Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1783 logo_mnl__01 GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1499 A 8   ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde met de handelingen van de jaarlijkse vergadering, gehouden op ‘den 8sten van Hooimaand 1783’.   REDACTIONELE INGREPEN p. 18: de ondertekening in handschrift van ‘Jan de Kruijff.’ is tussen vierkante haken gezet. fol. A2v (Uitnodiging): de ondertekening in handschrift van ‘J.A. Clignett’ en de datum is tussen vierkante haken gezet. fol. A1r (Brief): de ondertekening in handschrift van ‘J.A. Clignett’ en de datum is tussen vierkante haken gezet. De geschreven tekst in handschrift onder de ondertekening is opgenomen als afbeelding. In de Jaarboeken zijn hier en daar koppen toegevoegd, deze zijn tussen vierkante haken gezet.   Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is de blanco pagina (fol. A1v (Brief)) niet opgenomen in de lopende tekst. 2005 dbnl   _jaa001178301_01 Handelingen der jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, gehouden den 8sten van Hooimaand 1783. Z.p., z.j.   DBNL-TEI 1 2005-06-16 IH colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Handelingen der jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, gehouden den 8sten van Hooimaand 1783. Z.p., z.j. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa001178301_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Jaarlijksche vergadering, gehouden op Dingsdag den 8sten van Hooimaand 1783, des morgens ten negen ure, en vervolgd des namiddags ten drie ure.Tegenwoordig zijnde de Heeren van Lelyveld. Tydeman. N. Hinlópen. Fontein. de Malnoë. Valk. Dibbetz. van Engelen. Pestel. Calkoen. Meerman. Schultens. de Kruyff. Clignett. Steenwinkel. [Aanspraak van de voorzitter, H.A. Schultens] [Levensberichten van Willem van der Pot, P. Tollozan] De President opende de Vergadering met de volgende aanspraak:   WEL-EDELE HEEREN!   ‘Als Voorzitter wederom de eere hebbende Uwe Wel-Edelheden te begroeten op deze onze Jaarlijksche Vergadering, kan ik by derzelver opening niet nalaten der Maatschappye geluk te wenschen met de aanstaande Uitgave van het Zesde Deel harer Werken, het welk, thans geheel afgedrukt zijnde, alhier ter Tafel gebracht is. Het zelve bevat Twee Verhandelingen, welke, tot Antwoord op eene uitgeschrevene Prijsvraag ingekomen zijnde, door de Jaarlijksche Vergadering van het Jaar 1780 bekroond zijn. Wy mogen ons met rede vleyen, dat, gelijk beide deze Stukken aan de Maatschappy by uitnemendheid behaagden, zy ook van het Algemeen met genoegen zullen ontvangen worden. Immers aangaande het behandelen van zulk eene stoffe, als het aantoonen van het Verband der Dichtkunst en Welsprekendheid met de Wijsbegeerte, geeft de naam van Bilderdijk, dien Wijsgeerigen Dichter, reeds een gunstig vooroordeel; terwijl de niet minder Dichtkundige Wijsgeer zich ten duidelijksten vertoont in den onbekenden Schryver der Tweede Verhandeling over het zelfde Onderwerp. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.[Levensbericht van Willem van der Pot] [Levensbericht van P. Tollozan] ‘Voorts zullen Uwe Wel-Edelheden uit het Voorbericht vernemen, het geen ik echter naar gewoonte, ter dezer gelegenheid insgelijks melden moet, dat der Maatschappye Twee zeer waardige Leden nu binnen kort door den dood ontvallen zijn: de voortreffelyke Dichter van der Pot, en de kundige Heer Tollozan; beide Mannen van uitmuntende verdiensten, en welke de Maatschappy op onderscheidene wyzen aan zich verplicht hebben. Van den laatsten inzonderheid, die in onze Vergaderingen meer dan de eerste bekend was, vereenigen wy ons hartelijk met het getuigenis van onzen geëerden Sekretaris, dat wy zeer veel genooten hebben. Wy betreuren grootelijks het gemis van dien braven Man, die ons met zynen verstandigen raad zoo dikwijls voorlichtte, en die onze hoogächting voor deszelfs beminnelijk character, ook na zynen dood, in onze harten zal gevestigd houden.   Wy hebben dan, Wel-Edele Heeren! wederom het genoegen, om aan het Algemeen een bewijs te geven onzer heilzame poogingen tot de bevordering der fraaje letteren in ons Vaderland. Wy kunnen ons met grond verheugen in het streelend vooruitzicht, dat ook dit bewijs wederom strekken zal tot eere van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde. Eene Maatschappy, die, uit kleine beginselen geboren, door de onvermoeide zorge van kundige en ervaarene Mannen wel ras tot dien trap van volkomenheid opgevoerd is, dat zy, vereerd met een aanzienlijk getal in verstand en geleerdheid uitblinkende Leden, en zich door hare verdiensten de openbare goedkeuring en bescherming der Hooge Overheid, en Aanzienlijksten des Lands verworven hebbende, haren glans verspreidt door alle onze Gewesten, en voor geene andere Maatschappy behoeft te zwichten, noch in nuttigheid van ondernemingen, noch in bekwaamheid om hare bedoelingen te bereiken, of hare ondernemingen tot stand te brengen.   Immers, wie erkent niet het uitgebreide nut, het welk gelegen is in den Opbouw der Nederlandsche Taalkunde, Dichtkunst, Welspreekendheid, Oudheid en Historiekunde? Wie ziet niet, welk eenen grooten invloed deze hoofdbedoeling der Maatschappye hebbe op den staat der Geleerdheid, op de algemeene beöeffening van Kunsten en Wetenschappen, en derhalven op de eere der Natie, en op derzelver wezenlyken bloei en welvaart? Wie verlangt niet na de voltoojing van dat grootsch ontwerp der Maatschappye tot het vervaardigen van een Algemeen Woordenboek der Nederduitsche Tale? Wie ziet niet het verbazend gewicht dezer onderneming? En wie is niet te- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.vens overtuigd, dat de roem eener gelukkige uitvoering alleen voor deze Maatschappy verkrijgbaar is.   Men verdenke my niet, Wel-Edele Heeren! of van ongepaste grootspraak, of van vleyery. Daar de bewyzen zo sprekende zijn, en de verdiensten der Maatschappy zo algemeen erkend worden, zoude ik het voor eene verkeerde zedigheid, ja! laat my liever zeggen voor eene uitnemende dwaasheid, houden dezelve te ontveinzen of te verkleinen. En dat ik zeer verwyderd ben van eenig denkbeeld van vleyery, zal daaruit genoegzaam blyken, dat die zelfde lof, welke ik overtuigd ben, dat der Maatschappye noch veel sterker toekomt, dan ik, deels uit gebrek aan welsprekendheid, deels om den schijn van gemaaktheid te vermyden, heb kunnen of willen uitmeten, my aanleiding geven moet tot het herhalen der billyke klachten, welke ik de vryheid nam aan de laatste Jaarlijksche Vergadering met ernst voortedragen.   Daar ik doch, en door de gewoonte, en door den eisch der zake verplicht word, eer wy tot de voorgeschrevene bezigheden overgaan, een kort en algemeen verslag te doen van het merkwaardigste, dat in het nu afgeloopen Jaar onder ons voorgevallen is, waarvan de byzondere omstandigheden uit het voorlezen van de Handelingen der Maandelijksche Vergaderingen, straks nader blyken zullen, bevinde ik my andermaal in de onaangename noodzakelijkheid van te berichten, dat de Maatschappy, noch van hare Leden, noch van elders, veel ontvangen heeft ter bevordering van den opbouw der Nederlandsche Letterkunde. De Welsprekenden in ons Vaderland zijn door den voorgestelden Eereprijs niet aangemoedigd, om ons eene Proeve hunner begaafdheid medetedeelen. Niet een onzer Leden, tot welke der Vier Classen ook behoorende, heeft de Maatschappy verëerd met eenig voortbrengsel van zijn verstand, vlijt, geleerdheid, of smaak. Met den voortgang in het vervaardigen van ons Woordenboek zijn wy niet minder ongelukkig geweest. Ik zoude my schamen het te melden, indien het niet aanstonds, by de behandeling van het Eerste Punt, blyken moest, dat wy alleen aan één Lid, wien wy daar voor behoorlijk dankzeggen, eenige Nieuwe Bydragen tot het zelve verschuldigd zijn.   Ziet daar, Wel-Edele Heeren! de tegenwoordige gesteldheid der Maatschappye, welke pralende met een aantal der beroemdste Mannen in ons Vaderland, echter niet genoeg door derzelver vereende poogingen geholpen wordt. Hoewel met een sterk gevoel {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783. van leedwezen, ben ik verplicht dien ongunstigen staat dus onbeschroomd voortedragen. De zaak is van al te groot aanbelang; het vooruitzicht op derzelver gevolgen is al te kommerlijk, dan dat ik, in mynen Post als Voorzitter moetende spreken, door eene ontydige vrees zoude trachten de waarheid te verbergen.   Ik zal, als daar toe geheel onbevoegd zijnde, thans niet ondernemen de redenen dier werkeloosheid, die van verschillenden aart en gewicht zijn, naauwkeurig te onderzoeken. Eene der voornaamsten is ontegenzeggelijk, dat men elkander door goede voorbeelden niet genoegzaam aanmoedigt. Niemand verkiest de eenige te zijn. Men ziet, dat vele Leden, welke en den tijd en de bekwaamheid hebben om de Maatschappy door hunnen arbeid te verplichten, en voor welker verdiensten men eene billyke achting heeft, echter niet kunnen besluiten om ons iets van hun Werk medetedeelen. Men vindt zich dan, of uit eene verkeerde nederigheid, of uit welke andere beginselen het ook moge voortkomen, meer beschroomd om iets te ondernemen, dewijl het schijn kon geeven van zonderling te zijn. - Doch het is, gelijk ik begon te zeggen, myne zaak niet om in een onderzoek van dezen aart dieper intetreden. Hartelijk wensch ik, dat alle de oorzaken, welke den bestendigen welvaart der Maatschappye hinderlijk zijn, eerlang door goede maatregelen worden weggenomen. Hoedanig die maatregelen zijn moeten, en welke middelen de geschiktste zijn zouden om eene gewenschte verbetering uittewerken, durf ik my niet vleyen wel te doorzien. Zoude het niet mogelijk zijn onder het groot getal onzer Medeleden, waar van velen om verscheidene redenen niet kunnen verplicht worden tot eene geregelde medewerking: Maar zoude het, met uitzondering van deze, niet mogelijk zijn uit de overige Leden een bepaald getal te verkiezen, het welk zich verbinden wilde om van tijd tot tijd, door het inleveren van nuttige Verhandelingen, der Maatschappye behulpzaam te zijn in hare hoofdbedoeling, den opbouw der Nederlandsche Letterkunde? Zoude men de bereidwilligheid dier werkende Leden niet op de eene of andere wyze kunnen aanmoedigen door eenige byzondere voorrechten? Zoude men, de kundigsten daar toe hebbende uitgekozen, hen niet kunnen ontheffen van de noodzakelijkheid om hunne Stukken te onderwerpen aan de beoordeeling en zifting van Gecommitteerden daar toe aangesteld? Althans zoude 'er geen middel zijn om de omslachtige en langdurige wyze; waarop die Stukken, volgens onze tegenwoordige schikkingen beoordeeld worden, ten gevalle van zulke Leden eenigsins te veranderen, om hun spoediger het genoegen te geven van hunnen arbeid in 't licht te zien? My dunkt, zulke of diergelyke middelen {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783. zijn noodig, om onze Maatschappy in hare werkzaamheid te herstellen. Men kan ook, naar myne gedachte, met dit herstel niet te vroeg beginnen. Daar ik derhalven in het algemeen de bezorging dezer allergewichtigste zaak aan de wyze inzichten van Uwe Wel-Edelheden aanbevele, neem ik in 't byzonder de vryheid om aan deze Vergadering te verzoeken, dat zy, by de behandeling van het Vijftiende Punt, Gekommitteerden benoeme, om, na rijp overleg, zulke schikkingen te beramen, en aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voortedragen, welke dienen kunnen om den arbeid onzer Leden meer geëvenredigd te maken aan hunne bekwaamheid, en den bloei der Maatschappye door grooter werkzaamheid meer te bevorderen.   In de daad, Wel-Edele Heeren! het wordt tijd, het wordt hoog tijd, dat wy als ontwaken uit dien slaap, waarin wy hoe langer hoe meer schynen bedolven te worden; dat wy met al den ernst, dien het gewicht der zake vordert, bedacht zijn, om den roem der Maatschappye, die door onze werkeloosheid te niet zoude gaan, door onzen aanhoudenden iever optehouden en te vergrooten. Wy hebben den aandacht van het Vaderland op ons gevestigd. Met zeer veel recht verwacht het van zo vele edele en geoeffende verstanden, als onder ons gevonden worden, groote dingen. Het wil zich aan ons verplicht rekenen voor het geen wy door onze werkzaamheid zullen toebrengen tot vermeerdering van deszelfs luister. En zullen wy die verwachting te leur stellen? Neen, myne Heeren. Gelijk wy allen schrikken voor die gedachten, zoo mogen wy ook vertrouwen, dat dezelve den iever onzer kundige Medeleden zal aanwakkeren, en hen niet langer zal te rugge houden, om door hunnen nuttigen arbeid der Maatschappye tot eer, en het Vaderland tot wezenlyken dienst te verstrekken’.   De Vergadering bedankte den President voor deze hartelyke aanspraak; verzocht dat dezelve in de Handelingen mochte geplaatst worden, en oordeelde zeer dienstig, om, ingevolge het voorstel van den President, by het behandelen van het vijftiende Punt van den Brief van Beschryving, eenige Heeren, in deze Vergadering tegenwoordig, tot Gekommitteerden te benoemen, om een Opstel te maken van zoodanige inrichtingen, welke zy, ter bevorderinge van de belangen der Maatschappye, geschikt zouden oordeelen; en dat Opstel in te leveren in de Maandelijksche Vergadering van Lentemaand eerstkomende; om gedrukt, en, by den Brief van Beschryving tot de aanstaande Jaarlijksche Vergadering, aan alle de Leden der Maatschappye gezonden te worden. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.De Sekretaris las de Handelingen der Maatschappye, sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering: die der Maandelijksche Vergadering van den 4 den dezer maand werden goedgekeurd.   De Briefschryver bracht ter tafel een Brief van den Heer Mandt, benevens eenige excerpten uit de Bybelsche Gezangen van Bake, ten dienste van het Woordenboek; den Briefschryver werd verzocht den Heer Mandt by het zenden der gedrukte Handelingen daar voor te bedanken.   De Penningmeester berichtte, na het houden der laatste Vergadering, nog ontvangen te hebben de Toelagen van de Heeren D. van Alphen en Vreede, voor de Jaren 1781 en 1782.   De Opziener over het uitgeven der Stukken berichtte, dat het Zesde Deel van de Werken der Maatschappye afgedrukt is; het zelve werd ter tafel gebracht.   Men besloot dat de present-exemplaren door den Sekretaris, gelijk by de Maatschappy gebruiklijk was, zouden bezorgd worden; en dat men met het drukken van de vertaalde Verhandeling, over den grond onzer tale uit het Moesogottisch, een aanvang met het Zevende Deel zoude maken.   De Heer Tydeman deed een Voorstel, dat op de Jaarlijksche Vergaderingen voortaan niet de Handelingen der Maandelijksche Vergaderingen; maar van wege dezelve een kort verslag van het voornaamste, in het afgelopen Jaar by de Maatschappy voorgevallen, zoude worden gelezen; welk voorstel met eenparigheid van stemmen werd goedgekeurd.   De Heeren Clignett en Steenwinkel verzochten de vryheid te erlangen, ingevolge het 22ste Lid van het Ontwerp der Maatschappye tot het vervaardigen van het Woordenboek, om, uit den voorraad der Maatschappye, zoodanige aanteekeningen en voorbeelden afteschryven, als zy tot de uitgave van den Spieghel Historiael, van Jacob van Maerlant, welke zy onder handen hebben, in dien voorraad zouden vinden; voornemens zijnde in de Voorreden, of waar zy het voeglijkst zouden meenen, daarvan erkentlyke melding te maken: dit verzoek werd gereedlijk toegestaan.   Men ging over tot de Punten, in den Brief van Beschryving, tot de raadplegingen dezer Vergadering voorgesteld. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.I. De Sekretaris las het verslag van de Maandelijksche Vergadering, wegens het Woordenboek der Maatschappye: zijnde als volgt:   ‘De Maandelijksche Vergadering bericht, dat zy, ten dienste van het Woordenboek der Maatschappye ontvangen heeft, van den Heer van Bolhuis eene Verzameling van Groningerlandsche woorden, in de gemeene Landtale van Groningen en deszelfs omliggende Landen gebruikt, en in het Woordenboek van Halma niet gevonden wordende; welke woorden, op verzoek der Maandelijksche Vergadering, door de Heeren de Malnoë, Scholten, van Lelyveld, Clignett en Steenwinkel zullen worden nagezien, en zoo ver het hun mogelijk is, in derzelver oorsprong en beteekenissen opgehelderd, om met die Byvoegsels op Octavo blaadtjes gebracht en by de Verzamelingen van Groningsche woorden, door de Heeren Schultens, en van Halsema ingeleverd, gevoegd te worden.   Wyders, dat de Mengelexcerpten van wylen den Heer Schultens, uit verscheide Schryvers, in het verslag wegens het Woordenboek van het Jaar 1781 genoemd, op het Alphabeth gebracht, en in drie Deelen gebonden zijn: terwijl men thands bezig is om de Excerpten van gemelden Heer uit Hoofts Henrik den Grooten, Rampzaligheden der verheffing van den Huize de Medicis, Brieven en Mengelwerken, mede op het Alphabeth te brengen; en dat door den Heer Blom, ten koste der Maatschappye, reeds een goed gedeelte van de Excerpten van den Heer Fortman, uit den Delftschen Bybel 1477 op Octavo blaadtjes gebracht zijn.   De beloofde Uittreksels van oude woorden uit de Werkjes van Doede van Amsweer nog niet van den Heer van Halsema ontvangen zijnde, stelt de Maandelijksche Vergadering voor, om dien Heer, by het zenden der gedrukte Handelingen dezer Vergadering, daar om te verzoeken, en by dezelfde gelegenheid ook aan die Heeren Leden, welke de goedheid gehad hebben, ingevolge de Handelingen der Jaarlijksche Vergadering van 1774. bl. 13 en 14. het lezen en excerpeeren van eenige daar genoemde Werken, ten dienste van het Woordenboek, op zich te nemen, hunne belofte te erinneren, en om derzelver vervulling aantehouden.   Voorts neemt de Maandelijksche Vergadering de vryheid aan {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783. deze Vergadering voortestellen, dat by de behandeling van het vijftiende Punt van den Brief van Beschryving, Gekommitteerden tot het Woordenboek mogen worden benoemd; ten einde dit groote werk der Maatschappye, met des te gezamenlyker ernst worde voortgezet; en de noodige middelen aangewend, om, zoo dra mogelijk zijn zal, door eene Proeve te toonen, hoe verre het met het Woordenboek der Maatschappye, binnen eenige weinige Jaren, zal kunnen gebracht worden; hoedanig eene Proeve de Maandelijksche Vergadering zeer dienstig oordeelt, ter vermeerderinge van den iever der Taalkundige Leden onzer Maatschappye, tot het inleveren van den voorraad, welken zy reeds bezitten of verders genegen zouden wezen te verzamelen: Terwijl men tevens, door eene zoodanige Proeve, best zoude kunnen oordeelen, in hoe verre het Ontwerp der Maatschappye, tot het toereeden van het Woordenboek, zoude behooren gevolgd, in hoe verre veranderd te worden.   Men besloot, by de behandeling van het XVde Punt, Gekommitteerden tot het Woordenboek te benoemen, en den Briefschryver werd verzocht, by het zenden der gedrukte Handelingen dezer Vergadering, aan de Heeren Leden, in het verslag bedoeld, hunne gedane beloften te erinneren, en uit naam der Maatschappye om derzelver vervulling aantehouden. II. Het verslag der Maandelijksche Vergadering, nopens de plaats waar, en de wyze hoe, het beslotene, in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, op het VIIde Punt van den vorigen Brief van Beschryving, in de Wetten der Maatschappye gebracht zoude moeten worden; werd door den Sekretaris voorgelezen: zijnde als volgt.   ‘De Maandelijksche Vergadering is van oordeel, dat in de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven, de Achtste en Negende Wet behooren weggelaten, en in derzelver plaatsen deze twee Wetten gesteld te worden.   Voor Wet VIII.   De Jaarlijksche Vergadering zal bepalen, uit welke Klasse, eene Vraag, op de volgende Jaarlijksche Vergadering, zal gekozen worden.   Voor Wet IX.   De Maandelijksche Vergadering zal, in den Brief van Beschry- {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.ving tot de Jaarlijksche Vergadering, drie Vragen voordragen, in die Klasse, die in de vorige Jaarlijksche Vergadering bepaald is, uit welke Vragen de Jaarlijksche Vergadering de keuze doen zal’.   Dit verslag werd goedgekeurd, en den Sekretaris werd verzocht deze veranderingen op het afdruksel der Wetten aanteteekenen. III. Het verslag der Heeren Gecommitteerden, wegens de veranderingen, welke zy oordeelen, dat behooren gemaakt te worden in de 27 én 28ste of eenige anderen der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven; ingevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergaderingen van 1780, 1781 en 1782; werd door de Heeren Fontein en Calkoen aan de Vergadering medegedeeld; zijnde als volgt:   Gecommitteerden agten het niet noodig deeze Vergadering breedvoerig te herinneren, wat 'er in de Vergadering van den Jaare 1780 by het toewyzen van den Prijs is voorgevallen; de Handelingen van die Vergadering, waar aan zy Gecommitteerden de vryheid neemen zich te gedraagen, zouden daar van des noods eenig nader bericht kunnen geeven.   Genoeg zal het dierhalven zijn aantemerken, dat de gedagten van de Heeren Leden, die Vergadering uitmaakende, onder anderen vry wat verschilden over de uitlegging van de woorden de Prijs naar de meerderheid van de stemmen der Gecommitteerden toetewyzen, voorkomende in de 27ste der Wetten.   Dat mitsdien deeze Commissie benoemd is, om tot voorkoming en wegneeming van deeze en andere bedenkelijkheden, die by het raadpleegen over het toewyzen van den Prijs in 't vervolg zouden kunnen ontstaan, hunne gedagten te laaten gaan en dieswegens aan de Vergadering Rapport te doen.   Zeer natuurlijk ondertusschen verschillen Gecommitteerden in hunne denkwyze met betrekking tot dit gewigtig Stuk, even zo zeer als de Leden de Jaarlijksche Vergadering van den Jaare 1780 bygewoond hebbende dieswegens in gevoelens verschild hadden.   Dit was oorzaak, dat Gecommitteerden in den Jaare 1781. geen verslag, met eenpaarigheid van al de Leden vastgesteld, konden uitbrengen, en dat de Jaarlijksche Vergadering van 1781. be- {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.speurende, dat 'er vry wat hoop was dat 'er een éénpaarig verslag van Gecommitteerden in 't vervolg te wagten was, goedvondt deeze Commissie te verlengen.   Onpasselijkheid en andere onvoorziene bezigheden en toevallen twee Leden van deeze Commissie belet hebbende, de Jaarlijksche Vergadering van den Jaare 1782 bytewoonen, heeft zulks aanleiding gegeeven, dat in die Jaarlijksche Vergadering beslooten wierdt deeze Commissie nog een Jaar te verlengen, gelastende midlerwijl de Maandelijksche Vergadering, om in den brief van Beschryving tot de aanstaande Jaarlijksche Vergadering het voorstel te plaatzen, “om in de 27ste der Wetten volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven, deze woorden, de Prijs naar de meerderheid van de stemmen der Gecommitteerden, by besluit der Maatschappye dus uit te leggen; dat tot de bedoelde meerderheid niet minder dan vier stemmen der Gecommitteerden verëischt wordt”.   Gecommitteerden, met dit besluit, by voorraad genomen, volkomen instemmende, voegen zich daar by en zijn dierhalven eenpaarig van begrip, dat de voorgestelde uitlegging zoude behooren vastgesteld te worden, niet alleen om dat zy by herhaaling bespeurd hebben, dat verre de meeste Leden, de Jaarlijksche Vergadering van tijd tot tijd by gewoond hebbende, van gedagten waren, dat de Goude Medaille nooit anders gegeeven behoorde te worden, dan wanneer ten minsten Vier van de Zeven Gecommitteerden, dat is dus de meerderheid van dezelven, zich voor de toewyzing van dien aan deeze of geene Verhandeling duidelijk en zonder eenige bepaaling verklaard hadden, maar ook om dat dit gevoelen in de daad berust op het geene dieswegens by de 27ste Wet, van eene meerderheid gewag maakende, om zeer gewigtige redenen vastgesteld is geworden, en 'er geen reden altoos is, om dit gemakkelyker te maaken.   Gecommitteerden zouden dierhalven hier mede hun verslag en berigt kunnen besluiten, ware het niet dat 'er wegens Art. 28. eenige nadere voorzieningen hunnes oordeels zullen dienen gemaakt te worden, gelijk de Maatschappy zelve ook begreepen heeft, door deeze Commissie bepaaldelijk tot Art. 28. uit te strekken.   Hier omtrent zouden Gecommitteerden van oordeel zijn, dat men nader zoude behooren vast te stellen: {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.Eerstelijk, dat in de optelling der stemmen voor het drukken van een tweede Verhandeling mede geteld zullen worden die stemmen, die dezelve Verhandeling voor de toewyzing van den Prijs zelve mogt gehad hebben.   Ten tweede, dat ingevalle Vier stemmen zich voor de toewyzing van den Prijs aan ééne Verhandeling verëenigen, terwijl de drie overige zich eenpaarig voor eene tweede verklaaren, zo dat die tweede Verhandeling met ééne stem den Prijs verliest, die drie stemmen voor vijf geteld en gereekend zullen moeten worden, en diergelijk eene Verhandeling dus mede gedrukt zal worden, al ware het dat dusdanig eene Verhandeling geen stem tot drukken hadt.   Gecommitteerden moeten by deeze gelegenheid nog in aanmerking geeven, dat men om de orde in de stemming der Gecommitteerden zo veel mogelijk te bevorderen, en voor te komen dat hier omtrent geene nieuwe zwaarigheden zich in 't vervolg zullen kunnen opdoen, met zeer veel nut de volgende voorzorg zoude kunnen gebruiken, dat men deeze nadere schikkingen, met en benevens de verdere byzonderheden, die by de Heeren Beöordelaars voornamentlijk dienen in aanmerking te komen, telkens in eenen Brief herrinerde, en dat wel by het toezenden van de Verhandelingen zelve, of wel by het zenden van den Brief van Beschryving, met verzoek om daar op in de beöordeeling te willen letten.   Indien de Vergadering nu goedvinden mogt hiertoe te besluiten, zal het naar het oordeel van Gecommitteerden noodzaakelijk zijn, eene Commissie te maaken, om dien conform de Wetten zelve, mitsgaders den Brief te ontwerpen, en vervolgens aan de Vergadering voor te draagen, neemende Gecommitteerden de Vryheid een Schets of Ontwerp van een en ander, by voorraad ontworpen, by dit rapport te voegen, om aan gedagte Commissie mede gedeelt te kunnen worden, ten einde daarop zodanige reflexie gemaakt zal kunnen worden, als bevonden zal worden te behooren’. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.[Verbeteringen in de Wetten volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven.] XXVII. ‘De Stembriefjes zullen geopend, en het getal der Stemmen onderzocht, worden, op den dag der Jaarlijksche Vergaderinge, welke dan daartoe zal benoemen twee van haare Leden, doch geenen der Gecommitteerden, neffens den Secretaris, die Haar, naar bevinding van de vereischte meerderheid, zullen berichten, aan welke Verhandeling de Prijs toekomt, en welke andere teffens der uitgaave waardig gekeurd zijn. XXVIII. ‘De Prijs zal aan niemand gegeeven worden dan aan wien dezelve door ten minsten Vier der Zeven Stemmen toegeweezen zal zijn. XXIX. ‘De Verhandeling, aan welke de Prijs zal zijn toegeweezen, zal in de Werken der Maatschappy gedrukt worden; doch geene der andere, dan die daartoe Vijf der Zeven Stemmen zullen hebben: onder welke men nogthans ook die zal tellen, welke haar den Prijs waardig gekeurd mogten hebben: waar van drie dan van gelyke beslissende kragt zullen zijn als vijf der andere. XXX. ‘De Vergadering zal den Prijs toewyzen aan de Verhandelinge, aan welke dezelve, volgens het bericht der Gecommitteerden, toekomt: en teffens besluiten, om, daar by, ook de andere te doen drukken, die, insgelijks volgens derzelven bericht, der uitgaave waardig gekeurd zijn: tenzy geene van alle den Prijs mogt behaalen: in welk geval zy de vryheid zal hebben, van ook de andere niet uit te geeven. XXXI. ‘Wanneer geene der Verhandelingen den Prijs zal behaald hebben, zal de Secretaris, met zyne twee Medegecommitteerden, {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783. den geheelen inhoud der Stembriefjes, doch zonder de Naamen der onderteekenaars, aan de Vergaderinge openbaaren, om Haar, door het getal der Stemmen voor elke Verhandeling, en de aanmerkingen, die 'er bygevoegd mogten zijn, te doen zien, van welke waardy de zeven Gecommitteerden dezelve geöordeeld hebben: waarop zy dan nader zal besluiten, wat men met dezelve doen zal. XXXII. ‘De Prijs zal den Schryver der Verhandelinge, aan welken dezelve toegeweezen is, door den Briefschryver gezonden, doch, indien hy te Leyden woont, door den Secretaris ter hand gesteld, worden. XXXIII. ‘De Maatschappy zal, voor den Prijs, quitantië vorderen van den Schryver, die denzelven ontvangt; of, van zyne erfgenaamen, indien hy ondertusschen overleeden mogt zijn. V. ‘Voor de Dichtkunst en Welsprekendheid zal, even als voor de Taal- en Oudheid- en Historiekunde, een bepaald Onderwerp voorgesteld, doch de trant der Vaarzen, voor de Dichtkunst, niet bepaald, worden. X. ‘De Secretaris zal zorg draagen, dat het verkozen Onderwerp ten eersten in de Nieuwspapieren gemeld, en dus alom bekend gemaakt, worde. XI. ‘Het zal den Leden der Maatschappye, zoowel als anderen, vrystaan naar den Prijs te dingen, mids dat zy ter beöordeelinge der Verhandelingen niet Gecommitteerd zijn. XIV. ‘Dezelve moeten, voor den eersten van Wijnmaand des twee- {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.den Jaars, nadat de Prijs uitgeloofd zal zijn, gezonden worden aan den Secretaris of den Briefschryver der Maatschappye, die by de voorstelling van elk Onderwerp die ampten bekleeden, en wier naamen teffens aan het Algemeen bekend gemaakt zullen worden. XV. ‘Elke Verhandeling moet gezonden worden, in een' verzegelden omslag, tot opschrift hebbende de Zinspreuk, met welke de Verhandeling zelve geteekend is. XVI. ‘By elke Verhandeling moet een gezegeld Briefje gevoegd worden, in hetwelk de naam, waardigheid, en woonplaats, van den Schryver gemeld staan; tot opschrift hebbende dezelfde Zinspreuk, als de Verhandeling, waar by het behoort. XXI. ‘De Secretaris zal den Gecommitteerden, door eene Lijst hunner naamen, aanwyzen, in welke orde de Verhandelingen by hen zullen rond gaan; en hun teffens herinneren, wat zy, volgens de Wetten, omtrent dezelve, hebben in agt te neemen. XXII. ‘De Maatschappy zal de Verhandelingen, ongeöpend, bezorgen aan den geenen, die op de Naamlijst der Gecommitteerden boven aan staat, door den Briefschryver; doch, zo hy te Leyden woont, door den Secretaris. XXIV. ‘Indien hy eene der andere Verhandelingen ook der uitgaave waardig mogt oordeelen, zal hy die, in zijn Stembriefje, teffens aanwyzen. XXV. ‘Ieder Gecommitteerde zal zijn Stembriefje, en de laatste ook de beöordeelde Verhandelingen, bezorgen aan den Secretaris of den Briefschryver, - {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.XXVI. ‘De tijd, binnen welken de Gecommitteerden hunne Stembriefjes moeten inleveren, zal hun, met meldinge hunner Naamen, in de Brieven van Beschryvinge der Jaarlijksche Vergaderinge, op nieuws herinnerd worden’. Ontwerp van eenen Brief aan Gecommitteerden tot het beöordeelen der Prijsverhandelingen. MYNE HEEREN!   ‘UWelEd. by besluit van de Vergadering gehouden den   Gecommitteerd zijnde ter beöordeeling van de Verhandelingen op of over de Vraag   Zo heb ik de eer UWelEd. de ingekomene Verhandelingen toetezenden. - UWelEd. hebben dierhalven de goedheid dezelve volgens de ingeslootene Naamlijst rond te doen gaan, en tevens by de beöordeeling van dezelve indagtig te zijn de hier bygaande Artikelen der Wetten, waaruit UWelEd. zien zullen dat derzelver Oordeel zich op de volgende zaaken byzonderlijk zal dienen te vestigen.   Voor eerst - of 'er eene Verhandeling is, den Prijs verdienende.   Ten tweede - of 'er boven dien eene Verhandeling is, die waardig is gedrukt te worden.   Indien 'er onverhooptelijk geene zijn mogt, welke in genoegzaame aanmerking komt, zo zullen UWelEd. wel van die goedheid willen zijn, om in de Stembriefjes kortelijk te melden, wat de Maatschappy hier in volgens UWelEd. gedagten verder zoude dienen te doen: als by voorbeeld, den Prijs nog eens voor te stellen; deezen of geenen Schryver eenige nadere voorstellen te doen; of diergelyke. -   Ter behoorlyker tijd de Stembriefjes verwagtende, heb ik de eer enz.’ {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783.De Vergadering nam genoegen in dit verslag, en besloot, wanneer de Wetten herdrukt werden, de opgegevene veranderingen daar in te maken. Der Maandelijksche Vergaderinge werd overgelaten, om in zoodanige bewoordingen als zy zal goedvinden, den voorgeslagen Brief aan de Heeren Gecommitteerden ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen, te zenden. IV. Het voorstel, in het vierde Punt vervat, reeds begrepen zijnde in het verslag, zoo even gemeld, werd onnoodig geöordeeld in omvraag gebracht te worden. V. De Heer N. Hinlópen, als de eerstgenoemde der Gecommitteerden, nopens de bedenkingen op het Onderwerp, om naar eenen Prijs te laten schryven, in de vorige Jaarlijksche Vergadering gekozen, deed mondeling verslag, dat hy van niemand zyner Medegecommitteerden eenige bedenkingen ontvangen had; doch deelde der Vergaderinge zyne bedenkingen mede, en gaf reden, waarom hy oordeelde dat de Vraag op deze wyze behoorde voorgedragen te worden:   ‘Welke zijn de gronden, waaruit een Nederduitsche Spraakkunst behoort te worden opgemaakt’?   Men besloot de Vraag op deze wyze vast te stellen, om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1785. VI. Tot Gecommitteerden, om de Verhandelingen, welke ter beantwoordinge dezer Vrage zullen zijn ingekomen, te beöordeelen, werden benoemd de Heeren N. Hinlópen, Fontein, Tollius, Valk, Scholten, Kluit en Schultens. VII. Tot een Onderwerp, om naar een Prijs te laten schryven, ten einde vastgesteld te worden in de volgende Jaarlijksche Vergadering, werd gekozen, in de Oudheid- en Historiekunde, deze Vraag:   ‘Welke zijn, by de verëenigde Nederlanderen, de aanleidende oorzaken geweest van de voorspoedige toeneming van den Koophandel der Republiek? Welk een invloed heeft die toenemende Koophandel op den Staat van 't Land, op de Denkwyze, Zeden en Taal der Ingezetenen gehad’? VIII. Men benoemde tot Gecommitteerden, om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye hierover te ontvangen, {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783. en benevens hunne eigene bedenkingen aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voortedragen, de Heeren Calkoen, van de Wall, de Malnoë, Tydeman en Meerman. IX. Men bepaalde, dat op de volgende Jaarlijksche Vergadering eene Vraag zal gekozen worden uit de Klasse der Welsprekendheid. X. Men verkoos tot Lid der Maatschappye den Wel-Ed. Heer Mr. Rhynvis Feith, te Zwolle.   Den Briefschryver werd verzocht dien Heer kennis te geven van deze verkiezing; en na het bekomen van zijn toestemmend antwoord, een Diploma, door den President en Sekretaris geteekend, benevens een afdruksel der Wetten en een Naamlijst der Leden te bezorgen. XI. Aan de Maandelijksche Vergadering werd de vryheid, om zoodanige Heeren, binnen Leyden woonende, als zy tot het oogmerk der Maatschappye geschikt zal oordeelen, tot Leden te verkiezen, weder voor een Jaar verleend. XII. De Rekening van den Penningmeester werd opgenomen: derzelver ontvang bedroeg duizend negentig guldens en twaalf stuivers, en de uitgaaf twee honderd twee en negentig guldens acht stuivers en acht penningen; zoo dat 'er nog in kas bevonden werden zeven honderd acht en negentig guldens drie stuivers en acht penningen; bedragende de onbetaalde Toelagen negen honderd vier en twintig guldens. De Rekening nagezien en goedgekeurd zijnde, werd door den President en de Heeren Fontein en Tydeman onderteekend, en de Penningmeester voor zyne getrouwe waarneming bedankt. XIII. De Toelagen werden bepaald op zeven guldens. XIV. Men verkoos tot President, den Heer Schultens; dan die Heer gaf der Vergadering te kennen, dat hy dien Post niet op zich konde nemen, om dat het hem in het volgend Jaar niet mogelijk zijn zoude, op den tweeden Dingsdag van Hooimaand in de Stad te zijn. Na eenige raadplegingen hier over, werd met algemeene Stemmen besloten, de volgende Jaarlijksche Vergadering te houden op den laatsten Dingsdag in Zomermaand 1784, en der Maandelijksche Vergadering werd verzocht de Brieven van Beschryving zes weken voor dien tijd aftezenden. De Heer Schultens nam {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} 1783. den post van President op zich. Tot Secretaris werd verkozen de Heer de Kruyff; tot Briefschryver, de Heer Clignett; tot Opziener over het uitgeven der Stukken, de Heer de Malnoë; tot Penningmeester, de Heer Steenwinkel. XV. Men benoemde tot Gecommitteerden, volgens besluit, heden morgen na het hooren der aansprake van den President genomen, de Heeren Schultens, de Kruyff, de Malnoë, Tydeman en Valk.   Ook werden tot Gecommitteerden tot het Woordenboek benoemd de Heeren van Lelyveld, Clignett en Steenwinkel.   Voor het overige werd besloten in de Leydsche Courant aan het algemeen bericht te geven van de verkiezing van den Heer Feith tot Lid der Maatschappye, en van de Vraag door de Maatschappy opgegeven. Aan de Maandelijksche Vergadering werd aanbevolen het Programma optestellen, en zoo veel mogelijk bekend te doen worden.   Laatstelijk werden aan den Penningmeester betaald de Toelagen van den Heer Fortman, voor de Jaren 1780, 1781 en 1782. van de Heeren Tydeman, Bolhuis, Engelberts en J. Hinlópen, voor de Jaren 1781 en 1782. van de Heeren Schultens en de Sitter, voor het Jaar 1782. van de Heeren de Crane en Meerman, voor de Jaren 1782 en 1783. van de Heeren D. van Alphen, Baron van der Does, van Bleiswijk, Fagel, Dibbetz, N. Hinlópen, Fontein, Bern. de Bosch, Calkoen, van Lelyveld, de Malnoë, Valk, Clignett en Steenwinkel, voor den Jare 1783.   (is geteekend)   H.A. SCHULTENS.   Het voorenstaande komt overeen met het Boek der Handelingen der Maatschappye, berustende by den Secretaris.   [Jan de Kruijff.] {==A1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Programma van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Voor het jaar 1783. De Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden heeft, in hare Jaarlijksche Vergadering, gehouden op den 8sten van Hooimaand dezes Jaars 1783. tot Lid verkozen den Wel-Ed. Heer Mr. Reinvisch Feith, te Zwolle. Ook heeft zy deze Vraag opgegeven, om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1785. ‘Welke zijn de gronden, waaruit een Nederduitsche Spraakkunst behoort te worden opgemaakt.’ In de Jaarlijksche Vergadering van het Jaar 1782. heeft de Maatschappy deze Vraag opgegeven, om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1784. ‘Welke zijn de kenmerken van waar en valsch vernuft? en welke zijn de behoedmiddelen tegen het laatste?’ ‘De Maatschappy verlangt, byzonderlijk, het onderscheid tusschen waar en valsch vernuft niet alleen beredeneerd; maar ook door voorbeelden uit de beste Dichters opgehelderd te zien’. Voor den eersten van Wijnmaand dezes Jaars 1783. verwacht de Maatschappy de antwoorden op de volgende Vragen in het Jaar 1781. opgegeven. 1. ‘By welke Rechtbanken werd, sedert de oudste tyden, en voor al sedert het bewind der Frankische Koningen, tot de vijftiende Eeuw, in deze Landen, recht gesproken in het Crimineele? Wat maakte iemand bevoegd om als Rechter in die Rechtbanken te zitten? Door wien werden de Rechters aangesteld; en op welke wyze werd de Crimineele Rechtspleging geöefend?’ 2. ‘In hoe verre moet men zich, in het opmaken van de regels onzer Nederduitsche Tale, houden aan de Oude, in hoe {==A1v==} {>>pagina-aanduiding<<} verre aan de Hedendaagsche Taal-gebruiken? en in hoe verre moet men de verwantschapte Dialecten; en in hoe verre de Reden daarin te hulpe nemen?’ 3. ‘Dewijl de Hollandsche Steden onder de Graaflyke Regeering, steeds in aanzien en vermogen zijn toegenomen, in zoo verre, dat men in verscheide Charters, rakende zaken van veel gewicht, dezelve nevens de Edelen en Raden gemeld vindt, zoo tot het beramen der zaken als het bezegelen der brieven; is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geöeffend hebben, ontstaan?’ Het staat een ieder vry, ook den Leden der Maatschappye, om naar den Prijs te dingen: alleenlijk worden de Gekommitteerden ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen van die vryheid uitgesloten. Aan den genen, wiens Verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende gekeurd zal worden, biedt de Maatschappy een gouden Penning aan, ter waarde van honderd en vijftig Guldens. De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Taal, met eene duidelyke hand van iemand, die geen Lid der Maatschappye is, afgeschreven. Iedere Verhandeling moet, met een Zinspreuk geteekend, besloten worden in een verzegelden omslag; welke den Titel en de Zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hierby moet gevoegd worden een gezegeld Briefje, in het welk de naam, waardigheid en woonplaats van den Schryver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is. Het een en ander moet, in een buiten omslag, ten tyde, hier boven bepaald, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Sekretaris der Maatschappye Jan de Kruyff, of den Briefschryver Mr. Jacob Arnout Clignett beide woonende te Leyden. Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven te vinden in het tweede Deel van de Werken der Maatschappye. {==A1r==} {>>pagina-aanduiding<<} [Uitnodiging door J.A. Clignett] [Levensbericht van Willem van der Pot] MIJN HEER!   Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer van U te noodigen op de Jaarlijksche Vergadering, welke gehouden zal worden op Dingsdag den 8sten van Hooimaand, des morgens ten negen en des namiddags ten drie uren, in de Vergaderkamer van de Maatschappy, op de Oudevest, om de navolgende punten in overweging te nemen, en daarop de noodige besluiten te maken. I. Het verslag van de Maandelijksche Vergadering wegens het Woordenboek der Maatschappye. II. Het verslag der Maandelijksche Vergadering, nopens de plaats waar, en de wyze hoe, het beslootene, in de laastgehouden Jaarl. Vergadering, op het VIIde Punt van den voorigen Brief van Beschryving, in de Wetten der Maatschappye gebracht zoude moeten worden. III. Het Verslag der Heeren Gekommitteerden Fontein, Calkoen, N. Hinlopen, Valk en de Malnoe, benevens den President en Secretaris, wegens de veranderingen, welke zy oordeelen, dat behooren gemaakt te worden in eenige der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schrijven, volgens het besluit der Jaarlijksche Vergaderinge des Jaars 1781. welke kommissie in de laastgehouden Jaarlijksche Vergadering nog een Jaar verlengd is. {==A1v==} {>>pagina-aanduiding<<} IV. Het voorstel, ingevolge het besluit der Jaarlijksche Vergaderinge van 1782. ‘Om in de 27ste der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven, deze woorden:’ De Prijs naar de meerderheid van de stemmen der Gekommitteerden ‘by besluit der Maatschappye, dus uitteleggen; dat tot de bedoelde meerderheid, niet minder dan vier stemmen der Gekommitteerden vereischt wordt. V. Het verslag der Heeren Gekommitteerden, nopens de bedenkingen op het Onderwerp, om naar eenen Prijs te laten schryven, in de laastgehouden Jaarlijksche Vergadering gekozen. ‘De beste Verhandeling over de gronden, waar uit eenen goede Nederduitsche Spraakkunst zoude behooren te worden opgemaakt.’ De Heeren N. Hinlopen, Scholten, Parvé, Tollius en Valk, die, in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1782. tot die kommissie benoemd zijn, worden verzogt, de bedenkingen, welke zy op het voorgesteldt onderwerp, of zelven gemaakt, of van andere Leden der Maatschappye ontfangen mogten hebben, drie weken voor het houden dier Vergaderinge mede te deelen aan den Heer N. Hinlopen te Hoorn, als den eerstgenoemden der Gekommitteerden. VI. Het benoemen van zeven Gekommitteerden tot het beoordeelen der Verhandelingen, welke op het vastgestelde onderwerp voor den eersten van Wijnmaand 1785. zullen inkomen. VII. Het verkiezen van een Onderwerp, om naar eenen Prijs te laten schryven, om vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering van 1784; waartoe voorgedragen worden.   In de Oudheid- en Historiekunde.   1.Welke zijn, by de Vereenigde Nederlanderen, de aanleidende oorzaken geweest van de voorspoedige toeneming van den Koophandel der Republiek? Welk een invloed heeft die toenemende Koophandel op den Staat van 't Land, op de Denkwyze, Zeden en Taal der Ingezetenen gehad? 2.Welke voor- en nadeelen, die invloed gehad hebben, op den algemeenen welvaart van ons Vaderland, zijn 'er gesproten uit de Veranderingen in den Waterstaat van Holland, sedert den Jare 1421., tot het begin dezer Eeuwe? {==A2r==} {>>pagina-aanduiding<<} 3.Waaruit is het Recht van Naasting oorspronglijk? Uit welke gronden is het zelve hier te Lande ingevoerd? VIII. Het benoemen van vijf Gekommitteerden, om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op het gekozen Onderwerp te ontvangen, en benevens hunne eigene bedenkingen aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voor te dragen. IX. Het bepalen uit welke Klasse in het volgend Jaar een Onderwerp zal gekozen worden. X. Het verkiezen van een Lid der Maatschappye, voorgesteld door den Heer Valk. Den Wel-Ed. Heer Mr. Rhijnvis Feith te Zwolle, een Dichter. XI. Het voorstel der Maandelijksche Vergadering, om de Vryheid, tot het verkiezen van Leydsche Leden, wederom voor een Jaar te verleenen. XII. Het opnemen van de Rekening van den Penningmeester. XIII. Het bepalen der Toelagen. XIV. Het aanstellen van Amptenaren. XV. Het benoemen van Gekommitteerden.   Wyders heb ik de eer van U te berichten, dat de Heeren Jan de Kruyff, Mr. Jacob Arnout Clignett en Mr. Jan Steen Winkel woonende te Leyden, tot Leden der Maatschappye verkozen zijn: en dat de Heer Willem van der Pot op den 28sten van Lentemaand dezes Jaars overleden is. {==A2v==} {>>pagina-aanduiding<<} De Leden, welke eenige Excerpten, of eenigen anderen Voorraad, ten dienste van het Woordenboek, mogten gereed hebben, worden verzogt, die aan de Maatschappy te doen toekomen, voor het einde van Zomermaand, om te kunnen gebragt worden in het verslag der Maandelijksche Vergadering, volgens het eerste punt van dezen Brief: en die Heeren, welke genegen zijn eene Verhandeling of Dichtstuk, 't zy met hunnen Naam, 't zy onder een Zinspreuk, in gevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1777., aan de Maatschappy toe te zenden, worden verzogt zulks mede voor het einde van Zomermaand te doen.   Ik heb de eer van met achting te zijn,   MIJN HEER!   Uw Dienaar   [J.A. Clignett]   Leyden den [16den] van Bloeimaand. 1783. {==A1r==} {>>pagina-aanduiding<<} [Brief door J.A. Clignett] MIJN HEER!   Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer U hier nevens te zenden een afdruksel van de Handelingen der laatstgehouden Jaarlijksche Vergaderinge, als mede van het Programma, op last dier Vergaderinge algemeen gemaakt. De belangen der Maatschappye U voor het overige ernstig aanbevelende, heb ik de eer my met alle achting te noemen,   MIJN HEER!   Uw Dienaar   [J.A. Clignett]   Leyden den [4den van Wynmaand] 17[83].   [...]