Lust en Gratie. Jaargang 1 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Lust en Gratie. Jaargang 1 uit 1983-1984. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Aan het begin van elk nummer is een kop tussen vierkante haken toegevoegd. Nummer 1 p. 30, noot 11: in het origineel ontbreekt de nootverwijzing in de tekst. De noot is hier door de redactie geplaatst. p. 82, noot 6: in het origineel ontbreekt de nootverwijzing in de tekst. De noot is hier door de redactie geplaatst. p. 133, noot 1: in het origineel ontbreekt de nootverwijzing in de tekst. De noot is hier door de redactie geplaatst. Nummer 4 p. 33, noot 1: in in → in: ‘1973 in het Femsocnieuws’. p. 43: boven elk gedicht is een kop tussen vierkante haken toegevoegd. _lus005198401_01 DBNL-TEI 1 2021 dbnl eigen exemplaar DBNL Lust en Gratie. Jaargang 1. Stichting Lust en Gratie, z.p. [Utrecht] 1983-1984 Wijze van coderen: standaard Nederlands Lust en Gratie. Jaargang 1 Lust en Gratie. Jaargang 1 2021-02-01 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Lust en Gratie. Jaargang 1. Stichting Lust en Gratie, z.p. [Utrecht] 1983-1984 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_lus005198401_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1 LUST EN GRATIE {==binnenkant voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} LUST EN GRATIE LESBISCH KULTUREEL TIJDSCHRIFT {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Lust en Gratie, lesbisch kultureel tijdschrift. Verschijnt eenmaal per half jaar. Redaktie: Mineke Bosch, Margret Brügmann, Carla Brünott, Ien Dienske, Birgit Felstau, Marianne Gossije, Maaike Meijer, Christine Quispel, Renée Römkens, Saskia Wieringa Vormgeving: Rita Meijer, Mary Wings Promotie: Ineke van Mourik Distributie: Monica Linschoten / Vrouwenboekhandel ‘De Feeks’ Ridderstraat 11, 6511 TM Nijmegen, 080-236210 Boekhandels kunnen schriftelijk of telefonisch bestellen bij ‘De Feeks’ Sekretariaat: Liesbeth Woertman Redaktieadres: Postbus 11, 3500 AA Utrecht. Postgiro 3786410 t.n.v.. de Stichting ‘Lust en Gratie’ Bijdragen graag in tweevoud naar het sekretariaat Abonnementen: Een jaar ‘Lust en Gratie’ kost f 35,- (Bfr. 615) Twee jaar ‘Lust en Gratie’ kost f 70,- (Bfr. 1.230) Stort dit bedrag op Postgiro 3786410, t.n.v. de Stichting ‘Lust en Gratie’ Utrecht, met vermelding van uw naam, adres en telefoonnummer. Prijs van een los nummer: f 19,50 (Bfr. 345) Lust en Gratie I herfst 1983 Lust en Gratie is een uitgave van de Stichting Lust en Gratie Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de betrokken auteurs © van de artikelen en bijdragen beeldende kunst berust bij de afzonderlijke auteurs Asche und Erde' uit Christa Reinig, ‘Die ewige Schule’, Frauenoffensive Munchen Adrienne Rich, ‘An Unsaid Word’ uit: ‘A Change of World’, WW Norton, New York, 1951 Adrienne Rich, ‘Sibling Mysteries’ en ‘A Woman Dead in Her Forties’ uit: ‘The Dream of a Common Language’, W.W Norton, New York, 1978 Adrienne Rich: ‘Particularity’ uit: ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’, W W Norton, New York, 1981 Druk. Vrouwendrukkerij Virginia, Amsterdam Zetwerk: Gwennie Middleton, Amsterdam ISBN nummer: 90 70903 01 6 {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} HERFST 1983 NUMMER 1 LUST EN GRATIE LESBISCH KULTUREEL TIJDSCHRIFT {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUD {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} REDAKTIONEEL 7 CHRISTA REINIG, EEN AMAZONE MET DE PEN Margret Brügmann 11 STOF EN AS Christa Reinig (vertaling: Birgit Felstau) 19 DE OORLOG VAN DE BEELDEN EEN INLEIDING TOT DE POËZIE VAN ADRIENNE RICH Maaike Meijer 27 ZES TEKENINGEN Dorian Hiethaar 71 GELEEFDE WERKELIJKHEID EN BETEKENISSEN. OVER FENOMENOLOGIE, VROUWENSTUDIES EN SPIRITUALITEIT Ien Dienske 79 WAAR GISTEREN Christine Maria Quispel en en Marth J. Tobi 97 STROFEN Elly de Waard en Diana Blok 101 ‘DE GEBRANDMERKTE VROUW’ STRUKTURELE ASPEKTEN VAN DE HEKSENVERVOLGING EN DE OVERNAME VAN ‘HEKS’ ALS FEMINISTISCHE GEUZENAAM Margret Brügmann 133 MINNARESSEN EN MOTORGUYS REISBRIEVEN VAN DORA D. UIT DE GORDEL VAN SMARAGD Dora D. 157 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] Redaktioneel {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is feest: het nieuwe lesbisch kultureel tijdschrift ‘Lust en Gratie’ wordt ten doop gehouden. De titel van ons tijdschrift geeft programmatisch aan waar de belangstelling van ‘Lust en Gratie’ naar uitgaat: een publikatie waarin vorm en inhoud zowel esthetisch als inspirerend horen te zijn. Wij besteden aandacht aan visuele kunst, aan literatuur en polemiek. Ook de wetenschap komt aan het woord, mits ze zich van haar grijze driedelige kostuum ontdoet. De wetenschappelijke artikelen zullen uitgaan van ruimere opvattingen dan die in het dominante wetenschapsbedrijf zijn voorgeschreven; een onderwerp als spiritualiteit komt tot nu toe bijna nergens aan de orde, omdat het buiten de empirisch-analytische methoden valt. Verder probeert ‘Lust en Gratie’ de traditioneel geworden scheiding tussen kunst en wetenschap te doorbreken. De redaktie heeft hierbij niet voor een eenduidig standpunt op methodologisch of ideologisch terrein gekozen. Het lijkt veel spannender om de diversiteit van schrijfstijlen en visies aan bod te laten komen. De gemeenschappelijke noemer waaronder de publikaties in dit tijdschrift vallen is geëngageerdheid met lesbische kultuur. Wij zien het begrip lesbisch niet uitsluitend als een verwijzing naar bedpraktijken - hoewel dit aspekt vooral niet weggemoffeld mag worden. Het bed is en blijft de parameter van het patriarchaat. Het terrein van de lesbische kultuur wordt door de redaktie veel ruimer ingevuld. Wij willen een wereld laten zien, waarin vrouwen voor elkaar centraal staan, niet alleen erotisch, maar ook sociaal. Dit mondt uit in een grote diversiteit van thema's. Onze interesse gaat uit naar historische rekonstruktie van vrouwelijke tradities, naar de voorwaarden en de belemmeringen daarvan. Wij zoeken naar teksten die vrouwen geschreven hebben over hun leven met vriendinnen, hun hartstochten, hun avonturen, hun ideeënwereld, hun specifieke invulling van sociale bindingen en verhoudingen. Wij streven ernaar op deze manier een kultureel perspektief te ontwikkelen dat uitgaat van een primair engagement van vrouwen met vrouwen. Deze subjektieve blik zal vele algemeen-geformuleerde theorieën - wetenschappelijke en esthetische - doen verschuiven naar een plaats waar menselijk niet slechts als mannelijk gedefinieerd is, en waar vrouwelijk niet afgeleid is van heterosociale normen die uiteindelijk neerkomen op mannelijke normen. Deze strategie zien wij niet uitsluitend als een uitkomst van de europese vrouwenbeweging. Overal ter {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Overal ter wereld waren en zijn vrouwen bezig om zich aan patriarchale, heterodominante normen te ontworstelen vanuit hun specifieke leefsituatie. ‘Lust en Gratie’ zal proberen uit deze vrouwenkulturen informatie te geven. Wellicht zal blijken dat er een heterogeen netwerk van dekolonisatie-pogingen aanwijsbaar is, dat nog lang niet genoeg uitgebuit wordt om wederzijdse inspiratie op te doen. ‘Lust en Gratie’ formuleert haar bedoelingen als een utopische reis waarvan het doel nog lang niet bekend is. Voor ons ligt Utopia niet op een ver afgelegen eiland. Utopia is (in ons) al aanwezig in de vorm van fantasieën, experimenten in leefvormen, artistieke produkties en polemiek. ‘Lust en Gratie’ rekonstrueert dus niet slechts de geschiedenis van een lesbische kultuur, zij biedt de mogelijkheid en het papier om nu en in de toekomst vorm te geven aan nieuwe ideeën. Er zal ruimte zijn voor grafische kunst, fotografie, essays, gedichten, verhalen, brieven, dromen, stripverhalen en elke vorm die nog bedacht wordt. We geven ruimte aan kunstenaressen die mede door het traditionele kunstbeleid nog weinig kansen kregen om hun werk te publiceren. En dat zijn er veel. In de redaktie van ‘Lust en Gratie’ zindert het van ideeën, het tweede nummer jeukt al in onze vingers. De redaktie {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Margret Brügmann Christa Reinig Een amazone met de pen ‘Je hoeft geen biologie gestudeerd en over de afgebroken set chromosomen gefilosofeerd te hebben. Het is voldoende om elke avond om acht uur het nieuws aan te zetten en de heren te zien reageren, erigeren en dirigeren. Dan besluipt je vanzelf wel het vage gevoel dat in de natuurgeschiedenis iets mis is gegaan’. De duitse schrijfster Christa Reinig heeft weinig vertrouwen in de homo sapiens, vooral in de mannelijke vorm. In 1976 debuteerde zij als feministische schrijfster met haar sarkastische roman ‘Entmannung’. Zij werd door de kritici als een tweede Valerie Solanas afgeschilderd, omdat zij in deze roman een toneel van bloed en geweld laat verrijzen. Maar Reinig is niet zo gemakkelijk te pakken. Haarzeer ingewikkeld gekonstrueerde teksten onttrekken zich bij nader inzien aan een voor de hand liggende eenduidigheid. Reinig fascineert de lezeres omdat zij haar kunnen als tekstingenieur weet te koppelen aan een uitermate groot engagement met het feminisme, waarbij zij haar zusters in de strijd geenszins ontziet. Het leven van Christa Reinig lijkt in vele opzichten op de kaleidoskoop die zij de lezeres in haar teksten aanbiedt. Opmerkelijk in haar levensloop zijn de vele veranderingen: zij verandert van milieu, land, beroep en ideologie. Reinig zegt over zichzelf: ‘Ik ben op twee manieren afvallig geweest. Als vrouw geboren heb ik me sterk gemaakt voor de mannenzaak en jaren lang de wereld alleen door de ogen van mannen bekeken en naar het voordeel voor mannen beoordeeld, zonder me om het vrouwelijk gezichtspunt te bekommeren. Dat wil zeggen, ik heb tegen mijn eigen bestwil in gehandeld. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} later heb ik nogal plotseling besloten de kant van de vrouwen te kiezen.’ Deze plotseling ommezwaai is niet onmiddellijk uit de biografie van Christa Reinig te verklaren. Reinig past op het eerste gezicht niet bij de jonge generatie feministische schrijfsters, die midden zeventiger jaren debuteerden, zoals Stefan, Meulenbelt, French. Zij werd in 1926 te Berlijn geboren en is het prototype van een berlijnse ‘straatmeid’. Op een foto van haar op driejarige leeftijd zie je een klein meisje met grote nieuwsgierige brutale ogen in oude kleertjes. Zij woont met haar moeder in een sousterrain in een arbeiderswijk. Alle herinneringen die Reinig over haar jeugd te berde brengt zijn gekenmerkt door een gebrek aan aanpassing aan de vrouwenrol. Het kleine meisje zet zich af tegen het dragen van jurken en huishoudelijke plichten. Met spontaan protest reageert ze op de konfrontatie met steeds wisselende ‘ooms’ en de dwang later een keurig vrouwenberoep te moeten kiezen. Haar gezonde verontwaardiging wijst op een nog niet aangetast zelfbewustzijn. Tijdens de oorlog volgt zij een opleiding tot bloemiste. Na de oorlog werkt zij als ‘Trümmerfrau’, dat wil zeggen dat zij één van de talloze vrouwen is die de tot puin gebombardeerde steden opruimen. Intussen is de splitsing van Duitsland in Oost en West een feit. Reinig woont dan in Oost-Berlijn en begint te studeren. Allereerst moet zij haar examen middelbare school nog zien te behalen. Daarna studeert zij aan de ‘Arbeiter- und Bauernfakultät’ - een soort tweede kans onderwijs - kunstgeschiedenis en christelijke archeologie. In 1958 wordt zij wetenschappelijk assistente bij het Märkische Museum. Sinds 1948 publiceert Reinig gedichten, hoorspelen en verhalen. Zij komt in konflikt met de censuur in de DDR wanneer zij weigert in een vervolgverhaal voor een krant wijzigingen aan te brengen. Sindsdien publiceert zij uitsluitend in West-Duitsland. In 1960 verschijnt haar eerste gedichtenbundel ‘Die Steine von Finisterre’. Drie jaar later krijgt zij de ‘Bremer Literaturpreis’. Reinig gebruikt haar reisje naar Bremen om de DDR definitief te verlaten. Zij vestigt zich in München en beleeft een ‘rasendes Jahrzehnt’, zoals zijzelf zegt. Haar bohémienleven resulteert in een grote artistieke produktiviteit. Dan vinden er twee ingrijpende gebeurtenissen plaats: een zwaar ongeval en haar verwerking van een proces tegen twee lesbiennes. In 1971 valt zij van de trap waarbij haar nekbanden scheuren. Deze verwonding herstelt niet meer en Reinig kan sindsdien haar hoofd niet meer optillen. Na haar ongeluk verandert Reinigs leven radikaal. Zij mijdt feestjes en leeft teruggetrokken. In deze periode van ingetogenheid ontstaat in 1975 haar eerste grote roman: ‘Die himmlische und die irdische Geometrie’. Deze roman is in twee opzichten bijzonder binnen haar oeuvre. Voor het eerst schrijft Reinig een tekst met sterk autobiografische trekken. Vroeger waren de helden van haar teksten {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} piraten, soldaten, zelfmoordenaars, beulen en andere mannelijke protagonisten uit randgroepen. Nu schrijft Reinig over zichzelf: ‘Ik heb gewoon vastgehouden aan mijn bewustzijnstoestand van de afgelopen jaren. Toen ik dan doorkreeg dat ik te veel begon te “vormen” ben ik ermee opgehouden. Het ging mij om de stroom van mijn gedachten en niet om een historische autobiografie.’ Het slot van dit citaat wijst op het tweede nieuwe element in Reinigs roman: vroeger schreef zij proza in een verhalende, lineaire stijl. Nu, in ‘Die himmlische und die irdische Geometrie’ schrijft zij in een stijl die lijkt op de avantgardistische ‘stream of consciousness’ waarbij de verhaalbrokstukken niet chrono-logisch geordend zijn, maar volgens de chaotische logika van de herinneringsmachine op papier gezet worden. Het resultaat is een lappendeken van tekstfragmenten en eigen kommentaren. Kenmerkend voor Reinigs proza is haar mengeling van autobiografische fragmenten en fiktieve dialogen van historische of mythische personen, zoals de Sade en Kant of Satan en J.S. Bach. Reinig ensceneert deze dialogen dusdanig ironisch, dat de lezeres een indruk krijgt van haar houding ten opzichte van de patriarchale kultuur. Op het kruispunt van de dialogen ontstaat een ruimte voor reflektie over de vanzelfsprekendheid waarmee iedereen (de lezeres, de auteur, de heren zelf) bestaande misogyne theorieën overneemt. De tekst ‘Die himmlische und die irdische Geometrie’ is een verzameling fragmenten die door de hand en het hoofd van de auteur zijn gegaan. Het is daarbij bijna onmogelijk de teksten te scheiden in individuele opmerkingen en kollektief/objektief beschikbaar kultuurgoed. Dit heeft ook konsekwenties voor de status van het auteurschap. Reinig is zich daarvan bewust als zij over deze autobiografische tekst opmerkt ‘sie trete unter dem Pseudonym Christa Reinig auf’. De auteur als fiktie. Het ik-zeggen moet nog geleerd worden en wordt in aanzet al geproblematiseerd. Reinig perfektioneert deze ironische stijl verder in haar tweede grote roman ‘Entmannung’. Het tweede moment van bezinning valt bij Reinig in de tjid van het ‘Ihns-Prozess’: in het kleine provinciestadje Itzehoe staan twee vrouwen - Ihns en Anderson - voor de rechter. Zij worden ervan beschuldigd de echtgenoot van de een door een huurmoordenaar met een bijl te hebben laten vermoorden. Het pikante - en door de media gretig aangegrepen - detail in deze moordaffaire is de lesbische relatie van de twee vrouwen. Het vonnis luidt: levenslang! Reinig beschrijft in een autobiografische schets hoezeer ze onder de indruk is van het vonnis: ‘Daarna kom ik thuis en voel me op de een of andere manier als doormidden gebroken: ik ben feminist en weet niet eens wat dat is. Ik ga in bed liggen en blijf er dagen in liggen. Mijn lippen springen open, worden helemaal ruw. En ik denk: ik ben ziek. Maar ik weet wat dit is (...). Ik weet precies wat er aan de hand is. Het is een en {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding foto: Brigitte Friedrich Christa Reinig ==} {>>afbeelding<<} {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} al doffe ellende van binnen. Ik ben bang. Mijn lichaam heeft mij gewezen op wat het betekent dat ik nu tegen mannen ga ageren.’ En ze komt in opstand. Zij pakt de pen en voert de strijd op het terrein waarop zij zich thuis voelt: de literatuur. Op haar vijftigste verjaardag verschijnt dan Reinigs opzienbarende boek ‘Entmannung’. Achter de provocerende en dubbelzinnige titel ‘Entmannung’ verbergt zich een roman die als een kommentaar van een vrouwelijk ‘ik’ op historische en kontemporaine sekseverhoudingen gezien kan worden. De nieuwsgierige en argeloze lezeres verwacht nu zeker een vierdelige encyklopedie van vrouwenonderdrukking. Reinig ontloopt echter deze val: ten eerste zou het slechte literatuur zijn en ten tweede zeker onvolledig. Reinig pakt het daarom heel listig aan: zij konstrueert een fiktief verhaal dat haar tot vehikel dient om vrouwvijandigheid zo gekomprimeerd en kompleks mogelijk te (be-)schrijven. Naast woede is het voornaamste ingrediënt bij het vertellen de sarkastische lach. Als lezeres brul je van het lachen om zo veel uitgestalde mannelijke domheid en chauvinisme. Reinig laat echter ook zien, dat vrouwen zeker niet de lachende derde in het verhaal zijn. En dat maakt de humor des te wranger. Reinig hanteert de traditionele romanvorm, waarbij zij haar personages tot types stileert. Dit maakt van de tekst een soort kasteel-roman: je zou ‘Entmannung’ als een persiflage op een dokterroman kunnen lezen: Kyra, een playboyachtige geneesheer-direkteur wil zijn onderdrukkende houding tegenover vrouwen afleggen. Daarvoor lijkt het hem nodig om vrouw te worden, aangezien hij vrouwen het ‘betere’ geslacht vindt. Hij heeft echter voor zijn ‘transformatie’ voorbeelden nodig. Daarom verzamelt hij vier vrouwen om zich heen die elk een speciale variant ‘vrouw’ representeren: de karrièrevrouw, de huisvrouw, de hoer en het dienstmeisje. De dames ontwikkelen een grote onderlinge solidariteit. Zij sporen elkaar aan tot radikaal denken, wat resulteert in manifesten waarin zij de uitroeiing van mannen eisen. Deze verbale vechtlust heeft echter geen praktische gevolgen. Integendeel: de vrouwen vertroetelen hun androgyne oogappel Kyra, die zo z'n best doet om hen te begrijpen. In zijn onnozelheid (en onbewuste heerszucht) is Kyra in laatste instantie schuld aan de ondergang van de vier vrouwen. De een wordt krankzinnig en probeert Kyra met een bijl te vermoorden, de ander pleegt zelfmoord na een verkrachting waaraan Kyra indirekt schuldig is. De derde rot in het huwelijk met Kyra weg aan kanker (!) en de vierde belandt in de gevangenis omdat zij haar echtgenoot zogenaamd met een groenterasp trachtte te vermoorden. Kyra heeft in dit drama de centrale positie van katalysator. Hij wil het beste voor iedereen, vooral voor zichzelf, en is volledig in tranen bij elk drama dat hij heeft veroorzaakt. De hierboven beschreven handeling is slechts een van de draden die {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} door de roman heenlopen. Daarnaast zijn hoofdstukken gewijd aan dialogen tussen Freud en Hitchcock, Kyra en Valerie Solanas, Marquise von O. en een onbekende jongeman. Daartussen schuiven manifesten en statements, onder andere over het ‘Ihns-Prozess’, een reflektie over de auteur binnen het mannelijke literatuurbedrijf. De roman eindigt als een Brechtiaans toneelstuk. Mozarts ‘Zauberflöte’ en Goethes ‘Faust II’ worden door de personages van de roman gespeeld: ‘Er komt geen eind aan de roman, of er is geen eind aan dit verhaal te maken, of het verhaal (van de vrouwenonderdrukking) is nog niet afgelopen? De lezeres mag het zeggen. Even dubbelzinnig is de titel van de roman: ‘Entmannung’. Het ligt voor de hand dat de titel slaat op Kyra's pogingen om een vrouw te worden. ‘Entmannung’ betekent echter ook kastratie. En bij deze interpretatie past de metafoor van de bijl die de hele roman doortrekt, bij voorbeeld bij de moordpoging op Kyra en de moord in het ‘Ihns-Prozess’. ‘Entmannung’ betekent echter in zijn meest radikale konsekwentie de bewustzijnsverandering van de auteur Christa Reinig zelf: ‘Ik ga in mezelf op zoek naar wat ik als “mythe van de mannelijkheid” van mezelf af kan schudden’. De radikale haat jegens mannen wordt hier in een ander daglicht geplaatst. Het gaat niet uitsluitend om de konkrete man, maar om het ‘mannelijke’ of ‘patriarchale’ element in elke mens. Reinig zegt in haar roman: ‘Ik dood de man (...) en als ik hem in mijzelf tegenkom, dood ik hem!’ Deze rituele slachting die gesymboliseerd wordt door de bijl is te beschouwen als een bevrijdingsproces. De toenadering van de ‘mannelijke’ auteur Christa Reinig tot het feminisme plaatst haar voor de vraag: ‘Wat is dat eigenlijk, een vrouw?’ Reinig ontwikkelt in ‘Entmannung’ een schrijfstijl die binnen de Franse écriture féminine dekonstruktie wordt genoemd. Reinig persifleert kulturele verschijnselen: zij maakt bestaande theorieën belachelijk door ze in een vreemde kontekst te plaatsen. En zij mengt verschillende diskoursvormen tot een ordeverstorend (vrouwelijk) diskours dat het mannelijke bevecht waar het in het vizier komt, met grote radikaliteit in alle kulturele manifestaties en uitingsvormen, ook de literaire, waarbij de positie van de (vrouwelijke) auteur niet gespaard wordt. Het literaire werk van Christa Reinig borduurt voort op de vraag wat vrouwzijn eigenlijk inhoudt. In haar bundel met utopische essays ‘Der Wolf und die Witwen’ beschrijft zij een vrouwenmaatschappij waarin mannen door een virusziekte uitgeroeid zijn. Reinig schildert haar zusters daarin echter niet af als humanistische phoenixen die uit de patriarchale as herrijzen. Ook haar laatste verhalenbundel ‘Die ewige Schule’ blinkt niet uit door optimisme, hoewel de teneur verzoenender geworden is vergeleken bij vroeger. Reinig schetst hier een aantal situaties rond het alle- {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} daagse leven van lesbische vrouwen. De idylle van het landleven, de adolescente adoratie voor leraressen en het rustige leven van twee lesbische bejaarden worden onder de loep genomen. Het verhaal ‘Asche und Erde’ dat wij in dit nummer opgenomen hebben gaat over twee oude dames die hun strijdterrein verplaatst hebben van het erotische vlak naar de topografie in het hiernamaals. De Hamlet-vraag verschuift naar de vorm van de begrafenis: stof of as? Er valt geen slotopmerking te maken over het oeuvre van Reinig. Evenmin durf ik voorspellingen omtrent een toekomstige ontwikkeling van Reinigs auteurschap te doen. Zij heeft in het verleden bewezen dat ze zich weinig aantrekt van trends en vaststaande images. Dit verhoogt de spanning voor haar lezeressen: welke idolen zal ze straks omverhalen? Wij zullen op het antwoord moeten wachten tot haar volgende teksten verschijnen. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Christa Reinig Stof en as Sommige mensen hebben nog nooit van hun leven een glas witte wijn omgestoten; als ze iets van tafel vegen, dan is het de rode wijn en die belandt nooit gewoon op een servet maar altijd op het spierwitte berbertapijt. De schaal met tomatensaus die uit hun twee linkerhanden valt bereikt de grond niet eens om zich aldaar door een gelukkige samenloop van omstandigheden met de rode wijnvlek te verenigen. Nee, na een parabolische bocht genomen te hebben keert ze uit de vierde dimensie terug om zich vervolgens aan het behang te hechten. De ambitie van dit soort mensen wordt nooit bevredigd door het uitdrukken van hun sigaret op een houten ontbijtplankje; zij branden het gat per definitie in het eikenhouten tafelblad. En al deze ongelukjes overkomen hun nooit in hun eigen huis of in een hotel, het overkomt ze altijd bij verre vrienden. Dit soort vernielzuchtige zonderlingen noemen wij schlemielen en een schlemiel is over het algemeen een aseksuele eenpitter. Als twee schlemielen tegen elkaar opbieden, ontvouwt zich een tragedie die ieders voorstellingsvermogen overtreft: het wordt een gigantische puinhoop. Onze twee vriendinnen waren vertrokken en hadden geheel volgens afspraak de sleutel onder de mat gedeponeerd. Als echte schlemielen hadden ze het verdomd er een briefje met hun exkuses bij te leggen. Ze belden ons ook niet op en stuurden geen rozen. Hadden ze net als ieder normaal mens hun exkuses aangeboden hadden wij gezegd: ‘Welnee, laat maar, dat geeft helemaal niet.’ En hadden ondertussen stiekum onze tanden op elkaar geklemd. Ze waren verre vrienden gebleven en hadden opnieuw bommen kunnen gooien. Nee, die waren we dus gelukkig kwijt. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} We haalden de sleutel onder de mat vandaan, gingen naar binnen en volgden sprakeloos het spoor van vernielingen dat onze vriendinnen dwars door onze bezittingen hadden getrokken. We gingen zitten en ontdekten het brandgat in het tafelblad. Eva zei: ‘Nu kopen we rotanmeubelen.’ Vanuit een of ander instinkt bleven we in de huiskamer in de fauteuils slapen, oog in oog met die afgrijselijke rode spetters waarmee ons behang van boven tot onder geverfd was. De volgende dag gooide Eva ons bed gewoon het raam uit, laadde het in onze bestelauto en bracht het naar de vuilnisstortplaats. Ze heeft het me niet laten zien en ik informeerde er ook niet naar. We beraadslaagden over de vernieuwing van ons interieur. Het had geen zin om de kapotte plekken te restaureren. We besloten op een bepaald niet kleine ramp groots te reageren en wilden het hele huis van onder tot boven vernieuwen. Nog dezelfde avond stond de behangtafel in de inmiddels lege huiskamer. Ik wilde de trap uit de kelder halen. Eva verbood het me. Ik ben 65 en een beetje kinderlijk, Eva is 71 en bezit de nodige rijpheid van geest. Ze komt met de trap de kelder uit en zegt: ‘Ik heb altijd al een hekel aan die lampekap gehad en bovendien hebben we nu meer licht nodig.’ En ze begint met de renovatie bij het enige wat de schlemielen ontzien hebben. Drie maanden hebben we gewerkt tot we erbij neervielen en dat heeft ons ervoor behoed elkaar ook nog die woorden naar het hoofd te slingeren die het definitieve einde van onze relatie hadden betekend. Maar wát er gezegd werd was voldoende. Eigenlijk zijn we alleen maar bij elkaar gebleven omdat we ons huis niet zo half af achter wilden laten. Eén woord hebben we echter niet uitgesproken, meestal dachten we er niet eens aan. Maar het was de stilte in het centrum van al onze ruzies. Het woord ‘heupfraktuur’. ‘Het punt is’, zegt ze hoog boven op de trap, ‘dat als we eens echt onderuit gaan, we er op moeten letten dat ze ons niet in een rolstoel zetten. Artsen schrikken nergens voor terug.’ - ‘Rustig maar’, zei ik troostend, ‘de gifdrank die ik ga bereiden had niet alleen Socrates het loodje laten leggen, die had alles tot en met Hegel uit de weg geruimd.’ Eva zegt twijfelend ‘O ja?’ en klimt met de lampekap naar beneden. De meubels hebben we eruit gegooid, we ontbijten aan de behangtafel. Met één klap onthoofdt Eva twee zachtgekookte eitjes en begint zoals gewoonlijk over mijn testament te zeuren. Moreel is dat haar goed recht, want ze is mijn levensgezellin en als ik het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heb, dan komt er een uiterst afgrijselijke horde hyena's opdraven die een papiertje toont waaruit je kunt opmaken dat dit mijn familie moet voorstellen. En dan pakken ze Eva het huis af en de auto en alles wat ze door de jaren heen samen met mij met haar eigen handen heeft opgebouwd. Moreel heeft ze gelijk, logisch heeft ze ongelijk. Als we namelijk geheel volgens afspraak hand in hand {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} eruit willen stappen, waarvoor hebben we dan eigenlijk een testament nodig? Bovendien staat ze naar leeftijd en ook naar de traptreden die ze dagelijks opklimt dichter bij de hemelpoort dan ik. En dan komt de zwarte kogel op mij afrollen. Zonder Eva wil ik niet leven. Maar samen met Eva sterven? Ik kan het mezelf wel toewensen maar ik kan mezelf niet dwingen om te willen sterven. Misschien ben ik gewoon te jong. We laten het onderwerp rusten en besluiten langs het behang een sierstrookje aan te brengen. Eva noteert het op een briefje. Dan verdelen we de kamer. Aan de ene kant sop ik de muur en aan de andere kant wit zij het plafond. Ze is nog maar nauwelijks boven of ze begint weer. De begrafeniskosten. Voor niets gaat de zon op, maar de dood is een van de meest elitaire dienstverlenende instanties en gaat behoorlijk duur worden. Ik zeg: ‘Begin je nu alweer. Ik heb alles geregeld. Buiten de suksessierechten krijg je geen problemen en die zul je wel aankunnen, gezien de grootte van de erfenis.’ Ze zucht van inspanning om zich op de wankele trap staande te houden: ‘Daar gaat het niet om.’ Daarna zwijgen we een hele poos. Als we elkaar in de oneindig groot lijkende ruimte weer ontmoeten probeert ze mij te sussen. ‘Kijk, het gaat toch helemaal niet om mij, ik wil niet eens langer leven dan jij. Het gaat om het principe. Begrafenissen worden almaar duurder en een paar jaar later openen ze zo'n graf weer. Alle lijken worden om de tien jaar op één hoop gegooid en dan liggen jouw botten overal verspreid en tussen je gebeente liggen de knoken van de een of andere kerel.’ Ze huivert in mijn plaats. ‘En ik lig moederziel in mijn urn. Ik word nu eenmaal gekremeerd en daar blijf ik bij.’ En ik blijf bij mijn begrafenis, denk ik en houd mijn mond, terwijl zij de trap weer opklimt. Terwijl de muren moeten drogen haasten wij ons naar de verfwinkel om een nieuwe lading te halen en we hebben geluk: we vinden behang met een patroon waarover we allebei even enthousiast zijn. En als ons huis af is zal het alleen al door dit patroon twee keer zo mooi en in ieder geval van binnen twee keer zo groot lijken als ooit tevoren. Daarna zijn we gebroken en we weten zeker dat ons vandaag niets meer zal lukken. We gaan op een terrasje een ijsje eten. Hoewel Eva en ik eenzelfde portie oplepelen, vertelt ze me bij iedere hap hoeveel bakteriën ik binnen krijg en als in een filmscenario brengt ze heel plastisch de gebeurtenissen, die zich nu in mijn lijf afspelen, in beeld. Ze wijst me op wat ik wel met mijn ogen heb gezien maar niet met mijn verstand heb geregistreerd: de ijscoman is vast een uur of twee geleden wezen plassen. Toen heeft hij zijn piemel gehanteerd. ‘Geloof je nou echt dat hij daarna de tijd heeft genomen zijn handen te wassen?’ Daarna pakt hij een houten lepel. ‘Heb je de bak gezien waaruit hij die lepel haalt?’ Natuurlijk, het is een bak met water. ‘Heb je dat water wel gezien?’ Jazeker, het is een mengsel van verschillende soorten ijs die daarin samensmelten. Eva werpt mij een bedroefde blik {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} toe net of ik voor haar ogen moet sterven. Maar aangezien zij een teerhartig wezen is wordt haar afkeer van de vuiligheid in de wereld door haar zorg om het welzijn van haar medemens overstemd. Nog steeds genietend lepelen we allebei ons ijsje met de bakteriën van de lepel uit het afwaswater van de ijscoman met zijn smerige pik naar binnen. Ik zeg: ‘Al het kwaad van de wereld zit bevroren in het ijs’. Eva weet het beter: ‘Al het leven trekt naar de kou toe. Het meest uitbundig krioelende leven op deze planeet vind je niet in Tokio, maar in de diepvriezers van Tokio. Slechts een klein aantal wezens nestelt zich om en nabij het vriespunt en een overmoedig schepsel wiens bestaan afhankelijk is van een temperatuur tussen de 36,5 en 37,5 graden boven nul, is een ramp waar we ons verder niet druk over hoeven maken, omdat het namelijk niet van duurzame aard is.’ Met een sprong belandt ze weer bij mijn begrafenis. Of ik wel weet hoe de struktuur van rottend vlees verandert, hoe het ruikt, hoe lagere levensvormen, waartegen het weerbare lichaam zich nog kan verzetten het wél winnen van het weerloze vlees en zich vermenigvuldigen. Dat doet me niets. Ik geloof dat moeder natuur het iedereen naar de zin maakt. Leven en sterven vormen een onverbrekelijke keten. Ik verheug me gewoon op het moment waarop mijn kist dichtklapt en mijn lichaam zich zonder angst of pijn of ademhaling kan transformeren. Want wat anderen stinkende ontbinding noemen is voor mijn lichaam veeleer de bevrijding uit de grenzen van de huid en de uitbreiding in de ruimte tot een gasachtige toestand. Wormen zullen aan mij knagen en dat is hun goed recht, want hoeveel wormen heb ik wel niet met talloze blaadjes sla opgegeten. En vroeg of laat legt de ontbinding het mooiste van het menselijk lichaam bloot: het skelet. Wat is er volmaakter dan een menselijke hersenpan? En die wil je door het vuur vernielen. De koepel van de Petersdom steek je toch ook niet in brand? Buddha is verbrand, zegt zij. Jezus is begraven, zeg ik. Hektor en Achilles zijn verbrand, zegt zij. Schopenhauer en Karl May zijn begraven, zeg ik. Carl en Marie von Clausewitz zijn begraven, zeg ik. Siegfried en Brünhilde zijn verbrand, zegt zij. Oude pruis! roept zij. Pruisen is dood en begraven, zeg ik, en in de DDR rusten de homoseksuele Carl en de lesbische Marie, wier gezamenlijk werk de Lesbian Nation niet onverschillig zou moeten laten, in één en hetzelfde graf. Sappho, zegt zij, Sappho is verbrand. Die potten vragen wel wat veel van me! Ik laat me tot oploskoffie verwerken en in een koffiekopje verzegelen. Waar blijf ikzelf? Voor mij is de dood een soort verruiming. In een urn kun je niet boven jezelf uitstijgen. ‘In je kist kun je ook niet boven jezelf uitstijgen.’ Ik leg haar precies uit hoe een kist uit elkaar valt en de overblijfselen van mijn lichaam naar alle kanten uit de voegen van mijn kist treden. Ze trekt {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} een vies gezicht. Heel lang geleden heeft ze ooit medicijnen gestudeerd, voor haar hoeft het niet meer. Mijn moeder had een halfedelsteen die boven op het kastje met haar spulletjes stond. Op de steen stond met mooie gouden letters: ‘De liefde eindigt nimmer’. Op een keer was ik kwaad op haar en heb toen de ‘n’ weggekrabd. Iedereen vond het enig en lachte steeds om de nieuwe wijze spreuk: ‘De liefde eindigt immer’. Mijn moeder liet het zo staan en hij bleef er jaren liggen. Misschien begreep ze wel het een en ander. Liefde hoeft niet immer op te houden. Het is voldoende als ze één keer ophoudt en dan wil ik hetgeen waarvan ik niet meer houd ook niet meer zien. Wij vechten om iets dat misschien niet eens bestaat, een liefde tussen Eva en Lilith die nimmer eindigt. We bestellen nog een kopje koffie om onze mond weer op te warmen en dan vertel ik haar mijn twijfels. Ze luistert koeltjes en zegt ter afsluiting: ‘Je hebt gelijk, daar moeten we het maar bij laten, jij in je kist en ik in mijn urn’. Dat is precies wat ik wilde. Maar de konsekwentie wil ik niet, namelijk dat we dan maar ter plekke uit elkaar moeten als we niet samen onder de grond of in een urn kunnen liggen. Eva heeft een kleindochter op wie ik erg ben gesteld en die niet met mannen wenst te leven. Nee, mannen gun ik ons huis niet. We maken het af en dan gaat ieder haar eigen weg en dat meisje krijgt ons huis. Maar we moeten doorgaan en om ons laatste werk samen te kunnen voltooien laat ik in mijn testament zetten dat ik gekremeerd wil worden. Ziezo, nu heeft ieder haar eigen plek en dan is het gezeur afgelopen. Ik vertel het haar en plaag haar: ‘Nu kun jij je krematie in een begrafenis laten veranderen, dan sta jij aan de andere kant.’ - ‘Nee’, zegt ze streng, ‘je kent mijn overtuiging en daar blijf ik bij. Deze aarde is een hel en alle aardse lusten van alle levende wezens wegen niet op tegen de pijn van een katje dat dood moet gaan, omdat ik ertegen mijn wil overheen ben gereden en vervolgens achter mijn stuur instort. Ik wil deze aarde niet, ik hoop op een beter leven na de dood op een mooiere planeet.’ - ‘Waarom’, vraag ik door, ‘waarom wind je je dan zo op over mijn overblijfselen?’ ‘Eigenlijk heeft dat op de weg platgereden katje nog geboft’, zegt ze peinzend, ‘het meeste van wat zich op deze aardbol afspeelt is erger dan de dood.’ En daarmee belanden we weer bij het onderwerp gifdrank en liever dood dan in een rolstoel en waarom laat zo'n schoft van een arts je niet gewoon dood gaan als je dood wilt. Ik zeg: ‘Aan mijn leven verdienen de artsen en aan mijn dood verdienen de doodgravers. En als doodgravers meer macht hadden dan artsen, dan bestonden er geen chirurgie en geen intensive care en geen trans- en infusies en geen slangetjes, geen overvolle ziekenzalen, geen patiënten die menselijkerwijs gesproken eigenlijk al een half jaar onder de grond zouden moeten liggen. Als doodgravers macht hadden zouden {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} ze artsen dwingen mensen te helpen met doodgaan, dan zou de funktie van “euthanasist” aanzien genieten. Maar omdat artsen meer macht hebben dan doodgravers, daarom mogen wij niet gewoon doodgaan. En wie maakt artsen tot de meest machtige mannen op deze aardbol?’ De waarheid is dat ik helemaal niet wil sterven. Mijn lichaam is een vaste burcht en ik betaal de loodgieters die er aan komen sleutelen elke prijs om zo lang mogelijk in mijn half gesloopte ruïne te kunnen blijven wonen. Op een dag was ons huis af en we dachten er niet over het weg te schenken, wij bleven er gewoon in wonen. Eva had vreselijke pijn in haar rug en kreeg van woede een huilbui. Terwijl ik haar masseerde, vervloekte ze de twee schlemielen. Ik moest even nadenken over wie ze het had en zei toen: ‘Kijk toch eens hoe mooi het allemaal is geworden. Het lijkt wel een oneindig grote ruimte in plaats van een gewone kamer. En die lichte rotanmeubelen en alleen al het feit dat we hebben besloten dat afschuwelijk verharende berbertapijt de deur uit te doen, dat hebben we allemaal aan hun te danken.’ Eva zei kribbig: ‘En de voordelige manier waarop we ons geld zijn kwijtgeraakt, nog net op tijd voordat het niets meer waard is.’ Ik lachte en zei: ‘Ja, precies.’ Ik liep de trap op en ging in ons nieuwe bed liggen, aan Eva's kant ging ik liggen om het alvast voor haar op te warmen. Ik keek naar het plafond en moest er aan denken hoe zij daar boven met haar kwast had staan zwaaien. En toen schoot dat afgrijselijke woord door mijn hoofd: ‘heupfraktuur’. Ik zag mezelf weer naast de trap staan, een hand aan de zijkant en een op de trede, alsof ik een ongeluk had kunnen voorkomen als het gebeurd was. Ik had mezelf kunnen geruststellen met de gedachte dat alles goed was afgelopen, maar dat klopte niet. Integendeel. Het ergste - en dat werd met de dag bedreigender - stond ons tenslotte nog te wachten. Eva kwam boven en riep al in de deuropening: ‘Lilith, je hebt net iets gemist op de TV.’ Ze kroop in haar warme kuil en ik schoof naar mijn kant. Ze vertelde: ‘Moet je nagaan, in Praag of Warschau leeft de een of andere alchimist en mystikus en die heeft brandnetels verbrand en de as ingevroren. En wat zag hij toen hij in de glaasjes keek? De brandnetels, precies zoals ze waren, alleen niet groen, maar prachtig mooi als doorzichtig filigraanwerk, snap je?’ Ik ben nogal traag van begrip, dus legde zij het precieser uit: ‘Zo moet ook onze as door elkaar geschud en vermengd worden; ze moet met water verdund en ingevroren worden. En dan verrijzen onze wezens helemaal met elkaar verweven. Zoals we nu zijn, zo zullen we zijn tot in de eeuwigheid.’ Ik strekte mijn benen onder de ijskoude lakens en stond op het punt één van mijn grapjes los te laten. Ik had willen zeggen: ‘Alleen niet zo {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} groen’, maar ik liet het maar achterwege. Het zal me moeilijk vallen om in het eeuwige ijs mijn mond te houden. vertaald door Birgit Felstau vrouwenvertaalkollektief ‘De Bron’ ‘Asche und Erde’, uitgeverij ‘Frauenoffensive’, München. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Maaike Meijer De oorlog van de beelden Een inleiding tot de poëzie van Adrienne Rich Adrienne Rich is in Nederland voornamelijk bekend geworden met twee van haar theoretische bijdragen aan het feminisme: het boek ‘Uit vrouwen geboren. Moederschap als ervaring en instituut’ (1979) en het essay ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ (1981). 1. Beide publikaties zijn het middelpunt geweest van twist en debat: ze zijn zowel gewaardeerd, als op unfaire en simplificerende wijze aangevallen. 2. Ik herinner met name aan de kurieuze aanval op ‘Uit vrouwen geboren’ door De Bonte Was in ‘Feminist 3’, waar Rich werd uitgekreten voor ‘moederschapsfreak’ en tenslotte op één lijn gesteld met fascistische moederschapsideologen. Onbegrijpelijk, want als er nu iemand is die het moederschap juist aan een uiterst kritisch onderzoek onderwerpt is het Rich wel. Wat De Bonte Was intussen wel heeft bereikt is dat er, onder druk van zulke zware insinuaties, enige huiver en reserve tegen Rich is ontstaan. Ik betreur dat. Ik vind Richs bijdragen aan het feministische denken van groot belang - niet alleen haar theoretische bijdragen, maar ook haar poëzie. De omvang, inhoud en betekenis van haar dichtwerk zijn in Nederland echter nog vrijwel onbekend. 3. Liever dan een gewapende stelling te betrekken in het debat rond Rich' theorieën (dat zal ik elders doen) 4. wil ik hier een nieuwe invalshoek kiezen, en Rich introduceren als dichteres. Rich is op dit moment een van de bekendste dichteressen van de Verenigde Staten. Haar {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} eerste bundel, ‘A Change of World’ verscheen in 1951 toen zij eenentwintig jaar was, haar meest recente ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ verscheen in 1981. In de tussenliggende dertig jaar verschenen nog acht andere bundels 5., die meermalen als gebeurtenissen in de Amerikaanse poëzie zijn ontvangen. In de eerste helft van dit artikel zal ik een chronologische schets geven van Rich' ontwikkeling. In de tweede helft zal ik gedetailleerder ingaan op enkele lange, representatieve gedichten van recente datum: Sibling Mysteries en A Woman Dead in Her Forties, beiden uit de bundel ‘A Dream of a Common Language’ (1978) en The Images uit ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ (1981). I. The will to change Rich chronologisch lezen is de geschiedenis van voortdurende verandering lezen. ‘The will to change begins in the body not in the mind/My politics is in my body, accruing and expanding with every/act of resistance and each of my failures/Locked in the closet at 4 years old I beat the wall with my body/that act is in me still’ 6. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze strofe uit Tear Gas (1969) kan dienen als motto voor Rich' hele ontwikkeling. In elke nieuwe fase zal zij weer zoeken naar de grenzen, om ook die te overschrijden. Aan het beginpunt van deze chronologische gang door Rich' werk zijn we op de thee bij een keurige, veelbelovende jonge dichteres, beschermend ingeleid door W.H. Auden. De jonge Rich houdt zich netjes aan de regels en schrijft algemene, sekse-neutrale gedichten waarin ‘de mens’ nog ‘hij’ is. Aan het voorlopig eindpunt heeft deze aangepaste eenentwintigjarige zich getransformeerd tot een eigenzinnige heks, die het gezelschap van mannelijke dichters allang de rug heeft toegekeerd, die tovert met de taal, die in de oude voorraadkamers van de kultuur en de geschiedenis zoekt naar bijna vergeten materiaal voor een eigen taal en eigen beelden. De oudere Rich voert een kulturele guerilla tegen het patriarchaat en roept zelfs een war of the images uit - een oorlog van de beelden. 7. Zij trekt zich niet terug in de beelden uit haar vrouwenwereld, maar konfronteert ze met beelden die al bestaan. Ik zal proberen van deze drastische en komplexe ontwikkeling een hoofdlijn te schetsen. 1. Het ‘universele’ standpunt In 1971 vertelde Rich zelf in een lezing8 hoe stereotiep-vrouwelijk haar karrière als dichteres begon. Zij was blank, middle-class, en haar ouders koesterden ambities voor hun talentvolle dochter. Haar vader onderwees haar al heel jong in het lezen en schrijven van gedichten ‘dus twintig jaar lang schreef ik voor één man in het bijzonder, die mij bekritiseerde, prees en mij het gevoel gaf dat ik inderdaad ‘uitzonderlijk’: was. 7. Als gehoorzame dochter probeerde Rich binnen zijn mannelijke en klassieke normen van archaïsche schoonheid en vorm te blijven. Wanneer zij als adolescente afstand neemt van haar vader valt zij van de ene mannelijke traditie in de andere: zij leest moderne dichters als Dylan Thomas, W.H. Auden, T.S. Eliot en Yeats ‘die schreven over chaos, absurditeit, de verwoesting van de kultuur.’ 9. Rich leert een heleboel klassieke techniek: haar eerste gedichten zijn dan ook hermetisch van rijm en ritme. De emotie is verpakt in een bijna ondoordringbare vorm. In At a Beach Concert formuleert Rich haar vroege esthetisch kredo als zij schrijft: {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘A too-compassionate art is half an art Only such proud restraining purity Restores the else-betrayed, too-human heart 10. Een kredo dat geënt lijkt op een mannelijke esthetiek en dat getuigt van wantrouwen tegen de emotie. Kunst is hier voornamelijk de strenge stilering van gevoel. De eerste twee bundels ‘A Change of World’ (1951) en ‘The Diamond Cutters’ (1955) bevatten veel gedichten die geschreven zijn vanuit een neutraal, ‘universeel’, standpunt. In de wij-vorm, pratend vanuit ‘de mens’ in het algemeen, verwoordt Rich een ongericht atheïstisch nihilisme: ‘het’ moderne, ontnuchterde levensgevoel. Een vrouw had in de jaren vijftig geen deel aan de kultuur en als zij erin wilde participeren, moest zij delen in deze mannelijke, neutrale, ‘universele’, desillusies: ‘We are a small and lonely human race Showing no sign of mastering solitude Out on this stony planet that we farm 11. Steile, sombere gedichten, in de traditie van haar tijd, waaraan zelfs niet is af te lezen dat ze door een vrouw geschreven zijn. Intussen las Rich wel dichteressen, maar, zegt ze, ‘ik zocht bij hen naar dezelfde dingen die ik in de mannenpoëzie vond, omdat ik wou dat dichteressen de gelijken waren van mannen. Ik verwarde ‘gelijk aan’ toen nog met ‘hetzelfde klinkend’. 12. 2. ‘a girl bride seeing only/Her marriage as a room so strange and lonely’ 13. Toch is er bij Rich, zelfs in haar vroegste poëzie, al een andere, vrouwelijke stem. Naast de gedichten vanuit het geforceerde ‘universele’ standpunt, laten sommige gedichten uit de jaren vijftig plotseling {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} al heel duidelijk een gevangen, teleurgestelde vrouw zien. Als voorbeelden An Unsaid Word, en Aunt Jennifer's Tigers, beiden uit 1951 14. ‘An Unsaid Word She who has power to call her man From that estranged intensity Where his mind forages alone, Yet keeps her peace and leaves him free, And when his thoughts to her return Stands where he left her, still his own, Knows this the hardest thing to learn.’ 15. De minnaar dwaalt af naar zijn ‘estranged intensity’. Hij leeft in een andere wereld. De vrouw ziet hem verdwijnen, maar eist hem niet op: zij wacht gelaten tot hij terugkomt. De liefde komt voor deze vrouw niet ‘van nature’. Het is een harde leerschool. Zij wil leren te leven met de vreemdeling die deze man is. Het is de zelfgekozen dressuur tot een vrouwenrol die Rich hier beschrijft, de opleiding tot geduldige, duldende, moederlijke echtgenote, met een man als geniale zoon die uitgaat in de wereld en die zij toestaat haar te vergeten. Het gedicht is niet geschreven vanuit een veranderingsperspektief. Het enige verzet zit in de titel: An Unsaid Word - dit is een waarheid die nooit wordt uitgesproken, maar die hier toch wordt gezegd. An Unsaid World lijkt mij een voorbeeld van wat de gepolitiseerde Rich zelf later de ‘doubletalk’ van vrouwen noemt: vrouwen hebben elkaar altijd de waarheid toegefluisterd over hun leven, in blues, in klagen, in schelden op hun kerel, maar het vertellen zelf maakt tegelijk weer een voorlopige berusting mogelijk. Rich is hier zelf nog in de fase, die zij dertig jaar later in ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ zal beschrijven als: ‘De vrouw die probeert haar geest, temperament en seksualiteit in een voorgeschreven skript te wringen.’ 16. Een ander opmerkelijk ‘woman-identified’ gedicht is Aunt Jennifer's Tigers uit 1951. Tante Jennifer borduurt tijgers op een wandkleed. Dappere en schitterende wilde beesten, in tegenstelling tot tante Jennifer zelf, die haar ivoren naald (ivoor is weer een verwijzing naar het oerwoud, een getemd oerwoud, een oerwoud versmald tot borduurnaald) moeizaam door de stof trekt: {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘The massive weight of Uncle's wedding band Sits heavily upon Aunt Jennifer's hand. When Aunt is dead, her terrified hands will lie Still ringed with ordeals she was mastered by. The tigers in the panel that she made Will go on prancing, proud and unafraid. 17. De bordurende handen van tante Jennifer kunnen zich bijna niet bewegen. De trouwring wordt een massief gewicht, door oom op tante's hand gelegd. Het gedicht beschrijft het dilemma van de vrouwelijke kreativiteit, de kloof tussen de vrouwelijke gevangenschap en haar wilde, ongetemde verbeelding. ‘Gedichten zijn als dromen’, schreef Rich in 1971, ‘je zet er dingen in waarvan je niet weet dat je ze weet. 18. - en dit gedicht maakt (in 1951!) inderdaad wel heel expliciet wat Aunt Jennifer van haar tijgers scheidt: de ‘wedding band’. De handen waarmee zij haar verbeelding gestalte moet geven zijn ‘terrified’. De trouwring wordt een keten van beproeving die Aunt Jennifer heeft overmeesterd. Maar haar verbeelding zal haar overleven. De vrouwelijke wildheid leidt een eigen leven. Het is bijna profetisch. Hier blijkt een, volgens Rich zelf nog volkomen onbewust, feministisch besef, dat pas decennia later politiek verwoord kan worden. Omdat het gedicht verder is dan de dichteres zelf, komt het door muren van weerstand. Het is dik ingepakt in vorm, rijm en ritme. Rich beschrijft zelf het formalisme van haar vroege gedichten ‘als een onderdeel van de strategie. Als met asbest handschoenen kon ik daardoor materiaal aanpakken die ik met blote handen niet kon vasthouden. 19. Rich vertelt ook hoe zij haar eigen konflikt met haar kreativiteit probeerde te beschrijven in Aunt Jennifer: een persoon die zover mogelijk van haar af stond, in leeftijd en in levensomstandigheden. Toen zij het schreef studeerde zij zelf nog. Maar door al die weerstand heen gaat het over een vrouw die is gevangen en die desondanks het explosieve materiaal van de verbeelding hanteert. Rich' tweede bundel ‘The Diamond Cutters’ (1955) bevat enkele gedichten die een heel huwelijksleven overzien en beschrijven. The Middle-Aged gaat over een jong echtpaar dat een tevreden, gesetteld echtpaar van middelbare leeftijd bezoekt. Later begrijpen ze pas ‘- how that peace was made,/upon what terms, with how much left unsaid.’ 20. In het zeer treurige gedicht Autumn Equinox kiest Rich het {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouwelijk perspektief. Een oudere vrouw harkt bladeren in de tuin, terwijl haar man, de literatuurprofessor, leest in zijn studeerkamer. Zij herinnert zich haar hele vervreemde huwelijk. Zij kent haar man niet: hij leeft in zijn eigen wereld. Met enige weggeslikte bitterheid ziet Rich hier al vooruit op een heel vrouwenleven. Als zij dit schrijft is zij in de twintig, pas getrouwd en binnenkort moeder van drie zoons. Zij ziet de beperkingen van het traditionele vrouwenleven heel helder, stelt de uitzichtloosheid ervan vast en... legt er zich bij neer. Het is de jaren vijftig. Er zijn geen alternatieven. 3. ‘Either you will/go through this door/or you will not go through’ 21. Na haar eerste twee bundels, laat Rich acht jaar lang niets van zich horen. Als in 1963 ‘Snapshots of a Daughter-in-Law’ verschijnt zijn haar toon en stijl veranderd. De toon is direkter, de vorm is veel vrijer, de vrouwelijke stem is nadrukkelijker aanwezig en de onderaardse, ingehouden emotie breekt door. Ze citeert ‘My Life Had Stood/ A Loaded Gun’ van Emily Dickinson in het heftige titelgedicht Snapshots of a Daughter-in-Law. In dit gedicht, uit de jaren 1958-1960, is zij voor het eerst in staat direkt te schrijven over haar eigen zelfervaring als vrouw. ‘Het was een ongelooflijke opluchting om dat gedicht te kunnen maken’ 22., zegt ze later. Snapshots is een lang gedicht van tien episoden over de moeder-dochterrelatie, over de bewustwording als vrouw en de vertwijfeling die daarop volgt: ‘Nervy, glowering, your daughter wipes the teaspoons, grows another way. (...) Banging the coffee-pot into the sink she hears the angels chiding.’ De dochter hoort stemmen die tegen haar zeggen dat zij moet rebelleren: ‘(...) They said: Have no patience. The next time it was: Be insatiable. Then: Save yourself; others you cannot save.’ {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij is bang om gek te worden van haar gedachten: ‘A thinking woman sleeps with monsters. The beak that grips her, she becomes.’ Het ‘slapen met monsters’ is een beeld voor de angst die met bewustwording gepaard gaat. Alle vanzelfsprekendheden ontvallen haar. Zij zal niet meer passen in de wereld, als zij het leven van haar moeder weigert en als zij zich niet neerlegt bij wat mannen over vrouwen hebben gezegd (‘You all die at fifteen’, said Diderot') en zij is alleen met haar monsters, want vrouwen kunnen elkaar alleen door mannenogen zien: ‘The argument ad feminam, all the old knives that have rusted in my back, I drive in yours, ma semblable, ma soeur!’ 23. De eerste paniek en de veelvormigheid van een ontwakend feministisch bewustzijn zijn in dit gedicht neergelegd. Het is onevenwichtig, het bezwijkt bijna onder de citaten uit andere teksten - zoals je in de eerste vlaag van bewustwording ademloos ontdekt dat vrouwenonderdrukking overal, in de hele geschiedenis al aanwezig was - maar het is zeer authentiek. Met dit gedicht verlaat Rich voorgoed het geforceerd sekse-neutrale ‘universele’ standpunt. Ze kiest voor haar eigen vrouwelijke kijk op de wereld, en dat betekent het overgaan van een drempel. Het is veelzeggend dat de bundel ‘Snapshots of a Daughter-in-Law’ eindigt met een gedicht over de keuze om al dan niet door een deur te gaan - een beeld voor het ingaan van een volgende fase. Het heet Prospective Immigrants Please Note (1962). ‘Immigrants’ suggereert, dat er aan de andere kant van de deur een ander land ligt: ‘Either you will go through this door or you will not go through’ 24. Het gedicht laat er geen twijfel over bestaan dat de dichteres kiest voor bewustwording en verandering. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. ‘I need a language to hear myself with/to see myself in’ In een gesprek met Robin Morgan zegt Rich dat ‘Snapshots of a Daughter-in-Law’ door de kritici werd weggeschreven als ‘te bitter en te persoonlijk’. ‘Iets in me zei: “Als mijn materiaal, mijn vrouwelijke onderwerpen mij worden afgenomen, dan blijft mij nog maar een onderwerp over en dat is de dood. Daarom gaat “Necessities of Life” over de dood.“ 25. “Necessities of Life” (1966) en “Leaflets” (1969) zijn inderdaad allebei tamelijk sombere en woedende bundels, maar het is duidelijk dat Rich zich haar vrouwelijke onderwerpen niet werkelijk laat afnemen. De gedichten gaan bijvoorbeeld over wilde dieren - als symbool voor vrouwelijke vitaliteit. De tijgers van tante Jennifer komen steeds dichterbij. De vos is in “Leaflets” het beeld voor het schuwe, sterke, vrije dier waarmee de dichteres zich identificeert: “The fox, panting, fire-eyed, gone to earth in my chest. How beautiful we are, she and I, with our auburn pelts, our trails of blood.” 26. Maar de “killer” (...) inanely single-minded/ will have our skins at last.’ 27. Rich wanhoopt hier aan de mogelijkheid dat vrouwen de kans zullen krijgen om andere waarden te ontwikkelen. Zij is zeer pessimistisch over de overlevingskansen van het vrouwelijke principe, in een door mannen beheerste kultuur. Een tweede belangrijk thema in de jaren zestig is Richs poging om haar eerste bewuste feministische inzichten te verbinden met haar betrokkenheid bij de anti-Vietnam-beweging. Veel gedichten zijn doortrokken van het besef van zinloze destruktie in de wereld, en Rich identificeert het oorlogsgeweld in toenemende mate als patriarchaal geweld. Een derde thema is het naderend afscheid van mannen als geestverwanten en levenspartners. De teleurstelling in het vrouwenleven, het gevoel dat er eenzaamheid tussen mannen en vrouwen inhangt, omdat ze zo slecht bij elkaar lijken te passen, wordt sterker. De grootste intimiteit die tussen een man een een vrouw nog mogelijk is, is in deze periode het gezamenlijk besef dat ze vreemden voor elkaar zijn geworden: dat ze elkaar niet kunnen bereiken en daarover niet langer liegen. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wind rocks the car. We sit parked by the river, silence between our teeth. Birds scatter acress islands of broken ice. Another time I'd have said: “Canada geese”, knowing you love them. A year, ten years from now I'll remember this - this sitting like drugged birds in a glass case - not why, only that we were here like this together.’ 28. Maar de vervreemding tussen mannen en vrouwen is geen privéprobleem. Hoe kunnen vrouwen met mannen omgaan, vraagt Rich zich af in ‘Tear Gas’ (1969) als ze nog niet eens met zichzelf kunnen praten? ‘I need a language to hear myself with/to see myself in’ maar die taal is er niet. Keer op keer moet het gedicht onderbroken worden voor radeloze mededelingen als: ‘but this is not what I mean/these images are not what I mean’. De taal kan de nieuwe gedachten niet vatten: ‘our words misunderstand us.’ Tear Gas begint als een gedicht over geweld, over het gebruik van traangas bij een demonstratie tegen de behandeling van gevangen soldaten in een militair kamp. Vrouwen doen samen met mannen mee aan het protest tegen dit geweld, ‘the woman stepping into the male field/of violence’, maar daarnaast probeert Tear Gas ‘another kind of action’ te formuleren. Opnieuw is er het beeld van door een deur gaan, maar nu is het beeld veel heftiger dan in het serene Prospective Immigrants Please Note. Het is niet meer de vraag of je de deur zult doorgaan. Het is de vraag of je hem überhaupt open krijgt. Het is de vraag of verandering mogelijk is: ‘Trying every key in the bunch to get the door even ajar not knowing whether it's locked or simply jammed from long disuse trying the keys over and over then throwing the bunch away staring around for an axe wondering if the world can be changed like this if a life can be changed like this.’ 29. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gedicht cirkelt rond de dringende vraag wat voor een vrouw werkelijke verandering is. Meedoen aan de manier waarop mannen hun wereld veranderen is niet het antwoord. Het is ook niet de toegang forceren, zoals je een deur kunt openslaan met een bijl. Het is niet de totale verandering, in één klap, de klassieke revolutie: ‘It wasn't completenees I wanted (the old ideas of a revolution that could be foretold, and once arrived at would give us ourselves and each other)’ Het kan ook geen intellektueel-bedachte verandering zijn: ‘The will to change begins in the body, not in the mind.’ Als verandering werkelijk iets voorstelt is zij doorleefd. Er gaan angst, tegenstrijdige gevoelens en verdriet mee gepaard. Rich zoekt een nieuw, vrouwelijk koncept van verandering, en haar zoeken leidt langzaam tot het besef dat mannen en vrouwen het samen niet kunnen: ‘(...) these repetitions are beating their way toward a place where we can no longer be together’ Het is gedreven poëzie, van een heldere somberheid. Toch verschijnen er in deze woedende en treurige periode ook al een paar gedichten, waarin een toekomstbeeld is neergelegd hoe vrouwen vrij zouden kunnen zijn 30. en hoe ze in hun eigen wereld bij elkaar zouden kunnen horen. Van 1962 dateert al het prachtige vriendschaps/liefdesgedicht voor een vrouw, To Judith, Taking Leave. Het laat zien hoe onbereikbare vrouwen voor elkaar worden door hun banden met mannen. Het stelt de oude verbondenheid tussen vrouwen, als ‘cramped sharers of a bitter mutual secret’ al tegenover een nieuw soort verbondenheid: {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘But this little piece of ground, Judith! that two woman in love to the nerves’ limit with two men - shared out in pieces to men, children, memories so different and so draining - should think it possible now for the first time perhaps, to love each other neither as fellow-victims nor as a temporary shadow of something better. (...) and feel now free enough to leave our weapons somewhere else - such are the secret outcomes of revolution! that two woman can meet no longer as cramped sharers of a bitter mutual secret but as two eyes in one brow receiving at one moment the rainbow of the world.’ 31. Rich staat zichzelf steeds meer het idee toe van een aparte, eigen vrouwenwereld. Er zou een aparte vrouwenwereld kunnen zijn, als vrouwen zich kunnen losmaken uit de dromen van mannen. De vrouwenwereld is er al in aanleg, maar zij is nog onzichtbaar. Incipience (1971) geeft een reeks beelden van het verborgen begin: het samenstel van draden in het lijf van de spin, terwijl het web pas morgen zichtbaar zal zijn. Het vuur, brandend in lucifers, die nog niet zijn afgestreken. Maar alles gaat langzaam: ‘Nothing can be done/but by inches’. Staren naar de woedende gezichten van oude vrouwen in de bus, en je het bestaan voorstellen van ‘something uncreated’, iets wat nog niet bestaat: onze levens. Om onze eigen levens te kunnen kreëren moeten wij voorgoed uit de mannenfantasieën stappen. En dat we eruit stappen is niet genoeg: we moeten de mannelijke dromen ook doorzien. Als ze ons niet langer gevangenhouden, kunnen we ze onderzoeken. Dat is de betekenis van de neurochirurge, die ‘enters his dream and begin to dissect his brain’. Incipience is het afscheid van alle droombeelden die mannen over vrouwen hebben: Uit: To Judith, Taking Leave, (1962) {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘A man is asleep in the next room We are his dreams We have the heads and breasts of woman the bodies of birds of prey Sometimes we turn into silver serpents While we sit up smoking and talking of how to live he turns on the bed and murmurs A man is asleep in the next room A neurosurgeon enters his dream and begins to dissect his brain She does not look like a nurse she is absorbed in her work she has a stern, delicate face like Marie Curie She is not/might be either of us A man is asleep in the next room He has spent a whole day standing, throwing stones into the black pool which keeps its blackness Outside the frame of his dream we are stumbling up the hill hand in hand, stumbling an guiding each other over the scarred volcanic rock’ 32. Een man ligt te slapen in de andere kamer Wij zijn zijn dromen Wij hebben het hoofd en de borsten van vrouwen het lichaam van roofvogels Soms veranderen we in zilveren slangen Terwijl wij wakker zijn, roken, praten over hoe te leven Draait hij zich om op zijn bed en mompelt Een man ligt te slapen in de andere kamer Een neurochirurg komt binnen in zijn droom en begint zijn hersens uit elkaar te halen Zij lijkt niet op een verpleegster Zij gaat op in haar werk zij heeft een streng, teer gezicht als Marie Curie Zij is geen zij zou elk van ons kunnen zijn Een man ligt te slapen in de andere kamer Hij heeft een hele dag stenen staan gooien in de zwarte vijver die stil en zwart blijft Buiten het raam van zijn droom strompelen wij de heuvel op hand in hand, struikelend, elkaar de weg wijzend over de verweerde vulkanische rots. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Waking in the Dark Ondanks de vooruitwijzingen naar een vrouwenwereld blijft het grondthema in Rich' poëzie, dat vrouwen in de mannenwereld verloren zijn geraakt. Het beeld van de vrouw, gevangen in een vreemde taal, gedwongen te leven in een kultuur van mannelijkheid en geweld die haar niet weerspiegelt, komt steeds terug. Vrouwen zijn in ‘this savagely fathered and unmothered world’ 33. van zichzelf en van elkaar vervreemd. Het chronologisch lezen van de poëzie van Rich is te vergelijken met een reis. De reis begon midden in de vrouwelijke zelfvervreemding en daarna het vrouwelijk isolement, tot de dichteres in elk gedicht opnieuw begon te zoeken naar de aard en de oorzaken van de gevangenschap van vrouwen. Lange tijd is de reis een tocht naar beneden, een hellevaart naar de patriarchale diepten, een afdalen naar de dood zelf. En onderweg verandert het passieve gevoel van gevangenschap in de vastbesloten wil om te veranderen (‘The Will to Change’, 1971), de wil om zich aan die wereld te onttrekken, en de wil om de bloedige raadsels ervan te doorgronden. Dat laatste gebeurt vooral in de bundel ‘Diving into the Wreck’ (1973). ‘Diving into the Wreck’ bevat de woedenste beschrijvingen van patriarchale manieren van met de wereld omgaan die ik ooit heb gelezen. Rich heeft hier geen enkele illusie meer over de relaties tussen mannen en vrouwen. ‘The tragedy of sex lies around us, a woodlot the axes are sharpened for’ 34. De wereld is ten dode opgeschreven. Mannen hebben haar ‘verkocht aan de machines’ 35. Ze hebben geen kontakt meer met hun gevoel, met hun eigen lichaam, met het morele gehalte van hun daden. Het dieptepunt van de bundel, en tegelijk van het hele werk van Rich is het lange Phenomenology of Anger, een reeks van bijna apokalyptische beelden van destruktiviteit. Episode 5 van Phenomenology of Anger beschrijft de machteloze agressie die geen uitweg vindt: terwijl er de gruwelijkste dingen gebeuren, blijft de dader ongrijpbaar: {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Madness. Suicide. Murder. Is there no way out but these? The enemy, always just out of sight snowshoeing the next forest, shrouded in a snowy blur, abominable snowman - at once the most destructive and the most elusive being gunning down the babies at My Lai vanishing in the face of confrontation. The prince of air and darkness computing body counts, masturbating in the factory of facts.’ 36. ‘The prince of air and darkness’ bevat een verwijzing naar Satan, de Vorst der duisternis. Het boze principe is hier de onbewustheid van het kwaad: het ‘masturberen in de fabriek van de feiten’, het per komputer tellen van reeds getelde lijken, de feiten verheffen tot doel op zich, terwijl elk kontakt met de morele dimensie is verdwenen. Dan volgt een heftige fantasie, hoe zij de man - instrument en ook slachtoffer van het patriarchaat - zou kunnen reinigen van zijn kwaad. Giftig, brandbaar gas zal in die fantasie van haar lichaam druppelen om hem schoon te branden, ‘burning away his lie/ leaving him in a new/ world; a changed/ man’. In episode 7. projekteert Rich haar filosofie over de weg die de wereld is ingeslagen naar geweld, naar afstomping van gevoel, naar de uitbuiting van de natuur, op een echtpaar. Dat echtpaar moet niet letterlijk opgevat worden. Het is een symbool voor alle mannen en alle vrouwen samen. De krisis van onze kultuur wordt hier verbeeld, samengestroomd als het ware in dit huwelijk, in deze ene man en vrouw: {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} I suddenly see the world as no longer viable: you are out there burning the crops with some new sublimate This morning you left the bed we still share and went out to spread impotence upon the world I hate you. I hate the mask you wear, your eyes assuming a depth they do not possess, drawing me into the grotto of your skull the landscape of bone I hate your words they make me think of fake revolutionary bills crisp imitation parchment they sell at battlefields. Last night, in this room, weeping I asked you, what are you feeling? do you feel anything? Now in the torsion of your body as you defoliate the fields we lived from I have your answer.’ 37. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Plotseling zie ik: de wereld is niet meer levensvatbaar jij bent buiten en verbrandt de oogst met een nieuw preparaat Vanmorgen verliet je het bed dat wij nog delen en ging uit om impotentie te maken over de wereld Ik haat je. Ik haat je masker, je ogen die diepte liegen die mij naar binnen trekken in de grot van je schedel het landschap van botten ik haat je woorden ze lijken op de nep- bankbiljetten uit revoluties krakend namaakperkament verkocht op slagvelden. Vannacht, in deze kamer, in tranen, heb ik je gevraagd: wat voel je? voel je iets? Nu, in het draaien van je lichaam terwijl je de velden ontbladert waarvan wij leefden heb ik je antwoord. 6. Any woman's death diminishes me Met dit verschrikkelijke doodsvisioen van de Phenomenology of Anger is een dieptepunt bereikt. De uiterste waarheden zijn gezegd: ‘The only real love I have ever felt was for children and other women. Everything else was lust, pity, self-hatred, pity, lust.’ 38. Zij heeft de bloedige raadsels gezien en uitgesproken en kan zich nu ervan afwenden. Pas op het diepste punt wordt een nieuw begin mogelijk. Na ‘Diving into the Wreck’ - in ‘Poems 1973-1974’ en vooral in ‘The Dream of a Common Language’ (1978) - voert de reis weg uit het patriarchaat, naar een vrouwenwereld toe. In veel gedichten is het motief te vinden van een bijna mystieke verbondenheid met vrouwen; niet alleen met levende vrouwen, maar ook met vrouwen uit het verleden. ‘Any woman's death diminishes me’ is de slotregel van het lange, episodische gedicht From an Old House in America, waarin {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Rich zich identificeert met alle naamloze vrouwen uit de Amerikaanse geschiedenis. ‘Ik’ wordt een transhistorisch ik, die de hele vrouwengeschiedenis met zich meedraagt. Zij is de negerslavin die, geketend aan zieken of doden op de slavenschepen haar kind moest baren: ‘chained to the corpse beside me I feel my pains begin I am washed up on this continent shipped here to be fruitful my body a hollow ship bearing sons to the wilderness’ 39. Zij is de eenzame koloniste in de grensgebieden, zij leeft in kampen bij de mijnen, in de eerste steden, in de winters van de Grote Vlakten: ‘my power is brief and local but I know my power I have lived in isolation from other women, so much (...) Most of the time, in my sex, I was alone’ 40. Maar er zijn ook gedichten waarin Rich zich verplaatst in de levens van bekende vrouwen - gedichten over Emily Dickinson, over de astronome Caroline Herschel, Marie Curie, Simone Weil en de Russische dichteres Natalya Gorbanevskaya. Er is een prachtig gedicht in de vorm van een brief van Paula Modersohn-Becker aan Clara Rilke-Westhoff, vol heimwee naar haar vroegere vriendschap, uit de tijd vóór ze allebei trouwden: ‘Maybe I was jealous of him, to begin with, taking you from me, maybe I married Otto to fill up my loneliness for you.’ 41. Rich behandelt deze vrouwen als tijdgenoten en verlost ze daarmee uit hun historisch isolement. Ze worden bij haar exemplarisch voor een overlevingsstrategie, die wij nog steeds kunnen kiezen. Een van de mooiste ‘historische gedichten’, waarin ook blijkt hoe levensnoodzakelijk voor Rich de verbondenheid met andere vrouwen is geworden, is de Phantasia for Elvira Shatayev. Shatayev was de {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} aanvoerster van een team Russische bergbeklimsters dat de dood vond in een sneeuwstorm op de Lenin-top in 1974. Rich wordt Shatayev die, uit de dood, nog vertelt hoe zij zich met de andere vrouwen voorbereidde op de tocht. Rich is Shatayev en Shatayev is op haar beurt weer alle klimsters. Zij is niet langer opgesloten in het ene, individuele ‘ik’: ‘If in this sleep I speak it's with a voice no longer personal (I want to say with voices) When the wind tore out breath from us at last we had no need of words For months for years each one of us had felt her own yes growing in her slowly forming as she stood at windows waited for trains mended her rucksack combed her hair What we were to learn was simply what we had up here as out of all words that yes gathered its forces fused itself and only just in time to meet a No of no degrees the black hole sucking the world in’ De dood kan niet meer ongedaan maken wat ze hebben bereikt: dat ze samen zijn geweest, en in kontakt met hun eigen kracht. Dit samenzijn is de ultieme overwinning: ‘(our story) does not end we stream into the unfinished the unbegun the possible (...) In the diary I wrote: Now we are ready and each of us knows it have never loved like this I have never seen my own forces so taken up and shared and given back (...) In the diary as the wind began to tear at the tents over us I wrote: We know now we have always been in danger down in our separateness and now up here together, but till now we had not touched our strength.’ 42. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Al Rich' historische gedichten roepen op dat ons leven niet geïsoleerd is van de levens van andere vrouwen. We zijn deel van een beweging, die na ons verder stroomt. We moeten elkaar vinden: ‘We have always been in danger/ down in our separateness’. 7. The cratered night of female memory De verwantschap met de vrouwelijke traditie hangt samen met een ander belangrijk motief in Rich' werk: dat van de herinnering, memory. Verbonden met haar afscheid van mannen herbeleeft Rich in sommige gedichten de vernietiging van de matriarchale wereld door de vaders: ‘His mind is too simple, I cannot go on sharing his nightmares My own are becoming clearer, they open into prehistory which looks like a village lit with blood where all the fathers are crying: My son is mine!’ 43. In Rich' verbeelding kunnen vrouwen zich niet alleen haar historische, maar zelfs haar pre-historische verbondenheid met vrouwen terugherinneren. Die herinnering reikt dus verder dan het persoonlijk leven, en verder dan de hierboven besproken identificerende, subjektieve herbeleving van historische vrouwenlevens. Rich kreëert een vorm van verbeelding die zij presenteert als herinnering en die terugvoert naar heel andere, zeer oude kulturen, waar het vrouwelijke als aktief principe niet werd veracht. Re-forming the Crystal (1973) lost op in proza en eindigt met zo'n herinnering: ‘into the cratered night of female memory, where delicately and with intense care the chieftainness inscribes upon the ribs of the volcano the name of the one she has chosen.’ 44. The Images, dat ik hierna in deel II uitvoeriger bespreek, is gebouwd om het kontrapunt van een openbaring van het beeld van een Kreto-Myceense godin. De herinnering daalt af in de tijd, langs alle patriarchale seksistische beelden, de dichteres ontdoet zich van taal. In die stilte en leegte wordt de wonderbaarlijke ‘She of the several faces’ plotseling toegankelijk. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Rich insisteert dat dit geen vage, abstrakte herinnering is, maar een levende. De geziene beelden zijn zeer konkreet en van een grote emotionele realiteit. Particularity (1981), een herinnering aan een vrouwelijke shaman, maakt haar met opzet ook fysiek heel konkreet. De shaman is geen vaag ‘archetype’ of ‘symbool’. Zij mag niet versmald worden tot het projektiescherm van simpele feministische machtsfantasieën. Daarmee wordt zij alleen maar tot een deel van ons heden en daarmee blijft ze ‘hulpeloos en konventioneel’. Ze heeft ons iets te zeggen, maar als we dat vanuit onze eigen ideologische kaders invullen, zullen we het nooit horen. Rich kombineert hier een groot geduld en respekt voor het historische met een vermogen het zó dichtbij te halen, dat je het bijna kunt aanraken: ‘Particularity In search of the desert witch, the shamaness forget the archetypes, forget the dark and lithic profile, do not scan the clouds massed on the horizon, violet and green, for her icon, do not pursue the ready-made abstraction, do not peer for symbols. So long as you want her faceless, without smell or voice, so long as she does not squat to urinate, or scratch herself, so long as she does not snore beneath her blanket or grimace as she grasps the stone-cold grinding stone at dawn so long as she does not have her own peculiar face, slightly wall-eyed or with a streak of topaz lightning in the blackness of one eye, so long as she does not limp so long as you try to simplify her meaning so long as she merely symbolizes power she is kept helpless and conventional her true power routed backward into the past, we cannot touch or name her and, barred from participation by those who need her she stifles in unspeakable loneliness.’ 45. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Nauwkeurigheid Op zoek naar de woestijnheks, de shaman-vrouw vergeet de archetypen, vergeet het donkere en versteende profiel, onderzoek de wolken niet samengepakt aan de horizon, violet en groen, voor haar beeltenis, jaag de pasklare abstraktie niet na, tuur niet naar symbolen. Zo lang als je haar zonder gezicht wilt, zonder geur of stem, zo lang als zij niet hurkt om te pissen of zich te krabben zo lang als zij niet snurkt onder haar deken of grijnst wanneer zij 's morgens vroeg de steenkoude maalsteen grijpt zo lang als zij niet haar eigen merkwaardige gezicht heeft, met lichte wallen onder de ogen of met een streep topaas lichtend in het zwarte van een oog, zo lang als zij niet hinkt zo lang als je probeert haar betekenis te versimpelen zo lang als zij alleen maar macht symboliseert wordt zij hulpeloos en konventioneel gehouden haar ware kracht teruggevlucht, verder het verleden in, kunnen wij haar niet aanraken of benoemen en, door hen die haar nodig hebben belemmerd in haar aanwezigheid verstikt zij in onuitsprekelijke eenzaamheid. In de laatste twee regels verplaatst het perspektief zich plotseling van ons naar de shaman: zij moet in stilte verstijven, als wij haar niet in haar eigen termen en kontekst willen zien. Tot zover de chronologische lezing van Rich' poëzie. Ik heb geprobeerd een van de hoofdlijnen van Rich' omvangrijke verzamelde werk te schetsen, met behulp van de metafoor van de reis. Rich' gedichten tot en met ‘Diving into the Wreck’ (1973) zijn een reis naar de diepte, een tocht naar het centrum van de dood en destruktie in het patriarchaat. Uit de diepte komt de poging om de weg uit het patriarchaat terug te vinden - en dat is zowel een reis naar de toekomst als naar het verleden. In het verleden hebben vrouwen bij elkaar gehoord - daarom is de rol van de herinnering zo centraal bij Rich - in de toekomst kunnen vrouwen elkaar terugvinden. Uit de vervreemding de weg terugvinden naar zichzelf en andere vrouwen, dat is - voorlopig - Rich' laatste thema. In het tweede deel ga ik thematisch in op drie belangrijke gedichten: The Images (1976-1978), Sibling Mysteries (1976) en A Woman Dead in Her Forties (1974-1977). Het zijn zeker geen uitputtende analyses, maar schematische presentaties van de manier waarop Rich de laatste jaren werkt. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding foto: JEB (Joan E. Biren) Adrienne Rich ==} {>>afbeelding<<} {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} II ‘Until we find each other/we are alone’ 46. 1. The images Een kernthema in de rijpere poëzie van Adrienne Rich is het thema van de beeldenoorlog: de onverzoenlijke tegenstelling tussen de beelden die aan het groeien zijn in vrouwenwerelden en de geweldadige patriarchale beelden om ons heen. In The Images, waarmee Rich haar laatste bundel ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ (1981) opent, is het thema van de beeldenoorlog het meest volledig uitgewerkt. Het gedicht geeft voor mij op exemplarische wijze het konflikt weer, waarmee je als lesbisch-feministische vrouw moet leven. Het is een konflikt dat je altijd in je bewustzijn ronddraagt, dat je elke dag voelt, dat je afmat en aan je trekt en je tegelijk vervult van een ‘wild patience’, een woest geduld en de overtuiging dat wij moeten doorgaan met het scheppen van onze eigen werelden en beelden, als we niet teruggezogen willen worden in de patriarchale draaikolk. The Images opent met de tegenstelling tussen de slaap van twee minnaressen en de nachtelijke stad vol geweld waarin zij liggen: ‘Close to your body, in the 47. pain of the city I turn. My hand half-sleeping reaches, finds some part of you, touch knows you before language names in the brain. Out in the dark a howl, police sirens, emergency our 3 a.m. familiar, ripping the sheath of sleep registering pure force as if all transpired - the swell of cruelty and helplessness - in one block between West End and Riverside. In my dreams the Hudson rules the night like a right-hand margin drwan against the updraft of burning life, the tongueless cries of the city. I turn again, slip my arm under the pillow turned for relief your breathing traces my shoulder. Two woman sleeping together have more than their sleep to defend.’ Leven in die stad is een ‘chosen danger’, een gekozen gevaar ‘(...) but when did we ever choose to see our bodies strung in bondage and crucifixion across the exhausted air when did we chose to be lynched on the queasy electric signs of midtown when did we chose to become the mastorbater's fix’ {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Er is geen bescherming tegen de dagelijkse konfrontatie met de pornografische vrouw-beelden. De stadsrivier de Hudson 48. is geen grens ‘drawn against fear and woman-loathing (water as purification, river as boundary) (...) I know my imagination lies in the name of freedom of speech they are lynching us no law is on our side there are no boundaries no-man's-land does not exist.’ De pornografische beelden staan niet op zichzelf. Het zijn slechts de laatste versies van een lange reeks historische beelden van machteloze, gefetisheerde vrouwen. ‘Any form created’, elke gekreëerde vorm uit de ons bekende geschiedenis herhaalt de beelden van in mannenfantasieën gevangen vrouwen: ‘painted ceilings beaten gold worm-worn Pietàs reorganizing victimization frescoes translating violence into patterns so powerful and pure we continually fail to ask are they true for us.’ By ‘any form created’ hoort ook de taal, het werktuig van de dichteres. Ook taal reorganiseert in allerlei vormen het slachtofferschap. 49. Met het verlangen om zich te ontdoen van de oude beelden, komt het verlangen naar stilte en het van alle taal bevrijd zijn. In een flash-back herinnert de ‘ik’ van dit gedicht zich hoe zij zich eens, zittend bij de zee, sprakeloos en daarmee van taal gereinigd voelde. Zij spreekt zelfs van de ‘guilt of words’, de schuld van de woorden. De taal is een gekorrumpeerd instrument. Wie hem gebruikt, bevuilt zich eraan. Terwijl het water van de rivier de Hudson niet bij machte was om een deel van de stad magisch te reinigen van geweld en pornografie, kan de zee - de moeder van alle rivieren - de ‘ik’ nog wel bevrijden van de oude taal: ‘I was mute innocent of grammar as the waves irrhythmically washing I felt washed clean of the guilt of words’ {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Het water van de zee voltrekt hier een ‘purification’, een reiniging. In de zo ontstane leegte en ‘taal-loosheid’ wordt in het gedicht het kontakt met een totaal ander beeld mogelijk. Plotseling zakt het als het ware door de tijd heen en slaat de ‘ik’ een blik in de diepte, in een heel andere, oudere wereld. Als een visioen staat opeens dit beeld van een vitale, krachtige vrouw in het vers: When I saw hér face, she of the several faces staring indrawn in judgment laughing for joy her serpents twisting her arms raised her breasts gazing when I looked into hér world I wished to cry loose my soul into her, to become free of speech at last.’ Ik had onmiddellijk een associatie met de zeer mooie afbeeldingen van de Kreta-Myceense slangengodin. Er bestaan andere beelden dan die van machteloze, halfdode vrouwen, zegt het gedicht. We zijn niet opgesloten in patriarchale eendimensionaliteit. Het kennen van een ander beeld is mogelijk, en dat beeld staat voor een hele wereld (hér world). De ‘ik’ zou haar gevangen ziel willen losschreien in de godin en ten lange leste vrij willen worden van zelfs de spraak. Zij zou in die wereld willen blijven, maar het is een voorbijgaand visioen geweest: zij moet leven in deze tijd: ‘And so I came home a woman starving for images to say my hunger is so old so fundamental’ ‘I recollected myself in that presence’ schrijft Rich: ik verzamelde mijzelf opnieuw in die aanwezigheid. Het herinneren en herstellen van de oude beelden is hetzelfde als elkaar in het heden zoeken en vinden. Net als Mary Daly 50. gebruikt Rich het woord remember in de dubbele betekenis van enerzijds: herinneren, anderzijds: opnieuw ledematen geven. We re-memberen elkaar betekent: wij herinneren elkaar in onze oorspronkelijke, niet-patriarchale gedaante en tegelijk: wij zetten ons lichaam weer opnieuw in elkaar, terwijl we overal elders in de stad {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} - op films, in kranten, in kunstgaleries werden ‘dismembered’: verminkt en in fragmenten worden getoond. ‘(...) I recollected myself in that presence as every night close to your body in the pain of the city, turning I am remembered by you, remember you even as we are dismembered on the cinema sereens (...)’ Er zijn twee tijd-nivo's in The Images en op beide nivo's bestaat dezelfde tegenstelling. In het heden, in het moderne New York City, worden het geweld en de porno-beelden gesteld tegenover de slapende minnaressen. In het verleden worden de historische beelden van halfdode, in patriarchaat gevangen vrouwen gesteld tegenover het visioen van de slangengodin die in kontakt is met alle levenskrachten. Die twee tijd-nivo's liggen heel ver van elkaar af, maar bij Rich raken ze elkaar. De herinnering aan een beeld als dat van de slangengodin is nodig om je bewust te worden van je aktuele honger naar deze tegen-beelden, en de aktuele minnares representeert dezelfde levenskracht als de slangengodin. De godin is niet dood of verloren. Zij leeft voort in de minnares. Zoals de nabijheid van de godin heelt, zo heelt ook de nabijheid van de minnares. Het gedicht eindigt met het uitroepen van een oorlog van beelden. We zijn niet machteloos overgeleverd aan de patriarchale beelden van geweld en vrouwenhaat. Er zijn ook andere beelden: This is the war of the images. Het uitroepen van deze ‘War of the images’ is het resultaat van een lange ontwikkeling. Rich' poëzie is geëvolueerd tot volwassen, gerijpt werk, omdat zij de fase van de negatieve kritiek voorbij is. Als dichteres levert zij de strijd op het terrein van taal en beelden: zij maakt kontakt met een vrouwelijke tegenwereld, met een ander rijk van beelden, dat niet anders dan in flagrante strijd kan zijn met de heersende waarden. Maar ‘The War of the images’ is een oorlog binnen de kultuur, of beter: een oorlog tussen verschillende kulturen, en daarmee geeft Rich de humanistische illusie op dat er één kultuur is, waarin mannen en vrouwen met elkaar zouden kunnen ‘samenleven.’ 2. Sibling Mysteries Rich's thema van de herinnering vind ik het mooist uitgedrukt in het lange Sibling Mysteries (1976). 51. Het gaat over het terugvinden van de verloren zuster. De twee zusters vertellen elkaar over het verleden, zowel hun persoonlijk verleden als hun zeer oude verleden, de {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} geschiedenis van alle vrouwen, waarin zij gedeeld hebben. Persoonlijke en kollektieve herinnering vermengen zich met elkaar. Eerst het gedicht, daarna voorzie ik het van kommentaar: Sibling Mysteries (For C.R.) 1. (Remind me how we walked trying the planetary rock for foothold testing the rims of canyons fields of sheer ice in the midnight sun smelling the rains before they came feeling the fullness of the moon before moonrise unbalanced by the life moving in us, then lightened yet weighted still by children on our backs at our hips, as we made fire scooped clay lifted water Remind me how the stream wetted the clay between our palms and how the flame licked it to mineral colors how we traced our signs by torchlight in the deep chambers of the caves and how we drew the quills of porcupines between our teeth to a keen thinness and brushed the twisted raffia into velvet and bled our lunar knowledge thirteen times upon the furrows I know by heart, and still I need to have you tell me, hold me, remind me {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Remind me how we loved our mother's body our mouths drawing the first thin sweetness from her nipples our faces dreaming hour on hour in the salt smell of her lap. Remind me how her touch melted childgrief how she floated great and tender in our dark or stood guard over us against our willing and how we thought she loved the strange male body first that took, that took, whose taking seemed a law and how she sent us weeping into that law how we remet her in our childbirth visions erect, enthroned, above a spiral stair and crawled and panted toward her I know, I remember, but hold me, remind me, of how her woman's flesh was made taboo to us. 3. And how beneath the veil black gauze or white, the dragging bangles, the amulets, we dreamed And how beneath the strange male bodies we sank in terror or in resignation and how we taught them tenderness- the holding-back, the play, the floating of a finger the secrets of the nipple And how we ate and drank their leavings, how we served them in silence, how we told among ourselves our secrets, wept and laughed passed bark and root and berry from hand to hand, whispering each one's power washing the bodies of the dead making celebrations of doing laundry piecing our lore in quilted galaxies {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} how we dwelt in two worlds the daughters and the mothers in the kingdom of the sons 4. Tell me again because I need to hear how we bore our mother-secrets straight to the end tied in unlawful rags between our breasts muttered in blood in looks exchanged at the feast where the fathers sucked the bones and struck their bargains in the open square when noon battered our shaven heads, and the flames curled transparent in the sun in boats of skin on the ice-floe -the pregnant set to drift, too many mouths for feeding- how sister gazed at sister reaching through mirrored pupils back to the mother 5. C. had a son on June 18th... I feel acutely that we are strangers, my sister and I; we don't get through to each other, or say what we really feel. This depressed me violently on that occasion, when I wanted to have only generous and simple feelings towards her, of pleasure in her joy, affection for all that was hers. But we are not really friends, and act the part of sisters. I don't know what really gives her pain or joy, nor does she know how I am happy or how I suffer. (1963) There were years you and I hardly spoke to each other then one whole night our father dying upstairs we burned our childhood, reams of paper, talking till the birds sang Your face across a table now: dark {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} with illumination This face I have watched changing for forty years has watched me changing this mind has wrenched my thought I feel the separateness of cells in us, split-second choice of one ovum for one sperm? We have seized different weapons. our hair has fallen long or short at different times words flash from you I never thought of we are translations into different dialects of a text still being written in the original yet our eyes drink from each other our lives were driven down the same dark canal. 6. We have returned so far that house of childhood seems absurd its secrets a fallen hair, a grain of dust on the photographic plate we are eternally exposing to the universe I call you from another planet to tell a dream Light-years away, you weep with me The daughters never were true brides of the father the daughters were to begin with brides of the mother then brides of each other under a different law Let me hold and tell you 1976 {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Zuster-mysteriëen (voor C.R.) 1. Herinner mij aan hoe wij liepen tastend naar steun voor onze voeten op de zwerfstenen behoedzaam langs de rand van kloven velden van doorschijnend ijs in de middernachtzon we roken de regens voor ze vielen voorvoelden de volle maan voor zij rees wankel, door het leven dat in ons bewoog, dan ontlast maar toch nog zwaar van kinderen op onze rug en heupen, bij het vuur maken klei scheppen water dragen Herinner mij aan hoe de stroom de klei tussen onze handpalmen nat maakte hoe het vuur hem likte en hardde in roodbruine kleuren hoe wij bij toortslicht onze tekens krasten in de diepe holtes van de grotten en hoe wij de stekels van stekelvarkens trokken tussen onze tanden tot ze dun waren en scherp en de ruwe vezel klopten tot zachte stof en ons maan-weten dertien keer bloedden over geploegde voren Alles ken ik ten diepste, en nog heb ik nodig, dat jij het mij vertelt houd me vast, herinner me eraan. 2. Herinner me aan moeder's lichaam hoe we het liefhadden hoe onze mond de eerste dunne zoetheid aan haar tepels dronk hoe onze gezichten urenlang droomden in de zoute geur van haar schoot. Herinner me hoe haar hand het kinderverdriet genas {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe zij groot en teder zweefde in ons donker of als een wachtpost bij ons stond tegen onze wil En hoe wij dachten dat zij eerst dat vreemde mannenlichaam liefhad dat nam en nam zijn nemen was een wet en hoe zij schreiend ons stuurde in de wereld van die wet hoe wij haar weer ontmoetten in onze barensvisioenen Rechtop, verheven, op een troon boven aan een wenteltrap en verlangend kropen wij naar haar toe IK weet het, het heugt mij, maar houd me vast, herinner me eraan: ze maakten haar lichaam voor ons taboe 3. en hoe wij onder de sluier het zwarte of witte gaas, de slepende voetbanden, de amuletten, droomden. En hoe wij onder de vreemde mannenlichamen verstrakten van angst of berustend neerlagen hoe wij hen tederheid leerden- het uitstel en het spel het strijken van een vinger de geheimen van de tepel En hoe wij aten en dronken wat zij overlieten, hoe wij hen bedienden in stilte, hoe wij onder elkaar onze geheimen vertelden, huilden en lachten en schors en bes en wortel gaven van hand tot hand fluisterend welke krachten erin huisden we legden de lichamen van de doden af maakten een feest van de was, stikten onze oude verhalen in kleurige labyrinten op gewatteerde dekens hoe wij in twee werelden woonden de dochters en de moeders in het koninkrijk van de zoons 4. Vertel me opnieuw, want ik moet het horen hoe wij onze moeder-geheimen bewaarden {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} tot het bittere einde gewikkeld in verboden lappen op onze borst versmoord in bloed in blikken, gewisseld op het feest waar de vaders de botten afkloven en hun zaken beklonken op het open plein, toen de hete middag op onze kaalgeschoren hoofden sloeg en de vlammen doorzichtig lekten in de zon in kajaks van huiden in kruiend ijs - de zwangere vrouwen de stroom ingeduwd te veel monden om te voeden - hoe zuster staarde naar zuster terugreikend door pupillen als spiegels naar de moeder terug. 5. 18 juni kreeg C. een zoon... Ik voel zo scherp dat we vreemden voor elkaar zijn, mijn zuster en ik; we gaan niet op elkaar in, we zeggen niet wat we werkelijk voelen. Dat deprimeerde me hevig bij die gelegenheid, toen ik alleen maar hartelijke en eenvoudige gevoelens tegenover haar wilde hebben, van delen in haar geluk, van genegenheid voor alles wat van haar is. Maar we zijn niet echt bevriend, we spelen de rol van zusters. Ik weet niet wat haar werkelijk pijn doet of blij maakt, en zij weet ook niets van mijn geluk of mijn verdriet. 1963 Er zijn jaren geweest dat jij en ik nauwelijks met elkaar spraken dan een hele nacht toen onze vader boven lag te sterven we verbrandden onze jeugd, riemen papier, we praatten tot de vogels zongen Jouw gezicht nu aan het andere eind van de tafel; donker helderheid Dit gezicht heb ik veertig jaar lang zien veranderen het heeft mij zien veranderen deze geest heeft mijn gedachten gepijnigd ik voel de apartheid {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} van cellen in ons, keuze, in een fraktie van een sekonde van één ei voor een zaadje? We hebben naar verschillende wapens gegrepen We droegen ons haar lang of kort in verschillende periodes Er springen woorden in je op waaraan ik nooit heb gedacht we zijn vertalingen in verschillende dialekten van een tekst nog altijd geschreven in de oorspronkelijke taal toch drinken onze ogen van elkaar onze levens gedreven door hetzelfde donkere kanaal 6. We zijn zo ver teruggekeerd dat huis uit onze kinderjaren lijkt absurd de geheimen ervan een haar, een zandkorrel op de fotografische plaat eeuwig belicht door het universum Ik roep je van een andere planeet om een droom te vertellen Lichtjaren verder weg, huil je met mij De dochters zijn nooit de echte bruiden geweest van de vader de dochters waren om te beginnen bruiden van de moeder en daarna bruiden van elkaar onder een andere wet Laat mij je vasthouden en het je vertellen 1976 Als een bezwering keren in het gedicht steeds de woorden remind me, tell me again en soms: hold me, remind me terug. Dit gezamenlijk herinneren is een ritueel. Wat de ene zuster de andere vertelt over hun verleden bevat geen nieuwe informatie: de ander weet het al, ‘I know by heart and still/ I need to have you tell me’. Dit is vertellen zoals mensen elkaar hun mythen en heilige verhalen vertellen. Ze bevatten niets nieuws, maar ze stellen de religieuze grondslagen van het leven opnieuw tegenwoordig. 52. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste episode is een herinnering aan een kollektief en ver verleden, aan het leven van vrouwen in een matriarchale tijd. Ze bakken aardewerk, trekken de stekels van stekelvarkens tot naalden tussen hun tanden, ‘bled our lunar knowledge thirteen times/ upon the furrows’. 53. De tweede episode verplaatst het perspektief naar het persoonlijk verleden: de herinnering aan moeders' lichaam. In het persoonlijk leven is deze totale intimiteit met de moeder een herhaling van de matriarchale tijd. Maar de al aan een man onderworpen moeder verbreekt die intimiteit - zoals ook de matriarchale kulturen werden verstoord en vernietigd - en stuurt haar dochters, wenend, het patriarchaat in. De dochters behouden hun nostalgie naar een moeder, die taboe voor hen is gemaakt. Ook deze episode eindigt weer met hold me, remind me: ook dit is een ritueel hervertellen van een oud verhaal. De derde episode is weer kollektief, maar nu is het patriarchaat begonnen. De gevangenschap van vrouwen trekt voorbij. Aanvankelijk hebben ze nog hun eigen vrouwenwerelden: hun oude geneeswijzen, hun begrafenisrituelen, hun ‘quilting-parties’, maar later (episode 4) wordt de onderdrukking naakter en is het kontakt tussen vrouwen verworden tot heimelijke blikken, hun eigen geneesmiddelen zitten in smerige, stiekem om de hals geknoopte vodden. Na het zwartste beeld van onderdrukking (de moord op de zwangere vrouwen) komen het kollektieve en het persoonlijke nivo bij elkaar. Vrouwen zijn elkaar in het patriarchaat verloren, maar midden in die dood vinden ze elkaar terug en herinneren zich hun oorsprong. ‘how sister gazed at sister reaching through mirrored pupils back to the mother’ Deze regels zijn de spil, via welk het persoonlijk verleden van de twee zusters en het kollektieve verleden van alle vrouwen worden verbonden. De vijfde episode vertelt hoe de zusters elkaar in hun persoonlijk leven, door alle vervreemding heen, uiteindelijk hebben teruggevonden. Het einde van het gedicht veralgemeent deze hereniging met een gelijktijdige verwijzing, zowel naar het verleden als naar de vrouwelijke toekomst. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘The daughters never were true brides of the father the daughters were to begin with brides of the mother then brides of each other under a different law’ Door introspektie en verbeelding is bij Rich een nieuw kontakt met buiten-patriarchale beelden mogelijk. We dragen die beelden in ons lichaam en in onze herinnering mee. De tijdsstruktuur van het gedicht en de prachtige spiegeleffekten ondersteunen de inhoud. 3. A Woman dead in her forties 54. Dit laatste gedicht gaat over de vriendschap met een vrouw die jong aan borstkanker stierf. Deze ene vriendschap wordt geleidelijk het prototype van elk verraad, dat de ‘ik’ ooit jegens andere vrouwen heeft gepleegd. ‘You are every woman/ I ever loved and disavowed’ en tenslotte prototypisch voor alle mislukte en verraden vriendschappen tussen vrouwen. ‘I want to touch my fingers/ to where your breasts has been’ staat voor alles wat je wel wilt maar niet durft tegenover een vriendin. In het herhaalde ‘but we never did such things’ betekent ‘such things’ openlijke affektie en het willen zien en horen van de pijn van de ander. ‘Jokes and mute loyalty’ is te weinig. In de harde konklusie wordt de illusie doorgeprikt dat een vriendschap daaraan genoeg heeft: We were mute and disloyal. Zowel The Images als Sibling Mysteries als A woman dead in her forties zijn doortrokken van een diep besef van verlies. Rich beschrijft in bijna al haar latere werk hoe en in welke mate wij elkaar verloren. Zij ‘ontdekt’ niet zozeer, met een rechtlijnig optimisme, een ‘nieuwe vrouwenwereld’, maar volgt een omgekeerde weg: zij brengt een verlies onder woorden dat verder strekt dan we dachten. Paradoxaal genoeg krijg je juist daardoor een vermoeden van een alternatief. Als je kunt beseffen wat je verloor krijg je het terug. Via die indirekte weg, van nog kunnen voelen wat we zijn kwijtgeraakt, wordt een andere wereld denkbaar. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} A woman dead in her forties 1. Your breasts/ sliced-off The scars dimmed as they would have to be years later All the women I grew up with are sitting half-naked on rocks in sun we look at each other and are not ashamed and you too have taken off your blouse but this was not what you wanted: to show your scarred, deleted torso I barely glance at you as if my look could scald you though I'm the one who loved you I want to touch my fingers to where your breasts had been but we never did such things You hadn't thought everyone would look so perfect unmutilated you pull on your blouse again: stern statement: There are things I will not share with everyone 2. You send me back to share my own scars first of all with myself What did I hide from her what have I denied her what losses suffered how in this ignorant body did she hide waiting for her release till uncontrollable light began to pour from every wound and suture and all the sacred openings {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Wartime. We sit on warm weathered, softening grey boards the ladder glimmers where you told me the leeches swim I smell the flame of kerosene the pine boards where we sleep side by side in narrow cots the night-meadow exhaling its darkness calling child into woman child into woman woman 4. Most of our love from the age of nine took the form of jokes and mute loyalty: you fought a girl who said she'd knock me down we did each other's homework wrote letters kept in touch, untouching lied about our lives: I wearing the face of the proper marriage you the face of the independent woman We cleaved to each other across that space fingering webs of love and estrangement till the day the gynecologist touched your breast and found a palpable hardness 5. You played heroic, necessary games with death since in your neo-protestant tribe the void was supposed not to exist except as a fashionable concept you had no traffic with I wish you were here tonight I want to yell at you Don't accept Don't give in {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} But would I be meaning your, brave irreproachable life, you dean of woman, or your unfair, unfashionable, unforgivable woman's death? 6. You are every woman I ever loved and disavowed a bloody incandescent chord strung out across years, tracts of space How can I reconcile this passion with our modesty your calvinist heritage my girlhood frozen into forms how can I go on this mission without you you, who might have told me everything you feel is true? 7. Time after time in dreams you rise reproachful once from a wheelchair pushed by your father across a lethal expressway Of all my dead it's you who come to me unfinished You left me amber beads strung with turqoise from an Egyptian grave I wear them wondering. How am I true to you? I'm half-afraid to write poetry for you who never read it much and I'm left laboring with the secrets and the silence In plain language: I never told you how I loved you we never talked at your deathbed of your death 8. One autumn evening in a train catching the diamond-flash of sunset in puddles along the Hudson I thought: I understand {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} life and death now, the choices I didn't know your choice or how by then you had no choice how the body tells the truth in its rush of cells Most of our love took the form of mute loyalty we never spoke at your deathbed of your death but from here on I want more crazy mourning, more howl, more keening We stayed mute and disloyal because we were afraid I would have touched my fingers to where your breasts had been but we never did such things 1974-1977 A Woman Dead in her Forties 1. Je borsten/ afgezet De littekens vervaagd, zoals het hoort na jaren Al de vrouwen met wie ik ben opgegroeid zitten halfnaakt op rotsen in de zon we kijken naar elkaar en schamen ons niet en jij hebt je bloes ook uitgetrokken maar dit was niet wat je wilde: je getekende, beroofde lichaam laten zien ik kijk nauwelijks naar je alsof mijn blik jou schroeien kon maar ik ben degene, die van je hield Ik wil met mijn vingers de plek aanraken waar je borsten zijn geweest waar wij deden nooit zulke dingen Je had niet gedacht dat iedereen er zo volmaakt zou uitzien ongeschonden en je trekt je blouse weer aan: een resoluut gebaar: {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Er zijn dingen die ik niet met iedereen wil delen 2. Je stuurt me terug, om mijn eigen littekens te delen - allereerst met mezelf Wat heb ik voor haar verborgen wat heb ik haar ontzegd wat heb ik verloren hoezeer heeft zij zich verborgen in dit onwetende lichaam wachtend tot zij werd vrijgelaten tot overstelpend licht begon te vloeien uit welke wonde, elke hechting uit alle heilige openingen 3. Oorlogstijd. We zitten op warme verweerde, grijze planken. de trap glimt, waar je me zei dat de bloedzuigers zwemmen Ik ruik het vuur de benzinegeur, de dennehouten planken waar wij naast elkaar slapen de smalle britsen het nachtelijk weiland dat duisternis ademt, en roept kind tot vrouw kind tot vrouw vrouw 4. Het grootste deel van onze liefde, vanaf ons negende jaar uitte zich in grappen en zwijgende trouw: jij vocht met een meisje dat zei dat ze mij een pak slaag zou geven we maakten eikaars huiswerk schreven brieven hielden contact zonder elkaar aan te raken logen over onze levens: ik speelde {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} het keurige huwelijk jij speelde de onafhankelijke vrouw we hingen aan elkaar over die afstand heen, weefden webben van liefde en vervreemding, tot de dag dat de gynekoloog jouw borst aanraakte en een voelbare harde plek vond 5. Je speelde heldhaftige, noodzakelijke spelletjes met de dood omdat in jouw neo-protestante stam het Niets niet werd geacht te bestaan behalve als een modern idee waarmee je geen omgang had Ik wou dat je hier was vanavond. Ik wil tegen je schreeuwen Neem het niet Geef het niet op Maar bedoel ik dan jouw dappere, onkreukbare leven, jij oudste der vrouwen of je oneerlijke, onmoderne, onvergeeflijke dood? 6. Jij bent elke vrouw die ik ooit heb liefgehad en heb geweigerd te erkennen een bloedig, gloeiend koord, gespannen over jaren heen, wijde ruimtes hoe kan ik deze passie verzoenen met onze bescheidenheid? Met jouw kalvinistische erfenis met mijn meisjesjaren, bevroren in beleefdheid hoe kan ik op weg gaan naar deze taak zonder jou jij, die me had kunnen zeggen: alles wat je voelt is waar? {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Keer op keer verschijn je in dromen verwijtend een keer uit een invalidenwagen, door je vader over een dodelijke snelweg geduwd Van al mijn doden ben jij degene die nog altijd onaf is Je liet me kralen na van amber met turqoise omvlochten, uit een Egyptisch graf. Ik draag ze en vraag me af Hoe kan ik je trouw zijn? Ik durf niet goed gedichten voor je te schrijven- je las niet veel gedichten- en ik blijf alleen, worstelend met de geheimen van de stilte In gewone taal: Ik heb je nooit verteld hoe ik je liefhad we praatten aan jouw sterfbed nooit over jouw dood 8. Eens op een herfstavond in de trein terwijl de diamanten gloed van de zonsondergang schitterde in plassen langs de Hudson dacht ik: Ik begrijp Nu het leven en de dood, de keuzes IK wist nog niet wat jij te kiezen had. of hoe je toen niets meer te kiezen had hoe het lichaam de waarheid spreekt in zijn vloed van cellen Het grootste deel van onze liefde uitte zich in zwijgende trouw We praatten aan jouw sterfbed nooit over jouw dood maar vanaf hier wil ik meer waanzinnig rouwen, meer huilen, meer heftigheid We bleven zwijgen - en ontrouw omdat we bang waren Ik had met mijn vingers de plek aan willen raken waar je borsten waren geweest maar wij deden nooit zulke dingen. 1974-1977 {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Dorian Hiethaar Alle bloedzuigers zijn hermafrodiet zes tekeningen De Nijmeegse kunstenares Dorian Hiethaar las A woman dead in her forties en liet zich inspireren door de jeugdherinnering van de vriendinnen als jonge meisjes op een zomerkamp. ‘the ladder glimmers where you told me the leeches swim’ ‘de trap glimt waar je me zei dat de bloedzuigers zwemmen’ {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Ien Dienske Geleefde werkelijkheid en betekenissen Over fenomenologie, vrouwenstudies en spiritualiteit ‘Onderkenning van de extreme masculinistische bias in onze cultuur, tot in de details van onze wetenschapsbeoefening toe, en herwaardering van zowel “het vrouwelijke”, als van sommige vormen van alternatieve wetenschapsbeoefening, hangen met elkaar samen.’ C.I. Dessaur 1 Verantwoording Universitaire vrouwen die zich bewust werden van hun positie in het patriarchaat zijn op zoek gegaan naar nieuwe manieren van wetenschapsbeoefening. Het valt niet mee om iets nieuws te verzinnen zonder aan te sluiten bij de een of andere traditie. Daarom lijkt het me de moeite waard iets te vertellen over een wetenschappelijke stroming die al een eeuw argumenteert met de dominante wetenschapstraditie. Zo ongeveer een eeuw geleden, in het Duitsland van 1874 publiceerde Brentano zijn boek ‘Psychologie vom empiristischen Standpunkt’. Bij deze gebeurtenis laat men meestal de geschiedenis van de fenomenologische beweging beginnen. De mannen die zichzelf in deze traditie plaatsen zijn onafgebroken in gesprek geweest met traditionele wetenschapsbeoefenaars. De gespreksthema's waren onder ande {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} re fundamentele kentheoretische kritiek (de subjekt-objekt splitsing, het primair zijn van de direkte ervaring, methodologische voorstellen en beschouwingen - onder andere het ernstig nemen van ervaringen en belevingen - het bespreekbaar en bewust willen maken van het vanzelfsprekende, zoals dit zich voordoet in het alledaagse leven). Deze gespreksthema's duiken in de een of andere vorm ook op in de kritiek van feministische vrouwen en in hun zoeken naar nieuwe manieren van wetenschapsbeoefening en andere uitgangspunten. Greta Noordenbosch geeft een overzicht daarvan. 2. Na Brentano hebben veel fenomenologen er op goede gronden tegen geprotesteerd dat slechts één werkwijze en één houding wetenschappelijk mochten heten, dat wil zeggen gerespekteerd en gesubsidieerd werden. Deze gerespekteerde houding is te benoemen als rationalistisch; het is de houding van de buitenstaander, die liefst onbewogen en soms zelfs vrijblijvend, zich tegenover het kennisobjekt opstelt om er kennis van te nemen voorzover dit zintuiglijk waarneembaar is en voorzover kennis over het objekt beredeneerbaar is. Fenomenologen hadden werkelijk iets anders te zeggen dan traditionele rationalistische wetenschapsbeoefenaars. Hoewel ze zich nooit exklusief hebben opgesteld en altijd een goed beargumenteerd pleidooi hebben gehouden voor het doorbreken van de methodendogmatiek, zijn fenomenologen vaak behandeld als vrouwen: er werd meesmuilend en met minachting over hen gesproken en ze kregen een bescheiden plekje toebedeeld - in de voorwetenschappelijke zône van het gezaghebbende bedrijf of als hulpje bij de hypothesevorming. De fenomenologische beweging ontwikkelde zich in de loop van een eeuw. Dat betekent dat niet allen die zich fenomenoloog noemen het eens zijn. Er zijn verschillende aksenten, substromingen en er zijn ook verschillende methoden. Ik voel me het meest thuis bij een nietrationalistische manier van fenomenologische kennisverwerving, die zich bezighoudt met belevingsbeschrijvingen en -analyses vanuit een begrijpende houding. 3. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoals de meeste fenomenologen stel ook ik me niet exklusief op. Dat betekent dat ik in de eerste plaats bedoel te zeggen: zo kan het óók. In de tweede plaats: soms is het beter fenomenologisch te beginnen. Of: soms is het beter in ieder geval óók fenomenologisch te werken, vooral als het om belevingen gaat. De bedoeling van dit artikel is ten eerste een bijdrage te leveren aan een wetenschapstheoretische traditie die vergelijkbare kritiek leverde op de dominante wetenschap als die feministische vrouwen nu leveren. Ten tweede wil ik laten zien dat met de fenomenologie onderwerpen als spiritualiteit adekwaat behandeld kunnen worden. In het eerste deel ‘Kennis van de leefwereld’ beschrijf ik een aantal belangrijke (kennistheoretische) uitgangspunten, omdat zonder deze de fenomenologische methode en bedoelingen niet op waarde geschat kunnen worden. In het tweede deel laat ik zien hoe een fenomenologische analyse kan verlopen, met behulp van het prachtige boek ‘Diving deep and surfacing’ (Duiken in de diepte en weer boven komen) van Carol P. Christ. 4. Het boek verdient alle aandacht. In het laatste deel wil ik laten zien dat de spirituele reis van vrouwen van belang kan zijn voor verdieping van het feminisme. 1. Kennis van de leefwereld ‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men spreken, want daarvan leeft de mens en daaraan sterft hij.’ W. Luypen 5. De oorspronkelijke ervaring is primair Eén zaak hebben fenomenologen zeker gemeenschappelijk: de herwaardering van alledaagse kennis, van de voorwetenschappelijke ervaring. In de eerste plaats wordt benadrukt dat niet onze wetenschappelijke theorieën, definities, konstrukten en stelsels primair zijn, maar onze ervaringen in het dagelijks leven. Onze prereflexieve ervaringen in de leefwereld zijn er eerst. Het zijn deze ervaringen die voorwaarden zijn voor wetenschappelijke theorieën. Ze zijn de grond waaruit deze voortkomen en, na een eventueel langdurig wetenschappelijk uitstapje, weer terugkeren. De direkte ervaringen zijn onze ervaringen met een nabije wereld, met konkrete mensen. We nemen geen afstand, we doen, we leven, we maken mee. We weten, zonder dat we die kennis zo goed zouden kunnen verwoorden. Zo weet ik nauwkeurig genoeg hoeveel ruimtelijke afstand ik moet bewaren {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} tussen een volwassene die ik niet of nauwelijks ken en mijzelf. Ik had me dat nooit gerealiseerd totdat iemand mij vertelde dat daar ongeschreven regels voor zijn in een kultuur. Toen herinnerde ik me dat het me irriteerde als een vreemde onnodig over mij heen ging hangen en hoe ik me dan letterlijk terugtrok. Ik ging eens opletten en merkte dat in het milieu waarin ik leefde iedereen zich aan iets variërende ruimtelijke grenzen hield. Nog steeds zou ik dit gedrag dat ik dagelijks zelf vertoon niet zo maar kunnen beschrijven; de hoeveelheid centimeters die mij van mijn medemens scheidt is de slechtst denkbare beschrijving in dit geval. Toch weet ik voldoende nauwkeurig hoeveel ruimtelijke afstand ik moet bewaren tussen een vreemde volwassene en mijzelf op grond van prereflexieve ervaring en kennis van de leefwereld. Heel anders is dit voorbeeld: eigenlijk weet ik vrijwel altijd wat werkelijkheid is, zolang ik er maar niet over na ga denken en er boeken over ga lezen. Dàn kunnen er allerlei twijfels ontstaan. Maar al levend en handelend twijfel ik niet aan wat werkelijk is. De twijfel aan wat werkelijkheid is, is beperkter dan cartesiaanse beschouwingen ons willen doen geloven: ik twijfel alleen soms en ook niet aan alles, als ik ga nadenken over wat werkelijkheid is en beschouwingen van anderen daarover lees. Deze voorbeelden kunnen verduidelijken wat fenomenologen bedoelen met oorspronkelijke ervaring, met prereflexieve kennis. Fenomenologen proberen deze alledaagse en prereflexieve kennis op te sporen en te beschrijven, zodat het reflexieve kennis van de leefwereld wordt. Fenomenologen willen terug naar de oorspronkelijke, menselijke, zogenaamd subjektieve wereld, waarin wij dicht bij onszelf en bij anderen kunnen zijn, dicht bij dieren en planten, dicht bij de dingen in de vanzelfsprekende omgang ermee. Deze ervaringen zijn niet bij voorbaat onbetrouwbaar, vol vooroordelen en onjuist, zoals we kunnen aflezen aan de hiervoor beschreven voorbeelden. En wetenschappelijke kennis is niet bij voorbaat betrouwbaarder, zoals de geschiedenis van de wetenschappen ons leren kan. Tot zo ver lijkt alles misschien nog plausibel, maar deze positie heeft ook als konsekwentie een verruiming van wat wetenschappelijk bruikbare kennis en ervaring zou mogen zijn. Het betekent een afwijzing van de opvatting dat wij niets weten tenzij wij wetenschappelijk weten; een afwijzing van de opvatting dat alle kennis, behalve die is goedgekeurd in de Kerk der Rede, onbetrouwbaar is. Van den Berg geeft een prachtige ironische beschrijving hiervan als hij vertelt dat een fysioloog-arts in een wetenschappelijke verhandeling vaststelde dat 6 {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} de hand vijf vingers heeft. Maar dat wisten wij toch al? Nee, wij weten niets zeker, totdat wij wetenschappelijk weten. Het betekent ook een afwijzing van de opvatting dat alleen heldere, eenduidige kennis bruikbare kennis zou zijn. Beginnen met het definiëren van begrippen heeft vrijwel altijd tot gevolg dat de komplexiteit van de leefwereld wordt weggewerkt. Merleau-Ponty spreekt zelfs van ‘die vervloekte helderheid’. Een helderheid die maakt dat wij over zo veel niet meer kunnen spreken in wetenschappelijk verband. En wat wij niet kunnen zeggen (op die heldere dus reducerende manier) daarover moeten wij zwijgen. Het is vooral Merleau-Ponty die zich weert tegen dit agnosticisme. Vandaar dat Bakker hem de filosoof van het niet-wetend weten noemt. 7. Het is voor rationalisten van deze en de vorige eeuw vaak moeilijk te begrijpen dat fenomenologen iets anders willen dan gebruikelijk is in de eenzijdige wetenschappen die bezig zijn ‘een voortdurend dikker wordende sneeuwlaag te leggen over onze primaire ervaringen van onszelf, anderen en de kosmos. Het wordt voor veel moderne, westerse mensen - en in het bijzonder voor degenen die een academische scholing hebben doorstaan - steeds moeilijker zich van hun directe ervaringen, niet vertaald in wetenschappelijke modellen, bewust te blijven.’ 8 Ik heb vaak ervaren dat mensen die niet in staat zijn uit hun rationalistische perspektief te springen dit overdreven vinden. Feministische vrouwen hebben naar mijn indruk vaak de vervreemding ervaren die samenhangt met de verabsolutering van de rationalistische kenhouding met bijbehorende methoden en taal. Ze hebben ook geprobeerd die te verwoorden. Maar ook al ben je in staat die vervreemding van de menselijke leefwereld te ervaren, dan nog blijft het moeilijk, door de universitaire hersenspoeling die wij achter de rug hebben, de konsekwenties van de dominante wetenschappelijke tradities te doorzien en jezelf een andere kenhouding aan te leren, zodat je in dit opzicht niet meer eenzijdig bent. In het nu volgende gedeelte zal ik proberen een paar methodische konsekwenties aan te geven van het herwaarderen van leefwereldervaringen. De grondhouding van fenomenologen Fenomenologie betekent de leer of de wetenschap van de verschijnselen zoals die zich aan ons vertonen. De eerste zorg van fenomenologen is een verschijnsel niet van te voren al te verstoren. Dus als ik bijvoorbeeld onderzoek zou willen doen naar heimwee bij kinderen, dan begin ik niet met een definitie van heimwee op te zoeken of te maken, maar dan begin ik onder andere met te luisteren naar kinderen. Ik ga niet luisteren en kijken vanuit freudiaanse verwachtingen met {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} bijbehorend begrippenapparaat, evenmin zet ik een Piaget-achtige bril op. Ik vertrek niet vanuit een of ander theoretisch perspektief, maar ik probeer zo onbevangen mogelijk te luisteren naar wat zich aandient. Zo onbevangen mogelijk kijken blijft natuurlijk wel tijd- en kultuurgebonden. Het blijft ook altijd min of meer persoonsgebonden. Visieloos en perspektiefloos kijken en luisteren wij nooit; dat wordt niet bedoeld met onbevangen. Bedoeld wordt dat we ons geen overbodige beperkingen vooràf opleggen. Zo onbevangen mogelijk betekent bijvoorbeeld ook dat ik niet alleen uit ben op zintuiglijke ervaring, voorzover die eenzinnig en herhaalbaar is. 9. Onbevangenheid heeft ook te maken met een respektvolle houding. Het gebrek hieraan kan in het dagelijks leven van de beroepsuitoefening tot een verbijsterende botheid leiden. Hierover gaat het volgende, werkelijk gebeurde verhaal. Er bestaat een cartesiaanse theorie over pijn die erop neerkomt dat het een illusie is als iemand zegt: ik voel hier pijn. Een zekere fysio-therapeut leerde deze theorie, slaagde na vier jaar voor zijn eindexamen en ging zijn beroep uitoefenen in een verpleegtehuis. Hier lag een man die nog ongeveer vijf jaar te leven had als hij geen morfine nam tegen de pijn en nog twee jaar als hij dat wel nam. Hij moest kiezen wat hij wilde. Een afschuwelijk dilemma. Hij aarzelde wat te doen. De fysiotherapeut masseert hem en de man vertelt dat de pijn de laatste tijd veel erger geworden is. Pijn is een illusie, zegt de fysio therapeut, waarop de man hem recht in zijn gezicht stompt. Een tweede kenmerk van de fenomenologische grondhouding is de deelnemende instelling. Ik wil meedoen, weten wat het is voorzover mogelijk. Zo besloot een groepje studenten bij de voorbereiding van een leeronderzoek het thema jaloersheid te laten vallen omdat twee van de vier zich niet goed konden herinneren jaloers te zijn geweest; ze konden geen belevingsbeschrijving maken en kozen een ander onderwerp. Zo vermijd je het werken met ervaringsloze kennis. 10. Dit laatste sluit ook aan bij een derde kenmerk, dat lang niet iedere fenomenoloog zal benadrukken: bij jezelf beginnen, jezelf niet overslaan. Geen vrijblijvende toeschouwster zijn of proberen te zijn. Dit jezelf overslaan komt binnen en buiten het wetenschappelijk bedrijf voor. Stephanie de Voogd verwijst daar ook naar in haar ironische {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} uitspraak ‘Het heersende bewustzijn is kritisch ten aanzien van alles behalve zichzelf.’ 11. De leefwereld van vrouwen als onbekend gebied Fenomenologen die over de leefwereld schreven, deden dat vanuit hun mannenperspektief. Zij schreven ook over vrouwen vanuit hun gezichtspunt. Tot nu toe is kennis van de leefwereld kennis van de mannenwereld. Tot nu toe werd de leefwereld gezien vanuit de optiek van mannen. Mannen leven dus in hun ‘halve wereld’ om een uitdrukking van Rich te gebruiken, die zij meestal aanzien voor de hele wereld. 12. Dit neemt echter niet weg dat de fenomenologische methode heel geschikt is om de leefwereld van vrouwen te leren kennen die onontgonnen gebied is. Wat wij zo broodnodig hebben is kennis van onze ervaringen die niet beschreven en voorgeschreven zijn door mannen. Nu zijn er nogal wat verschillende opvattingen in omloop over de plaats en betekenis van de eigen ervaringen in vrouwenstudies. In ieder geval is het zo dat binnen de empirisch-analytische wetenschapsidealen een beschreven eigen ervaring nooit meer kan zijn dan een instruktieve illustratie, gezien het type representativiteit en daarbij behorende algemeen geldigheid die worden nagestreefd. De eigen ervaring kan natuurlijk ook als inspiratiebron dienen, maar kan verder geen deel uit maken van het proces van kennisverwerving. Het lijkt mij dat veel feministische vrouwen er geen moeite mee hebben die bedoelingen, idealen en werkwijzen te verruimen. En dat schept dan in ieder geval een ruimte waarin overwegingen van Carol P. Christ zinvol worden. In haar boek: ‘Diving deep and surfacing’ luidt de eerste zin van bladzijde één: ‘De verhalen van vrouwen zijn nooit verteld.’ Nooit verteld vanuit ons perspektief en daarom niet verteld, net zomin in de wetenschap als in de literatuur. In haar werk benadrukt Christ dat verhalen meer zijn dan eenvoudige navertellingen van ervaringen of gebeurtenissen. Alle verhalen hebben ook een sakrale dimensie ‘niet zozeer omdat er vaak goden in vereerd worden, maar omdat er een (vrouwelijk) zelfgevoel en wereldbeeld in wordt gekreëerd. Het zijn verhalen die het leven van mensen door de tijd, hun levensperiode, (...) oriënteren op de grote krachten die de werkelijkheid van hun wereld vormen.’ Christ verwijst naar de godsdiensthistorikus Michael Novak, die schreef: ‘Geen verhaal hebben om uit te leven is het niets ervaren: de primitieve vormloosheid van het mensenleven, lager dan de drempel van strukturering in de vorm van een verhaal. Waarom zou je iets worden? Maakt het enig verschil? Waarom zou je niet gewoon doodgaan?’ 13. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Het idee dat verhalen ‘oriëntatie’ bieden op ‘grote krachten’ is voor Christ van kruciaal belang. ‘Verhalen met een sakrale dimensie verwijzen naar een betekenisbron die het mensenleven een doel geeft. (...) Ze geven de grenzen aan waarbinnen het leven zich afspeelt, de krachten waartegen iemand moet vechten, of het ritme van de stromen waarin zij moet leren zwemmen.’ 14 Carol Christ doorziet haarscherp wat dat voor vrouwen betekent. Het zijn - aldus Christ - mannen die in de toonaangevende en vereerde verhalen hun ervaringen met zichzelf en de wereld (inklusief vrouwen) vorm geven en in hun meest diepzinnige verhalen laten zij zien wat voor hen de krachten van het universum zijn. Vrouwen hebben hun ervaringen met zichzelf en de wereld geen vorm gegeven in bewaard en toegankelijk gebleven verhalen. Onze ervaringen zijn niet geschilderd met woorden, niet benoemd en daarom blijven ze vaag of blijven het zelfs niet besefte ervaringen, diffuus, onbereikbaar voor ons bewustzijn. Er is sprake van een dialektisch proces tussen ervaring en verhalen die voorhanden zijn. Verhalen geven kontouren aan onze ervaringen, verduidelijken, verdiepen ook als het diepzinnige verhalen zijn. De zo beleefde ervaringen zijn weer stof voor verhalen of voor het voortzetten van een verhaal enzovoorts. Het is bijna onvermijdelijk dat in een leefsituatie waarin vrouwenverhalen niet bestaan, vrouwenlevens de vormen krijgen die ze in mannenverhalen hebben. Je glijdt als het ware vanzelf - zelfs zonder het te weten - in de vormen die voorhanden zijn. Wat te doen in deze kulturele situatie met ervaringen die krachtig de kop op steken en niet passen in de verhalen die mannen vertellen over vrouwenlevens, vrouwenbestemmingen en echte vrouwelijkheid? Ontkennen is een van de heilloze mogelijkheden en even heilloos is het uitleggen van de ervaring in de theoretische kaders die mannen bedachten. Voor wie mee kan gaan met het betoog van Christ tot nu toe, is het mogelijk twee dingen te signaleren: het nauwelijks te overschatten belang van het vertellen van ervaringen vanuit ons eigen perspektief en het probleem van de inauthentieke ervaring, dat samenhangt met onze niet besefte verinnerlijking van patriarchale betekenissen, waarden en het uitblijven van persoonlijke en kulturele bevestiging van onze eigen ervaring. De inauthentieke ervaring van vrouwen is in de eerste plaats een probleem omdat het een ingrijpende en wat mij betreft een schokkende vorm van zelfvervreemding is. Het is ook een probleem hoe je kunt onderscheiden of een ervaring authentiek is of niet. Het belang van verhalen van vrouwen kan verder gaan dan het uitwisselen van ervaringen, zoals in praatgroepen. 15. In sommige {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} verhalen vindt een ontwikkeling plaats die tot de wortels van het menselijk bestaan als vrouw gaat. Carol Christ spreekt dan van de spirituele dimensie in een verhaal of van de spirituele queeste. ‘De spirituele zoektocht van vrouwen gaat over haar ontwaken voor de diepte van haar ziel en haar plaats in het universum. (...) Het impliceert het stellen van primaire vragen: Wie ben ik? Waarom ben ik hier? Wat is mijn plaats in het universum? Als een vrouw deze vragen beantwoordt moet zij luisteren naar haar eigen stem, en helderheid krijgen over haar eigen ervaring. 16. (...) Omdat zij de konventionele antwoorden op haar vragen niet meer kan aanvaarden, stelt zij zich open voor radikale nieuwe mogelijkheden, voor de onthulling van machten of krachten die groter zijn dan zijzelf en die de basis kunnen zijn voor een nieuw begrip van haarzelf en haar plaats in de wereld. 17 2. Fenomenologische roman-analyse: voorbeeld van een werkwijze Dat een feministisch bewustwordingsproces zo'n diepgang kan hebben dat het de wortels van ons bestaan raakt, wordt duidelijk in het boek van Carol Christ. Het is een prachtig voorbeeld van een fenomenologische manier van werken. Maar zoals dat zo vaak gebeurt deelt de auteur kortweg mee dat ze zo werkt en darmee uit. Ze geeft een fenomenologische beschrijving van een patroon in de spirituele reis van vrouwen. Haar bron is vrouwen-literatuur waarbij ze verbanden legt tussen ervaringen in literatuur en ervaringen in het dagelijks leven. Dat is wat ze over haar werkwijze vertelt. Ik zal nu proberen Christs impliciete proces van kennisverwerving te rekonstrueren. De geheime binnenkant van het leven In haar voorwoord vertelt Christ vrij vertaald: Hoewel het idee voor dit boek bij me opkwam na het lezen van Lessing's ‘The four gated city’ 18, gaan de wortels ervan terug tot mijn beide oma's. Ik zal een meisje van ongeveer zes jaar geweest zijn toen ik een zomer bij mijn katholieke oma logeerde. Het was met haar dat ik toen, waarschijnlijk voor het eerst, iets voelde van de geheimen van het leven. Wat Christ ervoer in de nabijheid van haar beide oma's en de oceaan is voor het proces van kennisverwerving van groot belang geweest. Het zijn voor haar de wortels ervan. Haar verhaal is een goed voorbeeld van een belevingsbeschrijving waar een fenomenologe mee werken kan. Als klein meisje bracht ik hete zomerdagen aan het strand door. Ik vond het zalig om met mijn tenen in het zand te woelen, het zout {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} van mijn lippen te likken, mijn lichaam mee te laten bewegen met het ritme en de stroming van de golven. Ik wilde zelfs niet uit het water komen als mijn knieën al blauw van de kou waren geworden. Ik herinner me een keer - ik was tiener - dat ik op mijn rug dreef en helemaal gelukkig was. Als ik nu zou sterven zou ik dat niet erg vinden, dacht ik. Toen ik achttien jaar was speelde ik met mijn tien jaar jongere broer in een zware branding. Het strand was verlaten; het was begin september. We hadden geen erg in de onderstroom en verloren plotseling de grond onder onze voeten. Met alle kracht die ik had duwde ik mijn broer in de richting van het strand en zag dat een golf hem opnam en naar het strand droeg. Ik vocht om aan land te komen, maar de golven sloegen voortdurend over mijn hoofd en ik had geen tijd om adem te halen. Ik dacht dat ik zou sterven en zei m'n laatste gebed. Toen hield ik op met vechten en voelde hoe mijn lichaam naar het strand gedragen werd. Rekonstruktie van het kennisproces: een alledaags deel Er zijn nog andere ervaringen van belang voor het op gang komen van het kennisproces. Christ vertelt dat ze als theologiestudente merkt dat ‘waarheid’ nogal geslachtsgebonden is. Ze loopt kollege en merkt dat voor haar ervaringen, bijvoorbeeld in de natuur, geen plaats is. Dan gaat ze op zoek naar boeken en komt ‘De stad met de vier poorten’ tegen van Doris Lessing. Ze droomt weken lang van het boek, praat er grondig en langdurig over met een vriendin en leeft met het boek de komende vijf jaar. Ze leest in Kate Chopin de scene waarin Edna ingewijd wordt in de geheimen van de zee en begrijpt nu beter dan daarvoor haar eigen ervaringen in de oceaan. De ervaringen van vrouwen waarin Christ zichzelf herkennen kan, vindt ze in romans: Het eerst in ‘De stad met de vier poorten’, later bij Adrienne Rich, Kate Chopin, Margaret Atwood, Ntozake Shange en anderen. ‘De stad met de vier poorten’ maakte zo'n indruk op mij, vertelt Christ, dat ik er wekenlang van droomde. (Dat was in 1969.) Ik zei tegen mijn vriendin, Judith Plaskow, dat het boek zeer de moeite waard was. De komende vijf jaar was het voor ons een soort toetssteen. Ideën en relaties die we eerst niet opgemerkt hadden in het boek kregen plotseling betekenis als wij weer meer geleerd hadden in ons eigen leven. Maar wat we ook leerden, Lessing had het altijd al beschreven. In 1973 geeft zij haar eerste kolleges over ontwikkelingsprocessen van vrouwen zoals die in romans voorkomen. De kolleges blijken de studenten diep te beïnvloeden. Altijd als ze Kate Chopin lezen (‘The Awakening’) 19., Margaret {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Atwood (‘Surfacing’), Shange, Lessing of Adrienne Rich, ontstaat er een sfeer waarin vriendschap gesloten wordt die verder gaat dan de kollegezaal. Wat Christ vertelt kun je als een proces van kennisverwerving zien. Dit proces is te beschrijven als een doorgaande wisselwerking tussen Christ en professor en medestudenten, Christ en boeken, Christ en vriendin, Christ en haar dromen, Christ en haar jeugdherinnering. Het is een wederkerig en alsmaar doorgaand proces tussen Christ en de anderen, Christ en boeken, Christ en de natuur; het is een dialektisch of dialogisch proces. Ik gebruik hier dialektiek in de oorspronkelijke betekenis, namelijk een onderhoud hebben, de kunst verstaan een gesprek te voeren. Het is een wederzijds proces tussen mens en wereld dat hier duidelijk wordt. Het is ook een cyklisch proces. Dezelfde thema's keren terug in de gesprekken met haar vriendin, maar dan rijker, beter begrepen, op een dieper nivo; een dialektisch, cyklisch proces dat verdiepend werkt. Er is zoveel verwevenheid tussen mens en wereld dat moeilijk uit te maken is hoe dat nu precies toegaat in die wisselwerking. 20 Rekonstruktie van het kennisproces: een systematisch deel Ik zal nu proberen iets weer te geven van een systematiek die Christ mogelijk gebruikt heeft. Dat is dan tegelijkertijd een beschrijving van hoe je te werk zou kunnen gaan; dit is steeds inspirerend en niet voorschrijvend bedoeld: het kan ook anders. De volgende vijf punten zullen aan de orde komen: (1) de richtinggevende interessen; (2) leeshouding en pre-reflexieve indrukken; (3) het thematiseren en benoemen van deze indrukken; (4) het zoeken naar een relatief konstante belevingsstruktuur; (5) systematisch variëren als manier van vergelijken. (1) Christ studeert theologie, een eeuwenlang exklusief door mannen ontwikkelde discipline waarin voor haar belevingen geen plaats is, zoals ze tegen haar verwachting in merkt. Als ze iets probeert te zeggen op kollege over Buber, die het heeft over een ik-jij relatie met een boom, wordt dat afgedaan als verwarrend of poëtisch, terwijl dit haar geholpen had haar belevingen met de oceaan beter te begrijpen. Waarom heeft dat niets met religie te maken volgens hen? Is religie voor haar iets heel anders, omdat ze een vrouw is? {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Dus gaat Christ op zoek naar onorthodoxe religieuze ervaringen van vrouwen. Hiermee is dan de richting van de analyse gegeven. Die richting wordt bepaald door de belangstelling. Christ weet niet precies wat ze zoekt, laat staan wat ze zal vinden, maar de interesse is richtinggevend. (2) Als ze ‘De stad met de vier poorten’ leest, wordt ze sterk aangesproken door de inhoud. Ze herkent een heleboel en kan daardoor deelnemen aan het beschrevene. Tijdens en na het lezen heeft ze de indruk dat er allerlei betekenisvolle samenhangen 21. zijn tussen allerlei ervaringen van de hoofdpersoon Martha Quest. Ze heeft de indruk dat ze in dit boek kan vinden wat ze zoekt. (3) Deze nog niet reflexieve indrukken moeten nu gethematiseerd worden. Benoemd. Dat valt niet mee als je niet het begrippenapparaat van één of meer wetenschappelijke theorieën wilt gebruiken en er nog weinig over is geschreven. Christ deed wat mijns inziens ook het beste gedaan kan worden: ze gebruikt woorden die dichtbij het materiaal blijven of er rechtstreeks aan ontleend zijn.. Eén thema benoemt ze met behulp van theoretische bronnen: het beleven van de leegte of het niets. De term ontleent ze aan de titel van het boek van Novak ‘The experience of nothingness’. 22. Met deze ervaring van het niets begint het ingrijpende bewustwordingsproces van vrouwen. Christ komt nog andere hoofd-thema's op het spoor: bewustwording (awakening), het verkrijgen van inzicht (insight) en het geven van nieuwe namen, het herbenoemen (new naming); Deze hoofd-thema's hangen onderling samen en vertonen daarom een struktuur. Christ gaat na of ze deze belevingsstruktuur terug kan vinden in de nieuwe literatuur van vrouwen. Als dat het geval blijkt te zijn, heeft ze een relatief konstante belevingsstruktuur gevonden. Het gaat om betekenisvolle samenhangen die al lezend en herlezend tevoorschijn komen uit het verhaal en nadrukkelijk niet om het ontwerpen of in elkaar zetten van samenhangen. Christ konstrueert geen model. (4) Ik zal nu proberen het proces van kennisverwerving verder te rekonstrueren door er inhoud bij te betrekken. Het benoemen van betekenisvolle samenhangen kan als volgt gegaan zijn. Christ heeft meteen na het lezen van ‘De stad met de vier poorten’ het idee dat de ontwikkeling die de hoofdpersoon Martha Quest doormaakt verband houdt met wat ze zoekt. Quest betekent: onderzoek, speurtocht, het zoeken. Er is een lange traditie waarin verteld wordt hoe een held, bijvoorbeeld Parcival, een reis maakt, een onderzoekingstocht, een queeste. Christ zal als theologe het boek van Joseph Cambell ‘The hero with the thousand faces’ (de held met de duizend gezichten), gekend hebben voor ze aan haar fenomenologische roman-analyse {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} begon. De reis van de held is als volgt thematiseren. De held verlaat z'n huis, leert zichzelf kennen door allerlei proeven te doen en beproevingen te doorstaan en keert dan tenslotte terug met een beter begrip van zichzelf en zijn plaats in de wereld. 23.. Deze held met zijn duizend gezichten is een man; van Gilgamesh (ver voor de christelijke jaartelling) tot Frodo en zijn reisgenoten (op de rand van de tweede helft van de twintigste eeuw). Maar wat doet de heldin ondertussen? Hoe ziet de reis van een vrouw eruit; de tocht tussen geboorte en dood beschreven door een vrouw? De reis zal anders zijn. Maar hoe? Als Carol Christ eenmaal zo ver is, gaat ze op zoek naar de thema's in de reis van heldinnen. Ze leest Kate Chopin, Rich, de zwarte dichteres Ntozake Shange en anderen. En ze leest Lessing nog eens en nog eens en nog eens. Martha Quest is de heldin die voor haar zo herkenbaar is, zo dichtbij. Een van de geheimen van de analyse van Christ is ongetwijfeld dat het geen broodje-uit-de-muur is. (Klaar terwijl u wacht, als tussendoortje te eten.) Het heeft een levendigheid en een diepgang die alleen ontstaat als iemand met haar onderwerp leeft, jarenlang; als iemand zichzelf niet overslaat. Wat Christ snel opgevallen zal zijn in de reizen van heldinnen is hun ingrijpende ervaringen in de natuur. Die kent ze zelf immers ook zo goed. Ze schrijft haar eigen belevenissen met de oceaan op en vergelijkt die met de belevenissen van Edna Pontelier in ‘Ontnuchtering’ (‘The Awakening’). Allemaal ervaren ze de ‘macht’ van de natuur. Dat geeft hen ook ‘macht’. Het geeft Edna de ‘macht’ om zich af te vragen wat haar leven eigenlijk voorstelt, lopend langs de zee die met haar eeuwige stem het tijdeloze in haar raakt. Wat stelt mijn leven eigenlijk voor? Edna wordt zich bewust ‘op reis te zijn’, wordt wakker, zoals de oorspronkelijke titel van het boek aangeeft. Dat lijkt een thema te zijn als de reis van de heldin beschreven wordt: de ‘macht’ van de natuur ervaren en daardoor kontakt krijgen met beelden van je eigen ‘macht’. Maar Christ heeft problemen met het thema. Ze vertelt dat ze worstelde met beelden van zichzelf waarin ze machtig en machteloos was. ‘Macht’ is patriarchale macht en zo wil ze niet zijn. Ze wil geen ‘macht’. Dan leest ze Atwoods boek ‘Boven water’ en begint te begrijpen dat er een andere betekenis van macht mogelijk is. In het nederlands is dat verschil aan te geven door macht te gebruiken voor patriarchale macht - dit is macht over anderen of over iets anders - en kracht te gebruiken voor een kracht die voortkomt uit beleefd inzicht en zich verbonden voelen met het leven in en buiten jezelf (er staat: ‘power as insight and grounding’). ‘Het belangrijkste is dat ik weiger een slachtoffer te zijn. Als ik dat niet kan, kan ik niets gaan doen. Ik zal het openlijk moeten herroepen, het oude geloof dat ik krachteloos ben en {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} daarom niet in staat iemand kwaad te doen, wat ik ook doe,’ zegt de hoofdpersoon in het laatste hoofdstuk van Atwoods boek. Christ vertelt dat ze deze zinnen steeds tegen zichzelf zei, jaren lang, in haar worsteling de kracht aan te nemen die voortkomt uit jezelf zijn en hardop zeggen wat je (afwijkende) visie is. ‘Power’ krijgt een nieuwe niet-patriarchale betekenis. Hiermee komt Christ een hoofdthema op het spoor: nieuwe namen geven (new naming): het jezelf op een nieuwe manier gaan zien en een nieuwe oriëntatie in de wereld krijgen; dat blijken de heldinnen te doen na hun ervaringen met de krachten van de natuur. Deze krachten benoemt Christ als de krachten van leven en dood en vernieuwing van leven (transformatie). We kunnen ze terug vinden in de natuur, in ons zelf en in sociale processen. Het is belangrijk, zegt Christ, dat vrouwen die krachten benoemen vanuit hun eigen perspektief. En als je kunt ervaren dat je deel uitmaakt van deze eeuwige processen, dan kun je op een dieper nivo beleven dat je net zo veel recht van bestaan hebt en recht om je waarde te beamen als ieder ander wezen op aarde. Deze spirituele ontdekkingstocht is ook een oriëntatie voor de sociale reis en fundeert deze in iets dat boven individuele en zelfs kollektieve prestaties uitgaat. (5) Een manier van systematisch werken is variëren als manier van vergelijken. 24. Christ vergelijkt haar eigen ervaring met die van de hoofdpersonen, vergelijkt de belevingen van de hoofdpersonen onderling. Ze gaat na of de gevonden thema's terug te vinden zijn in muziek en beeldende kunst. Ze vergelijkt de belevingen van de heldin met die van de held. 25. Om de zaak overzichtelijk en bespreekbaar te houden, heb ik het proces van kennisverwerving verdeeld in een alledaags en een systematisch deel. In werkelijkheid is dat alles natuurlijk verweven, van chronologie is nauwelijks sprake. Typerend voor dit proces is vooral dat het reflexieve en het pre-reflexieve niet aan elkaar worden opgeofferd; beide blijven deel uitmaken van het proces. 26 {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Nabeschouwing Direkte ervaring en kreatieve processen als de ongetemde kant van vrouwenbevrijding Met het werk van Carol Christ zijn we aangeland bij wat je een onderstroom in het feminisme zou kunnen noemen: de spirituele kant van vrouwenbevrijding; een kant om met gepast twintigste eeuws wantrouwen tegemoet te treden. Daarom is het belangrijk te bedenken dat Christ niet bezig is met de verspreiding van een geloof en dat de inhoud van het boek ‘Diving deep and surfacing’ géén theorie van Christ is. Het gaat hier niet om een voorlopige verklaring van delen van de werkelijkheid en ook niet om een filosofische rechtvaardiging van de spirituele reis van vrouwen. Het is het resultaat van een fenomenologische analyse. De schrijfsters van romans en gedichten schilderen wel de krachten van leven, dood en vernieuwing van leven (‘the great powers’), maar ze benoemen ze niet zo en ze analyseren ze niet; ze reflekteren niet over hun plaats en de mogelijke betekenis voor de heldin zoals die blijkt uit het verhaal. En dat is wat Christ wel doet. Margret Atwood schrijft in een brief naar aanleiding van de analyse van Christ: ‘Het was niet mijn bedoeling om een religieuze ervaring van een vrouw te beschrijven (....) toch vond ik mevrouw Christ erg overtuigend (Jeetje, heb ik dat echt allemaal gedaan?)’ 27 Zo komen we dan tenslotte uit bij een kant van vrouwenbevrijding die niet te regelen is, niet te plannen, niet te kontroleren; handelingsstrategieën zullen niet helpen of zelfs belemmerend zijn. Het is de meest wilde kant van de vrouwenbevrijding, de kant die het dichtst bij leven, dood en vernieuwing van leven staat; die zich niet vooraf al laat vertalen in politieke programma's, waarvan je niet vooraf kunt zeggen wat de perspektieven zullen zijn. Het is de ongetemde laag in de werkelijkheid, bij wijze van spreken. Atwood raakt die laag, maar heeft er geen kontrole over. Christ verwoordt wat ze ervan ziet. Androgynie als beleving bijvoorbeeld komt uit die ongetemde laag, evenals de beschreven ervaringen in de natuur. Hiermee is niet gezegd dat deze processen zomaar uit de lucht komen vallen. Er is natuurlijk zoiets mogelijk en meestal ook nodig als innerlijke voorbereiding, een inspirerende ontmoeting, een goed voorbeeld, een krisis. Hiermee is wel gezegd, dat in het burokratische en ook in veel feministisch politiek denken de volle nadruk wordt gelegd op strategieën, belangen, planning en daarmee dus op macht, kontrole, tegenmacht en onderlinge strijd. Voorzover deze ene dimensie verabsoluteerd wordt is er dus sprake van vertekening van werkelijkheid en van wat ik politiek monisme zou willen noemen. Vandaar mijn nadruk hier op processen die wij noch anderen kunnen {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} kontroleren en waar niemand macht over heeft; die wij noch anderen (even) kunnen regelen: een anti-partriarchale nadruk dus. Het analyseren van macht/onmacht relaties is nodig, het bedenken van tegenmaatregelen ook. Het kunnen verlaten van macht/onmacht situaties en analyses, het in en uit een vrije ruimte kunnen springen waar patriarchale macht niet telt, is inspirerend. Het kan een afstand scheppen tot macht/onmacht situaties die relativerend en verhelderend werkt. Dat is onder andere de waarde ervan. De heldin reist niet alleen, maar ze reist wel zelf Die onkontroleerbare, spontaan zich aandienende kant van vrouwenbevrijding is tegelijk dat deel dat niemand anders van ons kan overnemen. Strukturele veranderingen kunnen wij voor anderen bewerkstelligen of anderen voor ons. En dat gebeurt: de heldin reist niet alleen. De heldin reist ook niet alleen omdat ze haar vriendinnen heeft, mensen waar ze mee leeft. De heldin reist niet alleen, omdat haar schaduw altijd bij haar is: haar schaduw als dat deel van haar dat ze nog niet goed ontwikkeld heeft. En de heldin reist niet alleen als ze zich deel voelt van de grote levensprocessen. Maar ze reist wel zelf. Dat kan niemand voor haar doen. Daarom heeft ze kontakt nodig met krachten in haarzelf en buiten haarzelf. Noodzakelijke verdieping van een vrouwenbevrijding Nog een ander punt lijkt me van belang. Christ benadrukt dat de sociale en spirituele ontdekkingsreis van vrouwen bij elkaar horen. Maar hoe zit het met de sociale reis van vrouwen in de door Christ geanalyseerde teksten? Die krijgt nog niet of nauwelijks vorm. 28.. Het merkwaardige is dus dat in de niet te plannen ontwikkelingsprocessen van vrouwen zoals die tevoorschijn komen uit de geanalyseerde literatuur, iets heel anders te zien is dan in de bovenstroom van het feminisme, waar vrijwel uitsluitend de sociale reis besproken en gepraktiseerd wordt. Hebben vrouwen die zeggen kritisch te staan tegenover alles wat niet direkt struktureel, ekonomisch/politiek gericht is dan toch gelijk? Ik denk van niet. Op den duur niet. De sociale en de spirituele reis zijn beide opgenomen in een omvattender tocht naar kultuurtransformatie. Wanneer strukturele veranderingen en het veranderen van kulturele en sociale waarden veel moeite kosten en er minder resultaat lijkt te zijn dan je gehoopt had, dan kan een beleefde {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} fundering van de vrouwen-zaak in de eeuwige processen van leven, dood en vernieuwing van leven, je een lange adem geven en een zekere onafhankelijkheid van het uitblijven van aanwijsbare suksessen. Die beleefde fundering kan een legitimering van je handelen betekenen, die niet alleen gebaseerd is op de waarde gelijkwaardigheid, maar die ook wortelt in verbondenheid met de tijdeloze krachten van het bestaan zelf. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Waar gisteren Christine Maria Quispel, waar gisteren de pluizen in de vijver stonden is er vandaag zwart water wat hier over bleef. uit: Vogel Tijd, gedichten, Utrecht 1982. (uitg. in eigen beheer) {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Strofen Elly de Waard Diana Blok Strofen is het titelgedicht van de vierde bundel van Elly de Waard. Deze bundel verschijnt dit najaar bij De Harmonie te Amsterdam. Van Diana Blok en Marlo Broekmans verschijnt, eveneens dit najaar het fotoboek Invisible Forces bij Bert Bakker te Amsterdam. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. De wereld stoot mij af, een maan Die van de horizon afglijdt om op te gaan In een geboorte, ongewenst en ongemeen - Het is middernacht, ik lig alleen. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. De duisternis verstoffelijkt zich tot werkelijkheid, Ik ben de lamp die in de afgrond van zijn val kijkt en ik leid Van angsten en van vrezen een bestaan, Een draad is mijn trapeze en daar hang ik aan. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Als mijn pupil zich aan de jouwe hecht, Houd hem dan vast, want ik zink weg, Ons beider focus is verwijd Ontsloten tot oneindigheid. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Contact - mijn ogen schoten wortel in mijn hart! De wind die door de passen naar beneden duikt Maakt dat de geest wervelt, Zoals de wind zelf, in zijn huid. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. De woorden vallen uit de schaal Van de computer als seconden uit een digitaal - Damp wappert van de thee als losse meisjesharen, Ik zie dit helderder dan ik mij kan verklaren. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Verlangen is een blind en stom begrip, Een koelwater dat altijd opgewonden is. Denk het in hoge mate cerebraal en weet, Het paradijs is als de dieren, animaal. {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Je borsten zijn als druppels zelf van melk, Nu je je bukt en je je tors over mij welft - Een even ongerepte lijn als die van sneeuw Die afdaalt naar een dal met voedsel waar ik niet mag zijn. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. Je naaktheid ligt varkensvolmaakt, Je roze vlees schijnt door de ramen, Naakt als een beest dat wordt geslacht, Naakt, op een gevoel na van zich schamen. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} 9. Mijn moed gevatte hand glijdt langs je hals, je borst, Symbool van waarnaar en van wat Ik dorst - o laat mij op je liggen, een soldaat Die aangeschoten is en sterven zal op straat. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} 10. Als ik dan voor je sterven moet, laat het Met vliegend vaandel zijn dat ik voor je sterf, Als ongedoofde peuken in een nacht van as En even waardig, even ongetemd. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. Liefde is vlees, het is een bloem doorvoed Met bloed, een handschoen voor één vinger, het gemoed - Een lichaam, nat van aandacht, dat ik lik, De spil waarom je billen draaien, dat is liefde, dan ben ik. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} 12. Ik volg de nerven van je vlees Of ik een blinde was, ik lees De wil af van je levendheid, zo dicht In je nabijheid ben ik nooit geweest. 13. Mijn tong schrijft letters op je rug Die naast mij ligt en mij beschut, In mijn verzuchting kom ik op verhaal En wat ik schrijf is schuttingtaal. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} 14. Ik ben een dichter die zijn weg Alleen moet gaan, die monden volstopt Met het voedsel van zijn woorden en die zich Afvraagt: doe ik goed zo? Ik kijk 15. Naar het rijzen van de maan haar schijf Die in melkwitte plassen vormen Van het raam over de vloer Heeft uitgegoten en ik schrijf. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} 16. Stil is het verkeer van brieven, als van fietsen, Maar nu het pad is opgebroken en je hand verlamd, Nu is er niets meer dat ons bindt en hangt Het web van mijn gedachten als losse rafels in de wind. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} 17. En altijd lekken de daken Op andere plekken, als ze gemaakt zijn, altijd Blaast wind in de muren gaten, Ring van koude om mijn nek. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} 18. Het waaien mengt zich met het brullen van water In de machine - o wat kost meer, dit Of het zweet waarmee koorts slapende Mijn borst bedekt? {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} 19. De stilte van de telefoon en vorst Die ijlend op de aarde ligt. Mijn hand grijpt, Glijdend langs de draad, de knop Van het elektrisch licht. Slaap, 20. Dieper dan het kussen, dieper dan de nacht, Winter en inkeer is er, imker ben ik van een droom Die sneeuwend terugkeert naar de korf, de borst, Van werken het geringe loon. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Margret Brügmann De gebrandmerkte vrouw Strukturele aspekten van de heksenvervolging en de overname van ‘heks’ als feministische geuzenaam 1. Wenn eine Frau alleine denkt, denkt sie Böses Malleus Maleficarum, 1486 Ueber das Rätsel der Weiblichkeit haben die Menschen zu allen Zeiten gegrübelt. Sigmund Freud, 1932 Demonstratief gedrag ‘Pas op, pas op, de heksen zijn terug!’ riepen Italiaanse vrouwen tijdens een abortus-demonstratie in Rome 2.. Er schuilt een opmerkelijke fascinatie in het heksenbeeld: boekwinkels, kongressen en kranten dragen de naam van heksen. Bij demonstraties verkleden vrouwen zich als heks en lopen gillend door de straten. Toch zullen deze feministen met hun demonstratief gedrag niet graag het lot van de historische heks 3. willen ondergaan, want deze arme vrouwen werden gruwelijk gemarteld en gedood. Als vrouwen van nu het heksenbeeld weer opnemen, verwijst dat mijns inziens naar herinneringen en wensen, die door de geschiedenis heen zijn verdrongen. Waar gaat het over? {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zal in dit artikel allereerst ingaan op de mechanismen van verdringing van ongewenste en bedreigende beelden. Daarna geef ik een korte schets van het proces, hoe een diffamerend begrip tot strijdkreet omgedraaid kan worden. Dit gebeurt mijns inziens binnen de vrouwenbeweging met de metafoor van de heks. Om de aktualiteit van de heksenmetafoor te begrijpen lijkt het me noodzakelijk het ontstaan van de heksenvervolging in Europa nader te bekijken. Dan zal blijken dat de heksenvervolging niet uit één oorzaak verklaard kan worden, bijvoorbeeld uit kollektieve hysterie - maar dat deze gruwelijke praktijken nauw samenhangen met de opkomst van de ‘moderne’ maatschappij en haar manier om de wereld te verklaren 4.. Een historische rekonstruktie van de heksenvervolging biedt mijns inziens echter nog geen voldoende verklaring voor de aantrekkelijkheid van de heksenmetafoor als feministische geuzenaam. Ik ben daarom op zoek gegaan naar een konstante in het heksenbeeld, die in verschillende uitingsvormen de oorzaak is van een specifiek aspekt van vrouwenonderdrukking. Op mijn speurtocht heb ik verschillende variaties op het klassieke heksenbeeld ontdekt. Het meest bekende is de hysterika, die in een soort negatief-plaatje een moderne variant van de heks voorstelt: mysterieus, geseksualiseerd en gemedikaliseerd belichaamt zij het ‘raadsel vrouw’. De hysterika is als metafoor het effekt van bepaalde disciplineringsstrategieën, die ten tijde van de heksenvervolging haar intrede doen. Ik zal proberen een lijn aan te geven van de kontinuïteit en de specifiteit van onderdrukkingsmechanismen, waartegen vrouwen zich nog steeds moeten verzetten. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Terugkeer van het verdrongene Ik ga nu eerst in op verbindingslijnen van historische beelden met het heden. Hoe funktioneert het heksenbeeld nu? Het lijkt wel alsof feministen geen historische analyse nodig hebben om zich door het heksenbeeld tot akties geïnspireerd te voelen. De duitse feministe en theoretika Silvia Bovenschen 5 vindt dat deze aantrekkingskracht te verklaren is door een kontinuïteit van misstanden die ook nu nog niet opgelost zijn. In het beeld van de heks begrijpen vrouwen zonder analyse als het ware in een flits iets van een gemeenschappelijke noemer die vrouwen uit alle tijden verbindt. Bovenschen spreekt van een ‘kollektiver Wiederkehr des Verdrungenen’, dat wil zeggen van verdrongen wensen, verlangens en beloften van vrouwen, die niet in de geschiedschrijving opgenomen zijn of waren. De identifikatie met de heks is mogelijk, omdat de ‘strukturen van sekse-specifieke onderdrukking zo gelijk gebleven zijn’. Het is opvallend dat ook vandaag de dag vrouwen nog dikwijls voor heks uitgescholden worden: iedere vrouw wordt eens oud en misschien in konventionele termen ‘lelijk’. En zonderling worden vrouwen al gauw genoemd als zij zich verzetten tegen de traditionele vrouwenrol. Mannen reageren over het algemeen ook afwerend als vrouwen grote bijeenkomsten voor zichzelf organiseren. Deze vrouwen worden argwanend bekeken en al gauw vallen woorden zoals ‘een stelletje hysterika's’ of ‘het lijkt wel een heksensabbat’. Deze antifeministischreaktionaire houding richt zich zowel tegen vrouwen als idividuen als ook tegen aktiviteiten die vrouwen in groepsverband ondernemen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Geuzenaam Als vrouwen van nu zich demonstratief ‘heks’ noemen, dan gebeurt dat als een geuzenaam, in de strijd tegen beperkingen en onderdrukking van vrouwen. Het heksenbeeld wordt daarbij in eerste instantie op een mimetische wijze opgepakt, dat wil zeggen: vrouwen bootsen beelden uit de geschiedenis na, om zich om op die manier het verleden toe te eigenen. De verbeelding overstijgt daarbij de pure herhaling van onderdrukkingsverhalen uit het verleden. De fantasieën die met het heksenbeeld als geuzenaam verbonden zijn overstijgen het rationele vertoog en geven een utopisch beeld van machtige, kreatieve en moedige vrouwen weer, zonder dat deze utopie direkt konkreet ingevuld moet worden. Feministen verzetten zich hiermee tegen reaktionaire beelden van een zogenaamd ‘vrouwelijk principe’: de vrouw als barende en vernietigende instantie. Dit zou de vrouw immers tot haar biologische funkties reduceren. De mythe van de vrouwelijkheid als oorsprong en bestemming zou dan door vrouwen zelf overgenomen worden. 6. De-mythifikatie Als je ervan uitgaat dat vrouwen met het heksenbeeld niet de historische heks willen nabootsen en ook niet naar een archaïsche vrouwelijkheid terugverlangen, dan staat het heksenbeeld mijns inziens als teken van mogelijk verzet van vrouwen nu binnen haar eigen maatschappelijke aktualiteit. Feministen nemen het heksenbeeld op om vrouwelijkheidsmythen 7. juist te de-mythificeren naar het principe dat de franse strukturalist Roland Barthes als volgt beschrijft: ‘Het beste wapen tegen de mythos is deze zélf te mythificeren, dat wil zeggen een kunstmatige mythos te scheppen’. 8. Barthes wijst op de strategie binnen protestbewegingen om negatieve kwalifikaties die hun toegedicht zijn als strijdkreet positief in te vullen. Voor feministen betekent het nog meer: zij laten tegelijkertijd zien welke weerzinwekkende fantasieën er omtrent reële vrouwen bestaan hebben en hoe {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} groot de daadwerkelijke diskrepantie tussen mythen over vrouwen en haar reële ekwivalent is. Met de geuzenaam ‘heks’ bewegen feministen zich tegenwoordig tussen historische aanklacht en utopische eis. Wat in de toekomst aan verlangens gerealiseerd kan worden en hoe dat gedaan wordt, is nog niet in een blauwdruk te zien. Hoe in het verleden de mythe voor vrouwen uitgepakt heeft is met enige voorzichtigheid te rekonstrueren. Hier gingen toeval en noodzaak een noodlottig monsterverbond aan. Ik zal in het volgende deel op de ontstaansgeschiedenis van de heksenvervolging ingaan. Heksenvervolging {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De lange weg van vrouwenhaat hangt samen met de geschiedenis van de beheersing van de uiterlijke natuur en de innerlijke natuur, de driften. Daarbij werd de vrouw de belichaming van de biologische funkties, van de natuur, wier onderdrukking als één van de grote prestaties van de westerse civilisatie gezien werd: ‘Het was de wensdroom door de eeuwen heen om de natuur grenzeloos te beheersen en de kosmos tot een oneindig jachtterrein om te vormen.’ 9. En op de weg van deze jacht- en slachtpartij 10 waarvan de resultaten {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} nu gedeeltelijk als een boemerang op ons afkomen, mengden zich machtsdrift, sociale omwentelingen en mannelijke dominantie tot een onheilspellend brouwsel, dat op één objekt neer kwam, dat in feite nauwelijks politieke en ekonomische macht had: de vrouw. 11. Ketters De voorgeschiedenis van de heksenvervolging begint bij het massaal uitmoorden van de ketters. Dit zijn gelovige mensen die zich aan het begin van de elfde eeuw uit protest tegen de verstarde kerk tot een soort sociaal-godsdienstige protestbeweging aanéénsluiten. De kerk is in feite al lang niet meer geloofwaardig met haar rijkdom en macht, terwijl ze armoede en naastenliefde preekt. De ketters verzetten zich tegen hiërarchie en autoriteit en prediken gelijkheid, afschaffing van privé-eigendom, seksuele vrijheden en persoonlijke mystieke godsbeleving buiten de kerk om. De kerk reageert fel: ze stelt in 1232 de inquisitie in tegen de ketters. Deze worden in de volgende eeuwen grondig uitgemoord. Als aanklacht dienen hier voor het eerst de verbinding van ketterij-tovenarij en een verbond met de duivel. Dit verbond keert terug in de heksenvervolging. 12. Aktieve vrouwen Vrouwen hebben een zeer aktieve rol in de sociaal-religieuze bewegingen gespeeld. Dit heeft verschillende redenen: vanaf de elfde eeuw is er een groot aantal vrouwen dat niet in gezinsverband leeft. Oorlogen en erfrecht hebben de huwelijksmogelijkheid voor vrouwen verkleind. Vrouwen uit de armere bevolkingslagen trekken rond door het land als muzikanten, arbeidsters en prostituées. Deze vrouwen sluiten zich dikwijls aan bij de religieuze bewegingen, omdat ze hier een relatief beschermde plaats hebben. Ook biedt de betrekkelijke vrijheid die in deze bewegingen heerst de kans om allerlei aktiviteiten te ontplooien. Bekend staan de missionerende Klarissen en de vrij rondtrekkende Begijnen. Deze vrouwen hebben een zeer subjektieve {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} godsbeleving die invloeden vertoont van pantheïsme en minnemystiek. Later kan in heksenprocessen de hartstochtelijke, zeer konkreet uitgewerkte godsverering gemakkelijk geïnterpreteerd worden als duivelsverering. Je hoeft immers alleen maar de integriteit van het aanbeden objekt in twijfel te trekken. En de beulen zijn daar niet huiverig voor. Niet alleen vrouwen uit de lagere klassen zijn aktief. De middeleeuwen kenmerken zich door een relatief grote speelruimte voor vrouwen. 13 In de dertiende eeuw ontstaan de eerste vrouwengilden en rijke weduwen worden in staat geacht hun vermogen alleen te beheren. Wij moeten ons er echter voor hoeden deze vrijheden te veel op te blazen, want de traditie drijft elke ‘goede’ vrouw in de rol van moeder/echtgenote of, als dit niet mogelijk is, in de rol van non. Veel vrouwen prefereren de relatieve vrijheid die ze als non hebben boven de rol van echtgenote. En zo vullen zich de kloosters van de ketters ook met rijke vrouwen en vrouwen die hun huwelijk ontvluchten. De kerk is noch blij met de rondtrekkende mystika's, noch met de vrouwen die zich in zogenaamde ketter-konventen organiseerden onder zelfbestuur. Zwervende vrouwen worden met steeds hardere maatregels in kloosters ondergebracht. Hier vallen als eerste slachtoffers van de brandstapel vrouwen die verder willen zwerven. De adellijke rijke vrouwen in de vrouwen-kloosters krijgen al gauw een mannelijke superieur boven zich geplaatst en worden op die manier teruggebracht onder de mannelijk gedomineerde kerkelijke paraplu. Mariaverering In de twaalfde eeuw verandert ook de geloofsinhoud van karakter. Uit een behoefte aan vernieuwing in de geloofsbeleving zoeken mensen naar meer persoonlijke vormen van het geloof. Zij beginnen tussenpersonen in te schakelen, de zogenaamde ‘heiligen’. De armoede en hervormingsbewegingen 14 bevorderen deze ontwikkeling en zo ontstaat aanvankelijk tegen de wil van Rome de Mariaverering en later {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} ook de Annaverering. Maria wordt steeds meer gestileerd tot een onaards wezen. Een grote en kruciale rol speelt het groeiende geloof in de onbevlekte ontvangenis van Maria. Dit tot dogma uitgroeiende ideaal moet elke vrouw in een identiteitskrisis brengen, want echtelijke of buitenechtelijke kinderen zijn immers een manifest teken van de seksualiteit van de vrouw. Elke vrouw is dus om deze reden alleen al een gevallen vrouw. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De konstruktie van de onbevlekte ontvangenis is een indikatie voor de groeiende radeloosheid over dat stuk in de mens, dat moeilijk te disciplineren valt, namelijk de seksualiteit. De groeiende Mariaverering toont aan dat seksualiteit steeds meer uit de sfeer van de geaksepteerde menselijke gevoelens en handelingen verdrongen wordt. Maar deze verdringing blijft niet zonder gevolgen, want als een soort wrakende variant ontstaat aan gene zijde van de Maria-verering het beeld van de heks, de demonische onbeheersbare natuur-vrouw. Verering en haat liggen immers heel dicht bij elkaar, omdat zij beiden uitgaan van ongelijkheid en machteloosheid ten opzichte van het objekt. De duitse kritische filosofen Horkheimer en Adorno zeggen er het volgende over: ‘De poging van het christendom om de onderdrukking van de seksualiteit ideologisch te kompenseren door de eerbied voor de vrouw en zo de herinnering aan het archaïsche te veredelen in plaats van slechts te verdringen, wordt beantwoord met de rancune tegen de verheven vrouw en de theoretisch geëmancipeerde lust. Het gevoel, dat bij de praktijk van de onderdrukking hoort is verachting, {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} niet verering en steeds heeft in de eeuwen van het christendom achter de naastenliefde de verboden, dwangmatige haat jegens het objekt op de loer gelegen dat de vergeefse poging steeds weer in herinnering bracht: de vrouw. Zij heeft voor de madonnaverering met de heksenwaan moeten boeten, de wraak aan de herinnering aan die voorchristelijke zienster, die de geheiligde patriarchale orde in het geheim ondermijnt’. 15. Horkheimer en Adorno geven hier aan dat er een nauwe band bestaat tussen de vervorming van driften tot verering en naastenliefde en de uitlaatklep voor de driftonderdrukking, de haat en heksenvervolging. Het perverse van deze praktijk is echter, dat deze sublimeringsoefeningen over de rug van de vrouw gaan. Zij wordt niet geacht een vrij handelend subjekt te zijn dat haar eigen keuzes maakt. In de loop van de ontwikkeling van het moderne wereldbeeld wordt de vrouw steeds meer teruggedrongen tot een wezen dat niet in staat wordt geacht deel te nemen aan de pogingen tot civilisatie. En juist dit machteloze objekt wordt steeds meer tot projektiescherm van de angsten van de zich tegenover god en natuur emanciperende mens, c.q. man. Malleus Maleficarum Aan het eind van de vijftiende eeuw verschuift de kollektieve woede: niet meer de ketters zijn het slachtoffer maar steeds vaker de vrouwen. 16. De heksenwaan doet zijn intrede. In 1486 verschijnt het beroemde boek ‘Malleus Maleficarum’ of ‘De Heksenhamer’. Deze handleiding voor de ondervraging van vrouwen die als heks aangeklaagd werden is geschreven door de Maria-vereerders Heinrich Istitoris en Jakob Sprenger. Zij maken met de Heksenhamer de eerste paradigmatische kodificering van het heksenmodel. Hun boek sluit aan bij een grote behoefte aan duidelijkheid over het heksenfenomeen. Tot 1609 zijn er dan ook niet minder dan dertig herdrukken verschenen, een feit dat in de tijd toen de boekdrukkunst nog maar net bestond een grote bijzonderheid was. De strafbare feiten die de heksen aangepraat werden waren: metamorfose in dieren, kopulatie met de duivel, Satanskultus en de toverkunst (maleficarum). Het kost nu moeite om je de ernst in te denken waarmee deze beschuldigingen {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} werden geuit. Alle vier de aanklachten zouden wij eerder onder psychiatrische perverse fantasieën scharen dan in een juridisch wetboek willen plaatsen. Het is echter gevaarlijk om het ‘bijgeloof’ met een ironische glimlach af te doen als zijnde volledig buiten ons voorstellingsvermogen. Zeker, de konkrete middeleeuwse vorm is niet de taal van nu, wij geloven niet meer in demonen en toverkunst. Het gaat me echter ook niet om de konkrete feitelijkheid, maar veeleer om het mechanisme van kollektieve blindheid en haat dat voortkomt uit een mengeling van bestaand volksgeloof, radeloosheid, angst en het handig manipuleren van overheidsinstanties omwille van machtsbehoud. 17. Volksgeloof {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Deze kombinatie van angst, magie en macht verklaart de bereidwilligheid waarmee de ‘Heksenhamer’ als verklaringsmodel voor de heksenvervolging geaksepteerd werd. Ik zal hier op verbindingslijnen ingaan: de aanklacht van metamorfose in dieren speelt in op de vruchtbaarheids- en dodenriten rond de volksgodin Diana, 18. die geacht werd door de lucht te kunnen vliegen. De beschuldiging van kopulatie met de duivel speelt in op hele oude mythen van relaties tussen goden en mensen. Een sprekend voorbeeld is de Griekse god Zeus die, tot grote ergernis van zijn vrouw Hera, dikwijls op aarde {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} neerdaalt en in verschillende gestalten mooie vrouwen verleidt. Het bestaan van de Satanskultus is akseptabel voor grote delen van de bevolking omdat men samenscholingen van rondtrekkend volk - bijvoorbeeld van ketters, ontrevreden arbeiders of missionerende vrouwen - gewend is. Als het rondtrekken verboden wordt, krijgen deze samenkomsten een steeds duisterder karakter, zodat de fantasie allicht op hol kan slaan. Eén van de meest voorkomende aanklachten tegen vrouwen is het toveren. Toveren door middel van boze blikken, vergif en bezweringen is iets, dat de mensen vrezen en dat hen bang maakt. Nu blijkt uit studies over de medische kunst, dat in de middeleeuwen nog weinig verschil bestaat tussen een effektief geneesmiddel en een bezwerende formule of handoplegging. 19. Medici hebben hun sukses bij het genezen vaak aan het toeval te danken. Zij wordt echter wel ter verantwoording geroepen als de genezing mislukt. Aangezien magie, geluk en medische wetenschap in de persoon van de medikus belichaamd is - en deze is in de middeleeuwen nog meestal een vrouw 20. - kentert het ontzag voor de kundige persoon dikwijls bij een mislukte behandeling en verkeert in haat: een gemakkelijke en voor de hand liggende uitlaatklep is de denuntiatie van de genezende vrouw als heks. Opvallend is dat de Heksenhamer twee wezenlijke elementen bevat, die binnen het algehele omwentelingsproces in de middeleeuwen passen: De Malleus is een bewijsstuk van de toenemende invloed van de katholieke kerk op het volksgeloof. De demonen worden binnen het christelijke koncept geformuleerd. Daarnaast wordt ook een toenemende humanisering van het demonengeloof zichtbaar. Het zijn immers geen buitenaardse wezens die beschuldigd worden, maar konkrete vrouwen. In deze juridische handleiding wordt een nieuwe visie op de mens zichtbaar, weliswaar in een karikaturale omdraaiing: het moderne subjekt dat voor zijn daden aansprakelijk is en dat de natuurwetten kan beïnvloeden. De onverzadigbare baarmoeder In de Heksenhamer is de aanklacht duidelijk op vrouwen gericht: het boek heet immers ‘Malleus Maleficarum’, het kwaad draagt ook al grammatikaal de vrouwelijke vorm. 21. Op vrouwen worden alle slechte {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} eigenschappen geprojekteerd: ze zijn bijgelovig, diabolisch en geil. De vermeende geilheid van de heks wordt verklaard uit de ‘natuurlijke’ onverzadigbaarheid van de vrouwelijke seksualiteit. 22. Om een voorbeeld uit de Malleus te citeren: ‘Afsluitend konstateren wij: alles gebeurt uit vleselijke lust, die bij hun onverzadigbaar is. (...) Drie dingen zijn onverzadigbaar en het vierde dat nooit zegt: het is genoeg, namelijk de opening van de baarmoeder’. 23. Hier wordt de radeloosheid van klerici omrent de vrouwelijke seksualiteit omgezet in openlijke haat. Opvallend in dit tekstfragment is dat de baarmoeder wordt genoemd. Als wij het Griekse woord ‘hysterion’ vertalen 24. ontstaat er een eerste idee van de verbanden tussen de onderdrukking van de vrouwelijke seksualiteit in verschillende eeuwen: de hysterie is immers dé ziekte van vrouwen in de negentiende-eeuwse bourgeoisie. Ik kom later in dit artikel nog uitvoeriger op dit verschijnsel terug. Onbeheerste natuur Maar waarom kon het heksenmodel zo belangrijk worden tijdens het opkomende rationalisme? De verklaring ligt niet uitsluitend in de machtsgreep van de kerk. Er ontstaat in de late middeleeuwen een omwenteling in het wereldbeeld wat konsekwenties heeft voor de verhouding tussen mens, natuur, god en staat. De mens in de middeleeuwen is ingebed in een natuurlijke staatsordening die als door god gegeven wordt beschouwd. De mens ziet zichzelf niet in eerste instantie als een handelend individu, maar definiëert zich door de sociale stand waar hij bij hoort. Het sociale lot wordt als van god gegeven en als natuurlijk aanvaard. Het devies: ‘de Here geeft en de Here neemt’ kenschetst het gangbare wereldbeeld. Er heerst een geringe sociale mobiliteit. Met het opkomen van de burgerlijke produktieverhoudingen wordt de eenheid van mens en natuur verbroken. De mensen worden aktiever: de natuur wordt doelgericht bewerkt. Het kriterium voor goed en slecht handelen wordt in de mens zelf gelegd. Hij is verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn handelen. En hij voelt zich ook verantwoordelijk voor de beheersing van de natuur. Een natuurramp, de oogst die vernietigd is of epidemieën kunnen niet meer als de wil van God verklaard worden. De defekten in de natuur worden tot faktoren, die de wankele identiteit van het subjekt {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} bedreigen, want zij konfronteren de mens met de nog onbeheerste natuur. Dit leidt ertoe, dat de macht van het kwaad, de Satan, een grote plaats in het denken van de mensen krijgt. De Statan wordt met al het kwaad geïdentificeerd. In het middelpunt staat daarbij de ongeremde, perverse seksualiteit, die door de mensen als zondig beleefd wordt. 25. De natuur is niet langer goed omdat zij een uitdrukking van de goddelijke schepping is, maar zij wordt als onbeheerste, onbeheersbare demonische kracht gezien. De seksualiteit wordt als anachronistisch onbeheerst relikt uit de barbarij gezien en is verwerpelijk. Als voorbeeld voor de veranderde houding ten opzichte van de seksualiteit in de vroege middeleeuwen in verhouding tot de late middeleeuwen, wil ik twee uitspraken van kerkelijke autoriteiten citeren. In de twaalfe eeuw zegt Thomas van Aquino: ‘Alle lust is goed, inzover zij niet zondig is’. In de vijftiende eeuw zegt Pfarrer Nider: ‘Alle lust is zondig, omdat zij natuurlijk is.’ 26. Wij zien hier een devaluatie van de natuur die nauw gekoppeld is aan een afwijzen van seksualiteit. De mens is tot een goddeloos wezen gereduceerd, vol van zinloze en bedreigende lusten en driften. Tussen God en de mens is een diepe kloof ontstaan. In die tussenruimte heeft zich de angst voor de Duivel genesteld. De mens emancipeert zich uit zijn middeleeuws holistisch wereldbeeld door een tegenspraak te kreëren tussen God en mens, en binnen de mens tussen zijn ratio en zijn driften. Silvia Bovenschen zegt over deze konstellatie: ‘In tegenstelling tot de natuur, niet in overeenstemming met haar zal zich het nieuwe subjekt konstitueren.’ 27. Ordeningsmanie Het individu wordt tijdens deze ontwikkeling ook een afvallige van het geloof in de goddelijkheid van de staat, waarvan de vorm ook niet meer vanzelfsprekend is. En als God niet alles regelt moeten de mensen zelf een streng systeem van regels opstellen, om hun moraliteit vastomlijnde vormen te geven. Een voorbeeld, dat uit dit denken en deze behoefte tot ordening resulteert, is de absolutistische staat. Ook de stedebouw wordt geometrisch en symmetrisch geaksentueerd. Zelfs de natuur moet zich schikken, men denke aan de bomen in de franse tuinen, die tot dobbelstenen, eenden en pyramiden gekortwiekt worden. Achter de speelsheid die wij nú daaraan beleven, schuilt een pijnlijke ordeningswens. Ook de tijd wordt aangepakt: de klok doet {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} haar intrede in het leven van de mensen en regelt hun aktiviteiten. Kortom, alles moet gesystematiseerd en geregeld worden. Er ontstaat een afschuw voor alles wat wanordelijk, incidenteel of niet in te delen is. Men reageert met uitsluiting en straf. 28. In deze tijd van het opkomend rationalisme valt de piek van de heksenverbranding. Niet de ‘duistere’ middeleeuwen dragen de smet van de heksenverbranding, maar veeleer die tijd, waarin de mens in opstand komt tegen een mimetisch holistische filosofie. De heksen branden dan ook niet willekeurig op de brandstapel. Het volk heeft de voldoening dat het zwaard van de gerechtigheid in de hand van de ordenende juridische wetten ligt. Er moet altijd een individuele bekentenis aan de veroordeling vooraf zijn gegaan. De dader zelf - en niet, zoals vroeger, de goddelijke ordening - wordt verantwoordelijk geacht voor zijn individuele daden. Dat dit niet zonder dwang gebeurt, stoort het rechtsgevoel niet. Ik wil hier een voorbeeld geven van de praktijken die gebruikelijk waren om een schuldbekentenis af te persen. Mij lijkt dit namelijk een mooie illustratie voor de vermenging van twee wereldbeelden, het magische en het rationele, die elkaar langzaam zullen aflossen. In een handleiding tot ondervraging van heksen uit Brunswijk (1597) staat het volgende: ‘Men binde haar vast, waarbij de rechter probeert, tijdens het klaarleggen van martelwerktuigen, om haar tot een bekentenis te dwingen. Als dit geen sukses heeft, begint de marteling. Als deze haar doel niet bereikt, dan wordt de marteling op de tweede en derde dag herhaald (...) Mocht dit alles nog niet baten, dan mag men de verdachte nog niet in vrijheid stellen, maar men brenge haar over naar een afgelegen Heksentoren. Als zij daarginds meerdere dagen doorgebracht heeft, zorgt de voogd ervoor dat meerdere vrouwen haar opzoeken om met haar te praten en haar de vrijheid te beloven, als zij hun een beetje hekserij leert. Als ook dit zonder sukses is, dan kan de rechter het doodsoordeel uitspreken en haar zogenaamd naar de plaats van berechting laten leiden, om haar tot berouw te brengen. Als ook dit niet helpt, dan moet hij haar vragen, of zij de gloeiende ijzer- of waterproef zou aandurven. Als zij in vertrouwen op de duivel met “ja” antwoordt, dan antwoordt de rechter dat hij een reiniging niet kan toestaan, omdat dat door de duivel als afleidingsmanoeuvre gebruikt wordt. Als de verdachte ook nu nog zwijgt, moet de rechter haar in hechtenis nemen onder levensbedreigende omstandigheden, waarbij de sfeer van de gevangenis haar tot een bekentenis drijft of waar nieuwe bewijzen gevonden kunnen worden, die een hernieuwde {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} marteling rechtvaardigen. Wanneer de verdachte uiteindelijk een bekentenis aflegt, kan er spoedig de gewone exekutie door het vuur plaatsvinden.’ 29. Bij deze beklemmende juridische litanie valt op, dat rationaliteit en irrationaliteit een monsterverbond aangaan, dat uitloopt op een rationeel gelegitimeerde irrationaliteit. Aan de ene kant vinden wij middeleeuwse magie en volksgeloof in de water- en vuurproef en het reëel veronderstelde bestaan van de duivel. Aan de andere kant wordt het slachtoffer door de justitiële machinerie overspoeld, die met grote psychologische konsekwentheid een individuele bekentenis afdwingt, die de veroordeling legitimeert. In de afgedwongen bekentenissen komen meestal veel namen van bekenden van zogenaamde duivelse medestanders van het slachtoffer voor. De antwoorden worden met list en/of geweld afgeperst. Niemand verbaast zich over de inflatie van duivelse medestanders of komt zelf in opstand tegen deze technische vorm van het opsporen van verdachten. Op het hoogtepunt van de heksenwaan sluit het geloof in het reële bestaan van heksen feilloos aan bij de mechanische praktijken van juridische ondervraging, waardoor de vernietigingsmachine op volle toeren kan draaien. In een tijd, waarin vrouwen steeds meer uit de openbaarheid worden geweerd en waarin al het afwijkende al gauw vernietigd moet worden, komen vrouwen uiteraard in een gevaarlijke positie terecht. Elk epiteton waar je ‘te’ voor kan zetten is al levensgevaarlijk: te oud, te lelijk, te intelligent, te mooi, te verleidelijk, kortom elke afwijking van de norm. Aangezien vrouwen geen aktief aandeel in de sociale omwentelingen hebben en die ook niet ter redding van het eigen bestaan kunnen inzetten, worden zij op grote schaal het slachtoffer van deze ordeningsmanie. Medische wetenschappen Een ander terrein dat oorspronkelijk door vrouwen gedomineerd wordt, namelijk de medische wetenschap, ondergaat in deze tijd ook een grote omwenteling. In het kader van de algemene heroriëntatie van de natuurwetenschappen worden vrouwen systematisch uit het geneeskundige beroep verdrongen. In de natuurwetenschappen voltrekt zich sinds de Renaissance een verandering in de manier waarop wetenschap bedreven wordt. Men probeert de empirische verschijnselen onder begrippen te subsumeren, waarbij elk toeval of afwijking een uitzondering wordt. 30. De geneeskundige kennis van {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouwen berust op een heel andere, oudere methode: deze vroed- en kruidenvrouwen hebben hun kennis verkregen door de natuur nauwkeurig te volgen en zich aan wetmatigheden aan te passen. Zij volgen een mimetische wetenschapsmethode, die op het geloof in de magische kracht van de natuur berust. Door de natuur in haar ‘wil’ te volgen en haar daarbij te beïnvloeden, proberen zij de genezende krachten van de natuur ten bate van de zieken te gebruiken. Deze methode is een doorn in het oog van de streng definitorisch te werk gaande mannelijke wetenschappers. Zij weren vrouwen uit hun beroep en hun opleiding, zij verketteren hun kennis als bijgeloof en zorgen ervoor, dat de vrouwelijke konkurrente in diskrediet gebracht wordt. 31 Zij wordt een onheil brengende heks, die vernietigd of verbannen moet worden. De mannelijke wetenschappers uit die tijd zijn volgens moderne maatstaven echter ook niet onderlegd in enige kennis van de funkties van het menselijk lichaam. Een zo groot geleerde als Paracelsus geeft toe, dat hij alle boeken van zijn mannelijke kollega's heeft verbrand en zijn relevante kennis over genezingspraktijken van vrouwen heeft geleerd. Verschillende machtsstrategieën Tot slot wil ik een verband leggen tussen de treurige feiten van de vrouwenvervolging en het opkomende rationalistische tijdperk: ik zie een gekompliceerd vlechtwerk van verschillende komponenten die tot het heksenmodel geleid hebben. De heks staat als verklaringsmodel voor onbeheerste levensgebieden in een overgangstijd tussen twee verschillende manieren om de wereld te bekijken, het oude magische, theocentrische wereldbeeld en het moderne rationalistisch-individualistisch georiënteerde wereldbeeld. Daarbij worden verschillende machtsstrategieën samengevoegd: de dalende macht van de kerk gebruikt de heks als zondebok, het opkomende burgerdom ziet in haar de inkarnatie van de moeilijk te onderdrukken driften en de natuurwetenschappen zien haar wetenschapsmethode als een aanval op hun nieuwe methode. In het centrum van deze wederzijds gebruikende en aanvullende machtsfaktoren staat de vrouwelijke seksualiteit als de inzet van disciplineringsstrategieën van verschillende strekking. 32. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} De heksenvervolging is dus geen incidentele zware misstap van enkele misogyne psychopaten. Dit fenomeen ontstond lang voor de reformatie en werd door de katholieke intelligentia tot een theoretisch systeem uitgebouwd. Het raakt los van zijn ontstaansgrond en dient later als uitlaatklep en verklaringsmodel tijdens het ontstaan van een wereldbeeld, waarin God, natuur en staat niet meer als eenheid worden gedacht. Hiermee parallel loopt de ontstaansgeschiedenis van de kapitalistische maatschappij en van het individueel aanspreekbare burgerlijk-mannelijke subjekt. Afnemende heksenvervolging {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Als je de heksenwaan in samenhang met een filosofisch-maatschappelijke identiteitskrisis ziet, dan is het niet verwonderlijk dat met de konsolidering van het nieuwe wereldbeeld in het teken van het rationalisme ook de heksenvervolging afneemt. De vrouwen worden niet meer als de aktieve stoorzenders in de wereldorde gezien. Eind zestiende eeuw schrijft de nederlandse arts Johann Weyer een boek tegen de heksenvervolging onder de titel ‘De praestigiis Daemonum’ (1563) dat een periode van gematigde vrouwenverachting inluidt. Weyer loochent geenszins het bestaan van een duivelspakt en het maleficium, maar hij schuift aan vrouwen de rol van willoos slachtoffer toe. Volgens hem zijn vrouwen slechts weerloze ‘melancholikerinnen’, konfuus en ongevaarlijk, wier ‘verstoorde’ fantasie open staat voor de duivel. Dit hangt volgens Weyer samen met ‘de natuurlijke zwakheid van hun sekse.’ 33. Hij pleit ervoor, deze vrouwen medisch te behande- {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} len of op te bergen. Na een theoretisch pennegevecht wint deze mening het van de oude dogmatische. De zeggenschap over de vrouw gaat van de jurist en de priester over in handen van de medici. Disciplineringsstrategieën In de zeventiende en achttiende eeuw blijken de maatschappelijke disciplineringsstrategieën op grote schaal sukses te hebben onder de bevolking. De franse filosoof Michel Foucault noemt in zijn boek ‘Histoire de la sexualité’ 34. vier strategieën om de seksualiteit te disciplineren: de pedagogiek, kontrole op de voortplanting, de psychiatrisering van perverse lusten en de hysterisering van de vrouw. Daarbij ziet Foucault drie intrensieke bewegingen: de seksualiteit wordt binnen de staat gebruikt om het individu te beheersen. Men gaat ervan uit dat de seksualiteit hét overheersende element binnen het menselijk lichaam is. En men gaat de seksualiteit binnen het wetenschappelijk vertoog halen, dat wil zeggen de wetenschap zal bepalen wat normaal en wat pervers is. De seksualiteit staat in het centrum van beheersingsmaatregelen binnen de pedagogiek, de (medische) wetenschap en de sociale strukturering. Psychoanalyse In de negentiende eeuw ontwikkelt zich een specifieke wetenschappelijke variant op de katholieke biecht, namelijk de psychoanalyse. Hier heerst een tweedeling tussen de ‘onwetende’ patiënt die spreekt en de ‘wetende’ analytikus die de patiënt uitlegt wat deze hem vertelt. Foucault zegt: ‘De toehoorder (...) zal de heerser over de waarheid worden.’ ‘De kausaliteit binnen het subjekt, het onbewuste van het subjekt, de waarheid van het subjekt in de ander, die weet, het weten van iets, dat zelf niet weet - dit alles heeft in het discours van de seksualiteit zijn ontplooiing gevonden. Geenszins echter op grond van een natuurlijk vermogen, dat in de seksualiteit schuilt, maar als funktie van machtspraktijken, die immanent zijn aan dit discours.’ 35. Freud verwoordt deze macht als hij zelfbewust over zichzelf als psychoanalytikus spreekt: ‘Wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, kan zich ervan overtuigen dat stervelingen geen geheim kunnen verbergen. Wie met zijn lippen zwijgt, babbelt met zijn vingertoppen; uit al zijn poriën dringt het verraad naar buiten. En daarom is de taak, bewust te maken wat in het diepst van de ziel verborgen ligt, heel goed te volbrengen.’ 36. Je ziet hier een analogie met de inquisitie in het {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} samenkomen van man, macht, discours en waarheid. De seksualiteit wordt tot een veld van gevaarlijke perversies en ziekten. Deze houding ten opzichte van seksualiteit gaat in de negentiende eeuw gepaard met de overtuiging dat vrouwen - ten minste burgerlijke vrouwen - tot niets anders in staat zijn dan tot mooi zijn, kinderen krijgen en tot representatie. Deze houding vernauwt de speelruimte van de burgerlijke vrouw: velen van hen vluchten in ziekten 37. of nemen de ideologie van de zieke vrouw over of zien hun protest tegen de opgelegde rol als ziekte geïnterpreteerd. 38. De vrouw als voortplantingsmachine De medisch-psychologische wetenschap heeft ijverig ertoe bijgedragen dat het historisch ontstane beeld van de zieke, zwakke vrouw wetenschappelijk onderbouwd werd. De medische wetenschap gaat van twee stellingen uit: ten eerste heeft elk orgaan een bepaalde energie, die het aan andere behoeftige organen, met name de seksuele, af kan staan. Ten tweede: de centrale funktie van de vrouw is de voortplanting. Als men nu deze twee samenvoegt, dan betekent het, dat de voortplanting alle energie van de vrouw moet opslokken. De maatschappelijke konsekwentie daarvan is, dat vrouwen niet aktief mogen zijn. Hierbij voege men de gangbare medische overtuiging dat alle biologische funkties bij vrouwen als ziekte te beschouwen zijn, en men heeft de wetenschappelijke legitimering voor de permanente opsluiting van de vrouw als haar seksespecifieke natuurlijk noodlot. Deze vrouwelijke organen die zo veel energie (moeten) krijgen, zijn ook de oorzaak van bijna alle storingen in het lichaam. Vooral de eierstokken en de uterus (hysterion) moeten het ontgelden. De beroemde amerikaanse arts Dr. W.W. Bliss zegt in 1870: ‘Als wij uitgaan van de voorstelling van de gigantische macht en de invloed die de eierstokken hebben over de hele dierlijke huishouding van de {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouw (...) hoe groot moet dan de invloed en de macht van deze organen zijn over het wezen van de vrouw (...) als deze organen ziek zijn.’ 39. Maar hoe kun je nu zien dat deze organen ziek zijn? Natuurlijk alleen aan het wangedrag van een vrouw, volgens de negentiende eeuwse wetenschappers. Dus, als bedrust, isolatie en gedwongen passiviteit niet helpen om de vrouw in het gareel te houden, dan moet de chirurg zijn messen slijpen. Sinds het midden van de negentiende eeuw worden op grote schaal eierstokken, klitorissen en uteri verwijderd. Na de amputatie beloofde men genezing van de volgende kwalen: verdrietigheid, vraatzucht, masturbatie, zelfmoordpogingen, erotische wensen, achtervolgingswaanzin en bokkigheid. Veel vrouwen worden door hun man voor een dergelijke chirurgische ingreep naar de klinieken gebracht. Andere vrouwen worden al ‘kalm’ bij de dreiging van hun echtgenoot en familie. De wetenschap staat hier duidelijk in dienst van de poging om vrouwen te temmen, dat wil zeggen om haar in hun voorgeschreven rolpatroon vast te houden. De bedreigende aktiviteit van vrouwen moet ‘genezen’ worden door amputatie van hun biologische organen. Hier gaat het trouwens niet alleen om een morele maar ook om een logische misstap in de theorie. 40. Als namelijk de biologische voortplantingsorganen de alles overheersende faktor voor de vrouw en haar vrouwelijkheid zijn en alle energie opslokken, dan zou de logische konsekwentie van een amputatie zijn, dat bij verwijdering van de uterus of de eierstokken een vrouw haar energie op andere ‘organen’ zou kunnen richten en bijvoorbeeld haar hersenen weer aktiever zou kunnen gebruiken. Dat dit niet zo uitpakt, maar dat vrouwen integendeel timide worden en angstig en dat dit de theorie dus zou moeten falsificeren wijst erop, dat de ideologie van deze wetenschap in bepaalde negentiende-eeuwse kringen zeer machtig is. Slechts weinig vrouwen kunnen zich eraan onttrekken en een aktief en strijdbaar leven leiden. Subtiele onderdrukkingsmechanismen Een nadeel van de voortschrijdende beschaving is dat de onderdrukkingsmechanismen subtieler worden. Er worden geen brandstapels meer opgericht, er vloeit geen bloed meer. De disciplinering is overgenomen door de onopvallende sektor van de psychoanalyse. Het scalpel is uit de hand van de chirurgijn overgegaan naar die van de {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} analytikus. Deze aarzelt over het algemeen niet om zijn beeld van de sociale realiteit tot wetenschappelijke theorie te bombarderen als het om uitspraken over dé vrouw gaat. Sigmund Freud, de Weense arts en vader van de psychoanalyse, geeft een in zijn tijd treffende beschrijving van dat verminkte wezen ‘vrouw’. 41 Hij probeert deze schets echter als een biologische konstante in het vrouwelijk karakter wetenschappelijk te beschrijven. Volgens hem zijn vrouwen van nature passief, jaloers, niet kreatief, niet intellektueel. Als zij dat wel zijn, dan zijn ze in zogenaamde ‘mannelijke fasen’ blijven steken tijdens hun persoonlijkheidsontwikkeling. Deze passieve, domme, verlamde vrouw, dit totaal beheerste en beknotte wezen heeft niets bedreigends meer over zich. Zij is ‘getemde, beheerste natuur’ en daarmee het ideologische spiegelbeeld van de heks, die geacht wordt de natuur aktief te beheersen. 42 Freud kan zijn hysterische patiënten dan ook niets anders aanbieden dan de terugkeer naar de traditionele vrouwenrol van dochter/echtgenote/moeder. De ‘defekte man’ Wij zien ook in het beeld van de negentiende-eeuwse burgerlijke vrouw, hoe haar seksualiteit tot inzet van verschillende elkaar aanvullende machtsstrategieën gemaakt wordt: met de konsolidering van de burgerlijke maatschappij wordt de vrouw uit de openbaarheid geweerd en in het huis opgesloten. Moederideaal, onbetaald huishoudelijk werk, passiviteits-ideologie houden haar stevig vast in het kerngezin. Deze ekonomische komponent wordt ondersteund door het wetenschappelijk-medische discours, waar slechts één parameter bestaat, de man. Gemeten aan hem wordt zij tot de defekte mens. Normalisering betekent voor de vrouw dat zij tot een tweederangs bestaan gedoemd is. Zij mag haar kunnen niet vrij in de strijd gooien, zij {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} moet getemd en beschaafd, charmant en ladylike op de vierkante centimeter van haar huis de rol van de ‘moderne natuur’ spelen. De moeder/huisvrouw wordt tot projektieveld van vele emotionele en irrationele behoeften 43. die de man in de openbaarheid moet beheersen. Als vrouwen deze rol weigeren, worden zij nog steeds met minachting en uitsluiting bedreigd. Vooral in tijden van ekonomische teruggang worden vrouwen ook nu nog gauw gebrandmerkt als hoer, pot, intellektueel, manwijf, kenau enzovoort. Meestal reage(e)r(d)en vrouwen met mimicry, met aanpassing aan de vereiste rol. Leve het verschil De heksenmetafoor die de feministen in demonstraties weer opnemen zegt het tegendeel: ‘leve het verschil’. Zij hebben erkend dat anderszijn nog altijd bedreigend is. Hun eis is de opheffing van de beperkingen die de mannelijke maatschappij hen opdringt. Zij hebben hun gerechtvaardigde twijfels over het waarheidsgehalte van vele theorieën, beschrijvingen van het zogenaamd ‘vrouwelijke wezen’ en biologische determinering. Zij eisen dat vrouwen op grond van hun seksualiteit niet steeds weer tot een uitzondering gemaakt worden: dat gebeurt door ze als minderheidsgroep te behandelen of door ze te dwingen zich naar dezelfde kodes als de man te gedragen. Vrouwen willen geen mannen zijn en ze zijn ook geen minderheid. Door zich als heks te verkleden kreëren de feministen een symbolische relatie met het verleden. Zij demonstreren een kontinue stroom van vrouwenhaat en vrouwenonderdrukking, die op de onderdrukking van de vrouwelijke seksualiteit gebaseerd is. In het verleden pasten vrouwen zich individueel aan, en werden ze kollektief vervolgd. Nu erkennen vrouwen dat onderlinge solidariteit hen bescherming biedt en de individualiteit van de enkeling een kans tot overleving geeft. Via de heksenmetafoor nemen vrouwen de angsten van mannen letterlijk op, zij apen de mythe die hen omgeeft speels na, om de belachelijkheid van de fantasieën over vrouwen te demonstreren. Tegelijkertijd {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} keren zij zich daarmee tegen de rigiditeit van de patriarchale normen, die als universeel menselijk voorgesteld worden, maar die er - nauwkeurig beschouwd - verdacht mannelijk en partijdig uitzien. En hoe kan de waarheid van de helft van de mensheid aanspraak maken op algemene geldigheid? 44. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Minnaressen en motorguys Reisbrieven van Dora D. uit de gordel van smaragd Singapore, 6 maart 1983. Waarde Dames, De reis hierheen was vermoeiend, achttien uur in een vliegende bus. Gelukkig mochten we er op de luchthaven van Abu Dhabi even uit; een groot rond gebouw midden in de woestijn dat van binnen het midden houdt tussen een akwarium en een moskee. Uit een vijvertje in het centrum rijst een met groen-blauw mozaïek ingelegde zuil omhoog die overloopt in het koepelvormige dak. Het water wordt in de geometrische patronen van de tegeltjes weerspiegeld. Het was midden in de nacht, er heerste een stille, plechtige sfeer. Slechts enkele mannen, gekleed in wijde, witte gewaden liepen er rond, en wij dus. Even een verwarring rond de w.c.'s: op allebei stond een figuur in een vormeloos lang gewaad afgebeeld. Bij nadere bestudering bleek het eenvoudig: de damesfiguur was geheel in het zwart en het langwerpige gewaad sloot tot vlak bij de ogen aan. Singapore. Wat een stad is daar in de jungle verrezen! Van de oorspronkelijke nietige ‘Leeuwentempel’ * is niets meer over. Het beton is bij iedere keer dat ik er kom verder opgerukt. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Hemelbestormende torens in allerlei vormen en maten verzamelen zich rondom de alsmaar nietiger wordende rivier. Wat een lijnenspel! Daarmee vergeleken is de Bijlmer niets meer dan één grauwe saaie bajes. Hier verzint iedereen die iets bouwen wil wat nieuws. Eén ongetwijfeld zeer godvrezende chinees heeft een zeker twintig verdiepingen tellend gebouw neergezet waarvan het dak de vorm van een sterk vergrote pagode heeft. Vanuit de daktuin op de tiende verdieping van mijn hotel lijkt het op een klein groen petje in de verte. Stelt u zich eens voor dat een Bijlmer architekt een gebouw ontworpen had waarvan het dak de vorm van de Westerkerk had? Singapore is overigens een keurige stad. Men steekt netjes over waar het mag (bij overtreding een boete van $500 **), rookt niet waar het niet mag (boete $500), gooit geen afval op plekken die daarvoor niet bestemd zijn (boete $500). Iedereen werkt hard, krijgt ten hoogste twee kinderen, rijdt van en naar het werk in bussen die keurig op tijd lopen en is gelukkig. Degenen die dat niet zijn, of iets anders willen, zoals dieven, hoeren, linkse intellectuelen, drugsverslaafden, dronkaards, goklustigen, homo's, dromers en fantasten zijn óf heropgevoed óf wonen nu op één van de kleine eilandjes vóór de kust totdat zij alsnog besluiten toe te treden tot de gelukkige Singapore-familie. Het beton boort zich de jungle in. De gloednieuwe universiteit is omgeven door een ondoordringbaar lijkend bos. Zou dit ooit kunnen vergaan? Zouden er ooit generaties toeristen rond deze reusachtig vervallen funderingen lopen, zoals wij nu hoofdschuddend uitgestorven steden zoals Macchu Picchu of Anuradhapura bekijken? Zouden hier weer apen, slangen, mieren, hagedissen en schorpioenen komen wonen? Deze stadt voelt zo onwezenlijk aan - een grommende leeuw tegen de opdringende jungle en de zee. Maar de kracht van de leeuw is eindig, die van de jungle en de zee is dat niet. Afgezien van het nakomen van mijn verplichtingen op onderwijskundig gebied had ik u en mezelf ook beloofd eens uit te zoeken hoe de dames zich hier plegen te vermaken. ‘Een plek voor alleen vrouwen? Die hebben we hier niet, probeert u de YWCA maar eens’, aldus enkele taxichauffeurs. ‘O, u bedoelt een bar, een nightclub? Voor dames en heren hebben we wel veel, wilt u misschien naar...’ Nee, dat wilde ik dus niet. Dan wisten ze alleen nog Bugisstreet voor me. Maar dat betrof toch juist heren? Ze knikten, maar als ik toch iets dergelijks pervers zocht konden ze me geen ander advies geven. De diverse dames-docenten die zich aan de universiteit met vrouwenstudies bezighouden konden me ook niet verder helpen. Een dame van indiase afkomst was opvallend geïnteresseerd in wat ik over India vertelde. Ze zag er voor een singaporese heel weinig fragiel en opgemaakt uit, met kort, al grijzend haar, en mooie, aardige ogen {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} achter een dikke bril. Een dame van chinese afkomst wist verder ook niets. Ze vertelde me wel dat er in de jaren twintig en dertig van deze eeuw veel vrouwelijke migranten uit China gekomen waren. Zijde-arbeidsters die bij de antihuwelijkskampagnes betrokken waren, in zustergroepen woonden en elkaar steunden tot in de dood. Ze verdienden haar eigen brood met haar vak en waren niet van plan ooit (weer) te trouwen. Volgens de chinese kwam dat ten dele door de zeer onplezierige toestand waarin ze als getrouwde vrouwen terecht zouden komen, maar voor een deel ook uit een afkeer van heteroseksualiteit op zich. De zijde-industrie raakte in verval en de ‘sisterhoods’ emigreerden naar Maleisië en Singapore. Er zijn nog wel wat van die groepen vrouwen, zeiden zowel de chinese als de indiase wetenschapsters, maar ze zijn eigenlijk al bijna verdwenen. De meeste vrouwen uit die tijd zijn allang gestorven en de jongeren zijn allemaal verwesterd. Vrijwel iedereen trouwt - anders heb je ook geen recht op een huis. Er zijn nog wel enkele groepen samenlevende vrouwen, maar die houden zich heel stil. Wat er van haar naar buiten komt wordt meteen via de roddelkanalen tot een schandaal opgeblazen. Verder was er alleen nog Buggisstreet voor me. Er viel geen ontkomen aan. In Nederland ging het gerucht dat Bugisstreet niet meer bestond, onderdrukt door de nieuwe, steeds strenger wordende zedelijkheidsnormen en opgegeten door de ‘urban redevelopment’. Heel Chinatown wordt uitgeroeid. Toen ik vanochtend niet meteen de Durga-tempel kon vinden zei de chauffeur: ‘Ah, natuurlijk, “urban redevelopment”, het is maar zo'n kleine tempel, dat vindt het bestuur niet erg. Alleen de grote monumenten laten ze met rust’. Maar neen, Durga was niet verdreven door de ‘urban redevelopment’, maar omgetoverd tot een moskee! Durga, de moedergodin, mijn heil en toeverlaat op reis door deze landen, weg! Een groen bord met de naam van de moskee erop, gras en planten uit haar torens. Geen beeltenis, geen kleur meer te bekennen. Toen ik dat zag moest ik wel even slikken. De chinese sisterhoods weg, Durga weg. En wat is er over? Giechelende chinese meisjes, gekleed in de laatste franse mode, zich afvragend of ze nu wel of niet al vóór hun huwelijk met hun vriendjes zullen vrijen. Gisteren keek ik of ik Bugisstreet nog kon vinden. Het staat niet meer in de officiële toeristengidsjes en ook bleken de straatnaamborden verdwenen die gewoonlijk op iedere hoek van de straat bevestigd zijn, op één na. Gelukkig herinnerde ik me nog van een vorig bezoek waar het was. Overdag zag het er nog net zo uit als toen - een marktstraatje zoals er zoveel zijn. Kleine chinese huizen met stokken met wasgoed uit de ramen en ballons, flarden chinese pop, kramen met overhemden, messen, spiegeltjes, kassettes, fruit en op de hoek bij Malabarstreet allemaal stalletjes waar je heerlijke chinese gerechten kunt {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} eten. Pas na twaalven verdwijnen de kramen en worden er tafels en stoelen neergezet. Het wordt drukker, iedereen gaat zo langzamerhand zitten en bestelt bier, dat dan opeens vijf keer zo duur is als overdag. Overal gefluister, alle hoofden één richting op, daar komt de eerste, wiegend, schitterend aangekleed, prachtig opgeschilderd. Ik kwam tegen twaalven, de kramen werden net opgeruimd. Ik kon nog juist een kassette met ‘The best of Joan Armatrading’ kopen. Het was druk op straat maar er waren nauwelijks toeristen. Er waren bijna geen vrouwen, alleen een paar hoeren en enkele ouderen die aan het koken waren. Ik at satay may kee en cantonese mie, kocht een groot glas papaya- en ananassap en at een stukje nangka. Op de hoek zaten vier politieagenten. Ik streek neer naast een eetstalletje waar mie gekookt werd en vissen en groenten werden gestoomd. Ik bestelde een fles bier en keek eens rond, dan werd er tenminste niet zo naar mij gekeken. Een vrouw alleen aan een tafel. Maar was ik wel een vrouw? Ik had een wijde rode bloes aan en jeans, mijn haar was net heel kort geknipt. Allerlei mannen liepen heen en weer. Hard staccato chinees, af en toe wat amerikaans er tussen door. Boven de stalletjes hingen rode ballons aan de ramen, gordijnen wapperden naar buiten, daarboven de diepzwarte hemel. Een oudere man met nog maar één tand probeerde voortdurend in mijn gezichtsveld te komen. Hij had een korte broek en een vuil hemd aan. Ik keek door of langs hem heen maar hij hield vol, smakte met zijn lippen, maakte gebaren, stootte klanken uit. En daar was de eerste. Ineens stond R. zoals ik hem/haar nu verder maar noem om van het gezeur met die voornaamwoorden af te zijn, achteloos tegen de fruitstal op de hoek geleund. Donkerpaarse kniebroek aan, glinsterend van het gouddraad, blauwe bloes met ruches, brede paarse ceintuur, hoge hakken. Gezicht mooi opgeschilderd: grote donkerrood geverfde lippen, dieprode wangen, valse wimpers en opgeplakte gouden stukjes op de oogleden. Maar dat laatste detail zag ik pas later. Mijn aandacht werd afgeleid, want onverwachts werd het eetstalletje waarnaast ik dekking had gezocht afgebroken. Ik kwam akelig midden op straat te zitten, in mijn eentje aan dat tafeltje met een fles bier waar ik maar langzaam mee vorderde. Ik aarzelde - zou ik weggaan of niet? Ineens gelach en gepraat vlak naast me. R. stond elegant tegen mijn tafeltje geleund en keek me kwijnend aan. ‘Hello’, lage, hese stem. Iedereen stroomde toe. R. had een keus gemaakt, de eerste van die avond. ‘Zou je R. niet eens wat te drinken aanbieden’, gebaarde de oude man. ‘Hello’, zei R. weer, verbaasd over mijn trage reaktie. ‘Hello, wil je iets drinken?’ {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Natuurlijk’, en daar was een knie tegen mijn dij, een strelende hand er op en R. zat naast me. Ik weet niet of ik mijn verwarring goed verborg. Iedereen stond om ons heen. De klanten, toeristen en obers lachten. Er werden foto's gemaakt. ‘Wil je ook bier?’ vroeg ik, wijzend naar mijn fles. R. bestelde een cola met martini. ‘Hello’, zei R. weer, met diezelfde, lage, bijna onverstaanbare, trage stem. ‘Hoe heet je?’ ‘Dora. En jij?’ ‘Rochyanna’. ‘Mooie naam. Waar kom je vandaan?’ Die hand alsmaar op mijn dij, de knie die geheimzinnige dingen deed. De cola met martini werd gebracht maar R. dronk nauwelijks, als een echte professional die nog een hele nacht meemoest. ‘Are you a man?’ vroeg R. ineens. ‘Nee, een vrouw, en jij?’ Hand weg, wat me vreselijk opluchtte. ‘Wat denk je?’ ‘Iets er tussen in’. ‘Vind je me niet mooi?’ Eigenlijk vond ik dat niet zo. Te glad, te hard allemaal en iets te opzichtig. Maar ik zei beleefd dat R. erg zijn best gedaan had. R. lachte. Nu de spanning een beetje weg was en we beiden wisten wie we waren, two queers in a straight world, was het ijs gebroken. Ik vroeg naar de business. ‘Slecht’, zei R. ‘De politie is lastig en ik heb nog veel geld nodig voor mijn geslachtsverandering. Bovendien moet ik voor mijn moeder zorgen’. R.'s moeder bleek van maleise afkomst te zijn, R.'s vader een arabier. De knie was opgehouden mijn dij te bewerken en ruste er nu alleen nog maar vriendschappelijk tegenaan. Of ik ergens anders betere business wist. Ik keek eens goed. R.'s borsten waren al behoorlijk ontwikkeld. Het dekolleté zag er zeker aantrekkelijk uit. Armen en benen glad en slank. Maar de stem, een grof, hees geluid, was afschuwelijk. Ik verontschuldigde me dat ik niet veel van dit soort business afwist. R. lachte, bracht zijn hand naar zijn mond, vervolgens naar de mijne en stond op. ‘See you.’ ‘Sukses.’ Ondertussen waren er meer travestieten gekomen. Twee hele slanke, de ene in een strak t-shirt met een prachtige boezem, de andere met een tijgershirt aan dat één fraaie schouder vrijliet. De oude man kwam weer naar me toe. ‘Wou je R. niet?’ Ik schudde van nee. ‘Wil je nog iets drinken?’ {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik heb nog’, wijzend naar mijn bier. Hij ging naast me zitten en stak een dikke rode tong langs zijn ene tand naar buiten. Ik fronste, en wuifde hem geërgerd weg. Vóór me was een luidruchtig groepje arabisch uitziende heren neergestreken. Een brallend type haalde met veel misbaar en rollende rrrrrr's het strakke tshirt naar zich toe, kneep in een wang, betastte borsten en dijen, bestelde drank. Veel drank. En barstte uit in een luid ‘I'm in love, I'm in love.’ R. liep langs en werd er ook bijgehaald. Met de ene hand werd R's kuit gemasseerd, de andere rustte op de schouder van het t-shirt. R. draaide zich naar me om en schudde zijn hoofd. Ik schudde ook: Nee, dit was geen business. R. stond met een elegant dansje op, liep even rond en streek toen neer aan een tafeltje met twee wat oudere amerikaanse mannen. Onmiddellijk stonden de vier politieagenten op en gingen er omheen staan. R. keek brutaal terug en wimpelde ze af. De mannen lachten en knikten. Ze waren gemoedelijk, maar kennelijk ook geen business. R. verdween na een tijdje weer, nog een drankje onaangeroerd achterlatend. De oude man kwam aanzetten met een indiaas-maleise travestiet, helemaal in zwart kant. ‘Wil je?’ Weer die tong naar buiten. Ik schudde van nee, het kant had zich trouwens ook al omgedraaid. Net toen ik weg wou gaan kwam R. weer langslopen, heupwiegend aan de arm van een stoer lachende zeeman. R. draaide zich nog even naar me om en wuifde me gedag. Ik lachte terug. De politieagenten stonden wat chagrijnig te kijken. In het hotel probeerde ik R.'s dansje nog even na te doen, maar het leek nergens op. Jakarta, 17 april 1983. Behalve de maaltijden en de sterrenhemels, waar ik in deze regentijd overigens niet veel van te zien krijg, doet alleen het werktempo dat ik probeer aan te houden mij herinneren aan de sfeer der Indische Belletrie. En zoals iedere rechtgeaarde planter uit die tijd zal beamen, hoort bij dit moordende tempo een uitspatting op zijn tijd. Niet in de soos, zoals vroeger, met veel bier en bittertjes, maar in de dancings en nachtklubs van deze verderfelijke stad Jakarta. Met Drank en Dames. En wel niet met sigaren, zoals de heren plachten te doen, maar met weed, hetgeen volstrekt verboden is, zodat het roken ervan zonder meer al een giechelig soort spanning oplevert. Ik zal u niet verhalen over mijn reis die mij van Oost naar West door dit onmetelijke en schitterende land voerde, noch over het vele te bewonderen natuurschoon onderweg, noch over de voortgang mijner werkzaamheden, doch over de Dames hier te lande. Niet over keurige dames die nog vloeiend hollands spreken en trouw ter kerke gaan, {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} noch over de dames die zich pogen te vermaken met de vele aktiviteiten die voor haar georganiseerd worden in het kader van een algemene kampagne ter verhoging van de onmondigheid van iedereen behalve de militairen, noch over de vele zeer hoogstaande dames die mijn geest verrijken met haar ervaring en wijsheid, noch over de boerinnen, arbeidsters en handelaars die ik ontmoet, doch over de bravadoguys, de motormeisjes, de filmsterren, zangeressen en minnaressen die tesamen het rijk geschakeerde geheel van lesbo-Jakarta vormen. Officieel bestaan ze niet eens. In een recent in Bandung gepubliceerd boekwerkje over de rechtspositie van de Hedendaagse Vrouw wordt onder het hoofdstuk ‘homoseksualiteit’ (ondertitel: ‘een oproep om homoseksuele handelingen te voorkomen’) gesuggereerd dat dit een uit het westen geïmporteerd verschijnsel is. Het betreft veile mannen die volkomen onschuldige jongetjes met schone beloftes van lekkers en rijkdom verleiden en hen alzo op het slechte pad brengen. De schrijfster heeft duidelijk haar huiswerk niet gedaan. In één van de meest vooraanstaande nationale weekbladen zijn onlangs nog enkele artikelen verschenen over de roerselen van dames die het onder elkaar houden. Eén over een leerlinge die met haar juf wegvluchtte. Haar ouders haalden haar weer op en maakten er een rechtszaak van. Met behulp van een psychiater en injekties kon de dochter nog wel genezen worden, oordeelden rechter en verdedigers. De juf werd veroordeeld tot gevangenisstraf. Een ander artikel betrof het publiekelijk aangekondigde en vrolijk gevierde huwelijk van Jossie en Bonnie, twee ondernemende jongedames uit de hoofdstad. Het paar is overigens alweer gescheiden. Ook hier, geachte redaktieleden, bestaat een genadelooos roddelcircuit, ik ben van velerlei zaken reeds uitvoerig op de hoogte gesteld. Voorzover mijn ervaring nu reikt is de wereld hier naar een vrij strak schema ingedeeld. Er is een kern van zich min of meer in het openbaar profilerende dames met daaromheen een veel grotere groep vrouwen die zich gedeisd houdt. Dat laatste kan vrij eenvoudig. Als je eenmaal hebt besloten je een passende minnares aan te meten hoeft dat niemand, behalve de dame van je keuze en een paar intieme vriendinnen, op te vallen. Hand in hand met een vriendin lopen is hier heel gewoon. Met je vriendin slapen eveneens. En als je dat laatste maar in je eigen kamer kunt doen - en dat is nog wel eens een probleem voor armere dames - zal niemand zo gauw op het idee komen dat de twee vriendinnen elkaar tederder dan alleen platonisch beminnen. Je moet je alleen te weer stellen tegen de buitengewone druk om te trouwen en kinderen te krijgen; maar dat moeten alle ongetrouwde vrouwen. En je moet zorgen je niet te verraden bij de {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} gewone heteroseksistische grappen. Deze dames leerde ik alleen kennen voorzover de guys en haar minnaressen mij op haar opmerkzaam maakten, want ze onderscheiden zich kwa uiterlijk en gedrag in niets van de aangepaste heterovrouwen: dezelfde jurkjes, bloesjes en rokjes, dezelfde ‘vrouwelijke’ lachjes en gebaren. De meeste guys hebben wel eens minnaressen uit deze groep betrokken, wat meteen de grootste problemen opleverde. Want de guys zijn als zodanig wel herkenbaar: ze roken sigaretten, gaan gekleed in perfekt zittende pantalons, dragen herenhorloges en bewegen zich met de achteloze, licht-stoere elegantie van veel indonesische jongens. En dan komt de familie in de weer om de eer van haar dochter te beschermen. Sem werd uit de kast geplukt toen een woedende vader de kamer van zijn dochter binnenstormde. Adé kreeg een verschijningsverbod bij haar vriendin opgelegd. Veel van de ‘onzichtbare’ dames bevinden zich ook in mondaine of artistieke kringen. Perfekt opgemaakt (met een lipstick bijvoorbeeld van een dermate goede kwaliteit dat de vuurrode lippen van één van deze filmsterren nog steeds op de kraag van mijn witte bloes afgebeeld staan) zijn zij in niets te onderscheiden van haar heterovriendinnen. Het dierbaarst is mij het groepje dames dat zich niet verbergt, maar zich staande probeert te houden tegen alles in. Eén van de eerste gevechten die ze hebben moeten leveren is die tegen de verplichte rokken van haar schooluniform. Lange broeken zijn op school voor meisjes volstrekt verboden! Op de middelbare school konden ze er niet onderuit: gauw naar huis hollen, omkleden. Voor sommigen was die schooltijd de laatste periode dat ze een rok droegen en hebben zij om die reden van een verdere opleiding afgezien. Het volgende probleem is werk zoeken als een jezelf respekterende vrouw. Dede heeft uiteindelijk op het technische buro waar ze werkte weer ontslag moeten nemen omdat het onhoudbaar bleek: als ze ergens een kantoor moest bezoeken werd ze nauwelijks serieus genomen. Meteen de eerste avond dat ik hen ontmoette raakten we in een vrolijk en vurig debat verzeild. Zij vroegen hoe het in Holland toeging. Ze konden mij niet helemaal plaatsen en ik hen niet. Ik had weliswaar een passende broek aan, maar droeg wel een bh. Ook mijn horloge vonden ze nogal klein en ik rookte niet. Van mijn kant verbaasde ik me erover dat zij niet trots waren op haar vrouwenlichaam en bij voorbeeld haar borsten met een doek omwikkelden om ze platter te maken. Ze wilden ook eigenlijk helemaal geen vrouw zijn, ze wilden alleen met vrouwen vrijen en vonden dat hun vrouw-zijn hen dat nu niet bepaald gemakkelijk maakte. ‘Maar je bent juist zo'n mooie vrouw’, protesteerde ik tegen Adé. Ze trok even haar perfekt gevormde wenkbrauwen op. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Pas later legde ze me uit dat ik het indonesische woord voor ‘vrouwelijk schoon’ gebruikt had, terwijl zij liever had dat ik het woord ‘mooi’ gebruikte dat in het geval van mannen gebezigd wordt. In het vervolg lette ik daar dus op. Het werd heel laat die eerste avond want we wilden van elkaar weten hoe het dan bij het vrijen toeging. Ik zei dat ik daarbij van een zekere wederkerigheid houd. ‘Hoe kan dat nou?’ vroegen zij, ‘Is dat niet verwarrend, dan moet je twee rollen tegelijk spelen’. ‘Hoezo?’ ‘Nou, zowel aktief als passief’. Bij hen is dat strikt gescheiden. De guys nemen het initiatief bij het versieren en haar vriendinnen verwachten dat ook van ze. Aan de andere kant verwachten zij van haar minaressen dat zij de afwachtende en verzorgende rol op zich nemen. Zo regelde niet Peggi, bij wie ik bleef logeren, mijn kamer en ontbijt, maar haar vriendin Frieda. We kwamen er op uit dat ik in dit land twee minnaressen nodig zou hebben want dat ik anders niet ten volle van de eksklusiviteit van het óf guy, óf minnares zijn zou kunnen genieten. Maar ook dan zou het behelpen blijven, want ik zou die dus tegelijk willen. En de kodes der ridderlijkheid staan niet toe dat men er tegelijk, tenminste niet openlijk, twee minnaressen op na houdt. Ik was ondertussen een beetje moe geworden. Het was een lange avond geweest en ze spraken zo rad jakartaans door elkaar. Ineens merkte ik dat ze met elkaar aan het overleggen waren wie van de groep het met mij zou willen. Ik was nieuwsgierig - wat voor dame zouden ze voor mij geschikt vinden? Ze lachten, noemden vlot enkele namen en beloofden voor me uit te kijken. Dat was allemaal vlak vóór ik een rondreis door Indonesië zou ondernemen. Ik stelde voor om gezamenlijk mijn verjaardag te vieren. Dat viel op een zaterdagavond en ik was dan net weer terug in Jakarta. Een mooi plan, vond iedereen. Mijn drie-en-dertigste verjaardag. Een telefoontje uit Amsterdam van E. Brieven, kadootjes van vriendinnen, voor mijn werk een interview met een filmster en dan naar de disko met de meisjes. Wie zouden ze uitgekozen hebben om mij te begeleiden? Ik was heel benieuwd, want uit hun keuze zou blijken hoe ze mij inschatten op hun schaal van dames die het met dames houden. Een guy zoekt zich uitsluitend een vrouwelijke dame en zal nooit vrijen met een andere guy. Zij zijn kameraden, kunnen met elkaar slapen, alles met elkaar delen, maar ze worden niet verliefd op elkaar, want dan zou één van hen de vrouwelijke rol op zich moeten nemen. Ik kwam een beetje tintelig van spanning bij Peggi, het verzamelpunt. Een beetje afwezig ook, want het interview met de filmster was heel veelbelovend geweest, bijzonder interessant zelfs, verwarrend, intri- {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} gerend. De meisjes, die wisten dat ik haar zou opzoeken, plaagden me: ‘Hoe vond je haar? Aantrekkelijk, toch? Wanneer ga je weer? Heb je haar niet iets vergeten te vragen?’ We gingen uiteindelijk toch maar niet naar de disko. Dat was teveel een homotent, vonden ze, en ze hadden geen zin in al die travestieten, veel te verwarrend. Ze besloten dat we naar de Green Pub gingen: drie paren, de guys in mooie broeken en overhemden, haar minnaressen in jurken, Dede wier filippijnse minnares weer in haar eigen land was, en ik. De Green Pub bleek een overvolle, mexicaans aandoende bar te zijn waar een bandje slechte en oorverdovende imitaties van bekende jazzmelodieën speelde. De drank was prachtig: Fruit Pants, een groot glas roze vloeistof, vruchten gemengd met schaafijs en rum. De meegebrachte weed die iedere guy in voorgerolde sigaretten in haar sok verstopt had werd buiten of op de wc opgerookt en al spoedig raakte iedereen in een opgewekte stemming. Het wachten was op de voor mij bestelde dame. Na een half uur was ze er ineens. Ze had een jurk aan, was het eerste dat me opviel. Ik behoorde dus tot de guys. Ze was verlegen en een beetje zenuwachtig, haar hand was vochtig toen ze de mijne schudde. Anita, of Rita, ik verstond het niet goed. De jurk was bruin met ruches en lintjes en kon mij in het geheel niet boeien. En Rita of Anita eigenlijk ook niet. Ik was veel meer geïnteresseerd in mijn rechterbuurvrouw Dede. Ik had mijn portie vrouwelijkheid voor die dag wel gehad met de filmster waar ik me nog steeds verward over voelde. Dede had echter die avond totaal geen oog voor mij. Overdag waren we de beste kameraden, ze vervoerde me vaak op haar motorfiets. Peggi die tegenover me zat maakte af en toe gebaren dat ik me met Rita of Anita moest bemoeien, maar ik kon het niet. Verder was het hoogst vermakelijk. De band speelde ‘Happy Birthday’ voor me, de meisjes zongen me hartelijk toe en ik kreeg een slipje met een strik in kadoverpakking aangeboden van de zaak. Fruit Pants werden in grote aantallen gedronken. De laatste roddels werden uitgewisseld, en een eindeloze hoeveelheid grappen, die ik helaas lang niet allemaal verstond, passeerde de revue. Om een uur of twee gingen we naar Tropicana, een herengelegenheid met floorshow en striptease. De dame aan de kassa, een vroegere minnares van één van de guys, liet ons gratis binnen. De striptease was reeds voorbij. De dames die achter glas te bewonderen zijn, en die men voor een kortere of langere periode van vermaak kan uitkiezen, waren óf al bezet, óf hadden haar zitplaats al verlaten. Volgens de vriendinnen konden ook dames zich hier een begeleidster kiezen. Anita of Rita was ondertussen verdwenen. De tafels waren bedekt met halflege borden en omgevallen bierflessen. Een kat sprong op één van de tafels en begon ongestoord te souperen. Obers probeerden {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} tevergeefs nog een beetje orde in het geheel te brengen. De sfeer was tamelijk liederlijk volgens de hier geldende normen. Hier en daar werd gezoend. Velen waren dronken. Enkele dagen later vroeg Peggi me waarom ik niet geïnteresseerd was geweest in Rita of Anita. Ik zei dat ik immers al iets veelbelovends had met de filmster en dat ik meer voelde voor een wat steviger dame. Het fotoalbum werd er bijgehaald met een verbijsterend grote verzameling portretten van alle vriendinnen, op vakantie, bij een feest, op de motor, of gewoon bij elkaar thuis. Ik moest uitkiezen. Wie vond ik nu aantrekkelijk? Ze kwamen er allemaal omheen zitten. Er werden me enkele alternatieven gewezen, dames die waarschijnlijk aan mijn smaak zouden beantwoorden, niet een zodanig vaste minnares hadden dat ze daarbuiten niets meer zouden kunnen of willen en die er geen bezwaar tegen zouden hebben zich met een witte af te geven. We werden er heel vrolijk en lacherig van. Ik moet bekennen dat ik er tot nu toe nog niet achteraan ben geweest. Ik heb het te druk gehad met mijn filmster. Het valt nog niet mee zich de kodes van mannelijke ridderlijkheid weer aan te leren, zoals daar zijn: Haar te begeleiden bij het oversteken, het portier voor Haar open te houden, te beslissen waar en hoe laat we ergens gaan eten, Haar overal te brengen en op te halen, en, niet te vergeten, het initiatief te nemen op, laten we het noemen, andere gebieden. Tot nu toe is ze tevreden over me en haalt zorgzaam de daun salam * uit mijn pizza Indonesia in het Hyatt Hotel. 22 april, 's ochtends Zojuist een beetje duizelig thuisgekomen. Ik was bij Adé en Sem blijven slapen na een nachtelijke tocht. De keurige en streng christelijke dame die het hotel beheert, keek me een beetje fronsend aan toen ik verfromfaaid, in mijn kleren van gisteravond kwam binnenstappen. Gauw gebaad, schone kleren aan. Gisteravond weer veel Fruit Pants, en whisky voor mij, want ik had eindelijk weer eens zin in wat sterkers. De dames hier drinken nauwelijks en ze kunnen er ook heel slecht tegen. Mijn whisky deed me dus weer een beetje hoger in de achting der guys stijgen. Veel roddels weer en we begrepen elkaar nog steeds niet. Ik zei dat ik me zo dubbel voelde hier, bijna biseksueel, terwijl ik het toch keurig bij dames houd. Zij begrepen mijn problemen met de exklusiviteit van de mannelijk rol niet, waar ik volgens hen toch het beste voor geschikt ben. Enfin, het was heel genoeglijk. Adé ziet er nu uit als een zeerover. Haar ene oog is dichtgeplakt. Na {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} een speelse en stoeiend doorgebrachte avond met een vriendinnetje was ze op haar motor gestapt, in een gat in de weg beland en lelijk gevallen. Het moest aan alle kanten weer dichtgenaaid worden. Ze heeft er niet veel pijn meer aan. Maar toen het pas gebeurd was kwam ze strak en stijf, nog onder het bloed, bij me langs. Ze had een boodschap voor me die volstrekt onbelangrijk was. Ik schrok erg en wilde haar troosten, maar dat liet ze niet toe. Een guy toont haar gevoelens niet. Klein, rechtop en trots, maar toch ook een beetje trillerig stapte ze weer op de motor. Uw toegenegen, Dora D. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Auteurs & medewerksters DIANA BLOK (1952) is bekend van de samenwerking met Marlo Broekmans. Samen namen zij deel aan diverse internationale tentoonstellingen (o.a. PARIJS, Centre Pompidou; New Dutch Photography; LONDEN, Night Gallery; KEULEN, Photokina; MALMÖ, Museum Moderne Kunst). Hun werk verscheen in vele internationale fototijdschriften en is te vinden in diverse internationale kollekties. Dit najaar verschijnt van hen het fotoboek ‘Invisible Forces’ bij Bert Bakker te Amsterdam. Sinds twee jaar werkt Diana Blok zelfstandig. De foto's in dit nummer werden nog niet eerder gepubliceerd. MINEKE BOSCH (1954) historika, werkzaam bij het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging op het projekt ego-dokumenten van vrouwen. Was lange tijd medewerkster van de vrouwenboekhandel ‘Dikke Trui’ in Groningen, maar vestigde zich onlangs in Amsterdam om zich met nog meer vuur te kunnen overgeven aan historische studiën. Zij rekent vrouwen als Johanna Naber en Catharine van Tussenbroek tot haar beste vriendinnen. MARGRET BRÜGMANN (1948), literatuurwetenschapster, werkt als wetenschappelijk medewerkster vrouwenstudies aan de Universiteit van Amsterdam. Zij houdt zich bezig met teksten rond androgynie, de ‘écriture féminine’ en dekonstruktieteksten uit de duitse vrouwenbeweging. CARLA BRÜNOTT (1938), initiatiefneemster tot het oprichten van dit tijdschrift. Belangrijke drijfveren in haar leven waren en zijn: ondernemingslust en liefde voor vrouwen. Zij is een work-aholic, hedoniste, diehard, manager eerste klas met gevoel voor theater. Bemint de duinen, de poëzie en haarzelf. Eeuwig op zoek naar een voorlopige waarheid. Drukt mee aan ‘Lust en Gratie’ bij vrouwendrukkerij ‘Virginia’. DORA D. (1929), van Engelse oorsprong, bereist in onverslijtbaar khaki-uniform model Livingstone de wereldzeeën en het luchtruim. Overal waar haar ‘onderwijskundige verplichtingen’ haar roepen - te land, ter zee en in de lucht - dokumenteert zij de lesbische kulturen. Tracht uit het hoofd de manuskripten te rekonstrueren, die in 1977 door de F.B.I. werden ontvreemd. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} IEN DIENSKE (1939), wetenschappelijk medewerkster bij de vakgroep wijsgerige en historische pedagogiek te Utrecht. Bestuurslid van de Interfakultaire Werkgroep Vrouwenstudies te Utrecht. Doet fenomenologisch onderzoek naar de leefwereld van meisjes en vrouwen met behulp van autobiografisch materiaal en romans. BIRGIT FELSTAU (1955) werd na een studie in de sociale wetenschappen vertaalster. Mede-oprichtster van het vrouwenvertaalkollektief ‘De Bron’ en op het moment werkzaam in het lesbisch archief, regio Amsterdam. MARIANNE GOSSIJE (1952) heeft Frans gestudeerd, was koördinatrice van een provinciale Artotheek. Heeft meegeschreven aan een lesbische pulproman. DORIAN HIETHAAR (1951) beeldend kunstenares te Nijmegen. Installaties: ‘Lieve liefste, ik wil post’ (Nijmegen 1981); ‘Brieven die ik niet verstuurde’ (Deventer 1982); ‘Soms doet mijn hart zo'n pijn’ (1983) Series: ‘Juffrouwen, dames, mevrouwen in het landschap’ (1978); ‘Am anderen Ufer’ (1979); ‘Hartstocht’ (1981); ‘In een aanval van jaloezie’ (1982). ‘Ik probeer elke dag weer, nou ja, in mijn beeldtaal iets weer te geven van mijn lesbisch leven, maar ik ben gevormd door het hetero-bestaan en daar knal ik elke dag weer tegenaan.’ ISABEL HOVING (1955) zat op de kunstakademie en de lerarenopleiding. Werkte als lerares Nederlands en studeert nu literatuurwetenschap. Een van de mede-oprichtsters van de Groningse vrouwenboekhandel ‘Dikke Trui’. Illustreert alom, van schoolboek tot subversief damesblad. MAAIKE MEIJER (1949) studeerde Nederlands, werkte als lerares, bouwvakster, journaliste, vertaalster en reizend lezingenburo. Houdt zich bezig met literatuur, lesbisch- feministische theorie en middeleeuwse Graalromans. Werkt aan een historisch boek ‘De maskers van het patriarchaat’ dat bij Sara zal verschijnen. CHRISTINE M. QUISPEL (1946 woont in de nieuwe wijk Lunetten temidden van groentetuinen, grachten en velden. Een enkele maal inspireert deze omgeving haar tot het schrijven van een gedicht. Ze werkt binnen vrouwenstudies en zij ziet het als een erezaak en bron van inspiratie om vele oude heiligdommen van vrouwen te bezoeken in Kreta, Malta, Etrurië en in Stonehenge en Avebury. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} RENEE RÖMKENS (1953), na een tamelijk keurig meisjesleven in het Limburgse, kriminologie en psychologie gestudeerd in Nijmegen. Aldaar ontwikkelde zich een voor de toekomst beslissende passie voor dames en hun geleerdheid. Thans werkzaam als wetenschappelijk medewerkster vrouwenstudies (psychologie) aan de Rijksuniversiteit Leiden. MART J. TOBI (1945), twee jaar ‘Artibus’ en drie jaar Stichting Nieuwe Akademie te Utrecht. Heeft de afgelopen drie jaar meegewerkt aan groepstentoonstellingen in Utrecht en omstreken. ELLY DE WAARD (1940) publiceerde de bundels ‘Afstand’ (1978, De Harmonie, Amsterdam, ‘Luwte’ (1979, idem) en ‘Furie’ (1981, idem). In 1980 verscheen van haar ‘Westers’ (Kwadraat, Vianen), achttien vertalingen van gedichten van Emily Dickinson, met de Engelse teksten ernaast en voorzien van een inleiding. Dit najaar verschijnt van haar, eveneens bij De Harmonie te Amsterdam, de bundel ‘Strofen’. Gedichten van Elly de Waard verschenen eerder in literaire tijdschriften als ‘De Revisor’, ‘De Gids’, ‘Bzzletin’ en ‘Avenue Literair’. Zij is als kritikus voor literatuur en rockmuziek verbonden aan ‘De Volkskrant’ en ‘Vrij Nederland’. SASKIA WIERINGA (1951) anthropologe, één van de pioniersters op het gebied van de feministische anthropologie in Nederland. Werkte mee aan ‘Vrouw in zicht’ Amsterdam (SUA) 1977, en aan ‘Socialisties-feministiese teksten 5. Themanummer feminisme en antropologie’, Amsterdam (Sara) 1981. Werkzaam aan het Internationaal Institute for Social Studies te Den Haag. LIESBETH WOERTMAN (1954) bezocht de sociale akademie en werkt nu in een buurthuis als kultureel werkster. Werkt mee aan een onderzoek bij Homostudies te Utrecht in het kader van de Wet Gelijke Behandeling. Studeert psychologie, heeft mooie blauwe ogen en heeft de administratie van Lust en Gratie onder haar hoede. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} {==binnenkant achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} Redaktioneel Christa Reinig. Een amazone met de pen Margret Brügmann Stof en As Christa Reinig (vertaling: Birgit Felstau) (vrouwen vertaalkollektief De Bron) De oorlog van de beelden Een inleiding tot de poëzie van Adrienne Rich Maaike Meijer Zes tekeningen Dorian Hiethaar Geleefde werkelijkheid en betekenissen Over fenomenologie, vrouwenstudies en spiritualiteit Ien Dienske Waar gisteren Christine Maria Quispel en Marth J. Tobi Strofen Elly de Waard en Diana Blok De Gebrandmerkte vrouw Strukturele aspekten van de heksenvervolging en de overname van ‘heks’ als feministische geuzennaam Margret Brügmann Minnaressen en Motorguys Reisbrieven van Dora D. uit de gordel van smaragd Dora D. {==voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 2 LUST EN GRATIE {==binnenkant voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} LUST EN GRATIE LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Lust en Gratie, lesbisch cultureel tijdschrift Verschijnt eenmaal per half jaar Redactie: Mineke Bosch, Margret Brügmann, Carla Brünott, Birgit Felstau, Marianne Gossije, Maaike Meijer, Ineke van Mourik, Renée Römkens, Elly de Waard, Saskia Wieringa, Liesbeth Woertman Vormgeving: Rita Meijer, Mary Wings Promotie: Ineke van Mourik Distributie: Monica Linschoten/Vrouwenboekhandel ‘De Feeks’, Ridderstraat 11, 6511 TM Nijmegen, 080-236210 Boekhandels kunnen schriftelijk of telefonisch bestellen bij ‘De Feeks’ Secretariaat: Liesbeth Woertman Redactieadres: Postbus 11, 3500 AA Utrecht Postgiro 3786410 t n.v de Stichting ‘Lust en Gratie’ Bijdragen graag in tweevoud naar het secretariaat Abonnementen: Een abonnement voor twee nummers kost f 35,- (Bfr. 648,-) en voor vier nummers f 70,- (Bfr 1296,-). Stort dit bedrag op Postgiro 3786410, t.n.v de Stichting ‘Lust en Gratie’, Utrecht, met vermelding van uw naam, adres en telefoonnummer. Bovendien duidelijk aangeven vanaf welk nummer u het abonnement wilt laten ingaan. Prijs van een los nummer f 19,50 (Bfr 361,-) (zie ook advertentie pag. 169) Lust en Gratie 2 voorjaar 1984 Lust en Gratie is een uitgave van de Stichting ‘Lust en Gratie’ Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de betrokken auteurs © van de artikelen, foto's en bijdragen beeldende kunst berust bij de afzonderlijke auteurs. ‘Le mot Amour’, uit: Nathalie Sarraute, ‘L'usage de la parole’, Paris (Editions Gallimard) 1980 Foto Vita Sackville-West door Cecil Beaton. uit: ‘Sissinghurst, A Poem by Vita Sackville-West’, Kent (The National Trust, Sissinghurst Castle) 1972 Foto's Sheela-na-gig, met dank aan National Museum, Dublin, Ierland Foto ‘De vrouw met de baard’, Editions de la Réunion des musées nationaux De uitgave van Lust en Gratie 2 werd mogelijk gemaakt door een subsidie van het Prins Bernhardfonds Eind 1983 kreeg Lust en Gratie startsubsidies van D.C.E. (Directie Coördinatie Emancipatiebeleid) en de Provincie Noord-Holland. Wij danken ook alle vrouwen die ons vóór die toezeggingen, het geld leenden om te kunnen beginnen. Druk: Vrouwendrukkerij Virginia, Amsterdam Zetwerk: Gwennie Middleton, Amsterdam ISBN nummer: 90 70903 02 4 {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} LENTE 1984 NUMMER 2 LUST EN GRATIE LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUD {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} OVER EMILY DICKINSON EN DE NIEUWE TACHTIGERS Elly de Waard 7 VAN VROUWEN, TUINEN EN GEHEIMEN Noor van Crevel (foto's: Ruth van Crevel) 11 HET INNERLIJK LANDSCHAP Veertien tekeningen Mary Schoonheyt/Els Timmerman (interview: Ineke Middag/Marianne Gossije) 42 ZEVEN GEDICHTEN jules deckwitz 63 DE BORSTEN VAN MEVROUW LOZINSKI Ineke van Mourik 69 ZEVEN GEDICHTEN Chris Voets 95 NATHALIE SARRAUTE Marianne Gossije/Els Zuurdeeg 99 HET WOORD LIEFDE Nathalie Sarraute (vertaling: Ruth Weber, m.m.v. Rosa Pollé) 105 AFSCHEID Acht tekeningen Roos de Lange (tekst: Maaike Meijer, fotografie: Marjoke Kuipers) 113 TWEE GEDICHTEN Myriam Díaz-Diocaretz (vertaling: Maaike Meijer) 124 ALLES STROOMT Écriture Féminine in een literaire en culturele context Ruth Weber 130 PERUAANSE PASSIE EN CANADESE KOU Reisbrieven uit de Amerikaanse continenten Dora D. 156 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2] Elly de Waard Over Emily Dickinson en de nieuwe Tachtigers Van 1830 tot 1886 leefde in Amherst, Massachusetts, de dichteres Emily Dickinson. In de huidige tijd wordt zij beschouwd als een van de grootste Engelstalige dichters, wat wil zeggen dat haar belang de grenzen van de Amerikaanse literatuur overschrijdt. Bovendien begint men langzaamaan in te zien dat haar werk, mét dat van die andere negentiende-eeuwse Amerikaanse dichter, Walt Whitman, van doorslaggevende invloed is op de moderne poëzie. Heeft de invloed van Whitman echter, omdat hij al bijna een eeuw werkzaam is, zijn langste tijd gehad, die van Dickinson staat nu, bijna honderd jaar na haar dood, pas aan het begin van zijn ontplooiing. Van Emily Dickinsons werk werden tijdens haar leven slechts zeven gedichten gepubliceerd in de plaatselijke krant van het stadje waar zij woonde. Deze gedichten haalden de openbaarheid echter niet dan in zeer verminkte vorm: het ritme werd veranderd, het taalgebruik werd bijgeschaafd, de regels werden meer rijmend gemaakt en haar eigenzinnige gebruik van strepen en hoofdletters werd vanzelfsprekend genormaliseerd, wat betekent dat ze verwijderd werden. Kortom: ze werden aangepast, niet alleen aan hoe men toen vond dat een fatsoenlijk gedicht er uit moest zien, maar vooral ook aan hoe men vond dat een fatsoenlijk gedicht van een {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouw er uit moest zien. Na deze ontmoedigende en krenkende ervaring, die al dadelijk symptomatisch was voor de wijze waarop er tot ver na haar dood op haar werk gereageerd zou worden, ondernam zij geen pogingen meer om haar gedichten gepubliceerd te krijgen. In tegenstelling tot wat waarschijnlijk de meeste vrouwen in haar situatie gedaan zouden hebben en vermoedelijk ook meestal gedaan hébben, liet zij zich door dit monddood maken niet het zwijgen opleggen. Dat zij in staat was dit ergste wat speciaal een dichter kan overkomen, namelijk dat men haar de echo van haar stem onthoudt, te boven te komen; dat zij zich in brieven een eigen publiek koos en dat zij verder voor zichzelf alleen voortdichtte aan een oeuvre dat uiteindelijk 1775 gedichten zou gaan omvatten, dát is het wonder van Emily Dickinson. Dat zij haar positie als vrouw en daarmee buitenstaanster in de literatuur met de kracht van haar creativiteit overkwam, maakt haar werk bovendien van een authenticiteit die bijna ongeëvenaard is in de geschiedenis van de letteren. Het is deze oorspronkelijkheid die het accepteren van haar werk in gevestigde literaire kringen, die immers, naarmate ze langer bestaan, meer en meer gaan denken dat zij de enige norm zijn waaraan literatuur kan worden afgemeten, eigenlijk tot op de dag van vandaag nog in de weg staat. Ik overdrijf daarmee niet In 1956, dus precies zeventig jaar na haar dood, verscheen pas de eerste integrale uitgave van haar gedichten, ook typografisch uitgevoerd op de wijze zoals door haar in haar handschriften werd aangegeven. In de vertalingen van enkele van haar gedichten, die hier een paar jaar geleden van de hand van Jan Eykelboom verschenen, werd die typografie, die alleen al in ritmisch opzicht onmisbaar is, nog steeds genegeerd, iets dat in de kritiek op die vertaling werd toegejuicht. Er is in de Nederlandse literatuur dan ook nog niet zo heel veel veranderd met honderd tot honderddertig jaar geleden, behalve dat vrouwen, en met hen de mogelijke Emily Dickinsons van de twintigste eeuw, zich meer van haar situatie bewust geworden zijn. Maar de literatuur die zij maken moet nog steeds voldoen aan het beeld dat de mannelijke literatuur, de mannelijke literaire kritiek en de mannelijke tijdschriftredacties hebben van hoe de literatuur van een vrouw er uit moet zien. In dit opzicht kan ik niet duidelijk genoeg zijn: van vrouwelijke literaire critici is hier te lande nauwelijks sprake en in de redacties van de literaire tijdschriften komen vrouwen al helemaal niet voor. Daaraan zal het wel niet vreemd zijn dat bijvoorbeeld de poëzie van vrouwen zelden of nooit in die tijdschriften wordt gepubliceerd en zelden of nooit wordt besproken; en al evenmin, als zij wel wordt besproken, in haar anders zijn serieus wordt genomen. Ik wil met dit alles niet zeggen dat ik denk {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} dat er uiteindelijk een wezenlijk verschil zou bestaan tussen wat vrouwen en wat mannen maken, maar het zal duidelijk zijn dat wij er, tot dat Utopisch ‘uiteindelijk’ is aangebroken, het beste aan doen de op dit moment wel degelijk grote verschillen die er bestaan tussen de visies van de beide seksen op kunst, en met name literatuur, en met name poëzie, zoveel mogelijk te benadrukken. Lezeressen! Wat wij jullie niet genoeg in kunnen prenten is dit: de literatuur is vrij, alles kán er in, alles is er in mogelijk; zij hóeft niet gekunsteld, bedacht of ontoegankelijk te zijn, niet abstract, gewild nieuwerwets of wat dan ook; zij hoeft niet over kleine emoties of helemaal geen emoties te gaan - je kunt haar inrichten naar eigen smaak en inzicht en naar eigen opvattingen van kwaliteit. Niemand ánders heeft het patent op een stijl dan wij zelf. Denk toch aan het voorbeeld van Emily Dickinson. Onze positie van buitenstaansters in de gevestigde literatuur is onze kans, ons voordeel, onze mogelijkheid om een nieuwe en andere literatuur te scheppen. Het nadeel dat aan die positie vastzit, is dat wij harder zullen moeten vechten, dat wij zullen moeten opboksen tegen een ingekankerd gebrek aan respect, dat wij onze autoriteit zullen moeten afdwingen. Het beste zullen wij dat doen door onze krachten te bundelen waarbij verbeelding en analyse elkaar zullen moeten inspireren. Revoluties worden voorbereid en gerechtvaardigd door de kunst en met name door de literatuur. Zij is het die het diepste doordringt in het besef van de mensen. Zij is het die het nieuwe, het onuitspreekbare, het onvoorstelbare benoemt en daarmee denkbaar en hanteerbaar maakt. Als ik nog eenmaal op Emily Dickinson mag terugkomen: in een net verschenen studie, ‘The Modern Poetic Sequence, The Genius of Modern Poetry’ van M.L. Rosenthal en Sally Gall (Oxford University Press, New York, 1983) worden Dickinson en Whitman als dé voorlopers van de moderne poëzie gezien. De verklaring die de beide auteurs geven voor het feit dat Dickinsons werk zo lang ongepubliceerd is gebleven is dat het, als het in haar tijd verschenen en begrepen zou zijn geweest, als ‘unbecoming for a lady’, als onfatsoenlijk, ongepast voor een vrouw, zou zijn verworpen. Wat ons, willen wij tot de lang verwachte veranderingen komen, te doen staat, is om ‘as unbecoming as possible’ te zijn, zowel in woord als in daad. Ieder gezicht dat wij nu daarginds, in de gevestigde wereld, verliezen, draagt bij tot ons eigen gezicht; ieder woord dat wij op die manier schrijven maakt nu, nu er nog niet meer is dan een versplinterd en weggemoffeld verleden, geschiedenis. Ik ben ervan overtuigd dat de Nieuwe Tachtigers de vrouwen zijn. Laat Lust en Gratie daarbij onze Nieuwe Gids worden. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Geselecteerde bibliografie: Thomas H. Johnson ed., ‘The poems of Emily Dickinson, including variant readings critically compared with all known manuscripts.’ Cambridge, Mass. (The Bellknap Press of Harvard University Press) 19745. Thomas H Johnson en Theodora Ward eds., ‘Emily Dickinson, The Letters,’ 3 vols. Cambridge, Mass. (The Bellknap Press of Harvard University Press) 1958. Richard B. Sewall, ‘The life of Emily Dickinson’, 2 vols. London (Faber) 1974 Emily Dickinson, ‘Gedichten’, vertaald door Simon Vestdijk. Den Haag (H.P. Leopolds Uitgevers-Mij. N.V.) 1939. ‘Westers, 18 gedichten van Emily Dickinson’, vertaald door Elly de Waard en afgedrukt met de originelen ernaast. Vianen (Kwadraat) 1980. ‘Emily Dickinson.. om voor jou te breken, een keuze uit haar gedichten’, vertaald door Ellen de Zwart Amsterdam (Peter van der Velden) 1981. ‘Veel waan is schoonste logica, poëzie van Emily Dickinson’, vertaald door Peter Verstegen. Amsterdam (Bert Bakker) 1983. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Noor van Crevel Van vrouwen tuinen en geheimen Droomtuin (september 1980) ‘Zo heb ik het geweten in mijn dromen, en daarom zal die tuin er zijn, eens, later - want dromen zijn op slapend levenswater rimpeling van een golving die gaat komen.’ 1. Ik heb, in een opwelling, een groot, oud huis gekocht. Ik heb het nauwelijks bekeken, wist alleen: dit huis is het. Met mijn familie ga ik op inspectie. Het is groot, veel groter dan ik had gedacht, met enorme, hoge kamers. De voorkamer is schitterend, met allerlei onverwachte schatten; antiek en tapijten. Het huis lijkt in allerlei opzichten te duur voor mijn bescheiden budget. Zo is er een reusachtige, op anthraciet gestookte open haard en een metershoge, zevenarmige gas-kandelaar, die voor verlichting zorgt. Hoe moet ik dat betalen? Terwijl mijn familie de voorkamer verder onderzoekt ga ik de achterkamer binnen. Die is leeg en stil en schemerig. Aan drie kanten ramen, tot aan de vloer, met uitzicht over daken en binnentuinen. Het is een wonderlijke kamer. Aan de binnenzijde van de ramen staan bloembakken en tot mijn verrassing zie ik dat ze vol tuinplanten staan. Het is herfst, ze zijn niet meer in bloei, maar ik kan zien dat het gezonde planten zijn. Dan zie ik dat de ramen plastic ruiten hebben, die zo opzij geschoven kunnen worden. Deze achterkamer is eigenlijk een enorm groot tuinbalkon! Ik ben er helemaal weg van. Achter de ramen loopt het balkon nog door, aflopend naar een dakgoot. Daar buiten blijken nog meer tuinresten te zijn, prachtige planten, zeldzame rozensoorten bijvoorbeeld {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} en oude, verweerde tuingrond, die heerlijk geurt. Maar ook ontdek ik dat al het houtwerk - wanden, kozijnen, bloembakken - totaal maar dan ook helemaal verrot is. Deze kamer is weliswaar schitterend, maar tegelijkertijd onbewoonbaar. Reparatie zal onbetaalbaar zijn. Kortom, het hele huis, hoe fantastisch ook, gaat mijn financiële draagkracht ver te boven. Ik vraag me af of ik er nog van af zal kunnen. Ik geloof dat ik de makelaar niet eens mijn adres gegeven heb en in elk geval is er nog geen koopcontract gesloten... Maar ik weet dat bij de handel in huizen een mondelinge toezegging kracht van koop heeft. Ik zit er dus aan vast. Dat besef geeft me, naast angst, een gevoel van opluchting, want door alles heen weet ik: dit is het huis waar ik wil wonen, en dit zal mijn tuin worden. Tuinabortus Tuinieren zit mij van moederszijde in het bloed. Mijn Engelse grootmoeder had een mooie, oude tuin, met zo'n verweerde muur er omheen, die je alleen maar in Engeland vindt, begroeid met varens en huislook. In de tuin waren oude bakstenen paadjes en met mos begroeide tuinvazen. Op strategische punten stonden houten banken, waarop je kon gaan zitten om van de tuin te genieten. De tuin was zo ingedeeld, dat er allerlei onverwachte verrassingen waren, die ik geheimzinnig vond. Mijn lievelingsplekje was een mossig terrasje met twee rechthoekige vijvers. Mijn grootmoeder, die gebrekkig Nederlands sprak, vertelde mij, dat ze daarin ‘goudvissers’ hield. Ook mijn tantes hadden prachtige, grote tuinen, met een romantisch bosgedeelte en door bakstenen traptreden gemarkeerde hoogteverschillen. Ze woonden ‘in the country’ en serveerden ‘tea on the lawn’. Mijn moeder woonde in Den Haag en tuinierde tientallen jaren in een klein, smal stadstuintje, waar nauwelijks zon kwam. Ze specialiseerde zich in schaduwplanten en zorgde voor goeie grond. Achterin de tuin, waar de zon 's middags scheen, maakte ze een klein rond vijvertje met een waterlelie en daar omheen, alweer, zo'n mooi oud muurtje. Dat muurtje waar allerlei rotsplanten in en overheen groeiden, bakende een verhoogd gedeelte af, waar forse, bloeiende zomerplanten stonden. Door de reacties van bezoekers begreep ik dat onze tuin iets bijzonders was, maar pas toen ik zelf tuinierde wist ik hoe moeilijk het is om een kleine, donkere tuin het hele jaar door mooi te houden. Later, toen ik allang niet meer thuis woonde, verhuisde mijn moeder naar Brabant en kreeg eindelijk de ruimte om zich uit te leven. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Millcroft’ Suffolk, 1935 foto: C.H.R. van Crevel-van Oss ==} {>>afbeelding<<} {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Er kwam een boshoek, met primula's, maagdepalm, lelietjes van dalen, salomonszegel en bosanemonen onder de bomen; een vijver met moerasplanten; borders met vaste planten en een vogelbos, met allerlei voor vogels aantrekkelijke bessen en doornige struiken, waarin het veilig nestelen is. Het huis waar zij woont heeft die zuidelijke muur, die alle tuinboeken zo speciaal aanbevelen, waar kwetsbare en zeldzame klimplanten veilig de gure, Hollandse winter kunnen doorkomen. Het is er heerlijk. {== afbeelding foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} Ikzelf was minder fortuinlijk. Jarenlang verhuisde ik van kamer naar kamer en nooit was er zelfs maar een balkon. Tot ik tenslotte, getrouwd en wel, in Rotterdam terecht kwam. Ik woonde vierhoog, ergens in het oude westen, langs de spoorlijn naar Den Haag. Er was een zoldertje, voor kolenopslag, en vanaf dat zoldertje kon je met een trap een deur bereiken, die toegang gaf tot een groot, plat dak. Ik zat vaak te zonnen op dat dak, genietend van het uitzicht over de stad en dagdromend over een grote daktuin. Langzaamaan werd het een plan. Ik zou een vlonder kunnen maken, om de dakbedekking niet te vernielen. Daaromheen een hek, zodat mijn kleine dochters er veilig konden spelen. Op de vlonder houten plantenbakken, groot genoeg om behalve vaste planten, ook struiken, klimplanten en kleine bomen een plaats te bieden... Ik kocht 1400 (veer-tien-honderd) planken bij een sloper en maakte een afspraak met een padvindersgroep: padvinders voerden in die tijd een geldinzamelingsactie onder de naam ‘een heitje voor een karweitje’. Op een mooie zaterdagmiddag in augustus '56 reed een enorme vrachtauto voor en 16 jongens begonnen de 1400 planken naar boven te dragen. Urenlang liepen ze de 68 traptreden van de stoep tot aan het dak op en af. Toen er nog ongeveer 200 planken op de auto lagen, kon mijn oude buurvrouw, bij wie ik onderhuurde, al dat {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} lawaai op de trap niet langer aan en belde de huisbaas op. Tien minuten later stond hij voor de deur en verbood het gebruik van het dak. Hij eiste, dat alle planken weer verwijderd werden en terwijl de jongens nog weer eens urenlang heitjes verdienden, lag ik te huilen op mijn bed, vernederd, gefrustreerd en honderden guldens armer. Dat was mijn eerste ‘tuinabortus’, een hele vroege. Er zouden er nog heel wat volgen. Het voorjaar daarop kon ik een stukje van de spoorberm tegenover ons huis huren. Het bestond uit een schuin aflopend dijkje, met onderaan een vlak stuk grond, waarlangs een brede sloot liep. Er groeide gras en de grond was zanderig. Niet erg veelbelovend, maar het was er zonnig en stil. In de sloot zwom een koppel ganzen, dat ons doen en laten nieuwsgierig volgde. Ik was verrukt van het geheel. De hele zomer was ik aan het ontginnen: gras weg, mest en humus door het zand, hek langs de sloot en tenslotte planten erin. Ik verheugde me op het volgende voorjaar, maar voor het zover was, moest ik Rotterdam verlaten. Tweede abortus. Ik kwam terecht in een spiksplinternieuw eensgezinshuis, zo een met doorzonkamer en ‘tuintjevoortuintjeachter’. In Ridderkerk. De tuin lag nog braak en zag er klonterig en onherbergzaam uit. Een saai grijs tegelterras en een dito paadje naar de schuur bepaalden al de vorm. Deze tuin werd voornamelijk een kindertuin: terrasje, zandbak en grasveldje waren haar voornaamste kenmerken, want mijn buren en ik hadden heel wat kleine kindjes, die moesten spelen. Maar toch. Ik legde een paar bordertjes aan, plantte een mooi heggetje en begon aan een kruidentuintje. Toen alles een beetje begon te groeien, moest ik weer verhuizen, omdat mijn echtgenoot zijn baan verloor. Derde abortus. We verhuisden naar Ede en kregen een vrijstaand huis met een enorme tuin, waarin vrijwel alleen gras en brandnetels groeiden. Ik verhuisde wat planten en struikjes uit de vorige tuin mee en begon weer te ontginnen. Ruimte! De kinderen kregen een groot bakstenen terras en een enorme zandbak, maar de rest was voor mij. Ik groef een vijver, bouwde muurtjes, maakte een kleine moestuin, met nette rijtjes. Ik zette bessestruiken en plantte een paar jonge berken. Het verhaal wordt eentonig. Tien maanden later moest ik weer weg, omdat mijn man werd ontslagen. Dit was de vierde abortus. Het was inmiddels 1960 geworden. Ik verwachtte mijn vierde kind en mijn huwelijk kraakte. Er volgden nog zeven verhuizingen, maar pas in 1973 begon ik weer aan een tuin. Ik woonde in Amsterdam-Noord, in {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} een flat aan een galerij. Ik begon heel voorzichtig grote houten bakken te maken, die ik op de galerij plaatste. Enorme bakken, want ik wilde nog steeds geen genoegen nemen met viooltjes en petunia's. De woningbouwcoöperatie echter verbood deze, wat ze noemden ‘merkwaardige versiering’, die, zo dachten ze, rommel en ongedierte zou aantrekken. Nog voor er aarde inzat, liet ik de bakken weghalen door een vriendinnetje, dat er wel emplooi voor had. Dit was mijn vijfde en laatste tuinabortus. Mijn situatie was in die tijd totaal veranderd. Ik woonde alleen en kon zelf de structuur van mijn leven bepalen. Dat een tuin een der pijlers van die structuur moest worden was onontkoombaar. Om te beginnen kocht ik, in 1974, een appartement dat als voornaamste pluspunt een balkon aan de zonkant had. Ik bouwde het vol met grote en kleinere bloembakken en sjouwde 90 zakken met aarde de trap op. Ik maakte zelfs een vijvertje, 40 bij 40 cm groot, met een piepklein ‘goudvissertje’ erin. Ik ontdekte dat allerlei planten en struiken een dwergvariëteit hebben, speciaal geschikt voor de balkontuin. Wat niet in de catalogi staat, leerde ik door ervaring, namelijk welke planten kattepisbestendig en krabresistent zijn, want balkontuintjes in de oude wijken in Amsterdam zijn even populair bij katten als bij plantenliefhebsters. Ik kwam erachter hoe snel forse bloembakken uitdrogen en hoe goed je een aardige buurvrouw moet instrueren om niet na je vakantie een woestijntje aan te treffen, in plaats van het lustoordje dat je had achtergelaten. Maar een lustoordje werd het. Van jaar tot jaar werd ik ondernemender en met de ervaring groeide ook het resultaat. Vroeg in het voorjaar kleine, wilde bolgewasjes, geraffineerde kleurcombinaties in de zomer, dan besjes en verkleurend blad en een fraai exemplaar van winterbloeiende erica carnea om de winter door te komen, naast de groenblijvende dwergcypres nana gracilis. Maar echt bevredigend was het niet. Werken-in-de-tuin was met een kwartiertje per dag wel bekeken en er ontstond een voortdurend groeiende discrepantie tussen mijn ambitieuze verlangens en de vijf vierkante meter die ik tot mijn beschikking had. Daarom gaf ik mij op als aspirantlid van een volkstuinvereniging in mijn buurt. Ik stond er drie jaar en acht maanden op de wachtlijst en op 3 februari 1981 noteerde ik in mijn, op die dag begonnen, tuindagboek: ‘Vanavond was het zover! Geheel onverwachts een telefoontje van meneer de V., secretaris van de Tuinvereniging. Dat er een tuin was vrijgekomen en of ik nog belangstelling had... Of ik nog belangstelling had!’ Tweehonderd vierkante meter en een klein tuinhuisje stonden tot mijn beschikking. Ik kon een tuin gaan aanleggen en tot wasdom brengen: mijn leven als volwassen tuinvrouw was begonnen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Hydrangea petiolaris foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} Huis, tuin en keuken Dat vrouwen ‘iets met tuinen hebben’ lijkt mij zowel een open deur als een onbewezen generalisatie. Niet elke vrouw voelt de drang om te tuinieren en die haar voelen, voelen haar niet allen in dezelfde mate. Veel mannen zijn gepassioneerde tuiniers, al heb ik wel eens de indruk dat de tuin voor hen een andere betekenis heeft dan voor mij. Hoe dit zij, tuinieren is tot op de dag van vandaag nauw verbonden met het ‘domein der vrouw’: huis, tuin en keuken. Tuinieren, net als de landbouw (van oudsher evenzeer het domein van vrouwen) heeft in vroeger dagen grote economische betekenis voor vrouwen gehad, en heeft die in sommige delen van de wereld nog steeds. Het beeld is ons allen bekend, al is het maar uit de sprookjes: de boerin, die met haar mandje eieren, wat groenten en fruit en een paar bosjes bloemen naar de markt sjouwt en haar produkten te gelde maakt. De winst is gering, maar in landen met een laag ontwikkelde {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} economie van essentiële betekenis. Zij vertegenwoordigt de meerwaarde van het tuintje van de boerin. Naast de dagelijkse voeding die de moestuin oplevert, naast de conserven die het gezin in de wintermaanden voeden, is er die meerwaarde. Soms in de vorm van geld, soms in de vorm van artikelen, die door ruil verworven zijn. De tuinarbeid van de vrouw is in pre-industriële, agrarische samenlevingen een fundamenteel gegeven van het economisch stelsel. Haar produktie vormt de eerste, de meest wezenlijke buffer tegen honger en gebrek. Ik beschrijf hier een economie waarbinnen het gezin, of de familie, functioneert als ‘produktie-eenheid’ van allerlei basisartikelen, die tesamen voor een belangrijk gedeelte voorzien in de behoeften van de gezinsleden. Het gaat daarbij om artikelen die de vrouw, met haar eigen arbeidskracht en haar eigen produktiemiddelen vervaardigt, uit grondstoffen die in eigen beheer gewonnen zijn. Spinnen, weven, breien en naaien, het inmaken van groenten, fruit en vlees, bierbrouwen, brood bakken en het samenstellen van geneeskrachtige kruidenmengsels: ze vormden een omvangrijk geheel van kennis, kunde en vaardigheden, overgedragen van moeder op dochter. Ze verleenden aan vrouwen de belangrijke economische betekenis - en de bijbehorende macht - die zij hier en daar in de derde wereld nog steeds hebben. Bijna al die vaardigheden zijn in de moderne industriële maatschappij tot een karikatuur van zichzelf en tot een symbool van onnuttig vrouwengebeuzel gemaakt, omdat vrouwen niet meer beschikken over de produktiemiddelen en de grondstoffen. Het spinnewiel en het weefgetouw, de broodoven, het biervat en de inmaakpot; het zijn niet langer de wezensbestanddelen van de huishouding als produktie-eenheid, de gereedschappen van een weerbare, bekwame huisvrouw, maar de folkloristische speeltjes van de huisvrouw als consumente. De echte produktie is overgenomen door de industrie, waar vrouwen alleen als loonslavin nog toegang hebben. Moderne huisvrouwtjes spelen ‘economietje’. Ze volgen een cursus spinnen in het buurthuis en op zondag bakken ze in de magnetron-oven echt volkorenbrood. In een hoekje van hun op een gifstortplaats aangelegde tuin verbouwen ze onbespoten groenten. Hun kinderen lopen voor schut in vettige, zelfgesponnen en gebreide schapewollen vesten en hun mannen glimlachen gegeneerd naar de boven het elektrisch fornuis te drogen gehangen bosjes rozemarijn. Vrouwen spelen dure en nutteloze spelletjes met wat vroeger hun rechtmatig erfdeel was. Ze worden zoetgehouden, zoals hun kind wordt zoetgehouden met zijn nooit voltooide collectie speelgoedautootjes, omdat zij beiden in het echte, maatschappelijke leven geen functie hebben. Tuinieren is verworden tot wat Marx de reproduktie van de arbeidskracht noemde. Via de tuin biedt de vrouw haar vermoeide {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Markt in Ochrid (Macedonië) foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} kostwinner verpozing, gezonde lichaamsbeweging (het grasmaaien!), als modieus grapje bovendien wat onbespoten voeding en geurige kruiden; rustgevende schoonheid. Door haar zorgen blijft zijn arbeidskracht intact en kan hij zijn nuttige (namelijk produktieve) rol in de maatschappij blijven spelen. Wie rondkijkt in de nette nieuwbouwwijkjes van welke stad (of dorp), in welk modern westers land dan ook, ziet dat dit klopt. Tuintjevoortuintjeachter is van dezelfde orde als het bankstel, de vrijetijdskleding en het koffiezetapparaat: hulpmiddelen voor de vrouw om haar kostwinner en zijn nakomelingschap te verzorgen en te dienen. In hun tuintje mogen vrouwen marginaal hun creativiteit uitleven; eer inleggen met hun keurig gewiede salviabedjes (voor zover ze die hebben weten uit te sparen tussen de zandbak voor de kinderen en de hobbyschuur van meneer). Enige werkelijke - dat wil zeggen maatschappelijke - betekenis heeft tuinieren niet. En toch en toch. Veel vrouwen wieden hun onbeduidende tuintjes met onrust in hun hart en talloze andere vrouwen verlangen vanaf hun balkonnetje naar dat magische lapje grond. Die onrust, dat verlangen... ze staan in geen verhouding tot de banale realiteit die ik hierboven heb geschetst. Ze komen uit een veel diepere laag, uit oeroude bronnen. Ik kom daar nog op terug; eerst heb ik de teloorgang voor vrouwen van een oud, wereldwijd cultuurgoed duidelijk willen maken. Een erfdeel, dat gelukkig nog niet geheel vernietigd is. In ons eigen land bijvoorbeeld, zijn nog resten te vinden van deze oude vorm van gezinsproduktie. Hier en daar is de moestuin nog steeds dat gedeelte van het boerenbedrijf waar de vrouw de scepter zwaait. Met haar eigen arbeidskracht en die van de kinderen verbouwt en conserveert zij het voedsel voor haar gezin. Ze gaat niet meer naar de markt met haar overproduktie; dat loont de moeite niet in een hoogontwikkelde economie. Maar de overproduktie gaat niet verloren: die wordt weggegeven aan of geruild met buren, familieleden en andere bekenden. In tijden van nood weten vrouwen de herinnering aan hun vroegere positie te activeren en hun tot hobby verworden vaardigheid weer economisch produktief te maken. Ik herinner mij dat mijn moeder in de hongerwinter groenten verbouwde in dat kleine, donkere stadstuintje, en zij was niet de enige. Ik vermoed dat in de hobbytuinen van vrouwen nog steeds de sporen zijn te vinden van dat pre-industriële produktieproces waarvan tuinieren deel uitmaakte en ik wil dat wat nader onderzoeken. Het ging om een economie, waarin nog geen scheiding tussen wonen en werken, geen functie-scheiding bestond. Een typische hobbytuin weerspiegelt dit, terwijl de produktietuin allang op monocultuur is overgegaan. In haar hobbytuin kweekt de vrouw wat snijbloemen {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} tussen de rijtjes groenten en daarnaast, lekker uit de wind, ligt de zandbak. Haar border is bont en divers. Dit beeld laat nog een ander aspect van die economie zien, die immers een schaarste-economie was, waarin gewoekerd moest worden met beperkte middelen. Het was voor een belangrijk deel een ruileconomie. Vrouwentuinen zijn vaak zuinige tuinen, volgeplant met wat beschikbaar is, gekregen of geruilde stekjes en zaadjes. Het was ook een economie van het tweede gebruik, wat in de tuin voortdurend aan de orde is. Compostmaken is er een voorbeeld van, maar ook het gebruik van versleten pannen, teilen en emmers om er planten in te laten groeien. In de landen rond de Middellandse zee maken vrouwen met deze afvalprodukten beeldschone tuintjes van hun gevel, hun trap of hun stoep. Ook in ons land kun je steeds meer van dergelijke minituintjes vinden. Een stoeptegel in een morsige straat wordt opgelicht en rechtop gezet: er ontstaat een tuintje van 20 bij 20 centimeter, waarin een bruidssluier wordt geplant, die binnen enkele maanden de hele gevel bedekt. An Rutgers van der Loeff-Basenau heeft een aantal van die tuintjes op een aanstekelijke manier beschreven in ‘Met mijn tuin in de wolken’. 2. Het merendeel is aangelegd door vrouwen. Vrouwen woekeren met wat ze hebben om tuintjes te maken. In de vensterbank van de keuken kweken ze tuinkruiden en tomaten, in de gangkast staan de bloembollen voor te trekken en op zolder overwinteren de geraniums voor het balkon. Ik denk dat dit alles te maken heeft met de positie van waaruit vrouwen tuinieren. Die positie wordt gekenmerkt door een zekere tweeslachtigheid. Aan de ene kant is er de ‘skill’, trots restant van een verloren gegaan produktievermogen. Aan de andere kant is er de hobby, die deel uitmaakt van de gezinsconsumptie en daarom niet teveel mag kosten. Ik vermoed dat dit gevolgen heeft voor de manier waarop vrouwen bij het tuinieren te werk gaan en dat die op een aantal punten anders is dan de manier waarop mannen een tuin aanpakken. Vrouwen gaan bij de aanleg van hun tuin in het algemeen minder dan mannen uit van een plan; ze gaan uit van planten. In ‘The Englishwoman's Garden’, waarin 36 Engelse vrouwen, allen uit de ‘upper classes’, vertellen over hun tuin, valt me dat telkens weer op. 3. Het is háár tuin, maar het is de echtgenoot die op het idee komt om een natuurlijke erfafscheiding, een oude heg bijvoorbeeld, op een bepaald punt te doorbreken, zodat een doorkijkje ontstaat op de achterliggende heuvels, die daarmee als het ware bij de tuin worden ingelijfd. Zoals het vaak de mannen zijn, die bomen planten op die koude hoek, daarmee drastisch en voorgoed beschutting creërend tegen een gure {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Klimop tegen oude muur foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} oostenwind. Maar het zijn de vrouwen die voor elk hoekje de juiste plant weten te vinden, die kleuren combineren en die het geduld en de minutieuze aandacht opbrengen om een zeldzame, nukkige plant tot groei en bloei te brengen. De zaadjes of stekjes die ze ervan weten te winnen, worden dan weer geruild met andere liefhebsters. Natuurlijk generaliseer ik. Mijn moeder heeft de anderhalve hectare die ze destijds chaotisch, vol onkruid en verwilderd gras, met hier en daar een willekeurig geplaatst bloemperk aantrof, in de loop van bijna twintig jaar geheel herschapen. De tuin is nu helder en samenhangend van ontwerp. Er zit, met alle variatie, een duidelijke systematiek in, een eigen signatuur: een plan. Dat plan is echter niet vanachter de tekentafel ontstaan, maar al kijkend en peinzend, wiedend en plantend. Langzaam gegroeid, zoals het nog steeds verder groeit. Ik vind het een typische vrouwentuin: organisch ontstaan vanuit wat er was, langzaam aangevuld met wat beschikbaar kwam en, in toenemende mate, met wat doelbewust en na veel zoeken in catalogi, werd aangeschaft. Zoiets moet je leren, heb ik gemerkt. Vrouwen zijn vanuit hun structurele geldgebrek vaak geneigd te voorzichtig te zijn, te weinig risico aan te durven of het risico teveel te spreiden. Veel vrouwen kopen liever 12 verschillende plantjes dan één fiere, brutale groep van één soort, wat veel effectvoller kan zijn. Een vriendin van mij gebruikte voor zo'n echte vrouwentuin, volgeplant met de meest uiteenlopende soorten, steeds in enkele exemplaren, het beeld van een naaimand: rommelig, bont en onsystematisch. Een restje wol, een paar losse knopen, zuinig bewaard, want je weet maar nooit, wat lapjes en lintjes, en dan ineens drie vingerhoeden, die je nooit gebruikt. Toch is zo'n naaimand heel persoonlijk, intiem en kleurrijk en vertoont zij ondanks de chaos een bepaalde samenhang, die bepaald is door de persoonlijkheid van de bezitster. Vanuit hun historisch bepaalde positie, denk ik, zijn mannen planners en vrouwen planters, werken mannen vanuit de grote lijnen en vrouwen vanuit de materialen. Vita Sackville-West en haar man, Harold Nicolson, die van de tuinen van Sissinghurst hun levenswerk maakten, correspondeerden vrijwel dagelijks over hun tuin. Wij weten precies hoe de tuinen ontstaan zijn. 4. Daarbij was het Nicolson die het ontwerp maakte, waarbij hij zich liet inspireren door het onmogelijke, asymmetrische terrein. Hij creëerde lengte waar het terrein te smal was; hier suggereerde hij ruimte, daar juist beslotenheid en hij zorgde voor onverwachte ‘vistas’ (doorkijkjes). Vita koos de beplanting uit, besliste over de opbouw van de borders, werkte met ‘foliage’ (loofwerk, dat wil zeggen het bewust toepassen en combineren van bladvormen en -kleuren) en was verantwoordelijk {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} voor de dagelijkse verzorging van de tuin. Vrouwen tuinieren met de middelen die ze hebben en, als het moet, tegen de verdrukking in. Ik heb getracht aannemelijk te maken dat hun vaardigheden daarin deel uitmaken van een oude, culturele erfenis. Maar de bron ligt dieper... De tuin in Engeland Hoe diep, rijk en veelzijdig het contact met de tuin kan zijn, wordt zichtbaar in Engeland. Meer dan in enig ander land is in Engeland de tuin een wezenlijk element in de cultuur. Niet exclusief een vrouwencultuur, maar wel een cultuur waarin vrouwen toonaangevend zijn. Engeland is het Mekka van elke tuinierster. Er is een (letterlijk) bloeiende infrastructuur van tuinboeken, kwekerijen en voor het publiek geopendetuinen, soms particuliere, soms beheerd door de ‘National Trust’. Particulieren stellen hun tuinen open voor het publiek, omdat de kosten van een grote tuin anders niet op te brengen zijn, maar ze doen het met lust en gratie. In ‘The Englishwoman's Garden’ wordt een aantal van dergelijke half-openbare tuinen beschreven en de betreffende schrijfsters wijden dan een paragraaf aan hoe ze dit beleven. Het is opvallend hoeveel oprechte waardering ze voor hun gasten voelen. Veel vrouwen beseffen hoe bevoorrecht ze zijn in het bezit van zo'n prachtige en kostbare tuin en willen dat voorrecht graag delen met anderen. Vaak vertellen ze hoeveel ze leren van mensen die de tuin komen bekijken en hoe het komt tot het uitwisselen van ervaringen en zeldzame planten. Soms is er bij dergelijke tuinen een verkoopafdeling, waar de specialiteiten van juist deze tuin te koop zijn. Op deze manier worden de kennis en de soortenrijkdom van de tuincultuur verspreid, waardoor de overlevingskans van nieuwe variëteiten toeneemt. Engelse kwekerijen zijn onvoorstelbaar veel rijker, gevarieerder en specialistischer dan Nederlandse. Het één houdt het ander in stand. De grotere kennis van en waardering voor tuinieren roept een vraag op naar goede kwekerijen, die daaraan hun bestaansgrond ontlenen. Op hun beurt vergroten de kwekerijen de mogelijkheden van ambitieuze tuinvrouwen. Het is niet verwonderlijk dat een dergelijk diepgeworteld element van de cultuur tot expressie komt in de literatuur, zowel in proza als in poëzie. Sla een willekeurige roman op van een willekeurige Engelse schrijfster, en je zult een fragment vinden dat de relatie beschrijft tussen een vrouw en haar tuin. Ik wil dit hoofdstuk besluiten met een voorbeeld daarvan. Het is een fragment uit ‘Frost in May’ van Antonia {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Royal Botanic Gardens, Kew. Drie van de eerste ‘lady gardeners’ in Kew (de beroemde botanische tuinen in Londen), 1898, gekleed in kniebroekpakken. Deze kleding werd voorgeschreven na de opschudding die het ‘bloomer costume’ van de hoveniersters veroorzaakte in 1896 ==} {>>afbeelding<<} {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} White. 5. In deze vierdelige romancyclus wordt de jeugd van Clara beschreven, die opgroeit onder de beklemming van het katholieke geloof waartoe haar vader zich bekeerd heeft en waaraan zij tenslotte geestelijk te gronde gaat. Het betreffende fragment speelt zich af tijdens de begrafenis van haar grootvader. De oude man wordt in zijn geboortedorp begraven, vanuit de woning van zijn beide ongetrouwde schoonzusters, lievelingstantes van Clara. De twee oude vrouwen zijn niet meegegaan naar het kerkhof, maar thuisgebleven om het begrafenismaal voor de familie klaar te maken. Terwijl de oudste, Leah, zich terugtrekt om te bidden, loopt Sophy, de jongste, in een opwelling haar tuin in. ‘Overmoedig stapte ze de keuken in, schoot haar zware, houten klompschoenen aan en sloop door de achterdeur de tuin in. Ze trippelde het natte, bakstenen pad af als een hoefdiertje, de zoete lucht opsnuivend. Eerder in de ochtend had het geregend en glinsterende druppels vielen van de bomen op haar gezicht en haar haar. Dit was de tijd van het jaar waarvan ze het meest hield, half maart. Na weken van zware sneeuwval was de wind plotseling gedraaid; de dooi was snel gekomen, gevolgd door twee dagen van zonnig, loom voorjaarsweer. Bomen en heggen sprongen in knop vrijwel terwijl je er naar keek, hoewel plukjes sneeuw nog bleven hangen op de dollekervel in de greppels en in de beschutte holtes van het dak. Wolken, in donzige vlokjes, of uiteen geslagen in lange, dunne slierten, dreven langs de hemel, die schoongewassen was tot het zuiverste, meest ijle blauw; heel hoog juichte een leeuwerik en vlak boven haar hoofd vloog een paartje lijsters druk heen en weer, takjes verzamelend voor hun nest in de grote noteboom. Ze speurde met de praktische verrukking van de tuinvrouw naar ieder spoor van een groen scheutje of een zwellende knop. Haar krokussen kwamen al uit onder de oude appelboom, terwijl een kluit sneeuwklokjes nog bloeide bij de heg van de moestuin. Ze vergat dat ze haar beste zwarte jurk aan had en knielde om ze aan te raken, de wind blies haar zachte, dunne haar, zo zorgvuldig opgestoken voor de gelegenheid, in wilde slierten. Ze plukte een paar sneeuwklokjes voor Isabel en bewonderde hun onbezoedeld wit en hun tere, groene, schelpvormige streepjes. Isabel hield van bloemen, beter nog, ze keek ernaar, wat meer was dan je van de meeste mensen zeggen kon. In de zomervakanties liep Sophy altijd voor het ontbijt de tuin in om een roos te plukken, of een viooltje, of een takje citroenthijm om bij Isabels bord te leggen. Ze zocht in haar zakken naar een eindje bindgaren om haar bosje mee samen te binden, toen het tot haar {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ridderspoor foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Rozenstruik foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Rozenstruik foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} doordrong dat ze niet haar werkschort aan had, maar haar beste jurk en dat ze de hele begrafenis vergeten was. Misschien trapten ze wel precies op dit moment de verse aarde plat op het graf van een man die ze bijna vijftig jaar gekend had en waar ze ooit stilletjes een beetje verliefd op was geweest. Ze schrok van zichzelf. Maar, hoe ze het ook probeerde, hier buiten, waar de wind waaide en het natte gras glinsterde, kon ze haar hoofd niet bij een begrafenis houden. Het was vrijwel de eerste goeie tuindag van het jaar; ze popelde om in de bedden te gaan wroeten en plannetjes te maken voor het voorjaarszaaien. Waarom zou dat oneerbiediger zijn tegenover Freds nagedachtenis dan eindeloos zitten in een benauwde kamer, toekijkend hoe Freds vreselijke neef Horace zichzelf overat en luisterend naar Louie's hatelijke, zogenaamd grappige geklaag? Tuinieren kon echt niet, maar terwijl ze haar sneeuwklokjes voorzichtig vasthield alsof het vlinders waren, kon ze de verleiding niet weerstaan om nog een rondje te maken over haar geliefde landje. Het was een daad van rebellie, want Leah moest haar gebeden nu wel voltooid hebben en naar haar op zoek zijn in elke kamer.’ In Engeland wordt duidelijk hoe diep de tuin is geworteld en dat zij woont in de ziel. De tuin in de ziel ‘What was Paradise but a garden, full of pleasure, and nothing there but delights.’ (William Lawson, 1617) Tuinieren is beloven, telkens weer iets anders, telkens weer opnieuw. Uit de koude, donkere aarde schoonheid naar boven toveren. Een cyclisch en zeer vrouwelijk gebeuren van onderaardse, geheime rijping, groei, bloei, sterven en rust. Proces. Creatie. Wie tuiniert, kan zich de Schepper wanen, de schepper van haar eigen paradijs. Tuinieren is van een diepe emotionaliteit en daarom, in sommige opzichten, een zeer privé gebeuren. Ikzelf ontvang graag gasten in mijn tuin. Dan leid ik ze rond, zet thee en ga er gezellig bij zitten in de zon. Maar werken kan ik dan niet en ik aarzel als mijn gasten argeloos vragen of ze me soms met iets kunnen helpen. Ik heb lang gedacht dat dat een persoonlijke eigenaardigheid van mij was, maar in het eerder genoemde ‘The Englishwoman's Garden’ lees ik keer op keer: ‘To work, I need to be alone in the garden’. De schrijfsters, onafhankelijk van elkaar, leggen uit wat ze daarmee bedoelen. Het is niet zo, dat ze de tuin niet willen {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} delen, integendeel. De meesten hebben een zeer hechte samenwerking met een tuinman, sommigen met hun echtgenoot. Anderen beschrijven hoeveel ze hebben aan het geschoolde commentaar van andere tuiniersters, die ze hun tuin laten zien. Maar de tuin, als beeld en als proces, blijft van haarzelf. De tuin is een atelier en het werk dat daar gemaakt wordt dient in stilte en eenzaamheid tot stand te komen. Wieden bijvoorbeeld is niet zomaar het verwijderen van onkruid; het is kiezen, rangschikken, vormgeven. Terwijl je aan het wieden bent roep je de toekomstige resultaten op in je geest, beelden, die even reëel zijn als de werkelijkheid van dat moment. {== afbeelding Vita Sackville-West in de tuinen van Sissinghurst. Uit: V. Sackville-West, ‘Sissinghurst’, Kent (The National Trust Sissinghurst Castle) 1972 foto: Cecil Beaton ==} {>>afbeelding<<} Ik denk dat tuinvrouwen, zij die de echte passie kennen, elkaar herkennen aan een aantal codes. Een van de belangrijkste is, dat het {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} bij de ware tuinvrouw gaat om het proces van tuinieren, waarbij het resultaat weliswaar belangrijk is, maar niet essentieel. Het resultaat is een projectie; het geeft richting en het inspireert, maar het droombeeld wordt per definitie nooit bereikt en daar gaat het ook niet om. Integendeel. De tuin wordt aan de natuur ontworsteld (proces), maar in de tuin wordt de natuur nooit onderworpen (resultaat). Daarmee zou de spanning uit het werk verdwenen zijn. Het is deze spanning die Vita Sackville-West beschrijft in een strofe van haar lange gedicht ‘The Garden’, waarin zij de seizoenen volgt. 6. ‘Voorjaar April is wel de wreedste maand, ze kweekt seringen uit het dode land en mengt herinnering met passie, wekt de lome wortels met een voorjaarsbui. De laatste kwelling voor ons allen is dezelfde: de tegenstrijdigheid van beeld en werkelijkheid. Als dit gezegd is, is het laatste woord gesproken, er valt niets meer te melden, behalve dat wij dat beeld nu eenmaal hadden en dat dat op zichzelf genade was.’ Procesgerichtheid impliceert voor mij dat het werken in de tuin bevredigender is dan het zitten erin. Ook dat is een code waaraan ik mijn soortgenoten herken. Een vrouw die mij zegt dat ze dolgraag een tuin zou willen hebben, maar dat ze zo opziet tegen het vele werk, is voor mij geen tuinvrouw. Zitten in de tuin legt een verband tussen de tuin en een zonnige zomerdag. Dat verband is er voor mij niet zo sterk. Goed weer in de tuin is groeizaam weer en dat hoeft niet zonnig te zijn. In de winter heeft het werken in de tuin een heel eigen bekoring. Er is minder te doen, maar er zijn wel dingen die gebeuren moeten, bomen snoeien bijvoorbeeld en spitten. Onverdachte gelegenheden om stoer en sterk te zijn, in kleding en gedrag. Er moet zwaar werk verricht worden, er moeten elementen worden getrotseerd, handen en kleren worden vuil. Lekker! De winter is het seizoen waarin de grondvormen van de tuin weer zichtbaar worden en aan een kritisch onderzoek onderworpen kunnen worden. In de winter levert een rondgang door de tuin onverwachte verrassingen op, omdat er altijd meer blijkt te bloeien dan je dacht. Er is rust in de tuin, 's winters, maar nooit stilstand. Voor mij spelen de geheime aspecten van de tuin 's winters {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} een grotere rol dan 's zomers. Ik heb dan een gevoel, dat alleen ingewijden mogen zien wat er zich afspeelt. {== afbeelding Wintersnoei in mijn eigen tuin foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} Ook dat is een herkenningscode: de echte tuinvrouw wil mijn tuin zien, of het nu maart, juli of januari is. Ze is evenzeer op zoek naar die planten die nog niet of niet meer op hun hoogtepunt zijn, als naar wat in bloei staat. Een kale plek is voor haar een keuzemogelijkheid, eerder dan een lelijk stukje van de tuin. In mijn eigen tuin heb ik een kale oppervlakte van ruim twintig vierkante meter bijna twee jaar in stand gehouden. Toen ik de tuin overnam was daar een grasveldje, dat ik saai en voorspelbaar vond en daarom omspitte. De rijkdom aan ideeën die ik vervolgens kreeg over dat centrale stukje in de tuin, kon ik nauwelijks hanteren. De spanning tussen de belofte van en de ergernis over die kale plek was groot en vooral de ergernis werd door mijn tuinburen gedeeld. Ik kreeg de meest uiteenlopende adviezen, maar ik heb de verleiding om een gemakkelijke oplossing te kiezen weerstaan en net zo lang gewacht totdat ik wist wat daar moest groeien. De tuin woont in de ziel, zij is een archetype, geladen met betekenissen. De Tuin der Lusten, de Hof van Eden, de Geheime Tuin. Veel van deze uitdrukkingen hebben voor mij vage associaties met (vrouwelijke) seksualiteit, maar evenzeer met spiritualiteit. In het Hooglied vinden dergelijke associaties vaak hun vorm. De tuin is in dit bijbelboek een veelgebruikte erotische metafoor. Judith Herzberg bewerkte delen van het Hooglied voor kinderen. 7 Ik citeer: {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Een tuin met een hek erom een bron met een slot erop een tuin met het hek op slot myrrhe, balsem, wierookboom mijn zuster, mijn bruid. {== afbeelding Clematis montana foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} (.....) Steek op noordenwind en waai door mijn tuin myrrhe, balsem, wierookboom en jij ook zuidenwind dan wordt alles rijp.’ {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Het beeld van de omsloten tuin, gewoonlijk met een levende bron in het midden, duikt telkens weer op. Het wordt bijvoorbeeld veelvuldig gebruikt in de middeleeuwse Maria-verering, waarbij Maria zowel ‘omsloten tuin’ als ‘bron der tuinen’ wordt genoemd. Ook in de Ridderromans speelt de - gewoonlijk omsloten - tuin een belangrijke, symbolische rol. De tuin, in tegenstelling tot het woud, dat woest en gevaarlijk is, is zacht, groen, idyllisch. De dolende ridder vindt er rust en lafenis en gewoonlijk ook liefde. Soms is er sprake van een schat, die na lang en moeizaam zoeken in de tuin wordt gevonden. Het is niet moeiijk dergelijke verhalen te lezen als metaforen, waarin de tuin het aan het duistere onbewuste ontworstelde bewustzijn verbeeldt, waarin de schat van het Zelf wordt gevonden. Als kind hield ik mij in mijn fantasie veel bezig met de ‘Geheime Tuin’, een kinderboek dat zeer tot mijn verbeelding sprak. 8. Een tienjarig, triest meisje, opgegroeid in India, komt na de dood van haar ouders naar Engeland om te worden opgevoed door haar ongenaakbare, eenzelvige oom. In zijn grote, koude huis leidt zij een eenzaam leven, aangewezen op een vriendelijk kindermeisje en een strenge gouvernante, totdat zij ontdekt dat er nog een kind in huis is. Het blijkt haar neefje te zijn, ziekelijk, half-invalide en gruwelijk verwend, maar in wezen even treurig en eenzaam als zijzelf. Geholpen door het kindermeisje en haar broer gaan zij samen hun omgeving verkennen en daarbij ontdekken zij, in een afgelegen gedeelte van het landgoed de geheime tuin. Het blijkt de tuin te zijn van de moeder van de kleine jongen, afgesloten na haar dood. De mooie rozenstruiken zijn overwoekerd door onkruid, maar ze bloeien nog. Er zijn vogels en eekhoorntjes en prachtige oude bomen. De kinderen brengen veel tijd door in de beslotenheid van deze tuin, die heel langzaam haar rijkdommen aan hen openbaart. Zij leren er met zichzelf, elkaar en de dieren omgaan en langzaam herstellen zij de tuin in haar oude glorie. Samen werkend in de tuin herstellen zij ook hun eigen glorie: hun gezondheid. De jongen, die verlamd was, leert lopen en het meisje, bleek en zwak, wordt blozend en sterk. Als dit proces van herstel en groei zijn voltooiing nadert, komt er een verzoenend contact tot stand tussen de kinderen en de in zijn verdriet verstarde vader. In dat contact ontdooit hij en kan, samen met de kinderen, om de gestorven moeder rouwen en haar tuin accepteren als iets dat van haar overbleef. De tuin wordt geopend en hoeft niet langer geheim te zijn. Dit boek, dat in 1911 voor het eerst verscheen en talloze malen herdrukt is, verbeeldt een psychologische werkelijkheid die Alice Miller in ‘Het drama van het begaafde kind’ in 1980 beschrijft. 9. Miller {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} behandelt de tragiek van het kind dat door de ouders onbewust wordt misbruikt om hun eigen infantiele noden ‘plaatsvervangend’ te lenigen. Plaatsvervangend, want natuurlijk is geen kind in staat goed te maken wat aan de ouders in hun eigen kinderjaren is misdaan. Toch zal een ‘goed kind’ dit proberen en het leert al in de prilste jeugd zich in te leven in de behoeften van de ouders. Maar de prijs is hoog: het moet afzien van de bevrediging en op den duur zelfs van het ervaren van eigen behoeften, ten gunste van die van de ouders, die het als het ware overneemt. Gaandeweg verleert een mens zo de eigen gevoelens bewust te ervaren. Dit is, zo zegt Miller, juist daarom zo tragisch, ‘omdat het hier gaat om mensen die zeer vitaal zijn en een bijzondere aanleg hebben voor gedifferentieerde gevoelens. Men merkt dat bij de analyse, wanneer zij belevenissen uit hun kindertijd beschrijven die niet met conflicten waren beladen. MEESTAL GAAT HET OM NATUURBELEVENISSEN (hoofdletter van mij, NvC). Op dat gebied konden zij gevoelens hebben zonder hun moeder te kwetsen, haar onzeker te maken, haar macht te besnoeien, haar evenwicht in gevaar te brengen. Het is wel zeer opvallend, dat deze bijzonder opmerkzame, alerte en gevoelige kinderen, die zich precies herinneren dat zij bijvoorbeeld op vierjarige leeftijd het zonlicht in het stralende gras ontdekten, nog op hun achtste jaar helemaal “niets zagen” wanneer hun moeder zwanger was (...)’. 10. Ook Tessa de Loo geeft in één van haar korte verhalen iets weer van de bijzondere betekenis van de tuin voor een eenzaam, ongelukkig kind. 11. In ‘Motteballen en Parfum’ gaat de hoofdpersoon, een meisje van een jaar of twaalf, schoorvoetend van school naar huis. Zij is blijven zitten en moet dat thuis gaan meedelen. Zij gunt zichzelf een kort intermezzo in haar eigen tuintje: ‘Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je om moet lopen,’ riep mijn moeder. Dwars door mijn tuintje heen had ik diagonaalsgewijs een slingerpaadje aangelegd ter breedte van mijn voet. Eindelijk op eigen bodem liep ik het enige malen op en neer, behoedzaam de ene voet voor de andere zettend: het stukje grond dijde uit tot een wereld waarin alles precies zo was als ik het hebben wilde. Ik bukte en gluurde naar binnen in een van de rozerode klokjes van het vingerhoedskruid. Het zonlicht scheen door de dunne wand heen, de merkwaardige vlezige wereld in een nieuwe gloed hullend. In de gedaante van een bij naar binnen te kunnen kruipen, over de trilhaartjes heen, de donkerpaarse stippen, onder de stampers en meeldraden door tot aan de geheimzinnige groene poort bovenin; wie daar doorheen kon gleed {==38-39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘Foliage’ foto: Ruth van Crevel ==} {>>afbeelding<<} {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} door de stengel rechtstreeks naar het ondergrondse.’ 11. De tuin woont in de ziel als een concept, een mogelijkheid. Wie zich voldoende inspant kan haar bereiken, en daarmee haar eigen, diepste kern. Tuindroom (december 1980) Omdat ik zelf maar een heel klein balkontuintje heb, mag ik regelmatig de tuin van iemand anders verzorgen. Het is een grote, rommelige vlakte, zonder enig ontwerp. Onaantrekkelijk. De tuin is verwaarloosd en veel te droog. Daarom begin ik haar te besproeien, met een tuinslang die er ligt. Aan de rand van de tuin zijn een paar opgeschoten jongens aan het voetballen. Ze hebben last van het water en worden boos en agressief. Dat maakt mij bang. Ik voel mij extra onzeker, omdat dit helemaal mijn eigen tuin niet is en ik er nog geen band mee heb. Toch ga ik verder met sproeien, omdat het zo nodig is. De jongens gaan weg. Dan zie ik, ergens achter in de tuin, een oud echtpaar, dat verwoed aan het graven is. Verwonderd loop ik naar hen toe. Dit zijn zeker niet de eigenaars, maar wat doen ze dan hier? Het blijkt dat dit deel van de tuin vrijwel kaal is, met hier en daar een miezerige plant, maar afgezoomd met een rij prachtig volle, witte pioenen. De twee oude mensen zijn bezig juist deze schitterende planten uit te graven. Achterdochtig vraag ik wat de bedoeling is? De oude vrouw vertelt mij dat de eigenaar van de tuin dit stuk aan hun gegeven heeft op voorwaarde dat de pioenen verdwijnen. Ik vind dat heel erg. Pioenen zijn moeilijke planten; het duurt jaren voor ze echt goed gaan bloeien, dan kun je ze toch maar niet zo wegdoen? De oude vrouw is heel vriendelijk. Ze vindt het zelf even erg als ik. Maar het is voor haar de enige mogelijkheid om een eigen tuin te krijgen en dat is zo belangrijk voor haar, dat ze deze afschuwelijke voorwaarde heeft geaccepteerd. Samen overleggen we wat we het beste kunnen doen. Tenslotte besluit ik één plant mee te nemen voor mijn eigen minituintje op het balkon. Hoewel pioenen ruimte nodig hebben, ga ik het toch proberen. Samen zoeken we een niet zo groot exemplaar uit en beginnen de plant uit te graven. Het is een moeizaam karwei, want de pioen heeft diepe wortels en staat in zware klei. De oude vrouw raadt mij aan om thuis het plantgat zo diep mogelijk te maken en wat van deze zware kleigrond mee te nemen om door de aarde te mengen: pioenen hebben voedzame grond nodig. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan blijkt dat we samen (de oude man is allang verdwenen) onder in een grote, diepe put staan. Ik moet, met de plant en een zak kleigrond, langs een smal laddertje omhoog klimmen en dan door een klein raampje over een hekje naar buiten. De oude vrouw gaat mij voor en klimt naar buiten. Maar mij lukt het niet om, met plant en al, door die kleine opening te komen. Ik ben te dik! Ik raak een beetje in paniek en roep de oude vrouw terug. Zij komt heel rustig bij me en bekijkt de situatie op haar gemak. Dan laat ze me zien dat ik, op deze hoogte gekomen, een tweede laddertje uit de muur kan trekken, dat leidt naar een hoger gelegen, veel groter raam. Daardoor zal ik zeker zonder hulp naar buiten kunnen komen. Ze kijkt me na, terwijl ik verder klim... {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Els Timmermann Mary Schoonheyt Het innerlijk landschap Veertien tekeningen ‘Mijn wolken zijn propellers. Het landschap ben ik zelf.’ In de tuin van Taller vertelde Mary Schoonheyt ons in de zomer van '83, dat ze een afspraak had gemaakt met een bevriende kunstenares, om samen een serie landschapstekeningen te maken, elk minimaal vijftig. Rond de jaarwisseling zochten wij haar op, benieuwd naar het verloop van die samenwerking en het resultaat ervan. Omringd door tientallen tekeningen, ons in een wijdse ruimte wanend, praatten wij met Mary Schoonheyt en Els Timmerman over hun project in wording en over deze unieke samenwerking. ‘Hoewel we allebei hetzelfde willen, namelijk een onderdeel van het landschap zelf worden, is onze optiek - the point of view - verschillend. Els benadert het landschap van bovenaf. Ze kijkt door de wolken heen naar het land beneden haar. Dat heeft onder andere met haar parachutespringen te maken. Met het springen in de ruimte wordt ze een onderdeel van de ruimte. Ik heb er tot nu toe tegenaan gekeken. Door hokjes en rasters keek ook ik van veraf naar het landschap. Langzamerhand bevrijdde het landschap zich van die structuren. In sommige tekeningen zit ik zelf al in het landschap. Mijn streven is, om er uiteindelijk ook een eenheid mee te vormen. Dan is het pas het innerlijk landschap geworden.’ ‘We waren alletwee al van de academie af. Ik was een {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} aankomend jong talent. Mary was in die tijd een beroemde kunstenares. Ik vond haar interessant en ik wilde aan haar voorgesteld worden. Daar heb ik ook moeite voor moeten doen, Mary stond rustig af te wachten tot het zou gebeuren. In die tijd schilderde ik niet. Ik was met objecten bezig, reliëfs van plexiglas, later een soort doodskisten met zand erin waaruit touwen kwamen, alles geïnspireerd door mijn parachutespringen.’ ‘Ja, ik vond het heel mooi wat Els maakte en wilde haar daarin ook stimuleren. We hadden toen koffie-afspraken, drie keer per week bij Scheltema. Daar praatten we over kunsten over ons eigen werk. Later kwamen we ook bij elkaar thuis. Ik kan me die eerste keer nog goed herinneren.’ ‘Die afspraak die hopeloos mislukte omdat jij er ook nog andere plannen mee had. Maar in die vijftien jaar dat we elkaar nu kennen, hebben we altijd gepraat over ons werk, dat is steeds gebleven ondanks alles wat er gebeurde. Op een bepaald moment verlangde ik vreselijk naar een kind, een puur lichamelijke behoefte, daar was mijn lichaam aan toe. Of ik daar nu een man bij had of niet, dat interesseerde me niet. Dat is iets wat jij nooit begrepen hebt. Daarbij voorzag Mary heel duidelijk - daar waarschuwde ze me ook voor - dat het een absolute breuk in mijn carrière zou betekenen. Dat kon mij op dat moment niets schelen. Ik trouwde en raakte zwanger en verhuisde naar Purmerend. Daar heb ik de eerste vier jaar heel consequent voor mijn dochter Anna gezorgd, terwijl ik 's avonds bleef werken.’ ‘Ik vond dat niks, voelde het als verraad. Ik heb jou toen een hele tijd niet gezien, we hebben wel gecorrespondeerd. Dat ging van jou uit want ik had jou totaal afgeschreven. Je bleef me ook één keer per jaar opzoeken, al mijn vriendinnen heb je dus wel meegemaakt. In die tijd ben ik op alle punten vastgelopen. Ik deed veel opdrachten maar opeens ging het niet meer. Ik kon helemaal niets meer, niet meer tekenen. Toen ben ik in het feminisme, het vrouwenhuis verzeild geraakt, heel radicaal, ja. Er werd in korte tijd van alles overhoop gehaald bij me. Daar heb ik zelf veel aan gehad maar voor mijn omgeving was ik een ramp. Ik zag niemand zitten. Wie niet hetzelfde dacht als ik, hoorde er niet meer bij. Dankzij Els hebben we toch contact gehouden. Els is toen een keer in het vrouwenhuis gekomen. Je vond het verschrikkelijk maar je hebt het toch gedaan. Ik had je al twee keer afgeschreven, door jouw huwelijk en toen door mijn feminisme. Els heeft het gaande gehouden en weer via het werk, daar praatten we over. Daar was ik natuurlijk ook altijd op te vangen.’ {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik was meer zo'n burgertrut uit Purmerend. Op een buurthuisachtige manier met feminisme bezig; op elkaars kinderen passen om te kunnen blijven werken. Jij wilde in die tijd niet meer bij mij thuis komen want daar woonde ook een man. Ik ben toen naar jou gegaan. Die keer dat ik met de bus uit Purmerend kwam voor het jaarlijkse bezoek, spraken we af in het vrouwenhuis. Het enige hoopgevende aan die ontmoeting was voor mij, dat je zei weer te willen gaan werken. Toen hebben we ook elkaars relaties afgekeurd. Ik probeerde nog heel dwangmatig mijn inmiddels tweede huwelijk vol te houden. Later dacht ik: nou, dan maar voor de tweede keer gescheiden. Toen we alletwee niet meer zo'n vaste relatie hadden, daar wat vrijer in waren geworden, hebben we ook beiden het accent weer meer op ons werk gelegd. Onze vriendschap liep via het werk, dat een onafhankelijk terrein was tenminste, niet meer zo zwaar bepaald door onze privé-sfeer.’ ‘Jij bent toen weer in Amsterdam komen wonen. Daar ben ik voor het eerst weer bij je geweest om je werk te beoordelen voor een commissie waarin ik zat. Bij die gelegenheid zag ik Anna, je dochter, voor het eerst. Wat je toen maakte zag ik niet zo zitten en ik heb daar kritiek op geuit. Het werk dat je later maakte vond ik wel goed en dat is dan ook voor die commissie gekomen. Ik werkte in die tijd bij de Rijksgebouwendienst. Later kwam er een vacature op de kunstacademie in Den Bosch, waar Els ook werkte. Toen werden we ook collega's in het lesgeven. Daardoor is het weer als vanouds geworden.’ ‘Ik ben al een paar jaar bezig met landschappen, steeds vanuit één plek in Friesland. Ik vond dat Mary eigenlijk ook landschappen maakte. Ik stelde toen voor om het samen te doen en om een serie te maken. Ik had al meteen in mijn hoofd dat we er elk minstens vijftig zouden maken. We spraken af, om in wezen heel banale redenen, dat we op het formaat 50 × 65 zouden werken: een standaardmaat en makkelijk mee te nemen. Mary vroeg of ze een keer mee kon naar Friesland. Daar spraken we af, dat we die plek als uitgangspunt zouden nemen.’ ‘Voor mij was het voorstel van Els een enorme stimulans. Ik heb de indruk dat ik vroeger voor jou een stimulans was en dat jij mij nu op sleeptouw hebt genomen. Ik denk dat we nu echt iets samen doen, wat we vroeger nooit gedaan hebben. In het begin schrok ik wel van het grote aantal, vond ik tien al veel. Later werd het steeds meer een uitdaging. Ik dacht: ik kan er eigenlijk wel honderd maken. Je bent steeds op zoek naar de essentie. Nu pas, na dertig tekeningen kreeg ik ineens het gevoel: ik zit op een spoor. Daar raakte ik zo van in een impasse dat ik een tijd niets meer kon doen.’ {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik denk dat we alletwee in een fase verkeerden waarin we terug wilden naar de kern waarmee we bezig zijn, namelijk van het vrije kunstenaarschap. Ik denk dat we beiden smoezen bedacht hebben om daar niet volledig aan toe te hoeven geven. Mary in haar monumentale werk en opdrachten; ik in het moederschap, half monumentaal werk en half niet al te grote formaten. Afijn, zo kun je heel lang kunstenares zijn en niet aan de essentie toe komen. Het vergt een bepaalde eerlijkheid tegenover jezelf om dat toe te geven. Een stap verder is, het aan een collega bekend maken en dan moet je er maar tegenaan. In gesprekken werd toen duidelijk dat we dat allebei wilden.’ ‘Toen Els het voorstel deed om elk vijftig tekeningen te maken, dacht ik: je kiest er de tien beste uit zoals met foto's. Maar dat bedoelde zij niet, zij wilde alles als proces laten zien. Aan dat idee moest ik wennen. Ik ontdekte dat Els me enorm beïnvloedde op sommige punten, ook in de manier van werken. Soms tekende ik bijvoorbeeld ineens nogal woest. Aanvankelijk vond ik dat moeilijk, dacht: hé, waar blijf ik zelf? Maar ik vond het ook goed, dat er door Els iets van mij naar buiten kwam, wat ik er zelf kennelijk niet uit kon halen. Uiteindelijk verwerk ik dat soort invloeden toch weer tot iets van mezelf.’ ‘Ik wilde op een gegeven moment pikzwarte, uiterst wilde tekeningen maken, wat maar niet lukte. Ik begon heel fijntjes te tekenen, zoals Mary werkt. Die beïnvloeding was er bij mij dus ook, maar ik had er minder moeite mee. Dat komt waarschijnlijk doordat ik al drie jaar in Friesland aan het tekenen was en er zekerder over was. Het wonderlijke is dat die wederzijdse beïnvloeding bijna gelijktijdig plaatsvond. Ik vond het grappig, had iets van: moet je kijken wat ik gedaan heb, ik zit fijntjes te krassen!’ ‘Ik werkte altijd veel meer vanuit de idee. Ineens realiseerde ik me dat en dacht: wat vervelend, dat moet er uit! Toen begreep ik ook dat het om een proces ging. Door die procesmatige ontwikkeling ontdekte ik, dat ik verschillende fasen doormaak. Eerst was het uiterlijke landschap nog belangrijk en herkenbaar; lucht, horizon, dijk. Wel helemaal bevrijd uit rasters en ramen. Het werd steeds minder; de horizon een streep, de lucht een aantal krassen, summiere aanduidingen. Vormexperimenten werden steeds belangrijker zoals collage-achtige verschuivingen, vlek-achtige aanduidingen en tegenstelling in materiaalbehandeling op één vlak. Er zijn nog associaties met een landschap, bijvoorbeeld de horizon, die het vlak in tweeën verdeelt. Daar wil ik van af. Het moet eigenlijk niets meer met het uiterlijke landschap te maken hebben, dat was maar een uitgangspunt. Wat ik nu wil weergeven is het innerlijk landschap, het {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Els Timmerman ==} {>>afbeelding<<} {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Els Timmerman ==} {>>afbeelding<<} {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Els Timmerman ==} {>>afbeelding<<} {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mary Schoonheyt ==} {>>afbeelding<<} {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mary Schoonheyt ==} {>>afbeelding<<} {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mary Schoonheyt ==} {>>afbeelding<<} {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mary Schoonheyt ==} {>>afbeelding<<} {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Els Timmerman ==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Els Timmerman ==} {>>afbeelding<<} {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mary Schoonheyt ==} {>>afbeelding<<} {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} innerlijk proces. Pas na dertig tekeningen is me dat duidelijk geworden, daar ben ik naar toe gegroeid. Dat had ik me niet voorgesteld toen ik begon.’ ‘Oh ja, ik wel. Ik begrijp wat Mary zegt en kan daar slechts aan toevoegen: het landschap ben ik zelf. Mijn wolken lijken misschien eerder propellers, dat interesseert mij niet. Ik wil mijn “vrije-val-beleving” door middel van wolken tonen. Soms schrik ik van mijn eigen tekening maar weiger hem te esthetiseren. Na drie weken wen ik aan die tekening. Dan kan ik het beter beoordelen. Dan kom ik op een punt waarop zo'n landschap dat je op zo'n eigen wijze - ook eigenwijs - maakt, los komt te staan van het uiterlijke landschap en wordt stilistische vervorming een essentieel onderdeel van het produkt. Ik zou op dit moment niemand anders weten dan Mary om zo'n tekenproject mee te doen, noch iemand met wie ik zo ongeremd zou kunnen samenwerken. Je wilt van tevoren, bij welke afspraak dan ook, een gevoel van veiligheid hebben. Tekenen en schilderen is natuurlijk een heel onveilige situatie, een eenzaam proces en niemand zit er op te wachten. Mary is daarnaast ook iemand die ik goed kan gebruiken. Bij mij gaat het werk chaotischer. Ik ben iemand die ergens aan begint en dat leidt weer tot iets anders en dan kom ik eventueel wel weer terug. Nu ik net aan een schilderij ben begonnen, als uitvloeisel van de tekeningen, heb ik de neiging om dáármee door te gaan. Mary is dan degene die zegt: we hadden toch die afspraak van die honderd tekeningen? Voor mij is dat heel belangrijk, want hoewel ik weet dat het werken aan die tekeningen dóór moet gaan, ook in het belang van mijn schilderijen, heb ik dan toch de neiging om dit project te laten sloffen. Mary zorgt op die manier dat ik met dat proces verder ga, dat ik het afmaak. Voor Mary was het doel van dit project ook heel concreet. Ze zag de expositie meteen voor zich: een grote ruimte, bijvoorbeeld een museum, elk een wand, tegenover elkaar.’ ‘Els kan ook veel gemakkelijker werken met mensen om haar heen die in- en uitlopen, een rinkelende telefoon. Ik kan dat absoluut niet, ben gewend om alleen te werken. Ik schrok me dood toen ze me op een gegeven moment vroeg om op mijn atelier te mogen werken. Samenwerken met een duidelijke taakverdeling, daar had ik wel ervaringen mee. Maar zij wilde een dag per week op mijn atelier samen met mij tekenen en dat vond ik heel dichtbij komen. Toch wilde ik het proberen, om te kijken hoe dat ging. Al gedurende het project werd dit voor mij belangrijk, niet alleen voor mijn werk maar ook voor mijn leven. Ik had intussen alles zo georganiseerd dat ik geen uitvluchten meer had om niet naar mijn atelier te gaan. De wekelijkse afspraak met Els op mijn atelier is voor mij een vast punt, een ontmoeting en een {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} confrontatie waar ik naar uitkijk en die me ook gaande houdt. Het project met Els, de briefwisseling met haar en het lesgeven zijn nu een onderdeel van mijn leven geworden, niet iets wat apart staat. Vroeger had ik alles in hokjes onderverdeeld.’ ‘Ik vind kritiek niet aangenaam maar wel goed omdat het me stimuleert. Jij wilt van mij altijd al kritiek horen op een moment dat ik dan nog te vroeg vind. Dat heeft te maken met het procesmatige. Als ik nog wil wachten met praten, zul je ook niet schromen me op te bellen om te vragen: hé Els, weet je het al? En na een week: kun je het nú zeggen? Ik wil pas praten als ik zelf al een groot deel verwerkt heb. Dat ligt in het verlengde van onze persoonlijkheden. Als jij depressief bent, zul je me direct bellen. Als ik depressief ben wacht ik twee dagen en dan bel ik met: ik ben er nu een beetje uit maar ik was behoorlijk...’ ‘Elke tekening hoeft nu niet meer zo'n duidelijke uitspraak te zijn maar de behoefte om op elke stap van het proces in te gaan blijft. Ik begon met iets zwarts en Els greep dat aan om elkaar de opdracht te geven: maak een zwarte tekening. Wat gebeurt er: ik maak er een, ongeveer grijs. Nog eentje - want het moet nou echt zwart worden - en dat wordt ineens een superlichte. Ik kan het dus niet op dat moment en daar maak ik me dan zorgen over. Waarom kan ik godverdomme geen zwarte tekening maken? Daar heb ik wakker van gelegen en, het helemaal beredenerend, er twee kantjes over vol geschreven.’ ‘Ik heb er ook heel lang over gedaan maar denk dan wel: die komt er ooit uit. Ik heb ook steeds smoezen om niet door te hoeven werken, bijvoorbeeld als Anna uit school komt. Mopperend een boterham maken en intussen werk je toch, want je blijft steeds aan je tekening of schilderij denken, verbeteren. Met jouw dagindeling heb je dat niet. Jij kunt je een week lang zorgen maken omdat het niet lukt. Voor die zwarte ben ik met kerst zelfs een lang weekend naar Friesland geweest. Ik werkte op een manier waar jij gek van zou worden als je het zag; ik at, keek tv en tussen koken en eten van de kerstmaaltijden door, zocht ik steeds mijn tekening op. Ik wilde de oplossing vinden.’ ‘Vroeger waren voorbeelden belangrijker voor me dan nu en kon dat werk van vrouwen en mannen zijn. Het ging me toen meer om voorbeelden in de vorm, zoals de hokjes, perspectieven en structuren bij Magritte, Sol Le Witt, Viera Da Sylva en ook Louise Nevelson. Nu ben ik mijn eigen vorm aan het maken en zoeken en zijn voorbeelden van vrouwen belangrijk voor me als herkenning, als identificatie. Hoe doen zij dat, hoe komen zij er uit, waar streven zij naar. Kortom, hoe anders doen zij het dan mannen? Ik wil me nu vooral met hun kracht, {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} hun intensiteit identificeren, die ook de mijne is. {== afbeelding Mary Schoonheyt (links) en Els Timmerman foto: Henny Henriet ==} {>>afbeelding<<} We hebben beiden het boek van Germaine Greer gekocht en praten over hoe vrouwen in het verleden gewerkt hebben en overeind zijn gebleven. Onlangs las ik over Paula Modersohn-Becker. Ik schreef toen aan Els: ‘hoe is het mogelijk dat een vrouw die zo belangrijk is geweest in een bepaalde periode - ze is een overgangsfiguur tussen het Frans impressionisme en het Duits expressionisme - dat die vrouw zo vergeten is? Ze had wereldberoemd moeten zijn! Ze had een ijzeren wil om in haar werk te zoeken naar de essentie. Ik vind haar portretten en stillevens schitterend. Ik heb nog steeds affiniteit met iemand als de schilderes Viera Da Sylva en met de beeldhouwster Louise Nevelson. Wat het heden betreft, de grote gouaches van Marianne Smits vind ik prachtig.’ ‘Mary zoekt bewuster naar vrouwen dan ik. Ze is ook minder streng merk ik. Ik vind vaak iets wel goed maar ik ken uit bepaalde periodes toch nog een beter voorbeeld van een man. Dat zeg ik wel met grote schroom. Mary is eerder bereid om allerlei omstandigheden aan te voeren, waarom het dan niet zo ver gekomen is en daar heeft ze dan wel vaak gelijk in. Ik houd van de tekeningen van Cy Twombly en bijvoorbeeld van het werk van Sigmar Polke en Barbara Hepworth. Ik vind ook het werk van Marlène Dumas heel interessant. Voor mij bestaat er geen vrouwelijke traditie in de beeldende kunst. Die is altijd ondergeschikt geweest aan de mannenwereld en ik hoop dat {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} dat nu wat gaat veranderen. Ik heb daar enerzijds een hard hoofd in, maar geloof in en verwacht wel degelijk wat van mijn seksegenoten. Er komt een groep vrouwen van de academies af met een kracht en een talent, dat is ongehoord. Toch beluister ik bij de grootste talenten dikwijls iets van samenwonen en kinderen krijgen. Ik vind dat standpunt reëel mits het geen excuus is om de moeilijkheden in je vak te omzeilen. Ik weet dat het je zo'n vijf jaar van je carrière kost en dat het veel moed vergt, je werk weer op te pikken. Ik vind dat vrouwen moeten weten dat dat de prijs is die ze ervoor moeten betalen. Als vrouwen zich dat realiseren en als musea en galeries begrip zouden tonen voor de logische hiaten, zou dat al een stuk helpen.’ ‘In die zin kunnen Els en ik ook een voorbeeld zijn voor de vrouwen aan wie we les geven. Er zijn veel vrouwelijke studenten en die moesten zich tot voor kort identificeren met heren, die onder heel andere omstandigheden werken. Dikwijls hebben die toch een vrouw of vriendin achter zich, met alle voordelen van dien, zoals emotionele en huishoudelijke opvang, het je terug kunnen trekken, even het café in. Vrouwen zijn angstiger, selecteren zelf al meer, doen veel minder wat ze zelf willen. Talentvolle jongens werken gewoon door, of het produkt nu slecht wordt gevonden of niet. Ze willen ook wel kritiek van je aannemen maar op hun eigen voorwaarden. Die eigenzinnige houding merk je veel minder bij meisjes. Ik denk dat we allebei ook strenger voor ze zijn dan mannelijke docenten.’ ‘Deze houding van jongens-studenten heeft volgens mij te maken met het culturele gegeven dat jongens al vanaf hun babytijd onbewust tot zelfstandig gedrag gestuurd worden door ouders. Als vrouwen veel zelfstandiger zullen gaan werken, kan ik me voorstellen dat over vijftig jaar een herkenbare vrouwenkunst is ontstaan. Niet vanuit het idee: ik ben ongesteld, dus ik schilder maandverband, maar anders. Dan zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat vrouwen een nieuwe kracht, impuls gegeven hebben doordat ze, hetero of homo, alleen voor hun vak gekozen hebben. Of dat iets voor de vorm betekent, weet ik niet. Ik geloof wel dat het een wezenlijk verschil is of je als vrouw leeft, met je geslacht helemaal in jezelf, of als man bestaat, met een gigantisch expositiemateriaal. Dat werkt emotioneel en in je bestaan door. De vraag: bestaat lesbische kunst? vind ik misselijkmakend. Waarom homoseksuele en heteroseksuele kunst en dat nog weer gesplitst in mannelijke en vrouwelijke homoseksualiteit? Ik mag inderdaad hopen dat “Lust en Gratie” het etiket “lesbisch” probeert uit te breiden. Straks krijgen we nog lesbisch-joodse kunst, lesbisch-ex-katholieke kunst en lesbisch - zes - huwelijken - achter - de - rug - en - toch - nog - {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} vrijgevochten kunst. Met zo'n etiket sluit je mensen zoals ik, die toch ook een bestaansrecht hebben, uit. Ik hoop dat er in de toekomst een kunst mogelijk blijkt, die heel dicht bij jou als persoon staat. Homoseksualiteit als deel van de kunst, zal slechts bestaan als homoseksuelen onderdrukt worden of de macht krijgen, zoals er ook een eeuwenlange traditie van christelijke kunst heeft bestaan. Kortom, in benarde situaties kan kunst met een etiket ontstaan: socialistische kunst, joodse kunst, homo-kunst.’ ‘De samenwerking tussen Els en mij is een vrouwenvriendschap. In de mannenwereld speelt homo-erotiek een belangrijke rol: samen naar het café gaan, werk bespreken, vrouwen versieren. Bij vrouwen bestaat zoiets nog maar nauwelijks binnen werksituaties. Vrouwen moeten daarin hun eigen vorm vinden en doen dat ook anders dan mannen. Wat ik goed vind aan “Lust en Gratie” en aan bijvoorbeeld de Lesbische Archieven, is dat ze zoeken naar een lesbische identiteit. Ik kan niet werken, geen strijd voeren, zonder een identiteit.’ {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Jules Deckwitz Zeven gedichten Zondag Het is zondag en de bouw ligt stil. In de zon besproeit een baas het nieuwe beton. Hij waakt en sproeit. Kinderen schreeuwen. Hij breekt door huiskamers, slaapkamers en keukens: Geen vandalen op die vloer. Het zijn kinderen, die schreeuwen. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Eenzaamheid Zo, nu ben ik een man. Ik heb van haar een dier gemaakt, haar ogen zijn mijn ogen. Haar handen zijn ook mijn handen. Ik ben tevreden. De angst staat tegen de muur. Wij zijn tevreden. Maar ik zal lijden als een minder dier, de dag, dat haar schoonheid mij ontgaat. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Pantserkruisers Synthetische zijde op synthetische kant. Naast een harde japon trekt een oude hand een tas op wielen. De herinnering aan hen die vielen beheerst de nacht. De dag is voor de kleine ogen, ze tellen geld en veelkleurige obstakels. Doe het zelf Niets is zo onbegrijpelijk, als versmaad worden. Het getuigt van zelfvertrouwen te denken: zo onbegrijpelijk is dit. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} De kapitein Nu we dan stuurman zijn van ons eigen lichaam, op een kale brug, onder hoge sterren, denken wij nog vaak aan de kapitein. Zit ze hoog te dobbelen, zonder ons een blik te schenken. Is de dwarse golfslag van haar hand. Zijn we alleen. Is de kapitein verwijderd, nergens heen. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Van alles Men kan van alles zijn, voetganger, badgast, verzekerde, passant, landgenoot. En bij de dood van een naaste wordt men nabestaande. Ik weet niet, of men zich zo mag voorstellen. Ik weet ook niet, hoelang men het blijft. Centrifuge We waren niet gelukkig, maar we gingen onze gang. De motor viel stil. Nu moeten we zweven als veren. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Ineke van Mourik De borsten van mevrouw Lozinski An die Mutter Die Mutter zieht mich hinab, Wohl in ein nasses Grab. Wo schöne Träume winken, Da tu ich tief versinken In jene Wunderwelt, Vom Lichte nie erhellt. In ihren sanften Armen Lässt sie ihr Kind erwarmen, In ihrem dunkeln Reiche Find ich das ewig Gleiche - Es ist, als ob sie riefe Mir aus des Grundes Tiefe. Bin ohne Widerstand, Mein Wille mir entschwand. Nicht rühre ich mich mehr, Sinke ins tiefe Meer. Ich bin der Wellen Spiel Und kenne nicht ihr Ziel. Bald kräftig sie mich fassen, Dann wieder los mich lassen. Ich weiss es nicht, wohin Mich jene Mächte ziehn. Die Kräfte der Natur Verwischen meine Spur. Werd ich im Meer vergehn Und nimmermehr erstehn? Gibst du mich nicht mehr her, Du unergründlich Meer? Da ich gesunken manche Stund, Stiess ich auf festen Meeresgrund. Da sah ich leuchten einen Stein, Ist's meiner eignen Seele Keim? Der Perle grosse Pracht Durchstrahlt die dunkle Nacht. (Gedicht van een vrouw gemaakt gedurende haar analyse. Geciteerd in: Sibylle Birkhäuser-Oeri, Die Mutter im Märchen) {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} De borsten van mevrouw Lozinski waren de mooiste die Renée ooit had gezien. Zij had er voor de eerste keer een blik op mogen werpen tijdens het eigenaardige sollicitatiegesprek. Mevrouw Lozinski had niet geïnformeerd naar haar rijvaardigheid - in de advertentie had zij gevraagd om een chauffeur -, evenmin maakte zij opmerkingen over het feit dat Renée een vrouw was. Toen Renée het ruime, maar schaars gemeubileerde vertrek binnentrad, was het eerste wat zij zag een fel oranje bankstel waarop zij verwachtte mevrouw Lozinski te zien zitten. Geen mevrouw Lozinski. Toch had zij duidelijk een stem gehoord toen zij aarzelend en met klamme handen op de deur had geklopt. ‘Kind, kom maar verder.’ Een zachte maar dwingende stem kwam uit een gedeelte van het vertrek dat, door de L-vormige bouw, aan het oog was onttrokken. Mevrouw Lozinski zat, met haar rug naar Renée toe, op een laag krukje. Zij tuurde, licht voorovergebogen, de bril op de punt van haar neus, de handen op haar knieën, naar een enorme wereldkaart die aan de muur hing. De zeeën en oceanen waren van een diep blauw alsof een eeuwige, strakblauwe lucht zich erin spiegelde. De noord- en zuidpool waren van een verblindend wit; de landen door felle kleuren van elkaar afgegrensd. De wereld was overzichtelijk in een rechthoek gevat. Er was niets van de chaos in terug te vinden die de werkelijkheid kenmerkt. Zo reizen, met je ogen of met je vinger over de kaart, was een ervaring zonder avontuur en zonder gevaar. Renée stond al enkele seconden achter mevrouw Lozinski, die hardnekkig voor zich uit bleef kijken. ‘Let op wat ik je nu laat zien.’ Mevrouw Lozinski wees met haar vinger naar de linkeruitstulping van Afrika. ‘Vroeger, en ik spreek nu van miljarden jaren geleden, vormden de werelddelen een aaneengesloten geheel. Dit stuk past precies in de oksel van Noord-Amerika en Mexico. En kijk, de Canarische eilanden, waar ik elke winter vertoef, lagen in de Golf van Mexico. Vind je dat geen fascinerende gedachte?’ Ze draaide nu voor het eerst haar hoofd om en Renée begon hevig te blozen. Om beter op de kaart te kunnen kijken, had zij zich over de schouder van mevrouw Lozinski gebogen en daarbij was haar blik even in het décolleté blijven steken. Zij zag twee prachtige volle borsten waartussen een dun gouden kettinkje in de diepte verdween. ‘De wereld is geen ordelijke rechthoek maar bolvormige chaos,’ dacht Renée. Snel herstelde zij zich van haar verlegenheid toen mevrouw Lozinski zich omdraaide. ‘Nederland zou, als Engeland iets naar boven zou schuiven, grenzen aan Newfoundland,’ zei Renée. ‘Het zou kouder zijn, maar in ieder geval minder bevolkt. En zondags zouden we kunnen gaan vissen in Goose Bay. Nederland zou niet ophouden bij de Wassenaarse Slag en {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} we hoeven met de auto niet meer per se door Duitsland en België om andere landen te bereiken.’ Mevrouw Lozinski had zich nu helemaal omgedraaid. ‘Ja, dat laatste zou wel aangenaam zijn. Maar daar ik veronderstel dat de situatie zich de komende tijd niet zal wijzigen in de door jou verlangde richting, vrees ik dat je óf je bezwaren opzij moet zetten óf moet afzien van de betrekking. Volgende week wil ik vertrekken naar Italië en onderweg heb ik nog enkele zaken af te handelen, onder andere in Duitsland en België.’ Mevrouw Lozinski pauzeerde even, pakte haar lege whisky-glas van de grond en reikte het Renée aan. ‘Zou je zo vriendelijk willen zijn dit voor me te vullen. “On the rocks” graag en neem er zelf ook een. Daar op het tafeltje staat alles en denk ondertussen na over mijn aanbod.’ Na alle vermoeiende en vernederende sollicitatiegesprekken van de afgelopen maanden en het saaie werk dat Renée in afwachting van beter had verricht, waren de toon van dit gesprek en de wijze waarop het werd gevoerd zalf voor haar wonden. Al zou zij zijn ontsnapt uit een inrichting, een moord op haar geweten hebben, de verzekering opgelicht, niets uit haar verleden zou worden opgerakeld. Dit keer werd haar niet het hemd van het lijf gevraagd. Ze kon gewoon beginnen: rijden over kaarsrechte wegen, hotels bespreken, rekeningen betalen en onderhoudende gesprekken voeren over reizen. Alles zou in orde komen. De wereld een ingekleurde rechthoek. ‘Ik zal mijn koffer pakken, mijn rijbewijs uit het stof halen en afscheid nemen van mijn vrienden. Vanaf maandag sta ik geheel tot uw beschikking,’ zei Renée terwijl ze met de twee gevulde glazen terugliep naar de plek waar mevrouw Lozinski zat. Waarom moet ik f 10,50 afrekenen? Ik mag dan wel dronken zijn maar ik weet toch zeker dat ik tien minuten geleden alles heb betaald.’ Het bedrag op de kassa, in felrode cijfers, danste voor Renée's ogen. Zij sperde ze open om beter te kunnen zien. Een felle pijn schoot door haar hoofd. ‘Mijn god, ze hebben me vergiftigd. Een kater heb je toch pas 's morgens? Of was er ruzie en hebben ze me op mijn hoofd geslagen? Maar ik kan me niets meer herinneren.’ Het bewegen voor haar ogen hield even op en ineens realiseerde Renée zich, dat wat zij voor een kassa had aangezien, haar nieuwe digitaal radiowekker was. Met een schok vloog zij, binnensmonds vloekend, overeind. Het was tien voor elf 's ochtends en om tien uur had zij op de stoep van mevrouw Lozinski moeten staan. ‘Verdomde drank.’ Iedere keer als Renée haar hoofd lichtjes bewoog, rolde er een zware loden kogel doorheen. De pijn was het meest dragelijk als zij haar ogen half dicht hield en probeerde zich zo min {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} mogelijk te verroeren. Als een oude stramme vrouw in een vreemd landschap schuifelde zij door haar kamer. Zij dacht aan de recepten tegen een kater die een doorgewinterde studiegenoot haar eens had toevertrouwd: de dag beginnen met de drank waarmee je bent geëindigd of een orgasme. De gedachte aan wijn of bier op haar nuchtere maag die toch al van streek was, deed haar bijna kokhalzen. Bovendien had zij geen drank in huis. Het tweede recept leek Renée al even onuitvoerbaar omdat alleen het knipperen van haar ogen al hevige pijnscheuten veroorzaakte. Het enige waarnaar zij verlangde, was iemand die thee voor haar zou zetten en ijs op haar hoofd leggen. Maar er was niemand. Er was zelfs geen thee en een ijskast bezat zij niet. ‘Dan maar de magie van het geschreven woord.’ ‘Ik Drink Nooit Meer. Nooit Meer! Al moet het van Hogerhand, ik ga liever meteen dood,’ krabbelde Renée, met één oog dicht, op een papiertje dat zij tussen de vele andere papiertjes tegen de muur prikte. Door de afwisselend koude en warme stralen van de douche kwam Renée weer enigszins bij. Nauwelijks had zij haar zwarte broek en trui aangetrokken of de bel ging. Op de stoep stond een geagiteerde mevrouw Lozinski die met één blik de situatie overzag. ‘Hemeltje, je lijkt wel tien jaar ouder geworden. Het is dat ik met drank vertrouwd ben, anders zou ik denken dat je was mishandeld.’ Zij opende een klein doosje, schudde er twee aspirines uit, loste ze op in een glas water en gaf dit aan Renée. Terwijl Renée zacht kreunend op bed lag, pakte mevrouw Lozinski haar koffer in. Af en toe vroeg zij iets of streek Renée liefdevol over haar hoofd. ‘Nee, de eerste uren wil ik je niet achter het stuur zien,’ zei mevrouw Lozinski en installeerde Renée op de achterbank van haar Volvo. Ze stopte een kussen onder haar hoofd en legde een geruite plaid over haar heen. Spoedig sliep Renée. Enkele uren later werd zij huilend en badend in het zweet wakker. Mevrouw Lozinski keek in de achteruitkijkspiegel en informeerde wat er aan de hand was. ‘Ik had een afschuwelijke droom. Een droom die ik wel vaker heb gehad en die elke keer weer even nachtmerrie-achtig is.’ Mevrouw Lozinski reikte haar een flesje Spa aan. ‘Hier kind, drink eerst maar iets en vertel me daarna wat je hebt gedroomd. Dat een droom je zo overstuur kan maken! Ik droom nooit, maar als ik jou zo zie, lijkt me dat geen gemis.’ Renée was rechtop gaan zitten en begon te vertellen. ‘Ik loop samen met mijn moeder door een prachtig landschap met veel bloemen en groene weiden. Ik wijs haar zeldzame planten aan en vertel over hun bloeiwijze. Ze is afwezig en luistert nauwelijks, maar ik ga door met mijn enthousiaste verhalen. We lopen verder en plotseling komen we bij een pas gedolven graf. Ik ga er dichterbij staan en zie {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} onder in de kuil een kist liggen. Een vreemde ontroering maakt zich van mij meester, alsof daar iemand ligt die ik ken. Mijn moeder roept almaar: “Ga er niet te dichtbij staan, straks val je er nog in. Kom, laten we verder gaan. Ginds is een meer, daar is het vast vrolijker dan hier.” Ik ga toch iets dichter bij het graf staan en dat waarvoor zij me heeft gewaarschuwd, gebeurt. De grond zakt onder mijn voeten weg en ik val in het graf. Maar dat niet alleen. Ik val op de kist, mijn voeten gaan door het deksel heen en komen terecht in een groene, papperige en draderige substantie. Ik gil het uit van afschuw en roep mijn moeder om hulp want ik kan mijn voeten er niet meer uittrekken. Ze hoort me niet. Heel in de verte hoor ik haar roepen: “Kom nou toch. Het is hier veel leuker.” Ik zak steeds verder weg en dan word ik wakker.’ ‘Wat een vreselijke droom. Ik zal wat vrolijke muziek voor je opzetten, daar zul je van opknappen.’ De muziek en het kijken naar de blauwe lucht met witte en grijze driftig voortjagende wolken en de groene bomen die zich er af en toe scherp tegen aftekenden, kalmeerden Renée. Haar hoofdpijn was verdwenen en zij kon zich nu overgeven aan de luxe resten van het ziek zijn. Ze trok de plaid iets hoger, sloot haar ogen half zodat het eruitzag alsof zij sluimerde en liet de gesprekken en beelden van de afgelopen week naar boven komen. Mevrouw Lozinski had haar voortdurend gebeld. Van een rustige week was geen sprake geweest. Alle voorbereidingen voor de reis hadden zij gezamenlijk getroffen. Middagen achtereen hadden zij boven de kaart van Europa gezeten om de route uit te stippelen; ze waren winkels in- en uitgedraafd om van alles te kopen, naar de garage gegaan om de auto te laten nakijken; mevrouw Lozinski had eindeloos getelefoneerd met vrienden, familieleden en zakenrelaties, alsof zij een wereldreis ging maken. Tegen vijf uur kwam de whiskyfles op tafel en zaten zij moe maar voldaan tegenover elkaar te praten en te drinken. Eerst werd er gesproken over wat er nog allemaal moest gebeuren. Daarna, als zij aan hun derde whisky toe waren, veranderde de toon van het gesprek meestal. Zoals de keren dat mevrouw Lozinski tranen in haar ogen kreeg en over haar leven vertelde. Hoe zij had moeten vechten om de zaak op te bouwen. En hoe haar man die door zijn spilzucht bijna had geruïneerd. Jarenlang had zij, zonder het te weten, ook zijn minnaressen onderhouden. Toen zij dat ontdekte, had ze hem de deur gewezen. Zoiets kun je als vrouw niet accepteren, had zij gezegd. Het had haar veel pijn gedaan want hij had al zoveel meegemaakt: als kind was hij met zijn ouders uit Rusland gevlucht en daarna hadden ze hem de halve wereld rondgesleept. Pas bij haar had hij rust gevonden. Mannen zijn net kinderen, had zij gezegd, maar als ze het te dol maken, is er maar één oplossing om je waardigheid te redden. Hij had, als dank {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} voor al die jaren, niet alleen haar juwelen meegenomen maar ook haar zoon, haar oogappel. Na veel innerlijke strijd had zij besloten dat hij hem mocht houden, omdat dat zijn enige redding zou zijn. Voor het kind zou hij de drank en de vrouwen wel opgeven, meende zij. Soms had de drank een andere uitwerking op mevrouw Lozinski. Ze werd dan vrolijk en praatte honderduit over de verschillende opleidingen en studies die ze had gevolgd maar helaas nooit had afgemaakt. Zo had zij eens een jaar lang lessen gehad in de karakterologie. Een onderwerp dat haar tot de dag van vandaag interesseerde, dankzij de inspirerende colleges van de jonge, knappe hoogleraar, met wie ze wel eens een kopje koffie had gedronken. Later had ze hem nog eens geschreven over een interessante vinding. Of het Renée ooit was opgevallen dat oudere mannen grote oren kregen? Verbaasd had zij mevrouw Lozinski aangekeken. ‘Nee, nee,’ had zij aarzetend gezegd, omdat ze dacht dat ze in de maling werd genomen. ‘Je moet er maar eens op letten,’ had mevrouw Lozinski gezegd. ‘Ze krijgen grote, slappe, oude oren. Iets dat je bij vrouwen niet ziet of in ieder geval minder.’ Het betekende volgens haar iets. Misschien dat de professor het wist of anders zou het de moeite van een onderzoekje waard zijn, had ze hem geschreven. Ze had nooit antwoord gekregen. Waarschijnlijk was hij verhuisd of vond hij het onderwerp te bedreigend nu hij zelf wat ouder werd. Mevrouw Lozinski had zich tijdens het borreluur ook een keer ver over de tafel naar haar toegebogen, haar over het haar gestreken en met een geheimzinnig lachje tussen haar borsten gewezen. ‘Daar ligt mijn fortuin,’ had ze gezegd. ‘Hij heeft veel meegenomen maar hier heeft hij niet gezocht.’ Ze had toen haar hoofd achterover gegooid, was in lachen uitgebarsten en had het gouden kettinkje omhooggetrokken waaraan een ring met een enorme briljant hing. Even had zij het sieraad voor Renée's ogen gehouden, waarna zij de ring weer tussen haar borsten liet glijden. Sindsdien kon Renée, als mevrouw Lozinski zich naar voren boog, niet nalaten naar haar borsten te kijken. Soms zag zij het juweel schitteren. Ze waren al enkele weken onderweg en mevrouw Lozinski was zeer tevreden over het verloop van de reis. ‘Kind, laten we maar niet al te ver doorrijden vandaag. We hebben rust verdiend en we moeten het er vanavond maar eens goed van nemen.’ Mevrouw Lozinski klopte veelbetekenend op haar tas. Aan de Bodensee zochten zij een goedkoop hotel. ‘Zwitserland is het enige land dat op een ansichtkaart lijkt en waar de properheid van de hotels niet afhankelijk is van de prijs. We kunnen ons geld beter besteden aan een vorstelijke maaltijd en goede wijn,’ {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} zei mevrouw Lozinski tegen Renée, die met de koffers naast haar liep. Zoals gewoonlijk testte de hoteleigenaar zijn mensenkennis door te suggereren dat zij moeder en dochter waren. Mevrouw Lozinski speelde het spel mee. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Je moet de mensen hun illusies niet ontnemen,’ had ze tegen Renée gezegd, toen die er de eerste keer een opmerking over had gemaakt. Dit keer had het glimmende gezicht van de zoveelste zelfvoldane huistuin- en keukenpsycholoog Renée mateloos geïrriteerd. ‘Houd jij je maar bij je edelweiss en koekoeksklokken,’ had ze gemompeld. Nadat zij zich hadden ingeschreven in het eenvoudige {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} hotel en zich hadden verkleed, gingen zij naar een chique hotel aan het meer, waar zij copieus dineerden. Na de maaltijd dronken zij nog iets in de bar van het hotel. Ze zaten nog niet of mevrouw Lozinski werd aangesproken door een goed geconserveerde zestiger. Of hij hun een drankje mocht aanbieden aan zijn tafeltje. ‘Dit wordt het zoveelste hoofdstuk, met dezelfde spelers in dezelfde rollen,’ dacht Renée. In bijna elke deftige openbare gelegenheid waar mevrouw Lozinski en Renée gedurende deze reis waren geweest, gebeurde het. ‘Nu staat ze op, stelt zich voor als mevrouw Lozinski en mij als haar dochter, biedt hem haar stralendste lach en accepteert het aanbod,’ repeteerde Renée in gedachten. ‘Hij zal zich ook voorstellen en vragen of zij van Russische afkomst is. Een compliment maken over haar mooie naam en ons met oude-herencharme voorgaan naar zijn tafeltje, strategisch gelegen tussen bar en dansvloer.’ ‘Lozinski, Lozinski, een zeer interessante naam. Ik moet even in mijn herinnering graven,’ zei de heer die zich had voorgesteld als Herr Künstler. ‘Aha, nu weet ik het weer. U bent toch niet toevallig familie van de Lozinski die de Divina Commedia van Dante in het Russisch heeft vertaald?’ ‘Nee, mijn...,’ maar voordat mevrouw Lozinski verder iets kon zeggen, wendde Renée zich tot Herr Künstler en zei: ‘Maar de Goddelijke Komedie is haar niet vreemd.’ Mevrouw Lozinski greep zenuwachtig naar haar sigaretten, maar Herr Künstler, die de dubbele bodem blijkbaar was ontgaan, knikte belangstellend en begon meteen zijn kennis over Dante en Italië te spuien. Tussen Herr Künstler en mevrouw Lozinski ontwikkelde zich een geanimeerd gesprek over de prijzen van diverse beroemde hotels, de kwaliteit van het voedsel en de wijn en de hoogstaande Italiaanse cultuur. Renée mengde zich niet in het gesprek. ‘Ik zal het maar niet vergallen met mijn cynisme,’ dacht ze. Het bekijken van die hoogstaande cultuur had enkele jaren geleden bijna haar hele vakantie bedorven. In elke ruïne, in elk park, op elk terras en achter elke pilaar hadden ze gezeten: donkerogige Italianen van het mannelijk geslacht, die haar voortdurend hadden aangesproken en lastig gevallen. Uren waren ze, als honden achter een loopse teef, achter haar aangelopen. Ten einde raad had ze aansluiting gezocht bij een, in ieder geval minder hanig, kunsthistorisch gezelschap dat haar de gelegenheid bood op haar gemak rond te kijken en zelf te beslissen wanneer, waar, in hoeverre en bij wie zij haar maagdelijkheid zou opgeven. ‘Ik ga iets drinken aan de bar’, zei Renée tegen mevrouw Lozinski. ‘Ik zal me maar eens met mijn leeftijdgenoten bemoeien.’ {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Ze liepen naar de parkeerplaats van het hotel, die aan het meer grensde. Mevrouw Lozinski liep aan de arm van Herr Künstler voor Renée uit. Ze zag dat Herr Künstler met zijn rechterarm een weids gebaar richting meer maakte. ‘Hij vertelt haar over het meer, hoezeer hij ervan houdt en over de maan die vanavond speciaal voor haar zo'n mooi licht over het meer laat schijnen. Hoe hij als kind al ging roeien op het meer en of zij morgen niet met hem...’ Renée, die behoorlijk aangeschoten was, begon in zichzelf te lachen. ‘Renée, Herr Künstler is zo vriendelijk ons naar ons hotel te rijden. Ga jij maar achterin zitten.’ Voordat Renée het wist, zat Herr Künstler achter het stuur en hield mevrouw Lozinski het achterportier al voor haar open. Mevrouw Lozinski stapte in en terwijl zij zich vooroverboog om haar tas neer te zetten, zag Renée dat Herr Künstler onbeschaamde blikken in haar décolleté wierp. ‘Mijne Dame, mijne Heer,’ zei Renée met luide stem op de achterbank, ‘vanavond geven wij een speciale voorstelling van de Goddelijke Komedie. Voor u zal optreden de dichteres Fritzi Harmsen van Beek met haar onvolprezen dichtwerk: “De poëtische avonturen van Polsmofje en het poesje Fik.” Gaarne applaus.’ Renée begon te klappen. Mevrouw Lozinski keek geërgerd om. Herr Künstler glimlachte en had zijn hand op de dij van mevrouw Lozinski gelegd. ‘Mijn meesteres in het café heeft nog wel werk, een uur of twee, met vriend, verloofde of wat het mag zijn, jenever, bier en brandewijn. Ik ben maar een eenvoudig beest, zonder ontwikkeling en verweesd (...) Maar niettemin heb ik mij verplicht, te zorgen voor haar elektrisch licht, haar telefoon en haar papieren (...), ik kook haar keteltje, ik strijk haar bout, ik zorg voor de drank en het katerzout. Dat dit te gek is zie ik wel in, maar tegenleuteren heeft geen zin, bovendien, zoals Polsmofje altijd zegt: al mijn werkjes doe ik even slecht. Geen wonder dat de arme vrouw een mensenverloofde proberen wou, waar dat op uitdraait is duidelek, enfin, verder hou ik liever mijn bek, ik ga mooi wat ronken op een stoel en laat mooi de hele boel de boel...’ {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Mevrouw Lozinski had zich nu helemaal omgedraaid en siste Renée toe: ‘Nu is het wel genoeg geweest. De drank heeft een funeste uitwerking op je. Wat moet Herr Künstler hier wel niet van denken?’ ‘Herr Künstler verstaat geen Nederlands, mevrouw Lozinski, en bovendien was het gedicht voor u bestemd. En wat Herr Künstler verder betreft, heeft u het nog niet opgemerkt?’ Hier pauzeerde Renée even. ‘Het had u toch meteen moeten opvallen. Zijn oren! Grote, slappe oude-mannen-oren. Kijk, zijn hoofdje zit als het ware tussen twee vleermuizen ingeklemd. Twee bruine vleermuizen, die als ze wakker worden zo met Herr Künstler het raampje uitvliegen en hem boven het meer laten vallen.’ Renée barstte uit in een onbedaarlijk gegiechel dat pas ophield toen zij de hik kreeg. Mevrouw Lozinski keek bleek en met samengeknepen lippen voor zich uit en zei niets meer. Toen Renée de volgende dag om half twaalf uit haar verdoving ontwaakte, zag ze op haar nachtkastje een glas sinaasappelsap staan. Ernaast lagen twee aspirines en een briefje van mevrouw Lozinski: ‘Kom als je wakker bent naar het terras aan het meer. Vergeet niet de twee aspirines in te nemen, anders ben je niet om aan te zien. L.’ Renée geloofde niet zozeer in het kosmetische effect van de twee tabletjes, als wel in de heilzame werking die zij zouden hebben op het niet aflatende gebonk in haar hoofd en het loden gevoel in haar lichaam. ‘Zo moet Malcolm Lowry zich jaren hebben gevoeld,’ bedacht Renée als troost. Tegen haar principes in - als je drinkt moet je ervoor boeten - legde ze de twee aspirines in haar handpalm, bracht die naar haar mond, nam een forse slok uit het glas en zakte even in haar kussens terug om het middel te laten werken. ‘Homeopathie. Vergif met vergif bestrijden. Wat mevrouw Lozinski me te zeggen heeft, daar zal ik so wie so al hoofdpijn van krijgen; het is dus maar het beste dat ik haar in een zo redelijk mogelijke conditie onder ogen kom.’ Na een half uurtje had het chemisch wondermiddel haar weer op de been, zij het dat zij zich nog wat zweterig en wankel voelde. Malcolm Lowry in topconditie. Terwijl zij door de stad richting meer liep, zag zij een vreemde stoet van bont geklede mensen, dwergen met grijnzende gezichten, clowns, kamelen, olifanten en paarden met pluimen die woonwagens voorttrokken. Enkele seconden dacht Renée dat de drank haar nu definitief had opgezadeld met een droomwerkelijkheid, die weliswaar beter was dan beesten op het behang, maar toch zorgelijk. Spoedig zag zij dat naast de stoet mannen in blauwe overalls liepen, die overal affiches plakten waarop de voorstellingen van circus Krone werden aangekondigd. De lichte paniek die Renée even had gevoeld, {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} verdween en de verdere wandeling verliep normaal. Huizen, mensen, straatverkeer, af en toe een klaterende fontein. Toen Renée naar het tafeltje liep waar mevrouw Lozinski zat te lezen, was het zweterige gevoel verdwenen. Mevrouw Lozinski sloeg haar boek dicht, streelde er even met haar hand over en legde het voor zich op tafel. Goethe, ‘Italienische Reise’, las Renée op de kaft. ‘Herr Künstler kwam mij dit vanmorgen brengen naar aanleiding van ons gesprek van gisteravond’, zei mevrouw Lozinski. ‘Het is toch zo'n erudiete man en bovendien uiterst charmant. Twee eigenschappen die je niet elke dag in iemand aantreft. Hij heeft ons uitgenodigd vanmiddag met hem in zijn boot het meer op te gaan.’ ‘Denkt u dat dat een goed idee is?’ vroeg Renée. ‘Hoezo, kind? Het lijkt me enig en bovendien, ik kan zwemmen hoor. Ik mag dan wel ouder zijn dan jij, ik houd nog steeds van een verzetje.’ ‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel... eh... eh, mijn gedrag van vannacht was nu niet direct sympathiek te noemen, dus waarom zou Herr Künstler mij ook willen uitnodigen?’ ‘We hebben er vanmorgen even met elkaar over gesproken. Ik heb hem gezegd dat je een beetje overstuur was van de drank, dat de drank verkeerd was gevallen, dat je er niets aan kon doen. Hij reageerde erg leuk. Het was hem ook wel eens overkomen toen hij jong was, dus hij kon het best begrijpen. Hij vindt je heel aardig, weet je dat wel?’ ‘Mijn god’, dacht Renée, ‘wat moet ik doen om eens niet aardig te worden gevonden? Toch mijn moeder vermoorden? Zal er dán eindelijk eens iemand kwaad worden en mij serieus nemen? Zal ik dán de grens hebben overschreden waardoor ze wakker worden? Ja meneer de rechter, iedereen vond mij aardig ziet u en dat hing mij de keel uit. Eerst heb ik geprobeerd het te veranderen door grof taalgebruik, daarna door hevig drinken. Ook ben ik wel eens naakt voor het raam gaan staan, maar niets hielp. Ze bleven me aardig vinden. En daarom heb ik nu dit gedaan. Begrijpt u het? Of wordt ook dit weer tot de verzachtende omstandigheden gerekend?’ ‘...vooral je ogen en je voor je leeftijd opvallende belezenheid. Maak je dus maar geen zorgen’, beëindigde mevrouw Lozinski haar relaas. ‘Maar bent u dan helemaal niet kwaad? Zo leuk was het niet vannacht en ik wil eigenlijk wel mijn verontschuldigingen aanbieden,’ zei Renée. ‘Vergeven en vergeten, kind. Ik kan niet lang kwaad blijven. Er is al zoveel ellende in de wereld. Ik hoop alleen dat je je correct zult gedragen en dat zoiets als vannacht niet meer voorkomt.’ ‘Ja, maar...’ ‘Nee, niets ja maar. Vergeven en vergeten. Kom, laten we omdat het zo'n bijzondere dag is vandaag, een mooie lunch bestellen met een goed glas wijn.’ Renée besloot verder haar mond te houden. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik lijk wel een masochiste’, dacht ze, ‘dit heeft geen enkele zin meer.’ Terwijl jonge obers, onder de stimulerende kreten van mevrouw Lozinski; in estafetteloop af en aan renden met borden, glazen en schalen, in de hoop hun inspanningen bekroond te zien met een riante fooi, pakte Renée het boekje van de tafel en bladerde erin. Het spitsuur rond de tafel luwde. Renée keek naar mevrouw Lozinski, die met rode blossen op haar wangen en te grote ogen al een slok van haar wijn had genomen. Renée hield het glas nog in haar hand. ‘Prosit, santé, proost’, zei ze, maar mevrouw Lozinski scheen haar niet te horen. ‘Ad fundum’, sprak zij iets luider en sloeg het glas in één teug achterover. Mevrouw Lozinski schrok wakker uit haar overpeinzingen, keek Renée aan en zei: ‘Ja kind, proost. Wat een verrukkelijke wijn. Kom, laat ik je nog eens bijschenken.’ ‘Vertel me eens iets over de inhoud van dit boek’, vroeg Renée. ‘Het lijkt me interessant. Mijn kennis van Goethe is bij Faust I blijven steken. En daarvan herinner ik mij alleen de kreet ‘Stirb und Werde’, die ik als jaarmotto in mijn schoolagenda schreef als opvolger van ‘Cueillez dès aujourd'hui les roses de la vie’ van Ronsard, van wie ik mij overigens ook niets meer herinner. ‘Het zijn prachtige uitspraken; die literatuurlessen hebben hun vruchten wel afgeworpen’, zei mevrouw Lozinski. ‘Het mag misschien wel indrukwekkend klinken - ik ken nog tientallen van zulke citaten die het op familiepartijtjes en in speeches goed doen - maar mijn belezenheid bestaat hoofdzakelijk uit namen, titels, jaartallen en trefwoorden. Kijk, het zit eigenlijk zo: ik heb een goede opvoeding tot naslagwerk gekregen maar echte kennis is mij niet bijgebracht.’ ‘Wat bedoel je daarmee? Je weet zoveel, je studeert zelfs aan de universiteit.’ Mevrouw Lozinski had haar wenkbrauwen in opperste verbazing hoog opgetrokken. ‘Ik heb niet voor niets mijn studie tijdelijk opgegeven. Ik heb almaar het gevoel dat alles wat we daar op ons bord krijgen een eenzijdige en slechte combinatie van gerechten is. De vakken hangen als los zand aan elkaar en de academische modes wisselen elkaar in een razend tempo af.’ ‘Maar dat houdt het toch juist levendig. Verstarring is het ergste dat er is’, merkte mevrouw Lozinski op. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Ik kan het geloof ik niet goed uitleggen. Alsof onder al die fragmentarische kennis iets ligt, dat óf geheim is óf is verdwenen.’ Renée woelde door haar haren en nam iets te gehaast een slok van haar wijn. ‘Maar kind, de wetenschap heeft nog nooit op een zo hoog peil {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} gestaan. We weten bijna alles. Er zijn juist minder geheimen dan vroeger. En waarom zouden ze aan de universiteit iets geheim houden?’ Mevrouw Lozinski keek enigszins bezorgd naar Renée die, diep over haar bord gebogen, afwezig met haar vork in de garnalen prikte. ‘Vraag vanmiddag maar aan Herr Künstler of hij je iets vertelt over Goethe's boek. Hij weet er vast meer van dan ik. Laten wij het nu maar gezellig houden en genieten van onze lunch.’ De stem van mevrouw Lozinski steeg een octaaf en ze begon een lang verhaal over haar vrinden in Nederland, haar ex-echtgenoot en de moeilijkheden van een vrouw alleen. Renée hoorde wat mevrouw Lozinski zei, maar luisterde niet. Ze deinde mee op het geluid van haar stem die afwisselend hoog en opgewonden was, dan weer laag en bezwerend. Ze keek naar haar mond en ogen die elke seconde van vorm en kleur veranderden. Ze bestudeerde haar haarinplant, de vorm van haar oortjes. Als mevrouw Lozinski zich naar voren boog om te benadrukken wat zij zei, overviel Renée weer dezelfde verlegenheid als de eerste keer dat zij over de schouder van mevrouw Lozinski in haar décolleté had gekeken. Zij stelde zich voor dat zij het glas was dat mevrouw Lozinski nu met gratie naar haar mond bracht. Het servet was waarmee mevrouw Lozinski op delicate wijze niet aanwezige voedselresten uit haar mondhoeken verwijderde. De garnaal was die mevrouw Lozinski met haar slanke vingers handig pelde. Het bakje citroenwater was waarin mevrouw Lozinski elegant haar vingers doopte. Renée grinnikte om een onbestemd gevoel te onderdrukken. Zij ving de laatste woorden van mevrouw Lozinski's monoloog op en reageerde. ‘Ja, dat lijkt me heel moeilijk. Maar heeft hij dan niets achtergelaten? Per slot van rekening heeft u jaren voor hem gekookt.’ ‘Om van al het andere maar niet te spreken. Koken was nog het minste,’ zei mevrouw Lozinski grimmig. ‘Mannen zijn niet te vertrouwen, neem dat maar van mij aan.’ ‘En Herr Künstler?’ informeerde Renée belangstellend. ‘Ja, Herr Künstler...’, Mevrouw Lozinski keek dromerig weg over het meer. Ze zwegen. Na enkele minuten maakte mevrouw Lozinski haar tas open en haalde er een pakje sigaretten uit. Renée steunde met haar ellebogen op de tafel; haar handen omsloten het glas wijn. Over de rand van het glas keek zij, bijna dronken, gefixeerd naar elke beweging, elk gebaar van mevrouw Lozinski. Mevrouw Lozinski trok met een langzaam gebaar een sigaret met gouden mondstuk uit het pakje. De traagheid waarmee dit gebeurde voelde Renée lijfelijk. Het was alsof er langzaam iets uit haar werd getrokken, iets dat tegelijkertijd niet wilde loskomen. Mevrouw Lozinski stak haar sigaret aan en zoog haar longen vol. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Renée droomde weg en stelde zich voor dat zij langzaam opstond en naar de stoel liep waarop mevrouw Lozinski zat. Ze ging achter haar staan en legde voorzichtig twee handen op haar schouders. Mevrouw Lozinski wilde zich omdraaien maar Renée zei: ‘Nee, je moet voor je uit blijven kijken. Je mag me niet aankijken.’ Met haar duimen wreef ze, nauwelijks merkbaar, over de bovenkant van mevrouw Lozinski's rug. Ze boog haar hoofd voorover zodat haar lippen heel vluchtig mevrouw Lozinski's haren aanraakten. Ze merkte dat mevrouw Lozinski zich ontspande en drukte haar duimen iets vaster in haar rug. Renée ging iets dichter tegen de stoel staan. De leuning drukte nu zachtjes tegen haar buik. Haar ogen waren gericht op het uitzicht. Ze keek, maar zag niets; de omgeving vervaagde. Mevrouw Lozinski die aanvankelijk in haar boek was blijven bladeren, was daar nu mee opgehouden. Haar handen lagen stil op de tafel en haar hoofd was opgericht. Renée bewoog haar handen en legde ze tegen de onderkant van de lange hals. Met kleine bewegingen streelde ze langs de hals omhoog tot onder mevrouw Lozinski's haren. Niet alleen haar handen, maar hele lichaam voelde de aanrakingen alsof zij zelf werd aangeraakt. Onder haar borstbeen ontstond een gloeiende plek, een soort vuurbal, die groeide en dan weer inkromp. Met haar vingers gleed ze van de bovenkant van de hals naar beneden, langs de ruggegraat tot halverwege mevrouw Lozinski's rug. Ze bewoog haar handen weer naar boven en streelde nu met haar vingertoppen achter de oren en over de oorschelp. Renée had haar ogen dichtgedaan en voelde dat haar hele lichaam begon te gloeien en te beven. Zij had haar handen nu tegen de kaaklijn en de onderkant van mevrouw Lozinski's wangen gelegd. Een zacht gekreun ontsnapte aan Renée's lippen. ‘Kind, wat is er met je aan de hand?’ De verschrikte stem van mevrouw Lozinski haalde Renée terug in de werkelijkheid. ‘Ik lijk wel niet goed bij mijn hoofd. Nee, ik ben werkelijk niet in orde. Die dagdromerij loopt volkomen uit de hand’, dacht Renée en wiste met haar servet het zweet van haar voorhoofd. ‘Ik denk dat ik koorts heb, dat ik ziek word’, zei Renée tegen mevrouw Lozinski die haar bezorgd aankeek. ‘Kom, neem nog wat wijn en eet iets. Daarna leg ik je onmiddellijk in bed.’ Mevrouw Lozinski schonk Renee's glas vol. ‘Ik hoef niet naar bed; dat helpt niet. Ik voel me al jaren niet goed.’ De drank kreeg nu een enigszins kwaadaardige uitwerking op Renée. ‘Ik leef al jarenlang in een mist. Ik heb nevelslierten in mijn hersenen, een floers voor mijn ogen, gezoem in mijn oren en een bittere smaak in mijn mond. U merkt niet eens dat ik in een wolk zit en u soms nauwelijks zie. Als ik maar af en toe met mijn hoofd knik, lijkt alles in orde. Een van buiten bestuurde marionet. Een licht rukje en ik hef mijn {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} hoofd op. Nog een rukje en ik hef mijn rechterhand op om het glas naar mijn mond te brengen. Van buiten ben ik koele berekening, van binnen brandende chaos. Waarom maak ik alles kapot? Sla ik wie ik wil strelen? Mijn tong slaat dubbel als ik echt iets wil zeggen. Ik kan me niet uitdrukken in de taal. Is er wel een taal voor? JA, BITTE SEHR. SETZEN SIE SICH DOCH. EXCUSE ME, I DIDN'T WANT TO DISTURB YOU. BONJOUR MADAME, COMMENT ALLEZVOUS? Tot zover niets aan de hand, ik spreek en lees vier talen. I AM ABSOLUTELY NORMAL, THEY SAY. MAIS COMMENT ALLEZVOUS? Nou, beroerd. SHIT, FUCK, BLOODY BASTARDS, SCHEISSE, COCHON, PUKIMA, aan me reet, krijg de kolere, altijd dat geouwehoer, en ga zo maar door. Ik huil van binnen en verdomme geen mens die het ziet. Ik schreeuw van binnen en geen mens die het hoort. Er zijn maar drie manieren om je uit te drukken: óf je zegt niets, óf je spreekt gladde confectietaal, óf je scheurt elke conventie aan repen met grof taalgebruik. WASH YOUR MOUTH, MY DEAR. TELL ME, HOW CAN A WOMAN LIKE YOU...’ Bij deze laatste woorden wierp Renée haar hoofd achterover. De zon, die schuin achter haar stond, scheen in haar ogen. Met een schreeuw klapte ze met haar stoel achterover. Renée kwam weer bij haar positieven in een vreemde hotelkamer. Naast haar bed zat mevrouw Lozinski. Renée richtte zich op en wilde iets zeggen maar in plaats daarvan kwam een golf van misselijkheid naar boven. Met één hand op haar maag en de andere voor haar mond boog zij zich buiten het bed. Mevrouw Lozinski kon nog net op tijd een bakje onder haar mond houden. Renée's lichaam schokte bij elke nieuwe golf braaksel; haar gezicht was lijkbleek en bezweet en zij had het afwisselend warm en koud. Het duurde lang voordat zij weer controle over haar lichaam kreeg. Zij bibberde van vermoeidheid en kou. ‘Nou, dat was nogal een drastische schoonmaakbeurt’, zei Renée met een keel die rauw was van het spugen. ‘Kind, wat ben ik geschrokken! Je lag geheel buiten westen. Gelukkig kwam Herr Künstler er net aan. Hij heeft onmiddellijk een kamer in dit hotel voor je genomen. Ook heeft hij een dokter gebeld; die kan elk moment komen.’ Mevrouw Lozinski bette het gezicht van Renée met een vochtig washandje en legde een extra deken op het bed. ‘Geef me alstublieft een beetje water zodat ik die grafsmaak uit mijn mond kan spoelen voordat de dokter komt.’ Zij had haar mond nog maar net gespoeld of de dokter kwam binnen. De diagnose was snel gesteld: een hersenschudding. Het oordeel werd geveld: Renée moest minstens twee weken in bed blijven. De eerste dagen lag Renée plat in haar bed. Mevrouw Lozinski zat urenlang bij haar en wijdde zich de resterende tijd aan haar {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} correspondentie. Enkele malen per dag kwam Herr Künstler zijn opwachting maken. Belangstellend informeerde hij naar Renée's wel en wee, maar na die verplichte vijf minuten richtte hij zich bijna uitsluitend tot mevrouw Lozinski. Herr Künstler had door het aanbieden van de dure kamer een aardig krediet opgebouwd. Renée kon hem onmogelijk wegsturen. Bovendien deed de gedachte aan de sombere kleine hotelkamer die mevrouw Lozinski en zij de eerste dagen hadden bewoond, haar hoofdpijn toenemen. Na enkele dagen mocht zij rechtop zitten. Het beeld van het plafond met zijn klassieke motieven en eeuwenoude barstjes en scheuren dat zich voorgoed in haar hersens had gegrift, werd nu vervangen door een voortdurend wisselend uitzicht op de boulevard, het meer en de bergen eromheen. De variatie die in Renée's bedlegerige leven was gekomen, werd voor mevrouw Lozinski aanleiding om meer en meer haar vertier buiten de kamer te zoeken. Uren bracht zij samen met Herr Künstler door op het terras en sinds zij hem met Heinz aansprak, maakten zij elke dag een boottocht op het meer. Vanuit haar strategische positie kon Renée hen elke dag zien uitvaren. Niet het vrolijke, romantische geplons van twee roeiriemen en schoenen uit, want de boot lekt een beetje. Nee, de flitsende erotiek van een snelle motorboot met gekoelde drank aan boord en altijd droge voeten. Geen speels gekir dat, als de wind goed zou staan, naar het land waait, maar ernstige bekentenissen die door de snelheid en het geluid van de motor onmiddellijk vervliegen. Geen wapperende haren, maar shawls en petten om alles onder controle te houden. Niet langzaam door het water trekken, maar oppervlaktegeraas dat even een wit spoor achterlaat. ‘Ik ben een ouderwets en sentimenteel mens’, dacht Renée naar aanleiding van haar bespiegelingen. ‘Hier lig ik nu als een oud wijf te zwijmelen over roeibotenromantiek terwijl die oude Lozinski en haar gepensioneerde vriend als twee pubers door het water razen en mij daarna met blossen op hun wangen de helft van hun belevenissen komen vertellen. Vanuit haar raam zag de wereld er ordelijk uit. Af en toe veranderden de weersomstandigheden, maar er bleef een aantal constanten. Groepjes toeristen die het meer fotografeerden en er dan ook nog een kaart van kochten bij een oude man, die zich elke dag vanaf tien uur op de boulevard nestelde. Bejaarde mensen die op gezette tijden hun honden, bij gebrek aan kinderen, uitlieten. Mannen van middelbare leeftijd met attaché-koffertjes die zich als opgedraaide poppetjes over dè boulevard heen en weer repten. Scholieren die elkaar twee keer per dag ongestoord konden treiteren. Ordelijk, maar wel een vreemde orde. De orde van een chique badplaats, waar een uitpuilende boodschappentas tot de vulgariteiten behoort, waar hooggehakte {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouwen zich slechts kunnen voortbewegen aan de arm van verloofde of echtgenoot en laaggeschoeide vrouwen zich overeind houden door zich te verbinden met een groep lotgenoten. Sinds enkele dagen was er in dit ordelijke geheel een aangenaam storend element gekomen. Elke dag om vijf uur streek een forse, wat oudere vrouw met zigeunerachtige trekken in slordige, maar bonte kledij als een verdwaalde paradijsvogel neer op de bank, die het mooiste uitzicht bood op het meer. De oude mannen die daar sinds jaar en dag ongestoord aan hun pijpen lurkten en hun verledens tot vervelens toe oprakelden, schuifelden, opgeschrikt door zoveel kleur, haastig weg. Na enkele minuten verscheen een dribbelende dwerg op de boulevard die zich alras naast de vrouw op de bank zette. Zo bleven ze elke dag tot zonsondergang zitten: de vrouw met de ellebogen steunend op de knieën van haar stevig geplaatste benen, de dwerg rechtop met bungelende beentjes. Het was Renée's laatste dag in bed. Morgen zouden Herr Künstler en mevrouw Lozinski haar meenemen het meer op. Herr Künstler had het idee iets te hartelijk geopperd naar Renée's zin en mevrouw Lozinski had met opgewonden kreten haar bijval aan dit plan getoond. Ze zouden naar dat ene leuke restaurant aan de overkant van het meer gaan, waar zulke overheerlijke forellen werden geserveerd met zulke fantastische witte wijn, waar de bediening nog was zoals het hoorde en waar nog degelijk, vooroorlogs terrasmeubilair stond. Dit verhaal had Renée, gedurende haar gedwongen verblijf in bed, al talloze malen gehoord. Steeds dezelfde beschrijving tot in het kleinste detail en ook de emoties die je daarbij behoorde te voelen. En dat laatste was nog wel het ergste: die diepe groeven in je gevoelsleven, aangebracht door anderen, waardoor je je op een gegeven moment nog nauwelijks onderscheidde van de hond van Pavlov. Reisbeschrijvingen die je het reizen onmogelijk maken, museumcatalogi die je het kijken beletten, recensies die je het luisteren en lezen vergallen. In gedachten noemde Renée de mensen die dit soort geschriften op hun geweten hadden de Pavlovs. ‘Het wordt tijd dat de Pavlovs naar Rusland worden teruggestuurd,’ dacht Renée als variant op de uitspraak van fanatieke communistenhaters. ‘Maar wat gebeurt er als ze weg zijn? Het leven is een puinbak. Ik stuur de Pavlovs regelmatig terug naar Rusland, maar hoe het verder moet, weet ik niet. Het is leeg en stil in huis. Ik weet niet meer waarover het gaat in dit ondermaanse. Wat is het geheim dat wordt verzwegen? De stilte wordt steeds meer opgevuld door chaos. En de oude hulpmiddelen om de chaos te bestrijden, drank en studie, helpen niet meer. Hier lig ik nu: een gesjeesde student en halve alcoholist met dubbele hersenschudding. Hoe moet dit ooit weer goedkomen?’ {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Renée draaide zich op haar zij omdat zij suf werd van het denken en soesde weg. De daggeluiden maakten plaats voor de avondgeluiden. Het werd donker en in de verte klonk gerommel van naderend onweer. In de kamer hing de hitte van de dag; geen zuchtje wind kwam door de geopende ramen. Op de boulevard werd het drukker. Flarden van gesprekken en gelach dreven de kamer binnen. Renée ging op haar rug liggen, de ogen dicht, het laken losjes over haar lichaam. Na enkele uren werd zij wakker. Buiten was het doodstil geworden. De nacht was inktzwart. Het was nog steeds verstikkend heet. De stilte voor de storm. Plotseling hoorde zij zachte accordeonmuziek en een licht ritmisch meetikken. Klanken van weemoed en melancholie: een schip dat uitvaart en niet meer terugkeert, een kind dat jong moet sterven, gebroken moederharten en geliefden die elkaar niet kunnen bereiken. De muziek werd luider en zij hoorde nu ook een stem die, in een voor haar onbekende taal, liederen zong. Soms voegde zich er een tweede stem bij. Renée was rechtop in haar bed gaan zitten en constateerde dat het geluid van boven kwam. ‘Hoe kan dat?’ dacht zij. ‘Ik zit toch op de bovenste verdieping van dit hotel?’ Ze deed het licht aan en stapte uit bed. Ze probeerde uit het raam naar boven te kijken, maar het uitzicht werd belemmerd door een houten lijst met ornamenten. Ze drentelde wat door de kamer, kleedde zich tenslotte aan en besloot op onderzoek uit te gaan. Op de gang brandde licht. Renée liep richting trappenhuis en zag, daar aangekomen, dat de trap alleen naar beneden leidde. Op haar tenen sloop zij langs de deuren op de gang en legde bij elke haar oor te luisteren. Ze hoorde niets of vage slaapgeluiden. ‘Ik zal het me hebben verbeeld’, dacht ze. Ze was aan het einde van de gang gekomen en bijna op haar schreden teruggekeerd, toen zij de muziek weer hoorde. Ze keek in het rond en zag een deur die iets smaller was dan de andere en zonder nummer. Het zweet stond in haar handen toen zij de knop omdraaide en de deur opende. Een lange, smalle, houten trap leidde naar boven. ‘Marcellino, Pane é Vino. Hoe vaak heb ik deze trap niet gezien?’ dacht Renée. ‘Terwijl mijn zusje altijd bij die scène de filmzaal uitrende, bleef ik zitten. Ik stapte in het doek en ging met het water in mijn schoenen en met kloppend hart met Marcellino mee de trap op, om op zolder de sprekende gekruisigde Jezus brood en wijn te brengen. Ik moet nu maar eens laten zien of ik het echt durf. Maar nu moet ik alleen en wie weet wat daarboven zit. Iedereen denkt altijd dat het enge tuig zich op straat of in het voetbalstadion bevindt, maar waarschijnlijk zit het op je eigen zolder.’ Ze liep naar boven en kwam op een grote, spaarzaam verlichte zolder; {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} door een van de ramen scheen de maan naar binnen. De muziek en de stemmen leken nu dichterbij. Aan het einde van de zolder zag Renée een deur waarachter zich het mysterieuze gezelschap moest bevinden. Ze trilde over haar hele lichaam toen ze bij de deur aankwam. Na enig aarzelen klopte ze enkele malen. ‘Binnen’, riep een stem met een onbekend accent. Renée trad binnen in het meest vreemde vertrek dat zij ooit had gezien en tot haar verbazing zag zij de zigeunerin en de dwerg zitten. De dwerg op een krukje, met zijn accordeon in ruste op zijn schoot, aan zijn voeten, op een aantal felgekleurde kussens, de grote zigeunerin. ‘Gaat u zitten’, zei de dwerg. ‘Wilt u een kopje thee?’ ‘Graag’, antwoordde Renée. Ondanks het ongewone van de situatie voelde zij zich al snel op haar gemak en liet, terwijl de dwerg in een hoek thee inschonk, haar blikken door het vertrek dwalen. Op de grond lag een groot perzisch tapijt. In een van de hoeken stond een divan. De muren van de kamer waren bekleed met fluwelen gordijnen. Tegen een van de wanden was een aantal hutkoffers geplaatst. Eén koffer stond in het midden en werd gebruikt als tafel; daarop bevond zich een olielamp. Op de deur was een groot vel papier met mathematische symbolen geprikt. De zigeunerin zat stil op haar kussens en keek naar het geopende ronde venster. Ze zag er oud en bedroefd uit; haar ogen waren roodomrand, haar handen lagen in haar schoot. Terwijl de dwerg een kopje thee voor haar neerzette, zei Renée: ‘Ik wist niet dat u boven mij woonde. Vanuit mijn raam zie ik u elke dag bij het meer zitten. Ik dacht dat u bij het circus hoorde.’ ‘Dat is ook zo’, zei de dwerg. ‘Wij horen bij het circus, maar wij horen ook hier thuis. In het circus spelen we ons spel voor het publiek. Hier spelen we voor elkaar: we vertellen verhalen en zingen liederen.’ ‘Verhalen en liederen waarover?’ vroeg Renée. ‘Verhalen en liederen over het leven en over het verzwegen geheim. Daarom bent u toch hier gekomen? Wij hadden u al eerder verwacht en hebben daarom vannacht extra hard gezongen, want morgen trekken we weer verder.’ ‘Maar ik wist helemaal niet dat u boven mij woonde en op mij wachtte’, sprak Renée enigszins verongelijkt. ‘Vreemd’, zei de dwerg. ‘Ik weet toch zeker dat u zich al jaren het hoofd breekt over het Geheim. Maar goed, het belangrijkste is dat u er bent. Het is nooit te laat, dus laten we nu maar meteen beginnen.’ De dwerg draaide de lamp iets hoger zodat het licht door het hele vertrek scheen en wees op de hutkoffers. Renée zag dat ze van kostbaar, glanzend hout waren gemaakt en waren versierd met koperbeslag en fraai ingelegde sloten. ‘In die koffers liggen de sleutels tot de wijsheid, de sleutels van het {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Geheim’, sprak de dwerg plechtig. ‘Maar voordat die sleutels zich prijsgeven, moet u eerst de sleutels van de koffers vinden. Wie de koffers zonder sleutels wil openen, zal niets vinden. Degene die door middel van geweld het deksel van de koffer licht, ziet de sleutels, maar kan ze niet pakken. Bij de minste aanraking verdwijnen ze.’ De dwerg draaide de olielamp weer lager. ‘We moeten bij het begin beginnen. Eerst moeten we de sleutels van de koffers vinden. Wie een berg wil beklimmen, kan ook niet halverwege starten. We zullen eerst de gevaren van de minst steile stukken moeten overwinnen voordat we ons verder wagen.’ Terwijl de dwerg dit zei, keek hij Renée indringend aan en vervolgde: ‘Ik zal u de weg wijzen. U zult alleen verder moeten gaan.’ Nu knikte de dwerg in de richting van de zigeunerin en zei: ‘Zij spreekt een andere taal en kan die van u niet verstaan. Zij komt uit een andere cultuur, met andere zeden en gewoonten. Haar kleding en uiterlijk verschillen van de uwe. Zij leidt een zwervend leven en heeft meer landen gezien dan u. Zij is ouder en heeft meer ervaring dan u. Maar toch lijkt u op elkaar. Het uiterlijk draagt maskers; het innerlijk is naakt en kwetsbaar. Het eerste onderscheidt ons; het tweede bindt ons. Ik zal u iets over haar leven vertellen. Al jaren heeft deze vrouw een groot verdriet. Een verdriet dat wel een oorzaak heeft, maar dat zij nu blijft koesteren als een kind. Een kind dat zij niet wil laten opgroeien, niet het huis kan uitsturen. Zij werkt en leeft als menig ander. De mensen vinden haar krachtig en mooi. Maar wie goed kijkt, ziet dat zij gevangen zit in haar verdriet. Verdriet van het verleden dat het heden en de toekomst steeds vaker vergalt en dat haar belemmert de koffers te openen. Ik heb haar vanavond een sprookje verteld dat ik u nu ookzal vertellen. Dit is alles wat ik op het moment voor u kan doen; meer mag u van mij voorlopig niet verwachten. Als het sprookje uit is, moet u, zonder een woord te zeggen, dit vertrek verlaten. Als het nodig is, komen wij elkaar weer tegen.’ De dwerg vouwde zijn armen over elkaar, leunde naar achteren en begon zijn verhaal. Het hart van de moeder Er was eens een vrouw, die was getrouwd met een goede en hardwerkende man, zeven mooie kinderen had en die toch niet gelukkig was. Al jaren huilde zij elke nacht om haar overleden moeder. En wat haar man ook voor haar deed, niets hielp om haar leed te verzachten. Hij schilderde hun huisje aan de bosrand wit en bracht kleurige luiken aan, maar de vrouw bleef huilen. Hij plantte rozen en andere geurende bloemen, zette fruitbomen, liet druivenranken over het balkon groeien en strooide helder grint op de paden, maar de {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouw bleef huilen. Hij timmerde een nieuwe tafel en stoelen, bracht extra ramen aan zodat er meer zonlicht naar binnen kon vallen, maar de vrouw bleef huilen. En al jarenlang ging hij elke dag met haar naar het graf van de moeder, maar de vrouw bleef huilen. Terwijl het gelach en het vrolijke gestoei van hun zeven kinderen het huis en de tuin vulden, kwijnden de man en de vrouw langzaam weg. Zij vervulden hun ouderlijke plichten, maar zij werden jong grijs en hun gezichten verrieden een diep en onoplosbaar leed. Tot op een dag een marskramer voorbijkwam en de vrouw vertelde over een heks in het bos, die over wonderlijke gaven beschikte. Zij zou het geroofde kind van een echtpaar hebben teruggevonden door aanraking van het babyhemdje. Zij kon de toekomst voorspellen uit kaarten en koffiedik en liefdesdranken bereiden. Ook kon zij ziektes genezen. Een man uit een naburig dorp, die al jaren niet meer kon lopen, was bij haar geweest en liep nu weer rond en werkte op de akkers. Dat had de marskramer met zijn eigen ogen gezien. Toen de marskramer was verdwenen, ijlde de vrouw naar het veld waar haar man aan het zaaien was en zei tegen hem: ‘Goede man, ik denk dat ik iemand weet die ons kan redden en mij mijn moedertje kan teruggeven.’ Zij wrong haar handen van opwinding, kreeg een blos op haar wangen en haar stem klonk voor het eerst sinds jaren helder. Ook het hart van de man sprong op. Zo had hij zijn vrouw sinds jaren niet meer gezien. Ineens herinnerde hij zich het vrolijke, appelblozende meisje op wie hij verliefd was geworden. ‘Diep in het bos woont een oude heks met wonderlijke gaven en ik wil haar gaan bezoeken’, vervolgde de vrouw. ‘Zorg jij voor de kinderen en het huis want ik wil onmiddellijk vertrekken.’ De man wilde eerst nog wat bezwaren opperen, maar toen hij naar het gezicht van zijn vrouw keek, verdwenen die als sneeuw voor de zon. ‘Lieve vrouw, doe wat je goeddunkt, neem proviand mee, pas op voor de wilde dieren en keer snel terug.’ Hij hielp haar met de voorbereidingen, begeleidde haar tot de rand van het bos en kuste haar vaarwel. Drie dagen en nachten trok de vrouw door het onheilspellende bos, totdat zij op een open plek in het woud kwam waar een nederige hut stond. Tegen het hek was een bord getimmerd waarop stond: ‘Wacht u voor de heks’. De vrouw haalde driemaal diep adem, maakte het hek open en liep naar de deur waarop in hanepoten stond geschreven: ‘Binnen met Kloppen’. Zij klopte en na een poos hoorde zij enig gerommel achter de deur. Een vriendelijke oude vrouw deed de deur open en noodde haar binnen. ‘Wat brengt u hier, vrouw? Wat is zo ernstig dat u de tocht door het gevaarlijke woud hebt gewaagd om mij een bezoek te brengen?’ ‘Wellicht vindt u mijn verzoek wel vreemd, maar niet voor niets ondernam ik deze gevaarlijke tocht en liet mijn man en kinderen {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} achter. De sporen van een groot en onuitwisbaar verdriet staan in mijn gezicht en ziel gegrift, zoals u ziet. Deze ziekte van het verdriet is ongeneeslijk en drijft mij en mijn man langzaam het graf in. Ik hoorde over u de wonderlijkste verhalen. U bent onze laatste redding. U moet mij helpen.’ De vrouw was, na deze laatste woorden, in tranen uitgebarsten. De heks zette een kop thee voor haar neer en zei: ‘Kom, droog uw tranen en vertel verder. Ik wil u graag helpen.’ ‘Toen ik nog een meisje was, zo'n jaar of veertien oud, stierf mijn moeder en sindsdien huil ik elke nacht van verdriet om haar verlies. Mijn vader heb ik nooit gekend, broers en zussen heb ik niet. Zij was het enige dat ik had. Ik wil haar terug. Het leven zonder haar heeft geen zin voor mij. U moet mij redden. U bent mijn enige hoop, anders rest mij alleen de rivier.’ De vrouw was weer gaan huilen. De heks was doodsbleek geworden, liep zenuwachtig heen en weer en struikelde bijna over haar kat. ‘U stelt mij voor een erg groot probleem. Ik kan iets voor u terugvinden wat u hebt verloren. Ik kan u de toekomst voorspellen, een liefdesdrank bereiden, ziektes genezen, maar de doden tot leven wekken, nee, dat mag ik niet. Dat kan ik niet; dat is de goden verzoeken terwijl zij mij zo rijkelijk met gaven hebben bedeeld.’ ‘U móet mij verlossen van deze ziekte van het verdriet; een liefdesdrank zou mij alleen maar bitter smaken; mijn toekomst is een somber en donker gat. En als u kunt terugvinden wat ik heb verloren, waarom dan niet mijn moeder?’ De vrouw had de handen van de heks gepakt en keek haar smekend aan. De heks aarzelde lang en zei toen: ‘Goed, ik zal u helpen, maar mijn hulp is niet zonder gevaar.’ Zij stond op, sloot de deur, maakte de luiken voor de ramen dicht en stak een kaars aan. Zij schoof haar stoel dichtbij die van de vrouw. ‘Het enige dat ik u kan geven, is het hart van uw moeder, maar...’ ‘O, als ik maar iets van haar heb, dan ben ik al gelukkig. Eindelijk zal mijn leed worden verzacht en mijn wens worden vervuld.’ ‘Ik zal u het hart van uw moeder geven, maar bedenk dat er gevaren aan zijn verbonden. Zeven maal zult u op de proef worden gesteld en het meest dierbare verliezen dat u hebt.’ ‘Door het verlies van mijn moeder ben ik al meer dan zeven maal zeven keer op de proef gesteld en het meest dierbare heb ik al verloren. Geef mij het hart van mijn geliefde moeder en ik ben de gelukkigste vrouw ter wereld.’ De heks zuchtte enkele malen en er kwam een diepe denkrimpel boven haar neus. ‘U zult op vreselijke wijze op de proef worden gesteld, maar luister nu goed. Eénmaal zult u de gelegenheid krijgen de beproevingen te doen ophouden; daarna is er geen weg terug mogelijk. Meer mag ik niet zeggen.’ Daarop trok de heks haar mantel aan, liep de deur uit en keerde pas na een week terug, met een ebbenhouten kistje onder haar {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} arm. Zwijgend en vermoeid overhandigde zij de vrouw het kistje en duwde haar in de richting van het woud. Bij het hek pakte zij de vrouw bij beide schouders vast, keek in haar ogen en zei: ‘Vertrek nu snel en ga onderweg niet zitten. Maak het kistje pas thuis open en onthoud deze spreuk want zij zal u van pas komen: Dat wat je het meest begeert, kan je dood zijn, Dat wat je het meest vreest, je redding.’ Het was de vraag of de vrouw alles had gehoord, want halverwege de spreuk had zij zich al losgemaakt en nu liep zij met snelle pas het bos in. In minder dan drie dagen en nachten was de vrouw thuis, waar haar man bezorgd op haar wachtte. En toen brak er een gouden tijd aan. De vrouw en de man bloeiden op en de kinderen waren vrolijker dan ooit. Elke dag maakte de vrouw het kistje open en sprak met het hart van de moeder. Het was alsof zij zich eraan volzoog en daardoor opgewekt de dag aankon. Totdat, na enkele maanden, het hart zijn dieprode kleur begon te verliezen en te klagen dat het bloed moest hebben. ‘Goed moeder, ik zal naar de slager gaan en bloed vragen.’ Maar het hart antwoordde: ‘Nee, van dat bloed kan ik niet leven. Ik moet mensenbloed, kinderbloed. Zonder kinderbloed kan een moederhart niet leven. Geef mij een van je kinderen. Je hebt ertoch zeven.’ En hoe de vrouw ook bad en smeekte haar kinderen te sparen, het hart bleef onvermurwbaar. ‘Goed, één kun je er krijgen’, zei de vrouw tenslotte en gaf de oudste aan het moederhart. En er brak wederom een gouden tijd aan, waarin men al het leed snel vergat. Maar na enkele maanden begon het hart weer te klagen: ‘Help, ik droog uit. Ik moet kinderbloed. Zonder kinderbloed kan een moederhart niet leven. Geef mij een van je kinderen. Je hebt er toch zes.’ En hoe de vrouw ook bad en smeekte haar kinderen te sparen, het hart bleef onvermurwbaar. ‘Goed, nog één kun je er krijgen’, zei de vrouwen gaf de een na oudste aan het moederhart. En wederom brak er een gouden tijd aan, die nog mooier leek dan de vorige en waarin men al het leed vergat. Maar ook aan deze tijd kwam een einde en de geschiedenis herhaalde zich. De vrouw bad en smeekte nog meer omdat het hart nu haar lievelingskind opeiste, maar het hart bleef onvermurwbaar. Ook probeerde de vrouw het hart om de tuin te leiden door het vers kalverenbloed te geven, maar niets hielp. ‘Ik moet mensenbloed, kinderbloed. Zonder kinderbloed kan een moederhart niet leven. Geef mij een van je kinderen. Je hebt er toch nog vijf.’ En zo geschiedde en er brak een gouden tijd aan. Maar in de ziel van de vrouw begon de twijfel te knagen en zij keek vol angst uit naar de dag dat het hart weer zou beginnen te vragen. De dag dat het hart het vierde kind opeiste, zat de vrouw met het geopende {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} ebbenhouten kistje op haar bed in de slaapkamer. Zij smeekte het hart haar dit keer te sparen. Zij had immers al drie kinderen geofferd en vier hadden zij en haar man er minstens nodig om voor hun oude dag te zorgen. Maar het hart verweet haar egoïsme en gebrek aan liefde voor haar moeder. Midden in het gesprek verscheen ineens, voor het openstaande raam, een reusachtige adelaar die zich gereedmaakte voor een sprong naar het bed. ‘Pas op!’ gilde het hart. ‘Dat is de hartendief, de moederdoder. Hij eet mij rauw. Help me, red me!’ De vrouw aarzelde een moment, maar de gedachte dat zij het moederhart zou kwijtraken en het indringende gegil en hulpgeroep, brachten haar tot andere gedachten. Zij wierp zich tussen het kistje en de adelaar en bedekte met haar lichaam het openstaande kistje. Zij hoorde alleen nog het enorme vleugelgeruis en daarna werd het stil. Doodstil, angstaanjagend stil alsof er nooit meer een geluid zou weerklinken. Maar onder haar begon het hart weer te spreken. ‘Ik moet mensenbloed, kinderbloed. Zonder kinderbloed kan een moederhart niet leven.’ En het vierde kind werd aan het moederhart gegeven. Maar de tijden werden niet meer zo gouden als zij waren geweest. De vrouw, de man en de kinderen werden nooit meer echt vrolijk. En het hart bleef eisen totdat alle kinderen hun leven hadden gegeven. Daarna verkommerde het en droogde uit. Kort daarop stierf de vrouw van verdriet en schuldgevoel. En de man? Laten wij hopen dat hij nog eens trouwt, maar tot die tijd trekt hij rond en zingt zijn treurig lied op markten en pleinen van dorpen en steden: ‘Dat wat je het meest begeert, kan je dood zijn, Dat wat je het meest vreest, je redding.’ Er viel een geladen stilte in het vertrek. Het leek alsof Renée een zachte, maar toch hevige klap in haar gezicht had gekregen. Ze stond op en verliet zonder een woord te zeggen het vreemde gezelschap. De laatste twee zinnen van het sprookje bleven als een refrein in haar hoofd hangen toen zij de trap afliep en door de gang terugsloop naar haar kamer. Door een felle donderslag schrok Renée wakker. Het open raam begon te klapperen en ze sprong uit bed om het vast te zetten. Buiten regende het alsof alles moest worden goedgemaakt wat de afgelopen weken door de zon was aangericht. Renée zette haar ellebogen op de vensterbank, steunde haar hoofd in haar handen en keek naar buiten. Het onweer bleef langtussen de bergen hangen en toen het ophield en lichte wolkenflarden de dag aankondigden, zat Renée nog steeds voor het raam. ‘Alles is gereinigd’, dacht ze. ‘Gereinigd door wind, water en vuur. En {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} dat allemaal tegelijk. De natuur ligt er nieuw, fris en geurend bij. Nu ik nog.’ Ze kleedde zich aan en verliet het hotel. De bergen begonnen zich scherper tegen de lucht af te tekenen terwijl ze in de richting van het meer liep. De ziel van het landschap lag nog in de eenzaamheid van het onbetreden, dauwbeparelde gras en het ongeschonden meer. De krijsende kinderen, de zwemfanaten, de motorbootbestuurders, de waterfietsverhuurders, die het verstilde meer elke dag transformeerden tot een kermis van kleur en lawaai, lagen nog te slapen. De herwonnen vrijheid na weken ziekbed, de mysterieuze nacht en de tintelende ochtendlucht maakten Renée zweverig. Aan de rand van het meer legde zij haar kleren in het gras. Naakt waadde zij een stukje door het ondiepe gedeelte van het meer en liet zich daarna behoedzaam in het water glijden. Ze zwom met langzame, forse slagen het meer op. Bij elke slag verdween haar hoofd in het water. Door de koelte van het water verdween het zweverige gevoel in haar lijf. Enkele honderden meters van de kant draaide zij zich op haar rug. Zij maakte zich zo plat mogelijk door haar hoofd achterover in het water te laten zakken. Haar armen strekte zij als een zonnebader schuin naar voren. Zij dreef, zonder een enkele beweging te maken, als een waterplant, vlak onder de oppervlakte van het water. Alleen haar buik, borsten en een gedeelte van haar gezicht staken er iets boven uit. ‘Na deze reis en vooral na deze nacht zal niets meer zijn zoals vroeger. Als ik nu niet ingrijp in mijn leven word ik nooit volwassen. Het wordt tijd dat ik het gevecht aanga. Wie niet vecht, sterft zonder het te weten. Erger dan sterven is zonder het te weten in het leven al te sterven. Niet mevrouw Lozinski is het probleem, maar ik ben het. Zij kan mij niet redden. Vanmorgen nog zal ik haar een brief schrijven waarin ik mijn ontslag aanbied en vanavond neem ik de trein terug naar Nederland.’ Het refrein van het sprookje zong in haar hoofd en ze begon zachtjes te neuriën. Met haar handen maakte zij kleine golfjes op het water. Zij voelde zich alsof ze aan de rand van een graf had gestaan en net op tijd achteruit was gestapt, alsof ze was ontsnapt aan een gevaarlijke onderstroom, alsof een draaikolk die haar naar beneden had gezogen, haar ook weer omhoog had gestuwd. Ze voelde een grote rust nu ze daar zo dreef. Niet de rust na vermoeidheid, niet de rust van berusting, niet de rust van de ouderdom, maar een grote innerlijke kalmte waarop woorden als vreugde en verdriet niet van toepassing zijn. Ze voelde een kalmte die te vergelijken was met de rust, de helderheid en de concentratie van de boogschutter die zich gereedmaakt om zijn pijlen te richten op een ver verwijderd doel, waarbij, in een moment van intense helderheid, boogschutter, pijl en doel samenvallen. Toen Renée de eerste geluiden van motorboten hoorde, maakte zij zich los uit haar waterplantenpositie en zwom terug naar de kant. Terwijl zij zich aankleedde, zag zij dat op enkele meters afstand een {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} motorboot langzaam voorbijvoer. Achter het stuur zat mevrouw Lozinski. Herr Künstler stond naast haar en gaf aanwijzingen. ‘Hij houdt echt van haar’, dacht Renée. Ze zag dat Herr Künstler zijn arm liefdevol om mevrouw Lozinski had geslagen en dat zijn hand op een van haar borsten rustte. ‘Toch zijn het de mooiste borsten die ik ooit heb gezien. Die herinnering blijft’, zei Renée tegen zichzelf terwijl zij zich omdraaide. In de verte zag zij de eerste kinderen met hun ouders aankomen. De zon scheen nu volop, het gras was droog, de parels van de ochtend waren verdwenen. Met rechte rug liep Renée richting hotel. Geschreven in opdracht van ‘Le Bourreau Imaginaire’ Nijmegen/Amsterdam, 30 juli 1983 Het citaat uit ‘De poëtische avonturen van Polsmofje en het poesje Fik’ op p. 77 is afkomstig uit Fritzi Harmsen van Beek, ‘Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten’ Amsterdam (De Bezige Bij) 1977 (19651) pp. 34-35. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Chris Voets Zeven gedichten moeder ik neem je vormen aan en ook de stilte er omheen het haar het rechte been de koele drempel van je hand {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} moeder altijd kijk je sprekend langs me heen alsof je wat verdween tussen ons naoogt door het raam terwijl je mond me daarvan snel geneest de glazenwasser is geweest {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} een bol van stille blikken vader sluit ons al jaren in ik probeer het vruchtbegin van ons vertraagd verstikken al lang niet meer te achterhalen behoedzaam onder je gelegd wordt warm wat koel was en oeverloos wat recht je hand van tintelend glas spant snaren langs mijn huid omhoog naar waar ik uitdij en versmal de taal verliest er haar geluid en rede en getal zo zal een afscheid van jou wel zijn te vaak gedaan om nog te weten wat het is en dan ineens het flitsend inzicht dat het eerste uur al lang verzonken is {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} geschonden handen de mijne dat wel maar ook lieve waarin het voor een borst goed rusten is en veilig zoals mijn zwaarmoedige buik bodem biedt aan billen de jouwe wellicht als je diagonaal in slaap stort en over een ander droomt vanmorgen werd ik ongesteld met kramp en bloedbaan langs de knie zo voor de klas om half elf een boze fee had mij snel aangeraakt toen ik dicteerde en de traan in de kroeg herdacht de nacht ervoor waaraan al zoveel argwaan hing dat hij niet voluit op het viltje viel wij kunnen nu nooit eens straffeloos dépri zijn {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Marianne Gossije Els Zuurdeeg Nathalie Sarraute ‘Hoe volmaakter de telescopen, des te meer sterren er zullen zijn.’ Nathalie Sarraute wordt als Nathalie Tcherniak geboren in Rusland op 18 juli 1902. Als ze acht jaar is gaat ze bij haar vader in Parijs wonen. Over haar jonge stiefmoeder vertelt ze hoe ze ‘zwierend door alle hoeken van de kamer danste met de stralende, in pantalon geklede, Vera.’ Maar ze mist haar moeder, die in Petersburg is gebleven. Moeder en dochter hebben een geheime afspraak waarvan het sleutelwoord ‘très’ is. Als Nathalie naar Petersburg schrijft: ‘Je suis très heureuse’ dan is het goed. ‘Je suis heureuse’ betekent het omgekeerde van wat er staat. En deze laatste zin schrijft ze. Als haar vader haar bij zich roept: ‘Heb je geschreven dat je zo ongelukkig bent?’, weet ze dat ze verraden is. De vader huilt met het kind mee, maar het wantrouwen is ontstaan. Wie te vertrouwen? Welke woorden? Het kind is al gesloten, de schrijfster zal dat ook zijn. Nu Sarraute inmiddels tachtig is geworden, doorbreekt ze voor een deel het stilzwijgen rond haar privé-leven. In haar laatste boek, ‘Enfance’ (1983), beschrijft ze, in de vorm van een gesprek met zichzelf, gebeurtenissen als hierboven, uit een ver verleden. Deze kinderherinneringen zijn afwisselend gelokaliseerd in Parijs en in Rusland, waar zij beurtelings bij haar moeder en vader woont. Haar ouders scheiden als ze twee jaar is. Meer dan eens veranderen ze van woonplaats en land, ze hertrouwen. Als ze zes jaar is woont ze bij haar moeder en stiefvader in Petersburg. 's Avonds, als de ouders uit zijn, speelt Nathalie met haar kindermeisje en een {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} dienstmeisje kwartet in de warme keuken. Het is een schrijverskwartet: ‘Mag ik Anna Karenina van Tolstoi van jou?’ ‘Nee, geef mij dan van Toergeniev...’ Ze herinnert zich de boektitels in rode letters op de kwartetkaarten en de echte boeken. Veel Russische en Franse boeken die haar ouders meebrengen en boeken die in postpaketten arriveren. Haar moeder is medewerkster van een literair blad en schrijft - onder een mannelijk pseudoniem - romans, novellen en sprookjes. Nathalie is zeven en ze schrijft ook verhalen - in het Russisch - over ‘een bleke jongeman met blonde krullen, die ziek voor het raam ligt en uitkijkt over de Kaukasus...’ en over ‘een Georgische prinses met roodfluwelen hoofdtooi...’. Als een ‘oom’, van het literaire blad, erom vraagt, laat ze hem, na zachte aandrang van haar moeder, de verhalen lezen. Hij sluit het schrift weer: ‘Voordat je begint aan het schrijven van een roman, moet je eerst leren schrijven zonder fouten.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op de lagere school in Parijs vindt ze een vorm die tegemoet komt aan het eerder genoemde wantrouwen. De juffrouw geeft de titel op voor een opstel: ‘Mijn eerste verdriet’. Sarraute vertelt in ‘Enfance’ hoe ze met dit ‘gouden onderwerp’ aan de slag gaat. ‘Welk verdriet? Zocht je niet in je eigen herinneringen?’ vraagt haar gesprekspartner in ‘Enfance’. ‘Een verdriet van mijzelf terugvinden? Welnee, kom nou, wat haal je in je hoofd? Een verdriet van mij, door mij beleefd in het echt? Dit afstand nemen gaf haar de vrijheid - zegt ze verder - een verdriet te kiezen waarvan anderen houden, dat ze verwachten, dat hen schikt. Zelf, zo trekt Sarraute de conclusie uit haar eigen verhaal, blijft ze in de schaduw, buiten bereik. Na de lagere school bezoekt ze het lyceum, doet kandidaats Engels, studeert vervolgens rechten en werkt als advocaat. Intussen huwt ze Raymond Sarraute en krijgt ze drie dochters. De drang tot schrijven wordt echter steeds sterker en in 1939 verschijnt haar debuut ‘Tropismes’ (in 1964 bij de Bezige Bij uitgebracht onder de titel ‘Tropismen’). Door de jodenvervolging moet ze onderduiken en woont ze onder de naam Nicole Sauvage, even buiten Parijs als onderwijzeres van haar eigen dochters. Na de oorlog verschijnt in 1949 ‘Portrait d'un inconnu’ (bij Achnaton verschenen onder de titel ‘Portret van een onbekende’). Ondanks een voorwoord van Sartre worden er slechts 400 exemplaren van verkocht. Onder andere door een opzienbarende bundel essays, ‘L'ère du soupçon’ (1956), verwerft Sarraute zich na de oorlog langzamerhand een plaats in de literaire wereld. ‘Tropismes’ en ‘Portrait d'un inconnu’ worden herdrukt. De literaire kritiek associeert haar meer en meer met de ‘Nouveau Roman’, een avant-garde stroming uit de jaren zestig, waarvan Michel Butor, Alain Robbe-Grillet en Claude Simon belangrijke vertegenwoordigers zijn. Ze neemt deel aan congressen van ‘nouveaux {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} romanciers’, zoals het congres in New York in 1983. Maar wanneer ze in 1972, op aandrang van Jean Ricardou, een bijdrage levert aan het overzichtswerk ‘Nouveau Roman: hier, aujourd'hui’ zegt ze van zichzelf dat ze een geïsoleerde positie inneemt. De overeenkomst met de ‘nouveaux romanciers’ ligt in het gebruik van een bepaalde vorm die verschilt van die van de traditionele roman. Tegelijkertijd neemt ze afstand van haar veel jongere collega's en ze vervolgt de weg die ze meer dan veertig jaar geleden insloeg met ‘Tropismes’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dit begrip komt uit het domein van de biologie. Volgens Van Dale zijn tropismen: ‘... bewegingsverschijnselen bij planten onder invloed van uitwendige prikkels waarvan de richting door die van de prikkels bepaald wordt...’. Het zijn deze tropismen die maken dat de plant naar het licht groeit, dat wortels zich naar het centrum van de aarde richten, dat het kruidje-roer-me-niet zich dichtvouwt bij aanraking. Sarraute gebruikt het begrip ‘tropismen’ om de bewegingen, de reacties, de spanningsvelden aan te duiden die plotseling in mensen kunnen ontstaan. Zij zijn de gevolgen van gedragingen en uitspraken van anderen, met wie we in gesprek zijn, die we bezig zien, horen praten. Het gebeurt achter de woorden die we uitspreken, achter de woorden die we alleen (nog) maar denken. In 1938 benoemt Sarraute ‘tropismen’ zo: ‘... deze ondefinieerbare bewegingen die zich heel snel verplaatsen tot aan de grenzen van ons bewustzijn, die zich aan de oorsprong bevinden van onze woorden, van de gevoelens die we uiten, die we menen te voelen en die gedefinieerd kunnen worden.’ Al vanaf haar eerste boek legt ze zich niet zozeer toe op het definiëren van deze tropismen, als wel op het beschrijven van hun werking in het meest alledaagse leven. In een hoofdstuk van ‘Tropismes’ schetst Sarraute, in twintig regels tekst zonder dialoog, de oude juffrouw en Ada, in een Engels landhuisje met gouden regen langs de tuindeuren. De één wacht op de bel voor de thee, de ander, beneden, zal zo bellen voor de thee. Het verhaal dijt uit vanuit het midden, vanuit het ogenblik vlak vóór de thee. Naarmate ze zich meer op één enkel woord of een kleine zin concentreert, wordt de speurtocht naar de verborgen wereld van de tropismen heftiger, duidelijker. Het resultaat verschijnt in 1980: ‘L'usage de la parole’, ‘Het gebruik van het woord’. Het boek bevat tien hoofdstukken van gelijke lengte. Acht titels staan tussen aanhalingstekens, zijn citaten, de woorden die, als tropismen, de verhalen oproepen. ‘Mon petit’, ‘Pourquoi pas’, ‘Ne m'en parlez pas’. ‘Je ne comprends pas’. Twee titels springen er uit: ‘Ich sterbe’ en ‘Le mot Amour’. De recensies zijn lovend, de critici wedijveren in het zoeken naar beelden om het werk van Sarraute te karakteriseren. Boven een kritiek prijkt het volgende citaat van Flaubert uit 1856: ‘Hoe volmaakter de telescopen, des te meer sterren er zullen zijn.’ {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Nathalie Sarraute kijkt steeds verder. Ze stelt haar steeds verfijnder telescoop in op woorden. Omgeving, voorwerpen, lichamen vallen buiten het beeld. Ze ‘stelt scherp’ op het gesproken woord zoals dat geuit en ontvangen wordt, in een ‘neutrale’ omgeving. De meeste gesprekken in ‘L'usage de la parole’ vinden plaats ‘aan een tafeltje’. De woorden gaan over en weer boven die tafeltjes. Tafel. Table. Tabula, in het Latijn, het schrijftablet waarop woorden werden ingekrast. Geschreven woorden bestudeer je op het papier. De gesproken woorden boven de tafeltjes... {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sarraute nodigt de lezer uit om naast haar plaats te nemen aan haar tafel. Over de personen, hun leven, beroep, karakter, de kleur van hun haar, zwijgt ze. We horen een zin: ‘Als je niet ophoudt, Armand, zal je vader aan je zusje de voorkeur geven...’ Sarraute heeft die zin ook opgevangen. Bewogen, fel. Ze heeft hem vast en pijnigt haar vingers er aan. Van kou. Van hitte. Ze wendt en keert de woorden. Om en om. Ze praat met de lezer naast haar en dringt diep door in het labyrint van die ene alledaagse zin. Ze nodigt ons als het ware uit, maar de dialoog is met jou als lezer, en het onderwerp is dát drama: ‘Je weet, Armand,... je vader... je zusje...’ O, nu denk ik dat we er zijn. Deze keer bent u er ook, heeft u ook gemerkt... ik zie uw samenzweerderige lachjes... ‘Je vader’, ‘Je zusje’... Wat een woorden toch, vindt u niet? om zich tot haar eigen kind te richten. Maar uw blikken tonen verwondering, u schudt het hoofd, u lacht... O, gaat het daar niet om?... Niet om ‘Je vader’, ‘Je zusje’?... Maar waarom dan wel?... Ze spreekt tot ons, neemt ons mee, dwingt ons haar te volgen. Stukjes dialoog, soms een halve zin. De rest is overbodig. Kennis die de woorden van buiten af zouden bepalen, houdt ze van ons weg. We weten allemaal wat er verder komt. Het zijn de woorden die we om ons heen hoorden. Al vanaf dat we meegingen op straat, in winkels stonden, aan het handje. ‘Ils’ ‘Elles’ ‘Elle’ ‘II’. De mensen zijn hun woorden. Van daaruit ontstaat een spanningsveld tussen hen. Niet dat zijzelf dat veld benoemen; zij spreken slechts hun alledaagse woorden uit. Maar tegelijkertijd denken ze, elk voor zich, slierten woorden die ze niet zeggen. ‘Sous-conversations’ noemt Sarraute deze gedachten die door ons heen schieten vlak onder ons gesprek door. Ze observeert, met de grootst mogelijke nauwkeurigheid, hoe de uitgesproken en de onuitgesproken woorden werken. Ze zoekt de eigenheid van het ik. Eigenheid die verborgen is onder het karkas van de gewoonten, vooroordelen, modes, aanwensels, gemeenplaatsen, dooddoeners, die ons van jongs af aan worden opgedrongen. Over het schrijven zegt Sarraute: ‘Dit ongenoemde, onnoembare gebied moet - om de lezer te kunnen bereiken - overgebracht worden door datgene wat direct waar- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} neembaar is. Daarom kregen heel eenvoudige beelden, die bedoeld zijn om vertrouwde gevoelens direct op te roepen, een steeds belangrijker plaats in mijn boeken. Deze beelden groeiden uit tot steeds langere denkbeeldige taferelen, die op hun beurt datgene moesten verduidelijken, uitvergroten en zichtbaar maken wat anders een duistere brij was gebleven. Tegelijk probeer ik die eenvoudige beelden toch niet te vervormen.’ 1. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In ‘Le mot Amour’, dat we hierna opgenomen hebben, vinden we het vertrouwde decor: een tafeltje, twee vage gestalten. Deze keer gaat het niet om alledaagse woorden die gesproken worden, maar om een begrip dat ontstaat. De geboorte van het woord liefde kan zelfs onuitgesproken blijven. De heftige uitwerking van deze bewustwording komt voort uit de ‘botsing’ van twee tropismen. Een identiek verlangen, het fuseren van gelijke gevoelens schept een nieuwe, dichtbevolkte wereld. Als in een middeleeuwse allegorie worden de Liefde en haar Wachters gepersonifieerd. Het is duidelijk dat het hier om een bijzonder tropisme gaat. Niet voor niets staat bijna in het midden van dit verhaal, bijna midden in het boek, een verwijzing naar Stendhal. De korte bespiegeling over de liefde tussen Sanseverina en Fabrice is wellicht een verwijzing naar het essay ‘De l'amour’, waarin Stendhal de geboorte van de liefde beschrijft als een kristallisatieproces: ‘... wanneer men een tak, die door de winterse kou van zijn bladeren is ontdaan, gedurende een paar maanden in de zoutmijnen van Salzburg in een verlaten put werpt, zal deze tak tot en met de kleinste twijgjes overdekt zijn met de prachtigste zoutkristallen, die schitteren als bewegende diamanten en de oorspronkelijke tak is onherkenbaar geworden...’ Het is dit kristallisatie-proces dat als het ware de visualisering is van het schrijven van Sarraute. Eén korte zin is de kale tak en als zoutkristallen groeien de woorden, naar inhoud en naar vorm, er omheen; aan die ene zin hechten zich, met een natuurlijke noodzakelijkheid, Sarraute's interpretaties. Illustraties bij dit artikel: Pansy de Klijn. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Nathalie Sarraute foto: Jacques Sassier ==} {>>afbeelding<<} {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Nathalie Sarraute Het woord liefde Het gebeurde achter in een rokerig schemerig cafeetje, waarschijnlijk een stationsbuffet... ik geloof dat er lawaai van treinen te horen was, fluitsignalen... maar dat doet er niet toe... het gaat om wat er uit een gelige mist opdoemt, twee bijna uitgewiste gezichten aan weerskanten van een tafeltje en vooral twee stemmen... ik kan ze maar moeilijk onderscheiden, ik zou ze niet weten te herkennen... wat tot me doordringt, zijn de woorden die deze stemmen brengen... en niet eens de letterlijke woorden, die heb ik niet onthouden... maar dat doet er evenmin toe, ik kan gemakkelijk soortgelijke woorden bedenken, hele alledaagse... woorden die twee vreemden tijdens een willekeurige ontmoeting met elkaar aan een cafétafeltje kunnen uitwisselen... gaat het over de smaak van hun drankje... limonade of thee? of over de voor- en nadelen van trein- en vliegreizen... of over wat dan ook, ik laat het aan u over, mocht u dat willen, andere voorbeelden te bedenken... maar wat ik niet aan u kan overlaten, wat me in deze woorden voor enkele ogenblikken bezighoudt, wat me aantrekt, wat me dwars zit... is... ik weet het niet... misschien deze indruk die ze wekken... van lichtheid... ze lijken in de lucht te zweven... het lijkt wel of ze wat brengen... de smaak van grenadine, de vermoeidheid van treinreizen... zogezegd het allergewoonste, het allereenvoudigste, het onopvallendste, hen niet helemaal vult, in hen lege ruimtes laat waar iets, wat nergens een plaats kan vinden, in geen enkel woord, niet een is hierop ingesteld... iets onzichtbaars, iets onberekenbaars, iets ontastbaars een schuilplaats is komen zoeken... Deze zo lege, luchtige woorden stijgen op, zweven lichtjes deinend, dalen zachtjes neer, raken heel even aan... {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Kijkend naar deze woorden, dragers van alledaagsheden, naar hoe luchtig ze zich neerzetten, even aanraken, weer opspringen, zou men ze kunnen vergelijken met platte steentjes die vliegensvlug over het water scheren. Maar juist zo'n op het eerste gezicht nauwkeurig en verleidelijk beeld moet beslist uitgewist worden, kan maar beter opgegeven worden, voordat het u misleidt. Het zou ongetwijfeld de persoon te voorschijn roepen door wie deze steentjes geworpen worden en het gebaar waaruit diens vaardigheid en handigheid zou blijken... hierdoor zou vergeten worden wat me in deze woorden aantrekt, wat me blijft achtervolgen... deze lege ruimtes erin waar, beschut door eenvoudige onbetekenende dingen, iets trilt, beeft... van waar gekomen? Zij, uit wie dat net zo natuurlijk, net zo onweerstaanbaar als de lucht die ze uitademen, opstijgt, kunnen het ons niet vertellen. De plek in hen waaruit dat voortkomt, is nooit beschreven, en bevindt zich in een gebied waar niemand kan komen, al is men nog zo rijkelijk voorzien van vlijmscherpe diep doordringende woorden... geen enkel woord heeft hier kunnen verkennen, doorzoeken, grijpen, wegnemen, aanwijzen... Van de ene naar de andere kant van de tafel gaan de woorden heen en weer... ze lijken op stralen die identieke spiegels tegenover elkaar onder dezelfde hoek zouden terugkaatsen, als golven... ‘Deze lichten zijn plezierig... Bijna overal tegenwoordig is er neonverlichting... Boemeltreintjes...’ De vederlichte woorden vol trillingen en stralingen duiken op... uit een onaangeroerde plek waar voor de eerste keer, voor de eerste en enige keer... iets opwelt, trilt... bij de bron zelf... bij de geboorte... Maar natuurlijk, zeker, dat kon niet missen, ik hoor u wel, u heeft het gezegd, we hebben het samen gezegd.. kijk eens wat het betekent zo vermetel te zijn deze beschermde gebieden binnen te dringen, hun stilte te breken, al was het maar met gemurmel, met gestamel, met de meest verlegen voorzichtige woorden... Als men hen de toegang niet ontzegt, dan is het zeker dat ze tevens andere zullen meebrengen... Dit: ‘geboorte’... heeft in zijn kielzog meegenomen... te laat om het te verhinderen binnen te komen, kijk maar, daar is het al... met dit woord: ‘geboorte’ is meteen het woord ‘van’ naar buiten gekomen, het heeft {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} zich als een arm gestrekt en trekt onder groot kabaal het reusachtige woord ‘liefde’ met zich mee... ‘De geboorte van de liefde...’ Misschien had u net als ik nog enkele ogenblikken bij hen willen blijven, bij hen die niets in de gaten hebben, behalve het zweven, het zachte aanraken van de lichte woorden die ze ontvangen, die ze sturen. Hoe graag toch zouden we nog even hun onschuld, hun vrijheid willen delen... Maar we kunnen ons troosten, het respijt zou voor ons net als voor hen van korte duur zijn. Vanuit de ander, tegenover ons, nog geheel doorschijnend, gaat een diffuus licht uit, een straling... vergeef me deze gebrekkige woorden, maar waar zou ik andere kunnen vinden?... een zachte diffuse straling vanuit verre dieptes over eindeloze ruimtes... deze ander verandert weldra in een wezen van vlees en bloed, omsloten door nauwkeurige omtrekken... en wat hij uitstraalt, wat hem helemaal vult, wat overal in hem bloeit, in de lijn van zijn ooglid, van zijn voorhoofd, van zijn neusgaten, van zijn wang, in zijn blik, in zijn glimlach, in iedere buiging van zijn stem... veroorzaakt... maar wat is dat? Niet iets wat ooit al ervaren is... het is pijnlijk... verrukkelijk... onrust? opwinding? bewogenheid? verwarring? Maar hoe is het mogelijk? Is het dat? Is het dat dan ook in mij... Ja, het kan niet anders... dat moet het zijn... wat zich overal in mij verspreidt, alle plaats in beslag neemt... ‘de liefde’... zo wordt dat genoemd. ‘De liefde’ - dat is het. Men is misschien verbaasd over de bewondering die tot op heden diegene ten deel valt die - u herinnert het u, het was Stendhal, in ‘De Chartreuse van Parma - de ontdekking heeft gedaan van wat iedereen eigenlijk altijd al wel wist... de ogenblikkelijke gevolgen van de verschijning van dit ‘woord dat een naam zal geven aan wat ze voor elkaar voelen’. Hij had al gezien, hij had al een voorgevoel gehad van wat ons nu helemaal in beslag neemt: de gevolgen die louter en alleen dit woord teweegbrengt wanneer het plotseling binnen komt vallen... maar het doet er nu voor ons weinig toe of het nu speciaal bij hem of bij haar, bij Fabrice of Sanseverina was... wij hebben genoeg aan twee fluisterende schaduwen... eerst zonder woorden... En vervolgens het woord. Dat alleen komt tevoorschijn. Daar staat het nu voor ons, buiten dit of dat leven, afgezonderd van alle andere gebeurtenissen of omstandigheden... een chemisch lichaam in zuivere staat. Het woord ‘liefde’ en een aantal van de mogelijke uitwerkingen ervan waar dan ook, bij wie dan ook. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Het woord sluipt al een poosje om hen heen, loerend op het ogenblik dat niet lang meer op zich zal laten wachten... en inderdaad, daar is het... wat genoegen had genomen met een toevlucht in de beschermende eentonigheid van de meest kleurloze onbetekenende woorden, is zo compact geworden, zo intens, dat het een eigen plaats opeist, alle plaats in een groot stevig krachtig luisterrijk woord... En daar is het woord dan, het staat klaar, het woord ‘liefde’ ‘amour’, open, gapend... wat overal ronddreef, steeds heftiger begon te kolken, stort zich erin, hoopt zich er meteen in op, vult het helemaal, smelt ermee samen, vermengt zich ermee, wordt ermee onafscheidelijk, ze worden één. Het woord ‘liefde’ omringd door een stralenkrans, zoals de engel de boodschapper verscheen... het wordt met dezelfde onderwerping ontvangen, dezelfde overgave, dezelfde nederigheid, dezelfde verlegen vreugde en dezelfde schroom. Het woord ‘liefde’ is binnengekomen, kennis met zich meebrengend, onschuld vernietigend... en meteen verliezen de uitgewisselde eenvoudige woorden hun leegtes vol met nauwelijks merkbare trillingen... ze worden zonder meer onbeduidend, levenloos... sluiers waarmee ‘de liefde’ zich kuis bedekt omdat ze zich niet openlijk durft te tonen. Camouflages waarachter zij zich, voorzichtig als ze is, verbergt, aarzelend om zich bloot te geven... Zij kan niet zo gauw iets anders vinden om op zichzelf aan te brengen als een beschermlaag... Maar terwijl ze groeit, neemt de druk steeds maar toe, wordt de uitzettende kracht steeds groter en deze laag barst, gaat kapot, de ontwrichte woorden vallen in scherven uiteen... en vanuit de stilte boven de verspreid liggende brokstukken maakt het woord ‘liefde’ zich los... Het kan ons niet schelen wie van de twee... maar zij dragen nu ook, maar wij kunnen hen nu ook een naam geven... wie van de twee verliefden het het eerst uitspreekt. Het woord ‘liefde’ is in hen aanwezig en staat klaar om naar buiten te komen, het ligt op het puntje van hun tong. Het woord ‘liefde’ en de afleidingen ervan, ‘ik heb u lief, ik heb je lief, wij hebben elkaar lief’... wanneer ze uitgesproken worden, wanneer ze herhaald worden, zoals de woorden van gebeden die talloze stemmen {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} door de eeuwen heen van generatie op generatie hebben herhaald, verspreiden ze veiligheid en gemoedsrust. Zij die ze na zoveel anderen, met zoveel anderen uitspreken, aanvaarden in ootmoed één van hen te zijn, niet meer dan één van hen te zijn. Het woord ‘liefde’ dat van de een naar de ander gaat, volbrengt dit wonder: oneindige vloeiende onomringbare ongrijpbare werelden nemen een vaste vorm aan, worden in alle opzichten gelijk, van dezelfde substantie gemaakt. ‘De liefde’ is één in elk van hen beiden. Wanneer het woord ‘liefde’ naar de lippen van de verliefden stijgt, wanneer het zich in het openbaar toont, dan lijkt het op de wapenvlag van de vorst die men op het paleis hijst als aankondiging dat de vorstelijke gast is aangekomen, en zich binnen de muren bevindt. Een tot op heden niet meer in gebruik zijnd paleis met doodse onbewoonde zalen, komt nu tot leven, schittert, schoongemaakt, gepoetst, geschrobd, opnieuw geschilderd, vol van al die prachtige dingen die ‘de liefde’ bijeenbrengt... Sommigen onder hen die het geluk hebben in een van deze schitterende woningen temidden van zoveel verzamelde kunstwerken te verblijven, laten weleens bewonderende eerbiedige nieuwsgierigen die voor de gesloten hekken verzameld zijn, naar binnen en staan toe dat ze zwijgend overal langslopen, dat ze in verrukking raken... En het kan soms zelfs gebeuren dat deze bevoorrechten, in de ban van hun edel enthousiasme, ertoe komen zelf hun collecties te tonen, in eigen persoon rondleidingen te geven. Wie is er nooit verrast geweest door een van de meest vreemde uitwerkingen die de uitwisseling van deze woorden ‘Ik heb u lief’ teweeg brengt? door deze macht die ze hebben ieder van hen die ze uitspreekt meteen te voorzien van unieke onvergelijkbare eigenschappen die niemand hen kan afnemen, die niemand zelfs maar kan beoordelen... al zouden de bewoners van de hele aarde zich verzamelen om bij de een of de ander het bestaan van deze {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} eigenschappen te betwisten, ze zouden onmiddellijk teruggedrongen worden... ‘Wat wilt u?’... op een eerbiedige afstand gehouden worden en tot zwijgen gebracht door de magische kracht van de enige woorden die voor hen leven: ‘Ze hebben elkaar lief.’ ‘Ik heb u lief’, dat zijn heilige woorden uitgesproken terwijl ieder op het hoofd van de ander een kroon plaatst, hem met een superioriteit bekleedt waarmee niemand ter wereld, al was diegene nog zo begaafd, al was die nog zo aantrekkelijk, ooit zou kunnen dromen zich te vergelijken. Zoals God, heeft diegene die deze woorden ‘Ik heb u lief’ heeft uitgesproken, de macht wat hij gegeven heeft, terug te trekken. Het woord ‘liefde’, in hen schijnend, verspreidt zo'n schitterend licht dat het alles effent, alles gelijk maakt... er is nergens meer een ruwheid, een oneffenheid, niet de kleinste schaduwhoek waar wat dan ook, ternauwernood zichtbaar, bibbert, wegglipt... Maar daar misschien, leek me dat zojuist... maar nee, onmogelijk, ondenkbaar, hoe heeft dat in me op kunnen komen.. snel, help me, ik smeek je, geef eens wat meer licht... ‘Heb je me lief?’... en onmiddellijk verspreidt een nog stralender lichtbundel overal helderheid... ‘Maar natuurlijk heb ik je lief’... Het woord ‘liefde’ roept als het woord ‘God’ het absolute op, het oneindige... een volmaaktheid die overal is, die overal moet zijn, waar het heerst... zelfs in het allerkleinste komt deze volledig tot uitdrukking, zelfs door de minste beweging wordt deze volledig in gevaar gebracht... Een voortdurend gevaar, een bedreiging van ieder ogenblik... onvermoeibaar waken de verliefden... bij het minste alarm vliegt het woord ‘liefde’ hen te hulp... Wat gebeurt er? Wat is er? - Hier... iets... - Maar wat? - O, ik weet het niet... het leek wel een schaduw, een lichte barst... - Hoe noemt u dat? - ik weet geen enkel, ik vind geen enkel woord om het te beschrijven. - Geen enkel woord? Maar u weet toch heel goed dat hier niets een aanspraak kan maken op een bestaan zolang het geen naam gekregen heeft... - Ja, ja, ik zoek... kan men spreken van... Nee, wat een dwaasheid... is het?... ik durf niet, ik kan niet... niet die naam, niet dàt woord... - Natuurlijk, niet dàt woord, onmogelijk, zolang ik er ben... - Ja, hier, in mij, in ons, ons vullend... de Liefde... een geheiligde naam... die reinigt, die bestraalt... Een naam die met de kracht van een kobaltbom verhindert dat iets zich vormt, zich {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} ontwikkelt, die vernietigt, afsluit, littekens maakt... Aan de grenzen van deze machtig gewapende goed beschermde en bewaakte Staat die de naam Liefde draagt, zwerven ‘duistere elementen’, klaar om wanorde te zaaien, om te proberen binnen te dringen... maar er is geen ingang waar de Liefde niet haar wachters heeft geplaatst: Wat wilt u? Hoe heet u? Hoe? Wat? Onbehagen? Nog wat vaag? Triestheid?... zonder nadere aanduiding? Dat zijn geen namen die op paspoorten voor kunnen komen. Het heeft geen zin te proberen hier binnen te komen. Vooruit, wegwezen. Soms, de aanhouder wint, slagen deze duistere en onnoembare ‘elementen’ erin zich een ware naam te verschaffen. En deze keer voorzien van paspoorten in de vereiste goede vorm, komen ze opnieuw aanzetten... - Hoe heet u? - Ik heet... de wachters die voor de veiligheid van de Liefde zijn aangesteld, verbleken en trillen... Ja, u heeft het goed gezien. Dat is inderdaad mijn naam. Onmogelijk me een andere te geven. Dat is inderdaad de naam waarmee men me aanspreekt. Ja: Verveling. Heel goed. Ja: Vernedering. Ja: Verlating. Ja: Verguizing. Ja: Verwijdering. Ja: Verachting. Verachting? Maar de wachters hebben al alarm geslagen. Voorbereidingen voor de veldslag getroffen. De mobilisatie aangekondigd. Alle krachten waarover de Liefde beschikt, storten zich, onder het uitroepen van haar heilige naam, op de vijandelijke naam. Het is hier niet de plaats om alle gebeurtenissen te beschrijven die in deze veldslagen kunnen voorvallen. Vaak wint het woord Liefde. Het richt zich zegevierend op boven het verpletterde woord. Met zijn voet fier op deze onherkenbare verscheurde flarden, bestemd voor de gieren, die de geduchte namen droegen van Verveling, Verwijdering of Verachting... Maar zodra het woord Liefde dodelijk getroffen in elkaar stort, rollen de kartonnen kronen weg, de wassen scepters smelten, het in tweeën gespleten plechtstatige paleis toont open en bloot zijn houtwerk, zijn gescheurde behang, zijn meubels en kostbare voorwerpen die op de rand van de leegte trillen. Toch zijn er sinds kort tussen het woord Liefde en één van zijn vijanden die het onverzettelijkst zou kunnen lijken, enkele schikkingen getroffen. Namelijk dit woord: Haat, dat dezelfde krachtige en {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} geduchte kwaliteiten bezit als het woord Liefde, zijn gelijke in kracht en puurheid, slaagt erin om, in plaats van met hem in een veldslag zonder genade of uitweg te geraken, tot een bestand te komen, het wordt officieel erkend en begiftigd met een naam: De Liefde - Haat die onontbindbaar de broedervijanden verenigt. Maar het gebeurt soms, zo koppig is de levenskracht die het bezit, dat onder alle gebouwen die het woord Liefde heeft betrokken, onder de plechtstatige paleizen, de musea, de oude bouwvallige gedeeltelijk aan hun lot overgelaten woningen, de gevangenissen, de gekkenhuizen, de bejaardentehuizen, de eensgezinshuizen, de trotse wolkenkrabbers... dat door al dit marmer heen, door dit cement, dit glas en dit beton, plotseling, als in een nog onbeschadigde en onschuldige wereld, iets ternauwernood zichtbaars... van waar gekomen?... zich losmaakt... en terwijl het nergens een plaats vindt, geen enkel woord is erop ingesteld... trilt... en vervolgens in deze woorden, de allereenvoudigste, de onopvallendste, de allergewoonste... de kleur van de hemel... de smaak van limonade of van koffie... in de lege ruimtes in hen een schuilplaats vindt en door hen gedragen, opstijgt... en zachtjes beeft. Vertaling: Ruth Weber; uit: Nathalie Sarraute ‘L'Usage de la Parole’, Parijs (Gallimard) 1980, pp. 63-80. ‘L'Usage de la Parole’ is zojuist verschenen in Nederlandse vertaling: Nathalie Sarraute, ‘Het gebruik van het woord’, vertaald door Ruth Weber met medewerking van Rosa Pollé, Amsterdam (Uitgeverij Hölderlin) 1984. Verkrijgbaar in de boekhandel, of via de boekhandel te bestellen bij: Stichting Hölderlin, Postbus 10441, 1001 EK Amsterdam. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Roos de Lange Afscheid acht tekeningen Roos de Lange tekent al enige jaren voorwerpen. Liefst voorwerpen die de sporen dragen van menselijk gebruik, dingen die door de tijd zijn aangeraakt. Een oude stoel, een straatbank, een emaille emmer, een koffiekan, maar ook lucifersdoosjes, geblokte keukenhanddoeken, een tafeltje met een lege enveloppe erop. Die voorwerpen lijken een leven van zichzelf te hebben. Ze bezitten een weemoedige schoonheid. Ze zijn alleen gelaten en tegelijkertijd compleet en zichzelf genoeg. Er is een stemming, een levensgevoel in gesuggereerd dat mij raakt. Ik ken het werk van Roos de Lange nu een jaar of vijftien. Uit de eerste jaren herinner ik mij de grote cartoons, cynische voorstellingen van bijvoorbeeld een troepje heilssoldaten op bezoek bij een collega in het ziekenhuis, of kale begrafenissen. ‘De cartoons waren erg afstandelijk, honend, eigenlijk. Ik was buitenstaander, tenminste dat dacht ik. Ik ging van een afstand staan kijken wat er met Roos de Lange aan het gebeuren was. Ik keek met het koude oog van een nihilist, die al het mensengedoe klein en zielig vindt. Ik kon geen verdriet hebben. Dat cynisme was een scherm, zo zie ik dat nu. Nu wil ik die afstand niet meer. Ik kom nu veel dichterbij, maar daarover heb ik jaren gedaan.’ ‘Twaalf jaar geleden maakte ik iets ingrijpends mee - dat gaat jullie verder niks aan - en daarna kon ik helemaal niet meer tekenen. Vijf jaar lang niet. Tot vriendin K. almaar tegen me ging zeiken en drammen dat ik weer moest tekenen. Ik wist niet wát. Ik zat daar maar - het was op de Oudezijds Voorburgwal - en keek naar buiten. Toen zag ik aan de {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} overkant steeds die huizen staan, ik weet het nog goed. Rijen oude huizen, verschrikkelijk mooi. ‘Als ik toch niet meer weet wat ik tekenen moet,’ dacht ik, ‘dan ga ik die in godsnaam maar tekenen.’ ‘Dat werd pompen of verzuipen: het tekenen van die huizen werd een houvast. Ik tekende ze in zwart-wit, groot. Ik stelde half-gefingeerde stadsgezichten samen uit schetsen en foto's, die ik 's morgens vroeg maakte op weg naar mijn werk bij de Spoorwegen. Ramen en deuren waren op mijn tekeningen altijd potdicht. De gevels waren mooi, oud, en tegelijk ook blinde, gesloten muren. Ik tekende me gewoon door die periode heen, als ik het niet deed werd ik stuurloos. Zo begon het. Ik moest me aan die huizen vasthouden. Het was veilig, omdat ze ver genoeg van me af stonden. Maar ik kon toch iets tekenen wat echt was, ja jezus, iets van “kom niet te dicht in mijn buurt”.’ ‘Al doende vatte ik een echte liefde op voor die huizen, vooral door de schoonheid van details. Ik maakte die tekeningen af - vreselijk bewerkelijke krengen - terwijl het eigenlijk al iets anders was dat mij voortdreef: ik raakte gefascineerd door de details. Maar het soort ontroering dat ik nu voor dingen kan voelen, dat had ik toen nog niet. Dat komt pas langzaam, door veel en hard werken.’ Dan volgt een periode waarin De Lange portretten tekent van intimae. Harde, nogal eenzame portretten. Gezichten vol afweer. Vaak zit de geportretteerde in een afgesloten ruimte, bijvoorbeeld de omheining van een schutting. ‘Ik kies natuurlijk zelf die kop uit. En die kop die ik kies, dat is nooit iemand om te lachen. Dat zegt me niks. Maar ook al is het resultaat dan altijd een nogal treurig portret, toch gebeurt er bij mij een heleboel terwijl ik teken. Zo was het met K. Het was uit met haar en dat vond ik vreselijk. In mezelf kon ik alleen maar godver-de-godveren. Ik kon haar wel - zo gaat het nou eenmaal - vermoorden. Aan de andere kant bleef er iets heel positiefs. Toen ben ik K. gaan tekenen, en dat hielp. Toen het portret af was kon ik weer met K. praten. Het deed nog wel pijn, maar het was gewoon verdriet, niet die strijd die je helemaal opvreet. Dat zal allemaal wel in dat portret zitten.’ ‘Op mijn tekeningen staat mijn levensgevoel: wezenlijk treurig, maar niet volslagen troosteloos. Ik kijk heel goed, ik zie alles, details kunnen me vaak diep raken. Ik wil dat alle dingen die ik teken boven zichzelf worden uitgetild. Tegelijk wil ik ze als zichzelf, in al hun ONSCHULD laten zien.’ ‘Soms, als ik ergens iets zie, word ik gewoon helemaal misselijk van opwinding. Ik kan zenuwachtig worden van iets dat ik zo godvergeten {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} mooi vind: ik kan panisch worden bij de gedachte dat ik er dan geen schets van kan maken, of desnoods een foto, als er geen tijd is voor een schets. En vraag je wat het is? Een lucifersdoosje, een ouwe fietsenstalling, gewoon, lullige dingen.’ ‘Als ik ze gezien heb, heb ik er een band mee. Ik ontdek ze. Die windvaan bijvoorbeeld, in deze reeks “Afscheid”, zag ik op een reis door Frankrijk. Ik zat in de auto bij een vriendin, we reden in een file, en ineens zag ik hem. Prachtig. Ik begon hem onmiddellijk te tekenen, maar ze kon daar niet stoppen. Ik was helemaal van de kaart van ontroering. Een paar dagen later stonden we er ineens voor. “Stap maar uit,” zei ze, “teken hem.” Ze had de weg teruggezocht.’ ‘Weet je, die windvaan is zo verschrikkelijk alleen. Hij staat daar maar alleen in dat landschap. Hij is ook wit met rood, net als de tent en de ballon: dat zie je niet op deze foto's van het werk. Wit en rood zijn voor mij op een of andere manier de kleuren voor dit soort van DAPPERE VERLATENHEID. Ik weet niet waarom. Ik geloof ook niet dat je dingen toevallig ziet. Je bezielt ze met wat er in jezelf omgaat. Daar in Frankrijk zat ik ergens mee waarover ik me rot voelde en dan zié je zoiets. Vroeger was ik wat dat betreft veel naïever. Dan zou ik gedacht hebben: ‘Heb ik even mazzel dat ik dit toevallig zie!’ ‘Die tent heeft hetzelfde gevoel om zich heen. Ik vind mijn hele leven al een linnen tent zo godvergeten eenzaam. H ier is hij nog allener omdat er een bordje met “Verboden toegang” staat. Tegelijk is dat bordje een uitdaging, een vraag om het verbod te negeren. Het is niet helemaal grijpbaar voor mezelf en dat hoeft ook niet. Ik lul er niet over. Ik moet altijd iets blijven pakken dat ik niet kan zien, dat zich verbergt als achter een gordijn. Dat is essentieel. Als je een droom tot op de laatste letter zou begrijpen, zou de droom daarmee zijn uitgepraat. Het moet zich allemaal afspelen in deze beelden.’ ‘De uitkijkjes vanaf de vensterbanken, waarmee “Afscheid” begint, zijn voller. De dingen die daar op die vensterbank staan, staan daar niet helemaal alleen. Ze staan nu ook binnen, dat heeft iets intiemers. Buiten is daar dan weer dat vreselijk platte landschap met dat lonely wilgenrijtje, maar die voorwerpen voor dat raampje hebben als het ware mekaar. Ze hebben tegelijk allemaal hun eigen leven. En ze hebben mekaar ook niet echt, maar toch zijn ze samen. De interieurs zijn recenter dan de andere tekeningen. Het is iets wat met mij is gebeurd. Nu ben ik niet meer zo'n windvaan. Nu ben ik nog wel alleen, maar ik ben niet de enige.’ ‘Als ik bang ben en ik teken het, word ik minder bang. Het helpt altijd. Maar misschien is het wel andersom: dat ik het tekenen kan omdat ik minder bang word. Nee, ik kies toch voor het eerste. Door de {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} verlatenheid te tekenen verandert die. Mijn kleuren veranderen ook in de loop van de tijd. Vroeger gebruikte ik nooit rood, dat durf ik pas sinds twee jaar. Het is wel een speciaal soort rood hoor, niet dat gore vermiljoen-rood, maar een beetje oud, verschoten rood.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik ben ook altijd bang geweest voor katten. Ik tekende wel eens een kat, maar aan de oppervlakte, blij als ik er weer van af was. Nu kan ik een hele ochtend intens en uitgewerkt aan een kat gaan zitten tekenen, met alle haartjes en zo. Een kat kan zo prachtig op een plekje zitten. Hij is heel erg van zichzelf. In dat eerste interieur zit hij vragend alleen te zijn. Dat is voor mij alweer een stap verder. Een kat is voor mij denk ik het symbool van een mens. Hij kan alleen niet praten. Hij lult niet.’ {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Myriam Diaz-Diocaretz Twee gedichten Chana * sobre agua el viento de sus vespertinos cabellos extiende en su piel a las olas el invierno con el encanto de sustensos musculos sobre las aguerridas rocas que surgen de la nieve sobre fuego danza su cuerpo aplacando ennegrece resplandece ennegrece danza gitana energía que sube de sus poros furiosos de mujer tristeza que golpea las sienes este suelo pidiendo pidiendo más táp-tap táp-tap-tap-táp-tap exprimiendo este silencio táp-tap táp-tap-tap-táp-tap Chana la que sabe mujer que escande esta tierra siempre mujer esta tierra que ha leído siglos atrás uit: Myriam Díaz-Diocaretz, ‘Que no se pueden decir’, New York (Península Publishing Company) 1982. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Chana * als boven water de wervelwind van haar schemerig haar zwiert weg van haar huid als golven winter met de betovering van haar gespannen spieren als moegestreden rotsen die oprijzen uit de sneeuw als boven vuur danst zij haar lichaam verstillend verduisterend lichtend verduisterend zij danst zigeunerkracht die opstijgt uit haar woedende poriën van vrouw droefheid die klopt in de slapen deze grond die vraagt en vraagt om méér táp-tap táp-tap-tap-táp-tap die deze stilte uitdrukt táp-tap táp-tap-tap-táp-tap Chana zij die weet vrouw die deze aarde scandeert altijd vrouw deze aarde die zij heeft gelezen eeuwen geleden Vertaling: Maaike Meijer {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Mujer de la tierra En cada esquina de la ciudad hay un tumulto. Uno bastaría. Los periódicos anuncian hoy el rumor oficial: tu verdadero nombre es Juana Problema, eres hija de la selva, se dice que te llamas Juana Selva Problema. Anoche, aclarando mis dudas sobre la hipocresía, exclamaste: ¡Cuántas manos besa el hombre que quisiera ver cortadas! Entretanto, los signos luminosos repiten ‘un indio es un ser que no se desarrolló, que nunca fue’ DAN-DAN DAN-DAN DAN-DAN en esas campanas que no escuchas resuenan el ‘mea culpa’ el dulce desprecio y también AAAH los fantasmas de Carlos y Felipe montados en cólera por siempre porque ya no poseen los cuatro sacos de papas de tu campo. ¿Qué es una cruz?, preguntas. Madera seca. Durmientes. Un signo de derrota en los caminos. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Mapu Op elke straathoek van de stad is een oploop. Eén zou al genoeg zijn. De kranten kondigen vandaag het officiële gerucht aan dat jouw echte naam is: Juana Problema jij bent de dochter van de wildernis, zij zeggen dat jij Juana Wildernis Problema heet. Vannacht, toen je zo helder met mij praatte over hypocrisie, riep je: hoeveel handen kust de man die hij liever zag afgehakt! Ondertussen herhalen de neonlichten ‘een indiaan is een wezen dat zich niet ontwikkelt, dat nooit heeft bestaan’ DAN-DAN DAN-DAN DAN-DAN deze klokken waarnaar jij niet luistert luiden het ‘mea culpa’ de zoete minachting en ook AAAH de schimmen van Carlos en Felipe die zich voor altijd van woede verbijten omdat zij de vier zakken aardappelen niet meer kunnen krijgen van jouw akker Wat is een kruis? vraag je Dor hout. Balken. Teken van nederlaag langs alle wegen. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} No cedas a esos sueños que ahora te rondan. Sueños, a veces, ajenos, simples desperdicios del aire. Tu sagrado árbol no está muerto. Morir, no puede. CULTRUN CULTRUN CULTRUN NO PUEDE MORIR porque se mantiene firme en ti MAPU MAPU JUANA MAPU permanecerá enraizado en ti MIENTRAS TU TE NOMBRES A LA LUZ DE TU SOL OBSCURO BAJO LA TIERRA MAPU Uit: ‘Que no se pueden decir’ Mapu Het gedicht ‘Mapu’ is geschreven voor de Indiaanse Juani Ilmen Tanilao, die op haar vijftiende bij ons in huis kwam om voor mij te zorgen en om voor ons te koken. Zij had twee kinderen. Elke zomer bezocht zij haar geboortedorpje Pillanlelbún, waar haar tweede kind bleef zorgen voor het stukje land dat zij daar nog bezat. Elk jaar gaf het kind Juani vier zakken aardappelen: haar deel van de aardappeloogst. Carlos en Felipe staan voor de rijen Spaanse koningen (Karel I, II, III enz, Philips I, II enz.) die sinds de verovering van Zuid-Amerika de oorspronkelijke bewoners beroofden van hun bodemschatten (goud) en hun oogsten. Ik noem Juani ‘Juana Mapu’ vanwege de Mapuchen, een van de oude Indianenstammen die woonden aan de westkust van Zuid-Amerika, {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Buig niet voor die onbestemde gedachten die je nu kwellen Gedachten kunnen vreemd zijn alleen maar verkwisting van lucht. Jouw heilige boom is niet dood Doodgaan, dat kan hij niet. CULTRUN CULTRUN CULTRUN HIJ KAN NIET DOODGAAN omdat hij zich vasthoudt in jou MAPU MAPU JUANA MAPU hij zal geworteld blijven in jou INTUSSEN NOEM JIJ JEZELF BIJ HET LICHT VAN JOUW ZWARTE ZON, ONDER DE AARDE: MAPU vertaling: Maaike Meijer het gebied dat Araucania werd genoemd door de Spaanse veroveraars en dat later het zuiden van de staat Chili werd. ‘Mapu’ is ‘aarde’ in het Araucano, de naam Mapuchen betekent ‘mensen van de aarde’. Sinds de ‘zegeningen’ van het Christendom over de Mapuchen neerdaalden, waren ze ten dode opgeschreven. De Mapuchen geloofden in de wind, de manen, de zon en vele andere Goden, zoals donder en regen, die het goede in hun wereld brachten. Ze gebruikten hun CULTRUN, een kleine, kalme drum om het bovennatuurlijke op te roepen. Ze dansten en zongen zonder luidsprekers op de maat van de cultrún, de cultrún, waarvan de naam zelf al het ritme aangeeft van hun ontvankelijke harten. Dit alles gebeurde toen ze nog niet wisten dat er nog een Pinochet zou komen... M.D. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruth Weber Alles stroomt ‘Écriture féminine’ in een literaire en culturele context Schrijven - met welke penneveren? Die van mystieke zwanen of kwakende eenden? Van vurig strijdende adelaren of fluitende merels? Van drukke mussen, ijle kolibries, struisvogels, koekoeken, uilen, valken, ganzen... Of de vogel die vliegt, vrouwelijk of mannelijk is, daar willen sommigen niet bij stilstaan; anderen vinden dat de vrouwelijke vogels zacht, vriendelijk en nesterig bewegen en niet zo hard en hoog kunnen vliegen als de mannelijke vogels; ook zeggen ze dat een vrouwelijke vogel manvliegt en een mannelijke vogel vrouwvliegt; ofwel ze vinden dat er een hemelsbreed verschil tussen de twee vluchten is en dat de lucht eigenlijk háár element is; tenslotte, dat men zich dan geen vogel meer voelt, maar het vliegen zelf wordt - bevlogen, vogelvrij. Wanneer het aan de vogels zelf gevraagd wordt, zeggen ze dit alles ook of niets. Ik wil in deze tekst wat vertellen over de ideeën van Franse vrouwen rond een ‘écriture féminine’, een ‘vrouwelijk schrift’. 1. Tevens wil ik aangeven dat deze ideeën niet zomaar uit de lucht zijn komen vallen, maar dat ze een logisch gevolg zijn van algemene Franse denkbeelden over literatuur. Vanaf het begin van de zeventiger jaren verschijnt er een stroom Franse teksten die ‘taal’, ‘literatuur’ en ‘vrouw’ op elkaar betrekken. De vele namen die aan deze betrekking gegeven werden, laten al iets zien van de grote verscheidenheid van deze geschriften (parole-femme, langage des femmes, langue féminine, style féminine, écriture femme, {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} écriture féminine...). 2. Het is de Franse vrouwen dan ook niet te doen om het vinden van een bewijs voor het Ware Vrouwelijke Schrijven. Haar teksten hebben gemeen dat ze op een poëtische wijze het ‘literaire’ en het ‘vrouwelijk’ aan elkaar relateren. Maar ten onrechte worden ze nogal eens gereduceerd tot stellingen - en als zodanig geïsoleerd - over een vrouwelijk schrijven op grond van het biologische gegeven van haar vrouw zijn. De vrouw bestaat immers net zo min als De literatuur; het ‘literaire’ laat zich evenmin in stellingen of definities vangen als het ‘vrouwelijke’. De Franse vrouwen zullen zich niet zo gauw laten verleiden tot stellende uitspraken, ze zeggen liever wat het ‘vrouwelijke schrift’ niet is: -de stijl van het vrouwelijke kan niet als een stelling verdedigd worden... -ik probeer niet een ‘vrouwelijk schrift’ te scheppen... -wanneer deze bladzijde wit en leeg gelaten was, was misschien duidelijker omschreven wat ‘vrouwelijk’ schrijven wil zeggen... -als ik precies zou kunnen zeggen wat ‘vrouwelijk schrift’ is, dan zou ik onmiddellijk met schrijven ophouden... Wanneer ze deze negatieve formuleringen verlaten, om behoedzaam iets te zeggen wat een ‘vrouwelijk schrift’ zou kunnen zijn, dan is dat met de kracht van poëzie en niet met de macht van een betoog. Ik wil twee belangrijke momenten in de ‘écriture féminine’ aangeven. Allereerst haar ontstaan: in een periode waarin thema's als ‘lichamelijk schrijven’ en ‘plezier in de tekst’ in hoog aanzien stonden, komen vrouwen op grond van deze thema's tot een affirmatie van een ‘vrouwelijk schrift’. Met dit schrift doet een ‘vrouwelijk ik’ expliciet haar intrede in de literatuur, niet een alwetend ik, maar een ik ‘als ander’. Vervolgens, op grond van het avant-gardistisch karakter van dit schrijven, stellen vrouwen zich tevens de vraag: als in de scheppingsdaad alle grenzen overschreden worden, en het ik alleen ‘als ander’ overblijft - op wat voor manier heeft ‘de vrouw’ dan nog te {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} maken met haar ‘eigenheid’. Dit ‘eigene’ zoekt men dan in de voor het scheppen noodzakelijke confrontatie met het ‘moederbeeld’. Voor vrouwen heeft dit gebeuren een geheel eigen karakter vanwege de verstrengeling van het ‘moederbeeld’ met het ‘zelfbeeld’. Deze twee momenten staan niet in een lineaire tijdsvolgorde, ze vinden beide tegelijkertijd plaats. In de hiervolgende tekst heb ik ze voor het gemak even achter elkaar gezet. De beschrijving ervan wordt voorafgegaan door een schets van het literair-culturele klimaat waarin de ‘écriture féminine’ als het ware geboren is. Door alles heen loopt de verstrengeling van twee ‘vrouwen’: die als ‘metafoor’ en die als ‘werkelijkheid’ - een van de redenen waarom spreken over het ‘vrouwelijke’ een complexe zaak is. I. Een context voor de beweging rond ‘Ecriture feminine’ Het is in ieder geval geen literatuur! In juli 1973 weigerde een medewerkster van de literaire rubriek van het dagblad ‘Le Monde’ een dubbele pagina tekst, samengesteld door Xavière Gauthier die onder andere gesprekken had met Marguerite Duras, Julia Kristeva en Luce Irigaray. In de begeleidende brief werd de weigering als volgt gemotiveerd: ‘Deze teksten zijn absoluut niet te begrijpen, ze zijn absurd en onzinnig. Het onderwerp is niet duidelijk - waar gaat het eigenlijk over? Het is een volstrekt willekeurige en onjuiste bewering dat tot nu toe in de literatuurgeschiedenis vrouwen gezwegen hebben - Sappho heeft immers geschreven, Renée Vivien en Madame de Lafayette. Er zijn goede en slechte schrijvers, zowel mannelijke als vrouwelijke. Waarom zouden mannen anders schrijven? Wat heeft het lichaam met literatuur te maken? Wat is het verband tussen seksualiteit en schrijven? De tekst van Kristeva is onleesbaar. Wanneer ik de stelling van Gauthier goed begrijp, dan zullen vrouwen gaan schrijven door middel van het slaken van hysterische kreten die geen enkele betekenis hebben. Dat is dan kennelijk wat Duras doet. Ik begrijp niet wat dat voorstellen moet, wat zij schrijft. Het is in ieder geval geen literatuur...’ 3. In dit artikel had Gauthier een aantal ideeën rond het thema ‘vrouwelijk schrift’ bijeengebracht. Hierover vertel ik straks meer. Ik wil eerst {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} stilstaan bij de vraag naar de herkomst van het idee dat het geslacht met het schrijven te maken heeft. Was het op elkaar betrekken van het lichamelijke (en dus het geslacht) en het literaire zo nieuw dat deze medewerkster er zo afwijzend op reageerde? Volgens mij niet: het was eigenlijk een logisch gevolg van een stroom van ideeën rond literatuur die in Frankrijk de laatste decennia opgang hadden gemaakt. Lag het dan aan het feit dat ‘Le Monde’ zich weinig bekommerde om dergelijke avant-gardeteksten en theorieën? Nee, want deze krant besteedde regelmatig aandacht aan dit soort zaken. 4 Maar toch was de uitspraak, door vrouwen geformuleerd, dat het geslacht met het schrijven te maken heeft, blijkbaar een te grote provocatie voor de gevestigde opinie. Om de achtergrond van deze uitspraak te schetsen, gaan we eerst terug in de tijd, om te beginnen naar de negentiende eeuw. Je est un autre - Ik is een ander ‘Deze dichters zullen er komen! Wanneer de oneindige lijfeigenschap van de vrouw te niet gedaan zal zijn, wanneer zij voor en door haarzelf zal leven, doordat de - tot nu toe afschuwelijke - man haar heeft laten gaan, dan zal zij dichter zijn, zij ook! De vrouw zal het onbekende vinden! Zullen haar ideeënwerelden van de onze verschillen? - Zij zal vreemde, ondoorgrondelijke, weerzinwekkende, verrukkelijke dingen vinden; wij zullen ze aannemen, wij zullen ze begrijpen.’ 5 De zogenoemde moderne literatuur kent vele inspiratiebronnen, vele namen en voorbeelden zouden gegeven kunnen worden. De geschiedenis ervan zou op velerlei manieren verhaald kunnen worden. Ik wil in vogelvlucht stilstaan bij twee namen die van belang zijn geweest - maar niet als enige - voor een literatuuropvatting in het Franse literaire klimaat van na de tweede wereldoorlog. Een houding ten opzichte van literatuur die ik zou willen samenvatten met de zin ‘Je est un autre’, een beroemde uitspraak van Arthur Rimbaud in zijn ‘Lettres du voyant’: {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Want Ik is een ander. Als het koper als hoorn wakker wordt, dan ligt dat niet aan het koper. Dat is me duidelijk: ik woon het ontluiken van mijn gedachte bij: ik kijk naar haar, ik luister naar haar.’ 6. De Auteur, het Subject, heeft geen vaste greep meer op de objecten (in de wereld, in het boek). Bij Rimbaud is de schrijver niet meer iemand die ‘alles’ weet, die een voorgeschreven mening heeft, die een weloverwogen representatie van de gebeurtenissen kan geven. Van een auteur die met zijn verstand het schrijven ‘beheerst’, wordt de schrijver een medium door middel waarvan geschreven wordt. De alleswetende verteller moet het veld ruimen voor een ‘ziener’ die informatie ‘krijgt’ van ‘gene zijde’. Elders in deze brieven zegt Rimbaud dat het fout is te zeggen ‘ik denk’, want ‘on me pense’ (ik word gedacht). De alleswetende verteller (met de zo levensechte romanpersonages bijvoorbeeld) wordt afgelost door een ‘ik’, een aarzelend ik, een ik als ‘ander’, dat misschien ‘niets’ is, misschien ‘alles’, maar in ieder geval niet meer terug te brengen is tot een te definiëren eenheid. Deze benadering van literatuur van, onder andere, Rimbaud is gemeengoed in de hedendaagse Franse literaire wereld. We vinden die bijvoorbeeld bijna letterlijk terug bij een schrijfster als Hélène Cixous. Cixous, dat ben ik niet, zegt ze, dat zijn de stemmen van de vrouwen die ‘me meenemen naar haar tuinen, me uitnodigen in haar wouden’, ‘Je est un(e) autre’, ‘je suis voyante’, schrijft ze meermalen. 7 Met dergelijke uitspraken plaatst zij zichzelf regelrecht in deze avantgardetraditie. In deze benadering zoekt men niet meer naar bewijzen van het bestaan, het credo ‘ik denk, dus ik besta’ heeft geen waarde meer. De ratio, de logica die eruit spreken evenmin. Varianten hierop als ‘ik spreek, dus ik besta’ zijn misschien wel nodig, maar niet voldoende. Het ‘dus’ is problematisch geworden. In de moderne literatuur voelt men zich opnieuw onzeker over dit bewezen bestaan. Men stelt zich een aantal vragen zoals ‘besta ik?’ (absurdistisch) of ‘waarom besta ik?’ (existentialistisch). Of men heeft geen behoefte aan een dergelijk ‘bewijs’, streept het ‘dus’ door en plaatst ‘ik besta, ik denk’ samen met ‘ik voel, ik leef, ik beweeg, ik spreek, ik is een ander’ in een nevenschikkende opsomming. Zo zou je volgens mij naar het surrealisme kunnen kijken, de tweede naam die ik wil noemen als inspiratiebron voor de hedendaagse {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Franse literatuur. Ook in het surrealisme is er deze aandacht voor een andere manier van literatuur schrijven. Een literatuur waarin het subject het meesterschap over zichzelf is kwijtgeraakt, niet meer denkt alles over zichzelf te weten en de illusie heeft opgegeven de wereld te kunnen be-grijpen. ‘In de surrealistische literatuurtheorie scheidt de term “écriture” zich van “stijl” en krijgt als betekenis “het breken met de gevestigde taal en haar logica”; het wordt een subversief begrip. De “écriture automatique” wordt een middel om het subject als instantie van de kritische geest, de normaliteit, de censuur, de repressie te ondermijnen. Om het subject te kunnen verstoren, grijpen de surrealisten terug op het spreken van een instantie die buiten de controle van de ratio ligt, het onbewuste.’ 8 Ik is een ander, zei Rimbaud, en hij noemde de dichter een ziener die het onbekende, het ‘aan gene zijde’ kon zien. De surrealisten noemen schrijven een sprong in het ‘onbekende’, het ‘lege’, wat zij voor een groot deel gelijkschakelen met het ‘onbewuste’. Ze wenden zich doelbewust af van het alleswetende subject, met alle beperkingen, normaliteiten en censurerende normen die erbij horen en richten zich op het ik als ‘ander’, het onbewuste. Onder andere door middel van dromen en het associatieve automatische schrijven. De term ‘écriture’ duidt op deze handeling van het schrijven, maar wordt op grond daarvan ook gebruikt voor het resultaat, het geschrevene, de geschriften (precieser: zo wordt een oude betekenis weer opgepakt, vergelijk L'Ecriture - De Schrift). Het vervangt gedeeltelijk de term ‘littérature’, die synoniem zou zijn met een bepaalde manier van literatuur bedrijven die niet afwijkt van de gevestigde taal en haar logica. Ecriture wordt een geuzennaam die inburgert in de Franse theorie, vooral nadat Roland Barthes in ‘Le degré zéro de l'écriture’ (1953) het begrip op zijn beurt afzet tegen literatuur. 9. Ook de ‘écriture féminine’-schrijfsters hebben het als benaming voor hun schrijven en geschriften. Veel andere elementen van het surrealisme vinden we eveneens bij hen terug: het verlaten van de genre-scheidingen, een schrijven tussen poëzie en proza in, aandacht voor dromen, het associatieve schrijven, de cultuurkritiek. 10. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} De psychoanalyse Het thema ‘ik is een ander’, het wegvallen van het subject, de kritiek op het logocentrisme 11. en het zoeken naar ‘l'autre’ (het andere, het onbekende, het onbewuste) - dat alles is in het literair-culturele klimaat van na de tweede wereldoorlog terug te vinden als een van de heersende tendensen. Twee literaire namen heb ik als inspiratiebron genoemd, ik wil nog een andere, een buiten-literaire, noemen: de psychoanalyse, die aan het einde van de negentiende eeuw ontstaat, en in de twintigste eeuw steeds belangrijker wordt in de Franse theorie. Voor de psychoanalyse zijn het menselijk subject en de ratio als een huis met wankele fundamenten, met kelders vol geheimen: de geheimen van het onbewuste. Kan men de surrealistische benadering van het onbewuste in zekere zin ‘naïef’ noemen (wanneer je je maar concentreert op het automatisch schrijven, komt het vanzelf te voorschijn), de laatste decennia is het onderzoek hiernaar in Frankrijk op verfijndere wijze voortgezet door middel van de psychoanalyse. Het onbewuste wordt geraffineerder benaderd door psychoanalytici die tevens over literaire teksten en het ‘literaire’ schrijven (J. Lacan is een bekend voorbeeld), door literatuurtheoretici die elementen van de Lacaniaanse of anderssoortige psychoanalyse in hun theorieën opnemen en door schrijvers die zelf analyticus of zelf in analyse zijn. Er zijn nogal wat boeken van vrouwen die over hun ervaringen in de analyse geschreven hebben. 12. Het is eveneens niet ongebruikelijk voor jonge mensen om een paar jaar in analyse te gaan, als ‘ontwenningskuur’ voor hun jeugd. Kortom, de psychoanalyse is niet meer alleen een zaak voor specialisten, een Franse intellectueel hanteert de {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} terminologie van de psychoanalyse als een onderdeel van het algemene cultuurgoed. 13 In de vrouwenbeweging wordt de psychoanalyse voor eigen doeleinden gebruikt. Een aantal van de schrijfsters rond de ‘écriture féminine’ is analytica (zoals Irigaray en Kristeva); Duras brengt op poëtische wijze in praktijk wat Lacan op theoretisch niveau uitlegt (en hij vond eigenlijk dat zij hem niet voor mocht zijn in deze ontdekkingsreis naar het onbekende); Cixous speelt met de psychoanalyse in haar teksten en vindt het belang ervan zo groot dat ze op één lijn kan stellen: schrijven, in analyse gaan, vrouwen beminnen. 14. Retour au corps - terug naar het lichaam ‘Le plaisir du texte, c'est ce moment où mon corps va suivre ses propres idées - car mon corps n'a pas les mêmes idées que moi.’ 15. De noties ‘l'écriture’ en ‘l'autre’ (geen literatuur die het ‘ik’ presenteert, maar een schrift dat naar het ‘andere ik’, naar het onbekende voert) worden in de Franse theorie verbonden met een derde notie: ‘het lichaam’. Naast het onbewuste speelt het lichaam als andere onbekende een grote rol in deze context. Net als het onbewuste is het lichaam een plaats waar ervaringen, die door het subject verdrongen worden, een uitweg kunnen vinden, bijvoorbeeld in de ‘hysterische’ lichamelijke klachten. Het lichaam kan een bron van kennis zijn, wanneer men ernaar wil luisteren, het is niet louter en alleen een ding dat door de geest beheerst wordt. Schrijven is geen kantoorwerk, geen hoofdwerk; ‘schrijven is geen beroep of spel, maar een volledig lichamelijke activiteit’. 16 In de Franse theorie legt men hoe langer hoe meer de nadruk op het feit dat het lichaam met zijn drifteconomie de tekst bepaalt en niet het rationele van de geest. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer je schrijven nader specificeert als ‘lichamelijk schrijven’ dan is het een kleine stap om het geschreven resultaat een ‘lichaam’ te noemen, de tekst te vereenzelvigen met een lichaam. Wanneer het lichaam als een bron van kennis gezien wordt, als iets waarnaar je kunt luisteren, dan ligt de vergelijking voor de hand van het lichaam met een ‘tekst’. Het lichaam is als een tekst, de tekst is als een lichaam. In ‘Comment travaillent les écrivains?’ ondervraagt De Rambures verschillende hedendaagse schrijvers over het schrijfproces. 17. Veel schrijvers leggen dit verband tussen het lichamelijke en de tekst. Zo wil Philippe Sollers op de vraag hoe hij schrijft eigenlijk geen antwoord geven. Er is voor hem geen onderscheid tussen schrijven en andere bezigheden in het leven, hij schrijft vierentwintig uur per dag (evenals Baudelaire, voegt hij eraan toe). En volgens Françoise Sagan, die geen woord wil horen over die verhalen over een ‘vrouwelijk’ of een ‘mannelijk’ schrift, lijkt het boek een ‘beetje op een melodrama, maar het is dan ook gemaakt van melk, bloed, zenuwen, nostalgie, een menselijk wezen’. 18. Christiane Rochefort noemt het schrift ‘iets fysieks, ik zou zelfs willen zeggen een biologisch proces, zoals eten, de liefde bedrijven’ en Hélène Cixous heeft geen werkmethode voor het schrijven, maar een liefdesverhouding met haar schrift. Zo drukken onderling heel verschillende schrijvers zich in lichamelijke termen uit, wanneer ze over hun werk spreken. Wat betekent dit voor de derde betrokkene, de lezer? De tekst - maximaal gearticuleerd lichaam - maakt liefde met de lezer. De lezer die dit textuele lichaam, deze lichamelijke tekst openslaat, wordt niet meer gevraagd te analyseren, te interpreteren, nee, de lezer ‘geniet’, bemint en wordt bemind. Zoals we straks zullen zien, is dit thema ‘lichamelijk schrijven’ nadrukkelijk aanwezig bij de schrijfsters rond de ‘écriture féminine’. Spreken in Parijs Deze ideeën rond ‘l'écriture’, ‘l'autre’ en ‘le corps’ zijn terug te vinden in literaire en literair-theoretische teksten, maar ook in taalkundige, filosofische en psychoanalytische geschriften. Deze vertogen zijn in Frankrijk minder van elkaar gescheiden dan bijvoorbeeld in Nederland. Schrijvers ‘lenen’ en ‘stelen’ van elkaar, inspireren en becommentariëren elkaar. In hun geschriften gebruiken ze meerdere {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} stijlen, hun teksten zijn vaak een vermenging van vele talen (wetenschappelijk, literair, alledaags, persoonlijk, enz.). Wetenschappers als Foucault, Deleuze, Derrida, Lacan en Barthes 19 houden zich niet alleen schrijvend met deze ideeën bezig, ze geven ook onderwijs. Het onderwijs wordt gegeven voor studenten die hun diploma moeten halen, maar de colleges zijn vrij toegankelijk, en hebben de functie gekregen van een algemeen cultureel goed waarvan ‘de intellectueel’ op de hoogte wil blijven. Men wil weten wat er gezegd wordt, zoals men de laatste films en toneelstukken gezien wil hebben. Niet voor niets worden colleges er vaak 's avonds of zaterdags gegeven. Vooral wanneer iemand naam heeft gemaakt, worden de colleges ook door veel niet-studenten gevolgd, ze zijn een uitje voor de intellectueel, zoals de film - de zalen zijn vaak vol, overvol. De naar voren gebrachte ideeën zijn dan ook niet alleen bekend in de universitaire wereld, ze vormen een onderwerp van gesprek in het intellectuele leven, vooral in Parijs. Kranten en tijdschriften besteden er regelmatig aandacht aan, het zogenoemde ‘Franse denken’ is gemeengoed voor Franse intellectuelen. Het intellectuele leven in Parijs, het hart van dit Franse denken, vormt een context (een pre-tekst, een avant-tekst, een pré-écriture...) voor de gepubliceerde teksten, zoals bepaalde café's een context voor het existentialisme van Sartre c.s. vormden. De geboorte van de ‘écriture féminine’ Stel nu, je bent Parisienne, je leeft al jarenlang te midden van dit soort vertogen vol met noties als ‘onbewuste’, ‘schrift’, ‘lichaam’, ‘genot’ ondermijning van het ‘logocentrisme’. Net als zovelen ben je naar de colleges van Lacan geweest die je fascineerde met zijn vreemde taalgebruik, je had er een uur wachten of een staanplaats voor over. Je bent naar de colleges van Barthes geweest die je mateloos bewonderde, zo'n charmante man aan wie iedere jongeling zijn onuitgegeven literaire ontboezemingen stuurde. De tweede golf van het feminisme is net begonnen, vrouwen beginnen zich vragen te stellen over haar ‘condition humaine’... De vele intellectuele Franse vrouwen laten zich hierdoor inspireren en verbinden het feministische denken met het Franse denken. Ze voegen aan het ‘literaire’ een onderscheid toe: dat van de geslachten. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wanneer u doet alsof het schrift geen seksuele differentie uitdrukt, dan wil dat zeggen dat u het enkel en alleen opvat als een gemaakt voorwerp. Vanaf het moment dat u toegeeft dat het schrijven door het lichaam heengaat, bent u gedwongen te erkennen dat het schrift een drifteconomie kent. En dat vrouwen en mannen het op volledig verschillende wijze gebruiken en ervan genieten.’ 20. Dit lijkt een voor de hand liggende conclusie, een logische ontwikkeling in deze context. En je zou verwachten dat dit vanzelfsprekend als een bijdrage aan het Franse denken werd geaccepteerd. Maar vreemd genoeg werd deze bijdrage nogal eens afgewezen, belachelijk gevonden, en kwamen er op de écriture féminine ‘hysterische’ reacties van vele intellectuelen: ‘écriture féminine’ als verzamelnaam voor de stroom van publicaties die vanaf ongeveer 1974 in Frankrijk begonnen te verschijnen en waarin een ‘vrouwelijk genot’, een ‘vrouwelijk schrift’, een ‘vrouwelijk plezier’ in lezen en schrijven werden opgeëist en waarin tegelijkertijd een kritiek op het heersende vertoog opdook waarin ‘l'autre’ als invulling ‘vrouw’ krijgt. ‘De vrouw’ is het miskende andere, het onbekende (zwarte continent), enzovoorts. Vrouwen claimden een eigenheid. Vanuit een kritiek op het logocentrisme was er jarenlang geflirt met het lichaam, het schrift, waarbij psychoanalyse en filosofie een ruime plaats kregen toebedeeld. Het lichaam: als concreet gegeven en als metafoor, als algemeen gegeven, maar impliciet meestal een ‘mannelijk lichaam’. Vooral vanuit de psychoanalyse was er aandacht voor en werd er getheoretiseerd over de seksualiteit, de vrouwelijke seksualiteit, het ‘vrouwelijke’, zonder duidelijke grenzen tussen ‘metafoor’ en ‘werkelijkheid’. Maar dat vrouwen zelf begonnen te spreken, dat ging sommigen te ver. 21 Het was een grensoverschrijding dat vrouwen zelf het woord namen om over haar genot te schrijven, dat de vrouw van voorwerp tot plezier zelf minnares van het schrift werd. Er werd de mannen iets afgenomen. ‘De vrouw’, die zij zo prettig als metafoor gebruikten, eiste zelf het recht tot spreken op. Ze waren al zo'n aardig eind op weg met hun theorieën en deze weg leidde plotseling naar een {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} gebied, waar ze helemaal niet naar toe wilden. Dezelfde gegevens in dezelfde context werden door vrouwen op een andere, eigen manier, ‘gezien’, omdat ze er vanuit een ander perspectief naar keken. Zoals er tekeningen zijn waarop, afhankelijk van hoe je kijkt, twee heel verschillende dingen te zien zijn. Het viel echter niet te ontkennen dat je er zó naar kon kijken. Midden in de fascinatie voor iemand als Lacan, midden in de bewondering voor iemand als Barthes was het eenvoudig niet meer mogelijk te zeggen dat literatuur en lichaam niets met elkaar te maken hadden. Maar wanneer je erkent dat ze wel met elkaar te maken hebben, dan geef je de vrouwen van de ‘écriture féminine’ impliciet gelijk. Want het is een onloochenbaar feit dat vrouwen en mannen niet hetzelfde lichaam hebben. Misschien wisten de vele volgelingen, of nabootsers, van het ‘lichamelijk schrijven’ zelf niet zo goed waarover ze het hadden? ‘Maar hoe plomp, hulpeloos en arrogant is toch het wetenschappelijktheoretisch vertoog over de zinnelijkheid, hoe vernietigt het dat wat het benoemt, hoe glijdt de taal langs de lijven heen. Hoor je ze ritselen, deze papieren bleekgezichten met ezelsoren?’ 22. Deze toevoeging - de differentie der geslachten - van de kant van vrouwen aan de Franse theorie werd dus niet algemeen geaccepteerd. Zij kreeg hierdoor juist het effect van een deconstructie: zij liet met de eigen middelen van de theorie zien dat deze minder samenhangend was dan men wel deed geloven en dat het mannelijk personage van de onderzoeker er inderdaad een behoorlijke plaats in had. 23 Een van de effecten van deze afwijzende opstelling was dat de ‘écriture féminine’ hierdoor in een geïsoleerde positie terecht kwam. Vanwege deze breuk tussen het algemene lichamelijke schrijven en het vrouwelijke lichamelijke schrijven worden de ideeën rond een vrouwelijk schrift nogal eens ten onrechte gepresenteerd alsof ze uit de lucht zijn gekomen vallen. Na haar context geschetst te hebben, wil ik nader ingaan op de ‘écriture féminine’ zelf. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De vrouw met de baard Uit: ‘Le fait divers’, Catalogue Musée national des arts et traditions populaires, 19 Novembre 1982-18 Avril 1983 Paris, 1982 (Editions de la Réunion des musées nationaux) p. 124 ==} {>>afbeelding<<} {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} II Een poetica van het vrouwelijk schrift De tekst, dat andere lichaam dat naast mij in wording is 24. Een vrouw die debuteert in de literatuur is bijna instinctief bang een ‘vrouwentekst’ te maken. Het debuut is vaak een soort naäperij, zegt Marguerite Duras: ‘de vrouw’ vermomt zich als ‘man’ en het schrijven doet ze als kantoorwerk, elke dag rustig achter het bureau. Of, volgens een formulering van Julia Kristeva, ze schrijft als een gehoorzame dochter van de vader. Het andere uiterste voor de schrijvende vrouw noemt zij ‘het weigeren van elke fallische macht’ en een zwijgend lichaam ‘onderzee’ te worden) 25 Het sprekend subject dat zijn taal beheerst, neemt op grond daarvan een fallische positie in. Het vrouwelijke als zodanig bestaat niet in de taal, en daarom is het voor vrouwen als ze een vrouwentekst willen maken, extra moeilijk de pen ter hand te nemen, zegt Monique Wittig: ‘Het verlangen om het werkelijk lichaam in alle hevigheid tot leven te brengen in de woorden van het boek. Immers alles, wat geschreven is, bestaat. Het verlangen de taal die i/k alleen door geweld binnendringen kan, schrijvend geweld aan te doen. “Ik” als een subject van het vrouwelijk geslacht kan alleen met geweld in een taal binnendringen die haar vreemd is, want alles wat menselijk (= mannelijk) is, is haar vreemd. De mens is niet vrouwelijk, grammaticaal gesproken, maar “hij” enkelvoud [“il”] of “zij” meervoud [“ils”]. “Ik” verhult de geslachtsverschillen van de personen behalve als ze in de mondelinge communicatie nader bepaald worden. “Ik” verhult het feit dat “elle” of “elles” ondergaat in “il” of “ils”. Bovendien verhult het dat alle vrouwelijke personen complementair zijn aan mannelijke personen.’ (...)' De ‘ik’ die schrijft, staat vreemd ten opzichte van haar eigen schrijven bij ieder woord, omdat ‘ik’ een taal gebruikt die vreemd staat ten opzichte van haar. Dat het vrouwelijk ik dit aan den lijve ondervindt, geeft Wittig weer door ‘ik’ te schrijven als i/k: ‘I/k is het symbool van het beleefde, de opgedane ervaring door m/ijn schrijven. I/k is het symbool van dit in tweeën snijden van wat door de hele literatuur de taal gedaan heeft, die mij niet tot subject vormt. I/k stelt de ideologische en historische vraag van de vrouwelijke subjecten. (...) {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer i/k m/ijn specifieke situatie als subject in de taal bestudeer, dan ben i/k lichamelijk niet in staat om “ik” te schrijven, dat wil i/k ook niet.’ 26 Het ‘vrouwelijke’ als zodanig bestaat niet in de taal, en het is daarom misschien wel het best weer te geven in stiltes, volgens Marguerite Duras: ‘Want met witte plekken, leemtes, leegtes, ruimtes en gaten in het vertoog leggen vrouwen het accent op wat zich nu juist moeilijk laat formuleren wat betreft het vrouwelijk schrift, omdat dit zich compromitteert, zich rationaliseert, zich “vermannelijkt” wanneer het zich wil uitleggen.’ 27. Het ‘vrouwelijke’ bestaat niet in de taal, maar dat wil niet zeggen dat een ‘vrouwelijke stijl’ ‘niets’ is, zoals het vertoog dat niet in staat is haar te denken, laat geloven, zegt Luce Irigaray: Deze ‘stijl’ of dit ‘schrift’ van de vrouw verbrandt het liefst alle fetisch woorden, alle eigen termen, alle goed geconstrueerde vormen. Deze stijl bevoorrecht de blik niet, maar brengt elke figuur tot haar ontstaan, ook het tastbare, terug. Elke figuur raakt zich daarin weer aan zonder ooit iets te constitueren tot welke eenheid dan ook. De gelijktijdigheid zou het ‘eigene’ van deze stijl zijn. Een ‘eigene’ dat nooit uitgeput raakt in de mogelijke identiteit van een of andere vorm met zichzelf. Altijd vloeiend, zonder de moeilijk in ideeën te vatten kenmerken ervan te vergeten: deze wrijvingen tussen twee oneindige buren die dynamiek scheppen. Haar ‘stijl’ biedt weerstand aan elke vastgestelde vorm, figuur, idee of begrip en laat ze exploderen. Wat niet wil zeggen dat haar stijl niets is, zoals het vertoog dat niet in staat is haar te denken, laat geloven. Maar haar ‘stijl’ kan niet als een stelling verdedigd worden, kan niet het object zijn van een standpunt.’ 28 Na deze voorzorgsmaatregelen, kan er iets naders gezegd worden over wat vrouwelijk schrift zou kunnen zijn. Een vrouwelijke tekst ‘geeft het geschenk’, zegt Hélène Cixous, geeft het vertrek als een geschenk, staat de breuken toe, breekt met de identificatie met het {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} individu. 29 Een vrouwelijke tekst eindigt niet: het boek gaat dicht, maar het schrift gaat door, zoals de vrouwelijke libidineuse economie geen eindpunt kent. Het schrijven is een actieve passiviteit, d.w.z. een manier van ‘de dingen leren kennen door ons open te stellen zodat we door hen gekend kunnen worden’. Geen beheersing van de taal, maar de taal als ‘maîtresse’, tegelijkertijd meesteres, onderwijzeres en minnares. Cixous vergelijkt schrijven met ‘voler’ dat zowel ‘vliegen’ als ‘stelen’ betekent: ervan genieten de ordening van een ruimte in verwarring te brengen, de meubels te verplaatsen, de structuren leeg te maken, het eigene door elkaar te gooien... een vrouwelijke tekst kan niet anders dan subversief zijn. Vrouwelijke teksten zijn dichtbij de stem: de stem - schreeuw - geëxplodeerd woord -, verscheurd door triestheid en smart, verpulvert het vertoog; de stem als een onuitputtelijke melkbron, als witte inkt. 30. De tekst, ‘dit andere lichaam dat naast mij in wording is’, noemen de vrouwen rond de ‘écriture féminine’ vrouwelijk. Het vrouwelijk schrift heeft niets te maken met wat traditioneel een vrouwelijke tekst werd genoemd, ‘zacht’, ‘teder’, ‘bloemen’, ‘kinderen’, enzovoorts. Het wil ‘dit andere lichaam’ tot leven brengen en inschrijven in de taal en in de literatuur. Je est une autre Je est une autre-femme: ik is een andere vrouw, een ‘vrouwelijke’ ander, dat is een thema dat in al deze poëtische pamfletten (ik zou nog veel meer kunnen citeren van vele schrijfsters) naar voren komt. De kritiek op het centraal stellen van het subject wordt nader omschreven als kritiek op het centraal stellen van een ‘mannelijk’ subject De ondermijning van het logocentrisme wordt een ondermijning van het fallogocentrisme (onder andere een toespeling op de Lacaniaanse psychotheorie waarin de ‘fallus’ een grote rol speelt). En waarom zijn er zo weinig teksten van vrouwen? Omdat al eeuwenlang het genot/lichaam van vrouwen gecensureerd wordt en censureert men het lichaam, dan kan er geen tekst geschreven worden. Schrijven wordt zo een daad die een niet-gecensureerde verhouding van de vrouw tot haar eigen seksualiteit realiseert, een daad die toegang geeft tot haar eigen krachten, tot, zoals Cixous zegt ‘haar reusachtige lichamelijke territoria die verzegeld waren’. De enige {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Sheela-na-gig ± 12e eeuw n C, Cavan, Ierland. (Met dank aan het Nationaal Museum, Dublin, Ierland) ==} {>>afbeelding<<} {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Sheela-nagig ± 12e eeuw n C., Ballylarkin, Ierland. (Met dank aan het Nationaal Museum, Dublin, Ierland) ==} {>>afbeelding<<} {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} imperatief die zij dan ook geeft, is ‘schrijf!’ Want een tekst is een maximaal gearticuleerd lichaam. Het vrouwelijk lichaam wordt hierbij niet meer vergeleken met of gereduceerd tot een cirkel, het is een materie zonder grenzen. Voor Cixous is schrijven ‘met woorden het werkelijke gezicht van het vrouwelijk leven oproepen, haar nooit beschreven tuin, haar verdrongen ‘vreemdheid’, die zij vergelijkt met het begrip ‘unheimlichkeit’ van Freud. Ze wil geen vrouwelijk schrift scheppen, maar ze probeert ‘in het schrijven doorgang te verlenen aan wat tot nu toe altijd verboden is geweest, namelijk vrouwelijke krachten’. 31. ‘Het gaat erom de vrouwelijke driftenergiete bevrijden die tot nu toe zorgvuldig verborgen bleef onder het “heksachtige”, om de ONBEPERKTE autonomie van de vrouw’, zegt Monique Wittig. 32. Deze teksten zijn onleesbaar en onbegrijpelijk! ‘La femme a du mal à sortir d'elle-même, l'homme n'est que heureux que s'il sort de lui.’ 33. In het begin van mijn verhaal heb ik een medewerkster van ‘Le Monde’ geciteerd die de ‘écriture féminine’-teksten onleesbaar en onbegrijpelijk noemde. Dit is een verwijt dat nogal eens gemaakt wordt bij avantgarde literatuur. Veel lezers geven de voorkeur aan het herkennen, aan een bekende inhoud in teksten in plaats van zich open te stellen voor het onbekende. Men stelt liever een ander, het boek, ter discussie dan zich zelf en zo wordt een tekst al gauw onleesbaar genoemd als er geen eenduidige betekenis wordt aangeboden. In de avantgardeteksten zijn de alwetende vertellers verdwenen, die het de lezers zo gemakkelijk konden maken door precies te vertellen wat er aan de hand is en hoe de feiten geïnterpreteerd dienen te worden. De lezers kunnen het boek niet meer vrijblijvend consumeren, ze moeten, ze mogen er dit keer werkelijk hun tanden in zetten, ze kunnen er werkelijk van genieten. Zouden we de stelling niet kunnen omdraaien en teksten die een bekende inhoud vol stereotiepen aanbieden, onleesbaar noemen? De esthetische experimenten van schrijfsters als Cixous, Hyvrard, Chawaff, Wittig, Irigaray en Duras ‘leesbaar’ noemen op grond van het feit dat ze iets nieuws te bieden hebben? ‘Teksten van vrouwen produceren in veel sterkere mate een effect van continuïteit’, zegt Cixous. ‘Ze hebben het vermogen lang onder te {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} duiken met weinig adempauzes. Dit geeft aan de lezers uiteraard het gevoel buiten adem te raken.’ 34. Volgens Michèle Montrelay 35. scheidt ‘de man’ zich schrijvend van ‘de ander’; ‘de vrouw’ heeft een andere verhouding met de woorden, ze zijn een verlengstuk van haarzelf. Een vrouw scheidt zich niet van haar woorden, ze zijn voor haar geen object dat men met gepassioneerde nieuwsgierigheid benadert. De woorden verlaten haar rechtstreeks: dat is haar kracht, maar dat vormt ook een obstakel voor haar waardoor ze lang gedacht heeft niet te kunnen schrijven. Vaak houdt men niet van zulke teksten, vervolgt Montrelay, alles is teveel aanwezig: de woorden, het lichaam, de angst, de hartstocht van haar die schrijft. Maar ze zijn er, deze teksten, ze banen zich langzamerhand een weg en wanneer je ze met liefde benadert, verandert er iets. 36 Men voelt zich in deze teksten als in een element waar de sensaties, de gedachtes zich ontvouwen, zich openen, ontluiken en als het ware de lezer vóórgaan. Genot-teksten, in voortdurende extensie. 37. Omdat deze teksten een andere leeshouding vragen dan traditioneel geschreven teksten, omdat het vaak nog teksten in wording zijn, een schrijfstijl in wording is, zijn ze inderdaad dikwijls niet makkelijk te lezen. Het lezen van deze exotische pennevruchten vraagt een beetje geduld, maar ze zijn de moeite waard. Aan de andere kant zijn ze soms inderdaad onleesbaar: de stroom poëtische teksten over vrouwen en schrijven kan verzanden in egocentrisme, in een eenzijdige, verfraaide afbeelding van De vrouw. Dit doet de lezers verlangen naar wat meer realisme, naar schrijfsters die ook wat minder fraaie kanten van vrouwen belichten, zoals bijvoorbeeld Fay Weldon. En zei Virginia Woolf niet al ‘to praise one's own sex is always suspect, often silly...’ 38. In een kritisch maar wat te rancuneus boekje geeft Annie Lebrun een bonte reeks van citaten over een ‘vrouwelijk schrift’ die zo aaneengeregen een effect van vermoeidheid en lachwekkendheid {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben. 39. De eerste vulkaanuitbarsting van teksten, vol enthousiasme en verwondering over het ‘ongekende vrouwelijke’, een uitbarsting van zolang opgesloten energie (zoals misschien sommige lezeressen ook gekend hebben in het begin van de tweede golf, de feesten, demonstraties, praatgroepen, vrouwenkampen, enzovoorts) kan vastlopen in de eindeloze herhaling van minder begaafde epigonen. Deze reducerende echo is vanzelfsprekend nooit de opzet geweest van de schrijfsters rond een ‘écriture féminine’. Zij blijven dan ook niet stilstaan bij het feit op zich dat er een ‘vrouwelijk schrift’ geschreven kan worden. Al schrijvend zoeken ze verder. Nadat ze zich eerst door middel van een ‘vrouwelijk schrift’ gedistantiëerd hebben van een algemeen ‘geslachtsloos’ lichamelijk schrijven, wordt nu door hen het vrouwelijk schrift geproblematiseerd. Eenmaal geschreven verwerpt het boek de schrijver ‘Eens, een ogenblik, geweten te hebben, zoals Leonora Carrington, dat de wereld verstijfd is en dat het aan mij is haar weer in beweging te brengen.’ 40. Na de affirmatie van het vrouwelijke volgt de afwijzing van het vastzetten van de beweging. Het is niet de bedoeling dat de vrouw nu door de vrouwen op een voetstuk geplaatst wordt. De allereerste ver/be-wondering maakt plaats voor een verdere ontdekkingstocht naar de differentie der geslachten. Ieder zoekt haar eigen weg. Ik aarzel een beetje met het omschrijven van een vrouwelijke of mannelijke eigenheid, zegt Julia Kristeva: ‘Het wordt momenteel hoe langer hoe moeilijker - vooral ten overstaan van experimenten in de moderne kunst - om met het ter discussie stellen van het subjectsdenkbeeld niet ook tegelijkertijd het principe van een seksuele identiteit in twijfel te trekken waarop de feministische bewegingen toch aanspraak maken.’ 41. ‘Waarom zich (schrijvend) eerder voorstellen als vrouw, man dan als berg, fragment in de tijd, spoor van een wesp?’ vraagt Viviane Forrester zich af. 42 Voor haar is schrijven naar dat punt van de tekst gaan, waar de categorieën zich vermengen, waar niets voorspelbaar is, waar het verlangen rondgaat en zich in vrijheid verspreidt, waar het praat... Literatuur heeft geen geslacht, volgens Marthe Robert, juist {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} omdat het geslacht een even duistere als bepalende rol speelt. 43. Literatuur verdraagt niet van buitenaf gedefinieërd te worden, ze wordt gedood door de toevoeging van een adjectief (vrouwelijk, mannelijk, politiek, erotisch, enz.). Vele kunstenaars ervaren zichzelf dikwijls op de grens van hun geslachtelijkheid, ja zelfs van hun menselijkheid, zegt Kristeva: ‘Verandering van mens in dier, onderzoek naar deze bio-sociale grens die het sprekend wezen vormt. Deze kunstenaars die voorbij de plaatsen zijn gegaan waar de seksuele identiteit zich terugtrekt, hebben iets ervaren van wat men vrouwelijkheid kan noemen, als we met vrouwelijkheid niet alleen het andere geslacht bedoelen, maar ook het andere van het geslacht, een elders van de seksuele identiteit. Nog steeds met de seksualiteit als grond, maar dan als haar ander. Zo kan men volgens mij in grote lijnen de verhouding van de esthetische arbeid tot het geslachtelijke samenvatten. Kijk maar eens naar deze lichamen - producenten van tekens, en naar hun werken: het lijkt wel of de driften zo uitzonderlijk hevig gegloeid hebben, dat ze de meest doortrapte en perverse listen hebben leren kennen, maar wat dan op een vel papier, op linnen doek of op een ander materiaal gestalte krijgt, is niet meer dan een al verre echo die zelfs een beetje ontgoocheld en teleurgesteld klinkt, hoewel ook vrolijk. Niet geslachtsloos, maar voorbij of zelfs buiten de geslachtelijkheid... Zoals een kind, of een moeder met een kind...’ 44 Kan er dan niet meer van een ‘vrouwelijk schrift’ gesproken worden? Schrijven en lezen vrouwen op een zelfde manier als mannen: zijn ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ teksten hetzelfde? Dat valt niet zonder meer te beamen of te ontkennen. 45. Het probleem is - ik leen de formulering van Suzuki: ‘Wanneer wij “ja” zeggen, dan erkennen wij en door het erkennen, begrenzen wij onszelf. Als wij “nee” zeggen, ontkennen wij, en ontkennen is uitsluiten. Er is geen vrijheid of eenheid in uitsluiting of begrenzing.’ 46. Een in logische taal geformuleerd betoog waarbij men ‘ja’ of ‘nee’ moet {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} zeggen, voldoet niet voor het verwoorden van de betrekking tussen het ‘literaire’ en het ‘vrouwelijke’. Er is in ieder geval een literaire taal nodig die ruimte geeft aan het dubbelzinnige (en mysterieuze) karakter van deze kwestie. 47 Daarbij komt dat het ‘vrouwelijke’ niet alleen tegenover een ‘algemeen’ of een ‘mannelijk’ schrijven gesteld wordt. Het wordt ook als metafoor gebruikt voor het literaire zelf, en zit zo gevangen tussen metafoor en werkelijkheid. We kwamen deze verstrengeling van metafoor en werkelijkheid al bij Rimbaud tegen. Wanneer Kristeva in het hierboven geciteerde fragment het vrouwelijke tot het ‘andere van het geslacht’ benoemt, brengt ze deze oude metafoor opnieuw tot leven. Zij stelt dat veel dichters een vrouwelijk principe aan het licht hebben gebracht dat van de vrouw de incarnatie van een vrije en wezenlijke energie maakt, en niet een plaats met beperkingen waarbinnen zoveel machten hebben geprobeerd haar op te sluiten. Cixous noemt als voorbeelden van vrouwelijke teksten onder andere teksten van mannelijke schrijvers als Hoffman, Heinrich von Kleist en Jean Genet. Dat noemt zij dichters die open staan voor het ‘vrouwelijke’. Dat vrouwen zo zelf ‘de vrouw’ als metafoor gaan gebruiken, lijkt me van essentieel belang, het lijkt me tevens een onmisbaar gegeven om bij het lezen van een ‘écriture féminine’-tekst in gedachten te houden. De aandacht verschuift van het verschil tussen ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ teksten (of schrijvers/lezers) naar het fenomeen van de scheppingsdaad, naar het verband tussen het ‘vrouwelijke’ en het ‘literaire’. Verschilt dit scheppingsgebeuren voor vrouwen? Een literaire scheppingsdaad veronderstelt een ‘sterven’ van de eigen identiteit, een openzetten van alle grenzen. De ‘beheersing’ wordt losgelaten in avant-gardeteksten, die dan ook gekenmerkt worden door een taal van breuken, witte plekken, leegtes. In plaats van deze beheersing komt een onrust, een pijnlijk schrijfproces in een gebied dat nog niet ontgonnen is. Schrijven is niet het uitdrukken van het bekende, het is het scheppen van een onbekende wereld (het onzegbare, het onnoembare, het onbekende, het onbewuste). En deze wereld wordt vergeleken met een ‘vrouw’, wordt ‘vrouwelijk’ genoemd. Dit onbekende ligt als het ware in het verleden van mens en mensheid en niet in de toekomst. Scheppers-dichters staan ‘van aangezicht tot aangezicht’ met de ‘bron’, scheppen zou een confrontatie zijn met het ‘moederbeeld’. Vanwege deze verstrengeling van metafoor en werkelijkheid is deze confrontatie voor een vrouw anders dan voor een man, zeggen de ‘écriture féminine’ vrouwen. Ze staan ‘van aangezicht tot aangezicht’ met een ‘moederbeeld’ dat niet los staat van haar ‘zelfbeeld’. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} De (archaïsche) moeder ‘In een vrouwelijke tekst is een gevoel aanwezig dat aanraakt en dit aanraken gaat door het oor; vrouwelijk schrijven wil zeggen iets wat van het symbolische 48 is afgesneden, laten doorkomen, dat wil zeggen de stem van de moeder, iets, wat archaïsch is... De oudste kracht die een lichaam aanraakt die door het oor binnenkomt en die het intiemste bereikt, dit allerbinnenste aanraken krijgt altijd een echo in een vrouwentekst.’ 49 Zoals er vele verhalen gemaakt zijn over de Schepping, zo zijn er ook verschillende benaderingen van een literaire creatie. Franse vrouwen beschrijven deze literaire scheppingsdaad als een confrontatie met het verdrongen ‘vrouwelijke’. Het ‘vrouwelijke’ kunnen we lezen als de ‘opgesloten vrouwelijke driftenergie’ en als het ‘verdrongene’ dat naar buiten probeert te komen in de cultuur. Ideeën over dit ‘vrouwelijke’ verwijzen in laatste instantie steeds terug naar de psychoanalyse die het in wetenschappelijke termen tracht te vangen. Freud vergeleek het ‘vrouwelijke’ (de vrouwelijke seksualiteit) met een donker, onbekend continent. Hij noemde het een raadsel dat ouder is en dieper ligt dan alle oedipale verlangens (hij vergeleek het met het mysterie van de Myceense beschaving). Met de woorden van Irigaray: ‘Zoals Freud toegeeft, is de beginperiode van het sexuele leven van het meisje zo ‘duister’, zo ‘verbleekt’ door de jaren, dat de grond bij wijze van spreken heel diep zou moeten worden omgespit, om onder de sporen van deze beschaving, van deze geschiedenis, de restanten van een meer archaïsche beschaving terug te vinden, die enkele aanwijzingen zou kunnen geven over wat de sexualiteit van de vrouw zou zijn. Die zeer oude beschaving zou waarschijnlijk niet dezelfde taal, niet hetzelfde alfabet kennen... 50. Deze ‘archaïsche beschaving’ van het ‘vrouwelijke’ is in het meisje verdrongen, maar ook in de hele cultuur. In de kunst zijn hiervan sporen terug te vinden, want kunstenaars gaan een confrontatie aan met het ‘moederbeeld’, afkomstig uit een tijd 51. dat het kind zich nog {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} niet gescheiden van de moeder en de wereld ervaart. Kristeva 52. benadert dit ‘moederbeeld’, kort samengevat, op de volgende wijze: Om te kunnen toetreden tot de symbolische orde (de taal, de cultuur) is de scheiding van het tweetal moeder en kind door de tussenkomst van een derde (de zogenaamde ‘wet van de vader’) 53 noodzakelijk. Neveneffekt van deze wetstellende (oedipale) derde is dat het ‘vrouwelijke’ verdrongen wordt. Anderzijds noemt zij deze derde de ‘prehistorische vader’, die ruimte geeft aan dit elkaar beklemmende tweetal moeder en kind, en die de almacht van de moeder verbreekt. Voorwaarde voor een creatieve confrontatie is, dat deze ruimte behouden blijft, dat men niet terugvalt in de beklemmende band met het ‘moederbeeld’. Volgens Kristeva is dit voor vrouwen gecompliceerder, juist op grond van de seksuele overeenkomst die er tussen haar en het moederbeeld bestaat (terwijl het erop lijkt dat Cixous dit nu net als een voordeel ziet voor vrouwen). Vrouwen zitten immers vaak opgesloten in een liefde- of haatverhouding. In beide gevallen wordt de almacht van de ‘archaïsche moeder’ in stand gehouden zonder ‘eigen’ ruimte. Voorwaarde voor het scheppen is het aandurven van dit ‘aangezicht tot aangezicht’ zonder zich als het ware te koesteren in een (blinde) liefde of haat. Want zo functioneren deze twee als laatste veiligheidsgordel - een bescherming tegen het ‘onbekende’, het ‘sterven’ waaruit als een phoenix de literaire creatie ontstaat. Kristeva vindt teksten die binnen deze ‘koestering’ blijven, geen ‘ware’ teksten. Het is nuttig om bijvoorbeeld de haat uit te schrijven, maar het levert geen echte avant-garde op. Er zijn vele ‘haat’-teksten van ‘kleine meisjes’ zegt Cixous, die afrekenen met hun slechte jeugd, voor wie er de noodzaak is de moeder te doden, te wreken, de haat door te geven. Boeken van vrouwen waarin steeds hetzelfde toneel verschijnt, volgens Montrelay, ‘dat waarop Elektra en Klytemnestra zich doodliefhebben’. 54 Voorbeelden van oneindige competities met de moeder, van identiteitsrivaliteiten, van dodelijke strijd met een andere vrouw - een haat die op velerlei manieren te analyseren is. 55. En misschien kunnen sommige teksten die de vrouw wederom op een voetstuk plaatsen, als voorbeeld genoemd worden van een koestering, een blinde liefde voor een beeld. Wanneer de confrontatie met het moederbeeld te letterlijk wordt {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} opgevat als een (positieve of negatieve) confrontatie met de concrete moeder, wordt het bekende niet losgelaten. De literaire tekst kan alleen ontstaan in het zich overgeven aan de onrust en de angst voor het onbekende, in het verder gaan dan de ‘plaatsen waar de seksuele identiteit zich terugtrekt’. Als positief produktief moment van een eigen ruimte, die uniek is. Zo ervaren we iets van ‘wat men vrouwelijkheid kan noemen’ als we daarmee ‘niet alleen het andere geslacht bedoelen, maar ook het andere van het geslacht’. De ‘driften hebben gegloeid’ en een ‘verre echo’ daarvan staat op papier. Op eigen kracht is het ‘verdrongen vrouwelijke’ aanschouwd. Verdrongen in ‘de vrouw’ en in de cultuur. Zo wordt duidelijk waarom Cixous schrijven gelijk kan stellen aan ‘vrouwen beminnen’. Een vrouw die schrijft heeft minder conflicten in de moeder-dochterverhouding en in haar verhouding tot andere vrouwen, zegt Beatrice Didier: ‘de vrouw die schrijft, bevrijdt haar homosexuele fantasma's die zonder het schrijven misschien voor altijd verdrongen zouden blijven. Wat ook haar privéleven mag zijn, in haar romans vindt men de expressie van een fascinatie voor de andere vrouw.’ 56 En hiermee lopen beide ‘momenten’ in de écriture féminine in elkaar over: Je est une autre. Hoe de Franse vrouwen dat individueel invullen, hoe ze allemaal op haar eigen manier spelen met metafoor en ‘werkelijkheid’, dat is een ander verhaal, over één zaak zijn ze het eens: Schrijven wordt een daad die toegang geeft tot, zoals Cixous van vrouwen zegt, ‘haar reusachtige lichamelijke territoria die verzegeld waren’, ‘tot haar nooit beschreven tuin’. Of, naar de woorden van Wittig, ‘het gaat erom de vrouwelijke driftenergie te bevrijden, om de onbeperkte autonomie van de vrouw’. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Dora D. Peruaanse passie en Canadese kou Reisbrieven uit de Amerikaanse continenten Vancouver, 24 augustus 1983 Lieve Dames, Twee congressen deze zomer. Twee landen, twee talen, twee culturen, één continent. Eerst de Latijnse drukte, praal en armoede (en de daarbij behorende guerrilleros) van Peru (Lima) en nu dan de cleane efficiency van Canada (Vancouver) met haar wolkenkrabbers als glitter in de nacht en de schoonheid van strakke lijnen, staal en beton. Afgezien van de Stille Oceaan aan de ene kant van de stad en de besneeuwde bergtoppen van de Rockies aan de andere kant, had ik net zo goed weer in Europa terug kunnen zijn. Alles is even geregeld, voorspelbaar, ordelijk en overzichtelijk. Woonden hier kort geleden nog Indianen, zoals het Ministerie van Toerisme propageert? Nu zijn ze platgewalst onder de snelweg, ingemetseld in flatgebouwen, of wegens chronische dronkenschap in staatsinrichtingen geplaatst. Te grote, te luidruchtige, te steriele, te witte en te vette mensen domineren het straatbeeld, de bussen en de vergaderzalen. Er ligt nergens vuilnis op straat, er zijn geen straatmuzikanten. Geen vrouwen die thee, snoep, fruit, saté of gebakken tapioca op straat verkopen; geen kinderen die losse sigaretten venten of mijn schoenen willen poetsen. Nooit de verwarring van een spontane glimlach, nooit de plotselinge geur van een bloem, {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} vruchten, of van een stalletje waar eten wordt bereid. Mijn bestaan verloopt moeiteloos en in een gezapige rust, zelfs mijn menstruatie komt op tijd. Hotels zijn comfortabel en schoon, het eten is weliswaar smakeloos maar veilig, het drinkwater is betrouwbaar. Het monstercongres dat ik hier in Vancouver bijwoon is ongemeen saai. Zelfs de zittingen die aan vrouwenstudies zijn gewijd delen in de algehele sfeer van aftakeling en desinteresse. Er wordt niet één sprankelend idee geopperd, niet één briljante theorie naar voren gebracht. Deze manier van feministische wetenschap bedrijven is alleen maar in staat tabelletjes te produceren en gaten op te vullen in theorieën, waarvan het niet eens de moeite waard is ze aan te halen. Het lijkt wel of een dergelijk produkt alleen het predikaat ‘wetenschap’ mag dragen, als het iets te maken heeft met Engels, Meillassoux of Lévi-Strauss. Als we zo doorgaan en helemaal niets nieuws meer kunnen verzinnen, blijft feministische antropologie een voos theoretisch gebabbel, of een verzameling exotische weetjes zonder enig verband. De meest interessante gesprekken vonden ook nu weer, zoals zo vaak bij dit soort wetenschappelijke kansspelen, buiten de congreszalen plaats. Vanwege mijn belangstelling voor het gebied van de Minangkabau (Indonesië) waar één van de meest ontwikkelde matrilineaire stelsels bestaat, werd ik te eten uitgenodigd door een Koreaanse onderzoekster, die daar anderhalf jaar had gewoond. Misschien om zich niet te vervelen had haar man, een plaatselijke antropologische beroemdheid, die daaraan het recht ontleende te converseren met een pijp in zijn mond, waardoor zijn toch al onverstaanbare Frans helemaal niet meer te volgen was, twee Parijse geleerden uitgenodigd. De ene was jong, onbeschaamd en vond zichzelf zeer briljant, de andere was een arrogante oudere heer die zich het air van een ladykiller aangemeten had. Terwijl de drie heren aan de ene kant van de tafel driftig in het Frans discussiëerden over ‘l'origine de l'homme’, praatten wij Engels aan de andere kant van de tafel en af en aan lopend van en naar de keuken discussiëerden wij over de uitwisseling van mannen in Minangkabau huishoudens. De drie mannen probeerden elkaar voortdurend te slim af te zijn in het verzinnen van citaten van Claude (Lévi-Strauss), en vooral de oudere Fransman gaf vele pikante details over het persoonlijk leven van hun idool, daarmee suggererend dat hij hem zeer goed kende. De basis van dit steekspel was hun stelling dat de uitwisseling van vrouwen door mannen de grondslag van de beschaving vormde. Daarentegen formuleerden wij in de keuken, later ook aan tafel, aarzelend onze gedachten over de macht van vrouwen in de Minangkabau; en hoe in het algemeen in matrilineaire stelsels mannen circuleren tussen de matrihuishoudens. Zou eigenlijk niet de uitwisseling van mannen door {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouwen de basis van de beschaving kunnen zijn? Bij deze gedachte werden mijn gastheer en zijn beide collega's lichtelijk ongerust. Ze nodigden ons uit aan hun gesprek mee te doen, daar wij toch allen volgens hen hetzelfde onderwerp bespraken. We gingen hier niet op in. De mannen werden nu echt een beetje zenuwachtig en probeerden met allerlei lacherige opmerkingen onze tweespraak te doorbreken. Mijn gastvrouw en ik besloten uiteindelijk onze gedachtenwisseling op papier buiten aanwezigheid van deze heren verder te voeren. De Tweede Ontmoeting van feministen uit Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied die enkele weken geleden in Lima plaatsvond was wel wat inspirerender dan het Canadese antropologenfestival. Ik heb nog nooit zo'n zinderende bijeenkomst meegemaakt. Terwijl er op driehonderd vrouwen was gerekend, was hier uiteindelijk het dubbele aantal bijeen: zeshonderd met elkaar discussiërende, dansende en zingende vrouwen uit vrijwel het gehele Latijnse continent, die zich bezighielden met de toekomst van de vrouwenbeweging. Noch de directie, noch de vrouwen die zich al heel lang van te voren ingeschreven hadden raakten in paniek. Door de enorme toeloop schikte men gewoon wat in: in huisjes met zes bedden vonden wel twaalf of twintig vrouwen onderdak. Er werd trouwens 's avonds net zolang gezongen, gedanst en gedronken dat het er niet zo veel meer toe deed waar of hoe je lag. Met een vaak verbluffende welsprekendheid en een adembenemende trefzekerheid van gebaren werd de Latijnse variant van het patriarchaat haarscherp en gepassioneerd ontrafeld. Er werd geluisterd naar elkaars successen en tegenslagen in de slimme, intellectuele guerrilla, die er op veel plaatsen wordt gevoerd. Gezien de recente ontwikkelingen in mijn relationele structuur had ik besloten me dit keer eens niet alleen met allerlei nuttige onderwerpen als onderzoek, methodologie en geschiedenis bezig te houden, maar schreef ik me in voor de groep over seksualiteit. Meteen de eerste bijeenkomst al vroeg Juanita, een Puertoricaanse die in New York woonde, het woord. Ze deelde mee dat ze lesbisch was en deel uitmaakte van de Latijnse lesbo scene in New York. Deze groep bestaat voor een groot deel uit vrouwen die haar eigen land ontvlucht zijn, en het werd tijd, zei ze, dat daar in Latijns-Amerika zelf eens over werd nagedacht, in plaats van alleen maar in New York. Een lange donkere vrouw met prachtige, grote stille ogen viel haar meteen bij. Ze was uit Chili naar Londen gevlucht, omdat in haar land lesbische vrouwen, vriendinnen van haar, in de gevangenis of in een psychiatrische inrichting waren gestopt, werden gechanteerd of waren vermoord. Net zoals zij zijn duizenden vrouwen het land {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgevlucht. ‘En wij krijgen niet, zoals andere vluchtelingen, de status van politiek vluchteling. Men ontkent gewoon dat een bepaalde seksuele voorkeur er de aanleiding toe zou kunnen zijn vrouwen gevangen te zetten of te vermoorden. Bovendien vinden de ambtenaren dat er eigenlijk helemaal geen lesbische vrouwen zijn in derde wereld landen: volgens hen bestaat dit alleen in het decadente westen met al die mannenhatende feministen.’ Ze zweeg en keek de groep eens rond. Sommige vrouwen hadden heel aandachtig en een beetje verschrikt geluisterd. Anderen hadden haar blik afgewend en reageerden terughoudender. In de discussie die hierop volgde zeiden sommigen aarzelend dat ze zich nooit zo van dit probleem bewust waren geweest, en dat ze de moed van lesbische vrouwen om openlijk voor haar voorkeur uit te komen, bewonderden. Was het tijdens de Eerste Ontmoeting van Latijns-Amerikaanse feministen, twee jaar geleden in Bogotá, nog een heel gevecht geweest om dit punt op de agenda te krijgen, nu werd al gauw besloten een speciale bijeenkomst over lesbianisme te beleggen. Een avond waar een overweldigende belangstelling voor bleek te zijn. De meest schrijnende lotgevallen - van ideologische repressie tot fysiek geweld - werden in de openbaarheid gebracht. Veel treurige verhalen ook over het onbegrip en isolement waar lesbiennes in de vrouwenbeweging op stuiten. Midden op deze avond stond een kordate, stevig gebouwde Peruaanse met kort, dik zwart haar op, en hield een vlammend betoog: ‘Hier in Peru wordt er binnen de vrouwenbeweging helemaal niet over lesbianisme gepraat. Er heerst een vreselijke homofobie. Daarom wil ik er ook niets mee te maken hebben. Pas de laatste tijd begin ik over mijn lesbische gevoelens te praten. En ik kan me dat veroorloven omdat ik onafhankelijk ben, en tot geen enkele vrouwengroep behoor. Als dat wel zo was liep ik het risico buitengesloten te worden.’ Ze kreeg een daverend applaus, veel vrouwen juichten instemmend. Ze werd door haar eigen woorden meegesleept en vervolgde gepassioneerd: ‘En ik daag jullie uit, jullie die je feministen noemt, jullie Peruaanse intellectuelen, jullie die de media beheersen en de mogelijkheid hebt om aandacht aan onze problemen te besteden, ik daag jullie uit je verantwoordelijkheid op je te nemen en over ons te schrijven. Jullie moeten met ons meedenken hoe we de door de maatschappij opgelegde rollen kunnen doorbreken, en hoe we onze eigen identiteit als lesbische vrouwen kunnen vinden.’ Ze zweeg abrupt en ging een beetje verlegen weer zitten. De zaal joelde, er werd onderling heftig gediscussiëerd, maar geen van de aanwezige kopstukken van het congres kwam naar voren. Deze avond betekende voor veel vrouwen dat zij voor het eerst in het openbaar zeiden lesbisch te zijn. Sommigen kwamen er triomfantelijk {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} voor uit, anderen wat meer timide. Maar met iedere getuigenis nam de opwinding in de zaal toe. Het besef groeide dat er een belangrijke slag werd gewonnen! De toenemende euforie werd op een gegeven moment te veel; de spanning moest worden doorbroken. Een feest. We moesten het vieren, deze avond zou met salsa beëindigd worden. Op de slotbijeenkomst twee dagen later werd een motie aangenomen dat de discussies over lesbianisme en vooral over gedwongen heteroseksualiteit integraal onderdeel van toekomstige feministische bijeenkomsten moet worden. Het zal mij benieuwen hoe de Braziliaanse vrouwen die de volgende Ontmoeting beloofden te organiseren, zich van deze taak zullen kwijten. Dat het een groot feest zal worden valt wel te voorspellen. Ze brachten hun aankondiging nu al swingend en begeleid door hun prachtige liederen. Ik weet nog niet zo zeker of dit nu de definitieve doorbraak binnen de Latijnse feministische beweging zal betekenen. De aanwezige leidsters stelden zich nog zo terughoudend op. Zullen ze de confrontatie met het grote publiek aan durven gaan? Zo langzamerhand wilde ik Lima's lesbo uitgaansleven wel eens beproeven. Nelly, een Japans-Peruaanse vrouw die ik op het congres had ontmoet zou me een avond mee uit nemen. Na het eten reden we naar de ‘Ferreteria’, een lokale lesbo bar met een slechte reputatie. Een grauwe muur van bakstenen waarvan er enkele ontbraken. Door die gaten kwam licht naar buiten en hoorden we swingende salsa. Aan de rechterkant van de muur was een dichte deur zonder enige naamsaanduiding. We belden aan en Maruja, de eigenaresse, stond ons een poosje op te nemen. Ze had haar omvangrijke gestalte zo tussen de deur en een tafeltje geposteerd dat het onmogelijk zou zijn langs haar heen te glippen. Haar kleine koude ogen keken van de zaal naar ons. Als een spin in haar web wachtte ze de uitkomst van ons gesprek over de entreeprijs af. Zonder een woord of een gebaar van verwelkoming nam ze ons geld in ontvangst, waarna ze weer haar strategische positie achter de deur innam, van waaruit ze de hele ruimte kon overzien. Af en toe voerde ze een zakelijk gesprek met één van haar klanten of barmeisjes, maar ik heb haar de hele nacht niet één keer zien lachen. De bar bleek een soort verbouwde garage te zijn; kale wanden, betonnen vloeren, koud, spaarzaam licht. Achter in de langwerpige ruimte was een ronde tap met een paar barkrukken neergezet. Langs de zijkanten stonden enkele houten tafeltjes en stoelen. In het midden werd gedanst. We haalden een paar flessen bier en gingen ergens aan een leeg tafeltje zitten. Toen ik even opkeek zag ik een vrouw vanuit de overkant {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} van de zaal recht op me aflopen. Verbaasd bedacht ik dat ik wel tamelijk af moest steken bij de latina's om me heen. Ik had een sober en elegant zwart kostuum aan dat nogal contrasteerde met de vrolijke bloesjes en truien van mijn vriendinnen. Ik was de enige met kort achterovergekamd haar, en stak ongeveer anderhalf hoofd boven de anderen uit. Voor een Latijnse was ze vrij lang en donker. Ze was heel slank en had een zeer expressief gezicht. Heupwiegend stak ze recht over, de dansende paren volstrekt negerend. Ze leidde me naar het midden van de dansvloer. Na de gebruikelijke introducties vroeg ze me ‘wat ik was’. ‘Soy una mujer’ (ik ben een vrouw). Ze hield me op armslengte en bekeek me met een snelle blik van boven tot beneden. ‘Nee’, zei ze beslist. ‘Je bent een chito’. Aha, dus een ‘mannetje’. ‘Zoals je wilt’, zei ik hoffelijk. Maar die belofte had natuurlijk wel consequenties. Zij had tot nu toe het initiatief genomen, nu werd dat van mij verwacht. Ik moest dus leiden met het dansen. Daar zag ik nog het meest tegenop, want, geachte redactieleden, een salsa is iets geheel anders dan een quickstep of een wals, dansvormen waarvan ik me de passen nog wel uit een ver verleden zou kunnen herinneren. Bovendien zag deze dame eruit alsof ze hier iedere avond vertoefde. Ik deed mijn best maar zag aan haar lichtelijk opgetrokken wenkbrauwen en een ongeduldige beweging af en toe dat ik wat dat betreft volstrekt niet voldeed. Af en toe danste ze een wervelende solo waarbij haar vriendinnen haar bewonderend toeriepen: ‘Ja zo! Prachtig!’ Na zo'n solo van haarwas het mijn beurt. Ik kreeg hoogtens wat lauwe, beleefde kreten. ‘Wat kom je hier eigenlijk doen, gringo?’ vroeg ze ineens terwijl ik net dacht dat ik tenminste de basisstappen begon te begrijpen. ‘Ik heb een feministische bijeenkomst bijgewoond.’ ‘Een feministische bijeenkomst? Ben jij dan een feminist?’ Ze keek me zo ongelovig aan dat ik even uit het veld geslagen was. ‘Eh... ja, ja.’ ‘Vrouwen, kijk eens, een feminist!’ riep ze spottend naar het groepje waaruit ze zich had losgemaakt toen ze op mij afging. Een stuk of vijf vervaarlijk uitziende butches, twee timide femmes. Sommigen lachten, anderen keken een beetje wantrouwend. ‘Zo, dus jij bent een feminist?’ vroeg ze weer. En je bent ook zoals wij? Hoe kan dat nou? Wat doe je dan?’ Ik begon met te zeggen dat voor mij feminisme en lesbianisme niet iets totaal verschillends is, maar dat die zaken juist heel veel met elkaar te maken hebben. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Ze onderbrak me ongeduldig: ‘Nou moet jij eens goed luisteren. Ik ben balling uit Cuba. Niet omdat ik tegen het socialisme ben, maar omdat wat ze er daar in Cuba van maken niet zo heel veel met socialisme te maken heeft. En zo vertrouw ik ook al die feministen niet. Hebben die vrouwen ooit iets voor ons gedaan? Hebben ze zich ooit iets van ons aangetrokken?’ Terwijl ik overwoog hoe ik haar kon uitleggen wat er op de Ontmoeting gebeurd was en me onderhand wanhopig probeerde te concentreren op mijn salsapassen, brak er ineens een luid kabaal los. Twee vrouwen hadden elkaar stevig bij de haren vastgepakt en probeerden elkaar uit het evenwicht te brengen. Ze letten daarbij niet op de tafeltjes en stoeltjes waar ze tegen aanstootten en de dansparen die hen probeerden te ontwijken. Er vielen wat flessen bier om. Enkele vriendinnen van de Cubaanse probeerden met veel geschreeuw de strijdende dames te scheiden. Maruja kwam langzaam uit de hoek gelopen. Iedereen ging voor haar opzij. Ze keek een paar minuten lang streng naar de twee vechtende vrouwen. Toen dezen daar niet op reageerden draaide ze zich om en deed het licht aan. Ze wachtte even en greep toen de beide vrouwen bij een schouder. Met een beslist gebaar trok ze de twee uit elkaar. Eén van hen zette ze op een stoel neer. Het werd weer wat rustiger, de vriendinnen hielden op met schreeuwen. Maruja had geen woord gezegd. Ze liet ook de andere vrouw los, deed het licht weer uit en schommelde langzaam naar haar plekje in de hoek. De vrouw die Maruja midden op de dansvloer had losgelaten schudde even haar hoofd en liep toen met grote boze stappen de bar uit. De Cubaanse nam de andere onder handen. Ze trok haar uit de stoel omhoog, greep haar stevig bij haar schouders beet en liep de hele dansvloer met haar op en neer. Ze schold haar de huid vol. Haar vriendin grinnikte wat schaapachtig en mompelde af en toe beschaamd een verontschuldiging. Na enkele rondjes door de zaal zette de Cubaanse haar partner op een stoel bij haar vriendinnen. Ik vroeg haar weer ten dans en informeerde wat de aanleiding tot deze onenigheid was geweest. ‘Ach niets,’ mompelde ze, ‘wij Latinas hebben nu eenmaal een sterk temperament. Het was gewoon een woordenwisseling, een misverstand. En je moet uitkijken, mijn vriendin zit daar.’ Ze knikte naar het tafeltje met de vervaarlijk uitziende butches. ‘Ik heb geen zin in nog zoiets.’ Ze legde mijn hand die ik om haar heupen had gelegd wat hoger op haar rug, een handeling die ze die avond nog enige malen zou herhalen. We dansten allergenoeglijkst verder. Net toen ik me begon te verbeelden dat ik me een beetje begon aan te passen aan de wervelende passen van mijn partner wenkte haar butch haar en leidde haar met een beslist gebaar naar de deur. Ze zwaaide nog even verontschuldigend naar me en verdween toen {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} naar buiten. Nelly, die aan de tap met enkele vriendinnen had zitten praten keek me even onderzoekend aan. ‘Ja, ik had je gewaarschuwd. De vrouwen hier zijn uitdagend en agressief. Overdag werken ze als winkelmeisje of kantoorbeambte of weet ik veel waar en 's nachts treffen ze elkaar hier - om te dansen, een vriendin te zoeken of met hun maten te praten. Er zijn altijd te veel butches en er is een broeierige concurrentie om de beschikbare femmes. Er wordt bijna iedere avond wel een keer gevochten. Behalve mezelf ken ik nog maar twee vrouwen in Lima die proberen dit stereotiepe heterogedrag af te wennen. Afgezien van de “stille” lesbo paren die hier ook wel eens komen dansen zijn de meeste bezoekers dit soort desolate bar-dykes. Ze kennen elkaar veel te goed. De kring is ook zo klein. Vandaar dat jij als nieuweling meteen uitgeprobeerd moest worden. Ze accepteren van mij eigenlijk ook niet dat ik weiger me als een butch op te stellen.’ We besloten de verwarring van deze avond nog iets te doen toenemen door samen een laatste dans uit te voeren. We stoorden ons niet aan de wantrouwende blikken van de vrouwen om ons heen voor wie deze salsa van twee door hen als butch geclassificeerde dykes wel een gotspe moest betekenen. Uw toegenegen Dora D. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Auteurs & medewerksters NOOR VAN CREVEL (1929) heeft in vijfenvijftig jaar meer meegemaakt dan zich in enkele zinnen laat samenvatten. Leidt een in alle opzichten verantwoord beroepsleven, maar hoopt, de bezuinigingen ten spijt, binnen enkele jaren de VUT te halen, om meer te kunnen schrijven, tuinieren en in Onze Eigen Kringen te kunnen verkeren. Zoekt nog een 40+-dame om een woongroep te completeren. Aanmeldingen bij de redactie. RUTH VAN CREVEL (1926) deed de opleiding aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten, en later nog - in de avonduren - de Fotovakschool. Thans werkzaam als botanisch illustrator bij het Rijksherbarium in Leiden. Tevens free-lance fotograaf. Specialiseert zich in het fotograferen van wilde planten. Woont en werkt in Leiden. JULES DECKWITZ (1952) Ondanks verdere studies, die trouwens toch tot werkloosheid hebben geleid, dankt zij haar culturele vorming aan het onovertroffen instituut MMS. Favorieten: Jan Hanlo, Pierre Kemp, Fritzi Harmsen, Gerrit Achterberg, Barbara Pym, Mary Renault, Marguerite Yourcenar en Graham Greene. MYRIAM DIAZ-DIOCARETZ (Chili, 1951) Dichteres, critica en vertaalster. PhD. vergelijkende literatuurwetenschap. Haar werk verscheen in ‘13th Moon’, ‘Letras Femeninas’, ‘Third Woman’, ‘Fem’, ‘Acta Literaria’, in Spanje, Latijns-Amerika en de Verenigde Staten. Zij publiceerde de gedichtenbundel ‘Que no se pueden decir’ (New York, Península Publishing Company, 1982) en de vertaling ‘Adrienne Rich: Poemas 1951-1982’ (Spanje, Visor, 1984). Schreef een studie over de poëzie van Rich waarin zij vertaaltheorie, semiotiek en feminisme combineert. Houdt zich nu bezig met zwarte Amerikaanse dichteressen. ROOS DE LANGE, in 1936 te Dordrecht opgericht. Twee jaar Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam. Daarna werkzaam als rijtuigwasser bij de Spoorwegen. Om vijf uur in de namiddag uit deze betrekking ontwaakt, begint De Lange pas echt te leven. En tekent. INEKE MIDDAG (1959) studeert kunstgeschiedenis. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} INEKE VAN MOURIK (1949) studeerde gedurende een periode van twaalf jaar Pedagogiek A Algemeen en Forensische Pedagogiek aan de Universiteit van Nijmegen. Tijdens haar studie wendde zij zich reeds af van een carrière in de wetenschap en werd mede-oprichtster van De Feeks in Nijmegen. Zij werkte van 1977 tot 1983 in de vrouwenboekhandel. Zat in de redactie van ‘Lover’ (1973-1980), ‘Lesbisch Prachtboek’ (Amsterdam, Sara, 1979) en ‘Heksennacht’ (Amsterdam, Sara, 1982). Schreef/schrijft recensies in ‘Lover’. Trok als werkloze naar Amsterdam en heeft nu eindelijk de tijd om ontspannen te lezen, te schrijven, te reizen, haar huis op te knappen, te tuinieren en voor ‘Lust en Gratie’ te werken. MARY SCHOONHEYT (1938, Djakarta), beeldend kunstenares, docente schilderen aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Bosch, is na een lange carrière (omweg) uiteindelijk bij zichzelf uitgekomen. ELS TIMMERMAN (1946, Amsterdam) geeft les op de Rietveldacademie en de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Bosch. Houdt zich sinds vier jaar bezig met landschapstekeningen en -schilderijen vanuit de lucht gezien. CHRIS VOETS, geboren in 's Hertogenbosch in 1947, studeerde Nederlands in Amsterdam. Ze geeft les op een scholengemeenschap in Amsterdam. RUTH WEBER (1954) studeerde Nederlands en literatuurwetenschap in Amsterdam. Voor een nadere kennismaking met het Franse denken en doen verbleef zij een jaar in Parijs. Momenteel houdt zij zich voornamelijk bezig met vertalen. Ze werkte o.a. mee aan vertalingen van teksten van Luce Irigaray, Monique Wittig, Maurice Blanchot en Nathalie Sarraute. ELS ZUURDEEG (1937) studeerde Frans en werkt aan de Joke Smitscholengemeenschap voor volwassenen. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoals u hebt kunnen lezen op pag. 169 van dit tijdschrift, gaat LUST EN GRATIE vanaf no. 3 4 × per jaar verschijnen. Dat betekent dat u jaarlijks i.p.v.2 nummers van 170 pag. 4 nummers van elk 96 pag. zult ontvangen. Als u zich abonneert vanaf no. 3, betaalt u f 40,- + f 4,- verzendkosten per jaar. De prijs van een los nummer (96 pag.) bedraagt f 12,50. Abonneert u zich vanaf no. 2, dan ontvangt u no. 2 (170 pag.) en de nummers 3 en 4 (96 pag.) voor de oude prijs van f 35, - incl. verzendkosten. Verschijningsdatum no. 3: eind september 1984. {==binnenkant achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} OVER EMILY DICKINSON EN DE NIEUWE TACHTIGERS Elly de Waard VAN VROUWEN, TUINEN EN GEHEIMEN Noor van Crevel (foto's: Ruth van Crevel) HET INNERLIJK LANDSCHAP Veertien tekeningen Mary Schoonheyt/Els Timmerman (interview: Ineke Middag/Marianne Gossije) ZEVEN GEDICHTEN jules deckwitz DE BORSTEN VAN MEVROUW LOZINSKI Ineke van Mourik ZEVEN GEDICHTEN Chris Voets NATHALIE SARRAUTE Marianne Gossije/Els Zuurdeeg HET WOORD LIEFDE Nathalie Sarraute (vertaling: Ruth Weber, m.m.v. Rosa Pollé) AFSCHEID Acht tekeningen Roos de Lange (tekst: Maaike Meijer, fotografie: Marjoke Kuipers) TWEE GEDICHTEN Myriam Diaz-Diocaretz (vertaling: Maaike Meijer) ALLES STROOMT Écriture Féminine in een literaire en culturele context Ruth Weber PERUAANSE PASSIE EN CANADESE KOU Reisbrieven uit de Amerikaanse continenten Dora D. {==voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} LUST & gratie 3 LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT HERFST 1984 {==binnenkant voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} LUST & gratie LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Lust en Gratie lesbisch cultureel tijdschrift. Verschijnt viermaal per jaar. Redactie no. 3. Mineke Bosch, Margret Brügmann, Carla Brünott, Birgit Felstau, Marianne Gossije, Maaike Meyer, Ineke van Mourik, Renée Römkens, Elly de Waard, Saskia Wieringa, Liesbeth Woertman. Vormgeving: Gemma Rameckers, Robertine Romeny. Promotie: Carla Brünott, Birgit Felstau, Ineke van Mourik. Distributie: Let op gewijzigd Boekhandels kunnen schriftelijk of telefonisch bestellen: Postbus 4098 1009 AB Amsterdam. Tel. 020-925813. Secretariaat/ Redactieadres: Let op gewijzigd Postbus 4098 1009 AB Amsterdam. Tel. 020-925813 Postgiro 3786410 t.n.v. de Stichting Lust en Gratie Amsterdam. Bijdragen graag in tweevoud naar het secretariaat Administratie: Liesbeth Woertman. Abonnementen: Een abonnement vanaf no. 3 voor vier nummers kost f 44,-. Stort dit bedrag op postgiro 3786410 t.n.v. de Stichting Lust en Gratie, Amsterdam, met vermelding van uw naam, adres en telefoonnummer. Nummer 1 en 2 (dubbelnummers) zijn ook nog verkrijgbaar. Stort f 19,50 voor 1 of 2, of f 35, - voor beide nummers op postgiro 3786410 t.n.v. de Stichting Lust en Gratie te Amsterdam. Prijs van een los nummer: f 19,50 (no. 1 en 2). f 12,50 (vanaf no. 3) Advertenties: via redactieadres. Lust en Gratie 3 Herfst 1984 Lust en Gratie is een uitgave van de stichting ‘Lust en Gratie’. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de betrokken auteurs. © van de artikelen, foto's en bijdragen beeldende kunst berust bij de afzonderlijke auteurs. De uitgave van Lust en Gratie 3 werd mogelijk gemaakt door een subsidie van het Prins Bernardfonds. Druk: Vrouwendrukkerij Virginia, Amsterdam Zetwerk: Gwennie Middleton, Amsterdam ISSN nummer: 0168-8413. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} LUST & gratie 3 LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT HERFST 1984 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 3] {== afbeelding foto: anna cirkel ==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUD Redactioneel 6 Een politiek van plaats Aantekeningen Adrienne Rich (vertaling: May van Sligter, vrouwenvertaalcollectief ‘De Bron’) 9 Ik hurk bij je, zustertje Een cyclus gedichten Willemien Gerstenhauer 29 Het labyrinth van Ariadne Het vrouwbeeld van Nietzsche in de interpretatie van enkele moderne Franse filosofen Cris van der Hoek 39 Het naakt in het landschap Lidy van Marissing 69 Tekeningen Elsa Wouters-D'haen 84 Auteurs en medewerksters 91 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactioneel Dit derde nummer van ‘Lust en Gratie’ opent met Adrienne Rich, ‘Een politiek van plaats’. Hiermee introduceert Rich een nieuw begrip in het feministisch denken: elk politiek perspectief is per definitie beperkt door plaats. Alles wat wij zeggen is bepaald door onze positie naar ras, klasse en nationaliteit. We kunnen die bepaaldheid niet geforceerd opheffen in de categorie van ‘alle vrouwen’, we kunnen alleen proberen hem te doorzien. Paradoxaal: ons perspectief wordt breder als we accepteren dat het beperkt is. Voor witte feministen betekent dit, dat wij de arrogante vanzelfsprekendheden moeten loslaten die vrijwel alle witte feministische theorie doordringt: dat het westerse, witte perspectief het belangrijkste en het enige is. Dat ‘wij’ kunnen spreken over alle vrouwen, dat ‘wij’ theorie kunnen vormen, dat ‘wij’ - opnieuw - het middelpunt van de wereld zijn. In de afgelopen tijd hebben ook zwarte vrouwen in Nederland geanalyseerd hoe het uitsluitingsmechanisme en het impliciete racisme onder Nederlandse feministen werkt. 1. Wij voelen ons aangesproken. In Rich's politiek van plaats zien wij een broodnodige bijdrage van witte kant aan de discussie over de systematische blikvernauwing van ‘het’ feminisme, die onderdrukkend is voor nietwitte vrouwen en die uiteindelijk onze eigen theorieën uitholt. Wat ons bevalt in Rich is dat haar opstelling niet schuldig, niet defensief en niet afhankelijk is. Het is geen gelegenheidsreactie. Het is een autonoom antwoord aan de beweging onder zwarte vrouwen, een substantiële koersverandering van een witte feministe. Ook Willemien Gerstenhauer (ps.) kijkt over de grenzen van het westen. Zij schreef de gedichtencyclus ‘Ik hurk bij je, zustertje’ naar aanleiding van een geval van marteling in Zuid-Amerika - een krantenbericht dat haar niet losliet. Gerstenhauer heeft pas gedebuteerd, maar lijkt ons al een opmerkelijk rijpe dichteres. Cris van der Hoek houdt zich in dit nummer eveneens - zij het vanuit een heel andere hoek dan Rich - bezig met de ‘affirmatie van het vele en verschillende’. Zij buigt zich over het taaie en aloude probleem van het denken in tegenstellingen in de westerse filosofie, een denken {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} dat bijna noodzakelijk een denken in hiërarchieën is en daarom de ontkenning van ‘het vrouwelijke’ en de onderdrukking van concrete vrouwen bijna noodzakelijk in haar kielzog meesleurt. Van der Hoek begint de klassieke metafoor ‘de waarheid is als een vrouw’ te ondervragen, en de relatie tussen de waarheidspretenties van de westerse filosofie en de ontkenning van ‘het vrouwelijke’. Zij focust op Nietzsche, de filosoof die het denken in tegenstellingen aanviel, provoceerde en trachtte te verlaten - en analyseert de Nietzschereceptie van de moderne Franse filosofen Deleuze, Derrida en Irigaray. Hoe hoopgevend deze beeldenstorm in de westerse filosofie ook mag zijn, toch verwijt Irigaray haar collega's Deleuze en Derrida nog viricentrisme: zij gebruiken vrouwen weer als projectiescherm voor nieuwe mannelijke verlangens. Van der Hoek verwijt op haar beurt Irigaray, dat zij zichzelf uiteindelijk niet kan losmaken van stereotype inhouden van ‘het vrouwelijke’. Aan de grenzen van het denken: ‘Het labyrinth van Ariadne’ is een moeilijk en compact geschreven stuk en vereist enige vertrouwdheid met de moderne Franse filosofie. We zijn ook blij met ‘Het naakt in het landschap’, een verhaal van Lidy van Marissing. Van Marissing schrijft experimenteel, dat wil zeggen dat zij niet te werk gaat volgens de traditionele verhaal-conventies. Er zijn geen gebeurtenissen, geen introductie van personages, geen spanning in de klassieke zin. De greep naar de macht over de werkelijkheid die bijna elk conventioneel verhaal pleegt, wordt hier niet gepleegd. Het verhaal vat dan ook een andere laag van werkelijkheid: een fragment van werkelijkheid - dat een fragmentarische werkelijkheid suggereert - en dat met grote aandacht, als door een microscoop wordt beschreven. Tenslotte: met ingang van dit derde nummer is ‘Lust en Gratie’ een kwartaaltijdschrift geworden. Nummer 4 zal verschijnen in december, nummer 5 in maart, nummer 6 in juni, nummer 7 weer in september. Daarmee hopen wij onze positie in het algemene literaire circuit te verstevigen, en de band met onze abonnees wat intiemer te maken. Wordt u, van uw kant, ook eens wat intiemer: neem een abonnement, of geef er een cadeau. Redactie {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding foto: anna cirkel internationale homodemonstratie Nijmegen 1984 ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Een politiek van plaats Aantekeningen adrienne rich (Vertaling: May van Sligter) Ik moet deze woorden uitspreken in Europa, maar ik heb naar ze gezocht in de Verenigde Staten van Amerika. Een paar jaar geleden zou ik nog gesproken hebben over de algemene onderdrukking van vrouwen, de groeiende beweging van vrouwen over de hele aardbol, de verborgen geschiedenis van verzet en verbondenheid van vrouwen. Ik zou gesproken hebben over het feit dat tot op heden geen enkele politiek erin geslaagd is de universele schaduw van het patriarchaat te herkennen, over het geloof dat vrouwen zich nu, in een tijd van toenemend bewustzijn en een wereldwijde noodsituatie, misschien aaneen zullen sluiten over alle nationale en culturele grenzen heen, om een samenleving te creëren die vrij is van overheersing, waarin ‘seksualiteit, politiek, ...werk... intimiteit... ja het denken zelf zullen worden getransformeerd.’ 1. Ik zou deze woorden hebben uitgesproken als een feministe die ‘toevallig’ een witte staatsburgeres van de Verenigde Staten is, in het volle besef van de gewelddadigheid en het arrogante machtsmisbruik waartoe mijn regering in staat blijkt te zijn, maar als zelf apart van die regering - en ik zou zonder aarzelen Virginia Woolfs uitspraak in ‘Three Guineas’ citeren: ‘Als vrouw bezit ik geen land. Als vrouw wil ik geen land. Als vrouw is mijn land de hele wereld.’ Nu, in 1984, wil ik dit hier niet zeggen. Ik kom hier met {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} aantekeningen, zonder absolute conclusies. Dit is geen teken van verlies aan geloof of hoop. Deze aantekeningen zijn bewijzen van een strijd om in beweging te blijven, van een worsteling om verantwoording te kunnen afleggen. Beginnen met schrijven, dan opstaan. Onderbroken door de bewegingen van een enorme hommel, te vroeg voor het seizoen. Op een of andere manier is hij dit huis binnengekomen en nu vliegt en botst hij tegen de ramen en kozijnen en bonkt zich suf. Ik doe de voordeur open en spreek hem toe, probeer hem naar buiten te lokken. Hij is net als ik op zoek naar wat hij nodig heeft, en net als ik zit hij gevangen op een plek waar hij niet kan leven zoals hij is bedoeld. Ik zou de pot honing op het aanrecht open kunnen maken en misschien zou hij die honing eten; maar zijn levensproces, zijn werk, zijn manier van bestaan kan zich in dit huis niet ontplooien. En ook ik ben keer op keer tegen glazen ruiten opgebotst, half versuft neergevallen, overeind gekrabbeld en voortgekropen, om daarna weer verder te gaan, zoekend. De hommel hoor ik niet meer en ik sluit de voordeur. Ik ga zitten en pak een beduimelde vertaling met verbleekte aantekeningen uit mijn studietijd van Marx' ‘Die deutsche Ideologie’ die ‘toevallig’ op de tafel ligt. Ik ga deze woorden uitspreken in Europa, maar ik moet ernaar zoeken in de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Toen ik een jaar of tien, elf was, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, schreven een vriendinnetje en ik elkaar brieven die we als volgt adresseerden: Adrienne Rich 14 Edgevale Road Baltimore, Maryland Verenigde Staten van Amerika Continent van Noord-Amerika Westelijk Halfrond Aarde Deze tekst is de Nederlandse weergave van de lezing, die Rich op 1 juni 1984 hield in de Oude Kerk te Utrecht, voor het Congres ‘Women, Feminist Identity and Society in the 1980's’ van de Utrechtse Summer School of Critical Semiotics. Titel van de lezing: ‘Notes toward a Politics of Location’. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Zonnestelsel Universum We zagen ons eigen huis als een minuscuul stipje in een steeds groter wordend landschap; of als het middelpunt van alles, van waaruit de cirkels zich uitbreidden tot in de onbekende oneindigheid. Het is dat gevoel van in het middelpunt staan dat menu dwars zit - in het middelpunt van wat? Als vrouw héb ik een land; als vrouw kan ik me niet losmaken van dat land alleen door de regering te veroordelen, of door drie keer te zeggen: ‘Als vrouw is mijn land de hele wereld’. Afgezien van groepsloyaliteit, en zelfs als nationale staten tegenwoordig alleen maar een voorwendsel zijn voor multinationale concerns om hun eigenbelang te dienen, is het noodzakelijk dat ik begrijp hoe een plek op de kaart ook een plaats in de geschiedenis is, waarbinnen ik als vrouw, als lesbienne, als feministe wordt gecreëerd en probeer te creëren. Ik zal beginnen: niet met een continent, een land of een huis, maar met de geografie die het dichtstbij ligt. Het lichaam. Daar weet ik tenminste dat ik besta, als het levend menselijk individu dat de jonge Marx ‘de eerste premisse van alle menselijke geschiedenis’ noemde. Maar het was niet als marxiste dat ik naar deze plaats terugkeerde, terug uit filosofie, literatuur, wetenschap en theologie, waarin ik tevergeefs naar mezelf had gezocht. Het was als radicaal feministe. De politiek van beschikbaarheid en moederschap. De politiek van orgasme. De politiek van verkrachting en incest, van abortus, geboorteregeling, gedwongen sterilisatie. Van prostitutie en seks in het huwelijk. Van wat seksuele bevrijding was genoemd. Van heteroseksualiteit als norm. Van lesbisch bestaan. En marxistische feministen waren vaak pioniers in dit werk. Maar veel vrouwen die ik kende begrepen de noodzaak om te beginnen met het vrouwenlichaam - het onze - niet als een marxistisch principe vóór vrouwen, maar als bepaling van de plaats van waaruit we met gezag spreken áls vrouwen. Niet uitstijgen boven dit lichaam, maar het weer in bezit nemen. Opnieuw verband leggen tussen denken, spreken en het lichaam van dit speciale, levende menselijke individu, een vrouw. Begin, zeiden we, met het materiaal, met de grondstof, mma., madre, mutter, moeder, modder, enz. enz. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Begin met het materiaal. Neem de lange strijd weer op tegen hoogdravend en bevoorrecht abstraheren. Misschien is dit wel de kern van het revolutionaire proces, of het zichzelf nu marxistisch, Derde Wereld -, feministisch of alle drie noemt. Lang vóór de negentiende eeuw waren er de empirisch ingestelde heksen van de Europese middeleeuwen die op haar zintuigen vertrouwden, haar beproerde middelen aanwendden tegen de anti-materiële, anti-zintuiglijke, anti-empirische dogma's van de Kerk. Ze stierven daarvoor, bij miljoenen. ‘Een door vrouwen geleide volksopstand’? - in ieder geval een opstand tegen de verafgoding van pure ideeën, het geloof dat ideeën een eigen leven hebben en boven de hoofden zweven van gewone mensen - vrouwen, armen, oningewijden.’ 2. Abstracties, afgesneden van het doen en laten van levende mensen, abstracties die ze later weer als slogans krijgen opgedrongen. Theorie - het zien van patronen, die zowel de bomen als het bos laten zien - theorie kan zijn als dauw die opstijgt van de aarde, zich verzamelt in een regenwolk en weer terugkeert naar de aarde, steeds weer opnieuw. Maar als hij niet naar aarde ruikt, is het niet goed voor de aarde. Ik schreef zojuist een zin op en streepte die weer door. Daarin zei ik dat vrouwen altijd al de strijd tegen los-zwevende abstracties hebben begrepen, zelts wanneer we werden geïntimideerd door abstracte ideeën. Ik wil een dergelijke zin nu niet opschrijven, zo'n zin die begint met: ‘Vrouwen hebben altijd...’ We zijn begonnen met het verwerpen van zinnen die begonnen met: ‘Vrouwen hebben altijd een instinct voor het moederschap gehad’ of ‘Vrouwen zijn altijd onderworpen geweest aan mannen’. Als we íets hebben geleerd tijdens deze jaren van het feminisme van de tweede helft van de twintigste eeuw, dan is het dat dit ‘altijd’ datgene uitwist wat we werkelijk moeten weten: wanneer, waar en onder welke omstandigheden is die uitspraak waar geweest? De absolute noodzaak om deze vragen in de wereld te stellen: waar, wanneer en onder welke omstandigheden hebben vrouwen gehandeld en zijn ze be-handeld als vrouwen? Overal waar mensen strijden tegen onderdrukking, moet de specifieke onderdrukking van vrouwen, {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} door onze plaats in een vrouwelijk lichaam, van nu af aan worden aangepakt. De noodzaak om daarover te blijven spreken, om te weigeren de discussie te laten voortgaan als voorheen, om te spreken waar stilzwijgen wordt aangeraden en opgelegd, niet alleen over onze onderdrukking maar over onze actieve aanwezigheid en bestaan als vrouwen. Wij geloofden (en ik geloof nog steeds) dat de bevrijding van vrouwen een wig is die in elk ander radicaal denken wordt gedreven, die de harde kern van verzet kan blootleggen, de verbeelding kan losmaken, kan samenvoegen wat zo gevaarlijk is losgekoppeld. Laten we nu aandacht besteden, zeiden we, aan vrouwen: laten mannen en vrouwen welbewust aandacht hebben als vrouwen spreken, laten we aandringen op die processen waardoor meer vrouwen kunnen spreken, laten we terugkeren naar de aarde. Niet als paradigma voor ‘vrouw’, maar als plaats, als uitgangspunt. Misschien moeten we het uitspreken van de woorden ‘het lichaam’ uitstellen. Want het is ook mogelijk om het lichaam te abstraheren. Als ik ‘het lichaam’ schrijf, zie ik niet iets speciaals. Als ik ‘mijn lichaam’ schrijf, duik ik onder in levenservaringen, in specifieke dingen: ik zie littekens, misvormingen, verkleuringen, beschadigingen, verloren gegane dingen, naast dingen die ik plezierig vind. Witte huid, gevlekt en getekend door drie zwangerschappen, een sterilisatie, voortschrijdende arthritis, vier gewrichtsoperaties, kalkafzettingen, geen verkrachtingen, geen abortussen, veel tijd aan de schrijfmachine, enzovoort. ‘Het lichaam’ zeggen, voert mij weg van wat me een primair perspectief heeft gegeven. ‘Mijn lichaam’ zeggen, vermindert de verleiding tot het doen van pompeuze beweringen. Dit lichaam. Wit, vrouwelijk, of: vrouwelijk, wit. De eerste duidelijke, levenslang geldende feiten. Maar ik werd geboren op de blanke afdeling van een ziekenhuis waar zwarte en witte vrouwen tijdens de bevalling en zwarte en witte baby's op de kraamafdeling werden gescheiden, net zoals de zwarte en witte dode lichamen in het lijkenhuis werden gescheiden. Ik werd gedefinieerd als ‘blank’ nog voordat ik werd gedefinieerd als ‘vrouw’. De politiek van plaats. Zelfs als ik begin met mijn lichaam, moet ik zeggen dat dat lichaam meteen al meer dan één identiteit had. Toen ik uit het ziekenhuis de wereld werd ingedragen, werd ik gezien en behandeld als vrouw, maar ook als ‘blank’ - zowel door zwarte als door witte mensen. Ik werd net zo trefzeker geplaatst door kleur en geslacht als een zwart kind door kleur en geslacht werd geplaatst - hoewel de implicaties van witte identiteit werden gemystificeerd door de {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} vooronderstelling dat witte mensen het middelpunt van het universum vormen. Mijzelf plaatsen in mijn lichaam houdt meer in dan begrijpen wat het voor mij heeft betekend om een vulva te hebben, een clitoris, baarmoeder en borsten. Het betekent de erkenning van deze witte huid, de plaatsen waar zij me heeft gebracht, de plaatsen waar ik door het bezit daarvan niet heenkon. Proberen om als vrouwen vanuit het middelpunt te kijken. ‘Een politiek,’ schreef ik eens, ‘van het stellen van vrouwenvragen’. 3. Wij zijn niet het ‘vrouwenvraagstuk’, wij zijn de vrouwen die de vragen stellen. Proberen om zoveel te zien, in het besef dat er zoveel te zien is, zoveel aan het licht gebracht kan worden, zoveel kan veranderen. Steeds weer opnieuw het leugenachtige mannelijke universum afbreken. Stukje bij beetje concrete ervaringen verzamelen, vergelijken, patronen gaan ontdekken. Woede, frustratie, vanwege de afwijzing van die vragen, die strijd, door marxisten of de linkse beweging. Je kunt die desillusie nu wel gemakkelijk noemen, maar de woede was diepgevoeld, de frustratie reëel, zowel binnen persoonlijke relaties als in politieke organisaties. In 1975 schreef ik: ‘Veel van wat in beperkte zin “politiek” heet, lijkt te berusten op een verlangen naar zekerheid zelfs ten koste van eerlijkheid, verlangen naar een analyse die niet meer onderzocht hoeft te worden als zij een keer is gemaakt. Dat maakt het Marxisme in onze tijd - voor vrouwen - tot een doodlopende weg.’ 4. En het is ook gevoeld als een doodlopende weg, overal waar politiek werd veruiterlijkt, werd afgesneden van de geleefde levens van vrouwen of mannen, werd gereduceerd tot een elitair jargon dat werd bepaald door kleine sektes die teren op elkaars fouten. Maar ook toen we ons net als academische marxisten en sektarisch links afkeerden van Marx, bedoelden enkelen onder ons, die zichzelf radicale feministen noemden, nooit iets anders met de bevrijding van vrouwen dan het scheppen van een samenleving zonder overheersing; we hadden nooit iets anders in gedachten dan de vernieuwing van alle relaties. Het probleem was dat we niet wisten wie we bedoelden als we ‘wij’ zeiden. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De literatuur van het westen, lees ik, is een reflectie van de witte man van zichzelf. Moet die nu worden aangevuld met de reflectie van de witte vrouw van zichzelf? En verder niets?’ Dit schrijft de Oostduitse Christa Wolf in haar meest recente boek, ‘Voraussetzungen einer Erzählung: Kassandra’. 5. ‘... de macht... die mannen overal over vrouwen hebben. Macht, die het model is geworden voor iedere andere vorm van uitbuiting en ten onrechte uitgeoefende heerschappij.’ 6 Deze woorden schreef ik in 1977, aan het einde van een essay getiteld ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’. Patriarchaat als het ‘model’ voor andere vormen van overheersing - dit is geen oorspronkelijk idee van mij, het is door witte, westerse feministen vele malen naar voren gebracht, en in 1972 citeerde ik uit Lévi-Strauss: ‘Ik zou zover willen gaan om te zeggen dat zelfs nog voordat slavernij of klasse-overheersing bestonden, mannen een houding tegenover vrouwen ontwikkelden die later werd gebruikt om verschillen tussen ons allemaal te introduceren.’ 7 Nu ik zo'n vijftig jaar heb geleefd en slechts een miniem stukje ontwikkeling van de geschiedenis heb geobserveerd, zal ik minder snel dan vroeger gaan zoeken naar eenduidige ‘oorzaken’ of redenen voor de betrekkingen tussen mensen. Maar stel dat we zouden kunnen ontdekken en bewijzen dat het patriarchaat overal het model is geweest - welke keuzes tot actie zou dat ons nu geven? Het patriarchaat bestaat nergens in een zuivere vorm; wij zijn de laatsten die verstrikt zijn in de kluwen van soorten onderdrukking die eeuwenlang rondom en dwars door elkaar zijn ontstaan. Het is geen kinderspelletje waarbij je een gekleurde draad in het web kiest en die terugvolgt tot je de prijs vindt en de andere draden negeert omdat ze alleen afleiden. De prijs is het leven zelf en de meeste vrouwen in de wereld moeten op vele fronten tegelijk vechten voor onze levens. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wij... vinden het vaak moeilijk om onderdrukking naar ras, klasse en sekse van elkaar te scheiden, omdat we ze in ons leven meestal tegelijkertijd ervaren. Wij weten dat er zoiets als onderdrukking op ras en sekse tegelijk bestaat, die noch uitsluitend raciaal, noch uitsluitend sekse-gericht is... Wij moeten de werkelijke klassesituatie verwoorden van personen die niet slechts rasloze, sekseloze arbeiders zijn, maar voor wie onderdrukking naar ras en sekse bepalende factoren zijn in hun samenwerkende/economische leven.’ Dit staat in het Combahee River Collective Statement uit 1977, een belangrijk document van de Amerikaanse vrouwenbeweging, waarin zwarte feministen de ervaring van de gelijktijdigheid van vormen van onderdrukking helder en principieel benoemen. 8. Ook terwijl we streden tegen los-zwevende abstracties, hebben we geabstraheerd. Zowel marxisten als radicale feministen hebben dit gedaan - waarom zouden we dat niet toegeven, het ronduit zeggen - zodat we verder kunnen gaan met het werk dat moet worden verricht, zodat we weer met beide benen op de aarde terecht komen? Het gezichtsloze, geslachtsloze, rasloze proletariaat. De gezichtsloze, rasloze, klasseloze categorie van ‘alle vrouwen’. Allebei creaties van wit, westers op zichzelf gericht-zijn. ‘Inzien hoe wit-zijn ons begrenst’. 9. We mogen dan als vrouwen buitengesloten zijn, maar als witte en westerse theoretici sluiten we ook anderen buiten. Omdat de door ons beleefde ervaringen gedachtenloos die van witten zijn, omdat zelfs onze ‘vrouwenculturen’ haar wortels hebben in een westerse traditie. Onze plaats erkennen, inzien dat we het gebied waar we vandaan komen moeten benoemen en de omstandigheden die we als vanzelfsprekend aanvaarden. Er is verwarring tussen wat het witte, westerse oog ziet en wat het op vrouwen gerichte oog ziet. Er is angst de centrale plaats te verliezen van het witte perspectief, terwijl we tegelijk pretenderen over alle vrouwen te spreken. Hoe definieert de witte, westerse feministe theorie? Is dat iets dat alleen door witte vrouwen wordt gemaakt en alleen door vrouwen die {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} als schrijfster worden erkend? Hoe definieert de witte, westerse feministe ‘een idee’? Wie zijn die ‘vrouwen met ideeën’? Hoe kunnen we actief werken aan de opbouw van een wit, westers feministisch bewustzijn dat niet uitsluitend op zichzelf gericht is, dat bestand is tegen de begrenzingen van wit-zijn? Niet alleen door de geschriften, maar ook door de daden, toespraken en lezingen van zwarte burgers in de Verenigde Staten, begon ik de betekenis van mijn wit-zijn te ervaren als een positie en een plaats waarvoor ik verantwoordelijkheid hoorde te aanvaarden. Door het lezen van gedichten van hedendaagse Cubaanse vrouwen begon ik de betekenis te ervaren van Noord-Amerika als een plaats die ook mijn manier van kijken had gevormd en mijn ideeën over wie en wat belangrijk was, een plaats waarvoor ook ik verantwoordelijk was. Ik ben toen naar Nicaragua gereisd, waar ik in een nietig klein, vruchtbaar, groen maar verarmd land, in een vier jaar oude maatschappij die zich volledig inzet voor de uitroeiing van armoede, onderaan de heuvels van de grens tussen Nicaragua en Honduras, het gewicht van de Verenigde Staten van Noord-Amerika bijna lichamelijk ervoer. Ik kon de strijdkrachten, de grootscheepse toeëigening van geld, de massamedia, in mijn rug voelen; ik kon voelen wat het betekent dat ik, dissident of niet, deel ben van die opgeheven laars van macht, die koude schaduw die we over het hele zuidelijke continent werpen. Ik kom uit een land dat veertig jaar lang vastzit in de diepvriezer van de geschiedenis. Elke nu levende burger van de Verenigde Staten is overvoerd met indoctrinatie over de Koude Oorlog, met de verschrikkingen van het communisme, de verraderlijkheid van het socialisme, de waarschuwing dat elke collectieve herstructurering van de samenleving het einde van persoonlijke vrijheid betekent. En ja, er is sprake geweest van verschrikkingen en verraad en die dienen openlijk besproken te worden. Maar ons wordt niet gevraagd de slachtingen van het Stalinisme te overwegen in samenhang met de slachtingen die racisme en het ‘Manifest-Destiny’-denken aanrichten. 10. Ons wordt niet verzocht mee te werken aan het scheppen van een leefbaarder samenleving tegenover de samenleving die we {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} geleerd hebben te vrezen. De dialoog is bevroren op dit niveau. Toen ik vanavond een knop omdraaide op zoek naar ‘het nieuws’, kwam dat glimmende siliconenmasker van die marionet weer op de tv en vertelde de burgers van mijn land dat we worden bedreigd door het communisme vanuit El Salvador, dat het communisme - de Sovjetvariant, kennelijk - aan het oprukken is in Centraal-Amerika, dat onze vrijheid gevaar loopt, dat de noodlijdende boerenbevolking van Latijns-Amerika moet worden tegengehouden, net zoals indertijd Hitler moest worden tegengehouden. De dialoog is nooit werkelijk veranderd; hij is vermoeiend abstract. (Lillian Smith, wit anti-racistisch schrijfster en activiste, sprak over de ‘dodelijke onveranderlijkheid’ van abstractie.) Daarin is geen ruimte voor verschillen tussen plaatsen, tijden, culturen, omstandigheden, bewegingen. Woorden die de diepte en breedte van suggesties horen te bezitten, woorden als socialisme, communisme, democratie, collectivisme - worden ontdaan van hun historische wortels. De vele gezichten van de strijd voor sociale rechtvaardigheid en onafhankelijkheid, worden gereduceerd tot de ambitie om de wereld te overheersen. Bestaat er een verband tussen deze manier van denken - de Koude Oorlogmentaliteit, het toeschrijven van al onze problemen aan een vijand buiten onszelf - en een vorm van feminisme die zo sterk is gericht op de kwade genius van mannen en het slachtoffer-zijn van vrouwen, dat daardoor ook geen ruimte is voor verschillen tussen vrouwen, mannen, plaatsen, tijden, culturen, omstandigheden, bewegingen? Levend in een klimaat van een immens of/of nemen we daar iets van over, tenzij we voortdurend waakzaam zijn. In de Verenigde Staten zijn grote aantallen mensen afgesneden van hun eigen proces en beweging. Wij hebben veertig jaar lang gehoord dat wij de bewakers van de vrijheid zijn, terwijl ‘achter het IJzeren Gordijn’ alleen onbetrouwbaarheid en manipulatie bestaan, zoniet regelrechte terreur. Toch blijft het restant van de angst tijdens de heksenjacht van de jaren vijftig hangen als de geur van een lijkverbranding. Het gevoel van onduidelijkheid, mysterie, paranoia, dat de Amerikaanse Communistische Partij omgaf na het Chroesjtjov-Rapport van 1956: de Partij verloor binnen enkele weken 30.000 leden en maar weinigen die achterbleven praatten erover. Jood zijn, homoseksueel, hoe dan ook marginaal zijn, betekende dat je er gemakkelijk van kon worden verdacht ‘communist’ te zijn. Er begon een verstikkende, allesbedekkende sneeuwlaag te vallen over de {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} radicale geschiedenis van de Verenigde Staten. Delen van de Noordamerikaanse feministische beweging kwamen voort uit de zwarte bewegingen van de jaren zestig en de anti-oorlogbeweging van de studenten. Toch hebben feministen niet alleen geleden onder het begraven en verdraaien van de ervaringen van vrouwen, maar ook onder de totale begraving en verdraaiing van de grote bewegingen voor sociale verandering. 11. De eerste Amerikaanse vrouwelijke astronaut wordt geïnterviewd door de redactrice van een groot, liberaal-feministisch tijdschrift. Ze is een schitterend wezen, gezond, jong, met vol, donker haar en in het bezit van doctorstitels van een elite-universiteit, een atletisch zelfvertrouwen. Ze is ook wit. Ze spreekt over de toekomst van de ruimte, het potentiële gebruik van ruimtekolonies door de particuliere industrie, met name voor de produktie van materialen die in een toestand van gewichtsloosheid beter kunnen worden geproduceerd. Farmaceutische middelen, bij voorbeeld. Daarbij denk je tevens ook aan chemicalieën. Geen van beide intelligente vrouwen spreekt over de banden die er tussen de militaire en ‘particuliere’ sector bestaan in de Verenigde Staten. Ook spreken ze niet over Depo-Provera, Valium, Librium. Over napalm. Of over Dioxine. ‘Als grote concerns vinden dat het voordelig is om veel geld in de produktie van materialen in de ruimte te investeren... dan krijgen we ook inderdaad het nodige kapitaal,’ zegt de astronaut. Er wordt niet bij gezegd wie ‘wij’ zijn en waarvoor ‘wij’ dat kapitaal nodig hebben; er worden geen vragen gesteld over de vergiftiging van de aarde, van de lichamen van vrouwen, van de Aziatische of Latijnsamerikaanse boerenbevolking, over de ontbladeringsmiddelen die zich hebben opgehoopt in de lichamen van Vietnamese kinderen lang nadat de oorlog is afgelopen. Ook vrouwen kunnen de Aarde de rug toekeren. 12. De astronaut is jong, opgewekt, voelt haar kracht en werkt daar hard voor. Ze heeft boven de aarde gezweefd, is teruggekomen en heeft nogmaals alle tests doorstaan. Het is niet zo dat ik van haar verwacht dat ze naar de aarde terugkeert als Cassandra. Maar haar ervaring heeft in feite niets te maken met de bevrijding van vrouwen. Een vrouwelijk proletariaat zorgt voor de winsten die de ‘grote concerns’ ertoe brengen geld te investeren in de ruimte. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het tweedelige scherm in mijn geest zie ik twee versies van haar verhaal: de blik achterom door de stralende gewichtsloosheid naar de vertrouwde aardbol, bleekblauw en groen met wit, haar stipte, ontroerende aanwezigheid, het waarachtige intuïtieve besef van relativiteit dat het hart treft. en de snel berekende evacuatie naar een zeer afgelegen voorstad, de witte, mannelijke technocraten en de vrouwen die ze selecteerden en testten, en die de vertrouwde aardbol de rug hebben toegekeerd: de giftige rivieren, de kanker verwekkende bronnen, de valleien met hun sterk vervuilde lucht, de gesloten ziekenhuizen in grote steden, de vernielde scholen, de wilde, lila seringen en blauwe druifjes die de atoomwoestijn bloeiend bedekken, waar hemelbomen en kudzu een laatste, wanhopige poging doen: de schoonheid die niet zal evacueren, die ondanks alles niet gestolen kan worden. Een beweging voor verandering leeft in gevoelens, daden en woorden. Als iets onze gevoelens inperkt of verminkt, wordt handelen moeilijker: abstract denken, groepsloyaliteit, alle vormen van eigendunk, de arrogantie van het geloof dat wij zelf in het middelpunt staan. Het valt me zwaar terug te kijken op de grenzen van mijn begrip van een jaar, vijf jaar geleden - hoe kon ik kijken zonder te zien, horen zonder te luisteren? Het is moeilijk genereus te zijn tegenover ons vroegere zelf, - en het bewaren van vertrouwen in de continuïteit van onze reizen vergt bijzonder veel inspanning in de Verenigde Staten, waar identiteiten en loyaliteiten gedachteloos zijn afgedankt en vervangen, alles om maar ‘Amerikaans’ te worden. Niettemin: hoe kunnen we, behalve door middel van onszelf, ontdekken wat andere mensen tot verandering beweegt? Onze oude angsten en ontkenningen - wat heeft gemaakt dat we ze hebben losgelaten? Wat heeft gemaakt dat we besloten onszelf te her-scholen, ook degenen onder ons met een ‘goede’ opleiding? Een gepolitiseerd leven hoortzowel dezintuigen als het geheugen te scherpen. ‘Hoe moeilijk is het “ik” te zeggen’, nog een uitspraak van Christa Wolf 13.. Maar als ik dat eenmaal heb gezegd, nu we de noodzaak beseffen om verder te gaan, blijkt het dan niet moeilijk om ‘wij’ te zeggen? Jij kunt niet voor mij spreken. Ik kan niet voor ons spreken. Twee gedachten: er bestaat geen bevrijding die alleen ‘ik’ weet te zeggen. Er bestaat geen collectieve beweging die voortdurend {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} voor ieder van ons spreekt. En daarom worden zelfs gewone persoonlijke voornaamwoorden een politiek probleem. Vierenzestig kruisraketten in Greenham Common en Molesworth. Honderdentwaalf in Comiso. Zesennegentig Pershings II in West-Duitsland. Zesennegentig voor België en Nederland. Dat is de raming voor de komende paar jaar. 14 Duizenden vrouwen in Europa en de Verenigde Staten zeggen nee tegen de raketten en de militarisering van de wereld. ‘... Een benadering waarbij militarisme wordt geweten aan het patriarchaat en het patriarchaat aan de fundamentele kenmerken van mannelijkheid, kan demoraliserend en zelfs verlammend zijn... Misschien is het mogelijk ons minder te laten obsederen door het zoeken naar “oorspronkelijke oorzaken”. Het zou veel nuttiger kunnen zijn ons af te vragen: Hoe worden deze waardeoordelen en gedragingen elke generatie weer herhaald?’ 15. Waarde toekennen aan manhaftigheid en mannelijkheid. De strijdkrachten als de extreme belichaming van het patriarchale gezin. Het archaïsche idee dat vrouwen een ‘thuisfront’ zijn, ook al worden de kruisraketten opgesteld in de achtertuinen van Wyoming en Mutlangen. Het wordt steeds dringender noodzakelijk dat een antinucleaire, antimilitarische beweging óók een feministische beweging is, óók een socialistische, een antiracistische en een anti-imperialistische. Dat het niet genoeg is bezorgd te zijn voor mensen die we kennen, voor ons eigen soort, voor onszelf. Ook geeft het geen kracht ons over te geven aan de abstracte angst voor totale vernietiging. De antinucleaire, antimilitaristische beweging kan de kruisraketten niet van de aardbodem wegvagen als het een beweging {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} is om de witte, westerse beschaving te redden. De beweging voor verandering is een veranderende beweging, die zichzelf verandert, zichzelf ontmannelijkt en ontwestert, een critische mensenmassa die met zoveel verschillende stemmen, in zoveel verschillende talen, gebaren en daden zegt: ‘Het moet veranderen. Wij kunnen het zelf veranderen.’ Wij - die niet allemaal hetzelfde zijn. Wij die met velen zijn en niet hetzelfde willen zijn. In een poging mezelf te observeren terwijl ik dit schrijf, kom ik steeds weer terug bij Sheila Rowbotham, de Engelse socialistisch-feministe, die in ‘Beyond the Fragments’ schreef: ‘... er zijn enorme en ernstige problemen in de relatie tussen theorie en groepen mensen die onderworpen zijn. Een beweging helpt bij het overwinnen van in elk geval een deel van de onderdrukkende afstandelijkheid van theorie en de vrouwenbeweging heeft daar op een creatieve manier voortdurend hard aan gewerkt. Maar sommige paden zijn nog niet in kaart gebracht en de vaste voet die we gevonden hadden is dan weg... Wat ik schrijf zie ik als deel van een breder ontginningsproces dat op gang is gekomen. Ik maak zelf deel uit van het probleem. Het ligt niet ergens in de verte. 16 Mijn problemen liggen ook niet ergens buiten mij - behalve in de sociale omstandigheden die dit alles noodzakelijk maken. Ik kan niet langer geloven, mijn gevoelens staan me niet toe te geloven, dat het oog van de witte mens vanuit het middelpunt kijkt. Toch betrap ik mezelf er vaak op dat ik denk alsof ik nog steeds geloof dat dit wél zo is. Of liever, mijn denken staat stil. Ik voel me muurvast zitten, alsof mijn geest en mijn hart weigeren met elkaar te spreken. Mijn geest, de geest van een vrouw, heeft zich in extase losgemaakt van het taboe dat vrouwen niet mogen denken, is meegevoerd door de wind en zegt: Ik ben de vrouw die de vragen stelt. Mijn hart heeft op een veel nederiger en moeizamer manier geleerd; het heeft geleerd dat je voor gevoelens ook feiten nodig hebt, dat alle bevoorrecht-zijn in de kern onwetend is. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} De Verenigde Staten is nooit een land van ‘blanken’ geweest, hoewel het lang ten dienste stond van wat witte mannen hun belangen noemden. Het gebied rond de Middellandse Zee is nooit wit geweest. Engeland, Noord-Europa, zo ze al absoluut wit zijn geweest, zijn dat niet langer. Op een Derde Wereld-poster in een linkse boekwinkel in Manchester: Wij zijn hier omdat jullie daar waren. In Europa waren er altijd de joden, de oorspronkelijke bewoners van getto's, gedefinieerd als raciaal type, die leden onder passenwetten en speciale immigratiebelastingen, gedwongen verplaatsing naar elders, massamoord: de zondebokken, de vreemdelingen, nooit gezien als echte Europeanen maar als deel uitmakend van die donkere wereld die beheerst moest worden en uiteindelijk vernietigd. Is antisemitisme het model voor racisme? Of racisme het model voor antisemitisme? Nogmaals, waar leidt deze vraag ons heen? Moeten we niet hier beginnen, waar we nu zijn, veertig jaar na de Holocaust, midden in de draaikolk van geweld in het Midden-Oosten, op de rand van het beslissende oproer in Zuid-Afrika? Niet met een discussie over oorzaken en precedenten, maar met het inzicht dat verschillende vormen van onderdrukking gelijktijdig plaatsvinden? Ik heb veel nagedacht over die obsessie met oorzaken. Het lijkt een manier om de tijd stil te zetten. De neolitische heilige driehoeken, de Minoïsche vazen met starende ogen en borsten, de vrouwenfiguurtjes van Anatolië - waren dat niet een soort concrete bewijzen, zoals de fragmenten van Sappho, voor vroege vrouw-bevestigende culturen, culturen die eeuwenlange vrede kenden? Maar hebben zij niet ook gediend als remmende beelden, die ons vasthielden en immobiliseerden? Het menselijk handelen is niet opgehouden in Kreta of Catal Hüyuk. We kunnen geen samenleving opbouwen die vrij is van overheersing door onze blik achterwaarts te blijven richten op een stam of stad van lang geleden. De blijvende spirituele kracht van een beeld ligt in de wisselwerking tussen hetgeen waaraan het ons herinnert - waar het ons aan doet denken - en ons eigen leven, in het heden. Wanneer de labrys 17 een symbool wordt voor een cultus van Minoïsche godinnen, wanneer de draagster van de labrys zich niet meer afvraagt wat zij op deze aarde doet, waar haar liefde voor vrouwen haar heenvoert, dan wordt ook dat een abstractie - ver verwijderd van de hitte en de wrijving van menselijke activiteit. Ik draag de joodse ster om mijn hals, niet alleen {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} om niet te vergeten, maar ook als een aansporing tot voortdurende en steeds weer veranderende verantwoordelijkheid. Als ik ontdek dat er in 1913 massale demonstraties van vrouwen werden gehouden in Zuid-Afrika, waardoor wetten over inreisvergunningen werden ingetrokken; dat zich in 1956 20.000 vrouwen in Pretoria verzamelden om te protesteren tegen passenwetten voor vrouwen, dat het verzet tegen deze wetten plaatsvond in veraf gelegen dorpen en werd gestraft met schietpartijen, lichamelijk geweld, brandstichting; dat er in 1959 tweeduizend vrouwen in Durban demonstreerden tegen wetten die bierhallen voor Afrikaanse mannen legaliseerden en het traditionele, zelf brouwen van bier strafbaar stelden; dat Afrikaanse vrouwen op precies hetzelfde tijdstip samen met mannen een belangrijke rol speelden in het verzet tegen apartheid, dan moet ik mezelf afvragen waarom het zo lang heeft geduurd voordat ik deze hoofdstukken uit de vrouwengeschiedenis ontdekte, waarom de strategieën en het leiderschap van Afrikaanse vrouwen niet werden erkend als in daden omgezette theorie door het witte, feministische denken van het westen. (En in een boek van twee mannen, getiteld ‘South African Politics’ dat werd gepubliceerd in 1982, staat slechts één trefwoord onder ‘Vrouwen’ (kiesrecht) en geen enkele verwijzing naar het politieke leiderschap en de massale acties van vrouwen.) 18. Als ik lees dat een belangrijke factor in de conflicten van de afgelopen tien jaar in Libanon de politieke organisatie van vrouwen door vrouwen was, dwars door alle klasse-, stam- en religieuze verschillen heen, van vrouwen die samen werkten en les gaven in vluchtelingenkampen en gewapende gemeenschappen, en dat hun inspanningen gewelddadig werden onderdrukt tijdens de burgeroorlog en de Israëlische invasie, dan word ik gedwongen na te denken. 19. Iman Khalife, de jonge lerares die een stille vredesmars wilde organiseren langs de Christen-Moslimgrens van Beiroet - een protest dat de kop werd ingedrukt door de deelneemsters te bedreigen met massale uitroeiing - Iman Khalife en vrouwen zoals zij komen niet uit het niets. Maar wij, westerse feministen, die onder heel andere omstandigheden leven, worden niet geacht deze achtergrondinfor- {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} matie te kennen. En ik sla Etel Adnan's opmerkelijke novelle ‘Sitt Marie Rose’ op, over een middle-class Libanese christenvrouw die werd gemarteld omdat ze zich aansloot bij de Palestijnse Verzetsbeweging, en ik lees: ‘Ze had nog een ander waandenkbeeld gekoesterd: ze had gedacht dat vrouwen geen represaillemaatregelen hadden te duchten, omdat de leiders het politieke strijdperk beschouwden als een terrein dat uitsluitend aan mannen was voorbehouden. In werkelijkheid begonnen ze de vrouwen, zodra die bepaalde posities - zelfs al waren het tweederangs posities - gingen bekleden, goed in de gaten te houden en namen de wraakgevoelens misschien zelfs toe. In deze wereld waar vrouwen al eeuwenlang ondergeschikt zijn, wordt iedere actie van een vrouw, zelfs al is het een liefdadige en een schijnbaar apolitieke actie, beschouwd als een uiting van opstandigheid. Marie Rose had dus al lang voor de fatale dag van haar arrestatie haatgevoelens en hoongelach opgewekt.’ 20. In vrijwel alles wat ik tegenwoordig lees staan vrouwen voor dag en dauw op, in de zwarte duisternis vlak voordat het licht aanbreekt, in de schemering vlak voor de zonsopgang ontwaken vrouwen eerder dan mannen en kinderen, om het ijs te breken, het vuur aan te maken, de pap te bereiden, de koffie, de rijst, om broeken te strijken, het haar te vlechten, het water voor die dag te putten uit de bron, water te koken voor de thee, de kinderen te wassen voor ze naar school gaan, om groenten te plukken en de voettocht naar de markt te beginnen, om zich naar de bus te haasten voor het werk dat wordt betaald. Ik weet niet wanneer de meeste vrouwen slapen. In grote steden keren vrouwen bij het aanbreken van de dag terug naar huis nadat ze de hele nacht kantoren hebben schoongemaakt of vloeren van ziekenhuizen in de was hebben gezet, of hebben gewaakt bij oude, zieke en angstige mensen, in het uur waarin de dood wordt geacht zijn werk te doen. In Peru: Vrouwen besteden uren aan het sorteren van steentjes en kaf uit bonen, tarwe en rijst; ze doppen erwten, maken vis schoon en malen kruiden in kleine vijzels. Ze kopen botten of pens op de markt en koken er goedkope, voedzame soep van. Ze herstellen {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} kleding totdat er geen lapje meer bij kan. Ze... zoeken... de goedkoopste schooluniformen, die in de meeste termijnen af te betalen zijn. Ze ruilen oude tijdschriften voor plastic wasbakken en kopen tweedehands speelgoed en schoenen. Ze lopen grote afstanden om een klosje garen te vinden tegen een iets lagere prijs. 21. De onbetaalde vrouwenarbeid waardoor de armen kunnen overleven. In het karige licht zie ik haar, steeds weer opnieuw, haar innerlijke klok drijft haar uit bed met haar zware en misschien pijnlijke ledematen, met haar adem blaast ze haar oven nieuw leven in, haar huis, haar gezin, ze neemt het laatste restje koude nacht op haar lichaam mee, knippert tegen het plotselinge licht van de opkomende zon. Probeer me niet te vertellen dat deze vrouw niet nadenkt en haar leven overziet. Dat haar ideeën niet net zo reëel zijn als die van Karl Marx of Simone de Beauvoir. Probeer me niet te vertellen dat haar ideeën over haar leven geen theorie zijn, dat alleen bepaalde soorten mensen theorie kunnen ontwikkelen. Gaan we het dan weer doen - doen we haar overwegingen, haar filosofie, haar gave voor wet en ethiek, haar politieke beslissingen van alledag, af als simpele reacties op de omstandigheden? Wat kwalificeert ons om haar prioriteiten te dicteren, haar die zovelen heeft onderwezen, overtuigd, georganiseerd? Nogmaals: wie zijn wij? Hiermee eindigen deze aantekeningen, maar het is geen eindpunt. Aankondiging De handelingen van de jaarlijks te houden ‘Utrecht Summer School of Critical Semiotics’ zullen elk najaar in het Engels verschijnen bij HES, Oude Gracht 206, 3511 NR Utrecht. Eind 1984 verschijnt het eerste deel (met korting voor deelnemers aan het congres): ‘Women, Feminist Identity and Society in the 1980's’. First Volume of the ‘Papers of the Utrecht Summer School of Critical Semiotics’ edited by Mieke Bal, Myriam Díaz-Diocaretz and Iris M. Zavala. De inhoud van dit eerste deel zal gebaseerd zijn op de volgende bijdragen: Adrienne Rich, The Politics of Location; Cecilia Medina, Regional {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Concern in the Field of Women's Rihgts: the Organization of American States; Thelma Ravel, Black Feminine Identity and African Society; Mineke Schipper, Mother Africa on a Pedestal: The Male Heritage in African Literature and Criticism; Myriam Díaz-Diocaretz, Black American Poetry and the Semiotics of Culture; Rosi Braidotti, Feminist Strategies in Philosophical Discourse; Mieke Bal, The Semiotics of Sexuality; Rosalind Coward, Female Desire and Sexual Identity; en papers van Michelle Cliff, Troetje Loewenthal, Philomena Essed, Julia da Lama en anderen. {== afbeelding foto: anna cirkel een van de eerste bijeenkomsten van potten in oost-berlijn, 8 juli 1984. Naar aanleiding van deze nagespeelde caféscènes discussiëren de vrouwen later met de toeschouwers over hun situatie: lesbisch zijn in oost-duitsland ==} {>>afbeelding<<} Verder bij HES: Myriam Díaz-Diocaretz, ‘The transforming Power of Language: the Poetry of Adrienne Rich’ (september 1984); Mieke Bal, Fokkelien van Dijk-Hemmes, Grietje van Ginneken, ‘En Sara in haar tent lachte... Patriarchaat en verzet in bijbelverhalen’, (september 1984) {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ‘tod’ door danseres valeska gert uit: fred hildenbrandt, ‘die tänzerin valeska gert’, stuttgart, 1938 ==} {>>afbeelding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik hurk bij je, zustertje Een cyclus gedichten willemien gerstenhauer 1 ik hurk bij je zuster zustertje en kijk naar je dood gezicht hoeveel eeuwen al leggen stampende laarzen een vreemdeling - onze liefste - op onze vloer we knielen al eeuwen onder kniehoog plafond van ruwe stemmen betten in geur van ijzer een huid die we niet meer herkennen alleen de doek voor het bloeden zijn we geweest alleen onze blik zijn we geweest op zijn gezicht geen woorden, de laarzen hebben gestampt op onze tong de tijd gaat om, ik {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} hurk bij je, zuster mallepraat maal ik tussen de stenen in mijn hoofd een lange weg ben ik gekropen op ellebogen kruip ik door tunnel van angst schimmen tochten door mijn gazen hoofd vegen mij weg jou weg ik vlucht je verschrikking binnen en span een tent van tederheid ik hurk bij je zuster en kijk naar je dode gezicht 2 zij die mijn moeder was zustertje - nu mijn zuster - had een zwijgend gezicht meer weet ik niet ze droeg ons in wijde gewaden verdroeg ons in haar geplant zonder dat het plezier had gegeven - een zwijgend gezicht zacht voorhoofd, zwijgende kennis daarachter zijspoor en een kort leven boeketten van vrouwegezichten in bleek maanlicht schilder ik dag en nacht die andere, haar die mij voedde en waste {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn jurken naaide mij knelde aan haar groot onverstandig hart haar werd hoogmoedig de wacht aangezegd door mijn zwijgen door de mond van mijn vader de bek van mijn broer dag en nacht boeketten van vrouwegezichten in maanlicht ik strijk je haar uit je gekneusd gezicht we delen, zustertje nachtverhalen nacht met nagels krab ik holen als konijnen leefden we in onze ontelbare gangen op kleine weitjes zaten we op onze hammen en streelden onze donzige buik maan scheen op tanden we grinnikten telden onze kindertjes tikten op kinderbillen en wisselden kindergeschiedenissen uit in konijnegangen meer dan je gezicht in je lange haren durf ik niet te zien 3 als je in leven was gebleven {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} zouden we elkaar kunnen hebben ontmoet hadden we in een luchtige nacht op een veranda gezeten en hij - zou ik hebben gezegd - hoe moet ik hem noemen mag ik dat vragen: je minnaar of is het zoals ook wel vroeger bij ons je verloofde met ieders controlerende blik - hoe ligt dat in jouw cultuur - als een hek tussen jullie? en misschien had je antwoord gegeven 4 ik kijk en kijk naar je gezicht en hoor de roffel van je voeten wat horen we - hebben je oren gezegd - horen we een dansfeest er is een plankier gelegd tussen de bomen waarom horen we geen muziek dat is grilligheid van akoustische wetten klank van snaren blijft hangen achter de hoek van het huis alleen roffel van voeten komt door, het verrukte lachen zeven de bladeren nee - zeiden je oren - we geloven het niet mogen we geloven - zeiden je oren - dat mevrouw zei: Maria Teresa, meneer zit te wachten het allernoodzakelijkst dit of dat ontbreekt aan de maaltijd, haast je Maria Teresa, zo snel als voeten je dragen nee - zeiden je oren - je vangt ons niet met Maria Teresa's {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} ach zustertje - zeiden je oren - hoe lang al geleden zei mamma je bent nu geen jongen geen wildebras meer jongedames vallen geen gat in haar knieën een dame vermijdt tot elke prijs, zei mamma bloed aan haar rok toen je moeder je vond, zustertje hier inspecteerde ze je zoals vroeger op geschramde knieën en vuil in je oor ik durf niet verder te kijken dan je gezicht dan bloed dat uit je oor is gelopen en is opgedroogd in de schelp je oren zeiden in blinde verwarring is het voeten wat we horen of is het het hart - zeiden je oren - het hart dat bonkt - gevangene in een dodencel - tegen tralies van ribben het hart dat opspringt vergeefs in een keel van zand zustertje - smeekten je oren - hol niet en je holde door naar je lot 5 in dienst van grote moeder Demeter sta ik het oud verhaal met een oudevrouwenlijf aan als zij sleep ik wanhoop op zoek naar een jonge vrouw die verdween sleep ik wanhoop ontroostbaar {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} wat zal ik mij schamen als zelfs een godin zit op de putrand en niet afdaalt in de onderwereld? wat zal ik mij schamen? in pijn en ongemak scharrel ik door de dagen en daal niet af in roof geweld en folter 6 de weg die haar dochter heeft afgehold op zoek naar de liefste - en niets viel buiten de liefelijkheid van jeugd zelfs niet wanhoop - die wordt nu door haar gedraafd met de herhaling van een komische film felle zon flatteert niet een of ander detail van haar kleren raakt in het ongerede heel andere - veel massievere - heupen kapsel verzakt dezelfde weg wordt nog eens gedraafd van lijkhuis naar lijkhuis door kleine Demeter en zij zij heeft haar gevonden zij heeft het gezien en het gruwelijke aan het licht gebracht 7 folteren is afzien - meer doen {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} dan de ziel verdraagt ingehaald worden op de step en ze roepen: hij kan niks! folteren is smoren de pijn van verdriet het kind in jezelf onthalzen dat naar moeder wil hoofd in haar schoot en klein zijn folteren is de school van succes is zijn bij de sterken uittorenen boven crepeerders gewetensdragers en wijven hopen te horen bij wie lachen weg rok van moeder weg hulpeloos kind weg lang gekoesterde lappepop driejarige voet die de rups vertrapt op het zandpad waarom doe je dat - dat niet de auto hem overrijdt folteren is meester zijn van de dood en eindelijk thuiskomen bij het vertrekpunt: de angst en de eenzaamheid op het gezicht van een ander 8 als je werkelijk zwanger was geweest had ik graag ooit mijn gezicht tegen de dwaze berg van je buik gehouden we zouden hebben gelachen om de kleine stompen die ik kreeg stil - zou ik hebben gezegd - stil nou even misschien dat ik het hart... {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} en met kleine bewegingen van mijn hand zou ik de slag van het hart aan je hebben doorgegeven 9 ik vloek jullie laarzen en koppelriemen wie geeft jullie stenguns en soldij ik weet van niets - zegt de vrouw van het staatshoofd in een keurig mantelpak - op de vrouw van het staatshoofd wil ik minder steeds minder lijken ik vloek jullie gladde gezichten wat voor beeld hebben jullie van je ontstaan gekneed door gods vingers? de klei zouden jullie nog haten als iets dat eerder dan jullie was je wilt zijn begonnen als een explosie als de grote knal die je spelend tussen je vingers draait, je vernietiging moet bewijzen dat je bestaat wie heeft je geleerd zo je navelstreng te loochenen je zo te wreken op de schoot van een vrouw toen riepen ze ‘voetbal op de tv’ en vrolijk elkaar op de schouder slaand verlieten ze het vertrek lieten je, zustertje zoals je was 10 als een vroedvrouw neem ik je op mijn schoot en wieg je {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} ik was je met tranen van Demeter je buik in je kleren tot voetbalgrootte gezwollen hoofdgrootte - het liefste hoofd - het hoofd van je liefste gepropt in je schoot tederheid hebben ze genomen met messen en omgebouwd tot dood dood heb je gezwolgen - zwanger van dood dekens wil ik om je toeslaan bedding voor tranen voor tranen 11 zustertje, luister, het grofst - toen ze lachten - hebben zij zich zelf bespot de hoon die ze dachten te hebben gevonden is waarheid: als wij houden van mannen trachten we ze rijp te broeden tot mensen te baren - ze zijn het onbeholpen geslacht laten we om onze tederheid niet treuren laten we hopen dat onze zoons zelf hun goede moeder worden en laten we steeds teruggaan naar bomen naar water naar minzaam gras en samen het onbevangen jongetjeskind in ons hoeden opdat het niet verbleekt in ons met kracht en tederheid hoeden met kracht Geschreven naar aanleiding van een geval van marteling in Latijns-Amerika {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding uit: ‘greg bright's fontana mazes’, londen 1975 ==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Het labyrinth van Ariadne Het vrouwbeeld van Nietzsche in de interpretatie van enkele moderne Franse filosofen cris van der hoek Inleiding De filosoof Friedrich Nietzsche is een belangrijke inspiratiebron geweest voor een aantal moderne Franse filosofen, waaronder Gilles Deleuze, Jacques Derrida en Luce Irigaray. Men treft ze de laatste tijd wel aan onder de verzamelnaam ‘poststructuralisten.’ 1. ‘Ach, Nietzsche is gewoon mode’ zei laatst iemand. Maar is deze uitspraak wel afdoende als zijn denken kennelijk grote invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van de stroming, waarvan de cultuurfilosofische beschouwingen de laatste jaren ook steeds meer doordringen in feministische discussies? Mode heeft immers van huis uit connotaties met begrippen als oppervlakkigheid, uiterlijke schijn, versiering, tijdelijkheid? Van iets dat in de mode is kun je eigenlijk niet zeggen dat het bijdraagt tot de vergroting van onze kennis omtrent de werkelijkheid. Het zal de kern nooit raken. Of zijn de bovengenoemde filosofen slechts modeverschijnselen? In het denken van Nietzsche verliezen tegenstellingen als diep-oppervlakkig, eeuwig-tijdelijk, waarheid-illusie echter hun eenduidige betekenis. In Nietzsches visie ontwikkelt de kennis zich niet in de richting van een steeds meer ‘waar’ wordend begrip van de werkelijkheid. Voor hem heeft kennis veeleer een circulair karakter en is de werkelijkheid één groot {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} gevecht van interpretaties. Je kunt van waarheid spreken wanneer een bepaald perspectief ten koste van alle andere maatgevend is geworden. Nietzsche zelf zegt: ‘Wat is waarheid? Een beweeglijk leger metaforen, metonymia, antropomorfismen, kortom een somma van menselijke relaties, die poëtisch en retorisch geïntensiveerd, getransformeerd en gesierd worden (...) de waarheden zijn illusies waarvan men vergeten heeft dat het illusies zijn.’ 2. Je kunt je afvragen wat de status van deze ‘waarheid’ over de waarheid is. Aan de spanningsverhouding tussen deze ‘waarheid’ tussen aanhalingstekens en de waarheid zonder aanhalingstekens wordt in de moderne Franse filosofie aandacht besteed. De problematiek rondom waarheid en schijn is in de geschiedenis en in de kunst dikwijls verbonden met de vraag naar wat de vrouw is, wat vrouwelijkheid is. De figuur van de vrouw is door de eeuwen heen vaak beschouwd als een representant van de waarheid, (waar het betere deel van de man zich zou bevinden) en evenzeer als een representant van de onwaarheid. In het laatste geval is ze de instantie die de man van zijn hogere strevingen afhoudt. Nietzsche heeft veel over de vrouw geschreven en benadert haar vaak geheel in overeenstemming met deze traditie ook als een representant van de (on)waarheid. Zijn dubbelzinnige houding ten opzichte van vrouwen lijkt verband te houden met zijn dubbelzinnige houding ten opzichte van de categorieën waarheid en onwaarheid. Zo begint hij zijn voorwoord in ‘Voorbij goed en kwaad’ als volgt: ‘Aangenomen dat de waarheid een vrouw is - wat? Is de verdenking dan niet gegrond dat de filosofen, voorzover zij dogmatici waren, geen van allen veel verstand van vrouwen hadden? Dat de akelige ernst, de lompe opdringerigheid waarmee zij tot nu toe de waarheid benaderd hebben onhandige en ongepaste middelen waren om uitgerekend een vrouw voor zich te winnen?’ 3. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Allereerst geef ik een algemene uiteenzetting van Nietzsches opvattingen en die van de bovengenoemde filosofische auteurs over het idee van de waarheid, de taal en de mens als subject en centrum van de wereld. Vervolgens wil ik in dit artikel nagaan hoe Deleuze, Derrida en Irigaray in hun respectievelijke Nietzsche-studies 4. de relatie tussen de (on)-waarheid en de vrouw in Nietzsches teksten evalueren. Hierbij komt ook iets aan het licht over hun eigen opvattingen over de relatie tussen de (on)waarheid en de vrouw, met andere woorden over hun ideeën omtrent de vraag ‘wat is een vrouw?’. Een vraag die voor het feminisme nog steeds relevant is. In het feministisch denken kun je met betrekking tot de vraag naar het vrouwelijke of mannelijke grofweg twee richtingen onderscheiden. De ene gaat ervan uit dat de verschillen tussen mannen en vrouwen uiteindelijk alleen berusten op sociaal-economische factoren, met andere woorden dat er geen wezenlijk verschil bestaat. De andere gaat ervan uit dat er wel wezenlijke verschillen bestaan en dat de vrouwelijke eigenschappen, waartoe men dan onder andere eigenschappen als gevoel, intuïtie rekent, in onze cultuur worden ondergewaardeerd. Deze laatste stroming richt zich dan ook op de herwaardering van deze vrouwelijke waarden en neemt daarmee, meer dan de eerste, een cultuurkritische positie in ten aanzien van een door rationaliteit gedomineerde maatschappij. De beperking van de eerste richting is dat ze, wanneer ze zich uitsluitend met emancipatie bezighoudt, geen radicale veranderingen in de cultuur nastreeft. Het gevaar van de laatste is mijns inziens dat men nogal eens vervalt in beschouwingen over het wezen van de vrouw tegenover dat van de man. Men blijft hierbij binnen de klassieke tegenstelling tussen man en vrouw, ook al verandert men de waardeverhouding. Bovendien kun je je afvragen wat die vrouwelijke eigenschappen als gevoel en intuïtie eigenlijk zijn. Zijn het misschien eigenschappen die juist door mannen aan vrouwen zijn toegeschreven? Ook het ideaal van de androgyne mens biedt mijns inziens vooralsnog geen oplossing, tenminste wanneer men de androgyn beschouwt als een optelsom van mannelijke en vrouwelijk eigenschappen zonder zich af te vragen wat deze eigenschappen nu eigenlijk zijn, en op welke {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} veronderstellingen zoiets als een androgyne identiteit berust. Dit ideaal kan het gevaar inhouden van een nieuwe dwingende norm. Ik wil in dit artikel laten zien hoe de cultuurkritische filosofie van Deleuze, Derrida en Irigaray de verhouding tussen de geslachten probeert te denken zonder het vrouwelijke, de vrouw daarbij op te sluiten in eenduidigheid. Dat ook deze benadering de nodige vragen oproept zal blijken uit het vervolg. Deleuze benadert in zijn boek ‘Nietzsche et la Philosophie’ de vraag naar het vrouwelijke vanuit het Theseus-Ariadne-Dionysos verhaal. Deze figuren spelen ook in het werk van Nietzsche een rol. 5. Derrida benadert in zijn ‘Eperons, Les Styles de Nietzsche’ de ambivalentie van Nietzsche jegens vrouwen. Nietzsche waardeert de vrouw positief wanneer ze zich niet meer laat reduceren en ook zichzelf niet meer reduceert tot de figuur van de waarheid of tot die van de onwaarheid, aldus Derrida. Tenslotte geeft Irigaray in haar ‘Amante marine, de Friedrich Nietzsche’ blijk van haar ambivalente liefde voor Nietzsche. Voor haar hebben de teksten van Nietzsche, Deleuze en Derrida de verdienste dat ze oude tegenstellingen, waaronder die van de man-vrouw om zeep helpen. Hun vrouwbeeld berust volgens haar echter nog steeds uitsluitend op de projecties van een mannelijk verlangen. De teksten van Deleuze, Derrida en Irigaray onderhouden niet alleen een relatie met het werk van Nietzsche, maar ook relaties met elkaar. Net zoals Nietzsches eigen teksten weer relaties onderhouden met andere, bijvoorbeeld met die van de filosoof Hegel. Ik zal dan ook slechts enkele draden kunnen volgen, en waar ze toe leiden... Het aan elkaar gelijk stellen van wat niet gelijk is De mens is het wezen dat zin geeft, betekenis verleent aan de wereld. Deze zingeving door de mens gebeurt in eerste instantie door middel van taal. In zijn opstel ‘Uber Wahrheit und Lüge im aussermoralischen Sinn’ vraagt Nietzsche zich af wat taal nu eigenlijk is. ‘Een zenuwprikkel getransformeerd tot een beeld! Eerste metafoor. Het beeld opnieuw getransformeerd in een klank! Tweede metafoor.’ 6. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Tenslotte is er volgens Nietzsche nog een derde overgang, namelijk die van de klank naar een begrip. Waar het woord als klank de eerste keer nog een uitdrukking is van een individuele onmiddellijke gebeurtenis, van een min of meer directe relatie tussen mens en ding, ontstaat het begrip volgens hem door het aan elkaar gelijk stellen van wat niet gelijk is. Geen enkel blad aan een boom is gelijk aan een ander blad, maar toch dwingt de taal ons de verschillen te vergeten en roept, aldus Nietzsche, de voorstelling op dat er zoiets als de oervorm ‘blad’ bestaat, waarnaar alle bladeren gevormd zouden zijn. ‘We denken dat we iets van de dingen zelf weten als we over bomen en kleuren spreken, maar we bezitten niets anders dan metaforen van de dingen (...). Het over het hoofd zien van het individuele en werkelijke doet het begrip ontstaan, evenals de vorm, maar de natuur kent geen vormen en begrippen, ze is een voor ons ontoegankelijke X.’ 7 Het onderscheid dat we in het dagelijks taalgebruik maken tussen de letterlijke betekenis en de metaforische betekenis van een uitspraak geldt dus strikt genomen voor Nietzsche niet. De taal is in haar geheel metaforisch en is ook ontstaan uit een metafoor, die allereerst een zintuigelijke klank is. Volgens Nietzsche bestaat er dus geen één op één verhouding tussen de woorden en de dingen. Dit impliceert dat er ook geen één op één verhouding bestaat tussen de taal en de mens, wanneer de mens zichzelf als object van onderzoek neemt, wanneer de mens zich via de taal over zichzelf buigt. Zo schrijft Nietzsche in ‘Götzen-Dämmerung’ het volgende aforisme: ‘De taal behoort wat haar ontstaan betreft tot de tijd van de meest rudimentaire vorm van psychologie: wij stuiten op een grof fetischwezen wanneer wij ons de veronderstellingen van de taalmetafysica, anders gezegd van de rede, tot bewustzijn brengen (...) dat (fetischwezen) gelooft aan een wil als oorzaak als zodanig, dat gelooft aan het “ik”, aan een ik als zijn, aan het ik als substantie en projecteert dat geloof aan deze ik-substantie op alle dingen, daarmee schept het eerst het begrip “ding” (...) uit de conceptie “ik” volgt eerst als afgeleid het begrip “zijn”. De rede in de taal: o, wat voor een oud bedriegelijk vrouwspersoon. Ik vrees dat we god niet kwijt raken, zolang we nog aan de grammatica {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} geloven.’ 8. (Dit citaat bevat een voorbeeld van de manier waarop Nietzsche de metafoor van de vrouw gebruikt in relatie tot zijn opvatting van waarheid en onwaarheid. Wat wij gewoonlijk onder waarheid verstaan beschouwt Nietzsche vaak als onwaarheid. Ik kom hier nog op terug. Nietzsche richt zich hier tegen een filosofie die het menselijk subject als het centrum van de wereld neemt, als oorsprong, en die zich vanuit deze positie door middel van het denken en de taal het andere, dat niet ik is, toeëigent. Vaak worden verschillen door ons geordend in overzichtelijke tegenstellingen.) ‘Het vermogen van de geest iets vreemds te annexeren openbaart zich in een sterke neiging het nieuwe aan het oude te assimileren, het veelvoudige te vereenvoudigen, het volkomen tegenstrijdige te negeren of weg te dringen: (...) inderdaad lijkt de geest ‘nog het meest op een maag.’ 9. Waarheid en schijn In het aforisme ‘wie die wahre Welt endlich zur Fabel würde,’ 10. gaat Nietzsche de oppositie waarheid-schijn te lijf. Hij spreekt in verband met deze problematiek elders van zijn omkering van het Platonisme. 11. Onder Platonisme kan men - kort gezegd - een denken verstaan dat zich richt op de ideeën, die model staan voor de werkelijkheid. Alle dingen in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid zijn volgens Plato afspiegelingen, nabootsingen van eeuwige onveranderlijke ideeën, die een bovenzintuiglijk bestaan hebben. In onze werkelijkheid is alles voortdurend aan veranderingen onderhevig en deze kan ons daarom geen ware kennis verschaffen omtrent het wezen van de dingen. Deze onveranderlijke kennis, de waarheid, kan worden gevonden in het schouwen van de eeuwige ideeën. Nietzsche beschouwt de geschiedenis van de filosofie als een opeenvolging van varianten op het Platonisme, waarvan het christendom er één is. Hij ziet de ontwikkeling van het Platonisme - deze ‘Geschichte eines Irrtums’ (!) - als een ontwikkeling die zich in onderscheiden stadia voltrekt: in het eerste stadium was de ware wereld, die van de ideeën, nog de filosoof zelf. Als het christendom zijn {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} intrede doet wordt de waarheid onbereikbaar in ons aards bestaan. De idee wordt vrouw, zegt Nietzsche. In de volgende stadia wordt de waarheid steeds meer onbereikbaar en onkenbaar, totdat volgens Nietzsche de idee van een ware wereld volledig overbodig en nutteloos wordt. We kunnen haar beter afschaffen! Dit resulteert erin dat met de ware wereld ook de schijnbare wereld is afgeschaft. Waarheid en schijn bestaan immers bij gratie van elkaar. Als zowel het model, de richtinggevende idee is afgeschaft, alsook de kopie, de werkelijkheid die naar de ideeën is/wordt gevormd, wat blijft er dan nog over? In de moderne Franse filosofie kom je in dit verband dikwijls het woord ‘simulacrum’ tegen. Een simulacrum is een drogbeeld, een beeld waarvan geen origineel bestaat. Het is een beeld zonder voorbeeld, een beeld dat je niet meer kunt onderbrengen in het metafysische systeem van waarheid en onwaarheid. De gedachte dat iets een simulacrum zou kunnen zijn is altijd verdrongen omdat het de identiteit van de dingen zelf bedreigt. In morele zin betekent de filosofie van het simulacrum dat de hogere waarden, die ons denken en doen moeten begeleiden, hun waarde verliezen. In plaats van de traditionele filosofische vraag: ‘wat is waarheid’ heeft Nietzsche de vraag gesteld: ‘wat is de waarde van waarheid’. Hij ontmaskert de waarheid vervolgens als een illusie, als slechts berustend op de poging tot zelfbehoud in het leven. Dit heeft hem terecht de kwalificatie van nihilist bezorgd. Voor Nietzsche is het basiskenmerk van het leven de ‘wil tot macht’. Deleuze wijst er in zijn ‘Nietzsche et la Philosophie’ op dat deze wil tot macht niet moet worden opgevat als de wens om te heersen, want dan zou de wil tot macht worden miskend als vormend principe van álle waardebepalingen. Immers, de wens om te heersen conformeert zich altijd aan bepáálde waarden. De wil tot macht betekent niet alleen nemen, maar vooral ook scheppen. Denk maar aan het Franse woord ‘pouvoir’ dat zowel macht als vermogen betekent. Nietzsche onderscheidt in de wil tot macht twee kwaliteiten, de actieve krachten en de reactieve krachten. De actieve krachten zijn affirmatief, zij bevestigen het leven in haar steeds wisselende vormen. De reactieve krachten daarentegen zijn er steeds op uit het ‘andere’, dat wat ze niet zelf zijn, te begrenzen en het vele, het verschillende zoveel mogelijk terug te brengen tot een overzichtelijk geheel, tot het ene. De reactieve krachten reduceren de verschillen tot opposities, terwijl de actieve juist de differenties bevestigen. Het is dus niet verwonderlijk dat Nietzsche de geschiedenis van de {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} westerse filosofie ziet als een beweging waarin tot nu toe steeds de reactieve krachten hebben gezegevierd. Hij verbindt de overheersing van deze reactieve krachten met het nihilisme. Deleuze onderscheidt op grond van Nietzsches interpretaties van het nihilisme in zijn Nietzsche-studie een aantal ontwikkelingsfasen in het nihilisme. De eerste fase in de geschiedenis van het nihilisme noemt Deleuze het negatieve nihilisme. Het leven zelf wordt ontkend ten gunste van hogere waarden zoals het goede, god, de idee. De tweede fase is die van het reactieve nihilisme. Hierin vindt een reactie plaats op de hogere waarden. Ze worden ontmaskerd als niet bestaand. Nietzsche spreekt in dit verband over ‘pessimisme uit zwakte’. Het gaat om gevoelens van ressentiment jegens alles wat misschien beter en sterker is dan jezelf bent. Volgens Nietzsche heeft de mens uit ressentiment god gedood en zichzelf op diens plaats gezet. Dit betekent geen overwinning op het nihilisme, want in plaats van de goddelijke waarden, die het leven als zodanig hebben ontkend krijgen we nu die van bijvoorbeeld het nut en de wetenschap. De mens is (nog) niet in staat te leven in een wereld aan gene zijde van waarheid en schijn. Als derde fase noemt Deleuze het passieve nihilisme, waarin de mensheid inziet hoe walgelijk zij eigenlijk is geworden en hoe zij maar beter ten onder kan gaan. Dan is, aldus Deleuze, het nihilisme voltooid en wordt er op het hoogtepunt van de crisis, een omslag mogelijk, naar het zogenaamde actieve nihilisme. Hier ziet Deleuze de mogelijkheid tot Nietzsches ‘Umwertung aller Werte’. 12. Dit betekent niet dat de oude waarden worden vervangen door nieuwe, maar een radicale bevestiging van het leven aan gene zijde van waarheid en leugen, van goed en kwaad. Nu veranderen de reactieve krachten van de wil tot macht in actieve krachten. Het vele en veranderende in het leven wordt bevestigd als het vele en veranderende. Het ideaal van de eenheid tussen denken en leven wordt op een niet-dialectische wijze hersteld, een ideaal dat Deleuze omschrijft als: ‘de eenheid die van een anecdote uit het leven een aforisme van het denken maakt.’ 13. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Het verschil en de tegenstelling Nietzsches taalkritiek en zijn kritiek op het rationele subject als het vanzelfsprekende centrum van de wereld vinden we ook in de moderne Franse filosofie terug. Men verzet zich ook hier tegen de traditionele opvatting dat een woord, een klank of een beeld op schrift een weergave is van een ideële betekenis die in ons bewustzijn al aanwezig is en dat dit woord vervolgens verwijst naar iets in de werkelijkheid dat door ons als zodanig kan worden gekend. 14 Onder invloed van de structuralistische taaltheorie legt men het accent op de taal als een materieel systeem van klanken of geschreven woordvormen. De betekenis die aan deze klanken of vormen moet worden toegekend is afhankelijk van de context waarbinnen deze klanken / vormen staan. Om het anders te zeggen: elk woord ontleent zijn betekenis aan het feit dat het verschilt van andere woorden. Elke betekenis is afhankelijk van de context waarin ze is opgenomen en daarom principieel meerduidig. Een context is bovendien nooit geheel te overzien, want waar is het begin en waar is het eind? Dit accent op de materialiteit van de taal zelf houdt in dat een ideële betekenis niet vooraf kan gaan aan de materiële klank, want deze betekenis is zelf al tot stand gekomen onder invloed van het materiële taalsysteem. De materiële klank en de ideële betekenis brengen elkaar wederzijds voort. De psychoanalyticus Jacques Lacan heeft dit tot stand komen van betekenissen vergeleken met de processen van verschuivingen en verdichtingen in ons onbewuste. 15. De meerduidige, overbepaalde betekenissen in het onbewuste kunnen niet worden vertaald in eenduidige betekenissen in het bewuste, want ook bewuste betekenissen zijn in principe meerduidig. Dit betekent dat in deze theorie de traditionele tegenstellingen tussen onbewust en bewust, het zintuiglijke-materiële en het intelligibele worden ondermijnd. Ons onbewuste spreekt ondanks onszelf altijd mee. De invloed van de structuralistische taaltheorie en de psychoanalytische theorie van Lacan vinden we ook in het werk van Deleuze, Derrida en Irigaray. Zij houden zich alle drie onder meer bezig met het ondermijnen van de klassieke tegenstellingen. Ze zetten zich hierbij met name af tegen de dialectische filosofie zoals onder andere de filosoof Hegel die in het prille begin van de negentiende eeuw heeft {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} ontwikkeld. Ze zien in deze filosofie de poging bij uitstek alle verschillen te reduceren tot eenduidige tegenstellingen. In de dialectische filosofie gaat het - kort gezegd - om de vraag naar de verhouding tussen de polen van een tegenstelling, zoals die tussen denken en zijn, tussen het subject en object. Ze probeert deze polen, die zich tot elkaar verhouden als these en anti-these zodanig met elkaar te bemiddelen, te verzoenen, dat er een synthese van beide ontstaat. De synthese is het resultaat van een procesmatige ontwikkeling. Voor Hegel ligt het ideaal in een zodanige bemiddeling dat beide polen uiteindelijk samengaan in één identiteit. 16. Zo ligt het doel van de geschiedenisfilosofie in de synthese van cultuur en natuur. En zo kun je stellen dat het ideaal van een androgyn mensbeeld de synthese van man en vrouw behelst. Maar hoe verhouden de beide polen van dergelijke tegenstellingen zich nu tot elkaar? Enerzijds bestaan de polen uitsluitend bij gratie van elkaar en anderzijds is er sprake van hiërarchische verhouding tussen beide. De mens buigt zich altijd vanuit haar/zijn denkende en cultuurhistorische positie over de natuur en de materie. Het denkend subject staat centraal en eigent zich het andere, dat het niet zelf is, toe in begrippen als natuur, materie enz. Het ‘ik’ definieert zich langs deze weg in termen van een niet-ik, het andere. Het subject ontkent daarbij echter wel allereerst de eigenheid van het andere door het als een bepaald object te identificeren. Het ‘ik’ ontkent wat hij niet zelf is en deze ontkenning verschaft hem zijn eigen wezen en de grond van zijn bestaan, aldus de Franse filosofen. Deleuze, Derrida en Irigaray proberen niet in tegenstellingen te denken (waartoe ook de traditionele tegenstelling tussen man en vrouw behoort), maar in ‘verschillen’ 17. Deleuze zet zich met name af tegen de dialectiek van de heer en de knecht, zoals deze voorkomt in het werk van Hegel. De heer van Hegel kan zichzelf alleen maar bevestigen via de knecht. De ideale heer zoals Deleuze hem graag ziet, en zoals hij hem ook meent aan te {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} treffen in de teksten van Nietzsche, is niet meer afhankelijk van de knecht om zich een identiteit te verschaffen. Deze heer ziet geen tegenstelling waar een verschil bestaat. Hij is souverein. Hij bevestigt in het leven voortdurend het vele en verschillende van wat zich aan hem voordoet en heeft het niet nodig dit te reduceren tot eenduidige vaststaande identiteiten, waaraan hij ook de zijne zou ontlenen. Derrida, die de werkelijkheid steeds als een tálige werkelijkheid beschouwt, benadert het denken in tegenstellingen vanuit zijn notie van het ‘spoor’. Traditioneel wordt een woord opgevat als iets dat verwijst naar de werkelijkheid en dat de aanwezigheid van het ding zelf alleen maar even uitstelt, zoals je door een karrespoor te volgen uiteindelijk bij de kar zelf uitkomt. 18. Voor Derrida echter is de taal een ‘spel van verschillen’ en als je het karrespoor volgt kom je wel bij de kar, maar van daaruit gaat er meteen een spoor naar de boer of naar de hooiberg, enzovoort. De kar zelf verwijst dus onmiddellijk weer naar iets anders, en kan volgens Derrida nooit op zichzelf aanwezig zijn en als zodanig door ons worden gekend. De kar ontleent zijn betekenis aan datgene waarnaar hij verwijst - bijvoorbeeld de boer - en de boer ontleent zijn betekenis ook weer aan datgene waarnaar hij verwijst. Binnen het spel van verschillen is elk ding een teken. Dat wat je het originele ding noemt is voor ons eigenlijk altijd al een kopie, een representatie, een teken van een teken. De onophoudelijke beweging van verschillen noemt Derrida ‘spoor’. Vanuit het spoor bestaat iets dus alleen bij gratie van zijn verschil met al het andere. Dit betekent dat niets meer als op zichzelf bestaand en aanwezig gedacht kan worden en dat zich als oorsprong of waarheid kan laten gelden. Het gaat immers voortdurend om verwijzingsrelaties en de dingen zijn vóór óns niet aanwezig los van die verwijzingsrelaties. Derrida problematiseert de opvatting dat het menselijk subject de absolute oorsprong van de betekenis is. Ook de mens zelf is volgens hem altijd opgenomen in het ‘veld van sporen’. In de filosofie is het spoor steeds uitgewist, vergeten; de mogelijkheid van het spoor is steeds ongedacht gebleven. Ze heeft steeds een term proberen aan te wijzen, bijv. de mens, de geest, de materie, die als oorsprong op zich zelf staat, die waarde heeft buiten het netwerk van relaties om. De filosofie is blind voor het spel van de verschillen, aldus Derrida, maar {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} ze leeft wèl van de verschillen. In het dialectisch denken worden de verschillen tot opposities gemaakt, tot tegenover elkaar staande entiteiten: geest-materie, cultuur-natuur, man-vrouw enzovoort. Voor Derrida is het alleen maar mogelijk over zulke tegenstellingen te spreken vanuit de notie van het spoor, waarmee ze hun oppositionele karakter verliezen en een differentieel karakter krijgen. Zo kan het teken ‘vrouw’ vanuit deze visie nooit met iets samenvallen dat zelf geen teken is; het is altijd opgenomen in het ‘spel van verschillen’ en daaraan zou het zijn betekenis moeten ontlenen. Deze betekenis zal dan steeds veranderen, afhankelijk van het ‘spel’. Er bestaat voor Derrida niet zoiets als dè vrouw of dè vrouwelijkheid. De filosofie heeft zichzelf door de geschiedenis heen voornamelijk beschouwd als een wetenschap die nadenkt over de werkelijkheid, de mens, enzovoort. Ze probeert de werkelijkheid in haar ware aard te vatten. Derrida legt het accent daarentegen op de filosofie als een netwerk van teksten. Gaat het inderdaad niet veel vaker om interpretaties van interpretaties dan om interpretaties van de werkelijkheid? (Dit nog afgezien van de Nietzscheaanse gedachte dat de werkelijkheid altijd al geïnterpreteerd is.) Derrida wil laten zien wat er in een tekst ongedacht is gebleven, wat de auteur ervan niet heeft beheerst en ook niet heeft kunnen beheersen. Hij zoekt naar tegenspraken, dubbelzinnigheden in een tekst, naar blinde vlekken om te laten zien hoe datgene wat ongedacht is gebleven juist bepalend is geweest voor de waarheden over de werkelijkheid die er in veel teksten worden geponeerd. Langs deze weg ‘deconstrueert’ 19. hij de metafysica, die gekenmerkt wordt door het zogenaamde logocentrisme. Het is altijd de menselijke logos, waarvan ons woord ‘rede’ is afgeleid, die de centrale plaats inneemt als het gaat om het toekennen van betekenissen. Voor Derrida is het uitgesloten dat je het metafysische denken, het logocentrisme zou kunnen overwinnen. Elke betekenis die we produceren is altijd al ingebed in het geheel van de andere metafysische betekenissen; ze is altijd ook zelf metafysisch. Elke opstand tegen de logos (of tegen de rede) spreekt derhalve per definitie binnen de rede. Ook Irigaray bekritiseert het denken in tegenstellingen. Ze gaat hierbij {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} uit van het feit dat het subject van de filosofie in onze cultuur altijd een mánnelijk subject is geweest. Het mannelijk subject stelt zichzelf centraal als de mogelijkheidsvoorwaarde van elke betekenis en kan de wereld daarom alleen maar interpreteren vanuit zichzelf. De kennis die het heeft van de wereld bestaat dan ook strikt genomen alleen maar uit projecties van zichzelf. De man maakt al het andere, waartoe ook de vrouw behoort, tot de grond waarop hij zelf kan staan. Irigaray gebruikt hier de metafoor van ‘spiegelend ijs’. Het beweeglijke, vloeibare water heeft zich, om als grond te kunnen dienen, moeten stollen tot ijs, waarin de man zichzelf kan weerspiegelen. Desondanks bevindt zich onder het ijs het donkere diepe water! Het andere wordt dus slechts gedefinieerd in termen van het ene, het zelfde; zo wordt ook traditioneel de vrouw vaak gedefinieerd als aanvulling op of als tegendeel van de man. Irigaray probeert evenals Derrida, in plaats van de oppositie tussen de geslachten de differentie te denken, het verschil dat altijd ongedacht is gebleven. Ze doet dit door de metafoor van de vrouw zodanig te omschrijven dat het vrouwelijke niet meer past in het metafysische denken zoals we dat sinds Plato kennen. ‘Wat is... (een vrouw)?’ is de metafysische vraag waaraan het vrouwelijke zich niet laat onderwerpen. 20. Ze probeert het ongedachte verschil opnieuw te denken voorbij onze metafysische subject-object taal en gebruikt hiertoe metaforen voor het vrouwelijke als het vloeiende, het stromende. Het gaat Irigaray niet om een wezensbepaling van het vrouwelijke als het vloeiende, maar in overeenstemming met de Franse Nietzscheanen om een metaforische aanduiding op een ander niveau dan dat van de traditionele metaforiek. Eva Meyer wijst erop in haar boek ‘Zählen und Erzählen’ 21. dat het vloeiende, stromende als de ondermijning en het ‘tegendeel’ van het gestructureerde, het vaste, niet zoiets betekent als de terugkeer naar de natuur. Het gaat hier veeleer om het vloeibaar maken van een dergelijke oppositie als cultuur-natuur. Een belangrijk verschil tussen Derrida en Irigaray, waarop ik verderop in dit artikel nog zal terugkomen, lijkt mij dat Irigaray, aan gene zijde van het metafysische denken in tegenstellingen, in subject-object verhoudingen, toch een ‘positieve’ invulling probeert te geven aan het vrouwelijke. Volgens Derrida kun je je evenwel slechts aan de grenzen {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} van het metafysische denken bevinden. Je kunt de metafysica niet overwinnen, hoogstens haar zekerheden ondermijnen op de grens van haar binnen en buiten. Ariadne en Dionysos Hoe zit het nu met de verhouding tussen de geslachten aan gene zijde van de oppositie tussen waarheid en schijn? Houdt dit nu ook in dat Nietzsche en Deleuze een andere visie hebben op de oppositie manvrouw? Deleuze licht een tipje van de sluier wanneer hij een interpretatie geeft van de betekenis die het liefdespaar Ariadne-Dionysos in het werk van Nietzsche inneemt. Dionysos kennen we als god van de roes, van de extase, van het feest. Ariadne kennen we voornamelijk in combinatie met Theseus. Theseus representeert, anders dan Dionysos, de echte mannelijke held die de last van de wereld op zich neemt, vol verantwoordelijkheidsgevoel voor de verbetering en de vooruitgang van de wereld. Ariadne was zijn geliefde en hielp hem bij zijn poging de Minotaurus - het monster - die zich in het labyrinth bevond, te verslaan. Ze gaf hem een touw waarmee hij zijn weg terug uit het labyrinth zou kunnen vinden (de draad van Ariadne, waarvan zij het uiteinde bleef vasthouden). Zolang de vrouw de man, voor wie Theseus model staat, liefheeft, blijft ze altijd een vrouwbeeld, het tegenbeeld van de man, aldus Deleuze. Haar vrouwelijkheid blijft gevangen, met de draad aan Theseus verbonden. Deze draad symboliseert ook het web van de spin in het werk van Nietzsche. Het web is het wapen van de spin, waarmee de spin het ‘andere’ probeert te vangen. Het is het web van de moraal. De moraal heeft voor Nietzsche de nivellerende functie de actieve krachten van het leven te ondermijnen door het sterke gelijk te willen maken aan het zwakke. Nadat Theseus het monster heeft verslagen, vertrekt hij samen met Ariadne naar het eiland Naxos, waar hij haar vervolgens in de steek laat. Dan neemt Dionysos haar tot zijn bruid. Nietzsche heeft een gedicht geschreven, ‘Die Klage der Ariadne’, waarin Ariadne - ze heeft Dionysos dan nog niet ontmoet - uiting geeft aan haar eenzaamheid en verdriet. Plotseling verschijnt Dionysos, die tot haar zegt: ‘Wees verstandig Ariadne, je hebt kleine oren, je hebt mijn oren: stop er een verstandig woord in. Moet men elkaar niet eerst haten, voordat men elkaar kan liefhebben? Ik ben jouw labyrinth.’ 22 {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat betekent deze uitspraak van Dionysos? De affirmatie, de bevestiging van het vele, verschillende en veranderende is volgens Deleuze verbonden met de figuur van Dionysos in het werk van Nietzsche. Dionysos symboliseert dit ‘ja tegen het leven’. Dit ja, deze affirmatie, is zelf steeds veelvoudig en een voortdurend ‘worden’. Wil dit ‘worden’ echter ook kunnen ‘zijn’, met andere woorden wil dit ‘worden’ als zodanig kunnen bestaan, dan is er een tweede bevestiging nodig. Alleen één ‘ja’ is niet genoeg, want dat leidt nog niet tot bewustzijn van deze affirmatie. Om tot dit bewustzijn te komen is er een verdubbeling nodig, een ‘ja’ tegen dit eerste ‘ja’. In dit tweede ‘ja’ wordt het eerste ‘ja’ weerspiegeld en dit maakt het mogelijk dat het wordende als het steeds weer anders wordende eeuwig terugkeert. Dionysos is dus het eerste ‘ja’, die om te kunnen zijn zelf moet worden bevestigd. Dit tweede ‘ja’ nu is het ‘ja’ van Ariadne. ‘Stop er een verstandig woord in,’ zegt Dionysos. Dit verstandige woord zou dus ‘ja’ moeten zijn. Het ‘worden’ is dan ‘zijn’, eeuwigheid geworden, zonder dat het veelvuldige, het wordende wordt gereduceerd tot het ene, het zijnde. Ariadne is als bruid van Dionysos een ander dan als de geliefde van Theseus, aldus Deleuze. Wanneer Ariadne door Theseus verlaten is, bespeurt ze de naderende verandering die helemaal van haarzelf is: ‘de weldadig en affirmatief geworden, de bevrijde vrouwelijke kracht, de anima.’ 23. Deleuze schrijft hier over de bevrijde kracht omdat Ariadne niet meer hoeft te beantwoorden aan de projecties van Theseus. Theseus lijkt mij een representant van het dialectisch denken, die de vrouw fixeert als zijn tegenbeeld ter bevestiging van zijn eigen identiteit. Dionysos daarentegen reduceert het andere dan hij zelf, dus ook de vrouw niet tot een eenduidige, altijd aan zich zelf gelijk blijvende identiteit. Ten opzichte van de traditionele positie van de vrouw kun je hier terecht van een bevrijding spreken; ik vraag me echter wel af hoe radicaal deze bevrijding is. Ariadne wordt immers wel geacht Dionysos voortdurend te bevestigen? Weliswaar is Dionysos ook afhankelijk van Ariadne, maar het is in eerste instantie zijn universum. Deleuze wijst erop dat Nietzsche de metafoor van het labyrinth gebruikt in verschillende betekenissen. Allereerst is het het onbewuste zelf. Alleen de anima is het gegeven de mens met het onbewuste te verzoenen, haar/hem daartoe de leidraad te bieden. In het verhaal rondom Theseus betekent het labyrinth als onbewuste het tegendeel {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} van Theseus zelf. Het monster moet worden verslagen en de draad van Ariadne moet de weg wijzen naar boven, naar het geluk, de deugd en de waarheid. Deze draad is hier de draad van de door Nietzsche verfoeide moraal. Ook betekent het labyrinth het worden, waarbij het ‘zijn’ uit het ‘worden’ te voorschijn komt door middel van de draad van Ariadne. Dionysos is - anders dan Theseus - zélf het labyrinth en voor hem is de draad de draad van de affirmatie. Deleuze ziet in het werk van Nietzsche een kritiek op het dialectisch denken. Volgens Deleuze bestaat er een groot verschil tussen de dialectische greep op het leven en de Nietzschiaanse affirmatie. De dialectische ‘affirmatie’ berust eigenlijk op een dubbele ontkenning. Ongeveer zó: eerst ontken je het andere als andere en vervolgens ontken je dat je het andere ontkent! De dialectiek bevestigt steeds het zijn en het ene en ontkent het wordende en vele. De dionysische figuur bevestigt daarentegen juist wel het vele, verschillende. Voor Nietzsche zijn de meeste heren - gevangen in het dialectische denken - eigenlijk slaven. De Nietzschiaanse heer is waarlijk souverein. Maar zo vraag ik me af: kan een dame ook een ‘echte’ heer zijn? En bovendien, is deze heer tegenover de dame wel een echte (= souvereine) heer? Dionysos is de eerste affirmatie, Ariadne de tweede, de spiegel, de reflexie. Is Ariadne alleen de bevestiging van Dionysos? Is zij afhankelijk van een dionysisch universum, dat te vergelijken is met een ‘bruiloftspiegel, die verlangend wacht op de ziel (anima) die in staat is zich in hem te bewonderen, maar ook hem in haar bewondering te weerspiegelen.’ 24.? In het boek ‘L'Anti-Oedipe’ 25., dat Deleuze schreef samen met zijn vriend en collega F. Guattari en dat tien jaar later verscheen dan ‘Nietzsche et la Philosophie’, laat Deleuze de categorieën mannelijkheid en vrouwelijkheid geheel vallen. Het vele, verschillende wordt met betrekking tot de geslachten geaffirmeerd in de erkenning van niet slechts twee, maar van een onbepaald aantal, van ‘n...’ geslachten. ‘L'Anti-Oedipe’ is niet alleen een kritiek op de psychoanalytische theorie, maar ook een kritiek van de psychoanalytischetheorie; dat wil zeggen, de beide auteurs onderzoeken de vooronderstellingen die de {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} psychoanalytische theorie mogelijk hebben gemaakt. Volgens Freud wordt de vroegkinderlijke, perverse en polymorfe seksualiteit in de fase van het Oedipus-complex gereduceerd tot twee duidelijk onderscheiden vormen van seksualiteit. De vroegkinderlijke verlangens die zich op steeds wisselende objecten richten worden ondergeschikt gemaakt aan een mannelijke of vrouwelijke identiteit. Het verlangen wordt gedwongen tot het maken van een keuze. De veelvormige seksualiteit wordt ondergeschikt gemaakt aan de genitale seksualiteit. Deleuze en Guattari willen het verlangen bevrijden uit zijn representatie in slechts twee geslachten. Op de vraag of deze veelvuldigheid van de geslachten de dominante mannelijke orde zou kunnen verstoren antwoordt Irigaray in ‘Vragen’ 26. in eerste instantie ontkennend. Zonder het veelvuldige kan er weliswaar geen sprake zijn van de lust van vrouwen, maar, zo vraagt Irigaray zich af, kan het vrouwelijke wel uit een dergelijk neutraal verlangen te voorschijn komen? Betreft het wederom niet alleen een mannelijk verlangen, dat de vrouw slechts kan nabootsen? De affirmatie van deze veelvuldigheid van de geslachten veronderstelt volgens Irigaray een verhouding tot het eigen geslacht die vrouwen tot nog toe nooit konden en mochten hebben. Het spoor en het zeilschip Deleuze besteedt wel aandacht aan de relatie tussen de waarheid en de vrouw in het werk van Nietzsche, maar hij stelt deze relatie niet expliciet in het licht van de vraag naar het vrouwelijke. Dit doet Derrida wel in zijn ‘Eperons. Les Styles de Nietzsche’. Hij richtzich in deze tekst primair op Nietzsches stijl van schrijven en dus niet zozeer op de inhoud. Dit heeft alles te maken met zijn praktijk van de deconstructie. Als je jezelf alleen richt op de inhoud van een tekst brengt dit vrijwel onmiddellijk een nieuwe toeëigening in eenduidige betekenissen met zich mee. Het accent op de stijl maakt het daarentegen mogelijk om de herhaling van door de auteur niet erkende, onbewuste subversieve elementen in een tekst aan het licht te brengen. Het zijn juist deze elementen die de stijl van een tekst bepalen. De stijl onttrekt zich aan een redelijke beheersing, verwijst naar de materialiteit van het onbewuste. In ‘Eperons’ probeert Derrida te laten zien hoe Nietzsches stijl op dubbelzinnige wijze zijn ideeën over waarheid en schijn uitdrukt {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} in metaforen over de vrouw, en andersom. Derrida baseert zich hierbij niet expliciet op het Dionysos-Ariadne verhaal. Nietzsche laat in zijn al eerder genoemde ‘Geschichte eines Irrtums’ zien hoe de mens steeds meer de waarheid heeft verloren. In onze concrete wereld is ze alleen nog maar aanwezig als een idee. De waarheid zelf verblijft elders, zoals in het christendom de goddelijke waarheid zich boven het aardse leven bevindt. Wanneer de waarheid onbereikbaar wordt, wordt ze ‘vrouw’, schrijft Nietzsche. Hoe kunnen we een dergelijke uitspraak opvatten? In zijn aforisme ‘Die Frauen und ihre Wirkung in die Ferne’ 27 schetst Nietzsche hoe de man temidden van het geraas en geweld zijn betere ik zoekt bij de vrouw, bij haar teruggetrokkenheid. Hij vergelijkt haar met een prachtig stil zeilschip ergens ver achter het lawaai van de branding. Uiteindelijk blijkt echter op het schip zelf ook maar een armetierige herrie te bestaan. ‘De betovering en de machtige werking van de vrouwen is, om in de taal van de filosofen te spreken, een werking vanuit de verte, een actio in distans: daarvan moet men voor eens en voor altijd afstand nemen.’ 27 De vrouw is, aldus Derrida, blijkbaar alleen als waarheid te identificeren wanneer ze ver weg is en verhuld in de prachtige witte zeilen van een schip. Dichterbij gekomen blijkt deze waarheid een onwaarheid te zijn. Maar waarom is het voor Nietzsche zo noodzakelijk om van de ‘vrouwelijke werking vanaf een afstand’ afstand te nemen, vraagt Derrida zich af. Is het misschien omdat de vrouw nóóit een grijpbare identiteit heeft? Derrida stelt vragen aan de tekst van Nietzsche, omdat hij getroffen is door de dubbelzinnige en tegenstrijdige uitspraken van Nietzsche over de vrouw. Heeft Nietzsche zich misschien onbewust gerealiseerd dat de vrouw de mannelijke waarheidsfilosofie zou kunnen ondermijnen en heeft dit zijn ambivalentie bepaald? De in de inleiding van dit artikel reeds geciteerde passage uit Nietzsches voorwoord in ‘Voorbij goed en kwaad’ evalueert Derrida in ‘Eperons’ als volgt: de filosoof die in de waarheid gelooft, zoals hij in de vrouw gelooft, heeft er helemaal niets van begrepen, van de waarheid, noch van de vrouw, want als de vrouw de waarheid is dan weet zij juist dat er helemaal geen waarheid bestaat. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ze is vrouw, juist omdat ze niet in de waarheid gelooft, dus omdat ze niet in zichzelf gelooft, in wat men gelooft dat ze is.’ 28. Door het inzicht in deze werking vanaf een afstand wordt de traditionele filosoof-cavalier uit het zadel gelicht, aldus Derrida. In zijn voorwoord in ‘Voorbij goed en kwaad’ zegt Nietzsche ook: ‘Zeker is dat zij (de vrouw/de waarheid) zich niet heeft laten winnen en alle dogmatiek staat er vandaag de dag bedroefd en moedeloos bij.’ 29 Met andere woorden wat de vrouw of de waarheid is laat zich niet vastpinnen. Het vrouwelijke is precies datgene wat zich niet in een waarheid laat toeëigenen, zegt Derrida. En hij haast zich vervolgens hieraan toe te voegen dat men dit niet moet vertalen in een nieuwe wezensbepaling van het vrouwelijke. Dat zou immers betekenen dat je toch weer gevangen blijft in een dogmatische filosofie. Derrida onderscheidt in Nietzsches dubbelzinnige houding tegenover de vrouw uiteindelijk drie posities: - De vrouw wordt veroordeeld en veracht als de figuur van de onwaarheid, de leugen. Het belangrijke in het leven is een mannenzaak. De vrouw is het gecastreerde wezen. - De vrouw wordt door Nietzsche ook veracht en veroordeeld als de figuur van de waarheid. Ofwel ze identificeert zich met de waarheid in de vermomming van de christelijke filosoof, of ze speelt ermee vanaf een afstand als met een fetisj ter meerdere ere van zichzelf. In beide gevallen blijft ze binnen de fallocentrische ruimte, binnen de economie van waarheid en schijn. Ze blijft reactief. Ze is niet alleen door de man gecastreerd, maar ze castreert ook zichzelf. Nietzsches paternalistische afkeer van feministische vrouwen vloeit voort uit de gedachte dat ze gelijk zouden willen zijn aan de traditionele man en net als hij waarheid, wetenschap en objectiviteit zouden nastreven. Dit streven getuigt volgens Nietzsche van ‘slechte smaak’. Gebrek aan stijl dus. - In de derde positie wordt de vrouw geacht en bemind aan gene zijde van de twee genoemde posities. Hier bevestigt zij zichzelf. Maar wie is zij? De posities die Derrida 30. onderscheidt vïnd je soms bij Nietzsche {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} terug in één zin, bijvoorbeeld in het mooie en zeer dubbelzinnige: ‘Misschien is de waarheid een vrouw die goede gronden heeft haar gronden niet te laten zien.’ 31. In antwoord op de vraag wie de vrouw is noemt Derrida haar een simulacrum. ‘Er bestaat niet zoiets als het wezen van de vrouw omdat de vrouw op afstand houdt, en zich van zichzelf verwijdert (...) ze verslindt elke essentie, elke identiteit (...) Er is niet zoiets als de waarheid van de vrouw, omdat die onwaarheid de “waarheid” is. De vrouw is een andere naam voor deze niet-waarheid van de waarheid.’ 32. Omdat de vrouw in deze opvatting niet meer als zodanig te identificeren is kun je beter spreken over de ‘werking van het vrouwelijke’ in plaats van over ‘de vrouw’. Je zou kunnen zeggen dat door de werking van het vrouwelijke de waarheid van zichzelf wordt gescheiden en dat ze principieel onbeslisbaar blijft; een werking die vergelijkbaar is met de werking van het spoor. Derrida noemt deze niet-waarheid van de waarheid, deze afstand tot de waarheid ‘vrouw’. Ook in deze betekenistoekenning zit een toeëigening. Derrida zal dat zelf niet ontkennen. Deze manier van betekenisgeven zou je evenwel deconstructief kunnen noemen. Het vrouwelijke krijgt bij Derrida niet meer een betekenis binnen het systeem van waarheid en schijn, maar een betekenis die juist de voorstelling van de waarheid kan ontmaskeren. De filosofie heeft de vrouw altijd opgesloten in dat systeem van waarheid en schijn. Ze heeft zich de vrouw toegeëigend door haar als het andere uit te sluiten. De ‘waarheid’ (tussen aanhalingstekens) kan pas waarheid worden als de werking van het vrouwelijke wordt uitgewist, wordt vergeten. Omdat de werking van het vrouwelijke altijd is toegedekt is er pas zoiets als waarheid, identiteit mogelijk geworden. Wij hebben de waarheid verloren, dat wil zeggen ze is in onze wereld onbekend en onbereikbaar geworden, maar ze leeft nog wel voort als een idee. De waarheid is met andere woorden aanwezig als een afwezige. Derrida brengt dit aanwezig-zijn als afwezig-zijn in verband met het castratie-mechanisme uit de psychoanalytische theorie. De {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} castratie bestaat immers ook niet ‘echt’, maar heeft wel altijd een duidelijke functie gehad in de relatie tussen de geslachten. Voor de man betekent de castratie de angst voor het verlies van zijn geslacht. Deze angst doet hem voorwaarts streven. Voor de vrouw betekent de castratie dat ze moet erkennen dat haar geslacht eigenlijk afwezig is, dat ze al gecastreerd is. Uit woede hierover zou ze de man kunnen castreren! Zoals de waarheid met ons speelt door tegelijkertijd zowel aanwezig als afwezig te zijn, zo speelt de vrouw met de castratie, aldus Derrida, maar ze gelooft daarzelf helemaal niet in, evenmin als in de keerzijde daarvan, de anti-castratie. ‘Zij is te listig om daarin (de castratie) te geloven en zij weet - daarvan moeten wij, maar wie, wij? het leren - dat een dergelijke omkering (de anti-castratie) haar elke mogelijkheid tot het simulacrum zou ontnemen en tegelijkertijd in waarheid op hetzelfde zou uitlopen en haar meer dan ooit in de oude tredmolen zou opnemen.’ 33 Even verderop schrijft Derrida dat de vrouw het castratie-effect wel nodig heeft omdat ze zonder dat niet zou kunnen verleiden. Ik vraag mij af of Derrida hiermee alleen verwijst naar Nietzsches fascinatie voor het vrouwelijk vermogen om te verleiden, of dat hij de vrouw toch ook een eigenschap toedicht. Natuurlijk is het vaak zo dat ons verlangen naar de geliefde groter wordt wanneer ze zich een beetje op afstand houdt, aanwezig is als afwezige. Maar waarom zou alleen de vrouw moeten verleiden? En wordt ze geacht alleen een man te verleiden? Evenmin als het verschil tussen ‘waarheid’ en waarheid zich laat definiëren (immers het verschil zou dan als zodanig zijn opgeheven) is het verschil tussen de geslachten te definiëren. Derrida zegt: ‘Er bestaat geen waarheid als zodanig omtrent het verschil tussen de geslachten, van de man of van de vrouw als zodanig.’ 34 Je kunt je afvragen in hoeverre deze uitspraak op gespannen voet staat met de opmerking dat de vrouw het castratie-effect nodig heeft. Impliceert Derrida's opmerking over dit castratie-effect niet toch ook een herdefiniëring van het vrouwelijke in mannelijke termen? {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} De andere klacht van Ariadne ‘Ik ben niet meer je getrouwe dubbel, de stem (porte-voix) van je vreugde en smart, van je angsten en ressentiment. Die spiegel waartoe je me maakt heb ik in het water van de vergetelheid gedompeld (...)’ 35. Dit is de klacht van Ariadne - Irigaray tegen Dionysos - Nietzsche. Irigaray heeft zich in haar tekst ‘Amante marine, de Friedrich Nietzsche’ beziggehouden met de teksten van Nietzsche en impliciet ook met die van Deleuze en Derrida. Ze doet dit niet via een wetenschappelijk commentaar, maar ze weeft haar eigen tekst er eigenlijk tussen door zonder ook maar één keer ‘ik’ te zeggen! Evenals Derrida houdt Irigaray zich bezig met het effect van het vrouwelijke, dat de onbeslisbaarheid van de tegenstelling waarheidschijn laat zien, maar voor haar is er nog ‘meer’. Ook haar gaat het om het vrouwelijke als de grens van het filosofische vertoog. Irigaray is echter zelf een vrouw. En het feit dat mensen geseksueerde wezens zijn heeft gevolgen voor de aard van het vertoog. 36 Het filosofische vertoog - en niet alleen het filosofische - is volgens Irigaray bepaald door een mannelijk verlangen, ook dat van Derrida. De metafoor van het Dionysisch universum verwijst voor Irigaray naar een totalitair systeem, een gesloten cirkel waarvan Dionysos het centrum vormt. Ondanks Deleuzes opmerking omtrent de bevrijde kracht van de vrouwelijke anima heeft Ariadne volgens Irigaray slechts de taak Dionysos steeds opnieuw te bevestigen. Weliswaar is de spiegeling, de afhankelijkheid wederzijds, maar: ‘Als ik jouw beelden in mezelf bewaar, en als jij je eraan onttrekt om de mijne terug te geven, dan is het ik een gevangenis. Verlamming, de liefdevoor jou. Hetin beweging zijnde universum van onze verstrengelde spiegelingen wordt dan tot een kring om je heen, die jouw wereld weerspiegelt.’ 37. Het huwelijk tussen Ariadne en Dionysos is een ‘huwelijk van ijs’, volgens Irigaray. Ariadne is de verdubbeling van Dionysos en zo is hun huwelijk eigenlijk een huwelijk van Dionysos met zichzelf. Dionysos hoort het ‘ja’ van Ariadne, maar zolang hij haar naar zijn wil plooit hoort {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} hij strikt genomen helemaal niets van haar. In de visie van Irigaray kan de vrouw binnen de economie van hetzelfde, binnen de fallocentrische symbolische orde, alleen maar nabootsen. Ze heeft zich altijd moeten identificeren met mannelijke projecties in onze cultuur. Daardoor spreekt ze als ze het over zichzelf heeft eigenlijk helemaal niet over zichzelf. De vrouw bootst na, en omdat deze nabootsing volgens Irigaray geen enkele betrekking heeft tot haar eigen verlangen, doet de vrouw eigenlijk alleen maar alsof. Kortom: ze simuleert. Ze simuleert, aldus Irigaray, omdat ze zichzelf niet kan representeren. Ze kan zich in feite niet echt verdubbelen in een subject en een object, ze kan zichzelf niet op een oneigenlijke wijze scheiden van het andere en dit andere tot haar bestaansgrond maken. ‘Het subject is niet meer te identificeren in zijn betrekking tot het object, en geen enkele van die functies heeft meer gewicht dan een andere, waarbij dit uit elkaar halen van verbanden betekent dat ze worden overgeleverd aan de discursiviteit zelf. En als: “zich bevredigen”, voor de mannelijke soort, iets is dat begint met het stellen van het onderscheid tussen subject - predicaat, subject - object, op de meest traditionele manier, namelijk in termen van toebehoren x = (te, in..) y (...) zo zullen we nooit weten wie/wat x is, wie/wat y is voor het vrouwelijke.’ 38 In het feit dat de vrouw zich niet kan representeren ziet Irigaray geen gebrek, een tekort van de vrouw, maar juist haar ‘meer’. De filosofie heeft altijd de voorrang gegeven aan het vaste (het ene, het zijnde) boven het vloeibare 39. (het vele, veranderende); aan een rationaliteit en een logica die de fysische realiteit onderbrengt in theorieën en in een taal die het vloeiende ontkent of reduceert, opdat de duidelijke subject-objectverhoudingen niet worden verstoord. Het vrouwelijke kan zich echter volgens Irigaray niet in een dergelijke taal articuleren. De syntaxis van de discursieve logica ziet Irigaray als het hulpmiddel waarmee mannen zichzelf kunnen representeren, waarmee zij zichzelf kunnen aanraken. Irigaray zoekt naar een syntaxis die de ‘zelf-beroering’ 40 van de vrouw in het spel brengt. Deze syntaxis zou volgens haar geen hulpmiddel zijn, waarmee de vrouw zichzelf een identiteit verschaft, want, - anders dan {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} de man - kan de vrouw zichzelf aanraken zonder het gebruik van instrumenten. Het gaat om een taal, waarin elke vorm van toeëigening van het andere tot het zelfde, tot objecten tegenover subjecten onmogelijk is geworden. Een andere manier van spreken en schrijven, die beter past bij het vrouwelijk verlangen. De hysterica spreekt in de vorm van symptomen, omdat haar verlangens in haar lichaam zitten opgesloten en zich niet kunnen uitdrukken in de discursieve taal. Deze verlangens zijn alleen waarneembaar in de vorm van symptomen. Er bestaat nog niet, of niet meer, een continuïteit tussen deze symptomen en een andere taal zoals Irigaray zich wenst. De hysterica kan slechts zwijgen en de mannelijke taal nabootsen, die ze echter wél vervormt. Zij is dan ook in de traditie bij uitstek de representatie van de leugen en het bedrog. Het gaat hier om een nabootsing die ordeverstorend werkt. 41. De bevrijding van de vrouw uit het mechanisme van waarheid en schijn door Nietzsche/Deleuze/Derrida leidt volgens Irigaray tot de veroordeling van de vrouw tot simulacrum. Waar de vrouw zich eerst heeft moeten identificeren met de waarheid of met de leugen, rollen die ze altijd goed heeft gespeeld, moet ze zich nu identificeren met het simulacrum. Ze blijft nog steeds een projectie van het mannelijk verlangen. Maar, zo zegt Irigaray, de vrouw is geen simulacrum, want ook deze rol speelt ze maar. Ze simuleert het simulacrum! Wanneer je het simuleren als een eigenschap van de vrouw beschouwt, zoals Nietzsche en ook Derrida volgens Irigaray soms doen, dan kun je niet zien dat deze rol haar eigenlijk helemaal niet bevalt. Het enige voordeel is dat ze dan mee mag doen in het spel van de meester. Wanneer de man de vrouw wil inpassen in de generalisatie van het simulacrum dan betekent dit voor Irigaray dat de man zich opnieuw probeert veilig te stellen. Het andere, het mogelijke ‘buiten’ van een systeem wordt volgens haar ook dan weer gereduceerd in een ‘binnen’. Het mogelijke gevaar van een ‘buiten’ wordt opnieuw afgewend. Waar de man eerst zijn relatie tot de waarheid en de onwaarheid heeft uitbesteed bij de vrouw, zo besteedt hij nu zijn relatie tot de onwaarheid van de waarheid uit bij de vrouw! En blijft de vraag, of de vrouw nou wel of niet in de castratie gelooft, niet uitsluitend een mannenprobleem, zo vraagt Irigaray zich af. Zien mannen vrouwen immers niet alleen in relatie tot mannen? Het vermogen van de vrouw om te imiteren is onuitputtelijk. Daarom {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} bevindt zich altijd onder/achter al haar verschijningen nog iets anders. Juist vanuit deze niet nader te benoemen positie kan zij alle waarden bedreigen, aldus Irigaray. Door haar mimetische aanleg is de vrouw de ondersteuning van elke ‘mise-en-scène’ van de wereld, van de waarheid, de schijn en óók van het simulacrum. Irigaray richt zich evenals Derrida op datgene wat in de filosofie onbewust is gebleven. Ze richt zich op de verdringings-mechanismen en de structurering van de taal op basis waarvan de filosofie steeds het ware van het onware, het zinvolle van het zinloze heeft kunnen scheiden. Ze stelt de syntaxis en de metaforiek van een taal ter discussie. Ze is erop uit om de manier waarop het discours functioneert onderuit te halen. De strategie van Irigaray is gebaseerd op het vermogen van de vrouw tot nabootsing. Waar de vrouw tot dusver verplicht is geweest tot nabootsing, tot de verdubbeling van de projecties van het mannelijke verlangen zou ze deze nabootsing nu vrijwillig op zich moeten nemen. Ze zou zich opnieuw moeten onderwerpen aan de ideeën die er over haar bestaan binnen een mannelijke logica, nu echter om: ‘als gevolg van een speelse herhaling dátgene te laten “verschijnen” wat verborgen moest blijven: het toedekken van een mogelijke werking van het vrouwelijke in de taal.’ 42 Deze laatste cryptische regel van het citaat verwijst naar wat ik al eerder de dubbele negatie heb genoemd: de ontkenning van een ontkenning. Eerst is de mogelijke werking van het vrouwelijke in de taal toegedekt (eerste ontkenning), en vervolgens moest deze toedekking verborgen blijven (tweede ontkenning). Wat dit betreft lijken mij de opvattingen van Irigaray en Derrida erg verwant aan elkaar. Maar er is mijns inziens één groot verschil. In de filosofie van Derrida omtrent het simulacrum is het onderscheid tussen nabootsing en model verdwenen, terwijl dit voor Irigaray op een bepaalde wijze nog wel lijkt te bestaan; niet zozeer als het onderscheid tussen nabootsing en model, maar als het onderscheid tussen nabootsing en iets anders, dat niet voorgesteld kan worden als model, maar dat niettemin ‘echt’ is. Juist het feit dat vrouwen zo goed kunnen mimen betekent voor haar {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ze niet geheel in deze functie opgaan. Ze verblijven nog ergens anders... waar? en wie zijn zij? In het begin van dit verhaal heb ik gezegd dat de vraag ‘wat is de vrouw’ een vraag is waar het feminisme niet omheen kan. 43. Noch Deleuze, noch Derrida, noch Irigaray heeft deze vraag beantwoord in termen van een - nieuwe - theorie omtrent de vrouw. Deleuze heft uiteindelijk de vrouwelijkheid geheel op in de veelheid van de geslachten, waarbij hij echter voorbij gaat aan het feminisme. Derrida en Irigaray geven met hun kritiek op en een kritiek van de traditionele filosofie impliciet een herwaardering van vrouwelijke waarden, maar zodanig dat de gedachte aan een nieuwe theorie meteen wordt ondermijnd. Het is in dit artikel niet mijn bedoeling geweest de politieke, wetenschappelijke en artistieke waarden van de verschillende theorieën omtrent vrouwen, de vrouwelijkheid met elkaar te vergelijken. Ik heb een invalshoek willen presenteren waarbij het niet gaat om via een algemene theorie van de vrouwelijkheid, de strijd tegen vrouwenonderdrukking te legitimeren. De vrouw wordt vanuit dit perspectief in eerste instantie beschouwd als een uitdaging aan, en een verstoring van alles wat zich in onze cultuur als vanzelfsprekend heeft gevestigd. Een perspectief waarin het bovendiën geen essentialistische doodzonde is om woorden te gebruiken als ‘de vrouw’, ‘het vrouwelijke’ in plaats van ‘vrouwen’ als een heterogene, materiële werkelijkheid, omdat het onderscheid tussen een metaforische betekenis en een letterlijke betekenis van een woord op zijn minst problematisch is geworden. De genoemde teksten voeren je als lezer steeds dieper in het labyrinth. Dit ergens anders van de vrouw aan gene zijde van de waarheid, de schijn, maar ook aan gene zijde van het simulacrum, hoe kun je dit nog denken? Irigaray bekritiseert de vanzelfsprekendheid waarmee de vrouw wordt toegeëigend in het systeem van het simulacrum. Je kunt je inderdaad afvragen of het niet alleen gaat om oude wijn in nieuwe zakken. Aan de andere kant, kan Irigaray het systeem van waarheid en leugen en dat van het simulacrum wel zo naast elkaar plaatsen? In tegenstelling tot de filosoof van de (on)waarheid is Derrida zich ervan bewust dat elke zingeving berust op een toeëigening, waaronder zich een afgrond bevindt en dat de logocentrische metafysica niet te overwinnen valt. Het ‘meer’ - je zou kunnen zeggen het ‘eigene’ - van de vrouw bestaat in het feit dat ze zichzelf niet kan representeren. Deze {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} eigenheid van de vrouw laat zich niet articuleren in de taal zonder het logisch functioneren daarvan te ondermijnen. Met andere woorden er valt geen zinnig woord over te zeggen; het is niet op te sluiten in een betekenis. Enerzijds kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat Irigaray dit soms toch doet en anderzijds vraag ik me af of het ‘meer’, het ‘eigene’ van de mán zich uiteindelijk niet eveneens onttrekt aan de representatie in de symbolische orde. Volgens Derrida is elke eigenheid die we onszelf of het andere toekennen altijd het resultaat van een toeëigening. Iets is nooit eigen, maar je maakt het jezelf eigen. Ook de taal is georganiseerd door dit proces van toeëigening. In ‘Eperons’ deconstrueert Derrida de toeëigening van de vrouw door de man niet om haar wezen aan het licht te brengen, maar om te laten zien dat de man nog moet leren wat zij allang weet; namelijk: dat er buiten de toeëigening om geen enkele eigenheid bestaat. Irigaray is van mening dat juist omdat de vrouw zo perfect kan mimen haar eigen zelf hieraan volledig vreemd blijft, en dat ze door de buitenpositie die ze inneemt, de traditionele representatie zo goed kan interpreteren. 44 Ook voor Derrida kan de vrouw op grond van haar buitengesloten zijn de positie van ordeverstorend simulacrum innemen. Ik denk echter dat de andere logica die Irigaray zoekt, waarin het vrouwelijke zich echt kan articuleren zonder dat er sprake is van een toeëigening, volgens Derrida onmogelijk is en op een tegenspraak berust. Ik waardeer Irigarays ‘toeëigening’ van het vrouwelijke als een strategische zet ten opzichte van een toch door mannen - maar wie zijn zij? - geformuleerde filosofie; als een deconstructie van een deconstructie. Bovendien laat ze zien dat een herwaardering van wat traditioneel onder vrouwelijke waarden wordt verstaan, getuigt van een naïeviteit wanneer men daarbij niet ook de taal ondervraagt. Je kunt jezelf niet buiten de fallogocentrische orde plaatsen alleen omdat je een vrouw bent. Deze orde moet worden ondervraagd om er achter te komen in hoeverre de vrouw hierin is opgenomen en in hoeverreze deze overschrijdt/kan overschrijden. Het fallische is, aldus Irigaray, het serieuze van elke betekenis. Deze betekenis is verbonden met eenduidigheid en waarheid. ‘Het spreken van de waarheid constitueert het verbod op het genot van de vrouw en dus op de verhouding tussen de geslachten.’ 45. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Omdat Irigaray zo de nadruk legt op het lichaam van de vrouw lijkt me het gevaar aanwezig dat haar opvattingen resulteren in een nieuwe opsluiting van het vrouwelijke in stereotype metaforen. In ‘Amante marine’ stelt Irigaray tegenover Nietzsches gebruik van metaforen als ‘de zon’ en de ‘hoogste top’ 46., die van de schaduw en van de zee (la mer dat qua klank verwijst naar mère, moeder). Ze verwijt hem dat hij het bestaan van de schaduw en de zee heeft ontkend en stelt hem voor samen met haar terug te keren naar de bron van zijn leven. Wanneer dit een representatie van het vrouwelijke is dan vraag ik me af of dit langs een lange omweg niet eveneens uitloopt op hetzelfde: de vrouw als moeder, voedster en bron, die nu weliswaar niet meer mag worden vergeten. Misschien doet Irigaray geen uitspraken over het wezen van de vrouw, ze is mijns inziens wel expliciet over het wezen van het verschil tussen de geslachten. Wat dit betreft sluit ik me liever aan bij Derrida, als hij schrijft dat er geen waarheid omtrent het sekse-verschil bestaat; juist omdat de relatie tussen ‘waarheid’ en waarheid onbeslisbaar is. Zowel Irigaray als Derrida laten in hun werk zien hoe de westerse filosofie metaforen tot begrippen heeft gemaakt die passen in een waarheidssysteem. Ik krijg echter bij het lezen van ‘Amante marine’ soms het gevoel dat Irigaray het vrouwelijke ook in zijn waarheid probeert te vatten, al is het niet in termen van een model, een theorie en kun je dus strikt genomen niet van waarheid spreken. Aan Derrida kun je overigens de vraag stellen of, indien er niets meer buiten de beweging van de verschillen bestaat, en er niets meer in tegenspraak is met deze beweging, zijn filosofie dan niet slechts uitmondt in een metataal? Impliceert zijn denken uiteindelijk niet ook een hertoeëigening van alles binnen één systeem, dat weliswaar geen systeem meer is in de traditionele zin, maar niettemin Eén? Derrida lijkt ons ervan te willen overtuigen dat elke echtheid een illusie is, want ze berust op een bijna gewelddadige toeëigening. Het zoeken naar deze echtheid is de spil waar het in de metafysica om gaat en vervolgens Derrida berust dit op een heimwee, een nostalgie waarvan we maar beter afscheid kunnen nemen. Maar is hiermee de kous af? Het komt mij voor dat Derrida uiteindelijk toch op een theoretisch niveau problemen probeert op te lossen die daarmee op andere niveaus, die van het driftmatige, helemaal niet zijn opgelost. Derrida denkt in ‘Eperons’ de vrouw als simulacrum en blijft daarmee volgens Irigaray binnen een mannelijk perspectief. Hij kan {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} wellicht moeilijk anders. Irigaray probeert aan dit perspectief te ontkomen door te stellen dat de vrouw ook haar rol van simulacrum alleen maar simuleert, waarbij ze mijns inziens het vrouwelijke ook blijft beschouwen in relatie tot het mannelijke. Ik vraag me af in hoeverre dit te maken heeft met een volstrekt heteroseksueel gezichtspunt en of het ooit mogelijk is, na de ‘deconstructie’ van de verhouding tussen de seksen, het vrouwelijke nog weer anders te denken... {== afbeelding uit: ‘greg bright's fontana mazes’, londen 1975 ==} {>>afbeelding<<} {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding foto: anna cirkel ==} {>>afbeelding<<} {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Het naakt in het landschap lidy van marissing 1 Bijna niets. Alleen deze beweging waar ik van ril. De trage beweging van bekken, kont en buik. Bekken, billen, borsten. (Gisteren is zij opgehouden zichzelf te wurgen in andermans armen; de dodelijke omhelzingen in portieken vol slechte adem, in parkeergarages vol kwade dampen, of zelfs maar in een verlichte deuropening: ik stop ermee! heeft zij geroepen met haar ene hand over de beet in haar hals wrijvend, de blauwe beet in haar zachte hals, troostend, genezend en knedend wrijvend, met de ene hand derodetanden in haarvel wegwrijvend en met de andere hand de indringer stotend en duwend, achterover de trap af, allemaal, iedereen, nu! weg! stil! heeft zij geroepen, al is dat sneller gedacht dan gedaan.) 2 Bijna niets. In een stoel. Alleen dat waaraan ik denk bestaat. Alleen wat ik zie - in de kamer, in het huis of in m'n hoofd - bestaat. (Is zij zo iemand die niet verder kan denken dan de hoek van de straat? Dan komen we niet ver.) Alleen als ik aan iets denk bestaat het. Oorlog. Regen. De zee. Hoe ziet de ruimte eruit, de ruimte die je jezelf moet toestaan om te kunnen leven? Ik weet niet, ik weet niet of, ik weet niet {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe - (Hoe kijkt ze mensen in het gezicht van wie ze weet dat zij haar gedrag afkeuren?) Oorlog. Regen. De zee, de zee. Ik sluit m'n ogen en hoor hoe de golven rollen en breken zonder een enkele adempauze, een eeuwig brullend dier. (Met haar ene hand de vlekken in haar hals wegwrijvend.) Ik weet niet, ik weet niet of, ik weet niet hoe - Vreemd toch dat ik hier eindeloos wil blijven staan, in de ban van de golfbewegingen, de zee, de zee, gehoorzamend aan het gebulder. 3 Bijna niets. Een galerij met schuin licht van links, de onmogelijke roep van een koekoek, zeker drie minuten aan één stuk. Verlangen. Verder geen geluiden, geen mensen, alleen ergens achterin een kind dat met het gezicht naar de tuin speelt. (Aan het andere eind van de galerij, naakt maar teruggetrokken in de schaduw om zich toch niet bloot te geven, staat zij, peinzend? Met een sigaret tussen de lippen tegen een palm geleund. Laten ze haar nu niet komen vertellen dat deze stille droom alleen maar deel uitmaakt van een reclamefilmpje.) Het kind zit in de zon de koekoek na te zingen, steekt z'n voeten met schoenen en al in de vijver. Dit is alles. Ik voel mij in een ander land. 4 Bijna niets. Een heldere kamer. Een lichtkoker. Mos tussen de stenen. Een binnenplaats waarin de levens van jaren, eeuwen terug, nog lijken te kruipen in de sporen van regenwater langs de kozijnen, naast de put, tegen de deur, en in de scheuren van de gekalkte muren. Een luchtkoker waarin de stemmen nog lijken te kermen als de wind op de binnenplaats valt, de regenpijp kletterend overstroomt, hagelstenen op de tegels slaan en springen. Een lichtkoker die de zon in de kamer gooit. Een heldere kamer is een ruimte als een heldere dag. Bijna niets. Het is alles. (Een half uur later.) Is dat alles? Dit figuurtje tussen afgestreken muren. (Ah, het nietigheidssyndroom. Schrijf je dan tot leven!) Nog steeds het plan in m'n hoofd: een wereldreis te maken, op een bezemsteel te stappen en het raam uit te vliegen, in tachtig nachten de wereld rond. 5 Ik word wakker met een gevoel of m'n hersens van dat lange slapen tegen m'n schedel zijn geplakt. De stilte is wit. Het plafond is wit. De {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} wanden zijn wit. Drie verlaten ligstoelen bij het open raam. Eén lege stoel kan ontroerend zijn, drie is teveel. (Niet dat zij dit denkt maar zij zou het kunnen denken. Met gesloten ogen en gespreide armen en benen heeft ze zichzelf tegen de muur gezet. Gedrukt? Gekleefd? Gehangen? Een harde geëmailleerde verschijning. Met dat hoofd op die lange zuilachtige hals inderdaad meer een vaas dan een vrouw. Toch niet niets. De tors stáát op de heupen, en als ze zich omdraait zijn de billen net twee keien. Ze is heel rosé. Alles aan haar is rose. Zo rose dat ze menig bezoeker het gevoel heeft gegeven dat hij een warm en sappig stuk vlees vóor zich had. Zijn hand die hij op haar arm legt, op haar schouder, op haar arm, dan op haar dijbeen. Zijn blote hand, op haar arm, op haar schouder, in haar hals, op haar blote heup, op haar knie, aan haar lippen, aan haar lippen / /Zij staart in het niets:) Nooit beweegt een hand zonder dat de beweging uit de arm vloeit en nooit draait een hoofd zonder dat de beweging uit de rug opklimt, uitstraalt naar de schouders, langzaam of snel, steeds is het één doorlopende beweging, desnoods hortend en stotend maar toch één beweging van onderling verbonden, desnoods gescharnierde of geplakte, desnoods geschroefde of genaaide ledematen. (Zoals gezegd, zij is er en zij is er niet meer. Peinzend. Afwezig aanwezig.) 6 Bijna niets, iets als een vage gedachte alleen al kan het lichaam veranderen. Een lichaam verandert van gedachte. Een gedachte verandert van lichaam. Een lichaam is een gedachte. Bijna niets. (Zij zit nu aan de tafel, een beetje boers, stijf rechtop, de benen iets uit elkaar, de ogen meestal toegeknepen, af en toe ineens wijd-open. Rose. Toch is zij geen zittende vleesklomp. De zenuwtrek van een mondhoek geeft haar gezicht een raadselachtige glimlach (néé, in niets lijkt zij op M.L., bah, ik hoor het iedereen al denken) terwijl haar blik snel en ernstig rondgaat door de woning terwijl haar ene hand op haar knie de maat van verre alleen door haar gehoorde muziek trommelt.) Een lichaam in gedachte. Gespartel. Dat is alles. Ik heb geen ruimte om m'n hoofd te draaien. Om m'n kop tegen de krib te gooien. (Zij houdt van een mooi uitzicht maar zit meestal met haar rug naar het raam. Waarom? Ze zou het niet weten als de een of andere enquêteur er aan de deur naar zou informeren, maar er komt hier geen mens met zo'n vragenlijst binnen. Zij schuift haar handen onder haar brilleglazen om haar gezicht vast te houden, minutenlang. Hoe kun je nu een gesprek voeren met iemand die haar gezicht in haar handen verbergt?) {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Verklaring van de afkorting - Wereldberoemde ingelijste postzegel, ongeveer vijftigmaal ware grootte, waarop vrouw met vreemde blik. Geenszins hoerig. Destijds was het mode om het hoofd ietwat schuin op de romp te dragen. De geruchtmakende gelaatsuitdrukking kan blijkens talrijke wetenschappelijke publikaties heel goed het gevolg zijn van een gezichtsverlamming. Critici (kennelijk geen raad wetend met) hebben wel beweerd dat het portret, waarvan de wonderlijk geplaatste ogen zich nergens op richten, in staat van dronkenschap geschilderd zou zijn. Wat is overigens de verleiding waarover men het al eeuwen heeft? Zij is mysterieus geworden vanwege haar monstrueuze marktwaarde. Indrukwekkend ook achter kogelvrij perspex-glas, niet vanwege de betekenis, niet om wat zij te zien geeft: de dubbelzinnige glimlach zonder woord of gebaar, het gekoesterde Raadsel Vrouw. ‘Iedereen zegt dat het niet lijkt en dat het lelijk is, maar dat maakt niets uit, dat komt wel,’ verklaarde de maker toen hij het werk voor de eerste maal tentoonstelde; de geschiedenis heeft hem gelijk gegeven. 7 Zo ondergedompeld in moeheid, zwaar, hangend aan m'n eigen ledematen, met organen van stroop, hijs ik me op, tot de rand, tot m'n ogen over de rand kijken, tot m'n mond over de rand blaast, en ik vlak over een oppervlakte gluur en neuzel, niets zie dan een kubus van licht die plat op het vlak staat, met m'n ogen knipper en slik, m'n lippen proef en kijk, steeds meer zie, steeds meer, de kubus valt nee klapt open en steeds meer figuren kan ik zien, mensen? voorwerpen? objecten, gedaanten, schaduwen, diepten, tussen en achter en zelfs in - ik hijs me op de rand, hang met smeltende ledematen over de rand, en zie de bewegingen, de verhoudingen die verschuiven, tussen en achter en zelfs in de figuren, in het licht uit de schaduw, in de schaduw uit het licht achter of tegen of naast elkaar - tot m'n ogen gesmolten toch over hun eigen rand proberen te kijken, zo vol is alles daar dat ik met een glim alleen nog maar kan lachen, hangend, terwijl zoogdiertjes ergens beneden aan m'n voeten knabbelen en aan m'n kuiten ruiken stoot ik met m'n hoofd tegen de kubus van licht, hangt m'n gezicht in de wind met al die andere lappen van vlees waaiend en wapperend achter of tegen of naast elkaar. 8 (Ze slaat de deur met een harde klap achter zich dicht. Langzaam duwt ze de deur weer open. Ze zet haar voet er tussen. Ze zwaait de deur met haar elleboog wagenwijd open en stoot hem met haar bil weer dicht.) ‘Ben jij het die daar heen en weer loopt?’ ‘Ik ben het, ja.’ (In haar omgeving verzuurt de melk, zeggen de buren. Toch een robuuste persoonlijkheid die dikwijls als een bodybuilder trots en veerkrachtig rondloopt. Toch.) Ben ik hier of elders? Ben ik er al? Kom ik er ooit? Nooit? Als je op de ene plek begint eindig je altijd op een {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} andere. Hoe je daar dan gekomen bent blijft een raadsel. Hier een ruimte, daar een hok, nog wat lokalen, een gangenstelsel dat niets verbindt met een trappenhuis dat nergens op aansluit. Maar wel deuren die worden geopend, deuren die worden dichtgeslagen. (Het enige dat ze heeft aangetrokken zijn de vuurrode oorwarmers. Ze steekt een sigaret op. In de kamers boven haar hoofd worden tafels, stoelen, schoenen en hobbelpaarden over houten vloeren geschoven.) Waar je ook kijkt, het is altijd of je het centrum mist. Het hart? (Ze praat eerst en denkt later, zeggen de buren rechts. Welnee, ze denkt sneller dan ze praat, daarom valt ze zichzelf steeds in de rede, beweren de buren links.) Terwijl ik een plak kaas snij wordt het me ineens duidelijk. Even is alles zo helder als - Je moet een vast punt in je leven hebben, anders is er geen beginnen aan. (Niemand doet het licht aan hoewel het nu erg donker is in de kamer. Als ik wegga slaat zij het bed open.) 9 M'n hoofd is zo groot als de wereld. (Een met gesloten benen liggend vrouwelijk naakt. Zonder hoofd? De kop lijkt er afgesneden.) Het beste is misschien niets te zien, niets te ruiken, door niemand te worden lastiggevallen, opgejaagd, achternagezeten, ook in m'n hoofd niet waarin duizenden stemmen galmen en weergalmen behalve de mijne. (O nee, haar gezicht is met een grijze lap bedekt waarin gaten zijn gescheurd voor mond en neus en ogen. In de mondholte glinstert een diep nat rood.) Is de wereld niet groter dan mijn hoofd? Waarom weet ik niet eens wat er in dit bolwerk gebeurt? (In haar kamer kan ze de gebeurtenissen bijhouden. Incidenten: een schroef aandraaien, een glas breken, een plant verpotten, een nagel scheuren, een vuur stoken, een knop indrukken, een verkeerd nummer draaien en een verkeerde stem te horen krijgen, een deuntje fluiten.) Waarom ga ik niet in een hol wonen met vriendelijke dieren die voedsel voor mij zoeken en mij hun geurige vacht aanbieden? Het is stom buiten te komen waar niemand de beweging van mensen en apparaten stilzet. Daar is altijd gedonder, onrust, spektakel, rinkelend glas gevolgd door rennende voetstappen. (Ze praat binnensmonds en met een niet te stuiten snelheid alsof ze voortdurend op de hielen wordt gezeten. Ze praat sneller dan ze denkt, zeggen ook de buren beneden.) Gaan? Niet gaan? Alleen al de gedachte dat je van alles, van alles tegen elkaar moet zeggen, de onmogelijkste dingen onder woorden moet zien te brengen, moedertaal, vaderland, mijn enige houvast is te blijven waar ik ben, en dan nog... Maar op het laatste moment ga ik toch en het is weer een vergissing, {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} ik kan niets volgen van wat daar allemaal door iedereen beweerd wordt, ik ben m'n hoofd kwijt. (Een willekeurige vrouw die je ieder ogenblik kunt verwisselen met één van die tientallen vrouwen die in een warenhuis bij een kassa staan of op een vluchtheuvel op de bus wachten. Toch?) 10 Aan het eind van deze kamer een smalle gang. Aan het eind van die gang een trap zonder treden. Als u voor een feest vijf of zes mensen heeft uitgenodigd en de deur staat op een kier en er zijn ineens vijftig mensen in uw kamer en er staan er nog zo'n zestig in de gang, dan is dat, dan is dat - Ik wil ze niet hebben maar hoe krijg ik ze er uit? De kamer vol gejoel, de gang vol gesnater en gestamp. Tumult. De vloeren moeten solide zijn. De gangdeuren vliegen open en daar hangen ook de buren hun bedenkelijke gezichten naar buiten. Gejoel. Gesnater. ‘Wat is een trap zonder treden?!’ Ik zeg hem dat hij zijn muil moet houden. Ik sper m'n ogen wijd-open en hoor mezelf bizarre dingen beweren, de meest vreemde zinnen ontsnappen me (meent ze dat nou?), ik hoor me heel overtuigend te keer gaan (daar heeft ze toch nooit over nagedacht?) en tenslotte lachen, láchen. ‘Mijn ideeën komen uit mijn eigen hoofd.’ ‘Maar hoe kwamen ze er in?’ ‘Heren, ik smeek u.’ (Ze houdt zich stil. Er gilt iets in haar achterhoofd. Een treintje in een enorm dal, het gilt, alarmerend, dapper en vrolijk.) ‘De wereld om ons heen is een grote chaos.’ ‘Daarin staat u niet alleen.’ ‘In die wereld?’ ‘In die ervaring.’ ‘Ik moet in deze wereld leven en zak er steeds dieper in weg.’ ‘Een modderbad? Een moordkuil?’ ‘We moeten ons in deze onzekere tijd allemaal zien te handhaven.’ ‘Onzekere tijd? Heren, ik smeek u. Rust roest.’ (Ze zegt het lachend.) ‘Ik beweeg mij in de beweging van de chaos.’ ‘Wie beweegt de chaos?’ ‘Die beweegt uit zichzelf.’ (Ze is uitgelaten.) ‘Kijk! Kijk dan! De lucht bestaat uit duidelijk door de wind voortgedreven wolken.’ ‘Ik twijfel aan alles.’ (De manier waarop zij droomt is realistischer dan de manier waarop zij redeneert: er zit meer leven in een nachtmerrie dan in een logisch betoog.) Een man staat, de anderen zitten, hij beweert en beweert, met hamerende handen, de anderen luisteren, wat denken zij? Ze zwijgen, ze staan op, ze gaan weer zitten. Ze laten hun tanden zien of leggen hun voeten op tafel. (Haar gezicht in de schaduw. Er gilt iets in haar achterhoofd. Het kind dat een vinger tussen de deur geklemd voelt.) ‘Laat ik het zo zeggen: ik zet af en toe een raam open dat uitziet op landschappen die slechts vaag zichtbaar zijn.’ ‘Maar één raam is niet genoeg.’ ‘Er gaat een wereld voor je open.’ ‘Dat heb je mij niet horen zeggen.’ ‘Jij denkt dat je begrijpt wat iemand uitkraamt of mompelt of opschrijft.’ {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Woorden, woorden genoeg, kale praatjesmaker, maar waar woon je?’ ‘Wij hebben wel wat anders aan ons hoofd.’ (Traag komt ze overeind, zo verward dat ze dwars over de tafel heen om nadere bijzonderheden wil vragen, de handen plat op het tafelblad. In haar achterhoofd gilt het kind dat een voet tussen de spaken van een draaiend fietswiel verliest.) Luister. Vertel me. O, hoe gaarne. Vertel me. Luister. 11 Dit is dan het landschap. Bijna niets. Alleen deze handpalm. Deze rimpels, lijnen die ik kan samentrekken tot groeven. Straten. Straten. Huizenrijen. Een wegennet. In een holte van gevouwen huid. Telkens weer tastend terug. Hoe ben ik hierterechtgekomen? In deze leefkuil? 12 Iets beweegt daar. Een gezicht, een groot wit gezicht, zo'n gezicht komt van onder de grond. Nog een hoofd en nog een hoofd, tientallen witte ronde gezichten die opduiken en terugzakken, onder een klapperend zeildoek? Ze fluisteren, stoken, zweren samen. Wie goed luistert hoort namen noemen, leder moment kun je een roofvogel in de lucht verwachten. Aasgieren. De passanten, of ze nu naar binnen gluren of niet, blijven passanten. De handen om de ogen, de handen om de mond. De deur is in het slot gevallen. (Ze laat zich met de rug langs de muur glijden, op de grond zakken. Alleen een heup, een schouder en wat haren zijn te zien.) Als er zacht wordt geklopt op het uiteinde van de balk kan ik het horen als ik hier m'n oor tegen het hout druk. Een gehoorgang. De afstand is zo groot en het geluid wordt zo vaak doorkruist door andere trillingen dat het kloppen zwak is, heel zwak, bijna niets. (Ze maakt zich los van de muur en rekt zich uit. Probeert door te zwaaien met de armen verlichting te vinden. Lucht. Alsof ze nog steeds los moet komen. Los. Haar hoofd beweegt ze daarbij niet, alleen haar armen. Een windmolen.) Wat is er gebeurd? Alles vergeten. Ramen openzetten. De kamer leegmaken en witten. Het begint te waaien. Het wordt een heldere dag. (Staat nu stevig op haar benen en steekt haar armen omhoog als iemand die ontwaakt. Maar het hoofd is tegen een sokkel aan geboetseerd met slordige kwakken rauw gehakt. Het linkeroor ontbreekt.) 13 Wat denkt iemand die een hele dag naar een dobber kijkt? Hoe denkt iemand die urenlang piano speelt? Wat gebeurt er in het hoofd van degene die een nacht achter het stuur zit en over een zwart lint razend een witte lijn volgt? (Zij denkt helemaal niets maar kijkt op de weg. Is {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} dat zo? Ook kijken is denken. De snelheid, het wegdek, de wagen - wat zij waarneemt verdwijnt in haar brein. Op z'n minst denkt zij dat zij rijdt. Zij denkt dat zij hard rijdt, een race tegen de wind, en haalt haar neus op: de lucht van gepasseerde koeiestront is de auto binnengedrongen. Zij ruikt de herinnering aan schoolvakanties.) Wat doen we als we niets anders doen dan denken? (Ze vouwt haar handen achter haar hoofd en draait haar gezicht naar de warmte van de zon.) Hoe denkt iemand die dagenlang naar een dobberende dobber tuurt? Wat doe ik als ik alleen maar denk, denk dat ik denk? Er is geen woord van mijzelf bij, daar in die hersenpan. Alles, van de eerste zin tot de laatste gedachtenkronkel, is mij met de paplepel ingegeven. Moedertaal. Vaderland. Hoe? - dat is me niet duidelijk. De zigzaglijn van een kleine gestalte over een wit vlak. Een wazige figuur die in dichte mist een onzichtbare straat oversteekt. (Op zo'n heldere dag? Haar mond en de gaten van haar ogen staan vol sneeuw. Midden in de zomer?) 14 Dit is om te beginnen míjn verhaal en ik kan de ramen open- en dichtdoen wanneer ik maar wil. (Als ze onzeker wordt veegt ze driftig alles van tafel. Het volgende ogenblik gaat ze opgeruimd verder.) Ik schrijf. (Zij schrijft: ik schrijf. Gedwongen binnen een gebied te blijven dat per definitie gesloten is.) Ik schrijf dat zij schrijft. Een vel vol tekens. Als zij klaar is houdt zij het blad op afstand en leest. Ik schrijf dat zij leest: de krassen ontcijfert zonder er een moment bij na te denken ofte haperen: een kras is een klank, ook stilzwijgend, en een klank maakt met de naastliggende klanken een woord: een woord betekent zonder haperen met de naastliggende woorden een zin. 'n Zin. Een zin? Op zichzelf een serie krassen, schrijf ik haar voor, schrijf ik voor haar. Zoals: Zij neemt hem zwijgend. Een wraakoefening? Een serie klanken. Een zin. Maak er twee zinnen van. Bijvoorbeeld: Zij neemt hem zwijgend. Zij heeft hem zwijgend genomen. Ik lees de krassen, bijna niets, en hoor een verhaal. Een invuloefening. 15 Ik heb gekeken zonder te denken, alleen gekeken, er niet bij nagedacht. (Zij kent het binnenste van haar hoofd niet, maar zelfs een fractie van een seconde denken is denken. Zij tikt met een wijsvingernagel tegen haar voortanden. Ook in een straat waar niets gebeurt kijkt altijd wel iemand uit het raam. Door de buigzame en onzichtbare spijlen van een kooi waarin zij haar vrijheid kan beleven? Zij tikt met een vingernagel tegen haar tanden. De deur is in het slot {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} gevallen.) Vrijheid! Hoe krijgtze het uit haar pen. Zo'n groot loos woord, holle bolle klank met niks, leeggelopen platgetrapte luchtballon, groezelig stukkie kunststof in de goot, verscheurd of lekgeslagen en weggeslingerd, het kapotje van de filosofie. Alleen nog geschikt als naam voor een verdachte zaak: Gemeentelijke Politiehondenvereniging De Vrijheid, ik heb het zelf gezien, alleen onze onvrijheden doen iets vermoeden over wat vrijheid zou kunnen zijn, nee, laten we het daar maar op houden, laten we maar ophouden. (Maar. Dat staat er toch. Ze struikelt over een term. Een half woord - en ze slaat om zich heen om overeind te blijven.) Het huis is te klein. Het huis is te klein tot de deur openklapt en een loper van wit licht voor mij wordt uitgerold. De ene kamer na de andere krijg ik daarachter te zien, en daarachter en daarachter. Tot waar wij lang geleden onze neus tegen de ruit drukten, op onze tenen stonden om te kijken hoe daar in de kale ruimte nog steeds het jongetje met z'n besmettelijke ziekte zat opgesloten. Hij had een bijna doorschijnend geel gezicht, een snuit van was, en ook z'n handjes leken aangetast door de geheimzinnige kwaal. Hij stond meestal rechtop in het ledikant en rammelde op de maat van zijn treurzang aan de ijzeren spijlen. Wij luisterden. Met de neuzen tegen het glas. Hij was de eerste gevangene die ik zag, maar dat wist ik later pas. Keek ik zonder te denken? 16 Zeven oren om te horen wat niet kan worden gezegd. Zeven oren om te horen, negen ogen om te zien. (Zij glimlacht. Ik ook.) Een ondergestoven kind, dat ben ik, ja. De levens van anderen kun je wel zien maar nooit dat van jezelf. Mijn leven?! Twee woordjes die staan te klepperen, deksels die dansen op pannen met kokend water, aanhoudend, aanhoudend en regelmatig, stomend, stampend, ploffend en zwijgend, plof, plof, zwijg, zwijg, die aanhoudend staan te klepperen en luidkeels verdampen. (De lucht suist. Nee, haar oren suizen.) Iets klopt niet. Iets in mij klopt niet. M'n hart misschien. Het is een ruis, een voortdurende ruis die ik hoor, van water of van gevangen lucht. Ademende muren? (Figuur en achtergrond zitten vast in elkaar geklemd. Iedere beweging lijkt ingemetseld.) Zeven oren om te horen, negen ogen om te zien. Sehnsuchtsorgane. (Haar vlakke handen glijden over de stenen, over het hout, over het glas. Het enige dat ze draagt is een rood rond lapje voor haar linkeroog.) Sehn-suchts-or-gane. Ik gooi het raam open en opnieuw beginnen de dingen van plaats te verwisselen, beginnen de geluiden te verstuiven, de geuren te klonteren, de kleuren te vloeken of in elkaar uit te lekken. Ik ga de deur uit en opnieuw verlies ik me, verander, klonter, terwijl alles in elkaar {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} begint over te lopen vloek ik en lach, met uitgestoken handen iedereen aanrakend die passeert. Sehnsuchtsorgane. Ik ben een ondergestoven kind. Met zeven oren om te horen wat vergeten wordt. (Het doel van de zich haastende passanten kent ze niet. Midden in de drukte zet ze haar plaatcamera op, zet hem met een waterpasje recht, stelt scherp, berekent de belichting en legt het zoveelste beeld vast op de glasplaat onder haar schedel.) Zien is zien dat je niet ziet. Begrijpen is begrijpen dat je niet begrijpt. Taal is taal die niet vanzelf spreekt. Zien dat je niet ziet wat je ziet, zoals je begrijpt dat je niet begrepen wordt maar niet zegt dat je er over zwijgt omdat dat vanzelf spreekt, zo ondergestoven met vier monden en een negenoog die niet wil horen maar moet voelen, als het hart tenminste in de keel kan kloppen om te voelen wat je niet begrijpt, dus zeg je niets want begrijpen is taal achter glas en het glas ziet niet wat jij ziet met je argusoog, je eksteroog en je negerlippen, een tweekoppig kind, zo ondergestoven maar helder van geest, vanzelfsprekend is dat onbegrijpelijk maar het is wel begrépen, verstáán? jawel, jazeker, zien is niet zien dat je niet begrijpt, maar horen hoe het hoort, uit welbegrepen eigenbelang met dovemansoren. (Zo hebben we nog uren op de vloer gezeten en onze schaduwen meer dan levensgroot op de witte muur geworpen.) 17 Dat had ik gedacht. Ik zou mijn schaduw op een wit blad werpen, mijn leven schrijven. Bijna niets. Ik beweeg m'n hand en het wordt een kamer, een huis, een bouwsel, een straat, een wereldbeeld voor je 't weet. Het gebeurt in je hoofd. Alleen in je hoofd? (Legt haar handen op haar heupen, met gespreide vingers, een zachte kracht. Maakt haar lippen nat.) Ik ben mijn eigen verzinsel. Dat blijkt zo gauw ik een pen op papier zet. (Bepaalde delen van het raam kijken uit op niets of op een stuk lucht of op gras dat niet klopt met het uitzicht uit het raam ernaast. Het gras waait trouwens alle kanten op. De zon staat in het ene raam laag en in het andere raam hoog, ook daarmee is iets niet in orde.) Ik zet een pen op papier en blijk mijn eigen verzinsel te zijn. (Zij is tegelijkertijd de gedachte en het brein. De hand én het gebaar. De blik én het blikveld. Het stof én de wolk. Het gat én de deur. Het licht én de bundel. De vogel én de vlucht. Het water én de zee.) 18 De voortdurende vochtigheid, de nevels, de vlakten, de honger, de roofdieren, de muggen, de storm - bij iedere stap moet je vechten - met een rimboe van dood hout, brandnetels, moerasrozemarijn en de harde stengels waarin je je verstrikt en vasthaakt, de waterplaatsen {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} waarin je tot je middel wegzakt, de muggenzwermen die je niet kwijtraakt - zo kan zelfs een stevig en getraind mens niet meer dan enkele kilometers per dag vooruitkomen - zo ploeter ik een week, een maand, o jezus nog een paar jaar, met opgezette voeten, opgezette benen, een opgezette buik, versierd met schrammen, bulten, bloeduitstortingen - getatoeëerd en toegetakeld, doorweekt, bemodderd, uitgeteld - (Ze wordt wakker door haar eigen stem. Zit op de rand van de vensterbank, uitgeput door haar eigen droom. Ik sla haar gade. Dit ivoren figuurtje. Met alleen twee vuurrode Turkse pantoffels aan.) Reculer pour mieux sauter - reculer pour mieux sauter - reculer pour mieux sauter - reculer pour mieux sauter - (Murmelt ritmisch. Murmelt bezwerend. Een gebed zonder end. Nauwelijks verstaanbaar, in een vreemde vreemde taal. De ronde oogjes ergens in het effen gezicht vogelachtig op een te kale nek. Een kop van natte veertjes. Murmelt. Piept. Ik sla haar gade. Af en toe zakt ze weg, dan doet ze weer haar best, strekt haar rug, knippert met de ogen, de ronde oogjes ergens in het effen gezicht, zet zich schrap, gaapt, geeuwt, gaapt.) 19 (Drukt platte hand tegen rechteroor. Houdt hoofd schuin. Vogels hebben vaak zo'n scheve kopstand, dan heb je geen idee waar ze naar kijken.) Hallo? Hallo? (Legt hand nu tegen linkeroor.) Hallo? Hallo? Hallo? 20 (Houdt een leeg glas als microfoon voor haar mond. Steekt haar blote benen buiten het raam, schommelend boven de dakgoot.) Door een geringe draaibeweging tekent zich bergtop na bergtop af. Haarscherp! Het geheim van deze opname? U bent op automatische belichting overgegaan door met uw wijsvinger slechts de tiptoetsontspanknop aan te raken. Ons advies: Al uw aandacht voor het onderwerp, niet voor de techniek. (Ze draagt alleen een rooie pet, met de klep ver over het voorhoofd getrokken, bijna over haar ogen.) U besluit niets op te helderen of te verduisteren met behulp van de belichtingscorrectieknop. Misschien maakt u nog wel even gebruik van de scherptedieptecontroleknop, het scherptedieptecontroleknopje... (Het beslagen wijnglas dient niet langer als microfoon maar als halve verrekijker.) Alles is nu klaar. Snel en betrouwbaar, dat is ons devies. Alles is nu klaar om de ontspanknop in te drukken. Slechts. Ziet u! Ziet u? Zo haalt u de verte dichterbij! (Houdt het intussen onbeslagen glas voor het andere oog.) {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} 21 (Vanuit het raam kijkt ze in de steeg, nauw en duister, intiem zoals alleen een oude binnenstad dat kan zijn, met een vochtige anonimiteit en de gemengde geuren van exotische eethuisjes met vreemde gerechten.) Daar schuiven ze de steeg in, op zoek naar - maar intussen doen ze achteloos alsof ze eenvoudig sigaretten gaan kopen - op zoek naar zo'n haardot met een ondoorgrondelijk gat erin. Daar staan ze gebiologeerd voor een etalage en vergeten hun handen - met open mond steken ze de sigaret achter hun oren, brandend? Maar ze betalen. Keurige lui in een slordige steeg, op zoek naar - (Ze hinkelt over het zwart-wit geblokte zeil van de keuken. Lust. Onlust. Lust. Onlust. Lust. Onlust. Lust. Onlust. Lust. Onlust. Lust. Onlust. Buiten zijn de stemmen van de voorbijgangers. Iemand zingt, hees en vals) Mijn hoofd ligt op straat. (Zij staat uren te luisteren naar tango-muziek, ergens uit een eet- of danslokaal. Een weemoedige deun, die zij echter zo uitgelaten meezingt dat je er vrolijk van wordt.) 22 Alles gebeurt of gebeurt niet op papier. (Zij schrijft dat ik schrijf. Ik schrijf dat zij dat schrijft.) Zij kijkt niet zozeer uit het raam als wel op het papier waarop staat dat zij bestaat en uit het raam kijkt, het raam dat alleen een raam is op het papier. Terwijl de schrijvende hand beweegt, zit zij stil en kijkt uit haar papieren raam zolang de schrijvende hand beweegt, zolang de schuivende ogen tussen de woorden glijden en achter de regels wachten om haar tot leven te lezen. Dat is alles. Bijna niets dus. 23 Dat licht. Het late licht dat tegen de witte muur hangt. Tegen de melkwitte kalk. Kleeft. (Ze leunt achterover met getuite lippen. Een half uur later is alles, ook de weerschijn op haar vel, van een onwaarschijnlijke kleur geel.) Tintelmist. Hier woon ik. Het huis is een tweede huid. De kamer is meer lichaam dan wereld, is eerder deel van mij dan van de stad, al komt de gangdeur op de straat uit. (Ze begint met kleine danspassen rond te lopen. Nee, niet als een vuurvlieg in de nacht... Een schaduw die over een verregend voetbalveld waait. Een stuk krant.) 24 Al die tijd heeft iemand roerloos tegen de deurpost gestaan. Ik zweer {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} het. Als ik m'n ogen dichtknijp zal hij dan weggaan? (Kippevel over haar hele lijf.) Weg! Ik zweer het bij het licht in de ogen van m'n moeder. Als een steen in het water verdwenen! 25 Zo verloopt de dag zonder dat ik een stap verder ben gekomen. (Dat kan ze denken. In de spiegel ziet ze toch hoe de dood aan het werk is.) Maar dat zeildoek, dat over die ronde koppen deinde en dreef alsof het er niet overheen wilde - het waaide op en golfde en golfde en viel eindelijk over de hoofden heen. (Haar ogen zijn open en haar mond is vol zwart bloed. Maar haar gezicht heeft een zacht rode, nee hard roze en alleszins eetbare kleur.) De schemering kan ochtend of avond betekenen. Tegen de middag lijken de dingen meer te kloppen: het leven een logisch verlopend verhaal. Tegen de avond verschuift alles, en verwisselt snel van kleur. (Tegen middernacht begint ze te drinken.) Omdat het afgelopen moet zijn, omdat het niet klopt, omdat ik alleen maar weet dat het niet klopt, omdat ik alleen maar weet dat het niet klopt wat ik denk, zeg, weet, voel, doe of juist niet-doe, omdat ik alleen maar weet dat ik niets weet, niets denk, niets voel, niets zeg, niets doe, en omdat dat afgelopen moet zijn, morgen. Morgen. (Vaak weet je niet of een gezicht door de lijnen wordt gevormd of juist geruïneerd.) 26 Achter het matglas van de balkondeur de vage omtrek van een menselijke figuur? (Als ze hem ziet begint ze zenuwachtig te lachen, ik zweer 't, en dan barst ze in tranen uit en dan verontschuldigt ze zich voor het lachen en huilen.) 27 In deze absurde kamer lig ik opgerold en bedenk dat de aarde rond, moet zijn. (Na een stroom onbegrijpelijke zinnen zegt zij: Het is net of we op een boot zitten - en dát begrijp ik.) Voel even hoe rond de aarde is. Een gigantisch luchtschip, tollend om z'n eigen as, en afgeladen met huisjes, boompjes, beestjes, en volgeplakt met een menigte, met massa's, mensjes met vlaggetjes in de wind. (Misschien betekent iedere zin die zij zegt iets anders dan zij bedoelt. Als ze op de sofa ligt kan ze een stuk van de wolken zien, een schoorsteen en een boomtak. Terwijl we met elkaar praten, terwijl zij tegen mij praat, zijn onze gezichten bezig te veranderen.) De stapel boeken die ik lezen kan en niet lees. De telefoon die ik gebruiken kan en niet gebruik. Het verse brood dat ik eten kan en niet {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} eet. De muziek die ik draaien kan en niet draai. In deze absurde kamer! Als ik 's avonds de huisdeur sluit kan ik wel huilen. Hoeveel keer, hoeveel keer zal ik die deur nog moeten sluiten voordat ik hem openmaak? (Ze zet het tv-toestel aan en de lijken tuimelen haar kamer binnen.) 28 Ze hebben niet eens hun glazen leeggedronken, zo'n haast hadden die gasten plotseling, alsof er gebeld was maar er wás niet gebeld. Ze hebben altijd haast. Toch kan niets zich sneller voortbewegen dan het licht. Alleen de tijd vliegt. (Lawaai in de aangrenzende woning. Tumult. Er breekt iets.) Is er iets? Is er iets gebroken? (Ze loopt van de ene hoek naar de andere, snuivend, een muis bij een muizeval die de snuit in de lucht steekt, gealarmeerd én geïnteresseerd - en ook de uitdrukking op haar gezicht heeft iets van een muisje.) Ik leef als een monnik maar buiten mijn cel komen oude hartstochten onmiddellijk weer in beweging. Pas op! Toorn brengt de gal in beroering; droefheid, melancholie en ontstemming werken soms zo hevig dat de hele huishouding van het lichaam in de war raakt - waar zelfs de dood op kan volgen. Bovendien vergroten de hartstochten de hoeveelheid lichaamsvocht. (Het begint met een kil gegrinnik, gevolgd door een trillende stemverheffing, een overslaande stem, en dan schreeuwt ze, bleek van woede. Stilte. Het klapperen en koeren van duiven die aan de andere kant tegen de muur gedrukt zitten op een schuin stuk regenpijp. Stilte. Lawaai in een andere kamer. Er valt iets. Zij sluit zich op in de badcel, barst in huilen uit - het huilen is een barst - en komt gewassen en gedroogd weer binnen. Heeft alleen een rooie handdoek om haar heupen geknoopt.) Een pijngordel. Wie weet wat een pijngordel is? (Wanneer je haar tegenkomt maakt ze een buiging en kijkt je daarbij vriendelijk maar ook meelijwekkend aan. Ik haat die blik van de pechvogel die zich wil verontschuldigen voor het feit dat-ie bestaat dus in de weg loopt.) Ooit gehoord van een pijngordel? 29 (Het enige dat ze draagt is een zonnebril met spiegelglazen.) Het grootste deel van de weg bestaat uit water. Ik heb die hele afstand afgelegd met geruis of gesmak in m'n hoofd. Water. Het geluid! ‘Naast ons, naast ons, achter het riet.’ (Het licht zakt. Een zijdeachtig dons bedekt haar hele lijf. Ze staat midden in de kamer een beetje te wiegen.) ‘Naast ons, naast ons, achter het riet.’ Je zoekt het een en vindt het ander. Een idee, uitgestrekt en vaag. Zand, zand, en strepen water. Hoor! Voeten die langs de oevers rennen. (Een zijdeachtig dons {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} bedekt haar hele lijf. Ze staat midden in de kamer een beetje te wiegen.) ‘Naast ons, naast ons, achter het riet.’ Je zoekt het een en vindt het ander. Een idee, uitgestrekt en vaag. Zand, zand, en strepen water. Hoor! Voeten die langs de oevers rennen. (Een zijdeachtig dons bedekt de muur.) ‘Naast ons, naast ons, achter het riet.’ (Een lied. Intussen ziet ze hoe de nacht over de vloer komt gekropen. Schaduwvlokken.) Gaten in de grond waar het water uit wegtrekt. 30 (Het andere gezicht dat iemand krijgt die begint te huilen, die blijft huilen. Alle vaste trekken gaan over in bibberend vlees, lijnen worden natte vegen, de huid is al snel verkleurd en gevlekt. Dit is geen gezicht dat gezien wil worden: een binnenstebuiten getrokken trui of handschoen, plukkerig, ruw, met onafgehechte draadjes, niet bedoeld om bekeken te worden, ongegeneerd - en daarom genant om te moeten bekijken?) Ik moest gebroken worden: iets in mij moest gebroken worden. Waarom dan ook. Is er iets gebroken? (Ze staat een ei te pellen, scherf voor scherf. Een norse figuur, bleek, in een rood lijfje gestoken.) Vreugde en verdriet, vroeg hij, hoe heb je dat geregeld? vroeg hij. En ik. Maar ik. Heb jij dat, vroeg ik, vreugde en verdriet, vroeg ik, heb jij dat gerégeld? (De eierwekker loopt ratelend af, maar het ei is al gepeld en gegeten.) 31 De eerste week hebben ze elkaar alleen maar vluchtig aangeraakt. Schreef ik. (Schrijft ze.) Herinner je je dat duo dat met een snelheid van enkele millimeters per dag probeerde elkaar te naderen? Daar lopen ze. Tussen de regels door kijk ik en schrijf ze. (De regels? Of die twee figuurtjes?) {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Tekeningen elsa wauters-d'haen {== afbeelding dans ==} {>>afbeelding<<} {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding rouw ==} {>>afbeelding<<} {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding feniks ==} {>>afbeelding<<} {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding wolken ==} {>>afbeelding<<} {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding thema en variaties ==} {>>afbeelding<<} {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding het ei ==} {>>afbeelding<<} {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding wortels ==} {>>afbeelding<<} {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Auteurs medewerksters Anna Cirkel (1956), fotografe, fervent reizigster, kapster van de beweging. Cris van der Hoek (1952), heeft eerder gepubliceerd in Lover en ‘l'Exces’. Zij is bezig met haar doctoraalscriptie filosofie en heeft een baan aan de Frederik Muller Academie te Amsterdam. Willemien Gerstenhauer (ps.) (1923). Een beroepsleven dat in een huisvrouwenbestaan vergleed, de laatste jaren een bouwvakleven in eigen huis. Als je van '23 bent, is '82 een laat debuut: ‘Van de bouwplaats’, gedichten, Amsterdam (de Beuk) 1982. Een nieuwe bundel staat op stapel. Lidy van Marissing (1942) Sociale academie Amsterdam. Daarna actief in de journalistiek; tot 1980 verbonden aan de Volkskrant. Nu uitsluitend werkzaam als zelfstandig auteur. Publiceerde bij Van Gennep de boeken ‘Ontbinding’ (1972) ‘De omgekeerde wereld’ (1975), ‘Het gedroomde leven’ (1979), ‘Reis door loopgraven’ (1981). Schreef twee scenario's met de cineast Van de Staak: ‘Er gaat een eindeloze stoet mensen door mij heen’ (1981) en ‘Op uw akkertje’ (1982). Werkte mee aan improvisatie-projecten van Theater '80: ‘Levenslang’ en ‘Omgeving’ in '82 en '83. In voorbereiding: ‘Etude voor vier linkerhanden’, een roman en ‘Zij zei, zei zij’, een toneelstuk. Gemma Rameckers (1949) reprografe, frisbeewerpster, vast van plan nog eens de Annapurna te bedwingen. Doet de vormgeving voor Lust en Gratie. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Adrienne Rich (1929), Noordamerikaanse dichteres, feministe en critica. Publiceert poëzie sedert 1951, meest recent: ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’, New York (Norton) 1981 en ‘Sources’, Woodside (The Heyeck Press) 1983. In het najaar van 1984 verschijnt bij Norton een nieuwe verzamelbundel, ‘The Fact of a Doorframe’. Bij de Feministische Uitgeverij Sara verschijnen in het najaar van 1984 in Nederlandse vertaling ‘Adrienne Rich, ‘Een keuze uit de gedichten 1950-1984’ en een verzamelbundel essays, ‘Bloed, brood en poëzie’. Teksten 1971-1984. Eerder werden van Rich vertaald ‘Uit vrouwen geboren. Moederschap als ervaring en instituut’ Amsterdam (Sara) 1979 en ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ 1981. Afgelopen zomer was Rich een paar dagen in Nederland, om voor de Summer School of Critical Semiotics in Utrecht de lezing ‘Notes toward a Politics of Location’ te houden. Robertine Romeny (1953) straatmeid, demarrerend wielrenster, soprasaxiste, jubilares (tien jaar Lover collectieflid). Niet lustig wel gulzig; onbehouwen maar gracieus. Soms heimwee naar de passaat. Doet de vormgeving voor ‘Lust en Gratie’. May van Sligter (1942) van beroep vertaalster en mede-oprichtster van het vrouwenvertaalcollectief ‘De Bron’. Elsa Wauters-D'haen (1926) bezocht tijdens de oorlog de Pedagogische Academie en daarnaast het conservatorium. Pianospelen is nog steeds belangrijk voor haar. Op haar eenentwintigste trouwde ze met de kunstschilder Alex Wauters. Van hem leerde ze het vak. Ze woont in Gent. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} {==binnenkant achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUD Een politiek van plaats Aantekeningen Adrienne Rich (vertaling: May van Sligter, vrouwenvertaalcollectief ‘De Bron’) Ik hurk bij je, zustertje Een cyclus gedichten Willemien Gerstenhauer Het labyrinth van Ariadne Het vrouwbeeld van Nietzsche in de interpretatie van enkele moderne Franse filosofen Cris van der Hoek Het naakt in het landschap Lidy van Marissing Tekeningen Elsa Wauters-D'haen {==voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} LUST & gratie 4 WINTER 1984 {==binnenkant voorplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} LUST & gratie LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Lust en Gratie lesbisch cultureel tijdschrift. Verschijnt vier maal per jaar (1 maart, 1 juni, 1 september en 1 december) Redactie no. 4 Marianne Gossije, Maaike Meijer, Ineke van Mourik en Liesbeth Woertman. Redactieraad Mineke Bosch, Margret Brügmann, Carla Brünott, Birgit Felstau, Renée Römkens, Saskia Wieringa. Vormgeving Gemma Rameckers, Robertine Romeny Administratie/promotie/ advertenties Carla Brünott, Birgit Felstau Secretariaat/ Redactieadres Postbus 4098 1009 AB Amsterdam. Tel. 020-925813 Postgiro 3786410 t.n.v. de Stichting Lust en Gratie te Amsterdam. Bijdragen graag in tweevoud naar het secretariaat. Distributie Boekhandels kunnen alleen schriftelijk of telefonisch bestellen: Postbus 4098 1009 AB Amsterdam tel. 020-925813. (retourzendingen via boekhandel Xantippe, Amsterdam, o.v.v. Lust en Gratie) Abonnementen Een abonnement vanaf no. 4 voor vier nummers kost f 44, -. Stort dit bedrag op postgiro 3786410 t.n.v. de Stichting Lust en Gratie, Amsterdam, met vermelding van uw naam, adres en telefoonnummer. Nummer 1 en 2 (dubbelnummers) zijn nog verkrijgbaar. Stort f 19,50 voor 1 of 2, of f 35,- voor beide nummers op postgiro 3786410 t.n.v. de Stichting Lust en Gratie te Amsterdam. Prijs van een los nummer vanaf no. 3 f 12,50. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij men 1 maand voor het verstrijken van de abonnementsperiode schriftelijk heeft opgezegd. Lust en Gratie 4 Winter 1984 Lust en Gratie is een uitgave van de stichting ‘Lust en Gratie’. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de betrokken auteurs. © van de artikelen, foto's en bijdragen beeldende kunst berust bij de afzonderlijke auteurs Druk: Vrouwendrukkerij Virginia, Amsterdam Zetwerk: Gwennie Middleton, Amsterdam ISSN nummer: 0168-8413. De uitgave van Lust en Gratie werd mogelijk gemaakt door een subsidie van het Prins Bernhardfonds. Chinese karakters op de omslag en op pagina 71 zijn gecalligrafeerd door Han Yun Hong Die op de omslag betekent ‘vrouw’, de andere ‘zusterschap’. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} LUST & gratie 4 LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT WINTER 1984 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Inhoud Zwijgen zal ons niet beschermen Gesprek met Audre Lorde, zwarte dichteres en lesbisch feministe Bernadette van Dijck en Maaike Meyer 6 De New York Women's Salon Opkomst en ondergang van een feministisch ideaal Bernadette de Wit 26 Twee Gedichten Eugenie de Munck 42 Fragment uit: Het Duikbootmysterie Roman in wording Megchel J. Doewina 44 Grafiek Cathar Wertheim 60 Sisterhoods in Singapore Godin Guan Yin en haar vegetarische tantes Dora D. 68 Auteurs en medewerksters 90 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] maaike meyer bernadette van dijck Zwijgen zal ons niet beschermen Gesprek met Audre Lorde, zwarte dichteres en lesbisch feministe {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding Audre Lorde is vijftig jaar, woont in New York met haar twee kinderen en haar vriendin Frances, doceert aan de universiteit en is een bijna charismatische figuur in de zwarte lesbische beweging in de Verenigde Staten. Acht bundels poëzie, waarvan de eerste (‘The First Cities’) verscheen in 1967 op instigatie van Diane di Prima bij haar Poets Press in New York. Daarna volgen ‘Cables to Rage’ (1970), ‘From a Land where other People live’ (1973), ‘New York Head Shop and Museum’ (1974) ‘Coal’ (1976), ‘Between Our Selves’ (1976), ‘The Black Unicorn’ (1978) - met die bundel is Lorde inmiddels bij de belangrijke uitgever W.W. Norton aangeland - en ‘Chosen Poems - Old and New’ (1982). Audre's wortels liggen in Grenada. Haar ouders emigreerden als jong echtpaar naar de Verenigde Staten en kregen hun eerste kind bij het uitbreken van de Crisis in 1929. Met hard werken wisten ze het hoofd boven water te houden - een proces dat Audre zeer concreet en liefdevol beschrijft in haar roman ‘Zami’ (1982). Die ‘biomythografie’ zoals Audre hem zelf noemt is een mengeling van autobiografie, andere zwarte vrouwenlevens en mythologie, maar de kinderjaren van de heldin bevatten Lorde's eigen geschiedenis. De eerste vier jaren van haar leven was ze praktisch blind (‘tot ik een bril {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding audre lorde signeert in xantippe, amsterdam. foto: f. consen ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} kreeg op mijn vierde jaar dacht ik dat bomen groene wolken waren’). (1.) Pas op haar vierde begon ze te praten en kon toen ook vrijwel onmiddellijk lezen en schrijven. Tastbaar sukkelt ze over de eerste bladzijden van ‘Zami’, de kleine Audre: te dik, voortgesleept door haar voortvarende moeder of hobbelend achter haar grote zussen door de straten van New York, altijd kijkend naar het asfalt, doodsbang om te vallen. Audre blijft zwijgzaam. Haar manier van communiceren is het af en toe reciteren van gedichten - van haarzelf of van anderen - die ze bij tientallen uit het hoofd kent: ‘en ergens in dat gedicht zat dan wat ik voelde. Het vitale stuk informatie.’ (2) Als ze op de middelbare school zit moet ze haar uiterste best doen om niet langer in gedichten te denken. ‘Ik was stomverbaasd over hoe andere mensen dachten. Stap voor stap, niet in bellen die opborrelden uit de chaos, die je moest zien te grijpen met woorden.’ (3.) Onvergetelijk is in ‘Zami’ het portret van de moeder, oersterk en trots die haar gezin met strenge hand en grote waardigheid heenloodst door de armoede en het grauwe racisme van New York in de jaren dertig en veertig. Maar behalve een deel van Lorde's eigen biografie en een ‘drama van het begaafde kind’ (in de zin van Alice Miller) is ‘Zami’ ook een sociale geschiedenis van zwarte lesbiënnes in Amerika. Bijna terloops komt in elk hoofdstuk ter sprake hoe racisme letterlijk overal in zwarte levens aanwezig is. Die terloopsheid drukt de onontkoombaarheid van het racisme misschien nog effectiever uit dan menige theoretische analyse. ‘Zami’ gaat heel vaak over de mogelijkheid van integriteit en waardigheid onder onwaardige omstandigheden. Het vermogen om te voelen is de grote transformatieve kracht. Lorde traceert hier eigenlijk hoe zij de levenshouding verwierf die zij ook in ons gesprek onder woorden brengt: dat het innerlijk contact met pijn, woede en angst het begin is van elke verandering. In 1980 verscheen ‘Cancer Journals’ (4.), een verslag van de confrontatie met borstkanker, de operatie en de verwerking van het verlies van haar rechterborst. Doordat Lorde de ziekte die haar treft met inzet van al haar emoties tegemoet treedt transformeert zij de {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} ziekte van een lot tot een opgave: de afgezette borst is niet langer een verminking en een verwijzing naar dood: zij wordt een teken van overleving en strijd. De essays en toespraken die Lorde sinds 1977 afleverde werden onlangs gebundeld onder de titel ‘Sister Outsider’. Wat Lorde te zeggen heeft over racisme - bijvoorbeeld in haar open brief naar Mary Daly en in ‘The Uses of Anger - is een must voor witte feministen die hebben begrepen dat de uitsluitingsmechanismen binnen het feminisme net zo feilloos werken als in de rest van de maatschappij. Lorde heeft een grote kennis van zaken over de vele verschijningsvormen van racisme in feministische en academische kringen, over schuldgevoel, over voorwaarden waaronder witte en zwarte vrouwen met elkaar kunnen communiceren, over dingen die in Nederland even bot gebeuren en waarvoor ons witten nog altijd de instrumenten tot analyse en reactie ontbreken. ‘Sister Outsider’ kan helpen bij het doorbreken van het zo gebruikelijke schuldbewust en onhandig zwijgen over racisme. We zouden onszelf kunnen scholen aan dat boek zodat we het a.b.c. van het racisme niet meer hoeven leren van de primitieve blunders, die zo kenmerkend zijn voor de eerste confrontaties van witten met zwarten. Onze bewustwording moet maar eens beginnen in onze eigen tijd. Deze zomer was Audre Lorde, op uitnodiging van de zwarte lesbische groep ‘Sister Outsider’ in Amsterdam. Het hier volgende gesprek werd gevoerd door Gloria Wekker van ‘Sister Outsider’, Bernadette van Dijck die bezig was met een radioprogramma voor ‘Hoor Haar’ over Audre Lorde, Maaike Meijer van ‘Lust en Gratie’ en Audre Lorde - en allemaal net uitgeslapen van het feest dat ‘Sister Outsider’ in de nacht ervoor had aangericht. Gespreksonderwerpen zijn zwart feminisme, de mogelijkheid van coalities tussen zwarte en witte vrouwen, zwijgen als instrument van onderdrukking, overleving die niet vanzelf spreekt en Audre's werk, waaruit af en toe een fragment werd gekozen door de tekst van het interview heen. M.M. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding sister outsider, amsterdam. foto: robertine romeny (kleurarm) ==} {>>afbeelding<<} {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Voor het bleke meisje dat op mijn auto afholde op Staten Island midden in de nacht, slechts gekleed in een nachtjapon en op blote voeten, dat schreeuwde en huilde: “mevrouw, alstublieft help me, o alstublieft breng me naar het ziekenhuis mevrouw...” (...) Ik remde snel, en boog me voorover om het portier te openen. Het was hoogzomer. “Ja, ja, ik zal proberen je te helpen” zei ik, “Stap in.” En toen zij mijn gezicht zag in het licht van de straatlantaarn vertrok het hare van angst. “O nee!” kermde ze, “jij niet”, en draaide in het rond en begon opnieuw te rennen. Wat kon ze in mijn zwart gezicht hebben gezien, dat waard was om zo'n verschrikking verder te verduren? Om mij te verspillen in het gapende gat tussen wie ik was en haar beeld van mij. Achtergebleven zonder hulp. Ik reed verder. In de achteruitkijkspiegel zag ik hoe zij op de hoek werd ingehaald door het voorwerp van haar nachtmerrie - leren jack en laarzen, mannelijk en wit. Ik reed verder en wist dat zij vermoedelijk dom zou sterven.’ (Uit: ‘Zami’, p. 5. Een van de opdrachten, vert. M.M.) {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Gesprek met Audre Lorde Gloria: Audre, zou je iets willen vertellen over de geschiedenis van het zwarte feminisme in Amerika? Ik heb begrepen dat zwarte vrouwen begonnen in groepen witte vrouwen, maar zich daaruit terugtrokken en hun eigen groepen vormden toen ze merkten dat hun behoeften niet aan bod kwamen. Audre: Ja, maar dat is lang niet het hele verhaal. Zwart feminisme is geen wit feminisme met een zwart gezicht. In de jaren zestig kwamen er natuurlijk wel veel zwarte vrouwen in de verleiding te gaan werken in de witte feministische beweging: ze moesten ontdekken dat het racisme daar zo overheersend en zo onbespreekbaar was... er was geen beginnen aan. Veel witte vrouwen konden in die tijd eenvoudig niet accepteren dat racisme een feministisch strijdpunt was. Ze zagen absoluut niet aankomen dat het racisme ook een splijtzwam tussen vrouwen is. Toen Angela Davis voor het eerst in de gevangenis zat, wilden wij dat op de agenda hebben van de traditionele Vrouwenmars van 26 augustus. Er werd toen tegen ons gezegd: Angela Davis is geen feministisch strijdpunt, wat heeft zij met ons te maken? Dat is een bewustzijn dat nu, historisch gezien, ongelooflijk is, maar we hebben er dan ook hard aan gewerkt om dat te veranderen. Maar buiten die coalitie-poging bestond er al een andere zwarte-vrouwen-beweging. Je had verenigingen van zwarte zakenvrouwen, gezelligheidsclubs van zwarte vrouwen en ontelbare groepen die functioneerden binnen buurten, scholen en traditioneel binnen kerken. De kerk was altijd de primaire sociale structuur op het platteland en in kleine steden, en zwarte vrouwen hebben daar heel veel in te vertellen. Zwarte vrouwen zijn vaak de constante factor in onze gemeenschappen, en hielden hun gezinnen en ‘extended families’ niet alleen sociaal, maar vaak ook economisch drijvende. (5) Die groepen zwarte vrouwen komen nu bij elkaar en dat heeft een groot bewustmakend effect. ‘Zwart feminisme’ is gewoon een heel andere traditie: gedurende de jaren zeventig zijn ontelbare malen groepen zwarte vrouwen bij elkaar gekomen die zeiden; ‘Wij willen niets met feminisme te maken hebben, feminisme is {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} een zaak van witte vrouwen’ - en vervolgens gingen ze praten over dingen als: hoe moeten we voorkomen dat onze kinderen elkaar in elkaar slaan op straat, hoe krijgen we stoplichten op de hoek van de 145e straat waar zoveel kinderen worden doodgereden, hoe pakken we de kerels aan die nu werkloos zijn. Met andere woorden: onszelf bezighouden met de wezenlijke problemen van ons bestaan is iets wat zwarte vrouwen de afgelopen vierhonderd jaar altijd al hebben gedaan. Dat is zwart feminisme en het is belangrijk dat dat als zodanig wordt herkend. Volgend jaar in januari is er een grote conferentie van zwarte vrouwen in Oregon, en daar gaan we serieus aanpakken wat we bedoelen als we zeggen ‘zwart feminisme’. Maar we gaan dat niet theoretisch doen - ik kan veel theoretisch wit feminisme niet eens lezen. Wat mij hoop geeft en waar onze kracht ligt is wat ik overal in Amerika in de praktijk onder zwarte en gekleurde vrouwen zie gebeuren, hoe divers dat ook is. Want er zijn onderling ook grote verschillen in achtergrond. Bernadette: Als er tussen zwarte vrouwen onderling al zoveel verschillen zijn, is het dan volgens jou mogelijk dat zwarte en witte vrouwen samenwerken? Audre: We moeten de gemeenschappelijke strijdpunten, die er natuurlijk zijn, accepteren, maar het is veel belangrijker om ook de verschillen te erkennen. Die erkenning is vaak riskant en beladen, juist omdat de onderlinge verschillen altijd tegen ons zijn gebruikt. Vaak wordt dat punt dus ook vermeden en doet iedereen net of er geen verschillen zijn. Maar dat is net zo gevaarlijk, want áls de verschillen dan naar boven komen, blijkt dat we geen manieren hebben ontwikkeld om ze te hanteren, en dan zijn ze oorzaak van splitsing en scheuring. Dat is gebeurd in de Verenigde Staten en ik geloof dat het overal gebeurt in situaties waar vrouwen met elkaar werken die wezenlijk van elkaar verschillen. Wij hebben geleerd om maar met één verschil om te gaan: het verschil in geslacht. Maar er zijn tussen vrouwen onderling ook zoveel verschillen, waarmee we ons zo weinig bezighouden: verschillen in ras, in kleur, in cultuur, in leeftijd, seksualiteit. Ik beweer dat deze verschillen juist een bron kunnen zijn voor creatieve verandering. Als ik praat met witte feministes zeg ik altijd: ‘Je moet begrijpen dat ik jou niet zie als mijn vijand. Maar als jij je gedraagt als mijn vijand, dan hebben wij geen tijd voor jou, omdat we het druk genoeg hebben met onszelf in leven te houden. Ik hoop dat we samen kunnen werken; maar als dat niet kan, dan gaan wij, als zwarte vrouwen, gewoon door. Wij gaan door, met jullie of zonder jullie.’ Kijk, een échte samenwerking is ook alleen maar mogelijk als alle {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} partijen zichzelf zijn. Samenwerken is niet het samenkomen van stukken, maar het samenkomen van gehelen. Coalitie betekent niet dat ik jou zoek om mij aan te vullen, of dat jij mij moet komen aanvullen. Het betekent dat wij op onszelf staan, maar een gemeenschappelijk doel hebben en dat we samenwerken om dat doel te bereiken. Coalities zijn er niet voor de lol, of omdat ze zo emotioneel bevredigend zijn. Ze zijn er om de klus te klaren. We mogen niets van onze identiteit aan de coalitie ‘offeren’. Dat is destructief. Gloria: Ik heb het gevoel dat jullie in de Verenigde Staten ons wel dertig jaar vooruit zijn, als ik lees noe uitgesproken jij bijvoorbeeld durft te zijn. Het heeft een voorbeeldfunctie voor ons. Audre: Ik weet niet of je moet spreken van wie nu ‘vooruit’ is. Jullie situatie is totaal anders. De vrouwenbeweging hier hoeft geen vier eeuwen ingekankerd en geïnstitutionaliseerd racisme ongedaan te maken. Jullie maken geschiedenis met nieuwere stenen. Natuurlijk weet je daardoor ook minder, maar de manier waarop jullie persoonlijk met elkaar omgaan is misschien helderder. De geschiedenis van relaties tussen zwarte en witte vrouwen is bij ons zo verschrikkelijk pijnlijk. Als ik kijk naar een witte Amerikaanse vrouw, en weet dat haar grootmoeder mijn grootmoeder kon bezitten, kon slaan, niet alleen voor zich laten werken, maar afranselen... Gloria: Ja, de slavernij werd in Holland buiten de deur gehouden, dat speelde zich in de kolonieën af. Dus het lijkt hier wel een zwakker soort racisme, omdat veel mensen zich niet bewust zijn van de Hollandse koloniale geschiedenis, maar intussen is de witte cultuur evengoed vergeven van superioriteitsgevoel. Maaike: Als je bedenkt hoeveel generaties Nederlanders in Nederlands-Indië en Suriname leefden en wat ze daar allemaal uitvraten: dat heeft ook vier eeuwen geduurd. Ik geloof dat het aanleiding geeft tot een heel specifiek soort hypocrisie, dat wij het allemaal buiten de deur hielden. Er wordt in Nederland onder witten ook heel weinig over gepraat, behalve op een sentimentele manier. Gloria: Als witte vrouwen hier zwarte vrouwen persoonlijk kennen begint er echt wat te gebeuren. Maar ik ben er zo moe van mezelf steeds uit te moeten leggen, en witte vriendinnen gerust te stellen dat zij misschien persoonlijk niet racistisch zijn, want dat is wat ze willen horen. Audre: Ik begrijp wat je bedoelt. Ik heb ook een periode gehad dat ik zei: ‘ik praat nooit meer over racisme met witte vrouwen’. Ik schreef die brief aan Mary Daly. (6) Over hoe impliciet-racistisch haar boek {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Gyn/ecology is, en daarmee basta. Maaike: Heeft Daly ooit geantwoord? Audre: Nee. Mary en ik hebben er een uur over gepraat en ze smeekte mij die brief niet te publiceren. Ik vroeg haar om een reactie, maar ze kon alleen maar defensief reageren. Ze is nooit werkelijk ingegaan op de kwestie zelf, en wordt trouwens ook persoonlijk steeds onaangenamer tegen mij. Daly is een vrouw met een grote geest, en ik hoop dat zij verandert, maar ik wacht er niet meer op. Ik bedoel: er is natuurlijk educatie mogelijk van zwarte vrouwen naar witte, maar je bereikt een punt dat het de verantwoordelijkheid van witte vrouwen zelf wordt. Dus ik zeg tegen witte vrouwen: ‘Als je mij hoort, vertel jij het dan verder. Vertel andere witte vrouwen wanneer ze racistisch zijn, laat ons dat niet altijd opknappen.’ Op precies dezelfde manier als het op een gegeven moment de verantwoordelijkheid van mannen wordt, als ze begrepen hebben wat vrouwen te zeggen hebben, om dat door te geven aan andere mannen. Kracht (7) Het verschil tussen poëzie en retoriek is bereid zijn jezelf te doden in plaats van je kinderen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben gevangen in een woestijn van rauwe schietwonden en een dood kind sleept zijn verbrijzeld zwart gezicht over de rand van mijn slaap bloed uit zijn doorzeefde wangen en schouders is het enige vocht kilometers in de omtrek, en mijn maag draait om, als ik me voorstel hoe het smaakt terwijl mijn mond splijt in droge lippen en zonder loyaliteit of reden dorst naar het natte van zijn bloed als het wegzinkt in het wit van deze woestijn, waar ik verloren ben zonder beelden of magie en probeer haat en vernietiging om te vormen tot kracht en probeer mijn stervende zoon te genezen met kussen de zon alleen zal zijn botten sneller bleken. De agent die een tienjarige doodschoot in Queens stond boven de jongen met zijn politieschoenen in kinderbloed en een stem zei: ‘Sterf jij kleine klootzak’ en er zijn banden die dat bewijzen. Tijdens zijn proces zei deze agent om zichzelf te verdedigen ‘Ik zag niet hoe groot hij was, of iets anders, alleen de kleur.’ en er zijn banden die ook dat bewijzen. Vandaag is die 37-jarige witte man, 13 jaar in het korps, vrijgesproken door 11 witte mannen die zeiden voldaan te zijn dat recht was geschied en een zwarte vrouw die zei ‘Ze hebben me overtuigd’ - dat betekent dat ze haar 1.50 m. metende zwarte vrouwenlichaam hadden gesleept over de gloeiende kolen van vier eeuwen witte mannen- {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} goedkeuring tot zij de eerste echte macht die zij ooit bezat losliet en haar eigen baarmoeder bepleisterde met cement tot kerkhof voor onze kinderen. Ik ben niet in staat de destructie in mij aan te raken Maar als ik het verschil niet leer gebruiken tussen poëzie en retoriek wordt ook mijn kracht corrupt als giftige schimmel of ligt slap en nutteloos als een onverbonden draad en op een dag zal ik mijn teenager-plug pakken en hem stoppen in het dichtsbijzijnde gat en een 85-jarige witte vrouw verkrachten die iemands' moeder is en als ik haar verrot sla, en haar bed in de fik steek zal een Grieks koor zingen, in driekwartsmaat ‘Arme ziel. Geen vlieg deed ze kwaad. Wat een beesten.’ Maaike: Van jouw eigen werk vind ik karakteristiek dat je vaak uiterst concreet en persoonlijk begint, maar dat de theorie het onderwerp als het ware van binnenuit begint te verlichten, in plaats van er van buitenaf de schijnwerpers op te zetten. De theorie komt uit de realiteit die je beschrijft, niet andersom. Audre: De enige echte theorie die ik ken, is die welke uit mijn ervaring komt. Ik schreef bijvoorbeeld over Afrekete in ‘The Black Unicorn’: gedichten die ontstonden tijdens en na mijn reis naar Dahomey, waar ik de traditie van Afrikaanse godinnen ontdekte, een traditie die ik weer toegankelijk wou maken voor mezelf. Als ik poëzie voorlas vertelde ik er wel eens wat bij over de godin Afrekete. Op een keer kwam er een jonge zwarte antropologe naar me toe die zei: ‘Dat is prachtig, en Afrekete is een bron van kracht, maar waar komen je citaten nu precies vandaan, en wat deed je voor onderzoek?’ Ik zei: ‘Moet je horen, ik ben de dichteres, ik heb die kennis gevonden, gezien (“Power” uit: “The Black Unicorn” New York (W.W. Norton) 1978, p. 108-109. Vert. M.M.) {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} en doorvoeld. Jij bent de onderzoekster, zorg jij maar voor de documentatie.’ Natuurlijk is theorie ook noodzakelijk, maar ze smoort soms de ervaring. Het gevoel is zo onderschat, zo in diskrediet gebracht. Ik beschouw het gevoel als de allereerste stap naar kennis en bevrijding. Het begin van elke visie ligt in het gevoel, in het chaotische, pijnlijke moeras van tegenspraken, waar je het liefst omheen zou willen lopen omdat je geen pijn wilt voelen. Je denkt dat het smoren van je woede en pijn je beschermt, maar dat is niet zo: zwijgen heeft ons nooit beschermd, niet tegen onderdrukking, niet tegen pijn, niet tegen angst. Gloria: Die zin die ik altijd van jou zal onthouden: ‘Your silence will not protect you’. En als de zon opkomt zijn we bang dat hij niet blijft schijnen als de zon ondergaat zijn we bang dat hij 's morgens niet opkomt als onze maag vol is zijn we bang voor maagpijn als onze maag leeg is zijn we bang dat we nooit meer eten krijgen als we worden bemind zijn we bang dat de liefde zal verdwijnen als we alleen zijn zijn we bang dat de liefde nooit zal terugkomen en als we spreken zijn we bang dat onze woorden niet zullen worden gehoord en niet welkom zijn maar als we zwijgen zijn we nog altijd bang. Dus is het beter te spreken en te onthouden het was nooit hun bedoeling dat we zouden overleven. (Fragment uit ‘A Litany for Survival’ uit: ‘The Black Unicorn’ p. 31-32. Vert. M.M.) {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Audre: Zwijgen is het werktuig van onderdrukking bij uitstek. Het houdt ons niet alleen gescheiden van elkaar, het houdt ons ook gescheiden van de bron van kennis in onszelf. Ons vrouwen wordt verteld: als we maar kalm zijn, als we de kinderen maar goed opvoeden, tegen de juiste mensen glimlachen, onze benen over elkaar houden en er leuk uitzien, dan zijn we veilig. En het is bullshit. We zijn niet veilig, we zijn niet gelukkig, we zijn niet beschermd. Je kunt het beter voelen en uitspreken. Zwijgen bied je geen afwezigheid van pijn, het bied je dat je over je pijn moet zwijgen, en hem zelfs voor jezelf moet verbergen. Als ik erken dat ik pijn heb, kan ik ernaar kijken en ervan leren. Ik kan pijn omzetten in kracht: ik kan mijn hand uit het vuur halen, ik kan leren hoe ik het vuur lager moet laten branden, ik kan leren hoe ik het vuur blus. Pijn eindigt, of in verandering, of in de dood. Maar het is beter te lijden met open ogen, dan met ogen dicht, want onze ogen gesloten houden maakt de pijn niet minder. Bernadette: Ik vind dat je in je boek ‘Cancer Journals’ dat proces beschrijft: van pijn omzetten in kracht. Kanker lijkt een lot dat je passief treft, maar jij zet het om in een heel actief proces van omgaan met angst en met dood. Audre: Weet je, eigenlijk schrijf ik wat ik nodig heb, omdat het nog niet bestaat. Toen ik wist dat ik borstkanker had, zocht ik naar een verhaal, een houvast: hoe ging een zwarte feministe, een lesbische dichteres, een vrouw waarmee ik mij kan identificeren, eerder met zo'n ervaring om? Zo'n verhaal bestond niet. Ik dacht, o.k. Audre, jij bent nu aan de beurt: hoe doe jij het? En wat mij bij het schrijven vaak overeind hield, was het gevoel dat ik de confrontatie niet alleen aanging voor mezelf, maar dat het ook voor andere vrouwen bruikbaar zou kunnen zijn. De ‘Cancer Journals’ komen nu uit in het Duits, en ik zou willen dat het de vrouwen in Europa oproept te kijken naar hun eigen situatie: waarom zijn de gevallen van borstkanker de laatste drie jaar met 30% gestegen rond Basel en Zürich? Waarom schrijven de Zwitserse vrouwen daar niet over? En hoe zit het hier in Nederland? We moeten vechten, want we krijgen onze overleving niet gratis. In de periode dat ik streed met mijn borstkanker heb ik trouwens ook ‘Zami, A new Spelling of my Name’ geschreven. ‘Zami’ is ook een overlevingsverhaal en heel autobiografisch. Het hielp mij door die periode heen. Ik wilde dat ‘Zami’ een brug zou zijn naar andere zwarte feministes, andere zwarte lesbiennes, en een aanmoediging om onze verhalen te vertellen. Gloria: Ik vond ‘Zami’ prachtig. Het was alsof het over mijn eigen leven ging, het riep zulke diepe emoties bij me op. Het zit in alle details, om er maar eentje te noemen: hoe dat was als je moeder vroeger je {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding audre lorde in xantippe, amsterdam. foto: f. consen ==} {>>afbeelding<<} {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} haar uitkamde: dat telkens terugkerende pijnlijke drama, dat lees je nooit ergens. {== afbeelding sister outsider, amsterdam. foto: robertine romeny (kleurarm) ==} {>>afbeelding<<} Audre: Gloria, het is zo belangrijk voor mij dat je ‘Zami’ herkent als een verhaal dat ook over jouw leven gaat. Toen ik ‘Zami’ schreef vroeg ik me vaak af of het wel relevant was voor iemand anders dan mijzelf. Zwarte vrouwen hadden wel tegen me gezegd dat ze zo'n enorme behoefte hadden aan onze eigen verhalen. Maar toen ‘Zami’ af was zeiden een aantal witte uitgeefsters in Londen tegen mij: we kunnen dit niet publiceren, het is te sektarisch. Het is, met andere woorden, alleen maar belangrijk voor zwarte lesbische vrouwen in New York. Maar ik wist wel dat iets ons verbindt, waar we ook zijn opgegroeid: het heeft zijn grondslag in dat heel oude en nooit helemaal verdwenen Afrikaanse familieverband, kijk bijvoorbeeld naar de manier waarop {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} zwarte moeders en dochters met elkaar omgaan. Dus wanneer jij, die uit Suriname komt, in Amsterdam woont en nog nooit in Amerika of New York bent geweest, tegen mij zegt dat het toch over jou gaat dan is het zo bevestigend voor mij, dat kan ik je niet vertellen. Zittend tussen de gespreide benen van mijn moeder, haar sterke knieën die mijn schouders vast omknellen, alsof ik de drum was die zij ging bespelen, mijn hoofd in haar schoot, terwijl zij borstelde en kamde en oliede en vlocht. Ik voel de sterke ruwe handen van mijn moeder overal diep in mijn weerbarstige haar, terwijl ik rondkronkel op een krukje of op een gevouwen handdoek op de grond, mijn opstandige schouders opgetrokken en weerstand biedend aan de onverbiddellijke kam met zijn scherpe tanden. Telkens wanneer er een springerig stuk is gekamd en gevlochten klopt ze er even teder op, voor zij verder gaat met het volgende stuk. Ik hoor haar sotto voce waarschuwingen die af en toe de discussie onderbraken die zij intussen voerde met mijn vader, waar ze het ook over hadden: ‘Kom, die rug recht! Deenie, zit stil. Zet je hoofd zo! Krstjs Krstjs. ‘Wanneer heb jij je haar voor het laatst gewassen? Kijk wat een roos! Krstjs, Krstjs, de waarheid van de kam deed mij mijn kiezen op elkaar klemmen. Toch hoorde dit bij de momenten die ik het pijnlijkst miste toen onze echte oorlogen begonnen. Ik herinner me de warme moedergeur gevangen tussen haar benen, de intimiteit van ons lichamelijk aanraken, ingebed in die onrust/pijn, zoals een nootmuskaatje gebed is in zijn bittere schil. De radio, het geschraap van de kam, de geur van vette haarolie, de greep van haar knieën en mijn prikkende schedel, ze vallen allemaal samen in de ritmes van een litanie, de rituelen van Zwarte vrouwen die het haar van haar dochters kammen. Uit: ‘Zami’ p. 32-33. vert. M.M. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Bernadette: Je poneert jezelf vaak nadrukkelijk in al de aspecten van je leven: als zwart, feminist, moeder van twee kinderen, lesbienne, dichteres, anarchist. Wat is het meest specifiek? Audre: Ik ben opgevoed in de wetenschap dat ik mijn overleving niet cadeau krijg. Dat is de kern: overleven is voor mij geen theoretisch probleem, maar hangt elke dag opnieuw af van de beslissingen die ik neem. Elke dag, en in elk onderdeel van mijn leven, moet ik vorm geven aan datgene waarin ik geloof, dat is voor mij de vorm van strijd die zoden aan de dijk zet. En als ik zeg strijd, dan bedoel ik de strijd om de aarde te behouden, de strijd voor een toekomst voor onze kinderen, de strijd die zegt: als een van ons niet vrij is, dan is niemand vrij. En waar het mij om gaat is: hoe breng ik dat nú in praktijk, in de supermarkt, op straat, in plaats van te wachten op een of andere grote dramatische opstand van het volk die mijn revolutie plotsklaps in praktijk zal brengen. Revolutie vindt elke dag opnieuw plaats. In de bank waar je je geld haalt, en waar je wel of niet kunt accepteren dat ze je beurt overslaan. Op straat, waar een kind een smak maakt en je langs de moeder heenloopt die kennelijk hulp nodig heeft. Iedere afzonderlijke daad is ermee verbonden. Als we onszelf toestaan geen acht meer te slaan op ons gevoel, op de consequenties van onze alledaagse daden, worden we gebruikt in onze eigen ondergang. We kunnen ons de luxe niet permitteren om te denken: ‘wat ik voel is niet belangrijk, wat ik doe is niet echt belangrijk, wij hebben toch geen macht.’ Maar ieder van ons heeft een specifiek soort macht in iedere afzonderlijke situatie. Als wij die macht niet gebruiken, Bernadette, als jij die macht niet gebruikt, als ik die macht niet gebruik, zal die macht tegen ons gebruikt worden. Die energie verdwijnt niet in een kosmische mist. Ongebruikte macht wordt negatief. Zij versterkt het afhankelijke geloof dat die a-menselijke regeringsmachine, die zo totaal is losgeraakt van wat mensen nodig hebben, dat die ons wel zal voeden, kleden, verzorgen, onze oceanen zal beschermen, ons niet als vliegen zal laten wegvegen in een kernoorlog. Maar die machine is een monster. Ik zie het als mijn taak om iedereen met wie ik contact kan krijgen - en uiteraard begin ik met vrouwen, omdat ik daar het dichtstbij sta - ertoe aan te zetten onze eigen energie zelf te gebruiken, zelfbewust te leven, om de pijn van zoveel dingen in ons leven te erkennen en ertegen in opstand te komen. Ik wil vrouwen aanzetten om na te gaan welke dingen ons niet van nut zijn, of de aarde niet van nut zijn, zodat we vervolgens weigeren deze dingen te doen. Voor zwarte vrouwen in Amerika is dat absoluut noodzakelijk als we willen overleven, en veel van ons overleven niet. Bernadette: Hoe bedoel je dat? {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Audre: Hoe ik dat bedoel? Veel van ons overleven niet omdat we sterven door ondervoeding voor we acht maanden oud zijn; veel van ons overleven niet omdat we gewurgd worden of doodgeslagen; omdat we levend verbranden in onze huizen omdat daar geen brandbeveiliging is; veel van ons overleven niet omdat we leven op instant-babyvoeding die is gemengd met vervuild water. Het sterftecijfer van zwarte kinderen is in Amerika tweemaal zo hoog als dat van witte kinderen. Dat is waarom we niet overleven. We overleven vaak niet omdat onze ouders te gedeprimeerd zijn van het vechten van een verloren strijd om op te merken dat we door de straten zwerven. We overleven niet omdat we in een land wonen dat structureel uitsluitend gericht is op witte mannen, en ons classificeert als de laagstbetaalde, de onzichtbaarste, de onbelangrijkste, de oninteressantste mensen. Wij zijn geboren, maar het is nooit de bedoeling geweest dat wij zouden overleven, en daarom zijn er maar zo weinig van ons die inderdaad overleven. En diegenen van ons die overleven, moeten erkennen dat overleven iets is waarvoor we verantwoordelijk zijn, waarvoor we iedere dag opnieuw moeten vechten. En kracht komt niet als een donderslag bij heldere hemel. Je wordt sterk door elke dag de dingen te doen die een beroep doen op je kracht: reageren op een taxichauffeur die je beledigt, op een vergadering spreken. Niet het onmogelijke van jezelf verwachten maar doen wat je kunt. En alles voelen, ook angst, pijn en woede. Dat maakt ons sterk. Soms zeggen mensen tegen mij: ‘O, maar jij bent zo sterk.’ Dat maakt mij echt kwaad. Het enige dat ik dan kan antwoorden is: ‘Ik ben begonnen als lafaard, zoals iedereen, nietwaar?’ Het is een kwestie van de eerste kleine stapjes met toewijding doen, daarvan leren, en steeds vastbesloten zijn dat je de volgende stap zult nemen. Niemand van ons is geboren als degene die ze wil zijn. Het is hard werken om een strijdster te worden, maar we moeten strijdsters zijn, want we zijn in oorlog. We hebben maar twee keuzen: strijdster zijn of slachtoffer. Voorbereiding, regie en eerste uitwerking van het gesprek: Bernadette van Dijck; inleiding, eindredaktie van ‘Lust en Gratie’ en vertalingen: Maaike Meijer. Dank aan Gloria Wekker voor op- en aanmerkingen. Dank aan Anneke Smelik voor het gigantische tikwerk. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} bernadette de wit De New York women's salon Opkomst en ondergang van een feministisch ideaal {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} De literaire salon komt als conditio sine qua non ter sprake in menig cafégesprek over lesbocultuur. Dat was al zo toen we nog boeken lazen om ons in te herkennen en we boven alles hoopten op nieuw ‘lesbisch’ werk van eigen bodem. Het beeld van de damessalon bleef, ook nadat de behoefte aan herkenning op strooibiljetten met plaatjes van lesbische continenten over Nederland uitwaaierde en het neusje van de lesbo-zalm zich ging interesseren voor literaire geschiedenis, het homosociale en het perverse. Toch bleef het hoofdzakelijk bij een verlangen, een gespreksthema, en meer dan enkele aanzetten tot een echte salon kwamen niet van de grond. Wie denkt dat de salons van Nathalie Barney en Gertrude Stein onze enige voorbeelden waren, vergist zich. In het zeer recente verleden kende New York een Women's Salon. Tussen 1975 en 1984 dreven vijf schrijfsters daar een beroemde kunstzinnige en literaire damessalon. Er is geen grote naam in de Noordamerikaanse vrouwencultuur of ze is er wel mee verbonden geweest. De New York Women's Salon, een product van de tweede feministische golf, hield tien jaar stand, lang genoeg om onze fantasieën over doelstelling, opzet en criteria van een salon aan te toetsen. Een salon op feministische grondslag, het bleek bijna een contradictio in terminis. Begonnen met {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} prachtige idealen, raakten de initiatiefneemsters in de overbekende knopen verstrikt waarmee feministen groepsgewijs worstelden. New York Women's Salon, een wereldberoemd succes, maar ook een feministische mislukking. Een bezoek aan de enig overgebleven initiatief-neemster en gastvrouw Erika Duncan. In Westbeth, Manhattan, is een goedkoop gemeentelijk woonproject voor kunstenaars, waar bijna tien jaar lang de New York Women's Salon werd gehouden. Het gebouw dateert uit het begin van de jaren zeventig, toen deze buurt nog gonsde van de bedrijvigheid van en naar de Hudson, vlees, vis, groente en andere aanvoer. Op het ogenblik worden de immense bedrijfsgebouwen aan de rand van Greenwich Village, in Westbeth en de naburige wijk Tribeca een voor een herschapen in dure woonfabrieken in gemeenschappelijk bezit, de zogenaamde co-ops. De portier van het kunstenaarsgebouw draagt mij op, naam wie ik wil bezoeken en tijdstip in het gastenboek te noteren, een gebruikelijke veiligheidsmaatregel, en belt naar boven. Zonder op te kijken knikt hij, de deur gaat open en ik stap een labyrinth van witte, hoogglans geschilderde en flauw TL-verlichte gangen binnen, elk tientallen meters lang. Links en rechts posten sombere, gesloten deuren en behalve het desolate gezoem van de luchtverversingsinstallatie is het stil. Op de negende verdieping is het. Erika Duncan, één van de oprichtsters en gastvrouwen, doet open. Een kleine vrouw met lang haar, coupe Madonna, die zich handenwringend verontschuldigt voor de klassieke ‘rommel’. Als ze even later in de keuken bezig is, ziet ze er zo hulpeloos onhandig uit dat ik mij niet kan bedwingen en de afwas ga doen. Erika, met lichte verbazing: ‘Er bestaan vrouwen die werkelijk van het huishouden genieten.’ Haar chronische onhandigheid wijt ze aan haar jeugd, haar moeder is psychotherapeute en van huiselijkheid in gezinsverband kwam niet veel terecht. Af en toe onderbreekt Erika's jongste dochter - ze heeft er drie - het interview om iets te vragen over huiswerk. Erika is geen moment ongeduldig, legt uit en neemt zonder onderbreking de draad van ons gesprek weer op. Haar mimiek en lichaamshouding lijken nog het meest op die van hopeloos verlegen mensen. Ze praat, lacht en fronst tegelijk en houdt haar armen strak tegen het lichaam, de polsen naar binnen gedraaid, de vingers ineengeknoopt. De flat telt twee verdiepingen, met een trap binnendoor, een tussenverdieping en een verhoging. De tussenverdieping is een geschenk van een bevriende kunstenares, een in violette tinten {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de salon. foto: freda leinwand ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de salon. foto: freda leinwand. vlnr. adrienne rich, (...?), gloria orenstein, erika duncan ==} {>>afbeelding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgevoerd podium, waarvan de stijl mooi aansluit bij de oude leunstoelen, Perzische tapijten en oudroze fluwelen 1970-bank in het zitgedeelte. Hier, met een magnifiek uitzicht op de Hudson en het zuidwestelijk deel van Manhattan, hebben de meeste bijeenkomsten van de Women's Salon plaatsgehad. De New York Women's Salon werd op 22 november 1975 opgericht door Marilyn Coffey (romans), Erika Duncan (romans), Karen Malpede (toneel), Carole Rosenthal (novellen) en Gloria Orenstein (kritiek). Zij hadden het zich opnieuw toeëigenen van de eeuwenoude en ongebroken salontraditie voor ogen, maar nu op feministische grondslag. Het was de tijd van het re-claimen op eigen voorwaarden. In een brochure schreef Karen Malpede plechtig: ‘De Women's Salon ondersteunt, moedigt aan en verzorgt een intelligent en ontvankelijk gehoor voor teksten die de persoonlijke en collectieve veranderingen voortbrengen, die het wezen van de feministische wereldbeschouwing vormen.’ Het ging dus niet alleen om belletrie en kunst, maar ook om politieke teksten. De maandelijkse Salonbijeenkomsten werden aanvankelijk gehouden in lofts, zolderetages van kunstenaressen en appartementen van schrijfsters. Later werd Erika's flat de vaste plek. Het werd al snel een gewild evenement, bezoekersaantallen van zo'n tweehonderd waren geen uitzondering. Er kwamen kunstenaressen, schrijfsters, journalistes, literaire critici, feministische lezeressen en af en toe een lezer. In de loop der jaren exposeerden vele beroemde en minder bekende kunstenaressen in de Salon en lazen talrijke schrijfsters voor uit eigen werk. Of ze presenteerden andere schrijfsters, actrices of kunstenaressen. Erika Duncan: ‘We zochten het ongewone, we lieten bijvoorbeeld jonge talenten aankondigen door vrouwen die het al gemaakt hadden en bekende vrouwen deden iets dat niemand van hen verwachtte. Alles kon in de Women's Salon, mits het origineel was, beaamden later enkele vaste bezoeksters. ‘Het moest geen hiërarchische bedoening zijn’, formuleert Erika het idealistische uitgangspunt. Als kind al had Erika een hekel aan competitiespelletjes. Mijn bezoek aan de Salon viel helaas in een maand dat er geen bijeenkomst was en toen de laatste Salon werd gehouden, in juni, was ik al weer weg uit New York. Maar ooggetuigen verzekerden mij dat de Women's Salon ‘precies was wat New York nodig had’. Vooral de inspiratie en de wijdse uitstraling werden geroemd. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Een greep uit de lijst van optredende gasten: Barbara Deming, Vivian Gornick, Adrienne Rich, Tillie Olsen, Catherine Stimpson, Monique Wittig, Phyllis Chessler, Marge Piercy, Kate Millet, Alice Walker, Viveca Lindfors, Robin Morgan, Margaret Randall, Judith Malina, Susan Griffin, Andrea Dworkin, Dorothy Dinnerstein, Leslie Tanner, Gillian Hanscombe, Valerie Miner, Alix Kate Shulman, Karla Jay, Cherríe Moraga, Gloria Anzaldúa en Myriam Díaz-Diocaretz, die de contacten met zwarte en Latijnsamerikaanse vrouwen verzorgde. Ook de vijf gastvrouwen traden op. Overigens ontbreken vrouwen als Gayle Rubin en Pat Califia, die in de discussie over gender en seksualiteit een radicaal andere positie innemen dan Andrea Dworkin, Susan Griffin en Adrienne Rich. De Women's Salon werd lang gefinancierd uit particuliere donaties, abonnementsgelden van de nieuwsbrief en entree. Erika verkocht drankjes en kookte spaghetti of lasagna. Er was een boekentafel met uitgeversrestanten die Erika gratis kreeg en verkocht. De opbrengst ging gedeeltelijk terug naar de vaak onderbetaalde auteurs, omdat Erika vond dat die er recht op hadden. Ook werden boeken van marginale uitgeverijtjes verkocht. De overgebleven winst werd naar goed feministisch gebruik verdeeld tussen de Salon en andere feministische projecten. De laatste jaren kon de Salon zichzelf niet meer bedruipen, maar verzoeken om subsidie om de spreeksters te betalen - in Amerika werken mensen niet voor niets - werden steeds afgewezen door de New York State Council of Arts, omdat men niet uit de voeten kon met het particuliere en informele karakter van het project. Pas begin 1984 werd een verzoek om financiële ondersteuning eindelijk ingewilligd door de State Council. Aan de vooravond van de eerste verjaardag van de Women's Salon schreef een van de oprichtsters, Gloria Orenstein, hoogleraar Engels op Douglas University en literatuurcritica, een beschouwing in het Women Artists' News over de wortels van het saloninitiatief, de filosofie erachter en de belevenissen in dat jaar. De salon stamt uit de zeventiende eeuw en diende om nieuw werk van kunstenaars, schrijvers en intellectuelen te stimuleren, zichtbaar te maken en aan de man of vrouw te brengen, door scheppende individuen op informele wijze met elkaar en hun publiek in contact te brengen. De vijf initiatiefneemsters wilden het beste van de traditionele literaire salon, als plaats in de geschiedenis waar een intellectuele vrouwencultuur uit de reconstrueren valt, combineren met het beste van de veel radicalere artistieke salon, die de avant-garde en door het establishment verworpen kunst beschermde. De New York Women's Salon {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} moest nieuw werk van feministen, dat uit het nieuwe feministische bewustzijn was voortgekomen, de ruimte geven. Werk dat in de ogen van het (mannelijke) establishment geen genade kon vinden. De dames achter de Women's Salon hadden elk hun specifieke ervaring opgedaan met het verschijnsel salon en waar dat voor staat. Gloria Orenstein spreekt van een Salon Archetype, een droombeeld dat de vijf in hun hoofd hadden vóór ze begonnen. Erika Duncan had als enige al eerder een literaire salon georganiseerd, in New York. Karen Malpede had in haar onderzoek naar het radicale theater en in het werk bij ondermeer het Living Theatre en haar eigen feministische theatergezelschap The Rebecca Company, haar droombeeld belichaamd gezien: een grote familie, waarvan de leden niet door biologische bepaaldheid, maar door zelfgekozen, spirituele aantrekkingskracht bij elkaar gekomen zijn. Marilyn Coffey en Carole Rosenthal waren in New York komen wonen om het literaire leven te gaan leiden waarover ze altijd hadden gelezen, het leven in een stimulerende kunstenaars- en schrijversgemeenschap. In Gloria Orensteins ideaalbeeld speelde het delen van een visie op esthetiek een grote rol. Zij had de Parijse Surrealisten bestudeerd en zocht naar een groep gelijkgestemden die samen een herkenbare stijl vervaardigen. In zo'n groep ging het niet meer om één of meer geniale individuen die in betrekkelijke afzondering werken, maar om steun verlenen bij het oplossen van nieuwe problemen, nieuwe methoden uitvinden en daardoor bijdragen aan een unieke esthetiek. En dat moest, natuurlijk, een feministische esthetiek worden en een feministische grote kunstenaressenfamilie. De discussie over feministische kunst lag nog open, het was 1975 en op die noemer bij elkaar komen, werkte nog niet beperkend en voorschrijvend. Het was geen toeval dat de dames elkaar tegen het lijf liepen, op zoek naar ‘een niet-hiërarchische gemeenschap van gelijken, waaruit een groepsgeest van zusterschap zou oprijzen’, zoals Gloria Orenstein het in het idioom van de vroeg-tweede golf uitdrukte. De terminologie was nog niet beladen toen Orenstein dit schreef, het experimenteren met horizontale collectieven was in de vrouwenbeweging nog maar net begonnen en op de nuchtere groepsdynamische expert Jo Freeman na verwachtte iedereen er nog alle heil van. (1) Voor de oprichtsters leek het overigens ook een duidelijke stap vooruit om te streven naar een groepsgeest, immers, ze waren allen {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} opgeleid in het mannelijke universitaire en literaire establishment, waar solidariteit tussen vrouwen nauwelijks bestaat. Erika Duncan, die zich pas na vier bijeenkomsten bij de Salon aansloot, kreeg een klassiek-feministische cultuurschok die eerste keer. Een onherroepelijke duik in het diepe van de vrouwelijke sensibiliteit, een ongekend intensief contact met andere vrouwen. Een belevenis waar de oudere generatie tweede golf-vrouwen nu nostalgisch op terugblikt en waarvan de literaire en (auto-)biografische neerslag tot de geestelijke bagage van de feministische jongeren zou moeten behoren. ‘Ik hoef je niet te vertellen dat mijn huwelijk vrij kort daarna op de klippen liep’, voegt Erika Duncan er met een ironisch lachje aan toe. De vijf filosofeerden en fantaseerden heel wat af over hun voorgangsters, de salongastvrouwen, fakkeldraagsters van een specifiek vrouwelijke cultuur. Het begrip vrouwencultuur, of, zoals Orenstein het nog vóór de ingebruikneming van het begrip gender uitdrukte: female culture, was nog jong, maar we herkennen in hun discussies enkele topics die nu nog de damesgemoederen doen gisten. Door de eeuwen heen speelde de gastvrouw een prominente rol in het intellectuele en culturele leven. In haar artikel in het Women Artists' News (1976) wijdde Gloria Orenstein een passage aan mentorrelaties tussen achttiende- en negentiende- eeuwse salongastvrouwen en jonge vrouwen, aan wie de verfijnde kunst van het creëren en onderhouden van een salon werd overgedragen. Veelal waren de vrouwen opgevoed in vrouwenkloosters, voordat ze beschermelinge van een gastvrouw werden. Orensteins verhaal neemt een interessante wending als ze de salon bezingt als: ‘plaats waar vrouwen regeren in de positieve zin van hun traditionele machtslocatie. De salon was de foyer par excellence - de haard en het huis van menig zwervende intellectueel of kunstenaar. Als de samenleving aan vrouwen de koesterende taak heeft gedelegeerd, hebben Salonvrouwen die plicht getransformeerd tot een hoogstaand spiritueel mandaat. Zij hebben vele generaties denkers en kunstenaars onderhouden en gekoesterd en alleen al een blik op hun gastenlijst overtuigt ons dat de traditie van de Salonvrouwen een belangrijke sociologische determinant is in de evolutie van de westerse beschaving.’ Voor Erika, Gloria, Karen, Marilyn en Carole lag in de transformatie van de traditionele vrouwenrol een belangrijk paradigma voor female {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} culture. Een intrigerende gedachte, omdat niet werd uitgeweid over enkele Problemen, die aan die traditionele vrouwenrol vastkleven, zoals de moederende of mensenreddende neiging, en hoe die problemen te transformeren. Even intrigerend is de vraag hoe een toch tamelijk elitair verschijnsel als de salon zich moest gaan verhouden tot dè feministische organisatie- en belevingsvorm bij uitstek: het collectief. Vragen die overigens in geen enkele discussie over onze eigen salonplannen zouden mogen ontbreken. Hoe verging het de hoge idealen van de vijf Salon Founders? Het volgende fragment uit de januari-nieuwsbrief 1977 illustreert dat het verwerkelijken daarvan niet zonder verwarring ging. ‘(...) het spontane debat dat ontstond toen de schrijfsters kritiek van de Salon-oprichtsters en van het gehoor uitlokten. Plotseling zaten we hulpeloos gevangen in de patronen van destructie en veroordeling die we hadden geprobeerd uit ons functioneren te verwijderen. We riepen onszelf een halt toe en probeerden objectief te kijken naar wat er gebeurde. Dit zou nooit zijn voorgevallen op een bijeenkomst van gevestigde schrijvers. Maar we zagen ook dat de beginnende schrijfsters hun eigen gewicht niet hadden erkend. En dat was nodig, zelfrespect tonen om hun kwetsbare nieuwe visie tegen aanvallen af te schermen. Wéér zien we in dat we gedwongen worden om nieuwe manieren van met elkaar omgaan te vinden, om te zorgen dat we toegang krijgen tot eikaars werk, om te delen zonder dat het de grond in wordt geboord. We willen elkaar helpen door de meest kwetsbare, vroege stadia van artistieke groei heen. Hoe langer hoe meer proberen we de barrières tussen spreeksters en publiek te slechten. We proberen een nieuwe ruimte te scheppen voor interactie, terwijl we de positieve aspecten van het optreden, dat heilig is in de salontraditie, willen behouden.’ In dit uit de hand gelopen proza herkennen we een tragische tegenstrijdigheid. Kennelijk was er een aankomende dichteres op bezoek. De denkfout die werd gemaakt: een salon is een ontmoetingsplaats voor aankomende kunstenaars en hun publiek, en geen gelegenheid waar een debutant haar eerste gedicht bekritiseerd krijgt door een kamer vol onbekende mensen. Wat ging hier mis? Getrouw aan de wrede loop der groepsprocessen - {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} die immers altijd een ravage bij het individu aanrichten als ze niet in bedwang worden gehouden door structuren en procedures - werd een schietschijf opgericht. Het doelwit, de jonge schrijfster, werd onder vuur genomen en kreeg later te horen dat ze zelf had gewild, of zich er in ieder geval voor had geleend. Natuurlijk, het was waar, maar daarmee was de verantwoordelijkheid van de aanvallers en de gastvrouwen nog niet afgedaan! Met al haar goedbedoelde, feministische retoriek heeft de New York Women's Salon niet kunnen verhinderen dat de stimulerende mentorrol in hypocriet vaarwater was terechtgekomen. Opvallend is de softe verpakking van het beschreven incident, dat toch niet mis was. Typerend voor de feministische subcultuur is vervolgens dat de problemen niet realistisch worden onderkend. Macht en ongelijkheid zijn immers taboe-onderwerpen in de vrouwenbeweging, waarvoor, een collectieve vluchtweg is geconstrueerd: de Alles-Is-(bij vrouwen)-Anders-Show. Na een grondige reiniging van patriarchale invloeden hoopt men in contact te komen met pure, onbezoedelde vrouwelijkheid. Alle ongelijkheid die feministen op deze manier onherroepelijk produceren, wordt gedempt met wéér een injectie democratie en nóg een lijntje filantropie, zoals ook in het hierboven geciteerde fragment. Ook in het uitnodigingsbeleid van de Salon stak de ongelijkheid voortdurend de kop op. Erika Duncan vertelt van de heftige ambivalentie waarmee de erudiete, literair en academisch geschoolde oprichtsters worstelden, tussen het zoeken naar kwaliteit en het ondersteunen van beginnelingen. Er was veel remmend verzet tegen de gedachte aan hiërarchie. De neiging bestond om iedere vrouw die maar te kennen gaf dat ze ‘bezig was’ met schrijven - en dat waren er nogal veel, omdat het en vogue is dat feministen dat zeggen - uit te nodigen en te stimuleren, als letterlijke toepassing van de theorie dat vrouwenkansen niet belemmerd mogen worden. De reactie tegen de eenzijdige resultaatgerichtheid van de ‘mannenmaatschappij’ werd: exclusief procesgericht zijn, althans bij het uitnodigen van minder begaafde of ervaren spreeksters. Dat liet op zijn beurt de scheiding tussen proces en resultaat onverlet. De betrokken vrouwen werden overstelpt met aandacht, maar er werd niet eens van hen verwacht dat ze hun eigen werk even serieus namen. Het kwam vaak neer op vrijblijvendheid, of soms zelfs parasiteren. Op den duur raakten de Salonvrouwen gefrustreerd. Geen wonder, als we hun eigen carrières in aanmerking nemen en het feit dat ze jaren keihard voor hun positie hadden moeten werken en vechten. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} De brandende vraag die de oplettende lezeres nu stelt is: waarom meet iemand met twee maten, wat in de vrouwenbeweging zo vaak gebeurt? Waarom bejegenden de Salon Founders sommige spreeksters niet precies zo als zijzelf bejegend wilden worden, wanneer ze elders voor een spreekbeurt uitgenodigd zouden zijn? We moeten er tenminste vanuit gaan, dat de Salonvrouwen zelf wél serieus genomen wilden worden en dat zij niet wilden dat men hen de hand boven het hoofd hield. Het ontwijken van de kwaliteitskwestie heeft direct te maken met de onder feministen vaker gesignaleerde drang tot wegcijferen voor het goede doel. Zo moeder, zo dochter. De vraag naar de kwaliteit wordt menigmaal als iets onzedelijks voorgesteld - onsolidair, mannelijk, elitair - en daardoor opgeblazen tot een spookbeeld. Het ergste is nog dat daarmee de doelstelling van de vrouwencultuur regelrecht wordt ondermijnd, namelijk het stimuleren en beschermen van kunst, teksten, muziek, enzovoort, die door het (mannelijke) establishment worden ontkend of niet worden gedoogd. Als je niet je eigen kwaliteitscriteria bedenkt, verval je binnen de korste keren tot het aanmoedigen en verdedigen van flut. Immers, wat is een mooiere kans voor luiaards en minkukels dan onder de vlag van onderdrukking mee te gaan varen. Een blik op het aanbod van vrouwencultuur op het gemiddelde festival en de gevolgen worden zichtbaar en hoorbaar. Ook de Women's Salon conformeerde zich te vaak aan deze gang van zaken. Volgens Erika Duncan speelde de angst voor hiërarchie een centrale rol in de Salon en dat verklaart waarom de voor de Salon noodzakelijke mentorrelaties niet uit de verf kwamen. Overwicht hebben door kennis en ervaring werd door het publiek al gauw uitgelegd als ‘veroordeling’. Maar ook de angst voor het lesbische was debet aan het in de oedipale, moederlijke sfeer trekken van de mentorrelatie. In elk damesblad worden jonge meisjes en vrouwen nu eenmaal verliefd op hun mannelijke leraar of uitgever. Erika: ‘Die honger, die emotionele intensiteit die op ons af kwam als we met beginnende schrijfsters en bezoeksters te maken hadden, was voor sommigen van ons enorm bedreigend. Het is moeilijk om die mentorrelatie vorm te geven, gezien het taboe op seksualiteit tussen vrouwen.’ Voor moederen geldt daarentegen dat het zó is ingeburgerd in vrouwenkringen dat het niet eens meer opvalt. Sterker nog: de economie van aandacht geven en ontvangen, zelfs in de intellectuele sector van de vrouwencultuur, drijft op dit principe. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} De organisatie van de Salon was een gigantische klus, omdat de bekendheid in de loop der jaren over de hele Verenigde Staten toenam. Er kwamen steeds meer gasten en de mailing list voor de nieuwsbrief groeide tot zo'n duizend namen. De verzending en administratie daarvan vereiste een geoliede organisatie, eigenlijk een vorm die onverenigbaar is met een salon. Ook deze schaalvergroting kwam de kwaliteit niet ten goede. Erika vertelt dat de Salon Founders werden overvallen door de grote toeloop. Zij riepen die echter geen halt toe, waardoor ze krachten ontketenden die recht tegen de bedoeling van een salon ingaan. Het initiatief schoot zijn doel voorbij en de nivellering sloeg soms zelfs toe, omdat van uitwisseling tussen kunstenares en publiek natuurlijk geen sprake kon zijn bij dergelijke aantallen. Bovendien gaat talent dat nog in de knop zit eerder ten onder in een grote groep dan dat het er zich gestimuleerd voelt. De organisatie van de Salon was de eerste jaren in handen van het vijfkoppige collectief van oprichtsters. De keuze voor een collectiefvorm was vrij automatisch geweest, niemand voeg zich af of dat wel bij een salon paste. Vrij snel na de oprichting verplaatste de Women's Salon zich voor vast naar Erika's appartement. Gaandeweg werd Erika door bezoeksters en anderen met de Salon vereenzelvigd. Niemand was gelukkig met die bijzondere positie en ook Erika zelf bekleedde haar met gemengde gevoelens. Niemand kwam overigens op het handige idee om de collectiefvorm dan maar te vergeten. Een bijna onvermijdelijk gevolg van een ontwikkeling waarin één individu om wat voor reden dan ook flink boven een collectief uitsteekt, is dat dat individu bloot-komt te staan aan kritiek die in werkelijkheid met de structuur te maken heeft. Zo ook in Erika's geval. Heel klassiek kreeg ze te horen dat ze teveel werk naar zich toe trok. Even onlogisch als dat altijd gaat, zweeg men in alle talen zodra het om waardering ging. Werd Erika hierdoor beïnvloed? ‘Door het gebrek aan waardering verlangde ik naar de tastbare gastvrouwenidentiteit, hoezeer die me ook het gevoel gaf een anonieme huisknecht te zijn. Net als vaker in haar leven was gebeurd deed Erika een beroep op het oude vertrouwde outsidersgevoel. Zelf zegt ze het niet zo, ze gelooft echt dat ze anders is en lijdt in stilte onder het feit dat het feminisme slecht met verschillen omgaat. Hoeveel troost de outsiderpositie haar ook schonk, hij had niet de paradoxale werking die nodig zou zijn geweest om de boel te veranderen. Maar Erika is niet het type dat shock-effecten beoogt in groepen, bijvoorbeeld door het negatieve beeld dat de andere collectiefleden van haar hadden, expres te overdrijven. De Women's Salon dreef, op intense persoonlijke relaties. Toen dat {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de salon. foto: freda leinwand ==} {>>afbeelding<<} {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} bindmiddel niet meer werkzaam was, omdat vriendschappen uitraakten, voelde Erika er niets voor over te gaan tot een meer ‘zakelijk’ collectief. Dat bracht haar ertoe de verzending zelf te gaan doen, met behulp van studenten. Uiteindelijk, trouw aan de geschiedenis, keerde de New York Women's Salon terug naar één vrouw. Na tien jaar hield de New York Women's Salon op te bestaan. Enkele vaste bezoeksters en ook de organisatrices zijn hier niet rouwig om. Naar goed New Yorks gebruik benadrukken zij het komen en gaan van dergelijke culturele projecten, al naargelang de behoefte en de mode. In haar eigen schrijfgroepen, deels voortvloeiend uit de Women's Salon en deels in verband met haar baan als docent English Composition aan de New York University, lijkt Erika een uitweg te hebben gevonden uit de impasse waarin ze in de Salonperiode zat. Haar methode kreeg landelijke bekendheid, haar schrijfgroepen op de universiteit zijn aangewezen tot pilot project op het gebied van onderwijsexperimenten. (2.) Erika Duncan werkt met een buitengewoon gemêleerd gezelschap, variërend van weinig taalvaste, zeer onzekere mensen tot en met subtiele talenten in opkomst. Ze combineert remedial teaching en niveauverhoging in één klas, zonder dat de ene groep zich aan de andere hoeft aan te passen. Ze biedt absolute vrijheid van onderwerp aan en vraagt absolute betrokkenheid terug. Ze leert de studenten luisteren naar het hoe, in plaats van zich in het waarom te verdiepen. Er bestaat geen ware, ‘correcte’ schrijfstijl, haar leerlingen zwoegen op het ontwikkelen van een eigen stijl. Daarbij worden ze voortdurend gedwongen tot het maken van keuzes, tot exactheid, eerlijkheid tegenover zichzelf en helderheid, door een uiterst direct en alert opererende Erika. Binnen een semester kweekt ze persoonlijke en bekwame critici, die begrijpen waarom bepaalde technieken voor sommige mensen goed werken en voor anderen niet. Door het combineren van individuele aandacht voor ieders fragmenten en de eis tot betrokken, zorgvuldig luisteren naar het werk van een ander, zorgt Erika ervoor dat niemand zich verveelt of tekortkomt. In haar schrijfgroepen hoeft Duncan zich niet te conformeren aan de dichotomie tussen geloven in vrije expressie - alles is gelijk, iedereen is hetzelfde - en het hameren op orde en normen van buiten- en bovenaf. Wat haar in de Women's Salon niet lukte, slaagt wel voor de klas. Hoe zou ze zo'n salon nú aanpakken? {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Om te beginnen denk ik niet dat de Women's Salon definitief overleden is’, zegt ze met een geheimzinnig lachje. ‘Zoiets komt en gaat. Op dit moment is de behoefte weliswaar niet groot, New York is bezaaid met interessante ontmoetingsgelegenheden voor kunstenaressen en schrijfsters. Maar - het bloed kruipt waar het niet gaan kan - als ik nog eens Salon houd, zal het selectiever zijn. Meer gericht op wat ik zelf echt boeiend vind. Een salon moet idiosyncratisch zijn, ja, heel eigenaardig en particulier.’ {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} eugenie de munck Twee gedichten {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nu ik toch besloten heb] Nu ik toch besloten heb je te verkopen per ons per gedachte per gevoel langdurig gevoeld als zijde gevoeld per gevoel gewogen kan ik net zo goed besluiten je ontzettend duur te verkopen. [Tot nu toe] Tot nu toe herschreef ik heftige gevoelens tot gedicht of tot zin. Ach, iedereen is wel eens alleen en ik wil alleen maar dat niemand verdriet heeft. komt dat zien komt dat zien... {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} megchel j. doewina Lichtgevende ogen Uit: Het duikbootmysterie (roman in wording) {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Lichtgevende Ogen Het is lief, leuk, aardig, warm, zacht en rozig en overal waar het komt deelt het meteen de lakens uit. Het heet Annelot G. Studdemeyer en zo ziet het er ook uit. Van voren lief, leuk en aardig, van achteren meer Hare Majesteits Vliegdekschip Hollands Glorie: oerdegelijk en toch een lust voor het oog. Als geheel doet zij vonken overslaan. Haar entree alleen al verandert de meest verlopen uitspanning in een vibrerend ontmoetingscentrum. Hangt men aanvankelijk apathisch, verdord, op sterven na dood tegen elkaar aan, als zij binnenkomt slaat er een golf van opwinding door het aanwezige publiek. Men veert overeind, begroet elkaar geestdriftig, als bij een weerzien na lange tijd, en begint onbekommerd rondjes uit te delen. Nietsvermoedende voorbijgangers worden door de vrolijke sfeer naar binnen gelokt. De kroegbaas, in dit soort gelegenheden doorgaans een weinig voorspoedige bokscarrière achter de rug en bijgevolg nog hooguit kleuterschool in het hoofd, begrijpt desondanks dat de lichten aanmoeten. Weldra vult een aangenaam geroezemoes de hele tent, terwijl de oudste stamgasten dankbaar en spontaan het Onze Vader aanheffen. Dat zij hierin meestal halverwege vloekend blijven steken, wordt hun graag vergeven. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Annelot heeft dan allang plaatsgenomen op een barkruk. Dit is met beleid gebeurd. Zij heeft met behulp van de tapkast en een flinke portie strategisch vernuft net zo lang gewikt, gemikt, geschoven en geschikt, tot zij op haar gemak de hele vloot kan overzien. Vanaf dat moment treedt zij waar nodig regelend op. Ook in de buitenlucht echter zet zij de dingen moeiteloos naar haar hand. Hoe vaak al heb ik ze niet schichtig om zich heen zien kijken, de jeugdige voetbalvandalen, wanneer De Stud haar verschrikkelijke arsenaal zelfgemaakte aanmoedigingskreten opentrok, om zo hun machteloos gesmijt met blik en kussentjes een halt toe te roepen en haar geliefde NEC wederom langszij te brengen. Sommigen wenden hun van angst vertrokken gezichtjes naar de grond. Anderen mompelen benepen: ‘ik-zit-ook-nog-maar-pas-in-het-vak-mevrouw.’ De brutaalsten echter beginnen alras, nadat zij van de ergste schrik bekomen zijn, met bleke lippen nog, zachtjes mee te roepen en te zingen. Het is een klein wonder en wie het niet zelf heeft meegemaakt, zal het nauwelijks kunnen geloven. Daar, in het Goffertstadion, heb ik haar ook leren kennen. Ik stond schuin achter haar en was voor de andere partij. Ik ben mijn hele leven al voor de andere partij geweest, dus dat ga ik niet even wijzigen, omdat er toevallig een soort boot voor mij staat, bezig NEC in de vaart der clubs naar voren te toeteren. Wat dacht zij wel. Bij elke geslaagde andere-partij-actie zei ik daarom op prettig verstaanbare toon tegen Jopie naast mij, die onder ons gezegd en gezwegen nogal een kluns is, maar juist om die reden ongehinderd door enig ander dan zuiver speltechnisch inzicht in staat mag worden geacht tot een onpartijdig oordeel: ‘Goed hè, Jopie?’ of: ‘O, o, Jopie, kijk toch eens wat mooi, het lijkt wel kunst!’ Op de hem eigen welwillende wijze wendde Jopie dan zijn blik even af van de verschillende, nauwlettend door hem in het vizier gehouden bierworstjes, om als zijn bijdrage aan de dialoog beleefd kwispelend mijn hand te likken. Zijn vrouwtje laat men niet in haar hemd staan, dat had ik hem al vroeg geleerd. Op een gegeven moment werd het gesar mijn concurrente blijkbaar allemaal wat teveel. Zij draaide zich plotseling naar mij om en zei, met een prachtig-vermoeide Jeanne Moreau-trek op haar gevoelige gelaat: ‘Schei in vredesnaam eens uit met dat geneuk! Volgens mij heb je absoluut geen verstand van voetbal... en wat moet die druiloor daar!’ Hierbij keek zij onvoorstelbaar misprijzend naar mijn Jopie, die haar {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} in het geheel niet onvriendelijk besnuffelde op de mogelijke aanwezigheid van bierworstjes. ‘Jeetje’ antwoordde ik geschokt, ‘wat bent u plomp in de bek!’ Mijn gebruikelijke zelfbeheersing snel hervindend voegde ik hieraan toe, dat ik juist ontzettend veel wist van voetbal, niet in de laatste plaats omdat ik de informatie daaromtrent door toedoen mijner voorvaderen reeds in mijn genen opgeslagen had aangetroffen, dat ik me daarop echter uit principe nooit liet voorstaan en dat er goedbeschouwd maar één was die er zo mogelijk nóg meer van wist en dat dat uitgerekend Jopie was. Zij mocht willen zelf zo'n hond te hebben. ‘Jopie een druiloor?’ besloot ik sterk, ‘u zegt wat u bent! Wie bent u eigenlijk? Waren wij gewoon mannen geweest, lieve lezeressen, het was ongetwijfeld tot een ernstig handgemeen gekomen; nu dit echter niet zo had mogen zijn, raakten wij in een gesprek gewikkeld, omdat zij mij een hand gaf en zich voorstelde: ‘Annelot Studdemeyer, ik heb hier de algehele leiding!’ ‘Dat kan wel zijn,’ zei ik, ‘maar ik ben sterker.’ ‘Waarom doe je eigenlijk zo lelijk tegen mij?’ wou ze weten. ‘Als ik het niet doe, doet niemand het,’ legde ze geduldig uit. ‘Dat is waar.’ ‘En bovendien moet ik wel chagrijnig doen, want over een paar dagen word ik ongesteld en dan kun je het maar beter gehad hebben. Ik oefen vast op jou.’ ‘Als je het eens ongemerkt voorbij liet gaan? Lijkt je dat niks?’ ‘Dan slaan ze extra hard toe. Je moet ze vóór zijn. Dan hebben ze er het minste plezier van.’ Bedachtzaam knikkend zei ze dit een buitengewoon domme filosofie te vinden en ze kon het weten, want ze had zelf filosofie gestudeerd. Ze bleek als wetenschappelijk medewerkster verbonden te zijn aan een van die talloze duistere instituten der Nijmeegse Universiteit en op het punt te staan te promoveren op een zekere Hegel, een van die talloze duistere filosofen uit de vorige eeuw. Als kind had ze natuurlijk veel liever voetballer willen worden, of betonijzervlechter zoals haar oudste broer, maar ja, ze was een meisje, dus ik begreep wel: dat werd studeren. Haar mooie, wonderlijk groene, bijna fluorescerende ogen keken mij ongelukkig aan, zodat mijn hart één van zijn gewaagde sprongetjes maakte en medelevend wegsmolt. Ik troostte haar met de bekentenis zelf een half jaar terug ruw op straat te zijn gekwakt als assistente van een hoogleraar in zure regen. Dat was weliswaar niks te vroeg geweest, want ik kon geen zure regen meer zien, maar toch werd zo een briljante carrière in de kiem {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} gesmoord door platte overheidsmaatregelen, en voor een gouden handdruk had ik kennelijk net niet genoeg schade aangericht. Ik moest nu iedere dag uitslapen tot het zeer deed en ook verder precies mijn eigen gang gaan. Annelot schudde meewarig haar hoofd: ‘Dus daarom zit je geregeld op klaarlichte dag taart te eten bij De Luie Wammes’ zei ze begrijpend. ‘Ik heb al vaak gedacht: die heeft het niet gemakkelijk. Je hebt dan zo'n nerveuze trilling rond de neusvleugels, als je na de eerste roomsoes wordt heen en weer geslingerd tussen mokkapunt en appelcarré.’ En ik maar denken dat filosofen geen oog voor détails hadden. ‘Dat is m'n zusje’ probeerde ik. Die was toch dood. ‘Kun je wel, tegen iemand die niks terug kan zeggen, die er niet bij is!’ deed ze schamper, want met Hegelianen moet men het niet op enigerlei moreel akkoordje trachten te gooien. ‘En jij komt daar dan zeker altijd net toevallig langs, naar of van je werk, toevallig net altijd dan, zeker, daar.’ Ik was niet erg in vorm en had het ook veel te koud voor de tijd van het jaar. ‘Nee hoor’ antwoordde ze vriendelijk, ‘alleen dinsdagmiddags, dan heb ik vrij... als je zin hebt, kunnen we voor aanstaande dinsdag wel afspreken bij die Wammes van jou, hè? Zullen we zeggen om een uur of drie?’ ‘Wij samen?’ vroeg ik geschrokken. ‘Jij en ik, wij beiden’ meende ze handenwrijvend. Ze kneep hierbij haar ogen vastberaden dicht, zodat het op slag een stuk donkerder werd op de tribune. ‘Mag Jopie ook mee?’ ‘Dat móet zelfs.’ Nog enigszins bedremmeld zei ik in dat geval geen bezwaren te hebben en tevreden glimlachend wendde zij zich weer naar het veld, om de wedstrijd, die al die tijd gewoon was doorgegaan, alsnog in goede banen te leiden. Doven en Slechthorenden Vanaf die eerste kennismaking heeft Annelot een hechte relatie onderhouden met mijn humeur. Zelfs het incident met de huurder van de flat schuin beneden mij, in normale omstandigheden toch goed voor een ingrijpende stemmingswisseling, vermocht mijn zinnen de maandag na het voetballen niet te verzetten. Hij stond anders gemeen genoeg te kijken, de oude Bulthuis, nadat {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} hij abusievelijk alle andere buren de huid had volgescholden. Het was pas half twaalf in de ochtend toen hij aanbelde, dus ik bevond mij nog in pyama. Ik zag hem voor het eerst van zo dichtbij en hoopte dat het ook voor het laatst zou zijn. Met zijn gedrongen gestalte en bolle waterogen had híj nog het meeste weg van een nijdige, vette pad. ‘Ben jij dat soms, van dat gedicht!’ viel hij met de deur in huis. Nou had ik enkele dagen tevoren inderdaad een surprise in zijn brievenbus gestopt, dus ik zei dat ik net wou gaan joggen. Hij bleef evenwel onverminderd vochtig in mijn gezicht staan blazen en herhaalde bars zijn vraag. Ik knikte nu gedwee en nodigde hem binnen. Hij liep meteen met driftige pasjes door naar de woonkamer en ging daar zitten in mijn stoel, wat heel erg genoemd mag worden. Met mijn stoel heb ik een strikt persoonlijke, zeer emotionele binding en de dikke kont van Bulthuis heeft er niets te zoeken. Zelfs Jopie mag er niet eens in. Die ging dan ook beledigd in de driezitsbank uit het raam zitten kijken. Met de driezits heb ik niets. Zijn jas wilde hij aanhouden, mijn onverbeide gast, en mijn koffie zou ik zelf maar opdrinken. Kortom, hij leek niet ècht opgetogen met mijn Sinterklaascadeautje, bestaande uit een grote doos bonbons verpakt in het sonnetgewijze verzoek de televisie eens wat zachter te zetten. Die stond sinds jaar en dag, van vijf uur 's middags tot de laatste Duitse zender uit de lucht verdween, zo mensonterend hard, dat wie zelf niet televisie keek het huis bijtijds verliet. Mijn eigen telefoon kon ik niet horen overgaan. Op goed geluk nam ik wel de hoorn elk half uur een keertje van de haak, om te weten of iemand misschien nog wat tegen mij te zeggen had, maar veel zin had dat niet, aangezien een gesprek in deze hel onmogelijk viel te voeren. Ontelbare malen al had ik, mij de haren uit het hoofd trekkend, het gruwelijke echtpaar hardgrondig verwenst. Dit had niks geholpen. Ook de voodoo-methode, waarbij men de vijand, in de vorm van lappen poppetjes, krachtig met spelden doorsteekt, onder het bezwerend uitspreken van de betrekkelijk eenvoudige formule: ‘dóód, dóód, dóód’ was niet afdoend gebleken. Ze werden wel af en toe ziek, maar deden dan de televisie al om drie uur aan. Op zulke momenten vond ik het toch wel zonde, dat wij, westerse mensen, zo ver verwijderd waren geraakt van de Natuur, waardoor ook onze magische gaven, ongeveer volgens dezelfde meetkundige afglijreeks, aan kracht hadden ingeboet. Hoewel hij mij de vraag stelde waar ik mij eigenlijk mee bemoeide, liet de oude B. mij niet aan het woord komen. Veertig jaar had hij gewerkt in ploegendienst, zei hij, en of hij dan nou misschien in zijn eigen huis zelf mocht weten wat hij deed. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik keek hem bemoedigend aan en stelde mij intussen voor wat je allemaal kon doen met iemand, die grote, wonderlijk groene, bijna fluorescerende ogen had, omlijst door weelderig krullend, kort, kastanjebruin haar. Als hij zin had om zijn teevee loeihard aan te zetten, zo voer hij voort, dan zette hij zijn teevee loeihard aan. En of ik wel wist dat zijn vrouw doof was en haast niks hoorde bovendien. Dat verbaasde me niets, met al dat lawaai, maar ik hield mijn mond. Ik zou zelf maar een koptelefoon opdoen, adviseerde hij, in plaats van er hem en zijn vrouw een aan te willen smeren. Nog beter zou stopverf in mijn oren zijn, maar veruit het allerbeste leek hem dat ik zo snel mogelijk verhuisde. Hij sprak mij toe als van over een breed water, dat was hij blijkbaar zo gewend. De bonbons had hij ‘gelijk al in de bus van die hoer van driehoog’ gepropt, in de veronderstelling dat zij en Alessandro, haar schele ondersteuner, de schuldigen waren. Alsof de zelfkant tijd heeft om zulke prachtige verzen te vervaardigen. Wat ik nodig had, schreeuwde hij, was een man, en wat hij zich afvroeg was dan ook, waarom ik er geen had. Omdat die zo schreeuwen en niet kunnen luisteren, zei ik, maar hij luisterde niet. Hij brieste nog een tijdje door, niet bereid enige ruimte te laten voor een andere belichting van ons onderwerp. Tenslotte stond hij op met de bedoeling het pand even contactgestoord als hij was gekomen weer te verlaten, zij het niet dan na mij nog eens ten stelligste te hebben verzekerd, dat hij nog zijn vrouw er ook maar over peinsde iets te doen aan welke soort geluidsoverlast dan ook. ‘Dus we mogen ook blijven rekenen op het oorlogsgeweld waarmee u 's ochtends uw vrouw het lavet inwerkt?’ vulde ik snel zijn adempauze op. Ontsteld keek hij mij aan, de deurknop in de hand. Eindelijk raak geschoten. ‘Hoor je dát ook?’ Zijn ogen puilden van ongeloof nog verder uit hun kassen, zodat hij even niet vernietigend kon kijken. ‘Natuurlijk’ antwoordde ik opgewekt, ‘ik word er wakker van, telkens om tien over acht, tenzij u al voor die tijd de aangeslibde rokerskoek staat los te rochelen, dat spreekt.’ Dit was niet aardig van mij, dus voegde ik er gauw aan toe: ‘De rest van de dag gaat het wel, hoor, dan hoor ik alleen maar wat u tegen elkaar loopt te foeteren, te schelden en te tieren, vooral als u boven de televisie uit probeert te komen.’ Zo. Eens kijken, wat hij hiertegenover in de aanbieding had. ‘Godverdomme nog an toe’ herstelde hij zich knap, zijn gezicht langzaam een ongezond paarse tint schenkend. ‘Ze kan er alléén niet inkomen, in het lavet, ze is te dik en als ik daar {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} godverdomme zin in heb, dan doe ik de vrouw ik het lavet, als het moet vijf keer op een dag, met gerochel en al, ik heb met jou toch zeker niks te maken, die wijven van tegenwoordig, bah, vroeger was dit een nette buurt!’ Hij trok de deur open en terwijl enkele andere deuren in de portaaltjes schielijk werden gesloten, daalde hij doormopperend de beide trappen af, waarna hij met alle macht de straatdeur achter zich dichtsloeg. Het leven in een gehorige flat is geen sinecure. Op zich is het leven al bedenkelijk, maar in een flat valt je soms helemaal de bril van de kop. Ditmaal echter nauwelijks aangedaan, waste en kleedde ik mij, las de krant, speelde twee keer de Radetzkymars op de piano tijdens Bulthuis' middagdutje en verheugde mij in toenemende mate op mijn afspraak in De Luie Wammes. Een Doel in het Leven Wat mij in taartjeshuis De Luie Wammes zo aantrok, afgezien van de ongeveer vijfenzestig soorten gebak, was die exclusieve sfeer van verstandhouding, onderlinge steun en saamhorigheid tussen vrouwen van alle leeftijden, rangen en standen, die mij gelukkig niet kenden, maar evengoed moedgevend toeknikten wanneer mijn blik de hunne schuldbewust kruiste. De tijd was niet ver meer, dat iedere schuchter geplaatste bestelling onverbloemde bijval en zelfs luide toejuichingen zou oogsten. Dat voelde ik hier duidelijk en ik wist dat het goed was. Dit zo vredig ogende paradijs zou in werkelijkheid de kweekbodem blijken te zijn voor een laatste, beslissende strijd, waarbij wij den man in slagroomorde een serie weergaloze, hem definitief uit het veld meppende slagen zouden toebrengen. Hoe het allemaal precies in zijn werk zou gaan was weliswaar nog niet bekend, maar dat hoefde ook niet, want dan was het spontane er meteen weer zo vanaf. Er broeide in ieder geval iets veelbelovends, zonder dat erover werd gesproken. Dat was juist het knappe. Dinsdagmiddag klokslag drie uur trad ik het lustoord binnen, triomfantelijk rondkijkend, want alvast niet gestruikeld over een kind of blijven haken achter de deurknop. Jopie had ik voor straf thuisgelaten, omdat hij zich 's ochtends wederrechtelijk twee griesmeelpuddinkjes met bessensap had toegeëigend, die hij vervolgens met een vies gezicht weer had uitgekotst op het parket in de hal. Nou is dat niet zo'n ramp op een parket, maar u maakt mij niet wijs, dat hij het op een vloerkleed niet zou {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} doen. Dat heb ik hem ook gezegd. Bovendien heeft hij van mijn toetjes af te blijven. Ik kom ook niet aan zijn Bonzobrokjes. Straks misschien, als ik in de bijstand zit, maar nu nog niet. Het was weer goed druk, ik schatte de opkomst op ruim negentig procent. Zou Annelot er al zijn? Vanuit mijn veilige positie, half verscholen tussen de jassen aan de kapstok, speurde ik de nijver innemende rijen langs en ontdekte haar tenslotte ver weg in een hoekje, waar zij vanachter een enorme Bossche Bol de mensheid filosofisch zat te bespieden. Mijn hart veerde richting keel, alsof de kop van Jut erboven zat. Moeizaam onderdrukte ik het bijpassende visioen, waarin ik, nagestaard door duizend bewonderende ogen, wegvloog op een gouden bezemsteel. Ik zou toch niet zenuwachtig zijn? Onzin, natuurlijk niet. Malle. Er kon voor een keer gerust ook op mij iets uitzonderlijks moois zitten te wachten. Ik ook eens wat. Dat gezeur altijd. Ik talmde nog wat bij een houtjetouwtje, deed of ik iets zocht in mijn jaszakken, snoot mijn neus in een sjaal met rode bolletjes en zag toen over mijn schouder dat Annelot me in de gaten had gekregen. Ze gebaarde enthousiast dat ze daar in het hoekje zat en na eerst nog even zoekend het établissement te hebben rondgekeken, beantwoordde ik haar dolle gezwaai met een als opgelucht bedoelde, ja zelfs stralende lach. Alleen de grote boze bom kon me nu nog redden. Met knikkende knieën begaf ik me op weg naar haar tafeltje, waar ik toch nog vroeger dan verwacht arriveerde. Ze was halverwege mijn tocht al opgestaan, gaf me nu een hand en zei hartelijk: ‘Hallo, ben je daar eindelijk, ik was al bang dat je misschien niet zou komen... volle bak hè?’ Haar warme, donkere stem kwam in deze ambiance blijkbaar beter tot haar recht dan op een voetbalveld, want in mijn buik begonnen honderd snelle, wonderlijk groene, bijna fluorescerende visjes chaotisch door elkaar te schieten. ‘Uitverkocht huis’ beaamde ik losjes, terwijl mijn hand steun zocht en vond in haar Bossche Bol. ‘Sodeju’ mompelde ik verlegen. ‘Kloten van de bok’ gaf Annetlot toe. ‘Kunnen we deze scène niet nog eens overdoen, zo'n beetje vanaf dat ik uit de jassen naar je toekom?’ vroeg ik, de slagroom van mijn vingers likkend. Annelot wist echter zeker, dat de mensen zo allang tevreden waren. De rest van de middag besteedden wij aan een geanimeerde voortzetting van onze kennismaking. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Annelot bleek samen te wonen in een oude boerderij aan de Waal met een witte Keeshond, twee katten en een blinde papegaai. Voor het schoonhouden van haar huis, het verzorgen van de dieren en het inkopen van voor hem op een briefje gezette boodschappen, zorgde de verstandelijk enigszins achtergebleven tweeëntwintigjarige zoon van een boer verderop, in ruil voor een gering bedrag, want de jongen deed het graag en bleef zo van de straat. Gewoon het geijkte patroon dus. Wat mij evenwel verraste, was dat haar boerderij zich aan de rand van mijn eigen wijk bevond, dapper stand houdend temidden van de alom oprukkende groeikernen en ander stedelijk ongerief. Hoewel ze er ruim een jaar na mij was komen wonen, wist ze bovendien van rijp en groen in wat zij beschouwde als haar buurt, wat ze deden, hoe ze het deden en waarom, dus ook van mij. Volgens haar was het iets met haar genen. Zelfs het nummerbord van mijn volgens de wegenbelasting niet eens bestaande Triumph kende zij, al kon ik dat ter plaatse niet verifiëren, omdat ik me er zelf slechts vaag een P van voor de geest kon halen. Tijd om me hierover lang te verbazen gunde ik me niet, want ik was veel te nieuwsgierig naar alles wat zij over zichzelf kwijt wilde. Zonder reserves ging ze in op mijn gaandeweg indiscreter wordende vragen, nu eens spitsvondig en vol zelfspot, dan weer ernstig en bedachtzaam formulerend, maar steeds, naar het leek, open en oprecht. Met vreugde constateerden wij, dat onze voortreffelijke muzikale smaak, literaire voorkeur, politieke overtuiging en in het algemeen onze levensbeschouwing net voldoende onderlinge aanknopingspunten boden om elkaar niet al dadelijk hopeloos te verminken. Zelfs mijn zinloos masochistische voorliefde voor serieuze films en theater met een boodschap leek haar iets, waarmee men op den duur wel kon leren leven. Trouwens, hoe onoverbrugbaar onze meningsverschillen ten aanzien van belangrijke kwesties in de toekomst nog mochten blijken te zijn, wij waren het over een ding eens: zij zouden in het niet vallen bij onze gemeenschappelijke angst en walging, waar het ging om afschuwelijke bezigheden als hockey, paardrijden of cricket. Sport verbroedert weliswaar, uiteraard, ongetwijfeld, maar het uitroeien van bepaalde inferieure variëteiten zou, naar onze stellige overtuiging, sommige zaken aanmerkelijk kunnen bespoedigen. Ik noem hier slechts de terugkeer van Jezus op aarde. Niet dat daar nou zo'n haast bij is, maar gewoon, als voorbeeld. Vergenoegd hieven wij voor de zoveelste keer onze glaasjes Franse {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} cognac en brachten een laatste toast uit. Op het bestaan van groene erwtjes ditmaal, omdat we verder alles al hadden gehad. Ik kreeg een beetje de hik. ‘Je hebt zelf wel iets van een erwtje’ vond Annelot, ‘heel in de verte, hoor. Neem nog maar een Tompouce.’ Ik had al een aardig formaat appelcarré verwerkt, alsmede een bescheiden frambozenpunt, dus dat viel me mee. In tegenstelling tot de rest van de beschaafde wereld, vond ze me niks te dik. Helemaal niet hoor. Juist niet net. Hoezo, dik? Daarmee was wat mij betrof de vriendschap tot het einde der tijden bezegeld. En toch... En toch beknaagde mij om de een of andere reden het idee, dat haar koers niet helemaal recht door zee ging, of liever gezegd, dat er continu een duikbootje meevoer onder de oppervlakte. Zo'n gemeen, klein kreng, dat haar aandacht geen seconde losliet. Het was of haar ogen, als ze mij aankeken, dingen zagen waarvan ik niet het flauwste vermoeden had. Het was of zij al pratend dreef op een zekere routine, die het haar mogelijk maakte zich tegelijkertijd te concentreren op een onder dat beheerste timbre schuilgaande, andere wereld. Ik rook tragiek en het ergerde mij. Enerzijds aan de lichtelijk pathetische inslag van mijn reukvermogen (waarvan de cognac wel meer zou weten), anderzijds aan de onmacht om precies te bepalen waaraan het schortte (waarvan de cognac wel meer zou weten). Ik besloot daarom het Onbenoembare voorlopig in zijn eigen sop te laten gaarkoken. Bij het afscheid nodigde ze mij uit de vrijdag daarop mee te gaan naar een tweedaags congres in Leiden, om haar Papieren vast te houden. ‘Dan heb je tenminste weer een doel in het leven, dikkie.’ Ik kon wel een gat in haar poreuze dakje springen en zou het liefst meteen doorrijden naar Parijs, maar ik zei dat ik er over na moest denken en dat ik haar nog wel zou bellen. Als beloning voor deze proeve van spontaneïteit serveerde zij zo'n stevige klapzoen op mijn wang, dat ik het plekje 's nachts in bed nog voelde gloeien. Het leek zelfs wel of het bezig was zich allengs uit te breiden. Kortsluiting De volgende ochtend had ik koorts. In alle vroegte reeds liep ik verdwaasd grijnzend door het huis en hield, telkens als ik langs de kraan kwam, mijn hoofd er even onder. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding foto: robertine romeny ==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat bracht in de heksenketel daarbinnen de nodige verkoeling, ook voor de koboldjes, trollen en gnomen zelf, die er schaterend van monsterlijke vreugde in ronddansten. Eén van hen, een oud, dik, gerimpeld kereltje, mokte dat het hier vroeger een nette buurt was, maar de rest bleef hikkend en zwetend door elkaar heen buitelen. Op de achtergrond zong een trollentriootje pesterig en eindeloos repeterend, met van die typisch ijle trollenstemmetjes, op de beginklanken van het toch al zo tergende Für Elise: ‘Is-verliefd-verliefd-zij-is-verliefd-zij-is-verliefd...’ Alsof ik dat onderhand zelf nog niet wist. Wat een volk. 's Middags stond ik met mijn tot een pingpongballetje verschrompelde, eens zo fiere, ongebonden ziel onder de arm voor de spiegel in de slaapkamer en overwoog of ik voor de derde keer die dag een droge onderbroek zou pakken. Ook van het eens zo fiere stapeltje onderbroeken was niet veel meer over. Er lag er nog één in de kast. Die trok ik tenslotte - après nous le déluge - toch maar aan, waarna er weer geruime tijd doelloos op en neer werd gedrenteld. Mechanisch bracht ik een mengseltje groenten aan de kook en goot ze netjes op tijd weer af. Daarbij gleed de deksel uit mijn handen, zodat de stukjes prei, kool, wortel en ui in de gootsteen vielen. Ze wisten met z'n allen weer niet hoe snel ze naar het vieze gaatje moesten komen. De gebruikelijke verontwaardiging over deze laffe vertoning bleef echter uit, eerder keek ik ze met iets van medelijden na. Ik gaf de planten water en de prullebak ook. Ik zette koffie en schonk die door een zeefje in de pedaalemmer. Normaalgesproken pleegt een neurotisch beven bezit te nemen van mijn lichaam als ik de Volkskrant nog niet uit heb en de NRC alweer met dof geraas in de bus valt. Het kloeke ochtendblad ligt dan op mijn schoot te trillen als een doodziek juffershondje. Nu lagen beide ongelezen bij het oudpapier. 's Avonds om een uur of zeven ontstond er kortsluiting tussen kop en kont. Ik vond mezelf terug op de weecee in een bevallige krul rond de playboy, of all boys, en meende dat het nu genoeg was geweest. Omdat mijn laatste gedicht zo gunstig was ontvangen, greep ik in de kamer de hoes van mijn schrijfmachine en rijmde met gierend lint: Vanzelf en haast niet uit te houden springt Oh allerliefste Annelot Als jij mijn bovenkamer binnendringt De kelderdeur steeds mee van 't slot Hierover was ik zeer tevreden. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} De kwelgeestjes waren zich lam geschrokken en bliezen prompt de aftocht. Er was een daad gesteld. In het telefoonboek stond maar één Studdemeyer, A.G., wijsgeer. Ik draaide snel het nummer en kreeg via Leo haar hele huis aan de lijn. ‘Met het huis van Studdemeyer.’ ‘Met Carolien Kuier.’ ‘Met Leo.’ ‘Hoi. Is Annelot er misschien ook?’ Hij zou haar wel even gaan halen, beloofde hij, waarna de hoorn met een forse dreun op mijn aambeeld belandde. Een ogenblik later werd hij alweer opgenomen en zonder dralen begon ik luid en duidelijk mijn gedicht voor te dragen. Gespannen wachtte ik vervolgens de reactie af. Het duurde even voordat deze kwam. Logisch, daar had ik wel begrip voor. Ware kunst is immers als een rukwind in het oerwoud: je bent er van geen kanten op bedacht. Ontreddering is je deel, verwarring en onzekerheid. Is ze een ramp, of een geschenk der goden? Bedreigend of juist verfrissend? Moet je je verschansen of laten grijpen? Veilig ingedekt of dapper uitgestrekt? Of moet je doen zoals Leo, die gewoon vroeg: ‘Wie kan ik eigenlijk zeggen dat er is, ook alweer?’ Beduusd noemde ik hem nogmaals mijn naam en opnieuw kletterde de hoorn tegen de vlakte. Toen hij voor een derde keer werd opgenomen, was het godzijdank Annelot zelf, jubelend: ‘Hallo Kareltje, ben je daar eindelijk? Waarom sta je niet in het telefoonboek, hoe kan ik je zo nou bellen? Ik zag namelijk net, een half uur geleden, dat ik me had vergist: het is niet vrijdag en zaterdag, maar donderdag en vrijdag, het congres, bedoel ik, en het begint morgen om half tien, dus we moeten weg met de trein van zeven uur dertien, vreselijk hè? Je gaat toch wel mee hoop ik, nu het zo vroeg is? Hè? Toch?’ Hoe vertrouwd scheen mij nu al die permanent wat verkouden klinkende en toch zo welluidende stem. Liever vandaag dan morgen ging ik mee. ‘Nou... eh... je overvalt me nogal... ik heb geen onderbroeken meer.’ ‘Oei, dat is ernstig. Maar wacht eens, misschien heb ik er nog ergens een, er staat me iets van bij, dat ik er ergens een heb zien liggen, laatst. Een witte geloof ik dat het was, of een beige, daar wil ik vanaf wezen, maar het was wel een onderbroek, want ik dacht nog: zal ik hem aandoen. Maar dan komt er weer iets tussen en dan blijft het erbij, ga je met me mee morgen?’ ‘Zal ik met je meegaan?’ {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ja, ja, ja.’ ‘Pak dan wat extra onderbroeken voor me in?’ ‘Reken maar, ik zal de allermooiste voor je uitzoeken, aan mij zal het niet liggen. Lieve schat, ik moet ophangen, want ik heb nog een werkgroepje zometeen. Is het geen schande? Van acht tot tien, notabene!’ ‘Ach, denk toch eens aan al die mensen, die niet eens weten wat dat is, een werkgroepje.’ ‘Daar denk ik vaak genoeg aan, zeg jij nou maar niks.’ ‘Ja, dat praat wel zo gemakkelijk. Zeg dat ook maar tegen je werkgroepje, dan kun je lekker vroeg naar huis.’ ‘Wat doe je eigenlijk zo lang met Jopie?’ ‘Ik had iets gedacht van aan een boom.’ ‘Smeerlap.’ ‘Jopie breng ik naar Marijke, wanneer hang je nou eens op?’ ‘Ho, ho, ho. Wie is Marijke!’ ‘Marijke is mijn buurvrouw.’ ‘Gewoon, een gewone buurvrouw?’ ‘Yep.’ ‘Zoals er dertien in een dozijn gaan? Een man, een zoon en een hond?’ ‘Nou, omdat je zo aandringt: het is geen gewone buurvrouw, maar verder zeg ik niks.’ ‘Dat bevalt me van geen kanten. Laten wij Jopie aan een boom doen. Ik kom je morgenochtend halen hoor, met de auto, zo rond vijf voor zeven, goed?’ ‘Wat moet, dat moet.’ ‘Ik ben blij, dat jij er ook zo'n zin in hebt. Ach, misschien kun je nog we een beetje slapen in de trein, als ik je voorlees uit de congresmap, hè? Je zult zien, dat het allemaal best meevalt, nou moet ik echt ophangen hoor, dááág, tot morgen!’ ‘Kebóems’ deed de hoorn in mijn oor. Leo had het niet van een vreemde. Eerst op dat moment realiseerde ik mij, hoe rustig het was in huis: de buurman had zijn televisie zachter staan. Zoals beloofd bracht ik Jopie naar Marijke. Zij woonde twee deuren verderop, was drieëntachtig jaar oud, altijd even vrolijk en nooit ziek. Helaas was zij niet helemaal goed bij haar verstand. Wat zou ik er omheen draaien: zij maalde. Zij maalde met een overgave, die zelfs Annelots brutaalste categorie relschoppers bij haar loutere aanblik definitief alle moed in {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} de schoenen zou doen zinken. Het enthousiasme en de volharding waarmee zij dagelijks roddelend haar ronde door de buurt maakte, dwongen onwillekeurig respect af. De kwaadaardigheid van haar verzinsels bereikte, als het tegen onschuldige mensen ging, keer op keer zulke eenzame hoogten, dat verschillende reputaties reeds onherstelbare schade was toegebracht, maar zij was gelukkig dol op dieren. Jopie vond haar dan ook veel leuker dan mij, zijn bloedeigen familie. Hoewel Marijkes kookkunst een geheel nieuw licht wierp op de kwalificatie ‘middelmatig’, vond Jopie alles wat ze toebereidde even heerlijk. Naast warme hapjes kreeg hij griesmeelpudding zoveel als hij wilde, beschuit met muisjes, roomijs en boterkoek. En als hij daarvan af en toe misschien een beetje braken moest, aaide zij hem liefdevol over zijn leipe kop. Ook nu weer bleek ze ingenomen met haar logeetje. Dat trippelde na de onstuimige begroeting meteen door naar de woonkamer en nestelde zich daar behaaglijk in haar luie stoel. Mij keurde het geen blik meer waardig. Nadat Marijke mij had verzekerd, dat zij goed voor hem zou zorgen en dat Bulthuis het tegenwoordig deed met mevrouw Lacombe uit de Vlierbesstraat, begaf ik mij vermoeid maar tevreden bedwaarts. {== afbeelding foto: robertine romeny ==} {>>afbeelding<<} {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Grafiek van cathar Wertheim {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding cathar wertheim in haar werkruimte in ateliers '63, haarlem. foto's: robertine romeny ==} {>>afbeelding<<} {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} dora d. Sisterhoods in Singapore Godin Guan Yin en haar vegetarische tantes {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Singapore, 23 November 1983 Deze keer zal ik me niet, zoals in mijn brief aan Lust en Gratie nummer 1, laten afschepen met het verhaal dat de Chinese sisterhoods niet meer bestaan. Dat er in Singapore, het economische wonder van Azië met zijn betonnen monsterflats en electronische industrie, geen plaats is voor overblijfselen van een feodaal Chinees verleden. Op het antropologencongres in Vancouver enige maanden geleden, ontmoette ik V. een Chinese sociologe uit Singapore, aan wie ik vertelde dat ik tijdens mijn vorige bezoek aan deze stadsstaat tevergeefs naar sisterhoods had gezocht. ‘Oh, maar ze bestaan wel degelijk, alleen praat niemand over ze’, zei zij, ‘ze worden gezien als iets van het verleden, maar ze hebben sterke wortels in de Chinese gemeenschap. Als je deze vrouwen echt wilt ontmoeten kan ik je wel helpen, mijn tante is abdis van een vegetarische sisterhood’. Tot nu toe heb ik in de literatuur niet meer kunnen vinden dan het artikel van Topley waarin alleen de anti-huwelijkse sisterhoods van het China van vóór de revolutie behandeld {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt. In de paar dagen die ik nu in Singapore ben heb ik overal navraag gedaan. In de universiteitsbibliotheek zijn slechts enige scripties over een sisterhood van bouwvaksters uit de Sam Shui, herkenbaar aan haar rode hoofddoeken. Tijdens mijn eerste bezoek aan Singapore, in 1977, heb ik deze Sam Shui vrouwen nog gezien. Ze woonde toen in Upper Chin Chew Street, waar nu het Hong Lim komplex staat, een reusachtig warenhuis van vier verdiepingen waarboven twee woontorens van twintig verdiepingen uitsteken. De Sam Shui vrouwen zijn daar verdwenen en ik heb ze nu nergens meer in de bouw gezien. Wie nog wel opereren zijn de ‘butterfly gangs’, een sisterhood van prostituées. Ik hoorde van een taxichauffeur wiens vriendin een butterfly girl en lid van zo'n gang is, dat er meer dan duizend vrouwen lid zijn van deze overkoepelende organisatie van butterfly girls. Zij beschermen de diensters, barmeisjes en prostituées, die voor deze bescherming de volgens hem de zeer aanzienlijke som van S $72, - per maand moeten betalen. Ik vroeg hem waaruit de ‘bescherming’ die de leden van deze gangs haar butterfly girls bieden, bestond. ‘De vrouwen van deze gangs zijn getrainde en gevreesde messenvechtsters,’ antwoordde hij. ‘Als een meisje problemen heeft met een klant gaan ze er met z'n allen op af. Meestal betaalt de klant meteen de boete die ze hem opleggen, S $40, -. Als hij vlucht, zoeken ze uit waar hij woont en dan gaan ze met een flinke groep naar zijn huis toe. Het geld wordt in de kas van de associatie gestort en gebruikt voor leden die in moeilijkheden zijn.’ ‘Waar verbergen ze hun messen, en hoe kun je ze herkennen?’ De chauffeur aarzelde even of hij mij die informatie wel zou verschaffen, en pakte toen met zijn rechterhand zijn enkel vast. ‘Hier, of ook wel hier’, zijn rechterduim wees naar zijn middel, ‘of in hun jeans.’ ‘Hoe wonen ze meestal? Alleen? Met elkaar? Of met mannen?’ ‘De meeste butterfly girls die ik ken zijn gescheiden, en willen ook niet meer trouwen. Veel van hen leven wel met mannen, maar een groot aantal woont met elkaar.’ De chauffeur keek me hierna wantrouwend aan. ‘Je bent hier wel heel erg in geïnteresseerd, he? Waarom wil je dit allemaal weten?’ Dat is alles wat ik over de sisterhoods in Singapore tot nu toe te weten ben gekomen. Morgen komt V. me ophalen van mijn hotel en zullen we de tempel bezoeken waarvan haar oudtante abdis is. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} 24 november 1984 In V's blauwe Volvo praten we over de meest recente maatregelen waarmee de regering een ras van Super-Singaporezen beoogt te kweken: alle vrouwen met een goede opleiding moeten kinderen fokken; arme, ongeletterde vrouwen wordt geboortebeperking aangepraat. Midden in het gesprek draaien we langzaam een vrij rustige brede straat in met aan beide zijden Chinese huizen. Pas als V. een parkeerplaatsje zoekt realiseer ik me dat we er al zijn. We zitten nog zo midden in de eugenetica dat V. wel vijf keer moet indraaien voor we een beetje recht staan. ‘Kijk, daar is het.’ Zij wijst naar een huis in het midden van de straat met een klein voorpleintje en een stevig lichtblauw geverfd hek. Tussen de eerste en de tweede verdieping is een groot rood doek gespannen waarop zwarte karakters zijn getekend. We besluiten eerst een schuin tegenover de tempel gelegen restaurant binnen te gaan. Bij de ingang staan verschillende schalen met eten uitgestald. We bestellen rijst met een curry van verschillende vissoorten, inktvis in een rode saus, varkensvlees met gestoomde kool en twee grote glazen sinaasappelsap. Terwijl we wachten tot het eten wordt gebracht, vraag ik V. me wat meer over deze sisterhood en haar tante te vertellen. ‘In de tempel hier tegenover, woont een religieuze, vegetarische sisterhood’, zegt ze. ‘Het is een Hakka tempel. Mijn oudtante is de abdis van de groep. Helaas kunnen we haar nú niet ontmoeten, want ze is op reis naar China om de verjaardag van haar vader, die honderd jaar is geworden, te vieren.’ ‘Mijn oudtante gebruikt wel eens mannelijke voornaamwoorden, als ze naar zichzelf verwijst. Ze heeft er echter nooit blijk van gegeven iets anders te willen zijn dan de vrouw die ze is. Ook de andere zusters gebruiken wel eens een mannelijke term als ze haar aanspreken of het over haar hebben. Dit doen ze om twee redenen. In de eerste plaats wil mijn oudtante graag als man worden herboren, want het leven als man heeft toch wel veel voordelen, dus dat kun je maar beter alvast aankondigen. En verder staat ze aan het hoofd van een vrij uitgebreide huishouding. Meestal zijn het mannen die aan het hoofd van zo'n huishouding staan; de mannelijke aanspreektitel wordt dan gebruikt om aan te geven dat zij net zo'n hoog prestige geniet als mannen die het bewind over zo'n huishouding voeren.’ Ik schep ons beiden nog een beetje van de curry en de inktvis op. ‘Hoe werd je oudtante een vegetarische zuster?’ ‘Mijn overgrootmoeder was tamelijk rijk. Haar broer daarentegen, de {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} vader van mijn tante, was heel arm. Om zijn dochterte verzekeren van een goede opleiding, liet hij haar door zijn zuster opvoeden. Mijn overgrootmoeder werd dus de pleegmoeder van mijn oudtante. Op een dag liet zij een waarzegger komen die haar pleegdochter de toekomst moest voorspellen. Deze zei dat de tekenen erop wezen, dat zij drie echtgenoten zou overleven. Dat was een hele ongunstige voorspelling, want als een Chinese vrouw haar man overleeft, wordt zij ervan verdacht hem te hebben vermoord. En mijn oudtante zou dus maar liefst drie mannen overleven! Mijn overgrootmoeder schrok erg toen ze dat hoorde, en besloot daar een stokje voor te steken: haar pleegdochter moest maar helemaal niet trouwen, ze moest zich maar aansluiten bij een religieuze sisterhood. Mijn oudtante heeft dus niet, zoals de meeste andere vegetarische zusters, zèlf bewust gekozen voor een religieus vegetarisch leven. Het spijt haar soms dat haar die keuze ontnomen is, maar ze zegt dat ze toch niets anders had gekozen als ze wel die mogelijkheid had gehad.’ ‘Hoe treden de meeste vrouwen tot zo'n sisterhood toe?’ ‘Soms worden ze al als klein meisje geadopteerd door één van de zusters. Dat zijn dan meestal weeskinderen of meisjes die door hun ouders zijn verlaten. Als ze volwassen zijn kunnen ze kiezen of ze willen blijven. Sommigen willen liever trouwen, maar velen besluiten een vegetarisch leven te blijven leiden. Andere vrouwen treden toe op latere leeftijd, omdat ze nooit hebben willen trouwen, of ook wel omdat ze zijn gescheiden. Dat ligt voor iedere periode in de Chinese geschiedenis weer anders. Vroeger kon een vrouw wanneer ze zich wilde onttrekken aan een huwelijk en toch geen zelfmoord wilde plegen, of als ze de verschrikkelijke armoede die er vaak op het platteland heerste, wilde ontvluchten, zich maar het beste terugtrekken in een religieuze sisterhood. Ook de veiligste manier om uit China te emigreren was via of naar een sisterhood. De kans was anders groot dat een vrouw zou eindigen als een prostituée of dat ze werd gekidnapt en aan de eerste de beste man verkocht zou worden.’ ‘Ik hoorde al iets over de wereldse sisterhoods, de Sam Shui bouwvaksters en de butterfly gangs. Weet jij hoe deze vrouwen leven?’ ‘Net als bij de religieuze groepen helpen deze vrouwen elkaar als ze werkloos of ziek zijn. Ze betalen en verzorgen elkaars begrafenissen, wat heel belangrijk is, omdat wij onze voorouders vereren. Er is ook een sisterhood van huisbediendes, de zwart-witte amahs, die herkenbaar zijn aan witte jasjes en zwarte broeken. De vrouwen van al deze sisterhoods verdienen individueel haar brood. Soms leven ze {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen, maar vaak ook samen in een kongsi. Bijna allemaal hebben ze kinderen, hetzij van zichzelf, hetzij geadopteerd, om voor hen te zorgen als ze oud zijn en hen te eren na haar dood. De vrouwen die tot deze wereldse sisterhoods behoren, eten niet vegetarisch, maar net als de religieuze vegetarische tantes willen ze niet of niet meer trouwen. Sommigen omdat ze helemaal geen heteroseksueel contact willen, anderen omdat ze het verlies van onafhankelijkheid dat een huwelijk met zich meebrengt, niet willen accepteren. Voor hen is het niet zozeer de relatie met een man die hen tegenstaat, maar alles wat een huwelijk betekent: een schoonfamilie aan wie je je moet onderwerpen, de sociale controle, het opgeven van de economische zelfstandigheid. Trouwen is niet de enige anier om aan kinderen te komen. Het gaat er om dat je een kind hebt, je hoeft het ook niet zelf te hebben gebaard. De prostituées hebben meestal zelf kinderen en de vrouwen van de andere sisterhoods die getrouwd zijn geweest ook. De anderen adopteren gewoon. De leden van de butterfly gangs zijn meestal wat oudere prostituées die hun jongere collega's beschermen. Zij werken dus zonder pooier. Zo'n man noemen ze een beetje minachtend: “iemand die rijst eet uit slippers”. De Chinese term voor prostituée is “een vrouw die geld verdient” - haar economische zelfstandigheid wordt dus gewaardeerd, evenals dat het geval is bij andere vrouwen die haar eigen brood verdienen. Een tante van mij drijft een nachtclub in Penang, ik heb daar een beetje gezien hoe de butterfly girls werken. De “mammy's” introduceren de klanten bij de meisjes en zien er op toe dat er niets vervelends gebeurt.’ V. bestelt nog een glas sinaasappelsap en we wijden ons weer even aan de curry, de inktvis en het varkensvlees. Ze kijkt op van haar bord en zegt dan langzaam: ‘Voor ons Chinezen heeft seksualiteit zo'n heel andere betekenis dan voor jullie in Europa. Toen ik in Londen was ging ik eens naar de National Gallery. Ik was totaal verbijsterd! Het pure sadomasochisme dat bij jullie voor liefde doorgaat! Er hing een schilderij dat “Liefde” heette: een naakte slapende vrouw die werd benaderd door een grote baardige man met ontbloot zwaard. Zoiets noemen jullie “Liefde”! Wij hebben niet zo'n romantische sadomasochistische ideologie waarin vrouwen genot ervaren in haar onderdrukking. Chinese vrouwen zijn juist sterk en onafhankelijk. Daarom hebben onze mannen ook zo'n sterk mechanisme nodig om vrouwen eronder te houden. Via de patrilineages wordt de werkkracht van vrouwen aangewend ten behoeve van mannen. Vrouwen worden, soms met vrij brute machtsmiddelen, op politiek, sociaal en economisch terrein onmondig gehouden. Het verwantschapssysteem is hierbij het {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} voornaamste machtsmiddel. Dat heeft allemaal niet zo heel veel met seksualiteit op zich te maken. Het belangrijkste is kinderen voort te brengen, vooral zonen, die je na je dood kunnen vereren. Als daaraan voldaan is, is het niet meer zo heel belangrijk hoe je je verder seksueel gedraagt. Seksualiteit heeft bij ons niet zo'n zware, met schuld beladen sadomasochistische lading. Het gaat voornamelijk om het plezier dat je er aan kunt ontlenen. Dat geldt ook voor homoseksualiteit. Toen mijn oudtante een jonge novice was bij de vegetarische tempel, omhelsden zij en haar vriendin, die ook novice was, elkaar af en toe in het openbaar. Toen werd er alleen gezegd: “Oh, wat zijn die nonnen sexy! Ze sliepen gewoon bij elkaar.” V. lacht. “Ze zijn nu allebei abdis van een eigen tempel.” En dan, na een lichte aarzeling: “Ken je de Cantonese uitdrukking voor vrouwen die met elkaar vrijen?” “Nee, zeg het maar.” “Grinding bean curd.” * “Zijn het meestal ongetrouwde vrouwen die een relatie met elkaar aangaan?” “Nee, hoor, vaak vrijen vrouwen met elkaar als ze allang getrouwd zijn.” “Was dat vroeger, toen iedereen in veel grotere familieverbanden leefde, niet veel gemakkelijker dan nu, nu de dwang tot het vormen van eensgezinshuishoudingen steeds groter wordt?” “Ach,” zegt V., dat is toch voornamelijk een organisatorisch probleem. Dat lossen jullie in Holland toch ook op? Daar wonen jullie toch ook in kerngezinnen bij elkaar?’ ‘Zo makkelijk is dat niet bij ons. De meeste lesbische vrouwen die ik ken, wonen alleen of met elkaar. Als getrouwde vrouwen met elkaar willen vrijen hebben ze meestal wel wat meer dan alleen een praktisch probleem op te lossen.’ ‘Bij ons bemoeit de buurt er zich niet zo mee. Als vrouwen samen willen wonen moeten ze dat zelf weten. Ze krijgen in dat geval geen huis door de regering toegewezen. De huizen worden onder gezinnen gedistribueerd. Ze zijn dus verplicht een huis te kopen, en dat is natuurlijk heel duur.’ De andere gasten hebben het restaurant al verlaten. De eigenares laat duidelijk blijken dat zij wil sluiten. We eten snel door. V. kijkt op, haar lepel halverwege haar bord en haar mond. ‘Mijn oudtante is bejaard, ze is ver in de zeventig. Zoals ik je net zei weten we allemaal wie haar minnares is, namelijk de abdis van een {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} vegetarische tempel in Johore. Ze hebben al meer dan veertig jaar een verhouding met elkaar. Dacht je dat de familie dat raar vindt? Welnee, ze beschouwen het als háár zaak. Het is ook niet zozeer het fysieke aspect dat het belangrijkste is. Vriendschap, elkaar vertrouwen is veel belangrijker. Hoewel het dus in onze familie heel geaccepteerd is, kun je er beter niet rechtstreeks met de vegetarische tantes over praten. Met een vreemdeling vinden ze dat heel moeilijk.’ We betalen en gaan het restaurant uit. Het is half drie, en gloeiend heet. We steken langzaam over het kokend hete asfalt schuin de straat over naar de vegetarische tempel. V. duwt het hek open, we lopen het voorpleintje op. Voor de openstaande deuren staat een stenen altaar met een groot yin-yang teken. Midden op het altaar is een aardewerken pot geplaatst waaruit afgebrande wierookstokjes steken; naast de pot staat aan beide zijden een metalen rek om kaarsen in te steken. De ruime voorkamer wordt voor het grootste deel in beslag genomen dooreen houten altaar waarachter een verguld beeld van de veelarmige godin Guan Yin oprijst, de Godin van de Genade. Verschillende van haar volgelingen zijn ook, kleiner, afgebeeld. Op het altaar staan enkele schalen met vruchten en groenten, wat vazen met bloemen, een paar potten waarvan ik de functie niet begrijp en een kom met olie waarboven een vlammetje brandt. Een kleine vrouw, ik schat haar achter in de zestig, komt van links achter het altaar aangelopen. Ze heeft een zwarte katoenen broek aan en een hooggesloten jak met driekwarts mouwen dat bedrukt is met donkerblauwe bloemmotieven op een lichtblauwe ondergrond. Ze neemt ons mee, het huis in. Aan de muren van de kamer die achter de voorkamer gelegen is hangen enkele grote foto's. V's oudtante als jonge abdis, een waardige Chinese dame in een zwart pak; ze heeft een rustig, sterk gezicht. Een andere foto toont de inwijding van deze tempel, op 15 september 1954: veertien vrouwen en enkele mannen van de vegetarische brotherhood kijken ons aan vanuit een halve kring vóór de ingang van de tempel. V. zet de twee plastic tassen met blikken groente die ze voor vegetarische tante heeft meegenomen, op de keukentafel neer en legt haar uit dat ik uit Holland kom, met vrouwen omga die ook niet willen trouwen en graag weten wil hoe het er hier toegaat. Vegetarische tante knikt. ‘Ja, het is voor vrouwen veel beter om niet te trouwen en bij elkaar te wonen.’ Ze kijkt me even aan, en vervolgt dan: ‘Het is heel goed dat er {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} sisterhoods zijn waarin vrouwen met elkaar leven.’ Terwijl vegetarische tante weer naar de keuken loopt om een glas limonade en een schaaltje met sinaasappelpartjes voor ons te halen legt V. me uit dat ze uit dezelfde streek komt als de abdis, de provincie Kwangshi, en dus Hakka spreekt, een dialect van het mandarijn Chinees. Vegetarische tante komt weer binnen, zet de limonade en de stukjes sinaasappel voor ons neer, en gaat op een rijk bewerkte bank van zwart hout tegenover ons zitten. Haar voeten komen niet tot de grond. Ze trekt haar ene been op, nestelt zich in een hoek van de bank en kijkt ons afwachtend aan. Zij spreekt geen Engels, en ik geen Chinees. V. moet dus als tolk optreden. Ik vraag haar ons te vertellen hoe ze uit China in Singapore gekomen is. Vegetarische tante begint bedachtzaam te praten: ‘Al in mijn puberteit besloot ik dat ik niet wilde trouwen en een vegetarisch leven wilde leiden. Mijn familie wist van dat besluit en respecteerde het. Het probleem was alleen dat er in mijn streek geen vegetarische tempels waren, de dichtst bijzijnde tempel was in Canton. Ik leefde dus vegetarisch temidden van mijn eigen familie. V's oudtante, die familie van mij is, hoorde dat ik vegetarisch leefde en nodigde me uit naar Singapore te komen en mijn intrede te doen in de vegetarische tempel waartoe zij behoorde. Net vóór de communistische machtsovername ben ik hier naar toe gegaan. Ik ben blij dat me dat is gelukt, want de communisten hebben alle vegetarische tempels gesloten. Ze beschouwen ze als feodale overblijfselen die moeten worden uitgeroeid. De zusters die in China bleven zijn allemaal naar huis gestuurd. Degenen die geen eigen familie meer hadden, werden naar communes gezonden. De communisten hebben ook een eind gemaakt aan de wereldse sisterhoods, want ze dulden helemaal geen organisaties meer buiten de door hen zelf opgezette en gecontroleerde groepen. De tempels en sisterhoods uit Singapore en Maleisië hebben nog heel lang geld en voedsel gestuurd naar ex-sisters die door niemand werden opgevangen.’ Vegetarische tante zwijgt even. Ze was in de loop van het gesprek steeds gepassioneerder gaan spreken, haar woorden begeleidend met expressieve gebaren van haar hoofd en handen. V. benut deze pauze om haar laatste zinnen voor mij te vertalen. Vegetarische tante wacht tot V. klaar is, slaat haar rechterbeen over haar linkerknie en vertelt door: ‘Tot ik hier naar toe ging, ik was toen al in de dertig, heb ik bij mijn ouders gewoond. We hadden het heel arm, en ik wilde graag {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} vertrekken. Maar dat was niet zo eenvoudig. Om te beginnen had je een sponsor nodig. Hiervoor werd niet iedereen zomaar geaccepteerd. Gelukkig stond vegetarische oudtante op het punt zelf een nieuwe tempel op te richten. Zij had dus een aannemelijk geachte reden om nieuwe leden te vragen over te komen en ze vroeg voor acht vrouwen toestemming aan de autoriteiten om naar Singapore te vertrekken. Slechts aan vier van ons werd die toestemming verleend. De andere vier zijn nu nog in China.’ Vegetarische tante begint nu heel snel te spreken. Ze is geagiteerd, haar ogen achter haar bril met gouden montuur schitteren, fel beweegt ze haar linkerarm, met een armband van groene jade, heen en weer om bepaalde woorden te benadrukken. V. kijkt me even verontschuldigend aan, ze kan vegetarische tante nu niet onderbreken om voor mij te vertalen. Ik verbijt mijn ergernis over mijn totale gebrek aan kennis van het Chinees, Hakka of Mandarijn, en beperk me er toe naar vegetarische tante te kijken. Ze is zo fragiel, als ik mijn ogen dichtknijp verdwijnt ze bijna tussen de met parelmoer ingelegde bloemen en kleine wijze mandarijnen op die grote bank. Haar haar is strak achterover gekamd en in een knotje gedaan. Het is bijna even zwart als het hout van de bank, alleen aan haar slapen schemert er grijs doorheen. Ze heeft een prachtig, gaaf gezicht met een kleine delicate neus, in haar oren ronde gouden oorknopjes. Na een minuut of vijf zwijgt ze vrij abrupt en V. kan me uitleggen wat vegetarische tante heeft verteld. ‘Vegetarische tante leidde vroeger een moeilijk leven. Haar familie verbouwde katoen en de vrouwen sponnen en weefden het. Toen ze zich realiseerde hoe vrouwen, nadat ze waren getrouwd, moesten leven, besloot ze dat dat haar nooit zou overkomen. Ze had twee verre nichten die vegetarisch leefden en ze vond haar leven veel benijdenswaardiger dan dat van de vrouwen om haar heen - de ene is mijn oudtante, en de andere haar vriendin dienu abdis in Johore is. Het waren niet alleen de sociale en economische gevolgen van een huwelijk die haar afschrokken. Ze wilde ook geen heteroseksueel leven leidden, het trok haar veel meer aan alleen met vrouwen te leven. Nadat zij en de andere drie vrouwen toestemming hadden gekregen China te verlaten durfden ze niet meteen de reis te aanvaarden. Mijn oudtante had hen wel geschreven dat ze gewoon met een kapitein mee konden gaan, maar ze waren bang onderweg verkocht te worden als prostituée of aan een of andere man. Na twee jaar was hun toestemming verlopen en nog hadden ze geen kans gezien te vertrekken. Toen vroeg de huidige abdis van Johore, de geliefde van mijn oudtante, opnieuw toestemming voor hen aan en is {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding godin guan yin. foto robertine romeny ==} {>>afbeelding<<} {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} ze zelf maar komen ophalen.’ Ik wil nu iets meer weten over de praktische kanten. Wat is de materiële basis van deze sisterhood? Hoe komen ze aan dit huis? Waarvan leven ze? Vegetarische tante legt uit dat de vegetarische tempels bestaan van giften van het publiek en dat de vegetarische zusters elkaar bij moeilijkheden ook steunen. Iedere tempel vervult een religieuze functie voor de buurt waar ze is gevestigd. De mensen vragen hen te bidden ten behoeve van een bepaald persoon, of voor een of ander doel, bijvoorbeeld een handelstransactie of het verwerven van een baan, en voor die diensten wordt een bepaald bedrag aan de godin geschonken. Ze krijgen ook donaties om andere redenen, en soms vermaken mensen een deel van hun bezittingen aan de tempel. Het huis waarin ze nu wonen is hen geschonken door iemand die zo hoopte in de gunst van de godin te komen om op een bevredigende manier opnieuw geboren te worden. Verder doen ze ook wat naaiwerk. ‘Hoe kun je een nieuwe sisterhood opzetten?’ ‘Het belangrijkste is dat je je religieuze opleiding moet hebben voltooid. En natuurlijk ook dat je een groep vrouwen hebt die met elkaar een vegetarisch leven willen leiden. Vervolgens moet de overkoepelende organisatie haar toestemming verlenen. Het hoofdkwartier, een vegetarische brotherhood is dan verder alleen nog betrokken bij de naamgeving van de tempel.’ ‘Kijk,’ vegetarische tante wijst naar haar dochter die in de keuken is gaan zitten. Ze tekent begrafenisformules. Dat is één van de religieuze functies die we vervullen.’ Vegetarische tante is nu nieuwsgierig geworden waarom ik al deze praktische zaken wil weten. Ben ik misschien zelf van plan een vegetarische tempel op te zetten? ‘Nee, vegetarische tante, dat niet. Maar ik wil wel graag met vrouwen samenwonen. Wij willen ook niet trouwen. Sommigen van ons eten vaak vegetarisch, maar dat heeft niet direct te maken met onze ideeën over een huwelijk. Wij hebben geen traditie van vrouwen die met elkaar samenwonen, of beter gezegd, die hebben we verloren. We kennen wel kloosters waar religieuze vrouwen wonen, maar zij leven onder zo'n strikt regime dat dat ons totaal niet aantrekt. Wij willen ons juist bevrijden van de effecten van een christelijke, in mijn geval zelfs een calvinistische, opvoeding. Omdat we zo weinig voorbeelden hebben zijn we bang dat onze vrouwengroepen door allerlei ruzies weer snel uit elkaar vallen. ‘Kunt u ons misschien vanuit uw ervaring advies geven hoe je kunt voorkomen uit elkaar te vallen?’ {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Vegetarische tante laat deze informatie even op zich inwerken. ‘Waar ligt Holland eigenlijk?’ vraagt ze aan V. V. legt uit dat Holland vlak bij Engeland ligt. Dan zegt vegetarische tante langzaam: ‘Iedere situatie heeft haar eigen problemen en moeilijkheden. Is het echt niet mogelijk iets met jullie religie te doen? Maar nee, je hebt net uitgelegd dat jullie binnen jullie religie zo weinig vrijheid hebben. Je kunt een sisterhood alleen in werkelijke vrijheid opzetten.’ Ik probeer iets beter uit te leggen dat het christendom ons geen mogelijkheden meer kan bieden omdat de kerk zo verstard is en zo volledig door mannen wordt beheerst. ‘Maar,’ voeg ik hier aan toe, ‘sommige vrouwen hebben wel spirituele ervaringen die zijn verbonden met het leven van vrouwen onderling. Alleen, iedereen beleeft dat weer op haar eigen manier, het heeft niets te maken met een geïnstitutionaliseerde religie, een ordening van regels en praktijken die je op andere vrouwen kunt overdragen.’ Vegetarische tante denkt weer na. Zachtjes zegt ze: ‘Nee, je moet in ieder geval niet trouwen. Het is heel goed dat er sisterhoods zijn. Maar hoe moet dat bij jullie? Je zou in ieder geval moeten proberen een gemeenschappelijk doel te scheppen, iets dat ook buiten de vrouwen die tot de sisterhood behoren, bestaat, en dat langer blijft leven dan alleen gedurende het moment waarop het geconcipieerd werd. Hebben jullie geen festivals of grote feesten? Op één of andere manier moet je proberen een gemeenschappelijke paraplu op te bouwen, iets dat jullie kleine groep overstijgt. Voor ons is religie zoiets. Bovendien verdienen we er ons geld mee, zoals bij voorbeeld op de grote religieuze feesten. Als dat bij jullie allemaal niet mogelijk is, moet je er in ieder geval voor zorgen dat er iemand is die goed verhalen kan vertellen. Juist als je een wereldse sisterhood hebt, zonder tempel en godin, moet je bij elkaar kunnen komen om elkaar verhalen te vertellen. Je moet steeds je geschiedenis blijven herbeleven om de noodzaak van je sisterhood te blijven begrijpen.’ ‘Valt er wel eens een vegetarische tempel door een ruzie uit elkaar, vegetarische tante?’ Vegetarische tante kijkt ontzet: ‘Nee! Natuurlijk zijn er in de sisterhoods wel eens vrouwen die elkaar niet mogen of die een meningsverschil krijgen. Maar dat komt maar heel incidenteel voor en ik heb nog nooit meegemaakt dat daardoor een sisterhood werd ontbonden. Bovendien zou in zo'n geval de tempel als institutie altijd blijven bestaan. Af en toe komt het wel voor dat enkele leden van een {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} sisterhood besluiten om met elkaar een nieuwe groep te vormen. Maar alleen in een grotere tempel lopen de emoties zo hoog op dat ruzies tot een splitsing kunnen leiden. Als na die splitsing de moeilijkheden nog niet over zijn, is dat nooit zo erg want de rivaliserende zusters, die nu elk in haar eigen tempel wonen, ontmoeten elkaar alleen nog maar op de grote festivals. In onze kleine groep hebben we nog nooit dit soort problemen gehad. We zijn maar met ons zessen. Als je met zo weinig bent kun je een geschil makkelijk uitpraten.’ ‘Heeft de tempel geen moeilijkheden met de regering? Ze willen toch een ras van Super-Singaporezen kweken? En hier zijn intelligente vrouwen die zich zomaar aan deze dwang onttrekken.’ De ogen van vegetarische tante lichten even op. ‘Ze hebben niet zo precies in de gaten wat we doen, geloof ik. Ze zien ons als een of andere gewone religieuze instelling. We treden voornamelijk met ze in contact over het gebouw. Ze willen deze buurt geloof ik helemaal herconstrueren. Ze beschouwen ons als gewone burgers. Onze dochters bezoeken de staatsscholen en verder doen we alles wat we moeten doen.’ ‘Vegetarischte tante, komen er nog wel nieuwe leden bij de sisterhood?’ ‘Niet meer zoveel als vroeger. Het is niet langer mogelijk om vanuit de Volksrepubliek naar Singapore te komen. Bovendien hebben de meeste volwassen vrouwen hier hun eigen manier van leven, zij zouden zich niet meer zo makkelijk aan kunnen passen aan het vegetarische leven; het is trouwens nu iets makkelijker dan vroeger om zelfstandig te wonen als ongetrouwde vrouw. Er zijn ook niet meer zoveel weesmeisjes die we kunnen opnemen. En ook als zij er wel zouden zijn dan zouden we ze niet mogen adopteren, omdat het maximale aantal pleegkinderen is vastgesteld op twee per volwassene. Dat meisje daarin de hoek met haar roze jak is mijn dochter. Mijn andere geadopteerde dochter is net getrouwd en heeft zelf al een dochter gekregen die mij grootmoeder noemt. V's oudtante heeft ook twee geadopteerde dochters die hier beiden nog wonen.’ Vegetarische tante brengt ons naar haar dochter die in de keuken aan het werk is. Zij doopt geconcentreerd haar penseel in zwarte inkt en tekent met langzame streken lange rijen karakters op het vel vóór haar. Terwijl wij over haar dochter gebogen staan legt vegetarische tante uit hoe de vrouwen onderling het werk verdelen. Om de beurt koken de zusters gedurende een hele maand. Degenen die niet koken, maken het huis schoon. Allemaal zijn ze betrokken bij de religieuze taken die {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} moeten worden verricht. Vegetarische oudtante voert het beheer over de financiën en regelt ook meestal de contacten buiten de tempel. ‘Ik heb een sollicitatie lopen,’ zegt V., ‘en ik wil Guan Yin vragen mij daarbij te helpen. Heb jij ook niet een reden om haar zegen af te smeken?’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘het welslagen van onze woongroep.’ We lopen naar de voorkamer waar V. twee pakketjes pakt van een tafeltje dat schuin vóór het grote altaar staat. Eén ervan geeft ze aan mij. We rollen ons pakje open; het bevat twee kaarsen en een bosje wierookstokjes waaromheen enkele vellen gekleurd papier zijn gewikkeld, die met diverse karakters zijn bedekt. Sommige vellen hebben een laagje zilver- of goudpapier. We steken de kaarsen aan en zetten er elk één aan iedere kant van de pot op het altaar voor het huis. Daarna steken we alle wierookstokjes aan. Als ze goed branden zwaaien we ermee door de lucht om de vlammetjes te doven. Als ieder stokje een gloeiend puntje heeft, pakken we het bosje vast in beide handen en zwaaien het driemaal verticaal in de lucht ter ere van de goden van de lucht. Drie stokjes steken we in de pot op het stenen altaar waar al veel afgebrande stokjes wierook uitsteken. We draaien ons om naar het altaar van Guan Yin en eren haar ook met drie stokjes wierook. Haar begeleiders en de aardgoden, die op een klein altaartje naast het hoofdaltaar op de grond staan, krijgen ook hun deel van onze wierookhulde. Vegetarische tante komt bij ons staan en vraagt voor welk doel we Guan Yin's zegen afsmeken. V. legt het uit en spreekt langzaam en met veel nadruk mijn naam uit. Als vegetarische tante enkele malen mijn naam heeft geoefend, pakt ze een houten stok die naast een bronzen pot staat en richt zich tot Guan Yin. Af en toe vang ik mijn naam op. Ze begeleidt haar woorden met slagen op de pot die een hele mooie klank blijkt te hebben. Vegetarische tante herhaalt haar gebeden voor V's benoeming. Als zij is uitgesproken doen V. en ik wat geld in een potje. Ondertussen giet vegetarische tante een beetje olie in de glazen schaal. Het vlammetje flikkert even vervaarlijk maar dooft niet. Voor we weggaan kijk ik Guan Yin aan: heb jij ook macht in Holland? Vegetarische tante geeft ons allebei een tasje met vruchten mee. Bij het afscheid benadrukt ze nog één keer ernstig dat het goed is als vrouwen bij elkaar gaan wonen. Ze zwaait ons heel lang na. Singapore, 18 februari 1984 V. had me uitgenodigd om op mijn terugreis uit Indonesië bij haar te {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} komen logeren. Ze bewoont een ruim wit huis op de uitgestrekte universtiteitsterreinen vlak buiten de stad. Grote helblauwe ijsvogels vliegen laag tussen de reusachtige bomen, overblijfsels van het oerbos waarmee het eiland was bedekt. Vroeger woonden hier Engelse officieren, nu zijn er universiteitsdocenten gehuisvest. De dag na mijn aankomst gaan we naar de tempel waar vegetarische oudtante, die teruggekeerd is van haar reis naar China, ons verwacht. We worden meteen naar de ontvangstruimte achter het altaar van Guan Yin begeleid waar we worden onthaald op pinda's, zonnebloempitten, vegetarische kroepoek, snoepjes en fanta. De vegetarische tante waarmee we drie maanden geleden hebben gesproken, informeert naar mijn verblijf in Indonesië. Ik voel me een beetje onrustig. Hoe zal vegetarische oudtante ons ontvangen? V. stoot me aan: daar komt ze. Ik draai mijn hoofd om. Vegetarische oudtante komt snel de trap achter ons af. We staan op en begroeten haar eerbiedig. Ze heeft een sterk, peervormig gezicht met gladde, bruine wangen. Om haar ogen veel lachrimpeltjes, een mooie, lieve mond. Boven haar donkerblauwe katoenen broek draagt ze een lichtblauw hooggesloten jak van bebloemde zijde met driekwartsmouwen. Om haar rechterpols een armband van lichtgroene jade met bijpassende ring aan haar ringvinger. Nadat we Guan Yin met wierookstokjes hebben geëerd steltze voor me het huis te laten zien. Op de trap draait ze zich om en pakt mijn hand: ‘Je hebt een warme lach.’ Ik kijk haar lang aan en zeg: ‘Vegetarische oudtante, u hebt al zo'n lang leven achter de rug en u bent nog zo mooi, uw huid is zo glad.’ Heel licht streel ik haar even over haar wang. Vegetarische oudtante lacht met haar hele gezicht en laat even haar vinger glijden over mijn arm. ‘Jouw huid is zo zacht en zo licht gekleurd.’ Op de eerste verdieping slapen de vegetarische tantes en de geadopteerde dochters. Er staan dozen met voedsel en benodigdheden voor de tempel, zoals wierrook. Vegetarische oudtante zelf heeft haar bed op de bovenste verdieping, naast dat van haar vriendin, de abdis van de vegetarische tempel van Johore. De abdis van Johore is al drieëntachtig jaar en komt vegetarische oudtante niet meer zo vaak bezoeken. De reis wordt haar te vermoeiend. Aan de muur hangen een paar foto's van vegetarische oudtante en de abdis toen beiden nog jong waren. Vegetarische oudtante een sterke, knappe vrouw die zelfverzekerd en intelligent naar de camera kijkt. De abdis wat rustiger, contemplatiever. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} In de voorkamer waar vegetarische oudtante zich vaak terugtrekt staat een beeld van de godin van de meditatie. Vóór we gaan eten vertel ik iets over de Guan Yin tempels in Jakarta die ik heb bezocht. De naam Guan Yin wordt nauwelijks meer gebruikt, in plaats daarvan heten ze tempels van Avalokiteshvara. ‘Ah, ‘zegt V. meteen, ‘dat is de naam van Guan Yin in haar mannelijke transformatie.’ ‘Ja,’ beaamt vegetarische oudtante, ‘Avalokiteshvara is de naam van één van de belangrijkste boddhisattva's van het Mahayana boeddhisme. Deze boddhisattva's zijn over het algemeen mannen die de staat van het nirwana al hebben bereikt maar nog niet binnengaan omdat ze dan niets meer voor ons gewone stervelingen kunnen betekenen die nog niet zo ver zijn. Aan Boeddha hebben we wat dat betreft niets, die is door zijn volmaaktheid onbereikbaar. Hij is totaal ontstegen aan de zorgen en noden van ons beperkte aardse leven. In China heeft Guan Yin haar oorspronkelijke vrouwelijke vorm behouden. Waarschijnlijk gaat ze terug op een oudere godin. Voor ons is goddelijkheid niet iets abstracts, iets uiterlijks, iets wat buiten het bereik van mensen ligt. Het is menselijkheid in een hogere vorm. Iedereen heeft iets van het goddelijke in zich en is in principe in staat het nirwana te bereiken. Het enige verschil is in feite dat de onsterfelijken, zoals Guan Yin, het toppunt van het menselijke hebben bereikt en daarmee ook van het goddelijke. V. benadrukt dat het vrouwelijke principe in de Chinese godsdienst een krachtige, sterke en positieve connotatie heeft. ‘Daarom is het vrouwelijke in China ook zo bedreigend voor mannen en moet het er met zoveel kracht ondergehouden worden. Onze religie bevat zo'n sterke Yonische kern. De Chinese muur is toch de grootste vulva van de wereld! Het Christendom waar jullie je zo tegen moeten afzetten is natuurlijk bij uitstek fallisch. Denk alleen maar eens aan de symboliek van al die kerktorens. Het vrouwelijke is al zo beschaamd dat er niet zo veel machtsmiddelen nodig zijn om het te onderdrukken. Het vrouwelijke masochisme is één van de kernpunten van jullie symbolische ordening, terwijl wij uitgaan van een actief, regelend vrouwelijk principe.’ ‘Maar’, zegt vegetarisch oudtante, ‘daarom is het juist zo belangrijk om als vrouwen bij elkaar te wonen. Voor ons is eigenlijk dat vegetarische eten niet het allerbelangrijkste. Ons huis, de manier waarop we samenwonen, daar gaat het om. Jij moet straks in je nieuwe huis ook veel ruimte maken voor gasten. Het is belangrijk dat vrouwen die reizen bij elkaar rust kunnen vinden.’ {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Een geadopteerde dochter die de kookbeurt heeft zet een maaltijd van rijst met verschillende verse groentegerechten en bonenpreparaten op tafel. Na het eten lopen we weer naar het altaar, waar vegetarische oudtante een klein rood envelopje met gouden lettertekens vult met een beetje as van de wierrook die voor Guan Yin werd gebrand. Een amulet om me te beschermen op mijn reizen. Terwijl ze het voor me klaarmaakt vraagt vegetarische oudtante: ‘Heeft Guan Yin je al je toekomst voorspeld?’ Ik schud mijn hoofd. Vegetarische oudtante pakt een koperen koker waar een groot aantal bamboestokjes uitsteekt. Ze heft de koker omhoog naar Guan Yin en vraagt haar wat er voor mij in de toekomst te verwachten valt. Onderwijl schudt ze hem ritmisch heen en weer tot er zich één stokje losgemaakt heeft dat op het altaar valt. Ze pakt twee stukjes hout. Het ene heeft twee platte kanten, van het andere stukje hout is één zijde afgerond. Terwijl ze ze schudt en op het altaar werpt vraagt ze Guan Yin of ze inderdaad dit stokje bedoeld heeft. Guan Yin bevestigt het, want de stukjes hout komen op het altaar terecht op de juiste manier, dat wil zeggen, het ene met zijn platte kant boven, en het andere met de ronde kant. Op de bamboestokjes staan Chinese tekens gegraveerd die een nummer aanduiden. Vegetarische oudtante loopt naar een kast aan de zijwand. Ze opent een paar laden en zoekt net zo lang tot ze het nummer heeft wat op mijn stokje staat, vierenzestig. In dat vakje ligt een langwerpig roze papiertje waar met rode letters op staat ‘Guan Yin temple’, en het adres. En verder rijen tekens die vegetarische oudtante me voorleest, terwijl V. vertaalt. Haar gezicht klaart op: ‘Dit is een heel gunstige voorspelling. Ze zegt dat je er van de vroege ochtend tot de avond op kunt vertrouwen dat Boeddha je zal helpen. Waar je gevaar zult ontmoeten zal het worden geneutraliseerd. Rijkdom en weelde zullen jouw deel worden als je de weldoener zult ontmoeten die je in de juiste richting zal begeleiden. Als je gestadig en betrouwbaar zult zijn zal je naam in de vier windstreken bekend worden. Er zal een verandering van het oude optreden, maar als je het nieuwe zult volgen zal dat zonder gevaar kunnen.’ Ze wijst naar het onderste gedeelte van het briefje. ‘Kijk, en hier staat dat je een reiziger bent die een onsterfelijke op haar weg ontmoet’. Ze kijkt lachend naar me. ‘Nou, dat klopt wel. Je hebt vandaag Guan Yin zelf ontmoet, en ze zegt dat Boeddha je altijd bij zal staan. Dat komt’, voegt ze er aan toe, ‘omdat je een goed hart hebt.’ {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Tijdens haar uitleg heeft V. nog eens goed het roze papiertje bestudeerd. ‘Maar, vegetarische oudtante, de voorspelling is niet éénduidig. Wat hier geschreven staat over die veranderingen die op komst zijn is een beetje tegenstrijdig. Ze moet het nieuwe volgen, staat hier in het midden, maar daar onderaan staat ook dat ze zich aan het oude moet houden, want dat geluk pas haar deel zal worden als het op stabiliteit is gegrondvest. Wat betekent dat nou?’ Vegetarische oudtante pakt het papier van haar over en bestudeert het nog een keer uitvoerig. ‘We moeten het Guan Yin maar vragen’, besluit ze. Tegen mij: ‘Vraag het haar zelf maar, je kunt het ook best in jouw taal vragen, taal is voor Guan Yin geen belemmering.’ Ik kniel nu neer op het bankje voor het altaar van Guan Yin en schud de koperen koker terwijl ik Guan Yin het probleem voorleg. Vegetarische oudtante zoekt weer het papiertje op dat hoort bij het nummer van het stokje dat uit mijn koker valt en gesanctioneerd is door de twee houten blokjes. ‘Je moet oppassen’, leest vegetarische oudtante, ‘er bestaat gevaar dat je een dief herkent als een zoon. Je moet goed het onderscheid kunnen maken tussen wat waar is en wat vals, anders raak je in grote eenzaamheid. Dat wat vlak onder je ogen zo mooi lijkt kan een gevaar voor je betekenen.’ ‘Maar hoe moet ik dat onderscheid dan maken, vegetarische oudtante?’ Weer roepen we de hulp van Guan Yin in. Dit keer komen de stokjes steeds met zijn tweeën uit de koker gevallen, het duurt even voor Guan Yin het juiste antwoord geeft. Ze bedenkt zich ook nog, de twee blokjes vallen allebei met hun platte kant naar boven op het altaar neer. Ik herhaal mijn vraag wat duidelijker. Het derde roze papiertje luidt: ‘Je moet niet actief je bedoelingen najagen. Laat het maar op je afkomen. De draak zal roepen, en de tijger zal antwoorden. Dan zal er zich onder de blauwe hemel een doorgaande weg openen zonder dat het moeite zal kosten.’ Vegetarische oudtante kijkt me een beetje gespannen aan. ‘Ben je een tijger?’ Ik knik. ‘Ik ben in het jaar van de tijger geboren’. ‘Dan is het wel duidelijk. Je hoeft alleen maar te wachten tot de draak je roept en alles zal je duidelijk worden!’ We bedanken Guan Yin en maken aanstalten afscheid te nemen. ‘Wil je geen afbeelding van Guan Yin mee naar je huis nemen?’ {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} vraagt vegetarische oudtante. Denkend aan de platen van Durga, Kali en Rangda die ik bezit, zeg ik dat ik dat graag zou willen. Maar vegetarische oudtante heeft niet alleen een plaat in haar hoofd. Ze geeft V. en mij het adres van een winkel voor religieuze benodigdheden waar we een beeldje van de boddhisattva kunnen kopen. Volgens de kalender blijkt de zondag voor ik vertrek een gunstige dag om het beeldje in te wijden. V. en vegetarische oudtante zijn nog zeker een kwartier druk aan het praten om alle details van deze gewichtige aanschaf te overwegen. Twee vegetarische tantes mengen zich af en toe ook in het gesprek. Geadopteerde dochter luistert aandachtig toe. Ik kijk naar het ondoorgrondelijke gelaat van Guan Yin en vraag me af wie of wat de draak zal zijn. ‘Yeon Huat, handelaar in religieuze goederen’, staat er op het uithangbord van een Chinees winkeltje, opgesloten tussen moderne torenflats annex winkelcentra. Gelakte, met snijwerk bedekte kasten en tafels en prachtig beschilderde reusachtige vazen onttrekken de ingang bijna aan het oog. De kasten langs de wanden zijn volgestouwd met beelden van goden, godinnen, krijgers, geleerden en andere helden. V. loopt direct naar de plank met Guan Yins toe. Ik zoek een kleine, niet te fel beschilderde, porseleinen Guan Yin uit die op een lotusbloem zit. ‘Het is voor een huisaltaar’, legt V. de winkelbediende uit, ‘ze hoeft dus niet zoveel armen te hebben.’ Maar ik wil Guan Yin in haar volle veelarmige glorie, ze komt als enige in een huis vol vrouwen, en zal al haar armen heus wel nodig hebben. V. stemt onmiddellijk hiermee in. Er zal in mijn buurt niet direct een tempel aanwezig zijn waar we de grotere problemen aan een Guan Yin in al haar macht en waardigheid zullen kunnen voorleggen. De bediende is verrukt. Gaat Guan Yin helemaal naar Holland? Zo ver reist ze niet vaak. V. zoekt zorgvuldig een godin uit met een lief gezicht, ‘zodat Guan Yin graag in haar zal afdalen als je haar aanroept, ze komt het liefst in een beeld waarin ze zich helemaal thuis voelt.’ V. en de bediende bekommeren zich om alle attributen die voor het toekomstige huisaltaar onmisbaar blijken te zijn: een tafeltje waarop het beeldje moet komen te staan, een koperen wierrook bakje met een voldoende hoeveelheid sandelhout en een pot met lonten voor het glas met olie dat ik in Holland moet kopen. ‘Als je haar aanroept moet je een lont in je olieglas aansteken. Vergeet niet voor bloemen en fruit bij het altaar te zorgen. En natuurlijk {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} moet je haar in een kamer zetten waar geen vlees is.’ Vegetarische oudtante wacht ons al op. Ze heeft een lange zwarte zijden rok over haar broek aangetrokken, Guan Yin wordt uitgepakt en op het grote altaar geplaatst. ‘Ze moeten eerst maar even aan elkaar wennen, Guan Yin en het beeldje waarin ze straks mee naar Holland zal gaan.’ Na de maaltijd treft vegetarische oudtante de voorbereidingen voor de inwijdingsceremonie. Ze gebaart me drie wierookstokjes aan te steken, voor het altaar te knielen en Guan Yin te vragen in het beeldje af te dalen. Terwijl ik met de wierookstokjes zwaai heeft vegetarische oudtante een penseel en een poseleinen potje rode inkt gehaald. Onder het uitspreken van enkele bezweringen stipt ze met het penseel het gezicht, de borst en al de handen aan van het beeldje aan. Ze vraagt Guan Yin helemaal naar het verre Holland te komen als ik haar roep, en smeekt voor het beeldje de zegen af. Ze stopt wat as van de wierook die op het altaar werd gebrand in mijn wierookbrandertje: ‘dat herkent ze dan straks alvast’. Het beeldje wordt weer ingepakt, met een talisman om haar op deze verre reis te beschermen. Bij het weggaan drukt vegetarische oudtante me nog enkele dingen op het hart. Ik moet Guan Yin altijd rechtop houden, haar niet in het bagagerek plaatsen, en zeker niet met mijn koffer meesturen in het bagageruim. Ze moet op een aparte stoel naast me worden vervoerd, en ze mag pas worden uitgepakt op de plaats van bestemming. Mannenhanden mogen haar absoluut niet beroeren, ook niet die van de douane. Als die haar perse willen zien moet ik haar zelf te voorschijn halen. Ik krijg mandarijnen mee voor de reis. Vegetarische oudtante en alle vegetarische tantes en geadopteerde dochters zwaaien me na. In het vliegtuig is de stoel naast me leeg, zodat Guan Yin de reis in al haar volgens vegetarische oudtante verschuldigde waardigheid kan maken. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Auteurs en medewerksters Dora D. (1929). Wereldreizigster en documentaliste van lesbische culturen. Bernadette van Dijck (1958). Free-lance medewerkster bij het radioprogramma Hoor Haar. Verder actief onder andere als telefoniste, theater & filmonderzoekster, bardame en dramaturge. Megchel J. Doewina (1950). Sociologe b.d. Brengt haar dagen door met lezen, schrijven, tekenen, muziek, schrijven en het volgen van de meest uiteenlopende cursussen. Voetbaldeskundige. Het opgenomen stuk is het eerste hoofdstuk van een roman in wording. Maaike Meyer (1949). Redactielid van Lust & Gratie. Vertaalt poëzie en doet aan de universiteit van Utrecht een onderzoek naar Nederlandse dichteressen vanaf 1935. Probeert in de avonduren eindelijk eens af te komen van volksziekte nummer 1: workaholisme. Eugenie de Munck (1949). Woont en werkt in Amsterdam. Heeft twee kinderen. Schrijft sinds haar zeventiende gedichten. Eerste voordracht uit eigen werk in april 1984 bij Stichting Loki Amsterdam. Cathar Wertheim (1962). Rietveldacademie van 1979-1984. Ateliers '63, Haarlem 1984-1985. Litho's zijn te koop vanaf f 75, -. Adres: Bankastraat 1, 1098 CZ Amsterdam, 020-939141 ('s avonds). Bernadette de Wit (1952). Werkte als emancipatiewerker bij het COC. Ex-redacteur van SEK, nu hoofdredacteur van het lesbische tijdschrift DIVA. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} {==binnenkant achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {==achterplat==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} LESBISCH CULTUREEL TIJDSCHRIFT Zwijgen zal ons niet beschermen Gesprek met Audre Lorde, zwarte dichteres en lesbisch feministe Bernadette van Dijck en Maaike Meyer De New York Women's Salon Opkomst en ondergang van een feministisch ideaal Bernadette de Wit Twee Gedichten Eugenie de Munck Fragment uit: Het Duikbootmysterie Roman in wording Megchel J. Doewina Grafiek Cathar Wertheim Sisterhoods in Singapore Godin Guan Yin en haar vegetarische tantes Dora D. 1. Adrienne Rich, ‘Uit vrouwen geboren. Moederschap als ervaring en instituut’. Vertaald door Maaike Meijer en Marta Vooren. Amsterdam (Sara) 1979; Adrienne Rich, ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ vertaald door Pamela Pattynama, Amsterdam (Stichting Lust en Gratie) 1981. Tevens in: Socialisties Feministiese Teksten 6 Amsterdam (Sara) 1981 2. Mieke Aerts/Saskia Grotenhuis, ‘De een is gelukkig de ander niet’ in: Lover 1982, 3 simplificeert m.i. ‘Gedwongen heteroseksualiteit’. Mineke Bosch komt met een weerwoord in Lover 1983, 3. Anneke van Baalen/Marijke Ekelschot, ‘Vrouwenbeweging en fascisme’ in: Feminist 3, Amsterdam (De Bonte Was) 1982 p. 71-76 attaqueerden ‘Uit vrouwen geboren’. 3. Alleen Adrienne Rich, ‘Eenentwintig liefdesgedichten’, Utrecht (Vrouw Holle) 1980 verscheen in nederlandse vertaling. 4. In het kader van de Winteruniversiteit, december 1983 te Nijmegen. 5. Achtereenvolgens: ‘A Change of World’ (1951); ‘The Diamond Cutters’ (1955); ‘Snapshots of a Daughter-in-Law’ (1963); ‘Necessities of Life’ (1966); ‘Leaflets’ (1966); ‘The Will to Change’ (1971); ‘Diving into the Wreck’ (1973). In de verzamelbundel met een keuze uit het werk van 1950-1974, ‘Poems. Selected and New, 1950-1974’ werden nog een groot aantal ongepubliceerde gedichten uit voorgaande jaren opgenomen. ‘The Dream of a Common Language’ (1978) en ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ (1981), allen bij W.W. Norton, New York/London. In 1979 verschenen Rich' politieke en litteraire essays in ‘On Lies, Secrets and Silence. Selected Prose 1966-1978’, London (Virago) 1980 (1979). Sinds begin 1981 redigeert Rich samen met Michelle Cliff het lesbisch-feministische tijdschrift Sinister Wisdom. Een bundel kritieken van Rich' poëzie is te vinden in Barbara Charlesworth Gelpi/Albert Gelpi, ‘Adrienne Rich' poetry. Text of the poems, the poet on her work, reviews and criticism’ New York (W.W. Norton) 1975. Interessante analyses zijn verder: Suzanne Juhasz, ‘The feminist poet: Alta and Adrienne Rich in: eadem, ‘Naked and Fiery Forms. Mordern American Poetry by Women: A New Tradition.’ New York enz. (Harper & Row) 1976 p. 177-205; Carol P. Christ, ‘Homesick for a Woman, for Ourselves: Adrienne Rich’ in: eadem, ‘Diving deep and surfacing. Women writers on spiritual Quest.’, Boston (Beacon Press) 1980, p. 75-97 en vooral Judith McDaniel, ‘Reconstituting the world: the poetry and vision of Adrienne Rich’, Argyle N.Y. (Spinsters Ink) 1978. 6. Tear Gas, in: Adrienne Rich, ‘Poems, selected and new 1950-1974’ New York (W.W. Norton) 1975. p. 139-141. 7. In The Images, in: ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ (1981) p. 3-5. ‘When we Dead Awaken: Writing as Re-Vision’ in: Adrienne Rich, ‘On Lies, Secrets and Silence. Selected Prose 1966-1978.’ London (Virago) 1980, p. 33-49. 7. In The Images, in: ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ (1981) p. 3-5. ‘When we Dead Awaken: Writing as Re-Vision’ in: Adrienne Rich, ‘On Lies, Secrets and Silence. Selected Prose 1966-1978.’ London (Virago) 1980, p. 33-49. 9. Maaike Meijer/Mieke van Kasbergen, ‘Elke man kan mijn love poems natuurlijk lezen, daar gaat het niet om, maar het is niet voor hem. Interview met Adrienne Rich.’ In: Vrij Nederland 17-1-1981 p. 15. 10. In: ‘Poems 1950-1974’ p. 7. 11. Ibidem p. 8. 12. ‘When we Dead Awaken’ in: ‘On Lies’ (1980) p. 39. Het dilemma van de aanpassing aan een mannelijke traditie en het innemen van een ‘universeel’, algemeen-menselijk standpunt is zeer verbreid. Er zijn tal van schrijfsters te noemen over wier bladzijden het floers trekt van het wegschrijven van hun sekse. Je voelt de discipline, de dwang te schrijven als een man of tenminste als een neutraal persoon. Bij Blaman is dat heel sterk, maar ook bij Yourcenar, Marianne Moore en Elizabeth Bishop wordt het werk soms stram en geforceerd, alsof er altijd een deel van de ziel gevangen is en niet mag meedoen. 13. Uit: The Perennial Answer in: ‘Poems 1950-1974’ p. 35. 14. Maar ook Living in Sin en Ideal Landscape in: ‘Poems 1950-1974’ p. 18 en p. 15. 15. In: ‘Poems 1950-1974’ p. 6. 16. ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ (1981) p. 40. 17. In: ‘Poems 1950-1974’ p. 4. 18. ‘When we Dead Awaken’ in: ‘On Lies’ (1980) p. 40. 19. Ibidem 40-41. 20. In: ‘Poems 1950-1974’ p. 17. 21. Uit: Prospective Immigrants Please Note (1962) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 65. 22. ‘When we Dead Awaken’ in: ‘On Lies’ (1980) p. 44-45. 23. In: ‘Poems 1950-1974’ p. 47-51. 24. Ibidem p. 65. 25. “Adrienne Rich and Robin Morgan Talk About Poetry and Women's Culture” in: “The New Woman's Survival Sourcebook” ed. Susan Rennie en Kirsten Grimstad. New York (A. Knopf) 1975 p. 107. Geciteerd naar Judith McDaniel, “Reconstituting the world: the poetry and vision of Adrienne Rich”, Argyle (Spinsters Ink) 1978, p. 6. 26. Uit: 5:30 A.M. (1967) in: “Poems 1950-1974” p. 106-107. 27. Ibidem p. 107. 28. Uit: Like This Together (1963) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 75-77. 29. Uit Tear Gas (1969) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 139-141. 30. Zie bijvoorbeeld Women (1968) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 109-110. 31. In: Poems 1950-1974' p. 133-134. 32. Uit: Incipience (1971) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 191-192. De nederlandse vertalingen van de gedichten in dit artikel zijn van mij, M.M. 33. Uit: From an Old House in America (1974) in: ‘Poems 1950-1975’ p. 237. 34. Uit: Waking in the Dark (1971) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 189. 35. Ibidem, p. 189. 36. The Phenomenology of Anger (1972) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 200. 37. Ibidem, p. 201 38. Ibidem, p. 202. 39. Uit: From an Old House in America (1974) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 238. 40. Ibidem, p. 239. 41. Uit: Paula Becker to Clara Westhoff (1975-1976) in: ‘The Dream of a Common Language’ New York/London (W.W. Norton) 1978. p. 43. 42. Uit: Phantasia for Elvira Shatayev (1974) in: ‘The Dream of a Common Language’ p. 4-6. 43. Uit: August (1972) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 212. 44. Uit: Re-forming the Crystal (1973) in: ‘Poems 1950-1974’ p. 228. 45. In: ‘A Wild Patience Has Taken Me This Far’ New York/London (W.W. Norton) 1981. p. 56. 46. Uit: Hunger (1974-1975) in: ‘The Dream of a Common Language’ p. 14. 47. Deze en volgende citaten uit The Images (1976-1978) in: “A Wild Patience Has Taken Me This Far” p. 3-5. 48. Met het noemen van de Hudson en Midtown situeert Rich het gedicht in New York, het eiland Manhattan. 49. Rich ontwikkelt in haar verzameld werk een komplexe en intrigerende filosofie over de taal, waarover ik een lang artikel zou moeten schrijven om er recht aan te doen. Judith McDaniel (noot 25) gaat er kort op in in haar bespreking van The Burning of Paper Instead of Children (‘Poems 1950-1974, p. 148). Ook Rich’ vernieuwende konceptie van het lichaam, en haar pogingen om buiten de oude dichotomie lichaam/geest te denken vergt een analyse op zich. 50. Mary Daly, ‘Gyn/Ecology. The Metaethics of Radical Feminism’, London (The Women's Press) 1979. 51. Sibling Mysteries (1976) in: ‘The Dream of a Common Language’ p. 47-53. 52. Jung, C.G. en C. Kerényi, ‘Essays on a Science of Mythology. The Myth of the divine Child and the Mysteries of Eleusis’ 2nd. pr. Princeton 1971, p. 2-10. 53. Slaat op het oude geloof dat menstruatiebloed op magische wijze de vruchtbaarheid bevordert, reden waarom vrouwen in oude agrarische samenlevingen wel menstruerend over de akkers liepen. Zie: ‘Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens’ hrsg. von E. Hoffmann-Krayer und Hanns Bächtold-Stäubli. 10 Bde Berlin usw. 1927-1942. 54. A Woman Dead in het Forties (1974-1977) in: ‘The Dream of a Common Language’ p. 53-59. 1 C.I Dessaur, ‘De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen Een poging tot criminosofie’ Den Haag (Nijhoff) 1982, p 223 2. Greta Noordenbos, ‘Argumenten voor een feministisch onderzoeksconcept’ in: Kennis en methode, 1981, nr. 4, pp. 328-345. 3. Eigenlijk is de term begrijpende benaderingswijze uit de wetenschappelijke mode geraakt. Men spreekt nu wel van interpretatieve methoden. Deze werkwijze is doordacht en hanteerbaar gemaakt voor de sociale wetenschappen door A.J. Beekman, en wortelt in wat wel ‘de Utrechtse School’ wordt genoemd. Filosofische achtergrond: vooral Merleau-Ponty. Als ik het in dit artikel over fenomenologie heb, bedoel ik deze manier van fenomenologisch werken. Er is ook een manier van fenomenologisch werken waarbij men uit is op wezenskennis. Deze manier, die velen misschien nog kennen (zie ‘De vrouw’ van Buytendijk) bedoel ik nadrukkelijk niet. Dat fenomenologie vaag gepraat zou zijn is een veel gehoord verwijt. Ook wel het a-politieke en a-historische karakter ervan. Zie voor een antwoord op de laatste twee verwijten: Ton Beekman en Karel Mulderij in: ‘Beleving en ervaring. Werkboek fenomenologie voor de sociale wetenschappen.’ Meppel (Boom) 1977, pp. 122-123. Fenomenologen schreven vaak heel moeilijk. In het begin van de beweging zal dat te maken hebben gehad met de moeilijkheid om tegen de stroom in te denken. Misschien ook wel in de hoop dat het dan iets meer voorstelde in de ogen van traditionele wetenschappers die weinig neiging vertoonden hen ernstig te nemen. Ik heb in ieder geval geprobeerd al het ondoordringbare jargon te vermijden. 4. C.P. Christ, ‘Diving deep and surfacing: women writers on spiritual quest.’ Boston (Beacon Press) 1980. 5. W. Luypen, ‘Inleiding tot de existentiële fenomenologie.’ Utrecht (Aula) 1976 (1969), p. 10. 6 J.H. van den Berg ‘Het menselijk lichaam II. Het verlaten lichaam’ Nijkerk (Callenbach n. v) 1961, pp. 245 e v. 7. R. Bakker, ‘Merleau-Ponty. Filosoof van het niet-wetend weten.’ Baarn (Wereldvenster) 1975. Zie de inleiding. 8 C.I. Dessaur (1982) a.w. p. 177. 9. Wat ik hier bespreek onder onbevangenheid, wordt ook wel beschreven als een methodische stap die de naam fenomenologische reduktie draagt. Ik zie het niet werken vanuit modellen en theorieën met bijbehorend begrippenapparaat echter niet als een stap en ook niet als een reduktie. Vandaar dat ik liever van een onbevangen houding spreek. 10. Het is A.J. Beekman die het systematisch werken met eigen ervaringen hanteerbaar heeft gemaakt voor de sociale wetenschappen. 11. S. de Voogd, ‘Een transparante wereld’, Amsterdam (Meulenhoff) 1979, p. 31. 12. Adrienne Rich, ‘Eenentwintig liefdesgedichten’, Utrecht (Vrouw Holle) 1980. 13. Christ (1980) a.w. pp. 2-3. 14 Christ (1980) a.w p 3. 15. Vergelijk de aanduiding ‘praatgroepfase’ in vrouwenliteratuur. M Meijer, ‘Volkskrant’ 13 september 1980. 16. Christ (1980) a w pp 8-9 17 Christ (1980) a w. p 9 18 In het nederlands vertaald als ‘De stad met de vier poorten’, Amsterdam (Bert Bakker). 1982 19. In het nederlands is Chopin's werk (foutief) vertaald als ‘Ontnuchtering’, Amsterdam (Bert Bakker) 1979. Margaret Atwood, ‘Boven water’, Amsterdam (Bert Bakker), 1979. 20 Ik hoop dat met deze beschrijving meteen ook een kennis-theoretische positie duidelijk is geworden, waarvoor kwalifikaties als individualistisch of subjektcentrisch niet van toepassing zijn Christ vertelt nog dat ze langzamerhand haar inzichten meer en meer begint te vertrouwen. ‘Ik leerde’, zegt ze, ‘wat ook Martha geleerd had, dat (...) als ik het diepst in kontakt was met mijzelf en het meest open naar de wereld om mij heen, dat ik dan niet alleen was, anderen dachten en voelden dezelfde dingen’ (p. XIV). 21. De term ‘betekenisvolle samenhangen’ evenals het hierna gebruikte begrip relatief konstante belevingsstruktuur heb ik ontleend aan Beekman en Mulderij, 1977, a.w., pp. 109-110. 22. M. Novak, ‘The experience of nothingness’. New York (Harper and Row), 1970. 23. Christ (1980) a.w., o.a. p. 9. 24. Beekman, Mulderij (1977) a.w. pp. 107-109; pp. 119-121. 25 Hoewel mannen altijd gedaan hebben of hun ontwikkeling stond voor menselijke ontwikkeling, blijkt uit de analyse van Christ dat dit niet het geval is. Als ik een westerse held uit de twintigste eeuw bekijk, Frodo en zijn reismakkers, dan moeten zij hun in de ban zijn van macht zien te overwinnen; een macht die voortwoekert zolang hen dat niet lukt. Een westerse heldin heeft heel andere moeilijkheden te overwinnen. De heldin uit de twintigste eeuw heeft haar eigen reis Hiermee is ook gezegd dat sommige thema's meer tijdgebonden kunnen zijn dan archetypische thema's. Het vergelijken van verschillende soorten materiaal is kennistheoretisch gezien natuurlijk een probleem. Kun je gegevens uit verschillende optieken vergelijken? Onder welke voorwaarden kan dat? Wat veronderstelt dat? Problemen die hier niet even behandeld en opgelost kunnen worden. Christ heeft exemplarisch gewerkt. Maar het is onmogelijk deze werkwijze hier ook nog tot haar recht te laten komen. Ik hoop later nog eens de waarden en de methodologische verantwoording van de exemplarische werkwijze te beschrijven. 26 Merleau-Ponty, M. ‘Le visible et l'invisible’. Paris (Gallimard) 1964, pp 128-130 27 Christ (1980) a w p 137 28. Christ (1980) a.w. p. 120 bijvoorbeeld. Het gedicht na dit artikel koos ik uit als voorbeeld van een beleving in de natuur. De direkte verbondenheid met leven en dood, zijn en niet-zijn, wordt prachtig verbeeld door de houtskoolpotloodtekeningen van Marth J. Tobi. De eerste tekeningen geven een konkreet beeld, de laatste geven de essentie van het gedicht weer. 1. Deze tekst is als lezing gehouden tijdens het Heksenkongres in Utrecht, herfst 1982. 2. Geciteerd uit: Silvia Bovenschen, ‘Die aktuelle Hexe, die historische Hexe und der hexenmythos. Die Hexe: Subjekt der naturaneignung und Objekt der Naturbeherrschung’, in: Becker, Bovenschen, Brackert u.a. ‘Aus der Zeit der Verzweiflung. Zur Genese und Aktualität des Hexenbildes’, Frankfurt a/Main (Suhrkampf) 1977, p. 259. 3. Ik zal in mijn betoog alleen maar ingaan op de west-europese heksenvervolging en de beeldvorming die daaruit voortvloeit. De figuur van de heks is niet tot Europa beperkt Wij vinden een dergelijke funktie ook in andere kulturen. Naargelang de verschillende waarderingsschalen ten aanzien van ouderdom, ervaring, magie en deviant gedrag is de positie van zogenaamde heksen in andere kulturen zeer verschillend van die in Europa tijdens de heksenvervolging. 4. Ik zal op deze uiterst komplexe materie slechts heel summier ingaan en slechts lijnen aanduiden, die belangrijk zijn voor de heksenvervolging en mijn vraag naar de aktuele konnotaties daarvoor Ik verwijs verder naar de studies van onder andere Michel Foucault over de uitsluiting van de waanzin en de specifieke disciplineringsstrategieën in het opkomende rationalisme, die konstitutief zijn voor grote delen van organisatievormen van het maatschappelijke leven nu 5 Silvia Bovenschen, ‘Die aktuelle Hexe’, op cit pp 259-312 6. De geuzenaam op zich houdt in dat degene, die een negatieve benaming positief omdraait, wel degelijk van de oorspronkelijke pejoratieve lading van de term op de hoogte is. Ik denk dat vrouwen beseffen, dat het heksenbeeld tegen haar gebruikt werd in het verleden (en heden). Het progressieve element in het protest zie ik bij de omdraaiing echter slechts in een bezinning op kracht en kreativiteit zonder konkreet op matriarchale godinnen en rituelen terug te vallen. In de goddess-movement rond Budapest in Amerika worden mijns inziens symbolen opgepakt uit het verleden die door hun onhistorische benadering eerder regressief werken en tot eilandvorming leiden. 7. Mythen die zich vooral rond de vrouwelijke seksualiteit ontwikkeld hebben: de onverzadigbare hoer, de dodelijke vrouw, de vrouw als heerseres over leven en dood, de vrouw die de man van het rechte pad afbrengt, de vrouw die de natuur beheerst. 8. Roland Barthes, ‘Mythen des Alltags’, Frankfurt a/Main: Suhrkampf. 1970, p. 121. 9. Horkheimer en Adorno: ‘Dialektik der Aufklärung’, Amsterdam 1947, p 298 (recente herdruk bij Suhrkamp, Frankfurt a/Main). 10 De probleemstelling impliceert dat ik me koncentreer op de manier waarop in de westerse samenleving met de natuur omgegaan werd (en wordt). Deze ekonomie is niet noodzakelijk, wat talloze studies over niet-westerse maatschappijen bevestigen. Zie hiervoor onder andere: Carol P. MacCormach en Marilyn Strothern: ‘Nature, Culture and Gender’, Cambridge (University Press) 1980. 11. Ik spreek hier over ‘de vrouw’ in zijn algemeenheid, omdat tijdens de heksenvervolging vrouwen uit alle klassen en van elke leeftijd (potentieel) als heks aangeklaagd konden worden. En vervolging van vrouwen in deze algemeenheid is uniek Ik zal verderop wat dit betreft het verschil laten zien met de hysterika's. 12. Zie uitgebreide beschrijving van deze ontwikkeling in de verzamelbundel: ‘Die hexen der Neuzeit. Studien zur Sozialgeschichte eines kulturellen Deutungsmusters’, herausgegeben von Claudia Honegger, Frankfurt a/Main (Suhrkamp) 1978. Ik zal in het gedeelte over ketters en heksenvervolging veel van mijn beschrijvingen op deze studie baseren. De zeer degelijke studies zijn op een grote hoeveelheid historisch en sociologisch materiaal over heksen gebaseerd. In de index vindt de geïnteresseerde lezeres verder materiaal over specifieke aspekten van de heksenvervolging. Ik zal slechts ideaaltypisch enkele aspekten aanstippen die voor mijn vraagstelling relevant zijn 13 Zie. Eileen Power: ‘De vrouw in de Middeleeuwen’, Bussum 1978, p 54-78. Het is echter mijns inziens duidelijk dat ook deze ekonomische mobiliteit een door mannen toegestane was Toen er belangrijke verschuivingen in kerk en staat op gang kwamen, waren vrouwen niet in staat om haar ekonomische vrijheden te verdedigen. Silvia Bovenschen beweert, dat vrouwen nooit een met mannelijke macht vergelijkbare macht hebben gehad. Het lijkt me ook zeer onwaarschijnlijk dat ze deze dan zonder slag of stoot opgegeven zouden hebben. De incidentele akties en protestgeschriften getuigen mijns inziens meer van een onmachtig achterhoedegevecht. 14 Onder armoede en hervormingsbewegingen vallen die stromingen binnen de kerk die het postulaat van het afzien van materieel bezit in de praktijk omzetten. Niet streng gescheiden, maar meer als overkoepelende beweging is er een hervormingsstroming binnen de kerk aan te wijzen, die de bijbel als inspiratiebron gebruikt om een pure vorm van christendom te laten herleven; dit in tegenstelling tot de geprofaniseerde katholieke kerkelijke organisatie. Een belangrijk centrum van de hervormingsbeweging was het klooster Cluny in Frankrijk. 15. Horkheimer en Adorno, ‘Dialektik der Aufklärung’, p. 133. 16. Ik zal hier geen ontologisch verklaringsmodel gebruiken voor het ontstaan van heksenvervolging. Ik zal veeleer strukturele lijnen in het veranderen van maatschappelijke belangen en instanties beschrijven. Deze kruisen elkaar. Binnen dit veld verdicht zich het vrouwbeeld tot heksenmetafoor Aangezien het koördinatensysteem mobiel is, is het verklaringsmodel voor de vervolging van ketters en mannelijke heksen op andere kruispunten in hetzelfde koördinatensysteem te plaatsen. In het kader van de vraag naar de aktualiteit van het heksenbeeld voor feministen voert het te ver om dit aspekt uitvoerig te belichten. 17. Het zou een te grofmazige analyse geven, als wij de kollektieve waanzin van heksenvervolging door mannenmacht en vrouwenhaat verklaarden. Een misogyne houding is niet uitsluitend tijdens de heksenvervolging te bespeuren, zoals de kerkgeschiedenis en de filosofie van alle eeuwen duidelijk maken. Ook waren de mannen in de veertiende tot zeventiende eeuw niet machtiger dan in vroegere of in latere tijden. 18. Zie ook: J. Hansen, ‘Zauberwahn, Inquisition und Hexenprozess im Mittelalter’, München, 1900. Het is opvallend dat Diana en haar vliegende dienaressen oorspronkelijk de boden van dood en leven waren, dus duidelijk ook de boden van geluk. In het kader van de kerstening wordt de taak van de ‘afgoden’ steeds ongunstiger geïnterpreteerd. 19. Zie hiervoor onder andere Michel Foucault: ‘Histoire de la Folie’, Paris, 1961. 20. Het feit dat vrouwen in de middeleeuwen als vroedvrouwen werkten verklaart mijns inziens niet de enorme hetze tegen vrouwen als doodbrengende instantie en hun uitsluiting uit het medische beroep. Het blijkt namelijk dat artsen feitelijk tot in de late negentiende eeuw er op vele terreinen van de medische wetenschap nog weerzinwekkende theorieën op nahielden, die ongetwijfeld veel slachtoffers hebben geëist (zie Foucault 1961) 21. In het Latijn signaleert de uitgang ‘arum’ dat het om een vrouwelijke uitgang gaat. De mannelijke zou ‘orum’ zijn. Malleus Maleficarum betekent letterlijk: Malleus - de hamer om het offerdier te slachten; maleficus - iemand die kwaad wil doen. 22. Wij zien hier een parallel met de theorie over vrouwelijke seksualiteit in de Islam, waar ook de seksuele onverzadigbaarheid aangenomen wordt. Via ingewikkelde verklaringsmodellen (frustratie schept rankune enzovoort) worden vrouwen onder andere om deze reden opgesloten in huis. 23. Malleus Malificarum, Bd. 1, p 106, geciteerd in C. Honegger (1978) a. w p. 74 24. Grieks ‘hysterion’ - baarmoeder 25. Dit geldt zowel voor mannen als ook voor vrouwen. De effekten van de angst voor seksualiteit zijn echter zeer verschillend voor mannen en vrouwen. 26. C. Honegger (1978) a.w. p. 83. 27. S Bovenschen (1977) a w p 289. 28. Zie hiervoor ook: M. Foucault (1961) a.w. 29. Annemarie Dross, ‘Die erste Walpurgisnacht. Hexenverfolgung in Deutschland’, Frankfurt a/Main (Roter Stern) 1978, pp. 206-207. 30. Men denke aan het determinatie-systeem voor planten van Linnaeus. 31 Een treurig voorbeeld is de schrijfster/wetenschapster Christine de Pisán, die na de voltooiing van haar wetenschappelijke opleiding aan de universiteit geweerd wordt en daarover in vele brieven en pamfletten haar beklag doet. 32. Het is daarbij de vraag in hoeverre de vrouwelijke seksualiteit hier niet als een ‘Leerstelle’ fungeert, een lege plek die aan alle mogelijke invulling ruimte biedt. Een ander model zou de zondebokfunktie zijn: vrouwen worden veroordeeld voor datgene wat anderen lastig vonden en aan hen toeschreven: namelijk het hele gebied rond erotiek, seksualiteit, geboorte en vernietiging. Zie hiervoor ook Cathérine Clément, ‘Hexe und Hysterikerin’, in: Alternative 108/9, 1976 pp. 148-154. 33. Johannus Weyer, geciteerd in C. Honegger (1978) a.w. pp. 96 e.v 34. Michel Foucault, ‘Histoire de la sexualité, 1: La volonté de savoir’, Paris (Edition Gallimard). 1976 (ik gebruik de duitse uitgave om te citeren). 35. M. Foucault (1976) a.w. p. 90. 36. Sigmund Freud, ‘Fragment van de analyse van een geval van hysterie (“Dora”), ziektegeschiedenissen 2’. (Vertaling A. Morriën en H. Mulder), Meppel (Boom) 1980, p. 106. 37. De leegte in het bestaan van een burgerlijke vrouw steekt scherp af tegen het armoedige leven van arbeidsters, die ontzettend hard moesten beulen. Het is bijna vanzelfsprekend dat de ziekten van arbeidsters van een andere aard zijn dan die van burgerlijke vrouwen Ehrenreich/English beschrijven het standsverschil in ziektebeelden: de proletarische vrouw heeft kinkhoest, mazelen, dyphterie, typhus en vooral geslachtsziekten. De rijke vrouw lijdt onder psychische aandoeningen, waarvan de hysterie de meest gangbare vorm is. Zie hiervoor onder andere: Barbara Ehrenreich und Deirdre English, ‘Zur Krankheit gezwungen. Eine schichtspezifische Untersuchung der Krankheitsideologie als Instrument zur Unterdrückung der Frau im 19. und 20 Jahrhundert am Beispiel der USA.’ München (Frauenoffensieve) 1976 en S. Freud (1980) a.w 38. Veel suffragettes hebben dit vooroordeel moeten horen. Een bekend voorbeeld is de amerikaanse schrijfster Perkins-Gilman. Haar ‘opstandige’ houding werd als psychisch ziek en onvrouwelijk bestempeld en zij moest lange rustkuren houden. Haar biografie is echter bemoedigend omdat Perkins-Gilman zich uit de afhankelijkheid van echtgenoot en medikus heeft kunnen bevrijden om vervolgens als schrijfster en feministe een suksesvol leven te leiden. 39. Dr. W.W. Bliss, geciteerd in: B. Ehrenreich/D. English (1976) a.w. p. 30 40. Afgezien daarvan is de praktijk van de amputatie van vrouwelijke organen vanuit een ethisch standpunt zonder meer shockerend. Het machtspolitieke aspekt was bij deze operaties evident. Op kongressen pronkten artsen met schalen waarop eierstokken en baarmoeder lagen: het hoge aantal uitgesneden organen strekte de chirurg tot eer. 41 Zie hiervoor de opstellen van Sigmund Freud over de vrouw ‘Ueber die weibliche Sexualitat’ en ‘Die Weiblichkeit’. 42 Aangezien hysterische ziekten voornamelijk bij burgerlijke vrouwen voorkwamen, lijkt het alsof alleen burgerlijke vrouwen op hun seksualiteit aangesproken werden Dit verschilt van de aanklacht van heks-zijn drie eeuwen geleden, omdat elke vrouw potentieel van hekserij verdacht werd Bij nader inzien speelt de seksualiteit ook bij proletarische vrouwen als moment van verdachtmaking een grote rol Arme vrouwen waren vaak gedwongen om zich te prostitueren. Daardoor, en door de schrikbarend armoedige levensomstandigheden (hygiëne, medische verzorging, huisvesting, voeding, werkomstandigheden) kregen zij het stempel opgedrukt van immorele, naar seks hongerende beesten, die - ze werden met ratten vergeleken - gevaarlijke ziekten zouden overdragen. Deze beschuldiging lijkt in vele opzichten op sommige aanklachten tegen heksen. Wij zien dat in de negentiende eeuw de heksenmetafoor zich opsplitst in een ‘passieve’ burgerlijke variant (hysterika) en een ‘aktieve’ proletarische variant (hoer). De derde variant - de seksloze moeder - is een wandeling langs de afgrond tussen deze twee dreigende schrikbeelden. 43. Het huisgezin en de echtgenote behoren uiteraard slechts de gekuiste, legale, emotionele behoeften te vervullen. De behoeften aan plezier en seks diende de man buitenshuis bij hoeren te bevredigen. Deze scheiding tussen de aseksuele echtgenote en hoerige geliefde in het geniep, zie ik als een soort modus vivendi, een soort hanteerbare oplossing om mannelijke seksualiteit maatschappelijk te disciplineren. Het vrouwelijk model voor seksuele deugden en ondeugden heb ik in noot 42 proberen te beschrijven. 44. De tekeningen bij dit artikel zijn gemaakt door Isabel Hoving * Singa betekent leeuw, en pura tempel. ** Ongeveer f 600.- * een specerij, gelijkend op een laurierblad 1. Uit: A. Roland Holst, ‘Vergankelijkheid IV’. Geciteerd bij Jeanne van Leeuwen-Egberts, ‘De tuin’. Baarn (Erven Thomas Rap) 1981, p. 65. 2. An Rutgers van der Loeff-Basenau, ‘Met mijn tuin in de wolken’. Amsterdam (Ploegsma) 1982. 3. Alvilde Lees-Milne and Rosemay Verey, ‘The Englishwoman's Garden’. London (Chatto and Windus) 1983. 4. Anne Scott-James, ‘Sissinghurst; the making of a garden’. London (Michael Joseph) 1974. 5. Antonia White, ‘Frost in May’. London (Fontana in association with Virago) 1982 (19331), pp. 235/236, vertaling Noor van Crevel. 6. Vita Sackville-West, ‘The Garden’ London (Michael Joseph) 1946, p. 63, vertaling Noor van Crevel. De eerste vier regels ontleende Vita aan ‘The Waste Land’ van T.S. Eliot. 7 Judith Herzberg, ‘27 liefdesliedjes’ Amsterdam (De Harmonie) 1971, p. 29. De geciteerde tekst is een bewerking van Hooglied IV, vers 12-16 8. Francis H. Burnett, ‘The Secret Garden’. London (Heinemann) 1911. 9. Alice Miller, ‘Het drama van het begaafde kind’. Vert. Tinke Davids. Bussum (Het Wereldvenster) 1981, p. 17. Oorspronkelijke titel: ‘Das Drama des begabten Kindes und die Suche nach dem wahren Selbst’. 10. Miller, a.w., p. 17. 11. Tessa de Loo, ‘De meisjes van de suikerwerkfabriek’. Amsterdam (Arbeiderspers) 1983, pp. 75/76. 11. Tessa de Loo, ‘De meisjes van de suikerwerkfabriek’. Amsterdam (Arbeiderspers) 1983, pp. 75/76. 1. Uit: Jean Ricardou, éd., ‘Nouveau Roman: hier, aujourd'hui’, tome 2, Paris (Union Générale d'Editions) 1972. * en caló, ‘la que sabe’ * de flamencodanseres, wier naam betekent ‘zij die weet’. 1. Ik gebruik de vertaling ‘vrouwelijk schrift’, wanneer het in het algemeen over de betrekking ‘vrouw’ en ‘literatuur’ gaat, en niet over die specifieke ‘écriture féminine’ teksten uit de zeventiger jaren. Zolang we het Franse ‘écriture féminine’ laten staan, zal er wel nooit een Nederlands ‘vrouwelijk schrift’ worden geschreven. Ik bedoel dat een begrip pas echt tot bloei kan komen, als het wordt vertaald. ‘Ecriture’ is in het Frans meer ingeburgerd dan ‘schrift’ in het Nederlands. Maar het Woordenboek der Nederlandse Taal geeft voor ‘schrift’ een scala van betekenissen die overeenkomen met ‘écriture’ (bv. De Schrift, de bijbel) - inclusief de connotaties die iemand als Derrida aan dit begrip geeft (vergelijk eveneens het Duitse ‘Schrift’ als vertaling voor ‘écriture’) 2. Het is niet mijn bedoeling in deze tekst al de onderlinge verschillen tot hun recht te laten komen Het gaat mij erom het gemeenschappelijke - filosoferen over het ‘vrouwelijke’ en het ‘literaire’ - te schetsen in de context waarin het heeft kunnen ontstaan 3. Zie ‘Luttes de femmes’ in: ‘Tel Quel’ no. 58 (1974). De vertaling van deze ingekorte brief is van mijn hand, zoals steeds in het vervolg als de naam van de vertaler met is vermeld. 4 Na dit gebeuren zijn er in ‘Le Monde’ wel regelmatig artikelen verschenen over schrijfsters als Ingaray, Duras, Cixous, Kristeva 5 Een fragment uit de ‘Lettre à Paul Demeny’ van Arthur Rimbaud, 15 mei 1871 in ‘Oeuvres Complètes’, Paris (Gallimard) 1946, pp 221-222. Deze brief is één van de brieven die de bijnaam ‘Lettres du voyant’ (brieven van een ziener) hebben gekregen Geeft Rimbaud hier een toekomstvisioen van een ‘vrouwelijk schrift’, als een ziener die een glimp van een onbekende werkelijkheid heeft gezien, of moeten we deze passage anders lezen, zoals meermalen gedaan is gaat het niet om vrouwelijke schrijvers, wordt de vrouw hier alleen maar als een metafoor voor de poëtische taal gehanteerd (omdat la poésie, la langue, la littérature grammaticaal vrouwelijk zijn)? We kunnen wellicht beide interpretaties laten staan 6. Uit: Arthur Rimbaud, ‘Lettre à Paul Demeny’ 15 mei 1871, in: ‘Oeuvres Complètes’, Paris (Gallimard) 1946, p. 219. 7 Zie onder andere ‘La venue à l'écriture’ door H. Cixous e.a., 10/18, Paris 1977 en C. Clement et H. Cixous, ‘La jeune née’, 10/18, Paris 1975 8 Zie R Brüting, ‘Ecriture’ und ‘texte’, Bonn (Bouvier Verlag) 1976 9. De bewegende ‘écriture’ in plaats van de statische representerende Literatuur. Hier moet uiteraard Jacques Derrida worden vermeld, die met zijn inzet vanuit taalfilosofisch perspectief ervoor heeft gezorgd dat ‘écriture’ nog lange tijd een populair begrip zal blijven in het Franse denken. Hij benadrukt dat het ‘schrift’ geen weergave van het gesproken woord is, geen representatie van een boventextuele betekenis. In het ‘schrift’ is de betekenis zelf aanwezig, in de context; niet als een vast gegeven, maar als een bewegend spoor. 10. Ik heb het nu alleen over hun poëtica Of hun ideeën in hun literaire teksten gerealiseerd worden, in hoeverre de surrealisten zelf ook door normen en vooroordelen waren bepaald (bv t.o.v. vrouwen), daar gaat het hier niet over (zie hiervoor b.v. Xavière Gauthier, ‘Surréalisme et sexualité’ Paris (Gallimard) 1971. Desondanks zijn er vele overeenkomsten tussen surrealisme en ‘écriture féminine’. Wanneer ik bv. de manifesten van Breton en van Cixous naast elkaar leg, vind ik de ideeën van Breton - soms houterig geformuleerd en te beladen met ‘mannelijkheid’ - bij Cixous terug, getransformeerd in een dichterlijk proza met een grotere overtuigingskracht. Iemand als Artaud die de beweging vanwege het partijkarakter verliet, heeft zeker veel vrouwen geïnspireerd. Tenslotte hebben ook al ten tijde van het surrealisme vrouwen surrealistische teksten geschreven (Djuna Barnes, Leonora Carrington, Joyce Mansour o.a.) Het ontbreekt me hier aan ruimte om het een en ander uit te werken, maar volgens mij sprak (en spreekt) het surrealisme veel vrouwen aan die vervolgens afgeschrikt zijn door een normerende ‘mannelijke’ invulling van de surrealistische ideeën (bv. de voorliefde voor dromen - die dan worden gevuld met castratiefantasieën). 11. Logocentrisme (het centraal stellen van de logos): het denken in tegenstellingen en deze onderbrengen in een hiërarchie waarbij het ene hoger staat dan het andere: verstand/gevoel, geest/lichaam, cultuur/natuur, mannelijk/vrouwelijk, enz. 12. Bijvoorbeeld: Marie Vaubourg, ‘Echec et mat, ou un an de psychanalyse’, Paris (des femmes) 1978. Marie Cardinal, ‘Les Mots pour le dire’, Paris (Grasset et Fasquelles) 1975, in het Nederlands vertaald door Hetty Renes als ‘Het moet eruit’, Haarlem (In de Knipscheer) 1978. 13 Zo kijken Fransen niet vreemd op als een krantenartikel over rassendiscriminatie begint met een citaat van J. Lacan over de moeite die het kost om ‘l'autre’ (het andere, maar ook ‘de ander’) te accepteren. 14. Zie ‘“Le quitte ou double de la pensée féminine”, entretien avec Hélène Cixous’, in: ‘Les nouvelles littéraires’ no. 2603 (september 1977). 15. Roland Barthes, ‘Le plaisir du texte’, Paris (Seuil) 1973, p 30. ‘Het plezier in/van detekst, dat is het moment waarop mijn lichaam zijn eigen ideeën gaat volgen - want mijn lichaam heeft niet dezelfde ideeën als ikzelf.’ 16 Veel schrijvers en filosofen hebben dergelijke uitspraken gedaan, maar dit is een letterlijke uitspraak van de schrijver LeClezio (‘inderdaad, een man schrijft niet als een vrouw’ zegt hij erbij). (‘La Quinzaine Littéraire’ no. 192, août 1974) 17. J.L. de Rambures, ‘Comment travaillent les écrivains?’, Paris (Flammarion) 1978. 18. Zij denkt als ze schrijft niet aan haar leeftijd, niet aan de kleur van haar haar, en ook niet aan het feit dat ze een vrouw is (is dit niet een ‘typisch vrouwelijke’ opsomming?). Als schrijvers alles zouden lezen, wat er over hun vak wordt geschreven, zouden ze geen letter meer op papier krijgen, voegt ze eraan toe. (J.L. de Rambures, a.w.) 19 Ik spreek nu over de zeventiger jaren, inmiddels zijn Jacques Lacan en Roland Barthes overleden. 20. Zie ‘“La” ou l'événement de la femme’ in: ‘Comment travaillent les écrivains’, a.w. interview met Hélène Cixous. 21 Zo noemde Lacan de psychoanalytica Francoise Dolto ‘culottée’ (een vrouw met de broek aan); hij verbood Irigaray nog langer onderwijs te geven op zijn afdeling psychoanalyse te Vincennes, en hij ontzegde Antoinette Fouque de toegang tot een congres over vrouwelijke seksualiteit. ‘Tout... mais pas ça’ zouden de enige woorden zijn geweest die deze patriarch hierover heeft uitgesproken (zie ‘Patriarch irréductible’ in: ‘Les nouvelles littéraires’, no. 2605 (1977)). 22. In: H. Rottgen en F. Rabe, ‘Vulkaandansen’, z.p. (De Spreeuw) 1979, p. 59-60. Door vele personen samen uit het Duits vertaald. 23 Een van de thema's van het ‘Franse denken’ is het afwijzen van de ‘objectieve’ wetenschap, van de scheiding tussen ‘theorie’ en ‘praktijk’. 24. Zie noot 20. 25 Beiden zie. ‘Luttes de femmes’ in ‘Tel Quel’, no 58 (1974). 26 Een aantal fragmenten uit het voorwoord van de Engelse vertaling van ‘Le corps lesbien’, Paris (Minuit), 1973, van Monique Wittig: ‘The lesbian body’, New York (William Morrow and Company) 1975 (vertaling David le Vay) Bij uitgeverij Sara verscheen herfst '83 de Nederlandse tekst. ‘Het lesbisch lichaam’ (vertaling Rosa Pollé met medewerkinq van Ruth Weber). 27. Zie noot 25. 28 Een citaat uit de tekst ‘Macht van het vertoog, onderschikking van het vrouwelijke’, tesamen met een tiental andere teksten uit de bundel ‘Ce sexe qui n'en est pas un’, Paris (Minuit) 1977, vertaald door A. Classens, J Buntinx, A. Vincenot en R. Weber, uitgegeven in een serie van vijf deeltjes die inmiddels zijn uitverkocht. Vermoedelijk zal er in juni 1984 een herdruk verschijnen bij de Stichting Hölderlin. 29 De hiervolgende uitspraken van Cixous haal ik uit de twee reeds geciteerde teksten ‘La venue à l'écriture’ en ‘La jeune née’ 30. Schrijven met witte inkt, een literair motief, vult Cixous ‘vrouwelijk’ in 31. Zie noot 20. 32. Zie ‘Le cri d'un corps de femme’ in ‘Le Monde’ 25-6-1976. 33. ‘De vrouw heeft er moeite mee, los te komen van zichzelf, de man is pas gelukkig als hij los van zichzelf is.’ Een uitspraak van André Maurois in ‘Les nouvelles littéraires’. In een serie artikelen in juli-aug. 1938 wordt aan een aantal schrijvers gevraagd of er twee soorten literatuur bestaan: een vrouwelijke en een mannelijke 34. Zie noot 20. 35. Michèle Montrelay, ‘L'ombre et le nom, sur la féminité’. Paris (Minuit) 1977 (Met name het hoofdstuk ‘Textes de l'infini’.) 36 Montrelay noemt als probleem dat de ‘mannelijke’ lezer voor een vrouwelijkheid wordt gesteld ‘die niet de zijne is’. Ze vraagt zich hier nauwelijks af hoe de ‘vrouwelijke’ lezer deze teksten ervaart In het algemeen wordt de lezeres toch vaak voor een ‘mannelijkheid’ gesteld die niet de hare is Hierover zijn al heel wat teksten geschreven (zie onder andere de teksten van Kate Millet en het hoofdstuk ‘Reading as a woman’, in: Jonathan Culler, ‘On deconstruction’, Londen (Routledge & Kegan Paul) 1983. Dat lezeressen in ieder geval de ‘écriture féminine’ wel waardeerden blijkt o.a. uit de hoge oplagecijfers en de vele reacties op de meest populaire teksten (zoals ‘Ainsi soit-elle’ van Benoïte Groult, meer dan 300.000 in drie jaar tijds). 37. Zie noot 35. 38. Virginia Woolf, ‘A room of one's own’, Harmondsworth (Penguin Books) 1975 (19281), pp. 84-85. 39. Annie Lebrun, ‘Lâchez tout’, Paris (Le Sagittaire) 1977 40. Geciteerd door Annie Lebrun in: ‘Lâchez tout’, a.w. 41. Zie ‘L'autre du sexe’, in: ‘Sorcières’ 10 42 Zie ‘L'écriture, a-t-elle un sexe?’ in. ‘La Quinzaine Littéraire’ no 192 (1974). Een voorbeeld uit de praktijk: Op een lezing in Parijs over een negentiende eeuwer opperde een man dat vrouwen toch anders literaire analyses en kritieken schrijven en hij illustreerde dat aan de hand van teksten van een man en een vrouw die aanwezig waren ‘Nee’, riep die vrouw, ‘het is niet anders’. ‘Ja’, riep ze er meteen achteraan, ‘het is anders!’ 43. Ibidem 44 Zie noot 41 45. Zie noot 42. 46. Suzuki, ‘Inleiding tot het Zen-Boeddhisme’ p. 77. 47 En zo zijn de meeste teksten over een ‘écriture féminine’ verwoord 48 Het symbolische, hier in psychoanalytische zin gebruikt Wat in taal uitgedrukt kan worden, wat deel uitmaakt van de “symbolische orde” 49 Zie H Cixous, ‘Le sexe ou la tête’, in ‘Cahiers du GRIF’ no. 13 (1976) Schrijven als een kijken naar ‘het gezicht van de moeder’, als een zoeken naar de bron, is een thema dat voortdurend genoemd wordt in de teksten van Cixous. 50. Zie noot 28, deel 5 (‘Dit geslacht dat niet (één) is’), p 33. 51. tijd hierbij wordt niet zozeer een lineaire tijd bedoeld, als wel ‘mythische tijd’ 52. Zij gebruikt hiervoor de theorie van Lacan en werkt die op haar manier uit Zie o.a voor haar ideeën de artikelen ‘L'autre du sexe’, a w en ‘Femme/Mère/Pensée’, in ‘Art Press International’ 5-3-1977 53 Het gaat om de derde persoon, die hoeft geen feitelijke vader te zijn. 54 Zie Montrelay, a.w. 55. Niet de onderdrukking, maar de haat van vrouwen tov elkaar zou geanalyseerd moeten worden, stelt de psychoanalytica Christiane Olivier in ‘Les enfants de Jocaste’, Paris (Denoël/Gonthier) 1980 56 In haar boek ‘Ecriture femme’, Paris (PUF) 1981 1. Zie bijvoorbeeld: Philomena Essed, ‘Feminisme en racisme’ in: ‘Socfemteksten’ no 7 Amsterdam (Sara) 1982 p. 9-42 en Troetje Loewenthal, ‘De witte toren van vrouwenstudies’ in: ‘Tijdschrift voor Vrouwenstudies’ no. 17 p. 5-17. 1. Adrienne Rich, ‘Of Woman Born’, New York (W.W. Norton & Co.) 1976, p. 286. (Nederlands: ‘Uit vrouwen geboren’, Amsterdam (Feministische Uitgeverij Sara) 1979, p. 317. Vertaling van Maaike Meijer en Marta Vooren). 2. Barbara Ehrenreich en Deirdre English, ‘Witches, Midwives and Nurses: A History of Women Healers’, Old Westbury, N.Y. (The Feminist Press) 1973 3. Adrienne Rich, ‘On Lies, Secrets and Silence’, New York (W.W. Norton & Co.) 1979, p. 17. 4. Adrienne Rich, ‘Women and Honor: Some Notes on Lying’. in: ‘On Lies, Secrets and Silence’, p 193 5. Christa Wolf, ‘Voraussetzungen einer Erzählung: Kassandra, Darmstadt (Luchterhand) 1983, p. 84. Er bestaat een Engelse vertaling, waarin ook de roman ‘Kassandra’ is opgenomen: ‘Cassandra: A Novel and Four Essays’, New York (Farrar, Straus & Giroux) 1984, p 220 6 Adrienne Rich, ‘Compulsory Heterosexuality and Lesbian Existence’, in ‘Signs: Journal of Women in Culture and Society’, Vol. 5 nr. 5, p. 660. Nederlands ‘Gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ Amsterdam (Lust & Gratie) 1981, p. 43 Vertaling van Pamela Pattynama 7 Adrienne Rich, ‘On Lies, Secrets and Silence’, p. 84. 8. Barbara Smith, red., ‘Home Girls: A Black Feminist Anthology’, New York (Kitchen Table Women of Color Press) 1983, pp. 272-283. Zie ook Audre Lorde, ‘Sister Outsider: Essays and Speeches’, Trumansburg, N.Y. (The Crossing Press) 1984. 9. Gloria I. Joseph, ‘The Incompatible Menage à Trois. Marxism, Feminism and Racism’, in: Lydia Sargent, red., ‘Women and Revolution’, Boston (South End Press) 1981 10. ‘Manifest Destiny’: de negentiende-eeuwse doctrine dat het de lotsbestemming van de Angelsaksische naties, in het bijzonder van de Verenigde Staten is, om het hele Westelijke halfrond te overheersen. 11. Zie Elly Bulkin, ‘Hard Ground: Jewish Identity, Racism, and Anti-Semitism’, in: E. Bulkin, M.B. Pratt en B Smith, ‘Yours in Struggle: Three Perspectives on Anti-Semitism and Racism’, Brooklyn, N.Y. (Long Haul Press) 1984. 12. ‘MS. Magazine’, januari 1984, p 86 13. Christa Wolf, ‘The Quest for Christa T.’, New York (Farrar, Straus and Giroux) 1970, p. 174 (Duits ‘Nachdenken über Christa T.’, Darmstadt (Luchterhand) 1971) (Nederlands: ‘Nadenken over Christa T’, Bussum (C De Boer Jr) 1971, p 148 Vertaling van Mischa de Vreede. Vertaling van dit citaat van mij. M. v S) 14 Informatie per mei 1984 dankzij de War Resisters League 15. Cynthia Enloe, ‘Does Khaki Become You? The Militarisation of Women's Lives’, London (Pluto Press) 1983, Hfdst 8 16 Sheila Rowbotham, Lynne Segal en Hilary Wainwright, ‘Beyond the Fragments: Feminism and the Making of Socialism’, Boston (Alyson Pubications) 1981, pp. 55-56. (Nederlands. ‘Autonomie en eenheid. De vrouwen beweging en de weg naar het socialisme’, Amsterdam (Van Gennep) 1981, p 55. Vertaling van Chris Iles) 17 Labrys: dubbele Amazone-bijl, aangetroffen in sommige matriarchale culturen. 18. ‘Women Under Apartheid’, International Defense and Aid Fund for Southern Africa, in cooperation with United Nations Centre ‘Against Apartheid’, Londen, 1981, pp. 87-99; Leonard Thompson en Adrew Prior, ‘South African Politics’, New Haven (Yale University Press) 1982. 19. Helen Wheatley, ‘Palestinian Woman in Lebanon: Targets of Repression, in ‘TWANAS, Third World Student Newspaper’, Santa Cruz (University of California) maart 1984. 20. Etel Adnan, ‘Sitt Marie Rose’, Post Apollo Press, 1982, p. 101. (Nederlands: ‘Sitt Marie Rose’, Baarn (Het Wereldvenster) 1980, p. 115. Vertaling van Marjolein Jacobs en Jolijn Tevel) Deze vert. van mij, M.v.S. 21. Bianca Figueroa en Jeanine Anderson, ‘Women in Peru’, in ‘International Reports: Women and Society’, 1981. 1. Het voorwerp van het structuralistische denken is de inwendige structuur van bepaalde systemen. In het post-structuralisme gaat het niet om het inwendige van de systemen, maar om de grenzen daarvan. Deze grenzen zijn niet meer louter het voorwerp van beschouwing, want ook de beschouwer zelf is hierin opgenomen. Het gaat hier om de grens tussen wat gedacht wordt en wat niet gedacht wordt/wat niet gedacht kan worden. 2. F. Nietzsche, ‘Werke in 5 Bde ed. K. Schlechta. Frankfurt a. M. (Ullstein), 1979. Geciteerd in: E. Bolle ‘Macht en verlangen’. Nijmegen (Sun), 1981, pag. 19. 3. F. Nietzsche, ‘Voorbij goed en kwaad’, Amsterdam (Arbeiderspers), 1979, pag. 7. 4. De uitgaven die ik heb gebruikt zijn. G. Deleuze, ‘Nietzsche und die Philosophie’, München (Rogner & Bernhard), 1976. Oorspr. titel Nietzsche et la Philosophie’, Paris (P.U.F.) 1962. J. Derrida, ‘Spurs’, ‘Nietzsche's Styles/Eperons, les styles des Nietzsche’. Chicago/Londen (Univ. of Chicago Press), 1979. Dit is een tweetalige uitgave Oorspr titel ‘Eperons, les styles de Nietzsche’. Parijs (Flammarion) 1978. In 1985 verschijnt een Ned. vertaling in de Dixit-reeks (Wereldvenster). L. Irigaray, ‘Amante Marine’, de Friedrich Nietzsche’ Parijs, (Minuit), 1980. 5. Dionysos is in de Griekse mythologie de god van de extase, de roes. Er waren veel vrouwen onder zijn aanhangers. Theseus is een Griekse held die menige vijand heeft verslagen. Hij won ook de strijd tegen de Amazonen. Ariadne is eerst de geliefde van Theseus, later van Dionysos 6. F. Nietzsche, ‘Werke’, Band III pag. 1020. Geciteerd in: E. Bolle ‘Macht en verlangen’, pag. 18. 7 F. Nietzsche, ‘Werke’ Band III, pag 1021. 8. F. Nietzsche, Werke Band III, pag. 405. 9. F. Nietzsche, ‘Voorbij goed en kwaad’, pag. 152. 10. F. Nietzsche, Werke Band III, ‘Götzen-Dämmerung’, pag. 409. 11. Zie: F. Nietzsche, ‘Werke’. 12. Nietzsche spreekt van een ‘Umwertung aller Werte’ o.a. in ‘Ecce Homo’ ‘Werke’ Band III., blz. 598, en in: ‘Aus dem Nachlass der Achtzigerjahre’ Band IV. 13. G. Deleuze, ‘Nietzsche, ein Lesebuch’. Berlin (Merve) 1979. pag. 20. Oorspr. titel: ‘Nietzsche’, Paris (P.U.F.) 1965. 14 Het voert te ver om hier nu heel diep op in te gaan. Enkele inleidende boeken over het moderne Franse denken zijn: Berns E. e.a. ‘Denken in Parijs’, Alphen a.d. Rijn (Samson) 1979. Descombes, V.: ‘Le Même et l'Autre’, Parijs (Minuit), 1979. Duitse vert.: ‘Das Selbe und das Andere’, Frankfurt a.M. (Suhrkamp), 1981. In het najaar van 1984 verschijnt bij de S.U N. een ‘te Elfder Ure’ nummer over Derrida. 15. Onze dromen worden gekenmerkt door verschuivingen en verdichtingen Je droomt bijv. over je vriendin, maar eigenlijk gaat de droom over je moeder. Dit is verschuiving Je droomt over je moeder die tegelijkertijd je vriendin is Dit is verdichting. 16. In het Duits kom je in dit verband het begrip ‘Aufhebung’ tegen. De beide polen worden tot één ‘aufgehoben’. Aufheben betekent zowel opheffen als bewaren. 17. Ik heb het woord ‘verschillen’ tussen aanhalingstekens gezet, omdat het hier in een iets andere betekenis wordt gebruikt dan de dagelijkse. Het gaat hier om verschillen, waarvan de elementen niet tot elkaar te herleiden zijn. Er bestaat geen hiërarchie tussen de elementen. Men gebruikt in dit verband meestal het woord ‘differenties’. 18. Het voorbeeld van de kar en het karrespoor is afkomstig uit het artikel van E Berns over Derrida in: ‘Denken in Parijs’ 19. In het woord deconstructie zit zowel het begrip constructie als destructie De deconstructie impliceert beide. Het gaat hier om een strategische tekstbenadering die de eenduidige betekenissen in een tekst openbreekt en de heterogeniteit van de tekst laat zien. De Amerikaanse literatuurwetenschapper Hillis Miller gebruikt in verband hiermee de metafoor van de draad van Adriadne, die de zoeker echter geen uitweg uit het labyrinth wijst, maar deze er integendeel steeds meer in verstrikt. 20. L. Irigaray in het interview ‘Vragen’, opgenomen in ‘te Elfder Ure’ nr 27 Seksualiteit Nijmegen (Sun) 1980. (Een fragment) Oorspr titel: ‘Questions’ in ‘Le sexe qui n'en est pas un’, Parijs (Minuit) 1977. 21. E. Meyer, ‘Zählen und Erzählen Für eine Semiotik des Weiblichen’. Berlijn (Medusa) 1983 22 F. Nietzsche. ‘Dionysos-Dithyramben’ Band III, pag 702 23. G. Deleuze. Nietzsche und die Philosophie, pag 202 24. G. Deleuze, Nietzsche un die Philosophie, pag. 202. 25. G. Deleuze en F Guattari, L'Anti-Oedipe’. Parijs (Minuit) 1972. Ook in Duitse vertaling: Anti-Ödipus. Frankfurt a.M (Suhrkamp) 1977 26. L. Irigaray, ‘Vragen’, Amsterdam 1981. pag. 37 e.v. Oorspr. titel ‘Questions’ in ‘Ce sexe qui n'en est pas un’. 27 F Nietzsche, ‘Werke’. Band II ‘Die frohliche Wissenschaft’, nr 60 pag 353 27 F Nietzsche, ‘Werke’. Band II ‘Die frohliche Wissenschaft’, nr 60 pag 353 28. J. Derrida, ‘Eperons, Les styles de Nietzsche’, pag. 52 29 F. Nietzsche, ‘Voorbij goed en kwaad’, pag. 7 30. Derrida wenst uiteindelijk de dubbelzinnigheid van Nietzsches uitspraken met betrekking tot de vrouw niet te reduceren tot bijv. alleen de laatste positie, want zo zegt hij - mijns inziens terecht - als je het simulacrum zou gebruiken in dienst van de waarheid betekent dit het vestigen van een cultus met Nietzsche als idool. Hier lijkt mij een kritiek op Deleuze verborgen, wiens enthousiasme voor het actieve nihilisme hem bijna tot een hogepriester van het simulacrum maakt! 31. F Nietzsche, ‘Werke’. Band II. ‘Die fröhliche Wissenschaft’, Vorrede pag. 289 32. J Derrida, ‘Eperons’, pag. 50. Oorspr. tekst ‘Il n'y a pas d'essence de la femme paree que la femme écarte et s'écarte d'elle-même. 33 J. Derrida, ‘Eperons’, pag. 60. Geciteerd in E. Bolle, ‘Gesteld dat de waarheid een vrouw is’, in: ‘Silling’ nr. 1 1982, pag. 132. 34 J Derrida, ‘Eperons’, pag 102 35. L. Irigaray, ‘Amante marine’, pag. 10. 36 Een ‘vertoog’ is het geheel van uitspraken op een bepaald gebied. Je hebt een filosofisch vertoog, een juridisch vertoog, enzovoorts Men gebruikt ook wel het begrip ‘discours’. 37. L. Irigaray, ‘Amante marine’, pag. 12 38 L Irigaray, ‘Amante marine’, pag. 97 39. Zie: L Irigaray, ‘Mechanika van het vloeibare’. Amsterdam 1981. Oorspr. titel. ‘la Mécaniqué des Fluides’ in ‘Ce sexe qui n'en est pas un’ 40 Zie: L Irigaray ‘Vragen’, pag 31 ev. 41. Zie ook: A. Manschot / R. v.d. Haegen; Op de rand van de divan in: ‘Te Elfder Ure’ 27. Een bepaalde vorm van ordeverstorende nabootsing zie ik ook gerealiseerd in sommige lesbische praktijken. 42 L. Irigaray, ‘Macht van het vertoog, onderschikking van het vrouwelijke’. Amsterdam 1981, pag 31. Oorspr titel. ‘Pouvoir du discours, subordination du feminin’, in ‘Ce sexe qui n'en est pas un’. 43. Zie ook: ‘Tijdschrift voor vrouwenstudies’, 16 Jaargang 4 nr. 4 Nijmegen (Sun) 1983. pag 522 e.v. 44 Zie: L. Irigaray, ‘Vragen’, pag. 48. 45. L. Irigaray, ‘Vragen’, pag. 57 46. Nietzsche gebruikt deze metaforen in zijn ‘Aldus sprak Zarathoestra’ Oorspr titel ‘Also sprach Zarathustra’, Werke Bd. II (1.) Audre Lorde, ‘Zami. A new spelling of my name’ Biomythography, Trumansburg/New York (The Crossing Press) 1983. De Nederlandse vertaling verschijnt in mei 1985 bij de feministische uitgeverij SARA (2) An Interview Audre Lorde and Adrienne Rich in: Audre Lorde, ‘Sister Outsider. Essays and speeches’ Trumansburg/New York (The Crossing Press) 1984 p 82. (3.) Ibidem p. 83. (4.) Audre Lorde, ‘The Cancer Journals’ Argyle N Y (Spinster Ink) 1980 (5) Vrouwen huurden vaak de huizen, werkten, deden omvangrijke huishoudens, verzorgden nog andere mensen in de buurt en organiseerden het leven en de arbeid van hun kinderen. Huwelijken waren vaak pragmatische relaties, waarvan geen altijddurendheid werd verwacht en die vooral werden gewaardeerd naarmate de man geregelder bijdroeg aan het inkomen van de vrouw (in plaats van andersom!) Hoewel sterk en onafhankelijk werden zwarte vrouwen uiteraard op vele terreinen onderdrukt Maar de specifieke economische en emotionele afhankelijkheid van mannen en de onderlinge geïsoleerdheid van vrouwen, die eind jaren zestig werden onderkend in ‘Het Feminisme’ bestonden - in de vorm waarin ze toen werden gearticuleerd - vooral onder witte vrouwen. De issues van ‘Het Feminisme’ bleven vervolgens geent op de sociologische, psychologische en economische situatie van witte vrouwen Heel duidelijk en onromantisch is hierover Barbara Smith in haar introductie van ‘Home Girls. A Black Feminist Anthology’ ed by Barbara Smith, New York (Kitchen Table, Women of Color Press) 1983 (6) An open letter to Mary Daly (‘Sister Outsider’ p. 66-72) Lorde verwijt Daly wit-centrisme. Haar voorbeelden van archetypische vrouwelijke kracht zijn uitsluitend gekozen uit de westerse traditie. (Where was Afrekete, Yemanje, Oyo and Muwalisa? Where were the warrior goddesses of the Vodun, the Dahomeian Amazons and the warrior-women of Dan?) Toch pretendeert Daly een universele spirituele vrouwengeschiedenis te schrijven. Zij fladdert de Derde Wereld door om er haar noodzakelijke schrijnende voorbeelden van vrouwelijk slachtofferschap uit te plukken (voetbinden, clitoridectomie) wat voor Lorde een schandelijk-eenzijdige representatie van niet-westerse vrouwengeschiedenis is (7) ‘(Power/Kracht) is een gedicht over Clifford Glover, de tienjarige zwarte jongen die werd neergeschoten door een politie-agent De agent werd vrijgesproken door een jury waarin een zwarte vrouw zat Op de dag dat ik op de autoradio hoorde dat hij was vrijgelaten, reed ik over de 88e straat in New York, en moest de auto aan de kant zetten. Er steeg een soort razernij in me op - de lucht werd rood Ik voelde me zo ziek. Alsof ik de auto op de muur zou laten inrijden, op de eerste de beste witte persoon die ik zag Dus ik ging langs de weg staan. Ik begon in mijn dagboek te schrijven om over die razernij heen te komen, en schreef “Power” zo, in deze vorm, op Het was meteen af’ (Audre, ter inleiding van haar lezing van ‘Power’ in Amsterdam, 15 juli 1984; ook in Claudia Tate (ed) ‘Black Women Writers at Work’ (interviews) New York (Continuum) 1983 p 111-112) (1) Freeman, Jo: The Tyranny of Structurelessness. Uit: Radical Feminism, onder red van Anne Koedt e.a 1972, Quadrangle Ook verschenen in MS in 1973 in het Femsocnieuws in 1978. (2.) Zie haar artikelen hierover en over literaire kritiek in het tijdschrift Book Forum, waarvan Duncan redactielid is Overig werk van Erika Duncan. A Wreath of Pale White Roses (1977), roman. Haar tweede roman, Those Giants let them Rise verschijnt volgend jaar bij Schocken Books. * letterlijk: het fijnwrijven, door een zeef, van sojabonen om tahoe te maken.