A_EIGEMEEN NEDERDUITSCH. EN FRIESCH DIALECTICON. LGEMEEN NEDERDUITSCH EN FRIEBCH DIALECTICON DOOR JOHAN WINKLER. TWEEDE DEEL. 'S GRA VENIiAGE MARTINUS NIJHdFF. 1874. Boeck , ey so men di wil laecken , Segg' dat si iet beters maecken. Laecken end' maecken is groot verscil Die niet en can maecken, magh swigen stil. ^ D'aebare traeppet, plomp ijn 't gnod , Oer. 't goe krnwd hinne in sijkt de Podd'. Dy hier uwt naet as fuwl op-sijckje , Momme eack, mey rjuecht , by Rea-schonck lijckje. GIJSBEBT .TAPICIC. Wij willen gheerne 't onse om een beter gheven , Isser iet ghefaelt , tsij groot oft cleene. Maer qualick can ment elck te passe gheweven : Want niemant volmaeckt, dan God alleene. MARCUS VAN VAEBNEWUC[. Gedrukt bij C. A. VAN REYN te 's Gravenhage. XXV. NOORD-HOLLAND. De hedenclaagsche provincie Noord-Holland bestaat nit onder­scheidene gedeelten, nit West-Friesland, Waterlanci, Kennemerland, Amstelland en Gooiland, die allen hun eigenen, onderling zeer ver-schillenden tongval hebben. Er kan dus van een afzonderlijken noordhollandschen tongval geen sprake zijn, zelfs niet wanneer men de benaming Noord-Holland in de oude, rechte beteekenis van 't woord neexnt en er Holland benoorden het IJ onder verstaat. De verschil-lende tongvallen van Noord-Holland te zamen genomen vormen dus niet een afgerond geheel. Integendeel, uit een dialectologisch oog-punt genomen moet noordelijk Noord-Holland of West-Friesland als een voortzetting van de provincie Friesland worden beschouwd, be-hooren de tongvallen van Kennemerland en Amstelland tot Zuid-Holland en maken de tongvallen van het Gooiland, even als de daar aan nauw verwante dialecten van de provincie Utrecht, een over-gang van de hollandsche (friso-frankische) tot de zuiver frankische tongvallen nit. In de volgende bladzijden , waarin over de hollandsche tongvallen gehandeld wordt, wil ik dus de tongvallen van de verschillende land-streken en van de eilanden van Holland afzonderlijk behandelen. Echter wil ik vooraf eenige woorden wijden aan de begrippen hollandsch of (zoogenoemd) hollandsche taal en hollandsche tong-vallen, en wat door mij onder die woorden verstaan wordt. Dit is te meer noodzakelijk omdat zoowel Nederlanders als buitenlanders de betee-kenis van die woorden dikwijls verwarren. De volkstaal in de beide provincieu -Hölland en in het westelijke gedeelte van de provincie Utrecht is heden ten dage een eigenaar­ dige nederduitsche tongval, die, men den hollandschen tongval van de nederduitsche taal moet noemen. Deze höllandsche tongval, die . natuurlijk in de verschillende stedeif e ^i 'in de onderscheidene land-streken welke zijn gebied bevat, ook verschillend wordt gesproken, I[. • tj r vormt toch een samenhangend geheel. In het middelpunt van ziju gebied, nameiij k in de hollandsche steden Amsterdam, He,arlem, Leiden, • 's Gravenhage, Delft, Rotterdam, Dordrecht, Gouda en te Utrecht en in het land dat door dezen kring van steden wordt om­sloten, is het hollandsch het meest eigenaardig, wordt het hollandsch 't zaiverste, 't oorspronkelijkste gesproken, indien dit gezeid kan wor­den van zulk een vermengden tongval als het hollandsch is. Daar is het hollandsch 't meeste zieh zelden gelijk. Verder near de grenzen en de uiteinden van Holland toe als bovengenoemde kring van steden zieh uitstrekt, wordt de tongval der Hollanders minder hol­landsch. Zoo heat hij op de zuidhollandsche eilanden IJsselmonde en Voorne reeds • sterk naar het zeeuwsch over, even als hij aan de zuidoostelijke grenzen van Zuid-Holland, in de omstreken van Go­rinchem en in de omstreken van Utrecht tevens, langzamerhand in de frankische tongvallen van Gelderland overgaat en in geheel Noord-Holland benoorden het IJ sterk met friesche bestanddeelen is vermengd, die talrijker worden hoe noordelijker men in Noord-Hol­land komt, om eindelijk op het (eigenijjk ook niet noordhollandsche) eiland ter Schelling in zuiver friesch over te gaan. Uit de volkstaal van de provincien Holland en van westelijk Utrecht, uit den hollandschen tongval van de nederduitsche taal, heeft de hedendaagsche nederlandsche taal, de geijkte taal van het konink­rijk der Nederlanden zieh ontwikkeld. Deze geijkte nederlandsche taal is volkomen ongeschikt om gesproken te worden. Ze wordt dan trouwens ook door niemand gesproken. 'T is een •schrijftaal, een boeketaal, meer niets ; een spreektaal is het niet. Het nederlandsch wordt in (Noord-) Nederland slechts zelden met dien naam genoemd ; meestal noemt men de nederlandsche taal het hollandsch, de hollandsche taal ; in de dagelijksche spreektaal is dit bijna altij d het geval. Deze benaming is ook niet geheel of te keuren, want het nederlandsch is werkelijk hollandsch en niet geldersch of vlaamsch of brabantsch of iets anders ; 't is de hollandsche spreektaal, het hollandsche dialect tot eon schrijftaal vervormd. Toch verdient de benaming nederlandsche taal de voorkeur ; ze geeft niet tot verwarring en misverstand aan­leiding. Want als men de geijkte schrijftaal van het koninkrijk der Nederlanden hollandsch noemt, hoe zal men de volkstaal, de spreek­taal der bewoners van de provincien Holland noemen ? De benaming nederduitsch is ook voor de nederlandsche taal in ge­bruik ; dit is echter nog veel meer verkeerd. Nederlandsch is nederduitsch, ja , maar brabantsch, vlaamsch , limburgsch nederrijnlandsch , gel­ , dersch, westfaalsch, mecklenburgsch enz. is ook nederduitsch. Daaroin komt de benaming nederduitsch geenszins als bij uitsluiting aan het nederlandsch toe. Alle volkstaal in geheel Neder-Duitschland (behalve natuurlijk in de nog friesch sprekende gedeelten van West- Oost­en Noord-Friesland), in geheel Nederland en in geheel neder­duitsch Belgie en Frankrijk is nederduitsch. Al deze volkstongvallen te zamen, vormen de nederduitsche taal, maar het geijkte neder­landsch is slechts tot Nederland beperkt ; gelukkig voor de neder­duitsch sprekende bevolking buiten Nederland , voor de niet neder­landsche Nederduitschers ! Het onderscheid tusschen nederlandsch en nederduitsch, ook al blijft men binnen de grenzen van Nederland, tusschen nederlandsch en nederlandsch-nederduitsch, is zeer groot. Nederlandsch is b. v. de taal van het »W i e n n e e r l a n d s c h bloed" en van de »Wetten van het Koningrijk der Neder­1 a n d e n" ; nederduitsch is de taal van bet »W i 1 h e 1 m u s van N a s s o u e n" en van de Camera o b s c u r a van NICOLAAS BEETS. Ook de taal van JAN VAN BEERS en HENDRIK CONSCIENCE, en vooral die van DAUTZENBERG en GUIDO GEZELLE, even als die van KLAUS GROTH en FRITZ REUTER en van zoo menig anderen wakkeren Vlaming, Braban­der, Holsteiner, Mecklenburger, enz. is nederduitsch en natuurlijk niet geijkt nederlandsch. De geijkte nederlandsche taal is dood en maakt dood tevens. Le dringt het nederduitsch in ons vaderland plat en dood. Boven is reeds ge­zeid dat ze volmaakt ongeschikt is om gesproken te worden in 't dagelijksche leven ; zelfs voor den kansel, den rechterstoel en den leerstoel deugt ze niet. Door niemand, door Been menseh in Holland zoomin als in een der andere nederlandsche gewesten, die spreekt zoo als zijn moeder 't hem leerde en het harte 't hem ingeeft, frisch en vrij en Berl ij k, wie ihm der Schnabel gewachsen ist en juist zoo als hij gebekt is, niet gekunsteld en valsch, wordt ooit nederlandsch gesproken. Toch zijn er zeer, zeer veel lui in Nederland die meenen dat het »mooi staat" om nederlandsch te spreken, die meenen dat »boog" spreken een bewijs van goede opvoeding en hoogen stand, van zoogenoemde » fatsoendelijkheid" is. Ze trachten daarom zoo veel mogelijk hun natuurlijke, van hun ouders of eerste omgeving ver­kregene spraak en uitspraak te verwringen naar het geijkte nederlandsch. Vooral in de provincien Holland en in de groote sieden van (Noord) Nederland is deze onnatuurlijkheid stark in zwang. Deze gekunsteld­heid, deze lalle valschheid is daar bij velen het kenmerk van » fat­soendelijkheid" ; vooral ook de vrouwen, de behaagzieke vrouwen 't meest (maar welke vrouw is dat niet ?), denken en doen zoo dom. In Holland, waar cic volkstaal reeds uit haar aard het naaste bij de geijkte nederlandsche taal staat, is deze dwaasheid 't eerst in zwang gekomen, maar reeds sedert lang heeft ze zich over de andere gewesten van Noord-Nederland uitgebreid en laat ze alom haar invloed bespeuren. Ze is niets anders als een gevoig, een uitvloeisel van het ongeluk­kige flansche centralisatiestelsel, dat alle individueele leven doodt. De Hollanders hebben het, uit den aard der zaak, het verste ge­bracht in deze geniaakte spreekwijze, in dit gebruiken van de neder­landsche boeketaal als spreektaal. Toch laat natuurlijk ieder Hol­lander duidelijk hooren dat hij een Hollander, niet een Fries of iets anders is ; zijn eigenen tongslag (accent) kan hij niet veranderen, dat k a n niemand ter wereld. Maar ook zijn eigen tongval te ver­broken, zijn eigene spraak zoo volkomen te verkrachten dat men den aangeborenen tongval niet. min of meer duidelijk doet hooren, is velen menschen hoogst moeielijk, bijna onmogelijk, ten zij men ieder woord vooraf nauwkeurig wikke en wege. Slechts menschen die zeer valsch van aard zijn, en die het ver gebracht hebben in de duivelsche kunst om zich zelven geweld aan te doen en anders zich voor te doen als ze werkelijk zijn, kunnen dit. Zoo blijkt het dan ook steeds of men een Hollander, een Fries, een Gelderschman of iemand anders zich hoort uitsloven om geijkt nederlandsch te spreken. Maar omdat de Hollanders joist Hollanders zijn, dat is : omdat ze gewoon zijn overal in Nederland de eerste viool te spelen en te doen alsof slechts Holland Nederland was, en omdat de overige Nederlanders, cue niet-Hollanders, in den regal gewoon zijn alles na te volgen wat de Hollanders doen, alles te prijzen wat de Hollanders wijzen, zoo is men ook in de hoogere standen van de andere gewesten en vooral in de groote steden buiten Holland begonnen, ook weer hierin de Hollanders na te apen. De zoogenoemd »fatsoenlijke" Hollanders , allen die zich inbeel­den boven het eigenlijke yolk verheven te zijn en zich schainen te zijn . die ze zijn, spreken zoo na mogelijk de nederlandsche schrijf­taal, min of meer met den oorspronkelijken hollandschen tongval vermengd. Dit taaltje, dat overal in Nederland hoe langer hoe meer gesproken wordt, wil ik hier, om verwarring te voorkomen, het moderne hollandsch of modern-hollandsch noemen. Men . vindt er een voorbeeld van bij den tongval van de stad Haarlem. De eigenlijke hollandsche tongval, de volkstaal van de . provincien Holland en van westelijk Utrecht due, behoort zoo min tot de sak­sieche als tot de zuiver frankische tongvallen van het nederduitsch. Het is geen zuivere tongval, maar een, eerst in betrekkelijk laten ,tjjd ontstaan mengelmoes van friesch en nederduitsch, van wester- lau wersch-friesch en frankisch-nederduitsch. In de eerste duizend jaren van onze tij drekening sprak de bevolking van de verschillende gouen die thans Holland en westelijk Utrecht vormen, ongetwijfeld de friesche taal, wijl die bevolking goed friesch was. be invloed van het frankisch (brabantsch, vlaamsch en nederrijnsch voornamelijk) en ook wellicht eenigszins die van .het saksisch, op de oorspronke­lijke friesche landtaal van 't hedendaagsclie Holland heeft de eigen -aardige hollandsche tongvallen doen ontstaan, die thans nog gespro­ken worden en waarvan zoowel het moderne hollandsch als de geijkte nederlandsche taal afkomstig is. Dit mengelmoes van friesch en frankisch is zeker het eerst in het zuidelijke deel van Zuid-Holland, in 't land rondom Dordrecht, den kern van 't graafschap Holland, gesproken. Dordrecht toch, de oudste stad en de eerste hoofdstad van Holland, lag het naaste aan Vlaanderen en Brabant terwijl het door de groote waterwegen. en den handel langs de rivieren op Utrecht, Keulen, Deventer, enz. ook met Gelderland, Neder-Rijnland, met de saksische en frankische gedeelten van Nederland in nauwe betrekking stond. En uit de snel zieh verheffende, bloeiende, toen nog nieuwe steden van Vlaanderen en Brabant, zoowel als van het toen reeds sedert veel langeren tijd christelijke en meer beschaafde land aan den Beneden-Rijn kwam den Hollanders, die toen nog zuivere Friezen waren, ontwikkeling en beschaving. In navolging van wat in Vlaan­deren en Brabant en in Duitschland geschied was, vereenigde de naar vrijheid en ontwikkeling, naarr vooruitgang strevende friesche bevolking van Holland zieh ook in steden, die ze versterkten en waarvan ze vrije poorters, vrije burgers werden. Zekerlijk zetten zieh ook vreemdelingen, Vlamingen, Brabanders en Bovenlanders in deze nieuwe hollandsche steden neer en oefenden er grooten invloed op de taal der inwoners uit, zoodat weldra de stedelingen, de poorters geen frieseh meer spraken, maar nederduitsch, even als in de steden van hun zuidelijke en oostelijke buren, die hen tot voorbeeld hadden gediend en die ze, ook om het onderlinge verkeer gemakkelijker to maken, ook hierin navolgden. De dorpelingen rondom de steden heb echter hun oude friesche moedertaal zekerlijk nog langer ge--ben gesproken, tot dat ook ten platten lande in Holland, na dat de nieuwe friso-frankische, of hollandsch-nederduitsche tongval in de steden ge-boron en good gevestigd was en door de regeering ook als landstaal aangenomen, de zucht tot navolging en den invloed der steden op het omringende land, ook uit den mond der dorpelingen het friesch door dit nieuwe hollandsch werd verdreven. Met genoegzame zeker­heid mag men aanneme . dat in de eerste helft der zestiende eeuw het friesch reeds volkomen in Holland bezuidcn het IJ was uitge­ storven. Benoorden het IJ echter waren er hier en daar nog enkele plaatsen, diep in 't Waterland of in afgelegene gedeelten van West- Frieiland, waar de eenvoudige boerebevolking nog eenigen tij d een min of meer zuiver friesch bleef spreken, totdat het, vooral ook ten gevolge van de kerkb ervorming, ook daar verdween en door een aanvan­ kelijk zeker ook zeer onzuiver hollandsch-nederduitsch werd verdreven. Het friesche bestanddeel was in de volksspreektaal van Holland dien ten gevolge steeds zeer stark aanwezig en is dit nog. Maar de ,talrijke Bovenlanders (Westfalingen, Neder-Saksen uit Hannover, Neder­rijnlanders), die zich om den broode en ook de vele Vlamingen en Brabanders die zich gedurende de eerste helft van den tachtigjarigen oorlog, om der godsdienst Wille in het rijke en vrije Holland neder­zetten, verdreven zooveel mog elij k het friesche bestanddeel uit de volkstaal van Holland en brachten er meer nederduitsche bestand -deelen in. Van daar dan ook dat men in de tongvallen der Hollandsche dorpelingen veel meer friesch aantreft dan in die der stedelingen ; want de vreemdelingen zetten zich het meest, bijna uitsluitend , in de steden neer. Van daar dan ook dat er in het moderne hollandsch on in de geijkte nederlandsche taal minder friesch voorkomt dan in de hedendaagsche volkstongvallen van .het platteland in Holland ; want het eene zoowel als het andere is ontstaan nit de tongvallen der oude hollandsche steden, die grootendeels op bl. 2 II zijn opgenoemd. Over de zoogenoemde hollandsche taal, de schrijftaal der beschaafde Hollanders, de schrifttaal der hollandsche letterkundigen en schrijverS van de dertiende eeuw af, de stadhuistaal of kanselarijtaal gedurende de repabliek der vereenigde Nederlanden is zeer veel geschreven geworden ; over on in de eigenlijke hollandsche volkstaal, de ver­schillende tongvallen der Hollanders, zeer weinig. In het derde en vierde deel van A. DE JAGER'S T a a l k u n d i g M a g a z ij n komt een lijst voor van noordhollandsche (hoofdzakelijk . kennemerlandsche) woorden van NICOLAAS BEETS, getiteld : N o o r d­hollandsch Taaleigen, en in het tijdschrift de Navorscher jaargangen IV, VI on VII vindt men eenige lijsten van Wo or den op het platte land in Noord-Holland nog gebruikelijk, maar die langzamerhand wegsterven, van J. BOUMAN. Van den zelfden is ook een werkje getiteld : De V o 1 k s t a a 1 in No o r d-Holland, inhoudende eene lijst van woorden, die in daze provincie meer of minder gebruikelijk zijn; Pur alles gellt sleohts voor Noord-Holland be--merende, 1871. Maar dit noorden het IJ. Het eiland ter Schelling 1), het noordelijkste van de eilanden die heden ten dage tot Noord-Holland worden gerekend to behooren, is, vooral ook uit een taalkundig oogpunt beschouwd, een uiterst merkwaardig eiland. De bevolking van ter Schelling is onvermengd en zuiver friesch. Eigenlijk moeten de Schellingers niet tot de West-Friezen 2) (in holland­sehen zin) worden gerekend, maar tot de Friezen die tusschen Flie en Lauwers wonen ; hun eiland ligt immers beoosten het Flie, en het water van dit zeegat vlocit immers tusschen ter Schelling on 1) Ik schrijf ter Schelling (natuurlijk niet, zooals veel nieuwcrwetsche Hollanders: Terschelling) en het daarvan afgeleide bijvoegelijke naamwoord : schellingsch en schellinger, even als ik de eilandern zelven Schellingers noem. Ik doe dit om de volgende reden. De naam van het eiland in zuivcr friesch is Skilingen, in den schellinger-frieschen tongval Skilege, Skiilge of Skilinge, altijd zonder lidwoord ; de oude nederduitsche naam is der Sckellinck of der Schelling; dit der is een oud lidwoord. Ook bij den ouden naam van de zeeuwsche stad Goes, namelijk der Goes, komt dit lidwoord voor. Evenzoo zeit men thans nog de of den Helder, dc Leninicr, de ,toure, de Zoltkamp, het Ginneken, 't Woad (in Zuid-Holland), enz. Als men echter oudtijds een Hollander vroeg : „waar zijt gij geweest?" dan antwoordde hij niet : „te der Schelling", maar , bij taalkundig juiste samentrekking van te en der, antwoordde hij : ter Schelling, even als hij ook ter Goes antwoordde als hij te Goes (der Goes), en ter Gou als hij aan de Gouwe of te Gouda was geweest. Maar nooit zou men dit ter, een saamgesmolten voorzetscl en lidwoord , voegen bij het bijvoegelijke naam­woord, dat van het hoofdwoord afgeleid wordt. Dat streed en strijdt nog tegcn den aard der taal. Toen hoorde het volk nog den wanklank, toen bespeurde het nog den ouzin, die opgesloten ligt in de woorden terschellingsch en Terschellinger, zoo­als .dc Hollanders tegenwoordig spreken en schrijven. Spreekt men ook ooit van Tergouwenaar voor een inwoner van Gouda, of van tergouwsche pijpcu `P Neen, maar van Gouwenaar en gouwsche pijpen, zooals 't ook zijn moet. Even slecht ueder­duitsch als die Gerste woorden, is ook Terschelling, tersehelliugsch en Terschellinger. De Schellingers zelven voelen dit wel, even als de andere Friezen. Ze spreken sleclits van Skiilge of Skilingen, van skileger of skiieger, van Skilinger, enz. Om deze zelfde reden schrijf ik ook Ooster-Schelling en Wester-Schelling, en niet, zooals de meesten, Oost-Terschelling of Oosterschelling, West-Terschelling, enz. Maar den naam van 't eiland blijf ik ter Schelling schrijven, omdat het algemeene gebruik dit nu cen­maal zoo wil, ofsehoon het eigenlijk onzin is en de spelling der Schelling of de Schelling ongetwijfeld de eenige goede is 2) De woorden West-Friezen en West-Friesland moeten hier in de nederlandsche, niet in de oostfriesche en noordfriesche en hoogduitsche beteekenis worden genomen. Wij, Nederlanders, verstaan onder West-Friesland het friesrhe land' bewesten Flic, tusschen He en Kinnein, het tegenwoordige noordelijke Noord-Holland; de oude Hol­landers in de middeleeuwen noemden Friesland beoosten Flie (het tegenwoordige Friesland) zelfs wet Oost-Friesland. Maar de Oost- en Noord-Friezen en in navolging van dezen de Hoogduitschers nocmen alle Friesland bewesten de Ecros, al het neder­landsche Friesland, das Groningerland , Friesland en noordelijk Noord-Holland te zamen : West-Friesland. Vergelijk de noot op bl. 70 I. I'lieland.in zee. Ter Schelling behoorde dus in aardrijkskundigen zin een deel van de provincie Friesland, • niet van Noord-Holland uit te maken. De Schellingers spreken de friesche taal en wel in een eigenen tongval. Het schellinger friesch wijkt echter veel minder van het gewone, hedendaagsche friesch af, zoo als men 't tusschen Flie en Lauwers spreekt, dan het schiermonnikooger friesch, ja zelfs minder dan het hindelooper friesch afwijkt van dit gewone friesch. Het eiland ter Schelling is het eenigste deel van Noord-Holland waar men tegen­woordig nog friesch spreekt. Ik geloof echter niet dat men het schellinger friesch als rechtstreeks afstammende • van het oude friesch zooals men het oudtijds bewesten het Flie sprak, mag beschouwen. Ik ben van oordeei dat het schellinger friesch nog tot het wester­lauwersche friesch behoort en slechts een ove);gang vormt tot het westerfliesche friesch. De aardrijkskundige ligging van ter Schelling geeft mij tot deze mijn zienswijze gereede aanleiding , en de om­standigheden dat ter Schelling staatkundig bij Noord-Holland be­hoort en dat de schellinger vrouwen het zoogenoemd noordhol­landsche, niet het (hedendaagsche) friesche oorijzer dragen, kan in mijn zienswijze geen verandering te weeg brengen. Immers rekent men 't eiland Schiermonnikoog reeds sedert eeuwen tot de heden­daagsche provincie Friesland, terwijl het toch openbaar tot Friesland beoosten. Lauwers, tot Groningerland behoort. (Zie bl. 453 I.) En ook de ainelander vrouwen dragen het noordhollandsche oorijzer ; toch zal nie -wand beweren dat 't Ameland tot de provincie Noord-Holland behoort. Hoe men echter over deze zaak moge denken, zeker is het dat nog heden ten dage de volkstaal op het eiland ter Schelling de friesche is en dat deze taal er in een eigenaardigen tongval, het schellinger friesch gesproken wordt. Dit schellinger friesch wijkt slechts weinig af van den dialectus communis der friesche taal, zooals die aan den vasten wal van Friesland wordt gesproken. De nederlandsche taal en vooral de hollandsche tongval hebben op het schellinger friesch ech­ter meer invloed uitgeoefend dan op het gewone friesch en het zijn oorspronkelijke zuiverheid vrij wat doen verliezen. 'T is niettemin nog goed friesch. Heden ten dage begint de friesche taal op ter Schelling ook zeer in verval te ¦ geraken. De Schellingers. spreken het slechts onderling en op hun eigen eiland ; met vreemdelingen, ook met Friezen van den vasten wal, ook al spreken dezen hun eigen friesch, spreken ze steeds hollandsch en dit in den regel tamelijk zuiver, zuiverder althans dan de friezen van den vasten wal doen als ze hun tong tot hollandsch sprelce*, clwingen, Toch is de eohte frieselte tongslag duidelijk bij de hollandsch sprekende Schellingers to bespeuron. In het oosten van het eiland, onder de landbouwende bevolking van Ooster-Schelling, wordt meer friesch gesproken dan in het westen onder de zeevarende en handeldrijvende bevolking van Wester-Schelling. In het werk van J. S. BAKKER, Z e e p 1 ante n, komt een en ander voor, in het schellinger friesch geschreven. Ook vindt men van dien zelfden schrijver, een echten schellinger Fries, die in der tijd predi- kant was bij de doopsgezinde gemeente to Wester-Schelling, een versje in den schellinger frieschen tongval, in het friesche jaarboekje S w a n n e b l u m m e n, jaargang 1855, onder den titel O a n Ski l- i n g e. Dit versje moot in zekeren zin als het schellinger volkslied1 worden beschouwd ; het wordt door de Schellingers dikwijls gezon-gen on is er zeer bemind. Overigens is er, voor zoo verre mij be-kend is, nooit iets over of in het schellinger friesch geschreven. Daarom wil ik hier eenige schellinger friesche woorden mededeelen. Waar het gewone friesch van tusschen Flie on Lauwers van het schellinger friesch afwijkt, heb ik den gewoon frieschen vorm er tusschen twee haakjes bij geplaatst. Vader is ta (heit); moeder : mim (mem ; oudtijds op 't Ameland ook mim) ; grootvader : pa ; grootmoeder : poee (Imp* ofoaremeyn) ; Unite : tutte (moi, mui) ; tutte is eigenlijk zuster, en zoo noemde oorspronkelijk de schellinger moeder haar zuster, dus de moei hexer kinderen en die kinderen volgden haar daarin verkeerdelijk na. Zie bl. 385 I en vs. 12 van de aanteekeningen op de vertaling in den tongval van Marken. Kind is born, bo rn, (bern, be rn) ; vrijer : frier (fryer); gijlieden : jomme ( jimme); enz. De telwoorden in het schellinger friesch luiden : ien, twa, tree , (trye), fjour (fiwer, flour), fiif, sek.s (seis), soan (sawn, sann), acht, njoggen (niuggen), tjien (tsiên), elf (alve), toolf (toif, toal t), trettien, ''ertien fii ftien sel ^stzen soantien. achttien, njoggentien, twintig,g, ^. ^. >.>.>.> ? gg. (tweintich of twyntich), dartig (tritich), enz. De namen van de dagen der week zijn: Snoan (Snein),Mondei (Moandei of di, Mandi, Mendi), Tiisdei, Wonsdei ( Woansdei of di, Wansdi, Wens-di) , Tongsdei (Thungersdei) , Freed en Snjong (Snifcnd, Snieun). Als echte Friezen dragen de Schellingers ook zuiver friesche namen. De mannen heeten : Jetse, Douwe, Heere, Gouke, Sjoerd,'Fye, Foppe, Tj ebbe, Rein, Ane, Teeke (Teake), '.Cekele, Heertje, Lub en Lubbert, Wiggele, Iemke, Tjalling, Reltje, enz., en de vrouwen : Aafje, Eegje, Rij kj e, Maaike of Maike, Hike, Hielkje, Tietje, Sj oukj e, Maamke, IJtj e, Jabke, Peape of Peßpe, Sike, Tetj e, Anke, Ninke,' Mintje e^ Mint,je, enz, Merkwaardig is het feit dat • heden ten dage op het betrekkeljjk kleine eiland ter Schelling, onder de oorspronkelijke, inheemsche be­volking twee verschillende talon, het friesch en het nederduitsch worden gesproken. Want in het oostelijke zoowel als in het weste­ljjke gedeelte des eilands spreekt men friesch, terwijl in het mid-delete gedeelte - nederduitsch , in een bijzonderen tongval , de volkstaal is. Maar daarenboven verschilt het oosterschellinger friesch weer van het westerschellinger, zij het dan ook dat dit verschil ge­ring en onwezenlijk is, als slechts in -de uitspraak van eenige klan­ken bestaande. Over het geheel genomen is het oosterschellinger friesch zuiverder dan dat van Wester-Schelling en komt naderbij aan het gewone friesch van den vasten wal tusschen Flit en Lauwers. Het westerschellinger friesch is m.eer met hollandsche woorden ver­mengd. Ook kunnen de Wester-Schellingers die meer met vreemden in aanraking komen, in den regel beter hollandsch spreken dan hun landslieden uit het oosten des eilands, en wordt er ook in 't Westen meer hollandsch gesproken dan in 't oosten. Opmerking verdient het nog dat alle Schellingers hun eiland Skilege, Skilege of Skilänge noemen, maar dat de Ooster-Schellingers bepaaldelijk aan het dorp Wester-Schelling den naam van Skiilje geven, en dien niet op hun eigen deel van 't eiland, noch op Mids­lands toepassen. De tongval , waarin de volgende vertaling is opgesteld , wordt alleen in het dorp Wester-Schelling gesproken. 97. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN WESTER-SCHELLING. Medegedeeld door den heer TEKELE REIN 'S ZWAAL, hoofd- onderwjjzer to Wester-Schelling. Januari 1871. (In nederlandsche spelling.) 11. Dir waas in minsk, di hie twa sins. 12. In de jongste fan di twa sei tjin sinn to : to ! joch mi 't. deel fan 't goe ed dat mi tokomt. In ta jooch elk siin oandeel. 13. In koarte deagen dir nei is de jongste sin, da hi siin goeed bi inkorm pakket hie, foartgien nei 'n fremd loan, in hat dir al wat hi hie, op 'n sljochte wise troth brocht. 14. In da hi noe alles forteard hie, koom 'r hoengersnood iin dat loan, in da krigge hi oan alles gebrek in most. tige hoenger lie. 15. Dir op gong hi nei ieen fan de burgers fan dat loan, in di stjoerde him nei 't fjild om op de bargen to pasjen. 16. In hi winske siin longer to stiljen mei 't foer dar de bar­gen ieeten, mar Brien ininsk wou 't him jeen. 17. Noe koom hi tot neitinken in hi sei hi siin eigen : boa folle knechten fan uus ta habbe oerfloeed fan iten, in ik forgeen fan hoenger in gebrek. 18. Ik sol opsteen in nei uus ta toa geen, in ik sol tjin him sizze : ta! ik ha sondigd tjin de hemel in tjin jo. 19. Ik bin net meer worrich jon sin neemd to worren ; maitje mi as ieen fan jon tjinstknechten. 20. In hi stong op in gong sonder firder birieed op wei nei siin ta toa. Da hi nog fier wei waas, saach siin ta hitn al oan­kommen in hi krigge tige meilien mei him ; hi roori nei him toa, foe el him om de hals in soeende him. 21. In de sin sei tjin sun ta : ta! ik ha sondigd tjin de hemel in tjin jo, in ik bin net meer worrich jon sin neemd to worren. 22. Mar siin ta sei tjin siin knechten : halje you de beste klean, doch s' him oan, stek 'n ring oan siin finger in doch skonnen oan . siin fotten. 23. Halje ek 't meste keal, slachtje dat in litte wi ite in froolik in bli weaze. 24. Want miin sin, di for uus deed waas, is wer libben wor­ren ; hi waas forlo rn in hi is wer tong. In la woeren allegeer froolik. 25. De oadste sin waas iin 't fjild in da hi, bi 't nei buns toa geen, tichte bi koom, beerde hi 't sjongen in 't spiiljen. 26. In da hi ieen fan de tjinstknechten saach, frege hi him , wat 'r to dween was. 27. In di knecht sei tjin him : diin broer is t'huus kornd in noe hat jomnie ta 't meste keal slachtje litters , omdat hi siin sin ge­sond in wol weerom kommen sieen hat. 28. Mar hi woer nidich in wou net iin huus geen. Da gong aiiti ta nei him toa in di bidde him om in huus to kommen. . ^. 29. Mar hi joech siirt ta tot antwoord : ik tjinje ta noe at soa fölle jieren, in ik ha nooit tjin jon gebod die e», mar iiog nooit hat ta mi 'ris 'n bokje joun om mi mei mün frongen 'ris froolik to maitjen.. ,-, ..¦ 30. Mar soa you oas hi t'huus komd is, di jon goeed nei hoeren troth brocht hat, ha ji for him 't meste keal slachtet. 31. Da sei sün ta tjin him : och, miin bo rn ! do biste omiiies altiid bi mi, in al wat ik hab is dines. 32. Do moaste noe mei uus froolik iri bli weaze ; want (liin broer waas deed in hi is weer libben worren ; hi waas forlorn in hi is wer fong. AANTEEKENINGEN. De spelling • van deze vertaling is zoo veel mogelijk naar de. uit­spraak , op nederlandsche wijze , geregeld. Do oa in koarte , enz. is de gebrokene friesche o ; de oa verbeeldt een klank die ten naasten bij overeenkomt met den enkelklank, die juist tusschen o en a in ligt ; de friesche tweeklank oa is 't volstrekt niet. De ea heeft den zelfden klank als in het gewone friesch. De ice en oe, worden' duidelijk als tweeklanken uitgesproken, die door een naslag van toonlooze e gevolgd worden ; 't z ijn eigenl ijk de oude friesche tweeklanken is en uo. Maar de oe van hoenger, honger, stjoerde, stuurde, oer, over, is geen tweeklank ; het is de zuivere, lange, hoog­duitsche u. De letter r, waar die wat lager en kleiner staat afge­drukt, moat, op friesche wijze, niet uitgesproken, wel gehoord worden. 11. Sins, zonen ; 't gewone friesch heeft soan, evenals het hinde­looper en het schiermonnikooger friesch, het sagelter friesch sün, het wangerooger friesch sunu, het helgolander friesch sön; het sylter friesch seen; het amrummer friesch sön ; het gooshardinger en het karrhardinger friesch sen ; het bökinghardinger friesch seat, enz. 12. Ta, vader ; taat of to is een zuiver friesch woord en wel, evenals 't woord heit in Friesland tusschen Flie en Lauwers en als bab op Wangeroog en in Sagelterland, eigenlijk het woord waarmede kinderen hun vader aanspreken. Deze vorm ta of taat is geheel het zelfde als het tute van de Noord-Friezen in de Karrharde en de Rökingharcde , en schönt in het oude Friesland bewesten no het heit der Friezen beoosten Flie vervangen te hebben. Ta of taat is een van die oud friesche woorden die als een overblijfsel van de echte friesche taal nog in den mond van de afstammelingen der oude West-Friezen, van de hedendaagsche Noord-Hollanders en zelfs nog van de Noordwijkers en Katwijkers leven. Taat was nog in de v orige eeuw over geheel Noord-Holland benoorden het IJ, vooral bij de boeren en zeelui, minder bij de burgers in de steden, in ge-bruik, en zelfs in 't begin van doze eeuw nog vrij algemeen. Gelleel uitgestorven is dit woord er nog niet ; men verstaat het nog, al gebruikt men 't niet meer. In het laatst der vorige eeuw was taat in Holland nog algemeen bekend en veel bij buitenlieden in gebruik. In 1784 werd er »in Holland" een schotschrift uitgegeven onder den zonderlingen titel : D. A. T. D a t. W u 11 e m h e e f t v o o r z ij n Gat gehad, Met vrouw Vrijheids mailen. Ik heb agter cle deur gestaan, Ik heb hem hooren huilen. Een spot-prent is daar bij, voorstellende hoe prins Willem V, de stadhouder, van vroüw Vrijheid met een muil voor 't gat krijgt. Zijn beide zoontjes staan er bij (de oudste werd naderhand koning Willem I) en roepen ontsteld uit : Taatje I taatie ! taatje! Thans gebruiktmen nog het woord ta, behalve op ter Schelling, op Flie-land, Texel en Wieringen; te Egmond aan Zee gebruikt men taat, op Urk toate, op Schokland zei men tate, op Marken is het ta, te Noordwijk aan Zee tcmt. Zie vs. 12 bl. 80 I op tete, vs. 12 bl. 91 I op atj, vs. 12 bl. 161 I op babe, vs. 12 bl. 292 I op vajer, vs. 12 bl. 435 I op heit, enz. Joch, in betere spelling jiuch , geef; het gewone friesch heeft jo,w of jam in dezen zin ; te Workum echter jean, te Hindeloopen pan, op Schiermonnikoog jeuw. .Tooch, gaf ; in gewoon friesch joech, hindelooper friesch ook joocl i . . 13. Deagen, dagen, in gewoon friesch dagen, te Workum deagen, te Hindeloopen deggen. Zie vs. 13 bl. 162 I op degen. Da, toen, of liever : doe ; in gewoon friesch do of doe, in 't schiermonnikooger friesch doa, in 't hindelooper friesch da ; zie vs. 1 3 bl. 459 I. inkorm, elkander, gewoon friesch eltsoar of elkoar, schiermon-nikooger friesch ' neeuwr, hindelooper friesch enkerm, sagelter friesch 'nern. Zie vs. 23 bl. 166 I op med'nern. Sljöcht of liever sliucht, sleeht. Aan den vasten wal in Friesland heeft sliucht nog de oude, rechte beteekenis van eenvoudig, oprecht behouden (kennelijk in de friesche spreuk sliucht end riucht); op ter Schelling heeft sliZtcht reeds, op hollandsche wijze, de slechte be-teekenis verkregen. Zie vs. 15 bl. 460 I op däo juued. 14. Hoengersnood en hoenger, even als te Hindeloopen en tevens in de meeste zeeuwsche en vlaamsche tongvallen. Zie vs. 14 bl. 446 I. lijden, gewoon friesch lye. Zie vs. 20 bl. 460 I. 15. Bargen, varkens ; zie vs. 15 bl. 472 I en vs. 15 b1 460 I op swiin. 16. Jeen, geven ; dit is een van die woorden die uitsluitend aan het westerschellinger dialect eigen zijn ; het oosterschellinger dialect en het gewone friesch hebben jaen. 17. Forgeen, verga, oosterschellinger friesch forgean, gewoon friesch forgean ; zie hier boven vs. 16. 18. Sol, zal, gewoon friesch scit (sil); hindelooper en workummer friesch sot. Zie vs. 18 bl. 483 I. Opsteen, opstaan ; oosterschellinger en gewoon friesch opstean, upstean. Zie hier boven vs. 16 en 17. 19. Worrich, door uitslijting der d van wordich, waardig ; ge-woon friesch wirdich; oosterschellinger friesch werdich, we rdich ; hindelooper friesch wordich, wo rdich. Jon, uw, gewoon friesch juw, jou. Neemd, .genoemd : oosterschellinger friesch noemd, gewoon friesch neamd ; zie hier ' boven op vs. 16. Maitje, maak, van maitje, maken, gewoon friesch meitsje, sehier-monnikooger friesch mettje, hindelooper friesch mawekje. 22. Halje, haalt ; gewoon friesch helje. Zie vs. 22 b1.179 I op h.alit . 24. Deed, dood ; gewoon friesch dead, hindelooper friesch da, schiermonnikooger friesch daaid. Zie vs. 14 bl. 448 1 op grate. Forlorn, verloren ; gewoon friesch forlern, forle rn, hindelooper friesch forlornd, sagelter friesch ferlerden, wangerooger friesch far-. evenals bo rn, kind, gewoon friesch bern, be rn, hindelooperlirin ; friesch born, oud workummer friesch barn. 24. Ja, zij, gewoon friesch hia, hja, ja, enz. Zie vs. 24 M. 167 I op jo. 26. Dween, doen, oosterschellinger friesch dwaen of dwaan, ge-woon friesch dwaen (dwaan). Zie vs. 16 hier boven. 27. Jomme, gijlieden, bier : ulieder ; gewoon friesch jimryne, , jeyn ; zie vs. 27 bl. 495 I. 29. Ta : zie over de herhaling van den naam of van den titel des persoons tot wien men spreekt in plaats ven het persoonlijke voor-naamwoord, vs.18 bl. 479 I op »De ' herhaling". Frongen, vrienden, is in 't oosterschellinger friesch freünen, enkel-voud freitn, gewoon friesch friund, (spreek uit frjeun), schiermonni-kooger friesch freaun. Zie vs. 29 bl. 168 I. . 31. Born, kind ; zie vs. 24 op forlo rn bier boron en vs. 34 1..1. V35 1 De tongval van het oostelijke gedeelte van het eiland ter Sehel­ling wijkt eenigszins van dien van 't dorp Wester-Schelling af, gelijk hierboven reeds is medegedeeld. Deze oosterschellinger tongval, die in de dorpen en gehuehten Landerum , Formerum , Seerijp , Lies , den Hoorn en Oosterend , die gezamenlijk ook Ooster-Schelling worden genoemd , gesproken wordt , is zuiverder friesch en minder met hol -landsch vermengd dan het westerschellinger frieseh. 98. DEGELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN OOSTER-SCHELLING. Medegedeeld door den beer IEMKE C. RUIGE , koopvaardij-kapitein to Midslands. April 1871 . (Tn nederlandsche spelling.) 11. D'r wags 'ris 'n minsk in di hie twa sins. 12. In de jongste fan di twa sei tjin siin ta: ta! joch mi mim oandeel fan 't goe ed dat mi toäkomt. In de man deelde 't ,ge ed. 13. In net folle deagen neiderhan hie de jongste sin alles hi irikorm pakket in hi gie e op reis nei 'n 16än wat fier wei waas, in brocht er al sun goed op 'n sijuchte wise d'r troth. 14. In as hi alles forteard hie, koom der 'n grette hoengersnood iin dat 16än , in hi bigoon gebrek to lien. 15. In hi giee hinne nei ieen fan de burgers fan dat 164 , in di stjoerde him op siin loin om op de bargen to passen. 4 6. In hi waas bigeerich om siin boek to foljen mei 't iten wat de bargen ie eten, mar d'r waas gin ieen di him wat joech. 17. Doe koom hi t6ä him self in sei : h6 folle huur;jloe ed fan uns ta ha oerfloeed fan brood in ik forgean fan hoenger. 18. Ik sil opstean in nei uus ta t6ä Bean in ik sil tjin him sitze : ta! ik ha grette sonde tjin de hemel in tjin ta bidrieun. 19. Ik bin net meer werdich dat ik 'n sin fan to noernd wor; mail je rni as ien fan, ta siin liiat^rjloee^1. 20. In hi Stiee op in giee nei siin ta toä ; in as hi nog fier fan him oof waas, saach siin ta him in siin ta hie söa'n meili6n mei him , dat hi him om siin hats foe el in him soeende. 21. Doe sei de sin tjin siin ta : ta! ik ha swiere sonde tjin de hemel in tjin ta bidrieun in ik bin net meer werdich dat ik ie en fan ta siin sins noemd wor. 22. Mar de ade man sei tjin siin tjinstknechten : bring de beste klean in doch him di oan, in joch him 'n ring oan siin höan in skonnen oan siin fotten. 23. In slachtje 't fatte keal in lit uus ite in plesierich weaze. 24. Want duzze sin fan mi waas deed in hi wordde wer libhen ; hi waas wei in hi is wer foon ; in ja worren allegeer froolik. 25. In de öadste sin waas op 't fjild, in as hi tickt hi huus koom heerde hi sjongen in spiiljen. 26. Doe roft hi ieen fan de knechten, in frege him wat der wol to dwaan waas. 27. In• di knecht sei tjin. him : diin broer is t'huus komd in diin ta het 't fatte keal slachtet , omdat hi him gesonnt werom krigged het. 28. Mar de sin waas nidich, in w63, net iin 'e huus ge;in; in siin ta giee nei him töa in bidde'm. 29. Mar hi sei tjin siin ta : höa folie jieren tjinje ik ta net , in nog nooit ha ik ta siin gebod oertreded, in to het mi nog nooit 'n bokje joon, dat, ik mei miin freimen froolik weaze koe e . 30. Mar as duzze sin fan ta werom komd is, di at siin goe ed op sijuchte wise trochbrocht het , het ta 't fatte keal for him slachtet. 31. Mar de ade man sei tjin him : miin sin ! do bist altiirl hi mi in al wat ik ha sil diinen weaze. 32. Wi biheare dus froolik in bli to weazen , want4uclnzze broer fan di waas deed, in hi is wer libben worden, in hie waas wei , in is wer foon. 1.6 AANTEEKENINGEN. Zie over de uitspraak b1. '12 II. 43. Gier , ging ; in 't westerschellinger dialect , even als in 't g e­wone friesch : gong, wing. Gien is zuiverder friesche vorm. Zoo ook stiee , stond, westerschellinger friesch stong, gewoon friesch stoe ofstie. 17. Huurjloe ed , huurlingen , letterlijk : huurlieden. Zuiver friesch is ljoed , liüd ljoe , liü , ljouwe , liuwe , jie , de 1 steeds vöor de j. , Maar deze ietwat nveielij ke letterverbinding /j schij nt den Schellingers to zwaar om uit to spreken te wezen; daarom zeggen ze jloed. Zoo is hun ook de uitspraak van het zuiver friesche ljeaf, lief , te moeie-lijk en dus zeggen ze nu maar slechtweg jeaf, evenals bloewe, bloee voor bliue , bl ju•we , bl joue , blijven , enz. Iets dergelijks om der , gemakkelijkheid wille , doet het jonge geslacht onder de hedendaag-sche helgolander, saterlandsche en wangerooger Friezen. Zie vs. 23 bl. 166 I op kölf, vs. 21 b1.165 I op ljüde en vs. 22 b1.101 I op duat. 18. Sit, zal ; zie vs. 18 b1.1 4 II op sol. Opstean of upstean , opstaan ; zie vs. 18 b1.1 4 II op opsteen. Gean , gaan ; zie vs. 17b1.1 4 II. . 19. Werdich , waard , waardig ; zie vs. 19 b1.1 4 II op worrich.. Ta, bij herhaling ; zie vs. 12 b1.12 II en vs. 29 b1.14 II. 20. Stiee , stond ; zie vs. 13 b1.16 II. 26. Rof t , riep ; zie vs. 26 bl. 487 I. Dwaan , doen ; zie vs. 26 bi. 14 II. 29. Frei/men, vrienden ; zie vs. 29 bl. 14 I1 op frongen. Het middelste deel van 't eiland ter Schelling, dat de zuiver friesch sprekende ooster en wester gedeelten van dat eiland van elkander scheidt , bevat het dorp Midslands 1) en de gehuchten Hee en Kaart. In daze drie plaatsjes wordt door de bevolking niet de friesche taal gesproken zoo als elders op ter Schelling ; men spreekt er tegen­woordig eon eigenaardig nederduitsch dialect , dat er de friesche taal heeft verdrongen. De omstandigheid dat Midslands van ouds de hoofd- 1) Ik schrijf Midslands en niet , zooals de meesten doen, Midsland ; ik doe lit om de volgende redenen. Eerstens omdat de Schelliugers zelven in hun eigene friesche taal lit gedeelte van hun eiland Midslands (spreek uit : Misloans) noemen en ten tweeden omdat deze vorm veel zuiverder en beter is. Midslands toeh is eau samen­trekking van : het midden of 't mid des lands, namelijk van ter Schelling. Men zeit en schrijft steeds midwinter en midzomer en det is goed, maar midwinter zou even verkeerd zijn als midsland. Wil men. een . a in midwinter , dan moat. er ook cen aan 't einde van dit woord dat dan 't milden des winters wil zeggen. Even zoo moet er een a achter Midslands , als men deze letter in 't midden van dat woord noemt en schrijverkracht iiien den geest onzer taal men 't midden des winter, jft. Immers als of 't midden des land schrijft. F. HOLKEMA schrijft in zijn werk: De p l a n t e n g r o e i der nederlandsche Noordzee-eilanden, Amsterdam 1870, Midlands. II.. 2 plaats van het eiland was, waar de regeeringsambtenaren, enz. (ge­woonlijk allen Hollanders) woonden , is ongetwijfeld de oorzaak dat in dit gedeelte des eilands het oorspronk elffj ke friesch voor het neder­duitsch heeft mosten wijken. De hedendaagsehe midslandsche tongval vertoont nog duidelijk vale sporen van de friesche taal, en is met vele friesche woorden verrnengd. Bovendien wordt het stork merkbaar met eon frieschen tongslag (accent) uitgesproken. Met het zoogenoemde stadfriesch of liever niet den neder-duitschen tongval van de groote friesche steden , on vooral met den tongval van het eiland Ameland heeft de midslandsche tongval de grootste verwantschap on wijkt slechts weinig daarvan at Met dozen moat het midslandsche dialect dan ook tot de zelfde groep van • tongvallen worden gebracht. Deze midslandsch-nederduitsche tongval vormt den overgang van den tongval der friesche steden en 't eiland Ameland tot dien van de noordhollandsche eilanden en van noordelijk Noord-Holland. 99. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORT' MIDSLANDS. Medegedeeld door den hoer K. J. LIEUWEN koopvaardij-kapitein , to Wester-Schelling. April 1871. (In nederland6che spelling.) 11'. D'r waar 'ris 'n mins, di had twiee seuns. 12. In de jongste fan di twie e sei : to ! geef mij 't deel fan 't goeed , dat mij toekomt. In hij deelde har 't goeed. D. In weinig dagen d'rna , doe de jongste seen alles bij mekaar pakt had , is hij weg gaan na 'n fremd land in der het hij alles op 'n siechte manier d'r deurbrocht. 14. In doe 1iij alles forteerd had , kwam d'r 'n groote hoengers­nood in dat land en doe kreeg hij erg gebrek in mos deeg hoen­ger lije. 4 5. Derop gong hij bij ie en van de burgers van dat land in die stuurde him na 't feld om op de bargen te passen. 16. In doe wou hij siin hoenger stille met 't eten dat de bargen atten ; mar gin mins wou 't him geve. 17. Doe kwam hij tot nadenken in doe sei hij sei teugen him self: hoe feul knechten fan ons ta hewwe overfloeed fan brood, in ik fergaan fan hoenger. 4 8. Ik set opstaan in na ons ta toe gaan in ik set segge : to ik hef sondigd teugen de hemel in teugen to I 19. Ik bin niet meer weerdig ta siin seun noemd te worren ; maak mij maar as ie en fan ta siin knechs. 20. In doe stond hij op in gong sonder ferder berieed na siin ta toe, in doe hij nog feer fan huus waar , saag siin ta him al ankommen in die kreeg deeg meelijen met him ; hij lie ep na him toe, fieel him om 'e hals in soe ende him. 21. Maar de seun sei teugen ta : ta I ik hef sondigd teugen de hemel in teugen ta, in ik bin niet meer weerdig ta siin seun noemd te worren. 22. Maar siin ta sei teugen siin knechs : haal you 't beste kleed in doeen him dat an, in doeen him 'n ring an siin finger in skoenen an siin foeten. 23. In haal terstond 't fette kalf in stacht 't ; late wij ete in froolik weze. 24. Want miin seun die ik mieende dat dood waar, is wer levendig worren ; hij waar verloren in is wer fonnen ; in sij wordden alle -gaar froolik. 25. De oudste seun waar in 't feld in doe hij na hues gong in dichte bij kwam, hoorde hij 't singen in 't dansen. 26. In doe hij ieen van de knechten sang, froeg hij wat der doch wel t'huus te doe en waar. 27. In die knecht sei teugen him : diin broer is t' huus komen in nou het jim ta 't fette kalf slachte laten , omdat hij siin seun gesond in wel werom kregen het. 28. Doe wordde hij nidig in hij wou niet in huus gaan ; doe gong siin ta na him toe in bidde him. 29. Maar hij sei teugen siin ta : ik die e n ta nou al so feul jaar in ik hef nog nooit ta siin gebod overtreden in ta het mij nog nooit 'ris 'n bokje geven om mij met miin maats 'ris froolik to maken. 30. Maar so you as hij 't huus komen is, die ta sun goeed bij de hoeren d'r deur brocht het , doe het ta terstond 't . fette kalf foor him slachte laten. 31. Doe sei siin ta teugen him : och , miin jonge ! dou bist immes altoos bij mij, in at wat miinen is , is diinen. 32. Wij motte nou met mekaar froolik weze , want diin broer waar dood in hij is weer levendig warren ; hij waar ferloren in hij is wer fonnen. AANTEEKE NINGEN. De it en oee klinken als op b1.12 Ii is. medegedeeld. 12. Ta , vader , is nog uit het friesch in den midslandschen tong-val overgebleven. 2ie vs. 12 bl. 12 II. 14. Deeg , ter dege , het friesche thige , is ook in den nederduitschen tongval der friesche steden veelvuldig in gebruik. Zie vs. 16 b1.176 I op deg. 15. Bargen, varkens ; zie vs. 15 b1.14 II. 18. Sel, zal; zie vs. 18 b1.17 II op sil. Ta , bij herhaling ; zie vs. 29 bi.1 4 II op ta. 20. Berieed , beraad , is nog zuiver friesch ; 't gewone friesch heeft biried , birie; in de friesche steden is 't beraad. 27. Jim, ulieder ; zie vs. 27 b1.1 4 II. De Fliestroom scheidt in de hedendaagsche provincie Noord-Holland de friesche taal van de nederduitsche. De tongval van het eiland Flieland dat bewesten Flie ligt , is , even als overal in Noord-Holland aan dien kant van 't Flie , nederduitsch. Niettemin w Mkt de tongval van Flieland van de andere noordhollandsche , ja ook van alle andere nederduitsche tongvallen aanmerkelijk of en is teer bijzonder en hoogst merkwaardig. Het flielander dialect onderscheidt zieh door de eigen -aardige uitspraak van vale klanken, die door letters onmogelijk nauwkeurig kan afgebeeld worden , door de van alle andere neder­duitsche zoowel als friesche tongvallen afwijkende klanken in eenige woorden en door de verkeerde plaatsing *der letter h, die in gent een nederduitsch dialect zoo stark plaats heeft. Zoo heeft 't woord t ijd in 't flielandsch een klank die tusschen tiid thud, tid en tud , in ligt , en zoo is 't met de meeste woorden die in 't hollandsch in 't friesch. een lange i hebben ; ik beeld dien klank in de vertaling hier beneden eenvoudig door -u af. Zo ) ook heeft 't woord huis en andere woorden met ui, in 't flielandsch een klank die tusschen lange i en korte u in ligt ; men spreekt ongeveer its voor huis , enz. Men kan werkelijk dikwijls op Flieland het woord ijs als huis en het woord huis als ijs ongeveer hooren uitspreken. En wat de letter h betraft, de Flielanders spreken niet slechts even als de. Zeeuwen en Vlamingen doen , de h niet uit waar deze letter behoort , maar , even als de Zwollenaars uit den geringen stand (en even als de Zeeuwen als ze deftig , • hoog , willen spreken) , plaatsen ze en spreken ze de h (liar waar die letter volstrekt niet behoort. Maar deze dwaze uitspraak is op Flieland zeer veel sterker in zwang dan te Zwolle, Breda, of elders, sterker dan in eenige plaats van Nederland, behalve te Egmond aan Zee. Even min als te Zwolle, is op Flieland deze verkeerde uitspraak der h aan eenigen regel onderworpen. Alleen het gehoor van den spreker geeft hier den regal aan , en dit is bij de verschillende indi­vidugn zeer ongelijk. Daarom is het moeielijk , ja onmogelijk deze flielandsche verwarring en verwisseling der h in geschrifte af te beelden. De oorzaak , waardoor de flielandsche tongval zoo bij zonder is , ken ik niet. In oude tij den , voor dat Flieland een eiland was, woonden hier aan den westelijken oever van öden. mond van het Flie , ongetwijfeld echte Friezen , die natuurlijk ook de Moselle taal spraken. Maar het komt mij hoogst waarschij nlij k voor dat de hedendaagsche Flielanders niet de afstammelingen van deze oorspronkelijke flielandsche bevol­king zijn ; zuivere , onvermengde afstammelingen daarvan zijn ze zekerlijk niet. Denkelijk zijn deze oude flielandsche Friezen , die zekerlijk ook niet in grooten getale hier woonden , allen uitgestorven (bij overstrooming verdronken ?) ; of zij hebben hun erfgrond met der woon verlaten (toen Flieland een eiland geworden was ?). Waarschijnlijk vestigden er zich toen op het verlatene eiland lieden die eertijds aan de oevers van het Fliemeer , op den bodem van de hedendaagsche Zuiderzee dus , woonden en die ook door overstroomingen uit hun erfiand verdreven waren. Dit waren geen Friezen , althans geen Friezen van den zelfden stem als die tusschen Lauwers en File of tusschen Flie en Kinnem woonden. Het waren leden van den zelfden volks­stam , waarvan ook de hedendaagsche Urkers , Schokkers , Huizers en misschien de oud-Enkhuizers afstammen. Want zeker is het , dat de hedendaagsche flielandsche tongval de meeste overeenkomst vertoont met de tongvallen van Urk, Schokland, Huizen , enz. en dit pleit sterk voor de waarschijnlijkheid van bovenstaande vooronderstelling. Zie over deze zaak nader het medegedeelde bij de behave deling der tongvallen van Urk, Huizen en Enkhtiizen. Of er in der tij d in het dorp West-Flieland , dat in de eerste helft van de achttiende eeuw langzamerhand verdronken , en omstreeks 1736 door de laatste bewoners verlaten is , een anderen tongval ge-sproken is als in het nog bestaande Oost-Flieland, is mij niet bekend. Misschien ook zijn de echte , oude , friesche Flielanders , nadat Flie-land een eiland was geworden , nog op West-Flieland blijven wonen, terwijl de vreemdelingen , de voorouders van de hedendaagsche Flie-landers , zich op Oost-Flieland neer zetten , en bleven ze (liar friesch spreken , tot zij , door overstroomingen en zandverstuivingen genood-zaakt werden hun dorp te verlaten en zich her- en derwaarts ver-spreidden of wel zich met de Oost-Flielanders vermengden. Behalve een weinig , dat voorkomt in F. ALLAN , Het e i l a n d Vl i e. l a n d en z ij n e b e w o n e r s (Amsterdam 1857), is er, voor zoo verre ik weet, nooit iets aangaande den flielandschen tongval to book gesteld, evenmin als er ooit iets in het flielandsch geschreven is. 100. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET EILAND FLIELAND. Medegedeeld door den heer J. KooY , hoofdonderwijzer op Flieland. October 1870. (In nederlandsche spelling.) H. Deer was d'ris 'n man, hen die ad twie seens. 12. De jongste see teugen sin tut: tag! . je most me 't deil geven van 't good dat me toekomt. Hen taat deilden 't good honder um hen sin houdsten broer. 13. Hen ,niet foul tud d'r nee et de jongste seen halles bij mel­kaar pakt, hen ij his fard weg reisd hin 'n freimd land, hen et deer sin good deurbrocht hin weelden en hoverdaad. 14. Hen toe ij halles ferteerd ad , kwam deer ' n groote ongers­ . nood hin dat land , hen ij begon hook gebrek te kruggen. 15. IJ gong een , hen foegden 'm bij ien fan de birgers fan dat land hen die sond em hop sin land horn de swunnen te weien. 16. Hen ij wou sin buuk fill en met 't swunnefoer , maar gin mens gaf 't em. 17. Hen toe ij bij em selvers kommen was seed ij : oefeel ier­lingen fan min taat ebben hoverfloed fan brood hen hik fergaan fan onger. 18. Hik sel opstaan hen nee min taat gaan, hen hik sel teugen em seggen : taat ! hik eb sondigd teugen jou hin teugen den emel. 19. Hen hik bin niet meer weerd je seen te eeten ; maak me hals ien van je ierlingen. 20. So seid , so deen ; ij stond hop hen gong nee sin taat toe en toe ij nag eel fard weg was, sag sin taat 'm, hen ij wier uselik naar bind ; ij gong hop em hof, fiel em horn sin als hen soen­den em. 21. Hen de seen see teugen em : taat ! hik eb sondigd teugen den emel hen teugen jou , hen hik bin niet meer weerd je seen te eeten. 22. Maar taat see teugen sin knechs : breng jelui 't knapste pak ier hen trek 't em han, hen geef 'n ring han sin angd, hen skoenen han sin foeten. 23. Hen breng 't kalf dat we hop 't ok mest ebben , slacht 't, hen late we heten en froolik wezen. 24. Wangt deuse min seen was dood, hen ij his weer levendig worden ; ij was weg, hen ij his fonden. Toe begonnen se hallemaal froolik te wezen. 25. Hen de man sin houdste seen was hop "t feld, hen toe die nee its kwam , oorden ij 't gesing hen 't gedans. 26. Hen ij wonk ien fan 't folk, in fraagde wat leven wat dat was. 27. Hen die see 'm : je broer is t' its kommen , hen je taat et 't fette kalf slacht , homdat ij 'm fr is en gesond -weerom krug­gen et. 28. Maar ij wier fuul en nidig, hen ij won niet in its gaan. Deerom gong sin taat nee 'm toe hom em te bidden dat ij kommen sou. 29. Maar ij hantwoordde, hen see teugen sin taat : sie ! hik dien je non hal so feul jaar, hen hik eb nag nooit niet je gebod hover­treden, hen j' eb me nag nooit geen bokje geven horn 'ris froolik te wezen met min maats. 30. Maar nou deuse seen fan je weerom kommen is, die jou goed met oeren en sloeren d'r deurbrocht et, nou eb jen em 't meste kalf stacht. 31. Hen de taat see teugen em : kiind ! je hint haltud bij me, hen hal 't mine his jouè. 32. We motten wet froolik hen blude wezen ; wangt dense broer fan je was sturven, hen ij his weer levendig worden ; ij was weg, hen ij his fonden. AANTEEKE NINGEN. 11. Deer , daar , even als neer of nee , naar , na , weer , waar , enz. De verwisseling van de lange a in daze en in eenige andere woorden met de lange e, is aan alle nederduitsche tongvallen van West-Fries­land bewesten Flie eigen , en bijna over het geheele Noord-Holland benoorden het IJ verspreid. Zie bl. 484 I. Seen, zoon , zie vs. '11 b1.12 II op sins. 12. Taat, vader ; zie vs. 12 b1.12 II. Moeder is op Flieland mem, zuiver friesch dus. Zie bl. 9 II, bl. 484 I en vs. 18 b1.164 I op memme. 13. Tud , tij d , wordt uitgesproken met eon klank, dien ik niet met letters kan afbeelden ; het is niet tud , niet tuud , niet tiid en niet tTd maar van alles wat. Even zoo is het met de .woorden swun, zwijn , kuggen , krijgen. Nee, na ; zie hier boven vs. 11. Fard , verre , komt overeen met het strandhollandsche vort , met het vord der Vlaardingers enhet vaarde van de Ouddorpers op Goeree. Deze vorm , die ouder en zuiverder schijnt to zijn dan het gewone ver of verre, is dus voornamelijk bij de hollandsch e visscherlui loodsen , en andere zeelui , in gebruik. 14. Kruggen, krijgen ; zie vs. 13 hier boven 't woord Lud. 15. Swunnen , - zwijnen , zie hier boven vs. 13 op 't woord tud ; ferkens is op Flieland ook in gebruik. 16. Bunk of buk , buik ; men zeit even dikwijls luf of lii f lijf. , Fillen , vullen. 17. Ierlingen , huurlingen. Huur on hier , vuur en vier , duur en dien wisselen in de verschillende nederduitsche tongvallen af. 20. Deen , gedaan , wordt ook wel in den tongval der friesche steden gezeid en komt overeen met het friesche dien. Zie hier boven vs. 11 en vs. 18 bl. 472 I op deend. Nag of Hover nach, nog , komt ook in sommige zuiver friesche tongvallen voor (zie vs. 29 bl. 79 I, vs. 29 bl. 83 I en vs. 30 b1.102 I), en tevens in sommige andern noderduitsehe van West-kriQsland ; zit vs. 13 bl, 38 II. Uselik naar bled, woordelijk ijselijk naar blijde , voor bewogen, half van blijdschap , half van droefheid. Zie over de uitspraak hier boven vs. 13 op 't woord tud ; en verder vs. '16 bl. 328 I op zoo noar greege en vs. 20 bl. 417 I. . 22. Angd, hangd, hand. In den flielandschen tongval maakt men van menige n een ng , of liever men spreekt de n met een sterken neu sklank uit , even als de Franschen en sterker nog , zoo als b. v. de Hoogduitschers doen als ze fransch spreken en van raisong , enz. praten. Deze eigenaardige uitspraak der n is aan vole nederduitsche, vooral nederrijnsche en hollandsche tongvallen eigen , ofschoon ze tegenwoordig overal afneemt. In vorige eeuwen schijnt deze dwaze uitspraak ten platten lande vrij algemeen geweest to zijn. Zie vs. 12 bl. 352 I op ming, vs. 22 bl. 252I op hangk en bl. 18 I. Het ver­kleinwoord van hand is op Flieland angtje , van mand mangtje, van hond ongtje, enz. 24. Wangt, want; zie hier boven vs. 22. '25. lis, 1 tiis, huis, heeft op Flieland een teer eigenaardigen klank, tusschen its en us in. Zie bl. 429I. 28. Fuul, boos, kwaad, even als in de friesche steden ; zie vs. 28 bl. 321 L 29. De dubbele ontkenningen in dit vers , nag nooit niet en nag nooit geen, behooren tot het friesche taaleigen. Lie vs. 29 bl. 480 I. 30. Oeren en sloeren, hoeren en sloeren of snoeren; zie vs. 13 bl. 197I op hoar'n un snoar'n. 31. Mind, kind ; zie vs. 31 bl. 475 I. De tongval van Texel , het grootste der westfriesche eilanden , is veel minder bijzonder dan die van .Flieland en ter Schelling. Het texelsch is niets anders dan de gewone nederduitsche tongval van het oude West-Friesland bewesten Flie. Het kan als type van die westfriesch-nederduitsche tongvallegroep gelden. Naar even als in den tongval van 't eiland Wieringen en in dien van Midslands op ter Schelling , is de oude , zoowel friesche als oud nederduitsche klank der nederlandsche ui als zuivere , lange u en der ij als zuivere , lange i in den texelschen tongval bewaard , gebleven , en is daar niet', zoo­als aan den vasten wal in West-Friesland , door de nieuwe holland­sche uitspraak verdrongen. De uitspraak der medeklinkers is op Texel in hoofdzaak nog de friesche , even als de zinbouw. De duidelijke uitspraak der n achter de meervoudsvormen der zelfstandige naam­woorden , zoo kenmerkend voor de friesche tongvallen, is echter in den texelschen tongval reeds verloren gegaan. De tongslag (accent) vans de Texelaars is nog volkomen en echt friesch„ Menige novelle, menig aardig vors, beiden belangrijk voor de kennis van het ' texelsche volksleven , zijn door den hoer D. DEKKER geheel of ten deale in den texelschen tongval geschreven, in onder­scheidene tijdschriften geplaatst en ook gedeeltelijk in een bundel vereenigd, uitgegeven. 101. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET EILAND TEXEL. Medegedeeld door den heer D. DEKKER , hoofdonderwijzer aan den Helder. October 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. Deer was eris 'n man die twie seuns had. 11. De jongste seide teuge siin vader : taat ! geef mij miin urfdeel, miin moeders bewiis , dat me toekomt. En de vader deed 't. 13. 'N kort tiidje deer na , doe de jongste seun olles bij ekaar pakt had , is i weg .reisd na 'n heel var land en terwiil i deer 'n leventje had , driivende in de butter , het i d'r of siin good deur brocht. 14. En doe olles op was, kwam 'r juust 'n hongersnood in dat a land in i begon gebrek te kriige. 15. Doe socht i werk, en 'n boer nam him an, en die stuurde him op siin land om op de forkes te posse. 16. En hij zou heel graag siin buuk vol ete hewwe an 't forkesete, maar glen mens gaf 't him. 17. Doe begon i over hues te prakkeseere en hij seide in siin eige : wat 'n boel knechs bij miin vader hewwe olles wat 'rlui hart begeert en ik lij hier honger dat ik swart wor. 18. Ik sel opstaan en na miin taat toegaan en ik sel segge : taat ! ik hew groote sonde Been teuge ons lieve Heer en teuge jou. 19. Ik ben niet meer weerd om je seun noemd te worre; neem me an tuut je knecht I go. En hij stond op en ging na siin vader. En doe hij nog 'n heel stik van siin vader's huus of was , sag sun vader him al an-komme en siin gemoed : skoot vol en hij begon te graaie; hij liep na him toe , fiel him om sun hols en soende him. 21. En de seun seide teuge him : taat ! ik hew groote sonde deen teuge ons lieve Heer en teuge jou ; ik ben niet meer weerd om je seun noemd te worre. 22. Maar de vader seide teuge siin knechs : breng in 'n amerijtje miin beste rok hier en doen 'm die an, . en geef him ' n ring an siin hand en skoene an siin biene. 23. En haal 't fet meste kolf en slacht 't, en laat ons ete en feest houe. 24. Want deuze seun was voor mij net so goed as dood en nou is hij weer levendig worre ; hij was verlore en hij is weerom fonde. En ze begonne an 't feest. 25. En de ouste seun was op 't land en doe i weerom kwam en dicht bij huus was, hoord' i singe en speule. 26. Hij riep ien van de knechs bij him en froeg him: wat is deer binne toch an de hand ? 27. De knecht seide : je broer is 't huus kommen en je vader het 't fet meste kolf slacht om dat i 'm fris en gesond weerom krege het. 28. Doe wier die ouste seun nidig en hij wou niet in huus gaan ; doe kwain siin vader bute en noodde him om toch in huus te komme. 29. Maar de seun seide : kiik nou 'ris an ! ik dien je nou ol so veul jare en ik hew ollan olles deen wat en so as jij 't hewwe wou , en nog nooit he je mij 'n skeepebout of so ies geve om mit me frienden eris 'n partij an te legge. 30. Maar nou deuze seun die sun geld en goed mit hoere en snoere d'r deur brocht het, weer 't huus komt , nou moet 't fet meste kolf slacht worre. 31. Doe seide de vader : kiind ! jij bent immers ollan bij me weest en ol 't mime is immers ok 't jouwe ! 32. Nou komt 't gastereere eigelik te pos ; want deuze broer van jou was voor mij net so goed as dood en hij is weer levendig worre ; hij was verlore en is weerom fonde. AANTEEKENINGEN. 11. Deer , daar ; zie vs. 11 bl. 24 II. 12. Taat, vader; zie vs. 12 b1.12 II. In deze vertaling is het onder­scheid tusschen het deftige vader en het gemeenzarne taat in acht genomen. Zie vs. 12 bl. 482 I. 13. 011es, alles ; zoo ook of al , forkes varkens , posse passen, of af,. hols hals , kol f kalf ,. ollan altijd, enz. De verwisseling der onvol­komene a in doze woorden met onvolkomene , heldere o is eigenlijk een friesche eigenaardigheid, die in de friesche taal van bewerten Lauwers en in de nederduitsche tongvallen van dat Friesland ook in gebruik is , . hoewel niet zoo stark als op Texel. Zie vs. 12 van de vertaling in den tongval van Brugge, op ol. Driivende in de butter , drij vende in de boter , een texelsche nit­drukking die een lekker on weelderig leven to kennen geeft. Zoo zeit men in Holland 'n leventje as melk en honig , ' in Friesland 'n leventsje as' smerige (dat is: vette, syneer—uet) boonen , enz. 15. Forkes , varkens, en posse, passen ; zie vs. 13 hier boven. 17. Prakkeseere , nadenken; zie vs. 17 bl. 297 I. 'Rlui , samengetrokken van heurlui , hunlieder. 18. Set, zal ; zie vs. 18 bl. 20 II op set. Deen , gedaan ; zie vs. 20 bl. 24 II.. 20. Graaie, huilen, schreien; verwant aan gr ijnen, 't friesche Brine. .Hots , hals ; zie vs. 13 hier boven. 22. In 'n amerijtje, in 't friesch van bevtesten Lauwers in 'n amery , ih eon oogenblik of oogwenk , terstond , enz. Deze uitdruk­king is afkomstig van ave many, ave maria,, en wil zeggen : in zoo korten tijd als men noodig heeft om een ave maria to bidden; ze stamt nog van vöor den tij d der kerkhervorming af en was vroeger ook in de volkstaal van andere nederlandsche straken zeer algemeen; thans is ze nog slechts hier en daar in gebruik. Skoene an siin biene, woordelijk : schoenen aan zijn beenen, in plaats van : schoenen aan zijn voeten. Deze dwaze uitdrukking is in de meeste hollandsche , vooral noordhollandsche volkstongvallen zeer algemeen in gebruik. Het sehijnt alsof men zieh schaamt om het woord voet uit to spreken. on dit voor niet welvoegelijk, voor bon f atsoendelijk" houdt. Zoo neiden haarlemsche dienstmeiden dikwijls tegen mij, als ik, zonder mijn voeten op de vloermat af to vegen, door den gang fiep die ze bezig waren to schrobben : meheeir I set Uwes assiblie fje Seeine of fege ? Zie vs. 22 bi, 32 I eu vs. 22 bl. 3551. 23. Kolf, kalf ; zie hier boven vs. 13. 29. 011an voor alan, alaan, at aan, altijd; dit woord is in alle noordhollandsche tongvallen benoorden 't IJ in gebruik; hier en daar zeit men ook olsan, alscYn, alsaan, als aan ; zie vs. 12 van de ver-taling in den tongvarian Brugge, op ölsan. , Skeepebout schapebout, van skeep , frieseh skiep, schaap. Een texelsch schapebout is een gastmaal; de friesche schapen in 't alge-meen, inzonderheid de westfriesche , maar vooral de texelsche, vormen een van de beste rassen. De Engelschen weten dit zeer goed; dui-zenden friesche skiepebouten of texelsche skeepebouten worden er wekelijks in den, winter naar de engelsche 'markten per stoomboot van Harlingen verzonden. 30. Hoere en snoere ; zie vs. 13 b1.197 I op hoar'n un snoar'n. 31. Kiind , kind ; zie vs. 31 bl. 25 II. . 32. Gastereere basterdwoord , afgeleid van gast ; de Hollanders , smeden on gebruiken gaarne zulke dwaze leelijke woorden; bet min , beschaafde volk vooral is er op verzot. Zie b1.386I, de vertaling in den tongval van Axel, enz. . De tongval van .het eiland Wieringen komt nagenoeg volkomen met dien van Texel overeen. Wat op bl. 25 II van den texelschen tong­ val is gezeid , geldt ook voor dien van Wieringen. Maar de wieringer tongval is over 't geheel genomen ouderwetseher dan de texelsche, dat wil zeggen nog friescher, minder hollandsch dan deze. Het friesche bestanddeel treedt er nog weer in op een voorgrond. De reden hiervan is de omstandigheid dat de Wieringers , die veelal landbouwers zijn , over 't algemeen minder dan de Texelaars met vreemdelingen in aanraking komen. Eenige eigenaardige wieringer woorden, die niet in de onderstaande vertaling voorkomen , zijn de volgenden. Deze woorden komen echter grootendeels, of althans met zeer geringe , onwezenlijke of wij kingen, ook in de friesche en friesch-.nederduitsche tongvallen voor. Zoo zeit men op Wieringen : g'neven voor goeden avond (even is zoowel goed friesch als 't jund der Friezen tusschen File en Lauwers ; het sagelter friesch heeft Bund, evend, het wangerooger aiven , het helgolander in of inlung, het sylter inj, het karrhardinger en, en het engelseh heeft • eve , evening voor avond). Aid voor egge (het gewone friesch heeft Bide , het friezenveener friso-saksiseh jagde , westvlaamsch eegde); diisik voor broekzak, (zie b1.385 I); foelke voor veulen (eigenljjk veulentje; gewoon friesch Pole, foolke); enk voor inkt (ook to Leeuwarden bij ouderwetsche lieden enk of enk't); bub (met een klank tusschen bub en . beb in, . overeenkomende ongeveer met 't fransehe oeu in boeu f), voor grootmoeder '(gewoon friesch beppe); skeep voor schaap, (zie vs. 29 bl. 29 II) sleep voor slaap (zie bl. 485 I) ; (gewoon friesch skiep en sliep); noud voor nieuw (te Brussel nuut) ; zoo zeit men 'n noud huus , 'n roue skuut voor een nieuw huis , een nieuwe schult; een korenaar is eer; weit is turw met het hollandsche tarwe overeenkomende; aardappel is eerpel , als te Leeuwarden , en ook te Weert en in veal andere zuidnederlandsche tongvallen. Een klein kind noemt men op Wieringen baike , van het friesche boi , jongen; aan den vasten wal van Noord-Holland heeft men van dit baike , boike, bot, zelfs buikje , in de beteekenis van klein kind, gemaakt. Voor zoo verre mij bekend is , is er zoo min over als in den wieringer tongval ooit lets geschreven , behalve enkele bijzonderheden dien aan­gaande , die in het werkje van F. ALLAN Het e i l a n d Wieringen , e n z j n b e w o n e r s, Amsterdam 1856 , vermeld staan. 102. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET EILAND WIERINGEN. Medegedeeld door den heer K. WuaN, hoofdonderwijzer op Wieringen. November 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was eris 'n man die twie jonges had. 12. Ien fan die jonges , de jongste , froeg an sun taat om sun memmes bewiis; en dat kreeg i. 13. Toe i dat had is i 'r mee fort gaan na 'n aar langd deer i alles d'r rou deur brocht en verspeulde. 44. En toe i alles d'r deur brocht had, kwam deer 'n freeselike bongersnood in dat langd en hij kreeg ok gebrek. 15. Toe gong i na 'n boer toe, en die stuurde 'm na sun langd om de farkes te waiden. 16. Hij had toe so 'n freeselike honger dat i sun buuk wel fol ete wou fan 't supen in de seunis, dat de farkes kregen, maar i kreeg niks . fan glen ien. 17. Toe docht i an huus, hoe goed i 't deer had en hoe de knechs en de maiden fan siin taat deer altiid de bunk fol ete kregen. 18. Toe docht i : ik sei ook weer na huus toe gaan in ik sei teugen taat segge dat ik sondigd hef , 19. en dat ik niet meer weerd bin om siin seun te weze, maar of i me niet foor knecht hewwe wil. 20. En dat deed i; hij gong weer na siin taat toe. En toen i weer dicht bij huus kwam, sag siin tact 'm al in de feerte ankom­men en die was deerover so in siin skik, dat i na 'm toe gong, 'm om siin hals pakte en 'm soende. 21. Maar toe seid i teugen siin taat hoe siecht of i deend had en dat i deerom niet meer weerd was om siin seun te weze. 22. Maar siin taat seide teugen siin knechs, dat se siin beste kleere brenge moste en se 'm antrekke moste en dat se 'n ring an siin hangd en' skoene an siin biene doen moste. 23. En dat se 't meste kalf siachte moste, want hij wou dat se allegaar ete en' in heur skik weze soue. 24. Want siin seun die i docht dat dood was, was nou weer levendig en die i docht dat weg was, was nou weerom fongen. En toe wierden se allegaar froolik. 25. Maar toe kwam die are jonge fan 't langd 't huus, en die hoorde hoe 'r songen en dangst wierd. 26. En die riep toe ien fan de knechs en froeg weerom se so deden. 27. En die knecht seide toe teugen em, dat siin broer weerom kommen was en dat siin taat nou 't meste kalf siachte laten had, omdat i 'in flog weerom kregen had. 28. Maar die jonge wierd deer so boos om, dat i niet in huus komme wou. Toe gong siin taat na 'm toe en die praatte so mooi teugen 'm. 29. Maar hij seide teugen siin taat dat i al so feul jaar foor 'm werkt had, en dat i 'm nog nooit 'n bokje geven had, weer hij met are jonges 'ris klucht mee make mochte. 30. Maar non siin are seun weer thuus kommen was, die al siin goed met siechte wiifkes d'r deur brocht had, foor die slacht je 't meste kalt, seid i. 31. Toi seide siin taat teugen 'm : kiin I jij bin altoos bij me en alles wat ik hew, is foor jou. 32. Jij most nou nk in je skik weze, want jou broer die we dockte dat dood was, is weer levendig worren, en die we dochten dat weg was is nou weerom fongen. AANTEEKENINGEN. 12. Taat en mem, vader en moeder ; zie vs. 12 bl. 24 II. 13. Aar, bij samentrekking uit ander, even als het westerlauwersch friesche oar bij samentrekking uit other is ontstaan, komt in de volkstaal van de hollandsche landlieden veel voor en was er vroeger • in de steden ook .algemeen in gebruik. Zie vs. 17 bl. 328 I op are. Langd, land, even als hangd hand, dangst gedanst, enz. Zie vs. 22 bl. 25-II. 16. Supen, zuipen, heeft hier de beteekenis van zwijnevoeder of zwijnedrank ; zie vs. 16 bl. 393 I. Seunis, varkenstrog, is ook • elders in Noord-Holland, onder anderen in de Beemster in gebruik. De oorsprong van dit woord is mij niet bekend. Het schijnt verwant met het veluwsche sunig ; zie vs. 16 bI. 328 I. . Niks fan gien ien, dubbele ontkenning, volgens het friesche spraak-gebruik. Zie vs. 29 bl. 25 II. 21. Deend, gedaan, • bij afwisseling met deen, ook bij oude lieden in de friesche steden in .gebruik. Zie vs. 20 bl. 24 II. 22. Skoene an siin biene; zie vs. 22 bl. 28 II. 24. Fongen, eigenlijk gevangen, voor gevonden. Ook elders ver- ..wart het, volk de verledene deelwoorden van vangen. en vinden. Zie onder anderen vs. 24 van de vertaling in den tongval van Oud-Beierland, vs. 3'2 bl. 259 I, vs. 24 bl. 253 I op gefonge, enz. 29. . Klucht, wordt op Wieringen voor pleizier, pret gebruikt. 31. kiin, door afslijting der d van Hind, kind, volkomen als te Leeuwarden ; zie vs. 31 bl. 29 II. ' Behalve uit de reeds vermelde vier eilanden bestaat bet oude West-Friesland nog nit het noordel ijkste gedeelte van Noord-Hol­land. Alles wat in die provincie benoorden een denkbeeldige lijn ligt, die men . van Alkmaar op Hoorn trekt, wordt gerekend West-Friesland te zijn. De duinstrook langs de Noordzee echter, benoorden Alkmaar, die zieh over Bergen en Schoorl tot fetten uitstrekt, be­hoort nog tot Kennemerland. Dit noordelijke Noord-Holland of West-Friesland vervalt nog nader in twee deelen, het eigenlijke West Friesland, dat ten westen tusschen Alkmaar en den Helder zieh uitstrekt, en Drechterland tusschen de steden Medemblik, Enkhuizen en Hoorn. De tongval van het vaste land van West-Friesland komt in hoofd­zaak met dien van de eilanden Texel en Wieringen overeen. Het is friso-frankisch of hollandsch, waar de friesche taal, die in vorige eeuwen in daze landstreek door het ingeborene yolk, zuivere Friezen, werd gesproken, haar stempel zeer duidelijk op heeft afge­drukt. Het westfriesche nederduitsch heeft over het geheel genoffnen den frieschen zinbouw en de friesche uitspraak der medeklinkers zuiver bewaard en nog heden ten dage in volle gebruik behouden ; ook komen er nog veel zuiver friesche woorden in voor, of ten deele reeds verbasterde woorden, maar die nog duidelijk hun frieschen oorsprong verraden. Iets anders is het met de klanken van dezen tongval ; die worden namelijk bijna allen op de nieuwerwetsch hol­landsche wijze uitgesproken. Terwijl dus de oude, friesche klnnk, b. v. van de ui en de ij op Texel en Wieringen (en ook nog eenigs­zins to Enkhuizen) is bewaard gebleven, spreekt men . overal elders in West-Friesland deze klanken op de hollandsche wijze uit, ja, zelfs nog wel zoo breed en plat als in het eigenlijke Holland. Het onder­scheid tusschen de verschillende zachte en scherpe letters e en o wordt in dezen tongval duidelijk gehoord. De West-Friesen hebben nog uit de erfenis van hun echt friesche voorouders een zuiver en fijn taalgehoor ovorgehouden. Niettemin is het westfriesche neder­duitsch gewis een van de leelijkste, van de slechtst klinkende hol­landsche tongvallen. Bijzonder onaangenaam, hard en scherp klinkt het vooral in vale dorpen van Drechterland en daar het onaange­naamste nog in de bloeiende dorpen aan de zoogenoemde Streek tusschen Enkhuizen on Hoorn. Het is daar een echt boersch-grof dialect. In de middeleeuwen en vroeger werd, natuurlijkerwijze, door de West-Friezen hun eigene friesche tail gesproken. Maar met gerust­heid durf ik beweren dat in Friesland bewesten Flie de friesche taal eerder dan in eenig ander Friesland uitgestorven is. De gedurige invallen van de eerste hollandsche graven reeds, die recht op West-Friesland meenden to hebben on die de West-Friezen eidelijk dan ook bedwongen , waren hier van zeker mede de oorzaak. Maar vooral werkte tot dit verval der friesche taal bewesten Flie de uitbreiding mee , die het Fliemeer (Fievo) en de Fliestroom in de middeleeuwen verkregen. Deze uitbreidingen hadden de over­strooming , den ondergang der landstreken die West-Friesland aan de tegenwoordige provincie Friesland vcrbonclen, en cle vorming II.. 3 der Zuiderzee ten gevolge. Hierdoor bleven de West-Friezen in nabuur­schap en nauwere betrekking met de Kennemers en andere Hol­landers (zjj 't dan ook dat dozen minstens voor de helft Friezen waren en nog zijn), terwijl ze steeds meer en meer van hun volle broeders be­oosten Flie, van den hoofdstam huns yolks dus , gescheiden werden. Den juisten tij d van den on dergang der friesche taal in West-Friesland aan te geven, is niet, wel doenlijk. Natuurlijk heeft het nederduitsch • ook slechts van lieverlede de friesche taal hier nit haar erfdeel verdrongen. Nog lang zal men in de eene plaats friesch heb andere reeds een min of meer zuiver-ben gesproken, terwijl in de hollandsch in gebruik was. De invloed der reeds vroeger neder­duitsch sprekende bevolking van de westfriesche steden Medemblik, Enk­huizen en Hoorn heeft ongetwijfeld uit dat gedeelte des lands, uit Drechterland, ook ten platten lande, het friesch vroeger verdreven dan uit het eigenlijke West-Friesland tusschen Alkmaar en den Hel­der. Ik heb reden om to vooronderstellen dat rondom de Zijpe, te Kalandsoog, Valkoog, Huisduinen, in den omtrek van Schagen, te Barsingerhorn, • Kolhorn, Winkel, enz. de friesche taal het langst in gebruik bleef ; zeer waarschijnlijk nog tot in de eerste helft der zestiende eeuw toe. Als schrijftaal is bewesten het Flie het friesch natuurlijk zeer veel vroeger reeds uitgestorven, dan als spreektaal. Waarschijniijk was het friesch er wel nooit schrijftaal, en werd er, toen men niet langer de latijnsche taal als geijkte schrijftaal bezigde , reeds ter­stond het nederduitsch als zoodanig ingevoerd. Ik weet althans niet dat er oude oorkonden zijn, of welke stukken ook, in Friesland bewesten Flie opgemaakt en in 't friesch geschreven. Het westfriesche nederduitsch wordt tegenwoordig overal in West-Friesland gesproken, voornamelijk ten platten lande ; onder de hoogere standen spreekt men hoe langer hoe meer modern hollandsch. Het geringe yolk van N edemblik wijkt in zijn spraak weinig of van de plattelandsbevolking in den omtrek van die stad ; dat van Enkhuizen houdt er haar eigen dialect op na ; de tongval van Hoorn holt moor naar het moderne hollandsch over. De Helder en het Nieuwe Diep, tegenwoordig de grootste gemeente .van het oude West-Friesland uitmakende, heeft goon eigen dialect. Deze thans zoo bloeiende plaats is bijna geheel bevolkt door lieden uit allerlei andere streken van Nederland afkom­stig, en ook door Duitschers, Noren en andere buitenlanders. Onder de lieden van zekeren leeftijd vindt men daar dan ook siechte weinigen die aan 't Nieuwe Diep of den Helder geboren zijn. Men spreekt er allerlei talen en tongvallen, die zieh in het moderne hollandsch ver­eenigen en oplossen. 103. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET VLEK SCHAGEN. Komt voor in het tijdschrift De N a v o r s c h e r, dl. XX , 1870. (In nederlandsche spelling). 11. D'r was 'r 's 'n vader en die had twee zeuns, die lang niet het zellevende van aard wazze. 12. De ouste die was wel 'n gnappe jongen, maar d' aar wou niks. deuge. Iens zeid' i teuren z'n vader : weet je wa' 'k docht hep `l Je moste m'n m'n errefporsie maar geve, da' 'k te goed bin, den zel 'k m'n kans wel verzien. De ouwe man, die hat ze ma.ar zat, maar i hat 'r toch niet erg veul bestek op om dat te eben, want i docht wel dat 't den heelekendal skeef mit 'm uitpakke zou; maar de jongen die zanikte maar vort en hiel al maar an en op 't lest begon i zoo op z'n pout te speulen dat i 't niet langer keere kon en 't gezeur lööf worde ok. Hij gong er den maar toe over om 'm z'n porsie .te geven, deer i anspraak op had. 13. Toe i .dat had, wacht' i niet lang maar zocht gouw z'n boeltje bij mekaar, pakte 't in en i gong op slag op reis nie 'n vreemd land, heel veer van z'n weunplaas of. Nou kwam 't net 't zelfd of as z'n vader docht had. In plaas, dat i deer prebeerde om vooruit to kommen in de wereld, zoo as i z'n vader wijs maakt had, sleet i warachies niks aars as zuipe, zweridele, om grof geld speule en betije nog wel wat ergers ok. Dat 'r 'n heeleboel van dat soort wazze, die 'r op figeleerde op z'n zak te lööpen is zachs to denken, want da' 's om 't • even zoo, as ze 't om 'n denn krijge kenne, en zöö doende was i gouw van 't zoodje of en i moet zeker nog al stark van innekhoute weest hewwe, want aars was 't met z'n gezondheid ok dien weest. 14. Toe i ''r den alles deer joegen had, zat i )i11ek met z'n bienen in 't geeren ; maar 't wordde nog slimmer, want er kwam 'n heel erge hongersnood in dat land deer i weunde en alles wordde razende duur, zoodat i gien iensen genog eten en drinken krijge kon, want gien ien wou 'm burge ok. 15. Non begon i toch linigesan te begrijpen dat i werke most voor de kost, al was i ok wat looi uitvallen. 11ij gong al d'r 's nee deuze en gene toe om werk, maar i kon nerregens te gang komme, ,gien ien wou 'm hewwe. Op 't alderlest vont i 'r toch ien, die deer weunde, 'n Boer, ze' 'k maar zegge. En wat denk je dat i doen most ? Op de varkens passe, die deer in 't land liepe. 16. Zoo'n rijkeman 's zeuntje, die op de varkens passe, je kan wel denke, dat 'm dat raar voorkwam. En hat i nou nag maar genog eten kregen, den .hat 't nog wel skikt, maar i had nag zoo'n honger dat i wel d'r 's z'n lijf vol zuipe wou an bet zuipen dat in de zeunis van de varkens was, maar dat mocht i gien iensen. 17. Toe i deer zoo alliendig bij die varkens op dat land zart, begon z'n kloppertje toch efkes te kloppen en toe begon i al d'r 's oftig te prakkezeeren over z'n slechte leven van vroeger. »Wat ken 't toch raar lööpe in de wereld," docht i, »wat hep me vader 'n heele zood knechse en die kenne allegaar maar z5ii veal eten en drinke krijge as ze maar luste en ik hep teugenswoordig 'n honger as 'n pee-rd. 'N heele tijd an mekaar wist i niet wat i doen wou en was i 't mit z'n eigen zelf niet ions. Hadde (lie vrinde, die 'm z'n duitjes hadde helpe opmake 'm beurt om heuet non maar 's te warskip nood, maar dat begrijp je ; 't is mit zukke lui, as 'r niemendal meer te halen is, van achteren zien je m'n lest. 18, 19. Op 't lange lest zeid' i toch in z'n eigen : zoö ken 't toch niet langer. M'n vader is z5o'n goeie keerel, as 'k 'r 's nee 'rn toe gong en zeide dat 't m'n spijt da' 'k zee raar deen hep, dan, denk ik, zou 'k wel weer in huis komme magge. 20. En op slag gong i overend en an de loop. Hij was nog 'n heel end van huis of, toe kwam z'n vader de deur nit en die dacht : nou, wat hew 'k 'r an, wie zou deer toch ankomme ? Maar boven slechte plunje bovenal, zag i loch gouw dat 't z'n zeun was en i gong 'r op 'n draf nee toe om 'm te halen en toe i bij 'm was, pakt i 'm an, zoo miserabel blijd was i. 24. De zehn kon i emet niet spreke, maar i zeide toch nag vader ! 'k hep groote zonde deen teugen God en teugen jou ok, 'k bin riiet mect• weet•d, dat 'k zeun bin, leet rn'ri maar bij je diene voor knecht. 22. Maar de oüWG man docht 'r h€Tel aars over. IIij most in ienen die stikkende kleere uit doen en de kneeht most nuwe hale en die most i antrekke en i kreeg 'n gouetl ring an z'n vir,ger, en schoene an, want i liep op blöote biene. 23. Ok zeide de vader teugen d e knecht : haal gou 't tneestkalf uit 't hok en slacht 't, dan zelle we d'r 's 'n vroöleke cevend hewwe. 24. Want m'n zeun was zöö goed as dööd en 't is net of i weer levendig worren is. Ik docht da' 'k 'rn nooit weer zien zou en non is i onverwachs weer opperdan kommen. 25. Twijs ze to huis alles klaar rnaakt laadde, was de ouste zeun nag op 't land an 't werk en i:oe 't zoi^ wat onilYlenenbij schernereevend was, hat i deen en toe gong i nee huis toe. Maar• , toe i wat diehter bij huis kwam, hoord' i dat ze zoo ijselijk vreolek wazze. 26. Hij zette groote oogen op en vroeg an de knecht wat (tat leven toch beduie most en wat 'r beurd was. 27. '.Coe zeide de knecht : je broor is weer vr•om kommen en non is je vader zoo in z'n skik, dat i 't meestkalf slachte leeten hep. 28. Maar nou ha' je de poppen an 't dansen, o wat was i 'r dul om ! 't Was zoo slecht reeden mit 'm ! Hij wou glen iensen in huis. Toe kwam z'n vader en die wou 'm deut rnooi praten overhalen om 't• al in te komme. 29. Maar i wou niet en i zeide : dat ken d'r non niet best voor deur. Ik bin altöös bij je bleven en ik heb alto—os deep, wat je zeid hep en zoo as je 't hewwe wou en ik mag nooit niks, want toe ik iemesdage kammeraas bij m'n had, wo' je m'n gien iensen 'n bokje geve om te slachten. 30. Maar voor hum slacht je 'n heel vet kalf ! Nee vader ! dat ken niet best deur de beugel. 'k Docht dat 't al zat mans genog was, dal i 'r je goed op zoö'n siechte wijs deur brocht had. 31. Maar de vader zeide : 171'n jongen ! jee bin alts bij rn'rr weest en alles wa' 'k nag hep is voor jou. 32. Maar 'k docht da' 'k je broor voor al leven kwijt was. Ik bin ziö blijd as blik da' 'k 'm weer hep en nou most fee ok aars weze. AANTEEKENINGEN. De scherplange e en o wordt te Schagen en omstreken duidelijk uitgesproken en van de zachtlange e en o scherp onderscheiden. De scherplange e die in de westfriesche uitspraak bijna als de friesche tweeklank ea luidt , is door eis afgebeeld en de scherplange o die in klank bijna met den frieschen tweeklank oa overeenkomt, door öa. 12. Gnappe , van gnap , knap , braaf, goed ; ook in Friesland gnat,. Aar, ander ; zie .vs. 13 bl. 32 II. Da' 'k te goed bin, dat mij toekomt. In Friesland en elders zeit men beter : dat ik te goed heb. Zel , zal ; zie vs. 18 bl. 28 II op sei. .HePiekef2dal, geheel en al, friesch hielendal; zie vs. 18 bl. 403 I. Löö f , . moede , vermoeid , is in geheel Noord-Holland benoorden het IJ in gebruik ; in de friesche taal komt het niet voor. De oor­sprong van dit woord is mij onbekend ; waarschijnlijk is het met laf ver­want. KILTAAN geeft het reeds als oud hollandsch op ; intusschen is het in Noord-Holland nog dagelijks in gebruik. Oudtijds - schijnt het ook in Zuid-Holland in gebruik geweest te zijn. 13. Weunplaas , woonpläats. De zacht lange o verandert in veel nederlandsche tongvallen in eu ; zoo weunen voor woven , leuven of geleuven voor gelooven, enz. Ook in den hollandschen tongval van het Bildt in Friesland komt deze verwisseling voor. Prebeerde , van prebeeren , probeeren , beproeven , een basterd­ woord dat in de volkstaal van geheel Nederland in gebruik is. Waarachies , verbastering van waarachtig. Wazze , waren ; zie v. 24 bl. 332 I. Betije , bij tijden , somtij ds. Nag, nog ; zie vs. 20 bl. 24 II op nag. Innekhoute, inhouten ; sterk van inhouten is een uitdrukking aan den scheepsbouw ontleend, en die ook elders in de volkstaal in gebruik is. Dein, gedaan ; zie vs. 21 bl. 32 II. 14. Joegen, gejaagd. Met z'n biene in 't garen, woordelijk : met zijn beenen in 't garen, of in 't net (hoogduitsch Barn = net) , een uitdrukking die te kennen wil geven : hij zat of was verlegen. Gien iensen , niet eens ; zie vs. 16 bl, 335 I op geen eens, Burge, borgen, 15. Linigesan , zachtj es aan , van linig , lenig. Looi , lui , even als in Friesland toi en in West-Vlaanderen looi. 16. Zuipen , varkensdrank ; zie vs. 16 bl. 32 II op supen. Zeunis , trog ; zie vs. 16 bl. 32 II op seunis. 17. Oft, dikwijls ; oft en often zijn in deze beteekenis ook in West-Friesland in gebruik. 't Zijn zuiver nederduitsche en friesehe woorden, die echter ook in Friesland beoosten Flie reeds verouderd en buiten gebruik zijn , even als overal elders in Nederland. Oft is de hoogduitsche vorm , often de engelsche. Te warskip , goed friesche uitdrukking , die elders in Noord-Holland benoorden 't IJ ook in gebruik is, en hier en daar als z,vasskip, wosskip, wasskop , enz. luidt. Het is in het nederlandsch letterlijk te waard­schap, en heeft de beteekenis van het modern hollandsche uit logeerert gaan, en van het in Friesland beoosten Flie gebruikelijke fen hits gean of itt fen hü.sje. Zie vs. 25 bl. 167 I op werskupsl j i'cde. 20. Miserabel blijd; zie vs. 20 bl. 25 II op uselik naar blud. 22. Biene, voeten ; zie vs. 2'2 bl. '28 II op skoene. 23. 15,e-vend, avond; zie bl. 29 II en vs. 25 bl. 167 I op s'e „nus. 24. Opperdan , verbastering van opwaarts aan , hier in de be-teekenis van naar huis. Dit woord is even als inwerdan en uitwerdan voor inwaarts aan en uitwaarts aan, in geheel Noord-Holland be-noorden 't IJ in gebruik. Zoo zeit men by. : ze komen meer opperd-an; korn maar opperdan , voor : ze naderen, ze komen herwaarts; kom maar hier heen. 25. Twijs , verbastering van terw?jls , terw ^jl. Oynmenenbij , ongeveer ; te Leeuwarden zeit men zuiverder: ornendebij , om ende b^j. .IJselijk vröölek , zeer vroolijk ; zie vs. 20 hier boven. 28. Dul, eigenlijk dol, rr,aar hier ook in de beteekenis van boos, JZijdag. Al, wel, is ook elders, vooral daar waar er friesche bestanddeelen in de volkstaal zijn , in gebruik. 29. Iemesdage , is overal in Noord-Holland benoorden hot IJ in gebruik voor dezer dagen en voor eenige dagen geleden; zoo zeit men ook iem.esnach.ten en iem.esjaren, en ook iemeslesten voor onlangs. Deze westfriesche bijwoorden komen overeen met dewoorden h.ukker°daegs of okker°daegs , hukkernachts , hukkerwiks en hukkeriiers , die in de friesehe taal tusschen File en Lauwers in gebruik zijn. In de oucle go-thische taal komt merkwaardiger wijze dit woord ook voor , onder den vorm himmadaga; zoo luidt in LLFuLA's gothische bijbelvertaling de bede : geef ons heden ons dagelijksch brood, als : hlaif z.s-risarana thana sinteinan gif uns hirwmadaga. Zoo als boven reeds met een enkel woord is gezeid, is ook de tongval van Kothorn Leer ouderwetsch westfriesch nederduitsch. Het friesche bestanddeel is er zoo stork in vertegenwoordigd dat de kolhorner tongval nagenoeg in 't tnidclen staat tusschen de friesche en neder­duitsche talen , en kwalijk den naam van hollandsch kan dragon. Talrijke oud en goed friesche woorden zijn nog dagelijks in den kol­homer tongval in gebruik. Zeifs is het gebruik van doe en dou voor gij in het enkelvoud, to Kothorn nog niet geheel uitgestorven. Men maakte er zelfs voor een tiental jaren ongeveer en wellicht nog wel onderscheid in 't gebruik van doe en dou; het Berste zei men tegen personen die men eerbied of achting verschuldigd was , het laatste tegen zijns gelijken of zijn minderen. In den O v e r ij s s else h e n Almanak vo'or oudheid en letteren van 't jaar 1846 komt een vers voor dat in den kolhorner tongval heet geschreven te zijn. Hier valt echter vrij wat op i f to dingen. 'T is geen echt kolhorner tongval waarin dit waardelooze rij m is opgesteld. Men zie hier -omtrent het medegedeelde in het tij dschrift De N a v o r s c h e r, deel X, onder den titel: K o l h o r n s c h t a a l e i g e n van C. W. B. Een uitmuntende vertaling van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van het dorp Andijk in Drechterland komt voor in D e N a v o r s c h e r , dl. XXI , en is opgesteld door den hoer K. KOOIMAN Az. , hoofdonderwijzer to Andijk. De tongval van Andijk verschilt echter te weinig van dien van Schagen , om die vertaling hier op te nemen. Buitendien komt er in dien zelfden jaargang van De N a v o r s c h e r nog een vertelling voor , over het volksbijgeloof to Andijk , inede door den hoer KOOIMAN bovengenoerd in den andijker tongval opgesteld , en tevens een woordelijstje van bijzondere andijker woorden. De volgende vertaling , opgesteld in den tongval van het dorp Benningbroek in Drechterland , kan als type van den drechterlandsch westfrieschen plattelandstongval golden. 104. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN BET DORI' I3ENNINGBROEK. Medegedeeld door den beer C. MINK , hoofdoiiderwijzer te Benningbroek. November 1870. (In nederlandsche spelling.) 1'1.. Deer was er 's 'n man in die had twee semis. 12. De jongste Saide teugen de vader : vader ! geel' main in'n eriporsie. En hai decide heurlui 't goed. 13. In niet veul dage deer nee is de jongste seun , toe-d -i alles bij m'nkaar had , op rais gaan nee 'n heel veer land en deer hep i s'n goed deurbrocht , in 'n rou leven. 14. In toe-d-i alles verteerd had , toe wordde 'r 'n groote hon i beton gebrek te laien. -gersnood in dat land in 45. In toe gong i vort in voegde 'm tai ien van de burgers van dat land in die stuurde 'm op s'n land om de verkens te waiden. 16. In hai won ;mach s'n buk vulle mit 't verkensvoer , dat de verkens vratte , in gien ien gaf 'm dat. 17. In toe kwam hai tot 'm zelvers in toe said i: hoe venl knechte van m'n vader hewwe eten so veul as se luste in ik ver­gaan van de honger. 18. Ik gaan hier van daan nee in'n vader in ik sei teugen 'rn segge : vader ! ik hew kwaad deen teugen de hemel in teugen jou. 19. In ik bin niet meer weerd je seun noemd te worren ; maak m'n as ien van je knechs. 20. In hai gong vort in gong nee s'n vader ; in toed -i nag veer of was, sag s'n vader 'm, in die wordde heel erg mit 'rn beweu­gen ; hai liep nee 'm toe , valde 'm om s'n hals in spende 'In. 21. In de seun saide teugen 'm : vader ! ik hew kwaad deer teugen de hernel in teugen jou in ik bin niet meer weerd je seun noemd te worren. 22. Maar de vader saide teugen s'n knechs : breng hier you de beste plun in doen 't 'm an, in geef 'in 'n ring an s'n hand in skoene an s'n biene. '23. In breng 't nicest kalf in slacht 't ; leete we etc in klucht make. 24. Want deuze m'n seun was dood in hai is weer levendig worren ; hai was weg in hai is weer vonden. In toe begonne se klucht to maken. 25. In s'n oudste seun was in 't veld, in toe die dicht bai hubs kwam , hoord' i 't singen in speulen. 26. In hai riep ien van de knechs bai 'm, in vroeg 'In wat 'r an de hand was. 27. In deuze saide teugen 'm : je broer is kommen , in je vader hep 't meest kalf slacht , omdat i 'm gesond weer kregen hep. 28. Maar hai wordde naidig in wou niet in huis komme. Tue gong s'n vader buiten in praatte mooi mit hum. 29. Maar hai saide teugen s'n vader : kaik ! ik dien jou nou so veul jare in ik hew nog nooit je gebod overtreden in je hewwe m'n nog nooit 'n bokje geven , dat ik mit m'n vrinde er 's vroo­lik weze mocht. 30. Maar nou deuze jou seun kommen is , die je goed mit hoere d'r deur brocht hep , nou hew je 'm 't meest kalf slacht. 31. In hai saide teugen 'm : kind ! jai binne altaid bai me in al 't maine is voor jou. 32. We motte nou vroolik in blai weze ; want deuze jou broer was dood in hai is weer levendig worden ; hai was weg in nou is hai weer vonden. AANTEEKENINGEN. 13. .Rou , ruw , verkwistend ; zie vs. 13 bl. 500 I. 16. Buk, buik. Oudtijds werd overal in Holland de tweeklank ui als volkomene u, en de ij als volkomene i uitgesproken , zooals men thans nog in Zeeland , West-Vlaanderen , Friesland en in de meeste andere nederlandsche provincien doet. Slechts Holland , Brabant en Oost-Vlaanderen hebben van de lange u een ui en van de lange i een ij=ei gemaakt. Maar de oude uitspraak is nog niet volkomen nit Holland verdwenen ; hier en daar is ze nog in gebruik ; enkele woorden ails duvet en duzend en iverig worden door bijna alle Hollanders , ook door stedelingen en zij die zoogenoemd » fatsoendelijk" hollandseh spreken , nog steeds met de oude klanken uitgesproken. Maar in enkele hollandsche tongvallen geeft men tegenwoordig aan de ui en de ij een klank , tusschen • de oude en de nieuwe uitspraak in liggende ; zoo zeit men niet buik noch ook buuk , maar buk, niet dijk noch ook diik, maar dik , enz. Dit is ook in den tongval van Benningbroek en van enkele andere drechterlandsche dorpen het geval. Het is alsof men zich schaamde aan zulke woorden volmondig hun ouden klank te geven , maar den mond ook nog niet kan dwingen , den breeden brabantschen en nieuwerwetsch hollandschen klank er aan to geven. 18. Sel , zal ; zie vs. 18 bl. 28 II op sel. Deen , gedaan ; zie vs. 21 ,bl. 32 II op deend. 20. Nag , nog ; zie vs. 20 bl. 24 II op nag. Beweugen , bewogen ; zie vs. 13 bi. 38 II op weunplaas. 22. Plun, kleeding ; elders zeit men gewoonlijk plunje voor kleeding; te Oostende ook pluitjes ; de oorsprong van dit woord is m ij onbekend. Skoene an s'n biene; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 23. Klucht , pret , vermaak , pleizier ; zie vs. 29 bl. 32 II. De oude , thans zoo vervallene, aleer zoo bloeiende westfriesche stad Enkhuizen maakt , wat den tongval der inwoners betreft, een uiitzondering op den algemeenen regel van het westfriesche ne­derduitseh. De tongval van Enkhuizen is zeer merkwaardig en ver­schilt van alle andere westfriesche dialecten. Hij is ook scherp afge-scheiden van den tongval der dorpelingen rondom de stad , vooral van dien der bewoners van de zoogenoemde Streak , de . dorpereeks tusschen Enkhuizen en Hoorn. De reden van deze eigenaardigheid van den enkhuizer tongval is hierin gelegen dat Enkhuizen oudtij ds, vooral in de zestiende en zeventiende eeuw , een groote en bloeiende stad zijnde , een eigen tongval had , even als alle andere steden die Coen ter zijde meer op zich zelven stonden , en dat die tongval ook nog heden te Enkhuizen is bewaard gebleven. De ouderwetsche tong­val van het rijke Enkhuizen der zestiende en zeventiende eeuw is bewaard gebleven , en door de hedendaagsche ouderwetsche Enkhuizers in giere gehouden als een erfenis hunner aanzienlijke en vermogende voorouders. De dorpelingen rondom Enkhuizen daarentegen hebben in het verloop des tijds hun tongval gewijzigd en veranderd en ge­]ijken tred daarin gehouden met het hollandsch dat men in andere deelen des lands spreekt. De westfriesche landlieden , even als de stedelingen van Hoorn , enz. gtaan en stonden steeds in onafgebrokene gemeenschap met bun poordelijker wouende landslui , en met de verwante Waterlanders, Kennemerlanders en andere Noord-Hollanders. Niet alzoo de Enkhuizers. Enkhuizen was steeds in den volsten zin des woords een zeeplaats ; groothandel , koopvaardij en visscherij en de bronnen van bestaan daaraan verwant bloeiden er. Het brand­ , punt, de welvaartsbron van Enkhuizen lag in de haven dier stad. De zee, en niet het omringende land maakte Enkhuizen groot en rijk. Enkhuizen strekte nooit tot een groote marktplaats voor de west­friesche boeren, zooals Hoorn en Alkmaar. Zoo bleven de oude Enk­huizers meer afgezonderd en daardoor meer bijzonder , en hun af­stammelingen zijn dit reden ten dage nog, vooral in bun tongval. Maar ook »von Haus aus" schijnt de enkhuizer tongval van het gewone westfriesch zieh min of meer onderscheiden te hebben. Ver­schillende redenen doen mij vooronderstellen dat de eerste bewoners van Enkhuizen niet tot den zelfden stain behoord hebben als de andere Friezen bewesten File maar dat zij of tot dien thans nage , -noeg geheel verdwenenen volksstam (Friezen ?) behoorden, die aan de oevers van het oude Fliemeer (meer Flevo) woonde , en wiens land thans den bodem der Zuiderzee uitmaakt, of dat zij althans een overgang vormden van de drechterlandsche West-Friezen tot die raadselachtige bevolking rondom 't Fliemeer. Zie hierover nader op bl. 21 II en bij de behandeling van de tongvallen van Urk en Huizen. De bij zonderheden van den enkhuizer tongval bestaan tegenwoordig in de eigenaardige, kwalijk met letters of te beelden uitspraak der hollandsche ui en ij , in het weglaten en gedeeltelijk ook verkeerd plaatsen der h, enz. De eigenlijke grondslag van den enkhuizer tongval is natuurlijk het gewone westfriesche nederduitsch. De ui in de woorden buik , huis , tuin , enz. heeft den klank van de gewone onvolkomene u ongeveer , (by. in put, rum, lummel) die lang wordt aangehouden; ze klinkt anders , helderder, dan de gewone lange u die men b. v. in de leeuwarder uitspraak van deze woorden als buuk , huus , enz. hoort ; de spelling buk noch ook bunk, even min als beule voor buik voldoet aan de enkhuizer uitspraak; ze heeft van alle drie wat. In de volgende vertaling heb ik de spelling bunk gekozen. Eveneens is het met de uitspraak der ij ; men zeit te Enkhuizen niet volmondig : geliikenis , riik , diik , kriige, mee­liiden, enz. even min als gelikkenis , rik , dik , krigge, enz. De echte enkhuizer uitspraak ligt tusschen beide. 1k heb mij aan de spelling ii voor ij gehouden. Het woord pijp maakt te Enkhuizen ook op dezen regel een uitzondering ; het klinkt er zoo wat tusschen piip, pup en puup in; even buiten de poorten van Enkhuizen zeit men echter weer met een breede hollandsch boersche uitspraak paip. Het echte enkhuizer dialect , waarvan hier beneden een proeve wordt medegedeeld, wordt tegenwoordig nog slechts door ouderwetsche lieden nit den kleinen burger-. en den arbeidersstand, voor zoo ver ze uit echte enkhuizer geslachten afstammen, gesproken. De overige bewoners van Enkhuizen schikken zich hoe langer hoe sneer naar de gewone westfriesche uitspraak , zooals te Hoorn en te Medemblik in gebruik is , of ook naar het moderne hollandsch. 105. DE GELT.11tENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD ENKHUIZEN. Medegedeeld door den heer T. KNUIVERS , hoofdonderwijzer te Enkhuizen. December 1870. (In nederlandsclle spelling.) 11. D'r woC.n(le. argens 'n man die arg riik was en die I we zeuns a(.1. 1.2. En de jongste van 'rlui zei teugen ziin vader : va.der ! je most me miin arrefporsie geve van 't goed , dat je riik bint,. En i deelde z'n goed onder 'rlui. 13. En nit lang naderand et de jongste zeun alles bi malka;a.r pa.k t en is i weg reis(1 'n land , dat ier var van dwell is, en cheer et i al ziin geld dein brocht , omdat i dwer zi) skriklik zwierig leefde. 14. En doe i non alles op maakt acl , kwam d'r in dat land 'n grote ongersne. A en i begon 6ök gebrek te krige. 15. En i gong eetle en i b66d 'm zel vers an bi 'n hoer van (lat land en die sti.iurde 'm z'r, land om de va.rkens op te passe. •1 G. En i wou ze) äraag z'n bunk vulle mit 't varken5voer, maar gin mins gaf 't 'm. 17. En doe i over alles 's nadc..cht , zeiden i teugen 'm zelvers: oeveul arrebeiers van m'n vader ebbe 'r br66d, en ik starf van onger. 18. 1k zel opstaan en na mii7a vader toegaau en 'k zel teugen 'm zegge : va(ler 'k eh zun(lig(l ie ^a^;en den emel en teng(:n j(a. 19. En ik bin nit meer waeerd om je zeun te ieten; maak me maar net as ien vat) je arrebeiers. '20. En i stong op en i gong na z'n vader. En doe i nag var van uus af was , zag 2iin vader 'm en die kreeg meeliden mit 'm en i liep na z'n zeun toe, viel 'm om z'n als en kuste 'm. 21 . En de zeun zei teugen z'n vader : vader ! 'k eb zondigd teugen de emel en teugen jou , en ik bin nit meer waeerd om je zeun te ieten. 22. Maar de vader zei teugen z'n knechs : aalt 't beste pak kleere r's ier en laeet 't 'm andoen en geef 'm 'n ring an z'n and en skoene an z'n biene. 23. En brengt 't vette kalf en däädt 't; we zelle pleizier ouwe en vrälik weze. 24. want deuze miin zeun was dääd en i is weer levendig worden; i was verlore en is vonden. En ze begonne pret te make. 25. En z'n ouste zeun was in 't veld en. doe die .w'rom kwam en kort bi uns was , oorde i 't gezang en 't darise. 26. En doe riep i ien van de knechs bi 'm en i vroeg wat 'r beurde. 27. En die zei teugen 'm : je broer die is w'rom kämen en je vader die et 't vette kalf däädt, omdat i zä bliid was dat i 'm gezond weer t'uus kregen et. • 28. Doe werd die ouste zeun kwaad en i wou nit in uus käme. Doe gong z'n vader na 'm toe en die bedelde 'r 'm om. 29. Maar i zei teugen z'n vader : kiik ! ik eb nou at zä veul jeer veur je warkt en 'k eb altiid daeen dat je me zeid et en 'k eb nog näit niks van j' ad, nag gin bokki is t'r veur me däädt, dat 'k ääk 'r 's mit m'n makkers pret ebbe kon. 30. Maar nou deuze zeun van je t'uus komen is. , die jou goed mit oere d'r deur brocht et , nou ei je 't vette kaif veur 'm d äädt. 31. Maar de vader zei teugen 'm : kind ! ji hint altiid bi mi en al wat ik eb dat is 't joue. - 32. Daeerom oorde je bäk bliid te weze; want je broer was döäd en i is weer levendig worden; i was verlore en i is vonden. AANTEEKENINGEN. De we klinkt als volkomene e die een weinig naar de a overhelt; deze klank is niet wel te beschrijven en zeer eigenaardig. De a en vv hebben een klank die tusschen de oa en ooa der Friezen, den klank van 't nederlandsche boom (arbor) en van 't nederlandsche bot in ligt. Over de uitspraak der ii in riik, ziin, bliid, enz. en der uu in' buck, uus, enz. zie men bl. 44 II. 12. Arre f porsie, erfdeel. Zie vs. 12 bl. 66 I op arv' en vs. 12 bl. 352 I op porsie. 15. Eene, been , henen. 18. Tel, zal ; zie vs. 18 bl. 28 II op . sel. 20. Stong , stond ; de vorm sting is te Enkhuizen ook in ge­ bruik ; zie vs. 20 bl. 314 I op stind. Nag , nog ; zie vs. 20 bl. 21.E II op nag. 22. Skoene an z'n biene ; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 29. Bokki, bokje ; de verkleinvorm op i is voornainelijk aan Holland eigen. Zie vs. 29 bl. 495 I. De tongval van de stad Hoorn, zoo als die er nog door den kleinen burgerman gesproken wordt, is veel moderner dan die van Enkhuizen, en Staat nader aan het gewone westfriesch nederduitsche boere­dialect. De Jeden der hoogere standen to Hoorn spreken hoe langer hoe meer gewoon modern hollandsch. De volgende vertaling is tevens eon uitstekend goed voorbeeld van den verhaaltrant, de eigenlijke spreektaal van den geringen man to Hoorn. Ze is nauwkeurig zoo als een hoornsch ambachtsman de gelijkenis des. verlorenen zoons aan zijn kinderen zou vertellen. 106. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD HOORN. Medegedeeld in bet tij dschrift : De N a v o r s c h e r, dl. XXI,187'l , door P. M. Kz. en daaruit , met eenige verandering in de spelling , overgenomen. (In nederlandsche spelling.) 44. D'r was er's 'n erreg rijk beer die twee zeuns bad. '12. De jongste zei teugen z'n vader : »me tact !" zeit i»weet , je wat je doen most, je moste mijn me moeders bewijs geve." 1k hou 't 'r tusse twee haakki's voor , dat die Borst 'n b'rtale knaap weest is ; ten minste de oue die dokte op, hoor ! 13. En de smiecht van 'n jonge , die 'n broer an 't werke verlore had hij poeste de plaat en gong de wije wereld in. Non, , zoo as te denke was , hij stelde in 't minst geen wijs op z'n geld, maar hij lei 'n leventje van vroolijk Fransi; hij zoop as 'n kartou en hij brockt afgerazend veul geld deur mit hoere en snoere. 14. Nou wou 't net kasueel. dije, dat 'r hongersnood. in dat land kwam, waar dat hij z'n eige op hieuw ; lien .je , je begrijpe toe was i in iene zoo kaal as 'n luis. 15. Hij liep bij de hoer om werrek , maar 't was kat achter kat : »we kanne zoo'n halfblanks meheer niet gehroike. Snij nit ! Op 't allerlest begon i 'r zoo skrikkelik sjofel nit te sien dat 't erreg was. Uit medelijde nam 'n Boer 'm an om op z'n varkens en skape in 't land te passe. 16. Hij blij toe, want hij was kompleet uitrammeld van de honger en hij seneerde 'm clan ook niet orn nit de varkens zeunis mee te slobbere. 17. Maar toe kwam i toch tot inkeer, hoor je ! en hij kroop in zijn skulp ; hij docht bij z'n eige : »wat hehbe nou toch de »knechse en de meide van me vader 'n leventje hij rnjjn te ver­»gelijke : ze krijge alle Jage d'r lijf vol en ik vergaan hier van »honger. 18. » .Weet je wat , ik gaan weer na finis , me varier zel me »toch heelekendal niet verstoote, as i dat daan .... lk zel me »vader .te voet vallen en ik zel zegge : taai. ! znndigd licb ik, voor »God en voor jou. 10. »Je Koeve me as je neun ook niet te meinteneere, maar »laat me maar onder de kneclase gaan." 20. Nou , zoo gezeid, zoo gedaan, hij gong na z'n vader. .ilij was nog puur zoo 'n end van z'n huis of, toe kreeg .weraeht.ig z'n vader 'm al in 't vezier en de oue die lang gloeiend kwaad op 'm weest was , kreeg nou zoo met 'm to doen , dat i de jonge te gemöet liep en 'm om de hals viel. 21. De jonge was lcapot , dat kan je je zoo verbeele. »Oeh, that !" zeit i , »ik heb zondigd teugen de hemel en teugen jou , en ik »bin niet meer waard om je zeun te hiete." 22. Maar de ouwe zei teugen z'n knechse : »steek jijlui die jonge »d'r 's gauw ferm in de plunje ; dat i 'r weer kadree uitziet , 23. »en weet je wat je doet , haal 't vette kallef en slacht. et ; »'t moet van daag feest weze !" 24. »Want me jonge was zoo goed as dood , maar non 1 eeft i »weer ; hij was verloren , maar nou kan alles nog weer in 't effe »komme." Nou , 't yolk won die weg wel op. Ik verassereer je dat ze feest vierde, boor ! daar kan je duvel op zegge. 25. Maar non de oudste zeun , die kwam t'huis van '1 land en (lie huorde dat lawaai en die zag dat spektakel . . . 26, 27. Maar die skoot 't in z'n verkeerde keel, boor! toe ze 'm an z'n verstand brochte dat al dat Apektakel orn z'n weggF-loopen broer anricht was. 28. HU was gloeiend en hij verherdde 't em 't huis in le gaan, skoon z'n vader bidde en srneekte; maar de nijd stak 'rn te erreg. 29. »Wat," zeit i, »vvat 'n tijd hew ik leier niet al as kneel)! »werrekt en goed oppast oak; maar is d'r voor mijn ooit 'n feast anleid, »dat ik m'n eige mit me karneraads er's verdiverteere kon ? Pas oh! 30. »Maar non die strontjonge , die alles verhoerd en versnoerd »en verallieneerd het , weer op de pot van Egipte of komt, non is 't dadelijk bal !" 31. Maar de vader zei : »jonge, ! jij binne ommers altijd hen en »omtrent me , en m;jn spulle binne ommers jouwes ook ? 32. »Late we werachlig maar blijt weze dat je broer weerom Ilij was dood , maar nou is i weer levendig worden ; we haddei . »'in strooid mar non laewwe 'rn weerom vonde." , AAN'rEEKENINGEN. 12. That , vader ; zie vs. 12 b1.12 II. B'rtale onbeseliaanade, basterdwoord , dat in alle tongval l en van , Nederland veelvuldig in gebruik is, van het fransehe brutal; zie vs. 29 b1.315I op pretoal. Dokte op , van opdokken, dat in de meeste nederlandsehe tongvallen in gebruik is voor : jets geven , waartoe men half en half gedwongen vvordt. 13. S»t iechf , in de meeste nederlandsche tonbva:len in ^FUruik ^I. . 4 voor een siecht, gemeen, jong man, ben schelm, schurk ; de afleiding van dit woord weet ik niet. Poeste, voor poetste, van poetsen, de plaat poetsen, weg gaan, vluchten. Poetsen wordt in de meeste hollands.;he tongvallen, ook wel in het moderne hollandsch als poeste, zelfs als poesse uitgesproken ; even eens zeit men wel klesse voor kletsen, koes voor koets, enz. Fransi, fransje ; zie vs. 27 bl. 355 1; 'n leventje leiden als vroolijke Frans of vroolijke Fransje, is een uitdrukking die in de neder-landsche volkstaal bijna overal in gebruik is. Kartou; een kartou is een kanon ; een kanon heeft een wijden mond en een ruim keelgat ; hij zuipt as 'n kartou wordt dus in Holland gezeid van iemand die zeer veel drinkt. Hoere en snoere ; zie vs. 13 b1.1 97 I op hoar'n un snoar'n. 14. Kasueel, toevallig, een basterdwoord van 't fransche casuel, in de meeste nederlandsche tongvallen in gebruik. Ophieuw, ophiela ; deze vreemde en afwijkende `vorm is vooral eigen aan Holland en Zeeland. 15. Half-blanks nzeheer; een blank is een geringe oude munt ; 'n half-blanks meheer is iemand die er als een heer uitziet, maar zeer weinig geld, een halve blank slechts, in den zak heeft. Sjofel, basterdwoord van het duitsch-hebreeuwsche schofel, slecht, kwaad, schamel, zonder waarde, dat door de Joden overal in de nederlandsche volkstaal is ingevoerd. 16. Seneerde van seneeren, dat even dikwijls als sjeneeren wordt uitgesproken, en een basterdwoord van 't fransche gener is. Zeunis, trog ; zie vs. 16 bl. 3'2 II op seunis. 17. Knechse, afwijkende meervoucisvorm van knecht. Knechse is ook elders in Noord-Holland in gebruik. In de meeste tongvallen van Nederland is het meervoud van knecht knechs ; te Leeuwarden en in andere friesche steden evenwel knechten. '18. Heelekendal, geheel en al ; zie vs. 12 bl. 38 II op heelekendal. Daan, dede, deed of dee, is een zeer afwijkende vorm van den onvolmaakt verleden tijd van 't werkwoord doen; ook te Harlingen en op 't Ameland wordt deze vorm wel gebruikt. 19. Meinteneere, basterdwoord van 't fransche maintenir, overal in dozen zin in de nederlandsche volkstaal in gebruik. 20. Puur, basterdwoord van 't fransche pur. Vezier, gezicht ; basterdwoord van 't fransche visiere. 21. Kapot, basterdwoord van 't fransche capot. 22. Plunk, kleeding ; zie vs. 22 bl. 43 II, op plun. Kadree, netjes, knap, eigen gesmeed basterdwoord. 24. Verassereer, verzeker, verknoeid basterdwoord van 't fransche assurer. Duvel, duivel, is met duzend, duizend, en iverig, ijverig, een van die weinige woorden die in alle ui-streken (Holland, Brabant, Oost-Vlaanderen) de oude, zuivere uitspraak nog behouden hebben. 25. Lawaai, geweld, leven, rumoer, een (denke1jk hebreeuwsch) basterdwoord dat in dezen vorm en beteekenis in alle noordnederlandsche tongvallen in gebruik is. Komt dit woord van het duitsch-hebreeuw-sehe lewaje, dat zoo wel lijk als begrafenis, vooral lijkstatie be teekont ? De oude Joden toch maakten steeds bij die gelegenheden veel lawaai. Of is het 't zelfde woord als 't zuidnederlandsche laweit? Men spreekt dit woord ook wel als lewaaim, lawajim uit. Spektakel; zie vs. 26 bl. 345 I. 29. Verdiverteere, vermaken, basterdwoord van 't fransche diverti.r. 30. Verhoerd en versnoerd; zie vs. 13 bl. 197 I op hoar'n un snoar'n. Yerallieneerd, vervreemd, basterdwoord van 't fransche al,iene^ . 32. Strooid, gestrooid, eigenaardige hoornsche uitdrukking voor verloren. In deze proeve van den tongval der stad Hoorn komen zeer veel fransche basterdwoorden voor ; inderdaad zijn bijna al deze vreemde, onduitsche woorden in de spreektaal van het hollandsche yolk, en in het zoogenoemde moderne hollandsch nog veel meer, in gebruik. Het yolk houdt er van zulke vreemde woorden, die vaak door verkeerde uit­spraak en verknoeiing geheel onkenbaar worden, die het soms zelve smeedt, en die het rneestal volstrekt niet verstaat, to gebruiken. Dat staat » fatsoendelijk", meent men. Vooral in Holland onder alle standen zoowel in de steden als ten platten lande, is deze dwaze en leelijke gewoonte algemeen ; toch is de bevolking in andere gewesten, vooral in Zeeland, Vlaanderen en Brabant er evenmin vrij van. In Friesland en in andere noordelijke gewesten, even als in Gelderland, waar de bevolking een sterker gevoel voor taalzuiverheid heeft en, als zuiverder Germanen, meer afkeerig is van romaanschen tooi, worden zulke basterdwoorden' veel minder gebruikt. Behalve die eilanden, waarvan hier boven de tongvallen reeds zijn behandeld, behooren er nog twee andere eilanden tot de pro­vincie Noord-Holland. Het zijn de zeer merkwaardige eilandjes Urk en Marken, met het thans verlatene Schokland de drie Zuiderzee-eilandjes vormende. In vele opzichten moeten Urk en Knet volle recht zeer merkwaardige eilindjes worden ge-Marken noemd ; niet het minst ook uit een taalkundig oogpunt beschouwd. De tongval der bewoners van 't eiland Urk vooral, is een der merkwaardigste en bijzonderste van Nederland. Hij is minder bijzon­der door eigenaardige, elders niet gebruikelijke woorden, dan wel door zeer eigenaardige klanken, en staat tamelijk op zieh zelven. Het naaste verwant is de tongval van Urk aan dien van de eilanden Schokland en Flieland en aan dien van de visschers van 't dorp Huizen in 't Gooiland ; verder is hij verwant aan den tongval van de stad Enk­huizen en aan dien van den overijsselschen zeekant (Vollenhove, enz.) De urker tongval is zoo min zuiver friesch als hij zuiver 'sak­sisch of zuiver frankisch is ; hij maakt eigenlij k de overgang uit van het friesch tot het frankische en ook eenigszins tot het saksische nederduitsch; maar hoewel dit van alle andere hollandsche tongvallen kan worden gezeid, zoo is dit toch met het urksch op zeer eigen -aardige wijze het geval. De eigenaardigheid van den urker tongval teen ik op de vol­gende wijze to kunnen verklaren. In oude tijden, omstreeks het begin onzer tijdrekening en nog zeer lang daarna (wellicht tot in de tiende eeuw), was de Zuider­zee, zooals die thans bestaat, nog niet aanwezig. Haar plaats werd ingenomen door land, zeker reeds laag land, dat een groot meer, het Fliemeer of het meer Flevo, de kern van de latere Zuiderzee, omringde. In dat meer lag een tamelijk groot eiland, het eiland Flevo. De eilandjes Urk en Schokland zijn zekerlijk nog de laatste overblijfsels van dit eiland. Vooral van Urk, dat reeds zeer vroeg­tijdig als een bewoonde plaats wordt vermeld, is dit vrij zeker. Urk, dat tamelijk hoog ligt, was . zeker het hoogste punt van dit eiland Flevo. De bevolking, rondom de oevers van het Fliemeer wonende, en die van het eiland Flevo bestond ongetwijfeld uit Friezen ; de geheele be­volking langs de zeekust van Nederland en Neder-Duitschland, van de Schelde tot de Widau, was immers friesch. Toch vormden deze Friezen ran het Fliemeer gewis een bijzonderen stam, die zieh vooral ook door zijn eigenen tongval van de andere Friezen onderscheidde. Het komt mij voor dat ze eigenlijk geen volbloed, geen zuivere Friezen waren, maar integendeel een zeer gemengden stam uitmaakten , die den overgang van de echte Friezen tot de Saksen en Franken vormde. Uit den tongval der Urkers, Flielanders, Huizers, enz. besluit ik dit. In verloop van tijd, door hooge stormvloeden en overstroomingen, verdronk het land rondom de oevers van het Fliemeer en het daarin beslotene Flie-eiland tevens. Het Fliemeer breidde zieh al meer en meer uit, tot het eindelijk tot de tegenwoordige Zuiderzee uit-dijcle. Deze overstrooming en uitbreiding van het Fliemeer ge­schiedde natuurlijker wijze niet plotseling, maar langzamerhand, zoo dat de, zekerlijk slechts schaarsche bevolking zieh terug kon trek-ken en ruimschoots tijd had om den veegen bodem te verlaten en elders veiliger woonplaats te zoeken. De bevolking van het eiland Flevo trok zieh, naar mijn voorstelling, op de hoogst gelegene punten van het eiland terug ; doze hoog gelegene gedeelten bleven bovon water en vormden naderhand de eilanden Urk en Schokland, die eertijds veel grooter van omvang • waren en hoogst waarschijnlijk saam verbonden waren. Een ander deel van de bewoners van 't eiland Flevo (of misschien ook van de bewoners der oevers van 't Fliemeer), trok zieh terug naar liet noorden, naar de tamelijk hooge landen aan de Noordzee, bewesten de uitstrooming van 't Flie in de Noordzee. Ook deze landen werden weldra door de steeds toe­nemende overstrooming der landen aan de oevers van den Flie­stroom (tusschen Harlingen en Texel, Hindeloopen en Medemblik), langzamerhand rondom door zout water omringd en tot een eiland gevornnd, het hedendaagsche eiland Flieland. Zie bl. 21 II. De andere bewoners van de oevers van 't Fliemeer trokken zieh bij de overstrooming al verder en verder terug, tot dat dc Zuider­zee zieh in haar tegenwoordige gedaante had gevorind. Ze bleven echter zoo na mogelijk aan den oever wonen. Het schijnt dat ze steeds hoofdzakelijk van de vischvangst hadden geleefd. Le hielden ook in hun nieuwe woonplaatsen die kostwinning aan, en werden de Berste bewoners, geheel of gedeeltelijk, van de stad Enkhuizen, van 't dorp Huizen in 't Gooiland, van Vollenhove, en misschien van de Kuinder en Genemuiden in Overijssel. Zoo laat zieh de overeen­komst tusschen de tongvallen van Enkhuizen en Huizen, en min of meer ook die van den overijsselschen zeekant met den tongval van Urk, zoo wel als met dien van Flieland verklaren. Merkwaardig en gewis niet zonder beteekenis is de omstandigheid dat de Enkhuizers en de Huizers, even als ook ten deele de Vol­lenhovers volbloed-visscherlui zijn, zoo wel als de Urkeas en de Schokkers. Enkhuizen had in vorige eeuwen opkomst en grooten bloei aan de visscberij. te danken, die er nog bestaat, hoewel ze er, helaas ! deerlijk in verval is. De Huizers zijn nog grootendeels vis­sehers en als huizer botboeren te Amsterdam en te Utrecht wel be­kend ; de Vollenhovers zijn gedeeltelijk ook echte visschers ; ze brengen hun waar, vooral garnalen, tot in Leeuwarden toe ter markt. Voor zoo verre mij bekend is, is er nog nooit iets over of in den urkear tongval, ofsehoon die zoo hoogst merkwaardig is, gesehreven, 107. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET EILAND URK. Medegedeeld door den peer K. KOFFEMAN hulponderwijzer , op Urk. October 4870. (In nederlandsche spelling.) 1'1. Doar was 'r 's 'n man in die adde twie e zuuns. 12. In de jongste van die beien zeen tugen z'n toate : toate ! gieef mij m'n part maeaer van 't goed dat m'n toekomt. In z'n toate dieelde 't goed en gaf 'm z'n part. 13. In niet vuul dagen doarnoa (kort noa die teed), toe de jongste jonge alles bij enkanger ezameld adde , ging i op raze noa 'n vreemd, vaeargelege laand, in doar brocht i alles wat i adde d'r duur in 'n overdoadig leven. 14. In toe i 't alles duur ebrocht in verteerd adde , kwam 'r 'n groote ongersnood in dat laand, in ij begon gebrek te lijen. 15. Toe ging i eene noa ieene van de minsen van dat laand in verüurde 'm doarbij as knecht, in die man stuurde 'm noa z'n laand om op de varkes te passen. 16. Nou ad i 2oo'n onger , dat i graag z'n buk vol eten wou van, de kost die de verkes atten , muer gien mins wou 't 'rn gie even. 17. Toe Jocht i bij z'n zelf : oevuul knechsen van m'n toate aewen overvloed van brood in ik vergoon van onger. 18: Ik zal opstoon in noa m'n toate goon in ik zal tugen 'm zeggen : toate ! ik aw ezundigd tugen d' emel in tugen joe. 19. In ik bin niet mauer wacaerdig om je zuun eneumd te worren; maak m'n maser as ieene van je knechsen. 20. In toe ging i noa z'n toate. In toe i nog 'n iel aaende van 'm of was , zag z'n toate 'm in die wordde mit erbermige over 'In bewoegen , in toeloopencle vul i 'm om zn aals in i poeste 'm. ' 21 . In de zuun zeeli tugen z'n toate : toate ! ik a•w ezundigd tugen d' emel in lugen joe, in ik bin niet mweer wycamdig om je zuun eneumd te worren. 22. Mawr z'n toate zeen tugen de kneclisen : bring ier doadelik 't beste klieed, in trek 't 'm an , in gieef 'm 'n ring an z'n aancl in schoenen an z'n bienen. 23. In bring 't gemeste kalf in slacht 't, in boat oens eteYi in blede wezen. 24. Want m'n zuun was dood in i is wier levendig eworren ; ij was verleuren in i is weer evoenden. In ze begonnen vrculik te wezen. 25. In d' oudste zuun was in 't. laand , in doe ij kort bij t' eus kwam, oord' i 't gesang in 't gedans. 26. Toe vroeg i an ieene van de knechsen wat dat wel bekekende. 27. In die knecht zeen tugen 'm : je bruur is wier ekeurnen in je toate et 'n vet kalf loaten siachten , omdat i 'm gezoend wier ontfongen et. 28. Mauer ij wordde kwoad in ij wou niet in ens goon ; toe ging z'n toate noa 'm toe in biddede 'm dat i in eus goon zou. 29. Mager ij zeen tugen z'n toate : zie F,n ! ik a;w je non al zoov'I joar edieend in ik aew nog nooit je gebod overtreön ; in ji wwen mij nog nooit 'n bukkien egeven dat ik mit m'n vrinden ok 'r 's vreulik weze mocht. 30. Wooer toe die zuun ekeumen is , die je goed mit oere,' duur ebrocht et , ei je 'm 't gemeste kalf eslacht. 31. In z'n toate zeen tugen 'rn : keend! ji binnen ommers altoos bij m'n, in al 't meenen is 't joenen. 32. Wij be'oorden dan vreulik in blede to wezen ; want je bruur was dood, in ij is wier levendig eworren; ij was verleuren en i is wier evoenden. AANTEEKENINGEN. De klank oa ligt midden tusschen volkomene a en o in ; de w of cece klinkt blatende , tusschen a en e in. De iee klinkt als duidelijk hoorbare tweeklank ie met een toonlooze e als naslag. 11. Doar , daar ; de volkomene a wordt op Urk merkwaardiger wijze wel op vier verschillende wijzen uitgesproken ; namelijk als volkomene o in de woorden goon en stoon ; als oa in dour , toate, enz. ; als zuivere a in. dagen , maak , enz. ; eindelijk nog als ce in mcxcer wcecerdig , enz. , Adde , hadde ; de h als beginletter van een woord , wordt op Urk nooit uitgesproken ; maar cle dwaasheid om deze letter verkeerd uit te spreken , dam' waar ze niet behoort , zoo als men te Zwolle en aan den overijsselschen zeekant en vooral op 't eiland Flieland doet , is op Urk niet in gebruik. 12. Toate , vader ; zie vs. 12 b1.12 II. 13. Teed, tijd , in geen enkel ancler nederduitsch dialect, behalve in den schokker tongval, heeft de ij dezen klank. Men zeit op Urk ook blede voor blijde, meen voor mijn , enz. Enkanger , verbastering van elkander; zie vs. 13 bl. 13 I op inkorm. Rceze , reis ; de uitspraak der tweeklank ei ongeveer als ce , die ook in 't woord einde , dat op Urk als (zcende wordt uitgesproken, in teekenen (teikenen) als tcekcnen , enz. gehoord wordt , is ook slechts aan den urker tongval eigen. 15. Eene , henen , been. 16. Buk, built ; zie bl. 44 II op »de ui in de" en vs. 16 bl. 42 II. 17. idEewen. , hebben ; zoo ook ik cew , ik heb ; ji cewen , gij hebt; maar ij et voor : hij heeft, en ei je, hebt gij. 19. Krtechsen , knechten ; zie vs. 17 bl. 50 II op knechse. 20. 'N iel cc;uende , een heel einde , een heel end. Erbermige , erbarmen, ontferming, barmhartigheid, van erbermen, Aals, hals. Poeste , zoende , van poesse , poesen, zoenen ; dit woord , dat zoo verre ik weet ik geen anderen tongval van Nederland, als juist in dien van Urk in gebruik is , is goed nederduitsch , zoowel saksisch als frankisch, maar reeds sedert lange in Nederland verouderd. KILIAAN vermeldt poesen, zoenen, reeds als een oud woord. Lie vs. 20 bl. 249 I op bütsde. 22. Aand , hand. Schoenen an z'n bienen ; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 23. Blede , blijde ; zie vs. 13 hier boven op teed. 25. Eus , heus , huis ; dat de ui klank als en wordt uitgesproken, is ook slechts aan den urker tongval eigen. Slechts de h,aagsche uitspraak nadert eenigszins tot dezen urker klank. 26. Betcekende van beteikende, beteekende ; zie vs.13 hier boven. 28. Biddede , bad ; deze oude vorm van den onvolmaakt verleden tijd, die in de nederlandsche spreektaal reeds bijna overal verouderd is, kan men op Urk en in West-V14anderen (Oostende) nog dagelijks hooren gebruiken! 31. Keend, van kijnd , hind, kind ; zie vs. 13 hier boven op teed. Meen. en , mijne ; zie hier boven vs. 13 op teed. I)e tongval van het andere Zuiderzee-eiland , van Marken , is minder bijzonder clan die van Urk. Het eiland Marken behoort clan ook niet even als Urk en Schokland, tot het verdronkene land dat oudtijds rondom het Fliemeer lag , evenmin als het een overblffj fsel van 't eiland Flevo is. Neen , maar Marken is nets anders als een stuk , een afgescheurd brokstuk van Waterland , en de Markers zijn oor­spronkelijk even als de Waterlanders van den hedendaagschen vasten wal., Friezen , waterlandsche Friezen. Han tongval komt in hoofdzaak overeen met het gewone waterlandsche nederduitsch. Dit maakt de grondslag van den marker tongval uit , die zieh van bet eigenlijke waterlandsch slechts door eenige eigene klanken , een eenigszins meer gerekte , slepende , zingerige uitspraak , en door het niet uitspreken der h, enz. , onderscheidt. Bovendien is de marker tongval veel meer ouderwetsch , en treft men er nog meer sporen in aan van de oude friesche taal dan in het gewone , hedendaagsche waterlandsch. Want zonder twijfel hebben de Waterlanders als echte Friezen , en dus de Markers ook , oudtij ds de friesche taal gesproken , natuurlijk ook met een eigen tongval , waterlandsch friesch dus , dat geheel is uitge­storven. Zelfs komt het mij zeer waarschijnlijk voor dat de Markers, door hun afgezonderde woonplaats en levenswijze , nog langer dan de andere waterlandsche Friezen friesch hebben gesproken. Nog in de vorige eeuw was het friesche persoonlijke voornaamwoord dou bij hen in gebruik en vervoegde men 't werkwoord dat daarbij behoorde op friesche wijze dozy biste, gij zijt , dou sieste , gij ziet , enz. Ook , hadden de klanken ui en ij toen daar nog grootendeels haar zuivere uitspraak als u en i behouden. Zie bl. 40 II. In den vierden jaargang van het tijdschrift De T a a l g i d s komen eenige Taalbijzonderheden van het eiland Marken voor, van A. TINHOLT, en in den tweeden jaargang van De Taal-e n Letterbode vindt men Eenige opmerkingen over 't mar-. k e n s c h e dialect van F. ALLAN ; wat echter op bl. 62 in dat stuk van den marker tongval wordt gezeid , is grootendeels onwaar ; vooral geldt dit van de bewering dat er in de taal die door de tegen­woordige bevolking van 't eiland Marken wordt gesproken , weinig of geen verschil zou to bespeuren zijn met die , welke in beschaafde kringen aan den vasten wal gesproken wordt. Trouwens wat er op de andere bladzijden van deze »o p m e r k i n g e n" to lezen staat, weerspreekt ten duidelijksten doze vreeinde bewering. 108. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET EILAND MARKEN. Medegedeeld door den heer C. DE GROOT Cz., hoofdonderwijzer op Marken. Augustus 1870. (In nederlandsehe spelling.) 11. D'r was 's 'n man en die ad twee zeuns. 12. En de jonkste deer van zaad teugen z'n vaeaei' : ta ! ,reef mij m'n erfporsie. En ij verdeelde 't goed. 13. En niet veul dagen deer nee is de jonkste zeun, toe ij halles bij mekaar egweerd ad , weg eraasd nee 'n vaar laeaend en deer et ij z'n goed deur ebrocht , in 'n overdadig leven. 14. En toen i alles verteerd ad , kam 'r 'n groote ongersnood in dat laeaend , en ij begon ermoe te lijden. 15. En toe gonk ij ien en ij gonk nee ien van de burgers van dat 1wwnd , en die stuurde 'm nee z'n laeaend om op de verkens te passen. 16. En ij begeerde z'n buik te vullen mit 't voer dat de ver­kens atten en gien mens gaf 't 'm. 17. En toe kwam ij tot 'm zelf en ij zaad : oeveul uurlingen van m'n vaeaer ewwen brood enog , en ik vergeen ier van onger ! 18. Ik zal opsteen en nee m'n veewr toe geen en ik zal teugen 'm zeggen : ta ! ik ew ezoundigd teugen den emel en veur jou. 19. Ik bin niet meer wweerd je zeun enoemd te worren ; maak me as ien van je uurlingen. 20. En ij stond op en gonk nee z'n vaefer ; en toen ij nog varde weg was , zag z'n vwwr 'm al en die werd mit inderlijke ontfer­ming over 'm bewogen ; ij liep mit 'n vaarsi nee 'm toe , vol 'm om z'n als en zoende 'm. 21. En de zeun zaad teugen 'm : ta ! ik ew ezoundigd teugen den emel en veur jolt en ik bin niet meer weeaerd je zeun enoemd te worren, 22. Maar de veer zaad teugen z'n knechs : bringt ier gank 'it has kleed en trekt 't 'm an en geeft 'n ring an in aeaend en schoenen an z'n bienen. 23. En bringt 't gemeste kalf en slacht 't en leet uis eten en vroolik weze. 24. Want m'n zeun was dood en ij is weer levend eworren; ij was verloren en ij is evounden. En toe begonnen zijmekaar vroo-lik te worren. 25. En z'n ouste zeun was op 't laaend en toen ij dicht bij uis kam , oorde ij 't gezang en 't gedans. 26. En ij riep ien van de knechs bij 'm en vroeg 'in wet deer le doen was. 27. En die zaad teugen 'm : je broer is weerom ekomen en je ta et 't gemeste kalf eslacht , omdat ij 'm ezound weerom ekregen et. 28. Maar ij werd boos en ij wou niet in uis komme. Toen kam z'n vaeaer d'r uit en bad 'r 'm om. 20. Toe zaad die ouste zeun teugen z'n vaeaer ; kijk 'r is , ik dien je nou al zooveul jeer en ik ew nooit wet misdeen , en jij ew me nog nooit 'n bokki egeven , om mit m'n maats 'r 's vroolik te wezen. 30. Maar nou deze zeun van je ekomen is , die je goed mit oeren d'r deur ebrocht et , non ew je 't gemeste kalf veur 'm eslacht. 31. Toe zaad de vaeaer teugen 'm , kijnd ! jij binne altijd bij me en al wet van mijn. is , is van jou. 32. Wijmekaar moste vroolik en blij weze ; want je broer was dood en ij is weer levend eworren ; ij was verloren en ij is evounden. AANTEEKENINGEN. De ce en (W hebben den blatenden klank tu sschen a en e in. 11. Ad ; had. De Markers spreken de It als beginletter van een woord niet uit. Een verkeerde plaatsing der h , namelijk voor een woord dat met een klinker begint , komt ook voor, maar lang zoo geregeld niet ; dit hangt meest of van het meerdere of mindere gevoel voor welluidendheid en zoetvloeiendheid, van den spreker. Een voor­beeld hiervan vindt men in vs. 13. Zie vs. 11 bl. 56 II op adle. 12. Zaad zeide. De tweeklank ei gast in den marker tongval in , een volkomene, zuivere a over ; zoo is reizen raze, klein klaan, meisje rynaasje , veilig valig, een prent 'n alig (van halig , heilig, even als nog in Friesland een kinderprent 'n heilich , dus oorspronkelijk een af- beeldsel van den een of anderen heilig , wordt genoemd) , enz. Vcecer en ta beteekenen beide vader ; vicecer is een verkorting van vader en wordt in algemeenen zin slechts gebruikt ; ta is het woord waar mede de kinderen hun vader aanspreken , dat ze ook gebruiken als ze van hun vader spreken , en dat ook wel in alge-meenen zin • wordt gebruikt. Het onderscheid in 't gebruik van de woorden vicecer en ta blijkt uit deze vertaling duidelijk. Moeder is op Marken, als in het friesch : mem ; zuster tutte en grootvader en grootmoeder bappe en bessi. Zie vs. 12 bl. 12 II en vs. 12 bl. 24 II. 13. Eraasd, gereisd ; zie hier boven vs. 12 op zaad. Vaar , ver ; 't bijvoegelijke naamwoord ver is op Marken vaar, 't bij-woord ver is er varde ; zie vs. 13 bl. 24 II op fard en vs. 20 hier beneden. 14. Kam , kwam , overeenkomende met het friesche kam of kaem. Ermoe , armoede. 15. Ien , heen , henen. 18. Ezoundigd , gezondigd ; de geslotene o voor n wordt op Marken als ou uitgesproken , b. v. bount , bont ; spouns , spons ; ounwis ongewis , onzeker ; ounvaarlijk , geweldig , vervaarlijk ; ezound (oud.­tjjds ook zoundig) gezond ; evounden , gevonden. 20. Varde , ver ; zie vs. 13 hier boven op vaar. Mit 'n vaarsi , met een snellen aanloop ; dit vaarsi is zeker ver-want aan het leeuwarder woord faasje of faarsje , dat nagenoeg de zelfde beteekenis heeft. Zoo zeit men to Leeuwarden van iets dat zieh snel voort beweegt , b. v. van eon locomotief: nou , daar sit faasje achter! 22. Gank , spoedig , haastig. Bas , mooi , schoon , van het oud friesche bask , dat tusschen Flie en Lauwers reeds bijna geheel verouderd is , behalve to Iiindeloopen, waar het , in de zelfde beteekenis , nog in volle gebruik is. Schoenen an z'n bienen , zie vs: 22 bl. 28 II op skoene. 23. Uis , ons ; dit woord, dat oorspronkelijk friesch is (us) , was oudtijds in de noordhollandsch-nederduitsche spreektaal overal zeer algemeen in gebruik. Zie vs. 17 bl. 292 I op os. 24. Zij mekaar , (zij malkander, zij elkander, zij ) ; zoo zeit men op Marken ook jijmekaar voor gij , gijlieden ; wijmekaar voor wij ; eurmekaar (heur, haar malkander) voor henlieden , enz. 31, Kijnd ,.meervoud kijeren ; zie vs. 31 bl. 324 I. 32. Wijmekaar , wij , wijlieden ; zie hier boven vs. 24. De inwoners van Waterland , het zoogenoemde noordhollandsche Waterland en de Meren , dat de stadjes Edam, Monnikendam en Purmerend met het vlek de Rijp benevens de Beemster Purmer , Wormer en Schermer bevat zijn oorspronkelijk ook Friezen en heb , -ben oudtijds de friesche taal gesproken. De nederduitsche tongval die de Waterlanders thans spreken , is tamel ijk gelijk aan den tongval van het eigenlijke West-Friesland en Drechterland. Het waterlandsch echter onderscheidt de verwante klanken , de ei en ij , de zachte en scherpe o en e, de ie en i volstrekt niet , terwiji dit in den tongval van 't eigenlijke West-Friesland juist zoo bijzonder duidelijk geschiedt. Het gehoor der Waterlanders is veel minder zuiver en scherp dan dat hunner noordelijker wonende landslieden ; hun tongval is veel verder van de oorspronkelijke friesche taalzuiverheid afgeweken dan die van de eigenlijke West-Friezen. Zoo ook krijgt het verleden deel­woord in den waterlandschen tongval (ook in dien van Marken) een toonlooze e tot voorvoegsel, terwijl het in den eigenlijken west­frieschen tongval op zuiver friesche wijze zonder eenig voorvoegsel blijft. In geheel Waterland , maar vooral in het zuidelijke gedeelte wordt de ij en de ei-klink min of meer sterk als ai en aai uit­gesproken ; echter niet zoo sterk dat men deze klanken als ai en aai kan afbeelden. In de stadjes Edam en Monnikendam en vooral to Purmerend gait de waterlandsche tongval hoe langer hoe meer in modern hollandsch over , terwijl de tongval van het zuidelijkste deel van Waterland , van de dorpen Buiksloot , Landsmeer , Holijsloot Broek , Nieuwen­ , dam , Scheliingwoude , Ransdorp of Rarep , enz. welke dorpen bij velen ook als bij uitsluiting Waterland worden genoemd , hierin eenigszins van den tongval der waterlandsche meren en van den zoogenoemden Zeevang ('t dorp Oosthuizen on omstreken aan den zeekant tusschen Edam en Hoorn) verschilt , dat er de lange a eenigszins naar de o overhellende wordt uitgesproken , ongeveer zoo als ook somtnige Am­sterdammers (die van den Haarlemmerdijk) die letter uitspreken. Dat deze eigenaardige uitspraak van de tegenover Amsterdam liggende waterlandsche dorpen aan het dagel ijksche drukke verkeer dat de Waterlanders uit deze dorpen , (meest als melkboeren , enz.) met de Amsterdammers , en juist vooral met die van den Haarlemmer- en den Nieuwendijk en van de daar op uitkomende straten onderhouden , , de oorzaak is , komt mij teer • waarschijnlijk voor. Ook de tongval van de b©woners der waterlandsche visschersdorpen Volendain en Durgerdam wijkt eenigszins van den gewonen waterlandschen tongval af. In den zesden jaargang van het tijdschrift De T a al g i d s komt een lijstje voor van Woorden uit de waterlandsche volks-t aal van G. PILGER. Lz. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP HOLIJSLOOT. Medegedeeld door den heer D. DE WIT Hz. , hoofdonderwijzer te Holijsloot. Juli 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. Deer was er 's 'n man die twee zeuns had. 12. En de jonkste van d'rlui zei teuge z'n vader : vader ! geet me de erfporsi die me toekomt. En toe verdeelde de vader z'n goed. 13. En niet veul dage deer nee is de jonkste zeun, toe i alles bij mekaar had, vveg ereisd nee 'n veer land en bet deer al hiel you z'n boel tj e d'r deur ebrocht. 14. En toe i alles verteerd had , kwam d'r 'n groote hongers­nood in dat land en toe begon i gebrek te lije. 15. En i gong been en liep nee ien van de boere in dat land en die stunrde 'm nee z'n land om de varkis te drijve. 16. En i had zoo graag z'n lijf vol Wille ete van 't voer dat de varkis krege , maar gien mens gaf 't 'm, 17. En toe i tot z'n zelleve ekomen was , zeid i : hoeveul knechs van me vader hebbe brood zat en ik heb zoo'n honger ! 18. Ik zel opstaan en nee me vader gaan en ik zel teugen 'm zegge : vader ! ik heb ezondigd teuge de hemel en teuge jou. 19. En nou bin 'k niet meer waard om je zeun te hiete ; leet me maar as knecht bij je diene. 20. En toe stong i op en gong nee z'n vader. En toe i nog veer weg was zag z'n vader 'm en die wier bijster an edaan en liep nee 'in toe, viel 'm om z'n hals en zoenden 'm. 21. En de zeun zeide teugen 'm : vader ! ik heb ezond ig d teuge de hemel en teuge jou en ik ben niet meer waard om je zeun enoemd te worre. 22. Maar de vader zei teuge z'n knechs : breng de beste kleere hier en trek 'm die an en geef 'rn 'n ring an z'n hand en schoene an z'n biene. 23. En breng 't vette kalf hier en slacht 't en leet ons ete en vroolik weze. 24. Want deuze zeun van me was esturve en i is weer levendig eworre ; hij was weg en is weer evonde. En toe wiere ze vroolik. 25. En z'n ouste zeun was in 't land, en toe die deer uit gong en dicht bij huis kwam , hoorden i 't gezang en de muziek. 26. En toe riep i ien van de knechs bij 'm en vroeg 'in wet dat beteekende. 27. En die knecht zei teugen 'm : je broer is ekomme en om­dat i gezond weer 't huis ekomme is, het je vader 't vette kalf eslacht. 28. Maar toe Wier i kwaad en i wou niet in huis komme. Toe kwam z'n vader buite en die vroeg 'm vrindelik of i assiblieft niet in huis komme wou. 29. Maar i zei teuge z'n vader : kijk ! ik dien je nou al zoo veul jare en 'k heb me altijd knap ehouwe en je hewwe me nog nooit 'n bokki egeve om met me karnmeraas 'r 's pret te houe. 30. Maar nou deuze zeun van je ekommen is die je geld en goed met hoere d'r deur ebrocht het , non hei je voor hum 't vette kalt eslacht. 31. Toe zei z'n vader teugen 'm : zeun ! jij bent altijd bij me en al wat van mijn is, is jouwe ook. 32. We hoore nou vroolik en blijd te weze, want deuze broer van je was zoo goed as dood en nou is i weer levendig eworre ; en i was weg en nou is i weer evonde. AANTEEKE NINGEN. 20. Stang, stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. Bijster , verouderend , goed nederduitsch woord dat meer dan een , beteekenis heeft ; zie vs. 44 bl. 407 I op Ziister. 22. Schoene an z'n biene ; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 28. Assiblieft , is een , bij de geringe volksklasse in Holland overal gebruikelijke verkorting van als het u belieft , en dat hier zonderling genoeg als bij woord dienst doet. De merkwaardige Zaanstreek of Zaankant , Zaandam met de bloei­ende dorpen Oost- en West-Zaan , Zaandijk , Koog aan de Zaan , Wormerveer enz. bevattende , heeft tegenwoordig ter nauwernood een eigen dialect weer, ofschoon juist de Zaankanters oudtijds door veel eigenaardigheden en ook door hun tongval zieh nog al scherp van andere Noord-Hollanders onderscheidden. Maar de nieuwe tij d met zijn snelle vervoermiddels , cle omstandigheid dat de meeste Zaan­kanters , als kooplieden en fabrikanten (landbouwers zijn er slechts zeer weinig aan de Gaan) een druk verkeer met vreemdelingen onder­houden , en ook de nabijheid van Amsterdam , heeft heden ten dage nagenoeg al het eigenaardige oud zaansche reeds van den Zaankant verdreven en ook den oud zaanschen tongval bij de meesten grooten­deels in modern hollandsch opgelost. De aanzienlijke burgers aan de Zaan spreken tegenwoordig niet anders dan zulke lieden in de hol geringeren burgerstansl zijn nog enkele-landsche . steden doen ; bij den eigenaardige woorden en eenige eigenaardigheden in de uitspraak bewaard gebleven ; zooals het weglaten der slot n (dat trouwens overal in Holland voorkomt) , het uitspreken der z als s , der sch als sk , enz. , waaruit men tevens den frieschen oorsprong van het yolk aan de Zaan kan opmaken. Verder trekt de ei en ij klank er min of meer sterk naar de ai en aai, de ui eenigszins naar de oi, de lange a naar de e (w) , enz. Slechts door enkele oude lieden 'nit den arbeidersstand aan de Zaan , voor zoo verre ze echte Zaankanters zijn , wordt nog het echte zaansche dialect gesproken. In dien ouden tongval , die weldra geheel zal zijn uitgestorven , is de hier beneden staande vertaling opgesteld. Voor dertig veertig jaren echter spreken , de meeste Zaankanters nog zoo. Dat de Zaankanters , even als alle Noord-Hollanders benoorclen het IJ , van frieschen oorsprong zijn en oudtijds de friesche taal hebben gesproken , behoeft hier wel niet nader bewezen to worden. In B. vAN GEUNS'S Beschrijving van Zaandam kornt een Iijst van verouderde of nog gebruikelijke zaanland­sche woorden en spreekwijzen voor, on in het eerste deel van Dr. A. DE JAGER'S Nieuw Archibf voor nederlandsche taalkundeooknogeenige Zaanlandsche woorden en spreek­w ij z e n. 110. DE GELIIKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DEN ZAANKANT. Medegedeeld door den heer J. HONIG JZ. JR. 1), burgemeester to Zaandijk. Augustus 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was 'r 's 'n man en die had twee zeuns. 12. De jongste van 'n zaide iens teuge de vader : vader ! Greef me 't deel van 't goed dat me toekomt ; en de vader deelde 'n 't geed. 13. Niet lank d'r nay gink de jongste zeun up rais nae 'n vreemd land, en i nam al z'n geld en goed mee, en daeaer brocht i alles d'r deur. 14. En toe i alles weg emaakt had , kwam d'r 'n groote hongers­nood in dat land en toe begon i arremoe te lain. 15. En i gink hene en kwam bai 'n inweuner van dat selfd'r land en die stuurde 'm up z'n land um up de varrekes te passe. 16. En i kreeg trek um z'n buik te vulle mit d'n draf die de' varrekes vrate , maar gien mens gaf er 'in wet van. 17. En toe i tot 'm selvers ekomme was , zaid' i : hoeveul knechse van m'n vader hewwe broods genog en ikke bin fleeuw van den honger. 18. Ik zel opstaan en nac m'n vader gaan en 'k zel teuge 'm . zegge : vader ! 'k hew esondigd teuge de hemel en teuge jou. 19. 'K bin nie meer weerd um je zeun te hiete; geef me werrik as ien van je knechse. 20. En i stond op en i gink nae z'n vader. Toe i nog 'n end van 'm of was , zag de vader 'm al en die wierd akelig doe i 'm zoo zag ankomme ; hij lieg na; 'rn toe , vil 'm um d'n hals en kuste 'm. 21. En de zeun zaide toe teuge de vader : vader ! 'k hew esondigd teuge de hemel en teuge jou en 'k bin nie meer weerd om je zeun enoemd te worren. 22. Maar de vader zaide teuge z'n knechse . haal anstons 't mooiste kleed en doe 'm dat an; steek 'n ring an z'n hand en trek skoene an z'n voete. 23. Kraig 't meste kall'f , slacht 't en ladet uis ete en vroolik weze. 24. Want deuze zeun van me was esturve en i is weer levend eworde ; i was verlore en is evonde. En toe begonne ze vroolik te wezen. 25. En de ouste zeun was in 't veld, en doe i 't huis kwam, hoorde i 't zinge en 't dance. 26. En i riep ien van z'n vaders arrebaiers bij 'm, en vroeg 'm wet er an de hand was. 27. En die zaide teuge 'm : je broer is weerom ekomme en je vader het 't meste kall'f doen slaan omdat i 'm esond weer 't I) Sedert uverledeti. u ^ , huis ekregen et. 28. Maar toe wierd i kwaad en i wou riet in huis gaan ; toe gink de vader nae 'm toe enn' bad 'r 'm om, dat i toch maar binne komme zou. 29. Maar i zaide teuge z'n vader : zie ! ikke dien je nou al zooveul jaar en 'k hew nog nooit 'n v'rbod van je overtree en nog nooit hew je me 'n bokki egeve , um mit me vrinde wet plaisier te hewwe. 30. Maar nou deuze je zeun ekomme is , die je goed mit hoere d'r deur ebrocht het, nou hew je 't meste kall'f eslacht. 31. En toe antwoordde de vader 'm : kind ! jij hint ommers alle dag bij me en al wet ik hew , is joues. 32. We moste veul eer vroolik weze en blai , want deuze broer van je was esturve en nou is i weer levendig eworde ; i was ver­lore en nou is i evonde. AANTEEKENINGEN. De ce klinkt tusschen a en e in ; de ui van huis , enz. klinkt nagenoeg tusschen ai en oi in. 17. Knechse , knechten ; zie vs. 17 bl. 50 II. Fleeuw , flauw, in veel nederduitsche tongvallen floe; zoo staan ook het friesche sleaze, het engelsche slow (zie bl. 484 I op »het friesche woord sleaze"), het hollandsche sneeuw en het engelsche snow tegen elkander over. Flauw is ook in den westvlaamschen tongval f leeuw of fleew. 18. Zel , • zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 23. Uis , ons ; zie vs. 23 bl. 60 II. 27. Slaan , hier in de beteekenis van slachten. Slaan , slagen , (waarvan slager, geslagen) en slachten zijn drie even zuivere, even good nederduitsche vormen van het zelfde woord. Dat gedeelte van No ord-Holland dat zich langs de duinreeks on langs het strand van de Noordzee uitstrekt , van de zuidhollandsche grenzen tot aan het dorpje Petten , on dat de steden Haarlem on Alkmaar, met de westelijke omstreken daarvan, even als de Beverwijk, de Egmonden , Bergen , enz. bevat , draagt den naam van Kenne -merland. Of doze naam van de oude Caninefaten afkomstig is, zoo als wel beweerd wordt, en of de Kennemers afstammelingen van dien ouden volkstam zijn , die hier en ook langs den zuidhollandschen duinzoom, bewesten Leiden en 's Gravenhage gezeteld was , wil ik hier in 't midden laten. Ongetwijfeld waren de oude Caninefaten of Konijnevangers echte Friezen , die zich misschien door eenige bijzonderheden , wellicht in hun levenswijze, kleeding of wapening of in hun tongval, van de andere Friezen bewesten Flie eenigszins onderscheidden , en dus een afzonderlijken stam van 't friesche yolk vormden. Dan wil ik de afstamming der Kennemers van de Caninefaten laten golden , want de Kennemers zijn ongetwijfeld van oorsprong Friezen. De tongval die heden ten dage in Kennemerland wordt gesproken, vormt volstrekt geen samenhangend , noch afgerond geheel. In de kennemerlandsche dorpen benoorden de Beverwijk en ten deele ook in de Beverwijk verschilt de tongval weinig van de zaansche, waterlandsche en westfriesche tongvallen , en draagt het algemeene karakter der tongvallen benoorden het IJ ; in den regel echter helt de kennemer tongval hier moor dan elders in Noord-Holland naar het moderne hollandsch over. De tongval van de kennemerlandsche dorpen be­noorden Alkmaar , van Bergen , Schoorl en Petten holt stark naar dien van West-Friesland over. Egmond , vooral Egmond aan zee heeft een eigen dialect; zoo ook Zandvoort en in mindere mate Wijk aan zee. Van een afzonderlijken tongval der kennemerlandsche dorpen rondom Haarlem , van Bennebroek , Heemstede en Berkenrode,. van Overveen , $loemendaal , Santpoort en Velzen kan geen sprake 4J n, wijl deze schoone dorpen grootendeels door vreemdelingen uit Amster­dam en uit alle gedeelten van Nederland bewoond worden, en er ter nauwernood een ingezetene landbouwende of boerebevolking bestaat. De tongval van de stad Alkmaar , oorspronkelijk een overgang vormende tusschen de westfriesche en kennemerlandsche tongvallen, is tegenwoordig bijna geheel in modern hollandsch opgelost; slechts bij. de geringe burgerlieden en arbeiders te Alkmaar hoort men nog enkele bijzonderheden van de noordhollandsche uitspraak. Als een proeve van den gewonen kennemerlandschen tongval kan onderstaande vertaling dienen. Men dient er echter bij op te merken dat de bewoners van het dorp Heemskerk den naam hebben van zuiver hollandsch te spreken ; dat wil zeggen dat zij meer dan de bewoners van andere kennemerlandsche dorpen er zieh op toe leggen om hun natuurlijken tongval near het moderne hollandsch te ver­wringen. Dit gaat zoo ver dat sommigen aldaar zoo dwaas zijn om den naam van hun dorp Heemskerk als Heemscherk uit te spreken om toch maar duidelij k te laten hooren dat ze wel weten, dat de in hun tongval natuurlijk voorkomende sk (skaap , skoen), in modern hollandsch als een rochelende sch wordt uitgesproken. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP HEEMSKERK. Medegedeeld door den heer L. F. TUYL SCHUITEMAKER te Heems-kerk, in De N a v o r s oh er, deel XX, 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was 'reis 'n man met twee zeuns. 12. De jongste zee teuge z'n vader : vader ! geef me m'n erf­porsie ; en de vader dee 't. 13. Niet heel lang daarna, gong de jongste, toen i alles bij mekaar verzameld had, na 'n heel ver land en bracht 'r alles in overdaad deur. 14. En toen i d'r alles deur elapt had, kwam d'r 'n grooate hongersnooad in dat land en hij begon arrernoe te krijge. 15. Hij verhuurde 'm toen bij een van de inwoonders van dat land en die stuurde 'rn na z'n land om op de varrekes te passen. 1 6. Hij wou wel graag met de varrekes uit de zeunirig mee egeten hebbe, maar dat moch i niet. 1 7. Toe kwam i tot z'n zelve en zee : hoev'l knechs van me vader hebben niet zadder broo ad en ik vergaan van honger. 18. Ik zel opstaan en na m'n vader gaan en ik zel teuge 'Yn zegge : vader ! ik heb gezondigd teuge de hemel en teuge jou. 19. Ik ben niet meer waard je zeun enoemd te worren ; neem me as knecht in je huur. 20. En i stond op en gong na z'n vader ; hij was nog heel ver van m' of, toe z'n vader 'in al zag, die met grooat meelijen op 'm anliep, 'm an iene om z'n hals viel en 'in zoende. 21. Toe zee de zeun teugen 'm : vader ! ik heb erg ezondigd teuge de hemel en teugen jou, en ik ben niet meer waardje zeun enoemd te worren. 22. Maar de vader zee teuge z'n knechs : breng hier 't beste pak, trek 't 'm an, geef 'm 'n ring an z'n vinger en trek 'm schoenen an z'n bienen. 23. Breng ook 't vette kalf en slacht 't ; late we ete en vroolik weze. 24. Want deze zeun van me was doo ad en i is weer levendig eworre ; ik was 'm kwijt en ik heb • 'm weer ekregen. 25. Z'n ouste zeun was in 't veld en toe i bij honk kwam, hoorden i 't zingen en dansen. 26. Toe riep i een van de knechs bij 'm en vroeg wat 'r toch te doen was. 27. De knecht zee teugen 'm : je broer is t' huis ekommen en je vader het 't vetgemiste kalf eslacht, omdat i 'm gezond weer ekregen het. 28. Maar hij wier kwaad en wou niet in huis komme ; daarom gong de vader na 'm toe en smeekte en soebatten 'm. 29. Maar hij zee teuge z'n vader : kijk ! ik dien je Yiou zoov'l jaren en ik heb nooit je gebod overtrede en je heb me geen ieus 'n bokki egund, dat ik met me vrinde vroolik kon weze. 30. Maar nou deze zeun van je terug ekommen is, die je goed met hoere d'r deur ebrocht het, nou heb je drek 't vette kalf voor 'm eslacht. 31. Maar de vader zee teugen 'm : kind ! je bin altijd bij me en al wat van mijn is, is van jou. 32. Je hoorde dus vroolijk en blijd to weze, want je broer was dooad en i is weer levendig eworre ; hij was verlore en i is weer terecht. AANTEEKENINGEN. De ooa (eon friesche tweeklank) klinkt als volkomene, helder° o die door eon korten naslag van zuivere a gevolgd wordt. 15. Land. Voor bouwland wordt to Heemskerk gewoonlijk het woord kroft of krocht, en voor weiland veld gebruikt. 16. Zeuning, varkenstrog, komt overeen met zeunis, dat in dezen zin in West-Friesland in gebruik is. Zie vs. 16 bl. 32 II op seunis. 18. Zel, zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. An iene, in eens ; to Leeuwarden an ienen, in ienen. 22. Schoenen an z'n bienen; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 25. Bij honk, bij huis, bij het to-huis, het hoogduitsche heim ; 't is een goad friesch woord, dat in Friesland nog in volle gebruik is. 28. Soebatten, smeeken, is eon woord dat bijna overal in de neder­landsche volkstaal in gebruik is; het is uit het maleisch afkomstig, even als enkele andere woorden uit het maleisch door bemiddeling onzer zee­lieden, in de nederlandsche, vooral hollandsche en friesche volkstaal zijn overgegaan ; b. v. amper, • ter nauwernood ; bakkeleie of bakke­laie, vechten ; kras, stark ; bran, voorvechter, iemand die durft ; djato, het beruchte rotterdamsche scheldwoord, enz. 30. Drek, terstond, elders ook zuiverder drekt of direkt uitge­sproken, basterdwoord van het fransche direct. In het algemeen wijkt overal de tongval der zeelieden en vis­schers, der strandbewoners en eilanders, aanmerkelijk of van den tongval der bewoners van het binnenland, der boeren en andere dorpers. De levenswijze heeft grooten invloed op de taal uitgeoefend ; gewoonlijk is de taal der strandbewoners rijker in klanken dan die der binnenlanders ; ze spreken ook in den regel zangerig en laten de stem bi het einde van een volzin weinig of niet dalen. Maar ook veel andere eigenaardigheden onderscheiden overal de tongvallen der zeelieden van die der binnenlanders. Vooral in Holland is dit onder scheid tusschen de uitspraak, den tongval en den tongslag van de be­woners der zeedorpen, Egmond- en wijk aan zee, Zandvoort, Noord• wijk- en Katwijk aan zee, Scheveningen, ter Heide, enz. en die van de binnen de duinreeks wonende dorpelingen, zeer sterk ; zoo sterk, dat onwillekeurig de gedachte oprijst : zijn die bewoners der hol anderen stam dan die der binnen--landsche zeedorpen ook van een dorpen ? En toch is dit niet zoo. Slechts onderscheiden de hol zieh -landsche strandbewoners in hun tongval van hun binnen de duinen wonende landslieden, door de algemeene eigenschappen van iedere zeetaal (om 't zoo eens te noemen) ; zij het dart hier ook in zeer sterke mate. Zoo is b. v. het niet en verkeerd uitspreken der h aan bijna alle strandbewoners, ook in andere landen, eigen. Daaren­boven is de tongval der hollandsche zeedorpelingen zeer ouderwetsch en staat dus nader aan de oorspronkelijke friesche stamtaal van de Hollanders. Behalve dat de beide binnen de duinen liggende Egmonden, Eg­mond binnen en Egmond op den hoef, zich nog eenigszins in den tongval hunner bewoners van de andere kennemerlandsche dorpen onderscheiden, is het bovenstaande vooral ook van toepassing op den tongval van het dorp Egmond aan zee. De zonderlinge gewoonte om de h steeds op verkeerde plaats uit te spreken en te verzwijgen, is onder de egmonder visschers sterk in zwang ; niet minder sterk dan onder de Flielanders. Maar ook buitendien heeft de tongval van Egmond aan zee zeer veel eigenaardigs. 112. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP EGMOND AAN ZEE. Medegedeeld door den heer A. J. GANTVOORT, hoofdonderwijzer te Egmond aan zee. November 1870. (In nederlandsche spelling). 11. Deer was 'n man die adde twie zeene. 12. De jongste van d'r zade tege z'n taat : taat ! geef main 't erfporsie dat ik ewe mot. Hen ai deelde z'n goed onger d'r loi. 13. Hen 'n klaan taidje d'r nee, dee de jongste zeen alles bai mekaar, hen ai gong nee 'n veer langd en deer eb ai alles rou deer ebrocht. 14. Hen toe ai halles verdeen adde, doe kwam deer 'n groote ongersnood hin dat langd, hen ai begon harmoed te laien. 15. Hen ai gong nee ien van de boere van dat langd, hen die stierden im hop zain langd hom hop de varkens te passe. 16. Hen ai wou z'n boik vol ete mit 't voer van de varkes, hen gien ien die gaf 't im. 17. Hen toe ai tot z'n agen kwam, zaad' ai : oe veel yolk van hongze taat ebbe raikelik d'r brood hen ik smoor van de onger. 18. Hik zel hopraize en nee me taat gaan hen hik zel tege 'm zegge : taat ! hik ewe zongdigd tege hongs lieve Eer en tege jou. 19. Hen hik ben niet waard horn je zeen enoemd te wore ; maak main has ien van je volk. 20. Hen ai rees .hop hen gong nee z'n taat ; hen toe ai nog veer weg was, zag z'n taat 'm al en kreeg 'n boel meedooge mit im ; ai gong nee 'm toe hen zoengde 'm. 21. De zeen zade tege 'm : taat ! hik ewe zongdigd tege hongs lieve Eer hen tege jou, hen hik ben niet waard je zeen enoemd te wore. 22. Maar z'n taat zaide tege z'n volk : breng prachtai 't zin­dagse pak hen trekt 't im an, hen geef im 'n ring an z'n angd en skoene an z'n biene . 23. Breng 't gemeeste kalf hen doodt 't ; leet ongs hete en blaid weze. 24. Wangt me zeen was dood hen ai his weer levend ewore ; ai was eweg, hen ai his weer evonge. Hen toe begonne ze blaid te wore. 25. Hen z'n ouste zeen was in 't langd, hen toe ai bai 't ois kwam oord' ai raikelijk zinge en dangse. 26. Toe roft' ai hien van 't yolk bai im, hen i vroeg : wat his d'r te doen ? 27. Hen die knecht zade tege 'm : je broer his weer 't ois ekomme, en je taat eb 't gemeeste kalf edood, omdat ai gezongd weerom ekomme his. 28. Maar ai woorde kwaad hen wou niet hin ois komme; hen toe gong z'n taat nee boite, hen smiekten im. 29. Toe zaad' ai tege z'n taat : hik eb hal zoo lang bai je diengd, hen haltaid edeen wat je zaad eb, hen je eb main nooit geen bokki egeve hom 'ris mit me makkers blaid to weze. 30. Maar nou je zeen weerom ekomme his, die je goed mit oere deer ebrocht eb, nou eb je voor im 't gemeeste kalf edood. 31. Toe zade z'n taat tege 'm : kind ! jai ben altaid bai me, hen hal wat main his, his jouë. 32. Maar nou motte we blaid hen vroolik weze ; wangt deze broer van je was dood hen ai his weer levend ewoorde ; lien ai was weg hen his weer evonge. AANTEEKENINGEN. 11. Zeene, zonen ; zie vs. 11 bl. 24 II op seen. 12. Zade, zeide, komt overeen met het marker zaad; zie vs. 12 bl. 59 II. Taal , vader ; zie vs. 12 bl. 12 II. Ewe , hewe , hebben. Zie vs. 17 bl. 56 II. Onger , onder , door uitspraak der n als rig (neusklank) en uit- slijting der d. De n wordt meestal als ng uitgesproken , by. langd, wangt , hongze , angel voor land, want, onze, hand. Zie vs. 22 bl. 25 II. D'rloi, henlieden, van heurluiden. Zie vs. 17 bl. 28 II op 'rlui. 13. Klaan , klein , even als op Marken ; zie vs. 12 bl. 59 II. Eb , heb , heeft. Rou , ruw , hier in de beteekenis van het friesche r ij ; zie vs 13 bl. 42 II. 14. Verdeen , verdaan , van verdoen, doorbrengen. 17. Agen , eigen ; zie vs. 12 bl. 59 II. 22. Prachtai, spoedig ; de oorsprong van dit vreemde woord, dat onder de egmonder visschers in dagelijksch gebruik is , is mij onbekend. Zindagse , zondagsche ; de beste kleeren draagt men des zondags, vandaar : zondagsche kleeren ; zon is in 't gewone friesch tusschen Flie on Lauwers ook sinne of sin. Skoene an z'n biene ; zie vs. 22 bl. 28 iI op skoene. 24. Ewore , geworden. Eweg , weg ; zie vs. 15 bl. 345 I. Evonge, woordelijk gevonden, voor gevongen ; zie vs. 24 bl. 32 I. 26. Roft , riep ; zie vs. 26 b1.17 II op roft. 29. Edeen , gedaan ; zie vs. 18 bl. 43 II op deen. De tongval van het kennemerlandsche visschersdorp Zandvoort staat in Noord-Holland geheel op zieh zelven. Met de tongvallen van de zuidhollandsche zeedorpen echter , met die van Noordwij k- en Katwijk aan zee en Scheveningen, voi'mt de zandvoorder tongval een geheel dat men den naam van strandhollandsch kan geven. Het strandhollandsch is ongetwijfeld de merkwaardigste en belang alle hollandsche tongvallegroepen ; het is het oorspronke--rijkste van lijkste , minst verbasterde , en verre weg het zoetvloeiendste, klank­rijkste hollandsch dat er bestaat. Het friesche bestanddeel heeft in het strandhollandsch min of moor de overhand over de frankische bestanddeelen. Het strandhollandsch is , van alle hollandsche tong­vallen, het verste van het moderne hollandsch en van het geijkte nederlandsch verwffj derd. Maar even als de tongval van Kennemerland het naaste bij het moderne hollandsch staat , zoo is ook van alle strandhollandsche tongvallen het zandvoorder dialect het minst bij zonder. Even als de Noord- en Katwijkers en de Scheveningers, hebben ook de Zandvoorders, en dozen niet het minst, eon sterk zangerige wijze van spreken , die aan het strandhollandsch in 't algemeen in sterke, mate den schijn van ongekunsteldheid verleent en volstrekt niet onbevallig klinkt. Algemeene eigenschappen van het strandhollandsch zijn: de uitspraak van de volkomene a als ce , van de ei on ij als aai on ai, van de ui als of , van de scherp lange e als ie , enz. ; de h wordt dikwijls niet , of verkeerd uitgesproken ; in den tongval van Zandvoort echter staat doze letter steeds op haar plaats. 113. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP ZANDVOORT. Medegedeeld door den hoer J. VAN DER HEYDEN, hoofdonderwijzer to Zandvoort. November 1870. (In nederlandsche spelling). 1.1. 1Yr was Breis 'n man en die had twie zeuns. 12. En de jongste zeun wou graeaeg op rais en zai teuge z'n vaeder : vaeder ! geef mai me erfporsie maeaer dan gaunt ik op rais. , En toe gal de vaeder 'm z'n porsie en liet 'm gm n. 13. De zeun gong nou mit z'n geldbuul nae 'n heel vort land. Hai kreeg daeaer, deur z'n veule geld, veul vrinde die lekker ate en dronke van hum geld , zoodat i op 't lest niks meer had en gebrek kreeg ook. 14. 'N poossi d'rnae kwam d'r hongersnood in dat land en toe wist i gien reeaed , want z'n cente were op, en i sturf temet van den honger. 15. En toe gong i nac 'n boor eri vroeg of die niks voor 'm te doen had en die zai : jac, wai me varkes maeaer. 16. Maeaer dacaer wiert i niet veul beter van, want de hoer gaf 'm liacaest gien ete, zoodat i zukke honger had, dat i wel mit de varkes had wulle mee ete ; mom. dat mocht i niet van z'n baeaes. 17. En toe docht i an z'n vaeder en zai bai z'n eige : hoeveul knechs van main vaeder hebbe satter ete, en ik vergae nt hier van honger. 18. Ik zel opstacaen en nae m'n vaeder toegaeaen en 'k zel teugen 'm zegge : vaeder ! ik heb ezondigd teuge de hemel en teuge jou. 19. En ik ben nie meer waeaerd jou zeun enseaemd te worde ; maeaek me maeaer knech bai je. 20. En toe stong i op en i gong nac z'n weder. En toe-d-i nog 'n endje bai z'n vaeder van dann was, zag z'n vaeder 'm al en die liep naeaer 'm toe, viel 'm om z'n hals en kusten 'm. 21. En de zeun zai teugen 'm : vacder ! ik heb ezondigd teuge de hemel en teuge jou, en ik ben niet waeaerd jou zeun enaeaeYnd te worde. 22. Maeaer toe zai z'n vaeder teuge de knechs : toe jonges ! haeael de beste plunje en doet 'm die an, en geef 'm 'n ring an z'n hand en schoene an z'n biene. 23. En slacht 't vette kalf en bete we ete en vroolik weze. 24. Want me zeun, die dood was, is weer levendig eworde ; hai was verloren en is berom ekomme. 25. En z'n ouste zeun was in 't veld, en toe die me hois kwam, hoorden i al in de vorte 't zinge ,en 't springe. 26. En toe vroeg i an 'n knech wat of t'r toch in hois te doen was. 27. 'En toe zai die knech : wel ! je freere is berom ekomme en dwaerom heb je vaeder 't vette kalf eslacht, omdat i gezond berom ekomme is. 28. En toe wier de ouste zeun dul en i wou niet in hois komme ; toe gong z'n vwder nac 'm toe en zai teugen 'm : och ! kom nou mmwr in hois ! 29. Mwwr de zeun zai teugen z'n vacder : ik ben evel altaid bai je ebleve en altaid heb ik jou zin edaewn, moor ik kraig nog niet fens 'n bokki van jou om mit me vrinde vroolik te weze. 30. Mwaer jou zeun die jou geld -met siecht vrouvolk heb om hals ebrocht, kraigt wel 't vette kalf. 31. En toe zai de vwder : kind ! jai bent altaid bai me en al wat ik heb, is van jou ! 32. Waeaerom ben jai dan ook niet vroolik en blai `l Want je broer was dood en nou is i weer levendig eworde ; hai was verlore en i is berom evonne. AANTEEKEgINGEN. De ce heeft een blatenden klank, tusschen a en e in, maar eenigs-zins meer naar de e overhellende dan naar de a. 12. Gcaecet ik, ga ik ; de vorm ik gaat komt gewoonlijk slechts in zuidhollandsche, zeeuwsche en zuidnederlandsche tongvallen voor ; zoo zeit men daar ook wel ik wilt, ik doet, enz. 13. Geldbuul, geldbuidel, door de gewone hollandsche uitslijting der d; in dit woord is de oude zuivere u klti,nk nog bewaard ge-bleven. Vort, ver ; zie vs. 13 bl. 24 II op fard. Van hum geld, (hum, hem), van zijn geld. Deze dwaze verwis-seling van het bezittelijke met het persoonlijke voornaamwoord komt ook . in sommige zuidhollandsche en zeeuwsche tongvallen voor ; zoo zeit men b. v. te Goes ons gaat, voor : wij gaan. -14. Cente, ter vervanging Nan het oude, maar nog veelvuldig in gebruik zijnde doite, duite, duften, voor : geld in 't algemeen. Stur f, stierf, is in bijna alle nederduitsche tongvallen van Neder­ land in gebruik. Temet en temee, in Holland vrij algemeen in gebruik voor bijkan.s. 15. Niks, niets ; zie vs. 29 Ul. 404 I op niks. Wai, weid. 17. Vergcecet, verga ; zie boven . vs. 12. 18. Zet, zal ; Vs. 18 b1. 47 II. 20. Stong, stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. 22. Plunje, kleeding ; zie vs. 22 bl. 50 II op plunje. Schoene an z'n biene; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 24. Berom, weerom ; de b en de w (eigenlijk de v) zijn wissel-letters. Zie vs. 12 bl. 235 I op bat en vs. 31 van de vertaling in den tongval van Axel: 27. Freere, broeder, basterdwoord van 't fransche frere, dat, dwaas genoeg, bij de zandvoorder visschers in gebruik is. 29. Evel, is even als alevel een zeer goed nederduitsch woord voor evenwel, toch, dat in veel hollandsche tongvallen en vooral in het strandhollandsch in gebruik is , en met het hoogduitsche aber, het nedersakische öäber, öäver, aver, en het brabantsche evel overeenkomt. Zie vs. 30 bl. 321 I op alevel. De hedendaagsche tongval van de stad Haarlem staat ongetwijfeld van alle hollandsche en dus ook van alle nederlandsche tongvallen het naaste aan de geijkte nederlandsche taal. De spreektaal nadert to Haarlem het meest tot de hedendaagsche schrijftaal. Bovendien wordt het echte haarlemsch, voor zoo verre dit nog bestaat, zeker slechts door de helft der inwoners van Haarlem gesproken ; de andere helft, waaronder zeer vale vreemdelingen, spreekt modern hollandsch. Oorspronkelijk , in de middeleeuwen, week de tongval der burgers van Haarlem zeker niet of van den toenmaligen kennemerlandschen tongval , ofschoon de meerdere beschaving die de stedelingen weldra boven de dorpers verkregen, ook ongetwijfeld haar invloed op hun tongval deed gevoelen. Ten tijde der kerkhervorming on ook later, vestigden zieh veel vreemdelingen to Haarlem , veal wavers, bleekers, enz. uit Vlaanderen, Brabant on uit het land aan den Beneden-Rijn. Deze nieuwe burgers van Haarlem, waarvoor zelfs een nieuwe stads­wijk werd aangebouwd , oefenden natuurlijker wijze grooten invloed uit op den haarlemschen tongval. Zoo ontstond er langzamerhand die eigenaardige haarlemsche tongval, die er in de vorige eeuw en nog in 't begin dezer eeuw tamelijk algemeen werd gesproken , maar die heden ten dage reeds voor een groot gedeelte in modern hol -landsch is opgelost. Wat er nog van dien oud haarlemschen tongval over is, wordt to Haarlem door lieden, vooral door bejaarde lui , uit den kleinen bur­gerstand en den arbeidersstand , voor zoo verre zij echte Haarlemmers zijn , gesproken. Het is tegenwoordig een tamel;jk kleurloos dialect, dat de algemeene eigen schappen van alle hollandsche tongvallen ver- toont , maar weinig bij zondere kenmerken heeft. De stark rochelende uitspraak der g, aan alle hollandsche tongvallen (aan 't strandhol­landsch 't rainst) eigen , treedt to .Haarlem stark op den voorgrond. De Haarlemmers schijnen dit leelijke geluid zoo gaarne to laten hooren, dat sommigen van hen , vooral als ze deftig willen spreken of luide lezen , de letters ng , die toch slechts een enkele letter uitmaken , scheiden on in n en ch splitsen , zoodat ze letterlijk zin-then, bren­chen , lan-ch , enz. uitspreken voor zingen , . brengen , lang. 1k heb in onderstaande proeve van den haarlemmer tongval dan ook steeds de g door ch afgebeeld , ofschoon daze uitspraak zieh niet alleen tot Haarlem bepaald , maar ook in de andere hollandsche tongvallen , zij het dan ook in eenigszins mindere mate , gehoord wordt. Een andere eigenaardigheid van het oud haarlemsch dialect is de bijzondere uitspraak der 1 en der n in sommige woorden waar daze , letters een lettergreep sluiten. Maar ook doze uitspraak wordt even-eons in andere hollandsche tongvallen gehoord , ofschoon nergens zoo stork als to Haarlem , zoodat men de 1 op daze wij ze uitge­sproken, wel de haarlemsche 1 noemt. Het is onmogelijk daze haar nagst-lemsche 1 door eenig letterteeken af to beelden. Ze komt het met de fransche 1 mouille overeen , ofschoon er geen zweem van een j klank achter gehoord wordt. Daarentegen oefenen de haarlemsche 1 en n een bij zonderen invloed op den voorafgaanden klinker nit die wordt dan wat lang aangehouden , of Hover t u s s c h e n den klinker on de t of n komt een korte toonlooze e en voor den klinker eon zeer korte i of j. Men moet de woorden waarin doze uitspraak voorkomt , door echte Haarlemmers hooren uitspreken , om een vol­doend denkbeeld er van to verkrijgen. Ik heb de haarlemsche 1 door 11 en de n door nn afgebeeld en tevens den eigenaardigen klank dien de klinker er door aanneemt , zoo na mogelijk met kleine let­tertjes aangeduid. Zoo beeld ik b. v. de baarlemsche uitspraak van het woord gulden af door chiuellde, mensch door mienns. Echter voldoet doze afbeelding mij volstrekt niet en geef ik haar gaarne voor beter. 114. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD HAARLEM. Met hulp van den hoer Dr. H. WEYENBERH, JR. te Haarlem 1) opgesteld. Augustus 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was ereissies 'n man en die had twee zoons. 12. De jongste van die beie zee tege z'n vader : vader ! zeit i, cheef me m'n dee ell van je choet , da' me toekomt. En de vader verdeeellde z'n boeltje en chaf 'm z'n porsi. 13. En nie veeell dage d'rna , toe de jongste zoon alles bij mekaar gepakt had , is-t -i weck chereisd na 'n ver land en daar hep i z'n choet d'r deur chebrocht in overdaad. 14. Toen i nou alles d'r deur hat chelapt , toe kwarn d'r 'n chroote hongersnood in dat land en i bechon chebrek te lije. 15. Toe chong i heen en vervoechden 'm bij een van de bur­gers van dat land en die stuurden 'm na z'n land om z'n vorre­kes te weie. 16. Hij had zoo'n honger dat i z'n buik well had wi ellle v.uellle mit de spoeling die de vorrekes atte, maar cheen mienns chaf z'm. 17. Toe kwam i tot iennkeer en i zee : hoeveeell knechs van me vader hebbe overvloed van brood en ik vercha van de honger. . 18. Ik zel opstaan en na me vader chaan en 'k zel tegen 'm zegge : vader ! 'k hep chezondicht tege de hemel en tege jou. 19. Ik ben nie meer waard om je zoon te hiten ; neem me maar as knecht bij je in dienst. 20. En i sting op en thing na z'n vader. En toen i noch ver weg was , zach z'n vader 'm al ankomme en die wier van bi ennne 1) Tegenwoordig professor aan de hoogesohool te Cordova in Zuid-AYnerika. 200 over 'm angedaan dat i na 'm toeliep , 'm om z'n hals vieell en 'm kuste. 21. En cle zoon zee toe : vader ! 'k hep chezondicht tege de hemel en tege jou en 'k ben nie meer waard je zoon te hiten. 22. Maar de vader zee tege z'n knechs : breng me 'reis chau me beste jas hier en doe 'm die an, en doe 'n ring an z'n hand en schoene an z'n beeine. 23. Breng ook 't vet chemiste kal'f mee en slacht .'t ; late we ete en vrool'k weze. 24. Want me zoon was dood en nou is-t -i weer levendich che­.worde ; hij was verlore en non. is-t -i chevonde. 25. En z'n ouste zoon was op 't land en toe die dicht bij 't huis kwam, hoorden i 't chezang en 't chedans. 26. Toe riep i een van de knechs bij zieh en vroeg 'rn, wat dat te beduie had. 27. En die knecht zee : w iell ! je broer is teruch chekomme en je vader hep 't vet chemiste kal'f cheslacht, om dat i chezond weer 't huis chekommen is. 28. Maar toe wier i kwaad en i wou nie biennne komme; daarom chong z'n vader na buite en die verzocht 't 'm vrie enn­delik. 29. Maar hij zee tege z'n vader : kijk ! ik dien je nou at zoo veeell jare en 'k hep nooit anders chedaan as je zee , en je hep voor mijn nooit ereis 'n bokki cheslacht om 's 'n feessi mit me vriennde te hebbe. 30. Maar nou deze zoon van je 't huis chekommen is , die je choet mit hoere d'r deur chebrocht hep, nou heb je 'm 't vet che­miste kal'f cheslacht ! 31. En z'n vader zee : w iell jonge ! jij bent altijd bij me en al 't mijne is van jou met een. 32. Je hoorden ook vroolik en blij te weze ; want deze broer van je was dood en i is nou weer levendich cheworde ; hij was verlore en i is chevonde. AANTEEKENINGEN. Zie over de uitspraak der U voor /, en nn voor n, bl. 78 II. 15. Vorrekes , bij sommigen zelfs vorreki.G , varkens ; zoo noemen de echte oude Haarlemmers hun Varkenmarkt ook Vorrekemorr'l of vorr'kimorr't. Zie vs. 13 bl. 28 II op olles. 18. Zel , zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. Sting, stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. 22. Schoene an z'n beeine; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 29. Feesi of feessi , hollandsch verkleinwoord van feest. Zie vs. 27 bl. 355 I. Omdat zeker de helft der Haarlemmers tegenwoordig geen echt haarlemsch meer spreekt, maar het zoogenoemde moderne hollandsch daar nog meer dan in andere hollandsche steden de dagelij ksche spreektaal der meeste menschen uit de meer beschaafde en ge­goede standen uitmaakt , zoo wil ik hier een proeve van dat moderne hollandsch geven , van de taal nainelijk die overal in Nederland meer en meer in gebruik komt, en die overal de oorspronkelijke tongvallen verdringt. Zie bi. 4 II. Dit taaltje gelieft men (natuurhjk bijna uit­sluitend in Holland) wel »de beschaafde uitspraak van het neder­landsch" te noemen. Natuurlijker wijze gaat het platte , ouderwetsche haarlemsch zeer geleidelijk in het moderne hollandsch over , en hangt het platste haarlemsch door een keten van tusschen- en overgangsvormen sauren met het moderne hollandsch. 1k moet hier nog opmerken dat in de volgende vertaling , even als in die van de andere hollandsche steden , de letter g niet door ch is afgebeeld , ofschoon deze letter toch algemeen door de Hollan­ders als ch wordt uitgesproken. Het schijnt voor de Hollanders , en vooral voor het jongere geslacht in de hollandsche steden onmoge­lijk to zijn om de letter g zuiver uit te spreken, zoo als b. v. de Friezen doen.• Ook geven vele Haarlemmers , ook al leggen zij er zich zoo veel mogelijk op toe om modern hollandsch en niet haarlemsch te spreken, aan de 1 en de n den eigenaardigen, op bl. 78 II beschrevenen haar -lemschen klank. 115 I)^+: G ELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN WON IN DEN MODERN HOLLANDSCHEN TONGVAL, ZOOALS DIE ONDER. ANDEREN TE HAARLEM WORDT G E SPROKEN. Opgesteld met hulp van den beer Dr. H. WEYENBERGH JR. te Haarlem. Augustus '1870. (In nederlandsche spelling.) 11. Iemand had twee zOOns. 12. De jongste zei tege z'n vader : vader ! geef u me m'n deel van uw goed , dat mij toekornt; en toe verdeelde de vader z'n goed. 43. En niet veel dage later, toe de jongste zoon alles bij mekaar gezameld had , is i weg gereisd na 'n ver land en heeft daar z'n goed door gebracht , in overdaad levende. 14. En toen i alles verteerd had , kwam 'r 'n groote hongers­nood in dat land en hij begon gebrek te lije. 15. Hij ging been en vervoegde zieh bij een van de burgers van dat land en die stuurde 'm na z'n land om de varkes to weie. 16. Hij had graag z'n buik wille vulle met 't voer dat de varkes ate; maar niemand gaf 'r 'in van. 17. Toe kwam i tot inkeer en i zei : hoeveel booie van me vader hebbe overvloed van brood en ik verga van honger. 18. Ik zal opstaan en na m'n vader gaan en 'k zal legen 'm zegge : vader ! ik heb gezondigd tege den hemel en tegen u. 49. Ik ben niet meer waard uw zoon te heete ; maar maak ii mij maar as een van uw booie. 20. En toe stond i op en ging na z'n vader ; en toen i nog ver weg was zag z'n vader 'm al en die wieg erg met 'm bewoge ; hij liep na 'm toe , viel 'm om z'n hals en kuste 'em. 21. En de zoon zei tegen 'm : vader ! ik heb gezondigd tege de hemel en tegen u, en ik ben niet meer waard om uw zoon te heete. ^2. Maar rle vader zei t ege z'n booie : breng 's you 't beste pak kleere hier, en doe 'm dat an, en doe 'n ring an z'n hand en schoene an in voete. 23. En breng 't gemeste kalf en slacht 't ; late we ete en vroolik weze. 24. Want rn'n zoon was dood en i is weer levend geworde ; hij was verlore en i is weer gevonde. En toe begonne ze vroolik te weze. 25. De ouste zoon was op 't veld en toen i dicht bij huis kwam, hoorde hij 't gezang en 't gedans. 26. En i riep een van z'n vaders knechs en vroeg 'm wat er in huis toch wel te doen was. 27. En die kneel'''. zei toe : uw broer is weer 't huis gekome, en uw vader heeft 't gemeste kalf late slachte omdat i gezond weer terug gekomen is. 28. Maar hij wier boos en wou niet binne gaan ; daarom ging de vader na buite en verzocht 't 'm vriendelik. 29. Maar hij zei tege z'n vader : ik dien u al zooveel jare en voor mij hebt u nog nooit 'n bokki late slachte om 's met me vrinde feest te kenne viere. 30. Maar nou deze zoon van u terug gekomen is , die uw goed in 'n siecht leve d'r door heeft gebracht , nou heeft u voor hem 't gemeste kal f late slachte. 31. Toe zei de vader tegen 'm : m'n jongen ! je bent immers altijd bij me en al 't mijne is 't joue. 32. Jij behoorde dus ook wel degelik vroolik en blij te weze, want je broer was dood en i is weer levend geworde ; 141 was verlore en i is gevonde. AANTEEKENINGEN. 42. Zei , zeide ; zee is even veel in gebruik. Geef u, geef gij. Het dwaze gebruik om u in plaats van het persoon­lijke voornaamwoord van den tweeden persoon te gebruiken, behoort in Holland , en sedert eenige jaren ook in de andere nederlandsche gewesten tot den goeden smaak. Toch is het zoo ploerterig mogelijk. Dit u is ontstaan uit het nog ellendigere uee , zte , dat thans ge­lukkig tot het verledene behoort , ofschoon sommige oude lieden in de jiollandsche steden (hofjes-juffrouwen, bakers, enz.) 't nog gebruiken als ze hun meerderen aanspreken. Bit uee is een verkorting van uw edele, een vorm die, met zoo menig anderen ledigen en dwazen v o r m' , in de vorige eeuw, en niet onder 't tegenwoordige geslacht te huis behoort. Sommige menschen brengen dit ongelukkige u zelfs in de schrijftaal over ; het gebruik van het redelijke g neemt in de schrijftaal echter steeds meer en meer toe. Maar in de spreektaal van de beschaafde lieden in Holland , in het moderne hollandsch , blijft het ongelukkige u nog steeds in gebruik. Zie bl. 467 I. 17. Booie, boden, dienstboden. In dit en in soortgelijke woorden spreken alle Hollanders, ook zij die het keurigste op hun taal zijn, een i in plaats van de d nit ; zoo zeggen ze rooie voor roode, baaie voor baden, laaie voor laden, raaie voor raden, Leie voor Leiden, Muie voor Muiden, beduie voor beduiden, enz. 27. Hee ft; in dezen zin zeggen veel Hollanders het ; anderen (vooral te Rotterdam en omstreken) heit ; weer anderen heef of ook heb. 29 en 30. Hebt u en heeft u, voor : hebt gij, wordt beide gezeid ; het eene is zoo siecht als 't andere. 3'1, 32. Je, jij en jou. In de zeer gemeenzame spreektaal, b. v. van ouders tot hun kinderen, van broeders en zusters of vrienden onder­ling, of van meerderen tot hun minderen, is ook nog in het moderne hollandsch deze oorspronkelijke vorm in gebruik. . Te Amsterdam spreken cle deftige burgers en de aanzienlijken tegenwoordig ook, even als men in alle hollandsche steden doet, modern hollandsch. Maar de geringe burgers en de arbeiders, het eigenlijke yolk uitmakende, spreken nog steeds amsterdamsch, ofschoon hun amsterdamsch dan tegenwoordig ook veel minder sterk gekleurd is dan vroeger het geval was. De oudste Amsterdammers spraken ongetwijfeld friesch, want za waren echte Friezen. Of de alleroudste Amsterdammers, de lieden, die voor er nog een dam in den Amstel lag, aan de oevers van den Amstel, in de you Amestelle woonden, daar reeds altij d gevestigd waren geweest, dan of ze wellicht van den • anderen kant van 't IJ kwamen, is niet zeker ; maar 't is bij mij boven allen twijfel ver­heven dat de echte Amsterdammers van zuiver frieschen bloede zijn en als zoodanig ook friesch spraken. De geleerde J. TER Gouw is eveneens van dit gevoelen, en heeft in zijn talrijke werken meer dan eens op deze omstandigheid gewezen en zijn denkwijze hierom­trent met bewijzen gestaafd. 4edurende de eerste opkomst van Amsterdam echter, in de mid- . deleeuwen, toen handel en scheepvaart zieh al ras te Amsterdam sterk ontwikkelden, grooten bloei en welvaart aan de stad verleen­den en de Amsterdammers daardoor met veel vreemdelingen, (Zuid-) Hollanders, Vlamingen, Brabanders, Bovenlanders, Oosterlingen (be­woners van de oevers der Oostzee) enz. in nauwe aanraking en druk verkeer geraakten, toen ook veel vreemdelingen zieh in de stad aan den Amstel vestigden, toen schijnt de friesche taal te Amsterdam al ras verloren gegaan en door het nederduitsch verdrongen ge­worden te zijn, even als dit in menige andere stad van Noord-Nederland 't geval is geweest. Toch bleef er steeds een sterk friesch bestanddeel in de amsterdamsche volkstaal over, dat er nog heden ten dage niet uit verdwenen is. Het amsterdamsch van de 14de en 15de eeuw was nog half friesch (zie vs. 11 bl. 470 I) ; dat van de 16de eeuw komt nergens meer mecle overeen als met de half friesche, half nederduitsche tongval die men nog heden to Leeuwarden en in de andere friesche steden spreekt. Inderdaad, de amsterdamsche volkstongval van de 16de eeuw en van het begin der 17de , is bijna volkomen gelijk aan het tegenwoordige zoogenoemde stadfriesch (zie bl. 464 I) ; ja, in menig opzicht staat dat oude amsterdamsch nog nader aan het friesch dan de hedendaagsche tongval der friesche steden. Talrijke amsterdamsche schrijvers, vooral dichters en onder dozen voornamelijk de blijspeldichters, geven ons in hun werken proeven van de 16de en 17de eeuwsche amsterdam­sche volksspraak. Men sla slechts de werken van den volgeestigen, echt volksaardigen (populairen) GIJSBRAND ADRIAENSZEN BREDERO op, om , in iederen regel van zijn verzen, talrijke, duidelijke sporen aan to treffen van de friesche tail. Het echte amsterdamsch van die tijden was eon krachtigen, kernachtigen, en ook schoonen, geestigen tongval. In de laatste helft der 17de en in de 18dc eeuw begon het amster­damsch reeds to verwateren on tegenwoordig, in de laatste helft der 19de eeuw spreekt kwalijk de helft der (echte) Amsterdammers nog amsterdamsch. Het drukke verkeer met landgenooten en vreemde­lingen, het verbeterde onderwijs en de meerdere leeslust, en boven al de mode, die alles wat oorspronkelijk is of een erfdeel onder voorouders, verwerpt, heeft van het oude amsterdamsch gemaakt wat het thans is. Tot nog toe sprak ik steeds van h e t amsterdamsch. Men denke hierbij echter niet aan een enkelen tongval ; neon, het groote, het rijke Amsterdam was ook meer clan een tongval rijk ; verschillende tongvallen, sommigen nog al aanmerkelijk van anderen afwijkende, werden er door echte amsterdamsche burgers, in de verschillende deelen der stad gesproken. Pit feit is volstrekt niet vreemd ; integendeel, iets soortgelijks kan men nog in alle groote steden opmerken, ook nog heden ten dage. (Zie het medegedeelde omtrent de tongvallen van Brussel en Gent.) Maar in vorige eeuwen, toen de meeste menschen slechts zelden buiten de poorten van hun stad kwamen en zeer velen hun leven lang in de zelfde buurt of wijk hunner stad woonden, was dit nog veel sterker het geval. Zelfs in sommige dorpen, onder anderen te Molkwerum, had men in de verschillende buurten, een eenigszins verschillende uitspraak ; zie bl. 450 I. Tegenwoordig is ook dit onderscheid in tongval in de verschillende buurten die Amsterdam samenstellen, erg in verval, ofschoon het bij lange na nog niet ge­heel verdwenen is. De geleerde J. TER Gouw , een echte Amsterdammer en een man die Amsterdam en de Amsterdammers door en door kent, zooals wellicht geen tweede, een echte man des yolks, heeft mij niet min­der dan negentien verschillende amsterdamsche tongvallen opgegeven. Nog heden zijn de meesten daarvan nog wel te bemerken, al zijn ze dan ook erg in verval. In 't laatst der vorige eeuw echter tot aan den »fianschen tijd," toen nog de meeste lieden van geringen stand, maar ook de meeste gezetene burgers, te Amsterdam leefden en stierven in de zelfde buurt waarin ze geboren waren, toen »vreemden" 't nog in menige buurt »niet houden" konden, toen stonden al deze amster­damsche tongvallen nog tamelijk scherp tegen elkander over. Met voorlichting van den heer TER Gouw bovengenoemd wil ik hier die verschillende tongvallen van Amsterdam opsommen en nader aanduiden. 1. Het 'Cat t e n b u r g s c h; deze tongval werd gesproken op het eiland Kattenburg. Het echte kattenburgsch stierf reeds in het be­gin deter eeuw allengs uit, tegelijk met de oud kattenburgsche zeden, en zulks ten gevolge der groote verandering die er in den toestand (dat is in den bloei en de welvaart en dus in 't leven) der Kattenburgers kwam, eerst door de omwenteling van 1795 en ein waren grooten--delijk door 't verval der scheepvaart (de Kattenburgers deels scheepstimmerlui) in den noodlottigen franschen tijd. Het echte kattenburgsch was een taaltje dat door de Amsterdammers uit de binnenbuurten, door de Kalverstraters b. v. niet licht werd verstaan ; het friesche bestanddeel was er rijkelijk in vertegenwoordigd en zelfs noorsch of deensch kwam er in voor. De vraag : moet gij ook geschoren worden b. v. luidde in den kattenburgschen tongval ongeveer als : mvjjvk geskörre wörre; dit werd dan nog zeer snel en zeer scherp uitgesproken. 2. Het R a p e n b u r g s c h. Dit sprak men van de Scharbiersluis tot de Kalkmarktsluis. Het was weleer teer kennelijk van het katten­burgsch onderscheiden , ofschoon 't er het naaste bij kwam ; tegen­woordig echter is er geen verschil meer te hooren. Het eiland Rapenburg is trouwens ook, zoo min als Kattenburg, meer wat bet vroeger was en heeft geen eigenaardige bevolking meer. Vroeger noemde men de bewoners van Kattenburg en Rapenburg »Bijltjes". 'T waren echte Oranjeklanten. Tegenwoordig noemt men kattenburgsch de buurttaal der bewoners van Kattenburg , Rapenburg , Oostenburg en Wittenburg met die van den Kadijk, en 't heeft niet veel pittigs meer. Maar vroeger kon een Kattenburger wel goed hooren of hij een mede-eilander of een Wittenburger , een Oostenburger of een Kadijkcr voor zieh had. Ja zelfs verschilde 't nog weer of 't Kattenburger van 't Plein en ale Gracht of een van 't Dfijkje was. Het kadijksch was ook nog in tweeen gescheiden , in een hoog- en laag-kadijksch ; maar 't laatste werd het meest gesproken. 3. Het Jonker- en Ridderstraatsch. Dezetongvalbehoorde 't huis in de beide straten van dien naam met haar dwarsstraten en in 't Kollegat. Sedert den »franschen td" zijn deze straten tot een smerige en vervallene achterbuurt geworden , en heeft de bevolking er weinig oorspronkelijks meer. Maar in de 17e en 18e eeuw waren die beide straten vol welvaart en vroolijkheid. Huis aan huis waren 't nagenoeg dans- en speelhuizen , allen zeemanskroegen , waar de vedel lustig ging en Janmaat altijd een meisje vond om mee te dansen, en waar de oud amsterdamsche burgers heengingen »oyn te kijke" en zieh te verlustigen in de (niet altijd kiesche) tooneelen die er voorvielen. In de 17de eeuw huisde een goed deel van de l . uch-tige bevolking dozer buurt des zomers te Smerenburg op 't eiland Spitsbergen. De tongval van de bewoners der Jonker- en Ridderstraten kwam het meest met 't kattenburgsch overeen. 4. Het J o d e h o e k s c h. De bekende en befaamde , haast had ik gezet beroemde amsterdamsche Jodehoek , het »Jerusalem der bal­lingschap" omvat : de Jode-Breestraat met haar dwarsstraten , de Jode-Houttuinen , de Houtgracht, de St. Anthonie-Breestraat, de eilanden Vlooienburg , Uilenburg, Marken en de Vinkebuurt. In den Jodehoek spreekt men nog heden ten dage drie onderscheidene tongvallen a. Het A m s t e r d a m s c h- j o o d s c h, het afschuwelijkste dialect der nederduitsche taal. De joodsche tongslag (accent) en tongval rijkelijk met siecht hebreeuwsche en slecht hoogduitsche woorden en vormen vermengd, is overal bekend en overal de zelfde, maar klinkt, zoo als Joden zelven mij meermalen verzekerd hebben , nergens zoo karakteristiek , nergens zoo leelijk als juist hier. Vroeger was er ook nog een duidelijk onderscheid op te merken tusschen de amster-damseh jondsche tongvallen van de hoogduitsche en van de portu­geesche Joden. Vooral zoo lang de portugeesche Joden nog onderling de portugeesche en spaansche talen bleven spreken of althans nog beoefenden , was dit onderscheid groot ; ook thans is bet nog niet geheel uitgestorven. De hedendaagsche portugeesche Joden van Am­sterdam en niet alleen die van den minderen stand , spreken nog s leelijker en karakteristieker joodsch dan hun hoogduitsche volks-genooten doen. Velen zijn er onder hen (even als onder de Chineezen) die de letters 1, n en r in 't geheel niet of slechts hoogst gebrekkig kunnen uitspreken ; hierdoor klinkt hun tongval nog zonderlinger. Een staaltje van dit portugeesch-joodsch-amsterdamsch uit den tijd toen de portugeesche Joden aldaar nog veel portugeesch en spaansch spraken, leveren de werkjes op die getiteld zijn : K h o o t j e, w a a r bin je? hof conferensje hop de vertrekkie van de col-leesje hin de Poortoegeesche Koffij-uijssie, hover de gemaskerde bal ontmaskert, Amsterdam; en Lehrrhede hower de vrauwen, door Raphael Noenes Karwalje (R. NUNEZ CARVALHO), Hopper Rhabbijn te Presburg, Am­sterdam, 1820. b. Het J o o d s c h- h o l l a n d s c h, dat de meer beschaafde en aan-zienlijke Joden heden ten dage spreken ; het is modern hollandsch dat met den bekenden joodschen tongslag (onder anderen met ta1-rijke aspiraties) gesproken wordt , en ook nog min of meer met enkele hebreeuwsche en hoogduitsche vormen en woorden is vermengd. Fraaie proeven in dicbtmaat van dezen tongval vindt men in VAN LENNEP en TER Gouw's B o e k der o p s c h r i f t e n bl. 71-73 en in 't j aarboekj e C a s t a l i a, jaargang 1868 , bl. 178-180. c. De tongval der Christenen die in den Jodehoek w o n e n en die natuurlijk iets , in woorden en zegswijzen , bij men-schen die niet of kwalijk lezen kunnen zelfs in de aspiraties , van den joodschen trant heeft overgenomen. Bij voorbeeld : maak me zoo'n lawaai'm niet I ik sta je toch te zegge dat 't waar is; --'k weet 't van 'n knappe jodeman , die 't me zellef op sabbes (of sjabbes) verteld het. 5. Het N i e u w m a r k t s c h, dat van de Nieuwmarkt langs Boom-sloot tot de Oude Schans , in de daartusschen liggende straten en aal de andere zijde langs de Kloveniersburgyval en de Hoogstraat gesproken wordt. Het platste nieuwmarktsch hoorde men op deg N ieuw­markt aan de lappekramen en op '.t Kleereslootje. »Lapduyvels" noemden de '1 7de eeuwsche Amsterdammers die kleerekramers , die nu ook al nagenoeg uitgestorven zijn , hoe wel er nog altjjd een paar lappe­kramen op de Nieuwmarkt staan. Het fatsoenlijke nieuwmarktseh werd gesproken in de winkels , vooral in de talrijke linnen-, mutse-, sajet- en breikatoenwinkels op de Nieuwmarkt en bij de bewoners van de aangeduide gracken en straten. Voor vij ftig jaren kon men dezen tongval nog in al zijn oorspronkelijkheid hooren. Zoo stond er b. v. een kalverstraatsche jufvrouw in zoo'n mutsewinkel voor de toonbank, en de nieuwmarkt­sche winkelierster achter de toonbank had haar schaar noodig om wat af te knippen , en riep : jung's , jung's ! 1 tom 's gau-w-en rail me de schaar ! Toen zei de kalverstraatsche jufvrouw : wel nou, kom an ! je het ommers g'n-een jonge-n-achter de toonbank ; want de winkelierster had geen zoons , maar twee dochters. Wel me liefe mins 1 antwoordde deze : 't sin m'n jung's , want out sin se nog niet ! (Zie vs.1'. bl. 304 I op zeuns.) In de Bethanienstraat ei -dwarsstraat en in de Hoogstraat was oudtijds het nieuwmarktsch nog met matrozetaal vermengd , door den invloed van 't Oostindischhuis en van de tal­rijke matrozekroegen waar de »drie Oostinjevaarders straat Sunda, , Sumatra , Batavia" , enz. uithingen. 6. Het Z e e d ij k s c h. Men spreekt het op den .Zeedijk en in de aangrenzende straatjes met het achtereind van de Warmoesstraat , , Scheiershoek, Geldersche Kaai , Bantammerstraten en Schippersstraat. Het is nieuwmarktsch met veel zeemanstaal doormengd. 7. Het Bier k a a i s c h. De Bierkaai is een labyrint van steeg­jes en dwarssteegjes , gelegen in den vierhoek tusschen Warmoesstraat, Oudekerksplein , Voorburgwal en Pijlsteeg , en daar spreekt men den bierkaaischen tongval. De Bierkaai heeft nog een zeer oorspronkelijke bevolking ; nog kan men er op de Bierkaai vinden , die roemen dat ze van ouder tot ouder Bierkaaiers zijn , en dat hun voorouders nooit ergens anders gewoond hebben. Het is een ruw volkje en vechters­bazen zijn er in menigte. Hun tongval is zeer klankrijk maar ik zie , geen kans hem met letters af to beelden ; men moet hem uit den mond der Bierkaaiers hooren. 8. Het k o m k o m m e r b u u r t s c h, dat in de Komkommerbuurt, 't Weesperplein , Roeterseiland , Varkenseiland en Weesperveld , ten oosten van den Amstel achter de Prinsegracht gesproken wordt. Het is verwant , maar toch nog goed te onderscheiden van 9. 't zoogenoemde No or s e b o s s i e s. Het Noordschebosch of 't Noorsebossi strekt zich uit ten Westen van den Amstel achter de Prin­segracht tot aan de Spiegelgracht. Een Noordschebosscher zeit : nau­w-ik weit wel dat vaa f m'l vaaf vaventwentig is ; nu ik weet wel dat vijf maal vijf vijfentwintig is. 10. Het L e i d s c h e b u u r t s c h, dat achter de Prinsegracht van de Spiegelgracht tot de Leidschegracht in gebruik is. De kinderen zingen er b. v. als zij schommelen : Schoppe, schoppe rnaaie , de brouit-ti kompt fan Laaie I Fan Laaie kompt 'e brouit , enz. 11. Het J o r d a a n s c h. De Jordaan strekt zich uit tusschen Prinse- en Paangracht, van de Passeerdergracht tot de Lindegracht. De jordaansche tongval onderscheidt zich nog al duidel jk van andere amsterdamsche dialecten ; de haarlemsche 1 en n (zie bl. 78 II) en de of klank in plants van ui spelen er een grooten rol in ; het is platter hol andere-landsch en minder met friesche bestanddeelen vermengd dan eenig amsterdamsche tongval. Oorspronkelijk is het jordaansch een boere­tongval ; in het begin der 17de eeuw was de zoogenoemde Jordaan eon dicht bevolkte buitenbuurt , waar tuiniers en hoveniers woonden, en die in 1612 binnen de wallen van Amsterdam getrokken is. 12. Het Fr an s c h e p a d s c h. Dit werd gesproken op de Gouds­bloemgracht, in de Goudsbloemstraat en Palmstraat on in de dwarsstraten en gangen daartusschen , zoo ook in eenige enclaves in de Jordaan, als : op 't Schoone en op 't Vuile Weespad, 't Hof van Parijs, en 't Fort van Sjaco. Het zoogenoemde Fransche Pad lei eertij ds op een zeer siechten naam on de franschepadsche tongval kenmerkte zich door een rijkdom van woorden en uitdrukkingen uit de dieve- en bedelaarstaal. Maar thans is 't Fransche pad weg , 't Hof van Parijs is weg en 't Fort van Sjaco is weg , --alles is er beschaafd on verbeterd en de oude eigenaardige tongval bestaat ook niet moor. Zij spreken nu op het , in Willemsstraat omgedoopte Fransche pad , in de Goudsbloem- en Palmstraten haarlemmerdijksch. 13. Het H a a r l e m m e r d ij ksch, dat van de Haarlemmersluis tot de Haarlemmer- (nu Willems-) poort en van den Zandhoek tot de Lindegracht gesproken wordt en zich onder anderen door de stork rochelende (haarlemsche) uitspraak der g onderscheidt. Het messt bijzondere kenmerk van den haarlemmerdijkschen tongval is de zware uitspraak der volkomene a , die stork naar de oa der Groningers, Geldersehen , enz. overhelt. Deze uitspraak wint , zonderling genoeg , hoe langer hoe moor veld in dit gedeelte van Amsterdam. (Lie bi. 61 II.) De echte Haarlemmerdijkers houden oorspronkelijk de a in woorden als maan , staan , enz. lang aan en dat wel geheel op den zelfden Loon als waar mee ze de a begonnen , terwijl andere Nederlanders in den regel de stem aan 't einde iets laten dalen bij 't uitspreken der lange a en dus met zuivere a beginnen en met een korte , toonlooze e eindigen ; b. v. ma-en of rnaa-en, snel uitge­sproken , terwijl de Haarlemmerdijkers ma-an of maa-an , bijna moa-an zeggen. Pat ook vreemdelingen reeds voor langen tijd opmerkten dat de haarlemmerdijksche Amsterdammers er een eigene uitspraak op na hidden , bewijst de omstandigheid dat men in Friesland gewoon is te zeggen van iemand die een gemaakt en onnatuurlijk hollandsch of boeketaal spreekt : die spreekt Koog-haarl emmerdijksch. 14. Het Ni e u w e n. d ij k s o h. Deze tongval strekt zieh nit lang$ den Nieuwendijk , oostwaarts over de Haringpakkerij en het Damrak, tot de Warmoesstraat, van den Dam tot de Oude Kerk, en westwaarts langs de Heere-en Keizersgrachten , van de Leliegracht tot de Brouwers­gracht , en behoort dus tot een der meest verspreide tongvallen van Amsterdam. Het kenmerkt zieh door een noordhollandschen tint en houdt veel van een uithaal en om de korte klinkers te rekken. Men spreekt er (en schrijft er zelfs) van Raamskooi voor Ramskooi , (zie 't naambordje op den hoek dier straat) van Kaale f erstraat voor Kal­verstraat , van .Haarelernm . erdei-ik voor Haarlemmerdijk , enz. Dezen tongval sprak VONDEL ; daarom kwam hij er toe om verzen te maken als de volgende , die in zijn G ij s b r e c h t van A e in s t e t voorkomen : — En vlughten haestigh langs de Haerelemmer dijck. Terstond vermeesteren de Ilaerelem . mer poort , --- — Hij sellef was de voorste om elleck moet te geven. ---En 't heerelijck gebouw sagh branden lichter laegen. 15. Het K a l v e r s t r a a t s c h, de tongval van 't hartje van Am­sterdam en als het beste en welluidendste amsterdamsch aangemerkt. Het strekt zich uit in de lengte langs de geheele Kalverstraat , van den Dam tot den Munttoren ; voorts westwaarts langs Voor- en Achterburgwallen en Singel , en ook langs een goed deel van de Heere-en Keizersgracht , waar 't natuarlijk »zeer fatsoendelijk" ge­sproken wordt en vermengd is met de fraaie »expressies" die de »elegante" wereld er op na houdt. Bij bejaarde heeren echter , die op dit gedeelte van de Heere-en Keizersgracht zijn geboren en opgevoed , hoort men nog duidelijk het echte kalverstraatsch. Oost­waarts strekt het kalverstraatsch zich uit langs 't Rokin , de Nes en den Fluweelen Burgwal , maar neemt in de dwarsstraten en stegen tusschen Nes en Voorburgwal reeds een bierkaaischen (zie bl. 89 11) timt aan , zoodat men char 16. het Gebed -zonder -endsch hoort. 17. Tusschen het kalverstraatsch en 't nieuwendij ksch in liet zich weleer nog een anderen tongval hooren en wel op de groote Visch­markt. Van dien amsterdamschen vischwijvetongval geeft BREDERO een proefje in zijn Moor tj e. Dat was in 't begin der 17de eeuw en twee eeuwen later was die taal nog al tamelijk de zelfde ; nu bestaat zij niet meer ; de heele vischmarkt, met al haar schilderachtige oorspronkelijkheid is verdwenen. 18. Het Botermarktsc h. Men sprak het van den Munttoren tot de Blauwbrug (Reguliersbreestraat Botermarkt , Amstelstraat , , Halvemaansteeg, Reguliersdwarsstraat , Utrechtsche straat , met alle dwarsstraten en stegen). Deze tongval is 't naast aan bet kalver­straatsch verwant , maar hij is platter. Zoo zeggen de Kalverstraters boten en schotel, maar de Botermarkters hotter en schottet... Daarom als iemand zieh eens . wat plat uitdrukte , dan zeiden de oude Kalver­straters : he, da' s nou recht or z'n Bottermarks! Mawr een dialect waarvan men zeide dat de »duvel" zelf 't niet verstaan kon was (was, ook hier is al veel veranderd), 19. Het Du v e l s h o e k s c h. De Duivels- of Duvelshoek is een labyrint van stegen en dwarsstegen , gelegen tusschen de Regu­liersbreestraat, Reguliersdwarsstraat en Vijzelstraat. Het duvelshoeksch was het botermarktsch in zijn platste platheid, doormengd met tal van woorden uit de dieve- en bedelaarstaal, uit bet mofsch en koeterwaalsch der kermisgasten, negotiants, noynades, colporteurs, vagabonds, chevaliers d'industrie, duitsche kwakzalvers, luiker­waalsche tooverlantaarn- en rar. arekiekvertooners, keulsche potte- en kannewijven, fransche goochelaars, rottevangers en »verdrijvers van wandgedierten," savooiscbe lieremannen, orgeldraaiers en marmotte­jongens, italiaansche schoorsteenvegers, tot verloopende en verwaaide duitsche en brabantsche studenten incluis, die er allen hun verblijf hielden en er te zamen een duvelshoeksch jargon revelden. Bij de opsomming van alle daze bovenstaande amsterdamsche tongvallen, moet men in aanmerking nemen, dat dit alles meeren­deels op vroegere toestanden doelt, daar er van deze zaken in onze eeuw onder de vijl der moderne beschaving en centralisatie al veel hoekigs en puntigs verdwenen is , waarover Politiken en philan­tropen juichen ' mogen, maar waarover oudheidkundigen en bemin­naars van 't schilderachtige volksleven treuren. Het gaat niet aan om algemeene regelen, al zijn 't dan ook nog zoo weinigen, voor de amsterdamsche tongvallen op te geven. Eene bijzonderheid echter is aan alle amsterdamsche tongvallen eigen; ze is dit tevens, hoewel clan ook minder sterk, aan alle hollandsche tongvallen. Hot is de gewoonte om tusschen twee klinkers een n of eenig andere medeklinker , die er maar best past, in te schuiven, om daardoor elke storende gaping te vermij den en de woorden zoetjes in elkander te doen vloeien. De Amsterdammers maken hier door dikwijls van twee, drie en meer woorden als een, of plakken de slotmedeklinker van een voorgaand woord vöor het begin van 't volgende woord, als dit met een klinker begint. Len echte Amster­daminer b. v. die het bekende rijmpje van VONDEL opdreunt, zal dit zoo doen : Och Heer ! wil mijn verlosse Van deze deense nosse, Nen brenge, na mijn wense, Nin Holland bij de mense. De volgende vertaling in den kalverstraatsch-amsterdamsehen tongval kan als type van amsterdamsche volksspreektaal gelden, niet te plat noch te hoog. Ze is zoo als een burgerjufvrouw van den ouden, echt amsterdamschen stempel de gelijkenis van den verlorenen zoon »op 'n zondag-en-avend b' 'n koppi suikelaat en 'n kaki-j-an 'r hindere" zou verteilen. Dit echte amsterdainsch uit de Kalverstraat is tegenwoordig ook al sterk in verval. Allerlei vreemdelingen hebben het gebied van de Kalverstraat veroverd, en van de echte oude Amsterdammers zijn er in de Kalverstraat nog maar weinige exemplaren over. De heden­daagsche bewoners van de Kalverstraat spreken fransch, hoogduitsch, italiaansch, vlaamsch en brabantsch, of joodsch- en modern hollandsch. 116. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD AMSTERDAM. (KALVER- STRAATSCH). Medegedeeld door den heer J. TER Gouw te Amsterdam. November 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was-ereissies 'n man-en die hat twee zoons. D'ouste was 'n beste jonge, rna'r ale kleinste was 'n platje. 12. Toe ze nou-w-allebei groot ware geworde, zei de jonkste teuge z'n vader : vader ! uwe zou m'n 'n groot plesier doen-as-uwe mijn m'n errefporsie gaf. Goet-jonge ! zei de vader, en hij gaf 'm zooveel-as 'm toekwam. 13. En toe pakte-n-i z'n boeltje bij mekaar-en r,am-afscheit van z'n vader-en z'n heele femielje-n-en maakte dat -i de poort-uit kwam. Hij reisde heel ver weg na'n vreemd land, waar-i Got noch goet mensch kende. Maar-omdat-i de gebraaie haan-uithing, kreeg-i heel gou 'n heele boel goeie winde, die 'm van de wal in de sloot hielepe. En zoo verteerde dat wittebrooskeentje-n-al z'n lieve duitjes-op 'n heel onordenteleke menier. 14. Ma'r 't brak 'm leelik-op ! Toen -i geen duit meer hat, ginge de goeie vrinde schoot-en lieten 'm zitte as 'n-uil-in doosnoot. 'T was net 'n dure tijt-ook-en en d'r kwam 'n-erge hongersnoot-in dat lant-en . hij lee gebrek. 15. Toe king-i huis-an huis vrage-n-of ze-n-ook 'n knecht-of 'n jonkmaatje fan-noode hadde, ma'r niemand wou 'm hebbe-n-om-dat-i-j-er zoo pieterig-uitzag. Eindelik kwam-i-j-'n varrekesboer teuge-n-en die zei : ga ma'r na buite-n-op me lant, tan kei-j-op me varrekes passe. 16. Ma'r-och, ma'r-och ! wat hat-i 't da'r miserabelig ! Te veul om te sterreve-n-en te weinig-om te leve. Hij kreeg niet-eens 'n botram-op z'n tijd. Hij soebatte-n-of-i niet 'n happi mee mocht-ete van 't voer dat de varrekes krege, ma'r dat wou z'n baas niet-eensies hebbe. 17. Eenseres-op 'n ochend zat -i z'n beste dage te overpeinze-n-en toe brak 'm z'n hart van de narigheid. Jonges-jonges ! zeid -i, 't is toch-erreg met me ! M'n vaders knechs krijge-n-'r buik vol-en-ik-arreme stakkert ! ik zit hier te rammele van de honger. 18. Weet-je wat ! 'k stap-op-en 'k ga m'n vader weer-op zoeke-n-en-ik zel zegge : och, vadertje lief! och-ik hep gezondigt teuge-n-onze Lieve Heer-en teuge-n-uwee. 19. En-as-uwe me nou niet meer-as kint-in huis wil neme, laat 'k tan-asjeblieft ma'r-uwes knecht magge weze ! 20. En foort stapte-n-i-j-op-en liet de varrekes de varrekes-en nam de reis-an-om na z'n vader te gaan. En toen-i-j-al dichte bij buds was gekomme, toe zag z'n vader 'm-al van verre ; en d'ouwe man z'n hart sprong-op toen-i-'m zag-en-i liep na 'm toe-w-en viel 'm-orn z'n hals-en zoende-n-'m-asterantoe. 21. Toe zei de zoon : och, vadertje lief ! och-ik hep gezondigt teuge-n-onze lieve Heer en teuge-n-uwee ; 'k bin nie meer waart uwes soon genoemt te worde. 22. Ma'r de vader zei : korn, m'n jonge ! laat 'k je ma'r goer-w-'n beetje-opknappe, want je ziet-'r veul te schooierig-uit. En toe riep-i-j-'n knecht-en zei : haal jij reis-as-to-wist m'n zondagse rok hier-en trek 'rn die -j-an-en geef 'm-as 'n fatsoendelik mans kind 'n ring-an in vinger ;-en ja, schoene mot-i-j-ook-an hebbe ! zeg ! breng me beste nuwe ma'r mee j-en doe 'm die -j-an z'n voete. 23. En teuge-n 'n-andere knecht zeid-i : breng 't gemeste kallef-ii stacht jelui dat. 24."r is vetpot van daag ; want me zoon was zoo gort-as doot voor me-n-en-i-j-is weer levendig geworde ; hij was verlore-n-en 'k. heb 'ni weerom gevonde ! En toe begon de pret. 25. En d' ouste zoon wiste-'r nog niks niemendal van, want hij was net niet 'thuis. Ma'r toen -i na huis kwam, hoorde-n-i dat-'r braaf gezonge-n-en gedanst Wier-en dat-te viool ging. 26. En hij riep-een van de knechs-en zei : zeg-eris-even ! wat­is däar-an 't hantje ? houwe ze kerremis ? 27. En de knecht zei : wel, nou kom-an ! weet uwe dat nog niet ? Wel ! uwes broer is weerom gekomme-n-en-uwes vader heit-et gemeste kallef geslacht-en-ons-allemaal-'n vrooleke dag gegeve ! '28. Ma'r toe wier die -j-ouste zoon nijdig-in z'n hart ; hij won niet naar binne gaan. Toe kwam z'n vader na buite-n-en zei : och toe kom nou ma'r ! Wees jij nou geen spulbi eker ! 29. Ma'r de zoon zei teuge vader : hoor 'reis, vader ! 'k heb nou-w-al zoo veal jare trou bij-j-uwee gewerrekt-en-alles gedann wat-uwe me gebiete heit, ma'r 'k heb nog d' eerste keen te goet­tat-uwe rnijn-eensies 'n geitebokki geve zel-om 'n vrindemaaltje met m'n kenriisse te houwe. 30. Ma'r nou dat lievertje weer 't huis l:ekomrne-n-is, die 'r met in pierewaaiers-alles hed deurgelapt, nou heit-uwe wel 't ge­meste kallef geslacht ! 31. Kind ! zei de vader toe, heb-je-'n-'t niet-alle date vol-op bij me ehat? En is niet -alles wat-ik heb voor jon ? 32. Ma'r nou mot je vroolik-en blij weze, want je broer was doot-en-i j-is weer levendig geworde ; hij was verlore-n-en-i j-is weer gevonde. AANTEEKENINGEN. Het koppelteeken scheidt de letters, die voor de welluidende zoet­vloeiendheid tusschen klinkers worden geplaatst, of geeft te kennen dat de slotmedeklinker van het eene woord half overgaat op den beginklinker van het volgende. B. v. dat-ik luidt niet als dat ik en ook niet als dattik, maar de helft der t blijft aan dat hangen, en de andere helft kleeft aan ik vast. 12. Groot, luidt in sommige amsterdamsche tongvallen niet slechts als chroot, maar zelfs als chrout. Zie vs. IA bl. M6 I. Uwe, gij ; zie vs. 12 bl. 83 II op geef u. Het ouderwetsche uwe, afwisselende met uwee is reeds bijna volkomen door het nieuwer-wetsche, helaas niet betere, u vervangen. 13. Gebraaie, .goeie, enz, voor gebraden, goede ; zie vs. 17 hi. 84 II. Wittebrooskeentje, wittebroodskindje. Lie vs. 31 bl. 57 II. 14. Doosnoot, doodsnood. 15. Tan-kei-j-op, dan kunt gij op. 16. Botram, boterham. Soebatte, smeekte ; zie vs. 28 bl. 70 II. 18. Zel, zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. Asterantoe, woordelijk als er aan toe, is een ouderwetsche uitdrukking van vergelijking die vroeger in de nederlandsche spreek-taal veelvuldig in gebruik was en hier en daar tegenwoordig nog niet geheel verdwenen is. Ook in de friesche taal kwam en komt nog deze uitdrukking onder den vorm astrenta, (as der oan ta) voor ; b. v. in 't bekende liedje : De wrald dy is up stelten : Al nei Eastynjen ta Dan giert hij astrenta Bargetrienen, As balstienen, Sis ik sa! In Oost-Friesland is deze uitdrukking onder den vorm as-d'r-to, in gebruik. 22. Nuwe, nieuwe, is echt amsterdamsch ; zoo zeit men er ook Nuwend ^jk en Nuwendam; zelfs wordt dit laatste, als amster- r 97 damsche geslachtsnaam , zoo geschreven. Het amsterdamsche nuw strekt zich ook over een gedeelte van Noord-Holland benoorden het IJ uit en wordt op het eiland Wieringen als noud , nouwe uitge-sproken. Daar wordt b. v. van iemand gezeid : hij kriigt 'n noud h.uus, hij krijgt een nieuw huis , 'n nouwe skuut, eene nieuwe schuit; dit klinkt voor niet-Wieringers juist zoo als of men zei dat iemand een oud huis of een oude schuit kreeg. Zie bl. 30 II. In den jaargang 4 845 van den O v e r ij s s e 1 s c h en Alma n a k v o ö r 0 u d h e i d en L e t t e r e n komt een uitmuntende proeve voor van den amsterdamschen. tongval en wel van haarleminerdijksch en kat-tenburgsch , onder den titel van Plat a m s t er dams c h; dat stuk is geschreven door Mr. J. VAN LENNEP, en Dr. J. H. HALBERTSMA schreef ereenigegeleerdeAanmerkingen op de platamsterdanlsche zamenspraak achter. Het overige gedeelte van Noord-Holland bezuiden het IJ bestaat uit een klein gedeelte van Rijnland met Amstelland en 't Gooiland. De tongval van Amstelland komt nagenoeg met dien van lRijnland overeen en deze zal onder de tongvallen van Zuid-Holland nader worden besproken. De gemeente Haarlemmermeer heeft geen eigenen tongval , omdat het geslacht dat daar geboren is , nog in 't opgroeien is en de ouderen die er thans wonen, nit allerlei streken van Neder­land afkomstig zijn en nog hun eigenen aangeborenen tongval of modern hollandsch spreken. De tongvallen van de gooische stadjes Weesp , Muiden en Naarden wijken, wat de spreektaal der aanzienlijken en meer beschaafden aangaat , weinig van de gewone hollandsche uitspraak af en komen wat de spreektaal der geringe volksklasse betreft , nagenoeg met den tongval van het gooische platteland overeen. Het moderne hollandsch komt ook in deze stadjes hoe langer hoe meer in gebruik. De tongval van de dorpelingen in 't Gooiland is nog al bijzonder en wijkt nog al aanmerkelijk van de andere hollandsche dialecten af. Het gooisch is na verwant aan den tongval van Eemland in 't noord­ oosten der provincie Utrecht en vormt daarmede den overgang van het hollandsch tot het frankisch-geldersch. Het echte gooisch spreekt men in de dorpen Laren , Bussem , Blarikum en Hilversum ; maar in de laatstgenoemde pleats reeds steck naar het modern hollandsch overhellende. Nog moet opgemerkt worden dat de bewoners van het dorp Laren dikwijls de h als beginletter niet uitspreken , en dat sommigen in dat dorp , die niet of kwalijk lezen kunnen , ook wel de h verkeerd plaatsen , vöor woorden die met een klinker beginnen. IL 7 Deze eigenaardige larensche uitspraak wordt in de andere gooisch® dorpen weinig of niet gehoord. U?. DE GELI.TKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP. LAREN. Medegedeeld door den heer Joh. VAN WULFEN ^ hoofdonderwij zer te Laren. November 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. 'N zeker mins adele twee zeuns. 12. En de jongste o.nger un zaai teugen z'n vader : vader ! geef niijn 't deel van 't good dat mijn tokomt. En ij deelde bun 't. good. 13. En nijt veul dagen later , is de jongste zeun , to hij alles rnekaar egaard adde , heen egoown nae ' n. vreemd langd en daea:r het ij al z'n good deur ebrocht ; ij leefde in overdaeaed. 14. En to ij alles verteerd adde, to kwam 'r 'n grQote ongers-nood in dat langd en ij began gebrek te lijen. 15. To gong ij een en voogde 'm bij een van de burgers van dat langd en die stuurde 'm op z'n langd om de varkes te heuen. 16. En ij verlangde 'r me om z'n beuik te vullen met 't voer dat de varkes vratten en gin een gaf um dat. 17. En to ij bij z'n zelven ekeumen was , zaai ij : oeveul uur- lingen van m'n vader ebben overvlood van brood en ik vergae hier van onger. 18. Ik zel opstaeten en nae m'n vader guraen en ik zel teugen um zegge : vader ! ik eb ezundigd teugen de hemel en teugen jou. 19. Ik bin nijt meer wac.r..rd jou zeun enema te warren : maak me mar as een van je daghuu.rders. 20. En ij stond op en gong nx z'n vader ; en to ij nog veer van um of was , zag z'n vader um at en die wurdde met barmhar-tighaaid beweugen ; hij leup me 'nn to , vul um om z'n als en kuste 'm. 21. En de zeun zaai to : vader ! ik eb ezundigd teugen de hemel en teugen jou en ik bin nijt meer wrac .rd orn je zeun eneumd te wurren. 22. Mar de vader zaai teugen z'n knechs : breng gou 't beste kleed ier en do 't um an en , geef um 'rr ring an z'n angd en schoonen an z'n beenen. 23. En breng 't vette kalf ier en slacht 't; 'mat ongs ete en vroolik weze ! 24. Want die zeun van me was dood en ij is weer levendig ewurren ; ij was verleuren en is evongden. En to begonnen ze vroolik te wezen. 25. Z'n ouste zeun was op 't veld en to ij kwam en kort bij euis kwam , oorde hij gezing en gedangs. 26. En ij reup een van de knechs bij 'm en vreug um wat . of dat wel weze zou. 27. En die zaai teugen um : je breur is ekeumen en je vader et 't vette kalf eslacht , omdat ij hum gezongd weer ekregen et. 28. Mar ij wurdde knurrig en ij wou nijt binne peon. To gong z'n vader nve heulte en vreug 't um vrindelik. 29. Mar to zaaid-i teugen z'n vader : ik dien je non al zoo veul jaren en ik eb noot je gebod over(reii en jij he me noot 'rl hokk i el;euven om met m'n vrinden is vroolik te wezen. 30. Mar non dee zeun 't euis ekeumen is, dee je good met oeren deur ebrocht et, nou hei je veur um 't vette kalf eslacht. 31. To zaai de vader : .kijnd ! jij bin altijd bij me en al mijn good is 't joue. , 3'2. We mosse non vroolik en hlij weze , want dee breur van je was dood en ij is weer levendig ewurren ; ij was verleuren en ij is evon;den. AANTEEKENINGEN. De klank aai , die in plaats van ei staat (zei , zaai , enz.) moet vooral niet te gerekt , worden uitgespro ken ; hij klinkt kort , maar is toch niet ai. De (p heeft den blatenden kiank tusschen a en e in. De eui klinkt doffer dan de gewone hollandsche ui en komt het naaste overeen met de laatste eu van 't fransche heureuse ; ook te 's Gravenhage is daze uitspraak in gebruik , even als in het kattenburgsche amsterdamsch en in sommige andere hollandsche tongvallen. 11. Adde voor hadde , enz. ; het plaatsen der h wear ze niet be­hoort komt te Laren slechts weinig voor , maar het niet uitspreken er van is er tamelijk algemeen. 12. Onger , onder , door uitslijting der d en door uitspraak der n als ng. Deze uitspraak der n is in 't Gooiland en in Eemland zeer verspreid ; zie vs. 12 bl. 352 I op min. Zoo zeit men in 't Gooi ook langd voor land , angd voor hand , ongs voor ons , evongden voor gevonden , dangse voor dansen , gezongd voor gezond , enz. Zie vs. 13 b1.32 II op langd. 13. Nijt , niet ; dit gooische nijt staat in de hollandsche tongvallen geheel op zieh zelven ; 't klinkt veel doffer dan het groningsche neit, niet. 15. Heuen, hoeden , is echt frankisch. Zie 8 bl. 358 I. 17. Ekeumen , gekomen , even als op Urk. 19. Eneumd , genoemd , even als op Urk. 20. Wurdde , werd , is ook (wu rdde) te Leeuwarden in gebruik. De onvolkomene o vöor r gaat soms in onvolkomene u over ; b. v. in Gooiland ewurren, te Leeuwarden wurdden , geworden ; in 't Gooi en te Leeuwarden knurrig voor knorrig ; borst , te Leeuwarden burst, enz. Zie ook het medegedeelde o,ntrent den tongval van Antwerpen. Vut , viel , even als op Urk. 22. Schoonen an z'n beenen , zie vs. 22 bl. 28 II. Vooten , voeten, is te Laren weinig in gebruik. 23. Lcewt ongs, laat ons ; late we, is meer in gebruik. 31. Kijnd , kind ; zie vs. 31 bl. 60 II. 32. Musse , moesten , van motte, moeten , is in Holland bijna overal in gebruik. De tongval van het gooische visschersdorp Huizen wijkt aanmer­kelijk van den gewonen gooischen tongval af. Het huizer dialect nadert weer tot het gewone noordhollandsch dat benoorden het IJ gesproken wordt. Zoo zeit men to Huizen geen en Steen, deer en nee voor gaan , staan, daar en na, even als benoorden het IJ ; to Laren en elders in 't Gooiland luiden daze woorden gcecen en stwa3n , dcewr en nay. Het friesche bestanddeel treedt in den tongval der huizer visschers duidelijk op den voorgrond , vooral in de uitspraak van sommige klanken ; zoo wordt de tweeklank oe geheel op friesche wijze uitgesproken , terwijl de scherplange o van groot, brood, enz, geheel op (stad-) friesche wijze tot den tweeklank ooa gemaakt wordt. De tongval van 't Gooiland in 't algemeen , maar bijzonder die van Huizen, is in vele opzichten het naast aan den merkwaardigen tongval van Urk verwant. De Huizers zijn dan ook waarschijnlijk afstammolingen van de oude bewoners der oevers van het Flieineer en van 't eiland Flevo, even als de Schokkers on Urkers, Flielanders, en Enkhuizers. Zie bl. 52 II, bl. 44 II en bl. 21 II. Naar de Huizers onder­scheiden zich ook in andere opzichten van de andere Gooilanders, on wel in hun zeden en kleeding en vooral in hun godsdienst. De Huizers zijn protestant, en dat wel ultra-orthodox. De andere Gooiers daarentegen zijn grootendeels katholiek. Het hier medegedeelde van de Huizers geldt alleen voor de echte Huizers, die nagenoeg allen visscherlui zijn. Er zijn echter ook eenige andere bewoners van Huizen, die landbouwers zijn. Dozen onder­scheiden zich in hun tongval, kleeding en zeden niet van de andere Gooiers, wel van de echte Huizers, van de visschers. Le worden door de huizer visschers dan ook 1Ylo f fen (= vreemdelingen) of Bar­nevelders genoemd ; kwamen ze wellicht oorspronkelijk van Bar­neveld ? Het komt mij voor dat dit verschil tusschen de Huizers en andere Gooiers niet alleen het gevolg is van hun andere manier om in hun levensonderhoud to voorzien, van hun visschersbedrijf tegen over de landbouwende andere Gooiers, maar wel degelijk op een oorspronke­lijk stamverschil berust. De echte Huizers staan nader tot de Urkerl ; ze hebben maar friesch bleed in hun aderen ; de andere Gooiers claarentegen moor frankisch. 118. DE GELIJKENIS VAN liEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP HUTZEN. Medegedeeld door den heer P. BEEMSTERBOER, hoofdonderwijzer te Huizen. December 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. 'N mins had twee zeunen. 12. En de jongste van z'n zei teugen de vader : vader ! geef mij 't porsi van 't gooed dat mijn tooekomt. En hij deelde z'n Booed. 13. En nijt vuul dagen deer nee is de jongste seun, tooe hi alles bij mekaar epakt had, op reis egeen, nee 'n langd, dat veer weg was en deer het i at z'n gooed ,deur ebrocht. 14. En tooe alles op was, tooe kwam d'r 'n hongersnooad in dat langd en hi begon gebrek te lijen. 15. En hi gong vort en voegde hum bij een van de burgers van dat langd en die stuurde 'm op z'n langd om de varkens te weien. 16. En hi begeerde z'n lijf te vullen met 't voer dat de var­kens atten en nijt een mins gaf hum dat. 17. En bij z'n zelvers zei i : hoevuul knechs van m'n vader hebben genooeg brooad en ik vergee van honger. 18. Ik zel opsteen en nee m'n vader geen en ik zel teugeti 'm zegge : vader ! ik heb ezundigd teugen den hemel en teugen jou. 19. Ik bin nijt meer weerd om jou zeun enoemd te worren ; maak mij as een van je knechs. 20. En hi stong op en gong nee z'n vader. En tooe hi nog veer of was, zag z'n vader 'm al en die kreeg erg met hum te dooen ; hi gong nee 'm tooe, viel hum om den hals en gaf hum 'n zooen. 21. De zeun zei tooe teugen hum : vader ! ik heb ezundigd teugen den hemel en teugen jou en nou bin ik nijt meer weerd jou zeun enoemd te worren. 22. Mar de vader zei teugen z'n knechs : bring daal'k 't beste hak en dooe 't hum an, geef 'tn 'ri ring an in ha »gd en `chooenen an z'n beenen. 23. En bring 't vette kalf en slacht '1; leete we eten en vrooalik weze. 24. Wangt deuze zeun van me was dooad en hi is weer leven­dig eworren ; hi was verleuren en is evongden. En tooe begonnen ze vrooalik te wezen. 25. En de ouste zeun was op 't Iangd en tooe hi dicht bij huis kwam, zag hi 'n grooate verangering ; ze zongeri speulden en , dangsten. 26. En hi rieb een van de knechs en vroeg hum wat 'r te dooen was. 27. En die zei 'm : je breur is weer 't huis ekommen en je vader het in beste kalf eslacht orndat i weer ezongd 't huis kwarn. 28. Mar hi werd vinmig en wou nijt in huis geen en Woe gong z'n vader nee 'm tooe en bad 'r hum om. 29. Mar hi zei teugen z'ri vader : ik hei je non at zoo vuul jaren ediend en nooit edeen wat je nijt wou hewwen, e n je hew we me nog nooit 'n bokki egeven om met m'n vrinden vrooalik te wezen. 30. Mar nou deuze zeun van je thuis ekommen is, die jo« gooed met hooeren deur ebrocht het, nou hei je 't beste kalf eslacht. 3'1. En hi zei teugen hum • kijnd ! jij bint altijd bij me en at wat van mijn is, is van jou. 32. Nou mossen we vrooalik en blij wezen, wangt je tareur was dooad en hi is weer levendig eworreli ; 11i was verleureri en is evoiigden. AAN'1'EEKENINGEN. De ooe klinkt als volkomene o met een naslag van oe, ten naaste bjj gelijk, maar toch eenigszins helderder als oee van de frieseh. e stedelingen. De ova klinkt als volkomene o met een korten naslag van volkomene a, even als in de fiiesche steden. 12. Van z'n, van hun ; zeer ontaalkundig, maar komt al meer en meer in de hollandsche tongvallen, zelfs in 't modern-hollandsch (b. v. van ze) in gebruik, Lie vs 13 bi. 76 II op van hum geld, 13, ,lVät, niet ; zie vs. 13 IA. 100 II, Langd, land; zie vs. 12 bl. 100 II. 18. Zel, zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. Stong, stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. 22. Schooenen an z'n beenen ; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 23. Bring van bringen, brengen, even als in Friesland. 25. Verangering, van verangdering, door uitslijting der d, ver-andering. Zie vs. 13 hier boven op langd. 29. Vuul, veel, even als op Urk. 31. Kijnd, kind ; zie vs. 31 bl. 60 II. 32. Mossen, moesten ; zie vs. 32 bl. 100 II. XXVI. ZUID-HOLLAND. Aangaande de tongvallen van Zuid-Holland geldt in hoofdzaak het zelfde wat reeds op bl. 1 II en vervolgens, van de hollandsche tongvallen in 't algemeen en van de noordhollandsehe in 't bijzonder is aangemerkt. Ook in Zuid-Holland vooral in de steden , maar , ook ten platten lande, verdringt het zoogenoemde moderne hol­landsch hoe langer hoe meer de oorspronkelijke tongvallen. Nagenoeg alle tongvallen van Zuid-Holland zijn echt. hollandsch ; slechts helt de tongval van het zuidoostelij kste deel van Zuid-Hol­land sterk naar het geldersch (betuwsch) en noordbrabantsch (land­van-altenasch) over en is de tongval van het eiland Over-Flakkee zeeuwsch of vormt althans een overgang van het hollandsch tot het zeeuwsch. Van een algemeenen , afgeronden zuidhollandschen tongval kan natuurlijker wijze geen sprake zijn ; de verschillende deelen en eilanden, even als de onderscheidene steden van Zuid-Holland hebben elk een afzonderlijken tongval. In het algemeen kan men zeggen dat de zuidhollandsche dialecten hollandsch zijn, niets meer of minder. Maar terwijl in de noordhollandsehe tongvallen het friesche bestand-. deel in den regel duidelijk op den voorgrond treedt, zoo is dit, wat de zuidhollandsche dialecten betreft, veel minder het geval. Het modern hollandsch dat in Zuid-Holland door de aanzienlijken en door iedereen die zieh boven 't volk verheven waant, gesproken wordt, verschilt weinig of niet van dat 't welk te Haarlem wordt gesproken, en waarvan ik op bl. 82 II een proeve mededeelde. Slechts nadert het in den mond van . veel stedelingen nog meer tot bet ge­ijkte nederlandsch ; velen gebruiken ook tal van flansche basterd­woorden, en verkrachten alzoo de nederduitsche taal op een af­schuwelij ke wijze. Vooral te 's Gravenhage is deze dwa ze, kleingeestige wijze van spreken zeer in gebruik. De IRotterdammers en Dordtenaars daarentegen . en allen die langs de Maas en in 't Overmaassche 't huis behooren, zijn veel minder gekunsteld, veel natuurlijker en onge- dwongener in hun taal. Hoewel men in de handelsteden veel zee­mansuitdrukkingen, en daaronder eenige vreemde, vooral engelsche gebruikt , komen er in de spreektaal van dit gedeelte van Zuid-Holland weinig basterdwoorden voor. De taal der bewoners van de • Maasoevers en van 't Overmaassche is oneindig veel zuiverder, frisscher, natuurlijker en oorspronkelijker en daardoor ook oneindig veel bevalliger dan die van noordelijk Zuid-Holland, vooral dun die van de steden Leiden, den Haag en Delft. Rijnland is het noordelijkste deel van Zuid-Holland. Het geheele land in Zuid-Holland benoorden den Rijn, de omstreken van Leiden en 't land langs den Rijn tusschen Leiden en Woerden maakt Rijn­land uit. De rijnlandsche tongval kan als type golden van den zuid­hollandschen plattelands-tongval van 't vaste land. Het is een boersche tongval en heeft al de voor- en nadeelen van zulk een dialect. Bevallig, zoetvloeiend, zoo min als aangenaam en zachtklinkend kan men het rijnlandsch noemen ; toch is het frisch, natuurlijk en oorspronkelij k. Het wordt hoe langer hoe meer en van alle kanten door het moderne hollandsch verdreven en verdrongen. De Rijnlanders spreken in den regöl luide en duidelijk, hard en scherp. 119. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN GOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORI' WOUBRUGGE. Medegedeeld door den heer P. H. SPIJKER, hoofdonderwijzer to Woubrugge. Mei 1871. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was eresies 'n man die twee zeuns had. 12. En de jongste van d'r zaide teuge z'n vader : vader ! geef main 't deel van de urfenis dat main toekomt. En d'oue man vet'­deelden' z'n geld en goed. 13. En niet veul dagen d'rna, toe de jorigste zeun alles bai een egaard had , is hai op rais egaan, tja 'n ver land en bait er al zain goed zoek ernaakt , zoo u raikelik leefden i. 14. En toe hai d'r alles deur ejoegen had , toe kwam 'r ' c, grooute hongersnoond in dat land en hai begon gebrek te kraigen. 15. En hai gong been en vervoegden 'm bai een van de boeren van dat aigeste land en die stuurden 'm op z'n land om de varkes te hoeien. 16. En toe vrieg hai om zain buik te vullen met 't voer dat de varkes vratte ; maar hai kon 't van niemand kraige. 17. En toe-d -i tot z'n zelve ekomme was , toe zaide hai : hoe­venl arrebaiers van vaders hebben zad broo, td en ik vergaat van den honger. 18. Ik zal opraize en na vaders gaan en ik zal teuges 'In zegge vader ! ik heb ezondigd teuge den hemel en teuge jou. 19. En nou verdient ik 't nie meer dat jai me je zeun noetnt. ; laat ik maar arrebaier van je worde. 20. Toe stong-d-i op en gong na z'n vaders. En toe-d -i wail weg was, toe zag z'n vader 'm al en die kreeg toch zukke mee­lai' mit 'm, dat-i na 'm toeliep , 'm om z'n hals viel en 'in soende. 21. De zeun begon toe te kraite en zai teuges 'tn : vader ! . ik het ezondigd teuge den hemel en teuge jou en ik verdient 't nie meer dat je zeun teuge me zait. 22. Mar de vader zai teuge z'n volk : breng 's gau 't sundag­sche goed hier en trek 't 'm an , en steek 'n ring an z'n vinger en trek 'm schoenen an. , 23. En breng 't vette kalf en stacht 't clan ze'mme ete en schik hebbe. 24. Want deuze zeun van me was doo L,d , en hai is weer levendig eworde ; ik hat 'm verloo u re en ik heb 'm weer evonde. En toe begon de pret. 25. Lain ouste zeun was 't land in egaan en toe die weer op huis an gong en op de wurf kwatn , hoorde hai ze zinger' en dansen. 26. Toe vrieg hai an een van de daggelders , wat 'r an 't hantje was. 27. En die mats zai teugen 'in : jou broer is ekomme en je vader hait 't vette kalf eslacht omdat hai 'm weer gezond terug ekrege hait. 28. Mar hai wier naidig en wou niet in huis gaan. Toe gong z'n vader na buite op de wurf en vrieg 't 'm zoo. vrindelik. 29. Mar hai zaide teuge zkn vader : kaik ! ik hait al zoo veal jare bai jou ediend en ik bait nog nooit jou gebod overtreee en an main heb-i nog nooit 'n bokki egeve om met me kammeraas schik te hebbe. 30. Mar nou deuze zeun van jou ekornmen is, die je goed mit siechte vroului zoek emaakt hait , nou heb-i 't vette kalf 1a to slachte. 31. En toe zai z'n vader teuges 'm : kind ! jai bent omrners altaid bai me , en al wat ik hait, heb-i ook. 32. Jai most dan ook schik hebbe en blai weze , want deuze broer van je was doo ud en hai is weer levendig eworde ; 'k had 'm verlooare en 'k heb 'm weer evonde. AANTEEKENINGEN. De volkomene a halt eenigszins naar den blatenden w--klank over, maar niet zooveel dat men deze rfjnlandsche klank met a kan af­beelden. De oo, heeft een eigenaardigen klank , die niet uitsluitend tot Rijniand beperkt is , maar ook elders in Zuid-Holland, in de ste­den zoowel als ten platten lande , ook te Amsterdam en Haarlem , in de woorden groot , brood, enz. wordt gesproken. Deze klank is zoo moeielijk te beschrijven als of te beelden. Hij klinkt tusschen volkomene o en ou in ; op de volkomene o valt de klemtoon ; ze wordt door een flauwe ou als naslag gevolgd. Zie vs. '12 bl. 96 II. '12. Urf enis , erfenis ; zoo ook wurf voor wer f heem , in vs. 28. , Zie vs. 15 bl. 80 II en 1 bl. 358 1. 13. Hait , heeft , ook als heit uitgesproken , behoort overal in Zuid-Holland tot de volkstaal. 14. Ejoegen , gejoegen , gejaagd , is goed nederduitsch , maar ver­ouderd. Zeer vele werkwoorden worden thans in het nederlandsch gelijkvloeiend vervoegd , die in de oorspronkelijke nederduitsche volks­taal ongelijkvloeiend zijn ; dit is een bewijs voor het toenemend verval, de toenemende verzwakking der taal. Ook in de hollandsche volkstaal, even als in die der andere gewesten , vervoegt het yolk nog menig werkwooi c1 onge1ijkvloeienci dat in de boeketaal reeds voor gelijk, vloeiend geldt. Zoo joeg en gejoegen voor jaagde en gejaagd , vroeg en hier ook vrieg (zie vs. 16) voor vraagde, in Zeeland , Vlaanderen en hier en daar elders miek voor maa to , smiek voor srn aakte , hier en daar ook nog biek en boek voor bakte, enz. Bij toenemende ont­aarding zal men weldra in de geijkte nederlandsche schrijftaal ook nog van ziende voor zag , valde voor viel, loopte voor liep, enz. lezen. Zie vs. 14 bl. 38 II, vs. 26 bl 348 I, vs. 14 bl. 320 I, vs 20 bl. 305 I op viel. 15. Aigeste , eigenste , zelfde ; zie vs. 32 bl. 316" I. 16. Vrieg , vroeg , vraagde ; zie hier boven vs. 14. 17. Toe-d -i, toe hij , toen hij , met ingeschovene d om gaping to vermijden. Vaders , even als in vs. 18 , 20 , enz. is goed nederduitsch , nmaar verouderd. De geijkte engelsche taal erkent dezen vorm nog. 1k vergaat, ik verga ; de gewoonte om achter den eersten per-soon het werkwoord in den derden persoon te zelten, is bijna overal in Zuid-Holland verspreid. In vs. 12 bl. 76 II heb ik er reeds op gewezen. Het komt mij voor eerst in deze eeuw in gebruik te zij n gekomen ; althans in de geschriften van vorige eeuwen , toen het gevoel der Hollanders voor nederduitsche taalzuiverheid nog zuiver , onverkracht was , heb ik dezen dwazen vorm niet ontmoet. Overal in Zuid-Holland is dit gebruik echter niet even sterk in zwang. 18. Teuges, tegen , wisselt met teugen en teuge af; teuges komt van tegens , zoo als sommigen tegenswoordig verkeerd spreken. 1k het, (als men deftig wil spreken met ik heeft afwisselende) ik heb ; zie vs. 17 hier boven op de' woorden ik vergaat en vs. 13 hier boven. Hait en het wisselen af. 19. Verdient ik, verdien ik ; zie hier boven vs. 17 op de woorden ik vergaat. 20. Stong-d -i, stond hij , met tusschengevoegde d voor de wel­ luidendheid ; zie vs. 17 hier boven op toe-d -i Zukke , zulken , zulk een. 21. Kraite , krijten , huilen , schreien. 22. Sundagsche , zondagsche , hier in de beteekenis van best; zie vs. 22 bl. 73 II op zindagse. 23. Ze'mme, samentrekking van zelle me, zelten we, zullen 25. Wurf, werf , heem ; zie vs. 12 hier boven. 29. Heb-i, Samentrekking , bij vlugge uitspraak zonder dat de klemtoon er op valt , van heb jij , hebt gij. De tongval van de stad Leiden is zonder twijfel verre weg de leelijkste, de onaangenaamst , platst klinkende tongval van geheel Rolland. Natuurlijk spreken de aanzienlijken , de beschaafde burgers van Leiden niet anders of slechter dan elders in de hollandsche steden geschiedt ; het moderne hollandsch is ook te Leiden niet minder in gebruik dan elders en bijna alle Leidenaren uit den aanzienlijken burgerstand zijn in hun modern hollandsch vrij van het echte leidsche dialect. Maar de arbeidersstand telt te Leiden zeer veel leden en de proletariers , (het zoogenoemde Jan-hagel) , zijn te Leiden talrijk. En juist dezen spreken het leidsch , het afschuwelijkste hollandsch , dat door talrijke tusschenvormen , die in den geringen burgerstand ge­sproken worden , in het moderne hollandsch der aanzienlijken over­gaat. Bit echte leidsch , zoo als 't te Leiden door den minderen man wordt gesproken , wil ik hier nader beschrijven en er een proeve van mede deelen. Eigenlijk worden er te Leiden twee verschillende dialecten gesproken die vroeger elk meer op zieh zelven stonden , maar tegenwoordig hoe langer hoe meer in elkander vloeien. Ze werden vroeger ongetwijfeld in verschillende gedeelten der eertjds veel grootere stad gesproken, zooals ik op bl. 86 II en vervolgens, een gelijk verschijnsel in de am­sterdamsche volksspraak meedeelde. Er zijn onder de geringe volksklasse te Leiden veel wevers of fabriekarbeiders. De eene van dezen zal zeggen : ik bin 'n laisse waiver en de andere : ik bin 'n kesse wever; de l wordt door deze laatste dan nog als een zoogenoemde haarlemsche 1 (zie bl. 78 II. ) uitgesproken. Het zoontje van den laissen waiver zeit : ik heb paain in maain bouik en dat van den kessen wever daarentegen ongeveer : ik heb pin in m'n buk , als 't knaapje met buikpijn wordt geplaagd. De eerste spreekt ook krachtiger en bijt zijn woorden korter of dan de laatste , die zachter • en onbeschrijfelijk lijmerig en lamlendig spreekt en zijn woorden zoo lang mogelijk uitrekt. De tongval van den laissen waiver is te Leiden veel meer in ge­bruik en veel meer verspreid dan die van den kessen wever; de laatstgenoemde wordt al meer en meer door den eerstgenoemden verdrongen , terwijl beiden hoe langer hoe meer voor het moderne hollandsch moeten wijken. 1k ben van meening dat het dialect van den laissen waiver het echte oorspronkelijke leidsch is , namelijk de tongval van de oude , oorspronkelijke burgerij van Leiden. Maar in de zestiende eeuw hebben zieh zeer vele vreemdelingen , hoofdzakelijk Ylamingen en Zuid-Brabanders te Leiden gevestigd. En omdat nu het dialect van den kessen wever in sommige opzichten overeenkomst heeft met den vlaamschen tongval en nu nog duidelijk sommige zuidnedeilandsche eigenaardigheden vertoont , komt het mij hoogst waarschijnlijk , bij na zeker voor dat dit leidsch afstamt van den tongval der vlaamsche vreemdelingen, die zieh in der tijd in zoo grool en getale te Leiden vestig­den. Men vergelijke het medegedeelde over den tongval van Gent (Nieuwe-Brug). In den meest verspreiden leidschen tongval, waarvan onder­staande vertaling een proeve is , spreekt men de ei en ij als aai en ai uit , de 2 ci als oui, de volkomene e als ei , enz. Deze uitspraak is het die den leidschen tongval het meeste kenmerkt. 'roch zijn er in de verschillende k1anken van het leidsch veel fijne nuancen die men oninogelijk met letters kan afbeelden. 102. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAB LEIDEN. Medegedeeld door den heer J. A. VAN DIJK, hoofdonderwijzer te Leiden. April 1871. (In nederlandsche spelling.) I1. I)'r was eris 'n man die twei zeune had. 12. be jongste d'r van zai teige z'n vader : vader ! greifmain me erfporsi , dat ik van de boel mot ebbe. En toe deilde de vader z'n goed mit 'rloui. 13. En na 'n paar Jage, toe de jongste neun alles bai mekaar gepakt ad , toe is-t -i op reis gegaan na 'n heil ver land en der leifden i zoo jeraal dat i d'r de heile boel , al z'n goeie geld op­gemaakt , verteird en d'r deur gelapt hail. '14. En toe alles op was, toe kwam d'r 'n groo t,te hongers­noo Ud in dat aigeste land en toe begos i honger en gebrek te laie dat i zwart wier. 15. En toe gong-d-i hein na ein van de heire van dat aigeste land en die stuurden 'm op z'n land om op de varrekes te passe. 16. En hai wou wel graag as dat i zain boluk vol kos eile mit 't touig gatte ze an de varrekes gavve ; maar dat woue ze-n- 'm gein eins geive. 17. En toed-i tot z'n aige 'Lich zellevers kwam , toe zaid i : hoeveul knechs van me vader ebbe zoo veul eitere asterantoe ; ze kraige net zoo veul as ze maar luste en ik krimpeir ier van den onger. 18. Weit je wat , zaid i toe , ik; zel me beine opneime en na me vader toegaan en dan zel ik teigen 'm zegge : vader ! ik eb zonde gedaan teigen onze lieven Heirtje en teige jou. 19. Nou bin ik nie meir waard as dat je zeun teige me zait ; maar laan ik dan maar knecht bai je weze. 20. En dat deid i oouk. Hai ream z'n beinen op en hai gong na z'n vader toe. En toe-d-i nog heil in de verte was , toe zag z'n vader 'm al ankomme en die kreig toch zoo 'n errege meie­laie mit 'm , dat i na 'm toe gong , mit baide arreme 'm om­helsde en 'm zoende. 21. Toe zai de zeun teige z'n vader vader ! ik eb zonde ge­daan teige d'n heimel en teige jou , en nou bin ik nie mair waard as dat je zeun teige me zait. 22. Maar z'n vader zai teige z'n knechs : allo ! haal eris gau 't sundasse pak en trek 't 'm an en steik 'n gone ring an z'n vinger en trek 'm schoene an z'n voete. 23. En dan mot juili 't gemeste kallef kraige en dan mot je-n­'t slachte en dan zelle me eite en planzier oue. 24. Want deuze zeun van me was dooud en non is-t-i weir leivendig geworde ; hai was verloo ure en hai is weir terug gevonde. En toe gonge ze planzier make. 25. En de man z'n ouste zeun was op 't land en toe die gedaan ad mit werreke en na houis gong en dicht bai houis kwam , hoorden i dat ze zongen en danste. 26. Toe riep-t-i ein van z'n vaders knechs en vroeg' 'm : wat is•t-'r nou an de hand? 27. En die zai teigen 'm : wel I je broer is weir 't houis ge-komme en nou hait je vader 't gemeste kallef late slachte, omdat i 'jrn weir fris en gezond terug hait gekreige. 28. Maar toe wierd i naidig en hai wou niet in houis komme en toe kwam z'n vader de cleur ouit en die soebatieri 'rn. 29. En toe zaid i teige z'n vader ! kaik ! ik bin nou al zoo veul jare bai je en ik heb nog nooit je gebot overtreie en main eb nog nooit 'n gaitebokki gegeive om mimme kammeraas vrooielik te weize. 30. Maar nou deuze zeun van je 't houis gekommen is, die jou goeie geld en goed d'r mit de hoere Bait deur gelapt, non eb i voor zain 't gemeste kallef geslacht. 31. En de vader zai teugen 'm : jo ! jai hint altaid bai main en ik eb niks of jai eb 'r raikelik 't joue van. 32. Jai hoorde nou oouk vrooielik en blai te weize ; want deute broer van je was dooud en non leift i weer ; hai was verloo„re er) nou is-t-i weir gevonde. AANTEEKENINGEN. De wze waarop de echte Leidenaar den klank ui uitspreekt, kan onrogelijk nauwkeurig met letters worden afgebeeld ; het is niet zuiver oi; er is in dien klank iets van de ou. Het zelfde geldt voor de leidsche ei en ij, die niet als zuivere ai, maar eenigszins gerekt als a-ai wordt uitgesproken. Achter sommige o's laat de Leidenaar, , even als veel andere Hollanders, duidelijk een u hooren waardoor doze o bijna tot den tweeklank ou wordt ; zie bl. 108 II. 12. Zai, neide ; in den anderen leidschen tongval we ; beide vor­men worden tegenwoordig bij afwisseling gebruikt. feige, tegen ; in het andere leidsch teuge, teugen en teuges ; of wisselend in gebruik ; zie vs. 18 bl. 109 II op teuges. Ebbe, hebben ; als de letter h op een sterken medeklinker volgt, wordt ze slechts uiterst fl aues of in 't geheel niet uitgesproken. 'Rloui, verkorting van heurlui , henlieden. Zie vs. 12 bl. 73 II. 13. Jeraal, verknoeiing van royaai; in de volkstaal en vooral in die van Leiden komen zulke dwaze letterverzettingen meer voor ; zoo noemde men vroeger te Leiden den naam der stad Haarlem ge­woonlijk : Aarmel. Zie vs. 13 bl. 380 I op nojaal. 14. Aigeste, eigenste, zelfde. Zie vs. 15 bl. '109 II. Begos, begon ; frankische vorm, die in de noordhollandsche tong­vallen niet voorkomt. Even zoo is het met leidsche kos in plaats van konde, dat in vs. 16 voorkomt. Zie vs. 29 bl. 246 I op koss. 17. Asterantoe ; zie vs. 20 hl. 96 IL H . .Kri.mpeir, van krimpeire, verknoeid basterdwoord van het fi•ans.che crever. Zie vs. 17 bl. 263 I op crepiere; ook vs. 17 van de vertaling in den tongval van Axel. 18. Zel, zal ; zie vs. 18 bl. 47 II ; de vorm zal is to Leiden even-veel in gebruik. 19. Laan ik, laat ik, om de meerdere welluidendheid. 22. Allo, verbastering van het fransche allons, is als uitroep ter aanmoediging overal in de nederlandsche volkstaal in gebruik. Sundasse, zondagsche ; zie vs. 22 bl. 109 II. 23. Juili, afwisselende met jelui, beide verbasteringen van gijlieden, gijluiden, gij. Planzier, verknoeid basterdwoord van 't fransche plaisir. 28. Soebatten, smeekte ; zie vs. 28 bl: 70 II. 29. Mimme, saamgesmolten uit mit me, met mijn. Vrooielik, vroolijk ; ook in Zeeland in gebruik. 30. Voor zain, voor hem ; zie vs. 12 b1.103 II op van z'n. 31. Jo, verkorting van jongen, bij vriendelijke aanspraak veel in gebruik. Zie vs. 19 bl. 355 I. De tongvallen van de dorpen bewesten Leiden, die binnen de duinen liggen, zelfs die van Noordwijk- en Katwijk-binnen, verschillen weinig of niet van den gewonen tongval der rijnlandsche dorpen. Maar in de zeedorpen Noordwijk aan zee en Katwijk aan zee wordt een ge­heel andere tongval, het zoogenoemde strandhollandsch gesproken, van welken hoogst belangrijken, merkwaardigen, oorspronkelijken en schooners tongval op bl. 70 II en 74 II reeds het een en ander is medegedeeld. Het strandhollandsch van Katwijk aan zee en Noordwijk aan zee verschilt echter nog • al veel van dat van Zandvoort. Het laatstge­noemde is veel minder oorpronke]ijk dan de strandhollandsche tong­vallen van Zuid-Holland. In Zuid-Holland bereikt het strandhol­landsch zijn hoogste pant van oorspronkelijke eigenaardigheid, terwijl het zandvoortsch in zekeren zin een overgang van het strandhol­landsch tot de hollandsche tongvallen die men binnen de duinen spreekt, uitmaakt. In het strandhollandsch van Katwijk aan zee on Noordwijk aan zee is het friesche bestanddeel zeer stark vertegenwoordigd en treedt er meer dan in eenig anderen tongval van bet eigenlijke Holland (be­halve West-Friesland) op den voorgrond. Bovendien is er in geheel Holland geen enkele tongval die zoo weinig in verloop van eeuwen veranderd is, die zoo weinig door den invloed van de nederlandsche boeketaal geleden heeft, die zoo oorspronkelijk is, als juist dit strand­hollandsch. Tal van taalkundige regels en tal van uitzonderingen daarop kunnen van het noord- en katwijksche strandhollandsch opgegeven worden. In hoofdzaak kan men ze vinden in den Over ij s s e l s c he n a l m a­nak voor oudheid en letteren, jaargang 1846, onder den titel: Flaauwe herinneringen aan een bezoek op een hollandsch zeedorp tegen het einde der vorige eeuw. Ook Dr. P. J. COSIJN geeft in den derden jaargang van het tijdschrift De Taal-e n L e t t e r b o d e, eenige regels van het strandhollandsch (katwijksch) , onder den titel : E en e v r a a g n a ar , a a n l e i ding van het katwijksch taaleigen. De tongvallen van Noordwijk- en Katwijk aan zee verschillen onder­ling weinig of niet. Van beiden wil ik hier een proeve meedeelen en neem daartoe voor het noordwijksch 't begin van een stukje dat voorkomt in den Overijsselschen almanak voor oudheid en letter e n van 1846 en dat niet slechts in den noordwijker tong­val, maar daarenboven in den echten spreektaal der ouderwetsche noordwijker visschers is opgesteld. Uit den aard der zaak kan men hieruit beter dan uit een vertaling van eenige bijbelplaats de echte volksspreektaal met haar eigenaardige wendingen, spreekwijzen en uitdrukkingen leeren kennen. Hier en daar heb ik de spelling een weinig veranderd. PROEVE VAN DEN TONGVAL VAN HET D01W NOORD-WIJK AAN ZEE. Wel 1, Corsi mijn 2 ! wa' ben je grooat 3 eworde, Trijn ! ik sou je zuiver iet 4 ekeune `' hebbe 6, azzie 7 je taea;t 8 nie bij je ha'. Je lijkt krek 9 op je mein 10 . Willie 11 we 'ris weclde, dat j'al avin-tuur 12 heb ! Nou, je houft 13 'r gien 14 bloos voor op ie kooanen le krijge : 't is gieri zunde 15 ! Je vaec.ler in je moeder were reeli-teveurt 16 ooak al iet wijzer. Kristene ziele ! nou zie-j-ik eerst wie 'k veur heb, minneer Ja.ap-kop 47! je mot it me niet kwaelil: neme, mover ik kon je eerst let ; je lint zooa blaaik 18 eworde ! En die bokkebaeaerde sl aene je nimmendal niet 19 mooai. Je hint ummers iet k-wae-deegs 20? 21 Neen, Trijn ! op 'n beetje pijn in dc regge nae, wul it nog a l 'nit. me : tlisschebaaie hin ik wel wa' dingsig in min ooft, maIer dat gaeaet dan weer over. Zeg erais, hoe hait it je beb 22 ? Die mod al mooai out worde. Heere ! -heb-i daeaer iet van eleze in de krant ? Me grooatje 23 is v'rlee week in de kuip evalle, die borendevol heet water was in toe hait de ziee1 24 'r zooa ebrand, da' se 'r an heen egacaen is ; dat hait de meester in de krant bete zette. Non, dat bait me beb 'm zooa an etrokken dat i de kooars ekregen bait, in nou hait i 't gusteren al of elaid ; zooa skierlik 25, dat 't gerecht 26 'r gien iens bij tijds bij hait kenne komme. Je zout iet looave,n, hoe bedrouft of me cnacaer 27 is, die mit Wullemen 28 etroud is. — Zooa ! Wullem ooak al in den houelikken stacmt ! En hait i al wa' klains ? Twie knechies ; 't dorde kint waz 'n maissi ; da' 's dooad. Macaer, hooar eraais, al ben je van ons vollik iet, ik mach 't jou wel zegge ; je heb ons altijd wel magge lije en je heb ons altijd 'n goed hart toe edroege 29 ; azze we dacaer nog an denke, dan skiet me gemoet fol. Maeaer wat wou ik aleve1 30 zegge : ja ! onze Wullem hait it siecht late legge : hij iz an de zuip egacacn, en alles bait i verdisteleweert 31. Ik kom ooak iet meer over zin drempel, die starrike 32 drank die weet wat ! Kort nae de brulloft 33 zagge m' it al ankomme ; 't waz of 'r gien deurkommen an was. Dc gosganselikken dag de wegt op, of mit sin sundaaegsche kamme-zooal lanterfante nae de wörf 31 of mit zin gat in de hörrebörrig of in 't klappuis 35. In was i 't huis dan zou i gien vin verroert ebbe om zin wijf te hellepe. Lai ! lai I 36 dacaer is gien voorbeelt fan : altijd nelleboge 37 op de taefel ; 't was of zin narme 38 lam were ; ik looaf iet da' sooa lang as se-n-etroud benne dat i zös nemmers 39 -meter veur onze Marij 4o epet 41 hait. In dan, 'n lam­mertjespapkind 42, je leve zooa niet ! Kallifsnat 43 's middigs, en suikelaat 44 's avis 45, buite de zundag. Smoussies 46 bij de koffi en kluitjes 47 bij de tee ! Rooakflais op zin vier-ure-stik 48 en alan 49 koukebak, poting 50, broedertjes. Zin wijf kloeaegt huize hooag : 't arreme mens looapt op klompe, maeaer denk i da' sinjeur hol-leblokken an zin bienen 51 ebbe wul ? We' jae wel ! zulleverde 52 gespen 53 op zin skoe b4 I Korteveurt 55, hij laait 'n goddelooas leve ; 't is of it 'n haiden is. K wae 56 s1ae8et i 'n kruis, as ze wa' gene gebruike mararr leze 57 doet. i zin leve niet. Hij iz ooak al van de branspait of ezet, in bij de leste overlooap 55 kon i gierl iens 'Y1 stee krijge. 'T is bedrouft, bedrouft ! -- Nou, rnirineer Jteapkop ! ik mot gaan boete, want de rskuite make kltear : van middig trekke ze al neer 59. Ik wu' je g'ndag zegge : Go' segent je ! AANTEEKENINGEN. 1. Wel; de -u, wordt steeds volkomen op de oudfriesche en engelsche wijze uitgesproken ; in nederlandsche spelling zou men dus oeel, oe-el moeten schrijven. Midden in een woord wordt de tv dik­wijls niet uitgesproken ; zoo zeit men Kattik en Noortik voor Kat­wijk en Noordwijk. In de zuidhollandsche tongvallen komt de uit­lating der tu dikwijls voor, vooral in plaatsnamen. Zoo noemt men Abtswoude dikwijls Papsou, Hazerswoude Hazersou, Berkwoude Berkou, enz. 2. Gorsi mijn, mijn God, basterdvloek ; gorsi mijn gelijk vader ons, onze vader. 3. Grooat, wordt volkomen op de wijze der ouderwetsche friesche stedelingen uitgesproken ; zoo ook kooanen, koonen, wangen, pooanen, poonen of roode knorhanen, ooak, ook, looaven, gelooven ; enz. ; in 't algemeen heeft de schcrp lange o in het strandhollandsch den klank van oa of ooa, ook in tweeklanken, als moai, foai, enz. 4. let, niet, afwisselende met niet en nie, als de voorgaande letter een klinker of zeer zachte medeklinker is. Deze vorm jet in plaats van niet die ook in den scheveningschen tongval voorkomt, is voor zoo verre mij bekend is, onder alle nederlandsche tongvallen aan het strand- . ho11andsch alleen eigen. Het komt mij voor alsof iet ouder vorm is dan niet, en dat dit laatste uit het ontkennende voorvoegsel ne en uit het oorspronkelijke jet is ontstaan. Dit strandhollandsche jet moet niet verward worden met het oudhollandsche jet voor jets, dat met de friesche vormen eat voor jets en neat voor niets overeen­ komt. Niet is in 't gewone friesch net of Hover nätnaet. Hoewel de vorm jet in Been een anderen nederlandschen tongval voorkomt, staat hij toch niet alleen, maar komt overeen met et en it dat met net en nit afwisselend voorkomt (even als in 't strandhollandsch jet en niet) in sommige hoogduitsche tongvallen, zooals in dien van het Schwarzwald en den Allgau in Zwaben en van het Ober-Innthal in Tirol. Zoo zeit men in het Schwarzwald : überschaffet , fet eu et, voor : overwerkt u niet ; überladet et, voor : overlaadt niet ; zoo luidt daar een bekend volksliedj e : Hörst et wie 's Vögele singt, Hörst et wie s pfifft ? en een ander : Und i woass et wie 's kommen thut, Wann 's Schätzle i seh, Und da möeht i gern schwätze Und 's will halt et gehn. En zoo waarschuwt in het Ober-Innthal een moeder haar zoon met de woorden : Seppala ! gea ma-r-it af 's Gamsnjogn ! dat is in schriftduitsch : Joseph! geh' mir nicht auf 's Gemsenjagen! Het is inderdaad hoogst merkwaardig dat zoowel het oude et in een hoogduitschen tongval van eenzame bergbewoners, als het daar­mede overeenkomende iet in een nederlandschen tongval van afge-zonderd levende strandbewoners is overgebleven. 5. Ekeune, gekend. 6. Hebbe, hebben. De h wordt in de kat- en noordwij ksehe tong-vallen zeer flauw of in 't geheel niet uitgesprokcn en soms ook wel verkeerd ; dit laatste vooral als men eens deftig wil spreken; b. v. die hooaren eeft om te ooaren, die ooare , of in den emel en op hcecerde. 7. Azzie, als gij. 8. Tweet, vader ; zie vs. 12 bl. 12 II ; dit friesche tweet begint te Noordwijk reeds sterk te verouderen, en wordt er door kleine kin-deren nog slechts gezeid. Te Katwijk is het reeds uitgestorven. 9. Krek, juist ; zie vs. 19 bl. 483 I. 10. Mem, moeder, een zuiver friesch woord ; zie vs. 12 bl. 60 II op vwcer. 11. Wulle, willen ; ook in andere woorden wordt de onvol-komene i door onvölkomene u vervangen ; b. v. Wullem voor Wil­lem, dut voor dit ; gusteren, gisteren, sunt, sinds, enz. Deze ver-wisseling komt ook in andere hollancische tongvallen voor. 12. Avintuur ebbe, van avontuur; deze uitdrukking beteekent : gevrij d worden. 43. Houft, behoeft ; zoo ook bouk, boek ; kouk, koek ; ik zouk, ik zoek, en in 't algemeen overal waar in 't nederlandsch op de oe een k volgt ; maar ook vroug, vroeg (tjjdig, terwijl ik vroeg of vraagde ik vroeg blijft) ; bong, boeg, prouven, bedrouft, drouvig, rouf, houf, roupen, stoup, enz. voor proeven, bedroefd, enz. De uitspraak van de oe (liever de [hoogduitsohe] u, want de tweeklank oe is 't niet) in deze woorden alz ou is zeer merkwaardig en komt in andere nederlandsche tongvallen niet voor , ook .niet in West-Vlaanderen , zooals men , om de westvlaamsche (fransche) spelling van oe als ou in Rousselcere, Couckelwere, enz. wel denken kan. De groningsche uitspraak der tweeklank oe als ou komt hier natuurlijk niet bij in aanmerking. 14. Gien , geen ; zoo ook , geheel op friesche wijze , ien, twie allien , bien, sties, miene , enz. voor een, twee, meenen , enz. 15. Lunde, zonde ; zoo ook zun , zon ; ummers , ommers, immers, zundag , wunder , zunder , zondag , wonder , enz. , en tevens zoo als in de meeste hollandsche tongvallen esturven , bedurven , gestorven, bedorven , enz. Zie vs. 20 bl. 100 II op wurdde. 16. l iechteveu r•t , rechtevoort , een uitmuntend nederduitsch woord, dat ten onrechte uit het nederlandsch en uit het modern hollandsch is verbannen. Ook in eenige andere nederduitsche tongvallen, b. v. in het drenthsch , komt het nog voor. 17. Jw wpkop , Jacob ; als de visschers deftig willen spreken , zeggen ze Jcecrpkop ; onder elkanderen is 't altijd. Icecep. 18. Blaik , bleek ; ook wordt de volkomene e tot ai in deelen , gemeente , teeken , vleesch, die als chile, gemainte , taiken , vlaisch worden uitgesproken. 19. Nimmendal niet, dubbole ontkenning, volgens 't friesche spraakgebruik. Lie vs. 29 bl. 25 II. 20. Kivwdeegs , onpasselij k , niet recht gezond , is ook in Friesland in gebruik. 21. Legge, rug , is zuiver friesch , ofschoon men tegenwoordig in Friesland meestal reg zeit ; brug daarentegen is in 't friesch steeds bregge, nooit breg. 22. Beb , grootvader ; zie vs. 12 bl. 60 II op vicecer, bl. 29 II (bub) en bl. 385 I (bebbe). 23. Grooatje , vleiende verkorting van grootmoeder ; bessi is ook in gebruik. 24. Ziecl , ziel , wordt geheel op friesche wfjze met duidelijk hoor­bare tweeklank ie uitgesproken. 25. Skierlik, schielijk , haastig. 26. 'T gerecht , de pastoor om den stervende to berechten. 27. Sncewr , snaar , schoonzuster , even als in Friesland , waar dit woord ook wel onder den (verkeerden) vorm snaerske voorkomt en ook wel voor schoondochter in gebruik is , even als swager en sweer zoo wel voor schoonbroeder als voor schoonzoon gebruikt wordt. Dit snaar is verwant aan snoer ; zie vs. 13 bl. 197 I op hoar'n un snoar'n. 28. Mit Wullemen , met Willem ; de eigennamen worden in den noordwij kschen tongval ook verbogen ; wel een bewij s voor de oor­spronkelijkheid en kracht van het strandhollandsch. Zoo zeit men ook Janen zeun (Jannen zeun), de zoon van Jan ; Dirken jonge , de jongen van Dirk ; JEcrten vlieger , de vlieger van Aart ; enz. 29. Edroege, gedragen ; zoo ook esloege voor geslagen. 30. Alevel, evenwel ; zie vs. 29 bl. 77 II. , 31. Verdisteleweert verknoeid basterdwoord van 't fransche dd­ truire , in de nederlandsche volkstaal in den zin van verzwieren , er door brengen, vrij algemeen in gebruik. Zie vs. 30 van de vertaling in den tongval van Axel. 32. Starrik , stark, star'k , sterk ; zoo ook skarrip , skar'p , skarp, scher$ , enz. 33. Brullo f t, bruiloft , even als in Friesland. 34. Wörf (met hoogduitsche 6), werf ; zoo noemt men to Noordwijk aan zee , het vlakke duin tusschen de dorpsbuurt en het strand. Zoo ook hörrebörrig, herberg , wörreld , wereld , örgens , en nörgens, ergens en nergens , zös , zes. Zie vs. 12 bl. 108 II. 35. Klappuis of klaphuis (van klappen, babbelen) ; het zelfde wat men elders leugenbank of platjesbeurs noemt. 36.Lai, lui ; zoo ook dait duit , spuit, taitpot , bait, flair stait voor spuit , tuitpot , enz. In andere woorden wordt to Noord­wijk aan de nederlandsche ui haar klank gelaten. De uiklank in deze woorden schijnt mij toe oorspronkelijk een andere to zijn , of van een andere afstamming to wezen als de uiklank van andere woorden. Want ook in Friesland , waar de ui steeds als lange , zuivere u , of als oe wordt uitgesproken , behouden doze zelfde woorden tegen den regel in , den uiklank. Men hoort in Friesland nooit lu voor lui (wel echter lu in plaats van lu-i , een verkorting van luiden , lieden) , /Nut voor fluit of spout voor spuit. Integendeel trekken deze woorden er in de friesche taal eenigszins naar den oiklank ; vooral traag , lui; lui is in 't friesch loi. Zie vs. 15 bl. 39 II op looi. , 37. Nelleboge , ellebogen , even als 38. Narme , armen en 39. Nemmers, emmers. De n van het verbogen lidwoord den dat meestal voor deze woorden staat , of die van 't bezittelijke voornaarn­woord zijn , is aan doze woorden blijven hangen. 40. Mar , Maria , even als in Friesland. 41. Epet , geput, van pet, put, pette , putten. In Friesland noemt men diepe kuilen die vol water staan en waar uit men turf heeft gegraven , ook petten ; deze kuilen komen altij d in grooten getale bij elkander en over groote uitgestrekte velden voor ; van daar dat men dit woord in Friesland nooit in 't enkelvoud gebruikt , maar steeds van de petten spreekt. 42. Larnmetjespapkind , het zelfde wat men elders een wittebroods­kind heat. Zie vs. 13 bl. 96 IL , 43. Kalli f shat kalfssoep. 44. Suikelaat , in Friesland sukelade, is , nevens sokkelaat en sjok­kelaat , de algemeene nederlandsche volksuitspraak van 't fransche chocolade. Zie bl. 93 II. 45. ' Savis , 's avonds ; bl. 29 II (g'neven). 46. Smoussies zijn hetzelfde wat men elders in Holland (Haarlem) balletjes to Leeuwarden kussentsjes , en elders in Friesland ook wel , sukerslakken on kokiinjes of kokiintsjes noemt. Kluitjes , kandij , in Friesland klontsjes. , 48. Vier-ure-stile boterham die men 's middags to vier ure eet als aanvulling tusschen het middag- en avondmaal. Stik wordt ook in Friesland en elders voor een snede brood , eon boterham , gebruikt. Zie bl. 457 I , de noot. 49. Alan , altij d , gedurig , zeer dikwijls, even als in Noord-Hol­land ; zie vs. 29 bl. 29 II op ollan. 50. Poting , het echte , oorspronkelijke , nederduitsche woord voor het engelsche pudding. Het woord poting is elders in Nederland onbekend en door ketelkoek zakkoek , enz. vervangen ; het engelsche , pudding is als iets fijns , iets nieuws, uit Engeland near Nederland terug gekomen , terwijl onze friesche en saksische voorouders zelven, het bij hun uittocht naar Brittenland meenamen, en terwijl het onder den vorm poting bij eenvoudige nederduitsche visschers tot heden bewaard bleef. Zoo komt vaak de kat uit Keulen en zoo komt sours mademoiselle Celestine uit I'arijs to Amsterdam terug , waar ze, als Stijntj e, in de Jordaan geboren is. 51. Bienen , beenen , voeten ; zie vs. 22 bl. 28 II op skoenc. , 52. Zulleverde zilveren ; zie 11 bl. 118 II. 53. Gespen, ook wel gepse , gepste ; zie vs. 13 bl. 50 II op poeste. 54. Skoe , schoen , overeenkomende met het oudfriesche skoe , het engelsche shoe , het hoogduitsche schuh. Het hedendaagsche neder­landsche schoen is eigenlijk een meervoudsvorm. Het oude skoe is in het hedendaagsche westfriesch skoech geworden. 55. Korteveurt , een goad nederdaitsch woord voor kortom. , , 56. Kwce verkorting van kwcelik kwalijk , ter nauwer nood. 57. Leze, bij de roomsche noordwijker visschers synonime met bidden. Ook in de westvlaamsche volksspraak is lezen=bidden. 58. Overlooap , beteekent to Noordwijk de steurharingvangst onder den engelschen wal. 59. .De skuite trekke neer wil zeggen : de visschorsvaartuigen worden van 't strand , waar ze tegen duin op geplaatst zijn, op laag water gebracht. De tongval van het dorp Katwijk aan zee verschilt slechts zeer weinig van dien van het naburige zusterdorp Noordwijk aan zee. Maar de katwijker visschers spreken nog een weinig breeder ; de ij die te .Noordwijk haar klank behoudt (behalven in Rainsburg Rijns_ , burg) wordt te Katwijk algemeen als ai uitgesproken , en de ou van oud , koud , jou , enz. die te Noordwijk ou blijft , wordt te Katwijk duidelijk als au uitgesproken. Met de h wordt te Katwijk niet beter geleefd dan te Noordw jk en de w spreken ook de Katwijkers vol­komen zoo als de Engelsehen en ouderwetsche Friezen uit. 121. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP KATWIJK AAN ZEE. Medegedeeld door den heer J. KNEPPELHOUT letterkundige , te Oosterbeek. Mei 1871. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was eris 'n man , die twie jonges hai , de ien 'n paeacr jaeartjes auer as d'ander. ' 12. De jongste . zai 'ris op 'n keer teuge z'n weder : v aeder geef me me deeel van de urfenis. In toe deeelde de vaeder z'n geld in goed in gaf 'm z'n porsje. 13. In toe die jonge de daitjies beet hai , is i op rais egaeaen nae ' n aer vort land , zooa maeaer na! 't endje van die booaze , zundige wörreld; in dat land leefden i zooa roukelooas dat i al z'n daitjies daeaer d'r deur brocht , en z'n dubbeltjies zooa maeaer z'n broukzakke nit vlooage. 14. In toe i gien centjie meer in z'n zakke hai , toe kwam 'r 'n arrege skraeaelte in 'n diere taid in dat aige land , zooadat de mense de stikke brooad uit mekaeaers mond keke ; in toe begon ooak gebrek te laie. • 15. Toe gong i h een in . vervougde z'n aige bai 'n boer van dat land in die stierde 'm op z'n land om de varkes te waie. 16. Hai wou nau wel greeaeg mee ete van 't voer dat de varkes vraete , mauer gien ien wou it 'm geve. 17. Nau brocht de honger 'In tot naedenken in i zai bai z'n aige : ik bin toch gek ooak ! hoeveul knechte van me vaeder hebbe niet ooavervloed van brooad en ik verge hier van den honger ! 18. Ik zel opsta;aen in nae me vaeder gacaen in ik zel zegge : va;der ! ik heb ezundigd teuge den hemel en teuge jou. 19. In nau bin ik iet meer wweerd jau zeun enoemd te worde ; ma ;uk me ma wr as ien van jau arrebaiers ! 20. In toe stond i op in gong nee z'n vaeder toe ; in toe i nog 'n heel end van huis of was , toe zag z'n vaeder. 'm al in de vorte ankomme , in die liep 'm al in 't emoed , viel 'm om z'n nek in zoende 'm. 21. Toe zai de zeun : vaeder ! ik heb zunde edaeaen, mager ik heb berau ; ik bin iet meer waeaerd jau zeun enoemd te worde , daeaer bin 'k te stecht vooar ; manor ik wul jau arrebaier weze. 22. Maier de vaeder riep ien van z'n knechte in zai : haeael eris you 't mooaiste pak kleere in trek 't 'm an in geef 'm 'n ring an z'n vinger in skoene an z'n biene. 23. Hemel ooak 't vette kalf, da' w' emest ebbe , in stacht dat. Latte w' ete in vrooalik weze. 24. Want deuze zeun van me was dooad in nau leeft i weer ; hai was verlore in nau hebbe we 'm weer evonde. In toe begonne ze vrooalik te weze. 25. De auste zeun was in 't veld in toe die t'huis kwam hoord'i , 't zingen in 't dansen . 26. Toe vroeg i an ien van z'n vaeders knechte : wat beurt er ? 'T is of de wörreld vergaeaet ! Binne ze gek eworde om zooa te ggegen zinge ? 27. In die knecht zai teugen 'm : wet ! jau broer is weer 't huis ekomme in jau veeder haft. 't vet emeste kalf eslacht uit blaiskap dat i zooa gezond weer 't huis ekommen is. 28. Toe werd die auste jonge dot van naidichaid in i wulde niet in huis komme ; in z'n vaeder kwam nae 'm toe in bad 'r 'm om. 29. Mauer i zai : kaik ! ik eb jau nau al zooa lang ediend in ik eb nog nooait jau gebod ooavertre6 en voor main heb i nog nooait 'n bokki eslacht dat ik mit me kammeraas ooak eris vr0 oalik kon weze. • 30. Maeaer nou deuze zeun van jau weer 't huis ekomme is, die rakkert, die jau geld in goed zooa roukelooas d'r deur hait ebrocht, nau heat je voor zain 't vet emeste kal. f slachte. 31. Maeaer z'n vaeder zai : wel! me jonge I jai bint altaid bai me in al 't maine is ooak 't jaue! Wees dan toch blai ! want jau . broer , die we dochte dat dooad was , is weer levendig eworde ; in we miende dat i verlore was in nau hebbe we 'm weer evonde. 32. AANTEEKENINGEN. De ce heeft den bekenden blatenden klnnk tusschen a en e in; de ooa klinkt als een volkomene , heldere o die door een korten naslag van volkomene a wordt gevolgd. 11. Twie , twee ; zoo ook ien , eon, stien , bien , grien , mien voor steen, meenen , enz. Zie 14 bl. 119 II. Auer , ouder , door de gewone hollandsche u itslij Ling der d en de katwijksche uitspraak van den ouklank als au ; zoo oak kaut , koud ; gaut, Baue , goud, gouden ; rau , rouw , enz. 12. Deeel , deel , enz. wordt even als in 't Overmaassche en in Zeeland in twee lettergrepen uitgesproken. Ur fens of ör fens , erfenis ; zie 34 bi. 120 II. 13. Daitjies , duitjes ; zie 36 bl. 120 II. De verkleinvorm tjie on jie , nederlandsch tje en je, is aan het katwijker strandhollandsch eigen ; zoo zeit men ook dubbeltjie , centjie , maisjie , enz. Zie vs. 13 bl. 471 I en 2 bl. 358 I. Vort , ver , verre ; zie vs. 13 bl. 76 II op vort. Zundige , zondige ; zie 15 bl. 119 II. Wörreld , wereld ; zie 34 bl. 120 II. Roukelooas , roekeloos ; zie 13 bl. 118 II. 14. Dier,, duur , zoo ook vier , vuur, stieren sturen ; enz. even als in Zeeland en in veel zuidnederlandsche tongvallen. Zie vs. 17 bl. 24 IL Deze uitspraak was in vorige eeuwen in Nederland zeer algemeen on ook in de schrijftaal overgenomen. Ze bestaat nog (om het rijm) in het overal in Nederland bekende rijmke Jan , brandt de lamp nog? Ja , moeder ! als een Tier! Abraham , wat doe je daar ? ^k zoen de meid bij 't vier ! Aige , eigen, zelfde. Zie vs. 15 bl. 109 II. Stikke stukken ; zie 48 bi. 121 II. , 18. Lei , zal ; zie vs 18 bl. 47 II. 19. Iet , niet ; zie 4 bl. 117 II. 20. In 't emoed , te gemoet ; zie vs. 20 bl. 403 I op in de meat. Nek , nooit hals. 22. Skoene an z'n bier..e ; zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 26. Beurt , gebeurt, overeenkomende met het friesche barre , ge-beuren ; zoo ook in 't strandhollandsch looave , in 't friesch leawe , in 't nederlandsch gelooven. Deze vormen , zonder het voorvoegsel ge , zijn oorspronkelijker. 30. Zain , hem ; zie vs. 30 bl. 114 II. De tongval van het dorp Scheveningen behoort eveneens tot het strandhollandsch, en is niet minder merkwaardig en in sommige op­zichten nog oorspronkelijker en zuiverder dan de tongvallen van Katwijk en Noordwijk aan zee. Hot scheveningsch wijkt eenigszins meer van het kat- en noordwijksch of als deze beide laatste tong­vallen onderling verschillen ; nog meer natuurlijk van het zandvoortsch. Het scheveningsch is vooral ook merkwaardig om de e}genaardige uitspraak der ui en ij; terwijl in de andere strandhollandsche tong­vallen cle modern hollandsche en nederlandsche uitspraak dier klanken nog overdreven wordt en nog breeder gehoord wordt d an in 't nader landsch reeds het geval is , terwijl de ij te Katwijk tot ai wordt en de ui te Zandvoort tot oi, is het tegenovergestelde te Scheveningen het geval. De hedendaagsche scheveningsche uitspraak dier klanken staat nader tot de oude en zuivere uitspraak van lange u en lange i , zonder echter zoo volkomen die klanken te doen hooren , als dit b. v. in Friesland en Zeeland geschiedt. De Scheveningers spreken deze klanken zoo smal, zoo ingeknepen mogelijk uit ; de spelling buk , voor 't nederlandsche buik eus voor Buis , dik voor d ijk , enz. komt wel bet naaste bij de scheveningsche uitspraak ; toch klinken deze klanken niet zoo kort als door buk en dik wordt afgebeeld ; de ware uitspraak ligt tusschen bunk en buk , diik en di!; in. In andere woorden luidt de nederlandsche ij ook ongeveer als w of als de fransche ai. De h wordt te Scheveningen in den regel ook uiterst flauw of in 't geheel niet uitgesproken en soms ook verkeerd geplaatst. Daarenboven wordt bet scheveningsch zeer sterk op een zingenden toon gesproken , nog meer dan de andere Strandhollanders dit reeds doen. De blatende klank die in alle strandhollandsche tongvallen de volkoinene vervangt , belt in let scheveningsch nog sterker haar de e over dan in de andere dialecten dezer groep het geval is ; viceder,, vader , klinkt b. v. in het platste scheveningsch bijna als veder. In den Overijsselschen Almanak voor oudheid en Let­ t er en, jaargang 1846 , komt een stuk voor dat op uitmuntende wijze in den echten spreektrant der scheveningsche visschers en in hun tongval geschreven is door C. GEBEL getiteld V er h a a l e e n e r , gebeurtenis te Scheveningen in den jare 1697 en tevens van den zelfden een vers De o r k a a n, dat uit den card der zaak echter slechts in den tongval, niet in den spreektrant der Scheve­fingers geschreven is. 122. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP SCHEVENINGEN. Medegedeeld door den heer T. DE JAGER , directeur van het rijks- telegraaf kantoor te Leeuwarden. December 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was 'eris 'n man en die ad twie zeuns. 12. En de jongste van die twie zee teuge z'n vader : weder ! zeed i, gee' mauen me d&eel, daeaur ik recht op eh. En z'n weder deeelde de boel of voor zaeaen en z'n broer. 13. En 'n dag o'-wat clamor nac , is de jongste zeun toe-d -i de boel mi' mekaar ad , nae 'n vort ofelege land ereze en da aer aal i alles wat i ad , in overdaedichaid d'r Fleur ebrocht. 14. En toe-d-i alles verteerd ad , toe kwam d'r 'n groate ongersnoad in dat land en toe begon i gebrek te lije. 15. En toe ging-d-i n e 'ri burgermens van dat land en die stierde-d-em nae z'n wei om z'n varrekes te oeie. 16. En i ad z'n buk wel grae rg wulle volle mit 't freie van de varrekes, mseaer d'r was gien mens die 't an 'm gaf. 17. En toe-d- nae begon te denke , zei-d-i bij z'n aige : oeveul knechs van me wieder ewwe d'r iet rikkelik broad om te ete en ik kom om van de-n-onger. 18. Ik sel opstaeaen en nae me vaeder toe gaeaen en ik sel teuge-d-em zegge : weder ! ik ew ezundigd teuge de-n-ernel en teuge jou. :19. En ik ben iet maaaer waeaerdig je zeun enoemd te worde ; ls-n-ik mieaer knecht bij je weze. 20. En toe stong-d-i op en gong nw z'n vacder toe. Z'n vreder zag 'm al in de vorte ankommen en die vloog toe gans ontdar .uem nac-d-em toe , pakte-n-ern om z'n als en zoende-d-ern. 21. En toe zee de zeun teuge z'n vaeder : vacder ! zeed -i , ik ew ezundigd teuge de-n-emel en teuge jou ; ik ben iet maaer wamrdig je zeun enoemd te worde. 22. Maar z'n v;eder zee tEuge z'n volk : lang dur;delik 't beste goed en (loet em dat an , en doe 'n ring an z'n and en geef em schoene an z'n biene. 23. En langt 't vet emeste kall'f en slaaact 't ; lx-me ete en vroalik weze. 24. Want deuze zeun van me was doad en nou is i weer levend eworde ; ij was verlore en i is weerom ekomme. En toe wiere ze vroalik. 25. En de man z'n ouste zeun die was op 't land, en toe (lie . nae eus ging , oarde-n-i ze zinge en danse. 26. En toe riep-d-i ien van z'n vacders knechs en vroeg-d-ern wat of 'r te doen was. 27. En toe zee die knecht teuge-d-em : wel ! je broer is weerom ekomme en nou awl je vaeder 't vet emeste kalf esloge , omdat i blij was dat i z'n zeun weer gezond weerom moch zien. 28. Maar toe wierd i kwaeaed en wou d'r iet inkomme, en toe ;;ing vacder eme beuten toe en smeeekte-d-em. 29. Maar i zee teuge z'n vzeder : ik ew al zoa veul jacre bij je-n-ediend en ik ew nog noait je gebod overtree en j' ew macacn nog noait 'n bokje-n-egeve om mit me kammervcacs eris vroalik te weze. 30. Maar non deuze zeun van je ekommen is , die je boel bij de vroului a:et deur ebrocht, ei je 't vet emeste kall'f voor-d-em esloge. 31. En toe zee z'n vacder teuge-d-em : jooi ! jij ben altaid bai me , en al wat van maaal is , is van jou oak. 32.. Daeaerom pgst 't om vroalik en blij te weze, want, je broer was doad en i is weer levend eworde ; ij was verlore en i is weerom evonde. AANTEEKENINGEN. De ce heeft den blatenden klank tusschen a en e in, maar helt meer naar de e dan naar de a over , terwiji de ace integendeel 't meest naar de a overhelt. De kg van deeel enz. , wordt , tweelettergrepig en gerekt uitgesproken ; men laat eerst een dui-delijk scherpe, opene, gerekte e hooren, en lad dien klank door een toonlooze e volgen. De oa luidt als de friesche en engelsche twee-klank oa in boat, enz. 11. Twie, twee, even als gien, geen, biene, beenen, enz. ; zie vs. 11 bi. 124 II. 12. Mcecen, mijn, mij, even als zcecen, zijn, enz. als de nadruk op deze bezittelijke voornaamwoorden valt. ZceQen, zijn, in plaats van hem; zie over deze verwisseling vs. 12 b1.103 II op van z'n. 13. 0'-wat, verkorting van of wat. Mi' mekaar, verkorting van mit, met, bij elkander. Vort, ver ; zie vs. 13 bl. 76 II op vort. Ereze, gereisd, is eigenlijk het verleden deelwoord van rijzen, niet van reizen; van dit laatste is 't gereisd, en zou alzoo in het scheveningsch moeten wezen ereisd. Deze verwarring van rijzen en reizen is onder de Hollanders zeer gewoon, omdat zij geen onder­scheid in de uitspraak ma. ken tusschen ei en 15. Stierde -d-em, staurde hem ; zie vs. 14 b1.124 II. De Schevenin-gers voegen dikwijls een d tusschen de verschillende woorden, voor de zoetvloeiendheid, waar de andere Hollanders een n plaatsen. B. v. voor het gewoon hollandsche stuurde -n-em, het scheveningsche . stierde-d-em, voor zoende -n-em, zoende-d-em, enz. Oeie, hoeden. 16. Nulle, willen ; zie 11 bl. 118 II. 17. let, niet; zie 4 bl. 117 II. Rikkelik, rijkelijk. 'Lie vs. 31 bl. 113 II. 18. . Sel, zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 19. Loe-n-ik, laat ik ; zie vs. 19 bl. 114 II, 20. Stong, stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. Vorte, verte ; zie vs. 13 hier boven op vort. 2`:. Sc1ioene an z'n Wow, zie vs. 22M. 28 II op skoenu=. 23. Langt, krijgt ; langen is bijna overal in de volkstaal van Nederland, meer of minder algemeen in gebruik, zobwel voor krffgen, als voor geven , reiken , aan-of toereiken aaugeven, enz. , Sh2wt, slaeht ; slaan en slachten zijn oorspronkelijk geheel de zelfde woorden. Dus noemt men ook in Nederland eon vleesclthouwer afwisselend in de eene plaats slager en in de andere slacltter; beide vormen zijn even good. Lie vs. 27 bl. 67 II. Lw-me, verkort van laite we, laten wij. 25. Eus, huffs ; de eu heeft ongeveer den zelfden klank als do tweede eu van 't fransche heureusement; zie vs. 25 bl. 56 II, vs. 25 bl. 99 II en vs. 25 bl. 132 II. 27. Esloge, geslacht of geslagen ; is even als gesloge, ook elders in Zuid-Holland (Rotterdam) in gebruik. Lie hier boven vs. 23. 28. Beuten, buiten ; zie vs. 25 hier boven. 30. Non , nu , is een zeer merkwaardige, gewis zeer oude vorm, die overal elders in Nederland uitgestorven is, behalve to Vlaardingen, waar nom en to Soest (misschien ook elders in Eem­land) waar noeng in gebruik is. Het is het zelfde woord als het hoogduitsche nun, en komt mij voor van fiankischen oorsprong to zijn; friesch of saksisch is het althans niet. Zoowel in de schrijftaal als overal elders in Nederland in de spreektaal, kent men slecbts de saksische en friesche vormen (nu, noe en nou) van dit woord. 31. Jooi, bijna als joei klinkende, een verkorting van jongen, is onder de scheveninger visschers zeer stork in gebruik. Le spreken elkander veelal met jooi of joei aan en hun vrouwen met troos (troost). Golfs vreemden, niet-Scheveningers, gebruiken dikwijls in navolging en half in scherts, dit woord om een scheveninger vis­scherman aan to spreken. Lie vs. 31 bl. 114 II. Altaid Lai ; hier neemt de ij den aiklank aan, omdat de nadruk stork op daze woorden valt. De tongval van 's Gravenhage staat in eenige opzichten, onder de tongvallen der hollandsche steden, geheel op zieh zelven. Het haagsch wijkt niet zoo zeer van andere hollandsche tongvallen of door eigene woorden en vormen als wel door de eigenaardige uit­spraak van eenige klinkers en twee- on drieklanken. Zoo worden de volkomene o en e zeer volmondig uitgesproken en zweemt doze e in veel woorden stork naar de ai, even als die o naar de a overhelt en ongeveer als ao, in een klank, of als een zeer heldere, gerekte o wordt uitgesproken. Maar de ei, ui en ou en ij worden in het haagsch integen­deel met eon zeer kleine mondopening voortgebraoht, w4ardoor doze I,. 9 klanken iets engs of benepens, iets zeer kennelijk haagsch verkrijgen ; de ei luidt op haagsche wijze uitgesproken, als eon gerekte fransche e ongeveer ; ook met de ij is dit het geval ; de ui klinkt als eui, dat is de fransche eu van heureusement met een korte, onvolkomene i tot naslag. Hoe platter de uitspraak to 's Gravenhage, hoe minder men in dozen klank de i laat hooren. De ou klinkt zeer dof en nadert een weinig naar de doffe, volkomene o, zelfs eenigszins naar de oe. De haagsche tongval heeft ook voor sommige zelfstandige naam­woorden een eigenen meervoudsvorm ; zoo maakt men er van meid meides, van kip kippes ; schoppen en harten (in 't kaartspel) zijn in den Haag schoppes en hartes, enz. Maar, hoewel doze afwijkende meervoudsvorm vooral to 's Gravenhage stork in gebruik is, kort hij toch ook in andere zuidhollandsche tongvallen, b. v. in den rot­terdamschen, voor. Verder kenmerken de Hagenaars zieh door een zeer langzame en sleepende en zeer gemaakte manier van spreken ; het echte haagsch kan met recht »lamlendig" worden genoemd. Het geeft in dit op­zieht niets toe aan den tongval van den »lassen wever (zie bl. 110 II), waarmede het trouwens de meeste overeenkomst heeft. Even als de echte Haarlemmers uit de meer ontwikkelde standen, ofschoon ze niet oud haarlemsch, maar modern hollandsch spreken, toch steeds aan hun »haarlemsche 1" zijn to kennen, zoo herkent men den Hagenaar even • licht, al spreekt hij anders modern hollandsch, aan zijn dikwijls onuitstaanbaar langzame, sleeperig-slaperige, gekunstelde wij ze van spreken. Men moet een echt haagsch kameniertje, de nieuwe zijden japon van haar »mevrouw" hebben hooren bewonderen met den uitroep : wat reuist die zzee ! (wat mischt die zijde) om zieh van het gekunstelde, lamlendige van den haagscheii tongval eon begrip to kunnen maken. Dat overigens de . eigenaardige haagsche euiklank voor ui niet nieuw is, en dat doze klank zelfs in geschrifte wel gebruikt is, be­wijst het titelblad van het werkje : Missive a e n D. Balthazar Bekker in 't korte ontdekkende de gronden van sffjn misgrepen, dat in 1692 uitkwam in 's Gravenhage bij Barent Beek, woonende op 't Speuy. 123. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN • TONGVA.I. VAN 's GRAVENHAGE. Nedegedeeld door den hoer W. J. VAN ZEGGELEN, letterkund.ige to 's Gravenhage. Januari 1871. (In nederlandsehe spelling.) 11. D'r was eris 'n man en die had twai zauue. 12. En dc jongste van de twai zee teuge z'n vader : vader ! gaif mecn 't dail van 't goed, dat meen toekomt. En toe dailde de vader z'n goed onder lieuil.li. 13. En niet veul Jage d'rna, toe de jongste zaon alles bei; t iiekaar had gehakt, is-t-i weg geri;eze na 'ii ver afgelaige land en toe haif-t-i daar z'n goed d'r deurgebroclit in 'n aoverdadig laive. 14. En toe- d-i alles vertaird bad, toe kwam d'r 'n graote lion­gersnaod in dat zellefde land, en toe beaon i gebrek te 1666. 15. En toe ging i pain en vervoegde zieh bee ain van de bur­regers van dat land, en die nian stuurde 'in na z'n land om de varrekes te hoeie. 16. En toe wou-d-i z'n beuik vulle met 't voer dat de varrekes atte ; maar gain tens gaf 't em. 17. Toe kwam-d-i tot nadenke en toe zee-d -i in z'n 66äe : hoe­veul booie van me vader hebbe 'n aovervloed van braod en ik verga van honger. 18. Ik zel opstaan en na m'n vader gaan en ik zel teuge 'in zegge : vader ! ik hep gezondigd teuge, den haimel en teugen u. 19. Nou ben 'k niet mair waardig om je zaon. genoemd te worde; maak me as ain van je booie ! 20. En toe stong i op en gong na z'n vader. En toe-d-i nog ver van z'n vaders heuis van daan was, zag die oue man 'm. al ankomme, en die werd toe zoo erreg met 'm bewaoge, dat i na 'm toeliep, 'm om z'n hals viel en 'm zoende, 21 . Maar de zaon zee teugen 'm : vader ! zeet i, ik hep gezon­digd teuge den haimel en teugen u, en nou ben 'k niet mair waardig om je zaon genoemd te worde. 22. Maar z'n vader zee teuge z'n booie : breng hier 'ris gau 't beste klaid en doet 't 'm an, en gaift 'm 'n ring an z'n hand en schoene an z'n voete. 23. En brengt 't gemeste kall'f en slacht 't ; late me aite en vraolik weze. 24. Want deuze zaon van me was daod en nou is-t-i wair laivendig geworde ; hee was verlaore en nou he-m-'m terug ge­vonde. En toe begonne ze vraolik te weze. 25. En z'n ouste zaon was in 't veld, en toe die kwam en dicht bee 't heuis was, hoorde-n -i 't gezang en 't gedans. 26. En toe riep-t-i ain van z'n vaders knechs om bee 'm te komme, en toe vroeg-t-i wat 'r te doen was. 27. En die man zee toe : je broer is terug gekomme en nou had je vader 't gemeste kall'f geslacht omdat i 'm wain gezond on. tfange haift. 28. Maar toe wier i kwaad en i wou niet in heuis komme ; toe kwam z'n vader na beuite na 'm toe, en bad 'r 'm om. 29. Maar hee zee : keek 'ris, vader ! ik dien u nou al zao veal jare en nog naoit lieb ik u gebod aovertree en u hep meen nog naoit eris 'n bokki gegaive om der met me vrinde vraolik mai te weze. 30. Maar nou deuze zaon van je gekommen is, die je goed mit hoere d'r deur hail gebrocht, nou heb je voor zeen 't gemeste kall'f geslacht. 31. En toe zee de vader teugen 'm : m'n kind ! jee bent altoos bee m'n en alles wat ik hep is voor jou ! 32. Daarom moste we nou aok vraolik en blee weze, want deuze zaon van me was daod en non is-t-i wair laivendig geworde ; lice was verlore en nou is-t-i terug gevonde. AANTEEKENINGEN. De ai, waar doze klank in de plaats van een volkomene e staat , moet . vooral niet volkomen , niet te duidelijk uitgesproken worden de volkomene a belt ietwat naar de blatende cu over ; de ee klinkt als een gerekte fransche e; de eui klinkt als de tweede eu van 't fransche heureuseynent met een flauwen naslag van onvolkomene i. Dc; ao moet niet op de friesche wijze als een tweeklank worden uitgesproken , maar als een gerekte, zeer heldere, scherpe o. 12. Heuilli., hunlieden, hun, hen ; zie vs. 23 bl. 114 II op juili. 13. Gerddze, gereisd ; zie vs. 13 bl. 128 II op ereze. 47. Booie, boden, dienstboden ; zie vs. 17 bl. 84 II. 18. Zel, zal; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. Stong, stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. 29. U hep, gij hebt ; zie vs. 12 bl. 83 II op geef u. 30. Voor zddn, voor hem; zie vs. 30 bl. 114 II. De landstreek ten zuidwesten van 's Gravenhage en bewesten Delft gelegen, de dorpen Loosduinen, Monster, 's Gravesande, Naaldwijk en ter Heide dus, met de omstreken daarvan, bevattende, draagt den naam van het Westland. Do tongval van het Westland wijkt eenigs­zins af van de andere tongvallen die men ten platte lande in Zuid-Holland benoorden de Maas spreekt. In sommige opzichten nadert het westlandsch meer naar de overmaassche tongvallen en de nit­spraak der klinkers en klanken is in 't Westland over 't algemeen beter en zuiverder • dan b. v. in Rijnland. In enkele westlandsche woor­den nadert de klank tot de aloude uitspraak, even als to Scheve­ningen. Zoo zeit men er : hij weunt an den dik, voor : hij woont aan den clijk ; ook rik, voor : rijk ; gelik hebbi, voor : gelijk hebt gij ; kik eris, voor : kijk eons ; zoo ook buk, voor : buik, sukker, voor : suiker, enz. In deze woorden klinkt de i tusschen zuivere lange i of ii en onvolkomene i in, en evenzoo de u tussehen zuivere, lange u en onvolkomene u in. Rik, voor : rug, b. v. hij heit pijn in z'n rik, en ga je met, voor het gewoon hollandsche : ga je mee, behooren ook tot het westlandsche taaleigen en zijn oude, meer met 't friesch overeen­komende vormen. De tongval van het visschersdorp ter Heide behoort tot cle strand­ hollandsche groep, maar wijkt toch nog al van de andere strand­ hollandsche tongvallen af. Het vormt een overgang van het eigen als het zandvoortsch-lijke strandhollandsch tot hot westlandsch, even dien van het strandhollandsch tot het kennemerlandsch uitmaakt. 124. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN BET DORP 's GRAVESANDE. Medegedeeld door den heer A. DE VLETTER, hoofdonderwijzer te 's Gravesande. December 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was 'is 'n man die twee zeuns had. 12. D'r koerakter schulde nog al vat van mekaar. Den puste was 'n bedaarde jonge, maar de jongste was net andersom, en die vroeg 'is op 'n goeie morgen an z'n vader om z'n moeders bewijs ; en of z'n vader 't hum al moth afraaie, dat holp nimmen­dal. Hij wou den hort op, zee-d -i. En op 't lange lest, deur z'n zanikke en dreine, mos z'n vader wel toegeve en zoo kreeg-d -i z'n zin. 13. Nou pakte-n-i met 'n paar dage al gou z'n heele boeltje bij mekander en gong toe an 't reize zoo ver as-t-i maar kon van huis of. Hij nam 't 'r in dat vreemde land goed van, ja ! meer as goed, want hij leefde d'r schandalig van en brocht al z'n duite d'r met zuipen en hoerejagen deur. 14. Zoo rocht i afgerazend gou z'n heele boeltje kwijt, en toe alles op en weg was, kwam d'r onderdewijl 'n ofgedekselse hon i was, eu zoo ke' je best begrijpe dat-gersnood in dat land, daar 'r zonder geld nie veul voor 'm te bikke viel. Op 't lest most -i honger leie. 15. Toe most-i bedele bij de mense en een van hulli stuurde-n-em na z'n land om de varkes to hoeie. 16. En dukkels had i zoo'n honger dat i z'n buk wel gram zou wille vulle met de spoeling die de varkes vratte ; maar dat kos i nog geen eens krijge ; niemand was 't 'r (lie 'r hum wat van gaf. 17. Non begos-t-i eindelik tot z' n zellevers le kommen en toe docht-i an z'n vader en toe zee-d -i bij z'n eige : hoeveul arrebeiers van me vader hebbe meer as genog en ik vergaai van den hunger ! 18. Ik zel opstaan en na me vader gaan en ik zel teugen 'rn zegge : vader ! ik heb me erg siecht teugen je gedrage en mij zwaar bezondigd teugen ons lieven Heer. 19. Ik verdien 't niet je zeun langer te Niete ; maar och, geef me toch nog maar 'n plaassi onder je arbeiers. 20. En i stong op en i dai zoo as-t-i gezeid had ; hij gong na z'n vader. En toe-d -i nog 'n heel end van de weuning of was, zag z'n vader ' .m al ankomme en toe die mork hoe-d-i 'r uitzag, kon-d-i z'n eige volstrekt nie goed houe zoo'n metlije had i met 'm ; hij liep 'rn in 't gemoet, viel 'm om z'n hals en kuste-n-em. 21. Daardoor roch de zeun heelemaal van z'n stik ; zoo ies had i nie kenne denke. Hij zee : vader ! ik heb gezondigd teuge den hemel en teuge jou en 'k ben 't nie waard je zeun te hiete. 22. Daft verstong z'n vader niet eensies. Hij zag alleenig maar dat z'n zeun d'r zoo verfonfaaid, zoo elendig belazerd uitzag en riep daarom an z'n knechs : breng in 'n ommezientje de beste kleere die je vinde ken en doe z' em an, en geef 'm 'n goue ring an z'n vinger en schoene an z'n voete. 23. En haul 't vetgemeste kalf en stach 't en late we-n-ete en vroolik weze. 24. Want deuze zeun van me was dood en nou is-t-i weer levendig geworde ; ik had 'm verlore en nou is-t -i verom gevonde. En toe begonne ze pret te make. 25. Toe dat zoo plaas had, was den ouste zeun in 't veld ; en toe die van 't land kwam en dichte bij huis was, hoorde-n -i 't ge­zang en 't gedans. 26. Hij had 'r niks geen bezwei of, wat dat mos beteikene ; daarom riep-t -i een van z'n vaders knechs en vroeg wat of dat Jeve beduie mos. 27. En die zee teugen 'm : wel ! zee-d -i, je broer is verom ge­ komme en daarom heit je vader 't vetgemeste kalf geslacht, omdat 'm fris en gezond verom heit gekrege. 28. Maar dat leek 'm nou niks ; hij wier d'r danig kwaad om en in in kwaadheid verdeiden -i 't om in huis to kommen ; daarom gong z'n umher na m toe en soehattc-n- rn. 29. Maar hij zee teuge z'n vader : kik eris ! ik dien je non al zoo veul jare en 'k heb nog nooit je gebooie overtree, en nog nooit heb* je m'n ies gegeve, zels nog geen geitebokki, dat ik mi' me vrinde 'ris vroolik moch weze. 30. Maar nou dat zeuntje van je 't huis gekommen is, die je goed mit hoere d'r deur heit gebrocht, nou ke' je wel uithale ! Non mot 't gemeste kalf d'r an geloove ! 31. Toe zee z'n vader : och, me kind ! je ben ommers altijd bij me, en al wat ik heb is van jou ! 32. Daarom mos-i nou vroolik en blij weze, want deute broer van je die was dood en nou is-t -i weer levendig geworcle ; hij was verlore en non is-t -i verom gevonde. AANTEEKENINGEN. 12. D'r koerakter, hun karakter ; verknoeid basterdwoord van 't fransche caractere, inborst , geaardheid. Schulde, scheelde, verscheelde ; soms ook wel geheel on,gelij l. -vloeiend schol. Zie vs. 14 bl. 108 II. Moeders bewijs, moeders erfdeel, is ook elders in Holland in gebruik ; zie vs. 12 bl. 26 II en vs. 12 hl. 30 II. 14. Rocht,, raakte, geraakte ; deze onregelmatige vervoeging is ook elders in Zuid-Holland, b. v. to Rotterdam, in volle geb.riailc en goed nederduitsch tevens. Zie vs. 14 bl. 108 II. Leie, lijden, eigenlijk leiden ; deze verwisseling wordt door de holland-sehe uitspraak van ei en ij veroorzaakt. Zie vs. 13 bl. 128 II op ereze. 15. Hulli, hun-of henlieden. Zie vs. 12 bl. 133 II. 16. Dukkels, dikwijls. Spoeling, varkensvoer ; aan dit woord bemerkt men de nabijheid van Schiedam. Kos, in afwisseling met kon in gebruik, wijst op het frankische bestanddeel in de hollandsche volkstaal, dat sterker op den voorgrond treedt , naarmate men zuidelijker in Holland komt. Zie vs. 14 bl. 113 II op begos. 17. Begos-t-i, begon hij ; zie de vorige aanmerking. 18. Zel, zal ; zie vs. 18 bi. 47 II. 20. Stong, stond ; zie vs. 20 bi. 47 II op stong. Dai, deed. Mork, merkte, bemerkte, te Leeuwarden murk, is goed ne der - duitseh. Zie vs. 14 bl. 108 II. In 't ,gemoet; zie vs. 20 bl. 125 II op in. 't emed. 26. Bezwei , even als het , bijna overal in Nederland , in den zelfden zin in de volkstaal meer gebruikelijke belul of benul , een woord waarvoor in het geijkte nederlandsch de vertaling ontbreekt , en dat men in die taal slechts omschrij ven kan. De oorsprong van het west­landsche bezwei is mij onbekend. 28. Verdeien , is even als verpo ffen , verdraaien , enz. een krachtig woord uit de taal van het nederlandsche yolk dat men in 't geijkte , nederlandsch slechts door omschrijving kan vertalen. De afkomst van ver­d eiii of liever van verdijii, zoo als men het , zuiverder , te Leeuwarden uitspreekt , is mij onbekend. Soebatte-n-em, smeekte hen : zie vs. 28 bl. 70 II. De tongval van de stad Delft biedt weinig opmerkelijks aan. In het algemeen wordt te Delft een vrij kleurloos hollandsch gesproken ; het is modern hollandsch , eenigszins mar de haagsche uitspraak over­hellende. De tongval der boeren in Delftland is nagenoeg gelijk aan dien van 't Westland ; hij nadert in sommige opzichten tot het rijnlandsch. Over het geheel genoffnen gaat de tongval van bet platte land in 't midden van Zuid-Holland, hoe langer hoe meer in het moderne hollandsch over en levert tegenwoordig weinig eigenaardigs meer op. In sommige dorren, die teer nabs de steden liggen en gedeeltelijk door stedelingen bewoond worden , als Voorburg , Soetermeer en Zeg­waart l>ij 's Gravenhage , Soeterwoude en Oegstgeest bij Leiden enz. wordt bijna niets anders dan modern hollandsch gesproken. In de dorpen die meer oostelijk , naar den kant van Gouda liggen , nadert de tongval meer naar de goudsche uitspraak. Deze goudsche tongval die ook door den geringen man in de stad ter Gou of Gouda wordt gesproken, (ofschoon het goudsch ook hoe langer hoe meer voor 't moderne hol­landsch verdwijnt) wijkt slechts weinig of van het rijnlandsch (zie b1.106 II) ; alleen de h wordt te Gouda en omstreken zeer mishandeld, gewoonlijk weggelaten en soma ook uitgesproken waar ze niet behoort. Maar ook deze eigenaardigheid van den goudschen tongval verdwijnt meer en meer. Het heeft mij , tot mijn spijt , niet mogen gelukken , een proeve van den tongval der stad Gouda of van eon der dorpen uit den om-trek dier stad machtig te worden. De tongval van het oostelijkste deel van Zuid-Holland namelijk , van de Alblasserwaar d en van 't land aan de geldersche grenzen tusschen Vianen en aorinchem gaat zeer geleidelijk van den gewonen hollandschen tongval in het geldersch van de Neder-Detuwe over. Reeds in den omtrek van het stedeke Nieuwpoort is deze overgang naar het geldersch te bespeuren , vooral in de uitspraak der ui als zuivere , lange u en der ij als zuivere , lange i. Overigens komt de tongval van dat gedeelte van de Alblasserwaard nog bijna geheel met het gewone , zeifs met het moderne hollandsch overeen. 125. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP GROOT-AMMERS. Medegedeeld door den heer H. A. VERMEULEN , hoofdonderwij zer to Groot-Ammers. Januari 187'1. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was 's 'n man en die had twee zeuns. 12. En de jongste zei teugen z'n vader : vader ! geef me m'n .erfporsie. En de vader deelde-n- 'r 't good. 13. En toe de jongste zeun alles bi mekander gegaard had , is hi kort daarna weg gereisd na 'n vor land en daar heit hi z'n goed in overdaad d'r deur gebrocht. 14. En toen hi alles verteerd had , kwam d'r 'n groote hongers­nood in dat land en hi begon gebrek to lijen. 15. En hi gong heen en vervoegde-n-em bi een van de burgers van dat land en die stuurde-n-em na z'n land om de verkens te hoeien. 46. En hi wou wel graag z'n buuk nulle met 't voer dat de verkens aten, en geen meris gaf 't em. 17. Toe kwam hi tot z'n zelve en hi zei : hoeveul daggelders van m'n vader hebbe brood zat en ik verga van longer. 18. Ik zel opstaan en na m'n vader gaan en ik zel teugen 'm zegge : vader ! ik he' gezondigd teugen den hernel en teugen. jon. 19. En nou bin ik nie meer waard je zeun genoemd te worde ; laat me maar daggelder bi je weze. 20. Toe stond hi op en hi gong na z'n vader. En toen hi nog ver van em of was , zag z'n vader 'm al ankomme en die kreeg rneelije mit 'm ; hi liep naar 'in toe , viel 'm om z'n hals en zoende-n-em. 21. En de zeun zei teugen 'm : vader ! ik he' gezondigd teugen den emel en teugen joe en ik bin nie meer waard je zeun genoemd te worde. 22. Maar de vader zei teuge z'n knechs : breng me m'n beste kleere en doe ze 'm an en geef 'n ring an z'n hand en schoene an z'n voete. 23. En breng 't vette kalf en slacht 't en late we ete en vroolik weze ! 24. Want m'n zeun hier was dood en hi is weer levend geworde; hi was verlore en hi is gevonde. En toe begonne ze vroolik te weze. 25. De man z'n ouste zeun was op 't veld en toen hi bi 't huus kwam , hoorde hi 't gezang en gedans. 26. Toe riep hi een van de knechs en vroeg wat dat was. 27. En die zei teugen 'm : je broer is gekomme en je varier heit 't gerneste half geslacht , omdat i 'm gezond weerom heit. 28. Maar hi wier boos en wou niet binnengaan ; toe gong z'n vader naar em toe en bad 'r em om. 29. Maar hi zei teuge z'n vader : ik dien je nou al zooveul jare en ik heb altiid je zin gedaan en je heb me nooit 'n bokje gegeve om mit me vrinde vroolik te wezen. 30. Maar nou deuze zeun van je gekomme is, die je goed mit heft , nou heb je voor 'em 't vette kalfhoere d'r deurgebrocht geslacht. 31. Toe zei de vader teugen 'm : kind ! je hint altiid bi me en al 't mijri is 't jou. 32. Je most ook vroolil: en blij weze, want je broer was doorl en hi is weer levendig geworde ; hi was verlore en hi is monde. AANTEEKENINGEN. 31. Mijn en jou , het mijne en het uwe , voor het gewone miin of ryn'n, en joe•, omdat er hier de nadruk op valt. Verder oostelijk in dit gedeelte van Zuid-Holland , to Vianen Asperen , Heukelom en Leerdam , nadert de tongval stork tot het nederbetuwsch en gaat daar eigdelijk geheel in over. Ook met den tongval van de stad Gorinchem is dit het geval ; tevens helt deze tongval ook sterk tot den noordbrabantschen tongval van het Land van Altena en van Heusden over , even als ook de geldersche tongval van de Bommelerwaard doet. De tongval van Gorinchem of Gorkum komt eigenlijk geheel met de ligging dozer stad op de grenzen van drie gewesten overeen , want dit dialect vormt een overgang van het hollandsch zoowel tot het brabantsch als tot het geldersch. En omdat bet brabantsch en evenzeer het geldersch uit de Betuwe , een fran­kische tongval is on het hollandsch ten deele ook frankisch is , zoo kan men den tongval van Gorinchem eigenlijk niet tot de friso-frankische tongvallegroep rekenen, maar behoort dit dialect corder in de zuiver frankische tongvallegroep van Nederland een plaats in to nemen. Vooral de zware frankische uitspraak der volkomene a als oa, en de verkleinvorm Jae en sloe wijzen aan den tongval van Gorinchem eon plaats aan buiten de eigenlijke hollandsche tongvallegroep. Ook to Gorinchem wordt , even als in alle andere nederlandsche en vooral hollandsche plaatsen , hoe langer hoe meer modern hollandsch gesproken en de oorspronkelijke tongval verdrongen. 126. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD GORINCIIEM. Medegedecid door den heer P. VAN ZUTPHEN , i,c Gorinchem. November 4870. (In nederlandsche spelling,) '1.Dear was 'is 'ne man mi' twee zoons. 12. En de jongste jonge zee teugen z'n voader : voader ! git' rn' n asteblieft m'n wettige porsie van 't goed da' me toekomt. En toe decide de voader z'n goed. 13. En mar kort doarop pakte de jonge z'n boeltje bij rnekoar, reiscl :; noa verre landen , en leefde doar zoo lekker en liederlik , da' i 'r alles glad deur lapte. 14. En toe de boel op was, kwam 'r net 'n hongersnaod in da' land , zoodat i vergong van gebrek. 15. Wa' most i doen ? Hij verhuurde z'n zelve Boar bij den cen of ander, en toe most i 't veld in , om op de verrekes te passe. 16. En i zou groag z'n hart is hebben opgehoald oan de verrekeskost; roar ze lieten 'rn stillekes fluite. 17. En toe i 'is mi' z'n zelve begon te proate , zee i : hoeveul knechs hebbe bij voaders volop braod en ik Iij hier zoo'n oakelig gebrek. 18. Ik wil voaders weer op goan zuke en 'k zel teugen 'rn zegge : voader ! 'k heb zoo siecht geleefd dat 't schande-n-is veur d'n hemel en veur jou. 19. En 'k ben nie meer werd 'n kijnd van oe te zijn ; verloag me mar tot oew kriecht asteblieft ! 20. En i sprong op en gong noa z'n voader: En toen i nog 'n endje van 'm of was, zag d'n ouste da' mooike al ankommen ; hij kreeg bitter meelije mi' z'n kijnd , holde noa 'm toe , viel 'in om z'nnen hals en gaf 'rn 'n zoen. 21. En de jonge zee teugen z'n voader : voaderke-lieve ! 'k heb d'n hemel en jou schande-n-oangedoan , en ge mo' mar geen kijnd meer teugen me zegge ; ik ben 't nie werd. 22. Mar z'n voader zee wel wat anders teugen z'n knechs ! tioal 'is gau , zee i , 't mooiste kleed en trek 't 'm 'is oan ! En 'n ring mot i oan z'n hand hebbe en doet 'm schocnen ok oan z'n voete. 23. En stik 't vette kalt ok mar daod ; want me zulle smullen en pret hebbe. 24. Omda' m'nne jongen op d'n hol was gegoan en nou weer Bove water is ; -- hij was op 'nnen dwoalweg en i is weer te recht, En doar begon de pret, 25. Nou was d'n ousle jonge net op 't land en tom i noa huis toekwam , doch i : wa' hoor 'k veur 'n gezing en 'n gedans ? 26. En doadelik riep i een van de knechs en vroeg 'm wat da' leven in huis beteekende. 27. En die zee : je bruur is terug en non heet d'n ouen heer 't vette kalf loate slachte , omdat i innen jonge gezond en wel weer 't huis heet. 28. Mar i wier kwoad en wou niet noa binne goan ; doaruxn soebatte z'n voader en zee : kom toch ! 29. Toe gooide hij z'n voader veur de voete : nou dien ik oe al zooveul joare en nooit ofte nimmer heb ik niks teugen ouwe zin gedoan , en toch mot 'k 't eerste sikske nog van oe hebbe om , 'is mi' m'n vrinde te smulle. 30. Mar pas is m'n bruur weer in huis , die jou goeie geld mi' gemeene vrolli hee' verdoan of ge slacht 't vette kalf nog wel veur 'm. 31. En hij zee toe weer : jongeske ! je bent ommers altij bij me en alles wat ik heb is veur jou ! 32. Ik mos wel blij en vroolik zijn ; want je bruur was zoo goed as daod en nou is i weer levendig ; hij was verdwoald en i is weer terecht. AANTEEKENINGEN. De oa is de zware , frankische a, die tusschen o en a in klinkt ; de ao klinkt als een zeer heldere , opene , scherpe , gerekte o, die eenigszins naar de a overhelt. 12. Gif , goof; zoo ook stik, stock, in vs. 22 , komt met de noord-brabantsche uitspraak overeen. 13. Da', dat, even als wa', wat, mi' , mit of met , enz. ; de gewoonte om de laatste letter van deze en soortgelijke woordjes niet uit to spreken , maar toch aan den klinker den zelfden onvolkomenen klank to laten houden , die aan geslotene lettergrepen eigen is , behoort tot het brabantsche , zeeuwsche en vlaamsche taaleigen. 17. Bij voaders , en ook in vs. 18. Voaders , voor bij vader en vader,; zie vs. 17 bl. 109 II. Zuke , zoeken ; ook in andere woorden spreekt men to Gorinchem op brabantsche wijze de oe als zuivere , lange u uit ; b. v. bruur, broeder ; vluke, vloeken. Lei, zal ; zie vs. '18 bl. 47 II. 19. Werd, waard , een echt frankisehe vorm. Kijnd , kind ; zie vs. 31 bl. 324 I. 20. D'n ouste , woordelijk de oudste , hier voor vader in gebruik; het is een gemoedelijk woordje dat men ook tegen iederen ouderen of hooger gestelden , in gemeenzamen spreektrant bezigt. Zie vs. 31 , bl. 404 I • op olle. Mooike , afgeleid van ynooi ? met den verkleinvorm ? Men zeit ook wel in Holland 'n leeliki, woordelijk leelijkje, voor leelijkert. 23. Stik , steek ; zie vs. 12 hier boven. 28. Soebatte , smeekte ; zie vs. 28 bl. 70 II. 29. Sikske , geitje , van sik , siik , zoo als men in vele streken van Nederland, ook in Friesland, de geit noemt en vooral roept ; dit sik schijnt mij toe afkomstig te zijn van het hoogduitsche ziepe. 'Lie vs. 29 bl. 408 I. 30. Vrolli , vrouwlieden , vrouwen. Zie vs. 30 bl. 329 I. Ge, verkorting van gij , behoort tot het frankische taaleigen. Zie vs. 31 bl. 321 I op gij. In het overige gedeelte van Zuid-Holland , behalve op bet eiland Over-Flakee (Flak-ee, ee= water), worden tongvallen gesproken, die te zamen een tamelijk afgerond geheel vormen, dat ik het hollandseh van de Maas , het maashollandsch noem. Dit maashollandsch spreekt men in het zoogenoemde Overmaassche , het Land van Overmaze , dat is op de eilanden IJsselmonde , Beierland met Strijen of de Hoeksche Waard , in 't Land van Putten en op 't eiland Voorne of eigenlijk Oost-Voorne met Itozenburg , en op het eiland van Dordrecht. Verder nog aan de zuidelijke en westelijke zoomen van de . Alblasserwaard terstond beneden de stad Gorinchem bij Hardinksveld beginnende en zieh over Sliedrecht en Papendreeht, langs den Kinderdijk en Al­blasserdam uitstrekkende. Eindelijk nog langs den noorder oever van de Maas , van (en met) de Krimpenerwaard tot den Hoek van Hol­land , langs Kralingen , Rotterdam , Delftshaven, Schiedam en Vlaar­dingen tot Maassluis. Het maashollandsch onderscheidt zieh in vele opzichten gunstig van de andere hollandsche tongvallen ; het is krachtig en degelijk in hooge mate en heeft niets van het flauwe , laffe , lij merige en gekun ­stelde van veel andere hollandsehe tongvallen , b. v. van sommige amsterdamsche dialecten, van het haarlemsch , het leidsch en vooral van het haagsch. Het maashollandsch Staat in dit en in enkele andere opzichten nader tot het strandhollandsch dan andere hollandsche tongvallen. De verschillende woorden worden in het maashollandsch goed op zich zelven uitgesproken, kort en kraehtig afgebeten en slechts weinig door ingevoegde letters aan elkanderen gelijmd. Daardoor moge het maashollandsch minder zoetvloeiend zijn dan 't ammsterdamsch, 't haagsch , enz. , het is daarom volstrekt niet minder welluidend het tegendeel is waar ; het maashollandsch klinkt aan vreemdelingen, aan niet-hollandsche Nederduitschers en aan Friezen veel beter in de ooren dan ander hollandsch. Van het lijmerige , gekunstelde haagsch, van het ontzenuwde , gemeene leidsch on haarlemsch , van het soe­perige amsterdamsch wendt de Fries , die nog niet door den fransch­hollandschen zwijmelsoes is aangetast en die , gelijk in den regel 't geval is , met een fijn taalgehoor is begaafd , dikwijls met walging het oor. Het maashollandsch echter , zoomin als het strandhollandsch, zal hem nooit hinderen noch zijn gehoor kwetsen ; veeleer zal hij met genoegen naar de korte en krachtige , heldere fiks rond afgebetene , klanken van het maashollandsch luisteren. Het maashollandsch onderscheidt zich weinig of in 't geheel niet door eigenaardige woorden van ander hollandsch en ook van de uit­spraak der klanken in dozen tongval valt weinig to zeggen. Men zou in dit opzicht het maashollandsch een tamelijk kleurloos dialect kunnen noemen , naardien de klinkers en klanken er zeer zuiver , volgens hun juiste waarde , worden uitgesproken , terwijl de klinkers en klanken in de andere hollandsche dialecten dikwijls geheel anders worden uitgesproken , dan de werkelijk beschaafde uitspraak van het hollandsch eischt. Dit vormt dus een negatief kenmerk van het maas­hollandsch. Maar een bijzondere eigenaardigheid van het maashollandsch is het stork uitgedrukte onderscheid in de uitspraak van de scherpe en zachte opene .e en de scherpe en zachte opene o. De echte Maas­kanter vergist zich nooit in de rechte uitspraak dozer klinkers terwijl in het overige Holland dit onderscheid in uitspraak veel minder wordt in acht genomen , ja , in veel streken en plaatsen , b. v. in een groot deel van Noord-Holland (Waterland) en to Amsterdam ge­heel wordt verwaarloosd , even als dit ook in Friesland gebeurt. De Friezen kunnen zelfs geen onderscheid h o o r en tusschen scherpe en zachte opene e en o, veel minder dus in de uitspraak dit onder­scheid doen uitkomen. Wat de uitspraak van doze e on o aangaat , en tevens wat enkele andere eigenaardigheden betreft , vormt het maashollandsch eon overgang van de andere hollandsche tongvallen tot het zeeuwsch en het vlaamsch. Ofschoon de klinkers en klanken in het maashollandsch over 't algemeen zeer zuiver worden uitgesproken , zoo heeft deze regel toch 4 ook zijn uitzonderingen. De ei en ook de ij hellen in eenige maas­hollandsche tongvallen zeer sterk naar de ai over ; vooral in den tongval van Rotterdam is dit het geval. Sommige eigenaardigheden in de uitspraak, die andere hollandsche tongvallen zoo zeer ontsieren, als het walgelijke gerochel dat de Amsterdammers, de Haarlemmers en anderen in de plaats der g doen hooren , de zoogenoemde haarlemsche 1, enz. zijn aan de tongvallen van de Maas geheel vreemd. In een woord, men kan van het maashollandsch met recht zeggen, dat het een kernachtigen, dege­lijken, levensfrisschen tongval is, die onder de verschillende hoi­landsche tongvallen de eerste plaats verdiende in te nerven. De spreektaal b. v. der echte Rotterdammers uit den deftigen burger-stand, verdiende wel als . richtsnoer voor een algemeene, beschaafde uitspraak van het hollandsch te worden aangenomen, en is waardig, zoowel de amsterdamsche en haagsche uitspraak, als ook het zooge­noemd moderne hollandsch te vordringen. Te recht noemt dan ook de taalgeleerde BILDERDIJK den omtrek der Maas : »de echte zetel van ons hollandsch." Natuurlijk oefent ook op het maashollandsch het moderne hol trachten vele Maaskanters, even als vele-landsch zijn invloed uit, en Nederlanders in alle oorden des lands, vooral vele stedelingen uit de voornaamste kringen, zooveel mogelijk modern hollandsch to spreken en hun tong to verkrachten. Toch is het getal dozer dwazen te Rotterdam en elders aan de Maas oneindig veel kleiner dan in andere streken van Holland 't geval is. De ijverige kooplieden, scheepsbouwmeesters, fabrikanten, zeelieden, enz. aan de Maas heb -ben het to druk en zijn te rusteloos werkzaam om op een ge­maakte wijze te spreken. Ze spreken »frisch voor de lever weg," Blecht en recht, eerlijk en rond, zonder vreemde en flauwe »snare­pijperijen" in hun taal to halen. Ze zijn er zooveel to beter om 127. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD ROTTERDAM. Medegedeeld door den heer Dr. A. DE JAGER, letterkundige to Rotterdam. December 1870. (In nederlandsche spelling.) ^1. D'r was ies 'n man die twee zeuns had. 1I,. 10 42. In de jongste zee teugen z'n vader : vader ! je mos me m'n porsie geve, die me toekomt van je goed ; in de vader gaf 'rn z'n porsie. 13. Derop pakten-i alles bai mekaar in gong er mee na 'n land heel ver uit-'e buurt. Daar leefden -i rojaal in brocht al z'n goed d'r deur. 14. Toe nou alles op was, ontstong er hongersnood in dat land in-i lee gebrek. 15. Non was goeie raad dier ! Hij nam z'n beenen op in gong na 'n hoer om z'n dienst te presenteere ; deuzen stierden-'m na z'n land om de varrekes op te passe. 16. Daar leed-i zukken honger dat-i vroeg om de spoeling uit-en troch te magge ete ; maar dat woue ze nog geen eens hebbe. 17. Toe kreeg-i berou in-i zee bai z'n aige : hoeveul knechs hait me vader, die volop ete hebbe, in ik stik van den honger. 18. Weet je wat ? zeed-i, ik ga weer na m'n vader toe in ik zel teugen 'm zegge : vader ! 'k heb me zwaar bezondigd t eug en God in teugen jou. 19. Ik verdien niet dat je me je zeun hiet ; la-me maar bai je weze net as 'n knecht. 20. Toe stong-i op en gong-i na z'n vader ; in z'n vader, net as of-i op-ten uitkaik stong, hat-'m gau in 't oog en kreeg mee-laie mit em ; hai liep na 'm toe en zoenden 'em. 21. Toe zee de zeun, zooveul as -i zegge kon : vader ! zeed-i, 'k heb me erg bezondigd teugen God en teugen jou, in 'k verdien niet je zeun te hieten ! 22. Maar de vader liet 'm niet eens uitspreke, maar zee teuge z'n knechs : haal me ies gau de beste kleeren uit 'e kast in doet 'm die an ; geef 'm 'n ring an z'n vinger in schoene an z'n voete. 23. Neem, zeed-i, ook 't vette kalf in slacht 't. We motte van middag ies smulle in plezier hebbe ! 24. Want, zie je, me zeun die 'k doch dat dood was, is weer levendig geworde, in die 'k kwait was, heb ik weerom gevonde. 25. Toe ze nou braaf an de gang ware, kwam de ouste zeun die van 't geval nog niet en wist, in i hoorde ze zingen in dansen. 26. Toe vroeg i een van de knechs wat-tat 'r te doen was. 27. In die zee -j-'em : wel ! je broer is weerom gekomme in nou hait je vader 'n heel maal voor 'm angelege. 28. En wat zee nou dien ouste jonge ? Hij zee niks, maar wier clik in liep weg. Maar z'n vader schoot toe en die soebatten 'm om toch maar in huis te komme. 29. Maar toe zeed-i teugen z'n vader dat-i-'m altoos trou in eerlik gediend had, in dat er nooit zie zooveul op 'm te zegge ge­weest was, in dat -i voor hum of z'n vrinde nog nooit zoo uitge­liaald had, 30. as nou voor die jonge, die berooid 't huis gekommen is, naclat-i al z'n goed mit hoere d'r deur gelapt hait. 31. Toe zee de vader teugen 'm : wel, kind ! bedaar toch ! je hint ummers altoos ba.i me ; wat ik heb, heb-i ummers ook ! 32. Maar moste we dan niet blai weze in pret make ? want m'n jonge was zoo goed as dood in nou is i weer levendig ,;e­worde ; liij was verlore in r;ou lieb 'k 'm weerom gevonde. AANTEEKENINGEN. De klank ai moet vooral niet te volmondig worden uitgesproken ; hij klinkt tusschen ei en ai in ; de spelwijze äi (met hoogduitsche ci) komt het naaste bij de uitspraak. 13. Il o jaal, basterdwoord ; zie vs. '13 bl. 380 I op nojaal. 14. Ontstong, ontstond, even als in vs. 20 stong voor stond; zie vs. 20 b1.47 I op stong. , 15. Dier duur , even als stieren, sturen , volgens de oudhol-landsche, zeeuwsche en vlaamsche uitspraak, die ook nog in het strandhollandsch voorkomt, maar in het maashollandsch, vooral in dat van de stedelingen reeds sterk begint te verouderen. Zie vs. 14 bl. 124 II. Presenteere, basterdwoord van 't fransche presenter, dat overal in de nederlandsche volkstaal, in den zin van aanbieden, zeer algemeen in gebruik is. 16. Spoeling ; zie vs. 16 b1.136 II op spoeling. 18. Zel, zal, klinkt in den rotterdamschen tongval bijna als zu, even als wel gelijk wil klinkt, als de klemtoon er niet op valt ; zie vs. 18 bl. 47 II. 25, Die van 't geval n jet en wist; dit en tusschen niet en wist is een ontkennend woordje dat niet vergezelt, volkomen zoo als in het fransch ne een ontkenning uitdrukt en pas vergezelt. Dit en behoort tot het frankische taaleigen ; in de hedendaagsche friesche en saksische tongvallen komt het niet voor , maar wel in het oud friesch uit de middeleeuwen. Vroeger was het gebruik van dit ont­kennende en in de hollandsche tongvallen zeer algemeen en behoorde het ook tot de schrijftaal. In de vorige eeuw verdween het uit de schrijftaal der Hollanders on heden ten dage is het reeds grootendeels uit de hollandsche spreektaal ook verdwenen. Door jonge lieden in Holland wordt het slechts zelden meer gebruikt ; men hoort het nog slechts van oude en ouder­wetsche burgerluidjes , zoowel in de steden als ten platten lande in Holland. Het is jammer dat dit woordje , dat in de schrijftaal had behooren to blijven , uit de spreektaal over korten tijd geheel zal verdwenen zijn; het geeft iets vloeiends aan de taal ; het klinkt be­vallig en ongekunsteld. In Zuid-Nederland is dit ontkennende en nog steeds in de spreektaal in volle gebruik, on was dit, tot voor weinige jaren , ook nog wel in de schrijftaal. Sedert zijn de beste zuid-neder­landsche schrjjvers begonnen dit woordje uit hun geschriften to laten, in navolging der Noord-Nederlanders. Toch zijn er in Vlaanderen nog mannen van naam op taal- on letterkandig gebied , als Prof. L. L. DE Bo to Brugge , die ook in hun geschriften nog aan dit en zijn recht laten behouden. In het vierde deel van J. F. WILLEMs'S B el g i s c h Mus e u m komt zelfs een groot dichtstuk voor om 't ge­bruik van dit woordje en to verdedigen , onder den titel , Beklag en Verontweerdiging wegens het verbannen, uit de tael, van het oxpletivum en, by ontkenningen, van C. DUVILLERS. Zie vs. 19 bl. 304 I. 26. Angelege , aangeleid , alsof 't een verleden deelwoord van ctan­liggen was ; dit verkeerde gebruik komt door de in Holland zeer algemeene verwisseling van de woorden liggen en leggen , even als dit ook met kennen on kennen , lijden on lei den , rijzen en reizen, enz. het geval is. Zie vs. 13 bl. 128 II op ereze. 28. Soebatten, smeeken ; zie vs. 28 bl. 70 II. (ook in het zesde deel van J. F. WILLEMS'S Belgisch Museum komt een vertaling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Rotterdam ; ze is zonder waarde. De tongval van den naasten omtrek van Rotterdam , van Kralingen, Hillegersberg , Overschie , Schiedam en Delftshaven , komt geheel met . dien van Rotterdam overeen, met dit onderscheid dat men in Schie- land , dus te Overschie en vooral te Schiedam de gewoonte heeft om de h in 't geheel niet uit te spreken. Iets anders is het met den tongval van de stad Vlaardingen. Het vlaardingsch , ofschoon tot de maashollandsche tongvallen behoorende, wijkt nog al aanmerkelijk van het algemeene type van 't maashol­landsch af. Men kan het vlaardingsch , en ook den tongval van het naburige Maassluis , eveneens een visschersplaats niet beter , kenmerken dan door er van te zeggen dat het juist in de zelfde verhouding staat tot het rotterdamsch en tot ander maashollandsch als het strandhollandsch tot de tongvallen van den Haag , Leiden en Haarlem en tot ander hollandsch staat. Het vlaardingsch is de keten die de beide krachtigste tongvallen van het hollandsch , het strand-en het maashollandsch aan elkander verbindt en in elkander dopt overgaan. De duidelijk uitgedrukte uitspraak der scherp- en nacht lange e en o, benevens de duidelijke uitspraak der andere klinkers en klanken , heeft het vlaardingsch , met nog eenige andere eigen -schappen, gemeen met het maashollandsch , waarvan het een onderdeel uitmaakt. Maar de blatende uitspraak der volkomene a als c bene­ , vens de zeer flauwe uitspraak of geheele verzwijging der h heeft het vlaardingsch , met nog sommige eigenaardige woorden , met het strand­hollandsch gemeen. Het vlaardingsch wordt even als het strandhollandsch en even als bijna alle tongvallen der strand- en oeverbewoners , der zee- en vis­scherlui in 't algemeen, op een sterk zingenden toon gesproken, en is onder de echte » Vlwringers" nog algemeen in gebruik , al heeft het bij menigen Vlaardinger uit den deftigen burgerstand voor het gewone maashollandsch, en in den voornaamsten stand voor het moderne hollandsch moeten wijken. Het echte vlaardingsch zooals het door de eenvoudige vlaardinger visscherlui wordt gesproken , heeft iets bekoorlijks en ongekunstelds en is zeer welluidend. De Vlaardingers houden er nog al van om de woorden zoo kort af te breken , dat de laatste lettergreep , waarop de klemtoon niet valt , soms in 't geheel niet wordt uitgesproken. Dit is o. a. ook te Leeuwarden in gebruik. Zoo zeit b. v. een medelij­dende vlaardinger visschersvrouw tot een armen , hongerigen knaap : joci ! wil je 'n stik 'e' , dan zel 'k je 'n stik gee', d. i. jongen ! wil je een boterham hebben dan zal ik je een boterham geven. (Zie , 48 bl. 121 II). En als haar man in zijn vischhoeker de haven ver­laat om ter iiaringvangst te varen , dan roept ze hem van 't haven­hoofd ten afscheid na : Nom 'nacht, oci I b'oue reis! ze gen en ezond. eiul , oar ! Nu , goeden nacht (1), jongen ! behouden reis ! zegen en gezondheid, hoor ! (Men zie aangaande dit joei de aanteekening op vs. 31 bl. 129 II op jooi). 128. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN GOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD VLAARDINGEN. Medegedeeld door den hoer P. K. DROSSAART, burgemeester te Vlaardingen. Januari 1871. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was ereis 'n man , in die ad twee zeurie. 12. In de jongste d'rvan zei teuge z'n weeder : vueder ! geef niij m'n part van 't goed dat ik van je mot ebbe. In toen deelden-i 't. 13. In kort dwwrop , toe de jongste zeu n alles bij mekaar ad , reisden-i nae 'n vor land, in dear leefden-i zoo overdaedig, dat i al z'n goed d'r deur brocht. 14. In toe-d-i alles verteerd ad , kwam 'r 'rl gröete ongersnöed in dat land in toe leed-i gebrek. 15. In i gong een in vervoegden-em op z'n land om de varrekes te geien. 16. In i wou z'n buik volle mit 't varrekesvoer , mauer geen mens gaf 't em. 17. In toe-d-i tot in zieh zelve ekomme was , zeid-i : oeveul uurlinge van m'n vaeder ebben overvloed van bröed, in mot ik non vergauen van den onger ? ( 1) Goeden nacht, al is het klaar lichten dag. Maar de oude Germanen rekendeit en telden den tijd bij nachten. TACITUS zeit dit reeds, en talrijke woorden en spreck­wijzen in het hoog- en nederduitsch , in het friesch en het engelsch bcwijzen no,; heden ten dage de waarheid van TACITUS'S gezegde, 1 8. Ik zel opsta;a;n in nae m'n vaeder toeg• Nen in ik zel teugen 'xn zegge : vaeder ! ik eb ezondigd teugen den emel in teugen jou ! 19. In ik ben niet meer waaaerdig om je zeun te ieten ; je most mijri 'n uurling van je ma•ke. 20. In toe stond-i op in gong-i nae z'n va:der. In toe die riog vorre weg was , zag z'n vaeder 'm al ankommen, in die wierd ram. om z'n art toe-d-i 'm zoo zag ; ij liep op 'm of, viel 'm om z'n als in zoenden- em. 21. In de zeun zei teugen 'm : vaeder ! ik eb ezondigd teugen den emel en teugen jou, in ik ben niet meer waeaerdig om je zeun enoemd te worde. 22. Macaer de vaeder zei teugen z'n dienstknechs : aeaelt julli m'n beste kleere 's ier, in doet 'in die an, in steekt 'n rijng an z'n and, in geef 'm schoenen an z'n voete. 23. In langt 't gemeste kall'f in slacht 't ; laeaet ons ete in vroolik wee'. 24. Want deuze zeun van me was dbed, in norn is-t -i weer levendig eworde ; ij was verloren in i is evonde. In toe begoste ze vroolik te worde. 25. In z'n ouste zeun was in 't veld ; in toe die kwam in dicht bij z'n vz+eders uis kwam , oorden-i 't zijngen in 't dansen. 26. In toe riep i 'n knecht in vroeg 'm wat ze daeaer nom uit-voerde. 27. In die zei toe teugen 'm : wel ! je broer is werom ekomme in je vaeder eit 't gemeste kall'f eslacht omdat i 'm ezond werom eit. 28. Maeaer i wier nijdig in i wou niet in uis gaeaen ; daeaerom gong z'n vaeder d'r zelf op of in vroeg 'm zoo vrindelik of't-i - binne komme wou. 29. Maeaer toe zeid-i teugen z'n vaeder : kijk ! ik dien je nou al zoo veul jaeren en ik eb nog nooit je gebod overtreö en j' eb me nog nooit 'n sikki egee' om mit m'n vrinde vroolik te wee.' 30. Maaaer nou deuze zeun van je werom ekommen is , die al je goed mit de oere deur ebrocht eit, nou eb je 't gemeste kall'f voor 'm geslacht. 31 . In de vaeder zei teugen 'm : kijnd ! jij ben ommers altijd bij me, in al 't mijne is 't joue, 32. Nou beöore we vroolik in blij te wee' ; want deuze broer van je was döed in nom is-t-i weer levendig eworde ; ij was ver­lore in nom is-t-i evonde. • AANTEEKENINGEN. De ce heeft den blatenden klank die tusschen a en e in ligt. De be klinkt tweelettergrepig en wel als eon zeer heldere , gerekte, scherpe o, gevolgd door een toonlooze e. 13. Vor, ver, en vorre in vs. 20 , vorre ; zie vs. 13 bl. 76 II. 18. Zel , zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 22. Julli , gijlieden ; zeer algemeen in alle hollandsehe tongvallen ; zie vs. 23 bl. 114 II op juili. Rijng, ring ; even zoo zijngen, zingen in vs. 25, en kijnd, kind, in vs. 31. Deze woorden hadden oorspronkelijk een lange i en werden dus als ruing, ziingen, enz. uitgesproken, zoo als nog heden ten Jage in Zeeland geschiedt. Maar toen daze oude , lange i in de hol ij verliep als ze in een opene , en in een-landsche tongvallen in een korte , onvolkomene i als ze in een geslotene lettergreep voorkwam, verkreeg de oorspronkelijke lange i te Vlaardingen en in eenige weinige andere nederduitsche tongvallen, tegen den regel in, ook den ijklank in geslotene lettergrepen. Aangaande kijnd , elders nog kiind of kiin, kind; zie vs. 31 bl. 324I. 23. Langt, geeft of krijgt ; zie vs. 23 bl. 129 II op langt. Wee' , door afbreking der laatste lettergreep, wezen , even als in vs. 29 epee' gegeven , enz. , 24. .Nom , nu , wisselt of met het gewone nou; nom is de oudere, echt frankische vorm en komt overeen met het scheveningsche non, het soester noeng en het hoogduitsche nun; zie vs. 30 bl. 129 II. Begoste , begonnen , is zuiver frankisch ; zie vs. 17 b1.136 II. 25. Lijngen , zingen ; zie hier boven vs. 22, op 't woord rijng. 29. Sikki , bokje ; zie vs. 29 b1.143 II. 31. Kijnd, kind ; zie vs. 22 hier boven, op 't woord rijng. De tongval van het visschersstadje Maassluis of Maaslandssluis komt nagenoeg geheel met dien van Vlaardingen overeen. In sommige op­zichten echter is bet maassluisch nog ouderwetscher dan het vlaar­dingsch ; zoo geeft men er in vele woorden , vooral als de nadruk er Wet op valt , aau de # een klack tussehen de oude, oorsproukelij ke lange i en een onvolkomene i in , even als to Scheveningen; by. ongeveer rik voor rijk , dik voor dijk , enz. De tongvallen die men in de versehillende dorpen van het eiland IJsselmonde spreekt, verschilfen onderling een weinig. Allen dragen zij echter duidelijk de kenmerken van het maashollandsch ; maar in de noordelijke dorpen, to Charlois , Katendrecht , Ridderkerk volgt men meer den rotterdamschen tongval, terwijl men in de zuidelijke dorpen , to Z wijndrecht , Barendrecht, enz. meer den dordrechtschen tongval volgt. De tongval van de westelijkste dorpen van IJsselmonde echter , van Pernis en Hoogvliet , staat meer op zieh zelven en vormt een afzonderlijk dialect van het maashollandsch. Het is het een der xneest ouderwetsche dialecten van het maashollandsch ; de oude , zuivere uitspraak der ui als zuivere , lange u en der ij als zuivere, lange i is er , ten deale althans , en vooral als de nadruk niet op die woorden valt , nog bewaard gebleven , ofschoon men er zeer flauw een korte , onvolkomene i achter die lange u laat hooren ; dit is welli cht de eerste oorsprong van de tegenwoordige hollandsche uit­spraak van dien klank (als ui; . Zoo spreekt men er van hues of huuis , buuik , kruu ik , huis , buik , kruik ; van kike , spiker, , diik, drive, enz., kijken , spijker , dijk , drijven. Bovendien spreekt men er (de Pernissers zijn ook visschers) de lange a ook als ce uit , even als to Vlaardingen , en nadert de tongval in andere opzichten tot dien van 't Land van Patten en 't eiland Voorne. De tongval van de stad Dordrecht is een' echt maashollandsch dialect , dat de kenmerkende eigenschappen van het maashollandsch duidelijk vertoont ; vooral de bijzondere uitspraak der scherp on zacht lange c en o treedt in den dordtschen tongval stark op den voorgrond , sterker dan to Rotterdam on dan in eenig anderen maas­hollandschen tongval. Het dordtsch is bovendien rijk aan zuivere, oudhollandsche woorden, vormen en spreekwijzen , die elders reeds zijn verloren gegaan. In sommige opzichten nadert het dordtsch eenigs­zins tot den noordbrabantschen tongval ; zoo halt de lange, volkomene a er reeds eenigszins tot de zware brabantsche a, oai, over. Het vreemde gebruik om 't onbepalende lidwoord en vooral de be­zittelijke voornaamwoorden zoo uit to spreken , alsof ze altijd verbogen waren en in den derden of vierden naamval stonden , heeft het dordtsch met het brabantsch geineen. Zoo zeggen de Dordtenaars by. 'nne man, 'n'n man, voor : een man ; z'nen vader, zijn vader , m'ne moeder, voor: mijne moeder; waarvoor men elders ia Holland altijd m'n moeder of me moeder zeit. Over 't algemeen kan van den dordtschen tongval worden gezeid , dat hij goed hollandsch is , maar dat het frankische be­standdeel er in op den voorgrond treedt. Eigenaardig zijn nog in den dordtschen tongval de verkleinwoorden op gie ; zoo spreekt men te Dor­drecht van een bennegie en een borregie, voor : een b ennetj e, bentje of mandj e en een bordje , enz. Deze verkleinvorm die men , behalve in den aan het dordtsch verwanten tongval van Oud-Beierland , in geen anderen hollandschen tongval ontmoet herinnert aan den groninger , en drenthschen verkleinvorm op Bien of liever chien. In den vierden jaargang van het tijdschrift De T a a l g i d s vindt men het een en ander over Het do r d s c h e t a a l e ig e n van Dr. W. BisscHOP. 129. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD DORDRECHT. Medegedeeld door N. N. te Dordrecht. April 1872. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was us 'ne man en die had twee zeuns. 12. De jongste van die twee zee teugen z'n vader : vader ! gee! me 't deel van 't goed , da' me toekom. En toe gaf de vader 'm z'n zin en de zeun kreeg de hellef. 13. En toe-d-i 't zijne bij mekaar had , is-t-i vort gegaan en weg gereze na 'n land , dat deir heel ver van daan lag en deir het-i z'n boeltie d'r deur gelapt. 14. Toe kwam d'r gröote hongersnöod in dat land en omda' z'n duite op ware , most-i arremoei en gebrek life. 15. Toe gong-d-i been en vroeg an een van de burgers van dat land of-t-i-d'm nie an den kos kon hellepe en dien man stuurde-d'm rya z'n land om op de verkens te passe, 16. Z'nen honger was zoo groot dat-i zellefs den draf van de , verkens wou ete , maar d'r was geen een mens , die ze d'tn gat. 17. En toe-d-i zoo bij z'n eige zat te denke over den toestand waar-d-i ingekomme was , zeed' i : hoeveul arrebeiers van me vader hebbe overvloed van brood en ik vergaat van honger. 18. Korn ! 'k zel opstaan en na me vader gaan en 'k zel teugen d'm zegge : vader ! 'k heb gezondig teugen den hemel en teugen u, 19. en 'k bin nie meer waard, da' je me j'nen zeun noem; la'-me as een van je arrebeiers bij je werreke. 20. En zoo as-t-i gezeid had , dee-t -i. Hij sting op en i gong na z'n vader. Z'n vader zag 'm al ankommen, toe-d-i nog ver van d'm van daan was en i kreeg erg meelijen met 'm. Hij lisp na z'nen zeun toe , viel d'm om z'nen hals en kuste d'm. 21. Maar de zeun zee teugen z'n vader : vader ! 'k heb gezondig teugen d'n hemel en teugen u en 'k bin nie meer waard , da' je me j'nen zeun noem. 22. De vader riep z'n knechs en zee teugen d'r : haalt de beste kleere , trekt 'm die an , doet 'ne ring an z'n hand en schoene an z'n voete. 23. Haalt-ok 't gemeste kallef en slacht-'t, en late we etc en vroolik weze. 24. Want hier heb je m'nen zeun die we dochte dat dood was en i is weer terug gekomme ; we dochte dat -i verlore was en i is weer gevonde. En toe wiere ze allemaal vroolik. 25. De ouste zeun die op 't veld an 't arrebeien was , was in 't geheel niet in z'n schik toen-d -i dich bij 't huis kwam en 't gezang en 't gedans hoorde. 26. Hij wis eers nie wat 't was , maar i riep een van de knechs en vroeg deuze : wat beteeken dat `l '27. En toe die knech 't hum verteld had , 28. wierd i kwaad en i wou nie na binne gaan. Daarom gong z'n vader na d'm toe en bad 'm om toch in huis te komme. 29. Maar de zeun zee : kijk ! ik dien je nou al zoo veul jare en 'k lieb altijd gedaan wa' je gezeid heb en je heb me zellefs nog g'n cens 'n bokki • la-staan 'n kallef gegeve om met me vrinde vroolik te wezen. 30. Maar nou die jonge terug gekommen is die je goed met hoere d'r deur gebroch het, nou heb je 't gemeste kallef geslach. 31. Kind ! zee de vader , je bint altijd bij me gewees en al wat van mijn is , is van j ou. 32. Je behoort vroolik to wezen; want bier je broer was dood en i is weer levendig geworde, en i was verlore en is weer gev onde. AANTEEKENINGEN. De ee wordt bijna volkomen tweelettergrepig uitgcsproken en luidt als een zeer scherpe , lange e die door een toonlooze e wordt gevolgd. Even zoo luidt de öo als een zeer scherpe , lange o, door een zwakke , toonlooze e gevolgd. 13. Gereze , gereisd ; zie vs. 13 bl. 128 II op ereze. 15. D'm , hem ; zie vs. 15 bl. 126 II. 47. 1k vergaat , ik verga ; zie vs. 12 bl. 76 II. 18. Zel , zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. Sting , stond ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. De tongvallen van het overige deel van het Overmaassche, en wel die van de Hoeksche Waard met Beierland , het Land van Putten en van Voorne , verschillen onderling eenigszins, maar leveren allen zeer duidelijk de kenmerkende eigenschappen van het maashollandsch op. Zoo onderscheidt zich de tongval van het dorp Strijen, gewoonlijk Strien genoemd , door de uitspraak der volkomene a als oa, geheel zoo als in Noord-Brabant. Maar Strijen was vöor den St. Elizabethsvloed van 1421 vast aan Noord-Brabant verbonden en behoorde dus tot Brabant en niet , zooals thans , tot Holland. Strijen was toen door een rivierarm van Holland gescheiden ; de Biesbosch on het Hollandsch Diep bestonden toen nog niet. . Beierland en bepaaldelijk het dorp Oud-Beierland , staat onder de overmaassche dorpen op zieh zelven door de zeer breede uitspraak der klanken , vooral der ei en ij als ai , der ui als of enz. Overigens komt het oudbeierlandsch meest met het dordtsch overeen , ook in den merkwaardigen verkleinvorm op gie, gje of chie ; zoo spreekt men in Oud-Beierland van amerijgje voor amerijtje of oogenblikje ; loichies, luidjes , van luiden , luden , menschen ; lichies, lichtjes ; stillechies, stilletjes, enz. In enkele wporden hood men nog in thud-Beierland de zeer oude uitspraak der oe als ou , namelijk in vroug , vroeg , bjj tij ds; voug^, voegen ; zie vs. 13 b1. 118 II. Ook andere oude woorden komen nog in 't oudbeierlandsch voor, als : rik voor rug, (zie hi. 153 II en b1.133 II) enz. In som.m.ige woorden neemt de volkomene a den aklank aan; in andere blijft ze haar zuiveren klank behouden. Het oudbeierlandsch is zeer oorspronkelijk en kan, zoowel als het rijnlandsch , als het type van een hollandschen boeretongval Belden. In het werkje van A. HooQwERF , getiteld C y p r e s-, Z i l v e r-, d-, Oranje -lovers, Dordrecht,1870 , komen een paar aller-G o u aardigste verzen in den oudbeierlandschen tongval voor. 130. DE G.ELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP OUD-BlNEILLAND. Medegedeeld door den heer A . H00QwERF, chirurnijn to Oud-Beierland. December 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. Dauer was 'ris 'n man en die had twee zeuns. 12. De jongste van die twee zai tegen z'n vader : vader ! geef me m'n porsie van 't goed dat me toekomt. En toe deelde de vader z'n goed. 13. En niet veul dagen d'rna, toe de jongste zeun alles bij mekaar gepakt had, reisden i na 'n ver ofgelege land en d ^cxr hait i at z'n goed d'r deurgebrocht in 'n overda dig leve. 14. En toe-d-i z'n heele boeltje verteerd had, kwam d'r 'n groote hongersnood in dat land en hij begost gebrek to lije. 15e En toe gong-i heen en vougde z'n aige bij een van de %urgers van dat land en die stierde heum op z'n land om de var­kens to waie. 4 6. En i kreeg trek om z'n boik te volle met 't voer dat de verkens atte ; maar geen een gaf 't hewn. 17. En toe kwam i tot z'n aige zelvers en zaide : hoeveul erre­baiers van m'n vader hebbe 'n overvloed van brood en ik vergaat van den honger. 18. Ik zel opstaan en na m'n vader gaan en ik zel tegen 'm zegge : vader ! ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen jou. 19. Ik bin niet meer wxaerd je zeun genomd te worre. Maak me maar as een van je errebaiers. 20. En toe stond i op, en i gong na z'n vader ; en as-t -i nog ver van heum was, zag z'n vader heum al ankomme , en die wier zoo mit 'm bewoge dat i na 'm toe liep , heum um den hals viel en heum zoende. 21. En de zeun zai tegen heum : vader ! ik heb gezondigd tegen den hemel en voor jou, en ik bin niet meer wveverd je zeun ge­nomd te worre. 22. Maar de vader zai tegen z n dienstknechs : brengt 'ris gau m'n beste spulle voor den dag, en doet ze 'm an ; geeft ook 'n ring an z'n hand en schoene an z'n voete. 23. En brengt 't gemeste kall'f en slacht dat ; laevet ons ete en vroolik weze. 24. Want deuze zeun van me was dood, en nou is-t -i weer levendig geworre ; hij was verlore en is gevonge. En toe begoste ze vroolik te weze. 25. En de man z'n ouste zeun was in 't veld en toe die kwam en dicht bij hois kwam , toe hoorden i 't zingen en dansen. 26. En toe riep i een van z'n vaders knechs bij 'm , en vroog die wat of dat was. 27. En die zai teugen 'm : je broer is Bekomme en je vader hait 't gemeste kall'f geslacht, omdat i 'm gezond werom ge­krege bait. 28. Maar toe wier die ouste zeun nijdig en won niet in hois gaan. Damrom na boite en soebatten 'm. rom gong z'n vader 29. Maar hij zai tegen z'n vader : kaik'ris ! ik dient jou non al Zoo veul jpere en 'k heb nog nooit je gebod overtree en je heb me nog nooit 'ii bokki gegeve , dat ik mit m'n vrinden ouk 'ris vroolik much weze. 80. Maar nou deuze zeun van jou gekommen is , die je goed mit de hoeren deurgebrocht halt , nou heb i voor heum 't gemeste kall'f geslacht. 31. En hij zai tegen heum : kind ! iii bin altoos bij mijn en al 't mijne is 't jou. 32. We moste vroolik en blij weze ; want deuze broer van je was flood, en i is weer levendig geworre ; hij was verlore, en i is werom gevonge. AANTEEKENINGEN. De ce heeft den blatenden klank tusschen a en e in. 15. Vougde , voegde ; zoo ook vroug , vroeg ; zie 1:3 hl. 118 II. Z'n aige , zich zelf. Zie vs. 17 bi. 289 I. Stierde , stuurde ; zie vs. 14 b1.124 II. 17. Ik vergaat , ik verga ; zoo ook in vs. 29 ik dient , ik dien ; zie vs. 12 bl. 76 IL 18. Zel , zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 24. Gevonge , gevonden ; de verwarring tusschen de woorden vangen en vinden , vooral in de verledene deelwoorden daarvan , is in vele hol-landsche tongvallen zeer algemeen ; zie vs. 24 bl. 73 II op evonge. Zelfs wordt in Beierland het woord vinden als vinge uitgesproken, en eveneens binden als binge. Intusschen kan deze uitspraak van vinden en bin-den als vinge en binge ook ontstaan zijn door de n als ng met den neusklank uit te spreken en door uitslijting der d, twee eigenaar-digheden die aan vele (het laatste aan alle) hollandsche tongvallen eigen zij n. 'Lie vs. 13 bl. 32 II op l.angd. De tongval van de stad Brielle of den Briel kan als type dienen van de tongvallen van het Land van Putten, (Geervliet, Heenvliet) en van het Land van Voorne (Hellevoetsluis , Zwartewaal , den Briel). Het zijn allen echt maashollandsche tongvallen die onderling weinig of niet verschillen. Slechts wijken de tongvallen der vissehers van het dorp Zwartewaal en vooral van het dorp Oostvoorne eenigszins van den gewonen tongval van 't zoogenoemde Land van den Briel af. De ui en de ei en ij hebben in den brielschen tongval slechts dan den klank van of en ai , als de klemtoon op de woorden valt , waarin ze voorkomen ; anders wijkt de uitspraak dezer klanken niet van de gewone hollandsche uitspraak af. 131. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD BRIELLE. Medegedeeld door den heer C. J. BIEMOND , te Brielle. October 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was is 'n man , die had twee zone. 12. En de jongste d'rvan , die zei tege z'n vader : vader ! gee-me 't deel van 't goed dat main toekomt. En hij verdeelde goed onder hulli beie. 13. En toe 'n paar dage d'rna is de jongste zoon , toe-cl-i alles bij mekaar verzameld had , d'r van deur gegaan na 'n land , dat heel ver of was en daar heit-i alles in overdaad d'r deur gelapt. 14. En toe-d-i d'r alles deurgelapt had , toe kwam d'r 'n groote hongersnood in dat land en begon-d -i gebrek te laie. 15. En toe gong-d-i in dienst bij 'n Boer van dat land en die stuurden-em na z'n land om op de varrekes te passe. 16. En hij zou wel graag meegedaan hebbe an den draf , die de varrekes atte, maar geen mens gaf ze-n-em. 17. En toe kwam-d-i weer tot z'n eige zieh zellevers en zei : hoeveul knechte van me vader hebbe brood zat en ik zie scheel van den honger! 18. 1k zel opstaan en na me vader gaan en ik zel tegen-em zegge : vader ! ik heb zonde gedaan tege den hemel en tege jou. 19. En ik bin nie meer waardig om je zoon te hiete , maak me maar net as een van je knechte. 20. Toe stong-d-i op en gong na z'n vader. En toe-d-'i nog ver van 'm van daan was , zag z'n vader 'm al en die kreeg erg met 'm te doen ; hij liep na 'm toe , viel 'm om z'n hals en zoende-n-em. 21. Toe zei de zoon tegen-em : vader ! ik heb zonde gedaan tege den hemel en tege jou, en ik bin nie meer waardig om je zoon te hiete. 22. Maar de vader zei tege z'n knechte : breng 't beste kleed hier en doet 't 'm an , doet 'm 'n ring an z'n vinger, en schoene an z'n voete. 23. En breng 't vetgemeste kall'f en slacht 't, en late we ete en vroolik weze. 24. Want me zoon die was dood, en i is nou weer levendig ge-worre ; hij was verlore, en non is-t -i gevonde. En toe begonne ze vroolik te weze. 25. En de man z'n ouste zoon die was op 't land, en toe-d -i duchte bij 't hois kwarn , hoordiede 't zingen en 't danse. 26. En toe riep-t-i een van de knechte bij 'm , en vroeg 'm wat 'r te doen was. 27. En die zei tegen 'm : je broer is 't hois gekomme en je vader 't vetgemeste kall'f geslacht , omdat i 'm gezond terug gekrege hait. 28. Maar toe wier-i kwaad en wou-w-i niet in hois gaan ; toe gong z'n vader na boite en die soebatte-n-em. 29. Maar hij zee tege z'n vader : kaik ! ik werk nou al zoo'n tijd voor je, en ik heb nog nooit van z'n leve niet wat tege je zin gedaan, en main heb-ie nog nooit 'n bokki gegeve , om met me kamerade 'is leut te kenne hebbe. 30. Maar nou deze zoon van je 't hois gekommen is , die je goed met hoere d'r deur hei gelapt , nou heb-ie maar dadelijk 't vetge-meste kall'f voor 'm geslacht. 31. En de vader zei tegen-em : kind ! je bin altaid bij me en al 't maine is 't joue. 32. Je mos dus vroolik en blai weze : want je broer was dood, en nou is-t-i weer levendig geworre ; hij was verlore, en i is weer terecht. AANTEEKENINGEN. 41. Man klinkt ongeveer als majn in het plat-brielsch. 12. Hulli, saamgetrokken uit hunlieden. Zie vs. 15 bl. 136 II. 17. Z'n eige zich zellevers , zich zelve ; dit voorbeeld van onzin en II.. 11. wansmaak komt in de spreektaal der minst beschaafden in Holland nog al eens voor. Zie vs. 17 bl. 158 II, vs. 17 bl. 150 II, enz. 18. Zel, zal ; zie vs. 18 bl. 47 II. 20. Stong , stolid ; zie vs. 20 bl. 47 II op stong. 25. Hoordiede , vcrknoeide vorm , die te Brielle in afwisseling met hoorden-i voor hoorde hij in gebruik is. 28. Soebatten , smeekEn ; zie vs. 28 bl. 70 II. 29. Leut, leute, is in Zuid-Nederland en ook in Zeeland algemeen in gebruik voor groot verrnaak , uitbundig genoegen , dolle pret en vervult daar geheel den rol van het friesche en meer noord-nederlandsche lol. Zoo zeit men leut of leute hebben , leute maken, enz. Ook is van dit leute afgeleid leutegaard , (leutigert) zooals men in Vlaanderen een vroolijk, geestig man noemt, en leutig , vermakelijk, prettig. Noordelijker dan Brielle, dus benoorden de Maas , is het woord leut , leute mij niet voorgekomen ; te Brielle is het noordelijke lol evenzeer in gebruik als het zuidelijke leut. Volgens DE Bo hangt dit leute samen met het latijnsche laetus , laetitia. De zelfde vertaling van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van de stad Brielle , komt, met een kleine verandering in de spelling , voor in het tij dschrift De N a v or scher, j aar­gang XXI. De tongval van het voornsche visschersdorp Oostvoorne en vooral die van het onder dat dorp behoorende gebucht de Tinte, wijkt aanmerkelijk van de andere overmaassche tongvallen of en is tevens een der merkwaardigste en oudste tongvallen van Holland. Het oost­voornsch halt in menig opzicht en niet slechts in de uitspraak der ui en ij als lange u en i , naar het zeeuwsch over , zoo zelfs dat men het oostvoornsch eigenlijk niet onder de echte hollandsche tong­vallen kan rangschikken. Even als de tongvallen van alle strandbe­woners is het oostvoornsch een zeer welluidenden , klankrijken tongval. Te Oostvoorn hoort men voor 't eerst de zeeuwsche uitspraak der volkomene a in 't cane woord als a, , in het andere als oa. 132. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET GEHUCHT DE TINTE. Medegedeeld door den heer G. OVEREEM , hoofdonderwijzer in de Tinte, October 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. Daeaer was 'is 'n man die twe zeuns had. 12. De jongste zei tegen z'n voader : voader ! geef me m'n aarf­deel. En de voader dee 't. 13. En 'n l. ortje hater pakken-d -i alles bij mekander en reisde vort, veere weg, en brocht al z'n goed in dat veere land d'r deur. 14. Toe-d-i alles opgemamkt had, kwiem 'r 'n graote hongers­naod in dat land en hij kreeg gebrek. 15. En toe gong-d-i na; 'n hoer van dat land en die stierden-em nae z'n land em de varkes to weien. 16. Hij zou toe gracacg z'n buuk gevuld hebben met de varkes­kost ; mer geen mins gaf ze 'm. 17. Toe begon-d -i nac te denken en i zei in in eigen : hoeveul errebeiers van m'n voader hebben overvloed van braod en ik lij honger. 18. Ik zal opstaeaen en na. m'n voader gacaen en 'k zal tegen'm zegge : voader ! ik lieb kwaceed gedaeaen tegen den kernel en tegen j ou. 19. En 'k hin niet meer waard je zeun genoemd te worren ; la1aet me errebeier bij je wezen. 20. En toe stond-i op en gong-i nae z'n voader. En toe-d-i slog veer van 'm of was, zag z'n voader ziin ankommen en hij had veul meelij' mit ziin ; hij liep nöle 1'n toe, viel 'm om z'n hals en zoenden-em. 21. En de zeun zei tegen z'n voader : voader ! ik heb kwaeaed gedaeaen tegen den hemel en fegen jou en 'k bin niet meer waard je zeun genoemd te worren. 22. Mer de voader zei tegen z'n knechs : breng daedelik 't beste kleed hier en trek 't 'm an, en doe 'n ring an z'n hand en schoenen an z'n beenen. 23. En breng 't gemeste kalf en stacht 't, en laete we ete en blij weze. 24. Want deuze zeun van me was daod en i is weer levendig geworre ; hij was verloren en is gevonde. En toe begonne • ze blij te worren. 25. En z'n ouste zeun was in 't land en toe di e kort bij hues kwiem , hooren-d-i zingen en dansen. 26. Toe riep i an van de knechs en vraagde wat-tat was. 27. En die zei tege z'n : je broer is weer 't huus gekomme en nou het je voader 't gemeste kalf geslacht , omdat i 'm weer ge­zond terug gekregen het. 28. Mer hij wier kwaeaed en i wou niet in huus Foam. Toe gong z'n voader buten nae ziin toe, en vroeg 'm zoo vrindelik om 'r in te kommen. 29. Mer hij zei tegen z'n voader : ik heb je nou al zoo veul jaeaer gediend en 'k heb altoos goed opgepast ; mer miin lieb je nog nooit 'n bok gegeve om 'is vroolik te wezen mit m'n kam­meroas. 30. Mer nou deuze zeun van je 't huus gekommen is , die je goed mit hoere d'r deur gebrocht het , nou heb je voor ziin 't ge­meste kalf geslacht. 31. En de voader zei tegen 'm : kiind ! je hint altiid bij me en al 't mine is 't joue ! 32. Luvte-me nou 'is vroolik en blij weze ! want deuze hroer van jou was daod en i is weer levendig geworre ; hij was verloren en i is weerom gevonde. AANTEEKENINGEN. De ce heeft den blatenden klank tussehen a en e in ; de oa klinkt tusschen o en a in, meest naar de a overhellende; de ao klinkt als een zeer heldere , scherpe , gerekte o, niet als de friesche tweeklank ao. De e heeft een eigenaardigen klank , nauwkeurig zoo als de friesche tweeklank ea ; in ee hoort men den zelfden klank, maar ge-volgd door een toonlooze e ; ze is dus duidelijk een tweeklank. 13. Pakken-d-i voor pakkende hij, een verknoeide vorm van pak-ten -i, pakte hij ; zoo ook in vs. 25 hooren-d-i, hoorende hij, hoor-den-i, hoorde hij. Zie vs. 25 bl. 162 II en vs. 15 bl. 128 II. 14. Kwie7n, kwam ; deze vorm komt ook in de zeeuwsche en in de meeste zuidnederlandsche tongvallen voor. Zie vs. 14 b1.108 •II en vs. 14 bl. 320 I. 15. Stierden-e-m, stuurde hem ; zie vs. 14 bl. 124 II. 20. Ziin, hem, is in afwisseling met hem of em in gebruik ; de zoetvloeiendheid en de nadruk beslissen in dezen. Zie over de ver-wisseling en verwarring van het persoonlijke met het bezittelijke voornaamwoord, vs. 30 bl. 133 II. Vooral in de zeeuwsche tongvallen komt deze dwaze verwisseling veelvuldig voor, en ze is waarschijnlijk uit de zeeuwsche in de zuidhollandsche tongvallen overgegaan. Hoe zuidelijker in Zuid-Holland, hoe meer men deze dwaze spreekwijze to hooren krijgt. Vergelijk ook vs. 27, 28, 30, enz. van deze ver-taling. 22. Schoenen an z'n üeenen, zie vs. 22 bl. 28 II op skoene. 31. Mind, kind ; zie vs. 31 bl. 152 II. Ofschoon het eiland Over-Flakee met Goeree tot Zuid-Holland behoort, zoo moet toch de tongval der bewoners niet tot de hol worden ger ekend.-landsche, maar tot de zeeuwsche tongvallegroep In zekeren zin vortut de tongval van dit eiland een overgang van de hollandsche tot de zeeuwsche tongvalleu ; maar toch is het over­flakeesch duidelijk zeeuwsch, en niet hollandsch, al moat het ook een der hoofkenmerken van het zeeuwsch, het niet uitsproken der h derven. Nog in de vorige eeuw werd Over-Flakee trouwens ook slechts ten deele bij Holland gerekend ; eon klein:deal, het dorp Som­melsdijk bevattende, behoorde werkelijk tot Zeeland. Oorspronkelijk bestond het hedendaagsche eiland Over-Flakee met Goeree uit twee dealen, uit twee afzonderlijke eilanden, die door een zeearm waren gescheiden. Het grootste, oostelijke gedeelte droeg ge­deeltolijk den naam van Zuid-Voorne, gedeeltelijk werd het »'t Land van Putten over Flakee" genoemd. Maar gewoonlijk, nomdat dit ge­heele eiland, als men zieh in Holland denkt to z;jn, aan den over­kant van het Haringvliet of 't Noorddiep (oudtijdsZFlakeo of hover , Flak-ee, ee = water) ligt, werd het »'t Land over de Flakee" ge­noemd ; van daar de hedendaagsche naam Over-.Flakee. Het kleinste, westelijke gedeelte droeg oorspronkelijk den naam van West-Voorne, maar werd gemeenlijk, naar de stad Goeree (of Goedereede ?) die er op ligt, het Land van Goeree genoemd, even als men in Zeeland thans nog gewoonlijk spreekt van het Land van Zieriksee en 't Land van ter Goes, in plaats van Schouwen en Zuid-Beveland. Beide eilanden , Zuid- en West-Voorne, werden in 1790 door een dam vereenigd, en het land dat aan dien dam slibde , werd van tijd tot tij d ingepolderd, zoodat beide eilanden thans slechts een vormen. Maar niettegenstaande deze vereeni­ging, is het onderscheid in tongval van de bewoners dezer beide deelen des eilands nog groot. De tongval van Zuid-Voorne of het eigenlijke-land Over-Flakee, al de dorpen des eilands behalve Ouddorp en het stadje Goeree bevattende, komt het naast aan het gewone zeeuwsch, en onder de zeeuwsche tongvallen het naast aan het dialect van Schouwen en Duiveland. Dit echte overflakeesch is alle opzichten een goed zeeuwsche tongval. De kenmerkende eigenschappen van het zeeuwsch komen er duidelijk in voor, behalve dat de bewoners van Over-Flakee , juist andersom als alle Zeeuwen, ' de h goed en op haar plaats uitspreken. Wel laat men er de h niet zoo duidelij k en rond hooren als b. v. in Friesland en in de oostelijke, saksische streken van Nederland geschiedt, maar Loch spreekt men de h uit en men ho o r t er die letter ook als anderen haar .uitspreken, terwijl de Zeeuwen er in den regel letterlijk doof voor schijnen to zijn. In sommige op­zichten echter kan men van het overflakeesch zeggen , dat het zeeuwscher is dan het echte zeeuwsch zelve. Terwijl b. v. de scherpe, gerekte o bij de Zeeuwen zoo holder en zoo scherp wordt uitge­sproken, dat ze stark naar de a overhelt en door ao dient to worden afgebeeld, spreken de bewoners van Over-Flakee daze zelfde letter, in eenige woorden althans, maar recht en siecht weg als een vol­komene a uit ; alhoewel men daze a een weinig knijpt en ze dus eenigszins dof doet luiden, door de lippen, bij het uitspreken dozer a, zooveel als kan een kringvormige opening to doen omsluiten, ter­wijl de echte a bij een volkomene opening der mond wordt voort­gebracht. Zoo spreekt men op Over-Flakee het woord loopen uit als tape , koopen als kape , doopen als dape , rooken als rake , oogenblik als agenblik, enz. ; het meervoud van hoop (een hoop graan b. v.) is hapen en van knop of knoop (beide woorden worden in het zeeuwsch in al hun beteekenissen verward en als een woord be­schouwd en uitgesproken) als knapen; voor al daze woorden zeit men in andere zeeuwsche tongvallen , in het toolsch b. v. laope, kaope, haopen, knaopen, enz. In andere woorden echter b. v. in groot, dood, nood, spreekt men doze a niet als a nit, maar als een heldere, scherpe o, die door een toonlooze e wordt gevolgd, twee-lettergrepig dus. Andere eigenaardigheden van het overflakeeseh mogen uit de volgende vertaling blij ken. Nog dient opgernerkt te worden dat nagenoeg alle dorpen op Over-Flakee onderling een weinig in tongval versehillen, zoodat de bewoner van dit eiland (de vreemdeling echter niet), vooral als zijn aandacht er op gevestigd is, aan eenige fijne klanknuances, enz. de uitspraak der bewoners van het eene dorp kan onderscheiden van die van het andere. Maar dit onderscheid is uiterst gering. De volgende ver­taling is opgesteld in den tongval van het dorp Nieuwe-Tonge, in het midden van Over-Flakee gelegen ; deze tongval kan als type van 't overflakeesch worden aangenlerkt. In het werk van B. BOERS, Beschrijving van het eiland Goedereede en Over-Flakkee, komen eenige bijzonderheden aangaande den overfiakeeschen tongval voor. 133. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN HET - DORP NIEUWE-TONGE. Medegedeeld door den heer S. ADMIRAAL, hoofdonderwijzer te Nieuwe-Tonge. Juli '1870. (In nederlandsche spelling). 11. D'r was 's 'n man in die had twee zeuns. 12. In de jongste van haar zei tegen z'n voader : voader ! geef m'n 't deel van 't goet dat rniin toekomt. In toe deelden -i haar z'n goet. 13. In niet veul daege &merino, toe de jongste zeune alles bi een vergacaerd had, is i weggereisd in 'n vaar gelege land, in dwea;r heit-i z'n goet d'r deur gebrocht in overdaewd. 14. In toen en 't alles verteerd had, wier dicier 'n gröete hon i begon gebrek te 'lien. -gersnöed in dat land, in 15. In i giing heen in voegde z'n eige bi een van de burgers van dat land, in die stierde 'm op z'n land om de verkes te wachten. 16. In i wou wel grwaeg z'n buuk volle mit 't voer dat de verkens Bete, mar niemand en gaf 't hem. 17. In toen en bi z'n zelve gekonirne was, zeid -i : lioev'l hunt'- lingen van m'n voader hawe 'n overvloed van bröed in ik vergae van honger. 18. Ik zal opstae in nae m'n voader gae, in ik zal tegen z'n zegge : voader I 'k hawe gezondigd tegen den hemel en tegen joe. ' 19. In 'k binne noe nie m'r waeaerd om je zeune genoemd te worren; maeaek m'n as een van je huurlingen. 20. In toe stond-i op en giing-i nae z'n voader. In as-i nog vare van z'n van daeaen was, zag z'n voader 'm al in die wier mit innerlikke ontferminge bewogen ; hi liep hard nee z'n toe, viel 'm om z'n hals en koste hem. 21. In de zeune zei tegen z'n : voader ! ik hawe gezondigd tegen den hemel en tegen joe, in ik en binne nie m'r waeaerd je zeune genoemd te worren. 22. Mar de voader zei tegen z'n dienstknechs : briingt 'is gau 't beste klöed hier, in doet 't 'm an, in geeft 'm 'n riink an z'n hand in schoenen an z'n voeten. 23. In briingt 't gemeste kalf in slacht 't ; laete-m'-n-ete in vröölik weze. 24. Want deze zeune van me was döed in i is weer levendig geworre ; hi was verlore in i is gevonde. In zile begonne vröölik te worren. 25. In de man z'n ouste zeune was in 't veld, in toen 'n kwam in 't huus genaeaekte, toe hoorde 'n 't ziingen in 't spriingen. 26. In toe riep 'n een van z'n voaders knechs bi z'n, in vroeg wat dat weze mocht.'• 27. In die zei tegen z'n : je broer is gekomme in je voader heit 't gemeste kalf geslacht omdat -i 'm gezond weer 't huus gekregen heit. 28. Mar i wier erg, in hi en wilde niet binnenkomme ; daeawom giing z'n voader nae buten in smeekte 'n d'r om. 29. Mar i , zei tegen z'n voader : zie ! ik diene je noe zöveul jaeren, in ik en hawe nog nööit je gebod overtreë in je heit an miin nog nööit n' bokje gegeve dat ik mit m'n vrinden öök 'is vröölik mocht weze. 30. Mar noe deze zeune van je gekommen is, die je goet mit hoeren d'r deur gebrocht heit, noe hei je voor ziin 't gemeste kalf gealacht. 31. In i zei tegen z'n : kind ! joe hint altiid bi m'n, in al 't mine is 't joee. 32. Men behöörde vröölik in blue to wezen, want deze broer van je was döed in noe is 'n weer levendig geworre ; hi was verlore in noe is 'n werom gevonde. AANTEEgENINGEN. De ce heeft den blatenden klank tusschen a en e in ; de oa klinkt tus-schen o en a in, meest naar de a overhellende ; de ee klinkt twee-lettergrepig, als de friesche ea, gevolgd door een toonlooze e ; de ö heeft den klank van een zeer heldere, zeer scherpe o ; de öe heeft dien zelfden klank, gevolgd door een toonlooze e en klinkt dus twee-lettergrepig. 13. Vaar, ver, afwisselend in gebruik met vare en vaarde ; zie vs. 13 bl. 152 II. 14. in toen en of in toen 'n, en toen hij ; het is aan de zeeuwsche en aan bijna alle zuidnederlandsehe tongvallen eigen dat het persoon-lijke voornaamwoord van den derden persoon hij, hi of i in het gebruik afwisselt met em of 'm (hem) en met en of 'n (hen ? overeenkomende met het hoogduitsche ihn?), al naar de zoetvloeiendheid het vereischt. Zie ook vs. 17 en 26 van deze vertaling. '15. Giing, ging. De nederlandsche, onvolkomene i voor n en vooral . . voor ng wordt in de zeeuwsche tongvallen als een lange, zuivere i uitgesproken. Ook in vele streken van Vlaanderen verlengt men deze i. Zoo maakt men in Zeeland van ring, ruing en riink ; van brengen (bringen), briingen ; van zingen en springen, ziingen en spriingen, enz. Oudtijds, in de middeleeuwen, sprak men deze i in alle neder-duitsehe tongvallen als ii uit. Kiind en kijnd, zooals kind nog in zeer vele nederduitsche tongvallen luidt, is van die oude uitspraak nog een overblijfsel. Overigens geeft men tegenwoordig bijna overal in Zeeland aan de nederlandsche onvolkomene i voor n den langen klank, behalve in enkele woorden, als in enz. Stierde 'm, stuurde hem , zie vs. 14 bl. 124 II. Wachten, hoeden, behoort ook tot het zeeuwsche, hot vlaamsche en het brabantsche taaleigen. Een koeherder wordt overal in Vlaan­deren koeiwachter genoemd. Van dit zuianederlandsche wachten heeft ook het dorp Koewaeht in Zeeuwsch-Vlaanderen zijn naam. Zie vs. 15 b1.189 I. 16. Niemand en, zoo ook in vs. 28 hi en wilde niet, in vs. 29 ik en hawe nog nooit; zie vs. 25 b1.147II. 18. Opstce, opstaan, en gce, gaan ; zoo worden deze woorden in alle zeeuwsche tongvallen uitgesproken. Dit is oorspronkelijker en zuiverder vorm voor de onbepaalde wijze van deze werkwoorden, dan het gewone staan en gaan ; daze woorden toch zijn oorspronkelijk tweelettergrepig : sta-en en ga-en, waarvan de Hollanders, Friezen en Saksen de eenletter­grepige vormen staan en gaan, stean en gean, stoan en goan, door samen­trekking hebben gemaakt. Maar de Zeeuwen spreken die woorden nog op de oude, rechte wijze nit ; want de zuivere a wordt in daze woorden in het zeeuwsch: ce, dus stce-en, gee-en; men last, evenals de Hollanders ook doers, de slot-n achter de werkwoorden weg ; 't wordt dus stce-e en gce-e, dat, in het dagelijksche leven, bij haastig spreken, niet anders dan als stce en gce kan klinken. 'K hawe, ik hawe, ik heb ; zoo is het in het oude (thans platste) overflakeesch ; tegenwoordig wordt echter meest ik hewwe gezeid. 20. Mit innerlikke ontferminge bewoge; daze bijbelsche uitdruk­king past juist in de overflakeesche spreektaal. Zie vs. 26 b1.451 I op foegelen. 22. Schoenen an z'n voeten ; de oe wordt in daze woorden zoo kort mogelijk uitgesproken. 23. Lcete-m-'n-ete, laten wij eten. 24. Zile, van zi of zij lieden, overeenkomende met het hollandsche zulli on het zeeuwsche zulder, even als wile, wijlieden, in Holland wulli, in Zeeland wulder. Zie vs. 12 bl. 161 II. 28. Erg, boos, afwisselende met kwceced. De tongval van het voormalige eiland West-Voorne of 't Land van Goeree, het stadje Goeree on het dorp Ouddorp of Diepenhorst Om­vattende, is zonder twijfel een der merkwaardigste, zoo niet de aller­merkwaardigste tongval van geheel Holland en Zeeland to zamen. De tongval van Ouddorp en Goeree kan, ja, bij de zeeuwsche tongvallen worden gerekend, maar verschilt toch zeer veal van andere zeeuwsche dialecten en ook van het eigenlijke overflakeesch. In sommige op­zichten nadert het ouddorpsch meer naar het vlaamsch en vooral meer naar het westvlaamsch, dan naar het zeeuwsch en het hol­landsch. Zeer oude vormen zijn in het ouddorpsch bewaard gebleven, oude vormen die .reeds lang uit alle noordnederlandsche tongvallen zijn gesleten on nog slechts hier on daar in enkele zuidnederlandsche tongvallen voortleven. In een woord, het ouddorpsch is een van de oudste en oorspronkelijkste nederduitsche tongvallen van Noord-Nederland. In een enkel opzicht nadert het ouddorpsch meer Haar het zeeuwsch dan het gewone overflakeesch doet, namelijk in de uitspraak der h, die door de Ouddorpers zoomin altij d en overal wordt uitge­sproken als dat ze, op zeeuwsche wijze nooit en nergens wordt voortgebracht. De Ouddorpers spreken nu pens de h uit, en dan eens niet, al naar hun dit in den mond komt en al naar hun gevoel voor welluidendheid het voorschrijft. De zeeuwsche zware a of oa in woorden als vader, enz. wordt in den ouddorper tongval nog zwaar­der uitgesproken en staat volkomen gelijk met de vlaamsche a die in vele vlaamsche en brabantsche tongvallen niets meer of minder dan een heldere o is. De blatende cc in plaats van de nederlandsche vol­komene a kontt ook, op zeeuwsche wijze, in den ouddorper tongval voor ; echter minder dan in het gewone overflakeesch en dan in de echte zeeuwsche tongvallen. Zoo spreekt men to Ouddorp van goe, sloe en stoe (go-e, slo-e en sto-e) voor gae, sloe en stete, ga-e, sla-e en sta-e, gaan, slaan en staan, waar het gewone zeeuwsch gwe, slaee en stehe, gay, slw en 803 heeft. Deze o in plaats van de neder­landsche a komt volkomen met de vlaamsche uitspraak overeen. De grootste merkwaardigheid van den ouddorper tongval, het bewijs van zijn oorspronkelijkheid on oudheid tevens, vindt men vs. 14 bl. 174 II op Wine. Het voormalige eiland West-Voorne schijnt reeds zeer vroeg een vaste bevolking gehad to hebben on een der oudste bewoonde plaatsen van ons land to zijn. In oude tij den lag er de stad Utla, Uutla, Uitla (verkeerdelijk door velen Wtlam, Witlam genoemd), in der tijd een belangrijke koopstad aan den breeders Maasmond of de oudtijds zoo genoemde Helle, Hellemond, waarvan de namen Hellevoet on Brielle (Bri-alle, Bri-helle, Bree-helle, Breed-helle ?). In de zeventiende eeuw zag men aan het strand van West-Voorne bij zeer lage ebbe, nog de overblijfsels van daze verdronkene stad. Deze sedert geheel ver­dwenene on door den vloed bedolvene bouwvallen droegen bij de be­woners van Goeree den naam van de Oude Wereld. Is het wellicht nog het nageslacht van de bevolking dezer oude stad Uutla, dat thans de bevolking van 't Land van Goeree uitmaakt ? De naam Oud­dorp duidt ook een hooge oudheid aan. Men kan den tongval van Ouddorp beschouwen als in de zelfde verhouding to staan tot het gewone overflakeesch , als de vlaar­dingsche en maassluissche en vooral als de oostvoornsche tongval staat tot het gewone maashollandsch en even als het strandhollandsch tot het gewone hollandsch staat. Een soortgelijk onderscheid bestaat er ook, zij het dan ook in veel mindere mate, tusschen den tongval van het dorp Westkappel of Westkapelle op het eilarid Walcheren en dien van de andere walchersche dorpen. Het is een zeer merk­waardig feit dat de tongval van de westelijkste plaatsen van ons land, aan het strand der Noordzee, in Holland en Zeeland , zoo zeer bij­zonder is en zoo sterk afwijkt van de gewone nederduitsche tong­vallen die men in die gewesten binnen de duinen en binnen in 't land spreekt. Vormt de bevolking van deze plaatsen , van Egmond aan zee , van Zandvoort , van Noordwijk- en Katwijk aan zee , van Scheveningen , (van Vlaardingen en Maassluis ?) van Oostvoorne , van Ouddorp en van Westkappel wellicht het overblij fsel van het yolk dat oudtijds nog verder westelijk woonde, langs het strand der Noord­zee ; en welk strand zieh toen veel verder westelijk uitstrekte ? Ge­tuige Brittenburg en Kalla of Kallo, thans verre bewesten het hollandsche strand, in de Noordzee verdronken .liggende. 134. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN . LOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP OUDDORP OP WEST-VOORNE. Medegedeeld door den hoer A. T. VOLK, rustend hoofdonderwij zer to Ouddorp. Juli 1870. (In nederlandsche spelling). 14. 'N zeker minse had twee jonges. 12. En de jongste van die zei tegen z'n voeder : voeder ! geef mi 't deel van 't goed dat ik mot ewwe ; en in voeder gaf 't em. 13. En niet ved daege doewrnae , is de jonkste zeun, toe i alles bi mekaar epakt ad , mit pak en zak op etrokke nae 'n land dat daewr vaarde of was , en i leefde daeaer as 'n deurbringer. 14. En toe i -alles deur de billen elapt ad , toe kwam 'r 'n gr "te dierte in dat land , en i begos gebrek to lien. 15. En i ging heen en voegde 'm bi eer, van de burgers van dat land , en die stierde 'm nae 't veld om de verkes-te weiene. 16. En i ad grwaeg z'n buuk Wille volle mit verkes-ete ; Yner piemand gaf 't em. 17. En toe i tot inkeer was ekomme , zei i : hoev'l knechs van me voeder ewwe volop te etene, en ik mot ier honger liene. , 18. Ik zal opstoe en nw me voeder goe en ik zal zegge : voeder ! ik eb zonde begoe tegen den hemel en tegen joe. 19. En ik bin noe nie m'r waawrd je zeun enoemd te wore ; neem me maeaer as ben van je arrebeiers in je dienst. 20. En toe i was op estoe ging i nae z'n voeder. Hi was nog vaarde van huus of, toe zag in voeder 'm al ankomme en die was 'r over uut, zoo'n beklag ad i mit 'em. Hi lieg nae 'm toe , pakte 'm om z'n hals en koste 'm. 21. En de zeun zei tegen ' m : voeder ! ik eh zonde begoe tegen den hemel en tegen joe, en noe bin 'k nie m'r wacaerd om je zeun enoemd te wore. 22. Maeaer de voeder zei Legen z'n knechs : bring gau de beste kleeren hier om an te doene , geef 'm 'n ring an z'n vinger en schoenen an ze' beenen. 23. En • haeal 't mestkalf en stacht 't, en late wile etene en blie weze. 24. Want deze zeun van me was döed en noe is i weer levend ewore, en i was kwiit en is noe weerom evonge. Toe begonne ze pleizier te hewwen. 25. En z'n ouste zeun was in 't veld, en toe i weig ging, en hi huus begos te komme, hoorde i 't tremult. 26. En toe i ei;n van de knechs bi in eroepe ad, vroeg i wat er goende was. 27. En die knecht zei 'm : wel ! je broer is ekomme en je voeder eit 't mestkalf eslacht omdat i weer ezond 't huus ekommen is. 28. Mwaer i wier boos en i wilde nie in huus goe. Toe kwam zsn voeder nae Bute en olkte 'm. 29. Mwver toe zei i tegen z'n voeder : ik eb je al zoo veel jare ediend en ik ben noit tegen je op estoe, en ik heb 6k nöit wat tegen je misdac, en rniin eh je nog nie 'n geit egeve om 'is leut te ewwe mit me kammeraas. 30. Maeaer noe deze zeun van je ekommen is, die je goed mit hoeren deur ebrocht eit , noe eb je voor ziin 't mestkalf eslacht. . 31. Toe zei de voeder : kind ! joe hint altiid bi miin en al 't meine is voor joe. 32. Wile moge noe wel vröölik en blie weze ; want deze broer van je was döed en noe is i weer levendig ewore ; i was kwiit en noe is i weerom evonge. AANTEEKENINGEN. De ee klinkt duidelijk tweelettergrepig , als een zeer scherpe opene e die door een toonlooze e wordt gevolgd. De ve klinkt eveneens tweelettergrepig , als een scherpe, opene o die door een toonlooze e wordt- gevolgd. De ce heeft den blatenden klank die tusschen a en e in ligt. De a is• een zeer scherpe , opene o , bijna als ao klinkende. 13. Vaarde, verre ; zie vs. 13 bl. 169 II. 14. Deur de Villen Lappen, verkwisten , doorbrengen , is een uit= drukking die in de nederlandsche volkstaal vrij algeYneen is. Zie vs. 30 bl: 120 I. Dierte , duurte ; zoo ook vier , vuur ; stiere, sturen , enz., behoort tot het zeeuwsche en vlaamsche taaleigen, maar kwam vroeger ook in den hollandschen tongval voor. Zie vs. 14 bl. 124 II. I3egos, begon , even als kos voor kon, behoort tot het nederfran­kische taaleigen. Zie vs. 24 bl. 152 II op begoste. Liane , lij den , van liden , lien, lie, maar in de onbepaalde wij s als het voorvoegsel te 't werkwoord vooraf gaat (in den dativus dus) tiene , even als te weiene in vs. 15 . enz. Dit goereesche lidne , weiene is oorspronkelijk on voluit te lienen, te lidenen, te lijdenen; te weienen , te weidenen; de n is er achter weg gesleten. De echte Hollanders hebben de geheele laatste lettergreep van dezen woord­vorm verloren , en zeggen zoo wel te lije als lije , te weie als weie. Bij de Friezen is daze oude vorm nog gedeeltelijk bewaard gebleven, men laat achter de werkwoorden die in de onbepaalde wijs staan on door te worden beheerscht , duidelijk een n hooren terwijl doze , letter achter de werkwoorden in andere wij zen en tij den verdwenen is. Zoo zeit men to Leeuwarden: ik wu (wilde) wel werke, mar 'k hew niks te werken. In alle friesche tongvallen wordt dit onderscheid getrouw in acht genomen. De tongval van West-Voorne, even als die van enkele andere plaatsen in Zeeland en vooral in Vlaan­deren , komt dus in dit opzicht , het naast aan den oorspronkelijken vorm. 18. Opstoe, opstaan ; goe, gaan ; zie vs. 18 bl. 170 II. 23. Wile, wij , van wiled en , wijluiden of wijlieden ; zie vs. 24 bl. 170 II. 24. Evonge , gevongen , hier gevonden beteekenende ; zie vs. 24 bl. 159 II. 25. Weig , weg, vormt den overgang van het friesche wei tot het saksische en frankische weg. 26. Tremult , basterdwoord van het fransche tumulte , komt overal in de volksspraak van Nederland voor. 27. Bi z'n, woordelijk bij zijn, bij zieh, of oorspronkelijk bij hem ; zie vs. 20 bl. 165 II. , 28. Olkte smeekee , van olke , smeeken , vooral : vleien d smeeken schijnt een eigenaardig westvoornsch woord to zijn ; 't kwam mij al-. thans nergens elders voor. Kan olke ook oolike , oolijken zijn , van oolijk, odelijk 29. Leset , pret , genoegen ; zie vs. 29 bl. 162 II. XXVII. ZEELAND. De verschillende tongvallen die in de provincie Zeeland gesproken worden , behooren allen tot de friso-frankische tongvallegroep der nederduitsche taal , behalve die van de stad Hulst en van 't zooge­noemde Land van Hulst, welke zuiver frankisch zijn. Ze staan van alle friso-frankische tongvallen het naaste aan de zuiver frankische tongvallen van Vlaanderen en vormen den overgang van defriso­frankische tot de zuiver frankische tongvallegroepen. Onderling ver­schillen ze slechts weinig ; vooral die welke in het eigenlijke Zee­land, op de zeeuwsche eilandere dus, gesproken worden, leveren on­derling slechts geringe en geheel onwezenlijke verschillen op, en vormen met elkander een tamelijk afgerond geheel, het zeeuwsch. Tot het zeeuwsch moeten ook de tongvallen van 't eiland Over-Flakee en West-Voorne of Goeree worden gerekend, zooals op b1.165 II reeds is vermeld ; maar de onderscheidene tongvallen die in het zuidelijke deel van Zeeland , bezuiden de Hont of Wester-Schelde, in Zeeuwsch-Vlaanderen (behalve Hulst) gesproken worden , behooren niet tot het eigenlijke zeeuwsch, maar staan tusschen zeeuwsch en vlaamsch in. Langs de zeeuwsch-brabantsche grenzen staan de zeeuwsche en noordbrabantsche tongvallen scherp tegen elkander over en worden niet door tusschentongvallen geleidelijk aan elkander verbonden. Vooral tusschen Tolen en Bergen-op-Zoom , tusschen Rilland en Woensdrecht, welke beide laatste plaatsen door den dam in 't Kre­ kerak thans zoo nauw aan elkander zijn verbonden en zoo na bij elkander zijn gebracht, valt deze scherpe afscheiding tusschen zeeuwsch en brabantsch, en dat wel niet alleen wat de volkstaal betreft , maar ook in alle andere opzichten, duidelijk in 't oog. Naar 't noorden en naar 't zuiden echter gaan de zeeuwsche tongvallen geleidelijk, door tusschentongvallen, hier in 't hollandsch, daar in 't vlaamsch over. Even als Zeeland , door zijn aardrijkskundige ligging , Holland en Vlaanderen verbindt, zoo verbinden ook de zeeuwsche tongvallen het hollandsch en het vlaamsch ; het zeeuwsch vormt een geleidelijken overgang van de hollandsche tot de vlaamsche en vooral tot de westvlaamsche tongvallen. Boven is reeds gezeid dat het zeeuwsch tot de friso-fi ankisehe tongvallegroep behoorde ; het vortut echter in deze hoofdgroep van nederduitsche tongvallen een ondergroep, die zieh, door menige eigen -aardigheid, vooral scherp van de friso-frankische tongvallen van Noord-Holland en Friesland onderscheidt. De beste bepaling van het zeeu wsch kan men geven door to zeggen dat het een eigenaardige fiiso-fran­kisch e tongval is, waarin het frankische bestanddeel den boventoon voert , dat het hier weer, daar minder stark naar het vlaamsch over­helt , dat 't eenige , doch slechts weinige eigenaardige woorden bevat, en met een zeer eigenaardigen tongslag (accent) uitgesproken wordt. Inderdaad verschilt het zeeuwsch veal minder van het hollandsch dan dit oppervlakkig het geval schijnt. Menig Hollander on menig ander Nederlander verstaat slechts weinig of niets van de dagelijksche spreektaal der zeeuwsche boeren vooral niet als hij voor 't eerst , zeeuwsch hoort spreken. Wat zal een Hollander verstaan b. v. uit de woorden : aje-'t-oue toe-je -'t-oa ? hebt gij het geho aden , toen gij het hadt ? Uit : pos-'n pa?a r-oare, pas een paar andere (schoenen). Uit : 'k et ni j-at, ik heb het niet gehad, enz. Maar deze onverstaanbaar­heid van het zeeuwsch , afgezien natuurlij k van de eigene zeeuwsche uitspraak van vele klanken , is veel minder, of Hover in 't geheel niet het gevolg van de bij zondere woorden der Zeeuwen, als wel van hun zeer bijzonderen tongslag. De Zeeuwen laten namelijk zooveel mogelijk de woorden in elkander vloeien on spreken op een eigen Deze zangerigheid in den-aardigen , min of meer zingenden toon. zeeuwschen tongslag is minder stark dan in het strandhollandsch, maar geheel anders van toon. Het zeeuwsch is over al de zeeuwsche eilanden verspreid, en wordt er zoowel ten platten lande als in de steden gesproken. Toch is er nog al eenig onderscheid tusschen den eenen on den anderen zeeuwschen tongval. De tongvallen der dorpelingen zijn zuiverder zeeuwsch, die der stedelingen hellen meer naar bet hollandsch over. Modern hol langer hoe meer -landsch wordt door de aanzienlijkste stedelingen hoe gesproken ; vooral to Middelburg is het moderne hollandsch zeer ver­spreid en verdringt hoe langer hoe meer den oorspronkelijk zeeuw­schen tongval dier hoofdstad. In de kleinere steden , Arnemuiden Brouwershaven on Tolen echter, blijft het zeeuwsch nog steeds bij alle inwoners in gebruik. Een der meest bekende eigenaardigheden van de zeeuwsche tong­vallon is het niet uitspreken der letter h. Deze eigenaardigheid, die 1T. 1 ook in Vlaanderen en Brabant zeer algemeen is , en tevens, gelijk reeds is aangewezen, ook in menigen hollandschen en friso-saksischen tongval voorkomt , is aan alle echte zeeuwsche tongvallen eigen. Echte ouderwetsche Zeeuwen spreken de h letterlijk n o o i t nit en k u n n e n dit zelfs niet. Indien ze met alle geweld de h toch willen uitspreken, brengen velen, voornamelijk de min ontw ikkeiden en die niet of kwalijk lezen kunnen, een ch of cha voort, even als de zoogenoemde Liplappen op Java doen. Zelfs in geschrifte vervallen de Zeeuwen, natuurlijk de min ontwikkelden, dikwijls tot deze fout. Meer dan eens heb ik in brieven door Zeeuwen geschreven, de woorden h e b b en, h o u d e n, enz. door gebben, gouden zien afgebeeld. Andere Zeeuwen , die wel weten dat de h niet als ch moet worden uitgesproken , en die toch onxnogelijk de rechte uitspraak van die letter kunnen vatten , noemen haar siecht weg a, en dan ter nadere bepaling en ter onderscheiding van den klinker a , groote a of , naar den vorm der letter , stoela. Oude - onontwikkelde Zeeuwen heb ik de h zoo hooren omschrijven, wanneer ze die letter afzonderlijk wilden noemen. Een echte Zeeuw , onge-dwaingen met de zijnen sprekende , zal n o o i t de h doen hooren. De bewering, die dikwijls wordt uitgesproken , dat de Zeeuwen de h n i e t uitspreken waar ze behoort, en w e 1 waar ze niet behoort, is dus volkomen onwaar. Zwollenaren , Deventerslui en andere Over-ijsselaars , benevens Flielanders Egmonders en andere Strand-Hol­ , landers doen dit wel , maar Zeeuwen als ze ongedwongen en na­tuurlijk spreken , letterlijk nooit. Maar de omstandigheid, dat de Zeeuwen dit gebrek in hun tongslag zeer wel kennen en wel weten dat sommige woorden met een h beginnen en andere niet, terwijl ze, natuu rlijk de ongeletterden of zij die slechts weinig lezen en schrijven kunnen , niet duidelijk weten welke woorden met die letter beginnen en welke niet , verleidt sommigen van hen om de h to plaatsen waar ze niet behoort. Maar dit gebeurt slechts dan, als de Zeeuwen zich zelven geweld aandoen om deftig of hollandsch to spreken , b.v. in hun gebeden (wis dwaas genoeg !), of als ze in 't openbaar in eenige vergadering 't woord voeren, of, als ge-zeid is, in geschrifte. Dan hoort (of ziet) men uitdrukkingen als deze : in den emel en op haarde, of: mijne eeren en hingelan - den 1 enz. Woorden, die slechts aan het zeeuwsch en aan geen anderen neder-duitschen tongval eigen zijn, bestaan er slechts in kleinen getale vele woorden, die als eigenaardig zeeuwsch worden aangegeven, zijn oorspronkelijk ook in andere nederdtxitsche tongvallen , vooral in 't hollandsch en vlaamsch in gebruik geweest, kwamen oudt}jds in alle nederduitsehe, vooral in alle nederfrankische tongvallen voor. Ze zijn eenvoudig verouderd, uit andere tongvallen gesleten , in de zeeuwsche bewaard gebleven. De afgelegenheid der zeeuwsche eilanden en de afgezonderdheid waarin vooral de zeeuwsche plattelandsbevol­king daardoor tot heden toe leefde , is hiervan de oorzaak. Zulke woorden zijn : puut , kikvorsch , nog heden in gansch Vlaanderen in gebruik. Vele, viool, eveneens nog in gansch Vlaanderen in gebruik, is 't oude vedel. Weeg, wand , namelijk de houten wand eener schuur, is ook in geheel Vlaanderen en Brabant in gebruik en verwant met het verouderende friesche weach. Tuun, omheining, is goed oud hol denke aan den hollandschen tuyn), en tevens nog in-landsch (men menig nedersaksischen tongval , vooral van Neder-Duitschland , in volle gebruik. Stute, boterham , is het zelfde woord als het friesche stilt, stuut , het drentsche stoete, een fij n roggenbrood. Oot of ood (hood), hoofd. Kuus, schoon, zuiver, zindelijk, oorspronkelijk het­zelfde woord als het hollandsche wisch., ofschoon dit na ook een andere beteekenis heeft. Kachel, kacheltje, veulen , eveneens west­vlaamsch, en verwant met de woorden guil, gaul. Garre, reet, ook westvlaamsch ; friesch kier en ennelsch yar, enz. Eigenaardig zeeuwsche woorden , voor zoo verre ink bekend , zijn guus, gates, kind, kinderen ; kel f, zindelijk ; daken, aanstonds ; vate of mete, drenkplaats voor het vee; puutjes, handjes van kleine kin­deren, enz. Maar deze woorden , behalve guus en puutjes zijn niet eons over geheel Zeeland verspreid noch algemeen bekend, en beginnen reeds to verouderen. Over het algemeen heeft het zeeuwsch een goeden klank , is vol­strekt niet onbevallig en in 't geheel niet stootend en grof. Het wordt door het yolk veel zuiverder gesproken en met beter inachtneming van taalregels , dan de Hollanders hun tongvallen spreken. Het natuur­lijke ingeschapene gevoel voor taalzuiverheid is dan ook bij het zeeuwsche yolk nog zeer levendig en onverbasterd. Het eenige wat , men met recht op het zeeuwsch kan aanmerken , is de zware klank der a in enkele woorden , waardoor deze letter den onbehagelijken klank van oa krijgt. Deze zware uitspraak van de a , zoo onaan­genaam klinkende in friesche en hollandsche ooren, is in alle zeeuw­sche tongvallen niet even sterk verbreid ; zoo komt deze klank in de tongvallen van Zeeland beoosten Schelde (Schouwen, Duiveland, Tolen) minder voor dan in die bewesten Schelde (Beveland, Wal oa op den voor--cheren). Hoe zuidelijker in Zeeland , hoe meer de grand treedt. Maar aan de lange a van andere woorden geven de Zeeuwen juist den tegenovergestelden klank , den blatenden klank van ce. Een zuivere , lange, volkomene (italian) a hoort men van de Zeeuwen weinig ; ze vervallen bij de uitspraak van deze letter in de beide uitersten. Alle Zeeuwen onderscheiden verder in hun uitspraak ook zeer nauwkearig tusschen de zachtlange en de scherplange o en e. De scherplange o en e, en vooral deze laatste , worden door hen duidelijk als tweeklanken uitgesproken. Voor de verschillende klanken van deze letters hebben ze een buitenge woon fijn gehoor , en daardoor dus in den regel een vasten leiddraad voor de geijkte spelling der woorden , waarin deze letters voorkomen namelijk of ze met een , dubbele of een enkele o of e moeten geschreven worden. Zij maken in de uitspraak een groot onderscheid tusschen kool (bloemkool) en kool (steenkool) , in tegen overstelling van de Friezen en van de meeste Hollanders (behalve zij die inaashollandsch spreken), die niet slechts deze woorden volkomen gelijk uitspreken , maar in den regel niet eena kunnen hooren dat de Zeeuwen hierin onderscheid maken. Met de Friezen , Neder-Saksen , West-Vlamingen , enz. gemeen, heb-ben de Zeeuwen de uitspraak van de nederlandsche ui als zuivere , lange u , en der nederlandsche ij als zuivere, lange i. Enkele woor-den echter , die in Holland, Brabant en Oost-Vlaanderen den ijklank hebben, en in Friesland regelmatig met de zuivere , lange i worden uitgesproken , hebben in 't zeeuwsch, onregelmatig , op deensche wijze, den langen , zuiveren uklank. Zoo is b. v. bet nederlandsche woord z.vij f , wiif (wIf) in 't friesch , wuuf (wuef, wq) in 't .'t zeeuwsch ; vij f in 't hollandsch , f iif in 't friesch , vuuf in 't zeeuwsch; pijp, piip, in 't zeeuwsch pupe; blijven , in 't friesch bliuwe, bljouwe, blive , maar bluve in 't zeeuwsch , enz. Van daar dan ook dat sommige Zeeuwen , zooals de Middelburgers en anderen die hun zeeuwsche spraak willen verkrachten en de Hollanders willen nabauwen, spreken van vuif voor vijf en van puip voor pijp, omdat ze wel weten dat een lange , zeeuwsche u in 't hollandsch als ui luidt. Een andere over -eenkomst tusschen zeeuwsch en friesch is de oude , zuivere uitspraak der ie als een echten tweeklank , duidelijk onderscheiden van den zuiveren , langen i , welke laatste klank door de Hollanders algemeen en geheel ten onrechte , aan de ie gegeven wordt. IIet zeeuwsche en friesche lief (bevallig) klinkt geheel anders dan liif (lijf) ; riem (lederen band) geheel anders dan riim (rjm) ; het eerste is een twee--klank, het laatste een enkelklank. De zeeuwsche en friesche uit- spraak is ook hier , even als in de meeste andere gevallen, zuiverder en oorspronkelijker , des betel , dan de hollandsche. In het eerste deel van A DE •TACER's '1' a al kundig M a g a z ij n komt een verhandeling voor van Mr. A. F. SIFFLt , Over het zeeuwsche taaleigen. De tongvallen van Zeeland beoosten Schelde , van de eilanden Schouwen , Duiveland , Tolen en Filipsland dus , vormen eon af-zonderlijke groep van het zeeuwsch, tegenover de tongvallen van Zeeland bewesten Schelde of van de eiland Noord- en Zuid-Beveland met Wolfaartsdijk, en van Walcheren. Eerstgenoemden hellen eenigszins meer naar het hollandsch , laatstgenoemden naar het vlaamsch over. Toch is het verschil tusschen beide zeeuwsche tongvallegroepen slechts gering en onwezenlijk. De plattelandstongvallen van de eilanden Schouwen of 't Land van Zieriksee en Duiveland zijn onderling nagenoeg geheel gelijk. Ik wil hier dan ook slechts een enkele proeve meedeelen van die tongvallen. Te Zieriksee spreekt men hoe langer hoe meer modern hollandsch of een slechts zwak gekleurd zeeuwsch ; to Brouwershaven meer algemeen goed zeeuwsch. Over den tongval van Schouwen vindt men eenige bijzonderheden van de hand des heeren H. M. C. VAN OOSTERZEE, in den Z e e u w s c h en volks-almanak voor het jaar 1846.Inhettijdschrift Europa, jaargang 1870, komt een stuk voor, waarin zeer vale zeeuwsche woorden on uitdrukkingen opgenoren zijn ; dit stuk is ook onder den titel Potloodschetsen uit het land van Zierikzee door W. N. WOLTERINK , in 1870 to Dordrecht afzonderlijk uitgegeven. Deze novelle , of hoe het Keeton moet , is uit een dialectologiseh oogpunt beschouwd , van uiterst geringe waarde on moat met voorzichtigheid worden gebruikt. De schrij ver er van heeft eenige zeeuwsche woorden en uitdrukkingen hooren gebruiken , heeft die verzameld on in zijn geschrift to pas gebracht maar tot het wezen van den zeeuwschen tongval is hij Wist doorgedrongen. Hij heeft de Zeeuwen nog niet eens leeren verstaan. Zoo geeft hij aan zijn Zeeuwen nu en dan het woordj e yes en jes in den mond , als ze ja willen zeggen , volkomen alsof de Zeeuwen dit engelsche woordje werkelrjk gebruikten on alsof dit goed zeeuwsch was. Dit is intusschen volkomen onwaar. Het zeeuwsche ja op zieh zelve luidt als jw ; maar de Zeeuwen antwoorden zelden op eenige vraag met jte alleen ; vraagt men b. v. zijt gij koud? dan luidt het antwoord jw ik of snel gesproken jwk ; vraagt men: is hij koud ? 't antwoord luidt : jw hij, jcc, hi, snel gesproken juck; vraagt men : loopt dat kind al? men zal antwoorden jte het, jce 't, snel ge­sproken jet of jet. Zoo is het ook met het vermeende engelsche yes of jes der Schouwenaars on Duivelanders. Dit jes is niets anders als een samentrekking van jce zi , ja zij , als antwoord op een vraag als deze : gaat T annetj e mee ? ice zi , jce ze, jags , jes ; leggen uwe kippen al? jce zi of jes. Deze wij ze van antwoorden is ook over geheel West-Vlaanderen en Fransch-Vlaanderen verspreid. 135. I:)E GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP BURG OP SCHOUWEN. Medegedeeld door den heer J. A. MANUS VAN DER JAGT hoofdonderwijzer to Burg. Juli 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. 'N zeker mens ad twee zeuns. 12. In den jongsten van ulli zei tegen z'n voader : voader ! geef 't deel van 't goed da' m'n toekomt. In i deelde ze 't goed. 13. In niet veel daegen da aerop, toe de jongste zeune olles bi mekoare vergeeaerd ad , is i eene gereisd nae 'n vaar land, in deeaer eit i z'n goed deur ebrocht, in i leefde in overd aeaed. 14. In as i 't ollemaele verteerd ad , wier daeaer 'n gröeten onger­snööd in dat land in i begon gebrek te lien. 15. In i giing One in kwam bi een van de burgers van dat land, in die stierde 'm op z'n land om de verkens te weien. 16. In i wou grwwg, z'n buuk vulle mit 't Beten , dat de verkens aeten ; mar niemand gaf 't 'm. 17. In toe i z'n eige bedocht ad , zei 'n : oeveel errebeiers van m'n voader 6"n overvloed van bröed in ik vergae van onl;er. 18. Ik zal opstee in na; m'n voader gee in ik zal 'm zeie : voader ! ik e' gezondigd tegen den emel in tegen joe . 19. In ik bin nie meer waeaerd om je zeune 'noemd te worre; maeaek m'n as een van je errebeiers. 20. In i stong op in i giing nae ze voader ; in as i nog voare van 'm was, zag ze voader 'm al ankomme in die wier inwendig mit meelie bewoge; i liep nae z'n toe, viel 'm om z'n ols in koste 'm. 21. In de zeune zei tegen 'm : voader ! ik e' gezondigd tegen den emel in tegen joe, in ik bin nie meer was nrd om je zeune 'noemd to worre. 22. Mar de voader zei tegen z'n knechs : briingt 't beste pak kleereri ier in doet 'm dat an, in geef 'n riing an z'n and in schoenen an z'n voeten. 23. In briingt 't gemaste kolf in slacht 't ; lode m'n eete in vrooilik weze. 24. Want deze zeune van me was döed in i is weer levendig geworre ; in i was verlore in i is gevonde. In toe begonne ze vrooilik te weze. 25. In z'n ouste zeune was in 't veld ; in toe i dichte bi uus kwaaem , oord' i 't gezang in 't gedans. 26. In toe i öen van de knechs gerope ao' , vroeg i wat dat inocht weze. 27. In die knecht zei tegen 'in : wel ! je broer is gekomme in je voader eit 't gemaste kolf geslacht, ömdat i 'm gezond vromme gekregen eit. 28. Mar i wier boos in i wou nie binne komme ; dacverop giing ze voader nue bute in bidde 'm. 29. Mar de zeune zei tegen z'n voader : kiik noe is an ! ik diene je noe ol zoo veel jueren in 'k e' nog nooit je gebod overtree in j' ei' me nog nooit 'n bokje gegeve da 'k mi' me vrinden is vrooilik kon weze. 30. Mar noe dat deze zeune van je terug gekommen is, die je goed mit oeren deur gebrocht eit , noe ei je voor 'um 't 'maste kolf eslacht. 31. In i zei tegen 'm : kind ! 'ji bin oltoos bi m'n, in ol 't mine is 't j oee. 32. M'n oore dan vrooilik in bli te wezen ; want deze broer van je was döed in i is weer levendig geworre , in i was verlore in i is vromme gevonde. AANTEEKENINGEN. De ee klinkt als een zeer scherpe , lange e , bijna als de friesche ea, die door een toonlooze e gevolgd wordt. De öe eveneens als een zeer scherpe, lange o , bijna als ao , die door een toonlooze e gevolgd wordt. De oa klinkt tusschen o en a in , even als de te tusschen e en a in. Dee klinkt als in 't fransch. 11. Zeuns , zonen ; zoo ook weunen , wonen ; eunink , honig, enz. 12. Ulli , hulli , hunlie , hunlieden , hen. Zie vs. 15 b1.136 II. Voader klinkt tegenwoordig meestal met een zuivere , lange a op hollandsche wijze ; voader geldt te Burg voor ouderwetsch. 13. De onvolkomene a voor l wordt , even als in 't engelsch en friesch , als een onvolkomene heldere o uitgesproken ; dus ol, al ; olles , alles ; ols , hals ; kol^' , kalf, enz. Zie vs. 13 bl. :,.^8 II. L'ene , henen , heen. Vaar , ver , maar in vs. 20 voare , verre : zie vs 13 b1. 160 II. 15. Giing , ging , wisselt af met gong. Zie vs. 20 bl. 47 II. Stierde , stuurde ; zie vs. 14 b1. 174 II op dierte. 17. .1;' , ebbe , ebben , hebben. 18. "Opstce , opstaan en gm , gaan ; zie vs. 18 bl. 170 II. Zeie , zeggen ; zoo ook leie , leggen ; deze regelmatige vormen hoort men in andere zeeawsche tongvallen weinig of in 't geheel niet. Zie vs. 18 bl. 42 I. 19. 'Noernd , ennemd , genoemd. Het ourspronkelijke zeeuWsch heeft de toonlooze e vöor de verledene deelwoorden ; ze gaat echter in 't vlugge spreken dikwijls verloren. Maar tegenwoordig komt de modern hollandsche en nederlandsche vorm met 't voorvoegsel ge meer en meer in zwang. Er heerscht tegenwoordig in de zeeuwsche tong­vallen veel willekeur in 't gebruik van ge (genoeind) en e (enoemd), zoowel als in 't weglaten van 't voorvoegsel ('noemd). Dit hangt af van de welluidendheid en van de meerdere of mindere moeite die de spreker aanwendt om hollandsch en niet zeeuwsch te spreken. 20. Nce .z'n toe , naar hem toe ; zie vs. 27 bl. 175 II. 25. Kwcecem , wisselt in 't gebruik af met Imam. 27. Vrorn.me , verknoeid van weeromme , weerom. De tongval van 't eiland Duiveland komt geheel met dien van Schouwen overeen. Slechts in enkele woorden kan men eenig verschil opmerken , b. v. in 't d uivelandsche zunne en tunne , op Scho uwen zun en tun , zon en tön, enz. De tongval van het eiland Tolen of Ter Tolen, die in al de dorpen van dat eiland, zoowel als in het stadje Tolen en ook op het eiland Filipsland gesproken wordt , wijkt eenigszins meer van den schouwschen tongval af. Het hollandsche bestanddeel , dat in den schouwschen tongval, hoe weinig dan ook , nog aanwezig is , treedt in het toolsch nog meer op den achtergrond. Het toolsch is zuiverder zeeuwsch dan het schouwsch. 136. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET EILAND TOLEN. Medegedeeld door den heer J. Tit , UNISSE , onder-directeur van het rij ks-teleg aaf kantoor te Leeuwarden. December 1870. (In nederlandsche spelling.) 11. 'N zeker mense ao' twee zeuns. 12. En den joengsten van die twee zei tegen z'n voader: voader ! gee' me m'n possie van 't goed, die miin toekomt. En i deelcle ulder 't goed. 13. En nie' vee' daege rra;derand . toen de joengste zeune olles bi mekoare ao' , is 'n op reize gegue me 'n var land, en daever eit 'n z'n goed deurgebrocht , levende op 'n overduedige maniere. 14. En toen 'n olles verteerd ao' , kwam 'r 'n gröäten oenger-sneäd in dat land en toen begon 'n gebrek te lien. 15. En toen giing 'n eene en vervoegde z'n eige bi een van de burgers van dat land, en die stierden 'm op z'n land om de verkes te wachten. 16. En i ao' 'r greaten zin in om z'n buuk vol t' eten mee t' vreten dat de verkes toten , ma:' da' kreeg 'n van geen mens. 17. En toen 'n goed over de zacke begon na! te diinken , zei 'n in z'n eige : oe vee' van m'n voaders errebeiers e' overvloed van breitd en ik vergto van oenger. 18. Ik za' opstae en inn m'n voader gac en ik • za' tegen z'n zegge : voader ! 'k e' kwacacd gedae tegen den emel en tegen joe. 19. En ik bin nie' mee' wueaerd de nacacm van je zeune te dra . i is tivir levendig egoore ; i was ver•loore en is evolldH. AANTEEKEN 1 NGEN. Over de uitspraak der verschillende klanken en letterteekens, zie bi. 195 II. 12. Posse, deel ; zie vs. 12 bl . 203 II op possi. 13. Egw, gegaan ; zie vs. 18 b1.176 II. Eesten, door uitsluiting der r van eersten. 17. Zeie-jz, zeggen ; zie vs. 18 b1.184 II op zeie. Amper, bijna, is uit het maleisch in de nede•landSChe Sprec;kt.aal . overgegaan. Zie vs. 28 bl. 70II. 18. .Ck za' 'k, ik zal, ik, ik zal ; zie vs. 1. 7 14. 1 92 II. Edo?, gedaan ; zie vs. '18 bl. 1761I. 19. Ooren, worden. 20. ,stc.e, gestaan ; zie vs. 18 bl. '176 II. Konnpas.si, medelijden ; zie vs. '20 bl. 198 If. 2'1. Joen, jongen ; zie vs. 31 bl . 204 II. 24. Egoore, geworden ; zie vs. 24 bl. 204 II. 27. Poee, doen ; zie vs. 18 b1.176 II. 29. /Even, avond. Zie bl. 29 II en vs. 25 b1.167 :I op .s'i' unds. Itet overige gedeelte van de provincie Zeeland, fret land bezuiden den Hont of Westerschelde, behoort eigenlijk niet tot dat gewest, maar vormt oorspronkelijk een deel van 't oude Vlaanderen. I>eze landstreek, ook thins nog onder den naam van Staatsch-Vlaanderen of Zeeuwsch-Vlaanderen bekend, is echter reeds sedert twee en een halve eeuw in 't staatkundige met Noord-Nederland verbonden en heeft al dien tijd lief en leed daarmee gedeeld. Geen wonder dan ook dat zoowel het hollandsch en de geijkte tail van Nederland, als vooral ook de zeeuwsche tongval van grooten invloed op den tongval der bewoners van Zeeuwsch-Vlaanderen is geweest. Niettemin moeten de verschillende tongvallen van Zeeuwsch-Vlaanderen iii 't algemeen tot het vlaamsch en niet tot het zeeuwsch worden gel:ehi. Over het vlaamsch in het algemeen zie men het inedegedeelde de hoofdstukken Zuid-Nederland en Oost- en West-Vlaanderen. Ofschoon de onderscheidene tongvallen van Zeeuwsch-Vlaanderen Jon­der twijfel tot het vlaamsch behooren, zoo vertoonen ze toch, door ale de boven vermelde oorzaken, de kenmerken van het vlaamsch in veel geringere mate dan dit met andere (belgische en fransehe) vlaamsche tongvallen het geval is. 1+^en van de zeeuwsch-vlaamsche tongvallen, namelijk die van het Land van Aksel, belt werkelijk meer naar het zeeuwsch over. 'Le vormen allen met elkander een oven; an g van het zeeuwsch tot het vlaamsch. De tongval van het zoogenoemde Land van Hulst, het oostelij ke deel van Zeeuwsch-Vlaanderen of de omstreken van de stall Huld; bevattende, is van alle zeeuwsch-vlaamsche tongvallen het meeste vlaamsch, het minste • zeeuwsch ; ja, deze tongval mag onder de zeeuwsche (friso-frankische) tongvallen niet geteld worden ; ze is zuiver frankisch, echt oostvlaamseh. Zoo worden er de klanken ui en ?` niet als in Zeeland, als u en i uitgesproken, maar op oostvlaamsche wijze als ui of eui en ai. De tongval van Hulst strekt zieh behalve over 't eigenlijke Land van Hulst (Hulst, Klinge, St. Jan's Steen, Grauw, Koewacht, Hontenisse, Ossenisse, Hengstdijk, Lamswaarde, Stoppeldijk, Bosch-Kapelle), ook nog over een deel van 't Land van Aksel uit en wel over de zuidelijke, aan Belgie grenzende plaatsen van die landstreek, namelijk over Zuiddorpe, Westdorpe, Overslag, Filippine en Sas van Gent. In de dorpen Grauw, Klinge, St.-Jan's Steen en Koewacht is de tongval nog meer vlaamsch dan in de stall Hulst en de andere dorpen. Weinig of niets verschilt er de tongval van dien in • de aangrenzende plaatsen van 't Land van Waas in Oost-Vlaanderen. Zoo zeit men to Klinge b. v. niet slechts rnenlcn en kenning voor coolen en honing, maar ook .gelt('nne, v( ( l•, en breud of schuene, vuer, brued, voor schoon, voor en brood, ter­wijl te Hu1st deze woorden den o-klank behouden. Zoo ook beant­woordt men te Klinge op echt vlaamsche wijze sommige vragen met peen, waarop in Noord-Nederland (ook te Hulst en elders in Zeeuwsch-Vlaanderen) steeds met ja wordt geantwoordt. De Klingenaar ant­woordt b. v. op de vraag : »hebt gij maar een paard?" in plaats van : ja, ik heb maar een paard," steeds : »nee, 'k-en-e moar een pert", woordelijk : neen, ik en heb maar een paard, volkomen als in 't fransch . .»non, je n'ai qu'un cheval." De Hulstenaren spreken, als echte Vlamingen, in den regel zeer luide, bijna schreeuwende en maken bij hun spreken ook vele en luidruchtige gebaren. Hun tongval, zoowel als hun tongslag z jn vol­komen vlaamsch, oostvlaamsch. Even als alle Zeeuwen en Vlamingen springen ze wonderlijk met de h om. Deze letter wordt eigenlijk nooit op zijn plaats uitgesproken, maar daarenboven dikwijls met de g ver­wisselt en soms als g en wel :als geaspireerde g, gh of ch uitgesproken. De zonderlingste verwisselingen zijn daarvan dikwijls het gevolg. Zoo hoort men te Hulst dikwijls spreken van een hoede goet voor een goede hoed ; van een houde ring voor een gouden ring, van een goute tafel voor een houten tafel, enz. Deze verwarring tusschen de verwante letters g en h komt vooral voor onder de Hulstenaren van geringen stand en voornamel jk onder hen die niet lezen kunnen. Ze is ook elders in Zeeland en Vlaanderen niet ongewoon ; zie vs.28 b1.1.88II. De enkele g, waar deze de beginletter van een woord vormt, wordt door de Hulstenaren ook zeer mishandeld. Zij hebben duidelijk moeite om die letter uit te spreken, vooral om hem aan te blazen (te aspi­reeren). Zij vortuen dien letter niet in de keel ; zoodoende komt er slechts een h voor den dag. Een andere eigenaardigheid van den tongval der Hulstenaren is de zeer sterk in zwang z jnde samensmelting van verschillende let­tergrepen en woorden, met verwaarloozing van aanvang en slot-letters. Deze samensmelting, gevoegd b j het algemeen zeer radde spreken der Hulstenaren, maakt hen dikwjls voor vreemdelingen zoo tamel jk onverstaanbaar. 143. DE . GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD HULST. Medegedeeld door den heer J. J. CLAASSEN, hoofdonderwijzer to Hu1st. Juli 1870. (In nederlandsche spelling.) 1 ^ . 'N zekeren mens-oai tw66 zböns. 12. En d'n jonkste van ulder zee tegen-en voader : voader ! gee-mai-'t de6l van 't goed, da'-me toekomt. En-ai deld'-'n 't goed. 13. En-nie veul doage doarnoar, as d'n jonkste zbdn all's bai mekoar vergoart oai, is-i weg ger66ze in-'n vergelage lant-en doar et-i-z'n goed deur gebrockt, in-'n overdoadiglaik leven. 14. En-as-ai-'t-all's vertgrt-oai, wiert-'r 'nen grööte ongersnböt-in da' lant-en-ai-begos gebrek te laie. 15. En-ai gonk-eenen en voegde' m bai-66n van de burgers van da' lant-en dees-sont-'m op zain lant-om de verkes te waie. 16. En-ai beg-erde z'n beuik te vulle met-'n draf die de verkes­oat'-en niemant-en gaft-'m die. 17. En-as-i tot z'n aige gekomme was, z6et -i : oeveul urelinge van main voader 6-'n-övervloed van brööd, en-ik vergoan 'k van-onger. 18. Ik zel-'k+opstoan en noa-m'n voader goan en-ik zel-'k tegen-'m zegge : voader ! ik-eb-'k gezondigd tegen den-emel en tegen-ou. 19. En-ik zai-nie-meer werd oe zöön genoamd te worre ; moak main g'laik een van-oe-urelinge. 20. En-opstoande gonkt-i noar z'n voader. En-as-i nog ver van-'m was, zagt-'tn z'n voader en die wier met-innerlaik-ontferming be-wbbge; en toelööpende, vielt-i-'m om z'n als en kusten-'m. 21. En den zöön ze6 : voader ! ik-eb-'k gezondigd tege den-emel en tegen-ou, en-ik zai-nie-meer werd oe zöön genoamd te worre. 22. Moar den voader zee tege z'n diensknechs : bring-ier vöbrt- II.. 14 't beste klööt-en doet-'t-'m oan en geeft-'nen rink-oan z'n-ant-en schoene oan z'n voete. 23. En bring-'t gevette kalf en slacht-'t-en loat-ons-eete en vroolaik zain. 24. Want dees mainen zöön was dööt-en-i-is weer levendig ge-worre ; ai-was verlööre-en -i-is gevonde. En zai begoste vroolaik te zain. 25. En zainen-ouste zöön was-in-1- felt ; en-as-i-kwam° en-'t-euis genoakt', oorde-ai-'t gezank en 't lawait. 26. En-i riep eönen van de knechs- en vroog wa-' da' moch zain. 27. En dees-see tegen 'm : oe broer is gekomme en-oe voader-et-'t gevette kalf geslacht-omdat-ai-'m' gezond weer 't-euis-et. 28. Moar-ai wier kwoat -en wou nied-in-euis goan. Doarom gonk z'n voader-euit-euis-en bat-'m. 29. Moar-i zee tege de voader : kaik ! ik dien-'k-oe nou-w-al zöö-veul joar-en-'k-eb nö6it oe gebod övertree, en g'-e-me nööit-'n boksken gegeen, dad-ik niec-me vriende moch vroolaik zain. 30. Moar-as den deez'-oe zöön gekommen-is, dien-oe goed mee-oere deur gebrocht-et, noe a-je-gai- 'm gevette kalf ;eslacht ! 31. En de voader zee tegen-'m : kind ! gai zait-altaid bai main en-al-'t maine is-'t joue. 32. Men beejöörde dan vroolaik-en blai te zain ; wan deez-oe broer was dööd-en-i-is weer levendig geworre ; ai was verlööre en -i-is gevonde. AANTEEKENINGEN. De ee klinkt als een zeer scherpe en opene e, b. v. als in 't hol-landsche leeren. De öö als een zeer scherpe en opene o. De eui klinkt ongeveer als de fransche eu in heure , leur , enz. Het koppelteeken verbindt die woorden welke in de uitspraak zoo snel op elkander volgen, dat zij slechts een woord schijnen uit te maken. De e is de zoogenoemde zware, vlaamsche e. 11. O.ai, had. Zie vs. 11 bl. 187 II. 12. Ulder , hen ; zie vs. 12 bl. 187 IY op ulder. Voor ouderlijk erfdeel gebruikt de Hulstenaar gewoonlijk het woord weezepenningen, dat ook in geheel Vlaanderen in gebruik is. 13. Geree2e, gereisd ; zie vs. 13 bl. 133 II. 16. En niemant-en ga f-'t-'em-die, en niemand gaf hem die. Zie over dit ontkennende en, vs. 25 bl. 147 II. 17. 1k vergoan 'k, ik verga ik, ik verga ; zie vs. 17 bl. 192 II. 19. 1k zai, ik ben; zie vs. 19 bl. 394 I. 25. Lawait, luidruchtig geraas , rumoer. Dit woord (laweit) is overal in de volkstaal van Zuid-Nederland in deze beteekenis in volle gebruik. De zuidnederlandsche taalkundigen (DE Bo , SCHUERMANS) leiden dit woord met grond of van het fransche woord aubade. Het zuidnederlandsche laweit had oudtijds werkelijk de beteekenis van aubade. Met het noordnederlandsche fiChlint lawaai , ' dit woord niet verwant. Zie vs. 25 bl. 51 H. 30. A-je gai, hebt gij, woordelijk : heb je gij, heb jj gij, hebt gij gij. Dit herhalen van het persoonlijke voornaamwoord in twee verschil­lende vormen is een eigenaardigheid van de vlaamsche tongvallen. Terwijl in Zeeland slechts het persoonlijke voornaamwoord ik her­haald wordt (zie vs. 17 b1.192 II), geschiedt dit in de meeste vlaamsche tongvallen met alle persoonlijke voornaamwoorden. Meerdere nadruk die men aan het persoonlijke voornaamwoord wenscht te geven , schijnt dit zonderlinge gebruik in 'tleven geroepen te hebben. 32. .Beejbörde, behoorde. Indien het voorzetsel be door een klin­ker of een h (dat voor Zeeuw en Vlaming het zelfde is) gevolgd wordt , spreekt men de , anders toonlooze e als een volkomene e uit, en verbindt deze e met den volgenden letter door een j om de gaping tusschen twee klinkers aan to vullen. Zoo ook beejalve, behalve, enz. Ben scherpe tegenstelling met den tongval van het Land van Hulst vormt de tongval van het aangrenzende Land van Aksel, namelijk van de stadjes Aksel • en ter Neuze , met de dorpen Zaamslag on den Hoek. In het overige, het zuidelijke gedeelte van het Land van Aksel spreekt men ongeveer zoo als in 't Land van Hulst, zooals op bl. 207 II reeds is medegedeeld. Terwijl de tongval van het Land van Hulst het meeste van alle zeeuwsch-vlaamsche dialecten naar het echte vlaamsch overhelt, en werkelijk vlaamsch is, zoo halt de akselsche tongval het meeste naar het zeeuwsch over , en wel bepaaldelijk naar het zuid­bevelandsche dialect. Deze verwantschap met het zeeuwsch is zoo stork dat velen het akselsche dialect eenvoudig tot het echte zeeuwsch rekenen en niet tot het zeeuwsch-vlaamsch. Werkelijk pleit ook veel voor deze zienswijze. Zoo zijn trouwens ook vele boeren van 't Land van Aksel oorspronkelijk uit het eigenlijke Zeeland afkomstig. Opmerkelijk is het, dat verschil in godsdienst bij de akselsche boeren vergezeld gaat met verschil in tongval. Want de roomsche boeren die hoofdzakelijk in het zuidelijke deel van 't Land van Aksel, langs de oostvlaamsche grenzen, maar ook wel verspreid tusschen de protestantsche boeren in 't noorden van die landstreek woven, spreken als in 't Land van Hulst gesproken wordt, dus goed vlaamsch, terwijl de protestantsche boeren van Aksel, Zaamslag , ter Neuze en Hoek zeeuwsch spreken zooals , uit de volgende proeve van hun tongval blijkt. Een teer belangrijke bijdrage voor de kennis van dezen tongval komt voor in het tweede deel van Dr. A. DE JAGER'S Ar chief voor nederlandsche taalkunde, getiteld: Over het taaleigen der boeren van het kanton Axel, door Dr. H. J. VAN ECK. 144. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLOREN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET LAND VAN AKSEL. Medegedeeld door den heer Dr. H. J. VAN ECK, burgemeester te Aksel. December 1870. (In nederlandsche spelling.) • De gelikenisse van de verloren zeune in de toale van d'aaervurmde of griffermeerde boeren van 't Land van Aksel (gemeinten van Aksel; ter Neuzen, Zoamslag en den Oek.) 11. Er was aergens iemand die twee zeunen oa. 12. En de joengste van ulder zei to' zen voader : voader ! geef men ' 't mine da' men toekomt. En zen voader deeld' ulder uut wa' ze noodig aan, om te kunne leven. 13. En ni eel veul tiid doarna, as de joengste zeune zen kiste gepakt oa, gong i noa en vrdemd land, en doar brocht i zen goed deur ; i vertae rde zwichtig veul. 44. En toen i hots alles vertäerd oa, kwam er nog een groot oengersnood bi in die streke , en i begost freet veul aeremoe te lien. 45. En i gong eene en presenteerden em an en boer van die eigene streke, die em noa zen schure zon om de päerde , beesten en vaerkens op te passen en te voeren. 16. En i zou groag zen buuk gevuld äen me' den draf, die de väerkens vroaten, moar niemand ' gaf z' em. 17. Toen gong i an 't noadiinken en i zei in z'n : eigen : oe veul aerbeiers van men voader äen overvloed van brood en ik krim-peer van den oenger ! 18. 'K zal opstoane en noa m'n voader goane en 'k za' 'm zegge : voader ! 'k äen zukke zonde gedoan tegen onzen lieven eer en nimedal goed me' joe g'andeld. - 19. 'K ben ni meer ward je zeune t' eeten ; loa men jen äer beier zine. 20. En i stiing op en gong noa zen voader ; en toen i nog vaere af was, zag zen voader em al en i oa blister veul kompassi met em, en i liep noa em toe en zei : wellekom, men joengen ! 21. En zen zeune zei tot em : voader ! 'k äen zukke zonde ge-doan tegen onzen lieven eer en nimedal goed me' joe g'andeld en 'k ben ni meer waerd je zeune 't eeten. 22. En zen voader zei to' de joengers : brengt em den nieuwen lankrok en doet em goue knoppen an z'n aemsbiezen en zulvere broekstikken an, en schoene me' gispen. 23. En wulder zulle koeke loaten bakken en plesier aen. 24. Want men zeune was voor ons zoo goed as dood en i is bi ons v'rom gekommen , goed en wel ; ja, i was gratis en al verloren en i is gevonden. En ze woaren al te moal blie. 25. Den oudsten van de zeuns was in 't land en toen i dichter bi uus kwam, oorden i ziingen en spriingen. 26. En i weeuwden tot een van de joengers en i riep : wat ei da' te beteikenen ? 27. En die zei em : je broer is v'rom gekommen en da ben koeken gebakken, omdat i gezond van ierten van väere v'rom is. 28. Moar in de foare van blie, wier i nidig en boos en wou ni seffens binnen kommen. Toen gong z'n voader noa buten en i vroeg et em eigens. 29. En i zei an zen voader : kiik, zei i, voader ! da' 's noe miin meening: 'k ben al zoo lange in je dienst en 'k aen altiid men best gedoan en j'ei nies bezonders voor m' overg'ad om plesier t' aen me' d' and're joengers. 30. En noe joe zeune, die al zen geld en goed verdistereleweerd en vertureluurd eit me' de mooie jiffers, v'rom gekommen is, ei je moar seffens voor em koeken loaten bakken. R. En zen voader zei tot em : bel, men joengen ! je bent alle tien bi men, en al 't mine is 't joee. 32. Moar noe moeten wulder blie ziin en plesier äen, want je broer was zoo goed as dood voor ons en i is bi ons v'rom ge-kommen goed en wel, en i was gratis en al verloren en i is ge-vonden. AANTEEKENINGEN. De oa klinkt midden tusschen o en a in ; de a midden tusschen a en e in. De zachte en scherpe e en o worden, even als in alle zeeuwsche tongvallen, zeer duidelijk en sterk van elkander verschil-lende , uitgesproken. 12. Ulder ; henlieden ; zie vs. 12 bl. 187 II op ulder. Aan, hadden, even als äen, hebben, oa, had, enz. 13. Zwichtig, zeer, ontzachlijk, een woord dat mij, behalve in Zeeuwsch-Vlaanderen, nergens voorkwam. Het schijnt mij toe met het friesche swid (swiid), dat de zelfde beteekenis heeft, maar reeds sterk begint te verouderen, van den zelfden stam te zijn. 1^. Bots, een woord dat in de' zuidnederlandsche tongvallen veel voor plotseling in gebruik is, maar hier in een eenigszins andere be-teekenis voorkomt. Freet, met zeer scherpe ee, eigenlijk wreed. Dit woolid op daze wijze uitgesproken, wordt in Zeeuwsch-Vlaanderen en vooral ook op Zuid-Beveland en denkelij k ook wel elders in Zeeland, voor ont-zachlijk of zeer, voor alles waarbij men een overtreffenden trap wil aanduiden, even als zwichtig, veel gebruikt. Zie vs. 13 bl. 393 I op oardig wreed. 15. Em presenteeren, zich aanbieden. Het nederlandsche volk in 't algemeen houdt veel van basterdwoorden, die het niet verstaat ; hoe langer die woorden zijn, hoe mooier zij gevonden worden , zoo worden deze woorden dikwijls tot wangedrochten verknoeid. Zoo in vs. 17 krimpeeren , sterven , en in vs. 30 verdistereleweeren en vertureluren , verkwisten ; zie vs. 17 bl. 114 II op krimpeir , bl. 51 II , enz. Deze vertaling is niet woordelijk, niet eens zakelijk volgens het oorspronkelijke opgesteld. De verloren zoon wordt integendeel hier als een boerezoon uit het Land van Aksel beschouwd. Daarom moet hij in dit vs. niet de varkens weiden, maar » päerden, beesten, (koeien) en väPrkens oppassen en voeren ;" daarom kust de vader hem niet in vs. 20, krijgt hij in vs. 22 een akselsche boerekl ding aan, en bakken ze koeken , in vs. 23. 18. Opstoane en goane; opstaan en gaan ; zie vs. 1.8 bl. 170 . t en vs. 18 bl. 494 I. 19. Zine, zijn , wezen. 20. Stiing en gong ; stond en ging ; de burgers van Aksel zeggen ston en gong ; de boeren ook wel giing; zie vs. 15 bl. 169 II op giing. Kompassi, ruedelijden ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22. Aemsbiezen, hemdsboord. Zie vs. 15 hier boven. 23. Wilder, wij ; zie vs. 24 bl. 170 II. 24. Gratis, basterdwoord, hier in de beteekenis van geheel en al gebruikt ; dit woord komt nevens grat en rat, 't welk den oorspron-kelijken vorm er van schijnt to wezen, ook in de zelfde beteekenis in het westvlaamsch voor. Zie vs. 15 hier boven. 26. Weeuwden, wuifde ; zie vs. 22 bl. 204 II. 28. In de foare, in plaats. De afleiding van doze uitdrukking, die mij elders nergens voorkwam, is mij onbekend. j"'ens, terstond ; zie vs. 22 bl. 276 I. Seffens, 31. Bel, wel. Ook op Zuid-Beveland is bel of hover Zäl, wel, als uitroep van verwondering veel in gebruik ; zie vs. 12 bl. 235 I op bat. De tongvallen die in het westelijke deel van Zeeuwsch-Vlaanderen bewesten den Braakman, gesproken worden , leveren onderling tame­lijk veel verschil op en wijken ook van de zeeuwsch-vlaamsche tong­vallen van Aksel en Hulst af. Ze hellen grootendeels stork tot de west­vlaamsche tongvallen over ; slechts de tongval van de dorpen Eede en Heille moet tot het oostvlaamsch worden gerekend. De hoofdtongvallen van doze landstreek, het aardenburgsch en sluisch, maar voornamelijk het kadzandsch, zijn nog al met zeeuwsch vermengd. Dr. H. A. CALLENFELS gaf in Dr. A. DE JAGER'S M a g a z ij n Van nederlandsche taalkunde, in den vijfden jaargang, Eenige bijzonderhed .en van het zeeuwsche taaleigen, voor­namelijk in het district Sluis, en H. Q. JANSSEN schreef in Zeeland, j a a r b o e k j e voor 1852 , eon b elangrij k opstel, ge­noemd: Verschil in taaleigen tusschen Zeeuwsch-Vlaan­deren (ode Distr.) en West-Vlaanderen, nevens over­eenkomst van het zuid-bevelandsche met het west­vlaam sche. De tongval van het zoogenoemde Land van Kadzand, het oude eiland Kadzand uitmakende en tegenwoordig de dorpen Kadzand, Zuidzande en Cassandria of Retranchement ('t Regiment zeggen de Zeeuwen) omvattende, is, behalve het akselsch en nevens het sluisch, van alle zeeuwsch-vlaamsche tongvallen het meest met zeeuwsch, bepaaldelijk met walchersch, vermengd. Toch treedt het vlaamsche karakter van dit dialect nog duidelijk op den voorgrond. 145. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET LAND VAN KADZAND. Medegedeeld door den heer S. DE BACK, to Zuidzande. Maart 1872. • (In nederlandsche spelling.) 11. Doa was ees 'n mens die tw6e zeuns ao'. 12. In den joengsten van ulder beien zei tegen z'n voader : voader ! gee' me m'n posje van 't goed da' me toekomt. In i d661-den 't goed onder ulder. 13. In nie lange noaderand of de joengste zeune, as i alles bi mekoar ao, is op reize gegoan na 'n vremde landstreke, . in eit doa z'n goed deurgebrocht in moakeloos geleefd. • 14. In as i al z'n geld verprost ao, kwam d'r 'n grööten oengers-nd6d in da' land in i begon erremoe te lien. 15. In i giing eene, in i veruurden 'm bi 6en van de burgers van da' land in die deet 'm na z'n land goan om op de verkens te passen. 16. In i zou gaeaern z'n buuk willen vullen aeaen mee de kost, die de verkens oaten, moa' van geen mens kreeg i ze. 1 7. In as i toe inkeer gekommen was, zeid i bi z'n eigen : oeveel errebeiers . van m'n voader wen alles in de vulte, in'k vergoane-'k-ik van oenger. 18. 'K goane-'k-ik opstoan in na m'n voader toegoan in 'k za'-'k-ik tegen 'm zeggen : voader ! ik aeaen zonde gedoan tegen den emel en tegen joe. 19. In 'k en ziin-ik nie meer waeaerd da' je me je zeune noemt; je moe' me moa' geliik stellen mee een van j'n errebeiers. 20. In i stoeng op in giing noa z'n voader. In as i nog verre van 'm van doan was, zag in voader 'm, in die kreeg kompassie mee 'm, in i liep noar 'm toe in i kusten 'm. 21. In de zeune zei tegen 'm : voader ! 'k aeaen zonde gedoan tegen den emel in tegen joe, in 'k en ziin ik nie meer waeaerd da' je me je zeune noemt. 22. Moa' de voader zei tegen z'n knechs : oalt't mooiste goed in doet et 'm an, in doed n riink an z'n viinger in schoenen an z'n voeten. ' 23. In briingt 't gevette kalf in slacht 't ; in da' m'n eten in vrooielik ziin. 24. Wan m'n zeune ier was dood in i is weer levendig gooren, in i was verloren in i is gevonnen. In ze begosten leutig te ziin. 25. In z'n ouste zeune was in 't land in as i kwam in kort bi uus was , ool'clen i 't gezank in 't gedans. 26. In as i een van de knechs geropen ao, vroegt i, wa' da' toch beteikende. 27. In die zei tegen 'm : je broer is t' uus gekommen in je voader eit 't gevette kalf doen slachten, omdat i goed in wel terug gekommen is. 28. Maar i wier dul in i wou nie in uus goan. In dan giink z'n voader noa buten in sprak 'm schoone. 29. Maar i gaf z'n voader voor antwoorde : kiik ! ik dien je noe al zdd vee' joar in ik aeaen nooit nie gedoan da' nie mee je zin was, in gi ei me nog nooit nie 'n bokje gegeen om mee me vrienden ees 'n plezierigen dag t' aeaen. 30. Ma noe je zeune ier t' uus gekommen is , die je goed mee siechte vrouweliingen deur gebrocht eit, is-t-'r 't gevette kalf voor 'm geslacht. 31. In i zei tegen 'm : joengen ! je ziit altiid bi me, in al 't mine is 't joee. 32. Me mosten dan vrooielik in blie ziin , wan je broer ier was dood in i is weer levendig gooren ; in i was verloren in i is ge-vonnen. A.ANTEEKENINGEN. De klanken en letterteekens worden uitgesproken als op b1.195 II vermeld is. 12. Posje , deel ; zie vs. 12 bl. 200 II op posje. Ulder , hunlieden ; zie vs. 12 bl. 187 II op ulder. 13. Moakeloos, losbandig. Dit woord , dat mij ,nergens elders voor-kwam, weet ik niet te verklaren. De heer DE BACK schrijft »moake - loos= makerloos— zonder maker , zonder schepper , zonder God?" 14. Verprost , verkwist , vooral : verkwanselt. Prossen, prössen, prassen en verprossen is, even -als pronsen en verpronsen of ver - pronselen, overal in Zuid-Nederland, in veel verschillende beteeke-nissen in gebruik. 16. Willen vullen ceaen , woordel.ijk : willen vullen hebben , voor : willen gevuld hebben. 17 'K vergoane 'kik of 'k vergoan ekik , woordelijk ik verga ik ik, ik . verga. De enkele herhaling van het persoonlijke voor-naamwoord van den eersten persoon achter het werkwoord , komt ook in Zeeland. voor (zie vs. 17 bl. 192 II) ; de dub-bele niet. Deze dubbele herhaling is bepaald echt vlaamsch. Zoo zeit men ook (vgl. vs. 18) ik za'-'k-ik , ik zal ik ik , enz. Deze herhaling of liever opeenstapeling van ik wordt niet altij d gebruikt. Soms ook wordt het woordje ik slechts eens herhaald, zoo als in vs. 19, in 'k en ziin-ik nie, woordelijk : en ik en ben ik niet, en ik ben niet , of in 't geheel niet , als in vs. 18 ik Qeaen. , ik heb. Het doel van deze dwaze herhaling is oorsprönkelijk wel geweest om meer nadruk op 't persoonlijke voornaamwoord te leggen. Tegenwoordig wordt in het Land van Kadzand deze herhaling meest gebruikt in zeer vertrouwelijke gesprekken, in drift, bij klachten of in alleenspraak ; b. v. 'K moe'kik moar alti zwii gen , ik moet maar altijd zwijgen. Maar niet slechts het persoon­lijke voornaamwoord van den eersten persoon wordt in dit deel van , Zeeuwsch-Vlaanderen herhaald , ook aan de andere persoonlijke voor­naamwoorden valt dit te beurt , even als dit in bijna alle vlaamsche tongvallen het geval is. Echter is dit altijd slechts een enkele her-haling, en niet als met ik , een dubbele. Zoo zeit men ook : Ei-je-gi d'r niks van g'oord? woordelijk : hebt gij gij (heb jjj gij) er niets van gehoord? M'n men wulder ons doa mee nie op, wij ho uden wij (m'n= wij , wulder= wijlieden) ons daar mede niet op ; j'cemn julder d'r öök nie mee van nooden , gij hebt gij (je, jL— gij, [meerv.] , julder.=. gijlieden) daar ook niet medA van nooden ; ze kunnen zul-der 't wel zonder ons doen, zij kunnen zij (ze , zi= zij zulder= , , zijlieden) het wel zonder ons doen. Zie vs. 30 bl. 211 II. 18. 'K goane-'k-ik, ik ga.; 'k za'-'k-ik, ik zal; ik oeoen , ik heb ; zie vs. '17 hier boven. 19. In 'k en ziin ik nie , en ik ben niet. 1k ziin (beter : ik zi) ik ben (ik zij) , is in Zuid-Nederland veel in gebruik. Lie vs. 19 bl. 211 II en vs. 19 bl. 394 I. Over het ontkennende en , zie vs. 25 b1147 II. Over de herhaling van ik , zie vs. 17 hier boven. 20. Stoeng , stond ; giing , ging ; zie vs. 15 b1.169 II op giing. Kompassi , medelij den ; zie vs. 20 b1.198 II. 22. Mink , ring , even als weuniink , woning , euniink , honig. 24. Gooren , geworden ; zie vs. 24 bl. 206 II. Leutig , vroolij k , van leute , pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. 29. Gi, gij; echt oud vlaamsch, voor het ji, joe , jj en jou van Zeeuwen , Hollanders en Friezen. Men gebruikt in dit deel van Zeeuwsch-Vlaanderen ook je en ji voor gij; maar steeds gi als de nadruk op 't woordje valt. 30. Vrouweliingen , vrouwen , vrouwlieden ; zeer goed gevormd woord , dat ik echter nergens elders aantrof. De tongval van de stad Sluis vertoont , in tegenoverstelling van den landelijken tongval van Kadzand , meer de kenmerken van een stedelijk dialect ; het sluisch is meer met hollandsch vermengd, meer nieuwerwetsch, minder vloeiend , minder oorspronkelijk. 148. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD SLUIS. , Medegedeeld door den heer H. J. VAN DALE hoofdonderwijzer en ar. chivaris to Sluis. October 1871. (In nederlandsche spelling.) 11. 'N zeker awns a' twee zeuns. 12. In de joengste van ulder zei tegen z'n voader : voader ! gee' me m'n erfporsi da' me toekomt. En i doelde 't goed onder ulder. 13. In nie lange daeaernoa as i alles bi mekoar gepakt ad, is i weg gereisd noar 'n ver land en daeaer eit i z'n goed deurgebrocht mee schossebrossen. • 14. In as i 't allemoal verteerd ad , kwam 'r 'n grooten oen-gersnood in da' land in i begon gebrek te lien. 15. In i giing weg en i veruurden 'm bi oon van de burgers van da' land, in die stierden 'm noar z'n land om de verkens te wachten. 16. In i zou groag z'n buuk gevult en mit de spoeling die de verkens oaten; in goon mens gat ze 'm. 17. In toe inkeer gekommen ziinde, zei i : oeveel errebeiers van m'n voader en volöp brood en ik vergoan van oenger. 18. Ik zal opstoan in noar m'n voader goan in 'k za' tegen 'm zeggen : voader ! ik en kwoat gedoan tegen God en tegen Joe. 19. In 'k bin nie meer waeaerd , da' ze me je zeun noemen ; moak me moar as oon van je errebeiers. 20. In opstoande giing i noar z'n voader. In as i nog ver van 'm van doan was , zag z'n voader 'm en i kreeg kompassi mee 'm, in noar 'm toeloopende , pakten i 'm om z'n als in kusten 'm. 21. In de zeun zei tegen 'm : voader ! ik en kwoat gedoan tegen God in tegen joe, in ik bin nie meer waeaerd da' je me zeun noemt. 22. Moar de voader zei tegen z'n knechs : oal 't beste kloed in doet 't 'm an, in doed 'n riing an z'n and in schoenen an z'n voeten. 23. In briing 't gevette kalf in slacht 't ; boat ons eten en vrooi-lik ziin ! 24. Want deze zeun van me was dood in i is weer levend ge-worden ; in i was verloren in is gevonden. In ze begonnen leute te moaken. 25. In z'n ouste zeun was op 't land in as i dicht bi uus kwam, dbrden i 't gezang in 't gedans. 26. In as i een van de knechs geropen ad , vroagden i wa' da' beteikende. 27. In die zei tegen 'm : je broer is t' uus gekommen in je voader ei 't gevette kalf geslacht omdat i 'm gezond terug gekregen eit. 28. Moar i wier boos in i wou nie binnengoan ; daeaerom giing z'n voader noar buten in sprak 'm schöön. 29. Moar i gaf ten antwoord in zei tegen z'n voader : kiik ! ik werk noe al zooveel joar voor je in 'k en nog nooit jets gedoan da' je me verbojen ad en j'ei me nog nooit 'n bokje gegeen om mee me vrinden leutig te ziin. 30. Moar noe deze zeun van je gekommen is , die je goet mee oeren deur gebrocht eit , ei je 't gevette kalf voor 'm geslacht. 31. In z'n voader zei tegen 'm : kind ! je bind altiid bi me in al 't mine is 't joee ! 32. We mosten dan vrooilik in bli ziin ; want deze broer van je was dood in i is weer levend geworden , i was verloren in i is gevonden. AANTEEKENINGEN. De uitspraak der klanken is zoo als op bl. 192 II is aangegeven. 12. Ulder , hunlieden ; zie vs. 12 bl. 187 II op ulder. Er f porsi , erfdeel ; zie vs. 12 bl. 187 II op possie. 13. Schossebrossen, verkwisten ; schossebrossen bestaat eigenlijk uit twee oud vlaamsche woorden , schossen en brossen, die beiden zweigen, brassen, verteren , verkwisten beteekenen. Oude vlaamsche schrijvers gebruiken beide woorden nog afzonderlijk. Oudtijds zei men ook wel schokken en brokken voor schossen en brossen. Onder den vorm schossebrokken is dit woord nog dagelijks in de zelfde betee-kenis , in West-Vlaanderen in gebruik. 15. Stierden , stuurde ; zie vs. 14 bl. 174 II op dierte. Wachten , hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 20. Kompassi , medelij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. 24. Leute, pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. 29. Leutig , vroolij k ; zie vs. 29 bi. 162 II. De tongval van de stad Aardenburg verschilt weer eenigszin s van dien van Sluis. De aardenburger tongval is namelijk minder met zeeuwsch en hollandsch vermengd , meer oorspronkelijk vlaamsch. Dit blijkt vooral ook uit het meerdere gebruik dat men to Aarden­burg van de herlialing der persoonlijke voornaamwoorden maakt , uit het gebruik van gi voor gij , uit je voor hij , wanneer de klemtoon er niet op valt , uit 'n keer voor eens , enz. , alles zoo als in West-Vlaanderen. 147. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD AARDENBURG. Medegedeeld door den heer G. P. Boos, to Aardenburg, in D e N a v o r s c h e r, jaargang XX, en daaruit , met eenige verandering in de spelling , overgenomen. Juli 1870. (In nederlandsche spelling.) De vergelikiinge van den verlorenen zeune. 11. Doa' was 'n keer 'n man di a twee zeuns. 12. En den joenksten van ulder zei tegen z'n voader : voader gee' m'n 'n keer m'n part van 't goed da 'k en moe. En i verdeelden 't goed. 13. En ni lange nadrant as den joenksten zeune alles bi ma-koare gezoameld ade, is i weg getrokken noar 'n ver land en doar eit i al z'n goed verbamboesjeerd, en i leefden schabouwelik. 14. En as i 't al opgeten a, kwam d'r veel gebrek in da' land en i begost ook gebrek te lien. 15. En i giing eene en i prezenteerden z'n eigen bi een van t' yolk van da' land, en di stierden im na z'n land om de varrekens te wachten, 16. En i verlangden z'n buuk te vullen mee-t'n draf di de var-rekens oaten, moa' geen mens gaf z'im. 17. En as i toe z'n zelven gekommen was , zeid i : oeveel dag-gelders van m'n voader en de vulte van brööd en ik vergoane 'kik - van den oenger ! 18. Iti goane 'k-ik opstoan en noa m'n voader toegoan en 'k goan tegen im zeggen : voader ! 'k deeje 'k-ik zonde tegen den emel en tegen joe : 19. En 'k binne 'k-ik ni mee werd da 'k je zeune Men ; moak miin moa net as een van je daggelders. 20. En i stung op en i giing noa z'n voader. En as i nog verre van im van doan was, zag in voader im en i kreeg kompassi mee im in z'n erte, en i kwam noar im toegelb8pen en i viel rond z'n als en i kusten im. 21. En de zeune zei tegen im : voader ! k' en zonde gedoan tegen den emel en tegen joe, en 'k binne-'k-ik ni mee wert da 'k je zeune eeten. 22. Moa' z'n voader zei tegen de knechs : oald-e-keer 't beste kleed en doedet im an en 'n riink an z'n viinger en schoenen an z'n voeten. 23. En briing 't vette kalf en slacht et, en boat ons eten en vrooielik ziin. 24. Wan d'n dezen m'n zeune di was dööd en di is weer levendig g'ooren , i was verloren en i is gevonnen. En ze begonnen leute t'en. 25. En z'n oudste zeune was in 't land, en as i kwam en t' uns noaderden , ädrden i 't ziingen en in de ronde dansen. 26. En as i een van de knechs bi 'm geroepen a , vroeg i wat-a-da' beduudden 2 27. En di zei tegen im : je broer is gekommen en je voader eit 't vette kalf geslacht omdat i im gezond weerom gekregen eit. 28. En i wier dul en i wou nie in uus kommen ; dan giink z'n voader noa buten en i sprak im schööne. 29. Moar i gaf z'n voader voor antwoord en i zei tegen z'n voader: kiikt e keer , ik en noe al zöd vNel joar bi je geweund en 'k en nog van z'n leven niks tegen j'n orders gedoan en g' ei me nog nooit e keer 'n geitebokje gegeen om mee m'n moats ees leute t'en. 30. Moar as deze joengen t' uus gekommen is , di je goed mee oeren deur gebrocht eit, dan ei je 't vette kalf voor im geslacht. 31. En z'n voader zei tegen im : m'n kind ! ge zi gi alti bi me en al 't mine is 't joee. 32. M'n mosten dan vrooielik en Me ziin; wan je bröer was dood en j' is weer levendig g'ooren , i was verloren en j' is gevonnen. AANTEEKENINGEN. Over de uitspraak zie men het medegedeelde op b1. 195 IL 11. 'N keer of e' keer,, eens , eenmaal , is een eigenaardige uitdruk-king , die in de zuidnederlandsche volkstaal overal in volle gebruik is , maar in de noordnederlandsche nooit gehoord wordt , behalve misschien een enkele maal in Noord-Brabant of Limburg en hier in Zeeuwseh-Vlaanderen. 12. UZder, ,henlieden; zie vs. 12 b1.187 II op ulder. Part, deel ; zie vs. 12 bl. 402 I op part. 13. Verbamboesjeerd , verkwist , basterdwoord, ook elders in de nederlandsche volkstaal in gebruik. 14. Schabouwelik , (eigenljjk het oude schouwelijk , met de vlaam-sche lasch) overdadig , losbandig ; overal in Vlaanderen in gebruik. 15. Prezenteeren , zich aanbieden ; zie vs. 15 bl. 214 II. Stierden , stuurde ; zie vs. 14 bl. 174 II op dierte. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 17. Ik vergoane 'k -ik , ik verga ik ik, ik verga ; zie vs. 17 bl. 218 II. 18. 'K deeje 'k -ik , ik deed ik ik, ik deed ; zie vs. 17 bl. 218 II. 19. Mee, meer ; zie vs. 19 bl. 252 I. Eliten, heet. 20. Stung en giing , stond en ging ; zie vs. 15 b1.169 II op giing. Kompassi , medelij den ; zie vs. 20 b1.198 II. Erte , hart. Zie vs. 12 bl. 66 I op arv'. 24. G'ooren, geworden; zie vs. 24 bl. 219 II. Leute , pret; zie vs. 29 b1.162 II. 29. G'ei , gij hebt ; zie vs. 29 bl. 219 II. 31. Ge zi gi, gij zijt g?? , gij zijt ; zie vs. 17 bl. 218 II. In *de dorpen Eede en Heille en verder langs de zuidnederlandsche grenzen van westelijk. Zeeuwsch-Vlaanderen, wijkt de tongval der boeren aanmerkelijk van het gewone zeeuwsch-vlaamsch of en gaat nagenoeg volkomen over in den tongval die in het aangrenzende gedeelte van Oost-Vlaanderen gesproken wordt. Het zeeuwsch , en veel minder nog het hollandsch , hebben op dezen tongval .geen invloed uitgeoefend .; het is een good oostvlaamsche tongval. Maar . in plaats van de vele hollandsche woorden, waarmede het gewone zeeuwsch-vlaamsch door verloop van tij d is vermengd geworden , is . deze tongval van Elide Heille , de Biezepolder , St. Kruis , enz. op het voorbeeld van alle zuidnederlandsche tongvallen sterk, met fransche basterdwoorden ver­ontreinigd. 148. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVA.L VAN DE DORPEN EEDE EN HEI.LLE. Medegedeeld door den heer G. P. Roos, te Aardenburg , in D e N a- v o r s c h e r, jaargang XX, en daaruit, met eenige verandering in de spelling, overgenomen. September •18 70. (In nederlandsche spelling.) Den paroabele van den verlorenen zeune. 11. 'Nen zekeren meinse oa twee zeuns. 12. En den jonksten van uldere zei tegens z'nen voadere: voa(lere ! geef m'n n1'n kompetente porsie (lie mai toebeeä6rt. En z'nen voadere partazeerden ulder de suuksessie. '13. En bachten lettel doagene, as den jonksten neune ollis bi menkare gezamelci oade , gink ai (l'r van deure naar 'n vremde peeji en ai brocht da z'n goed an (.le kant en ai verbei:stege 't oallemoale. 14. En as ai 't oal verterd oade kwam d'r groate miserie in da peeji en ai kreeg• kortresse. 15. En ai gink ai bai 'nen borger van da peeji en (lie stierdege 'm na de stikken om de zwuns te wachtene. 16. En ai begerdege z'nen boik te vullene mee -t-en drat (lien de zwuns atene, ma geenen meinse en gave z' om. 17. En ai zei bai z'n zalfs : oe vele doinmestieken van m'n voader een abon((ansie van breud, en 'k kreveere-'k-ikke van den ongere. 18. '1( goan upstoau en 'k goan na m'nen voader goan en 'k goane-'k-ik om zagen : voadere ! 'k eene-'k-ik mesdoan jegens den emele en jegens on. 1 J. En 'k en ben ni meer werdig ouen zeune t' 6i;ten, neemoar, pak m'n veur 6enen van ou dommestieken. 20. En ai stoenk up en ai gink na z'nen voadere ; en os-t-ai I^. 15 nog waid van um van dane ware , zage 'm z'nen voadere en ai werde met kompassi bewegen ; ai leuptege naar 'm toe , viel 'm om z'nen alse en kustege 'm. 21. En de zeune zei tegen 'm : voadere ! 'k en mesdoan jegens den emele en jegens ou en 'k en benne-'k-ik ni meer werd (lade 'k-ik ouen zeune eeten. 22. Ma z'nen voadere zei tegen z'n dommestieken : brengt ier voorts 't beste kleed, en doege 't 'm oane, en langt 'm 'nen riink an in aand en schoens an in voeten. 23. En brengt 't gemeste kalf en slacht 't ; loat us etene en gildig plazier een. 24. Want den dezen m'nen zeune ware deud en ai es wederom . levendig geworden, en ai was verloren en ai es wederom gevor,-nen. En ze begosten plazier t' eene. 25. En z'n aisten zeune was up de stikken en os-t-en kame en t' ois genoaktege , eurden ai den zang en 't geruchte. ' 26. En 'n dolnmestiek geropen eende , vroagdege ai 'm wa da moste zain. 27. En den diene zeidege : ouen broere es kommen en ouen voadere e 't gemeste kalf geslacht, omdat ai 'm Iris weere ge­kregen oa. 28. Moar ai wierde kollerig en ai wilcl.ego ni in t' ois goan. Azeu gink z'nen voadere ute en badege 'm. 29. Moar ai gaf veur antwoorde en zei toet den voadere : Zie , 'k dienen-ik on non zeu lange joaren en 'k en overschreedde nooit z'n leven ou gebod, en g'et gai m'n z'n leven geen geetehokske g'een, opda 'k mee m'n vrindekens e es geestig mocht zain. 30. 1.f oar os den dezen ouen zeune kommen es , die on goed. mee slunken ei deure gebrocht , zeu hedde gai 'm 't gemeste kalf geslacht. 31. En ai zeide ai jegens 'm : kiind ! ge zai gai altais bai mai en 't maine es 't oue. 32. Men moeste dan gildig blai zain ; want den dezen ouen broere ware deud en ai es wederom levendig geworden, en ai ware verloren en ai es gevonnen. AANTEEKENINGEN. . De klanken hebben de zelfde waarde als op bl. 195 II is mede­gedeeld. 12. Ul.dere , henlieden ; zie vs. 12 bl. 187 II op ulder. Kompetente porsie , het deel dat iemand toekomt ; twee basterd-woorden , die ook elders in de spreektaal meestal te zamen voor­komen , b.v. te Leeuwarden ; zie vs. 12 bl. 187 II op possie. Toebeebvrt , toebehoort ; zie vs. 32 b1. 211 II. Partazeerden, vordeelde , basterdwoord van 't fransche partager. Suuksessie , erfdeel ; basterdwoord van 't fransche succession. 13. Bachten , na , achter ; zie vs. 28 bl. 43 I. Leitet , in West-Vlaanderen letter, weinig , luttel ; zie vs. 12 b1. 402 I op lutke. Peeji , land ; het fransche pays. Vi°rbeestege , vcrbeestte , verkwistte. Een bijzonderheid van zeer veel zuidnederlandsche tongvallen , vooral van de oostvlaamsche , is het achtervoegsel ge , dat achter aan het werkwoord in den onvol-maakt verleden tijd wordt gehangen , wanneer doze werkwoorden gelij kvloeiend , regelmatig verbogen worden. Het komt overeen met het verouderde nederlandsche de achter zulke werkwoorden ; b.v. verbeestede, spottede enz. Bovengenoemde regel laat vele uitzonde-ringen toe. De wetten der welluidendheid en zoetvloeiendheid spelen bij het gebruik van dit aanhangsel ge ook eon groote rol. 14. Miserie , hongersnood , basterdwoord van 't fransche 7nisere. Kortresse, korteres, (u— u,--u--) gebrek , valsch basterdwoord, ook in West-Vlaanderen in gebruik ; van kort, met een franschen uitgang? Zie vs. 16 bl. 252 II op gro usam ettig. 15. Ai gink ai , h ij ging h ij, hij ging ; zie vs. 17 bl. 2'18 II. Stierdege , stuurde ; zie vs. 14 bl. 124 II op dierte en vs. 13 hier boven, op verbeestege. Zwuns, zwijnen. Wach.tene , hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten en vs. 14 hi. 174 II op Wine. 16. I3egerdege , begeerde , zie vs. 13 hierboven, op verbeestege. Te vullene , te vullen ; zie vs. 14 bl. 174 II op llene. In dezen en in vele andere vlaamsche tongvallen is doze taalkundig zeer juiste vorm , die in Noord-Nederland reeds bijna geheel uit-gestorven is , nog in volle gebruik , ook voor de zelfstandige naam-woorden , b.v. bachten lettel, d oagene , zooals in vs. 13 , enz. Ma geenen meinse en gave z'orn , maar geen mensch en gaf ze hem ; zie over dit ontkennende en, vs. 25 b1.147 II. 17. Dommestieken , dienstboden , basterdwoord van 't fransche domestique, in Noord-Nederland weinig of niet in gebruik. Fen, hebben. Abondansie , overvloed , basterdwoord van 't fransche abondance. Breud , brood; zoo ook deud , dood , enz. 'K kreveere-'k-ikke, ik sterf ik, ik sterf; kreveeren, sterven, even als 't in Noord-Nederland meer gebruikelijke krepeeren en zelfs krimpeeren, is een basterdwoord van 't fransche crever. Zie vs. 15 bi. 214 II, en over de herhaling van 't voornaamwoord vs. 17 bl. 218 II. 18. 'K goan upstoan, ik zal opstaan, en 'k goan goan , ik zal gaan. In vele zuidnederlandsche tongvallen gebruikt men , op 't voorbeeld der Franschen , het werkw. gaan in plaats van 't hulpwerkw. zul.ten. Zie vs. 18 bl. 222 II. 'K eene-'k-ik , ik heb ik, ik heb ; zie vs. 17 bl. 218 II. Jegens , wordt in afwisseling met tegen en tegens gebruikt. 19. 1`Teemoar, maar , neen maar ; dit saamgesmolten woord is in Zuid-Nederland veel , in Noord-Nederland nooit is gebruik. Zie vs. 25 b1.245 op jo-ma. Pak, neem ; pakken in plaats van nemen is in Zuid-Nederland veel in gebruik. 20. Stoenk , stond ; zie vs. 20 bl. 219 II op stoeng. Kompassi , medelij den ; zie vs. 20 b1.198 II. Leuptege , liep ; in dezen tongval is leupen , loopen , gelijkvloeiend; zie vs. 13 hier boven. 21. 'K en, ik heb. En 'k en benne-'k-ik ni, en ik en ben ik ik niet, en ik ben niet. Dade-'k-ik , dat ik ik, dat ik. Eden, heet. 23. Us, ons ; dit us of ues, uus , komt volkomen met het fi•iesche its , het engelsche us overeen, en is ook in eenige andere vlaamsche, vooral westvlaamsche en franschvlaamsche tongvallen in gebruik. Zie vs. 23 bl. 67II. Gildig, veel , sterk , ook als bijvoeg. naamw. in de beteekenis van groot , schoon , sterk , overal in Vlaanderen in gebruik. En os-t-en kame , en als hij kwam , toen hij kwam ; over dit tweede en in de plaats van hij, zie vs. '14 bl. 187 II ; de t dient voor welluidendheid ; kame , friesch kaem, hoogduitsch kam, komt i^t v eel zuidnederlandsche tongvallen voor. Zie vs. 14 bl. 244 II op kam. 25. Eurden , hoorde. 27. Den diene, die , even als den dezen, deze. Ilet gebruik om het lidwooi'd to plaatsen voor het aanwijzende voornaamwoord, is een zuid-nederlandsche eigenaardigheid, maar begint tegenwoordig ook aan deze zijde van den Moerdijk in zwang to komen, vooral in het zui­delijkste Gelderland en in de hollandsche Maasstreek ; minder sterk in Zeeland. Lie vs. 24 bl. 321 I. 28. Kollerig, kollrig , boos ; basterdwoord van 't fransehe colere. In het eig enlij ke Noord-Nederland is dit woord niet in gebruik, maar wel in Noord-Brabant ; zie vs. 28 bl. 298 I op kollrig. Azeu, zoo ; zie vs. 29 bl. 257 I op esu. Ute, uit. Badege , bad ; zie vs. 13 bl. 227 II op verbeestege. 29. G'et gai , gij hebt gij , gij hebt ; zie vs. 17 bl. 218 II. Geestig , lustig , vroolij k , eeii echt zuidnederlandsch rwoord , dat overal in Vlaanderen in dag elij ksch gebruik is , en ook in de betee­kenis van aardig , bevallig, aangenaam , enz. veelvuldig voorkomt. 30. Den dezen , deze ; zie vs. 27 hier boven. Es, is ; zoo ook Ines, messe, mis, en " mesdaan, misdaan, enz. is kenmerkend nederfrankisch ; 't werd oudtijds ook geschreven. Lie vs. 27 bl. 291 I , vs. 27 bl. 287 I , vs. 27 bl. 259 I, vs. 24 bl. 249 I, vs. 15 bl. 241 II op weaning, vs. 15 bl. 423 I en vs. '19 bl. 289 I. Slunken, hoeren , verwant met het nederlandsche slons , slu-ns ; ook met slenter,, slenterig , met het hoogduitsche schlendrian , met het nedersaksische slunter , Blunt, sluntje, met het hoogduitsche schlunz, enz. 31. Mind, kind ; zie vs. 15 bl. 169 II op giing en vs. 13 b1.165 II. XXVIIL ZUID-NEDERLAND. Zuid-Nederland 1 of bet hedendaagscbe koninkrijk Belgie , ook wel Belgenland genoemd , behoort voor ruim de helft tot het gebied der nedrduitsche taal. Nederduitsch , in verschillende tongvallen , is de moedertaal van het grootste , tevens van het aanzienlij kste , het rijkste, het beste en ontwikkeldste gedeelte des belgischen yolks. Een denkbeeldige lijn die men trekt van Nieuwkerke in den zuid­west-hook der provincie West-Vlaanderen , aan de fransche grenzen, tot bezuiden Kortrijk , van daar tot bezuiden Geeraardsbergen , van daar tot bezuiden Edingen , van daar langs (bezuiden) Lembeek tot even benoorden Waveren en van Waveren bezuiden Tienen en , Landen langs , op Tongeren en de grenzen van Zuid- en Noord-Nederland bezuiden Maastricht , komt , in het ruwe , overeen met de taalgrens in Zuid-Nederland. Alles wat benoorden die lijn ligt , be­hoort tot het gebied der nederduitsche taal ; zuidelijk van die lijn is de volkstaal waalsch on fransch. Bij ieder gewest afzonderlijk zal de juiste grensscheiding tusschen nederlandsch en waalsch , tusschen germaansch en romaansch , nader en nauwkeurig worden vermeld. Het nederlandsch heeft in Zuid-Nederland veel to lijden van het fransch. Ofschoon het heat dat, volgens de grondwet, alle Zuid-Nederlanders of Belgen gelijk zijn voor de wet, en ze dus, ook wat het gebruik van hun eigene taal betraft , gelijke rechten hebben , zoo wordt toch in werkelijk­heid het waalsch of fransch sprekende gedeelte van het belgische yolk , in dat opzicht, stark bevoorrecht on bevoordeeld boven het neder­daitsch sprekende gedeelte. De geijkte taal der zuidnederlandsche regee- 1 Aan den naam Zuid-Nederland geef ik den voorkeur boven den naam Belgic ; in Noord-Nederland wordt deze Berste naam zeer weinig gebruikt, ofschoon Wien daar wel eens van „de zuidelijke Nederlanden" spreekt ; maar bij zecr velen in Zuid-Nederland geldt dit woord in alle opzichten voor Ben nederlandsche vcrtaling van het fransohe woord Belgique. Zie de loot op bl. 265 1, ring is in, werkelijkheid de fransche. fransch is in Belgie de verkeer­of omgangstaal (conversatie-taal) der aanzienljjken en der voorname bur­gers. Onder dezen zijn er zeer veel die het vlaamsch of brabantsch hun • , eigenlijke moedertaal , met minachting beschouwen en die zorgen dat slechts fransche klanken het oor hunner kinderen bereiken. Ook de schrijftaal der geleerden in Zuid-Nederland is de fransche, even als de schrijftaal der aanzienlijken en meer ontwikkelden aldaar , en van allen die zieh hier van het voorkomen willen geven , over het algemeen , fransch is. Maar nederduitsch vormt nog steeds de eenige spreektaal van de geringere bevolking en de kleinere burgers in de steden, en van de geheele plattelandsbevolking van het nederduitsche Belgie. In vele steden , vooral in Vlaanderen, is nederduitsch ook nog de eigenlijke spreektaal der aanzienlijke burgers , de taal die ze onder­ling spreken en in hun eigen huis, ofschoon er dan ook in 't open-bare leven slechts fransch door hen wordt gesproken. Het is inderdaad een hoogst merkwaardig en belangrijk , tevens ook zeer verblij dend verschijnsel, dat de invloed die het fransch sedert langen tijd op het nederlandsch in Zuid-Nederland uitoefende , heden ten Cage sterk aan 't verminderen is , en dat nederlandsch tegenwoordig hoe langer hoe meer in Zuid-Nederland de plaats inneemt , ook in den mond en in de pen van het meer ontwikkelde deels des yolks , die er aan toe komt. Vele bekwame mannen , zonen der echt germaansche oude Vlaming en en Brabanders hebben in den laatsten tij cl den strij d begonnen tegen al wat fransch is in nederduitsch Belgie vooral , tegen het gebruik der fransche taal en tegen den verderfelijken in­vloed die het fransch op het nederlandsch uitoefent. En aanvankelijk met zeer goed gevolg ! Dagelijks stain er meer en meer bekwame en geleerde mannen op , die met hun uitstekende geschriften de neder­landsche letterkunde in Zuid-Nederland verrijken. Bij vele degelijke en verstandige Vlamingen , Brabanders en Limburgers wordt het niet meer als een noodzakelijk vereischte beschouwd om op den naam van »fatsoenlijk" man to kunnen aanspraak maken , dat men steeds fransch spreke. Meer en meer ontwaakt het germaansche zelfbewustzijn bij het vlaamsche en brabantsche volk. Deeds zijn er een paar groote en belangrijke steden , Gent en Antwerpen , waar nederlandsch ook als geijkte taal van 't stadsbestuur gebruikt wordt. De morgen van een nieuwen, schoonen dag voor het nederlandsche volksbesttinddeel , voor de nederlandsche taal is in Zuid-Nederland aangebroken ! — Laat ons wenschen dat het aan de degelijke, waardige, edele volksmannen in Vlaanderen , Brab ant en Limburg , die 'Lich aangegord hebben ten strijde tegen het fransch, en dien kamp reeds met volharding en mood , ook met gelukkig gevolg strij den , eerlang moge gelukken oni de nietswaardige , lichtzinnige en wufte indringelinge , het fi•ansch , volkomen uit het erfdeel van onze nederlandsche taal te verdrijven ! De meeste nederduitsch sprekende Belgen verstaan en spreken ook de fi•anache taal. Maar in de noordelijkste streken van Zuid-Nederland zijn toch ook velen , voornamelijk onder de plattelandbewoners en onder de geringe bevolking in de steden , die geen fransch spreken noch verstaan. Hoe zuidelijker echter in nederduitsch Belgie , hoe meer alge-meen bet fransch er onder de bevolking bekend is en gekend wordt. In de nederduitsche plaatsen die aan de nederduitsch-waalsche taal-grens liggen, kan nagenoeg ieder inwoner fransch spreken. Däar worden ook op de lagere volksscholen , beide talen aan de jeugd geleerd. Maar de Walen daarentegen , die aan de taalgrens wonen , kunnen slechts uiterst zelden nederlandsch spreken en verstaan , en ontvangen slechts in het fransch onderwijs. Zoo kunnen b. v. de inwoners van het thans geheel waalsche , maar vroeger nederduitsche dorp Zittaard-Lummen (fransch : Zetrud-Lumay) in Zuid-Brabant, slechts fransch ; er zijn slechts zeer weinigen daar die ook nederduitsch verstaan ; er wordt ook op de scholen in die gemeente niets dan fransch , geen enkel woord nederlandsch onderwezen. Maar in de geheel nederduitsche dorpen Hoegaarde on Oudgaarde (fransch : Hougarde on Autgard e) , beiden slechts op eon half uur afstand van Zittaard-Lummen gelegen, spreken alle inwoners beide talon en wordt er op de scholen zoowel fransch als nederlandsch onderwezen. En zoo is het in de meeste , zoo niet in alle grensplaatcen. Dit bewijst veel , zoowel t e g e n de wijze waarop men in Zuid-Nederland de grondwet toepast , als v ö o r de meerdere voortreffelijkheid van het germaansche yolk boven het romaansche. Tusschentongvallen die eon zachten overgang vormen tusschen het nederlandsch en het waalsch in Belgie, bestaan er niet ; ze kunnen er trouwens uit den aard der zaak niet bestaan. Intusschen komen er in den franschen tongval van de zoogenoemde Marollen to Brussel tamelijk veel nederlandsche woorden voor. Daarentegen zijn alle nederduitsche tongvallen van Zuid-Nederland rijkelijk met fransche basterdwoorden vermengd en zijn er ook enkele fransche vormen in opgenomen. De grenslijn tusschen nederduitsch en waalsch of fransch lag vroeger veel zuidelijker. Talrijke nederduitsche plaatsnamen die thans soms verre bezuiden die lijn liggen , bewijzen dit. Het waalsch en fransch hebben het nederduitsch terug gedrongen. Bij de behandeling van elk gewest afzouderlijk zal dit nader worden aangetoond, Het nederduitsch van Belgie , de zuidnederlandsche volkstaal wordt door vreemdelingen (Hollanders , enz.) gewoonlijk vlaamsch flämisch , f lemish , f lamand genoemd. Deze benaming is echter even zoo verkeerd als de benaming h.ollandsch , als men die op al het neder­duitsch van Noord-Nederland toepast , zoo als omgekeerd in Belgie gewoonlijk geschiedt. En even als die dwaze benaming hollandsch , in genoemden zin , in Noord-Nederland zelve wel gebruikt wordt , zoo is ook de even dwaze benaming vlaamsch , in dien ruimen zin , ook in Zuid-Nederland wel in zwang. Vlaamsch is eigenlijk niets anders den de volkstaal in Oost- en West-Vlaanderen , en niet die in Brabant en Limburg. In beide Vlaanderens noemt het yolk zijn eigen taal natuurlijk vlaamsch; dit is to Antwerpen ook nog het geval. Maar in Brabant en Limburg noemt het yolk zijn eigen taal dietsch of 'dutsch , zoo als o. o. to Diest , of deutsch , to Brussel ook pl at­tisj , plat-dietsch. Dit dietsch is ook eon zeer goede naam , die in Zuid- en Noord-Nederland beide ook wel in 't algemeen op de neder­landsche volkstaal , in tegenoverstelling van het nederduitsch van D uitschland en van het hoogduitsch , wordt toegepast. Een andere , maar verkeerde beteekenis heeft dit woord dietsch nog in Noord-Nederland, namelijk de beduidenis van middelnederlandsch , de neder­landsche taal der middeleeuwen. De nederduitsche taal wordt in Zuid-Nederland in veel verschil­lende tongvallen gesproken , die allen in vier hoofdgroepen kunnen worden saamgevat. Die vier hoofdgroepen zijn : a. Het limburgsch , dat gesproken wordt in de geheele provincie Limburg en in het zoogenoemde Hageland en Oost-Brabant of de omstreken van Diest en Tienen in Zuid-Brabant. Het vormt met de tongvallen van noord-nederlandsch Limburg slechts een groep. b. Het brabantsch ; men spreekt het in Zuid-Brabant (behalve in de bovengenoemde oostelijke streken van dat gewest), in de geheele provincie Antwerpen , en in een klein deel van de provincie Hone­gouwen. Met de tongvallen van Noord-Brabant maakt het een groep uit. C. Het oostvlaamsch , dat in de provincie Oost-Vlaanderen wordt gesproken. d. Het westvlaamsch , in West-Vlaanderen , dat met het vlaamsch van Fransch-Vlaanderen eon groep vormt. Alle daze zuidnederlandsche tongvallen zijn nederfrankisch-neder­duitsch en gaan allen op de grenzen van hun gebied door tusschen tongvalleu in elkander over. XXIX. LIMBURG. (Zuidnederlandsch gedeelte). Het zuidnederlandsche gedeelte van Limburg , tegenwoordig de belgische provincie Limburg vorinende , behoort oorspron­kelijk over zijn geheele uitgestrektheid tot bet nederduitsche taalgebied. Vroeger volgde de taalgrens de zelfde lijn die nu de grensscheiding van Limburg met Luikerland uitmaakt, ja, liep zelfs nog zuidelijker, binnen de hedendaagsche provincie Luik. Maar ten gevolge van het steeds noordelijker opdringen van 't waalsch en 't fransch, is de uiterste zuidelijke zoom van Limburg heden ten dage reeds waalsch geworden en niet meer nederduitsch. De dorpen Bitsingen (in 't fransch: Bassenge), Korswarem, Eben, Emaal, Herstappe, Ter Naaien of Ternayen (fransch : Lanaye), Wouteringen (fr. Otrange), Rukkelingen (fr. Roclenge-sur-Geer) en Wonk, die allen in zuidelijk Limburg op de grenzen van Luikerland liggen, behooren tegenwoordig niet meer tot het nederduitsche taalgebied. Ze zijn volkomen waalsch geworden ; fransch wordt er als moedertaal op de scholen onderwezen. Toch waren ze oudtijds zuiver nederduitsch, even als de geheele Haspengou (zuidelijk Limburg) oorspronkelijk nederduitsch is. De oorspronkelijke, nederduit­sehe namen dezer dorpen bewijzen het ten duidelijkste, indien men 't ook anders al niet wist. De andere dorpen langs de limburgsch-luiksche grenzen zijn gemengd waalsch en nederduitsch ; laatstgenoemde taal heeft er gewoonlijk de overhand. Benoorden deze grensdorpen, in de omstreken van Tongeren en St. Truiden, is de volkstaal geheel neder­duitsch. De tongvallen van het zuidnederlandsche Limburg vormen met die van noordnederlandsch Limburg een samenhängend geheel, het liYn­burgsch. Alle tongvallen van beide Limburgen (behalve natuurlijk die van den noordelijken uithoek van noordnederlandsch Limburg, dat eigenlijk niet Limburg is), zijn zeer na aan elkander verwant. Ook behooren de tongvallen van het zoogenoemde Hageland en van Oost-Brabant tot het limburgsch. Zie verder bl. 269 I. De Brabanders en Vlamingen hebben een eigenaardig woord om die landstreken aan to duiden, waar limburgsch gesproken wordt. Zij noemen deze landstreken het Michkwartier, omdat het voornaamwoord Tnij daar als mich wordt uitgesproken, even als men er ook ich voor ik, dich voor dij of u, enz. zeit. Inderdaad is dit gebruik van mich, ich, enz. slechts eigen aan de limburgsche (en oostbrabantsche) tong­vallen en een van de eigenaardigste kenmerken daar van, dat door vreemdelingen terstond wordt opgemerkt. De limburgsche tongvallen vormen over het geheel genomen een goed begrensde groep. In oostelijk Zuid-Brabant scheiden ze zich scherp of van de echte brabantsche tongvallen, gelfijk in het vol­gende hoofdstuk nader zal worden aangetoond. Maar langs de grenzen van Noord-Brabant en van Antwerpen, in Kempenland, is die af­scheiding tusschen limburgsch en brabantsch minder scherp. De limburgsche Kempen (fransch : la Campine) beslaan het ge­heele noorden van zuidnederlandsch Limburg, en omvatten de stadjes of vlekken Peer, Bree, Lommel, Hamont, met de dorpen Helchteren, Beverlo, Meeuwen, Gruitrode, enz. De tongval die men er spreekt is ten nauwste verwant aan bet dialect van de Kempen in noord­nederlandsch Limburg (zie bl. '289 I), en gaat aan de noordbrabantsche en antwerpsche grenzen door tusschentongvallen geleidelijk over in de tongvallen van de noordbrabantsche en antwerpsche Kempen. 149. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN BET DORP HELCHTEREN. Medegedeeld door N. N. April 1873. (In nederlandsche spelling). ^ I. Doe woas ins 'nne mins de6 twie zeuns ha. 1 2. De jongste van de twie vroeg ze kindsdiel en de voader halt z'n kinner deelen, 13. As de jong alles b'ien ha, trok er op noe e vrumd land en doe moakde-t-er alles t'r door met er goed van te leeven. 14. Mer wei alles op woas, kwoam er 'nne groeten hongers­noed in da' land en doen wist er nie mie wa' doeen um nie van honger te sterven. 15. Doen gonk er hum verhuren in 'n pachterij, en de pachter deu hum de verken huen. 16. Mer hee kreeg bekans gien 't Beten ; o zö er wel hebbe wille mee Beten van het voier van de verken ; mer da' kreeg er nog nie. 17. Doen woord er wijzer en hee zee in z'n egen : 't hös be me voader zen zoevel knechs dei brood genog 't Beten hebben en ich moet he van honger vergoen. 18. Ich goers trök noe hös en ich zal tege voader zeggen : voader ! ich hem zun gedoen tege den hiemel en tegen och ! 19. Ich bin nie mie weerd van oere zoon genuurnd te weeren; neemt mich mer oan veur iene van oer knechts. 20. En wei er da' gedacht ha, stont er op en gonk noe ze voader trök. Wei er nog 'nnen hielen hok van hös woas, zoag hum ze voader aafkomen en hee ha kompassi met hum , urn­dat er zoe ermoeiig t'r öt zag. Hee luup op hum oan, volt hum um den hals en kusden hum. 21. En wei de jong verguffenis vroeg, 22. doen deu de voader seffes z'n beste klier halen, 23. en e vet kalf slachten um ins goed körmis te hagen , 24. dat er zoe blij woas da' z'nne jong trök gekome woas. 25. Onnertusse kwoam den aadste zoon öt het veld, en wei er in hös huurde zingen en dasen, 26. vroeg er aan 'nne knecht wat da' betiekende. 27. Oer bruur es trök gekome, zee de knecht, en oer voader hit e vet kalf doeen slachten, umdat er zoe blij es. 28. Wei den aadste da' huurde, wooed er koed en hec wö nie in komen, 29. umda' ze voader ze leeven veur hum zoo niks gedot:rr tea. Ich hem al zoevel joer goed gewerkt, zee er, en veur mich Item­nen ze ze leeven zoe gien körmis gehagen. 30. ßoeyeur moeten ze dan körmis lagen , veur iene dee weg geloepen es, deö z'n hiel fortuun t'r door gemoakt hit? 31. Mer de voader zee : jong ! gee zet alte d be mich en al wat ich hem, es o 't oer ! 32. Mer van doag moste vet: wel blij zen en körmis hagen want oer bruur woas doed en hei: es wier lei;ventig gewooren ; Ilee woas verloren en hec es trek gevonnen. AANTEEKENINGEN. De oii klinkt als volkomene, scherpe o die door eon naslag van toonlooze e wordt gevolgd ; de oa klinkt tusschen o en a in en de ee als een volkomene, een weinig scherpe e, gevolgd door een naslag van toonlooze e. De oec luidt als de duidelijk hoorbare tweeklank oe, door toonlooze e gevolgd; de o ongeveer als de 6 in 't fi°ansche woord hcite, maar iets scherper en langer. De klank der komt overeen met dien van de e in do fransche woorden bête, honndte, maar wordt langer aan ;ehouclen ; de ö klinkt als in 't hoogduitsch. 11. ins, eens ; zie vs. 11 bl. 274 I en vs. 11 b1.149 I. '1V^ ze, een ; zie vs. 11 bl. 274 I op 'nne. 1'lli j^.s, mensch, man ; zie vs. 11 bl. 297 I en vs. 1'1 bl. 290 I. Zeuns, zonen, in 't enkelvoud zoon; zie vs. 11 bl. 274 I. 13. Vrumd, vreemd ; zie vs. 13 bl. 313 I op vre7nd. 14. Wei, als, toen ; zie vs. 14 bl. 288 I, vs. 19 bl. 276 I en vs. 13 bl. 245 I. Mie, nicer ; zie vs. 19 bl. 2711 I en vs. 19 bl. 252 I. Wa' doecn, wat doen, in plaats van wat te doen. De Zuid-Neder- landers laten in dit geval, even als achter om, het werkwoord in de onbepaalde wijs zoncler te ; deze zuidnederlandsche vorm is zui-verder dan de noordnederlandsche. 16. Bekans, bijkans ; zie vs. '14 bl. 297 I. 17. In z'72 6ge, in zieh zelven ; zie vs. 17 bl. 289.I. Ich, ik ; zie vs.12 bl. 275 I op mich. Hd, bier ; zie vs. 17 bl. 289 I op hej en vs. 17 bl. 237 op 1i.i. 19. Van oere neun gen2c-zcmd te weeren, om uwen zoon genoemd to worden ; het gebruik van 't woordj e van in dezen zin, in plaats van oyn, is eigen aan alle zuidnederlandsche tongvallen en ongetwijfeld een gallicisme. Mich, m ij; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 20. flok, 'afstand. Iiompussi, xnc,del ij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22. Seffes, terstond ; zie vs. 22 bl. 276 I. 23. Körmis, kermis, feest ; zie vs. 23 bl. 293 I op kerremis. Ook in sommige noordnederlandsche tongvallen zeit men vicel körmis, kurmis voor kermis; zie 34 bl. 120 II. Hagen, houden. Zie vs. 23 bl. 287 I en vs. 23 bl. 291 I. 25. Dasen, dansen, door vervloeiing der n, komt ook wel in noordnederlandsch-limburgsche tongvallen voor. 28. Koed, kwaad ; zie vs. 28 bl. 307 I en vs. 28 bl. 280 I. 29. Hemmen, hebben ; zie vs. 17 bl. 57 I en vs. 16 bl. 67 I. Ze leeven, z ijn leven (niet), nooit ; zie vs. 29 bl. 280 I op ze ldve. 30. Boeveur, waarvoor ; zie vs. 13 bl. 275 I op boe. Es, is ; zie vs. 30 bl. 229 II op es. 31. Gee, gij ; zie vs. 12 bl. 288 I op gej. 32. Uee, wij ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. De tongval van de stad Hasselt behoort met dien van Tongeren en St. Truiden tot de zuidlimburgsche tongvallegroep. 150. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAB HASSELT. Medegedeeld door den heer Prof. D. CLAES, leeraar aan het Athenaeum to Hasselt. Februari 1873. (In nederlandsche spelling.) 41. Do weur ins 'ne man dia twej teen ha. 12. De joengste van de twej zee ins tege ze voar : voader ! gjaf mich me kendjsdiel. Down verdieldsje de voar 't gowd tessen hin tweje.. 13. Entsjige doag doanoa, wee de joengsten alles wat em ha betien gedoan ha, troek em weed weg en doa verdie em ze gowd be' ie zwalgen en to hoeren. 14. Wee em alles verdoan ha, down koem doa 'nne feilen hoengersnoed in da' land en down begos em ermoei te leen. 15. Down verheeirden em zich be 'ne mins van da' land en di1 schikclen em oep z'n wenning ver z'n verkes te heje. 16. Down ha 'm wel wille van de verkes hunne kos mei iate, ma do en weur niemand dia 'm da giave wen. 17. Down clach em in z'n eege : doa zen 't hens zoevel werklej dia broed liebbe mier as ze kunnen opkreege, en ich vergoan hee van hoenger. 18. Ma ich zal treg no üzes goan en tege me voar zegge : voader ! ich lieb feut gehad tegen os lieven Hier en tegen uche ! 10. En ich ben ni mie wjaard van oer kendsj te zeen ; dowtsj be' mich as of ich iene van oer knechs weur ! 20. En he vertroek no z'n hens. Ma ze voar dia ha 'm va' vares zejn oan koame en ha kompasse bet um, en loep um ontege, vloog um oan z'nen hals en begos um te poene. 21. Down zeej de zeun tegen um : voader ! ich heb feut gehad tegen os lieven Hier en tegen uche en ich bin ni mie wjaard van oer kendsj te zeen. 22. Ma down zeej de voar tege z'n knechs : Fcaajlclsje ins go 't beste klied en dowtsj um da' oan, en stuk ' m 'nne rink in . ' en schoan in z'n veet. z nne venger 23. Slacllt 't vet kalf en lödsj ös ins gowd iaten en plgeer make. 24. Want m'nne zoon hee weur debd en no es em wirm lievedig gewoare ; 'e weur verlore en no es em wirm treg gevonne. En down weur 't fiest. 25. Ma z'nnen aadste zoon weur op 't veldsj en wee 'm in 't treg kaome kort an zi;enes gekaome weur, hierden em da' se an 't zengen en an 't dase weure. 26. Down roop em 'nne knech en 'e vroog em wa' da downs weur. 27. Dia zeej zoou tegen um : oer breir es treg gekaome en oer voar heet 't vet kalf geslacht, omdat er em hei en gezond treg gekregen hit. 28.Wee 'm da' hierde, woard em koad en 'e wo nie en gown. Down kown ze voar eut en dia smeekden en beedsjen em dat er toch zi.u enkaome. 29. Ma de joeng zeej tege z'n voar : sei ! da' 's neu al zoouvel ,joar da' 'eh uch dein en ich heb alteed al gedown wa' je va' mich hebbe wödsj, en dsje hidsj mich nog va' m'n hiel liave g'nne bok gegiave ver m'n kameroaten ins te trakteere. 30. Ma zoo go oer pöineke da treg gekaomen es, dia alles t'r deur geholpen heed be siechte vrölie, hei je 't vet ka1f ver em dööd gedown. 31. Ma ze voar antwördden em : joeng ! dsje zeet alteed be mich en al wa' man es, es oer euch ! 32. Ma neu koste we toch nie loate va' liest te nage, want oer breir hee weur dööd en neu es em wir lievedig gewoare ; 'e weur verlore en em es wirm treg gevonne. AANTEEKENINGEN. De oa en de ao klinken beiden tussehen o en a in ; de oa helt meer naar de o, de ao incest naar de a over. De ow klinkt als in 't engelsch, de v als in 't hoogduitsch, de ö als in 't franseh. De e en de ee klinken als een zeer scherpe e, ongeveer als ai in 't franseh, kort of lang. De oe van joeng, hoenger, enz. is niet de tweeklank oe, maar de zuivere, hoogduitsche u. De Cu klinkt als oeu in 't fransche coeur; de be) is een zeer scherpe, lange o. De klank van de ao van kaoryne, enz. van de o van vloog, go, (gauw), zoon, enz. is zeer moeielijk of to beelden ; en ligt ten naastenbij tus­schen o, eu on a in ; men moet een Hasselter zijn om zijn tong zoo to kunnen dwingen. Over 't algemeen zijn de verschillende klanken van den hasseltschen tongval zeer eigenaardig en kunnen slechts bij benadering met letters worden afgebeeld. 11. Zeen, zonen, meervoud van zoon, neun ; zie vs. 11 b1.237 II op zeuns. 12. Voar on voader, vader, worden in dezen tongval beiden ge­bruikt, even als in dien van 't Hageland. Voar is 't algemeene woord, maar met voader spreken kinderen hun vader aan. 13. Wee, teen, als ; zie vs. 14 bl. 237 II op wei. Em, eigenlijk hem, hij ; em wordt to Hasselt, zoowel als er on e voor hij gebruikt ; de welluidendheid geeft den regel aan voor dit afwisselend gebruik. Zie vs. 14 bl. 187 II. Betien, bij een. Verdie, verkwistte, letterlijk verdeed. Be', met, afwisselend met bet in gebruik ; zie vs. 22 bl. 285 I. 15. Wenning, letterlijk winning, is hier in de beteekenis van hofstede, hoeve in gebruik. Zie vs. 30 bl. 229 II op es. Ver, voor, in plaats van om, is een gallicisme ; zie ook vs. 79 van deze vertaling. Deze fransche vorm komt in alle zuidneder­landsche tongvallen voor. Zie vs. 19 bl. 237 II op van oere. 16. Kos, kost , voedsel ; zie vs. 19 bl. 301 I en vs. 16 bl. 282 I. 17. .L'(ge, zelf; zie vs. 15 b1.159 II op z'n aige. Ich, ik ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. I^ee, hier ; zie vs. 17 bl. 237 II op lid. 18. Treg, eigenlijk tereg, terug. In het gewone friesch (tusschen Flie en Lauwers) is rug ook reg, regge. Zie b1.157 II. Ozes, onzes, en in dit zelfde vers os, ons ; zie vs. 23 bl. 228 II op us. Feut, font. Hier, heer ; zie vs. 15 bl. 275 I op hier. Uche, u, elders in Limburg uch, oech, och, enz. Zie vs. '12 bl. 275 I op mich. 19. Mie, meer ; zie vs. 18 bl. 276 I en vs. 19 bl. 252 I. Oer, uw ; zie vs. '12 bl. 275 1 op mich. 20. Kompasse, medelij den ; zie vs. 20 b1.198 II. Ontege (i—J), tegen , komt overeen met sommige friesche vortuen, b. v. met het verouderende westfriesche ontjin ; zie vs. 20 bl. 94 vs. 20 bl. 90 I, vs. 20 bl. 82 I, enz. Poene, kussen ; zie vs. 20 bl. 279 I en vs. 20 bl. 276 I. 25. Dase, dansen ; zie vs. 25 bl. 238 II. 26. Downs, te doen, letterlijk doens. 27. Hel, gezond, eigenlij k heel ; zie vs. 27 hi. 237 I. 28. Koad, kwaad ; zie vs. 28 bl. 238 II. 29. Dsje, gij of du ; zie vs. 12 bl. 288 I op gq. Ver, voor, om ; zie hier boven vs. 15 op ver. 30. Pöneke, lieveling; verwant aan poene, kussen ? zie vs. 20 h ier boven op poene. Vrölie, vrouwen ; zie vs. 30 bl. 329 I. 31. Euch, ook, te Maastricht auch. ; zie vs. 31 bl. 274 I. De tongvallen van het zuidelijkste Limburg, de oude Haspengou, langs de grenzen van het waalsche taalgebied, verschillen weer eenigszins van den hasseitschen tongval. Even als alle liniburgsche tongvallen zijn ook de dialecten van deze landstreek, van Bilsen , Tongeren (in 't fransch Tongres), Loon (fransch Looz) en St. Truiden (fransch St. Trond) en omstreken, hoogst belangrijk. IT 16 In het tweede deel van Dr. A DE JAGER'S Ar c hie f voor nederlandsche taalkunde vindt men een Lij st van woor­den en spreekwijzen uit het Truiersch (limburgsch) dialect, van J. H. BORMANS, en in J. F. WILLEMS'S Belgisch Museum, dl. VIII, 1844, komt een vertaling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van St. Truiden, van G. J. J. VAN WEST, LOW. 151. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD ST. TRUIDEN. , Medegedeeld door den heer EDM. BRUYNINX student te Leuven. Juni 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Do was 'nne kier 'nne man, dee a twie joenges. 12. De joenkste van de twie dee zee on ze voar : pa ! geff mich 't dieel da' mich tau kum. En de voar di6,1Ide en gaf 't um. 13. Intige doage t'r noe moakde-t-er ze pak, en e vertroek no e vreumd en ver laend, moe dat er op kotten tijd alles door dee. 14. As-t-er nau niks ne mie en a, kam do 'ne groeten oenger-snoeed en 't laend moe t'r was, 15. en veur ne van oenger te sterve, most er um he 'ne hoer as verrekes-eet verure. 16. En gelek-t-er ne veul ken en kreeg, was-f-er al dek blij genoeg dat er on de verrekes unnen trog kos rnie doen. 17. Toen goenkt er en z'n eegen ins alles goed no:: en e zee : wijveul knechte zen do t'aus ne, dij zoeveul Men eubben as se wille, en ich, ich moet ij van oenger vergo6n. 18. Ich zal no pa truk goen en ich zal um zegge : pa ! 'ch eub gezondigd tege den iemel en tegen oech. '19. Ich hen ne mie w(liRl van de noam van oer kend. te droagen , ma nemt mich be-t-oech as inne van oer. Zverklie. 20. goenk dan truk no z'nnen aus en as ze voar um va' verres zag kome , kreeg de man kompasse bet um ; e luur, um entege , sproenk um on z'nen als en poeinden urn op z'n twie wange. 21. Toen zee de zoon : pa ! 'eh eub gezondigd tege den iernel en tegen oech ; ich her, ne mie wet:t van de noam van ocr kend te cimage. 22. Ma de voar luet um den tijd ne van te spreke, en e we on z'n knechte : oilt seffes nieve kliei;r en e poar nieve stievels veur um oan te d oen, en 'nne go6n renk ve i.i r en z' ne v i nger te steke. 23. Oilt gau 't vet kalf aut de stal en slacht 't , en dan mor seffes on tofel ! 24. Want m'ne zoon was doei;d en e es verreze; e was ver-lore en ich eub urn truk gevoenge. En toen hegos seffes de kerre-mis veur goed. 25. Jo-ma, den aadste zoon dee was en 't veld ; en as-1.-er 1' aus kam en al da' la,weet en da' geschriei:f uedde , kos-t-er ne begrijpe wa' da' 't was. 26. f: ruep dan inne van de knechte en vroeg um, tiv;r' 41;1' 410 gQns was. 27. Dee zee 'm da' ze bruur truk kome was en da' ze voar aut blijdschap dat er um lei;ftig truk kregen a , 't veiste half a doen sloen en 't ie6l aus getrakteerd a. 28. Dee wood do zoe duvels van , dat er ne wo en go6n. De voar dee kam dan aut, en vroeg um moe velar dat er ne wo en kome. 29. De zoon antwoodden um, dat er um nau al zoe lange gedini . a, zonder um ins ongeoerzom te zijn , en dat er nog ze 1eve ge' scheuepke kregen a, veur z'n vrinden ins te trakteere. 30. Ma vcur dee, wet er, dee z'n oilek die6l be siechte vrolie opgedoi;n ee , veur dee slach-dje seffes 't vetsie kalf ! 31. Toen zee de voar : kend ! dje zijt all.ijd be mich geweE'st en alles wa' 'ch eub , es veur oech ! 32. Ma van doag moge we toch blij zen en kerremes aan ! want oer bruur was doeed en e es verreze ; e was verlore en nau-'h-ich um wirm truk. AANTEEKENINGEN. De oa klinkt tussc,hen o en a in , meest naar de o overhellende. De e en de e klinken als in 't fransch. 12. Pa, vader , basterdwoord van 't fi•ansche papa, komt in ge- heel Nederland , hier meet, daar minder algemeen, in de spreektaal voor. Mich, mij ; sie vs. 12 bi. 275 I op mich. 13. Intige (--vv), eenige. Zie vs. '13 bl. 295 I. Moakde-t-er klinkt nagenoeg als mokde -t-er , m okdeter , maakte , hij ; de t is er voor de welluidendheid , om gaping te vermijden , tusschen gevoegd. Er , in plaats van h ij , en afwisselende met d, he, hij ; zie vs. 14 bl. 187 II, vs. 13 bl. 479 I op ging er, vs. 12 bl. 275 I op mich en vs. 13 h1.413I op er. Laend , land , wordt eenigszins gerekt uitgesproken ; zie bl. :335 I op Sjaarpezeel. Moe, eigenlijk woe, wo , waar ; de m en de w wisselen ook in andere tongvallen in sommige woorden ; b. v. me voor we of wij, enz. Zie vs. 23 bl. 170II. 14. As-t -er nau niks ne mie en a, woordelijk : als hij nu niets niet meer en had. Zie vs. 29 bl. 480 I en vs. 25 b1. 147II. Kam, kwam ; zie vs. 14 bl. 487 I en vs. '23 bl. 228 II op en os. En 't laend , in 't land ; zie vs. 15 bl. 423 I en vs. 30 bl. 229 II op es. r , om ; zie vs. 15 bl. 241 II op ver. Yeu Nd, niet. Verrekes-M , verkeshdet , varkensherd , varkensherder of-hoecler. 16. Gelek, letterlijk gelijk, hier voor als in gebruik. Dek , dik , dikwijls ; zie vs. '12 bl. 312 I. 17. En z'n eiVen , in zieh zelven ; zie vs. 17 bl. 24'1 II op ((3ge. •Wij , wie, hoe ; zie vs. 13 bl. '240 II op wdd. raus, t'haus , t'huis. Voor zoo verre mij bekend is , is dit zuid-limburgsche dialect de eenigste zuiver nederduitsche tongval , waar in de au klank , even als in 't hoogduitschl, in plaats van de u (oe) , de u (ü) of de ui voor komt. Zoo ook aut uit , hoogduitsch aus. , Zie vs. 29 b1.11 I. Ich, ik ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. IJ, hij , hi, hie , hier ; zie vs. 17 bl. 237 II op h e. 18. Oech , u ; zie vs. '12 bl. 275 I op mich. 19. . Oer , uw ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. Ken. d , kind ; zie vs. 15 bl. 423 I en vs. 30 bl. 229 II op es. 20. Kn1n')'»!,SSe , i».eclelijden ; zie vs. 20 bi. '198 II. .. . Bet, met ; 'r.le, vs. 13 bl. 241 II op bc'. Entege (v — v) , te gemoet , zie vs. 20 bl. 241 II op cut,ege. Poeinden , kuste ; zie vs. 20 bl. 241 II op poene. 22. Oilt , 1 t.oil t , haalt. Se f j`'es , terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II op .se fj`'es. Stievels ; laarzen ; zie vs. 22 bl. 403 1 op stevets. Gor'>n , gouden. In vs. 22 van de vertaling in 't Belgisch Mu seu m staat : e (he) deu. 'nne fijne kazak brenge , in plaats van : oilt nieve kl,ie&; e deu brenge is woordelijk : hij deed brengen. Zoo ook hier beneden in vs. 27 : de voar a doen sloen , ].etterlijk : de vader had doen slachten , in plaats van : de vader liet slachten. Lie over het gebruik van doen als een. hulpwerkwoord , dat in de saksisclie en ti•iso-saksische tongvallen zoo veelvuldig , maar in de frankische zoo zeld-zaam voorkomt, vs. 20 bl. 210 I. 24. Es, is ; zie vs. 30 bl. 229 II op es. Gevoenge , gevonden ; zie vs. 24 b1. 1 75 II. Kerremes , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 25. Jo-ma, joamar,, ja maar , tot 6en woord saYnengesniolten even als neema , neemoar, neen maar , en , even als dit , in de zuid-nPderlandsche spreektaal overal veelvuldig in gebruik. 'Lie vs. 19 bl. 228 II op nNimoar. Laweiit , laweit, gedruisch ; zie vs. 25 bl. 2'1 1 II. Geschrie^^f , geschreeuw, even als nief voor nieuw. Uedde , huedde , huerde , hoorde. Zie vs. 25 bl. 228 II. 26. Goi;ns , gaans , gaande ; zie vs. 26 bl. 241 II. 27. Lei^f tig , levendig ; zie vs. 24: bl. 276 I ; de vorm l,abendi.g uit het hoogduitsch afkomstig , is in dezen tongval ook in gebruik. Iei^l , laier'^l , hiel , heel. Getrakteerd , onthaald ; zie vs. 29 bl. 315 I op trakteere. 28. Wood, woord , word,de , werd. Wo, wou , wilde. 29. Ze We, zijn leven ; zie vs. 29 bl. 238 II. Ge' , geen. Scheuepke , schaapje ; kalfje is in dezen tongval kel fke, of liever käl fke. Zie bl. 272 I. 32 . Aan , haan, houden; zie vs. 22 bl. 238 II op hagerten vs. 23 bl. 287 I. Nau-b-ich , nau eub ich, nu heb ik. Het uiterste westen van de provincie Limburg vormt met het aanarenzende gedee.lte van Zuid-Brabant een afzonderlijke landstreek, het Ha ;eland. Dit limburgsche Hageland begint bewesten St. Truiden , omvat de dorpen Rummen , Kosen , Binderveld en strekt zieh tot rian de stadj es Halen en Herk uit. De eigenaardige tongval van deze landstreek wordt besehreven in het volgende hoofdstuk. Over het roodwaalsch dat in sommige plaatsen van zuidneder­ , landseh Limburg gesproken wordt , zie men het laatste hoofdstuk van dit werk, het Aanhangsel. In een klein gedeelte van de provincie Luik , die overigens geheel tot het waalsche taalgebied behoort , wordt door de bevolking neder-dt:iit5ch gesproken. Dit gedeelte is de uiterste noordwesthoek van Luikerland , benoorden het w aalsche stadje Hannut en bevat de stad Landen met de dorpen Op- en Neerwinden , Rumsdorp , Attenhoven en 't stadje Raatshove (fransch : Raccourt), dat juist op de taal­grens ligt. Dit luiker nederduitseh is ook een limburgsche tongval en ten nauwsten verwant aan den tongval van St. Truiden en omstreken. XXX. ZUID-BRABANT. Guid-Brabant i behoort bijna geheel tot het nederduitsche to • ge­bled. Slechts de zuidoosthoek der provincie , waar Zuid-Brabant aan 't Land van Namen en aan oostelijk Henegouwen grenst , is waalsch. In het nederduitsche gedeelte , waar de grond het vruchtbaarste en het beste bebouwd is, liggen de groote steden van dit gewest , Brussel , Leuven, Tienen ; hier woont ook de talrijkste , rijkste en meest ontwikkelde bevolking. In het waalsche gedeelte is de grond minder vruchtbaar ; er liggen geen aanzienlijke plaatsen en de weinig talrijke bevolking is er armer en minder ontwikkeld. De grenslijn tusschen het nederduitsche en het waalsche taalge­bled in Zuid-Brabant loopt van de henegouwsche grenzen bezuiden Edingen (in 't fransch Bnghien), langs Tweebeek (fiansch Tubise) , bezuiden Lembeek (fr. Leinbecq) , benoorden Kasteel-Brakel (fr. Braine le Chateau) , Wouter-Brakel (fr. Braine Wauthier) en Brakel-Eigen (fr. Braine l'Alleud) en bezuiden Dworp of d' Worp (fr. Tourneppe) op Waterlo ; van Waterlo over Ter Hulpe (fr. La Hulpe) en even benoor­den Waveren (fr. Wavre) langs op Arken (fr. Archennes), Grave (fr. Grez) en Boschuit (fr. Bossut) ; van daar over Bevekom (fr. Beauve­chain) en Sluize (fr. L'Ecluse) en tusschen Hoegaarde (fr. Heugarde) en Geldenaken (fr. Jodoigne) door op Neer- en Op-Heilissem aan de grenzen van 't Land van Luik. Benoorden die lijn is heden ten dage het nederduitsche , bezuiden die lijn het waalsche taalgebied. Vroeger heeft het gebied der nederduitsche taal zieh ongetwijfeld zuidelijker uitgestrekt , en is geheel Brabant nederduitsch geweest. De plaats­namen Ter Lanen (fr. Lanne) , Witterze, Itteren (fr. lttre) , Glab­beek (fr. Glabbais), Torenbeek,(fr. Thorembais), Merdorp, Marbeek 1 De Zuid-Nederlanders zelven noemen dit gewest gewoonlijk slechtweg Brabant. Om verwarring met de noordnederlandsche provilicie Brabant, met Noord-Brabant to voorkomen en met het Laud van Antwerpen (dat eigenlijk ook Brabant is) , blijf 1k de benaming Zuid-Brabant gebrniken. (fr. Marbaix) , Oiskerk , Orbeek (fr. Orbais), Korbeek (fr. Corbais) , Walham, Ottignies (Ottingen ?) en Opprebais , heden ten dage in 't waalsche deel van .Brabant gelegen , kunnen dit bewijzen. Tegen­ woordig zijn Lembeek , Overijssche (fr. Isque) ,. Groeudaal , Neten Meldert (fr. Maillard) en Hoegaarde nog geheel nederduitsch ; maar te Quenast , Tweebeek , de Brakels , Waterlo , Waveren , Grave en Geldenaken heeft het waalsch alreede de bovenhand verkregen ; vooral te Waveren. Te St. Renelde, een dorp bij Tweebeek, liep , voor weinige jaren nog , de taalgrens juist midden door het dorp , zoodat zij die aan den eenen kant van den dorpsstraatweg woonden , uitsluitend nederduitsch (brabantsch , dietsch ,) spraken en die aan den overkant slechts waalsch. De tongvallen van Zuid-Brabant behooren voor het grootste go­deelte tot de brabantsche tongvallegroep. Maar de tongvallen van oostelijk Zuid-Brabant , van het zoogenoemde Oost-Brabant behooren tot de limburgsche groep. Te Brussel , te Leuven , to Vilvoorde en in den omtrek dier steden , vooral ook ten platten lande in het noordelijke deel van Zuid-Brabant , te Hao cht , Elewijt , Kampenhout, Werchter , Bueken , Wesselaar , Tildonk en Rotselaar wordt het beste, let zuiverste brabantsch gesproken. Oost-Brabant , waar de tongval der bewoners limburgsch is en dat (lus tot het zoogenoemde Michkwartier (zie hi. 235 II) behoort, vormt het noordoostelijke deel van Zuid-Brabant en bevat de steden Diest en Tienen en omstreken. De tongvallen van Oost-Brabant behooren gedeeltelijk tot het hagelandsch , gedeeltelijk tot het eigenlijke oost­brabantsch. Het Hageland (zie bl. 245 II) , waar de hagelandsche tongval ge­sproken wordt , is een landstreek die door het uiterste zuidwesten van Limburg en het uiterste oosten van Zuid-Brabant gevormt wordt. Nauwkeurig begrensd is de omtrek van het Hageland niet ; eenigen nemen het begrip van 't Hageland in ruimeren , anderen in nauweren zin. In den ruimsten zin genomen kan men zeggen dat het Hage­land zieh uitstrekt tusschen de steden St. Truiden , '.Gienen en Diest. Deze drie steden zelven behooren echter niet tot het Hageland. De Demer vormt , althans naar de gemeene opvatting , de noordergrens van het Hageland , de Geet , ten minste hier en daar, de zuidergrens. In het westen (van Tienen to beginnen) vormen de dorpen Kump­tich , Roosbeek , Kerkom , Binkom , Kiezeghem , Tielt , Molenbeek , Bekkevoort en Asselt de grensscheiding. Deze grens is scherp afge­l)akend. In de dorpen Lubbock, St. Joris's-Winge, Hauwaart, Pellen berg, Korbeek-Lo , enz. even buiten genoemde lijn gelegen , spreekt men niet meer hagelandsch , niet meer limburgsch , maar goed bra­ bantsch , nagenoeg als te Leuven ; ze behooren niet meer tot het Michkwartier ; men spreekt er niet van ich en mich. voor ik en rij. De oostelijke grenzen van het Hageland , in de provincie Limburg gelegen , in de omstreken van Haien en Herk , van Kummen , Bin­ derveld , Kosen en St. Truiden zijn minder scherp afgebakend ; däar gaat het hagelandsch zeer geleidelijk in de andere lim.burgsche tong­ vallen over. Het hagelandsch wordt ook niet overal gelijk gesproken ; in het oosten vertoont het zijn limburgschen aard het duidelij kste ; in het Westen belt het in enkele opzichten naar het brabantsch over. Zoo is het bezittelijke voornaamwoord um, te Neer-Linter, Miskom, Korten­aken , Waanrode , enz. oer ; maar in het noordwesten . naar de kanten van Tielt, is bet a in 't enkel- , ale (uwlieden) in 't meervoud. In laatstgemelde streken spreekt men de volkomene a in gaan , staan, gedaan, enz. bijna als oe of zeer doffe on uit, nagenoeg als te Leuven ; in andere hagelandsche plaatsen luidt deze klank als zeer zachte ou met naslag van toonlooze e, maar te Miskom , Waanrode, en Neer-Linter ongeveer als oi, dat is : als een korte o met een korte i. Het eigenaardigste hagelandsch spreekt men te St. Maarten's- en te St. Pieter's-Vissenaken , te St. Margriet's-Hautem te Bunsbeek , , Attenrode, Meensel, Glabbeek, Zuurbeemden (Suerbempden), Hoelede, Hoegen , enz. 152. 1.)E GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP ZUURBEEMDEN. Medegedeeld door den heer J. F. TUERLINCKX , hoofdonderwijzer te Neer-Linter. Maart '1873. (In nederlandsche spelling). '11. Doue was 'ne kieer 'ne man , dije twiee zonen ha. 12. En de jongste van de twiee zee ins tege ze voar : voader ! ge most mich . me kindsgedieelte gewven. En de voar liet dan alles deile. 13. Intege dage ter noue ha de jongsten al dat er ha te gel gemakt, en hije vertrok wijd eweg noue e vrumd land , en doue deed er alles deur in wallebakkerij. 14. Doen m'n deeker alles kwijt was, was t'r 'ne groeeten hon da' land gekomen, en hije wist ni miee van wa' hout-gersnoeed in pijle make. 15. Joa ! hije zag gin schoeinder kans as gouen verkesheet te wodde. '16. Da' was mich goed ! Ma' dije Boer , moee t'r bij woeinde, was mer 'n gierige pees , en doue stond de jong zoo 'ne grousa­mettigen honger uit , dat er wel van den verkesdrank zou mee getten hemme; ma' doue was niemand , dije 't er hum iet van gaf. 17. Teri lange leste zeet er toch in z'n eige : 't es toch ellendig lek ich hie moeit leeven en 't huis zijn zoo veul booien bij voader dije eke genoeg hemme. 18. Ma' ich zal voader gouen te voet vallen en ich zal hum zeg g e : och , voader ! ich wieet 't , ich hem gerellig gemist tege God en tege oech. 19. Ich zijn ni wijed emiee oere zoon te zijn ; ma lot mich toch as knecht bij oech blijve ! 20. En hije wachtte ni mice , ma' hije trok seffes op z'n voar af. Ze voar zag hum van veil oankomen en ha zoee 'n kompassi met den erme soekkeler , dat er hum tege liep , in z'n erme pakte en hum kuste. 21. Ge koeint peize , hoe dat de zoon verbabbereed stond. Hij viel veur ze voar oep z'n knieen en hije zee . och , voader ! ich wieet 't , ich hem gerellig gemist tege God en tegen oech ! ich zijn ni wijed emiee oere zoon te zijn. 22. Ma' de voar liet hum nie uitspreke ; helt gou , gou de beste klieeren, zeet er tegen 'ne knecht , dije doue köt bij was , doet z' hum oan, gelt hum ok 'nen ring in zijne vinger en bringt hum schoenen om oan te doen. 23. Doet dan seffes 't vet kalf doeed , want doue moeit 'ne vrouelijke mailtijd gehouwe wodde. 24. Want mijne zoon was doeed, en hijen es leeftig gewodden hije was verloren en hijen es trug gevonne. 25. Terwijle da dad allemouel veurviel , was den aadste zoon in 't veld. Doent er iloue huis kamp huedet er va' veis 't laweit van 't zingen en 't da.nsen. 26. En hije en kost douö niet euver wat da' niocht zijn. I-lije kreeg dan ten leste 'ne knecht oan de hand , dije 't er vroe^,r wa' dad allemouöl wou zegge. 27. Wel ! zee de knecht, peist 'ne kieer oan ! Uer bra es hummes 't huis gekomen en bet gromt er zuö ! Het vet kalf es doeöd gedouön en alles , zeet er , en douö es iet gerieöd gemakt da' va' gieö stroeö en es. Want de mieester es zoo blij as 'ne gek , dat er hum kloek en gezond trug beet. 28. Joa ma' ! da' klonk den aadsten in z'ri oeere ni , en hije wilde mich zoeö kol.rM , dat er ni miee en wist wat er dee. De voar hat er iet van gewoar gewodden en llije kamp te buiten vör hum in te hoale. 29. Ma' de zoon zee : dad es, jandorie ! nou al zoeö lank dad ich werk , zeet er , en me lei;ven hem ich nog giee bökske gc-'-kregen vör m'n vrinde 'ne kieör te trakteeren. 30. Ma' douö kom.t oere jong 't huis , zeet er , dije z'nne leste cent met kanail j es van vroulie deur gedouen heet , en vör dije lekkere wod 't vet kalf doeed gedouen , en wod er kermis ge-houwe, zeet er. 31. Ma' de voar zee zoo : jong ! ge zijt hummes altijd bij mich en al wad ich hem is vör oech , da' wit er. 32. Ma' nou moste we toch wel vrouelijk zijn ; want oer bru was doeed en hijen es leöftig gewodde ; hije was verloren en hije es trug gevonne. AANTEEKENINGEN. De ö klinkt als in 't hoogduitsch ; oue klinkt als een zeer zachte doffe ou die door een toonlooze e wordt gevolgd. De ee klinkt als een scherp lange e gevolgd door toonlooze e; de iee en de oee als de zuivere tweeklanken ie en oe , door een naslag van toonlooze e gevolgd. De e is de zoogenoemde zware, vlaamsche e. 12. Voar,, voader,, vader ; zie vs. 12 bl. 240 II. Mich , mij ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 13. Gel, geld ; zie vs. 16 bl. 241 II op kos. Vrv»u,l , vreemd ; zie vs. '13 bl. 242 II en vs. 13 bl. 237 I.[. Wallebakkerij, verkwisting, komt ook in de volkstaal van andere zuidnederlandsche streken voor. 14. Miee, meer ; zie vs. 19 bl. 241 II. Van wo' hout pijle make, wat te beginnen, woordelijk : van wat (welk) hout pijlen te maken, geen uitkomst meer zien, is een zuid-nederlandsehe uitdrukking. Zie vs. 14 bl. 237 II op wa' doeen. 15. Schoeinder, schooner, van schoein, schoon ; dit woord ver-vangt (even als schön in Duitschland) in Zuid-Nederland het noord-nederlandsche mooi. Verkesheed, verkesheert, verkesherd, varkensherder, varkenshoeder. 16. Moee, waar, ook wel moes ; zie vs. 13 bl. 244 II op moe. Grousamettig, vreesselijk, erg ; dit woord is uit het oude grou-welijk, gruwelijk, of grousaem, gruwzaam, ontstaan ; men heeft er, door er een franschen basterduitgang aan te hangen, een quasi-basterdwoord van gemaakt. Even zoo heeft men te Leeuwarden van dit zelfde woord grouwelijk, gruwelijk, de quasi-basterdwoorden grouwfelig en gruweldig (beiden met den klemtoon op de tweede lettergreep) gemaakt, als om de beteekenis van het oorspronkelijke woord nog te versterken. Zie vs, 14 bl. 227 II op kortresse. Hemme, hebben ; zie vs. 29 bl. 238 II op hemmen. 17. Lek, lijk, gelijk, het friesche lik, het engelsche like. Ich, ik ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. Hie, hier ; zie vs. 1. 7 bl. 237 II op he. 18. Oech, u ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 19. Ich zijn, ik ben ; zie vs. 19 bl. 211 II. Oere, uwe ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 20. Soekkeler (met hoogduitsche u), sukkelaar. 21. Peize, peinzen, denken, wordt in alle zuidnederlandsche tong-vallen veelvuldig gebruikt, terwijl dit woord in Noord-Nederland nagenoeg uitsluitend in de schrifttaal voorkomt. Verbabbereed, verwonderd, basterdwoord, overeenkomende met het noordnederlandsche verbouwereerd. 24. Lee ftig, levendig ; zie vs. 27 bl. 245II. 25. Laweit, rumoer, gedruisch ; zie vs. 25 bl. 211 II. 27. Bru, broeder. Zie vs. 27 bl. 257 II en vs. 27 bl. 263 II. Hummes, immers, luidt in de noordnederlandsche spreektaal ge- woonlijk als ommers, ommes, hier en daar ook als ummes. Het gromt er, er wordt feest gevierd ; zie vs. 25 bl. 305 I. Zue, zoo ; zie vs. 28 bl. 229 II op azeu. Da' va' giie stroee en es, dat geen kleinigheid is, woordelijk : dat van seen stroo en is. 28. Vör, voor, om ; zie vs. 15 bl. 241 II op ver. 30. Kermis, feest; zie vs. 23 bl. 238 II. Als typen van de tongvallen van Oost-Brabant kunnen de dia­lecten van de steden Diest en Tienen (fransch Tirlemont) dienen het eene voor het oostbrabantsche land benoorden het Hageland, voor Diest, Schaffen, Sichern en S;,herpenheuvel (fransch 11'lontaigzti) dus het andere voor dat bezuiden het Hageland, dus voor Tienen, Hoe­gaarde (fr. Hougarde), Heilissem, Geldenaken (fransch Jodoigne). en Zout-Leeuw (fr. _Lean). Deze oostbrabantsche tongvallen beho'ren allen nog tot de limburgsche, niet tot de brabantsche tongvalle­groep. In WILLEMS'S Belgisch museum , dl. VII, komt ook een ver­taling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Diest. 153. • DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD DIEST. , Medegedeeld door den heer Professor Tai. BOUCOURT leeraar aan het klein Seminarie te Mechelen. Februari 1873. (in nederlandsche spelling.) 11. D'r was eens 'ne zekere vent, diö twiei; zonen ad. 12. En de joenkste van on zee • oan ze voader : voader ! get mich 't poat da' mich toekompt. En de voader verdilde elk ze poat. '13. Ienige doage d'rnoa, as em ze kinsgedilte ielegans ontvan-gen ad, dan verl.rok de joenkste zoon g'iel weet van öi;s, en 'e verspelden er alle ze goed mee slechte vroulie. 14. En as ern alles verspeld ad, dan kwamp er 'ne schrikke­l'ken duren teed in da' land en 'e begost hoenger te lije. 15. 'E goenkt eweg en veruurden em be 'nnen börger och 'nnen boor (ich en weet et Ili jl.tust, rn'r da' was toch 'nnen reken eigener), en die zendden em in een van z'n pachtöven oem de verkes te ue. 16. 'E zou ge-re z'nen bück me' drat' gevuld emme, die de verkes oate, m'r d'r was niemand die 'm iet of ewat gaf. 17. Toen kiedden er oem in ze zelve en 'e zee be z'n eege : woe­veul knechte zen d'r toch in me voaders öes, die brood emme in abondanse, terweel dad ich hie van oenger vergoan. 18. Ich zal oepstön en n'r me voader goan en em zegge : voa­der ! ich em kwoad gedoan tege den emel en tegen oeche. 19. Nou en zen ich nie mee weed da' ge mich oere zoon noempt ; m'r nempt mich v'rom, al most ich eene van oer knechte wödde. 20. As em da' gezeed ad, dan stond em oep en em 'decide weer n'r ze voader. En as em nog veer van öes was, zag ze voader em en ze voader kreeg er compasse mee, en em liep nö z'nnen zoon toe, pakten em me' z'nnen als en kusten em. 21. En de zoon zee em : voader ! ich em kwoad gedoan tege den emel en tegen oeche ; ich ben ni mie weed da' ge mich oere zoon noempt. 22. M'r de voader zee oan z'n knechte : spoed oech at gau, brengt e nief klieed en van de schoenste, en doeg et 'm oan, en ;eft um 'nen rink oan z'n and en schoenen oan z'n voeten. 23. En sloacht e fet kallef en lot ons vroelek eten en drinken en keiremis ou e ! 24. Want m'nne zoon die doa es, was dood, en 'e es vaneer wee' levetig gewödde ; 'e was verlore en 'e es non gevonpe. Toen begonne ze te smulle en te brasse. 25. M'r den ouste was böete oep 't feld, en as em ontrent det­tig och fittig stappe van öes was, oerden em singen en springe. 26. En em kwamp tot op de nere en riep eene van de knechte en vroeg um wat-tat dat voor e laweit was. 27. Den knecht zee : oer bruur is kome en oer voader eeg 't fet kalf gesloage, omdat em zoo He was da' z'nne zoon gezond terug gekome was. 28. M'r den andere wid kwoad en won nie binne goan. En d'r oep es de voader üetgegoan en eet um beginne schoen te spreke. 29. En 'e antwoodden ()an z'n voader : zie m'r oan ! ich dien oech nou al zooveul joaren en nog foot lieb ich oer orders to böte gegoan en g'et mich clever toch nog noot 't kleinste kellefke, och bukske, och lemmeke gegeve om me' m'n vrinde in kompanie t' eten. 30. M'r zoe bau as me bruur, die alle ze get met de oere verteerd eet, weer gekomen is, dan sloagde 'r veer um e vet kallef. 31. Toen zee wee' de voader : zoon ! ge zet alteed he mich en al wat 't m een es, es ook 't oer. 32. We moefe nou Bens vroelek zeen en eens broaf smulle, want oer bruur was dopet en 'e es nou vaneer wee' lPvetig ge­wödde ; 'e was verlore en 'e es nou gevonne. AANTEEKENINGEN. De iee klinkt als de zuivere tweeklank ie, door een korten naslag van toonlooze e gevolgd. De oa klinkt tusschen o en a in, de ef^ als een verlengde, zeer heldere, scherpe e. De öe klinkt als een zeer heldere, scherpe o die door een korten naslag van toonlooze e wordt gevolgd. De ö klinkt als in 't hoogduitsch, de e als in 't, fransch ; de e is de zoogenoemde zware, vlaamsche e. 11. Vent; zie vs. 27 bl. 198 II. 12. Mich, mij ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. Poat, part ; zie vs. 12 bl. 224 II op part. 13. Ielegans, geheel en al (heelegansch'; zie vs. 31 bl. 316 1. 15. Eweg, weg ; zie vs. 15 bl. 345 I. Och, of. Pachtöven, pachthoeven. Ile, hue, hoeden ; zie vs. 15 bl. 355 I. 16. GNre, gaarne ; zie vs. 12 bl. 313 I op Ore. Emme (hemme), hebben ; zie vs. 16 bl. 252 II op hemme. 17. Kiedden, kierden, keerde. Woe, hoe , het hoogduitsche wie ; zie vs. 13 bl. 240 II op iv& Abondanse, overvloed ; dit fransche woord is in de volksspreek- taal van Noord-Nederland niet in gebruik. Hie, hier ; zie vs. '17 bl. 237 II op he. Ich, ik ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich,. Oeche, u ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 18. Zen ich, ben ik ; zie vs. 19 bl. 252 II op ich zijn. Mee, meer ; zie vs. 19 bl. 241 II op mie. Oere, uwe ; zie vs. 12 bl. 275 op mich. Oere wisselt in de volks-taal van Diest af met oewe, aye, uwe. 20. Kompasse, medelijden ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22.Schoenste, schoonste, mooiste ; zie vs. 15 bl. 252 II op schoeinder. 23. Kerremis, feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 24. Es, is; zie vs. 30 bl. 229 II op es. Vaneer, wederom, letterlijk : van her. Dit woord dat in andere plaatsen en streken van Brabant en Vlaanderen ook als vanee, van­neu', vannei, vannee luidt, is in de zuidnederlandsche volkstaal alge-meen in gebruik, maar in Noord-Nederland onbekend ; 't is even-wel zeer goed nederlandsch. 26. Nere, neer, dorschvloer, dele, in de steden ook voorhuis, ?trin­ket, voorkamer, vrij algemeen in Zuid-Nederland in gebruik. Zie vs. 28 bl. 298 I op herd. Laweit, gedruisch ; zie vs. 25 bl. 2H II. 29. Alever, evenwel ; zie vs. 29 bl. 77 II. Kelle fke, bukske, lemmeke, kalfje, bokje, lammetje, beter : källetke, bökske, lermmeke, als verkleinwoorden (op limburgsche wijze met den umlaut) van kalf, bok, lam ; zie vs. 29 bl. 245 II op scheuepke. Kompanie, gezelschap, basterdwoord van 't fransche compagnie. 154. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAB TIENEN. Medegedeeld door den heer Professor D. CLASS, leeraar aan het Athenaeum to Hasselt. Maart 1873. (In nederlandsche spelling.) '11. Doe woar 'n kir 'n minsch dee twice joenges a'. 12. De joengste van un zee an z'nen a : voader ! ge mos mich me kinsgedieelte geeve. En de voar eet un 't goed gedeld. 13. Nie lank donoe, as de joengsten alles bedieen gerapt a', gingt er eweg no e vrumt en veer land, en doe deet er ze goed oep in bambosjen en ander veulig'ed. 14. As-t-er ;illes deurgetobd a', kaamt er 'ne rellen dieren teed in clee streek, err 'e begost ermoe te leee. 15. 'E gink um dan verure be 'nen ejeneer van da' land en (lee schikten um no ze pachtof ver d'e verrekes 't. u je. 16. NO zü-t-er wel gere z'nne bcuk gevöld emme bet de kost, (:lee nie verrekes ate, ma doe mocht er ok stön oep zien. 17. A.s-'t-er z'nne stoet nü 'ne kir ,goed euverpaasde, toen zee-t-er in z'n eje : doe zen in me voares ens zoev'l maasses en knechte dee meet brood emmen as ze kunnen oepkreege, .ich goan ie kapot van den oenger ! 18. Ma doe kan va' kaome wa' wilt, ie blteve doer ich toch nie mie ; ich zal no me voar goan en urn zee: voarke ! ich em ongelcek g'ad tegen üze lieven Ieer en tegen uch ! 19. Ic,rr hin nie mie we'd van nog langer ure zoon t' ieete ; ma doe be' mich lek bet ieerr van nur ander knechte. 20. Ma as z(. En 'e pakten um oep en 'e ging no ze voa.r.' . ^ voar urn va' verres zien oankomen a', kreeg-t-er kompasse bet urn en 'e liep um ontegen en 'e sloeg z'n erreme rond z'nen als en 'e kusten um p'rcies och-t -er niks veurgevalle woar. 2'1. De joeng zee : voader ! ich em ongeleek g'ad tegen üze lieven Ieer en tegen uclr ; ich bin nie mice we'd van nog langer ure zoon t'ieete. 22. Ma' de voar was zot va' bleedschap. 'E zee tege z'n booie: joenges ! hailt 'nne kir a'gü de beste kleere dee ge vingt, en trekt um dee oan en stekt urn 'tine rink in z'ne vinger en schoen in z'n voete. 23. Poet de vette mötte dood en löd os ins goed kerremes öve. 24. Want m'ne joeng ie was dood en 'e es leeftig gewedde ; 'e was verlaore en 'e es wier trug gevonge. En ze zaten an tüfel en begos t e goed te gaffelen en in te neme. 25. Ondertösse was den aadste zoon oep 't veld, en as-t -er trug kamp en bekanst an in ens was, uede-t-er zingen en springe. 26. En 'e vroog(len an een van de knechte wat er goans was. 27. D%e zee 'rn da' ze breui kaome was en da' ze voar de vette mötte dood gedooen a', oemdat er, lek-t-er zee, um kloek en ge-zond (rug aevongeti eet. 28. M;t' 'e wedde kooe(] en wit) nit ingoan. Do oep kamp de 11 17 voar te beute en gaaf um alle goei woo'de ver urn doen in te kaome. 29. Ma' de joeng zee ver z'n rede : ich em uch no al zoe lange joere goed gedind, en va' ze leeven em ich nog niks tegen ure wil gedoen, en ich em pertang nog noet och sjamee ginne bok g'ad, ver men vrinden ins e fieeske te geeve. 30. Ma' nö dad ure zoon kaomen es , dee ze goed verbrast eet be' slavodders , no most 't vet kalf t'r seffes oan ! 31. Ma' de voar zee zoo : och joeng ! gee zed ummes alteed be mich' en al wad ich em edde gee ok ! 32. Ma' nö a' we toch wel ree va' kerremes t' eve, want uur breui ie was dood en 'e es leeftig gewedde ; e was verlaore en 'e es trug gevonge. AANTEEKENINGEN. De ee klinkt als de ee in 't nederlandsche heer, die door een toon­looze e wordt gevolgd ; de iee als de echte tweeklank ie door een toonlooze e gevolgd. De oa klinkt tusschen o en a in, en de ao even-eens, maar doze helt sterk naar de a over , terwijl gene meest naar de o zweemt ; de du als oeu in 't fransche coeur. De aals een lange zeer scherpe , heldere e; de e is de zoogenaamde zware vlaamsche e. De oe van joeng, oep, enz. is niet de tweeklank oe, maar de zui-vere , hoogduitsche u. De ö klinkt als in 't hoogduitsch , de on ö als in 't fransch. 11. 111insch , mensch , man ; zie vs. H bl. 237 II op mins. 12. A, bij verkorting voor aade , oude , gemeenzame spreekwij ze voor vader; zie vs. 20 bl. 143 II op d'n ouste. Voader , voar, , voarke , wisselen elkander ook in dezen tongval af. Zie vs. 12 bl. 240 II. Mich, mij ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 13. Bedieen , bij een , bij elkander ; zie vs. 13 bl. 240 II op betien. Eweg , weg ; zie vs. 15 bl. 255 II op eweg. Vrumt , vreemd ; zie vs. 13 bl. 2M II op vrumd. Bambosjen , zwieren , basterdwoord van 't fransche bamboche 1 Zie vs. 13 bl. 224 II en vs. 13 bl. 304 I op bonsjoere. 15. ijenee`r, eigenaar ; zie vs. 15 bl. 254 II en vs. 15 bl. 271 II op aaigeneer. Ver t' uje, om to hoeden ; zie vs. 15 bl. 241 II en vs. 15 b1. 255 II op un. 16. Gere, gaarne ; zie vs. 16 bi. 255 II op "re. Emme (hemme), hebben ; zie vs. 16 bl. 252 II op hemme. Bet, met ; zie vs. 20 bl. 245 II op bet. 17. Euverpaasde , overpeinsde ; zie vs. 21 bl. 252 II op peize. 111aasses , meiden ; elders in Zuid-Nederland is meid = meissen. 18. Ie, hie, hier ; zie vs. 17 bi. 237 II op hd. Mied, meer ; zie vs. 19 bl. 241 II op mie. Oze, onze ; zie vs. 18 bl. 241 II op ozes. Uch, u ; zie vs. 12 bl. 275 I op mich. 19. Ure, uwe ; zie vs. 12 bi. 275 I op mich. Lek, gelijk; zie vs. 17 bi. 252 II op lek. 20. Kompasse, medelijden ; zie vs. 20 b1.198 II. Ontegen, (v—v), tegen, te gemoet ; zie vs. 20 bl. 241 II op ontege. P'rcies, juist , precies , basterdwoord van 't fransche prdcis , en overal in de nederlandsche volkstaal in gebruik. Och , of, zie vs. 15 bl. 255 II. 22. Booie , boden , dienstboden ; zie vs. 17 bl. 84 II. A'gö , terstond , verkorting van al gauw. 23. M'ötte , kalf,, elders in Zuid-Nederland ook motte, mutte, mui t e mette , meute. Het nedersaksische mot, motte beteekent in 't neder landsch zeug. Zie 64 bl. 373 I. Kerremes , feest ; zie vs. 2 3 bl. 238 II. ^ Uve , höve , houe , houden. 24. Gevonge , gevonden , en in vs. 22 hier boven : vingt, vinclt ; zie vs. 24 b1. 175II. Gafj^elen , lekker eten , smullen , van gaffet , vork , dus : den vork gebruiken ? Of is dit limburgsche gaffelen het zelfde woord als het friesche haffelen ? Zie vs. 16 bl. 209 I op ha fj`'eld'n. 25. Ucde , huede , huerde , hoorde. Zie vs. 25 bi. 228 11. 26. Goans, gaande , letterlijk gaans ; zie vs. 26 bl. 245 II. 27. Lek-t-r zde, zoo als hij zeide , volkomen gelijk aan het (west) lik-t-er sei, lik er sei, ilk as er sei. -friesehe 28. Kooed , kwaad ; zie vs. 28 bl. 2 38 II. 29. Ze leimen; zie vs. 29 hi. 238 II op ze leeven. Pertang , toch , basterdwoord van 't fransche pourtant , is in de spreektaal der zuidelijke Nederlanden zeer veelvuldig, maar in die der noGrdelijke Nederlanden nooit in gebruik. Dit zelfde geldt van Sjamde, nooit , basterdwoord van 't fransche jamais. Fieeske , fiestke, feestke, feestje ; zie vs. 29 bl. 81 II. 30. Slavodders , hoeren ; slavodder is eigenlijk het woord slodder met een lasch er in (sl-av-odder) op vlaamsche wijze. Even zoo hoeft het westvlaanlsche yolk van sletse (het noordnederlandsche slet, on-achtzaam , ook liederlijk vrouwmensch) , sl.avetse gemaakt on in de zelfde beteekenis in gebruik. Zie vs. 14 bi. 224 H. j`'es, tersto nd ; zie Seffes, vs. 22 bl. 238 II op .se fj'es. 31. Gee zed, gij zij t. Umm es , iinmers ; zie vs. 27 bl. 252 II op hummes. _F,dde , hebt ; zie vs. 30 bl. 305 I en vs. 29 bl. 315 I op lioltie. De tongvallen die in het overige nederduitsche gedeelte van Zuid-Brabant gesproken worden , behooren allen tot de brabantsche tong­vallegroep. Het brabantsch wordt in deze landstreek het zuiverste ge­sproken en is het meeste eigenaardig ; de kenmerkende eigenschappen van het brabantsch treden er het meeste in op den voorgrond. De brabantsche tongvallen in bet algemeen , maar vooral die van Zuid-Brabant zijn bijzonder zwaar en prof ; ja , de brabantsche klanken worden in deze landstreek nog zwaarder , grover en breeder uitge­sproken dan de klanken van de meeste saksische en friso-saksische tongvallen in Noord-Duitschland en noordoostelijk Nederland. Zoo klinkt de volkomene a niet slechts als oa, tusschen o en a in , maar in vele gevallen als zuivere o, en zelfs als doffe o , die hier en daar onder anderen to Leuven, zoo dof wordt , dat men een oe , of beter een hoogduitsche u meent te hooren. De ui klinkt niet slechts als of , maar hier en daar zelfs als een scherpe o of oa , eenigszins met den franschen oiklank overeenkomende. De ij klinkt gewoonlijk als een heldere , onvolkomene e of ook als ai en als onvolkomene a, en de ei als ai of als volkomene of onvolkomene a. Ten gevolge hier van zouden de brabantsche tongvallen dan ook werkelijk nog harder en onaangenamer klinken dan de meeste saksische en friso-saksische, dan b. v. de groningsche dialecten , ware het niet dat de uitspraak der medeklinkers en ook de zinbouw en woordvoeging in het bra­bantsch juist door welluidendheid , zoetvloeiendheid , zachtheid en door bevalligheid en ongekunsteldheid uitmuntten. Ook is de tong-slag (accent) van het volk in die streken van Brabant , waar de tongval echt brabantsch is, zeer bevallig en aangenaam om te hooren, en geeft aan de geheele spreektaal jets zoetelijks en ongekunstelds , iets kinderlijks en eenvoucligs. In geen enkele noordnederlandsche volks­spreektaal komt zoo iets voor. Leder vreemdeling vindt er behagen in om een echten Brabander uit Leuven of Brussel te hooren spre­ken. Daarentegen doen de vele fransche basterdwoorden die in de brabantsche tongvallen in gebruik zijn , groote afbreuk aan de zuiverheid er van. Zie ook bl. 294 1. De tongval van do stud Leuven of Loven klinkt van alle brabantsche dialecten het zwaarste. De volkomene a wordt in dezen tongval zoo zwaar uitgesproken dat ze niet slechts als volkomene o , ja als doffs v luidt , maar in het platste leuvensch bepaald als oe , of liever als hoogduitsche u klinkt. De h is in het leuvensch , even als in alle zuiver brabantsche tongvallen van Zuid-Nederland , volkomen stom, wordt nooit uitgesproken. In J. F. MONE's Anzeiger für Kunde der teutschen Vor 5de jaargang, '1836, komt een vertaling voor , in den tongval-z ei t, van Leuven, van de gelijkenis des verlorenen zoons , opgesteld door Dr. E. HUYGENS to Leuven , en in hot 1 ste dee1 , 1837 , van W1LLEMS's Belgisch M us e u nl vindt men eveneens een leuvensche vertaling van die gelijkenis , van Professor DAVID to Leuven. Beide deze ver­ talingen zijn in een zeer ongesehikte spelling opgesteld. 155. DE GELLIKENIS VAN DEN VERLORENEN GOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD LEUVEN. Medegedeeld door den heer HENDRIK BRONCKAERTS , student-ingenieur te Leuven. Augustus 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Doa was 'ne man die twee zoons a. 12. En de joenkste za on ze voar : voader ! gef me me poat van 't goet da me toekomt. En de voar verdeelden-in dan 't goet. 13. En eenige doagen ternoa , as de joenkste van alles geld ge-rnokt a , vertrok em noa e vrimt lant en oai dee er alles oep med in overdoad te leve. 14. En noa dat-em alles oep gedon a , kwamp er 'ne grooten oengersnoot in da laut en oai begost erremoei te loa i. 15. 0a1 gink dan on en verieden-em boat 'nen börger van da laut, en doainen zont-ern noa ze pachtof, oem er de verrekes t' ave. 16. 0a1 za zoo geere z'nen boaik gevilt emme met 't voeier dat de verrekes oaten , 1'rloa niemant wa 't em geven. 1 7. Oai kwamp dan to ze zelve en paasden in zen oa ige : oe veel knechte zen der in me voars oa is niet, die broot in overvloet emme , en ik vergon ie van oenger ! 18. 'K zal liever oepston en on me vo ar gon vergiffenis vro agen en zö'e : vo ader ! 'k em gemist ! 'K ein zoo veel koad gedon tege den emel en tegen a , 19. da 'k ne Ynie wAet en bin van oeö zoon genoemt te wedde ; 1noa doe me moa i gelak med eene van oe knechte. 20. En oai stont oep en gink oep e nief noa zen oats. En as-em va' v6es on kwamp , zag ze vo ar em , en oai a kompasse med em ; oai liep em tegen . vloog on z'nen als en kisten em. 21. En de zoo n za dan : vo ader ! 'k em veel ko ad gedon tege den emel en tegen a ; 'k bin ne • mie w6et van oee zoon genoemd te wedde ! 22. Moa de voader za on zen knechte : oailt sefres 't beste kleel en doet et em on ; stekt 'nen ring on z'nen vinger doet em schoenen on. 23. Bringd ook 't vet kalf en sloagd et ; lot ons moailtoaid ave en vroelijk zoa in ! 24. Want m'ne zoon was dood en oa i es verreze ; oai was ver-lore en oai es gevonne. En ze begoste dan moa iltoaid t' aven. 25. Joa-moa , den oudste zoon was terwoaiTend oep 't velt , en as doaine wee kwamp en bekoa inst on oats was , ooden-em va boaite da ze doa bezig woare mee zingen en danse. 26. Oai riep een van de knechte en vroeg em wat dat da was. 27. En oai za em : wel ! oe brie es wee gekome en oe vo ader eed et vet kalf geslo age , oemdat-em em 'gezont wee ziet. 28. Na wit-em koad en oal wa nie binne gon. Ze voar kwamp dan boa ite, ver em schoon wouden te geven. 29. Moa oai antwoudde seffes : zie , vo ader ! 'k dien oe na al zoo veel joaren , zonder oe gebot t' overtree , en g'et me nog noent gee' geikke gegeve, oem men vrienden ins te trakteeren. 30. En as den doaine , die alle ze goet mee slecht vravolk oep gedon eet , t' oats komt , slo agde 't vet kalf! 31. En de voar za em dan : moa kint ! goai zpaid altoaid boat moat, en al da ^ ern) , es van a. 32. Moa me mochte wel ins moailtoai(1 ave en bloai zoain ; want oe brie was doot en oa i es verreze ; oai was verlore en na es em gevonne. AANTEEKENINGEN. De oa is een enkelklank en klinkt nagenoeg als volkomene, doffe o , ten naaste bij als eau in 't fransch , en naar hoogduische u min of meer sterk overhellende. De oai klinkt ongeveer als de klank van 't engelsche boy , maar de iklank wordt slechts on-duidelijk gesproken. De f: klinkt als in 't fransch , de ö als in 't hoogduitsch. De oe van oem , oep , oenger , joenkste , enz. is niet de tweeklank oe , maar de zuivere , hoogduitsche u. 12. Voar voader vaar , vader ; zie vs. 12 bl. 258 II op voader. , , Rat , poart , poart , part, deel zie vs. 12 bl. 255 II op poat. 13. Vrimt , vreemd ; zie vs. 13 bl. 251 II op vrumd. 15. Verieden-em , verierd en-em , verhierden hem , verhuurde hem, verhuurde zieh ; zie vs. 14 b1.124 II en vs. 15 b1.175 I op hi farhürd. Doainen , dijnen , dienen , dien, die. Ave, have, houwe , houden. Het woord hoeden is onbekend in den leuvenschen tongval. Zie vs. 23 b1..259 II op öve. 16. Geere , gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II op Ore. 17. Paasden , dacht ; zie vs. 17 bl. 259 II op euverpaasde. le , hie, hier; zie vs. 17 bl. 237 II op he. 18. Ze'e , zeggen ; zie vs. 18 bl. 257 II en vs. 17 bl. 206 II op zeien. 'K em (ik heb) gemist; zie vs. 18 bl. 257 II en vs. 18 bl. 297 I op 'k heb 'r neve gedoan. Koad , kaad , kwaad ; zie vs. 28 bl. 238 Il. 19. Ne mie , niet meer. Gelak , gelijk, zoo als. 20. Oep e nief , op een nieuw , op nieuw. Kompasse, medelij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22. Seffes , terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II op seffes. 25. Bekoainst, bijkans. Zie vs. 14 bl. 297 I. Ooden-em, oorden-em,, hoorden hem, hoorde hij. Zie vs. 25 bl. 259 I1. 27. Brie, broeder ; zie vs. 27 bl. 252 II op bru. 28. Na wit-em, nu werd hij. Ver , voor , om ; zie vs. 15 bl. 241 II op ver. Wouden , woorden , even als in vs. '29. Antwoudde , antwoordde. Brussel is oorspronkelijk geheel en al een nederduitsche, een echt brabantsche stad ; oorspronkelijk en van ouds is doze schoone hoofd­stad van Zuid-Nederland niet minder goed en volkomen nederduitsch dun Antwerpen, Gent of Brugge zijn, ja zoo goed en volkomen neder­duitsch als eenige stacl in Noord-Nederland zijn kan. Al het land rondom Brussel behoort volkomen tot het nederduitsche taalgebied; cle taalgrens tusschen nederduitsch en fransch, of tusschen brabantsch en waalseh ligt eerst uren ver bezuideii Brussel. Deze stad is dus in den volsten zin des woords een nederduitsche en niet een fransche of waalsche, of half fiansche, half nederlandsche stad, zooals velen meenen. Ik vermeld deze onlstandigheid hier met nadruk en opzet­telijk, omdat velen, vooral Noord-Nederlanders en andere vreemde­lingen in het denkbeeld verkeeren dat Brussel een stad is waar het fransch de volksspreektaal uitmaakt. Niets minder dan dit is waar. De echte Brusselaars zijn volbloed Brabanders, de kern der brusselsche bevolking, de • nakomelingschap van de oude burgers der stad, is door en door dietsch (of tiesj zooals de Brusselaars zeggen), door en door nederduitsch en niet fransch of waalseh. Maar er wordt heden ten dage zeer veel fransch te Brussel gesproken. De taal van het hof en van de aanzienlij ken, de taal van de brusselsche aristocraten, ook al zijn ze van goed nederlandsche afkomst, is tegenwoordig fransch en uitsluitend fransch. En even als het overal in de wereld gaat, apen eerst de voorname burgers, daarna de geringere burger­lieden maar al te gretig de dwaasheden der grooten na. Zoodoende is thans te Brussel het fransch ook reeds tot de dagelijksche bur­gers doorgedrongen en, al spreken dezen in hun eigene h uisge­zinnen en onder elkander dan ook nog steeds bij voorkeur bra­bantsch-nederduitsch, bij vreemdelingen en op straat in 't dagelijksche leven of als ze met hun meerderen in aanraking komen, laten ze maar al te gaarne hun fransch luchten, ten einde zieh zeker voor­komen van voornaamheid te geven. Want fransch spreken geldt heden ten dage te Brussel als 't kenmerk van fatsoenlijkheid ; neder­landsch te spreken staat te Brussel ouderwetsch en burgerlijk, ja volgens de meening van velen niets meer of minder dan gemeen. Er zijn te Brussel dwazen, ja, er zijn er velen zoo, die, ofschoon ze van ouder tot ouder goede nederlandsche of dietsche Brusselaars zijn, wier echte moedertaal het nederlandsch is, en die in hun ouders huis nooit een woord fransch hoorden, toch tot hun eigen kinderen slechts fransch spreken, die met zorg waken dat zoo zelden mogelijk een nederlandsch woord het oor van hun kroost bereike, en die slechts brusselsch-nederlandsch tot hun bedienden willen spreken, oxndat de noodzakelijkheid hen daartoe wel dwingt. Ook in de andere groote steden van nederduitsch-Belgie zijn velen zoo dom. Maar daarentegen zi.jn er to Brussel toch ook nog genoeg verstandige menschen , die zieh te recht over hun nederlandsche afkoinst niet schamen, maar er integendeel fier op zijn, afstatnmelingen to wezen van die edele, vrijheidnlinnende brusselsche burgers van voor drie en meer eeuwen ; die ook de nederlandsche taal in eere houden, die hun schoonen brusselschen tongval in hun eigen huis en daar buiten zoo veel niogelijk spreken en die niets willen weten van den franschen wind die er heden ten dage to Brussel waait. De zoogenoelnde vlaamsche beweging strekt zieh ook zoo wel over Brussel, als over Antwerpen en Gent uit, en vindt er ook vele voorstanders en strij ders. In de groote winkeln (magasins), in de voorname herbergen (hotels), in de fijne koffij-en bierhuizen (cafés en estaminets), in de sierlijke stra-ten der bovenstad, in het park en op andere openbare wandel-plaatsen, op de zoogenoemde bolwerken (boulevards) en in de door-gangen (passages of galleries), kortom overal waar de zoogenoemde beschaafde (!) en fijne (!) wereld, waar de domme mode den toon aangeeft of 't hoogste woord voert, overal waar juist de vreemde-ling komt, is alles fransch, althans oppervlakkig fransch. Maar op de markten en in de straten van het oude Brussel, van de ouda benedenstad, waar goon nietsnutte leegloopers ronddrentelen, maar waar niJverheid bloeit en handel tiert, waar zelfverdiende welvaart heerscht, overal waar de nijvere burgerstand woont, daar spreekt men noderlandsch, daar is men door on door nederlandsch in taal en in zin, in neigingen en gevoelens, al ziet de vreemdeling ook hier menigmaal een oppervlakkig fransch verguldsel aan voor de werkelijkheid en het wezen der zaak. In de voorsteden on overal waar de handwerksman en de arbeider woont is alles volkomen neder-duitsch, en al laat het fransch zieh ook hier al eens op straat hooren, binnen de deur van het huis van den brusselschen workman, in zooverre hij eon echten Brusselaar is en geen Waal, zoo als er velen zijn, komt het fransch niet. Velen zijn van mooning dat de grensscheiding tusschen het neder-landsche on het waalsche of het fransche taalgebied juist inidden door de stad Brussel loopt, zoodat de zoogenoemde bovenstad tot het fransche, de benedenstad tot het nederlandsche taalgebied behoort. bit is een dwaling, en slechts zeer in het algemeen, maar volstrekt niet in het bijzonder waar. Wel wonen juist de aanzienlijken en voornamen en rijken, de fi•anschsprekende Brusselaars meestal in de bovenstad en juist de geringere burgers met de ambachtslieden en werklui grootendeels in de benedenstad, maar op dezen regel zijn zoo veel uitzonderingen, dat er van een grensscheiding tusschen fransch en nederlandsch in de stad Brussel geen sprake kan zijn. De volkstaal van Brussel, de echte brusselsche tongval van de nederlandsche taal is goed brabantsch en komt in hoofdzaak tamelijk wel met den tongval van Leuven overeen. Toch heeft het brusselsch zijn eigenaardigheden, waar door het zieh van het leuvensch en van andere zuidbrabantsche tongvallen onderscheidt. Een der meest bij­zondere eigenschappen van den tongval van Brussel is het voorkomen van den zoogenoemden niesklank. Men laat namelijk achter de letters t en d en s, als deze een woord of een lettergreep sluiten, een klank hooren die , niet beter beschreven kan worden, dan door te zeggen dat hij luidt alsof de spreker werkelijk zou niezen of proesten. Men verandert de sluit-t, -d of -s in een tsje, dsje, sje of ook tjsje, djsje, jsje. 1) Het woord maand b. v. luidt in den brusselschen tongval ten naasten bij als mondjsj, munt (geld) als moentjsj, mots als moesj, juist zoo als mouche in 't fransch ; verder vriend als vrindjsj, punt als poentjsj, pots als pulsj of poelsj. Voor 't voorkomen van den niesklank midden in een woord, aan 't einde van een lettergreep, kunnen de volgende woorden tot voorbeeld dienen : goesjpennink, godspenning, handpenning ; masjer, metser, metselaar ; grosjel, raadsel (g'roodsjel, geraadsel); rosjeer, raadsheer ; rendjsjvleesch, rundvleesch ; grischjel, gritsel of hark, knijsjenbeet, knijssenbeet, het brusselsche woord voor klok- of kernhuis (in een appel), enz. En niet alleen in zelfstandige naamwoorden, ook in werk-en bijvoegelijke naamwoor- 1) De letterverbindingen tsje, dsje, sje, tjsje, djsje. jsje, enz. waarmede ik den brusselschen niesklank afbeeld, kan slechts bij benadering een juist denkbeeld van de ware brusselsche uitspraak geven. Het zijn zoomin deze letterverbindingen, op nederlandsche wijze uitgesproken, als het nanwkeurig de fransche the is, of de hoog­duitsche sch, in schön of the in welche ; de brusselsche niesklank heeft van alle drie vormen wat, en tevens nog zoo iets van de fransche 1 mouille; de fransche gn in magnifique heeft er soms ook lets van. Oudere leiterkundigen, zoo als de vader der nieuwere zuidnederlandsche letterkunde, J. F. WILLEMS onder anderen, beelden den nies­klank eenvoudig af door een enkele j, b. v. hitj=heet, dildjen=deelde. verkwistje=ver­kwistte, enz. Hier bij moet men in 't oog houden dat de Zuid-Nederlanders de j juist zoo uitspreken als de Franschen. De heer S. C. A. WILLEMS daarentegen heeft de hoogduitsche sch te beat genomen om den niesklank af te beelden en schrijft hitjsch, heet; linljsch, lint; klaschj, zweep (kiets); gij staat, ge stotjsch, enz. De spelling die in de volgende vertaling voor den niesklank is aangenomen komt mij het beste, het redelijkste en duidelijkste voor ; niet te min geef ik haar gaarne voor beter. den komt deze niesklank even veelvuldig voor. Zoo luidt b. v. ik kwets in het brusselsch als ik kwesj, gij braadt als ge bretjsj, hij zweet als aai zwitjsj, wij plaatsen als we plosje, zij baden als ze bidjsj ; blootshoofd is bloesjoot, barrevoets berrevoesj, grootste groesjtje, schoonste schoensjtje, enz. Naar achter i e d e r e t, d of s, als deze letters een woord of een lettergreep sluiten, wordt de niesklank niet gevoegd. Integendeel, de niesklank wordt even dikwijls w e 1 als n i e t uitgesproken. Maar de niesklank wordt niet zoo maar willekeurig dan eens wel, en dan weer eens niet achter eenig woord uitgesproken ; de Brusselaars springen niet met den niesklank om als b. v. de Zwollenaren met de h , en de welluidendheid en de zoetvloeiendheid spelen bij het wel of niet uitspreken van den niesklank volstrekt geen rol. In tegendeel b ij het eene woord spreekt men steeds den niesklank uit, bij het andere , schoon dan overigens ook geheel gelijksoortibe woord nooit. Zoo is plasregen te Brussel plasjregen, maar regenplas is siecht weg plas, zonder niesklank. Gij gaat is ge gotjsj, maar h ij guat is aai of a goot ; worst ( pens) is pansj, maar grens verandert niet ; slons is slonsj, maar spons en dons veranderen niet ; ik stort is ik steut, maar gij stort is ge steutjsj, enz. Ja zelfs kan van twee woorden, die zeer na aan elkander verwant zijn of die den zelfden oorsprong hebben , het eene woord den niesklank , het andere dien niet hebben. Zoo zeit men b. v. A klitjsj em in ze nuut kleed , hij kleedt zich in zijn nieuw kleed ; a bretjsj gebrood, hij braadt ge-braad, 't doe ma spijt dat a da' spijtjsj, het doet mij spijt (het spijt mij) dat u dat spijt , enz. De niesklank verleent aan den tongval van Brussel zeer veel eigenaardigs en kenmerkends. Sommige woorden , b. v. rosjeer en grosjel , raadsheer en (ge)raadsel verkrijgen door den nieskl ank zulk een vreemd voorkomen , dat andere Nederlanders ze niet verstaan en soms voor fransche of waalsche woorden houden , terwijl ze toch goed nederduitsch zijn. Zoo verre mij bekend is , komt de niesklank behalve te Brussel , en in eenige aan Brussel grenzende landstreken van westelijk Zuid-Brabant en oostelijk Oost-vlaanderen ('t Land van Aalst , Ninove en Geeraarcisbergen', 't Paiottenland , enz.) in geen enkelen nederduitschen tongval voor. Slechts de j op fransche wijze uitgesproken , die in vele limburgsche tongvallen (Hasselt , St. Truiden , Sittard) , in sommige woorden achter d en t en enkele medeklinkers voor komt . , is aan dezen brusselschen niesklank verwant. In het tijdschrift D e T o e k o m s t, jaargang'1872 , komt een hoogst belangrijk opstel vQor Over den zoog ezegden brusselschen n i es k 1 a n k, door S. C. A. WILLEMS. Daar uit zijn ook de boven­ staande voorbeelden ontleend. Overigens verschilt de brusselsche tongval niet bijzonder van andere zuidbrabantsche tongvallen. De volkomene a wordt er , in de meeste gevallen , zoo zwaar in uitgesproken dat ze slechtweg een volkomene o, soms ook oe is geworden ; deze o in de plaats van a klinkt echter in den regel niet zoo dof als te Leuven. De ij luidt in den brussel­sehen tongval als a of als ai en aai , en zoo doet de ei ook. De scherp lange o klinkt er gewoonlijk als ooi , de ui ook als ooi , de h is er altijd stom , enz. De herhaling van het voornaamwoord , ze1fs de dubbele herhaling , een eigenschap vooral van de zuiver vlaamsche tongvallen , kömt ook in den tongval van Brussel voor. Ook van den tongval van Brussel geldt in sterke mate , wat in 't algemeen van alle zuidnederlandsche tongvallen kan gezeid wor den , dat het eigenlijk een zware en grove tongval is met harde en scherpe klanken, maar dat de Brusselaars een zoetvloeienden en welluidenden, ongekunsteld en bevallig klinkenden tongslag (accent) hebben. Door dezen aangenamen tongslag wordt ruimschoots goed gemaakt , wat de op zieh zelven onaangename tongval bederft , zoo dat Loch de spreektaal der Brusselaars den vreemdeling niet minder liefelij k in de ooren klinkt dan eenig anderen zuidnederlandschen tongval. In J. F. MONE'S Anzeiger für Kunde der teutschen V o r z ei t, jaargang V , 1836, komt een vertaling voor van de ge­lijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Brussel , opgesteld door J. DE SAINT-GENOIS , en een andere in den lsten jaargang van J. F. WILLEMS'S Belgisch M u s e u m, 1837 ; beide deze vertalingen zijn in een, ongeschikte spelling geschreven. 156. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD BRUSSEL. Medegedeeld door den hoer S. C. A. WILLEMS , letterkundige te Br assel. Febritari 1873. (In nederlandsche spelling.) 1 Doe was 'ne ki 'ne man die twieje tonen a. 12. En de joenkste van eule za oen ze voor : voor ! geef ma 't poot da' ma toekomt ; en de voor gaf oen ieder ze poot. 13. Eenige doege d'rnoe , as en g'ieel ze kindjsj-gedieltjsje oenfangen a , goenk de joengste zoon g'ieel waaid van oois en verspeldjsjdje doe al dat en a mee siechte vrave. 44. As en alles verspeldjsj a, kwamp er 'nen dieren taaid in da' land en aai begost gebrek te laaie. 15. Aai trok er den mo van deu' en veruden em baai 'nen beurger och 'nen boer, 'k kan 't ni just zegge , mo 't was toch 'ne raaiken aaigeneer en dane zond em seffes noer een van z'n pachtoven oem de verkes t' ave. 16. Aai zo 'ne ki gere z'nnen booik wel deugd gedoen emme met de kost van de verkes, mo niemand gaf er em van. 17. Den begost en alles in ze zelve wel 't overpaze en aai za in z'n aaige : oe veul betoldjsj knechte zaain er toch nie in 't oois van me voor , die brooid , mieer as te veul , emme, terwaailet da' 'k ik ie van den oenger vergoen. 18. Ewel ! 'k zal van-er baai me voor wee' goal en ein zegge : voor ! 't es woor ! 'k em ik ik veul , g'ieel veul kwood gedoen tegen den emel en tegen a. 19. 'K ben ik ik nie mi weeit da' ge ma a zoon itjsj , mo' nem ma van-er wee' , al was 't da' Rk een van a knechte moest saain. 20. Zoe gezeed , zoe gedoen, en aai kiedde van -er wee' baai ze voor. As en nog ver van oois was , zag en op insjsj ze voor , die wieemoeiig wid van ern te zien. Aai liep seffes noe z'nne zoon vloog oen z'nnen als en kusten em. 21. Den za em z'nne zoon : voor ! 'k em ik ik veul kwood ge-doen tege den emel en tegen a, en 'k ben ik ik nie mie weeit da' ge ma a zoon itjsj. 22. Seiles kiedde ze voor em oem en za tege z'n knechte : spoeid aailen isjsj al ga , oltjsj e schooi nuut klieet velr' em oen te doen , stekt em 'nen rink oen z'nne vinger en geefd em e poor schoenen oen z'n voete! 23. Sloegd ooik e vet kalf en lotjsj ons isjsj vroolaaik eten en drinken en 'ne zwakken als mooken ! 24. Want m'ne zoon doe was dooid en aai es na van-er levetig geweudde ; aai was ferlore en na emme we 'm wee' gevonne. Ze begoste den mo ver goed kermes 't ave. 25. Mo den oudste zoon was booite noe 't feldjsj geweest en as em zoe ewad in de gebure van z'n oois kwarr,p , ooiden aai al 't singen en dansen. 26. Aai riep den een van de knechten en vroeg em wat-tat da' to' veu' e lawaa.id was. 27. De knecht za em : a bruu' es wee' gekomme en doe veu' eed a voor 't vet kalf geslooge , wand aai was zoe blaa da' s'nne zoon gezond wee' gekomme was. 28. Mo den andere wid kwood en aai wa ni binne goen. Dorop kwamp den de voor noe booiten en aai begost em schoen te spreke. 29. Mo aai antwoodde oen ze voor : zied isjsj ! 'k dien ik ik a na al zoe veul jooren en nooit em ik ik a iet mispikkeld in alles da' ge ma doen doen etjsj , en ge etjsj ga pertang veu' ma nuoit 't klaainsjte boekske dooid gedoen om mee m'n kamerooden isjsj bra' te smullen. 30. Mo zoe ga as aan andere zoon , die al ze goed met de oere verteed eet , wee' gekommen es , den weudjsj er veil' em mo seffes 't vet kalf geslooge. 31. Ie op za den de voor : zoon ! ge zaai ga immes altaaid baai ma t' oois, en al wa' da' van ma es , es ooik van a. 32. Me moete na isjsj ver goed vroolaik saain en fel smulle , want a bruu' was veu' ons dooid en aai es na van-er levetig ge-weudde ; aai was ferlore en na emme me 'm wee' gevonne. AANTEEKENINGEN. De iee luidt als een gerekte tweeklank ie , die door een haslag van toonlooze e wordt gevolgd. '11. 'Ne ki , een beer , eens ; zie vs. 11 bl. 223 II. 12. Eule, heule , heur lie , heur lieden ; zie vs. 12 b1.161 II. Poot , gedeelte , van part; zie vs. 12 bl. 263 II op po at. 13. En , eigenlijk hen, hem, wisselt in den brusselschen tongval af, even als in de meeste vlaamsche en zeenwsche tongvallen , met hid, of volgens den brusselschen uitspraak met aai of a, en vervangt dus de plaats van het er der Limburgers , Friezen en van sommige Friso-Saksen. Zie vs. 13 bl. 240 II op em. G'ieel, q'hieel, gehieel, geheel. Zie vs. 28 b1.188II. 15. Veruden , veruurden, verhuurden , verhuurde. Zie vs. 15 bl. 263 II op verieden -em. Em, woordelijk hem, in plaats van zich; zie vs. 15 bl. 175 I op hi farhürd him. Och, of ; zie vs. 20 bl. 259 II op och. Just, juist, wordt geheel op fransche wijze uitgesproken. Aaigeneer, eigenaar; de volkomene a van den uitgang aar wordt in geen enkelen zuidnederlandschen tongval als zware a, als oa of o uitgesproken, zooals in den regel met de volkomene a het geval is, maar in den regel als de zoogenoemde zware , vlaamsche e. Zie vs. 15 bl. (i58II op ejenepr. Seffes , terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II op seffes. j^es. Ave, have, houden ; zie vs. 15 bl. 263 II op ave. 16. Gere, gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II 'op gUre. Emme , hemme, hebben ; zie vs. 16 bl. 252 II op hemme. 17. Overpaze, overpeinzen , overdenken ; zie vs. 17 bl. 259 II. In z'n aaige , in zieh zelven ; zie vs. 17 bl. 244 II op en z'n eegen. Betoldjsj , betaalde. Da 'k ik , dat ik ik , dat ik ; zie vs. 17 bl. 218 II. Ie, hie, hier ; zie vs. 17 bl. 237 II op he. 18. Ewel (v--) , ook awel, (al wet ? of ah wet, ach wet I) , is in de zuidnederlandsche tongvallen als stopwoord zeer algemeen in gebruik. Zie vs. 15 bl. '275 I op eweeg en vs. 19 bl. 390 I. Van-er , van her , weer ; zie vs. 24 bl. 256 II op vaneer. Es, is ; zie vs. 30 M. 229 II op es. 'K em ik ik , uitgesproken kemmekik , ik heb ik ik, ik heb ; zie vs. 17 bl. 218 II. 19. 'K ben ik ik , uitgesproken 'k bennekik , ik ben ik ik, ik ben ; zie vs. 17 bl. 218 II. Mie , meer ; zie vs. 19 bl. 241 II op mie. Itjsi . hitjsj , heet. 20. Kiedde , kierd e , keerde. Zie vs. 17 bl. 255 II. Insjsj , eons . Zie vs. 11 bl. 149 I. 22. Ga, gauw , even als vrave , vrouwen , aye, houden, enz. Zie vs. 22 bl. '4:59 II op a'gv. Oltjsj , hol tjsj , haalt. Zie vs. 22 bl. 245 II op oilt. Schoei , schoon , mooi; zie vs. 22 bl. 256 II. Nuüt, nieuw ; oud-amsterdamsch nuw , zie vs. 22 bl.. 96 II. Veu' veur , voor, in plaats van om. ; zie vs. 15 bl. 241 II op ver. , 23. 'Ne zwakken als mooken , een zwakken hals maken , is een brusselsche spreekwijze voor feest houden, rinkelrooien , piere­waaien. 24. Levetig , levendig ; zie vs. 24 bl. 252 II. Kermes, kermis, feest ; zie vs 23 bl. 238 II. 25. Ewad , ewat , wat; ietwat ; zie vs. 18 bl. 271 II op ewel. Ooiden , hooiden , hoorde. Zie vs. 25 bl. 263 II op ood en-em , 26. Lawaaid , laweit ; zie vs. 25 bl. 2111I. 27. Bruu' , bruur , broeder ; zie vs. 27 bl. 263 II. 29. 'K dien ik ik, uitgesproken 'k dienekik , ik dien ik ik, ik dien ; zie vs. 17 bl. 218 II. Mispi.kkeld , van m2spikkelen , in West-Vlaanderen mi.s pekkelen , dat in Vlaanderen en Brabant algenieen in gebruik is voor misdoen, misdrijven , een misdaad uitvoeren , enz. Dit woord is verwant aan het hollandsche woord pekelzonde. Da' ge ma doen doen etjsj , woordelijk : dat g ^j mij doen doen hebt, in plaats van : dat gij niij hebt laten doen ; deze onbeholpene uitdrukking zal wel een gevolg wezen van den invloed die de fransche taal op den brusselschen tongval uitoefent. Ge etjsj ga , gij hebt gij, gij hebt ; zie vs. 17 bl. 218 II.. Pertang , toch ; zie vs. 29 bl. 259 II op pertang. 31. Ge zaai ga , gij zijt gij, gij zij t , zie vs. 17 bi. 218 II. De boven staande vertaling is opgesteld in den echten , oud­brusselschen tongval , dat is de tongval die in het oorspronkelijke oude Brussel, in de oude benedenstad , in den eigenlijken kern van het nieuwere Brussel, in den omtrek van de groote markt en het stadhuis , door de afstammelingen der echte , oude brusselsche bur­gers gesproken wordt. Maar in elke groote stad worden er niet een, maar meer verschillende tongvallen gesproken, aan de tegenoverge­stehle einden der stad , in de verschillende wijken of in de onder­scheidene voorsteden (zie bl. 86 II). Zoo ook to Brussel. Daar spreekt men in het noordelijke deel der stag , in de noordelijke voorsteden Schaarbeek, St. Joost ten Noode, (St. Josse ten Noode) enz. anders dan in het middelste deel der stad, rondor de groote markt , en ook weer anders dan in het westelijke gedeelte van Brussel, in den omtrek van de vlaamsche poort , de anderlechtsche en de ninovesche poort , en in de westelijke voorsteden en dorpen , St. Jan's Molenbeek , enz. De tongval van Noord-Brussel en Schaarbeek belt meer naar dien van de dorpen benoorden Brussel over , die van West-Brussel meer naar de half oostvlaamsche , half brabantsche tongvallen van westelijk Zuid-Brabant , van de vlekken Anderlecht , Assche , enz. De volgende vertaling is opgesteld in den tongval van het noor­delijke deel van Brussel en van de voorsteden of de dorpen Schaar­book en St. Joost ten Noode (of ten Oode ?). Deze tongval verschilt weinig of niet van den tongval die in de aangrenzende dorpen Evere, St. Steven's, St. Pieter's en St. Lambert's Woluwe gesproken wordt. De nederlandsche ui wordt er in den regel als oei uitge­sproken , de scherp lange o dikwijls als ieu , enz. 157. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN NOORD-BRUSSEL , SCHAARBEEK , ENZ. Medegedeeld door den peer J. VAN DROOGENBROECK letterkundige to Brussel. April 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Do was 'ne zekere man dice twiee zonen a. 12. De joenkste van die knopen za on ze voor : voor I gee' ma 't poot da' ma tukuxnpt. En de voor dildjsjen eulen eule poot. 13. Ieenige dogen do no , dat en alles ba-j-ieen a , vertrok de joengste zoon g'ieel ver van oeis , en a verkwistjsje do al ze goed mee 't siech fravolk , dor he mee leifde. 14. Mo as 'e na alles dee' gedoen a en verspeltjsj kwamp er , do 'ne grieuten oengersnoeid en a wid zoee erm as 'n loeis. 15. A gink weg en veruurdege 'm ba 'ne minsj van da' land , die 'm in z'n boerdera zindjsje , oem z'n verkes goei te slooge. 16. As 'e de verkes zag 6te, za en zoee Ore zanen boeik mee draf gevildjsj emme, mo niemand gaf er 'm van. 17. . En a kieeden in ze zölve wee' en za : oeveul werkminsjen zen jer in me voors oeis , die brieut emme no eule goeste , ter-welst da'k ik van oenger störf. 18 II. 48. Ik wil zoee ni mied blave ; ik goon no me voors oeis en 'k zal 'm zegge : voor ! 't es woor ! 'k em tegen den emel en tegen a kwood gedöen. 19. 1k ben ni mied wded da' ge ma a zoon itj sj ; mo nemt me wee' , al woo' 't dä' 'k most knecht wödde ba-j-a. 20. As 'e da 'k gezedd a, a stont op en a kieede wee' no ze voor. As 'e na nog wa' van eulen oeis was , ze voor zag em. A liep 'm toe , pakten 'm vast 'en kusten 'm. 21. De zoon begost te graze , ze voor kreeg er kompasse mee en de zoon za 'm : voor ! 'k em tege den emel en tegen a kwood gedoen ; 'k ben zoee woor ni w6ed da ge ma a zoon itjsj. 22. Mo de voor kieeden 'm oem en za on z'nne knecht : get' ga e kliedd on de joenge , en ieen van de beste ! doetjsj em 'ne rink on z'ne vinjer en schunen on z'n vuten. 23. Bringt 't vet kalf en slacht 't, en lotjsj ons moeltaad ave ! 24. Want m'ne zoon was dooid en a es verreze ; a was ver-lore en a es wee' gevonne. Dor oep begoste ze te smulle. 25. Den aadste zoon was in 't feld gebleive ; mo as en no z'n oeis kwamp , ieuden a muziik , dansen en zank. 26. A riep seffes ieene van de knechte en vrieg 'm wa' da' da' was ? 27. En den dane za 'm : eulle bruur es wee' komme en do vee' et a voor 't vet kalf doen slachten, omdat 'e wel te pas t' oeis gekommen es. 28. Mo den andere widjsj kwood en a wildjsj ni binne goon. Ze voor kwam vee' en begost 'm schieun te spreike. 29. Mo a antwoodde on ze voor : watte, voor ? ik dien a zoee veul jore, 'k em a odders noit ni te bove gegoen, en ga en et ma noit e kalf gegeive, oem mee m'n vrindjsje modltaad t' ave. 30. Mo zoed ga aan andere zoon wee' gekommen es , die mee siech fravolk ze goed verspeltjsj et , g'et veur um 't vet kalf doen slachten. 31. Do oep za de voor : joenge ! ge zaat alta' ba ma en ge wetjsj wel dat al 't maan 't a es. 32. Mo wa moeste modltaad ave en bla zaan , oemdat a bruur dooid was en dat a na verrezen es ; a was verlore en a es na gevonne, AANTEEKENIN'GE N. De iee is de duidelijk uitgesprokene tweeklank ie , door een na-slag van toonlooze e gevolgd ; de oee is de duidelijk uitgesprokene tweeklank oe , door eon naslag van toonlooze e gevolgd. De klinkt als in 't fransch en de ö als in 't hoogduitsch. De oe van joenkste, oenger (honger) , oem , enz. is niet de nederlandsche tweeklank oe, maar de zuivere , hoogduitsche u. 12. Foot , gedeelte , van part ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. Eulen, eule , he ulen , hunlieden ; zie vs. 12 bl. 270 II op eule. 13. En, h ij , afwisselende met a; zie vs. 13 bl. '270 II op en. G'ieel , geheel ; zie vs. 13 bl. 271 II op g'ieel. 14. Dee' , deer, deu r , door , even als vee' , veer , veur , voor. 15. Veruurdege, verhz.curdege, verhuurde ; dit is eigenlijk een vlaamsche , niet een brabantsche vorm. In de vlaamsche tongvallen wordt de onvolmaakt verleden tij d der werkwoorden vrij algemeen gevormd door tege of dege (beide letters e toonloos) achter den wortel der werkwoorden te voegen , in plaats van het achtervoegsel de of te, waarmede in het geijkte nederlandsch en in alle andere nederduitsche tongvallen die onvolm. verl. tijd gevormd wordt. . B. v. verdeeldege , verdeelde ; paktege , pakte ; paasdege , peinsde , dacht ; urildege , wilde ; kustege , kuste ; hoordege , hoorde , enz. Zie vs. 13 bl. 227 II op verbeestege. Minsj , mensch, man ; zie vs. 11 bl. '237 II op mins. Goei te stooge, gade te slaan , to bewaken. 16. Za en, zoude hij. Gere , gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II op Ore. Emme , hebben; zie vs. 16 bl. 252 II op hemme. 17. .K'ieeden , kierden , keerde ; ziee vs. 17 bl. 255 II. Brieut, brood, even als grieut, groot, schieun , schoon , enz. Zie vs. 17 bl. 228 II op breud en bl. 207 II, de laatste regel. Goeste , smaak , begeerte , neiging , basterdwoord van het latij nsche gustus , en overal in Zuid-Nederland veelvuldig in de volksspreek-taal in gebruik. Goesting, goestiink , dat in de zelfde beteekenis , even veelvuldig in Zuid-Nederland gebruikt wordt , is het zelfde woord als goeste , met 't nederlandsche achtervoegsel ing. • Terwelst, terwijlst, terwijl; komt overeen met het friesche uyilst. Da' 'k ik , dat ik ik , • dai, ik ; zie vs. 17 bl. 218 II. 18. Miee , mee.r; zie vs. 19 bl. 241 II op rynie. ; zie vs. 30 bl. 229 II op es. 19. Itjsj hitjsj , hiet, heet. , 21. Graze, van graanze ,, gr ijnzen , hier voor schreien, weenen in gebruik, en verwant aan 't friesche grine, 't hoogduitsche greinen; zie vs. 20 bl. 28 II op graaie. Even als dit graze is ook gevormd het zuidbrabantsche woord paze , van pa anze , peinzen. Kompasse, medelij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22. Schunen en vuten , schoenen en voeten , komt merkwaardiger wijze in klank geheel overeen met skunen en vuten in den leeuwarder tongval. Zie vs. 22 bl. 474 I. 23. Moeltaad , maaltij d ; de 1 van dit woord wordt volkomen als een fransche 1 mouille uitgesproken. Zie vs. • 23 bl. 262 Ii. 25. Ieuden , hleuden , fiieurden , heurde , hoorde ; zie vs. 17 hier boven op brieut en vs. 25 bl. 229 II. 26. Se f^es , terstond ; zie vs. 22 bl. '238 II. Vrieg , vroeg ; zie vs. 16 bl. 109 II en vs. 26 bl. 348 I. 27. Den dane , de diene, de die, die ; zie vs. 15 bl. 263 II op doaZnen en vs. 27 bl. 228 II. Vee' , veer , veur , voor ; zie vs. 14 bl. 275 II. 28. Schieun , schoon ; zie vs. 25 hier boven. 29. Odders , orders, bevelen. En ga en et ma, en gij en hebt mij , en gij hebt mij. Ave , houden ; zie vs. 15 bl. 263 II op ave. Te Brussel doet zieh , door de onrniddellijke nabuursehap en nauwe samenwoning der waalsch- en nederlandsch sprekende bevolking ver-oorzaakt, het zonderlinge en merkwaardige feit voor dat waalsch en brti-bantsch, dus romaansch en germaansch zich , ten deele althans, hebben vermengd om een afzonderlijk spraakmengsel, een jargon te vor-men. Te Brussel , volgens SCHUERMANS'S .A.1 g e m e e n• v i a a m s c h I d i o t i e o n in voce M a r o 1, wonen lieden uit de laagste volksklasse in zekere * wijk of buurt bij elkander. Men noemt ze Marollen, en de buurt waar ze wonen, schtjnt men ook de Marollen to noemen. Zij . zijn oorspronkelijk geen echte Brusselaars, maar ongetwijfeld uit de eene of andere plaats van waalsch Belgie of uit Frankrijk afkomstig en winnen veelal den kost met het uitventen van zeker soort van stinkende has , marollekees genoemd. Volgens DE Bo , w e s t- v 1 a a m s c h Idioticon, in voce Marollekaas, wordt deze kaas gemaakt to Marolles, een dorp in Frankrijk (Departement du Nord); waarsehijn-lijk zijn dus de brusseische Marollen wel van dit dorp afkomstig. be Marollen to Bi•usgel spreken een mengeltas,l van waalsch en bra= bantsch , een jargon , dat hoofdzakelijk waalsch is , maar waarin nederlandsche woorden voorkomen. SCHUERMANS geeft als proeve van de taal der Marollen , van het zoogenoeYnde marolsch of marollefransch, den volgende volzin : Ah ! fcske , ti si f f lais, qui dit l' formi; eh ben t' as qu' ä faire des f l i i k k e r s ( flikker -danspas) asteur pour t' echauf f er , puisqu e t'a pas fait un s p o o r p o t (spaarpot) pour l'hiver. De tongvallen van het westelijke deel van Zuid-Brabant , van de landstreken benoorden , bewesten en bezuiden Brussel dus, leveren weinig bijzonders op. Ze zijn allen goed brabantsch en komen in hoofdzaak met den brusselsvhen tongval overeen , ofschoon ze ook weer , ieder voor zieh, door enkele eigenaardigheden van het brus­selsch afwijken. De tongval van de stad Halle, en van de vlekken en dor­pen St. Pieter's Leeuw (Léau St. Pierre), Vollezeele, St. Maarten's en St. Quentijn's Lennik, Leerbeek, Oudenaken, Elingen, Herffelingen, enz. ten deele het brabantsche gedeelte van 't Paiottenland vor­mende, enz. komt ten deele met het brusselsch , ten deele met den tongval van het aangrenzende deel van Oost-Vlaanderen , met dien van het zoogenoemde Paiottenland overeen. Daarentegen helt de tongval van de stad Vilvoorden weer eenigszins naar den mechel­sehen tongval over, en nadert de tongval van het vlek Assche en die van de dorpen Merchtem, Wolverthem , Loenderzeel , enz. allen in 't noordwesten van Zuid-Brabant gelegen , in vele opzichten tot de plattelandstongvallen van de aangrenzende gedeelten van de pro­vincien Oost-Vlaanderen en Antwerpen , van 't Land van Aalst dus en van Klein-Brabant. Een klein gedeelte van de overigens geheel waalsche en fiansche provincie Henegouwen behoort ook nog tot het nederlandsche taal­gebied. Dit gedeelte van Henegouwen , waar nog heden ten dage een nederlandsche tongval de volksspreektaal uitmaakt , ligt in het noor­den der provincie en omvat de stadjes Edingen (fransch Enghien) door het volk gewoonlijk Engen of Ingen genoemd, en Lessen (fr. Lessines) , met de dorpen Bievene (Biesevenne? Biezeveen ?) (fr. Bievene), Akkeren (fr. Les Acren), Burg , Mark, St. Pieter's Kapelle (Capelle St. Pierre), Elzeele (fr. Ellezelles), Vloersberge (fr. Flobecq), Everbeek, enz. Van dit hedendaagsche henegouwsche nederduitsch weet ik nets naders rede to deolen, dein dat het eon brabantsche tongval is, die met de nederlandsche tongvallen van de aangrenzende landstreken van Zuid-Brabant en Oost-Vlaanderen , dus van Halle en van Geeraardsbergen en omstreken de meeste overeenkomst heeft. In vroegere eeuwen was de nederlandsche taal over een veal grooter deel van Henegouwen , over al het land in het noordwesten dier provincie , tot aan de steden Ath en Doornik (fr. Tournai) toe, verspreid. Talrijke nederlandsche namen in daze landstreek bewijzen dit ten , volle. Deze oorspronkelijke nederlandsche dorpsnamen , die bij de nederlandsch sprekende Henegouwers van Edingen , enz. nog in volle gebruik zijn , hebben de waalsche en fransche Henegouwers, dikwijls op dwaze wijze zieh voor hun tong van pas (mundgerecht) , gemaakt. Zoo hebben ze van Fraaihem (Frayhom) Froyennes ge­maakt ; van 's Gravenbrakel Braine-le-Comte , van Elzeele Ellezelles , van Gondreghem Gondregnies , van Houthem Houtaing , van Meer-Veeghem Mevergnies , van Bloemendaal , een gehucht onder Bievene, Blometade , van Heidenghem Oeudeghien , van Hollenghem 011ignies, van Lobeek Lobbes, van Steenburg Estailnbourg., van Steenput Estaim­puis , van Beek-Laren Beclers , enz. enz. 1) Zoo ver deze neder­landsche dorpsnamen in Henegouwen voorkomen , zoover heeft oud­tijds het nederlandsche taalgebied zieh in die landstreek uitgestrekt. I) Zie over dit onderwerp uitvoeriger niijn twee opstellen N e der d u i t s c h e namen voor uitheemsche plaatsen, voorkomende in De Navorscher jaargang 1871 en '72. XXXI. ANTWERPEN. De geheele provincie Antwerpen behoort tot het nederduitsche taalgebied. In alle plaatsen van dit gewest is de volkstaal neder­landsch : nergens is ze er waalsch of fransch , ofschoon er dan ook , vooral in de grootere steden , to Antwerpen, Mechelen , Lier , onder de hoogere standen der maatschappij veel fransch wordt gesproken, , even als overal in Zuid-Nederland. Toch is het fransch er minder verspreid dan b. v. in Zuid-Brabant en in zuidelij k Vlaander en. De verschillende tongvallen die in de provincie Antwerpen ge­sproken worden , vormen niet een afzonderlijke groep maar behooren , tot het brabantsch. Ze staan tusschen de noord- en de zuidbrabantsche tongvallen in en hebben geen enkel kenmerk waardoor ze zieh bijzon­ der van andere brabantsche dialecten onderscheiden. Langs de noor­ delijke on zuidelijke grenzen gaan de tongvallen van de provincie Ant­ werpen natuurlijk teer geleidelijk over in die van Noord- en van Zuid- Brabant. Langs de oostelijke grenzen echter staan ze tamelijk scherp tegen over de tongvallen van Limburg , maar aan de westelijke grenzen der provincie , en vooral in de stad Antwerpen en in de landstreek die Klein-Brabant genoemd wordt , zijn de oorspronkelijk brabantsche tongvallen zoo sterk met vlaamsch vermengd , dat ze eigen]ijk half brabantsch , half vlaamsch geheeten moeten worden. Over het geheel genomen , moeten de tongvallen van de provincie Antwerpen tot de zuiversten van Zuid-Nederland gerekend worden; ze zijn minder dan andere zuidnederlandsche tongvallen met fransche basterdwoorden en fransche vormen besmet. Het geheele oostelijke gedeelte van de provincie Antwerpen , de . omstreken van Hoogstraten , Turnhout en Herenthals , tot beoosten Liar , behoort tot de Kempen of 't Kempenland (zie 1l.289 I, bl. 295 I en bl. 235 II), en draagt , in tegenoverstelling van de limburgsche Kempen , den naam van de Antwerpsche Kempen. Ofschoon dit Ant­ werpsche Kempenland onafgebroken sainenhangt met de limburgsche Kempen en beiden slechts een enkele landstreek vormen , een in aard van bodem , enz. zoo zijn toch de tongvallen die in de ant­werpsche Kempen gesproken worden , geheel ongelijk aan die van de limburgsche Kempen. Uit dit verschil in tongval mag men met eenige waarschijnlijkheid tot verschil in afkomst van de bevolking der beide dealen van Kempenland besluiten ; want , terwijl de tong­vallen van de limburgsche Kempen zuiver limburgsch zijn , behooren die van de antwerpsche Kempen tot de brabantsche tongvallegroep en zijn zuiver brabantsch. Limburgsch Kempenland behoort tot het zoogenoemde Michkwartier (zie bl. 235 II on bl. 249 II) ; in ant­werpsch Kempenland is geen enkele plaats waar men ich ' en mich voor ik on mij zeit. Alle tongvallen van de antwerpsche Kempen to zamen , vormen een afzonderlijke ondergroep van het brabantsch ; ze zijn allen goad nederlandsch en met fransche basterdwoorden weinig besmet. 0nder­ling leveren daze tongvallen nog al eenig onderscheid op , van dorp tot dorp. Maar daze verschillen zijn geheel onwezenlijk. Zoo wordt in het westelijk gedeelte van antwerpsch Kempenland de h nooit uitgesproken , terwijl in het oostelij ke gedeelte die letter im en dan aängeblazen, geaspireerd, vooral bij de zelfstandige naamwoorden, wordt uitgesproken; hoe oostelijker in de Kempen, hoe algemeener en hoe moer. Zoo klinkt de u in de woordjes nu , u on uw to Tielen , Lichtaart , Kasterlee , Geel en Vorst als e ; to Meerhout voegt men er een v achter en spreekt van nev en ev voor nu en uw , terwijl men to Turnhout on to Herenthals , waar men meer steedsch spreekt , nauw en auw zeit. In het middelste deal der antwerpsche Kempen , to Turnhout, Tielen en Herenthals spreekt men de ij in vela woorden , vooral als de klemtoon er op valt , als ai uit , maar in het zuidelijke gedeelte , zoo als to Geel , Meerhout on Vorst klinkt ze als ei. De ou klinkt to Tielen veelal als ei , b. v. houden als heiwen; to Vorst en to Meerhout echter slechts in sommige woorden als ei, b. v. in scheipijp of liever scheipeip , ook wel scheivpeip en zelfs scheifpeip , schouwpijp (schouw = schoorsteen) , on in andere als eu , b. v. zeut en heut voor tout en hoot. De zelfde ouklank spreekt men to Turnhout , Geel en Herenthals , en over 't geheel in 't grootste deel der Kempen , als au uit , maar in enkele dorpen , als to Poederlee on to Lille behoudt hij den geijkten . klank. De ui wordt in de antwerpsche Kempen over 't ge­heel genomen zuiver .uitgesproken ; slechts halt ze in vale plaatsen near de of over. De -Kempenaars , vooral ook de Turnhouters , sprayen zeer gerekt en slepende. Als proeve van de spreektaal der antwerpsche Kempen • geef ik de volgende vertaling in den tongval van Tielen, een dorp, midden in de Kempen, tusschen Turnhout en Herenthals gelegen. In het zevende deel van WILLEMS's Belgisch Museum (184 3) vindt men een vertaling van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van de stad Turnhout. 158. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP TIELEN. Medegedeeld door den heer JOSEF WAGEMANS , diaken aan hot groot Seminarie to Mechelen. Mei 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. D'r was es 'ne voader mee twiee zonen. 12. De joenkste zee tege ze voader : voader ! ge muest me 't part geven da' me toekomt. Ne ! de voader died was d'rover kon-tent en i liet z'n joenges dalen. 13. Nie lank noa doatum scharde de joenkste z'n bullen bai-j-ieen en de vlegel stak stillekes van kant , waid, hieel waid eweg noar e vremd land , en doar dee 'e den hieelen gansigen dag niks as m oar rondloopen en goed eten en drinken , en mee gemein yolk oanewe , die em oast oan den armen ielpen. 14. As alles ne oep was , toen kwamp er 'ne grooten hoengers-nood in da' land doar , en i a gen strooi mer oep sterve. 15. Ge kuunt weten oe m'nier doar ne stond to kaike , want die 't adden elpen opzoipe , goaven den bras van eum. Noa veul vaiven en zessen veruurde 'n z'n eigen toch bai 'nen boer dien em de verkes dee huen. 16. Doar was 'e ne precies in den oap gelogierd , want 'e kreeg moar allef eten genoeg en dikkes mwest 'e zoo ' nen barmartigen oenger laien dat 'e wel me' de koeskes z6 mee geten em me , as 'e moar gemeugen a; moar niks te doen ! 17. • Toe giingen op den langen duur z'n oogen open en 'e begost oep hois te denken , en zoo al es in z'n eige te zegge : da' kan ik ier zoo niet blaive kiere bai dien gierigen boer ; bai oeze voaderen 't ois zen zooveul knechs die niks te kört emme. 18. Korn ! ik bat den boer mee z'n verkes floiten en ik gan truug 'noar hois en ik zal tegen oeze voaderen zeggen : voader ! 'k. * em veul koad gedoan ! 19. En ik zen nie weidrd da' ge noeg zoon tege me zegt ; moar boat m'as knecht bai 6 blaive. 20. Zoo gezee, zoo gedoan; i liet den !hoer floiten en e troek seffes op hois oan. En as em de voader va' vaas zag oa'komen , kreeg 'e d'r kompassi mee, want ge kuunt wete oe dat i gesteld was en oe ondeudig dat i 'r eutzag ; ai liep em seffes tegen , zoo hart as 'e kost, pakten em in z'n armen en kuusten em. 21. De zoon viel seffes op z'n knieön en i zee : voader ! 'k ein toch zoo veul koad gedoan 22. IVIoar diee goeie voader liet em nie eutklappe. Ai riep seffes over z'n knechs en 'e zee : doet em gau schoon diingen oa', en 'ne riink oa' z'n viinger en schoen oa' z'n voete. 23. En doe seffes 't vet kalf dood; me menge ne wel es kerre-mis 6we. 24. Want m'ne zoon was dood en 'e is weer l6vendig geworre ; ik was em kwait en ik 'em truug gevonne. 25. Joa-mor den ddsten joengen was dan oep 't veld oan 't werken, en as 'e tegen 's oaves oep hois oa' kwam , oorden 'e va' vaas da' lawaid en 'e kost er g'nne kop oa' krijgen. 26. Toe vroeg 'e oan e' knecht wa' dat et allemoal in a. 27. Da' zal ik es verteile, zee de knecht ; 6 bruur , da' beeleke van e' joenge doar, is weer t' ois , en elle voader is zoo blai da' ge 't nie kuunt geloove; 't vet kalf is dood 28. Joa-mor , da' stond died groote ne weer nie oan , i was koad en 'e bleef te boite stoan, omdat er van dieen deugniet van e' joengen zoo veub bestel gemoakt . wier. De voader died kreeg da' •seffes in de mot en i giink te boite om 'm binne doen te : ko men . 29. IVIoar zee stas eweg tege ze voader : 't is .nie geperre-. metteerd, voader ! ziP' es, oe lank da' 'k e al dien, en goed opge-past em, en van me 16ven em ik noeg gee' joenk geitjen gekregen om m'n vrienden es te trakteeren. 30. Moar ne died kleinen t' ois is, died ginder achter at wat 'e liggen en roeren a, mee kroam va' vrevolk verterd ee, ne muest 't vet kalf dood gedoan worren. 31. Mo' de voader zee : joenge ! ge zait oemes altai bai mai en ge wet dat al wat ik em, veur e is ! 32. Moar me moechte ne toch wel es kerremis ewe, want e klein bruur was dood en 'e es weer levendig geworren ; me woaren em kwait geroakt en m' emmen em truug gevonne. AANTEEKENINGEN. De e klinkt als in 't fransche etre ; de oa tusschen o en a in. 12. Kontert, tevreden, basterdwoord uit het fransch, dat overal in de nederlandsche volksspraak voorkomt, maar in Noord-Nederland weinig gebruikt wordt. Daten, deelen. 13. Noa doatum ; zie vs. 13 bl. 328 I op na datum. Eweg, zie vs. 15 b1.255II op eweg. Oanewe, oanhewe, aanhouden. 15. Den bras, van iets geven, in Noord-Nederland den brui. 16. Koeskes, varkentjes. Zie vs. 23 b1.259II op mötte, vs. 23 bl. 329 I op kuus en vs. 15 bl. 328I. 17. Oeze, onze ; zie vs. 18 bl. 259 II op oze. Voaderen, vader, op oude wijze verbogen ; zie ook vs. 18 van deze vertaling, vs. 18 b1.1 42 II en vs. 18 bl. 292 I op noa vajeren. 18. Koad, kwaad ; zie vs. 28 bl. 238 II. 19. 1k zen, ik ben ; zie vs. 19 b1.211 II. 20. Seffes, j^es, terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II. Kompassi, medelijden ; zie vs. 20 b1.198 II. Ondeugdig, vervallen, ellendig, ook vuil, smerig, is eigenlijk on-deugdig ; ondeugendig wordt ook wel gebruikt. Dit woord komt ook in Noord-Brabant en in Limburg voor. 22. Ai riep over, hij riep ; over iemand roepen is in dozen tong-val algemeen in gebruik. Zie vs. 26 bl. 276I. 23. Kerremis, kermis, feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. Ewe, hewe, houden. - 25. Joa-mor, ja maar ; zie vs. bl. 245 II op joma. Lawaid, lazveit, rumoer ; zie vs. 25 bl. 211 II. 27. Beeleke, beeld,eke, beeldje, ironice gebruikt. Elle, uwlieder. 29. qeperremetteerd, geoorloofd, van permetteere, elders ook perremitteere en parremitteere, een basterdwoord van 't fransche permettre, dat overal in Nederland in de volkstaal veelvuldig ge-bruikt wordt. Zie vs. 28 bl. 298 I op permetteere. Trakteeren, onthalen ; zie vs. 27 bl. 245 II op getrakteerd. 30. Kroam, heeft hier de beteekenis van uitschot, uitvaagsel ; kroam va' vrevolk, een bende van gemeene, liederlijke vrouwen. 32.. Me, wij ; zie vs. 13 bl. 244 II op moe. De tongval van het oostelijkste en vooral van het zuidoostelijkste gedeelte der antwerpsche Kempen, van de stadjes. en dorpen Mol, Geel, Vorst, Balen, enz. verschilt slechts zeer weinig van den tongval van het middeiste deel der Kempen, van Tielen, enz. 159. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET STADJE MOL. Medegedeeld door den heer EDMOND VAN HOVE, student te Leuven. Juni 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Doa was 'ne man die tw6e zonen aoi. 12. De jonkste zee a' ze voader : voader ! gee' me me poart van 't goed da' me toekomt. En de voader verdeelde dan 't goed. 13. Ennige doage noa doatom dee de jonksten al wat i oai bai 6en en i gink 'r mee noar e vremt land , en i dee alles oep mee in overdoad te l6ve. 14. En noa dat i alles oepgedoan oai , kwamp er 'ne grooten hongersnood in ..da' land.. 15. En ij moest de verrekes . uje om z'ne kost te wenne. 16. IJ was da' blij va' z'nen boik te vulle mee schelle , gelak de verrekes ; moa nemant gal 'm niks. 17. IJ kwamp da' to' ze zelieye : en doucht dat er zoevel knechs in ze voaders hois woare die van alles in overvloet oaie en dat ij van honger moest sterreve. 18. 'K zal liever oepstoan, doucht ij , en a' me voader goa' vergeffenis vroage , en zegge da' 'k nie mer weert zen va' z'ne zoon genoemd te werre. 19. Moa dat i mee me zo doen as mee ieene va' z'n knechs. 20. IJ gink da' noar huis ; en as ij va' wijt a' kw amp , zag z'ri voader 'm en i oai kompassi mee 'm; ij ontvonk 'm mee ope erreme en i kustNn 'm. 21. Toen zee de zoon : voader ! 'k em ongelijk; 'k zen nie mer weert van oewe zoon genoemt te werre ! 22. Moa de voader zee a' z'n knechs : brenkt seffes 't beste kleed en doe ge 't oan ; stekt 'n rink a z'ne venger en doet 'm schoenen oan ! 23. Brenkt ok 't vet kallef en mak 't kapot ; let os kerremes awen en plezant zijn ! 24. Want m'ne zoon was doot en i is verreze ; ij was verloren en i is gevonne. Ze begoste da' p!ezant te zijn. 25. Den auwtste zoon was tusschen dien tijd oit ; as ij t' ois kwamp uerden ij va' boite 't lawaat. 26. IJ riep ieene van de knechs en vroeg 'm wat-at-'r to doen was. 27. En as ij da' g'eurt a, wilden ij nie binne goan dat i zoo koad was. 28. De voader kwamp da' boite om 'm te vroage woa veur dat i nie kome wauw. 29. Moar i zee _ 'm seffens : ik em ik ik oew zoevel joare ge-deent en zellef oew gebot nie overtree en ge doe mier veur die siechte zoon as veu' mij ; g'et me nog giee gateke gegeve om mee m'n vreenden oep 't eten. 30. En as die, dieen al ze goet mee siechte vrellie oepgedoan e, 't ois komt , sloa ge e vet kallef! 31. De voader zee 'm dan dat hij altij bij 'm was , en dat al wat ij oai 't zijn was. 32. Moa da' ze moeste maaltijd • awen en plezant zijn , omda' ze bruur doot geweest was en na verreze, dat i verlore geweest was en na gevonne, • AANTEEKENYNGEN. De oa klinkt tusschen o en a in, de d, e en e als in 't fransch. 12. Poart, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. 13. Noa doatom; zie vs. 13 bl. 328 I op na datum. Oep , op , niet met den nederlandschen tweeklank oe , maar met een korte hoogduitsche u uit te spreken. 15. Uje , huje , hue, huden , hoeden ; zie vs. 15 bl. 255 II op ue. Wenne , winnen ; zoo ook venger , vinger, schelle, schillen , ver-gefienis , vergiffenis , enz. Zie vs. 19 bi. 244 II op . kend. 17. Doucht, dacht. Oaie , hadden. 18. 'K zen, ik zen, ik zijn; zie vs. 19 bl. 211 II. 19. Zo, zou, zoude. 20. Kompassie , medelijden ; zie vs. 20 bl. 198 U. 22. Seffes , terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II. 23. Kapot, basterdwoord van 't fransche capot , komt hier in de beteekenis van dood voor , en is, in de beduidenis van stukken, ge-broken , overal in Noord- en Zuid-Nederland in de volkstaal veel in gebruik. Ook elders in Zuid-Nederland zeit men kapot in plaats van dood , even als in Duitschland (kaput); in Noord-Nederland is: dit echter slechts zeer weinig of in 't geheel niet in gebruik. Let os, laat ons , friesch let üs ; zie vs. 23 bl. 228 II op us. Kerremes , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. Awen, hawen, houden. Zie vs. 23 bl: , 283 II op ewe. Plezant, vroolijk , basterdwoord van 't fransche plaisant. 27. Koad , kwaad ; zie vs. 28 bl. 238 II. 29. 1k em ik ik , uitgesproken ik emmekik of kemmekik , ik heb ik ik , ik heb ; zie vs. 17 bl. 218 II. Gateke , geiteke , geitje. Zie vs. 29 bl. 262 II. 30. Vrelli, vrouwlieden , zie vs. 30 bl. 241 II op vrölie. 31. Hij; in dit woord wordt de h aangeblazen , geaspireerd t.itgesproken , omdat de klemtoon er op valt. Dit nu en dan aanbla-,zen van de h in den molschen tongval is een overgang van het brabantsche in het limburgsche taaleigen. De stad Antwerpen is van alle steden in Zaid-Nederland bet meeste nederlandsch ; de nederlandsche taal is er weer, de fransche minder verepreid dan in eenig andere zuid-nederlandsche stad ; 't zij tot eere der wakkere en trouwe Antwerpenaren gezeid ! De zoogenoemde vlaamsche beweging , ter gunste der nederlandsche taal , vindt te Antwerpen den meesten bijval , den meesten steun. Het yolk van Antwerpen stelt er , vrij algemeen , roem en prijs op Nederlanders te zijn en bedankt voor franschen . tooi. De kern der antwerpsche bur­gerij is door en door nederlandsch , en spreekt in 't dagelijksche Leven niete dan nederlandsch , dan den antwerpschen tongval. Op de straten en markten , langs de kaden , havens en dokken van Antwerpen , in de huizen der werklieden en geringe burgers zoo wel als in de huizen der meer aanzienlijke burgerij , heerscht het nederlandsch uitsluitend, even als op de kantoren en in de winkels der kooplieden. Er zijn siechte weinig echte Antwerpenaren die in hun eigen huisgezin fransch spreken , en ofschoon dan ook in de hoogere kringen der zamenle­ving de fransche modetaal ingevoerd zij , zoo zijn er toch onder de leden daar van ook nog velen die zieh hun eigene taal niet scha­men , de taal waar mede Antwerpen groot en rijk is geworden. Ant­werpen kan zieh ook beroemen de geboorteplaats , de vaderstad te zijn van vale uitstekende mannen , hoofden on voorstanders der vlaam­sche beweging , die den bloei der nederlandsche taal in Zuid-Neder­land met kracht hebben • bevorderd. Het zijn, onder anderen , de ge­voelvolle dichter JAN VAN BEERS , zonder tegenspraak de volksaardig­ste , populairste , dichter , in den tegenwoordigen tijd , van geheel Nederland , THEODOOR on JAN VAN RIJSWIJK , de to recht glom in Noord- on Zuid-Nederland gevierde romandichter HENDRIK CON­SCIENCE , EUG. ZETTERNAM , FRANS DE CORT , J. DE LAET , K. TORFS L. VLEESCHHOUWER , F. H. MERTENS , P. F. VAN KERKHOVEN , Pro-fessor HEREMANS , de novelist SLEECKX en vele anderen. Kortom , Antwerpen is , met Gent , het bolwerk voor de nederlandsche taal in Zuid-Nederland. De tongval van de stad Antwerpen behoort oorspronkelijk tot de brabantsche tongvallegroep , maar halt stark naar de vlaamsche tong­vallen over , zoodat het antwerpsch eigenlijk half brabantsch , half vlaamsch is. Van alle zuidnederlandsche tongvallen staat de ant­werpsche tongval het naaste aan de geijkte nederlandsche taal. Eenige regels on bijzonderheden van de antwerpsche uitspraak on van den antwerpschen tongval wil ik hier mededeelen.lk doe dit hier uitvoeriger dan ik bij de behandeling der andere zuidnederlandsche tongvallen gedaan heb , omdat de antwerpsche tongval, als tusschen de zuiver vlaamsche en de zuiver brabantsche tongvallen in staande, als oor­beeld (type) der zuidnederlandsche tongvallen in 't algemeen kan golden. De lange of volkomene a klinkt als oa , dat zoo veel mogelijk in eon klank moat uitgesproken worden , en veel meer naar de o dan naar de a overhelt. Het dichtst bij de uitspraak dezer oa komt de fransche ö in fantöme, tröne. Waar de volkomene a den klemtoon niet ' heeft, wordt ze gelijk aan een gewone onvolkomene of korte o ; maar = mor , daar = dor. De onvolkomene of korte a halt stork naar ' de onvolkomene e over , en is gelijk aan de korte of geslotene hoogduitsche ä; man klinkt omtrent als het nederlandsche men, volkomen als mären in hoogduitsche spelling , had als ed of beter ädd, kwam als kwem of kwämm , enz. Maar ook in vele gevallen , vooral als de klemtoon er op valt , klinkt de onvolkomene a als half volkomene a , gerekt uitgesproken ; die antwerpsche klank dozer a , ongeveer met den klank van het fransche äne overeenkomende , is geheel de zelfde als de gerekte , half volkomene a die in de frankische en saksische tongvallen van Gelderland , Utrecht , Overijssel en Drenthe voorkomt. (Zie bl. 324 I , bl. 335 I , bl. 383 I en bl. 388 I.) De zacht lange e klinkt bij de laagste volksklasse te Antwerpen eenigszins naar ei of lever naar eei, eej zweemende ; nemen — nejmen. De scherp lange e of ee heeft een klank die zeer onderscheiden is van dien der zacht lange ; ze klinkt als ie of id, volkomen zoo als de friesche tweeklank ie of ia. Doze klank is nagenoeg in gansch Zuid-Nederland de zelfde. Als de scherp lange e den klemtoon niet heeft , wordt ze to Antwerpen ook wel eenvoudig als i uitgesproken. — Een bijzondere soort van e, die men in de eigenlijke noordnederlandsche tong­vallen oorspronkelijk niet kent , noemt men in Zuid-Nederland de zware e. Het is de blatende klank die tusschen a en e in ligt, de klank van de ce, die in veei hollandsche tongvallen in plaats van de nederlandsche volko­mene a voorkomt , de klank van 't fransche faire of van 't fransche pare. In den antwerpschen tongval , en in 't algemeen in de meeste zuid­nederlandsche tongvallen , komt daze zoogenoemde zware e in een menigte van woorden voor , voor de r , waar de geijkte nederland­sche taal as of e heeft. Zoo zeit men (ik beeld daze zware e met ce of ce af) : geerne, cerd , oaring , hers, lantcern , m pert , kcerel, pcerd , pcerel , schcer , stcert , wcerd , wcereld , voor gaarne, haard , haring , enz. Merkwaardig is het dat al daze woorden in menig noordnederlandschen tongval , onder anderen in dien van de friesche steden (Leeuwarden) , van Groningen , enz. een gewone , vol­komene e (ee) hebben , en als geerne (te Groningen namelijk ; in den leeuwarder tongval komt dit woord niet voor) , heerd , hering , keers , lanteern , enz. leiden. Dezen zelfden zwaren e of ce klank hebben te Antwerpen ook de woorden beer beer , van Boers, Van Beers (geslachtsnaam), begceren, bewceren, dceren, gewcer, kceren , racer , ncering , on tboeren , poor schceren , sm Geren , slyer , tceren , taring, waren, zwceren, voor : begeeren, beweren , deren , geweer , keren (vegen , zie 41 bl. 372 I) , meer (lacus) , enz. De zware e in deze woorden beeldt men in Zuid-Nederland wel door ei af; b. v. de 1'Yleir, de bekende straat (een gedempt water) to Antwerpen. Voorts de afgeleide woorden die met de achter-voegsels aar en laar z ijn gevormd : Antwerpencer , nppelwr, appelboom , en de woorden geel ; kce.s , kaas (te Leeuwar­den kees) ; kcel , keel ; rcegen , regen ; zc,egen , zegen ; mwdeken , maagdeken, meisje. — De geslotene of korte e wordt vöor de r veelal geslotene a : werk = wark , kerk = kark , stork stark; zie vs. 12 bl. 66 I op arv'. De tweeklank ie heeft to Antwerpen de zuivere (niet de hollandsche) uitspraak. Maar bij de laagste volksklasse krijgt hij iets van een zacht lange e, door j gevolgd ; b. v. ziel = zeejl: De nederlandsehe onvolkomene of gesloten i klinkt to Antwerpen als in 't hoogduitsch , nagenoeg als volkoinend i dus , vooral als de klemtoon er op valt. De zacht lange o luidt meestal als in 't geijkte nederlandsch , maar verkrijgt in den mond van de laagste volksklasse to Antwerpen een naslag van flauwe w ; b. v. komen = kowmen. Zoon en koning lui-den als zeun on keunik. --De scherplange o of oo wordt to Ant­werpen uitgesproken als oee, dat is als de tweeklank oe met een naslag van toonlooze e, volkomen gelijk dus aan de uitspraak van den frieschen tweeklank oe of no. Deze uitspraak der scherp lange o is eigen aan de provincien Antwerpen en Limburg en aan een deel van Zuid-Brabant. In de beide Vlaanderens echter en in 't overige deel van Zuid-Brabant luidt doze o als ue , als zuivere nederlandsche u of hoogduitsche ü , door een naslag van toonlooze e gevolgd ; b. v. schoon wordt uitgesproken als schuun of schuJn. De onvolkomene , korte of geslotene o heeft to Antwerpen en in 't algemeen in de meeste zuidnederlandsche tongvallen een drievou-digen klank : 1 0. Zij is zuiver , of zoogenoemd scherp kort , zooals in de woor-den God, belo fte , bol , top. 2°. Zij klinkt als de hollandsche oe (niet als de tweeklank oe), of Hover juist zoo als de hoogduitsche u , in zeer vele woorden , ja in de meeste woorden met onvolkomene o in 't nederlandsch , en wel juist in de zelfde woorden die in de hollandsche tongvallen den doffen onvolkomenen o klank hebben. B. v. oep , op , knoebbel , knobbel , moe f , mof, voecht , vocht , boek, bok , doem , dom , kl.oemp , klomp , oem , om , joeng j ong , voenk , vonk , enz. , 30. Voor de r luidt de onvolkomene o meestal als korte eu ij. 19 ongeveer in 't nederlandsch of liever juist zoo als de hoogduitsche ö; b. v. börst , borst , dörp , dorp , gört, dörschen , kör f kört, örgel , schörs , snör, , vörk , vörst , wöoden , wörtel , zörg , be­dörven , gestörven , gezwörven , enz. Geer veel van deze woorden hebben in veel noordnederlandsche tongvallen onder anderen in dien , van Leeuwarden , den onvolkomenen u-klank. Enkele woorden , die in 't geijkte nederlandsch den onvolkomenen uklank hebben , wor­ den te Antwerpen ook met deze korte ö uitgesproken ; b. v. börg , burg , börger,, burger , börcht , burcht , tör f , turf (zie 18 bl. 371 I). De volkomene nederlandsche u behoudt te Antwerpen in den regel haar geijkten klank. Maar wordt ze door een w gevolgd , dan krijgt ze den blank van au of auw ; b. v. dauwen , duwen , stauwen , stu­ wen , auwelijk , huwelij k , schauw , schuw , auw, uw ; zoo ook nu = nauw. -- De onvolkomene u, in geslotene lettergrepen wordt , even , als dit met de i het geval is , te Antwerpen en in geheel Zuid-Nederland , behalve hier en daar in de twee Vlaanderens , als vol­komene , zuivere u , juist zoo als de hoogduitsche ft uitgesproken b. v. fit, hut , püt, put , brüllen, brullen , enz. De nederlandsche ij en ei klinken te Antwerpen nagenoeg als aai of ai , als er de klemtoon op valt , of eigenlijk als oai , dat is de zuidnederlandsche oa (tusschen o en a in) , uitloopende in i of j. Valt de klemtoon niet op deze klanken , dan leiden ze eenvoudig als zuivere , korte a. De nederlandsche ui en aai klinken te Antwerpen als ooi; b. v. oois, huffs, ik drooi, ik draai. ----Oei en ooi in 't nederlandsch, klinken te Antwerpen beiden als oei of oej. Bij ooi valt soms de i-of jklank weg , en blijft slechts de scherp lange oo, te Antwerpen dus oej over ; b. v. noeet nooit. --De nederlandsche auw en ouw klinken te Antwerpen beiden als auw; eeuw als ire , dat is de scherp­lange ee, te Antwerpen dus ie of iee, op w eindigende ; ieuw wordt gewoonlijk ie f ; b. v. nief = nieuw. De h wordt to Antwerpen nooit uitgesproken. Deze weglating der h is eigen aan de tongvallen van beide Vlaanderens, en van 't wes -kelijke deel der provincien Antwerpen en Zuid-Brabant. Oostelijk Antwerpen (de Kempen) en oostelijk Zuid-Brabant (Oost-Brabant en 't Hageland) , spreken met Limburg de h wel uit. De n , stuitende op sommige medeklinkers , wordt de neusklank of ng; b. v. kiingd = kind , ik stoeng = stond. De n valt weg achter den uitgang en, overal waar het volgende woord niet met een klinker aanvangt , even als in de hollandsche tongvallen ; b. v. wai m oeten alle doage warke. De t valt weg achter de woordjes dat , wat , niet , met, enz. Dit komt in nagenoeg alle zuiclnederlandsche, en ook in de zeeuwsche en noordbrabantsche tongvallen voor. Zie vs. 11 bl. 187 II. De d tusschen twee klinkers wordt veelal , op hollandsche wij ze , i of j; b. v. spoe ien , spoeden , roaien , raden , vloai , vlade , spoai , spade , enz. De uitgang der bijvoegelijke naammwoorden duidt geen onderscheid van naarnval aan , maar het verschil van geslacht wordt te Antwerpen en in geheel Zuid-Nederland bij lidwoorden voornaamwoorden en bij- , voegelijke naamwoorden nauwkeurig in acht genomen. Zoo is het onbe­palende lidwoord in 't mannelijke geslacht 'ne of 'nen , in 't vrouwelijke 'n , in 't onzijdige e of 'n. (De e telkens zoo toonloos mogelijk uit te spreken.) De vorm 'ne komt voor alle mannelijke woorden die met een medeklinker beginnen , uitgezonderd voor b, d , h , en t; b. v. 'ne man (zie vs. 11 bl. 251 I) ; de vorm 'nen voor alle mannelijke woorden die met een klinker of een b , d, h en t beginnen ; b. v. 'nen os, 'nen boer. De vrouwelijke vorm 'n komt voor alle v.rou-welijke woorden zonder onderscheid. Het onzijdige e komt voor alle onzijdige woorden die met een medeklinker beginnen , uitgezonderd voor een b, d, h en t; b. v. e kind, e pcerd; voor een klinker en voor b , d, Iz en t bezigt men 'n ; b. v. 'n bed, 'n dak , 'n oois. Het bepalende !idwoord is in 't mannelijke geslacht de of den (d'n); b. v. de voader, den os, den boer ; in 't vrouwelijke de, in 't onzijdige et of 't. Het bezittelijke voornaamwoord is in 't mannelijke geslacht m'ne (mene, met toonlooze e's), of m'nen (menen); b. v. m'ne man, Os, m'nen tand. Verder auwe of auwen , en z'ne (zene, m'nen zenne) of z'nen. In 't vrouwelijke m'n , enz. In 't onzijdige me of m'n (men). Het aanwijzende voornaamwoord is voor 't mannelijke geslacht diel: of dieen, met de vlaamsche uitspraak der scherp lange e, b. v. diee man, dieen os, boer. Voor 't vrouwelijke geslacht is het die of beter di of dii , met zuivere volkomene i of hollandsche je, en voor 't onzij dige dat. Als het persoonlijke voornaamwoord gij of ge (in 't enkelvoud) achter het werkwoord komt, wordt het de (het oude du? zie vs. 22 bl. 351 I op goade gij); b. v. oor de nie ? = hoort gij niet ? dat zul de nie doen. = dat zult ge niet doen. Het persoonlijke voornaamwoord van den der-den persoon , mannelijk, dat anders a of aai (hj) is, wordt in dat zelfde geval em (hem); b. v. zal em komen I ;zal hij komen ? (Zie vs. 13 bl. 270 II.) Maar oude lieden te Antwerpen gebruiken tegen- woordig nog den zuiverder vorm i (hi), en zeggen : zal i komen? In stede van we (wj) , bezigt men me, als de klemtoon er niet op valt ; b. v. me kraaige goed weer, wine me goan wandele? (Zie vs. 32 bl. 284 II.) Als voorwerp des werkwoords gebruikt men in den derden persoon meervoud altij d ze : ik vor ze komen , ik hoor hen komen ; achter voorzetsels en in den derden naamval altijd un (hun); de vorm hen, even als 't wederkeerige zich is onbekend (zie vs. 1 5 bl. 175 I op hi farhürd him). Onderscheid van geslacht in 't meer- voud bestaat in de antwerpsche volkstaal niet. Bij werkwoorden , waar in den wortel een lange klinker voor- komt, wordt deze kort of gesloten uitgesproken in den derden per- soon enkelvoud , in den tweeden persoon van den tegenwoordigen tij d en in de gebiedende wij s ; b. v. ik neem , a (hjj) nemt , we ne - men, ge nemt, ze nemen. Nem , nemt , neem , neemt. Een vertaling in den tongval van Antwerpen van de geliikenis des verlorenen zoons komt voor in WILLEMS'S Belgisch Museum, dl. I, 1837 , en een andere in MONE's Anzeiger f ü r Kunde der teutschen Vorzeit, dl. V, 1836. Beiden zijn in een min geschikte spelling geschreven. 160. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD ANTWERPEN. Medegedeeld door den heer JAN VAN BEERS , letterkundige, leeraar (professor) aan het Athenaeum to Antwerpen. Januari 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. for wäs is 'ne män en dieen äd twiee zeune. 12. En de joenkste van un zee tege ze voader : voader ! gef me 't poart vän me goed da' me toekomt. En a-j-eet un ieder ze kiingsgedieelte gegeve. 13. Ieenige doage dor noar, äs de joenkste zeun äl z'n kliikken en kliikken äd ba-j-iei:n geschä.rd, trok em er vän deur nor e var land. En körts norderänd äd em alles me' gemaain vrauw­volk oepgedon. 14. En, as nau alles oep en vertord was, dän kwam er 'ne groeöten oengersnoeed en dieren taaid in da' land, en ongze korel begost darelak gebrek te laaie. 15. A trok dor dän eweg en a giink em as knecht verure ba 'nen börger van da' land. En died zongd. em nor z'n oef ba z'nen hoer oem de varekes t' oeje. 16. A za wel gore z'nen booik gevuld emme met d'n deg' dieö de varekes oate, mor ginne mengs en wauw er em van geve. 17. Toen begost em iin z'n aaige noar te denken en a zee : oeveul booje zen der iin me voaders oois, die broeüd en alles dübbel en diik ebben, en 'k moet ik ik ier van oenger stareve. 18. 'K. zäl oepston en nor me voader gon, en 'k zä1 em zegge: voader ! 'k em kwoa gedon tege den emel en vör auw. 19. 'K en ben nie' mer \c?crd da' ge m' oewe zeun iei;t ; doe mor me' maai gelak me' ietne vän oew wareklie! 20. En as em da' gezeed ad, is em oepgeston, en nor ze voader gegon. Mor, as em nog var vän oois was, kreeg ze voader em in d' oeeg, en a wir ieelegäns oardig on z'n rut. A kwäm nor em toe geloeepen en viel em oem z'nen als en küsten em. 21. En de zeun zee : voader ! 'k em kwoa gedon tege den emel en vör auw en 'k en ben nie' mer ward da' ge m'oewe zeun iedt. 22. Mor de voader schrietwde tegen z'n knechs : manne, gauw ! brengt e poasbeste kliei;d en doe ge 't em oan, stekt 'nen riink on z'ne viinger en trekt schoenen on z'n voete. 23. Öld oei;k 't vet källef van de stäl, en spoeid oew dat 't gesloagen is. Lot ongs is liikker smaren en karemis auwe. 24. Want m'ne zeun was doeöd en a-j-is weer lavetig ge-wörre ; a wäs verloren en a j -is trüg gevongde. En doroep goeng de smulpartaai on gank. 25. Mor terwailet was den auwste zeun oep 't veld ; en as em weer kwäm en äl dicht ha z'n oois was, oetrden em zingen en dänse. 26. A riep iei;ne van de knechs en vroeg died vva' dät dor geunde was. 27. Wel ! zee dieö, oew bruur is trüg gekomen en oew voader eeg et vet källef doen sloagen, oemdät em em ee friis en ge-zongd weer gekrege. 28. Doroep schoot den anderen in kolawe, en a wauw van gin binne gon oeöre spreke. Dan kwam de voader zellever booi-ten, en a begost te bidden en te smieöken, oem em me' e zuut toeörneken in oois te kraaige. 29. Mor den ändere gäf ze voader vör intwoord : wätte ! 'k dien ik ik oe nau äl God wet oeveul joar ; 'k em äl gedoan da' ge me gieöten et, en g'et me van z'n laeven nog gin arem boekske gegeven oem m'n vringden is te träkteere, lot stoan e källef ! 30. Mor nau dät oewe läkkere zeun, dieön äl ze goed ba d'oere vertaerd eet, trüg nor oois komt, nau is 't vetste källef mir ämper goe genoeg vör rnenieör ! 31. Mor de voader zee : si, joenge ! ge za gaai alta ba maai en al me goed dat et maain is, is oemrners oeök t' auw ? 32. Meuge me na nie' is smaeren en plezier moake ? want oewen aremen bruur was doeöd en a-j-is wer laevetig gewörre ; a was verloren en a-j-is trüg gevongde. AANTEEKENINGEN. De ä klinkt als de hoogduitsche ä in geslotene lettergrepen, jets meer naar de nederlandsche onvolkomene a overhellende ; de a klinkt als een zuivere onvolkomene a, maar die zoo gerekt wordt uitge-sproken , dat ze een half volkomene a wordt ; zie bl. 324 I , bl. 335 I, bl. 355 I , vs. 13 bl. 383 I, vs. 13 bl. :390 I , vs. 13 bl. 393 I op laand , enz. De ice klinkt als de duidelij k uitgesprokene tweekl ank ie, achtervolgd door een toonlooze e als naslag , en de oee eveneens als de duidel jk uitgesprokene tweeklank oe, met naslag van toonlooze e. De oe van oep , oem , oenger,, joeng, enz. is de zuivere hoogduitsche u , de hollandsche, niet de good nederlandsche, oe. De oa klinkt tusschen o en a in , ineest naar de o o verhellende ; de w heeft den blatenden klank die midden tusschen a on e in ligt ; de ö en de zc klinken als in 't hoogduitsch. 12. Poart , deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. Kiingsgedieelte , kindsgedeelte ; zoo ook ongze voor onze , zongd voor zond , ?nengs voor mens, gevongde voor gevonden , gezongd voor gezond , vringden voor vrinden , vrienden , enz. tiTergel ijk bl. 18 I, vs. 12 bi. 255 I op s ingem , vs. 12 hl. 263 I op g ive, vs. 12 bl. 352 I op ming. 14. Dce relak , derelij k , deerlij k. 15. Verure , verhuren . Oeje , hoeje , hoeden ; zie vs. 15 bl. 393 I op huan. . 16. Gaere , gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II op g-e-re. Eynme , hebben ; zie vs. 16 bl. 252 II op hemme. , 17. 'K moet ik ik , spreek uit : kmoetekik ik moet ; zie vs. 17 bl. 218 II. Zoo ook in vs. 29 'k dien ik ik, 'k dienekik, ik dien ; in vs. 31 ge za gaai , g^j zijt g ij , gij zijt. Stareve , sterven , even als warek , werk , warek lie , in vs. 19, werklieden , in vs. 23 karemis , kermis, enz. Zie bl. 335 I op Sjaar-pezM , vs. 12 bl. 66 I op arv', enz. 19. 'K en ben nie' , ik en ben niet, ik ben niet ; zoo ook in vs. 46 ; zie vs. 25 bl. 147 II. 20. lealegcx.ns , heelegansch , geheel en al ; zie vs. 13 bl. 255 II. 22. Poasbeste, paaschbeste. Het is een oude gewoonte van het nederlandsche volk, in Noord en Zuid beide, om met paschen nieuwe kleeren te dragen; dat nieuwe pak van paschen blijft clan 't geheele jaar door het pronkgewaad. Van daar de noordnederlandsche uit-drukking paaschpronk en de zuidnederlandsche paaschbest. . 23. (ld , höld , haalt ; zie vs. 22 bl. 271 II op oltjsj. Oeak ook ; te Leeuwarden is ook --oek, zonder tweeklank , met , zuivere hoogduitsche u uit te spreken. Smceren , smeren , heeft in geheel Zuid-Nederland de beteekenis van smullen, een feestm aal houden. Karemis , kermis ; zie vs. 17 hier boven op stareve , en vs. 23 bl. 238 II. Auwe , hauwe , houden ; zie vs. 23 bl. 286 II op awen. 24. Lcevetig , levendig ; zie vs. 24 bl. 252 II. 25. Terwaailet , terwijl , ondertusschen ; zie vs. 17 bl. 276 II. 27. Ee , hee , heet , heeft. 28. Kolcere , toorn , basterwoord van 't fransche colere; zie vs. 28 bl. 229 II op kollerig. Me' e zuut toeameken , met een zoet toomke, of zoo als men in Holland .zeit : met 'n zacht lijntje , door zachte overreding. 29. Gieaten , g'ieaten , gehieaten , geheeten. Van ze lceven , van zijn leven , nooit ; zie vs. 29 bl. 238 II op ze leaven. 30. Ämper , amper , nauwelijks basterdwoord van 't maleischß , amper, in geheel Nederland veelvuldig in gebruik. Zie vs. 28 bl. 70 II. De tongvallen die in de landstreek bezuiden de stad Antwerpen, in de vlekken en dorpen Boom, Duffel, Kontich, Waarloos, Moortzel, enz. gesproken worden , komen in hoofdzaak met den antwerpschen tongval overeen, maar hebben toch ook weer hun eigenaardigs. De tongvallen van de steden Mechelen en Lier vortuen, met den tongval van Klein-Brabant (zie bl. 302 II), een afzonderlijke groep van het brabantsch , en onderscheiden zieh van het antwerpsch vooral door de uitspraak der volkomene a als dolle ou ongeveer. In het algemeen kan men zeggen dat in daze tongvallen het bra­bantsche bestanddeel sterker op den voorgrond treedt clan in den tongval van de stad Antwerpen. Ze zijn meer brabantsch, minder vlaamsch dan het echte antwerpsch is. De tongval van de stad Lier wijkt hierin van dien der stad Ant­werpen af, dat men de nederlandsche uiklank er uitspreekt als een volkomene, iet of wat paar de ou of ov zweemende o, zonder eenigen ikiank er bij . to doen hooren ; dus volstrekt niet als de antwerpsche ooi. Buik is dus to Lier book of boouk, huis oos of 0°, 0, buiten boote, booute, enz. Verder klinkt de e in sommige woorden, als lepel, vlegel, to Lier als een ij en spreekt men er, vooral in het platste liersch, van lijpel, vlijgel, enz. De ei, de ij en de ou klinken to Lier, in den regel, allen als zuivere a; b. v. zout wordt zaat, smout smaat, veilig valig, altijd alts, bij ba, enz. De volkomene a klinkt to Lier ongeveer als ou, maar op dozen regel zijn zeer veel uitzonderingen. In veel woorden toch behoudt daze a to Lier ook haar zuiveren klank. Zoo klinkt de a van 't woord vader to Lier zeer zuiver, maar de samentrekking van dit woord, vaar, klinkt to Lier weer als your. In 't woord gaan luidt de a ook zuiver, maar als dit werkwoord vervoegd wordt, gaat de zuivere klank ver­loren ; gaat gij b. v. is to Lier godde. Ook behouden de woorden maan, maken en gapen to Lier den zuiveren klank, even als staan, kaart, ja, spraak, en anderen. Kortom, de volkomene a wordt to Lier in 't eene woord zuiver, in 't andere als on uitgesproken. In het Vde deel van Mo NE's Anzeiger für Kunde der t e u t s c h e n Vorzeit, 1836, komt een vertaling voor van de ge­lijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Lier, van J. J. STRUYF, on een andere in het IVde deal van WILLEMS'S Be 1 g i s c h Mus e u m , 1840. Beide daze vertalingen zijn in een dwaze, onge­schikte spelling opgesteld. De laatstgenoemde vertaling vormt den grondslag van de volgende overzetting. 161. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLOREN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD LIER. Medegedeeld door den heer ANTON BERGMANN , advocaat to Lier. Augustus 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Ne man ad twiee zone ; 12. wor van de joenkste on ze vader zee : vader ! gef me me pourt van 't goed, da' me toekomt. En a verdieelden 't goed onder eulle. 13. Nor wanige douge, toen alles ba j-ieen vergouderd was, ver­trok de joenkste zoon nor e ver afgelege land, wor a za goed deur brocht me weldig te leve. 14. As-em na alles verteerd ad, kwamp er 'ne groeeten oengers­nood in da land en a begost gebrek te Jae. 15. Toen vertrok a en namp dienst ba nen börger in da land, die em nor zen boo t,tegoed zond om zen werekes t' ewe. 16. En a za gore z'nen boo t, k vulle met de schelle die de vorekes oute, mor niemand gaf ze 'm. 17. Toen a tot ze zelve kwamp zee 'm : oe veel g'uurde knechs emmen er in 't oo,s van me vader overvloed van broeed, mor ik storf ier van oenger. 18. Ik zal oepstaan en nor me vader 'gun en ik zal em zeg-ge : vader ! 'k em tege den emel en tegen a gezondigd ! 19. Na ben-ik nie wordig miir om oewe zoon genoempt te wörre. Doe me ma gelak me ieene van a nurknechs. 20. En a stond oep en gink nor ze vader. Mor toen em er nog ver of was, zag em ze vader en liep, door medela bewogen, nor em toe, viel em orn z'nen als en kiisten-em. 21. En de zoon zee tegen em : vader ! 'k em gezor,digd tegen den emel en tegen a ; na ben 'k nie waerdig miir om oewe zoon genoempt te wörre. 22. Mor de vader zee tegen z'n knechs : brengt den ieersten tabberd den besten, doet em em oun, stekt em nen riink on z'n and en schoenen on in voeten. 23. Brengt e mestkalf ier, slacht 't, en lot ons möltad ave en vroolak zaan. 24. Omdat mane zoon dood was en weer Ieeftig gewörren is ; a was verloren en a is weroem gevonne. En ze begoste t' ete. 25. Mor den aadste zoon was op 't veld, en toen a weer kwamp en z'n oous nouderde, oorden-a 't gezank. 26. A riep ieene van de knechs en vroeg em wat dat da was. 27. En die zee 'm : oew bruur is weer gekome en oew vader eet e mestkalf geslougen, omdat a em valig eet teriig ontvangen. 28. E was kwoud en wilde nie binne gaan. Doroem gink ze vader zelf booate en begost em te kwelle. 29. Mor a antwoordde on ze vader : zie na is ! ik dien oe at zoo veul jouren; noot em ik oew gebod overtreje en noot edde ma de mieesterschap gegeve om mee' maan vrinde t' eten. 30. Mor na, da deze oewe zoon, die er alles me d'oeren eet deur gedoun, ier gekomen is, edde veur em e mestkalf geslouge. 31. Mor de vader antwoordde em : zoon ! ga zaad alta ba ma en al 't maan is 't a. 32. Wa moesten ete en vroolak zaan ; omdat dezen oew bruur dood was en weer leeftig gewörren is ; a was verlore en is werom gevonne. AANTEEKENINGEN. Zie aangaande de uitspraak der verschillende klanken, het mode­gedeelde op bl. 294 II. 12. Poart, part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. Eulle, huelle, hunlieden ; zie vs. 12 bl. 270 II op eule. 13. Weldig, weeldig, weelderig. Een vertaling vary de gelijkenis des verlorenen zoons, it den tongval van de stad Mechelen , vindt men in het Vde deel van M0NE's Anzeiger für Kunde der teutschen Vorzeit, 1836, en ook een in het Vde deel van WILLEMS'S Belgisch Museum, 1841. 162. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN EN TONNGVAL VAN DE STAD MECHELEN. Medegedeeld door den heer Professor TH. RUUCOURT , leeraar aan het klein Seminario to Mechelen. Februari 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. .U'r was 'ne kiee 'ne man, die twiee joenges a. ^ l 2. De joenkste van de twiee za oan . ze voaider : voaider ! gemme 't poat da' me toekompt. En de voaider verdieölden eule poat. 13. Ieenige doaigen d'r noa, as em alles baai j-ieen a , trok de joengste weg nor en veir land en dan. verzoop em alle ze geld me' 't siecht fravolk , dor em me' leifde. 14. As em na alles oep a , kwamp er 'nen dieren taaid in da' land en a begost oenger te laaie. 15. A goenkt dan dor eweg en a veruurden em baai 'nen bör-ger van dice kant. Dieen zont ern oep z'n oef oem de verkes gooi te sloaige. 16. En a kreeg me dor zoee 'nen doanigen oenger dat e rn z'nen booik ot den troch van de verkes wel za wille vullen emnle mor a en kreeg 't niet. 17. Dan begost em 'ne kie te paaize : oe veul dinsbooie en zen d'r niet in 't oois van me voaider , die broeed kraligen zoee veul as ze inor wille en 'k gaan ik ik hier van oenger kapot. 18. 'K zal oep stoain en nor me voaider goain en 'k zal em zegge : voaider ! k'em gezondigd tege den emel en tegen a. 19. 'K en ben ni mice weid oee zoon genoempt to wcjdde. Mor neinpt me toch oan as ieene varl Uu dinsbooie. 20. A deed datte en a goenk nor ze voaider. En as em nog wa' van z'n oois was, zag ze voaider em at en a kreeg er koin-passe me' en a was ieelegans beweegd; a liep er nor toe , a viel em oem z'nen als en a küsten em. 21. En de joenge za : voaider ! k'em gezondigd tege den emel en tegen a : k'en ben nie miee weld oee zoon genoempt te wödde. 22. Mo' de voaider za seffes tege z'ne knecht : geft al ga e klieöd en 't beste dat er is , geft em 'nen riink oan z'n and en schoenen oan z'n voete. 23. En oailt seffes 't vet kalf en doet 't doeöd ; we zullen eten en vrooelak zaain. 24. Want .m'ne joenge was doeed en a-j-is wee' leivetig ge-wörre ; a was verloren en a-j-is wee' gevonne. En ze begonnen wel te smeiren. 25. Joa-mor den aadste zoon dieö was oep et veld as da' veur viel ; en gelak em nor oois kwamp , oorden em dor e lawaait van ziingen en spriinge. 26. En de joenge was ieelegans verwonderd ; a rupt ieene van de knechte en a vroeg wat-at da' wa zegge. 27. Die8 za em : oe bruur is trüg en oe voaider eit 't vet kalt doen doeed doen , oem dat em nog wel te pas trüg gekomen is. 28. De joenge wied kwoaid en a wa ni binne goain. Doroep kwamp ze voaider booite en a begost em te bidden en te smiei;ke dat em toch za binne gekomen emme. 29. Mo' dan za de joenge tegen 'rn : zie, voaider ! 'k cm oe al zoeö lank gedint , k' em van ze leive niikske tegen a gedoain en g' en et me nog noot g'nen boek gegeve , oem me' m'n vrinde 'ne kiee blaai te zaain. 30. Mo' na diee sloebber die alle ze geld me' slecht yolk eit oepgedoain , trüg is , na doede 't vet kalf doeöd doen. 31. Mo' de voaider dieö zee 'm : ge za gaai oemmes altaaid ba maai en al dat ik em , is oemmes oeek van a ! 32. Ge zodt moeite blaai zaain dat oe bruur die cloeed was wee' leivetig gewörren is; a was verloren en a is wee' gevonnc. AANTEEKENINGEN. Zie over de uitspraak de aanteekeningen op bl. 294 II. De ei van sm.eiren , weid , l eiveti,g , leive , enz. is de zware vlaamsche e. 11. 'Ne kie^^ 'ne kier,, een keer ; zie vs. 11 bl. 270 II. 12. Gemme, geef mij. Poat , part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. Eule, heule, hunlieder ; zie vs. 12 bl. 270 II op eule. 15. Eweg, weg ; zie vs. 15 bl. 255 II op eweg. 17. Paaize , peinzen , denken ; zie vs. 21 bl. 252 II op peize. En zen d'r niet , zijn er niet. 'K gaan ik ik , uitgesproken 'k ganekik , ik ga ; zoo ook in vs. 31 e za aai.i ' zi't i '.i' zi't • zie vs. 17 bl. 218 I. ^ g.g.^ g^ ^ g^^ gJ J ^ Kapot ; zie vs. 23 bl. 286 II. 20. Ko mpasse , medelij den ; zie vs. 20 b1.198 II. leelegans , heelegansch. , geheel en al ; zie vs. 13 bl. 255 II. 22. Sef)`'es , terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II. 25. Joa-mor,, ja maar ; zie vs. 25 bl. 283 II op joa-mor. Lawaai.t , rumoer ; zie vs. 25 bl. 211 II. 29. Ze leive , zijn leven , nooit ; zie vs. 29 bl. 295 II op van ze lc^,^ven. Niiksk e , nikske , niets , met het verkleinende aanhan gsel ke. Niks, in plaats van niets, is in de noordnederlandsche volksspreektaal niet minder algemeen dan in de zuidnederlandsche maar de vorm nikske , is slechts aan Zuid-Nederland eigen. 'Lie vs. 20 b1.17 I op seerkens, vs. 29 bl. 404 I op niks , en bl. 476 I. 29. En g'en et me, en gij en hebt mij , en gij hebt mij. 30. .Poede , verkort van doede ge , doet gij ; zie vs. 22 bl. 351 I op goade gij. 31. Ge za gaai, gij zijt gij , gij zij t ; zie vs. 17 bl. 218 I. De zuidwesthoek van de provincie Antwerpen normt een afzon­derlijke landstreek die onder den naam van Klein-Brabant bekend is. Klein-Brabant is aan drie zijden ingesloten door de Schelde en de Ilupel en bevat de dorpen Bornhem , St. Amands, Weert , Hin­gene, Eikevliet , Ruisbroek , Willebroek , Breendonk , Kalfort , Lie­zele , Lippelo , Puurs , Op-Puurs en Mariekerke. De dorpen Hein­donk , Reffen , Leest en Tisselt , die zieh oostwaarts van 't eigenlijke Klein-Brabant , langs de Senne uitstrekken , rekent men er gewoon­1 jk ook nog bjj. De tongval van Klein-Brabant is zeer merkwaardig en zeer oorspron-kelijk. De kleinbrabantsche tongval is nog wel brabantsch , maar helt toch sterk naar het vlaamsch over , even als de tongval van de stad Antwerpen doet. Het kleinbrabantsch is zuiverder en oorspronkelijker dan andere zuidnederlandsche tongvallen zijn , omdat Klein-Brabant geen steden bevat en tamelijk afgezonderd gelegen is. Dit geldt vooral van de volksspreektaal van het dorp St. Amands , waar de meeste ingezetenen landbouwers en linnenwevers zijn , die slechts zelden buiten hun woönplaats komen. Daar spreken en leven de menschen nog zoo als voor tachtig en honderd jaren. De kleinbrabantsche tongval is vooral merkwaardig door de uit-spraak der volkomene a als ou ; b. v. zaad wordt zoud , vader wordt vouder ; maar de nederlandsche volkomene a van den uitgang aar wordt als zoogenoemde zware e of blatende ce uitgesproken ; b. v. , pcerelcer (perelaar) , pereboom ; sehuldencer schuldenaar , leu-gencer , leugenaar , enz. Omgekeerd luidt de nederlandsche ou als volkomene , zuivere a; b. v. zout wordt zaat. De onvolkomene o vöor r wordt in den regel ö; b. v. börst , borst ; kört, wärst , dör, körst, voor kort, dor , enz. Deze zelfde korte ö vervangt ook de nederlandsche ui in vuist (vöst) , knuist (knöst), tuischen (tössen), enz. Er is weinig onderling verschil in de uitspraak der onderscheidene kleinbrabantsche dorpen. Dit verschil ligt hoofdzakelijk in bet min of meer helder en zuiver uitspreken van de volkomene a, de ou en de ei. Te St. Amands spreekt men wel van dier en vier voor duur en vuur, zooals nagenoeg overal in Zuid-Nederland, maar niet van ier en gebier voor uur en gebuur, van mier en brier voor muur on broer (bruur), zoo als to Ruisbroek en Willebroek en vooral to Klein -Willebroek wel geschiedt. 163. DE GELIJICENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP ST. AMANDS. Medegedeeld door den heer J. VAN DROOGENBROECK , letter- kundige to Brussel. April 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Dou was 'ne man diee twiee zonen a. 12. De joengsten za oun ze vouder : vouder ! geef mai 't pourt da' mai toekomt. En de vouder gaf 't em. 13. As en ieenige dougen dor nour alles bai ieen a, vertrok de oengste zoon ver van uis en ai verkwiistten dou al ze goed rrlee kwasten en siecht fravolk. 14. Mour as en na alles deur gedoun a, kwamp er dou 'nen groeeten oengersnoeed en ai wurd zoei: erm, zoee erm ! 15. De goenk en em verure bai 'nen hoer en diee dee em de verkes goi slougen. 16. Ai a zekkenen oenger dat en za gare mee de verkes mee geten emme, mour ai en kreeg er niiks af: 17. De goenk en iin z'n aigen paze en ai za : iin me vouders uis emmen de knechten broeed zoee veul as ze wiille en iik moet ier van oenger kreveeren ! Iik ben pertang 't kiind van den uize ! 18. Iik zal oepstoun en bai mai vouder goun en iik zal 'rn zeggen : vouder ! 'k em kwoud gedoun tegen den emel en tegen a. 19. Iik ben ni mieör word van a zoon te zain ; mour lot mai teriig iin uis komme ; iik zal a knecht zain ! 20. As en da' gezwd a , giink en nour zai vouder ; en as en eulen uis zag, dust en ni biinnen goun. Mour zai vouder zag em en ai kenden em en ai liep er nour toe en ai küsten em. 21. De zoon goenk sclirieeven en ai viel oep z'n knieen en ai za : vouder ! 'k em kwoud gedoun tegen den emel en tegen a ; iik ben ni mieer wourd van a zoon te zain ; mour lot mai teriig iin uis komme ; ik zal veur knecht diene ! 22. Mour de vonder dee em mee kommen en ai za oun zain knechte : geft al ga e klieed oun de joengen ; ieen van de beste ; stekt dan 'nen riink oun zainen vinger en geft em schoenen oun zain voete. 23. Doeg 't vet gemokt kalf doeed en löt ons kermis aven en blai zain ! 24. Want ons kiind was doeed en 't es verrezen ; de joenge was verloren en ai es weer gewonnen. En gieel 't uis was iin vreugd. 25. Den aatsten zoon was iin 't feld gebleven en as en nour uis kwamp, oei;rden ai da' se bezig wouren me' te ziingen en te dansen. 26. Ai Fiep seif'es ieene van de knechten en ai vroeg wat dat da' was. 27. En diee za 'm : a bruur es terüg kommen en dour veur et a vouder 't vet kalf doen stougen, omdat en nog gelükkig t' uis kommen es. 28. Mour den aatste zoon wurd kwoud en ai wiilde ni biinne-goun. Zai vouder kwamp den buiten bai 'm en ai vroeg : wour oem zedde kwoud ? 29. En den aatsten za : vouder ! iik dien a zoee veul jouren en iik em noeet konteroure gewest en mai edde va'-z-laeve nog niiks gegeven oem 'ne kieer mee main vrinde kermis t' aven. 30. Mour zoee ga as a bedörve kiind terüg es, dieen al ze goed me' siecht yolk verkwiist eet, den doeide veur em nog 't vet kalf slougen. Dour oun en doeide ni wel ! 31. Mour de vouder za : ga zait oemmes altaid bai mai ! En ge wet wel dat al da' 'k em veur a es ! 32. Mour wai moete blai zain en kermis ave, oemdat a bruur diee doeed was, na verrezen es ; ai was verloren en ai es na weer g evonnen. AANTEEKENINGEN. Aangaande de uitspraak der verschillende klanken , zie bl. 294 II. 13. En, hij , afwisselende met ai; zie vs. 13 bl. 270 II. 15. De, toen , als , daar. De goenk en em verure, toen ging hij zich verhuren ; zie vs. 15 bl. 175 I op hi farhiird him. 16. Zekkenen , zulken , zulk eenen. Gcere , gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II op gre. Emme , hebben ; zie vs. 16 bl. 252 II op hemme. Ai en kreeg er niks af, hij kreeg er niets van. Zie vs. 12 bl. 297 I op d'r af, en vs. 25 b1.147 II. 17. Paze , peinzen , denken ; zie vs. 21 bl. 252 II op peinze. Kreveeren , omkomen ; zie vs. 17 bl. 228 II op 'k kreveere -'k ikke. Pertang toch ; zie vs. 29 bl. 259 II op pertang. , 20. Eulen, hunlieder ; zie vs. 12 bl. 270 II op eule. Dust, durfde , van 't verouderde durren , dorren, darren, der-ren, durven , dat to Leeuwarden nog als deure in gebruik is , het friesche dore. Volkomen zoo als to St-Amands , zeit men to Leeu­warden ook dust of durst voor durfde. 21. Schrieeven , schreeuwen , schreien ; zie vs. 25 bl. 245 II op .... gesc i. raeef. 23. Aven , haven, houden. Zie vs. 24 bl. 310 II. 24. Es, is ; zie vs. 30 bl. 229 II op es. Gieel , geheel ; zie vs. 13 bl. 271 II op g'ieel. 27. Kommen , gekomen ; in vele streken van Zuid-Nederland , onder anderen in West-Vlaanderen , bezigt men in de volksspreektaal het verledene deelwoord van 't werkwoord komen, tegen den regel in , zonder 't voorvoegsel ge. 28. Zedde , zij t gij ; zoo ook in vs. 29 edde , hebt gij , en in vs. 30 doeide , doet gij ; zie vs. 30 bl. 301 II. Konteroure , basterdwoord van 't fransche contraire , waarvan men in Noord-Nederland 't basterdwoord kontrarie heeft gemaakt. Edde , hebt gij ; zie hier boveu vs. 28. Va'-z-lceve, van zijn leven, nooit ; zie vs. 29 bl. 295 II op van ze lceven. 30. Doeide slougen , doet gij slachten ; zie hier boven vs. 28 en vs. 23 bl. 129 II op slcecpt. II. XXXII. OOST-VLAANDEREN. Op een zeer klein gedeelte na, behoort de geheele provincie Oost-Vlaanderen tot het nederlandsche taalgebied. Dat kleine gedeelte, waar waalseh de volkstaal uitmaakt, strekt zieh in het zuidoosten van Oost-Vlaanderen, langs de henegouwsche grenzen uit en omvat de dorpjes Orroir, Amougies en Roosnaken (f ranseh : Russeignies). Maar ook deze zeer kleine landstreek is oorspronkelijk ongetwijfeld goed vlaamsch geweest en eerst later waalsch geworden. Overigens is geheel Oost-Vlaanderen goed nederlandsch. De nederlandsche volkstaal van Oost-Vlaanderen vortut een afzon­derlijke groep van nederfrankische tongvallen. Deze tongvallegroep, het oostvlaamsch, is over de geheele provincie Oost-Vlaanderen (natuur­lijk behalve over het bovenvermelde waalsche gedeelte) verspreid. De verschillende tongvallen die deze oostvlaamsche tongvallegroep samen­stellen, vormen geen afgerond geheel, even min als de grenzen van hun gebied scherp zijn afgebakend. Neen, maar het oostvlaamsch is eigenlijk maar een overgangstongval tusschen het eigenlijke vlaamsch, het westvlaamsch en het brabantsch ; ook gaan de oostvlaamsche tongvallen op de grenzen der provincie zeer geleidelijk over in de tongvallen der aangrenzende nederlandsche gewesten. Vooral is dit het geval op de noordelijke en oostelijke grenzen van Oost-Vlaan­deren, waar de oostvlaamsche tongvallen, door tusschentongvallen, geheel ongemerkt overgaan en verloopen in de tongvallen van Zeeuwsch-Vlaanderen, Antwerpen en Zuid-Brabant. Een eenigszins scherpere afscheiding bestaat er tusschen de oostvlaamsche en west­vlaamscho tongvallen op de grenzen van Oost- en West-Vlaanderen. Hoe vreemd het ook moge klinken, kan men toch de spreektaal van Oost-Vlaanderen , het oostvlaamsch , eigenlijk niet vlaamsch noemen. Het echte, oude, oorspronkelijke, zuivere vlaamsch is niet het hedendaagsche oostvlaamsch ; neon , maar westvlaamsch is het eigenlijke vlaamsch. Oostvlaamsch is een overgang van echt vlaamsch tot brabantsch, een tusschentongval, half vlaamsch, half brabantsch, Ik meen als zeker to mogen stellen dat in oude tijden, in de mid­deleeuwen, het echte, oorspronkelijke vlaamsch, het hedendaagsche westvlaamsch, zieh ook over een groot deel van Oost-Vlaanderen heeft uitgestrekt ; namelij k over de westelij ke helft van dit gewest, langs de oevers der Leie en der Schelde tot aan Gent en bewesten de oude Ottogracht, die een rechte lijn vormt, noord en zuid strek­kende, tusschen Gent en den Braakman in Zeeuwsch-Vlaanderen. In de oostelijke helft van Oost-Vlaanderen daarentegen heeft men, naar mijne voorstelling , steeds min of meer sterk brabantsch gesproken, zooals nog heden het geval is. Heden ten dage verschilt het zoogenoemde oostvlaamsch, de tong-. vallegroep van Oost-Vlaanderen, veel meer van het westvlaamsch dan het van het brabantsch verschilt. De uitspraak der klanken, vooral ook van de ui, ijei, ou en oe in het oostvlaamsch, komt hoofd­ , zakelijk, behoudens kleine afwijkingen, met de brabantsche uitspraak, als oi, oa voor ui, als ai voor ij en ei, als a en ew voor ou en als ice voor oe, overeen. Daarentegen levert de oostvlaamsche uitspraak dezer klanken een groot verschil op met de westvlaamsche uit­spraak De tongslag waarmede de Oost-Vlamingen spreken, is geheel anders clan de brabantsche tongslag. In dit opzicht helt het oostvlaamsch meer naar het westvlaamsch over. De oostvlaamsche tongvallen, en vooral die van het oostelijke deel van Oost-Vlaanderen, zijn over het geheel zware, breede, onbevallig, hard en dikwijls echt boersch-grof klinkende tongvallen. Door deze eigen -schappen wijken ze hemelsbreed of van de schoone en bevallig klin­kende tongvallen van West-Vlaanderen. Maar tegenover deze siechte eigenschappen der oostvlaamsche tongvallen staat zekere losheid en ongekunsteldheid in iinbouw en woordvoeging. Dit , vereenigd met den eigenaardigen, niet siecht luidenden tongslag der Oost-Vlamingen en met de fraaie stembuiging en den levendigen toon, waarop ze spreken, vergoedt aan de oostvlaamsche spreektaal veel , wat ze overigens aan welluidendheid moge to kort komen. Het noordoostelijke deel van de provincie Oost-Vlaanderen, be­oosten Gent en benoorden de Schelde, vormt een afzonderlijke land­streek, die den naam draagt van 't Land van Waas. Het Land van Waas is een schoone, vruchtbare en welvarende landstreek, en de bewoners er van zijn volbloed Nederlanders. De steden Lokeren, St. Nicolaas en Beveren, het sta dj e Rupelmonde en tal van groote en aanzienlijke dorpen, als Temsche (franseb Tarnise), Waasxnunster, Zeele, St. Gilles-Waal, Stekene, Vrakene, Zwijndrecht , enz. zijn in 't Land van Waas gelegen. Het nederlandsch is in 't Land van Waas zeer algemeen in ge­ bruik, het fransch echter minder dan in zaidelijkere streken van Vlaanderen. De tongval van Waas is goed oostvlaamsch. Hij wordt in 't geheele landschap tamelijk gelijk gesproken, eenige kleine ver­ schillen en afwijkingen uitgezonderd. Zoo zeit men to Beveren neun, to St. Nicolaas noon; to Beveren klinkt de volkomene a tusschen a en o in, als oa, ongeveer zoo als 't fransche of in noir ; maar to St. Nicolaas als ou in 't nederlandsche vrouw, dus juist zoo als to Lier en in Klein-Brabant (zie bl. 296 II on 302 II). De ui klinkt in den tongval van St. Nicolaas tamelijk wel als in 't geijkte nederlandsch; de ij klinkt er als ai, de ei wordt er scherp uitgesproken, ten naaste bij als de ai in 't fransche plainte of de ei in feindre. In het tweeds deal van WILLEMS'S B e 1 g i s c h M u s e u m, 1838, komt een vertaling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van de stad Beveren, van F. BENS. 164. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD ST. NICOLAAS. , Medegedeeld door den heer L. BILLIET schoolopziener to St. Nicolaas. Maart 1873. (In nederlandsche spelling.) '11. Dour was 'ne kieer 'ne mens, die twiee zonen oa. 12. De joengste van die twie6 gasten zee tegen zai voi.ider : vouder ! gif mai 't pourt da' mai toekomt. En de vouder gaf z' elk ulder pourt. 13. Kurt dour nour moukte de joengste zoon zaine pak en trok op nour e vremd land, wour ai op dee wat ai oa. 44. As zai lest oortje vertaerd was , kwam er in da' land 'ne grooten oengersnood en onze kaerel begon gebrek t' ein. 15. Ai gink em ten veruren bai 'ne mens van da land , die 'in nour zain ofstee zond , om de verkes te wachten. 16. Dour zoud ai gamin uit de verkesbak mee g'eten ein , mour ai mocht nie. 17. Ten gink de sukkelaT i' zai zelven en zee : mai vouders uis is vol knechten , die e goe Leven mouken , en ik lai ier oen­ger en gebrek ! 18. Korn , 'k zal mour weer bai mai yonder goun, en 'k zal 'm zeigen : vouder ! 'k ei misdoun. 19. 'K ben nie werd da' ge mai nog ou zoon noemt ; andelt mai gelek 'ne knecht ! 20. Zoo gezeed , zoo gedoun en ai kieerde weer nour uis. Zai vouder zag em va' veis kommen en oa kompassi med em ; ai liep em tegen en ai kusten em. 21. De joenge zee : vouder, 'k ei misdoun tege God en tegen ou , en 'k ben nie word da' ge mai nog ou zoon noemt. 22. Mour de vouder riep z'n knechten en ai zee': oust ulder en oult al ga de beste kleeren en doe ze'rn oun ; stikt ern 'ne riink on zaine viinger en schoenen on zain voeten ! 23. Doe 't vet kalf dood en lout ons smoeren ! 24. Want maine zoon was dood en ai is verrezen ; ai was ver­loren en ai is weer gevonnen. Z'en t'en begost kermes t' aari. 25. Den aadste zoon kwam intussen van 't veld weer, en as ai nog en boogscheut van uis was , kost ai al 't muziik en 't lawait ooren. 26. Ai roop seffes ieenen van de knechten en vroeg em wat er te doen was. 27. De knecht zee : ou broer is t' uis kommen en ou vouder a kermes , omdat ai em fris en gezond weer ziet. 28. Mour den aadsten broer wier kwoud ; ij spilde me' zaine kop en ai wilde nie binne gouri. De yonder kwam buiten en sprak em schoon. 29. Mour den anderen viel uit , en ai zee : ik dien ik ik on al zoo lank , 'k en alted broaf gewist , eng g'en ei gai rnai nog noot me' main vrinden nie 'ne keer louten smuuren ! 30. En non , da' onze nietdeug , die al zai goed in s1ecLmitheic verrnoost eet , 't uis kommen is , nou word 't vet kalf geslach t. 31. Dour op zee de vouder : ge zai gai alted bai mai en at da' 'k ein , is 't o u ! 32. 'K moest ommers blai zain en kermes aan ; want ou broer was dood en ai is verrezen ; ai was op de sukkel en ai is weer gekommen. • AANTEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in ; de ce is de zoogenoemde zware , vlaamsche e en klinkt tusschen a en e in ; de e heeft den zelfden klank als in 't fransch. 12. Ulder, hun, is zeeuwsch en vlaamsch, niet brabantsch ; zie vs. 12 bl. 227 II op uldere. Pourt , part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. 13. Vremd , vreemd ; zie vs. 13 bl. 263 II. 14. Ein, hein , hebben , elders en, hen, uitgesproken , komt in geheel Vlaanderen in de spreektaal voor. 15. Ten, toen , elders in Oost-Vlaanderen tein. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 b1.169 II op wachten. 20. Kompassi , medelij den ; zie vs. 20 b1.198 II. 23. Smceren , smeren , feestmaal houden ; zie vs. 23 bl. 295 II op smceren. 24. flan, haan , ha-(7,n, houden ; zie vs. 23 bl. 295 1I op auwe. 25. Lawait , gedruisch ; zie vs. 25 bl. 2H II. 26. Roop , riep , friesch röp ; zie vs. 14 bl. 108 II en vs. 26 bl. 487 I. Se fj^es , terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II. 27. Kommen, gekomen ; zie vs. 27 bl. 305 II. Kermes , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 29. En g'en ei gai , woordelijk en gij en hebt g ij , in plants van: en g ij hebt ; zie vs. 17 b1. 218 II en vs. 25 b1.147 II. 30. Nietdeug; in Noord-Nederland is deugniet in gebruik. 31. Ge zai gai , gij zijt gij , gij z ij t ; zie vs. 17 bl. 218 Ii. Even als in het noordoosten van Oost-Vlaanderen het Land van Waas , zoo vormt in het • noordwesten van dat gewest het zooge­noemde Meetjesland een afzonderlij ke landstreek. Het Meetjesland bevat de stad Eeklo (Eecloo) en de vlekken en dorpen Somerghem, Adeghem , Oostwinkel, Ronsele Waarschoot ; sommigen voegen ook , nog andere dorpen er bij . Het Meetjesland is een echt vlaamsche landstreek. De tongval die door de Meetjeslanders wordt gesproken , helt in sommige opzich­ten eenigszins naar het westvlaamsch over. De ui en de ij klinken er tamelijk wel als in 't geijkte nederlandsch en hellen er althans veel minder clan in andere streken van Oost-Vlaanderen , naar of en ai over. De klank ou klinkt to Eeklo dikwijls als ei ; b. v. eit , smeit zeit hout , smout , zout. In het vierde deel van WILLEMS'S , , Belgisch Museum , 1840 , komt ook een vertaling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons . in den tongval van Eeklo. 165. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON 1N DEN TONGVAL VAN DE STAD EEKLO. Medegedeeld door den heer AUG. VAN ACKER , stadssecre- - taris te Eeklo. " Februari 1873 (In nederlandsche spelling). 11. T'r was "ne kieer 'ne rijken eere , die twiee zeuns oa. 12. In de jonkste van de twice zei a' zij voadere : voader ! zei ij azue , gee' mij mijn wieezepenningen , die 'k te goet e'. In de voudere verdieeldeg' ulder zij goet. 13. In 'n beetjen doar noar is de jonkste zeune , os-t-ij al te goar oa , gieel verre goa reizen, in ij ee ginter al zij gelt vermuest, in el siecht leven geleeft. 14. In os-t-ij al zij gelt verprutst oa , kwamp er 'ne grueten ongersnuet in da' lant in ij lee oaremoe. 15. In ij gink er van deure , in ij veruurdege 'm bij 'nen boer , in den dienen zond em de verkens te wachten. 16. In ne wenschteg' ij om zijn goeste te meugen eten mee de schellen die de verkens oaten , moar-t-er-en was nieman die-t-er em wa' va' gaf. 17. In ij giink in zijn eigen in ij zei : t'r zijn zoo veel diens­boo'n va' mij voader, die bruut met de macht en, in 'k ziit ik ik ier to zweiten van ongere. 18. 'K goa ik ik . weere noar mij voadere en 'k zal ik ik em zeggen : voadere ! 'k en misdoan veur e in veur God ! 19. 'K en ben nie weerd da' 'k ewwen zeune genoem worcle ; pak mij veur ieenen van e diensboo'n•! 20. In ij stond op in ij giink noar zij voaders. In as-t-ij er nog al en ende va' was , zag zij voader em , in ij krieeg zijne moe vul , in ij vloog em an den als, in ij kustege 'm. 21. In de zeune zei : voader ! 'k en misdoan veur e in veur God ; 'k en ben ik ik nie weerd da"k ewwen zeune genoem : worde ! 22. In toens zei zij voadere tegen zijn diensboo'n : briingt ier al gewwe zijn beste diingen , in doege 't em an , in stek em 'ne riink an zijne viingere , in schoens a' zij voeten. 23. In briingt 't vet kalf in sloage 't , in loat ons eten in leute moaken! 24. Wan mijne zeune was duet , in ij is weere in 't leven ge­komen ; ij was verloren in ij is weerom gevonden. In ze begoes-ten ulder al te verzetten. 25. Moar binst was zijnen ewste zeune in den akkere , in os den dienen weere kieerdege in an uis kwamp , in uerdege ziin-gen in laweit ewwen, 26. riept .ij 'ne knecht in ij vroeg wa' dat er omme günk. 27. In den dienen zei em : e broere is t' uis gekommen in e voadere eet 't vet kalt geslegen , omdat ij em frisch in gezond weere gekregen eet. 28. In den ewsten zeune nam da' kwoalijk in ij wildeg' in uis nie goan, zoet ij wel ? Moar zij voadere kwam buite in sprak em schuene om binne te kommen. 29. Moar de zeune zei : be' , 'k en doe ! 'k en goane nie bin-nen , o ! zoe 'k wel ? 'k diene ik ik e ne zue lange in g'en e me nog va' z' leven gee' geetje gege'en om mij me' mij vrienden 'ne kieer wel te doen in e lijf te moaken. 30. Moar as doar den dienen 't uis gekommen is die e goed mee slech vrewwevolk opgemoakt eet, ei je veur em 't vet kalf geslegen. 31. In zij voader zei : toet , toet, mij kind ! g'e gij altijd bij mij geweest , in al da' ik ik e , is 't ewwe ! 32. Ge moest liever blije zijn , wan e broere was duet en ij is weere in 't leven gekommen , in ij was verloren in ij is weerom gevonden. AANTEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in , de e en de e als in 't fransch. 11. 'Ne kieer , een keer , eens ; zie vs. 11 bi. 270 II. Eere , heere , heer. In dezen tongval , even als in dien van Gent en van andere steden en landstreken in Vlaanderen , gaan zeer veel woorden , vooral zelfstandige naamwoorden , op een toonlooze e uit. Zoo komen , behalve eere , heer , nog in doze vertaling voor : voadere vader ; zeune , zoon ; öngere , honger ; viingere , vinger ; akkere , ak-ker ; broere , broer , broeder ; verder deure , deur , door ; weere weer ; schuene , schuen , ° schoon , omme, om, enz. 12. Azue, azoo, zoo ; zie vs. 28 bl. 229 II op azeu. De zacht lange o wordt in dezen tongval als een volkomene u of uu, eenigszins gerekt, of met een korten naslag van toonlooze e , als ue uitgesproken ; zoo komen in deze vertaling voor : gruet groot ; duet, dood , bruet , brood , uerdege , hoorde en schuene , schoon. Zie vs. 17 bl. 275 II op brieut. Verdieeldeg' , verdieeldege , verdeeldege, verdeelde. Deze oor-spronkelijke vlaamsche wijze om den onvolmaakt verledenen tijd der werkwoorden te vormen , is in dozen tongval , even als in bijna alle oostvlaamsche dialecten , zeer algemeen in gebruik. Zoo komt in deze vertaling nog voor : veruurdege, verhuurde; wenschtege, wenschte; kustege , kuste ; kieerdege , keerde ; uerdege , hoorde en wildege , wilde. Zie vs. 13 bl. 227 II op verbeestege. Ulder , hun ; zie vs. 12 bl. 310 II op uldere. 13. Te goar , te gaar , te gader , te zamen ; te Leeuwarden te gare. Gieel , g'ieel g'hieel , geheel. , Vermuest , vermoost , vermorst , te Leeuwarden vermoe est. 14. Verprutst , doorgebracht , ook in Zeeland in gebruik ; zie vs. 14 bl. 218 II. 15. Wachten , hoeden ; zie vs. 15 b1.169 II op wachten. 16. Ne , nu. De nederlandsche ou wordt te Eeklo als e in 't fransch uitgesproken , b. v. nou (nu) als ne ; ouw (uw) en ou (u) als ew , en e ; vrouw als vrewwe ; gouw (gauw) als gewwe , houden (ouwe) als ewwe , enz. Zie bl. 280 II en vs. 23 bl. 283 II op ewe. Goeste , smaak , lust , genoegen ; zie vs. 17 bl. 275 II op goeste. 17. Met de macht , in overvloed of machtig veel, zoo als men in Holland zeit. 'K ziit ik ik , uitgesproken als 'k ziitekik, ik zit ; zie vs. 17 bi. 218 II. Zweiten, (zwolt , gezwolten) , bezwij ken van gebrek , sterven van honger, bezwijken van eilende, is een goed oud nederlandsch woord, dat nog overal in Vlaanderen in volle gebruik, maar in Noord-Neder- land geheel verouderd is. 18. K' goa ik ik, uitgesproken als 'k goakik, ik ga ik ik, ik ga zie vs. 17 b1.218 II. 'K zal ik ik, uitgesproken als 'k sallekik, ik zal ik ik, ik zal ; zie vs. 17 bl. 218 II. 19. Pak, neem ; zie vs. 19 bl. 228 II op pak. 20. Noar zij waders, naar zijn vader ; zie vs. 17 bl. 283 II op voaderen. Moe, moed, gemoed ; ook in Friesland moed. 22. Gewwe, gauw, spoedig ; zie vs. 16 hier boven op ne. 23. Leute, pret ; zie vs. 29 b1.162 II. 25. Binst, intusschen. Ewste, oudste ; zie vs. 16 hier boven op ne. Laweit, gedruisch ; zie vs. 25 bl. 211 II. 28. Zoet ij wel, zoe -tij wel, zoude hij wel ; deze uitdrukking - wordt als een soort stopwoord of tusschenwerpsel veelvuldig in de volksspreektaal van Eeklo gebruikt, even als de uitdrukking o! zoe'k wel2 0 ! zoude ik wel? die in vs. 29 voorkomt. 29. Be, bei, wel ; zie vs. 32 bl. 28411 en vs. 31 bl. 215 II. 'K en doe, woordelijk ik en doe, dat is : ik doe niet. Deze uit-drukking dient om onwil to kennen to geven en wordt in de vlaamsche volksspreektaal zeer veelvuldig gebruikt. Zoo ook 't en doet, woordelijk het en doet, dat is : het doet niet, het is niets, waarmede men een ontkenning uitdrukt. 'K diene ik ik, uitgesproken 'k ;dienekik, ik dien ik ik, ik dien ; zie vs. 17 bl. 218II. In g'en e me, woordelijk: en gij en hebt mij, en gij hebt mij. Va z' leven, nooit ; zie vs. 29 bl. 305 II op va'-z' lave. - 31. G'e gij, uitgesproken geggij, gij hebt gij, gij hebt ; zie vs. 17 bl. 218 II. Da' ik ik, uitgesproken dakik, dat ik ; zie vs. 17 bl. 218 II. De uiterste noordwestelijke hook van Oost-Vlaanderen, het dorp Maldeghem bevattende, behoort niet tot het Meetjesland. Ook verschilt de tongval van Maldeghem werkelijk van dien van Eeklo en Adeghem, ofschoon Maldeghem dan ook slechts op korten afstand van Adeghem ligt. Het is inderdaad zeer opmerkelijk dat in dit gedeelte van Vlaan­deren op zoo korten afstand zoo verschillende tongvallen worden gesproken, die nog al aanmerkelijk onderling versehillen. Het zijn de tongvallen van Eeklo en Adeghem of van 't Meetjesland, van Maldeghem, van Kleit (zie bl. 318 II), van Eede en Heille (zie bl. 224 II), van Aardenburg (zie bl. 221 II) en van Lapschure, Sijszeele, Moerkerke, Oedelem en andere dorpen in noordoostelijk West-Vlaanderen. Al doze plaatsen liggen binnen eon kring van hoogstens acht uren in omtrek, en niettegenstaande het aanmerkelijke verschil in tongval, dat ze opleveren, „zijn doze tongvallen toch allen good vlaamsch. De omstandigheid dat de bovengenoemde iplaatsen in drie verschillende gewesten, in Oost- en West-Vlaanderen en in Zeeland liggen, en de staatkundige verdeeling, die reeds! sinds eeuwen dit gedeelte van 't oude Vlaanderen verbrokkelt, heeft zekerlijk ook veel toegebracht tot dit onderscheid in tongval, 166. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP MALDEGHEM. Medegedeeld door mevrouw de wed". COURTMANS--BERCIBIANS, letterkundige en hoofdonderwijzeres to Maldeghem. Maart 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Der woar ne keerke nen ruike man, die tweeü zeuns oa. 12. De menste van de twee vroeg z'n part van 't gone ee loater . moste deelen. 13. Ee gonk doar mee nor 'n ver ofgelegen land, en ee oat ze geld ep en overdoad. 14, 15. Tons kwoam er ongersnued en da' land, en ee woar gedwongen van de zweuns te wachten. 16. En ee mocht nog van de zweunskost nie mee eten ; en ee en weste nie woar el noar toe. 17. Tons begost ee te zechten en ee zei : oeveel dagieren en m'n voaders eus meugen eulder goeste broad eten en ek goan doad van ongere. 18. Tons keerde ee noar z'n voader weede, viel ep z'n kniens en ee zei : voader ! ek en tnesdoarn fegen den ernel en tegen ce, 1 9. Ek en zeun nie meer weerd da' je mij oewen zeune noemt. 20-24. De voader woar blije van em te ziene ; ee liept em tegene, vloag an z'nen als, keste em en ee dee van blijschap, omdat ee doar woare, 'n vet koalf slachten. 25-30. Den andere zeune bekloagde em doar overe, dat ee akkens broave geweest woare, en dat die leure zue goed ontoald wiere. 31, 32. Moar de voader zei : me kend ! t' en es nie meer of recht da' me doar voar leute moaken ; want oe broere woar doad en ee es varrezen, ee woar varloren en ee es weere gevonden. AANTEEgENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in , naar de o overhellende ; maar in de woorden doad, broad en voar klinkt ze als een zeer heldere, lange o ; de eeö klinkt als een tweeklank van zeer scherpe e, gevolgd door een naslag van toonlooze e. 11. 'N keerke, eens ; zie vs. 11 bl. 270 II. Keerke is een ver-kleinwoord van keer en komt overeen met 't hollandsche reisjes van 'reis, ereis of eensjes ; zie vs. '29 b1.301 II op niikske. 12. Menste, kleinste of jongste. De onvolkomene i wordt te 1VZa1-deghem gewoonlijk als onvolkomene e uitgesproken, even als te Grrijps-kerk in Groningerland. Zoo zeit men te Maldeghem ook en voor in, weste voor wiste, ek voor ik, mes voor mis, kend voor kind, es voor is, enz. Zie vs. 30 bl. 229 II op es en vs. 15 bl. 423 I op en. Es voor is komt ook in veel andere vlaamsche tongvallen voor. Part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. T'gone, het gene, het geen, komt in alle vlaamsche tongvallen voor, en is een zeer goed oud woord. 13. Ep, op. Dit ep komt van ip, door verwisseling van onvolkomene e en i; zie vs. 12 hier boven. Ip , nevens up , is in West-Vlaanderen vrij algemeen in gebruik voor op. 14. Tons, thans, komt in de volksspreektaal van Noord-Nederland nooit voor ; daar kent men thans slechts in de boeketaal. Maar tons, tuns, ook ten, tein, enz. is in geheel Vlaanderen vrij algemeen in de spreektaal in gebruik. Zie vs. 13 bl. 195 II en vs. 15 bl. 310 II op ten. Zweuns, zwijnen, varkens. In West-Vlaanderen noemt men het varken zwiin, zwun, zweun, maar in de eigenlijke oostvlaamsche tongvallen en in die van de andere zuidnederlancZsche provincien komt dit woord nooit voor en spreekt men steeds van varkens, verkens, of baggen, enz. Zie vs. 15 bl. 472 I, vs. 15 bl. 460 I op swiin , vs. 16 bl. 289 I op baggen , vs. 15 bl. 252 I, enz. De verspreiding van de woorden zwijn en varken in de verschillende nederduitsche tongval­len is zeer opmerkelijk. In den eenen tongval wordt het eerste, in den anderen weer het tweede woord uitsluitend gebruikt. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 16. En ee en mocht, en hij en mocht , en hij mocht. El, anders, elders, is een zeer goed nederlandsch woord, maar dat in geheel Nederland, behalve in Vlaanderen, reeds geheel en al ver-ouderd is. Dit el is de wortel van elders en van ellendig ook. In Vlaanderen is el nog in volle gebrnik ; maar in Noord-Nederland verstaat men het niet meer. 13ij de nederlandsche schrijvers uit de middeleeuwen komt het ook zeer veel voor. '17. Zechten, zuchten, door verwisseling van onvolkomen i met e van zichten; zie vs. 12 hier boven. Dagieren, daghieren, daghuren, daghuurders. Eulder, hun ; zie vs. 12 bl. 310 II op uldere. Goeste, genoegen ; zie vs. 17 bl. 275 II op goeste. 18. Ek en , ik heb. Ek of eck, voor ik, komt ook in sommige nedersaksische tongvallen van Noord-Duitschland voor, onder anderen in dien van Dantzig en van Deister ; zie bl. 14 I en bl. 124 I. 19. Ek en zeun, ik en zijn, ik en ben, ik ben niet ; zie vs. 18 bi. 255 II op zen ich en vs. 25 bl. 147 II. 20. Te ziene, te zien ; zie vs. 16 bl. 227 II op te vullene. Keste, kiste, kuste ; zie vs. 12 hier boven. Ee dee slachten hij deed slachten hij slachtte ; zie vs. 22 bl. 245 II op de woorden : in vs. 22 , enz. , , 25. Bekloagde em, beklaagde zich. Het woordje zich komt in het oorspronkelijke vlaamsch in 't geheel niet voor, en wordt in de meeste vlaamsche tongvallen, vooral in de westvlaamsche, nog heden nooit gebruikt. Zie vs. 15 bl. 263 II op verieden -em en vs. 15 bl. 175 I op hi farhürd him. Akkens, verbastering van at keerens, alle keeren, altijd. Leure, deugniet, nietswaardig mensch, verwant met het hol-landsche lor en met loeder. Wiere, werd ; dit oude en goed nederlandsche icier en wierd is ook nog hier en daar elders , zoowel in Noord-als in Zuid-Neder-]and in gebruik. 31. Ten es nie meer of recht, het (en) is niet meer als (dan) recht In omgekeerden zin komt deze verwisseling van de woord,jes of en als (as) ook in Friesland voor. Daar gebruikt men dikw j1s as (als) in plaats van of ; b. v. wat zullen wij eten ? Sipels as wu rtels as kool; uien of wortelen of kool. -- In bovengenoemden zin is dit of vrij algemeen in Vlaanderen in gebruik ; 't is goed neder- landsch , al is 't geen hollandsch. Leute, pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. Varrezen, verrezen ; dit ver van verrijzen, verhuren, enz. wordt ook in den frieschen tongval van Wangeroog als far uitgesproken, b. v. farhür, verhuren, farliües, vßrliezen, enz. Onder het gcbied van het dorp Maldeghem behoort ook een ge­hucht, Kleit genoemd. De bewoners van dit gehucht spreken een eigenen tongval van het vlaamsch, die zoowsl van den maldeghem­schen tongval, als van alle andere vlaamsche dialecten ver.schilt. De ij wordt in den tongval van Kleit nu eens als zuivere, lange e (ee), dan eens als ui uitgesproken ; de ui klinkt veelal als ee, enz. Overi­gens komt daze tongval van Kleit natuurl jk het meeste met dien van Maldeghem overeen. De Kleitenaars zijn oorspronkelijk geen Vlamingen, en dit is de reden waarom zij een eigenen tongval spreken. Zij zijn van fransche afkomst. Afstammelingen zijn ze van Franschen die de luthersche godsdienst beladen, maar die, eenigen t j d vöor het beruchte intrek­ken van 't edict van Nantes, om hunner godsdienst wille uit Frank­rijk verjaagd werden en naar dit deel van Vlaanderen vluchtten, waar ze zieh in 't zoogenoemde kleitsche bosch vestigden en er 't gehucht Kleit stichtten. Nog dragen alle Kleitenaars fransche namen, en die to Kleit echt vlaamsche namen dragen zijn geen Kleitenaars van ouder tot ouder. Het is vreemd, dat de kleitsche tongval zoo goad nederlandsch is en er geen fransche basterdwoorden in voor komen , althans volstrekt niet meer dan in de volkstaal van andere plaatsen en landstreken van Vlaanderen. Die meer van dit gehucht Kleit en van zijne bewoners wil weten, moat lezen ' D e b l o e m van Kleit, een novelle van mevrouw de weduwe COURTMANS-BERCHMANS, voorkomende in den zevenden jaargang van het t jdschrift D e T ij d s t r o o m. 167. 1)E GELI.JKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET GEHUCHT KLEIT. Medegedeeld door mevrouw de weduwe CoURTMANs--BERCIIMANS letterkundige en hoofdonderwijzeres te Maldeghenl. Maart 1873. (In nederlandsche spelling.) Der woar 'ne keerke 1 ne reeke man mat twee zeens. De jongste vroeg zeen deelenge en ee genk 2 noar e vrem land en ee (lee zeen geld ep. 3 Tons 4 kwam er ongersnued en J da' land en ee most de zweens 6 wachten. 7 En oas ee gewrocht 8 oa , rnocht ee zeenen onger nie stellen 9 oan de zweenskost. Tons begost ee betterleek 10 te schreemen 11 en ee zeie : en meen voaders ees 12 zeen er veel dagieren 13 die broad een 14 mat de machte , 15 en ek 16 bazwuike 17 van ongere. Tons keerdeg' 18 ee weere noar zeen voadere ; ee viel ep zeen kniens en ee zeie : voadere ! ek en ben nie meer weerdeg oewen zeene te zeen , want ek een 19 mesdoan tegen den emele en tegen oe. Zeen voadere woare blij dat ee doar woare ; ee vielt em oYn den nekke en ee dee en vet koalf slachten om kermesse 20 t' auwen van blijschap omda' zeene zeene jt gekomme woare. Moar den auwsten broere woare doar kwoad omme , dat ee akkes 22 broave geweest woare en dat zeen voader veur em nie en dee6. Moar de voader zeie : meen kend ! 23 boat ons blije zeen , want oe broere woare doad en ee es varrezen 24 ee woare varloren 25 en ee es weer gekeerd. AANmEEKENIN(IEN. De uitspraak der verschillende klanken is zoo als op hl. 316 II is aangegeven. 1. Ne keerke , eens ; zie vs. 11 bl. 316 II. '2. GP.92h:, yink,.zie vs. '12 bl. 316 op menstf' . 3. Ep , ip , op ; zie vs. 13 bl. 316 II op ep. 4. Tons, thans ; zie vs. 14 bl. 316 II. 5. En, in; zie vs. 12 bl. 316 II op menste. 6. Zweens , zwij nen ; zie vs. 14 bl. 316 II op zweuns. 7. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op 'wachten. 8. Gewrocht, gewerkt. Het werkwoord wrochten, werken , is in de spreektaal van geheel Noord-Nederland reeds volkomen verouderd en komt er nog slechts zeer zelden in de boeketaal voor. Maar bijna overal in Vlaanderen is het nog zeer algemeen in de volksspreek-taal 'in gebruik. 9. Stellen, stillen ; zie vs. 12 bl. 316 II op menste. 10. Betterleek , bitterlijk ; zie vs. 12 bl. 316 II op menste. 11. Schreemen , schreien , huilen , is een zeer goed oud neder-landsch woord , dat in Vlaanderen nog in volle gebruik , maar elders in de Nederlanden reeds volkomen uitgestorven is , behalve te Leeu­warden en in de andere friesche steden ; däar is dit zelfde woord , onder den vorm skrieme (skrie eme , skrie ame) , in de zelfde betee-kenis, nog in volle gebruik. Uit den (nederduitschen, friso-fran­kischen) tongval van de :friesche steden in dit woord ook in de eigenlijke friesche taal overgegaan. 12. Ees , hees , huis. 13. Dagieren , daghuurders ; zie vs. 17 bl. 317 II op dagieren. 14. Een, heen , hebben. Zie vs. 14 bl. 310 II. 15. Mat de machte, met de macht , in overvloed ; zie vs. 17 bl. 313 II op met de macht. 16. Ek , ik ; zie vs. 18 bl. 317 II op ek en. 17. Bazwuike, bezwij k. 18. Keerdeg' , keerdege , keerde ; zie vs. 12 bl. 313 II op verclie iild eg. 20. Kermesse , kermis , feest ; zie vs. 23 bi. 238 II. 21. Zeene zeene , zijn zoon. 22. Akkes , altij d ; zie vs. 25 bl. 317 II op akkens. 23. Kend , kind ; zie vs. 12 bl. 316 II op menste. 24. Varrezen , verrezen , en 25. varloren , verloren ; , zie vs. 31 bl. 318 II op varrezen. De sehoone hoofdstad van Oost-Vlaanderen , het oude en eerwaar­dige , het roemruchtige Gent is een echt nederlandsche stad. De Gentenaars zijn volbloed Vlamingen , »van vreemde smetten vrij "; met hart en ziel zijn de Gentenaars der zoogenoemde vlaamsche zaak toegedaan , met hart en ziel hebben ze hun schoon Vlaanderen lief en houden ze de vlaamsche spraak in eere. Vlaamsch is de eenige volksspraak van Gent en dat wel in den ruimsten zin des woords. Natuurlijk is ook te Gent , even als in geheel Zuid-Nederland , het fransch in de hoogste kringen der samenleving veelvuldig in gebruik ; maar toch kunnen nagenoeg alle leden van de hoogste standen te Gent ook nederlandsch , ook goed vlaamsch spreken, en velen daar van doen dit veelvuldig en gaarne , in hun verkeer met den burgerman. Even als in alle groote steden , zoo bestaan er ook to Gent meer­dere verschillende tongvallen , dat is , de volksspraak in het eene gedeelte der stad , in de eene wijk of buurt , verschilt in enkele opzichten eenigszins van die welke in een ander deel der stad in gebruik is. Zie het medegedeelde omtrent Amsterdam en Brussel , ook omtrent Utrecht en Haarlem. Te Gent bestaan er in hoofdzaak twee onderscheidene tongvallen. I)e eene tongval noemt men te Gent nieuwbrugsch , omdat hij vooral in de wijk der Nieuwe-Brug of der Neder-Schelde gesproken wordt. Deze wijk wordt hoofdzake]ijk door menschen uit den kleinen burgerstand, door werklieden , en vooral fabriekarbeiders bewoond. Het zoogenoemde nieuwbrugsch wordt ruwer en platter uitgesproken dan het gewone gentsch ; 't wordt vooral ook veel sleepender uitgebracht , zeer lij merig zooals men in , Noord-Nederland, zeer lamijnachtig 1), zooals men in Vlaanderen deze wijze van spreken noemt. Een hoofdkenmerk van het nieuwbrugsch is de verandering van de onvolkomene u in onvolkomene i : maar deze i wordt op algemeen vlaamsche , maar vooral op gentsche en nieuwbrugsche wijze zeer gerekt uitgesproken, zoo dat ze eigenlijk reeds een volkomene i is geworden. Zoo zeit men briigge voor Brugge, brug ; miitse , voor muts ; kiir f voor kurf , korf; iiwe of iiwwe voor 't gentsche uwwe , uwe , enz. Wat men tegenwoordig nieuwbrugsch noemt is eigenlijk de algemeene oud gentsche tongval. Vöor een , halve eeuw sprak nog het grootste deel der kleine burgerij te Gent Pop z'n nieuwbrugsch ," ofschoon dan ook niet zoo ruw en plat als de hedendaagsche echte Nieuwe-Bruggelingen doen. De andere gentsche tongval is tegenwoordig veel meer dan het nieuwbrugsch over de stad Gent verspreid , en geldt nu voor het gentsch bij uitnemendheid. Het wordt door nagenoeg de geheele bur­gerij van Gent , door de degelijke kern der gentsche bevolking ge­sproken, en ook door de leden der hoogste standen , als dezen hun moedertaal gebruiken. Modern hollandsch ook wel (ten onrechte) , »de beschaafde nederlandsche uitspraak " genoemd , en geijkt neder- 1) LamOnachtig is lijmachtig, met de vlaamsche lasch en een letterkeer vau m en n, 1-amiinaclatig. Zie vs. 30 bl. 259 II. II ^Z 1 landsch , wordt natuurlijker wijze en gelukkig to Gent zeer zelden gebe- zigd en slechts in sommige scholen, in letterkundige kringen of bij open- bare plechtigheden , maar niet in de kerken en in de meeste scholen. Een eerste eigenaardigheid van den gentschen tongval is , dat bijna alle onvolkomene , zoo genoemde geslotene of korte klanken als vol­ komene , opene of lange klanken worden uitgesproken. Zoo zeit men letterlijk Good voor God, kaat of kate voor kat , bruge of bruugge voor brug, steemme voor stem, briil voor bril , enz. De onvolko­ mene i vöor n en de onvolkomene e vöor n in die woorden, welke in andere tongvallen ook met onvolkomene i worden uitgesproken , . b. v. in mensch of minsch, schenken of schinken, enz. luiden als nederlandsche ij ; b. v. drijnke , zijnge , wijnkel , drinken , zingen , winkel ; schijnke , mijns , schenken (schinken) , mensch (minsch). De volkomene a klinkt zwaar als oa , naar de o overhellende ; maar in zeer veel woorden , en vooral vöor een r , heeft deze oa een eigenaardigen klank ; ze klinkt dan op de wijze van een twee­ klank ; nauwkeurig zoo als de of in 't fransche woord voir. De scherplange e of ee spreekt men uit als de tweeklank ie, als iee, of iee dus, maar niet zoo duidelijk op deze wijze, als in Brabant ; de gentsche uitspraak van dozen klank holt eenigszins naar de maashollandsche en zeeuwsche uitspraak er van, als of eee over. Bet is duidelijk een tweeklank. De zoogenoemde zware c ot ee (zie bl. 288 II) , spreekt men uit als i, namelijk als de gentsche onvolkomene i ; b. v. piird voor peerd, pcea'rd, paard ; zwiird, zwaard ; begiire, begeren. Even zoo klinkt ook de onvolkomene e vöor r; b. v. stiirk, stork ; burg, berg ; kiirke, kerk ; viirke, verken, varken. De scherp lange o luidt, even als in de meeste oostvlaamsche on in veal andere zuidnederlandsche tongvallen als een volkomene u die door een naslag van toonlooze e wordt gevolgd ; b. v. bueryn, boom ; brued , brood ; zue , zoo, enz. De zacht lange o spreekt men meestal als eu nit ; b. v. veugel, vogel ; meulen, molen ; keuniink, koning. Doze uitspraak is aan de meeste nederlandsche tongvallen eigen. De volkomene u behoudt in den regel haar eigenen klank, maar de u van uw, ruw, duw, enz. luidt als een onvolkomene u of liever als eon toonlooze e; b. v. uwwe, uwe ; uwwelaik, huwelijk. De ij luidt min of maar als ai, als hoogduitsche ei, zooals nage­noeg overal in Oost-Vlaanderen en Brabant ; krijt echter luidt nog breeder , volmondig als kraait. De ei klinkt in den regel ook als ai, maar in eenige woorden Wordt deze tweeklank als de tweeklank eeif of e&:e, dat is de dui-delijk uitgesprokene scherplange ee met een toonlooze ee als naslag; b. v. geete, geit ; scheön, scheiden, spr ekn, spreiden. De ui spreekt men uit als aai; aais, huis ; kraais, kruis. De ou on de au klinken in 't eene woord als de fransche e, in 't andere als nederlandsche ij; au en ou, gevolgd door w of d alleen, luiden steeds als ew ; b. v. vrewwe, vrouw ; bewwe, bouwen ; lew, lauw ; schewwe is zoowel schauw of schaduw als schouw of schoorsteen ; ewd, oud ; gewd , goud. Als ou en au echter door t of s gevolgd worden, klinken ze meest altijd als ij ; b. v. zit, zout ; stijt, stout ; sijsse, saus, kesse, kous ; maar paus wordt pews uitgesproken. Andere eigenaardigheden van den gentschen tongval, maar die ten deele althans, ook in andere oostvlaamsche tongvallen voorkomen, zijn de volgenden. De i van het achtervoegsel ing wordt niet slechts, volgens den vlaamschen regel, als volkomene i uitgesproken, maar dit achter­voegsel krijgt ook den halven klemtoon, die het in de noordneder­landsche uitspraak nooit heeft ; b. v. deeliinge, leziinge, keuniink euniink, deeling, lezing, koning, honig. Het oude achtervoegsel egge of igge, om vrouwelijke woorden te vormen, is te Gent nog in volle gebruik ; b. v. naaisterigge, naaister, schuursterigge, weverigge, straiksterigge, strijkster, enz. Maar zon­derling genoeg komt juist dievigge of dievegge, het eenige noord­nederlandsche woord, waarin deze oude uitgang nog bestaat, to Gent niet voor. De uitgang is spreekt men uit als esse, geschiedenesse, wilder­nesse. De uitgang laar, of eigenlijk leer, luidt to Gent als lirre; dompelirre , dompeleer, dompelaar, sukkel ; pirrelirre, pereleer, perelaar, pereboom. Het achtervoegsel uw verandert to Gent in ein of 'm ; zwaluw wordt zwalem, zwal'm.; zenuw wordt zelem, zeel'm. Maar voor weduwe zeit men weave, on weduwenaar spreekt men uit als wewirre. De onvolkomene a vöor r wordt duidelijk als een volkomene a uitgesproken, dus op zuidnederlandsche wijze als oa; b. v. oar;n, arm, woarm., warm. De h wordt , even als in alle vlaamsche tongvallen , nooit uitge­sproken. Vele zelfstandige naamwoorden gaan op eon toonlooze e uit ; b. v. moedere, zuustere, broere, stroate, emele (hemel), ende, (hemd), bruge , note , kate, neune, enz. De l en de r midden in een lettergreep voorkomende, worden dikwijls (als in Friesland) niet gesproken. Zoo zeit men oas voor als; enz. Vöor een s wordt de r steeds verzwegen ; b. v. ges (gers), gras, juist zoo als in Friesland ; bust (burst), borst en kust (kurst), korst, juist zoo als te Leeuwarden; verder buze (burze), beurs ; kiisse, (beers), kaars ; liisse of liizze, lizze (leers), laars. De ch laat men hooren in mussche, musschen , bossche, bosschen, mijnsche, menschen. De letterverbinding mp wordt te Gent veelal als np of nt uitgesproken. b. v. laut, lamp ; klont, klomp ; ponpe, pomp, stanpe, stampen. De d, midden in een woord, vervloeit dikwijls tot i of j, of wordt geheel verzwegen , zoo als in alle frankische tongvallen van Nederland. Zoo wordt kale uitge­sproken als koaie, koie (koaje); schade als schoai of schoi; lade als loai of loi; 't werkwoord laden wordt loaie of loic; raden wordt roaie, roie ; modder wordt more; doder of dooier wordt door, enz. Het basterd-achtervoegsel je of ie wordt to Gent als de uitgesproken; b. v. f amielde, fami l ie ; schoalde, schalie of dek I ei ; boalde, bah); froande, franje ; oroande, oranj e ; kastoande, kastanje ; Spoande, Spanje ; maar spanjaard wordt spoanjoard. Voor hen en hun is ulder in gebruik, even als in Zeeland ; wij, gij en zij worden wul­der, guider en zulder. Hij wordt menigmaal als jij uitgesproken ; b. v. 'k en ben te 'k ik nie geweest, 't eete-jij geweest, dat is let­terlijk : ik en ben het ik ik niet geweest, het heeft hij geweest; ik ben het niet geweest , hij is het geweest. Andere eigenaardige woorden of uitspraken, te Gent in gebruik, zijn nog de volgenden : virrem, verf; rewwe, rib ; verwermen, ver­warren ; letseke, een weinig tijd ; dessche, dorschen ; zue zoan (zoo zaan, het engelsche soon), haastig, spoedig ; steke, steeg ; giirnoart, garnaal ; aaintsuun , ajuin, ui ; terre, teer, enz. • De eigenaardige gentsche woorden, normen, spreekwijzen, uitdruk­kingen, zinwendingen, enz. worden op uitmuntende wijze te pas ge­bracht in een gentsch volksboekje. Bit allergeestigste volksboekje, een getrouwe schildering beheizende van de zeden en een getrouwe af­beelding vertoonende van de dagelijksche spreektaal der kleine bur­gerij to Gent, draagt den naam van Jelle en Mietj e, gentsche v r ij a g i e , en is geschreven in 't begin dozer eeuw, door KAREL BROECKAERT ; de vijfde druk verscheen to Gent in 1841. De echte gentsche volkstaal wordt in dit werkje op uitmuntende wijze weergege­ven, maar de gentsche uitspraak der verschillende kianken wordt er in 't geheel niet of slechts uiterst gebrekkig in afgebeeld. In het laatste hoofd­stuk van dit werk, het Aanhangsel, vindt men een klein gedeelte van dat gentsche volksboekje afgedrukt. In het Belgisch Mus e u m, dl. I,1837, komt een vertaling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Gent, van J. J. DE SMET en PH. BLOMMAERT. 168. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DFN TONGVAL VAN DE STAD GENT. Medegedeeld door den heer G. D. MINNAERT, hoofdonderwijzer te Gent. Februari t 873. (In nederlandsche spelling.) 11. Ter was ne kieer ne man, in ai oa twieö zeuns. 12. In de jongste van de twiee zee tege zai voadere : voadere ! gee' mai mai poart van 't goed da' mai toekomt ; in ai dieeldege 't ülder aait. 13. Ieenige doage noardien, moaktege de jongsteem grieed om te vertrekke. Ai gijnk noar e wen land, doar ai al zai goed ver-muestege mee kwaste. 14. Oas 't ne alemoal öp was, kwämt er ne grueten ongers-nued in da' land, in ai begoost oaremoe te laie. 15. Tons gijnkt ai em verure an nen boer van da' land, in den diee zond em noar zai land om de virkes te wachte. 16. Ai zoe zue girre doar zainen baaik gevüid en mee den äfväl dien de virkes oate, moar ai en kreeg em nög nie. 17. Toes kwäm ai töt zai zelve in ai zee : t'r zain zue veel knechte in mai voaders aais, dien brued en in overvloed, in 'k vergoa 'k ik ier van ongere. 18. 'K zal epstoan in bai mai voader goan, in 'k zäl em zegge : voadere ! 'k ee misdoan tege den emele in tegen e 19. 'K en ben nie wirdig nög uwwe zeune genoemd te worde ; moar neem mai oas de loaste van e knechten an. 20. Tan stond de siikkelirre —op en vertrök. Oas zai voadere ern ne van verre zag ankome, kreeg ai medelaie mee em; ai liep em tege, viel em in de oarems eil küsteg' em. 21. Tan zee de zeune : voadere ! 'k ee misdoan tege den emcic in tegen e ; 'k en ben nie mieer wirdig uwwe zeune genoemd te worde ! 22. Toes köst de voadere nie mieer spreke. Oas ai ne bai zai zelve gekome wäs, riep ai ieene van zain knechte in ai gebiedeg' em 't beste dijnge 't oale om em an te doen, em e poar schoene te geve , in ne rijnk Op zaine vijnger te steke. 23. Oalt ne uek 't beste kälf in doed-et dued ; me wille en fieeste oprechte, 24. omda' maine zeune, die due wäs, verrezen es ; omdat ai verlore wäs, in were gevonden es. Oas ne ales grieed was, gijnge ze an toafele. 25. Ondertü sge kwäm den ewste zeune van öp 't land ; in oas ai omtrent den aaize kwäm, uerdeg' ai 't lawait in de speelman. 26. Ai urktege nen uegenblik an de deure en riep tons ieene van de knechte om te weten wat er te doen wäs. 27. De knecht zei em : e broere es were gekome in e voadere ee 't vetste kälf doen sloan, omdät ai gezond es t' aais gekome. 28. Oas ne den ewste zeune dad uerdege, wierd ai kwoad in ai en wildege nie binnegoan. Tan kwäm de voadere in begoost zaine zeune schuene te spreke. 29. Moar den dezen antwoordege : 'k e e äl zue vele joare ge-diend in 'k en 6 nög van gieel mai leve e gebod nie te baaite ge-goan, in nögtans en 6 'k nög nuent e bökske öf en geete gekrege, öm main vriende mee te trakteere. 30. In ne da' den deugniet van main broere were kömt, die älles öp g'eten ee, wit ai oa, mee siecht vrevvolk, dan sloade 't vetste kälf. 31. Toens zei de voadere : moar , maine jongene ! ge zait öm-merst altaid bai mai, in äl 't maine es 't uwwe, zulde ! 32. Moar me moeste leute moake, omdat e broere, die due wäs, verrezen es ; omdat ai verlore was in were gevonden es. A.ANTEEBENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in , de e als in 't fransch en de ee als eon zeer scherpe , lange e met een toonlooze e tot naslag. De klinkers met eon geteekend , zijn oorspronkel ijk onvolkomene , geslotene of korte klinkers , maar die zoo gerekt worden uitgespro-ken, dat men ze niet of slechts kwalijk van volkomene , opene of lange klinkers kan onderscheiden. 12. Voadere , vader , even als ongere , honger ; emele , hemel ; zeune , zoon ; sz.ckkelirre , sukkelaar , fieeste , feest ; toa fele , tafel ; deure , deur ; broere , broader ; Ode, geit , enz ; zie vs. 11 bl. 313 II op cere. Poart , part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. Dieeldege , deelde , even als moaktege , maakte ; vermuestege , ver-morstte ; küstege , kuste ; gebied ege , gebood ; uerdege , hoorde ; urk-tege, luisterde ; wildege, wilde , ant woordege, antwoordde , enz. Zie vs. 12 b1.3'13 II op verdieeldeg'. Ulder,, hun ; zie vs. 12 bl. 310 II op ulder. 13. Grieed , gerieed , gereed. Vren , vreemd ; zie vs. 13 bl. 310 II. Vermzcestege , vermorste ; zie vs. 13 bl. 313 II oN verynuest. 15. Tons , thans, afwisselende met toens , toes, tus, enz ; zie vs. 14 bl. 316 II op tons. Wachte,, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 16. Girre, gerre , gere , gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II op O re. En, hebben. Zie vs. 14 bl. 310 II. 17. d ais , huis. K' vcrgoa 'k ik, uitgesproken 'k vergoakik, ik verga ik, ik verga; zie vs. 17 bl. 218 II. 22. Gebiedeg' , gebiedege gebood. Te Gent worden veel werkwoor- , den die oorspronkelijk ongelijkvloeiend en onregelmatig zijn , in de volkstaal gelijkvloeiend en regelmatig vervoegd ; b. v. klemdege voor klom , van klemme, klimmen ; k•raaiptege , kroop , van kraaipe , krui-pen ; windege , won , van winne , winnen ; leesdege , las , van leze , lezen , enz. Dijnge , ding ; even als gijnk , ging ; rijnk , ring ; v ijnger , vin-ger , enz. 23. Uek , ook ; zie vs. 23 bl. 295 II op oeek. 25. Ewste , oudste ; zie vs. 25 bl. 314 II op ewste. Lawait , gedruisch ; zie vs. 25 bl. 211 II. 26. Urktege , luisterde , van urke , hurke , hurken , nauwkeurig hooren , luisteren. Dit oostvlaamsche hurken , in West-Vlaanderen horken , is eon zeer good oorspronkelijk nederduitsch woord , maar dat in Noord-Nederland niet bekend is ; het is in oorsprong en ook in beteekenis het zelfde woord als het hoogduitsehe horchen, bet friesche harkje (harkia) , en het engelsche to hark of to hearken, en staat in de zelfde verhouding tot het vlaamsche ueren , hueren, hooren, als het hoogduitsche horchen staat tot hören , het friesche harkje tot heäre , en het engelsche to hark tot to hear staat. 28. Begoost , begon ; zie vs. 14 bl. 192 II op begost. 29. Gieel , g'ieel , g'hieel , gehi eel , geheel. Nuent , noent , noont , nooit. Geete , geit ; zie vs. 29 hl. 286 II op gateke. Trakteere , onthalen ; zie vs. 29 bl. 284 II op trakteeren. , 31. Zulde, ook zulle , letterlijk zult gij wordt als een soort stop- woord veelvuldig in de vlaamsche spreektaal gebruikt. 32. Leute, pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. 169. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE WERKLIEDEN IN DE WIJK DER NIEUWE-BRUG TE GENT. Medegedeeld door den heer G. D. MINNAERT , hoof d- onderwijzer to Gent. Februari 1873. (In nederlandsche spelling), 11. Ne voader oa twiee zeuns. 12. In de jongste zei tege zai voadere : voadere ! gee' mai mai poart da' mai toekomt van de deeliinge. En de voader gäf et em. 13. Ieenige, doage noardien näm ai äl zain dainge , in ai gaing in en vren land , in doar vertieerdege ai 't äl. 14. In oas 't öp wäs , in dat ai van gieen ijt mieör paile wist te moake , veruurdeg' ai em an nen boer om de virkes te wachte. '15. Moar doar kwäm ongeliikkig nög nen ongersnued in 't land , in gieel dikkels en kreeg ai gieen ete. 16. In tons wainstege ai wel van zainen baaik te keune vulle meet den, draf van de virkes , moar -ai en kreeg 't nie. 17. In oas ai zue verre gekome was , begoost ai in zain aige te zegge : mai voadere ee zue veel knechte , in de dice eten in ^ overvloed , in ^ stirf ier van ongere. )^ e.) ^•. 18. 'K zal noar main aais were goan , in 'k zal tege mai voa-der zegge : voadere ! 'k 6 misdoan tege den emele in tegen e ! 19. 'K en ben nie mieer wird van n-og iwwe zeune 't ieeten. 20. 21. In oas ai da' gepainsd oa , rechtege ai em 5p, in ai trook noar aais. Van zue gewwe da' zai voadere em in de verte zag kome , liep er ai noar toe ; ai küsteg' em in ai schrieemdege van blaischap. 22. In de voadere zei tege zain knechte : oast uldere ! luept öm zain beste klieere in doe em en nieuw poar schoenen an , in stekt em ne raink öp zaine vainger. 23. Nem 't vetste kälf in doe 't clued , 24. want maine zeune wäs gestörve in ai es were levet geworde. In noar dat 't kälf gedued in griee gemoakt wäs , begooste ze kir­rem-esse t' ewwe. 25. In oas den ewste zeune noar aais kwam , uerdege ai van verre 't meziik in 't lawait. 26. In ai vrieg an ieene van de knechte , woarom dat die ^ fieeste was. 27. In den diene zei : e broere es were kome , in e voadere ee ons 't vetste kälf doen sloan. 28. In oas den ewste dad uerdege , kwamt ai binne 29. 30. in ai zei mee e vies gezichte tege zai voadere : de schart van main broere es were kome , 't spel es 't 'r boven öp ! Veur em wördt er älles gedoan , in ik , die e gieel mai leve goe gediend ee , 'k en 6 nög van e gieen einkel bökske gekrege om mai mee main kameroate uek ne kieer 't amezeere. 31. Moar de voader zei : kind ! al wad-'k bezit, es 't Iwwe ! 32. Moar moakt uek plezier , want e broere wäs dued , in ai es were levet gewörde. AANTEEKENINGEN. Zie over de uitspraak der .verschillende klanken , bl. 32611. 14. Yt , hijt , hout ; zie vs. 1 4 bl. 252 II op van wa' hout. '15. Dikkets , samengetrokken nit dikwijls , komt ook in de spreek-taal van Holland voor. Zie vs. 16 bl. 136 II. 20. Gewwe , gauw ; zie vs. 16 bl. 313 II op ne. Schrieemdege , schreide ; zie 11 bl. 320 II. 24. Grieg, grieed, gereed. Kärremesse , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. Ewwe , hewwe , houe , houden ; zie vs. 24 bl. 310 II. 26. vrieg, vroeg ; zie vs. 26 bl. 276 II op vrieg. 29. Vies, kwaad ; zie vs. 28 bl. 344 II op vies. Amezeere , basterdwoord van 't fransche amuser , is ook in de volksspreektaal van Holland , even als in 't zoogenoemde moderne hollandsch , veelvuldig in gebruik. De tongval die ten platten lande in Oost-Vlaanderen gesproken wordt, bewesten Gent , langs den zuidelijken oever der Leie, tot de omstreken van Deinze , bezuiden Gent , langs beide oevers der Schelde tot het stadje Gavere en beoosten Gent , langs den zuidelijken oever der Schelde tot de omstreken van Dendermonde en Aalst , dus in de dorpen Laathem , Eeke , Severghem , Schelderode , Landskauter , Gijsenzeele , Oosterzeele , enz. verschilt in hoofdzaak slechts weinig van den tongval van Gent. Deze plattelandstongvallen worden wel wat platter en rower gesproken dan de Gentenaars spreken , maar ze zijn daarentegen in sommige opzichten zuiverder ; eenige klanken worden er zuiverder in uitgesproken dan in den tongval van Gent, en sommige oude vortuen en oude woorden zijn er zuiverder in be­waard gebleven. Dit is vooral het geval met den tongval die men bewesten Gent spreekt , in de dorpen Melle , Kwadrecht (Quaedrecht), Wetteren , Schellebelle en Wichelen. Daar worden onder anderen de ui en de ij tamelijk zuiver uitgesproken , beter dan to Gent. De volkomene a wordt to Wetteren op tweederlei wijze uitgesproken. In sommige woorden , namelijk vöor de medeklinkers f en v , g , k , m , p, en in 't woord vader klinkt deze letter als eon dolle ou , die eenigszins benepen , met eon kleine , rondo mondopening wordt voortgebracht ; b. v. vbuder slöupi vader slaapt. Maar in andere woorden wordt , de volkomene a op gentsche wijze uitgesproken , als oa, dat is , niet als een zuivere enkelklank , die midden tusschen o en a in ligt maar eenigszins als een tweeklank. Deze oa klinkt volkomen zoo als of in 't fransche woord voir. Slechts in de tusschenwerpsels ha en sa hoort men to Wetteren de zuivere Italian a. Het woordje ja wordt nu eons als ja, dan als joa uitgesproken. De tweeklanken ou en au luiden niet als to Gent , maar als zuivere , volkomene , lang gerekte a ; b. v, beraa , berouw ; flaa , flauw ; paas , paus. 170. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET VLEK WETTEREN. Medegedeeld door den heer K. L. TER NEST, hoofdonderwijzer te Wetteren. December 1872. (In nederlandsche spelling.) 11. Doar was ne kieer ne mensch , die twieö zeuns oa. 12. En de jongsten zei tegen ze vöuder : vöuder ! ge moest mij 't died geen van 't goed , da' mij toekomt. En ij dieöldege ulder 't goed. 13. Kurts noardien , as de jongste zeune al 't zijne bij ieen vergoard oa , es ij noar e ver land getrokken , woar dat ij 't al verkwistege in bieesterij. 14. En as 't allemoal op was, kwamp er ne grueten dieren tijd in da' land, en ij begost gebrek te lijen. 15. As ij nou gieel t' endend was, eet ij em veruurd bij nen boer van die landstreke. Den dezen zond em noar zijn of, om de veerkes te wachten. 16. En ij zou geerne zijnen buik gevuld enne mee de schellen, die de veerkes oaten ; moar niemand en gaf ze 'm. 17. Tans begost ij beraa te gevoelen en jj zei : oe veel knech-ten en zijn der niet in mij vöuders uis, die brued te veel en, en ik sterf ier van onger ! 18. 'K zal opstoan en noar mij vöuder goan, en em zeggen : vöuder I 'k e misdoan tegen den emel en tegen ou. 19. Nou en ben ik nie weerdig van oune zeune genoemd te wurden ; mbuk mij lijk ieenen van ou knechten ! 20. IJ paktege 'm op en ij gink noar zij vöuder. En as ij nog verre was, zag zij vöuder em komen en jj kreeg er in zijn erte kompassie mee ; ij es em tseffes tege geluepen en oan den als ge-vallen en ij eed em gekust. 21. En de zeune eet tot em gezeid : vöuder ! 'k misdoan tegen den emel en tegen ou ; 'k en ben nie mieer weerdig van oune zeune t' iedten. 22. Moar de vöuder zei tegen zij n knechten : oast ulder ! brengt tseffes 't beste klieed en doen 't hem oane ; stek ne ring oan zijn and en schoenen oan zijn voeten. 23. Brengt evegaa 't vet kalf en doen 't dued, en loat ons eten en keermess' aaen 1 24. Want mijne zeune was dued en ij es verrezen ; ij was ver-loren en ij es gevonden. En ze begosten ertelijk te smullen. 25. Moar den aadste zeune was in 't veld en as ij weer kieer-dege en tegen uis kwam, uerdegen ij, dat er binnen muziik ge-speeld en gedanst wierd. 26. En ij eed ieenen van de knechten geroepen en gevröugd wat dat er doar binne te doen was. 27. En den deze eed em gezeid : ou broer es 't uis gekomen en ou vöuder eet 't vet kalf due gedoan, omdat ij em gezond weer gekregen ee. 28. IJ schoot in en gruete kolere en en wildege nie binne goan. Moar de vöuder kwam buite bij em en begost em schuene te spreken. 29. Moar ij zei tege zij vöuder : zie ! 't es nou al zue veeljoar da' 'k ou diene en da' 'k altijd doe da' de mij zegt en g'en et mij alieens nog geen bokske gegeen om ne kieer mee mijn vrien-den keermesse 't aaen. 30. Moar as oune zeune doar, die al zij goed bij d' oeren ver-kwist eet, t' uis gekomen es, hedde veur em 't vet kalf due gedoan ! • 3L En de vöuder zei azue tegen em ! jongen ! ge zijt alines bij mij en at dat 't mijne es, es 't oune. 32. Moar doar moest keermesse zijn en plezier gem6ukt wur-den ; want ou broere was dued en ij es verrezen ; ij was verloren en ij es gevonden. A.ANTEEKENINGEN. De uitspraak is als op bl. 326 II is vermeld. De du klinkt als een zeer doffe, nederlandsche ''ou, die eenigszins benepen, met een kleine, ronde opening van den mond, wörät uitgesproken. 12. Geen, samengetrokken uit geven. Die6ldege, deelde, even als verkwistege, verkwistte ; kieerdege, keerde ; uerdege, hoorde ; wildege, wilde, enz. Zie vs. 12 bl. 327 II op dieeldege. 15. Gieel, g'zeel, g'hieel, geheel, geheel. Of, hof. Veerkes, varkens ; zie vs. 14 bl. 316 II op zweuns. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 16. Enne, hebben. Zie vs. 16 bl. 327 II op en. 17. Beraa, berouw. Zie vs. 22 bl. 271 II op ga. 19. Lijk, als ; zie vs. 17 bl. 252 II op lek. 20. Erte, herte, hart. 'Lie vs. 12 bl. 66 I op arv'. Kompassie, medelij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. Tseffes, f'es; se f yens, spoedig ; zie vs. 22 bl. 238 II. 23. Evegaa , even gaa, even gauw ; zie vs. 17 hier boven. Keermesse, kermis ; zie vs. 23 bl. 238 II. Aaen, haaen, houden ; zie vs. 24 bl. 330 II op ewwe. 24. Ertel ijk, hartelijk ; zie vs. 20 hier boven. 28. Kolere, toorn ; zie vs. 28 bl. 295 II op kolcere. 31. Azue, azoo, zoo ; zie vs. 12 bl. 313 II op azue. De tongval van de stad Dendermonde (fransch Termonde) en van het omringende land belt, in menig opzicht, naar het dialect van Klein-Brabant over. Zoo zeit men er, onder anderen te Baasrode, ook mien in plaats van muur, en brier voor bruur, broer, even als te Ruisbroek en Klein-Willebroek. De tongval van het zoogenoemde Land van Aalst, de stad Aalst (franscb Alost) met de dorpen Erembodeghem, Denderleeuw, Dender­hautem, Hekelghem, enz. bevattende, verschilt weer van dien van Dendermonde en belt sterk naar het brabantsch over, en wel naar den tongval van Brussel en vooral van Assche, en van de landstreek die zieh noordwest van Brussel uitstrekt. Even als in den tongval van Brussel en van 't bovengenoemde gedeelte van Zuid-Brabant, komt ook in den tongval van de stad Aalst en van 't Land van Aalst de zoogenoemde brusselsche niesklank voor. Dit is ook het geval met den tongval die in bet zoogenoemde Paiottenland gesproken wordt. Dit Paiottenland is het zuidoostelijkste deel van Oost-Vlaanderen, en bevat de stad Ninove, (Nienhove, Nieuwenhove?) en de dorpen Denderwindeke , Meerbeke , Strij them, Pamele, Pollare, Waarbeke, Schendelbeke, enz. met het zuidwestelijkste deel van Zuid-Brabant ; zie bl. 277 II. De tongval van dit vlaamsche deel van 't Paiottenland is goed nederlandseh, en veel meer brabantsch dan vlaamsch. 171. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAR NINOVE. Medegedeeld door den heer F. RENS, in het Belgisch Museum, dl. IV , 1840 ; en daaruit, met eenige verandering in de spelling , overgenomen. (In nederlandsche spelling.) 11. Doa was ne kiee ne mensj, die twiee zoenen oa. 12. En de joengste van die twiee kadeeen za tege za voar : voar I gee' ma 't poart da' ma toekomt. En de voar gaf em za poart. 13. Ewat doar noar es de joengste zoen, as en za poart g'ad oa, noar en ander land getrokken en doar eet en a'moal za geldjsj vertieerd met 't siecht vravolk. 14. As 't a'moal op was, es 't er iin da' land nen dieren tijd gekommen en a begoest oenger te krijgen. 15. A es oa'gegoan, en a eet em ba nen pachter van da' land geweest verieren, en den dieen eet em noa za pachtof gezonnen om de verkes te wachten. 16. A zoe Ore zanen bulk gevildjsj emme met den draf die de verkes oaten ; moar a en kreeg 't van nieman nie. 17. Ten za en tege za zelven : oe veel knechten en zijnj der niet fin ma voars uis, die mieer t' eten emmen as 'k ilk, en iik sterf ier van onger. 18. 'K za' ba ma voar goan en 'k zal em zeggen : voar I 'k em koad gedoan tegen den emel en tegen a 1 19. Na en hen iik ne mieer werd da' ge ma nog a zoen oet jsj ; pak ma vur ieene van a knechten 20. En a giink oan noa za voars uis. As en omtrentjsj 't of kwamp, zag en za voar en den diee kreeg kompassie me' em. A pakten em iin zaan errecmen en a kisten em. 21. Ten za de zoen : roar! 'k em koad gedoan tegen a. Ik en ben nie werd da' ge ma nog a zoen oetjsj. 22. En de voar za tege zan knechten : spoedjsj eilen, en doet em seffes schiuen diingen oan en stek ne riink oa' zane viinger en schoenen oa' zan voeten. 23. En doet e vijtjsj kalf diued, om kermis t' aven. 24. Want iik peesden da' mane zoen diued was en a leef na nog ; a was verloeren en a es van-er gevonnen. En ze begoeste plezierig t' eten. 25. Den aaste zoen kwamp noar uis van 't veldjsj en as en bekans t' uis was, iuerden a ziingen en dansen. 26. En a riep ieen van de knechten en vroeg wat laweit dat dat doa was. 27. De knecht za : a brier es kommen en a voader eet 't vijtjsj kalf doe sloan omdat em nog kloek en struis was. 28. Joa moar, den aaste wier koad, a speldjsj me zanen kop en a en wa nie binne goan. De voar es ten ba em gekommen en begoest em te fledderen. • 29. Ten za den aasten tege za voar : iik em na ziue veel joaren ba a geweest en altijd gedoan da' ge ma gezeed etjsj, en g' en et;jsj ma allensj nog ned iet:ne kieer nen bok gegeven om me' maan vrinjen kermes t' aven. 30. Moar as atn deegeniet t' uis komt, die a'moal zaan ortjes met 't siecht vravolk opgedoan eet, ten doe je ga 't vijtjsj kalt sloan. 31. En de voar za: joengen ! g' etjsj ga altijd ba ma geweest en a' da' 'k iik oa, oa je ga. 32. Wa mosten na ne kiee kermes aven en plezierig zijn; want ik meindjsjen dat a brier diued was en ge moetjsj peezen dat en van-er leevetig geworren es ; a was verloeren en a es van-er ge-vonnen. AÄ.NTEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in, eenigszins als een tweeklank, vooral vöor r , en clan nauwkeurig zoo als oi in 't fransche voir klinkende. De e heeft den zelfden klank als in 't fransch. be iue klinkt als een volkomene zuivere u , met een korten voorslag van volkomene i en een naslag van toonlooze e. H. Ne kiee , ne kieer , ne keer; zie vs. 11 bl. 270 II. Mensj , mens met den brusselschen niesklank , mensch. Zie vs. 15 bl. 275 II op minsj. 12. Kadeeen , jongelingen , van kadee , een basterdwoord van 't fransche cadet; dit woord is bijna overal in de volksspreektaal van Zuid-Nederland in gebruik , ook in de algemeene beteekenis van iemand van 't mannelijke geslacht. Poart, part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. 13. Ewat, wat ; zie vs. .. 25 bl. 272 II op ewad. Es, is ; zie vs. 30 bl. 229 II op es. En, hij. A en en wisselen elkander in dezen tongval af. Zie vs.13 bl. 275 II op en. A'moal , al maal, al. 15. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 16. Gere, gaarne; zie vs. 16 bi. 258 II op gere. Gevildjsj , gevild met den niesklank , gevuld. Emme , hemmen, hebben ; zie vs. 16 bi. 275 II op emme. 17. Ten, toen ; zie vs. 15 bl. 327 II op tons. 'K iik , ik ik, ik ; zie vs. 17 bl 218 II. 18. Koad , kwaad ; zie vs. 18 bl. 263 II op ko ad. , 19. Oetjsj , oet of hoet met den nieskiank , heet ; zie vs. 19 bi. 276 II. Pak, neem ; zie vs. 19 bl. 314 II. 20. Kompasse, medelijden ; zie vs. 20 bl. 19811. 23. Kermes , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. Aven , haven, houden. Zie vs. 23 bi. 333 II op aaen. 24. Peesden , peinsde , dacht ; zie vs. 17 b1. 304 II op paze. Van-er , vanher,, weder ; zie vs. 18 bl. 271 II op van-er. 25. Iuerden , hiuerden , huerden , hoorde. Zie vs. 25 bl. 276 IL 26. Laweit , gedruisch ; zie vs. 25 bl. 211 II. 27. Struisch , sterk , stevig , groot , gezond , krachtig. Dit struisch, in Limburg stroesch , in West-Vlaanderen struusch en streusch is een zeer goed nederiandsch woord , in Noord-Nederland onbekend, maar in Zuid-Nederland in volle gebruik. Het is oorspronkelijk het zelfde woord als het oudfriesche strüs , trotsch , stout , vermetel dapper , dat in de achttiende eeuw in Friesland nog in gebruik was, maar daar thans bijna geheel verouderd is. Zekerlijk is dit zuidnederlandsche struisch oorspronkelijk ook het zelfde woord als stuursch, en slechts een letterkeer daarvan. Stoer,, het deensche en zweedsche stor,, dat ook wel , vooral in Friesland , in de zelfde beteekenissen als struisch en stuursch en strüs gebruikt wordt schijnt mij toe aan deze woorden verwant te zijn. 28. Joa moar, ja maar ; zie vs. 25 bl. 283 II. Fledderen , vleien ; die goed nederduitsche woord komt in andere zuidnederlandsche tongvallen ook voor in den vorm [leeren , dat door uitslijting der d van fledderen is ontstaan. Vleien is viciden, vled­den, en vedderen of fedderen is daar van een frequentativum, zoo als b. v, het zuidnederlandsche spetteren een frequentativum van spatten is. 9. Etjsj , et of het met den niesklank , hebt. Allensj , aleens, alleen. 30. Ortjes, oortjes, geld. Een oortje is eigenlijk een oud neder­landsch muntje , een vierde deel van een stuiver. In Friesland noemt men een vierde deel van een gulden zoo wel een oort, als het vierde deel van een stuiver ; dit laatste gewoonlijk oortsje, oo rtsje. In over­drachtelijken zin heeft 't woord oortjes, even als duiten en als cen­ten, tegenwoordig ook , in de volkstaal van geheel Nederland, de be­teekenis van geld in 't algemeen ; 't begint echter overal reeds te verouderen. Zie vs. 14 bl. 76 II op cente. Ten doe je ga , dan doet gij gij, clan doet gij ; zie vs. '17 bl. 218 IT. Zoo ook in vs. 31. G'etjsj ga , gij hebt gij, gij hebt , d a' 'k ilk oa, dat ik ik heb, dat ik heb , en oa je ga , hebt gij gij, hebt gij. De tongval die ten platte lande , in de westelij ke omstreken van Ninove tot aan Geeraardsbergen , dus in het vlek Sotteghem en in de dorpen Eichem , Appelterre , Voorde Vloerseghem , Godveerdeghem , , St. Lieven's Essche, Op-Hasselt , Aspelaar , enz. gesproken wordt , wijkt nog al van de tongvallen van Ninove en 't Paiottenland en van Geeraardsbergen af. Zoo wordt in dezen tongval de zoogenoemde zware e der Zuid-Nederlanders (in 't geijkte noord-nederlandsch a). als een ij uitgesproken, meestal met een voorslag van i. De woorde armoede (ermoede), gaarne (geerne), varken (verken), waardig (weer­dig) , kermis , enz. luiclen er dus als i jrernoei 22H. dig, kiijremes. Ook in de woorden leven en levendig komt deze klank voor (lijven en liijvendig). De nieskiank komt ook nog, hoewel in tamelijk geringe mate, in dezen tongval voor. 172. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN HET DORP EICHEM. Medegedeeld door den heer J. B. VAN LANGENHAEKE , student in de rechten, te Leuven. Augustus 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Der was 'ne kieer 'ne maan die twice zonen ou. 12. De jongste zaai tege zij voar : voar ! gee maai 't dieel van 't goed da maai toekomt. En a verdiljdjegen eier 't goed. 13. Jo-mor , ieenige dougen der noar , veruisdegen de jongste zoon , noar dat en aal zij goe baai ieen geschrapd ou , noar e vijr land , woar en zij goed in ontucht verliijfdegen. 14. As en na alles opgedoan on, kwamp er ne griueten ongers-niued in da' land, en a begoest zelf ijremoei te laaien. 15. En a trok em op en a veruurdegen em oan 'ne rijke van die streek. Den deze zond em op zij landgoed om de vijrkes te wachten. 16. Na zoo 'n ziue giijrn zijnen buik gevoeild emmen mee de schellen die de vijrkes outen ; moar niemand en gaf z' em. 17. Moar a kieerdegen in zij zelven en a zaai : oeveel brined en emmen de knechten in mij voars uis nit te veel twijlend da'-'k-ik , ier van onger vergoan ! 18. 'K za' opstoan en baai mij voar goan en em zeggen : roar! 'k em tegen a en tege den emel gezondigd. 19. 'K en ben nimmer wiijrdig aen zoon genoemd te werren ; b'andeld maai gelek ieen van a knechten ! 20. En a stond op en a gink baai zij voar. Moar zij voar zag en va' vijrre kommen ; a ou kompassie mee em , liep em tegen, viel oan zijnen als en kustegen-em. 21. En de zoon zaai : voar ! 'k em gezondigd tege den emel en tegen a ; ik en ben nimmer wiijrdig aen zoon genoemd te werren. 22. Moar -de voar zaai tege zijn knechten : ost oujer ! bringd a ga 't ieeste klieed da' ge vendj , doev-ed em oan , stekt em ne rink op d' and en schoenen . oa' zijn voeten. 23. Oltje e vatj kalf, sloav-ed diued , da' we 'nen kieNr wel eten en kiijremes agen. 24. Want mijne zoon ier was diued en a es liijvendig gewur­ren : a was verloren en a es weer gevonnen. En doarop begoeste ze goeie sier te mouken. 25. Moar zijnen ouisten zoon was op 't veldj , en as en weer kwamp , en tegen uis was , iuerdegen-en spelen en zingen. 26. A riep ieen van de knechten en a vroeg em wat dat da' was. 27. Den dieönen zaai em : a bruur es kommen , en a voar eed e vatj kalf diue gedoan omdat-en-em gezond weer ziet. 28. Doarop moktegen den dezen em kwoad en a en wildjegen ni binne goan. Zij voar kwam tijn buite, en begonnen 't em te vrougen. 29. Moar a verantwordegen em en a zaai tege zij voar : zie 'ne kieer oeveel joar da' 'k a nid en dien, en da' 'k va' liijven a orders nit te buite gegoan en em , en g'en etj ga maai nog niuet gie8nen bok gegeven om mee mijn vrinjen op 't eten. 30. Moar as-ter 'ne zoon komt die zij goed mee 't slecht vra-volk verdisterweerd eet , tijn doe je gaai em e vatj kalf dine ! 31. Moar de voar zaai em : zoon ! gaai zijd altiues baai maai en aal da' 'k em es 't a. 32. Moar wa moeten fieesten en oons verengen , omdad a bruur dine was en dat en weer liijft dat en verloren was en dat en ge- , vonnen es. AANTEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in, meest naar de o overhellende ; id klinkt als de duidelijk hoorbare tweeklank ie , gevolgd door een naslag van toonlooze e. De ou die in de plaats van volkoinene a staat , klinkt eigenaardig dof. 11. 'Ne kiei;r,, een keer , eens ; zie vs. 1,1 bl. 316 II. 12. Yerdil jdjegen, verdeelde ; zie vs. 12 bi. 333 II op dieeldege. Even als verdiljdjegen , hebben in deze vertaling ook de volgende woorden den vlaamschen vorm op egen : veruisdegen , verhuisde ; ver - - liij jdegen , verleefde , door bracht ; ve ruurdege n , verhuurde ; kieer degen , keerde ; kustegen , kuste ; iuerdegen , hoorde ; rrzoktegen maakte ; wildjegen, wilde ; verantwordegen, antwoordde. Eier, hun ; zie vs. 12 bl. 327 II op ulder. 13. Jo-mor,, ja maar ; zie vs. 25 bl. 283 II. 15. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 17. Da''kik , dat ik ik , dat ik ; zie vs. 17 bi. 218 E. 19. Nimmer , saamgetrokken uit niet meer ; ook in vele hoog-duitsche tongvallen komt dit nimmer (nirnme) , uit nicht mehr saamgetrokken , voor. B'andeld , behandeld. Kompassie , medelijden ; zie vs. 20 bi. '198 II. 22. Ost oujer , haast u. Ga, gauw. Zie vs. 20 bl. 329 II en vs. 22 bl. 271 II op ga. Vendj , vindt , met den nieskiank. 23. Oltj , haalt , met den nieskiank. Sloav ed diued , sla het dood. - .Iiiijremes , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. Agen , hagen, houden ; zie vs. 23 bi. 336 II op aven. 25. Iuerdegen , hiuerdegen , hoordege , hoorde ; zie vs. 25 bl. 336 II. 28. Tijn , toen ; zie vs. 15 bi. 327 II op tons. 29. En g'en etj ga , en gij en hebt gij , en gij hebt niet ; zie vs. 17 bl. 218 II en vs. 25 bl. 147 II. 30. Verdisterweerd , doorgebracht , verknoeid basterdwoord van 't fi•ansche ddtruire , en overal in Nederland in de volksspreektaal in gebruik. Zie vs. 15 bl. 214 TI. Tijn doe je ga , dan doet gij gij , dan doet gij ; zie vs. 17 bl. 218 II. De tongval van de stad Geeraardsbergen , ook wel Geeroudsber­gen , Geertsbergen en Griesbergen genoemd (fransch Grammont) , heeft ook weer iets eigenaardigs. De nieskiank komt nog slechts in geringe mate in dezen tongval voor. In het derde deel van het Belgisch Museum, '1839, komt ook een vertaling voor van de geljjkenis des verlorenen zoons in den tongval van Geeraardsbergen. 173. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAB GEERAARDSBERGEN. Medegedeeld door den heer VICTOR JACOBS student to Leuven. Juni 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Ter was ne kieer ne man , die tvviee zoinsj oai. 12. De jonksten van euier die zai oa' za voaier : voaier ! gee' ma 't part van 't goed da' ma toekomt. En de voaier die ver-dieeldsjege 't goed tusschen zan zoinsj. 13. Ne korten taid noa dieen , vertrok de jonksten rnee pak en zak noa e vremd land , en a verdee d'r a' dat en oai, mee bieestig te leven. 14. En as en alles op gedoan oai, kwamp er ne griueten on gers-niued in da' land en ma kerel begost zelve gebrek t' 6en. 15. En a giink em veruren ba nen boer; den dieen zont em in zan boerderaie om de varkisj te wachten. 16. A zou ziue gieern zanen buik gevuld een mee de spullinge dat de varkisj oaten , mor niemand en gaf er em. 17. A kwamp tusj tot za zelven en paasdege dat er zinc vecl knechten in za voaiers uis woaren die euieren buik vul brined oaien , terwaileg dat e-jai van on ger moest kreveeren. 18. 'K za' ma liever op pakken , paasdege-'n , en oa' ma voaier goa pardon vroa ^,ren; 'k za' em zeggen da' 'k koad gedoan 6en tegen onze lieven Eere en tegen em. 19. En da' 'k nie mieör werdig en ben zane zone t' ieeten ; mor dat en mee mai zou doen gelek mee ieenen va' zan knechten. 20. A eet em op gepakt en a es weere nor za voaiers uis ge-goan. Za voaier diee zag em va' varre kommen en zan arte kwamp veul va' kompasse. A liep er nor toe , a vloog em om den als en a gaf em en tuitjen, 21. Tusj zai de zone oa' za voaier : voaier ! 'k e koad gedoan tegen onze lieven Eere en tegen auw ; 'k en ben nie mieer wer-dig auwe zone gieeten te worren. 22. Tusj riep de voaier oa' za knechten; teure lupt ! oltjsj a gau man splinternu plunje en doe ze 'm oan ; stikt ne rink oa' zane vinger en schoenen oa' zan voeten. 23. Pakt 't vet kalf uit de staal en doev-et af ! Lot ons na eten en kermesse auen ! ; ä 24. Want mane zone was diued en a es were levendig gewor-ren; a was verloren en a es van-er gevonnen. En ze begosten seffisj toafelinge t' auen. 25. Mor den austen zone diee was terwailig op 't land; en as en were kwamp en dat en bai t' uis was, iuerdeg' en 't lawait van t' muziik en van 't gezanksel. 26. A riep seffisj ne knecht om te weten wat dat er doar omme gink. 27. We', zei de knecht, t' es a bruere die8 nor uis gekommen es , en a voaier diee 't vet kalf eet doen diued doen , omdat en em in goeie stoat were ziet. 28. Op die word' moaktege den auste zone em vies en a en wildege in uis nie goan. Te lange lesten kwamp de voaier zelve buiten en begast em schiuene te spreken. 29. Mor zanen austen zone zai em flak af : zie , voaier ! k' êen a nau ziue lange joaren gedientjsj , 'k en e va' ze leven buiten a orders nie geweest , en nog niuet en oa je mai gieen geitjen ge-geven om mee man vrienjen ne kieer toafelin ge t' auen. 30. Mor as da' broaf manneken t' uis gekommen es , die zan boeltjen mee siecht vrauvolk opgedoan eet , ao je gai veur em 't vet kalf doen afdoen ! 31. Mor doarop zai de voaier em : jongen ! iuer ne kieer ! zai je gai nie altaid ba mai, en es gieel man fortune d'aue niet ? 32. We moeten na ne kieer toafelin ge auen en leute moaken; want a bruere doar thee was diued en a es were levendig gewor-ren ; a was verloren en a es van-er gevonnen. AANTEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in, sterk naar de o overhellende , nagenoeg als volkomene o. De e en de e klinken als in 't fransch. De iue als op bl. 336 II is vermeld. De g die kleiner is dan de ge-wone letters en lager afgedrukt staat , wordt in 't geheel niet of slechts zeer fiauw uit gesproken , maar de voorafgaande n spreekt men als de fransche n met den neusklank uit. 11. Maan , man ; de korte , geslotene klanken worden in de meeste zuidnederlandsche tongvallen eenigszins gerekt uitgesproken , maar in de tongvallen van zuidelijk Oost-Vlaanderen is dit in zoo sterke mate het geval , dat in vele woorden met onvolkomene klinkers dozen slecht weg als volkomene worden uitgesproken. Zie bl. 326 II, bl. 288 II , vs. 11 bl. 274 I op maan , enz. Zoinsj , zoins met den niesklank , zoons. 12. Voaier, vader ; zie vs. 12 bl. 274 I op vajer, en vs. 12 bl. 354 J. Part, deel ; zie vs. 12 bi. 255 II op poat. Verdieeldsjege, verdieelde met den niesklank en 't achtervoegsel ge , verdeelde ; zie vs. 12 bi. 340 II op verdiljdjegen. 13. En , hij. A en en en zelfs , als de nadruk er bij zonder op valt, zoo als in vs. 17 e-jai, hij, wisselen elkander af ; zie vs. 13 bl. 336 II op en. 14. /Zen , hebben. Zie vs. 16 bl. 333 II. 10. Spullinge, spoeling ; zie vs. 16 bl. 136 II op spoeling. 17. Paasdege , peinsde , dacht ; zie vs. 24 bl. 336 II op peesden. E jai , hij ; zie vs. 13 hier boven. Kreveeren ; sterven ; zie vs. 17 bl. 228 II op 'k kreveere-'k-ikke. 18. Pardon, vergiffenis , basterdwoord van 't fi•ansche pardon, komt ook in de volkstaal van Noord-Nederland nu en dan voor. Koad , kwaad ; zie vs. 18 bl. 336 II. 20. Es , is ; zie vs. 30 bl. 229 II op es. Arte , hart ; in de meeste vlaamsche tongvallen wordt de onvol-komene a vöor r , als onvolkomene e uitgesproken ; zie vs. 20 bl. 333 II op erte. Dit geldt ook van 't woord varkisj of varkes, in vs. 15 van deze vertaling , dat • elders in Oost-Vlaanderen als verkes luidt ; zie vs. 12 bl. 66 I op arv'. Tuitjen , zoen ; de vertaling in 't B e 1 g i s c h Museum heeft totjen. Zie vs. 20 bl. 472 I. 21. Tusj , toen ; zie vs. 28 bl. 340 II. 22. Oltjsj , holtjsj , holt met den nieskiank, haaltr Plunje , kleeding ; zie vs. 22 bl. 50 II op plunje. 23. Staat , stal ; zie vs. 11 hier boven op maan. Kermesse , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 24. Van-er , van her , weder ; zie vs. 24 bl. 256 II op vaneer. Se fisj , sefies met den niesklank , se fens , spoedig ; zie vs. 22 bl. 238 II. Toa feting e , letterlijk to feling, feestmaal ; dit woord is in Noord-Nederland onbekend. Het schijnt in Zuid-Nederland ook weinig ge­bruikt to worden ; althans SCHUERMANS noch DE Bo vermelden het. 25. luerdeg' , hoorde. Lie vs. 25 bl. 340 II.. Lawait, gedruisch ; zie vs. 25 bl. 2H II. 28. Word' , worde , woorden. Vies, kwaad. Het woord vies heeft in NoordNederland slechts de be­ - teekenis van vuil , smerig , afkeerwekkend en van schouw, maar in Zuid-Nederland, waar dit woord veel weer gebruikt wordt , heeft het ook allerlei andere beteekenissen. Zoo zeit men er van een vroolijken snaak :,'t es nen viezen kadee I Ook beteekent het er aardig , vreemd , onbegrijpelijk , ook nog grillig , ongemakkelijk van inborst, kwaad, dan nog leelijk, eindelijk schouw als in Noord-Nederland, en ten slotte nog, juist tegenovergesteld aan de noordnederlandsche beduidenis , komt vies in Zuid-Nederland in de beteekenis voor van kiesch , keurig , moeielijk to voldoen. Zie vs. 29 bl. 330 II. 29. Niuet, hoot, nooit ; zie vs. 29 bl. 328 II op nuent. 30. Oai je gai, hebt gij gij, hebt gij ; zoo ook in vs. 31. Zai je gai, zijt gij gij, zijt gij ; zie vs. 11 bl. 218 II. Fortune, rij kdom , bezitting , vermogen , basterdwoord van 't fransche fortune, komt ook in Noord-Nederland als fortuin, in de volkstaal en zelfs wel in de boeketaal voor. 32. Leute, pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. De tongval van den zuidwestelijken hoek van Oost-Vlaanderen, van de steden Oudenaarde (Audenaerde, franseh Audenarde) en Ronsse (fransch Renaix) wijkt weer eenigszins of van dien van. Ninove en Geeraardsbergen, maar is overigens ook typisch oost­vlaamsch. Zoowel in den zevenden jaargang van MONE's A n z e i g e r f ü r Kunde der teutschen Vorzeit, 1838, als in het tiende deel van het B e 1 gi sch Museum van WILLEMS, 1846, komt een ver­taling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Oudenaarde. De eerstgenoemde overzetting vooral is in een zeer slechte, dwaze spelling geschreven en dus nagenoeg zonder waarde. 174. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD OUDENAARDE. Medegedeeld door N. N. te Oudenaarde. Februari 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Ter was ne kieer ne zekere meins die twiee zeuns oa. 12. Be joengste van ilder zai teuge zai voader : voader ! gee' mai main weezepenningen ; en de voader verdieeldege 't goet. 13. Nie lank nor dieen, de joengste zeune, nor dat i 't al bai ieen oa vergoard, es 't opgesteken iior e ver gelegen land, alwor i zai goet op g'eeten ee al brassen en smeeren. 14. Os i 't nui alle moale opgefreet oa, kwamp er ne grueten ongersnued in da' land, en i begoestege gebrek te laien. 15. Toens goenk i zaine gank, en i veruurdeg' em bai ne veint van die streke, en den dieönen zond em op zai vela om de virkies te wachten. 16. I zoe geern zainen boik gevuld en meet den draf die de virkies oaten, moar niemand en gaf er em van. 17. Os i nui azue in 't dompelen waas, kieerdeg' i tot zai zelven en i zai : oe veel dommestieken en ee mai voader niet, dieen brue te veel en, enne 'k iike moe kreveere van onger. 18. 'K zal main op pokken en tseffies bai mai voader goan, en 'k zal em zeggen : voader ! 'k ee misdoan teugen den emel en teugen ui. 19. 'K en benne 'k iik nie weeeerd van uien zeune genoempt te werden; moakt mai gelaik ieene van uie dommestieken ! 20. I poktege 'm tons op en i gink nor zai voader. Os i nog en goe ende van em waas, zag zai voader em en i hot er doanige kompassi mee ; i liep er nor toe en i viel em oa' zainen als en i küstege 'm. 21. De zeune zai tons : och, voader ! 'k zue misdoan teugen God en teugen ui ; 'k en benne 'k iik nie mieer waeaerd van uie zeune genoempt te werden. 22. Mor de voader riep teugen zai wirkfolk : go teure ! hoalt 't beste klieed en doe 't em an, doet en ne reink ao' zaine veinger en schoens oa' zai voeten. 23. Breinkt 't fet kalf en doege 't dued ; boat ons eten en leu-tig zain ! 24. Want maine zeune was dued en i es in 't leve kommen ; i was verloere en i es nui were gevonden. En ze begoesten alle-moale an 't eten te vallen en straf gieestig te zain. 25. Den ouste zeune was op 't feld en i en wistege va' niet. Os i nui, al were kieeren, zain ois noaderdege, uerdeg' i dan ze zoengen en zuk nen doanigen deun moaktegen. 26. I riep tseffies ieene van 't wirkfolk om te weten wa' dat ol da' ramoer mochtege zain. 27. Den dieenen zai teugen em : ui broere es were kommen en ui voader ee 't fet kalf doen due doen, omdat i em were gezond t' ois gekregen eet. . 28. Wa', zait i, es die loispoeke nui were kommen ? en i stel-deg' em in zukken doanige felle kolaere dat i ni en wildege bin-nengoan. Tons kwamp zai voader oitgeloopen, en i sprak zaine zeune verduveld schuene. 29. Mor de zeune antwordege oa' zai voader : zie ! 'k diene 'k iik ui nui zue lank en 'k e altues gedoan da' ge mai gekomman-deerd eet en g'en et mai nog va' zai leven niemedale gegeven om main vrienden mee te trakteeren ! 30. Mor os ui soepe van uie joengste zeune were kompt, die al zai goed mee pelsen va' vroowvolk vertaeaert eet en fel op zaine puet ee gespeeld, tons doede gai 't fet kalf dued. 31. Dor op zai de voader teugen em : kind ! oe es 't .toch meu-gelaik da' ge zukken deingen van ui broere kunt zeggen ; gai, ge zait altues bai mai, en ge wieet 't, al da' 'k iikke ee, edde gai. 32. Ge inoestege nui ook blaie zain en leute moaken ; want ui broere was dued en i es were in 't leven kommen ; ai was ver-loeren en i es nui were gevonden. AANTEEKENINGEN. De uitspraak der klanken is als op bl. 294 II is medegedeeld. 12. Kier, hun, hen ; zie vs. 12 bl. 310 II op uldere. 13. Al brassen en smceren, brassende en smerende ; zie over smaeren vs. 23 W. 294 II. De Zuid-Nederlanders gebruiken achter al de onbepaalde wij ze der werkwoorden, terwij 1 de Noord-Nederlan-ders in dat geval het werkwoord als verleden deelwoord bezigen. De Zuid-Nederlanders spreken niet slechts zoo, ze schrij ven ook w el zoo ; en met alle recht ! 15. Veint, vent, man ; zie vs. 27 b1.198 II. 16. En, hebben, in de onbepaalde wijze. Zie vs. 16 bl. 333 II. 17. Azue, zoo ; zie vs. 12 bl. 313 II op azue. Dompelen, sukkelen, tobben, een vlaamsch woord, dat in Vlaan-deren zeer veel, in Noord-Nederland nooit gebruikt wordt. Van dit dompelen heeft men ook het woord dompelirre, dompeleer, dom­pelcecer, dompelaar, sukkel. Waas, was ; ook in dozen tongval worden de onvolkomene kliny kers zeer gerekt uitgesproken ; zie vs. 11 bl. 343 II op maan. Dommestieken, dienstboden. Zie vs. 17 bl. 228II op dommestieken. Enne 'k iike, uitgesproken ennekiike, en ik ik, en ik ; zie vs. 17 bl. 218 II. Kreveeren, omkomen ; zie vs. 17 bl. 228 II op 'k kreveere-'k-ikke. 18. Tseffies, terstond ; zie vs. 24 bl. 344 II op seffisj en vs. 20 bl. 333 II op tseffes. j^es. 19. 'K en benne 'k ilk, uitgesproken kenbennekiik, ik en ben ik ik, ik ben. Zie vs. 17 bl. 218 II. 20. Tons, thans ; zie vs. 21 bl. 343 II. Kompassi, medelijden ; zie vs. 20 bl. 198 II. 23. Leutig, vroolij k ; zie vs. 29 bi. 162 II. 24. Straf, stark, zeer, komt ook wel, maar weinig, als bijwoord voor in de noordnederlandsche volksspreektaal. Gieestig, geestig, vroolij k ; zie vs. 29 bl. 229 II op geestig. 25. Al were kieören, al weer keerende ; zie hier boven vs. 13. Dean, pret, luidruchtige vroolij kheid, ook genoegen, schik. 26. Ramoer, in Noord-Nederland rumoer, gedruiseh. 28. Loispoeke, letterlijk luispook (pook, poke, is buik , ook balg of lijf, het friesche bealich ; 't is nog in Zeeland in gebruik), een scheldwoord voor een verachtelijk mensch. In Friesland heeft men in dezen zelfden zin 't woord litsangel, (uis..hengell) en in Hol­land luizebosch. ' Kolcere, toorn ; zie vs. 28 bl. 295 II op kolcere. Verduveld, verduiveld ; de woorden duvel en duzend hebben in de meeste nederlandsche tongvallen, zoowel in Noord-als in Zuid-Nederland, den ouden, volkomenen u klank behouden, niettegen-staande in die zelfde tongvallen deze klank in alle andere woorden als hollandsche ui of als oi wordt uitgesproken. Gekommandeerd, bevolen , basterdwoord van 't fransche com­mander, overal in Nederland algemeen in gebruik. Trakteeren, onthalen; zie vs. 27 bl. 245 II op getrakteerd. 30. Soepe , in West-Vlaanderen ook soe fe , söe fe, soufe , dronk-aard , zuiper. Pelsen, hoeren. Het waren bij de oude Germanen vooral de vrouwen die pelsen droegen ; nog in de vorige eeuw werden pelsen gedragen door de vrouwen op de noordfriesche eilanden. Door deze vooral aan de vrouwen eigene kleeding is de naam pelsen eerst voor vrouwen in 't algemeen , later voor gemeene, liederlijke vrouwen, hoeren, in gebruik gekomen. In West-Vlaanderen beteekent pels ook lap, vodde. 31. Da' 'k iike ee, dat ik ik heb, dat ik heb; zie vs. 17 bl. 218 II. Edde gai, hebt gij ; zie vs. 28 bl. 305 II. De tongval van het westelijke deal van Oost-Vlaanderen, van de stad Deinze on omstreken, levert weinig eigenaardigs op. Want niet­tegenstaande de nabijheid van de westvlaamsche grenzen on niet­tegenstaande Deinze en omstreken oudtijds werkelijk een deal van West-Vlaanderen, immers van de oude Casselrie van Kortrijk nit­maakte, zoo is toch de tongval van Deinze goed oostvlaamsch en vertoont duidelijk alle algemeene kenmerken der zuivere oost­vlaamsche tongvallen. In tegenoverstelling van andere oostvlaamsche tongvallen on vooral in tegenoverstelling van den tongval van Gent, in welken tongval de slot-n van meerlettergrepige woorden bijna nooit wordt uitgesproken, laat men daze letter to Deinze in den regel klaar en duidelijk hooren als het volgende woord met een klinker begint, en slechts flauw of in 't geheel niet als de volgende letter eon medeklinker is, 175. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD DEINZE. Medegedeeld door den hoer DESIRE DELCROIX, Bureel-Overste van het Ministerie van binnenlandsche taken, to Brussel. Juni 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Der was ne kieer ne man, die twice zeuns oa. 12. En de jongste van de twice zei tege zai voader : voadere gee mij mai poart van 't goed da' mai toekomt. En de voader dieeldeg' ulder zai goed. 13. Ieenige doagen Hoar dien, moaktege de jongsten em grieed om te vertrekken. Ee gaink noar e vren land, doar ce al zai goed vermuestege mee kwasten. 14. Oos 't nai allemoal op was, kwamp er ne grueten ongers­nued in da' land en ee begost oaremoe te lijen. 15. Tons gaink ee em veruren bij nen Boer van die streke, en den dieen zond em noar zai land om de virkens te wachten. '16. Ee zoe 't doar zue Birne zainen buik gevuld en meet-en af­val dieen de virkens oaten, moar ee en kreeg er nie fan. 17. Tons kwamp ee tot zai zelven en ee zee in zain eigen : doar zain in mai voaders uis zue veel knechten, die brued en in overvloed en 'k bezwaik ik ik ier van den ongere 18. 'K zal opstoan en bij mai voader goan en 'k zal em zeg-gen : voadere ! 'k 6 misdoan tegen den emel en tegen ai. 19. 'K en ben nie wird da' ' k nog aie zeune genoemd worde ! Moar neem mai veur al knecht. 20. En ee stond op en ee vertrok. Oos zai voadere em van verre zag komen, kreeg er ee dirnesse mee. Ee liep em tegen, viel em in d'oarms en ee kusteg' em. 21. Tons zei de zeune : voadere ! 'k e misdoan tegen den emel en tegen a ; 'k en ben nie mieer wird van ale zeune genoemd te worden ! 22. Da' paktege de voader zuedoanig dat ee nied en kost spre­ ken. Oos ee na i were hij zai zelven gekomen was, rieb ee ie6nen van zain knechten en ee dee em de beste klieeren oalen veur zaine zeune aan te doen , en ee dee em e poar schoenen geen, en ne raink op zaine vainger steken. 23. Oal nai uek, zeit ee, 't vetste kalf en sloag et, want me goan kirmesse auwen. 24. Omda' maine zeune, die 't due was, verrezen es, omdat ee verloren was en weere gevonden es. Oos nai alles griei; was, gain-gen ze an toafel. 25. Binst die middelen tijd kwam den aitste zeune van op 't land ; en oos ee omtrent den uize kwamp, uerdeg' ee 't lawijt en de speelman. 26. Ee urktege nen uegenblik an de deure en ee riep tons ieenen van de knechten om te vroagen wat dat er doar binnen omme gaink. 27. De knecht zei : ai broere es weere gekomen en a i voader eed et vetste kalf doe sloan omdat ee gezond t' uis gekomen es. 28. Oos den ai tste zeune dad uerdege, wierd ee kwdad en ee en wildege nie binnen goan. Tons kwam de voader en ee begost zaine zeune schuene te spreken, omdat ee bij zain broere zou ge-komen en. 29. Moar den aitsten zeune antwoordege : 'k 6-je 'k ik ai at zue veel joar gediend en van gieel mai leven en 6-je 'k ai gebod nie te buiten gegoan en nog en 6je 'k van giei;l mai leven gieen boksken of gieen gieete gekregen om main vrienden mee te trek-teeren. 30. En nai dat dien deugeniet van main broere were komt die alles, wat ee oa, opgeten eed mee siechte vrajevolk, sloade gij 't vetste kalf ! 31. Tons zei de voadere : moar maine jongen toch I ge zai gij ommers altaid bij mij en at wat da' 'k 6, es uek 't aie. 32. Moar me moesten toch kirmesse auwen, omdad ai broere, die due was, verrezen es ; omdad ee verloren was en were ge-vonden es. AANmEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in, maar helt meest naar de o over. De ai klinkt als in de fransche woorden mais, Tait; de ai klinkt als zuivere, volkomene a, die door een korten naslag van i gevolgd wordt. De e klinkt als in het fransch. 12. Poart, part, deel ; zie 'vs. 11 bl. 255 II op poat. Ulder, hunlieden ; zie vs. 12 bl. 310 II op ulder. 13. Grieöd, gerieed, gereed. Vren, vreemd ; zie vs. 13 bl. 327 II op vren. Vermuestege, vermoostege, verrynooste, verinorste ; zie vs. 13 bl. 327 II op vermuestege. 15. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 169 II op wachten. 16. En, hebben. Zie vs. 16 bl. 327 II op en. 17. Tons, thans ; zie vs. 20 bl. 347 II op tons. 'K bezwaik ik ik, uitgesproken als 'k bezwaikekik , ik bezwijk ; zie vs. 17 bl. 218 II. 20. Dirnesse, deernis. Zie vs. 14 bl. 295 II. 23. Kirmesse, kermis, feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 25. Binst, binnen ; zie vs. 25 bl. 314 II op binst. Binst die middelen tijd , in dien tussehentijd. Uerdeg', huerdege, hoordege, hoorde ; zie vs. 25 bl. 336 II. Lawijt, geraas ; fie vs. 25 bl. 211 II. 26. Urktege, luisterde ; zie vs. 26 bl. 327 II. 29. 'K eje 'k ik , uitgesproken als kejekik, ik heb ik ik, ik heb ; zie vs. 17 M. 218 II. Trekteeren, onthalen ; zie vs. 27 bl. 284 II op trakteeren. 31. Ge zai gai , gij zij t gij , gij zij t ; zie vs. 17 bl. 218 II. XXXIII. WEST-VLAMDEREN. De geheele provincie west-Vlaanderen behoort tot het neder­duitsche taalgebied. De nederduitsche tongvallen van West-Vlaan­deren vormen met elkander en met die van Fransch-Vlaanderen een afzonderlijke nederlandsche tongvallegroep. Deze tongvallegroep is het eigenlijke, het echte, oorspronkelijke vlaamsch. Ter onderschei­ding echter van de oostvlaamsche tongvallen, noemt men dit echte vlaamsch van West-Vlaanderen : westvlaamsch. Onder dezen naam van westvlaamsch is dan ook de volkstaal van Fransch-Vlaanderen, het fransch-vlaamsch begrepen. Het westvlaamsch is niet over geheel West-Vlaanderen verspreid. In een klein gedeelte van dat gewest, in het land tusschen Schelde en Leie, en ook in enkele dorpen in 't uiterste oosten van West-Vlaanderen worden zoogenoemd oostvlaamsche tongvallen gesproken. Ik reken het westvlaamsch tot de zuiver frankische tongvalle­groepen, maar onder die zuiver frankische tongvallen neemt het westvlaamsch een zeer afzonderlijke, zeer eigenaardige plaats in, en staat geheel op zieh zelven. Aan de friso-frankische tongvallen van Zeeland sluit het westvlaamsch zich ten naawsten aan, en is, in menig opzicht, daaraan veel nader verwant dan aan de andere zuiver frankische tongvallen van Zuid-Nederland, dan aan het oost­vlaamsch en het brabantsch. Deze groote verwantschap van het westvlaamsch met het zeeuwsch, gevoegd bij zoo menig andere bij­zonderheid en eigenaardigheden van dezen tongval, eigenaardigheden die men in grooten getale in de friso-frankische, ja zelfs in de zuiver friesche tongvallen van Noord-Nederland terug vindt, maakt dat aan -de westvlaamsche tongvallegroep eigenlijk een plaats moet inge­ruimd worden tusschen de zuivere frankische en de friso-frankische tongvallegroepen in. En zoo een geschiedvorscher kon aantoonen en bewijzen dat de Menapiers, en vooral de Morinen, oude germaansche volkstammen, voorouders der hedendaagsche West- en Fransch- Vlamingen, werkelijk Friezen, werkelijk friesche volkstammen waren geweest, ik zoude geen oogenblik dralen met aan het *westvlaamsch een plaats aan to wijzen in cle friso-frankische tongvallegroep. Ove­rigens noemen alle oude geschiedschrijvers de monden van de Schelde en het Zwin als de uiterste grens van den frieschen volksstam. In­tusschen is het zeer wel mogelijk * dat tot aan de monclen van de Schelde en het Zwin (de zeeuwsche eilanden dus nog ingesloten), zuivere, echte, volbloed Friezen woonden, maar dat aan de overzijde van de Schelde. längs de kusten der Noordzee tot aan Picardie toe, (want tot zoover heeft zieh in de middeleeuwen het gebied der nederduitsche taal uitgestrekt) volksstammen woonden die zeer na aan de Friezen verwant waren. Maar hoe dit zij, zeker is het dat het hedendaagsche westvlaamsch, wat oorspronkelij kheid, oudheicl en schoonheid aangaat, alle andere nederduitsche tongvallen verre overtreft. Geen andere nederlandsche tongval heeft zulk een schat van zuiver nederduitsche woorden en woordvormen aan to wijzen als het westvlaamsch. lnderdaad, een schat van eigenaardige woorden en woordvormen die in andere neder­duitsche tongvallen onbekend zijn, komen in het westvlaamsch voor. En wat oudheicl aangaat, er is geen enkele nederlandsche tongval die eeuw uit, eeuw in, zoo zieh zelven gelij k is gebloven als het westvlaamsch , die zoo weinig geleden heeft van het hollandsch en van de geijkte nederlandsche schrijftaal waarop andere tongvallen , der aangrenzende landstreken zoo weinig invloed hebben uitgeoefend, in eon woord, die zoo standhoudend (stationnair)is gebleven als hot west­vlaamsch. Dien ten gevolge heeft het westvlaamsch een zeer groot aantal woorden bewaard, die tegenwoordig in andere nederlandsche tongvallen niet meer voorkomen , of elders in Nederland reeds geheel zijn uit­gestorven, maar die vroeger , zij het dan ook soms in eenigszins andere vormen , algemeen eigendorn waren van alle Nederlanders. Zelfs woorden die door KLLIAAN reeds als verouderd zijn aangetee­kend , worden door de West-Vlamingen nog dagelijks gebruikt. Maar moet het westvlaamsch onder alle nederlandsche tongvallen de oudste en de rijkste worden genoemd, met niet minder recht Inoet het verre weg de schoonste tongval geheeten worden van al de onderscheidene dialecten der nederlandsche taal. Geen andere tongval van Nederland die zieh met het westvlaamsch kan meten in welluidendheid van klanken , in bevalligheid en zoetvloeiendheid. In het westvlaamsch komen de schoone en zuivere klanken van vol­komene i en volkomene u, in plaats van de breede en grove f- en ui-, zelfs ai- e ei-klanken van Hollanders, Oost-Vlamingen en Bra- ^ .t . 23 banders , tot hun volle waarde en volle mate , meer nog dan in het zeeuwsch en 4in den tongval der fiiesche steden. Ouk de verschillende zachte • en scherpe letters e en o , met de zoogenoemde zware e der Vlamingen , worden in het westvlaamsch duidelijk onderscheiden. Zoo ook worden de tweeklanken ie en oe (ia en uo) in het westvlaamsch , even als in het zeeuwsch en in het friesch , duidelijk in hun volle waarde uitgesproken. Het onderscheid in uitspraak tusschen deze tweeklanken en de enkelklanken i (ii) en oe (hoogduitsche u) wordt door de West-Vlamingen sterk in acht genomen. Zelfs de zware fran­kische oa (de geijkt nederlandsche volkomene a) , die in alle zuid­nederlandsche tongvallen zoo duidelijk op den voorgrond treedt , en die ongetwijfeld ook de leelijkste klank van het westvlaamsch is klinkt toch in dezen tongval minder zwaar dan in 't oostvlaamsch en brabantsch. Bovendien komt deze leelijke klank , in eenige west-en fransch-vlaamsche tongvallen althans, zoo als in dien van Brugge, en vooral in dien gran Duinkerke, niet algemeen voor , en blijft in menig woord de volkomene a als zuivere , italian a klinken. Ook de tongslag der West-Vlamingen raunt uit door bevalligheid en zangerige welluidendheid. De zinbouw der West-Vlamingen halt in menig opzicht naar het fransch over , en is sons geheel op fran­sehe leest geschoeid. Aan de ongekunsteldheid van het westvlaamsch doet dit laatste echter volstrekt geen of break. De verschillende westvlaamsche tongvallen vormen met elkander een goad afgerond geheel , en staan , op de oostelijke grenzen van West-Vlaanderen , nog al schere tege • de oostvlaamsche tongvallen over. Overigens, aan de wester- en zuidergrenzen, paalt het gebied der west- en fransch-vlaamsche tongvallen aan het flansche taalgebied, waar uit den acrd der zaak geen zachte overgang van tongvallen mogelij k is. Onderling wijken de westvlaamsche tongvallen slechts weinig van elkander af. Allen vertoonen ze de zelfde hoofdkenmerken , allen zijn even rijk , even oud , even schoon. De kleine verschillen , die er be­staan , zijn geheel onwezenlijk. DE Bo neemt drie groepen van west­vlaamsche tongvallen aan. De eerste groep omvat de tongvallen van het middelste en het oostelijke derde deal van West-Vlaanderen. De tweeds groep wordt door de tongvallen van het andere derde deel dier provincie , van het westelijke dus , gevormd. Een lijn die noord en zuid loopt, van Nieuwpoort over Diksmude op Iperen normt ongeveer de grens tusschen doze beide groepen. De derde groep van westvlaamsche tongvallen omvat de nederlandsche tongvallen van Fransch-Vlaanderen. De werken van den gemoedelij ken , echt volksaardigen vlaamschen , dichter GEZELLE ofschoon niet in den eigenlijken westvlaamschen tongval geschreven ( 1) , zijn van groot belang voor de kennis van het westvlaamsch , omdat de dichter in zijn verzen ruimschoots gebruik maakt van de rijke schat van eigenaardige westvlaamsche woorden en vormen, en rijkelijk put uit die bron van schoone , oude woorden , die bron , die elders in Nederland reeds lang verdroogd en verstopt is , maar die in West-Vlaanderen steeds blijft vloeien en er de volkstaal oorspronkelijk , rein en levensfrisch houdt. Ook op de werken van de nieuwere westvlaamsche letterkundigen , van CAL­LERERT , DE CORTE , DUCLOS , DE GHELDERE , VAN HAECKE enz. is het , bovenstaande toepasselijk , terwijl in dit opzicht , onder de oudere westvlaamsche schrijvers, VAELANDE VAN TEPER (VAN DAELE) een Berste plaats inneemt. Maar het belangrijkste werk voor de kennis van het westvlaamsch , een hoogst verdienstelijk werk , en dat niet genoeg geroemd en op prijs gesteld kan worden , een werk dat eenig is, en zoo als er van geen anderen nederlandschen tongval een werk bestaat, is het W e s t­vlaamsche Idioticon van L. L. DE Bo, Brugge, 1873. De tongval van de oude en roemruchtige hoofdstad van West-Vlaanderen , van het in vroegere eeuwen zoo rijke en schoone Brugge, vertoont de algemeene kenmerken van de westvlaamsche tongvallen duidelijk en sterk uitgedrukt, en heeft daarenboven eenige bijzondere eigenaardigheden. Zoo wordt de volkomene a te Brugge op tweederlei wijze uitgesproken eerstens als °a , even als in 't grootste deel van , Zuid-Nederland , en ten tweeden als zuivere , italian a. De eerst­genoemde a, door DE Bo de o-klankte a genoemd , heeft te Brugge juist den kiank van de onvolkomene heldere o in spot en gebod maar ze wordt langer uitgerekt. Deze a laat men hooren vöor de letters d, t , t , n, r, s en z , behalve in het meervoud van den verl. tijd der werkwoorden , wanneer de a in 't enkelvoud kort is. b. v. ik bad, wi baden en niet boaden ; en ook niet in woorden waar de b , f g of m weggevallen is , b. v. Madestraat klinkt Made , , en niet Moade omdat made eigenlijk maagde is, waar de g uit­gesleten is. -- De zuivere a , klinkende als in water volgens de ( t) De taal van GE7.ELLE's gedichten is echter nog veel minder geijkt neder-landsch. Neon, maar ze is zuiver en schoou nederlandsch, echt oorspronkelijk nederlandsch, dui•r.endniaal schoo ner, zuiverder en oorspronkclijkcr dan modern hol-landsch is; om van de geijkte nederlandsche hoeketaal maar niet tc gewagcn. Ach! dat alle niet-hollandsche Nederlanders xGo weinig hollandaeh, züo schoon ueder-landsch schreven ! geijkte nederlandsche uitspraak , als ä in den franschen uitgang titre, spreekt men te Brugge uit vöor de letters b, p, f, v, g, k en m. Dus zeit men te Brugge voanedrager of vönnedrager (de eerste a als gerekte , geslotene , heldere o, de tweede zuiver) , vanedrager of vaandeidrager , vödder slaapt, vader slaapt , de vlaamsche tölle , de vlaamsche taal , de zwoar (of zwor) geloaden groanwagen goat traagzaam voort al kraken 1). (Zie vs. 13 bl. 347 II). Deze zuivere uitspraak der a beneemt aan den brugschen tongval veel van het zware en breeds dat bijna alle zuidnederlandsche tongvallen ken­merkt ; het brugsche dialect is er zoo veel te welluidender om. Eon andere eigenaardigheid van den brugschen tongval is de uit­spraak der sch. Deze letterverbinding wordt door de Bruggelingen op zuivere , oud nederduitsche wijze uitgesproken als sk, juist zoo als de Friezen haar nog uitspreken, en zoo als in enkele nederduit­sche (frisosaksische en friso-frankische) tongvallen van noordweste­lijk Duitschland en van Noord-Nederland nog geschiedt. Zie b. v. vs. 32 bl. 188 I, vs. 22 bl. 405 I, vs. 22 bl. 27 II, enz. Elders in West-Vlaanderen spreekt men de sch op de hollandsche wijze , al roche­lende door de keel , uit. Eon vertaling van de gelijkenis des verlorenen zoons komt voor in het zevende deel van MoNE's A n z e i g er farr K u n d e , enz. 1838, en een andere in WILLEMS'S B e lg is c h Museum, deel II, 1838. De volgende vertaling is in de echte volksspreektaal van Brugge opgesteld en doet de eigenaardige uitdrukkingen en spreekwijzen der Bruggelingen vooral zeer goad uitkomen. 176. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD BRUGGE. Medegedeeld door den heer FRANS VAN HOESTENBEROHE koopman to Brugge. Februari 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Der was e ker e man, en i a twee zeuns, 12. Den oeksten was nog ol brave , mör den jöenksten was e nieteug van d'eeste klasse. Ze vödder gaaf em olle sorten van ver-mönningen en zei em : veugel ! je zi gi e slich suzekt , de nagel va' me dookiste , 't skandöl van geel de stad, en 'k gone 'k ik dör begunnen e spalletje voren te vesten. Der was dör nie an te doene , i en giink i m5r olsan jas-up. Os i nu lange genöeg zen duvel öentböenden a, en dat i zaag dat iedereen em met en skeev' ooge bezaag , i giink bi ze vödder. Vödder ! zeit i , 't en kan ier nie mee' gön , gemme gi 't gone da' 'k ik moen en ; 'k gin der ik van deure. 13. Zo, zöener öenkt of beeste te zeggen, i roldeg' i zen getten up en i vertrok. I vojazeerde geel verre. Lanks te weg , ol de slunsen en sluffers dat i tegen kwaamp , warren de zine. I ver-tureluutte ol ze vödders skone penningen in bakbeesteri6n en i ver-massakreerde zen gezöenkteid. I, die 't fleur was van de jöenkeid, 't was wörlik jammer ! Zo en snalle jöengen van te ,voren ! J'en a gen cens gegeven vor ze leven , zo donnig was i versleten. I en a nu gen vlees mer an ze liif, geel blazee , e val van perkament, je kost en keerse zien brannen deur ze liif, en i was uutgemer-geld lik en grötte. -- Li gi ton van rike ofkomste i) Zie o$ 130, Westvlaanaseh Idioticon, bi. 1. ? 14. Nör lange geno. eg geschossebrost t'en, kwaamp i in e lankt wör dat de mensken vielen lik den agel , van den öenger. 15. I was dör viavremde , i en a nie en arme kennesse , en i most e zwiins wachten om e brokke broot to kunnen verdienen. 16. Ja-mör ! der was ol gö u gen broot mee', en da' giink zo dannig verre dat i de zwiins under eten moste pakken om van gen enger te vergron. 17-20. Wa' nu ged ön , zeit i in zen egen ; v-odder en wil va' me nie mee' weten , en i ee wal en bitje geliik oke. Mö' portan kwestie, en zöet i gen kompassi me' m'en? Me Con e ke' probee-ren ! Onze lieven Eere gaaf em e goe gedacht. 'K gön were keeren no me vödders uus , wör dat e domestiken in de weide ziin , en olles en , wal , ertje wa' lust je , binst da' 'k ik ier stön krebbe­biten. 20-21. Zo ! zo gezeid , zo gedön ; in en inzegrinze i naamp zen lappen en zen leerzen, en i weg! Os i nog verre van zen uus was, ze vädder zaag em ol kommen, Wal Eere ! zeit i, dien duts, kiikt e ke' , oe derelik dat i der uut ziet ! 'K en kompassie med em ! I vloog er nö töe, en i gaaf em en smok, om em t. e toogen dat i bli was van em were te zien. 22. I dei em zen beste kleeren -ollen, 23-24. en gaaf en geele grote kerremesse. 25 --32. Den öeksten zeune was dör zalöes van, en zei : vo-dder ! t'en is loch nie gepermetteerd ! Je döe meer vo-r die sloeber of da' je vor miin doet. Ja , zei de vödder , veintje ! t'en is mör reks ilk of ziin möet ! Jen broere was dood en i is verrezen ; zoo is 't geel simpel da' me miinder da' vieren. Je viink gi de beloninge van je 6e gedrag in wal te stönne med iedereen , verstöje da' `l En löt gi ons ol te görre kontent ziin dat i nog leeft. AANTEEKENINGEN. De ö staat in de plaats van een volkomene a en klinkt als een geslotene , heldere o , maar die zeer gerekt , op de wij ze van een volkomenen klank wordt uitgesproken. De üe is de zuivere hoog-duitsche u, de fransche ou ; en is in de westvlaamsche uitspraak scherp onderseheiden van den tweeklank oe. De West-Vlainingen gebruiken voor dozen enkelklank dikwijls het fi°ansche letterteeken ou en schrijven Rousselaere en Couckelaere voor Roesselaar en Koekelaar. De öu klinkt als een zeer doffe ou of ow. De kleine en lager gedrukte r wordt niet uitgesproken , wel gehoord. De e klinkt als in 't fransch. 11. E ker,, een keer , eons ; zie vs. 11 bl. 339 II. 12. Üeksten , oudste. De nederlandsche ou wordt in de west-vlaamsche tongvallen in den regel uitgesproken als öe. Als er op de ou een d of t volgt , schuift men te Brugge nog een k daar tussclen ; zoo wordt oud to Brugge uitgesproken als öekd , maar in oudste laat men de d ook vallen en spreekt men uit bekste. Zoo is goud to Brugge goekd , hout is bekt , houden is öekden , enz. Ol, al. De onvolkomene a vöor 1 luidt to Brugge en in veel andere plaatsen van West- en Fransch-Vlaanderen als onvolkomene o; al, ol; balk. , bolk; vallen , volle; kalf,, kolf , enz. Lie vs. 13 bl. 184 II. Nieteug , nietdeug , deugnietl; zie vs. 30 bl. 310 II. Veugel , vogel , in overdraehtelijken zin to Brugge in gebruik voor een los en lichtzinnig mensch. Je zi gi , gij zijt gij , gij zijt ; zie vs. 17 bl. 218 II. Stich, slecht. Szczekt, basterdwoord van 't fransche sujet. E stich szt . zc;kt , een siecht mensch , het fransche mauvais sujet. Skal id5l , schandaal. Geel , g'heel , geheel ; zie vs. 15 bl. 333 II op 'K gone 'k ik , ik gaan ik ik , ik ga ; zie vs. 17 bl. 218 II. Spalletje, spelletje, speldje. Even als de onvolkomene a vc,or 1 te Brugge als onvolkomene o wordt uitgesproken , zoo klinkt de onvol-konlene e vöor 1 te Brugge , en in andere westvlaamsche en fransch-vlaamsche plaatsen , als onvolkomene a. Zoo wordt bet zuidnederland-sche speile (spelde , speld) te Brugge spalle , melk wordt malk , wel , wal ; helpen , alpen , enz. Lie bl. 44 I. Vesten, vast maken , vast steken. levers e spalletje voren vesten zeit men in West-Vlaanderen voor het noordnederlandsche ergens een speld je voor steken , iets verhinderen. Te doene , te doen. Het voorzetsel te beheerscht den dativus. 'Lie vs. 14 bl. 174 II op liene. Ol,san , alsaan , als aan , gedurig , dikwijls , altijd , is ook in Noord-Holland in gebruik. Zie vs. 29 bl. 29 II op ollan. Jas-up, jas op, liet hollandsche del?, hort op, op de sukkel , an de s jou , aan de zwier. Gemme gi,, samengetrokken nit geef mij g-ij , geef gij xriij. '11 gone, 't gene ; zie vs. 12 bl. 316 II op 't gone. Da' 'k ik möen en, dat ik ik moet hebben , dat ik moet hebben. 13. Zöener,, zonder. öenkt, hond ; zöener venkt ot beeste te zeggen, woordelijk : zonder hond of beest to zeggen , is de brugsche uitdrukking voor het hol-landsehe zonder boe noch ba te zeggen , dat is : weggaan zonder afscheid to neinen. 1 roldeg' i , hij rolde hij hij rolde; zie vs. '17 bl. 218 II. , Getten , slobkousen. Zen getten uprollen is in West-Vlaanderen het zelfde als in Holland : zen matten oprolle, zen bieze pakke, zen pick schure , onverwacht weggaan. Vojazeerde , reisde , van vojazeeren , basterdwoord van 't fransche voyager ; in Noord-Nederland is dit basterdwoord niet in gebruik. Slunsen; een stuns is eigenlij k een afgescheurde lap , een vodde, maar in overdrachte1ijken zin beteekent dit woord ook een niets-waardig , een siecht mensch. Sluffers sluffer ,steifer, stifferj`'er , is eigenlijk een j`'ers ; eon j"'er , ook staffer slof of een mud/ ook een oude , van achter neergetrapte of neerge- , hakte schoen, maar in overdrachtelijken zin beteekent dit woord ook een nietswaardig , eon siecht mensch. Sl,uffer e n sl,unse zijn twee kernachtige woorden van de brugsche volkstaal; zie vs. 30 bl. 339 I en vs. 30 bl. 348 II op pelsen. Vertureluutte , verkwistte , van vertureluten , doorbrengen. Lie vs. 30 bl. 214 II. Bakbeesterien, beestachtigheden. Bakbeesteri is letterlijk zwijne-rij ; zie vs. 16 bl. 289 I op bc,ggen. Een dronkaard en wellusteling noemt men te Brugge ook een bakbeeste en een bakzwiin. Dit laat-ste woord is een pleonasme. Vermassakreerde , vermoordde , vernielde , van vermassakreeren basterdwoord van 't fransche massacrer. Gezöenkteid , gezondheid. Lie vs. 12 bl. 358 II op beksten. Fleur, bloom , het fransche fleur. In Noord-Nederland zeit men de, in Zuid-Nederland het flew. Snalle , snelle ; zie vs. 12 bl. 359 II op spalletje. In dezen zin van vlz,cg vroolijk , levenslustig is het woord snel in Noord-Neder- , land niet in gebrnik. J'en a, gij en hadt, gij hadt. Cens , ook wel cents, cent , muntstuk van twee belgische eentimen. Dit cens is ook wel in Zeeland in gebruik. Blazee , basterdwoord4 van 't fransohe blasé , versieten , op (van personen) ; dit woord is , nevens gebl azeerd , ook wel in Noord-Ne-derland in gebruik. Val , vel ; zie vs. 12 bl. 359 II op spalletje. Lik , liik , l ijk , gelijk ; zie vs 19 bl. 333 II. Grotte, grate , graat ; zie vs. 12 bl. 327 II op voadere. Zi gi ton, zij t gij dan. 14. Geschossebrost , gezwierd ; . zie vs. 13 bl. '221 II. Lankt , land ; zie vs. 12 bl. 358 II op öeksten. Agel , hagel. 15.* Viavremde , geheel en al vreemd , wildvreemd. 16. Ja-mor , ja maar ; zie vs. 25 bl. 283 II. Under, ulder , hun ; zie vs. 12 bl. 3'10 II op ulder. De zwiins under eten , de zwijnen hun eten , het vreten der 7.wijnen. 17--20. Portan , toch , basterdwoord van 't fransche pourtant. Zie vs. '29 bl. 259 II op periang. Kwestie , v.raag, basterdwoord van 't latijnsehe quaestio. Mö portan kwestie , in goed nederlandsch : maar de vraag is. Zbet, zoude. Kom passi , medelij den ; zie vs. 20 bl. '198 II. Me m' en, spreek uit : naemmen , met den klemtoon op beide lettergrepen , met m . ij hebben. Zie vs. 16 bl. 327 II op en. Me, wij ; zie vs. 32 bl. 284 II. Probeeren , beproeven , basterdwoord van 't fransche prouver ; zie vs. 13 bl. 38 II. Domestiken, dienstboden ; zie vs. 17 bl. 228 II op d ommestieken. Wel,cie , weelde. Lie vs. 13 bl. 298 II. En olles en, en alles hebben. Wal, ertje , i .va' lust je, wel , hartje , wat lust gij. Deze spreek-wijze is ook in Noord-Nederland in gebruik ; te Leeuwarden zeit men : montsje , wat lus je, ha,.tsje , wat begeer je. 13inst , binnen (den tij d) , terwijl. Zie vs. 25 bl. 351 II op binst. Krebbebiten, kribbijten. Krebbebiten, afgeleid van 't bijten aan 't hout van de krib , de voederbak , dat een gewoonte is van sommige paar-den , wordt in West-Vlaanderen gebruikt voor : armoede , honger lijden , maar in Friesland , waar men dit woord nauwkeurig zoo uit-spreekt als in West-Vlaanderen , beteekent het : baloorig (te Leeu­warden wanbiedig) zijn zich al inorrende en tegenstribbelende ver- , zetten tegen het noodlot. 20-21. Inzegrinze , einzegreinze , eigenlijk einsche grijns ; einsch is in West-Vlaanderen gemelij k , nijdig wrevelig , stuursch , hatelijk , , bitsch, scherp ; een in.zegrinze is dus een hatelijke , nijdige grijns. Zen lappen en zen W rzen nemen is een westvlaamsche uitdruk-king voor weggaan ; zie vs. 13 bl. 359 II op getten. Dutb , eigenlijk het hollandsche dot beteekenende , maar ook over-drachtelijk in gebruik voor : stumper stakker, arme bloed , sul. , Smok, zoen ; zie vs. '20 bl. 390 I op smokte'yn. Toogen , toonen , is een goed nederduitsch woord , overeenkomende met het hoogduitsche zeigen. In Noord-Nederland is het onbekend , maar komt toch in betoogen en vertoogen voor. Van dit toogen, toonen , heeft men in Zuid-Nederland ook het woord toog , toonbank. Van e»r, te zien om hem to zien ; zie vs. 19 bl. 237 II op van oere. , 22. Dei , dee , deed ; zie vs. 22 bl. 245 II op in vs. 22. 23--24. K.errem . f,sse , kermis , feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 25 —32. 7,al6es , na ij verig , b asterdwoord van 't fransche jaloux. In Noord-Nederland heeft men er het basterdwoord jaloersch van gemaakt. Gepermetteerd , geoorloofd ; zie vs. 29 bl. 284 II. Slbeber, in engeren zin een sl.obberik, een slobberdoes, iemand die al morsende , cet ; maar ook ieder ongeschikt , vuil , verachtelijk mensch, Of, als. 'Lie vs. 31 bl. 317 II. Veintje , ventje. Zie vs. 15 bl. 347 II. Reks , rechts. ' T en is mör reks lik of 't ziin 'met , het is juis t zoo als 't wezen moot. Simpel, eenvoudig , en ook : duidelij k ; 't is een basterdwoord van 't fransche simple, en, vooral in eerstgenoernde beteekenis ook in Noord-Nederland in gebruik. Me miinder,, we wiinder , we wilder , we wulder , wij tvijlieden, wij. Zie vs. 32 bl. 284 II , vs. 12 M. 187 II op ulder en vs. '17 bl. 218 II. Je viink gi , gij vindt gij , gij vindt ; zie vs. 17 bl. 218 II. Te st5nne , te stone, te staan ; zie vs. 12 bl. 359 II op te doene. Te görre , te gare, te gader , te zamen , te Leeuwarden en to Duinkerke te gare. Zie vs. 13 bl. 313 II op te goar. Kontent , tevreden ; zie vs. 12 bl: 283 II op kontent. De tongval die ten platten lande in den omtrek van Brugge , in het zoogenoemde Vrije van Brugge gesproken wordt , komt in hoofd­zaak met den tongval van Brugge overeen. Naar de tongval van de plaatsen aan den zeekant gelegen , van de dorpen Heist en Wen­duine , het vlek Blankenberge en de stad Oostende , verschilt iets meer van den brugschen tongval. Toch is dit verschil slechts gering en geheel onwezenlijk. Ook te Oostende , even als Brugge , wordt de volkomene a op twee verschillende wijzen uitgesproken , als zui­vore a en als o ; zie bl. 355 II. De volgende vertaling beeldt de dagelijksche spreektaal en spreek­wij ze van de oostender visscherlui getrouwelijk af. 177. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONG VAL VAN DE STAD OOSTENDE. Medegedeeld door den heer J. SCHIPMAN , priester , geestelijke school-opziener te Brugge. Januari 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Ter was en keen en voader , en j'a twe zeuns. Da' mens was weewoare seder en tiid j'ad öengelukkiglik zen vrowe to vroeg verloren. 12. Ewel, den joenksten van de tweie kreeg in z'n oofd van en reisje te goan doen. De 1kvresje was van ci'ortsjes. Wat ta rnee gedoan ? J'a 't ol lichte vast ! Mo. oder was dood , en je was i zen selfs. Zo , je goa hi zen v oader en je zegd em : voader! os 't sje zou passen , je most m' os-sje-hlieft, en bitsje men geld geeri. Oe vele we' j'en ? vroagt den voader. ! men park van men rn;eder ; en men ziin wunder moa' mi' tweien ; men broere en ik..Wansje ! Wansje ! je lop noa jen aengeluk ! --Passen sje, voader ? 'K en ik nu zukke go. este, en 'k goan 't ik resgieren..Die go. e sul goaf et ern ; e ja ! wa' most en doen , ee ? 13. Zo , Wansje rni' zen ortsjes i ri zen zak , stek et op , en i weg ! 'T was verre dat en giink, weie! mesgien ol zo verre os de West-Iis. Van zo dat en in da' land angekommen was , je giink i moa' seffens an 't brassen en ferrem geld te verteren. 'T wierd en Beste söepe! 14. 011eman moe begripen dat tadde nie lange en koste deuren. At en moa' oleene gewest , 't a nog en tiitsje kannen goan. Ja je trakteerde van enden of in , en cia' inakt da' zen beurze-moar, ol g6u leins was. Zen kleeren begosten ok olliinksjes te versliten en in stikken te vollen ; en j'a schone te schojen, te willed' em niemand nie geven. 15. Je von i geen anger middel om vors te kannen Leven of em te vereuren hi den eenen of den anderen meester. Je g6enk Best bi en beericiewer, van je was besnc eilend op en fin bitsje. Ja-moar , niiks ! je zaach er ol te kizig uut. Woar ton gegoan ? Alla ! bi en hoer van 't geburte. Den deen a persiis een nodig om zen zwiins te wachten, en Wansje wierd anverd vo' de kost, en, os 't zöen lukken , öendertusschen eery piesje driinkgeld. 16. Dad en giink partang nie lik dat en 't gepeisd ad. Je kos rnoa' mi' rooi den elt van zen buuk nullen, en da makt dat en zo doanig flau wierd dat en oast deur zen benen viel. En at en nog moar meugen en brokke van uut den zwiinsbak pakken ; moa' j'en mocht er nie ankommen. 17. En voor (i'anger kondiisje van zen driinkgeld j'en kreeg , nooit geen iinkelen duit. Je wier me nu zo abornmenabel mager da' sen kuiten ol olle kanten begosten uut to steken. Dad en kos toclr nie bluven deuren ; ter mos toar en ende van kornmen of anders, je most i kreveeren, en je zockt i da' sjuuste nie. 18. Oord en keer ier, zeit en in zen eigen, 'k goan 't ik angers an boord leggen ; 'k goan ik weere noar uus, en 'k goan ik an voader zeggen : voader ! 'k en zo leelik gedoan mi' jo. en, en 'k en kwoa gedoan ook teen oenze lieven Eere en 'k kommen ik ver­givvenesse vroagen ; je goad i miin da' nie refuzeeren ? 19. En 'k kenne 'k ik men voader wel ! je goad i miin nie buten schoppen ; j'is ol te göe veint en j'ed i miin olsan gern gezien. 20-25. Zo gezeid , zo gedoan. Vender entwat te zeggen an zen Boer, Wansje boat zen zwiins en geel den boel, en je zettet an 't lopen. En ol is 't dat en nog nuchter was (van je was 't 's nachs opgesteken), je giink i en göe trotsje. Je slacht van de perden, die noar ulder stal meugen were keeren. Os 't en nu nie verre meer van zen uus en was, begoste zen erte te kloppen, lik 'k en weet nie wat. Zen voader, die olle doage giing goan kiken om te weten of Wansje nie were en keerde , zaag em in de verre, moa' j'en verkended' em nie , van zen pluitjes waren ol in (lenters. Van zo da' Wansje zen voader in 't zieht aride, je vlieg lik en schicht noar em. En os't en der bi gekommen was , je volt op zen knien en vroagd em vergivvenesse. Wa' da' sen voader mid ern dei ? 'K loat sje 't geroan ! Gou , Wansje ! zeit en, you , kom binnen , men veint ! 'k ziin zo hue da' je doa ziit ! Me goan seffens kerremes öeden. En 't vet kolf most en an , en nog entwat angers, en voader en zeune deien en fin multje. En 't muziek speeldede en geestig deuntje ; alla ! ter en was niet te kort. 25-32. Den i)edste zeune , di van over en dag of twei mit was (je was en toertsje goan doen om en bitsje leicht te scheppen) kwam binst den middelentiid noa z'n uus te wege. Ja moan i oorde 't muziik spelen en je verschiet ol met en keer, en je vroagt wa' dat 't is ; en ze zeggen da' voader trakteert om da' Wansje were gekeerd was. Je wor me wee zo vrbed z6, dat i nie en wist wa' dat en dei, en j'en wilde ni binnengoan. Moan voader kam uut, en achter en bitsje . bibelaböesjes, je tweefeld' em loch toe bi zen broere. En ze kusten mekoar, en 't was vriend lik van te voren. AANTEEKENINGEN. De. klanken worden uitgesproken zoo als op bl. 358 II is medege-deeld. De oa klinkt tusschen o en a in , sterk naar de o overhel-lende, nagenoeg zoo als op bovengenoemde bladzijde van de v is gemeld. 11. J'a , hij had. Hij is in dezen tongval i (hi) of en; zie vs. 13 bl. 343 II. Maar als i vöor het werkwoord staat , spreekt men dit woordje uit als je ; nä het werkwoord staande blijft het i of ook en. jVeewoare , weewaar, weeuwaar, weduwaar, weduwenaar. 12. Ewel , wel ; zie vs. 18 bl. 271 II op ewel. Tweie, twee ; eigenlijk, als onverbogen telwoord, is twee te Oost­ ende en te Brugge twe, met korten klank , als in vs. 11 bl. 362 II, maar is het verbogen en valt de nadruk er bijzondei• op, dan is het tweie. h'wesje , kwestie , vraag , zie vs. 17-20 bl. 360 II op kwestie. Te Leeuwarden wordt dit woord nauwkeurig zoo als te Oostende uit-gesproken. Ortsjes , ortjes , oortj es ; zie vs. 30 bl. 337 II op ortjes. De nit­gangen je en tje van cle verkleinwoorden worden te Oostende even als te Leeuwarden , als sje en tsje uitgesproken ; zie vs. 13 b1.471. I. Maar de j in 't algelneen wordt ook in dezen tongval en in alle zuidnederlandsche tongvallen als sj , of liever juist zoo als in 't fransch uitgesproken. Je was i, h^j was 1iij , hij was ; zie vs. 11 hier boven op j'a en vs. 17 bl. 218 II. .I3itsje , beetje ; wordt ook te Leeuwarden nauwkeurig zoo uitge-sproken. Zie vs. 13 bl. 471 I. Geen, geven. We fen,, wilt gij hebben. een tusschenwerpsel dat , even als zeer veel anderen , in de noordnederlandsche volksspraak niet voor komt , maar in de zuid-nederlandsche en vooral in de west- en fransch-vlaamsche tongvallen veelvuldig in gebruik is. Zie vs. 18 bl. 271 II op ewel, vs. 31 bl. 328 II, vs. 28 bl. 314 II en de vertaling in den tongval van St.-Winoks-Bergen. Park, verknoeide uitspraak van part, deel ; zie vs. '12 bl. 255 11 op poat. Men ziin wiinder,, wij zijn wij , wij zijn ; zie vs. 25-32 bl. 362 II ., op me miinder. Wansje , verkleinwoord van Wans , Wannes , Jowannes , Johan- nes ; 1n%ansje staat dus gelijk met het hollandsche Jantje , en het vrouwelijke Wynne met het hollandsche Jansje. Beide namen komen onder het vlaamsche volk, maar vooral onder de vlaamsche visscherlui zoo dikwijls voor , dat ze van eigen namen reeds half en half gemeen zelfstandige naamwoorden zijn geworden. Zoo zeit men wel : . 't is een Wansje , in plaats van : 't is een visscherman. Ook spreekt men in Vlaanderen iederen visscherman , wiens naam men niet kent, wel met den naam Wansje aan , zoo als men in Holland de scheveninger visschers wel met den naam Joei aanspreekt. Zie vs. 31 bl. 129 II op jooi. Passen sje , paassen je, paas je , peins je ; zie vs. 17 bl. 34 3 II op paasdege. Goeste , trek ; zie vs. 17 bl. 275 II op goeste. Resgieren , wagen , basterdwoord 't fransche risquer. Dit basterd­woordspreekt men te Leeuwarden als riskeeren , risekeeren uit. 13. West-Iis , West-Indie. Het woord Indie wordt in Friesland als linje uitgesproken : Oostiinje en Westiinje ; maar deze uitspraak begint er al sterk te verouderen. Men zeit nu veelal Oostinje en Westinje , en in den laatsten tijd ook al Indie. Svepe , verkwister ; zie vs. 30 bl. 348 II op soepe. 14. 011erynan , alleman , iedereen. Ja-moar ; zie vs. 25 bl. 283 II. Trakteerde , onthaalde ; zie vs. 29 bl. 284 II op trakteeren. Leins, lens , ledig. 011iinksjes, allengskens , in Noord-Nederland slechts in de schrijf­ taal in gebruik , en ook daarin reeds nagenoeg geheel verouderd. Wilded' , wildede , wilde. De uitgang ege (zie vs. 12 bl. 313 II op ver­dieeldeg') is in West-Vlaanderen weinig in gebruik. Men bangt ede achter den wortel der werkwoorden om den onvolmaakt verledenen tijd te vormen. 15. Je von i, hij vond hij, hij vond. Zie vs. 17 bl. 218 IL Anger , ander ; zie vs. 12 bl. 294 II op kiingsged ieelte. Vors , voorts , verder. Of, als, dan ; zie vs. 3'1 bl. 317 II. Beenbewer,, beenhouwer , slachtcr of sager. Besnb eilend , ook besnbeperd en besnaperd, verlekkerd. Kizig , vervallen , vuil , morsig , viesch , ook zedeloos. Alla' , kom aan , stopwoord , tusschenwerpsel. Den deen , den dien ; de die , die ; zie vs. 27 bl. 276 II op den dane. Persiis , precies , juist ; zie vs. 20 bl. 259 II op p'rcies. Wachten , hoeden ; zie vs. 15 b1.169 II op wachten. Piesje , beetje , stukje , basterdwoord van 't fransche piece, ook in Holland (onder anderen te Haarlein) als piesi, in gehruik. 16. Partang , toch, evenwel; zie vs. 17-20 bl. 360 II op portan. Lik , lij k , gelij k , zoo als ; zie vs. 13 bl. 360 II op lik. rouYi , mit rooi , met rooi , nauwelijks. .lJlt, helft , te Leeuwarden Izelte. 17. Kondiisje , voorwaarde , basterdwoord van 't fransehe condition, ook in Noord-Nederland in gebruik. Abomynenabel, afzichtelijk, basterdwoord van 't fransehe abominable, in 't modern hollandsch ook veel in gebruik. 17. Maven, blijven. In den regel wordt de nederlandsche ijk].ank in de westvlaamsche en zeeuwsche tongvallen als lange i uitgesproken; enkele woorden maken op dezen rege! een uitzondering en worden met den zuiveren , langen uklank uitgesproken , alsof in 't geij kte uederlandsch deze woorden den uiklank hadden. B. v. blijven luidt als b luven , pij p als p t cup of pupe, vijf alsr.vuu f of vuve, wijf als wuuf of wuve (deze vier woorden luiden ook in Zeeland zoo) , d riiven als druven, br ij als bru, en nog enkele anderen. Zie b1.180 II. Dezcren, duren , even als uur, cur ; natuur, nateur; gebuur gebeur ; schuur , scheur en muur, meur. Zie bl. 333 II, 302 II en vs. 14 bl. 124 II op dierte. Kreveeren , omkomen; zie vs. 17 bl. 2'28 II op 'k kreveere-'k-ikke. Sjuuste , juuste , juist. 18. 1 iefi.czeererz , weigeren , basterdwoord van 't fran sehe re fuser. 19. 'K kenne 'k ik , ik ken ik ik , ik ken ; zie vs. 17 bl. 218 II. Veint , vent ; zie vs. 25-32 bl. 361 I l op veintje. Olsan , altijd ; zie vs. 12 bl. 359 II op olsan. 20-25. Entzvat, iets , ietwat , een goed oud nederduitsch woord. Trotsje , trotje , drafje ; trot, draf , en trotten, draven, zijn zuiver nederlandsche woorden , verwant met tred en treden ; het fransche trotter is er aan verwant, of misschien wel er van afgeleid. I;rte , herte, hart. Zie vs. 20 bl. 343 II op arte. Verkended', ver h;endede , verkende, herkende. Zie vs. 14 bl. 366 II ^ op wilded'. Van, want. Pluitjes, kleederen. Z.e vs. 22 bl. 43 II. In 't zieht; zie vs. 20 b1.1.98 I. De Oostendenaars zijn ook vol-bloed zeelui. Geroan, geraan, geraden, radon. 're Brussel is raadsel == g'rosjel, geraadsel. 'K ziin, ik z ij ya, ik ben : zie vs. 19 b1. 317 II. Se fens, terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II. Kerrernes, kermis, feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. Üeden, höeden, houden. Angers, anders ; zie vs. 15 bl. 366 II op anger. Maltje, verkleinwoord van mid, voedsel, goed eten, smulling, smulpartij. Dit smut is de wortel van het woord smullen. Geestig, vroolijk, aardig, welaangenaam ; zie vs. 24 bl. 347 II op giedstig. 25-32. Kam, kwam ; zie vs. 14 bl. 244 II op kam. Achter, na, geheel overeenkomende met het engelsche after. Zie vs. 13 bl. 2 27 II op backten. Bibelaböesjes, praatjes, smoesjes ; een eigen gesmeed basterwoord ? Twee fold', van twee fielen, dwee felon , verlokken , verleiden, be­ praten, belezen. Ook in de landstreek bezuiden Brugge , in de dorpen Oostkamp , Zedelghein , Aardrijke , Warciamme , Ruddervoorde , Swevezeele enz, , tot aan de omstreken van de stadjes Torout (Torhout ? fr. Tourout) en Tielt toe, komt de volkstongval in hoofdzaak met dien van Brugge overeen. Maar in het uiterste westen van West-Vlaanderen , langs de oostvlaamsche grenzen , in de dorpen Ruisselede , Kaneghem Aarzeele , Denterghem, Markeghem en Oesselghem , is dit niet het geval. Daar wijkt de tongval zoo aanmerkelijk of van het westvlaamsche oorbeeld (type) en nadert zoo stork tot het oostvlaamsch , dat doze landstreek op de westvlaamsche tongvallekaar t van DE Bo niet eens tot het westvlaamsche spraakgebied wordt gerekend. Men spreekt er in hoofdzaak zoo als to Deinze. (Zie bl. 348 en 349 II). Iets anders is het met den tongval van de statt Roesselaar (Rous.. selaere, fr. Routers) en omstreken. Daar spreekt men zuiver westvlaamsch, maar de tongval verschilt er nog al van dien van Brugge, in meng op­zieht. De volkomene a (namoljk de zoogenoemde oklankte) wordt er min­der zwaar uitgesproken dan to Brugge, minder stork als o. De zelfstandige naainwoorden nee en er, even als te Gent en in andere oostvlaamsche tongvallen, veel algemeener een toonlooze e achter zieh dan to Brugge. Het persoonlijke voornaamwoord wordt er minder dan to Oostende en to Brugge als je uitgesproken, maar luidt er bijna altijd als i of en. Het voorzetsel op luidt to Roeselaar als ip, even als in zeer veel andere westvlaamsche streken, terwijl het in andere gedeelten van West-Vlaanderen (Brugge, Oostende) als up wordt uitgespro­ken. De eigenaardig westvlaamsche verkleinvorm op ige is ook te Roesselaar in gebruik , maar heeft er nog dit eigenaardige dat men er dezen uitgang als egi (v—) uitspreekt. Zoo zeggen de inwoners van Roesselaar endegi voor 't endige van andere West-Vlamingen, dus voor endeke , endje of eindje ; verder uzegi voor uzige , huzige, huzeke , huisje , het hollandsche huisi. De andere verkleinvormen , to .Roesselaar in gebruik , namelijk die op ke , ske en je, worden er ook als ki , ski of schi en ji uitgesproken ; b. v. oortji , oortje (zie vs. 12 bl. 365 II op ortsjes ); kerkchi of kerkschi, kerkske, kerkje; ketelki ketelke, keteltje. Om doze eigenaardige uitspraak der inwoners van Roesselaar to bespotten, zeit men in andere streken van West-Vlaan­deren : 't es ne 1Röesselari, het is iemand uit Roesselaar. Een bijzonder gedeelte van de stad Roesselaar heet de Nieuwmarkt, en wordt bijna uitsluitend door visschers en vischverkoopers be­woond. Deze lieden onderscheiden zieh van de andere inwoners van Roesselaar door eigene gebruiken en uitdrukkingen ; zoo, b. v. heet do grootvader er: grooteheere, de grootmoeder grootevrouwe, de moeder nenne, enz. (Lie SCHUERMANS, A l g e m. v 1 a a m s c h I d i o-t i c o n , in voce nieuwalarkt). De beide eerste woorden zijn echter ook elders in West-Vlaanderen, onder anderen to Kortrijk, niet onbekend. In het derde deel van WILLEMs's B e l g is c h Museum, 1839, komt eon goede (maar stecht gespelde) vertaling voor van de gelij­kenis des verlorenen zoons in den tongval van Roesselaar ; doze ver­taling is van tamel ijk uitgebreide aanteekeningen voorzien. 178. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD ROESSELAAR. Medegedeeld door den Neer V. MALFAIT, to Roesselaar. Februari 1873. (In nederlandsche spelling.) 'T vert6selki van den verlorene zeune. 41. 'T wos e kee ne man en i a twee zeuns. 1. 1 . 24 '12. En de jenksten van ol zei ezoo tegen ze voaclere : voadere ! gee' m' e kee 't erfdeel da' me t5ekornt. ze voaclere, ne goen djöole van ne vent, i verdeeld' i ol ze goed onder z'n twee zeuns. 13. En ne dag drie, viere d'r achtere, miek de j oeriks t e zeune pak en zak, en i op weg noar e vremd land, die 'k en wee nie oe verre wel wos, en i verkwist i doar ol dat en bezat, met breed te levene. 14. En os 't nu ollemoale ip was, 't kwam ne gröuten 6engers-noocl in da' land, en i begoste ol lichte ook flood t' enne. 15. En i goenk en i vereurd' em hi nPn boer van die streke, die-d-en zond noar z'n butengoeigi, om der de zwiins te wachtexie. 16. En lik dat 't nog olsan voort • engersnoocl wos, en dat en grooten öenger adde, i a nog ol geerene 'n bettii van de wortels ged da' ze an de zwiins goaven, moar i en kreeg geene van niemand. 17. I g o• enk tOen in ze zelven en i zei : oe vele knoapen en ziin der toe voaders nie, die brood in overvloed en, en ik ik icr, 'k moe vergoan van den oengere. '18. Ie, ie ! 'k goa 'k ik ipstoan en noa me voaders goan en zeggen : voadere ! 'k e 'k ik zonde gedoan tegen den emele en tegen jöe ! 19. En 'k en verdiene nie meer van junne zeune genomd te zinc ; i ineug me' m' andelen lik me' een van jun knoapen. 20. En i stond ip en i gbenk noa ze voaders. En os en nog ol verre van 't uus wos, ze voadere zag em ipkommen en i ad er kompassie rnee : i liep er noa toe, vlöog in z'n oarems en i kuste ne. 21. Moar de j6engene zei än ze voadere : voadere ! 'k e 'k ik gezondigd tegen den emele en tegen joe ; ook er, verdien ik ik nie me-er van os ie kiind anzien te zine: 22. Moar ze voadere en liep doar ol nie achtere, en i zei i tegen z'n knoapen : oast je, oal 'm e kee ze niew kleed en doe 't an, stekt ne riink ip z'nne viin gere en doe schoen an z'n voeten. 23. Oalt 't vet kolf uut 't stol, doe 't doöd ; me goan 't ip eten en kermesse oeden. 24. Ge moe weten m'nne zeune wos döod, en i e' verrezen ; i wo' verloren en i e' were uutgekommen. En ze göen ßen ziinder moar an 't kermesse c.eclen. 25. Den öedsten zeune wos ip 't land bezig me' werkene, en os en were kwam van de stikken, en 't uus noasde, i oc^rdege da' ze van bin trompettegen en zo. engen. . 26. En in e vrCienk roept (Ti i en van de knoapen en i vroagte 'ne wat dat er pans es. 27. En den deen gaf vöor antworde : jun broere e' were ge-keerd en je voadere eet 't vet kolf der vöoren döo gec.loan, omdat en goave en gezond were gekeerd es. 28. Den öedste zeune wos doar van verontweerdigd en wilde nie ingoan. Moar ze voadere kwam bitten en i vrüeg wa' dat er med em omme giink. 29. 1" es ol.lan,e joaren da' 'k ier (Eerie bi jbe, zei 'n ezoü an ze voadere, en 'k en ee nog van ze levensdoagen a' j' ongöorzaam gewest, en t' es of geliik, g'en ee me nog van ze levensdoagen 't een of ander geetebuksgi gegeen, omcla' 'k oCik vöor m'n vrienden züe keun e kee kermesse 6eden. 30. En nu, doa' junne jöenkste zeune dour, die me' siecht yolk ol ze geld ipgetten eet, weer es, ge doed e kolf do—od. . 31 . Moar joengen ! zei voadere, verstoa me wel : ge zi gi oltiid , bi mi, en ol da' 'k %' t' es 't j6ene ! 32. Moar me mosten wiinder kermesse eden en bli ziin, om­dat jun broere doar, die do-sod was, nu verrezen es, en i wo' ver-loren, en i e' were uut gekommen. AANTEEKENINGEN. De oa klinkt als een enkelklank, die midden tusschen o en a in ligt. De ^e en öo klinken als duidelij k uitgesprokene, scherp lange e en o. De 6e is de zuivere enkelklank, de hoogduitschE u, de de fransche on dus ; de oe is de duidelijk en met nadruk uitge-sprokene tweeklank oe. De e en hebben den zelfden klank als in 't fransch. De g die kleiner is en lager gep.aatst, wordt niet uitge­sproken, wel gehoord ; men kan ook zeggen dat deze g geheel niet uitgesproken wordt, maar dat de voorafgaande n den franschen neusklank heeft ; zie bl. 343 II. In 't opschrift : Verteselki, vertelselke, vertelseltje. Zie W. 369 :Cr. 11. 'Twos, 't was, het was ; zie vs. 11 bl. 38 I. E kee, eon Deer, eens ; zie vs. 11 bl. 339 II. 1:2. Ezoo, zie vs. '1.2 bl. 3,13 II op azure. Djöole, eenvoudige, goede ziel, sukkel, sul. Vent; zie vs. 15 bl. 347 II. I verd ^eld' i, hij verdeelde hij, hij verdeelde ; zie vs. 17 bl. 218 II. 13. D'r achtere, daar achter, daar na ; zie vs. 25 --32 bl. 368 II op achter. Miek, maakte ; zie vs. 14 b1.108 U. Vremd, vreemd; zie vs. 13 b1. 327 II op vr -en. Te levene, te leven , zoo ook in vs. 14 van deze vertaling t' enne, te en, to hebben ; in vs. 15 te wachtenp, te hoeden ; in vs. '19 te zine, te zij n; zie vs. 12 bl. 359 II op te d oene , 14. lp, op. Zie vs. 13 bl. 316 II. T'enne, te en, te hebben. 15. Vereurd', verheurde, verhuurde ; zie vs. 15 bl. 363 II. Butengoeigi, buitengoedje ; 't is butengoe met den roesselaarschen verkleinvorm op igi of egi; zie bl. 369II. Te wachtene, te hoeden ; zie vs. '13 hier boven op te levene en vs. 15 bi.169 II op wachten. 16. Lik, lijk, gelijk ; zie vs. '19 bl. 333 II. lJlsan, altijd , steeds ; zie vs. 12 bl. 359 II op olsan. $ettii, beetje ; zie bl. 369 II. Ged, g'ed, g'hed, gehed, gehad. 17. Knoapen, knapen. In West-Vlaanderen heeft het woord knaap slechts zelden de nieuwe noordnederlandsche beteekenis van jongen, Jongeling, maar in den regel de oude en rechte beduidenis van knecht, vooral van boereknecht. De westvlaamsche boeren houden er k.^noa-pen en moarten, knechten en meiden, op na. Tve, te, bij. Dit töe is de oude en zuivere nederduitsche vorm voor het hoogduitsche zu. In Noord-Nederland is dit woord geheel verouderd ; maar in de namen van somnmige friesche geslachten komt het nog voor ; b. v. Beyma thoe Kingma, Harinxma thoe Slooten, enz. Die voaders, te vaders, tot vaders, naar vader ; 't woord vader staat hier te recht in verbogenen vorm, omdat 't door toe beheerscht wordt. Zie vs. 20 bl. 314 II op noar zij voaders. 18. le, ie ! tusschenwerpsels ; zie vs. 12 bl. 365 II op d. 'K goa 'k ik, ik ga ; zie vs.17 bl. '218 II. 19. Te zine, te zijn ; zie vs. 13 hier boven op te levene. 20. Kom passie, medelij den ; zie vs. 20 1u1. '198 II. - Kuste ne, kuste hem ; zie vs. 20 bl. 237 I op kisser 'ne. 23. Kermesse, kermis, feest ; zie vs. 2 3 bi. 238 II. 25. Me' werkene, met werken. IIet voorzotsel met beheerscht ook den derden ilaam val, even als te ; zie vs. 1 3 hier boven op te levene. Noasde, eigenlijk 12oarsde (de r is er uit gesleten), van noarzcn, dat gewoonlijk als noazen wordt uitgesproken, naderen. Bin, binnen ; zie vs. 28 1;1. 43 I. 26. Vröenk is de westvlaamsehe uitspraak van 't woord wrong ; men zeit in Zuid-Nederland vrij algemeen in een wrong, dus in West-Vlaanderen in e vr(ienk, voor : in een oogwenk, in een ommezien. 26. Goans, gaans, gaande ; zie vs 26 bl. 259 II. 27. Den deen, den dieM, die ; zie vs. 27 bl. 276 II op den dane. Goave, gad; te Leeuwarden gee f. 29. A' j', an je, aan u. Geetebuksgi, geitebokske ; zie bl. 369 1I en vs. 28 bl. 49 I op zegen- buck. Keun, kunnen. 31. Ge zi gi, gij z ijt gij, gij zij t ; zie vs. 17 bl. 218 II. 32. Me mosten wiinder, wij nioesten wij , wij moesten ; zie vs. 25-32 bl. 362 II op me miinder. De tongval van do stad Kortrijk (fr. Courtrai) en van bet omringende land tot aan bet vlek Iseghem en de stad Meenen (fr. Mdnin) toe, staat ook op zieh zelven en verschilt weer van den tongval van Roesselaar. Het kortrijksch is goed westvlaamsch en een krachtig klinkenden tongval. Ren der meest in 't oor vallende eigen-. aardigheden van het kortrijksch is de weglating der sluit-d, vooral als het volgende woord met een medeklinker begint. Zoo zeggen de Kortrijkers : i stop me' ziin oe ip ziin oof, en i iel 'n broo in ziin an, hij stond met zijn hoed op zijn hoofd, en hij hield een brood in zijn hand. (Zie vs. 22 bl. 474 I). Ook de wordt te Kortrijk op de zelfde wijze achterwege gelaten als de d, en dat wel nog meer dan in de hollandsche tongvallen geschiedt. Om deze verwaarlozing der n, geven andere West-Vlamingen en vooral de inwoners van de naburige stad Meenen aan de Kortrijkers den spotnaam van Ennebiters. Ook de 1 en de r zijn te Kortrijk, even als in vele andere zuidnederlandsche en ook friesche tongvallen voorkomt, uit vele woorden gesleten, vooral wanneer deze letters nog door een anderen medeklinker wor­den gevolgd ; b. v. bost, borst ; scheis voor scheirs, scheers of scheer­mes, enz. Even als te Brugge spreekt men ook te Kortrijk de sch op de oude en zuivere wijze als sk uit. De verschillende vormen die to Kortrijk voor de verkleinwoorden in gebruik zijn, geven ook veel eigenaardigs aan den tongval dezer stad. Zoo hangt men een ie of je achter sommige woorden om er verkleinwoorden van to maken; b. v. mandie, mandje ; emdie, henldje ; coannid, mannetje ; uzic^ huisje , karrie , karig , karretje , sterie , sterretje , enz. Andere woor-den nemen ke achter zieh of ske, op brabantsche wij ze ; b. v. snuu jke, snuifj e ; koolke, kooltj e ; stoelke , stoeltje ; vraawke, vrouwtje ; keu­ninkske, koninkje, boekske, enz. De westvlaamsche verkleinvorm op ige is te Kortrijk niet in gebruik ; ten zij men er de bovengenoemde uitgang i^, als ige waar de g uitgesleten is, voor wil laten doorgaan. In WILLEMs's Belgisch Museum, deel VIII, 1844, vindt men een belangrijk stuk van F. A. SNELLAERT, getiteld I3 y d r ag en tot d e kennis van den tongval en het taeleigen van Kortryk, en in deel II, 1838, van dat zelfde tijdschrift een vertaling van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Kortrijk, eveneens van SNELLAERT. 179. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD KORTRIJK. Medegedeeld door den heel Dr. jur. A. FREDERICQ advocaat te Gent. Augustus 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. 'Ne man a twee zeuns. '12. De joengste zei an zi voader : voader ! gee' mi miin aeel van mi goe' da' 'k e moe'. En ze kreegen elk older deel. 13. En betje noa dien, toen de joengste ol zi goed hi een ge­rapt a, ging i ip reize near e vreem' lan', en i vermooskte doar zi gel' met te brassen. 14. As 't ol ip was, kwam in da' lan' 'ne groöten oengersnöo', en i begos gebrek to lien. 15. En i giing weg en i vereurde 'm an 'ne vin' van da' lan', en die vin' die dei em noar zi pachtof goan mee de zwiins. 16. 1 zou bli gewist zin van zinen buuk te meugen vulle mee den draf van de zwiins; moar nieman' gaf 't em. 17. En i peide in ziin eigen : oe vele knechten zin er nie t' uus, die broö' in overvloe' krigen en ikke vergoa van oeng er ! -18. ' K. goa.v t ki;öre bi mi v+tder et! 'l: goa 'tn zegge : Voatler !'k l: ge7.oUdig' fegen Cit'n e . Clt'lE' 1't! t('yen it. . 19. ' K. en ben nie meet. weer' V21I1 tljt' zt:ittle .Moar led rnee mi lil: rllee u knechten. 20. En i ston' ip en i giing rloar zi voader. En toen i hi ziin uns wa', wierd' i ziin voader gewoare, en vul kompassie liep zi voatler seffens hi ern, en i kuste 'rn. 21. En de zeune zei torts : voader ! 'k e gezondig' tegen den emel en tegen u. 'K en ben nie meer weer' van uje zcune ei;teil ! 22. Moa' de voatler die zei an ziin knechten : loop zci:re ! loop om 't beste kl&! en doe 't em an ; en doe 'ne riink an ziirl an', en doe schoenen an ziin voete. 23. En sloat 't vet kolf; wi menge leute moaken ! 24. Wan' mine zeune wa' döo' en i es verreze ; i wa' ver-laure en i es were gevontle. En ze hangde» de blauwe skorte nut. 25. Den oudste zeune wa' doar birst ip 't lan'. Os i were kei3rde van de stikken, en hi 't uus van zi voader wa', oorden -i zinger' en danse. 26. En i riep de knechten en vroeg wa' da' da' was. 27. En de knechten zeidegen : 't es uw broere die were gc-ke6r es, en uw voader e 't vet kolf gesloge omdat i gezon' were geki.ird es. 28. Diene zeune die rnoakteg' em nu kwoa en i wilde nie in uns goan. Li vowler die kwam tons buten en i sprak em skoone. 29. Moar i antwordege 'm : kiik ! 'k diene ikke u ol zoo vele joaren en 'k.olt.iitl gedoan, wa' da' ge wildeget, en 'k en c zelfs nooit ' n bul:ske . l gekrege. t om rnee miin vrinden te kerre­messen. 30. Moar as i 't uns korn', uje zeune, die zi goe' ip gehrast mee slich' vrovoll:, sloat gi 't vette koli'! ^? 31. Moa' de voatler zeideg' em : joengen ! ge ziit olt;id hi mi en 't mine es 't uje! 32. Moar nu moeten we kerremessen en bli ziin ; wan' t _1w broere wa' doo' en i es verreze ; i wa' verlaure en i es were gevonde. AAi\TTEEKENINGEN. De oa klinkt tusschen o en a in, meest naar de a overhellende ; ze klinkt minder zwaar clan in andere zuidnederlandsche tongvallen. De ee is de duidelijk uitgesprokeae scherplange e met een fiauwen naslag van toonlooze e. De (: klinkt als in 't fransche fête. 12. Ulder, hunlieder, hun ; zie vs. 12 bl. 310 II op older. 13. Vermöoskte, kortrij ksche uitspraak van vertnooschte, door bracht ; zie vs. 13 bl. 327 II op vermuestege. 15. Vin, Pint, vent ; zie vs. 12 bl. 372 II op vent. 17. Weide, peisde, peinsde dacht ; zie vs. 24 bl. 336 II op peesden. 19. Lily, liik, lijk, gelijk, zoo als ; zie vs. 19 bl. 333 II. 20. Kompassie, medelijden ; zie vs. 20 bl. 198 II. Segens, terstond ; zie vs. 22 bl. 238 II. 22. Loop zeere, loopt zeer, gaat haastig. Zie vs. 22 bl. 384 II op zeere. 23. Leute, pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. 24. En ze hangden (hingen) de blauwe skorte (schort, voorschoot) nut ; deze spreekwijze die ook elders in West-Vlaanderen in gebruik is, wil zeggen : pret maken, feest vieren, vooral ook van dienst als hun meesters niet in huis zjjn. DE Bo leidt deze spreek--boden wijze of van de blau.we voorschooten die gewoonlijk door de dienst­meiden worden gedragen, »van daar" zegt hij, »is de blauwe schort »het vendel en zinnebeeld van 't meesterschap van 't volk." Wellicht is het vroeger in West-Vlaanderen werkelijk de gewoonte geweest om 14j zulke gelegenheden een blauwe schort als een vlag op 't huis te laten waaien of uit 't huis te hangen. Deze zelfde gewoonte vindt men terug bij een anderen scam van 't nederduitsche volk, namelijk bij de bewoners van 't eiland Rügen in de Oostzee, aan de kust van Pommeren. Maar daar heeft het een eenigszins andere be­teekenis als men er een blauwe schort uit hangt. Het beduidt dat er in dat hals een huwbare jonge dochter is, en dient aan trouw­lustige jongelingen tot een algemeen bekend teeken. Zoo plaatst ook de chineesche huisvader , rijk met huwbare dochters gezegend , even zoo vele aarden potten , met de opening naar de straat gekeerd , op 't dak van zijn huis , als hij dochters in huis heeft, die hij gaarne aan den man had. In het schoone lied van WILHELM MÜLLER D i e , Braut von der Insel Rügen, beginnende: »Eine blaue Schürze hast du mir gegeben" wordt op dit zonderlinge rügensche gebruik gezinspeeld, 25. linst , terwijl ; zie vs. 25 bl. 351 II op binst, 29. Kerremessen , kermissen , kermis houden , feest vieren ; zie vs. 23 bl. 238 II. Het zuidoostelijkste gedeelte van West -Vlaanderen, de landstreek tusschen Schelde en Leie gelegen , langs do oostvlaamsche grenzen , van St. Eloi's en St. Baaf's Vive tot Kooighem (Coyghein) en Moeskroen , (fr. Mouscron) onder anderen de dorpen Deerlijk, Sweveghem, Itolleghem en Ingooighem bevattende, moet uit een dialectologisch oogpunt be­schouwd, eigenlijk niet tot West-Vlaanderen gerekend worden. Op de dialectologische kaart van West-Vlaanderen, van DE Bo , ligt doze land­streek dan ook buiten het westvlaamsche spraakgebied. De tongval van de bevolking dozer landstreek is wel good nederduitsch en goed vlaamsch, maar niet westvlaamsch ; men spreekt er meer oostvlaamsch , zoo als in 't aangrenzende deel van Oost-Vlaanderen (Oudenaarde). Maar bovendien levert de tongval van dit Land tusschen Schelde en Leie nog veel eigenaardigs op. Zoo spreekt men er , vooral in de dorpen aan de Schelde gelegen , langs de oostvlaamsche grenzen , dus to Oudrij ve (Autrive) , Avelghem Waarinaarde , on ook to Tieghem , Gijselbrechteghem en Anseghem , de ng of nge, waar deze letter als sluitletter van eenig woord , aclil -,er a of o voorkotnt , als we uit ; b. v. lawwe towwe voor lange tong , vawwenesse voor vangenesse of gevangenis , gezowwen voor gezongen. Maar staat cleze ng of nge als sluitletter van een lettergreep , dan spreekt men haar als een j uit ; zoo wordt dan brengen als breien, zingen als zeien, lin­ger als veier uitgesproken. In het zuiden van deze landstreek , naar de kanten van lioornik en Rijssel wordt reeds veel fransch gesproken. , De tongvallen van de stadjes Meenen (fr. Menin), Warwijk of Wervick , Werveke , van Komen (fi'. Comines) en Waasten (fr. War­neton) , allen juist op de grenzen van 't nederlandsche en franscbe taalgebied gelegen , zijn good westvlaamsch on komen ten deele met den tongval van Kortrijk , ten deale met dien van Iperen het naaste overeen. In de stad Iperen (Yperen , Ypre , Ipre) wordt door de inwoners een eigenen tongval gesproken , die zuiver westvlaamsch is , maar tocb nog al veel eigenaardigs heeft. De tongval der Iperlingen maakt deel uit van dien ondergroep van het westvlaamsch waar-, , toe de tongvallen van 't westelijkste deal van West-Vlaanderen be­booren. Een hoofdkenm erk van doze tongvallen is , dat men er het verledene deelwoord der werkwoorden niet vormt door er ge, maar door er voor te voegen ; b. v. &loan , gedaan , cgeen , gegeven , evallen , gevallen , ewdgen , gewogen , enz. Dit e is niet het zelfde als e , dat in vele noordnederlandsche tongvallen het voorzetsel ge vervangt. Neen , maar dit ipersche d klinkt j uist als de d van 't fransche woord titre, terwijl het noordnederlandsche e een toon­looze e is. In oude , middeleeuwsche, ipersche oorkonden vindt men dit hedendaagsche e als y geschreven ; b. v. ygholde , gegolden ; ys­cot , geschut , yvanghen , gevangen , enz. In het lste deel van WILLEMS'S Belgisch Museum komt een verhandeling voor , over de S t r a e t t a e 1 van I p r e en in het IXde deel , 1845, van dat zelfde tijdschrift een vertaling van de geljkenis des verlorenen zoons in den tongval van Iperen. 180. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD IPEREN. Medegedeeld door den heer ED. DE KEERLE , pastoor to Ooighem. October 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Da wos e' man die twe zeuns adde. 12. En zegt de jöengsten a' ze vadere : vader ! gee' me me del die me toe komt. En de vader dee j -et. 13. Eenege dagen achterna , de jöengsten van die twe jöengens nam olles ep , en göeng gaan vojazjeeren en e' verre , verre lant, waar dat-en ol ze goed verspelde en drünken en slampampen. 14. Os-en nu ol verkwest adde , dat-en adde , de kwam da en grötten ongersnoot en die streke , en i kwam os arme os tjop. 15. E göenk em ten gaan vereuren bi e' hoer van die streke. Die vent zont-em na ziin ofstee om de zwiins te wachten. 16. 'E wos da en zukke schrekkelikke miserie dat-en adde wel­le* n ziin here vullen met teten dat de zwiins aten. Ma niemant en gaf-er em. -17. Die jöengen güenk en ze zelven en e zei : oe velc knech-ten en ziin der en an uus nie , die olles ein en overvloed , en 'k kreveer ier van den öcn ger ! 18. 'K e' gaan ier nie-me' bluven ; 'k ga na me vader weere keren , en 'k gaan ern zeggen : vader ! 'k ein ezoendegd tegen jcien en tegen God. 19. 'K. e' ziin nie-mc' werdig van jen zeune enamd te ziin ; doe me' mi lek me' jen knechten! 20. 'Le ezeid , ze edaan..stöeg ep, en e gi)enk na ze vadere. Os-en nog stiif verre wos , ze vadere zag-en epkommen , • en-en ad-er kompasje mee, os -en dien armen duts zag. En-a' gen schoen an zen voeten ; 't emdetje stak uut , en zen kazakke wos gel en berlieren ; en e' word , i wos kizeg örn zien. Le vader liep-er na toe , pakt'-en en zen armen en kust'-en. 21. De zeune zei then ol krischen : vader ! 'k ein emest ; 'k ein ezhendegd tegen jöen en tegen God. 'K en ziin nie-me werdig van jen zeune enamd te ziin ! 22. De vader zei t6en an zen knechten : briinkt e' ker zere e' nieuwen bröek en e' • niewe kazakke, en doe-se-'m andoen. Stekt e' riink an ze viinder , en geet-en niewe schoen ! 23. Gaat e' ker na 't stol , nemt e' vet kolf en kokeduun et. Me gaan kermesse öeden en leute ein ! 24. Je weet et glen ollemale : me jöengen wos düd en-en es verrezen ; e wos verlOrren en-en es weere evöenden ! En ze be-gosten te smullen en leute te maken da' 't kotje roerde. 25. Ja-ma' , os den cieciste zeune van 't lant kwam , wa' dat-en wos gaan werken , en dat-en bi 't uus kwam , en ürde dansen en ziingen en spriingen. 26. riep enne van de knechten, en-6 vrcieg wuk dat -er ge-beurd wos. 27. Die knecht zei : Or ! wet je gi dat nie ? Je broere wos ver-lürren en-en es weere ekerd ; je vader eet e' vet kolf doen slaan , omdat-en fresch en gezciend naar uus ekommen es. 28. Die broere wos kwaad, en-6 welde nie bennen gaan. De vader gc;enk tot an de deure, en vrcieg-em dat-en zöe bennen ekommen ein. 29. Ma de zeune zei : 't e'nu ol zö lange da'-'k-je dienen; 'k ein oltüd edaan ol da'-j'-ezeid eet, en j'-en-6 gi nog nooit breCi gete dod edaan , om z'-ep t' e1 en me' men vriinden ! 30. Ma kiikt e' ke' ! jen j6eng8te zeune eet ol ze good ep-eten . me' slempen van vrov-volk ; en es naar tins et;omrnen , en i oedt er kermesse vörren. 31. En de vader zei : jci engen ! j'-en-e gi nie te klagen : je ziit van tjnuchtens tcie tjnavens bi rniin , en ol da' 'ti ein , es 't j6ene ! 32. 'T-en-es dan nie te vele , da' -me e' ke' kerremis öeden en uus verzetten : deure je broere wos d8c] , en-en-es verrezen ; 6 wos verlörren , en-en-es weere evüenden. AANTEEKENINGEN. Zie over de uitspraak , bl. 371 II. 12. Vadere , vader ; zoo ook streke , streek ; zeune , zoon ; broere , broer , broeder , kermesse , kermis ; zie vs. 12 bl. 327 II op voadere. 13. Ep , op ; zie vs. 14 bl. 372 II op ip. Yojazjeeren, reizen ; zie vs. 13 bl. 359 II op vojazeerde. En , hij , wisselt in dezen tongval af met e (he) en i (hi) , al naar de plaats die dit voornaamwoord , vöor of achter het werkwoord, inneemt , en al naar de welluidende zoetvloeiendheid dit vereischt. Zie vs. 11 bl. 365 II op j' a. , in. De onvolkomene i , vooral vöor n, wordt in den tongval van Iperen , even als in veel andere vlaamsche tongvallen , als on volkomene e uitgesproken. Zoo komen in deze vertaling nog voor : verkwest , verkwist ; schrekkelik , schrikkelijk; wellen , willen ; lek lik , lizk , lijk , gelijk ; fresch , frisch ; bennen , binnen , enz. Zie vs. 12 bl. 316 II op mend e. Slampampen zwieren ; zie vs. 13 bl. 419 I op slampam.pen. 14. Kwam- , hier in de beduidenis van werd. Os arme os , as arm. as , als arm als, zoo arm als. Deze goed nederduitsche , maar buiten West- en Fransch-Vlaanderen niet voor-komende zinbouw , komt volkomen met den engelschen vorm as— as overeen. Tjop , Jop , Job. Zoo arm als Job wordt overal in Nederland gezeid. 15. Vereuren , verheuren , verhuren ; zie vs. 15 bl. 372 II. 16. Miserie , ellende , hongersnood ; zie vs. 14 bl. 227 II op miserie. Liere , buik. Teten , eten ; zie vs. 16 bl. 384 II op zwinetelen. 1 7. .^i^ , hebben ; zie vs. 14 bl. 310 II. Kreveer , kom om , sterf ; zie vs. 17 bl. 228 II op 'k kreveere 'k-ikke. 18. 'K e' pan, ik en gaan, ik ga niet , even als in vs. 19 : 'k e' zii^2, ik en zijn, ik ben niet ; zie vs. 25 bl. 147 II. Bluven , blijven ; zie vs. 17 bl. 366 II op bluven. 19. 'K e' ziin , z. k en ziin, ik ben niet ; zie vs. 18 hier boven op 'k e' gaan en vs. 19 bl. 317 II. Lek; lik, liik, lijk, gelijk; zie vs. 19 bl. 333 II. 20. Kompas je , medel ij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. Duts , sukkel ; zie ys. 20--21 bl. 361 II op duts. Emdetje, hefndetje, hemdje , in Holland hempi. Kazakke , rok , jas , opperkleed ; zie vs. 22 bl. 385 II op kazakke. Gel, g'el, g'li^:l, geli.el, geheel zie vs. 12 bl. 359 II op geel. En berlieren, in flenters. Berliere, flenter, vod, afhangende lap van eon kleed, is een eigenaardig vlaamsch woord, waarvan de oor- sprong mij onbekend is. En e' word, in een woord. Kizeg, kizig, kijzi,g (SCIIUL+'ltmANs heeft kiezig,) vuil, smerig, have- loos, enz. ; 't is een vlaamsch woord. Lie vs. 15 bl. 366 II. Om zien, om te zien. In de vlaaYnsche volkstaal wordt dit voor-zetsel te, bij de onbepaalde wijze der werkwoorden, dikvvijls achter-wege gelaten. Zoo zeit men ook : % begost armoe liden, hij begon armoede te lij den ; 't es kwoad o yn loopen, het is moeielij k om te loöpen, '1 wos diere om koopen, het was duur om te koopen, enz. 21. 01 krischen, al kr ^jschen, kr ^jschende, weenende, schreiende ; zie vs. 13 bl. 347 II. 'K ein emest, ik heb gemist ; zie vs'. 18 bl. 263 II op 'k em gemist. 22. E' kcr, een keer, eens ; zie vs. 11 bl. 270 II• Lere, zere, zeer, spoedig, vlug ; zie vs. 22 bl. 384 II. 23. Stol, stal; kolj, kalf ; even als ol, al ; wos, was, enz. Zie vs. 12 bl.3:i8II op ol. Kokeduun et, slacht het. De woorden kadunen, kodunen, kokedunen hebben in de westvlaainsche volkstaal de beteekenis van dooden, vermoor­den, ombrengen, slachten, vernielen, enz. De afkomst er van ken ik niet. Me, wij ; zie vs. '17 ---20 bl. 361 II op me. Kermesse, kermis, feest ; sic vs. 23 bl. 238 II. . (leden, houden ; zie vs. 20 —25 b1. 368 II op sieden. Leute, pret, vermaak ; zie vs. 29 b1.162 II. 24. Glen, g'len, ge-len, gijlieden. Je weet et glen ollemale, gij weet het gijliedejt allen, gitj allen weet het ; zie vs. 17 bl. 218 II. Da,' 't kotje roer«1e ; l.lat het hui4 ds-eandP,, zooals men in Noord- Nederland zeit. Over kotje, hutje, zie vs. 15 bl. 223 I op kötter. 25. Ja-ma, ja maar ; zie vs. 25 bl. 283 I. I. Wuk, wulk, welk, wat. 27. Wet -je gi, meet gij gij, weet gij ; zie vs. '17 bl. 218 II. Slaan, slachten ; zie vs. 27 b1.67 II. 29. En j' -en-e gi, en gij en hebt gij, en gij hebt niet ; zie vs. 25 b1.147 II en vs. 17 b!. 218 II. 30. Vörren, voren, voor, hier in de beteekenis van om in gebruik. Tjnuchtens, nuchtens, uchtens, ochtends. T'oe, tot ; zie vs. 17 bl. 372 II op töe. Tjnavens, navens, aveaas, avonds. Zie vs. 29 bl. 206 II. 32. Uus, ons ; zie vs. 17 bl. 283 YI op oeze. Deure, door, verkort van wo' deure, waardoor, waarom, omdat. De tongval van de stad Poperingen behoort met dien van Iperen en Veurne tot de zelfde ondergroep van het westvlaamsch, en nadert in menig opzicht tot het vlaamsch van Fransch-Vlaanderen. Ook in den poperingschen tongval is het voorvoegsel van de ver-leden deelwoorden 6' of e en niet ge. De letterverbinding nd luidt te Poperingen gemeenlijk, even als in allerlei andere nederlandsche tongvallen als ng, of liever als de zuivere en sterk uitgesprokene fransche neusklank n ; b. v. anger voor ander ; bezonger, bijzonder; angelen, handelen ; onger, onder ; zonger, zonder ; ongerd, honderd, enz. Verder maakt men te Poperingen veelal het nieervoud van een-lettergrepige woorden door achtervoeging van een s; b. v. onds, honden; kats, katten, tands, tanden, enz. De inwoners van Poperingen spre-ken op zangerigen toon en hebben een bevalligen tong slag. In het vierde deel van WILLEMS'S Belgisch 1VI u s e u m, 1840, komt ook een vertaling voor van de gelijkenis des verlorenen zoons in den tongval van Poperingen. 181. DE GELIIKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD POPERINGEN. Medegedeeld door N. N. Mei 1872. (In nederlandsche spelling.) '11. T' wos 6 kee e mens, die twee zeuns adde. 12. De jöenksten zei an ze voader : voader ! gee me 't. part van 't goet da' me toekomt. En de voader deelde ulder 't goet. 13. Eenige doagen d'r achter, vertrok de joenkste zeune noa e verre land, woar dat en ol ze goet vermooste me' slicht vrovolk. 44. En os en 't ol op eten adde , 6 begunste üen ger t' en. 15. E göenk em töen vereuren bi 6 borger van dat land, die-d-en noa z'n ofstee zon g om de zwiins te wachten. 16. E z6e ;eren ze buuk 6vulc.l en mee zwineteten, moa' te wildet niemand geen. 17. E begunste töen te zien dat en van de beeste espeeld adde en 6 zei : oe vele werklien en ziin d'r te voaders nie die brood _ en in abondansie en ik 'k vergoan ik ier van öen Rer. 18. 'K goan upstoan en 'k goa noa voader goan en em zeg-gen : voader ! 'k en ezondigd tegen den emel en tegen jcien. 19. 'K en verdienen nie mee da' je zeune zegt tege me. Doe mee mi , liik mee een va' je werkvolk. 20. Tcien stöeg en up en e kam bi ze voader ; en os en nog verre van zen uus wos , ze voader zag en, en kreeg er kompassi mee. E liep er recht nut d'r noar , aprcienk an z'n als en kust' en. 21. De zeune zei : voader ! 'k en ezondigd tegen den emel en tegen jöen ; 'k en ziin nie weerd da je me je zeune noamt! 22. Moa' de voader zei an ze knechten : oast je , briingt ma zeere zen beste kazakke en doe se 'm an; stekt 6 riink an ze viinger en doe se schoen an. 23. Oal 't vet kalf nut en doe 't dood ; lat uus eten en kerre­messe öeden. 24. Om des wille me zeune wos dood , en en is verrezen ; 6 wos verloren en en is uut 6kommen. En ze begunsten te smullen. 25. Tcien kam den öedsten zeune van 't stik , en os en ontrent 't uus kam , en dat en z' oorde ziingen en muzike spelen , 26. e riep up een van ze werkvolk , en e vröeg : wuk is er te döene, t6? 27. De werkman zei : je broere is ekommen, en je voader et 't vet kalf dood edoan , om dat en em in vulle gezöendeid were z^. et. 28. De zeune miek nem dul en e wilde nie binnegaan. De voader kam töen buten en e trachtte 't effen te moaken. 29. Moa' de zeune antoordde an ze voader : voader ! 'k ei-j' ol zoo veel joaren ediend, 'k en olson edoan da' j'ezeid et, en j' ei^. e me nog nooit nie os se vele of e geete egeen om miin vrien-den te trakteeren. 30. En os jen an ger zeune were komt, die ol ze goet mee slicht vrovolk verteerd et, j'et 't vet kalf dood edoan. 3'1. Toen zei de voader : j o n s en ! je zi gi ossan hi miin , en ol me goed is voor jöen. 32. Moa' me moeten kerremesse cieclen en leute moaken, om­dat je broere dood wos en dat en verrezen is ; dat en verloren was en dat en uut ekommen es. AANTEEKENINGEN. De uitspraak der klanken is op bl. 371 II is aangegeven. 11. 'T wos, het was, er was ; zie vs. 11 bl. 371 II op 't wos. L' kee, een keer, eens ; zie vs. '1'1 bl. 371 II op e 12. Part, deel ; zie vs. '12 bl. 255 II op poat. Ulder, hun ; zie vs. 12 bl. 3'10 II op ulder. 13. D'r achter, er na ; zie vs. 13 bi. 372 II op d'r achtere. Vermooste van vermozen, verkwisten ; zie vs. 13 bl. 376 II. 14. Begunste, begon ; zie vs. 14 bl. 200 II. 15. Vereuren, verhuren ; zie '17 bl. 367 II op deuren. Wachten; hoeden ; zie vs. 15 b1. 169 II op wachten. 16. Gdren, gaarne ; zie vs. 16 bl. 258 II op gre. Zwineteten ( — v ----v), zwijnegten, zwijnevreten. Ook elders in West-Vlaanderen zeit men wel teten voor eten, vooral in dezen zin. Teten is eigenlijk t' eten, het eten ; de t is er aan blijven hangen. Even zoo spreekt men in West-Vlaanderen wel van dors voor paard; dors is d'ors, de ors (ors, hors ros _, paard) ; van dolij f (d'olij f j voor o lij f) ; van delt (d'elt d'helt, d'hel f t), helft, en delten, in tweeen , (helften) deelen. Bij deze woorden is de d van 't lidwoord er aan blijven hangen. Zie vs. 16 b1. 380II op teten. 17. Te voadey s, bij vader ; zie vs. 17 IA. 372 II op töe voaders. Abondansie, overvloed. Zie vs. 17 bl. 255 II op abondanse. 20. Stöeg, stond ; in sommige friesche tongvallen stoe. Lie vs. 20 bl. 219 II op stoeng en vs. 13 b1.16II. Kam, kwam ; zie vs. 14 bl. 244 II op kam. Kompassi, medelijden ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22. Zeel e, zeer. Zeeye heeft, nevens de gewone beteekenis, in de westvlaanlsche tongvallen ook de beduidenis van spoedig, ras, vlug suet. Zie vs. ^,2 b1.3811. 1. op zf,re. Kazakke, het opperkleed of de jas van de vlaamsche boeren. Pit woord , een basterdwoord van 't fransche casa yue , is in geheel Vlaanderen in gebruik. Zie vs. 20 bl. 381 lI op kazakke. 23. Uus, ons ; zie vs. 32 bl. 382 II op uus. Kerremesse, kermis, feest ; zie vs. 23 bi. 238 Il. , ' ^^^ •... vs.^^G ^riep up ^,^.n, 1ai^ riep op ^^n , ^ riep ; zie 26. , ^ ^ zep een liij riep een, zie vs. ..Z 11. 283 .II. wat. flit woord is slechts aan westelij k West-Vlaanderen eigen , inaar ook in Fransch-Vlaanderen algerr.ieen in gebruik. Zie vs. 25 bl. 382 II op wuk, '12 bl. 394 i1 en vs. 20 bi. 399 [I. Te doene, te doen ; zie vs. 12 bl. 359 II op te doene. Te', tusschenwerpsel, dat achter een vraag in gebruik is ; zie vs. 18 bl. 372 II op ie , ie. 28. Miek, maakte ; zie vs. 13 bi. 372 II op miek. Miek nm , woordelijk maakte hem, in plaats van mucxkte zielt ; zie vs. 15 bl. 304 II op di? goenk en em verure. 29. Olsan, gedurig ; zie vs. '12 bi. 359 II op olsan. GJNe, geit ; zie vs. 29 bi. 373 II op geetebzcksgi. Trakteeren, onthalen ; zie vs. 29 bl. 284 II oI, trakteeren. 31. .le zi gi, gij zijt gij , gij zijt; zie vs. 17 bl. 218 II. Ossan, door uitslijting der 1 van ol.san; zie vs. 29 bl. 359 II. 32. Leyte, pret ; zie vs. 29 bi. 462 II. Het noordwestelijke gedeelte van West-Vlaanderen draagt den naam van Veurne-ambacht en bevat de stad •Veurne of Vuerne (fr. Fumes) en de dorpen Oost-Duinkerke , Wulpen , Adinkerlce Eggewaarskapelle, Iioutem, Wulveringhem, Alveringhem, Kaaskerke, enz. De tongval van deze landstreek helt in mollig opzicht naar het vlaamsch van Fransch-Vlaanderen over , vooral ook door fransche zinbouw en woordvoeging, die er nog al sterk in gebruikt worden. Maar overigens verschilt de tongval van Veurne en Veurne-ambacht slechts weinig van den poperingschen tongval. De tweekiank ei, die in de westvlaamsche tongvallen in 't algerneen, in sommige woorden, zoo als in ber: voor beide, ge7n, (g'eem, g'lzeem) geheim, g^:f'tL', geit, weegeren., weigeren, enz. reeds als een scherp lange e wordt uitge-sproken, heeft in sommige dorpen van Veurne-ambacht, en vooral te Alveringhem in alle woorden dien klank ; b. T. m^c^sen, elders meisen, meisje (zie vs. '17 bl. 259 II en 4 bl. 338 I) ; reezen, reizen, enz. fle stadjes Nieuwpoort en Uiksmude (Dijksmude , Dijksmuiden ?) grenzen aan Veurne-ambacht en de tongvallen van deze stadjes konien nagenoeg geheel met de veurnsche overeen. In het zevende ^ 1. deel van F. J. NONE'S Anzeiger für Kunde der teutschen V o r z e i t , 1838, komt een vertaling voor van de gelij kenis des verlorenen zoons in den tongval van Nieuwpoort en ook een in den tongval van Diksmude. Beide vertalingen echter leveren to weinig bijzonders en eigenaardigs op , om hier medegedeeld to worden. 182. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN VEURNE-AMBACHT. Medegedeeld door den heer Professor ALEXIS DE CARNE, leeraar aan 't klein Seminarie to Roesselaar. Mei 1872. (In nederlandsche spelling.) 11. 'T wos e kee e man, en die man adde twee zeuns. 12. Zegt den jbenksten van die zeuns ezo—o tegen ze voadere : voader ! zegt en, gee' me 't part van 't goet, die me toekomt. En de voader deelden ulder 't goet. 13. Eenigte doagen d'r achter, giink er (le jöenkste zeune van deure, noa e ver land, woar dat en of lichte me' zen ordjes edoan makte, me' in slichte kotjes te wareeren. U. Os en nu plat eruneweerd wos, der kam doa dieren tiid in dat land, en uze knoape begoste kortresse to krigen. 15. E gink nurn foen goan vereuren bi e Boer van die streke, en den dienen \zont en noa zen ofstee om de zwiins te wachten. 16. En adde bliid ewest van to meugen ze buuk vulle me' zwinekost; moa' nie 'n mensjge die der num gaf. 17. Peisde 'n ezoo in ze zelven : toe voaders ziin der zoo vele werkmensjgen die brood en bi de masse, en ik, 'k vergoan ik ier van den bengere. 18. Wacht ! peisde 'n, 'k goan 't an gers an boord leggen : 'k goan were kveren noa voaders, en 'k goan um zeggen : voader ! 'k en doa leek misdoan tegen den emel en fegen jo.en. 19. 'K en ziin nie me—e' ward da' je me voö' je zeune anziet ; pak me lik een van je werkvolk. 20. En lik of en dat zei ^ e stoeg up en e giink rechte noa ze voa(:lers uns. E koste nog e.ians of viere der van ziin, os ze voader num zag itpkommen. In (le plekke van ni . rn du! Le moaken, voader kreeb I:ompasje me' se zeune; e vlüoch er noa toe, e gre-ep en in zen oarernes en e gaf en en koppel piepers. 21. Voader ! zei de zeune, 'k en leek rnisdo:irl tegen den emel en tegen j6en ; 'k en ziin nie mee' we6rd da' je me vüo' je zeune anziet; pak me lik een van je werkvolk. 22. Moa' de voader, blide dat 't stiif schilde : zeere ! zeid' en all ze knechten, zeere orn e beste kazakke voo' me zeune, (boet en z'an , en doet en e pour schoen an. 23. 'T kolf da' ni' evet en , oal 't nut, en döet 't dood, me goart 't up eten en kerremesse r>eden ! '24. Me zeune doa wos dood en en is verrezen ; e wos verloren en m' en en weere evon en. En ze vielen an de mul. g 25. Den (iedsten zeune wos bi de wile up de stikken. Os en nit van ze werk kam, lik of en nie verr•eme e' van zen tins wos, en oorde ze dansell en spriir, gen en Inllzlke spelen. 26. E riep recht nut up een van ze knechten en e vnie,, nu . n wuk dat, er goande wos. 27. U ! zei die knecht, 't is i broere die t' tins ekornmen is, en je voader et 't vet kolf doen dood doer, om dat en frisch f^rl gezond were ekeerd is. 24. Van os den üedste zeune dat oorde, e wos .e vr(*)ede pasje, en e zöe nie binnen egoan en. •oader kam men bitten en e sprak schoone an ze zeune. 29. Moa' den dezen, e liet nu .n zoo lichte nie gezeggen. Voader! . ,.,--. ,. ..--,., •. , ze . d en ezc.o, 't is nit zoo lange (lan k i dienen ; 'k en en nog nooit buten de schreve elopen, en j'en e me nog nooit nie os se vele ^ ^. ...r . . ..^ . , ^ of e ^eete i,^,een am mL' meme'. ^vriendenrienden e kee .ker r emc.ssF, t' r.eden. 30. Moar os i zeune, die ol ze geld en ze ^,roed an den als olpen et, me' slicht vrovolk, weer ekeerd is, j' e v()o' num t' vet kolf doen dood doetl. 31. 7eune ! zei de voader (boar up, i hlu._if gi ossan hi miin, en ol dan 'k en, is 't jöene ! 32. Moa' me mosten kerremesse tieden en leute en, omda' je lrroere dood was en dlt en verrezerl is ; d,tt • en verlore wos, en were evon en is. AANTEEKENINGEN. Over de uitspraak, zie bl. 371 II. 11. 'T wos, het was, er was ; zie vs. 11 bl. 371 II op 't wos. E kee, een keer, eens ; zie vs. 11 bl. 316 II. 12. Ezöo, zoo ; zie vs. 12 bl. 371 II op ezoo. 13. Ordjes, oortjes ; zie vs. 30 bl. 337 II op ortjes. Kotjes, huisjes. Kot in de beteekenis van klein huisje, hutje, hokje, nis, enz. komt veelvuldig in de viaamsche spreektaal voor. Men heeft er ook 't dubbeizinnige woord uzekotje (huizekotje) van gemaakt. Zie vs. 24 bl. 381 II op da' 't kbtje roerde. Wareeren, verkeeren, bezoeken, ook wandelen, drentelen, enz. is een eigen gesineed basterdwoord ; het is 't goed nederiandsche woord waren, omwaren, met den basterduitgang eeren. 14. Eruneweerd, geruneweerd, gerzineerd, basterdwoord van 't fransehe ruiner en overal in Nederland, onder allerlei verknoeide vormen (verrinneweere , verruweneere), in gebruik. Zie vs. 15 bi. 214 II. Uze, onze, van uus, ons ; zie vs. 32 bl. 382 II op uus. Kortresse, gebrek ; zie vs. 14 bl. 227 II op kortresse. 15. Num, eigenlijk um, (hum, hem) met een n er voor oin der welluidendheid wille ; e gink num is dus woordelijk hij ging hem, in plaats van liij ging zich. Zie vs. 28 bl. 385 II op miek nem. Wachten, hoeden ; zie vs. 15 bl. 196 II op wachten. 17. Peisde, peinsde, dacht ; zie vs. '17 bl. 376 II op peide. 19. Pak, mein; zie vs. 19 bl. 314 II. 20. ln de plekke , in de plaats. In Zeeland en Vlaancleren zeit men algemeen piekke , in Friesland plak voor plaats. Koppel, paar , twee , in Noord-Nederland , in dezen zin , niet meer in gebruik , ten zij dan in de jagerstaal. Repers , zoenen ; zie vs. 20 bi. 343 II op tuitjen en vs. 20 bl. 165 I op pipde. 21. Le`ek , leelk , leelijk ; zie vs. 28 bi. 332 I. 22. Zeere , spoedig ; zie vs. 22 bl. 384 II op were. Kazakke , jas ; zie vs. 22 bl. 385 II op kazakke. 23. Rvet , gevet , gemest. Zie vs. 23 bl. 197 II. 24. Mul , maaltijd ; zie vs. 20----25 bi. 368 II op mulije. Pasje, hartstocht , basterdwoord van 't fransche passion. 7. ^ 29. Buten de schreve , buiten de schreven ; zie vs. 29 bi. 407 1. 31. .I bluu f gi, gij blij ft g^^ , gij blijft ; zie vs. '17 bl. 2'18 II. XXX1V. FRAPIKRIJK. De noordelijkste uithoek van het hedendaagsche I+ rankrijk draagt den naain van Fransch-Vlaanderen. Deze landstreek bestaat uit de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek van de afdeeling van het Noorden (Departement du Nord) , en bevat de steden Duinkerke , Grevelingen , Boerburg , Hondschooten , St. Winok's Bergen, Kassel, Hazebroek en Belle met de omstreken daar van. Dit Fransch-Vlaan­deren behoor t eigenlij k volstrekt niet tot Frankrijk , maar de fransche ansehe koning Lodewijk XIV , de zelfde dief die ook den Elsass van Duitsch­land stal , heeft het in 't midden der zeventiende eeuw van Ne­derland gestolen en b j zijn eigen land ingelijfd. Oorspronkelijk is dit zoogenoemde Fransch-Vlaanderen een echt vlaamsche , een echt nederlandsche landstreek, en oorspronkelijk is het yolk van Fransch-Vlaanderen van zuiver germaanschen bloede, van rein vlaamschen scam. Ruim twee eeuwen lang is Fransch-Vlaanderen nu door de Franschen overheerd geweest. Ruim twee eeuwen lang is door deg Franschen niets gedaan tot instandhouding of tot ophefling van den vlaamschen eigenaard (nationaliteit) in taal, zeden, enz. in dit gewest. Integendeel, ruim twee eeuwen lang heeft de fransche regeering, 't zij dan de koninklijke, ge­meenebestelijke, (republikeinsche) of keizerlijke, alles gedaan wat ze kon, om den vlaamschen eigenaard in deze ongelukkige landstreek te bestrij­den, om er de edele vlaamsche volksaard en de schoone vlaamsche taal uit te roeien, te fnuiken, te verbasteren. Ruim twee eeuwen lang heeft het verwatene romanendom hier 't germanendom openlijk en in 't verborgene , vinnig bestreden. Maar die twee eeuwen van misken­fling, van verguizing en verachting der heiligste volksrechten hebben het vlaamsche yolk van Fransch-Vlaanderen niet fansch kunnen maken. Neen, maar nog heden ten dage is er het yolk goed vlaamsch , goed nederlandsch in woord en daad. Men draagt er nog vlaamsche namen schoone , zinrijke , echt germaansche narren , die zeifs in Noord-Ne- derland gedeeltelijk reeds zijn uitgestorven 1) ; men spreekt er vlaamsch, men volgt er vlaamscbe zeden en gebruiken. Het bewustzijn van vlaamschen , van nederl andschen , van germaanschen stam to wezen is er nog niet ganschelij k bij het yolk verloren gegaan. Integendeel, het laat zieh nog dikwijls bij allerlei gelegenheden bemerken , soms gansch onverwacht , zoo als bij den fransch-duitschen oorlog in 1870 bleek. Kortom , het yolk in Fransch-Vlaanderen , ofschoon het al een oppervlakkigen , zwakken, flanschen schijn mope verkregen hebben, het eigenlij ke Volk is er werkelijk volbloed Tlaamsch , volbloed neder­landsch , volbloed germaansch gebleven. Zoo min als in den Elsass, heeft ook in Fransch-Vlaanderen , na twee eeuwen van strijd , het romanendom 't edele germaansche yolk kunnen overweldigen. Wanneer breekt de dag aan , waar op het edele volk van Fransch-Vlaanderen , in lijden en strijden zoo hard beproefd , weer aan zieh zelven zal behooren ? Wanneer komt de held die de mannen van den verlatenen broederstam van Fransch-Vlaanderen weer zal her­eenigen met hun volle broeclers in Oost- en West-Vlaanderen, weer met eere zal 't huis brengen in 't nederlandsche huisgezin ? Fransch-Vlaanderen behoort , behoudens enkele uitzonderingen, over zijn gansche uitgestrektheid tot het nederlandsche taalgebied. Slechts in de gemeenten Grevelingen (fr. Gravelines) en St. Joris (fr. St. George) in 't noorden , en in Tienen (fr. T. Iiiennes) , Haverskerke (fr. Haverskerque) , Merville , Nieuw Berkijn (fr. Neuf Berquin) , Estaires , Lagorgue , Steenwerk en Nieppe in 't 'Luiden wordt tegen-woordig uitsluitend fransch gesproken , en geen nederlandsch meer. Naar den kant van 't fransche taalgebied vormen de gerneenten Boerburg (fr. Bourbourg), St. Pieter's Broek (fr. St. Pierre-Brouck) , Watten , St. Momelin , Reneschure , Blaringhem , Boeseghem, Steenbeek (fr. Steenbecque), Moerbeek (fr. Morbecque) , Oud Berkijn (fr. Vieux Berquin) en Belle (fr. Bailleul) thans de uiterste grens van 't nederlandsche taalgebied. In al deze plaatsen, op de taalscheiding ge-legen, worden tegenwoordig beide talen , fransch en nedei landsch (vlaamsch) , door het volk gesproken en verstaan. In de zeven eerst genoemden overheerscht echter het fransch het vlaamsch , wordt meer fransch dan vlaamsch gesproken ; in de anderen heeft het vlaamsch de overhand. Maar verre weg het grootste gedeelte van Fransch-Vlaanderen is onvermengd vlaamsch , dat is , de ingeborene bevol- 1) Zie Ynijn opstel F r i e s c h e na in en in Fran k r ij k , voorkomende iu het tijd-schrift N a v o x s e h e r, jaargang 1870. king spreekt er slechts vlaamsch en niets dan vlaamsch, en verstaat voor het grootste gedeelte ook niets dan vlaamsch. De meesten kun-nen er ook slechts vlaamsch lezen en geen fransch. Dit is voorna-melijk van toepassing op de dorpen ; in de steden leest en schrijft en spreekt, het jongere geslacht vooral , ook fransch. Maar de volks-spreektaal , de moedertaal van 't yolk in verre weg 't grootste ge-deelte van Fransch-Vlaanderen, is en blijft vlaamsch bij uitsluiting. De volkstaal van Fransch-Vlaanderen is een vlaamsche tongval , en vormt met de tongvallen van de zuidnederlandscrie provincie West-Vlaanderen slechts een ondergroep van het. vlaamsch. In het , algemeen wijkt het vlaamsch van Fransch-Vlaanderen slechts zeer weinig af van het eigenlijke westvlaamsch , en deze afwijkingen zijn dan nog geheel onwezenlijk. Zoo spreekt men b. v. in sommige stre-ken van Fransch-Vlaanderen de sch uit als in 't hoogduitsch, of als ch. in 't fransch ; in andere streken echter van dit gewest valt men met deze letterverbinding weer in een ander uiterste en spreekt men haar uit als in 't friesch, en zoo als men te Brugge en Kortrijk doet, narnelijk als sk. Het fransch heeft uit den aard der zaak ook eenigen invloed uitgeoefend op de fransch-vlaamsche spreektaal. De zinbouw vooral draagt van dien invloed duidelijke Sporen. Ook gebruiken de Fransch-Vlamingen steeds zeer korte volLinnen , even als de Fran­sehen doen. Daarenbovejl hebben ze zeer veel fransche stopwoorden in hun spreektaal opgenomen en tevens seer veel fransche basterd-woorden. De tongslag van de Fransch-Vlamingen is eenigszins anders dan die van de West-Vlamingen ; ook hierin is de invloed der fransche taal te be-speuren. Ze spreken haastiger en gejaagder dan andere Vlamingen doen. De geijkte taal der regeering in Fransch-Vlaanderen is de fransche. Van regeerings wege wordt er geen letter in de nederlandsche volks-taal geschreven en geen woord gesproken. Slechts zelden en alleen dan wanneer de regeering er belang bij heeft dat het yolk getrouw ter stembus kome om haar voorgestelde (candidaat) to kiezen, worden er door de burgemeesters (maires) der plattelandsgemeenten, in het vlaamsch geschreven strooibriefjes onder het yolk verspreid. In de open-bare scholen (behoudens enkele uitzonderingen) en in de rechtszalen wordt slechts in 't fransch onderwezen, slechts in 't fransch recht gespro-ken. Anders is het in de kerk. Nair komt de vlaamsche volkstaal tot haar recht. Daar preekt en spreekt de geestelijke in 't neder-landsch , daar geeft hij in 't vlaamsch onderwijs aan de jeugd. Inder-daad is vooral de lagere geestel ijkheid in Fransch-Vlaanderen de be-schernler en de wachter van het vlaanlsch. Door haar worden nog neder- landsche (vlaamsche) kerk- of gebedeboeken en enkele nederland­sehe geschriften van godsdienstige strekking onder het yolk verspreid. Het uiterst weinige leven dat zieh nog in Fransch-Vlaanderen op nederlandsch letterkundig gebied vertoont , gaat grootendeels van haar uit. Bovendien bestaat er nog in Fransch-Vlaanderen een ver­eeniging van wakkere mannen , dien nog »neerlandsch bloed door d'aderen vloeii ", en die niets minder dan de bloei en de instand -houding der nederlandsche taal in Frankrij k , niets minder dan 't bewaren van den vlaamschen eigenaard in 't yolk van Fransch-Vlaanderen beoogen. Die vereeniging draagt den naam van » Vlaemsch Colniteyt van Vrankrijk " (Comite flamand de France) en voert tot zinspreuk de schoone woorden " Moedertael en Vaderland." In de jaarboeken (annales) van deze vereeniging koren een paar opstellen voor die Koog st belangrij k zijn voor de kennis van de nederlandsche taal in Fransch-Vlaanderen. Die opstellen zijn : Delimitation du flamand et du francais dans le nord de la France, van E. DE COUSSEMAKER, en Quelques recher­ches sur le dialecte flamand de France, van den zelfden. Het eerste opstel komt voor in het derde, het andere in het vierde deel van bovengenoemde jaarboeken. Veel bijzonderheden aangaande de volkstaal van Fransch-Vlaanderen , in dit hoofdstuk medegedeeld heb ik uit die belangrijke verhandelingen overgenomen. De dorpen in den noordoostelijken hoek van Fransch-Vlaanderen gelegen , namelijk Gijvelde (Ghyvelde) , Zuidkooten (Zuydcoote) , Lef­frinkhoek (Le#frinckhoucke), Uxem • of Uchem en Teteghem zijn nit­sluitend vlaamsch. De tongval die er gesproken wordt • komt meest overeen met dien van Veurne en Veurne-ambacht in West-Vlaan­deren (zie bl 385 ]I) , gedeeltelijk ook met dien van Duinkerke. Even zoo is het met den tongval die in het stadje Hondschooten en in den omtrek daarvan , in de dorpen De Meeren (fr. Les Moi-wes) , Wachem , Killer , Rekspoede , Oost- en West-Kappel en Bambeek (fr. Bambecque) gesproken wordt. Verder zuidelijk langs de west­vlaamsche grenzen, in het vlek Steenvoorde en in de dorpen Houtkerke (fr. Houtkerque), Winnezeele, Godewaartsvelde of Godsvelde, Boeschepe, enz. spreekt men ook niets dan vlaamsch en wel in een tongval die vrij wel overeenkomt met den tongval van Poperingen en omstreken in West-Vlaanderen. De stad Belle (fr. Bailleut) , op de grenzen van het vlaamsche taalgebied gelegen , is nog eery echt vlaamsche stad. Neven het , vlaamsch wordt er te Belle , ja , ook fransch gesproken maar het vlaamsch is er de echte volkstaal en heeft er de overhand. De tongv al van Belle onderscheidt zich door de volgende bijzonderheden. De onvolkomene e vöor t wordt er als onvolkomene a uitgesproken ; , b. v. malk melk , gald , geld ; zie bl. 44 I. De verkleinwoor­den maakt men te Belle veelal door achtervoeging van tse ; b. v. 7nannetse , mannetje ; wu vetse , wij fj e , enz. ; zie vs. 13 bl. 471 I. In plaats van wij, gij en zij, of eigentijk van wij-, gij- en zij-lieden zeit men te Belle wider, gider, , zider; zie vs. 24 bl. 170 II, r Wanneer aan de r een onvolkomene e voorafgaat , wordt deze in den regel niet uitgesproken , terwijl Loch de e haar zelfden onvol­komenen en eigenaardigen klank behoudt , die de r haar verleende. Zoo spreekt men te Belle van keke of ke,,ke , kerk , beg of berg , berg, lhebeg of he,,be rg, herberg ; zie bl. 286 I en 31 bl. 372 I. Zoo zeit men te Belle ook , nagenoeg . juist zoo als to Leeuwarden , leezen , leerneu voor laarzen, en keezen , kee,.zen voor kaarsen. Ook in de dorpen rondom Belle gelegen , te St. Jan's Kape1, Bor­ten , Kaasteren (Caestre) . Strazeele , Meteren , enz. allen echt vlaam­sehe dorpen , spreekt men dezen belschen tongval. PROEVE VAN DEN TONGVAL VAN HET DORP KAASTEREN. Medegedeeld door den heer E. DE COUSSEMAKER, in de A n n ale s du comite flainand de France, 1859, en daaruit over-genomen met enkele veranderingen in de spelling. (In nederlandsche spelling.) Over vele jaren der wos a hoer, die 's navens loate, loate, adde bluven z driinken. En 3 adde a wagen mee die eloan 4 wos, en e moeste duer an siechte stroate passeeren, en 't wos donker, donker, liik 5 an oven. Os-t-en a liitje ereen 6 adde ol. roazen 7, e rochte 8 versteld. begunde to-en te zweeren en te wenschen, seggende dat den duvel da oleene d'r uut eroclit adde, en c.iat en da wilde an pavei 9 en 10. wos nog bezig me' spreken, os er a grooten eere bi nem kam 11, en vröeg wuk 12 dat en wilde. Den duvel zei (dien eere wos den duvel) dat er tegen 's annerdags a pavei göenk ziin, os en wilde en 13 om de eesten an em te ziin die d'r over zcie• gaan. De hoer t.eekede en satan verd wiin. S'annerdags, 't yolk wos BO' verouwert 14 van da zoo an schoone röete 15 te zien ; ma den Boer, e wos verlegen, en giink te rade bi den paster, die zei dat en ziin and eest moste d'r over jagen. De Boer dei dat, en de duvel ziende dat en moa de ziele van an and en adde, wos zoo ver­bittend, dat en recht uut de pavei dastweerde 16. Men viinkt 17 nu nog koscbie-steens die over ebleven ziin van die pavei.. AANTEEKENINGEN. Zie over de uitspraak het medegedeelde op bl. 371 II. 1. 'S navens, 's avonds ; zie vs. 30 bl. 382 II op tjnavens. 2. Bluven, blijven ; zie vs. '17 bl. 367 II op bluven. 3. En, hij, afwisselende in gebruik met e; zie vs. 11 b1.365II. 4. Eloan, gelaan, geladen ; zie bl. 378 II. 5. Liik, lijk, gelijk ; zie vs. 19 bl. 333 II. 6. Ereen, gereen, gereden ; zie bl. 378 II. 7. Ol roazen, al razen, al razende ; zie vs. 21 bl. 381 II op ol krischen. 8. Rochte, raakte ; zie vs. 1.4 b1.136 II op rocht. 9. Pavei, straatweg, basterdwoord van 't fransche pave. 10. En, hebben ; zie vs. 16 bl. 327 II op en. 11. Kam, kwam ; zie vs. 20 bl. 384 II op kam. 12. Wuk, wat ; zie vs. 26 bi. 385 II op wuk. 13. Teeken, teekenen, en reeken, rekenen. 14. Verouwert, verwonderd. 15. Rvete, weg, 't fr ansehe route. 16. Dastweerde, vernielde, basterdwoord van 't fransche detruire; zie vs. 15 bl. 214 II en vs. 30 bl. 340 II op verdisterweerd. 17. Viinkt, vindt; zie vs. 14 bi. 360 II or lankt. Van de stad Hazebroek geldt het zelfde wat van Belle is gezeid, aangaande de onderlinge verhouding van het vlaamsch en het fransch in die stad. De tongval van Hazebroek heeft ook weer eenige eigen worden de verkleinwoorden daarin gevormd door-aardigheden. Zoo achtervoeging van ge; b. v. mnannege, mannetje ; wuvege, wijfje, enz. ; zie bl. 393 II. De woorden willen en winnen spreekt men to Hazebroek als wullen on wunnen uit. In sommige woorden verandert de tweeklank oe in een lange, zuivere u ; b. v. bloed, blued, enz. De onvolkomene o vöor r wordt als ö in 't hoogduitsch uitge­sproken ; borgen en zorgen luiden als börgen en zörgen ; zie bl. 289 II, de laatste regel. Ook in de dorpen rondom Hazebroek gelegen, te Moerbeek (fr. u1orbecque), Steenbeek (fr. Steenbecque), Borre, Hondeghem, Stapel, Eblinghem, Lijnde en Wallonkapel, spreekt men dezen hazebroekschen tongval. De stad Kassel (Cassel in Vlaanderen) ligt midden in het zuiver neder-duitsche taalgebied. In de stad zelve wordt door het volk nagenoeg uitsluitend vlaainsch gesproken en slechts weinig fransch ; de eigen! ij ke volkstaal van Kassel is vlaamsch. In de dorpen rondom Kassel, te Oude-zeele dus en te Zermezeele, Rubroek, Ochtezeele, Noord- en Zuid-I'eene, Bavinkhove, Okselaar (Oxelaere) en Terdeghem heerscht het vlaamsch geheel uitsluitend. De tongval van deze dorpen komt in hoofdzaak met dien van Kassel overeen. Deze kasselsche tongval heeft ook enkele eigenaardigheden. Zoo worden de verkleinwoorden er veelal met kie gevormd ; b. v. mannekie, mannetje ; wuvekie, wijfje. Het zoogenoemde zware vlaamsche e vöor r, een hollandsche en geijkt nederlandsche volkomene a, wordt te Kassel als tweeklank ie uitge-sproken, terwijl de r uit deze woorden gesleten is. Het woord aarde of eerde luidt te Kassel dus als iet (iert, ierd, eerd, eerde); men zeit er kiezen, (kie,.zPn, keerzen) voor kaarsen en spreekt er van apiet met a stiet, een peerd met een steert, een paard niet een staart. De stad St. Winok's Bergen, St. Winox Berghen, Berghen St. Winocx (fr. Bergues, Bergz.ues -St.-Winox) gewoonlijk alleen Bergen, Bergen in Vlaanderen genoemd, ligt eveneens iniciden in het zuiver vlaamsche taalgebied. In de stad zelve spreekt het yolk hoofdzakelijk vlaamsch en slechts weinig fransch ; in den naasten omtrek van St. Winok's Bergen echter, in de dorpen Hooimille, Bierne, Armboutskapel, Steene, Krochte, Bissezeele, Kwaad-Iperen (Quaedypre), enz. is de volkstaal uitsluitend vlaamsch. 183. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN LOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAB ST. WINOK'S BERGEN. Medegedeeld door den heer T. DE SIEBE, theologant aan het Seminarie te Brugge. Mei 1872. (In nederlandsche spelling.) 1 1. 'T was en keer en vader dat en poar zeunc adde. 12. De jöengsten van de twee, be ! zegt-en zoü tegen z'n 6eden vader ! zegt-en, diinke muchte m'n part en van j'n goet, de'-me t öekomt ! En den öeden, braven man, ja ! num deelde z'n fortune. 13. Tunsen, kors d'r-achter, den jöen gen en griipf-'t ol diit-en adde, en-en giink 't op na 'n varre, varre streke. En miikte 't da ol weg diit-en in zen bezit adde, tot-en lasten söe. Ook en pakte 't breed ! 14. Med-det 't nu ol op ebrast was diit-en adde, 't kwam di in die kontreie 'n ongiöorden on gersnood, en 't is diit-en beguste k or-tresse krigen, doa! 15. Joa-mä' 1 en giink bi en Boer, en-en makte nem dä, vast tegen dien boer. Den boer, be ! e zone en op sen land me'-sen zwiins, sensee ! 16. Den knecht, bit-ja ! en adde ol ewuld zen liere vull ^^n me' de broks diet-e zwiins kreegen ; je kunt (5ördeelen ! Ma, 't en was gin prikel va' ; en kreeg 't nie ! 17. Os-en-'t tun bi zen eigen overpeisde , zegt -en ezo—o tegen zen zelven : zöovele dienstboon dan toe vaders genö eg de brokke krigen, me-er of den-ze wullen, doa ! en zen jàen gen en vergoat van on er! 18. 'K goan opstoan en 'k goan na men öeden vader keeren en 'k goan zegir,en tegen num : 't is wa', men vader ! 'k en zonde edoan tegen d'n-emel en tegen jöen ! 19. 'K en ziin geensdeels weerd die je me nog jen jnen Qen zöed e'eten ; mä. ! pak me liik en domestike. 20. En wä' wei ! e stö eg op en-en giink an, na zen vaders. Os-en da nog ol varre was, den öeden vader diit-en zag, be ! en kreeg kompaje me'-sen jöen gen, en 'e lopte der na tae, en en vlöog om zen als, en 'e gaft-en 'n kus. 21. Zen zeune zei : vader ! zegt-en, 'k en ezöendigd tegen r!' n-emel en tegen jöen ; 'k en ziin ni-mee' weerd die -je me je zeune N eet. 22. Ma' den öeden man riep zen knechs bi : lopt, zegt-en, briing-et beste abiit die m' en, en trekken-'t num an ; stikt-en en riink rond zen viin ger, en geet-en en poar schöen. 23. Griip-et vet koaf, en slade-'t ma' rap ; die-nie eten en-en fooie öeden ! 24. Om-'s-wille, men j6engsten jôengen, diit-en dood was en diit-en erleefd is ; en was varre weg, en-en is t' uus weere Alcorn­men. En t' is dat-'e kee' en kermesse was, doa! 25. Den öedsten zeunej be ! en was op 't veld etwa', en diit-en bi 't uus erreveerde, en öorde da en rumoer ongiöord, en ziin gen en kliinken en dansen. 26. En-en röepte de domestike , en-en vrcieg wuk det er goande was. 27. Den domestike noamde num de' zen freere t' uus erre-veerd was, en de' zen vader en koaf 6slegen adde, omde zen zeune züo frisch t' uus ekommen was. 28. Tunsen den öedsten zeune, 'e makte-num gram, en wilde ma' nie binnen goan ; t6! 't was gin nood. Den öeden vader kam buten en-en vroagde tegen zen zeune, woarom diit-en da bleef buten parlasanten. 29.ma', zeid-en an zen vader : 't is zöo lange den-'k voo' jöen werken, en-'k en-en noois nieten tegen jcien misdoan, en ,j'en et noois os-ze vele of e g^e1 e egeven tegen miin , om men kennessen te beschiinken. 30. Mä. ! os jen jöen gsten zeune 't uus ekommen is, diit-ol zen geld op emakt et in de slichte kotjes, doa I je doe we e vet koaf dood ! 31. Mä' de vader zei : jöen gen, je bluuft. gi me' miin, en ol den-'k-ik in me bezit en, 't is ol 't jôe ne. 32. 1Id' rr:.usten me gin leute öeden, ten jen broere dat doot was weere levende ekommen is ? Dii en vergren was, en die-me num weere evon gen en ? AANTEEKENIN(IEN. Aangaande de uitspraak , zie bl. 371 II. 11! 'T was, het was, er was ; zie vs. 11 bl. 371 II op 't wos. En ke`e r , een keer,, eons ; zie vs. 11 bl. 316 II. Dat , die. De Fransch-Viamingen verwisselen steeds in hun spreek-taal de woordjes die en dat. 12. Be' , bei , wel , wordt (even als in 't engelsch) als stopwoord veelvuldig in de spreek taal der Fransch-Vlamingen gebruikt. Zie vs. 29 bl. 314 II op be. De Fransch-Vlamingen maken zeer veel gebruik van al-lerlei stopwoordjes, tusschenwerpsels en uitroepingen in hun spreek-taal , even als de Franschen. Zoo hebben ze , behalve dit be' , noch de stopwoordjes ja (zie vs. 12 van deze vertaling) , doa (zie vs. 14 enz.) , joa-mä' , jamaar (zie vs. 15), sensee of sansee (cense I) (zie vs. 15) , bä-ja (zie vs. 16) , ma' , maar (zie vs. 19) , wa' wei , wat wil je (zie vs. 20) , te (zie vs. 28) , enz. Zegt-en , zegt hij ; en en 'e, hij , wisselen elkander af; dikwij ls wordt hij ook door num en nem uitgedrukt. Zie 3 bl. 394 II. Diinke , dat ik. Part, deel ; zie vs. 12 bl. 255 II op poat. En, hebben. Zie 10 bl. 394 II. -13. Tunen, toen. Zie vs. 17 bl. 351 lI op tons. D'r achter , daar na ; zie vs. 13 bl. 384 II op d'r achter. Diit , eigenlijk die, dat ; zie vs. 11 bl. 397 II op dat. Miikte , maakte ; zie vs. 13 bl. 372 II op niiek. S6P , stuiver , het fransche sou. 14. Kontreie , landstreek , basterdwoord van 't fi•ansehe coratree , is vooral ook in Friesland in gebruik. Uit den aard der zaak koren in de fransch-vlaamsche spreektaal meer fransche basterdwoorden voor dan in andere nederlandsche tongvallen. Ongriöorden , ongehoorden. Kortresse, gebrek ; zie vs. 14 bl. 227 II op kortresse. 15. Joa-mä' ! ja maar ; zie vs. 12 hier boven op be' en vs. '13 bl. 340 II. En makte nem da vast tegen dien boer , hij verhuurde zich bij dien boer. Zich tegen iemand vast maken is een eigenaardig franseh-vlaamsche uitdrukking voor zich verhuren. Buiten dien , men kan zich in Noord-Nederland wel aan iemand vast maken , maar niet tegen iemand. Het voorzetsel tegen wordt in Fransch-Vlaanderen ook nog in andere uitdrukkingen gebezigt , waar in het in Noord-Neder-land nooit voorkomt. Zoo vraagt men er iets tegen iemand (zie vs. 28 van deze vertaling) , en geeft er iets tegen jemand (zie vs. 29). Zong , zond. Zwiins , zwijnen ; zie vs. 14 bl. 316 II op zweuns ; zoo ook broks , brokken , in vs. '16. Zie bl. 382. • Sensee , een stopwoord ; zie vs. 12 bl. 397 II op be'. 16. :Amid, gewild. Zie bl. 378 II. Liere , buik of balg ; dit woord komt ook in geheel . West-Vlaan- deren voor. Zie vs. 16 bl. 380 II op liere. fria' 't en was gin priket va', woordelijk : maar het en was geen perikel van, is een fransch-vlaamsche uitdrukking , die zeggen wil : maar er was geen kans op. Prikel , perikel is een basterdwoord van 't fransche pericl,e , gevaar. Zoo zeit men in de volkstaal van Noord-Nederland wel: er is geen gevaar van (dat gij dit of dat zult krij-gen of ontvangen). 17. Overpeisde, overpeinsde, overdacht; zie vs. 24 bl. 336II op peesden. Ezüo , zoo ; zie vs. 12 bl. 371 II op ezoo. Dan, die. Zie vs. 13 bl. 398 II op diit. Toe vaders , bij vader ; zie vs. 17 bl. 372 II. 19. Pak, neem ; zie vs. 19 bl. 314 II. Liik , lij k , gelij k , als ; zie vs. 13 bl. 360 II op lik. Domestike, knecht ; zie vs. '17-20 bl. 361 II op domestiken. 20. Wä' wei , wat wilt gij ; zie vs. 12 bl. 397 II op be. Stbeg , stond ; zie vs. 20 bl. 384 II op stö eg. Ko ynpasje , medel ij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. 22. Abiit , kleedingstuk , basterdwoord van 't fransche habit; zie vs. '14 hier boven op kontreie. 23. Slade-'t, sla het , slacht het ; zie vs. 27 bi. 382 II op slaan. .Fooie , feest, feestmaaltijd , een oud nederlandsch woord , dat vroeger over alle Nederlanden , in deze beteekenis , verspreid was. In Noord-Nederland is dit woord later van beteekenis veranderd en beduidt er nu drinkgeld. 24. Om-'s-wille , om des wille , daarom. Keamesse, feest ; zie vs. 23 bl. 238 II. 25. Etwa' , entwaar , ergens. Erreveerde , aankwam ; erreveeren , arreveeren , arriveeren is een basterdwoord van 't fransche arriver , en is overal in Nederland in gebruik. 26. Wuk , wat. Zie vs. 26 bl. 385 II op wuk. 27. Freere , broeder ; zie vs. 27 bl. 77 II , en vs. 14 bl. 398 II op kontreie. .kslegen , geslegen , geslagen , geslacht. Zie vs. 27 bl. 382 II op slaan. 28. Parlasanten , dralen , omhingelen , ook : praatjes maken , bab-belen , vloeken , zwetsen , enz. Dit basterdwoord is nog uit den spaan-sehen tijd afkomstig en afgeleid van por los santos , een spaansch vloekwoord. 29. En-k'-en-en, en ik en heb , en ik heb niet. Noois , nooit ; in andere tongvallen van Fransch-Vlaanderen is neuit in gebruik. Zie vs. 29 bl. 344 II. 31. .le blue ft gi, g ^j blijl't gij , gij blijft ; zie vs. 17 bl. 218 IX, Den-'k-ik , clat ik ik , dat ik ; zie vs. 17 bl. 218 II, 32. Leute, pret ; zie vs. 29 bl. 162 II. De hoofdstad van Fransch-Vlaanderen , de van ouds vermaarde en ook thans nog belangrijke havenstad Duinkerke, is oorspronkelijk een zuiver nederduitsche stad. Vöor dat Fransch-Vlaanderen zoo wederrechtelijk bij Frankrijk werd ingelijfd , was Duinkerke geheel en al en uitsluitend nederlandsch , vlaamsch , en werd er door de burgerij geen woord fransch gesproken. Thans is dit langzamerhand zoo zeer veranderd , dat Duinkerke , ja , nog een nederlandsche stad genoeind kan worden, maar dat toch de fransche taal er meer ge­sproken wordt dan de nederlandsche. Nederlandsch , vlaamsch , vormt er nog wel de eigenlij ke volkstaal dat is , het ingeborene volk uit , den kleinen burger- en arbeidersstand spreekt er nog vlaamsch maar overigens is te Duinkerke alles reeds fransch geworden. Het vlaamsch van Duinkerke onderscheidt zich door de volgende bijzonderheden. De scherp lange e wordt er in veel woorden als de zoogenoemde zware vlaamsche e uitgesproken ; zoo zeit men er mannkre manhere (fransche e van pere) voor mijn beer, keren voor keeren , were voor weer , weder , enz. De verkleinwoorden vormt men er afwisselend met tsje, b. v. mannetsje, wuvetsje, en met hie, mannekie , wuvekie (zie bl. 393 II). De sch spreekt men te Duinkerke op de oude , rechte, tevens friesche wijze, als sk uit , b. v. an skoone vrauwe , een schoone vrouw , verskieten , verschieten enz. Deze duinkerksche uitspraak , die ook te Brugge en te Kort hier en daar elders in west-Vlaanderen in gebruik is , ver--rijk en sehilt zoo veel als maar kan van de uitspraak der sch, op hoog­duitsche wijze, ongeveer als sj , die in andere plaatsen van Fransch-Vlaanderen in gebruik is. In plaats van het vrouwelijke persoonlijke voornaamwoord zij, elders in West- en Fransch-Vlaanderen , volgens den regel , als zi luidende , zeit men te Duinkerke zve. De Duin­kerkers maken nog meer dan andere Fransch-Vlamingen gebruik van fransche basterdwoorden ; ze spreken b. v. van den eskccjere montdren , bet fransche monier l'escalier , in plaats van den trap opgaan , den trap beklimmen , naar boven gaan. Een eigenaardigheid waaraan andere Fransch-Vlamingen den Duinkerker herkennen , is het veelvuldige gebruik in de spreektaal van de uitdrukking inne woar ? is het niet waar? Zoo berkennen de echte Franschen de fransch sprekende Brusselaars en andere Zuid-Nederlanders aan bun savez vows? een woordelijke vertaling van de uitdrukking weet je? en die door hen onophoudelijk achter eenigen volzin wordt gevoegd. Zoo ook worden in Friesland de Harlingers herkend door de , Leeuwarders aan hun war ? dat een verkorting is van is het niet waar ? En omgekeerd worden er de Leeuwarders herkend aan hun tusschenwerpsel hee, even als in Brabant de Helmonders aan hun wonnie. Zie vs. 30 bl. 298 I. De duinkerksche uitspraak van het nederlandsch, de duinkerksche toxtgval, strekt zieh ook uit, in meerdere of mindere mate, over de omliggende dorpen Koudekerke (fr. Coudekerque), Groot- en Klein-Sinte (fr. Grande- en Petite Synthe), Mardijk (fr. llfardique), enz. Te Koudekerke (gedeelteljjk) en to Groot-Sinte en to Mardijk wordt meer fransch dan vlaamsch gesproken, maar to Klein-Sinte integen­deel meer vlaamsch dan fransch. 184. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN DEN TONGVAL VAN DE STAD DUINKERKE. Medegedeeld door den hoer LODEWIJK VAN HAECKE , k pelaan van den heiligen bloede, to Brugge. September 1873. (In nederlandsche spelling.) 11. Der wos 'n keer e' man, en 'n ad twe zeuns. 12. En den j6engsten wos mar e' gaai, van i zee an ziin vader : vader ! gee' mi to fate ol miin geld, dat ik ga gan vojazjeeren. De vader ;af an ziin twe zeuns elk 't sine. 13. En den jöengsten stak-et up, ele verre, en i depanseerde ol ziin geld met prullen uut to steken. 14. En os-en aarme wos lek .djob, die kwamp er nog 'n gräte famine in die paji, en i wist nie wa' gedan van öenger. 15. En ni meer wetende van wat öet pilen maken, i stak­em karton bi 'e boer, die em stak bi ziin zwiins. 16. En at-i gemeugd, i at uut-'en zwinebak ziin malte evuld. 17. I peesde tan in ziin egen : oe vele werkmensjen in vader's uus, die eten da'-se zwaten, en ik vergan van öen ger ! 18. Mar weet-je wot ? Ik kere were nor vader en 'k gan em zeggen : vader ! 'k en-en folie &dan egen God en egen j6en. 19. 'K-en verdiene nie meer van jcien zeune te ziin. La' mi jöen knecht ziin ! ` 20. . En-en dee'-t=a'. En die goen bloet van ziin vader at-e• .^. 26 kompasjie mee; en i ombrasseerde em. 21, 22. En i zee : aald 'em te feete e' nieuwen tenu, 23. en wi gan 't kermeskalf in de pot steken 24. Van apre-toe, miin zeune wos dOd en e leeft ; e wos ver- loren en-en is evonnen. 25-28. En os den öeclste zeune da' rook, e wos epikeerd, 29, 30. en e zee : dat is nu wel ele vri van vader, van zuk voor 'ne beslag te maken, om dat miin broere were keert, die-'t al op emakt et met den bonsjoer te spelen, tändiis da'-'k-ik, die ele dagen miin liif in twe werken, nooi nie en aarm keuntje kreeg om op 't eten me'-men kompanjons 31. Mar de vader zee darop : ort, jöen gen ! ik en gi weunen altiid te gare; en w' eten nut een en de zelve pot. 32. Mar nu most-er wat parteklier of, omda' freere d8d wos . en e leeft, omdat-en in de dolarsbende liep, en dat-en nu nog e' ke' en treflik man ga'-siin. AANTEEI£ENINGEN. De klanken hebben de zelfde waarde als op bl. 371 II is medege-deeld ; de é en de ö klinken als in 't fransch. 'H . 'N kder, een keer, eens ; zie vs. 1 1 bl. 316 II. 42. Gaai, eigenlijk de naam van een vogel (Garrulus glandarius), komt hier in de betee]eenis van deugniet voor. Zie vs. 12 bl. 358II op veugel. In West-Vlaanderen heeft gaai ook de beteekenis van een do m, zot, dwaas mensch, maar als bij voegelij k naamwoord ge-bruikt, beduidt het er ook vlug, aardig, enz. Van, want , door afslij ting der t en door de west- en fransch-vlaamsche uitspraak der beginletter w als v ; zie vs. 26 bl. 373 II. Te f Bete, to feite of to faite, heeft overal in West- en Fransch- Vlaanderen de beteekenis van terstond, aanstonds, enz. lk ga gan, ik ga gaan, ik zal gaan. Vojazjeeren, reizen ; zie vs.13 b1. 380 II op vojazjeeren. 13. tle, Me, heel. Depanseerde, verteerde, basterdwoord van 't fransche depen9er, in Noord-Nederland niet of slechts zelden in gebruik. Prullen uut steken, is een duinkerksche uitdrukking voor zwie-ren, pierewaaien. Zie vs. 12 bl. 359 II op jas-up. 14. Os-en, als hij. Lek, lik, lijk, gelij k als ; zie vs. 19 bl. 333 II. , Djob, Job ; de Vlamingen spreken dikwijls de j, als deze letter de eerste van eenig woord is, als dj uit. Lie vs. 14 bl. 380 II op Tjop. Famine, hongersnood, basterdwoord van het fransche. famine, in Noord-Nederland niet in gebruik. Zie vs. 14 bl. 398 II op kontreie. Paji, land ; zie vs. 13 bl. 227 II op peeji. Wa' gedan, wat gedaan, wat to d.oen. 15. Van wat bet pilen maken, van wat (welk) hout pijlen rynaken; zie vs. 14 bl. 329 II. I stak em karton, woordelijk : hij stak zich karton, een fransch-vlaamsche uitdrukking voor : h ij werd boereknecht. Karton is eigen-lijk paardeknecht, een boereknecht aan wien de zorg voor de paar-den is opgedragen, ook wel voerman, en in deze beduidenis ook in West-Vlaanderen in gebruik. Zie vs. 15 M. 304 II op de goenk. 16. At-i, en i at, had hij, en hij had. 17. Peesde, peisde, peinsde, dacht ; zie vs. 17 bl. 304 II op raze. 18. Folie, dwaasheid, zonde, basterdwoord van 't fransche f ol.ie, in Noord-Nederland niet in gebruik. Zie vs. 14 bl. 398 II op kontreie. , .Edan, gedaan ; zie bl. 378 II. Egen, tegen, soms ook ege en eeg, is aan de tongvallen van Fransch-Vlaanderen, niet aan die van West-Vlaanderen eigen. 'T is zeer goed oud-nederlandsch. 19. 'K en verdiene nie, ik en verdien niet, ik verdien niet ; zie vs. 25 bl. 147 II. 20. En-en dee'-t-a', en hij deed dat. Goen bloet, goede bloed, goede man. Zie vs. 12 bl. 372 II op djvule. Kompasjie, medelij den ; zie vs. 20 bl. 198 II. Ombrasseerde, omhelsde, basterdwoord van 't fransche embrasser, in Noord-Nederland niet in gebruik. Zie vs. 14 b1. 398 II op kontreie. 24. Tenu, .kleeding, pak kleeren, basterdwoord van 't fransche tenu, komt ook wel in de noordnederlandsche spreektaal voor. Apre -td e, basterdwoord van 't fransche a.pres-tout. Zie vs. 14 b1.398 II op kontreie. 25-28. .Epikeerd, gepzkeerd, beleedigd ; basterdwoord van 't fransche piquer, in Noord-Nederland, vooral in 't zoogenoemde moderne hollandsch ook veel in gebruik. 29-30. Vri, vrij, hier in de beteekenis van mooi, schoon, ironice gebruikt. Beslag, in Noord-Nederland ornslag. Bonsjäere, zie vs. 13 b1.304I op bonsjoere. Tandiis, terwijl, basterdwoord van 't fransche tandis, in Noord- Nederland nooit in gebruik. Zie vs. 14 bi. 398 II op kontreie. Da'-'k-ik, dat ik ikt dat ik ; zie vs. 17 bl. 218 II. Keuntje, konijntj e. Keun is een oorspronkelij k en zeer goed neder- landsch woord, dat overal in West- en Fi•anseh-Vlaanderen in gebruik is, in plaats van het geij kt nederlandsche: konijn, dat als kon ijn, koniin, kanijn, karnijn, k'rnijn, enz. ook in geheel Noord-Nederland in de volksspreektaal voorkomt. 1)it konijn is eigenlijk een latijnsch basterd- woord. Het is zonderling dat men in Noord-Nederland voor dit in- landsche dier, dat toch waarlijk ook niet een zeldzaam dier is, geen oorspronkelijk woord heeft. Het vlaamsche keun behoorde dus in geheel Nederland de plaats van het basterdwoord konijn in te nemen. Het schijnt, dat er rondom Duinkerke veel konijnen zijn, althans de Duinkerkers worden door andere Vlamingen spottender- wijze Keuneters van Duunkerke genoemd. Als men in Vlaan- deren zeit »nog geen keuntje" gekregen te hebben, wil men daar mee te kennen geven, ook nog het allergeringste niet te hebben ontvangen. Lompanjons, vrienden, makkers, basterdwoord van 't fransche compagnon. Zie vs. 29 bl. 256 II op kompanie.. 31. Te gare, te gader, to zamen. Zie vs. 25--32 bl. 362 II op te gorre. 32. Parteklier, bij zonder, bij zonders, basterdwoord van 't fransche particulier ; komt ook in Noord-Nederland voor. Freere, broeder ; zie vs. 27 bl. 399 II op freere. Dolarsbende, dolaarsbende; dolen is dwalen, een dolaar, (dolaard, doolder) is dus iemand die dwaalt. ln dolaarsbende zijn of loopen of geraken, enz. wordt in geheel West- en Fransch-Vlaanderen ge-bruikt in de beteekenis van een slecht leven leiden, naar zijn ver-der f loopen, op den dwaalweg zijn, enz. E ke', een beer, eens ; zie vs. 11 bl. 402 II. Tre f lik, treflijk ; dit is een zeer goed nederlandsch, maar in Noord-Nederland verouderd woord, voor voortreffel ijk, uitmuntend. Ga'-siin, gaat zijn, worden zal, een uitdrukking, die met zoo vele anderen, aan den invloed van de fransche taal op de vlaamsche tongvallen haar oorsprong te danken heeft. In het overige, het westelijkste gedeelte van Fransch-Vlaanderen verliest de nederlandsche taal hoe langer hoe meer van haar grond­gebied en moet jaarlijks, langzamerhand meer en meer voor het , fransch terug wijken. Zoo is de spreektaal van de bewoners der stad Grevelingen (fr. Gravelines) en van het dorp St. Joris (fr. St. George) , in de vorige eeuw nog nederlandsch , thans reeds volliomen fransch geworden. In het stadje Broekburg of Boerburg (fr. Bourbourg) en in de dorpen Loon en Kraaiwij k (fr. Craywick) spreekt men , ja , nog vlaamsch, maar het fransch heeft er de overhand. Andersoin is het in de dorpen Loberg en Kapellebroek , waar men ook fransch maar meest vlaamsch spreekt. Maar de dorpen Dringham , Erin­ghem, Bollezeele , Merkeghem , Volkerinkhove , Brokzeele , Wulver­dingen en Lederzeele zijn nog uitsluitend vlaamsch. In oude tijden, in de middeleeuwen en vroeger , maar gedeeltelijk ook nog in de 17de en in de 18de eeuw, strekte het gebied van de neder­landsche taal zieh nog veel verder in Frankrijk uit. Nog in de zes­tiende en zeventiende eeuw sprak men nederlandsch (vlaamsch) tot aan de poorten der stad Kales (fr. Calais). De dorpen Mark , Oost­kerke , Noordkerke , Zuidkerke , Offekerke , Gempe , Igieuwkerke , enz. tusschen Grevelingen en Kales gelegen , waren toen nog geheel nederlandsche plaatsen. Ja , zelfs in daze eeuw , in 1845 , sprak men nog vlaamsch te Oie , te St. Folkijn (fr. St. Folquin) , Oudekerke (fr. Vieille-Eglise) , Anderwijk , Polinkhove , Baienghem , St. Omaars-Kapel , enz. Thans is ook (liar reeds alles fransch. Maar in de mid­deleeuwen was geheel Artesia (fr. Artois) , en een groot deel van Picardie , tot aan de steden Amiens en Abbeville , althans gedeel­telijk nederlandsch. Later , en in de zeventiende eeuw nog , strekte het nederlandsche taalgebied zich slechts tot aan de andere zijde van de stad Boulogne uit. Toen vormde een lijn van de stad St. Omaars op Boulogne getrokken de scheidingslijn van het neder­landsch en het fransch. Benoorden die lijn sprak alles neder­landsch. Nederlandsch was dus toen de eenigste en de eigenlijke volkstaal van de oude graafschappen van Guines en van Boulogne en van de zoogenoemde Baluagie van St. Omaars. Maar thans is er in deze oud nederlandsche landstreek van de nederlandsche taal niets anders overgebleven dan de nederlandsche namen der dorpen. De plaatsnamen Trelinghem , Kluis (fr. Cluse) , Herbinghem, Kolenberg (fr. Colembergue) , Spanghem , Wiere , Beuvreghem , Brrlinghem Anderzeele , Aringzeele , Boningen , Peiplingen , Frelinghem , Steen­beek (fr. Estienbecq) , Balinghem , enz. enz. , met nog honderden anderen (want echt fransche plaatsnamen komen ixt dit deel van Frankrijk bijna niet voor), bewijzen ten duidelijkste dat ze door Vlamingen zijn gesticht , dat er Vlamingen hebben gewoond. Naar ook nog verre bezuiden die lijn komen er nederlandsche plaatsna­men in menigte voor ; b. v. Waterdal , Ledinghetn , Bruinenberg (fr. Brunembergue) , Lottighem , Boelenberg (fr. Boulembergue), Turbinghem , enz. 1) Ofschoon tegenwoordig de nederlandsche volkstaal uit Picardie ge­heel verdwenen is , in enkele dorpen van Artesie (Artois) leeft ze werke Jage. In de hedendaagsche Afdeeling van de-lijk nog heden ten Hoofden of Afdeeling • van het Nauw van Kales (Departement du Pas de Calais) , en wel in den omtrek van de stad St. Omaars , ja tot vlak aan de poorten dier stad is het vlaamsch nog als volkstaal in gebruik in de dorpen Ruminghem , Hoogbrugge (fr. Hautpont) , Lijsel en Clairmarais. Maar ook hier heeft het fransch reeds de 'overhand op het nederlandsch verkregen on ongetwijfeld zal ook hier de aloude nederlandsche volkstaal eerlang voor het fransch moeten wijken. In 'de stad St. Omaars zelve wordt tegenwoordig goon nederlandsch meer gesproken , ofschoon het er vroeger de eenige volkstaal uit maakte: Een zeer belangrijk werk voor de kennis van dozen alouden nederlandschen tongval, on voor de verspreiding er van over dat gedeelte van Picardie , waar in St. Omaars ligt , is L' a n c i e n I d i o m e au d o m a r o i s, van M. COURTOIS , St. Omaars, 1856. Ook in het overige gedeelte van Fransch-Vlaanderen , in het arron­dissement Rijssel van de Afdeeling van het Noorden (Departement du Nord) , in de omstreken der stad Rijssel (fr. Lille) dus , tot aan de steden Kamerijk (fr. Cambrai) , Douai en Valeneijn (fr. Valenciennes) toe , was oudtij ds en nog in de vorige eeuw , de volkstaal , althans gedeeltelij k en vooral ten platten lande , nederlandsch. Nog in de vorige eeuw , tot aan de fransche omwenteling , werden er wel in het nederlandsch (vlaamsch) geschreven boeken (volksboeken gebedeboeken , enz.) to Rijssel ge­ , drukt eu uitgegeven. Tot het jaar 1790 werd er nog to Rijssel in de kerken somtij ds in het nederlandsch (vlaamsch) voor het volk gepreekt. Uit den omtrek van de stad Rijssel is het nederlandsch als volkstaal eerst in daze eeuw verdwenen. In de steden Tourcoing en Roubaix echter , en in het dorp Leinzeele (fr. Linselles), allen benoorden Rijssel , moor n• aar de zuidnederlandsche grenzen gelegen , is de vlaam- 1) Zie aangaande het voorkomen van nederduitsche plaatsnamen in Frankrijk het belangrijke werk van ISAAC TAYLOR, Words ' and Places, London en Cam­bridge, 1865. sehe volkstaal , zoo ze er al niet meer of slechts uiterst zeldzaarn gesproken wordt, toch nog zeer bekend en wordt er door velen verstaan. Zelfs nog verder op in Frankrij k , onder anderen te Valen­cijn , schijnt het vlaamsch nog door velen verstaan en gesproken te worden. In 't j aar 1865 vroeg ik , om eens een proef te neinen te , Valencijn op straat aan een bejaarden werkanan , in het vlaamsch , haar den weg. En waarlijk, de man verstond mij niet slechts , maar hij antwoordde mij ook in 't vlaamsch ; ofschoon dit hem tocli moeie­lijk scheen to vallen. Ik merkte hem toen op dat hij waarschijnlijk niet te Valencijn to huis behoorde ; maar hij antwoordde : jocc-'k, 'k ziine-'k-ik van ier ! (ja ik, ik zijn ik ik van hier ja, ik ben van hier). Of daze oude echter misschien , wat 't vlaamsch spreken be-. treft , een uitzondering op den regel maakte , dan of door alle men-Schen to Valencijn , van zijn leeftij d en zijn stand, nog vlaamsch ver­staan en gesproken wordt , kan ik niet uitmaken. XXXV. AANHA1SEL. Overal waar kleingeestige sectehaat en volkshaat of dom vooroor­deel de menschen er toe bracht om andersdenkenden of lieden van een anderen volksstarr of van andere neigingen to vervolgen en to onderdrukken , of waar siechte menschen , bedriegers , schurken afzetters , dieven en roovers samen kwamen en samen spraken , was de noodzakelijkheid of de wenschelijkheid voor daze lieden geboren om onderling een bij zondere taal to spreken , die door de vervolgers of door eerlijke lieden niet verstaan werd. Door deze oorzaken zijn er dan ook werkelijk zulke bijzondere talon ontstaan. Het zijn eigen -lijk brabbeltalen , door eon of meer personen uitgedacht en in om-loop gebracht. Men kan ze verdeelen in brabbeltalen , die de gewone landstaal van eenige landstreek tot grondslag hebben , maar waarin de woorden , allen of gedeeltelijk, door aanbangsels of door lasschen zijn verknoeid en onkenbaar gemaakt; en in zulke brabbeltalen , die nit verschillende vreemde woorden bestaan (vooral naamwoorden on werkwoorden) , die ten deale uit allerlei vreemde talen zijn ontleend, ten deale ook slechts gesmeed of uitgedacht zijn. Tot de eerstge­noemde soort behooren de eigenlijke brabbeltalen ; de talon van de tweeds soort dragon den naam van roodwaalsch. De eigenlijke brabbeltalen worden tegenwoordig nog slechts door kinderen , vooral door de schooljeugd gesproken. In vroegere tijden mogen ze ook wel hier en daar door volwassenen , leden van 't een of ander geheim verbond of iets van dien aard , zijn gesproken ge­worden , thans is dit , voor zoo verre ik weet , niet meer het geval. Het getal van daze brabbeltalen is oneindig, en kan , uit den aard der zaak , elk oogenblik door iedereen vermeerderd worden. Ze zijn over geheel Duitschland en alle Nederlanden verspreid , en komen ongetwijfeld ook in andere landen voor. Een paar voorbeelden van zulke brabbeltalen zulke hedendaagsche , kindertalen , wil ik hier mededeelen , om daarmede van dit minder beiangr4jke onderwerp of to stappen, De schooljeugd to Leeuwarden kent twee onderscheidene van die brabbeltalen. De eene daar van is eenvoudig genoeg, en bestaat . slechts hierin , dat achter ieder eenlettergrepig woord en achter die letter-grepen van meerlettergrepige woorden , waarop de klemtoon valt , het woordje mer (met toonlooze e , due m'r) , wordt gevoegd , ter-wijl daarenboven de sluitletter van een woord of lettergreep, onmiddelijk voorafgaande aan den aangehangenen staart , door den invloed van de m , de eerste letter van dien staart , volgens de wetten der wellui­dendheid veranderd wordt of geheel wegvalt. Kammer joumer mijmer somer wemmer femmerstamer 2 vraagt men b. v. in plaats van Kanmer joumer mijmer somer welmer Iermerstaanmer dat is : kan iou mij so wel ferstaan , leeuwarder , tongval voor : kunt gij mij zoo wel verstaan ? Wammernee rmer gamer jimmer namer humer , in plaats van : wanmerneermer gaanmer jimmer narmer huusmer dat is : wanner gane jimme , nar huus , wanneer gaat gijlieden naar huis ? De andere leeuwarder brabbeltaal wordt gevormd door de woorden to spellen , en daarbij aan de medeklinkers hun gewone namen to laten behouden , maar aan de klinkers de volgende namen to g9ven : papertje voor a, pepertje voor e, pipert je voor i, popertje voor o, pupertje voor u, pijperi je voor ij. Wil men in daze leeuwarder brabbeltaal b. v. zeggen : gij gaat naar huis , dan spreekt men als volgt : dee popertje-pu-pertje gee-papertje-papertje-es-tee en-papertje -er ha-pupertje-pu­pertje-es , dat is : dou gaast nar huus of in 't nederlandsch : gee-p ijpertje gee-papertje-papertje-tee • en-papertje papertje -er ha pu-pertje-pipertje-es gij gaat naar huis. Deze taal is zeer omslachtig maar voor l'ieden die niet kunnen lezen , volkomen onverstaanbaar. Te Küstrin in de Neumark (pruissische provincie Brandenburg) bestaat een brabbeltaal die ook gevormd wordt door de woorden to spellen , maar waar bij juist de klinkers hun namen behouden en de medeklinkers veranderd worden ; namelijk door ze to verdubbelen en er een o tusschen to voegen ; p b. v. wordt pop , m wordt mom , r ror , enz. De zin ich gehe nach hause luidt dus in deze brabbel-taal:i-coc-hoh gog-e-hoh-e non-a-coc-hoh hoh-au-sos-e. Met de eerst genoemde leeuwarder brabbeltaal komt overeen een brabbeltaal die in Duitschland zeer verspreid is , en die gevormd wordt door achter den eersten klinker eener lettergreep de letter-gree p mser te plaatsen en de overige letters van dat woord to laten :v.i1en ; in die taal wordt ich dus imser , du wordt dumser, karl wordt kamser, hamburg wordt hamserbilmser, enz. Ben andere soort van brabbeltaaal nadert meer tot het eigenlijke . roodwaalsch en bestaat hierin dat men de gewone landstaal tot grondslag behoudt , maar voor sommige woorden , gewoonlij k de naamwoerden , zelf gesmede woorden in de plaats zet. Deze soort van brabbeltaal is overal zeer verspreid en laat zoo veel verscheiden als er menschen zijn die nieuwe woorden willen uitdenken.-heden toe Zelfs op het kleine eiland Wangeroog (Oldenburg) hebben de lieden, nevens hun eigenen , zeer bijzonderen tongval van het friesch , nog zulk een soort van brabbeltaal , die er tegenwoordig ook nog slechts, bij de jeugd in gebruik is. Daar zeit men b. v. Lein mi din kni­riknarri, wi wult hurifuri; mi is ong far spridimidi, in plaats van : lein mi din ho fork , wi wult ho fer; mi is ong far rin, zoo als de woorden: leen mij uw hooivork , wij willen hooi voeren (hooi binnenhalen) ; ik -ben bang (mij is bang) voor regen , in den ge­wonen wangerooger frieschen tongval luiden. Belangrijker dan deze eigenlijke brabbeltalen , zijn die talen , die nit een mengelmoes van woorden uit allerlei vreemde talen , zoowel als uit zelf gesmede woorden bestaan , en waarvan de eene of andere lands-taal den grondslag vormt. Ik noem die talen in 't algemeen roodwaalsch, overeenkomende met het hoogduitsche rothwälsch , het fransche argot. Omdat deze roodwaalsche talen dikwijls door dieven , afzetters en allerlei schurken gesproken worden , noemt men ze ook wel : dievetaal, gauwdievetaal , •afzetterstaal , landlooperstaal, in Zuid-Nederland ook gielerstaal en. haaltaal, in Duitschland gaunersprache , diebessprache, spitzbubensprache; andere namen zijn kramerlatijn omdat veel marskramers er ook zulk een roodwaalsch op nahouden , teutsch, bargoensch (waarover later meer) koeterwaalsch in 't nederlandsch ; fenische , jenische , kochem. er sprache , in Duitsch-land , of ook schurersprache , kaloschensprache kauderwälsch. , De benaming koeterwaalsch of kauderwälsch komt oorspronkelijk toe aan het joodseh , het jode-hebreeuwsch , het zoogenoemde to­schaun ha kaudisch der hedendaagsche Joden in Europa. Het meest verspreide en meest bekende roodwaalsch is de duit-sche jodetaal. De Joden, namelijk in geheel Duitschland , Oostenrijk, Zwitserland , de Nederlanden en ten deele althans ook in de daar-aan grenzende romaansche en vooral slavische landen , ook in Skandinavie, spreken onder elkarider een roodwaalsch , waarvan hoogduitsch , vooral de hoogduitsche tongval van de stad Frank­fort of M. den grondslag normt, maar waarvan de naam- en werk-woorden uit andere talon zijn ontleend , hoofdzakelijk uit het he-breeuwsch: IsTevens deze. duitsche jodetaal die . vroeger door alle duitsche Joden in hun onderlinge gesprekken werd gebruikt , maar die thans door de aanzienlijke Joden wordt verwaarloosd , bestaat er nog een roodwaalsch dat aan het eigenlij ke jodeduitsch na verwant is , een echte dievetaal of gaunersprache die door helers en stelers zoowel onder de Christenen als onder de Joden wordt gebruikt. Behalve uit een groote menigte hebreeuwsche woorden , die uit het loschaun ha kaudisch of nit het jode-hebreeuwsch zijn overgenomen , bestaat dit roodwaalsch nog uit oud-hoogduitsche woorden (elders reeds geheel vergeten), uit woorden uit allerlei hoog-en nederduit-sche , ook hollandsche en vlaamsche tongvallen , uit woorden nit de zigeunertaal, uit poolsche , boheemsche en andere slavische , ja zeifs uit fi•ansche en latijnsche woorden. Daarenboven komen er nog zeer veel woorden in voor , die, werkelij k volgens taalkundige regelen , uit andere woorden zijn afgeleid of ook van nets kunnen worden afgeleid en geen zin hebben , maar eenvoudig bedacht en gesmeed zijn. Over deze duitsche dievetaal zie men W. FRENZEL Die Gau n e r s p r a c h e, , voorkomende in MAX MOLTKE'S Deutscher Spi•achwart, dl. VI 1871. Daar vindt men ook de verdere litteratuur over dit onderwerp vermeld. Zeer na verwant aan deze duitsche dievetaal , is een soort van roodwaalsch , dat in sommige plaatsen van Neder-Rijnland en van Zuid-Nederland wordt gesproken. Een dievetaal is dit roodwaalsch echter in 't geheel niet. Het zijn grootendeels kleine kooplieden , marskramers vooral , die dit roodwaalsch spreken. Het vervalt in twee hoofdafdeelingen , het limburgsche en het vlaamsche roodwaalsch. a. Het limburgsche roodwaalsch. Het limburgsche roodwaalsch wordt niet slechts in sommige plaatsen van Limburg , zoowel van noord-als van zuidnederlandsch Limburg gesproken , maar strekt zieh ook over .een paar plaatsen van de aangrenzende landstreken uit , namelijk over Breiel in Neder Rijnland en Budel in Noord-Brabant. 1k verdeel dit limburgsche roodwaalsch weer in twee tongvallen , in limburgsch roodwaalsch namelijk van beoosten de Maas en van bewerten de Maas. Het limburgsche roodwaalsch van beoosten de Maas wordt ge­sproken to Breiel, to Nieuwenhagen en to Groenstraat. Breiel of Breyel is een groot en aanzienlijk dorp of vlek in Neder-Rijnland aan de limburgsche grenzen , nabij het stadje Koudenkerken (Kalden.. kirchen) en niet verre van Venlo gelegen. Voor vijftig jaren on vroeger werd 13reiel bijna uitsluitejid door kooplieden bewoond, Thans is dc zijdeweverij er een tweede tak van bestaan geworden. De breielsche kooplieden zijn gedeeltelijk marskramers, gedeeltelijk ook zijn het gevestigde handelaren , die hun winkels en stapelplaatsen en kantoren to Breiel hebben. Naar van ouds zijn het allen mars­kramers , pakdragers, reizende kooplui geweest , die zelven hun waren wijd en zjjd in de wereld uitventten. Nieuwenhagen en Groenstraat zijn een paar kleine dorpen in zuidelijk Limburg , noordnederlandsch gedeelte. Nieuwenhagen ligt nabij het vlek Heerlen , Groenstraat in de gemeente Ubach over Worms ; beide plaatsen zijn nagenoeg sluitend door kooplieden bewoond , die allen marskramers zijn. Deze breielsche, nieuwenhaagsche on groenstraatsche kooplieden on mars­kramers spreken onder elkander een bijzondere vorm van roodwaalsch, dat door andere mensehen meestal kramerlatijn wordt genoemd , maar dat zij zelven henese lik , dat is : schoone of goede taal noemen. Breiel is de hoofdzetel van daze taal. Dit oostermaassche roodwaalsch of breielsche kramerlatijn heeft tot eigenlijken grondslag den gewonen , half nederrijnschen , half lim­burgschen tongval van de landstreek waarin Breiel , Nieuwenhagen en Groenstraat liggen. De kleine rededeelen van dit roodwaalsch zijn namelijk allen goad nederduitsch , volgens den landstongval maar de zelfstandige en bijvoegelijke naamwoorden , de werkwoorden zoowel als de bij woorden en de voornaamwoorden zijn nagenoeg allen vreemd, onduitsch. Eenigen van daze woorden zijn ait het jode­hebreeuwsch (loschaun ha kaudisch), uit het latij n , uit het fransch, uit het oud- duitsch enz. afkomstig , en meestal zeer verbasterd en verknoeid, zoodat ze kwalijk nog to herkennen zijn. Anderen zijn van eigen maaksel en van het nederduitsch op eigenaardige wijze afgeleid, namelijk afgeleid van de working of van eenig verschijnsel uitgaande van het voorwerp dat genoemd wordt ; ze zijn door bij­voeging van eenigen uitgang of staart , soms ook door verandering van klinker gevormd. Zoo is kachel b.v. , in het oostermaassche rood­waalsch fonkert , dat van fonk, vonk, is afgeleid ; buskruit is knap­pert van knappen ; mantel is windvang , enz. woorden , op daze wijze gesmeed, komen ook veelvuldig voor in de hoogduitsche gau­nersprache en in het westermaassche en vooral in het vlaamsche roodwaalsch nog menigvuldiger. De volgende woorden die in het oostermaassche roodwaalsch van Breiel voorkomen , ben ik verschuldigd aan de welwillende nnededeeling van den hoer E. SLANGHEN letterkundige, burgemeester , van tfoensbroek. B_nk , man , van het hebxeepwsche ben, zoon. Dit ben wordt in de duitsche jodetaal 1 ook wel voor man gebruikt knaap is in die taal benchen. Blag , eveneens man ; letterkeer van het oud duitsche balg , het friesche bealch , lichaam , lijf ? Of het zelfde woord als blaag ? Zie 13 bl. 229 I. Thoeren (thuren) , vrouw. Wuiles , knaap. Flitsj , meisje. , Knökelsblag knecht. Kn,ökelsthoeren , dienstmeid. Limblag , vrij er en Limthoeren , vrijster ; deze beide woorden zij n gesmeed van limen = vrijen, en beteekenen letterlijk vrijman en vrijvrouw. Rock, crediet. Keut, bier oudtijds droeg een bijzonder soort van bier, dat vooral ook in Limburg gebrouwen werd, algemeen den naam van kute, kuut , kuet , kuyt koyt, keut. Van daar ook de geslachtsnaam , kuytenbrouwer. Plinten , lompen. Kladder,, zeep. I)rek , potasch. Jokep , teer. Schömmel, krijt. Knappert, buskruit zie bl. 412II. De rivier de Rijn heet : den henese (schoone of goede) poy; de rivier de Maas : den locke (leeljjke of slechte) poy. Zippken, ja. het westermaassche roodwaalsch (te Budel) is zeup = j2, en in het vlaamsche roodwaalsch (te Zeele) is ja = sine en siwus. I Met de duitsche jodetaal bedoel ik hier en vervolgens de half hebreeuwsche of liever half joodsche , hoogduitsche dievetaal, de echte gaunersprache, de zooge­noemde chochemer loschen of cocheme waldiwerei, ook jenische Sprache genoemd. Ik hoop niet dat iemand mij verdenken zal het joodsche yolk een onverdienden smet of blaam te willen aanwrijven orndat ik deze gaunersprache of dievetaal de duitsche jodetaal of het jodeduitsch noem. Neen, want zoo er een smet of een blaam is in dezen , Jan komt die neer op het hoofd der christenvolken van Europa en niet op dat der Joden. Want deze joodsch-duitsche taal dankt haar bestaan aan de heillooze en schandelijke jodevervolgingen, die in vroeger eeuwen in Duitschland ea in bijna alle andere landen van Europa zijn begaan. Toen ter tijde waren de arme vervolgde Joden wel genoodzaakt onder elkander een taal te spreken , die zij zelven wel , maar hun vervolgers , die wreede bloedhonden onder ooze vooronders, niet verstonden. Maar ook nadat deze vervolgingen ophielden , bleven de Joden onderling dit jodeduitsch spreken. Aan vele Joden toch , die als woekeraars , bedrie­gers, tuisehers, helers , enz. hun levensonderhoud vonden en die dikwijls gedwon­gen waren dat onderhoud op die wijze to zoeken, omdat het hun door de Christenen verboden was eenig eerlijk handwerk of bedrijf uit te oefenen , kwam die voor anderen onverstaanbare taal zeer te stade. Maar niet alleen Joden , ook Christenen niet minder , (lie als dieven , roovers, schurken, afzetters, bedelaars, oplichters, land-loopers, falsche spelers en boerevangers den kost wohnen, maakten eerlaug van deze joodsch-duitsche taal , die ze dan nog niet vele vreemde, ten deele ook door hen zelven gesmede woorden verrijkten , gretig gebruik. Nobis , neen. In het westermaassche roodwaalsch (te Budel) is nobis zoowel neen , als niet , nets en niemand, en in het vlaamsche rood-waalsch (te Zeele) is . noppe = neen , nets en niemand. De telwoorden zjjn een, 1; parts , 2 ; troms , 3; nothringskes, 4; hol fkri'ctskes (halfkruisjes), 5; spörkes, 6; spörkes on een, 7; spörkes . on parts, 8 ; spörkes on troms , 9; krütskes (kruisjes), 4 G; krütskes on. een, 11; krütskes on parts , 12; krütskes on spörkes on een,17; krütskes on spörkes on tr®ms , 19, enz.; oer (uhr), 100; krütskes oer , 1000: De persoonlijke en bezittel;jke voornaamwoorden worden , even als de telwoorden , op zeer oorspronkelij ke wij ze uitgedrukt. Zoo is minotes .= ik , en zinotes = gij , beiden in alle naamvallen. Voor hij en zij bestaat geen woord ; men drukt den derden persoon van 't persoonlij ke voornaamwoord uit door dem blag , als men van een man spreekt, door den thoeren als van een vrouw , dem wuiles als van een knaap , den flitsj als van een meisje gesproken wordt. B. v. minotes plart, ik drink ; zinotes plart , gij drinkt ; .dem blag plart, hij drinkt ; den thoeren plart zij drinkt ; minotes plaren , wij drin- , ken ; eur plart, gijlieden drinkt ; seu plaren , zij (in 't algemeen) drin-ken ; die blagen plaren , zij (mannen) drinken ; die thiirsj (of thüren) plaren, zij (vrouwen) drinken. 1k dronk is minoles plaret, enz. Wat hät dem blag zinotes ge flikt ? Wat heeft de man u gezeid ? Geflikt van flikken — spreken , zeggen ; flik _ taal. In het vlaamsche roodwaalsch is flikken _ doen , maken. .Hukt zinotesen thoeren hits ien ? Is uw vrouw hier ? Zinotesem both hukt op te fonkert. Uw eten staat op de kachel. Dem blag flikt henes , hij spreekt roodwaalsch , woordelijk: de man spreekt schoon of goed. Minen netten Mt spörken grontsen , troms wuilesen on troms flitsjkes. Mijn vader heeft zes kinderen , drie jongens en drie meisjes. Netten, vader , is oorspronkelijk etten; de n van 't lidwoord den is er aan blijven hangen. Het jodeduitsch heft cite, ätti; zie vs. 12 bl. 91 en 37, 38, 39 bl. 120 II. , Moetsj buiten goedkoop koopen. Buten , bute, is in sommige friesche en friso-saksische tongvallen , onder anderen in Drenthe , ruilen ; ombuten , omruilen; buut , ruiling. Flik den uul (ühl)! Zeg nets 1 Dem blag thuurt lokken blök. De man rookt siechte tabak. Den thoeren benukt den uul. De vrouw krijgt niets. Thuurt zinotes blöksiinesen ? Rookt gij cigaren? Knoek de sjm.Erf , knöll.en I die fechtesj holt de flik. Zwijg (houd den mond) , vriend ! die policiedienaar verstaat de taal , verstaat rood­waalsch. Sjmer f , mond , in 't westermaassche roodwaalsch (te Budel) meur f of Amur f , komt ook wel elders in Nederland in de volkstaal voor en is zekerlijk daarin uit het roodwaalsch gekomen. Knöllen, te Budel knalle, te Zeele knul, heeft daar zoo wel als te Breiel ook, :le beteekenis van zoon , jongman , vriend makker , enz. Knul is ook , elders in Nederland in de volkstaal , in de .beteekenis van lummel , slungel , pummel , prengel , niet onbekend. Versöm de michel eerie meles klenen. Verkoop . den jood een zak klaverzaad. Rik ens of dat thuurken möt zinotes tunen wilt. Vraag eens of dat vrouwtje met u vrijnn wil. Tau henes! Slaap wel Dem troppertsblag holt minotes henes. De burgemeester kent mjj goed. Knöllen ! knock den tops, dot hoekt eene pretter ! Zoon ! neer den hoed af, daar komt een priester aan. Pr. etter , priester , van 't fransche pretre. Et hocket ens dat 'nne hute e jök vertrolde, en nog e jök dat versömt war. Den hute dä et jök mos noa de röhlblag sch okkele , strömde at pekelende Over troll en klüth om et te sömeren, and den uul te spören . . Pat is : Het gebeurde eens dat van een hoer een kalf wegliep en nog wel een kalf dat verkocht was. De boar die het kalf naar den koopmau moest brengen , liep aj weenende over weg en land om het te zoek en , maar te vergeefs. Het roodwaalsch van Nieuwenhagen en Groenstraat wijkt slechts in enkele woorden af van dat van Breiel. Zoo is het breielsche blag, man, te Nieuwenhagen en Groenstraat oak, en het breielsche thoeren, vrouw, is daar gruns. Merkwaardig is het dat sommige woorden uit dit oostermaassche roodwaalsch zijn overgegaan in den gewonen nederrijnschen en lim­burgschen volkstongval van de omliggende plaatsen. Zoo zeit men b. v. te Heerlen wel fret voor vroedvrouw ; wuiles voor knaap, vooral in de beteekenis van lummel , domme jongen ; knap voor brood of spijze ; taat voor boterham ; ftuitert voor kaas ; blot voor tong, in de spreekwijze : hij heeft een goed blot in den mond , hij kan mooi praten , vleien ; droath , geld , in de spreekwijze : dat zal droath. kosten ! Het limburgsche roodwaalsch van bewesten de Maas wordt gem sproken in eenige dorpen van de westelijke Kempen , zoowel in Noord­als in Zuid-Nederland. Die dorpen zijn hoofdzakelijk Stamproi of Stramproi in noordnederlandsch Limburg , Budel in Noord-Brabant, Achel, Over- en Neer-Pelt, Lommel, Eksel, Kleine Breugel, St. Hubrecht's Lille , Kaulille, Hamont in zuidnederlandsch Limburg. De marskramers van Kempenland, die dit westermaassche roodwaalsch spreken, vormen onderling een soort van bondgenootschap , dat wetten en bepalingen heeft , waaraan zij zieh onderwerpen. Zij reizen met hun waren (meestal metaalwaren en ook kleedingstoften) wijd en zijd door 't land, door Zuid-Nederland , Duitschland en verder. Sommigen van hen reizen ook als ketelboeters en veelubbers door 't land. Men noemt ze Teuten of Tuiten. Naar den oorsprong van dezen naam is veel gegist ; hij schuilt niet te min nog in 't duister. Naar deze benaming Teuten noemt men hun westermaasch roodwaalseh ook wel teutsch. Een andere naam voor deze taal is bargoensch , dat ook borgoensch , boergoensch , bourgoenseh geschreven wordt. De oorsprong van dezen naam is zoo mogelijk nog duisterder dan dien van Teuten. Aan een afleiding van boergondisch , burgundsch , de uitgestorvene , goed duitsche taal der oude Burgunden of Boergondiers valt niet te denken , zoo min als aan een aßeiding van het heden­daagsche boergondisch , de fransche tongval die in de landstreek Boergondie (Bourgogne) in oostelijk Frankrijk gesproken wordt. De naam van bargoensch wordt ook op het vlaamsehe roodwaalsch toegepast. Het westermaassche roodwaalseh wijkt in vele woorden of van het oostermaassche , hoewel het er in hoofdzaak mede overeenkomt en de breielsche , nieuwenhaagsche en groenstraatsche marskramers en koop­lieden door de Teuten zeer goed verstaan worden. De grondslag van het westermaassche roodwaalsch of teutsch is ook de gewone landstaal, de gewone volkstongval van het westelijke Kempenland , maar deze wordt in den mond van de stamproische Teuten vooral , sterk naar het hoogduitsch gedraaid en sterk op hoogduitsche leest geschoeid. De oorzaak hiervan is zekerlijk de omstandigheid dat deze Teuten een gr . root deel van hun leven in Duitschland rondzwerven, De Teuten van Stamproi on Leveroi vormen een afzonderlijk zoo­genoemd Teutengezelschap of handelsvereeniging. Vroeger was er ook zco'n Teutenkring to Weert , to Nederweert , to Meiel , to Heithuizen , te Roggel , to Hunsel en to Grathem , allen dorpen in noordnederlandsch Limburg gelegen. Die meer van de hoogstmerkwaardige Teuten wil weten, verwijs 1k naar CH. CREEMERS, Aanteekeningen over hegt dorpStramp- r o y , Roermond 1871. In dat werk komt ook de volgende proeve voor van de taal der Teuton te Stamproi. Es der olmse klu f nicht rni wilt brögelen, gift hi de kas aan zin olmse knülle un spoort in de sloorkas. Dce olmse mos robert dan so gut es der olmse klu f. Dal is : Als de oude boer zijn boer-derij niet meer wil besturen , geeft hij haar over aan zijn oudsten zoon en gaat het kleine huis , nabij de hoeve , bewonen. De oude boerin rookt dan zoo goed als de oude boer. Die kessel führer rölsutsen in goor mit die klufs un brögelh.u.d-sen , kwint paen, bi nol un vitse nol, un brögelen Vitsenhoed un nicht gresiken. Dat is : De Teuten drijven handel in koper met boe-ren en burgers , winnen geld met honderden en duizenden, en die-nen God en niet den duivel. De volgende proeve van het westermaassche roodwaalsch of teutsch , zoo als het in de zuidnederlandsch-liinburgsche Kempen on to Budel in Noord-Brabant gesproken wordt, kömt voor in het tweede deel, 1838, van J. F. WILLEMS'S Belgisch museum. Ze is hier evenwel eenigs-zins veranderd , wat de spelling aangaat. 185. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN HET ROODWAALSCH VAN DE ZUIDNEDERLANDSCH- LIMBURGSCHE KEMPEN. (In nederlandsche spelling.) 11. 'Nnen olmste had twee knuilens. 12. Woarvan de snipste tot z'nen olmste kwistte : olmste ! licht m'ne kwint ; en den olmste lichtte 'rrl de kwint. 13. Eenige deemen doar na , den snipste , hebbende alles bij den olmste gelicht , spoorde na 'n vreemde pie , alwoar hij al z'ne poen en smets heeft verslent en opgepoeit in loensigheid en tis- pelsporen met loense griezen. 14. En na hij alles verslent had , wordde het heeten tijd en was nantes aan paan to komen. 15. Hij spoorde na 'n andre pie en ging z'ne fuik verforen bij 'nne tropper van die pie, als poersenheimer. B. 27 'i 6. Aldoar wenschte hij z'ne rnelis te vullen met schellen van grondhangels, die de poerse sleinen , die nobis wilde linsen. 17. Doch tot z'n zelve komende, kwistte hij : hoe veel knoppers zijn er in de kas van m'n olmste , die paan hebben , en ik moole van faam! 18. Ik zal opstoan , tot m'nen olmste sporen en kwisten : ik heb loens gedraaid tegen den theuwen diennes en tegen u. 19. Ik ben niet theuw genoeg uwe knulle genoemd te worden; felleugt mij gelijk den loenste uwer knoppers. 20. Hij stond dan op en spoorde tot z'nen olmste ; terwijl hij spoorde , loerde hem z'nen olmsten en wierd beweegd , en nog sporende , rulde hij 'n om den hals en tnurfde 'm. 21. Den knulle kwistte Legen z'nen olmste : ik heb loens gedraaid tegen den theuwen diennes en tegen uwe fuik ik ben te loens om iuwe knul genoemd te worden. 22. Doch den olmste kwistte aan z'ne knoppers : lenst hier ras den theuwste dossing en lenst die hem ; en steekt den knulle den ring aan de maans en doet de treden aan de schaatsen. 23. Lenst den .hanste moris en moolt hem ; laat het ons botten en krep hebben. • 24. Want m'nen knul was mool en hij is herzien; hij was rip en is terug gespoord. Zij hadden dan krep. 25. Ondertussehen was den olmste knul op de pie aan 't knoeien; als hij nu terug rispelde en na de kas spoorde , hoorde hij hup -pelen en krailen. 26. Hij , eene van de knoppers gekwist teebbende , felligde hem wat dit te kwisten was. 27. Den knopper kwistte ; uwen subber is in de kas, den olmste heeft den hanste moris gemoold , omdat z'ne knulle theuw is terug gespoord. 28. Hij nam het loens op en wilde niet In de kas sporen ; den olmste rispelde uit en flitste hem. 29. Maar hij kwistte tegen den olmste : ik ben zoo theuw in uwe • foor geweest , en heb u nooit loens gedraaid, en uwe fuik heeft nooit eene mette gemoold , om met mijne theuwe fuik krep te hebben. 30. Zoo hoast deze uwe snipste knulle , die alle z'ne poen met loense grienen en knippen verslend had , terug gespoord is , hebt gij uwe hanste moris mool gestipt. 31. Den olmste kwistte hem : gij zijt altijd mijne theuwe knulle, en ik zal uwe fuik alles theuw draaien. 32. Wij moesten krep hebben omdat uwen subber mool was , terug gespoord , rip geweest en terug gerispeld is. AANTEEKENINGEN. Bovenstaande vertaling is volstrekt niet nauwkeurig, en kan slechts bij benadering een denkbeeld geven van de eigenlijke spreektaal der Teuten. Want de vreemde woorden die in de taal der Teuten voor-komen zijn er wel in uitgedrukt, maar de gewone woorden, de kleine rededeelen, die in der Teuten taal in de gewone landstaal, dat is hier in den kempenschen tongval worden gesproken, zijn in geijkt nederlandsch, in boeketaal geschreven. Dat is onjuist : zoo spreken de Teuten niet. Wel heb ik enkele woorden, zoo ver ik durfde gaan en met zekerheid gaan kon, uit bet nederlandsch in den kem-penschen tongval veranderd, maar goed kempensch is het bovenstaande volstrekt niet, en dus even min goed teutsch. 11. Olmste, vader, man, oude ; to Stamproi olmse. Knullens, zonen, jongens, vrienden, makkers. Dit knulle is te Breiel knölle, te Zeele knul. Zie knöll,en, b1.415II. 13. Pie, land, te Zeele pai., afgeleid van het fransche pays. Zie vs. 14 bL 403 II op paji. Poen, geld, bezitting, rijkdom, te Zeele ook poen, to Breiel en te Stamproi paan. Griezen, meisjes, hoogst waarschijnlijk het zelfde woord, maar verbasterd, als geeze, dat to Zeele voor mei.sje in gebruik is. Dit geeze is een overoud duitsch woord dat oorspronkelijk maagd, meisje, beteekende, maar langzamerhand zijn oude beteekenis verloor. KILIAAN noernt het woord gheese reeds oud en vertaalt het met hoere. Tegenwoordig is dit woord geeze geheel verouderd en komt, zoo verre mij bekend is, in geen enkelen hoog-noch nederduitschen tongval meer voor, behalve juist in dit roodwaalsch. De vrouwe-namen Geeske, in Friesland, en Gisela, in Duitschland in gebruik, zijn beiden niets anders als het oude woord geeze = maagd, in ver-kleinvorm. Men zou bij dit roodwaalsche griezen aan de parijssche grisettes kunnen denken ; ze hebben er echter niets mee to maken. 14. Paan, brood, het fransche pain. 17. Kas, huis. Dit woord komt ook hier en daar elders in Neder- land in de volkstaal voor. Een van de oudste, zoo niet het oudste, een van de eerst gebouwde boerehuizen te Sint-Jacobi-Parochie, een dorp op het Bildt in Friesland, heet ook de kas. Moolen, sterven, en ook doen sterven, doodmaken, slachten, ver­moorden, te Zeele molten. Hier en daar elders, ook in Noord-Neder­land, is molten = dooden, vermoorden, ook in de volkstaal bekend. Faam, honger, het fransche faim. 20. Mur f de, zoende, van murven, zoenen, afgeleid van mur f, mond ; zie sjmer f, bl. 415 II. 22. Maans, handen, het fransche main. Treden. schoenen, van 't werkwoord treden, trappen. Te Zeele is schoen • = trederik. Zie vs. 22 bl. 426 II op trederikken. 23. Botten, eten, maaltijd houden, van bot, both, spijze, dat ook te Breiel in gebruik is. Andere eigenaardige woorden uit het roodwaalsch der Teuten zijn nog de volgenden. Canis, bond ; ook in 't latijn canis. Zwoels , pan. Fellen, bakken. Gaai , goai, vrouw, eigenlij k gade. Trepper , paard , in het j odedüitsch trapper. Kapis , priester ; zie bl. 41.5 II op pretter. Troppe kapis is een roomsche geestelijke ; snoedse kapis, een protestantsche predikant. Zeup , ja ; zie bl. 413 II op zippken. a. Het vlaamsche roodwaalsch. Het vlaamsche roodwaalsch wordt gesproken te Zeete, een dorp in het Land van Waas (Oost-Vlaanderen), tusschen Lokeren en Dendermonde gelegen, en dat wel niet in het eigenlijke dorp, maar in een paar aan­zienlijke buurten of gehuchten onder Zeele behoorende. De inwoners van die buurten zijn ten deele wevers, ten deele reizende kooplieden. De wevers weven een snort van zeer grof linnen of pakdoek , dat de kooplieden wijd en zijd uitventen. Dit grove linnen draagt den naam van drol, en daarom noemt men, vooral in West-Vlaanderen, deze zeelsche wevers en kooplieden drolgasten. De andere Zeelenaars, de bewoners van het eigenlijke dop, spreken niet roodwaalsch , maar de gewone vlaamsche landtaal van die streken ; niet te min kunnen allen het roodwaalsch verstaan. Of dit vlaamsche roodwaalsch ook nog hier en daar elders in Vlaanderen gesproken wordt, weet ik niet. Aan J. F. WILLEMS werd verzekerd dat een soortgelijke taal ook nog omstreeks Oudenaarde gesproken werd. Het vlaamsche roodwaalsch draagt bij het yolk ook den naam van bar­goensch of boergoendsch , even als ook het westermaassche roodwaalsch of teutsch (zie b1.416 II) , waar mede het ook verwant is. De Zeele­naars zelven echter noemen hun taal brigade ; b. v. treuvelde ge brigade? spreekt gij roodwaalsch ? De grondslag van het vlaamsche roodwaalsch is de gewone vlaamsche landtaal van het Land van Waas; dat is : de kleine rededeelen , de lidwoorden , voorzetsels , voegwoorden en ten deele ook de voornaamwoorden zijn de zelfden als in het waassche vlaamsch , en dat zijn ook de vervoegings- en verbuigings­vormen. De hoofdwoorden zijn nagenoeg allen vreemd niet vlaamsch, , onduitsch. In dit vlaamsche roodwaalsch komen zeer veel woorden voor die van het nederduitsLh zijn afgeleid , en wel op eigenaardige wijze afgeleid , namelijk van de werking of van eenig verschijnsel uitgaande van het voorwerp dat genoemd wordt , door bijvoeging van eenigen uitgang , zooals dit ook in het oostermaassche en vooral ook in het westermaassche roodwaalsch voorkomt en eveneens zeer veelvuldig in het hoogduitsche roodwaalsch het geval is (zie bl. 412 II). Zulke woorden zijn b. v. vliegerik , vogel , van vliegen ; porterik , dour , van poort of van 't fransche porte ; lichterik , dag , van licht; erterik, kei of steen , van ert , hert , hard ; zitterik , stool , van zitten ; bijte­rik , mosterd , van bijten ; terterik , voet , van terten , het vlaamsche woord voor treden , trappen ; zwemynerik, visch , van zwemmen , enz. De bijvoegelijke naamwoorden gaan veelal op ig uit, b. v. grandig , groot , van het fransche grand ; kiwig schoon ; jannig , , boos , grassig , vet , van 't fransche gras , enz. In het eerste deel van J. F. WILLEMS'S B e l g i s c h m u s e u m,1837, komt elan bijdrage voor over het vlaamsche roodwaalsch , van J. B. COURTMANS , onder den titel : Z o n d e r l i n g e taal t e Z e l e, met aanteekeningen van J. F. WILLEMS. Daaruit is ook de volgende ver­taling , met kleine veranderingsn , overgenomen. 186. DE GELIJKENIS VAN DEN VERLORENEN ZOON IN HET ROODWAALSCH VAN ZEELE. (In nederlandsche spelling.) 11. Daar modeerdegen 'ne keer 'ne grandigen bol , die dens knullen maasden. 12. De klitste knul kabeeldegen aan zijn aken : bol ! stuipt michels de splent, die rriij grandig modeert. En den bol doktegen de splent. 13. Jetse lichterikken nog , de klitste knul flikten splent en dos, en foktege foei naar 'ne lensen pal, daar e de poen verspleitte in de trankkeetjes en in doddigheid. 14. As al den dos en den splent verspleit modeerdegen , veen-degen er see lichterikken in da' pal; de knul begost krot te ver-passen , en maasdegen het doddig en klits. 15. Hij foktegen bij 'nen bekker v an 'n -viilazje om hem te verpassen voor te trafakken. Dien bekker kabeeldegen hem : fokt naar michels granze om de tjuttens kiwig te besjoeren , dan ze nie foei en fokken. 16. De knul kreeg grandige schrans en zou van den tjuttens bik gewild ein , maar hij maasdege 'r 'nen egel af. 17. Tein veendegen de knul paf en treuvelde : kombjen tra-fakkers modeeren d'r nie in mijn akens keete , die kiwig oeft mazen en michels molt van de schrans ! 18. Michels zal bij zijnen bol fokken en hem kabeelen : bol ! michels heet 'n klitsige oewrazje geflikt tegen de kiwige lichterik en veur ou. 19. En michels en meriteert nie da' g' 'em as ou knul sjoert; pakt michels as eenen van ou trafakkers ! 20. Die klitsten leveerdegen hem tein en foktegen naar zijn akens granze ; den dieen sjoerdegen den knul in de lense veen- , degen kiwig bij hem , paktegen hem in zijn klampen en maasd hem kiwig geflikt. 21. De knul treuveldegen : boi ! michels heet 'n klitsige oewrazje geflikt tegen de kiwigen lichterik en veur ou. 22. Maar den bol kabeeldegen aan 'nen trafakker : viit ! dokt den grandigen dos aan den knul en dost hem kiwig ; dokt hem 'n ronderik aan z'nen feem en trederikken aan zijn terterikken. 23. Port den grassigen vaurik en kiecht hem , voor kiwig te bekken en een grandige karmoelje te flikken. 24. Michelse knul modeerdegen mol en maasd nou kiwig ; hij modeerdegen foei en nou in de keete. En ze bektegen en buis-degen grandig. 25. De kantigste knul trafaktegen in den operik , en as hij naar de granze veendegen sjoerdegen hij parnassen en flikkeren. , 26. De knul vlamdegen naar de trafakkers en kabeelde : wa' modeerd da `l 27. 'Nen trafakker treuveldegen hem : ou fi•ere maasd geveend en ou aken maasd geflikt kichen den grassigen vauiik orndat den , bol nou z'nen knul kiwig sjoert. 28. De kantigsten modeerdegen jan en wildegen in de keete nie fokken. Tein veendegen den bol en nosterden hem kiwig. 29. Maar den kantigsten knul kabeeldegen in jannigheid : bc3l ! michels maasd veur ou zoo veel grandige lichterikken getrafakt en ze leven nie klitsig geflikt , en ge maasd michels noppe ge-steupen , of geen fopperiksken om een karmoelje te dokken aan michels kiwerikken. 30. Maar as ou klitste knul geveend maasd , die dos en 5plent . bij de tranken en in de doddige keeten verspleit heet flikt den , bol den grassigen vaurik kichen. 31. Tein treuveldegen den bol : knul ! ge modeerd me michels, en da michels maasd , maasd de knul! 32. Wij zullen een kiwige en grandige karmoelje flikken en schoenkelen ; want ou frere modeerdegen mol en maasd kiwig ; hij modeerdegen foei en nou in de keete. AAN TEEKENYNGEN. Ook deze vertaling is onjuist; ze gaat aan het zelfde euvel mank als de voorgaande. De vreemde , de eigenlijke roodwaalsche woorden zijn wel goed aangeduid , maar de kleine rededeelen , de nederduitsche woorden zijn niet, zoo als het zijn moest , in het vlaamsch geschre-ven , in den zuiveren vlaamschen tongval van 't Land van Waas , maar in geijkt nederlandsch , waaraan slechts een flauwen tint van vlaamsch is gegeven. De volkomene a b. v. wordt in dit roodwaalsch , even als in 'let vlaamsch , als oa en zelfs als o en ou uitgesproken de It als beginletter , is altijd stom , enz. Maar al deze eigenaardigheden van de vlaamsche uitspraak en van den vlaamschen tongval zijn in deze vertaling niet uitgedru.kt. ^ ^ . MQdeerdegen, ..van, moaleeren , zi.jn, Een ander woortl , voor 't hulpwerkwoord zijn, in dit roodwaalsch, is m. azen. Buitendien wordt zijn zelve ook wel gebruikt in alle wijzen en tijden. Grandig , groot , van 't fransche grand. ol , man , heer , vager , en ook hoofd , van het duitsch joodsche bal , baal. Zie bl. 412 II en 413 II op benk en blag en vs. 11 bl. 419 II. Deus , twee, van het fransehe deux. Knullen, zonen ; zie bl. 415 II en vs. 11 bl. 419 II. Maasden , had , van mazen , hebben , dat ook wel voor zijn ge­ bruikt wordt. Buitendien wordt hebben , of op vlaamsche wijze als en of ein uitgesproken , ook wel in alle wijzen en tijden in dit rood- waalsch gebruikt. Zie vs. 11 bl. 423 II op modeerdegen. 12. Klitste , kleinste , van Nits, klein , jong , weinig. Kabeeldegen , zei , van kabeelen , zeggen , spreken , verhalen. In deze zelfde beteekenis is treuvelen ook in gebruik. Kabillen of ka.. beelen is in West-Vlaanderen ook in gebruik voor snateren , babbelen, rel.len, ook voor kijven, krakeelen. Aken , vader ; bol is ook voor vader in gebruik. Zie vs. 11 hier boven op bol. Stuipt , geef, van stuipen , geven , aanreiken , toebrengen. In Zuid-Nederland en vooral in West-Vlaanderen heeft stuipen de beteekenis van buigen , neigen, bukken. Michels, ik, ook in alle vervoegingsnaamvallen. Een enkele keer wordt michels ook wel voor 't mannelijke bezittelijke voornaamwoord gebruikt, zooals in vs. 24 : michelse knul, mijn zoon en 29 : michels kiwerikken, mijn vrienden. Zie bl. 414 II op minotes. Splent, geld, bezitting, erfdeel, kapitaal. Overal in Nederland is splent of splint in de beteekenis van geld in de volkstaal bekend. Zie bl. 415 II op droath, vs. 12 bl. 447 II en vs. 13 bl. 419 II op poen. Doktege, gaf, van dokken, geven. Dokken en opdokken is overal in Nederland , in de zelfde beteekenis, in de volkstaal bekend. 13. Lichterik, dag, afgeleid van licht. Flikten, van flikken, maken, doen, hier ook verzamelen. In beide eerstgenoemde beteekenissen komt flikken overal in Nederland in de volkstaal voor, Dos, kleeding, het zelfde woord als het nederlandsche dosch, dat trouwens slechts weinig, en dan nog slechts bij dichters in ge-bruik is. Dosseflikker is kleermaker ; zie 't voorgaande woord. Feem-dos is bandscho en. Foktege, ging, van fokken, gaan, loopen ; KrLiAAN geeft focken als een oud woord voor zeilen en vluchten op. ,. ^ ü^:^, weg. 425 . Lensen, van lens, ver. Pal, land, van 't fransche pays. Zie vs. 13 bl. 419 II op pie. Poen, geld, goed, beziiting, is ook elders in de nederlandsche volkstaal niet onbekend. Zie vs. 12 bl. 424 II op splent. Verspleitte, door bracht, van verspleiten, verzwieren. Trankkeetjes, hoerehuizen, van tranke, hoer , en keete huis. Doddigheid, liederlijkheid, 14. Veendegen, kwam, van veenen, komen, afgeleid van het fransche venir. Krot, armoede, gebrek, van 't fransche trotte. Krot verkoopen is in Zuid-Nederland vrij algemeen voor armoede lijden in gebruik. Verpassen, verkoopen ; verpatsen is in de volkstaal van vele streken van Nederland in gebruik voor verkwanselen. Verpassen is ook verhuren ; zie vs. 15 van deze vertaling. Doddig , siecht , gemeen , liederlij k. 15. Bekker , boer , in 't westermaassche roodwaalsch tropper,, in 't oostermaassche klu f. Viilazje , dorp , het fransche village. Verpassen, verhuren ; zie vs. 14 hier boven op verpassen. Tra fakken, werken , arbeiden , van 't fransche travailler? Kiwig, schoon, goed, lekker, wel, overvloedig. Besjoeren, waken, oppassen, eigenlijk bezien, van sjoeren, zien.. 16. Schrans, honger, ook elders in de nederlandsche volkstaal in gebruik , en verwant aan schransen, eten, smullen. Bik, kost, eten. Bik voor eten is ook elders in de spreektaal van Nederland niet onbekend, en verwant aan bikken, eten, smullen, ook aan pikken.. Ein, en, het vlaamsche woord voor hebben; zie hier boven vs. H op maasden , en vs. 14 bl. 310 II. Egel, niets. 17. Tein , toen ; zie vs. 15 bl. 310 II. Treuvelde, sprak, van treuvelen, spreken, zeggen ; zie vs. 12 bl. 244 II op kabeeldegen. Kombjen, hoeveel, het fransche combien. Trafakkers, knechten ; zie vs. 15 hier boven op trafakken. Keete, huis ; het duitsch-joodsch heeft kit, huis. Keet is in de beteekenis van hut, strooien of leemen hut in den vorm van een huisdak , overal in Nederland in gebruik. Dit keet , keete, is onge­ twijfeld verwant aan 't latijnsche casa. Zie vs. 11 bl. 419 II op kas. Deft, brood ; dit woord beteekent op het Bildt in Friesland azing, • 426 gading, en als zoodanig ook spOze of brood. Oeftflikker is brood-bakker. Molt, sterf, van mollen, sterven ; zie vs. 17 bl. 420 II op moolen. 18. Oewrazje, werk, daad, het fi•ansche ouvrage. KiwZge lichterik, God, beteekent woordelijk : schoone flag ; zie zie vs. 13 hier boven. Een ander woord in dit roodwaalsch voor God is : grandige machoefel, woordelijk ; groote heer, en ook gran-derik, de groote. Zie vs. 18 bl. 418 II. 19. Meriteert, verdient, van meriteeren, verdienen, afgeleid van 't fransche meriter. Sjoert, erkent, van sjoeren , dat eigenlijk zien beteekent ; zie vs. 15 bl. 425 II op besjoeren. 20. Leveerdege, stond op, van leveeren, opstaan, afgeleid van 't fransche lever. Klampen, armen. 22. Viit, gauw, spoedig, haastig, 't fransche vite. Dost, kleedt, van dossen, kleeden ; zie vs. 13 bl. 424 II op dos. Ronderik, ring, afgeleid van pond. Feem, hand, vinger, in het duitseh-joodsch ook feem, fehm. Trederikken, schoenen, en Terterikken, voeten, zijn beiden afgeleid van trappen, treden of terten, het vlaamsche woord voor het nederlandsche treden. 23. Grassig, vet, van 't fransche gras. Vaurik, kalf, ook wel van; beide woorden zijn afgeleid van het fransche veau. Bekken, eten, van bek = mond afgeleid. Zie vs. 16 bl. 425 II op bik. Karmoelje, feest. 24. Michelse knul, mijn zoon ; zie vs. 12 hier boven op michels. Bektegen en buisdegen, aten en dronken, van bekken en buizen ; zie vs. 23 hier boven. Buizen is nog overal in Zuid-Nederland in de beteekenis van onmatig drinken , zuipen , bekend. gILIAAN heeft het woord buysen ook in deze betaekenis. 25. Parnassen, zingen. Flikkeren, dansen. Een flikker is overal in de nederlandsche volks.-opraak een danspas ; zie bl. 277 II. 27, Frere, broeder, van 't fransch afgeleid. Zie vs. 32 bl. 404 II op freere. 28. Jan, *ook jannig, boos, kwaad, nij dig. Nosterden, noodigde. Nosteren heeft in den regel de beteekenis van lezen en bid.dera, en komt van paternoster. 29. Jannigheid, boosheid, nijdigheid. Noppe, niets, niet, neen. Zie bl. 414 II op nobis. Kiwerikken , vrienden , van kiwig ; zie vs. 15 bl. 425 II. 30. Tranken, hoeren ; zie vs. 13 iol. 425 II op trankkeetjes. 32. Schoenkelen , lachen , gekheid maken , vroolijk zijn. Zeer veel beter en nauwkeuriger volgens de echte , roodwaalsche spreektaal van Zeele opgesteld en afgebeeld , is het werkje ' N e k nu 1 en 'n geeze of 'n spreiing in de brigade; het is een verta­ling in het zeelsche roodwaalsch van het bekende vlaamsche volks­boekje Jelle en Mietj e , gents the vrij agie, door KAREL BROECKAERT , en wordt , met nog een roodwaalsch drinklied en een roodwaalsch woordelijstje achter den vijfden druk van dat werkje , Gent, 1841, gevonden. Om Wille der meerdere nauwkeurigheid van dat werkje, en omdat de vlaamsche uitspraak , de vlaamsche tong­val daarin beter is aangeduid en afgebeeld , heb ik er hier eenige zinsne­den , een gesprek tusschen twee buurvrouwen , it overgenomen en geef die als een proeve van de echte roodwaalsche spreektaal van Zeele. _ As michels 1 geen deuze 2 keeren op den lichterik 3 m'nen zwer-tcrik a kan buizen 5 , en sjoer 6 ik nie woar ik rits 7. Michels moast 8 doar kiwig 9 van , 'k kan zwerterik buizen en zonder fee ritsen uek 1° ; doar ritsen a' veel lichterikken voie 11, zonder da' 'k 'n buis , al es 't da' 'k 'm zelf verpas. 12 Da' michels 'ne lichterik zonder zwerterik moest moazen , 'k ver-ritste van de maladigheid 13 in m'nen bol 14. --Al loens , al loens ! wa' dee 't geschoor 15 eer d'r zwerterik modeerde 16 ? Z'en buisden noch ploemp 17 , noch fee", en ze moas-den kiwiger as da' me ze nou sjoeren. As de lichterik veent 19 bek 20 ik main vinne 21 mee 'ne pommerik 22 ; as ik grandigen 23 buis moas , clan flik ik ploemp , en g'en sjoert michels nooit mee maladigheid in de bolle. -- En as ge malade moast , dan ? Dan buis ik calisseploemp. -- Ante 24 es 't kiwig om fok te wurren. 'T moast eer in den posch 25 , as ze me nie te grandig bekken of buizen of verdossen 26 , as gezeupen. Deuze halve oncen zwerterik op 'nen lichterik moast 'ne grandige som op e jantje en asse me zwerterik buist wurdt er nie getrafakt, 27 , Nou, michels wilt kiwig buizen en bekken , doar veur trafak ik. Al da' ge in ou geul 28 nie en draait , da' ritst toch de bie ; da moast veur de marik 29 of veur den uiven 30En zou dan en po­ . ver 31 mosse 32 die van den lichterik tot den duemerik 33 veur eu­ren bol moe trafakken , dan nog moetcn krot 34 verpassen, as euren pitjau 35 alles in de roei 36 en in snaps 37 verbuist ? De vertaling hier van is , volgens het gentsche volksboekje : Het is eene aerdige zake , ik en kan myneri kaffe niet missen verloren , as ik hem geen tweemaal daegs en drinke. ik loope gelyk -Ik wel, ik kan alles doen en laten , en daer passeert menige week , as er niemand en komt , dat ik op geenen kaffe en peize, al es 't dat ik hem zelve verkoope. Hoe es 't meugelyk , gebuervrauw ! Da' 'k 'nen dag zonder kaffe moest zijn , ik verging van d'hoofdpyne en van de stekingen aan myn malte. -Al grillen , al grillen ! wat deden de menschen in den ouwen tyd ? Z'en dronken noch the , noch kaffe , en ze waren gezonder as tegenwoordig ; ik eet 's morgens 'nen botram met 'n waerm­appel ; as 'k durst hebbe , ik drinke een teuge water , en ik en­heb van myn leven noch hoofdpyne noch maegpyne gevoeld. En as ge ziek zyt ? -Dan drink ik thebloemekens , die ik in den zomer zelve gaen plukken, wat calissewaeter of iets diergelyks. -- Azoo es 't gemakkelyk ryke worden! — Oh ! oh ! 't es eer gespaerd as gewonnen ; twee alf omen ka he daegs es een schoone rente op een jaar , en terwyl men aen de kaffetaefel zit, wordt er niet gebreid noch genaeyd. Nu , ik doen er 't myne veuren of,; doar veuren werken wy. Al dat gy spaert uit den mond , es voor de katte of den hond ; zou eene aerme vrauwe die van den morgend tot den avond eur vente moet oppassen , moeten gebrek lyen en krebbyten , terwyl het zwyn van euren man alles in bier en genuiver verzuipt ? AANTEEKENINGEN. 1. Michels , ik ; zie vs. 12 bl. 424 II op michels. 2.• Deuze , twee ; zie vs. 11 bi. 424 II op deus. :3. Lichtcrik, dag; zie vs. 13 bl. 424 II op lichterik. 4. Zwerterik , kofflj , van zwert , zwart. • 5. Buizen, drinken ; zie vs. 24 bl. 426 II op buisd egen. 6. Sjoer , zie ; zie vs. 19 b1. 426 II op sjoert. 7. Hits, ga , van ritsen , gaan , haastig gam, hard loopen. 8. Moast , heeft ; zie vs. 11 b1.424 II op inaasden. 9. Kiwig , goed , schoon ; zie vs. 15 bl. 425 II op kiwig. 10. Uck , oostvlaamsche uitspraak van ook. Zie vs. 23 b1. 327 II. 11. Voie of foci, weg , voorbij ; zie vs. 13 bl. 424 II. '12. Verpas , verkoop ; zie vs. 14 bl. 425 II op verpassen. 13. Maladigheid , ziekte , pijn , van 't fransche malade. '14. Bot , hoofd , komt ook wel in andere streken van Nederland in den volkstongval voor. 15. Geschoor , volk. 16. Modeerde , was ; zie vs. 11 bl. 423 II op modeerdegen. 17. Ploemp , thee, en ook water. '18. Fee , koffij , maar minder algemeen dan zwerterik in gebruik , 19. Veent komt ; zie vs. 14 bl. 425 II op veendegen . 20. Bek , eet ; zie vs. 23 bl. 4261I op bekken. 21. Vinne , b oterh am. 22. Pommerik , appel , van 't fransche pomme. 23. Grandig , groot ; zie vs.1.1 bl. 424 II op grandig. 24. Ante, zoo ; zie vs. 12 bl. 31.3 II op azue. 25. Posch. , zak , van 't fransche poche. 26. Vcrdossen , met pronken verdoen, verzwieren , van dos , klee-ding ; zie vs. 1 3 bl. 425 II op dos. 27. Getrafakt , gewerkt , zie vs. 1 r bl. 425 II op trafakken. 28. Geul, mond, ook aangezicht en keel, afgeleid van 't fransche gueule. 29. 111arik , eigenlijk m.auwerik, kat , van mauwen , miauwen. 30. Uivcn , hond. 31. Pover , arm, van 't fransche pauvre. 32. Mosse , vrouw , gehuwde vrouw , ook te Stamproi in gebruik, het duitsch-joodsch heeft mosch zoowel voor gchuwde vrouw als voor vrijster en bruid. 33. Duemerik , avond , nacht , van duem, doom, in Zuid-Neder. -land algemeen voor damp , mist of nevel in gebruik. 34. Krot , armoede ; zie vs. 1.4 b1.42^ 425 II op knot. , 35. Pitjau zwijn , varken ", als scheldwoord. 36. Roei, bier. 37. ^.^n.ap.s , jenever , sterke drank , van het hoogduitsche schnaps. REGISTER van alle plaatsen, landatreken, enz. waarvan de tongval. min of meer uitvoeriff, in dit werk behandeld wordt. Aalst..Bl. 330 II, 333 II. Aalst. (Land Aardenburg. Aardrijke. Aarzeele. Abbeville. Accum. Achel. van) 333 II. 221 II. 368 II. 368 II. 405 II. 150 I. 416 II. Achterhoek v. Gelderl. 336 I. Achter-Pommeren. 20 I. Achterveld. Ackendorf. Adeghem. Adinkerke. Aduard. Ahr. Ahrenshöft. Ahuis. Aken. Akkeren. Akkrum. Aksel. Aksel. (Land Alblasserdam 349 I. 40 I, 45 I. 310 II. 385 II. 417 I. 239 I. . 71 I. 217 I. 261 I, 239 I. 277 II. 428 I. 211 II. van) 207 II. 143 II. Alblasserwaard. 137 II, 143 II. Aldekerk. 244 I. Alkersum. 88 I. Alkmaar. 67 II; 68 II. Allenstein. 131. 6 I. Almelo. 361 I. Altena. (Land van) 309 I. Altendorf. 140 I. Altmark. 34 I. Alveringhem. 385 II. Amands. (St.) 301 II, 302 II. Ameland. 461 I, 483 I. Amerongen. 349 I. Amersfoort. 349 I. Amiens. 405 II. Ammers. (Groot-) 138 II. Amougies. 306 II. Amrum. 74 I, 88 I, 89 I. Amstelland. Amsterdam. Anderlecht. Anderwijk. Anderzeele. Andijk. Angelen. Angerburg. Anholt. Anna-Parochie. (St.) Anseghem. Antwerpen. 97 II. 84 II. 273 II. 405 II. 406 IL 40 II. 63 I. 6 I. 241 I. 488 I, 377 II. • 286 II. Antwerpen. (De prov.) . 279 II. Antwerpsche Kempen. 279 II. Apel. (Ter) Apelland. Apenrade. Appelscha. Appelterre. Appingadam. Archsum. Aringzeele. Arken. Arle. • Armboutskapel. Arnemuiden. Arnhem. Arnsberg. Artesie. Artois. Aschendorp. Aspelaar. Asperen. Assche. Asselt. Assen. Ath. Attenhoven. Attenrode. Audenaerde. Aurick. Autrive. Avelghem. Axel. Axel. (Land van) Mad' Vive. (St.) Baardwijk. Baarn. Baasrode. Baflo. Baienghem. Balen. Balinghem. .Ballum. Baltrum. Bambeek. Barendrecht. Bargum. Barmen. Barneveld. Baronn ij van Breda. Barradeel. 432 Bl. 399 I. 74 I, 84 I. 62 I, 64 I. 496 I. 337 II. 408 I. 93 I. 406 II. 247 II. 189 I. 395 II. 201 II, 204 II. 325 I. 232 I. 405 II, 406 II 405 II, 406 II. 215 I. 337 II. 140 II. 273 II, 277 II. 248 II. 395 I. 278 II. 246 II. 248 II. 344 II. 211 I. 377 II. 377 II. 211 II. 207 II. 377 II. 309 I. 350 I. 333 II. 411 I. 405 II. 284 II. 406 II. 485 I. 194 I. 392 II. 153 II. 84 I. 249 I. 333 I. 305 'I. 429 I. Barsingerhorn. Bl. 34 II. Barstede. 185 I. Batenburg. 317 I. Bath men. 373 I. Bavinkhove. 395 II: Beek-Laren. 278 II. Beemster. (De) 61 II. Beerta. (De) 404 I. Behnshallig. 84 I. Beierlan.d. 143 II, 156 II. Beierland. (Oud) Bekkevoort. Belle. Bellingwolde. Bennebroek. Benningbroek. 156 II. 248 II. 392 II. 404 I. 67 II. 41 II. Benthem. 218 ^, 220 I, 364 I. Berent. 12 I. Berg. 232 I. Bergen in Vlaanderen. 395 II. Bergen in Kennemerland. 67 II. Bergen op Zoom. 316 I. Bergen op Zoom. (Markisaat van) 316 I. Bergen. (St. Winok's-) 395 II. Berkenrode. 67 II. Berkoop. 496 I. Berkijn. (Nieuw-) 390 II. Berkijn. (Oud-) 390 II. Berlijn. 28 I. Berlinghem. 405 II. Bernau. 270 I. Berten. 393 II. Besoien. 309 I. Betuwe. 317 I, 318 I. Betuwe. (Neder-) 318 I, 321 I. Betuwe. (Over-) 318 I 32'1 I. Beuvreghem. 305 II. Bevekom. 247 II. Beveland. (Noord-)188 II,198 II. Beveland. (Zuid-) 188 II. Beveren. 307 II, 308 II. Beverlo. 235 II. Beverwijk. (De) 67 II. Bielefeld. 227 I. Bierne. 395 II. Bierummen. (De) 428 I , 429 I. Bievene. 277 II. Biezepolder. 224 II. Bildt. (Het) 488 I. Bildtz}jl. Bilsen. Binderveld. Binkom. Bischofsburg. Bissezeele. Bitsingen. Blankenberge. Blankenburg. Blankenham. Blarikum. Blaringhem. Bloemendaal in Hene-gouwen. Bloemendaal in Kenne- merland. Blokzijl. Bockum. Bökingharde. Boel. Boelenberg. Boerburg. Boertange. -(De) Boeschepe. Boeseghem. Boisenhusen. Boitzenburg. Boksmeer. Bokstel. Boldixum. Bollezeele. Bolsward. 461 I, 476 I, 480 I. Bommel. (Zalt-) 322 I. Bommelerwaard. 317 ^I, 322 I. Bonda. 211 I. Boningen. 406 II. Bonn. 239 I, 2531, 258 1. Boom. 296 II. Borculo. 345 I. Bordelum. 84 L Borgsum. 88 I. Borkum. 194 I,199 I. Bornhem. 301 II. Borre. 395 II. Bosch. Den) 302 I. Bosch. Meiert van den) 301 I. Bosch- apelle. 207 II. Boschuit. 247 II. Boulogne. 405 II. Boulogne. (Graafschap v.)405 II. U. 433 Bl. 488 I. 341 II. 246 II. 248 II. 6 I. 395 II. 234 II. 362 II. 133 I. 377 I, 381 I. 97 II. 390 II. 278 II. 68 II. 381 I. 232 I. 73 I. 64 I. 406 II. 405 II. 399 I. 392 II. 390 II. 185 I. 46 I. 299 I. 301 I. 88 I. 405 II. Boxmeer. Bl. 299 I. Boxtel. 301 I. Brabant. (Klein-) 301 II. Brabant. (Noord-) Bl. 294 I. Brabant. (Oost-) 248 II , 253 II. Brabant. (Zuid-) 247 II. Braderup. 93 I. Brake. 146 I. Brakel-Eigen. .247 II , 248 II. Brakel in Westfalen. 227 I. Brakel. (Kasteel-) 247 II, 248 II. Brakel. (Wouter-) 247 II, 248 II. Brandenburg. 28 I. Brandenburg. (Nieuw-) 47 I. Breda. 308 I. Breda. (Baronnij van) 305 I. Bredevoort. 342 I. Bredstedt. 71 I, 83 I, 84 I. Bree. 235 II. Breendonk. 301 II. Breiel. 411 II. Breklum. 84 I. Bremen. 103 I,116 I. Bremen.(Hertogd.) 135 I, 139 I. Bremerhaven. 142 I. Brengel. (Kleine-) 416 II. Briel. (Land van den) 159 II. Brielle. 159 II. Brilon. 232 I. Broek in Waterland. 61 II. Broek. (St. Pieter's) 390 II. Broekburg. 405 II. Broekmerland. 182 I, 211 I. Brokzeele. 405 II. Brouwershaven. 177 II,181 II. Brugge. 355 II. Brugge. (Het Vrije van) 362 II. Brüggen. 247 I. Bruinenberg. 406 II. Brummen. 325 I. Brunswijk. 133 I. Brunswijk. (Groothertogdom) 122 I,133 I. Brussel. 264 II. Brussel. (Noord-) 272 II, 273 II. Brussel. (West- 273 II. Budel.. 416 II. Bueken.. 248 II. Buiksloot.. 61 II. Bunsbeek.. 248 II. Cüstrin. Bi. '29 I, 409 II. Cuxhaven. 142 I. aalhem. 270 I. Dagebiill. b1.77 I. Dalen. 391 I. Dalheim. 270 I. Damme. 145 I. Dantzig. 12 I, 13 I, 14 I. Deerlijk. 377 II. Deetzb" ..77 I. Deinze. 330 II, 348 II. Deister. 124 I. Delft. 137 II. Delftland. 137 II. Delftshaven. 143 II, 148 II. Delfzijl. 408 I. Delmenhorst. 145 I. Denderhautem. 333 II. Denderleeuw. 333 II. Dendermonde. 330 II, 333 II. Denderwindeke. 334 II. Denterghem. 368 II. Detmold. 130 I, 216 I, '227 I. Deventer. 373 I, 374 I. Diep. (Nieuwe) 34 II. Diepenveen. 373 I. Dieren. 325 I. Diest. 248 II, 253 II. Diever. 386 I. Dingen. 142 I. Dinksperlo. 337 I. Dinslaken. '249 I. Dinteloord. 316 I. Dinxperlo. 337 I. Diksmude. 385 II. Dithmarschen. 58 I. Dixmude. 385 II. Dodeleben. ohen-) 40 I. Dodeleben. ( ieder-) 40 I, 45 I. Doesburg. 345 I. Doetichem. 345 I. Doezum. ' 418 I. D o k kum. 462 I, 476 I, 477 I. Dongeradeel. 428 I, 429 I. Doornik. 278 II. Doornspijk. 335 I. Dordrecht. 153 II. Dordrecht. (Eiland van) 143 II. Dornum. 189 I. Bunschoten. Bl. 161 I. Bunde. - 211 I. •Buren in Gelderland. Buren op 't Ameland. Burg in Henegouweu. Burg op Schouwen. Burum. Bussem. Bti am. Butjadingerland. Buxtehude. . Cladzand. Cadzand. (Land van) Caeskerke. Caestre. Calais. Calcax. Calenberg. Calfort. Campenhout. Caneghem. Carlshafen. Cassandria. Cassel in glaanderen. Casterlee. Caulille. Celle. • Charlois. Cirkwerum. Clairmarais. Clinge. Cloppenburg. Cluse. Colenberg. Comen. Contich. Corbeek. Corbeek— Lo. Corswarem. C ottbus. Coudekerke. Coyghem. Craywyck, Crefeld. Crochte. Culemborg. Cu lm. Culmerland. Cumptich. 321 I. 484 I. 277 II. 182 II. 500 I. 97 II. 58 I. 170 I. 136_,.I. 216 II. 215 II. 385 II. 393 II. 405 II. 241 I. 124 I. 301 II. 248 II. 368 II. 227 I. 216 II. 395 II. 280 II. 416 II. 123 I. 153 Ii. 205 I. 406 II. 207 II. 145 I. 405 II. 405 II. 377 II. 296 II. 248 II. 249 II. 234 II, 28 I. 401 II. 377 II. 405 lI, 246 I. 395 II, 321 I. 12 I. 12 I. 248 II. Dorpat. BL 1 I. Dortmund. 232 I. Dorum. 142 I. Douai. 406 II. Drechterland. 33 II, 40 II. Drellsdorf. • 711,84 I. Drengfurth. 6 I. Drenthe. 386 I. Driebergen. 349 I. Dringham. 405 II. Druten. 317 I. Duffel. 296 II. Duinkerke. 400 II. Duinkerke. (Oost-) 385 II. Duisburg. 249 I. Duitschland. 3 I. Duiveland.1 79 II, 181 II, 184 II. Duntzum. 88 I. Durgerdam. 62 II. Diisseldorp. 249 I, 250 I. Dussen. 309 I. Duurstede. (Wjjk bij) 349 I. Dworp. 247 II. Miben. 234 II. Eblinghem. 395 II. Eck warden. 147 I. Edam. 61 II. Edingen. 277 II. Eecloo. 310 II. Eede. 215 II, 224 II. Eeke. 330 II. Eeklo. 310 II. Eelde. 387 I. Eemland. 350 I. Eemnes. 350 I. Eenrum. 411 I. Eggewaarskapelle. 385 II. Egmond aän zee. 70 II, 71 II. Egmond binnen. 71 II. Egmonden. (De) 67 II. Egmond op den hoef. 71 II. Eichem. 337 II, 338 II. Eiderstedt. 72 I. Eidum. (Nieuw-) 93 I. Eifelgebergte. 261 I. Eikevliet. 301 II. Eylau. (Pruissisch) 7 I. Eindhoven. 295 I. Eksel. 416 II. Elberfeld. Bl: 249 I. Elbing. 13 I. Elburg. 335 I. Elewijt. bl. 248 II. Elingen. 277 II. Eloi's Vivo. (St.) 377 II. Elsfleth. 146 I. Elspeet. 335 I. Elst in de Betuwe. 318 I. Elst in het Sticht. 349 I. Elzeele. 277 II. Emaal. 234 I.I. Emden. '203 I. Emmeloord. 384 I. Emmen. 391 1. Emmerik. 241 I. Emrnersb" 1. 77 I. Emsigerländ. 182 t, 203 I. Enge. 81 I. Engen. 277 II. Enkhuizen. 34 II, 43 II. Ens. 384 I. Enschede. 361 I. Epe. 336 I. Erembodeghem. 333 II. Eringhem. 405 II. Ermelo. 335 I. Ermland. 7 I. Esclum. 211 I. Esens. 186 I; 187 I. Essche. (St. Lieven's 337 II. Essen. 249 I. Estaires. 390 II. Estland. 1 I. Eupen. 261 I. Everbeek. 277 II. Evere. 273 II. Exel. 416 II. Fahretoft. 77 I. Fedderwarden. 150 I. Filippine. 207 II. Filipsland. 181 II, 184 II. Fivelingo. 408 I. Flensburg. 62 I, 64 I, 69 I. Flieland. .. 20 II. Föhr. 74 I, 88 I. Föhr. (Oosterland-) 88 I. Föhr. ( Westerland-) 88 I. Folk^jn. (St.) 405 II. Formerum. Bl. 15 II. Fraaihem. 278 II. Franeker. 461 I, 476 I. Frankfort aid Oder. 29 I. Frankrijk. 389 II. Fransch-Vlaanderen. 389 II. Frederikstad a/d Eider. 55 I. Fredewold. 417 I. Frelinghem. 406 II. Friedeberg. 29 I. Friedland. 7 I. Friedrichstadt aid Eider. 55 I. Friesland benoorden Elve. 70 I. Friesland bewesten Flie. 1 II, 18 II, 32 II. Friesland. (Noord-) 70 I. Friesland (Oost-) 182 I. Friesland tusschen Eems en Wezer. 182 I. Friesland esland tusschen Flie'en Lauwers. • 424. I. Friesland tusschen Lau-wers en Eems. 396 I. Friesland tusschen Wezer en Elve. 135 I, 136 I. Friesland (West-) be-oosten Flie.e. 424 I. Friesland. (West..) be- westen Flie. 1 II, 18 II, 32 II. Friesoythe. 155 I. Friezenveen. 365 I. Frische Nehrung. 18 I. Gl-abens. 185 I. Gardelegen. 34 I. Garderen. 325 I. Garding. 72 I. Gavere. 330 II. Geel. 280 II, 284 II. Geeraardsbergen., 340 II. Geertruidenberg. 309 I. Geervliet. 159 II. Geld en a k en. 247 II, 248 II. 253 II. Gelderen. 244 I. Gelderland. 317 I. Gelderland. (Achter- hoek van) 336 I. Gelderland. (Overkwar-tier van) 244 I. Gelderland. (Pruiss.) Bl, '244 I. Gempe. 405 II. Genemuiden. 381 I. Gennep. 286 I. Gent in de Betuwe. 318 I. Gent in Vlaanderen. 320 U. Gent. (aas van)' 207 U. Gesecke. 232 I. Gheel. 280 II, 284 II. Ghyvelde. 392 II. Giethoorn. 381 I. Gij sel brechteghem. 377 II. Gijsenzeele. 330 II. Gijvelde. 392 II. Gildehuis. 220 I. Gilles-Waas. (St.) 308 II. Glabbeek in 't Hageland. 249 II. Glabbeek in Neder-Rijnl. 249 I. Glabbeek in Zuid-Brab. 247 II. Gladbach. 249 I. Goch. 241 I. Godewaartsvelde. 392 II. Godsvelde. 39'2 II. God veerdeghem. 337 II. Göttingen. 129 I. Goeree. 165 II, 170 II. Goeree. (Land van) 171 II. Goes. 195 II. Goes. (Land van ter) 188 II. Gondreghem. 278 U. Gooiland. 97 U. Goor. 361 I. Goorecht. 414 I. Gorinchem. 140 II. Gosharde. 73 I, 83 I. Goting. 88 I. Gouda. 137 II. Graafnhap v. Boulogne. 405 II. Graafschap v. Guines. 405 II. Graafschap v. Z utfen. 336 I. Grathem. 416 II. Graudenz. 12 I. Grauw. 207 II. Grave in Noord-Brab. 299 I. Grave in Zuid-Brabant. 247 II, 248 U. 's Gravenbrakel. 278 II. 's Gravenhage. 129 II. 's Gravesande. 133 II, 134 II. Greetsyl. 205 I. Greifswald. Bl. 20 I, 21 I. Grevelingen. 390 II, 405 II. Griesbergen. 340 II. Grijp skerk. 417 I, 421 I. Grijpgwoude. 20 I, 21 I. Gröde. 74 I, 84 I Groendaal. 248 II. Groenlo. 342 I. Groenstraat. 411 II. Groningen. 414 I. Groningen. (Provincie) 396 I. Groningerland. 396 I. Groninger Ommelanden. 396 I. Groot-Alkersum. 88 I. Groot-Ammers. 138 II Grootegast. 421 I. Grootkerk. 150 I. Groot-Sinte. 401 II. Groot-Wolfsdorf. 7 I. Grouw. 428 I, 429 I. Grubenhagen. 129 I. Gruitrode. 235 II. Guines. (Graafschapvan) 405 II. Gumbinnen. 7 I. Gutstadt. 7 I. $aacht. Haag. (Den) Haaksbergen. Haarlem. Haarlemmermeer. Habet. Hadersleben. Hage. 248 II. 129 II. 365 I. 67 II, 77 II. 97 II. 74 I, 84 I. 62 I, 64 I. 189 I. Hageland. 246 II, 248 II. Hagen. 232 I Haien. 246 II. Halle. 277 II. Ham. (Den) 419 I. Hamburg. 103 I, 108 I. Hamelen. 123 I. Hamont. 235 II. Hannover. 123 I. Hannover. (Provincie) 122 I. Hardinksveld. 143 II. Harlingen. 461 I, 476 I. H arlingerland: 182 I, 186 I. Hartsburg. 133 I. Hartsgebergte. 216 I. Haspengou. 234 II, 241 II. Hasselt in Limburg. BL Hasselt in Overijssel. Hasselt. (Op-) Hattem. Hattstedt. Hautem. (St. Margriet's) Hauwaart. Havelte. Haverskerke. • Hazebroek. Heddehusum. Hee. Heemskerk. Heemstede. Heenvliet. Heerde. Heffen. Heide. Heide. (Ter) 71 II, Heidenghem. Heille. 215 II, Heilissem. 247 II, Heilsberg. Heindonk. Heist. Heithuizen. Hekelghem. Helchteren. Helder. (Den) 238 II. 381 I. 337 II. 336 I. 84 I. 249 II. 248 II. 387 I. 390 II. 394 II. 88 I. 17 II. 68 II. 67 II. 159 II. 336 I. 301 II. 58 I. 133 II. 278 II. 224 II. 253 II. 7 I. 301 II. 362 II. 416 II. 333 II. 253 II. 34 II. Helgoland. 88 I, 97 I. Hellevoetsluis. 159 II. Helmond. 295 I. Helmstedt. 133 1. Hemelummer Oldephaert en Noordwolde. 436 I. Henegouwen. 277 II. Heppens. 150 I. Hengstdijk. 207 II. Herbinghem. 405 II. Herenthals. 279 II, 280 II. Herffelingen. 277 II. Herford. 227 I. Herk. 246 II. 's Hertogenbosch. 301 I, 302 I. Herveld. 318 I. Hessen. 216 I, 227 I. Hessen-Kassel. 227 I. Heukeiom. 140 II. Heusden. 309 , I. Heusden, (Land van) 3119 1. Hierde. Bl. 335 I. Hildesheim. 122 I, 123 I. Hillegersberg. 148 II. Hilversum. 97 II Hindeloopen. 436 I, 443 I. Hingene. 301 II. Hinta. 205 I. Hoegaarde. 232 II, 247 II, 248 II, 253 II. Högel. 71 I. Hoegen. 249 II. Hoek. (Den 211 II. Ho eks che waard.143 II, 156 II. Hoelede. 249 II. Hoevelaken. 333 I. Hofgeismar. 216 I, 227 I. Hoge. 74I, 84 I. Hohen-Dodeleben. 40 I. Hohenkirchen. 150 I. Hohen-warsleben. 40 I, 45 I. Holijsloot. 61 II, 62 II. Holland. oord-) 1 II. Holland. ruissisch) 12 I. Holland. Zuid-) 105 IL Hollenghem. 278 II. Hollum. 485 I. Holstein. 54 I. Holtzacker. 71 I. Hondeghem. 395 II. Hondschooten. 392 II. Hontenisse. 207 II. Hoogbrugge. 406 II. Hoogeland. 411 I. Hoogeveen. 391 I. Hoogezand. 404 I. Hoogstraten. 279 II. Hoogvliet. 153 II. Hooimille..395 II. Hooksyl. 150 I. Hoorn. 34 II, 47 II. Hoorn. (Den) 15 II. Horsbiill. 77 I. Horst. 286 I. Horstedt. 71 I. Hougaerde. 232 II, 247 II, 248 II, 253 II. Houtem. 385 II. Houthem. 278 II. Houtkerke. . 392 II. Rubrecht's Lille. (st.) 416 U. Huisduinen. . Bl. . 34 II. Huissen. 318 I. Huizen. 100 II. Hulpe. • (Ter) 247 II. Hulst. 207 II, 208 II. Hulst. (Land van) 207 II. Humsterland. 417 I. Hunsel. 416 II. Hunsingo. 411 I. Husum. 62 I, 83 I, 84 I. aracobi-Parochie. (St.) 488 I. Jan's Kapel. (St.) 393 II. Jan's Molenbeek. (St.) 272 II. Jan's Steen. (St.) 207 II. Ibbenb'tiren. 218 I. Jeggau. 34 I. Jemgum. 211 I. Ierseke. 189 II, 193 II. Jever. 146 I, 150 I. Jeverland. 146 I, 150 I. Ihrhove. 211 I. IJsselmonde. 143 11, 153 II. IJsselstein. 359 I. Ingen. 277 II. Ingooighem. 377 II. Innhuizen. 150 I. Insterburg. 7 I. Joost : ten Noode (St.) 272 II. Joris. ^(St.) 390 II, 405 U. ^ Joris s Winge. (St.) 248 II. Josse ten Noode. (St.) 272 II. Iperen. 377 II. Iperen. (Kwaad-) 395 II. Iseghem. 373 II. Iserlohn. 232 I. Itteren. 246 II. Juist. 194 I. aart. 17 U. Kaaskerke. 385 II. Kaasteren. 393 II. Kadzand. '216 II. Kadzand. (Land van 215 U. Kalandsoog. 34 U. Kaldenkirchen. 247 I. Kales. 405 II. Kalfort. 301 II. Kamerijk. 406 II. Kammin. 12 I. Kampen in Overijssel. Bl. 376 I. Kampen op Sylt. 93 I. Kampenhout. 248 II. Kaneghem. 368 II. Kapel. (St. Jan's) 393 II. Kapel. (St. Omaar's) 405 II. Kapelle. (St. Pieter's) 277 II. Kapellebroek. 405 II. Karrharde. 73 I, 81 I. Karthaus. 12 I. Kassel. (Hessen-) 227 I. Kassel in Vlaanderen. 395 II. Kasteel-Brakel. 247 II. Kasterlee. 280 II. Katen drecht. 153 II. Katten dij ke. 189 II, 193 II. Katwijk aan zee. 71 II, 114 II, Katwijk-binnen. Kaulille. Keitum. Kempen. Kempen. (De) 122 II. 114 II. 416 II. 93 I. 246 I. 289 I, 295 I. 235 II. Kempen.(De antwerpsche)279 II. Kempen. (De limburgsche) 289 I, 235 II. Kempen. (De noordbrab.) 295 I. Kennemerland. 67 II. Kerkom. 248 II. Kessel. Keulen. Kevelaar. Kiezeghem. Killem. Kinderdijk. Klanxbiill. Kleef. Klein-Alkersum. Klein-Brabant. Kleine Breugel. Kleinenbremen. Klein Sinte. Kleit. Klinge. Klintum. Kluis. Klundert. (De) Kniphuizen. Knorrburg. 283 I. 253 I, 254 I. 244 I. 248 II. 392 II. 143 II. 77 I. 241 I. 88 I. 301 II. 416 II. 130 I. 401 II. 318 II. 207 II. 71 I, 88 I. 405 II. 316 I. 146 I. 71 I. Königslütter. Koerland. Koevorden. Koewacht. Kolenberg. Kolhorn. Kollum. Kollummerland. Komen. Koningsbergen. Kontich. Koog aan de Zaan. Kooighem. Kootwijk. Korbeek. Korbeek-Lo. Kortenaken. Kortrijk. Korswarem. Kosen. Kottbüs. Koudekerke. Koudenkerken. Koudum. Kraaiwijk. Bl. 133 I. 1 I. 391 I. 207 II. 405 II. 34 II, 40 II. 500 I. 500 I. 377 II. 7I, 8 I. 296 II. 64 II. 377 II. 325 I. 248 II. 249 II. 249 II. 373 II. 234 II. 246 II. 28 I. 401 II. 247 I. 436 I. 405 II. Kralingen. 143 II, 148 II. Kranenburg. 24'1 I. Krimpenerwaard. 143 II. Krochte. 395 II. Kruis. (St.) 224 II. Krummhorn. 182 I. Kuik. 299 I. Kuik. (Land van) 299 I. Kuilenburg. 321 I. Kuinder. (De) 376 I, 381 I. Kumptich. 248 II. Ktistrin. 29 I, 409 II. Kwaad-Iperen. 395 II. Kwadrecht. 330 II. Laaksum. 436 L Laathem. 330 II. Lagorgue. 390 II. Lamswaarde. 207 II. Land van Aalst. 333 II. » » Aksel. 207 II, 211 II. » » Altena. 309 I. » » den Briel. 159 II. » » Goeree. 16611, 170 II. » » Heusden, 309 I. Land van Hubt. .Bl. 207 II. » » Kadzand. 215 II. » » Kuik. 299 I. » » Luik. 270 I, 246 II. » » Overmaze. . 143 II. »» Putten. 143 II, 156 II. ^ » » overFlakee.165 II. »» ter Goes.. 188 II. » » Tolen. 184 II. » » Voorne. . 159 II. »» Waas. 307 II. »» Zieriksee. 181 II. Land tusschen Maas en Waal. 317 I. Landen. 246 II. Landerum. 15 II. Landsberg. 29 I. Landsmeer. 61 II. Landskauter. 330 II. Lanen. (Ter) 246 II. Langeness. 84 I. Langenhorn. 84 I. Langeroog. 194 I. Langewold. 417 I. Langstraat. 309 I. Laren. 97 II. Larrelt. . 205 I. Leba. 20 I. Leck. 81 I. Lederzeele. 405 II. Ledinghem. 406 II. Leek. (De) 417 I. Leer. 211 I. Leerbeek. 277 II. Ieerdam. 140 II. Leest. 301 II. Leeuw. (St. Pieter's) 277 II. Leeuw. (Zout-) 253 II. Leeuwarden. 461 I, 468 I. Leffrinkhoek. 392 II. Lehrte. 123 I. Leiden. 109 II. Leinzeele. 407 II. Lengen. 182 I, 215 I. Len generland. 182 I, 215 I. Lennep. 249 I. Lennik. 277 II. Lent. 318 I. Lessen. 277 II. Leuven. * ". 248 II, 261 II, . Leuvenum. Leveroi. Lichtaart. Lier. Lies. Lieven's fiche. (St.) Liezele. Lyfland. Lygum-Kloorter. Lijmers. (De) Lijnde. Lijsel. 406 II. Lille in Antwerpen. 280 II. Lille. (St. Hubrecht's) 416 II. Limburg. Noordnederl.) 269 1. » (Zuidnederl.) 234 II. Lindholm. 77 I. Lingen. 216 I, 218 I. Linter. (Neer-) 249 II. Lippe-Detmold. 130 I , Lippelo. List. Litthauen. Lo. (Korbeek-) Lobeek. Loberg. Lochem. Loenderzeel. Löningen. Loga. Lokeren. LommeL Loon in Limburg. Loon in Vlaanderen. Loosduinen. Lottighem. BL 335 I. 416 II. 278 II. 296 II. 15 II. 337 II. 301 II. 1 I. 62 I. 317 I. 395 II. 216 I, 227 I. 301 II. 93 I. 6I,7 I. 249 II. 278 II. 405 II. 345 I. 277 II. 145 I. 211 I. 307 II. 235 II. 241 II. 405 II. 133 II. 406 II. Loven. 248 II, 261 II. Lubbeek. 248 II. Lübeck. 103 I. Lüneburg. 134 I. Lütetsburg. 189 I. Lütje-Moor. 88 I. Lütjenholm. 71 I. Luik. (Provincie) 270I, 246 II. .11traagdenburg. 36 I. Maarsbergen. 349 I. Maärten's Lennik, (St.) 277 II, Maarten's Vissenaken. (St.) Bl. 249 II. Maas en waal.(Land•tusschen 317 I. Maasland. 301 I. Maassluis. 143 II, 152 II. Maastricht. 271 I. Märkisches Sauerland. 232 I. Makkum. 436 I,0437 I. Maldeghem. 314 II. Marbeek. 247 II. Mardijk. 401 II. Margriet's Hautem. (St.) 249 II. Mariekerke. 301 II. Marienburg. 13 I. Marienhave. 211 I. Marienwerder. 12 I, 13 I. Mark in Henegouwen. 277 II. Mark-Brandenburg. 28 I. Mark in N eder-Rij nland. 232 I. Mark in Artesie. 405 II. Markeghem. 368 II. Marken. b7 II. Marne. (De) 411 I. Marum. 417 I. Mechelen. 296-II, 299 II. Mecklenburg. 46 I. » -Schwerin. 46I, 50 I. »-Strelitz.146 I, 47 I. Medemblik. 34 II. Meenen. 377 II. Meensel. 249 II. Meerbeke. 334 II. Meerhout. 280 II. Meer-Veeghem. 278 II. Meetjesland. 310 II. Meeuwen. 235 II. Meiel. 286 I, 416 II. Meierij van den Bosch. 301 I. Meinershagen. 239 I. Meitzendorf. 37 I. Meldert. 248 II. Meldorf. 58 I. Melle. 330 II. Memel. 7 I. Menden. 232 I. Meppel. • 388 I. Meppen. 218 I. Merchtem. 277 II. Merdorp. 247 II. 441 Merkeghem. El. 405 II. Merville. 390 II. Meschede. 232 I. Meteren. 393 II. Meulebuurt. 384 I. Meurs. 246 I. Michkwartier. 235 II, 248 II. DZiddachsteradeel. 41 7 I. Middelburg. 177 II, 201 II. Midlum. 88 I. Midslands. 17 II. Minden. 227 I. Minsen. 150 I. Mirebüll. 71 I. Miskom. 249 II. Mitau. 1 I. Mittelmark. 28 I. Moddergat. 429 I. Moerbeek. 390 II, 395 II. Moeren. (De) 392 II. Mörs. 246 I. Moeskroen. 377 II. Mohrungen. 7 I. Mol. 284 II. Molenbeek. (St. Jan's) 272. II. Molkwerum. 436 I, 449 I. Molotschnaja. (Aan de) 2 I. Momelin. (St.) 390 II. Monnikendam. 61 II. Monster. 133 II. Montfoort. 359 I. Montjoie. 261 I. Moor. 77 I. Moor. (Lütje-) 84 I, 88 I. Moor. (Nordstrandisk)841, 88 I. Moortzel. 296 II. Moormerland. 182 I, 211 I. Morsum. 93 I. Mülheim a/d Ruhr. 249 I. Mulden. 97 II. Munnikezijl. 500 I. Munster. 224 I. 1%7mien. (Ter) 235 II. Naaldwijk. 133 II. Naarden. 97 II. Narva. 1 I. Natangen. 7 I. Nebel. 88 I. Ne der-Betuwe, 318 I, 321 I, Nederland. • B1. 265 I, 230 II. Nederland. oord-) 265 L Nederland. Zuid-) 230 II. Neder-Lausitz. 28 I. Neder-Rijnland. 239 L Neder- Veluwe. 317 I. Nederweert. 416 II. Neer-Heilissem. 247 II. Neer-Linter. 249 II. Neermoor. 211 L Neer-Pelt. 416 II. Neer-Winden. 246 II. Nehrung. (Frische) 18 I. Nes. Nesse. Neten. Neukirchen. Neumark. Neuss. Neuze. (Ter) Nicolaas. (St.) Nieblum. Nieb" . 484 I, 486 I. 189 I,190 I. 248 II. 77 I. 28 I, 29 I. 249 I. 211 II. 307 II, 308 II. 88 I. 77 I. Nieder-Dodeleben. 40 I, 45 I. Nienhuis. 220 I, 364 I. Nieppe. 390 II. Nieakerk. 244 I. Nieuw-Berkijn. 390 II. Nieuw-Brandenburg. 47 I. Nieuwe-Bildtzijl. 488 I. Nieuwe-Diep. 34 II. Nieuw-Eidum. 93 I. Nieuwendam. 61. II. Nieuwenhagen. 411 II , 412 II. Nieuwe-Tonge. 167 II. Nieuwkerke. 405 II. Nieuw-Kruisland. 500 I. Nieuwpoort in Holland. 138 II. Nieuwpoort in Vlaander. 385 II. Nieuw-Vosmeer. 316 I. Nijbroek. 336 I. Nije-Berkoop. *496 I. Nijkerk op de Veluwe. 329 I. Nijmegen. 317 I, 318 I. Nijmegen. (I4jk van) 317 I. Ninove. 334 II. Noode: (St. Josse ten) 272 II. Noord- eveland. 188 II, 198 II. Noord-Brabant. 294 I. Noordbrab. Kempenland. 295 I, Noordbrab. Peelland. Bl. 295 I. Noorder- Gosharde. 73 I, 83 I. Noord-Friesland. 70 I. Noord-Holland. 1 II. Noordhoorn. 220 I, 364 I. Noordhorn. 417 I. Noordkerke. 405 II. Noord-Nederland. 265 I. Noord-Peene. 395 II. Noordwijk aan zee. 71 II, 114 II. Noordwijk binnen. 114 II. Noordwijk in Groningerl. 418 I. Noordwolde. 496 I, 428 I. Norddorf. 88 I. Norden. 189 I, 192 I. Norderland. 182 I, 189 I. Nordernei. 194 1, 195 I. Norderoog. 84 I. Nordmarsch. 84 I. Nordstrand. . 71 I, 88 I. Nordstrandisk-Moor. 84 I, 88 I. Norg. 387 I. Nunspeet. 335 I. Oberhausen. Oberland. Ober-Ruhrthal. Ochtezeele. Ockholm. Odoorn. Oedenrode. (St.) Oegstgeest. Oene. Oesselghem. Oevenum. Offekerke. Oie. Oiskerk. Okselaar. Oland. Oldambt. Olde-Berkoop. Oldebroek. Oldehove. Oldemarkt. Oldenburg. '249 I. 7 I. 233 I. 395 II. 84 I. 391 I. 301 I.137 II. ^ 336 I. 368 II. 88 I. 405 II. 405 II. 248 II. 395 II. 74 I, 84 I. 404 I. 496 I. 335 . I. 417 I. 376 I, 381 I. 153 I. Oldenburg. (Groothertogd. 122 I,145 , I. Oldendorf-Himmelspfort.136 I. Oldenzaal, 361 I, 362 i, Oldersum. Bl. 205 I. Oldsum. 88 I. Olpe. 232 I. 01st. 373 I. Omaars. St. 406 II. Omaars. a uagie van) 405 II. Omaar 's Kapel. (St.) 405 II. Ommelanden. (De groninger) 396 I. Ommen. 373 I. Onstwedde. 399 I. Oode. (St. Josse ten) 272 II. Oorschot. 301 I, 302 I. Oost-Brabant. 248 II, 253 II. Oost-Duinkerke. 385 II. Oostende. 362 II. Oosterbeek. 325 I. Oosterend. 15 II. Oosterhesselen. 391 I. Oosterland-Föhr. 88 I. Ooster-Schelling. 15 II. Oosterstade. 142 I. Oosterwijk. 301 I. Oosterwolde. 335 I. Oosterzeele. 330 II. Oost-Friesland. 182 I. Oosthuizen. 61 II Oostkamp. 368 II. Oost-Kappel. 392 II. Oostkerke. 405 II. Oost-Pruissen. 6 I. Oost-Stedingerland. '142 I. Oost-Stellingwerf. 496 . I. Oost-Vlaanderen. 306 II. Oostvoorne. 143 II, 159 II, 162 II. Oostwinkel. 310 II. Oost-Zaan. 64 II. Oostzee-provinciön. (Russische) 1 I. Opende. 418 I, 421 I. Op-Hasselt. 337 II. Op-Heilissem. 247 II. Oplengen. 182 I. Opprebais. 248 II. Op-Puurs. 301 II. Op-Winden. 246 II. Orbeek. 248 II. Oitoir. 306 II. Osnabrück. 216 I, 218 I. Oss. Bl. 301 I. Ossenisse. 207 II. Osteel. 211 I. Osterburg. 34 I. Osterende. 93 I. Ostero de. 6 I. Otterlo. 325 I. Ottignies. 248 II. Ouddorp. 170 II. Oud-Beierland. 158 II. Oud-Berkijn. 390 II. Oude-Bildtzijl. 488 I. Oudekerke. 405 II. Oudenaarde. 344 II. Oudenaken. 277 II. Oudezeele. 395 II. Oudgaarde. 232 II. Oudrijve. 377 II. Over-Betuwe. 318 I, 321 I. Over-Flakee. 165 II. Overijssche. 248 II. Overijssel. 360 I. Overkwartier van Gelderland. 244 I. Overledingerland. 182 I, 211 I. Overmaassche. (Het) 143 II. Overmaze. (Land van) 143 II. Over-Pelt. 416 II. Overschie. H8 II. Overslag. 207 II. Overveen. 68 II. Oxelaere. 395 II. P'aaslo. 376 I. Paderborn. 229 I. Pamele. 334 II. Paiottenland. 277 II, 333 II. Papenburg. 215 I. Papendrecht. 143 II. Paterwolde. 387 I. Peasens. 428 I, 429 I. Peelland. (Iimburgsch) 286 I. Peelland. (Noordbrab.) 295 I. Peene. 395 II. Peer. 235 II. Pekel-A. 404 I. Pellenberg. 248 II. Pelworm. 71 I. Pernis. 153 II. Pettey.. • 67 II. Peäplingen. Bl. 406 II. Philippine. 207 II. Philipsland. 181 II, 184 II. Pieter's Broek. (St ) 390 II. Pieter's Kapelle. (St.) 277 II. Pieter's Leeuw. (St.) 277 II. Pieter's Vissenaken. (St.) 249 II. Pieter's Woluwe. (St.l 273 II. Pieterzijl. 421 I. Pikardie. 405 II. Poederlee. 280 II. Polinkhove. 405 II. Pollare..334 II. Pomesanie. 12 I. Pommeren. 20 I. Poperingen. 382 II. Prenzlau. 46 I. Prinsenland. 316 I. Prum. 261 I. Pruissen. Oost-) 6 I. Pruissen. west-) 12 I. Pruissisch ylau. 7 I. Pruissisch Holland. 12 I. Pruissisch Stargard. 12 I. Purmer. (De) 61 II. Purmerend. 61 II. Putten. (Land van) 143 II, 156 II, 159 II. Putbus. 25 I. Putzig. 12 I. Puurs. 301 II. Quaedreoht. 330 II. Quaedypre. 395 II. Quenast. 248 II. Quentijn's Lennik. (St.) 277 II. I;,aalte. 373 I. Raatshove. 246 II. Ragnit. 7 I. Ramslo. 156 I. Ransdorp. 61 II. Rantum. . 93 I. Rastede. 153 I. Rastenburg. 6 I. Rechtenfleth. 143 I. Rees. 241 I. Reiderland. 182 I, 211 I, 404 I. Reine. 218 I. Rekspoede, 392 II. 444 Renelde. (St.) Renen. Reneschure. Renswoude. Resterhafe. Retranchement. Reval. Rheydt. Rickelsdorf. Ridderkerk. Riesenburg. Riga. Bl. 248 II. 349 I. 390 II. 349 I. 189 I. 216 I. 1 I. '249 I. 71 I. 153 II. 12 I. 1 I. Rijnland. 97 II, 106 II. Rijnland. (Neder-) 239 I. Rijp. (De) Ri}jsbergen. R^ssel. Risum. Risummoor. Rodenes. Roerdal. Roermond. el II. 307 I. 406 II. 77 I. 77 I. 77 I. 233 I. 280 I. Roesselaar. 368 II, 369 II. Roggel. Rolleghem. Ronsele. Ronsse. Roosbeek. Roosnaken. Roswinkel. Rotselaar. Rotterdam. Roubaix. Rousselaere. Rouveen. Rozenburg. Rubroek. Rixddervoorde. Rügen. Rüthen. Ruhrort. Ruhrthal. Ruisbroek. Ruisselede. Rukkelingen. Ruminghem. Rummen. Rumsdorp. RupelmOnde, Busland. 416 II. 377 II. 310 U. 344 II. 248 II. 306 II. 395 I. 248 II. 143 II, 145 H. 407 II. 368 II, 369 H. 381 I. 143 II. 395 H. 368 II. 24 I, 25 I. 232 I. 249 I. 233 I. 301 II, 302 II. 368 H. 234 II. 406 II. 246 II. 246 II. 307 n. I I. lalagelterland. BL 155 I. Salzwedel. 34 I. Saksen. 33 I. Salfeld. • 7 I. Salland. 373 I. Sambeek. 299 I. Samland. 7 I. Santpoort. 67 II. Sappemeer. 404 I. Sas van Gent. 207 II. Saterland. 155 I. Satrup. 64 I. Sauerland. 232 I. Schaarbeek. 272 II. Schaffen. 253 II. Schafflund. 72 II. Schagen. 34 II, 35 II, Scharl bij Staveren. 436 I. Scharl in Sagelterland. 156 I. Scharpau. 18 I. Schaumburg. (Lippe-) 122 I, 130 I. Scheemda. 404 I. Schelderode. 330 II. Schellebelle. 330 II. Schelling. Ooster-) 15 II. Schelling. (Ter) 7 II. Schelling. (wester-) 10 II. Schellinghorn. 93 I. Schellingwoude. 61 II. Schendelbeke. 334 II. Schermer. (De) 61 II. Scherpenheevel. 253 II. Scherpenzeel. 333 I. Scheveningen. 71 II, 125 II. Schiedam. • 143 II, 148 II. Schieland. Schiermonnikoo Schippenbeil. Schlutup. Schobüll. Schokland. Schoonebeek. Schoorl. Schouwen. Schwerin. Schwesing. Sebaldeburen. Seeburg. Seerjjp. 148 II. 452 I. 7 I. 104 I. 84 I. 383 I. 395 I. 67 II. 179 II, 181 II. 46 I, 50 I. 72 I. 418 I. 7 I. 15 II. Sellingen. B1. 399 I, 400 I. Sengwarden. 150 I. Severghem. 330 II. 'S Gravenbrakel. 278 II. 'S Gravenhage. 129' II. 'S Gravesande. 133 II, 134 II. .aicnem. 253 II. • . Siegen. Bl. 232 I. Sigelsum. 211 I. Sylt. 74 I, 88 I, 93 I. Sinte. 401 II. Sittard. 276 'I. Sleen. 391 I. Sleeswijk. 62 I. Sliedrecht. 143 II. Sluis. 219 II. Sluize. 247 II. Smilde. (De) 386 I. Sneek. 461 I, 476 I, 480 I. Soest in het Sticht. 350 I. Soest in Westfalen. 233 I. Soetermeer. 137 II. Soeterwoude. 137 II. Soholm. 71 I. Soldin. 29 I. Somerghem. 310 II. Sotteghem. 337 II. Spanghem. 405 II. Spikeroog. 194 I. Staatsch-Vlaanderen. 207 II. Stade. 135 I, 139 I. Stad en Lande. 396 I. Stadland. 142 I, 146 I. Stadum. 72 I. St. Amands. 301 II, 302 II. Stamproi. 290 I. St. Anna Parochie. 488 I. Stapel. 395 II. Staphorst. 381 I. Stargard. (Pruissisch) 12 I. Stavenhagen. 50 I. Staveren. 436 I. St. Baaf's Vive. 377 II. Stedesand. 81 J. Stedesdorp. . 185 I. Stedingen. 142 I. Stedingerland. Oost-) 142 I. Stedingerland. (West-) 142 I, 146 I. Steen (St. Jan's) 207 II. Steene. Bl. 395 II. Strelitz. Bl. 46 I, 47 I. Steenbeek. 395 II. St. Renelde. 248 II. Steenbergen. 316 I. Strücklingen. 156 I. -Steenburg. 278 I. Strijen. 143 II, 156 II. Steenfelde. 211 I. Strijthem. 334 II. Steenodde. 89 I. St. Steven's Woluwe. 273 II. Steenput. 278 II. St. Truiden. 241 II, 242 II. Steenvoorde. 390 II. St. Veit. Bl. 261 I. Steenwerk. 392 II. St. Winok's Bergen. 395 II. Steenwijk. 376 I, 381 I. Suchtelen. 247 I. Stekene. 308 II. Süddorf. 89 I. Stellingwerf. 496 I. Siiderende. 88 I. Stendal. 34 I. Siideroog. 84 I. Stettin. 20 I. Sitderwall. 93 I. Steven's Woluwe. (St.) 273 II. Südfall. 84 I. St. Folkijn. 405 II. Suerbempden. 249 II. St. Hubrecht's Lille. 416 II. Sweveghem. 377 II. St. Jacobi Parochie. 488 I. Swevezeele. 368 II. St. Jan's Kapel. 393 II. St. Jan's Molenbeek. 272 II. 'Panne. 133 I. St. Jan's Steen. 207 II. Taurie. 2 I. Sticht. (Het) 349 I. Templin. 46 I. Stickhusen. 215 I. Temsche. 307 II. St. Joöst ten Oode. 272 II. Ter Apel. 399 I. St. Joris. 390 II, 405 II. Terdeghem. 395 II. St. Joris's Winge. 248 II. Ter Goes. 195 II. St. Josse ten Oode. 272 II. Ter Gou. 137 II. St. Kruis. 224 II. Ter Heide. 71 II, 133 II. St. Lambert's Woluwe. 273 II. Ter Hulpe. 247 II. St. Lieven's Bssche. 337 II. Ter Lanen. 247 II. St. Maarten's Lennik. 277 II. Ter Naaien. 234 II. St. Maarten's Vissenaken. 249 II. Ter Neuze. 211 II. St. Margriet's Hautem. 249 II. Ter Schelling. 7 I. St. Momelin. 390 Ter Tolen. 177 II, 179 II, 181 II, St. Nicolaas. 307 II, 308 II. 184 II. St. Oedenrode. 301 Ter -Pere. 201 II. I. St. Omaars. 406 II. Ter Weide. • 336 I. St. Omaars. (Baluagie v.) 405 II. Teteghem. 392 II. St. Omaar's Kapel. 405 II. Texel. 25 IL Stoppeldijk. 207 II. Thieghem. 377 II. St. Pieter's Brook. 390 .II. Thielen. 280 II, 281 II. St. Pieter's Kapelle. 277 II. Thielt in 't Hageland. St. Pieter's Leeuw. 277 II. '248 II, 249 II. Si. Pieter's Vissenaken. 249 II. Thielt in Vlaanderen. 368 II. St. Pieter's Woluwe. 273 II. Thienen in Fransch- St. Quentijn's Lennik. 277 II. Vlaanderen. 390 II. Straalsond. 20 I. Thienen in Zuid-Brabant. Stralen. 244 I. 248 II, 256 II. Stramproi. . 290 I. Thisselt. 301 II. Strazeele. 393 II. Thorout. 368 II. Thumbye. Bl. 64 I. Tieghem. 377 II. Tiel. 321 I. Tielen. 280 II, 281 II. Tielerwaard. 317 I, 321 I, 322 I. Tielt in 't Hagel and. 248 II, 249 II. Tielt in Vlaanderen. 368 II. Tienen in Fransch-Vlaan- deren. 390 II. Tienen in Zuid-Brabant. - 248 II, 256 II. Tilburg. 301 I. Tildonk. 248 II. Tilsit. 7 I. Tinnum. 93 I. Tinte. (De) 162 II, 163 II. Tisselt. 301 II. Toftum. 88 I. Tolen. 177 II, 179 II, 181 II, Tonderen. Tonge. (Nieuwe-) Tongeren. Torenbeek. Torout. Trelinghem. Truiden. (St.) Tuebinghem. Turnhout. Tweebeek. 184 II. 62 I. 167 II. 241 II. 247 . II. 368 II. 405 II. 241 II, 242 II. 406 II. 279 II. 247 II, 248 II. übach over Worms. 412 II. Uchem. 392 :II. Uckermark. 28 I, 46 I. Uddel. 325 I, 326 I. Uelzen. 134 I. Uerdingen. 247 I. Uettersum. • 88 I. Uithuizen. 411 I. Ulrum. 411 I. Ulsbye. 64 I. Urk. 51 II. Utrecht. 352 I. Utrecht. (De provincie) 349 I. Uxem. 392 II. VTaassen. 336 I. Valencijn. 406 II. Valkoog. 34 II. Varel. Varseveld. Vechta. Vechtstreek. Veendam. Veenendaal. Veessen. Veit. (St.) Veldhuizen. Yelp. Veluwe. Veluwe. (Neder-) Veluwe. (Over-) Veluwezoom. Velzen.. Bl. 146 I. 340 I. 145 I. 359 I. 404 I. 349 I. 336 I. 261 I. 220 I. 325 I. 324 I. 317 I. 335 I. 325 I. Bl. 68 II. Venen. (Utrechtsche) 359 I. Venlo. 283 I. Venrai. 286 I. Vere. 201 IL Veurne. 385 II, Veurne-ambacht. 385 II Vianen. 137 II, ,140 III Viersen. 247 I. Viland. 142 I. Vilvoorde. 248 II , 277 II, Viöl. 72 I, Vissenaken. (St.Maarten's) 249 II, VissRnaken. (3t. -Y Ar' " Visvliet. 42.1 I, Vivo. (St. Baaf s 377 II. Vive. (St. Eloi's) 377 II. Vlaanderen. Fransch-) 389 II. Vlaanderen. Oost-) 306 II. Vlaanderen. Staatsch-) 207 II. Vlaanderen. (West-) 352 II. Vlaanderen. (Zeeuwsch-) 207 II. Vlaardingen. 143 II , 149 II. Vlachtwedde. 399 I. Vledder. (De) 397 I. Vlieland. 20 II. Vlissingen. 201 II. Vloersberge. 277 II. Vloerseghem. 337 II. Volendam. 61 II. Volkerinkhove. 405 II. Vollenhove. 381 I. Vollezeele. 277 II. Vollstedt. 71 I. Voorburg. 137 II. Voorde. 337 II. Voorne. B1.143 II, 456 II, 159 II. Voorne. ( II, 162 II. Voorne. West-) 165 II, 170 II. Voorne. Zuid-) 165 II. Voor-Pommeren. 20 I. Vorst. 280 II, 284 II. Vosmeer. (Nieuw-) . 316 I. Vrakene. 308 II. Ureden. 217 I, 221 I. Vr}je van Brugge. (Het) 362 II. Vrouwbüurt. 488 I. ^7^Taalw}jk..309 I. Waanrode. 249 II. Waarbeke. 334 II. Waard.(Alblasser-)137 11,148 II. Waard. (Bommeler-) 317 I, 322 I. Waard. (Hoeksche) 143 II, 156 II. Waard. (Tieler) 317 I, 321 I, 322 I. Waarloos. 296 II. Waarmaarde. 377 II. Waarschoot. 310 II. Waas. (Land van) 307 II. Wass. (St. Gillis-) 308 II. . Waasmunster. 347 II. Waasten. 377 II. Waddewarden. 150 I. Walcheren. 179 II, 488 II, 201 II. Waldeck. 216 I. Walham. 248 II. Walle. 121 I. Wallonkapel. 395 II. Walsb" 1. 72 I. Wainel. 317 I. Wangeroog. 155 I, 168 I. Wapenvelde. 336 I. Wardamme. 368 II. Wardenburg. 145 I, 153 I. Warffum. 411 I. Warhem. 392 II. Warns. 436 I. Warsleben. (Hohen-) 40 I, 45 I. Wartenbarg. 6 I. • WarvPijk. 377 II. Waterlo. Bl. 247 II, 248 II. Waterdal. 406 II. Waterland. 61 II. Watten. 390 II. Waveren. 247 II, 248 II. Wedde. 399 I. Weddewarden. 142 I. Weener. 211 I. Weert in Klein-Brabant. 301 I. Weert in Limburg. 286 I. Weesp. 97 II. Weineldinge. 189 II , 193 II. Wenduine. 362 II. Weuningstedt. 93 I. Werchter. 248 II. Werl. 232 I. Werveke. 377 II. Werwick. 377 II. Wesel. Bl. 241 I. Wesselaar. . 248 II. Westdorpe. 207 II. Westerkwartier. 417 I. Westerland. 93 I. Westerland-Föhr. 88 I. Wester-Schelling. 10 II. Westerwolde. 399 I. Westfalen. 216 I. West-1`riesland beoosten Flie. 424 I. West-Friesland bewesten Flie. -1 II , 18 II, .32 II. West-Kappel in Fransch Vlaanderen. 392 II. West-Kappel op Wal- cheren. 201 II. Westland. 133 II. West-Pruissen. 12 I. West-Stedingerland. 142 I. West-Stellingwerf. 496 I. West-Vlaanderen. 352 II. West-Voorne. 165 II, 170 II. West-Zaan. 64 II. Wetteren. 330 II , 331 II. Wiarden. 150 I. Wibelsum. 205 I. Wichelen. 330 II. Widingharde. 73 I. Wiere. 405 II. Wieringen. 29 II. Wierum. 428 I, 429 I. %chen. I. Wijhe. 373 I. Wijk aan zee. 67 11, 71 II. W ijk bij Duurstede. 349, I. Wyk op Föhr. 71 I, 88 I. Wildervank. (De) 404 I. Wilhelmshafen. 150 I. Willebroek. 301 II, 302 II. Willemstad. 316 I. Winden. 246 II. Winge. (St. Joris's) 248 II. Winkel. 34 II. Winnezeele. 392 II. Winok's Bergen. (St.) 395 II. Winschoten. 404 I. Winterswijk. 342 I. Witmund. 186 I. Wittlage. 218 I. Wittgenstein. 232 I. Witterze. 247 II. Witzum. 88 I. Woerden. 106 II Woerkum. 309 I. Wolde. (Ter) 336 I. Wolfaartsdijk. 181 II ,188 II. . 190 II. Wolfenbüttel. 133 I. Wolfhagen. 216 I, 227 I. Wolfsdorf. (Groot-) 7 I. Woltersum. 408 I. 496 I. Wolvega. 234 II. Wonk. Wonseradeel. 436 I. Workum. 436 I, 437 I. Wormditt. 7 I. 61 II. Wormer. (De) 64 II. Wormerveer. Worms. (Ubach over) 412 II. Worp. (De) 247 II. Woubrugge. 106 II. Woudenberg. 349 I. Woudrichem. 309 I. Wouter-Brakel. 247 II, 248 II. Wouteringen. 234 II. Wrixum. . 88 I. Wulpen. 385 II. Wulverdingen. 405 II. Wulveringhem. 385 II. Wursten. 142 I. 2Canten. 241 I. ?aams1ag. El. 211 II. Zaan. (Aan de) 64 II. Zaandam. 64 II. Zaandijk. 64 II. Zaan. (Oost-) 64 II. Zaan. (West-) 64 II. Zalt-Bommel. 322 I. Zedelghem. 368 II. Zeeland. 176 II. Zeele. 308 II, 420 II. Zeeuwsch-Vlaanderen. 207 II. Zeevang. (De) 61 II. Zegwaart. 137 II. Zeist. 349 I. Zermezeele. 395 II. Zetten. 318 I. Zevengebergte. 239 I. Zieriksee. 181 II. Zieriksee. (Land van) 181 II. Zijpe. (De) 34 II. Zittaard-Lummen. 232 II. 411 I. Zoltkamp. (De) 253 II. Zout-Leeuw. Zuid-Beveland. 188 II. Zuid-Brabant. 247 II. Zuidbroek. 404 I. 207 II. Zuiddorpe. 384 I. Zuiderbuurt. Zuider-Gosharde. 73 I, 83 I. Zuidert. 384 I. Zuidhoek. 436 I. Zuid-Holland. 105 II. Zuidhorn. 417 I. Zuidkerke. 405 II. Zuidkooten. 392 II. Zuidlaren. 387 I. Zuid-Nederland. 230 II. Zuid-Peene. 395 II. Zuid-Rusland. 2 I. Zuidzande. 216 II. Zutfen. 345 I. Zutfen. (Graafschap v.) 336 I. Zuurbeemden. 249 II. Zwartewaal. 159 YI. Zwartsiuis. 381 I. Zweelo. 391 I. Zwijndrecht in 't Land v. Waas. 308 II. Zwij ndrecht in Holland. 153 II. Zwischenahn. 145 I, 153 I. Zwolle. 376 I, 378 I.