de honderd artikelen in chronologische rangschikking, en per jaar alfabetisch




1957

J.C. Brandt Corstius, ‘De nieuwe beweging. Haar internationale karakter en het aandeel van Noord- en Zuid-Nederland’

1965

J.J.M Aerts, ‘Het poëtisch wereldbeeld van Jos De Haes’

 

J.J. Oversteegen, ‘Analyse en oordeel’

1967

H.U. Jessurun d'Oliveira, Vondsten en bevindingen. Essays over Nederlandse poëzie

1969

J.J. Oversteegen, ‘[selectie uit] Vorm of vent

 

Jean Weisgerber, ‘De sociologie van de avant-garde. Het ontstaan van het Nederlandse experimentalisme’

1973

Klaus Beekman en Mia Meijer, Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers

1979

R.L.K. Fokkema, ‘Atonaal als brandpunt van de vernieuwing’

 

Paul Hadermann, ‘Vanitas en Loreley. Bij enkele “barokke” gedichten van Paul van Ostaijen’

 

J.J.A. Mooij, ‘De motivering van literaire waardeoordelen’

 

Carel Peeters, ‘Inleiding achteraf (bij Het hart in het hoofd, 1979)’

 

C.W. van de Watering, ‘Bedenkingen bij spontaneïteit. Over Cobra en de experimentele poëzie’

1980

Frans Kellendonk en Maarten 't Hart, ‘Los vast. Frans Kellendonk in dispuut met Maarten ’t Hart’

1981

Hugo Brems, ‘Niets aanraken, niets maken’

1982

F. Drijkoningen, ‘Inleiding (bij Historische avantgarde, 1982)’

 

A.L. Sötemann, ‘Poetics and periods in literary history. A first draft’

1984

Elrud Ibsch, ‘Carry van Bruggen’

 

Harry Scholten, ‘Lyriek is de moeder der politiek. Opvattingen over poëzie en maatschappelijk engagement in de dichtersbeweging der Vijftigers’

 

A.L. Sötemann, ‘Domburgsch uitzicht van P.C. Boutens. Analyse en interpretatie van een “gebroken” symbolisch gedicht’

1985

W.J. van den Akker, ‘Inleiding (bij Een dichter schreit niet, 1985)’

 

Ernst van Alphen, ‘Een kind droomt zich af. Postmodernistische aspecten in “Een weekend in Oostende”’

 

Ineke Bulte, ‘De reis van de douanier en de poëtica van een vertegenwoordiger van algemene belangen’

 

Paul Claes, ‘Hans Faverey. Een (de)constructie’

 

Tom van Deel, ‘Als ik tekenen kon. Beeldgedichten van Willem van Toorn’

 

Willem Glaudemans, ‘“Een dichter kan steeds alle kanten uit”; Over de poëtica en de poëzie van Gerrit Komrij’

 

C.J. van Rees, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek’

1985-1986

C.W. van de Watering, ‘De vroege poëticale opvattingen van Gerrit Kouwenaar’

1986

Frans de Rover, ‘Een wraakneming op de verloren tijd; het schrijverschap van A.F.Th. van der Heijden’

1987

Anja de Feijter, ‘Exodus. Over de relatie tussen Lucebert en Hölderlin’

 

Lies Wesseling, ‘Louis Ferron en de historische roman’

1988

Maaike Meijer, ‘De grote melancholie. Dichteressen in de jaren vijftig’

 

Anthony Mertens, ‘Postmodern Elements in Postwar Dutch Fiction’

1989

Ernst van Alphen, ‘Naar een theorie van het postmodernisme, over de postmoderne postmodernisme discussie’

 

Harry Bekkering, [selectie uit] Veroverde traditie. De poëticale opvattingen van S. Vestdijk

 

W.J.M. Bronzwaer, ‘Tussen muziek en literatuur. Een hoofdstuk uit Simon Vestdijks poëtica’

 

Theo D'haen, ‘Paul van Ostaijens modernism: a paint that encompasses all of man's consciousness’

 

Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988

 

Elrud Ibsch, ‘Postmoderne (on)mogelijkheden in de Nederlandse literatuur’

1990

Jaap Goedegebuure, ‘Jeuk in een afgezet been. Over het illusoire van de werkelijkheid in “De tandeloze tijd”’

 

Warna Oosterbaan Martinius, Schoonheid, welzijn, kwaliteit. Kunstbeleid en verantwoording na 1945

 

Frans de Rover, ‘Literatuur is het leven als een droom. Over Patrizio Canaponi’

1991

W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn, ‘Poetica en literatuurgeschiedschrijving’

 

Hugo Brems, De dichter is een koe. Over poëzie

 

J.D.F. van Halsema, ‘Eén druppel wijn. Het einde van de geschiedenis volgens Leopold’

 

Anne Marie Musschoot, ‘Postmodernisme in de Nederlandse letterkunde’

 

A.F. van Oudvorst, ‘De fictionaliteit van “Het land van herkomst”’

 

A.F. van Oudvorst, ‘De thematiek van “Het land van herkomst”’

 

Carel Peeters, ‘Voor en na Mystiek lichaam

 

Lies Wesseling, ‘Postmodernism and History’

1992

Dirk de Geest en Stefaan Evenepoel, Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Ontstaan, doorbraak en profilering van een literaire beweging

 

Frank de Glas, ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’

 

Odile Heynders, ‘Spoorzoeken in de poëzie van Achterberg’

 

Anne Marie Musschoot, ‘Noord en zuid en de nieuwe, geestelijke kunst van 1890: “Vermenging op voet van gelijkheid” (A. Verwey)’

1993

Hugo Bousset, ‘Over A.F.Th. van der Heijden I+II+III’

 

Jaap Goedegebuure en Kees Thomassen, ‘Marsmans Porta Nigra (1934)’

 

Sipko Melissen, ‘9 mei 1986: Frans Kellendonks roman Mystiek lichaam verschijnt. De literatuuropvatting van de Revisor-auteurs’

 

C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap

 

Bart Vervaeck, ‘Ziek van mystiek. Woord en vlees bij Frans Kellendonk’

 

Ad Zuiderent, ‘22 januari 1980: Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek en Lucebert spannen een kort geding aan tegen uitgeverij Bert Bakker vanwege de bloemlezing van Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten. Bloemlezen en bakens verzetten’

1994

W.J. van den Akker, ‘Dichter in het grensgebied’

 

Theo D'haen, ‘Boon postmodern?’

 

Nel van Dijk, ‘Ter Braak over Willem Elsschot’

 

Susanne Janssen, ‘Rutger Kopland’

 

Fabian R.W. Stolk, ‘Ida Gerhardt en Gerrit Achterberg’

 

Gert Jan de Vries, ‘Ik heb geen verstand van poëzie’

 

Ad Zuiderent, ‘Rutger Kopland: “Ieder mens zou een dier moeten zijn”’

1995

Bernd Albers, ‘“Verstaanbaarheid ligt niet meer voor de hand”. De novelle “De reis van de douanier naar Bentheim” van Willem Brakman in relatie met het postmodernisme’

 

Klaus Beekman, ‘Armando & Jan Cremer’

 

F. Bulhof, ‘Contrast en realiteit: het debat over het modernisme in de Nederlandse literatuurwetenschap’

 

Wiel Kusters, ‘Sporen van Nijhoff in Nederlandse poëzie na de Tweede Wereldoorlog’

 

Erik Spinoy, ‘Logica en esthetica. Notities bij “Het bordeel van Ika Loch” van Paul van Ostaijen’

1996

Hans Anten, ‘Knorrende beesten’

 

Dirk de Geest, ‘Hugo Claus als experimenteel dichter’

 

Dirk de Geest, ‘Literatuur in Vlaanderen tijdens de tweede wereldoorlog. Een onderzoeksvoorstel voor een systemisch-functionalistische benadering’

 

Jos Joosten, Feit en tussenkomst. Geschiedenis en opvattingen van Tijd en Mens (1949-1955)

 

Frans Ruiter en Wilbert Smulders, [selectie uit] Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990

1997

Ton Anbeek, ‘Liaisons dangereuses. Literatuurstudie tussen kunst en wetenschap’

 

G.J. Dorleijn, ‘“... Maar van niets het meest”. Muziek en poëzie bij Faverey’

 

Jaap Goedegebuure, ‘Jakobsladders. Over Frans Kellendonk’

 

Olf Praamstra, ‘De omstreden bloei van de Indisch-Nederlandse letterkunde. Een afbakening van het corpus’

1998

Erica van Boven, ‘Het pseudoniem als strategie. Pseudoniemen van vrouwelijke auteurs 1850-1900’

 

Odile Heynders, Langzaam leren lezen. Paul Rodenko en de poëzie

 

Mieke Koenen, ‘Die Eroos in het hart bleef dragen. Plato in het dichtwerk van Ida Gerhardt’

1999

W.J. van de Akker en G.J. Dorleijn, ‘Consensus en conflict. Over de literatuurgeschiedschrijving van Nederland en Vlaanderen’

 

Nel van Dijk, ‘Een onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw’

 

Ralf Grüttemeier, ‘Bordewijk en de Nieuwe Zakelijkheid’

 

Lut Missinne, ‘De Vlamingen in “Forum”: een misverstand’

 

Bart Vervaeck, ‘Franse gasten in Merelbeke: Stefan Hertmans en het poststructuralisme’

 

Bart Vervaeck, ‘Vooraf. Over postmodernisme en postmodernisten’

 

Georges Wildemeersch, ‘Hugo Claus en Tijd en Mens: wat voorafging (1947-1949)’

2000

Susanne Janssen, ‘Onderzoek naar twintigste-eeuwse uitgeverijen. Een stand van zaken’

2001

Eep Francken, ‘De onbekendste Nederlandse bestseller. Bart Nel, de opstandeling van J. van Melle’

 

Jaap Goedegebuure, ‘Postmoderne modernisten en modernistische postmodernen. Nederlandstalige schrijvers van de twintigste eeuw herlezen’

 

Bart Vervaeck, ‘Essay en vertelling in postmoderne tijden’

 

Nanske Wilholt, ‘Alexander A.M. Stols. De uitgever als netwerker’

2002

Sander Bax, ‘Het literaire tijdschrift De Revisor en het postmodernisme. Reactie op een beschouwing van Jaap Goedegebuure’

 

Geert Buelens, ‘Een avantgardist is (g)een groep. Over de wankele avantgardestatus van de flaminganten tijdens het interbellum’

 

Nel van Dijk en Susanne Janssen, ‘De reuzen voorbij. De metamorfose van de literaire kritiek in de pers sedert 1965’

 

Jos Joosten en Thomas Vaessens, ‘Postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse poëzie. Een verkenning’

2003

G.J. Dorleijn, Sjoerd van Faassen en Ageeth Heising, ‘Inleiding (bij Schepelingen van De Blauwe Schuit, 2003)’