De arbeidsenquête van 1887. Deel 2: Maastricht editie Jacques Giele GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 6209 D 25 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De arbeidsenquête van 1887: Een kwaad leven. Deel 2: Maastricht, in de editie van Jacques Giele uit 1981. Deze uitgave bevat een facsimile van de ‘Enquête betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 September 1874 (Staatsblad No. 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen’ (Sneek, 1887). REDACTIONELE INGREPEN Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. 2) is niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina I] De arbeidsenquête van 1887 Een kwaad leven, II LINK-boek 22 [pagina II] De complete heruitgave van de Arbeidsenquête van 1887 bestaat uit drie boeken. Het eerste boek is gewijd aan de situatie in Amsterdam, het tweede aan die in Maastricht. Het derde boek bevat de verhoren betreffende de vlasnijverheid, de Tilburgse verhoren en het Eindverslag van de commissie die belast was met de parlementaire enquête. De boeken zijn ook afzonderlijk verkrijgbaar. In elk boek is de gelijkluidende korte inleiding ‘Een kwaad leven’ afgedrukt. De deelonderzoeken worden telkens afzonderlijk ingeleid en elk boek bevat een verklarende woordenlijst. Meer algemene achtergrondinformatie is bijeengebracht in het derde boek. Daar vindt de lezer uiteenzettingen over ‘Kinderarbeid en sociale wetgeving’, ‘Het Geneeskundig Staatstoezicht’, ‘De parlementaire enquêtecommissie van 1887’, ‘De Nederlandse klassenmaatschappij in de negentiende eeuw’, ‘Arbeidersklasse en arbeidersbeweging in 1887’ en ‘De Sociaal-Demokratische Bond en de parlementaire enquête’. Eveneens in het derde boek vindt men de uitvoerige ‘Biografische aantekeningen’ en een personen- en zaakregister. [pagina III] DE ARBEIDSENQUETE VAN 1887 Een kwaad leven Heruitgave van de ‘Enquête betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 September 1874 (Staatsblad No. 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen’ (Sneek, 1887), bezorgd en ingeleid door JACQUES GIELE Deel 2 Maastricht Uitgeverij Link [pagina IV] ISBN 90 6285 020 0 Complete uitgave (drie delen) ISBN 90 6285 021 9 Deel 1 (Amsterdam) ISBN 90 6285 022 7 Deel 2 (Maastricht) ISBN 90 6285 023 5 Deel 3 (Vlasindustrie. Tilburg. Eindverslag.) Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm, or any other means without prior written permission from the publisher. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoeding voor kopiëren conform art. 17 lid 2, Auteurswet 1912, en het KB van 20 juni 1974 (Stb. 351) ex artikel 16b, Auteurswet 1912, te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden. Inleidingen en nawerk © 1981, Jacques Giele Boekverzorging: Ludo Vlind Omslagillustratie: Anthon van Rappard (1858-92) ‘Tegelschilders’, olieverfschilderij, 1884, Zeeuws Museum, Middelburg. Uitgeverij LINK, Postbus 1144, 6501 BC Nijmegen. Tel. (080) 23 47 42 [pagina V] Inhoudsopgave Jacques Giele: Woord vooraf IX EEN KWAAD LEVEN (algemene inleiding) XI MAASTRICHT IN 1887 (deelinleiding) XVII DE MAASTRICHTSE VERHOREN Wintgens, Dr. E. adjunct-inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht voor Noord-Brabant en Limburg, te Maastricht 3 Kleef, Dr. L.T. Van arts te Maastricht, eerste geneesheer van het gesticht ‘Calvariënberg’ 23 Bekaar, A.A. ingenieur van den waterstaat, te Maastricht 30 Fouquet, Dr. F.E. praktizeerend geneesheer, te Maastricht 41 Nijst, Dr. J.A. praktizeerend geneesheer te Maastricht 53 Schols, Dr. L.H.P. med. doctor en arts, te Maastricht 59 Wijnen, J.H. rector van het gesticht ‘De Nieuwenhof’ te Maastricht 68 Arnolds, A.J. overste van eene bijzondere school (van de congregatie der Broeders) te Maastricht 88 Delfgaauw, H.J. hoofd van de stads-armenschool (Augustijnenschool) te Maastricht 92 Marckx, F. secretaris van het burgerlijk armbestuur, te Maastricht 94 Meisenhofen, H.A. inspecteur van politie, te Maastricht 103 Quakx, W. hoofdagent van politie, te Maastricht 106 Elbers, H.J. agent van politie, te Maastricht 106 Regout, L.H.G. lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, lid der firma Petrus Regout en Co., fabrikanten van glas- en aardewerk, te Maastricht 115 Everaerts, M. herbergier en handelaar in steenkolen, vroeger werkzaam op dezelfde fabriek 132 Wijsen, L.H. opzichter in dezelfde fabriek 139 [pagina VI] Altmann, G. meester-vormer in dezelfde fabriek 144 Dresen, L. aardbewerker in dezelfde fabriek 148 Godding, J.H.L. porseleindrukker in dezelfde fabriek 151 Roukens, J.L. porselein-decoratieschilder in dezelfde fabriek 153 Ruysch, Dr. W.P. referendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, hoofd der afdeeling Medische Politie 157 Regout, E. lid der firma ‘Petrus Regout en Co., fabrikanten van glas- en aardewerk’, te Maastricht 169 Beckers, W.H. fabriek-opzichter in de fabriek der firma ‘Petrus Regout en Co.’, te Maastricht 177 Robeers, J. glasblazer in dezelfde fabriek, te Maastricht 178 Hofman, J.H. glasslijper in dezelfde fabriek, te Maastricht 179 Rondagh, F. kleermaker, vroeger opzichter in de fabriek der firma ‘Petrus Regout en Co.’, te Maastricht 181 Jaunez,V. directeur der aardewerkfabriek ‘Ceramique’, te Maastricht 186 Muller, J. opzichter in dezelfde fabriek, te Meerssen 194 Ulrich, E. opzichter in dezelfde fabriek, te Maastricht 199 Claessens, Fr. aardewerk-drukker in dezelfde fabriek te Maastricht 201 Bergholtz, P.H. aardewerker in dezelfde fabriek, te Maastricht 202 Regout, P.A.H. lid der firma ‘Petrus Regout en Co, fabrikanten van glas- en aardewerk’, te Maastricht 205 Lhoest, L. ingenieur, directeur der Koninklijke Nederlandsche papierfabriek, te Maastricht 215 Frederix, J. opzichter in dezelfde fabriek, te Maastricht 234 Hollands, H.J. molenaar in dezelfde fabriek, te Maastricht 235 Bovrie, J. machinen-conducteur in dezelfde fabriek, te Maastricht 236 Defèsche, N. opzichter in dezelfde fabriek 239 Jelinger, L.E. agent in steenkolen, vroeger werkzaam in de fabriek der firma Petrus Regout en Co., te Maastricht 240 Rutten, P.J.F. behangselpapierfabrikant en voorzitter der kamer van koophandel en fabrieken te Maastricht 243 Mathijssen, J.A.H. meesterknecht in de behangselpapierfabriek van den heer P.J.F. Rutten, te Maastricht 249 Egger, Th. handdrukker in dezelfde fabriek 249 Philips, E.G. sigaren- en tabaksfabrikant, te Maastricht 253 Verhoog, Th. sorteerder in de sigaren- en tabaksfabriek van den heer E.G. Philips, te Maastricht 258 Regout, J. fabrikanten van wollen dekens en rondgeweven vilten voor het vervaardigen van papier, te Maastricht 259 Bieberstein Rogalla Zawadzky, Mr. F.H.J. Baron De, vice-president der arrondissements-rechtbank te Maastricht, bestuurslid van het Departement Maastricht der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen 263 [pagina VII] Courtens, P.M. wever in de fabriek van wollen dekens enz. van den heer J. Regout, te Maastricht 279 Smits, Petrus de spinmeester in dezelfde fabriek, te Maastricht 279 Lambrix, J. graveur in de aardewerkfabriek ‘Céramique’, te Maastricht 280 Waleffe, E. ingenieur, directeur der maatschappij J. Rocourt en der Nederlandsche zinkwitfabriek, te Meerssen 288 Jeukens, P. werkman in de Nederlandsche zinkwitfabriek, te Maastricht 291 Bijlage: Open brief van den Heer Louis Regout, Maastricht 292 Woordverklaringen 301 Personenregister (alfabetisch) 307 2008 dbnl _arb001jgie02_01 yes De arbeidsenquête van 1887/Een kwaad leven. Deel 2: Maastricht (ed. Jacques Giele). Uitgeverij Link, Nijmegen 1981 DBNL-TEI 1 2008-08-14 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: De arbeidsenquête van 1887/Een kwaad leven. Deel 2: Maastricht (ed. Jacques Giele). Uitgeverij Link, Nijmegen 1981 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_arb001jgie02_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding (Titelblad van de oorspronkelijke uitgave)==} {>>afbeelding<<} {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} Woord vooraf IN DEZE HERUITGAVE VAN DE WERKEN VAN DE PARLEMENtaire Enquêtecommissie van 1887 wordt de tekst van de oorspronkelijke handelsuitgave volledig gereproduceerd. Evenals de eerste editie (Sneek 1887) omvat ook deze heruitgave drie delen. Bovendien is gezorgd voor de toevoeging van informatie, die het de lezer van nu mogelijk moet maken om de verhoren en verslagen van bijna een eeuw geleden te begrijpen. De enquête naar de toestand van de arbeidersklasse in Nederland vormt een mijlpaal in de sociale geschiedenis van ons land. Als historisch document is de uitgave van 1887 van zeer grote waarde. De gedachte aan een heruitgave is dan ook niet nieuw, maar de omvang (ruim 1100 pagina's) leek tot nu toe een onoverkomelijke hindernis. Daardoor bleef één van de belangrijkste bronnen voor de kennis van het leven van de arbeidende bevolking in de negentiende eeuw voor vele belangstellenden gesloten. Het is een prijzenswaardig initiatief van de uitgever geweest om deze publikatie ter hand te nemen. Zijn uitnodiging om deze heruitgave in te leiden en uit te breiden met achtergrondinformatie heb ik graag aangenomen. De nog steeds toenemende interesse voor de arbeids- en levensomstandigheden van gewone mensen lijkt een volledige heruitgave op dit moment te rechtvaardigen. Bij het opstellen van de begeleidende teksten is gekozen voor een systeem dat de lezer zo veel mogelijk vrij laat. In plaats van noten en verwijzingen treft men in elk deel een inleiding, een informatieblok en een verklarende woordenlijst aan. In deel 3 zijn bovendien achtergrondverhalen en biogragrafische aantekeningen opgenomen. Op die wijze zijn de drie delen ook afzonderlijk te benutten. In het algemeen heb ik er naar gestreefd de lezer van nu de beschikking te geven over dezelfde achtergrondinformatie en algemene kennis die in 1887 door de enquêtecommissie als vanzelfsprekend werd verondersteld. In de informatieblokken zijn daarom cijfers en exacte gegevens opge- {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} nomen, die in de verhoren zelf afwezig zijn. Enige informatie over de sociale structuur en de beroepenopbouw van de Nederlandse bevolking leek noodzakelijk. Wie meer gegevens wenst, vindt achter in het derde deel meer uitgebreide overzichten en analyses van de sociale ontwikkelingen in de negentiende eeuw. Daar zijn ook de biografische aantekeningen geplaatst. Uitgangspunt daarbij is geweest dat een korte levensbeschrijving niet mocht ontbreken indien de persoon in kwestie ook buiten de enquête een belangrijke rol in het maatschappelijk leven heeft gespeeld. Dat geldt zowel voor de leden van de parlementaire enquêtecommissie zelf, als voor de getuigen en deskundigen. In de woordenlijsten achteraan in elk deel worden die woorden verklaard die niet voor iedereen meer herkenbaar zijn. Het gaat daarbij zowel om verouderde uitdrukkingen en technische termen uit het begin van de industrialisatie, als om woorden en uitdrukkingen ontleend aan vreemde talen. Ik hoop dat het op deze manier voor de belangstellende lezer mogelijk is gemaakt de kloof van bijna een eeuw die ligt tussen de oorspronkelijke publikatie en deze heruitgave te overbruggen. En dat daarmee dit unieke document - de eerste enquête naar de arbeids- en levensomstandigheden van het Nederlandse volk - voor een groter publiek beschikbaar komt. Want kennis van het verleden en inzicht in historische processen zijn zulke belangrijke zaken dat ze zeker niet alleen aan vakhistorici en professionele wetenschappers kunnen worden overgelaten. Jacques Giele {==XI==} {>>pagina-aanduiding<<} Een kwaad leven ‘Het fabrieksleven vind ik het onhebbelijkste en ongelukkigste leven dat er is; maar dat is niet te veranderen, er moeten fabrieken zijn en dus fabrieksarbeiders.’ (Pastoor H.L. Sloots uit Amsterdam voor de Enquêtecommissie in januari 1887) DE SPOORWEGVERBINDING TUSSEN AMSTERDAM EN DEN Haag was honderd jaar geleden - net als nu - een van de drukste lijnen van ons land. Tweemaal in het uur vertrokken de treinen uit Amsterdam vanaf het station Hollands Spoor, dat tot de bouw van het Centraal Station gevestigd was aan de Droogbak. Het langgerekte gebouw lag er verloren bij op een gure ochtend in het begin van januari in het jaar 1887. Op een van de winderige perrons stond een klein groepje vrouwen dicht bij elkaar. Onwennig keken zij naar reizigers die zich van en naar de treinen haastten. Zij hadden hun omslagdoeken dicht om hun schouders getrokken en stootten elkaar af en toe aan. Voor de vele voorbijgangers vormden de vier vrouwen niet meer dan een bizar groepje dat op het station duidelijk uit de toon viel. Hun armoedige kleding leerde dat zij tot de arbeidende klasse behoorden. Zij waren arbeidsters van de Koninklijke Fabriek van Waskaarsen. In Amsterdam stonden zij bekend als de ‘waspitten’ - waarschijnlijk omdat zij zo bleek als was zagen. Het was zeker niet normaal dat fabrieksarbeidsters per spoortrein reisden in het Nederland van 1887. Maar de vier kleumende arbeidsters gingen met een zeer speciaal doel op reis. Zij behoorden tot de enkele tientallen arbeiders die door de parlementaire enquêtecommissie opgeroepen waren om in Den Haag te komen getuigen over hun arbeids- en levensomstandigheden. Die commissie had het overigens niet gemakkelijk om haar opdracht uit te voeren. Van begin af aan hadden de moeilijkheden zich opgestapeld. Allerlei overheidsinstellingen weigerden medewerking, ondernemers probeerden de enquête te saboteren en arbeiders waren bang om in het openbaar te komen getuigen. Toch was de commissie op dinsdag 4 januari 1887 na een voorbereidingstijd van vier maanden begonnen aan de verhoren, die plaats vonden in het gebouw van de Tweede Kamer aan het Binnenhof in Den Haag. Met dezelfde trein als de vier fabrieksarbeidsters, maar dan in de eerste {==XII==} {>>pagina-aanduiding<<} klas, reisde ook de directeur van de waskaarsenfabriek: de 44-jarige, wat corpulente heer Lodewijk Hartogh. Later op de dag zou hij voor de commissie verklaren dat zijn personeel die ochtend in de trein al dronken was en dat ze nu eenmaal nergens voor deugden. De vier arbeidsters zouden pas na lang aandringen vertellen op welke afschuwelijke manier zij op de fabriek werden behandeld. Het was slechts één van de vele incidenten, die tijdens de zittingsdagen van de parlementaire enquêtecommissie plaats vonden. Het meest beruchte van deze incidenten betrof het verhoor van de bikkelharde fabrikant P. Regout junior uit Maastricht. Door de snelle publikatie van de verhoren, werd heel Nederland in de gelegenheid gesteld om de bittere werkelijkheid over het leven van de arbeidende bevolking te weten te komen. Het is intussen bijna honderd jaar geleden dat de verhoren en rapporten van de enquêtecommissie van 1887 in boekvorm werden gepubliceerd. Zij riepen een storm van verontwaardiging, maar ook van woede en ongeloof op. De reden daarvoor zal iedereen, die de moeite neemt om enkele verhoren door te lezen, al spoedig duidelijk zijn. Bladzijde na bladzijde, verhoor na verhoor wordt hier onthuld wat er in het Nederland van 1887 aan de hand was. Het fraaie zelf-gemaakte beeld dat de bourgeoisie zo lang in stand had weten te houden, lag plotseling in diggelen. Van het rustige tevreden Nederland waar geen wantoestanden bestonden zoals in andere landen, waar geen kinderen afgebeuld werden en waar de arbeiders met de pet in de hand hun plaats wisten - van dàt Nederland bleef weinig over. En daarvoor in de plaats kwam een heel ander beeld naar voren: een land waar vrouwen en kinderen in de fabrieken dertig tot veertig uren aan één stuk door moesten werken, waar ondernemers hun arbeiders sloegen, waar mannen op hun werk dood neervielen, waar armoede, honger en ziekte het leven van honderdduizenden ondraaglijk maakte. ‘Ik dacht: hoe kan God dit toelaten,’ getuigt een voormalige fabrieksarbeider uit Maastricht tegenover de commissieleden over de wantoestanden in het ‘moordhol’, zoals de aardewerkfabriek van Petrus Regout & Zonen genoemd werd. De schok die de publikatie van de enquêteverhoren in 1887 veroorzaakte, zou nog geruime tijd blijven doorwerken. Er was definitief iets veranderd en voortaan was het onmogelijk om te doen alsof er niets aan de hand was in Nederland. Twee jaar later - in 1889 - werd de eerste van een lange reeks arbeidswetten aangenomen, die bedoeld waren om enige bescherming aan ‘vrouwen en jeugdige personen’ te bieden tegen de exploitatie in fabrieken en werkplaatsen. In datzelfde jaar werd ook een staatscommissie ingesteld die het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in Nederland moest afmaken. En het zou vijf jaar duren voordat deze commissie in twintig delen met tienduizenden pagina's de conclusies {==XIII==} {>>pagina-aanduiding<<} van 1887 zou bevestigen. Toen waren overigens alleen de toestanden in Amsterdam, Maastricht, Tilburg en de vlasnijverheid onderzocht. Aan verdere verhoren kwam de commissie niet meer toe, omdat de Tweede Kamer in juni 1887 ontbonden werd. Maar ondanks het feit dat ze maar zo kort had kunnen werken, heeft de parlementaire enquêtecommissie van 1887 bergen werk verzet. Het was pionierswerk in de ware zin van het woord. De commissieleden waren soms zelf verbijsterd door de ellende die zij aantroffen en door de hardvochtigheid waarmee ondernemers en fabrikanten hun houding verdedigden. Zelden echter lieten zij hun bewogenheid openlijk blijken. Slechts één keer gaat de voorzitter direct in op de onthutsende feiten die voor de commissie uitgestort worden. Dat gebeurt tijdens het verhoor van die vier arbeidsters van de Amsterdamse waskaarsenfabriek. Een van hen vertelt hoe zij de kost moet verdienen voor haar gezin. Haar man is timmerman en al twee jaar werkloos als slachtoffer van de economische crisis van de jaren '80. De vrouw werkt al achttien jaar - vanaf haar twaalfde - op de kaarsenfabriek en vertelt over gedwongen nachtarbeid. Soms worden de arbeidsters verplicht om 36 uren achter elkaar door te werken, omdat de bestellingen klaar moeten zijn. Al die tijd sjouwen de vrouwen met bakken hete stearine, die in de machines leeggegooid moeten worden. Een buurvrouw brengt wat brood en de fabriek verschaft ‘gratis’ water. Intussen zit haar man thuis bij de kinderen. Na 36 uur werken wordt een rustpauze van een halve dag toegestaan. ‘Er is bijna niemand die tegen het nachtwerken kan,’ verklaart zij voor de commissie. ‘Den volgenden dag zijn de meesten ziek en klagen over pijn in de beenen, in het hoofd, in de lendenen. Het werk gaat den volgenden dag niet goed.’ Gemiddeld verdiende deze vrouw vier gulden in de week: net voldoende om haar kinderen een paar dagen te eten te geven. Maar 's maandags is het zuurverdiende geld meestal weer op. Op dat moment vraagt de voorzitter haar medelijdend: ‘Gij hebt een kwaad leven, meid?’ Waarop zij bitter antwoordt: ‘Best niet, om Zaterdags met vier honderd centen thuis te komen en Maandags weer zonder iets opnieuw te beginnen.’ ‘Een kwaad leven’. Dat is de term die past bij het bestaan van de Nederlandse arbeidende bevolking in het laatst van de negentiende eeuw. Een kwaad leven dat gekenmerkt werd door honger, ziekte en zorgen. Een kwaad leven dat al vroeg begon met zware arbeid, waardoor kinderen van acht, negen jaar soms voor hun hele leven ongelukkig werden. In de glasblazerij van Regout werkten jongens van twaalf jaar om de andere week in de nachtploeg. Een arts vertelt over de gevolgen: ‘De kinderen vermageren, zien er chetief [zwak] en miserabel uit; zij krijgen kromme beenen; door het hangen en staan 's nachts worden zij zoo vermoeid dat de ledematen zich daardoor krommen.’ In de aardewerkfabrieken van dezelfde firma {==XIV==} {>>pagina-aanduiding<<} ging het er al even erg toe: ‘Een groot aantal [kinderen] ziet er na een verblijf van eenige jaren in de fabriek ziekelijk uit; zij beginnen te hoesten, er volgt chronische ontsteking der slijmvliezen die ook de longen aantast en eindelijk komt de tering; het hoesten neemt langzaam toe, gaat over in longtering en eindigt voor velen tussen het dertigste en veertigste levensjaar met de dood.’ In Maastricht bestond zelfs een aparte uitdrukking voor de longtering die de arbeiders op de aardewerkfabriek opliepen: de ‘pottemennekensziekte’. Ook van andere beroepen wordt verklaard dat men er niet oud bij werd. Zo bijvoorbeeld van de arbeiders in de suikerfabrieken, waar een overmatige hitte heerste. Een ingenieur van het stoomwezen zegt er voor de commissie over: ‘Ik heb mijzelven wel eens afgevraagd hoe het mogelijk was het in die fabrieken uit te houden.’ Een andere deskundige geeft het antwoord: de arbeiders houden het niet uit. Zij sterven bijna allemaal voor hun vijftigste: ‘de gevolgen [van die arbeid] openbaren zich dan ook wanneer een zekeren leeftijd bereikt is; men ziet dan al spoedig lieden met gebogen rug, doorweekt door stoom en suikerdampen.’ Vaak is het zo benauwd in deze fabrieken dat de arbeiders in paniek raken: ‘Soms slaat daar een werkman een ruit stuk om toch maar wat versche lucht te krijgen.’ Het is dan ook geen sensatieverhaal, maar de bittere werkelijkheid dat arbeiders tijdens hun werk dood neervielen. Pastoor Sloots uit Amsterdam vertelt over een salmoniakfabriek: ‘Ongelukkig! Het is werkelijk erg! Zoo weet ik bijvoorbeeld dat in een jaar of tien zes dooden in die fabriek geweest zijn, en dat de arbeiders wanneer ze niet zeer oppassen bewusteloos neervallen en blij mogen zijn wanneer zij niet op eene verkeerde plaats terecht komen, en nog gauw naar buiten kunnen gebracht worden.’ Vanwege de vele gevallen van oogaandoeningen stond deze fabriek in Amsterdam bekend als ‘de zeere oogen-fabriek’. De pastoor deelt mee dat arbeiders die aangetast werden, zonder één cent op straat kwamen. Arbeiders gaven aan de commissie nog andere voorbeelden. Zo verklaren twee lettergieters over de firma Enschedé in Haarlem, waar zij zelf gewerkt hadden: ‘De laatste [fabriek] is afgekeurd, omdat er op één zomer 12 of 14 mensen zijn gestorven aan bloedspuwing en benauwdheden. Het moet eerst tien of twaalf mensenlevens gekost hebben, eer komt er geen verbetering in die soort zaken.’ Loodvergiftiging kwam in dat vak overigens zó veel voor, dat de ondernemers de leerjongens gratis melk lieten drinken - omdat ze anders dood waren vóór ze het vak geleerd hadden. Natuurlijk was het niet in alle beroepen even erg. Maar het kwade leven in fabrieken en werkplaatsen eiste regelmatig zijn tol. Ongelukken en bedrijfsongevallen kwamen veel voor en werden als ‘normaal’ beschouwd. {==XV==} {>>pagina-aanduiding<<} Het was altijd de schuld van de slachtoffers zelf en er werd in de meeste gevallen geen cent uitbetaald. De arbeiders gingen onder elkaar met de pet rond. Sociale voorzieningen bestonden niet en dat betekende onder andere dat de meeste arbeiders tot hun dood moesten blijven werken. Een bedrijfsleider verklaarde voor de commissie: ‘Neen, zij werken tot het laatste toe. Ik ken geen ouder volk dan 55, 56 en 57 jaar.’ De metaalarbeider Willem Ansing legde uit hoe dat in zijn werk ging: ‘Zij worden eenvoudig weggezonden. Als iemand over de 50 komt, wordt hij in den regel spoedig zwakkelijk en oud. De bazen begrijpen dat spoedig en dan is het gedaan. De patroon gaat in dat geval hakken en vitten om den man zoodoende weg te krijgen. Dan wordt er gezegd: oude jongen, ik kan je niet langer voor dat geld gebruiken, en dan wordt het loon verminderd. Een jaar of een paar jaar later, als de man nog zwakker geworden is, dan wordt het loon weer verminderd.’ Een chef van een grote drukkerij in Amsterdam bevestigt voor de commissie - die het kennelijk nog steeds niet kon geloven - dat zijn baas de oudere arbeiders simpelweg zó weinig laat verdienen dat zij het lichamelijk niet meer kunnen volhouden: ‘en als hij niet meer kan, dan wordt hij eenvoudig ontslagen.’ Op de vraag van een commissielid ‘En hoe komt de man aan zijn eind?’ antwoordt de chef: ‘Allerongelukkigst.’ De groot-industrieel Regout wordt op dit punt door de commissie aan een kruisverhoor onderworpen. Zijn antwoorden laten niets te raden over: -‘Maar gij zult ze toch niet laten werken tot ze er dood bij neervallen?’ -[Regout:] ‘Pensioneeren doen wij ze niet.’ -‘Dus er is in uw fabriek gans geen sprake van pensioneeren. Goed verstaan?’ -[Regout:] ‘Neen.’ -‘Wanneer gij ze niet meer gebuiken kunt, gaan zij heen en doet gij niets meer aan hen. Een groot deel komt dan eenvoudig ten laste van de stedelijke armenkas?’ -[Regout:] ‘Ook al.’ De waarheid was dat de oud geworden arbeider volstrekt aan zijn lot werd overgelaten en vaak van honger en gebrek omkwam. Zo was het leven van de arbeidende bevolking in het Nederland van 1887 een ‘kwaad leven’ en de geschoktheid van de commissieleden deelde zich mee aan een groot deel van de burgerij. Voor het eerst waren hier de arbeiders en arbeidsters zelf aan het woord - ook al kostte het hen soms nog veel moeite om zich eindelijk eens uit te spreken. Vaak moest de commissie de antwoorden uit hun mond trekken. Zij verzwegen de ergste wantoestanden omdat ze bang waren voor ontslag en de beruchte ‘zwarte lijsten’ van de ondernemers. ‘De vrees om op de fabriek bedankt te {==XVI==} {>>pagina-aanduiding<<} worden, zit overal ingepeperd,’ schreef een insider aan de commissie. Het is inderdaad opvallend hoe weinig arbeiders zich vrijwillig opgaven om voor de commissie te getuigen. Die dat wel deden, waren vaak activisten uit de arbeidersbeweging. Onverschrokken arbeiders als Klaas Ris en Willem Ansing die al eerder ontslag en broodroof getrotseerd hadden voor hun overtuiging. Maar hun aantal was klein en terecht waarschuwde de commissie in haar eindrapport voor het feit dat sommige arbeiders met opzet een veel te rooskleurig beeld hadden opgeroepen, omdat ze bang waren anders ontslagen te worden. De reacties op de publikatie van de verhoren bewezen dat die vrees allesbehalve ongegrond was. En daar lag dan in de zomer van 1887 het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie over de toestand in de fabrieken en werkplaatsen in Nederland. Het bevatte de tekst van alle verhoren en een grondige analyse door de commissie zelf. ‘De publiekmaking dezer verhoren maakte in Nederland een diepen indruk en bracht velen in kennis met toestanden, waarvan zij zich tot nu toe zelfs geene voorstelling hadden kunnen maken,’ schrijft een historicus uit die tijd. De handelsuitgave was dan ook snel uitverkocht. In de sociaal-historische literatuur zijn weinig documenten zo vaak geciteerd en geparafraseerd als de enquête van 1887. De grote hoeveelheid gegegevens die de drie delen bevatten, heeft honderd jaar later weinig van haar waarde verloren. Iedereen die zich interesseert voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging of het leven van de arbeidende klasse aan het eind van de negentiende eeuw, vindt in de verhoren een schat aan gegevens die nergens anders te vinden zijn. Van de 146 getuigen en deskundigen die door de commissie werden opgeroepen behoorden er 54 tot de arbeidende klasse. Vierenvijftig van de anderhalf miljoen arbeiders die in die tijd werkten in fabrieken en werkplaatsen en op het land. Voor het eerst horen we ook hun verhaal en wordt de ‘andere’ geschiedenis opgetekend. Het verhaal van leven en werken in Nederland, opgetekend uit de mond van de mensen die tot op dat moment nooit aan het woord waren geweest: het ware verhaal over ‘een kwaad leven’ in Nederland. {==XVII==} {>>pagina-aanduiding<<} Maastricht in 1887 {==XVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} ALS EEN VAN DE VROEGSTE CENTRA VAN DE MODERNE industriële bedrijvigheid nam Maastricht in Nederland in meer dan een opzicht een merkwaardige plaats in. In 1887 was de moderne industrie er al een halve eeuw oud; Maastricht was op dat moment een van de weinige typische fabriekssteden die Nederland telde. De overige industrie vestigde zich bij voorkeur op het platteland of - later - in de grote stedelijke centra waar ambacht, handel en verkeer een belangrijke plaats innamen naast de industrie. Een voorbeeld van het eerste verschijnsel is Tilburg: geen stad, maar een verzameling plattelandsgehuchten en dorpen die door de vestiging van de textielnijverheid in het begin van de negentiende eeuw uitgroeide tot een industriegebied, maar haar landelijk karakter nog tot aan het einde van de eeuw zou behouden. Een voorbeeld van het tweede verschijnsel is Amsterdam: vanouds een centrum van handel, ambachtelijke nijverheid en verkeersvoorzieningen, waar de moderne industrie zich tussen de bestaande economische activiteiten vestigde en er zich slechts geleidelijk zou ontwikkelen. Het is waarschijnlijk ook geen toeval dat de parlementaire enquêtecommissie juist deze drie plaatsen uitzocht voor het lokale onderzoek naar de sociale toestanden en de gevolgen van fabrieksarbeid voor de gezondheid van de arbeidende bevolking. Maastricht maakte in de negentiende eeuw een eigen ontwikkeling door die afwijkt van het algemene beeld. Terwijl de bevolking in de Nederlandse steden snel toenam, vooral in de jaren tussen 1870 en 1890, blijft Maastricht tussen 1850 en 1900 maar heel langzaam groeien: van 25.000 naar 34.000 inwoners. In 1887 telde Maastricht ruim 31.000 inwoners. Dat betekende dat de totale bevolking in 37 jaar niet meer dan met 24 procent gegroeid was: een jaarlijks groeipercentage van slechts ¾ procent. Daarmee was Maastricht hekkesluiter onder de Nederlandse steden. Deze stagnatie, of vriendelijker uitgedrukt: zeer langzame groei, werd ten dele veroorzaakt door het feit dat de stad Maastricht nog lang tussen haar wallen bekneld bleef liggen en zij niet de mogelijkheid kreeg haar gebied uit te breiden door {==XIX==} {>>pagina-aanduiding<<} middel van annexatie van de omringende plattelandsgemeenten. Intussen groeiden deze randgemeenten in de tweede helft van de negentiende eeuw wel in een aanzienlijk tempo, zodat het totale beeld er iets anders uitziet. Voor een beschrijving van de bevolking, de sociale structuur en de economische activiteiten in Maastricht zullen we hier de cijfers van de volks- en beroepentelling van 1889 gebruiken. Onder de 31.778 inwoners van Maastricht waren de vrouwen in de meerderheid: een verschijnsel dat voor de meeste Nederlandse steden in die tijd geldt. De steden hadden een vrouwenoverschot terwijl op het platteland een mannenoverschot bestond. Een rol bij dit verschijnsel speelde de trek van vrouwen naar de stad om zich daar te verhuren als dienstbode of - wat minder vaak voorkwam - als fabrieksarbeidster. In Maastricht bedroeg het vrouwenoverschot ruim 2.000: er waren 17.130 vrouwen tegenover 14.948 mannen. Van dit totale aantal waren 9.487 personen getrouwd, 490 weduwnaars en 1382 weduwen. Opmerkelijk, maar niet uitzonderlijk voor de Nederlandse steden, is de verhouding tussen weduwnaars en weduwen van 1 op 3. De sterfte onder de (buitenshuis werkende) mannen was aanzienlijk groter dan die onder de vrouwen. Ongeveer 28.000 personen leefden in gezinsverband: mannen, vrouwen, kinderen en overige familieleden. Ruim 1600 personen leefden in dienstbetrekking, waarvan ruim 1400 vrouwen; 887 mensen woonden afzonderlijk en bijna 1500 verbleven er in gestichten en instellingen. De overgrote meerderheid van de Maastrichtse bevolking was ook in die stad geboren: ruim 71%. Van de overige inwoners kwamen de meesten uit de provincie Limburg (16%) en slechts 7% was afkomstig uit de rest van Nederland. Als we deze cijfers vergelijken met bijvoorbeeld die van Amsterdam zien we aanzienlijke verschillen: de percentages bedroegen daar respectievelijk 69%, 8% en 20%. (De resterende personen waren òf in het buitenland òf in de ‘kolonieën’ geboren). Het verschil zit dus vooral in de vestiging van personen die niet in de provincie geboren zijn. In dat opzicht overtrof Amsterdam Maastricht veruit. In Amsterdam was dat cijfer 23%, in Maastricht maar 13%. Godsdienstige verscheidenheid vertoonde de bevolking van Maastricht nauwelijks. Bijna 96% van de bevolking was Rooms-Katholiek; slechts 3% was Nederlands-Hervormd en 1% Joods. Onkerkelijken vond men in deze stad niet. Een interessant cijfer voor Maastricht is dat van het aantal huizen. De stad telde 3.337 bewoonde huizen, 52 onbewoonde huizen, terwijl er niet meer dan zes huizen in aanbouw waren (deze cijfers zijn van 1889). Het aantal gezinnen was echter 6.186, met nog eens 887 alleenstaanden. Dat betekende dat in Maastricht twee gezinnen of gezinseenheden in één {==XX==} {>>pagina-aanduiding<<} huis woonden met gemiddeld een bewoning van bijna tien personen. Geen wonder dat het aantal onbewoonde huizen zo laag was en des te treuriger dat het aantal in aanbouw zijnde woningen (6) nauwelijks iets voorstelde. Wanneer we naar de beroepsbevolking van Maastricht kijken, moeten we daarbij hetzelfde voorbehoud in het oog houden als we eerder voor heel Nederland, en meer specifiek voor Amsterdam hebben gemaakt (zie aldaar: deel 1, p. XIX e.v.) In 1889 bedroeg de totale beroepsbevolking 13.352 personen, van wie 4.588 vrouwen en 8.764 mannen. Het percentage vrouwen dat aan het produktieproces deelnam was dus veel hoger dan bijvoorbeeld in Amsterdam. Van deze vrouwen was slechts een klein deel gehuwd. Onder de vrouwen in loondienst was dit percentage nog geringer. Net als in het geval van Amsterdam moeten we ook bij Maastricht voor een beeld van de sociale gelaagdheid van de Maastrichtse bevolking helaas uitgaan van de mannelijke beroepsbevolking. Alleen voor die categorie zijn de cijfers betrouwbaar. Van de 8.764 mannen die in 1889 een beroep opgaven, behoorden er 5.298 tot de arbeidersklasse (60% van de mannelijke beroepsbevolking), waren er 1.619 zelfstandig ondernemer of stonden aan het hoofd van een bedrijf (18%), behoorden er 259 tot de opzichters, werkbazen of lager toezichthoudend en administratief personeel (3%), oefenden 78 personen een bedrijf uit voor rekening van een ander (1%), terwijl er 1.510 tot de vrije beroepen, ambten, onderwijs enz. gerekend werden (17%). Tabel 1: Sociale structuur van de mannelijke beroepsbevolking van Maastricht in 1889 aantal percentage Arbeidersklasse 5.298 60 Toezichthoudend en administratief personeel 259 3 Vrije beroepen enz. 1.510 17 Ondernemers voor rekening van een ander 78 1 Zelfstandige ondernemers en bedrijfshoofden 1.619 18 _____ _____ 8.764 100 Bron: Volks- en beroepentelling 1889 {==XXI==} {>>pagina-aanduiding<<} Als we dit overzicht van de sociale gelaagdheid in Maastricht vergelijken met de toestand in 1850, dan zien we een merkwaardige ontwikkeling, die afwijkt van de landelijke tendens. Tabel 2: Sociale structuur van Maastricht in 1850, in procenten (aantal inwoners: 25.140) Arbeidende klasse 62,6 Kleine burgerij 25,6 a. kleine zelfstandigen 19,3 b. intellectuelen/vrije beroepen 3,4 c. lager administratief en toezichthoudend personeel 2,9 Grote burgerij 9,3 Bron: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1976, 5, p. 182 Opvallend is de teruggang van het aantal arbeiders binnen de mannelijke beroepsbevolking in Maastricht van 62,6 naar 60 procent. Het aantal arbeiders nam in vergelijking met de andere sociale klassen enigszins af. In 1850 telde Maastricht nog een relatief groot aantal arbeiders; in 1889 was dat in de buurt van het landelijk gemiddelde gekomen. Daartegenover is het aantal (zelfstandige) ondernemers in ambacht, handel en nijverheid in de periode tussen 1850 en 1890 bijna gelijk gebleven, nl. 19%, evenals het aandeel van het toezichthoudend lager en administratief personeel (3%). Een forse groei heeft de sector vrije beroepen, ambtenaren enz. doorgemaakt, al moet daarbij in aanmerking komen dat in 1850 velen uit deze klasse tot de grote burgerij gerekend werden. Al deze ontwikkelingen bevestigen het beeld dat we van Maastricht hadden: de industrialisering met haar sociale gevolgen had in Maastricht al omstreeks 1850 een niveau bereikt waar de rest van Nederland pas in 1887 aan toe was. Als oudste fabrieksstad was zij na die tijd van expansie (1840-1860) langzaamaan stil gevallen in haar ontwikkeling. De Enquêtecommissie van 1887 richtte haar aandacht dan ook niet zo maar op Maastricht. Van begin af aan werd deze stad aangewezen als een van de onderzoeksgebieden en in het bijzonder de fabrieksarbeid zou er doorgelicht worden. In haar eindverslag zou de commissie - in tegenstelling tot Amsterdam - Maastricht als afgehandeld beschouwen en haar taak daarmee voor dat onderdeel als voltooid. Daarom zullen we eerst {==XXII==} {>>pagina-aanduiding<<} bekijken hoe de arbeidende klasse van Maastricht over de verschillende takken van nijverheid verdeeld was (zie tabel 3, hieronder). Binnen de arbeidende klasse domineerden de arbeiders in de glas- en aardewerkindustrie. Zij vormden ongeveer één derde van het totale aantal. Opvallend is eveneens het grote aandeel van de arbeiders in haven/verkeer en sjouwwerk, dat meestal uit ongeschoolde arbeid bestond (12% van de Maastrichtse arbeiders). Ook de textielindustrie en de sector voedings- en genotmiddelen (elk met 9%) namen een hoog percentage arbeiders voor hun rekening. Zeer laag is echter het aantal arbeiders dat werkzaam was in Tabel 3: Mannelijke arbeiders in Maastricht naar beroepsgroep, 1889 Beroepsgroep aantal arbeiders in procenten van de arbeidersklasse 1. glas/aardewerk 1.910 33 2. typografische vakken 84 1 3. bouwvakken en onderhoud 308 5 4. chemische nijverheid 3 - 5. hout en houtbewerking 196 3 6. kleding en confectie 157 3 7. kunstnijverheid 17 - 8. leerbewerking/schoenmakerij 197 3 9. metaalbewerking/smederij 435 7 10. scheepsbouw en aanverwante vakken 16 - 11. instrument- en wapenmakers 204 4 12. gas/electra/kaarsen/olie 14 - 13. voedings- en genotmiddelen 501 9 14. warenhandel 121 2 15. haven/verkeer/sjouwerswerk 719 12 16. losse arbeiders 56 1 17. huiselijke diensten 72 1 18. papierindustrie 189 3 19. textiel 501 9 20. landbouw 141 2 _____ _____ 5.841 * 100 Bron: Volks- en beroepentelling 1889 {==XXIII==} {>>pagina-aanduiding<<} de bouwvakken (5%) wanneer we dit bijvoorbeeld met Amsterdam vergelijken (16%); de economische stilstand en het stagneren van de stedelijke groei in Maastricht worden hierdoor nog eens extra benadrukt. Wanneer we deze gegevens over de mannelijke beroepsbevolking vergelijken met de - minder complete - cijfers over de vrouwen die een beroep opgaven, zien we een heel ander beeld. Van de ruim 17.000 vrouwelijke inwoners, gaven er 4.588 een beroep op; daarvan behoorden er 3.261 tot de arbeidsters en werksters (71%). Deze vrouwen waren eigenlijk slechts in twee beroepen werkzaam: zij werkten òf als fabrieksarbeidsters in de aardewerk- en glasindustrie (1.073) òf als dienstpersoneel: werkster, schoonmaakster of wasvrouw (1.450). Daarnaast treffen we alleen nog vrouwen aan in de kleding- en confectieindustrie (337 arbeidsters) en in de papierfabrieken (181). Meer dan driekwart van deze werkende vrouwen was ongehuwd. De vrouwen werden dus slechts in enkele takken van nijverheid als arbeidskrachten gebruikt. Bij het overzicht van de onderzochte fabrieken (p. XXVI e.v.) zullen we zien hoe deze vrouwelijke arbeidskrachten juist in de nieuwe industrieën te werk gesteld werden. Hoewel loonarbeid van gehuwde vrouwen niet veelvuldig voorkwam, onttrekt zich veel aan onze waarneming, doordat bij de beroepentellingen alléén naar het beroep dat als hoofdbron van inkomen gold, gevraagd werd. Zeer veel vrouwenarbeid verdween daardoor buiten ons gezichtsveld. Over de materiële omstandigheden van de arbeidende klasse in Maastricht leveren de verhoren van de commissie een heel precies beeld. Armoede, honger en ziekten beheersten het dagelijkse leven. Het aantal bedeelden was er zeer hoog. Hoewel het armenbestuur alleen hulp en bijstand verschafte in gevallen van uiterste nood, werd een zeer groot gedeelte van de fabrieksarbeiders en hun gezinnen geneeskundig bedeeld. Eind 1886 waren dat er liefst 1.189, bijna de helft van alle gezinnen van Maastrichtse fabrieksarbeiders. Bij de Regout-fabrieken was deze verhouding nog veel slechter. Maastricht was in 1887 de enige echte moderne fabrieksstad in Nederland. En het beeld dat de stad opleverde verschilde niet veel van de ergste excessen die uit het buitenland bekend waren. De industriële revolutie die tussen 1840 en 1860 had plaats gevonden in Maastricht was stormachtig geweest. De toestand van de arbeidende klasse was er in 1887 zeer slecht. Verzet van de kant van de arbeiders was onbekend; alleen de glasblazers waren begin 1886 in verzet gekomen; zij waren in staking gegaan en hadden voor wat opschudding gezorgd (zie: p. 104 en 212). De arbeidersbeweging had er geen vaste voet aan de grond gekregen. W.H. Vliegen had er als propagandist van de Sociaal-Democratische Bond {==XXIV==} {>>pagina-aanduiding<<} gewerkt, maar was inmiddels, na te zijn ontslagen, weer verdwenen. De glasblazers hadden tijdens hun oproer revolutionaire liederen gezongen, maar van enige verdere socialistische invloed was niets gebleken. In Maastricht was er tussen de ondernemers onderling bepaald geen overeenstemming. De hegemonie van de Regouts had heel wat kwaad bloed gezet en ook voor de commissie komen deze conflicten tijdens de verhoren in alle heftigheid naar voren. Daarbij lijkt het alsof sommige ondernemers er op uit waren om de wijze waarop de Regouts hun arbeiders behandelden in een nog schriller daglicht te stellen dan deze zèlf al deden, om vervolgens hun eigen houding goed te praten. Ongetwijfeld waren er verschillen in de mate en de wijze van uitbuiting in de Maastrichtse fabrieken. Zo komt de ‘Céramique’ er over het algemeen goed af, behalve in één (omgekochte?) verklaring, waarbij baron De Bieberstein een uiterst merkwaardige rol speelt en daarin wordt bijgevallen door het lid van de parlementaire enquêtecommissie, Ruys van Beerenbroek (zie p. 268 e.v.). Opmerkelijk is dat de fabrikant L. Regout en de voorzitter van het Maastrichtse armbestuur F. Marckx in de trein, op weg naar Den Haag om te getuigen voor de commissie, openlijk ruzie krijgen! (zie p. 97). Er werden nogal wat ruzies en oude vetes voor de commissie uitgevochten en zelfs de getuigenis van rector J.H. Wijnen wordt door de Regouts heftig aangevallen en in een ‘open brief’ bestreden. Overigens was Wijnen de enige rooms-katholieke geestelijke die het voor de arbeidende bevolking opnam en de uitbuiting in de fabrieken openlijk aan de kaak stelde. Verder speelden kerk en kapitaal op voorbeeldige wijze onder één hoedje. Uit onverdachte bron komt de mededeling dat de Regouts er niet voor terugdeinsden om de geestelijkheid in de omringende dorpen als ronselaars te laten optreden. Daar werden aan de kerken biljetten aangeplakt met oproepen als: ‘op de fabriek van de firma Regout kunnen zooveel personen geplaatst worden’ (zie p. 99). Natuurlijk meldden zich dan veel te veel arbeidskrachten aan, zodat opnieuw het loon verlaagd kon worden. Opmerkelijk is dat de commissie op deze aanklachten tegen het optreden van de kerk niet ingaat. Waarschijnlijk voelde zij zich hier op glad ijs, hoewel haar houding in het geval van de open brief van L. Regout niet op grote angstvalligheid wijst. Het onderzoek in Maastricht werd door de commissie grondig voorbereid. Zij liet lijsten van alle fabrieken en werkplaatsen samenstellen waarop ook de aantallen arbeidskrachten (mannen, vrouwen, jongens en meisjes) vermeld werden. Zij liet dit trouwens voor heel Limburg doen, waarbij de hulp van ingenieur A. Bekaar van de Rijkswaterstaat en de arts E. Wintgens van het Geneeskundig Staatstoezicht verkregen werd. Het onderzoek spitste zich, zoals te verwachten viel, toe op de grote industrieën in Maastricht, en daarbij namen de Regout-fabrieken weer een belangrijke {==XXV==} {>>pagina-aanduiding<<} plaats in. Twee leden van de enquêtecommissie, Ruys van Beerenbroek en Beelaerts van Blokland, bezochten in gezelschap van ingenieur Bekaar de Regoutfabrieken aan de Boschstraat in Maastricht. Bij het vooronderzoek kwamen ook getuigenissen van (ex)fabrieksarbeiders uit Maastricht binnen, die door de commissie verder onderzocht werden. De beroemdste van deze schriftelijk reacties is de brief van Maté Everaerts, die gedeeltelijk door de commissie werd afgedrukt en waarin de arbeid tijdens het uithalen van de ovens in de Regoutfabrieken gehekeld werd. Over dit punt zou de commissie heel wat overhoop moeten halen. De beschuldiging van Everaerts luidde dat de arbeiders gedwongen werden om in de gloeiend-hete ovens binnen te gaan en dat zij er bijna stierven van de hitte. Of, zoals Everaerts het zelf schreef: ‘Dan de slaven uit de ovens met hun uitgedroog ligchaam van matheid moete naar de gloeijende ovens in, om de waar [het aardewerk, J.G. ] er uit te halen, dat hun de haren op het hoof verbrande [,] meester het is te warm [-] wat te warm gij gaad voor twee dagen naar huis en nog eene keer, de poort af [;] dan moet die arme slaaf maar doodstil naar de hel van warmte [...]’ (zie p. 125) Geconfronteerd met dergelijke beschuldigingen zou zelfs de zelfverzekerdheid van de Regouts een ogenblik wankelen. Maar helaas beschikte de commissie niet over voldoende getuigenissen van Maastrichtse arbeiders. De meesten waren al bang om voor de commissie te moeten verschijnen. Laat staan dat zij belastende verklaringen zouden afleggen. Wat al voor het zelfbewuste Amsterdam gold - waar de arbeidersbeweging en het socialisme toch grote invloed hadden - was in nog veel sterkere mate het geval in Maastricht: ‘De vrees om op de fabriek bedankt te worden zit overal ingepeperd,’ schreef een getuige naar de commissie. De verhoren over de toestanden in de fabrieken en werkplaatsen in Maastricht vonden plaats van 17 tot en met 27 januari 1887 in het gebouw van de Tweede Kamer aan het Binnenhof in Den Haag. De commissie riep vijftig getuigen en deskundigen op. Maar de samenstelling van deze getuigen was niet zo veelzijdig als die bij het Amsterdamse onderzoek. Maar 15 van de vijftig opgeroepen getuigen waren arbeiders (zeven afkomstig van de Regout-fabrieken en acht van andere fabrieken). Daarentegen werden 10 ondernemers en 9 opzichters verhoord. Opvallend is het feit dat maar liefst vijf artsen verhoord werden. Spectaculair was het feit dat de commissie alle drie de gebroeders Regout opriep die op dat moment de leiding van de fabriek onder elkaar verdeeld hadden. Naast Louis, Emile en Pierre Regout werden ook een exdirecteur en een neef van de familie verhoord. Samen met de zeven arbeiders en de drie opzichters, maakten de verhoren die rechtstreeks op de {==XXVI==} {>>pagina-aanduiding<<} toestanden in de Regoutfabrieken gericht waren, dus 15 van de 50 verhoren uit. Maar daarnaast waren de verhoren van artsen, deskundigen en armenbestuurders eveneens in hoofdzaak op de Regout-fabrieken gericht. Om een indruk te geven van de overheersende positie van de Regouts in het Maastricht van 1887 volgt hier het door de commissie opgestelde overzicht van de Maastrichtse fabrieksarbeiders (onderverdeeld naar de verschillende categorieën en fabrieken): Tabel 4: Fabrieksarbeiders in Maastricht, 1887 jongens meisjes vrouwen mannen totaal 12-16 16-18 12-16 16-18 ong. geh. boven fabriek jaar jaar 18 jaar P. Regout, aardewerk 341 128 318 144 262 127 784 2.104 P. Regout, glas/kristal 111 55 21 22 65 - 418 692 P. Regout, techn. dienst 6 7 - - 6 9 327 355 Société Céramique * 54 97 27 28 116 18 427 767 Kon. Ned. Papierfabriek * 7 16 36 41 108 69 241 518 Philips, tabaksfabriek 14 2 9 2 26 26 55 134 Rutten, behangselfabriek 16 9 - - - - 30 55 Gebr. Regout, idem 3 2 - - - - 14 19 J. Regout, dekenfabriek 9 7 - 3 6 1 34 60 Th. Regout, spijkerfabriek 11 9 - 1 8 - 66 95 Vermicellifabrieken - - 2 4 10 3 22 41 Zinkwitfabriek 1 1 - - - - 16 18 Totaal 556 332 411 245 607 253 2.434 4.838 Het zijn in méér dan een opzicht opmerkelijke cijfers. Uit dit overzicht blijkt dat slechts de helft van het totaal aantal arbeidskrachten in de Maastrichtse fabrieken uit mannen boven de 18 jaar bestond en dat kinderarbeid beneden de 16 jaar nog altijd een vijfde deel van het totaal leverde! En juist van deze kinderarbeid namen de Regoutfabrieken een onevenredig hoog percentage voor hun deel. Maar vooral uit de eindtotalen blijkt het overwicht van de Regout-fabrieken: van 4.838 fabrieksarbeiders werkten er 3.151 in hun bedrijven aan de Boschstraat en nog eens bijna 200 in andere Regout-fabrieken. {==XXVII==} {>>pagina-aanduiding<<} Volgens de beroepentelling van 1889 (zie tabel 1), waren er in dat jaar in Maastricht 5.298 mannelijke arbeiders. Uit de tabel hiernaast kan, als we de twee jaar tijdsverschil buiten beschouwing laten, worden opgemaakt dat 2434 van hen, of 46%, tot de fabrieksarbeiders hoorden. Het onderzoek van de parlementaire enquêtecommissie beperkte zich in Maastricht tot de fabrieksarbeiders en -arbeidsters. Noch het ambacht, noch de andere takken van nijverheid werden onderzocht. In haar eindverslag zou de commissie niettemin als haar oordeel uitspreken dat zij wat betreft Maastricht een afgerond beeld had gegeven en dat verder onderzoek niet nodig was. We hebben in deze inleiding al hier en daar gesproken over de problemen die zich bij de verhoren voordeden. Opvallend is dat tijdens de ‘Maastrichtse’ verhoren het commissielid Ruys van Beerenbroek een hoofdrol speelt. Hij neemt herhaaldelijk het woord, interrumpeert, valt zijn medeleden aan en stelt zelfs de hele enquête ter disscussie. Van de negen zittingsdagen was hij alle negen keer aanwezig en enige partijdigheid ten opzichte van het behandelde is hem niet vreemd. Terwijl hij zich tijdens de verhoren over Amsterdam nauwelijks vertoonde (zie deel 1, p. XXVIII) en voor Tilburg al even weinig belangstelling had, heeft hij als Limburgs afgevaardigde nadrukkelijk geprobeerd om invloed op de enquête uit te oefenen. Het is zeker aan de voortreffelijke leiding van voorzitter Verniers van der Loeff te danken dat Ruys niet een nog veel groter stempel op de verhoren heeft gedrukt. Verniers bleek ook voor Maastricht goed voorbereid en leidde de ondervragingen met grote bekwaamheid. Van de andere commissieleden waren ook Goeman Borgesius en Van Alphen alle negen zittingsdagen aanwezig. Beelaerts van Blokland verzuimde twee dagen; Heldt, Bahlmann en Van der Sleyden verzuimden vier van de negen dagen, terwijl Smit zelfs vijf dagen afwezig was. (Over de leden van de commissie zie deel 3, p. 327 e.v.) De vooringenomenheid van de commissie tegenover het socialisme komt ook nu een enkele keer naar voren. Tijdens het verhoor van rector Wijnen spreekt Beelaerts van Blokland er openlijk zijn vreugde over uit dat de socialisten geen voet aan de grond in Maastricht hebben gekregen (zie: p. 80). De voorzitter, Verniers van der Loeff, en Goeman Borgesius tonen zich heel wat onbevangener tegenover socialisme en arbeidersbeweging. De Maastrichtse verhoren vormen een uitzonderlijk document over de gevolgen van de industrialisatie voor de arbeidende bevolking. De mythe van het Nederland ‘waar het allemaal wel mee viel’ werd hier doeltreffend ondergraven. En niet alleen in de verhoren van de fabrieksarbeiders zelf, maar al evenzeer in de verhoren van hardvochtige ondernemers als de beruchte Pierre Regout. De gelatenheid van de Maastrichtse arbeiders is soms verbijsterend: ‘Och, Mijnheer, wij zijn voor werken in de wieg gelegd, {==XXVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} en er dus aan gewoon’, verklaart de arbeider H.J. Hollands. Het zou nog lang duren voor de arbeidersbeweging vaste voet aan de grond in Maastricht zou krijgen. Pas daarna zou een begin gemaakt worden met de bestrijding van de ergste uitwassen van het industrieel kapitalisme in de oudste fabrieksstad van Nederland. Later dan op de meeste andere plaatsen. De armoede zou in Maastricht langer voortduren. Zij stond niet, zoals wel wordt gezegd, ‘in tegenstelling’ tot de grote bloei van de industrie en de toename van de rijkdom van de ondernemersklasse, maar was er juist nauw mee verbonden. De verwondering van bepaalde historici over het toenemen van de armoede en het aantal bedeelden in een periode van economische expansie is dan ook hoogstens een bewijs van hun eigen vooringenomenheid. Zó erg was de situatie in 1887 in de industriestad Maastricht dat de voorzitter van het armbestuur desgevraagd slechts kon spreken over ‘een leven vol groote ellende’ (zie p. 95). Daarmee was het bestaan van de Maastrichtse bevolking afdoende getypeerd. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} De Maastrichtse verhoren {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Zitting van maandag 17 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder- Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Ruys van Beerenbroek. Bahlmann. Heldt. Smit. Van Alphen. Verhoor van den heer Dr. E. Wintgens. (Verkort.) 5098. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, ouderdom, betrekking en woonplaats op te geven? A. Eduard Wintgens, oud 36 jaren, doctor, adjunct-inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht voor Noordbrabant en Limburg, wonende te Maastricht. 5099. V. Gij zijt adjunct-inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht, sinds October 1884? A. Ja 5100. V. Waart gij vóór October 1884 in de eene of andere ambtelijke betrekking. A. Jawel. Gedurende vier jaren was ik schoolopziener te Heerlen. 5101. V. En tevens practiseerend dokter? A. Ja. 5102. V. Bestond te Heerlen misschien eene gemeentelijke verordening krachtens art. 82 van de wet op het lager onderwijs? A. Neen; trouwens in het geheele arrondissement Heerlen niet. Ik heb daaromtrent naar aanleiding van de missive, die ik van uwe Commissie ontving, informatiën genomen bij den districtsschoolopziener voor Maastricht en Roermond. Deze heeft mij gezegd, dat nergens in Limburg gebruik gemaakt is van art. 82 der wet op het lager onderwijs, om bepalingen vast te stellen, regelende den arbeid. Alleen weet ik dat te Vaals in der tijd belooningen werden uitgeloofd om het schoolbezoek te bevorderen. In alle andere gemeenten in Limburg is dat niet het geval. 5103. V. Werd in die gemeenten waar gij in der tijd als schoolopziener af en toe kwaamt, de wet van 1874 behoorlijk nageleefd? A. Naar mijn weten, ja. Ik heb bij deze gelegenheid van de officieren van justitie te Maastricht en te Roermond geïnformeerd, en dezen hebben mij verzekerd, dat die wet zooveel mogelijk wordt nageleefd. Zij hebben mij eene statistiek gegeven, waaruit blijkt dat er in Limburg van 1874 tot 1886 82 vervolgingen zijn ingesteld tegen personen die zich tegen die wet bezondigd hebben, en dat daarop 65 veroordeelingen zijn gevolgd met geldelijke boeten. 5104. V. Mijne vraag betrof meer of gij als schoolopziener den indruk hebt ontvangen niet slechts of er vervolgingen werden ingesteld, maar of men toezag op de uitvoering van de wet, of die werd gecontroleerd? A. Dat kan ik niet zoo bepaald zeggen, want in het arrondissement Heerlen bestaat bijna geen industrie. 5105. V. Maar wat gelooft gij te dien opzichte? Gij hebt toch zeker ook in uwe nieuwe betrekking wel bijgehouden wat er op het gebied dat wij nu bespreken in uwe nieuwe standplaats zoo al omgaat? A. In Maastricht wordt onder de arbeidende klasse de school nog al eens verzuimd. 5106. V. De quaestie is niet, of de school verzuimd wordt, maar of de kinderen arbeid doen? A. Dat laatste geloof ik niet, en ik geloof het daarom niet, omdat op de meeste fabrieken te Maastricht geen jongens worden aangenomen. 5107. De heer Ruys van Beerenbroek: En meisjes ook niet? A. Neen. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} 5111. De Voorzitter: Uw indruk is over het algemeen, dat door de kinderen vóór den 12jarigen leeftijd geen arbeid wordt verricht op fabrieken of werkplaatsen? A. Ja. 5115. V. Gij hebt u in de laatste weken ten behoeve van de enquêtecommissie en op persoonlijk verzoek en onder medewerking van ons geacht medelid, den heer Ruys van Beerenbroek, beziggehouden met het onderzoeken van een aantal fabrieken te Maastricht? A. Jawel. 5116. V. Gij werdt overal waar gij u hebt aangemeld om een onderzoek te doen met welwillendheid ontvangen, niet waar? A. Jawel. 5117. V. Nergens heeft men van u gevergd dat gij vergezeld zoudt zijn van een commissaris van politie, of eenig ander van de officieele personen die in art. 5 der wet op het Geneeskundig Staatstoezicht opgenoemd zijn? A. Neen, men heeft ons overal vrij toegelaten. 5118. V. Gij hebt nooit te dien opzichte eenige belemmerende ondervinding gemaakt? A. Neen, op dit punt niet. 5119. V. Op andere punten dan wel? A. Dat weet ik niet, er zijn wel eens fabrieken waar niet altijd de inlichtingen gegeven worden die men vraagt. Men moet niet vergeten, dat wij altijd op het gebied van fabriekshygiène blijven en men voor een grondig onderzoek voor elke fabriek eigenlijk een specialiteit zou moeten zijn, zoodat men voor den fabrikant als niet deskundige staat en wel eens inlichtingen moet vragen. 5120. V. Gij zegt dat er inlichtingen zijn, die men u niet verschaft heeft, Heeft men ook in de fabrieken, die gij bezocht en gezien hebt, eenigerlei onderdeel voor u verborgen gehouden? A. Ik ben door die fabrieken gegaan, en het kwam mij voor dat de fabrikanten misschien dachten te veel op de proef gesteld te worden; want de commissieleden hebben nog al dikwijls de verschillende fabrieken bezocht. 5121. De heer Ruys van Beerenbroek: Maar wanneer gij vroegt om iets te zien, is u dat dan wel eens geweigerd? A. Neen, dat niet. 5122. De Voorzitter: Laat ik mijne vraag nog eens preciseeren, de quaestie is moeilijk, maar ik doe de vraag niet zonder reden. Kan het zijn dat in de fabrieken die gij in de laatste weken bezocht hebt enkele onderdeelen aan uw oog onttrokken zijn, of durft gij te zeggen dat gij ze in al haar onderdeelen hebt geinspecteerd? A. Neen, dat durf ik niet absoluut zeker te zeggen. Nadat ik onder anderen met den heer Van Cleef de fabriek van den heer Regout gezien had, merkte de Maastrichtsche courant op dat wij niet alles bezocht hadden. En ik moet erkennen dat ik bij mijn rondgang ook den indruk heb ontvangen dat ik de fabriek niet in alle onderdeelen gezien had. 5123. V. Is dit geen aanleiding voor u geweest om er naderhand nog eens heen te gaan? A. Er zijn toen andere heeren, de heeren Ruys van Beerenbroek en Bekaar, naar die fabriek geweest. 5124. V. Het bezoek van den heer Ruys kunnen wij nu ter zijde laten. Maar nadat in de couranten er op gewezen was, dat er bij uw bezoek wel voor gezorgd was u niet alles te laten zien, is dit toen voor u geen aanleiding geweest om uwe inspectie te herhalen? A. Ik had het gaarne gedaan, maar ik moest andere fabrieken ook nog bezoeken, had mijn gewone werk te doen, zoodat de gelegenheid tot een herhaald bezoek mij ontbrak. 5125. V. Volgens beleefde uitnoodiging van deze Commissie hadt gij nog tal van andere fabrieken te bezoeken, en daarom dus hebt gij dit tweede bezoek aan genoemde fabriek moeten achterwege laten. Maar het feit kan toch als feit waar zijn? A. Ja, het kan waar zijn. 5126. V, Welke fabrieken hebt gij zoo al ten onzen behoeve gezien? A. 1o. De fabriek van aardewerk, glas en diversen van Regout; 2o. de ceramique-fabriek; 3o. de behangselpapierfabriek van J.H. Rutten; 4o. die van {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} de gebroeders Regout; 5o. de dekenfabriek van Jules Regout; 6o. de geweerfabriek van De Beaumont; 7o. de papierfabriek van L. Lhoest; 8o. de spijkerfabriek van Th. Regout; 9o. de stoommeelmolen van Dolk; 10o. de tabaksfabriek van Philips; 11o. de vermicellie-fabriek van Bauduin; 12o. die van Pagnier; 13o. de ijzergieterij van F. Van Oppen; 14o. de zinkwitfabriek. 5127. V. Als ik het goed begrijp, zijn er onder die 14 fabrieken enkele die met het oog op onze enquête weinig of geene bedenkelijke kanten hebben, niet waar? A. Zoo is het. 5128. V. Bedrieg ik mij, als ik daaronder in de eerste plaats de geweerfabriek van De Beaumont opnoem? A. Die heeft niets bedenkelijks. 5129. V. Is daar dus niets door u opgemerkt, dat ge begrijpt dat veranderd zou moeten worden? A. Er zijn vier hoofdzalen. In de eerste zaal, waar de vijlers werkzaam zijn, ontwaart men van stofontwikkeling bijna niets. De zalen zijn zeer goed verlicht, en de ventilatie heeft plaats door het openzetten van ramen. Die eerste, vrij groote zaal wordt verlicht van twee kanten en is niet overbevolkt. Dan de zaal waar de freezers (freezen is snijden) bezig zijn. Daar worden de voorwerpen van staal, die aan de geweren voorkomen, afgesneden, en dit heeft geen bedenkelijken kant, omdat het gebeurt terwijl de staaldeelen bevochtigd zijn met olie, zoodat er geen stofontwikkeling plaats heeft. Het is ook van belang voor den fabrikant zelf dat er olie bijkomt, omdat anders de werktuigen te veel afslijten. Hetzelfde heb ik opgemerkt in de zaal waar de boorders en draaiers werken. Daar wordt het staal niet natgemaakt met olie, maar met zeepwater. Ook daar is dus geen stofontwikkeling. 5130. V. Hebt gij in de geweerfabriek van De Beaumont ook werkzaam gevonden jongens van 14, 16 en 18 jaren? A. Er is één jongen van 16, en er zijn er 3 van 18 jaren. 5134. V Er zijn immers 45 volwassen werklieden? A. In het geheel 50 werklieden. 5135. V. De geweerfabriek van De Beaumont gaf dus geen aanleiding tot opmerkingen of mededeelingen uit het oogpunt dezer enquête? A. Neen. 5136. V. Geldt dit ook niet den stoommeelmolen van Dolk? A. In het algemeen heeft in die molens veel stofontwikkeling plaats; in dien van Dolk eerder iets minder dan in andere. 5138. V. Wordt nu en dan daar des nachts gewerkt? A. Bij groote bestellingen. 5139. V. Wordt tegenwoordig niet voortdurend bij nacht gewerkt met eene dag- en een nachtploeg? A. De menschen die malen, andere niet. 5140. V. Wordt er des Zondags gewerkt? A. Neen. Ik wensch nog te zeggen dat het scherpen der steenen met een bril geschiedt en zonder respirator. 5141. V. Verlangt het volk dien niet? A. Dit in de eerste plaats, en ten andere heb ik dien nergens gevonden in werkplaatsen met stofontwikkeling. 5142. V. Gij zegt dat gij die nergens gevonden hebt, bedoelt gij daarmede dat zij nergens gebruikt worden? A. De werklieden weigeren de respirators; zij zijn daarvan niet gediend. 5143. V. Waarom niet? A. Omdat zij meenen- dat het te warm is en het hun hinderen zou in de ademhaling. Zij zijn gebruikt geworden in de papierfabriek door de sorteerders van lompen, doch men vond de constructie er van niet doelmatig. 5147. V. Geeft de stoommeelmolen van Dolk u verder geene aanleiding tot opmerkingen? A. Natuurlijk is er bijzonder veel meelstof en dus dispositie voor ziekten van de ademhalingswerktuigen. Maar mij is ook opgevallen dat de bodemluiken nergens beschermd zijn, en dat is, dunkt mij, gevaarlijk. 5148. V. Zijn dat de luiken waardoor het graan wordt op- en afgelaten? A. Ja. 5149. V. Zijn er reeds ongelukken mede voorgekomen? A. Neen. 5150. V. Dus de ondervinding bevestigt uwe vrees niet? A. Neen. Dan heeft het mij ook ge- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} troffen dat de machinedeelen op sommige plaatsen beter beschermd konden zijn. Maar op dit punt zal de heer Bekaar, die hieromtrent een onderzoek heeft ingesteld, nadere bijzonderheden kunnen mededeelen. 5151. V. Wat is uw indruk geweest van de vermicellifabrieken van den heer Bauduin en van den heer Pagnier? A. Dat is een heel onschuldige fabricage. Bij den heer Pagnier werken 12 personen, zes mannen en zes vrouwen, in zeer ruime en goed verlichte fabriekslokalen. 5152. V. In die fabriek van den heer Pagnier zijn eene gehuwde vrouw, twee ongehuwde vrouwen en twee aankomende meisjes van 16-18 en van 12-16 jaar werkzaam? A. Ja, die meisjes hebben een zeer lichten arbeid te vervullen. Zij worden hoofdzakelijk gebruikt voor het krullen en verpakken van de vermicelli. Die vrouwen werken daar te zamen in een groot en goed verlicht lokaal. 5153. V. De werktijd is 11½ uur? A. Ja, van 's morgens 6 tot 's avonds 6 ½; zij hebben een rusttijd van een uur om te eten, en twee rusttijden van een klein kwartier. 5156. V. Hoe is uw indruk - om nog eene fabriek te noemen, waar verder geene getuigen voor opkomen - van de behangselpapierfabriek van de heeren gebrs. Regout? A. Zeer gunstig. 5157. V. Zijn daar geen vrouwen of aankomende jongens? A. Er zijn 5 jongens, maar geen meisjes of vrouwen. In het geheel zijn er 17 werklieden. De fabriek is overgenomen van de firma Claerenboets. Het oude gebouw is thans ingericht voor magazijnen, en daarnevens is eene nieuwe fabriek opgebouwd, die in alle opzichten ruim is en goed verlicht en verwarmd wordt. 5158. V. Omtrent het gebouw valt dus niets bijzonders op te merken. Maar worden er ook voor de gezondheid nadeelige verfstoffen gebruikt? A. Dat zal wel zoo zijn, doch in dit opzicht hangt men geheel af van de verklaringen van den fabrikant. 5159. V. Hoe dat? A. Wel omdat het moeilijk zou zijn dat te controleeren. 5160. V. Dat ben ik minder met u eens. Wanneer gij als inspecteur komt onderzoeken of er gevaarlijke verfstoffen worden gebruikt, dan behoeft gij u toch niet tevreden te stellen met de verklaringen van den fabrikant. Zoudt gij het recht niet hebben u zelf bij eigen onderzoek te overtuigen? Maar, wat daarvan zij, gij hebt dat punt dus niet onderzocht? A. Neen, dat zou met veel werk en omslag gepaard gaan. Er worden een massa verfstoffen gebruikt, waarvan sommige wel, andere niet schadelijk kunnen zijn. Een dergelijk onderzoek zou toch tot geen resultaten leiden. Den eenen dag kunnen geen schadelijke verfstoffen gebruikt worden, en den anderen wel. 5161. V. Hebt gij er nooit producten gezien, waarop kleuren voorkwamen, die u deden vermoeden, dat er wel schadelijke stoffen voor gebruikt zijn? A. Daarop zou ik u geen antwoord kunnen geven. 5162. V. Ik meen dat u op deze vraag, als deskundige, wel antwoord zoudt kunnen geven. Welke kleuren zijn schadelijk? A. Parijsch-groen. 5163. V. Hebt gij fabrikaten gezien met Parijsch-groen bewerkt? A. Neen. 5164. V. Hebt gij er bepaald naar gekeken? A. Ik heb in het algemeen naar de werkzaamheden gekeken, maar niet alles in kleinigheden ingegaan. 5165. Zijn er magazijnen, voorraden, pakhuizen? Ik bedoel nu niet te vragen, of gij alle pakken onderzocht hebt, het spreekt vanzelf, dat het niet gaat, maar hebt gij niet in het algemeen de afgewerkte artikelen bezien? A. Neen, dat niet, doch de fabrikanten verklaarden, dat er geen schadelijke kleuren gebruikt worden. 5166. V. Zijn er andere kleuren die gevaarlijk zijn buiten de groene? A. Dat ik weet niet. 5167. V. In Duitschland is het gebruik van arsenicum op dergelijke fabrieken verboden, niet waar? A. Ik kan het niet verzekeren; ik weet wel dat in de fabriek van Rutten arsenikhoudende stoffen (Parijsch-groen) {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} gebruikt worden voor de aanmenging van andere verfstoffen. 5168. V. Dus uwe verklaringen omtrent die fabrieken op de punten die wij behandeld hebben, steunen eenvoudig op de mededeelingen van de geinspecteerde heeren fabrikanten zelve? A. Ja. 5173. De Voorzitter: Dan wil ik u eenige vragen doen over de groote industrie. Wij zullen daarbij volgen den staat, door de goede zorgen van ons geacht medelid, den heer Ruys, opgemaakt. Om te beginnen met de aardewerken glasfabriek van de firma T. Regout, waar een zeer talrijk personeel werkzaam is, kunt gij ons daarvan het personeel opgeven? A. In de afdeeling ‘aardewerk’ zijn werkzaam: 784 mannen, 341 jongens van 12-16 jaar, 128 van 16-18, 318 meisjes van 12-16 jaar, 144 meisjes 16-18 jaar, 127 gehuwde vrouwen en 262 ongehuwde vrouwen. Aan de afdeeling ‘glaswerk’ werken 418 mannen, 111 jongens van 12-16 jaren, 55 jongens van 16-18 jaren, 21 meisjes van 12-16 jaren, 22 meisjes van 16-18 jaren, 58 gehuwde en 65 ongehuwde vrouwen. In algemeenen dienst zijn 327 mannen, 6 jongens van 12-18 jaren, 7 jongens van 16-18 jaren, 9 gehuwde en 6 ongehuwde vrouwen. Het totaal van het personeel, dat bij de heeren Regout werkzaam is, bedraagt dus ruim 3200 mannen en vrouwen. 5174. V. Zou het misschien niet het best zijn, dat gij op de wijze, die u het helderste en volledigste voorkomt, een exposé gaaft van de gansche werkzaamheid, zooals die door u is opgemerkt, waarbij gij dan te gelijk kunt inlasschen al wat u voorkomt der mededeeling met het oog op de onderwerpen der enquête waard te zijn. Gaarne geef ik u daarvoor het woord. A. In de eerste plaats het aardewerk. Dat wordt gefabriceerd uit verschillende kleisoorten. Die worden vermengd en vermalen, aangeroerd en dooreengemengd met water; dat water wordt er naderhand op machinale wijze uitgeperst, en ten slotte wordt de klei dan tot eene vaste, eene stevige brij verwerkt. Die brij komt dan in vormen en wordt zoo tot een voorwerp gemaakt. Dat voorwerp gaat in de droogkast om te drogen, vervolgens wordt het even gebakken in een oven, daarna wordt het geglazeerd, weer gebakken; en als het geschilderd moet worden, gaat het in de schilderkamer, wordt beschilderd en gaat nog eens in den oven. Dat is in het groot wat er gebeurt. 5175. De heer Ruys van Beerenbroek: Wat valt bij de grondstofbewerking op te merken, o.a. bij de gipsbewerking? A. De gips wordt droog gemalen, en dit verwekt natuurlijk veel stof. Ik heb daarbij opgemerkt dat de steenen niet in kassen ronddraaien. Het komt mij voor dat dit mogelijk zou zijn en men daardoor minder last van het stof zou hebben. Dat gipsmalen is niet eene bijzonder gezonde werkzaamheid. De vraag is alleen: kan het anders? Kan men bijv. de gips nat malen? en dit geloof ik niet. 5176. V. Hoe is het lokaal waar dit gebeurt? A. Dat lokaal is zeer ruim. 5177. V. Waren daar alleen mannen werkzaam? A. Ja, slechts twee personen. 5179. V. Hebt gij de machinekamer gezien? A. Ja, die is afgezonderd. 5180. V. Hebt gij den aardmolen waar de aarde gemalen wordt, gezien? A. Die geeft nog al stof. 5181. V. Die wordt immers nat gemalen? A. Ja, maar dit geeft veel vuil. 5182. V. Wie werken daar? A. Niet veel personen, alleen volwassen personen. 5183. V. Hebt gij daaromtrent iets aan te merken? A. Neen. 5184. V. En omtrent het aardepersen? A. Evenmin. 5185. V. Geschiedt het niet onder 4 à 5 atmosfeeren, waarbij de vloeibare stof in zakken wordt gebracht; waarin het water verwijderd wordt en dus brij overblijft? A. Ja, die brij wordt daarna gebracht {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} in eene machine, waar zij verder verwerkt wordt. 5186. V. Is die bouw oud of nieuw? A. Nieuw. 5187. V. Geschiedt het werk in kelders? A. Ja. 5188. V. Zijn die vochtig en bedompt? A. Bedompt in geen geval. 5189. V. Is de geheele inrichting ruim? A. Ja. 5190. V. Waar heeft het vormen plaats? A. In een flink gebouw. 5191. V. Is er behoorlijke ventilatie? A. Al de lokalen kunnen behoorlijk geventileerd worden door tuimelramen; vooral is het van belang dat iedere zaal door twee exhausters geventileerd wordt. 5192. V. Hebt gij omtrent de exhausters iets mede te deelen? A. Ja, in de geheele fabriek zijn 17 exhausters in werking, die eene stoommachine van 68 paardenkracht vereischen. 5193. V. Hoeveel lucht verplaatst die per minuut? A. Ieder exhauster verplaatst 183 kubiek meter. De lucht wordt daarbij heel vernuftig naar beneden geschoven, zoodat zij den mond der arbeiders niet voorbijgaat. 5194. V. In die lokalen waar gevormd wordt, is ook de droogoven? A. Ja. Naderhand worden die vormen van den droogoven verder getransporteerd. Stofontwikkeling kon ik niet zien. Alleen, wanneer men de personen beziet, ziet men een licht beslag op de huid, veel niet, maar toch iets. 5195. V. Hoe worden die lokalen gereinigd? A. Tweemalen in de week met water, geschrobt als 't ware. 5196. V. Hoe wordt het water er in gebracht? A. Met buizen en kranen. 5197. V. Waarvan zijn de vloeren? A. Van hout. 5198. V. In het oude gebouw, maar in het nieuwe van steen; maar misschien hebt gij uwe aandacht er meer speciaal op gevestigd. Er zijn twee manieren van uit- en inbrengen van vormen in die ovens? A. De vormers zijn mannen, en ieder man heeft een jongen bij zich tot het aanbrengen van aarde en tot het wegbrengen van de gevormde voorwerpen naar de droogkasten. 5199. V. Dat zijn jongens van ongeveer 13 jaar? A. Ja. 5200. V. Acht gij dat werk ook te zwaar voor hun leeftijd? A. Dat kan ik niet zeggen. 5201. V. Voor volwassen mannen ook zeker niet? A. Neen; maar ik vind het métier niet bijzonder gezond. 5202. V. Wat is in het algemeen uw denkbeeld over het werk, door de vormers verricht? Is het gezond of niet? A. Dat is altijd een ongezond werk. De vraag is, dunkt mij: wat hebben de fabrikanten gedaan om dat nadeel zooveel mogelijk tegen te gaan? En dan durf ik zeggen, dat hier heel wat gedaan is. 5203 V. In dezelfde afdeeling ‘vormers’ zijn, behalve de vormers, speciaal voor dat werk, ook andere vormers, die, wanneer de potten gedeeltelijk droog zijn, ze nog onder handen krijgen om ze verder af te polijsten en er tuiten en ooren en kleine deelen aan te zetten. Hebt gij dat afwerken gezien? A. Ja, de menschen die daaraan werken, ademen ook slechte stoffen in. 5204. V. De stof is daar drooger. Is de inademing daarvan nadeeliger? A. In het algemeen is het inademen van minerale stoffen zeer nadeelig, en veel slechter voor de gezondheid dan het inademen van plantaardige stoffen. 5205. V. Nu komen wij aan de biscuitovens, waar de afgewerkte voorwerpen die wij besproken hebben, de eerste keer gebakken worden. Hoe zijn daar de lokalen? A. Ruim en groot. 5207. V. Hebt gij dergelijke ovens zien laden? A. Neen; wel zien leegmaken. 5208. V. Welke temperatuur hebt ge toen bevonden? A. Ik had geen thermometer bij mij; maar de oven was volkomen koud. 5209. V. Hebt gij ook soms van fabrikanten of werklieden vernomen dat dit niet altijd het geval is? A. Ik heb wel eens zulke praatjes {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} vernomen, maar heb dat niet kunnen nagaan; althans toen ik dien oven zag leegmaken, was hij volkomen koud. 5211. V. Het uithalen, hoe geschiedt dat? A. De mannen gaan er in en halen de voorwerpen er uit, die dan door vrouwen, misschien ook wel jongens, verder worden weggedragen. 5212. V. Zijn het volwassen mannen die in den oven gaan? A. Ja. 5213. V. Acht gij dat een zwaar werk? A. Dat kan ik niet zeggen. Zij dragen een muts en dragen de cassette van vuurvasten steen, waar de voorwerpen in gebakken aijn op het hoofd. Ik heb wel zwaarder zien werken. 5214. V. En ieder draagt maar één cassette, niet waar? A. Ja, het werk is niet te zwaar althans. 5215. V. Ondergaan de voorwerpen na uit den oven gekomen te zijn, nog eene tweede bewerking? A. Dan worden zij geglazuurd. 5216. V. Om even bij dat glazuren stil te staan, hebt gij dat zien doen? A. Ja. 5217. V. Op welke wijze geschiedt dat? A. Met kleine voorwerpen geschiedt dit aldus: de persoon, die met het glazuren belast is, brengt de voorwerpen in een grooten kuip met azuurbrij, die daarna op eene zeef gelegd worden. De persoon die er mede belast is gaat zelf met de hand in de glazuurbrij 5218. V. Wat denkt gij daarvan? A. Op den duur moet dat nadeelig werken, dat kan niet anders. 5219. V. Waar bestaat dat glazuur dan uit? A. Uit loodwitbestanddeelen, die evenals dit met kwik het geval is, opgenomen worden door de huid. Dit kan aanleiding geven tot vergiftiging. Ik heb gevraagd of dit werk aanhoudend door denzelfden persoon geschiedde; door den fabrikant werd geantwoord, dat zij afgewisseld worden. 5220. V. Heeft de fabrikant ook gezegd, hoelang dezelfde personen in die afdeeling bleven? A. Ik meen een paar maanden hoogstens. 5221. V. Ik had gehoord een paar jaren. A. Men moet afgaan op de verklaringen van de fabrikanten. 5222. V. Gij spraakt van kleine voorwerpen die met de hand worden ingebracht, maar hoe geschiedt het met andere voorwerpen, bijv. borden? A. Met de tang en komt de persoon dus niet in aanraking met de brij. 5223. V. Die vloeistof die het glazuur geeft is koud, nietwaar, zoodat uit dien hoofde hoegenaamd geen gevaar bestaat? A. Juist. Er bestaan instructiën voor die menschen die in die afdeeling werken, waar het glazuur bewerkt wordt. In hoever zij opgevolgd worden, weet ik niet. Zij mogen b.v. niet eten in de lokalen. Zij moeten hunne handen wasschen voor zij eten. Arbeiders zijn zeer onvoorzichtig. 5224. V. Gij zegt: daar werken bij dat glazuren vrouwen, meisjes en zelfs jonge meisjes. Wat is hare bezigheid? A. Zij nemen de voorwerpen aan, en plaatsen ze weer op een plank. Daarna worden de voorwerpen weggebracht. 5225. V. Dat is dus niet gevaarlijk? A. Neen. 5226. V. Is het glazuur dan al droog? A. Neen, geheel droog nog niet, maar in de stof getrokken. 5227. De heer Beelaerts van Blokland: Is er contrôle op het wasschen der handen door de werklieden? A. Ik weet het niet zeker. 5228. V. Moeten zij hunne handen niet vertoonen aan den meesterknecht, zoo zij in het lokaal komen waar zij hun brood eten? A. Ik weet het niet. 5231. De heer Ruys van Beerenbroek: Nadat de voorwerpen geglazuurd zijn, komen zij weder in een oven. Hebt gij omtrent die ovens iets anders op te merken en mede te deelen dan omtrent de biscuit-ovens? A. Niets bijzonders 5232. V. Gij hebt zoo even gesproken van het beschilderen van de voorwerpen, wanneer zij geglazuurd zijn. Kunt gij daaromtrent iets mededeelen? A. Het schilderen geschiedt in eene zaal, door mannen en meisjes van verschillenden leeftijd. In die zaal heerscht een terpentijnlucht; maar de firma Regout heeft die zaal door middel van exhausters doen ventileeren en ik geloof {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} dat dit voldoende is. Het is ook bokend dat het inademen van terpentijn door sommige menschen goed, door andere minder goed verdragen wordt. 5233 V. Is het werk daar door vrouwen en meer speciaal door meisjes verricht, zwaar of licht. A. Het werk is licht. Het is kunstarbeid door ontwikkelde meisjes verricht. 5234. V. Hebt gij er ook mannen zien schilderen, en zitten mannen en vrouwen door elkander? A. Ja, maar er zijn niet veel mannen. 5235. V. Het geschilderde goed wordt vervolgens in ovens gebracht, de zoo - genaamde mouffles, hebt gij die ook gezien? A. Neen, ik geloof niet dat daarbij iets valt op te merken. 5236. V. Wij spraken zoo even van cassettes. Het maken daarvan hebt gij waarschijnlijk gezien; valt daaromtrent niets op te merken? A. Ja, het maken der grondstof. Daarbij zijn 4 of 5 werklieden werkzaam. 5237. V. Geldt uwe vroegere opmerking omtrent het droogmalen van stoffen ook dit werk? A. Ja, het ontwikkelt ook veel stof. 5238. V. Het bakken der cassettes in de ovens heeft u geene aanleiding tot opmerkingen gegeven? A. Neen. 5242. V. Wat is uw totale indruk omtrent de gezondheid der werklieden in de afdeeling ‘aardewerk’ geweest? A. Dat die niet al te florissant was. De arbeiders zagen er over het algemeen niet sterk uit. 5243. V. Is dat, naar uw oordeel, een gevolg van den overmatigen arbeid of van den aard van het werk? A. Ik geloof dat die toestand hoofdzakelijk is toe te schrijven aan het weinig gezond métier en niet zoozeer aan overmatigen arbeid. 5244. V. In sommige afdeelingen en meer speciaal bij de biscuit-ovens werken mannen, vrouwen, meisjes en jongens door elkander. Is het u ook opgevallen, dat dit minder verkieslijk zou zijn met met oog op de zedelijkheid? A. Ik moet zeggen, over het algemeen heerscht er orde. Overal zijn opzichters, zoodat er niet veel gelegenheid tot gezamenlijk praten bestaat en de werklieden goed worden beziggehouden. 5245. De Voorzitter: Mag ik u dan een paar vragen doen naar aanleiding van hetgeen ge gaandeweg aan den heer Ruys hebt geantwoord. Wanneer zijt ge in de fabriek geweest en hebt ge daar gezien wat ge ons gezegd hebt? A. In het laatst van December 1886, de vorige maand. 5246. V. Was dat de eerste maal dat ge in die fabriek kwaamt? A. De allereerste keer. 5247. V. Hoe lang zijt ge in die fabriek geweest? A. Een namiddag. 5248. V. In de geheele fabriek één namiddag? A. Ja. 5249. V. Het bezoek is u dan vermoedelijk eenigszins gemakkelijk gemaakt en bespoedigd doordat men urondleidde? A. Ik werd rondgebracht door den heer Regout. 5250. V. Ge hebt de fabriek dus geinspecteerd aan de hand van den heer Regout? A. Ja. 5251. V. Vondt ge den heer Regout daar toevallig, of hadt ge aangekondigd dat ge komen zoudt? A. Ik had het 's namiddags geannonceerd dat ik zou komen. 5252. V. Gij werdt dus gewacht aan de fabriek? A. Ja. 5253. V. Met andere woorden: ge kwaamt niet in eens invallen in die fabriek? A. Neen. 5254. V. Zijt gij nooit overwachts de fabriek gaan inspecteeren? A. Neen. 5255. V. Gij hebt zeker af en toe wel gehoord dat, te recht of ten onrechte, geklaagd wordt over den toestand van het werkvolk in sommige onderdeelen van de fabriek? A. Ja. 5256. V. Gaf u dit nooit aanleiding u daarmede te bemoeien? A. De fabriek is vroeger nagegaan door den heer Dr. Ruysch. 5257. V. Wij spreken niet over hetgeen door uw voorganger gedaan is. Maar ik vraag u: hebt gij, in hetgeen gij hoordet of laast, nooit aanleiding {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} gevonden om eene inspectie te doen? A. Neen, ik ben ook nog slechts twee jaren te Maastricht en had in dien tijd ook andere werkzaamheden te doen. 5258. V. Dan wensch ik te komen op enkele détails van het bezoek dat gij dan nu wel aan de hand van den heer Regout in de fabriek gebracht hebt. Hebt gij een oven zien uithalen? A. Ja. 5259. V. Wat haalde men er uit? A. Gewoon aardewerk, kopjes, schoteltjes enz. 5260. A. Waren die voorwerpen in bakken? A In cassettes 5261. V. Wat is de materie van die cassettes? A. Dat zijn vuurvaste steenen. 5262. V. Is zulk een oven groot? A. Ja. 5263. V. Welke is de afmeting van de inwendige werkbare ruimte? A. Plus minus 5 M. middellijn. 5264. V. Worden die ovens gloeiend gestookt? A. Ja. 5265 V. Hebt gij dat gezien? A. Nooit. 5266. V. Waren de ovens koud toen gij de fabriek bezocht? A. Ja. 5267. V. Hebt gij niet vernomen dat het werkvolk in de ovens werd gezonden om ze te ledigen, als ze nog zeer verre van koud waren? A. Dat heb ik in de laatste dagen gehoord. 5268. V. Hebt gij daaromtrent vroeger nooit klachten vernomen? A. Neen. 5269. V. Hebt gij daaromtrent niet iets in de couranten gelezen? A. Neen. 5270. V. Gij hebt ons straks gezegd dat gij wel eens praatjes gehoord hadt over den toestand van menschen in die ovens om deze ledig te maken, terwijl die nog heet waren? A. Ja, in den laatsten tijd, nadat de enquête ingesteld is, maar vóór dien tijd niet. De meeste inlichtingen en praatjes daaromtrent dagteekenen van den laatsten tijd. 5271. V. Is het u toch opgevallen dat die menschen een muts op het hoofd hadden? Wat was dat voor een soort van muts? A. Van boven dik gevoerd om de drukking van de cassette op het hoofd te verminderen. 5272. V. Waren die menschen gewoon gekleed toen zij in de ovens gingen? A. Ja wel. 5273. V. Weet gij dat wel? A. Ja wel. 5274. V. Waren zij niet half naakt? A. Neen. 5275. V. Hebt gij nooit naar aanleivan die praatjes, die gij later gehoord hebt, en van hetgeen er gaande was, u opgewekt gevoeld om dat punt te rechercheeren en daarheen te gaan op een oogenblik, dat gij niet wordt afgewacht? Want het is toch een gruwelijk ding als het waar is wat men zegt. A. Dat praatje heb ik eerst veertien dagen geleden grootendeels gehoord 5276. V. Had het niet op uw weg gelegen dat dan toch eens te gaan zien? A. Ik heb zooveel te doen. Ik ben overal geweest en heb mijn gewone werk ook te doen. 5277. V. De heer Regout houdt zelf een sterftetafel omtrent zijn fabriek? A. Daaromtrent kan ik geen inlichtingen geven. 5278. V. Hebt gij er naar gevraagd? A. Ja. 5279. V. De heer Regout houdt dus sterftestaten? A. Ja, ik heb naar die staten gevraagd, maar men heeft mij geantwoord, dat men daar niet van af wist. 5280. V. Ge zegt daar nu iets anders dan daar zoo meteen. Niet dat ik u aan uwe eerste verklaring wil houden - het kan zijn dat gij u versproken hebt - maar ik heb uit u verkregen dat gij begrepen hadt, dat er sterftestaten waren? A. Er is eene ziekenkas; en wanneer men hetbeheer over zulk een fonds heeft, veronderstel ik dat men wel staten zal hebben. Er moeten dan toch uitkeeringen geschieden aan weduwen en kinderen van weduwen. 5281. V. Gij hebt die sterftestaten echter niet verkregen? A. Neen. 5282. V. De heer Beelaerts van Blokland heeft u eene vraag gedaan over het al dan niet verwisselen van het perso- {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} neel in de afdeeling voor het glazuren. In het Verslag van het Geneeskundig Staatstoezicht over 1883, bladz. 310, komen eenige mededeelingen voor over de fabrieken, die wij nu behandelen. Daar wordt uitdrukkelijk medegedeeld, dat er geconstateerd was, dat juist onder de glazuurders, wegens de loodverbindingen, die door deze menschen gebezigd worden, veel gevallen van loodvergiftiging voorkwamen; maar dat dit minder geworden was, dank - naar men onderstelde - aan de meerdere reinheid van het personeel, het verbod om in de lokalen te schaften zonder vooraf de handen gewasschen te hebben, en verder aan de verwisseling van het daar werkzame personeel met dat van andere zalen. Dus hebt gij nooit onderzocht of daar de hand aan wordt gehouden? A. Neen, daartoe zou men die menschen moeten kennen. 5283. V. Maar toen gij de fabriek bezocht, is het toen niet in u opgekomen om eens aan de werklieden te vragen, hoe zij dachten over de inrichting van een en ander? A. Neen. 5284. V. Dus gij hebt niet gevraagd of aan die bepaling om vóór het eten de handen te wasschen en de verwisseling die onder den invloed van den heer Ruysch in 1883 in het leven werd geroepen, de hand werd gehouden? A. Neen, dat zouden de werklieden het best kunnen zeggen. 5285. V. Juist, maar daarom doe ik u de vraag, of gij er bij hen naar geinformeerd hebt. Gij hebt dat dus niet gedaan? A. Neen, want dan had ik die menschen moeten kennen. 5286. De heer Beelaerts van Blokland: Hebt gij de privaten in die fabriek gezien? A. Ja. 5287. V. Welken indruk hebt gij daarvan ontvangen? A. Het zijn geen privaten, zooals men aantreft in deftige huizen, maar zoover betreft de quaestie van afvoer van faecalia en het voldoend afloopen van urine, dan moet ik u zeggen dat zij voldoende zijn. 5288. V. Hebt gij stank opgemerkt? A. Ik geloof dat er chloorkalk gestrooid wordt, als ik mij niet vergis. 5289. V. Hebt gij de privaten in alle afdeelingen van de fabriek van Regout bezocht? A. Neen, niet alle afdeelingen, ik heb ze hier en daar gezien. 5290. V Hebt gij de privaten in de afdeeling, die wij nu in het bijzonder bespreken, bezocht? A. Ja. 5291. De Voorzitter: Ik wenschte nog eens eene vraag te doen: zijn u in het algemeen bijzonderheden bekend omtrent de sterfte onder het werkvolk op de fabriek waarvan wij spreken? A. Neen, ik heb alleen geïnformeerd omtrent de zieken ten gevolge van loodvergiftiging. Op Calvariënberg zijn 15 lichte en 2 zware gevallen voorgekomen, met verlamming van de extensoren. 5292. V. Hebt gij, als resultaat van uw onderzoek in de fabriek, ook eenige goede wenken aan de eigenaars van de fabriek kunnen geven, of aanwijzingen kunnen doen omtrent verbeteringen, die uit een hygiènisch oogpunt, in het belang van het volk zouden kunnen worden aangebracht? A. Neen. 5293. V. Niets? A. Al den tijd die beschikbaar was, heb ik gebruikt om zooveel mogelijk fabrieken te gaan zien; ik heb dus den tijd niet gehad. 5294. De heer Goeman Borgesius: Indien thans tot u de vraag werd gedaan: welke verbeteringen zoudt gij in het belang der werklieden op de fabrieken wenschelijk achten? zoudt gij dan geene kans zien om er enkele aan te geven? A. Ja, men zou in de plaatsen, waar de grondstoffen worden gemalen, de steenen kunnen dekken, en er zou kunnen nagegaan worden in hoever goede respirators mogelijk zijn voor die menschen. 5295. V. En wat zoudt gij in de afdeeling waar geglazuurd wordt wenschen te veranderen? A. Daar zou ik het personeel zeer dikwijls verwisselen, nooit een vast personeel aanstellen, en goed doen nagaan, dat de menschen hunne handen wasschen voordat zij eten. In het kort, ik zou eene reinheid voorschrijven, die aan het buitengewone grenst. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} De vergiftigingsverschijnselen zijn ons nog al bekend. Dr. Vrijens, die de sectie-armen uit Wijk behandelt, heeft in 5 jaren tijds 10 gevallen van loodvergiftiging geconstateerd. 5296. V. Ik wensch nog even eene vraag te doen over de ovens. Zoudt gij meenen dat een verbod wenschelijk ware om de ovens te laten ledigen, terwijl de temperatuur nog op eene zekere hoogte is? A. Het spreekt vanzelf dat de ovens koud moeten zijn. Dat is een maatregel die de fabrikanten kunnen en moeten nemen. 5304. V. De heer Ruys van Beerenbroek: In verband met de vraag omtrent overmatigen of zwaren arbeid, hebt gij ook wel gezien op welke wijze de aarde, later de potten, en nog later de afgewerkte goederen van de eene plaats naar de andere vervoerd worden? Worden zij gedragen of geschiedt het vervoer per wagen? A. Het geschiedt alles per wagen. 5305. V. De Voorzitter: Ik wil u nog eene enkele vraag doen. Er is straks gesproken over loodvergiftiging, maar er zijn toch ook andere ziekten, die onder het arbeiderspersoneel frequent voorkomen? A. Ik heb daaromtrent informaties ingewonnen bij de dokters te Maastricht, en heb toen vernomen, dat er zeer veel tering voorkomt. 5306. V. Ik vind hier in het verslag der ‘Vereeniging tot bevordering der volksgezondheid te Maastricht, over 1885’, 82 gevallen van tering en bloedspuwing, 88 gevallen van acute ziekten der ademhalingswerktuigen en 94 van acute ziekten der spijsverteringsorganen. Hebt gij verband opgemerkt tusschen die, naar het schijnt, hooge cijfers en den aard der werkzaamheden aan de fabriek? A. Van de acute ziekten der ademhalingswerktuigen geloof ik dit verband niet. Dit is meer het geval met de phtisis, die zich langzamerhand door het inademen van de stof, van de aardmassa afkomstig, ontwikkelt. Te Maastricht is, vooral in de zomermaanden, de kindersterfte buitengewoon groot. Misschien is dit van invloed op het zoo even door u genoemde cijfer der acute ziekten der spijsverteringsorganen, want de kinderen sterven meestal aan aandoening van het digestie-apparaat. 5307. V. Maar de 82 gevallen van keel- en longtering schrijft gij misschien voor een groot deel daaraan toe? A. In Limburg komt nog al veel tering voor, niet minder dan hier in Holland. 5308. V. Wat zijn uwe opmerkingen omtrent het bijzonder gevaarlijke van het werk der werklieden, die de randen van het vaatwerk behandelen? A. Die randen zijn nog al droog en dat geeft dus meer opstuiving. 5309. V. Dus is dat een gevaarlijk werk? A Ja. 5312. V. Welke zijn de werklieden in die fabriek die met vergiftige stoffen omgaan? A. Bedoelt gij het glaceeren? 5313. V. Ik doe de vraag aan u. A. Dan is het in de afdeeling van het glaceeren. 5314. V. Anders niet? A. Ik heb het niet gezien. 5315. V. Heeft in deze fabriek nachtwerk plaats? A. De stokers van de ovens doen nachtwerk. 5316. V. Andere werklieden niet? A. Ik weet het niet zeker. 5317. De heer Goeman Borgesius: Er zijn ook getrouwde vrouwen in deze fabriek. Hebt ge ook geïnformeerd of er voor en na de bevalling gelet werd op de hygiènische eischen, in dien zin dat de noodige tijd gegeven werd? A. Ik heb die vraag gesteld aan den fabrikant, en deze heeft mij gezegd, dat dan vrijheid ten aanzien van het bezoeken der fabriek gegeven wordt. 5318. V. Hebt gij niet getracht op andere wijze omtrent dit punt gegevens te verkrijgen? A. Neen. 5319. De heer Ruys van Beerenbroek: Is het u bekend dat in de fabriek crèches bestaan waar de getrouwde vrouwen eenige dagen, bij voorbeeld 14 dagen na de bevalling hunne zuigelingen kunnen deponeeren, terwijl de vrouwen op de fabriek zijn? A. Ik heb het niet gehoord. 5320. V. Hebt gij die crèches ook niet gezien in de fabriek? {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen. 5321. De Voorzitter: Kunt gij zeggen dat ze er niet zijn? A. Neen, dat weet ik niet. 5322. V. Wij zullen nu overgaan tot de afdeeling glas. Ik verzoek u ook daaromtrent een exposé te geven, zooals gij zoo even deedt voor het artikel aardewerk. A. De grondstoffen van het glas zijn zand, soda, glasscherven enz., en voor de betere soorten kwarts en menie. Die stoffen worden gedroogd, gemengd en gemalen, dat ook veel aanleiding geeft tot stof. De menie wordt in de fabriek gemaakt door ongeveer 10 werklieden, twee à driemaal per jaar. Wij hebben het niet gezien. 5323. V. Volgt nu het werken in de ovens? A. De grondstof wordt gesmolten in de smeltkroezen, en daarna wordt de gesmolten zelfstandigheid geblazen. 5324. V. Hebt gij die werkzaamheden bijgewoond? A. Ja. 5326. De heer Ruys van Beerenbroek: Wanneer die stukken geblazen zijn, worden zij verder afgewerkt en gebracht boven den oven, waarin het glas gesmolten is, en moeten daarin eenige uren langzamerhand verkoelen? A. Ja, die ploeg bestaat uit 7 personen, waarvan 3 volwassen zijn. 5327. V. Die stukken worden dan gebracht op het spoorwegje daarboven en verkoelen dan langzamerhand. Van welken leeftijd zijn nu de daarbij geplaatste jongens? A. Van 12-16 jaar voor het lichte werk en van 16-18 voor het zwaardere. 5328. V. De blazers zijn volwassen mannen, niet waar? A. Ja. 5329. V. De jongens van 12 tot 16 jaar doen het lichtere werk, waarin bestaat dat? A. In de eerste plaats heeft men een jongen, meestal de jongste, om den vorm af te koelen en de glaspijpen schoon te maken; een tweede om de gemaakte voorwerpen in de koelovens te brengen; de derde om de gemaakte voorwerpen te verwarmen en de gewenschte gedaante te verkrijgen; een vierde om het glas uit den kroes te halen en nog eens aan de ovens te brengen voor het bijwerk. 5330. V. Acht gij dat werk zwaar voor die jongens? A. Op zich zelf niet, maar er zijn vele bezwaren aan verbonden door het nachtwerk. De ploegen werken afwisselend, de eene de eene week, de andere in de volgende week gedurende den nacht. 5331. V. In de nabijheid van die ovens, waar het glas gesmolten wordt, is zoowel des zomers als des winters, een vrij hooge temperatuur. Is dat van nadeeligen invloed op de gezondheid van die kinderen? A. Zeer zeker is het niet aanbevelenswaardig. 5332. V. Hoe zagen zij er over 't algemeen uit? A. Zeker niet ongunstiger dan de aardwerkers; maar ik heb er over 't algemeen geen ongunstigen indruk van gekregen. 5333. V. Wanneer het glas uit de koelovens komt, wordt het gesorteerd. Dat geschiedt in een groot lokaal naast de glasblazerij Is dat behoorlijk geventileerd? A. Ja, het is van boven en aan de kanten met jalouziën geventileerd. Het is heel hoog, zoodat het er zelfs tocht. 5334. V. Voor dat sorteeren worden vrouwen gebruikt. Is dat een zwaar werk? A. Neen. 5335. V. Nadat het glas gesorteerd is, wordt het geslepen. Men heeft in de slijpafdeeling in de eerste plaats het slijpen van kleine stukken. Is dat werk ongezond of gezond? A. Men kan geene stofontwikkeling zien; maar naar ik geïnformeerd heb bij eenige doktoren, komen bij slijpers vele gevallen van tering voor. In de laatste jaren is het natslijpen in gebruik gekomen. Vroeger geschiedde dit droog. 5336. V. Worden in dat lokaal ook exhausters gebruikt? A. Ja. 5337. V. De atmosfeer is dus niet met stof bezwangerd? A. Neen. 5338. V. Bij dat slijpen van kleine glazen komt nog eene andere werkzaam- {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, namelijk het aanleggen van randen. Daarvoor worden kleine ovens gebruikt, waaraan ook vrouwen werken? A. Ja. 5339. V. Is dat nadeelig? A. Ja, die menschen staan voor een heet vuur. 5340. V. En nemen zij voorzorgsmaatregelen? A. Zij dragen brillen. 5341. Hoelang werken zij? A. Den gewonen werktijd, meen ik. 5342. V. En hoe gaat het slijpen van groote stukken? A. Dat gebeurt ook nat. 5343. V. Geschiedt dat door mannen, vrouwen of meisjes? A. Door mannen. 5345 V. Welke bewerking ondergaat het glas nog meer na het slijpen? A. Dan wordt het wel gegraveerd. 5346. V. Op verschillende wijze? A. Ja, met de hand of machinaal. 5347. V. Wordt daarbij stof ontwikkeld? A. Dat kan ik niet zeggen. Het glas wordt van binnen en buiten met vet bekleed, en dan worden er met een stift de figuren in gemaakt. 5348. V. Er wordt ook gegraveerd bij wijze van drukken. Daarbij wordt het glas gedompeld in een vloeistof en wordt het in de zuurkamer bewerkt? A. Ja, maar daar zijn slechts twee menschen voor. 5349. V. Welke stof ontwikkelt zich daar? A. Zuur- en waterstof, maar de man die dat werk deed was er al 15 jaar. 5350. V. En hoe zag die er uit? A. Gewoon. 5351. V. Waren de lokalen behoorlijk geventileerd? A. Het was een klein lokaal, maar er was van alle kanten licht door ramen. 5353. De Voorzitter: Hebt gij in de glasslijperij opgemerkt, dat de vrouwen, die daar zaten, groene brillen droegen? A. Ja. 5354. V. Hebt gij kunnen constateeren, dat onder de vrouwen in die afdeeling veel oogziekten voorkwamen? A. Dat weet ik niet, daarvoor zou men al die menschen nader moeten onderzoeken. 5355. V. Hoeveel hebt gij er wel on derzocht? A. Ik heb er geen onderzocht. 5356. V. Dus gij weet het niet? A. Neen. Ik heb ook nooit gehoord dat op Calvariënberg, waar die menschen dan zouden komen, bijzonder veel oogziekten geconstateerd worden, en daar kom ik nog al eens. 5357. V. Anders het feit dat groene brillen verstrekt worden bij arbeid, wijst er op dat het een bedenkelijke arbeid is? A. Ja, het is een schrikkelijk licht. 5358. De heer Goeman Borgesius: Ik heb voor mij liggen een rapport omtrent glasblazerijen in het noorden des lands. Daarin schrijft de burgemeester van de plaats, dat naar zijne overtuiging een werktijd van twaalf uren voor kinderen in glasblazerijen, vooral waar zij 's nachts ook moeten werken bij afwisseling, te lang is met het oog op de groote hitte, die de jongens daar reeds moeten lijden. A. Ik moet zeggen, zoo'n oven is niet alles, en twaalf uur is voor jongens lang. Het geheele werk vind ik niet aanbevelenswaardig. 5359. V. Hebt gij ook gevraagd of onderzocht of dat werk op de gezondheid van de jongens een schadelijken invloed uitoefent? A. Dat is moeilijk te onderzoeken, dan zou men persoon voor persoon moeten nagaan. Men kan het echter wel afleiden; het ligt in den aard der zaak, dat het werk niet gezond kan zijn. 5360. V. U hebt straks gezegd, dat over het algemeen de menschen in de glasblazerijen er niet slechter uitzagen dan die in de aardewerkfabrieken. Nu zegt gij dat deze er wel ongunstig uitzien, en daaruit moet ik dus opmaken, dat de menschen in de glasblazerijen er ook niet gunstig uitzien. A. Het is geen werk dat men zoo onverschillig kan toevertrouwen aan kinderen. 5361. V. Welke verbeteringen zoudt gij voor die afdeeling in het belang der hygiène wenschelijk achten? A. Ik zou wenschen dat het slijpen van het glas nat geschiedde; dat er groote, ruime, goed geventileerde zalen waren; en op de glasblazerij geen kin- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} deren werkten, terwijl ik nachtarbeid voor die kinderen zeer afkeurenswaardig vind. 5362. V. Gij spraakt zoo even van nieuwe en oude gebouwen. Is een gedeelte van die fabriek gevestigd in nieuwe en een ander gedeelte in oude gebouwen? A. De aardewerkfabriek is gevestigd in nieuwe gebouwen, die over het algemeen voldoende zijn; het slijpen geschiedt in luchtige, vrij goed geventileerde zalen. 5363. V. Men heeft mij gezegd - ik kan verkeerd ingelicht wezen - dat het grootste gedeelte van de werkzaamheden op die fabriek plaats had in minder gunstige oude gebouwen? A. Grootendeels durf ik niet zeggen. 5364. V. Maar toch voor een groot deel? A. Ja. Er zijn oude en minder oude gebouwen bij. Het is een oude fabriek. 5365. V. Èn lieten die oude gebouwen uit het oogpunt der gezondheid veel te wenschen over in vergelijking met de nieuwere? A. Ik kan dit niet bepaald zeggen, omdat ik niet geloof in alle gebouwen geweest te zijn. 5371. De Voorzitter: In sommige afdeelingen, zooals door de aarde en glaswerkers en door de ovenstokers, wordt des nachts gewerkt. Doch deze mededeeling hebt gij al wederom van den fabrikant? A. Ik kon de waarheid daarvan toch moeilijk in persoon constateeren? 5372. V. De vraag wat er zoo al persoonlijk, ook omtrent de toestanden bij nacht, door u zou kunnen geconstateerd worden, zullen wij daarlaten. Zoudt gij mij eenige mededeelingen willen doen aangaande de ceramiek-fabriek en andere fabrieken? A. Het aardewerk wordt daar op dezelfde wijze bereid als in de andere fabriek. 5373. V. Wat de wijze van werken betreft refereert ge u dus aan de mededeelingen die ge gedaan hebt omtrent de afgehandelde fabriek. Kan daarmede volstaan worden? A. Dat wil zeggen, de ligging van de céramique is veel gunstiger dan die der fabriek van den heer Regout. Zij ligt aan alle zijden open, in een veld, zoo mooi als het maar kan; en het terrein is veel uitgestrekter, 11 hectaren voor slechts 800 werklieden. 5374. V. Hebt gij die fabriek ook bij deze gelegenheid voor het eerst bezocht? A. Ja. 5375. V. Hebt ge eenigermate opmerkenswaardige afwijkingen waargenomen in de wijze van werken (altijd in verband met de onderwerpen van deze enquête) in vergelijking met de fabriek van den heer Regout? A In het algemeen is alles er grooter; verder van elkander gelegen, nieuwer. 5376. V. Hebt gij daar ook het ledigen van zulk een oven bijgewoond? A. Ja. 5377. V. Was uw bezoek geannonceerd? A. Neen. 5378. V. Was de oven heet? A. Neen. 5379. V. Ge kwaamt dus on verwacht? A. Ja, met den heer Bekaar. 5380. V. Hoe was het uitzicht van de werklieden in die fabriek? A. De aardewerkers zien er ook niet gunstig uit. De vormers in het algemeen niet. 5381. V. Hebt gij ook nog bijzonderheden mede te deelen omtrent die fabriek? A. Het malen van de grondstof geschiedt in een groot lokaal en nat, zoodat er volstrekt geen stofontwikkeling is waar te nemen. 5382. V. In die fabriek werken 97 jongens van 16 tot 18 en 51 jongens van 12 tot 16 jaren? A. Juist, doch niet van 12 tot 16 maar van 13 tot 16 jaren. 5383. V. Worden jongens beneden de 13 jaren niet aangenomen? A. De fabrikant neemt jongens van 12 jaren niet aan. 5385. V. Zijn er gehuwde en ongehuwde vrouwen? A. 18 gehuwde en 16 ongehuwde vrouwen on verder 28 meisjes van 16 tot 18 en 27 van 12 tot 16 jaren. 5386. V. Worden meisjes van 12 jaren wel aangenomen? A. Neen, dit moet ook zijn van 13 to 16 jaren. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} 5387. V. Wordt er 's nachts gewerkt in deze fabriek? A. Door de stokers. 5389. V. Hetzelfde geldt zeker voor den Zondag? A. Ja. 5390. V. Hebt gij nog andere mededeelingen? A. In eene oude zaal van de fabriek Clermont worden de steenen nog droog gemalen, door 4 à 5 werklieden; veel stofontwikkeling. 5391. De heer Ruys van Beerenbroek: Zijn de lokalen goed gereinigd? A. Er heerscht groote zindelijkheid. 5392. V. Zijn de vloeren van hout of van steen? A. Dat weet ik niet. De zalen zijn ruim en goed verlicht; die der potvormers hebben tuimelramen en worden geventileerd door exhausters. In die zalen zijn de afgesloten droogkasten. 5393. De Voorzitter: Wilt gij ons nu uwe bevindingen mededeelen in de behangselpapierfabriek van J.H. Rutten. ls dat eene dergelijke fabriek als waarvan gij gesproken hebt, behoorende aan de gebroeders Regout? A. Deze is grooter. Er zijn 50 werklieden en er worden jongens van 12-16 jaar gebruikt. 5394. V. Vrouwenarbeid komt daarbij niet te pas? A. Neen. De arbeid duurt er 's morgens van 7-12 en 's namiddags van 1-7 uren. Des winters een half uur later. Rusttijd van een kwartier tot 20 minuten in voor- en namiddag. Nachten Zondagswerk komt er niet voor; overwerken is er zeldzaam. 5395. V. Hebt gij daar ook iets onderzocht omtrent het gebruik van vergiftige stoffen? A. Volgens opgaaf van den fabrikant worden vergiftige verfstoffen in geringe hoeveelheid verwerkt tot vermenging van de andere verfstoffen. 5396. V. Maar buiten die mededeelingen van de fabrikanten weet gij daaromtrent niets? A. Pardon. Maar ik moet u ook doen opmerken dat een enkel onderzoek niet voldoenden waarborg zou geven dat die stoffen niet gebruikt worden, men zou herhaalde malen en geheel onverwacht een onderzoek moeten instellen. 5397. V. Een onderzoek heeft immers nooit plaats gehad? A. Zoover mij bekend, niet. 5398. V. Hebt gij verder nog iets omtrent die fabriek mede te deelen? A. Ja. Het koken van de lijm heeft plaats in een kelder, waar veel walm ontwikkeld wordt en waar de afvoer van dien walm alleen kan geschieden door een keldergat. Op het oogenblik dat ik kwam, trof ik er een man aan, die het oog hield op het koken van lijm op een kleine kachel. Bij de gebroeders Regout heeft het koken van lijm in een grooten ketel in de lucht plaats, zoodat de werklieden volstrekt geen last van walm hebben. De lokalen zijn laag van verdieping, maar enorm groot vergeleken met het aantal werklieden, en goed verwarmd en verlicht. Het zijn zeer oude gebouwen. De jongens, die daar aan het werk zijn, worden meestal gebruikt als ophangers van rollen en zijn behulpzaam bij het drukken. Zij roeren de verfstof in een bak gelijk; wanneer dat gedaan is, wordt de stempel goed nat gemaakt op het papier geplaatst, en helpen zij mede om den hefboom aan te drukken, hetgeen een zeer lichte arbeid is. De fabriek bestaat uit twee gebouwen; het eene waar de handdrukkers werkzaam zijn, het andere waar machinaal gedrukt wordt; beide deelen zijn echter met elkander in verbinding, zoodat men in geval van brand altijd weg kan komen. Overigens zijn er in die oude gebouwen nauwe trapjes. 5399. V. Kunt gij ons nu het een en ander mededeelen over de wollendekenfabriek van Jules Regout? A. Daar wordt als grondstof wol gebruikt. Het groote voordeel is dat zij gereinigd ingekocht wordt, en dat reinigen niet in de fabriek behoeft te geschieden. Machinaal wordt de grondstof in een vertrek door één persoon door elkander gemengd. Daar zweven natuurlijk wolvlokken in de lucht. Dan wordt de stof gevet met oleïne, gecardeerd, gesponnen en geweven. In dat cardeerlokaal, dat zeer groot is, werken 7 vrouwen, 3 mannen en een meesterknecht. Alleen is mij opgevallen dat de machines daar nog al dicht bij elkander staan. 5400. V. Is dat zwaar werk? {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen. 5401. V. Het personeel is niet groot, in 't geheel 34. Er zijn 7 jongens van 16 tot 18 en 9 van 12 tot 14 jaar. Voorts 1 gehuwde en 3 ongehuwde vrouwen en de rest mannen? Komt dat overeen met uw gegevens? A. Jawel. 5407. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Behalve het cardeeren, wordt er ook gesponnen? A. Ja, er is een spinnerij en een weverij. Daarvoor zijn groote lokalen, waar, in verhouding tot het getal personen, dat er werkt, overvloed van lucht is. 5408. V. Is het geen afmattend werk? A. Neen. 5409. V. Het vollen heeft in een volgend lokaal plaats, niet waar? A. Ja, daar worden de dekens met zeep behandeld. 5410. V. Is dat een groot lokaal? A. Ja, en zeer hoog van verdieping? 5411. V. Daar werken alleen mannen, niet waar? A. Ja. 5412. V. Daar is noch des nachts, noch overmatige arbeid? A. Neen. De afval wordt in de droogkamer gebracht en de dekens, nadat zij gereed zijn, in de zoogenaamde zwavelkamer. Ik heb nagegaan'in hoever dat nadeelig kon zijn voor de gezondheid. Doch kwaad kan het niet. Er zijn twee kleine kamers voor die bewerking. In iedere kamer is een gemetselde bak, waar pijpzwavel in gelegd wordt. Die zwavel wordt in brand gestoken met een stuk gloeiend ijzer. Door de verbranding van zwavel ontstaat zwaveligzuur. Om dat zwaveligzuur in het lokaal te houden zijn alle reten met leem toegeplakt, zoodat er niets ontsnappen kan. Men moet dat doen, anders zou de geheele bewerking noodeloos zijn. 5414. V. En dan worden de dekens nog gedroogd, niet waar? A. Ja. 5415. De Voorzitter: Laat ons thans overgaan tot de Koninklijke Nederlandsche papierfabriek van L'Hoeste. Het talrijk personeel van die fabriek bestaat uit: 241 mannen. 16 jongens van 16-18 jaar. 7 jongens van 12-16 jaar. 69 gehuwde vrouwen. 108 ongehuwde vrouwen. 41 meisjes van 16-18 jaar, en 36 meisjes van 12-16 jaar. Niet waar? A. Ja. 5416. V. Daar hebt gij waarschijnlijk nog al interessante ondervindingen gemaakt. Zoudt u ons daarvan een en ander willen mededeelen? A. Aan de eischen, die men met het oog op de hygiène kan stellen, is over het algemeen goed voldaan. 5417. V. Hadt gij die fabriek vroeger ook al bezocht? A. Jawel. 5424. V. Hebt gij daar bedenkelijke zaken waargenomen? A. Neen, daar is goed gezorgd voor de gezondheid. 5425. V. Werken de meisjes, die op die fabriek nog al talrijk zijn - ongeveer 80 beneden de 18 jaren - ook in de lompen? A. Neen, dat zijn meestal volwassen vrouwen. 5426. V. Welken arbeid verrichten die meisjes? A. Zij worden gebruikt voor het fatsoeneeren, knippen van papier, modellen maken, het tot pakketten verwerken, enz. 5427. V. Worden zij niet voor anderen arbeid gebruikt? A. Neen, tot zwaren arbeid worden zij niet gebruikt. Wel worden zij gebruikt tot het satineeren van papier. 5428. V. Is het satineeren niet schadelijk voor de gezondheid? A. Neen. Er bestaat wel eenig gevaar voor de machines. 5429. V. Er worden dus geene stoffen aangewend, schadelijk voor de gezondheid? A. Voor zoover mij bekend, niet. 5430 V. Werken de aankomende meisjes met de volwassen werklieden de gewone uren mede? A. Ja, zij werken van 's morgens 7-11½ en van 's middags 1-6½ uur. 5431. V. Werken zij over, doen zij nachtwerken of moeten zij Zondags arbeiden? A. Neen, dat niet. Nachtwerk geschiedt alleen door stokers en machinisten. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} 5432. V. Er zijn 23 jongens in de fabriek. Wat doen die daar? A. De machine smeren, boodschappen doen en andere kleine werkzaamheden. 5433. V. Aan den fabriekmatigen arbeid nemen zij dus geen deel? A. Dat heb ik niet gezien. 5434. V. Staat die fabriek in eene gunstige reputatie wat betreft den gezondheidstoestand van het personeel, of doen er zich daarbij bedenkelijke verschijnselen voor? A. Zoover mij bekend niet, en ik heb er nog al wat over hooren spreken. 5435. V. Hebt gij. wat het vrouwenpersoneel in zijn vollen omgang betreft, nooit eenigerlei min gunstige mededeeling op het stuk der zedelijkheid ontvangen? A. Ik heb er nooit iets van gehoord. 5436. V. Van vroegere jaren ook niet? A. Ook niet. 5437. V. Zitten de vrouwen bij elkander? A. Behalve bij het satineeren, dat door mannen en vrouwen gezamenlijk verricht wordt, werken de vrouwen in afzonderlijke zalen. 5438. V. Hebt gij den indruk verkregen, dat de arbeid der volwassen vrouwen in het algemeen minder gunstig werkt op haar physiek? A. Dat kan ik niet zeggen. 5439. V. Acht gij het werk, dat de vrouwen verrichten, geschikt voor vrouwen? A. Zeker. 5440. V. Ik spreek niet van het maken van pakjes, maar ook van het uitzoeken van lompen. Vindt gij dat ook geschikt? A. Ja, dat is iets anders. Het sorteeren van lompen is wel geen zwaar werk, maar het kan gevaarlijk zijn juist door de stofontwikkeling. 5442. V. Worden die lompen, voordat men ze sorteert, ontsmet? A. Neen. 5443. V. Zou dat kunnen geschieden, zonder overdrevene en oninwilligbare eischen aan de industrie te stellen? A. Men zou dan ontsmettingsovens moeten hebben, maar het zou een verschrikkelijk werk zijn, want de lompen worden met groote karren aangevoerd. 5444. V. Als ik u goed begrijp, acht ge het dus in theorie wenschelijk, maar zoudt ge het in de practijk een overmatigen eisch vinden? A. Wenschelijk is het zeker, maar zonder de industrie te veel te benadeelen zou het bezwaarlijk zijn. 5445. V. Gebeurt het ergens buitenslands in dien tak van nijverheid? A. Naar mijn weten niet. 5446. De heer Ruys van Beerenbroek: In de eerste plaats heeft men in de fabriek het lompen sorteeren. Zijn de zalen, waar dat geschiedt, geventileerd? A. Ja, met tuimelramen. 5447. V. Niet op andere wijze, niet met exhausters? A. Neen, maar het zijn zoo groote zalen, dat ik uit een sanitair oogpunt geen verandering noodig acht. 5448. V. Het snijden en sorteeren geschiedt uitsluitend door vrouwen? A. Ja. 5449. V. Moeten zij niet andere kleeding aantrekken, als zij in de fabriek komen? A. Ja. 5450. V. Heeft men er ook eene kleedzaal? A. Ja. 5451. V. Heeft men in die kleedzaal wasinrichtingen, waar gelegenheid bestaat om zich te reinigen? A. Ja. 5452. V. Wanneer de lompen gesorteerd zijn, gaan ze naar de magazijnen. Worden ze daar gebracht door vrouwen? A. Ja. 5453. V. Is het uiterlijk van de lompensorteerders ongunstiger dan van de andere vrouwelijke werklieden? A. Ik heb niets ongunstigers opgemerkt. De vrouwen die daar werken zijn ouder dan de anderen. De lompensorteerders zijn tusschen de 30 en 40 jaren, de andere meisjes zijn van 20 à 25 jaren en jonger. 5454 V. Nadat de lompen gesorteerd zijn, wat gebeurt dan? A. Dan worden ze gebuild in afgeschoten kasten, waarin eene machine draait. 5455. V. Is dat werk ongezond? A. Neen. 5456. V. Zijn die werktuigen afgesloten? {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Totaal. 5457. V. En als de lompen gebuild zijn, wat dan? A. Dan worden ze gekookt en dus ook ontsmet in groote ijzeren cylinders. 5458. V. En daarna worden ze gebleekt? A. Ja. Dat geschiedt op eenigen afstand in een groot lokaal door 2 of drie lieden. Iets ongezonds valt daarbij niet op te merken, hinderlijke reuk is er niet. 5459. V. Hebt gij iets mede te deelen ten aanzien van het malen der lompen? A. Neen, de lokalen zijn ruim en goed geventileerd. 5460. V. Bij het maken van papier wordt ook wel hout gebezigd; hebt gij de houtafdeeling bezocht? A. Zij is een zeer ruim lokaal. Het hout wordt er gezaagd, gekapt, gekloofd en gereinigd. De kleine splinters worden gesorteerd en in groote ketels in zwaveligzure kalk gekookt, waarbij niets ongezonds plaats heeft. 5461. V. En bij het bereiden van de zwaveligzure kalk? A. Ook niet. 5464. V. Bij het satineeren van het papier wordt gebruik gemaakt van meisjes, die staande of zittende haar niet te zwaar werk doen De satineermachïne zelve wordt door mannen bediend. Onder welk toezicht staan die meisjes daar? A. Onder eene opzichteresse. 5465. V. Is de inpakzaal behoorlijk ruim? A. Ja, evenals alle andere zalen. 5466. V. Gij hebt gezegd, dat de vrouwen van half twaalf tot één uur schafttijd hebben, ofschoon in andere fabrieken die tijd gewoonlijk van 12 tot 1½ uur is. Weet gij daarvan de reden? A. De mannen gaan ook van 12 tot 1½ schaften; de vrouwen gaan een half uur vroeger, om thuis het eten gereed te kunnen maken. Daardoor komen tevens mannen en vrouwen weinig met elkaar in aanraking. Alleen des avonds verlaten allen de fabriek op hetzelfde uur. 5467. V. Hoe is de ligging van de fabriek? A. Zeer gunstig, op een van de hoogste punten van Maastricht, vlak aan de Maas; er is genoeg licht en lucht. 5468. V. Hoe is het met de privaten gesteld? A. Die zijn heel goed, er zijn drie groepen, afgescheiden voor mannen en vrouwen. De faecaliën worden directnaar de Maas afgevoerd; door een centraal riool worden zij met groote kracht weggespoeld. Er is geen reuk, er worden dan ook 10 000 kub. meters water per minuut afgevoerd. Trouwens bij papierfabricage is altijd veel waterverbruik. 5469. V. Waar heeft de chloorbereiding plaats? A. Buiten op een open terrein. Het geschiedt machinaal, in gemetselde bakken, die aan den buitenkant met houten planken zijn afgesloten, zoodat er van reuk geen sprake is en geen nadeelige gassen ontsnappen. Ik heb dit werk laten doen terwijl ik er was. 5470. De Voorzitter: Zoudt gij ons. nu het een en ander willen meedeelen omtrent de spijkerfabriek van den heer Thomas Regout. Daar zijn 66 mannen werkzaam, 9 jongens van 16-18 jaar, 11 jongens van 12-16 jaar, 8 ongehuwde vrouwen en een meisje tusschen de 16 en 18 jaar? A. Ja. 5471. V. Hebt gij ook eenige bijzondere bevindingen omtrent die fabriek mede te deelen? A. Er is zeer veel geraas. Wanneer men er uit komt, kan men in de eerste oogenblikken bijna niet hooren. Ik geloof dus wel dat dit geraas tot doofheid bij de werklieden aanleiding kan geven. Verder is er een groot bodemluik dat niet beschermd is, en dat ik nog al gevaarlijk vind. 5472. V. Zou dat luik gesloten kunnen worden, zonder hinder voor het bedrijf? A. Ja. 5473. V. Zijn er naar uw weten ook ongelukken gebeurd? A. Daarvan is mij niets bekend. Verder heb ik opgemerkt, dat het ziften van de spijkers machinaal geschiedt, dat daarbij drie personen bezig zijn, en dat. er niet veel stof ontwikkeld wordt, daar die zwaar en min of meer vochtig is. 5474. V. Welken bijzonder schadelijken kant heeft dan deze fabriek? A. Eigenlijk geen Alleen zijn de twee werklieden, die aan den oven staan, waar de spijkers gegloeid worden, aan een nog al hooge temperatuur blootgesteld. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Die bakken met spijkers worden er om de 2 uren uitgenomen en door andere vervangen. Een 10 minuten staan zij dus bloot aan groote gloeihitte. Wel worden daarbij schofels gebruikt met lange stelen, doch de temperatuur waaraan zij in dien tusschentijd blootstaan is nog al aanmerkelijk. 5475. V. Dat werk wordt toch zeker niet door ongehuwde vrouwen gedaan? A. Neen, die houden zich uitsluitend bezig met ziften en verpakken. 5476. V. Overwerken gebeurt daar zelden en Zondags- en nachtwerk komt daar nooit voor, niet waar? A. Neen. 5477. V. Dan kunnen wij van deze fabriek afstappen. Wij komen nu tot de tabaksfabriek van de heeren gebroeders Philips. Daarop werken 55 man, twee jongens van 16 tot 18 en 14 van 12 tot 16 jaar; verder 26 gehuwde en 38 ongehuwde vrouwen, benevens 2 meisjes beneden de 18 jaar. Hebt gij die meisjes en die ongetrouwde vrouwen daar aan het werk gezien? A. Ja, ik heb de geheele fabriek nagegaan. 5478. V. Wat deden die vrouwen voor werk? A. Die vrouwen worden gebruikt voor het maken van sigaren. Zij werken in twee zalen en die laten, wat de ruimte betreft, het is trouwens een oud gebouw, wel wat te wenschen over. In de zaal waar 29 vrouwen werken, heeft iedere vrouw 3 kubieke meter lucht, en in de zaal waar 25 vrouwen werken, heeft iedere vrouw p.m. 3½ kubieke meters. Dit vind ik te weinig voor zalen waar tabak verwerkt wordt. Het is mij opgevallen, dat in het algemeen de ruimte in deze fabriek wel wat te wenschen overlaat, want hier is hoofdzakelijk ruimte en goede ventilatie noodig. Ik heb onder anderen 5 lokalen speciaal nagegaan. In de eerste plaats heb ik de spinnerij bezocht, waar 23 werklieden zijn. De menschen hebben daar te beschikken over ongeveer 13 kubieke meters lucht per hoofd. 5479. V. Wilt gij het werk beschrijven, dat in die afdeeling gebeurt? A. De tabak wordt daar tot draden gesponnen en gesausd. 5480. V. Dus daar wordt roltabak gemaakt? A. Ja. Daar is nog al een penetrante tabakslucht, en ook riekt het er erg naar de saus, die ze daar gebruiken. Dat is een zeer onaangename lucht. Er zijn 4 vensters en één bovenlicht; drie van de vensters kunnen geopend worden. In de sorteerkamer van tabak wordt veel stof ontwikkeld. Zes personen zijn er werkzaam, waarvan ieder zoo wat over 14 M3. lucht te beschikken heeft. Er kan maar één venster geopend worden. De zaal wordt verlicht door 4 vensters. Er heerscht een onaangename, penetrante tabakslucht. De sorteerkamer van sigaren is over het algemeen lichter; daar zijn 10 menschen werkzaam die zoo wat over 30 M3. lucht beschikken. 5481. V. Maar hoeveel man zitten op de sigarenmakerij? A. Daar zitten op eene zaal 29 vrouwen en op de andere 25. 5482. V. Dus de sigaren worden alleen door vrouwen gemaakt? A. Zij maken ook sigaretten. 5483. V. Wat doen de jongens dan? A. Kistjes maken, sorteeren, strippen. 5484. V. En de meisjes, zoo weinig als er dan zijn? A. Sigaren en sigaretten maken. 5487. V. Hebt gij iets bijzonders mede te deelen over de ijzergieterij? A. Neen, daar is de toestand gewoon. 5488. V. En op de zinkwitfabriek? A. Die fabriek, welke ik bezocht heb, ligt ongeveer op een kwartier afstand van Maastricht, in een open veld. Ik ben dikwijls langs die fabriek gekomen, maar aan den plantengroei in den omtrek der fabriek kan men niets bemerken van schadelijke dampen. Daar zijn 14 mannen en 3 jongens werkzaam. De fabricage heeft ongeveer op de volgende wijze plaats. Er zijn 4 ovens, waarin het mengsel van zinkerts met cokes gedaan wordt. Zoodra nu de werkman ziet dat zich zinkdampen gaan ontwikkelen, sluit hij den oven. Bij een hooge temperatuur van 300o wordt het zinkgas door een tamelijk langen weg, door zeer dikke, zware pijpen op- en afgevoerd naar eene afzonderlijke condenseerka- {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} mer, in de condensators. Dit geschiedt zonder eenig nadeel voor de gezondheid der werklieden. Nadat het zinkwit is verzameld, wordt het in kisten verpakt, waarbij geene respiratoren worden gebezigd. En daarbij heb ik ook niet veel stofontwikkeling waargenomen, omdat het zinkwit zwaar is. Nu moet ik echter het volgende doen opmerken. In die lange pijpen blijft altijd zinkwit hangen, dat wekelijks verzameld wordt en wel 800 tot 1000 kilo bedraagt. Dat is niet zoo zuiver en moet in een aparten zifter gezift worden. Dit geschiedt in een groot lokaal, gedeeltelijk ook als paklokaal gebezigd, in open zifters. Voor dat werk worden twee jongens gebruikt, die ook niet van respiratoren voorzien zijn. Zij werken hoogstens 2½ dag daaraan en worden op andere dagen van de week met ander werk beziggehouden. 5489. V. Hebt gij wel eens den schadelijken invloed van dat werk ontdekt? A. Dr. Vrijens, de geneesheer van de zinkwitfabriek, heeft mij verklaard, dat in de vier jaren, dat hij de menschen behandelt, geen geval van vergiftiging is voorgekomen. 5490. V. Is er een afzonderlijke dokter aan die inrichting? A. Dat wil zeggen, hij wordt door den fabrikant betaald. De arbeiders hebben niet alleen vrij dokter en apotheker, maar voor hun vrouwen ook verloskundige hulp. Dr. Vrijens verklaart dat de toestand niet ongunstig is. Het zijn meestal buitenmenschen, die ook buiten wonen, en wel 14 volwassenen en 3 jongens, die in dag- en nachtploegen verdeeld zijn. 5491. V. Wat de volwassen menschen betreft zullen wij dit daarlaten; maar was de toestand der lokalen van dien aard, dat gij aanstonds zaagt, dat daar maatregelen zouden te nemen zijn, nog meer in het belang van de gezondheid van het werkvolk? A. Neen. 5492. V. Zoudt ge meenen dat het wenschelijk zou zijn het werken van kinderen in fabrieken en werkplaatsen, dat thans volgens de wet van 1874 verboden is beneden 12 jaren, ook te verbieden tot een hoogeren leeftijd? A. Voor sommige industrieën zou ik het wenschelijk vinden, maar voor behangselfabrieken bijv. zou ik het niet noodig achten, want dat daar jongens van 12 jaar werken, heeft zulk een groot nadeel niet. Het is licht werk. 5493. V. Maar het kan toch bedenkelijk zijn als er vergiftige stoffen gebruikt worden. A. Ja, maar datzelfde is het geval ton aanzien van volwassenen, het inademen staat gelijk. 5494. V. Ik releveer het, omdat gij bij voorkeur die fabrieken aanwijst als inrichtingen, waar gij jongens zoudt willen toelaten. A. Omdat de arbeid er niet zwaar is, maar met reserve omtrent de kleurstoffen. 5495. V. En de andere fabrieken? A. Ik zou het niet wenschelijk achten dat in glasblazerijen en aardewerkfabrieken jongens van 12 jaren werden toegelaten. 5496. V. Tot welken leeftijd zoudt gij wenschen dat het verbod werd opgevoerd? A. Minstens tot 14 jaren. 5497. V. Hebt gij met fabrikanten wel gesproken over het opvoeren van het verbod tot 14 jaren? A. Neen. 5498. V. Welke is uwe meening over het werken van vrouwen en aankomende meisjes in de fabrieken? A. Waar de arbeid niet zwaar is, zie ik in den arbeid van vrouwen en meisjes geen bezwaar. De vraag is of zij met thuis te blijven leven kunnen. 5499. V. Wat gij zeidet over den leeftijd, geldt dat ook voor de meisjes? A. Ja. 5500. V. En welk is uw oordeel over den arbeid van gehuwde vrouwen? A. Ik heb op dit punt geene speciale ervaring. In het algemeen meen ik dat de plaats van de vrouw is in het gezin. Maar financieele invloeden doen zich hierbij gelden. De vraag is, of de man genoeg verdient om in de kosten van het gezin te voorzien. 5501. V. Hebt gij thans nog eenige mededeelingen aan de Commissie te doen? A. Ik verwijs naar mijn rapport. 5502. V. Dan bedank ik u voor de {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} moeite die gij u in de laatste weken gegeven hebt en voor uwe opkomst heden. Uw verhoor is afgeloopen. Dr. E. Wintgens. Verhoor van den heer L.T. van Kleef. (Verkort.) 5503. De Voorzitter: Mag ik uw naam en voornaam, uwe betrekking, uw ouderdom en uwe woonplaats weten? A. Lambertus Theodorus Van Kleef, arts te Maastricht, oud 40 jaren, eerste geneesheer van het gesticht Calvariënberg. 5504. V. Iś dat gesticht eene stedelijke instelling? A. Het behoort tot het burgerlijk armbestuur, en is een zelfstandig lichaam. Het is ingericht voor gebrekkige mannen en vrouwen, voor krankzinnigen en is tevens hospitaal. 5505. V. Zijt gij geneesheer aan dat hospitaal? A. Ja. 5508. V. Hoe groot is de bevolking van het gesticht? A. Met de krankzinnigen en zieken omtrent 400 menschen. 5509. V. Derhalve is het een mannenen vrouwengesticht, een krankzinnigengesticht en een hospitaal? A. Ja. 5510. V. En heeft dat hospitaal doorloopend een honderdtal zieken? A. Ja. 5511. V. Is het arbeiderspersoneel daaronder sterk vertegenwoordigd? A. Ja, dit ressorteert onder het armbestuur, en alle ernstige zieken komen in het hospitaal. 5512. V. Hebben de fabriekarbeiders geen ziekenfondsen of bussen onder elkaar? A. Zeer weinig. 5513. V. Zoodat alles neerkomt op de gemeentelijke zorg? A. Grootendeels. Ik meen dat plus minus 1200 gezinnen, volgens de daarvan opgemaakte lijst, onder het armbestuur ressorteeren. 5514. V. Derhalve komt te Maastricht de zorg voor het arbeiderspersoneel, in geval van ziekte, bijna uitsluitend ten laste van de gemeente? A Voor het grootste gedeelte. 5515. V. Fondsen, vereenigingen voor dat doel, ondersteund door patroons van fabrieken, zijn u dus niet bekend? A. Zeer zeker zijn er bussen. Aan de groote fabriek van Regout is een bus voor faiënciers en glasblazers, maar slechts een klein deel van de werklieden is er in; zij zijn niet gedwongen er in te gaan; een groot gedeelte laat het derhalve maar aankomen op het armbestuur. Zoodra een werkman een paar weken gehuwd is, meldt hij zich aan bij het armbestuur om geneeskundige behandeling en medicijnen. Dat is absoluut regel. Reeds sedert jaren is in Maastricht eene quaestie hangende om eene algemeene ziekenbus op te richten en te trachten de fabrikanten over te halen daarin met al hunne werklieden te gaan. Reeds zes of zeven jaren geleden zijn de reglementen gedrukt en gereed gemaakt. Op het oogenblik is het armbestuur in onderhandeling - ik heb mij er ook mede bemoeid - en ik geloof dat er kans is, dat binnen korten tijd een ziekenfonds zal opgericht worden waarin een groot deel der fabrikanten met hunne werklieden zal komen. Dat zou inderdaad een groote verbetering zijn. 5516. V. Maar een zin onder de arbeidende bevolking om uit eigen bijdragen zich te verzekeren in geval van ziekte, ontbreekt dus in Maastricht? A. Ja. 5517. V. Ik heb deze vraag gedaan, omdat er andere plaatsen in ons land zijn waar die geest onder de arbeidende bevolking anders is, en waar weldegelijk aan dergelijke vereenigingen in ruime mate wordt deelgenomen en door de werklieden zelve met toewijding voor een goed beheer wordt gezorgd. In Maastricht, waar die geest schijnt te ontbreken, steunt de arbeidende bevolking dus voor het grootste gedeelte op de publieke armenzorg? A. Ja, en ik geloof dat daarvoor allerlei oorzaken zijn. Vooreerst is het volkskarakter in Limburg anders dan in Holland. Zij leven graag luchtig en vroolijk. De geest van sparen zit niet zoo in het karakter van het Limburgsche volk, als in ons echte Hollanders. Het is een ander ras van {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} menschen, met eene geheel andere levensopvatting. Ik weet niet hoe dit op andere plaatsen is, maar op de meeste fabrieken te Maastricht komen de kinderen, zonder eenige opvoeding genoten te hebben. Zij blijven daar meestal tot zij gaan trouwen, waartoe zij meestal genoodzaakt zijn. Hoe kan men verwachten dat in een huishouden, waar de man niet genoeg kan verdienen om zijne vrouw te onderhouden, spaarzaamheid heerscht? De man verdient ƒ 5 à ƒ 6 's weeks; het is dus noodig dat de vrouw er een paar gulden bij verdient. Bij de minste ongelegenheid ontbreekt het hun aan de hulpbronnen, en soms beginnen zij maar een huishouden op te zetten, zonder dat er iets is. 5518. V. Gij hebt gesproken van verschillende oorzaken; zijn er, behalve de oorzaken door u opgenoemd, nog andere redenen? A. Ik spreek alleen met het oog op mijn vak en de opdracht die ik ontvangen heb van den heer Ruys van Beerenbroek om feiten te verzamelen die betrekking hebben op het gevaar in de fabrieken. Er zullen nog wel andere oorzaken wezen, maar hoewel ik als dokter in het gesticht vele menschen te zien krijg, zoo kan ik minder oordeelen over het leven in de huisgezinnen. Wat ik daaromtrent weet heb ik meer van hooren zeggen, zoodat ik daarover à fond geen volkomen geheel kan geven. Eene dergelijke studie ligt minder op mijn weg. 5519. V. Goed, maar na de inlichtintingen die gij reeds hebt verstrekt, ligt het wel op onzen weg om te vragen naar dingen die gij wel kunt weten. A. Ik zal met genoegen antwoorden. 5520. V. Gij hebt ons verschillende dingen medegedeeld, bijv. dat de kinderen zoo vroeg op de fabriek komen, dat zij nachtwerk moeten doen, en toen hebt gij ons verder verteld hoe die menschen leven, dat, zoodra zij tot leeftijd komen, zij al zeer spoedig genoodzaakt zijn te trouwen, enz. enz. Is dat komen op de fabriek op 12jarigen leeftijd zoo algemeen? A. Ja, al wat plaats kan vinden op de fabriek moet er heen, omdat de ouders niet in staat zijn de kinderen te onderhouden. 5521. V. Dat geschiedt uit een oogpunt van den kost te verdienen? A. Ja, voor het geldelijk voordeel. 5522. V. Van uw standpunt, als man van kennis en oordeel, wat is dan uwe meening daaromtrent? Keurt gij het goed, of vindt gij het betreurenswaardig? Begrijpt gij dat er iets tot verbetering moet gedaan worden? Wij wenschen daaromtrent gaarne uwe meening te hooren. A. Van mijn standpunt als dokter moet ik zeggen, dat de 12jarige leeftijd veel te jong is om de kinderen te dwingen om slavelijken arbeid te verrichten. Er bestaat natuurlijk een groot onderscheid in het werk dat te Maastricht verricht wordt. Ik vind het verschrikkelijk, dat een jongen van 12 jaar nachtwerk moet doen in de glasblazerij, en dagen achtereen van 's avonds 7 tot 's morgens 7 moet werken. De jongens zijn's morgens zoo af, dat zij zich niet meer op de been kunnen houden overdag. Zij moeten dan gaan slapen, terwijl andere kinderen schreeuwen; zij moeten wakker gemaakt worden om te eten en te drinken en gaan dus even vermoeid weêr naar de fabriek als zij er vandaan kwamen. Zij zien er dan ook zoo chétief, zoo mager en miserabel uit, dat het akelig is om aan te zien. In Maastricht loopen veel menschen met kromme beenen. Men kan geen honderd passen doen of men ziet iemand met kromme beenen. Dat zijn glasblazers, die door het hangen en staan 's nachts in de fabrieken zoodanig vermoeid zijn, dat de ledematen zich daardoor verkrommen. Het is dus wenschelijk om de jongens zoo vroeg niet naar de fabrieken te zenden. 5523. V. Gij hebt ons veel medegedeeld wat stof geeft tot nadenken en nadere bespreking en wat inderdaad niet onbelangrijk is. Uw indruk dus van die opkomende fabrieksbevolking is verre van gunstig, wat den physieken toestand betreft? A. Ja, zij zijn slecht gevoed, vooral in den slechten tijd. 5524. V. Gij hebt ons0 ook gewezen op den schadelijken invloed van den arbeid, die van die jonge schepsels gevorderd wordt, welke duidelijke sporen nalaat in den bouw en den geheelen gezondheidstoestand van het lichaam? {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 5525. V. Gij hebt die mededeelingen kunnen doen op grond van de waarnemingen die gij daaromtrent hebt gemaakt en hebt naar aanleiding daarvan uw oordeel uitgesproken, dat het zeer wenschelijk zou zijn, dat aan de kinderen bij de wet werd verboden, om vóór het 14de jaar op de fabriek te werken? Dat hebben wij goed begrepen, niet waar? A. Zeer zeker. Op het twaalfde jaar zijn de kinderen te jong om zoolang in de fabrieken te werken. 5526. V. Gij zoudt dus 14 jaren wenschelijk vinden? A. Ja. 5527. V. Gij zeidet daar dat het zoo verkeerd was, dat die aankomende jongens gebruikt werden voor slaverigen arbeid? A. Ja, ik bedoel daarmede overmatig werken. 5528. V. Gelooft gij dat dat veel voorkomt? A. Ik vind dat het voor een jongen van 12 jaren te veel is om den geheelen dag zonder rusttijd te werken; dat acht ik iets verschrikkelijks. 5529. V. Zou zich dat feitelijk voordoen? A. Zonder den minsten twijfel. Bij de glasblazerijen werken de jongens ook des nachts. 5530. V. Gij hebt reeds gezegd dat in de glasblazerijen de jongens somtijds 7 dagen lang den geheelen nacht moeten overwerken. Maar hebt gij dat overdag werken van de jongens meer van nabij kunnen waarnemen, of steunt uwe verklaring op de mededeelingen van derden? A. Mijn gezegde steunt op de waarneming van de jongens, die ik onder behandeling krijg en een miserabel, mager en chétif physiek hebben. Dat pauperisme kan natuurlijk geen andere oorzaak hebben dan dat de jongens werken moeten op een leeftijd, die daarvoor niet geschikt is en slecht voedsel ontvangen, zoodat hunne ontwikkeling vanzelf achterlijk blijft. 5537. V. Hebt gij er wel onderhanden gehad wegens ongelukken die zij in de fabriek hebben gekregen. A. Ik heb den heer Ruys een staat gegeven van al de gevallen van ongelukken die in vijf jaren in het hospitaal en bij mij loopende zijn behandeld. Dat is relatief weinig. Groote ongelukken gebeuren in Maastricht niet. Op den geheelen staat komt maar één persoon voor, die gestorven is aan verwonding, en dat is nog niet toe te schrijven aan de inrichting van de machines. Het overige zijn kleine ongelukken, het raken van de vingertoppen tusschen de engrenages, vingers die bij het overleggen van riemen beklemd raakten, en weinige beenbreuken. In de meeste fabrieken te Maastricht kunnen zeer goed ongelukken vermeden worden, en wanneer men zich niet roekeloos in gevaar begeeft zijn ze niet te vreezen. Acht man op de honderd per jaar, die een ongeluk kregen is inderdaad zeer weinig bij eene zoo groote fabrieksbevolking. 5538. V. Komt gij in fabrieken? A. Zelden; ik heb de papier- en de behangselfabriek bezocht, alsmede de fabriek van den heer Regout. Deze laatste bezocht ik vóór een paar jaar met den adjunct-inspecteur Ruysch, thans referendaris aan het Departement van Binnenlandsche Zaken; men had toen eene kleine machine aangevoerd. Nog onlangs herhaalde ik dat bezoek met den heer Wintgens, adjunct-inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht. 5544. V. Hebt gij in uwe betrekking aanleiding gehad om op te merken, dat sommige fabrieksarbeid speciale ziekten onder het werkvolk doet ontstaan? A. In enkele vakken, b.v. het werk in porseleinfabrieken, ofschoon het statistisch niet bewezen is, komen meer teringgevallen dan in andere voor. In Maastricht noemt men dat pottemannekens-krankte. Een ieder die genoodzaakt is zich aan het inademen van stof bloot te stellen, krijgt zieke longen. Nu maakt het een groot verschil van welke qualiteit de stof is. Zeer fijne scherpe stofdeeltjes maken de longen veel sneller ziek dan grover stofdeelen. Plantaardige stof, zooals bij meelfabrieken voorkomt, maakt de longen ook min of meer ziek, maar geeft geen heftige aandoeningen voor het geheele leven. Of men de vele gevallen van tering bij de aardewerkers uitsluitend moet toeschrijven aan het inademen van veel {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} stof is zeer twijfelachtig, want die werklieden zijn in de allergunstigste conditie buitendien om de tering te krijgen; zij zijn van chétive ouders, worden slecht gevoed en beginnen reeds zeer jeugdig te arbeiden. Men kan dus niet anders verwachten. Het zou intusschen een zeer gecompliceerd werk zijn uit de statistiek te bepalen of in die fabrieken de sterfte grooter is dan in die waar ze niet in die stof werken, en toch in dezelfde armoede verkeeren. Ik betwijfel of het verschil heel groot zou zijn. Andere ziekten komen bijna niet voor. Alleen komen voor enkele loodvergiftigingen, zoowel in de fabriek van Regout als in de ceramiekfabriek. Groote verwondingen komen zelden voor, wel lichte. Van loodvergiftiging hebben zich hoogstens twintig gevallen in de laatste 2 of 3 jaren voorgedaan. In het glazuursel zit loodwit. De menschen die daarmede den geheelen dag in contact komen, staan dus, omdat zij zich niet behoorlijk wasschen, wanneer zij eten of drinken, min of meer aan loodvergiftiging bloot. Dat was gemakkelijk te veranderen, wanneer aan hen nu en dan andere werkzaamheden werden opgedragen. Belangrijk is het trouwens niet eens. Op het groot aantal fabriekwerkers is het aantal gevallen zeer gering. Ongelukken komen dus hoogst zelden voor, ziekten door de fabriek teweeggebracht, ook weinig; alleen bij de vernissers. 5546. V. Wordt in het algemeen in de fabrieken, die gij gezien hebt, al het mogelijke gedaan, met het oog op de hygiène in den tegenwoordigen stand van die wetenschap en voor zooverre die zich rijmen laat met deeischenvan industrie en industrieelen, al het mogelijke gedaan om gevaar en schade voor het werkvolk af te wenden? Of gelooft gij dat daaromtrent nog wel het een of ander te wenschen overblijft? A. In kleinigheden wel natuurlijk, maar uit een algemeen oogpunt zijn de fabrieken uit een hygiènisch oogpunt niet slecht. De lokalen zijn zeer ruim, goed verlicht en hebben eene ferme ventilatie. Op onderdeelen zal er echter altijd wat te verbeteren zijn. Waar gips gemalen wordt, moet het natuurlijk stuiven, dat kan niet verholpen worden, en zoo zijn er meer zaken die niet te ontgaan zijn, omdat zij eigen zijn aan het fabrikaat. 5551. De Voorzitter: In verband met het punt waarmede wij bezig zijn, wensch ik te vragen, hebt gij niet opgemerkt, dat een groot gedeelte van de werklieden van de fabriek van Regout -zelden een hoogen ouderdom bereiken, dat zij op 40 of 50jarigen leeftijd sterven? A. Ja, zij sterven aan de pottemannekensziekte. 5552. V. En eindigt dat gewoonlijk met den dood? A. Als die ziek zijn, eindigt dat met den dood; het is longtering. 5553. V. En dat neemt zijn afloop van het 40- of 50ste levensjaar? A. Ja. 5554. V. En dat komt dikwijls voor? A. Ik heb zooeven beweerd, dat het niet statistisch bewezen is of onder die bevolking meer tering voorkomt dan onder eenige andere bevolking die onder dezelfde omstandigheden leeft, in de stof. 5555. V. Hebt u dus in de betrekkelijke afdeeling van de fabriek der heeren Regout menschen van hoogeren leeftijd gezien? A. Wel zeker. 5556. V. Worden de menschen er dus oud? Zijn er die er oud geworden zijn? A. Wel zeker; hier zijn geen ziekten als bij andere industrieën voorkomen, bij phosphorusfabrieken, kwikzilvermijnen bij voorbeeld. De menschen die in deze mijnen leven - zij komen hier niet voor - die moeten in 10 jaar ongeveer dood. Dat is echter bij deze fabrieken niet het geval. Men kan hier zeer gezond zijn. Wanneer men deze bevolking vergelijkt met eene andere die onder dezelfde omstandigheden verkeert, dan zal hier misschien 1, 2, 3% meer tering voorkomen dan onder menschen die niet in de stof werken. 5557. V. Komt vrouwenarbeid te Maastricht voor? A. Ja. 5558. V. Ook arbeid van jonge meisjes? A. Ja, jonge meisjes en ook gehuwde vrouwen wel. Zoolang de man niet ge- {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} noeg verdient, moeten de vrouwen wel medewerken. 5559. V. Om financieele redenen, maar het feit zelf zult gij waarschijnlijk wel niet goedkeuren. A. Wanneer de vrouw een arbeid heeft naar hare krachten? Waarom dan niet? Bij voorbeeld zooals in de fabriek van den heer Regout, waar de meeste schilderen. 5560. V. Nu spreekt gij van de meisjes; maar de getrouwde vrouwen? A. Voor deze zou het in elk opzicht wenschelijk zijn dat zij niet meer in de fabriek werkten. Maar wanneer men de zaak uit een financieel oogpunt beschouwt dan is het geheel iets anders. Wanneer bij voorbeeld een arbeider f 5 of f 6 per week verdient en de vrouw verdient er met schilderen nog f 6, f 8 bij, dan kan het huisgezin leven. Zet men echter die vrouw aan de deur, dan lijdt het huisgezin armoede. Het is mijns inziens daarom beter dat de vrouw medehelpt om den kost te verdienen dan dat zij dit niet doet. 5561. V. De zaak is dus dat de huishoudens opgezet worden zonder dat er behoorlijke middelen aanwezig zijn. A. Ja. 5562. De heer Bahlmann: Gij hebt gezegd dat het wenschelijk zou zijn dat kinderen beneden de 14 jaren niet in de fabrieken werkten. Bedoelt gij dit in het algemeen of slechts ten opzichte van nachtwerk. A. Ik bedoel dit in het algemeen. Een kind van 12 jaren is physiek en intellectueel niet genoeg ontwikkeld om in eene fabriek te werken. Eerst op hun 14de, 15de jaar beginnen zij pas een beetje mensch te worden. 5563. V. Gij vindt het dus over het algemeen wenschelijk dat kinderen beneden de 14 jaren niet werken. Hetzelfde geldt bij u voor de gehuwde vrouwen. Maar is nu niet wat gij van de laatsten gezegd hebt omtrent de noodzakelijkheid om, in verband met de slechte loonen, voor het huisgezin mede te werken, ook niet op de kinderen van 12 tot 14 jaar toepasselijk? A. Ik kan hierop antwoorden, dat de vrouwen in den regel geen werk verrichten dat zoo bijzonder schadelijk voor de gezondheid is. Daarentegen is kinderarbeid nadeelig voor de ontwikkeling. Wanneer de kinderen niet. schoolgaan, maar van den ochtend tot den avond moeten werken, vormt men een zwakker geslacht. 5563 bis. De heer Ruys van Beerenbroek: Zoo straks hebt gij, in antwoord op een vraag meer bepaaldelijk omtrent de pottenmannen, verklaard dat zij gewoonlijk geen hooger leeftijd dan 40 jaren bereikten, doch dat het zeer zeker voorkwam, dat sommigen ouder worden. Kunt gij nu ook mededeelen of ditzelfde geldt voor de aardewerkers, de glasblazers en de glasslijpers? A. O neen, glasblazers zijn er in de fabriek van Regout bijna niet. Die menschen zijn glasvormers; zij werken met persen en machines. Weinigen zijn er die blazen, en dan is het nog geen zwaar werk. De blazers in eene flesschenfabriek, waar zij met groot geweld den geheelen dag blazen, kunnen ziekelijk worden; maar bij den heer Regout is het zulk klein werk, dat zij van dat blazen alleen niet ziek kunnen worden. De hooge temperatuur echter is onaangenaam; doch zij worden daaraan van jongs af gewend en klagen er niet over. 5564. V. Het glasslijpen? A. Dat geschiedt vochtig, zoodat men er niets van inademt 5565. V. En het glas droogslijpen? A. Dat was vroeger nadeelig. 5566. V. Doch daar zijn maatregelen tegen genomen? A. Ja, er zijn exhausters aangebracht en het slijpen geschiedt nu alles nat. Het stof is dus tot een minimum teruggebracht. 5567. V. Zoodat daar die gevaarlijke inademing niet plaats heeft, als bij het pottenwerk? A. Alles is vochtig; er is dus zeer weinig stof. Het eenige waaraan men het constateeren kan, is dat de jongens een wit laagje van impalpabele stof op het gezicht hebben. 5568. V. Gij hebt gesproken van de afdeeling aardewerk, waar de stiften worden gemaakt en van verwondingen, door u daar geconstateerd, aan de vingertoppen? A. Dat heb ik nagegaan en het is op mijne instantie dat de machine weder verdwenen is. De fabrikant in Enge- {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} land had eene machine gevonden, die de kleine triangels maakte waarop de borden geplaatst worden, die anders aan elkander bakken. Die worden bij massa's gemaakt, omdat ze slechts eenmaal worden gebruikt met het oog op de fijne puntjes. Vroeger had men kleine slagmachines, die echter te langzaam werkten. Nu had men in Engeland eene machine gezien die als slagpers werkte. Men draait daarbij met de rechterhand aan een vliegwiel; de pers gaat omhoog, het voorwerp wordt weggenomen, nedergelegd en weder een ander stuk leem ingebracht. Het krijgt den slag. Alles geschiedt zeer regelmatig; de minste onoplettendheid brengt de vingers tusschen de machine, en deze neemt 2 of 3 toppen beet. Een groot nadeel voor de meisjes; de toppen worden doof en eerst na een paar weken kunnen zij het werk hervatten. Die ongelukken waren zoo menigvuldig, dat ik de zaak onderzocht; men heeft mij de machine getoond, waarna mij bleek dat aanhoudend onheilen moesten voorkomen. Nu is dat tamelijk veranderd en heeft men weder slagmachines gemaakt, waar ieder voorwerp voor zich wordt geperst. Men moet daarbij al zeer onattent zijn, wil men een ongeluk krijgen. Deze komen dan ook nu zeer weinig voor. 5569. V. Gij hebt zien werken op die afdeeling. Hebt gij opgelet van welken leeftijd die kinderen zijn? A. Jonge meisjes van 12, 13, 14 jaar. 5570. V. Is het een zwaar werk? A. Neen, maar een werk waaraan zij al hare aandacht moeten wijden, en dat allerslechtst betaald wordt. 5571. V. Zijt gij in de afdeeling geweest waar de kleuren bereid en getritureerd worden? A. Neen, bij die gelegenheid niet. 5572. V. Hebt gij geene loodwitbereiding gezien? A. Neen, zij maken wel menie zelf, maar van loodwit weet ik het niet. 5572bis. V. Zij maken ook loodwit. 5573. De heer Beelaerts van Blokland: Hebt gij eenige ervaring opgedaan omtrent drankmisbruik onder de arbeiders? A. Van tijd tot tijd komen er gevallen voor, bij feestelijke gelegenheden bijv. als de arbeiders in beschonken toestand rondloopen. Dat er daar door in Maastricht meer ziek worden dan elders kan men niet beweren. Opvallend in Maastricht is dat er zooveel krankzinnigen voorkomen. In het gesticht hebben wij er zestig, terwijl er nog vee in den Bosch geplaatst zijn, omdat er volgens de wet niet meer in het gesticht mogen opgenomen worden. 5574. De heer Ruys van Beerenbroek: Staat dat in verband met het drankmisbruik? A. In verband met het pauperisme. Waar het pauperisme groot is zijn veel krankzinnigen. 5575. V. Het zijn dus alle lieden van de mindere klasse? A. Ja. Maastricht heeft 30000 zielen, de helft der bevolking is arm. Derhalve als men op de 15000 zielen 60 krankzinnigen heeft, dan is dat reeds daarvoor alleen vier à vijf per mille. Nu geeft de algemeene statistiek in België althans aan slechts 2 à 3 per mille krankzinnigen, waarvan 2 per mille in de gestichten en een per mille losloopend. Dat is voor Maastricht derhalve te veel. 5576. De heer Van Alphen: Gij hebt de ovens waarin het aardewerk gebakken wordt, niet anders dan in kouden toestand aangetroffen? Zijn in het hospitaal geen gevallen voorgekomen van menschen, die door de groote hitte ziek geworden waren of ander letsel verkregen hadden? A. Neen. 5577. De heer Ruys van Beerenbroek: Is u aangaande de papierfabrieken iets bekend van ziekten daaraan verbonden? A. Heel weinig. Er komen daar echter meer ongelukken voor dan in andere fabrieken, omdat er meer machinerieën zijn. Van tijd tot tijd raakt er wel eens een tusschen de walsen. 5578. V. De kalander-machine is toch voorzien? A. Ik geloof het wel; maar onder die walsers heb ik er gezien die toevallig met de vingers tusschen de walsen geraakten, met de armen tot aan het hoofd werden ingetrokken en daardoor hevige brandwonden bekwamen. De geheele arm was dan verbrand. 5579. V. Hoe staat het met de ziektegevallen bij het sorteeren van lompen? {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} A. In het hospitaal heb ik daar niets van gezien. 5581. V. Zijt gij ook bekend met plannen tot oprichting van crêches? A. Neen, zij zijn er althans niet. Wel is het eene bekende zaak dat sommige vrouwen die op de fabriek werken de kinderen uitbesteden en dat de wezens slecht voedsel krijgen. Particulieren hebben wel eens plannen geopperd, maar het is er altijd bij gebleven. Het zou anders eene goede zaak zijn. 5582. V. Weet gij ook hoe het staat met de soepkokerij? A. Ik weet dat er een bestaat, maar het schijnt dat er hoe langer hoe minder gebruik van wordt gemaakt. 5583. V. Waarom? A. Dat weet ik niet. 5584. De Voorzitter: Gij hebt straks als uw stellige overtuiging te kennen gegeven dat het werken van kinderen beneden de 14 jaar is af te keuren. Maar acht gij het boven de 14 jaar ook zoo verkeerd? A. Het is moeilijk om te zeggen dat het eerst beginnen moet met het 15de, 16de, 17de jaar. Dat is zeer moeilijk. Met het 14de en 15de jaar kan het zeer zeker schadelijk zijn om zes dagen in de week van 's avonds 7 tot 's morgens 7 te werken. Om echter op het oogenblik te verklaren op dezen of op dien leeftijd kan men pas beginnen, dat is moeilijk. Het hangt ook van de ontwikkeling van den jongen af. Men zou om zeker te gaan een anderen maatregel moeten nemen, men zou dan geneeskundig moeten onderzoeken of de jongens genoegzaam ontwikkeld zijn om zekeren arbeid te doen. Er zijn er die op hun 12de jaar al sterk genoeg zijn. 5585. De heer Ruys van Beerenbroek: Weet gij dat jongens geneeskundig onderzocht worden alvorens tot de fabrieken toegelaten te worden? A. Ja, dr. Oidtmann keurt voor de faïencerie van Regout. Ik heb daar met den heer P. Regout over gesproken, die neemt degenen die voor de faïencerie zijn afgekeurd. 5586. V. Op welke afdeeling? A. Op de glasblazerij. Misschien terecht, omdat de jongens daar niet onder dezelfde omstandigheden werken als op de faïencerie. 5587. De Voorzitter: Als ik het goed begrijp, worden de jongens medisch onderzocht, en die voor de eene afdeeling ongeschikt worden geoordeeld, worden toch geëmployeerd voor eene andere afdeeling. A. Ja, dat kan ook zeer goed. 5588. V. Maar gij hebt ons straks beschreven hoe de kinderen er uitzien, die daar werken. A. O ja, het kan zijn dat een jongen ongeschikt wordt geoordeeld voor het werken in de faïencerie, in de stof, en dat hij daarentegen zeer goed gebruikt kan worden in de glasblazerij, omdat hij daar onder andere conditiën is. 5589. De heer Goeman Borgesius: Maar wij hebben van u vernomen dat gij juist het werken van zulke jonge kinderen van 12 jaren in de glasblazerijen schadelijk acht? A. Ja, maar zij moeten toch ergens werken. Wanneer door een dokter verklaard wordt dat zij niet in staat zijn in stof te werken dan zijn de heeren Regout toch in hun recht om ze in eene andere afdeeling werkzaam te doen zijn. Iemand, die afgekeurd wordt voor soldaat is daarom nog zeer goed geschikt voor vele andere betrekkingen. 5590. V. Gij gaat hierbij uit van de stelling dat de door u gewenschte toestand niet bestaat. A. Zeer zeker; ik zou zeer wenschen dat zij niet voor hun veertiende jaar aan het werk zouden gesteld worden. 5591. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt gezegd dat werken in een met stof bezwangerde lucht zeer nadeelig voor de longen en longtering het gevolg daarvan is. Zijn u, behalve de door u besproken beroepen, nog andere bekend waar hetzelfde het geval is? A. Steenhouwers bijv. en in het algemeen al die vakken, waarbij stof ontwikkeld wordt, met uitzondering van de bakkers en molenaars, omdat het stof waarmede dezen verkeeren, van een plantaardigen oorsprong is. Zij hoesten wel en krijgen chronische bronchitte, maar krijgen geen tuberculose. Bij de steenhouwers daarentegen veroorzaakt het ingeademde stof wel degelijk tuberculose. Die lieden zijn zeer gepredisponeerd; zij krijgen ulceratieve pro- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} cessen in de longen en zijn daardoor dubbel vatbaar voor tuberculose, die zij dan ook in den regel krijgen. 5592. De Voorzitter: Hebt gij uit u zelven nog iets mede te deelen dat gij begrijpt van nut te kunnen zijn? zoo niet, dan danken wij dat gij zijt willen komen. Uw verhoor is afgeloopen. Dr. v. Kleef. Verhoor van den heer A.A. Bekaar. (Verkort.) 5593. V. Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, qualiteit, ouderdom en woonplaats op te geven? A. Andries Abraham Bekaar, oud 41 jaar, ingenieur van den waterstaat, wonende te Maastricht. 5594. V. Gij hebt, in opdracht van den Minister van Waterstaat, voldaan aan een verzoek, dat bij monde van den heer Ruys van Beerenbroek namens onze Commissie van enquête tot u is gericht, om namelijk in de laatste weken eenige fabrieken en werkplaatsen in Maastricht te onderzoeken? A. Ja. 5595. V. Gij hebt een groot getal van die fabrieken en werkplaatsen onderzocht? A. Negentien. 5597. V. Wij hebben over verscheidene, zoo niet over al die fabrieken bij monde van den heer Wintgens, die gedeeltelijk met u die fabrieken bezocht heeft, tamelijk breedvoerige mededeelingen ontvangen over den gang der werkzaamheden, de sterkte van het arbeidend personeel, de werkuren, enz. enz. Wij zullen niet in alle détails daarop terugkomen, dat zou te veel tijd wegnemen. Wenscht gij, die met het oog op deze enquête deze fabrieken alle bezocht hebt, ons ook eenige opmerkingen daaromtrent mede te deelen. A. Over het algemeen heb ik bevonden dat de groote fabrieken het best zijn ingericht, wat betreft de maatregelen van veiligheid en voor de gezondheid. De kleine fabrieken laten zoo hier en daar wel eens wat te wenschen over. Heel veel ongelukken gebeuren in de kleine fabrieken gelukkig niet, omdat er veel ruimte is en de werklieden dus niet te dicht bij de machines behoeven te komen. De stoommachines en ketels staan in de meeste fabrieken in afzonderlijke lokalen. Mijn eerste opmerking geldt het geheele land. De machinisten in de groote fabrieken zijn gewoonlijk menschen die langzamerhand zijn opgeklommen. Zij zijn begonnen met smeren, zijn vervolgens gaan stoken en hebben zoodoende eenig inzicht in de machinerie verkregen. Maar bij kleine fabrieken neemt men daarvoor meestal den eersten den besten. Ik acht dat een groot bezwaar. Men krijgt dan machinisten, die volstrekt niet op de hoogte van hunne taak zijn, en die bij het minste wat er gebeurt den kluts kwijt raken. In de groote fabrieken heb ik bijna overal gevonden signalen, hetzij in den vorm van een alarmbel, hetzij van eene fluit, waardoor de machinist in tijd van gevaar een teeken kan geven om in eens alles te doen stilstaan. In de kleine fabrieken is dit niet het geval. Bij sommige levert dat geen groot bezwaar op, omdat de machinekamer onmiddellijk aan het werklokaal grenst; bij andere, waar die afstand grooter is, echter wel. Ook daar moet in eenige seconden de geheele machine kunnen stilstaan. Een oud-ingenieur van het stoomwezen heeft mij medegedeeld, dat, in gevallen waarin de wet wordt overtreden en zelfs veiligheidskleppen worden vastgezet en dientengevolge procesverbaal is opgemaakt, wel vervolging heeft plaats gehad, maar vrijspraak is gevolgd, waarschijnlijk door leemte in de wet. De peilglazen dienden tot veiligheid van den machinist omgeven te zijn met omhulsels van gaas of van dubbel glas. Dat zag ik in Maastricht niet. 5598. V. Ook elders? A. Neen. Ook het vliegwiel kan groote ongelukken veroorzaken. In kleine fabrieken wordt het bij het in gang brengen der machine met de hand in beweging gebracht, en daar heeft men kans dat het, over het doode punt komende, den man medesleurt, vooral indien de plaatsruimte, waarover hij beschikt, gering is. Dit is hier en daar ook het geval. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij de groote fabrieken zijn de wielen te groot om dit te kunnen doen, en daar gebeurt het, hetzij met een getande staaf, hetzij op eene andere wijze, in ieder geval zonder gevaar, meestal. De groote vliegwielen dienen ook omringd te zijn met een gesmeed ijzeren band voor het springen, omdat het zoo ontzaglijk snel rondwentelt. Dit komt echter slechts bij uitzondering voor; ik heb het alleen gezien bij de groote machines van de Société Céramique te Maastricht. Het opzetten van riemen is dikwijls in de fabrieken eene oorzaak van ongelukken. De riem moet er zoo omgebracht worden; de as wordt langzaam bewogen, de werkman drukt den riem tegen de eene schijf en, terwijl de andere langzaam beweegt, wordt de riem er op geschoven en dan laat de werkman los. Op die wijze kan geen ongeluk voorkomen, maar nu gebeurt het wel dat een geoefend werkman, die veel met dit werk belast is, het gevaar zoo niet inziet, en, om moeite te besparen en zijn kameraden niet te hulp te roepen, den riem op de schijf brengt, terwijl de machine in vollen gang is. Laat hij op het juiste oogenblik los, dan kan het geen kwaad, maar houdt hij een oogenblik te lang vast of heeft hij het ongeluk om te struikelen en, zooals men onwillekeurig doet als men struikelt, te grijpen naar den riem, dan wordt hij meégeslingerd en verpletterd dikwijls. Of het in Maastricht gebeurd is kan ik niet zeggen, maar in allen gevalle is het een gevaar dat weg te nemen is, omdat er toestellen zijn, waarbij de werkman buiten gevaar blijft. 5601. De heer Ruys van Beerenbroek: Dat zijn machines om den riem op het wiel te brengen, niet om ze van de draaiende schijf naar de vaste te brengen? A. Juist. Het smeren, dat ook eene groote bron van ongelukken is, gebeurt volgens de fabrikanten altijd wanneer de werktuigen in rust zijn. Maar dit gebod wordt zeer dikwijls overtreden, en ik heb gezien dat men de machines en assen smeerde, terwijl die in werking waren. 5602. De Voorzitter: Waar hebt gij dat gezien? A. In de ‘Société Céramique’. Volgens den fabrikant was dit eene uitzondering en was er geen gevaar. Dit gebrek doet zich natuurlijk niet voor in fabrieken waar automatische smeerwerktuigen aan de machines zijn, en die bestaan in de meeste groote fabrieken. 5603. V Ook in Maastricht? A. Ja. Wat ik overal in Maastricht gemist heb, is een reglement, dat in elke werkplaats moest opgehangen zijn en waarin bij voorbeeld het smeren tijdens de beweging der machines bepaald verboden werd, waarbij den werkman eenige voorschriften gegeven worden, waaraan hij zich in het belang van zijn eigen veiligheid te houden heeft. Wel heb ik op een paar plaatsen, zooals in de spijkerfabriek, een klein reglement gevonden, maar dat is ook het eenige wat ik mij herinneren kan. De fabrikanten gaven toe dat het wel goed zou zijn en sommigen zeiden dat zij het doen zouden. Wat ik ook bij iedere fabriek noodig acht, is een verbandkist met linnen en dergelijke, om bij ongelukken dadelijk de noodige hulp te kunnen verschaffen. Dit is op eene zeer goede wijze geregeld bij de firma Regout en de Nederlandsche papierfabriek; overigens geloof ik niet dat dit in Maastricht ergens geschied. Wanneer men daarbij nog, zooals op de Nederlandsche gist- en spiritusfabriek te Delft, twee of drie flink ontwikkelde werklieden onderwijs gaf in de eerste beginselen der verbandleer, zouden veel ongelukken wel niet voorkomen maar nietzulke gevolgen hebben als nu somtijds. Levensverzekering tegen ongelukken bestaat te Maastricht niet. Wel kan ik echter dit zeggen, dat de werklieden eenige ondersteuning genieten uit de ziekenbussen, die de meeste fabrikanten hebben. 5604. V. Wat bedoelt gij met de ziekenkassen die bij de meeste fabrieken zijn? Zijn dat ziekenbussen die de werklieden onder elkander maken? A. Ja, en waartoe de fabrikant bijdraagt. 5605 V. Zijt gij zeker, dat die bij de meeste fabrieken bestaan? A ‘De meeste’ is misschien wat al te bepaald. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} 5606. V. Ik doe de vraag, omdat wij straks uit de verklaring van den heer Van Kleef meenden verstaan te hebben, dat de lust onder het werkvolk in Maastricht, om op die wijze tegen kwade eventualiteiten te zorgen niet zeer ontwikkeld was en men alles liet nederkomen op de stad A. Mijne uitdrukking van zoo even was ook wat sterk. Het moest zijn ‘verscheidene’. 5607. V. Wilt gij dan nu maar doorgaan? A. Tegen brandgevaar is hier en daar goed gezorgd, maar bij anderen niet. Bij de groote fabrieken is het in het algemeen goed, bij sommige kleine laat het te wenschen over. Waar ook naar mijne meening niet genoeg op gelet wordt, dat is de kleeding der arbeiders. De arbeider is zeer gesteld op eene losse kiel, dikwijls op wijde mouwen, hij draagt een schootsvel, en ik behoef niet te zeggen dat als hij dan met de machines in aanraking komt, hij groot gevaar loopt. Het zou goed zijn als men hem eene nauwsluitende kleeding en vooral dicht gemaakte mouwen kon voorschrijven. 5608. V. Zijn dat geene dingen die bij het werkvolk zelf opkomen? Ik vind uwe opmerking zeer juist, maar zijn zij niet intelligent genoeg om zelf te begrijpen dat het nemen van die eenvoudige en onkostbare voorzorg eischend is? A. Wel intelligent genoeg, maar zij volgen de oude gewoonte. Ik zag bijv. een werkman, die een hoogst gevaarlijk werktuig in de wapenfabriek van Beaumont behandelde, althans voor iemand die er met zijne vrij wijde mouwen tusschen kwam. Toen ik hierop den fabrikant wees, werd mij gezegd: ‘Ik heb zelfs soms met eigen hand een touw om de mouw gebonden, maar hij verkiest het niet te laten.’ 5609. De heer Ruys van Beerenbroek: Hoe is het met het binnenwaarts opengaan van de deuren? A. De deuren zijn aldus: in de groote fabrieken waren tamelijk veel deuren, die naar beide zijden open slaan, zooals het ook behoort. In kleine fabrieken is daar niet op gelet. Daar vindt men ook dikwijls trappen, die wat de ruimte en de verlichting betreft wat te wenschen overlaten. Er is nog iets dat ik nergens gevonden heb. De schijven zijn aan de assen meestal met nokken verbonden, de assen op die plaats eenigszins plat gesmeed. Men vindt dergelijke platte deelen in de schijven. Nu vindt men daartusschen een wig beslagen met een dikken kop, die koppen steken uit. Nu gebeurt het wel dat die koppen een riem kunnen pakken en om de as wikkelen, waardoor een of ander werktuig medegesleept worden kan, waardoor gevaar voor ongelukken ontstaat. Dit gevaar is zeer gemakkelijk te voorkomen door eenvoudig over zulk een nok een klein kapje te maken. Dat is niet kostbaar, maar toch wordt het niet gevonden. Ook de riemen, die met groote snelheid zich bewegen, leveren gevaar op. Men moest ze nergens dan omkokerd vinden, en dat is ook het geval in de groote fabrieken; in de kleine wordt er zoo het schijnt minder op gelet. Het ondervangen van riemen door een plank er onder, opdat als de riem breekt, deze niet tegen den werkman geslingerd wordt, heb ik alleen gevonden bij de firma Regout. 5610. De heer Ruys van Beerenbroek: En dit wordt daar streng doorgevoerd? A. Ja zeer streng. Verder dienden in groote fabrieken de omwentelingen van de vliegwielen en de stoomdruk geregistreerd te worden, opdat de fabrikant zijn machinist kunne controleeren. Dit is alleen bekend in de papierfabriek. In de ceremiekfabriek was het vroeger, maar daar is het opgeheven; waarschijnlijk omdat het te lastig was. Ook geloof ik dat het hoogst wenschelijk zou zijn dat er bij het in het leven roepen van eene wet op den arbeid, fabriek-inspecteurs kwamen, vooral practische menschen; zijn het zuiver theoretische menschen, dan kunnen zij beter achterwege blijven. Het is eene gewichtige betrekking. Men mag toch aan een fabrikant geen te hooge eischen stellen, maar de eischen die men stelt moeten doorgedreven worden. Dat kam alleen een practicus zijn en niet een techneloog, die de polytechnische school pas verlaten heeft. Hij moet in het vak geweest zijn. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Komt er nu ooit eene wet op den arbeid met bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid, dan moet men naar mijn inzien, niet te veel reglemonteeren. Men zal zich moeten bepalen tot zeer algemeene voorschriften en veel moeten overlaten aan het goed oordeel van de fabrieksinspecteurs. Die moeten goed gekozen zijn; men kan onmogelijk treden in alle mogelijke details. Verder acht ik het noodig dat de fabrikant beschermd is tegen willekeur van de inspecteurs, door beroep te hebben op den Minister. Er dient wel een hoofdinspecteur te zijn, die zijn oordeel laat gaan over alles en die ook noodig is om overal in het geheele land eenheid van voorschriften te hebben. Wanneer dan ieder jaar een regeeringsverslag het licht zag, waarin verzameld is wat de inspecteurs bevonden hebben, wat de oorzaken der ongelukken zijn en der veiligheid misschien en tevens de middelen, die zij denken dat noodig zijn, dan twijfel ik geen oogenblik, of er zou zeer veel goeds uit voortvloeien. 5611. V. Dat zijn uwe algemeene beschouwingen. Wil een van de heeren naar aanleiding daarvan eenige vragen doen? 5612. De heer Bahlmann: U hebt zoo straks gezegd dat degenen, die benoemd worden tot fabriekinspecteurs, vooral practische menschen moesten zijn en niet jongelieden die zoo van de Polytechnische school kwamen. Naar aanleiding daarvan wensch ik u te vragen: denkt gij dat het benoodigde personeel te vinden zou zijn door uitbreiding van de inspecteurs op de stoomtoestellen? De inspectie voor het stoomwezen bestaat uit 17 ingenieurs en opzichters; zou nu voor de fabrieksinspectie, waarvoor uit den aard der zaak practische en met de machinerie, hoofdzakelijk met stoomketels, bekende personen gevorderd worden, een even groot corps voldoende zijn. A. Ik geloof het wel. 5613. V. Gij zult wel in de courant gelezen hebben dat er thans zooveel overtollig personeel bij de staatsspoorwegen is. Meent gij dat daardoor het personeel voor de fabrieks-inspectie zou kunnen aangevuld worden? A. Dat durf ik niet te beslissen. 5614. De heer Ruys van Beerenbroek: De inspecteurs zouden dan moeten zijn practische lieden, die niet alleen met machines omgaan, maar ook met verscheidene machines en fabrikaten volkomen bekend zijn. A. Daarmede zijn natuurlijk de ingenieurs bij de Staatsspoorwegen niet bekend. Intusschen geloof ik, dat ieder ingenieur, wanneer hij maar eenigen tijd eene fabriek heeft bezecht, in staat is om op de hoogte te komen. 5615. De Voorzitter: Gij hebt, om tot het eigenlijk onderwerp der en quête terug te keeren, verscheidene fabrieken bezocht. Hebt gij naar aanleiding daarvan van uwe zijde ook nog eenige opmerkingen, beschouwingen of mededeelingen te doen? A. Ja, ik zou zeggen vooral omtrent de drie groote fabrieken? 5616. V. Die van Regout, de Céramique en die van L'Hoeste? A. Ja. 5617. V. Wilt ge dan met die van den Heer Regout beginnen? A. De veiligheidsmaatregelen zijn bij die fabriek over het algemeen zeer goed. Doch er zijn enkele kleine leemten. Er zijn nog eenige riemen, die ik zou willen omgeven met een schotje. Er is een enkele riem, die nog niet ondervangen is. Maar anders zou ik bijna niet weten wat er veranderd moest worden. Er is bij Regout een ascenseur, die door alle verdiepingen gaat. Hij is goed ingericht. Hij is van dien aard, dat men er onmogelijk bij kan. De man, die hem bedient, kan de deur open doen naar buiten, maar zij kan niet van buiten geopend worden. Dat is een uitstekende maatregel, maar wat minder goed is, is, dat er, als de ketting breekt,, er niets aan te doen is en alles naar beneden komt. Men heeft inrichtingen, die zoo zijn, dat als een ketting breekt, de ascenseur vanzelf wordt opgehouden of met eene kleine snelheid, bijv. van 1 meter in de seconde, naar beneden gaat, en dan is er geen gevaar bij. Vroeger heeft men er hier eene inrichting bij gehad dat hij niet verder kon vallen dan de eerstvolgende verdieping, maar dat scheen moeilijk in het gebruik en is weggenomen. Die ascenseurs dienen om bouwstoffen {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} naar boven te voeren en ook somtijds menschen. 5618. De heer Ruys van Beerenbroek: De meesten gaan toch langs de trap naar boven? A. Ik meen mij te herinneren dat indertijd zich een meisje bij het gebruik van den ascenseur den voet gekwetst heeft. 5619. V. Hebt gij uit het oogpunt van veiligheid ook nog eenige opmerkingen omtrent die fabriek te maken? A. Neen, wat veiligheid betreft, staat die fabriek zeer hoog. Zelfs in den kelder waar de klei wordt geperst, zijn de machinerieën in houten kasten gesloten. Er is echter nog iets. Het zoogenaamde puntjes maken, dat zijn driekante stiftjes. Dat gebeurt door kinderen, en bij een tamelijk snelle beweging. De kinderen bewegen met de hand een hefboom en nemen dan, wanneer de stempel is afgedrukt, zulk een puntje zeer snel weg. Nu zou het kunnen gebeuren dat een vinger van een kind door onvoorzichtigheid er tusschen kwam. Vroeger waren er inrichtingen, die werkten met een wiel, waaraan door het kind gedraaid werd en dan gebeurde het dat het wiel te ver werd doorgedraaid en zoo werd menig kind gekwetst. Dit heeft men veranderd en nu is het veel beter, maar toch nog gevaarlijk. In ieder geval moest verboden worden kinderen aan machinerieën te laten werken. Ik heb kinderen op andere fabrieken zien werken aan werktuigen met raderwerken, waar zij niet aan behoefden te komen, maar een kind blijft een kind. Het brengen van de riemen van de vaste op de losse schijf gebeurt bij snelloopende riemen niet met de hand. Bij riemen, die langzaam loopen, gebeurt het meestal met de hand. Er ontbreekt aan die inrichting echter iets, namelijk om de riem, wanneer zij op de losse schijf gezet is, vast te zetten. Men vindt dat weinig, maar toch op de papierfabriek; de werkman verkiest er zich echter niet van te bedienen. In de glasslijperijen zou ik het wenschelijk achten wanneer over de slijpsteenen kapjes waren, hetgeen bijna niets kost. Wanneer toch de werkman het glas tegen de schijf houdt, die snel ronddraait, zit hij er met zijn hoofd tamelijk dicht bij. Hij kon dus bij het springen van de schijf licht een stuk in het gelaat krijgen. Tegen brandgevaar is de fabriek van Regout goed beveiligd. De zolders zijn van ijzer en steen. De brandweer is goed geoefend. In de houtzagerij heeft men boven den cirkelzaag een kapje gemaakt. Dat heb ik nergens anders zoo gevonden dan juist in de fabriek van den heer Regout. Dat kapje heeft het voordeel dat, als een plank op mocht springen, deze niet tegen den werkman kan aanspringen, en dat, als de man het niet absoluut zelf wil, hij zijn vinger er ook niet bij kan kwetsen. De ventilatie schijnt mij, zoover ik er over oordeelen mag, onvoldoende in de gipsbranderij; daar is het ontzaglijk stoffig, en de eenige ventilatie is een koker van misschien 80 c.M. hoog, waar niet veel lucht doorgaat. Ik heb er ten minste niet veel trek bemerkt. Zoo, waar de gips gemalen wordt; daar bestaat de ventilatie enkel uit de gelegenheid om de deur open te zetten. 5620. V. Het zijn groote ruime lokalen? A. Ja. In de glasslijperij kon meer ventilatie zijn, vooral omdat het werk voor de gezondheid zoo nadeelig wordt geacht. De werkman is voor een deel zelf schuld er aan, dat er zoo weinig luchtverversching is; iedere slijper zit namelijk voor een raam dat van boven gedeeltelijk tuimelend is, maar toen wij ons bezoek brachten waren alle ramen dicht. Zij vonden het er te koud. Overigens kon de kunstmatige ventilatie nog veel verbeterd worden. Het eene lokaal loopt in het andere, en naar ik meen was op dat oogenblik de ventilator afgesloten door een deur, waarin zich een aantal gaten bevinden. De werkman is dus dikwijls zelf schuld. Ook heb ik kinderen in het glazuur zien werken, hetgeen, naar mijne meening, verboden moest worden. 5621. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Welk werk deden zij daar? A. Ik meen er een gezien te hebben, die met de handen in het glazuur kwam. Hiervan ben ik echter niet zeker; wel weet ik, dat zij de gebakken borden die uit het glazuurbad kwamen, met de handen vastnamen. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook is er, dunkt mij, meer ventilatie noodig in de lokalen waar gevormd wordt. 5622. V. Maar daar is toch een exhauster? A. Dan moesten er meer zijn. 5623. V. Ge weet dat we er bij avond en bij dag geweest zijn en dat de temperatuur zeer verschilde? A. Ja, bij avond, toen het gas op was, was het bepaald te warm. 5624. De Voorzitter: Hebt gij nog iets mede te deelen? A. Ja, omtrent de ontlediging der ovens. Daar zijn zeer verschillende lezingen over. Er wordt in Maastricht beweerd, dat de ovens, wanneer er veel bestellingen zijn, te veel in overijling moeten geledigd worden. Nu wordt beweerd, dat men die ovens niet genoeg afkoelt. Er is een werkman die dit, niet aan mij maar aan een ander, verklaard heeft, met het bepaalde doel dat het in deze Commissie ter sprake zou komen. Ik heb tevergeefs getracht dien werkman te spreken, doch zijn naam wilde men mij niet noemen. Ik had hem namelijk willen raden om zich tot deze Commissie te wenden. Vroeger schijnt het te spoedig ledigen dikwijls gebeurd te zijn; althans twee mijner onderhoorigen hebben mij dit verzekerd. De een, de opzichter Joosten, en de andere, de sluisknecht Guts, waren, de eerste 20 jaar, de tweede 10 jaar geleden, werkzaam in de fabriek. Dit bewijst voor het oogenblik niet veel. Dit tweetal heeft echter hetzelfde verhaal gedaan, dat namelijk de werkman in den oven werd gezonden om met vlugheid het gebakken goed er uit te halen. Hij kwam er na eenige minuten uit om te bekoelen, en dan er weder in. De temperatuur was zóó, hebben die menschen mij verteld, dat dan somtijds hunne mouwen en de handschoenen, waarmede zij de voorwerpen aanvatten, in brand zijn geraakt. Nu zou ik volstrekt niet durven beweren dat dit tegenwoordig nog zoo is. Ik heb drie of vier ovens zien ontledigen, maar er niets van bemerkt. 5625. V. Was dat op een oogenblik waarop men u verwachtte, of kwaamt gij onverwachts? A. Neen, ik kwam er niet onverwachts. 5626. V. Kwaamt gij er met den heer Wintgens? A. Neen, met den heer Ruys. Ik ben er tweemalen met hem geweest. 5627. V. Men wist dus toen dat gij komen zoudt? A. Ja. Bij een dier gelegenheden zijn eenige informatiën genomen naar dat ontledigen, dat wil zeggen wij hebben gevraagd aan den firmant die ons geleidde, of de temperatuur ook werd waargenomen Toen heeft die geantwoord: neen, daar houden wij geen vaste aanteekening van; in den winter is het afkoelen natuurlijk veel beter, maar in den zomer kan het nogal warm zijn.’ Dat zijn zijn eigen woorden. Hij heeft er bij gezegd, dat de temperatuur niet zoo was, dat er niet in te werken viel; want dat de firma ovens genoeg had, en dat die heete temperatuur zich alleen kon voordoen, wanneer er niet genoeg ovens waren. 5628. V. De firma kon toch wellicht een geldelijk belang hebben om in denzelfden oven te doen stoken? Het is immers - ik spreek als leek - gemakkelijker om gloeihitte te verkrijgen, wanneer de oven niet geheel is afgekoeld? Het zou dus voordeeliger voor de firma kunnen zijn om te blijven doorwerken, dan van meet af te beginnen? A. Wel iets, maar niet veel. Het behoort natuurlijk tot de mogelijkheden, maar ik geloof niet dat die reden bestaat. Sommige ovens worden 60 uren gestookt en 60 uren afgekoeld voor de eerste bakking; voor de tweede bakking wordt 30 uren gestookt en 30 uren afgekoeld. 5629. V. Misschien spreekt al uit dat verschil van cijfers het belang Maar hebt gij hiermede het punt van het leegen van de ovens afgehandeld? A. Ja. 5650. V. Dan wensch ik u à propos daarvan toch nog eene vraag te doen. U is medebestuurder van het departement Maastricht van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen? A. Ja. 5631 V. In het stuk dat het departement ons gezonden heeft in antwoord op den brief dien wij kort na ons op- {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} treden hebben gezonden, zooals u weet, wordt dat feit ook vermeld en nogal met zeer stellige woorden. Waren er nu onder uwe medebestuurders heeren, die daar misschien meer van wisten, dan aan u persoonlijk bekend is? A. Het bestuur van het Nut heeft natuurlijk informaties ingewonnen hier en daar bij verschillende personen, en zoo is ook dit punt ter sprake gekomen, en toevallig weet ik van waar wij deze mededeeling hebben. Het is van denzelfden werkman, waarvan ik zooeven sprak, die niet te bewegen was om zijn naam te noemen, die heeft het medegedeeld aan Baron de Bieberstein. 5632. V. Dus er blijkt ook hieruit weder, dat er bij de werklieden vrees bestaat om hier bij de Commissie te komen of haar feiten mede te deelen, schriftelijk met opgaaf van hun naam, met het oog op hetgeen zij te duchten hebben van hunne patroons? A. Dat heb ik algemeen gehoord. 5633. V. Hebt u dat ook op eene andere wijze bemerkt dan door hooren zeggen? A. Niet anders dan het geval waarvan ik reeds sprak. Het is mij niet gelukt met den werkman, die de mededeeling had gedaan, in relatie te komen. Hij heeft die reden bepaald opgegeven en zelfs niet willen hebben, dat zijn naam aan mij bekend werd. 5634. De heer Ruys van Beerenbroek: Maar heeft de fabrikant bij ons tweede bezoek niet medegedeeld, dat er proeven genomen werden om den oven spoediger af te koelen door het aanbrengen van roosters en het uithalen van het vuur? A. Ik kan het mij niet herinneren. Maar nu kon het zeer goed zijn, dat ik eens rondkeek, terwijl gij met den heer Beelaerts en den fabrikant spraakt. 5635. De heer Beelaerts van Blokland: Ik wensch den getuige te vragen, wat zijn indruk is over de zindelijkheid? A. In de fabriek van den heer Regout heb ik van de zindelijkheid geen groot idee gekregen, dat wil zeggen in de aardewerkafdeeling en daar nog wel alleen in de zalen waar de aarde gevormd wordt. Het was beter in de Société Céramique. Vooral in de kamers, waar de potten gevormd worden, was in de fabriek Regout de vloer glad door de klei, die daar gevallen en vertrapt was. Maar er schijnt nogal geschrobt te worden, dat is mij ten minste medegedeeld. 5636. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt eene lijst gezien hoevele malen er geschrobt werd? A. Ja, dat was in ieder lokaal driemaal 's weeks. 5637. V. En ook op welke wijze de vloer werd geïnundeerd? A. Ja, dat geschiedt door pijpen met gaten, waardoor het water over den grond vloeit. 5638. V. Welken indruk hadt gij van de soort van werk dat door vrouwen en meisjes verricht werd? A. Zij verrichten licht werk, behalve het persen bij het puntjes maken, want dat voortdurend nederdrukken van den stempel is wat zwaar voor kinderen. 5639. V. Hoe was uw gevoelen over het uitladen der ovens? A. Dat was naar mijn idee geen te zwaar werk, de cassetten, die het gebakken goed inhouden, worden uit den oven gedragen, van hand tot hand overgenomen en op tafels geledigd. Ook de soepkokerij heeft een zeer goeden indruk op mij gemaakt. Zij bestaat uit een afzonderlijk lokaal, waar ieder werkman voor 5 cents een kom soep krijgt. Vele kinderen van buiten krijgen de soep voor niet. 5640. De Voorzitter: Deel ons nu eens een en ander over de Société Céramique mede? A. De veiligheidsmaatregelen in de Ceramiek zijn bijna even goed als in de fabriek der heeren Regout. De riemen zijn er niet van onderen ondervangen, maar overigens staat alles er tamelijk wel gelijk. 5643. V. Hebt gij nog bijzonderheden te vermelden omtrent de Ceramiek? A. Een lokaal bevond ik minder goed, dat, waar de specie voor de zoogenaamde cassetten gemaakt wordt. Dat geeft nog al stof, omdat het droog gebeurt, en dat lokaal is zonder behoorlijke ventilatie. Maar de directeur heeft gezegd, dat hij van plan was het door een nieuw te vervangen. Overigens is eigenlijk daarvan niets anders te zeggen dan {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} van de fabrieken van de firma Regout. 5649. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Hoe was de totaal indruk dien gij daar verkregen hebt van het werkvolk? A. Ik kan niet zeggen dat ik daaraan veel bijzonders gezien heb. Fabriekarbeiders zien er bijna nooit florisant uit. Zoo ook hier. 5651. De heer Beelaerts van Blokland: Hebt gij bij de fabrieken van den heer Regout onderscheid kunnen zien tusschen de oude en nieuwe gebouwen? A. Ja, de nieuwe gebouwen zijn over het algemeen veel beter dan de oude. 5652. V. Welk deel is het oude? A. Ik meen mij te herinneren dat het oude gedeelte niet precies aan de straat ligt. 5653. V. Wat wordt er verricht? A. Er wordt veel gemalen. 5654. V. Aarde of gips? A. Ik geloof beide, maar dit staat mij op het oogenblik niet voor den geest. 5655. De heer Ruys van Beerenbroek: Maar het vormen, waar hebtu dat gezien? A. In de nieuwe lokalen. 5656. V. Maar in de oude lokalen hebt gij dat niet gezien. Gij hebt het gezien in een nieuw lokaal met 4 verdiepingen niet waar? A. Ja. 5657. De heer Beelaerts van Blokland: Hebt gij den indruk dat gij alle lokalen der fabriek hebt gezien? Of zouden er zijn die u ontsnapt zijn? A. Hoogstwaarschijnlijk niet, want toen de heer Ruys en ik er heengingen voor de tweede maal, passeerden wij een van de heeren Regout, die gereed stond om in zijn rijtuig te stappen. Hij zeide ons: ga naar de fabriek, laat u den geheelen plattegrond voorleggen en wijs zelf de lokalen aan, die gij zien wilt. Dat is gebeurd. Wij hebben het plan in handen gehad en gedurende ons geheele bezoek in handen gehouden. Toen ons bezoek ten einde was, hebben wij het plan voor ons genomen en samen goed nagegaan waar wij geweest waren en waar wij twijfelden hebben wij gevraagd: wat is dit en wat is dat? Ik geloof dat wij alles gezien hebben, al mogen wij een enkel lokaal hebben overgeslagen, want daar kan ik geen eed op doen. 5658. De Voorzitter: Nu nog de Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek. Weet gij daarvan ook bijzonderheden te vertellen? Er werken daar vele vrouwen. Is de arbeid dien zij daar verrichten, geschikt voor haar? A. Ja. 5659. V. Wat was dat voor werk? A. Ik heb geen enkele vrouw bij de machine zien werken. Zij hielden zich bezig met plooien en papier tellen. Jonge meisjes maakten enveloppes, met eene kleine trapmachine. Zoover ik gezien heb, was het alles licht werk. Eene menigte vrouwen was bovendien in de lompen aan het werk; ik meen zelfs enkel vrouwen. 5660 V. Dit zijn de punten die reeds breedvoerig met den heer Wintgens besproken zijn, dus hier niet herhaald behoeven te worden. Hebt gij nog andere bijzonderheden opgemerkt? A. Ik heb daar gevonden wat ik bij alle groote machines zou wenschen, namelijk een automatischen compteur der omwentelingen van het vliegwiel. Wat meer is, daar wordt ook geregeld de stoomdruk geregistreerd. Alles staat daartoe in verband met eene groote buis. De kookvaten, waar de stoom in gevoerd wordt, zijn voorzien van manometers, die op hoogeren druk zijn beproefd dan voor het gewone gebruik noodig is. Er zijn ook schellen om de machinisten te waarschuwen dat zij stil moeten houden. De groote werktuigen worden automatisch gesmeerd, de kleinere niet. Bij sommige gebeurt dit onder de beweging, maar bij die machines geloof ik niet dat daar eenig gevaar bij is. Over het vastzetten der riemschijven heb ik reeds gehandeld. Men vindt ook tamelijk veel machinedeelen afgesloten, maar toch ook niet alle. Ik geloof dat het wenschelijk is nog meer af te sluiten; men is daarin niet zoover gegaan als bij de firma Regout. Wat in de papierfabriek wel aanleiding heeft gegeven tot kwetsuren van werklieden is het brengen der vellen papier tusschen de walsen. Er is meer dan één werktuig waar de werkman soms aan de vingers, de hand of den geheelen arm is gekwetst. Nu heeft de directeur der papierfabriek {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} bij sommige werktuigen daarin voorzien. Hij heeft voor de walsen een rolletje of een latje gebracht, zoodat de werkman zijne vingers niet verder kan brengen dan tot op zekeren afstand. Ik zag daar meer dan één machine, waarbij dat niet gebeurd was. Toen vroeg ik den directeur naar de reden daarvan, en deelde hij mij mede, dat zulks niet kon. De directeur is een hoogst bekwaam man, en ik ben huiverig om het tegendeel te beweren, maar ik geloof toch dat het wel kan. Indien er eene lat of rol niet kon aangebracht worden, geloof ik dat men met eene ijzeren plaat zeer veel zou kunnen doen. Eene zeer goede inrichting was de cirkelzaal, waarbij het hout niet tegen in bewogen werd, maar de werkman op grooten afstand van de zaag bleef en door eene stang de zaag naar het het hout werd toegetrokken. Op die wijze ontstaan er geen ongelukken. Daarentegen vond ik er een werktuig voor houtwerk dat wel gevaarlijk is. Men maakt er papier van hout. De blokjes, die door de cirkelzaag zijn gezaagd, omtrent 3 decimeter lang, moeten gekloofd worden. Dat werktuig is een bijl die met tamelijk groote snelheid op en neer gaat. Nu neemt de werkman een blokje in beide handen en brengt dat onder dien bijl. Als de werkman nu goed toeziet, loopt hij niet het minst gevaar, want het blokje heeft 10 à 15 centimeter dikte, er is dus ruimte genoeg. Is de werkman onnadenkend dan loopt hij groot gevaar een stuk van zijn hand te verliezen. 5661. De heer Ruys van Beerenbroek: De bijl blijft toch op tamelijk grooten afstand van de tafel? A. Dat is zoo, en de hand kan er niet geheel onder komen als de werkman uit zijn oogen kijkt. Daar was in te voorzien, indien men den werkman verplichtte het' blokje telkens met een tang aan te pakken, maar dat zou eenige meerdere moeite en tijd kosten. Het lokaal waar het hout bewerkt wordt, is electrisch verlicht, wat ten opzichte van brandgevaar eene uitmuntende zaak is. Voor het mogelijk uitgaan van het licht heeft men een paar olielampen, die er altijd aanwezig zijn. Tegen brandgevaar zijn in de papierfabriek goede maatregelen genomen. Door het geheele lokaal loopt eene waterleiding, men heeft een eigen, goed geoefende brandweer, men kan eenige lokalen met ijzeren deuren afsluiten, en de trappen zijn van steen, flink breed en alle van leuningen voorzien. Het hijschwerktuig om de lompen op te halen was goed ingericht, in zooverre dat de lier van de opening afgescheiden stond; en het was streng verboden onder de opening door te loopen. Ook daar zijn hulpmiddelen aanwezig ingeval van ongelukken. De lokalen zijn zeer ruim en luchtig en zoo zindelijk als men verlangen kan. Alleen waar de lompen gesneden worden, was het wat stoffig 5665. De Voorzitter: Hebt gij ook iets bijzonders aangetroffen in de behangselpapierfabriek van Rutten? A. Er zijn twee machines, die dicht bij elkander staan in een tamelijk bekrompen lokaal. Ik zou daar de riemschijven en raderen wel wat meer willen zien afsluiten. 5666. V. Dat is het eenige meer speciale punt? A. Er is ook niet gezorgd voor het kwetsen van de vingers. 5667. V. Aan de calander-machine? A. Ja. 5668. V. Wat hebt gij gezien in de behangselpapierfabriek van Gebroeders Regout? A. Hetzelfde. 5669. V. In de geweermakerij van De Beaumont hebt gij daar iets bijzonders bemerkt? A. Het heeft daar mijn opmerkzaamheid getrokken, dat de stoommachine slechts gedeeltelijk is omgeven door een balustrade, zoodat de doorloop langs den zuigerstang totaal onbeschut is. Nu is het wel mogelijk dat die plaats door zeer weinigen wordt bezocht, - ik meen zelfs enkel door den machinist - doch ik zou het toch zaak vinden, dat de doorloopende zuigerstang door een koker was afgesloten, zooals dat elders geschiedt. Ook zijn de bollen van de regulateur - een gewone regulateur van Watt - niet zonder gevaar. Die bollen liggen zoowat op de hoogte van het hoofd van een man, waardoor deze, wanneer hij maar {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} eenigszins den gewonen weg verlaat en een weinig te veel op zijde gaat, kans beloopt die bollen tegen het hoofd te krijgen. Met een kleinigheid, het zetten namelijk van een schotje, is dit gevaar te verhelpen. Dit schotje behoeft volstrekt geen overbodige ruimte in te nemen. De gewone zaagmachine kan niet veel kwaad, alleen zou ik eenige tandraderen bedekt willen zien, omdat de werkman, die in de onmiddellijke nabijheid werkt, bij onvoorzichtigheid anders licht duim of vingers er tusschen kan krijgen. De cirkelzagen zijn er niet bedekt, en dat acht ik gevaarlijk. De lintzaag evenmin. Maar die lintzaag scheen mij, bij de wijze waarop er mede gewerkt wordt, niet gevaarlijk. Zij wordt gebruikt om de kolven van geweren uit te snijden. Nu had men eene zeer lange plank, deze werd tegen de lintzaag bewogen en dan door een ander werkman achteruitgetrokken. Als men altijd zoo werkt, kan er weinig gevaar bestaan. Dit zou er alleen zijn als de lintzaag brak, want dan zou iemand gewond kunnen worden door de rondvliegende stukken. Doch dit kan men voorkomen door er een eenvoudig kokertje om te maken. Over dat werktuig, dat bestaat uit dien draaienden cylinder met messen, heb ik straks reeds iets gezegd. 5670. De heer Ruys van Beerenbroek: Hebt gij in de dekenfabriek iets meldenswaardigs gevonden? A In de machinekamer was alles goed. De zuigerstang was behoorlijk afgesloten. Wat ik minder goed vond, was het kaardlokaal, waar een aantal snelloopende werktuigen waren; de doorgangen tusschen die machines waren te nauw. 5671. V. Liepen die raderwerken met te groote snelheid? A. Neen, maar snel genoeg om kleine voorzorgsmaatregelen noodig te maken. Die behoeven niet omvangrijk te wezen. 5672. V. En in de spijkerfabriek van Th Regout? A. Daar vindt men hetzelfde, dat de doorgangen tusschen de verschillende werktuigen wel wat nauw zijn. Daarbij een kleine ascenseur, waarmede ook menschen naar boven gaan en met hetzelfde gebrek als de andere ascenseur, dat namelijk als de riemen breken, hij naar beneden valt. 5673. V. Men behoeft er niet mede naar boven te gaan, want de trap is in de onmiddellijke nabijheid. A. Ik heb er een persoon mede naar boven zien gaan. 5674. V. Wij hebben te zamen twee meelmolens bezocht; wat hebt gij daar gevonden voor bescherming van de riemen? A. Dat daar bijna niets beschermd was. Eenige bescherming in den maasmolen van Franquinet en Le Maire, en in dien van Dolk niets behalve een koker, om een snelloopende riem, van anderhalven meter lang; overigens was alles open en bloot, ofschoon vele gedeelten zich zeer snel bewogen. 5675. V. Veel werkvolk is daar niet? A. Neen, niet veel, en het is waar, dat die deelen, die zich snel bewegen, op plaatsen staan, waar het werkvolk niet veel behoeft te komen. 5676. V. En hoe is het met de drukkerijen van de St. Paulus-vereeniging en van Nijpels? A Daar waren gasmotore, die stonden in het lokaal zelf, zooals gewoonlijk. Het zou goed zijn als die afgesloten werden. Men kon passeeren tusschen een gasmotor en een ander werktuig, en dat was verboden. Dus als men zich aan het verbod hield, liep men geen gevaar. 5677. Hebt gij ook iets in de ijzergieterijen gevonden? A. Daaromtrent heb ik niets bijzonders te vermelden. 5678. V. En omtrent de vermicellifabrieken? A. Ook niet veel. Daar konden hier en daar de riemen wat meer omkokerd zijn. In de fabriek van den heer A. Bauduin, Boschstraat, stonden in een lokaal eenige werktuigen naast elkander, maar men moest daar niet tusschen door. Dit zou op zich zelf geen kwaad zijn, maar een paar kleine vliegwielen staken iets uit in den toegang achter die machines. Ik zag een werkman met het hoofd dicht bij dat wiel staan, maar hij behoefde daar niet te wezen. 5679. V. Heeft de machinerie in de tabaksfabriek van Philips u ook aanleiding tot bemerkingen gegeven? A. Ik zou het wel wenschelijk vinden dat de machine zich in een ander lokaal bevond dan waar gewerkt wordt. Er is {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} een klein personeel in dat lokaal, en als men voorzichtig is, zullen er geene ongelukken mede gebeuren. 5681. V. Hebt gij omtrent de zinkwitfabriek ook iets te zeggen? A. De toegang van het lokaal waar het zinkwit verzameld wordt naar den zolder laat te wenschen over. De ladder die daartoe leidt is zeer steil en nauw. Dat kon beter zijn, maar de werkman zelf had er geen bezwaar tegen. 5684. De Voorzitter: Gij hebt als bestuurder van het ‘Nut’ ook mede onderteekend dat gij het wenschelijk acht, kinderen beneden 14 jaar den arbeid te verbieden. Is dat ook uwe persoonlijke meening? A. Ja, tenzij men het getal werkuren wilde beperken en de kinderen verplichten eene herhalingsschool bij te wonen. Dan zou ik het wel willen toelaten van 12 tot 14 jaar. 5685. V. Anders zou u het eenvoudig verbieden tot het 14de jaar, evenals dat nu plaats heeft tot het 12de? A. Ja. 5686. V. Hebt gij eenigerlei bepaalde zienswijze over het 's nachts laten werken van aankomende jongens en meisjes in fabrieken en werkplaatsen? A. Dat moest verboden zijn. 5687. V. En het werken van getrouwde vrouwen op fabrieken hebt gij daar ook gevolgen van gezien die gij minder wenschelijk vondt? A. Gevolgen van gezien, dat kan ik niet zeggen. Maar aan getrouwde vrouwen, die kinderen hebben, moest het verboden worden om in fabrieken te werken. 5688. V. Hebt gij te Maastricht ooit opgemerkt dat aan deze of gene fabriek, ik laat den naam geheel en al daar, getrouwde vrouwen met zuigende kinderen naar de fabriek kwamen en hunne kinderen hier of daar aan de fabriek deponeerden? A. Ik heb dat zelf niet opgemerkt, maar het is ons medegedeeld door een onzer medeleden in het Nutsbestuur, wien het was gezegd. De mededeeling komt niet van mij 5689. V. Maar zij is van geloofwaardige zijde aan uw bestuur medegedeeld? A. Ja. 5690. V. Uw medelid heeft die mededeeling gekregen van eene zijde die hem voorkwam alleszins betrouwbaar te zijn? A. Ja, zooals trouwens het geheele rapport afkomstig is. 5691. De heer Ruys van Beerenbroek: Bij de firma P. Regout zijn wij te zamen geweest en daar is zoo iets niet, evenals wij in meerdere fabrieken zijn geweest, maar nergens hebben wij zoo iets gevonden; er zou dan toch eene vaste vrouw met het toezicht moeten belast zijn; het zou eene bepaalde crêche moeten wezen. A. Neen, ik heb er ook niets van gezien. 5692. V. Is u er iets van bekend dat, zooals in dat rapport staat, op sommige fabrieken de kinderen examens moeten doen? Een fabriek is ons bekend, namelijk de papierfabriek? A. Neen, van andere is mij niets bekend. 5693. V. Weet gij dan ook of zeer vele kinderen, die aan dat lichte examen deelnemen, daaraan niet kunnen voldoen? A. Dat weet ik niet uit persoonlijke ondervinding. 5694. V. Dan zult gij evenmin weten of de kinderen al naar gelang zij van bijzondere dan wel van openbare scholen komen, beter of minder goed voldoen? A. Dat is ons medegedeeld. 5695. V. Dit weet ge dus niet uit eigen ervaring maar slechts van hooren zeggen? A. De getuigenis daaromtrent is afgelegd door den heer Lhoest, maar niet aan mij. 5696. V. Dat zou dan ook de eenige zijn die er iets van kon weten, want dat is de eenige fabriek waar zulk een examen gehouden wordt. - Dat rapport is dus samengesteld uit bijeengebrachte informatiën? A. Ja, misschien staat er wel wat in dat onjuist is, maar de juistheid van alle feiten in het rapport vermeld konden wij persoonlijk moeilijk nagaan. 5697. De Voorzitter: Hebt gij ons verder niets meer mede te deelen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. 5698. V. Dan danken wij u voor de vele moeite, die gij u in de laatste weken voor ons gegeven hebt en tevens voor de heden gedane mededeelingen. A.A. Bekaar. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Zitting van dinsdag 18 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder-Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Ruys van Beerenbroek. Heldt. Smit. Van Alphen. J.D.-Veegens, Griffier. Verhoor van den heer F.E. Fouquet, te Maastricht. 5699. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven? A. Dr. Frans Emanuel Fouquet, oud 64 jaren, praktizeerend geneesheer te Maastricht. 5700. V. Staat gij ook in eenigerlei relatie tot een of meer fabrieken te Maastricht? A. Ik ben gedurende ongeveer 25 jaren geneesheer der armen geweest in eene sectie, waar de meeste werklieden van de fabriek van Regout wonen. Ook ben ik omstreeks 10 jaren lang geneesheer van de glasslijpers geweest. Daar ik die laatste betrekking echter sedert 15 jaren neergelegd heb en ook in de laatste jaren geen armenpraktijk meer gehad heb, is mijne ondervinding van den tegenwoordigen tijd niet zoo uitgebreid meer. Mijne ondervinding uit vroegere jaren kan ik echter wel mededeelen. 5701. V. Mijne vraag had eigenlijk deze strekking: is er eene periode geweest dat gij op verzoek en voor rekening van de fabrikanten u belast hadt met de medische zorg voor hunne werklieden? A. Door de firma Regout was ik aangesteld als geneesheer der glasslijpers. 5702. V. Tegen honorarium waart gij door de fabrikanten aangesteld, zoodat u door de patiënten niets verschuldigd was? A. Er was eene bus, waaraan ieder werkman een zeker percent van zijne verdiensten bijdroeg. De heeren Regout stelden den geneesheer aan, maar die kas was van de werklieden. 5703. V. Dus kwam het niet uit de kas der fabrikanten? A. Neen, uit die bus. Het kan zijn dat de heeren Regout er uit eigen middelen toe bijdroegen, maar eigenlijk was die bus van de glasslijpers. Daarom trokken zij er uit als zij ziek waren en kregen zij geneeskundige behandeling. Er was een vast traktement voor den geneesheer. 5704. V. Weet gij wat die glasslijpers elke week contribueerden? A. Dat is mij ontgaan. 5705. V. Zijt gij misschien op denzelfden voet belast met het verstrekken van geneeskundige hulp aan de werklieden van andere fabrieken? A. Mijne meeste patiënten zijn werklieden op de fabriek van Regout. In eene sectie, loopende van het Bassin tot aan de Kleine Gracht, wonen bijna uitsluitend personen uit de arbeidende klasse; in de Raamstraat bij voorbeeld, die in die sectie ligt, woonden destijds (in 1867, toen de cholera heerschte) 850 personen, van welke slechts een paar gezinnen niet armlastig waren. 5706. V. Strekt de geneeskundige hulp, die gij verleent aan de werklieden van de fabriek, zich uit over het geheele gezin van de arbeiders of bepaalt die zich alleen tot de personen der arbeiders? A. Tot de personen der arbeiders, maar ik was tegelijk dokter van de armen, en daardoor behandelde ik ook de familiën. 5707. V. Dus wat de gezinnen betreft, was de geneeskundige hulp die gij verleendet voor rekening van het armbestuur? A. Ja. In de eene straat, waarvan ik zooeven sprak, waar 860 gezinnen {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} wonen, behandelde ik bij de laatste cholera-epidemie 150 cholera-gevallen. 5708. V. Hebt gij die betrekking van geneesheer gedurende 25 jaren waargenomen? A. Armendokter ben ik gedurende 25 jaren, maar de betrekking van geneesheer der glasslijpers vervulde ik gedurende 10 of 12 jaren. 5709. V. Gij hebt gezegd dat gij bij andere fabrieken met de ziekenbussen niets te maken hebt, niet waar? A. Dat heb ik gezegd. 5710. V. Wel ten aanzien van uwe betrekking als armendokter? A. Ja. 5711. V. Wilt gij zoo goed zijn ons eenige punten uit uwe ervaring mede te deelen, die in verband staan met de onderwerpen dezer enquête? A. De werkman te Maastricht staat niet op lager peil dan die in België, Frankrijk en Engeland. Doorgaans is hij een fatsoenlijk man. Politiek is hij niet sterk ontwikkeld. Er heerscht onder die volksklasse veel armoede. Ik geloof wel dat de werkman zoo moreel als intellectueel niet zeer ontwikkeld is; ware dat beter, zijn toestand zoude ook materieel veel beter zijn. De werkman is van nature zeer onachtzaam. Ik heb werklieden gekend, die mooie verdiensten hadden en nochtans in armoede leefden. Zoo b.v. een werkman die zelfs 10 francs per dag verdiende en met zijn huisgezin eenige honderden francs per maand ontving, en toch bezaten die menschen niets. Als zij meer onderwijs kregen en moreel meer ontwikkeld waren, zouden zij ook meer eergevoel hebben. Ik geloof dat het den werkman vooral aan eene soort eergevoel ontbreekt. Bij. voorbeeld een werkman maakt zich er geen schande van om dronken te zijn. En ik moet bekennen dat de drankwet, ofschoon voor vele neringdoenden zeer bezwarend, voor den werkman goede resultaten heeft opgeleverd. Vroeger zag men in Maastricht - ik ben een goede 30 jaar daar in de praktijk - den werkman des Zondags en Maandags dronken over de straat gaan, hij werkte dan niet en den volgenden dag werd naar den geneesheer om een briefje gezonden, omdat zij ziek waren. Sedert de invoering van de drankwet, omdat zij gevat worden en het schande is gevat te worden, ziet men veel minder dronken personen dan vroeger. In dat opzicht heeft de drankwet een goed resultaat gehad, want het is eene voorname zaak het eergevoel bij den arbeider te ontwikkelen. Dat eergevoel is in nog een ander punt zeer ten achteren. Bijv. een jongmensch van de kleine burgerklasse, de handarbeider, zal zich er een schande van maken wanneer hij relatiën met een meisje had waarbij hij kinderen had, maar dat is eigenlijk in Maastricht bij de fabriekswerkers bijna algemeen. Doorgaande heeft een jong arbeider een vast meisje; zoolang hij onder de militie is kan hij niet trouwen en heeft dan soms een, twee kinderen, maar hij trouwt haar later altijd. Ik ben ongeveer 25 jaren dokter van de armen geweest, en ik durf verklaren dat ik bijna nooit venerische ziekten bij hen gevonden heb. Dat komt omdat de mannen niet noodig hebben, elders te gaan. Zij hebben meestal een of twee, soms drie kinderen bij hunne meisjes; maar zij huwen ze altijd. Ik heb eene familie onder mijne patiënten gehad, waar 3 of 4 meisjes in dien toestand verkeerden. Ik geloof ook dat het wenschelijk zou zijn om den leeftijd, voor het schoolgaan van de kinderen bepaald, uit te breiden. Ik zou er sterk voor zijn dat de jongens van fabrieks- en handarbeiders tot hun veertiende of vijftiende jaar op school gingen. Men zou bij voorbeeld kunnen bepalen dat zij slechts eenige uren per dag werkten, en eenige andere uren in de school moesten doorbrengen. Zooals die zaak thans geregeld is, ben ik zeker dat er jongens in fabrieken zijn, die, na daar eenige jaren gewerkt te hebben, hun lezen en schrijven verleerd hebben; althans genoegen in lezen bestaat er bij den fabrieksarbeider niet. Wanneer ik bij een fabrieksarbeider kom, waar boeken zijn, en waar ik bemerk dat hij leest, dan is dat reeds een goed teeken; dan is dat een bewijs dat die man er niet van houdt om de herbergen af te loopen en eenige orde in zijn huishouden betracht. Als een kind niet alleen kan lezen, {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} maar ook verstaat wat het leest en er genoegen in heeft, dan is dat reeds een stap voorwaarts. In vele gezinnen heeft men bijv. de Katholieke Illustratie, en dat is goed. Die platen ontwikkelen het oog, de kinderen loeren zien, begrijpen. Daarom zou ik het zoo nuttig achten als de kinderen, de lagere school verlatend, naar eene ambachtsschool gingen om wat meer van de rekenkunde te leeren en ook de beginselen van stelen meetkunde, rechtlijnig- en handteekenen, boetseeren enz. Dat zou veel waard zijn. Men zegt wel eens, wat geeft dat alles voor een fabrieksarbeider, maar dat is niet goed gezien. Iemand die lang opzichter was geweest zeide mij: bij een glasblazer die wat schilderen kan, zijn oog en kunstzin meer ontwikkeld en zoo iemand zal zelfs het eenvoudigste glaswerk beter en mooier bewerken dan iemand die dat alleen doet alsof hij eene machine ware. Ik geloof dat in dit opzicht de Fransche werklieden meer ontwikkeld zijn dan de onze, ook zien zij meer, bij voorbeeld te Parijs. In de fabrieken heeft men machinisten, mecaniciens, schrijnwerkers, smeden enz. en nu geloof ik, dat het zeer goed zou zijn, als die menschen rechtlijnig teekenen konden leeren, zoodat zij konden werken naar plannen, die voorgelegd worden. Dit is zeker, dat de arbeider armoede lijdt en toch betaalt hij voor huishuur meer dan een ander. Ik heb huizen gekend, die een paar duizend gulden waard waren en die 20 à 22% aan den verhuurder opbrachten. Die huizen zijn zoo oud, dat zij ternauwernood aan elkaar hangen en bevatten soms 10 kamers. Een arbeider betaalt voor iedere kamer 60 à 75 centen per week en daar woont hij dan met vrouw en kinderen. Het is mij eens voorgekomen, dat ik 's avonds laat op een kamer kwam waar de geheele familie op stroo op den grond lag te slapen, 5 op eene rij, met de voeten naar binnen. De meeste arbeiders hebben maar ééne kamer, slechts zeer goede arbeiders hebben er twee of drie. Wanneer nu zulk eene geheele familie in ééne kamer slaapt, dan behoef ik u niet te zeggen welk een luchtje in zoo'n vertrek heerscht. Een geval als ik zooeven schetste komt wel is waar zelden voor, maar toch hebben de arbeiders in den regel maar ééne kamer. Zulk een vertrek, dat dag en nacht gebruikt wordt en slechts zelden geventileerd, is eigenlijk een brandpunt van infectie en van ongezondheid. Er is geen ventilatie en daarbij wordt de kachel gestookt, zoodat het mij dikwijls is voorgekomen dat ik 's morgens geroepen werd, omdat de menschen moesten braken en hoofdpijn hadden en op het punt waren van te stikken. Zooals ik zeide is de huur zeer hoog; stel dat zulk een huis 10 kamers bevat, die elk voor 70 cts. per week verhuurd zijn, dan geeft dit per jaar reeds 350 gulden, wanneer nu het huis maar een paar duizend heeft gekost, dan heeft de eigenaar reeds 20 à 25%. Zulk een huur betaalt niemand uit een anderen stand. Als de arbeider daarin kon geholpen worden, zoodat Regeering, provincie of gemeente aan de maatschappijen die zich zouden vormen, steun verschaften op zekere voorwaarden, dan zou dit zeer goed werken. In dit opzicht wordt te Maastricht weinig gedaan. Er moesten inrichtingen worden getroffen, zoodat de arbeider na zekeren tijd eigenaar kon worden. Wanneer men het eenmaal zoover kan brengen dat de arbeider iets bezit, dan heeft men iets goeds verricht, want iemand die iets heeft, hecht veel meer aan het handhaven der orde, en zal er niet zoo spoedig toe overgaan om de orde in den Staat te verstoren. Verder gebeuren er in de fabriek nog al ongelukken; maar dat is niet alleen het geval in de fabriek, doch doorgaans gebeuren er nog meer ongelukken bij het oprichten van gebouwen en bij verbouwingen. Nog onlangs zag ik daarvan een treurig voorbeeld. Zeker werkman van buiten, die aan het bouwen van een huis hielp, had een korten poos het werk verlaten en kwam dronken terug. De patroon wilde niet dat hij in dien toestand ging werken, maar de man stond er op om toch aan het werk te gaan. Het gevolg er van was dat hij van de {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} tweede verdieping viel en twee dagen daarna dood was. Nu moest er, mijns inziens, een politie-maatregel genomen worden, waarbij het den patroons op straffe verboden werd, om zulke menschen aan het werk te laten gaan. Desnoods moeten zij dan de hulp der politie inroepen. In de fabrieken gebeuren dikwijls ongelukken door onachtzaamheid, maar de drank is de groote oorzaak. De Maandagen zijn dan ook het gevaarlijkste voor de werklieden. Men zegt wel dat de fabrikanten niet zouden kunnen concurreeren en voortwerken wanneer de kinderen nog langer dan tegenwoordig op school moeten blijven, maar ik geloof dat de gewoonte hieraan veel afdoet; als men er eenmaal aan gewend is zal men het niet meer voelen. Bovendien is het ook waar dat als een arbeider drie of vier kinderen heeft die werken, hij zelf zijn huisgezin veronachtzaamt en op de kinderen steunt. Verdienen zij genoeg voor het gezin, dan gaat de vader nu en dan eens luieren. De handwerkpatroons hebben verder veel moeite om jongens te krijgen, omdat de kinderen reeds zeer jong naar de fabriek gaan waar zij dan wat verdienen en tot eene soort van machines worden gemaakt. Ik geloof dat wanneer er arbeidersscholen bestonden, en de kinderen niet verplicht waren op hun 12de jaar naar de fabriek te gaan, zij de voorkeur zouden geven aan een beroep waarvoor zij beter geschikt zijn. Op hun veertiende jaar zullen zij toch beter kunnen oordeelen welk werk hun het best lijkt. Nu echter worden de kinderen op hun twaalfde jaar gedwongen naar de fabriek te gaan en worden zoodoende machines, terwijl zij anders misschien smid of meubelmaker of iets dergelijks zouden geworden zijn, waardoor zij zeker in eene betere conditie zouden zijn gekomen. Want het is ontegenzeggelijk dat tusschen den handwerksman en den fabrieksarbeider eene groote klove bestaat. De eigenlijke handwerksman is doorgaans fatsoenlijker en meer ontwikkeld. Dit is zeker, dat er veel armoede onder de werklieden bestaat, doordat zij in den regel te onbekwaam en niet genoeg ontwikkeld zijn om vooruit te komen, zoodat zij steeds op dezelfde hoogte blijven staan. Daarbij komt nog, dat somtijds jonge menschen met een dagloon van 70 cents à f 1 reeds gehuwd zijn en kinderen hebben. Natuurlijk is dan de armoede daar. Het eerste gevolg is dat de vrouw ook uit werken moet gaan. Bij ons wordt door het armbestuur zeer veel voor de werklieden gedaan. Ik geloof dat wel ⅓ van de populatie genot heeft van de armbedeeling, ten minste onder den vorm van geneeskundige behandeling en medicamenten. Dat gaat zelfs zoo ver, dat ik fabrikanten heb hooren zeggen: zouden wij eene bus maken voor de werklieden en medicamenten verschaffen? Zij kunnen naar het armbestuur gaan. Maar daardoor wordt de arbeider zorgeloos gemaakt en verliest hij zijn eergevoel. In het algemeen vind ik, dat bij ons de arbeider te veel gewoon is op de armverzorging te steunen. Als de arbeider zelf wat bijdroeg, misschien met medewerking van den fabrikant, om te zorgen voor tijden van ziekte of van onbekwaamheid door lichaamsgebreken of ouderdom, zou hij een geheel ander mensch zijn. Daarom geloof ik dat de assurantie van arbeiders veel goeds zou uitrichten. Er bestaat bij de fabriek eene beurs, waarin bijgedragen wordt door werklieden en patroons. Maar wat is het geval? Wanneer de dagloonen laag zijn, vragen de arbeiders spoedig het geld te verdeelen. Maar wanneer de Staat er zich mee bemoeide en eene wet vaststelde die het verdeelen van die gelden verbood, om die te bewaren voor ziekte, ouderdom en gebrekkigen, dan zouden de arbeiders niet het recht hebben aan die beurzen te raken. Ik weet evenwel dat het gebeurd is op de dekenfabriek van den heer Jules Regout. Daar was eene kas van f 1100. De arbeiders vroegen het geld te verdeelen. Dat moest verhinderd kunnen worden, want later hebben zij zelven er spijt van, maar de behoefte van het oogenblik dringt er hen soms toe. 5712. De heer Ruys van Beerenbroek: Is die f 1100 toen werkelijk onder de arbeiders verdeeld? A. Ja. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} De arbeider houdt niet van sparen; wanneer men iets deed voor zijne ontwikkeling, zou hij spaarzamer worden en beter voor zijn gezin zorgen, Men trachte van hem een klein burger te maken, dan zou veel gewonnen zijn. 5713. De Voorzitter: Gij hebt belangrijke mededeelingen gedaan, waartoe uwe langdurige ondervinding alleszins aanleiding gaf. Gij hebt punten aangeraakt, bijv. de quaestie der arbeiderswoningen, speciale door u waargenomen ongelukken onder het werkvolk, en meer zaken waaromtrent wij u niet mogen vragen, daar ze buiten het kader van deze enquête liggen. Dit neemt echter niet weg dat wij u met veel belangstelling hebben aangehoord. Daarentegen hebt gij verscheidene punten behandeld, die zeer eng samenhangen met hetgeen waarvoor wij hier bijeen zijn, en waarover wij u gaarne nog nader zullen hooren. Gij hebt met groote sympathie gesproken over de goede werking der drankwet; maar nu zou ik ook gaarne uwe meening eens vernemen omtrent de werking van de wet op den kinderarbeid van 1874. Was de toestand, wat het laten werken van kinderen betreft, vóór 1874 inderdaad bedenkelijk in Maastricht? Hebt gij de invoering van de wet van 1874 kunnen goedkeuren en daarvan goede uitkomsten gezien, of wat is te dien opzichte uwe ervaring geweest? A. Ik geloof dat die wet zeer veel goed heeft gedaan. Er waren destijds kinderen van 7 en 8 jaar, die soms zeer langen tijd in de fabriek werkten, en dan in eene slecht ingerichte woning moesten vertoeven. 5714. V. Hebt gij dien toestand vóór 1874 in bijzondere fabrieken opgemerkt? A. Ja, ik heb dikwerf kinderen des avonds laat naar de fabriek zien gaan en anderen, die des nachts hadden gewerkt, er des morgens vandaan zien komen. 5715. V. En aan die ellende heeft de wet van den heer Van Houten van 1874 een einde gemaakt? A. Ja. 5716. V. Gelooft gij dat op dit oogenblik nog kinderen beneden de 12 jaar voor arbeid worden gebruikt? A. Neen, dat geloof ik niet. 5717. V. Maar toch wel kinderen die even 12 jaar zijn? A. Ja, dat wel. 5718. V. Is dat ook het geval in de glasblazerij? A. Ik zou het niet kunnen zeggen. 5719. V. Maar in het algemeen weet gij met zekerheid te zeggen, dat zeer jeugdige kinderen, altijd boven den leeftijd van 12 jaren, in. ruime mate voor allerlei werk worden gebezigd in Maastricht? A. Dat geloof ik wel. 5720. V. Is het uwe ervaring niet, dat dit hoogst schadelijk is voor de lichamelijke ontwikkeling? A. Voor geest en lichaam beide. Het kan niet goed zijn, dat een kind van 12 jaren, dat lichamelijk min ontwikkeld is, reeds voor den leeftijd overmatigen arbeid moet verrichten. 5721. V. Hebt gij dat in uwe praktijk dikwijls kunnen waarnemen? A. De kinderen waren dikwijls ziek. 5722. V. Hebt gij ondervonden dat de ontwikkeling der kinderen leed onder het werken op fabrieken? Zagen zij er meestal niet chétief uit? A. Zeker. Als de boeren, de buitenmenschen, zich niet dikwijls in onze stad kwamen vestigen, zou het ras niet zijn wat het nog is. Die buitenmenschen vestigen zich bijv. als varkenslager, herbergier of winkelier en huwen daar. Ik geloof wel dat zij krachtiger bloed in het volk brengen. 5723. V. De toestand onder het bestaande régime is dus van dien aard, dat als niet gaandeweg versch bloed van buiten werd aangebracht, hij schier onhoudbaar zou worden? A. Ja, er ontstaat daardoor eene nieuwe generatie; er is groote sterfte onder de arbeiders, vooral onder de kinderen onder één jaar. 5724. V. Maar kwamen er veel ziekten en sterfgevallen voor onder het jeugdige volk van 12-16 jaar, dat onder uwe handen kwam? A. Jawel. 5725. V. Gij hebt op grond uwer ondervinding u sterk uitgelaten over de wenschelijkheid om den arbeid van kinderen eerst te doen aanvangen op 14, 15jarigen leeftijd? A. Ja. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} 5726. V. Gij hebt daarbij met name genoemd, de jongens; dwaal ik indien ik veronderstel dat dat een lapsus linguae is en dat gij dit voorzeker ook van toepassing acht op meisjes? A. Uwe onderstelling is juist. Voor meisjes acht ik dit in nog sterker mate geldend. Ik keur den bestaanden toestand ten sterkste af. 5727. V. Welke ervaring hebt gij ten opzichte van het werken van gehuwde en ongehuwde vrouwen op fabrieken met het oog op de physiek, de moraliteit en de belangen van het gezin? A. Uit een moreel oogpunt is dat zeer zeker slecht, maar om nu precies aan te geven welk deel daarvan toekomt aan het werken in de fabriek, is moeilijk. 5728. V. Natuurlijk; men zou daar, waar zoovele oorzaken naast elkander staan die leiden tot een gelijk effect, roekeloos handelen dat effect toe te schrijven aan één bepaalde oorzaak. Maar dat belet niet, dat gij als deskundige en man van ervaring zeer zeker den bestaanden toestand van het laten werken van jongens en meisjes als een zeer ernstige oorzaak beschouwt van de bestaande misstanden? A. Ja zeker. 5729. V. En het nachtwerken van jonge meisjes en vrouwen, hoe denkt gij daar over? A. Dat is zeer slecht. Zoowel moreel als physiek. 5730. V. Kwam het wel voor, toen gij nog intimer met het doen en laten van de fabrieksarbeiders bekend waart, dat de getrouwde vrouwen hare kinderen met zich medenamen naar de fabriek en die daar deponeerden vóórdat zij aan het werk gingen. A. Dat is mij niet bekend. 5731. V. Werden de kinderen bij buurvrouwen gelaten? A. Ja bij buurvrouwen. Sommigen lieten ze bij hare moeders of zusters, die te huis bleven. 5732. V. Gaven zij ze ook wel bij vreemden in bewaring. A. Jawel. 5733. V. Gij zult zeker wel geobserveerd hebben, dat dit niet gunstig werkt op den toestand van het gezin? A. Ja. 5734. V. Wat den leeftijd aangaat, zoudt gij dus wenschen, dat de arbeid niet begon voor het 14de of 15de jaar? A. Ja. 5736. V. Welnu, laat ons eens aannemen dat alle arbeid verboden was beneden de 14 jaar, zoudt u dan denken dat daarmede genoeg was gedaan, of zoudt gij meenen dat de wet eenige beperkingen moest stellen omtrent den duur van het werk van kinderen van 14-16 jaar? A. Ja, het verbod om langer te werken dan 8 uren. 5737. V. Met strenge uitsluiting, onderstel ik, van alle nachtwerk? A. En van bepaalden arbeid, bij machines bij voorbeeld. 5738. V. Daarop komen wij zoo straks, maar u zoudt den arbeid voor die kinderen die even boven de limite van het absoluut verbod zijn, willen beperken tot 8 uur? A. Ja. 5739. V. U hebt gezegd dat de arbeider over het algemeen, wat de intelligentie betreft, zoo weinig ontwikkeld is, en den wensch uitgesproken dat het onderwijs beter zou wezen. Wij komen straks op het latere onderwijs, dat gij zoudt willen laten geven en zullen u daarover gaarne hooren, maar thans zou ik u willen vragen: wat is uwe ervaring? Dat het kind tot 12 jaren althans behoorlijk lager onderwijs krijgt? Of laat ook dat te wenschen over? A. Dat gaat redelijk wel bij ons. 5740. V. Zijt gij misschien in de eene of andere betrekking van nabij met deze zaken bekend? Zijt gij lid van de plaatselijke schoolcommissie? A. Ja, en jarenlang geweest. 5741. V. Dus toevallig zijt gij in staat ook te dien opzichte mededeelingen te doen. Wordt de lagere school te Maastricht door kinderen beneden de 12 jaren trouw bezocht? A. Ja, nogal trouw. 5742. V. Er is in een uit Maastricht bij ons ingekomen stuk met groote stelligheid verzekerd, dat er op het oogenblik van overheidswege eene zoo onvoldoende inrichting van het lager onderwijs aldaar is, dat er een groot getal kinderen - men noemt het cijfer van 500 - {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} nog altijd zoekende is naar plaatsing op de scholen. Kunt gij ook zeggen of dit zoo is? A. Dat zou ik niet kunnen zeggen. 5743. V. Spreekt gij het bepaald tegen, of weet gij het niet met juistheid te zeggen? A. Ik kan het niet met juistheid zeggen. 5744. V. Zijt gij ook lid van den gemeenteraad? A. Ja. 5745. V. En als zoodanig hebt gij misschien zitting in eene commissie, die meer speciaal met de zorg voor het onderwijs is belast. Hebt gij in die qualiteiten nooit kunnen bemerken dat er behoefte was aan uitbreiding van het getal scholen? A. Dat kan ik niet zeggen; maar ik geloof dat men veel overdrijft. 5746. V. Er staat in dat stuk: ‘het is gebleken dat over het algemeen de kinderen, die de openbare school bezochten, beter ontwikkeld zijn dan die welke van de bijzondere scholen komen. Daarom is het zooveel te meer te betreuren dat in Maastricht slechts ééne openbare school voor on- en minvermogenden bestaat en dat vele kinderen - men spreekt van 500 - geheel van onderwijs verstoken zijn.’ Is het waar, dat er in Maastricht slechts eene openbare school is? A. Er is eene openbare school voor betalenden, maar ook nog eene andere voor onvermogenden. 5747. V. Maar in het stuk wordt gezegd dat er slechts ééne openbare school is. Is dit nu waar of niet? A. Neen, dat is niet waar. Er is eene school voor betalenden, maar ook eene voor onvermogenden. 5748. V. Gaan de kinderen uit de fabrieksbevolking, waarvan wij nu spreken, bijna allen op de kostelooze school? A. Veel bij de Broeders en Zusters 5749. V. Maar wanneer zij de scholen van de stad willen bezoeken, gaan zij dan veelal op de kostelooze school? A Dan bezoeken zij de school voor onvermogenden, de armenschool. 5750. V. En is er te Maastricht maar ééne armenschool? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 5751. V. Door hoeveel kinderen nu wordt die ééne armenschool bezocht? Zit zij vol? A. Zoowat 500 kinderen, denk ik. Ik geloof echter, dat er beneden nog een vertrek disponibel is. Had ik te voren geweten, dat deze vragen gedaan zouden worden, dan had ik mij beter op de hoogte gesteld. 5752. V. Wanneer ik het goed begrijp, dan staan de cijfers - wat trouwens volstrekt niet kwalijk te nemen is - u niet levendig voor den geest. Gij vindt echter geen vrijheid om tegen te spreken, dat voor de school werkelijk zulk een groot aantal adspiranten is? A. Dan kan ik niet zeggen. Er zijn soms menschen die gaarne hunne kinde ren op de school der onvermogenden zouden hebben en die toch nog eenige middelen hebben, zoodat er twijfel bestaat of men die kinderen zal admitteeren in de school voor onvermogenden of voor betalenden; maar ik geloof dat, als een kind van onvermogenden ter plaatsing op de school aangeboden wordt, er ook plaats voor is. 5753. V. Gij zoudt dus wenschen, dat, wanneer kinderen de lagere school verlaten hebben, zij dan nog verder gaand onderwijs konden bekomen in verschillende vakken, en met name in wat teekenen en boetseeren, omdat dat speciaal in Maastricht te pas kan komen. Maar is er dan niets van dien aard in Maastricht? A. Er is eene burgeravondschool die alleen in den winter, van September tot April of Mei, gehouden word. Daar kunnen de jongens elken avond van 7 tot 9 uren gaan. Maar verbeeld u een kind van 12 jaar, dat in een fabriek of winkel werkt van 's morgens 7 uren af tot 12 uren, en 's middags van 1 uur tot half 7, hoe kan iemand vergen dat zulk een kind genegen zou zijn om van 7 tot 9 uren 's avonds nog wat te leeren? Als bij voorbeeld een jongen slechts van 7-12 en 1-4 uur behoefde te werken, dan zou hij een uur rust kunnen nemen en daarna van 5-8 uren naar school kunnen gaan. Maar van een kind te vergen, dat het na 10 uren arbeid in de fabriek of de ateliers, nog lust zou gevoelen om in de school te gaan leeren, {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} beschouw ik onmogelijk. Ik houd die avondscholen voor uitstekend voor menschen die uit eigen beweging begrijpen dat zij wat leeren moeten; maar voor kinderen, die daartoe eenigszins gedwongen moeten worden, beschouw ik ze onvoldoende. 5754. V. Dus de gelegenheid om te leeren bestaat te Maastricht wel, maar het onderwijs wordt gegeven 's avonds te 7 uren, wanneer na het lange werken, dat van de kinderen in de fabrieken en ateliers geëischt wordt, het kind niet meer in staat is om met eenige opgewektheid van geest en dus met vrucht het onderwijs te volgen? A. Ja. Daardoor worden die scholen ook minder bezocht. Zij worden bijna uitsluitend bezocht door zonen van ambachtslieden of meesters van ateliers, die hunne zonen vroeger de fabriek doen verlaten. 5755. V. Dus voor het kind van den gewonen werkman bestaat feitelijk de gelegenheid niet om vruchtbaar onderwijs te genieten. Dit wordt onmogelijk door den lang ingespannen arbeid in fabrieken en ateliers? A. Ja. 5757. V. Gij hecht niet aan de bewering, dat de fabrikanten den arbeid van jonge kinderen niet kunnen missen, omdat zij anders de concurrentie niet zouden kunnen volhouden; gij hieldt dat voor eene phrase. Evenwel hebt gij er met goede reden bijgevoegd, dat er vaders van gezinnen zijn, die op hunne kinderen steunen. Is u dikwijls gebleken, dat ouders gedeeltelijk leven van het loon hunner jonge kinderen? A. Ik heb die opmerking niet zelf gemaakt, maar van anderen vernomen. 5758. V. Hebt gij van meer dan ééne zijde gehoord, dat het een bestaande toestand is? A. Ja; wanneer de werklieden gaarne uitspanning nemen en drinken, en toch kunnen bestaan, zullen zij minder voor hunne huisgezinnen zorgen. 5759. V. Gij hebt reeds gewaagd van ongelukken, die in fabrieken voorkomen; hebt gij wel eens aanleiding gehad de fabrieken zelve te bezoeken? A. Ik ben meermalen in verschillende fabrieken geweest. 5760. V. Hebt gij die bezocht met het doel om den toestand waar te nemen en u te overtuigen of daar inderdaad gevaar was voor ongelukken voor jong en oud? A. Ik ben geneesheer van de glasslijpers geweest en heb die inrichtingen wel eens bezocht, omdat in dien tijd vele teringgevallen onder hen plaats hadden. Tering komt bij die werklieden veel voor, en dat wordt toegeschreven aan die kleine particules van het glaswerk, die zij inademen. Ik heb menschen gekend die herculisch gevormd waren, en toch gestorven zijn aan tering, en niet alleen de man, maar ook de vrouw, want dat tering aanstekelijk is, staat bij mij vast. 5761. V. Wat hebt gij daar nog verder gezien? A. Ja, die menschen werken in het nat, zij hebben gewoonlijk op de armen een verdikt rood en zwerend vel. Als er geen ventilatie is blijft de stof in de lucht zweven en ademen zij die in. Nu is het inademen daarvan niet altijd de reden van het ontstaan van tering, maar doordat de vliezen van binnen gekwetst worden door de inademing van die stof hebben de bacillen van de tering daar vrijen ingang. 5762. V. Gelooft gij, dat er wel iets te verzinnen zou zijn, om dat gevaar te voorkomen? A. Ik heb gehoord dat er thans gewerkt wordt onder warm water en dat er toestellen zijn waarbij door zuiging naar boven de lucht weggenomen wordt. 5763. V. Dat hebt gij gelezen niet waar? - A. Ja. 5764. V. Maar zijn die toestellen aanwezig in de fabrieken te Maastricht? A. Dat kan ik niet met zekerheid zeggen. 5765. V. Waren ze er in uw tijd? A. Ik geloof het niet, ik heb ze althans niet gezien. 5766. V. Hebt gij nooit gehoord dat van de volwassen werklieden in de aardewerkfabriek gevergd wordt in de ovens te gaan, terwijl die ovens nog in staat van verhitting zijn? A. Neen, met zekerheid niet. 5767. V. Dat betreft trouwens de tweede afdeeling van die fabriek, waar uwe patiënten niet thuis behooren, want gij hadt de glasslijpers? {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja, ik had ook de aardewerkers. 5768. V. Hebt gij nooit gevallen gehad van brandwonden, verschroeiingen of verzengingen bij de aardewerkers? A. Neen, er kwamen wel eens brandwonden voor; die waren echter niet veroorzaakt door de ovens, maar door ongelukken in de huizen. 5769. V. Hebt gij in het algemeen in de fabrieken ook opgemerkt dat de machinerieën gevaarlijk waren voor degenen die zich daar bewegen en daar werken? A. Het is meer gebeurd dat kinderen door hunne kleederen met eene rol in aanraking kwamen, medegesleurd werden, een been braken of dood bleven. 5770. V. Oordeelt gij u geen deskundige genoeg om aan te geven of daar niets tegen te doen is door de werktuigen te beschutten? A. Ik meen dat zij tegenwoordig meestal beschut worden. 5771. V. Is dat eigen waarneming? A. Ja, ik heb wel gezien dat daartoe eene ijzeren omheining werd gebruikt. 5772. V. Volgens uwe mededeelingen zou het onderhoud van oude en zieke werklieden grootendeels, zelfs wel voor ⅓ der populatie, komen voor rekening van de stad, niet waar? A. Ja, dat was mijne ondervinding als armendokter. 5773. V. Van de zijde der fabrieken wordt dus voor het onderhoud van versleten werklieden weinig of niets gedaan. Alles komt maar voor rekening van de stad? A. Heel veel. Een chef in eene fabriek zeide mij eens, waarom zouden wij een eigen dokter nemen voor de werklui, zij hebben een armendokter. 5774. V. En met de fondsen, de vereenigingen, de bussen en hoe men ze noemen wil, schijnt het niet al te best te gaan, wel? A. Neen. 5775. V. Het feit, dat gij daar zooeven noemdet, dat men het ziekenfonds van een van de fabrieken verdeeld heeft, heeft naar ik meen plaats gehad in de dekenfabriek van den heer Jules Regout, niet waar? Dat fonds bevatte f 1100 aan kapitaal, als ik mij niet vergis? A. Ja, de werklieden hebben den heer Regout verplicht om te deelen, zij hadden recht op het geld. Als de wet dit belette, dan zou dit wel goed werken. 5776. V. Wij zullen dat recht van die menschen nu maar eens daar laten, maar waar het op aankomt is dit, dat het kapitaal, waarop dit fonds steunde en drijven moest, eenvoudig verdeeld werd? A. Ja. 5777. V. In welk jaar is dat ongeveer geweest? A. Misschien een paar jaar geleden, het is mij door den heer Regout zelf verteld. 5778. V. Beklaagde die heer zich daarover? A. Ja, want op die wijze is het onmogelijk een fonds in stand te houden. 5779. V. De heer Regout had dus begrepen, dat hij aan dien eisch moest voldoen? A. Hij kon er niet aan weerstaan. 5780. V. Naar ik hoorde bestaat het Maandaghouden in Maastricht ook? A. Ja, maar niet zoo erg als vroeger, omdat de loonen minder hoog zijn en er dus minder luxe is. En dan ook heeft de drankwet goed gewerkt. Vroeger zagen de menschen er zoo geen oneer in om dronken langs de straat te loopen, maar nu wel, omdat zij door de politie-agenten worden gevat en naar de wacht gebracht. 5781. V. Maar weg is het kwaad toch nog niet? A. Neen, dat gaat ook zoo niet, maar men ziet minder dronkaards. 5782. De. heer Ruys van Beerenbroek: Ik zou nog wel een enkel woord met getuige willen wisselen naar aanleiding van hetgeen hij in het begin heeft gezegd, namelijk dat de moreele en intellectueele ontwikkeling meer speciaal van den arbeider te Maastricht te wenschen overlaat. Ik wil nu niet treden in eene onderscheiding tusschen moreele en intellectueele ontwikkeling, maar ik wensch den getuige te vragen, wat aangaat de moreele zijde van de ontwikkeling, of te Maastricht op dit gebied nog al wat gedaan wordt? A. Ja, door de geestelijkheid wordt daarin veel belang gesteld. 5783. V. En wordt het onderwijs ook in de hand gewerkt door de geestelijkheid? A. Zeker, heel sterk. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 5784. V. Getuigen daarvan zijn waarschijnlijk de bijzondere scholen? A. Zeer stellig. 5785. V. Onder de scholen van die categorie zijn waarschijnlijk ook de Zondagsscholen aan getuige bekend? A. Ja. 5786. V. Die van St. Vincentius? A. Jawel, ik ken heeren die daar zelfs mede les geven, maar ik ben er nooit geweest. 5787. V. Op die wijze tracht men dus het werkvolk zelfs Zondags af te houden van uitspattingen? A. Jawel. 5788. V. U hebt gesproken van dronken lieden en drankmisbruik in verband met de drankwet. Weet gij ook welke drank het meest te Maastricht gebruikt wordt, bier of jenever, en waaraan die lieden zich bedrinken? A. Er wordt het meeste bier gedronken. 5789. V. Bier is daar dus de volksdrank, en er wordt te Maastricht minder jenever gedronken dan in de andere gedeelte van het land? A. Zeer zeker; wel gaan de arbeiders, om 12 uur uit de fabriek komende, in een herberg en drinken daar een of twee borrels, maar dan gaan zij ook naar huis. 5790. V. Men drinkt dus in Maastricht de jenever, enkele gevallen uitgezonderd, niet in die mate dat men het eene uitspatting kan noemen? A. Ik heb reeds gezegd dat onze werklieden over het algemeen zeer fatsoenlijk zijn. 5791. V. Gij hebt ook gezegd dat het lezen voor den werkman zoo noodig was, en gij hebt ook eene illustratie genoemd, die hier en daar aangetroffen wordt. Is het u bekend dat die illustratie veel gelezen wordt? A. Ja, zeer veel. 5792. V. Er bestaan ook leesgezelschappen, die lectuur verschaffen? A. Zeer zeker, in de St. Servatiusvereeniging kan men elken Zondag boeken krijgen. 5793. V. Wordt er een druk gebruik van gemaakt? A. Ja, men ziet de kinderen er altijd met boeken vandaan komen. 5794. V. Gij hebt in uwe praktijk veel met de mindere klasse omgegaan, hebt gij ook kunnen merken dat in die klasse veel gelezen wordt, dat de lieden hunne vrije uren daaraan besteden? A. Zeer zeker. Ik heb er dikwijls illustraties gevonden. 5795. Met een enkel woord hebt gij over arbeiderswoningen gesproken. En ofschoon dit punt wel eenigszins buiten het kader dezer enquête ligt, is dit toch niet meer het geval dan met de arbeidersscholen. Te Maastricht zijn voor en na arbeiderswoningen opgericht, die gij waarschijnlijk wel hebt bezocht. Kunt gij er ook eenige opnoemen? A. Men heeft die van den heer Regout buiten de Boschpoort in het Quartier Amélie en die buiten de Capucijnerstraat op den Singelweg. 5796. V. Zijn die woningen over het algemeen goed ingericht? A. Met die buiten de Boschpoort ben ik minder bekend. Wel met de woningen bij het Lindenkruis en bij de papierfabriek. En die zijn zeer goed ingericht. Het hangt er veel van af of de menschen weder onderverhuren aan anderen. 5797. V. Weet gij ook of dat door sommige eigenaren verboden wordt? A. Dat kan ik niet zeggen. 5798. V. Gij hebt straks gezegd dat arbeidersscholen zoo gunstig zouden werken, omdat de kinderen, na tot hun 14-jarigen leeftijd de arbeidersschool bezocht te hebben meer ontwikkeld zouden zijn en beter in staat om zelf hun beroep te kiezen. Maar zou, volgens uw meening, ook op dien leeftijd niet de keuze van een beroep meer van de ouders afhangen en zouden de kinderen niet evengoed gedwongen worden om naar de fabriek te gaan. A. Die dwang is zeer natuurlijk. De kinderen verdienen, al zijn zij pas 12 jaren, daar allicht dadelijk een kwartje daags, hetgeen reeds eene merkelijke verlichting in het huishouden is. Komt nu een knaap echter op zijn 14de jaar aan de fabriek en kent hij dan reeds hand- en lijnteekenen, dan komt hij veel sneller vooruit en leert in een jaar meer dan in drie als machine doorgebracht. Ik sprak laatst den heer Jaunez, die mij vertelde dat jongens van 15 à 16 jaren die op de arbeidersschool teekenen hadden {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} geleerd, bij de afdeeling ‘ceramiek’ waren geplaatst en daar drie en een halven franc daags verdienen. 5799. V. Volkomen juist, maar wanneer al de kinderen zoo ontwikkeld worden wie zoudt gij dan voor het gewone fabriekswerk willen gebruiken? A. Daar zullen er altoos genoeg zijn, maar men hoort de werkbazen klagen dat zij niet genoeg jongens hebben voor hun werk. 5800. V. Te Maastricht kunnen zij leeren teekenen op de stads-burgeravondschool, en die cursus wordt nog al trouw gevolgd. Gij zelf weet, als lid der plaatselijke schoolcommissie, dat tegenwoordig zeer de hand gehouden wordt aan het teekenen? A. Ik zou bij het organiseeren van vakonderwijs voor de werklieden dit niet te veel willen uitbreiden; ik zou het willen beperken; alleen het hoog noodige, om er vrucht van te hebben. 5801. V. Gij hebt ook het sparen van den arbeider aangeroerd, en gezegd, dat hij daar niet voor is. In het algemeen geloof ik wel, dat daar veel van aan is, maar toch dat door een aantal arbeiders het tegenovergestelde wordt getoond. Wat is uw gevoelen over de stedelijke spaarbank en van de spaarbank (alleen voor arbeiders) van de St. Vincentiusvereeniging? A. Sommigen, die f 2,50 of f 3 verdienen, kunnen wat sparen, maar als een arbeider daar niet toe gedwongen wordt, is het moeilijk. Het zijn meest dienstboden die sparen. 5802. V. Over uwe ondervinding met betrekking tot het werken van kinderen, vóór de wet van 1874, is zooeven door den President een enkel woord met u gewisseld. En daarvan hebt gij opgegeven dat gij vroeger gezien hebt dat kinderen van 7 en 8 jaren naar de fabriek gingen. Kunt gij ook opgeven welke fabriek dit was? A. Ik meen dat het eene fabriek van de heeren Regout was. 5803. V. Vondt gij die kinderen in de afdeeling glasslijpers, waar gij dokter waart? A. Ik geloof niet dat daar kinderen zijn. Ik meen dat het was bij de glasblazers, waarvan ik minder ondervinding heb, omdat ik daar niet praktizeerde. 5804. V. Gij hebt vermeld dat de boer in de stad komt werken? A. Ja 5805. V. Waarom komen die buitenlieden in de stad werken? A. Omdat buiten de verdiensten gering zijn. Vroeger betaalde een boer aan zijne arbeiders 15 cent per dag met den kost. Zij zijn dus buiten slecht betaald, en trachten door in de stad werk te zoeken, hun lot te verbeteren. 5806. V. Zoudt gij niet meenen, dat de arbeiders in de dorpen met 15 cent en den kost het beter hebben dan vele fabrieksarbeiders, met de toestanden die gij ons van de fabrieken verteld hebt? A. Dat kan ik niet zeggen, de lieden konden niet bestaan en kwamen daarom naar de stad. 5807. V. Bedoelt gij met het laatste arbeiden door kinderen van 12 tot 16 jaar, het arbeiden in fabrieken of ook bij ander werk? A. Bij alle handwerken. Dezer dagen sprak ik met een ontwikkeld meubelmaker, die mij zeide dat een kind van 12 jaar eene machine blijft als het moet werken, terwijl de kinderen die op hun 14de jaar beginnen en een weinig teekenen leerden, spoedig vooruit komen. 5808. V. Men moet daaromtrent niet overdrijven: wanneer een kind van 12 jaar in de ambachtsschool theoretisch en practisch onderwezen en aan het werk gezet wordt en bijv. leert schaven, zagen enz., is dat toch ook arbeid, maar een lichte arbeid, en het is dan toch gedurende eenige uren van den dag nuttig bezig? A. De kinderen leeren daar de noodige gereedschappen en materialen kennen, alsmede de elementaire handgrepen van de werktuigen, wat al veel is. Daarbij leeren zij teekenen, zoodat zij spoedig op eenige hoogte zijn; wanneer een jongen van 12 jaar kruljongen wordt en dit 2, 3 jaar blijft tot aller spot, zou men dat niet met een jongen kunnen doen die reeds zoo ver ontwikkeld is. 5809. V. Door den President is gesproken over het nachtwerk van jonge meisjes en vrouwen en uwe meening daaromtrent gevraagd. Gij hebt gezegd dat gij dit in abstracto afkeurdet. Nu wenschte ik u te vragen, of het u bekend is, dat te Maastricht meer spe- {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} ciaal vrouwen en meisjes des nachts werken? A. Vroeger wel, maar ik weet niet hoe het thans is. 5810. V. In welke fabriek dan vroeger? A. Ik kan mij dat niet meer herinneren. 5811. V. Ik kan bepaald zeggen dat het nu het geval niet is. Als lid der plaatselijke schoolcommissie zijt gij volkomen op de hoogte van het onderwijs en van de ontwikkeling der schoolgaande kinderen. Naar aanleiding van een volzin, voorkomende in een stuk waarop door den Voorzitter reeds gedoeld is, en waarin gezegd wordt dat de kinderen der openbare school beter ontwikkeld zijn dan die van de bijzondere, wensch ik daaromtrent uwe meening en ervaring te weten. A. Mijne ervaring is dat de leerlingen van de openbare armenschool, in casu de Augustijnerschool beter ontwikkeld zijn dan de kinderen die op bijzondere armenscholen onderwijs genieten. 5812. V. Waarom is dat? Omdat zij trouwer de school bezoeken, of omdat er onder de arbeidende klassen ook trappen van ontwikkeling zijn en van meerdere of mindere gegoedheid en dat op de stedelijke school meer gegoede kinderen gaan? A. Dat kan wel zijn. Maar ik geloof dat een onderwijzer, die zich in de maatschappij beweegt, meer ontwikkeld is dan iemand die opgesloten is, meer de behoeften van allen leert kennen, meer de maatschappelijke delicatesse leert kennen en door den omgang met vrouwen, zooals men in het Fransch zegt, meer gepolisseerd wordt. Op de onderwijzers van de openbare scholen is hoegenaamd geen smet te werpen. Ik geloof dat iemand, die omgang heeft met vrouwen, veel meer ontwikkeld is, en ook anderen meer kan ontwikkelen dan iemand die altijd opgesloten is, en dat daarom de maatschappelijke toestand van de onderwijzers van de openbare scholen doorgaande beter is dan van hen, die aan de bijzondere scholen werkzaam zijn. 5813. V. Hebt gij bemerkt dat het onderwijzend personeel van de bijzondere scholen niet genoegzaam ontwikkeld zou zijn, dat het voor zijne taak berekend kan geacht worden? A. Dat zeg ik niet; maar ik acht het personeel van de bijzondere scholen niet zoo ontwikkeld als dat van de openbarescholen. En dat ligt, naar mijn inzien, in den maatschappelijken toestand. Iemand, die voortdurend in wrijving is met de maatschappij moet meer ontwikkeld worden dan hij die altijd opgesloten is. 5814. V. Gij zult toch niet beweren dat de personen, die zich met- het bijzonder onderwijs bezighouden, opgesloten zijn in dien zin, dat zij geheel van de maatschappij zijn afgesloten en daarmede in het geheel niet in contact komen? A Ik zal een voorbeeld noemen. Ik neem een jongen, die naar eene kostschool gaat en een die in zijne familie wordt groot gebracht. Nu zal de jongen in de familie delicater en meer ontwikkeld worden dan die van de kostschool. Hij zal zich beter voordoen en niet zoo ruw zijn als de jongen die altijd onder jongens is. 5815. V. Dat zal, dunkt mij, veel afhangen van begaafdheid en karakter? A. Goed, maar neemt twee jongens met hetzelfde karakter en dan geef ik de voorkeur aan den jongen die in de familie natuurlijk eene goede, wordt opgevoed. 5816. V. Streng door-redeneerend zoudt gij er dan toe moeten komen geen afscheiding meer te trekken op de scholen van beiderlei kunne? A. Ik ben vroeger op eene school geweest van jongens en meisjes; de jongens zaten aan de eene, de meisjes aan de andere zijde, niet door elkander, en ik herinner mij daarvan geen slechte dingen. Het staat dan ook bij mij vast dat jongens die omgaan met vrouwen en juffrouwen beter ontwikkeld zijn, fijner gevoelen, meer letten op hunne uitdrukkingen, niet zoo ruw zijn als de jongens die alleen omgang hebben met mannen. 5817. V. Als lid van den gemeenteraad, van de commissie van onderwijs, armwezen en openbare instellingen weet gij natuurlijk wat er gebeurt op de Augustijnerschool; hoeveel kinderen er gaan, of er al of niet kinderen geweigerd moeten worden en hoeveel. Volgens hetzelfde stuk, waarop ik zooeven doelde en dat ook door den President is vermeld, zouden er te {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Maastricht 500 kinderen geheel en al van onderwijs verstoken zijn en zou het een gevolg zijn van de geringe plaatsruimte op de school, is u daar iets van bekend? A. Ik geloof, dat, indien het bestaat, dit meer de schuld is van de ouders dan van de stedelijke regeering. 5818. V. Is het u bekend, dat op de Augustijnerschool een groot getal kinderen geweigerd is geworden? A. Neen, alleen in geval er twijfel bestond of zij armlastig waren, doch ik geloof niet, dat kinderen, die armlastig zijn, geweigerd worden. 5819. V. Is het u niet bekend, dat nog onlangs die school met eene klasse is vermeerderd? A. Ik geloof, dat men liever kinderen opneemt waaromtrent men twijfelt, dan dat men ze weigert. 5820. V. Is het u, die ten gevolge van uwe betrekking nog al veel op straat zijt, om visites te brengen, ook opgevallen, dat er veel kinderen, die in den leeftijd vallen van naar school te gaan, op de straat rondloopen? A. Dat kan ik hoegenaamd niet zeggen. 5821. V. Nog eene enkele vraag; gij hebt straks gezegd dat volgens uwe meening, de ontwikkeling van de kinderen van de openbare scholen beter is dan die van de kinderen van de bijzondere scholen, zijn u daarvan feiten bekend of is het een meer algemeen denkbeeld van u? A. Dat is te zeggen, ik heb bevonden dat de kinderen op de armenscholen tamelijk ontwikkeld waren, en ik heb ook de bijzondere armenscholen bezocht, en bevonden dat de kinderen daar minder ontwikkeld waren. Nu kan het zijn dat die kinderen daar van een nog lageren trap zijn, maar ik geloof dat de onderwijzer, die zich in de wereld beweegt, meer tact heeft en eigenlijk beter weet hoe de kinderen te ontwikkelen dan iemand die altoos van de wereld verwijderd is. 5822. V. Hebt gij bij het bijwonen van de lessen een zoodanig verschil van doceeren opgemerkt, een zoo opvallend onderscheid, dat dit aanleiding kan geven tot een dergelijk verschil van appreciatie? A. Ik geloof dat het onderwijs van het personeel der openbare scholen meer methodisch is. Deze onderwijzers laten de kinderen meer redeneeren, zooals bij het rekenen bijv., zij laten altoos meer aan de kinderen vragen waarom. 5823. V. Maar bepaalde feiten hebt u niet opgemerkt? A. Ik heb zelf gezien wat ik mededeelde. 5824. V. De heer Van Alphen: Ik wensch nog eene enkele vraag te doen over ziekenbussen. U hebt straks gezegd, doctor Fouquet, dat er geen groote prikkel bestaat om veel werk te maken van ziekenbussen aan fabrieken, omdat algemeen de toevlucht wordt genomen tot den algemeenen armenstaat. Bestaat deze geheel uit fondsen, waarop ieder een zeker publiek recht heeft, of moet hij zijne inkomsten trekken uit collecten en stedelijke subsidiën? A. Die goederen van de armen zijn nog al aanzienlijk en spruiten voort uit de biens de la découverte. De Fransche republiek heeft vroeger die goederen van de openbare instellingen, van de zusters, de broeders en de kloosters geconfisceerd; maar, ik meen in 1804, zijn de biens de la découverte aan het armbestuur gegeven. De inkomsten van die goederen worden geschat op f 130 000 's jaars. Er bestaat echter geen ziekenfonds, maar ik geloof dat het armbestuur zulk een fonds wil oprichten. 5825. V. Maar moeten de uitgaven welke men doet, niet aangevuld worden uit de stedelijke kas? A. Neen, er blijft integendeel jaarlijks nog een batig saldo over. 5826. De Voorzitter: Ik dank u zeer voor de gegeven inlichtingen. F.E. Fouquet. Verhoor van den heer dr. J.A. Nijst. 5827. De Voorzitter. Welke zijn uw naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats? A. Jules Adolph Nijst, 52 jaar, praktizeerend geneesheer te Maastricht. 5828. V. Hebt gij bij de uitoefening uwer gewone praktijk ook soms bijzondere aanleiding gehad om in nauwe {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} aanraking te komen met de arbeiders van fabrieken en hunne gezinnen? A. Zeer zeker. 5829. Waarin bestond die aanleiding? A. Eerstens ben ik gemeente-armendokter van eene wijk, want er zijn 5 wijken; verder ben ik geweest 12 jaren dokter van de glasslijpers, van 1873 - 1885; 4 jaren van de glasblazers en 4 jaren van de Céramique te Wijk. 5831. V. Heeft uwe langdurige ondervinding u ook gegevens aan de hand gedaan waarvan gij begrijpt, dat het nuttig zal zijn hier mededeeling te doen in het belang van het onderwerp der enquête? A. Jawel, Mijnheer de Voorzitter, maar natuurlijk vooral op het gebied der ziekten. Bij glasslijpers en aardewerkers is de voornaamste en eenige ziekte, die het gevolg is van den aard van hun werk, de phthysis. Door het stof, dat zich aanhoudend in de lucht bevindt, ontstaat natuurlijk hoest, gevolgd door chronische ontsteking der slijmvliezen, die ook de longen aantast, en eindelijk komt de tering. De lieden beseffen dit zelf zoozeer, dat die tering door hen slijpers- en pottemansziekte genoemd wordt, naar het werk waardoor zij ontstaan is. Bij slijpers is de ziekte nog veel erger dan bij de aardewerkers, omdat het stof van het glas, dat aanhoudend in de lucht zweeft, veel scherper is dan het stof van het aardewerk. Het ergst van alles is het echter nog bij het slijpen van bajonetten, dat ik te Luik, waar ik studeerde, heb leeren kennen. De arbeiders aan dat laatste werk houden het geen twee jaar uit of zij sterven. Dat was althans in dien tijd het geval. Het waren toen allen meisjes. Die bajonetten werden geslepen op een steen en dat gaf een straal van vuur, voeten lang. Wel stonden zij er achter, maar het stof van het ijzer zweefde in de lucht, dat werd ingeademd en dit was het groote bederf. Bij de ziekte der aardewerkers behooren ook de loodvergiftigingen, omdat de borden en andere aardewerken, nadat zij gemaakt zijn, gevernist moeten worden. De lieden zitten den geheelen dag met de handen in dat vernis waar loodpraeparaten in zijn. Dit leidt zeer dikwijls tot chronische loodvergiftigingen met paralysis. Ik heb gehoord dat deze wijze van werken thans veranderd is. Ook menie wordt gebruikt en, het is om het fijnste te krijgen, gezift. Ook weder dat stof wordt ingeademd, en brengt acute vergiftiging teweeg. Hetzelfde is het geval bij personen die acetas plumbi maken. Dat wordt gemaakt met plakken van lood tusschen paardenmest, bevochtigd met azijnzuur, waardoor er eene laag acetas plumbi op ontstaat, die dan in handen genomen wordt. Door het aanraken van die natte stof blijft ze aan de handen kleven en omdat de de menschen alvorens te gaan eten de handen niet wasschen, komt de stof in het lichaam en krijgt men loodvergiftiging. Dan heeft men verder gloeiovens, die eene ontzettende hitte verspreiden, want ook wanneer de ovens zoogenaamd uit zijn, heeft men nog eene zeer hooge temperatuur. De werklieden werken daar half naakt, maar omdat zij dan telkens van die heete in eene koude atmosfeer komen, heeft men vele acute gevallen van verkoudheden. Eene andere fabriek is de ijzergieterij. Daar staan de werklieden bloot aan het spatten van het ijzer. Wanneer de vormen nog eenigszins nat zijn, dan springen zij gemakkelijk. Wat de koperfabrieken betreft, ik heb geen kopervergiftiging gezien, maar wel dat de zwaveldampen chronisch hoesten ten gevolge hebben. Vroeger werd in de behangselpapierfabriek arsenik gebruikt, maar thans niet meer. Ten aanzien van de zinkfabriek deden zich, volgens de verklaring van een mij bekend geneesheer, geen speciale ziekten voor. De werklieden zijn sterk. Uit de fabriek te Eysden bij Maastricht ontontsnapte vroeger veel zinkwit, zoodat gras en boomen er onder leden. Ook is de kolendamp daar zeer nadeelig. In de papierfabriek, eene allerprachtigste inrichting, wordt chloor gebruikt voor het ontkleuren van het linnen. Na dat ontkleuren komt het in de waschbakken, waar zich die chloor vrij sterk ontwikkelt. Hierdoor ontstaan keelziekten, chronisch hoesten, slechte spijsver- {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} tering; de lieden vermageren, omdat de chloor vergiftigend werkt. 5832. V. Gij zeidet daareven dat, wat die chronische vergiftiging betreft, dit in den laatsten tijd veranderd was, door het invoeren eener nieuwe behandeling? A. Ik heb gehoord, dat de arbeiders eene soort van tang zouden hebben om het bord vast te grijpen. Die werklieden arbeiden echter op stuk, en daar het gebruik van die tang niet zoo gauw gaat moet de verdienste van den werkman daaronder lijden. 5833. V. Hebt gij het gebruiken van die tang zelf waargenomen? A. Neen, ik heb nooit iets waargenomen, want in de fabrieken der firma Regout, wordt een ieder, bij aanplakbiljet, verzocht niet te vragen om de fabrieken te zien, ten einde eene onaangename weigering te voorkomen. 5834. V. Dus de fabrieken der firma Regout hebt gij nooit bezocht? A. Nooit, wel die van Lhoest (Lammens). 5835. V. Gij hebt wel werklieden behandeld, die in de fabrieken des heeren Regout kwalen opdeden? A. Ja. 5836. V. Hebt gij daar talrijke gevallen van tering onder de slijpers, loodvergiftiging bij de émailwerkers en bij de menschen, die in de menie werken opgemerkt? A. Ja. 5837. V. Zouden er geen preservatieve maatregelen tegen die euvels te bedenken zijn? A. Ik weet niet hoe die fabrieken eigenlijk zijn ingericht, dus ook niet hoe men er door ventilatie iets aan zou kunnen doen. 5838. V. Gij kent de localiteiten niet, dus is het ijdel er u naar te vragen? A. Ja, alleen weet ik dit, dat, nadat de vorm gedroogd is, die afgedraaid moet worden om dien zuiver en glad gepolijst te krijgen, en dan ontstaat veel stof. 5839. V. Gij hebt ons zooeven medegedeeld, dat bij het uitnemen van gebakken goed uit de ovens, die ovens nog in hooge mate verhit zijn. Weet gij met zekerheid dat dit het geval is? A. Die menschen vertellen het allen zelf. 5840. V. Aan u zelven ook? A. Ja, bepaald meermalen. Ik heb zoo dikwijls gevraagd welke temperatuur in die ovens was. Men antwoordde dan: ‘O God! 't is er bijna niet om uit te houden.’ De menschen gaan er bijna nakend in, en worden over het geheele lijf met zweetdroppels bedekt. 5841. V. Die menschen beklagen zich daarover bij u. Hebben zij u ook in détails verteld hoe het toegaat, waardoor gij eenigszins een beeld verkregen hebt van dien toestand in zulk een oven? A. Het eerste wat een dokter aan zulke menschen vraagt, is: wat is uw beroep? Hij heeft dan den leiddraad voor de ziekte. Hoest zulk een werkman en vertoont hij verschijnselen van longontsteking, en de dokter verneemt dat hij in de ovens werkt, dan laat hij zich daarvan meer vertellen. Niet eens, maar honderde malen heb ik naar de temperatuur van die ovens gevraagd. Het antwoord luidde steeds, dat in die ovens eene zeer hooge, een bijna verstikkende temperatuur heerscht. 5842. V. Is het voor het fabrikaat noodig, dat die menschen in de ovens gedreven worden, of is het alleen om meer spoed te maken? A. Dat geschiedt om de ovens zoo spoedig mogelijk leeg te krijgen; dan bespaart men warmte. 5843. V. Het verschil tusschen winteren zomertemperatuur heeft daarop zeker weinig invloed? A. Och neen, dat heeft daar weinig mede te maken. Als de oven maar even zóó is dat een mensch er in kan, begint het werk. 5844. V. Weet gij ook of er voorzorgsmaatregelen genomen worden om den overgang uit die groote hitte in de gewone temperatuur minder nadeeligte doen worden? A. Neen, dat is mij niet bekend. 5845. V. In een stuk door een te Maastricht bestaande vereeniging omtrent het door u uit eigen beweging ter sprake gebrachte punt wordt het volgende gezegd: ‘Bij druk werk is het aantal ovens voor aardewerk soms te gering. Er is dan geen tijd of gelegenheid om de ovens te laten bekoelen, zoodat de arbeiders half naakt er in moeten gaan om het {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} werk, dat gereed is, er uit te halen. En dan gebeurt het dat de lappen waarmede zij de handen omwinden, door de hitte in brand vliegen. Het behoeft geen betoog, dat deze wijze van het ledigen der ovens, die door het stichten van meerdere ovens geheel onnoodig zou worden gemaakt, niet alleen gevaarlijk, maar hoogst ongezond voor den arbeider is’. Stemt dat met uwe mededeelingen overeen? A. Dit komt met mijn gezegde overeen, maar ik heb nooit geobserveerd dat zij brandwonden hadden. 5846. V. In een ander stuk, dat wij gekregen hebben staat letterlijk als volgt: ‘dan de slaven uit de ovens met hun uitgedroogd lichaam van matheid moete naar de geloeijende ovens in, om de waar er uit te halen dat hun de haren op het hoof verbrande meester het is te warm wat de warm - gij gaad voor twee dagen naar huis en nog eeno keer de poort af dan moet die arme slaaf maar dootstil naar de hel van warmte’. Dit kunnen dus inderdaad feiten zijn? A. Het branden van het haar is wel wat overdreven, dat zij in de ovens moeten of anders de poort uitgaan is ook eene bepaalde waarheid. Als zij om ander werk vragen, wordt er gezegd: gij doet dit werk, of gij gaat de poort uit. 5847. V. Dus voor zoover het mogelijk is geweest om uit de tweede hand gegevens te verzamelen, en uit de verklaringen van uwe patienten omtrent deze feiten moet gij erkennen, dat er voor u geen reden is om in het algemeen de juistheid van die beweringen in twijfel te trekken? A. Het wordt mij te dikwijls gerepeteerd. 5848. V. En op welke fabriek heeft dit met name betrekking, naar u onderstelt? A. Op die van de firma Regout. 5849. V. Met name op de aardewerkafdeeling? A. Op alle afdeelingen. 5850. V. Heeft u in uwe praktijk aanleiding gehad om bepaalde observaties te maken over den schadelijken invloed van het te vroeg in de fabriek arbeiden van aankomende jongens en meisjes, kinderen van 12, 13, 14, 15, 16 jaar? A. Ja, dat is voornamelijk bij glasblazers. Daar heeft men 4 soorten van personen: den souffleur, den carreur, den grooten gamin en den kleinen gamin. De kleine gamin, de jongste jongen staat met de pijp voor den oven en haalt door eene kleine opening het gloeiende glas er uit en loopt er mede naar den grooten gamin, deze geeft het aan den carreur, die in de hoogte staat, opdat de groote stukken niet op den grond zouden komen, en de souffleur staat onder en snijdt het af. De souffleur is eigenlijk de baas. 5851. V. En naar uwe meening is het werk, waarvan gij ons eene korte beschrijving gegeven hebt, schadelijk voor die aankomende jongens? A. Zeer zeker; die kinderen zien er allerellendigst en als levende skeletten uit. Daarbij komt, dat zij niet genoegzaam gevoed worden en slechts f 0,25 per dag verdienen. 5852. V. Het is dus niet uw indruk, dat de arbeidersbevolking aldaar er zoo florissant uitziet en voor een medisch oog geen aanleiding geeft om te denken, dat er in die fabrieken dingen plaats grijpen die schadelijk zijn voor de gezondheid? - Gij lacht; maar in het allereerste begin van onze verhooren is ons van medische zijde gezegd, dat de arbeidsbevolking te Maastricht, als men die zoo op het oog zag, in geen enkel opzicht aanleiding gaf tot het instellen van eenig onderzoek. Is uwe ervaring eene andere? A. Dan worden die kinderen nagejaagd, alles moet snel gaan en als de jongens dan niet sterk zijn, worden zij loomerig en mislukt er dan het eene of andere stuk dan krijgen zij er op, niet alleen met de hand maar ook wel met een gloeiend ijzer. Dat gebeurt nu niet veel - maar er wordt ook niet veel geklaagd, want als de baas het hoort deugt het niet. Eenmaal heb ik gezien dat het ijzer, doordat het gloeiend was, zich om de knie had geslagen en op de knieschijf eene vrij dikke brandstreep had achtergelaten. 5853. V. Die feiten zelve hebt gij natuurlijk niet gezien, maar wel de gevolgen er van? A. Natuurlijk vraag ik, als een jongen met zoo iets bij mij komt, hoe of {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} hij daaraan komt. En dan wordt het verteld. 5854. V. Hoe is het, met zulke dingen voor oogen, te verklaren dat niettegenstaande alle mogelijke moeite door ons gedaan om werklieden tot getuigen voor deze enquête te krijgen, slechts één brief van een werkman is ontvangen uit geheel Maastricht. Is daarvoor eene verklaarbare reden, bij voorbeeld vrees? A. Vrees om te spreken meent gij? 5855. V. Vrees om te spreken zal ik niet zeggen, maar wellicht vrees van weggejaagd te worden, omdat men gesproken heeft? A. Dat zou bepaald eene reden kunnen zijn. 5856. V. Hebt gij eene bepaalde meening over hot laten arbeiden in fabrieken van aankomende jongens 12-16 jaren in het algemeen; keurt gij het af? Zoudt gij het wenschelijk vinden dat het verboden werd of acht gij den toestand bestaanbaar? A. Ik zou den leeftijd minstens op 14 en liefst op 16 jaren gesteld willen zien. De jongens zijn dan meer ontwikkeld en sterk genoeg om te werken. Op 12-jarigen leeftijd zijn het nog kinderen, die met knikkers moeten spelen. 5857. V. En deze kinderen spelen niet met knikkers! Zijn zij echter behoorlijk ontwikkeld, wat het onderwijs betreft? A. Neen, zij blijven bij afwezigheid van de moeder tehuis om op de kleinere kinderen te passen. In plaats daarvan leggen zij de kleinen eenvoudig in de wieg en loopen de straat op. 5858. V. Dus dit hangt, wanneer ik het goed begrijp, ook alweer samen met het werken in de fabrieken door de moeder? Ook dat keurt gij af? A. Juist omdat ik wist, dat er een enquête zou gehouden worden, heb ik er met verscheidene vrouwen over gesproken. Zij waren eenparig van oordeel, dat het verboden moest worden, maar tevens dat het eene noodzakelijkheid is omdat de mannen niet genoeg verdienen dat het gezin er van zou kunnen bestaan. De arbeid der moeders is ook alweer eene reden van de groote sterfte onder de kinderen, die thans de borst niet krijgen, daar de moeders reeds drie weken na de bevalling weer aan het werk moeten zijn. In Maastricht sterven de meeste kinderen beneden den leeftijd van éénjaar, en dat is de oorzaak daarvan. 5859. V. Dus gij hebt met het oog op deze enquête, met vrouwen uit dien stand over deze zaken gesproken. Hebben zij ook niet andere dingen gezegd? A. Ja, er is geen middageten. De mannen komen om 12 uren van de fabriek en om 1 uur moeten zij er weder zijn. Zij drinken een kop koffie, eten een boterham en daarbij moet het blijven. 5860. V. Maar aan de fabriek der firma Regout is, meende ik, eene soepkokerij. Wordt daar geen gebruik van gemaakt? A. Dat is van latere origine; daar weet ik niet van. Ik geloof dat zij een jaar of drie bestaat. 5861. V. En heeft men aan de andere fabrieken niets van dien aard? A. Neen, maar daar betalen zij beter. De werklieden daar heb ik althans nooit hooren klagen. 5862. V. Hebben de klachten, die door u vernomen werden bij de besprekingen met het oog op deze enquête dan meer bepaald betrekking op de fabrieken van de firma Regout? A. Ja, vandaar is eens die opstand van de glasblazers gekomen. Nadat er veertien dagen gewerkt was, werd gezegd: wij betalen maar zooveel uit. 5863. V. Dat was die loonsvermindering? A. Ja; dat was na veertien dagen werkens. Er was niet vooraf gewaarschuwd: wij gaan dat doen. 5864. V. Gij spreekt van 14 dagen omdat het loon uitbetaald wordt par quinzaine. Niet waar? Maar krijgen de menschen hun loon onmiddellijk na het verstrijken van die quinzaine of verloopen er nog eenige dagen tusschen den vervalen den betaaldag? A. Dit weet ik niet? 5865. V. Die loonsvermindering werd dus niet vooraf aangekondigd maar ingevoerd nadat het hoogere loon reeds verdiend was? A. Ja, zooals mij is verzekerd. 5866. V. Hebt gij wel gehoord dat het loon verminderd werd als het bleek dat de werkman, die bij stuk betaald {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt, een zeker cijfer bereikt had? A. Ja. 5867. V. Als dus de werkman door sterkere inspanning een hooger loon zou kunnen verdienen, treedt de loonsvermindering in met het effect dat ondanks de meerdere inspanning het loon en définitive denzelfden standaard bleef behouden? Is dit zoo? A. Ja; als de menschen pas aan het werk komen hebben zij nog geen behendigheid in het vak. Zij krijgen dan bijv. f 2 voor 100 te vormen stukken, doch als zij er later 200 maken ontvangen zij slechts f 1, zoodat in den regel niet meer dan f 1,50 per dag kan verdiend worden. Dit was het geval bij de faïenciers volgens het verhaal van de werklieden; zelf heb ik het niet waargenomen. 5868. V. Uw praktijk brengt u evenwel in de kringen van die menschen, en dan storten zij hun hart door die klachten voor u, den dokter, uit? A. Ja. 5869. V. En op grond van die mededeelingen en van uwe onder die omstandigheden verkregen ervaring legt gij uwe verklaring af? A. Ja. 5870. V. Hoe denkt gij - de vraag is misschien naïf, maar toch wensch ik uw antwoord daarop te vernemen - over het nachtwerk van aankomende meisjes en van vrouwen; keurt gij dit goed of af? A. Ik weet niet dat door vrouwen en meisjes te Maastricht des nachts gewerkt wordt. 5871. V. Ook niet door vrouwen? A. Ik geloof het niet. 5872 V. In onderscheiding van de vorige vragen kunt gij met het oog op feitelijke ervaring op die vraag aangaande het nachtwerk geen bepaald antwoord geven? A. Neen. 5873. V. Wanneer die werklieden oud zijn geworden, voor zoover dat dan met hen het geval wordt, en versleten zijn, hoe komen zij dan aan hun einde? A. Dan worden zij heel eenvoudig aan de deur gezet. Dat gaat tegenwoordig een weinig vroeger, en wel als zij wat minder werk presteeren. 5874. V. Is dat in alle fabrieken zoo? A. Ik weet het niet. De Céramique ken ik niet lang genoeg. Bij Lhoest gebeurt het niet; daar blijven de werklieden lang, omdat de patroon zeer humaan jegens hen is. Al die werklieden hebben hem lief. 5874. V. Dus een hebbelijkheid van klaagliederen aan te heffen, rauwelijks er maar op toe, zonder regard op personen in 't algemeen, hebt gij- bij de werklieden in Maastricht niet opgemerkt? A. In het algemeen niet. 5876. V. Gij zegt dat de menschen bij Lhoest niet klagen en hun patroon liefhebben? A. Ja, ook op de Céramique. 5877. V. De nadeelige dingen, die gij gememoreerd hebt en hebt moeten memoreeren, omdat gij verplicht zijt als getuige hier de waarheid te zeggen, die nadeelige dingen hebben betrekking, op welke fabrieken? A. Voornamelijk op de fabrieken van de firma Regout. Ook in de Céramique heb ik ook wel tering bij de aardewerkers waargenomen, maar niet zooveel als bij de fabrieken van de firma Regout. 5878. V. Hoe is de toestand in de kleinere fabrieken, als de geweermakerij, de deken- spijker- en behangselpapierfabrieken? A. Daarover heb ik geene speciale opmerkingen. 5879. V. Gij hebt dus geen reden om een ongunstigen dunk te hebben van den toestand van de kleinere fabrieken in Maastricht? A. Juist. 5880. De heer Ruys van Beerenbroek: De jonge werklieden van 13-15 jaar komen op de fabrieken natuurlijk in aanraking met de oudere werklieden. Werkt dat contact op hunne ontwikkeling in goeden of slechten zin? A. In het algemeen is het peil van beschaving van de werklieden tamelijk laag. Zij hebben een taal en wijze van spreken, ook op zedelijk gebied, die allesbehalve kan geroemd worden. De jonge werklieden komen ook in contact met de meisjes, en dientengevolge krijgen zij ook buiten hot werk omgang - met elkaar, waardoor vele onnatuurlijke kinderen ontstaan. De meisjes zijn echter geen slechte vrouwen; wanneer {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} hunne vrijers hun militieplicht vervuld hebben, trouwen zij. Zij moeten tot hun 24ste jaar wachten; eerder kunnen zij niet huwen, zij hebben dan reeds een, twee of drie kinderen. Het is eene zeldzaamheid als een man, die van dienst afkomt, van zijn meisje afziet. 5881. V. Gij zijt werkzaam geweest als dokter bij de militie en hebt als zoodanig nogal ondervinding kunnen opdoen, wat de lichamelijke ontwikkeling betreft van de jongens, die onder dienst moeten. Hoe staat het daarmede? A. In het laatste jaar niet, maar vroeger moesten er veel worden afgekeurd. Die echter soldaat worden, knappen, al zijn zij wat achterlijk, onder dienst wel op; zij gaan er beter uitzien, en als zij na afloop van den diensttijd weder naar de fabrieken gaan, wat regel is, dan kunnen zij weder een tijd mede. 5882. V. Gij komt als sectiedokter nog al eens met de gezinnen in aanraking. Hoe staat het, naar uwe ondervinding, met de ontwikkeling dier menschen; doen zij nog al aan lectuur? A. Niet veel, de meesten kunnen niet eenmaal schrijven en die al lezen kunnen, ontbreekt het daarvoor aan tijd, behalve op Zondag. 5883. V. Zijn er te Maastricht ook leesgezelschappen? A. Ja. De Katholieke Heerenvereeniging en de Loge hebben bibliotheken die kosteloos lectuur verschaffen. Het meeste gebruik wordt gemaakt van de lectuur der eerstgenoemde vereeniging. 5884. V. Gij hebt gesproken over het kinderen krijgen van ongehuwde fabrieksarbeidsters. Waar blijven die kinderen, dat wil zeggen, wanneer de arbeidsters weinig tijd na hare bevalling weder naar de fabriek gaan? A. Die blijven te huis bij de grootmoeder, die voert ze pap, dan krijgen ze darmontsteking en dan gaan zij dood. 5885. V. Is het u bekend of er eene crêche op de eene of andere fabriek is waar de kinderen gebracht worden gedurende het werk? A. Die ken ik niet, maar ik heb wel gehoord, dat er eene crêche in de fabriek der firma Regout zou ingevoerd zijn. 5886. De Voorzitter: Gij hebt vernomen dat praatje liep, maar of het waar is weet gij niet? A. Ik weet het niet en geloof het ook niet. 5887. V. Hebt gij ook ondervinding opgedaan omtrent het drankmisbruik onder de arbeiders? A. Dat gebeurt nog al, vooral die arbeiders welke den geheelen dag voor het vuur staan drinken nog al. 5888. V. Dus gij bedoelt meer bepaald de blazers? A. Ja, maar ook de slijpers. 5889. V. Drinken zij gedurende het werk? A. Neen, dat is verboden. 5890. V. Zij brengen dus op de fabriek de flesch niet mede? A. Neen, dat mag niet. 5891. V. Drinken de vrouwen en de meisjes ook? A. Dronken vrouwen en meisjes ziet men bijna nooit. 5892. V. Wat drinken zij, jenever of bier? A. Zij drinken veel jenever. Wanneer het volk om 12 uur uit de fabriek komt, dan stormt het naar al de vergunninkjes in de Boschstraat, en dan wordt er nogal tamelijk gedronken, dat gaat uit bakskens. 5893. V. De Voorzitter: Ik dank u vriendelijk voor uwe inlichtingen. Dr. J. Nijst. Verhoor van den heer dr. L.H.P. Schols: 5894. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats op te geven? A. Leonardus Hubertus Petrus Schols, medicinae doctor en arts, oud 38 jaren, wonende te Maastricht. 5895. V. Mijnheer Schols, u is een van de zeer weinige personen, die gevolg hebben gegeven aan onze oproeping om zich aan te melden tot het geven van dienstige inlichtingen. Wij hebben van uw aanbod gebruik gemaakt. Mogen wij u nu gelegenheid geven om aan ons die mededeelingen te doen, die u begrijpt dat voor de zaak waarvoor wij hier zijn, van nut en belang kunnen wezen? {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Wilt u ook ecne bepaalde volgorde aangeven? 5896. V. Neen, wij laten die geheel aan u over; u kunt dat dan inrichten, zooals het u het gemakkelijkst is. A. Aangaande de eerste punten heb ik weinig mede te deelen; alleen betrekkelijk de eerste vraag is mij een en ander opgevallen; ik bedoel den kinderarbeid. Vooral schipperskinderen worden zeer dikwijls gebruikt als last- of trekdieren. Kinderen van 7, 8 jaar worden door hunne ouders genoodzaakt om de schepen langs de vaarten te trekken, en kunnen natuurlijk geen onderwijs genieten. Die kinderen zijn den geheelen tijd op het schip, trekken van de eene plaats naar de andere en zijn dus buiten de gelegenheid om scholen te bezoeken. Bij gelegenheid dat ik wel eens op zulk een schip kwam, is mij gebleken dat die kinderen weinig onderwijs genoten hebben. De toestand, wat kinderarbeid betreft, is echter veel verbeterd; want ik herinner mij hoe ik voor 15, 16 jaren des nachts om 12 uur kinderen van 8, 9, 10 jaren over de straat heb zien gaan met een keteltje, waarin wat aardappelen of brood, die zich naar de glasblazerij begaven. Dit heeft gelukkig niet meer plaats. Omtrent hoofdpunt II kan ik slechts mededeelen dat voor zoover ik weet te Maastricht eene bedoelde plaatselijke verordening niet bestaat. De aard van den arbeid is zeer verschillend. Op de grootste fabriek die wij hebben, op die van de firma Regout, gebruikt men de meisjes meestal om te schilderen. Dit is eene goede bezigheid voor haar, in een vrij gezond lokaal met goede verlichting, goede lucht en alles wat er noodig is. Verder worden zij gebruikt voor het inpakken, nazien der waren, afkappen, het beplakken van aardewerk door middel van figuren enz., alles zeer lichte arbeid. De jongens worden gebruikt als pottenknechts, dat wil zeggen: zij moeten den vormer die de borden maakt behulpzaam zijn, de borden aannemen, ze in de droogkasten zetten; voor een groot gedeelte echter ook bij de glasblazers om de voorwerpen weg te brengen naar den koeloven enz. Omtrent de wijze van loonberekening heb ik geene bepaalde zekerheid, de pottenjongens worden door den pottenbaas betaald. Natuurlijk heeft die hulp voor een prikje plaats, of de vader gebruikt zijn zoon daarvoor. 5897. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij zegt dat de arbeid van die jongens door den pottenbaas moet betaald worden. Is het u ook bekend dat dit loon wordt geregeld door den fabrikant, die bepaalt hoeveel percenten van het loon de baas en de jongen krijgt? A. Dat weet ik niet. De volgende vraag betreft den arbeid van vrouwen en kinderen in de fabriek zelf. De meisjes zijn meestal van den leeftijd van 13 en 14 jaren. Zij verrichten gewoonlijk de lichtste bezigheden, als: het snijden van papier, terwijl zij bij het vernissen slechts voor het dragen van de kleinste stukken gebruikt worden. Op de Céramique bestaat het algemeen voorschrift dat, als een der meisjes zich ziek meldt, zij slechts een briefje van den dokter behoeft over te leggen, dat zich sporen van loodvergiftiging vertoond hebben om onmiddellijk in eene andere afdeeling geplaatst te worden. 5898. De Voorzitter: Is dit alleen op de Céramique het geval? A. Bij de firma Regout heb ik de afdeeling niet onderzocht, zoodat ik daar niet van afweet. Overigens kan, mijns inziens, de arbeid van meisjes in de fabrieken niet voorkomen worden. Vooreerst kan men het uitknippen van het papier niet aan oudere personen of aan jongens opdragen. Ook zijn de meisjes geschikter voor het opplakken der versierselen op de potjes. Het aanbrengen van andere kleine versierselen kan evengoed door de meisjes verricht worden, die zoodoende natuurlijk tot ondersteuning van het huisgezin bijdragen. Ook zelfs getrouwde vrouwen. Er is mij een geval bekend, dat de man een ongeluk had gekregen in de kiezelgroeven; hij is verlamd en kan niets doen. Gaat men nu de vrouw verhinderen te werken, dan kunnen zij niet in hun onderhoud voorzien. Hij kookt den pot, zij gaat werken, en zoo blijft het huishouden in stand. Dat het bedrijf op jeugdigen leeftijd {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} beter wordt aangeleerd, daar is iets van aan; maar het verschil tusschen 12 of 14 jaar en 16 jaar is toch zoo groot niet. Er zijn echter werktuigen waarvoor wel bepaald handigheid noodig is. Zoo zijn er voor het maken van die kleine driehoekjes, die dienen om de potten van elkander te houden. Er behoort groote handigheid toe, om daarmede om te gaan. Vroeger had men daarvoor eene machine, waar men dikwijls met de vingers tusschenkwam. Men moest die met den voet in beweging brengen, een hefboom besturen en van een oogenblik gebruik maken om het voorwerp er uit te pikken. Dan werd men niet zelden verwond. Wat de veiligheid der werklieden met opzicht tot de machinerieën betreft, geloof ik dat die voor een groot gedeelte bestaat. Maar de werkman, altijd met denzelfden toestel omgaande, raakt er zoo aan gewend, dat hij de gevaarlijkste dingen doet. Zoo had in de papierfabriek een jongen een ongeluk gekregen, omdat hij onder de bank was doorgekropen waarop eene machine stond, van welke een hefboom onder de bank doorging. Ik vroeg hoe zich dat toegedragen had, en om het mij te toonen, kroop een andere jongen onder de bank door, terwijl de machine in werking was. Dit is nalatigheid en roekeloosheid van de werklieden zelven. Ook het eigenbelang van de fabrikanten vordert dat niet roekeloos gehandeld wordt en dat geene machine wordt gelaten zonder preventieve maatregelen. Nog een ander geval is mij bekend van een jongen die een drijfriem wilde aftrekken. Eenjongen komt in zijn vrij uur bij een ander zien hoe dat gaat. Hij ziet hoe de riem van het wiel wordt afgenomen en er met een haak weêr opgeschoven. Hij wil dit ook doen; ondertusschen grijpt de riem den jongen en zijn arm gaat af. De schadelijkheid voor de gezondheid is inherent aan het vak, onder andere voor de faïenciers. In Maastricht heeft men het spreekwoord: een faïencier wordt niet ouder dan 40 jaren; dan volgt de tering. Ik heb mij zelven gevraagd of dit zoo is. Ik heb opgemaakt eene lijst van de leden der ziekenbus van de faïenciers van de firma P. Regout van Februari 1882, en ik heb nagegaan wat er van die personen geworden is. En dan vind ik dat er 214 werklieden zijn: 4 geboren tusschen 1820 en 1830, dus ouder dan 52 jaar toen de lijst werd opgemaakt; 21 ouder dan 42 en jonger dan 52 jaar; 51 tusschen 32 en 42 jaar; 138 tusschen 22 en 32 jaar. De ouderen in aanmerking nemende, kan men dus niet zeggen dat allen op zekeren leeftijd sterven. Volgens dezelfde lijst zijn nog op de fabriek 174 lieden, afwezig 21 die naar andere fabrieken, naar Harderwijk, naar Saargemund of naar andere vakken gegaan zijn, brievenbestellers werden enz. Overleden zijn 19, alzoo een sterftecijfer van 19 op 214, gedurende 4 jaar en circa 11.5 maanden, of van 17.74 op 1000, een getal dat gunstig is naar gelang het beroep zoo ongezond is. De cijfers zijn juist en kunnen op den burgerlijken stand worden nagegaan. Ziekte-oorzaken zijn er bepaald bij de faïenciers, maar gedeeltelijk door eigen schuld. Komende uit eene verhitte ka mer, halen zij aarde in een vochtigen kelder, die op zekeren afstand is. Naar mijn inzien kon dit gevoegelijk gebeuren door anderen. Volgens den fabrikant zou dan echter de aarde te droog worden en. dus minder geschikt om te bearbeiden. Deze tegenwerping heeft ook hare waarde. Zoo zorgt de werkman die uit de fabriek komt, niet voor het verwisselen van kleeren, en gaat met bemorst gezicht en witte handen naar huis, waardoor hij gedeeltelijk die stofjes naar binnen krijgt. Vroeger ging de ventilatie langs boven, sedert is die langs onder gemaakt. Wordt de ventilatie wat sterk, dan klaagt de werkman over koude en hangt zijne kleêren te drogen. De klachten die de werklieden somtijds uiten over de betaling zijn niet altijd zeer gegrqnd. Voor eenigen tijd verkeerde een werkman, Willens genaamd, uit de cité ouvrière, in slechte omstandigheden. Zijne vrouw vertelde, dat hij maar drie gulden verdiende, maar bij onderzoek bleek dat hij 12 gulden verdiende en daarbij een lui werkman was. De faïenceriekas schijnt heel goed te werken. Een werkman die f2 à f2,25 verdiende is zeventien maanden zonder arbeid en krijgt elken dag een gulden. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} De loodvergiftigingen, die vroeger voorkwamen, zijn tegenwoordig vrij wat verminderd door het invoeren van tangen, waarmede het voorwerp in het loodpraeparaat wordt gestoken, terwijl vroeger bij de bewerking het voorwerp in de hand gehouden werd. Zoodra er iets bemerkt wordt, gaat de werkman van den bak af. Eene andere bezigheid, die zeer onaangenaam voor het volk is, is het uithalen van de ovens. Zoodra er afgestookt is, moeten de ovens namelijk uitgehaald en denzelfden dag weer gevuld. - Waarom? Ja, omdat men anders meer ovens moet hebben en warmte zou verliezen. De ploeg die dat werk doet, bestaat uit 21 of 23 werklieden. leder van hen moet er een honderdtal cassetten uithalen, en kan daarna uitgaan. Hij kan ook eerder weggaan, als hij zich ziek of te warm gevoelt. Hij is gedurende dien tijd aan eene groote hitte blootgesteld, die vooral in den zomer vrij sterk kan zijn. Maar vergelijkt men dit werk met hetgeen in de nabijheid van Maastricht, in België bij de hoogovens geschiedt, dan is het niets. De menschen die uit de ovens komen, die wij nu behandelen, zijn badende in hun zweet. Het inpakken gaat vrij gemakkelijk. De ovens zijn dan afgekoeld, en de voorwerpen, die er in geplaatst worden zijn koud. Over het algemeen moet ik echter zeggen dat de werkman zelf heel weinig doet om zich zelf in een beteren toestand te brengen. Hij werkt als eene machine en als hij, het werk gaat per stuk, met wat harder te werken in 5 dagen aan zijn geld kan komen, dan doet hij dat, alleen om een paar dagen vrijaf te hebben. Over de gezondheidsregelen die hem voorgeschreven worden bekommert hij zich niet veel. Het instrument dat hem verstrekt wordt om aan de ademhaling bij het slijpen te gemoet te komen, gebruikt hij niet, alleen om een paar dozijn meer op een dag te kunnen afwerken. De toestand in zijn huis laat ook te wenschen over. Eene bouwvereeniging te Maastricht heeft daarin verbetering willen brengen en tot dat doel arbeiderswoningen gesticht die beneden een kamer en een keuken en boven twee slaapkamers hebben. Maar wat doen de bewoners? Een van de kamers voor de kinderen wordt dan verhuurd aan een neef of door een ouden vader ingenomen, en de kinderen moeten zich dan maar behelpen op ééne kamer. Ook willen zij wel een salon hebben, en de zitkamer bewonen zij alleen bij uitzondering. Ook gebeurt het wel, dat zij de kamers, die voor de kinderen bestemd zijn, bewonen. De vrouwen, die altijd in de fabrieken werkzaam zijn geweest, kennen al heel weinig van het toebereiden van spijzen en weten niets om het te huis aangenaam te maken, en 's avonds gaat de man naar de kroeg, en daarmede is het uit. De werkman begrijpt niet altijd wat er in zijn belang gedaan wordt. Bij voorbeeld, in de gaarkeukens worden soepen verstrekt, maar de voedzame soepen verkiezen de werklieden niet. Er is een turfvereeniging voor hen opgericht, maar daarvan wordt door een heel andere klasse van lieden gebruik gemaakt. De arbeiders hebben ook weinig aanleg voor sparen. Zij staan er wel op, dat, wanneer er feest is, het weekgeld wordt uitbetaald, en twee of drie dagen later gaat alles naar de bank van leening wat zij hebben Nu zou men denken, dat er des winters meer in de bank van leening gebracht wordt dan des zomers, maar juist het tegenovergestelde geschiedt. In den zomer als de arbeider meer kan verdienen, brengt hij meer in de bank van leening, omdat hij weet dat hij de goederen tegen den komenden Zaterdag weer kan inlossen. Geld overleggen is bij het grootste deel der werklieden of onmogelijk of zij zijn er niet toe te brengen. Ik weet er aardige voorbeelden van, dat waar het hun was opgelegd, zij er toch geen gevolg aan hebben gegeven. Van hetgeen zij vroeger geleerd hebben in de scholen is heel weinig overgebleven; de meesten kunnen wel lezen, maar zij begrijpen niet wat zij lezen; van de moraliteitsbegrippen is ook weinig overgebleven. Ik zou ook nog de aandacht willen vestigen op de toestanden bij de spoorwegen. Daar gebeurt het dat de machinisten een zeer langen tijd achtereen in het werk zijn. Ik heb mij daarvan een op {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} gaaf laten verstrekken, en daaruit blijkt het volgende: Werkuren 1e dag v.'sm.11-10.10'sav.,dus 11.10 uren 2e dag v.'sm.3-8'sav.,dus 17 uren 3e dag v.'sm.10-5'sav.,dus 7 uren 4e dag v.'sm.8-8½'sav.,dus 12½ uren en de vijfde dag is de man in het atelier werkzaam voor de reparatiën. Den zesden dag is hij geheel vrij. Nu kan het gebeuren dat zelfs die vrije dag wegvalt, namelijk wanneer eene andere machine in het ongereede is geraakt, want dan moet een andere machinist met zijne machine - elke machinist heeft zijne eigene machine - invallen, en dan gaat de man, wiens machine defect is, in het atelier werken. Hij heeft dus gedurende 5-dagen gemiddeld 11¾ uur per dag gewerkt waaronder 17 uur aan een stuk op de machine, of althans aan het werk. Ik meen hiermede de meeste dingen die ter kennis van de Commissie moesten gebracht worden, verteld te hebben. 5899. V. Wanneer ik u goed begrijp, dan zijn de kinderen van de schippers en de machinisten op de locomotieven de arbeidende personen, die uwe sympathie hebben opgewekt. Maar wat daarentegen de fabrieksbevolking in Maastricht betreft zijn de toestanden nog al dragelijk. Heb ik dat niet goed begrepen zoo? A. Dat zeg ik niet. Ik ben juist hier gekomen omdat mijne opvatting van de werklieden eenigszins anders is dan die van vele anderen. Ik bewijs hier met feiten dat de toestanden in Maastricht nog niet zoo slecht zijn. Dat bijvoorbeeld de sterfgevallen in de faïencefabriek niet zoo talrijk zijn, meen ik te hebben kunnen bewijzen. Dat de meeste personen daar aan tering doodgaan is zeker, maar het cijfer is toch niet zoo groot. De werkman kan er buitendien veel aan doen om zich daartegen te vrijwaren, door zich te onthouden van jenever, door geregeld te leven enz. De oudste menschen heb ik dan ook steeds gekend als de kalmste en meest bedaarde menschen. 5900. V. Als ik u goed begrepen heb, dan komt uwe mededeeling op het volgende neder: Het des avonds gaan werken van de kinderen op de fabrieken komt zoo goed als niet meer voor. Met kinderen bedoelt u kinderen boven de 12 jaren. De gezinnen, waarin de mannen tehuis zitten en voor het huishouden zorgen, terwijl de vrouwen op de fabrieken werken, leveren een toestand op, waarvan gij zegt, dat het nogal heel goed gaat. De inrichting in de fabrieken te Maastricht, waarbij kinderhanden gebruikt worden om stiftjes te prepareeren - wat door deskundigen verklaard is te zijn een allergevaarlijkst en allerbedenkelijkst bedrijf - vindt gij juist voor kinderen niet ongeschikt. Dit zijn alle uw eigen mededeelingen, die ik genoteerd heb. Verder: De ongelukken der werklieden vinden dikwijls hun oorzaak in eigen roekeloosheid. De oorzaak van de sterfte onder de faïenciers is niet met name tering, die zij in de uitoefening van hun vak opdoen, maar de werkman is niet genegen om voor zich zelf te waken. De loodvergiftigingen zijn verminderd, want er zijn tangetjes ingevoerd om het object in het email te doopen. Het gedreven worden van het volk om het gebakken voorwerp van aardewerk uit den oven te halen - ja, dat kan des zomers wel eene eenigszins vrij sterke hitte geven, maar die ziek wordt kan er uit. Voor zich zelf doet de werkman bijna niets. Zijn huis richt hij zoo in, dat hij er als het ware nog een salon op tracht na te houden, en de vrouwen verstaan niet eens de kunst het eten voor haar man smakelijk klaar te maken, zoodat de mannen ergens moeten gaan zitten, in herbergen als anderszins. Is dat niet de zakelijke inhoud van de verklaring, die gij afgelegd hebt? A. Misschien heb ik het in de uiteenzetting wat te rooskleurig gemaakt. 5901. V. Ik zal u maar dadelijk eene vraag doen. Welke beweegredenen hebt gij om hier te komen? A. Ik meen in het belang van den werkman 5902. V. Drijft het belang van den werkman u hierheen? En drijft u dat belang alleen, om juist deze dingen, waar ik geen oordeel over uitspreek of zij waar of niet waar zijn, dat laat ik in het midden, want ik zit hier niet als {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} rechter, maar dan toch uitsluitend dingen die pleiten ten nadeele van den werkman, hier voor do Commissie te komen verklaren? Wilt gij daarop antwoorden? A. De indruk dien de werkman op mij maakt, waar ik hem alle dag gadesla, is van dien aard, dat ik meen dat hij meer moest doen voor zich zelf. 5903. V. Dat is geen antwoord op mijne vraag. Mijne vraag is deze: wordt gij door hier te komen en ons de zaken uiteen te zetten, zooals gij gedaan hebt en niets anders - want gij zeidet dat gij niets meer te zeggen hadt, dus ook niets tot verbetering - geleid door de meening, dat die mededeelingen strekken kunnen in het belang van den werkman? A. De vraag is: hoe is de toestand van den werkman te Maastricht? 5904. V. Permitteer mij. Indien wij u hadden opgeroepen en u hadden verzocht ons een beeld te geven van den toestand van den werkman te Maastricht, dan zou voor mijne vraag geen aanleiding zijn. Maar zoo is de positie niet. Wij hebben u niet opgeroepen. Gij hebt u zelven aangegeven om hier verklaringen te komen doen. Wat is uw motief voor uwe reis van Maastricht naar hier? Uw antwoord is: de behartiging van de belangen van den werkman. Indien gij cns aan het slot van uw exposé gegeven hadt middelen tot verbetering, dan zou ik uwe houding misschien nog hebben begrepen, maar gij zijt er alleen toe gekomen om ons en noir de zaken mede te deelen en alleen te zeggen wat tegen den werkman pleit. Dat begrijp ik niet. Nu doe ik u eene andere vraag - en ik vestig er uwe aandacht op dat de Commissie bevoegd is een eed van u te vorderen - met welke fabrikanten hebt gij vooraf over uwe opkomst gesproken? A. Met geen enkele. De eenige persoon met wien ik vroeger in relatie ben geweest was een van de heeren Regout. Bij voorkomende gelegenheid heb ik de zaak met hem besproken en ben in de fabriek geweest, hoewel daartoe weinig toegang is. In de Céramique ben ik zeer dikwijls geweest bij ongelukken enz.; maar in den laatsten tijd heb ik met geen fabrikant een woord over dezezaken gesproken. 5905. V. Gij zegt dus, dat geen fabrikant kennis draagt van uw reis naar 's Gravenhage, dat gij met geen fabrikant daaromtrent in eenige bespreking zijt getreden? A. Juist. 5906. V. Bedenk wel wat gij zegt: hebt gij bij geen der fabrikanten inlichtingen gevraagd ter uwer voorbereiding voor uwe mededeelingen? Dit lag toch voor de hand, en in uw geval zou ik het gedaan hebben. A. Ik niet; ik wilde geheel onpartijdig in de zaak zijn, en niet belast worden door iemand om voor hem hier te komen spreken De door mij gebezigde lijst is van 1882, toen ik eene bus had; thans ben ik geen bus-dokter meer, en om te weten welke werklieden er nog zijn, heb ik mij bij den burgerlijken stand vervoegd, zonder dat de heer Regout noch iemand daarvan kennis droeg. 5907. V. Zijt gij dokter geweest aan eene bus van werklieden? A. Ja. 5908. V. En dat zijt gij niet meer? A. Neen, sedert het sterven van dr. Dumoulin, dus sedert 5 jaar. 5909. V. Heeft die dood u aanleiding gegeven om te bedanken voor die bus? A. Ja, mijne praktijk werd zoo uitgebreid, dat ik dat ambt daarbij niet kon waarnemen. Aan de ‘Géramique’ ben ik nog voor de helft. 5910. De heer Beelaerts van Blokland: Geheel daargelaten of gij eenigszins ten gunste of ten nadeele van werklieden eene verklaring aflegt, wensch ik te weten welke de bronnen uwer waarneming zijn. Gij hebt ons onderscheidene punten medegedeeld: hoe weet gij die? A. Omtrent welke feiten verlangt gij speciale bewijzen? 5911. V. De feiten omtrent het minder nadeelige voor de gezondheid van die verschillende werkzaamheden in de fabrieken, die gij hebt opgenoemd; hebt gij die zelf waargenomen, bij voorbeeld dat uithalen van die ovens? A. Ja, dat heb ik zelf gezien in den winter in de Céramique. 5912. V. Lang geleden? A. Dat zal zoo wat een jaar of drie geleden zijn. 5913. V. En niet bij de firma Regout? {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} A. In de fabriek der firma Regout wordt niemand toegelaten tenzij dat het hoog noodig is. 5914. V. Dus ook het maken van de stiftjes, waarover gij gesproken hebt, hebt gij zelf niet gezien? A. Neen, maar ik heb wel de kinderen verbonden die daarbij geblesseerd zijn. Ik heb gezegd dat handen en voeten tegelijk bezig zijn, de voeten brengen een hefboom in beweging, en op hetzelfde oogenblik wordt met de hand gepikt. 5915. V. Acht gij dat niet gevaarlijk? A. Dat heb ik niet gezegd. 5916. V. Ik vraag niet wat gij gezegd hebt, maar wat gij nu verklaart, acht gij dat werk gevaarlijk? A. Dat acht ik zeer gevaarlijk. Het feit is daar dat er geblesseerden van komen. 5917. V. Heb ik goed gehoord dat volgens uwe mededeeling, 's zomers meer in de bank van leening gebracht wordt dan 's winters? A. Ja, dat verschilt zeer. 5918. V. Van wien weet gij dat? A. Van den directeur der bank van leening, dien ik er zelf naar gevraagd heb. 5919. V. Gij zegt: dat verschilt zeer. Is dat verschil van eenig belang? A. Ik geloof het wel. De directeur heeft mij gezegd: 's zomers komen zij met vijf of zes pakken kleeren, om die in de bank te zetten, 's winters slechts met een of twee pakken. Op mijne vraag, waarom dat 's winters zoo weinig was, antwoordde de directeur: ja, de slechte tijden; zij verdienen dan te weinig om het tegen den aanstaanden Zaterdag te kunnen lossen. 5920. V. Zou de kermis daarvan ook een reden kunnen zijn? A. Niet alleen de kermis, maar alle mogelijke zaken, waaraan zij hun geld kunnen geven. In den regel denkt het volk niet aan sparen. Zij, die stil te huis blijven, behooren tot de uitzonderingen. Een mijner kennissen heeft mij uit eigen ondervinding daaromtrent het volgende medegedeeld: Voor eenige jaren had hij onder zijne werklieden, die f 6,50 per week verdienden - thans verdienen zij f7 - 24 koffierapers. Hij gaf er de voorkeur aan om daarvoor zijne werklieden, geholpen door hunne vrouwen en kinderen, te bezigen. Zij verdienden dan, door die hulp, f 12 tot f 15 's weeks. Hun werd toen gezegd: het is een gulden tijd voor u! Spaar nu; laat uw geld staan, dan kunt gij 6 percent interest krijgen. Later kunt gij er iets voor inkoopen of uw geld met de renten terugnemen. Niet een heeft er gespaard. Thans sparen er van de werklieden die nu f 7,50 verdienen tegen f 12 op f 5. Vroeger vier 50 cents en drie f1. Als er dan wat bij elkander is, wordt er een stukje voor gekocht, of gaat het naar de spaarbank. 5921. V. Kunt gij ook bijzonderheden mededeelen omtrent misbruik van sterken drank? A. Over het algemeen is dat minder groot dan in Noord-Nederland, althans wat jenever betreft maar bier wordt in groote hoeveelheden gebruikt. Om en bij de fabrieken zijn tal van kroegen waar de werkman een of twee borrels gaat gebruiken. Als hij Zaterdag zijn loon ontvangt, is daarheen zijn eerste gang, om af te betalen; wat hij overhoud, geeft hij dan aan de vrouw, die er maar mede moet zien rond te komen. Zooals ik reeds mededeelde omtrent Willems, wiens vrouw in de meening verkeerde dat haar man f3 verdiende, terwijl bij onderzoek bleek dat hij f 12 verdiende, en als hij niet lui ware geweest, nog meer had kunnen verdienen, gaat het meer. 5922. De heer Goeman Borgesius: Hoe komt gij aan de wetenschap dat kinderen van 12 tot 14 jaar 's nachts niet meer in de fabrieken werken? A. Toen ik student was en 's avonds van een partijtje naar huis keerde, kwam ik de arme stumpers met troepjes van 3, 4 tegen, met een klein blikken trommeltje; zij gingen dan op hunne klompjes naar de fabriek en dan zeide ik bij mij zelf: gij gaat nu mooi naar bed en de werklieden moeten naar hun werk. Nu ik tegenwoordig op alle uren van den nacht op straat ben, gebeurt het niet meer dat ik ze tegen kom. 5923. V. Gij kunt alleen verklaren dat gij ze niet meer tegenkomt, maar als ik het goed begrijp, verklaart gij niet dat er niet meer 's nachts gewerkt wordt. Hebt gij er niet naar geïnformeerd? {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} A. De heer van der Loeff maakt er mij eene grief van als ik mijne opinie zeg omtrent hetgeen ik heb opgemerkt. 5924. V. Meer dan één deskundige uit Maastricht heeft verklaard, dat het wel degelijk geschiedde, met name bij de glasblazerij. Gij weet alleen, dat het niet geschiedt, omdat gij ze niet tegenkomt? A. Ik ben ze niet tegengekomen 5925. De heer Ruys van Beerenbroek: Men moet niet uit het oog verliezen, dat de tijd, waarvan getuige spreekt, vóór 1874 was, toen in de glasblazerij gewerkt werd van 12 tot 12; toen zag men natuurlijk om den tijd van middernacht het werkvolk gaan naar en komen uit de fabriek en daarbij ook kinderen - dat is een feit, dat niet te ontkennen valt - van 9, 10, 11 jaar. Maar sedert is de toestand in de glasblazerij in zoover veranderd, dat, afgezien van het niet meer werken van kinderen beneden de twaalf jaar, ook de tijd van aflossing is veranderd, en de werktijd niet meer is van 12 uur's morgens tot 12 uur 's nachts voor de eene ploeg en van middernacht tot 12 uur des middags voor de andere, maar van 7 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens voor de eene ploeg en van 7 uur's morgens tot 7 uur 's avonds voor de andere. Derhalve het in den nacht op straat loopen van kinderen en het tegenkomen daarvan is niet meer mogelijk. 5926. De heer Goeman Borgesius: Mag ik hier bijvoegen, dat dit volstrekt niet bewijst dat het niet meer gebeurt, altijd sprekende van kinderen boven de twaalf jaren. A. Ik ben vóór 1874, in den tijd toen ik nog student was, stumpers tegengekomen van 8, 9 jaar. 5927. De heer Ruys van Beerenbroek: Hebt u hier speciaal het oog op meerdere fabrieken of op eene enkele? A. Op eene enkele. 5928. V. Dat was de glasblazerij, niet waar? A. Ja. 5929. V. Is het u bekend, dat nog in andere fabrieken kinderen 's nachts werken? A. Neen. 5930. De heer Goeman Borgesins: Heb ik goed verstaan, dat u uit de staten, die u hebt, afgeleid hebt, dat de sterfte onder de faïenciers te Maastricht gemiddeld is 17 per 1000? A. 17,74 per mille. 5931. V. Uit de staten die ik voor mij heb en die getrokken zijn uit het Ver slag omtrent de volksgezondheid te Maastricht, blijkt, dat in 1883 de sterfte op de geheele bevolking, arm en rijk - u weet dat de sterfte onder de armen het grootst is - bedroeg 25,1 per mille. In 1884 bedroeg het 29,47 per mille. Gij zult mij toestemmen dat die cijfers wel eenigszins een contrast vormen met het door u genoemde cijfer. Zoudt gij nu uit uwe cijfers de conclusie willen of durven trekken, dat daaruit blijkt, dat het arbeiden van die faïenciers uit een hygiènisch oogpunt onder gunstiger omstandigheden plaats heeft? A. Ik heb geen conclusie willen trekken, maar slechts willen wijzen op de overdrijving. 5932. V. Maar wanneer de sterfte over de geheele bevolking 29,47 per mille bedraagt, dan is het toch niet aan te nemen, dat onder menschen, die zulk voor de gezondheid schadelijk werk verrichten, de sterfte slechts 17,74 per mille bedraagt? A. Gij vergeet dat onder dat cijfer van 29,47 per mille zich ook bevinden de kinderen van 1-5 jaren, waarvan de helft gewoonlijk sterft vóór zij dien leeftijd bereikt hebben. Wanneer gij die er aftrekt, dan zult gij een geheel ander sterftecijfer krijgen. 5933. V. Maar het verschil is zeer groot: 17 en 29. A. Juist omdat het getal mij zoo voordeelig is voorgekomen, heb ik de noodzakelijkheid ingezien om het hier mede te deelen en een nader onderzoek in te stellen. Den heer Wintgens heb ik opgaven gevraagd, hij heeft ze mij beloofd, doch op het oogenblik heb ik ze nog niet. Het getal overledenen in al die jaren nemende, moest ik nu de sterftestatistiek nagaan. En dan geef ik toe dat de meesten aan tering zijn gestorven. Maar volgens mijn staat, opgemaakt tijdens ik als dokter aan de fabriek werkzaam was, is het feit door mij opgegeven niet te wederleggen. 5934. V. Bij mij kwam terstond de {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} gedachte op, of het verschil niet daarin ligt dat de meeste faïenciers niet als zoodanig zijn gestorven, maar dat zij voor hun dood de fabriek hebben verlaten. Kan dit het geval niet zijn. A. Pardon. Ik heb gevraagd wat of de levensduur der personen is. Ik heb hier de namen der 19 overledenen voor mij met de data van hun geboorte. Juist om de gunstige verhouding heb ik het getal medegedeeld. Ik geef dit niet als een overwaardelijk iets, maar heb eenvoudig de aandacht der Commissie op deze statistiek, die door een bevoegd ambtenaar moet opgemaakt worden, willen vestigen. 5935. V. Juist omdat het cijfer mij zoo vreemd voorkwam, heb ik nadere toelichting gevraagd. A. De zaak is eenvoudig deze, dat wanneer ik het cijfer 17 krijg, daarbij niet de kinderen gerekend zijn. 5936. V. De kindersterfte is, zóoals gij weet, te Maastricht buitengewoon groot. Aan welke oorzaken schrijft u dit toe? A. In de eerste plaats aan de omstandigheid dat de kinderen veelal niet het natuurlijke voedsel verkrijgen, maar met pap gevoed worden. Zij worden onder de hoede gesteld van eene vrouw die ze voor eenige centen houdt. Om 12 uren worden de kleinen teruggehaald en krijgen dan weer wat pap. Zoo gaat het door, totdat zij dood zijn. Ook de begrafenisfondsen zijn, naar het mij voorkomt, aan die sterfte niet onschuldig. 5937. V. Dus, wanneer ik het goed begrijp, acht ook gij het werken der vrouwen op de fabrieken nadeelig? A. Ja zeker. Ik heb vroeger ook alleen beweerd dat men het niet kan verbieden, omdat de vrouwen voor sommigen fabrieksarbeid bij uitstek geschikt zijn en zij, wanneer zij een groot huishouden hebben, de verdienste op de fabriek niet kunnen missen, zooals bleek uit het geval dat ik u noemde. 5938. De heer Ruys van Beerenbroek: Er bestaat sedert eenige jaren te Maastricht eene vereeniging tot bevordering der volksgezondheid, die zich zeer heeft beziggehouden met het nagaan der statistieken met betrekking tot Maastricht. Weet de getuige misschien, welke de bevindingen daaromtrent zijn, meer bepaald de sterfteverhouding van kinderen van 1 tot 5 jaar tot die van personen boven dien leeftijd, en welke factor die sterfte van 1 tot 5 jaren is in het geheele sterftecijfer? A. Daaromtrent kan ik niet meer zeggen dan in het verslag staat. De Gewerbestatistik is nog niet aangeraakt, en die kan alleen met bepaalde kennis van zaken en veel moeite behandeld worden, daar elk geval moet worden geschift. Ik heb er eene proeve van geleverd en ik zeg u de conclusie. Als ge hetzelfde gaat doen bij de landbouwers en sluit de kinderen uit, dan zult ge zeker een veel minder sterftegeval krijgen; maar juist omdat het getal zoo weinig was, meende ik er u kennis mede te moeten laten maken. 5939. V. Het sterftecijfer van Maastricht is hoog. Daaronder is het sterftecijfer van de kinderen een zeer beduidende factor. Gij komt veel in aanraking met menschen van allerlei stand. Hoe is in het algemeen de gezondheidstoestand van den werkman te Maastricht? A. Die kon over het algemeen beter zijn. 5940. V. Welke zijn daarvan de oorzaken? A. De bekrompene en ondoelmatig ingerichte woningen. Verder de voeding. Zij voeden zich over het algemeen met aardappelen, terwijl zij voor hetzelfde geld erwten en boonen konden eten. Vleesch is voor hen niet te bekomen. Alleen varkensvleesch eten zij en twee of drie keeren gezouten vleesch. Dan eindelijk de fabrieken, die ook hare nadeelige zijden hebben. 5941. V. Gij zijt ook wel in aanraking met begrafenisbussen. Is u iets bekend van de minder gunstige werking dier bussen? Weet gij ook dat soms kinderen in begrafenisbussen worden ingeschreven en dan niet goed worden behandeld en zelfs verwaarloosd. A. Als ik bepaalde bewijzen had, zou ik er den officier van justitie kennis van hebben gegeven om de zaak te vervolgen. Maar dat die bussen een nadeeligen invloed uitoefenen, daarvan ben ik overtuigd. 5942. V. Tusschen verwaarloozen van kinderen en feiten als gij bedoelt is een groot verschil, want die verwaarloozing is moeilijk te bewijzen. Alleen feiten, {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} die aan moedwillige veronachtzaming zijn toe te schrijven en die den dood ten gevolge hebben, zouden in die categorie vallen. Maar de grootere sterfte is zeker te wijten aan slechtere voeding? A. Die voeding is voornamelijk papvoeding. Indien ik mag aanvoeren wat ik noodig acht ter verbetering van den toestand, zou ik dit zeggen. Gaarne zag ik vanwege den Staat pensioenkassen opgericht, waarin de fabrikanten zeker percentage moeten storten onder controle van den Staat, voor alle hunne werklieden. Bij het verlaten door een werkman van de fabriek worde zijn aandeel in de algemeene kas gestort. Wegens het moedwillig beschadigen van grondstof en het te laat komen, moeten boeten opgelegd worden ten bate van de kas. Voorts behooren er te zijn ziekenbussen, niet overgelaten aan de willekeur der fabrikanten, waarin de werkman recht had op ziekengeld en op geneeskundige behandeling en apotheek, met de bepaling dat het armbestuur geen beslag kan leggen op die ondersteuning. Voorts beperking van den arbeid, waarbij aan kinderen van 12-16 jaar beurtelings een halve dag arbeid en een halve schooldag wordt voorgeschreven, met aanvulling van de vrije uren door technische opleiding in lezen, rekenen en teekenen. 5943. V. Zoudt gij die school in de fabriek of in de gemeente wenschen? A. Wanneer de fabriek niet in het centrum gelegen is, brengt het belang van den fabrikant mede, om de school in zijne fabriek te houden; anders kan die van gemeentewege of door particulieren worden opgericht. Lichte arbeid, zooals papier snijden en tellen, kleine voorwerpen inpakken enz., zou aan meisjes en kinderen kunnen worden toevertrouwd. 5944. De Voorzitter: Hebt gij nog verdere punten te bespreken? A. Ik meen dat ik het voornaamste heb aangeroerd. 5945. De Voorzitter: Dan is uw verhoor afgeloopen. L. Schols. Zitting van woensdag 19 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder-Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Bahlmann. Ruys van Beerenbroek. Van Alphen. Van Der Sleyden. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer J.H. Wijnen. 5946 De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornamen, qualiteit, ouderdom en woonplaats op te geven? A. Jan Hendrik Wijnen, rector van het gesticht ‘de Nieuwenhof’, oud 48 jaren, wonende te Maastricht. 5947. V. Het gesticht ‘de Nieuwenhof’ is eene instelling van bijzondere liefdadigheid, en heeft ten doel het opnemen en verplegen van weezen. Niet waar? A. Van halve weezen. Als de beide ouders van de kinderen gestorven zijn, worden zij, als zij nog geen 12 jaar oud zijn, in het gewone weeshuis opgenomen. 5948. V. Neemt gij de kinderen op, onverschillig van welken leeftijd? A. Neen, van hun zevende jaar; zij blijven totdat zij den vollen ouderdom van 19 jaren bereikt hebben. 5949. V. Zoowel jongens als meisjes? A. Ja. 5950. V. Hoeveel zijn er gemiddeld? A. Zoowat 105. 5951. V. Half om half, jongens en meisjes? A. Neen, moer jongens, ⅔. 5952. V. De kinderen krijgen daar waarschijnlijk lager onderwijs, maar zullen ook nog wel iets anders leeren? A. Zij blijven op school tot twaalf jaar voluit. Dan gaan de jongens een {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} ambacht leeren; zij worden hetzij schoenmaker, timmerman of schrijnwerker, terwijl de meisjes naaien en strijken leeren, of wel, als beide ouders overleden zijn, worden zij opgeleid voor dienstmeisje. 5953. V. Leeren de jongens het ambacht in het gesticht of daarbuiten? A. In de stad op winkels. 5954. V. Hoe lang zijt gij reeds rector? A. Twee en een half jaar. 5955. V. Voor dien tijd waart gij kapelaan? A. Ja, ik was 20 jaar kapelaan in de fabrieksparochie St. Mathias te Maastricht. 5956. V. Gij hebt dus ruimschoots gelegenheid gehad om met de fabrieksbevolking in aanraking te komen? A. Dagelijks. 5957. V. Gij hebt u jarenlang het lot aangetrokken van de jonge kinderen, en gij hebt meermalen in het openbaar blijk gegeven van eene zeer ware belangstelling voor dat deel der jeugdige bevolking, waaraan reeds eischen van arbeid in werkplaatsen en fabriek gesteld worden, niet waar? A. Ja. 5958. V. Gij hebt daarover geschreven en u daardoor veel moeite gegeven ook vóór het jaar 1874? A. Ja. 5959. V. Gij waart een warm voorstander van het voorstel van den heer Van Houten? A. Voor zoover het voorstel is aangenomen, ben ik het met den heer Van Houten volkomen eens. Ik ben echter geen voorstander van hetgeen de heer Van Houten daarbij had voorgesteld, namelijk van den schooldwang. 5960. V. Gij zaagt er dus geen bezwaar in, dat de Staat zijn arm uitstrekte over die kinderen en ze beschermde? A. Neen, volgens mijne overtuiging heeft de Staat het recht om tusschenbeide te komen voor het geval, dat de toestand zoodanig is, dat die tusschenkomst in het algemeen belang der maatschappij en meer speciaal in het belang van minderjarigen noodzakelijk geacht wordt. Volgens mijne meening was de toestand zoodanig in dien tijd, zoowel op stoffelijk als op godsdienstig en zedelijk gebied, dat de Staat niet alleen het recht, maar ook den plicht had om tusschenbeide te treden en de kinderen te beschermen tegenover de macht van de ouders en van de fabrikanten. 5961. V. Dus het komt u voor, dat de wet van 1874 een weldaad is geweest voor velen? A. Indien ik mijne meening mag zeggen, dan kan het vaderland den heer Van Houten niet genoeg dankbaar zijn voor het voorstel, dat hij destijds heeft gedaan, waarvan de invoering der wet het gevolg is geweest. Die wet heeft onnoemelijk veel goeds, vooral voor den arbeidenden stand teweeggebracht, in de eerste plaats op stoffelijk gebied. Vroeger heerschte een toestand dien men zich bezwaarlijk nog kan voorstellen. Toen moesten kinderen van 7 en 8 jaren werken, soms ook 's nachts. 's Nachts om 12 uur gingen zij naar de fabriek en kwamen 's middags om 12 uur thuis en omgekeerd. Ik heb het geval gehoord dat men de kinderen 's nachts uit het bed moest halen en ze op den grond in de koude moest nederleggen om ze wakker te krijgen, omdat die arme schelmen, als ik ze zoo noemen mag, niet konden staan; zoo dronken waren zij van den slaap dat de ouders ze naar de fabriek moesten dragen. Het is eens gebeurd dat de koster onzer kerk, die vlak bij de fabriek is, 's morgens toen hij de kerk wilde openen, een arm kind van 9 jaar op den drempel in slaap vond in bijna bevroren toestand. Vermoedelijk was het 's nachts langs de kerk gekomen, had een oogenblik willen rusten en was daarvoor in slaap gevallen, door de koude bevangen en nu gevonden. De toestand was dus ellendig, de gezondheidstoestand droevig, de sterfte onder de kinderen was veel grooter dan thans. Op dit punt is nu veel verbetering; de sterfte is afgenomen, gelijk u wel van andere zijde zult hebben vernomen. In de tweede plaats heeft de wet-Van Houten op godsdienstig gebied onnoemlijk veel goeds gedaan. Vroeger kwamen, vooral in onze parochie, de kinderen die arbeidden op den leeftijd van 12, 13 jaren in het godsdienstig onderwijs. Zij wisten van God noch Zijn gebod en {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} kenden beter vloeken dan bidden. Verbeeldt u, die kinderen kwamen om half twaalf van de fabriek en zaten dan meer slapend dan wakker in de cathechisatie. Dan moest men in een of twee jaren die kinderen eenige algemeene godsdienstige kennis inpompen, die later weder spoedig verdwenen was. Thans is ook in dien toestand eene groote verbetering gekomen; op dit oogenblik zijn de kinderen bijna allen op school, gelijk blijken kan uit een statistiek van het onderwijs, die ik u geven zal. Zij nemen thans regelmatig godsdienstig onderwijs tot hun twaalfde, dertiende jaar en zij zijn daardoor voor de toekomst beter gewapend om tegenstand te bieden aan de gevaren, waaraan zij op godsdienstig gebied in de fabriek blootstaan. In de derde plaats heeft de wet-. Van Houten onnoemelijk veel goed gedaan op zedelijk gebied. Vroeger waren kinderen van 7, 8 jaar reeds te midden van de verpestende lucht op zedelijk gebied van de fabrieken, waar het niet ontbreekt aan gemeene taal, vloeken enz. Zij kenden dus het kwade voor zij iets afwisten van het goede, zoodat zij op 8, 9 jarigen leeftijd totaal bedorven waren. Thans zijn zij ten minste tot hun 42de jaar daarvoor gevrijwaard; tot dien tijd blijven zij op school, genieten godsdienstonderwijs en wanneer zij dan later naar den goeden raad der geestelijkheid luisteren en in eene der vele bij ons bestaande congregatiën komen, dan staan zij in de toekomst op zedelijk en godsdienstig gebied vast en worden nette werklieden. In de congregatiën zijn op dit oogenblik 1900 mannen en jongens en 1800 vrouwen en meisjes, ⅔ daarvan behoort tot den arbeidenden stand en verder enkele kleine burgers. 5962. V. Wat is het doel dier congregatiën? A. Het doel is om de menschen vooral uit den arbeidenden stand, zoodra zij aangenomen zijn, na hun eerste communie in een congregatie op te nemen. Het doel daarvan is om door eene meer godsdienstige ontwikkeling de kinderen langzamerhand op te leiden tot de groote congregatie, en een meer uitgebreide kennis van den godsdienst bij hen aan te brengen. Wanneer zij dan gekomen zijn tot een leeftijd van 16 jaren, gaan zij over tot een vrouwen- of mannen-congregatie. Hier is het doel ook wel het aanbrengen van meer godsdienstige kennis en ontwikkeling, maar bovenal wordt hier gewerkt op zedelijk gebied. Daar worden hun uitgelegd de Christelijke plichten, het onderhouden der geboden en vooral hunne plichten tegenover hun meerderen, in casu de fabrikanten, de verplichtingen der kinderen tegenover hun ouders. Daar wordt hun geleerd de oeconomie van het huisgezin, de plicht van den man om voor zijn huishouden te zorgen, spaarzaam te leven en zich aan geen dronkenschap schuldig te maken, de plicht der vrouw om haar man het leven aangenaam te maken, met één woord om een degelijk fabrieksgezin te vormen. Wat aangaat het intellectueele, dan is het vierde punt waarin de wet-Van Houten eene zeer groote verandering gebracht heeft, en wel ten goede. Ik zal eene vergelijking geven van den toestand van 1874 met nu. Eerstens had ik in dat jaar in mijne toenmaals openbaar gemaakte brochure eene statistiek gegeven waaruit bleek dat er in de parochie St. Matthias onder de kinderen, die tot de eerste communie werden toegelaten, 20 percent waren die niet lezen konden. Daarbij waren nog 12 percent, die zeer gebrekkig konden lezen. Die toestand is zoo veranderd, dat het cijfer op het oogenblik gedaald is tot 6 percent die niet en 3 percent die gebrekkig kunnen lezen. En daarbij moet ik nog zeggen dat dit jaar bijzonder nadeelig is; andere jaren was de toestand veel voordeeliger. In de andere parochieën waren er in 1874 die niet konden lezen 9 percent en gebrekkig 5 percent. Dit is thans gereduceerd tot 1¾ percent die niet kunnen lezen en 3 percent die gebrekkig kunnen lezen. De algemeene toestand van 1874 over de gansche stad tegen nu was aldus: In 1874 waren er 12 percent der kinderen, welke voor de eerste communie moesten aangenomen worden, die niet konden lezen. Thans is dit verminderd tot ruim 3 percent en eene. zeer kleine {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} fractie. Vroeger konden gebrekkig lezen 5 percent, thans 3 percent. Ook ten aanzien van het schoolgaan is merkbare vooruitgang te constateeren. In 1874 waren er 3702 op alle scholen, thans 4170; dus eene aanwinst van 468. Hierbij moet ik opmerken dat de bijzondere scholen hebben gewonnen 740 kinderen, de openbare hebben verloren ongeveer 300 kinderen. Over dit punt zal ik zoo aanstonds een woord zeggen. De verhouding ten aanzien van de armenscholen is aldus: In 1873 waren op de openbare scholen 628, op de bijzondere 1594, totaal 2242 kinderen. Thans zijn op de openbare 524, op de bijzondere 1881, totaal 2405 kinderen. De armenscholen hebben dus sedert 1874 tot nu toe gewonnen 173. De eenvoudige reden van den vooruitgang der bijzondere en van den achteruitgang der openbare scholen ligt hierin: onze bevolking is zeer gehecht aan het bijzonder onderwijs, zoowel de armen als de betalende klassen. Jammer maar dat aan de particulieren de krachten ontbreken om geheel in de behoefte te voorzien. In het algemeen is de toestand deze, dat alle bijzondere armenscholen eene lijst hebben, waarop 10 à 20 kinderen voorkomen die op eene plaatsing wachten. De ouders blijven een half soms een geheel jaar aanhouden op eene plaatsing. Daarom betreur ik het, dat de Staat of de gemeente onze krachten niet steunt om in dit opzicht te voldoen aan het verlangen van den arme, die toch reeds zoo ongelukkig is, dat hij ten minste dien troost hebbe om te kunnen kiezen dat onderwijs hetwelk hij, volgens zijne overtuiging en gemoed, het beste acht. Men zal mij misschien tegenwerpen dat de geestelijkheid er te sterk op aandringt om kinderen op bijzondere scholen te plaatsen. Dit is het geval niet. Straks zal ik iets zeggen over de verhouding van de geestelijkheid tegenover het onderwijs in het algemeen. Eéne opmerking hieromtrent: de openbare armenschool is in 1886 met 70 leerlingen vermeerderd. Nu de invloed van de wet-Van Houten op de gezinnen. In. den beginne ontstonden wel eenige kleine stoffelijke moeilijkheden, omdat een of ander kind niet meer werken kon, zoodat er een klein gebrek ontstond, maar wij hebben in het practisch leven er toch bijna niets van kunnen bemerken. De moeder had wat spaarzamer te leven, de vader wat minder te drinken en daarmede was de geheele zaak uit. Ook de gezondheidstoestand van de gezinnen is natuurlijk verbeterd, evenals de zedelijke toestand en de godsdienstige ontwikkeling der kinderen. De toestand der huisgezinnen is beter, omdat de kinderen thans beter weten te eerbiedigen, te gehoorzamen en christelijker zijn. Wat aangaat het vervangen der werkkrachten kan ik niet veel mededeelen omdat dit buiten mijn werkkring valt. Alleen kan ik dit zeggen dat in den beginne genomen werden hetzij vrouwen, of grooter jongens, vooral uit de dorpen die om de stad gelegen zijn. Daarbij werden ook nieuwe machinerieën ingevoerd, waardoor de arbeid van de kleine jongens vervangen werd. De nadeelige invloed op de nijverheid is niet groot geweest; vooral daar in dien tijd de industrie in een zeer bloeienden toestand was, veel beter dan thans, en die heeft dus door de invoering van de wet van den heer Van Houten niet veel geleden. In de eerste tijden waren de fabrikanten wel verplicht om grooter jongens en meisjes aan te nemen. Bij ons in de gemeente bestaatgeene verordening tot uitvoering van art. 82. Naar mijne bescheiden meening is dit ook niet noodzakelijk. Volgens de statistiek is het schoolverzuim zeer gering, 5½ percent van de kinderen die den ouderdom van 12 jaar bereikt hebben kunnen niet lezen. Aanmoediging van de zijde van het gemeentebestuur zou in dit opzicht weinig verbetering brengen. Daarbij komt dat de genootschappen voor weldadigheid, zooals die van de dames de charité, van den H. Vincentius à Paulo en van Dorcas zich beijveren om het schoolgaan te bevorderen. Als algemeene regel is aangenomen, dat geen huisgezinnen bedeeld worden, waarvan de kinderen niet schoolgaan. De geestelijkheid is op dit punt zeer streng, de regel geldt - er zijn natuurlijk uitzonderingen waaraan wij niets kunnen doen - dat geen kinderen in de Chris- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} telijke leer worden onderwezen, ten einde zich voor te bereiden voor de Heilige Communie, of zij moeten schoolgaan. Wanneer er zich kinderen aanmelden, die niet op school gaan, wordt er in de eerste plaats gezorgd, om consequent te blijven, dat de kinderen naar eene bijzondere school gaan; kunnen zij daar geen plaats vinden, dan dwingen wij ze zelfs uitdrukkelijk naar de openbare school te gaan. Ik moet tot lof zeggen van de onderwijzers, speciaal van de stadsarmenschool, dat het gemoedelijke, degelijke, brave menschen zijn, waaraan wij onze kinderen gerust durven toevertrouwen. Ofschoon dat onderwijs, volgens onze beginselen, als gebrekkig en niet geheel voldoende beschouwd wordt, vinden wij het oneindig veel beter, dat de kinderen daar schoolgaan en leeren, dan dat zij op de straat loopen. Daarom wordt van onzen kant alles gedaan om ze, zoo niet op de bijzondere, dan op de openbare school te krijgen. Dit is wat ik over art. 82 kan zeggen. 5963. V. Dus, als ik u goed begrepen heb, heeft de wet van 1874, van den heer Van Houten, hoewel zij, wat u zeer toejuicht en goedkeurt, dan niet inhoudt eenigerlei bepaling ten fine van schooldwang, nochtans toch feitelijk zeer krachtdadig het trouwe schoolbezoek bevorderd. Is dat zoo niet uwe meening? A. Jawel, ongetwijfeld. 5964. V. Dat trouwere schoolbezoek is dus verkregen, en de beterschap te dien opzichte is ontstaan, doordat toen maar eenmaal weggenomen was de gelegenheid om de kinderen te exploiteeren, de ouders begrepen dat zij wèl deden met te zorgen dat zij niet op straat liepen, maar trouw de school bezochten, een streven waarin de geestelijkheid te Maastricht de ouders krachtig steunde? A. Volkomen juist. 5965. V. Geeft uw ondervinding u soms den moed om te hopen, dat in dezelfde goede richting wellicht ook goede resultaten zouden kunnen verwacht worden, indien de wetgever in den loop der tijden een kleinen stap verder ging? A. Ik geloof van ja. Mijn gevoelen komt hierop neer, dat het wenschelijk ware het verbod van fabrieksarbeid uit te breiden tot den volkomen ouderdom van 13 jaren. Vooreerst konden wij de kinderen - ik zie de mogelijkheid althans daarvan in voor een groot aantal kinderen - een jaar langer op de school en bij het godsdienstonderwijs houden. Stelde u de vraag zoo: of het verbod niet tot het 14de jaar ware uit te breiden, dan meen ik te moeten antwoorden dat dan de wet te ver zou gaan. Vooreerst meen ik dat het niet mogelijk zal zijn om de kinderen nog twee jaren na de aanneming voor de H. communie, die op het 12de jaar geschiedt, in school te houden, en evenmin bij het godsdienstonderwijs. Het gevaar zou dus ontstaan dat de kinderen op straat liepen en alzoo eer deugnieten werden dan fatsoenlijke jongens. Zou het dan misschien te vinden zijn door het halvendag-stelsel in te voeren gelijk dat in Engeland bestaat? Ik geloof dat dit hier onmogelijk is; vooreerst heeft men in Engeland, bij de groote fabrieken ten minste, fabrieksscholen, waarin de kinderen die 's morgens werken, 's middags schoolgaan en omgekeerd. In Duitschland heeft men den Schulzwang, waardoor de kinderen verplicht zijn om tot hun 14de jaar school te gaan, maar daar wij dat stelsel bij ons niet hebben en waarschijnlijk nooit zullen krijgen, geloof ik dat het niet goed zou zijn om de kinderen bloot te stellen om een jaar lang op straat te loopen en een gemeene jongen te worden. De wet moet daarom nemen 13 jaar. 5966. V. Het goede doel, namelijk om de kinderen tot het 14de jaar onderwijs te laten genieten, acht gij zonder schooldwang niet te bereiken? A. Ik geloof dat het niet mogelijk is; tot het 13de jaar is het al moeilijk. 5966bis. V. Maar wettelijken schooldwang zoudt u niet aandurven en niet wenschen tot het 14de jaar? A. In geen geval, in geen geval. Wanneer de openbare scholen - ik spreek nu niet over de Rijkskweekscholen - overal waren als in Maastricht, dat wil zeggen, strikt en streng neutraal, dan zou ik er geen absoluut bezwaar in zien, om den schooldwang in te voeren; maar daar het gebleken is, dat de openbare {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} school niet overal even streng neutraal is, zoo zouden wij, Katholieken, onder geen beding kunnen medewerken om den schooldwang in te voeren, want het zou in dat geval voor ons een gewetensdwang worden. 5967. V. Gij meent dus dat, in strijd met de bedoeling van de wet op het lager onderwijs, in vele plaatsen een tint aan het onderwijs gegeven wordt, die er de neutraliteit aan ontneemt? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 5968. V. En de openbare school daarom dan voor uwe geloofsgenooten onbruikbaar is? A. Ja. Ons beginsel is het dat, waar de openbare school streng neutraal is, de Katholieken er gebruik van mogen maken, wanneer zij geen bijzonder onderwijs kunnen ontvangen. 5969. V. Wordt de wet van 1874, naar uwe meening, in Limburg trouw en behoorlijk nageleefd? A. Ja, over het algemeen wel; misschien met eene enkele uitzondering in een kleine fabriek of steenbakkerij, waar nog eens een kind onder de 12 jaren aan het werk wordt genomen. Op de groote fabrieken wordt die wet streng toegepast, zelfs heeft de heer Lhoest, directeur van de Koninklijke papierfabriek, die ik een modelfabrikant zou willen noemen, sinds eenige jaren besloten om op zijne fabriek geen kinderen aan te nemen beneden de 13 jaren, en dan nog na blijk gegeven te hebben van eenige kennis in het lezen, schrijven en rekenen. Die fabrikant helpt dus het schoolgaan bevorderen. 5970. V. Maar desniettemin betreurt gij het, dat er geen inspectie ad hoc is op het stuk van naleving van de wet van 1874? A. Naar mijn bescheiden meening was op dit punt de wet-Van Houten wel wat te algemeen; zij liet de uitvoering aan de politie over. Zooals het gewoonlijk gaat werd er, wanneer hier of daar een geval van overtreding bekend werd, de zaak onderzocht en proces-verbaal opgemaakt, maar een bepaald onderzoek van politiewege geloof ik niet dat plaats heeft. Dit is dan ook te moeilijker, omdat de toegang tot de fabriek voor de politie niet vrij is. Derhalve, indien op dat punt eene verandering moest komen, zouden er meer speciaal eenige ambtenaren met de uitvoering en met het toezicht op het onderhouden van de wet belast moeten worden, bijv. de commissarissen van politie, de inspecteurs van het geneeskundig Staatstoezicht, de officieren van justitie of wie men zal goedvinden. Die personen zouden niet alleen het recht van toegang op de fabrieken moeten hebben, maar ook verplicht moeten zijn om die driemaal 's jaars te bezoeken, evenals de schoolopzieners de scholen. Verder zou het ook wenschelijk zijn, dat, gelijk ik in eene Fransche wet van 1841 en een Pruisisch reglement van 1855 gelezen heb, in elke fabriek eene lijst moest wezen van al de jonge werklieden beneden 16 jaar, met een extract uit den burgerlijken stand er bij, opdat de inspecteur dadelijk zou kunnen zien dat het geen kinderen zijn. Ten tweede zou ik het wenschelijk achten, dat op 1 Januari en 1 Juli bij de politie moesten opgegeven worden de nieuwe aangenomen werklieden beneden den leeftijd van 16 jaar. Dat zijn van die maatregelen, die de uitvoering der wet zeer zouden kunnen helpen bevorderen. 5971. V. Ik moet u eene opmerking maken. Er moet in uwe verklaringen waar wij groot belang in stellen en waar men natuurlijk in het algemeen groot belang in stellen zal met oog op uwe persoonlijkheid en uwe antecedenten, geene onzekerheid en geene verwarring heerschen. Nu moet ik u indachtig maken op een punt, namelijk dat de opmerkingen, die gij maakt over verbetering en verscherping van het toezicht, toch meer uwe eventueele wenschen bij eene verdere uitbreiding van de wet van 1874 gelden. Immers, gij hebt straks gezegd - en dat strookt geheel met den algemeenen indruk dien men verkrijgt - dat inderdaad de wet van 1874 zooals zij daar ligt tamelijk goed wordt nageleefd, zij het dan ook misschien door het eigen besef der fabrikanten, den invloed van de ouders en de geestelijkheid enz., ook zonder scherp toezicht van de politie. Voor de wet van 1874 zouden al die maatregelen niet noodig zijn, maar gij spreekt het uit dat die wenschen bevredigd zouden moeten worden als die wet {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgebreid en het verbod van arbeid voor kinderen verder uitgestrekt werd. Zoo is het immers te verstaan? A. Ja, zoo is het, en nog zeg ik, dat, als ook andere maatregelen moesten genomen worden, die inspectie ook streng zou moeten worden gehouden. 5972. V. De wet van 1874 wordt dus vrij voldoende nageleefd, en hare werking is bijna geheel gunstig? A. Ja. 5973. V. Kunnen wij nu de quaestie omtrent den ouderdom waarop arbeid geoorloofd wordt voor afgehandeld houden, of wenscht gij er nog iets aan toe te voegen? A. Voor het oogenblik niet. 5974. V. Nog ééne vraag tot verklaring van het eerste gedeelte uwer depositie. Gij hebt gesproken over den toestand vóór 1874, en gezegd, dat gij toen kleine kinderen des nachts naar de fabriek hebt zien gaan; welke fabriek was dat? A. Gezien niet, maar ik weet het van andere personen, wat betreft de fabriek van de firma Regout; in de andere fabrieken wordt des nachts niet gewerkt, dit geschiedt alleen in de glasblazerij. 5975. V. Had dat vóór 1874 plaats met de hulp van die kinderen? A. Ja, thans komen zij op des morgens om 6 uren tot 6 uren des avonds of omgekeerd, en zijn het alle kinderen boven de 12 jaar. 5976. V. Straks hebt gij daarvan gesproken in verband met de ellende, dat kinderen van 10, 9, 8 jaar werden gebezigd? A. Ja, dat gold de glasblazerij en de aardewerkfabriek van den heer Regout. 5977. V. Wil thans verder gaan. A. In den regel arbeiden de werklieden 10 uur daags 's morgens 5 en 's middags vijf uren, met een rusttijd tusschenbeide van 1½ uur. Op de meeste fabrieken hebben zij ook ¼ uur voor het drinken van een kop koffie. Het werk van de vrouwen en kinderen is zoo verschillend, dat er moeilijk iets van te zeggen valt. In de glasblazerij en de aardewerkfabriek moeten de jongens meestal de grondstof voor de te vervaardigen voorwerpen aanbrengen. Wanneer zij 14 jaar oud zijn moeten zij het nog gloeiend glas afknippen. In de papierfabriek werken veel vrouwen en meisjes, zij plooien en tellen het papier, pakken het in, enz. Op de papierfabrieken is eigenlijk geen werk, voor zoover ik weet, dat eenigszins zwaar of moeilijk is, dan alleen dat bij de satineermachine. Ook op andere fabrieken, zooals de aardewerkfabriek, waar kinderen arbeiden, is het niet te zwaar of te overmatig. Alleen één punt wensch ik hierbij te bespreken, namelijk de quaestie van de ovens op de fabriek van de firma Regout; van de ‘Céramique’ te Wijk ben ik niet op de hoogte, ik kan alleen constateeren dat de toestand daar beter is, vooral wat aangaat de verzorging van de werklieden en hunne algemeene behandeling. Maar op de aardewerkfabriek van de firma Regout is eerstens dit inconvenient, dat bij het uithalen van de cassetten uit de bakovens vrouwen gebruikt worden, en dat geeft een zeer onzedelijken toestand, want de mannen gaan in een zeer onfatsoenlijken staat in de ovens en wel zoo, dat er geen vrouwen bij te pas moesten komen of met hen in aanraking, want die mannen zijn bijna gansch naakt. Ten tweede durf ik dat ovenwerk noemen een onmenschelijk werk. In den winter gaat het nogal bij het groote verschil van temperatuur, dan koelen de ovens tamelijk snel af, maar in den zomer, als de thermometer 20 à 22 graden Réaumur aanwijst, dan gaat het afkoelen veel minder snel. En wat is dan het geval? De fabrikant zou gaarne zijne waren uit den oven hebben, bij het verzenden is haast, en van den anderen kant staan nieuwe waren gereed om in de ovens gebracht te worden. Nu wordt zulk een oven op eene vreeselijke, allervreeselijkste hitte opengebroken, en dan moet na eenigen tijd van af koeling, de werkman daar in dien oven gaan, waarin, ik durf het rechtuit verklaren, de fabrikant zijn jachthond of zijn paard niet zou wagen, mijne heeren! en daar moet zoo een mensch ingaan, zooals een zwemmer in het water gaat, en ik zou haast zeggen dat die nog fatsoenlijker gekleed is. De arme drommels hebben doeken om het hoofd om zich voor de verschrikkelijke hitte te dekken. Het is mij, {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} door ooggetuigen verzekerd, dat het gebeurd is, dat door de verschrikkelijke overmaat van hitte, die doeken op het hoofd verschroeiden. De man komt gansch buiten adem uit den oven, na 10 minuten of hoogstens een kwartier daarin gewerkt te hebben, hij valt dan op den grond of op een blok neder, drinkt daarna een liter water, rust een kwartier of wat uit en moet dan weder in den oven. En wat verdient hij daarmede? f 1.25 per dag. Dit werk is vermoordend voor den arbeider. Uit het medegedeelde zou ik deze conclusie willen trekken, dat het wenschelijk is dat die toestand verbeterd worde. 5978. V. Om bij dit punt te blijven. Wat gij ons hebt medegedeeld, en ik voeg er al dadelijk bij, dat het volstrekt niet strijdt met eenigerlei verklaring, die wij tot nu toe gehoord hebben, weet gij niet uit eigen waarneming? A. Ik heb het zelf niet waargenomen, maar ik weet het van geloofwaardige personen, van employés en chefs die daar geweest zijn, toen die zaken gebeurden. 5979. V. Gij weet het dus van de werklieden, die dat moorddadig werk gedaan hebben. Zij zelve hebben het u verklaard? A. Ja, zij hebben het mij in gemoede verklaard. 5980. V. Gij weet het ook van opzichters en chefs, die bij het werk tegenwoordig waren? A. Ja. 5981. V. Zijn die nog in dienst? A. Neen, zij zijn thans buiten dienst. 5982. V. Weet gij of een van die lieden ook door ons is opgeroepen. A. Staat bij u ook op de lijst zekere Thuis? 5983. V. Kent gij zijne voornamen ook? A. Neen, maar hij woont aan het eind van de Uitbelderstraat. 5984. Wat is hij tegenwoordig? A. Ik meen dat hij werkt of gewerkt heeft op eene branderij. 5985. V. In Wijck of in Maastricht? A. In Maastricht. De man heeft gewerkt bij de firma Regout. 5986. V. U die natuurlijk uit den aard uwer betrekking op zeer vertrouwelijken voet tot die menschen staat, evenals die menschen tot u, u heeft uit den mond van menschen die u weet dat volkomen geloofwaardig zijn, als feiten, die zij zelf ondervonden hebben of gezien, de feiten vernomen, die gij ons daar straks hebt geschilderd? A. Zeer zeker, daar' komt de gansche quaestie op neer, dat er geen voldoend aantal ovens is, dus eene quaestie van geld. 5987. V. Nog eene vraag; zijn die mededeelingen die u te dien opzichte ontvangen hebt van tamelijk recenten datum of jaren geleden? A. Het is al van over een tijd. 5988. V. Wat noemt u een tijd? A. Ik ben al twee jaren van de parochie weg en die menschen zijn 5, 6 jaren uit de fabriek. Maar ik heb toch in den laatsten tijd van andere geestelijken wel gehoord, die nog dagelijks met het werkvolk omgaan, evenals van den man dien ik u noemde, die nog dagelijks met zijn vroegere confraters omgaat, en die hebben mij gezegd dat het in den zomer hetzelfde is. 5989. V. En die man heeft u dat in de laatste dagen gezegd? En die man is geloofwaardig? A. Ja. Die man heeft het werk gestaakt, omdat hij inzag dat hij zich doodwerkte. 5990. V. Als nu die zaken zoo zijn als u ons hebt medegedeeld, en bekend zijn, heeft dan niemand in Maastricht zich die zaken aangetrokken? Is het u niet bekend dat iemand, op welke wijze dan ook, zijn invloed heeft laten gelden om in het armzalig lot dier menschen verbetering te brengen? A. Ik zou het niet kunnen zeggeu. Mij dunkt de heeren fabrikanten moesten dat uit hun eigen begrijpen, maar ik weet niet of er middelen zijn aangewend. Bovendien er zijn van die heeren waar ook heel weinig aan te doen valt; zoodra er quaestie is van geld, is er niets mede aan te vangen. 5991 De heer Bahlmann: Getuige heeft gezegd dat het uithalen der ovens alleen eene quaestie van geld was en dat wanneer er meer ovens werden aangemaakt, de gelegenheid zou bestaan om ze langer te laten afkoelen, om dergelijke toestanden als nu bestaan te voorkomen. Weet getuige ook wat de kos- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} ten van zulk een oven approximatief zouden zij voor den eigenaar? A. Daarop durf ik moeilijk te antwoorden; deze vraag valt buiten mijn vak; de heeren moesten dat maar aan een ingenieur vragen. 5992. De Voorzitter: En zoudt u meenen dat al waren er belangrijke sommen bij het bouwen van een oven gemoeid, dan toch, wanneer het zich handelt over de vraag om een einde te maken aan dergelijke toestanden, gelijk gij daar beschreven hebt, de menschelijkheid ook zou behooren hare eischen te doen gelden? A. Zeer zeker, en wanneer de fabrikanten een ½ of 1 pct. 'sjaars minder verdienen dan zullen zij daarom niet armer worden. Over de quaestie van loon wil ik heenstappen, die zal u genoegzaam bekend zijn. 5993. V. Hebt gij alzoo niets daaromtrent mede te deelen? A. Niets bijzonders. De kinderen van 12 tot 14 jaar verdienen 20 tot 25 centen per dag, terwijl het gemiddelde loon voor vrouwen 55 centen daags bedraagt. De uitbetaling van het loon geschiedt op bijna alle fabrieken om de 14 dagen. Nu zou ik het beter achten, ofschoon de wetgever hier moeilijk tusschenbeide zal kunnen treden, dat de uitbetaling van het loon om de 8 dagen geschiedt en niet zooals nu des Zaterdags, maar des Donderdags. Ik zou dit wenschen omdat wanneer een werkman om de 14 dagen geld ontvangt hij dan meent schatrijk te wezen; dan gaat hij des avonds aan den zwier en offert ook zijn Zondag daaraan op. Wanneer de uitbetaling echter om de 8 dagen en des Donderdags geschiedt, dat kan het huisgezin beter de etenswaren à contant koopen, omdat er Vrijdag en Zaterdag markt is en zou het dan niet, zooals nu, de waren uit de derde hand en 100 pct. duurder moeten betalen. 5994. V. Is het u soms bekend dat het loon, dat berekend wordt per quinzaine, in een der afdeelingen van de fabriek van den heer Regout eerst betaald wordt aan het einde van het tweede quinzaine? A. Ik herinner mij, dat er eene zekere afdeeling bestond, die per maand werkte, maar of het nog bestaat durf ik niet zeggen. 5995. V. Heeft die uitbetaling van het loon om de 14 dagen niet nog het schadelijk gevolg, dat veel door het werkvolk op crediet gekocht wordt in kleine winkels? A. Ja. Als zij elken Donderdag betaald werden zouden zij op de markt uit de eerste hand kunnen koopen. 5996 V. Wenscht een der heeren omtrent dit punt eenige vraag te doen? Zoo niet, mag ik den getuige dan verzoeken voort te gaan. A. Omtrent de verhouding van het getal mannen en vrouwen is moeilijk iets te zeggen. Wat den verstandelijken toestand der arbeidende klasse betreft is deze natuurlijkerwijze veel minder gunstig dan die der burgerklasse. Dat volgt vooreerst uit de omgeving waarin de kinderen leven; ten tweede dat zij in den regel niet zoo lang de school bezoeken als de burgerkinderen; ten derde dat de fabrieksarbeid, veel meer machinaal is en daarbij niet niet zooveel te denken is als bij andere vakken. Maar er wordt bij ons veel gedaan om dien verstandelijken toestand te verbeteren. Gelijk ik straks zeide geschiedt dat in de congegratiën. Dan hebben wij bibliotheken waar de arbeidende klasse gratis boeken kan krijgen, en wel van Katholieke zijde eerstens van de zoogenaamde Heerenvereeniging, die in het vorige jaar 28000 boeken gratis ter lezing heeft uitgegeven; zij hebben 1200 lezers gehad, die regelmatig van de bibliotheek gebruik maakten. Daarenboven hebben wij nog 2 privaat bibliotheken waar elke arbeider gratis een boek kan halen als een geestelijke hem een bon geeft, terwijl degeen, die het eenigszins doen kan, er 2 cent per week voor betaalt. Wij hebben ook beproefd aan de jonge werklieden eene soort van herhalingsonderwijs te geven. Ik spreek uit eigen ondervinding; ik heb 16 jaar het godsdienstonderwijs gegeven aan de Zondagsschool der Vincentiusvereeniging. Daar hadden wij een 100tal jongens, nu eens meer, dan eens minder. Maar hoeveel moeite het ons kostte die jongens daar te krijgen en te houden, kan ik niet zeggen. De heeren der Vincentiusvereeniging {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} moesten als het ware de ouders dwingen hunne kinderen te zenden. Overigens is het zeer natuurlijk dat jongens die eene gansche week werken en des Zondags hunne godsdientsplichten vervullen, geen lust hebben er heen te gaan; ik geloof dat ik zelf het ook niet zou doen. Wij hebben het ook beproefd met twee Zondagsscholen voor meisjes, maar le combat a cessé faute de combattants. Wij doen echter nog alles wat mogelijk is ter bevordering van de verstandelijke ontwikkeling. De zedelijke toestand, een zeer teeder, moeilijk punt, is op sommige fabrieken goed, op andere slecht. In de Koninklijke fabriek van den heer Lhoest is een zeer streng reglement, dat goed gehandhaafd wordt. Niet alleen is het verboden sterken drank in te brengen, maar een arbeider die in eenigszins beschonken toestand verkeert wordt voor minstens 2 dagen weggezonden, geschiedt het ten tweeden male, voor drie dagen, en herhaalt het zich dan nog, dan wordt hij voor altijd weggezonden. Tevens is het verboden gemeene praat te voeren en te vloeken. Die fabriek is uit het oogpunt van zedelijkheid een model van eene openbare werkplaats. Voorts heeft men den algemeen wenschelijken maatregel ingevoerd dat de vrouwen en de meisjes een half uur vóór de mannen komen en gaan; daardoor loopen zij niet samen op en af, en kunnen de vrouwen en meisjes te huis het middagmaal voor de mannen bereiden. Op andere fabrieken is die toestand minder gunstig, ja zeer ongunstig. Daar wordt op de zedelijkheid weinig gelet, er word gemeen gepraat en gevloekt zonder dat fabrikant of chefs daaromtrent tusschenbeide treden. Op sommige fabrieken vergeten zich de opzichters zelfs zoo ver, dat zij de verleiders worden van de personen die onder hun directie werken. Het komt niet zelden voor. Het peil van de moraliteit bij de arbeidende bevolking staat zeer ver beneden dat van de burgerklasse. Het is ook geen wonder, Mijne Heeren, wanneer men bedenkt hoe daar die kinderen van even 12 jaar reeds in de fabrieken komen, vooral in die waar geen strikt toezicht is, daar den geheelen dag samenwerken, mannen en vrouwen, meisjes en jongens bij elkander, gelijk dat vooral is, indien ik mij goed herinner, in de drukkerij van de firma Regout, en ook in de slijperij onder anderen. Zij hooren dag in dag uit gemeene praatjes, gaan gezamenlijk de fabriek in en uit, en het gevolg er van is dat zij jong en vroeg kennis maken, op den leeftijd van 17 à 18 jaar, en dan, zooals Lafontaine zegt: l'occasion, quelque diable poussant! komen zij in hun ongeluk, dan zijn zij verplicht te trouwen, als de militiewet niet tusschenbeide treedt om het nog voor een paar jaar te verbieden. Wat de militiewet aangaat hebben wij dikwijls groote moeilijkheden, vooral als zij op den leeftijd van 19 à 20 jaren in de noodzakelijkheid zijn om te trouwen. Als nu de wetgever het mocht goedvinden, zou het zeer nuttig zijn voor de moraliteit dat bepaald werd dat zij konden trouwen zoo spoedig de werkelijke diensttijd is afgeloopen Wil een meisje het er aan wagen om te trouwen met iemand, die nog kan opgeroepen worden, dan moet zij het natuurlijk weten. Nu leven zij jaren lang in onzedelijken omgang, en dan gebeurt het dat de jongen het meisje verlaat, en dan komt zij in nog veel slechter toestand. De statistiek van de onechte kinderen van het vorig jaar is aldus: 35 onechte geboorten. Dat is niet heel veel op eene bevolking van 30 000 zielen, maar de verhouding komt zeer sterk tennadeele van de arbeidende klasse. Van die 35 kinderen zijn vijf gewettigd, maar men heeft op het stadhuis vergeten mij aan te geven of zij tot den arbeidenden stand behooren of niet. Van de 30 andere behooren 20 tot de fabrieksklasse. En dat die meisjes daar op jeugdigen leeftijd bedorven worden, blijkt hieruit, dat 14 van de 20 moeders van haar 19de tot haar 25ste jaar in dat ongeval waren gekomen. 5997. De heer Ruys van Beerenbroek: Kunt gij die cijfers nog nader specificeeren? A. De overige tien behoorden tot den kleinen burgerstand, het waren naaisters enz. In het algemeen moet ik zeggen dat drie vierden van de personen, die tot de arbeidende klasse behooren en in het {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} huwelijk treden, dit gedwongen doen, zij zijn in de noodzakelijkheid om te trouwen. Men heeft bij ons het volgende spreekwoord: bij die menschen is het zand op het trouwboek van het stadhuis nauwelijks droog, of zij komen weder terug om aangifte te doen van hun kind. Toen ik van de zedelijkheid sprak, noemde ik daar zoo even den drank. Bij de arbeidende klasse is het misbruik van sterken drank grooter dan bij de burgerklasse, nochtans kan ik niet zeggen, dat het algemeen is Misbruik van sterken drank bestaat nog al, maar er bestaat wel eenige grond voor, waarom zij zich daartoe laten verleiden. De werklieden in de aardewerkfabrieken zitten den ganschen dag in het stof en in de vreeselijke hitte, en dus zijn zij zeer genegen tot drinken. Daarenboven hebben die menschen dikwijls eene zeer slechte en onvoldoende voeding. Zij voelen dus eene zekere behoefte om eene opwekking te nemen en die zoeken zij dan in den sterken drank, ongelukkig, helaas, want de gevolgen zijn voor hen zelven het meest te betreuren, want uit mijne ondervinding is mij gebleken, dat de arbeiders, die zich aan misbruik van sterken drank schuldig maken, veel vroeger sterven dan anderen, voor het overige alles gelijk genomen. Wat dit punt betreft, wensch ik u iets mede te deelen, waaraan de wetgever wel niets doen kan, maar dat, als het later bekend wordt, tot navolging kan strekken. Ik heb een reglement medegebracht, dat ik aan den Voorzitter zal geven, van de Knappenschaft-Verein van de Wormrivier. Ik zou dat vertalen door: Algemeene sociëteit van de Wormrivier. Deze vereeniging bestaat gedeeltelijk op Nederlandsch en gedeeltelijk op Duitsch grondgebied. Het reglement is volgens de Duitsche wet ingericht en werkt uitstekend goed, vooral wat betreft de pensioenfondsen, waarover ik later een woord zal zeggen. In betrekking tot het drankmisbruik is het volgende reglement ingevoerd: een arbeider die een maand lang zich van sterken drank onthoudt, krijgt eene gratificatie van een mark van de sociëteit zelve, dus zonder lasten van den werkman. Wanneer hij gedurende 12 maanden zich onthoudt, krijgt hij nog 3 mark extra. De contrôle hierop is als volgt. De werkman moet verschijnen voor drie heeren van het bestuur en op zijn eerewoord verklaren en zijne handteekening stellen op eene lijst, dat hij in de afgeloopen maand geen sterken drank genoten heeft. Van deze regeling maken 50% van de werklieden gebruik. De sociëteit heeft 6000 menschen aan het werk, das 3000 maken gebruik van dit voorrecht en gebruiken geen sterken drank. In de 4 jaren dat het reglement werkt, is slechts een enkele maal het geval voorgekomen dat een werkman heeft getracht om de heeren te bedriegen, dit is uitgekomen, de man heeft dadelijk zijn ontslag gekregen. Nu geloof ik dat wij komen aan de quaestie van de gehuwde vrouwen, en hier zou ik willen zeggen: hic opus, hic labor; het is een zeer moeilijk vraagstuk. 5998. De Voorzitter: Maar daarom hebben wij juist u verzocht om te komen, omdat er in deze heele materie zoo heel veel moeilijks is. A. Dit vraagstuk is niet zoo op eens op te lossen, maar ik zal zoo vrij zijn mijne denkbeelden zoo eenvoudig mogelijk mede te deelen. Vooraf wensch ik in het algemeen te constateeren, dat het wenschelijk is om geen gehuwde vrouwen op de fabrieken te laten arbeiden, eerstens uit het oogpunt van moraliteit. Deze vrouwen zijn dikwijls veel meer uitgelaten dan mannen of dan ongetrouwde meisjes. In de tweede plaats is arbeid van gehuwde vrouwen zeer ongelukkig voor het huisgezin. De gehuwde vrouw die moet arbeiden veronachtzaamt haar kinderen en gezin, vertrouwt de kleinen van jongs af aan de eene of andere bewaarster, die soms 8 of 10 van die kindertjes op te passen heeft. Als de kinderen grooter worden komen zij uit de school en vinden thuis noch vader, noch moeder. De vader vindt geen warm eten. geen vrouw thuis, hij wordt uithuizig, komt aan den drank en zoo gaat het geheele gezin ten gronde. In het algemeen ware het alzoo zeer wenschelijk om geen gehuwde vrouwen te laten werken in de fabrieken. De geestelijken en weldadigheidsvereeni- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} gingen doen al het mogelijke om in dit opzicht aan de wenschelijkheid te gemoet te komen. Maar nu komt de keerzijde, de principieele bezwaren. Wanneer men de vraag aldus stelt: heeft de Staat het recht en ook de verplichting om in dit geval tusschenbeide te komen; dan antwoord ik daarop het volgende: De Staat heeft slechts dan het recht om een zoodanig op de persoonlijke vrijheid ingrijpenden maatregel, als daar is het verbieden van den arbeid aan meerderjarige personen, te nemen, wanneer de toestanden zoodanig en de misbruiken zoo groot zijn, dat het algemeen belang van Staat en maatschappij dergelijke tusschenkomt wettigt. Ziedaar naar mijne overtuiging het beginsel. De conclusie nu is deze: ik zou in casu niet durven beslissen dat de Staat hier kan en moet tusschenbeide treden. Mijne redenen daarvoor zijn de volgende: Vooreerst is het getal arbeidende vrouwen niet zoo enorm groot als men wel zou denken. In de tweede plaats zou ik tegen dergelijke wettelijke bepaling het volgende bezwaar hebben, namelijk een bezwaar van zedelijken aard. Wanneer toch dergelijke arbeid aan gehuwde vrouwen verboden wordt, dan zullen de meisjes die in de fabrieken arbeiden, juist met het doel om niet weggezonden te worden, niet in het huwelijk treden en aldus soms jarenlang in onzedelijkheid blijven voortleven. In de derde plaats zijn er zooveel gevallen, waarin de wet uitzonderingen zou moeten maken en den arbeid van gehuwde vrouwen toelaten, dat de wet haar doel niet zou bereiken. Ik wil dit met een voorbeeld aantoonen. De aardwerkers worden in den regel omstreeks hun dertigste jaar ziek; die ziekte duurt soms 2, soms 3, soms 5 jaren; ik ken er zelfs een die sedert 8 jaren niet meer arbeidt en ieder oogenblik kan sterven. 5999. V. Wat bedoelt gij daarmede, dat zij ziek zijn gedurende twee jaren? A. Dat zij dan meestal sterven. Soms worden zij wat beter en gaan na een half jaar weder aan den arbeid. Maar daarop komt de ziekte voor den tweeden keer en dan zijn zij voor altijd verloren. Zulk een man, die jaren ziek is, blijft toch door het huis gaan, houdt het oog op de kinderen en kan ook eens zien naar hetgeen gekookt wordt. Waarvan moet nu zulk een huisgezin leven wanneer de man geen ziekengeld trekt? Dan is de vrouw wel gedwongen te werken. Of als zij wat krijgen is het 60 of 70 cent per dag, waarvan een huisgezin met kinderen ook niet kan bestaan, zoodat wederom de vrouw tot werken gedwongen is. Dan de weduwen met kinderen; die zou men wel moeten rangschikken onder dezelfde klasse als de getrouwde vrouwen, want zij hebben evenzeer voor huis en kinderen te zorgen Waarvan moeten die leven, als er geen weduwenfondsen bestaan, hetgeen echter bij de firma Regout bestaat en ook zeer goed werkt. Of wel, de man wordt - gelijk dikwijls gebeurt - van de fabriek weggezonden, zonder iets verder, als hij 50 of 55 jaar oud is geworden. Als zulk een man dus moet te huis blijven, wat moet de vrouw dan aanvangen? Zij moet, om niet van honger te sterven, arbeiden. Mijne conclusie is dus, dat het moet overgelaten worden aan het particulier initiatief, aan vereenigingen van weldadigheid, aan de geestelijken enz, om getrouwde vrouwen van de fabrieken terug te houden of, waar het noodig is, het te tolereeren. 6000. De heer Bahlmann: Gij hebt u verklaard tegen een algemeen en absoluut verbod van het werken van gehuwde vrouwen in de fabrieken; maar meent ge, dat er ook niet tusschenbeide moet gekomen worden ten aanzien van gedeeltelijken arbeid, bijv. van het werken van gehuwde vrouwen des nachts in fabrieken? A. Dan is weder de vraag: is dat misbruik zóó algemeen, dat de wetgever moet tusschenbeide treden? In Limburg bestaat het voorzeker niet, dat vrouwen des nachts arbeiden. 6001 V. Zijn er niet bepaalde takken van industrie waarbij het werk van gehuwde vrouwen door den Staat kan worden verboden? In Engeland is het werken dier vrouwen in de cutlery-fabrieken verboden, want dat is slecht voor de gezondheid. Gij zegt dus dat zoo iets in Limburg niet bekend is? A. Neen. Ik geloof niet, dat er in Limburg zulke industrieën als de zoo- {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} even door u bedoelde bestaan, waarbij getrouwde vrouwen gebruikt worden. 6002. De heer Beelaerts van Blokland: Bestaan te Maastricht onder de arbeidende bevolking vereenigingen van socialistischen aard? A. Ik geloof het niet; wel zijn lieden uit Amsterdam en Rotterdam te Maastricht gekomen om ze op te richten, maar de godsdienstzin onzer bevolking heeft dat netjes in het water doen vallen. Die bezoekers werden uitgefloten en aan de deur gezet. Sedert heeft men er niet meer van gehoord. 6003. V. Het verheugt mij; te Luik is het anders gesteld? A. Daar is veel minder godsdienstzin. 6004. V. Worden uit Duitschland geen pogingen aangewend in den bedoelden zin? A. Dat is mij niet bekend. De gunstige toestand bij ons is te danken aan den Christelijken zin der werklieden. Hoe meer bij een volk de godsdienstzin afneemt hoe meer de socialistische zin toeneemt. Het eenige middel om daarin verbetering te brengen is te vinden in het Christendom. 6005. De Voorzitter: Gij keurt het dus in het algemeen af, dat gehuwde vrouwen in fabrieken werken? A. Zeker. 6006. V. Maar gij zijt eenigszins huiverig daaromtrent den Staat te doen optreden? A. De toestanden zijn niet zoo erg en de uitzonderingen zouden te veelvuldig zijn om die tusschenkomst wenschelijk en noodig te achten. Vooral aan de liefdadige instellingen moet worden overgelaten daarin te voorzien. 6007. V. Gij acht toch, naar ik vermoed, het aanwezig zijn in de fabriek van den heer Regout van 194 gehuwde vrouwen eene ramp? A. Dat valt mij tegen, ik meende dat het getal niet zoo groot was. Dat is zeer veel. 6008. V. Dus uwe eenigszins huiverachtige beschouwing van straks zou misschien door het cijfer, dat ik u daar noem, eene wijziging ondergaan? A. Eenigszins, want ik meende niet dat het getal zóó groot was. 6009. V. Ik wil de cijfers even detailleeren, opdat zij later niet blootstaan aan kritiek. Er zijn aanwezig in de aardewerk-afdeeling 127 werkende gehuwde vrouwen, in de glas-afdeeling 58 en in den algemeenen dienst 9, dat is te zamen 194. In de fabriek van Lhoest, die zoo schijnt uit te munten, zijn dan toch aanwezig 69 gehuwde vrouwen. Waren die cijfers u niet bekend? A. Neen, zij waren mij niet bekend, maar ik zou het toch zeer bezwarend vinden een algemeen verbod te maken. Mocht de wetgever er echter toe willen overgaan, dan zou ik in overweging willen geven om in die gevallen waarin de arbeid der vrouw noodzakelijk geacht werd, bijv. den burgemeester der gemeente de vrijheid te laten dispensatie te geven. 6010. V. Wat bedoelt gij met ‘als de arbeid van de vrouw noodzakelijk geacht wordt’? Voor het gezin, of door den aard van het werk? A. Voor het gezin. 6011. V. Het afwezig zijn van de gehuwde vrouw is toch zeker van schadelijken invloed op haar huisgezin? A Bijna onvermijdelijk. 6012. V. Met dat kwaad moet men dus rekening houden? A. Er zijn echter ook uitzonderingen, dat personen niettegenstaande haren arbeid op de fabriek, haar huisgezin in goede orde hebben, en zelfs een zeer gelukkig familieleven hebben. 6013. V. Maar dat zijn uitzonderingen? A. Ja, dat moet ik bekennen. 6014. V. Weet gij ook hoe de getrouwde vrouwen, die op fabrieken werken, met haar kinderen omspringen? A. Zij worden bij de moeder van de vrouw of van den man gebracht, of bij een buurvrouw uitbesteed tegen betaling van 10 cents per dag plus het voedsel dat het kind noodig heeft. Er zijn soms wel vijf tot acht kinderen in een kamertje bijeen, wat natuurlijk zeer ongezond en nadeelig is. 6015. V. Dat zijn dan toch alle gevolgen van het werken van getrouwde vrouwen in fabrieken. En nu de tijd der bevallingen? A. Omtrent dat punt heb ik in het beroemde werk van Levasseur: Histoire des classes ouvrières" het volgende gelezen: In sommige streken van Frankrijk is een maatregel ingevoerd, die uitste- {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} kend werkt; er is namelijk door de fabrikanten bepaald, dat de vrouw een maand vóór de bevalling en zes weken daarna, de fabrieken niet mag bezoeken. 6016. V. En dat is in Duitschland wet, niet waar? A. Ja, maar die vrouwen in Frankrijk krijgen het halve daggeld uitbetaald. Sommige fabrieken geven wel het geheele daggeld en laten de vrouw te huis blijven. Levasseur schrijft, dat een van de goede gevolgen van dien maatregel is, dat de kindersterfte in het eerste levensjaar bij den arbeidenden stand gedaald is van 40 pct. tot 25 pct, Dus is dit reeds eene winst van 15 pct, hetgeen een gevolg is van de betere zorgen, die de moeders aan hare kinderen kunnen wijden. 6017. V. Hoe is de toestand op dat punt te Maastricht? A. Bij ons bestaan dergelijke bepalingen niet; het gebeurt soms, dat vrouwen na 14 dagen en bijna altijd na drie weken weder naar de fabriek gaan. 6018. V. Wij hebben reeds gehoord van een geval van twee dagen, maar dat was niet te Maastricht, maar te Amsterdam. A. Maar al gebeurt het in Maastricht pas na 14 dagen of drie weken, toch behoef ik niet te zeggen, dat het nadeelig is. 6019. De heer Ruys van Beerenbroek: Is het u ook bekend, dat te Maastricht bij de eene of andere fabriek eene soort van crêche of dergelijke inrichting zou bestaan, waar de vrouwen gedurende den eersten tijd na hare bevalling hare zuigelingen kunnen deponeeren? A. Zoo iets bestaat te Maastricht niet. Het idee is nog niet gansch verlaten om eene dergelijke crêche op te richten onder toezicht van een paar gehuwde vrouwen, bijgestaan door een paar liefdezusters of zoo iets, ten einde die kinderen goede lucht en goed voedsel te bezorgen. 6020. De Voorzitter: In onmiddellijk verband daarmede deze vraag. Ik neem aan, dat er te Maastricht geen geregeld, goed georganiseerde crêche bestaat; maar bestaat er geen gelegenheid voor de gehuwde vrouwen om hare kinderen tant bien que mal ergens in of bij de fabriek te deponeeren? A. Daar is geen mogelijkheid voor. 6021. V. Ik zal u zeggen waarom ik dit punt aanroer, omdat het namelijk in stukken, die bij ons zijn ingekomen, beweerd is. A. Ik ben zeker dat het niet bestaat, anders had ik het zeker gehoord. 6022. De heer Bahlmann: Een van mijne bezwaren, heeft de heer Wijnen gezegd, om een algemeen verbod uit te vaardigen van den arbeid van gehuwde vrouwen zou zijn, dat wij nog meer onzedelijkheid zouden krijgen. De vrouwen die in een zekeren toestand verkeeren, zouden niet huwen, wanneer zij wisten dat zij dan uit de fabriek zouden verwijderd worden. A. Ja, dat zou soms voorkomen. 6023. V. Daarbij hebt u, naar ik meen verstaan te hebben, gezegd dat gij te dien opzichte weinig medewerking ondervondt van de politie? A. Neen, ik heb gezegd dat demilitiewet belemmerend was. 6024. V. Ziet dat op de bepaling dat men beneden de 24 jaren niet mag trouwen, wanneer men onder de wapens is? A. Ja. 6025. V. Zou eene wijziging der wet op dit punt niet een van de bezwaren oplossen? A. Ja, dat zou zeer wenschelijk zijn. 6026. De Voorzitter: Nu, mijnheer Wijnen, wilt u zoo goed zijn voort te gaan met uwe mededeelingen? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter, wij komen thans aan de bezwaren, aan de objecties. Er wordt gezegd dat zonder vrouwen- en kinderarbeid de gezinnen niet zouden kunnen leven. Dat mag in sommige gevallen waar zijn, in zeer vele is het dit niet. Wanneer het huishouden geregeld, laat ik zeggen, christelijk en fatsoenlijk leeft, dan kunnen de meesten, zoolang zij gezond blijven, stilletjes in hun stand leven, zonder dat de arbeid van vrouwen, en kinderen beneden de 13 jaar daartoe noodig is. Enkele gevallen die ik niet constateeren wil, natuurlijk uitgezonderd. Dan wordt er gezegd, dat de concurrentie met het buitenland, bij verbod van vrouwen- en kinderarbeid, niet mogelijk zou zijn. Voor België is dit eenigszins waar. Daar bestaan op dit punt geen wette- {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} lijke bepalingen en ligt onze industrie dus eenigszins achter, maar in Duitschland en Engeland daarentegen bestaat het verbod wel. Dat door onze industrie de concurrentie niet kan worden volgehouden met het buitenland ligt naar mijn oordeel in het slechte tarievenstelsel. Wanneer werd aangenomen het reciprociteitsstelsel, als men slechts wilde nemen van elk land wat het van ons neemt, dan zouden wij op dit punt een grooten stap voorwaarts gaan. Wat betreft het op den jeugdigen leeftijd aanleeren van het ambacht, dat bezwaar weegt zeer weinig. Of een jongen op zijn twaalfde, dertiende of veertiende jaar een ambacht gaat leeren, dat zal wel gelijk staan. Dat de vrouwen geschikter zouden zijn, om sommigen arbeid te verrichten, is waar; maar de groote knoop voor den fabrikant zit daarin, dat vrouwen veel minder loon trekken. Dat er handen zullen te kort komen, geloof ik niet; in den laatsten tijd toch zijn er handen te veel in plaats van te weinig beschikbaar. In punt VI hebben wij de afzonderlijke lokalen voor de beide seksen. Die afzonderlijke lokalen zouden, waar dit mogelijk is, zeer wenschelijk zijn. Ik heb verschillende fabrikanten over de quaestie gesproken: de een zegt dat het best mogelijk is, terwijl een ander meent dat het voor sommige industrieën niet mogelijk is om die scheiding geheel en al te doen plaats hebben. Die samenwerking van mannen en vrouwen geschiedt voornamelijk in de slijperij en in de drukkerij van de aardewerkfabriek. 6028. V. Altijd op de fabriek van de firma Regout? A. Ook op de ‘Céramique’. Dan heeft men nog samenwerking van mannen en vrouwen in de satineerkamer op de papierfabriek. Hoewel voor dat werk uitsluitend vrouwen gebruikt worden, zijn er toch mannen, namelijk de machinisten; maar voor het overige zijn op de papierfabriek de vrouwen en mannen gescheiden. Ook heeft men, waar men geen vrouwen-chefs heeft kunnen krijgen, in de vrouwenafdeelingen mannen-chefs moeten nemen. Dus in het algemeen zou die afscheiding, waar zij kon tot stand gebracht worden, uiterst wenschelijk zijn. Het is natuurlijk aan de Wetgevende Macht te onderzoeken, of die absolute scheiding wel mogelijk is. 6029. V. Ik wil u doen opmerken, om dat punt nog eenigszins nader toegelicht te krijgen, dat de zienswijze, die ge daar aangeeft, naar het schijnt door tot oordeelen bevoegde personen niet algemeen gedeeld wordt. A. Op welk punt? 6030. V. Ik bedoel dit. Zijn er niet deskundigen die meenen, dat het minder wenschelijk is die uiteenhouding van de beide seksen zoo streng door te voeren, en dat het wijzer en menschkundiger is ze wel degelijk bij elkander te houden en hen gezamenlijk te laten werken, in de verwachting dat dit misschien een meer verzedelijkenden invloed zou hebben dan die strenge afscheiding? A. Wanneer alle fabrikanten in hunne fabriek een streng toezicht op het gebied der zedelijkheid hielden, zou ik er weinig bezwaar in vinden; maar dewijl in de meeste fabrieken de toestand zoodanig is dat aan de moraliteit niet gedacht wordt, vind ik het samenwerken van mannen en vrouwen allerellendigst, en de gevolgen bewijzen dat het zeer betreurenswaardig is. 6031. V. Het betreurenswaardige steekt dus volgens u in het samenzijn zonder toezicht en zonder strenge contrôle? A. Ja. Bovendien zijn die menschen niet zoo fijngevoelig op dat punt als de burgerlieden; zij zijn wat meer uitgelaten en gaan veel verder dan waar ook contrôle uitgeoefend kan worden. 6032. V. Wenscht ook een der heeren op dit punt vragen te doen? Zoo niet, dan verzoek ik den getuige' voort te gaan. A. Ik kom nu tot de conclusie, namelijk de maatregelen die zouden dienen genomen te worden tot verbetering. 6033. V. Ik wensch u een paar vragen te doen, voor dat wij tot de middelen van verbetering overgaan. Gij hebt straks gezegd (ofschoon in een geheel ander verband, en daarom heb ik het toen voorbij laten gaan): Als de werklieden 50 jaar zijn, worden zij weg- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} gezonden, zonder meer. Wat is nu volgens uwe kennis en ervaring het lot van den werkman als hij 50 jaar en daarmede voor den fabrikant onbruikbaar is geworden? A. In de fabriek van den heer Lhoest, in de Céramique en andere wordt òf pensioen òf lichter werk gegeven met behoud van het vorig loon. Ik heb daarentegen in boekjes van de fabriek van de firma Regout gezien, omtrent zeer vele lieden die 20, 25 jaren onafgebroken daar hadden gewerkt, dat eenvoudig de formule stond aangeteekend: XX verlaat onze fabriek zonder verdere verplichtingen. Het gezin van zulk een man vervalt natuurlijk tot armoede, waardoor in het algemeen veel te Maastricht geleden wordt. Ook worden de menschen wegens den aard van het werk vroeg ziek en sterven jong. 6034. V. In laatstbedoelde fabriek wordt dus de oude werkman aan zijn lot en aan de stad overgelaten? A. Ja. 6035. V. Zonder dat de fabrikant meer naar hem omziet? A. Totaal. 6036. V. Welke boekjes bedoeldet gij zooeven? A. Werkmansboekjes, die allen hebben. 6037. V. In andere landen zijn die livretten verplichtend gesteld bij de wet, niet hier te lande; is die maatregel te Maastricht ingevoerd op verlangen der fabrikanten? A. Ja. 6038. V. In hun belang houden zij dus daaraan de hand? A. Waartoe zij het doen, weet ik niet. 6039. V. Waren de door u bedoelde lieden meestal afkomstig van de fabriek van de firma P. Regout? A Van andere fabrieken heb ik daaromtrent nooit iets vernomen 6040 V. Gij hebt gezegd dat bij de firma Regout de meeste werklieden zijn, maar ik moet u doen opmerken dat aan de Céramique toch werkzaam zijn zeven à achthonderd menschen. En hoe lang bestaat de Céramique? A. Een 25 jaar. 6041. V. En de fabriek van Lhoest? A Nog langer, ik meen 28 jaar. 6042. V. En daar zijn toch over de vijfhonderd werklieden. A. Ja, allen te zamen genomen geloof ik, dat er meer werklieden elders arbeiden dan bij de firma P. Regout, ten minste ongeveer evenveel. 6043. V. Er schijnt in Maastricht in 't algemeen weinig lust bij de werklieden te bestaan voor het oprichten en in standhouden onder elkander van ziekenvereenigingen, enz.? A. Ja, maar daarom hebben wij van onzen kant een spaarbank opgericht voor leden van de congregratiën. Ik ben een van de oprichters geweest met een confrater, den heer Claessen. Die spaarbank is speciaal voor werklieden, leden van de congregratie genaamd ‘Heilige Familie’ en bestaat elf jaar, en telt ongeveer 450 deelhebbers Dat getal is oogenschijnlijk klein, maar men moet er aan denken dat het van maand tot maand varieert. Die menschen sparen soms vier à vijf maanden en vragen dan hun geld op, vooral tegen den winter. Het verschuldigde kapitaal is 55 000 gld., en moet volgens het reglement besteed worden ten voordeele van de arbeidende klasse, speciaal van de deelhebbers. In de elf jaar dat de spaarbank bestaat zijn er tien werklieden die, door hun geld bij ons te beleggen, een eigen huisje hebben kunnen koopen. Van onzen kant wordt al het mogelijke gedaan om den werkman spaarzaamheid niet alleen te leeren, maar ook de gelegenheid te geven zijne spaarpenningen goed te plaatsen. De zaak wordt zoo voorzichtig mogelijk gedreven. 6044. V. Hoeveel rente wordt er gegeven? A. Drie percent. Wij hebben alles in provinciale en gemeentelijke obligatiën of op hypotheek. In andere zaken mogen wij het verder niet beleggen dan in Nederlandsche staatsfondsen volgens het reglement. 6045 V. Maar bestaat er nu, behalve die spaarbank, die door den bijzonderen invloed van de geestelijkheid eenigermate bloeiend is, geen bewijs, dat de zin bij de bevolking te Maastricht aanwezig is om zorg te dragen ingeval van ziekte? A. Voor zoover mij bekend is niet. Voor eenige jaren is door het armbestuur nog een poging in dien zin aangewend, maar afgestuit op ik weet niet {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} welke bezwaren. Dus het zou goed zijn dat de arbeider gedwongen werd tot spaarzaamheid, door het oprichten van fondsen, waarover ik later zal spreken. 6046. V. Dus de ziekenverpleging komt ten laste van de gemeente? A. Van het armbestuur. 6047. V. Maar dat is dan toch de gemeente, niet waar? A. Ja. 6048. V. De fabrikanten bemoeien zich niet daarmede, of bestaan er exceptiën? A. Er bestaan exceptiën. 6049. De heer Ruys van Beerenbroek: Ik wensch, om geen misverstand te doen ontstaan, nog eens terug te komen op de zaak van de spaarbank. Het is u zeker bekend dat te Maastricht eene stedelijke spaarbank bestaat, die met een kapitaal van een half millioen werkt? A. Ja, maar die wordt weinig gebruikt door de mindere klasse. 6050. V. De Voorzitter: Wilt gij thans voortgaan met het bespreken der maatregelen, die gij wenschelijk zoudt achten? A. Naar mijne bescheidene meening zou het zeer nuttig en goed zijn, dat door den Staat bepaald werd dat voor de fabriekarbeiders, gelijk ik straks zeide, de leeftijd van 13 jaar bepaald werd. Ik geloof dat het mogelijk is om de kinderen tot dien leeftijd naar school te zenden en in de Christelijke leer te onderwijzen. Na dien leeftijd zijn zij genoeg ontwikkeld om lichten arbeid te verrich ten. Wat aangaat de invoering van het halve dag-systeem, waarvan wel eens quaestie is geweest, moet ik opmerken, dat dat onmogelijk en onpractisch is Ik zeide dat straks reeds in het voorbijgaan. Mijne tweede conclusie zou deze zijn, als het ten minste uitvoerbaar was, dat de wet bepaalde, of anders dat de fabrikanten verplicht werden, zooals thans reeds door de firma Lhoest practisch gedaan wordt, om de vrouwen een half uur vroeger te laten beginnen en een half uur vroeger naar huis te zenden. Ten derde zou ik het wenschelijk vinden dat de wet ten aanzien van de gehuwde vrouwen bepaalde, dat zwangere vrouwen niet op de fabrieken werden toegelaten en haar den arbeid geheel verboden werd een maand voor en zes weken na de bevalling, met het behoud van het volle werkloon. Men zou dit kunnen brengen ten laste van het ziekenfonds der fabriek. Wat aangaat het 3e en 4e punt, maatregelen voor de gezondheid, zou ik alleen dit wenschen voor te stellen, dat men dat vreeselijk moordende werk van het uithalen van aardegoed uit dien gloeienden oven, regelde op de volgende wijze. Ik zou wenschen dat op een bepaald aantal werklieden een oven wettelijk werd voorgeschreven. Naar mijne meening zou dat uitkomen op 1 oven per 35 man, dan zou er ook 's zomers voldoende tijd voor afkoeling zijn. In de tweede plaats zou ik wenschen dat bij de wet voorgeschreven werd dat aan elken oven een thermometer voorhanden zal zijn en het den werklieden verboden werd, en den fabrikanten en opzichters onder zware straffen ontzegd was, om aardewerk uit te laten uithalen bij eene hooger temperatuur dan 24 Réaumur of 30 centi-grades. Dit is tamelijk warm, maar het is uit te houden. Een vijfde punt is, dat naar mijne meening niet genoeg en voldoende gezorgd wordt voor de toekomst van den werkman. Daarin ligt een van de culminante punten van de gansche quaestie, derhalve, zou ik ook hier wettelijke maatregelen wenschen. Vooreerst zou men den fabrikant behooren te verplichten om de werklieden die onder of door den arbeid bij hem een ongeluk krijgen of wel uit zijn eigen kas te verzekeren of bij eene maatschappij. Toevallig heb ik in de laatste dagen een polis gezien, die zeer interessant is, van eene Zwitsersche maatschappij. In de drukkerij der St. Paulusvereeniging te Maastricht heeft de patroon zijn werklieden op zijn eigen kosten verzekerd. Hij betaalt daarvoor eene jaarlijksche premie van 106 fr. voor zijne 35 werklieden. Dat is dus per werkman f 1,40; dat moet, dunkt mij, de patroon voor zijn werklieden over hebben. De uitkomsten zijn uitstekend. Een werkman die zoodanig gewond wordt dat hij levenslang niet kan werken krijgt jaarlijks f600. Wie {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} een tijdlang door ongeluk onbekwaam wordt krijgt ongeveer het dubbele van zijn gewone daggeld gedurende den tijd dat hij niet kan werken. In de tweede plaats zou ik in geval van ziekte wenschen verplichte instelling, door de wet, van een ziekenfonds Hier zou ik gaarne uwe aandacht wenschen te vestigen op het reglement van de Wormer Knappschafts Verein te Kerkrade, dat ik straks zal overleggen. In dat ziekenfonds betalen de Maatschappij en de werkman ieder de helft en de inlage is bepaald op 1 percent van het werkloon. Dat fonds werkt uitstekend In de derde plaats zoude het wenschelijk zijn dat de instelling van een weduwenfonds verplichtend werd gesteld. Vooral in sommige fabrieken sterven de werklieden op zeer jeugdigen leeftijd en honderden weduwen en weezen blijven dan onverzorgd achter. Zoo herinner ik mij bij voorbeeld dat ongeveer zes jaren geleden in drie maanden tijd, alleen in de parochie van St. Matthias, 7 werklieden stierven, ons nalatende 7 weduwen en 38 kinderen zonder middel van bestaan. Hieruit kan blijken dat zulk een weduwenfonds zeer wenschelijk zou wezen. Daarbij zou echter, gelijk in het reglement van de Verein te Kerkrade, ter bevordering van de zedelijkheid de volgende bepaling moeten worden opgenomen. Wanneer zulk eene weduwe hertrouwt vervalt natuurlijk het weduwenpensioen, maar dan krijgt zij uit het weduwenfonds eene som van 150 mark uitgekeerd; want indien bij dergelijke menschen de vrees bestaat, dat zij het weduwenpensioen gaan verliezen, zullen zij dikwijls het trouwen uitstellen dat in vele gevallen noodig zou zijn. Derhalve tot bevordering der zedelijkheid ware dat ook zeer wenschelijk. Eindelijk ten vierde, het pensioenfonds. Mij dunkt dat wanneer een werkman 10 of 20, soms 30 jaren zijn heer trouw gediend heeft en hem de duizenden en tienduizenden heeft helpen verdienen, hij recht had dat voor zijn ouden dag door den fabrikant werd gezorgd. Ook hier zou kunnen bepaald worden dat de helft door de fabrikanten en de andere helft door de werklieden zou worden bijgedragen. Men zou er bij kunnen aannemen dat de geringste tijd van arbeid bepaald werd, op 10 jaar en dat een attest van een geneesheer wordt overgelegd dat de man niet meer kan werken. Dergelijke zaken zal de wetgever later veel beter kunnen onderzoeken en bepalen. Maar hier wenschte ik nog eenige opmerkingen te maken omtrent de inrichting van die fondsen. Er zouden maatregelen moeten gezocht en gevonden worden om den werkman te beschermen: 1o. tegen zijn patroon, 2o. tegen het armbestuur, en 3o. tegen zich zelven. Ik wensch dat nog even te verklaren. De arbeider moet beschermd worden tegen zijn patroon, en wel ten eerste, dat, wanneer de patroon failliet gaat, dan de pensioenkas niet met hem doorgaat. Dan, als het gebeurt, dat zulk een patroon zich ‘verwijdert’, zooals men wel eens zegt, is hij in staat niet alleen zijne eigene kas, maar ook die der werklieden mede te nemen. Daartegen dient bij de wet gezorgd te worden. Ten derde dient men hem te beschermen tegen ontslag, opdat de patroons niet kunnen zeggen: gij zijt op het punt recht te hebben op pensioen, ga nu maar van de fabriek. Daar zou wat op moeten gevonden worden. 6051. V. Hoe zoudt ge dat willen formuleeren? A. Dat is zeer moeilijk, doch ik heb er eenig idee over, dat ik zal mededeelen. In het algemeen zouden die fondsen moeten gedeponeerd worden 6052. V. Dat bedoel ik niet. Ik bedoel het vinden van iets tegen willekeurig ontslag. A. Ik geloof dat de man, als hij willekeurig ontslagen wordt, zijn recht op het pensioen, weduwe- en ziekenfonds niet verliezen moet 6053. V. Maar wie maakt uit of het een willekeurig ontslag is? A. leder ontslag zou ik er voor willen nemen. 6054. Dus ook een ontslag dat verdiend is b.v. wegens verregaande schuld van den werkman? A. Ik meen van ja. Hij heeft toch zijne bijdragen aan die verschillende fondsen gegeven; het geld behoort hem {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} dus rechtens toe. Na 5 à 6 jaren de fabriek om welke reden dan ook verlatende, heeft hij recht zijn geld terug te vorderen. Of men stelle die fondsen onder de bescherming van den Staat, òf men make de wettelijke bepaling dat het bestuur dier fondsen, deels door de fabrikanten, deels door werklieden wordt gevoerd, in navolging van het Duitsche reglement. De kas moet geheel afgezonderd zijn van die der fabriek, zoodat alle gevaar ten aanzien van faillieten wordt vermeden. In de tweede plaats moet de werkman worden beschermd tegen het armbestuur. Wanneer te Maastricht een werkman ziek wordt en werkzaam is aan eene fabriek waar een ziekenfonds is, wordt hij niet in het hospitaal opgenomen dan onder voorwaarde dat het ziekengeld in de kas van het armbestuur vloeit. Dit stelt den man voor eene vreeselijke keuze: òf in zijn eigen huis ellendig verzorgd te worden en spoediger te sterven mét het ziekengeld, òf het ziekengeld af te staan aan het hospitaal en daar goed verzorgd te worden; maar dan vrouw en kinderen aan armoede ten prooi. Dan hebben de werklieden vaak beter hart dan hunne patroons, ik ken er die liever hun eigen leven met eenige maanden zouden verkorten, dan vrouw en kroost hulpbehoevend achter te laten. Als nu de werkman in zeer ellendigen staat zijn gezin verlaat om in het hospitaal verpleegd te worden, moeten zijne vrouw en zijne kinderen door de bijzondere liefdadigheid onderhouden worden. Wanneer gij, Mijnheer de Voorzitter, straks aan den secretaris van het armbestuur de vraag stelt, hoe het gesteld is met het opnemen der zieken, dan zal het antwoord luiden: dat de overgave van het ziekengeld geëischt wordt, maar dat het armbestuur dan zorgt voor de vrouw en de kinderen. Die zorg is echter eenvoudig deze, dat die vrouw en kinderen gewoonlijk een gulden in de week ontvangen; als zij 1,50 gld. krijgen, mogen zij op hun bloote knieën vallen om de heeren te bedanken, terwijl het armbestuur f 3 à 3,50 in den zak steekt. Dat vind ik ongepermitteerd, dat het armbestuur verhaal zoekt op die arme drommels. Nu zal het armbestuur wel zeggen: wij hebben al den last van de fabrieken, wij krijgen al de zieken en armen. Dat is zoo; maar dat moeten die heeren niet verhalen op die armen, bij wie het niet te vinden is, maar elders, desnoods bij de fabrikanten, doch het ziekengeld, dat met zweet en bloed verdiend is, mag niet aan die arme vrouwen en kinderen onthouden worden. Wij staan hier echter voor eene moeilijkheid. Wanneer het ziekengeld niet betaald wordt, dan zegt het armbestuur: Wij nemen u niet op. Hier is dus eene leemte in de armenwet, omdat niemand in hooger ressort het armbestuur kan dwingen iemand op te nemen of onderstand te geven. Hoe dit zal moeten veranderd worden laat ik aan uwe wijsheid over. mijne heeren. Eindelijk, zeide ik, dat de werkman moet beschermd worden tegen zichzelven en tegen zijn eigen dwaasheden. Bij het inleggen bij die verschillende fondsen behoudt de werkman wel wezenlijk het recht op de door hem gestorte gelden. Maar door zijn eigen dwaasheid of door verleiding zou hij als hij eenige jaren daarin is, en zoo hij het recht had dadelijk het geld op te vragen, na een paar jaren als hij eene zekere som, bijv. 50 gulden, had gestort, wellicht zeggen: dat is een mooie som om kermis of vastenavond te houden, ik ga het terughalen en verlaat de fabriek. Dat is eene consequentie, die zou moeten voorkomen worden. Daarom was het mijn idee, of het niet mogelijk zou wezen te bepalen dat de werkman het geld niet dan na een zekeren tijd kan terug krijgen, maar wel het recht behield op hetgeen hij gestort heeft. Ik ga mij duidelijker verklaren. Onderstel, dat zulk een werkman na 6 jaren door zijn patroon ontslagen wordt of vrijwillig het werk ter neêr gooit, dat ook gebeurt, dan zou men op de volgende wijze moeten handelen met de fondsen: van ieder fonds moet hij een boekje medenemen, dat hem recht geeft om in een dergelijk fonds in de nieuwe fabriek te blijven doorgaan, of wel, wanneer de fondsen bij den Staat gedeponeerd zijn, zou zijn aandeel in de verschillende fondsen bij den Staat moe- {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} ten blijven berusten, zoodat hij zijn recht behoudt, zonder het geld in handen te kunnen krijgen, dat hij heeft ingelegd. 6055. V. Ik behoef u niet te zeggen, dat wij met aandacht geluisterd hebben naar de belangrijke mededeelingen die gij ons gedaan hebt. Wat gij ons daarbij gezegd hebt omtrent maatregelen ter zake van het uithalen van de ovens moeten wij, geloof ik, meer beschouwen als een voorbeeld. Gij hebt daarbij het oog op een meer algemeen, een meer omvattend doel, om namelijk wettelijke maatregelen tot stand te brengen waardoor het lichaam en de gezondheid van de werklieden beschermd wordt. Zóó is daarmede zeker uwe eigenlijke bedoeling? A. Juist, Mijnheer de Voorzitter. 6056. V. Welnu dan heeft één ding mij gefrappeerd, en dat is dat er, bij al hetgeen gij hebt opgenoemd, iets geweest is, waarvan gij niet gesproken hebt. Dat gij niet gesproken hebt over het nachtwerk van vrouwen is natuurlijk, omdat dit te Maastricht niet voorkomt, maar wat mij verwonderd heeft, is, dat gij met geen woord gerept hebt van den arbeid van aankomende meisjes. Hebt gij daarover niets te zeggen? A Ik heb u reeds gezegd, dat er geen nachtelijke arbeid voor vrouwen bestaat. 6057. V. Daar spreken wij niet meer over. Ik zeide immers reeds, dat ik begrijp, dat gij over het nachtwerk niet meer spreekt, omdat het te Maastricht niet voorkomt, maar dit heeft mij verwonderd dat gij niet gerept hebt van de noodzakelijkheid om wettelijke bepalingen te maken op het arbeiden van aankomende meisjes, ik bedoel van 14, 15 en 16 jaar. Meent gij dat de toestand in de fabrieken zoo is, dat het gerust aan de fabrikanten zonder eenigerlei wettelijke beperking kan overgelaten worden om met die meisjes om te springen zooals zij dat in hun belang noodig vinden? Oordeelt gij het goed, dat die meisjes geheel en al onbeschermd worden gelaten, zoodat zij geheel onderworpen zijn aan het geldelijke belang dat hun ouders bij haar arbeid kunnen hebben? A. Dat is een heel moeilijke quaestie 6058. V. Maar die samenhangt met het onderwerp onzer enquête en die ik daarom aan u juist doe. A. Ik heb daarover zoo ernstig niet nagedacht, omdat ik jongens en meisjes rangschik in dezelfde categorie. Ik geloof dat de toestanden ongeveer wel dezelfde zijn, te meer daar de arbeid van de jonge meisjes in den regel heel licht is 6059. V. In Maastricht? A. Ja, ik spreek altijd van de toestanden bij ons; zij zitten op de papierfabrieken papier te plooien en te tellen; in de aardewerkfabriek moeten zij de gedrukte figuren op het aardewerk plakken, over het algemeen is dat geen overmatig werk 6060. V. Dus uw zwijgen over dit punt vindt zijne oorzaak hierin dat uwe observaties uit den aard der zaak meer gegolden hebben de toestanden in Maastricht, en dat, naar uw beste weten, daar van aankomende meisjes geen zwaar werk wordt gevorderd. Indien uwe ondervinding u geleerd had dat dit wel het geval is, zoudt u anders oordeelen. Maar nu acht gij u zelven niet competent om een oordeel uit te spreken? A. Zoo is het Mijnheer de Voorzitter. 6061. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt gesproken van de spaarbank, waarvan gij een der medeoprichters zijt geweest. Is het motief tot de oprichting niet eenigszins geweest het tegengaan van de deelneming aan begrafenisfondsen? A. Dat is waar, dat heb ik vergeten er bij te voegen. Die begrafenisfondsen - hoe zij hier zijn weet ik niet - zijn bij ons eene werkelijke exploitatie van den werkman. De agenten worden ruimschoots betaald, en de arme menschen moeten wekelijks eene voor hun stand en verdiensten werkelijk relatief groote som bijdragen. Wij hebben onder anderen het geval van een gezin gehad dat een totaal van f 400 in een geruimen tijd in zulks een fonds had bijgedragen en wanneer de man of de vrouw te sterven kwam, zou eene uitkeering van f 100 worden gegeven. Wanneer die menschen hun wekelijksche bijdrage gedurende een maand niet betalen, zijn zij hun geheele recht kwijt, en in geval van ziekte komt het dikwijls voor dat {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} zij het niet kunnen. Wanneer de menschen hun geld op onze spaarbank brengen, dan krijgen zij eene fatsoenlijke rente, en het kapitaal blijft staan. Dit is werkelijk beter dan de begrafenisfondsen. 6062. V. Weet gij ook iets van die begrafenisfondsen met het oog op het kwaad dat zij zouden stichten ten opzichte van de ingeschreven jonge kinderen? A. Ik heb daarover wel hooren spreken. Als de kinderen sterven, krijgen de ouders eenige guldens uitkeering, dat weet ik. maar ik ben niet genoegzaam op de hoogte om hierop een voldoend antwoord te kunnen geven. 6063. V. Gij hebt u uit den aard van uw vroegere betrekking gedurende 20 jaren op de hoogte kunnen stellen van den toestand van de arbeidersgezinnen. Weet gij ook iets mede te deelen omtrent het getal kinderen dat niet ter school gaat. A. Ik heb eene desbetreffende statistiek aan het stadhuis gevraagd, maar ik heb die niet tijdig genoeg kunnen krijgen. De grootte van het schoolverzuim kan ik alleen afleiden uit dit feit. Van de 600 kinderen die dit jaar hun eerste communie doen zijn er slechts 18 die niet lezen kunnen; zoodat men kan rekenen dat 3 pct. van de kinderen niet ter school gaat. 6064. V. Is het u opgevallen dat te Maastricht een groot getal kinderen, die den leeftijd hebben van op school te gaan op straat zwerven? A. Een groot getal kan ik niet zeggen, maar er zijn er toch enkele. 6065. V. Ik vraag u dit, omdat men de Commissie een stuk gezonden heeft waarin gezegd wordt, dat ongeveer 500 kinderen in Maastricht van onderwijs verstoken zijn. A. Dat kan ik niet aannemen. 6066. V. Gij hebt gedurende die 20 jaren onder uwe leiding kinderen gehad zoowel van de openbare als van de bijzondere scholen. Hebt gij een verschil van ontwikkeling kunnen bemerken tusschen die kinderen van de openbare en van de bijzondere school, en zoo ja, op welke wijze? A. Bedoelt gij de betalende of niet betalende scholen? 6067. V. Ik spreek van de niet betalende openbare en bijzondere scholen. A. Onze niet betalende openbare scholen zijn uitstekend ingericht en er wordt buitengewoon goed onderwijs gegeven, dat zelfs in sommige opzichten ruimschoots zoo goed is als dat van de bijzondere scholen. Maar dat laat zich verklaren, door dat het gehalte der kinderen op de openbare armenschool beter is: het zijn meestal kinderen van kleine burgerlieden. De kinderen van de arbeiders komen bijna allen op bijzondere scholen, terwijl dit tevens het geval is met alle verlaten kinderen, die soms drie, vier jaren op straat hebben geloopen en dan in handen komen van de geestelijkheid of van vereenigingen van liefdadigheid. Hierdoor ontstaat het verschil in gehalte. Daardoor komt het, dat in sommige gevallen het gehalte van ontwikkeling iets minder kan zijn; maar in het algemeen kunnen wij zeggen, dat onze bijzondere scholen - dat zal de commissie van onderwijs bij ons wel constateeren - zeer goed werken. 6068. De Voorzitter: Dan geloof ik, dat wij aan het eind van ons lang verhoor zijn en zeggen wij er u onzen vriendelijken dank voor dat ge hier gekomen zijt en dat gij ons zooveel hebt medegedeeld. Wij hebben ook geapprecieerd, dat, terwijl ge in ziekelijken toestand waart en moeilijk kondt schrijven, ge ons toch van uit het buitenland zoo spoedig geantwoord hebt op onzen brief van October 11. A. Ik dank ook de heeren voor de welwillendheid waarmede zij mij hebben aangehoord. Ik hoop dat het weinige, dat ik heb medegedeeld, zal bijdragen tot verheffing van den arbeidersstand op zedelijk, maatschappelijk en godsdienstig gebied, zonder nadeel te doen aan de belangen van heeren fabrikanten. J.H. Wijnen. Verhoor van den heer A.J. Arnolds. (Verkort). 6069. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornamen, betrekking en ouderdom opgeven? A. Antonius Joannes Arnolds, overste {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} van de bijzondere school te Maastricht, oud 60 jaar. 6070. V. Staat gij reeds lang aan het hoofd dier school of zijt ge er althans lang aan verbonden? A. Ja, sedert het jaar 1846; ruim 40 jaar ben ik dus aan die school verbonden. 6071. V. Wordt die school door veel kinderen bezocht? A. In Maastricht hebben wij op onze scholen 1900 leerlingen, waaronder 1300 armenkinderen. 6072. V. Wat noemt gij ‘onze scholen’? A. De scholen, die door mij en de leden van onze vereeniging bestuurd worden. 6073. V. Welke vereeniging? A. Die der broeders, bekend onder den naam van de Congregatie der Broeders. 6074. V. Hoeveel scholen heeft die Congregatie? A. In Maastricht 4 bijzondere scholen, met het getal kinderen dat ik opgaf. 6075. V. Er zijn zeker vele kinderen uit gezinnen van fabrieksarbeiders bij? A. Ongeveer de helft van de ouders van de behoeftige kinderen werken op de fabrieken; de vaders ongeveer de helft; en het 9de gedeelte van die helft zijn vader en moeder die beiden op de fabrieken arbeiden. 6076. V. Bezoeken de kinderen ook uit die gezinnen uwe school getrouw? en blijven zij wel tot hun 12de jaar, of gaan zij er vroeger af? A. Dat laat nog al veel te wenschen over. Er zijn zeer vele kinderen die vóór dien tijd de school verlaten, die tehuis de behulpzame hand moeten bieden, die er op uit moeten gaan, om, zooals dat heet, den kost te verdienen, die òf moeten gaan bedelen òf naar buiten op het land gaan en zien of zij wat krijgen kunnen. Er zijn zelfs kinderen bij, die daar speciaal voor uitgestuurd worden en die met straf zijn bedreigd als zij des avonds niets voor het gezin aanbrengen. 6077. V. Het meerendeel houdt echter de school tot het 12de jaar? A. Ja. 6078. V. Hoe was de toestand vóór 1874? A. Veel ongunstiger; toen gingen de kinderen reeds op hun 9de jaar naarde fabriek van de heeren Regout. 6079. V. Maakte de wet van 1874 daaraan een einde? A. Ja. 6080. V. Als man van ondervinding acht gij dus hare werking gunstig, ook ten aanzien van het onderwijs? A. Ja, wanneer vroeger kinderen van 11 jaren onze school hadden verlaten om in fabrieken te gaan werken, waren zij na een paar jaren wegens de doorgestane ellende niet meer te herkennen. Na 1874 was dit niet meer aldus. Te bejammeren is het dat te Maastricht nog steeds kinderen vóór hun 12de jaar de school verlaten om de zooeven genoemde reden 6081. V. Bezoeken de kinderen, die de school getrouw volgen, haar tot aan het einde der hoogste klasse? A. Velen niet. Ik heb daaromtrent eene opgaaf gemaakt ten aanzien van eene bijzondere school, die als type voor de andere kan dienen. In 1873 verlieten op een getal van 355 er 76 de school, waarvan 42 beneden dien leeftijd, dus 55 pct. en ouder dan 12 jaar waren er zeven, dat is 9 pct. In het jaar 1886 is dat veel verbeterd. Toen hebben 32 kinderen boven de 12 jaar de school verlaten. Maar er blijft nog altijd een groot getal onder de 12 jaar de school verlaten, dat is hoofdzakelijk toe te schrijven aan den behoeftigen toestand der gezinnen, zoodat de kinderen op de eene of andere wijze behulpzaam moeten zijn om het gezin te onderhouden. 6082. V. Zou daar niet aan kunnen worden te gemoet gekomen als de vader misschien sommige verteringen wilde nalaten? A. Ja, als de vader wat matiger was en de moeder wat huishoudelijker, dan zou dat wel veel helpen, maar toch verkeert in zeer veel gevallen het huisgezin inderdaad in behoeftige omstandigheden. 6083. V. Zoodat de kleine kinderen geëxploiteerd moeten worden? A. Ja, daarom zijn er ook zooveel gezinnen, waar de moeder verplicht is ook op de fabriek te werken. 6084. V. Zijn de loonen dan zoo slecht dat de man niet alléén het noodige voor het onderhoud van het gezin kan verdienen? A. Dat durf ik niet zeggen. Maar ook {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} gezinnen, waar de ouders niet op fabrieken werken, verkeeren dikwijls in behoeftige omstandigheden, en dikwijls in behoeftiger dan die, waar de ouders fabrieksarbeiders zijn. Men heeft arme kleermakers en schoenmakers en dergelijke, die soms geen 2 gld. of 2,50 in de week verdienen, terwijl een werkman op eene fabriek in den regel veel meer verdient. Gelijk ik u gezegd heb ben ik ongeveer 40 jaar bij het onderwijs. Daarvan ben ik 20 jaar bij arme kinderen, en ik heb nooit onderscheid behoeven te maken tusschen kinderen van fabrieksarbeiders en kinderen van ouders die niet op eene fabriek werkten. Ik heb er nooit eenig onderscheid in bespeurd, zoolang zij op de school waren Dezer dagen heb ik er nog een mijner collega's naar gevraagd en die zeide mij, dat ook niemand van de andere onderwijzers eenig verschil had waargenomen. Ook heb ik een van de scholen aan eene kleine proef onderworpen. Van die kinderen namelijk, waarvan de ouders op fabrieken werken. die ongeveer de helft bedragen, heb ik de vorderingen nagegaan en die verdeeld in goede, middelmatige en onvoldoende, en de uitslag heeft mij bewezen, dat het ongeveer gelijk was. Ik heb eene kleine opgave gemaakt, waaruit blijkt dat eene klasse van 52 jongens, gemiddeld 11 jaren oud, bevat 23 knapen, wier vaders geen fabrieksarbeiders zijn. Hunne vorderingen in het leeren zijn van 5 zeer goed, van 8 middelmatig en van 10 onvoldoende. De 29 overigen zijn kinderen van fabrieksarbeiders. Hunne vorderingen zijn van 6 zeer goed, van 10 middelmatig en van 13 onvoldoende. Een andere klasse van 49 jongens gemiddeld 11 jaren oud, heeft 25 knapen, zonen van niet-fabrieksarbeiders. Hunne vorderingen in het leeren zijn: van 7 zeer goed, van 12 middelmatig, van 6 onvoldoende. De 34 overigen zijn kinderen van fabrieksarbeiders, hunne vorderingen zijn van 3 zeer goed, van 9 middelmatig en van 12 onvoldoende. Zoolang de kinderen op school gaan is het verschil weinig merkbaar, maar zoodra zij de school verlaten hebben en zoodra zij op de fabriek werkzaam zijn, dan moet ik ronduit zeggen, dat er alles uitgaat wat zij geleerd hebben, zij zijn weldra de goede manieren vergeten en het zedelijk gehalte laat dan ook' veel te wenschen over, zoodat er dan van de jongelieden dikwijls al heel weinig terechtkomt in vergelijking met hetgeen zij vroeger op school waren. 6085. V. Ik wil u toch vragen of gij niet bespeuren kondet welk een ongelukkigen invloed het niet te huis zijn van de moeder kan hebben op het huisgezin? Heeft u ook gemerkt, dat het schadelijk op de kinderen werkt, wanneer de moeder den geheelen dag op de fabriek werkt? A. Ja, die invloed is zeer schadelijk, wij worden dien het eerst gewaar doordat de kinderen meer de school verzuimen. Het is eenige dagen geleden gebeurd, dat een zeer liefdadig man uit Maastricht naar een jongen was gaan zien, die niet op tijd op school gekomen was Hij had zich naar het huisgezin begeven, klopte aan de deur, die gesloten was; ten leste kwam een meisje van een jaar of tien, elf om de deur te openen. De heer vroeg, waarom haar broertje niet naar school ging? Het antwoord was: mijn broertje ligt nog te slapen, dat was des morgens om 10 uur. Er lagen er daar nog drie te slapen in het stroo. De heer zorgde toen, dat zij opstonden, in zijne presentie moesten zij zich aankleeden en daarop direct naar school. De verontschuldiging die de kinderen gaven was, dat zij niet wisten hoe laat het was Gij zult dus gemakkelijk begrijpen hoe het in gezinnen gaat, waar vader en moeder afwezig zijn. Dan gebeurt het ook dikwijls, dat de oudere kinderen een gedeelte van de leiding van het huisgezin op zich moeten nemen, de jongens moeten zorgen voor de jongeren, en wanneer dit nu is afgeloopen moeten de jongens uit eigen beweging naar school gaan. Dat is natuurlijk heel moeilijk voor hen 6086. V. Ik weet niet best met elkander te rijmen hetgeen u zoo straks hebt gezegd, en hetgeen wij het laatst hebben besproken. Versta mij wel, het komt volstrekt niet in mij op om u, zooals men zegt, te willen vangen, maar ik zou niet gaarne willen, dat, hetgeen u {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} straks hebt gezegd, verkeerd werd begrepen en een verkeerden indruk maakte; dat zou jammer zijn. Straks hebt u gezegd - als ik u goed verstaan heb - dat u geen onderscheid kon maken wat intelligentie en ontwikkeling aangaat, tusschen kinderen uit fabrieksgezinnen en andere kinderen, en nu zegt u - wat ik heel goed begrijp - nu geeft u toe dat uit het uit huis zijn van vader en moeder beiden, door het werken op de fabrieken, soms een allernadeeligsten invloed op de kinderen heeft. Hoe rijmt gij dat? Zou uit het laatste feit niet het omgekeerde van het eerste feit moeten voortvloeien, en zou het laatste feit zich niet moeten afspiegelen in de mindere ontwikkeling van de kinderen uit fabrieksarbeidersgezinnen? A. Ik begrijp u zeer goed, maar het getal van die huisgezinnen, waarvan vader en moeder beiden buitenshuis werken, is naar verhouding van de overige zeer gering. Gelijk ik zoo even gezegd heb, werkt ongeveer de helft van de ouders op de fabriek en voor 1/9 deel daarvan werken vader en moeder beiden. 6087. V. Dan eene andere vraag. Moet ik dan begrijpen dat de mededeelirg, die u straks gedaan hebt omtrent de tamelijk voldoende ontwikkeling ook van kinderen uit fabrieksgezinnen, sloeg op zoodanige gezinnen, als waarvan alleen de vader op de fabriek gaat werken? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 6088. V. Dat is, zult u mij toestemmen, een niet onbelangrijk punt; het is immers goed dat wij het even helder hebben gemaakt? A. Ja. Mijnheer de Voorzitter. 6089. V. Wat u straks gezegd hebt omtrent fabrieksgezinnen, waarvan de kinderen gelijk opgaan met kinderen van andere gezinnen, bedoelt gij gezinnen, waarvan èn vader èn moeder beiden buiten werken? A. Neen alleen de vader. 6090. V. Dus daar blijft de goede invloed der moeder nog altijd werken, maar waar ook deze ontbreekt, geeft u toe dat de toestand allertreurigst is. A. Gaarne geef ik dat toe. 6091. Het doet mij genoegen dat wij dat au clair hebben gebracht. A. Ik heb omtrent dit punt eene kleine mededeeling nog. Ik had eene klasse van 150 kinderen van gemiddeld 8 jaar uit het schoollokaal laten komen op de plaats en de kinderen uit de fabrieksgezinnen er uit gezet, dat bedroeg ongeveer ⅓, dus 50. Daaruit heb ik er toen 20 uitgezocht, die er niet voordeelig uitzagen, en 20 uit die 100 zonder ze uit te zoeken. Toen heb ik ze - het was voor hen eene soort van belooning - om hunne lichamelijke krachten te beproeven, aan eene springbalans doen werken en ben ik tot de ontdekking gekomen, dat van die 20 kinderen uit de arbeidende klasse er slechts 2 waren, die de veer niet konden neêrtrekken en van andere 20 kinderen 7. Ik wil hieruit volstrekt geen gevolgtrekking maken, maar vertel slechts wat ik gezien en met alle juistheid opgeteekend heb. 6092. V. Gij hebt behalve uwe gewone school ook nog eene bewaarschool onder uw bestuur? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter! 6093. V. Daar blijven de kinderen tot hun 6de jaar Op welken leeftijd komen zij op die school? A. Zij komen daarop met hun 3de of 4de jaar, blijven er tot hun 6de en komen dan op de leerschool. 6094. V. Zoudt gij het, bij de goedkeuring die gij geeft aan de werking van de wet van 1874, waarbij de leeftijd, waarop het kind mag gaan werken, op 12 jaren bepaald is, goedvinden of niet dat die leeftijd hooger werd gesteld? A. Ik zou die uitbreiding goedvinden, voor zoover het betreft kinderen, die ten gevolge van hunne zwakke lichamelijke ontwikkeling op twaalfjarigen leeftijd geen zwaren arbeid kunnen verrichten, Men heeft knapen van 12 jaar, die er nog zeer schraal en vervallen uitzien. Ten tweede zou het goed zijn voor het aanleeren van het noodige en nuttige. Maar ik zou er niet voor zijn met het oog op de huisgezinnen, omdat ik overtuigd ben dat velen het loon, dat die 12jarige knapen verdienen, zeer slecht kunnen missen 6095. V. Maar telt gij het niet zwaar, dat die kinderen van 12 of 13 jaar gebruikt worden voor velen en inspannenden arbeid? A. Dat weegt zwaar; ik tel het zeer zwaar, daar ik het zelf gezien heb. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} 6096. V. Waar hebt gij het gezien? A. Aan kinderen die zich bij de school weder presenteerden of die eens kwamen zien hoe het hun onderwijzer ging. 6097. V. Als die kinderen u dan uit oude hartelijkheid nog eens kwamen bezoeken, hebt gij dan waargenomen, dat zij er na een of twee jaren arbeids op de fabrieken, vervallen uitzagen? A. Zoo vervallen, dat ik hen niet meer herkende. 6098. V. En keurt gij dat jong gaan werken op die fabrieken niet af? A. Zeker keur ik het af, maar de vraag is: hoe zullen de ouders het maken? Die moeten toch ook leven. 6099. V. Als de wet zoodanig veranderd werd, dat de kinderen niet vóór hun 13de jaar op arbeid mochten gaan, gelooft gij dan dat zij de school zouden blijven bezoeken? A. Velen niet, wijl velen nu reeds vóór hun 12de jaar weggaan. 6100. V. Dat zal dan toch van de ouders en van den invloed der geestelijkheid afhangen? A. Het hangt voornamelijk van de ouders af. Bij ouders die goed voor hunne kinderen zorgen, gaat alles wel; maar er zijn er ook, die zoo totaal onverschillig zijn, dat zij zelfs niet weten waar hunne kinderen zijn of blijven 6101. De heer Ruys van Beerenbroek: Wordt het schoolbezoek op de eene of andere wijze aangemoedigd òf direct uwerzijds òf door tusschenkomst van eene of andere vereeniging, door het uitdeelen van kleederen enz. A. Het schoolbezoek wordt aangemoe digd door ons zelven. Alle jaren wordt door een der onzen eene collecte gehouden bij de weldenkende ingezetenen van Maastricht. Door hunne offervaardigheid hebben wij verleden jaar over f 1180 kunnen beschikken. Voor dat geld werd gedurende het winterseizoen aan de kinderen uitgedeeld brood, aardappelen en kleederen en een van de voorwaarden is, dat zij zoo trouw mogelijk de school moeten bezoeken. Het wordt ook nog aangemoedigd door eene gift van kleederen en andere zaken, die door de sociëteit ‘Momus’ te Maastricht gegeven worden aan de kinderen, die trouw op school komen. Die sociëteit stelt eenige zaken beschikbaar voor kinderen en lieden zonder onderscheid van persoon; eene sociëteit van eenige heeren verstrekt aan arme kinderen warm voedsel. Dit laatste geschiedt echter niet als belooning van getrouw schoolbezoek. De uitdeeling heeft plaats na den ochtendschooltijd, en natuurlijk zijn de hongerhebbenden tegenwoordig. Viermaal in de week ontvangen 90 kinderen op die wijze voedsel, waarvoor wij onze eetzaal hebben afgestaan. Er worden spijsboekjes uitgegeven, om zooveel mogelijk het schoolverzuim te verminderen. Het moedwillig verzuim stel ik op 1 pct.; neemt men ook in aanmerking de gevallen van ziekte bij kinderen en ouders en dergelijke redenen van afwezigheid, dan wordt de verhouding 4 à 5 pct. In den winter en bij heerschende kinderziekten stijgt dit tot 6 pct. en wellicht nog hooger. Vóór 1874 bedroeg de afwezigheid geregeld 5 à 6 pct., en die verhouding bestaat nu alleen bij alle de genoemde oorzaken. 6102. V. Dus wat nu 1 pct. is was vroeger 5 à 6 pct.? A. Neen, wat nu 4 pct. is 6108. De heer Ruysvan Beerenbroek: Er is van zekere zijde beweerd, dat te Maastricht in de maand December jl. 500 kinderen geheel van onderwijs verstoken waren; maar volgens de feiten die gij mededeelt, zou dat op zijn zachtst genomen eene vergissing moeten zijn. A. Ik geloof ook dat het eene vergissing is Wel zijn er kinderen, en betrekkelijk veel, die op geen school hoegenaamd komen, maar dat het 500 zou zijn, kan ik niet aannemen. 6110. De Voorzitter Ik dank u voor de gegeven inlichtingen. Uw verhoor is afgeloopen. A.J. Arnolds. Verhoor van den heer H.J. Delfgaauw. (Verkort). 6111. De Voorzitter: Mag ik u verzoeken uw naam, voornaam, beroep, woonplaats en ouderdom op te geven? A. Hendrikus Johannes Delfgaauw, hoofd van de stadsarmenschool voor kosteloos lager onderwijs te Maastricht, oud 31 jaar. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} 6112. V. Aan de zoogenaamde Augustijnenschool? A. Ja. 6113. V. Dat is de eenige school voor lager onderwijs, die van stadswege bestaat voor on- en minvermogenden? A. Ja. 6114. V. Voor hoeveel kinderen is de school ingericht? A. Elf klassen, elk lokaal berekend op 48 kinderen, waarbij nog eenige plaatsen verloren worden door de plaats van kachels enz., zoodat er feitelijk 502 plaatsen in de school beschikbaar zijn. 6115. V. Hoeveel zijn er thans? A. Op 1 Januari 11. 454. 6116. V. Zijn er dus 48 plaatsen open? A. Ja. 6117. V. Zitten de onderste klassen vol? A. Ja. alleen in de hoogste klassen zijn plaatsen open. 6118. V. Dus is er feitelijk geen beschikbare ruimte voor aankomende kinderen? A. Juist. 6119. V. Dus het bestaan van 48 ledige plaatsen kan samengaan met de noodzakelijkheid tot het weigeren van toelating van kinderen op de school? A. Ja. In een paar lokalen is er ook maar voor 48 kinderen plaats. 6120. V. Wordt er voor een groot aantal kinderen plaatsing gevraagd op uwe school? A. Dat aantal was groot, maar in October is een nieuwe klas geformeerd, en een nieuw onderwijzer toegestaan. Toen heb ik 68 kinderen geplaatst, en een nieuwe klas van 50 kinderen gemaakt, en de andere heb ik getracht aan te vullen in de plaatsen die open waren. Toen waren er niet meer die plaatsing verlangden, maar nu zijn er weder bijgekomen. 6121. V. Maar zou het mogelijk zijn, dat er verleden jaar, in December 1886, ongeveer 500 kinderen in Maastricht van onderwijs verstoken zijn geweest? A. Ik zou waarlijk niet kunnen begrijpen hoe dat mogelijk kan geweest zijn. In November vernam ik, dat er 52 kinderen waren, die plaatsing verlangden, er is toen eene nieuwe lijst opgemaakt op last van het bestuur, ten einde te onderzoeken hoeveel kinderen plaatsing verlangden. 6122. V. En hebt gij die kunnen plaatsen? A. Na de vorming van de nieuwe klasse heb ik er drie kunnen plaatsen. 6123. V. Het komt in meer gemeenten voor, dat niet al de kinderen kunnen geplaatst worden, het was dus mogelijk dat er 50 geene plaats konden krijgen? A. Ja 6124. V. Hebt gij reden om te gelooven, dat het getal nu grooter is? A. Ik geloof dat het grooter is. 6125 V. Maar gij gelooft niet dat het zooveel honderden bedraagt, als ik daareven noemde? A. Neen. 6129. V. Komen de kinderen tot hun 12de jaar op de school of blijven zij langer? A. Ik heb 76 leerlingen van 12, 13, 14 en 15 jaar. 6130. V. Kunt gij ze zoo lang houden? A. Ja, ik heb er twee van 15 jaar, maar dat behoort tot de uitzonderingen, maar het komt wel voor. 6131. V. Dan geeft gij zeker meer uitgebreid lager onderwijs? A. Behalve de gewone vakken, wordt op mijne school onderwijs gegeven in Fransch, handteekenen, gymnastiek, en voor de meisjes in de fraaie handwerken. 6132. V. Zijn er op uwe school ook kinderen uit fabrieksgezinnen? A. Ik heb in de laatste dagen een onderzoek ingesteld. Ik heb kinderen uit 150 gezinnen. In eene fabriek werken 64 hoofden van gezinnen; Ook heb ik gegevens verzameld omtrent de moeders die in fabrieken werken. 6133. V. Waren er dat veel? A. Neen; 3 op de 150 huisgezinnen, en daarvan waren er twee weduwen. 6141. V. Hebt gij ons nog eenigerlei mededeeling te doen? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter! Ik heb nog eenige gegevens verzameld omtrent de werking van de wet van 1874 betreffende den kinderarbeid. In 1868 bedroeg het cijfer der kinderen, die vóór 12 jaren de school verlieten voor arbeid of onbekende redenen, 14 pct., in 1871 en 1874 12 pct.; na 1874 is dat verzuim om diezelfde redenen gemiddeld 6 7/10 pct. geweest en in de laatste 4 jaren bedroeg het slechts 4½ pct. 6142. V. Dat pleit dus voor de goede werking van de wet van 1874. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} A. In de middelklassen was het vroeger een gewoon feit, dat kinderen van 8 à 9 jaren de school verlieten om op de fabriek te gaan werken, doch thans blijven zij, met eene enkele uitzondering, tot hun 12de jaar op school. 6143. V. Hebt gij nog iets anders mede te deelen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. 6144. V. Dan dank ik u voor de gegeven inlichtingen. H.J. Delfgaauw. Verhoor van den heer F. Marckx. 6145. De Voorzitter: Wilt ge zoo goed zijn uw naam, ouderdom, betrekking en woonplaats op te geven? A. François Marckx, oud 61 jaar, secretaris van het burgerlijk armbestuur, wonende te Maastricht. 6146. V. Zijt gij sedert lang secretaris van dat armbestuur? A. Meer dan 29 jaren. 6147. V. Op het burgerlijk armbestuur te Maastricht schijnt zeer veel neder te komen. Is die indruk juist? A. Ja, er komt zeer veel op neder. 6148. V. Wordt de verzorging en de verpleging bij ziekte of ouderdom van werklieden en hunne gezinnen inderdaad voor een groot deel overgelaten aan de gemeente in den persoon van het burgerlijk armbestuur? A. Ja bepaald. Ik heb ten overvloede eene lijst gemaakt van fabrieksarbeiders, die voor hun leven in het godshuis moeten opgenomen worden. Ik zal die lijst overleggen. 6149. V. Voordat gij die lijst overlegt, wensch ik u eene vraag te doen. Gij bedeelt in geld niet waar? A. Ja. 6150. V. En in levensmiddelen? A. Weinig, bijna niets. 6151. V. Geeft gij dekking en ligging? A. Neen. Alleen in buitengewone omstandigheden. 6152. V. Verstrekt gij woningen? A Ja. 6153. V. Betaalt gij daarvoor de huur, of hebt gij eigen panden? A. Wij hebben eigen panden en panden van de stad, die gratis worden verstrekt. 6154. V. Geeft gij genees-, heel- en verloskundige hulp? A. Ja. 6155. V. Hebt gij zieken, die in gestichten worden verpleegd? A. Ja 6156. V. Is het grootste gedeelte der door u verpleegden fabrieksarbeiders? A. Neen, de meeste hulp, die wij verstrekken, is geneeskundige hulp. Ik heb eene lijst overgelegd van de fabrieksarbeiders-gezinnen, die door het armbestuur met geneeskundige hulp en geneesmiddelen bedeeld worden. huisgezinnen. Regout & Co, Boschstraat 707 Papierfabriek 158 Céramique 151 Nagelfabriek, Regout, Markt. 25 Behangselfabriek, Rutten, Kleine gracht 20 IJzergieterij, Joseph & Co, Langs het Kanaal 15 Constructie winkel, Doppler 14 Dekenfabriek. Regout, Kl Looijerstr. 14 Tabaks- en sigarenfabriek, Geb. Philips 13 IJzergieterij, van Oppen & De Beaumont 10 Fabriek, J.G. Lambriex, Muntstr. 8 Geweerfabriek, Ed. De Beaumont 5 Zinkwitfabriek 3 Papierfabriek, Tielens en Schrammen 2 Nagelfabriek, Bauduin & Co., Kl. Looijerstr. 2 Zoutziederij 2 Behangselfabriek, Claereboets, thans Regout 1 Vermicellifabriek 1 Marbriers 1 Steenfabriek 1 Tabaksfabriek, Thomassen 1 Op verschillende andere fabrieken 35 _____ Samen 1189 Getal huisgezinnen van fabrieksarbeiders, die tot 27 December 1886 bij het burgerlijk armbestuur aanvraag hebben gedaan ter verkrijging vankostelooze geneeskundige hulp en geneesmiddelen. Er blijven nog een groot aantal huisgezinnen te onderzoeken, die reeds vroeger die hulp kosteloos hebben genoten. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Volgens eene vroegere statistiek worden de huisgezinnen gemiddeld op 4 personen gesteld. Wij wenschen een nieuwe ziekenbeurs in te voeren, opdat de arbeider zelf iets betale. Het aantal arbeidersgezinnen nagaande, vond ik er in December ber 1886 1189, elk gemiddeld van 4 personen. 6157. V. Hoe is het ten aanzien van de weduwen-bedeeling? A. 86 weduwen van fabrieksarbeiders worden ondersteund, waarvan 19 een te Maastricht vreemden man hadden, 7 vrouwen die daar vreemd zijn, en 18 waarvan man en vrouw vreemd zijn, dus 44 vreemden en maar 42 van Maastricht afkomstig. 6158. V. Uit eene door u overgelegde lijst zie ik dat gij jonge weduwen van 34, 35, zelfs van 31 jaar bedeelt? A. Als zij veel kinderen hebben en de omstandigheden den onderstand on vermijdelijk maken. 6061. V. Doen de fabrikanten geen krachtige pogingen om de arbeiders er toe te brengen om door onderlinge vereenigingen, fondsen en wat dies meer zij, zooals in andere provinciën van ons land veel plaats heeft, voor den ouden dag of ziekte te zorgen? A. Weinig of niet. Er zijn ziekenbeurzen, waaruit de werkman de helft van zijn dagloon in geval van ziekte ontvangt, bij vele fabrieken althans, zooals bij de firma Regout. Maar er wordt niet uitgekeerd voor den ouden dag. Als zij een jaar ziek zijn, krijgen zij de helft, en als zij meer dan twee jaar ziek zijn niets meer. Zijn zij heel oud, b.v. 50 of 60 jaar, dan worden zij te oud geacht om uit de ziekenbus te trekken. 6161. V. Worden zij dan eenvoudig geschoven op de gemeentelijke en particuliere liefdadigheid of aan gebrek overgelaten? A. Ja. Er zijn zelfs hemeltergende gevallen voorgekomen van menschen, die in de 40 jaren op zulk een fabriek geweest waren zonder ooit ziek te zijn geweest en ooit een cent uit de bus genoten te hebben, en eensklaps aan de deur gezet werden. 6162. V. Van welke fabriek spreekt gij? A. Van de fabrieken van de firma Regout, omdat daar de meeste werklieden zijn. Wij hebben nu tien fabrieksarbeiders, die minder dan tien jaren op de fabriek gearbeid hebben, acht van 10 tot 20, zeven van 20-30, een van 30-40 en drie boven de 40, en die nu voor hun geheele leven in het godshuis zijn opgenomen. 6163. V. Geheel en al buiten alle kosten van de fabrikanten? A. Ja, geheel en al ten laste van het armbestuur. 6164. V. Dus zijn die menschen geheel en al overgelaten aan de publieke of particuliere liefdadigheid? A Hoofdzakelijk aan de publieke, omdat de bijzondere geen middelen genoeg heeft. Wij hebben op dit oogenblik 29 fabrieksarbeiders, die voor hun leven verzorgd worden, somtijds zijn er echter meer. 6165. V. Wat is het maximun van bedeeling? A. Dat hangt af van het huisgezin; er zijn er die f 1,75 hebben - dat is zoo wat het hoogste - en geneeskundige hulp. 6166. V. Die menschen krijgen dan, zooals gij zegt, van het armbestuur hoogstens f 1,75 à f 2 per week? A. Met eene enkele uitzondering is dit het maximum. 6167. V. En daar moeten die menschen mede rondkomen? A. In den regel krijgen zij nog wel wat van de kerkelijke of bijzondere instellingen van liefdadigheid en dan gaan zij hier en daar wat opvragen. 5168. V. Met andere woorden, dat leven is dus een leven vol ellende? A. Van groote ellende. 6169. V. Hebt gij daar wel feiten van bijgewoond? A. Ja zeker, wanneer zulke menschen om verzorging komen, dan adviseer ik in den regel om hen in het Gebrekkigen-Huis te plaatsen. 6170. De heer Ruys van Beerenbroek: Zeker naarmate daar plaats is? A. Ja. 6171. De Voorzitter: V. En hoe oud zijn die menschen dan, 50 jaar? A. Neen 70 jaar, tenzij zij werkelijk gebrekkig zijn. 6172. V. Er zijn in de fabrieken wel afdeelingen waar die leeftijd niet bereikt wordt {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja op de pottenfabriek. De menschen krijgen daar, wat de doctoren u zeker wel gezegd zullen hebben, longontsteking en hunne generatie is niet beter. Als men de kinderen van de fabrieksarbeiders vergelijkt met de kinderen van andere werklieden, dan ziet men het onderscheid. De glasblazers en de pottemannetjes zijn het ongelukkigst. 6173. V Wat is uwe ervaring van de huisgezinnen, waar de ouders den geheelen dag uit werken zijn; hoe groeien de kinderen op? A. De toestand van die huishoudens is allerellendigst. 6174. V. Kunt gij ons het een en ander daaromtrent mededeelen? A. Zeker, waar de man en de vrouw op de fabriek werken, komt de man spoedig aan den drank, want, komt hij te huis, dan vindt hij geen vuur, geen eten, niets hoegenaamd. De vrouw kan niets herstellen aan de kleederen zij weet van de huishouding niets af, de kinderen worden bij anderen gegeven, de liefde voor de moeder verdwijnt, in het kort de familieband wordt geheel verbroken. 6175. V. Wie zorgt er voor de kleine kinderen? A. Die worden uitbesteed, men noemt dat in Maastricht: ‘hou-kinderkens’. 6176. V. Dus dat is voor die kinderen een zeer ellendige toestand. Zij verliezen de liefde voor de moeder en worden in den regel verwaarloosd en de gevolgen blijven niet uit? A. Zij groeien op, maar hoe! 6177. V. Zoudt gij het wenschelijk vinden dat de getrouwde vrouwen niet meer als arbeidsters in de fabrieken werden toegelaten? A. Bepaald zeker, maar meteene uitzondering, n.l. wanneer de man ziek is en de vrouw moet voor het huishouden opkomen, dan zou de vrouw met een attest van de eene of andere autoriteit, het armbestuur, de politie, den dokter, burgemeester of patroon, moeten worden toegelaten, maar in geen geval in hoogst zwangeren toestand. 6178. V. Dit punt zullen wij later bespreken, maar als algemeenen regel wilt u gesteld zien, dat de vrouw van den validen werkman niet toegelaten mag worden? A. Ja 6179. V. En dit zegt gij op grond van de treurige ervaring die gij omtrent de bestaande toestanden hebt opgedaan? A. Ja, gedurende lange jaren. 6180. V. Laat ons nu de zaak eens van de andere zijde bezien. Wij spreken nu niet over het geval dat de man ziek is, dan wilt gij zelf eene uitzondering toelaten, maar hebben de menschen zelfs nu al niet veel moeite om de twee einden aan elkander te binden? A. Ja, maar ik geloof dat de voordeelen van een verbod voor de gezondheid, de samenleving, den familieband veel grooter zijn dan de nadeelen. Als de werklieden meer inkomsten hebben, verteren zij ook meer. Men moet Zondags en 's Maandagsavonds die brasserijen maar eens zien; het halve weekloon wordt dan verteerd. De menschen zijn uithuizig, de man is het gewend; er is geen peil op te trekken. 6181. V. Dus u cijfert volstrekt de bezwaren niet weg; men zou op sommige verteringen een beetje spaarzamer moeten zijn, maar daartegenover staat zooveel goeds, dat u zonder eenigen twijfel adviseert om vrouwen, die valide mannen hebben, te weren uit de fabriek? A. Ja. 6182. V. Nachtwerk van vrouwen komt in de fabrieken waar u over spreekt niet voor? A. Neen. 6183. V. Omtrent het werken van aankomende meisjes op de fabrieken hebt u geen gelegenheid gehad om observaties te maken? A. Ja, dat die meisjes in de fabrieken te veel in aanraking met de jongens komen die er werken. Daardoor komen zij veel te vroeg tot onberaden en meestal gedwongen huwelijken. Met den besten wil kan de fabrikant ze niet van elkander afgezonderd houden. Tot die huwelijken draagt dan het besef bij dat elk zooveel verdient en dat tellen zij dan bijeen, er niet aan denkende dat er kinderen komen enz. De heer Regout zegt: waarom zou ik de vrouw, die als meisje bij mij werkte wegzenden, omdat zij huwt? De quaestie heeftechterookeen moreelezijde. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij kennen den moreelen toestand van de werklieden maar al te goed en over hetgeen onder hen gezegd en gesproken wordt zal ik liefst maar niet uitweiden; de heeren zullen mij wel begrijpen. 6184. V. Gij zeidet daar zooeven dat gij het werken van zwangere vrouwen op de fabriek wenschtet verboden te zien. Welke handelwijze zoudt gij te dien aanzien willen zien aangenomen? A. Ik zou hare tegenwoordigheid op de fabriek, onder geen voorwendsel, willen geoorloofd zien. 6185. V. Maar dan toch voor een eenigszins beperkten termijn? A. Natuurlijk. 6186. V. Gebeurt het wel eens dat zwangere vrouwen tot het laatste oogenblik blijven en dan weder spoedig terugkomen? A. Zeer zeker. Ik ken gevallen van vrouwen, die den derden of vierden dag na hunne bevalling opstonden en eenige dagen daarna weder naar de fabriek gingen. 6187. V. Komt het in Maastricht menigmaal voor dat uw armbestuur hulp moet verleenen bij gelegenheid van ongelukken, die de menschen bij het werken in de fabriek krijgen? A. O ja. Ik heb, voor zoover ik het heb kunnen nagaan eene kleine statistiek opgemaakt, waaruit blijkt dat het getal zware verwondingen, waarvoor patiënten in het gasthuis verpleegd worden, gemiddeld acht per jaar bedraagt, voor welke verwondingen wij hulp verleenen. Het getal lichte verwondingen, zooals een vinger afzetten enz., kan ik niet opgeven, omdat de patiënt meestal direct naar den dokter gaat. 6188. V. Komen die kleine verwondingen nog al eens voor? A. Zeer dikwijls. De verwonden komen dan gewoonlijk bij ons aan het hospitaal om een dokter vragen. 6189. V. Dus ook die zorg komt ten laste van het armbestuur? A. Ja; die menschen zeggen: het geld behoort aan de armen en het is dus van ons. Dat is proverbiaal geworden. 6190. V. Dus het armbestuur doet eigenlijk hetgeen tot zekere hoogte althans de plicht zou wezen van de fabrikanten? A. Ja. Wij zijn sedert jaren werkzaam om een ziekenbus op te richten voor fabrieksarbeiders, waarin ook ondersteuning zou gegeven worden in geval van ziekte. Maar wij hebben het niet kunnen doen, door tegenwerking van den fabrikant Regout. Gisteren nog reizende met den heer Louis Regout, lid der Eerste Kamer, heb ik hem aangezocht voor zijne werklieden deel te nemen aan die ziekenbus en zijn antwoord was: ‘Neen, wij moeten meester over onze werklieden blijven.’ Zij moeten hunne werklieden kunnen commandeeren en drillen, zooals zij willen. Ik heb daar dezer dagen nog een voorbeeld van gehad. Een zeer knap werkman, die van de stad last gekregen had niet meer in die woningen van den heer Regout, maar in de stad te wonen om bij brand dadelijk hulp te kunnen verleenen, deed dat, en het gevolg was dat de heer Regout hem door een opzichter liet zeggen, dat, als hij uit zijn huis ging, zijne vier kinderen uit de fabriek zouden weggezonden worden. Zoo menschlievend is men! 6191. V. Welk belang had de heer Regout daarbij? A. Wel, de huur moet vooruit betaald worden, en die houdt men van het werkloon af, dat is zeer gemakkelijk. 6192. V. Gij schrijft dat dus toe aan de ongeneigdheid van den heer Regout, om zijn huis misschien ledig te laten staan? A. Ja, waarschijnlijk, want men bezit zekerheid en heeft den huurder altijd in handen. Deze werkt op de fabriek, en niet alleen dat de arme werkman vooruit moet betalen, maar zelfs eene maand vooruit. 6193. V. Hij heeft dus, wilt gij zeggen, op die wijze aan den werkman een goeden huurder? A. Ja. 6194. V. Zou het een groot offer zijn dat van de fabrikanten geëischt zou worden om de ziekenbus tot stand te brengen? A. Volstrekt niet. Wij wenschen maar dat de werkman eenige centen 's weeks zal betalen, en dat de fabrikant dit van den werkman zou inhouden en aan het armbestuur overdragen. Daar stond tegenover, dat de werkman daarvoor {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} dan niet alleen geneeskundige hulp en geneesmiddelen kreeg, maar ook ten tweede een onderstand dagelijks, al was die klein, en ten derde van de begrafeniskosten verzekerd was; want ik mag niet verzwijgen dat de begrafenisfondsen eene pest zijn voor die lieden 6195. V. En hebben de heeren Regout geen geneigdheid om dat te steunen? A. Neen, want zij zeggen: wij willen meester blijven. 6196. V. Meester blijven? In welken zin wordt dat bedoeld? A. In dien zin, dat het beteekent: wij willen niet bij het armbestuur komen en vragen: kan die man wat krijgen? 6197. V. Zij geven dus zelf niets? A. Althans niet veel. Het is altijd de werkman die het betaalt. 6198. V. Is het waar, dat de uitkeering uit het ziekenfonds betaald moet worden aan het burgerlijk armbestuur als dat bestuur zulk een man in het hospitaal opneemt? A. Dat is in zekeren zin waar. Bij ongelukken, die in de fabriek hebben plaats gehad, hebben de fabrikanten zich verbonden 50 cent daags voor den werkman te betalen. Tot voor korten tijd was het gebruik dat, als hij een klein inkomen uit de ziekenbus had, hij dit moest afstaan aan het armbestuur; maar daartegenover stond dat wanneer de werkman een gezin had, de onderstand van het armbestuur soms meer bedroeg dan het bedrag van het ziekenfonds. Het armbestuur wenscht nu de lieden het sparen te leeren: het geld wordt gegeven voor de zieken, niet voor de gezonden. 6199. V. Het gevolg daarvan is dan toch dat, als de zieke vader naar het hospitaal gaat, geen ziekengeld in handen komt van de achterblijvenden, die reeds zijne verdiensten missen? A. Hulpbehoevende gezinnen krijgen, dan ondersteuning van het armbestuur, soms meer dan zij van het ziekenfonds zouden ontvangen. Dat bestuur beoordeelt den toestand. Er zijn gezinnen waarvan de vrouwen en de kinderen zooveel verdienen, dat de verdiensten van den man kunnen gemist worden. In dit geval ware het onbillijk de verpleging ten laste van het armbestuur te brengen. 6200. V. Hebt gij in onze Schets aanleiding gevonden tot nog niet gemaakte opmerkingen en mededeelingen? A. Vooral ten aanzien van het nachtwerk. In 1874 heb ik geadviseerd het werk van kinderen beneden de 14 jaren te verbieden. Zeer zeker zoude daaraan ongerief verbonden zijn, de scholen zouden overbevolkt worden, en vele ouders zouden de kinderen toch niet ter school zenden. Doch ik wenschte dat het werk wierd begrensd tot eenige uren daags; terwijl dan de overige tijd voor herhalingsonderwijs kon besteed worden. Dat ware eene wezenlijke weldaad. Wanneer men jongens van 14 à 15 jaar die des nachts werkten, overdag te bed ziet, herkent men geen redelijk wezen, zij zijn met geen macht wakker te schudden. Het is hartverscheurend als men hen des morgens van de fabriek ziet komen. 6201. V. Hebt gij dat zelf gezien? A. Ja, meer dan eens heb ik zulk een knaap met mijn eigen hand trachten wakker te schudden. 6202. V. Heeft dit zulk een indruk op u gemaakt, dat gij niet aarzelt te wenschen, ondanks de daaraan verbonden bezwaren, den leeftijd tot werken te bepalen op 14 jaren? A. Ja. 6203. V. Woont gij in de buurt van fabrieksarbeiders? A. Ja, des Zondags- en des Maandagsnachts is er aan slapen niet te denken. Ik woon in een huis waarlangs aan beide kanten loopen straten waar werklieden wonen en waar kleine kroegen zijn. 6204. V. Dus in de wijk, waarin gij woont hebt gij gelegenheid om ook buiten uwe ambts-betrekking uwe observatiën bevestigd te vinden? A. Ja, en ik heb mij sinds jaren met liefdadigheids-werken opgehouden, dus buiten mijne betrekking heb ik nog persoonlijke ondervinding. 6205. V. Zijn de beperkende bepalingen, die gij voor de jongens wenscht niet in sterkere mate noodig voor de meisjes? A. Ja, hoewel de meisjes in den regel lichter werk doen. Ik weet ook heel goed dat er werken zijn op de fabrieken, die beter door kleine dan door groote {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} handen gedaan kunnen worden Maar niets belet beperkende bepalingen daarop te stellen. 6206. V. Wat is uw oordeel over de begrafenisfondsen, zijn die al of niet van nuttigen invloed op de positie van den werkman? A. Zoo allerfataalst mogelijk. 6207. V. In verschillende opzichten? A. Ja, die menschen zien er tegen op om 25 cents per week voor de spaarbank te geven, maar niet om 30, 35 à 40 cents te betalen voor een begrafenisfonds, om bij het sterven van man of vrouw 60 gulden begrafenisgeld te ontvangen Zij doen hunne kinderen in verschillende bussen; het gevolg daarvan is, dat zij de kinderen onverzorgd laten zoodat zij voor den tijd sterven, om de 25 gld. begrafenisgeld te krijgen. Het is zoo immoreel mogelijk. 6208. V. Hebt gij wel eens feiten waargenomen, waar gij begrepen hebt, moraliter gesproken, dat het begrafenisfonds de oorzaak van den dood was? A. Ja, zeker. Met het oog daarop wil het armbestuur juist pogingen aanwenden om dit te keer te gaan. 6209. V. Hebt gij nog eenige nadere mededeelingen te doen? A. Ja, er is nog een punt waarover niet gesproken is. Voorzoover zulks nog kan worden nagegaan (de aanteekeningen daarvan gehouden zijn volstrekt niet volledig) zijn in de laatste 10 jaren in het ziekenhuis verpleegd: 354 fabrieksarbeiders of gemiddeld per jaar 35. Voor deze 354 waren: van Maastricht 247 waarvan tegen gedeeltelijke betaling 39 en 107 van elders wonende personen, waarvan tegen gedeeltelijke betaling door de ziekenbeurs slechts 33 Ik laat dit uitkomen, omdat de fabrieken het volk naar de stad trekken, en daardoor wordt de armoede vermeerderd. Het gaat zoo ver tegenwoordig, dat aan de kerken in de omliggende dorpen wordt aangeplakt: ‘op de fabriek van de firma Regout kunnen zooveel personen geplaatst worden’. Men neemt die menschen gaarne, omdat zij sterker zijn en de loonen er door verminderd worden. Het spreekt vanzelf, als de firma Regout 10 man noodig heeft en er komen er 20, dan ontstaat, volgens het Manchester stelsel vraag en aanbod, en als men meer krachten heeft dan werk, dan kan men zeggen: ik geef maar zooveel loon. 6210. De heer Beelaerts van Blokland: Kunt gij ons uit uwe ervaring het een en ander mededeelen omtrent het misbruik van sterken drank? A. Mijne ervaring is, dat er te veel gedanst wordt, de menschen worden dan warm en dorstig en drinken er maar op toe. 6211. V. Krijgen zij dien drank in de danshuizen? A. Ja, tegenwoordig heeft men in die danshuizen orgels, die spelen den ganschen dag zeer tot ongerief van de buren en ten nadeele van den werkman. De drank werkt allernoodlottigst. 6212 V. En wat zijn de gevolgen daarvan voor de gezinnen? A. Die kunt ge u best voorstellen. Er zijn ouders, die geheel leven van hetgeen de kinderen verdienen, ja voor het loon, dat de kinderen verdienen, gaan de ouders den geheelen dag naar de herberg. Dit demoraliseert op den duur. 6213 V. Is het drankmisbruik bij de fabrieksarbeiders sterker dan bij personen uit dezelfde klasse, maar die niet op fabrieken werken? A. Ik ken een soort van personen, die meer drinken, dat zijn de sjouwers, de zakkendragers en de lieden die op de kaden loopen. 6215. V. Indien gij den toestand van de fabrieksbevolking vergelijkt met dien in vroeger jaren, is er dan vooruitgang of achteruitgang op te merken, op stoffelijk en moreel gebied? A. Zeker achteruitgang. Wanneer de werkman veel verdient, wordt er ook veel verteerd. Ik heb in eene kleine nota aan den heer Ruys van Beerenbroek dat opgegeven De vrouw gaat naar den winkel en haalt kleedingstukken en eetwaren ‘op het boekje’ zooals dat in de volkstaal heet, en moet dat duurder betalen dan anderen, die contant betalen. 6216. V. Was dit vroeger minder sterk? A. Ja. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} 6217. V. Is de zedelijke toestand der arbeiders slechter dan vroeger? A. Ja, zeker; huwelijkstrouw kennen zij bijna niet meer; de plichten der kinderen jegens de ouders vergeten zij ook. Het wordt eene zeldzaamheid als de jongen of het meisje genoegen neemt met zakgeld zooals vroeger. Zij betalen den kost, en als het niet voldoende is, gaan zij weg. Zij zijn in den regel niet tevreden; veel gevallen doen zich voor dat zij de moeder, die weduwe is, in den steek laten. Zij verkeeren met een meisje en verteren het geld liever zoo. Dat is wel wat beter in den laatsten tijd bij de meisjes, die gedragen zich wat fatsoenlijker, maar dat schrijf ik toe aan den invloed der daarvoor bestaande vereenigingen. 6218. V. Wat zijn dat voor vereenigingen? A. De congregaties voor de fabrieksmeisjes, waar deze gemoraliseerd worden. De verbetering daardoor in den laatsten tijd is aanmerkelijk. 6219. V. Dus u acht het nuttig dat dergelijke vereenigingen bestaan en de arbeiders niet aan zich zelf worden overgelaten? A. Ja, ook voor de andere arbeiders vind ik ze in het algemeen nuttig. Wij hebben in Maastricht het voorbeeld voor oogen. Er is daar een spaarbank opgericht, die van de Heilige Familie, voor de werklieden, en er zijn nu verschillende arbeiders die vroeger geen cent hadden en nu al een eigen woning bezitten. Dat werkt zeer moreel. 6220. V. Is dat de spaarbank die door rector Wijnen is opgericht? A. Ja, dat zal wel zijn. Het geval doet zich voor dat de vrouw komt sparen achter den rug van den man, en de man achter den rug zijner vrouw, en verzoekt om er niets van te laten uitlekken. Dat werkt zeer moreel. Het eenige waar zij bang voor zijn, is dat het armbestuur achter hun sparen komt, omdat zij denken dan geen geneeskundige hulp en geneesmiddelen gratis meer te krijgen, terwijl wij integendeel juist het sparen in de hand werken als in ons eigen belang en in dat der moraliteit. 6221. V. Is het u bekend dat 's zomers meer in de bank van leening wordt gebracht dan 's winters? A. Ja, dat zijn de zoogenaamde weekpanden. 6222. V. Zijt gij in dat bestuur? A. Neen, als secretaris van het armbestuur heb ik het moeten organiseeren, omdat er geen directeur was. Er zijn van die zoogenaamde weekpanden, die des Maandags inkomen en des Zaterdags gelost worden. Het getal ervan bedraagt 600 à 700 in de week, misschien nog meer. 6223. De heer Ruys van Beerenbroek: In de zomermaanden wordt veel meer ingebracht dan in de wintermaanden? A. Ja. Ik heb eens aan zulk een gezin gezegd: wat gij in de week op dat kleedingstuk krijgt, f 1,50 of f 1,75, zal ik u geven, maar dan moogt gij het niet meer naar de bank brengen, want gij krijgt daar ook maar eens het bedrag en betaalt daar zooveel interest. Maar na eenige weken kwam dat kleedingstuk weder in de bank, en als ik de reden vroeg waarom zij het gedaan hadden, dan kreeg ik ten antwoord dat kleedingstuk hangt toch in de kast, waarom zou ik er mij niet mede helpen? 6224. De heer Beelaerts van Blokland: Aangenomen eens dat de loonen verhoogd werden, voor hoeveel gezinnen per honderd meent gij dat zulk eene loonsverhooging een zegen zou wezen? A. Zeer zeker voor de groote meerderheid. 6225. V. Meent gij dat zij van die hoogere loonen een goed gebruik zouden maken? A. Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen, maar allen zouden het voorzeker niet doen. Voor hunne moreele verbetering zou zulk eene loonsverhooging zeer zeker goed zijn. Nu antwoorden zij: ‘wat moet ik met mijn huisgezin met 70 of 80 centen per dag doen? Wanneer wij niet te eten hebben, moeten wij ons goed naar de bank van leening brengen.’ Maar wanneer zij meer verdienen, dan vervalt hun argument, en als zoodanig reken ik loonsverhooging reeds als een weldaad. 6226. V. Meent gij dus, dat de loonsverhooging, die sedert 1870 heeft plaats gehad, ten gunste van de arbeidersbevolking heeft gewerkt? A. Dat kan ik niet zeggen, want de {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} geldswaarde is gedaald; zij krijgen voor een gulden niet meer wat zij er vroeger voor kregen. De loonsverhooging houdt geen gelijken tred met de verlaging van de geldswaarde. 6227. V. Rekent gij, dat de werkman met het loon dat hij thans verdient, minder goed kan rondkomen dan in 1870 het geval was met het loon dat hij toen verdiende? A. Alles is verhoogd door de verlaging der geldswaarde. De man, die vroeger 50 cents huur voor eene kamer betaalde, moet nu f 1 betalen. 6228. V. Dus de huishuur en de prijs der levensmiddelen is verhoogd? A. Ja, want dit jaar, nu de prijs van aardappelen en brood, de levensmiddelen van den werkman, verminderd is, is een exceptioneel jaar. 6228. De heer Van der Sleyden: Zooeven is over het misbruik van drank gesproken: speelt het bier daarbij ook eene rol, ten kwade omdat van dien drank evengoed een overmatig gebruik gemaakt wordt, of ten goede omdat menigeen die bier drinkt zich onthoudt van sterken drank? Of wel, is het gebruik van bier niet zoo doorgedrongen, dat gij niet kunt zeggen dat het eene groote rol speelt? A. Het bier speelt eene groote rol. Waar bier wordt gebruikt, wordt jenever niet gebruikt. 6222. V. Gij bedoelt dus eene rol ten goede? A. Ja. 6230. V. Weet gij daaromtrent geene bijzonderheden mede te deelen? A Neen, maar ik weet dat het gebruik van bier veel minder nadeelig werkt dan dat van jenever; en ook dat de biergebruikers minder verteren. Maar geheel de dronkenschap tegengaan, dat doet het bier toch niet. 6231. V. Als ik u wel begrijp, heeft het gebruik van bier minder treurige gevolgen dan het gebruik van sterken drank; maar zijn er toch geen gezinnen bekend waar misbruik van bier wordt gemaakt? A. Zeker. Men kan zich evengoed bedrinken aan bier als aan jenever, maar op lange na niet in die verhouding. 6232. De heer Bahlmann: De getuige heeft zooeven medegedeeld, dat er arbeiders zijn in de fabriek van de firma Regout, die wonen in woningen, welke behooren aan een der heeren Regout. A. Ja. 6233. V. Behooren die aan een der heeren Regout in privé? A. Ja, aan den heer Pierre Regout, en aan den heer Louis Regout, lid der Eerste Kamer. Zij bouwen in hun privé en maken gebruik als lid der firma Regout, om die menschen te dwingen daarin te wonen. 6234. De Voorzitter: Is er nog het een of ander bij u opgekomen, dat ge zoudt willen uiteenzetten? A. Ik weet waarlijk niet wat. 6235. V. Gij hebt ook al veel medegedeeld, dat belangrijk was. A. Hier is de lijst, die ik nog niet heb kunnen overleggen, namelijk van de fabrieksarbeiders die in het Gebrekkigen-Huis verpleegd worden. 6236. De heer Ruys van Beerenbroek: Wanneer begint het verstrekken van geneeskundige hulp waarvan gij straks gesproken hebt aan de gezinnen? A. Terstond na het aangaan van het huwelijk. Het is voorgekomen dat eene jonggetrouwde vrouw geneeskundige hulp en geneesmiddelen kwam vragen; op mijn aanmerking dat zij pas gehuwd was, antwoordde zij: ‘Neen, mijnheer, reeds Woensdag,’ en dat was Woensdag van de vorige week Zulke lieden zijn gewoonlijk het meest eischend, zij meenen dat hulp gegeven moet worden. Gij begrijpt echter, Mijne Heeren, dat weigeren van geneeskundige hulp en geneesmiddelen moeilijk is, men denkt steeds aan de gevolgen en vreest voor zelfverwijt. De volksmeening is dat men recht op de hulp heeft. Het gaat zelfs zoo ver: het armbestuur heeft een kleinen akker waarop steeds gestolen wordt, want, zegt men, die akker is van ons, van de armen. 6237. V. Hoe gaat het verder met zulke gezinnen? A. Aanvankelijk ontvangen zij slechts geneeskundige hulp en geneesmiddelen; het verleenen van onderstand geschiedt pas bij ziekte, wanneer niet genoeg uit de beurs wordt verstrekt. Dan is het volstrekt onvermijdelijk, en alleen in dit geval geven wij. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} 6238. V. Wat is u bekend van het Maandaghouden? A. Daarmede begint men Zondagnamiddag en gaat er mede voort tot Maandagavond, gedurende dien tijd hoort men niets dan razen en tieren. 6239. V. Gij hebt gesproken van het in de winkels op krediet koopen, waardoor de waren duurder worden; welke is uwe meening omtrent den dag waarop het loon het verkieslijkst zou kunnen worden uitbetaald? A. Eene uitbetaling per week ware beter, dan behoeft het krediet niet zoo lang te duren. 6240. V Welke dag ware te verkiezen? A. Ik geloof dat het beter zou zijn midden in de week dan in het laatst van de week, met het oog op den volgenden Zondag en Maandag. 6241. De heer Van Alphen: Het schijnt gebruikelijk te zijn om de 14 dagen het loon uit te betalen. Wordt dan werkelijk het volle loon uitgekeerd, of wordt er nog wat afgehouden? A. Er blijft altijd 14 dagen werkloon staan. 6242. De Voorzitter: Bij welke fabriek? A. Van de firma Regout is het mij bepaald bekend. 6243. De loonen worden dus berekend per veertien dagen, maar de laatste veertien dagen worden niet uitbetaald? A. Ja. Men laat altijd veertien dagen loon staan, dat heet ‘pengeld’. Dat is ook bij meer werken het geval, om de werklieden in de hand te hebben. Wanneer zij onverwacht vertrekken, verbeuren zij hun geld. 6244. De heer Van Alphen: Bestaat te Maastricht ook het misbruik om gedeeltelijk met bons te betalen, of geschiedt de uitbetaling geheel in geld? A. Neen, niet met bons, maar in geld. Maar hoewel het op fabrieken verboden is, dat een beambte een winkel houdt, heeft toch wel plaats, dat een broeder of een zuster van beambten winkel houden, waar de werklieden moraliter gedwongen zijn te koopen. Dus indirect wordt er door de beambten winkel gehouden. 6245. De Voorzitter: Hebt gij nog iets mede te deelen? A. Ja, omtrent de toepassing van de wet op den kinderarbeid. Ik woon dicht bij het kanaal van Maastricht naar Luik. De schepen moeten daardoor heen getrokken worden. En dan is het hartverscheurend te zien welke kleine kinderen de schippers gebruiken om de schepen voort te trekken. Ik moet het hoofd afwenden als ik het zie. Dat is wel een bewijs dat er niet altijd door de politie op de uitvoering van de wet gelet wordt. 6246. V. Dat is dan toch anders wel een arbeid die te zien valt? A. Ja zeker. Die schepen worden gesleept met een riem over de borst. Het is al hard meisjes en vrouwen te zien trekken, maar het is vreeselijk die kleine kinderen zoo te zien werken. 6247. De Voorzitter: Ik dank u voor de gegeven inlichtingen. Uw verhoor is ten einde. F Marckx. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Zitting van donderdag 20 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder- Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Ruys van Beerenbroek. Van Alphen. Van der Sleyden. Heldt. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer H.A. Meisenhofen. (Verkort.) 6248. V. De Voorzitter: Mag ik uw voornaam, naam, beroep, ouderdom en woonplaats weten? A. Heinrich August Meisenhofen, oud 38 jaar, inspecteur van politie te Maastricht. 6249. V. Zijt gij al lang in die betrekking? A. Circa 18 jaar; eerst 11 jaar in Amsterdam en na dien tijd in Maastricht. 6256. V. Ik begrijp dus, dat gij ons, wat Amsterdam betreft, geen mededeelingen doen kunt. A. Neen. 6259. V. Laat ons dan overgaan tot Maastricht. Gij zult zeker beter op de hoogte van de toestanden daar zijn. De Heer Ruys van Beerenbroek heeft u een staat van al de fabrieken en werkplaatsen gegeven, ook van die van klemeren omvang die niet bepaald onder de groote industrieën behooren. De lijst is getrokken uit de registers van het patent. Gij hebt het verzoek gekregen om al die werkplaatsen en fabrieken te inspecteeren, niet waar? A. Ja. 6260. V. Die staat had eenigen omvang; hoeveel werkplaatsen stonden er op die lijst? A. Circa 360. 6261. V. De heer Ruys van Beerenbroek heeft dus een staat gemaakt van ongeveer 360 fabrieken en werkplaatsen te Maastricht, heeft u die lijst ter hand gesteld en gij hebt al die fabrieken en werkplaatsen geïnspecteerd? A. Ja. 6262. V. Met wie? A. Met den hoofdagent Quakx en den agent Elbers. 6263. V. En hebt gij bij die gelegenheid aanteekeningen gemaakt omtrent den toestand, de inrichting van de lokalen, van de verdiepingen, van de wijze van verlichting, van het meerdere of mindere gevaar voor brand, van de voorzorgsmaatregelen te dien opzichte, van de middelen van ventilatie, van den toestand, van de kracht en den aard van de stoomwerktuigen, het getal van de werklieden, hun leeftijd en geslacht, de jongere werkkrachten, jongens en meisjes? Ook hebt u opgenomen in iedere inrichting den werktijd en den aanvang, den rusttijd, den etenstijd en het einde? U hebt ook opgenomen de loonen, en de vraag onderzocht of er werd overgewerkt en op Zondag gewerkt, alsmede of er ook werktuigen waren die alleen door jongens of meisjes bediend werden, terwijl u te gelijk uw oog heb laten gaan over de vraag of ook overmatige arbeid van jongens of meisjes in een van die inrichtingen wordt gevorderd. Is dat niet de taak geweest, die de heer Ruys u heeft opgedragen en die gij in al die 360 inrichtingen in gemoede en naar uw beste weten hebt volbracht? A. Ja..... 6274. De heer Ruys van Beerenbroek. Werd er somtijds geklaagd dat er jonge kinderen beneden de 12 jaren in de fabrieken werkten, zoodat er aanleiding zou bestaan hebben om op strenger toezicht op de naleving van de wet van 1874 aan te dringen? A. Neen. Slechts eens is het mij voorgekomen dat gedurende een kermis {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} een kunstenmaker kunsten met kinderen beneden dien leeftijd wilde vertoonen. Ik heb hem laten waarschuwen dat dit niet gebeuren mocht en de man heeft gehoorzaamd. 6275. De Voorzitter: Wordt er van den arbeid van aankomende jongens en meisjes van 12-16 jaren veel gebruik gemaakt in die rubriek van kleine fabrieken en werkplaatsen, die gij in de laatste weken onderzocht hebt. A. Er werkten veel van die aankomende jongens en meisjes, maar de arbeid was nergens te zwaar .... 6284. V. Hoe is de toestand van de kleine fabrieken over het algemeen? A. Bevredigend. Er zijn wel lokalen, die gevaarlijk zijn, maar de menschen kunnen althans bij dag gemakkelijk wegkomen. Op de drukkerij van den Courier zijn werkplaatsen boven elkander, maar de werklieden kunnen gemakkelijk wegkomen. 6285. V. Dus de meeste werkplaatsen zijn goed? A. Ja, maar meerdere zijn voor verbetering vatbaar. Gegronde redenen tot klachten zijn er niet; er zijn ook niet te veel menschen op een zaal. 6286. V. Gij zijt vroeger te Amsterdam geweest, en eerst sedert een jaar of zeven à acht te Maastricht. Daardoor zijt gij in contact geweest in beide gemeenten met de werkende klassen. Hebt gij ook eenig onderscheid opgemerkt bij de bevolking van die beide plaatsen bij het optreden van de politie? A. Dan zijn de Maastrichtenaars beter dan de Amsterdammers. Als men te Maastricht op eene aangename wijze optreedt, zijn zij niet ruw of onbehouwen, natuurlijk op eene enkele uitzondering na. In Amsterdam daarentegen zijn de lieden veelal brutaal en lastig en willen niet naar goeden raad luisteren. 6287. V. In Maastricht is dit dus in het algemeen het geval niet? A. Neen. In Maastricht heeft een klein oproertje plaats gehad door 3- à 400 man, die de glazen ingooiden. Wij zijn toen uitgerukt en alles was in een kwartier afgeloopen; wij verzochten de nieuwsgierigen om naar huis te gaan, ten einde ongelukken te voorkomen. Het hangt er veel van af hoe men de menschen aanspreekt. 6288. V. Gij spreekt van een klein oproer, bedoelt gij daarmede het oproertje van verleden jaar? A. Ja. 6289. V. Wie waren daarbij betrokken? A. De glasblazers. 6290. V. Van de firma Regout? A. Ja. 6291. V. Hebt gij opgemerkt dat er nog iets anders achter zat bij dat oproer? A. Neen, de een had den ander medegesleurd; het betrof de quaestie van de loonen; men heeft daar een relletje van gemaakt, maar toen men de ruiten begon in te gooien, zijn wij pas opgetreden. 6292. V. Is het u bekend dat van socialistische zijde getracht is om te Maastricht vereenigingen op te richten? A. Men heeft het getracht, maar dat is nu geheel afgeloopen. 6293. Op welke wijze? A. Men zag dat de menschen er geen ambitie in hadden; in de zoogenaamde vergaderzaal werden de socialisten uitgejouwd. 6294. V. Waar kwamen die socialisten van daan? A. Aan het hoofd stond zekere Viegen, lid van den Haagschen bond. In het begin had hij nog al aanhang, maar later kwamen de menschen meer uit aardigheid. 6295. V. En toen? A. Verder hadden zij geen steun. 6296. V. Hebben die personen nog aanhang? A. Neen. Viegen is naar den Haag vertrokken, zooals men zeide om werkzaam gesteld te worden op de drukkerij van den heer Domela Nieuwenhuis. 6297. V. Wat weet gij van het drankmisbruik onder de Maastrichtsche bevolking en speciaal onder fabrieksarbeiders? A. Dat is tegenwoordig niet erg ten gevolge van de slappe tijden; er wordt niet veel verdiend. Des Maandags komt het nog al voor, maar dan hebben wij meer last van de buitenmenschen, die maken meer misbruik van sterken drank. 6298. V. Hebt gij daar veel last van? A. Ja, maar dan gaan zij zonder genade de poort uit. 6299. V. Op welke uren worden de herbergen gesloten? {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} A. De mindere herbergen om 11 uur. De andere herbergen, waar de menschen, die laat van hun werk komen en die bedaard zitten te kaarten of te domineeren en die het ons niet lastig maken, maken wij het ook niet lastig en die kunnen wat langer open blijven. 6300. V. Hebt gij met die mindere herbergen veel last? A. Vooral met feestelijkheden, met het carnaval, dan blijven de herbergen langer open. 6301. V. Wat wordt er meestal gedronken, jenever of bier? A. Meestal Maastrichtsch bier. 6302. V. Wanneer wordt er jenever gedronken? A. Des morgens. 6303. V. Als de werklieden van het werk komen? A. Ja, of daarna. 6304. V. Wanneer zijn de herbergen des morgens open? A. Des winters, om 6 uur. 6305. V. En in den zomer? A. Vroeger, 5 uur, half zes. 6306 V. Dat is dus vóór het openen van de fabrieken? A. Ja, en vóór het aangaan van de verschillende ambachten. 6307. V. En gaan velen jenever drinken voor zij naar de fabriek gaan? A. Velen, velen ook niet; wel de glasblazers en slijpers, maar de anderen in het algemeen niet. 6308. V. Het fabrieksvolk gaat dus in den regel niet naar de herbergen? A. Wel als zij van de fabriek komen, dan nemen zij een hapje, maar gaan zij spoedig weer weg. Het zijn geen plakkers, want zij hebben weinig tijd om te eten. 6309. V. U zal ook wel iets bekend zijn van de danshuizen en welken invloed zij op de moraliteit hebben. A. Die keuren wij allen af. 6310. V. Hoe staat het daarmede? Wie komen daar. A. Aankomende jongens en meisjes; die meisjes drinken daar dan wat, worden opgewonden, loopen naar buiten en dat is lang niet goed voor de zedelijkheid. 6311. V. Daar komen dus kinderen? A. Ja. 6312. V. Van welken leeftijd? A. Wel van 15, 16 jaar. 6313. V. Blijven die danshuizen lang open of ook tot elf uur? A. Zondags tot elf uur. 6314. V. Hebt gij wel eens last met de sluiting daarvan? A. Ja, met kermis en vastenavond, maar anders niet. 6315. V. Gij hebt behalve dien staat waarover wij zooeven reeds gesproken hebben, nog op mijn verzoek onderzocht en daarvan opgemaakt een staat van de arbeiderswoningen en verblijven met het oog op den welstand en de gezondheid van de arbeidende klasse. Die staat omvat ongeveer 200 woningen, die gij met denzelfden hoofdagent Quakx, en den agent Elbers hebt bezocht. Kunt gij ons in weinige woorden den indruk weergeven dien deze woningen op u hebben gemaakt? A. De huizen in het Quartier Amilie en achter de papierfabriek zijn regelmatig ingericht. 6316. V. De eerstgenoemde zijn voor rekening van den heer Pierre Regout opgericht? A. Ja. Zij zijn zeer doelmatig. Die op den Boulevard hebben twee kamers en een bovenkamer, zolder en afzonderlijk privaat. De hoekhuizen zijn grooter en dus iets duurder. 6317. V. En de woningen waar overigens de werklieden wonen, hoe zijn die? A. Die in de Pompenstraat zijn zeer slecht. 6318. V. Neen, in het algemeen bedoel ik. A. In het algemeen gaat het nog al, op enkele uitzonderingen na. 6319. V. U zult wel kunnen beschrijven hoe zulk een arbeiders-gezin is gehuisvest. Hoe woont zulk een gezin? A. Men heeft er die met vrouw en 6 kinderen op een kamer wonen. 6320. V. Zijn dat dan ruim verlichte vertrekken? A. Neen, vele zijn klein en bedompt, vooral in de Pompenstraat. 6321. V. Hoeveel wordt voor één zoo'n kamer betaald? A. Gemiddeld 60 cent per week. Dan eens wat meer, dan wat minder .... 6338. De Voorzitter: Hebt gij nog iets mede te deelen, dat ons van nut kan zijn? A. Neen. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} 6339. V. Dan bedankt de Commissie u voor al den arbeid dien gij in de laatste weken voor haar hebt verricht, en voor uwe mondelinge mededeelingen. Meisenhofen. Verhoor van den heer W. Quakx. (Verkort.) 6340. V. Mag ik uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats weten? A. Wilhelmus Quakx, hoofdagent van politie te Maastricht, oud 42 jaren. 6341. V. Hoelang zijt gij te Maastricht bij de politie? A. Ik ben aangesteld 24 September 1866 als agent van politie. 6346. V. Gij hebt met den inspecteur van politie Meisenhofen ruim een 300tal kleinere fabrieken en werkplaatsen bezocht, niet waar? A. Ja. 6347. V. Gij hebt dat werk altijd te zamen verricht en kunt ons dus niets mededeelen wat de heer Meisenhofen niet heeft kunnen zeggen? A. Neen, dat zal wel hetzelfde blijven. 6372. V. Dus gij hebt in het algemeen in de fabrieken en werkplaatsen, die gij met den heer Meisenhofen in grooten getale bezocht hebt, nergens misstanden gevonden? A. Neen? 6373. V. Kunt gij ook iets mededeelen omtrent het misbruik maken van sterken drank? A. Dat gebeurt wel eens, als het traktement is geweest. 6376. V. Dus ééns in de veertien dagen? Nu dat maakt dan de controle gemakkelijk? A. Jawel. 6377. V. Daar geen van de heeren iets meer te vragen heeft, is uw verhoor afgeloopen. W. Quakx. Verhoor van den Heer H.J. Elbers. (Verkort.) 6378. V. Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, beroep en woonplaats op te geven? A. Hermanus Johannes Elbers, agent van politie te Maastricht, oud 35 jaar.... 6384. V. Gij hebt intusschen in de laatste weken misschien wel eenigerlei kennis opgedaan van fabrieken en werkplaatsen? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 6385. V. Welke bijzondere aanleiding hebt gij daarvoor gehad? A. Op verzoek van den heer Ruys van Beerenbroek en van den inspecteur van politie hebben wij een onderzoek ingesteld door de geheele stad. Die kennis omtrent den toestand van den werkman bezat ik vroeger ook, maar toch niet in het bijzonder als thans. 6386. V. Gij kendet dus niet zoo in het bijzonder die ongeveer 300 fabrieken en werkplaatsen te Maastricht, die gij met Meisenhofen en Quakx bezocht hebt. Dit waren alle fabrieken van eenigszins kleiner kaliber; de groote industrie lag buiten uw kader? A. Ja. 6387. V. Hebt gij bij dat onderzoek dingen opgemerkt die gij ons wenscht mede te deelen, of begrijpt gij dat alles daaromtrent reeds medegedeeld is door Meisenhofen en Quakx? A. Ja, ik meen dat die voldoende inlichtingen daaromtrent gegeven zullen hebben. 6395. V. Maar ge zeidet zooeven, vroeger eene betrekking op de fabriek te hebben gehad. Is dat niet zoo? A. Ik ben 7 jaar lang geëmployeerd geweest op de fabriek van de firma Regout, eerst als opzichter in de faïencerie en daarna als bureaulist, belast met administratie. 6396. V. Van wanneer dagteekent die arbeidstijd? A. Ik ben van Februari 1877 af tot Januari 1884 werkzaam geweest, eerst als opzichter in de faïencerie, ik meen vier jaren, en daarna op de bureaux. 6397. V. Waarom zijt gij vertrokken? A. De reden heeft men mij niet opgegeven, maar ik meen dat het wegens suppressie van geëmployeerden en om bezuiniging was. 6398. V. Wat waart gij vroeger? A. Onderofficier bij het 8ste regiment infanterie. 6399. V. Hadt gij geen opleiding voor het fabriekswezen gehad? A. Neen. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} 6400. V. Zijt gij dus van onderofficier geplaatst als opzichter in de afdeeling faïencerie? A. Ja, en bleef dat tot 1881, toen ik bureaulist werd bij dezelfde afdeeling en het bleef tot 1884. Toen ben ik bij de politie geplaatst. 6401. V. Wat verdiendet gij als bureaulist? A. f 55 per maand. 6402. V. En bij de politie? A. f 500 per jaar met vrije woning en kleeding. 6403. V. Hadt gij als bureaulist vrije woning? A. Neen. f55 per maand, zonder meer. 6404. V. Verliet gij de fabriek omdat u den dienst werd opgezegd? A. Ja, ik kreeg drie maanden tijds om mij van eene andere betrekking te voorzien, met vermelding dat eene suppressie van employés zoude plaats hebben. 6405. V. Had die suppressie inderdaad plaats? A. Ja, mijne betrekking werd opgeheven. 6406. V. De aangegeven reden achttet gij dus juist? A. Ja. 6407. V. Met andere woorden, er stak niets achter? A. Neen. 6408. V. Gij zijt dus als vrienden gescheiden? A. Zeer zeker. 6409. V. Hadt gij als bureaulist niet meer met het werkvolk te maken? A. Betrekkelijk. 6410. V. Hoe dan? A. Ik was ook belast met het opschrijven van het gemaakte werk en met het surveilleeren van het werkvolk of het behoorlijk 5 minuten na 12 uur de fabriek verliet. 6411. V. Dus de berekening van het loon dat ieder verdiende, had door u plaats? A. Ja. 6412. V. Was dat alles loon op stuk? A. Ja, de faïenciers werken per stuk, maar er waren ook in dagloon, menschen, die het werk dat op de ateliers gevormd en gemaakt was naar de droogkamer brachten, waar het uitgezocht moest worden, om het dan naar de ovens te brengen om gebakken te worden. 6413. V. Als bureaulist hadt gij met het toezicht op de werkzaamheden zelven niets te maken? A. Neen. 6414. V. Dus in de laatste periode van uw zijn op de fabriek hadt gij persoonlijk daar niets mede te doen? A. Neen. 6415. V. Werden de loonen door u berekend, altijd uitbetaald conform uwe berekening? ondergingen de cijfers geen verandering, ontvingen de menschen inderdaad zooveel guldens en centen als zij volgens uwe berekening moesten ontvangen? A. Ja, als er geen aftrek werd gemaakt. Als bij voorbeeld de rekening werd gesloten op vandaag, zoodat de quinzaine ten einde was, dan maakte ik de rekening op en daar werd geen verandering in gemaakt. 6418. V. Dus dat geld werd uitbetaald? A. Ja, ten volle. 6419. V. Gij zeidet aanstonds, er had wel eens aftrek plaats, wat bedoeldet gij daarmede? A. Ik zal het u zeggen. De quinzaine loopt van 1 tot en met den 15den van de maand, het werk dat in dien tijd gemaakt was, werd den 16den door mij opgeschreven en uitgerekend. Als alles nu bij elkander was geteld, werd wel eens gezegd, dat is te hoog en dan werd er afgetrokken. 6422 V. Dus de zaak komt hierop neer, als ik het goed begrijp - als ik het verkeerd zeg, moogt gij mij in de rede vallen - dat in uw tijd prompt en tot den laatsten cent toe aan de menschen het loon werd uitbetaald, dat zij in de afgeloopen quinzaine naar den vooraf vastgestelden standaard verdiend hadden en wel juist zooals het door u was uitgecijferd, maar vonden de fabrikanten in de uitkomsten van uwe becijferingen, in het loon dat men zag dat die menschen verdienden, wel eens aanleiding om te komen tot eene vermindering van het tarief. Heb ik dat goed begrepen? A. Ja, er werd toen ter tijd, omdat mijnheer Louis er sterk tegen was, aan de menschen weinig amende gegeven. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} 6423. V. Op die boete-quaestie komen wij straks. Maar wat gaf dan aanleiding om dien standaard, dat tarief te gaan verminderen? Gij zult zeggen dat dit een onnoozele vraag is, want dat de aanleiding niet anders was, dan dat de fabrikanten begrepen, dat zij het werk voor minder gedaan konden krijgen? A. Dat de prijzen te hoog stonden. 6424. V. Dat zij het dus met minder afkonden, niet waar? A. Ja. 6425. V. Dus de zaak komt eigenlijk hierop neer, dat als gaandeweg de werkman door harder te werken met zijn stukwerk, wat naar boven kwam met zijn loon, dan begrepen de fabrikanten dat dit eene aanleiding was om het tarief wat te veranderen, zoodat die hoogere totaal-som van het loon weer naar beneden ging? A. Ja, dat zij weer harder moesten werken om te komen tot dezelfde totaalverdienste. 6426. V. Gij hebt straks gezegd - en ik heb u toen niet in de rede willen vallen, want dan zouden wij in de war hebben kunnen geraken - het loon werd in mijn tijd gerekend per quinzaine, vroeger bij de maand? A. Ja. 6427. V. Hebt gij dus die manier van uitbetaling per maand niet bijgewoond? A. Jawel, ik heb gemaakt dat de verandering plaats greep. Toen ik op het bureau was, is dat gewijzigd. De heeren vroegen of ik kans zag om de zaak in orde te brengen. Het was veel werk, maar ik heb gezegd mijn best te zullen doen. Toen heb ik alles per quinzaine berekend en betaald, en zoo is het gebleven. 6428. V. Stondt gij alleen voor dat werk? A. Ja. 6429. V. Dus gij hadt uw handen vol? A. Ja, er was veel werk. 6430. V. Als er nu eens iemand naast u was geplaatst, zou het dan niet mogelijk zijn geweest om het loon per acht dagen uit te betalen? A. Dat heb ik voorgeslagen. 6431. V. Waarom? A. Omdat het gemakkelijker is. 6432. V. In welk opzicht? A. Vroeger kreeg ik mijn geld ook bij de maand en nu bij de week; maar het is voor den werkman veel meer profijt als hij per week wordt betaald. 6433. V. Dus gij weet uit ervaring dat het voor den gang van het huishouden, voor de dagelijksche behoeften van het werkmansgezin, heel wat gemakkelijker en beter is? en dat het belang daarvan zeer bepaald medebracht dat die menschen met de week betaald werden? A. Ja. 6434. V. Met het oog daarop en uit overtuiging dat daarmede inderdaad het belang van den werkman zou bevorderd worden, hebt gij toen voorgesteld om het loon bij de week uit te rekenen. Dan hadt gij misschien een weinig hulp moeten hebben? A. Ja, of men had mij van eenig ander werk kunnen ontslaan. 6435. V. Er was dus voor den gang van het fabriekswerk geen enkele reden, die het onmogelijk maakte om die menschen bij de week hun loon uit te betalen? A. Neen. 6436. V. En wat zeiden de heeren? A. Zij hebben mij niet geantwoord. Men had de zaak ook kunnen vinden door de werklieden bij voorbeeld een voorschot per week te geven. 6437. V. Men wist natuurlijk ongeveer wat die menschen verdienden en men had op eene voorzichtige manier, om niet in voorschot te komen, want dat zou een onredelijke eisch zijn tegenover den fabrikant, de werklieden bij wijze van à compte aan het einde van de eerste week een gedeelte van het vermoedelijke quinzaine-loon kunnen uitbetalen? A. Dat zou zeer goed gegaan zijn. De patroons hadden er nooit geen kwaad bij gekund, want het werk dat zij vandaag verrichtten bleef staan tot den volgenden dag. 6438. V. Men had dus die menschen iets minder dan de volle helft van hun loon kunnen betaald hebben en zoodoende gemakkelijk aan hun verlangen kunnen te gemoet komen. Gij ondervindt het in uwe tegenwoordige betrekking zelf, dat het voor het huishouden zooveel beter is het geld per week te ontvangen? A. Ja. {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} 6439. V. Maar gij hebt uw denkbeeld door de patroons niet uitgevoerd kunnen krijgen? A. Neen. 6440. V. Wanneer gij nu op den 16den van de maand uitgerekend hadt hoeveel elk uwer faïenciers van den lsten tot den 15den verdiendt hadt, werd hun dat loon dan op den 17den uitbetaald? A. Neen. 6441. V. Waarom niet? A. Omdat de rekening niet op den 16den klaar kon wezen. 6442. V. Wanneer werden zij dan uitbetaald? A. Op het laatst van de tweede quinzaine. Als de eerste quinzaine liep van 1 tot 15 en de tweede van 16 tot 30 of 31, dan kregen zij den 30sten of 31sten het geld, dat zij in de eerste quinzaine van 1 tot 15 verdiend hadden. 6443. V. Dus vooreerst werden de menschen benadeeld in het beleid van hun huishoudentje, doordien zij niet bij de week betaald werden; maar ook nog in de tweede plaats, gesteld dat de heeren wilden vasthouden aan dat stelsel om per quinzaine te rekenen, werden zij beschadigd doordien eerst na nog eens 14 andere dagen de betaling plaats had van hetgeen reeds in de eerste 14 dagen vervallen en verschenen was? A. Ja. 6444. V. Had het volk soms eene eigenaardige benaming voor die betaling per quinzaine? Hoe noemden zij de dagen dat de heeren het geld in handen hadden? A. Pen-dagen, omdat er zooveel tijd was gegeven om de rekening op te maken. 6445. V. Gij hebt straks iets gezegd van de boeten. Vertel daar nu eens wat van? A. Toen ter tijd werd een man, die aan het fabrieksreglement niet voldeed of zich te buiten ging, gestraft met een halven of een heelen franc boete. Het is in mijn tijd ook gekomen, dat, als er in een faïencier wat veel zat, zoodat hij een dag mankeerde en dit twee of drie dagen in de maand gebeurde, hij 5 percent boete kreeg, en dat geld verviel aan de ziekenkas. 6446. V. Was er een reglement op die boeten? A. Neen. 6447. V. Werd dat dan zoo uit de hand beslagen? A. Zij werden dan op het bureau geroepen en hun werd gezegd: gij hebt deze week of quinzaine weder gemankeerd; ge hebt 5 percent korting. 6448. V. Wie zeide dat? A. Een der heeren. 6449. V. Was die 5 pet. dan eene soort van verrassing voor den patiënt, of wist hij het vooruit? Was die 5 pet. prix fixe? A Ja. 6450. V. Daarom vraag ik u nogmaals of er een reglement was? A. Neen, wel een ongeschreven regel. 6451. V. Was die aan het volk in de praktijk bekend? A. Ja. 6452. V. Werd weleens van dien regel afgeweken? A. Als de menschen drie maanden eene boete hadden van 5 pet. hield het op. 6453. V. Kregen zij die boete voor drie maanden? A. Ja, of voor een of twee maanden. 6454. V. Wat hadden zij dan gedaan? A. Bijv. een halven of een heelen dag weggebleven. 6455. V. De zaak was dus deze: omdat de man bijv. Maandag hield (wat voorzeker niet ordelijk en goed is) of geluierd had, werd zijn loon in de quinzaine met een halven dag verminderd, want hij had minder gewerkt? A. Juist. 6456. V. De fabrikant had dus geen geldelijke schade? A. Neen, wat de man niet gemaakt had werd hem niet betaald. 6457. V. En nochtans beliep hij dan nog bovendien gedurende 1, 2 of 3 maanden eene boete van 5 pct.? A Ja, en dat geld werd gestort in de ziekenkas. 6458. V. Was die periode van 3 maanden eene zaak van louter willekeur? A. Ja. 6459. V. Er was dus wel een regelmaat ten aanzien van de 5 pet., maar de periode was geheel willekeur? {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 6460. V. Had dat wegblijven van een of een halven dag invloed op het werken van jongens? A. Dan bleven deze voor rekening van den weggeblevene. 6461. V. Deze werd dus in zijn geld gekort? A. Ja. 6462. V. Dus ook te dien opzichte leed de fabriek geen schade? A. Neen, niet het minst. 6463. V. Op welken dag van de week werd uitbetaald? Was er een vaste dag voor? A. Het was zoodanig geregeld, dat het nooit op Maandag viel. Als b.v. de quinzaine verloopen was op Maandag, dan werd den vorigen Zaterdag uitbetaald. 6464. V. Waarom had men iets tegen het op Maandag uitbetalen? A. Ja, omdat het een algemeene luierdag is. 6465. V. Dus de gewone uitbetaling was aan het slot van de tweede quinzaine, met vermijding van den Maandag? A. Ja. 6466. V. Werd er nog meer van de rekening van die menschen afgetrokken? A. Bij de draaiers ook 6 pct. machinegeld. 6467. V. Vertel ons eens de geschiedenis van het machinegeld. A. Dat was voor het gebruiken van de machine, die den toer in beweging bracht. Ieder bordenmaker en ieder die het holle werk afdraait, moet dat op een toer doen, die met eene machine in beweging gebracht wordt. Daarvoor betalen zij 6 pct. 6468 V. Staat het aftrekken van die 6 pct. ook in verband met het invoeren van eene betere ventilatie? A. Dat weet ik niet. 6469. V. Toen gij op de fabriek kwaamt, bestond toen dat heffen van die 6 pct. reeds? A. Ja. 6470. V. Ik wil nog deze vraag doen uit uw bureautijd Bij al die aftrekkingen en kortingen bleef het loon dan toch van dien aard, dat de menschen er ordentelijk mede konden rondkomen, of was het zoo, dat al deden de menschen nog zoo hun best, al werkten zij nog zoo hard, zij den kost voor hun gezin niet konden verdienen? A. De faïenciers kunnen den kost wel verdienen. 6471. V. Dus die behoeven hunne vrouwen niet te laten werken? Zij kunnen genoeg verdienen? A. Ja, maar of ze zooveel kunnen verdienen, als zij voor hun onderhoud eigenlijk noodig hebben, dat weet ik niet, want hun werk is ongezond. 6472. V. Gij zegt, het onderhoud, dat zij eigenlijk noodig hebben en rept daarbij van het ongezonde werk, verklaar dit nader, wat bedoelt gij daarmede? A. Dat de faïenciers, naar mijne meening, wel een beetje beter onderhoud mogen hebben dan een gewoon werkman. 6473. V. Gij meent dus, dat de faïenciers bij hun ongezond werk een steviger en gezonder kost moeten bekomen dan een gewoon werkman moet hebben, bedoelt gij dat? A. Ja. 6474. V. En nu twijfelt gij of hun loon wel hoog genoeg is om hun dat te verschaffen, zonder dat de vrouw medewerkt, is dat uwe verklaring? A. Ja, dat is mijne verklaring. In mijn tijd werd het werk, dat gemaakt was tusschen den eersten en den laatsten der maand, opgeschreven, en den vierden uitbetaald, daarvóór was het den 8sten of den 9den. 6475. V. Was het loon dat de faïenciers verdienden in goede tijden belangrijk hooger? A. Ja, ik heb er gekend, holvormers o.a. makers van bloempotten, koffiekannen en dergelijke die tot 110, 115 gulden per maand verdienden, maar wier vrouwen hoogstens 30 gulden per maand kregen om het huishouden te soigneeren. 6476. V. En wat gebeurde er met de 70 gulden die dan overbleven? A. Die werden verdronken en zoo, want men vindt er snaken onder. 6477. V. Natuurlijk, en die snaken werken misschien niet eens alle dertig dagen van de maand? A. Neen, als zij hoogstens 17 tot 20 dagen werkten was het veel. 6478. V. Zondags niet? A. Neen, nooit. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} 6479. V. Maar zijn die goede cijfers later niet veel afgedaald? A. Ja, er is verschillende malen afgetrokken. 6480. V. Door de fabrikanten? A. Ja. 6481. V. Hoe lang houden die menschen dat werk uit, die deze aardige verdiensten hadden? A. Ik heb ze van verschillenden leeftijd gekend. Nu werkt er nog een man van 60 jaar; men heeft altijd excepties. 6482. V. Is dàt eene exceptie? A. Ja. 50, 60 jaar is eene uitzondering, in den regel zijn ze op tusschen de 30 en 40 jaar. 6483. V. Worden zij niet ouder? A. Neen, niet die van kindsbeen af faïencier zijn geweest. 6484. V. Worden die niet dan bij uitzondering ouder dan 30 of 40 jaar? A. Neen. 6485. V. Dus wanneer beginnen zij te sukkelen? Een eindje in de dertig? A. Men heeft er die als zij goed in de twintig zijn al kortademig worden. 6486. Gij spreekt nu van menschen die van jongs af in het vak zijn. Van hoe jong bij voorbeeld? A. Vroeger was dat jonger dan nu. Ik heb er wel gesproken die met hun tiende jaar waren aangekomen. 6487. V. Die zijn dan in de twintig versleten? A. Tusschen de 30 en 40 jaar. 6488. V. Nu mogen zij niet onder de twaalf jaar aankomen? A. Niet onder de dertien. 6489. V. Maar de lieden waarop gij nu het oog hebt en die tusschen de 30 en 40 jaar weggaan, bedoelt gij daarmede lieden die met hun 13de jaar begonnen zijn? A. Ja. 6490. V. Dus, gij zijt wel geen doctor van uw ambacht, maar dat komen aan de fabriek op het 13de jaar keurt gij dat goed of niet? A. Neen, ten minste voor dit vak niet, het was beter als het wat later begon. 6491. V. Gaan zij er spoedig slecht uitzien? A. Ja, zeker. Wanneer zulk een jongen in den militairen dienst gaat en hij komt later terug, dan herkent men hem niet meer zoo goed als hij er uitziet; maar wanneer hij weder eenigen tijd aan het werk is, dan krijgt hij dezelfde kleur van vroeger terug. 6492. V. En wanneer de ziekte doorwerkt, en wanneer zij versleten zijn en ze niet meer kunnen arbeiden, wat gebeurt dan met hen? A. Dan blijven zij te huis en trekken ziekengeld. 6493. V. Hoe lang duurt dat? A. Tot aan hun dood. 6494. V. Onverschillig hoe lang zij ziek blijven? Weet gij zeker dat daarvoor geen termijn bestaat? A. Neen; de meesten trekken tot aan hun dood een gulden per dag, de jongens minder. 6495. V. Hebt gij het niet bijgewoond dat, wanneer zij versleten raakten, men ze eenvoudig wegstuurde? A. Dat herinner ik mij niet. 6496. V. Gij hadt eigenlijk meer te doen met de cijfers en rekeningen van hen die werkten, dan dat gij een oog kondt laten gaan over hen die niet werkten? A. Ja Ik moet er hier nog op wijzen dat een jongen, die op den toer komt, een gedeelte van zijn loon als leergeld moet afstaan. Dat bedraagt voor een leerling-holvormer en leerling-garneerder 20 pct., en voor een leerling-afdraaier 10 pct. 6497. V., Maar is er op het stuk van dat leergeld niet eene zeer gunstige en verstandige bepaling genomen, namelijk dat het afgetrokken leergeld na een of twee jaren wordt terugbetaald als zij blijven, en dat zij het kwijtraken als zij weggaan? A. Het leergeld blijft eene benefice van den fabrikant. 6498. V. Dus is hetgeen ik zeg niet juist? - A. Neen. 6499. V. Weet gij dat zeker? A. Ja. 6500. V. Werden de loonen in uw tijd en met uw weten uitbetaald in Hollandsch geld? A. Ja, altijd. 6501. V. Nooit in Belgisch? V. In mijn tijd niet. Wel werden de berekeningen in Belgisch geld gemaakt, en dan gereduceerd. De prijzen stonden in Belgisch geld. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} 6502. V. Hoeveel Hollandsch geld gaaft gij voor den franc? A. Dat ging volgens de reductie, f 47,50 voor 100 francs. Daar had men een tarief van. 6503. V. Bij het loon dat die menschen kregen werd geenerlei dwang of drang op hun uitgeoefend om hunne inkoopen daarmede te doen in bepaalde winkels? A. Ik heb er nooit van gehoord. 6504. V. Waren er geen bazen die misbruik maakten van iets van dien aard? A. Ook daarvan heb ik nooit gehoord. 6505. V. Mochten de bazen winkels houden? A. Naar mij bekend is, niet. 6506. V. 't Is bovendien een verbod, dat gemakkelijk te overtreden is? A. Ja. 6507. V. Vóór 1884 zijt gij vier jaren in de fabriek zelve geweest. Dat was dus een geheel ander werk? A. Ja, maar het was gemakkelijk; ik was opzichter. 6508. V. Wat deedt gij dan? A. Opzicht houden over de werklieden en over het werk dat zij maakten, nagaan of dat aan de vereischten voldeed; en dat was nog al lastig. 6509. V. Waarom? A. Omdat het moeilijk voor hen was een stuk juist nauwkeurig te maken volgens het model dat zij voor zich hadden. 6510. V. En als het daar niet mede overeenstemde, wat gebeurde er dan? A. Dan werd er aanmerking op gemaakt, en het werk soms afgekeurd en vernietigd. 6511. V. Voor rekening van den werkman? A. Ja. 6512. V. Moest hij dan eene bonificatie geven voor de grondstof? A. Neen, want het stuk was nog ongebakken en de grondstof kan voor iets anders gebruikt worden. 6513. V. Hadt gij den heelen arbeid der faïenciers onder uw opzicht? A. Slechts een gedeelte: de afdraaierspartij. 6514. V. Ge hadt dus alleen te doen met de stukken die gemaakt waren om te bakken, maar niet met het bakken zelf? A. Neen. 6515. V. Maar ge wist toch hoe het bakken ging? A. Ja. 6516. V. Vertel ons dat eens. A. Als een afdraaier een stuk werk krijgt van een persman, moet hij het zoodanig laten worden dat hij het kan afdraaien. Nadat het afgedraaid en goedgekeurd is wordt het op rayons gesteld, opgeschreven en naar de droogkamer gebracht. Daarna wordt het onderzocht of het gebreken heeft; is dit het geval en zijn ze te verhelpen, dan wordt het den werkman teruggegeven, zoo niet, dan wordt het vernietigd. Wanneer nu het werk goed bevonden is gaat het inden biscuit-oven, vandaar gaat het naar een vertrek om geglazuurd te worden; dan wordt het weder gedroogd en in den vernis-oven gebracht. Moet het stuk worden gedecoreerd, dan geschiedt dit en eindelijk gaat het in mouffles om ten derde male gebakken te worden. 6517. V. Het wordt dus driemaal gebakken? A. Althans wat gedecoreerd is. 6518. De beide laatste malen is echter de arbeid minder zwaar, niet waar? A. Ja, maar de eerste maal is raak, dat werk is infaam. Het in- en uitzetten van de cassettes bij de ovens is vreeselijk. Deze zijn wit-gloeiend gestookt, op smelten af; ontdaan van het vuur blijven ze nog lang heet, dan moeten de menschen er in met stevige klompen aan de voeten en zeer dik het hoofd omwonden, anders kunnen zij het er niet uithouden. Naarmate de oven lediger wordt, wordt het er dragelijker in, maar toch zijn de menschen steeds nat bezweet als zij er uitkomen. 6518 bis. V. Die ovens zijn dus groote lichamen? A. Ja. 6519. Hoe groot wel buitenwerks? A. Zij zijn rond en hebben eene doorsnede van vijf à zes meter en ook nog wel meer. Iedere oven staat op zich zelf en heeft dikke muren, die omlegd zijn met zware ijzeren banden. 6520. V. Hoe hoog zijn zij wel? A. Heel hoog, want zij komen een heel eind boven het dak der gebouwen uit, de werkbare ruimte zal vier à vijf meter zijn. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} 6521. V. De werklieden gaan den oven in door het mangat, niet waar? A. Ik meen dat zij dit zoo noemen. 6522. V. Is dat groot? A. Een paar meter hoog. het is ongeveer peervormig. 6523. V. Is dat mangat alleen bestemd om de mannen in en uit te laten? A. Ja, want het stoken geschiedt door andere gaten bezijden. 6524. V. Hoe lang wordt zulk een oven van koud af gestookt dat hij gloeiend is, een 60 uren? A. Ik geloof ja. 6525. V. En de tweede maal als de oven reeds in gebruik is geweest, dan heeft men minder tijd noodig om hem weder gloeiend te stoken. Hoelang duurt het dan? A. Dat weet ik niet. 6526. V. Maar men heeft er toch belang bij om de ovens zoo snel mogelijk te ledigen en weder vol te dragen, om den spoed, en omdat er dan minder warmteverlies is. Is dat niet zoo? A. Ja. 6526bis. V. Die mannen, die door dat mangat gaan met dikke klompen aan en doeken om het hoofd om boven in den oven te komen om de voorwerpen er uit te halen, doen die doeken om het hoofd om het hoofd te beschutten tegen de helsche hitte, en niet omdat zij iets op het hoofd moeten dragen? Of wel? A. Neen, het is om het hoofd te beschutten tegen de helsche hitte. 6526ter. V. Ik doe u de vraag, omdat hier een getuige geweest is, die het niet zooals gij gezien had, die meende dat die doeken rond het hoofd werden gewikkeld ook om de cassettes te dragen; is dit eene dwaling? A. In den beginne is het zeer noodig om het hoofd te omwikkelen voor de hitte. 6527. V. Gij spreekt dus wel degelijk van lappen en doeken waarmede het hoofd wordt omwikkeld wegens de helsche hitte? A. Ja. 6528. Gij hebt mij goed verstaan? A. Ja. 6529. V. Hoe lang blijven die menschen in den oven? A. Hoogstens 5 minuten. 6530. Hebt gij ze er uit zien komen? A. Ja, dan vallen zij neder als een man die niet meer kan. 6531. V. En dan gaan zij er weder in? A. Ja, met 2 of 3. 6532. V. Dus dat is zeker een werk waar de menschen verschrikkelijk tegen opzien? A. Ja. 6533 V. Worden zij daar extra voor betaald? A. Neen, zij worden betaald volgens een vast tarief. 6534. V. En als die menschen uit de ovens komen, wordt er dan iets gedaan om ze bij te brengen? A. Neen, niets; zij kunnen zich laven aan een glas water. 6535. V. Als de oven wat minder warm is, gaan zij er half naakt in, niet waar? A. Ja, maar in den beginne niet; daar passen zij wel op, want dan is het te heet. 6536. V. En als zij brandwonden krijgen? A. Daar wordt geen notitie van genomen. 6537. V. Werken er ook vrouwen mede? A. Ja, die moeten het werk in de cassettes plaatsen; die worden dan gereedgezet om in de ovens geplaatst te worden en bij het uithalen moeten zij tegenwoordig zijn. 6538. V. Dus dat loopt maar door elkander? A. Ja. 6539. V. Hebt gij wel bijgewoond, dat de menschen, die uit de ovens kwamen, er niet al te best afkwamen, dat zij zich brandden of zoo? A. Jawel, als het te erg is gaan zij naar huis toe. 6540. V. Hebt gij wel opgemerkt, dat die menschen, die het zware werk doen, zich te buiten gingen aan sterken drank? A. Neen, in het algemeen niet; maar er zijn er wel bij. 6541. V. En als daar dan die vrouwen en meisjes aan het werk zijn, is daar dan eenig toezicht bij? A. Ja, de meesters. 6542. V. Met dat toezicht zijt gij nooit belast geweest? A. Neen. 6543. V. Houdt het volk dat met dit {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} werk belast is, het lang uit? Kunnen zij het, als zij niet afgewisseld worden, geregeld eenige jaren uithouden? A. Ik heb lieden gekend die er 4 en 5 jaren bij werkzaam geweest zijn en nu haast niet meer in staat zijn om het een of ander te verrichten, die het nog in het lichaam zit. 6544. V. Nu nog iets over uw eigen werk. Gij hebt straks gezegd, dat uw werk in uw eerste periode lichter was, gemakkelijker dan dat gij naderhand als bureaulist te doen hebt gehad; nu moet gij ons nog wat mededeelen over de werklieden, die onder uw bepaald opzicht stonden. Waren dat de eigenlijke faïenciers? A. Ja. 6545. V. De vormers? A. Neen, de afdraaiers. 6546. V. Over die menschen hebt gij ons straks gesproken; gij hebt ons gezegd dat zij zooveel van de stof te lijden hebben, die vroegtijdig op de borst gaat vastzitten, en hoe het dan verder met hen gaat, maar hebt gij ons nu, behalve hetgeen wij daarvan reeds weten, nog niet een of ander te vertellen? A. De partij faïenciers bestaat uit bolvormers, bordenmakers, persers, af draaiers en garneerders. Ik heb het toezicht gehad over de partij afdraaiers. 6547. V. Moeten de jongens van uw personeel afgescheiden van het voor de gezondheid gevaarlijke werk waarvan wij gesproken hebben, soms zwaar werk verrichten, zooals bijv. het vervoeren of dragen van zware vrachten aarde? A. Bij de afdraaiers niet, maar bij de persers en bordenmakers wel. De jongens die bij de persen werken moeten voor den meester klompen aarde aanbrengen. Zulk een meester heeft twee jongens. De een is belast met het ingooien van ballen aarde in de moule, en om de beurt loopen zij de trap op en af om het werk, dat de meester geperst heeft, in de droogkamer te brengen. 6548. V. Zij zijn daar om te werken en moeten dus hunne handen uitsteken, trappen loopen en klompen aarde dragen. Maar werd het werk ook overdreven? A. Het is in elk geval zwaar werk dat zij verrichten. 6549. V. Zijn het dan zulke groote, zware klompen aarde die zij dragen moeten? A. Ja. 6550. V. Kregen zij het door dat werk te kwaad? A. De jongens verkrotten en gaan er miserabel uitzien. 6551. V. Dus het werk bij de persen is van dien aard, dat de jongens er bepaald slecht en ellendig van gaan uitzien? A. Ja. 6552. V. Had daaraan kunnen tegemoetgekomen worden door meer jongens aan dat werk te zetten? A. Ieder meester kan maar twee jongens gebruiken in die partij. 6553. V. Waarom? A. Hij staat voor zijn toer en voor meer jongens zou hij geen werk hebben. De eene jongen is belast met het aanbrengen der moulen en en passant de stukken aarde aan te brengen 6554. V. Er is dus geen mogelijkheid om die jongens dat werk uit de handen te nemen? A. Neen, dat laat de aard van het werk niet toe. 6555. V. Maar kon dat werk misschien niet verlicht worden door oudere jongens te nemen en niet de jongere. Is dat het kwaad? A. Ja. 6556. V. Het kwaad is dus, dat te jonge kinderen voor dat werk gebruikt werden? A. Ja. 6557. V. Is er bij dat uithalen der ovens een verschil tusschen den zomer en den winter? A. Ja. 6558. V. Deel ons dat eens mede. A. Dat is, dat de ovens in den winter spoediger afgekoeld zijn dan in den zomer. Wanneer van onderen in de ovens het mangat geopend is heeft er een communicatie met de buitenlucht plaats en daardoor is de oven spoediger afgekoeld, en in den winter zal dat veel spoediger geschieden dan in denzomer. 6559. V. Is ook in de omgeving der ovens, waar de vrouwen en meisjes de cassetten openen en vullen, de temperatuur buitensporig hoog? A. Dat lokaal is luchtig genoeg. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} 6560. V. Dus niet van dien aard, dat zij zich zelfs daar half ontkleeden? A. Neen. 6561. V. Hebt gij uit andere afdeelingen der fabriek soms iets mede te deelen, dat ge meent dat van belang kan zijn? A. De faïencerie hebben wij geheel afgehandeld. Een gedeelte der faïencerie had men nog in een ouden bouw die geheel uit hout bestaat, drie verdiepingen hoog, waar zij toen zaten te werken. Daar is geweldig veel stof en het rijst van de eene verdieping naar de andere op. 6561bis. De heer Van der Sleyden: De getuige heeft bij de berekening der loonen gezegd dat er aftrek plaats heeft voor de boeten en de machinegelden. Maar heeft er ook nog aftrek plaats voor het goed, dat door de arbeiders gebroken is? Zoo ja, is dan die aftrek ongelijk, waardoor de menschen niet weten op hoeveel geld zij kunnen rekenen? A. Zij hebben vooraf hunne berekening gemaakt, zoodat zij weten wat zij hebben verdiend. Over het algemeen weten zij hoeveel voor een stuk wordt betaald, en als ze het niet weten komen zij het aan het bureau vragen. 6562. V. Ik begrijp dat zij hunne rekening kunnen maken, maar het gebroken goed wordt dan toch afgetrokken van het loon? A. Ja, als het reeds opgeschreven is. Gesteld dat een werkman 1000 theepotten heeft gemaakt dan werden die opgeschreven; werden er later 100 van gebroken dan werd dit opgegeven en aan den voet van de rekening afgetrokken. 6563. V. Is die aftrek soms aanzienlijk? A. Naarmate gebroken of bedorven wordt. Ik heb het bijgewoond dat een aftrek geschiedde van 30 francs wegens eene partij afgekeurd werk. 6564. V. Dan bleef in die quinzaine weinig van het loon over? A. Ja. 6565. V. Kan het later uitbetalen van het loon verband houden met dien aftrek? Wenscht de fabrikant een tegoed te hebben van den werkman, ten einde daaruit te betalen wat door ongeluk of moedwil verloren ging? A. Dat weet ik niet. 6566. V. Beliep de aftrek wel eens meer dan het loon der quinzaine? A. Neen. 6566bis. De heer Beelaerts van Blokland: Zijn u verbeteringen bekend, die in de fabriek werden ingevoerd om het lot van den werkman dragelijker te maken? A. In mijn tijd is men begonnen de waterleidingen door de ateliers te leggen, en daardoor is het mogelijk des avonds twee à drie malen in de week de ateliers ieder op hun beurt te schrobben. Dat is uit het oogpunt van zindelijkheid en gezondheid. Door den grond te bevochtigen kan de stof niet meer opvliegen zooals in de oude gebouwen, waarvan ik zooeven sprak. 6567. V. Zou hetgeen gij omtrent de werkzaamheden aan de ovens hebt medegedeeld, op dit oogenblik nog voorvallen zooals gij dat gezien hebt? A. Ja, er is geene wijziging in gebracht. 6568. De Voorzitter: Ik dank u voor hetgeen gij ons hebt medegedeeld. Uw verhoor is geëindigd. H.J. Elbers. Verhoor van den heer Louis Regout. 6569. De Voorzitter: Mag ik u verzoeken uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats op te geven? A. Louis Hubert Gérard Regout, lid van de firma Petrus Regout en Cie., oud 54 jaren, te Maastricht. 6570. V. Gij hebt verscheidene associé's, maar gij zijt een van de werkende firmanten? A. Ja. 6571. V. Hoevele werkende firmanten zijn er? A. Drie, met mij, mijn oudste broeder Pierre en mijn tweede broeder Eugène. 6572. V. U hebt, waarschijnlijk met het oog op de exceptioneele uitgebreidheid en beteekenis van uwe zaak, den arbeid verdeeld met uwe beide assócié's. U hebt, meen ik, meer bepaald de afdeeling faïencerie, niet waar? A. Ja, mijn broeder Pierre heeft de glasfabricage en mijn broeder Eugène enkele machinerieën, die meer van algemeenen aard zijn. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} 6573. V. Staat u alleen of heeft u een van de firmanten naast u? A. Ik heb een neef en een zoon, die ieder eene afdeeling hebben. 6574. V. Hoe is de naam van dien neef? A. Frederik. 6575. Welke zijn die afdeelingen? A. Mijn neef heeft be bewerking van de grondstoffen; mijn zoon heeft het inzetten, bakken en verdere bewerking, zooals de decoratie, en mijn neef deelt met mijn zoon, die de tweede afdeeling heeft, de handelsafdeeling. 6576. V. Dus uw neef heeft het meer onmiddellijke opzicht over het artikel totdat het geschikt is om in den oven gestoken te worden, uw zoon heeft het onmiddellijk opzicht over hetgeen uit den oven komt, totdat het artikel gereed is, terwijl zij te zamen in den algemeenen dienst van de afdeeling voorzien. U hebt de superintendentie over de geheele afdeeling, niet waar? A. Ja. 6577. V. U draagt dus kennis van al hetgeen in de afdeeling van defaïencerie omgaat, of is misschien voor u langzamerhand het punt gekomen, waarop men niet meer daadwerkelijk aan de zaken doet? A. Wanneer ik geen Kamerzitting heb dan ben ik steeds op de fabriek, 5 of 6 uur per dag. Ik besteed ongeveer een half uur aan de fabriek van mijn tweeden zoon, die buiten de stad ligt, de nieuwe porseleinfabriek. Ik meen dus vrijwel op de hoogte te zijn van alles wat er in de fabriek omgaat. 6578. V. En is u van jongs af aan in de fabriek? A. Ja, van mijn 11de jaar 6579. V. Ik deed mijne vraag, omdat het wel gebeurt, dat als men zonen en volwassen neven heeft, die gereed zijn om onze plaatsen in te nemen, men zich meer gaat bepalen tot de administratieve werkzaamheden; dit is dus bij u het geval niet? A. Ik neem nog altijd een werkzaam aandeel, ik laat de jongelui in mijne voetsporen treden om later in mijne plaats te kunnen komen. Er zijn werkplaatsen waar ik wel eens niet kom, soms wel in een maand niet. De détails ga ik niet zoo na, maar als er verbeteringen of veranderingen noodig zijn, dan ben ik altijd ter plaatse. 6580. V. Gij zijt dus met allen bekend. Welke zijn die werkplaatsen waar gij soms in een maand niet komt? A. Als ik er niet kom, dan komt het omdat ik hen vertrouw en zij hunne ondergeschikten, want eigenlijk moet niets onnagezien blijven; er moet geen plaats zijn, waar niet het toezicht van een lager of hooger beambte wordt uitgeoefend. 6581. V. Gij hebt een talrijk personeel, niet alleen in het algemeen op uw fabriek, maar met name in uwe afdeeling. De eijfers liggen voor mij, en en gros zullen u die wel voor den geest staan. In uwe afdeeling alleen zijn meer dan 2100 personen werkzaam; een kleine 800 mannen. 340 jongens van 12-16 jaar, 120 à 130 jongens van 16-18 jaar, 318 meisjes van 12-16 jaar, 140 meisjes van 16-18 jaar, 129 gehuwde vrouwen en 260 ongehuwde vrouwen, niet waar; het spreekt vanzelf dat nu niet gelet zal worden op eene eenheid, maar in het algemeen, zijn die cijfers juist niet, waar? A. Ja, wij maken alle jaren een overzicht van onze bevolking; dat is vooral gedaan om te zien of het bevolkingsregister juist is bijgehouden. De betalingsregisters worden vergeleken met de bevolkingsregisters en daardoor zien wij of ieder ondergeschikte zijn plicht heeft gedaan en voldaan heeft aan het voorschrift om geen werkman aan te nemen alvorens hij bij den boekhouder van het bevolkingsregister is geweest om te vragen of er geen bezwaar bestaat tegen de aanneming. Wanneer een persoon den dienst aan de fabriek verlaat, krijgt hij geen afteekening van het boekje zonder dat het ook weder gezien is door den boekhouder van het bevolkingsregister. In November wordt de contrôle gehouden, en ieder opzichter, die in gebreke is gebleven, krijgt dan eene terechtwijzing, en er wordt nota daarvan gehouden om te kunnen zien wie het meest zich schuldig maakt aan dergelijk verzuim. De gegevens, de u zooeven voorlaast, zijn uit het register van November getrokken en dus zeer recent. 6582. V. Het onderwerp dezer enquête {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} is u natuurlijk ook als lid van de Staten-Generaal, in alle opzichten nauwkeurig bekend. U weet dat wij ons hebben bezig te houden met een onderzoek naar de werking en eventueele uitbreiding van de wet op den kinderarbeid van 1874; en 2o. met een onderzoek naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen en in verband daarmede naar de gezondheid, veiligheid en het welzijn der daar werkende arbeiders. Om nu te beginnen met het eerste punt: hoe is uw ervaring omtrent de werking der wet van 1874? Ik meen mij te herinneren dat uw firma in der tijd niet zeer ingenomen was met het plan om die wet tot stand te brengen. Heeft de uitkomst soms wat beteren loop gehad? Heeft men zich kunnen schikken in de belemmeringen, die de wet van 1874 ten opzichte van het aannemen van jeugdige werkkrachten teweeg bracht? A. Ik voor mij heb, wat de afdeeling ‘aardewerk’ betreft, die wet nooit afgekeurd. Ik heb haar zelfs zeer goed gevonden en gewenscht dat het terstond een blijvende wet ware geworden, want ik geloof niet dat men haar als zoodanig beschouwen kan. In de toepassing heeft die wet wel eenige bezwaren, doch zij zijn van geringen aard. Zoo is het bijv, gebeurd dat een moeder voor haar kind aan de fabriek werk kwam vragen en een zakboekje medebracht waarin stond dat bijv. Jan 13 jaar oud was. Maar nu was het niet Jan, dien zij in de fabriek wilde plaatsen, doch Piet, die slechts 11 jaren oud was. De beambte had het kind wel jong gevonden, informaties genomen en toen bleek dat het niet Jan van 13 doch Piet van 11 jaren was. Daar het nu bijna niet mogelijk is om een onderzoek in te stellen naar elk kind dat voor werk aangeboden wordt, zoo kan het gebeuren dat de werkgever gestraft wordt voor iets, waaraan hij geheel onschuldig is. Wij zijn echter nooit bekeurd, maar was het gebeurd, dan zouden wij er onschuldig ingeloopen zijn. 6583. V. Mijne vraag doelde echter hierop: gij hebt uwe industrie uitnemend goed gaande kunnen houden ook met ontbering van die meer jeugdige werkkrachten, die gij voor 1874 nog al in belangrijken getale in uw fabriek bezigdet? A. Wij hadden slechts zeer weinig kinderen beneden de 12 jaren en de wet van 1874 heeft ons volstrekt niet gehinderd. 6584. V. Degenen die gij hadt hebt gij natuurlijk met de invoering van de wet van 1874 hun ontslag moeten geven en gij hebt er geen van dien leeftijd meer kunnen aannemen. Het is dus uwe ondervinding dat dit u in uw industrieel bedrijf niet gehinderd heeft? A. Volstrekt niet. 6585. V. Gij gebruiktet zoo even eene uitdrukking, die ik wensch te releveeren. Gij zeidet dat gij die wet beschouwdet als eene niet-blijvende wet. Wees zoo goed en licht eens toe, wat ge daar eigenlijk mede bedoelt? A. Er zijn door de Regeering, onder anderen door de Ministers Modderman en Du Tour, verscheidene pogingen aangewend, om eene meer uitgebreide wet op den kinderarbeid tot stand te brengen; maar daarbij zijn groote bezwaren ondervonden. Het wenschelijke der uitbreiding is door iedereen erkend; maar dat men er niet toe gekomen is, moet, naar ik geloof, daaraan toegeschreven worden, dat men de zaak te veel theoretisch beschouwd heeft. Mij dunkt dat men meer den weg moet inslaan, die in Engeland gevolgd is. Daar wordt eene geheele serie van fabriekszaken bijeen genomen en voor elke eene speciale wet gemaakt; ik meen dat daar 16 van die categorieën zijn. Men heeft het hier te algemeen willen maken. Ik zou gaarne zien, dat de wet op den kinderarbeid meer werd uitgebreid, maar met inachtneming van elk speciaal geval. Wij hebben in de fabriek werkplaatsen, waar het mij voorkomt dat een kind van 12 jaar gerust 10 uren kan werken zonder nadeel Sommige jongens zitten te schilderen en anderen verrichten lichte werkzaamheden. Maar er zijn andere jongens waarvan ik zelf moet erkennen dat die met 8 uren per dag genoeg hadden. 6586. V. En zij krijgen meer? A. Ja, omdat het in de andere fabrieken ook zoo gedreven wordt. Als er eene wet kwam, die slechts 8 uren voor speciaal werk toeliet, zou ik dat {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} goedvinden, maar niet voor alles. In sommige gevallen kunnen 10 uren gerust verdragen worden, zonder dat de gezondheid er door wordt benadeeld. 6587. V. Als ik u goed versta zijn er in uwe eigene fabriek zekere afdeelingen, waarin nog zeer jeugdige werklieden gebruikt worden voor een werk, waarvan gij zelf gevoelt, dat het wel wat zwaar voor hen is? A. Ja, tot zekeren leeftijd, tot 14 jaar. 6588. V. Dat feit betreurt gij zelf, maar het bestaat. Gij zoudt wenschen dat het niet bestond? A. Ik zou dat wenschen, maar ik kan het niet invoeren, want het is niet algemeen. Ik kan mij niet achterstellen bij de concurrenten, die dat niet uit eigen beweging zouden doen, en het zou te betreuren zijn als de naburen, zooals de Belgen, dan bleven werken gelijk zij nu doen. Daarmede moet rekening worden gehouden. 6589. V. En dus de jonge schepseltjes, die er voor gebruikt worden, ondervinden er de schadelijke gevolgen van? A. Ja. 6590. V. Hadt gij het oog op het werk in de faïencerie van 13jarige jongens? A. Jongens beneden de 14 jaar zou ik niet langer dan 8 uur daags willen doen werken. 6591. V. Hebt gij thans als regel gesteld dat geen jongens beneden de 13 jaren worden aangenomen? A. Zooveel mogelijk, maar er zijn tijden dat wij hen op 12jarigen leeftijd moeten aannemen, maar dat is uitzondering. 6592. V. Echter eene uitzondering, die tot uw leedwezen wel voorkomt? A. Ja. 6593. V. Worden die jongens van 14, 13 ja 12 jaar ook gebruikt voor overwerk des avonds? A. Neen. 6594. V. Of voor nachtwerk? A. Ook niet, althans bij de afdeeling aardewerk. 6595. V. Neemt gij behalve ten aanzien van den leeftijd, nog andere maatregelen bij het aannemen van het jeugdig personeel? A. De jongens worden gekeurd door een dokter. In de afdeeling aardewerk hebben wij eene ziekenbeurs. Bij meerderheid van stemmen wordt een dokter gekozen. De dokter kent het werk in de fabriek, wij hebben het hem getoond. Meermalen worden jongens van 14 à 16 jaren als ongeschikt voor dat werk afgekeurd, vooral in den laatsten tijd. 6596. V. Welk werk hebben zij? A. Het dragen van vormen, het aangeven van gereedschappen, het wegbrengen naar de droogkasten van de vervaardigde voorwerpen. Het meest lijden de jongens in de afdeeling aardewerk van het onvermijdelijke stof. Stof is in geen enkele fabriek te vermijden, maar in eene aardewerkfabriek wordt stof in ruime mate geproduceerd. Daartegen wordt zooveel mogelijk gewaakt door het aanbrengen van exhausters. 6597. V. Van wanneer dagteekent het aanbrengen daarvan in uwe fabriek? A. Een jaar of acht geleden is de eerste geplaatst. Langzamerhand zijn er meer bijgekomen, en verleden jaar nog twee. 6598. V. Hebben die exhausters eene afdoende uitwerking, maken zij de atmosfeer dragelijk? A. Neen. Het is trouwens bekend, helaas, dat ook in Duitschland op geen fabriek dat bereikt is. Onder de aardewerkers is de sterfte vrij groot, maar ik geloof dat er geen fabrieken in het buitenland zijn, waar zooveel werk gedaan is als bij ons, om het stof te verwijderen, en ik heb nog al veel fabrieken in den vreemde bezocht. 6599. V. Desniettegenstaande zijt gij van oordeel, dat het toch rationeel en goed zou wezen wettelijke bepalingen te maken om het werken van die aankomende jongens te verbieden? A. Neen, wel om den werktijd van de jongens van 12-14 jaar tot acht uren daags te beperken. 6600. V. Hoe lang werken zij nu bij u? A. Tien uur. 6601. V. Welk werk doen de meisjes van dien leeftijd op uwe fabriek? A. Het grootste gedeelte schilderen, dan volgt het drukken, dan het sorteeren, dan het wegvoeren en eindelijk het verglazen. 6602. V. Worden die meisjes ook gebruikt bij het werken met glazuur? {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja, doch alleen om de goederen aan te geven, zij zelve verglazen niet; dat doen mannen. 6603. V. Maar zij krijgen de voorwerpen toch in de hand op een oogenblik waarop vergiftiging met het émail nog mogelijk is? A. Ja, zij nemen de voorwerpen aan, terwijl ze nog nat zijn, zoodat aan de vingers iets van het glazuur kleven blijft. 6604. V. Zijn dat jonge meisjes? A. Niet zoo heel jong, van 15 tot 17. De heele jonge zitten meestal te schilderen en prentjes te knippen voor het drukken 6605. V. Maar de meisjes van 15 tot 17 jaar en daaromtrent, die moeten toch die voorwerpen in de hand nemen met niet behoorlijk gedroogde glazuur. En dat werk is schadelijk voor de gezondheid? A. Ja, maar het is in de laatste tijden vanzelf verbeterd, door dat de voorwerpen, die verglaasd werden met veel loodwithoudend glazuur, niet meer zoo sterk gevraagd worden; het is wel niet met opzet geschied, maar toch is het eene verbetering. Er wordt wel ⅔ minder van dat goed gevraagd. 6606. V. Bespeurt gij bij de meisjes wel eens nadeelige gevolgen van dat werk? A. Neen, bij de meisjes niet, die worden zooveel mogelijk verwisseld. Zij werken 14 dagen, 1 maand, soms twee maanden en dan worden zij verwisseld; ik heb getracht een reglement daaromtrent vast te stellen, maar ik heb er van moeten terugkomen. 6607. V. Is dat verwisselen aan het mindere personeel overgelaten? A. Mijn zoon heeft de directie er over en die geeft zijne bevelen aan de opzichters, maar er ontsnapt natuurlijk veel in zulk een groote zaak. 6608. V. Gij acht dus afwisseling noodzakelijk, maar gij weet niet zeker dat het geschiedt? A. Neen, dat weet ik niet. 6609. V. Hebt gij kwade gevolgen van het werk bij de meisjes op ouder leeftijd waargenomen? A. Ik heb er niet van gehoord. 6610. V. Er komen toch gevallen van loodvergiftiging voor in uwe fabriek? A. Bij de mannen die dit werk doen, dit is een bepaald ambacht. De meisjes blijven niet zoo lang, gewoonlijk tot haar 20ste of 22ste jaar, dan trouwen zij en gaan meestal van het werk af, terwijl de mannen blijven. Wij hebben mannen gehad die langer dan 20 jaar bij ons waren en niets voelden, terwijl anderen reeds na 2 jaar loodkoliek kregen; dan moeten zij weg; maar nu onlangs heb ik in overleg met mijn zoon bepaald dat zij maar 5 jaren aan dat werk mogen blijven en dan krijgen ze ander werk bij ons. 6611. V. Is er behalve de afwisseling om de vijf jaar geen ander preservatief te nemen om de vergiftiging tegen te gaan? A. Wij hebben er een dat zeer goed is. De algemeene wijze om de borden in het glazuur te dompelen is ze met de vingers aan te vatten, maar wij hebben nu een metalen tang ingevoerd. De werkman pakt daar de borden en dergelijke vlakke voorwerpen mede aan en dompelt ze in. Zoo doende komen de menschen niet meer met de handen in het vocht. Er zijn echter artikelen waarmede dat niet te doen is. Met andere middelen hebben wij proeven genomen, maar dat gaat niet; handschoenen wierpen zij onmiddellijk weg. Wij hebben caoutchouc-vingers verstrekt, maar het glazuur trok er onmiddellijk door en dan is het nog erger. In andere fabrieken zijn ook proeven genomen, maar er zijn er zelfs weinige waar de tang wordt gebruikt, die bij ons zeer voldoet. Ik heb er uit menschlievendheid eenige naar Engeland gezonden, maar men kon er daar niet mee overweg. 6612. V. Zijt gij zeker dat die tang in uw eigen fabriek door het werkvolk gebruikt wordt? A. Jawel. 6613. V. Al lang? A. Ongeveer 15 jaar. 6614. V. Maar hoe is daarmede te rijmen dat u toch de menschen na 5 jaar met dat werk laat uitscheiden? A. Zij wisselen af. Zij hebben toch altijd een zeker werk met de hand. Vlakke voorwerpen als borden kunnen met de tang ingedompeld worden, maar als de drie punten nu eens niet goed loslaten, nemen zij het voorwerp als het half droog is wel met de hand er uit {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} om het neer te zetten. Verder staan zij met de kleederen aan voor de kuip en deze worden daardoor wel bezoedeld. Bovendien zijn zij den geheelen dag in die atmosfeer en dat is nadeelig. Uwe aanmerking zou dan juist zijn als bij uitsluiting met de tang werd gewerkt; dan konden de menschen het wel tien jaren volhouden. In het algemeen kan men slechts zeggen: deze man werkt met de tang en die niet, daarom is bepaald dat dit werk niet langer dan 5 jaar achtereen door denzelfden werkman zal verricht worden. 6615. V. Gij hebt dus de ervaring opgedaan dat bij die menschen de zeer ernstige gevolgen niet uitbleven? A. Ja. 6616. V. Houden de menschen zich aan de heilzame voorschriften, die gij ze bij diergelijk werk in hun eigen belang geeft? Gij hebt zooeven gezegd, dat men die handschoenen bij voorbeeld vóór hen kon leggen en ze ter hunner beschikking stellen, maar dat men hen niet kon dwingen ze te gebruiken. Zijn er in diezelfde richting nog andere dingen, die hun aangeraden en voorgeschreven worden en die zij niet nakomen? A. De reinheid wordt hun steeds voorgehouden; men heeft hun gezegd vóór het eten van hun boterham zich de handen te wasschen, alsmede zich te wasschen vóór het verlaten van de fabriek; maar de een doet het en de andere doet het niet; men kan er niet steeds bij zijn. Aan de reiniging van de werkplaatsen wordt veel zorg besteed; maar zij morsen zooveel, dat het als het ware een strijd wordt tusschen vuilmaken en schoonhouden. Het is zelfs verdrietig dat menschen, wier eigen belang het is den boel schoon te houden, zoo vuil kunnen zijn. Zij hebben bij voorbeeld een schort voor; in plaats dat nu, zooals hun aangeraden wordt, af te doen en in de open lucht uit te kloppen, zitten zij het in de werkplaats, terwijl zij het aan hebben, gedurig af te kloppen, zoodat de stof hen in neus en keel komt. Aan vermaningen echter ontbreekt het hun zeer zeker niet. 6617. V. Wat doen de getrouwde vrouwen, waarvan gij er een goede honderd hebt, in uwe afdeeling voor werk? A. Getrouwde vrouwen worden bij ons in den regel niet aangesteld. Doch wanneer zij als meisje bij ons werkzaam zijn en zij trouwen, dan vinden wij geen reden om ze te bedanken; vandaar dat wij betrekkelijk zooveel getrouwde vrouwen op de fabriek hebben. Die vrouwen blijven hetzelfde werk verrichten dat zij als meisjes deden; de meeste zijn in de drukkerij; verder zijn er in de schilderkamer en in de verniskamer; ook zijn er voor het vullen der cassettes, terwijl de meer jonge meisjes in de magazijnen de goederen sorteeren. 6618 V. Maar daar zijn ongetrouwde ook bij? A Ja, de grootste meisjes zijn daar. 6619. V. De invloed van den fabrieksarbeid van getrouwde vrouwen op de gezinnen heeft u waarschijnlijk wel eens aanleiding tot waarnemingen gegeven. Ik kan begrijpen, dat wanneer gij als fabrikant een jong meisje in dienst hebt en zij trouwt, dit voor u geene reden is om haar den verderen toegang tot de fabriek te weigeren. Daar spreek ik ook geen oordeel over uit. Maar wat denkt gij van het werken van getrouwde vrouwen, niet speciaal op uwe fabriek, maar op fabrieken in het algemeen? A. Mij dunkt dat de werkgever zelf de speciale gevallen beoordeelen moet. Wanneer een meisje op eene fatsoenlijke wijze trouwt en zij blijft in de eerste zes maanden buiten zwangerschap, dan zie ik niet in waarom zij zou moeten te huis blijven. 6620. V. Zou het in orde houden der huishouding, het gereed maken van het eten voor den man, het zorgen dat de man geen krooglooper wordt, het niet wenschelijk maken dat de vrouw te huis was? A. Volstrekt niet. Dat te huis blijven der vrouw heeft een gewonen gang, die vrij regelmatig is. Als zij twee kinderen hebben, beginnen zij zachtjes aan verlof te vragen om te huis te blijven; dàn hebben zij een kind ziek, dan is er iets anders; en als zich dat wat herhaalt, zegt de opzichter vanzelf: Nu wordt het tijd, dat gij te huis blijft. Maar het gebeurt meestal, dat die menschen eene zuster of moeder te huis hebben die op de kinderen past, en dan verdient zij als vrouw ruim zooveel dan zij als meisje {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} verdiend heeft, want zij is bedaarder geworden en heeft den goeden slag gekregen; dit is de tijd, dat zij het best werkt. Terwijl zij als meisje 60 cents verdiende, wordt het nu 80 cents en f 1 per dag, wat de vrouw missen zou als zij te huis bleef. Er is een schafttijd van 12 ure tot half 2. Als zij wat overleg hebben en het ruwe gedeelte van de huishouding vooraf klaar maken, kunnen zij, als zij te huis komen, nog tijdig genoeg den pot koken, dat de man kan eten, en dan zijn zij om half 2 weder aan het werk. Wij hebben dáárom vooral den schafttijd gezet op 12 tot half 2, in plaats van 12 tot 1. Dat is reeds lang geleden, maar ik herinner mij zeer goed dat dat een der redenen was, dat men een ruimer tijd wilde laten om het eten klaar te maken en de menschen behoeven zich nu niet zoo te overhaasten. 6621. V. Er zijn gevallen dat vrouwen met een talrijker gezin toch op fabrieken blijven werken. Hebt gij niet den indruk gekregen dat dit voor het gezin nadeelig is? A. Ik heb die ervaring niet. Ik geloof niet dat wij veel vrouwen met meer dan twee kinderen hebben. Wenschelijk zou ik het achten dat eene bepaling wierd gemaakt, volgens welke eene vrouw met meer dan twee kinderen niet meer in de fabriek mocht werken, behoudens uitzonderingen. Een weduwe bijv. met drie kinderen moet wel den kost voor allen verdienen, maar zulke vrouwen nemen wij slechts uit medelijden aan. 6622. V. Hadt gij in uwe inrichting geene gelegenheid op te merken dat aan den arbeid der gehuwde vrouwen bij toeneming van haar gezin een einde moest worden gemaakt? A. Dan blijven zij vanzelve weg. 6623. V. Gij hebt gezegd dat de jongeren schilderen, sorteeren, de cassettes voor de ovens laden en lossen; werken ook niet meisjes bij het maken van stiftjes voor triangles? A. Ja. 6624. V. Is dat niet een gevaarlijk werk? A. Thans niet meer; vóór eenige jaren is daarvoor een toestel ingevoerd, dat in Engeland werd gebruikt. Men was echter niet zeker van de bewegingen van het vliegwiel, zoodat de vingers werden afgesneden. Wij hebben het onmiddellijk afgekeurd. 6625. V. Heeft het geneeskundig Staatstoezicht zich daarmede bemoeid. A. Wij ontvingen eene waarschuwing van dokter Van Kleef. 6626 V. Dr. Van Kleef is niet van het Staatstoezicht. Bespeurt gij nooit iets van dat toezicht? A. Nooit. 6627. V. Is het bestaan daarvan u onbekend? A. Ja. Mijn zoon had de waarschuwing ontvangen. Hij was het volkomen met mij eens tot het onmiddellijk afschaffen, alhoewel het wonder was, daar ze in Engeland goed werken. 6628. V. Het volwassen mannelijk personeel in uwe afdeeling verricht een arbeid, die wel aanleiding geeft tot kwalen en ziekten, en die zeer bedenkelijk is, ten gevolge van de ontwikkeling van stof? A. Ja. 6629. V. Die menschen worden in den regel niet oud, niet veel ouder dan 40 jaar? A. Doorgaande beginnen zij op het 45ste jaar ongeveer te laboreeren. 6630. V. Is het niet reeds een weinig jonger? A. Er zijn er, die veel vroeger beginnen, maar dat hangt ook veel af van het gestel. Wanneer men eerder begonnen was met het keuren der jongens, dan was de geheele generatie waarschijnlijk beter geweest. 6631. V. Werklieden boven de 50 jaar zijn in uwe afdeeling uitzonderingen, niet waar? A. Ja, maar ik geloof wel dat er oudere zijn. Ik heb echter nooit een statistiek daarvan laten maken, maar wij kunnen het bemerken aan het ziekenfonds, wij hebben in het ziekenfonds der aardewerkers altijd zooveel meer percenten van de leden dan iń de andere fondsen onzer fabriek. 6632. V. Hebt gij ook sterftestaten bij laten houden in de fabriek? A. Jawel. 6633. V. Dat ziekenfonds wordt gevoed door contributiën van de werklieden, niet waar? {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja, en een derde door de firma; als de werklieden een gulden storten, dan storten wij 33 cents. 6634. V. Dat fonds wordt aangewend tot het geven van geldelijke uitkeeringen in geval van ziekte en ook tot het bekostigen van de hulp van den medicus over wien wij in het begin van ons verhoor gesproken hebben? A. In de afdeeling aardewerk hebben wij twee afdeelingen voor het ziekenfonds: het faïenciers-ziekenfonds en het zoogenaamde aardewerk-quinzaine-ziekenfonds. De faïenciers staan onder directie van mijn neef, dat zijn degenen, die de voorwerpen onmiddellijk vervaardigen, en het personeel dat onder mijn zoon staat bewerkt de voorwerpen van af den tijd, dat zij uit den oven komen. Dat laatste personeel wordt meer beschouwd als zijnde werklieden die geen bepaald vak geleerd hebben, het is een meer afwisselend personeel, dat een kleiner loon verdient, en aan hen wordt alleen geldelijke ondersteuning en geen geneeskundige hulp gegeven, omdat zij meestal geholpen worden door de stadsdokters. 6634bis. V. Het eene gedeelte krijgt dus geldelijke ondersteuning en moet bij het armbestuur geneeskundige hulp vinden. De deelneming aan die ziekenfondsen is verplichtend niet waar? A. Ja, van af het 18de jaar voor de mannen. 6635. V. En hoeveel beloopt de contributie in de week? Hoeveel percent van het loon? A. Naar den staat van de kas, van 1 tot 2½ percent, gemiddeld is het 1½ percent. Voor degenen die geneeskundige hulp verkrijgen, de faïenciers namelijk, betalen omtrent 3 percent. 6636. V. Hebt gij nog andere fondsen aan uw fabriek? A. Andere hebben wij niet. Wij hebben jaren geleden getracht een weduwenfonds te stichten voor de employés, ongeveer 70 in getal. Wij vonden het wenschelijk, dat die heeren geen bedrijf uitoefenden buiten de fabriek. Er waren er, die een détail-handel uitoefenden enz. Daaruit ontstonden misbruiken. Het personeel dat onder hun toezicht stond meende gunsten te verkrijgen, wanneer zij zich daar voorzagen van goederen; toen hebben wij het verbod opgelegd aan de heeren employés om eigen zaken te doen; de salarissen zijn toen eenigszins vermeerderd. Toen kwam de klacht hunnerzijds: wat zal er nu met onze vrouwen gebeuren als wij sterven? De aanmerking was gegrond en wij antwoordden: wij zullen een weduwenfonds stichten; de firma geeft f 2000, gij betaalt per maand zooveel, de firma weer 1/3 Dit heeft zoo drie jaren geduurd. Toen deed zich het geval voor dat een pas aangestelde geëmployeerde op sterven lag. De andere heeren kwamen toen bij elkander en zeiden: Hoe jammer! Nu zal waarschijnlijk de weduwe van dien pas aangekomene 240 gulden pensioen krijgen van den inbreng, dien wij hebben gegeven, die zoo lang hier zijn. Dat was het eerste bezwaar dat zich voordeed, maar het was zóó overwegend dat de heeren het reglement zouden gaan wijzigen, maar toen vonden zij het wel zoo eenvoudig om het fonds te ontbinden en ieder het ingelegde geld terug te nemen. Sedert hebben wij aan die zaak niets meer kunnen doen. De f 2000 die wij gestort hadden, hebben wij niet teruggenomen, maar van de kleine rente worden de weduwen van een paar geëmployeerden bedeeld. De man die toen op sterven lag, is beter geworden, en het geld zou dus gered zijn geweest, maar de heeren hadden nu eenmaal daardoor een ander inzicht in de zaak gekregen. 6637. V. Aan de dekenfabriek van den heer Jules Regout heeft men eene soortgelijke ondervinding gemaakt; ook daar heeft men het fonds weder verdeeld? A. Dit is mij niet bekend. 6638. V. Dan zal ik u met deze zaak niet lastig vallen. Dus andere fondsen andere caisses de prévoyance van welken aard dan ook, bestaan in uwe fabriek niet? A. Mag ik u observeeren, dat de ziekenbus eigenlijk werkt als pensioenfonds. Het personeel blijft lid tot aan den dood toe, De ouden van jaren blijven leden en trekken de helft van hun loon gedurende twee jaren, en daarna ⅓ levenslang uit die kas. 6639. V. Hebben dan alle werklieden {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} die op leeftijd gekomen zijn en ongeschikt worden om langer te werken in uwe fabriek, eene uitkeering uit die bus, uit dat fonds? A. Neen, niet allen, slechts wanneer zij lid zijn en aan de eischen voldoen, die het reglement van het fonds stelt. 6640. V. Maar ik meen dat gij daar straks gezegd hebt, dat allen verplicht waren lid te worden? A Behalve degenen, die op te laten leeftijd zijn ingetreden. Onze fabriek bestaat sedert jaren en vroeger was dit reglement niet zoo volledig als thans. Het is een keer of acht gewijzigd Zoo is er ook later de bepaling in opgenomen dat diegene, die bij het intreden der fabriek den ouderdom van 50 tot beneden de 60 jaren bereikt heeft, slechts tot en met zijn 60ste jaar van deze ziekenkas deel kan uitmaken; na dien tijd heeft hij niet de minste aanspraak meer op eenige bijdrage of uitkeering. Nu zijn er gevallen voorgekomen van menschen, die boven de 50 jaren zijn ingetreden en tot boven de 60 zijn blijven werken. In dit geval hadden wij geen bevoegdheid hen uit dat ziekenfonds iets te geven. 6641. V. Maar komt het niet voor, dat er menschen zijn, die bij u gedaan krijgen met werken, omdat zij voor u onbruikbaar zijn geworden, die niet de minste uitkeering krijgen? A. Dat komt niet anders voor dan wanneer er gegronde redenen bestaan om ze niet te bedeelen. 6642. V. Welke gegronde redenen zijn dat? A. Wanneer zij bij voorbeeld weggezonden worden wegens wangedrag, maar niet wegens onbruikbaarheid, door ouderdom ontstaan. Ik herinner mij daarvan slechts een geval, namelijk van een voerman, die thans op den Calvariënberg is. Die is boven de 50 jaren ingetreden en wordt niet bedeeld. 6643. V. Bedriegen mijne herinneringen mij niet, dan zijn hier verklaringen afgelegd door andere getuigen in anderen zin. Komt het dus niet voor dat menschen, die niet meer werken kunnen, gedaan krijgen, en daarmede uit? A. Mannen? Vrouwen trekken van ons niets. Die hebben nooit gestort. 6644. V. Dus de vrouwen, is uw antwoord, krijgen gedaan, en daarmeê uit, zonder dat gij u over haar lot hebt te bekommeren? A. Ja. 6645. V. Maar nu de mannen? A. Die trekken volgens dit reglement hun geheele leven, ook wanneer zij als versleten menschen kunnen beschouwd worden. 6646. V. Ik kan zeer goed begrijpen, dat ge, bij eene zaak van zulk een omvang wanneer men voor détail-quaestiën en scherp geformuleerde vragen gesteld wordt, misschien het antwoord moet schuldig blijven. Maar laat ik u zeggen, er is hier, meen ik, stellig verklaard, dat het zeer dikwijls voorkomt, dat mannen, die versleten raakten, eenvoudig gedaan kregen, zonder dat zij verder in het genot waren van eenigerlei uitkeering of ondersteuning vanwege de fabriek of van eenig fonds aan de fabriek annex. Is dat juist of niet? A. Dan zou het geheel buiten mijn weten zijn, en die het verklaard heeft, heeft het reglement niet in het oog gehouden. 6647. V. Hoeveel mannen, die, omdat zij versleten waren, op waren, niet meer konden werken, en als zoodanig congé hebben gekregen, genieten van den kant van uwe fabriek pensioen of uitkeering? A. Volgens den staat, dien ik heb overlegd, zijn het er 12. 6648 V. Mag ik u eens eene kleine opmerking maken? Gij hebt straks gezegd, en dat laat zich in verband met de zaak gemakkelijk aannemen, dat de menschen door het fatale werk dat zij moeten doen, en niettegenstaande alles wat ge meent als preservatief te kunnen invoeren, zeer spoedig versleten raken. Gij hebt een mannelijk personeel van ongeveer 800 personen. Wanneer er nu maar 12 menschen zijn, die eene uitkeering genieten, gelooft gij dan nog te kunnen blijven bij uw gezegde van straks, dat allen, die niet meer kunnen werken, eene uitkeering van den kant der fabriek krijgen? of is dat meer wat gij wenscht dan wat in werkelijkheid bestaat? A. Ik kan alleen als mijne meening zeggen dat de ouden van jaren, voldaan {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} hebbende aan het reglement van de ziekenbeurs, tot hun overlijden geldelijke ondersteuning genieten. Er kunnen gevallen zijn, mij niet bekend, dat het niet geschiedt. Ik heb aan de heeren, die mij te Maastricht over de zaak spraken, verzocht mij de namen op te geven, en ik ken alleen dien van den voerman, welk geval mij onbekend was. 6649. V. Wanneer ik op dit punt doorga, wil dan niet meenen dat mijne vragen eene minder aangename strekking hebben. Gij zult mij toegeven dat het beter is u vragen te stellen en dat ze door u worden beantwoord, dan dat de dubia eerst bij het openbaar maken van het verbaal ter uwer kennisse kwamen, zonder dat u de gelegenhied door mij was aangeboden om ze op te lossen? A. Gelief dan die vragen te stellen; voor zoover mij bekend is, zal ik daarop antwoorden. 6650. V. Ik begrijp niet dat in uwe afdeeling, waar bijna 800 mannen arbeiden aan een werk, dat ondanks alles wat ten goede geschiedde, van fatalen aard is, mannen die, behoudens enkele uitzonderingen op betrekkelijk jongen leeftijd ongeschikt worden voor verderen arbeid, thans slechts 12 mannen zouden leven die bij u werden ontslagen. Als gij meent dat er slechts twaalf menschen eene uitkeering trekken, dan zou ik haast denken dat gij in dwaling verkeert met te meenen, dat alle ontslagenen uitkeering trekken? A. Het zijn menschen die het permanent ontvangen, maar er zijn ook nog zieken. 6651. V. Die laatsten bedoel ik niet, maar de menschen die voorgoed hun congé hebben ontvangen. En dit moet, dunkt mij, veelvuldig voorkomen bij menschen die vroegtijdig ongeschikt worden om te werken. Ik wijs er opzettelijk op om u de gelegenheid te geven dit op te lossen en duidelijk te maken. A. Die twaalf zijn zoogenaamde quinzaine-arbeiders, die geen medische hulp krijgen. 6652. V. Maar weet ge niet te zeggen of meer dan twaalf eene geldelijke ondersteuning, een pensioen krijgen? A. Het is eigenlijk geen pensioen; wanneer die menschen weder kunnen werken, komen zij weder werken. 6653. V. Maar gij hebt het toch straks uitgelegd alsof het een pensioenkas was. Als equivaleerende uitdrukking kunnen wij toch het woord pensioen gebruiken voor de geldelijke uitkeering, welke die menschen, die voorgoed ongeschikt zijn geworden om te werken, op hun ouden dag ontvangen. Nu zegt gij dat er slechts 12 zijn. Ik wijs u op de geringheid van dat cijfer tegenover het hooge cijfer van het arbeidend personeel, p.m. 800 man, en in verband met het zeer gevaarlijke, schadelijke en ongezonde werk dat zij te verrichten hebben. A. Ik wil mijn gezegde in zoover wijzigen dat het niet werkt als pensioenfonds, maar als ondersteuningsfonds voor diegenen, die door langdurigen arbeid een onderstand tijdelijk verdienen. 6654. V. Ontvangen buiten die twaalf personen nog meer gewezen werklieden eene uitkeering vanwege uwe fabriek? A. Neen. 6655. V. Wij hebben nu gesproken over het werk van de aankomende jongens en meisjes, van jonge en getrouwde vrouwen en eenigermate over de positie van de volwassen werklieden. Ik wensch nog even terug te komen op het lot van de jongens Ik wil u niet onbekend laten met de feiten, gij zult het later zelf kunnen lezen, die ons daaromtrent zijn medegedeeld. Ik zal u in de gelegenheid stellen om daartegen in te brengen wat u goed zult vinden. Er is verklaard, dat het wel voorgekomen is, dat jongens niet alleen hard werk moesten doen en hard werden bejegend, maar dat het ook voorgekomen is, dat zij met een gloeiend ijzer tegen het lijf werden geslagen, indien zij zich niet naar den zin van den baas gedroegen. Het mag wezen, dat dit in eene andere afdeeling geschiedde, maar daarom kon toch het feit u bekend zijn? A. Het feit is mij niet bekend. 6656. V. Mag ik dan, in verband met de positie van de volwassen mannen, u bekend maken met een bezwaar dat er ingebracht is in stukken, die bij de Commissie zijn ingekomen. Het eene stuk naar aanleiding van eene circulaire, die van ons uitgegaan is, kort na ons optreden en die op ruime schaal verspreid is, en een ander stuk dat ongevraagd is ingezonden door een tot nog- {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} toe aan ons niet bekend persoon. In beide stukken wordt op een bitteren toon gesproken over het harde lot van de menschen, die in de fabriek belast zijn met het werk aan de ovens, met name aan de zoogenaamde biscuit-ovens. Ik kon u eenige woorden uit die stukken voorlezen, maar gij zult wel begrijpen wat ik bedoel. Ik wil u in de gelegenheid stellen om tegen die bewering het een en ander in te brengen. Men zegt, dat het werk in de ovens een hard en gruwelijk werk is. Wilt gij het feit tegenspreken, dan zullen wij u de gelegenheid daartoe geven; ik voor mij mag, naar ik meen, hier tegenover u dit onderwerp niet onbesproken laten, omdat gij later niet zoudt zeggen: waarom heeft men er mij en temps utile niet over gesproken. A. Heeft u de stukken soms bij de hand? 6657. V. Gaarne. Zooals ik u zeide, is het een stuk afkomstig van een man dien wij nog niet hebben gehoord, maar wij hebben begrepen dat het niet verantwoord zou zijn, wanneer wij hem niet opriepen. Wij zullen trachten hem te nopen om ons de waarheid te zeggen en geen gekleurde waarheid, geen dingen die u benadeelen. Wij zullen ons best doen om den man op betamelijke wijze op het gemoed te drukken, dat hij geen leugens moet vertellen, maar in afwachting dat hij komt, kan ik niet anders doen dan u de passage mede te deelen die des betreffende er in voorkomt. Het is geen zeer mooi Hollandsch, maar letterlijk staat er: ‘Dan de slaven uit de ovens met hun uitgedroog ligchaam van matheid moete naar de gloeijende ovens in, om de waar er uit te halen, dat hun de haren op het hoof verbrande meester het is te warm wat te warm gij gaad voor twee dagen naar huis en nog eene keer de poort af dan moet die arme slaaf maar doodstil naar de hel van warmte enz.’ Dat is het eene stuk: het andere is van eene erkende vereeniging te Maastricht afkomstig: daarin staat ten opzichte van de ovens het volgende; het spijt mij dat ik het moet releveeren, maar het is beter het u nu te zeggen, dan dat u het later tot uwe onaangename verrassing in de verbalen leest: ‘Bij druk werk is het getal ovens voor aardewerk soms te gering. Er is dan geen tijd en gelegenheid ze te laten bekoelen, zoodat de arbeider gedwongen wordt zich half naakt in den heeten oven te begeven om het werk dat gereed is, daaruit te halen, dat dan plaats moet maken voor ander. Gebeurd is het, dat de lappen, waarmede hij zijne handen had omwonden, door de hitte in brand vlogen. ‘Het behoeft geen betoog dat deze wijze van ovens ontledigen, die door het stichten van meer ovens geheel onnoodig zoude worden gemaakt, niet alleen gevaarlijk, maar ook hoogst ongezond voor den arbeider is.’ Ziedaar, de beide plaatsen, laat ik u er bij zeggen, om u niets te verhelen, dat door meer dan één getuige dit wel bevestigd, maar niet tegengesproken is. Wilt gij er soms wat tegen zeggen? A. Daar kan ik dit tegen zeggen: wanneer het gebeurt, dat men in een oven moet gaan die warm is, dan gebeurt dit bij uitzondering, in den zomer op een warmen dag als er geen tijd is om hem te laten afkoelen, voornamelijk omdat de vervaardigers van aardewerk buitengewoon hard werken, zoodat de ovens hen niet bij kunnen houden. De menschen maken vóór kermis of vastenavond ⅓ per dag meer dan anders. Dan is het onbegrijpelijk wat zij voortbrengen. De oven kan maar een zekeren kubus inhouden, en dan moet het werk overhaast worden, ten einde die menschen niet te laten verzuimen Zooals het echter in dat stuk staat, is het wel wat scherp gekleurd. Ik wil er nog bijvoegen dat hetzelfde zich voordoet in alle aardewerkfabrieken. 6658. V. Gij zegt dat het feit wel wat scherp gekleurd is, maar gij vindt toch geen vrijheid om pertinent de feiten tegen te spreken of te loochenen. Nu doe ik u liever, zonder verder op onaangename wijze dit punt te urgeeren - hoewel ik u volkomen vrijheid laat er zoo lang over te spreken als u uwerzijds verkiest - deze vraag: zou aan die feiten, voor zoover zij bestaan en die toch een zeer ernstig karakter hebben, niet een einde kunnen gemaakt zijn, in- {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} dien er wat meer ovens bijgebouwd waren? Ik doe die vraag naar aanleiding van hetgeen in het zooeven aangehaalde stuk in dit opzicht gemoveerd is en op grond van de verklaringen der hier gehoorde getuigen. Misschien zoudt gij persoonlijk zelf het goedgevonden hebben als er meer ovens bijgebouwd waren? Is het waar dat er eene oplossing en voorkoming van het kwaad te vinden zou zijn door eenige ovens meer bij te bouwen? A. Het bezwaar zou op die wijze op te lossen zijn, en er wordt geleidelijk in voorzien. Dat is ingezien, en wij wachten het gunstige seizoen af om twee ovens te doen bijbouwen. 6659. V. Hoeveel ovens hebt gij? A. Ik geloof 22. 6660. V. En gij werkt met 800 man daar? A. Ja. 6661. V. Hoeveel ovens heeft de zóóveel minder bevolkte ‘Céramique’? Is het getal niet 17? A. Dat weet ik niet. 6662. V. Door het bijbouwen van ovens zou de zaak dus te vinden geweest zijn? A. Het produceeren van ons artikel is zeer uiteenloopend. 6663. V. Met deze opmerking dan toch, het is nog eene herinnering uit vroegere dagen, dat gij in deze positie vekeert, dat er meer vraag is naar uw artikel dan gij bij machte zijt te leveren. Gij hebt dus geen reden, om de capaciteit van uwe fabriek niet op te voeren tot het maximum? A. Neen, maar wij wenschen alles in evenredigheid te houden. Dat belet niet, dat de vraag naar groot goed of klein goed zulk een groot verschil maakt voor de capaciteit der ovens, dat er geen rekening mede te houden is. Als er veel klein goed gevraagd wordt, moeten wij verscheidene ovens ongebruikt laten. Daarin is echter nu in zooverre voorzien, dat, voor het geval er gebrek is aan ovens, order gegeven is om de produceerende werklieden een halven dag te laten ledig loopen. Daardoor zal het forceeren der ovens verholpen worden. Verleden week hebben zij reeds een halven dag ledig geloopen, enkel ter wille der ovens. 6664. V. Het forceeren der ovens - om die uitdrukking te gebruiken - is een feit dat bestaat, dat gij betreurt en dat gij genegen zijt te bestrijden en te verminderen. Ik zal verder over dat punt zwijgen. Er is een ander feit, dat ook hier gemoveerd is en waar wij over moeten spreken in verband met ons onderwerp, namelijk de positie die de werkman heeft opzichtens het loon dat hem toekomt. Wat is de regel omtrent de uitbetaling par quinzaine? Wat is daarvan het motief? Waarom worden de mannen in deze fabriek betaald per 14 dagen en niet, zooals in ons landje naar ik geloof overal elders het geval is, bij de week? A. Het volk werkt bij ons, ik kan zeggen allen, per stuk. Het opmaken van die rekeningen is zóó omslachtig, dat, waar het heel moeilijk is, wij verplicht zijn het met de maand te doen. Als ik mij niet vergis zijn wij tegenwoordig overgegaan ze met de halve maand te betalen. Een jaar of vier geleden werden de zoogenaamde faïenciers allen per maand betaald. Ik ben niet zeker of zij tegenwoordig allen met de halve maand betaald worden, maar het betalen bij de week zou ons te veel bezwaar opleveren door het opmaken van de rekeningen. 6665. V. Laat ons de beide ietwat tegenstrijdige belangen eens tegen elkander wikken en wegen. Aan den eenen kant staat een gemak voor de administratie van uwe groote inrichting. Het ware wel zoo gemakkelijk de loonen te doen berekenen en uitbetalen bij nog langer termijnen, maar met een bureauman meer ware het bezwaar misschien wel te overwinnen. Daartegenover staat het tastbaar belang van den goeden gang der huisgezinnen van alle uwe werklieden. Deze zijn geen kapitalisten om 14 dagen te kunnen uitzien naar loon; wanneer om de 8 dagen wordt betaald, snakken zij reeds daarnaar. Nu worden zij genoodzaakt om te borgen. te verpanden, enz. Als wij nu beide belangen tegenover elkander wegen, zoudt gij dan niet meenen dat het overweging verdient verbetering in bedoeld opzicht aan te brengen? A. Ik zou dit ongaarne verklaren. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} De betaling geschiedde vroeger grootendeels per maand, doch dit is reeds zooveel mogelijk veranderd en gesteld op eene halve maand. Verder meen ik niet te kunnen gaan. 6666. V. Geschiedt niet te Maastricht in fabrieken, industrieele of mercantieele ondernemingen de betaling aan de werklieden op andere wijze? A. Ik meen dat zij in andere vakken op zijn vroegst per halve maand worden betaald, ook in de Céramique 6667. V. De moeite waarmede u te doen hebt heeft niets gemeen met den aard van het artikel; de groote omvang uwer inrichting veroorzaakt die moeite en doet u betalen bij groote periodes; maar gij zult toch niet ontkennen dat het voor de gezinnen van de werklieden een kwaad ding is? A. Dat kan ik nog niet inzien. Het komt mij voor dat zij meer overleg krijgen als zij met de halve maand betaald worden. 6668. V. Dit is zeker dat zij dan langer tijd in penurie verkeeren. Maar als dat de bedoeling is, is het dan misschien niet eene ietwat gevoelige school? A Maar wanneer men ze alle dagen betaalde. dan zouden ze leven ‘au jour le jour’; nu leeren zij toch een zeker overleg. 6669. V. Mag ik daartegenover opmerken dat zij nu op den betaaldag eene som in handen krijgen, die wel wat heel groot is? Ook zelfs die goede zijde wordt dus weder door de kwade overwogen. Dit schijnt wel zeker dat die menschen op de nu gevolgde wijze van betaling eene penibele periode moeten doorworstelen, die hun bespaard kan worden indien zij bij de week werden betaald. Heeft wel niet eens een van uwe employés u er attent op gemaakt dat het in het belang van die menschen wenschelijk zou zijn om in de wijze van betaling eene verandering te maken? A. Ik kan mij dat niet herinneren. 6670. V. Herinnert gij u niet de verbetering van het veranderen van de afrekening van een maand op 14 dagen? A. Jawel. 6671. V. Dat gebeurde uit de consideratie dat het wenschelijk was in het belang van den werkman? A. Ja. 6672. V. Is toen niet bij dezelfde gelegenheid gewezen op het wenschelijke om een stap verder te gaan en bij de week uit te betalen? V. Ik kan mij dat niet herinneren. 6673. V. Is het waar dat de loonen die per quinzaine berekend worden, om een voorbeeld te noemen, die verdiend zijn van den 1sten tot den 15den van de maand niet betaald worden op den 16den, 17den of 18den, maar eerst op den 30sten of 31sten; met dat gevolg dat men eerst betaald wordt nadat à peu près een andere quinzaine verstreken is? A. Ja, dat is zoo. 6674. V. Vindt gij dat dan nu toch niet bedenkelijk voor den werkman? A. Wij hebben het anders gehad maar zijn om onderscheidene redenen verplicht geweest het zoo in te stellen. Men had geen aantal employés genoeg om de rekeningen te verifieeren. In eene zaak zoo omslachtig waar zooveel détails bijkomen, daar is de rekening voor ieder werkman uit den aard der zaak eveneens zeer omslachtig, het is niet alsof men met één artikel te doen heeft. Men heeft boekjes van werklieden die één of twee folio's beslaan. Het uitrekenen van de prijzen neemt zooveel tijd weg, dat er 4 à 5 dagen noodig zijn om de boekjes in orde en de betaalsrollen gereed te krijgen. Dit is één reden. De ondervinding heeft geleerd, dat, wanneer men hiermede met overhaasting te werk ging, er dan dikwijls betalingen ten onrechte geschiedden, of dat anderen te kort kwamen. Wij geven nu ruim tijd aan de opzichters, en kunnen dan ook vergen dat alles in orde is. De werklieden aan de fabriek zijn gebonden om 14 dagen te voren kennis te geven dat zij weg zullen gaan, evenzoo zijn wij verbonden hen 14 dagen vooruit kennis te geven dat zij ontslagen zullen worden. Nu hebben wij het onmisbaar gevonden om de werklieden daartoe te verplichten, om 14 dagen hun loon in de hand te houden. Dit zijn de twee hoofdredenen. 6675. V. Als ik het goed begrijp, komt de zaak hierop neder, dat de maatre- {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} gel, waarvan het schadelijke voor den werkman duidelijk in het oog springt, in stand moet gehouden worden om twee redenen. De eene reden is van administratieven aard. Ik wil al dadelijk vragen of niet door versterking van het administratief personeel daaraan te gemoet kan worden gekomen. De andere reden is een wensch van de eigenaren van de fabriek om een middel van contrainte te hebben op de arbeiders. Heb ik dit goed begrepen? A. Ja. 6676. V. Nu is er nog eene quaestie. Het verheugt mij dat ik dan aan het einde ben gekomen van de onaangename dingen, die ik tot mijn leedwezen te zeggen had. Deze quaestie nu betreft de tariefsvermindering; wij wenschen u in de gelegenheid te stellen mede te deelen wat u wenscht. Wij behoeven u niet mede te deelen wat wij met die tariefsvermindering bedoelen, het woord zelf zal u voldoende zijn. A. Wat u tariefsvermindering noemt is eigenlijk prijswijziging en kan zoowel vermeerdering als vermindering betreffen. Prijswijzigingen gaan het geheele jaar door, niet alleen verminderingen, maar ook vermeerderingen. Het is de taak der opzichters om daarvoor te zorgen; wij doen dat liefst niet met schokken. Wij willen de werklieden een fatsoenlijk loon laten verdienen, niet te veel mag dit zijn, maar ook niet te weinig. De wijziging wordt bekend gemaakt en treedt dan in de volgende halve maand in werking. Degenen die ten gevolge der wijziging de fabriek willen verlaten, kunnen het dan zeggen. Maar in de aardewerk-afdeeling is een verzoek ingekomen van de oudste meesters om liever de wijziging onmiddellijk na de vaststelling in te voeren. Een bewijs dat ook dikwijls vermeerderingen voorkomen. De prijswijzigingen zijn van toepassing op de faïencewerkers die per stuk werken, en wanneer zij het anders wenschen, dan hebben zij het maar te zeggen, want onze regel is dat de toepassing een halve maand na de bekendmaking plaats heeft. Het is niet van te voren te zeggen hoeveel loon iemand verdienen zal, dat hangt af van de handigheid van de personen. Men heeft er die aan hetzelfde werk dubbel zooveel verdienen als een ander. Wanneer wij nieuwe inrichtingen maken, nieuwe gereedschappen aanschaffen, dan is dit ter besparing van personeel. Nu verbeelden de menschen zich wel dat wanneer zij meer fabriceeren dit te hunnen voordeele moet komen, maar dit ben ik niet met hen eens. Er zijn menschen, die eischen stellen welke geen grond hebben; wanneer de fabrikant nieuwe kosten heeft, voor nieuwe vindingen, dan moeten de voordeelen daarvan hem ten goede komen. Het volk is de uitvoerder van het werk, dat aangewezen wordt met de aangegeven gereedschappen. Wien dit niet convenieert, die moet elders maar gaan zoeken. 6677. V. Dus u voert aan, en dit is natuurlijk een feit van veel beteekenis, dat die tariefswijzigingen evengoed plaats grijpen in plus als in minus? En dat zij altijd vooruit geannonceerd zijn, zoodat niemand ooit de dupe van de geschiedenis kan zijn? A. Juist. Om niet den schijn te hebben van arbitrair te zijn, hebben wij voor de faïenciers nog deze bepaling gemaakt, dat, niettegenstaande wij aan hun verzoek voldoen om die wijziging hetzij verhooging of verlaging onmiddellijk toe te passen, diegenen, welke ten gevolge van die wijziging de fabriek wenschen te verlaten, gedurende 14 dagen nog kunnen blijven werken tegen den ouden, dat is hoogeren prijs, ingeval er vermindering is. 6678. V. Wordt er in sommige afdeelingen van uwe fabriek niet eene betaling in den vorm van korting van 6 pet voor de machinekracht geëischt? A. Daarvan is mij niets bekend. In vroegere jaren heeft het wel bestaan; het stond toen gelijk met een loonsvermindering van 6 pet. 6679. V. Dat is de practische uitkomst; maar van de regeling zelve is u niets bekend? A Neen. 6680. V. Is het ook mogelijk dat het in den nieuwen bouw bestaat? A. Neen. De ‘nieuwe bouw’ is eigenlijk eene verkeerde benaming en het moest luiden ‘de oude bouw’. Het heeft den naam van ‘nieuwen bouw’ behou- {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} den van voor den tijd dat de laatste nieuwe gebouwen, dat zijn die met de gemetselde vloeren, opgericht werden. De zoogenaamde ‘nieuwe bouw’ is eigenlijk een bergplaats, want het was ongeschikt voor werkplaats, omdat het een houten vloer had en te veel stof gaf. Toen hebben wij twee nieuw gemetselde gebouwen laten maken, waarin werken: op de eerste verdieping 14 personen, in eene ruimte van 1400 vierkante meter inhoud; op de tweede 19 in 1230 meter; op de derde 5 in 1065 meter, dus respectievelijk voor elk man 100, 65 en 213 meter. De vierde verdieping is geheel tot bergplaats ingericht. Op elke verdieping zijn twee droogkamertjes verwarmd door kachels en is eene kraan om in geval van brand terstond water te kunnen geven. Aan den buitenkant van het gebouw is een brandtrap aangebracht. Alle aardbewerkers werken uit de hand, zonder machines of machinerieën, welke door stoom in beweging gebracht worden. 6681. V. Wat gij ons daar gegeven hebt is eene beschrijving van het gebouw; maar de vraag gold deze, of van de werklieden in een zeker gedeelte der fabriek niet 6 percent machine- of standgeld, of hoe men het noemen wil, gevorderd wordt. Maar het schijnt dat gij het u bona fide niet herinnert, dat de zaak u niet helder voor den geest staat? A. Neen, maar ik kan bijna met zekerheid zeggen dat het onjuist is. 6682. V. Hoe is het met de boeten in uwe fabriek, of bestaat er geen boetenstelsel? A. Voor slecht werk, meestal van leerlingen, wordt eene korting van zooveel procent als boete opgelegd. Dat boetengeld wordt gestort in de ziekenkas. 6683. V. Dat is de bestemming der boeten, maar hoe is de wijze van heffing? Is daar een geschreven en aangeplakt reglement op? A. Neen. 6684. V. Dus is dat iets, dat, ik zeg niet van den kant der heeren, maar van de zijde van meesterknechts, of dergelijken eene zaak van willekeur zou kunnen zijn? A. Het kan zijn, maar ik heb het nooit bevonden. 6685. V. Maar vaste regels zijn dan van het hoofdbestuur der fabriek niet uitgegaan? A. Neen 6686. V. Hebt gij hinder van slechte opleiding van het arbeidend personeel, of vindt gij dat het behoorlijk ontwikkeld en bekwaam is? met andere woorden: gevoelt gij voor uw vak al dan niet behoefte aan eene betere opleiding bij hen? Begrijpt gij dat met het lager onderwijs tot 12 jaar volstaan kan worden, of zoudt gij wenschen dat aan vakonderwijs en teekenonderwijs meer tijd kon worden gegeven en er meer gelegenheden voor konden worden geopend? A. Ik geloof van niet. Ik ben van gevoelen dat volstaan kan worden met het tegenwoordig onderwijs. Bij het tegenwoordig onderwijs blijkt genoegzaam of er iets zit in een jongen van zekeren leeftijd. Vele onzer hoofdbeambten die vroeger werklieden waren, ontvingen geen ander onderwijs. 6687. V. Ware het niet nuttig ten aanzien van teekenen, boetseeren als anderszins eene theoretische opleiding te doen geven? A. In het algemeen acht ik die niet noodig. Voor onze speciale behoefte hebben wij eene soort van teekenschool opgericht. Zes of zeven jongens van 14 à 16 jaar bezoeken haar twee uren in de week gedurende den werktijd. Zij leeren daar graveeren en decoratieschilderen. Wij hadden reeds jongens van andere teekenscholen, maar achten het beter in dit opzicht zelf ons personeel te vormen; waarmede wij goed kunnen volstaan. 6688. V. Gij maakt dus op die wijze eene pépinière voor den staf van uwe fabriek? A. Ja. 6689. V. Wordt aan uwe fabriek misbruik gemaakt van sterken drank of bier? A. Dat mag niet worden ingevoerd. 6690. V. Hebt gij na alle mijne vragen wellicht nog iets mede te deelen? A. Ten aanzien van gehuwde vrouwen die twee kinderen hebben spraken wij reeds. Ik acht het geen bezwaar haar aan den arbeid te houden; natuurlijk moet haar niet worden opgedragen zware stapels borden te tillen en dergelijk {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} werk; maar rustig schilderen aan een tafel kunnen zij wel 10 uren uithouden; ook zwangere vrouwen. 6691. V. Hebben deze zekeren tijd om in die omstandigheid rust te nemen in hare gezinnen? Of is het overgelaten aan hare eigen inzichten? A. Er is daaromtrent geen regel gesteld. 6693. V. Is het een feit of een fabeltje dat er wel gehuwde vrouwen aan de fabriek komen en hare kinderen in het een of ander deel van de fabriek deponeeren, terwijl zij aan het werk zijn, zoodat zij zich feitelijk een primitief genre van crèches maken? A. Neen, de toegang van kinderen beneden de 12 jaar is trouwens totaal verboden. 6694. V. Is er op 1 Januari jl. op het stuk van de gehuwde vrouwen eene verandering op uwe fabriek gekomen? A. Neen. Ik heb dezelfde vraag aan den heer Jaunez, chef van de ‘Céramique’ gedaan en hij antwoordde mij: ‘j'allais vous faire la même question.’ Hij vond het even als ik onnoodig verandering aan te brengen. Wat nu betreft de moraliteit, daarin is in de laatste jaren veel verbetering gekomen, vooral onder de vrouwen. Wij hebben heel veel daaromtrent te danken aan de geestelijkheid, aan de vereenigingen van weldadigheid, aan de Société de Charité van dames en aan de heerenvereeniging van Sint Vincent. Die brengen die menschen bezoeken. Men weet hoe het gaat met de jonge meisjes onder het fabrieksvolk. Wanneer zij verkeeren, gebeurt wel eens iets dat haar noodzaakt om te gaan trouwen. Ik geloof dat bijkans de helft van die menschen bij ons de trappen van het stadhuis opgaan, omdat zij in die noodzakelijkheid verkeeren. Wanneer die meisjes niet trouwen wanneer zij moeder zijn geworden, dan trachten die vereenigingen ze zooveel mogelijk op den rechten weg te brengen. Er is een tijd geweest dat bij ons gezegd werd: Gij moet die schandalen niet in uwe fabriek houden, de vrouwen die bevallen en niet getrouwd zijn, dat zijn slechte vrouwen. En wat was het gevolg? Zij werden publieke vrouwen. Wij hebben eenigen tijd dien weg gevolgd, maar zijn er van teruggekomen; wij zorgen nu dat de vereenigingen van weldadigheid die vrouwen aansporen om te huwen, dat is de eenige weg om de moraliteit te herstellen waar zij een oogenblik verloren is gegaan. Wanneer de moraliteit verloren is gegaan en wij repudieren die vrouwen, dan maken wij een groot getal publieke vrouwen. Zoo is het met veel dergelijke zaken, in theorie is alles zeer mooi, maar vele van die sociale quaestiën moeten afzonderlijk behandeld worden. Ik heb eene nota overgelegd betreffende een zeker onderdeel van een gebouw, dat de heer Ruys van Beerenbroek niet bezocht heeft, toen hij de fabriek gezien heeft; ik doe dit nu, omdat niet zou beweerd worden, dat de heer Ruys niet alles zou gezien hebben. Ik meen dat het het beste zou zijn, wanneer een pensioenfonds voor werklieden van Rijkswege werd ingesteld. Een fonds, zooals wij getracht hebben op te richten, is uit den aard der zaak altijd gebrekkig. De Rijksambtenaren blijven altijd bij denzelfden patroon, den Staat, maar de werkman verwisselt dikwijls van patroon, en dan moest het geld dat hij gestort heeft, uitgekeerd worden. Het gevolg zou dan zijn, dat een werkman den dienst ging verlaten om dat geld in handen te krijgen, en dan zou het fonds toch niets geven. Indien er een Rijkspensioenfonds werd opgericht, dan zou ik het wenschelijk vinden dat ook de fabrikanten verplicht werden daartoe mede te werken door het geven eener bijdrage. Dan heeft pas de werkman de waarborgen die hij noodig heeft, indien de bijdrage niet geheven wordt door en onder toezicht blijft van den patroon. 6695. De heer Ruys van Beerenbroek: Ik wensch nog een paar vragen aan den heer Regout te stellen, ten einde m.i. zooveel mogelijk de afdeeling aardewerk af te werken. Heeft overwerk plaats? In den overgelegden staat wordt vermeld gedurende 3 weken per jaar, een à twee dagen. A. Dat wordt zooveel mogelijk voorkomen door het minder werken van de afdeelingen, die te sterk zijn. Waar dus overgewerkt zou moeten worden, wordt aan den produceerenden kant verminderd. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} 6696. V. In de afdeeling faïencerie heeft in sommige afdeelingen nachtwerk plaats, niet waar? A. Ja, waar de klei geslempt en geperst wordt. 6697. V. Op welke wijze zijn de ploegen ingericht? A. Van 's avonds tot 's morgens 12 uur komen zij op. 6698. V. Te beginnen met Maandagmorgen of loopt de molen ook 's Zondags? A. Tegenwoordig wel, maar bij uitzondering. Zij komen Zondagsavonds op tot Maandagmorgen. 6699. V. Dat opkomen is afwisselend? A. Ja. 6700. V. Behalve het loopen van dien molen heeft dus Zondags geen werk plaats? A. Het stoken van de ovens, het toezicht op de molens en een enkelen keer is er een man of 10, 12 voor het bedienen van de molens noodig. 6701. V. Juist; maar behalve dat komt geen Zondagswerk voor in uwe afdeeling? A. Neen. 6702. A. Straks hebben wij meer speciaal gesproken over de vormers, maar er zijn nog de grondwerkers en daarbij de aardewerkers. Zijn daar geen speciale ziekten te bespeuren? A. Neen. 6703. V. Is er bij de menschen die de grondstoffen malen en het gips iets wat volgens u nadeelig is? A. Neen, dat is niet zoo nadeelig als de stof van de klei. 6704. V. Dat geschiedt in een groot, ruim lokaal? A. Ja. 6705. V. Het gipsbranden zou wat betere ventilatie vorderen, volgens den heer Bekaar. Geeft dat gipsbranden volgens u aanleiding tot iets wat minder gunstig zou zijn? A. Neen, een man werkt daar onafgebroken gedurende 5 uur per dag, maar ik zal nota van uwe opmerking nemen. 6706. V. Bij de gipsvormers hebben wij geconstateerd dat er twee ventilators zijn; die werken goed en verwijderen alle mogelijke gips die bij het vermengen met water opstijgt. A. Ja. 6707. V. Hoe geschiedt in de lokalen waar nu het faïencewerk gemaakt wordt de reiniging van de lokalen, en hoeveel malen per week heeft die plaats? A De lokalen worden dagelijks uitgebezemd en tweemalen per week worden de vloeren door de waterleiding overstroomd. Wanneer het water vanzelf weggestroomd is - de vloer is een hellend vlak - dan wordt het overblijvende water met de geweekte klei die niet is weggevloeid, verwijderd. De afvoer van het vuile water geschiedt langs goten en en pijpen naar het riool. Hetzelfde heeft plaats in het bordenmakersgebouw, waar men het meeste last van stof heeft. 6708. V. Voldoen de exhausters, die daar aangebracht zijn, goed? A. Zeer goed. 6709. V. Sedert hoeveel jaren bestaan zij? A. De eerste zijn 8 à 10 jaren geleden geplaatst; en telkens naar gelang dat de ondervinding leerde dat die exhausters goed waren zijn er nieuwe bijgebouwd. Thans zijn er 17. 6710. V. Hoe is de gewone werkdag verdeeld? A. Van 's morg. 7-12 en van 1½-6½ uur. 6711. V. In die werkuren hebben de werklieden nog een korten rusttijd? A. Ja, des morgens en des namiddags tien minuten. 6712. V. Dien tijd moeten zij in de lokalen doorbrengen? A. Ja. 6713. V. Doch gedurende den etenstijd moeten alle werklieden de fabriek verlaten? A. Ja, behalve degenen die belast zijn met het toezicht over de machines, want de molens blijven onder den schafttijd draaien. 6714. V. Tijdens ons bezoek aan uwe fabriek, hebben wij een oven gezien, die brandde. Toen zeide uw zoon ons dat men naar eene betere wijze zocht tot lediging van de brandstoffen onder den oven, wanneer het aardewerk gebakken was. Op welke wijze zou dat kunnen geschieden? Het is immers nog niet in werking? A. Hij nam er eene proef mede door er roosters onder te brengen. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} 6715. V. En meent gij dat het goed zal werken? A. Ik geloof dat het leiden zal tot spoediger afkoeling en tot voorkoming van het bezwaar, dat de menschen in een te heeten oven moeten werken. 6716. V. Bij ons bezoek hebben wij de soepkokerij gezien. Zoudt gij ons daarvan iets kunnen mededeelen dat van belang is voor deze enquête? Hoe lang bestaat zij? A. Sedert anderhalf jaar. 6717. V. Wordt er gebruik van gemaakt? A. In den laatsten tijd minder. 6718. V. Op welke wijze is zij ingericht? A. De menschen kunnen voor 5 cents eene kom soep krijgen, die ons zelf 6¼ cent kost. 6719. V. Om welke reden denkt gij dat er nu minder gebruik van wordt gemaakt? A. Dat kan ik niet verklaren; maar het kan weder toenemen. 6720. V. Krijgen sommige werklieden of kinderen daar gratis soep? A. Ja; de jongens, die van de dorpen naar de fabriek komen, krijgen gratis soep, tot vergoeding van den tijd dien zij geven om den weg te maken, ten einde bij ons te komen. 6721. V. Gaan zij 's avonds weder naar huis of blijven zij in de stad? A. Zij gaan naar huis. 6722. V. Hebt gij vele van hen? A. Een 60tal jongens die gratis soep krijgen, en een 60 vrouwen, en dat neemt zeer toe. Die kunnen wij ruim krijgen. 6723. V. Omdat zij in de fabriek meer verdienen? A. Ja, en omdat zij dan geregeld werk hebben. 6724. V. Heb ik het wèl dan is volgens uwe inlichtingen de verhouding van het loon van vrouwen en mannen zoo wat als 1 tot 2? A. Ik zou zeggen dat het voor eene vrouw was als 2 tot 3. 6725. V. Dus eene vrouw verdient ⅔ van het loon van een man. Is dat de verhouding? A. Dat is als eene vrouw goed geoefend is, maar een meisje verdient 50 of 60 cent en een man f 1,10 of 1,20; doch als do vrouwen geoefend zijn, gaat het voor haar soms tot f 1 per dag. 6726. V. De fabriek heeft als zoodanig geene arbeiderswoningen? A. De firma zelve heeft een groot gebouw in de St. Anthoniestraat; dat is haar eigendom gebleven. 6727. V. Hoeveel gezinnen wonen daar? A. Er zijn 76 kamers; maar dat hooge gebouw vindt men niet zoo goed als de woningen die laag bij den grond zijn, zooals er nu een aantal door mij en mijn broeder zijn gebouwd. 6728. V. Denkt gij er nog meer te bouwen? A. Ja; er worden nu weder 12 gebouwd. 6729. V. De loodwit- en meniebereiding, die wij bij u ook hebben gezien, geeft die aanleiding tot acute vergiftiging? A. Neen, wij fabriceeren alleen loodwit voor eigen gebruik; om de 6 weken werken daaraan 6 à 8 mannen gedurende 4 of 5 dagen. Afgewisseld met anderen arbeid veroorzaakt dit geen last. De werklieden ontvangen dan melk. Wij hebben het voordeel boven andere fabrieken dat wij nat malen; juist in het droog malen ligt het groot gevaar van vergiftiging. 6730. V. Bestaat in het ziften van de menie gevaar voor den werkman? A. De menie wordt ongeveer op dezelfde wijze bereid door vuur. Het doet mij leed dat de heer Goeman Borgesius, die onlangs eene schoone rede te Maastricht hield, onze fabriek niet heeft bezocht; naast zijne theoretische beschouwingen zou ik hem practische zaken hebben kunnen toonen. 6731. De Voorzitter: Ik dank u voor uwe komst en voor uwe mededeelingen. L. Regout. Verhoor van den heer M. Everaerts. (Verkort). 6732. V. De Voorzitter: Wil mij opgeven uw naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats. A Mattheus Everaerts, oud 34jaren ik heb op het oogenblik een herberg, en een handel in steenkolen, maar vroeger was ik werkman te Maastricht. 6733. V. Hoelang zijt gij in den handel en in uw herberg? {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Zoo wat vier jaar. 6734. V. Wat hebt gij tot uw 30ste jaar gedaan? A. Werkman geweest. 6735. V. Van jongs af aan? A. Om u te dienen. 6736. V. Waar hebt gij gewerkt? A. Op de glasblazerij van de firma Regout. 6737. V. Hoe oud zijt gij begonnen? A. met mijn tiende jaar, op een half jaar weet ik dat zoo niet te zeggen. Daar heb ik gewerkt, dat was een martelwerk, en toen ben ik te huis gekomen op verscheidene plaatsen verbrand. Toen zeide mijn vader: neen, om zoo u te laten slachtofferen, al moest ik broodsgebrek lijden, gij gaat er niet meer heen. Ik had mij gebrand aan de armen en aan den hiel. 6738. V. Op uw tiende jaar zijt gij dus in de fabriek van den heer Regout gekomen, en wel in de glasblazerij. Hoe lang zijt gij daar geweest totdat uw vader u daar vandaan nam? A. Zoowat 6 of 7 maanden zal ik daar geweest zijn. 6739. V. Dus nog geen vol jaar? A. Dat geloof ik niet. Ik ben daarna een tijd thuis geweest, en daarna ben ik op de pottebakkerij van den heer Regout gekomen. 6740. V. Waart gij toen al 12 jaar? A. Ja, ik had mijn communie gedaan, 6741. V. Hoe lang zijt gij in de pottenfabriek gebleven? A. Dat zal ongeveer 1½ jaar geduurd hebben. 6742. V. Gij waart toen tusschen de 13 en 14 jaar. Wat is er toen met u begonnen? A. Toen ben ik op de weverij van den heer Posthumus gekomen, waar ik ongeveer 4 jaren gebleven ben; zoowat tot mijn 17de jaar. 6743. V. En wat toen? A. Toen ben ik gekomen bij mijnheer Stassen in de Havenstraat om met de kar te rijden. Van daar ben ik naar Luik gegaan, en toen ik daar een tijd geweest was, zei ik: vooruit, nu in dienst en ben toen nummerverwisselaar geworden. Ik paste goed op, en toen mijn tijd om was, deed mijnheer Stassen zijn best om mij terug te krijgen, omdat ik natuurlijk fatsoenlijk was. Toen ik 's Maandagsmorgens om 12 uur uit dienst kwam, had men mij dadelijk willen hebben, maar ik ben eerst den volgenden morgen weer aan 't werk gegaan. 6744 V Hoelang zijt gij daar geweest? A. Totdat ik een herberg ben gaan doen, waarvoor de heer Stassen mij het geld heeft voorgeschoten, omdat ik altijd goed opgepast had, natuurlijk. En nu gaat het mij redelijk goed. 6745. V. Nu doet gij uw eigen zaak in steenkolen en een herberg, en mijnheer Stassen heeft je aan kapitaal geholpen? A. Ja. 6746. V. En het gaat u daarin goed? A. Ja Goddank, met de Heilige Moeder Gods! 6747 V. Zijt gij getrouwd? A. Om u te dienen, met 6 kinderen. En ik mag er nog twaalf krijgen, als het zoons zijn, zijn ze allen voor den Koning; ze worden allen dragonder of huzaar. Liever dan op de fabriek. Als zij teekenen willen, mogen zij het doen voor hun geheele leven. Ik ben zelf soldaat geweest, en als ik een soldaat zie groeit mij het hart in het lijf, als hij maar proper is. 6749. V. Nu, laat ons nu eens komen tot het punt waarvoor gij nu hier zijt. Zeg precies zooals het is. De zaken niet leelijker maken dan ze zijn, maar eerlijk en te goeder trouw vertellen zooals het is. Wat ligt u nu nog bij uit den tijd dat gij in de glasblazerij waart? Gij zijt er het eerst naar toe gegaan op uw tiende jaar. Hoe laat moest gij er naar toe? A. 's Nachts om half twaalf, dat was ook tot verveling van mijn ouders, die 's nachts moesten waken om mij te roepen. En dan kwam ik 's morgens om half twaalf naar huis, zoo zwart als een moor, terwijl ik bijna niet kon staan van vermoeidheid, dat kunt gij begrijpen. 6750. V. Waren er veel kinderen met u toen ter tijd of weinig van die kinderen van 10 jaar? A. Dat was equilibre. 6751. V. Waren er veel? A. Heel veel. 6752. V. Waren er naar uw rekening 10 of 12 of meer? A. Wel een 30, misschien meer. 6753 V. Waren dat allen van die kleine jongens? {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 6754. V. Waren er ook van die kleine jongens, die over dag moesten werken? A. Ja als wij afkwamen, kwamen zij op. 6755. V. Dus die jongens waren even klein als gij, en gij waart dus toen reeds verdeeld in dagploegjes en nachtploegjes? A. Ja. 6756. V. Kreegt gij den dagploeg ook? A. Ja, van de eene week op de andere. 6757. V. En dat waren kinderen van 10 en 11 jaar? A. Ja mijne kameraadjes schonen allen van dien leeftijd. 6758. V. Maar dáár is nu, Goddank! een einde aangekomen door de nieuwe wet. Sedert 1874 komen die dingen niet meer voor, niet waar? A. Dat zou ik niet kunnen zeggen. 6759. V. Toen uw vader van oordeel was dat dit werk voor een kind te zwaar was zijt gij een poos thuis geweest en heeft uw vader u op de aardewerk-afdeeling gedaan. Hadt gij het daar minder slecht? A. Daar ging het nog al. 6760. V. Daar behoefdet gij niet des nachts te werken? A. Neen. 6761. V. Doch uit dien tijd herinnert gij u niet zoo veel meer? A. Neen. 6762. V. Gebeurde het wel eens, toen gij als jongen op de fabriek werktet, dat die kinderen slaag kregen? A. Ik heb wel eens gezien dat een jongen, die nog een beetje kleiner dan ik was, met een moule een slag op zijn bakkes kreeg. 6763 V. Ge schijnt ook wel het een en ander te weten hoe het op dit oogenblik op de fabriek toegaat; althans ge hebt dit geschreven. A. Jawel. 6764. V. En naar aanleiding daarvan hebben we u geroepen om hier te komen spreken. We hebben u nu wel niet laten zweren, maar bedenk wel dat gij evenmin van de waarheid moogt afwijken. Hoe komt ge aan de wetenschap van hetgeen gij zoo al geschreven hebt? A. Omdat ik het gezien heb. 6765. V. Maar dat is immers onmogelijk? A. Wel toen ik 12 jaren oud was, op de pottenfabriek, was ik bijna even verstandig als nu. Toen ik mijn eerste communie deed, verloor ik mijn moeder; mijn vader was schipper. Wij hebben toen het huishouden staande gehouden, en ik was toen al even fatsoenlijk als u mij nu voor u ziet. En daarom, omdat ik de handelwijze in de fabriek gezien had en thans een herberg houd waardoor ik aanhoudend de klachten aanhoor, en u in het belang van den werkman die klachten wenscht te kennen, heb ik de vrijheid genomen, Edele Heeren, om u te schrijven, en ik nam mij voor, als het zoover kwam, het u te zeggen. 6766. V. Maar zijn nu die dingen, die gij in uw brief schrijft, dingen die ge nog in den laatsten tijd van de menschen, die af en toe bij u komen, uit hun eigen mond gehoord hebt? A. Ja. 6767. V. Dat uithalen van die ovens, hebt gij dat wel als jongen gezien en ook na dien tijd? A. Ja. 6768. V. Hoe kwaamt gij er dan? A. Ik reed steenkolen naar de fabriek der firma Regout, eene kar met twee paarden bespannen, en als ik die kar dan opgeslagen had ging ik wel eens kijken. 6769. V. Gij zegt dus dat gij met die kar in de fabriek kwaamt, waar gij anders wel uit waart gebleven want waar anders geen vreemde inkomt? A. Toen kwam ik er in, want Stassen had het aangenomen en dan ging ik eens kijken in de fabriek. Toen was ik van den dienst af en ik was toen 21 jaren. In 1871 ben ik opgekomen en in 1873 ben ik afgekomen. Ik ben toen dadelijk bij Stassen gekomen en heb met de kar moeten rijden. 6770. V. En bij die gelegenheden kwaamt ge er en hebt ge er wel eens gesnuffeld. Wat zaagt ge dan? A. Dan zag ik hoe de menschen, als zij uit die gloeiende ovens kwamen, ellendig gingen zitten. Ik dacht: hoe kan God dat toelaten. Ik zou zoo niet willen werken en ging liever voor tien {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} jaar naar de Oost. Men kon de menschen niet kennen van het zweet. Het was niet aan te zien. De cassettes waren zoo heet en gloeiend dat ze niet in de hand waren te houden. Waarom konden die niet een dag blijven staan tot ze bekoeld zijn? 6771. V. Hebt gij dus het uithalen van de ovens wel gezien? A. Ja, vroeger en later. En het was niet aan te zien zooals de menschen het zweet afliep. 6772. V. Dat een mensch zweet en zich moede maakt, dat gebeurt meer. Maar was dit zoo erg dat toen gij als jongen van 12 jaren dit zaagt, gij begreept dat dit zoo erg was? A. Ja, en wanneer ik het had moeten doen dan had ik liever geteekend voor mijn geheele leven. 6773. V. Waren daarbij ook vrouwen? A. Niet bij het uitpakken. Maar vrouwen maakten wel den oven ledig. 6774. V. Nemen zij de cassetten over van de mannen? A. Zij ledigen ze. 6775. V. Werken ook vrouwen in hetzelfde lokaal? A. Ja, zij ledigen wat de mannen uitgeven. 6776. V. Bezoeken de menschen, die dat werk doen, uwe herberg thans nog? A. Ja. 6777. V. Weet gij hunne namen? A. Neen, nu komen zij gedurende eenigen tijd, en dan ziet men ze weer een poos niet. 6778. V. Maar weet gij hunne namen niet? A. Ik zou ze u wel kunnen doen weten. 6779. V. Is het waar wat gij schrijft in uw brief, dat het loon der aardewerkers nu op de helft verminderd is? A. Vroeger verdienden zij bijna de helft meer dan nu, en nu moeten zij de helft meer werk maken. Het werk dat die meesters maken moeten die kleine troepen nu ook zooveel sneller vervoeren. Vroeger maakten zij 12 stuks op een dag en nu wel 14 maal 12, en die kleinen moeten die maar aanhoudend vervoeren, en dan komen zij nog niet aan het daggeld van vroeger. 6780. V. Wat schrijft gij dat zij met de zweep gedreven worden kelders in en uit met zware vrachten op de armen gij verzint toch die zweep er bij? A. Ja het is bijna met de zweep, zij moeten den geheelen dag door van die groote rollen aarde vervoeren van 40 à 45 kilo's 6781. V. Wie moeten die vervoeren, de jongens? A. Neen de mannen. Meermalen heb ik hooren zeggen dat 80 tot 90 duizend kilo per dag per wagen vervoerd en de kelders ingebracht is. 6782. V. Klaagt het volk dikwijls over het afkeuren van het werk? A. Ja. 6783. V. Maar als er slecht werk verricht wordt, is het toch billijk dat het wordt afgekeurd en daarvoor geene betaling geschiedt, want dan gaat toch de grondstof van den fabrikant ook verloren? A. Dat is zoo, maar als de menschen met niemendal thuis komen, wanneer zij aan kleine winkeliers voor f 15 of f 16 aan eetwaren te goed hebben, dan zijn die kleine winkeliers hun geld kwijt. Men moet daarbij niet vergeten dat de menschen driemaal meer dan vroeger moeten afleveren, zoowel blazers, slijper als faïenciers. 6785. De Heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt verteld dat gij 34 jaar oud zijt, dat gij op 11jarigen leeftijd in de glasfabriek zijt gegaan, omdat uw ouders het zoo vervelend vonden u om 12 uur te wekken en naar de fabriek te zenden. Maar wie had u daar geplaatst? A. Mijn vader. 6786. V. Dus uw vader heeft dat gedaan en op eigen initiatief? A. Natuurlijk, een kind kan niet anders. Mijn vader deed dat omdat een uit de nabuurschap zoo gezegd had, geef mij de kinderen maar mede en zoo zijn wij er gekomen. 6787. V. Hebt gij meer broeders en zusters, die op de fabriek werken? A. Ja, die werken er nog. 6788. V. Bij wie? A. Bij de firma Regout. 6789. V: Noem de namen van die broeders en zusters eens. Zoo even hebt gij er niet van gesproken, het zou zeer goed geweest zijn, als gij dat gedaan hadt. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ik heb een broeder, die werkt in de vliegende ploeg. 6790. V. Wat doet die? A. Aarde dragen. 6791. V. Is dat die geprepareerde aarde, waarvan gij gesproken hebt? A. Ja. 6792. V. Dan hebt gij ons onvolledig ingelicht. Hoeveel verdient hij daar? A. f 13 à f 14. 6793. V. In de week? A. Neen, in de quinzaine. 6811. V. Weet gij van die familie van uw broer nog bijzonderheden? A. Neen, wij spreken elkaar zelden; ik bemoei mij niet met hem en hij niet met mij, hij zorgt voor zijn huishouden en ik voor het mijne. 6812 V. Hebt gij nog niet een broer? A. Ja, die werkt bij mijnheer Philips in de tabaksfabriek. 6817. V. Is dat nu de geheele familie? A. Dan is nog een broer bij mijnheer Dolhain, in den steenkolenhandel. 6818. V. Wat zijn daar zijn bezigheden? A. Dan eens kolenrijden en dan eens kolen wegbrengen. 6819. V. Wat verdient hij? A. Een gulden per dag en het drinkgeld. 6824. V. Is dat al uwe familie? A. Ja. 8625. V. Volgens uwe levensgeschiedenis zijt gij dus tot uw 11de jaar op de glasslijperij geweest, daarna te Luik, toen zijt gij in dienst gegaan en daarna weder bij Stassen. A. Juist. 6826. V. Hoe lang zijt gij getrouwd? A. Sedert 12 Mei 1873, 1874 of 1875 6827. V, Hebt gij reeds lang uw café? A. Ongeveer 4 jaren. 6828. V. Vóór dien tijd zijt gij bij Stassen geweest en reedt gij met de kar? A. Ja. 6829. A. Tot op het laatst toe? A Neen. 6830. V. waarom niet? A. Omdat toen niet meer gereden werd met karren. 6831. V. Hoe lang is dat geleden? A. Dat kan ik u niet zeggen; maar het is al verscheidene jaren. 6832. V. Het is toch al lang dat er een embranchement van den spoorweg naar de fabriek bestaat, zoodat er niet meer met karren gereden wordt. Dit is toch zeker al wel 8 of 9 jaren, zoo niet langer. A. Ik geloof dat het pas 6 of 7 jaren geleden is. 6833. V. Na 1877 zijt gij er waarschijnlijk niet meer geweest? A. Ik heb verscheiden wagenvrachten naar de fabriek vervoerd. 6834. V. Dat is de quaestie niet. Ik betwijfel het volstrekt niet, dat gij een en ander gezien hebt, maar ik wenschte den tijd te preciseeren. A. Ik kan dit onmogelijk juist zeggen. Wanneer ik toen geweten had dat er eenmaal een onderzoek naar het lot van den werkman zou gedaan worden, dan had ik op dat alles zeker meer gelet. 6835. V. Dat moge zoo wezen, maar gij hebt toch een brief geschreven en feiten gemeld. Gij hebt u in ieder geval kunnen voorbereiden voor het verhoor, dat gij hier zoudt ondergaan. Men vraagt dan toch naar feiten en denkt over een en ander. Ik moet dan ook zeer bepaald mijn vraag herhalen. Nu hebt gij gezegd, gij hebt aan die ovens gezien dat het erg toeging, hetgeen ook reeds genoegzaam door andere getuigen gebleken is, zonder dat juist gij dat hier behoefdet te komen verklaren. Dat is echter in zooverre goed, maar gij zegt daarbij te hebben gezien dat de cassetten bij het ledigen van de ovens daaruit gedragen werden door mannen en dan naderhand geledigd door vrouwen. Nu heeft de voorzitter u zoo even gevraagd waar dat ledigen geschiedde, en daarop hebt gij geen, mijns inziens, duidelijk antwoord gegeven. Nu vraag ik u: waar geschiedde dat ledigen? A. De cassetten worden uitgegeven, en dan pakken de vrouwen die aan en doen den inhoud in manden. 6836. V. Dat is dus in de nabijheid der ovens? A. Ja. 6837. V. Nu kan ik er mij mede vereenigen, maar zoo even heb ik u niet begrepen, omdat gij er niet in traadt. A. De mannen geven het uit en de vrouwen leggen het in manden. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} 6838. V. Nu een ander punt. Gij zegt, die rollen aarde worden gedragen in de kelders, en dat is een zeer zwaar werk; zij moeten die kelders in en dan er weer uit. Hebt gij dat gezien? A. Dat heb ik gezien. 6839. V. Wanneer? A. Toen ik bij den meester werkte op de pottenfabriek. 6840. V. Maar dan verwondert het mij toch, dat uw broeder daar nog werkt? A. Hij zeide ook dat het hard werken was. 6841. V. Is het zulk een gevaarlijk werk om zoo in het volle zweet die aarde in en uit de kelders te brengen? A. De eene keer is men meer bezweet dan de andere. 6842. V. Hebt gij in den laatstentijd nog met uw broer over dat werk gesproken? A. Vier maanden geleden zeide hij mij, dat het was hard werken en minder verdienen. 6843. V. Ik moet opmerken dat de toestand, zooals gij dien geschilderd hebt uit uwe ondervinding, toen gij als jongen van 12 jaren in de fabriek kwaamt en later toen gij met de steenkolenkar er kwaamt, thans aanmerkelijk veranderd is. Die aarden rollen worden niet in den kelder gedragen. Is u die verandering niet bekend? Die rollen worden thans op wagens aangevoerd langs een plank naar beneden geworpen; alles gaat machinaal in en uit. Als uw broeder u over dat werk sprak, hadt gij wel eens kunnen vragen hoe het thans gaat. Volgens uw brief is een der gevaarlijkste zijden van het brengen der aarde in den kelder, het bezweet zijn en het komen in een kouden kelder; daardoor kan men ziekten oploopen; maar die voorstelling is sedert geruimen tijd niet meer juist. Wij zullen nu van dit punt afstappen. Waar woont gij? A. In de Oeverstraat te Wijck. 6844. V. Hebt gij daar uw herberg? A. Ja, links als men naar het spoor gaat. 6845 V. Dan moet gij daar toch meer arbeiders krijgen van de Céramique dan van de fabriek der firma Regout, want die laatste fabriek ligt wel zesmaal zoo ver van uw café als de Céramique? A. In de week zie ik ze zoo niet, maar des Zondags. 6846. V. Wat wordt zoo al gezegd omtrent de fabriek Céramique? A. Er wordt wel gesproken over hard werken, maar daar wordt niet zoo gejaagd, er zijn niet zooveel meesters, ieder werkt meer op zijn eigen houtje. 6847. V. Maar wat wordt er alzoo van de Céramique verteld? A. Daarover hoor ik zooveel niet spreken. Ik hoor alleen wel eens zeggen dat in de Céramique niet zoo hard gewerkt wordt als bij Regout. 6848. De Voorzitter: gij hebt gezegd dat in de Céramique niet zooveel meesters waren. Daarmede bedoelt gij niet de heeren, maar de bazen, die over het volk staan? A. Juist, dat was mijne bedoeling. 6850. V. Gij hebt gezegd dat over de Céramique niet zooveel gesproken werd. Daarmede hebt gij willen zeggen, dat daarover niet zooveel geklaagd werd, niet waar? A. Ja. 6851. V. In het begin van uw verhoor hebt gij gezegd, dat gij, voordat gij in dienst gingt, werkzaam waart bij den heer Stassen. Gij waart daar ongeveer op uw 16de jaar gekomen. Gij hebt daar dus een jaar of drie gewerkt voordat gij in dienst kwaamt? Mijnheer Stassen wilde u gaarne terughebben toen gij uit den dienst terugkwaamt en stond er als het ware op te wachten dat gij dadelijk weêr in zijn dienst zoudt komen, wat eerst den volgenden dag gebeurdis. Gij zijt daar jaren achtereen gebleven, en toen gij voor eigen rekening zijt begonnen, was het de heer Stassen die u door zijn credietgeving daartoe met een kapitaaltje in staat heeft gesteld. Dit hebt gij alles verteld, niet waar? A. Ja. 6852. V. Hebt gij nog iets uit eigen beweging mede te deelen? A. Ja Mijnheer: wij gaan met de werklieden om en weten wat er alzoo gebeurt. De vrouwen welke op de fabrieken werken komen om 12 uur, na een harden dag, aanjakkeren om hare kinderen die aldoor om de moeder geschreeuwd hebben, de borst te geven; dan worden die kinderen weder van haar afgenomen {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} die natuurlijk hart en ziel uitschreeuwen, omdat zij, hoe klein zij ook zijn, hun moeder wel kennen. Ik heb dan wel eens bij mij zelf gezegd: als ik eens ergens kom, zal ik het eens zeggen. 6853. V. Wat zoudt gij dan zeggen? A. Dat die vrouwen zoo werken moeten en de mannen geen werk kunnen krijgen. De vrouwen komen gejaagd van het werk, geven even de borst aan het kind, zorgen even voor het eten en gaan dan weer naar het werk. 6854. V. Hebt gij nog iets? A. Neen. 6855. De Heer Ruys van Beerenbroek: Hebt gij vergunning of alleen een bier-café? A. Ik heb vergunning. 6856. V. Wat wordt er meer gebruikt als bier? A. Ook wel een borrel Schiedammer. 6857. V. Wat wordt er meer gedronken, bier of een borrel? A. Dat is onverschillig. 6858. V. Wordt er 's avonds meer bier of meer jenever gedronken? A. 's Avonds meer bier. 6859. V. Gij zegt, dat de werkman weinig verdient, dus hij verteert ook weinig, niet waar? A. Zooals ik u zeide, de werklieden verdienen weinig, dus ik ook. 6860. V. Wordt met de weinige verdiensten nog misbruik gemaakt van sterken drank? A. Heel weinig. Toen ik in 1880 begon, waren de verdiensten redelijk, toen verkocht ik een paar tonnen bier in de maand meer. Zooals een fatsoenlijk man doet, betaal ik per maand den brouwer; als men dat doet, ziet men wat men verdiend heeft. 6861. V. Van betalen gesproken, die fabrieksarbeiders die bij u komen, hoe krijgen die hun loon betaald? A. Op de Céramique alle 14 dagen en bij mijnheer Regout alle halve maand. 6862. V. Die lieden dan die gewoonlijk bij u komen, betalen die geregeld, of moet gij wel eens crediet geven op de quinzaine? A. Die nemen een glas bier op de quinzaine; geen werkman bijna heeft in de week centen. 6863. V. Dus het wordt opgeschreven? A. Ja, men zegt dan: onthoud het maar. 6864. V. Weet ge of dat ook in andere winkels gebeurt? A. Jawel, dat is de gewoonte; bijna alle werklieden poffen. 6865. V. En wanneer zij poffen, krijgen zij dan in de winkels hunne waren tot denzelfden prijs als à contant, of moeten zij die duurder betalen? A. Neen, zij krijgen de waren tot den gewonen prijs. 6866. V. En als de quinzaine afgeloopen is, betalen zij dan hun schuld? A. Van tijd tot tijd krijgen die winkeltjes wel eens een klad aan, want wanneer zij niets verdienen, kunnen ze ook niet betalen. 6867. V. Gebeurt het u zelf wel eens dat zij in uw herberg op crediet nemen en na 14 dagen niet betalen? A. Ja, dit gebeurt wel, maar dan zeg ik: wanneer gij niet betaalt, houd ik mijn drank. Ik laat mij niet afpoffen, want ik werk voor mijn huisgezin. 6868. V. Met vastenavond en kermis dan? A. Dat verschilt meer dan de helft. 6869. V. En betalen zij dan? Hebben zij dan geld? A. Dan pot iedereen, hoe weinig het ook is. Maar dit is ook al heel wat minder dan vroeger. Wanneer zij nu een dag pleizier gehad hebben, dan kan men hen den anderen dag tehuis zien zitten. Zoo is het met de kermis, die men best op één dag in plaats van op twee dagen kan stellen; zoo is het ook met den vastenavond. 6870. De Voorzitter: Getuige, uw verhoor is thans afgeloopen. M. Everaertz. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Zitting van vrijdag 21 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder- Voorzitter. Ruys van Beerenbroek. Heldt. Van Alphen. Van der Sleyden. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer L.H. Wijsen. 6871. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornamen, beroep, ouderdom en woonplaats opgeven: A. Lambertus Hubertus Wijsen, opzichter bij den heer Regout, oud 45 jaar en wonende te Maastricht. 6872. V. Gij zijt, als ik mij niet bedrieg, reeds een dertig jaar in de fabriek? A. Ja, 32 jaar. 6873. V. Zijt gij altijd in dezelfde afdeeling werkzaam geweest? A. Ja, ik ben op 14jarigen leeftijd op de fabriek gekomen als leerling, om te schilderen. Naderhand ben ik in dezelfde afdeeling meesterknecht geworden, en toen er eene plaats open kwam als opzichter, want de opzichter kwam als hoofdopzichter in eene grootere afdeeling der fabriek, heeft de heer Regout mij tot opzichter benoemd. 6874. V. Wat was die grootere afdeeling? A. De ovens, de drukkerij, de schilders en de cassettenmakers. 6875. V. Met andere woorden, gij hebt het opzicht over dat gedeelte van de fabriek, waar men begint met het gevormde object? A. Ja. 6876. V. Met de eigenlijke aardwerkers hebt gij dus niets te maken? A. Juist. 6877. V. Hoe lang zijt gij nu in de betrekking van hoofdopzichter? A. Sedert November 1872, dus 14 jaren. 6878. V. Zijn in die 14 jaren in de wijze van doen in die afdeeling belangrijke veranderingen gekomen? Of is thans alles ongeveer op denzelfden voet als vroeger? A. Er zijn vele veranderingen gekomen. Eenige gebouwen zijn afgebroken en door grootere, ruimere vervangen. 6879. V. Is de wijze van fabriceering, de wijze van behandeling van het object veranderd? A. Eene kleine verandering is aangebracht; waar vroeger 10 werklieden arbeidden, werken nu 12 of 15, vooreerst om het werk vlugger te doen gaan en het werk den werkman gemakkelijker te maken. 6880. V. Zoudt gij meenen dat de aanstelling van meerdere werklieden strekte om het werk voor de andere werklieden gemakkelijker te maken? A. Niet alleen daarvoor, maar ook om het werk vooruit te zetten. Dus tweeërlei doel werd beoogd. Bij het ledigen der ovens waren vroeger 10 man, thans 15. 6881. V. Hoeveel ovens hebben die 15 man te ledigen? A. Dagelijks 2, 12 werken en 3 rusten. 6882. V. Hoe lang duurt die rust? A. 15 à 20 minuten. 6883. V. Zoodra de ovens gevuld zijn, worden zij gestookt, niet waar? A. Ja. 6884. V. Hoe lang duurt dat stoken? A. Het eerste stoken voor het ruw bakken van het aardewerk duurt 60 uren. Wanneer het vernis is aangebracht, volgt een tweede stoken, dat 25 à 30 uren duurt. 6885. V. Wordt gedurende het eerste stoken gedurende 60 uren met alle kracht gestookt? A. In den beginne moet natuurlijk niet zoo krachtig gestookt worden met het oog op het fabrikaat; er wordt gedurende 20 uren langzaam opgestookt en daarna met alle kracht gewerkt, zoodat hij gloeiend, ja meer dan gloeiend. wordt. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} 6886. V. En als gij begrijpt dat het stoken voldoende geweest is, hebt gij dan eenigerlei middel om de vuren snel weg te nemen onder den oven, of moeten de vuren eenvoudig door uitbranding verdoofd raken? A. De vuren blijven nog een 20 uren liggen om langzamerhand uit te dooven. 6887. V. Gij hebt dus geen middel om die vuren snel van onder de ovens te verwijderen? A. Snel niet, alleen is boven aan den oven iets aangebracht om den trek door de ovens heen van boven naar beneden sneller te maken. Dan worden bijv. de deuren dichtgemaakt aan het conische gedeelte van den oven, den schoorsteen. Daardoor ontstaat meerdere trekking, waardoor de hitte zooveel te sneller verdwijnt. Eene machinale inrichting om het vuur sneller uit te dooven bestaat er niet. Dat wordt aan den loop van den tijd overgelaten. 6888. V. Zou eene dergelijke machinale inrichting niet te maken zijn? Hebt gij die op andere fabrieken in het buitenland ook nooit aangetroffen? A. Neen; en ik denk wel dat het nergens bestaat, omdat het ten nadeele van het fabrikaat zou strekken. Het snelle afkoelen zou bepaald verkeerd zijn. 6890. V. Wat gebeurt er met den oven, nadat de vuren na 20 uren langzamerhand gedoofd zijn? A. Die blijft gedurende minstens 48 uren zoodanig liggen, tot hij genoegzaam is afgekoeld dat de werklieden er gemakkelijk kunnen ingaan. 6891. V. Gemakkelijk? A. Ja. 6892. V. En gaat gij zelf wel eens in den oven? A. Ja wel, zelfs vóór de werklui er ingaan, om te controleeren of hij behoorlijk tot de kroon is volgestapeld. 6893. V. Mij dunkt, die surveillance kunt gij veel eenvoudiger uitoefenen. Het komt mij erg zonderling voor dat gij die contrôle zoudt uitoefenen, nadat het baksel klaar is. Dat zal wel juist wezen vóór er met stoken begonnen wordt. Dan was er nog bij te stapelen! Wat gij daar dus zegt kan dunkt mij niet waar zijn? A. Ik zeg ook dat het niet altijd gebeurt, maar het kan wel eens noodig zijn, want ik ben niet altijd op de fabriek als de oven geladen wordt. 6894. V. Maar gij wilt toch niet vertellen dat het geschikte oogenblik van contrôle van de volstapeling dat is waarop het baksel klaar is? A. Neen dat niet. 6895. V Maar zoo hebt gij het toch letterlijk daar zoo even voorgedragen. Dat gij bovendien in den oven zoudt gaan als die nog heet is, komt mij ook nog al verdacht voor. A. Maar ik zeide reeds dat dit niet altijd gebeurt, slechts van tijd tot tijd, want ik ben daartoe niet verplicht. 6896. V. Maar dan worden de menschen er in gezonden, niet waar, om dat goed er uit te halen? A. Ja, dat geschiedt door 15 man. 6897. V. Met hoeveel man gaan zij tegelijk in den oven? A. Met vier man. 6898. V. Dan gaan zij door het zoogenaamde mangat niet waar? A. Ja, door den ingang van den oven. 6899. V. Dit is een zware arbeid, niet waar? A. Zeer licht is hij zeker niet, het is een redelijk zware arbeid. 6900. V. Zoudt gij niet een beetje sterker woorden gebruiken om dichter bij de waarheid te komen? Is het geen erge zware arbeid? A. Neen, dat niet, als het zulk een erge zware arbeid was, dan zouden er geen werklieden zijn die 10, 12 jaar bij den oven werkzaam zijn; zij zouden het niet kunnen uithouden. 6901. V. Gebeurt het niet zeer dikwijls dat de oven nog heel erg heet is? A. Dat kan ik niet constateeren, de heer Regout zou mij eene observatie maken, hij zou dit niet toelaten. 6902. V. Hoe zou hij dat kunnen weten? A. Door het eerste te zien wat er uit den oven gezet wordt, daarna kan geconstateerd worden dat de oven te heet is 6903. V. Dan wordt het dus geconstateerd, nadat de menschen er in zijn geweest? A. Dat duurt niet lang, hoogstens 5 minuten. 6904. V. Maar die vijf minuten heb- {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} ben zij toch in dien heeten oven doorgebracht? A. Pardon, dan zijn zij er nog niet in; zij staan in de deur en reiken zoo het eerste uit. 6905. V. Klagen die menschen nooit over de groote hitte in die ovens? A. Ja, in den zomer, dan zijn de ovens warmer dan in den winter, maar daarvoor worden dan ook meer arbeiders gegeven om ze te ledigen, dan kunnen die het eerst er in zijn geweest wat gaan rusten. 6906. Zou er geen beter middel zijn om het werk wat lichter te maken, door de ovens langer te laten afkoelen? A. Zeker zou dat beter zijn. 6907. V. Waarom doet men dat dan niet? A. Er is geen gereedschap genoeg om dat te doen. 6908. V. Geen ovens genoeg? A. Neen, in den zomer althans. 6909. V. En daarvan is het gevolg dat, naar u zegt, des zomers de menschen zich in de ovens moeten wagen op een oogenblik waarop dit eigenlijk nog niet geraden is? A. Natuurlijk, als zij een halven dag of een uur of vijf langer konden staan was dat veel beter. 6910. V. Hebt gij op het oogenblik het personeel goed voor den geest, dat aan de ovens werkt? A. Jawel. 6911. V. Goed helder? A. Jawel, zeker. 6912. V. Dat is 15 man? A. Ja, 15. 6913. V. Wilt u zeggen dat daar bejaarde menschen onder zijn? A. Bejaarde menschen? De oudste die er onder zijn zullen ongeveer 50 jaar zijn. 6914. V. Zijn er ook jonge menschen? A. Ja, jonge menschen van 18, 20 jaren. Zeer dikwijls vragen de menschen zelf om in die ovens te werken, omdat het 't hoogste betaald wordt. 6915. V. Hoeveel krijgen zij per dag voor dat werk? A. f 1,80, f 1,90, tot zelfs f 2. 6916. V. Is het niet f 1,20? A. Dat krijgen de inzetters van den oven, maar de uitzetters verdienen tot f 2 per dag. 6917. V. Hebt gij bepaalde lieden voor het inzetten en het uithalen van den oven? A. Ja. 6918. V. Waarom? A. Wanneer de lieden eenmaal aan het inzetten gewoon zijn, dan verrichten zij spoediger dit werk en zijn dan minder geschikt voor ander werk, zooals uithalen. Zij die gewoon zijn om in te zetten blijven dit doen, evenals met het uitzetten. 6919. V. Het inzetten volgt dus onmiddellijk op het uithalen? A. Niet altijd. 6920. V. Ik moet het toch zoo begrijpen, dat gij geen tijd laat verloopen tusschen het uithalen en het weder vullen. Van waar anders de drift om een heeten oven uit te halen? A. Er is geen vaste regel. Het gebeurt wel dat de oven niet leeg is, maar ook wel dat hij 2 of 3 uren leeg is, voordat hij uitgehaald wordt. 6921. V. Wat doen de menschen die uithalen als er een oven leeg is? A. Zij gaan dan weder naar een anderen. 6922. V. Zij worden dus slechts voor het uithalen gebezigd; zij doen niet anders dan dit zware werk? A. Niets anders. 6923. V. Wordt dit per dag of per stuk betaald? A. Per oven. Als het werk afgeloopen is en er geen oven meer uit te halen is, gaan zij naar huis tot den volgenden dag. Het gebeurt ook wel eens dat een oven te heet is, en dan moeten zij ook tot den volgenden dag met het uithalen wachten. 6924. V. Constateert gij wel eens de hitte der oven op de eene of andere wijze, voordat de menschen er ingaan? A. Die wordt geconstateerd, zoodra de eerste cassette er uit komt. Daarmede is een opzichter speciaal belast, die dit onmiddellijk naziet. 6925. V. Dus gij doet dat niet? A. Slechts van tijd tot tijd; maar oordeelt de opzichter dat de oven te heet is, dan laat hij mij roepen om te vragen of er al dan niet doorgegaan moet worden. 6926. V. Bedenk wel wat gij zegt; {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} dat het hier om de waarheid te doen is. Zoudt gij dus willen vertellen, dat de opzichter, wanneer hij ziet dat de oven gloeiend is, eerst nog eene discussie met u moet houden? A. Dat is meer om te weten of de menschen naar huis moeten gezonden worden, of dat er nog ander werk voor hen is. 6927. V. In het eerste geval hebben zij dus geen eten? A. Dat wil zeggen, wanneer zij naar huis gaan, verdienen zij geen geld, dat is zeker. 6928 V. Zij staan dus voor het alternatief, om òf in de nog heete ovens gejaagd te worden, òf zonder verdiensten te zijn? A. Niet altijd behoeven zij naar huis te gaan; ik zou wel bijna durven zeggen, dat zij in de maand nauwelijks één dag weggezonden worden. 6929. V. Hebben eenigerlei voorzieningen plaats om die menschen te beschutten tegen de overmatige hitte in die ovens? Krijgen zij iets aan of om? A. Als de hitte te overmatig was, konden zij er niet in. Zij staan aan de deur van de ovens. Als de waar, die zij het eerst aanvatten, te heet is, zouden zij die laten vallen. 6930. V. Maar het geval is toch wel - laat ons precies de waarheid zeggen - dat de menschen in de ovens gejaagd worden en het er toch eigenlijk voor een mensch kwalijk uit te houden is. Bedenk goed wat gij zegt. Ik moet u opmerkzaam maken dat de Commissie u kan vergen op een eed en bereid is dit aanstonds te doen, en dan staat gij voor de gevolgen. Ik zal er u bij zeggen, dat wij hier reeds getuigen gehad hebben en gij dus op moet passen. Nu stel ik u nog eens de vraag: gaan die menschen wel niet eens in een oven, zoo dat het toch, menschelijkerwijze gesproken, niet te doen was, op branden af? A. Op branden af kan ik niet verklaren. Ik zal niet tegenspreken dat het wel eens kan gebeuren dat het wat heet is geweest; maar het is toch geen regel dat zij er altijd ingaan als het te heet is. 6931. V. Wij spreken nu over de gevallen die wel eens gebeuren. Wij zijn al iets verder dan straks. Straks steldet gij het voor als werk, dat niet zwaar of bedenkelijk was. Thans komt gij tot de erkentenis van gevallen dat het wel degelijk te heet was. Nu stel ik u nog eens de vraag: bedekken die menschen niet opzettelijk de voeten met klompen en het hoofd met lappen en doeken, om het te kunnen uithouden? A. Dat kan ik niet constateeren. 6932. V. Laten wij elkander goed verstaan. Gij zijt voor dat werk en bij dat werk. Zoudt gij nu willen zeggen niet te weten, of die menschen met klompen aan de voeten en doeken om het hoofd in den oven gaan? A. Met klompen wèl. 6933. V. Gij kunt het dus wèl constateeren, niet waar? A. Ik constateer dat zij niet met bloote voeten in den oven gaan. 6934. V. Dus wat gij zoo even betwijfeldet schijnt nu toch een feit te wezen, omdat zij zich anders zouden branden? A. Neen, omdat het zou kunnen gebeuren dat zij op scherven trapten, en daarom gaat niemand er met bloote voeten in. 6935. V. Gij wilt dus zeggen (bedenk wel wat gij zegt, ik waarschuw u), dat die klompen niet noodig zijn uit het oogpunt van de hitte? A. Neen, daar zijn zij niet noodig voor, maar wel voor de scherven die er liggen. 6936. V. En de doeken om het hoofd? A. Dat gebeurt als zij aan den oven staan, om waren of proeven die men zeer geforceerd is te zien. Dan staan zij niet in den oven, maar daarvoor, en de hitte is daar natuurlijk zeer sterk. Dáárom doen zij iets om het hoofd, niet om den arbeid geregeld voort te zetten. 6937. V. Zijn de lieden gewoon gekleed als zij in de ovens gaan? A. Zij hebben broek en hemd aan. 6938. V. Niet half naakt? A. Neen. 6939. V. Weet gij dat zeker? A Ja. 6940. V. Ik waarschuw u nogmaals; wij hebben van verscheidene menschen vernomen dat zij half naakt in de ovens gejaagd worden. Raadpleeg nu eens goed uw geheugen, en spreek de waarheid. A. Gemakshalve gaan zij alleen met een broek in den oven. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} 6941. V. Gij komt er dus eindelijk toe te verklaren dat zij er half naakt ingaan? A. Niet allen, sommigen doen het om beter beweging te hebben 6942. V. Begrijpt gij niet dat uwe verklaring een zeer pijnlijken indruk moet maken? Gevoelt gij niet dat wij beseffen dat gij niet de waarheid zegt? Doet gij wèl daaraan? A. Ik meen de juiste waarheid gezegd te hebben. 6943. Na scherp ondervragen en door er u telkens op te wijzen, dat gij niet van de waarheid moogt afwijken, is er met stukken en brokken wat bij u uitgekomen; deedt gij niet beter de zaak ronduit bloot te leggen? Bezwaar uw geweten niet. Wat is er van de zaak? Is het voor de menschen geen buitengewoon hard werk? A. Dat heb ik van den beginne af gezegd, maar als de hitte ondragelijk is, mogen zij niet in den oven; het wordt hun niet bevolen er in te gaan. 6944. V. Gij wilt ons dus doen gelooven, dat de menschen wachten om in den oven te gaan als die te heet is? A. Ja, tot den anderen dag. 6945. V. Wanneer is dat in den laatsten tijd voorgekomen? A. Verleden Vrijdag nog. 6946. V. Hebt gij een maatstaf tot het constateeren van de temperatuur, waaraan gij de menschen waagt? A. Die bestaat niet. 6947. V. Is de temperatuur in de ovens zoo fel, dat zij met geen thermometer te constateeren is? A. Dat zou ik u niet kunnen zeggen, ik heb het nooit gedaan of zien doen. 6948. V. Gij houdt er die niet op na, het gaat naar willekeur. A. Ja. 6949. A. En nadat er haast bij het werk is, wordt er ook meer haast gemaakt met de menschen er in te zenden? A Ja. 6950. V. Wat gebeurt er met de menschen bij dat werk als zij uit die ovens, uit die ondragelijke hitte komen, en, zooals men dat noemt, bek-af zijn? A. Dan gaan zij een tijdlang rusten, een kwartier of 20 minuten, soms langer, en dan zitten ze daar en doen niets. 6951. V. En daar om en bij die ovens is nog een ander personeel werkzaam, niet waar? A. Ja, meisjes en vrouwen, die de waren uit de cassetten nemen, in manden zetten en dan wegrijden. 6952. V. En dat gaat dus door elkander onder die omstandigheden met het personeel, dat de waren uit de ovens haalt? A. Ja. 6953. V. Zijn dat aankomende meisjes van 16 tot 18 jaar? A. Ja, van 16, 18 jaar en ouder; ook zijn er die in de 20 zijn. Jonger dan 16 kunnen aan dat werk niet gebruikt worden. 6954. V. Als de werklieden versleten zijn en niet meer kunnen, wat gebeurt er dan met hen? A. Er zijn soms eenigen, die te huis moeten blijven, en dan worden zij uit het ziekenfonds en gedeeltelijk uit de fabriekskas betaald met een half daggeld. 6955. V. Dat duurt een zekeren tijd niet waar? A. Er zijn er die een vast daggeld hebben, zooals hun beloofd is geworden, voor zoolang zij leven. Er zijn ook weder werklieden, die uit de ziekenkas betaald worden en dat minder wordt. 6956. V. Maar er zijn er ook, die eenvoudig hun ontslag krijgen en maar zien moeten bij het armbestuur of op andere wijze te recht te komen? A. Niet doordat zij te oud zijn om te werken. 6957. V. Maar wel omdat zij ongeschikt zijn, niet waar? A. Pardon, indien zij door verzuim of slecht gedrag buiten dienst gesteld worden. 6958. V. Menschen die versleten zijn geraakt, zegt gij, dat allen van fabriekswege gepensionneerd worden? A. Er zijn er zeer veel, ik zal niet zeggen allen, ver van daar, maar een speciaal pensioenfonds is er niet. 6959. De heer Goeman Borgesius: Dat ziekenfonds, als ik het wel heb, wordt eenigermate gebruikt als pensioenfonds. Betalen de werklieden het grootste gedeelte daarin? A. Ja, de arbeiders betalen twee derden. 6960. V. Wanneer de werklieden om {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} de eene of andere reden den dienst verlaten hebben, krijgen zij dan van het geld, dat toch eenigermate voor hen bestemd is, nog iets terug? A. Neen, zij krijgen niets terug. 6961. V. Dit wenschte ik alleen te constateeren. 6962. De Voorzitter: Heeft er niet kort geleden eene wijziging in het reglement plaats gehad omtrent de uitkeering? A. Dat kan zoowat 3 of 4 maanden geleden zijn. 6963. V. Waar kwam die wijziging op neder? A. De verschillende ziekenfondsen zijn gescheiden, er waren er vroeger twee, één voor de afdeeling aardewerk en één voor de kristal- en glasafdeeling; tegenwoordig zijn er vier afdeelingen. 6964. V. Is er geen wijziging gekomen in de omschrijving van de omstandigheden, waaronder recht wordt verkregen op eene uitkeering? A. Dat zou ik niet kunnen zeggen. 6965. V. Zijt gij daarvan niet op de hoogte? A. Ik weet wel dat de inleg hooger is geworden; vroeger bedroeg die 1½ percent; daarentegen is het nu 2 percent dat de werklieden moeten storten, dat kan ik alleen zeggen; overigens ben ik er niet van op de hoogte. 6966. V. Hoe lang houden de menschen het uit die belast zijn met het ledigen van de ovens? A. Er zijn er die er tien jaar zijn. 6967. Maar dat zijn toch uitzonderingen? A. Ja, in den regel blijven zij 5 of 6 jaar in die afdeeling, dan worden zij, zonder dat het hun eigenlijk gevraagd wordt, verwisseld en krijgen dan lichter werk. 6968. V. Gij begrijpt dus dat zij dan niet meer kunnen? A. Ja zeker, dan moeten er jonger krachten komen. 6969. V. Verdienen zij dan minder? A. Ja, want dan doen zij lichter werk. 6970. V. Hebt gij zelf nog iets te zeggen? A. Ja, Mijnheer, de uitkeering, die de oude behoeftige werklieden uit de ziekenfondsen krijgen, is wel wat min om redelijkerwijze te bestaan. 6971. V. Hoeveel bedraagt die bedeeling in doorslag? A. Gemiddeld zou ik kunnen zeggen 50 à 60 cents per dag. Er zijn er die meer, er zijn er ook die minder hebben; ik ken er van 1 guld. daags en ook van 30 à 35 cents daags. 6972. V. Hebt gij nog iets mede te deelen? A. Ja, naar mijne ondervinding zou het wenschelijk zijn om den leeftijd, waarop de aankomende meisjes op de fabriek worden toegelaten, iets te verhoogen. Die leeftijd is thans 12 jaar, en dat is te jong. 6973. V. Hoeveel ovens zijn er op de fabriek van den heer Regout? A. 22. 6974. V. En op de Céramique? A. Dat weet ik niet. 6975. V. Zijn er daar geen 17? A. Ik kan het niet zeggen. 6976. V. U hebt straks verklaard dat, naar uwe kennis, het zeer noodzakelijk zou zijn tot verlichting van dat zware werk van het uitpakken dat het getal ovens bij den heer Regout werd uitgebreid, niet waar? A. Ja, dat zou eene groote verlichting zijn. 6977. Uw verhoor is afgeloopen. L.H. Wijsen. Verhoor van den heer G. Altmann. 6978. V. Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, en woonplaats op te geven? A. Gustave Altmann, meester-vormer op de porseleinfabriek van den heer Regout te Maastricht, oud 55 jaren. 6979. V. Gij zijt meester-vormer; onderwijst gij dat vak dus? A. Ja, het vormen op en in de moule, garneeren en wat er bij hoort. 6980. V. Schilderen ook? A. Neen. 6981. V. Dus u is in de afdeeling van wat men noemt: de pottemannekes? A. Juist. 6982. V. En gij hebt daar vooral te doen met het jonge volkje? A. Ja. 6983. V. Hoeveel hebt gij er wel bij u? {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Dat varieert, nu 23, 24; die ik leer, blijven 6 jaar onder mijn toezicht. 6984. V. Hoe oud zijn zij als gij ze krijgt? A. 16, 17 jaar. 6986 V. Niet jonger? A. Neen, maar het is geen vaste regel. Jongens beneden de 12 jaren zijn aan de fabriek niet werkzaam. Zulk een jongen nu wordt eerst handlanger bij een meester, die op stuk werkt. 6987. V. Hoe lang duurt dat? A. Een paar jaren. 6988. V. En dan komt hij bij u? A. Ja. Zoolang zij bij den meester werken worden zij door dezen betaald, dat wil zeggen de uitbetaling geschiedt door de fabriek, want vroeger toen de meesters zelf hunne gamins uitbetaalden is daarvan nog al misbruik gemaakt. Daarna komen zij bij mij op den tour en werken dan gedurende ongeveer 6 jaren op stuk, waarvan de eerste 3 maanden op daggeld. 6989. V. Dus dan zijn zij 20, 22 jaren oud geworden? A. Ja, ik heb leerlingen van 15, 16, 17, 18 en zelfs van meer dan 20 jaren. Er zijn er die in dienst moeten vóór zij uitgeleerd zijn en dan na hun diensttijd weder bij mij terugkomen. 6990. V. Wat leert gij ze vormen? Allerlei soort van aardewerk? A. Ik leer ze holvormen, borden, kopjes, schotels, allerlei en ook garneeren. 6991. V. Daar bedoelt gij mede tuiten en ooren aanzetten? A. Ja. Zij krijgen werk dat machinaal geperst wordt en moeten dat dan klaarmaken en garneeren. 6992. V. Als ik het goed begrijp is het werk, dat de jongens doen, geen werk dat schadelijk is voor de gezondheid of gevaarlijk. Of is het dat wèl? A. Zwaar is het niet, maar gezond ook niet. 6993 V. Vertel eens. A. Het ongezonde van het werk weg te nemen is onmogelijk. 6994. V. Waar steekt dat ongezonde in? A. Meerendeels in het stof en ook in de uitwasemingen van het werk, want het werk is nat in de ateliers en wordt er gedroogd. Tegen die uitwasemingen kan niets gedaan worden. Wat mogelijk was is gedaan; maar al wilden de heeren er duizenden guldens aan besteden, zij kunnen het niet veranderen. In Duitschland is er veel over geschreven. In ons blad der Sprechsaal hebben de doctors er veel over gehandeld. Er kan wel verbetering aangebracht worden door ventilatie en meerdere ruimte, maar het geheele bezwaar weg te nemen kan niet, gelijk er meer andere vakken bestaan die ongezond zijn en het zullen blijven. Vermindering van werkuren, zou het eenige zijn, en dat is reeds tot zekere hoogte gedaan. Toen ik te Maastricht kwam was het 12 uren en nu is het nog maar 10 uren. 6995. V. Wanneer zijt gij naar Maastricht gekomen? A. In 1853 en sedert ben ik onafgebroken bij de heeren Regout geweest. 6996. V. Gij vertelt ons duidelijk en goed van het schadelijke voor de gezondheid dat in dat werk zit; maar gij moet dat nog wat toelichten. Is het, omdat bij het werk zooveel stof gemaakt wordt? A. Ja, daar zit het in. Het is het stof van de aarde waarvan het fabrikaat gemaakt wordt. Stof vindt men in elk huis, maar dit is mineraal stof. 6997. V. Met andere woorden, in dat werk komen geen vergiftige grondstoffen, maar het kwaad zit in het stof. Of werkt gij met vergiften, met lood? A. Neen, het is van de aarde. 6998. V. Het zit dan in de groote massa stof? A. Het stof is te zwaar om te stijgen en te licht om neer te slaan. Daarvoor zijn ventilateurs, die goed helpen, ook tegen het uitwasemen. Wanneer het goed in de droogkamertjes is heeft de werkman van dit laatste minder last. 6999. V. Is dat uitwasemen ook zoo kwaad? A. Ja, de statistiek bewijst dat zelfs zij die meer met nat werken longtering kregen. 7000. V. Bij uw onderwijs aan de jongens laat gij hen ook werken? A. Alleen de leerlingen; ik ben leermeester en opzichter van de jongens, deze moeten gedurende 6 jaren 20 pct. voor het onderwijs missen. Zij werken op stuk en hoe meer zij dus werken hoe meer zij verdienen. 7001. V. Dat betalen op stuk geschiedt {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} voor het goed afgeleverd werk, niet waar? A. Ja. 7002. V. En voor het afgekeurde krijgen zij niets? A. Neen; het werk wordt tweemaal gecontroleerd, eens in de ateliers en eens daarna. 7003. V. Waartoe dient die korting van 20 pct. dan? Ik begrijp dat niet, want het loon wordt immers berekend per stuk voor het goed afgeleverd goed? A. De heer moet mij toch betalen. 7004. V. Maar is dat eene reden om een jongen 20 pct. te korten op zijn loon voor stukwerk dat goed werd afgeleverd? Leg ons dat eens uit. A. Vroeger waren de prijzen different. Er was een afzonderlijke prijs voor meesters en een afzonderlijke voor leerlingen. 7005. V. Als ik u goed begrijp, komt de zaak hierop neder, dat de 20 pct. gekort worden door den fabrikant, om daaruit te vinden wat aan u voor uw onderwijs betaald moet worden; het is een soort van leergeld? A. Ja. 7006. V. En dat onderwijs duurt zes jaar lang? A. Ja. 7007. V. Zijn er zes jaren noodigom dat werk te kunnen leeren? A. Ik zou durven zeggen, ik heb een grijzen kop, maar moet nog leeren; er komt dagelijks wat nieuws voor; er zijn te veel artikelen bij ons. 7010. V. Hoe lang hebt gij de jongens in dat vak onderwezen? A. Juist 20 jaren. Voor dien tijd heb ik op stuk gewerkt. 7011. V. Zijn er reeds velen van uw oud-leerlingen dood? A. Jawel, er zijn er wel dood, maar uit mijn hoofd weet ik niet hoevelen. 7012. V. Het is een kwaad werk niet waar; de lieden die het doen worden niet oud? A. Er zijn er die 30, 35 jaar oud worden. Ik ben 55. 7013. V. Gij zijt er als 't ware doorgegroeid? A. De man die na mij als getuige komt, is nog ouder dan ik, maar hij is eerst nà zijn 18de jaar op de fabriek gekomen, en ik ben in Duitschland geboren, waar schoolplicht is tot het 14de jaar, zoodat ik na mijn veertiende jaar op de fabriek ben gekomen. Juist in de jonge jaren zijn de longen het vatbaarst voor die vergiftige stoffen. Ik ben 40 jaar in het vak en ben Goddank goed gezond gebleven, al ben ik wel eens een enkele maal ziek geweest. Maar vroeger werden de jongens op hun 6de, 7de, en 8ste jaar naar de fabriek gezonden, en dat was erg. Veertig jaren is een mooie ouderdom bij ons. 7014. V. Uwe ondervinding is dus dat de jongens te jong aan het werk worden gesteld? A. Ik geloof voor het grootste gedeelte wel, maar dat bestaat nu niet meer; nu is het 12 jaar, het ware wenschelijk dat het 14 jaar was. 7015. V. Dat zegt gij met een zucht? A. Ja, dat zeg ik nog eens met een zucht! De vader komt zelf den jongen aan de fabriek presenteeren. Zoodra de jongens de communie gedaan hebben, moeten zij naar het werk. 7016. V. Om geld te verdienen? A. Ja, en hoe jonger zij zijn, hoe meer het kwaad vat. 7017. V. Met de ovens heb gij niet te maken, wel? A. Neen. 7018. V. Zijt gij er wel eens naar gaan kijken? A. Dat mag eigenlijk niet, een ieder moet bij zijn vak blijven; men moet gegronde redenen hebben om in een ander atelier te komen. 7019. V. Maar gij zijt dan toch wel eens bij die ovens geweest? A. Ja, ik ben er wel langs gekomen, maar als de employé's het zien, dat men zich op een ander atelier bevindt, dan wordt men gestraft. 7020. V. Dus gij weet niet, hoe het er toegaat? A. Neen, maar de getuige, dien gij zoo even gehoord hebt, weet het, die is opzichter. 7021. V. Maar gij weet er niets van? A. Neen. 7022. V. Gij hebt toch zeker wel gehoord, dat het gaan in die ovens een kwaad werk is? A. Ja door de hitte, dat zou het eenige zijn. 7023. V. Gij zijt uit Duitschland op de fabriek gekomen, niet waar? {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 7024. V. Zijt gij daar op soortgelijke fabrieken geweest? A. Ja, van 1847 af. 7025. V. Bij wien? A. In Silesië 7026 V. Was dat ook een aardewerkfabriek? A. Ja evenals hier. 7027. V. Was de toestand daar dezelfde als bij de firma Regout? A. Slechter dan hier; maar ik moet zeggen, toen ik hier kwam, waren de ateliers ook niet zoo goed als thans. De heeren Regout hebben alles voor de ateliers gedaan wat zij konden doen. Er is nog wel een enkel oud gebouw in gebruik, maar de gebouwen, waar ik werk, zijn uitsluitend voor ons gemaakt en van alles voorzien. 7028. V. Toen gij bij den heer Regout kwaamt, hebt gij toen dadelijk hetzelfde werk gekregen als nu? A. Van 1853 tot 1867 heb ik op het stuk gewerkt, zooals ieder ander, maar in 1877 hebben zij mij leermeester gemaakt. 7029. V. En dat zijt gij tot nu toe gebleven? A. Ja. 7030. V. Wordt machinengeld betaald, korting? A. Niet meer, 7031. V. Maar dat was zoo? A. Er is eene regeling op de prijzen gemaakt, zoodat nu geen machinengeld meer wordt betaald: ook het gas hebben wij vrij. 7032. V. Dus het tarief is wat verminderd? A. Juist, toen het machinengeld er afkwam, zijn de prijzen verminderd. 7033. V. Zijt ge nog al mooi vooruitgegaan in uw loon, gedurende al die jaren die gij er zijt? Wat verdient gij? A. f 2,80 per dag. 7034. V. En toen gij leermeester werd? A. Toen kreeg ik f 2,50. 7035. V. Dus gij zijt in die 20 jaar 30 cents per dag vooruitgegaan? A. Neen, ik ben geweest tot f 3,07. 7036. V. Dus gij zijt achteruitgegaan? A. Toen hebben zij mij verminderd. 7037. V. Waarom? A. Dat weet ik niet. Door mijn gedrag zeker niet, want dan zouden ze mij direct bedankt hebben. Dit is juist het ongeluk, dat de arbeiders in het geheel geen rechten hebben, maar niets dan plichten, en de heer heeft niets dan rechten en in het geheel geen plichten tegenover de arbeiders. Ik ben nu 34 jaar aan deze fabriek en heb gedurende al dien tijd in het ziekenfonds gestort. Goddank heb ik er al dien tijd nog geen geld uit getrokken, maar alleen wat medicamenten. Nu heeft de heer het recht om, als hij wil, mij morgen af te danken. Convenieer ik hem niet meer, dan kan hij mij bedanken; op dat gestorte geld heb ik geen aanspraak. Werd de werkman gepensionneerd, dan zou de patroon na 40 jaar pensioen kunnen verleenen, maar nu is het ontslag een straf. Het geld dat ik uit het ziekenfonds nu zou krijgen is bedroefd bitter weinig en dan heb ik nog niet 10 maar 100 spionnen om iederen voetstap na te gaan, dien ik doe. In Pruissen is dat alles beter. 7038. V. Dus als Mijnheer wil, kan hij u morgen wegzenden? A. Ja, dat kan hij doen. 7039. V. En dan hebt gij niets te vertellen? A. Neen. 7040. V. En gij krijgt niets? A. Niets; er moest een reglement op de fabrieken bestaan, dat door een Staatsbeambte gecontroleerd werd. De arbeiders zijn afhankelijk van de humaniteit van den heer. Is de heer een humaan en een braaf man, dan zal hij zich schamen om den werkman slecht te behan delen; maar in elk geval kan hij met den werkman doen wat hij wil, hij kan de ouderen wegzenden en door jongeren vervangen. Daartegen moest door een wet gewaakt worden. Er zijn helaas vele arbeiders die u niet zullen durven zeggen hoe zij het eigenlijk meenen, omdat zij bang zijn weggejaagd te worden, afhankelijk zijn van de heeren die hun zeggen zullen dat zij te veel gesproken hebben, maar ik moet voor mijne gedachten uitkomen, ik kan niet zwijgen. 7041. V. Wij begrijpen zeer goed uw positie op de fabriek. Gij hebt gedurende 30 jaren op de fabriek trouw en eerlijk gewerkt, nooit geen reden tot klagen gegeven, nooit geen straf gehad. Gedu rende die 30 jaren hebt gij aan het {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} ziekenfonds gecontribueerd. Uw loon, na eerst van f 2,50 tot even boven de f 3 gestegen te zijn, is later weder teruggebracht tot f 2,80. En wanneer gij morgen aan den dag gedaan krijgt dan hebt gij geen vooruitzicht om een pensioentje te krijgen? A. Juist, Mijnheer de Voorzitter! 7042. V. Dus bij u in de fabriek krijgen er menschen, wanneer zij versleten en opgeraakt zijn eenvoudig gedaan, en daarmeê is het dan uit. Zijn er uitzonderingen? A. De werklieden werken zoo lang tot zij ziek worden en dan krijgen zij eene uitkeering uit het ziekenfonds. 7043. V. Maar het kan gebeuren dat zij niet meer kunnen werken zonder daarom ziek te zijn, wat gebeurt er dan met hen? Of komt dat niet voor? Blijven zij net zoo lang werken totdat zij ziek worden? A. Ja. De heeren sturen hen niet weg; ik kom er alleen op, dat de heeren er het recht toe hebben. 7044. V. Ik heb u begrepen. Gij brengt geen klachten in. A. Dat zou ook onredelijk zijn. 7045. V. Gij hebt geen enkel woord gezegd ten nadeele of tot grief van de heeren Regout, maar u alleen beklaagd over het feit dat ge zijt overgelaten aan den goeden wil dier heeren. Gij hebt wel vertrouwen in hen, maar betreurt het dat ge aan dien goeden wil zijt overgelaten en ge hadt gaarne dat er recht voor den werkman bestond. Maar kwaads hebt ge niets van de heeren gezegd. A. Voor mijn persoon zou het ook onbillijk zijn als ik in iets klaagde over de heeren. 7046. V. Heeft geen der heeren nog iets te vragen? Dan kunt gij vertrekken. Uw verhoor is afgeloopen. G. Altmann. Verhoor van den heer L. Dresen. 7047. V. Mag ik uw naam, voornaam, ouderdom, beroep en woonplaats weten? A. Lambertus Dresen, oud 60 jaar, aardbewerker bij de heeren Regout te Maastricht. 7048 V. Hoe lang zijt gij in het vak? A. Van 1846 af. 7049. V. Zijt gij altijd aan hetzelfde werk geweest? A. Onafgebroken. 7050. V. Wat deedt ge voordat ge bij de heeren Regout aan het werk kwaam? A. Ik was toen bij vader en moeder vleeschslachter. 7051. V. Gij zijt dus 20 jaar oud geworden zonder aan soortgelijk werkte doen en hadt van te voren uw leven doorgebracht meer in de open lucht. Thans zijt gij 40 jaren aan dat werk. Dan hebt ge zeker vele werklieden rondom u zien sterven? A. Ja zeker. 7052. V. Want dat werk is toch niet wat men noemt een gezond werk, niet waar? A. De plaats, waar ik werk, is nog zeer gezond gemaakt. Het vertrek is breed, wij hebben een groot raam dat aan twee kanten openslaat, en boven hebben wij er nog een dat wij kunnen opendoen. Men kan het dus zoo luchtig maken als men verkiest. Als wij ons werk 's avonds volbracht hebben, komen andere menschen en wordt er gesprenkeld, en 's morgens, eer wij om 7 uren beginnen, is er reeds weder gesprenkeld in onze werkplaats. Wat warmte betreft zijn er drie kachels, waar een man oppast die meer of minder stookt, naarmate wij het verkiezen. 7053 V. Zijt gij niet opzichter? A. Neen, ik ben gewoon aardbewerker. 7054. V. Beschrijf ons dan eens wat gij doet. Wat is de grondstof waar ge mede begint, en wat voert gij er mede uit? A. Mijn laatste werk is het maken van soepterrines geweest. Ik was er juist mede bezig toen de heer Ruys de fabriek bezocht. 7055. V. Dus gij krijgt de aarde als die reeds geprepareerd is? A. Ja, evenals het deeg waar mee brood van maakt. 7056. V. Is dat door andere werklieden gereed gemaakt? A. Ja. 7057. V. Gaat het dan in den vorm om later te worden afgewerkt? A. Ja. 7058. V. Wordt de aarde in een ander lokaal geprepareerd, verre van u af? A. Ja. 7059. V. Hoe wordt zij u gebracht, {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} door een lift of door een jongen? A. Een man brengt ze op een wagentje aan, met een doek er over gelegd, en de jongen brengt ze ons in de werkplaats, dat is zeer kortbij. Daarna werk ik de aarde af. 7060. V. Met den jongen? A. Ja. 7061. V. Hoe oud is die? A. 15 jaar. 7062. V. Is hij uw zoon? A. Neen, van eene weduwe. 7063. V. Werkt hij reeds lang bij u? A. Ik meen twee jaar. 7064. V. Hoe lang werkt hij daags met u? A. Wij beginnen 's morgens te 7 uren en werken tot 12 uren; dan hebben wij tot half twee rust, om tot half zeven te werken. 7065. V. Heeft geen overwerken plaats? A. Neen, althans weinig. Vroeger ontbeten wij te 8 uren, thans heet het 9 uren, en daarvoor hebben wij 10 minuten. Te 4 uren kunnen wij weder onze koffie met brood gebruiken. 7066. V. Gaat gij tusschen 12 uren en half twee naar huis om te eten? A. Ja. 7067. V. Heeft de jongen ook te half zeven gedaan met werken? A. Zeer zeker. 7068. V. Zijt gij gehuwd? A. Ja, 35 jaar. 7069. V. Werkt uwe vrouw in de fabriek? A. Neen, wel vóór ons huwelijk, daarna niet meer, omdat het niet noodig was. 7070. V. Vondt gij beter dat uwe vrouw niet op de fabriek werkte? A. O zeker. 7071. V. Hoeveel verdient gij nu.? A. Ik heb in den loop van de laatste drie à vier maanden doorgaande twee gulden per dag verdiend, soms iets meer, soms iets minder. 7072. V. Hebt gij kinderen? A. Acht in leven. 7073. V. Zijn er van die kinderen op de fabriek? A. Een. 7074. V. Hebt gij de anderen op een ambacht bezorgd? A. Ik heb zes meisjes en twee jongens, een is domestiek 7075. V. Zijn er van uw meisjes op de fabriek? A. Neen, een wordt koopvrouw, ik heb er een van 34 jaar. 7076. V. Gij hebt dus al uwe kinderen van de fabriek afgehouden? A. Op een na. 7077. V. Wat doet die? A. Wat ik doe. 7078. V. Hoe oud is die op de fabriek gekomen? A. Op zijn 13de jaar. 7079. Heeft die jongen dat kunnen uithouden met zijne gezondheid? A Ja, hij is nu 29 jaar en ziet er frisscher uit als ik. 7080. V. Maar er zijn er toch die op hun 13de jaar beginnen en het niet halen? A. Ja, dat schijnt zoo, want als ik op eene fatsoenlijke plaats kom, dan zegt men: daar komt de oude Dresen aan, er zijn zoovele van die pottemannekes weder dood gegaan, maar de oude Dresen blijft toch altijd gezond. Dan vraagt men mij soms: zijt gij jong op de fabriek gekomen? en dan zeg ik de waarheid, ik was over de 19 jaar. Daar zal het wel uit voortkomen, zegt men dan. Maar dat ik er velen heb zien afsterven is zeker. 7081. V. Als ik het dus goed begin te begrijpen, haalt men u in Maastricht aan als een soort van curiositeit, dat gij het zoo lang hebt uitgehouden? A. Ja, ik zou het waarachtig ook meenen, Mijne Heeren, want als wij aan het werk zijn, dan zegt men: kijk dien ouden Dresen eens aan; precies alsof ik toevallig de eenige was die niet ziek wordt. 7082. V. Als gij nu eens niet meer kunt werken, hebt gij dan recht op een pensioen? A. Pensioen niet, maar wij hebben een ziekenkas. 7083. V. Dat is voor het geval dat gij ziek wordt? A. Wij hebben er bij ons ook die er in zijn, bijv. een zekere Eugène L'homme, die al lang uit de fabriek is. Die man kon niet meer werken, en hij is in de ziekenkas gekomen. Die man had het wat in het hoofd, misschien dus dat de man ziek heet. Overigens bemoei ik mij zelden met andere menschen. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Als ik 's middags of 's morgens op de fabriek kom dan heb ik maar het liefst, dat men mij alleen laat. Als het werk afgeloopen is, ga ik ook altijd rechtstreeks naar huis. 7084. V. Die jongen, die bij u werkt, krijgt die het gewone loon, of werkt die per stuk? A. Hij krijgt wat ik hem wil betalen. 7085 V. Dus dat regelt gij met den jongen? A. Den eersten van de maand komt de opzichter rond met een lijst, waarop de namen van al de jongens staan opgeteekend en dan zegt hij: ‘Dresen, uw jongen heeft 48 cents’, dan zeg ik: ‘ja’ en dan gaat hij voorbij, maar als ik zeg: ‘2 cent meer’, dan veegt hij de 48 cent uit en zet 2 cent meer. 7086. V. Dat moet gij mij eens duidelijker maken, wie betaalt de 48 cent? A. Dat gaat van mijn werk af. 7087. V. Gij wordt dus per stuk betaald en van dat provenu wordt zooveel afgetrokken, als de jongen verdiend heeft; het staat dus aan u om den jongen te betalen en ge kunt hem wegzenden als hij u niet bevalt, en gij moet dan maar zorgen, dat gij een anderen jongen krijgt? A. Ja zeker. Vroeger toen een jongen van 12½ of 13 jaar op het werk kwam, kreeg hij 35 cents, al wist hij niets, maar thans krijgt hij 40 cent. De opzichter komt nu en dan bij mij, en dan zegt hij: ‘hier is een jongen, bevalt hij u’? Zeg ik dan ‘ja’, dan verdient die jongen van den eersten dag af 40 cent. 7088. V. Dus als die jongen u niet bevalt, kunt gij zeggen: ik wil hem niet hebben? A. Ja, en dan wacht ik tot een volgende keer. 7089. V. Nu moet gij nog één ding zeggen wat de rekening betreft, is uw loon eenigen tijd geleden niet verminderd? A. Ja. 7090. V. Dat zegt gij niet met een vroolijk gezicht? A. Neen. 7091. V. Hoe kwam dat? A. Men zegt, dat het door de concurrentie komt. Als ik zoo 's middags voor mijne gezondheid in de straat ga wandelen, dan zie ik in de winkels serviezen genoteerd voor f 3,00, die vroeger f 5,00 kostten. Ik ben niet hooggeleerd maar dan denk ik, dat komt door de concurrentie, als de fabrikant het goed goedkooper moet geven, kan hij zoo veel loon niet geven, het is nu eenmaal niet anders. 7092. De heer Goeman Borgesius: Hoeveel percent van uw loon staat gij af aan de ziekenbus? A. f 2,25 in de maand, maar omdat wij per quinzaine betaald worden, is het f 1,12½ in de halve maand. 7093. V Indien men zonder reden de fabriek verlaat, aangenomen bijv. dat men zijn positie verbeteren kan, krijgt men dan een deel van zijn inleg terug? A Niets. 7094. V. En als gij nu eens ontslagen werdt, hoelang krijgt gij dan dit ziekengeld of pensioen? A. Als ik weggezonden werd? 7095. V. Ja, op grond dat gij te oud werdt of minder geschikt? A. Ja, dan val ik op de ziekenbus. 7096. V. Hoe lang duurt die uitbetaling? A. Onophoudelijk; ik weet onder anderen een zekeren August Henrotte, die al heel lang ziek moet zijn. Wij hebben dan daags een gulden en vrij geneesheer en apotheker. 7097. V. En personen die wegens ongeschiktheid voor het werk aan de ziekenbus zijn vervallen, komen die terug als zij weer geschikt zijn? A. Ja zeker. Wij hebben onder anderen gehad een zekeren Wijns, die had jicht, en toen hij weer beter was, is hij teruggekomen. Hij is ook niet lang ziek geweest. 7098. V. De ziekenbus staat geheel onder administratie van de patroons? A, Ja, wel te verstaan, wij leggen zooveel in en zij ⅓. Het reglement, zoo'n groot ding, hangt in het atelier, dat kan ieder lezen, en op den 1sten van de maand is er nog een kastje met een glas er voor, daarin staat aangeplakt dat er zooveel voor den dokter en zooveel voor den apotheker is uitgegeven, en dan is dat juist berekend, zoodat men de kas kent, wat er uitgegeven is en ingekomen en hoeveel er te kort is of over. 7099. V. Er wordt dus verslag gegeven van den stand der kas? {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja 7100 V. De heer Heldt: Heb ik u goed begrepen, dat, wanneer iemand van de fabriek afgaat, omdat hij zijn werkzaamheden niet meer kan verrichten, hoewel hij toch niet bepaald ziek is, hij dan ook uitkeering uit de ziekenbus krijgt? A. Wanneer hij niet meer werken kan, dan krijgt hij eene uitkeering uit de ziekenkas. 7101. V. Dus dan heeft die kas ook de beteekenis van een pensioenkas? A. Het heet ziekenkas. 7102. De heer Ruys van Beerenbroek: Hoelang werkt gij in dien nieuwen bouw, waar ik u gezien heb? A Dat kan ik niet metjuistheid zeggen. 7103. V. Vroeger hebt gij in den zoogenaamden ‘nieuwen’ bouw gewerkt? A. Ja, dat is nu de oude bouw geworden; daar heb ik 23 jaren gewerkt. 7104. V. Is het lokaal, waar gij nu werkt, wat ventilatie en zuiverheid aangaat, veel beter, dan het vorige? A. Wat zuiverheid aangaat kan men het niet beter verlangen. 7105. De Voorzitter: Gij wordt betaald per quinzaine, niet waar? A. Ja, van den 1sten tot den 15den en van den 16den tot het eind van de maand. 7106. V. Wat gij van den 1sten tot den 15den verdiend hebt, krijgt gij eerst den 30sten van de maand uitbetaald? A. Ja. 7107. V. Is dat voor uw vrouw in het huishouden eene gemakkelijke regeling? A. Men is er aan gewoon geraakt. 7108. V. Dus gij moet wat hebben om de zaken drijvende te kunnen houden? A. Ja, wij hebben er een zaakje bij en de kinderen zijn groot. 7109. De Voorzitter: Ik heb u niets meer te vragen en de heeren ook niet; het verhoor is afgeloopen. L. Dresen. Verhoor van den heer J.H.L. Godding. 7110. V. Wilt gij uw naam, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven? A. Johannes Hubertus Ludovicus Godding, oud 55 jaar, porseleindrukker bij de firma Regout te Maastricht. 7111. V. Hoe lang zijt gij in dat vak werkzaam? A. Van 1857 af. 7112. V. Wat waart gij tot uw 25ste jaar? A. Bremser bij het spoor. 7113. V. En zijt gij toen als drukker bij de firma Regout gekomen? A. Ja. 7114 V. Zijt gij altijd bij dat vak gebleven? A. Ja, met uitzondering van twee jaren, toen ik bij Brussel op eene campagne ben geweest. 7115. V. Wat deedt gij daar? A. Ik was er zooveel als dienstknecht. 7116. V. En toen zljt gij weder als drukker naar de fabriek teruggetrokken? A. Ja. 7117. V. Waarin bestaat dat drukken? A. Dat is met koperen platen de prenten maken die op de waar gedrukt worden. 7118. V. Gij krijgt dus de kopergravure? A. Ja. Die wordt gebracht op eene heete pers, en met verfstof ingesmeerd; dan wordt er een blad papier op gelegd, men gaat er met eene wals over en dan staat de gravure op het papier. Een eerste meisje knipt ze uit, een tweede legt ze op de waar, een derde wrijft ze en een vierde wascht het papier er van af. 7119. V. Met dat effect dan, dat alleen de verfstof aan het porseleinen voorwerp blijft hechten? A. Ja. 7120. V. Gij hebt dus de werkzaamheid van het drukken van de kopergravures op papier? A. Ja. 7121. V. Alzoo hebt gij met het eigenlijke aardewerk niets te maken? A. Neen, niet anders dan dat ik er toezicht op moet houden. 7122. V. Uwe hand komt er dus niet mede in aanraking? A. Ik neem wel eens een stuk op om te zien of de meisjes het goed gedaan hebben, maar anders niet. 7123. Met hoevelen zijt gij, die dat drukwerk doet? {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Met 30 of 40. 7124. Dat is waarschijnlijk verdeeld in ploegen? A. Ja, elke ploeg is van vijf personen, de meeste met 4 meisjes. 7125 V. Bij uw werk is dus geen schadelijke invloed voor de gezondheid te vreezen? A. Ik kan niet zeggen dat er kwaad aan verbonden is. 7126. V. Gij doet zeker soortgelijk werk als in een lithographie? A. Hetzelfde. 7127. V. Nemen meisjes het door u gedrukte van u over? A. Ja. 7128. V. Hoeveel? A. In iedere ploeg 4. 7129. V. Hoe oud zijn zij? A. Twee gehuwden, mijn dochtertje is 26 en eene Snijderse 13 à 14 jaar. 7130. V. Werken zij met u even lang? A. Ja, van 's morgens 7 tot 's avonds 6½ uur, met 1½ uur schafttijd. 's Morgens te 9 uren hebben wij 10 minuten om ons brood te eten, alsook 's middags te 4 uren. 7131. V. De meisjes ook? A. Ja. 7132. V. Die hebben dus geen overdreven lang en zwaar werk, noch schadelijk werk voor de gezondheid? Neen. 7133. V. Welk loon verdienen zij? A. Zij werken op stuk en verdienen f9 à f10, soms f8 in de 14 dagen; de kleine Snijderse werkt in daggeld. 7134. V. Wordt gij op stuk betaald? A. Ja, en zoo verdien ik f2 daags. 7135. V. Het is mij niet duidelijk hoe gij met het plaatjesdrukken op stuk wordt betaald; de eene teekening is groot, de andere klein, de eene moeilijk, de andere gemakkelijk? A. Theeserviesen worden per dozijn berekend, tafelserviezen per stuk, borden en dergelijke zaken per dozijn. 7136. V. Maar aan het eene servies en het eene bord is, wat de teekeningen betreft, toch meer werk dan het andere, niet waar? A. Dat is ook zoo, maar het eene tarief is ook hooger dan het andere. 7137. V. Hebben dus de verschillende modellen ook verschillende tarieven? A. Alle niet, er zijn er waarvoor dezelfde tarieven zijn, maar ook waaraa meer werk is en die dus hooger betaal worden. 7138. V. Veranderen die tarieven dikwijls, gaan ze wel eens naar boven of naar beneden? A. Niet naar boven, wel naar beneden. 7139. V. Hebt gij altijd uw twee gulden daggeld gemaakt? A. Vroeger hebben wij wel meer verdiend, 2½ à 3 gulden; toen zeiden wij dat wij een slechten dag maakten als wij twee gulden hadden, nu is twee gulden een goede dag. 7140. V. Hoe komt dat? A. Door den aftrek; ik kan mij niet anders voorstellen als dat mijn patroon niet meer kan geven wegens de concurrentie. 7141. V. Van wanneer dateert die vermindering? A. Van 1878/79. 7142 V. Werkt uw vrouw ook aan de fabriek? A. Neen. 7143. V. Heeft zij er ooit gewerkt? A. Nooit. 7144. V. Hebt gij altijd den kost voor uw gezin kunnen verdienen zonder dat het noodig was haar te laten werken? A. Ja. 7145. V. Gij vondt het dus beter haar in het huisgezin te laten blijven? A. Jawel. 7146. V. Of had uwe vrouw er een zaakje bij? A. Neen, op het oogenblik niet. Van tijd tot tijd heeft zij wel getracht door breien of wasschen er eenige centen bij te verdienen. 7147. V. Maar anders kondet gij rondkomen? A. Anders heb ik mij goed kunnen redden. 7148. V. Contribueert gij aan een ziekenkas? A. Ja. 7149. V. Hoeveel? A. 2½ cent van den gulden. 7150. V. Zijt gij er van den beginne af in geweest, dat moet immers? A. Ja. 7151. V. Zijt gij wel eens ziek geweest? A. Nog nooit. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} 7152. V. Maar als gij om de eene of andere reden uw ontslag krijgt op de fabriek, hoe gaat het dan? A. Wat ik gestort heb ben ik dan kwijt; dat geld blijft in de ziekenkas. 7153. V. Hoe weet gij dat, staat er iets van in het reglement? A. Ik zou het niet kunnen zeggen, het reglement hangt in het atelier, maar ik heb het nooit nagelezen. 7154. V. In uwe afdeeling komen zeker geen ongelukken voor? A. Neen, dat kan bij ons niet gebeuren. 7155. V. Wordt er ook gewerkt met stoom? A. Jawel. 7156. V Is de machine waarmede gij werkt in geen enkel opzicht gevaarlijk? A. Neen, die kan geen gevaar opleveren 7157. V. Ook voor de meisjes niet, die met u werken? A. Ook niet. 7158. V. Hebt gij ook gehoord, dat in andere afdeelingen van de fabriek ongelukken voorkwamen? A. Ja, bij voorbeeld, dat men met de handen of de vingers tusschen de machinerieën kwam, maar dat komt bij ons niet voor. 7159. V. Ik heb u dus niet te vragen hoe er geleefd wordt met hen die ongelukken krijgen, want dat komt bij u niet voor? A. Neen. 7160. V. Weet gij iets te vertellen van hetgeen er gebeurt met de mouffles en met de ovens? A. Och neen, ik weet wel dat het zwaar werk is, maar meer weet ik er niet van. 7161. V. Hebt gij uit u eigen iets te vertellen, dat gij begrijpt dat voor onze Commissie van nut kan zijn? A. Anders weet ik niets. 7162. V. Als gij niets weet, zullen wij u maar niets meer vragen. Dus dan is uw verhoor afgeloopen. J. Godding. Verhoor van den heer J Roukens. (Verkort.) 7163. De Yoorzittter: Wilt gij uw maam en voornamen opgeven? A. Johan Lorenz Roukens, 37 jaar, Porselein-decoratieschilder bij de firma Petrus Regout en Co. 7168. V. Hoe lang zijt gij daar al? A. Sedert ik van Luik terug ben, 13 jaar, dat was de tweede keer. 7169. V. Dus gij zijt er vroeger ook geweest? A. Ja, toen heb ik er 12 jaar gewerkt. 7170. V. Dus zijt gij vroeg begonnen te werken? A. Ja, op mijn twaalfde jaar. 7171. V. Dan kunt gij niet lang te Luik geweest zijn? A. Neen, omtrent een jaar. 7172. V. Toen gij dan op uwe twaalfde jaar kwaamt, hadt gij de capaciteiten van decoratie-schilder nog niet. Wat deedt gij dan toen? A. Toen heb ik mij geoefend in het teekenen; later ben ik op de teekenschool geweest en er zijn verschillende meesters; ik was nog al nieuwsgierig om iets op te vangen en ik amuseerde mij thuis met teekenen. Zoo heb ik het doorgezet. 7173. V. En daarmede zijt gij er gekomen? A Ja, in 1876 ben ik nog op de teekenschool te Maastricht geweest, om naar de natuur te leeren teekenen. 7174 V. Best, dat is alles heel goed, maar geen antwoord op mijn vraag. Mijne vraag was deze: wat kreegt gij te doen, toen gij op uw twaalfde jaar aan de fabriek kwaamt? A. Leeren schilderen; met kleinigheden beginnen om de behandeling van de verf en het penseel te leeren. 7182. V. Had uw vader dat zoo gearrangeerd? A. Ja. 7183. V. Dus gij kwaamt niet in de gewone lijn van gewone kleine jongens en werdt niet aan dat gewone ruwe werk gezet? A. Neen. 7184. V. Gij zijt dus dadelijk in een soort van opleidingsklasse gekomen om te leeren wat gij later door eigen inspanning en op andere scholen verder hebt aangeleerd? A Ja. 7185. V. Dus van gewoon ruw werk kunt gij bij ondervinding niets vertellen? {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen. 7186. V. Hebt gij jongens die gij opleidt en leert, of is dat het werk van den chef van de teekenschool? A. De chef die thans in het atelier is weet eigenlijk niets van schilderen af. De meester heeft men vervangen door 3 meisjes, omdat dit minder duur was. Deze meisjes moeten die kleine kindederen het schilderen aanleeren. Wat wij mannen maken wordt echter niet meer nagezien. 7187. V. Is dat al het onderwijs wat tegenwoordig die aankomende jongens in het schilderen krijgen? A. Ja. De kleine jongens die het graveeren leeren, krijgen 1 uur per week onderwijs in het teekenen. Maar daar hebben wij niets te maken. 7188. V. Uw werk is dus uitsluitend het schilderen op porselein? A. Ja. 7189. V. Wij hebben daar zooeven gehoord van teekeningen die van het papier overgedrukt werden op het porselein. Doch in uwe afdeeling is het een geheel ander werk, gij doet fijner werk. Krijgt gij de artikelen wanneer zij in den eersten oven geweest zijn? A. Neen; de drukker krijgt de artikelen wanneer zij uit den biscuit-oven komen en hij bedrukt ze. En dan later wanneer ze uit den vernis-oven komen, krijgen wij ze in onze afdeeling om het gedrukte te kleuren. Wij mannen maken echter artikelen uit de hand, bijv. cachepots. 7194. V. Zijn er, niettegenstaande de stof waar ge mede omgaat zoo weinig schadelijk is, misschien toch nog voorzorgsmaatregelen in deze afdeeling genomen? A. Zeker. Als wij enkel bij dag met terpentijnlucht te doen hebben, maakt dat niet veel uit; maar 's avonds bij het gas verwekt die terpentijnlucht, als zij verbrandt, een onaangenamen reuk, die niet uit te houden is. Daarvoor heeft men exhausters en die werken zóó, dat men geen letsel ondervindt. 7195. V. De jongens en meisjes die rondom u zijn kunnen dus dat werk verrichten zonder er schade van te ondervinden? - A. Ja. 7196. V. Op welken leeftijd komen de meisjes in uwe afdeeling. A. Op haar 12de jaar. 7197. V. Hoevele zijn er wel? A. Misschien 200. 7198. V. Tot hoe oud loopen die leeftijden? A. Totdat zij huwen, en ook dan blijven zij nog, want zij hebben een gemakkelijk werk. 7199. V. In die afdeeling zijn dus ook getrouwde vrouwen? A. Ja. 7200. V. De loonen loopen natuurlijk zeer uit elkander. Wordt er bij het stuk betaald of bij den dag? A. Èn per stuk èn bij den dag, naar gelang van het werk. 7201 V. Is er dus werk, dat zich niet bij het stuk laat betalen? A. Ja. Als er iets aparts besteld wordt of men zaken heeft die geen courant goed zijn, dan wordt voor eene enkele maal geen prijs opgemaakt. Anders gaat alles per stuk. 7202. V. Wat verdient gij? A. f 2,10 à f 215 per dag Vroeger was het meer: f 2,30 tot f 2,35. 7203. V. Zijn dan in de fabriek alle loonen naar beneden gegaan? A. Ja. 7204. V. Waar zit dit in? A. Het wordt toegeschreven aan de concurrentie. 7205. V. Contribueert gij ook aan eene ziekenbus? A. Op het oogenblik niet meer; men heeft er mij uitgedaan. 7206. V. Waarom? A. Omdat ik koffiehuishouder ben, hebben zij er mij sedert drie maanden uitgedaan. 7207. V. Hoe zit dat in elkaar? A. Dat weet ik niet. Ik ben altijd op mijn werk geweest en heb niet verzuimd. Ik heb er de heeren over gesproken. Mijn café was drie maanden aan den gang, dus had ik aanspraak op mijn geld toen die bepaling gemaakt werd, maar de jongeheer Emile antwoordde mij dat het reglement werd gemaakt omdat men tegen café-houders was. 7208. V. Gij hebt dus 24 à 25 jaar bij gedragen aan de ziekenbus? A. Ja. 7209. V. Hoeveel per quinzaine? A. 2½, 1½ of 2 pet., naar gelang van den toestand der kas. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} 7210. V. Hadt gij steeds prompt gecontribueerd? A. Ja. 7211. V. En nu gij vóór eenige maanden een café hebt opgezet, wordt het reglement veranderd, en u eenvoudig gezegd dat uwe rechten vervallen zijn? A. Ja. Vroeger heb ik mijn arm gebroken en kreeg toen ziekengeld, maar sedert 13 jaren was ik niet ziek. 7212. V. Thans laat men u niet meer bijdragen, en als gij ziek mocht zijn, ontvangt gij geen uitkeering, terwijl gij uwe bijdragen van 13 jaren kwijt zijt? A. Juist. 7213. V. Wordt het reglement meermalen veranderd? A. Ik heb er nooit van gehoord. 7214. V. Is die bepaling bij die gelegenheid zoo op eens komen opzetten? A. Ja Vroeger was het aan employés en werklieden verboden cafés te houden; later werd het echter toegestaan en thans hebben verscheidene personen een café. 7215. V. In de buurt van de fabriek? A. Ja. 7216 V. Hebt gij vergunning? A Neen, ik schenk alleen bier. 7217. V. Maar die maatregel zal toch wel niet genomen zijn om u te plagen of te benadeelen. Welk kwaad ziet men in het houden van uw café? Wat is de redelijke grond van het verbod, want dien zult gij toch wel kennen? Ziet men er iets verkeerds in voor de fabriek en het werkvolk dat er in de nabijheid van de fabriek een café wordt opgericht? A. Dat kan ik u niet zeggen. Vroeger jaren is het verboden. Of dat was dat de werklieden er kwamen drinken en de vrouwen gereclameerd hebben, kan ik niet zeggen. Ik heb nu de reden gevraagd en mij is gezegd, dat men er tegen is. Geheel verbieden kunnen zij het niet, maar men moet uit de ziekenkas. Het bestaat trouwens al sedert lang in Wijk in de Céramique. 7218. V. Dat alle employés uit het ziekenfonds gaan? A. Ja, maar bij ons heb ik het nooit gehoord. 7219 V. Wordt u ook betaald per 14 dagen? A. Ja. 7220. V. Ziet gij daarin kwaad voor den toestand van het huisgezin van den werkman? A. Ja. Eerstens zou de vrouw, indien zij des Donderdags of Woensdags het loon kon ontvangen, ter markt gaan en eenige centen uitwinnen en daardoor hart krijgen voor het huishouden, terwijl er nu genoeg huishoudens zijn, die met de verdiensten nauwelijks kunnen rondkomen. Tweedens geeft de uitbetaling per 14 dagen aanleiding tot poffen en op crediet koopen. Anders zouden de werklieden de winkeliers maar voor acht dagen kunnen bedriegen, terwijl zij het nu 14 dagen kunnen. Het was beter dat elke week werd uitbetaald. 7221. V. Is het ook zoo op de Céramique? A. Ook per 14 dagen. 7222. V. Gebeurt het in Luik ook? A. Ik ben daar op een atelier geweest, waar wij voor de groote magazijnen werkten en per week betaald werden. Ik weet dus niet hoe het op de fabrieken is. 7223. V. Ziet gij er voor de winkeliers en gezinnen een kwaden kant aan? A. Natuurlijk. 7223bis. V. Zoudt gij niet denken, dat de winkeliers dien kwaden kant in rekening brengen bij de vaststelling van de prijzen? Zouden de prijzen niet een beetje hooger moeten gezet worden om goed te maken wat zij lijden door kleine bankroetjes? A. Ja, want dan moeten de goeden het met de kwaden misgelden, dat begrijpt zich gemakkelijk. 7224. V. Bemerkt gij in de fabriek wel eens iets van het heffen van boeten? A. Er worden geen andere boeten geheven dan voor het te laat komen of van de kleine kinderen, die moeten gestraft worden. 7225. V. Hoe doen de getrouwde vrouwen met de kleine kinderen, brengen zij die mede op de fabriek, of moeten die op de eene of andere wijze worden uitbesteed? A. Die worden uitbesteed, de eene vrouw brengt ze bij haar moeder, de andere bij de buren, en dan geven zij daar eenige guldens voor. Soms hebben die menschen wel drie of vier kinderen, en daar gaat dikwijls de helft van de {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} verdiensten mede weg, soms gaat het geheele voordeel er mede heen. 7226. V. Daar is een groote sterfte onder die kleine kinderen, of merkt gij daar niets van? A. Dat kan ik u zoo niet zeggen. 7228. De heer Van Alphen: Ik wensch terug te komen op uwe verwijdering uit de ziekenkas, toen gij met uw café begonnen zijt. Had men u niet op eene andere wijze kunnen straffen, door, bij voorbeeld, uw salaris te verminderen? A. Dat zouden zij niet durven. Ik neem er eene nering bij om beter door de wereld te komen, men moest mij dat tot eene eer rekenen en het mooi vinden dat ik vooruit wil. 7232. De heer Ruys van Beerenbroek: Vlak bij de zaal waar gij werkt, zijn de mouffles, waar het goed dat geschilderd is, gebakken wordt? A. Ja. 7233. V. Gij hebt dus wel eens gezien op welke wijze dat toegaat? A. Ja. 7234. A. Wilt gij dat dan eens mededeelen? A. Het goed wordt door jongens en meisjes ingepakt. Die worden betaald per 1000 stuks, en verdienen misschien 5 à 6 gulden per 14 dagen. 7235. V. En dan wordt het goed door jongens in de ovens gebracht? A. Ja. 7236. V. En ook uitgehaald en door meisjes uitgepakt? A. Ja. 7237. V. Hoelang moeten die ovens branden? Hoelang zit het goed er in? A. Ja, dat hangt er van af, 14, 15,16 uren; ook wel 17 uren als het tegenslaat. 7238. V. Maar als het goed uit de ovens gehaald wordt, zijn deze dan zeer warm, of gaat dat nog al? A. Soms zijn zij zeer warm, zoodat de jongens de waren met een dweil om de handen moeten aanpakken. 7239. V. Toch niet zoo warm als de biscuit-ovens, waar het goed eerst inkomt? Dat is veel warmer, niet waar? A. Ja, of het warmer is! Maar dat uithalen gebeurt door jongens van 14, 15 jaar, en die kunnen minder tegen de hitte dan volwassen menschen. 7240. V. Gij hebt een café in de buurt van de fabriek. Daar komen natuurlijk werklieden, maar gij schenkt alleen bier, geen jenever, niet waar? A. Juist. 7241. V. Maar gij komt nog al met de werklieden in aanraking, wat drinkt het volk? Drinkt het nog al jenever? A. Och, dat zal wel zijn als overal; er zijn er die liever jenever, anderen die liever bier drinken. 7242. V. Maar als de menschen naar het werk gaan om 7 uren, zijn dan de koffiehuizen en herbergen open? A. Enkel die slijterijen, waar men voor 6 cents een bakske kan krijgen. 7243. V. En gaat men daar dan wel heen? A. Ja, enkelen. 7244. V. Gij werkt in de fabriek, en komt dus noodzakelijkerwijs in contact met alle mogelijke werklieden, maar wordt er veel gedronken? A. Och, het kan niet lijden, er zijn menschen die 90 cents, f 1, f 1,10 daags hebben, met een huishouden, dus daar schiet niet veel over. Maar er zijn uitzonderingen, menschen die niets om hun huishouden geven, maar die maken een exceptie, die mag men niet rekenen. 7245 V. Gij woont in een buurt waar danshuizen zijn. Op welken leeftijd gaat het fabrieksvolk daar naar toe? A. Er zijn er die er reeds op hun 14de, 15de jaar naar toe loopen. 7246. V. En dan komt er waarschijnlijk niet veel goeds van hen terecht? A. Neen, dat is zeker. 7247. V. Hoort gij wel eens iets van de begrafenisfondsen? A. Wanneer de menschen het geld krijgen, wordt het besteed voor de begrafenis, en er blijft niets van over. 7248. V. In uwe afdeeling zijn ook getrouwde vrouwen en meisjes van 12 jaren en ouder. Zijn zij gaarne in die afdeeling? A. Er zijn er die tot werken gedwongen zijn; maar er zijn ook enkele getrouwde vrouwen die, om bevrijd van den last der kinderen te zijn en niet aan de waschkuip te behoeven te staan, liever in onze afdeeling komen werken, want dan kunnen zij den ganschen dag zitten. 7249. V. Dus er zijn getrouwde vrou- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} wen, die liever in de fabriek komen werken dan hun huishouden te doen. Wat doen zij dan met de kinderen? A. Die besteden zij uit. Maar, zooals ik zeide, het zijn uitzonderingen; want het grootste getal gaat niet voor liefhebberij naar de fabriek. 7250. De Voorzitter: Hebt gij ons nog iets mede te deelen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter! 7251. V. Dan is uw verhoor afgeloopen. J. Roukens. Zitting van zaterdag 22 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder-Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Bahlmann. Ruys van Beerenbroek. Heldt. Smit. Van Alphen. Van der Sleyden. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer dr. W.P. Ruysch. 7252. De Voorzitter: Wilt gij ons uw naam, voornamen, betrekking, ouderdom en woonplaats opgeven? A. Wilhelmus Pieter Ruysch, referendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, oud 39 jaren, wonende te 's Gravenhage. 7253 V. Voordat gij uwe tegenwoordige betrekking aanvaarddet, waart gij adjunct-inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht te Maastricht, niet waar? Gij zijt dat geweest tot October 1884. Wanneer hadt gij die betrekking aanvaard? A. In October 1879. 7254. V. Dus gij zijt vijf jaren in Limburg adjunct-inspecteur geweest? A. Ja. 7255. V. Gij hebt, gelijk ik met zekerheid meen te weten in die vijfjaren verscheidene der industrieele inrichtingen, die te Maastricht bestaan, uit een hygiènisch oogpunt met zorg bezocht. Daarvan is menigmaal uit geschriften, door u uitgegeven, gebleken, en zijn ook de sporen te vinden in de officieele verslagen, van Regeeringswege in dien tijd te dezer zake openbaar gemaakt. Wij hebben ondersteld, dat, juist met het oog op de door u gemaakte ervaringen, er misschien aanleiding voor u zou zijn om het een of ander aan de Commissie mede te deelen, in verband natuurlijk met den engen kring van vragen, die op den weg van haar onderzoek liggen. Wilt gij soms, alvorens wij enkele van de speciale fabrieken gaan bespreken, die gij meer bijzonder bezocht hebt, in het algemeen ons het een of ander over de industrieele toestanden, natuurlijk met het oog op deze enquête mededeelen? Wilt gij ook iets mededeelen over den hygiènischen toestand van de arbeidende bevolking te Maastricht en in Limburg? Is die gunstig of ongunstig? A. De totale indruk, dien ik van den gezondheidstoestand ontvangen heb, is, met uitzondering van enkele groote fabrieken, eerder gunstig dan ongunstig. 7256. V. Gij maakt terstond eene belangrijke reserve, door te zeggen ‘met uitzondering van enkele fabrieken’. Ik onderstel dat gij bedoelt eenige groote fabrieken te Maastricht? A. Ja, en ook twee groote fabrieken te Bleyberg en te Altenburg, die op de grens tusschen het Nederlandsch en het Belgisch grondgebied liggen, waar vele Nederlandsche arbeiders werken. Ook kunnen daaronder gerekend worden enkele kleinere fabrieken, waar evenwel slechts weinig personen werken. 7257. V. Welke zijn de groote fabrieken te Maastricht, waarop gij, bij het maken uwer reserve, het oog hadt? {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Inzonderheid de fabrieken van aardewerk en glas. 7258. V. En misschien ook in een bepaald opzicht de papierfabrieken? A. Ja, in zoover dat, wanneer niet alle noodige maatregelen van voorzorg tegen besmettelijke ziekten genomen worden, die fabrieken een bron kunnen worden van nadeel voor de bevolking en zij daarom in de eerste plaats in aanmerking verdienen te komen bij de beoordeeling door de geneeskundige ambtenaren, of hetgeen daarbinnen geschiedt nadeelig kan zijn voor de omgeving en dus ook voor de openbare gezondheid. Overigens verkeerden de lieden, die in de papierfabrieken arbeidden over het algemeen in gunstigen gezondheidstoestand. 7259. V. Uwe laatste mededeeling geldt, om de zaak bij haar naam te noemen, de gevallen van pokziekten? A. Ja, en in het algemeen alle besmettelijke ziekten die door bacteriën worden overgebracht. 7260. V. Over het algemeen hebt gij slechts aangename herinneringen omtrent de wijze, waarop gij in de fabrieken in Limburg in uwe betrekking werdt toegelaten? A. Voortdurend genoot ik de meest aangename ontvangst. 7261. V. Vorderde men ooit van u dat gij een der preservatieve maatregelen zoudt nemen, waartoe art. 5 der wet op het geneeskundig Staatstoezicht den eigenaren van fabrieken het recht geeft? A. Neen. 7262. V. En hebt gij in het algemeen reden tot voldoening en tevredenheid aangaande de wijze waarop uwe opmerkingen en adviezen, na gezet onderzoek met kennis van zaken gegeven, werden ontvangen? A. Ja; wat betreft de ventilatie, den afvoer van vuilnis, de inrichting der latrines, de zorg voor drinkwater, werden natuurlijk uit een technisch oogpunt verschillende opmerkingen gemaakt, en in vele opzichten is daaraan gevolg gegeven. Soms, als het niet anders mogelijk was, met groote kosten; in andere gevallen was er reeds gevolg gegeven aan het advies van mijne voorgangers, of wel elders een advies ingewonnen. 7263. V. Het spreekt vanzelf, dat bij het opvolgen van die adviezen billijkerwijze rekening moet gehouden worden met de eischen, die uit den aard der zaak de nijverheid van haren kant mag stellen, opdat haar het leven niet ondragelijk worde gemaakt, en zij niet gedwongen worde tot uitgaven, welke het rendement niet dragen kan. Dit daargelaten, zijt gij in het. algemeen niet onvoldaan over den goeden wil der fabrikanten om zooveel doenlijk uwe raadgevingen op te volgen? A. Te minder, omdat ik er geweest ben in eenen voor de nijverheid zeer nadeeligen tijd, zoodat zelfs eene papierfabriek te Houtum gesloten werd omdat niet in alle opzichten voldaan werd aan de eischen, die gesteld werd bij de oprichting. 7264. V. Hebt gij ook bespeurd dat, wanneer aan de werklieden iets werd voorgeschreven of aan de hand gedaan, dat dienstig kan wezen om ze te beveiligen tegen ziekte, besmetting of schade, of zij dan gezind waren zich daarnaar te voegen, dan wel of zij eene zekere mate van onverschilligheid of roekeloosheid toonden? A. In het algemeen was de indruk gunstig, maar dit neemt niet weg dat in sommige omstandigheden, waar het lastig werkte, en vooral à la longue, zooals het dragen van contra-respirateurs, herhaaldelijk van de zijde der fabrikanten en ook van de doctoren geklaagd werd, dat wat voorgeschreven was toch niet werd nageleefd. Onder andere heeft de heer Regout mij verteld bij het bezoeken van zijne fabriek, dat onder de mengers door verscheidene die contra-respirateurs op zijde werden gelegd. 7265 V. Gelooft gij dat de contrarespirateur, dien gij zelf waarschijnlijk wel eens beproefd zult hebben om te zien hoe hij is in het gevoel, dien tegenzin bij den werkman ondervindt uit een soort van aangeboren traagheid of sleur? Men zou zeggen bij de wetenschap, die bij de arbeiders toch wel levendig zal wezen, dat zij met gevaarlijke dingen omgaan, dat, wanneer er hetzij van de zijde der patroons, hetzij van andere welwillende zijden, dingen aan de hand {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} worden gedaan om het lot van den werkman te verzachten, de menschen die zaken greti met beide handen zouden aannemen ?g A. Het is onbetwistbaar waar, dat het loopen met zulk een contra-respirateur zeer onaangenaam is, zoodat velen er de voorkeur aan geven om de gewone lucht in te ademen. 7266. V. De gewone lucht? De lucht van een aardewerkfabriek, en dàt is toch geene frissche berglucht? A. Dat ben ik volkomen met u eens, maar de voordeelen, die de hygiène aanbiedt, worden niet altijd door de arbeiders op den waren prijs gesteld. Bovendien is ook bij hen de zucht tot navolging groot, zoodat wanneer de een het werktuig wegwerpt, de andere hem spoedig volgt. 7267. V. Ik zal eene andere zaak noemen, die niet iets is dat à la longue lastig is. Zooals gij licht begrijpen zult, is het kleed dat de arbeider aan heeft, met name op de borst, zwaar bezet met stof. Nu werd ons medegedeeld dat meermalen aan de menschen op het hart wordt gedrukt om, bij het einde van den arbeid, niet het stof af te kloppen, terwijl zij de kleêren nog aan het lijf hebben, maar dat liever te doen in de open lucht, doch dat zij van hun verkeerde gewoonte niet zijn af te brengen en maar op hun kleeren kloppen en slaan, met het effect, dat de stof juist opstijgt tegen den mond en dus opzettelijk in meerdere mate dan volstrekt noodzakelijk is doordringt tot de ademhalingsorganen. Hebt gij in die richting wel iets opgemerkt? A. Neen, dat niet; maar daar waar hun gelegenheid gegeven wordt om gevaren te ontgaan, wordt er in het algemeen wel gebruik gemaakt. Onder anderen heeft de heer Regout de verzekering afgelegd dat, sedert den raad die afgegeven is om niet meer te schaften in het gebouw van de glazuurderij, waar loodpraeparaten worden gebruikt, de zindelijkheid is toegenomen en in ieder opzicht verbetering is waar te nemen, ook wat betreft den algemeenen gezondheidstoestand. Een tweede voorbeeld daarvan is de papierfabriek, waar zoowel op mijn advies en dat mijner voorgangers, als waarschijnlijk door den directeur proprio motu, maatregelen zijn genomen om besmetting van pokziekte te voorkomen zooals daar zijn het verwisselen van de kleederen, het wasschen van de handen, in het algemeen reinigingsmiddelen. 7268. V Wat ge daar zegt is bemoedigend, maar ik wil tot verklaring van de vraag, die ik stelde, mededeelen, dat het feit, waarop ik wees, als mijne memorie mij niet bedriegt, ons juist is medegedeeld door den heer Louis Regout, die uit eigen ervaring klaagde over de moeite, waarmede men te kampen heeft wanneer men de menschen ten goede wil zijn en beschermen. A. Ik wil alleen doen opmerken, dat dit veel afhangt van den aard der voorzorgen; zijn zij van dien aard, dat zij gemakkelijk kunnen worden nageleefd, zoodat de directeur zooveel mogelijk zelf er voor zorgen kan, dan zal het wel gaan, maar niet, als er eenige moeilijkheden aan de voorzorgen verbonden zijn. 7269. V. Hebt gij gedurende de jaren, dat gij in Maastricht waart en de fabrieken bezocht, ook afmattenden of bedenkelijken arbeid waargenomen van aankomende jongens en meisjes? Ga daaromtrent eens even uwe herinnering na. A. In de fabrieken van Limburg heb ik dit niet bespeurd, maar daar is een ander punt waarop ik uwe aandacht wel wenschte te vestigen, dat is het werken van de Limburgsche kinderen in de steenbakkerijen op de Duitsche grens. 7270. V. Maar op Hollandsch gebied? A. Hollandsche kinderen 7271. V. Ja maar, op Hollandsch gebied? A. Neen. 7272. V. Dus daar hebben wij niets te zeggen. Wij willen echter gaarne hooren wat u daarover te zeggen hebt. A. Ik meen mij te herinneren dat mij, toen ik de gemeente Born bezocht, omdat daar een geval van pokken voorkwam, door verschillende ingezetenen sub rosa werd medegedeeld, dat er zwermen van kinderen op jeugdiger leeftijd dan de wet toelaat, werden ver- {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} voerd naar de Duitsche grenzen, om daar in de steenbakkerijen werkzaam te zijn. Ik herhaal, dat ik de zaak niet heb kunnen onderzoeken, maar de mededeeling is mij van verschillende zijden toegekomen, en ik heb daarom gemeend er uwe aandacht op te moeten vestigen. Verder werd mij nog medegedeeld, dat de behandeling, die deze kinderen op de Duitsche grens ondergingen, niet te best was. 7273. V. Maar op ons eigen Nederlandsch gebied heeft u in Limburg dus geen kwaad van dien aard, wat betreft aankomende jongens en meisjes, althans niet in belangrijke mate, waargenomen. A. Neen. 7274. V. En u heeft waarschijnlijk de overtuiging dat redelijkerwijze gezegd mag worden, dat de wet van 1874 op den kinderarbeid in Limburg behoorlijk wordt nageleefd? A. Voor zoover ik kan oordeelen, is er geen reden om het tegendeel te onderstellen. 7275. V. Hebt gij in Limburg ook opgemerkt dat er van meisjes van 18, 20 jaren en van getrouwde vrouwen arbeid gevergd werd, waarvan gij begreept dat het uit een hygiènisch oogpunt beter ware dat zulke arbeid niet door haar werd verricht? A. Het is mij niet opgevallen, dat in het bijzonder de vrouwen en meisjes in de fabrieken werkende, van dien arbeid nadeelige gevolgen voor hare gezondheid ondervonden. 7276. V. Ook niet uit een moreel oogpunt? Ik weet wel dat gij niet in Limburg zijt geweest om te moraliseeren, maar lettende en met goeden wil lettende, zooals gij gedaan hebt, op de hygiènische zijde van het probleem, kon het ook zijn dat u iets van den anderen kant opgevallen was? A. Er zijn mij klachten van dien aard ter ooren gekomen, maar zelf heb ik geen geval waargenomen. 7277. V. Gij hebt dus geen toestanden gezien, die u uit dat oogpunt troffen? A. Als hygiènist trof het mij, dat gehuwde vrouwen met groote huisgezinnen in die fabrieken werkzaam zijn Ter wille van hare gezondheid en van die harer kinderen zou het wenschelijk geweest zijn, dat zij niet in de fabriek hadden gewerkt, maar thuis op de zaken hadden gelet. 7278 V. Gij hebt nooit het ledigen der ovens in de fabriek van de firma Regout gezien? A. Bij het ledigen ben ik niet geweest. Ik heb alle inrichtingen gezien, maar de ovens waren op dat oogenblik gesloten. 7279. V. Dus daaromtrent hadt gij geene gelegenheid om iets te zien? A. Ik heb de fabriek eens nauwkeurig onderzocht en toen waren de ovens gesloten. Bij informatie werd mij gezegd, dat zij werden afgekoeld. 7280. V. Gij hadt dus geene gelegenheid om met eigen oogen waar te nemen. De vraag hield strikt verband met mijne voorafgaande omtrent de moraliteit. Maar hoe is nu in het algemeen uw indruk over den toestand en de locale gesteldheid van de fabrieksgebouwen in Maastricht? Wellicht zal het u aangenamer zijn afzonderlijk de fabrieken op te geven, waaromtrent gij in staat zijt ons eenige mededeelingen te doen. Anders heeft de vraag een wel wat te algemeen karakter. A. Wat betreft de groote fabriek van de firma Regout, waar omstreeks 3000 menschen werkzaam zijn, zelfs daaromtrent is het moeilijk een generaal oordeel uit te spreken. De best geventileerde en grootste lokalen toch kunnen in dit geval schadelijker zijn voor de personen die er in werken, dan in dat opzicht minder goede vertrekken. Onderanderen de groote zaal, waar de randen worden gevormd en het vaatwerk gedroogd, heeft elke arbeider, als ik mij niet bedrieg, 20 kubiek meter lucht. Dat is meer dan men, niet alleen hier in de verblijfplaatsen onzer landskinderen, maar zelfs in de hygiènisch ingerichte kazernes in het buitenland aantreft. Dit neemt echter niet weg, dat ten gevolge van den aard van het werk, de lucht zoodanig wordt bezwangerd met scherpe stoffen, dat het verblijf er gevaarlijker wordt dan in minder ruime, zooals bijv. de glassnijderij. Dus wanneer men die localiteiten beschouwt, zijn er verschillende factoren, onder anderen de vierkante oppervlakte, de kubieke inhoud, de ventilatie, de {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} verwarming, de besproeiing; eerst als men die factoren behandeld heeft, zou het mogelijk zijn over eene zaal te oordeelen. Men begrijpt dus, dat het zeer moeilijk is een oordeel uit te spreken over alle in het algemeen. Doch in het algemeen heeft zich de overtuiging gevestigd, dat moeite noch kosten zijn gespaard om den toestand te verbeteren; en wanneer ik de vroegere verslagen naga en mijne eigene ondervinding raadpleeg, kom ik tot de overtuiging dat de toestand gunstiger is dan die voorheen was. De glasblazerij, glassnijderij en glasslijperij werden achtereenvolgens bezocht, en daarna de localiteiten, waar de grondstoffen werden vermengd en bewerkt. In de glasblazerij loopt een dakruiter over de geheele lengte van het gebouw, en aan ééne zijde vindt men daar jaloeziën, die een groot gedeelte van den muur uitmaken, zoodat voortdurend eene krachtige ventilatie wordt opgewekt, die bovendien ondersteund wordt door gaten nabij den vloer. De arbeiders, die daar werken, zijn licht gekleed, en naar mij verzekerd werd, gewennen zij zich langzamerhand aan de warmte die uitstraalt van den oven, midden in de zaal staande. Wat betreft den gezondheidstoestand van het personeel, dat daar werkt, mij werd door den heer Regout verzekerd, dat die over het algemeen gunstig was. Ik heb onder anderen geïnformeerd of gevallen van emphyseem, bronchitis en pneumonie voorkwamen, maar het antwoord was dat die zeer weinig waren. De totaal-indruk, dien ik van het personeel, dat daar werkte, verkreeg, was gunstiger dan in de andere afdeelingen, waarop ik zoo aanstonds terugkom. Mij werd medegedeeld dat het personeel wel last had van rheumatische aandoeningen, dat mij zeer begrijpelijk voorkwam, omdat de ventilatie, al is die zeer gunstig in het belang van voortdurenden aanvoer van versche lucht, zoo krachtig kan zijn dat zij tocht veroorzaakt. Ook werd niet ontkend, dat enkele gevallen van acute longontsteking voorkwamen, niet te verwarren met tuberculose en chronische aandoening der luchtwegen, en dan ook niet toe te schrijven aan de behandeling van het glas, maar het gevolg van het vatten van koude door dien luchtstroom van verschillende zijden. De glasslijperij is eene serie van lange zalen, van boven met tuimelramen. Volgens mijne ook door geneeskundigen bevestigde inlichtingen, was de toestand der arbeiders ook in die afdeeling gunstig. In de afdeeling glasslijperij geschiedt, naar ik meen, de ventilatie mede door tuimelramen, terwijl de glasschijven voortdurend vochtig gehouden worden. In het algemeen is althans daaromtrent aan die beide factoren der hygiène voldaan. Dit neemt evenwel niet weg, dat ziekten en overlijden daar talrijk voorkomen. Hier beroep ik mij op het oordeel van verschillende geneeskundigen en op de inlichtingen, door mij vóór mijn bezoek aan de fabriek ingewonnen. Over de oorzaken van die ziekten liepen de meeningen zeer uiteen. De heer Regout schrijft dien invloed grootendeels toe aan de minder solide levenswijze van den werkman, aangezien deze veel geld verdient. De geneeskundigen meenen den hoofdfactor in twee andere omstandigheden te moeten zoeken: 1o. in het inademen der particules, die door het slijpen in de lucht zweven; 2o. in het voortdurend voorover gebogen zitten en het werken met de riemen. Te dien opzichte zegt ook Hirt, in zijn Hygiène van den arbeid, dat, wanneer die factoren te zamen komen, dit de ongelukkigste verhouding is. Ik zou hierbij nog een vierden factor willen voegen, die te veel uit het oog verloren wordt, namelijk de quaestie van besmetting. Het is nu een vrij algemeen aangenomen regel dat tuberculose zich kan overdragen door middel van bacillen, zooals dr. Koch ontdekt heeft. En nu heeft zich aan mij de vraag voorgedaan, of in een lokaal, dat al niet te groot is, maar langs den gewonen weg wordt geventileerd door tuimelramen, waar vele arbeiders te zamen zijn en eene enorme massa scherpe stofdeeltjes in de lucht zweven, niet eene groote praedispositie bestaat voor besmetting. Voor besmetting is noodig eene wondeplaats (en die prae-disponee- {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} rende omstandigheid vinden wij veel in de fabrieken) en voorts een de ziektekiem dragend organisme. Daarom zou het van belang zijn, dat tot dien arbeid alleen kinderen, wier ouders niet aan tuberculose gestorven zijn en die tevens uitstekend gezonde longen hebben, werden toegelaten. Daartoe zou eene keuring noodig zijn van alle kinderen vóór hunne toelating op de fabriek. 7281. V. Van die keuring, die misschien aan uw advies te danken is, schijnt inderdaad iets gekomen. Maar is het u ook bekend of, wanneer er een arbeider afgekeurd werd voor de aardewerk-afdeeling, die dan in een andere afdeeling van de fabriek gebruikt werd? A. Dat feit is mij niet bekend. 7282. V. Gij hebt dus die keuring aangeraden; maar in de jaren die gij in Maastricht hebt doorgebracht, was zij feitelijk nog niet ingevoerd? A. Zoo ver mij bekend is niet. Wat verder betreft de stokers, deze zijn aan een hooge temperatuur blootgesteld; maar te dien opzichte is mij verzekerd dat de ovens, voordat het goed er uitgehaald wordt, afgekoeld werden. 7283. V. Dat is zeker een punt, dat gij uit de tweede of derde hand hebt? Wij kunnen dus dat punt laten rusten. Want daaromtrent hebben de heeren Regout en anderen ons voldoende mededeelingen gedaan. Ga dus liever voort met uwe andere mededeelingen. A. Bij de mengers heeft men, zooals ik reeds mededeelde, het gebruik van contra-respirateurs ingevoerd. Het aardewerk. De lokalen waar dit wordt bewerkt, zijn zeer ruim en groot; als mijne opgaven juist zijn, hebben die 1000 kubieke meter inhoud en werken op iedere zaal 50 menschen. De werktafels der vormers worden door een venster verlicht, en de arbeid geschiedt daar machinaal. Van boven in het lokaal zijn openslaande vensters om te ventileeren, en de vloeren worden vochtig gehouden, om het opstuiven van stofdeeltjes die nedervallen te voorkomen. In elke zaal zijn twee exhausters die 50 000 KG. lucht per uur in elke zaal brengen. Ook viel mij op, dat in die zaal de drijfriemen omkast waren, evenals de andere werktuigen, die door hunne beweging de verstuiving bevorderen. De indruk, die men niettegenstaande die verschillende voorzorgen, krachtige ventilatie, besproeiing en omkasting van de werktuigen, kreeg, was toch ongunstig, want reeds met het oog was het zichtbaar, dat de lucht bezwangerd was met verschillende stofdeelen. Bij ons kortstondig bezoek hebben wij niet waargenomen, dat de lucht prikkelend of hinderend op onze ademhalingsorganen werkte, maar het voorkomen van verschillende personen, die ik daar aan den arbeid zag, en de mededeelingen van de doctoren die mij vergezelden, en van den heer Regout zelf, hebben mij geleid tot de overtuiging, dat de sterfte of althans de ziekte aan tering veel slachtoffers onder die arbeiders telde. Ik heb naar aanleiding van dien op de Vereeniging ter bevordering van de volksgezondheid de vraag ter sprake gebracht: in hoever of het wenschelijk was om bij het opmaken van de geneeskundige statistiek, den invloed na te gaan van de beroepen, en bij de sterfte de beroepen en de onderafdeelingen aan te geven van het werk, dat door den overledene aan de fabriek werd uitgeoefend. De Vereeniging tot bevordering der volksgezondheid heeft zich met dat denkbeeld vereenigd. Ik heb eergisteren aan een van de personen, die de zaak het warmst had ondersteund, gevraagd, hoever men er nu mede was, maar tot mijn spijt heb ik het bericht ontvangen, dat de zaak gedurende de laatste jaren minder aan de orde was geweest, zoodat zij, hoewel men zich wel voorstelde om er mettertijd toe te komen, nog niet verder gevorderd was. Ik zou aan die gegevens echter groote beteekenis hechten, en ik meen dat het niet onmogelijk is om ze te verkrijgen door middel van het gemeentebestuur, dat, meen ik, aanteekening laat houden van de beroepen, die de aangegeven overledenen uitoefenden. 7284. V. Heeft de heer Regout u zijn sterftestaten niet laten zien? A. Ik heb hem er wel over gesproken, en gevraagd of hij ook staten had van de sterfte en de zieken, benevens de dagen die verzuimd werden wegens ziekte. Wat hij precies antwoordde, zou ik niet meer kunnen zeggen, maar ik {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} heb er den indruk van gekregen, dat dit naar zijne meening geen zaak was, die de openbare gezondheid regardeerde. 7285. V. Met andere woorden, het bestaan van sterftestaten bij de firma Regout, dat wij mogen aannemen als een feit, is voor u niet twijfelachtig, maar op beleefde wijze is u de inzage onthouden? A. Ik heb er geen inzage van gehad. 7286. V. Wilt u thans doorgaan met uw mededeelingen? A. Verder viel mijn aandacht op de glazuurders, omdat dienaangaande door mijn vervanger, Verspijck, was opgemerkt, dat er verschijnselen van loodvergiftiging waren waargenomen. Het kwam mij echter voor dat maatregelen genomen werden, die voldoende konden geacht worden. Het schaften in de fabriek zelf was verboden. Er heerscht een groote reinheid, en de verplichting om zich te wasschen, alvorens de lokalen te verlaten, werd, naar mij verzekerd werd, stipt nagekomen. 7287. V. Door wien werd u dit verzekerd? A. Door den heer Regout. Gij begrijpt dat men zich in dergelijke soort van zaken moeilijk precies herinneren kan wat 4 jaren geleden voorgevallen is, maar dat was de indruk, dien ik gekregen heb. Verder heb ik geïnformeerd naar de behoefte van het drinkwater. Daarin werd voorzien door kraanpompen, die ter beschikking van de werklieden werden gelaten; terwijl in de heete dagen het water met Van der Veen's bitterextract werd vermengd. Ook heb ik geïnformeerd naar de ziekenfondsen. Mij werd medegedeeld dat daarin voorzien werd door vier ziekenfondsen, die gedeeltelijk in stand gehouden werden door de werklieden en gedeeltelijk door de patroons, met 3 geneesheeren en 3 apothekers. Bij ziekte wordt, volgens dezelfde mededeeling, den werklieden 60 pct. van hun loon uitgekeerd, en bij overlijden krijgen de erfgenamen eene voldoende som voor de begrafenis. 7288. V. Dit zijn echter mededeelingen van de heeren Regout zelve, niet waar? Maar feiten omtrent die regel matige en voorloopige uitkeeringen van onderstand, zooals uit het door u zoo even opgegevene begrepen zou worden, hebt gij uit een onderzoek bij de werklieden niet kunnen constateeren? Wellicht lag het niet op uwen weg? A. In dat opzicht zouden de heeren Marcx en Pyls u beter inlichtingen kunnen geven. 7289. V. Daaraan twijfel ik niet. Maar. u, dien wij het genoegen hebben thans voor ons te zien, weet daaromtrent geene verklaring te geven? A. Neen. 7290. V. Mag ik u dan in verband met hetgeen gij hebt medegedeeld en ook in verband met het onderwerp dezer enquête vragen, of u als deskundige den indruk niet hebt gekregen, dat vooral het komen van jonge kinderen - altijd boven de 12 jaar - hetzij in de afdeeling aardewerk, hetzij in de glasslijperij, een zeer bedenkelijken staat heeft voor de gezondheid? A. Jonge kinderen zijn ontvankelijker, de weefsels zijn teerder en dientengevolge is het gevaar grooter. Wat de sterfte betreft, is in bewerking genomen een overzicht van de geheele kindersterfte, dat waarschijnlijk, als de Minister zich daarmede kan vereenigen, in den loop van dit jaar u bereiken zal, en waaruit u dan den invloed van den fabrieksarbeid der moeders op de kindersterfte beneden het jaar zal blijken, ook wat Maastricht betreft. Gij weet dat Maastricht, hoewel het om zijn gunstige ligging een laag sterftecijfer zou moeten hebben, zoowat het midden houdt tusschen de 12 groote steden, en dat vooral de kindersterfte er zeer groot is. De laatste was te Maastricht gedurende het tijdvak 1875-1880 21,83 percent van de geborenen en gedurende het tijdvak 1880-1885 21 percent. Nu vond ik het niet onbelangrijk denzelfden staat mede te deelen voor geheel Nederland. Hij wijst aan: in het tijdperk van 1875-80 19,81, in dat van 1880-85 18,88; en voor Limburg 15,86 in het eerste en 18,74 in het tweede tijdperk. Daaruit blijkt dus, dat de kindersterfte te Maastricht belangrijk hooger is dan de totale sterfte in Limburg op dien leeftijd en in geheel Nederland. Daarentegen is die sterfte nog belang- {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} rijk hooger te Eindhoven, Waalwijk, Gouda en Vlaardingen. Terwijl zij te Maastricht, in het tijdvak 1875-1880 was 21,83 percent van de geborenen, was zij te Eindhoven 30, te Waalwijk 31, te Gouda 33 en te Vlaardingen 32 percent. 7291. V. Ik wil nog even terugkomen op het punt, waarover ik u eene vraag stelde, toen gij deze cijfers gingt mededeelen. Mijne vraag gold niet de sterfte van kinderen beneden het jaar - dat uit een ander aspect interessant kan zijn - maar den schadelijken invloed, dien het werken op de fabriek, en met name op deze fabriek, door jongens en meisjes van 12-14 jaren heeft op den gezondheids toestand en den levensduur. Met andere, woorden. meent gij niet, op grond van uwe ervaring en waarneming, dat het gevaarlijke werk, waarvan hier sprake is, oneindig beter te doorstaan is door arbeiders, die bijv. eerst op 15 of 16 jaren, ja misschien op nog hooger leeftijd, voor het eerst het werk beginnen, dan door kinderen die slechts even boven de grens van de wet van 1874 zijn? A. Ja. 7292. V. Hebt gij opzichtens dit punt nog eenige cijfers mede te deelen? A. Van belang kan het zijn de sterfte na te gaan in het tijdperk, onmiddelijk voorafgaande aan de invoering van de wet van 1874, en in het tijdperk, onmiddelijk daarop volgende. Maar die opgaven loopen over vijf jaren, en een tijdvak van vijf jaren vind ik wel wat kort om daarop een oordeel te bazeeren. 7293. V. Ik wil u uitlegging geven van de eigenlijke strekking van mijne vraag. Ik begin met te zeggen, dat ik het hoegenaamd niet bevreemdend zou vinden indien uw antwoord was ontkennend of als gij daarop het antwoord moest schuldig blijven. Mijne vraag komt hierop neder: Is het al dan niet een geconstateerd feit, dat kinderen die op 12-, 13-, 14 jarigen leeftijd aan dat gevaarlijk werk gezet worden,dit aanmerkelijk korter uithouden dan jongens met wie dat eerst op 16-, 18, 20jarigen leeftijd gebeurt? A. Ja, daarop grondt zich mijn advies aan Gedeputeerde Staten van Limburg, waarbij wordt voorgesteld kinderen van 12 á 16 jaren niet toe te laten in met name genoemde fabrieken; tevens grondt zich daarop het voorstel om, wanneer zij in andere fabrieken worden toegelaten, dit nooit te doen wanneer niet behoorlijk aan de eischen der hygiéne is voldaan. 7294.V. Nu zijn wij op het punt, waarop ik komen wilde. En gij hebt dus juist te dier zake een advies aan Gedeputeerde Staten van Limburg uitgebracht in den tijd toen gij daar in betrekking waart? Heeft uwe ondervinding u geenerlei aanleiding gegeven om op de toen door u uitgedrukte zienswijze terug te komen, en zijt gij nog zeer stellig van meening dat, met het oog op de gevaren en schadelijke invloeden waarvan wij thans spreken, het zeer wenschelijk zou wezen dat de wet van 1874 eene verandering onderging in de richting, door u eenige jaren geleden in uw uitgebracht advies aangegeven? A. Dat is mijne innige overtuiging. 7295. V. En moet voor de kinderen op den leeftijd van 12-16 jaar ook niet in het algemeen paal en perk gesteld worden aan den duur van den arbeid, of moet het aantal arbeidsuren per dag even ongelimiteerd gelaten worden, zooals het op het oogenblik is? A. Daarin is wijziging wenschelijk. 7296. V. Hebt gij ook eenige gevestigde zienswijze op dit punt, die - ik zeg niet terstond in de redactie van een wetsontwerp behoeft geformuleerd te worden - maar in het algemeen hier bij deze enquête kan aangegeven worden? Zijt gij in staat ons die mede te deelen? A. Ik meen te dien opzichte te kunnen verwijzen naar het rapport dat ik genoemd heb. 7297. V. Daar wij dat rapport niet bezitten, zouden wij gaarne nu althans den zakelijken inhoud daarvan van u vernemen. Kan daaraan door u worden voldaan? A. Dat rapport komt in hoofdzaak op het volgende neder: ‘Onraadzaam is de toelating van kinderen van 12-16 jaren tot het verrichten van arbeid in fabrieken, waar, hetzij door behandeling van stoffen, waarvan de bewerking tot vergiftiging aanleiding kan geven, hetzij door ontwikkeling van schadelijke dampen of verstuiving van {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} prikkelende stofdeeltjes, hetzij door groot gevaar voor verwonding, ontploffing of brandgevaar, de gezondheid of het leven van de in de fabrieken vertoevende personen kan worden bedreigd, en wel in zoo gevaarlijke mate kan worden bedreigd, dat de tusschenkomst van den Staat, tot bewaking van het leven en de gezondheid der minderjarige arbeiders en arbeidsters, tegenover het ouderlijk gezag alleszins gerechtvaardigd is. Als zoodanig komen in aanmerking: 1oDie fabrieken waarin stoffen bereid of verwerkt worden, waarvan de bereiding of verwerking tot vergiftiging der arbeiders aanleiding kan geven, als: Zink- en loodsmelterijen, benevens het arbeiden in zink en loodmijnen, loodwitfabrieken, loodpletterijen, letterzetterijen, chemicaliën-fabrieken, fabrieken van verfstoffen, vooral van lood- en arsenikhoudende verfstoffen. Fabrieken en ateliers, waarin vergiftigde verfstoffen, worden gebezigd, als in: Sommige tapijtfabrieken; sommige behangselpapier- en gekleurd papierfabrieken; sommige katoendrukkerijen; sommige wol-, laken-, garen- enz. verwerijen; sommige fabrieken, waar kunstbloemen en wit glacé handschoenen worden bereid; sommige fabrieken, waaruit groen en bruin gekleurd papier, lampenkappen. gordijnen enz. vervaardigd worden; sommige ateliers, waar porselein wordt beschilderd en die beschildering met vergif houdende verfstoffen geschiedt. 2o.Die fabrieken, welke voor de gezondheid schadelijke dampen ontwikkelen, zooals: Lood-, koper en zinksmelterijen en gieterijen, zinkwitfabrieken; fabrieken en ateliers waar kwikzilver verwerkt wordt, als: spiegelfabriek, thermometerfabrieken enz.; vertinnerijen en verzinkerijen; phosphor- en lucifersfabrieken; goudsmelterijen en muntsmelterijen; fabrieken, waar voorwerpen in het vuur worden verguld of verzilverd. 3o.Die welke voor de gezondheid schadelijke stoffen ontwikkelen, welke stof, hetzij als draagster der kiemen van besmettelijke ziekten, hetzij door mechanischen prikkel ziekte kan wekken, zooals lompenmagazijnen enlompensorteerderijen en papierfabrieken, ophaling en verwerking van meststoffen enz.; inrichtingen, waarin vuile wol, paardenhaar, bedveeren enz. behandeld worden; inrichtingen tot ontsmetting van besmette kleedingstukken, beddegoed enz.; aardewerk- en porseleinfabrieken; glas-, kristal-, diamant- en metaalslijperijen; steenhouwerijen; marmerslijperijen en -zagerijen; kalk- en beenderovens; cementfabrieken: vilten hoedenfabrieken; bombazijnfabrieken, wolspinnerijen en weverijen; tabakskerverijen. 4o.Die, waarin de arbeid groot gevaar oplevert voor verwonding, verbranding, ontploffing, verstikking als anderszins; het schoonhouden, smeeren enz. van in beweging zijnde werktuigen in fabrieken; kruit-, vuurwerk-, dynamieten panclastiet-fabrieken; petroleum-magazijnen; slachterijen en vilderijen; glasblazerijen; het stoken van gloeiovens; arbeid in de mijnen; arbeid in de latrineputten of andere kleine ruimten, die lang gesloten zijn geweest en tot onderzoeking waarvan somtijds kleine jongens worden gebruikt. ‘Nog valt hierbij op te merken: 1o.Dat in eenige lokalen der genoemde fabrieken arbeid verricht wordt, die, als niet schadelijk voor de gezondheid, aan kinderen kan overgelaten worden. Dit is echter uitzondering en kan niet anders dan voor elk geval in het bijzonder worden toegestaan. 2o.Dat vooral ook met het oog op den kinderarbeid het noodzakelijk geacht moet worden dat alle fabriekslokalen zooveel mogelijk hygiënisch worden ingericht, daar onder anderen door eene goede ventilatie veel kwaad voorkomen kon worden. Vaststelling van eenige zeer algemeene en hoogst noodzakelijke regelen aangaande de inrichting der werkzalen wordt daarom hoogst wenschelijk geacht. 3o.Dat voldoende zorg besteed moet worden aan de geneeskundige verzorging der arbeiders. Zoo zoude: a.geen kind tot den arbeid in eenige fabriek toegelaten mogen worden, tenzij uit een geneeskundig onderzoek is gebleken dat dit kind gezond is; b.zoude de fabriekant verplicht moeten worden behoorlijk geneeskundig toezicht op de kinderen, in zijne fabriek {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} werkzaam, te doen uitoefenen, door een “arts”, die van zijne bevindingen jaarlijks aan Gedeputeerde Staten en aan het Geneeskundig Staatstoezicht bericht toezendt; c.zou aan Gedeputeerde Staten het recht moeten toegekend worden, om, wanneer aan dit college in bijzondere gevallen blijkt dat schade toegebracht wordt aan de gezondheid der kinderen, in fabrieken werkzaam, de toelating van kinderen tot die fabrieken te verbieden. Verder behooren in geen geval kinderen langer dan 8 uur per dag in de fabriek te arbeiden, en moet die arbeid driemaal daags, eens door eene rust van minstens 1 uur en tweemaal door een rust van ½ uur worden afgebroken. 's Winters moet de arbeid niet vóór 7 uren en 's zomers niet vóór 6 uren aanvangen.’ 7298. V. En drukt dat rapport thans nog uwe meening uit: A. In het algemeen ja. Moest ik het echter nu overleggen, dan zou ik hoogstwaarschijnlijk daarin nog enkele wijzigingen en aanvullingen aanbrengen. 7299. V. Zekerheidshalve moet ik u nog eene vraag doen. Gij heb straks gesproken van inrichtingen, ten doel hebbende geldelijke ondersteuning van de werklieden in geval van ziekte, bij ongelukken en op den ouden dag, en ik meen van u verstaan te hebben, dat gij daaromtrent - waarvan u zeker geen grief te maken is - uit eigen waarneming geen mededeelingen kondet doen, omdat het eenige, wat gij er van wist, u door den heer Regout was gezegd? A. Ik moet u doen opmerken, dat ik met opzet vermeden heb om daarop bij de heeren Regout te diep in te gaan, omdat ik begreep dat het schade zou kunnen doen aan hetgeen ik bovenal wel wenschte te weten. 7300. V. En wat gij recht had te vragen? A. Ja. 7301. V. Hebt gij tijdens uw verblijf in Maastricht ook opgemerkt, dat de zorg voor de ouden van dagen voor het grootste gedeelte overgelaten wordt aan de zorgen van het armbestuur. A. Het is mij meermalen verzekerd. 7302. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt de fabriek der firma P. Regout eens geheel en al bezocht, en dat is geweest in? A. 1883. 7303. V. Gij hebt zoo even gezegd, dat gij in de glasslijpersafdeeling geconstateerd hebt hoe moeilijk en gevaarlijk dat werk is voor de gezondheid, omdat hij in de eerste plaats zat in dat met bedorven lucht bezwangerd lokaal, maar ook omdat hij eene zeer vermoeiende beweging had te maken met een riem? A. Ja. 7304. V. Dat was waarschijnlijk om het drijfwiel in beweging te brengen en te houden. Dat hebt u destijds daar nog gezien? A. Ik meen van ja. 7305. V. Ik zal u zeggen, waarom ik u deze vraag doe: op het oogenblik bestaat dat bezwaar niet meer, en ontvangt de glasslijper van de stoommachine de machinale kracht, zoodat het bezwaar van die afmattende bewegingen niet meer geldt. Maar in 1883 hebt gij dus den vroegeren toestand nog gezien? A. Heel zeker weet ik het niet; het kan zijn dat het niet meer zoo was, of dat ik het elders heb gezien. 7306. V. In de glasslijpers-afdeeling hebt gij de ventilatie vermeld door tuimelramen, maar hebt gij ook een exhauster opgemerkt? Of bestond die toen nog niet? Men heeft ze wel in de aardewerk-afdeeling. A. Ik denk het wel, maar herinner het mij niet. 7307. V. Dat zou een voorzorgsmaatregel zijn in het belang van het werkvolk? A. Ja, ik ben een van de eersten geweest om te zeggen, dat de heer Regout deed wat hij kon, maar dat de groote fout in het procedé zelf ligt. 7308. V. Daarom is het denkbaar dat wat er toen niet was, er nu wel is. A. Ik wil alleen dit nog opmerken, dat toen er sprake was van die beweging met den riem, ik niet zoozeer eene voorstelling heb willen geven van den toestand op het oogenblik, maar eene algemeene beschouwing van dien arbeid. De heer Regout heeft trouwens zelf gezegd, dat dit vooroverzitten schadelijk was. 7309. V. Gij hebt zoo even gezegd, {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} dat in de aardewerk-afdeeling, waarde potten gevormd worden, machinale kracht ter beschikking van den werkman is gesteld. Die machines zijn omkast. Gij hebt daar niet gezien dat de werkman zelf de schijf in beweging moet brengen? A. Neen, dat heb ik niet gezien. Ook herinner ik mij dat in de glasslijperij ook stoombeweegkracht was. 7310. V. Hebt gij de fabriek bij dag of bij avond bezocht? Dit maakt natuurlijk een groot verschil, vooral voor zalen waarin met gas gewerkt wordt. Zoo wordt bijvoorbeeld in de afdeeling, waar het decor-schilderen gebeurt, nog al terpentijngas ontwikkeld. Door middel van een exhauster wordt de lucht daar zooveel mogelijk gezuiverd, maar dat neemt niet weg dat bij avond het verbranden van die terpentijngassen een onaangename lucht geeft. A. Ik heb de fabriek op een voor- en namiddag bezocht. 7311. V. In den winter of in den zomer? Dat maakt ook verschil. A. In den overgang van zomer op herfst. Nu herinner ik mij ook, dat voorheen over de terpetijndampen werd geklaagd. Op mijne vraag, welke de nadeelige gevolgen waren, werd mij geantwoord: slechte spijsvertering. Maar juiste opgaven kon ik niet krijgen. Het lokaal maakte op mij den indruk van ruim en luchtig te zijn. 7312. V. Worden door de aardvormers en glasslijpers ook respiratoren gebruikt? A. Waarschijnlijk wel. 7313. V. Gij herinnert het u echter niet? A. Neen, de opmerking is in het algemeen gemaakt. 7314. V. Dezelfde fabriek heeft ook eene kleine afdeeling, waar het loodwit voor de glazuur en de menie voor het mengen bij het glasblazen worden bereid. Hebt gij die afdeeling gezien? A. Ik ben er zeker wel geweest, doch ik herinner mij geene bijzonderheden. 7315. V. Gij hebt zooeven zeer belangrijke mededeelingen gedaan omtrent het sterftecijfer van kinderen, en verklaard dat dit sterftecijfer, vooral wat kinderen beneden het jaar betreft, een grooter factor vormt van het geheele sterftecijfer van Maastricht. Wanneer ik nu den leeftijd uitbreid van 1-5 jaren, is dan het sterftecijfer nog bijzonder groot? A. Dit zou nagegaan moeten worden; overigens kwam de leeftijd van 1-14 jaren mij belangrijker voor. Van 100 personen, overleden in 1870-1874, Beneden 14 jaar. Boven 14 jaar. Maastricht 52,28 47,42 Het Rijk 49,64 50,36 7316. V. Om dan nog eens stil te staan bij het sterftecijfer beneden het jaar. Hebt gij misschien wel eens van dokters, die armenpraktijk uitoefenen, en dus meer bepaald met de arbeiders in aanraking komen, vernomen, waaraan zij dit verschijnsel toeschrijven? Schrijven zij het misschien grootendeels toe aan de behandeling? A. Ook aan de voeding en de huisvesting, aan de mindere zorg die de moeders, op fabrieken werkzaam, aan de kinderen kunnen wijden, maar hoofdzakelijk aan de voeding. 7317. V. Omdat zij, wanneer zij naar de fabriek gaan, hare kinderen moeten toevertrouwen aan de zorg van anderen, en die zorg, in verband met de voeding, soms te wenschen overlaat? A. Het leven van een jong kind is een teere plant, die geen vreemde behoorlijk verzorgen kan. 7318. V. Hebt gij zelf ooit waargenomen hoe die kinderen verzorgd worden? A. Ja, ik ben meermalen in de huizen van fabrieksarbeiders geweest, wanneer er besmettelijke ziekten heerschten, en ik kan niet zeggen dat, als de moeders zelf de kinderen verzorgden, die verzorging niet goed was; maar bij hare afwezigheid laat dat te wenschen over. Daarin wordt echter voorzien door de talrijke kinderbewaarplaatsen. 7319. V. Bestaan die te Maastricht? A. Ja, althans bewaarscholen. 7320. V. Het is een bekend feit, dat die talrijk zijn, maar die kinderen komen daar eerst op 3 of 4 jaren. Ik had het oog op kinderen beneden het jaar. A. Daaromtrent zouden de doctoren der armenpraktijk meer bepaalde inlichting kunnen geven. 7321. V. Het zou kunnen aanleiding geven tot misverstand als niet gereleveerd werd het woord, dat gij gebruiktet, van talrijke bewaarplaatsen voor jonge kinderen. Ik zou er meer onder verstaan crèches, maar van dien aard bestaat niets te Maastricht, niet waar? {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen, zij bestaan er niet. Ik vind dat zeer jammer. 7322. V. Ik geloof ook dat het beter zou zijn als de kinderen daar werden bewaard, omdat indien de moeders naar de fabriek gaan werken en hare zeer jeugdige kinderen aan vreemde handen toevertrouwen, uit den aard der zaak zoo goed niet voor die jeugdige schepsels kan gezorgd worden als in crèches het geval is. Maar van het bestaan van crèches in de fabrieken is u niets bekend? A. Ik heb meermalen de bevoegde autoriteiten op de wenschelijkheid van crèches gewezen. 7323. De Voorzitter: Hebt gij in eenige fabriek te Maastricht eene crèche aangetroffen? A. Neen. 7324. V. Hebt gij, zonder dat wij al te wijdloopig worden, soms nog bepaalde mededeelingen te doen over de Céramique? Was uit een hygiènisch oogpunt naar uw beste weten de toestand van den werkman in de Céramique identiek dezelfde als in de fabrieken van de heeren Regout? A. De Cèramique heb ik niet bezocht, omdat ze een jaar vóór mijne komst door mijn voorganger en ook vóór dien tijd door den vorigen voorganger was bezocht, en beide zoowel in officieele rapporten als in mondelinge mededeelingen aan mij zeer gunstig omtrent die fabriek hebben gerapporteerd. 7325. V. Door de mededeelingen, die gij bij het ambtelijk overleg met uwe ambtsvoorgangers te dier zake hebt gehouden, hebt gij voor u zelven de zekerheid verkregen, dat de toestand in die fabriek van dien aard was, dat hij eene vernieuwde inspectie overbodig maakte? A. Ja. 7326. V. Maar gij zijt dientengevolge nu niet in staat vergelijkende beschouwingen aan te voeren? A. Neen. 7327. V. De papierfabriek van den heer Lhoest ten aanzien van besmetting, voornamelijk wat pokziekte betreft door de behandeling der lompen, hebben wij reeds besproken. Gaven de verder nog wel door u bezochte fabrieken aanleiding tot eenige mededeelingen ter zake van deze enquête? Hebt gij daar iets bespeurd van bovenmatigen arbeid door aankomende jongens en meisjes en jeugdige vrouwen? A. De indruk, dien ik daaromtrent bij mijn bezoek ontving, was gunstig, terwijl ook mijne beide ambtsvoorgangers en twee praktiseerende geneesheeren dienzelfden indruk hebben ontvangen. Ik heb grond tot de veronderstelling, dat de sterfte onder de arbeiders daar niet zeer groot is. 7328. V. Zijn er nog andere fabrieken te Maastricht, die eene bijzondere bespreking verdienen, bijv. de dekenfabriek van den heer Jules Regout, de geweerfabriek van den heer Beaumont, de sigarenfabriek van den heer Philips? A. De andere fabrieken die ik bezocht en u genoemd heb, alsmede de kunstboterfabriek, de stijfselfabriek, de drukkerijen en slachterijen, hebben tot geene opmerkingen aanleiding gegeven. De cement fabriek te Vaals heeft tot dezelfde opmerking geleid als die van de firma Regout, wat de quaestie der contra-respiratoren betreft. 7329. V. Van nachtwerk in die fabrieken in Limburg of van Zondagswerk, anders dan in dringende omstandigheden of om voortdurend vuren aan te houden, is wel geene sprake? A. Voor zoover ik weet niet. 7330. V. Hebt gij ook in groote mate nadeelige gevolgen opgemerkt van het misbruik van sterken drank of andere alcohol houdende dranken in Maastricht of Limburg? A. Er werd nog al eens geklaagd over ectasiën van de maag tengevolge van het gebruik van veel bier en slecht verteerbaar brood, maar misbruik van jenever wordt er niet gemaakt. 7331. V. Hebt gij nog het een en ander naar aanleiding van de u toegezonden Schets aan ons mede te deelen? A. Ik heb nog eenige details aangeteekend, maar zij bepalen zich meer tot de verschillende papierfabrieken te Meerssen, Mechelen, Houtem, Roermond en Maasniel. In sommige daarvan laten over 't algemeen de plaatsen, waar de lompen gesorteerd worden, nog al veel te wenschen over, en eveneens de verzorging van de zieken. Er zijn verscheidene fabrieken, waarbij {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} daarin nog volstrekt niet voorzien is. 7332. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt genoemd de papierfabrieken te Houten, Mechelen en Meerssen. Om alle misverstand te voorkomen, wensch ik te constateeren dat de fabrieken te Houten en te Mechelen thans niet meer bestaan. A. Juist. Omtrent de zinkfabriek, die ik bezocht, en waar de ventilatie te wenschen overliet, kan ik mededeelen dat de ventilatie verbeterd is. Dokter Heynen uit Visé verzekerde mij, dat de klachten over de zinkwitfabrieken waarschijnlijk wel wat overdreven zijn. Uit de zieken, die hij behandelde, bleek althans dat van nadeeligen invloed van de zinkwitstoffen weinig te bespeuren was. 7333. De Voorzitter: Aan het einde van' dit verhoor blijft mij over u te danken voor de inlichtingen, die gij, ook buiten dit verhoor, op zeer welwillende wijze aan de Commissie verstrekt hebt. Dr. Ruysch. Verhoor van den heer E. Regout. 7334. De Voorzitter: Mag ik uwe voornamen, naam, beroep, woonplaats en ouderdom weten? A. Eugène Regout, 56 jaar, industrieel, wonende te villa Wijckerveld bij Maastricht. 7335. V. Met de heeren Pierre en Louis Regout, zijt gij medechef van de firma Pierre Regout & Co. te Maastricht? A. Ja, wij zijn ieder directeur. 7336. V. Maar de arbeid in uw groote fabriek wordt onder u verdeeld? A. Ja. 7337. V. Behalve de aanrakingspunten die in zulk eene zaak noodwendig zijn, hebt gij zeker uw eigen departement? A. Ja. Tot mijne afdeeling behoort de constructie, de mechaniek, de bouwkunde in het algemeen en de behoeften die daaruit voortvloeien. Ik heb ook onder mij de employés en de werklieden. 7338. V. Maar onmiddellijk toezicht op het werkvolk zelf en de fabricage oefent gij niet uit? A. Neen, ik heb aan mijne afdeeling 5 à 600 man. De geheele fabriek tel 3200 man. 7339. V. De personen, die gij daar op het oog hebt bij het noemen van dat cijfer, zijn bijna allen volwassen mannen, niet waar? A. Ja, bijna allen. 7340. V. Met aankomende jongens en meisjes hebt gij niet te maken? A. Ik heb nog enkele courveegsters, een ploeg van 10 à 12 vrouwen; andere vrouwen heb ik niet in dienst. 7341. V. Wij moeten ons dus bepalen tot het tweede punt van de enquête, de gesteldheid van de lokalen in verband met gezondheid en veiligheid. Komen er onder uw werklieden weinig of veel accidenten voor? A. Zeer weinig in verhouding tot het groote getal werklieden; er zijn jaren geweest, dat slechts een of twee van de werklieden de vingers, de handen of iets anders door eigen onvoorzichtigheid bezeerden; bijna altijd door onbedachtzaamheid; zij zijn er nooit toe verplicht en er is zelfs een streng verbod om iets aan te raken wat in beweging is, en waar zelfs maar het minste gevaar is. Het vorige jaar is iemand den molen gaan smeeren, terwijl hij in beweging was; zijn hand is daardoor geheel verpletterd en afgezet moeten worden. Hij heeft nu een stomp van een arm en veegt de cour. 7342. V. Zijn er bijzondere maatregelen in uwe fabriek genomen om de bewegende deelen van de machines te beschermen, te bedekken, zoodat buiten en behalve den zedelijken invloed van uw verbod, feitelijk de gelegenheid aan de werklieden ontnomen is om met bewegende deelen in aanraking te komen? A. Ja, waar de menschen voorbij moeten gaan, maar in de hoogte, waar niemand iets te maken heeft, zou het overbodig zijn en zelfs lastig en slecht. Doch, waar slechts de geringste circulatie bestaat, is er voor gezorgd. 7343. V. En aan die goede maatregelen schrijft gij het toe, dat gij zulke gelukkige resultaten hebt verkregen, en uit een oogpunt van accidenten uwe fabriek een goed cijfer aanwijst? A. Ja, daarbij komt dat weinig meer {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} gebruik wordt gemaakt van den drank tegen vroeger in mijne afdeeling, doordat ik daar zeer streng op ben. Indien ik merk dat iemand niet geregeld is in zijne zaken, bedank ik hem voor een of twee dagen, dan heeft hij den tijd om na te denken. Laten leegloopen is de beste straf: als er boeten vallen, komen die altijd ten bate van het ziekenfonds. 7344. V. Die boete steunt intusschen niet op een vastgesteld en afgekondigd reglement? A. Neen, men legt ze eene boete op van 25 of 10 centen, waarvan stipt aanteekening wordt gehouden. 7345. V. Er ligt in mijn vraag niet de tendenz om te doen meenen dat er in uwe fabriek misbruik zou bestaan op het stuk van boete, maar ik wil slechts releveeren dat er voor die boeten, met hoeveel omzichtigheid en in hoe geringe mate zij in uwe fabriek ook worden opgelegd, niet een vastgesteld reglement bestaat? A. De boete wordt slechts na goedkeuring van een onzer geheven. 7346. V. Dus de boeten zijn niet overgelaten aan de willekeur van ondergeschikte chefs? A. Neen. 7347. V. Gij zijt dus zeker dat er in dit opzicht door de chefs geen misbruik kan gemaakt worden, dat zij niet toegeven aan den een of anderen nuk, luim of kwaad humeur, waardoor op onbillijkke wijze aan personen straf wordt opgelegd? A. In het minst niet. Wij zijn altijd te spreken; de werkman kan zich altijd tot ons wenden. 7348. Te spreken? Maar dit strijdt toch wel eenigszins met hetgeen gij zooeven zeidet, dat gij vooraf van de op te leggen boete wordt in kennis gesteld? A. Dat geldt alleen voor het geval dat een werkman met een halven dag verletten wordt gestraft: dat wordt ons niet vooruit gezegd. Maar betreft het geldboeten, dan geeft men ons eerst kennis. 7349. V. Gij zegt dat er weinig accidenten in uwe fabriek voorkomen. Ik neem dit gaarne aan. Maar er zijn toch wel enkele onderdeelen van werktuigen geweest die aanleiding gaven tot nog al herhaalde accidenten? A. In mijn afdeeling niet. 7350. V. hebt gij dan niet te doen gehad met zekere machines voor het maken van stiften? A. U bedoeld de colifichets; dat is de afdeeling van mijn broeder Louis. 7351. V. Dan mag ik u op dit terrein geen vragen stellen. Maar indien uwe werklieden door ziekte verhinderd zijn om te werken, wordt dan door de eene of andere instelling in hun lot in meerdere of mindere mate voorzien? A. Er bestaan ziekenfondsen waardoor bij ziekten half geld betaald wordt. Mocht dit fonds niet toereikend zijn, dan wordt van de loonen één of zelfs twee percent ingehouden. Bij dat fonds, door den werkman gestort, betalen wij nog ⅓ bij. 7352. V. Dat is dus voor het geval van ziekte. Maar nu wanneer de werkman zijn congé krijgt, wat dan? A. Wanneer hij bepaald bedankt wordt, niets. 7353. V. Hij krijgt dus niets, wanneer hij, hetgeen natuurlijk vroeger of later geschieden moet, wegens ouderdom en ongeschiktheid zijn congé krijgt? A. Wel zeker, dan wordt hem een lichte post aangeboden of hij blijft wandelen. In het begin krijgt hij dan het halve geld, maar na verloop van een paar jaar wordt dit wel eens verminderd tot een derde. Van wegsturen na bewezen diensten is echter nooit sprake. Het is bovendien de taak van het pensioenfonds om te zorgen, dat ook de weduwen en kinderen voor een bepaald aantal jaren nog wat krijgen. 7354. V. Dus gij geeft niet toe, dat een goed deel van de zorg voor oude en afgeleefde werklieden op uw fabriek ten laste van het armbestuur komt? A. Neen. Als wij kunnen; zetten wij die menschen er in, omdat de heeren 1400 hectaren land hebben en het beter kunnen missen dan anderen. Ten minste als ik van tijd tot tijd er een kan inzetten, doe ik het. 7355. V. Inzetten, daarmeê bedoelt gij: ze brengen ten laste van het armbestuur? A. Ja, omdat het de ingezetenen van Maastricht zijn waarvoor het fonds en de legaten zijn gegeven. 7356. V. Daarmede bedoelt gij het fonds van het armbestuur. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 7357. V. Gij gaat dus uit van de stelling, dat er voor de werklieden te Maastricht eenigermate een recht bestaat, om ten laste van het armbestuur te komen? A. Ja; als men wist dat zij van ons kwamen, moesten zij een brief toonen dat wij het zouden betalen, en toen hebben wij moeten maken dat zij niet wisten dat zij van ons kwamen. 7358. V. Het practische effect is dan het uwerzijds gewenschte effect te hebben, dat zij komen ten laste van het armbestuur? A. Ja, maar wij geven die menschen wat hun toekomt en dit maakt dat vrouw en kinderen tenminste nog half traktement krijgen. 7359. V. Het is eene opvatting van recht waarover wij niet hebben te oordeelen De Commissie vraagt alleen. Hebt gij naar aanleiding van de Vraagpunten en de Schets eenige opmerkingen te maken die gij ons wenscht mede te deelen? A. Ja. 7360. V. Dan willen wij die gaarne hooren. A. Ik geloof dat de heeren die onze fabrieken hebben bezocht, de overtuiging zullen hebben verkregen dat niets is gespaard voor goede, gezonde en luchtige ateliers. Het is voor ons pijnlijk te moeten zeggen dat voor ons kleine Rijk onze productie te groot is. Wij moeten ook voor andere landen werken, maar de omstandigheden van andere landen bederven veel voor onze werklieden. Vraagt men hoe dat kan zijn, dan is het antwoord zeer eenvoudig. Alle die fabrieken vervaardigen wel eens meer dan aan de gewone klanten wordt verkocht. Dit geschiedt omdat de werklieden niet voor eenigen tijd kunnen worden weggezonden. Men fabriceert dus en magasin, en die overproductie moet coûte qui coûte worden afgezet, zij het soms 20 pet. beneden den prijs. Daardoor heeft men nog meer voordeel dan wanneer het gansche personeel gedetracteerd en de gansche fabriek gebouleverseerd wordt. Nu komen de vreemdelingen uit Oostenrijk, Pruissen, Belgie en Frankrijk op een gegeven oogenblik met hunne overproductie hier te lande aan de markt, en verkoopen op dezelfde grondslagen als wij. Dan verschijnen de sluwe kooplieden uit Amsterdam en Rotterdam en vragen ons of wij tegen denzelfden prijs als die vreemdelingen kunnen leveren. Dit bederft voor ons zeer de markt in vele zaken; wij hebben geen reciprociteitsrechten, en onze werklieden worden door dien toestand op vreeselijke wijze gedrukt. Limburg ligt aan Nederland als een oorbel aan een oor; wij zitten in een traliewerk als een dier in de kooi; wij kunnen voor- noch achteruit en vinden overal douanen. Wij staan daar tegenover de strenge Pruissen en de Belgen. Wat heeft de patroon daarmede te maken? zult gij vragen. Zeer veel. De werkman buiten onze grenzen verkeert in eenen geheel anderen toestand dan wij. Die buitenlandsche patroons zijn vrijer en niet gedrukt als wij door overproductie; zij komen op onze vrije markt en benadeelen ons. Nog iets anders. Limburg is nog al veraf gelegen. Bevonden wij ons in het hart van het land, in Utrecht bijv., dan zouden wij beter bedeeld worden. Het fortuin eener provincie maakt de welgesteldheid, het verteringsvermogen, de beweging, het verkeer van handel en nijverheid uit. In mijne jeugd had het Gouvernement ons noodig, lagen er 4- à 5000 man bij ons in garnizoen, werd 40 000 à 50 000 gulden aan fortificatiën aanbesteed, en werden met al de troepen manoeuvres gehouden, groote sommen verteerd, en bedeelde men ons ook behoorlijk uit de Staatskas. Doch later had Holland ons niet meer noodig; de militairen gingen heen, 18 jaar geleden werden de vestingen geslecht, en sedert zijn er hoogstens 20 huizen bijgebouwd; Waarom dit alles? Omdat men zoolang gewacht heeft tot halve gemeenten bijna in de omliggende streken bijgebouwd zijn. Bezoek de gemeenten om ons, Tongeren, Hasselt, Luik, Verviers, Aken, die als een halve maan om ons liggen. Wat hebben die gemeenten geprofiteerd tegenover ons. Het is treurig te zien wat wij zijn achtergebleven in de laatste halve eeuw. En wat is er nu nog bijgekomen! Alle vermogende personen hebben Maastricht verlaten. De toestand is lang niet hetgeen die geweest is. De werkman is {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} nog de cenige die wat geld in beweging brengt, want wat hij verdient wordt door hem uitgegeven. Nu worden wij niet eens gesteund en boven water gehouden, zooals de buitenlanders, die ons zulk eene verschrikkelijke concurrentie aandoen voornamelijk Duitschland. En die heeren vullen zich de zakken uit de Staatskas en geven aan philantrophische en andere zaken, maar bij ons wordt niets gedaan. Wat zal nu deze Commissie uitwerken? In onze ongelukkige provincie wat severiteit voor den werkman, zoodat man, vrouw en kinderen niet genoeg kunnen verdienen zooals heden, nu hij zekere vrijheid heeft. Ik recommandeer de heeren goed attent te zijn op hetgeen gezegd wordt omtrent den ongelukkigen toestand van Limburg. Daarenboven zijn hier in deze streken fortuinen, couponknippers, menschen, die geld verteren, waar een elk van geniet: de wereld is een ketting, de een leeft van den ander. Bij ons is dit niet zoo. Die heeren betalen geen belasting aan den Staat, maar wij zijn nooit vergeten bij het opleggen van lasten, want ik betaal 12 tot 18 pet. grondbelasting van de opbrengst van het land. En waar zijn de couponknippers, die daarvan iets betalen? En dan vraag ik: wat komt van al de Staatsuitgaven aan onze provincie ten goede? ik laat dit aan het oordeel van de heeren over, die dit nog beter weten dan ik. Als niet door de energie van mijn vader fabrieken in Maastricht waren opgericht, dan zou men eens zien wat een armzalig plaatsje Maastricht zou wezen. 7361. V. Het zijn belangrijke punten, die gij hebt aangeraakt. Niets zou mij persoonlijk aangenamer zijn, dan met u van gedachten te wisselen over hetgeen gij gezegd hebt, en waarover - ik wil het eerlijk bekennen - ik het in meer dan een opzicht niet met u eens ben. Maar ik behoor in acht te nemen, nadat ik natuurlijk de beleefdheid gehad heb u niet in de rede te vallen - wat onheusch zou zijn tegenover u, die hierheen zijt gekomen - de grenzen, die uit den aard der zaak getrokken zijn aan ons recht om de zaken te behandelen. Wij mogen niet gaan buiten den kring van de twee onderwerpen van de enquête; en hetgeen gij hebt uiteengezet, ligt - ik zou bijna zeggen geheel en al - buiten datgene wat wij moeten behandelen. Tot mijn spijt kan ik dus niet ingaan op het door u gesprokene, en moet ik op een punt terugkomen dat binnen de grenzen van onze enquête ligt. Gij hebt u dan, naar ik meen u te hebben hooren verzekeren, vooral laten leiden door den wensch om alles te keeren wat tot severiteit kon aanleiding geven in het lot van den werkman. Dat werd immers goed verstaan? Dan wensch ik u, in verband met uwen meer specialen werkkring, het toezicht op constructie en bouw, de vraag te doen of gij ook belast zijt met het bouwen der ovens? A. Voor een deel valt dit onder miin beheer, maar aangezien het eene speciale zaak is, wordt dit meer overgelaten aan de mannen van het vak. 7362. V. Dus de bouw van de ovens behoort niet tot uw departement? A. Die staat wel onder mijne surveillance, het wordt op mijn kantoor behandeld, maar speciale vakmannen doen die zaak uitvoeren. 7363. V. Dus de ovens staan dan toch wèl onder uw superintendence? A. Ja. 7364. V. Dan zou ik u willen vragen, met het oog op die ‘sevèriteit’ van het lot van den werkman, waarvan gij zoo even spraakt, of de ervaring u niet heeft geleerd dat het voor het lot van den werkman wenschelijk zou zijn het aantal uwer ovens eenigszins uit te breiden? A. Dat zou natuurlijk geen nadeel doen, maar ik geloof niet, dat er fabrieken zijn, die in verhouding zulk een groot getal ovens hebben. Voor die ovens is veel ruimte en kapitaal noodig. 7365. V. Gij erkent, dat het niet tot nadeel van den werkman strekken zou? A. Neen. 7366. V. Erkent gij niet, dat de toestand, zooals die op het oogenblik is voor den werkman in de fabriek, in dat opzicht misschien wel wat te wenschen overlaat? A. Dat ontken ik niet. 7367. V. Brengt het beperkt getal {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} van die ovens, ik meen dat gij er 22 hebt..... A. Dat is de afdeeling van mijn broeder, daarvan ben ik weinig op de hoogte. 7368. V. Ik vraag: brengt het beperkt getal van die ovens, in verband met de zeer groote en zeer uitgebreide vraag naar uw fabrikaat, waarin uw fabriek zich gelukkig dan toch in eene zeer ruime mate mag verheugen, brengt dat beperkt getal van die ovens niet mede, dat nu van de menschen gevergd moet worden, dat zij soms onder zeer harde omstandigheden gedwongen worden tot werkzaamheden, die misschien op de grens zijn van bijkans niet uitvoerbaar te zijn? A. Ik zou daaraan twijfelen, maar ik moet ronduit bekennen dat ik in die afdeeling weinig kom. Als het avond is, ben ik blij als ik in mijn afdeeling gedaan heb. 7369. V. U weet dus niet wat daar omgaat? A. Meestal niet. 7370. V. Meestal? Dus u komt er toch wel een enkele maal? A. Ja, als ik er doorkom om naar mijn afdeeling te gaan, maar ik heb u straks gezegd, dat ik mij met mijn eigen afdeeling bemoei en weinig met die van anderen. 7371. V. Dus u weet niet, wat daar omgaat? A. Wel natuurlijk, als ik mijn oogen open heb, moet ik wel zien, maar ik bemoei mij er niet mee. 7372. V. U kunt dus omtrent hetgeen daar gebeurt geen verklaringen afleggen? A. Ik weet niet of het daar koud of warm is ..... 7373. V. U raakt het punt aan! Het is er warm; men zou kunnen zeggen, dat het er overdreven heet is. Is dat niet de waarheid? A. Tegenover andere fabrieken is de onze een van de best gemonteerde, er zijn er waarschijnlijk geen die een zoo groote afwisseling van ovens hebben. 7374. V. Gij zegt dat deze zaak niet onder uw departement behoort; ik meende daar straks bespeurd te hebben dat dit wel het geval was, maar na uwe stellige verklaring, is dat dus, naar ik wil aannemen eene dwaling van mij geweest. U kunt hierover dus geen mededeeling doen, wij berusten daarin natuurlijk. Veroorloof mij echter eene vraag: wat kost de constructie van zoo'n oven? Is dat eene belangrijke som? A. Ik geloof dat het niet alle dezelfde zijn; ik heb er mij ook niet om bekommerd. 7375. V. Mijn vraag aan u juist is toch niet onredelijk. Gij zijt de ingenieur, de man van machines, van bouw, van daarstelling, en mijn vraag aan u, die lange jaren als zoodanig het bewind voert: kunt gij en gros opgeven wat het bouwen van zulk een oven kost? mag toch wel worden gedaan en een antwoord daarop mag wel van u worden verwacht? A. Ik geef u mijn woord van eer dat ik er nooit eene berekening van gemaakt heb; want wanneer er een oven moet gemaakt worden, dan vragen wij niet wat hij kost. Ik raam zulk een oven op twee, drie duizend gulden. 7376. V. Dát is het cijfer, waar het mij om te doen is, en wanneer gij dat straks reeds gegeven hadt, dan hadden wij eenige vragen kunnen vermijden. De constructie van zulk een oven kan dus althans niet buitensporig hooger gesteld worden dan het door u genoemde cijfer? A. De juistheid van mijn cijfer kan ik u niet waarborgen. 7377. V. Wij spreken over de kosten, en zonder u te bepalen op eenige honderde guldens of wellicht het dubbele der door u genoemde som, hebt gij als kosten opgegeven f 2000 á f 3000. Nu hadt gij nog een ander bezwaar voor den aanbouw van ovens, namelijk gebrek aan plaats. Zoudt gij dit bezwaar eenigszins willen toelichten? A. De stad kan geen terrein voor aanbouw missen. 7378. V. Hebt gij aanvrage gedaan om nieuwen grond te verkrijgen tot uitbreiding uwer ovens? A. Dat zou onnoodig zijn. Bij de fabriek heeft men de Boulevard van de Boschpoort af, zeker een 1000 meter lang, en daarachter de terreinen van het goederenvervoer van den spoorweg. Aan grond is dus niet te denken. 7379. V. Mijne vraag is deze: verklaart gij dat er geen terreinen voor u {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} beschikbaar zijn waarop gij het getal uwer ovens kunt uitbreiden? A. Ik zou die niet kunnen verkrijgen, al wilde ik ze met goud betalen. 7380. V. Mijne vraag is niet of er juist uitsluitend door de stad gronden zouden kunnen verstrekt worden. Ik heb de vraag in het algemeen gedaan, maar gij zijt mij het antwoord schuldig gebleven. Acht gij uitbreiding onmogelijk? Ik ben met de localiteiten van uwe fabrieken niet bekend, niet mogelijk, noch op het terrein van uw fabriek, noch op de adjacentia? Is het niet mogelijk om met goeden wil plaatsruimte te vinden ten einde het getal der ovens uit te breiden? Ik herhaal nog eens mijn vraag: ‘Ontkent gij de physieke, materieele mogelijkheid daartoe, ja of neen?’ A. Op onze localiteit zeker. Bovendien zijn er reeds twee vergroot en de fondamenten daarvan uitgebroken,hetgeen groote kosten veroorzaakt heeft en niet noodig was. Ook heb ik toevallig in het rapport gezien, hetgeen ik anders niet zou geweten hebben, dat er twee ovens zijn bijgebouwd. 7381. V. Ik zal mijn vraag nog eens doen. Ontkent gij, dat er bruikbare grond, van wien en waar dan ook, te verkrijgen zou zijn? Bedenk u wel; is het u physiek onmogelijk, ja of neen? A. Gij stelt eene vraag, die overdenking en onderzoek vergt. Ik geloof dat alles ter wereld kan, getuige Rotterdam, dat een spoor gebouwd heeft boven de huizen. 7382. V. Ik zal een andere vraag doen. Heeft verhooging van het getal ovens nooit bij u of in den boezem van het bestuur een punt van overweging uitgemaakt? A. Zeker. 7383. V. Maar er is nooit toe overgegaan? A. Ik sprak nog zoo even van de twee ovens; die bijgebouwd zijn en van de vernieuwing en vergrooting van twee andere. 7384. V. Gij hebt op het oogenplik 22 ovens; weet gij hoeveel de Céramique er heeft. Is het u onbekend dat die fabriek er 17 bezit? A. Ja, het is mij onbekend. 7385. V. Dus gij die u met het technische gedeelte der zaak, de constructie en het outillage van de fabriek bezig houdt, gij verklaart het getal ovens van de Céramique niet te kennen? A. Op mijn woord van eer niet, 7386. V. Als gij dat zegt is het uit: maar gij weet toch wel het getal ovens dat gij zelf hebt? A. Het getal weet ik werkelijk niet, ook op mijn woord van eer; want de ovens zijn zoodanig eene specialiteit van mijn broeder, dat ik er mij weinig mede bemoei en mij met de andere branches bezig houd. 7387. V. Dan zal ik u met geen vragen meer er over lastig vallen. 7388. De heer Beelaerts van Blokland: Zou de getuige Regout ook aan de Commissie willen mededeelen welke waarborgen er in de fabriek tegen brandgevaar zijn genomen? A. Wij hebben eene waterleidinginrichting die nog al studie en kosten heeft geëïscht. Wij hebben aan alle stoommachines pompen, waardoor zij uit de waterleiding gealimenteerd worden. Wij hebben een reservoir van 100 kubieke meter die afgesloten kan worden door een soupape, waarop groote drukking kan worden uitgeoefend. Als de machines stilstaan kunnen de brandspuiten met de geheele waterleiding werken. De buizen daarvan hebben 20, 15 en 10 centimeter wijdte. 7389. V. Is daar een afzonderlijk personeel aan verbonden? A. Wij hebben onze waterleiders, brandgasten en machinisten, die er blijven slapen en die geregeld worden afgelost ook op Zon- en andere feestdagen. De chef van dienst trekt aan een grove fluit en na eenige weinige minuten moet alles gereed zijn om water te geven. Dit wordt geregeld alle Zondagen gerepeteerd. 7390. V. Wordt alle Zondagen alarm gemaakt? A. Ja. 7391. V. Op bepaalde uren? A. Neen, op onbepaalde tijdstippen. Dit is geheel overgelaten aan de caprice van de employé's. Dit is opzettelijk zoo gedaan omdat ik gezien heb dat zonder geregelde proefnemingen die inrichtingen geen waarde hebben. Ik weet dat de Société Saint Léonard te Luik eene {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} inrichting heeft gemaakt die fr. 30000 heeft gekost, maar volgens de verklaring van de employé's wist niemand waar de sleutels waren en vertelde men dat een kraan niet in drie dagen was open te draaien. Daarom heb ik de overtuiging dat die inrichtingen alleen waarde hebben wanneer ze herhaaldelijk beproefd worden. 7392. V. Heeft de brandwacht eene bepaalde instructie? A. Eene geschrevene instructie. 7393. V. Heeft ieder werkman daarvan een exemplaar? A. De chefs. 7394. V. Wordt die in een lokaal opgehangen? A. Bij den nachtportier aan de poort. 7395. V. Niet in het wachtlokaal? A. Dat is het wachtlokaal. Op 5 plaatsen in de fabriek staan wagens met alle benoodigdheden gereed om te vertrekken; één man kan daarmede wegloopen en zich zelf helpen. Die exercitie geschiedt des Zondags door een of twee man. 7396. V. Welke zorg draagt men voor de rioleering? A. Voortdurend heeft doorspoeling door krachtige condensatie-stoommachines plaats, terwijl bovendien een à twee maal 's jaars een uitzuivering geschiedt. 7397. V. Hoe worden de privaten gereinigd? A. Door luchtledige pompen, die ik in 1872, zes jaren vóór de stad Maastricht, in toepassing bracht. 7398. V. Kunt gij iets aangaande de ventilatie mededeelen? A. Die quaestie heb ik nauwkeurig bestudeerd, en gaarne zag ik de ventilatie anders dan thans ingericht ten einde niet van de stoomkracht af te hangen. Ik heb gezocht, de warme lucht die altijd aan. de zolderingen heerscht, als hoogere temperatuur te gebruiken, door buizen van dun metaal omwikkeld met houten kokers naar het dak te brengen, en daardoor aan de ateliers die van de slechtste conditie zijn, betere lucht te bezorgen. 7399. V. Zouden er verbeteringen aan te brengen zijn in de zuiverheid van de atmosfeer der lokalen ten dienste van den werkman, ter verwijdering van de stoffen die daar zweven? A. Dat zou nog te volmaken zijn, maar het zou te veel kosten. De moeilijkheid is het invoeren van versche lucht zonder tocht. Elk gebouw is daartoe niet geschikt. Dit is mij bijv. zeer gelukt in den paardenstal, waar 200 kubiek meter per uur en per paard, zonder tocht, verkregen wordt. 7400. De heer Ruys van Beerenbroek: Zou dat stelsel in den paardenstal toegepast, ook in te voeren zijn in de werklokalen waar gij uwexhausters hebt? Bijv. in de glasslijperijen, in de lokalen waar de aarde gevormd wordt tot potten enz.? A. Dat zou eene afzonderlijke studie vorderen om dat te beantwoorden; er zijn veel kosten mede gemoeid, en het hangt van de localiteit af, elk feit zou op zich zelf beoordeeld moeten worden. 7401. V. De groote nieuwe gebouwen zijn immers van nog geen ouden datum? A. Neen, de geheele fabriek is bijna vernieuwd sedert 20 à 25 jaar. 7402. V. Toen de exhausters werden aangeschaft, hadt gij toen al die ventilatie in den paardenstal? A. Die zijn zoo wat te gelijk aangebracht. 7403. V. Gij hadt toen dus nog geen ondervinding omtrent uw stelsel opgedaan? A. Nog niet, bovendien was het zeer kostbaar. 7404. V. Als technicus van de fabriek houdt gij u met al deze dingen bezig, en hebt gij waarschijnlijk gezien wat in het buitenland op dit terrein gedaan is. Hebt gij nog het een en ander gezien dat in uw fabriek in practijk zou kunnen gebracht worden? A. Ik heb alle wereldtentoonstellingen, te beginnen met die van 1851 te Londen, bezocht, drie, vier weken lang. Toen ik in Amerika was, heb ik er verscheidene dagen aan gegeven om speciaal die zaken aangaande brand, gas, ventilatie en verwarming na te gaan. Men was daar ver gevorderd in de verwarming door vapeur surchauffée en eau sursauffée; ik heb dat alles onderzocht om het op mijne nieuwe gebouwen in toepassing te brengen. Bij het oprichten van een nieuw gebouw kost zoo iets niets meer, terwijl het in toepassing brengen daarvan op een oud gebouw {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} alles zou ten onderste boven werpen. 7405. V. In de glasslijperij hebt gij eene exhauster, zooals wij gezien hebben. Acht gij die in andere lokalen ook niet noodig? A. Neen, de ruimte is daar voldoende voor het aantal werklieden. Bovendien wordt daar bijna alles met vocht bewerkt. 7406. V. De werklieden ontvangen voor alle werktuigen machinale kracht. Wat vroeger met het pedaal moest geschieden, doet nu de stoommachine. Hoe lang is die nieuwe inrichting in de slijperij aangebracht? A. Sedert 1834. Toen is het eerste stoommachine uit Séraing gekomen. In de aardewerkafdeeling is het echter veel later geweest. Dat is eerst toegepast in 1873 ongeveer. 7407. V. En wanneer is de fabriek in directe verbinding gebracht met den spoorweg, voor direct vervoer van kolen en materieel? A. Ook ongeveer in 1873, toen de boulevards zijn geslecht. 7408. V. Alle kolen worden dus langs dien verbindingsweg aangevoerd? A. Neen, dat gebeurt ook per schip, omdat zulks goedkooper is. 7409. V. Is dat nog zoo? A. Ja. 7410. De heer Beelaerts van Blokland: Gij hebt straks, in verband tot het lot van den werkman, gesproken over de nadeelige voorwaarden waaronder de nijverheid tegenwoordig verkeert. Heeft die minder gunstige toestand reeds tastbare gevolgen gehad voor den werkman? A. Er wordt gedaan wat gedaan worden kan. Meer machineriën, meer verdeeling van arbeid, alles wordt aangewend om aan de concurrentie het hoofd te bieden. Als wij gedurende de laatste jaren geen reizen, studiën en veranderingen hadden gemaakt, dan konden wij den boel wel sluiten. Wij moeten beterkoop werken dan het buitenland. 7411. De Voorzitter: Ik geloof niet, dat dit het volledige antwoord is op de vraag, die de heer Beelaerts van Blokland deed. De vraag is: hebben er loonsverminderingen plaats gehad in den laatsten tijd? Wat gij daar zooeven mededeeldet zou het feit moeten heeten te verklaren, maar de vraag is, of het geschied is? A. Dat zijn weer zaken die minder in mijne afdeelingen voorkomen; mijn broeder Pierre, die Maandag zal komen, kan meer détails geven. 7412. V. Dus gij zijt niet op de hoogte van de loonsverminderingen, die op de fabriek plaats hebben? A. Ik weet wel, dat het aanschaffen van nieuwe machines daarop van invloed is geweest. 7413. V. Assureert gij u zelf? A. Wij zijn bij 25 of 30 maatschappijen te Amsterdam geassureerd. 7414. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Een enkel punt wil ik nog aanstippen. Gij hebt in de lange toelichting, die gij gegeven hebt, gezegd, dat de werklieden van uwe fabriek, die in Maastricht wonen, recht hebben op de hulp van het armbestuur, omdat het Maastrichtsche ingezetenen zijn. Maar het is een feit dat op uwe fabriek, misschien ook op andere te Maastricht, lieden van de buitengemeenten komen, die zich te Maastricht vestigen. Later wanneer zij na eenigen tijd armlastig worden, dan komen zij ten laste van het armbestuur. Ik discussieer deze zaak niet, maar constateer alleen het feit en wijs op de gevolgen. A. Ja, enkele malen komt dat voor, maar de boeren blijven liever buiten wonen. In 8 van de 10 gevallen vestigen zij zich niet te Maastricht. Maar, Mijne Heeren, ik wensch de aandacht nog op een bijzonder punt te vestigen. Ik zou ten sterkste aanraden dat bepaald werd, dat de kinderen, die in de industrie zullen geplaatst worden, gedurende de eerste twee jaren medisch werden onderzocht, om na te gaan of zij wel voor hun vak geschikt zijn. Nu neemt men de kinderen maar aan als zij de zoon van een werkman zijn, zonder na te gaan of zij misschien niet eene ziekte hebben die hen ongeschikt maakt voor het vak. Men zou de kinderen verder na een jaar werkens nog eens kunnen onderzoeken om te zien of zij geschikt blijven. 7415. V. Geschiedt dit dan nu in uwe fabriek? A. Ik heb er lang voor gepreekt, en {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} het eindelijk pas klaar gekregen. De werklieden en de opzichters werkten het sterk tegen, zij zeiden: wat, moeten de kinderen gekeurd worden, dan wil ik ze niet op de fabriek hebben. 7416. V. Dus gij hebt het niet klaar gekregen? A. Het is nu begonnen. 7417. V. Ik geloof dat er eene kleine verwarring heerscht. Van vorige getuigen, ook van uw broeders, hebben wij vernomen dat er bij de aanneming aan de fabriek van kinderen een medisch onderzoek plaats heeft; maar gij spraakt van eene herhaling van dat medisch onderzoek van de kinderen die op de fabriek werkten, en daarvan hebben wij niets vernomen. A. Dat laatste bestaat nog niet. 7418. V. Dus dat herhaalde medische onderzoek op de fariek, dat gij zoudt wenschen, is op dit oogenblik nog niet ingevoerd? A. Neen 7419. De Voorzitter: Ik bedank u voor de gegeven inlichtingen. Eug. Regout. Verhoor van den heer W.H. Beckers. 7420. De Voorzitter: Welke zijn uw voornaam, naam, beroep, ouderdom en woonplaats? A. Wilhelmus Hubertus Beckers, fabriekopzichter bij de heeren Petrus Regout & Co., 49 jaren oud, wonende te Maastricht. 7421. V. Gij zijt opzichter in de afdeeling van de glasslijperij? A. Ja. 7422. V. Zijt gij daar reeds lang opzichter? A. 22 jaren. 7423. V. Zijt gij altijd opzichter geweest? A. Ja. 7424. V. Zijt gij werkman in dit vak geweest? A. Neen, ik ben altijd opzichter geweest. 7425. V. Ge zijt dus niet den geheelen dag achtereen op dezelfde plaats, in hetzelfde lokaal of in dezelfde atmosfeer. Uwe betrekking brengt mede heen en weder te loopen? A. Ik heb op vier étages mijne plichten te vervullen. Het werk dat van de blazerij komt, moet ik aan de slijperij overgeven. 7426. V. Ge zijt dus niet altijd in dezelfde atmosfeer als de gewone werklieden? A. Neen. 7427. V. De werklieden bij deze afdeeling worden nog al eens spoedig aangetast door tering? A. Dat ligt aan de levenswijze der personen. De hoofd-oorzaak dezer ziekte is misbruik van sterken drank. 7428. V. Schrijft gij de tering toe aan misbruik van sterken drank? A. Ja, vooral als dit op jeugdigen leeftijd geschiedt. Zijn zij dan 16, 17, 18 jaar, dan willen zij den verzuimden tijd inhalen, gaan wat harder werken en worden daardoor soms door die ziekte aangetast. 7429. V. Dat laat zich zeer goed hooren. Maar hebt gij niet opgemerkt, dat lieden die op wat ouderen leeftijd voor het eerst in die afdeeling kwamen, jongens van 16-20 jaar, dat die het langer uithouden dan wanneer zij als kinderen van 13 of 14 jaren op de fabriek komen? A. Ik heb bij ondervinding dat een man die op zijn 17de jaar aan de fabriek kwam, toch op 45jarigen leeftijd is overleden. 7430. V. Is 45 jaar zoo wat de tijd? A. Neen 50 à 55 ongeveer, er zijn nog wel 3 zieken waarvan er één bijna 60 is. 7431. Langer dan tot 40 à 50 maken zij het gewoonlijk niet? A. Dat hangt ook al af van de leefwijze. Er zijn oudere slijpers, maar dezen maken zich aan geen buitensporigheden schuldig. Zij zijn goed voor hun huishouding en doen hun werk goed. 7432. V. Wordt er lang op uwe afdeeling gewerkt? A. Van 's morgens 7-12, en des namiddags van 1½-6½ uren. Behalve den schafttijd van anderhalf uur hebben de werklieden, zoowel des morgens als des middags, nog 10 minuten om hun boterham te eten. 7433. V. Komen er veel jongens op uwe afdeeling? A. Jawel, zoowat 15. 7434. V. En die werken niet langer? A. Neen, Mijnheer. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} 7435. V. Hebt gij ook vrouwenpersoneel op de glasslijperij? A. Jawel, de vrouwen werken tusschen de mannen in. 7436. V. Aankomende meisjes ook? A. Ja, meisjes van 12 jaren worden gebruikt. 7437. V. Maar haar tijd van werken is niet langer? A. Neen. 7438. V. Dus nachtwerk en overwerk heeft in uwe afdeeling van glasslijperij niet plaats? A. Neen. 7439. V. En Zondagswerk ook niet? A. Neen. 7440. V. Dan is uw verhoor afgeloopen. W.H. Beckers. Verhoor van den heer J. Robeers. 7441. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornaam, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven? A. Jacobus Robeers, oud 48 jaar, van beroep glasblazer in de fabriek der heeren P. Regout en Co. te Maastricht en woonachtig aldaar. 7442. V. Hoe lang zijt gij al bij het vak? A. 37 jaar. 7443. V. Dus zijt gij reeds heel jong begonnen? A. 11 jaar gepasseerd. 7444. V. Zijt gij altijd in hetzelfde vak werkzaam geweest? A. Altijd. 7445. V. Hebt gij veel tijdgenooten die het ook zoo lang hebben uitgehouden, of zijn allen dood? A. Neen, er zijn er die er langer bij zijn en ouder zijn dan ik. 7446. V. Maar velen zijn toch dood? A. Onder de glasblazers niet veel. 7447. V. Bij de aard werkers is het zeker erger? A. Ja. 7448. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij zijt op 11 jarigen leeftijd in de fabriek gekomen. Kwam men in den regel op dien leeftijd of nog jonger? A. Ja, ook nog jonger. Velen die uit België komen zijn reeds op 9 of 10 jaren begonnen. 7449. V. Waarmede beginnen die jongens? A. Met iets aan te dragen, zooals nu nog gebeurt. 7450. V. Dus met het vasthouden van de vormen, het afkoelen van de vormen, het aanbrengen van het glas naar de koelovens? A. Ja, men begint met iets aan te brengen, later wordt men meer tot men de 16 jaren bereikt heeft. 7451. V. Dan wordt men groote gamin? A. Ja, dan is men eerste gamin. Men begint als vierde gamin, wordt dan derde, vervolgens tweede en eindelijk eerste of groot gamin. 7452. V. Uit hoeveel personen bestaat eene ploeg? A. Uit zeven personen, vier gamins en drie werklieden. 7453. V. Wat doen die gamins? A. De een brengt het pijpje aan, de ander draagt het geblazen glas naar den koeloven, een derde warmt de massa, en de vierde brengt het glas bij den grooten gamin. 7454 V. Zijt gij glasblazer? A. Ik ben meester, ik moet de jongens onderwijzen en zorgen dat alles volgens de modellen wordt afgemaakt. 7455. V. Hebt gij al die verschillende rangen doorloopen? A. Ja. 7456. V. Werkt zulk eene ploeg per stuk? A. Ja. 7457. V. Wordt dat volgens vastgestelden regel over de werklieden verdeeld? A. Onder ons zeven. 7458. V. Wat kunt gij in 14 dagen verdienen? A. 33, 34, 35 gulden. 7459. V. En een aankomende jongen? A. Bij de intrede 40 cents per dag; later ontvangt hij meer loon als hij derde gamin is geworden. 7460. V. Zijn in de glasblazerij gaandeweg verbeteringen aangebracht ten aanzien van ventilatie als anderszins? A. Zeer veel; wij hebben thans lucht en ruimte; als het te warm wordt, kunnen wij de ramen openzetten en de lucht laten binnenkomen. Wordt het koud, dan doen wij ze dicht, waartoe wij soms verplicht zijn om het springen van het glas te voorkomen. 7461. V. Gij werkt, als alle andere {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} arbeiders, 10 uren per dag, met tusschenpoozen. Hoe is dat ingericht met dag- en nachtploegen, want in de glasblazerijen wordt dag en nacht gewerkt? A. Wij beginnen bijv. des Maandags van 7 uren tot 9 uren daarna 10 minuten rust; vervolgens wordt gearbeid tot 12 uren. Dan is er een uur rust om te huis het middagmaal te gaan gebruiken. Des zomers, als de hitte wat zeer sterk is, hebben wij daarvoor 1½ uur rust. Het werk begint dan om een uur tot vier uur, wanneer er tien minuten rust is om wat te gebruiken. Dan gaan wij voort 6¼ of 6½ uur, al naar wij verkiezen. Willen wij een kwartier vroeger uitscheiden, wij kunnen doen gelijk wij willen, en wij doen het dan ook om de jongens te leeren wat gezwinder te werken. 7462. V. Hoe is de nachtdienst? A. Dezelfde, wij beginnen 's avonds om negen uur en werken tot den anderen morgen bijna half zeven. 7463. V. Het personeel is ook hetzelfde niet waar, ook de vier jongens werken mede? A. Ja 7464. V. Is zulk een nachtwerk niet bezwarend voor de jongens? A. Ja, voor ons zelven ook. 7465. V. Maar het is onvermijdelijk, omdat de ovens vol glas zitten en het glas moet worden afgewerkt? A. Ja. Het hangt ook veel van de ouders af. Wanneer zij zulk een kind tijdig laten rusten, zijn zij uitgerust, maar als zij de jongens laten loopen en niet laten uitslapen, dan overvalt hen de slaap 's nachts. 7466. V. Langer dan 12 uur aan één stuk werkt gij niet? A. Langer niet. 7467. Wordt er overgewerkt? A. Neen nooit. 7468. V. Behalve het Zondagswerken door u genoemd, wordt er op de glasblazerij 's Zondags niet gewerkt? A. Neen, of het moest zijn voor eenige aparte bestelling met spoed. In zulk een geval wordt het echter fatsoenlijk door de heeren gevraagd, en wordt het personeel daarvoor extra betaald. 7469. V. Wanneer gij als chef van de even werklieden uitvalt, bijv. wegens ziekte, wat gebeurt dan met de rest? A. Die krijgen dan gemakkelijker werk, dat zij zonder mijne aanwezigheid kunnen afmaken. 7470. De Voorzitter: Als de werklieden van uw afdeeling ziek worden, krijgen zij dan ondersteuning uit het ziekenfonds? A. Ja, maar de jongens niet. Zoodra een glasblazer intreedt, wordt hij als lid van het ziekenfonds ingeschreven. 7471. V. Op welken leeftijd genieten de werklieden, ziek wordende, ondersteuning? Op hun 21ste jaar? A. Ja. 7472. V. Ook wanneer zij versleten zijn en niet meer kunnen werken? A. Neen, dan niet. 7473. V. Dan is het dus met hen gedaan? A. Ja. 7474. V. Zijn de tarieven verminderd? A. Ja, sterk. 7475. V. Daar zijn onaangenaamheden over voorgekomen? A. Ja, verleden jaar April. 7476. V. Is die vermindering ingevoerd, nadat het werk af was, of was zij vooruit aangekondigd? A. Zij was aangekondigd. 7477. V. Maar het volk was toch ontevreden? A. Ja, ofschoon men vrij was, om het al of niet te doen. 7478. V. Hoeveel verdiendet gij vóór dien tijd? A. f 40 per 44 dagen. 7479. V. En nu? A. f 34. 7480. V. Gij zijt dus zelf ook verminderd? A. Ja. 7481. V. Geen van de heeren u verder iets te vragen hebbende, is uw verhoor ten einde. J. Robeers. Verhoor van den heer J.H. Hofman. 7482. De Voorzitter: Wilt gij uw voornamen, naam, betrekking, ouderdom en woonplaats opgeven? A. Johannes Hubertus Hofman, glasslijper in de fabriek van de heeren P. Regout en Co., wonende te Maastricht, oud 47 jaar. 7483. V. Hoe lang zijt gij glasslijper? {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Van af het jaar 1852. 7484. V. Hebt gij altijd hetzelfde werk gedaan? A. Ja. 7485. V. Wat verdient gij tegenwoordig? A. 6 à 7 francs per dag. 7486. V. Hebt gij in vroeger jaren meer of minder verdiend? A. Toen ik jong was minder, maar nu meer, want ik ben meester. 7487. V. Hebt gij vroeger nooit meer verdiend? A. Jawel. 7488. Hoeveel? A. Tot 8 francs per dag. 7489. V. Is het loon verleden jaar verminderd? A. Ja. 7490. V. Toen zijn alle loonen verminderd? A. Ja. 7491. V. Hebt gij nog aankomende jongens bij u werkzaam? A Ja. 7494. V. Hoe oud zijn die? A. Drie kinderen van mij zelven. 7495. V. Ook een meisje? A. Ja, mijn dochter. 7498. V. Hoe oud is zij? A 23 jaar. 7499. V. Hoe jong is zij bij het vak gekomen? A. Van haar dertiende jaar af. 7501. V. Hoe oud is de jongen? A. 18 jaar. 7502. V. Is die ook op het 13de jaar op de fabriek gekomen? A. Ja. 7503. V. Wat verdient die jongen? A. Twee francs daags. 7504. En het meisje? A. 1,93 fr., dus ook zoowat 2 francs. 7505. V. Dus gij hebt samen een ordentelijk bestaan? A. Ja. 7506. V. Maar er zijn er die het minder hebben? A. Ja, dat is naar gelang van de werkzaamheden. 7507. V. Welke arbeid wordt in het algemeen van de aankomende meisjes en jongens gevergd? Duurt dat lang in uwe afdeeling? A. Wij komen 's morgens om 7 uur, krijgen dan om half negen 10 minuten rust om onze boterham te eten, hebben dan schafttijd van 12 tot half twee, hebben dan om 4 uur weer 10 minuten rust en werken dan weder tot half zeven. 7508. V. Overwerk komt niet te pas? A. Neen. 7509. V. Nachtwerk ook niet? A. Neen. 7510. V. En Zondagswerk? A. Evenmin. 7511. V. Is het werk dat gij daar doet - voor u zelven blijkt het niet gevaarlijk - voor anderen niet gevaarlijk? A. Wanneer men jong op het vak komt dan doet het geen kwaad. 7512. V. Gij zegt toch geen van buiten geleerde les op? Heeft iemand aan de fabriek u gezegd, dat u deze of gene vraag zou gedaan worden en u gezegd, wat gij antwoorden moet? dat gij bij voorbeeld moest zeggen dat uw ambacht niet zoo kwaad is? A. Neen, Mijnheer. 7513. V. De heeren wisten dat gij naar den Haag gingt; heeft niemand van hen u daarover gesproken? A. Niemand. 7514. V. Hoe komt gij er dan toe te zeggen, dat hoe jonger een kind op die glasslijperij komt, hoe beter hij tegen het werk zou kunnen? A. Ik had meenen te verstaan dat gij vroegt of het een kwaad ambacht was. 7515. V. Daareven echter hebt gij gezegd: neen! Ik heb toen gevraagd of gij ook merken kondet, dat het kwaad deed aan kinderen, als zij zeer jong op het werk kwamen. Gij hebt daarop geantwoord: hoe jonger zij komen des te beter. A. Ik had uwe vraag niet goed verstaan. 7516. V. Dan zal ik mijne vraag nog eens herhalen. Luister nu goed, hoor! Hoe oud zijn de kinderen als zij op het werk komen? A. 12 jaar. 7517. V. Hebt gij wel eens opgemerkt dat de kinderen ziek worden door dat werk. Gaan zij wel eens hoesten? A. Ja zeker. 7518. V. Komt dit nog al eens voor? A. Ja. 7519. V. Vooral niet bij zeer jonge kinderen? {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen, bij ouderen van 16,17 jaar. 7520. V. Als zij dan zeer jong aan het werk zijn gezet? A. Zij komen niet jonger dan 12 jaar. 7521. V. Zij beginnen dus op 17, 18jarigen leeftijd te hoesten. Dat is het verloop? A. Ja. 7522. V. Krijgen de werklieden in uwe afdeeling uitkeering bij ziekten? A. Ja. 7523. V. Wat gebeurt er als zij te oud worden om te werken; krijgen zij dan van de stad onderstand? A. Ja, maar dan krijgen zij bij ons ook half geld, wanneer zij ziek zijn. Van tijd tot tijd vragen de vrouwen dan aan de heeren om onder ons een collecte te houden. Dezen zetten dan hun naam bovenaan, met wat zij geven willen, en dan geven wij ook wat. 7524. V. Juist, dan helpt gij elkander. Maar wanneer de menschen oud en afgeleefd zijn, gaan zij dan naar het armbestuur? A. Ja, Mijnheer. 7525. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij werkt op de glasslijperij, waar onder anderen ook uw dochter werkt. Met hoeveel man zijt gij daar? A. Met 7 man; ik sta aan het hoofd van die ploeg. 7526. V. En zoo is het met alle werk op de fabriek. De werklieden zijn meestal in ploegen afgedeeld, die op stuk werken, en ieder persoon der ploeg weet hoeveel percent hij van het loon ontvangt. Op dit oogenblik wordt alles nat geslepen, niet waar? A. Ja zeker, Mijnheer. 7527. V. Is dat dan vroeger niet gebeurd? A. Wel neen, Mijnheer, er is altijd nat geslepen, nooit droog. 7528. Vroeger had men niet de machinale kracht, maar er moest gedraaid worden. A. Neen, het werd met den voet in beweging gebracht. 7529. V. Was dat ook zoo in uwe afdeeling? A. Vroeger wel. 7530. V. Sinds hoe lang bestaat het niet meer? A. Het machinale is begonnen in 1835. 7531. V. Dat weet gij toch niet bij ondervinding? A. Ik weet het van mijn vader. Die was ook glasslijper. 7532. V. Hoeveel tijd was die aan de fabriek geweest? A. 40 jaar; hij stierf op zijn 63ste jaar, vrij plotseling. 7533. V. Is hij dus niet jaren ziek geweest? A. Hij was nooit ziek geweest. In een paar uren was het met hem afgeloopen. 7534. De Voorzitter: Werd uw vader dan niet als een curiositeit beschouwd? Keken zij er hem in Maastricht niet op aan? A O ja. 7535. De heer Ruys van Beerenbroek: Wat wordt in uwe afdeeling gedaan om te ventileeren? Hebt gij tuimelramen? A. Ja, en die altijd opengezet kunnen worden. Er worden zelfs orders gegeven om dat te doen. En behalve die tuimelramen heeft er ook nog ventilatie door de warmte plaats. 7536. V. Is er een exhauster? A. Ja. 7537. V. En werkt die goed? A. Ja. 7540. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen. J.H. Hofman. Verhoor van den heer F. Rondagh. 7541. De Voorzitter: Ik verzoek u op te geven uw naam, uwe voornamen, uw ouderdom, uw beroep en uwe woonplaats. A. Ferdinand Rondagh, ouderdom 55 jaren, wonende te Maastricht, van beroep kleermaker. 7542. V. Hoelang zijt gij kleermaker? A. Van Mei 1886, toen ik de fabriek van de heeren Regout heb verlaten. 7543. V. Hoelang hebt gij bij de heeren Regout gewerkt? A. Van 1870-1873 als werkman en van 1873-1886 als opzichter. 7544. V. Gij zijt dus op uw 40ste jaar aan de fabriek gekomen? A. Ja. 7545. V. Wat was uw vroeger ambacht? {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Kleermaker. 7546. V. In welke afdeeling werdt gij in 1870 werkman? A. Bij het inpakken van glas. Ik bleef daar 1½ jaar en werd toen magazijnmeester in die afdeeling. In Maart 1873 werd ik opzichter in de glasslijperij. 7547. V. Gij kendet dus het vak van glasslijpen niet? A. Toen niet. 7548. V. Nochtans werd gij opzichter, terwijl gij het werk niet verstondt? A. Juist, maar ik had kennis van de behandeling van glaswerk. 7549. V. Gij hadt dus af en toe die vier verdiepingen der glasblazerij te bezoeken? A. Gedeeltelijk. leder opzichter heeft een personeel van 60 à 70 man onder zich. 7557. V. Gij hebt dus voldoende gelegenheid gehad, om alles op te merken wat in de fabriek omgaat? Nu dan, hoe zijn de kelders waar de compositie voor het glas gemaakt wordt? A. Zeer nadeelig voor den werkman, omdat er niet veel lucht is, grootendeels vol zwavelachtige dampen; het is er duister, en hier en daar slechts een gaspitje. 7559. V. Komt er geen daglicht in? A. O neen, Mijne Heeren, alleen door een keldergat. 7560. V. Dus er wordt bij gaslicht gewerkt? A. Ja, den geheelen dag door. 7561. V. Zijn daar voortdurend dezelfde werklieden werkzaam, of werken zij ook van tijd tot tijd in de open lucht? A. Het zijn altijd dezelfde. 7562. V. Hoe lang duurt die arbeid daar? A. Even als die van de anderen, van 's morgens 7 tot 's avonds half zeven. 7563. V. Met twee keer rust er tusschen om te schaften en 1½ uur om te eten? A. Ja, van 12 tot half twee en om half negen en vier uur vijf minuten. Maar die vijf minuten mogen niet eens zes minuten worden, soms was het wel minder dan vijf minuten. Er werd mij zelfs dikwijls gezegd, dat ik ze niet lang moest laten koffiedrinken, vijf minuten was te lang. 7567. V. In de glasblazerij worden zware vuren gestookt? A. Ja, het is daar dikwijls zeer moeilijk voor de menschen om te werken. Ik heb ze er uit zien komen, als zij de sintels uit de ovens hadden, met een hemd aan dat droop van het zweet. 7568. V. Werken in de afdeeling van de glasblazerij veel vrouwen? A. Ja, daar werken veel vrouwen. 7569. V. En doen zij werk dat voor vrouwen geschikt is? A. Zij doen licht en zwaar werk. Het afvegen van de glazen met poleersel is een licht werk. Daarentegen is het brengen van manden met glas van 50 of 60 kilo door twee vrouwen, tusschen haar beiden in, van de glasblazerij naar het magazijn, trap op trap af, een zeer zwaar werk. 7570. V. Wat doen de aankomende jongens in de blazerij? A. Die jongens zijn er het ergst aan toe; die staan geen 5 minuten op een dag stil, maar loopen af en toe met glazen of roemers naar den oven, wat vooral in den zomer, als het toch al warm is, dubbel zwaar is, omdat zij om de 10 minnten voor den gloeienden oven komen. 7571. V. Hoe oud zijn de jongens? A. Van 12 tot 14 jaar; dat zijn de gamins. 7572. V. Dat zal nu wel een lastig werk zijn, maar al zijt gij nu geen dokter van uw ambacht, moet gij mij toch eens zeggen of gij meent dat dit werk zoo is, dat de jongens er niet tegen kunnen? A. Ik denk dat toch wel, want zij zien er allen uitgemergeld en vermagerd uit; zij zijn doodsbleek en zwak van lichaam. 7573. V. Gij weet nu goed wat gij zegt? A. Ik ben geen geneeskundige, maar ik verbeeld het mij zoo. 7574. V. Gij meent naar waarheid te kunnen zeggen, dat de jongens er zoo slecht uitzien ten gevolge van het werk? A. Ja, dat is ten gevolge van het zware werk en het gebrek aan nachtrust. 7575. V. Dus de jongens werken des nachts mede? A. Zij komen om 6 uur des avonds op en werken tot 's morgens 6 uur. Zij kunnen overdag slapen; maar zij willen natuurlijk overdag wel eens op straat, zoodat zij maar een uur of drie per dag {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} slapen, daarbij hebben zij slecht voedsel in het lijf. Als zij 's nachts aan het werk zijn is er geen quaestie van stilstaan; de meester zit hen goed na, ten einde te zorgen, dat hij wat verdient, al is het niet veel. 7576. V. Dus de meester zit de jongens dan bij dat nachtwerk achterna? A. Ja. 7577. V. Het blijkt uit hetgeen gij zegt, dat die aankomende jongens van 13 en 14 jaar al ingedeeld zijn en medewerken met de nachtploegen; heb ik dit goed verstaan? A. Ja. 7578. V. Kan er niet gewerkt worden, als er geen jongens bij zijn? A. Neen, de ploeg bestaat uit den meester, den souffleur, den carreur en den gamin. 7579. V. Worden er ook jongens gebruikt voor ander werk? A. Ja, in de slijperij, zij halen water, poleeren het glas en doen dergelijke kleine zaken. 7580. V. En daar loopen zij gevaar om na eenige jaren aan het hoesten te geraken en een slechte borst te krijgen? A. Ja. 7581. V. Maar behalve dat, is daar de toestand naar uw beschrijving niet zoo erg dadelijk voor de jongens, als wanneer zij in de blazerij komen? A. Voor de jongens, neen. 7582. V. In de blazerij is het kwader? A. Ja, maar daarvoor is het gevaarlijker in de slijperij als zij meer op leeftijd komen. 7583. V. Dat wreekt zich dus op lateren leeftijd? A. Ja. 7584. V. Maar het kwaad in de blazerij zit in het nachtwerk vooral? A. Mij dunkt van ja. 7585. V. Is er ook wel een tijd dat die blazerij niet bij nacht gaat? A. Altijd precies hetzelfde. 7586. V. Wordt dat Zondags omgewisseld? A. Ja, om de 14 dagen. 7587. V. Dus niet elken Zondag? A. Neen, ten minste toen ik er was. 7588. V. Gij moet alleen spreken over den tijd toen gij er waart. Dus die jongens gaan 14 dagen achtereen niet naar bed 's nachts? En gij weet goed dat dat jongens van 13 en 14 jaar zijn? A. Ja. 7589. V. Wat verdienen die? A. Over de verdiensten op de blazerij kan ik niet oordeelen. 7590. V. Dan moet gij het niet zeggen. Wat krijgen de jongens op de slijperij? A. 40, 30, 35 francs. 7591. V. In de maand of om de 14 dagen? A. In de maand. 7592. V. Juist, dat komt uit; zoo gemiddeld 1 franc daags ongeveer? A. Ja. 7593. V. En dat wordt uitbetaald door den slijper? A. Door den meesterslijper, juist. 7594. V. Die heeft den jongen voor zijn rekening? A. Ja. 7595. V. Dat wordt hem op zijn opbrengst gekort? A. Het loon wordt van zijn maandgeld afgehouden. 7596. V. Wierd er in uw tijd in uwe afdeeling boete geheven? A. Zeer vele boeten. 7597. V. Men had ons gezegd dat er zoo weinig boete geheven werd? A. Er werden zeer vele boeten geheven voor de geringste fouten. De orde moet natuurlijk gehandhaafd worden, maar men kan alles overdrijven. Iemand die 2 of 5 minuten te laat aan de poort komt te straffen met 3 of 5 dagen naar huis zenden, dat is wel wat streng. Er zijn toch tal van gevallen waarin men zich onschuldig 2 minuten verlaten kan. 7598. V. Dus, voor een paar minuten te laat komen kregen zij voor 3 dagen gedaan. Maar voor welke andere fouten kregen zij nog boete? A. Voor dronkenschap. 7599. V. Dat zult gij toch niet afkeuren? A. Volstrekt niet. Ook werd er boete geheven voor vrijwillig verzuim, voor vechten in de slijperij en dergelijke. 7600. V. Nu moet ik u nog wat vragen; als gij het niet weet moet gij echter niets verzinnen. Werden die boeten opgelegd door den baas of chef eener afdeeling? A. De patroons leggen de boeten op. 7601. V. Het is dus niet willekeur van den een of anderen chef of opzichter? {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen. 7602. V. Hebt gij het wel eens bijgewoond dat de loonen der werklieden werden veranderd? A. Dat was aan de orde van den dag, 7603. V. Werden zij wel eens verhoogd? A. Dat zeer zelden. 7604. V. Toch wel eens een enkele maal? A. Zoolang als ik er geweest ben is het niet voorgekomen. 7605. V. Wel verminderd? A. Zeker Van het eene voorwerp werd 10 cents afgetrokken, het andere met 5 cents verhoogd, maar altijd in het nadeel van den werkman. 7606. V. Kunt gij u nog herinneren, dat er ten gevolge van die loonsverminderingen nog al eens erge onaangenaamheden zijn geweest? A. O zeer vele! In de slijperij waren er gedurig onaangenaamheden over de percentsgelden. 7607. V. Wat zijn percentsgelden? A. Dat is 10 percent als machine-geld. 7608. V. Is het geen 6 percent? A. Pardon, 10 percent. De machine staat er reeds sedert 1868. Ondersteld nu dat er 32 meesters zijn, zobals in de slijperij werkelijk het geval is, gemiddeld 300 franc per maand verdienende, dan maakt dit 32 maal 30 francs per maand, of wel van 1868 tot 1887 een totaal-bedrag van, naar ik meen, 219,000 francs. Op die wijze zou de machine wel van zilver kunnen zijn. De werkman vraagt dan ook natuurlijk waarom dit niet 5 percent in plaats van 10 percent zou kunnen zijn, hetgeen, naar het mij voorkomt, zeer wel mogelijk is. 7609. V. Wat is dat voor eene machine? A. Dat is de machine waardoor alles in beweging gebracht wordt; de stoomkracht. 7610. V. Daarvoor wordt dus op de verdiende loonen gekort, en, zooals gij blijkbaar onder elkander uitgemaakt hebt, is, hetgeen betaald wordt, in plaats van eene eenvoudige vergoeding, veel meer dan dat. Is dat een der grieven geweest bij het oploopje? A. Neen, dat ging meer de blazerij aan. 7611. V. Wat was daar dan? A. Die vermindering van het tarief, anders niet. 7612. V. Vertel er eens wat van. B. Toen hebben die menschen allemaal niet meer willen werken. 7613. V. Dat is het gevolg; dat was omdat het tarief veranderd werd. Maar als vooruit gezegd was, dat het verminderd zou worden, dan stond het aan hen om te blijven werken of niet. Heeft het geval zich niet voorgedaan, dat het tarief veranderd werd na het werk? A. Dat weet ik niet; maar ik heb wel gehoord, dat toen het tarief zooveel verminderd werd, de meesterknechts zeiden: werp het werk neder. En toen is de beweging op straat gekomen. 7614. V. Is toen het tarief behouden of veranderd? A. Naar ik hoor heeft men getelegrafeerd naar andere fabrikanten, waar de menschen werk zouden gaan vragen om te melden dat het oproermakers waren, aan wie men geen werk moest geven, zoodat zij genoodzaakt zijn geweest om terug te komen. 7615. V. Dat hebt gij van hooren zeggen en weet het dus niet precies. Om welke reden, zijt gij van de fabriek gegaan? A. Met Pinksteren 1885 kreeg ik eene ziekte aan de oogen. Ik ben. twee of drie weken onder behandeling van doctoren geweest, maar het is niet erg verbeterd. Nochtans is het niet zoo erg of ik kan toch zeer goed gedrukt schrift lezen. Daarvan nu hebben de heeren gebruik gemaakt om mij te remplaceeren. Ik geloof wel om hetzelfde werk van een ander tegen minder loon gedaan te krijgen. Men zeide mij: gij zijt boven de 50 jaren,uw gezicht is niet meer te best, en toen hebben de heeren mij eene verklaring gegeven die ik hierbij aan de Commissie overhandig, maar welke verklaring echter niet volledig is, want er wordt alleen gesproken van den tijd dat ik als opzichter werkzaam ben geweest. 7616. V. In het stuk dat gij mij geeft lees ik: ‘Maastricht 30 April 1886. Wij verklaren bij deze dat de heer Rondagh van Maart 1873 tot heden in onze glasfabriek als opzichter is werkzaam geweest en zich steeds tot onze tevredenheid van zijne plichten heeft gekweten. P. Regout en Co.’ Hieruit blijkt dat men niets op uw werk had aan te merken. Maar uit {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} hetgeen gij zelf verklaard blijkt dat uw ontslag te wijten was aan het bereiken van den 50jarigen leeftijd en aan de oogziekte. Hebt gij toen pensioen gekregen? A. Het tegendeel. Ik woonde in een huis van den heer Regout en ik kreeg tegelijk met mijn ontslag de boodschap dat ik moest zorgen dat met de volgende maand het huis door mij ontruimd was. 7617. V. Dus gij werd ontslagen omdat gij boven de 50 jaren waart en dat gij die oogziekte hebt gehad; daarmede werd gij weggezonden? A. Ja. 7618. V. Hebt gij niet gevraagd om pensioen of onderstand? A. Neen. men kon mij niet meer gebruiken. 7619. V. Maar zoolang men de menschen kan gebruiken geeft men hun geen pensioen? A. De menschen worden zoo spoedig weggezonden, omdat zij dan misschien nog op andere wijze aan den kost kunnen komen, wat niet het geval zou zijn als zij wat langer aan de fabriek bleven. 7620. V. Hebt gij toen uwe woning ontruimd? A. Neen, wij moeten eene maand huur vooruit betalen; als men dan geen traktement meer heeft, is de huur verzekerd; zoo slim wordt gehandeld. 7621. V. Woont gij nu nog in dat huis? A. Ja, maar door voor deze Commissie te komen, loop ik wellicht gevaar heden of morgen er uit te moeten, althans wanneer men er achter komt dat ik ten nadeele van de fabriek heb gesproken. 7622. V. Hebt gij gedurende den tijd dien gij aan de fabriek doorbracht, aan een ziekenfonds bijgedragen? A. Ja, het laatste jaar. 7623. V. Niet vroeger? A. Toen waren de geëmployeerden niet in een ziekenfonds. Vroeger bestond er een dergelijk fonds, dat geduurd heeft totdat de oude heer Regout een jaar dood was. Deze bad 4000 gulden gestort om dat ziekenfonds tot stand te brengen. Toen de oude heer dood was, hebben de jongeheeren naar het schijnt die 4000 gulden teruggehaald. 7624. V. Vertel nu geene dingen die gij niet zeker weet. Is dat fonds toen opgeruimd? A. Aan ieder onzer is het gestorte geld toen teruggekeerd met den interest er bij. 7625. V. Was er geen ziekenfonds toen gij er waart? A. Het laatste jaar. Toen was ik over de 50 jaar, en werd mij gezegd dat ik in het ziekenfonds moest gaan tot mijn zestigste. Dan moet men er uit. 7626. V. Dat begrijp ik niet; maak mij dat duidelijk. Gij moest van uw 50ste jaar af gaan contribueeren, maar als gij 60 waart moest gij er uit? Hoe heb ik dat te verstaan? A. Ja, dan had ik geen recht meer om ziekengeld te trekken uit dat ziekenfonds. De ziekenkas betaalt maar tot het 60ste jaar. 7627. V. En als gij dan ziek werd? A. Daar trekken zij zich niets van aan. 7628. V. Wanneer gij boven de 60 jaar waart, moest gij dus uit het fonds? A. Ja, dan trekt men geen ziekengeld meer, en bijgevolg mocht men ook niet meer op de fabriek werken, want degenen, die boven de 50 jaar zijn worden met den dag bedankt. 7629. V. Nu spreekt gij over het gewone werkvolk, want gij waart boven de 50 jaar toen gij in het ziekenfonds kwaamt, en men scheen niet van plan u te bedanken? A. Neen, dat niet. 7630. V. Gij hebt gezegd, dat gij juist met uw 50ste jaar gedwongen, genoodzaakt zijt geworden om in het ziekenfonds te treden, dus toen is te uwen opzichte een maatregel genomen, die aantoont, dat men wel degelijk van plan was u te behouden, en nu zegt gij dat men, als men 50 jaar is, in den regel wordt weggezonden. Hoe zijn die twee mededeelingen met elkaar te rijmen? A. Ik heb gezegd dat het grootste gedeelte, dat boven de 50 jaren is, op de fabriek bedankt wordt. 7631. V. Gij behoordet dus tot het kleinere gedeelte. Maar het grootste gedeelte wordt met de 50 jaar bedankt en ontvangt dan uit het ziekenfonds geene ondersteuning meer? A. Juist. 7632. V. Kunt gij ook voorbeelden noemen? Loopen er ook kennissen van u, boven de 50 jaar, rond, die niet meer op de fabriek werken en geene ondersteuning genieten? A. Ik zou ze niet bij naam kunnen {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} noemen; maar ik zou ze in de stad mijner inwoning bij menigte met den vinger kunnen aanwijzen. 7633. A. Die menschen komen dan allen ten laste van het stedelijk armbestuur? A. Ja allen. 7634. De heer Van Alphen: Gij hebt gezegd, dat gij niet gaarne uwe woning zoudt verlaten. Is dat omdat er in Maastricht zoo moeilijk woningen te krijgen zijn, of omdat die woning zoo bijzonder best of goedkoop is? A. Ik verwoon f 12 in de maand en betaal f 24 belasting; dat is dus zoo weinig niet. Maar het huis ligt buiten de stad op den Boulevard; er is een tuintje bij en de kamers zijn redelijk groot. In de stad zou ik voor hetzelfde geld maar een klein kwartiertje kunnen hebben. 7635. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij meendet te weten dat in de afdeeling glas om de 14 dagen de dag- en nachtploegen wisselden. Is dat niet eene vergissing en was dat verleden jaar ook al zóó? A. Naar ik meen wèl. 7636. V. Wij hebben hier van anderen mededeelingen vernomen, waaruit schijnt te blijken dat dit niet zoo is. A. Ik meen toch zeker te weten, dat die ploegen om de 14 dagen wisselen. 7637. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen. Rondagh. Zitting van maandag 24 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder- Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Ruys van Beerenbroek. Bahlmann. Smit. Van Alphen. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer V. Jaunez. 7638. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornamen, beroep, ouderdom en woonplaats weten? A. Victor Jaunez, directeur van de Société Céramique te Maastricht, oud 50 jaar, wonende te Maastricht. 7639. V. Sedert wanneer zijt gij directeur van de fabriek Céramique? A. Twee en twintig jaar. 7640. V. Het is eene naamlooze vennootschap? A. Ja. 7641. V. Gij voert het beheer? A. Ja 7642. V. Hoeveel werklieden hebt gij in uw dienst? A. 764. 7643. V. 427 mannen; 97 jongens van 16-18 jaar; 51 jongens van 12-16 jaar; 18 gehuwde vrouwen; 116 ongehuwde vrouwen; 28 meisjes van 16-18 jaar; 27 meisjes 12-16 jaar, nietwaar? A. Ja. 7644. V. Wat wordt er in uwe fabriek gemaakt? A. Aardewerk. 7645. V. Zooals bij de firma Petrus Regout? A. Ja. 7646. V. Is de wijze van bewerking in uwe fabriek geheel dezelfde als bij die firma? A. Er is slechts weinig verschil in. 7647. V. Wees zoo goed ons een gedetailleerd overzicht te geven van het werk, dat in uwe fabriek verricht wordt door mannen, getrouwde vrouwen, meisjes en jongens. A. Wij hebben verschillende categorieën van werklieden. De mannen werken voornamelijk in de molens en in de grondstoffen; vrouwen en kinderen werken daarin niet. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan heeft men pottebakkers die in de stoven arbeiden, arbeiders van de ovens, voornamelijk mannen, vervolgens de sorteerders, dat in hoofdzaak vrouwen zijn; aardewerkers, mannen, vrouwen en aankomende jongens, en eindelijk de algemeene dienst. 7648. V. Er zijn eenige hoofdpunten waaromtrent wij eenige vragen tot u hebben te richten. Op welken leeftijd worden uwe aardewerkers toegelaten? A. Na hun eerste communie, op 13à 14jarigen leeftijd. 7649. V. Zijn er ook jongens beneden de 13 jaren bij? A. Zeer weinige. Misschien twee of drie, wanneer tusschentijds een enkele jongen ontbreekt, maar in den regel nemen wij jongens van 13 jaar en daarboven. 7650. V. Welk werk hebben zij te verrichten? A. Zij helpen de werklieden en leeren intusschen van dezen. Het zijn meest kinderen van werklieden, die met hun tweeën of drieën, naast hun vader op het atelier werken. 7651. V. In het algemeen kiezen dus de werklieden hun eigen jongens? A. Juist, dat is hun zaak, maar wij betalen het loon van den jongen, dat dan van het salaris van den werkman afgetrokken wordt. 7652. V. Die jongens hebben immers 1 franc per dag? A. Zij werken op het stuk en maken zelfs meer; wel 2 franc. Die jongens zijn onmisbaar voor den werkman. 7653. V. Gelooft gij dan dat de jongens bij u een hooger salaris hebbeu dan in de fabriek van Regout? A. Het gemiddeld loon van allen is 1,35 franc. 7654. V. Dat is niet het gemiddelde der jongens? De jongens, die naast de werklieden staan, worden immers betaald met 1 franc per dag? A. Zij worden betaald bij het stuk, en daarvoor wordt 20 percent van het loon van hun meester afgetrokken. 7655. V. Dan hebt gij een ander systeem dan de heeren Regout? A. Wij werken, buiten de algemeene onkosten, niets per dag, maar alles per stuk. 7656. V. Zijn er vele zieken bij u aan de fabriek? A. Weinig, op het oogenblik zeer weinig. 7657. V. Maar het vak is toch zeer gevaarlijk voor de gezondheid van de personen? A. Het stof is niet wenschelijk voor de gezondheid, maar men tracht daaraan door schoonmaken der fabriek te gemoet te komen. 7658. V. Gebeurt dat schoonmaken op uwe bevelen? A Alle avonden om zeven uren wordt de fabriek schoongemaakt. 7659. V. Zijn daarvoor dan soms afzonderlijke personen aangewezen? A. Weduwen van werklieden, die daarvoor een afzonderlijk loon ontvangen. 7660. V. Bereiken uwe werklieden een hoogen leeftijd? A. Het geslacht is niet sterk, de vader is veelal teringachtig en dit slaat op de kinderen over. Het is dikwijls moeilijk om geschikte en krachtige werklieden te verkrijgen. De helft van onze werklieden trekken wij uit de omliggende dorpen, die na het werk des avonds weer naar het dorp terugkeeren. 7661. V. Het stof is overigens zeer hinderlijk? A. Ja. 7662. V. Hebt gij nog andere voorzorgsmaatregelen genomen? A. De ventilatie, die door machines geschiedt. 7663. V. Uitsluitend om de lokalen te luchten? A. Ja. 7664. V. Wat doen de aankomende meisjes? A. Sorteeren en schilderen. 7667. V. En wat het werken in de ovens betreft? A. Enkele oudere meisjes brengen de voorwerpen in de cassetten, maar zij gaan niet in de ovens. 7666. V. Hebt gij ook getrouwde vrouwen? A. Zeer weinig; zij worden alléén genomen wanneer hare mannen niet bij machte zijn om het brood te verdienen. Wij hebben er slechts 18. 7668. V. Is het werken in de ovens niet een zeer lastige arbeid? {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Voor sterke lieden is dat zoo moeielijk niet. Het komt op de hoeveelheid der ovens aan. Wanneer zij uitgehaald worden, zijn zij niet warm, althans niet zóó, dat het de menschen eenig kwaad doet. 7669. V. Hoeveel tijd hebt gij noodig om uwe ovens warm te stoken? A. 43 tot 46 uren. 7670. V. Ik dacht dat men er 60 uur voor noodig had? A. Neen, wij werken sneller, en een dag om te ledigen en om te vullen. 7671. V. Dat is drie dagen? A. Neen, van Maandag b.v. tot Dinsdag avond. 7672. V. Hebt gij zoo weinig tijd noodig om de ovens heet te krijgen? A. Dat is dan in dien tijd gedaan, al naarmate van de grootte der ovens. 7673. V. Hoe is het dan mogelijk dat men op de fabriek van de heeren Regout 60 uren noodig heeft om de ovens te verwarmen? A. Dat kan ik niet zeggen. In de eene fabriek gebruikt men daarvoor meer tijd dan in de andere. 7674. V. Is dat verschil zoo bijzonder groot? A. Dat zou ik niet precies weten op te geven. 7675. V. Hoe dit zij, in uwe fabriek zijn daarvoor hoogstens 48 uren noodig? A. Ja. 7676. V. Hoelang moet bij u de oven afkoelen, voordat de menschen er in gaan? A. Drie dagen van de week worden daarvoor gebruikt, alsmede de Zondag. 7677. V. Aan uwe fabriek zijn dus genoeg ovens, dat er alle tijd is om ze behoorlijk te doen afkoelen? A. Juist. Men kan het werk versnellen door de ovens open te zetten, maar dat heeft het nadeel dat door den sterkeren luchtstroom dan de cassettes kunnen breken, en ook wel de vervaardigde goederen. 7678. V. Indien het dus door u vermeden kan worden doet gij het niet en wacht gij bedaard tot dat de oven afgekoeld is? A. Ja, wij hebben daartoe al den tijd. 7679. V. Hoeveel ovens hebt gij? A. 17. 7680. V. Waren er tijdens uwe directie altijd 17 ovens? A. Neen, vroeger waren er 5. 7682. V. Gij hebt natuurlijk het getal ovens vermeerderd, omdat uwe zaken goed gingen, doch ook uit menschelijkheid tegenover uwe werklieden? A. Ja, maar vooral om de opbrengst grooter te maken. 7683. V. Om uwe werklieden niet te verplichten in de heete ovens te gaan, heeft men dus het getal ovens moeten vergrooten? A. Voornamelijk omdat de fabriek vergroot werd. 7684. V. Hebt gij een middel om de warmte te bepalen bij het openen van de ovens? A. Wanneer de ovens geopend worden, zijn zij koud. 7685. V. Gij laat ze dus vooraf bekoelen? A. Ja, ze zijn niet warmer, dan het hier op het oogenblik is. 7686. V. Des zomers ook? A. Ja. 7687. V. Uwe fabriek en die van de heeren Regout zijn concurrenten, niet waar? - A. Ja. 7688. Dan zou het niet kiesch zijn om u vragen te stellen ten einde het verschil tusschen uwe fabriek en die van de heeren Regout te doen uitkomen; ik zal er mij dus van onthouden. Een ander punt echter; ik heb u goed begrepen niet waar, dat gij nooit moeilijkheden met uwe werklieden hebt omtrent het werk aan de ovens? A. Neen, eerst wordt beproefd hoe warm de oven is. Als hij te warm is, gaat men er niet in. 7689. V. Hoelang kunnen de werklieden, die zich in de ovens begeven, daarin aan het werk blijven? A. In de ovens? Het is er niet warmer dan hier in de kamer; de menschen blijven er zoolang in, als zij er in noodig hebben. Het is een ploeg die de ovens ledigt, dus de werklieden gaan af en toe naar binnen. 7690. V. De werklieden, die het eerst in de ovens gaan, hoelang kunnen die het er in uithouden, ¾ uur, ½ uur, 20 minuten? A. Zij kunnen er even lang in blijven als in deze kamer, de temperatuur is er niet hooger. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} 7691. V. Gij zijt dus zeker dat de temperatuur in uwe ovens, wanneer zij geopend zijn en uw lieden er de goederen uit moeten halen, niet hooger is dan hier in de kamer? A. Ja; misschien dat eene enkele maal de warmte iets hooger is. 7692. V. Er kan dus-geen quaestie zijn van verstikkende warmte? A. De warmte is in geen geval van dien aard, dat de menschen er ziek van kunnen worden. 7693 V. Uit hoeveel personen bestaan de ploegen op uwe fabriek? A. Uit 40 personen. 7694. V. Voor het ledigen en vullen der ovens? A. Ja. 7695. V. Zijn er onder zulk een ploeg van 40 personen ook vrouwen? A. Bij die voor de biscuitovens zijn geene vrouwen. 7696. V. Worden die menschen per dag betaald? A. Neen, per oven. 7697. V. Maar er is toch een gemiddeld bedrag per dag? A. Per dag zal het zijn fr. 3,50; soms wat meer. 7698. V. Heeft er dikwijls verwisseling van personeel bij de ploegen plaats? A. Neen, zij blijven er wel een vijf jaar in. 7699. V. Zonder hooge noodzakelijkheid gaan de werklieden bij dien arbeid dus niet weg? A. Neen, zij worden er zelfs oud bij. 7700. V. Die vijf jaren is dus geene zeldzaamheid; zeer velen blijven er dien tijd bij? A. Zij doen somtijds 20 jaren lang niet anders dan het inzetten en uithalen van cassetten. Wij verwisselen niet graag, want de werkman breekt, als hij het nog moet leeren, nog al eens wat. 7701. V. Dat is te begrijpen, maar het is toch een zware arbeid? A. Niet zoo bijzonder, maar hij moet toch altijd door sterke menschen verricht worden. 7702. V. Bedoelt gij sterk in den zin van bestand tegen de verstikkende atmosfeer? A. Pardon, eenvoudig om de zwaarte der cassetten. 7703. V. Overigens wordt het werk geheel door volwassenen verricht? A. Wanneer er jongens bij zijn, dan zijn zij nooit jonger dan 16 à 17 jaren. 7704. V. Vrouwen ook niet? A. Neen; het werk van het biscuit is moeilijker dan het andere, en daarom zijn er geen jongens bij. 7705. V. Maar de vrouwen vullen en ledigen de cassetten toch? A. Niet die van het biscuit. Ook dat werk wordt bij mij door mannen gedaan. Het is dezelfde ploeg. Doch het kan gebeuren dat vrouwen eens eene enkele maal helpen om de cassettes te ledigen. 7706. V. Zijn de werklieden naakt, als zij in de ovens werken? A. Alleen de inzetters; zij hebben dan geen hemd aan. Er zijn er zoo twee in den oven; de anderen dragen hunne gewone kleeding. 7707. A. Trekt men het hemd uit, omdat de warmte daartoe dringt? A. Om de warmte, maar ook omdat het voor het werken gemakkelijker is Men is dan vrijer in zijne bewegingen. Maar niet allen doen het. De een trekt het uit en de andere houdt het aan, wanneer hij in den oven gaat. 7708. V. Gebeurt dat uittrekken van het hemd ook in andere afdeelingen? A. Neen, maar dat uittrekken van het hemd gebeurt ook bij andere ambachten. De smeden bijv., wanneer zij in een ketel een bout moeten klinken, trekken zeer dikwijls het hemd uit. Als een bewijs dat het hemd niet wordt uitgetrokken uithoofde van de warmte, kan ik bijbrengen dat de menschen het ook afleggen als zij de voorwerpen inzetten, en dan is er, zooals toch vanzelf spreekt, geen sprake meer van hitte. 7709. V. Gij hebt 5 ovens afgebroken en door 17 nieuwe doen vervangen, niet waar? A. Ja 7710. V. Zijn de kosten van een niewen oven aanzienlijk? A. Ja, met alles er in begrepen, ook het gebouw dat er voor dient, is dat ongeveer 20 000 francs. 7711. V. Hebt gij in uwe inrichting ook eene voorzorgskas? A. Ja, de werklieden hebben die onderling, maar onder mijn toezicht en waarborg. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} 7712. V. Is die verplichtend? A. Niet verplichtend, maar zij zijn er allen in. 7713. V. Doch gij dwingt er hen niet toe? A. Neen, maar in den regel treden zij er in toe. 7714. V. Hoeveel dragen zij bij? A. Gedurende de eerste jaren 3 percent en vervolgens na vijf of zeven jaar, meen ik, twee percent en later 1 percent. Na 20 of 25 jaar betaalt men niet meer. 7715. V. En welke rechten staan daar daar tegenover? A. Zij ontvangen als zij ziek zijn de helft van hun salaris. 7716. V. En als gij werklieden hebt die niet meer in staat zijn om te werken? A. Ook dan ontvangen zij de helft van hun salaris uit de kas en de andere helft geven wij. 7717. V. De lieden, die 20 à 25 jaren lang aan uwe fabriek zijn geweest, laat gij dus niet aan de openbare liefdadigheid over? A. Neen, in het geheel niet. 7718. V. Is het fonds van de voorzorgskas nog al groot? A. Neen; maar dat zal vanzelf grooter worden, naarmate de fabriek ouder wordt. 7719. V. Gij hebt gezegd dat gij twee en twintig jaar aan de fabriek geweest zijt. Gij hebt echter de fabriek in vollen gang gevonden, niet waar? A. Ja 7720. V. Sedert wanneer bestaat zij? Sedert 1849; maar ik heb alles veranderd en vernieuwd. 7721. V. Hebt gij ook in de positie van de werklieden verandering gebracht? A. Zeker. 7722. V. Ik bedoel ook wat het lot van de werklieden betreft. Hebben zij, behalve die van de fabriek, ook nog een voorzorgskas onderling? A. Ja, maar er is niets in. 7723 V. De aardewerkers van uwe fabriek komen meestal uit de stad; maar gij hebt ze liever van het platteland? A. Ja, die zijn veel sterker. 7723 bis. V. Hebt gij ook sterftetafels, of bemoeit gij u daar niet mede? A. Neen. 7724. V. Gij hebt ook aan de fabriek een voorzorgskas? A. Jawel, maar zooals ik straks zeide, als de werklieden te oud worden om te werken, wordt het pensioen voor de helft betaald uit de voorzorgskas en voor de andere helft door de fabriek. 7725. V. Hebt gij daarvan de kas? A. Ja, maar de fondsen behooren aan de werklieden. Wij administreeren die alleen en hebben die in handen? 7726. V. Loopen die gelden over de kas der fabriek? A. Ja. 7727. V. Is het een afzonderlijk fonds? A. Ja, maar het bedrag is niet groot, ongeveer 10 000 francs; indien er minder in kas is wordt de percentage van de bijdrage verhoogd. 7728. V. Nu moet ik een vraag van eenigszins teederen aard doen, die u echter toch zeker gaarne zult willen beantwoorden; indien er eens een ongeluk gebeurde en de fabriek, waar de hemel u voor beware, failliet ging, wat zou er dan met de kas der werklieden gebeuren? A. Ons eerste werk zou zijn, dat geld terug te geven. 7730. V. Gij beschouwt de waarden van dat fonds eenvoudig als een depot? A. Ja. 7731. V. Gij hebt medegedeeld, dat bij u allen per stuk en niet per dag betaald wordt, niet waar? A. Ja, maar in een enkel geval geschiedt dit laatste toch wel. 7732. V. Worden uwe tarieven te dezen opzichte dikwijls veranderd? A. Neen. 7733. V. Zij blijven steeds zooals zij zijn? A. Ja, tenzij voor enkele stukken, een enkele maal verandering komt. 7734. V. Maar de tijden zijn slecht .... A. Zeer slecht. 7735. V. En de concurrentie is sterk, zoodat gij misschien verplicht zijt om de verkoopprijzen van uwe artikelen te verminderen; heeft dit geen invloed op uwe tarieven tegenover de werklieden? A. Wij hebben bijna nooit de tarieven verminderd. 7736. V. Dus gedurende jaren en jaren zijn die tarieven niet verminderd? A. Nu en dan voor een enkel stuk, {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} maar overigens zijn zij steeds hetzelfde gebleven. 7737. V. Hebt gij dikwijls moeilijkheden? A. Nooit. 7738. V. Geen onaangenaamheden, kleine quaestien? A. Neen. een enkele maal verschil, maar dat is alles. 7739. V. Over het algemeen zijt gij over uwe werklieden tevreden? A. Ja. 7740. V. En zij met u? A. Ja. 7741. V. Gij betaalt per quinzaine? A. Alle 14 dagen, van Zaterdag op Zaterdag. 7742. V. Dus van den 1sten-15den en van den 15den tot aan het einde der maand? A. Neen, wij hebben 26 quinzaines per jaar. 7743. V. Wanneer wordt den werkman het bedrag van de afgeloopen quinzaine betaald? A. Hij ontvangt de afgeloopen quinzaine aan het einde van de nog loopende quinzaine, dus 14 dagen later. 7744. V. Is deze wijze van betaling niet wat bezwarend voor de huishoudens der werklieden? A. Het is een algemeene regel; in de andere fabrieken worden zij op dezelfde wijze betaald, en gaan zij van de eene fabriek naar de andere, dan ontvangen zij twee quinzaines. 7745. V. Gij zegt, het is een algemeene regel; maar toch alleen voor aardewerkfabrieken? Of geldt die ook voor papierfabrieken? A. Dat weet ik niet zeker. 7746. V. Voor de werklieden zou het toch gemakkelijker zijn, als per acht dagen werd betaald? A. Wellicht, maar het is onmogelijk, omdat het werk, waarvoor zij betaald worden, na acht dagen soms nog niet geëindigd is. 7747. V. Past men in uwe fabriek boeten toe? A. Ja, sommigen komen des Maandags niet, zij hebben dan wat veel gedronken. 7748. V. Drinken zij? A. Over het algemeen zijn zij zeer ordelijk. De boeten gaan in de ziekenkas. 7749. V. Wordt er veel beboet? A. Het totaal der boeten is 5 à 6 francs per maand. Bij het carneval wel iets meer wellicht. 7750. V. Hoeveel verdienen de volwassen aardwerkers bij u? A. Gemiddeld 5 à 6 francs per dag. Er zijn er ook die meer verdienen. Dit is het netto bedrag; vóór den gewonen aftrek is het gemiddeld dagloon 7 à 8 francs. 7751. V. Hebben uwe werklieden ook nog te betalen voor het recht op een plaats voor stoomkracht, licht of dergelijke zaken? A. Niets van dit alles. Wat het licht betreft, brengen zij dit liever mede. Trouwens hebben zij het niet lang noodig. 7752. V. Tot hoe laat wordt er gewerkt? A. Tot 6½ uur 's avonds. 7753. V. Zomer en winter? A. Ja. 7754. V. Ge hebt straks gezegd, dat ge aan de aardwerkers licht hebt willen verschaffen. A. Ja, maar zij willen daar liever zelf in voorzien. 7755. V. Dat is dus zoo hun eigen wil. Kortom, er wordt bij u niets afgetrokken? A. Neen. Overigens verlichten wij alles in den omtrek der ovens. 7756. V. Hebben er ook ongelukken in uwe fabriek plaats? A. Zij komen soms door onvoorzichtigheid voor, maar zeer zeldzaam. 7757. V. Hebt gij veel voorzorgen genomen? A. Ja. De toegang tot de machines is verboden. 7758. V. Maar hebt ge geene machines die zeer moeilijk te behandelen zijn? A. Geene. 7759. V. En het vervaardigen der triangels? A. Daarbij kwetsen zij zich wel eens aan de vingers, maar er komen geen ernstige ongelukken bij voor. Deze bewerking gaat niet met stoom. 7760. V. Werken daar vrouwen en kinderen? A. Vrouwen en meisjes; het werk is ook niet zwaar, zoodat het zeer goed door kinderen verricht kan worden. 7761. V. Gebeuren daarbij wel ongelukken? A. Zelden. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} 7762. V. Verliezen zij wel eens een vinger? A. Zoo erg is het niet. Ik herinner mij niet dat ooit een van de werklieden een vinger heeft verloren. 7763. V. Dragen de werklieden een contra-respirateur? A. Neen. 7764. V. Bevelen de geneesheeren het dragen van een contra-respirateurniet aan? A. Neen. 7765. V. Wanneer de geneesheeren maatregelen van voorzorg aanbevelen, volgen de werklieden dan overigens den raad, dien men hun geeft? A. Ja, zij volgen dien raad gaarne. 7766. Gij zijt dus tevreden over de werklieden? A. Ja, het is een goed soort van menschen. 7767. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt gezegd dat het werken in de fabriek ophoudt des avonds ten half zeven? A. De dag begint ten 7 ure; dan werkt men tot 9 ure en gebruikt daarna een boterham. Vervolgens wordt gewerkt tot 12 ure, om naar huis te gaan eten, uitgezonderd zij die bij de motors en machines werken, en weder ten half twee te beginnen tot 4 ure. Dan is er weder een kwartier rust, en daarna wordt gewerkt tot half zeven. 7768. V. De meesten werken dus alleen des daags? A. Ja, behalve de ovenstokers en machinisten. 7769. V. Zijn zij, die des nachts werken, allen volwassen mannen? A. Ja. 7770. V. Geen jongens? A. Neen. 7771. V. Zelfs niet om de machines te smeeren? A. Neen. 7772. V. Wordt al dat werk door mannen gedaan? A. Ja. 7773. V. Gebeurt het wel, als er veel bestellingen zijn, dat een gedeelte uwer lieden overwerkt? A. Soms, zeer zelden. 7774. V. Maar de stokers der ovens? A. Die werken dan eenige uren over. 7775. V. Dan is hun dagloon ook hooger, omdat zij per stuk betaald worden? A. Ja. 7776. V. En des Zondags? A. Dan staat het werk stil, en worden alleen de machines schoongemaakt en zoo noodig, hersteld. 7777. V. Houden de werklieden, die de grondstoffen smelten, des Zaterdagsavonds ook op om 's Maandags morgens weer te beginnen? A. Ja. 7778. V. Gij hebt ons gezegd, dat gij geen jongens of meisjes beneden de 13 jaren in uwe fabriek hebt? A. Er zijn eenige uitzonderingen. 7779. V. Dus is het niet noodig met het oog op de concurrentie, of om andere redenen, om kinderen beneden de 13 jaar te gebruiken? A. Neen. 7780. V. Zou het mogelijk zijn de toelating op uwe fabriek eerst op het 14de jaar te bepalen? A. Zeker. 7781. V. Zou het geen nadeel doen aan de ontwikkeling van de jongens tot goede werklieden? A. Als men den ouderdom maar niet al te hoog stelt. Om een goed aardwerker te worden dient men reeds vroeg te beginnen. 7782. V. Bij de afdeeling waar geschilderd wordt, zijn vooral meisjes, die er reeds op denzelfden leeftijd als de jongens komen? A. Ja. 7783. V. Neemt gij bij voorkeur meisjes in die afdeeling? A. O, neen. 7784. V. Toch zijn er meer meisjes? A. Voor enkele zaken verdienen meisjes ook de voorkeur. De jongens blijven niet lang voor niet werken, en de meisjes leeren sneller en zijn ordelijker. 7785. V. Toen er over de ovens gesproken is, hebt gij gezegd dat de ovens in uwe fabriek in hoogstens 48 uren afgestookt zijn. Duurt dat afstoken langer naarmate de oven grooter is? A Neen, daar bestaat geen verband tusschen. De biscuit-oven heeft inwendig een middellijn van 6 meter en de vernisoven van 5 meter, maar beiden eischen denzelfden tijd om afgestookt te worden. 7786. V Wanneer het goed gebakken is, laat men dan de vuren, die zich on- {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} der de ovens bevinden, vanzelf uitgaan, of heeft men middelen om het vuur sneller uit te dooven? A. Wij laten de vuren uit zichzelve uitdooven. Als het mocht presseeren, dooven wij de vuren uit. 7787. V. Gij hebt getrouwde vrouwen op de fabriek? A. Ja, 18. 7788. V. Er is gezegd geworden, dat die met 1 Januari zouden weggezonden worden. Is dat zoo? A. Neen, bij ons niet. 7789. V. Dat is dus, wat uw fabriek betreft, maar een praatje? A. Ja. 7790. V. Hebt gij ook getrouwde vrouwen, die kinderen hebben? A. Jawel. 7791. V. Hoelang na de bevalling beginnen de vrouwen weder op de fabriek te arbeiden? A. Zoodra zij denken daartoe weder in staat te zijn. 7792. V. Weet gij niet ongeveer hoeveel tijd dat bedraagt? A. Dat zou ik niet kunnen zeggen. 7793. V. Brengen zulke vrouwen hare kinderen wel eens mede naar de fabriek? A. Neen, dat zou niet kunnen. 7794. V. Zijn er dan geen crèches voor zulke kinderen? A. Neen, maar wij hebben ook weinig getrouwde vrouwen bij ons. Wij nemen alleen vrouwen, die reeds lang bij ons zijn, of de vrouwen van mannen, die niet meer werken kunnen. 7795. V. Wat de ziekenkas aangaat, wensch ik u te vragen, wat er met een werkman gebeurt, die de fabriek vrijwillig verlaat? A. Die verliest zijn rechten op de kas en op de som, die hij gestort heeft. De kas is het eigendom van de werklieden en wordt beheerd volgens een reglement dat zij zelf gemaakt hebben. 7796. V. Wat geschiedt er met een werkman, die weggezonden wordt? A. Die verliest ook zijn rechten. 7797. V. Gij zendt echter uwe werklieden niet weg zonder zeer gegronde redenen? A. Neen, er moeten ernstige redenen voor bestaan. 7798. V. Maar de werkman verliest dan toch eveneens zijn rechten op de kas? A. Ja. 7799. V. Onder de grondstoffen, die in uwe fabriek gebruikt worden, behoort ook loodwit, niet waar? A. Ja. 7800. V. Maakt gij dat zelf? A. Neen. 7801. V. Dat loodwit wordt gebezigd voor het verglazen, niet waar? A. Ja, maar wij gebruiken er slechts kleine hoeveelheden van. 7802. V. Maar wanneer de werkman de oplossing gebruikt, waarin het voorwerp dat verglaasd moet worden, gedom peld wordt, komt hij toch in contact met het loodwit? A. Ja. 7803. V. Welke is uwe ondervinding omtrent den invloed dien dit op de gezondheid heeft? A. Wanneer de werklieden er ziek van worden, vervangt men ze, maar dat is zeer zeldzaam. 7804. V. Is dat een vaste regel? A. Ja, dat gebeurt al wel 20 jaar. 7805. V. Bedienen de werklieden voor de indompeling van de voorwerpen in de loodwithoudende vloeistof zich van hunne handen? A. Zij hebben ook tangen, maar voor kleine en holle voorwerpen moeten zij zich van hunne handen bedienen. 7806. V. Wanneer die werklieden de fabrieken verlaten, moeten zij dan van kleederen verwisselen? A. Zij mogen niet eten in de fabriek gedurende het werk, maar zij verwisselen niet van kleederen, behalve dat zij hun kiel en voorschoot afleggen. 7807. V. Behalve de werklieden die glazuren, zijn er ook anderen die de glazuurders helpen om de stukken aan en weder weg te brengen. Zijn er onder dat personeel, dat ook bij u gedeeltelijk uit jonge meisjes bestaat, die de nadeelige gevolgen van het glazuur ondervinden? A. Tot nu toe heeft zich onder dat personeel nog geen ziektegeval voorgedaan? 7808. V. Dus gij weet zeker, dat er zich geen ernstige ziektegevallen hebben voorgedaan? A Ja. 7809. De Voorzitter: Hebt ge ons nog eenige mededeelingen te doen? {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. Ik wil er nog slechts op wijzen dat onze voorzorgskas geheel afgescheiden is van het hospitaal. Wanneer een man ziek wordt en hij gaat naar het hospitaal, dan komt men vandaar de uitkeering vragen, maar die geven wij dááraan niet, want anders kregen de vrouw en kinderen niets. 7810. V. Wij danken u voor uwe komst en voor de gegeven inlichtingen. V. Jaunez. Verhoor van den heer J. Muller. 7811. De Voorzitter: Welke zijn uw naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats? A. Jean Muller, opzichter in de fabriek de Céramique, oud 30 jaar, wonende in de gemeente Meerssen. 7812. V. Hoelang zijt gij in de fabriek? A. Van mijn 13de jaar af. 7813. V. Welke werkzaamheden hadt gij als jongen van 13 jaar te verrichten? A. In dien tijd was mijn vader opzichter in de fabriek. Ik leerde toen voor modelleur in het gips. Wanneer op de fabriek het een of ander voorwerp vervaardigd moet worden, moet de modelleur eerst het model maken waarnaar de werklieden kunnen arbeiden. 7814. V. Gij zijt dus als jongen van 13 jaar op de fabriek gekomen om het vak goed te leeren? A. Ja, wil men het vak grondig leeren, dan moet men er jong bij komen. Ik moet u er bij zeggen, dat ik eerst 's morgens om 8½ uur begon om's avonds 4 uur uit te scheiden. 7816. V. Als een jongen van 13 jaar dus zijt gij op de fabriek gekomen, maar gij bezocht na 's middags vier uren, wanneer uw werk afgeloopen was, de teekenschool. Uit uwe verklaring begrijp ik dus, dat gij niet als een gewone jongen met uw werk begonnen zijt, maar een bijzondere opleiding hebt genoten? A. Juist Mijnheer, en wel voor modelleur, zooals er maar een op de fabriek is. 7817. V. Dat hadt gij dus te danken aan de omstandigheid, dat uw vader, als opzichter, in de gelegenheid was u een opleiding te doen geven? Gij bezocht dus trouw de teekenschool? A. Tot mijn 18de jaar. 7818. V. Welke teekenschool? A. De stads-teekenschool, daarenboven de boetseerschool met 2-jarigen cursus, alsmede de burgeravondschool. 7819. V. En toen gij 18 jaar oud werd, kreeg uw werk eene andere richting? A. Volstrekt niet. Maar van toen af kreeg ik tehuis onderricht van een beeldhouwer in hetgeen ik voor de practische kennis van mijn vak noodig had. Toen ik 20 jaren oud was, is mijn vader plotseling gestorven en werd ik door den directeur in zijn plaats benoemd. 7820. V. Tot opzichter? A. Mijn vader had mij opgeleid dat ik in staat was zijne betrekking waar te nemen. 7821. V. Toen zijt gij uw vader opgevolgd? A. Ja, en sinds dien tijd ben ik ook nog altijd de modellen blijven maken. 7822. V. Sinds uw 20ste jaar zijt gij opzichter geworden, maar dat heeft niet belet dat gij altijd zijt blijven werken aan het fijne werk? A. Ja, daar breng ik het meeste van mijn tijd mede door. 7823. V. Gij zijt dus daadwerkelijk ook voortdurend bezig met het behandelen van de elders in de fabriek ruw gevormd wordende grondstof? A. Juist. 7824. V. Zijt gij een groot deel van den dag in de zaal der faïenciers? A. Ik heb een afzonderlijk lokaal voor mij en mijn jongeren broeder, die datzelfde vak van modelleeren van mij leert. 7825. V. Hebt gij daar ook stoomkracht? A. Neen, dat werk, het uitsteken van het gips, gaat uit de hand. 7826. V. En omdat gij alleen zit met uw broeder en omdat er geen quaestie is van stoomkracht, hebt ge waarschijnlijk in dat lokaaltje geen last van die massa stof? A. Neen, hoegenaamd geen. 7827. V. Hebt gij het opzicht over de faïenciers? A. Ik moet hun werk nagaan; ik moet hun werk keuren en zien of zij de modellen, die ik hun geef, gevolgd hebben. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} 7828. V. Hoeveel menschen hebt gij onder u? A. Ongeveer 225. 7829. V. In hoevele zalen zitten die? A. In 10 zalen. 7830. Stuift het daar erg? A. Neen, iederen avond, wanneer de werklieden vertrokken zijn, komen afzonderlijke personen om de vertrekken te schrobben. De vloeren zijn in steen en er is hoegenaamd geen stof. 7831. V. Maakt gij het niet te mooi? Het werk dat in de fabriek verricht wordt, veroorzaakt toch stof? A. De menschen behoeven geen stof te maken. De chef is er sterk tegen dat stof gemaakt wordt en daarom wordt er scherp op toegezien. 7832 V. Wanneer wij u hooren, krijgen wij eene voorstelling van den toestand op de werkzalen der faïenciers, die wel wat afwijkt van de voorstelling van den toestand in de werkzalen door andere fabrikanten van aardewerk gegeven? Het is toch een feit dat het werk der faïenciers, de zoogenaamde pottemannekens, zeer veel stof veroorzaakt, of is dit in de Céramique niet het geval? A. Onze lokalen zijn zoo ingericht dat geen stof voorkomt. Het meeste stof wordt veroorzaakt door het loopen in niet gereinigde lokalen, en dat wordt in de Céramique tegengegaan. 7834. V. Zijn aan de Céramique meer zieken dan gij omtrent andere fabrieken verneemt? A. Wij hebben zeer weinig zieken; op de 225 menschen zijn thans slechts 2 ziek. 7835. V. Lijden deze aan de horst? A. De eene is een jongen die er laat bij is gekomen na als huzaar in dienst te zijn geweest. Welke ziekte hij heeft kan ik niet zeggen. De andere zal eenigen tijd thuis moeten blijven. 7836. V. Zijn er geen borst- of teringzieken onder uw personeel? A. Dat kan ik niet zeggen. 7837. V. Komen de werklieden dus geregeld op de fabriek? A Ja 7838. V. Gaan de werklieden, die in de Céramique aardewerk maken, niet vroegtijdig dood? A. Daar zijn er onder. Maar ik heb onder andere in de fabriek een man in datzelfde vak, die 36 jaar daar is en nooit ziek geweest is. 7839. V. Dat is dan een gelukkige man. Maar zijn er velen die boven de 50 jaar worden? A. Daaraan doet het drankmisbruik veel kwaad. Er zijn verscheidene die boven de 50 jaar zijn. 7840. V. Hebt gij dikwijls bijgewoond dat zij op 40- à 45jarigen leeftijd dood gingen? A. Dat is ook geschied. 7841. V. In grooten getale? A. Neen, dat getal is zeer klein. 7842. V. Gelooft gij in gemoede te kunnen zeggen, dat het werk op die zalen niet van dien aard is, dat de menschen er onderdoorgaan? A. Neen, want zooals de zalen ingericht zijn behoeven naar mijn oordeel die menschen hoegenaamd geen stof te maken. Stof ontstaat meestal wanneer er geloopen wordt in zalen, die niet zuiver gehouden worden, en daarvoor wordt door de heeren bij ons gezorgd. Ook wordt de aarde nat bewerkt, en dat kan geen stof geven. 7843. V. Is dat iets bijzonders dat de aarde bij u nat bewerkt wordt, of is dat op andere fabrieken ook het geval? A. Op andere fabrieken ook. 7844. Op andere fabrieken schijnt de lucht toch erg met stofdeeltjes bezwangerd te zijn? A. Dat kan ik niet zeggen, op andere fabrieken ben ik niet bekend. 7845. V. Gij hebt eene kas aan de fabriek, niet waar? A. Ja, een ziekenfonds. Het wordt door de werklieden zelven bestuurd, en iedereen is verplicht tot die kas bij te dragen. 7846. V. Vergist gij u niet? Ik meende dat het wel regel was dat alle werklieden aan het fonds deelnamen, maar dat er geen order was van de directie dat de werklieden daaraan moesten deelnemen? A. Het reglement zegt dat allen in het fonds moeten gaan; alleen zij die een koffiehuis houden, mogen geen lid worden. 7847. V. De heer Jaunez, die wij zooeven gehoord hebben - het is volstrekt geen punt van bezwaar; gij kunt er u {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} gerust over uitspreken - heeft ons gezegd, als wij goed verstaan hebben, dat op zeer luttele uitzonderingen na, alle werklieden in het fonds waren; maar geheel uit vrije beweging. De heer Jaunez heeft medegedeeld, dat het eene gewoonte was, waaraan men zich meestal hield, maar geen bevel, geene conditie, geene verplichting, uitgaande van de directie. Uit uwe woorden moet ik echter afleiden dat hier wel een bevel van de directie bestaat om in het fonds te gaan. Blijft gij bij die verklaring? A. De directeur heeft ons gezegd dat iedereen er in moet gaan, tenzij iemand een kwaal mocht hebben, dan wordt hij er niet in toegelaten. 7848. De Voorzitter verzoekt den griffier den heer Jaunez nog eens binnen te laten komen. V. Mijnheer Jaunez, wij hebben u verzocht nog even binnen te komen, omdat er een klein verschil van opvatting schijnt te bestaan tusschen u en den getuige Muller. Ik heb daar straks aan u gevraagd of het verplichtend voor de werklieden was om deel te nemen in de voorzorgskas. Gij hebt dat toen ontkend. Ik herhaal derhalve de vraag: is de deelneming verplichtend? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. 7849. V. Er bestaat dus van uw kant geen bepaalde verplichting voor de werklieden om lid te worden van de voorzorgskas? De heer Muller verklaart echter dat die verplichting wèl bestaat. A. De werklieden bepalen dit onder elkander. 7850. V. De heer Muller meende dat er een stellig bevel van de directie bestond. A. Zedelijk dwingen wij de menschen, wij vinden het niet goed wanneer zij geen lid van de voorzorgskas worden. 7851. V. Maar gij zult er geen werkman om wegzenden? A. Neen, hoewel wij er eerder toe zouden overgaan. Wij doen ons best om de menschen er toe te nopen om in de voorzorgskas te gaan, maar wij kunnen ze niet dwingen. 7852. V. Gij blijft er dus bij, dat er geen verplichting bestaat? A. Ja. 7853. V. Nog eene vraag: de koffiehuishpuders worden niet aangenomen als lid? A. Neen. 7854. V. Waarom niet? A. Omdat zij verplicht zijn tot laat in den nacht, tot 2 uur, voor hunne herberg te zorgen, terwijl zij weder 's morgens vroeg in de fabriek moeten zijn, en dat is niet gezond. Een werkman die er een kroeg op nahoudt, wordt uit het fonds verwijderd, maar niet uit de fabriek. 7855. V. Om die redenen, die gij aangegeven hebt, mogen ze niet in het fonds blijven, maar zij mogen wel op het stuk blijven werken? A. Ja. 7856. V. Wij danken u voor deze nadere inlichtingen, Mijnheer Jaunez. De heer Jaunez verwijdert zich. V. Jaunez. 7857. V. Dus, Mijnheer Muller, als wij nu den heer Jaunez goed begrepen hebben, komt de zaak hierop neder, dat zedelijk door de directie al het mogelijke gedaan wordt om de werklieden, als wijzen voorzorgsmaatregel, in het fonds deel te doen nemen, maar dat de weigering geene reden is om iemand weg te zenden. A. Neen, wie niet deel wil nemen behoeft dit niet: het is trouwens geheel en al voor het welzijn van den werkman. 7858 V. De boeten komen in de kas? A. Ja. 7859. V. Zijn die nog al van belang? A. Er komen boeten voor van ½ fr., 1 fr., 1.25 fr, 2 fr. tot 5 fr. toe. De hoegrootheid wordt bepaald door hetgeen de man misdaan heeft. 7860. V. Er wordt dus tot 5 fr. boete toe opgelegd? A. Ja, voor zekere vergrijpen. 7861. V. Bijvoorbeeld? A. Wanneer een werkman dronken op de fabriek komt en hij maakt ruzie en gaat vechten, dan krijgt hij 5 fr. boete. 7862. V. Komt dat veel voor? A. Neen, zeer zeldzaam, want er is een portier, die den last heeft om dronken werklieden niet toe te laten. 7263. V. Gij zeidet daar: men heft eene boete van 25 centimes, van ½ fr., van 2, 3 fr. enz. Wordt die boete naar een vast reglement geheven? {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja 7864. V. Is dat reglement in de fabriek opgehangen? - A. Ja. 7865. V. Dus het is geene zaak van zuivere willekeur? A. Volstrekt niet. Het reglement moet daarenboven door iederen werkman onderteekend worden. 7866. V. Het wordt hun dus vooruit bekend gemaakt? A. Ja, vóór zij beginnen te werken. 7867. V. Wordt er wel eens eene boete opgelegd in den vorm van eene doorloopende korting op het loon? A. Dat kan hoogstens voor één of twee quinzaines geschieden. 7868. V. En voor welk soort van vergrijpen wordt die boete geheven? A. Voor groote verzuimen, voor slecht afgeleverd werk dat niet beantwoordt aan het model enz. Maar het zijn groote uitzonderingen. En van die gelden blijft geen cent in de fabriek, alles komt in het ziekenfonds. 7869. V. Maar zooals gij zegt: alles is vooruit vastgesteld en door iederen arbeider onderteekend, zij dragen er dus allen kennis van? A. Ja 7870. V. Niemand kan zich dus beklagen dat hij anders wordt behandeld, dan hem vooruit medegedeeld en bekend is? A. Neen. Daarbij komt nog dat het eene zeldzaamheid is wanneer de straf door het reglement bepaald wordt toegepast. Zij worden altijd min of meer verzacht. 7871. V. Er bestaan dus bij uwe fabriek geene klachten over te harde toepassing van het stelsel van boeten? A. Neen. 7872. V. Wat gebeurt er met de werklieden die te oud worden om te werken? A. Dat komt zelden voor; bij mij in de afdeeling is er slechts een geweest. Zoover ik weet krijgen de werklieden die hun geheele leven aan de fabriek zijn geweest, de helft van hun loon. Dit wordt geheel vrijwillig, zonder eenige verplichting, door de fabriek gedaan. 7873. V. De voorbeelden kent gij dus, dat zij op hun ouden dag ondersteund werden; het zijn dus feiten die gij weet? A. Zeker, ik kan de voorbeelden zelfs opnoemen. 7874. V. Dus wanneer de menschen oud en versleten zijn worden zij nooit aan hun lot overgelaten? Zij komen dan van uwe fabriek niet ten laste van het armbestuur? A. Tot nu toe is dat niet gebeurd. 7875. V. Hebt gij onder uw opzicht ook vrouwen en meisjes? A. Niet dan volwassen mannen en jongens. 7876. V. Die worden elk door hun eigen ‘ouvrier’ in dienst genomen? A. De ‘ouvrier’ geeft mij kennis, dat hij een jongen noodig heeft; hij zoekt dien dan zelf op en brengt hem mede. Ook gebeurt het wel, dat men hem plaatsing voor een jongen vraagt. 7877. V. In ieder geval krijgt de ‘ouvrier’ den jongen voor zijne rekening? A. Ja, Mijnheer, wat de ‘gamin’ trekt, wordt van het loon van den ‘ouvrier’ afgehouden. 7878. V. Wat heeft zulk een jongen op de Céramique? A. De jongens beginnen met 13 jaar, want de directeur is er formeel tegen dat jongere jongens aangenomen worden. Alleen wanneer het de zoon van eene weduwe of van een oud werkman is, wordt er wel eens eene uitzondering gemaakt en kan hij een maand of drie, vier jonger zijn. Hij verdient dan 70 centimes. 7879. V. Hoe gaat het verder? A. Op zijn 18de jaar kan hij 2½ francs hebben en dan wordt hij vol ouvrier. 7880. V. Hoeveel loon maakt gij? A. 200 francs in de maand. 7881. V. Van het oogenblik af dat de jongen op zijn 13de jaar komt werken, krijgt hij dus een klein loontje, 70 centimes. Daar ligt dus vanzelf in opgesloten dat hij geen leergeld betaalt; maar ik wil het ten overvloede nog vragen. Of doet hij dat wel? A. Wanneer hij eenigen tijd als jongen gewerkt heeft wordt hij werkman, en, wanneer hij als werkman aangenomen is, moet hij 5 jaren lang een leergeld betalen. 7882. V. Wie leert hem dan? A. Ik en ook andere meesters. 7883. V. De jongens krijgen dan dus een soort van geregeld onderwijs en daarvoor betalen zij? {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 7884. V. Hoeveel is dat leergeld? A. 20 pct van het loon. 7885. V. Verleden week hebben wij gehoord den heer Markx, secretaris van het armbestuur. Die heeft ons medegedeeld dat 151 huisgezinnen van de Céramique met geneeskundige hulp en geneesmiddelen bedeeld worden. Hoe rijmt gij dat met uwe verklaring dat uwe werklieden uit het ziekenfonds van de fabriek worden geholpen. A. De werklieden van onze fabriek hebben voor hun persoon recht op vrije geneeskundige behandeling en geneesmiddelen, maar niet voor hunne gezinnen. 7886. V. Dus beide verklaringen gaan zeer goed samen. Het fonds van de fabriek zorgt alleen voor den werkman, maar het is zeer goed mogelijk dat gezinnen van den werkman geholpen worden van den kant van het armbestuur? A. Ja. 7887. Hebt gij een eigen dokter aan de Céramiqne? A. Twee, de heeren Schols en Vrijens. 7888. V. Komen ongelukken aan de fabriek voor? A. In de laatste 7 à 8 jaren niet. 7889. V. Was toen wellicht een groot ongeluk gebeurd dat gij u dit zoo goed herinnert? A, Een jongen had den arm gekwetst. 7890. V. Waardoor werd dat veroorzaakt? A. De jongen had den riem onvoorzichtig afgenomen en opgelegd. 7891. V. Deed hij het dan terwijl de machine draaide? A. Ja, en dat mocht hij niet doen. 7892. V. Komt gij bij de ovens in de Céramique, of weet gij niets daarvan? A. Een enkelen keer heb ik ze gezien, maar ik heb er niets mede te maken. 7893. V. Hebt gij wel eens een oven zien vullen of uithalen? A. Ja, de vorige week nog. 7894. V. Hebt gij dien oven zien uitbreken? A. Neen, zij waren er mede bezig toen ik kwam. 7896. V. Dat is een heet werk? A. De ovens worden in onze fabriek niet heet uitgehaald. 7897. V. Is dat bij andere fabrieken ook? A Dat weet ik precies niet. 7898. V. Hebt gij onder 't volk van uwe fabriek wel eens hooren klagen dat het uithalen der ovens zulk een kwaad werk is? A. Dat heb ik nog nooit gehoord. 7899. V. Kunnen zij op die wijze jaren aan het werk blijven, of het niet vele jaren uithouden? A. Een ken ik, die er zelfs verscheidene jaren geweest is; zoolang als ik weet is die man daar. Meer kan ik niet zeggen. 7900. V. Een bepaald klagen over het harde of afbeulende werk aan het uithalen van die ovens bestaat dus niet onder het werkvolk aan uwe fabriek? A. Hoegenaamd niet. 7901. V. Was het verleden week, toen gij bij dien oven waart, daar bar heet? A. Neen, ik nam zelfs een stuk, dat pas uit den oven kwam, in handen en dat kon ik zeer goed verdragen. Het was in het geheel niet warm. 7902. V. Waarom naamt gij het in handen? A. Om het eens te bekijken of het mooi gebakken was. 7903. V. En toen hebt gij bemerkt dat het koud was? A. Ja. 7904. V. Was dat verleden week? A. Ja. 7905. V. Waart gij er bijgeroepen, of hadt gij er te maken? A. Neen, ik kwam er toevallig, omdat ik een vriend ging opzoeken, dien ik had te spreken en die daar opzichter is. 7906. V. Waren de lieden die aan het werk waren met het uitdragen van dien oven, half naakt? A. Neen. 7907. De heer Van Alphen: Dat is bij de biscuit-ovens? A. Ja. 7908. De heer Ruys van Beerenbroek: Uw werkdag begint 's morgens om 7 uur en duurt tot 12 uur, en wordt vervolgd van half twee tot half zeven, zooals met alle arbeiders in de fabriek het geval is? A. Jawel. 7909. V. Moet gij wel nawerken, meer werken, dan die 10 uren? {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Dat is eene zeldzaamheid. 7910. V. Is dit ook met de faïenciers onder uw opzicht het geval? A. Dat is ook eene zeldzaamheid. In het drukke seizoen kan het hoogstens in eene maand eens voorkomen, dat tot 8 uren 's avonds wordt doorgewerkt. Vóór 8 uren is alles weg. 7911. V. Gebeurt het in de Céramique dat er zooveel door de faïenciers gewerkt wordt, dat ze het goed niet kunnen afbakken en daarom de faïenciers soms een of een halven dag moeten stilliggen? A. Ik weet niet dat dit voorvalt. 7912. V. Wordt er wel 's nachts of Zondags gewerkt? A. Neen, bijna nooit. 7913. V. Brengen de getrouwde vrouwen wel eens hare kinderen mede op de fabriek? A. Neen, nooit. 7914. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen. Jean Muller. Verhoor van den heer E. Ulrich. 7915. De Voorzitter: wees zoo goed mij uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te geven. A. Eduard Ulrich, opzichter in de ‘Céramique-fabriek’ te Maastricht. 7916. V. Hoe oud zijt gij? A. 29 jaar. 7917. V. Welk werk hebt gij aan de fabriek? A. Ik ben opzichter van de stokers en over alles wat de ovens aangaat. 7918. V. Hoe lang zijt gij daar? A. Gedurende 14 jaar en ik ben sedert 12 jaar opzichter. 7919. V. Wat deedt gij gedurende die twee eerste jaren? A. Ik ben met mijn ouders medegekomen, ik heb twee jaar onder mijn vader gewerkt, die chef van de stokers was, toen werd ongelukkig mijn vader ziekelijk en ben ik dadelijk in zijne plaats benoemd. 7920. V. Is uw vader lang op die fabriek werkzaam geweest? A. Neen. 7921. V. Heeft uw vader al die jaren dat hij ziek is geweest, ondersteuning getrokken van de fabriek? A. Neen, hij heeft zelf zijn ontslag genomen, toen hij gevoelde dat hij niet goed zijn werk meer kon doen. 7922. V. Dus hij heeft geen ondersteuning gehad? A. Neen, maar hij was nog niet lang op deze fabriek; hij was vroeger op eene andere. 7923. V. Kon hij dan op eene andere wijze zijn bestaan vinden? A. Ja. 7924. V. Hoeveel verdiendet gij toen gij in zijne plaats kwaamt? A. In den eersten tijd, toen ik als meester begon, had ik 2½ fr. daags, en nu heb ik 100 gulden in de maand; ik heb elk jaar meer gekregen. 7925. V. Is uw loon nooit afgeslagen?. A. Neen, wel gestegen. 7926. V. Worden de andere arbeiders wel eens afgeslagen? Als gij het niet weet, moet gij het niet zeggen. A. Als er nieuwe inrichtingen komen, waardoor het werk gemakkelijker wordt, dan wordt de prijs eenigszins verminderd, maar juist door die nieuwe inrichtingen kunnen zij dan ook gemakkelijk meer produceeren en blijft de totaal-verdienste dezelfde. 7927. V. Vertel ons hoe bij de ovens gewerkt wordt, van het oogenblik dat de oven gevuld is, totdat hij afgestookt en geledigd is. A. Des morgens om 7 uur beginnen zij uit te halen en om 9 uur is de oven leeg; dan krijgen de werklieden 10 minuten om koffie te drinken. Van 9-12 uur wordt de oven weder gevuld, dan is er rust tot half twee, wanneer men weder aan het werk gaat tot half zeven. Het werk geschiedt niet altijd in dien tijd; dat hangt van de omstandigheden af. Wanneer er bij voorbeeld een of meer werklieden van de ploeg ontbreken, dan duurt het werk natuurlijk langer. Dit is het geval met de vernisovens. Het ledigen en laden der biscuitovens vereischt meer tijd; wanneer 's Maandagmorgens met het ledigen begonnen wordt, is de oven gewoonlijk Dinsdagavond volgeladen, en daar zijn dus ongeveer twee dagen voor noodig. Om 7 uur 's avonds komen de stokers, die overdag kolen hebben gereden en den oven gereed hebben gemaakt. Zij blijven dus van 's morgens tot den vol- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} genden morgen, maar krijgen drie dagen betaald. 7928. V. De vuren der biscuitovens gaan dus Dinsdag 's avonds 7 uur aan en branden dan immers tot Donderdag? A. Ja, zij blijven ongeveer 36 uren aan. 7929. V. Bij voorbeeld, wanneer de oven Dinsdag gevuld is en dan om 7 uur 's avonds aangemaakt wordt, dan is de hitte tot Donderdag voldoende voor het bakken? A. Dooreen genomen branden zij 36 uren, soms wat langer of korter, maar meestal zelfs iets korter. 7930 V. Nemen wij nu aan, dat de oven Donderdag om 7 uur 's morgens gereed is, wanneer wordt hij dan geledigd? A. Wij hebben zoovele ovens, dat er slechts één per week behoeft geledigd te worden. 7931. V. Wij hebben nu aangenomen, dat men een oven des Dinsdags laat vullen, en dat dan dien avond om 7 uren het vuur wordt aangelegd en dat Donderdag het procédé afgeloopen is, tot hoelang blijft dan de oven gesloten? A. Dit hangt af van het weer; in den zomer wordt de oven vroeger opengebroken dan in den winter. 7932. V. Ik moet hieruit dus opmaken, dat in den zomer meer versche lucht moet ingelaten worden om de afkoeling te bespoedigen? A. Juist, Mijnheer. 7933. V. Dus dan is hij wel opengebroken, maar wordt er daarom toch nog niet uitgehaald? A. Hij blijft dan van Donderdag tot de volgende week, Maandag, liggen. 7934. V. En is hij dan op dien Maandag nog heet. nog warm of reeds geheel afgekoeld? A Dan is hij in den zomer lauw In den winter zou hij gedurende dien tijd te koud zijn, zoodat wij hem dan eenigen tijd moeten toelaten. 7935. V. En dus in de onderstelling waarin wij nu gesproken hebben, dat die oven des Dinsdags gevuld was en dienzelfden avond het vuur er onder ging en hij dan den volgenden Maandag geledigd werd, stel ik deze vraag: is dan de temperatuur in dien oven van dien aard, dat het de gewone temperatuur is, of is zij hooger? A. De temperatuur is dan als in eene kamer die op de gewone wijze verwarmd wordt. 7936. V. Dus is er niets bijzonders aan? A. Dat hangt er van af, wanneer men bij het openen iets vergeten heeft, hetgeen kan voorkomen. De stoker moet dan dien oven openen, anders is die wat warmer. Maar in de laatste jaren is dat zelden gebeurd. 7937. V. Hoe is het in den zomer? Zou de oven dan ook aanstaanden Maandag zijn afgekoeld? A. In den oven kan het wat warmer zijn, wanneer het daarbuiten heet is en de zon op den schoorsteen staat. Dan kan het niet zoo goed aftrekken. 7938. V. Maar als men in den zomer was, zou het dan Maandag zóó zijn, dat het in den oven bezwaarlijk was uit te houden? A. In de laatste jaren komt dat niet meer voor. 7939. V. Waarom niet? A. Omdat men er ovens bijgebouwd heeft. 7940. V. Als ik goed verstaan heb, verklaart gij dat, omdat er ovens zijn bijgebouwd en het werk niet geforceerd wordt, de menschen in de Céramique niet meer in de ovens worden gezonden, terwijl daarin nog eene onhoudbare temperatuur heerscht. Is dat de waarheid? A. Ja. 7941. V. Was vroeger de toestand ongunstiger? A Ja, 8 à 10 jaren geleden was de toestand niet zoo gunstig als nu. 7942. V. Hoeveel ovens waren er vroeger en hoeveel zijn er nu? A. Vroeger waren er 7 ovens, nu zijn er 17, waarvan 7 biscuitovens en 10 vernisovens 7943. V. Hoeveel biscuitovens waren er vroeger? A. Drie. 7944. V. Onder de zeven ovens die gij in den aanvang uwer komst aan de fabriek vondt, waren alle ovens begrepen, ook de biscuit- en de glazuurovens of vernisovens, zooals gij die noemt. A. Alle. 7946. V. Gij weet nauwkeurig dat toen gij aan de fabriek kwaamt, er 3 biscuitovens waren? {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Dat weet ik zeker. 7947. V. En thans? A. Zeven. 7948. V. En het gevolg van die vermeerdering is dat van de menschen niet gevorderd wordt in de ovens te gaan onder eene ondragelijke hitte? A Tegenwoordig niet meer. 7949. V. Is dit ook het geval des zomers? A. Ja, als de ovens vroegtijdig geopend worden, komt geen bezwarende warmte voor. 7950. V. Hebt gij een middel om den warmtegraad te onderzoeken wanneer de menschen in de ovens moeten gaan? A. Dien kan men aan de bovenopening met de hand voelen. 7951. V. Gij houdt dus uitsluitend dat toezicht? A. Ik niet alleen; er zijn ook andere opzichters. 7952. V. Blijven de werklieden, die gij gebruikt om de ovens ledig te maken, jarenlang datzelfde werk doen, of zijn zij gauw versleten? A. Tot heden zijn er nog zeer weinigen die ontbreken; de meesten zijn nog dezelfde van jaren geleden. 7953. V. Dus daaromtrent zijn er geene moeilijkheden? A. Neen. 7954. V. Hebben zij datzelfde werk steeds kunnen volhouden? A Ieder man heeft slechts eenmaal in de week een oven te ledigen. 7955. V. Uw personeel is dus zoo groot, dat gij daarvoor beurtelings een ander man hebt. En éénmaal in de week wordt een oven uitgehaald? A. Ja. 7956. V. Wordt er ook het een of ander middel gebruikt om, als zij uitscheiden met stoken, het vuur snel van onder den oven te verwijderen? A Neen, tegenwoordig niet. 7957. V. Vroeger wel? A. Vroeger haalde men het vuur uit. 7958. V. Maar dat is niet meer noodig? A. Neen, omdat er nu tijd genoeg gelaten wordt voor afkoeling. 7959. V. Als de menschen de ovens ledig maken zijn zij dan half naakt? A In de laatste jaren niet meer. Zij leggen enkele kleedingstukken af om het niet al te warm te krijgen. 7960. V. Maar is het werk zelf niet zeer afmattend? A. Ja, veel afmattender dan ander werk. 7961. V. Dan welk werk? A. Dan het cassetten vullen. 7962. Het uitnemen is zwaarder? A. Ja. 7963 V. Zijn zij daarbij half gekleed? A. Neen, ook niet meer in de laatste jaren. 7964. V. Zijn er ook vrouwen bij? A. Bij de biscuitovens niet. 7965. V. Komt de heer Jaunez dikwijls bij het biscuitbakken kijken, of laat hij dit aan u over? A. Gaat alles goed, dan is zijne tegenwoordigheid niet noodig. Maar hij komt alle dagen wel eens kijken. 7966. V. De heer Jaunez heeft ons, meen ik, gezegd, dat de twee menschen die het goed in de biscuitovens zetten, gewoon waren hun hemd uit te trekken. Is dat zoo? A. Ja, 's zomers als het zeer warm is. In den winter zou dat te koud zijn. 7967. V. Zijn dat volwassen mannen? A. Ja, zij tellen ten minste twintig jaren. 7968. V. Wordt er 's nachts ook in de fabriek gewerkt? A. Neen, uitgezonderd door de stokers en door de machinisten en Zondags, indien er kleine reparatiën moeten plaats hebben. 7969. V. Gij hebt ons straks verteld dat bij het aanleggen van de vuren onder de biscuitovens, de stokers wel eens 24 uren achter elkander werken; eerst om den boel klaar te maken, de kolen aan te rijden en dan het vuur aan te maken; tevens hebt gij gezegd dat zij dan voor 3 dagen worden betaald. Worden bij dat werk, dat 24 uren achtereen duurt, ook jongens gebruikt? A. Neen, dat doen alleen volwassenen. 7970. V. Het verhoor is afgeloopen; wij bedanken u. E. Ulrich. Verhoor van den heer Fr. Claessens. (Verkort.) 7971. V. Wilt gij uw naam, voornaam, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven? {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Franciscus Claessens, oud 63jaar, aardewerkdrukker op de fabriek de Céramique te Maastricht. 7972. V. Zijt gij als kleine jongen reeds op de fabriek gekomen? A. Op mijn 13de jaar ben ik bij de heeren Regout gekomen. 7973. V. Zijt gij daar lang geweest? A. 11 jaar. 7974. V. Waar zijt gij toen heengegaan? A. Naar de Céramique. 7975. V. Hoelang zijt gij daar geweest? A. Van 21 November 1851 af, dus 35 jaar. 7976. V. Dat klopt niet. A. Ik heb niet precies onthouden wanneer ik bij den heer Regout ben weggegaan; het kan wel wezen dat ik daar eenige jaren langer ben geweest dan ik zooeven opgaf. 7977. V. Welk werk deedt gij in uw jonge jaren bij de heeren Regout? A. Daar ben ik maar 2 of 3 jaar op de drukkamer geweest, maar anders op het magazijn om vernis te maken. 7978 V. Het is al heel lang geleden dus dat gij die fabriek hebt verlaten, en voor de rest kunt gij dus daaromtrent geen verklaringen afleggen. A. Neen. 7979. V. Maar gij zijt dan nu op de Céramique? A. Ja. 7980. V. Zijt gij daar nu in dezelfde betrekking? Voor hetzelfde werk? A. Nu niet meer; ik ben nu ziek. 7981. V. Maar gij zijt toch drukker? A. Nu niet meer; ik ben nu ziek. Ik ben thuis en krijg de helft van mijn loon als ziekengeld; maar omdat ik er zoolang geweest ben, geeft mijnheer mij de andere helft er bij. 7982. V. Hoelang zijt gij reeds van de fabriek? A. Ik ben nog op de fabriek, maar ik ben ziek. 7983. V. Welk werk doet gij tegenwoordig op de fabriek? A. Ik doe niets. 7984. V. En gij zegt dat gij nog op de fabriek zijt? A. Ik kom nog wel op de fabriek, maar ik werk niet. 7985. V. Sinds wanneer werkt gij niet meer? A. Met Maart aanstaande wordt het een jaar. 7986. V. Dus tot verleden jaar Maart heb gij op de fabriek gewerkt? A. Ja. 7992. V. Hoeveel loon hadt gij? A. Fr. 3,50 à fr. 4. 7993. V. Per stuk? A. Per stuk had ik iets meer; het daggeld was ongeveer fr. 3,50. 7994. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij zegt dat gij in eene ploeg waart; hoe groot was die? A. Vier personen, drie meisjes en ik. Twee groote meisjes en een kleine. 8017. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen. × (F. Claessens, die verklaart niet te kunnen schrijven.) Verhoor van den heer Petrus Hubertus Bergholtz, te Maastricht. (Verkort). 8018. V. Wilt gij mij uw naam, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven. A. Petrus Hubertus Bergholtz, oud 51 jaren, aardewerker in de fabriek de Céramique. 8019. V. Werkt gij al lang in die fabriek? A. 36 jaren. 8020. V. Altijd aan hetzelfde soort van werk? A. Jawel, Mijnheer. 8021. V. Welk is uw werk? A. Het maken van de zaken die er zijn. 8022. V. Maar er zijn toch waarschijnlijk vele voorwerpen, die gij niet maakt, Gij vormt denk ik de voorwerpen uit klei? A. Ja, Mijnheer, ik ben vormer. 8023. V. Zijn er velen die hetzelfde werk verrichten? A. Omstreeks 200 man. 8024. V. Zijn dat allen vormers? A. De jongens, die enkel helpen, zijn er bij gerekend. 8025. V. Zijn er niet 220 werklieden, die, in 10 zalen verdeeld, werken? A. Dat komt wel zoo uit. 8026. V. Dus gij zijt met 20 of 25 man op eene zaal? {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ja. 8027. V. Zijn die zalen naar uw beste weten nog al goed ingericht? A. In den tegenwoordigen tijd is het onverbeterlijk, want als wij 's morgens in de fabriek komen, komen wij in versch geschrobde zalen. Dat schoonmaken is 's avonds na werktijd verricht door vrouwen, die weduwen zijn en anders geen verdiensten hebben. 8028. V. Komt er onder uw werk veel stof in de lucht? A. Alles wordt nat bewerkt. 8029. V. Zijn er vele personen in uwe afdeeling, die, als zij een jaar of wat gewerkt hebben, beginnen te hoesten en het op de borst krijgen, of doet zich dat betrekkelijk minder voor? A. Ik kan niet anders zeggen dan: ik heb in die 36 jaren nooit iets gemankeerd en geen doctor gehad. 8030. V. Dat wil ik gaarne gelooven; maar zijn anderen even gelukkig, of hebt ge er rondom u veel zien vallen? A. Hoe bedoelt gij dat? 8031. V. Wel, zie eens. Men zegt, dat het werk der faïenciers voor de gezondheid zeer schadelijk is; dat zij het stof inademen, het op de borst krijgen, last hebben van hoesten en veel voorbeschiktheid hebben om de tering te krijgen, dat dit dan ook met velen het geval is en dat zij er aan sterven. Vertel ons eens, wat is daarvan? A. Ik kan niet anders antwoorden dan dat men geen nadeel van het werk ondervindt, als men overigens een geregeld leven leidt. Ik voer een geregeld leven en doe de zaken die mij opgelegd worden. 8032. V. Zijt gij getrouwd? A. Ja. Ik ben 24 November 1850 op de fabriek gekomen en ik heb nooit moeilijkheden gehad met mijne patroons. 8033. V. Gij allen zijt nogal tevreden met uwe chefs? A. Wij hebben goede heeren, en die over hen klaagt, doet leed aan Onzen Lieven Heer. 8034. V. Is dat de algemeene opinie? A. Ja, wij hopen dat de fabriek jaren lang zal blijven bestaan. 8035. V. Gij zijt dus tevreden? A. Ja. 8036. V. Maar nu dwalen wij af. Gij hebt ons van u zelven verteld; gij zelve zijt nooit ziek geweest; maar hoe is het met uwe kameraden? Zijn er nog aan de fabriek die gij er vondt en die er gelijk met u zijn gekomen? A. Van die allen bestaat niemand meer; die even oud waren als ik zijn allen uitgestorven. 8037. V. En die kort na u aan de fabriek kwamen? A. Er zijn er nog die 25 à 28 jaar aan de fabriek hebben gewerkt, en die als kind daar gekomen waren. 8038. V. Zijn die niet ziekelijk? A. Neen. 8039. V. Het is toch opvallend dat allen, die omtrent denzelfden tijd met u opkwamen, zijn uitgestorven? A. Dat waren menschen, die nu bij ons, dan bij Regout werkten, of België of Pruisen ingingen. 8040. V. Indien ik het wel begrijp, waren de lieden tijdens uwe komst in de fabriek minder gestadig dan de later gekomenen? A. Zij waren ruwer en wilder. 8041. V. Zijn zij later meer blijvend op de Céramique geworden? A. Ja. 8042. V. Is wellicht de behandeling daar verbeterd? A. Ja. 8043. V. En dit had ten gevolge dat de menschen langer bleven en niet meer zoo in- en uitliepen? A. Dat is de bedoeling. 8045. V. Vroeger schijnt het personeel op de Céramique niet best geweest te zijn? A. Toen was het nog de firma Clermont en Chenaye. 8046. V. Dus later is door een ander régime en onder andere chefs alles geheel anders geworden? A. Ja, er zijn vele verbeteringen aangebracht, en nu blijft hetzelfde personeel werkzaam. 8047. V. Zijn onder het tegenwoordig personeel menschen van 45 jaren? A. Ja, ik kan er opnoemen. 8048. V. Zijn er in de laatste jaren op uwe afdeeling sterfgevallen van jongere menschen voorgekomen? A. Neen, wel van menschen die mijne jaren ongeveer nabij kwamen. 8049. V. Dat is dan toch niet heel veel over de 45? {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Zij waren zoo ongeveer 46, 48 à 49. 8050. V. En jongere menschen zijn op uwe afdeeling in de laatste jaren niet gestorven? A. Neen, jongere niet. 8051. V. Zijn er vele zieken? menschen die tehuis moeten blijven, omdat zij hoesten en gaan sukkelen? A. In mijne afdeeling niet. 8052. V. Komt dan de zoogenaamde pottemannekesziekte op de Céramique niet zoo sterk voor? A. In mijne afdeeling niet. Op de Céramique zijn weinig zieken, ik geloof zelfs dat er maar twee zijn, waarvan één een overkomer is, die niet als kind bij ons is gekomen. Het is nog een jongmensch, hij kan zoo wat aan de 30 wezen. 8053. V. Maar er zijn wel fabrieken waar die ziekte heel dikwijls voorkomt? A. Ja, zooals men dat hoort, maar weten doe ik het niet. 8054. V. Gij wordt betaald bij het stuk? A. Ja. 8055. V. Wat kunt gij tegenwoordig maken? A. Ongeveer 5 francs. 8056. V. Hebt gij al meer verdiend? A. Ja, en nooit daar beneden. 8057. V. Moet van die 5 francs, behalve de percenten voor het ziekenfonds, nog iets af, bijv. voor machinegeld? A. Neen. Bij de Céramique bestaat geen machinegeld of iets van dien aard. 8058. V. Hebt gij vroeger wel gewerkt voor hooger tarief? A. Neen; vroeger werd niet verdiend wat nu gemaakt wordt. Ik ben altijd vooruit- en nooit achteruitgegaan. 8059. V. Bij de Céramique worden dus niet, zooals op andere fabrieken wel gebeurt, de tarieven verlaagd? A. Neen, de tarieven bij de Céramique bestaan van oudsher. Door betere inrichting kan men echter meer afleveren en daardoor meer verdienen. 8060. V. Gij hebt met de ovens en het bakken niet te maken; maar hebt gij het nooit bijgewoond? A. Neen. 8061. V. Gij kiest de jongens die u bij het vormen helpen, zelf, niet waar? A. Soms worden ze mij gegeven, een anderen tijd breng ik ze mede. 8062. V. Maar zij moeten naar uw zin zijn, want gij betaalt ze uit uw loon? A. Ja, zij moeten geschikt en gehoorzaam zijn, anders wil ik ze niet houden. 8063. V. En wat verdient zoo'n jongen? A 35 cents per dag. 8064. V. Dat zijn dus kleine jongens, die gij opfokt? A. Ja, de laatstkomenden uit de school, zoo jongens van een jaar of 13. Ik fok ze op; zwaar werk doen zij bij mij niet, maar onder dat helpen en aanbrengen leeren zij zachtjes aan het vak. 8065. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij zijt op 15jarigen leeftijd op de fabriek gekomen; zijt gij toen dadelijk aan hetzelfde werk begonnen? A. Ja, bij een meester. 8077. V. Uwe vrouw heeft nooit op de fabriek gewerkt, niet waar? A Neen. 8078. V. Worden er ook boeten opgelegd? A. Ja, er worden boeten opgelegd; de orde moet worden gehandhaafd. 8079. V. Gij wilt met andere woorden zeggen: er worden alleen aan hen boeten opgelegd, die het verdienen. A Ja. 8080. V. Bestaat daarvoor een bepaald reglement? A. Ja, dat hangt voor iedereen in de fabriek te lezen. 8088. V. Zijn de aardwerkers nog al drinkers? A. Och, men heeft er allerlei kostgangers onder; de een is zus, en de ander zoo. Een ieder voldoet zijn hart; de een heeft lust zich eens te bedrinken, de ander weer om zich altijd fatsoenlijk te houden. 8090. V. Wonen de meeste aardwerkers in Wijk en Maastricht of in omliggende dorpen? A. De aardwerkers wonen allen in Wijk of Maastricht, slechts eenige hulpjongens wonen op de dorpen, 8091. V. En waar wonen de andere arbeiders van de fabriek gewoonlijk? A. Van de andere werklieden wonen er velen in de dorpen. 8092. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen. P.H. Bergholtz. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Verhoor van den heer P.A.H. Regout. 8093. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats weten? A. Petrus Alexander Hubertus Regout, lid der firma Petrus Regout en Co., oud 59 jaren, te Maastricht. 8094. V. Voert gij met de heeren Louis en Eugène Regout het beheer over de zaken der firma? A. Ja. 8095. V. Uit vorige verklaringen hebben wij reeds vernomen dat de heeren, gelijk te doen gebruikelijk is, den arbeid eenigermate hebben verdeeld. Welke is uwe afdeeling? A. Het glaswerk. 8096. V. Over welk personeel hebt gij bepaald het opzicht. Ik vind op onzen staat dat in uwe afdeeling werkzaam zijn: 418 mannen, 111 jongens van 12-16, 55 van 16-18 jaar; 58 gehuwde en 65 ongehuwde vrouwen, 21 meisjes van 12-16 en 22 van 16-18 jaar: is dat juist? A. Dat zal wel zoo wezen. 8097. V. Heeft dat geheele personeel denzelfden werktijd? A. Ja, behalve de glasblazers, die 's nachts werken. De anderen werken van 7-12 en van half twee tot half zeven uren. De glasblazers beginnen des morgens van 6 uren tot des avonds 6 uren; dan werkt eene nieuwe brigade den geheelen nacht door tot 6 uren des morgens, met kleine tusschenpoozen om te eten enz. 8098. V. Dus bij het glasblazen wordt dag en nacht doorgewerkt? A. Ja, daar begint men des Maandags om 6 uren tot des Zondagsmorgens om 6 uren 8099. V. En dat doet gij omdat gij een zoogenaamd feu continu hebt? A. Ja. 8100. V. Geschiedt de omwisseling om de week? A. Ja, iedere acht dagen. 8101. V. Is er des Zondags rust? A. Ja, behalve voor de stokers en fondeurs (smelters). 8102. V. Is dat het geheele jaar door hetzelfde personeel? A. Ja, behalve als er twee feestdagen achtereen zijn, dan hebben zij een dag vrij. 8103. V. Hebben dus de fondeurs maar drie à vier dagen in het geheele jaar rust? A. Ja, wanneer er twee feestdagen achter elkander zijn, omdat men ze dan een dag kan missen. 8104. V. Hoe laat komen die menschen iederen nacht op? A. Evenals de glasblazers afwisselend. 8105. V. Is er een afzonderlijk korps? A. Ja, de fondeurs, die de grondstoffen in de kroezen werpen, en de stokers, die de vuren moeten aanhouden. 8106. V. Hoe talrijk is het personeel fondeurs en stokers? A. Vier bij dag en vier bij nacht; aan iederen oven is een fondeur en een stoker. 8107. V. Gij hebt 4 ovens in de glasblazerij? A. Ja, de vier stokers hebben nooit een dag vrij. 8108. V. Ook niet op de drie feestdagen? A. Neen, de vuren moeten aangehouden worden. Met de smelters is het anders gesteld. Daar het glas 24 uren noodig heeft om te smelten, zijn zij vanzelf van die 48 uren 24 uren vrij. Zij hebben met Paschen, Pinksteren, Kerstmis, Vastenavond enz., vrij. 8109. V. Komen die menschen, afgescheiden van die vier feestdagen, naar gelang zij tot de dag- of nachtploeg behooren, ook iederen Zondag op voor het werk? A. Ja. 8110. V. Hoe wisselen die ploegen om? Wanneer komt de nachtploeg in de plaats van de dagploeg en omgekeerd? A. Zij wisselen op het midden van den dag. De eene ploeg werkt dan iets over en de andere iets minder. 8111. V. Dezen werken alzoo ongeveer 18 uren achter elkander? A. Ja. 8112. V. Wat verdienen de smelters? A. Drie en vier francs per dag. 8113. V. En de stokers? A. f 1,70 per dag, plus zeer veel accessoires voor het zetten en verwarmen van potten enz. Zij kunnen altijd f 2,25 per dag maken. 8114. V. Die arbeid voor fondeurs en {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} stokers is dan toch nogal inspannend? A. Jawel, maar zij beklagen er zich nooit over, in 't minst niet. Indertijd heb ik hun aangeboden met behoud van hun geld één dag in de week vrij te geven, maar zij hebben het niet gewild. 8115. V. Waarom niet? A. Och, zij zijn dat werken zoo gewoon. 8116. V. Laten wij elkander eens goed verstaan. Gij hebt, zegt gij, die menschen een dag vrij willen geven met behoud van hun loon, en zij hebben daarvoor bedankt? A. Ja zeker. 8117. V. Dus naar uwe verklaring was de liefhebberij in het werken zóó groot, dat zij zeiden: neen Mijnheer, wij bedanken u voor den vrijen dag laat ons maar liever werken, wij zijn dat zoo gewoon? A. Ja. 8118. V. En wanneer hebt gij dat voorgesteld? A. Een jaar of 10 geleden. 8119. V. Na dien tijd zijt gij zeker niet op die zaak teruggekomen? A. Neen. 8120. V. Gij zult mij toestemmen dat het wel wat fabuleus klinkt? En dat het al heel zonderling schijnen moet dat, wanneer men niet alleen wat uw fabriek betreft, maar in het algemeen aan een arbeider of wie ook zegt: ik zal u een dag in de week vrijaf geven en toch uw volle loon betalen, dat dan de arbeider antwoordt: ik dank u vriendelijk, laat mij maar werken. Dat grenst aan het exorbitante! Is het inderdaad wel zoo? A. Het is toch zoo. 8121. V. En hebt gij nooit meer geprobeerd om die menschen die weldaad te bewijzen? A. Neen. 8122. V. Dus gij laat werken van 1 Januari tot 31 December, met vier dagen in het heele jaar vrij? A. De stokers hebben geen enkelen dag vrij. 8123. V. Goed, die dus hebben van 1 Januari tot 31 December niet éen enkelen dag vrij. En de anderen hebben vier dagen vrij in het heele jaar? A. Ja. 8124. V. Zoodat de menschen geen Zondag vrij hebben? Nooit? A. Neen. 8125. V. Zijn dat allen dezelfde menschen, of wisselt dat personeel sterk af? A. Ik heb altijd dezelfde menschen. 8126. V. Dan zijn er zeker zeer bejaarde menschen onder, niet waar? A. Ik heb er een gehad, die is verleden jaar gestorven en die was 80 jaar oud. 8127. V. Dat is allerremarquabelst! Die man heeft dus op zijn 70ste jaar, toen gij hem voorsteldet om hem een dag vrij te geven met behoud van het volle loon, gezegd: neen, laat mij maar werken, ik ben dat zoo gewend? A. Ik weet nu niet of die man toen precies 70 jaar was. 8128. V. Maar, gij zegt, dat de man nu is 80 jaar en zooals u straks gezegd hebt, is het 10 jaar geleden dat u die menschen geproponeerd hebt om een dag in de week niet te werken en toch hetzelfde loon te trekken, dus toen was de man 70 jaar De rekening sluit, meen ik. A. Ik kan dat zoo juist niet zeggen of het 10 jaar geleden is; ik heb het natuurlijk niet genoteerd, maar het is eenigen tijd geleden. 8129. V. Hoe vindt gij het lot van die menschen? A. Wat zal ik u daarop antwoorden? Alle menschen zijn in de wereld niet even gelukkig; de een heeft het harder dan de ander. 8130. V. Maar gij hebt daarover waarschijnlijk uw gedachten wel eens laten gaan. Vindt gij het lot van die menschen van dien aard dat er termen zijn om er eenige verbetering in aan te brengen, of niet? A. Zeer zeker was het wenschelijk dat men den toestand van die menschen wat kon verbeteren, als het mogelijk was. 8130bis. V. En zou soms daaraan van de zijde der fabrikanten niets kunnen gedaan worden? A. Met opofferingen zeker. Als men niet behoeft te vragen wat het kost, kan alles gebeuren. 8131. V. Maar zooals uw zaken gaan, vindt u daartoe geen termen? A. Zooals de zaken tegenwoordig gaan, {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} zal er heel veel op de werklieden moeten bezuinigd worden om de zaken staande te houden. 8132. V. Maar van deze menschen die gij het geheele jaar door, van 1 Januari tot 31 December, en even hard ook zelfs elken Zondag laat werken, zal toch moeilijk nóg meer arbeid te vergen zijn? A. Ik zal het niet zeggen, maar men moet bezuinigen waar men kan; wij zullen er wel toe verplicht zijn, door de vreeselijke concurrentie die men ons in dit land aandoet, waar geen rechten tegenover staan. Als wij naar België leveren, betalen wij 10 pct, naar Frankrijk 25 pct., naar Duitschland nog meer. En wij arme hollandsche fabrikantjes moeten hier concurreeren tegen de geheele wereld met 5 ongelukkige percenten inkomend recht. 8133. V. Dus als ik hetgeen voorafgegaan is goed begrijp, dan vindt gij integendeel aanleiding om er nog op te zinnen - op het stuk van den tijd en van de massa arbeid is geen uitbreiding mogelijk, want zij werken het geheele jaar - maar om ook voor deze menschen nog tot eene loonsverlaging over te gaan? A. Wij zullen verplicht zijn om op alle mogelijke wijzen te bezuinigen, ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentie. Ik ben van mijn 16de jaar in de zaken, maar ik heb nog nooit een tijd gekend dat wij zoo hard hebben moeten concurreeren als tegenwoordig. Het is een feit dat wanneer er geen verbetering in de zaken komt, wij verplicht zullen zijn om een massa volk te bedanken. 8134. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij spraakt daar van de inkomende rechten in verschillende landen. Leverdet gij vroeger ook naar andere landen, naar Duitschland? A. Naar Duitschland verzonden wij zeer veel. 8135. V. En thans? A. Nu is het niet meer mogelijk, want de rechten zijn te hoog. Zij zijn zoo verhoogd, dat het eigenlijk geheel prohibitieve rechten zijn geworden. 8136. V. Sedert wanneer is dit het geval? A. De rechten zijn, meen ik, een 3, 4 jaar geleden tot stand gekomen. Vóór dien tijd leverden wij door geheel Duitschland; ik zelf heb Duitschland geheel bereisd. Maar nu is het ons totaal onmogelijk geworden. 8137. De Voorzitter: Maar toen u dit nog niet finaal onmogelijk was, was toen het lot der stokers beter? Verdienden zij meer loon bij u? A. Ja, zeker. 8138. V. Gij hebt dus het loon nu verminderd? A. Zeer veel zelfs. 8139. V. Vóór dien tijd werkten de stokers dus ook van 1 Januari tot 31 December? A. Niet voor ons genoegen, maar omdat de omstandigheden het medebrachten. In alle glasblazerijen ter wereld is het zoo. 8140. V. In den goeden tijd, toen u naar Duitschland uitvoerde, vergdet gij dus evenveel van hen? A. Ja, zeker. 8141. V. Hoeveel verdienden zij toen? A. 5 à 6 francs per dag. 8142. V. Dat is dus een 3, 4 jaar geleden? A. Ik kan dit zoo precies niet uit mijn geheugen zeggen; ik zou het u wel uit Maastricht kunnen mededeelen. 8143. V. Dit zijn de stokers en de smelters; maar gij hebt nog ander personeel? A. Zeker; de glasblazers, die werken, gedurende zes dagen, elf uren per dag. 8144 V. Werken zij niet des nachts? A. Jawel; de glasblazers, die voortdurend aan de brandende ovens moeten werken, werken dag en nacht door met afwisselende brigades. 8145. Hoe laat beginnen zij? A. Des Maandags-morgens om 6 uren. Te 8 uren krijgen zij eenige minuten om koffie te drinken Om 12 uren gaan zij in den zomer voor anderhalf uur, in den winter voor een uur naar huis om te eten. Dan werken zij door totdat de nieuwe ploeg komt. 8146. V. Zijn er ook jongens bij? A. Jawel, maar boven de 12 jaren. 8147. V. Natuurlijk, want anders zoudt gij ook gestraft worden. Dus er zijn jongens bij van tusschen de 12 en 13 jaren. Ook bij de nachtploeg? A. Zeker. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} 8148. V. Dus gij laat toe, dat kinderen van dien leeftijd ook nachtwerk doen? A. Jawel. 8149. V. Vindt gij daar niets in? Gij zegt het als het ware met zekere voldoening en tevredenheid. A. Ge moet me niet kwalijk nemen, maar ge vraagt mij naar de waarheid. 8150. V. Ik wensch u te vragen over het nachtwerk van de jongens. Wat is uwe ondervinding en ervaring wat hun lot, hun gestel, hunne ontwikkeling betreft? A. Gij hebt hier Zaterdag een glasblazer, Robeers gehad. Hebt ge hem niet eens gevraagd hoe oud hij is begonnen te werken? Hij is op zijn 8ste jaar begonnen, en hebt ge niet gezien welk een robust man hij is geworden? 8151. V. De quaestie is niet wat wij aan getuigen vragen die reeds gekomen zijn of nog zullen komen, maar wat uwe opmerkingen zijn. Nu dus nog eens over die jongens. Kijkt ge niet naar hen? of vindt gij dat het nachtwerk schadelijk òf niet schadelijk op hen werkt? A. Ik heb van mijn 16de jaar af onder die menschen geleefd en ben nog alle dagen 6 of 8 uren tusschen hen, en ik kan de verzekering geven dat de jongens niet lijden. 8152 V. Al komen zij ook 3 nachten in de week niet op hun bed? A. Over dag kunnen zij slapen. 8153. V. Maar 3 nachten in de week komen zij niet op hun bed? A. Maar die des nachts werken, hebben den dag om te rusten. 8154. V. Het is dus zooals ik vraag: 3 nachten van de week komen zij niet op hun bed? A. Neen, 6 nachten van de week. 8155. V. 6 nachten! Dan is het nog erger dan ik dacht. Ik stelde het nog wat zachter voor dan het is. Er zijn alzoo onder uwe directie op uwe fabriek jongens van 12 tot 13 jaar, die 6 nachten van de week niet op hun bed komen? A. En over dag kunnen zij slapen. 8156. V. Acht gij dat niet schadelijk voor de ontwikkeling van die aankomende jongens? A. Neen. 8157. V. Gij zegt dat zoo koudweg, maar houdt gij het dan inderdaad niet voor bezwarend voor die jongens? A. Hoe zou het werk kunnen gaan zonder die jongens? Eene brigade is niet compleet als er een aan ontbreekt. 8158. V. Dàt is mijn vraag niet. Is hetgeen de jongens doen bepaald een werk dat door een kinderhand verricht moet worden? Of is het gebruik van jongens eene quaestie van geld? A. Ook het laatste. 8159. V. Misschien het laatste hoofdzakelijk? A. Ik vraag u excuus. Een jongen loopt, als het glas gereed is, er mee naar den oven. Dat is geen zwaar werk, een jongen doet dat spelende. Als een jongen dit 12 uren gedaan heeft, is hij onvermoeid en loopt nog als een haas. Zware personen en personen op zekeren leeftijd kunnen voor dat werk niet gebruikt worden. 8160. V. Dus gij noemt dit nachtwerk van kinderen in uw fabriek zes nachten achtereen, een werk dat spelenderwijs verricht wordt? A. Ja. 8161. V. Vrouwen en aankomende meisjes zijn niet onder uw regime? A. Ja, ook bij de slijpers, niet voor het werk in mijne fabriek, ofschoon men het in Duitschland wel vindt. 8162. V. Wij spreken niet over den toestand in Duitschland, maar in uwe fabriek. In de glasslijperij vindt men dus mannelijk en vrouwelijk personeel? A. Ja. 8163 V. Komt dáárbij ook nachtwerk te pas? A. Neen. 8164. V. Hoe laat komen zij aan het werk? A. Zij werken van 's morgens 7 tot 12 uren, en 's middags van half twee tot half zeven. 8165. V. Geldt dit de vrouwen en de meisjes? A. Ja. 8166. V. Heeft die arbeid niets ongezonds of gevaarlijks? A. Ik zie dat niet in. 8167. V. Wordt niet wel eens, ook door deskundigen, beweerd dat het slijpen van het glas nadeelig voor de gezondheid is? {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Men zegt wel dat de menschen daarvan de tering krijgen, maar ik begrijp niet hoe dat mogelijk is. De heeren die de fabrieken bezochten hebben zich er van kunnen overtuigen, dat de menschen geen stof van glas kunnen inademen, daar het alleen in natten toestand wordt geslepen. 8168. V. Gij loochent dus geheel, dat het slijpen van het glas schadelijk is voor de borst? Gij loochent dat de menschen die dat werk doen groote predispositie hebben voor tering? A. Ik zal niet zeggen dat de zittende, voorovergebogen houding gezond is voor de borst; maar wij hebben steeds gezegd dat zij staande moeten slijpen, en als zij dit niet willen doen kan men hen er niet toe verplichten. Wat in den regel de werklieden, maar vooral de glasblazers en glasslijpers benadeelt, is de drank; zij verwoesten hunne gezondheid door drinken en zedeloos leven. Daaraan kunnen wij niets doen. 8169. V. Dus gij ziet meer kwaad in den drank dan in de toestanden die op uwe fabriek blijken te bestaan? A. Ik zeg niet, dat het in de fabriek werken zoo gezond is als des zomers te Scheveningen of des winters te Nizza, maar - het is een noodzakelijk kwaad; het is niet anders mogelijk. 8170. V. Inderdaad, wat de arbeiders in uwe fabriek doen, zal wel een gevolg zijn van bittere noodzakelijkheid! Maar wat doet gij voor uwe werklieden als zij oud en versleten geraken? A. Vooreerst hebben wij een ziekenfonds, bestaande uit de bijdragen der werklieden, uit boeten voor slecht werk en uit eene vrijwillige bijdrage van de firma van ⅓ van het totaal, dat aan die ziekenkas wordt betaald, omtrent 10 000 gulden 's jaars. Uit dat fonds worden zij gesteund, en als zij oud zijn helpen wij ze zooveel als het kan. In den regel hebben die menschen kinderen, die ook op de fabriek werken en door hen worden ze dan onderhouden. 8171. V. Zijn dat die kinderen, die zes nachten achtereen niet op hun bed kwamen? A. Ja, maar u moest mij het genoegen doen, Mijnheer de Voorzitter, om u zelf eens te komen overtuigen hoe die menschen zijn. 8172. V. Het is zeer beleefd, maar dan zouden mijn oogen misschien dingen te zien krijgen, die ik onverplicht liever niet zie. Dit in antwoord op uw opmerking. Mijne vraag was echter niet wat met de zieken geschiedt, maar wat er voor de menschen gedaan wordt, die afgewerkt zijn? Dáárop wacht ik nog uw antwoord. A. Men laat ze dat werk doen waartoe ze nog in staat zijn. 8173. V. Maar gij zult ze toch niet laten werken tot ze er dood bij neêrvallen? A. Pensionneeren doen wij ze niet. 8174. V. Dus, er is in uwe fabriek gansch geen sprake van pensionneeren? Goed verstaan? A. Neen. 8175. V. Ik moet u doen opmerken dat, als mijne herinnering mij niet bedriegt, door een van uwe medechefs hier in een anderen zin eene verklaring is afgelegd. Na uwe laatste zeer stellige verklaringen zal dat dus zijnerzijds meer een wensch dan het teruggeven van het bestaande geweest zijn? A. Er bestaat één klein fondsje, waarover wij kunnen beschikken om in buitengewone gevallen de menschen bij te staan. Dat bedraagt slechts een paar duizend gulden. Dat kan dus geen pensioenfonds genoemd worden. 8176. V. Pensionneeren komt dus in uw fabriek nooit voor; en wanneer ze uit dat kleine fondsje eene bijdrage krijgen, behoort dat tot de groote zeldzaamheden? Goed begrepen? A. Juist. 8179. V. Wanneer gij ze niet meer gebruiken kunt, gaan zij heen en doet gij niets meer aan hen. Een groot deel komt dan eenvoudig ten laste van de stedelijke armenkas? A. Ook al. 8178. V. Ik meende het te moeten vragen als iets dat toch wel éénige verklaring noodig heeft en niet zoo geheel vanzelf spreekt. Als iemand jarenlang bij u gewerkt heeft dan wordt hij, wanneer hij niet meer bruikbaar is - wij hebben trouwens hetzelfde reeds vernomen van den secretaris van het {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} armbestuur - door u aan de poort gezet, en komt hij eenvoudig ten laste van de stad. Hebben de loonen nogal eens vermindering ondergaan? A. Jawel. 8179. V. Zijn ze ook wel vermeerderd? A. Neen, in den laatsten tijd zijn de loonen altijd verminderd. 8180. V. Die verminderingen zijn ook het gevolg van de door u gemaakte inrichtingen, waardoor de menschen in staat gesteld zijn om meer te produceeren? A Ja, zij moeten misschien wat harder werken en wat meer beweging maken; maar zij kunnen meer produceeren. 8181. V. Maar voor hetzelfde loon? A. Ja. 8182. V. Dus uw productie vermeerdert, zij werken harder en zij werken meer, maar het loon blijft hetzelfde? A. Jawel, en wij verkoopen voor de helff van vroeger, zoodat wij er ten slotte nog nadeel van hebben. 8183. V. Maar voor zoover het mogelijk is verhaalt gij dat nadeel op het dagelijksch bestaan van den ouvrier? A. Ja, doch dat wischt het verschil niet uit. 8184. V. Neen, maar zoover het maar gaan kan wordt het door u beproefd. Zijt gij op de hoogte van de biscuitovens? A. Dat behoort tot het departement van mijn broeder Louis. 8185. V. Maar gij hebt toch ook ovens onder uw beheer? A. Alleen gewone glasovens. 8186. V. Welke arbeid wordt daarbij gevorderd? A. Meent gij de zwaarte van het werk, bij het inzetten van de glaspotten en op de hitte waaraan de menschen zich moeten blootstellen? 8187. V. Die werkzaamheden zijn niet dezelfde als bij de biscuitovens? A. Neen. 8188. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Toen ik met de heeren Beelaerts van Blokland en Bekaar de fabriek heb bezocht en speciaal een morgen doorbracht in de glasafdeeling van de fabriek, hebben wij vele dingen gezien, waaromtrent ik gaarne nog eenige inlichtingen zou wenschen te bekomen. Wij zijn in de eerste plaats, begonnen met de glasovens, waarmede de grondstoffen bewerkt worden. In de kelders wordt nogal stof ontwikkeld; is de toestand daar verbeterd sedert vroeger? A. Zeer veel, in die kelders was geen lucht, wij hebben groote ramen laten maken zoodat er thans een goede ventilatie is. 8189. V. Wordt' de stof, die daar verwerkt wordt, hinderlijk, zoodat het noodig zou zijn aan de arbeiders contrerespirators te geven, zooals dat in de afdeeling aardewerk beproefd is? A. Ik geloof dat het goed zou zijn, als de werklieden ze in gebruik wilden nemen. 8190. V. Hebt gij eene proef genomen, of is dat niet gebeurd, nadat gij ondervinding hadt opgedaan in de andere afdeeling? A. Neen, dat is niet gebeurd, men kon echter wel vragen of zij respirators willen hebben. 8191. V. Nadat de grondstof bereid is komt die in de ovens. Die ovens worden gestookt in de kelders. Men noemt die lokalen kelders, maar eigenlijk zijn het lokalen, die gelijkvloers liggen, terwijl de glasblazerij een meter of 3 hooger is gelegen. A. Jawel. 8192. V. Het glasblazen zelf geschiedt in ploegen. Gij hebt 4 ovens, niet waar? A. Ja. 8193. V. Werkt aan iederen oven meer dan een ploeg? A. Ja, aan iederen oven werken 12 ploegen. Een ploeg bestaat uit 7 man, 3 grooten en 4 jongens. 8194. V. Er wordt op het stuk gewerkt? A. Ja. 8195. V. Behalve misschien bij buitengewone bestellingen? A. Ja, bij buitengewone zaken, die men niet per 100 of bij groote quantiteiten kan doen aanmaken, of waarvoor men geen prijs kan bepalen, laat men in daggeld werken. 8196. V. Hoe is de verdeeling van het loon tusschen zoo'n ploeg? A. Men heeft bij die ploegen een carreur, een souffleur en een meester. De {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} carreur krijgt 2 fr.; de souffleur 3 fr.; de meester 4 fr. 8197. V. Dat zijn de grooten, daar werken nu vier gamins bij? A. Ja, die jongens hebben tusschen de 20 en 45 francs in de maand. 8198. V. Maar wanneer nu een deel van het werk, omdat het niet voldoet aan de gestelde eischen, wordt afgekeurd, wat gebeurt er dan? A. Dan wordt de meester beboet. 8199. V. Op welke wijze? A. Met niet-betaling. 8200. V. Door inhouding van het loon dus? A. Het voorwerp wordt stuk geslagen en dan hebben wij dubbel verlies en hij verliest zijn daggeld. 8201. V. Alleen de meester? A. Of de souffleur of de carreur. 8202. V. Men kan aan het afgewerkte stuk zien, aan wiens schuld het gebrek te wijten is? A. Er zijn menschen, die met de taak belast zijn om het werk op te nemen. Deugt het niet, dan wordt het afgekeurd en deze afkeuring wordt nog altijd onderworpen aan het oordeel van mijn zoon of van den chef, zoodat de meesterknecht niet willekeurig kan handelen. 8203. V. In iedere ploeg werken dus 4 jongens van 12 tot 18 jaar? A. Ja. 8204. V. Het werk geschiedt op de door u aangegeven wijze op uwe glasblazerij. Weet gij ook of op andere glasblazerijen èn in het binnenland èn in het buitenland met diezelfde jeugdige werkkrachten gewerkt wordt? A. Ons wordt verboden om met kinderen beneden de 12 jaren te werken, maar in België werken er kinderen van 8 jaren in de glasblazerijen. 8205. V. Ook thans nog? A. Ja. 8206. V. En in Engeland? A. Daar kan het niet. 8207. V. Maar daar worden de kinderen toch aan het werk gezet, zoodra de leeftijd gekomen is, waarop de wet veroorlooft hen in dienst te nemen. A. Zeer zeker. 8208. V. Is dat op jeugdigen leeftijd aan het werk gaan noodig om het beroep te leeren? A. Men kan onmogelijk een glasblazer maken van iemand die niet op zeer jeugdigen leeftijd aan het werk is gegaan. Het lichaam moet reeds vroeg aan die hooge temperatuur gewend worden. 8209. De Voorzitter: Vóór de wet van 1874 hadt gij, als ik het goed begrijp, dus dag- en nachtploegen, ploegen van kindertjes van 9 jaar in uwe glasblazerij werkzaam? A. Ja. 8210. V. Dat vondt gij dus heel gewoon? A. Ja, het gebeurt nog in België. 8211. V. Omdat de wet het daar nog niet belet en men er de fabrikanten hun gang laat gaan. Vóór 1874 kwam ook dàt in uwe fabriek dus inderdaad óók voor? A. Jawel. 8212. De heer Ruys van Beerenbroek: Ik heb u dus goed verstaan, dat men in alle glasblazerijen van oordeel is dat de werklieden zoo jong mogelijk het vak moeten leeren? A. Ja. 8213. V. Wanneer is de ventilatie van ter zijde en boven het dak aangebracht? A. Dat durf ik u niet precies zeggen. Wat jaren betreft is mijn geheugen niet sterk; ik geloof dat het een tien jaar geleden is. 8214. V. En is door die ventilatie, voornamelijk des zomers, de temperatuur nog al dragelijk geworden? A. Ik heb vele blazerijen gezien, maar nog geen enkele zoo goed ingericht als de onze. 8215. V. In de glasslijperij hebt gij gezegd werken volwassen mannen, vrouwen, jongens en meisjes onder elkander. Van welken leeftijd zijn die jongens en meisjes, van 14, 15 jaar of nog jonger? A. Zoodra zij kunnen komen werken; dus op hun twaalfde jaar. 8216 V. Ook op de glasslijperij? A. Wel zeker. 8217. V Wij hebben zooeven gehoord dat, volgens de door u opgedane ondervinding, bij het slijpen van glas de stofontwikkeling niet zoo heel erg is? A. Stofontwikkeling is physiek onmogelijk. Gij hebt het zelf gezien, dat het glas bij het slijpen altijd nat wordt gehouden. Dit zou trouwens bij het gebruik van steenen of ijzeren rollen niet zonder bijvoeging van water kunnen {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} geschieden, omdat deze anders gloeiend zouden worden. 8218. V. Maar gij hebt toch ook in uwe slijperij exhausters? A. Jawel, maar dit is eenvoudig om de lucht te zuiveren, wat in een lokaal, waar zooveel menschen bijeen zijn, wel noodig is. 8219. V. Komt de longtering minder voor bij de glasslijpers dan bij de faïenciers? A. Bij de eersten ook wel, maar toch minder. 8220. V. Ondergaat het glas nadat het geslepen is, nog een andere bewerking? A. Jawel, het wordt gegraveerd of beschilderd. 8221. V. En daarbij komt het dan nog in de vuurkamer? A. Dan wordt het behandeld met fluor-zuur. Dit is de gevaarlijkste operatie in mijne geheele fabriek. 8222. V. Welke is uwe ondervinding omtrent de werklieden die daar werken? A. De menschen zijn er 15 en 16 jaar aan en zijn nog altijd gezond. 8223. V. Zijn daar ook maatregelen genomen, om het zoo weinig mogelijk gevaarlijk te maken? A. De heeren hebben het gezien. Eene van de vier zijden der localiteit wordt geheel ingenomen door één raam; dat kan men openzetten en dan heeft men genoeg lucht; maar gewoonlijk zijn de werklieden kouêlijk en houden alles potdicht. 8224. V. Maar de man dien wij gezien hebben, hoe lang heeft die gewerkt? A. 15 of 16 jaar. 8225. V. En daar werken maar 2 menschen. A. Ja. 8226. V. Is dat de eerste die er begonnen is? A. Ja. 8227. V. Gij hebt derhalve in dat gedeelte geen sterfgevallen gehad? A Neen. 8228 V. Wij spraken zooeven van vrouwen en getrouwde vrouwen die in uwe afdeeling werken. Het zal wel voorkomen, dat enkele van die getrouwde vrouwen bevallen. Hoeveel tijd blijven zij na de bevalling te huis? Is daar een regel op, of wordt het aan haar goedvinden overgelaten? A. Aan het goedvinden van de vrouwen zelf; maar in den regel, als zij te ver in haar dracht zijn, worden zij verzocht te huis te blijven, omdat zij niet in staat zijn haar werk behoorlijk te doen. 8229. V. Er wordt beweerd, dat er aan uwe fabriek eene soort van crêche of bewaarplaats zou bestaan, waar de vrouwen hare zeer jeugdige kinderen, die zij nog zogen, zouden kunnen deponeeren, om ze weer mede te nemen als het werk afgeloopen is? A. Dat bestaat bij ons niet. 8230. V. Verleden jaar is er onder de glasblazers een soort van oproer geweest. Wat was daarvan de oorzaak? A. Het werkloon van de jongens wordt gedeeltelijk door de fabriek, gedeeltelijk door de drie voornaamste werklieden van de fabriek betaald. Door de verschrikkelijke concurrentie, ook van de Ceramique, is de fabriek genoodzaakt geweest het bedrag dat door de fabriek werd bijgepast, te verminderen. Het loon van den werkman regelt zich ook naar vraag en aanbod. Eerst ontvingen die jongens een loon van 8 tot 16 frcs. Toen er meer behoefte kwam aan jongens, heeft men hun loon moeten verhoogen en werd het gebracht van 10 op 25 francs; de firma betaalde het supplement; maar toen er weder jongens in overvloed te bekomen waren hebben wij het loon tot den primitieven prijs teruggebracht. Hierin zagen zij eene vermindering van loon en werden ontevreden. Ik heb hun gezegd: wilt gij niet werken, gaat dan maar wandelen. Ik heb twee ovens laten uitdooven, en na 14 dagen kwamen zij met hangende pootjes vragen om terug te mogen komen. Toen hebben wij hen voor ons pleizier eene maand laten wandelen, en hen daarna weder aangenomen. 8231. De Voorzitter: Een maand voor uw pleizier broodeloos? A. Ja, dat was eene goede les. 8232. De heer Ruys van Beerenbroek: Er is wel eens beweerd dat het zoogenaamde oproertje het gevolg was daarvan, dat de quinzaine van het glasblazen aan hen zoude zijn uitbetaald geworden, niet volgens het bestaande tarief, maar volgens een tarief waaromtrent niet te voren was overeengekomen. Zij zouden dus niet vooraf ge- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} waarschuwd zijn voor de verminderde bezoldiging, en 14 dagen hebben gewerkt volgens een lager tarief, dan waarvoor zij tot op dat oogenblik hadden gearbeid? Op deze vraag verzoek ik een pertinent antwoord. A. Ik voor mij geloof het niet, maar daar ik mij met die détails niet bemoei, kan ik het u niet zeggen. Zoo gij het verlangt, zal ik u dit van huis pertinent kunnen opgeven. Doch altijd worden vooraf alle mogelijke veranderingen van prijs, reglement enz. aangekondigd, en deze treden eerst dan de volgende quinzaine in werking. 8233. V. Dus zou ook in dat geval het werkvolk gewaarschuwd zijn op den dag van het in werking treden van het nieuwe reglement en de glasblazers toen het werk gestaakt hebben? A. Ja. 8234. De heer Goeman Borgesius: Komt het wel eens voor dat boeten worden gegeven in den vorm van korting op het loon gedurende eenigen tijd? A. Wij beboeten de menschen alleen voor slecht werk en bij verzuim of zoo worden zij naar huis gezonden voor een of twee dagen, en bij herhaald verzuim voor een, zelfs twee weken. Het geld wordt in de ziekenbeurs gestort. 8235. V. Mijne vraag is, of er wel boeten opgelegd worden tot een bedrag bijv. van 5 pet. van het loon, gedurende eenigen tijd? A. Neen, altijd maar voor eens. Als hetgeen gemaakt is slecht is, wordt eene boete van 5 tot 10 pCt. opgelegd en het geld in de ziekenbeurs gestort. 8236. V. Maar niet over langeren tijd? A. Neen, dat nooit. 8237. V. Maar dat is toch beweerd geworden? A. Maar ik ontken het. 8238. V. Is er een reglement op de boeten, zoodat de werklieden vooraf weten aan welke boeten zij onderworpen zijn, of hangt dit van den chef af? A. Het hangt af van hetgeen zij misdaan hebben, van het werk dat bedorven is. Hebben zij slecht glas gemaakt dan wordt het stuk geslagen en de onkosten moeten zij vergoeden. 8239. V. Maar indien zij te laat komen, moeten zij dan ook boete betalen? A. Dan worden zij naar huis gestuurd. 8240. V. Gij hebt gezegd dat het werken - zelfs het nachtwerken - geen nadeeligen invloed uitoefent op de lichamelijke ontwikkeling van de jongens, maar gij hebt er bijgevoegd, dat men aan die groote hitte en afkoeling op de glasblazerij gewennen moet. Wennen die kleine jongens schielijk daaraan, of zijn zij in het begin soms ziekelijk? A. Neen, zij wennen er goed aan. 8241. V. Worden die jongens vooraf door u gekeurd, om te zien of zij bestand zijn tegen die groote hitte en afkoeling? A. Neen, dat gebeurt voor het glas niet. 8242. V. Gij hebt gezegd, dat de arbeid ook koopwaar is en zich regelt naar vraag en aanbod. Meent gij dat het strikt doorvoeren van dien regel voor de fabrikanten - ik spreek nu niet eens over de werklieden - op den duur voordeelig zal zijn. Zoudt gij niet denken dat het bij slot van rekening ook in het belang van den patroon is te toonen dat hij hart heeft voor zijn volk en hen niet onmiddellijk vervangt als hij goedkooper werkkrachten kan krijgen? Zal hij zoodoende geen krachtiger en flinker volk krijgen? A. Gij begrijpt dat men moet nemen, wat men krijgen kan, en dat menschen, die aan de deur komen vragen om werk, niet zoo duur zijn. 8243. V. Dat spreekt vanzelf, maar het geval waarop ik doelde is wat anders. Ik bedoelde of bij strikte toepassing van de wet van vraag en aanbod de gehechtheid aan den patroon en aan de zaak wel groot kan zijn? A Och, gehechtheid van het werkvolk!?! 8244. V. De Voorzitter: Is anders dan die van de patroons? A. Ja. 8246. De heer Goeman Borgesius: Maar gij weet toch wel dat bij eene goede behandeling het volk zich wel degelijk hecht aan den patroon? A. Zeker, maar ik meen dat wij onze menschen allemaal goed behandelen en indien gij er naar informeert zal dat bevestigd worden. Ja er zijn er altijd onder die niet willen deugen, onmogelijke menschen, maar anders is het volk zeer aan ons gehecht. Ik heb de overtuiging de vriend te zijn van al het {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} werkvolk, ook van de jongens die vroeger 's nachts op de glasblazerij werkten. 8247. De heer Beelaerts van Blokland: Heeft zich het geval wel eens voorgedaan bij het glasblazen, dat de jongens door de glasblazers geslagen of op andere wijze ruw worden bejegend. A. Dat is, helaas, wel eens voorgekomen, maar ik geloof, dat er geen patroon in de wereld is, die dat zoo streng straffen zal als wij. Hoe dikwijls gebeurt het niet op scholen, waar de meester ook niet slaan mag, maar waar de jongens het hem zoo warm maken, dat hij wel eens met de hand over hun hoofd zal gaan; maar. als het tot onze kennis komt, dat de jongens geslagen worden, dan straffen wij 8248 V. Op welke wijze straft gij dan? A. Door het opleggen van boete, de menschen worden naar huis gezonden of voor goed afgedankt. 8249. V. Geschiedt de glasslijperij uit de hand of ook wel machinaal? A. Toen de fabriek door u bezocht werd stonden zij stil, maar wij hebben 12 automatische machines. 8250. V. En voldoen die? A. Eenigszins, slechts voor enkele artikelen. Wij hebben een 25 000 guldens aan die machines besteed, maar zij staan al eenige maanden stil, omdat er niet veel werk is. Ik geloof dat wij ze zullen laten vervallen. Dat is alweêr eene proef geweest 8251. V. Gij gewaagdet straks van misbruik van sterken drank, komt dat nogal eens voor? A. Jawel. 8252. Op de fabriek? A. Daar is het verboden. 8253. V. Wordt het verbod wel eens overtreden? A. Er wordt zooveel verboden dat toch gebeurt; men kan die menschen de zakken niet gaan navoelen om te zien of ze ook flacons met jenever bij zich hebben. 8254. V. En indien het misbruik plaats heeft? A. Dan wordt de dader gestraft. 8255. V. Waarmee? A. Weer met hem naar huis te zenden. 8256. V. Dat zal toch onmiddellijk niet bij den eersten keer gebeuren? A. Neen, maar als zij schandaal maken, of totaal onbekwaam zijn om te werken; wij zijn wat dat betreft nogal toegevend. 8257. V. Maandaghouden, komt dat ook bij u voor? A. Jawel. 8258. V. Straft u dat ook? A. Ja, met naar huis te zenden voor een of twee dagen, en als het zich herhaalt met ze voor een week naar huis te zenden. 8259. V. Kunt gij altijd genoeg arbeiders krijgen of is er wel eens schaarschte? Hebt gij wel eens moeite om werkvolk te krijgen? A. Op het oogenblik kunnen wij volk genoeg krijgen, maar er is dikwijls groote schaarschte. 8260 V. Wanneer hebt gij de laatste keer dit ondervonden? A. Als de zaken goed gaan en alle fabrieken werken gaan de menschen van de eene fabriek naar de andere. 8261 Wanneer deed zich dat voor? A. Dat is nu al twee of drie jaar niet meer het geval. 8262. V. Er is dus nu meer aanbod van arbeiders dan u kunt plaatsen? A. O ja, enorm. 8263. De Voorzitter: Hoe is uw oordeel over de werking van de wet van 1874 op den kinderarbeid? A. Goed, zeker. 8264. V. Heeft u de invoering daarvan een goed ding voor de kinderen gevonden? A. O ja. 8265. V. Vond u het dan verkeerd dat die kinderen voor nachtwerk en voor werk in het algemeen werden gebruikt? A. Neem mij niet kwalijk, Mijnheer de Voorzitter, maar wij moeten ze 's nachts wel laten werken, anders kunnen wij niet werken; dat is dan totaal onmogelijk. 8266. V. Na 1874 zijn toch de kinderen beneden de 12 jaren geheel en al buiten de fabriek gebleven? A. Ja, dat heeft voor ons ook de prijzen van de jongens zooveel duurder gemaakt. 8267. V. Maar die wet is toch een groot geluk voor die jonge kinderen geweest. Of keurt gij haar af? A. Neen, ik acht haar een geluk voor de kinderen. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} 8268 V. Dus zou het misschien een geluk voor hen zijn als de leeftijd nog een weinig uitgebreid werd? A. Dat zou ons weder meer geld kosten. 8269. V. Mijne vraag is niet of dat meer geld aan u zou kosten, maar of u door uwe ervaring meent dat dit gunstig zou werken voor de kinderen? A. Wanneer zij hun tijd besteden met leeren, dan zou het goed zijn, maar wanneer zij op straat blijven loopen, dan acht ik het beter dat zij werken. 8270. V. En wanneer die kinderen, want dat zijn het nog, hunne nachtrust terugkregen zou dat geen weldaad voor hen zijn? Gij hebt veel met die. kinderen te doen gehad en kunt daar dus wel over oordeelen? A. Zeer zeker, ik heb zelf kinderen.. 8271 V. Maar die laat gij toch niet des nachts werken? A. Och, ik weet wel dat de studenten ook wel eens niet naar bed gaan zonder daarom ziek te worden. 8272. De heer Ruys van Beerenbroek: De Voorzitter sprak u over den leeftijd der kinderen, en of volgens u eene uitbreiding der wet van 1874 gunstig zou werken. Zeer zeker, was uw antwoord, voor zooverre de kinderen dan niet leegloopen. Maar zullen die kinderen, als zij op lateren leeftijd op de glasblazerij komen, volgens uwe meening behoorlijk het vak kunnen aanleeren. Welken leeftijd meent gij als minimum te moeten aannemen? A Ik meen dat een leeftijd van 14 jaar geen bezwaar zou opleveren. 8273. V. De wet zou dus zonder bezwaar den leeftijd van 12 tot 14 jaar kunnen uitbreiden? A. Ja, als er een overgangstermijn werd gesteld. Als ons eensklaps de jongens beneden 14 jaar werden afgenomen, zou het eene groote stoornis te weeg brengen. 8274. V. Met geleidelijken overgang van 12 op 13 en vervolgens op 14, zou men er toe kunnen komen om het minimum op 14 jaar te stellen? A. Ik geloof het wel. 8275. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen. Petrus Regout. Zitting van dinsdag 25 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder- Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Bahlamann. Ruys van Beerenbroek. Smit. Van Alphen. Van der Sleyden. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer L. Lhoest. 8275. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats op te geven? A. Léon Lhoest, ingenieur, directeur der Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek, oud 51 jaar, wonende te Maastricht. 8276. V. Hebt gij de fabriek opgericht? A. Pardon. De fabriek is opgericht in 1851 en ik ben er eerst in 1860 bijgekomen. 8577. V. Toen gij bij de zaak kwaamt, had zij toen al eene groote uitbreiding verkregen? Verkeerde zij reeds in een bloeienden toestand? A. Men zou kunnen zeggen dat tegenwoordig de beteekenis van het artikel en de uitbreiding der lokalen het dubbel is van wat dit toen was. 8278. V. De fabriek is eene naamlooze vennootschap, niet waar? A. Juist, doch toen ik er aankwam, was het eene commanditaire vennootschap. 8279. V. Gij zijt de eenige directeur? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter! {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} 8280. V. Er is een belangrijk personeel aan uwe fabriek verbonden. Er werken 241 mannen, 7 jongens van 12-16 jaren, 16 van 16-18 jaren. Bovendien 69 gehuwde en 108 ongehuwde vrouwen, 36 meisjes van 12-16, benevens 41 van 16 - 18 jaren. Is dit niet zoo? A. Zeer juist. 8281. V. Misschien is het best als gij ons eens een klein epxosé zoudt willen geven van den gang der werkzaamheden in uw fabriek, zonder in al de technische details te komen; slechts een overzicht. Daarin vinden wij dan van' zelf aanknoopingspunten om u vragen te doen. die meer streng verband houden met het beperkte onderwerp onzer enquête. A. Wil ik dan de opmerkingen voordragen, die ik hier naar aanleiding van de Schets heb opgeschreven? 8282. V. Uitstekend; maar zoudt gij ons dat geschrift ook kunnen laten? A. Ik zal het u overhandigen, maar wensch het gaarne terug te hebben, want ik bezit er geen duplicaat van. 8283. V. Kunt gij het dan toch niet vandaag en morgen laten? A. Er staan aanmerkingen in waaromtrent ik bezwaar vind. De cijfers wil ik wel geven. 8284. V. Als gij het dan maar wilt mededeelen. A. Omtrent de bevolking van de fabriek heb ik op te merken, dat een vierde gedeelte gedurende 20 jaren en meer voortdurend in de fabriek werkzaam is, hetgeen een bewijs is van welvaart en getrouwheid. 6 percent van het werkvolk is boven de 60, 15 pct boven de 50 jaren. Er is gevraagd of in de laatste jaren in den staat van de bevolking verandering is gekomen. Daaromtrent kan ik het volgende opmerken. In 1872 hadden wij 750 werklieden, welk cijfer in 1882 gedaald is tot 471. Op zich zelf is dit geen teeken van welvaart en bloei. Maar de oorzaak ligt elders. Vooreerst zijn vele arbeiders vervangen door machines. Ten tweede heeft door de hevige concurrentie van het buitenland de fabriek eene andere richting verkregen, daar meer op de quantiteit dan op de qualiteit moest worden gelet. Het fijn afwerken vordert natuurlijk meer den arbeid van werklieden dan van machines, doch daarvan was in den laatsten tijd minder sprake. Omtrent drie jaren geleden werd het noodig geoordeeld nieuwe kracht aan de fabriek te geven; wij maakten eene inrichting die ongeveer f 200 000 kostte, eene cellulose fabriek. De verhouding tusschen mannen en meisjes is dezelfde gebleven. De arbeid in de fabriek vereischt meer vlugheid en overleg dan lichaamskracht, eene eigenaardigheid van de papierfabricage. Natuurlijk hebben de stokers voor de stoomketels zwaarder werk, gelijk overal het geval is; maar overigens bepaalt zich het werk tot surveilleeren, dus een lichte arbeid. Ik zal daaromtrent een en ander zeggen bij den kinderarbeid. Duur van den arbeid. Wij hebben in de fabriek tweederlei soort van werkzaamheden: die welke gepaard gaan met machines, en daarvoor is de duur van den arbeid van 6-6 uren en van 6-6 uren 's nachts. Dan hebben wij tweederlei soort van werkzaamheden, die overdag gepaard gaan met kleine machines, zoogenaamde machines-outils en hiervoor is de duur van den arbeid veel minder en niet des nachts. In den regel is de duur van den arbeid 10 uren: voor de vrouwen en meisjes van 7-11½ en van 1-6½ voor de mannen en jongens van 7-12 en van half twee tot half zeven. Voor allen tien uren, doch op afwisselende tijden; maar zij zijn niet tien uur, maar eigenlijk negen en een half uur werkzaam, omdat zij minstens tweemaal een kwartier rust hebben. De mannen en vrouwen komen en vertrekken niet op dezelfde uren, om twee redenen: vooreerst uit een moreel oogpunt, en ten tweede om de vrouwen de gelegenheid te verschaffen den pot gereed gemaakt te hebben vóór de man te huis komt. De duur van het werk der kinderen is eveneens 9½ uur, terwijl zij evenals de vrouwen allen per stuk werken. Ik heb wel aangeteekend hoeveel kinderen op mijne fabriek werken, maar verzuimd den leeftijd op te nemen, waarop zij op de fabriek zijn gekomen. 8285. V. Gij hebt ons in het begin van uwe mededeelingen al dadelijk iets {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} gezegd, dat zeer aangenaam is om te hooren, en dat wij niet zoo heel dikwijls te hooren krijgen, namelijk dat niet minder dan een vierde van uw zeer talrijk personeel al meer dan twintig achtereenvolgende jaren bij u in dienst is, een feit, waarin gij terecht de beteekenis ziet van welvaart en getrouwheid. Daaruit spreekt, naar het schijnt, zekere tevredenheid bij u uit over de menschen, die bij u in dienst zijn. Is dat zoo? A. Ja. Ik ben trotsch op die tevredenheid. Ik geloof, dat als men de publieke notorieteit in de stad raadpleegt, men zal vernemen dat tusschen het werkvolk en de directeuren, ingenieurs en opzichters zeker wederzijdsch vertrouwen bestaat en dat er bij ons volstrekt geen ontevredenheid heerscht. Voor grèves of zulke zaken bestaat bij ons geen vrees hoegenaamd. Dat vertrouwen van den werkman in ons spruit voort uit het feit dat wij ons voortdurend met zijn lot en toestand bezighouden. Ons personeel is niet zoo groot, of wij kunnen daar de hand wel aan houden. In het kort resumeerende, is alles wat ik er van zeggen kan: er bestaat vertrouwen tusschen werkman en patroon, en omgekeerd. 8286. V. Dat resumeert alles, daar heeft u gelijk in, maar wij stellen er groot belang in om, als wij in de gelegenheid zijn zulk een gunstig verschijnsel waar te nemen, dan toch over dat punt eens een oogenblik door te spreken. Welke goede middelen hebt gij in den loop der tijden aangewend? Waaraan schrijft gij dat gunstige resultaat toe? Met andere woorden: wat hebt gij al zoo gaandeweg in het belang van uw werkvolk weten tot stand te brengen? Wat hebt gij bij voorbeeld opgericht of ingericht voor het geval van invaliditeit, van ongelukken, of dergelijke? A. Zoo iets hebben wij nu juist niet gedaan. Wij spreken met den werkman, wij kennen de behoeften, wij zijn rechtvaardig, zoodat diegenen, die het verdienen, beloond worden, en omgekeerd. Die het verdient is zeker, dat hij nooit zijn werk bij ons kwijt raakt. Sedert de 15 laatste jaren hebben wij slechte tijden gehad. En toch, sedert 15 jaren is, zoover ik mij herinner, geen enkele werkman bedankt om gebrek aan werk, hoewel wij tijden gehad hebben dat er geen werk was, maar wij hebben de werklieden altijd weten te gebruiken op de eene of andere wijze, en hebben hun het loon uitgekeerd, hoewel er geen gewoon werk was. Gij kunt hieromtrent eenige werklieden ondervragen, maar wij kunnen zeggen dat wij soms 14 dagen van de maand met ⅓ van de fabriek geen werk hebben en dan betalen wij toch het volle loon. Komt dan het werk weder bij, dan geven wij hun de gelegenheid om het een en ander weder bij te werken. De werkdag is 10 uren, en wij werken dan 12 uren, en wij houden dan in 1, 2, 3, 6 maanden het voorschot in, dat zij kunnen missen. Dit is dus een van de voornaamste redenen, waarom er geen werkstaking is voorgekomen. 8287. V. Dus de laatste 15 jaren hebt gij door den algemeenen gang der zaken in uw tak van de industrie moeilijke oogenblikken gehad, tijden, hetzij dan wat korter of wat langer, dat door de mindere vraag naar het artikel voor een chef, die weinig hart mocht gehad hebben voor zijn volk, misschien aanleiding zou hebben bestaan om eenige werklieden gedaan te geven. Gij hebt dat niet gedaan, maar de menschen weten bezig te houden op de eene of andere wijze, en hun het loon uit te keeren, en par contre hebt gij bij hen eene bereidwilligheid gevonden en eene goede gezindheid om in drukke tijden meer aan te pakken en den tijd met groote inspanning en energie in te halen, zoodat die zaak niet tot financieele schade van de Maatschappij aanleiding gaf? A. Zeer juist, Mijnheer de Voorzitter! 8288. V. Uwe zaak is eene naamlooze vennootschap? A Ja, Mijnheer de Voorzitter! 8289. V. Dan mag ik u eene vraag doen, die ik anders uit bescheidenheid niet zou gedaan hebben; maar bij eene naamlooze vennootschap is wat ik te vragen heb van publieke bekendheid: zijt gij altijd in staat geweest eenigerlei winst uit te deelen? A. Wij hebben altijd eenige winst kunnen uitdeelen. Vroeger konden wij een dividend uitkeeren van 12 pct., {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} maar in de laatste jaren is het steeds dalende geweest, zoodat het dividend van het vorige jaar slechts tusschen de en 7 pct. bedraagt. 8290 V. Maar toch altijd van dien aard, dat de zaak volkomen levensvatbaar gebleven is? A Ja, zoolang als dit duurt. 8291. V. Hebben er in uwe fabriek dikwijls loonsveranderingen plaats? A. Tusschen den tijd van mijne komst aan de fabriek en nu, zijn de loonen ongeveer 30 pct. gerezen. Ik kan dit echter alleen uit mijne herinnering opgeven; opgeteekend heb ik de verschillende dagloonen niet. Eene eigenlijke statistiek daarvan ben ik eerst na 1872 gaan houden. En van 1872 tot nu bedraagt de rijzing der loonen 17 pct. Natuurlijk is het altijd moeilijk juiste opgaven te doen, want de menschen werken per stuk, en het valt daardoor niet gemakkelijk om altijd juist te weten wat iemand verdient; wij hebben een groot aantal categorieën van werkzaamheden, en het bedrag der loonen, daarvoor uitbetaald, heb ik opgeteld en het middelcijfer genomen. En uit dat cijfer bleek, dat de loonen 17 pct. waren gestegen. Dat stijgen kan echter niet doorgaan, ik heb er zelfs aan gedacht de loonen te verminderen, eigenlijk had ik dit verleden jaar al moeten doen, doch ik heb het toen gelaten, omdat het steeds eene harde zaak is Ik moet dat zien te vinden op de hoogere salarissen, ten einde zoodoende de minste onveranderd te kunnen laten. De concurrentie van het buitenland dwingt ons tot loonsverlaging. Voor de mannen en jongens bedraagt thans het loon gemiddeld f 1,25 per dag, voor vrouwen en meisjes gemiddeld f 0,59. In het salaris voor vrouwen en meisjes is nogal verschil. Wanneer zij pas aangenomen worden, verdienen zij in den regel niet meer dan f 0,35, doch het duurt niet lang of dit wordt f 0,40 enz. Zoo gaat het ook met de jongens. Als dezen op de fabriek komen, krijgen zij ook gewoonlijk slechts f 0,55, om langzamerhand tot f 1,25 op te klimmen. Wat de veranderingen in het salaris aangaat, deze hebben niet plotseling plaats gehad, maar bijna altijd om de drie jaren. Schielijke loonsveranderingen zouden ook trouwens slecht zijn voor het budget van den werkman, omdat dit naar een zeker salaris geregeld is. 8292. V. Gij hebt gesproken van de gemiddelde cijfers van salarissen; maar wat verdient nu een bekwaam, volwassen werkman bij u? A. Dat zou ik eigenlijk niet kunnen zeggen, omdat hij bij het stuk werkt. 8293. V. Maar gij kunt dit toch wel berekenen? A. Ik heb in Juni 1886 eene berekeging gemaakt, en toen heb ik de uren genomen die zij gewerkt hadden om zekere som te verdienen. Langs dien weg ben ik toen gekomen tot f 1,25 voor 10 uren. 8294. V. Werd dat niet door u genoemd een gemiddelde van mannen en jongens? A. Ja, de jongens verdienen 55 tot 90 cents en de mannen van 90 cents tot 2 en 3 gulden. 8295. V. Juist. Dus nu krijgen wij het hoogere cijfer. Gij hebt straks f 1,25 als het gemiddelde genoemd, en daarom moest ik vragen wat het salaris was, dat door volwassen mannen als maximum verdiend wordt. Dat is dan f 2 à f 3. Wat verdienen de vrouwen en meisjes? A. Gemiddeld 59 cents. Als de meisjes in de fabriek komen, verdienen zij 35 cents, ook per stuk, maar nooit minder. Laten wij nemen 35 tot 45 cents. Ik spreek hier van meisjes beneden de 16 jaren. Zoodra de 16 jaren bereikt zijn, kunnen ze naar andere zalen gaan en verdienen dan meer. Dan varieert de daghuur van 55 cents tot f 1,10. 8296. V. Dus voor de vrouwen is f 1,10 het maximum? A. Ja, voor 9½ uur werk, daar er rust is om 8 en 4 uur. 8297. V. Nachtwerk van vrouwen en meisjes komt bij u niet voor? A. Nooit, dit mag niet. 8298. V. Gij keurt dat werk af? A. Zeker. De jeugdige meisjes komen nooit te vroeg en gaan nooit te laat weg; er wordt voor gewaakt dat zij zich niet overspannen. 8299. V. Neemt gij kinderen aan beneden de 13 jaren? - A. Neen. 8300. V. Gelooft gij dat de kinderen tot 13-jarigen leeftijd op school blijven, {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} of dat zij in de periode vóór zij bij u komen ledigloopen en rondslenteren? A. Ledigloopen niet. Ik weet, dat kinderen van 12 tot 13 jaren op andere fabrieken werk kunnen vinden Sommige kinderen gaan dus naar school, anderen naar de fabriek; dit hangt geheel af van den toestand van het gezin, of dit de verdiensten van het kind al of niet noodig heeft. 8301. V. Gij weet dus dat andere fabrieken kinderen aannemen op 12 jaren, maar gij hebt als regel aangenomen om ze eerst te nemen op 13-jarigen leeftijd? A. Vroeger behooren de kinderen niet te werken. 8302. V. Wat wenscht gij daaromtrent ons misschien mede te deelen? A. Deze zaak staat in verband met het loon van den werkman. Ik behoor niet tot hen, die de quaestie theoretisch beschouwen en utopieën maken; ik houd het oog op het belang en de welvaart der gezinnen. Liever zou ik de kinderen op nog later leeftijd aannemen, maar dit gaat niet. Ik heb den leeftijd op 13 jaren gesteld om twee redenen. Vooreerst was het bij het in werking komen der wet van 1874, die goede wet, moeilijk den juisten ouderdom der kinderen te weten, en dikwijls werd ik daaromtrent bedrogen; dus bepaalde ik om zeker te zijn den leeftijd op 13 jaren. Er kwamen bijv. twee meisjes bij mij, de een zeide Katharina, de andere Maria te heeten; echter verwisselden zij hare namen, en de boekjes waren veranderd, er was in uitgekrabd. Om zekerheid te bekomen zond ik die boekjes naar het stadhuis terug. De tweede reden is, dat de jongens en meisjes van het 12de tot het 13de jaar nogal groote vorderingen maken in het leeren. Te dier gelegenheid is bij ons aangenomen dat ieder kind een examentje moet afleggen, af te nemen door mij of een der fabriek-ingenieurs, in lezen, schrijven en de vier hoofdregels. Dien maatregel heb ik sedert ongeveer acht jaar genomen, en zoodoende heb ik tegenwoordig geen kind meer, dat lezen, schrijven noch rekenen kan. Een zeker getal hapert met het ‘deelen’; dan worden zij in den regel toch aangenomen, doch moeten eene maand daarna opnieuw op het kantoor ondervraagd worden, of zij dan kunnen deelen. Gaat het dan nog niet, dan worden zij naar huis gezonden. Zoodoende ben ik zeker, dat al mijne fabriekskinderen, lezen, schrijven en rekenen machtig zijn. Zij vergeten het wel een weinig, het lezen minder omdat zij hun kerkboek hebben, maar het rekenen wel. Nadat zij een zekeren tijd aan kleinere werkzaamheden bezig zijn geweest, worden zij overgeplaatst naar eene andere zaal en bij andere bezigheden, want het manipuleeren van papier moet van jongs af aan geleerd worden. Dan wordt een tweede examen gedaan, de bekwamen worden gepromoveerd en de verdiensten komen van 45 op 55 à 60 cents, ook altijd per stuk. Vóór de 16 jaar gebeurt dit zelden. Laten wij aannemen, dat zij gemiddeld drie jaar in de eerste periode blijven. Maar de een wordt wat spoediger gepromoveerd dan de ander. Om opzichteres te worden, moet een derde examen met goed gevolg zijn afgelegd. Ik heb nu een drietal als opzichteres. 8303. V. Wat verdienen die? A. Een gulden, een gulden twintig. De salarissen, die ik als gemiddeld heb opgegeven, gelden niet de chefs de brigade en de opzichteressen, en die verkeeren zeker niet in een toestand, dat zij gebrek lijden; zij hebben dan goed te eten en te drinken. 8304. V. Gij hecht er zeer aan, zooals blijkt uit de goede maatregelen, die in dit opzicht door u genomen zijn, dat de kinderen niet op de fabriek komen, tenzij zij, zooals men het noemt, behoorlijk onderlegd zijn? A. Ja, ik wensch over dit punt nog het volgende te zeggen. Aan elk kind, dat zich aanbiedt - sedert kort heb ik daaromtrent aanteekening gehouden, maar sedert lang heb ik in mijn geheugen dat punt nagegaan - vraag ik waar het heeft schoolgegaan, en hoe lang zij de school bezocht hebben, alsmede of zij soms reeds bij een ander gewerkt hebben. Ik moet zeggen, dat het onderwijs in de stad bij de particulieren en bij de openbare scholen pari staat. Omtrent het middelbaar onderwijs, waarvan ik ook curator ben, is mijne ondervinding anders. Daarbij zijn de particuliere scho- {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} len vooruit. Het spreekt echter vanzelf, dat dit onderwijs niet voor den geringen stand is. Wij hebben vele scholen. Wij hebben bij ons betalende en niet-betalende scholen. Het betaalde particuliere onderwijs heb ik nogal goed bevonden want de hoogste punten op de hoogere burgerschool werden behaald door hen, die uit die particuliere scholen kwanen. Maar wat het lager onderwijs betreft, kan ik niets zeggen. Ik geloof dat daarbij het particuliere en het openbare onderwijs pari staat. In de particuliere scholen heeft hier en daar wel wat gehaperd, maar ik heb hen die het aanging dat doen weten. Overigens zal ik, begrijpt gij, over dit punt niet veel spreken. 8305. V. Gij hebt met de feiten bewezen, dat gij overtuigd zijt dat kinderen niet voor hun 13de jaar behooren aangenomen te worden. A. Mag ik daar iets bijvoegen? Bij ons, wij zijn meest Katholiek, doen de kinderen de eerste communie tusschen 11 en 12 jaar. Van 12 tot 13 is de beste, krachtigste leeftijd om te leeren. Vóór dien tijd zijn het nog maar kinderen. Van 12-13 wordt op alle scholen goed geleerd; dan loopen zij niet meer voor evenveel op straat, dan zijn het jongens en meisjes geworden. 8306. V. En nu de conclusie? Moet ik uit alles wat gij hebt medegedeeld, niet deze gevolgtrekking maken, dat u het wenschelijk zoudt vinden voor het opkomend geslacht, als datgene, wat gij uit vrijen wil in uwe eigene zaak doet, bij wet werd gemaakt tot een algemeenen regel, met andere woorden, dat de term van 12 jaar van de wet van 1874 eene verhooging onderging? A. Voor onze industrie zeer zeker, maar, zooals ik daar zooeyen opmerkte, ik ben geen utopist, geen philantroop, geen moralist. Er zijn misschien industrieën, die kinderen van jeugdiger leeftijd noodig hebben, om het vak te kunnen leeren. Voor onze industrie zou de leertijd wel tot boven 13 jaar kunnen duren, maar zeker niet boven de 14. Ik heb geaarzeld welk cijfer ik zou moeten opgeven. In den beginne wenschte ik 14 jaar te stellen, maar toen ik het budget van den werkman had opgemaakt, ben ik tot den 13jarigen leeftijd gekomen. Ik zal u zoo aanstonds mededeelen, wat de werkman noodig heeft om te leven. 8307. V. Dit hangt zoozeer samen met het punt, waarmede wij juist bezig zijn, dat ik u nu wel zou willen vragen om thans reeds mede te deelen wat gij over dat budget van den werkman genoteerd hebt, en hetgeen in verband met ons onderwerp in deze Enquête toch wel eene plaats mag vinden. A. En te gelijk den vrouwenarbeid dan? 8308. V. Natuurlijk. Vrouwenarbeid is een inkomst op dat budget. A. Ik had mij voorgesteld eerst den vrouwen- en dan den kinderarbeid te bespreken. Volgens mij kunnen noch mogen wettelijke bepalingen tegen den vrouwenarbeid worden gemaakt, omdat inderdaad het huisgezin van den werkman de opbrengst niet kan missen en volgens mij de vrijheid, die het recht van beschikking over den eigen arbeid moet verzekeren, de basis is van de geheele vrijheid en de begrippen omtrent den eigendom. Als iets mij toebehoort, dan is het wel mijn werk, en als iets kan rechtvaardigen dat eene zaak mij toebehoort, dan is het wel dat ik haar verdiend heb door mijn werken. De vrouw moet gerangschikt worden onder de personen, die over zich zelf mogen beschikken, wanneer zij meerderjarig zijn. Zooals ik zeide, kan in de eerste plaats het gezin niet bestaan, zonder de opbrengst van den vrouwelijken arbeid, en in de tweede plaats kan de industrie niet bestaan. Ik zou tal van voorbeelden kunnen aanhalen, waardoor de vrouw, en de vrouw alleen, door haar werk het bestaan van het geheele huisgezin verzekert. Ik geloof niet dat iemand den moed zou hebben om aan eene vrouw, wier man een dronkaard of werkelooze is, en die het brood voor het geheele gezin verdient, te zeggen: gij zult minder of in het geheel niet meer werken. Een eerste vereischte om gezond te blijven is natuurlijk dat men genoegzaam eten heeft, en wanneer men nu het werken van de vrouw verbiedt, dan zal het huisgezin in den regel niet het noodige voedsel hebben. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb het vertrouwen gekregen van eenige werklieden, en hen verzocht om over geruimen tijd eene begrooting op te maken van hetgeen zij noodig hebben om te leven. Ik heb dat uit verschillende oogpunten gedaan. Er waren eenige werklieden, die verhooging kwamen vragen, omdat zij niet konden rondkomen; ik kon dit natuurlijk niet doen. Ik heb toen het budget genomen van een man, die tot den middelstand behoort, dit wil zeggen, van een man, die drie kinderen en eene vrouw heeft, welke laatste niet werkt, een man die een gemiddeld salaris bij ons verdient. Ik heb hem gevraagd, of bij rond kon komen of niet. Die man had het ongeluk, twee boekjes te bezitten, waardoor hij niet met geld naar de winkels behoefde te gaan Die boekjes zijn het groote ongeluk van de werklieden, vooral in Maastricht. 8309. V. Wat bedoelt gij met het ongeluk van twee boekjes? A. Een voor etenswaren, en het ander voor kleederen. Die man nu was vroeger militair, en huwde dadelijk nadat hij uit dienst trad. Hij heeft nu drie kinderen, een van 1½ jaar. de twee anderen beneden de 10 jaar. In de eerste acht jaren van het huwelijk is dit het moeilijkste, zwaarste punt voor de werklieden. Die werkman was, toen hij huwde, begonnen met een schuld te maken van f 85. Hoewel hij die schuld langzamerhand afbetaalde, moest hij toch in handen van zijn leveranciers vallen. Bovendien is die schuld slechts zoo langzaam verminderd, dat zij tegenwoordig nog f 39 bedraagt. Uit die opsomming, waarbij ik niet tot grondslag nam wat hij werkelijk ontvangen had, maar wat hij voor goed voedsel en behoorlijke kleeding had moeten hebben, vergeleken met andere opgaven, zooals de begrooting van het weeshuis, verkreeg ik eindelijk eene berekening wat bedoelde werkman behoorlijk gevoed en gekleed, per maand uitgeeft. Dit is, naar mij bleek, f 3 voor logies en evenveel voor kleeding. Dat dit zoo juist met guldens uitkomt, is natuurlijk een gevolg hiervan, dat ik het middeleijfer genomen heb. Voor vuur en licht f 1,80, voor etenswaren f 24,50; voor diversen heb ik een vraagteeken gesteld; totaal f 32,30. Dat was wat hij dan verteerde. Ik heb de verdiensten van dien werkman, die sedert jaren bij ons is, 9 maanden lang opgeteekend en wist dat hij maar f 31,60 verdiend had. Hij moest dus 70 cents achteruit zijn gegaan. Dit kwam mij vreemd voor, en ik zeide hem: gij hebt mij bedrogen, want dat kan niet, des te meer daar de diversen niet aangeteekend zijn. Toen kwam het uit, dat zijne vrouw, hoewel zij niet werkte, f 5 per maand verdiende door het houden van kinderen van arbeiders-familiën. Als eene vrouw bij ons komt werken, geeft zij het kind bij een ander te bewaren en komt het later terughalen. Op den leeftijd van 4 jaren bestaat te Maastricht gelegenheid om de kinderen te bezorgen in eene bewaarschool, en dat gaat vrij goed; maar beneden de 4 jaren kan dat niet. Dat is een desideratum, en ik denk er aan - ik geloof ook wel dat het gaan zal - op de fabriek zelve eene crèche te hebben, zoodat de kinderen bij de moeders kunnen blijven; want dat is geen bezwaar bij ons, zij werken allen op stuk, en kunnen dus op haar kind passen en te gelijk werken. Maar daarin ligt de groote knoop voor kinderen, dat er voor die van 1 tot 4 jaar geen bewaarscholen of crèches bestaan. In crêches mist men de moederlijke liefde, zoodat de moeders hunne kinderen liever in een ander gezin afgeven. Dit is dus beter, ofschoon ik er ook niet mede tevreden ben. Het budget van dien werkman was gemiddeld f 32,30 en hij verdiende slechts f 31,60. Die man had het nog zoo kwaad niet, want hij staat op het punt van promotie te krijgen. Ik heb hem laten beloven, dat hij geen schuldboekjes meer zou hebben en alles zou worden vereffend, want wat hij bij de leveranciers gaat halen, betaalt hij ongetwijfeld 20 en 30 pet. duurder dan wij. Ik neem dezen werkman tot type, omdat hij een goed werkman is en het huisgezin slechts 23,8 cent per dag verteert. Ik heb gesteld, dat 5 personen van het gezin gelijkstaan met 4½, omdat een kind van 1½ jaar geen volwassen persoon is en dus niet zooveel aan voeding en kleeding kost. Een door mij {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} opgemaakte statistiek omtrent de bevolking der fabriek en de gezinnen met de kinderen wijst dat cijfer van 4½ aan. Dus 23,8 cent per hoofd en per dag. De man, als type genomen, moest eigenlijk f 44,56 verdienen, bij goed honorarium, goede huisvesting en kleeding. Dit heb ik afgeleid uit eene vergelijking met de kosten van verpleging in het weeshuis. Mijn man bewoont, gelijk velen, slechts ééne kamer met zijn gansche gezin, voor f 3 per maand, een spotprijs. Eigenlijk behoorde hij te betalen den middelprijs van een huisje met meer dan twee kamers, dat is f 5,26; voor kleeding behoorde hij te hebben f 8,10, terwijl hij daarvoor slechts f 3 heeft. De voeding. Als ik bereken wat alles kost, hetgeen hij noodig heeft, moet hij leven van f 29,40 per maand voor zich en zijne kinderen. Ingeval zijne vrouw bij ons meewerkte, had de man meer. Nu bereken ik nog niet, wat hij zoude verliezen indien hij in eene fabriek was, die nu en dan stilstond of ingeval hij ziek werd. Daarvoor moeten andere middelen bestaan. Die man had dus niet te verdienen en verkeerde in een gebrekkigen toestand. Het schijnt dus wel dat de vrouw moet medewerken om de kinderen behoorlijk te kunnen verzorgen. 8310 V. Of wel het schijnt, dat geen huishouden bij zoo gebrekkige bestaansmiddelen behoort te worden opgezet? A. Dat is zoo. Men zou ook kunnen beweren dat die man meer moest verdienen, maar wij staan hier voor een moeilijk punt: wij zijn industrieelen en geene philantropen. Wij zullen nu de loonen moeten verminderen, omdat wij anders niet kunnen blijven bestaan. Wij hebben het heel moeilijk; wij staan tegenover eene geduchte concurrentie van den vreemde, die voor ons de grenzen heeft afgesloten. De concurrentie van Duitschland is onverdragelijk. Daar staat wel tegenover, dat alles beterkoop gekocht kan worden, maar wat geeft dat, zoo men zelfs het goedkoope niet betalen kan. En als wij het werk zouden moeten staken, dan zou het nog erger zijn. Ik zal er niet meer van zeggen, want de heeren zullen er meer van weten dan ik. Omtrent de kosten van logies kan ik het volgende mededeelen In 1875 kwam het denkbeeld op, om huizen voor den werkman te bouwen. De vestingen werden toen geslecht, en men meende dat men daardoor op voordeelige wijze grond zou kunnen bekomen. Ik werd met den heer Regout en andere heeren door den heer De Veer uitgenoodigd om eene maatschappij op te richten tot het stichten van arbeiderswoningen. De Staat was echter niet genereus tegenover ons. Hij kwam ons niet te hulp, en van het heele plan kwam niets Later werd ik door twee priesters uitgenoodigd om eene andere maatschappij op te richten. De Staat werd geheel er buiten gelaten, en het geheele plan berustte op particuliere krachten. Dat ging beter; de huizen werden gebouwd. Er werd eene statistiek opgemaakt, waaruit bleek, dat van de 134 huishoudens 52 2/10 pct. slechts in ééne kamer logeerden. Sedert zijn bij ons 133 arbeiderswoningen gebouwd, en ik heb eens nagegaan wat de gevolgen daarvan waren, zoo wat huurprijs als meer of minder ruime bewoning betreft, want uit een moreel en hygiënisch oogpunt beschouwd, kan het bewonen van eene kamer door een geheel gezin niet bevorderlijk zijn aan de zedelijkheid. Uit het onderzoek is mij gebleken, dat de 304 huishoudens bestaan uit 1534 personen: dat daarvan 49 3/10 pct. woont in ééne kamer, 36 5/10 pct. in twee kamers en 14 1/10 pct. in een geheel huisje. De huurwaarde van eene kamer is gemiddeld f 3,63; van twee kamers f 5,26 en van een huisje, of meer dan twee kamers f 7,09, alles per maand. Daaruit heb ik de conclusie getrokken, die ik zooeven mededeelde. 8311. V. Dat gebroken cijfer van f 5.26, hetwelk ik straks niet begreep vindt nu zijne verklaring. A. In eene kamer betaalt ieder persoon slechts f 0,028 per dag. De con clusie, die ik daaruit trek, is, dat, niettegenstaande de woningen in onze stad vermeerderd zijn, wij hadden 52 2/10 pct. die in ééne kamer wonen en nu 49 3/10 pct. De toestand van hen, die in een {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} huisje wonen, is wat beter geworden, de huisjes zijn wat goedkooper geworden. Vroeger was de huur gemiddeld f 7,75 per maand, tegenwoordig f 7,09, dus is het meer onder het bereik van den werkman gekomen. Ik geef u echter te denken, hoe de moraliteit en de gezondheid in gezinnen moet zijn, die maar de beschikking hebben over ééne kamer. Volgens eene opgave, die in mijn bezit is, zijn er huishoudens die met 8 of 10 personen in één kamer logeeren, waar dus gekookt wordt en alles gedaan. Ik zeg dan ook, dat wanneer de kinderen den leeftijd hebben bereikt om te komen werken, het voor hen veel gezonder is, wanneer zij, ik zeg niet in onze paleizen, maar in onze lokalen komen, in plaats van te blijven in eene kamer waar eigenlijk geen huishouden bestaat; immers men kan niet zeggen dat er een huishouden bestaat, wanneer men met 5, 6 kinderen in één kamer leeft, waar gekookt wordt, enz. Ik had dit een en ander opgemaakt, omdat ik meende dat het nu juist de gelegenheid was om de heeren eens te wijzen op deze toestanden in Maastricht. 8312. V. U hebt ons daar genoegen mede gedaan, en wij hebben u met veel belangstelling aangehoord; hoewel het nu niet precies binnen den kring der enquête te huis behoort, hebben wij u laten doorspreken, omdat uwe mededeelingen zoo belangwekkend waren. Hebt u soms nog een of ander dat in verband daarmede staat? A. Ja, ik heb eenige aanteekeningen over de intellectueele ontwikkeling, maar dat komt minder hier te pas. Wel echter het volgende. Toen ik in Maastricht kwam, waren er zeer vele vreemden aan de fabriek verbonden, maar tegenwoordig wordt de geheele fabriek door Maastrichtenaars gedreven en hebben wij maar twee vreemden, waaronder een invalieden chef-werktuigkundige. In den tijd echter heeft de papierfabriek gepericliteerd en wij hebben natuurlijk hulp moeten zoeken bij vreemden. Onder de omstandigheden, die toen heerschten, hebben wij het werk te Maastricht kunnen uitvoeren, hetgeen thans niet meer zou kunnen. 8313. V. Thans zullen wij eens de werkzaamheden in uw fabriek nagaan, waartoe wij altijd maar niet gekomen zijn. Uwe grondstoffen zijn lompen, die gij inslaat? A. Wij hebben als grondstoffen: lompen, stroo en hout, welke elk eene afzonderlijke bewerking ondergaan in verschillende lokalen. 8314. V. Wij zullen beginnen met de lompen. Van waar betrekt gij uw lompen? A. Voor 9/10 uit Nederland, sedert een tiental jaren ook een weinig uit Luik. 8315. V. Gij vindt dus in ons eigen land grondstof genoeg, niettegenstaande den vrijen uitvoer? A. Zeker. Maar lompen zijn tegenwoordig niet meer zoo belangrijk voor ons als vroeger. Zij zijn niet meer de uitsluitende grondstof, wij hebben nu ook hout en stroo. Om echter op de lompen terug te komen. Die worden bij aankomst aan de fabriek in magazijnen opgestapeld en dan uitgegeven om te worden gesorteerd. Dat sorteeren geschiedt in twee zalen, uitsluitend door vrouwen. De juiste afmetingen der zalen kan ik nu niet uit mijn hoofd opgeven, doch zij zijn zeer ruim. Er werken daarin een 75, 80, 90 vrouwen. Zij werken allen op stuk en hebben een boekje. De prijs wordt geregeld naar de qualiteit der lompen en dus naar de moeilijkheid van het sorteeren. Wanneer zij een zeker getal kilo's gesorteerd hebben, gaan zij met haar korf naar de bascule, waar het gewicht in haar boekje, vervolgens in een duplicaatboekje en eindelijk in het grootboek opgeteekend wordt. Den 15den dag komen zij om het geld. Zij werken altijd 2 aan 2 voor gezamenlijke rekening, waartoe zij echter niet gedwongen zijn, terwijl zij zelf haar compagnon kunnen kiezen. Dit geschiedt enkel ter vereenvoudiging in de administratie. Ik heb mij de moeite gegeven om alle werklieden te ondervragen en uit de daardoor verkregen statistiek is mij gebleken, dat meestal meer dan één persoon uit hetzelfde gezin bij mij werkzaam is. Het sorteeren gebeurt in twee groote zalen. Wat de gezondheid der lompen- {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} sorteersters betreft, zal ik het een en ander mededeelen, want ik onderstelde dat ik er over zou worden ondervraagd. De gezondheidstoestand volgens mij - maar ik ben eenigszins partij in de zaak - is goed. Om dat te bewijzen, heb ik eene statistiek van de sterfgevallen en de ziekten opgemaakt. De statistiek der stergevallen loopt over de periodes van 1875 tot 1882 en van 1882 tot 1887. In de eerste periode bedroegen de sterfgevallen 12½ op de 1000 in het jaar, in de tweede 10 op de 1000 in het jaar. De ziekten heb ik slechts laten aanteekenen over de tweede periode. Daarop komen voor (ik heb geene getuigenissen van doctoren, maar het is van algemeene bekendheid): borstziekte, overgedragen koude, rugtering, typhus, verzwering, ouderdom. 8316. V. Geen pokken? A. Neen. Ik ben met deze statistiek eerst begonnen toen ik in polemiek ben gekomen met de heeren van het geneeskundig Staatstoezicht. Ik heb toen daarover eene brochure geschreven. Wat de ziekten betreft, die zijn niet altijd juist te bepalen. De vrouwen mogen niet achterblijven, of ze moeten reden geven voor hun wegblijven. Zij geven dan op ziekte, maar dit is niet altijd na te gaan. Toch trachten wij dit te doen, en daardoor hebben wij kunnen constateeren dat iedere lompensorteerster 5 23/100 dag per jaar ziek is. Of dit cijfer gunstig is, durf ik niet bepaald verzekeren. Ik heb het oordeel van den heer Wintgens er over gevraagd, die zich nog niet geheel heeft uitgedrukt, maar die toch in het algemeen het cijfer niet ongunstig noemde. 8317. V. Het bezoek van den heer Wintgens in uwe fabriek dagteekent van den laatsten tijd? A. Ja. De tijd der zwangerschap is daaronder niet begrepen. In dien staat kunnen de vrouwen naar welgevallen wegblijven, maar zij blijven ingeschreven als tot de fabriek behoorende. Bij hare terugkomst bekleeden zij weder haren vroegeren post. De heer Wintgens heeft gevraagd, hoelang die vrouwen in den regel afwezig blijven, waarop ik heb geantwoord: gemiddeld 33,7 dag. Ook vroeg die heer mij of vaak miskraam voorkomt en ik heb gezegd: in de laatste 4 jaren 5 van 57 gehuwde vrouwen. Daaronder zijn niet begrepen de miskramen van meisjes; zoodra aan deze iets wordt bespeurd van dien aard, worden zij van de fabriek verwijderd en mogen niet meer terugkomen. Dit werkt goed als voorbeeld; ook daaromtrent heb ik eene statistiek opgemaakt. Die statistiek is zoo gunstig niet, hoewel de zedelijkheid vrij goed is. Bij ons zijn vrouwen en meisjes geheel en al in afzonderlijke lokalen, zoodat daar niet kan voorkomen wat anders zoude kunnen gebeuren. Ik heb in de 4 laatste jaren 19 meisjes van de fabriek moeten verwijderen. Van die 19 zijn er in het voorjaar 9 teruggekomen, gehuwd. Ongehuwd komen zij niet terug dan na een zekeren tijd. Die invloed is altijd goed, waar zooveel meisjes zijn; het heeft zijn voor en tegen. Het kwaad zit niet in de fabriek, maar in de herbergen, in danshuizen en koffiehuizen, die veel te lang openblijven. Daartegen is niets te doen. Nu verder, wat het sorteeren der lompen betreft. De lompen die gesorteerd zijn worden op hoopen gelegd, tot zij in verbruik worden gegeven. In de zaal waar dit geschiedt, zijn geene mechanische werktuigen om te ventileeren. Ik ben daartegen. Ik weet niet of ik juist oordeel, maar ik beweer dat ruimte, zuivere lucht en zindelijkheid beter zijn dan een ventilatie, die stof opwekt en de verhitte werklieden door tocht koude doet vatten. Onze zalen zijn ongeveer 30 meter lang en 12 meter breed en voorzien van ijzeren kolommen. Daarin werken 40 vrouwen, zoodat iedere vrouw meer dan 10 M2 oppervlakte voor zich heeft. Zoodoende kan er niet veel stof ontstaan. Ik zal niet zeggen dat het altijd zoo op mijne fabriek geweest is, want vroeger heb ik weinig op deze punten gelet, maar sedert 1878 heb ik dat alles beter ingericht. Uit de door mij opgemaakte statistiek blijkt, dat de localiteit niet nadeelig voor de gezondheid is. Het is ruim en licht, zonder eenige stof. Men kan er zeer goed eten en drinken. 8318. V. Eten die vrouwen in de werkzalen? A. Zij eten thuis, maar twee keeren {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} per dag hebben zij een kwartier of een half uur tijd, om een boterham met koffie te gebruiken. Eigenlijk drinken zij den geheelen dag door koffie. 8319. V. Worden op die zalen, buiten de vrouwen, ook aankomende meisjes aan het werk gehouden? A. Ja, maar die aankomende meisjes zijn zoo heel jong niet. De meisjes, die op deze zalen werken, zijn ten minste 15 of 16 jaar oud. De meisjes van 13 jaren, die bij ons aankomen, laat ik bladen papier inleggen. Als wij dan behoefte krijgen aan kinderen, omdat het werkvolk vermindert, dan vragen wij aan de moeders of zij ook een kind in de familie hebben dat leeren wil, en zoo ja, den brengt zij dat mede en leert het, in den regel onder haar toezicht. Den leeftijd dier kinderen kan ik niet bepalen. Zij moeten echter een jaar of 13-14 zijn, maar ook weder niet te oud, want dan zouden zij het werk niet zoo goed kunnen leeren. 8320. V. Dat alles betreft nu het sorteeren van lompen? A. Ja, en het snijden. 8321. V. Die lompensorteersters trekken altijd een eigen werkpak aan, niet waar? A. Ja. Iedere vrouw is verplicht zich te begeven naar een aparte kamer, waar een kastje voor haar is met een nommer, waarin zich de kleederen bevinden die zij moet aantrekken, nadat zij zich eerst heeft ontkleed. Bij het naar huis gaan, begeven zij zich groepsgewijze weder naar dezelfde kamer, want zij is niet groot genoeg om in eens 80 vrouwen te bevatten, en daar verkleeden zij zich dan onder toezicht van eene opzichtster. Dit heeft een dubbel doel: bevordering van zuiverheid en opwekking tot netheid. Vroeger hielden zij die vuile kleederen aan het lijf, er was geen amour propre, zooals in andere afdeelingen wel het geval is, waar het meer ‘dames’ zijn. Dat zoek ik er in te krijgen. Ik zorg dat de menschen niet met stof in huis komen, want er wordt toch altijd wel een beetje stof ontwikkeld, en dit zou niet goed zijn. 8322 V. Vindt gij bij die maatregelen goeden wil en medewerking? A. Ik heb geen slechten wil ondervonden in de geheele fabriek, wat ik ook gedaan heb. 8323. V. Ik doe deze vraag, omdat er andere industrieelen zijn, die zeggen dat het werkvolk van dien aard is, dat al begint men iets in hun belang, zij toch ongenegen zijn er gebruik van te maken en er niets van willen weten. Dat is dus uwe ondervinding niet? A. Behalve één zaak, die echter van minder belang was. Tegen het stof had ik haar, ik zal niet zeggen een muilband, maar een respirator willen geven, maar dien hebben zij weldra weggeworpen; zij vinden dien hinderlijk en ongezond, zij ademden liever de vrije lucht in. Bovendien beletten de respirators het zingen en praten! Ik heb ook ondervonden, dat de werking niet goed was, omdat de menschen geen versche lucht inademden. Overigens heb ik in mijne fabriek altijd medewerking gevonden. 8324. V. Dat betreft dus alles de lompen? A. Er is eene machine om de stof uit de lompen te halen. Dr. Wintgens zal daarover wel gesproken hebben, dat noemt men een duivel. Dat is voorzien van een ventilator. Wanneer u wordt gezegd, dat er geen bestaat, dan doelt dit op de kamer waar gesorteerd wordt en waar ik hem niet gaarne zou hebben. In de tweede kamer, waar het stuift, is er wel een. De machine is geheel dicht en de ventilator trekt de stof naar een aparte kamer die gesloten is. Dit bestaat niet in alle fabrieken, daarom druk ik er op dat die inrichting zeer goed werkt, en de gevolgen er van zeer goed zijn. 8325. V. Wat zeide u daar van de tweede zaal, waar het wel stuift? Leg ons dat eens uit. A. Wij hebben een sorteerkamer, daar is geen ventilator, maar in de tweede kamer, waar het goed geduiveld moet worden en veel stof zou worden opgejaagd, komt de stof niet in de zaal. De bewerking zelve van het duivelen geschiedt in een gesloten kast en de ventilator zuigt de stof op naar eene aparte kamer. 8326. V. Wilt gij soms nog iets zeggen à propos van de pokken-polemiek? Gij greept daar zoo naar eene brochure. {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Ik zou veel kunnen zeggen over epidemieën in het algemeen. Volgens mijne innige overtuiging en die van alle fabrikanten, bestaat er geen epidemie in de papier-fabrieken. Wel komen er gevallen voor als overal, maar geen epidemieën Gij zoudt daarover misschien een onpartijdig oordeel kunnen hooren van een opzichter, die jarenlang het toezicht over de lompen heeft gehad, en dien ik bedankt heb. De reden, waarom ik hem bedankt heb, is, dat hij een begrafenisfonds had opgericht, waarin de werkvrouwen, hoewel zij volkomen vrij waren, toch door hem moreel gedwongen werden zich te doen inschrijven. Ik heb hem de keuze gelaten tusschen de fabriek en zijn fonds, en daar hij met het laatste meer verdiende, is hij weggegaan. Gedurende den tijd, dat ik aan de fabriek verbonden ben, heeft er geene epidemie geheerscht. Toen de cholera in ons land heerschte, is er geen enkel sterfgeval voorgekomen onder de lompenvrouwen, en wel onder de mannen, die zich met chlooren bezig hielden Een bewijs, dat de chloor niet afdoende is als voorbehoedmiddel. Tijdens de pokken-epidemie zijn er 3 gevallen op de fabriek voorgekomen, waarvan één met doodelijken afloop; dit is zoolang ik op de fabriek ben, het eenige geval. Tijdens de pokken-epidemie heb ik met den heer Ruysch over de zaak gesproken en toen een statistiek opgemaakt van de pokkengevallen in Nederland, in Limburg en in Maastricht. Van het geheele land werden in Limburg de meeste lompen behandeld en in die provincie weder het meest in Maastricht. En nu was het aantal sterfgevallen in het geheele land 206, in Limburg 66 en in Maastricht 2 per 1000 inwoners. Ik maakte daaruit de gevolgtrekking - wellicht niet geheel juist - dat het getal pokkengevallen in omgekeerde evenredigheid staat tot de behandeling van lompen. Onze ondervinding als industrieel is in dat opzicht even goed als die van doctoren, die veranderen ook wel eens; nu eens behandelen zij de ziekte met koude en dan weder met warmte. Onze ondervinding heeft ons geleerd - en dit is niet weg te cijferen - dat in onze fabrieken geen pokken-epidemie voorkomt, al wil ik de mogelijkheid niet geheel ontkennen, dat lompen kunnen aansteken. Dit is ook de ondervinding van buitenlandsche papierfabrikanten, hoewel in een congres wel eens het tegendeel is beweerd. Maar hier geldt: ‘C'est oeuvre d'un savant, non pas d'un praticien’. 8327. V. Dit dus wat de lompen betreft; wilt gij nu het stroo en hout behandelen? A. Wat deze enquête betreft, zijn de grondstoffen hout en stroo eigenlijk van minder belang. Ik geloof dat de tijd der Commissie daarvoor werkelijk te kostbaar is. 8328. V. Goed, dan zullen wij het stroo en het hout laten rusten. Wanneer dus de lompen gesorteerd zijn, worden zij gekookt? A. Juist. Zij worden door middel van een trechter in den ketel gedaan en dan met waterdamp, soda en kalk verscheidene uren gekookt, waarna zij geheel klaar zijn om gewasschen te worden. Over dit laatste, dat geheel machinaal geschiedt, valt verder niets bijzonders te zeggen. 8329. V. En als zij dan gewasschen zijn? A. Dan worden zij gemalen en gebleekt. 8330. V. Ook machinaal? A. Die lompen worden in kasten en bakken van de eene verdieping naar de andere afgelaten en dan onderworpen aan de werking van chloorgas en chloorkalk. 8331. V. Komen in die afdeeling misschien ziektegevallen voor, die opmerkelijk zijn? A. Ik heb er wel ondervinding van, maar ik kan geen cijfers noemen, want dat is in de geheele opsomming begrepen. Ik moet erkennen, dat in vroeger tijd dat gas den werkman wel eens hinderde; maar wij hebben getracht hem meerdere ruimte te geven en de heeren, die de fabriek bezoeken, kunnen wel merken of er reuk is of niet. Er is tegenwoordig niets meer van dien aard 8332. V. Al het mogelijke is dus gedaan en met goed succes? A. Er is veel verbetering in gebracht. 8333. V. Op het oogenblik is er dus {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} geen bedenkelijke kant meer aan verbonden? A. Neen. 8334. V. En dan? A. Dan wordt de stof opnieuw gemalen om het papier te vervaardigen. In al die handelwijzen is geen gevaar. Er komt enkel eene papiermachine bij, waar de stof in papier verandert. 8335. V. Alles dus machinaal? A. Ja, en onder bewaking van mannen. Jongens worden opgeleid tot hoogere werkzaamheden. Wij hebben weinig jongens; slechts 7 en 16, dus te zamen 23 jongens. 8336. V. En dan? A. Dan wordt het papier machinaal naar boven getrokken, gesorteerd, gevouwen, gefatsoeneerd en gewalst. Dit geschiedt onder toezicht van vrouwen en meisjes. Toch is het in de laatste jaren gebeurd, dat het papier machinaal wordt gekalanderd, onder toezicht van mannen. Dit gebeurt in hetzelfde lokaal, waar de machine-outil staat. Daarna wordt het papier gesorteerd door vrouwen en meisjes. 8337. V. Wordt het papier ook gesatineerd met hulp van vrouwen en meisjes? A. Die verplaatsen de bladen. Het satineeren geschiedt machinaal. Een meisje schuift het papier tusschen twee zinken bladen en legt dit alles in eene machine. Daarin wordt het gesatineerd. De meisjes hebben alleen de bladen te verplaatsen en na te zien, maar dit is een zittend, licht werk. 8338. V. Geschiedt het pakken door mannen? A. Ja. 8239. V. En het enveloppeeren? A. Dat gebeurt door meisjes, zoo ook het linieeren, het filigraneeren en het fatsoeneeren van doosjes. 8340. V. En is daarmede dan de fabricage afgeloopen? A. Ja. 8341. V. Wilt gij ons nu omtrent andere zaken uwe mededeelingen doen? A. Omtrent brandgevaar zijn de noodige maatregelen genomen, maar die kunnen alleen op de plaats zelve beoordeeld worden. De ziekenkas voor werklieden. Vroeger was er eene kas, waarin wij voor de eene helft en de werklieden voor de andere helft bijdroegen. Die kas was achteruit geraakt, en wij hebben eenige duizenden guldens moeten storten om daaraan te gemoet te komen. Die is nu opgehouden. Daarop heb ik de werklieden eene andere kas helpen oprichten, onder den titel: ‘Help u zelven’. Dien geest heb ik onder de werklieden willen brengen, opdat zij niet op den patroon maar op zich zelven zouden steunen. Van de kas maken 99/100 van de mannen en meisjes deel uit, met uitzondering van de lompenvrouwen. Die kas wordt gevoed door het inhouden van een deel van het weekgeld onder het toezicht der werklieden, die de boekjes houden. Ik ben eere-voorzitter. Elk jaar wordt er eene algemeene vergadering gehcuden, en worden 5 leden benoemd, die als commissaris fungeeren en onderzoeken of hot werkelijk een ziektegeval is of niet. Zij hebben ook de bevoegheid zich van de fabriek te verwijderen om dit te gaan onderzoeken. Bovendien is er een ondersteuningskas. Dat gebeurt geheel vrij en buiten hun weten. Enkele malen heb ik in hun kas bijgestort, toen zij een weinig zwak begon te staan. Tegenwoordig staat zij weder zwak, omdat vele werklieden zich als ziek hadden opgegeven, waardoor te veel is uitbetaald. Sedert de nieuwe commissie benoemd is, gaat het beter en neemt de kas maandelijks toe. Buiten die kas hebben wij in onze boeken een caisse de secours. Ik heb de bevoegdheid pensioenen toe te staan. Als er een ongeluk gebeurt, dan wordt de gekwetste verpleegd op onze kosten, en dan ontvangt de familie ¾ van het dagloon van den man die gewond is. Verwonding komt nogal eens voor. In de laatste tien jaren zijn drie gevallen van ernstige verwonding voorgekomen. Meestal bepalen de verwondingen zich tot de vingers. In de laatste tien jaren zijn er drie groote ongelukken voorgekomen, als twee die een arm verloren hebben en een die overleden is. Zij die een arm verloren hebben, zijn nog in de fabriek werkzaam tegen hetzelfde salaris als vroeger Komen zij op zekeren leeftijd, dan heeft de raad van beheer mij toegestaan ze, zoo zij het verdienen, te {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} pensionneeren, of liever eene toelage te geven, want recht op pensioen hebben zij niet. Zoo zijn er op het oogenblik een tiental, die toelagen genieten voor een 20-jarigen en 25-jarigen diensttijd. Vroeger waren ook de opzichters in de kas van de werklieden. Ik heb ze er in gebracht omdat zij beter geleerd hadden en dus de kas beter konden administreeren. Later ben ik daarvan echter teruggekomen. Worden de opzichters nu oud en ongeschikt voor het werk, dan krijgen zij het volle traktement als ondersteuning. Dat is reeds meermalen gebeurd. Zij worden door ons gepensionneerd, net als de werkman. Dit is het eenige wat ik omtrent de kas der werklieden en het pensioenfonds kan mededeelen. Ik heb de kas der werklieden ook nog veranderd uit een ander oogpunt. Bij ons heeft men een gesticht, den Calvarieberg, en in het reglement daarvan staat, dat alle inkomsten van den werkman, die er verpleegd wordt, aan het gesticht vervallen. De kas moet dus in zulk een geval het geld aan het gesticht uitkeeren. Ik vroeg mij echter af, waarvan het gezin dan moest leven, en heb ons laten dagvaarden en niet betaald. Wij zeggen: een ziekenkas bestaat er niet. Wat er is, krijgt het huisgezin, niet hij die in het gesticht wordt verpleegd. Volgens mijne meening moest alles veranderd worden en behoorde er te zijn een soort van algemeene kas, ook voor verpleging en behandeling door een dokter. Eigenlijk zou er meer gecentraliseerd en gehandeld moeten worden in den geest der trade-unions in Engeland, want een werkman, die nu bedankt wordt, verliest alle stortingen. Tegenwoordig echter is het moeielijk wat te doen, en ieder industrieel dient maar voor zijn eigen huisgezin te zorgen. 8342. V. Bij u worden zij nogal niet veel bedankt? A. Zij worden bedankt als zij slecht oppassen. 8343. V. Maar dat komt bij u gelukkig nogal niet veel voor? A. Neen. 8344. V. De moraal van de zaak is, als ik u wel begrepen heb, deze: dat, als u gevraagd werd: laat gij uw oude ouvriers aan de armen vervallen, gij zoudt zeggen: neen? A. Als zij ten minste 20 jaar bij mij gewerkt hebben, dan worden zij niet armlastig. 8345. V. Ik doe deze vraag, omdat de toestand bij anderen anders is. Die drie ongelukken, waarover gij gesproken hebt. speelde onvoorzichtigheid daar eene rol bij? A. Mijn belang is om ja te zeggen, maar ik zal u de zaak vertellen, zooals zij gebeurd is. Gij zult er ook een werkman over hooren. Een werkman, dat is het eerste geval, is met het overbrengen van papier uitgegleden en met zijn arm tusschen de pers gevallen. Dientengevolge is hij zijn arm kwijt geraakt. Het tweede geval trof een meisje; de man, die bij het satineeren is, was even weg en had zijn horloge boven op de machine gelegd; het meisje is op de machine geklauterd, om te zien hoe laat het was; zij werd bij de kleederen gegrepen en heeft den arm verloren. Dat meisje is weder bij ons werkzaam; ik heb haar bij die gelegenheid een werk moeten geven, dat zij met ééne hand kon doen. Van het derde geval weet ik niet veel te vertellen. Een man, die een groot aantal jaren al bij een machine geplaatst was, werd gevonden bij een overbrengingsas, waar geen doorgang was. Hij was gegrepen en rondgedraaid en werd dood gevonden. De man had daar echter niets te doen gehad, en ik heb later de as omkleed Dat kon nu hier, maar dat gaat overal niet. Behalve eenige kleine ongelukken, die den werkman niet onbekwaam maakten om te werken, zijn slechts deze drie ongelukken voorgekomen. 8346. V. Hebben die voorvallen u geen aanleiding gegeven om meer machinedeelen te omkleeden? A. Natuurlijk, dat is het werk van iederen dag; elk jaar zijn wij daarin vooruitgegaan. De ondervinding leert wat men daarin kan doen - men weet vooruit niet hoever men daarmede kan gaan, maar het is plicht om zooveel mogelijk daaraan uitbreiding te geven. {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} 8347. V. Wat leert u de ondervinding; wat houdt gij voor verstandiger, de machines zoover het zich laat doen, te bedekken, of de menschen den vijand te laten zien, om hen te wennen er voorzichtig mede te zijn? A. De vraag is te algemeen. Het hangt er van af, of de menschen er moeten komen of niet. Men moet met de machine bekend raken; zij moet onderhouden worden, en dat mag men niet belemmeren, maar waar dit niet noodig is moet men zooveel mogelijk afsluiten. 8348. V. De generale vraag schijnt dan toch vatbaar voor dit uw gepreciseerde antwoord, dat waar het mogelijk is zonder schade voor een behoorlijk en goed onderhoud van de machine, het wenschelijk is de afsluiting te doen plaats hebben? A. En dit gebeurt ook niet alleen zooveel mogelijk bij ons, maar ook in andere fabrieken. 8349. V. Hoe is het gesteld met de boeten in uwe fabriek? A. Die worden willekeurig geheven. Dat is misschien niet juist, en het zou wellicht beter zijn dat in de fabriek een reglement daarvoor was opgeplakt, maar dit heeft ook zijne bezwaren, want alle gevallen zijn niet te voorzien. Gij zoudt omtrent de toepassing en de werking van die boeten den werkman zelf moeten hooren, maar de goede verstandhouding, die er heerscht, waarborgt tegen alle misbruik. De werklieden weten dat op het rooken in de fabriek eene boete gesteld is van dertig centen. Zij weten allen dat bij telaat komen de deur is gesloten en een halven dag wordt afgetrokken. Van sommige zaken is hun het tarief bekend. In de boeten voor het verknoeien, slecht fabriceeren van papier, moedwillig of niet, is eene zekere speling gelaten. Als vaste stelregel heb ik echter aangenomen dat geen werkman de boete behoeft te betalen. Valt hem dit te zwaar of acht hij de boete onrechtvaardig, dan wordt hem 15 dagen tijd gelaten om elders werk te zoeken; de boete wordt hem dan niet afgetrokken. Hij is vrij om de boeten aan te nemen of niet. 8350. V. Laat gij het recht van boeten opleggen aan uwe ondergeschikten over, of houdt gij dit aan u? A. De boete wordt voorgesteld òf door den opzichter òf direct opgelegd door ons. De boeten worden opgeschreven in het boekje en op het einde der quinzaine aan den ingenieur of aan mij overhandigd, die naar goedvinden daarover oordeelen. De eene opzichter is natuurlijk beter dan de andere, en daarom laat ik nooit het recht in handen om boeten op te leggen; zij kunnen ze alleen voorstellen. 8351. V. De heer Ruys van Beerenbroek: In het begin van uwe verklaringen hebt gij gesproken over het verlaten van de fabriek, waarbij gij den maatregel getroffen hebt om zooveel mogelijk mannen en vrouwen gescheiden te houden. Bij het aangaan van de fabriek komen dus allen tegelijk? A. Behalve degenen, die om 6 uren komen. Doch dit zijn allen mannen, namelijk machinisten en stokers. 8352. V. De vrouwen gaan van half twaalf tot één uur, de mannen van twaalf uren tot half twee naar huis om te eten behalve de mannen die aan de satineermachines werken en een half uur vroeger weggaan. Maar hoe gaat het des avonds? Verlaten dan de vrouwen niet een vijf minuten eerder de fabriek, want het zijn juist de avonduren, vooral in den winter, die in dat opzicht bedenkelijk zijn? A. Zij verlaten gezamenlijk de fabriek, doch uwe opmerking is volkomen juist. Ik zal dan ook nazien hoe het met de werkuren te regelen is, dat de mannen des avonds wat langer blijven. 8353. V. Wij hebben gehoord, dat de arbeiders, die alleen over dag werken, 10 uren werkzaam zijn; maar nu hebben wij nog het arbeidend personeel, dat meer speciaal aan de machines verbonden is en dag en nacht doorwerkt, met dien verstande dat de machines loopen van Maandag-morgen tot Zondag-morgen 6 uren. Is dat altijd zoo geweest? A. Neen. 8354. V. Hoe lang is het, dat gij Zondags niet meer laat werken? A. Wij zijn begonnen met maar gedeeltelijk te werken, en daarna zijn wij overgegaan niet meer te werken. Dit kan 10 of 15 jaar geleden zijn, maar {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} ik zou het moeten opzoeken, want ik weet het niet uit het hoofd. 8355. V. Vindt ge daar eenig bezwaar in voor het fabrikaat? En is het u bekend op welke wijze het in het binnenen in het buitenland geschiedt? A. Van 100 fabrieken op het Continent kan men aannemen, dat in 90 des Zondags gewerkt wordt. Wij, die met eenige anderen niet op Zondag werken, zijn uitzonderingen. Ik heb dat gedaan uit een moreel en uit een physiek oogpunt, ter wille van de gezondheid van den werkman, en ik heb er mij, wat de werkzaamheden aangaat, niet slecht bij bevonden. Wij hebben daarvan natuurlijk nadeel, want het kapitaal brengt nu 1/7 minder op. Maar de fabriek wordt beter onderhouden. De werkman heeft meer lust om te werken door de gelegenheid tot ontspanning, die hem geschonken is. Maar in het buitenland - met uitzondering van Engeland - wordt in de papierfabrieken des Zondags gewerkt. Het is lastig de machines te doen ophouden, en het geeft geldelijk nadeel om de stoomketels weer aan den gang te moeten brengen. 8356. V. Maar gij getroost u die onkosten? A. Ja, ik acht de rust noodig en zou iedereen aanraden die te geven. 8357. V. Dus wanneer Zondagswerk verboden werd, zoudt gij daarvan voor de papierindustrie geen nadeel verwachten? A. Juist. 8358. V. Gij werkt met twee ploegen. Hoe wordt het werk verdeeld? A. De man die deze week 6 dagen overdag gewerkt heeft, werkt in de volgende week zes nachten en omgekeerd. 8359. V. Dus die Zaterdag-avond 6 uur eindigt, begint weer het werk Maandag-avond 6 uur, en heeft dus 2 volle dagen rust? A. Ja. 8360. V. Komt in uwe fabriek ook overwerk voor? A. Ja, voor de mannen, niet voor de kinderen. Bij de lompensorteersters gebeurt het nooit, en bij de kinderen ook niet. Bij de mannen moet het wel geschieden; als er een ziek is, moeten 2 à 3 daarvoor inspringen en 18, soms 24 uren werken, wanneer althans de ziekte van langen duur is. Voor een enkelen dag doet men het echter gaarne. Ten aanzien van de vrouwen, die het papier behandelen, zouden twee maatregelen te nemen zijn om het overwerk te beletten, maar dan zou ik er meer moeten aannemen en dan ook bedanken. Ik heb thans omtrent hen, die kunnen overwerken, zekeren regulateur, dezen laat ik 8 à 14 uren bezig om hen aan het werk te houden, waardoor ik niemand behoef weg te zenden. 8361. V. Zeidet gij niet, dat soms 24 uren achtereen wordt gewerkt? A. Dit geschiedt meermalen; maar dat is eigenlijk geen werken, het is meer het houden van opzicht; het is geen slaafsche arbeid, geen dragen, enz., maar de machines moeten bediend worden. 8362. V. Dus hebben de werklieden in dat geval alleen toezicht te houden, maar geen zwaar werk te doen. Hoe dikwijls komt dat voor? A. Alleen in geval van ziekte of plotselinge afwezigheid van werklieden. 8363. V. Komt het bij u wel voor, dat van den werkman 28 tot 30 uren onafgebroken arbeid wordt gevergd? A. Neen. Bovendien is het overwerken vrijwillig. Geen werkman is verplicht 24 uren of meer achtereen te werken; maar hij doet het gaarne, omdat het geen slavenwerk is en hij dan meer verdient. 8364. De Voorzitter: Om alle misverstand te voorkomen, herhaal ik, dat het werken gedurende dien geducht langen tijd bij u alleen voorkomt in geval van het plotseling ontbreken van dezen of genen werkman in een afgepaste ploeg, maar nooit in gewone omstandigheden. Is dat niet zoo? A. Juist. 8365. De heer Ruys van Beerenbroek: Wij hebben van u gehoord dat kinderen, die niet beneden de 13 jaar door u worden aangenomen een examen moeten afleggen. Dat zijn zoowel de meisjes als de jongens, maar waarschijnlijk meer de meisjes? A. Er wordt geen onderscheid gemaakt. 8366. V. Maar daar het meisjespersoneel grooter is dan dat van de jongens, {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} slaat het toch meer op de meisjes. Daarbij hebt gij gezegd, en ik hecht zeer veel aan die verklaring van uwe zijde, want zij heeft veel waarde, omdat zij op de ondervinding gebaseerd is, - daarbij hebt gij gezegd, dat gij geen verschil hebt kunnen opmerken in de ontwikkeling van de kinderen, die van de openbare scholen kwamen, en van die, welke bijzondere scholen bezocht hadden? A. Juist. 8367. V. Gij hebt kinderen van verschillende scholen op uwe fabriek? A. Ja, ik wil er wel later een statistiek van overleggen. Maar men vergete niet, dat wij niet aannemen de kinderen van onvoldoende kennis; ik kan alleen oordeelen over die wat geleerd hebben. 8369. V. Onder het opzichterspersoneel zijn ook vrouwen. Wat geldt daarbij bij u als regel? A. Als ik op de meisjeszalen vrouwelijke opzichters krijgen kan, neem ik geen mannelijke. 8370. V. Hebt gij nooit nadeelige gevolgen ondervonden van mannelijke opzichters over vrouwen? A. Neen, maar ik vindt het natuurlijk dat vrouwen toezicht op vrouwen houden. 8371. V. Op uwe fabriek worden de arbeiders per 15 dagen betaald. Zou dit niet om de acht dagen kunnen geschieden? A. Dat zou moeilijk gaan; het zou te veel werk geven. 8372. V. Maar zou het te doen zijn? A. Ja. Wij hebben het zoo ingericht, omdat onze administratie de kosten berekent per 30 dagen. Onmogelijk is is het echter niet. 8373. V. Zijt gij van oordeel dat het beter voor den werkman zou zijn, als hij per 8 dagen zijn loon ontving? A. De werkman beweert het, maar ik begrijp niet op welke gronden. 8374. V. En voegt hij hij dat verlangen niet den wensch om op een anderen dag betaald te worden? Zou de Vrijdag niet beter zijn dan de Zaterdag? A. Neen, Zaterdags gaan zij naar de winkels. 8375. V. Bestaat de gewoonte dat het loon wel eens een week wordt ingehouden? A. Neen, dat gebeurt nooit. 2 dagen na de quinzaine wordt er uitbetaald. 8376. V. Hoe werken de begrafenisfondsen, gunstig of niet? A. Alles wat de arbeiders sparen is gewonnen. Wat gespaard is gaat niet weg aan sterken drank. Ik heb uitgerekend, dat zij weI wat veel betalen, maar het is toch altijd gewonnen. 8377. Gij zoudt misschien de voorkeur geven aan het beleggen van geld in de spaarbank? A. Juist, dat zou veel beter zijn. 8378. V. Wij hebben bij u ook arbeiderswoningen gezien; dicht bij de fabriek; zijn die nog al gewild? A. Nooit is er één vacant. Ik moet er bijvoegen, dat in geval van ziekte de helft betaald wordt van de huurwaarde, en ingeval van sterfgeval wordt er gedurende eene maand geen huur betaald. De huur bedraagt van 5 tot 7 gulden per maand. Zij hebben vrij water en een tuin. 8379. V. Hoeveel vertrekken zijn er in die huisjes? A. Wij hebben 23 huisjes, en de vertrekken zijn in evenredigheid van de huur. Er zijn er met twee kamers beneden en drie kamers boven. De oudste werklieden hebben de voorkeur. Wij hebben er eigenlijk te weinig. 8380. V. Gij hebt met een enkel woord de concurrentie aangeraakt; ik zal daar nu niet verder op ingaan; maar ik wensch u toch te vragen of de concurrentie er oorzaak van is, dat de loonen van den werkman gedrukt zijn? A. Natuurlijk, dat is mijn innige overtuiging. 8381. V. En belet die concurrentie u niet om meer verbeteringen, die u in het belang van den werkman zoudt wenschen, in te voeren? A. Ja, mijne meening is te dien opzichte genoegzaam bekend. Ik heb eenige woorden dienaangaande aangehaald. Wij worden gedrukt door de concurrentie; ik zou echter geen bescherming willen, maar slechts reciprociteit. 8382. De heer Goeman Borgesius: Is aan het geld, dat door boeten bijeen komt, eene bijzondere bestemming gegeven? A. Dat komt in het ziekenfonds. 8383. V. Met belangstelling heb ik straks gehoord wat gij hebt medegedeeld omtrent de arbeidersbudgetten. Gij {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} hebt het budget gegeven van een werkman, wiens vrouw niet medewerkte en daaruit de conclusie getrokken dat, indien de vrouw medewerkt, het voor het gezin veel gemakkelijker zou zijn om rond te komen. Maar u hebt ook nog meer arbeidersbudgetten bij u, ook van gezinnen waar de vrouw wel medewerkt; is het u niet opgevallen, wat ons in den loop van dit onderzoek meermalen is gebeurd, dat dikwijls, terwijl aan den eenen kant meer verdiend is, doordat man en vrouw beiden inbrengen, aan den anderen kant zooveel te meer wordt verwaarloosd? Netheid is altijd het goedkoopste, en is het u nu niet gebleken dat, terwijl de totaal-verdiensten grooter zijn, dit toch niet aan het gezin ten goede komt, doordat de man geen thuis meer vindt, enz.? A. Neen, dat hangt van het getal kinderen af, dat er in de huisgezinnen is. Zijn er veel kinderen boven den leeftijd van 12, 13 jaren, dan kan de vrouw thuis blijven, maar de moeilijkste tijd is voor hen de eerste zes à zeven jaren van hun huwelijk; dan verdient geen van de kinderen iets, en moet de vrouw inspringen. 8384. V. Maar indien zij jonge kinderen hebben en op de fabriek werken, dan moeten zij die aan anderen te bewaren geven, waardoor toch een deel van het loon verloren gaat? A. Ja, maar niet zooveel als zij verdienen. 8385. V. Maar door dat werken van de vrouw op de fabriek wordt hot in het huishouden ongezellig; de man vindt zijn eten niet op tijd gereed en hij loopt naar de kroeg? A. Ik geloof niet dat dat werken van de vrouw op de fabriek zulk een invloed heeft. Wanneer men toch in aanmerking neemt dat geheele huisgezinnen in één kamertje wonen, dan zal dit geloof ik aan de gezelligheid niet zooveel afbreuk doen. 8386. V. Wij weten dat gij den toestand tracht te veranderen en uw best doet om ze twee kamertjes te doen krijgen. Indien dat gebeurt, zou de toestand dan beter en het verblijf van de vrouw in eigen huis meer noodig worden? A. Natuurlijk. 8387. V. Dat gaat ook niet op eens; maar gij hebt dus niet die bezwaren van het werken van vrouwen op de fabriek ondervonden, die anderen zeggen dat werkelijk bestaan? A. Volstrekt niet. 8388. De heer Beelaerts van Blokland: Gij hebt zooveel mogelijk de sexen gescheiden gehouden; heb ik u goed begrepen, dat een absolute scheiding onmogelijk is? A. Dat is onmogelijk. 8389. V. Waarom? A. Omdat ik niet alle werk, bij voorbeeld het satineeren van het papier, aan meisjes zou durven toevertrouwen. Dan heeft men bij voorbeeld het inpakken; het opnemen en dragen van pakken is, mijns inziens, geen vrouwenwerk. Bij het paklokaal werken ook wel meisjes, doch in een lokaal dat met eene deur van eerstgenoemd lokaal is afgescheiden. 8390. V. Een wettelijk verbod van scheiding zou dus niet mogelijk zijn? A. Neen. 8391. V. Gij hebt medegedeeld dat het uw voornemen was om crêches in uwe fabriek op te richten. A. Het project bestaat reeds lang, maar de zaak is nogal moeilijk. 8392. V. Uit een financieel oogpunt? A. Dat niet. De moeilijkheid bestaat hierin om een goed, afzonderlijk lokaal te vinden, alsmede afzonderlijke personen, met het toezicht belast, dat voor zoo jeugdige kinderen nogal zorg vereischt. Het reglementeeren van eene dergelijke zaak is zeer lastig. 8393. V. Maar gij zoudt het anders wel wenschelijk achten? A. Zeer zeker. 8394. V. Waarom? A. Omdat de kinderen dan niet langer in kamertjes, waar een verpeste lucht heerscht, opgesloten behoefden te blijven, en bovendien natuurlijk in een gezonden dampkring goed voedsel zouden krijgen. 8395. V. Is het u tot dusver wel voorgekomen, dat moeders met hare zeer jeugdige kinderen op de fabriek komen? A. Jawel, het gebeurt somtijds, dat moeders komen werken, en andere kinderen haar het jongste brengen om de borst te geven. Dit wordt natuurlijk toegelaten. 8396. V. Maar het bewaren in de fabriek niet? {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Dat kunnen wij onmogelijk toestaan. 8397. V. Gij hebt medegedeeld, dat in den aanvang vreemde werklieden op uwe fabriek werkten, maar dat gij u thans bepaalt tot Maastrichtsch werkvolk. Wat is uw gevoelen omtrent het vreemde werkvolk? A. Het vreemde werkvolk is ontrouw, heeft in den regel een verkeerden zin, wekt een slechten geest op en is veranderlijk. 8398. V. Was dat Belgisch of Duitsch werkvolk? A. Wij hebben Belgisch, Duitsch en Fransch werkvolk gehad, maar dat is alles weg. Wij hebben nog één Franschman, ongeveer 70 jaren oud, die gepensionneerd wordt, en een eersten machinist, die uit Luik is. Ik heb ook bevonden dat de werkman in staat was dat te leeren wat hij vroeger niet kende, maar daar moet een zekere tijd voor zijn. Vroeger werd de werkman bij ons beschouwd als niet in staat tot die werkzaamheden, die noodig zijn in eene papierfabriek; maar dat hangt alles van zijne educatie af. 8399. V. Dus acht gij het werkvolk uit Maastricht beter? A. Ik zou niet genoeg lof kunnen uitspreken over den geest van de arbeidende klasse te Maastricht. 8400. V. Vertel daar eens wat van. A. Ik ben dagelijks in aanraking met den werkman en hoor wat hij wenscht en zegt. Ik vind bij hem medewerking in al wat gedaan wordt; hij is niet kwaad; men kan veel van hem verkrijgen met een goed woord. Men behoeft niet streng tegen hem te zijn. Ik ben wat driftig, maar zij weten dat dat na 10 minuten voorbij is, en dan komen zij mij weder lachend te gemoet. Ik kan niet anders zeggen, dan dat de Maastrichtsche werkman uitmuntend goed is, en ik kan als vreemdeling, als Luikenaar, daarover beter oordeelen dan iemand anders. De geest is in het algemeen goed. 8401. V. Werkt daartoe ook mede de invloed van de geestelijkheid op het werkvolk? A. Dit is eene teedere zaak. Of het aan den invloed van de geestelijkheid of aan iets anders te wijten is, laat ik daar, maar de geest is goed. Het is niet te ontkennen, dat de geestelijkheid de moreele op oeding bevordert en dat dit voordeelig en beschavend werkt op den werkman. Er bestaan bij ons vereenigingen die congregaties heeten. Daaraan zijn spaarbanken verbonden, hetgeen ik afkeur, omdat ik niet gaarne zie dat de geestelijkheid zich bemoeit met geldelijke zaken. Maar de geestelijkheid heeft invloed op den werkman, en dit werkt ontegenzeggelijk ten goede. 8402. V. Merkt gij ook iets van socialistische vereenigingen? A. Daarvan heb ik nooit iets bespeurd. De werkman staat nu individueel tegenover den patroon, en zoolang dit zoo blijft, zie ik van den kant der socialisten geen gevaar. Maar mocht dit komen, dan zou men in trade unions een tegenwicht vinden, gelijk in Engeland. Dit acht ik het best om de werklieden van ons onafhankelijk te maken. Bij het betrachten van zijn plicht is het natuurlijk niet noodig, maar het kan voorkomen dat men dien niet goed begrijpt, dat men meer zijn eigen belang voorstaat. 8403. De heer Goeman Borgesius: Is het werkvolk te Maastricht genoeg ontwikkeld om zulke trade unions op te richten en in stand te houden? A. Met onze medewerking wel, zonder die niet; de menschen hebben niet geleerd. Wij hebben moeten bijspringen om de zaak goed te regelen. 8404. V. In Holland heeft men ook trade unions beproefd, maar ze hebben zich meest opgelost in vereenigingen om te vergaderen, om te sparen en te deelen, zoodat ze over 't algemeen niet, gelijk in Engeland, veel doen om den bloei en de eer van het vak te bevorderen. A. Daarvoor zijn onze lieden niet genoeg ontwikkeld. 8405. De heer Ruys van Beerenbroek: Regelt gij u bij de vaststelling van het loon naar vraag en aanbod? A. Dat kan en mag niet; ik weet zeker dat ik tegenwoordig werkvolk in het algemeen 20 pct. beterkoop kan bekomen; maar het geval is, dat men gebrekkige werklieden krijgt en slechter werk, dat per slot van rekening niet deugt. Wij hebben de macht om het salaris te verminderen, want er is door de bestaande crisis te veel werkvolk. Ik {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} heb het al vóór jaren kunnen doen en zal er misschien toe moeten overgaan wanneer de winst ophoudt. 8406. V. Uwe ondervinding heeft u dus geleerd, dat de theorie van vraag en aanbod door de practijk wordt weersproken? A. Juist. In het belang van den werkman zou de macht van den Staat de nijverheid te hulp moeten komen. 8407. De Voorzitter: Wij hebben u met zeer groot genoegen aangehoord en danken u wel. Uw verhoor is afgeloopen. Léon Lhoest. Verhoor van den heer J. Frederix. 8408. De Voorzitter: Wilt gij uw voornaam, naam, beroep, ouderdom en woonplaats opgeven? A. Johan Frederix, opzichter in de Koninklijke Nederlandsche papierfabriek, oud 66 jaar, te Maastricht. 8409. V. Hoelang zijt gij aan die fabriek werzaam? A. Zestien jaar. 8410. V. Was de heer Lhoest reeds aan de fabriek toen gij er kwaamt? A. Ja. 8411. V. Zijt gij dadelijk als opzichter aangesteld? A. Ik had werk gevraagd en toen heeft men mij opzichter gemaakt. 8412. V. Hebt gij nog steeds hetzelfde salaris als toen gij werd aangesteld? A. Neen, het is altijd opgeslagen. 8413. V. Zijt gij steeds verhoogd, omdat gij zoo goed oppast, of is die verhooging algemeen? A. Dat durf ik niet zeggen. Iedereen heeft zijn vak. Zoo heb ik 96 getrouwde en ongetrouwde vrouwen onder mijn opzicht. Ik kom nergens anders dan in deze afdeeling, waar de lompen gesorteerd worden. 8414. V. Hoe is de lucht, de atmosfeer in dat lokaal waar de lompen uitgezocht worden? A. Zeer goed. Er zijn 14 trekramen op de zijde van de zaal. 8415. V. Eene machine om de stof naar buiten te jagen, is er dus niet? A. Neen. Ik heb alleen eene machine om de lompen te snijden. 8416. V. Komen er ook ziekten onder de vrouwen voor? A. Neen. Enkele ziekten, die aan allevrouwen eigen zijn en haar een, twee of drie dagen thuis houden, uitgezonderd. Bij bevallingen blijven zij soms ook eene maand thuis. 8417. V. Werken er jonge meisjes? A. De jongste zijn omtrent 14 jaar. 8418. V. De vrouwen werken twee aan twee? A. Ja, ik heb 47 plaatsen. Er zijn er echter die ook alleen werken. De vrouwen zoeken ieder haar soort; de sterke zoekt de sterke, de zwakke eene zwakke, want zij moeten samen deelen en als de een meer zou kunnen verdienen dan de andere, dan gaat het niet goed. 8419. V. Gaat dat sorteeren per stuk of bij 't gewicht? A. Ja, per 100 kilo. De bonte soorten worden betaald met f 1,25, de witte en grijze met f 1,25. De zwakste snijdsters verdienen 35 cents. Een goede snijdster behoeft zich niet te plagen om 77½ cent te verdienen, en als de stof wat medevalt, want dat maakt verschil, kan zij het wel tot over den gulden brengen. Die lompen worden naar de kleur in balen aangevoerd, en de bonte lompen komen ook apart, maar men vindt er soms 16, 20 qualiteiten onder en die moeten zij sorteeren. 8420. V. En dan moeten zij ze snijden? A. Het sorteeren en snijden gaat tegelijk. De lompen worden op de tafel gelegd, die worden gesorteerd en gesneden en in acht vakken geworpen. 8421. V. Hoe lang werken die vrouwen daar? A. Om 7 uur des morgen beginnen zij, maar gedurende de drie wintermaanden komen zij om kwartier over zeven. De vrouwen gaan dan eerst naar de kleedkamer, zij kleeden zich uit en trekken hun werkpak aan. 8422. V. Dat werkpak hangt daar, niet waar? A. Ja, zij hebben ieder een kastje, dat genommerd is en daar hangt het werkpak. 8423. V. Tot hoe laat werken zij dan? A. Tot tien minuten voor half twaalf, dan wordt er geroepen: aankleeden! {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan gaan zij naar de kamer waar de kleederen hangen, waar zij zich goed moeten reinigen en dan vertrekken zij, proper en net. Als zij zich niet goed gereinigd hebben, moeten zij in de kamer terug. 8424. V. Zorgt gij daarvoor? A. Ja, de deur gaat dicht; er komt geen man bij. 8425. V. Behalve gij! A. Ik blijf buiten, en als zij zich goed gereinigd hebben, doe ik de deur open en laat ik ze een voor een passeeren; wie zich niet goed gereinigd heeft, zend ik terug. Er zijn in het vertrek 20 waschkraantjes die beginnen te loopen als ik de hoofdkraan open. Wie den eersten keer tracht ongereinigd weg te komen, krijgt geen boete, maar eene herhaling straf ik met 20 cts. boete, anders houden zij niet op. 8426. V. Hoe laat komen zij dan terug? A. Om 1 uur, dan gaan zij weder in de kleedkamer en verder aan hun werk, blijven tot drie uur aan het werk, drinken dan koffie, werken weer door tot half zeven en dan verlaten zij weer op de beschreven wijze de fabriek en is de dag afgeloopen. 8427. V. Komt overwerk ook voor? A. Neen. 8428. V. Dus uw werk is om op die dames te passen? A. Ja, ik heb niets anders te doen. 8429. V. Gij kunt het leven dus wel houden? A. Ja ik ben wel eens ziek, maar dat beteekent niet veel. 8430. V. Zijt gij in het fonds? A. Neen, dat wil Mijnheer niet hebben, omdat ik te oud ben. 8431. En als gij ziek zijt? A. Vier jaren geleden ben ik twee maanden ziek geweest geweest aan typheuse koortsen en al dien tijd heb ik mijn volle geld gehouden. 8432. V. Dus Mijnheer zorgt voor je? A. Ja. 8433. V. Nu, uw verhoor is afgeloopen. J. Frederix. Verhoor van den heer H.J. Hollands. 8434. V. Welke zijn uw voornaam, naam, ouderdom, beroep en woonplaats? A. Hendrik Josephus Hollands, oud 30 jaren, molenaar in de Koninklijke Nederlandsche papierfabriek, wonende te Maastricht. 8435. V. Zijt gij jong op de fabriek gekomen? A. Ik ben er op mijn 21ste jaar gekomen. 8436. V. Hebt gij vroeger op eene andere fabriek gewerkt? A. Ja, op de glasblazerij van de firma Regout. 8437. V. Hoe oud waart gij toen gij op die glasblazerij kwaamt? A. Omtrent 13 of 14 jaren. 8438. V. Hadt gij niet eerder op de fabriek kunnen komen? Wellicht was dit niet noodig, uw vader kon u wellicht groot brengen zonder dat? A. Mijn vader was slechts een eenvoudig werkman bij den heer Lhoest, die mij echter tot op mijn 13de jaar heeft laten schoolgaan om wat te leeren. 8440. V. Weet gij nog wat ge op de fabriek van den heer Regout moest doen, toen gij daar als jongen van 13 jaar kwaamt? A. Ik was glazendrager; hetgeen gemaakt werd moest ik naar den oven brengen. Toen ben ik geworden groote gamin, dat was het werk te warmen in den oven. 8441. V. Werktet gij in dag- en nachtploegen? A. Ja. 8442. V. Dus ge hebt wel tijden gehad, dat ge een geheele week lang niet op uw bed kwaamt? A. Wij werkten om de 14 dagen als dag- en nachtploeg, zoodat wij 14 dagen achtereen 's nachts werkten. 8443. V. Dat was dus geen gemakkelijk leven? A. Och, Mijnheer, wij zijn voor werken in de wieg gelegd, en er dus aan gewoon. 8444. V. Hoelang zijt gij bij de heeren Regout gebleven? A. Tot ik geloot heb. Daar ik, uit dienst komende, toen niet meer verdienen kon, ben ik naar de fabriek van den heer Lhoest gegaan. 8445. V. In welke betrekking zijt gij daar? A. Als molenaar. 8446. V. Wat is dan uw werk? {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Het gereedmaken van de pap voor de fabricage van het papier. Ik heb alleen het opzicht over den molen. 8447. V. Hoelang duurt uw werkdag? A. Ik begin 's morgens te 6 uren en eindig 's avonds te 6 uren. 8448. En hebt ge geen nachtwerk? A. 6 dagen werk ik en dan 6 nachten. 8449. V. Dus gij werkt met twee ploegen? A. Ja. 8450. V. Worden daar aankomende jongens ook bij gebruikt? A. Ik heb er twee bij mij. 8451. V. Hoe oud zijn die? A. 22 en 27 jaar. 8452. V. Noemt gij dat jongens? A. Ja. 8453. V. Dus, omdat zij in uw dienst zijn? Maar dat zijn toch geen kinderen? A. Neen, die kunnen in ons vak niet gebruikt worden. 8454. V. Dus hebben wij elkander straks niet begrepen, toen ik vroeg of er aankomende jongens waren en door u ja geantwoord werd, ofschoon gij neen bedoeldet. Maar er zijn in ieder geval geen kleine jongens, die komen daar niet te pas? A. Neen, die kunnen bij ons niet werken. 8455. V. Hoe gaat het bij de verwisseling der ploegen? A. Deze week heb ik dagdienst. Zaterdag-avond kom ik af en moet na 48 uren rust Maandag-avond om 6 uren beginnen; heb ik de nachtweek, dan kom ik Zondag 's morgens om 6 uur af en heb 24 uren rust en moet dan Maandag 's morgens om 6 uur weer beginnen. 8456. V. Hoeveel loon hebt gij? A. Wij werken per stuk, dat wil zeggen per kilo. Ik verdien daarmede ongeveer f 1,40 à f 1,50 per dag. 8457. V. Kunt gij daarmede rondkomen, of verdient de vrouw er ook wat bij? A. De vrouw werkt op de schilderkamer van de fabriek Regout. 8459. V. Wat verdient zij daar? A. f 7, f 8, f 9 in de 14 dagen. 8461. V. Hebt gij kinderen? A. Een kind en een is overleden. 8462. V. Waar laat gij het kind indien de vrouw op de fabriek is? A. Bij mijne schoonmoeder, die daarin nog eene tegemoetkoming vindt, terwijl ik weet dat mijn kind goed bezorgd is. 8463. V. Uw verhoor is afgeloopen. H.J. Hollands. Verhoor van den heer J. Bovrie. (Verkort.) 8464. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats weten? A. Johannes Bovrie, machinen-conducteur in de Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek, oud 47 jaren, wonende te Maastricht. 8465. V Zijt gij reeds lang in die fabriek werkzaam? A. 30 jaren achtereen. 8466. V. Hebt gij vroeger in andere fabrieken gewerkt? A. Neen, aan den spoorweg. 8467. V. Blijft het werkvolk lang aan die fabriek? A. Die er komen, blijven er gewoonlijk. 8468. V. Hoe is de verhouding tusschen den patroon en de werklieden? A. Naar mijne bevinding goed, en ik meen dat allen die met mij werken evenzoo denken. 8469. V. Gij zijt dus met den patroon, den heer Lhoest, en de patroon is met u tevreden? A. Ja. 8470. V. Hoeveel verdient gij tegenwoordig? A. f 58 in de maand. 8471. V. Gij zijt in die jaren zeker aardig vooruitgekomen? A. Ja zeker. 8472. Hoeveel verdiendet gij eerst? A. Toen ik op mijn 17de jaar daar kwam, 60 cents per dag, en dat 4, 5 maanden lang. Gaandeweg ben ik opgeklommen. 8473. V. Is uwe bezoldiging wel eens verlaagd geworden? A. Dat is nooit voorgekomen; het tarief is nooit verminderd. 8474. V. Gij hebt togh wel gehoord dat het op andere fabrieken voorkomt? A. Ja. 8475. V. Welk werk doet gij? A. Ik zorg voor de papiermachine, {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} waarbij altijd drie man werkzaam zijn. 8476. V. Gij zijt dus bij de machine, waar de pap tot papier wordt gemaakt? A. Ja. 8477. V. Is dat eene machine voor allerlei soort en vorm van papier? A. Ja, zij maakt allerlei papier: schrijf- en postpapier, dik en dun, fijn en grof, al naar verkiezing. 8478. V. Gij hebt de machine maar te verzetten, niet waar? A. Ja. 8479. V. Is die machine gevaarlijk om te bedienen? A. Ja. alle machines zijn gevaarlijk, men kan er tusschen vallen. Maar als dat niet gebeurt, is zij niet gevaarlijk en overal verzekerd. 8480. Hebt gij in al die jaren nooit een ongeluk gehad? A. Neen. 8481. V. Staat alles open en bloot aan die machines, of is er hier en daar eene beschutting aangebracht? A. Daar waar het papier overloopt staat zij bloot, daar kan zij niet beschut worden, maar overigens is zij beschut. 8482. V. Hebt gij jongens bij u om u te helpen? A. Een jongen van 14 jaar. 8483. V. Helpt die aan de machine? A. Neen, die is om den boel wat aan te vegen enz. 8484. Herinnert gij u wel dat er ongelukken gebeurd zijn in de laatste 10 of 20 jaar? A. Ja, twee in de 25 jaar dat ik meester ben, mijn eigen zoon en een bejaard mensch. 8485. V. Heeft uw zoon zijn arm verloren? A. Neen, drie vingers van de rechterhand. 8486. V. Hoe kwam dat? A. Hij gleed uit op de drogerij en wilde zich vastgrijpen, de heete koperen rollen hebben de hand gepakt en toen heeft hij zich verbrand. 8487. V. Hij is echter op de fabriek aan het werk gebleven? A. Ja, nadat hij genezen is, is hij teruggekomen, en aan hetzelfde werk gezet. 8488. V. Toen hij door dokter en meester geholpen moest worden, is hij toen vanwege de fabriek in de kosten bijgestaan? A. Ja, hij heeft zijn volle geld steeds behouden. 8489. V. Wat is er van dat andere ongeluk, dat gij u herinnert? A. Dat gold een bejaard mensch, van 55 of 60 jaar. Deze glipte ook uit en viel met den arm tusschen de rollen. Zijne behandeling in het hospitaal schijnt wat verwaarloosd te zijn. Hij kreeg wat al te spoedig verlof zijne familie te gaan bezoeken. De arm, die aanvankelijk goed was, is daarna ziek geworden; en het gevolg is geweest dat de arm geheel moest worden afgezet. 8490. V. Is toen het gezin in den tijd dat dit alles gebeurde vanwege de fabriek ondersteund? A. Steeds is het volle geld uitbetaald. 8492. V. Hoe laat begint uw werk? A. Dat duurt van 's morgens 6 tot 's avonds 6 uur. 8493. V. Hebt gij daarna afgedaan? A. Ja. 8494. V. Werkt de machine 's nachts door? A. Ja, om de week werken wij 's nachts. 8495. V. Dus het papiermaken gaat 24 volle uren achtereen door, van Maandag-morgen tot Zondag-ochtend? A. Ja. 8496. V. Zondags wordt er overigens niet gewerkt. A. Neen. 8497. V. Komen die jongens van 14 jaar ook bij de nachtploeg? A. Neen, de jongste is 18 jaar. Ver der zijn 't volwassen mannen. 8498. V. Is dat altijd zoo geweest? A. Sedert 18, 19 jaar. 8499. V. Werkt gij Zondags wel eens? A. Soms een paar uren, misschien niet eenmaal in de 3 maanden. 8500. V.Zet gij Zaterdags de machine stil? A. Neen; Zondags-morgens van 6 tot Maandags-morgens 6 uur. 8502. V. Heeft het veel voeten in de aarde om de papiermachine te laten stilstaan, of beteekent het niet veel? Werkt de machine des Maandags even goed als des Dinsdags of Woensdag? A. Neen. 8503. V. In welk opzicht? A. Wanneer de machine eenmaal gloeiend is, blijft zij gloeiend. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} 8504. V. En gij begint des Maandags met een koude machine? A. Ja. 8505. V. En werkt dat slecht? A. Ja. 8506. V. Als het te doen was om er geld uit te halen, zou het dan niet beter zijn om Zondags door te werken? A. Laat dien Zondag maar vervallen blijven. 8507. V. Gij zoudt dus des Zondags niet gaarne werken? A. Niemand is daarop gesteld in de fabriek. 8508. V. Dat wil ik gaarne gelooven, maar zou het voor den patroon niet voordeeliger zijn als de machine altijd doorwerkte? A. Altijd werken zou toch niet gaan. 8509. V. Gij zijt er dus op gesteld om des Zondags niet te werken, dat vindt gij aangenaam. - Gelooft gij dat gij dan 's Maandags wat meer kunt doen? A. Dat is zeker; men is altijd beter gezind om te gaan werken als men Zondags niet gewerkt heeft. 8510. V. Wordt er geen Maandag gehouden bij u? A. Neen, nooit. 8511. V. In de geheele fabriek niet? A. Neen, al die dertig jaar heb ik het nog geen dag gedaan. 8512. V. Ja, voor u zelf vraag ik het niet, maar ik bedoel het overige werkvolk? A. Neen, dat ook niet. 8513. V. Dus de geest van het volk op de fabriek van den heer Lhoest is van dien aard dat dit niet voorkomt? A. Neen. 8514. V. Nu moet ik u nog eene vraag doen op ditzelfde punt. Begrijpt gij niet dat het stilstaan van de papiermachine op Zondag inderdaad voor de heeren van de fabriek eenige schade is? Volgt dat niet uit hetgeen gij ons straks gezegd hebt, dat het nadeelig is om 's Maandags met de koude machine te beginnen? A. Ja, dat is zeker nadeelig voor de heeren; dat is eenmaal zeker. 8515. V. Maar gij begrijpt dat men er dat voor over moet hebben, om zoo doende aan het werkvolk een dag rust in de week te geven? A. Ja. 8516. V. Gij zijt getrouwd, natuurlijk? A. Ja. 8517. V. Hebt gij ook kinderen op de fabriek? A. Ja, een zoon van 25 jaar. 8518 V. Is dat uw eenige kind? A. Neen; ik heb er vier. Een is er op de fabriek van mijnheer Regout, onder Meerssen. 8519. V. En uwe andere kinderen? A. Mijne vrouw is gestorven, en nu is mijn oudste meisje huishoudster, terwijl de andere op een naaiwinkel gaat. 8525. V. Zijt gij in een ziekenfonds? A. Ja, wij hebben op de fabriek een onderling ziekenfonds. 8526. V. Het fonds wordt door de werklieden zelven geadministreerd, doch de heer Lhoest helpt u bij moeilijkheden terecht, niet waar? A. Wij administreeren het fonds, doch de heer Lhoest geeft ons wel eens voorschotten als er geen geld in kas is. Bovendien hebben wij commissarissen. 8527. V. Hebt gij geen last dat de menschen zeggen dat zij ziek zijn, al is het niet waar, alleen om het ziekengeld te krijgen? A. Ik ben wel geen commissaris, doch ik kan wel zeggen dat dit niet zou gebeuren. 8528. V. Waarom niet? A. Om half geld te krijgen moet men vier dagen ziek zijn en een bewijs van den dokter hebben; zonder dat bewijs krijgt men geen geld. 8529. V. Maar wordt er wel niet eens onderzocht of iemand ziek is? A. Iemand die zich als ziek aangeeft, mag bij voorbeeld geen herberg bezoeken. Borrels deugen niet voor een zieke. Komen commissarissen er achter, dat hij de herberg bezoekt, dan krijgt hij niets. 8530. V. Daarop bestaat dus contrôle? Zijn er onder ulieden die op die zaken toezien? A. Ja, Mijnheer. 8531. V. Hebt gij veel last van boeten bij den heer Lhoest? A. Volstrekt geen last, en niemand van ons. 8532. V. Het leven wordt je dus niet zuur gemaakt op de fabriek? Gij zijt dus tevreden? A. Over boeten heb ik nooit klachten {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} gehoord. Men zou het op onze fabriek al zeer erg moeten maken om met 15 cents boete gestraft te worden. 8533. De heer Van Alphen: Moeten de kleine jongens ook de machine smeren? A. Ja, Mijnheer. 8534. V. En verstaat hij dat goed terwijl de machine in werking is? A. De jongen kan er volstrekt geen kwaad bij, want hij bewerkt dit met een kwast met langen steel. 8535. V. En is de machine overigens goed gedekt? A. De inrichting is van dien aard, dat hij er onmogelijk met de hand kan bijkomen. 8536. De Voorzitter: Getuige, uw verhoor is afgeloopen. J. Bovrie. Verhoor van den heer N. Defèsche. 8537. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats opgeven? A. Nicolaas Defèsche, 42 jaar, opzichter in de Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek te Maastricht, en wonende aldaar. 8538. V. Welke afdeeling van de fabriek hebt gij onder uw opzicht? A. De papierafdeeling, waar het papier, als het uit de machine gekomen is wordt gefagonneerd, geglansd, gesatineerd; verder het maken der enveloppen, doozen enz. 8539. V. Gij hebt dus voor een goed deel vrouwelijk personeel onder u? A. Het zijn meestal vrouwen. 8540. V. En aankomende meisjes? A. Ja, maar van niet minder dan 13 jaren. 8541. V. Zijn de meisjes ook met het satineeren bezig? A. Zij moeten het papier in de platen steken, eer de mannen het satineeren. 8542. V. Haar arbeid komt dus hierop neder, dat zij het leggen tusschen twee platen, die door mannenhanden worden opgenomen en gebracht onder de walsen, waar het machinaal gesatineerd wordt? A. Ja. 8543. V. Is de arbeid dier meisjes dus zwaar of licht? A. Niet zwaar. 8544. V. Wat doen de meisjes nog meer aan het papier? Vertel ons dat eens. A Papier sorteeren, enveloppen en doozen maken. 8545. V. Worden de enveloppen ook machinaal gemaakt? A. Met eene kleine machine, in den trant van eene naaimachine; dit is geen zware arbeid. 8546. V. Wordt die machine met den voet of met stoom bewogen? A. Met den voet. 8547. V. Wordt daar ook gelinieerd? A. Ja. 8548. V. Gaat dit ook met den voet? A. Met stoom. 8551. V. Hoe laat komen die meisjes te werk? A. Nooit vroeger dan 7 uren 's morgens tot 6½ uur 's avonds, met rusttijden om te eten en koffie te drinken. In het geheel werken zij 9½ uur per dag. 8552. V. Wat verdienen die meisjes? A. Het is stukwerk; wij bemoeien ons minder met het loon, omdat dit op het kantoor volgens tarief wordt uitgerekend. Het loon beloopt 65, 70, 80 à 90 cent per dag; die handig zijn kunnen f 1 verdienen. 8553. V. Wat doen de gehuwde vrouwen? A. Sorteeren. Zij moeten dat van jongsaf geleerd hebben, en dan blijven zij gaarne bij ons. Men heeft aan de fabriek gaarne bejaarde arbeiders. 8554. V. Wat noemt gij sorteeren? A. Dat is het nazien van de vellen, of daarin fouten of vlekken zijn. 8556. V. Dus eigenlijk het papier keuren, want de machine werpt slechts ééne soort van papier uit? A. Juist. 8557. V. Hebt gij het opzicht over alle de meisjes? A. Behalve ik zijn daarvoor nog andere mannelijke en vrouwelijke personen. 8557. Maar gij zijt dan toch met een goed deel van het opzicht belast? A. Ja. 8558. V. Zijn de meisjes wel eens lastig? A. Neen, met een goed woord kan men veel met hen doen. 8559. V. Gedragen zij zich fatsoenlijk? {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} A. O ja. 8560. V. Blijven zij aan de fabriek; is er niet zulk een afwisseling als in andere fabrieken? A. Die bij ons werken en zich ordentelijk gedragen, verlaten de fabriek niet meer. 8561. V. Dus daar zijn werklieden, die er lang geweest zijn? A. Zeker, dat bewijzen de werklieden die er 20, 25 tot 30 jaren zijn. 8562. V. Zijn de werktarieven wel eens verminderd, zoodat gij achteruit gezet werdt? A. Soms met eene of andere proef met op stuk werken. 8563. V. Dat is dan zeker met nieuwigheden, die beproefd moesten worden voor het op stuk werken? Dan bleek het soms dat het tarief wat lager moest worden? A. Ja. 8564. V. Hoeveel verdient gij op het oogenblik? A. Vijf en vijftig gulden in de maand. 8565. V. Hebt gij tijden gehad dat gij meer verdiendet? A. Er bestaan bonificatiën. Overigens heb ik altijd opslag gekregen, totdat ik op 55 gulden ben gekomen. 8566. V. Zijt gij nooit achteruitgegaan? A. Neen. 8567. V. Wordt er bij u overgewerkt? A. Somtijds, maar niet veel. 8568. V. Gij spraakt zooeven van bonificatiën. Wat verstaat gij daardoor? A. Hoe meer de machine werkt, hoe meer ik en nog een paar andere opzichters als premie ontvangen. Wij hebben geen recht er op, maar wij ontvangen die als wij boven het tarief maken. 8569. V. Komt het overwerken dikwijls voor? A. Onder de vrouwen heel weinig. Er wordt wel eens overgewerkt, anderhalf uur op een dag, tot acht uur 's avonds. En dat doen zij gaarne. 8570. V. Komt dat b.v. eens in de week voor? A. Voor allen niet. Het is alleen voor eene afdeeling van eenigen, die het wat druk hebben. 8571. V. Wordt er des Zondags gewerkt? A Neen, bij de vrouwen ook niet. 8572. V. Zijt gij in de ziekenbus? A. Wij hebben geen ziekenbus op de fabriek. 8573. V. Voor de opzichters ook niet? A. Neen. Er is alleen een ondersteuningsfonds voor het werkvolk onderling, om elkander in geval van ziekte bij te staan. Daarin zijn ook opzichters, want iedereen, die verlangt, kan deel aan het fonds nemen. 8574. V. De meeste werklieden zijn in dat fonds? A. Ja. 8575. V. Komen in uwe afdeelling wel ongelukken voor? A. In de 10 jaren, die ik op de fabriek heb doorgebracht, heb ik één ongeluk bijgewoond. Een meisje kwam op eene plaats bij de machine, waar zij niet noodig had, om op een horloge te kijken. Waarschijnlijk is haar schortje door de machine gegrepen. Zoo is haar arm afgerukt. 8576. V. Dat meisje werkt nu nog op de fabriek? A. Zij werkt daar nog altijd onder mijne directie. 8577. V. Hoe oud is zij nu? A. 19 of 20 jaar. 8578. V. Zij verdient dus haar kost? A. Ja, zij verdient evenveel als de meisjes met twee armen. 8579. V. Daar niemand van de heeren iets wenscht te vragen, is uw verhoor afgeloopen. N. Defèsche. Verhoor van den heer L.E. Jelinger. (Verkort.) 8580. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats weten? A. Leopold Eduard Jelinger, 35 jaar, handelsagent, wonende te Maastricht. 8581. V. In welk artikel zijt gij handelsagent? A. In steenkolen, voor huizen uit de Ruhr en de mijnen van de ‘Hasard’. 8582. V. Bereist gij als zoodanig Holland? A. Pardon, ik ben agent in loco; alleen reis ik wel in de provincie. 8583. V. Hoelang zijt gij reeds agent? A. Een jaar. 8584. V. Wat deedt gij vóór dien tijd? {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Toen was ik directeur op de glasfabriek van de firma Regout. 8582. V. Hoeveel jaren zijt gij daar geweest? A. 15 jaren. Ik begon op het kantoor om het artikel te leeren en de magazijnen. Later ben ik gekomen bij het technisch gedeelte, de blazerij, en sedert een jaar of 4, 5 had ik daarover de geheele directie. 8586. V. Hebt gij de fabriek geheel uit vrije beweging verlaten? A. Ja. 8587. V. En hadt gij toen al de bedoeling om als handelsagent op te treden? A. Ja, dat was mijn idee. 8588. Maar gij zijt dan toch 15 jaar achtereen in de fabriek werkzaam geweest? A. Ik voorzag dat ik geen carrière zou maken. Toen ik op de fabriek kwam was ik zeer bevriend met de familie Regout, hetgeen ik nog ben. Maar de vriendschap met den zoon van den ouden heer Regout, die later op de fabriek gekomen is en denkelijk chef zal worden, is wel wat verminderd, zoodat het later misschien minder goed met mij zou hebben kunnen gaan. Daar ik nu nog betrekkelijk jong ben, heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om iets anders te beginnen. Later zou ik misschien te oud zijn geweest. 8589. V. Gij zult mij ten goede houden dat ik met eene zekere delicatesse de vraag stelde, want het spreekt vanzelf dat het antwoord van invloed kan zijn op de volgende vragen die wij wenschen te doen. Gij zijt dus niet met onaangenaamheden weggegaan en staat nog op vriendschappelijken voet met de familie Regout? A. Ja. 8590. V. Gij hebt jaren achtereen de gelegenheid gehad om alleszins op de hoogte te komen van de glasblazerij, niet waar? A. Ja. 8591. A. En dat niet alleen, gij waart verplicht er naar te zien, wij zullen daar wellicht aanstonds op terugkomen. Hebt gij af en toe ook wel eens kennis genomen van den gang van zaken in andere afdeelingen? A. Minder. Doordat ik op de glasblazerij was, moest ik ook wel eens in de slijperij wezen en waar de potten gemaakt worden. In de afdeelingen dus kwam ik, die samenhangen met de glasblazerij. Ik was speciaal belast met de directie van die blazerij, maar ik heb wel eens een toer gemaakt in de afdeelingen, die met de mijne in verbinding stonden. 8595. V. Wees dan zoo goed ons datgene te zeggen wat gij begrijpt dat van nut is. A. De bepalingen van de wet op den kinderarbeid worden trouw nageleefd; op de glasblazerij worden geen kinderen onder den leeftijd van 12 jaren aangenomen. ‘Haar invloed op de kinderen.’ Volgens mijne meening heeft de wet van 1874 een zeer goeden invloed op kinderen gehad. Vroeger toch gebeurde het, dat er kinderen van 8 tot 11 jaren op de fabriek werkten; die kinderen waren zeker minder in staat om het van hen gevorderde werk te verrichtten dan jongens van 12 jaren. Ook heb ik bemerkt dat sedert de invoering van die wet de kinderen beter ontwikkeld zijn; vroeger was het eene zeldzaamheid dat de kinderen lezen en schrijven konden, doch in de laatste jaren is dat getal betrekkelijk kleiner geworden. ‘De invloed op de gezinnen.’ Welken invloed bedoelt gij daarmede? 8596. V. De kinderen waarvan hier sprake is, worden in de meeste gevallen niet naar de fabriek gezonden voor hun eigen genoegen of dat hunner ouders, maar omdat zij dikwijls de noodige bestaansmiddelen voor het gezin moeten verdienen. Nu spreekt het vanzelf dat wanneer dit door de wet verboden wordt, dit verbod een zekeren invloed uitoefent op de gezinnen, die dan van een hunner bestaansmiddelen beroofd worden. De vraag komt o.a. hierop neder, of gij hebt opgemerkt dat gezinnen na 1874 zijn achteruitgegaan, omdat hun die bron van inkomsten is ontnomen? A. Dat geloof ik niet. Er zijn vele gezinnen, waar de kinderen werken en de man thuis blijft. Ik weet ook niet of de verdiensten van kinderen veel tot de huishouding bijdragen. Het veel verdienen is ook niet altijd gunstig voor het huishouden, want dan wordt er weder {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} meer verteerd. Het meerdere geld wordt niet altijd bsteed aan eten, maar veeleer aan luxe. Bijv. toen de geweermakerij nog te Maastricht was, verdienden de menschen, die daar werkten, veel geld. Dit bracht echter nog niet altijd geluk in die gezinnen. Er werden geen nuttige zaken voor gekocht, maar gouden voorwerpen, mooie kleeren, enz 8597 V. U zoudt dus meenen, dat het geluk der huisgezinnen klimt in omgekeerde reden tot de beschikbare inkomsten? A. Ik houd het er voor dat, wanneer er veel verdiend wordt, niet altijd even nuttige zaken gekocht worden. 8598. V. Maar de gezinnen, waarover wij nu spreken, waar men de toevlucht nam en nog neemt tot het naar de fabriek zenden van kleine kinderen, zijn daar de inkomsten zoo ruim, dat hetgeen die kinderen daar inbrengen, een schadelijken invloed heeft? A. Er zijn ook gezinnen, die dat geld kunnen gebruiken. Maar daar heeft men bijv. glasblazers, die 130 à 140 francs per maand verdienen. Deze kunnen zeer goed buiten de verdiensten van hunne kinderen beneden de 12 jaren. ‘De vraag naar andere werkkrachten ter vervanging van den verboden kinderarbeid.’ Hoe bedoelt gij dat? 8599. A. De vraag komt hierop neder, of door u waargenomen is, dat, in plaats van die niet meer toegelaten wordende jeugdige kinderen, grootere kinderen genomen zijn of misschien volwassen menschen, met het gevolg dat de vraag dáárnaar vermeerderd en wellicht het loon voor dezen gestegen is? A. Zij zijn veel vervangen door boerenjongens die anders minder in de stad kwamen. Altijd heeft het wat invloed gehad. Er moeten ook soms grootere lieden gebruikt worden om die kinderen te vervangen. Verder: ‘de invloed op de betrokken takken van nijverheid’. Daar heb ik door verstaan, dat zij hoogere loonen moesten geven. 8600. V. Als ge maar wilt meedeelen welke aanteekeningen gij gemaakt hebt en die voor de Commissie van belang kunnen zijn. Of zal ik u maar vragen doen? Dat kan tijd voor de Commissie besparen. A. ‘Aard van den arbeid, duur van den arbeid ...’ 8601. V. Ja, dat is de Schets; maar de vraag is: wat zijn uwe opmerkingen of mededeelingen? Dáár komt het op aan. A. De aard van den arbeid. Dat is: de jongens van 12 jaar moeten de glaspijpen warmen. 8602. V. Nu zijn wij weer thuis bij de specialiteit, waar gij het opzicht over gehad hebt in de fabriek van Regout. Ik geloof dat wij met u maar beter doen daarbij te blijven dan algemeene zaken te bespreken. Welk werk deden die jongens onder uw opzicht? A. De kleine gamins van 12 jaren beginnen met de glaspijp te warmen, het glas af te kloppen en de vormen open en dicht te doen. 8603. V. Is dat een zwaar werk? A. Wat zwaar voor jongens van 12 jaren. 8604. V Dus voor jongens van hoogeren leeftijd dan 12 jaren vindt gij dat werk niet te zwaar? A. Juist. 8605. V. Welke opmerkingen hebt g verder à propos van het werken van jongens in de glasblazerij? Acht gij het nachtwerk voor jongens bedenkelijk? A. Ik meen dat voor nachtwerk jongens jonger dan 14 jaren niet gebruikt moeten worden. 8606. V. Hebt gij wel ongelukkige invloeden gezien van het nachtwerk op de constitutie en het uiterlijk der jongens? A. Ik weet daaromtrent geene bijzonderheden. 8607. V. Welke bijzonderheden en speciale feiten kunt gij dan toch wèl aan ons mededeelen? A. Geene. 8608. V. Wij zijn op zeer stellige wijze gebracht in de meening - en daarom hebben wij de vrijheid genomen u op te roepen - dat gij eenige bijzondere, belangrijke feiten in verband met ons onderzoek hadt mede te deelen, en wij stelden er prijs op die dan te vernemen. Weet gij nu echter, zooals nu blijkt, hoegenaamd geene zulke feiten, dan doet het ons leed dat gij de reis hebt gemaakt. Die had dan achterwege kunnen blijven. Gij weet dus geenerlei speciale feiten hoegenaamd te noemen? {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Wat bedoelt gij met speciale feiten? 8609. V. Ik gaf u gaarne een commentaar van onze Schets, maar ik zal u toch wel geen commentaar behoeven te geven van de uitdrukking ‘speciale feiten?’ Welke feiten hebt gij waargenomen in de jaren gedurende welke gij in de fabriek werkzaam waart? Welke opmerkelijke feiten zijn u voor den geest, waaromtrent bij u de gedachten moest opkomen, ze wel eens aan deze Commissie te willen mededeelen, feilen die een ander niet weet of niet durft zeggen? A. Ik weet zulke feiten niet. 8610. V. Dus wij kunnen van u niets vernemen wat wij niet reeds van anderen hoorden! Of liever, juist van anderen kregen wij meer te hooren dan ons van u was voorgespiegeld! Dan spijt het mij ontzaglijk dat wij de moeite van u gevergd hebben om herwaarts te komen, en zijn wij op een dwaalspoor gebracht door dengene die u aan ons heeft opgegeven als een precieus getuige, want u weet niets! A. Dat is te zeggen .... 8611. V. Gij kunt vrijuit spreken. A. Ik kan zaken mededeelen, die volgens mij beter konden zijn. 8612. V. Wát kon beter zijn? Wat bedoelt u daarmede? A. Bij voorbeeld dat vóór de wet van 1874 kinderen van 10 jaren dikwerf een duw gegeven werd. Dat zal men jongens van 13, 14 jaar niet doen. 8613. V. Vóór 1874? Dát wordt langzamerhand wat oud. Hebt gij eenigerlei mishandelingen waargenomen in de laatste jaren? A. Dat gebeurt nog. 8614. V. Hebt gij het gezien? A. Ja. 8615. V. Wát voor ergs dan hebt gij gezien? A. Dat een jongen geslagen werd omdat hij niet gauw genoeg werkte. Maar ik moet er bijvoegen dat het verboden is door de patroons en employés. Het is een misbruik dat ik zelf meermalen gestraft heb. 8615bis. V. Als dat nu alles is! 8643. V. Hebt gij nog eenigerlei mededeelingen te doen? Er is alle gelegenheid toe. A. Neen, Mijnheer de Voorzitter! 8644. V. Dan is uw verhoor afgeloopen. L.E. Jelinger. Zitting van woensdag 26 januari 1887. Tegenwoordig de heeren: Verniers van der Loeff, Voorzitter. Goeman Borgesius, Onder- Voorzitter. Beelaerts van Blokland. Bahlmann. Ruys van Beerenbroek. Smit. Van Alphen. Van der Sleyden. J.D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer P.J.F. Rutten. 8645. De Voorzitter: Welke zijn uw naam, voornamen, beroep, ouderdom en woonplaats? A. Pierre Johannes Franciscus Rutten, fabrikant van behangselpapier en voorzitter van de kamer van koophandel en fabrieken te Maastricht. 8646. V. Zijt gij 'al lang president van de kamer van koophandel en fabrieken? A. Ik ben eerst eenige jaren lid geweest en van 1871 of 1872 af voorzitter. 8647. V. Gij waart dus al voorzitter, toen in 1874 de wet op den kinderarbeid werd ingevoerd? A. Jawel. 8648. V. Vóór de invoering dier wet hadt gij waarschijnlijk al meermalen aanleiding gevonden om uw oog te laten gaan over hetgeen van kinderen beneden de 12 jaar in Maastricht in fabrieken werd gevergd? A. Natuurlijk. Toen er nog geen verbod bestond, hadden wij zelf jongens van 10 en 11 jaar bij ons. 8649, V. Gij hadt dus in uw eigen behangselpapierfabriek kinderen tusschen 10 en 12 jaren en hebt dus uit eigen ondervinding en van zeer nabij de werking der wet op den kinderarbeid kunnen gadeslaan. Hebt gij er veel {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} hinder van gehad in den gang van uwe nijverheid, of is het tamelijk spoedig terecht gekomen? A. Eenigen tijd lang was het nogal hinderlijk, omdat wij toen meisjes moesten aanstellen om de jongens aan te vullen, wier getal in het begin niet voldoende was. Wij hebben de meisjes, die wij liever niet op de fabriek hadden, zoo spoedig mogelijk door jongens van den vereischten leeftijd trachten te remplaceeren, doch daarmede is altijd nog een half jaar of een jaar heengegaan. 8650. V. In het algemeen heeft men het te Maastricht tamelijk wel met de wet kunnen vinden? A. Men klaagt er in het geheel niet over. Wel geloof ik, dat het goed zou zijn, wanneer men zorgde, dat de kinderen vóór den leeftijd van 12 jaren ook werkelijk de school bezochten. 8651. V. Dus gij zoudt een kleinen dwang in die richting niet ongewenscht achten? A. Ik zou het niet kwaad achten, wanneer het hier evenzoo ging als in Duitschland. 8652. V. Uwe meening is waarschijnlijk, dat de wet van 1874, waarbij het werken van kinderen beneden 12 jaren verboden is, in Maastricht tamelijk trouw en stipt wordt nageleefd? A. Ja, ten minste weet ik niet dat zij overtreden is. Er zijn gevallen - en dat heeft zich ook bij ons voorgedaan - dat een jongen met een boekje komt en den naam van zijn ouderen broeder opgeeft, om in het werk te komen. Maar als hij op den burgerlijken stand gaat met zijn boekje en zegt Klaas te heeten in plaats van Piet, dan kan zelfs de burgerlijke stand daar niets tegen doen. 8653. V. Maar zoudt ge het, in het algemeen gesproken, en volstrekt niet met het oog op uwe fabriek, niet wenschelijk vinden dat de kinderen nog wat langer op school gehouden werden? A. Ik moet hierop antwoorden, dat het voor zekere fabriekszaken goed is, dat een kind vroegtijdig begint. Als wij jongelieden van 16 tot 18 jaar op de fabriek nemen, worden dat ‘loopers’, zooals wij degenen noemen die van de eene fabriek naar de andere gaan. Maar als zij op jongen leeftijd op de fabriek komen en het bewijs geven dat zij willen blijven, dan is het zeker verkieslijk dat een kind dat wezenlijk 12 jaar is, aan het werk gaat. 8654. V. Maar tusschen 12 en 16 jaar ligt een ruime marge? A. Ik zeg: de leeftijd van 12 jaar voor zeker werk. Wil men daarvoor zekere classificatie in de fabrieken maken, dit is iets waarover ik mij niet kan uitlaten. Ik weet wat bij ons het geval is, maar bij ons kan men gerust kinderen van 12 jaren nemen. 8655. V. Met ‘ons’ bedoelt gij uwe fabriek, en niet in het algemeen de stad Maastricht? A. Juist. 8656. V. Ik heb voor mij een staat, door de goede zorgen van den heer Ruys van Beerenbroek opgemaakt, waaruit blijkt dat gij in dienst hebt 30 volwassen mannen, 16 jongens van 12 tot 16, en 9 jongens van 16 tot 18 jaren, terwijl geen vrouwelijk personeel bij u aanwezig is; is dat alles juist? A. Ja. 8660. V. Gij hebt zoo straks gezegd dat gij in 1874, door den nood gedrongen, meisjes hebt aangenomen, maar ze zoo spoedig mogelijk weder hebt laten vertrekken; waarom? A. Ik weet niet hoe het in andere fabrieken gesteld is, maar naar mijne meening moeten mannen en vrouwen zooveel mogelijk van elkander afgezonderd zijn. Dit nu was bij ons het geval niet. De meisjes moesten de plaats vervangen van de jongens, die overal rondloopen; dit was zeer hinderlijk en gaf aanleiding tot lachen en tijdverlies. 8661. V. Gij hebt dus ervaren dat het in hetzelfde lokaal arbeiden van aankomende meisjes of jeugdige vrouwen met mannelijk personeel schadelijk is voor den gang van het werk? A. Verkieslijk is het dat het niet plaats heeft en schadelijk is het voor het werk. 8662. V. Gij zijt waarschijnlijk dan wel zoo gelukkig van in de laatste jaren geene vrouwen aan het werk te hebben, zoodat gij de moeilijkheden en euvels die daaruit voortvloeien, niet meer ondervindt? A. Neen. 8663. V. Dan zal ik daarop niet verder terugkomen. Hoe is nu in het alge- {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} meen de gang uwer fabriek? Geef ons dus eene beschrijving van de behandeling der grondstoffen, dan hooren wij tevens een en ander omtrent de inrichting en de werkzaamheden uwer arbeiders, oudere en jongere. A. De grondstoffen zijn kleuren, die op papier worden aangebracht en daarna of gesatineerd òf onmiddellijk gedrukt, hetzij door de machine, hetzij door het handwerk. Het papier komt in naturel aan. Is bijv. bruin de grondstof, dan worden daarin, al naar de patroon het vereischt, twee, drie, zes of meer kleuren gebracht. Dat is de gang van zaken. Het papier wordt gesatineerd of blijft mat. Het satineeren geschiedt door de satineermachine. Het drukken geschiedt met een drukmachine of met de hand. De randen worden meestal met de hand gedrukt. 8664. V. Als ik u goed begrijp, dan krijgt gij het papier dus afgewerkt voor uw fabrikaat klaar in huis? A. Jawel. 8665. V. En gij mengt uwe eigen verven? A Ja. 8666. V. Komen, of kwamen vroeger daarbij stoffen te pas, die van schadelijken invloed kunnen of konden zijn voor den werkman? A. Ik heb dat heel oprecht aan den heer inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht verteld. Hij zal dat hier wel medegedeeld hebben. Er worden in een jaar hoogstens honderd kilo van een soort arsenikhoudend groen gebruikt, om in andere stoffen te mengen, ten einde eene zekere levendigheid aan de kleuren te geven, wat volstrekt niet schadelijk kan zijn voor de gezondheid; men moet er natuurlijk niet van eten. Gij krijgt een paar exemplaren van werklieden uit mijne fabriek hier, den meesterknecht en een man, die 45 jaren in die kleuren gewerkt heeft, en gij zult zelf zien dat zij niet veel hinder van het omgaan met die kleurstoffen gehad hebben. 8667. V. En hebt gij soms óók exemplaren, die daarvan wèl hinder hebben, en die niet hier komen? A. Neen. Vroeger - misschien 20 jaar geleden - werd het arsenieum in veel grooter quantiteit gebruikt. Toch hadden de menschen er geen letsel van, als zij zich maar goed reinigden. Gebeurde dat niet, dan kregen zij wel eens kleine wonden onder de armen. Wanneer zij zich dan maar goed reinigden, ging het weer weg. 8668. V. Hoe ontstonden die wonden onder de armen? A. Waarschijnlijk door wrijving. Nooit heeft iemand er echter over geklaagd; integendeel werken de menschen gaarne in die kleuren. 8669. V. Wij kunnen te kalmer over dit punt spreken, na uwe verklaring dat ten gevolge van minder vraag naar dat artikel die stof bijna niet meer wordt gebruikt. Het is mij echter niet duidelijk hoe die wonden juist onder de armen komen. Expliceer dat eens. A. Ik kan niet zeggen waarom dat juist onder de armen komt, en als ik het zeggen mag tusschen de beenen; maar ik denk dat het een gevolg is van warmte en wrijving. 8670. V. Dus als ik het goed begrijp, bedoelt gij met ‘wrijving’ geenerlei aanraking met een machine of eenig voorwerp, maar natuurlijke wrijving, en met blessuren geen wonden die van buitenaf worden aangebracht, doch een vanzelf opengaan van de huid? A. Ja. Het is irritatie van de huid op plaatsen die zijn aangedaan. 8671. V. Nam die irritatie soms een ernstig karakter aan? A. Niemand heeft er vroeger ooit een uur om behoeven te verzuimen. Het kwaad herstelde heel spoedig, en kwam ten eenenmale niet voor, indien de menschen op gepaste tijden, een paar malen per dag, een soort van bad namen en zich behoorlijk reinigden. 8672. V. En werd daar van uw kant in de fabriek gelegenheid toe gegeven of op aangedrongen? A. Natuurlijk, de hand werd er aan gehouden, zoodat het dagelijks gebeurde. 8673. V. Hebt gij er wel eens menschen aan verloren? A. Dat nooit; degenen, die er mede gewerkt hebben, kunt gij vandaag nog spreken en van hen hooren, dat zij er niet door geleden hebben. 8674. V. Er is dus niemand gestorven, en niemand is er voor zijn leven ongelukkig door geworden? {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} A. In het geheel niet. 8675. V. Wat er van wezen mag,het artikel wordt thans minder gevraagd in vergelijking van vroeger, en het gebruik van arsenicum is gereduceerd tot een veel minder bedrag? A. Honderd kilo ongeveer; het arsenicum wordt zelden of niet in onvermengden toestand gebruikt, maar bijna altijd vermengd 8676. V. Dus in dit opzicht meent gij gerust te kunnen verklaren, dat tegenwoordig in de behangselpapier-fabricage geen ernstig kwaad meer steekt? A. Neen, in het geheel niet. 8677. V. Laat ons nu maar eens spreken over den bestaanden toestand; werken de jongens gelijkop met de volwassen mannen? A. Jawel. 8678. V. Doen de jongens dan hetzelfde werk als de volwassen mannen? A. Die zijn tot hulp van den volwassen man. 8679. V. En doen dus mede, gelijkop, aan hetzelfde werk? A. Zij worden langzamerhand opgeleid tot hetzelfde werk. 8680. V. Maar zij doen het ook? A. Natuurlijk, de drukker heeft de plaat in de hand en de jongen brengt de kleur in den bak. 8681. V. Precies, dus mijne vraag was volkomen correct en had bevestigend moeten beantwoord worden. Ik zal haar nog eens herhalen: de jongens slaan dus de handen aan hetzelfde werk als de volwassen mannen? Die vraag beantwoordt gij dus bevestigend? A. Ja. 8682. V. Welke zijn uwe werkuren? A. De werklieden beginnen om 7 uur, werken dan tot 12, hebben rust tot 1 uur, en werken dan weer tot 7 uur bij lange dagen, dat wil zeggen als er veel werk is, maar een groot gedeelte van het jaar is dit niet het geval; dan werken zij tot 6,5 of 4 uur, naar er werk is. 8683. V. Dus twaalf uur behoudens de rusttijd die er in valt, is het langst dat op uwe fabriek gewerkt wordt? A. Ja. 8684. V. Dus nog eens, behoudens een zeer enkelen keer, komt overwerk in uwe fabriek niet voor? A. Neen. 8685. V. Nachtwerk evenmin waarschijnlijk? A. In het geheel niet. 8686. V. En Zondagswerk? A. Nooit, of het moest bij toeval zijn dat zij eens een enkel uur moeten komen. 8687. V. Maar anders komt het niet voor? A. Neen. 8688. V. Wat verdienen de aankomende jongens? A. Die beginnen met f 0.30 per dag te verdienen. Langzamerhand stijgt dat loon, zoodat de zeer ontwikkelden spoedig meer verdienen, terwijl andere minder ontwikkelden lang loopen eer zij f 0.40 verdienen. 8690. V. Hoeveel verdienen die jongens ongeveer wanneer zij 18 jaren oud zijn? A. f 0,70, f 0,80 en f 1 per dag. 8691. V. Wat verdient gemiddeld uw volwassen werkvolk? A. Gemiddeld van f1 tot f2 per dag. Vroeger waren de verdiensten voor die werklieden grooter; dat hangt niet af van eene tariefvermindering, want de tarieven zijn nog steeds dezelfde, maar van de zeer geringe vraag naar fijne qualiteit van goederen. Thans wordt er een minder soort van werk gemaakt, waarvan de jongelieden meer slag hebben, terwijl de oudere werklieden, die beter fijn werk maken, niet zoo vlug kunnen werken als de jongeren. Ander werk is er niet, en er blijft ons dus niets anders over dan om die oudere werklieden dat gewone soort van werk te laten verrichten. 8692. V. Worden uwe werklieden bij het stuk betaald? A. Ja, ten minste al wat handwerk is. 8693. V. De jongens, waarvan gij spraakt, worden per dag betaald? A. Jawel. 8694. V. Betaalt gij uwe loonen per week uit? A. Bij de 14 dagen. 8695. V. Krijgen uwe werklieden hun loon op den 15den of 16den dag of gaat er nog eenige tijd voorbij eer zij un geld ontvangen? A. Vrijdags wordt de rekening van de werklieden opgemaakt en Zaterdags uitbetaald. Wanneer nu iemand des Maandags niet heeft gewerkt, dan wordt {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} hem de Zaterdag afgehouden. Van daar dat die dag le jour de peine wordt genoemd. 8696 V. Verleden week Verjdag-avond was dus bij u de 14-daagsche termijn om, Zaterdags-ochtends werden de loonen van uwe ouvriers uitgerekend en des avonds over de verstreken quinzaine uitbetaald? Was dat zoo? A. Ja. 8698. V. Komen er wel eens ongelukken voor in uw fabriek? A. Bepaalde ongelukken aan de fabriek eigenlijk niet. Wel is er eens een jongen, die zat te slapen, uit het raam gevallen. 8699. V. Gij werkt met stoom. Zijn er nu ten gevolge van de stoommachine nooit ongelukken bij u voorgekomen? A. Dat bepaalt zich tot gevallen van zoo onbeduidenden aard, dat het werkelijk niet noemenswaardig is. Er is eens een jongen met den vinger eventjes tusschen de wals geraakt, die zich volstrekt niet met de machine behoefde te bemoeien, maar dit wilde leeren om een kameraad, als hij ziek was, te kunnen vervangen. 8700. V. Ik moet dus begrijpen, dat dergelijke accidenten zeer zeldzaam voorkomen? A. Zoo goed als niet. 8701. V. Gij hebt 40 à 50 man,groot en klein, aan uwe fabriek. Zijn er nog al eens zieken onder? A. Dat gebeurt ook. Maar iedereen kan ziek worden. 8702. V. Het is eene volmaakte waarheid die gij daar zegt; maar als die waarheid zich dan bij u verwezenlijkt, en er eens een ziek wordt, is er dan eenigerlei maatregel in uwe fabriek om die menschen te ondersteunen? A. De werkman betaalt 1 percent in een ziekenfonds, dat eigenlijk ingesteld is niet voor degenen die ziek zijn, maar voor het huisgezin van den zieken werkman; want anders, als de gestichten den zieke opnemen, zijn de arme lieden, die het huisgezin uitmaken en noch de verdiensten van den man, noch eigen verdiensten hebben, van alle inkomsten verstoken. Nu wordt minstens de helft van het loon, dat de man verdiende, aan zijn huisgezin uitgereikt. 8703. V. Als ik u goed begrijp, in verband met de verklaringen van andere getuigen die ons zeer nauwkeurig hebben ingelicht, hebt gij bij hetgeen gij zegt het oog op de bestaande gewoonte van het gesticht Calvariënberg, om. als het zieken opneemt ten behoeve van het gesticht (om redenen die wij noch waardeeren noch af- noch goedkeuren) de inkomsten van den zieke te reclameeren. Daarom hebt gij het ziekenfonds aan uwe fabriek zoo ingericht, dat het strekt niet ten faveure van den zieke, maar van zijn gezin, en het goede gevolg daarvan is, dat als de werkman in den Calvariënberg is opgenomen, zijn gezin niet broodeloos zit. Zit de zaak zóó in elkaar? A. Juist. 8704. V. Wanneer de werklieden oud en ongeschikt worden, wanneer ze niet meer kunnen werken, wat dan? A. Dat geval is tot dusver nog niet voorgekomen. 8705. V. Hoe lang bestaat uwe fabriek? A. Van 1840, dus 47 jaren. 8706. V. Dus ofschoon uwe fabriek reeds 47 jaren bestaat, hebt gij nooit iemand voor ouderdom, versletenheid, onbruikbaarheid behoeven weg te zenden? A. Zoover ik weet niet. Wij hebben eene massa oude werklieden, die wij eigenlijk zouden moeten bedanken, maar men houdt ze aan omdat ze zooveel mogelijk hun plicht doen. 8707. V. Dus gij tracht de werklieden zoo lang mogelijk in dienst te houden. En het komt bij u in waarheid niet voor dat men ze uit ouderdom en versletenheid broodeloos op straat zet? A. Tot dusver niet. 8708. V. Gedraagt uw volk zich geschikt? Of hebt gij klachten over misbruik van sterken drank? A. Dit komt wel voor, gelijk overal. Op de Maandagen na de quinzaine, bij kermissen en dergelijke, heeft men daarvan wel last, maar niet in die mate dat men er bijzonder over moet klagen. 8709. V. Het gebruiken van jenever op de fabriek is natuurlijk verboden? A. Ja. 8710. V. Komt het Maandaghouden veel voor onder uw werkvolk? A. Het komt wel voor, gelijk bij an- {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} deren, maar wij hebben niet te klagen. 8711. V. In het algemeen behoort gij dus niet tot de ontevreden patroons? A. Neen. 8712. V. Is uw volk blijvend aan de fabriek; hebt gij geen last van ‘loopers’, zooals gij ze noemdet? A. De meeste menschen zijn reeds 15 à 25 jaar aan de fabriek; er zijn er die daar 35 jaar zijn. 8713. V. Dat bewijst dat gij goed voor de lieden zijt, en de lieden voor u. A. Ja, wij houden hun altijd voor te zorgen dat wij tevreden zijn. 8714. V. Gij hebt dus weinig boeten op te leggen? A. Ja, en als ze worden opgelegd, zijn ze ten voordeele van het ziekenfonds. 8715. V. En de boeten zijn niet zwaar? A. Eenige centen. 8716. V. Bestaat nochtans een reglement daaromtrent? A. Zeker. 8717. V. Zijn daarin de groote en kleine delicten aangegeven, alsmede de daarop gestelde boeten? A. Zooveel mogelijk. 8718 V. Willekeur wordt dus te dien aanzien zooveel mogelijk vermeden? A. Er mag geen willekeur plaats hebben. 8719. V. Het opleggen van boeten is dus niet overgelaten aan de willekeur van een of anderen meesterknecht? A. Men dient volgens het reglement te handelen. 8720. De heer Bahlmann: De heer Bekaar heeft gezegd, dat hij nergens heeft aangetroffen een reglement voor de arbeiders, wat de Duitschers noemen: ‘Fabriksordnung’. Ik heb beweerd dat ik eenige jaren geleden bij een bezoek aan uwe fabriek dat heb zien hangen. Is dit niet inderdaad zoo? A. Volkomen juist. 8721. V. Gij heb gezegd dat de loonen wel niet verlaagd zijn, maar dat ten gevolge van gewijzigde omstandigheden gij weinig in de gelegenheid zijt om fijn behangselpapier te leveren. Is hier het ongelukkige tariefstelsel niet de oorzaak van? want de bepaling van het recht ad valorem werkt juist verkeerd; hoe duurder het goed is, hoe minder het gedeclareerd wordt. Wanneer dus het rechtenstelsel herzien werd en wij een stelsel hadden als in België, Duitschland en Frankrijk, in één woord zooals in alle landen waar een redelijk tariefstelsel is, zoudt gij dan niet denken dat hier beter werk kon worden afgeleverd en aan onze arbeiders gelegenheid gegeven om beter behangselpapier te bewerken? A. Ik geloof dat het beste wat de staat kan doen om den werkman te helpen, zou zijn een terrein te openen tot exploitatie, dat wil zeggen: thans zijn wij overal afgegrensd, en nergens kunnen wij komen, maar het buitenland kan hier wèl komen en den werkman ontnemen wat hij anders hier kon fabriceeren. Kan deze verandering plaats hebben, dan zou de toestand van den werkman, zoowel als van de fabrieken, beter worden. 8722. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt gezegd dat gij in uwe fabriek jongens aanneemt van 12 jaren af. Worden die jongens, hoewel wij gehoord hebben dat het werk dat zij bij u verrichten niet te zwaar voor hen is, voordat zij aangenomen worden, soms door een doctor gekeurd? A. Neen. 8723. V. Gij acht dat niet noodig? A. Neen. 8724. V. Neemt gij ze ook een examen in lezen en schrijven af? A. Neen, niets van dien aard; daaraan wordt niet gedacht. 8725. V. Gij hebt ons medegedeeld, dat vroeger meer met de hand en tegenwoordig meer met de machine gedrukt wordt. Ook de reden daarvoor hebt gij opgegeven. Zijn daardoor de loonen naar beneden gegaan? A. De loonen zijn veel verminderd, daar dezelfde drukkers, die vroeger uit de hand fijne soorten papier drukten, nu mindere soorten moeten drukken. Die inferieure soorten worden minder betaald; en daar er geen vraag is naar de fijnere soorten, wordt er zoodoende ook minder verdiend. 8726. V. Met een enkel woord hebt gij gesproken over de tarieven van inkomende rechten. Als president van de kamer van koophandel moet gij daar het een en ander van weten. Acht gij het, wanneer die tarieven blijven bestaan, {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} ook met het oog op het belang van den werkman, mogelijk dat de industrie in stand blijft? A. Het spreekt vanzelf, dat het ook in het belang van den werkman is als het werk hier in het land blijft; en als hetgeen in het land komt, belast wordt, blijft het werk hier. Als het werk in ons land blijft, is dat goed èn voor den werkman èn voor den patroon. 8727. V. En zal dus de industrie het zooals het nu gaat, op den duur kunnen volhouden? A. Zooals het thans gaat, niet; er moet nu geld bij, en dat wordt van jaar tot jaar erger. 8728. De Voorzitter: Hebt gij, wel te verstaan, binnen den kring, waartoe deze enquête zich krachtens de opdracht van de Commissie noodwendig moet beperken, nog eenige mededeelingen te doen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. 8729. V. Dan is dit verhoor afgeloopen en bedanken wij u voor uwe komst. Pierre Putten. Verhoor van de heeren H. Mathijsen en Th. Egger. 8730. De Voorzitter: Mathijsen, geef ons op uw naam, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats. A. Johan Andreas Hubertus Mathijsen, 55 jaar, meesterknecht in de behangselpapierfabriek van den heer Rutten te Maastricht. 8731. V. En gij Egger? A. Theodorus Egger, 61 jaar, handdrukker op dezelfde fabriek, eveneens wonende te Maastricht. 8732. Mathijsen! Zijt gij al lang werkzaam op de fabriek van Rutten? A. Getuige Mathijsen: van af Augustus 1853. 8733. V. Zijt gij van jongs af in dezelfde soort fabriek werkzaam geweest? A. Ja, ik heb vroeger ook in de fabriek van den heer Claareboets gewerkt. 8734. V. Gij zijt dus van jongs af in hetzelfde vak werkzaam geweest en nu al heel lang in dezelfde fabriek. Wat is uw werk daar? A. Ik moet de kleuren bereiden om de behangselpapieren te verven; ik heb wel een knecht bij mij, maar ik moet de monsters kleuren. 8735. V. Gij krijgt dus de dessins, die klaargemaakt moeten worden en mengt de kleuren? A. Om u te dienen. 8736. V. Is dat altemaal droge verf waarmede gij te doen hebt? A. Neen, ik heb gedeeltelijk droge en gedeeltelijk natte kleuren, en pâte, maar om de droge te verwerken gebruikt men toch wat water. 8737. Heeft in de lange jaren dat gij op die fabriek werkzaam zijt, ook eenigerlei verandering plaats gehad in de vraag naar bepaalde kleuren, die gij begrijpt dat van belang kan zijn om hier ter sprake te brengen? Met andere woorden, is er misschien minder vraag naar groene kleuren dan vroeger? A. Vroeger werd veel meer gewerkt in groen, omdat toen die stores gebruikt werden in de groene kleur, die nu bijna niet meer worden gevraagd, evenmin als groen behangsel. 8738. V. Gij hebt er zeker niet veel verdriet over dat dat gebeurd is? A. Neen, want die groene kleur was eigenlijk een beetje hatelijk om te bewerken. 8739. Waarom hatelijk? A. Er zit zoo iets of wat gif in. 8740 V. Wat voor gif? A. Dat groen is het gif, dat is van de arsenik 8741. V. En daar moest gij druk meê werken? Die jongens die bij u zijn, ook? A. Ja. 8742 V. Gij hebt gezegd dat er nu weinig vraag naar die kleur is, maar toen gij er nog druk in werktet, hebt gij daar toen wel eens kwade gevolgen van gezien? A. Jawel, op de plaatsen waar men een beetje zweette, ging het vel soms een beetje open. 8743. V. Onder de armen en aan de beenen? A Zeer zeker. 8744. V. Hebt gij het zelf gehad? A. O ja. 8745. V. Kregen de jongens dat ook? A. De jongens hadden dat niet zoo erg. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} 8746. V. Waarom? Omdat zij er niet zoo lang in werkten? A. Wij moesten er meer met het gezicht over liggen. 8747. V. Wat deedt gij tot bestrijding van het kwaad? A. Wij waschten ons met koud water. 8748. V. Het beste was dus zich rein te houden? A. Ja. 8749. V. Is het wel eens voorgekomen dat werklieden ten gevolge van dat werk - ik vraag niet naar uw eigen persoon, want gij zijt er goed afgekomen - er slecht afkwamen. A. Gedurende de lange jaren dat ik in het vak werk, is er bij ons niemand slecht afgekomen, zelfs is er nooit een dokter bij te pas gekomen. 8750. V. Dus gij herinnert u niet dat de een of ander van hen, die onder of met u gewerkt hebben, met dezen arbeid hebben moeten uitscheiden? A. Zoo erg is het nooit geweest. 8751. V. En tegenwoordig is het natuurlijk veel minder geworden? A. O zeker, nu komt het bijna niet meer voor. 8752. V. Het kwaad is dus ook bijna verdwenen? A. Ja. 8753. V. Maar de jongens werken toch in alles mede? A. Natuurlijk. Maar de verf wordt niet meer enkel gebezigd, slechts om met andere verven te vermengen. 8754. V. Gelooft gij dat dit nu eenvoudig een nuk van de mode is geweest, of zijn de menschen zelve bevreesd geworden? A. Dat kan ik zoo niet zeggen. De gedrukte stores waren wel wat duur, wellicht is dat de reden. 8755. V. Maar hebt gij, afgescheiden van de stores, ook kunnen bemerken dat in het algemeen de vraag naar groene behangselpapieren is afgenomen. A. Dat geloof ik wel. 8756. V. Getuige Egger: Gij mengt de verven niet? A. Neen, ik krijg den door den meester gereedgemaakte verven. 8757. V. Wat doet gij daarmede? A. Ik ben een ouderwetsch handdrukker. Het patroon houd ik in de hand en doop dat op een wollen lap, waarop de verf gesmeerd is. Vervolgens druk ik het patroon met de hand op het papier. 8758. V. Wordt gij ook doorjongens geholpen? A. Door één jongen. 8759 V. Hoe oud zijn die jongens? A. Gewoonlijk 12 à 13 jaar. Vroeger hadden wij ze wel van 9 of 10 jaar. 8760. V. Wat voor werk doet die jongen? A. Hij smeert met een borstel de verf op den wollen lap. 8761. V. Dat is dus een licht werkje, dat gemakkelijk valt uit te houden. En werkt de jongen even lang als gij? A. Ja Mijnheer de Voorzitter. Om zeven uur in den zomer en om half acht in den winter en ga dan van twaalf tot eenen naar huis om te eten. Dan werk ik door tot 's avonds 7 uren. Ook is er nog eenige schafttijd des morgens en des avonds. 8762. V. Dus gijlieden hebt niet te klagen, dat ge te lang aan het werk wordt gehouden. Hebt gij overwerk? A. Als er werk is dat presseert, dan werken wij 's avonds een uur over, en dat wordt extra betaald. 8763. V. Maar dat komt immers niet dikwijls meer voor? A. Neen, slechts zelden. 8764. V. Van nachtwerk is zeker in het geheel geen sprake? A. Neen. 8765. V. En van Zondagswerk? A. Ook niet. 8766. V. Mathijsen, wordt gij betaald bij den dag? A. Getuige Mathijsen: Ik word eigenlijk betaald bij de maand. 8767. V. Gij wordt niet betaald per stuk, want dat zou in uw bedrijf niet gaan. Wat verdient gij in de maand? A. Getuige Mathijsen: 100 francs; en elk jaar een surplus van 300 francs extra als ik mijn best doe. 8768. V. Dus uwe positie is niet die van een gewoon werkman. Hoe wordt de man betaald die onder u werkt, per dag of per stuk? A. Getuige Mathijsen: Per dag. 8769. V. Wat doen de jongens? A. Die ziften en mengen de kleuren. Het zijn jongens van 18 en 19 jaren. 8770. V. Wat verdienen zij? {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} A. 85 centen per dag. De jongen dien ik bij mij heb, is er al 3 jaren, dus van zijn 15de jaar. Die jongen gaat langzaam op en krijgt later wat meer. 8771. V. Hoe wordt bij u, Egger, het loon berekend. A. Ik heb vroeger op stuk gewerkt en had toen goed mijn brood, maar omdat het vak niet vooruitgaat en ook met het oog op mijn leeftijd, heeft de patroon mij op dagloon gezet. 8772. V. Werd vroeger het drukken per stuk betaald? A. Ja. 8773. V. Waren daarvoor dan verschillende tarieven en berekeningen, naar gelang van de patronen moeilijker en bewerkelijker waren? A. Ja, de tarieven verschillen. 8774. V. Gij bewerkt toch dikwijls papier waar meer dan eene kleur, soms 4 of 6 kleuren opzitten. Werd dat ook per stuk betaald. A. Iedere kleur werd telkens betaald. 8775. V. Zijn er thans nog menschen aan de fabriek die voor zulk werk per stuk worden betaald? A. Er zijn er meer die per stuk betaald worden. 8776. V. Worden de randen niet altijd uit de hand gemaakt? A. Ja 8777. V. De patroon bracht u dus op daggeld; omdat gij niet zooveel stuks meer kondet leveren als vroeger; het berekenen per stuk zou in uw nadeel zijn geweest? A. Het geschiedde op mijn verlangen, met het oog op mijn leeftijd, waarin men niet zoo vlug meer is. 8778. V. De tegenwoordige berekening van uw loon was alzoo niet schadelijk voor u? A. Neen. 8779. V. Die veranderde manier is dus nu juist geene zaak geweest waarover gij u te beklagen hebt gehad? A. Neen. 8780. V. Zijt gij al geruimen tijd op de fabriek? A. Sedert 1 October jl. 45 jaar. 8781. V. En altijd tevreden geweest? A. Ja. 8782. V. Zijn er velen die langen tijd daar gewerkt hebben? A. Het grootste gedeelte der werklieden is er 20, 25, 30, 35 jaar. 8783. V. Maar er komt eindelijk een tijd dat men met werken moet uitscheiden. Wat gebeurt er dan met u? A. De heer Rutten heeft ons altijd beloofd dat, als wij goed ons best gedaan hebben en altijd ijverig zijn geweest, hij ons ondersteuning zal geven. 8784. V. En weet gij soms ook gevallen, die zich hebben voorgedaan, dat een van de luidjes er uit is moeten scheiden en ondersteuning ontvangen heeft? A. Neen, ik weet niet dat er een onbekwaam is geworden en ondersteuning heeft moeten genieten. Ik herinner mij niet dat het ooit aan deze fabriek is voorgekomen. 8785. V. Als ik u goed begrijp, dan tracht de heer Rutten, al leveren zij dan ook niet heel veel meer op, de lieden, al worden zij oud, zoo goed en zoo kwaad als het gaat aan het werk en in het loon te houden. Heb ik dat zoo goed begrepen? A. Ja, ja. 8786. V. En Mathijsen bevestigt gij hetgeen gij Egger hebt hooren verklaren, of weet gij er iets bij te voegen? A. Getuige Mathijsen: Het is nog nooit gebeurd dat iemand ondersteund is moeten worden, zoolang ik op de fabriek werk Egger is de oudste en werkt nog. Het is niet voorgekomen dat er een wegens ouderdom heeft moeten uitscheiden. 8787. V. Weet gij, als geboren Maastrichtenaar, ook of dit op alle fabrieken evengoed geregeld is? A. Neen. Ik weet alleen dat bij de Céramique te Wijck gepensionneerden zijn. 8788. V. Kent gij ook fabrieken, waar in het geheel geen onderstand of pensioen gegeven wordt, waar de menschen eenvoudig aan den dijk gezet worden? A. Neen, dat is mij niet bekend. 8789. V. Weet gij daarvan ook iets, getuige Egger? A. Neen. 8790. V. Getuige Mathijsen! Als de menschen op de fabriek ziek worden, is dan voor hen gezorgd? A. Zoolang de fabriek bestaat, is er {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} een ziekenfonds. Wij betalen daarin 1 pct. van ons loon, en krijgen daarvoor in geval van ziekte dokter en geneesmiddelen, terwijl wij ons halve daggeld behouden. 8791. V. Ik geloof dat ge u hier niet heel juist uitdrukt. Krijgt de werkman, die ziek wordt, zijn halve daggeld? A. Het wordt eigenlijk gegeven tot ondersteuning van het gezin. 8792. V. Dus het huisgezin krijgt dat? A. Ja. 8793. V. Nu, gij weet wel waar het onderscheid in zit! Zijt gij er ook in? A Ja, ik ben voorzitter. 8794. V. Dan weet gij er alles van. En die zaak staat geheel onder beheer der deelnemers? A. Ja. 8795. V. En als iemand nu maar een boodschap stuurt dat hij ziek is en niet komen kan, is daar de zaak dan mede afgedaan? A. Neen, er moet een bewijs van den dokter zijn, want er zijn wel ziekten waarmede men toch een beetje kan werken. 8796. V. En als iemand zóó ziek is dat hij niet werken kan, maar toch een café bezoekt, wordt hij dan ook geholpen? A. Dat mag niet voorkomen. 8797. V. Maar als het tóch gebeurt? A. Dan wordt er boete opgelegd. 8798. V. Houdt het lidmaatschap dan op? A. Na herhaalde overtreding wel. 8799. V. Hebt gij niet een reglement, waarin het volgende voorkomt: Diegenen, welke uitbetalingen der kas genieten, onthouden zich van het bezoeken van café's of andere bier- of jeneverhuizen, onder boete van twee gulden vijftig centen voor de eerste maal, vijf gulden voor de tweede maal, en indien dit meer voorvalt op straf van hun lidmaatschap te verliezen. ‘Elk lid is verplicht eene overtreding dezer verordening aan de commissie bekend te maken’? A. Ja. 8800. V. Er wordt dus contrôle uitgeoefend op verkeerde handelingen? A. Ja 8801. V. Dat is uw eigen belang, want het is uw eigen fonds. A. Natuurlijk. 8802. V. Tracht de heer Rutten het fonds ook op de been te houden? A. Hij int de gelden, zonder vergoeding. 8803. V. Steunt hij het fonds nu en dan, of kunt gij u zelf bedrnipen? A. De kas is altijd zoo gevuld, dat wij ons zelf kunnen bedruipen. Wij krijgen wel eens een dag extra uitbe taald bij feestelijkheden; dit is verscheidene keeren gebeurd. 8804. V. Dus wordt het ziekenfonds met algemeen goedvinden, omdat het dit lijden kon, ook tot meer aangename doeleinden aangewend? A. Ja 8805. V. Als er nu van de fabriek weggaan, wat gebeurt er dan, krijgen zij dan eenigerlei uitkeering uit het fonds, of komt daar niet van in? A. De gestorte gelden zijn zij kwijt. 8806. V. Nu moet gij ons nog iets zeggen: worden er veel boeten geheven op de fabriek van den heer Rutten? A. Zeer zelden; men moet wel eens een kwajongen, die een beetje veel ondeugend is, eene boete van een cent of tien geven; en dan moet ik u zeggen. dat er een reglement gemaakt is op het binnenkomen; de werklieden moeten des morgens om 7½ present zijn en dan heeft de werkman tot tien minuten over half acht den tijd, maar wie 20 minuten na het binnenkomen door den portier wordt opgeschreven, moet een uur missen, en dat gaat in de ziekenbus. 8807. Als ik alles en alles goed begrijp, dan is het regime aan de fabriek van mijnheer Rutten nog al dragelijk en zacht, en wordt het leven aan de werklieden niet onaangenaam gemaakt, ook niet door boeten. Niet waar? A. Juist, Mijnheer. 8808. V. En vandaar dat gij er lang blijft en dat de geest onder het volk goed is? A. Ja, Mijnheer. 8809. V. Egger, hebt gij bij het gesprokene door Mathijsen nog iets te voegen? A. Niets anders, Mijnheer, dan dat alles wat hij gezegd heeft, zuiver en recht is. 8810. Daar geen van de heeren u verder iets te vragen heeft, kunt gij beiden vertrekken. H. Mathijsen. Th. Egger. {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} Verhoor van den heer E.G. Philips. 8811. De Voorzitter: Welke zijn uw voornaam, naam, ouderdom, beroep en woonplaats? A. Eduard George Philips, 38 jaren oud, sigaren- en tabaksfabrikant te Maastricht. 8812. V. Zijt gij te Maastricht geboren? A. Neen, ik ben in Luik geboren. 8813. V. Zijt gij reeds lang in Maastricht gevestigd? A. Sinds 18 jaren. 8814. V. Hebt gij daar uwe tegenwoordige zaak zelf opgericht? A. De zaak bestaat sinds 1817; ik heb haar van mijn oom overgenomen. 8815. Gij hebt de fabriek waarschijnlijk vernieuwd en uitgebreid? A. Zooveel mogelijk natuurlijk. 8816. V. Wat fabriceert gij? A. Sigarettes, sigaren, pruim- en rooktabak en snuif. 8817. V. Gij hebt een talrijk personeel. Zooals ik uit onze opgaven zie, werken bij u: 55 mannen, 14 jongens van 12-16 jaar, 2 van 16-18; 26 gehuwde vrouwen, 26 ongehuwden, 9 meisjes van 12-16 jaar, 2 van 16-18; een totaal dus van een goede honderd. Komt dit uit? A. Ja. 8818. V. Gij houdt er ook eene kleine stoommachine op na? A. Ja, van zes paardekracht. 8819. V. Waarvoor gebruikt gij die? A. Voor de kerfbank en de snuifbank. 8820. V. Laat gij sigaren uit de hand maken of uit den vorm? A. Uitsluitend uit den vorm. Wij maken slechts ordinaire sigaren tot den middelprijs toe. De sigaren, die uit de hand gemaakt worden, zijn fijner, doch dit komt bij ons niet voor. 8821 Worden de jongens, die gij in dienst hebt, op dezelfde wijze gebruikt en aan het werk gezet als de jongens op de sigarenfabrieken te Amsterdam en te Rotterdam? A. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik nooit andere sigarenfabrieken gezien heb, dan ééne te Eindhoven, en die van de verschillende régies. 8822. V. Laten wij dan de vraag anders stellen. Wat doen de jongens bij u? A. Er zijn twee zaken, geheel onderscheiden in de tabaksfabriek. De pruimtabak en de snuif worden vervaardigd door mannen en jongens, en de sigaren geheel door meisjes. 8823. V. Dus voor de sigaren hebt ge geen mannelijk personeel? A Alleen een opzichter. 8824. V. Worden de sigaren dan bewerkt door volwassen vrouwen, ieder met een jong meisje bij zich? Dat zon niet gaan, want zoovele hebt gij er niet in dienst? A. Vroeger gebeurde het, toen de wikkels aan den sigarenmaker werden overgereikt, die er het buitenblad omdeed; maar nu zij in vormen gemaakt worden, werkt ieder afzonderlijk. 8825. V. Maar die meisjes, die jongste van 12 tot 16 jaar, wat doen die? A. Wat wij noemen strippen, den steel uit het blad halen, doen de meisjes van 12 jaar. Degenen, die wat ouder zijn, maken de wikkels. 8826. V. Doen de oudere meisjes, die gij hebt, hetzelfde werk? A. Ik kan niet zeggen wat zij bepaaldelijk doen. 8827. V. Dat loopt dus dooreen? Hoe laat komt uw personeel op de fabriek? A. Te 7 uren. Het werkt dan tot 12 en van 1 tot 6 uren. 8828. V. Gaan de werklieden om 12 uur naar huis, om te eten? A. Ja. Ik heb toegestaan aan de getrouwde vrouwen om elf uren de fabriek te verlaten, ten einde het eten gereed te maken. 8830. V. Dus de werktijd op uwe fabriek is, na aftrek van de gewone rusttijden, tien uren daags? A. Ja. 8831. V. Wordt bij u ook overgewerkt? A. Ja, maar zelden; nachtwerk komt in het geheel niet voor. 8832. V. En Zondagswerk? A. Ook niet, alleen voor het poetsen van de stoomketels. 8833. V. Worden uwe werklieden per stuk betaald? A. In de tabaksfabriek niet, wel in de sigarenfabriek. De kleine jongens die sigarettes inpakken, worden per {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk betaald, evenzoo degenen die kistjes maken. 8834. V. Ook het maken van sigaren en sigaretten door de meisjes? A. Ja. 8835. V. Gij maakt steeds sigaren van denzelfden prijs ongeveer? A. Ja. 8836. V. Is er dus een constant loon voor het maken van de sigaren? A. De meisjes hebben f 2 à f 2,50 per mille. 8837. V. Is dat het hoogste loon? A. Ja. 8838. V. Dat cijfer is belangrijk lager dan wat in de Hollandsche fabrieken wordt betaald? A. Ik geef dit toe wat Amsterdam en Rotterdam betreft, maar die fabrieken maken ook betere prijzen dan wij. Men moet ons vergelijken met Eindhoven, waar ongeveer hetzelfde fabricaat wordt aangetroffen, en dan betalen wij nog iets beter. 8840. V. Wat kunnen die meisjes en ongehuwde vrouwen gemiddeld 's weeks verdienen? A. Bedoelt gij de wikkelmaaksters of de sigarenmaaksters? 8841. V. Beiden. A. De wikkelmaaksters kunnen van 700 tot 800 wikkels per dag maken en krijgen f 1 per duizend. De sigarenmaaksters, die f 2,50 per 1000 ontvangen, maken ongeveer 500 tot 600 sigaren per dag. 8842. V. Naar het mannelijk personeel heb ik niet te vragen, want dat houdt zich daarmede niet bezig. Wij zijn nu nog altijd aan de sigaren- en sigarettenmaaksters. Dat vrouwelijk personeel komt natuurlijk iederen dag even trouw op, zoowel des Maandags als des Zaterdags? A. Ja. 8843. V. Ook des Zaterdags, of blijven zij dan te huis? A. Ook des Zaterdags, maar dan scheiden zij om vijf uur uit. 8844 V. En betaalt gij ze dan over de verstreken week? A. Ja, ik betaal ze wekelijks. 8848. V. Dus zij ontvangen het volle geld, berekend naar de basis, die gij ons hebt medegedeeld? A. Ja. 8849 V. En nu het mannelijk personeel dat werkt in de tabak en in de snuif. Werken de jongens, die daarbij bezig zijn, gelijk op met de volwassen mannen, of doen zij een ander soort van werk? A. Een ander soort van werk. 8850. V Wat doen die jongens? A. Laat ik eerst de kerverij nemen. Daarbij wegen de jongens van boven de 13 jaar de tabak af en maken de pakjes op. Bij de pruimtabak strippen de jongens het binnengoed, en leggen de tabak op de tafel. 8851. V. Die jongens worden betaald per dag? A. Ja. 8852 V. Neemt gij ook jongens beneden de 13 jaar? A. Ik neem de jongens niet jonger dan boven de 12 jaar. 8853. V. Kan een jongen, die eerst op zijn 14de jaar bij het vak komt, het even goed leeren als een die vroeger begint? A. Wel zeker. 8854. V. In dat opzicht zou het dus geen bezwaar opleveren als de jongens een jaartje langer op school bleven? A. Zeker niet; het tegendeel is waar. 8855. V. Wat doen de volwassen mannen voor werk? A. Die sorteeren de tabak; zij zoeken de bladen van verschillende kleur uit voor het samenstellen van de gekorven tabak; anderen spinnen de draden van de pruimtabak. 8856. V. Heeft bij dat laatste werk ieder werkman een jongen naast zich? A. Ja, bij het spinnen van de tabak heeft ieder werkman een jongen naast zich. 8857. V. Kiezen de werklieden zelven die jongens uit, of doet gij dat voor hen? A. Neen, ik kies ze altijd zelf. 8858. V. Gaat de betaling per pond of per dag? A. Per dag. 8859. V. Dus de werkman heeft er geen belang bij, althans geldelijk, of de jongen knap is of niet, en laat zich daarom welgevallen dat gij hem den jongen geeft? A. Ja. 8862. V. Hoe gaat het met den Maandag? A. Zeer goed, ik mag met lof spreken over den Maastrichtschen werkman, want {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} uiterst zelden ontbreekt er op Maandag een werkman. 8863. V. En zijn zij geschikt voor het werk? A. Zij zijn niet vlug, maar wel werkzaam. Wij hebben ook eene fabriek in Luik en nu is mijne ervaring dat een Waalsch werkman bijna ⅓ meer op een dag kan afmaken. 8864. V. Waar is dat aan toe te schrijven? A. Ik weet het niet. Wij hebben uit de aardigheid eens een werkman uit Luik laten komen om aan de onzen te laten zien hoe die werkt. Zij vonden het heel aardig, maar verklaarden dat zij het onmogelijk zoo vlug konden nadoen. Ik moet zeggen, de menschen werken voortdurend, maar zij hebben de vlugheid niet van den Waalschen werkman. 8865. V. Is dat mindere handigheid of mindere intelligentie? A. Mindere handigheid, intelligentie komt bij dit werk niet te pas. Tusschen de verschillende werklieden bestaat ook nog verschil. 8866. V. Gij hebt eene fabriek te Luik en ook eene te Aken, niet waar? A. De fabriek te Aken behoort aan mijne neven, daarmede zijn wij niet geassocieerd 8867. V. Ten gevolge van deze toevallige omstandigheid zoudt gij ons misschien wel eene vergelijking kunnen geven, altijd binnen de grenzen van onze enquête, tusschen de toestanden in Maastricht en te Luik? A. Als gij het mij toelaat, wilde ik daarover spreken bij eenige mededeelingen, die ik voor de Commissie heb gereed gemaakt. 8868. V. Ik vind dat zeer goed, laten wij dan eerst even doorgaan met de loonen. Wat verdienen de jongens in de week? A. Een jongen van 12 jaar verdient nooit minder dan f 1,50. 8869. V. En als hij een beetje opgeklommen is? A. Dan kan hij f 1,75 verdienen. 8870. V. Met die jongens bedoelt gij hen, die pas aangenomen worden, van 12 en 13 jaar? A. Ja, die bedoel ik. 8872. V. En de volwassen mannen in deze lijn, wat krijgen die gemiddeld voor loon? Ik begrijp dat de een beter zal werken dan de ander, en dit dus uit het loon zal blijken? A. Ja, het gemiddelde loon is f 7. 8873. V. En het maximum? A. f 9. 8874. V. Het personeel dat u hebt en waarvan gij u op tamelijk gunstigen en tevreden toon heb uitgelaten, gaat dat veel uit en in, zoodat gij den eenen tijd een geheel ander gezelschap hebt dan den anderen? Of blijft dat lang bij u? A. Het werkvolk blijft zeer lang bij mij, buitengewoon lang. Alleen de kleine jongens van 12-14 jaar blijven soms, zonder dat men weet waarom, weg, maar op lateren leeftijd komt dat niet voor. 8875. V. Dus evenzeer als u tevreden is over die menschen, hebt gij reden om te onderstellen dat zij het over u zijn, wat bewezen wordt door het feit dat zij niet van u weggaan? A. Juist. 8876. V. Hebt gij ook oude werklieden, die niet meer kunnen werken, en die u dus op de eene of andere wijze moet ondersteunen? A. Neen, mijn oudste knecht is 78 jaar, hij is 50 jaar in onze zaak werkzaam. 8877. V. En maakt die ook nog 700 sigaren daags? A. Hij werkt in de tabak. Tot voor ongeveer 15 jaar is hij aan de eest geweest, de tabaksdrogerij; dat was nog al een zwaar werk en daarom verzocht hij destijds om ander werk. Nu is hij aan het sorteeren van de tabak. Daar zit hij nu rustig op een stoel, de andere werklieden brengen hem de manden met tabak en die sorteert hij dan heel goed. 8878. V. Is hij toen in zijn loon niet achteruitgegaan? A. Volstrekt niet; hij heeft zijn loon gehouden. 8879. V. Hebt gij meer zulke getrouwen in uw dienst? A. Ja, ik heb er verscheidenen. Ziehier, Mijnheer de Voorzitter, een staatje, dat ik heb doen opmaken, van de namen, den aard van den arbeid, de dienstjaren en den ouderdom van 12 mijner oudste werklieden. Daaruit zal blijken dat de meesten reeds lange jaren in onzen dienst zijn. {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} NAMEN. Aardvan den arbeid. Dienstjaren. Ouderdom. Pieters Tab. vuller, 59 68 Kessler Tab. droger, 50 78 Kraft Tab. sorteerder, 45 58 Godding J. Tab spinner, 47 60 Godding W. C Pakker, 41 56 Verheyden Dito, 36 53 Meijers Sig. sorteerder, 36 47 Verhoog Tab. kerver en sort., 31 62 Ziegelaar Tab. spinner, 26 40 Candel Pakker, 24 44 Steyns Tab. spinner, 23 50 Schreurs Opzichter sig. fabr. 22 49 Die werkman, welke reeds 59 jaren bij ons werkzaam is, heb ik nooit eene opmerking behoeven te maken, en ik geloof dat hij nog nooit te laat op de fabriek gekomen is. 8880. V. Is dat niet de man van wien gij daar straks spraakt? A. Ik geloof dat die de tweede op de lijst staat. 8881. V. Over misbruik van sterken drank hoeven wij dus niet te spreken? A. Daarover hebben wij volstrekt niet te klagen. 8882. V. Hebt gij in uwe fabriek voorzieningen getroffen als de menschen ziek worden? A. Vaste regelen daaromtrent bestaan er niet. Ik druk daarbij de voetstappen van mijn oom. Indien een werkman een paar dagen ongesteld is, wordt hem zijn geheele loon uitbetaald. Is hij echter langer ziek, dan krijgt hij half geld. 8883. V. Dat neemt gij dus voor eigen rekening, zonder dat er een fonds is waaraan de werklieden contribueeren? A. Van een fonds is geen sprake, ik betaal alles uit eigen kas. 8884. V. Een ziekenfonds onder de werklieden zelven bestaat er dus in uwe fabriek niet? A. Neen. 8885. V. Uw kas is dus dat fonds? A. Juist. 8886. V. Nu hebt gij ons straks het vooruitzicht geopend een en ander mede te deelen, dat bij u ter zake van deze enquête opgekomen was. Mag ik u dus verzoeken? A. Ik wenschte in de eerste plaats dat hier in Nederland eene inrichting tot stand kwam, die in België zoo uitstekend werkt; ik bedoel het croix civiquze. Met mijn broeder te Luik en andere vrienden die aan het hoofd van industrieele ondernemingen staan, heb ik daarover gesproken, en allen zijn het eens, dat de invoering hier te lande een gunstigen invloed op den werkman zou uitoefenen. 8888. V. Ik moet hier toch incidenteel eene kleine observatie maken, en wel deze, dat de Wetgevende Macht juist in België zich al exceptionneel weinig het lot van den werkman heeft aangetrokken. Overigens is het door u aangeprezen middel zeer goedkoop! A. Zijt gij het niet met mij eens, Mijnheer de Voorzitter, dat die fout niet uitsluitend aan België, maar aan alle landen eigen is? Maar om op het ‘croix civique’ terug te komen. Ik heb bijv. een werkman - zijn naam is u bekend - die 50 jaar in mijn dienst is geweest, bij welke gelegenheid hem natuurlijk het noodige, als een horloge enz., uitgedeeld is. Toen heb ik voor hem bij het Nut van 't Algemeen eene gouden medaille aangevraagd, waarop hij recht had. Het Nut van 't Algemeen heeft geantwoord: hoewel uw werkman recht heeft op de gouden medaille, zoo spijt het ons dat de toestand der kas het niet mogelijk maakt die uit te reiken; er kan hoogstens eene zilveren medaille gegeven worden. Ik vind het Nut van 't Algemeen eene mooie inrichting, maar ik geloof dat de werkman er meer prijs op zou stellen als het van het Gouvernement uitging. 8889. V. En is de zilveren medaille gekomen? A. Zij is gekomen, dat moet ik tot lof zeggen. Nu las ik gisteren in de courant, dat een soldaat, die 25 jaren dienst heeft, eene medaille krijgt. Maar dan vind ik dat de werkman die aan de industrie diensten heeft bewezen, ook wel eene onderscheiding verdient, niet waar? Ik zal verder gaan. Ik weet niet of {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} er in België in voorzien is, maar ik zou het wenschelijk achten, indien de ‘croix civique’ voor de beide sexen werd verkrijgbaar gesteld, want, ofschoon het bij mij niet het geval is, geloof ik dat er wel fabrieken bestaan waar meisjes zijn die werkplaatsen dirigeeren, en dan zou ik het niet anders dan billijk vinden, dat vrouwen ook eene onderscheiding konden verkrijgen. Maar dat feit van 't Algemeen heeft mij op het idee gebracht: ik moet aan de heeren de zaak voorleggen, want ik vond dat iemand, die 50 jaren gewerkt heeft, toch wel recht heeft op de gouden medaille. Toen een brief te krijgen om mede te deelen, de toestand van de kas gedoogt het niet, vond ik minder aardig. 8890. V. Hebt gij,' die naar het schijnt het nog al goed met uwe werklieden kunt vinden, die in België een etablissement bezit en dus alleszins gelegenheid hebt gehad om te zien wat er in de wereld omgaat, eene gevestigde opinie over andere punten met deze enquête in verband staande, die gij ons zoudt willen doen kennen? Kunt gij ons bijv. eenig denkbeeld aangeven tot verbetering van het lot van den kleinen jongen en het kleine meisje? Zou daaraan iets te doen zijn, zonder de inkomsten van de gezinnen te veel te storen? A. Neen, daaromtrent kan ik geene inlichtingen geven. Ik weet niet wat op andere fabrieken omgaat, ook niet hoeveel daar het loon bedraagt. Maar eene zaak weet ik wel, en dat zou ik iederen patroon aanraden, namelijk dat zij niet te veel overlieten aan hunne chefs d'atelier en onderbazen, zoodat er eene meer onmiddellijke belangstellende verhouding zij tusschen patroon en werkman. Mijnheer de Voorzitter, ik zal u eene utopie zeggen om u beter mijne denkwijze te doen uitkomen. Ik geloof dat indien men in de groote fabrieken het personeel zoodanig kon splitsen, zoodat bijv. hoogstens 500 man onder één patroon stonden, daardoor de sociale quaestie een groote stap naar eene bevredigende oplossing zoude doen. Immers men moet eindelijk wel belang stellen in menschen waarmede men dagelijks omgaat? 8891. V. Er zijn menschen, die dat gevoel niet schijnen te kennen. A Dat is treurig. 8893. V. Gij spreekt van gehuwde vrouwen. Hebt gij eenig stelsel aangenomen voor het geval dat zij wegens bevallingen niet in de fabriek komen? A. Nog niet. Dit is niet gemakkelijk omdat met de bevalling eener vrouw toch gewoonlijk 14 dagen tot 3 weken gepaard gaan. Dat zoude eene dure lief hebberij worden. 8894. V. Gij bedenkt dus middelen om ze in dien tijd te steunen. Dat is reeds een stap verder. Zij blijven dus eenige weken weg? A. Ja, ruim 14 dagen gewoonlijk. 8895. V. Er zijn voorbeelden dat ook dàt niet door fabrikanten wordt in acht genomen. 8896. De heer Goeman Borgesius: Bedoelt gij met die 14 dagen: vóór en nà de bevalling? A. Neen, die vrouwen doen haar zittenden arbeid tot den laatsten dag. 8897. De heer Ruys van Beerenbroek: Hebt gij wel eens nagegaan wat met die jonge kinderen geschiedt? A. Ik heb het weinig nagegaan, maar er zijn mij gevallen voorgekomen dat de moeders wegbleven, omdat zij hare kinderen moesten uitbesteden, en dat dit hare verdiensten, zooals zij zeiden, niet toelieten. Ik heb toevallig een paar dagen geleden gehoord wat men vraagt voor het bewaren van die kinderen. Het scheen mij zoo kolossaal veel, dat ik het haast niet gelooven kon, dus wil ik er niet voor instaan. Men zeide mij dat daarvoor gerekend werd een gulden per kind en per week. Nu hebben werklieden soms vijf à zes kinderen, en dan gaat het loon daaraan op. 8898. V. Dat is voor het geval dat zij vijf à zes kinderen hebben, maar wanneer er slechts een of twee zijn, zou het zulk een groot bezwaar niet wezen. Brengen die vrouwen die zeer jonge kinderen op de fabriek mede, en zijn daartoe crèches op de fabriek? A. Dat gebeurt nooit en die bestaan niet, en ik geloof niet dat zij op eenige fabriek in onze provincie bestaan. 8899. V. Wij hebben zooeven gehoord dat gij het niet noodzakelijk acht dat de jongens reeds op 12jarigen leeftijd op de fabriek komen, en dat die leeftijd wel zou kunnen verhoogd worden, maar {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} omtrent de meisjes hebt gij uwe denkbeelden nog niet medegedeeld. Zou voor haar de leeftijd ook op 13 of 14 jaar kunnen uitgebreid worden? A. Ik zou er geen bezwaar in zien om den leeftijd voor de meisjes tot 13 jaar uit te breiden, maar wel om die op 14 jaar te stellen, omdat het sigarenvak niet gemakkelijk is. Er gaan altijd 1½ à 2 jaar mede heen om het vak te leeren. 8900. V. Gij meent dat het vak op jeugdiger leeftijd moet aangeleerd worden? A. Mij dunkt van ja; want beginnen zij te laat, dan zijn hare verdiensten in de eerste jaren te klein in verhouding van haar leeftijd. 8901. V. Uit de statistiek blijkt, dat gij nog al veel jeugdige kinderen op uwe fabriek hebt. Moeten zij bij hunne komst een examen in lezen en schrijven afleggen? A. Neen, ik weet dat dit bij den heer Lhoest geschiedt; maar ik heb het niet ingevoerd. Wel vraag ik of zij lezen en schrijven kunnen. 8902. V. In België bestaat geene leeftijdsgrens als hier te lande, niet waar? A. Ik geloof van ja. 8903. V. Op welken leeftijd komen de kinderen in Luik op uwe fabriek? A. Ik schat dat op een jaar of 12. 8904. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen Ik dank u zeer voor uwe komst. E.G. Philips. Verhoor van den heer Th. Verhoog. (Verkort.) 8905. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats weten? A. Theodoor Verhoog, 62 jaar, sorteerder in de tabaksfabriek van den heer Philips te Maastricht. 8906. V. Zijt gij reeds lang bij die firma? A. 31 jaar. 8907. V. Gij schijnt daar allen nog al lang te blijven? A. Sedert 1856 zijn wij er nog allemaal. 8908. V. Behalve de dooden? A. In dien tijd zijn er maar twee gestorven. De eene was een oude uitgeleefde man, die er al 50 jaar had gewerkt, de tweede is gestorven aan eene kwaal, die hij reeds had vóór hij bij ons kwam. 8909. V. Die man, dien gij hebt zien sterven en die 50 jaar bij de fabriek was, is die tot aan zijn dood daar gebleven? A. Ja, tot eenige dagen vóór zijn dood. 8910. V. Dus hij is niet aan den dijk gezet? A. Neen. 8911. V. Is hij altijd aan het werk gehouden door den heer Philips? A. Ja. 8912. V. Dus het komt niet voor dat er werklieden weggezonden worden? A. Neen. 8913. V. Dat gebeurt op alle fabrieken niet? A. Dat is het geval zeker niet; wij kunnen er roem op dragen, dat er in het geheele Rijk niet zulk eene fabriek bestaat als die van onzen heer Philips, wat de behandeling van den werkman betreft. 8914. V. En de fabriek van den heer Lhoest dan? A. Daar heb ik geen ondervinding van, maar ik heb er wel veel over hooren spreken. 8915. V. Dus gij vertelt alleen wat gij zelf gezien en bijgewoond hebt? A. Jawel. 8923. V. Hoe lang is uw werktijd? A. Van 's morgens 7 tot 's avonds 6 uur. 8924. V. Gij gaat in den tusschentijd toch naar huis? A. Ja, van 12-1 uur. 8925. V. En hebt gij dan zeker in den voor- en in den namiddag een kwartiertje rust? A. Neen, dat is geen gebruik bij ons. Wel hebben wij het privilege dat we onder het werk een stuk brood en een slok koffie kunnen gebruiken. 8936. V. Maar 's avonds om 6 uur is het werk gedaan? Dat is vaste regel? A. Ja, altoos, winter en zomer. 8933. V. Gij wordt met de week betaald? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 8934. V. Wat verdient gij? A. f 9 per week. {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} 8937. V. Zijn de tarieven nooit verlaagd? A. Neen. Ik heb steeds meer verdiend. Toen ik in 1856 op de fabriek kwam, verdiende ik f 0,70 per dag, en thans heb ik f 1,50. 8942. V. Wordt er op de fabriek naar de menschen omgezien als zij ziek zijn? A. Ja zeker, als zij Zaterdags zelf het loon niet komen halen, wordt het hun thuis gezonden. 8945. De Voorzitter: Nu, uw verhoor is afgeloopen. Th. Verhoog. Verhoor van den heer J. Regout, te Maastricht. 8946. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, ouderdom, woonplaats en beroep opgeven? A. Jules Regout, oud 31 jaren, fabrikant van wollen dekens en rondgeweven vilten voor het vervaardigen van papier. 8947. V. Hebt gij de fabriek zelf opgericht? A. Pardon. In 1875 is zij overgenomen van de firma Posthumus. Daarna is zij gedreven door de firma Regout & Weustenraad Eindelijk is de firma door mij voor eigen rekening genomen, onder de firma Jules Regout & Co. 8948. V. Dus gij zijt van 1875 af persoonlijk met de fabriek in betrekking geweest? A. Ik ben er wel werkzaam geweest, maar zij was niet de mijne. In 1875 ben ik er door mijn vader in geplaatst. In 1880 heb ik haar voor eigen rekening overgenomen. 8949. V. Ik heb hier een staat van het personeel in uwe fabriek Als ik u dien voor het gemak maar eens voorlees, kunt gij zeggen of die juist is of niet. In uwe fabriek zijn 34 mannen, 9 jongens van 12 tot 16 jaar, 7 van 16 tot 18 jaar, 1 getrouwde vrouw, 6 ongetrouwde vrouwen en 3 meisjes tusschen 16 en 18 jaar. Is dat juist? A. Ik meen, dat dat juist is. 8950. V. Gij hebt dus een personeel van 50 à 60 menschen. Voor welke soort van arbeid worden de vrouwen gebezigd, die bij u in dienst zijn? A. Er zijn er 2 die weven; de andere zijn in de kaarderij; 2 zijn atlacheuses, dat zijn vrouwen die de vilten aan elkander maken om de circulaire vilten te vervaardigen. 8951. V. Krijgt gij de wol reeds in bewerkten toestand? A. Ik krijg die onbewerkt, ruw, doch wel gewasschen, gezuiverd. 8952. V. Met het zuiveren en wasschen van het praeparaat heeft men in uwe fabriek niet te maken? A. Wat gewasschen moet worden, gebeurt in speciale fabrieken. 8953. Welk is de loop van werkzaamheden in uwe fabriek? A. De ruwe wol wordt gemengd, dat wil zeggen die soorten van wol bijeengebracht, die men verwerken wil. Dan wordt ze gevet. Van daar gaat ze naar de kaarderij, waar ze door de machine loopt voor het vormen van den ruwen draad; dan naar de spinnerij om zekere sterkte aan den draad te geven. Dan wordt het garen geweven. Het geweven goed wordt gevold. De dekens worden gezwaveld, de vilten niet. Daarna wordt het praeparaat gebleekt en gedroogd. 8954. V. Is de arbeid, dien de weinige meisjes en vrouwen in uw dienst te verrichten hebben, een inspannende arbeid, of is dit een arbeid waaronder de gezondheid niet lijdt? A. Mijns inziens is het een zeer licht werk. Het is de wol op tafel leggen, met eene hand een pluk wol opnemen en platleggen. 8995. V. Geschiedt de verdere bewerking machinaal? A. Ja, maar bij het weven worden eenige stoelen met de hand gedreven. 8956. V. Wat doen de jongens? A. Zij staan aan de mechanieke weefgetouwen. 8957. V. Kunt gij hen daarvoor zoo jong gebruiken? A. Twee van 12 jaar zijn aan den ruwmolen, om de dekens af te houden, opdat zij niet stuk gaan; zij doen niets als toezien, dus geen zwaar werk. 8958. V. Welke zijn de werkuren? A. Van 7 tot 12, en van half twee tot zeven, maar in dezen tijd van weinig orders van 8 tot 12, van half twee tot half zes. Wij werken thans slechts 8 uren om geen overproductie te heb- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} ben, althans zooveel dat wij verkoopen moeten. 8959. V. Is de arbeid voor het geheele personeel, voor jongens en meisjes, dezelfde? A. Alles hetzelfde, zonder eenig onderscheid. 8960. V. Komt overwerken dus weinig bij u voor? A. Zeer weinig. In 1884 heb ik eens 8 maanden lang tot 10 uren 's avonds laten werken. 8963. V. Wordt alles in uwe fabriek per stuk betaald? A. Ja. Het hangt dus van de werklieden af om veel of weinig te ontvangen. 8964. V. Leent uw bedrijf zich er dus toe om alles op stuk te laten werken? A. Ja, wat de weverij betreft. 8965. V. Wat kunnen aankomende jongens en meisjes per week maken? A. Met een arbeid van 10 uren daags ongeveer f 6 in de week. Dit geldt voor groot en klein, jong en oud. 8966. V. Is er geen verschil in de verdiensten van jongens en meisjes van 13 tot 17, 18 jaar? A. Neen, ik heb zelfs een jongen van 13 jaar die meer dekens maakt dan een van 20, die er sedert lang bij is. De jongen is handiger. De een is handiger dan de andere. 8967. V. Het grootste deel van het werk komt dan zeker natuurlijk neder op de machine; dus bestaat die handigheid zeker in het snel weten om te gaan met de machine? A. Ja, en het herstellen met de draden. Het hangt ook af van de ketting; als de ketting goed is, verdienen zij meer dan wanneer die slecht is. Dat is zeer afwisselend. 8968. V. Komen er bij de machines wel eens ongelukken voor? A. Er is er nog geen voorgekomen. 8969. V. Hebt gij met zieken te doen of niet? A. Hoegenaamd geene, dat ik weet; er zijn een paar werklieden ziek, maar die zijn teringachtig, en daar kan men niets aan doen. 8970. V. Naar het lot van oude werklieden behoef ik niet te vragen, want uwe fabriek bestaat nog zoo kort, dat gij zeker nog geen werklieden hebt behoeven af te danken omdat zij te oud waren geworden in den dienst? A. Vroeger is er een ziekenkas geweest. O.a. de vader van Courtens, die ook als getuige opgeroepen is, is ziek geworden en moest naar ‘de Calvariënberg’. Of hij daar heeft moeten betalen weet ik niet, maar hij heeft toen 70 centen per dag uit die ziekenkas ontvangen; die kwamen hem van rechtswege toe, omdat hij lid was van die ziekenkas. De werklieden hebben verlangd dat die kas zou worden opgeheven, zeggende: wij verdienen niet genoeg; en als wij ziek worden moet ‘de Calvariënberg’ ons toch opnemen. Ik werd al die praatjes moede en zeide: dan moeten jelui maar stemmen; het is niet in mijn maar in uw belang; wat de meerderheid beslist moet gebeuren. De meerderheid heeft toen gestemd voor verdeeling, en de kas is verdeeld. Ik heb toen uitdrukkelijk gezegd, dat ik nooit meer eene ziekenkas wilde hebben. De fabriek betaalde daarin nog ⅓ van het gezamenlijk bedrag. 8971. V. Dit feit was ons uit de verhooren van andere getuigen reeds eenigermate bekend. Maar het is ons toch aangenaam daaromtrent van u wat naders te vernemen. Was die ziekenkas opgericht door u of op uwe instigatie, of was zij reeds opgericht, toen gij de fabriek hebt overgenomen? A. Toen ik de fabriek overnam, bestond de kas reeds niet meer. 8972. V. Het feit, door u vermeld, dateert dus uit den tijd van de heeren Regout en Weustenraad? A. Ja. De ziekenkas is opgericht in 1875, en den 19den Maart 1879 is de laatste uitdeeling geschied. Aan de gezamenlijke werklieden is, volgens het reglement, eene som van ongeveer f 1277 uitgekeerd. 8973. V. Het geheel kapitaal is dus opgemaakt? A. Ja. Zij hebben vooruit uit die kas nog eerst eens ongeveer f 200 gehad. 8974. V. En was onder f1200, die met vernieling van de kas onder de lui werd verdeeld, ook begrepen de bijdrage van de patroons? A. Ja, die gift was voor de ziekenkas; deze behoorde aan het volk, en met haar ook dat geld. {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} 8975. V. Maar wellicht had men kunnen meenen, dat het geld, gegeven met eene bepaalde bestemming, weder aan de gevers toekwam, nadat die bestemming vervallen was. Ik laat dat echter in het midden en constateer dus het feit, dat de werklui, plus hun eigen stortingen, ook verdeeld hebben het ⅓ deel der patroons. Zoo is het immers? A. Ja. 8976. V. Na die ondervinding hebt gij van dergelijke fondsen niet meer willen weten? A. Er is nooit sprake meer van geweest. 8977. V. Ik begrijp, dat zulke ervaringen niet bemoedigend zijn. A. Nu een maand geleden heb ik er weder eens over nagedacht. 8978. V. Maar, zou de gissing ook gewaagd zijn, dat de werklieden tot zulk eene roekelooze daad kunnen besluiten, omdat de usance medebrengt dat het gesticht ‘de Calvariënberg’ aanspraak maakt op de inkomsten, welke zij, die er verpleegd worden, genieten? Zou het ook kunnen wezen, dat zij aldus geredeneerd hebben: wij hebben eigenlijk geen profijt van de ziekenkas, want, wanneer wij niets hebben, worden wij toch opgenomen door den ‘Calvariënberg’, en wanneer wij wat uit de bus krijgen, dan komt het ten profijte van het gesticht en niet ten onzen voordeele, waarom zouden wij dan iedere week contribueeren? Zou dat soms de reden kunnen zijn? A. De zaak is reeds acht jaar geleden, dus ben ik niet zoo erg meer op de hoogte. Vóór mijn vertrek naar 's Gravenhage heb ik nog gevraagd: weet gij nog wat de reden is geweest van de deeling? Daarop werd mij geantwoord: er werd zoo weinig verdiend, de kettingen waren zoo slecht, wij moesten wat in de hand hebben, dat is altijd wat. 8980. V. Er was toch door dien percentsgewijzen inbreng een f 1200 à f 1300 bijeengebracht, waarvan ⅓ door de firma gefourneerd was; dat was een aardig begin voor een kapitaaltje. Niet waar? A. Zeker. 8981. V. Het feit is zoo opmerkelijk, dat ik er nog een oogenblik over wil spreken. Was er onder de werklieden zoo weinig besef van de noodzakelijkheid, om voor de toekomst te zorgen, dat een dergelijk plan van verdeeling door kon gaan? A. De meerderheid had het bepaald. 8982. V. Gij waart toen geen chef, niet waar? A. Neen. 8983. V. Zou een verstandig woord van u of van den toenmaligen chef geen ingang gevonden hebben? A. Ronduit gezegd, ik heb het niet geprobeerd. 8984. V. Waarom niet? A. Omdat zij het zoo formeel gevraagd hadden. 8985. Maar het was toch een dom en verkeerd doen van die menschen? A. Och, zij begrijpen dat niet. 8886. V. Ik durf daar gerust verder met u over spreken, omdat de handelwijze van de firma au premier abord althans zoo onberispelijk schijnt. De firma begint met eene goede zaak tot stand te brengen, contribueert ⅓ van de kosten uit eigen middelen, en laat ten slotte toe, dat dit ⅓ eenvoudig onder de werklui wordt verdeeld. Er schijnt dus in deze zaak, naar men zou zeggen, hoegenaamd geen blaam op de firma te werpen. Er is daarom geen reden om er niet nog even met u over te praten, want wie het hoort, vindt licht de handelwijze van het volk zoo verregaande roekeloos. Niet waar? A. Ja, ik weet niet wat hun reden was. De werklieden hadden het recht van ontbinding. In het reglement staat het volgende artikel: ‘Aan de heeren Regout en Weustenraad of hunne opvolgers wordt het recht toegekend om te allen tijde dit fonds te ontbinden of het reglement te wijzigen. In geval van ontbinding zal het incasso geheel bestemd worden aan uitkeeringen op den voet van het reglement.’ 8987. V. Voor zoover ik het voorgelezen artikel goed begrepen heb, lag het beslissend votum over eene eventueele ontbinding in handen van de firma, en indien zij dat votum uitbrengt, dan wordt het incasso verdeeld onder de werklieden. Maar laten wij nog eens even een beetje verder over de zaak doorspreken. Gesteld eens, dat het fonds niet {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} ontbonden was, had dan het reglement ten gevolge gehad dat gaandeweg een zeker klimmend bedrag ten laste van de firma kwam? Moest deze altijd 33 pct. bijdragen? A. Een derde moest de firma bijdragen. Er was een artikel hetwelk voorschrijft dat, indien de kas voldoende gefourneerd was, in plaats van 2 pct. 1 pct. zou mocten gestort worden. Maar indien de kas door vele ziektegevallen te gering werd kon de bijdrage tot 3 pct. worden verhoogd. 8988. V. Maar van al hetgeen gecontribueerd werd, moest de fiirma ⅓ bijbetalen? A. Ja. 8989. V. Dus, ik zeg dit nu niet ten nadeele van uwe firma, maar, ik wil het al verder pratende, toch even vragen: dus heeft die ontbinding ook voor uwe firma eene zekere verlichting van lasten ten gevolge gehad? A. In zekeren zin ja. Wij behoeven niet meer bij te storten, geene boeken te houden, verantwoordiug te doen, enz. 8990. V. En de zieken? Wat gebeurde er verder met de zieken? Werden die toen soms eenvoudig gelaten voor rekening van ‘den Calvariënberg’? A. Natuurlijk, zij hebben het immers zelf zoo gewild. 8991. V. De zaak is nu, geloof ik, tot hare natuurlijke klaarheid gebracht. En in uwe fabriek bestaat dus geenerlei kas tot ondersteuning van het gezin bij ziekte van den man? A. Een kas bestaat er niet, maar wanneer er een werkman ziek werd, heb ik steeds geholpen, zonder mij echter tot iets te verbinden. 8992. V. Gij verklaart dus dat gij, zonder daartoe eenigermate gebonden te zijn, uw werklieden op loyale wijze hebt ondersteund en hen dus niet hebt laten zitten? A. Ik heb dit gedaan, zonder mij ook voor de toekomst tot iets te verplichten. Alles wat ik gedaan heb, geschiedde uit eigen vrijen wil. 8993. V. Maar gij hebt het tot nog toe steeds gedaan, zegt gij, niet waar? A. Ja, natuurlijk nu eens veel dan eens weinig, zonder mij aan een vasten regel te binden. 8994. V. Dat begrijpt zich, volgens uwe verklaring. Blijft het werkvolk, oud en jong, mannen en vrouwen, nog al lang bij u, of verandert het personeel dikwijls? A. Daar mag ik niet over klagen. Zij blijven nog al, behalve de meisjes in de kaarderij, die wel eens veranderen, omdat zij klagen dat zij niet genoeg verdienen. 8995. V. Gij hebt dus waarschijnlijk nog al het personeel, waarmede gij begonnen zijt? A. Neen, dat is veranderd, doordien de handgetouwen afgeschaft zijn en de mechanieke door jongens bediend kunnen worden. 8996. V. Dus ge hebt u ontdaan van de anderen? A. Ja, ofschoon sommigen weder teruggekomen zijn, die vrede hadden met het loon. 8997. V. Gij hebt ons de loonen opgegeven. Hoeveel verdienen de volwassenen in de week, en hoe betaalt gij? per 14 dagen? A. Iedere keer, dat zij een rol van 10 dekens geweven hebben, kunnen zij op het kantoor komen om hun geld te halen. 8998. V. Hoeveel dagen werken zij over zulk eene rol? A. Dat is ongelijk; de een is vlug, de ander niet. Het hangt er ook van af of de dekens groot, smal, zwaar, licht zijn. 8999. V. Maar het gemiddelde? A. Van de handwevers? 9000. V. Van degenen die om hun loon kunnen komen. A. Aan het mechanieke getouw verdienen zij 3½ franc. 9001. V. Ik vraag hoe lang zij werken over eene rol dekens? A. Gewoonlijk 2 dagen. 9002. V. Nu begrijpen wij elkaar. Die menschen kunnen dus korter dan bij de week hun geld krijgen? A. Zij kunnen het 's avonds om half 7 ontvangen. 9003. V. Worden er in uwe fabriek boeten geheven? A. Als een rol, die opgegeven wordt 25 kilo te moeten wegen, te licht of te zwaar wordt bevonden, wordt eene boete opgelegd van ½ franc. Nadat ik dit 14 dagen gedaan had, was de rol {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} geregeld op het gewicht en dus het opleggen van de boete onnoodig. 9005. V. Dus het stelsel van boeten bestaat nog, maar gij zijt zoo gelukkig die niet te behoeven toe te passen. Na eene toepassing gedurende 14 dagen, wordt nu geregeld alles op het bepaalde gewicht geleverd. A. Ja, en ik ik hoop dat dit zoo blijven zal. 9006. V. Zijn er buiten het te zwaar of te licht weven nog andere kleine overtredingen, waartegen boeten bedreigd worden? Bijv. het te laat of het dronken op het werk komen enz.? A. Vroeger kwam dit veel voor, maar nu niet meer. Ik heb bepaald, dat wie dronken op de fabriek komt, onmiddellijk wordt verwijderd. 9007. V. Heeft ook dat snel geholpen? A. Ja. 9008. Het opleggen van boeten geschiedt dus thans zeer weinig? A. Juist. 9009. V. Gij hebt geen ziekenbus, hebben dan de boeten eene andere bestemming? A. Zij blijven aan de fabriek, maar het bedrag is zeer onbeduidend. 9010. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt 10 jongens en 3 meisjes onder de 18 jaar; welken leeftijd stelt gij voor de aanneming van het jeugdig personeel? A. lk let een weinig op de grootte; wanneer de kinderen bij de weefgetouwen den draad kunnen bereiken, is het voldoende. 9011. V. Zou het verbod om te werken beneden de 13, 14 jaren, een ongunstigen invloed op uwe fabriek hebben? A. Neen. 9012. V. Zouden zulke kinderen het werk op dien leeftijd nog kunnen aanleeren? A. Ja. 8013. V. De leeftijd van 14 jaren is dus voor u geen bezwaar? A. Neen. 9014. V. Worden bij u de jongens en meisjes die gij aanneemt door u onderzocht of zij lezen en schrijven kunnen? A. Daarmede bemoei ik mij niet. 9015. De heer Goeman Borgesius: Gij hebt geklaagd, dat het loon van de volwassenen weinig hooger is dan dat van de jongeren. Wat is de verhouding van het loon tusschen beide categoriën? Jongens verdienen bij u gemiddeld f 6 per week, derhalve nu iets minder, omdat zij slechts 8 uren werken, maar wat verdienen volwassen werklieden? A. Volwassenen verdienen iets meer, omdat zij meer ervaring hebben. Aan de oude werklieden geef ik het beste werk, omdat zij het bejaardst zijn, maar dat zeg ik hun natuurlijk niet, omdat ik er anders last van zou hebben, en dat wil ik vermijden. Het maken van sêcheurs (droogvilten) geef ik aan de andere lieden, omdat zij daar wat meer aan verdienen; daarmede verdienen zij dan acht à negen gulden per week. 9016. V. Hebt gij soms uit hetzelfde gezin meer arbeiders, vader en zoon bijv.? A. Ja. 9017. V. De vader kan toch in uwe fabriek niet genoeg verdienen om zijn gezin te onderhouden? A. O neen, wanneer hij althans volwassen kinderen heeft 9018. V. Maar wanneer hij kleine kinderen heeft toch ook niet? A. Dat hangt af van de behoeften. 9091. V. Maar 6 à 7 gulden in de week is toch al heel weinig, zelfs voor iemand die geen overdreven behoeften heeft. Dat zult gij wel toestemmen, geloof ik? A. Ja. 9020. De Voorzitter: Wij dankenu voor de gegeven inlichtingen. Uw verhoor is afgeloopen. Jules Regout. Verhoor van den heer mr. F.H.J. baron De Bieberstein Rogalla Zawadsky. (Verkort.) 9021. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornamen, betrekking, ouderdom en woonplaats op te geven? A. Frederik Henri Jozef baron De Bieberstein Rogalla Zawadsky, oud 49 jaren, vice-president der arrondissementsrechtbank te Maastricht, bestuurslid van het Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, wonende te Maastricht. 9022. V. Wij hebben de vrijheid ge- {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} nomen u te verzoeken hier te komen, iets waarop wij aanvankelijk geen plan hadden. De aanleiding tot dat verzoek is deze: de Commissie heeft al zeer spoedig na haar optreden, half October van het vorige jaar, eene circulaire rondgezonden en op ruime schaal verspreid, waarbij eene Schets was gevoegd van voorloopig ontworpen punten, die bij deze enquête in aanmerking kunnen komen. Die Schets is ook toegezonden aan het hoofdbestuur van het ‘Nut’, met verzoek de afdeelingen daarover te hooren. Het gevolg daarvan is geweest, dat wij in dato December 11. van het Departement Maastricht een rapport ontvangen hebben over deze zaak. Wij hadden gehoopt dat de heer Bekaar ons omtrent den inhoud van dat stuk, hetwelk hij als lid van het bestuur had mede-onderteekend (nu hij in andere betrekking toch de moeite moest doen voor de Commissie te verschijnen), nader zou kunnen inlichten. In die verwachting zijn wij teleurgesteld. Ofschoon als bestuurslid medegewerkt hebbende tot dat stuk, wenschte de heer Bekaar niet gehouden te zijn alles in bijzonderheden toe te lichten en waar te maken. Vandaar ons verzoek aan het bestuur om iemand uit zijn midden te zenden, die, het best met de zaken vertrouwd, dat stuk in quaestie kan adstrueeren. Als gevolg daarvan hebt gij u de moeite moeten geven hierheen te komen en hebben wij het genoegen u voor ons te zien. De inhoud van dat stuk, dat gij in de laatste dagen wel eens herlezen zult hebben, is u zeker uit den aard der zaak volkomen bekend. Daarin komen ernstige grieven en feiten voor. Indien gij soms verlangt uit eigen beweging naar aanleiding van dat stuk eenige mededeelingen te doen, dan geef ik u daartoe gaarne het woord. A. Zeer gaarne. Als bestuurslid van het ‘Nut’ heb ik bij ontvangst der circulaire dadelijk begrepen, dat, wilde ik iets vernemen, men zich tot de werklieden moest wenden, ten einde omtrent den toestand inlichtingen te verkrijgen. Toevallig kende ik een werkman van de firma Regout, door bijzondere omstandigheden. Ik ging den man opzoeken en, ondanks dat hij veel vertrouwen in mij stelde, was die man zoo bang om iets te verklaren, omdat hij bevreesd was weggejaagd te worden, dat ik hem beloofde dat ik nooit zijn naam zou noemen wanneer ik iets omtrent hem mededeelde. Die belofte meen ik te kunnen houden. De man deelde mij mede, dat hij werkzaam was aan de ovens. Men heeft biscuit- en vernisovens, waar de verschillende zaken gebakken worden. Wanneer er veel werk is, en dat is gewoonlijk het geval, dan worden de ovens, wanneer hetgeen daarin klaar is, geledigd. De temperatuur van die ovens is zoo hoog, dat zij lompen om de hand doen en zelfs iets voor den mond moeten nemen. Bij die gelegenheid geraken die lompen ten gevolge van de hitte soms in brand. Ongelukkig is het, dat die personen, die deze ovens ledigen, bij het stuk betaald worden, en dus moeten zij, om wat te verdienen, zoo lang mogelijk werkzaam blijven. Zij gaan in die ovens - op welke wijze die nu geledigd worden, weet ik niet, maar halfnaakt wordt dit werk verricht - na 10 minuten of een kwartier komen zij er uit, zoodat zij als het ware niet weten of zij half levend of dood zijn. Zij werpen zich dan op het water dat hun wordt toegereikt en moeten dan weder opnieuw aan den arbeid gaan. Naar aanleiding van uw verzoek om hier te verschijnen, heb ik ook een arbeider van de Céramique gesproken. In die fabriek is dezelfde toestand, dien wij meenden dat alleen bij de firma Regout bestond. In de Céramique worden ook de ovens bij hooge temperatuur geledigd; ik heb dit uit den mond van een werkman dier fabriek. Mocht u aan deze opgaaf twijfelen, dan wil ik u gaarne in de gelegenheid stellen om, zonder dat de menschen eenige vrees behoeven te koesteren om bekend te worden, deze feiten uit hun eigen mond te vernemen. De arbeiders, die aan de ovens werken, zijn altijd dezelfde. Bij Regout heeft men twee ploegen, de ploeg die vult en die welke ledigt, terwijl bij de Céramique de ploeg die vult, ook ledigt. Wanneer u dus twijfelt aan de juistheid mijner mededeeling, dan zou ik u {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} in overweging willen geven om aan de firma Regout en aan de ‘Céramique’ de namen van de arbeiders te vragen, die de ovens ledigen. Wanneer zij u die namen medegedeeld hebben, dan kunt gij daaronder eene keuze doen. Maar gij moet niet vergeten dat gij enorm veel moeite zult hebben om de waarheid van hen te vernemen, want zij zijn bang om ten opzichte van de fabrikanten iets mede te deelen, waardoor zij later de kans zouden hebben om weggejaagd te worden. Daarom zwijgen zij liever. Een ander bezwaar, dat èn die arbeider van de firma Regout èn die van de ‘Céramique’ hadden, is, dat wanneer zij de fabriek willen verlaten, zij daarvan veertien dagen te voren moeten kennis geven, terwijl de heeren fabrikanten hen onmiddellijk, zonder eenige aanleiding, kunnen wegzenden. Nog een ander bezwaar is het, dat zij deel moeten nemen in ziekenbussen en daaruit - zooals een arbeider uit de Céramique mededeelde - om de eene of andere reden kunnen worden ontslagen, en dat zij geen recht hebben op geheele of gedeeltelijke uitkeering van wat zij gedurende jaren gestort hebben. Die zieken bussen worden wel is waar beheerd door eenige arbeiders, of liever chefs van afdeelingen, maar er wordt nooit rekening en verantwoording gedaan. Het kan zijn dat zij goed beheerd worden, maar met zekerheid weet men het niet; om eene uitkeering te vragen is dikwijls zeer lastig. Overigens bezitten zij geene rechtspersoonlijkheid. Over het overwerken waren zij het allen unaniem eens Het gebeurt wel, vooral bij de firma Regout, dat ten gevolge van vele bestellingen werkkrachten te kort schieten. Dan worden de werklieden genoodzaakt om over te werken. De werkman moet dan, of hij wil of niet, blijven In plaats van om 7½ gaat bij dan dikwerf om 8½ of 9 uur naar huis, terwijl hij den volgenden morgen op den gewonen tijd op de fabriek moet zijn. Daarbij komt dan nog, dat hij dikwijls een half uur of drie kwartier van zijn woning verwijderd is. Dat overwerken is ook een bezwaar. De werkman heeft op de fabriek niets te zeggen; zijn werk wordt dikwijls buiten zijn toedoen afgekeurd, zonder dat hij kan reclameeren. Bijv. een vormer maakt verschillende voorwerpen, levert ze af, en ze worden gebakken. Nu kan het wel door eene of andere omstandigheid gebeuren, dat het baksel fossiel is, of dat er iets anders aan hapert. Dit wordt dan van den man, die het gebakken heeft, afgetrokken, en, wanneer hij nu reclameert en zegt, dat het buiten zijn toedoen geschiedt, dan wordt daarop niet gelet. Die zaak zou nu niet van zooveel gewicht zijn, wanneer het mogelijk was in iedere fabriek een register van alle werklieden in te voeren, en daarbij dan aanteekening te houden van de straffen, of wel van de inhouding van verdiend loon. Indien dan later, ten gevolge van verbetering in den werkelijken toestand, inspecteurs werden aangesteld, zou reeds ééne grief van den werkman gemakkelijk zijn opgelost. Nog wilde ik u mededeelen, dat wat in het verslag werd medegedeeld omtrent de lokalen tot bewaring der kinderen van gehuwde moeders, op slechte inlichtingen berust. De persoon, van wien ik die inlichtingen ontving, had mij namelijk medegedeeld, dat er bewaarplaatsen waren voor kinderen, waar gehuwde vrouwen hare zuigelingen en kleine kinderen konden plaatsen en waar die kinderen dan eene zekere verblijfplaats vonden. Ik geloof niet, dat hij daaromtrent eene grove fout heeft begaan, want dat zou ten minste nog bewijzen, dat de fabrikant daarvoor zou willen zorgen; maar de toestand is anders. Het gebeurt meestal, dat in de nabijheid van de fabrieken - en als ik daarvan spreek, heb ik meest het oog op de fabriek van Regout en de Céramique - de kinderen, zuigelingen en kleine kinderen, geplaatst worden bij grootouders of leden van de familie der personen die werken. Daar wordt dan voor zulk een kind alle weken voor dat toezicht, dat toch niet zeer streng is, een gulden betaald. In den laatsten tijd is dat eigenlijk verminderd, omdat de verdiensten werden verminderd, en de gehuwde vrouwen, die daar met haar kind kwamen, hadden uitgerekend, dat de uitgave bijna met het loon gelijkstond. De juiste uitdrukking, die men in Duitschland bezigt, {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} is: Das lohnt sich nicht. Zij betaalden f 1, en verdienden misschien f 1,50. Die omstandigheid heb ik vernomen uit den mond van een der heeren fabrikanten, die heden door de Commissie gehoord is. De heer Philips vertelde nog eergisteren, dat het in den laatsten tijd meermalen gebeurd is, dat gehuwde vrouwen met kinderen bedankt hebben op de fabriek te komen werken, omdat de kosten van het toezicht evenredig zijn aan het verdiende loon. Dus daaromtrent is de toestand veranderd. Wij hebben in het verslag medegedeeld, dat er 587 kinderen zijn die op dit oogenblik geen onderwijs genieten. Te Maastricht zijn 3799 kinderen tusschen de 6 en 12 jaren. Daarvan gaan ter school 3212, zoodat 587 kinderen buiten genot van onderwijs zijn. Ten aanzien van dat getal 587 werd mij op het stadhuis medegedeeld, dat men omtrent dat cijfer voorzichtig moet zijn, omdat daaronder begrepen zijn kinderen, welker ouders niet verlangen hen naar school te zenden; kinderen op bewaarscholen en kinderen die buiten de stad onderwijs ontvangen. De juistheid van deze laatste categorie moet ik betwijfelen; wel is het te Maastricht gewoonte, kinderen boven de 12 jaren van gegoede ouders, om hen niet de hoogere burgerschool of het gymnasium te doen bezoeken, naar Rolduc of Sittard te zenden; maar ik geloof niet dat kinderen tusschen 6 en 12 jaren naar kostscholen gaan. Aangaande 70 kinderen die geen onderwijs genieten kan ik eenige mededeeling doen. Er zijn 70 postulanten, tusschen de 6 en 12 jaren, die verlangen onderwijs te ontvangen op de stadsarmenschool, maar die er niet kunnen worden toegelaten, wegens gebrek aan ruimte. Van die 70 moeten echter 16 kinderen afgetrokken worden, die op het oogenblik onderwijs krijgen bij de zusters en broeders; maar dit zestiental heeft, bij monde der ouders, verzocht om op de openbare stadsarmenschool onderwijs te krijgen. Deze cijfers heb ik met de registers op het raadhuis gecontroleerd. 9023. V. Ik begin met u te bedanken, en in u het bestuur van het Departement van het Nut van 't Algemeen ... Het blijkt uit uwe mededeelingen dat het Nut op die wijze omtrent één feit op een dwaalspoor geleid is, namelijk wat betreft het deponeeren van kinderen op fabrieken. Maar ik zou over de andere feiten gaarne een enkel woord met u willen wisselen. Naar de namen der werklieden vraag ik niet, maar wel wenschte ik te weten met hoeveel werklieden gij van mond tot mond gesproken hebt? A. Ik heb met vijf werklieden gesproken. Van dezen hebben er twee volledige inlichtingen gegeven. Nadat ik lang en breed met de drie overigen gesproken had, heb ik bijna niets uit hen kunnen krijgen, door de vrees die zij koesteren dat zij, wanneer den fabrikant ter oore kwam dat zij bij mij geweest waren, weggejaagd zouden worden. 9024. V. In die mededeeling ligt niets dat ons bevreemdt. Wij nemen die heel gaarne zonder verdere bespreking aan. De mededeelingen die gij kunt doen, hebt gij dus en définitive uit twee werklieden verkregen? A. Ja, uit één werkman bij de Céramique en uit één van de firma Regout. Ik voeg er bij, dat in den toestand van de ovens wel verbetering zou kunnen gebracht worden, als men ze behoorlijk liet afkoelen; maar òf zij te weinig ovens hebben, òf om steenkolen te besparen, en de warmte in de ovens te houden, worden de menschen aan die groote hitte blootgesteld, waarvan ik gesproken heb. 9025. V. Laat mij beginnen met te zeggen, dat de toestand, die gij ons op 't crediet van een door u ter zake gehoord getuige uit de fabriek van de firma Regout hebt afgeschilderd omtrent de ovens, ten naastenbij voor ons geen nieuws meer is en door anderer verklaringen reeds tamelijk wel schijnt bevestigd. Intusschen in het exposé door u daarvan gegeven, komt de zaak nog ernstiger en bedenkelijker voor. Het feit dat bij het gaan in de ovens de lappen, die om hoofd en handen worden geslagen, nu en dan vuur vatten, is ons nog niet gebleken. Het spreekt echter vanzelf dat gij het evenmin als wij persoonlijk hebt gezien. {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} Indien ik dus eenigen twijfel of onzekerheid te kennen geef omtrent de juistheid van dien graad van hitte, dan hebt gij daar niets in te zien dat op eenigerlei wijze u persoonlijk zou kunnen treffen. Gij kunt, evenals wij, dupe zijn van getuigen. Getuigen, dat weten wij beiden bij ondervinding, zijn gevaarlijke dingen. Nu wil ik u echter de vraag doen: zijt gij zeker dat de man, die u de inlichtingen gegeven heeft, uit eigen oogen en sedert een niet te lang verwijderd tijdstip, de dingen die gij hebt verteld, gezien heeft, of heeft hij die zelf vernomen van menschen, van wien hij beweerde dat zij ooggetuigen waren? A. De man wist dit uit eigen ondervinding, ik geef het middel aan de hand om de feiten te constateeren: de Commissie heeft slechts aan de fabrikanten het verzoek te richten om de namen op te geven van de werklieden en er dan een paar uit te kiezen om hier te komen. 9026. V. Het schijnt twijfelachtig of dat de gewenschte getuigen zou geven. Maar wat daarvan zij, gij zegt dus met volkomen zekerheid, dat de man, die u omtrent den toestand in die ovens van de firma Regout die inlichtingen heeft gegeven die u straks teruggaf, dat dit iemand is die het in den laatsten tijd persoonlijk heeft ondervonden? A. Ja. Die omstandigheid van de ovens heb ik medegedeeld in eene voorloopige vergadering van het bestuur van het Nut. Wij hebben dat in het verslag medegedeeld. Toen ik in de vergadering deze zaak besprak, zeide de heer Bekaar, die ook lid van het bestuur is: uw zegsman heeft de waarheid gezegd, want ik heb van een ander hetzelfde vernomen. Bij het onderzoek door de heeren Ruys en Bekaar in de fabriek ingesteld, is toen ook het oog gevestigd op die ovens en zijn de mededeelingen bevestigd. Ik heb nog vergeten dat bij het onderzoek door den heer Bekaar en den afgevaardigde van Maastricht in de Céramique ingesteld, men hun niet de geheele fabriek heeft getoond. Het oude deel heeft men hun verzwegen. Dit is mij ook medegedeeld door een werkman van de Céramique, en het feit is waar, want ik heb den heer Bekaar er over onderhouden, en deze heeft van den heer Vogelaar vernomen dat men hem onder andere de smidse niet getoond had. De heer Bekaar heeft daarop gezegd dat, wanneer hij dit geweten had, hij deze Commissie daarmede bekend gemaakt zou hebben. 9027. V. Ik wensch thans nog een oogenblik te blijven bij de fabriek van de firma Regout. Hebt gij in de laatste dagen soms nog met uwen zegsman over die zaak gesproken? A. Neen; ik heb hem in het begin van December gesproken. 9028. V. Was dat de eerste maal dat gij met dien man over die aangelegenheid gesproken hebt? A. Over die aangelegenheid was het de eerste keer, maar meermalen heeft die man mij zijn nood geklaagd over de fabriek en de manier van handelen van de meesters. 9029. V. Is die man u van langen datum bekend? A. Ja, sinds 6 of 7 jaren. 9030. V. Hebt gij ooit met dien man aanrakingen gehad van dien aard, dat gij - ik zeg niet hem vertrouwt - maar daardoor proefondervindelijk kennis hebt kunnen erlangen omtrent zijne vertrouwbaarheid, en óók dat hij accuraat was in zijne uitdrukkingen? Dat zijn nog twee verschillende dingen. A. Mijne aanrakingen met den man waren slechts van liefdadigen aard. 9031. V. Een man dus dien gij weldoet. En hebt gij redenen om in de volkomen geloofwaardigheid van den man vertrouwen te stellen? A. Ik spreek den man zeer weinig. Toen ik de circulaire ontving, wilde ik wel wat inlichtingen krijgen, en heb hem daarom opgezocht en gevraagd om mij het een en ander mede te deelen omtrent den toestand in de fabriek. Dit heeft hij slechts schoorvoetend gedaan, nadat ik gezegd had zijn naam niet te zullen noemen en alle verantwoordelijkheid op mij te nemen. De man heeft mij echter niet opgezocht. 9032. V. De mededeelingen van dien man zijn dan die welke gij thans ons doet? A. Ja. 9033. V. Het zal toch geen man zijn van eenigerlei ontwikkeling? A. Neen, een eenvoudig werkman. 9034. V. Het is dus mogelijk, dat {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} terwijl het fond der zaak waar is, hij misschien eenige kleur en eenige nuances aan de u verstrekte mededeelingen heeft gegeven, die de zaak misschien nog iets donkerder doen inzien, dan zij inderdaad reeds is? A. Dat is mogelijk. 9035. V. In alle geval, hebt gij omtrent het feit, dat het, ook om de hitte, waaraan de menschen blootgesteld worden, een zeer bar en zwaar werk is, uit uw gesprek met den man een zeer stelligen en zeer klaren indruk verkregen? A. Zoo is het. 9036. V. Wat nu betreft de ‘Céramique’, hebt gij ook één getuige; wanneer hebt gij dien gesproken? A. Verleden Zaterdagavond is hij bij mij gekomen; dien heeft mij iemand gezonden. Van hem ontving ik mijne inlichtingen. 9037. V. Dus die persoon in quaestie is niet uit zich zelven bij u geweest, maar hij werd u door iemand gestuurd. Werd hij u gestuurd door iemand van positie? A. Een kennis, met wien ik er over sprak, toen ik zoekende was of ik nog een of ander kon vernemen, zeide: O, dan kan ik u nog wel iemand van de Céramique aan de hand doen. Zoo is hij mij aangebracht. 9038. V. Goed. Hij is daarop verleden Zaterdag bij u gekomen. En toen? A. Hij deed aan de biscuit-ovens bij de Céramique wat zijn collega bij Regout deed, en hij deelde mij mede, dat ook daar de ovens bij eene hooge temperatuur geledigd werden en dat men, wanneer de daarmede belaste personen rustten, nog niet eens zorgde om hun water te geven, maar dit dan in emmers door een of ander vriend in de nabijheid gebracht werd, of zij gingen het aan de pomp zelf drinken. Hij voegde er nog bij: Wanneer zij nog maar een scheutje jenever in het water deden, dat men ten minste eene verkwikking had! maar daarvoor zorgde men niet. 9039. V. Die u dit mededeelde, vertelde hij dat uit eigene persoonlijke ervaring in de Céramique? A. Ja. 9040. V. Ik vraag geen namen, zelfs geen aanwijzing waardoor de persoon in quaestie in moeilijkheid zou kunnen komen. Maar verklaarde die man zich over feiten die hij zelf in de laatste dagen zou gezien hebben? A. Ja. 9041. V. Hebt gij, wetende dat gij hier zoudt komen om verklaringen af te leggen, den man goed scherp ondervraagd? Hebt gij hem, zoo als men zegt, met den vinger tusschen de deur genomen? Hebt gij hem goed de schroeven aangezet? Hebt gij den man gevraagd wanneer in de laatste veertien dagen hij dat gezien had? A. Neen, dat heb ik niet gevraagd. 9042. V. Had de man het zelf ondervonden? A. Ja. 9043. V. In de laatste 14 dagen? A. Dit durf ik niet zeggen. Maar wel vertelde de man mij dat de temperatuur in den oven in de Céramique zoo hoog was dat de doeken aan de handen vlam vatten. 9044. V. Is dat werk tot op denhuidigen dag de broodwinning van dien man? A. Ja. 9045. V. Zeide hij dat het de gewoonte was, zonder daarbij feiten aan te geven? A. Hij zeide dat het de gewoonte is op die wijze de ovens te ledigen. 9046. V. Was hij u onbekend? A. Ja. 9047. V. Gij weet dus niets omtrent zijne geloofwaardigheid te zeggen? A. Niets. 9048. V. Ik vraag u dat alles zoo: ziehier waarom. Omtrent den ergerlijken toestand, waarvan gij gesproken hebt, zijn ons verklaringen afgelegd aangaande de fabriek der heeren Regout, zoodat er geene enkele reden zou bestaan om ons daarover te verbazen; integendeel, het een bevestigt het andere. Maar het verwondert mij en mijne medeleden zeker evenzeer in hooge mate dit van de Céramique te vernemen, omdat de getuigen die wij dáárover gehoord hebben en die op ons den indruk hebben gemaakt van volkomen naar waarheid getuigenis af te leggen, eenstemmig hebben verklaard, dat misschien jaren geleden, vóór men de oude ovens afgebroken en in veel grooter getal bijgebouwd had, soortgelijke ellende {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} bestond, maar dat daarvan nu geenerlei sprake is. En zij hebben ons met eene zeer minitieuse beschrijving duidelijk aan het verstand gebracht, dat er alleszins ruimte van tijd was voor die ovens om behoorlijk af te koelen. De mededeeling alzoo van uwen zegsman komt mij, ik zou schier zeggen onaanneemlijk voor na hetgeen wij gehoord hebben. En nu vraag ik nog eens: gelooft gij, wat de Céramique betreft, aan het serieuse van den man, die u den goeden dienst heeft willen bewijzen van u een getuige te bezorgen? Wij weten hoe de menschen zijn. Gij wenschtet feiten te weten en men is geneigd u getuigen te verschaffen; gij ontmoet een goed vriend, die u wel iemand zal bezorgen. Die man komt u een mooi verhaal doen hoe het in de Céramique is. Admitteert gij nu, met het oog op uw vriend en met het oog op dien man, de mogelijkheid, dat daaromtrent niet precies de waarheid aan u is voorgesteld? A. Van de Céramique verwonderde het mij ook. 9049. V. Waarom? A. Omdat de directeurs, de heeren Jaunez en Vogelaar, mijne vrienden zijn, en omdat ik weet dat zij den werkman een goed hart toedragen. Ik was dus zeer verwonderd toen door iemand mij medegedeeld werd dat hij een persoon kende, die geklaagd had over den toestand van de ovens op de Céramique. Ik dacht ook dat de toestand, dien ik beschreven heb van de ovens in de fabriek van den heer Regout, niet bestond bij de Céramique. Daarom heb ik den arbeider op zijne verklaring opmerkzaam gemaakt. Hij voegde er toen nog bij dat de hitte bij het openen van den oven dikwijls zoo groot was, dat de doek dien men daarbij voor den mond hield, soms vuur vatte. 9050. V. Bij het openen? Dát woord doet voor mij misschien een licht opgaan over de zaak! Zie eens hier: het oogenblik waarop de oven geopend wordt is niet het tijdstip waarop de menschen in den oven gaan. Het openen geschiedt juist met het doel om den zeer heeten oven wat tot verkoeling te brengen. Nadat de oven is opengebroken, zooals het heet, gaat er een min of meer belangrijk aantal uren voorbij, vóórdat de menschen er in gaan. Ik accepteer nu volgaarne de mogelijkheid dat bij het openen van den oven, dat waarlijk ook al geen kinderwerk is, iets dergelijks als gij verteld hebt, gebeuren kan, want het spreekt vanzelf dat men, wil men een oven openen, dien moet aanraken. Daaronder moet echter niet verstaan worden het werken in de ovens. Gij weet immers hoe het met dat uithalen van de ovens toegaat? A. Ja. 9051. V. Mag ik u nu eens vragen of gij, die zegt het verloop der zaak te kennen, dien man niet dezelfde opmerking hebt gemaakt, die ik u doe? A. Ik heb hem gevraagd hoe zij in de ovens gaan. 9052. V. Permitteer mij. Uw laatste mededeeling betrof niet het gaan in den oven, maar het openmaken daarvan. Dat daarbij een lap in den brand zou kunnen vliegen, ontken ik niet, maar dat heeft niets te maken met het werken in den oven. Dat zijn twee geheel verschillende tijdstippen. Ik herhaal dus mijne vraag: Is het niet bij u opgekomen om uw man de observatie te maken, die ik nu aan u maak? A. Neen. 9053. V. Dat spijt mij wel, want dat zou veel hebben kunnen ophelderen. Nog eens, ik kan mij zeer goed verklaren dat het openbreken van een oven geen kinderwerk is, maar een bedenkelijk werk, waarbij ligt zulk een lap in brand kan geraken, doch daarover hebben wij het nu niet. Indien gij nu moet zeggen, dat gij omtrent de Céramique-fabriek niet op de hoogte zijt, dan steekt daar niets in, dat kan een ieder overkomen, maar kunt gij na de kleine gedachtenwisseling, die wij nu gehad hebben, de vrijheid behouden om aan te nemen, dat inderdaad de op waarheid gegronde bedoeling van dien man geweest is, om door u ons te doen denken, dat in de Céramique in de ovens gewerkt wordt onder omstandigheden van dien aard, dat ook daar nog de lappen, die zij om hoofd en handen hebben, in brand vliegen? A. Het is mijne overtuiging, dat ook de lediging van die ovens in de Céramique bij te hooge temperatuur geschiedt, volgens de mededeelingen van dien man. {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} 9054. V. Gij moet het mij ten goede houden wat ik zeggen ga: is de vestiging van die overtuiging niet een klein beetje gewaagd? Zij steunt uitsluitend en alleen op het gezegde van een man, dien gij verleden Zaterdag nog niet kendet, een man die bij u kwam, gejaagd door een ander, met het idée: ik moet dien heer het een en ander mededeelen, hij gaat naar de enquête en hij moet daar eens een boekje opendoen. Nu moet ik u nog eene vraag doen, ik heb u straks daarover niet in de rede willen vallen: gij zegt dat de heeren Jaunez en Vogelaar vrienden van u zijn. Hebt gij, vóór dat gij Maastricht verliet, geen roeping gevoeld om nog eens met die heeren over dat punt te spreken? A. De tijd heeft mij ontbroken, en ik heb er trouwens niet aan gedacht. Ik heb verleden maand nog over den toestand van den werkman op de Céramique met den heer Vogelaar op de sociëteit gesproken en bij die gelegenheid hem medegedeeld dat, naar wat ik alzoo vernam, de werkman op zijn fabriek niet te klagen had. 9054. V. Het doet mij inderdaad leed dat ik u, die een uitstekend welwillend getuige zijt, eene vraag moest doen, die misschien niet aangenaam was. Maar na hetgeen u daareven zeidet, komt naar mijn gevoel de vraag nog meer op, juist als u dergelijk gesprek met den heer Vogelaar hebt gehad, en u dergelijke mededeeling Zaterdag kreegt, wetende dat gij die aan de Commissie van Enquête zoudt overbrengen, wier Verslag publiek gemaakt wordt, eene mededeeling die dan toch geheel iets anders is dan het discours met den heer Vogelaar, dat de werkman het nog al dragelijk en goed bij hem had: waarom de zaak niet nog eens nader onderzocht? Het doet mij waarlijk leed, dat gij dit niet hebt gedaan, omdat gij ons nu in eene onzekerheid brengt, die ik zeer betreur. Wat den toestand van de fabriek van de heeren Regout betreft, dien kan men wat zwarter kleuren door te generaliseeren, maar dit is waar, dat de mededeelingen van uw zegsman omtrent de fabriek van de heeren Regout en hetgeen wij van elders weten, niet serieus van elkaar afwijken. Maar uwe verklaring omtrent de Céramique verbaast mij in hooge mate, want wij hebben den indruk gekregen dat de menschen aan de Céramique zijn onder een humanen directeur en de verhouding tusschen het volk en de directie zeer gunstig is, denzelfden indruk dus waarvan door u blijk is gegeven in dat gesprek met den heer Vogelaar, vooral op het punt van dat fatale uithalen van de ovens. Dat dit nu op de Céramique evenzoo zou geschieden als in de minder gunstig bekende fabriek van de heeren Regout, ik zeg nog eens, dat komt mij vreemd voor. Iets meer tot bevestiging van het feit als de verklaring van dien éénen man van verleden Zaterdag hebt gij op dit punt niet? A. Neen. 9056. V. De man heeft u gezegd dat het zoo warm was bij het openbreken van den oven. Heeft hij u ook gezegd hoe het was, wanneer de werklieden er in waren? A. Hij heeft mij gezegd dat zij na een half uur in de oven geweest te zijn, er geheel en al bezweet uitkwamen en dan als het ware half bewusteloos trachtten met water weder bij te komen. 9057. V. Herinnert gij u goed dat die man u gezegd heeft: na een half uur in den oven geweest te zijn? Met andere woorden: houdt hij het een half uur in den oven uit? A. Ja. 9058 V. Maar dàn is de toestand in de ‘Céramique’ heel wat minder erg dan in de fabriek der firma Regout, want daar schijnen zij het geen half uur uit te houden! A. Ik maakte ook die opmerking dat het nog al lang was. Maar de man antwoordde dat zij het wel zoolang moeten uithouden, omdat zij per stuk betaald worden. 9059. V. Gij zegt dat zij per stuk worden betaald en er daarom zoo lang inblijven. Hoe verklaart gij dit? A. Als zij er kort in zijn, gaat de tijd voorbij en verdienen zij weinig. Zij schijnen voor elk stuk te worden betaald. 9060. V. Zij worden betaald per oven dien zij uithalen. Maar hebt gij niet van den man vernomen dat het uithalen der ovens op de Céramique niet zóó veelvuldig voorkomt, dat er ruimschoots tijd {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} over is om ledig te loopen? Heeft hij u niet verteld dat elke oven slechts eenmaal in de week wordt geledigd? A. Neen. 9061. V. Om op een gansch ander feit te komen. In het rapport van het ‘Nut’ staat ook te lezen dat de fabrikanten somtijds op zeer barre wijze gebruik maken van hun recht om de werklieden op slag hun congé te geven. Maar dat de werklieden niet uit hun dienst mogen vertrekken zonder 14 dagen vooraf gewaarschuwd te hebben? A. Juist, bij reglement is vastgesteld, dat de werklieden 14 dagen te voren moeten waarschuwen. 9062. V. Dus, dat is bepaald bij aangeplakt en afgekondigd reglement, waarmede zij genoegen hebben genomen. A. Dat hun bekend is 9063. V. Waarmede zij dus ook genoegen hebben genomen? A. Ja. 9064 V. Was het klagen over het overwerk bij die menschen zoo erg? Zij worden immers betaald bij het uur of het stuk, zoodat, als zij overwerken, ook de verdiensten hooger zijn? A. Diezelfde aanmerking maakte ik ook, maar zij zeiden dat dat overwerken nadeelig voor hunne gezondheid was, en het dikwijls gebeurde. 9065 V. Maar is dat overwerk .... Doch dan zou ik misschien vragen gaan doen die op den man zouden wijzen, die uw informant is geweest. Zijn dit andere menschen geweest dan die u omtrent de ovens hebben ingelicht? A. Dezelfde, voornamelijk die van Regout. 9066. V. Dat is dus een man die geëmployeerd wordt voor het vullen en ledigen der ovens? A. Ja, en er wordt niet naar gezien of het 7 uur is; als er spoed is, moet het werk doorgaan. 9067. V. Maar in het vak van dien man komt, dunkt mij, overwerk in den gewonen zin van het woord niet te pas? A. Maar de regel is, dat zij om 7 uur of half 8 de fabriek verlaten. 9068. V. Met overwerk wordt dus hier bedoeld dat het werk gevergd wordt op buitengewone uren? A. Ja. 9069. A. Hebt gij - de quaestie der ovens daarlatende - nog eenige inlichtingen te geven over de positie van de werklieden in de fabriek de ‘Céramique’, vergeleken met die in de fabriek der heeren Regout? A. Neen. 9070. V. Uw indruk is in het algemeen dat de positie van het werkvolk in de ‘Céramique’ gunstig heeten mag? A. Gunstiger dan in de fabriek van de heeren Regout. De directeuren van de ‘Céramique’ hebben meermalen getoond hart te hebben voor de arbeiders. 9071. V. Is de verhouding tusschen het werkvolk en de directeuren van de ‘Céramique’ niet ongunstig? A. Niet ongunstig. 9072. V. Zijn u ooit feiten ter oore gekomen van nachtwerk in de glasblazerij der heeren Regout, van jongens van 12-16 jaren? A. Neen, ik weet wel dat het gebeurt, maar feiten zijn mij niet bekend. 9073. De heer Ruys van Beerenbroek: Ik wensch een enkel woord te zeggen over verschillende punten die besproken zijn en ook over eenige feiten in het rapport van de afdeeling Maastricht van het Nut van het Algemeen. Vooreerst over het gezegde omtrent de ovens. Gelijk de Voorzitter zeide, is tot op dit oogenblik de indruk bij de Commissie geweest, dat het ledigen der ovens in de ‘Céramique’ op zeer voldoende wijze geschiedt, terwijl getuigen hebben verklaard dat daar 7 biscuitovens zijn; is u het aantal bekend? A. Mij werd gezegd dat er 6 biscuitovens zijn. 9074. V. Eén meer of minder doet niets af. Die getuigen deelden ons den geheelen gang van het bakken mede, waaruit als het ware werd bewezen dat de ovens bij het ledigen moeten zijn afgekoeld, omdat elke oven slechts eenmaal per week gebrand, en dus ook gevuld en geledigd wordt. Men heeft er echter bijgevoegd dat het in den zomer wel eens gebeurde, dat bij hooge temperatuur en wanneer de zon op den schoorsteen staat, de afkoeling minder snel plaats heeft; maar dat integendeel des winters niet alleen de afkoeling zeer snel geschiedt, maar de oven nadat het bakken is gedaan, niet altijd onmid- {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} dellijk kan worden opengebroken, en die oven soms dicht moet blijven, omdat het anders te koud wordt ten nadeele van het fabrikaat. Volgens de mededeeling van den werkman dien gij gehoord hebt, zou dat heete uithalen altijd ook in den winter plaats hebben en dus ook in den laatsten tijd nog? A. Ja. 9075. V. Ik wijs alleen op het verschil in winter en zomer en op het feit, dat de oven des winters behoorlijk tijd heeft om af te koelen Ik heb mij bij mijn bezoek aan de fabriek daarvan kunnen overtuigen. Ik ben er gekomen zonder dat mijn bezoek was aangekondigd, tegen 9 uren 's morgens, kort nadat men met het ledigen van een oven begonnen was. Daar was de temperatuur normaal zooals in dit vertrek. Volgens u wordt beweerd dat ik de geheele fabriek niet zou hebben gezien. Wellicht heb ik enkele onderdeelen niet gezien, zooals dat in andere fabrieken het geval kan zijn geweest. Dit doet echter niets af tot het punt waarover wij nu spreken. Dat het moeilijk is van werklieden informatiën in te winnen en bij eene enquête mededeelingen van