Een gedicht belicht
Over Constantijn Huygens, Annas verwarde schoon
- (Annas verwarde schoon)
- Haer' ooghen zyn schoon rood, haer' lippen blanck en bleeck,
- Haer handen hard en stijf, haer Borsten slapp en weeck,
- Haer neus is dunn en spits, haer vingers lomp en plompjes,
- Haer knijen schrael en small, haer voeten rond en stompjes,
- Haer voorhoofd kort van leest, haer' ooren lang van lidt,
- Haer' tanden groot en zwart, haer' tuyten klein en witt,
- Haer hals is als een' worst, haer middel als een' wijn-tonn:
- Men vindt'er alles in wat in een' schoonheid zijn kon,
- Tis altemael wat goeds, 'tis altemael wat fraeds:
- De kleine schorting is, 'ten staet niet op sijn plaets:
- De somm is goed en groot, genoegh om uyt te munten;
- Maer 'tis een' mengelbors van veel verwarde munten;
- 'T en is geen schoonheit, 't is een' schoonheits Annagram,
- En als ick haer soo prijs, soo werdt ons' Anna gramm.
- Constantijn Huygens, ‘(Annas verwarde schoon)’. In: Gedichten. Deel 5: 1652-1656 (ed. J.A. Worp). J.B. Wolters, Groningen 1895, p. 173. Het gedicht is titelloos overgeleverd in Huygens' handschrift. De titel ‘(Annas verwarde schoon)’ is toegevoegd in de hier gebruikte editie van Worp.
Wat Constantijn Huygens in dit gedicht doet, is op zichzelf niet heel origineel. Hij neemt de in de zeventiende eeuw alom bekende conventies van de (petrarkistische) liefdespoëzie en steekt er de draak mee. In die conventionele liefdesgedichten werd de vrouwelijke geliefde aanbeden als de ultieme schoonheid, met lange blonde lokken, een lelieblanke huid en vuurrode lippen. Huygens keert dit om en beschrijft juist een lelijke vrouw, met rode ogen en bleke lippen, een hals als een worst en een middel als een wijnton. Hij ontdoet zo de traditionele liefdeslyriek, waarmee iemand als P.C. Hooft (‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief; soo sprack mijn lief mij toe’) hoge ogen had gegooid, van haar verheven aura. Dat klinkt misschien rebels, maar het was uiteindelijk net zo goed een vorm van conventie. Het antipetrarkisme was een stroming op zich, waarvan de speelse relativering van het liefdesthema de kern vormde.
De bijzonderheid van Huygens' gedicht zit 'm vooral in hoe hij vormgeeft aan dit antipetrarkisme. Hij speelt in dit sonnet een vernuftig spel met taal en logica, met aan het eind nog een mooie uitsmijter. Het uiterlijk van de vrouw, Anna genaamd, wordt voorgesteld als een anagram: alle elementen van een perfecte schoonheid zitten erin, maar ze staan op de verkeerde plaats, zoals in een echt anagram de letters van een woord ook op de ‘verkeerde plaats’ staan, en wel zodanig dat een nieuw, ander woord gevormd wordt. Huygens heeft die plaatsverwisseling heel precies uitgewerkt, waardoor de grap helemaal ‘klopt’. In de eerste zeven versregels noemt hij steeds per regel twee schoonheden, waarbij de passende eigenschappen van beide omgewisseld zijn. In regel 1 gaat het om rode ogen en witte lippen, wat witte ogen en rode lippen zouden moeten zijn, in regel 2 om harde, stijve handen en slappe, weke borsten, wat stevige borsten en zachte handen zouden moeten zijn, et cetera. Regel 8 vormt de conclusie van het eerste deel en markeert de volta (wending) in het sonnet. In het tweede deel legt Huygens uit dat hier sprake is van een schoonheidsanagram, waarna de uitsmijter volgt: als ik Anna op deze manier prijs, dan wordt ze ‘gram’, oftewel boos.
Dit soort vernuftigheid is typisch voor Huygens, een doorgewinterde intellectueel die zijn verzen het liefst zo complex mogelijk maakte en die vooral geprezen werd en wordt om zijn obscuritas, de bewuste gezochtheid van zijn poëzie. Het is ook typisch voor een specifieke vorm van humor, die de Britten ook wel aanduiden met de term ‘wit’, in het Nederlands vaak vertaald als geestigheid of vernuftigheid, maar een goed Nederlands equivalent van de term bestaat eigenlijk niet. ‘Wit’ staat voor de kunst van het maken van zo intelligent mogelijke grapjes. Die grapjes vereisen een hoge dosis eruditie: in de Britse traditie van ‘learned wit’ zijn verwijzingen naar klassieke werken en contemporaine filosofen een terugkerend gegeven. Ook is de ironie nooit ver weg: ‘witty’ schrijvers hullen hun intenties en pretenties graag in nevelen, je weet nooit zeker of ze menen wat ze zeggen. Grootmeesters in dit genre zijn Desiderius Erasmus, met onder meer zijn door en door ironische Lof der Zotheid, François Rabelais en de Britse satiricus Jonathan Swift.
Wat de traditie van ‘learned wit’ mooi laat zien, is dat er zoiets bestaat als een esthetiek van de humor. We zijn geneigd om schoonheid vooral te koppelen aan serieuze kunst. Een ernstig gedicht is geslaagd als het mooi is. Een komisch gedicht moet in de eerste plaats grappig zijn, we moeten erom kunnen lachen. Maar in het laatste geval is er natuurlijk net zo goed sprake van esthetische maatstaven. We kunnen het gedicht van Huygens beschouwen als een esthetisch geslaagd voorbeeld van humor, omdat de grap zo perfect is uitgewerkt, inclusief een geslaagde punchline. Op soortgelijke wijze kunnen we bijvoorbeeld het werk van bepaalde hedendaagse cabaretiers hoog waarderen, omdat hun grappen op een slimme manier in elkaar zitten.
Het loont dus om humor, tot op zekere hoogte, als een op zichzelf staande kunstvorm te zien, met specifieke mogelijkheden en onmogelijkheden om te schitteren. Zo kun je met intellectueel spel binnen bepaalde komische genres, zoals het antipetrarkisme, hoog scoren. In andere humorgenres, zoals de klucht, gelden dan weer hele andere wetten en zit de esthetische kwaliteit hem bijvoorbeeld eerder in de raakheid van een typetje. Iedere vorm van humor moet op zijn eigen merites beoordeeld worden.
Waar vrijwel geen enkel humorgenre echt goed in is, is heldere statements maken. Humor is namelijk per definitie ambivalent. Hoe gewaagd de boodschap ook is, de humorist kan altijd beweren dat het ‘maar een grapje’ was, dat hij niet meende wat hij zei. Zo ontstaat een onoplosbare dubbelzinnigheid. Die is ook herkenbaar in Huygens' gedicht. Dat is geen radicale veroordeling van de traditionele liefdeslyriek, maar veeleer een subtiel ironisch spel, bedoeld voor insiders die vertrouwd waren met zowel de petrarkistische poëzie als Huygens' geleerde schrijfstijl. Zij zullen vermoedelijk even gegniffeld hebben om dit sonnet, om zich vervolgens met niet minder toewijding dan voorheen te storten op hun serieuze banen in de hoogste kringen van de Republiek.
Ivo Nieuwenhuis, juli 2018