Het buitengewoon zwaren regt of de justitie Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het buitengewoon zwaren regt of de justitie uit ca. 1828. _bui001buit01_01 DBNL-TEI 1 2010 dbnl DSOLmetadata:yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: Lbl KB Wouters 06003 Het buitengewoon zwaren regt of de justitie. Johannes de Vogel, Amsterdam ca. 1828 Wijze van coderen: standaard Nederlands Het buitengewoon zwaren regt of de justitie Het buitengewoon zwaren regt of de justitie 2010-05-21 MR colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Het buitengewoon zwaren regt of de justitie. Johannes de Vogel, Amsterdam ca. 1828 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het buitengewoon zwaren regt of de justitie Dat er op Donderdag den 27 November 1828, op het dorp Rousse, naby de stad Oudenarde îs gedaan, aan zes Misdadegers waar onder vier gebroeders met namen Jouret, alle door het Hof van Assises te Gend, ter dood veroordeeld. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} De vier gebroeders Jouret, geboortig van het dorp Rouse, galeegen tusschen Oudenarde en Doornik, met nog twee mede gezellen, waren het hoofd eener uitgestrekte bende, in de schrik van een groot gedeelte der Brabandsche Provinciën, hunne menigvuldige geweldige inbraken en diefstallen, verzeld met de verschrik, kelyke mishandelingen, geweldenuyen en bedreigingen, waren van zoodanigen aarddat men verbaast moet staan, hoe het mohelyk is dat den mensch tot zoodanigen boosaardige wanbedryven en mishandelingen jegens zyne onschuldige Natuurgenoten in staat is. Eindelyk is het de vigelantie der Polietie gelukt deze monsters der menschheid in hande te krygen. Alle berigte wegens hunne snoodheden door het Hof van Assises te Gend, ingewonnen en hun alle hier van overtuigd, en beleden hebbende, heeft bovengemeld Geregtshof, hun alle gevonnist om te Rousse met de koorden te worden gestraft dat er de dood na volgt. Aanspraak en Vermaning van den Heer President van het Hof van Assises te Gend. Heden heb ik weer een der hertgrie- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} vendste pligten moeten vervullen, die my en ieder waldenkend mensch het hart doen bloeden, hun heb ik ter dood moeten veroordelen, menschen! ja onzen Natuurgenooten, welke geene menschen maar monsters zyn geworden; ach zy hadden ook in deugd en godsdienst, het zieraad der maatschappy kunne zyn, en nu wat zyn zy?... Monsters in menschelyke gedaantens! O! gy ongelukkige wat hebt gy gedaan? En wat was uw voornemen? Bedenk dat er een God is, die weldra voor zyne regtbank roept, bereid uw alle voor de Eeuwigheid! God geest dat de uw toegeroepen Leeraars mogen verootmoedigen om met een opregt berouw te sterven. Gebed Barmhartige God en Vader! gy die de oor zaken van onze boosaardige wanbedryven kent maar al te laat beseffeu wy, Uwe regtmatige gramschap welke wy alle hebben verdiend vol verlangen smeken wy U, dat gy hun zegend welke wy hebben gevloekt en mishandeld. Berouw vol willen wy niet wanhopen aan uwe genade, want met een vast geloof hoop en liefde zal ons ook deelachtig worden, het zoenoffer uwes lieven zoon Jezus Christus, Amen. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Treurlied op het Voorgaande. Wat gruweldaden, tiranyen, Komt men alom bespeuren, Als nu aan veel boosaarde lien, Zulks is wel te betreuren: Hoe dat èen Bende nu ter tyd, Hebben geleefd in wulpheid, Als van hun God verlaten, Met stelen, rooven 't allen kant, Braken doen zeer abondant, In huizen en op straaten. Dat volk had ook een Rovers wet, En Kapiteins met namen, De vier gebroeders Joret, Tot gruweldaan bekwame, Waar onder zy van minst tot meest, Al stonden kloek en onbevreest. Deden 't geen by gdbieden, Of ordoneerde, 't moet zyn waar, Zy moeste steelen hier of daar, Het alzoo prompt geschieden. Zoo hebben als verlaten van, God hun alom begeven, Geheel dat goddeloos gespan. Buiten schroom van hun leven, Gaan stelen, rooven goed en geld, Prangden veel menschen met geweld. En op de dood ook pynden, Tot zy gaven aan 't helsch gebroed, Geld, juweelen en al hun goed, Door hun moorddadig benden. Gedr. te Amsterd, by JOHs de VOGEL..