• Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Audio/Video
    • Calendarium
    • Thema's
    • Rederijkerskamers
    • Atlas
    • Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden
    • Informatie voor rechthebbenden
    • Over DBNL
    • Organisatie
    • Adressen
    • Vragen
    • Stages
    • Digitaliseringsverzoeken
    • Nieuwsbrief
    • Nieuwe titels
    • Privacyverklaring
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • Toelichting

 

  • DBNL
  • 
  • Een gedicht belicht
Print

Een gedicht belicht

Over Hans Faverey, [De vijver ligt midden in het meer en lokt]

[De vijver ligt midden in het meer en lokt]
De vijver ligt midden in het meer
en lokt. Als ik in mijn kamer zit
en ik wil bladeren horen,
moet ik aan populieren denken,
of populieren gaan horen
daar waar ze zijn.
 
Heb ik ooit een kastanjeblad
horen vallen in mijn hoofd.
Of viel ik daar ooit voorover
in een vijver.
 
Hans Faverey, ‘[De vijver ligt midden in het meer en lokt]’. In: Poëziekrant 17 (1993), afl. 3 (mei-juni), p. 32. Oorspronkelijk verschenen in: Zijden kettingen, 1983 (Volledig werk, De Bezige Bij, p. 449).

Poëzie is vrijwel altijd uit haar verband gerukt. Verreweg de meeste keren dat gewone lezers een gedicht onder ogen krijgen, is het gedicht ontheemd, ver van de omgeving waarin het ooit verscheen.1 Of het nu is op een muur in een station, in een overlijdensadvertentie of zoals hier, opgenomen in een tijdschrift en dan weer gedigitaliseerd – het is niet meer zoals het bedoeld was.

 

Het gedicht is dan uit de bundel gelicht, en moet op zichzelf functioneren, gaat nieuwe relaties aan en andere dingen betekenen. Soms verandert het ook van aanzien, zoals hier. De opdracht ontbreekt bijvoorbeeld, die in het origineel haast als een titel functioneert: voor A.Th. Faverey (1905-1981).

 

Wat er niet staat, valt niet op. De online grasduinende lezer kan niet weten wat hij niet ziet. Vooral een verdwenen witregel is onzichtbaar, juist omdat het wit zwijgt. Hoe kan de lezer immers weten dat er in het origineel wit stond tussen ‘horen’ en ‘daar’?

 

 

De betekenis van het gedicht is daarmee moeilijk zichtbaar geworden. Muggenzifterij, zal u denken – er stond immers niets, dus hoe kan er dan iets missen?

 

Het belang van de missende witregel van dit openingsgedicht van de reeks is te vinden door te zien wat de witregel oorspronkelijk scheidde. De eerste strofe, waarin de dichter binnen in zijn kamer zit, en het buiten waar de populieren zijn. De witregel scheidde cultuur van de natuur. Het binnen van het buiten. Het hier van het daar.

 

Het verschil tussen ‘hier’ en ‘daar’ is van cruciaal belang voor de dubbele, Nederlands-Caribische identiteit van deze dichter. Een identiteit die op merkwaardige wijze over het hoofd is gezien door Nederlandse critici en letterkundigen, totdat de Amerikaans-Nederlands letterkundige Hilda van Neck Yoder in 2000 Favereys werk in dat licht ging plaatsen.2 Zoals steeds was er eerst een blik van buiten nodig om te zien hoeveel buiten er onzichtbaar in ons culturele midden huist. Haast een vijver in een meer eigenlijk.

 

De verdwenen witregel heeft dus van alles te maken met de opdracht van deze reeks aan de vader van de dichter, overleden in 1981. Hij woonde in Suriname, waar hij achterbleef toen Favereys moeder met haar twee zoons Nederland bezocht. Een familiebezoek in 1939 werd door de oorlog een scheiding en een levenslange migratie. Hans Faverey was toen zelf zes jaar oud. ‘Hier’ en ‘daar’ is zo een fundamentele oppositie in de biografie van de dichter. Dat we deze poëzie zo biografisch en diasporisch mogen lezen, wordt bevestigd door de rest van de reeks. Daarin wordt verwezen naar Surinaamse volksvertellingen (de Spin Anansi) en naar tropische flora en fauna: rivieren, palmen en kolibries.

 

De witregel tussen hier en daar, tussen de ik in zijn hoofd en kamer, en het buiten daar, is dus van fundamentele betekenis omdat ze de onoverbrugbaarheid van de afstand tussen hier en daar voelbaar maakt, opvoert in plaats van vertelt. Want dat het domweg vertellen van de afstand tot de vader in het vaderland niet gaat, daarvan getuigt de rest van de reeks, die is ‘het talige voorbij’, zoals de dichter schrijft, het is een tekst ‘die ik hier moet verzwijgen’.

 

Het meest expliciet is een gedicht over een bezoek aan Suriname aan de vader. ‘haast uit jou af / komstig ben ik ooit zo geworden’. Bijna een verhaaltje wordt het gedicht daar en ineens ongekend herkenbaar: ‘In zijn huis naast zijn huis / zit Spin: Zoon komt hem opzoeken: / zij zien elkaar nooit meer terug’. De vader geeft zijn zoon nog laatste woorden mee: ‘Je gaat vaak aan dit land denken’, zegt hij, en: ‘je gaat het niet meer vergeten’. De vader schort zijn sterven op, ook tussen twee witregels, zoals ieder uitstel bij Faverey in de witregels plaatsvindt. Het verleden valt in poëzie niet ‘terug te harken’, maar de tijd valt wel te rekken

 

Dat doet de dichter ook door drie gedichten in de reeks niet te eindigen maar in elkaar over te laten lopen. Dat geldt voor het vijfde, zesde en zevende gedicht. Die drie gedichten samen vormen zo een eilandje binnen de reeks. De gedichten over het bezoek aan de vader en zijn huis liggen apart, op afstand van de rest, midden in de reeks. Verstopt in poëzie, waar het verdriet ‘zich doodloopt’.

 

Het laatste gedicht staat dan weer los, het einde van de reeks valt samen met het laten sterven van de vader. Tussen het lokken in het eerste gedicht en de dood aan het eind van de reeks speelt zich een worsteling met de identiteit af. De ‘ik’ is bepaald geen vis in het water, het gaat over ‘terugrennen naar het meer’, over ‘iets doden in jezelf’ en over ‘kwijtraken wat je had willen koesteren’. Om dat oude, buitentalige, ‘andere’ en vaderlijke deel van zichzelf te zoeken en onderzoeken, moest Faverey een witregel als een oceaan oversteken, om de bomen te ‘horen // daar waar ze zijn’.

 

1 Kila van der Starre, Poëzie in Nederland. Onderzoeksrapport 2017.

2 Neck-Yoder, H. van. ‘Zo sprak Zoon tot Spin: Faverey en de Caraïbische poëtische traditie’. In: Literatuur 17/3, 2000, 159-166.

 

Yra van Dijk, februari 2019

 

    Deze rubriek wordt samengesteld i.s.m.

    Poëziecentrum vzw, Gent