Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4 logo_mede_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van jaargang 4 van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman uit 1981. De jaargang bestaat uit eenzijdig bedrukte stencils. Alleen de bedrukte zijden zijn gepagineerd. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (dbnl.auteursrecht@kb.nl). Aan het begin van elk nummer is een kop tussen vierkante haken toegevoegd. Eindnoten zijn in de lopende tekst geplaatst. Pagina's 393-394 en 423-424 zijn hierdoor komen te vervallen. Een eventuele kop ‘Noten’ is steeds verwijderd. p. 362: in het origineel is de tekst onder de kop 'Verschenen' verticaal aan de rechterzijkant van de pagina afgedrukt. Omdat dit in deze digitale editie niet kan worden weergegeven, is deze tekst naar het midden van de pagina verplaatst. p. 385: in het origineel zijn er twee noten met nootnummer 21. In deze digitale editie zijn deze samengevoegd tot één noot 21. p. 383, 448: in het origineel is een gedeelte van de tekst onleesbaar. In deze digitale editie is ‘[...]’ geplaatst. _med009198101_01 DBNL-TEI 1 2011 dbnl exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: G 1268 Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4. Stichting Jacob Campo Weyerman, Amsterdam 1981 Wijze van coderen: standaard Nederlands Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4 Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4 2011-11-10 JV colofon toegevoegd 2012-08-29 CP colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4. Stichting Jacob Campo Weyerman, Amsterdam 1981 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_med009198101_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN (Het JCW) no 35, jan. 1981 Herengracht 330, 1016 CE Amsterdam Tel. 020 - 997328 02993 - 67203 020 - 5253545 [Nummer 35] Agenda grondvergadering zaterdag 10 januari De jaarlijkse grondvergadering wordt gehouden in het Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330, Amsterdam, te 11.00 uur. Het instituut is vanaf het Centraal Station het beste te bereiken met lijn 1 of 2 (uitstappen halte Spui). Agenda 1.Opening 2.mededelingen 3.lezing Amsterdamsche Hermes no 1 4.notulen voorgaande vergaderingen 5.verslagen van voorzitter, sekretaris, penningmeester en sekretaris publiciteit 6.vaststelling jaarlijkse bijdrage [Het bestuur stelt voor de huidige bedragen te handhaven] 7.JCW-literatuur verschenen in 1980 8.JCW-literatuur verwacht in 1981 9.voorstel nieuwe leden 10.observaties bestuursleden pauze 11.lezing door mevr. G.Th.M. Marechal over JCW's Vermakelyk Wagenpraatje 12.verslag kascommissie 13.voorstel expeditievergadering en volgende lezing 14.wisseling bestuur [Het bestuur stelt voor: mevr. A. Nieuweboer (voorz.) mevr. B. Sierman (sekr.) P. Altena (penn.) H.M. de Blauw (sekr. publ.)] 15.wat verder ter tafel komt 16.rondvraag en sluiting. Verschenen: Jacob Campo Weyerman. De Rotterdamsche Hermes. Ingeleid door A. Nieuweboer. Verkrijgbaar bij uitgeverij Huis aan de drie grachten (Postma) O.Z. Voorburgwal 249, Amsterdam. Prijs f 47, -- Exemplaren - In de Universiteitsbibliotheek te Heidelberg zijn aanwezig van Weyerman: De Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders en Konst-schilderessen. 's-Gravenhage, by de Wed. E. Boucquet, K. Scheurleer etc. 1729-69. 4o, onder signatuur UB. Hd. f. 91. Oudere en doorgehaalde signaturen waren: C 7116-120, C 6291, N 241, Sch 62. (Anton Bossers, Marja Geesink). - Volgens de in Berlijn geraadpleegde Berliner Gesammtkatalog, is aanwezig in de Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Staatliche Museen, Kunstbibliothek Jebenstrasse 2, Berlin 12 (tel. 310116, tst. 53) van Weyerman: De levens-beschrijvingen der nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, met een uytbreyding over de schilderkonst der ouden [...] 's Gravenhage 1792. (Paulien Brants) {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} Willem Hendrikx (Bilderdijkkade 632, Amsterdam) ‘Den om-alles-lachenden Democriet van Abdera’; JCW in Bredase karnavals-blaadjes Gerard Otten, werkzaam op het G.A. te Breda, attendeerde mij op het bestaan van een aantal bredase karnavalsblaadjes uit het laatste kwart van de vorige eeuw, waarin Breda met de karnavaleske naam Breda werd gesierd. Het bredase karnaval was in deze dagen blijkbaar nog op een andere manier geschoeid dan tegenwoordig. Het werd gevierd door de meer liberale klasse en had nog weinig van het volksfeest dat het later zou worden. Rond de eeuwwisseling zou de tegenwerking van roomse zijde steeds sterker worden, zodat deze liberale karnavalstraditie ten onder ging en de naam Abdera in het bredase karnaval niet meer voorkwam. Uit deze karnavalsblaadjes bleek dat de karnavalliteratuur uit die tijd op een hoger nivo stond dan tegenwoordig. Er werden voortdurend toespelingen gemaakt op Demokriet en Herakliet en op de romeinse Pasquinus en Marphorio. Maar ook JCW bleek niet onbekend. In het Jaarblad van Democriet, Carnaval-courant van 9 februari 1880 (prijs 11 cent) werd onder de titel ‘DEMOCRIET'S Spelling der toekomst’ de nieuwste voorgestelde spellingsvernieuwing belachelijk gemaakt. Het artikeltje handelde over de wijze waarop Democriet er toe kwam dit blad uit te geven. Ook JCW bleef door de schrijver (een zekere ROSNEC: anagram?) niet ongenoemd: ‘[...] Democriet van Abdera, én stat in Thracië, wár het volk zich kenmerkte dór verregánde domhyt in gezegden en dór dwaze handelingen, wordde aldár geboren, en ontvangde de lessen van de wyzen (hydense priesters) in de godglérthyt en sterkunde; bende dárna lérling van Leucippus di het érst het stelsel van de atomen en van de ledige ruimte behandelde; - later in omgang met de Egyptise en Chaldéwse priesters; - zelfs met de zógenoemde Gymnosophisten (Indise wysgéren di naakt lópten en den gansen dag in de zon kykten); - wordde dór dit alles de énige gróte wyze in zyn stat, welke hy in al hár doen belagte niet allén, màr, in tegenstelling van HERACLIET, (1) over alle bezwaren van 't menseyk leven lugtig hénsspringde en met alle handelingen den drák stékte. Democriet nu, van wien de gést ongetwyfelt gróte pár duizent jaren in de ledige ruimte, welke hy bestudérde, over de árde rondzwéft, en di légte wárgynlyk in gróte mate in het bryn van velen bespeurde, krygde te dezer tyd de kúr om nog éns zyn gebórtestat te bezoeken en er mede te laghen; dog hár niet mér in het árdrykskundig wórdenboek ziende, vindde hy Breda, en begrypte dat, volgens de opmerking van CAMPO-WEYERMAN, (2) men de letters van dien nám hebbe door elkander laten vallen, en by 't zamenrapen, er den nám van Brede-Aa of Bredaa uit gevormd hebde, zódat hy ménde dár te regter plaats te bennen [...]. (1) HERACLIET van Ephèse, én wysgér di over de menselyke dwásheden stéds schryde en er zelfs zó erg over treurde, dat hy zig án de mátsgappy onttrok en op én berg onder de wilde diren ging leven, wárdór hy waterzugtig wert, zig in én koestal opslót om te herstellen, wár hy ten gevolge van zyn gemelyken inborst sterfde. (2) Beroemt letterkundige omtrent het midden der vórgánde éw te Breda geboren.’ Elf jaar later kwam ik zijn naam nog een keer tegen in het karnavalsblad De Klapspaan, verschenen in 1891 voor de prijs van 15 cent: ‘Ziedaar het eerste Jubelno. 11 van dit Jaarblad! Sinds de geest van den om-alles-lachenden DEMOCRIET van Abdera, naar aanleding van het door Breda's beroemden letterkundigen CAMPO-WEYERMAN, uit het midden van de vorige eeuw, opgemerkte anagram van Breda, (of Breede-Aa) met Abdera, - deze opvatting in aanmerking nam, om zich ook eens te gaan bemoeien met zijn aldus verwantschapte Abderieten, als de nog met zuidelijken geest bezielde getrouwe vasalen van vorst MOMUS {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} gedurende diens 3-daagsche regeering aldaar, en alstoen van die Majesteit verlof bekwam om de wat al te dolle vastenavondpret te beteugelen en zoo mogelijk aesthetisch te veredelen [...].’ Na 1891 was JCW niet meer in de karnavalspers te vinden. Aangezien de schrijver van het stukje in De Klapspaan precies de zelfde informatie geeft als de schrijver van het stukje in het Jaarblad van Democriet, zijn zij waarschijnlijk één persoon. Of de tweede schrijver heeft zich voor zijn informatie op de eerste verlaten. De vraag blijft natuurlijk hoever de bekendheid van het bredase publiek met JCW ging. De feestvierende elite zou een prima publiek voor JCW geweest zijn. In hoeverre het echt bekend met hem was blijft voorlopig een vraag, vooral gezien de verkeerde situering van JCW in de 18e eeuw en de beperktheid van de informatie. Eén idee dwingt zich nu natuurlijk aan je op: waarom heet Breda tijdens de driedaagse regering van prins-carnaval niet gewoon Abdera in plaats van het vervelende ‘Kielegat’? Peter Altena (Veerstraat 5, 1075 SL Amsterdam) Advertenties in De Hollantsche Historische Courant Over de courant zelf, de vindplaatsen, het belang van de courant voor JCW-onderzoek in het algemeen, de uitgave van Weyerman's De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (Utrecht 1733) in het bijzonder enz. hierna nader. Nu eerst wat klein grut, bijeengegaard uit de jaargangen 1733, dl. I nrs 1-78 (uitgezonderd 1-4, 64, 65), dl. II nrs 1-79 (uitgezonderd 5, 56, 59, 73), en 1734, dl. I nrs 1-79 (uitgezonderd 16), dl. II nrs 1-79 - beide aanwezig op het Gemeentearchief Delft. Advertenties voor De Leevens Byzonderheden van Syberg (jrg. 1733, I, nr. 31: 12 maart, nr. 32: 14 maart, nr. 33: 17 maart, nr. 35:21 maart, nr. 36: 24 maart, nr. 38: 28 maart - een heuse campagne) zal ik achterwege laten. Die vinden hun weg wel in komende bovengenoemde editie. 1733, I, nr. 54, di. 5 mei: Tot Amsterdam by Anthony Outgers in de Rosemareinsteeg, by de Bloemmarkt, is te bekomen, een Extra wel beproeft Middel om alle Franse en Spaanse Wynen in Een à Twee Etmalen diamant schoon te maken, à f 1 Gl. 't Paket tot een Oxhooft, nevens het Bericht daarby hoe te gebruiken. By denzelven werd alle weeken uitgegeven, de Kluizenaar in een vrolyk humeur, 4to., door J.C. Weyerman; als mede het Aanhangzel van H. vanden Burgs Gedichten, groot octavo, dat verder vervolgd zal worden. 1733, I, nr. 55, do. 7 mei: Te Amsterdam by Anthony Outgers in de Rosemarynsteeg, by de Bloemmarkt, word in commissie verkoft; een over heerlyk en heilzaam KOORTS-MIDDEL, waardoor alle de Koortsen tot aan de Wortel toe worden uitgeroeit, zoo als veele Menschen konnen getuigen die het gebruikt hebben: het potje à f 2 Guld. NB Een ieder zy verzekert, dat 'er geen de minste Kina Kina in is. Nog word by den zelven Outgers verkoft de Weergalooze en Deugtryke HOOFTPILLEN, die alle Ongemakken die in het Hooft zyn, wegneemen; het Doosje 16 stuiv. By den zelven is ook te bekomen het Aanhangzel der Gedichten van H. van den Burgs Mengelwerken; als mede de Kluizenaar in een vrolyk Humeur, die weekelyks werd uitgegeven. 1733, II, nr. 35, za. 19 sept.: Te Huur [tegen aanstaande Allerheiligen of Vrouwendag] een HUYS en THUYN, gelegen op de Amsterveensche Weg naast de Roomsch-Catholyke Kerk, ontrent een half uur van den Overtoom, groot drie Mergen; zynde 't Huis voorzien met een Zaal, Keuken, zeven verscheide Kamers, Wooninge, Stallinge voor Paarden, Koetshuis &c: te bevragen by Anthoni Outgers, {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} boekverkoper in de Rozemarynsteeg tot Amsterdam, alwaar De Kluyzenaar in een vrolyk humeur, door Weyerman, alle weken word uitgegeven, en compleet en anders te bekomen is. 1733, II, nr. 63, di. 24 nov.: Is gedrukt voor den Autheur Sjaekenkampweierveltspoehaenenkraeisrymelary, of P. Poeraets Hooftschilderstuk naar het Konststuk van J. van Vlunderen, enz. door eenen Liefhebber van Samenzettelingen, en te bekomen t'Amsterdam by G. Bouman; Rotterdam Van Pelt, en Beman; Leiden Verbeek; Delft Boitet; 's Hage C. en F. Boucquet; Utrecht Besseling, en voorts in andere Steden by de voornaamste Boekverkopers. Dezelfde advertentie in nr. 64, do. 26 nov., met de toevoeging: De prys is 6 stuivers. De advertentie, incl. prijsopgave, herhaald in nr. 65, za. 28 nov. Curieus: ‘dat op het Wout in Delflant vacant is het Ampt van Schoolmeester en Voorzanger, &c. op een Tractement van 150 Gulden 's Jaars, behalven het Begraven en nog andere Byvallen.’ (1733, II, nr. 55, 5 nov.; hernieuwd: 1734, II, nr. 48, 19 oct.) A.J. Hanou Beschouwing van den nieuwen Hermes / Misverstant Voor de Weyerman-documentatie is het natuurlijk belangrijk te kunnen beschikken over de tekst van sommige zeer zeldzame pamfletten over of tegen JCW. Zo zijn een aantal pamfletten bijgebonden in het leidse exemplaar van de Rotterdamsche Hermes, waarvan de teksten binnenkort door Adèle Nieuweboer in de Mededelingen getransponeerd zullen worden; zo zijn er ook een aantal pamfletten bijgebonden in het exemplaar van de Rotterdamsche Hermes in de bibliotheek van het Gemeente-archief Rotterdam met de signatuur P 75* (en wel vier in totaal: zie de inleiding van de reprint 1980 van de Rotterdamse Hermes). De tekst van twee van deze pamfletten volgt hieronder; de tekst van de twee andere volgt later. Het eerste pamflet: (1) Beschouwing van den nieuwen Hermes, Aan den Heere ***. MYN HEER, DAnk moet ik UE. zeggen voor het gezigte van den verrezen Hermes, onlangs van zekeren Geleerden genoemt: Homo qui nullam habet famam (een mensch van alle eer ontbloot) en egter stout genoeg om yder op zyn zeer te tasten. Niemand, plag de Overgrootvader van den Fenix der Historischryveren te zeggen, leeft zo eerlyk, of een derde deel der menschen lastert hem; nog iemand zoo oneerlyk, of een derden deel looft hem. En de dagelyksche ondervinding draagt hier af de waarheit in den mondt; maar wie zig het lasteren of loven onderwind; zulx past voor al geene Geweldenaars van eerbaarheit en deugt, dewelke alle schaamte uitgeschud hebbende, heilig, en onheilig aanschennen, en geene wysheit of wetenschap in eere houden, dan die in ongebonde spotredenen wort uitgerabbelt, om de nieusgierige jeugt door deze zotternyen te vermaken, gelyk de Hofnarren de Prinsen doen. Was de gryze Pitagoras nog in wezen, men mogte denken dat hy de ziele van den Antyksen wysgeer (2) Hermes in het overspelig lighaam, van dezen modernen Ligtmis doen verhuizen hadde, om alle Zeden, en Tugt den nek te breken. Want dit is met mond en pen zyn dagelyks doen geweest. Zoo lang hy, de gramschap zyner {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Ouderen ontweken, als een Bandyt, herom gezwerven heeft, nergens vaste plaats kunnende houden, om het gezelschap zyner deugden, dat hem stad en dorp te nauw maakte, zoo dra zyn levensgedrag aan het ligt quam. Had hy, in de plaatse van de naam van Hermes te usurpeeren, zig dien van den Brabantsen Nagtlooper, of Bordeelschuimer aangematigt, hy hadde der waarheit niet te kort gedaan, maar zig het vaarsje toepasselyk gemaakt van Conveniunt rebus nomina saepe suis. Nu zyne penne, ten laster, verhuurt hebbende, werpt hy zig onder eenen drom doorlugtige Poëten, met glori dezer werelt overleden, om uit die dooden, eenen levenden te zoeken, wien hy onschuldig mag aanvliegen, schoon van den zelven neit beledigt, maar in tegendeel wel heusselyk onderrigt, doe hy, in voorgaande tyden der Blyspelen opstel en leiding onkundig, daar over, by geschrifte raad vraagde, en antwoord bequam. Nu, door het gestadig behandelen van het Theatre Itaalien, en verdere Satirise schriften, zoo verre gekomen, dat hy op euge vlerken dryven kan, ziet men hem gelyk een hongerigen, en afgevasten Winterwolf stallen en weyden uit en in vliegen, of het hem gelukken mogte den eenen weereloozen of den andren by de slippen te krygen, en zyne schenzugt daar aan te koelen. Maar me dunkt, dat ik UE. zeggen hoor; waar toe zoo lang agter gebleven, en dezen verrezen Hermes my niet nader (3) bekent gemaakt. Ik zal het UE. zeggen. Hy is nog Hollander nog Brabander, maar van elx wat. De Merk zyn vaderlyke stroom schaamt zig zyner geboorte, als over eenen, die het talent, hem van den hemel geschonken, den Vorst der Duisternisse, moedwillig opdraagt, alle vermaningen daar tegen gedaan, met voeten treed en zyn wis bederf betragt. Zyne buitensporige en eerlooze daden (waar uit hy te zeggen plag, dat een Roman [beuzelboek] stont geboren te worden) zyn ontelbaar en kuisse ooren niet voor te dragen. Deden de kuffen, en Winkels te Abdera, met de Landstreken daarom heen, den mond eens open; zy zouden historien in het ligt brengen, daar die van de Reukeloozen Student, Haagsen Ligtmis, en het Amsterdams Hoerdom geene weerga van hebben. Hy dekt zig met den naam van Hermes niet qualyk, die geene Bordeel- of Boevestukken onbezogt, geene straatschenderyen onbeproeft, nog geene Eerbaarheden ongeschonden gelaten heeft, waar hem de gelegentheit daar toe ook voor is gekomen zelf de kerke (Gods Huis) daar niet in verschonende. De grieven, en quetsuren in den vuilen kryg van Venus ontfangen, plag hy voor yders oogen met doeken en windels te gaan zitten zuiveren, als waren het heldenwonden geweest, den Vaderlande ten nutte, en zynen naam ter eere behaalt. Nu denk ik, dat gy begint te zien, wat Hermes hier is opgestaan want zyn doopnaam is UE. bekent. Dus hoeve ik UE. niet nader te ligten, om dezen langgebeenden Rotstôk, die gelyk de lange Klaas van Kyten met zynen looden kop boven den gemeenen man uitsteekt Quantum lenta solent inter Viburna Cupressi te doen kennen. Want gy hebt te Abdera, daar zyne Beeltenis (4) alom te zien is, UE. lang genoeg opgehouden, om zyn gedrag te weten. De vermaarde Poëtersse K: L:, nu ter zielen, vroeg my, op het uitkomen der Blyspelen, genaamt Brabantse Vojage, en gehoorende Broeders eens, wat de Schryver dezer Blyspelen voor quaat bedreven had, dat zyn naam aan de Galge, buiten Abdera te pronk stont. Ik geliet my dier zake onkundig. Maar een ander, die nevens my stont, leide het haar wel netjes uit, met byvoeging dat het vonnis des Hoogen Krygsraads zulx meede bragt. Zie nu, van welken Heres onze vriend, die, gelyk UE. niet onbekent kan zyn, in den voorleden jare weduwman geworden, in stille eenzaamheit zig aan het Moraal overgegeven heeft, aangevogten, en buiten allen schuld besprongen word. Hy valt hem aan als een tyger die op roof uitgaat, geene schendnamen sparende, maar aller uitbrakende wat maar beledigen kan. Hy noemt hem Egeltje van alle kanten met stekelige pennen bezet, zonder te denken, dat diergelyk een klein dier, veel min quaad te wege brengen kan, {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} dan een breed geschoft, en hoogopgeschoten wild Zwyn, dat met vervaarlyken muil en pooten, alles vernielt, wat hem voorkomt, gelyk hy doet. Zelf de gebreken der nature (van niemand te weeren) dienen hem tot lasterpylen. Zynen handel en wandel wil hy wel scheef en scheel dulden, maar geenes Mans gezigt, daar hy 't op gemunt heeft. Is een klein gebrek aan het oog of gezicht, een misdaad, zoo hebben wy vele brave mannen verkeerdelyk versleten. Maar wat vroet de dolle laster niet op, wanneer ze aan het woeden slaat! ‘Die een druppel eerlyk bloet in zyn lyf heeft, zal noit iemand een lighamelyk gebrek verwyten daar hy geen oorzaak van is. Want wat is 'er onredelyker en boosaardiger? Daar God op eenen oogenblik zulke dartele tongen kan beteugelen door hun het (5) zelve, of noch erger toe te zenden.’ Hy behangt (door den eenen twistzoekende logenkramer of den anderen hier veel licht toe aangezet) onzen vriend ook met vrouwelyke Conterfeitseltjes, waar af hem 'er eene met een Gordiaansen knoop (voor haar overlyden) zoo vast aan het hart zou gestrikt zyn geweest dat de doot alleenig daar eene scheiding van te maken stont. Met meer andre laster en logenblaam uit dat vullisvat opgeborsten, om eer, en onbesproken geboorte te besmetten. Maar dat hem die knoop in het oog steekt, verwondert my niet. Knoopen en banden mishagen hem, die, gelyk de hanen, alle wetten van de Natuur onder een werpende, zich uit een krielse geilheit met alles vermengt, wat hem voorkomt, en daarom jaar uit, jaar in, der besmetting deelachtig is. Ik verheuge my dat onze Correspondent zich des aangaande zeer gematigt draagt, en dezen Bullebak zyn antwoort onwaardig acht. Want wien lust het met eenen vuilik te twisten op alle boosheden, en verraderyen afgericht? Geenen wyzen. Qui picem attigit ab eo Maculatur. Ik schryve compendieus. Latende de uitbreiding der genoemde zaken voor den Beledigden over, zoo hem dat t'eeniger tyt mogte lusten. Want hy heeft eene penne die stoffe eygen. Dan ik denk niet, dat hy zich in dien modderpoel steken zal. De geleerde Heer L. Bake, zegt hy, is in zyne laatste dagen op gelyke wyze gehavent. Maar wat is 'er hem door onthaalt? Geen hair. De vuile laster keert altyt van zelve weer na het hôl daar ze komt uitgeborrelt. En dus gaat het hier ook. Maar hoe is het te begrypen, dat iemand die een dak van Glas heeft, steenen op zyn Buurmans pannen durft werpen. De minste (6) wederom gekaatst, valt 'er door henen. Hoe veel min dat een verloren zoon, die van zyne Moeder gevloekt, en met belofte van onterving ten huize uitgedreven is, zich ten doel dier waarheits pylen bloot stellen durf die hem moeten door't harte gaan! Zoo onbedacht is de roekeloosheit. En zoo verre gaat de Wangunst van iemands lof, wanneer zy versteken van Glori, Lauren te bejagen tracht, door die van anderen te schenden. Balanseeren wy den lof van Geleerde Mannen, onzen Vriend toegevoegt, eens tegen de lasterkladde van dezen dollen, en langgebeenden Priaap, wy zullen immers overwicht hebben. Want de stemme der Wyzen gaat door, en die der Zotten en Hofnarren vervliegt met de wind. Een Vaarsje, niet lang geleden, hem over die stoffe, van het Y, noch toegezonden kan hier niet qualyk ter snede komen, daar de deugt voor 's Mans eere styd, en ondeugt die met gal en zever te besmetten tracht. Het luid als volgt. Intaminatis fulges honoribus. Nog 's krassen van de Raaf, nog 't pikken van de spegt Nog 't bassen van den hond, die met zyn schaduw vegt Nog 't biezen van de Slang, nog 't scherp der Wolvetanden, De schrik der Schaapskoy is bestant u aan te randen, Hoe boos de bastermond zig dezer wapens dient. Veel min te kwetsen die de waarheit hebt te vriend. De zwarte Kray span met de Nagtuyl vry te samen. Zy konnen uw gelaat misverwen nog beschamen Wat pylen yder uit zyn logenvlerken plukt. Gy hebt de schyndeugt lang het masker afgerukt. {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} En welk een zugt in dat bedryf u in 't harte griefde Getuigt uw ZEGEPRAAL DER GODDELYKE LIEFDE. (7) Dat de Padde uit de zelve bloem, waar uit de Bye haren zoeten honing zuigt, boos fenyn trekt, komt niet by de bloem, maar by haren aart toe, die alles vergiftigt, wat ontrent haren adem komt. Toepasselyk op dezen langgebeenden Sater, of Aberaasen Bomus, die, als een bytende Zoyl, eenen andren van Schimp- of Hekelschriften overtuigen wil, daar ondertusschen neit iets anders, dan diergelyke schendschriften uit zyne penne gevloeit zyn. Die hier af de proeve op de som begeert, leze enkel maar zyne Brabandse Voyage, en Gehoorende Broeders, twee Schotschriften van zoo vele eersmettende vlekken aan een hangende, als of in de gantse Stad, en omtrek van Abdera, geen een gehuwt Man te vinden waar, die Acteons kroon niet droeg. Eerbare Vrouwen van zyne geilheit aangevochten, maar noit overwonnen, hebben daarom de smaat moeten dragen, van hare Mannen met diergelyke pluimen van hem gehult te zien. Waar of onwaar is hem om 't even. De gehorende Ossekop op de Mart, waar uit hy oorspronkelyk is, doet hem het rad der zinnen veel ligt, dien weg altyt henedrajen. Het vergaat zoo ligt niet, wat uit die geboorte is aangewassen. Maar gelyk deze Schendspellen nu, en dan, ook de leden der Overheit te treffen quamen, begon hem de Zon der Justitie daar ook zoo heet te blaken, dat hy de stralen der zelve in zyne Haviks oogen niet langer verdragen konnende, genootzaakt wierd, in duistere schaduw haar te ontduiken, en zich uit zyn Vaderstad te begeven, die nu ongemoeit en in ruste blyft, zoo lang hy bezig is met de vernuften der Hollandse Steden te bespringen, in hope van hunner aller Demon te zullen worden, of hun een Kwelduyvel te ontbreken quam. Maar myn brief wort te lang. (8) Laat ons van dezen berugten Zwartmaker afscheiden. Een glaasje op zyne goede beterschap drinken, en hem een gezonder ziel in een gezonder lighaam toewensen! op dat hy voor zyn end eens wyz worde. Vaarwel. Rotterdam den 20sten November 1720 * En dan de de tekst van het volgende pamflet, uit dezelfde band: (1) Misverstant. Vae tibi tu Nigrae! dicebat cacabus ollae. Den afgrond braakt nog eens, en 't geld nog eens den vromen: Een nieuwe Schennis is van onder opgekomen....... Zegt de gewezen Hooftdigter aan de Maze, in eene zyner verweerschriften, toepasselyk op dezen dollen Yveraar der Bagchanaalste geleertheit, die den Lastermond wederom tot aan de ooren, openspalkt, een rivier van overgudsend fenyn en zwadder braakt, zynen berukten Pasquildrukker dus aan gelt, en zig zelve aan brood helpt, op kosten zynes even naastens eere, van hem (wat hy ook ophale) niet te bevlekken, om dat hy een vyand van waarheit en deugt, niemands lof dulden kan, daar de zyne zoo diep in de modder begraven legt als eenig minneraal in de ontoegankelyke onder-aardse Mynen. Doldriftiger Monster verscheen ons noit aan de Maze, dat met vlees nog bloed te payen, op schenkels en geraamten hangt, de dood bestryt en de asse der overledenen geene rust in 't graft vergunt. Zoo plag de berugte Broer Kornelis van Brugge (gelyk een wervelzieke geest als deze, gants overlopende van gal, glad van tong, styf van kaken, en der onbeschaamtheit volkomen meester) zyne razende Sermoenen tegen de voortplanters der waarheit uit te donderen, tot een algemeen gerugte {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} van de aankomste der Prinsen van Oranje hem den vuilen bek snoerde. Zoo haalt de helsse logen kramer de verdigte lasterkladden van onder uit het hol zyner voeten, om de werrelt aan twist te helpen, en daar uit zyn voordeel te bejagen. Dus valt de gehuurde Nimroth, die zonder boos krakkeel niet leven kan, den onschuldigen (2) zoo wel als den weerom bytenden op zyn vagt. Wist hy wie zyn BESCHOUWER is; mooglyk dat hy den kryg op eenen andren boeg zou wenden. Sed errat in persona longus Nicolaus a Kyten. Zyn tegenstrever (schoon van geene monstreuse lengte) is zoo klein van Persoon niet, als die, welken hy verkeerdelyk voor zynen Kampioen aangrypt. Ik ken niet weeren, zegt die, dat een ander zig in myne zaken meng; die besloten hebbe my niet ter dwazer weere te stellen tegen eenen Toovenaar, die schuimbekkende van woede, mensen van vernuft, en geest, in honden krengen, scheele gedrogten, en diergelyk ondieren herschept op dat men dog ten regte van hem zeggen zoude Omnis pudor abyt, Wonder is het dat hy zynen BESCHOUWER nog niet te ontdekken komt. Want die draagt zyn hoofd zoo weinig in een zak als hy. Wiert hem dat ligt eens ontsteken, wat zou hy verbaast toezien! mooglyk dat hy zynen uitgebraakten laster, op werken, voorhenen van hem volmondig gepresen, dan wederom oplikte, gelyk de hond die tot zyn uitbraaksel wederkeert, liever te bespotten, dan 'er zig over te vergrammen want hoe de razende Roelant meer blixemt, en dondert, en, gelyk een sater na 't vals geschuifel van PANS boerefluyt, zyne boksprongen regelt, op de Cadans vloekt en scheld; hoe veel hooger de glori ryst van die hem met gelatenheit kan hooren uitbulderen. Wat is de waarheit hatelyk, en de Wolf verwoed als men hem den schapen vagt ontrukt, door zyne ongegronde woede, zelf oorzake zyner ontdekkinge die anders ware gesmoort gebleven. Had hy met gelyke munte betaalt, men had 'er om gelagchen, dat de spyker regt was op den kop geslagen. Nu steekt alle deegelykheit de walg van zyn dootlyk akonyt. (3) Maar Hermes heeft gestruikelt, en was byna te barstte gevallen. Nu weer ter been, rold zyn karretje ook weder over een zandweg, dat duuren zal zoo lang Drukker, en Schryver in rekening wel over een dragen. Maar komt dat te breken, wat wil 'er een huis leggen! dan mag Drukker maat beven krygt hy hem onder het vilmes, ten minsten wassen hem dan een paar ossepluimen de kruin uit zoo groot als ze de wytgesplete Horendrager zelf begeert. Want het is niet als van horens en diergelyk tuig daar hy van schryft, praat en droomt. Die hem, ten gevalle, geen schelm wil worden, heeft zyne woede haast te dugten, de eenigste oorzaak zyner lasterkladden onsen Vrind in gezigt gespogen, die 'er om lagt als rakende zyne koude kleedren niet. Knegt hoe zweet gy! Maar laat ons hier van afscheiden, den gestoorden Goliath in zyn Misverstant houden, en, op dat hy daaruit nog wat gal en zever verzamel, liever begroeten gaan met De geest van den gestoorden Hermes Aan de Maaz. Waar ben ik, in wat oord, waar staan we? op welken gront Bedauwt de waassem ons der nugtre morgestont? Hoe kom ik 't ryk Egipte, en Zonnestad ontweken, Die, niet gewoon dan met Chaldeew, en Griek te spreken, My, voor den Nyl vind aan den breeden Maaz vergist? Wie zag in Rotterdam oyt Hermes Trismegist (Van welkers zedenleer de aloutheit plag te wagen) (4) In druk, en prent zig als een Harlequyn gedragen Die, om zyn diep vernuft in Beeldenspraak befaamt {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor Mozes eew, den driewerf grooten wiert genaamt? Is 't ook een droom, of gaat myn geest zig hier vermeyen? ô Ja. Ik zie me, van myn afkomst wyt gescheyen Van Apis Tempeltrans, en 't spits van Mefis naaald Tot aan Erasmus wieg, en bakermat gedaalt Op de Geboorte prat van zynen Lotterheilig Maar voor den klauw en tand der Nyt hier niet te veilig: Hoe luisterryk zyn beeld gegoten van metaal Het oog des vremdelings verbystert door de praal Hem opgedragen om den schat van zyn geleertheit. Want durf Laatdunkenheit uit Waan of Schoolverkeertheit Haar zelfs verstouten my te dagen uit het graf, Die zoo veel eewen voor Erasmus 't ligt begaf En van der tyd en roest geknaagt hete en gesleten; Wat zal ze zig niet op dien Letterheld vermeten ‘Die met 's mans pronkbeeld speelt en guichelt ongeagt? ‘'t Zy dat ze 't als een spook om wandlen doet by nagt ‘Of 't heerlyk konstwerk puft van niemant aangegrepen De deugt te vordren, en wat ruw en ongeslepen Van zinnen, zig der tugt, en wetenschap onthield Te schaven, tot het van de kennis wiert bezield Die Mensen Goden maakt, door wysheit, niet te zoeken In kuffen, straatgeraaz, drinkwinkelen, en hoeken Daar zig de Hofnar met den Laburlot vermaakt, Om 't vuil, en klugtig, al het zedelyk verzaakt En de Outheit zeggen doet; Hoe Leliker, hoe frajer! Maar by het nedrig dak van Akkerman, en Zajer Op Heiligdom van beeld- en zinspreuk gants gezet, 't Verstant te slypen, en den geest na regt, en wet Op Godendienst gegrond, te Leenigen en buigen Was steeds (dit moet de Faam van Trismegist getuigen) Myn eenigste oogmerk, als de beeldespraak vermaalt Daar nog de grafspits des Egiptenaars mê praalt. Door Fabelwysheit te Leeraren, en te stigten (5) En door bewimpling en gelyknis op te ligten Wat in het duister lag, mits daar af 't pit alleen ('t Eenvoudig breyn onnut) te dekken voor 't gemeen; Om geene Rozen dwaaz te stroyen voor de Zwynen, En met geen Paarlen voor de Honden te verschynen (Gelyk 't Orakel ons der wysheit zelf vermaand) Een ligt dat ons den weg na 't hoog gestarnte baand En op den hals verbied in 't stof van de aard te vroeten, Is 't geen de Wysbegeerte in Hermes plag te ontmoeten Wel verre van 't geheim der dierbre wetenschap Tot ydel straatgerel, Faamroovende agterklap ‘En 's Naastens Schennis te gebruiken, dier verboden; ‘Daar zig de levende vermengen met de dooden, ‘En geene Hermes maar Pasquyn zyn roofrol speelt Die, om zyn gekken te onderhouden, koek uitdeelt ‘En Argus dooden wil om zyne hondert oogen: Wie kent Briareus niet en zyn vermetel pogen Een Reuzenmaaksel dat met hondert handen vegt Zyn Nazaat ophitst van daar 't vuil begraven legt By zyn Tifoüs onder 't yslyk Berggevaarte? Hy kent den Speelder aan zyn valsdoorsteken kaarte En schroomt den Linker des zoo min als Aretyn Hoe opgeschotenen, verschrikkelyk hy schyn, Die, steunende op de groep van zyne hondert handen Zig vroed maakt dat goen Leew, hoe fors, hem aan durf randen Daar zelf den Olafant de Huis te vroezen staat. Heb ik my dezer wyz van vlek en ouveldaad Waar my het moederligt in bezigheit beschoude, Van bytenden Zoyl, en Momus vrygehoude {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} En zuiverlyk betragt 't geen zede en tugt vereyst, ‘Noyt op bedrog, of list de werrelt doorgereyst Maar om het zaad der deugd, waar dat ik stont, te zajen Om op zyn tyt daar af gewenste vrugt te majen 't Lofwaardste en noodigste beneen den Manekring Wat stof een Wysgeer zoek tot zyn bespiegeling! En ben ik op dat spoor het Godendom genadert, (6) Dat langs den Melkweg by Jupyn, ter raad vergadert, En heb ik 't ligt dat me uit de starrekunst verscheen Aartsvader Abraham te danken maar alleen En my noit voorbeeld toegevoegt dan dezen vromen? Wat heylloos Nootlot heeft me aan dezen oord doen komen Daar Hermes streng gelaat en Wysheit loopt voor zot En Trismegist min geld dan een Klemnt Marot? Daar voor het wezentlyk niet anders dezer dagen Dan Narrenpotsery de jeugt wort opgedragen Die zig aan Schaduw-dans, en Mommery vergaapt Den schampren Momus eert, terwyl Minerve slaapt Uit afkeer van 't geraaz 't geen 't oor sluit voor de reden. Kwa samenkoutingen bederven goede Zeden Gelyk een doode vlieg een balsembus besmet En Hermes weeklyks blad myn naam een vlêk aanzet Zoo onregtmatiglyk ten Saterschrift betrokken Daar Bagchus hof houd, en zyn wyngaart snoeit met bokken Als streelde my de lier der geyle Bospriaap En, voor der mensen taal, 't gekogchel van den Aap Waar op een Harlequyn of Martgek mag braveeren. 't Is waar: dat Lastertaal geen eerlyk man kan deeren De booze Leugenmond zig zelven 't meest ontstigt En niet dan wind verkoopt, wat datze brengt voor 't ligt; Maar moest men daarom my juist roepen uit den grave Myne asse ontheiligen lang ter geruster have En my een Guichelspel doen worden van 't gemeen Door andren eygener die stantplaats te bekleen? ‘Heb ik me oit Euveldaad of schelmstuk onderwonden ‘Of, door vermomt geschrift oit iemands naam geschonden, ‘Om vuil gewin oit Digt- of Zedepen onteert, ‘Of in den Diefhoek met den Logengeest verkeert ‘Als hy, die met myn naam zyn vuil waandglans te geven? ‘Heb ik myn Moeders hand, oit eerloos nageschreven ‘Door zulk een vals papier de eenvoudigheit misleid? ‘Geld afgetroggelt, en dus pleytkrakkel bereyd! ‘Heb ik den Nagtbagchant tot brstens vol gezopen (7) ‘Met een berugten Hoer van Dinter my verloopen ‘Op Dege- of Stokkendans oit Febus kroost genood ‘Of iemands Egtgenoote onteert na hare doot ‘Als of 't geen Schennis waar de Lykcipres te ontheiligen? ‘Ben ik, om voor de straf het ligchaam te beveiligen ‘Den Kerker ooit ontvlugt, op eenig feit betrapt? ‘Riept Themis oit dat my de hand diende afgekapt? ‘Heeft Hermes immer zulk een lasterrol volschreven ‘Als hier, op zynen naam, wort in het ligt gegeven ‘Dat, als een Cerberus uit zyn drie keelen bast ‘Van Schennis Lasterstof en leuge aan een gelast? ‘Heb ik my ergens op zyn Itaaljaans vergeten ‘Als dezen dollen, waart te sluiten aan een keten? ‘Is me oit verradery of schendaad opgetigt? ‘Was ik Verklikker oit van iemants schrift, of digt, ‘'t Zy dat ik regs daar af, of avregs mogt gevoelen ‘Om daar myn heete wraak ten minsten aan te koelen ‘Wanneer my 't verdre ontbrak? Heb ik oit mens gelaakt, {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Heeft Onbeschoftheit my oit tot een Schôft gemaakt? ‘Loop ik op taalkunde, of geleertheit my beroemen ‘Als of 'er, boven my, geen hooger was te roemen? ‘Heb ik myn lasterschrift den lezer uitgelegt ‘En doen begrypen, wat elk woord, en letter zegt ‘Om voor zulk onderwyz by 't Bagchanaalse leven, ‘Op schuimpjes à donné aan disch en haart te kleven ‘Als een Betweter elk gevlogen in den baard? ô Neen. Myn doen was steeds gelaten en bedaart. En geene brabboltaal uit schimp en dullen toren Gerezen kon veel min myn stillen geest bekoren. 't Was zedeschrift wat my ontviel, noit onbescheit. Dus weet ik niet wat geest myn naambesmetter leyd. Want stont hem het gemeen op boert of scherts te nooden? Daar toe kon Martiaal gehaalt zyn uit den dooden. Of moest het, om zyn praat te geven klem, en kragt Veel ligt een wysgeer zyn uit 's werrels andre nagt? Waarom Esopus uit zyn praatstoel niet geheven (8) Of hondsen Diegeen niet liefst die kaars gegeven In zyn Lantaren, daar hy mensen mede zoekt, Terwyl 't gepeupel op zyn scherseryen vloekt, Of andren dezer wyze alhier verdient te waaren? Dan zag men Hermes hier zoo schaamtloos by de hairen Niet ingetrokken ter verstoring van zyn geest Die zyner naam op 't voorhooft van een prulwerk leest Gelyk een kroes vol gal tot walgens hem geschonken. Zoo verre laat zig, van waan wysheit dol, en dronken Den laster logen geest vervoeren door zyn Raad Die om het flipperpad het vaste spoor verlaat, Met Eris appel helpt het Godendom aan 't hollen Limoenen opveylt en zyn koopers payt met knellen. Maar wort my hier on laag de wraak daar voor om zegt Myn Geest, hierom niet suf, weet daar toe hooger regt. Is Marsias, van diergelyk een waan bezeten, Voor Febus vilmes, van de satirs luid bekreten, Ter straf gesleept, daar hy gevleugelt aan een boom De huyd ten proy liet? wy gedragen vry van schroom, ons aan zyn vonnis den Naamschenders toegewezen En doodbestryders, die nog Goon, nog wetten vreezen Door hunnen zwymel wyn in ongesteurden slaap Heenronkende, als op 't veld de zatte Wyngeds knaap, Door Chromis, en Mnazyl, op Egle's raad gebonden. Zoo word my regt gedaan? zoo juicht uit alle monden Regtmatigheit my toe; het leed eens doorgestreen Is vry van Naklagt. Dus sprak Hermes en verdween. Ad calumnias tacendum non est, non utnosipsos contradioendo ulciscamur, sed ne Calumniae atque injuriae inoffensum progressum permittamus. Exemplaar U.B. Leuven. - In de Universiteitsbibliotheek Leuven bevinden zich onder signatuur A 12274 de eerste drie delen van De Levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen (1729). (Hanna Stouten) Campo longus, vita brevis {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERHAN (Het JCW) no 36, febr. 1981 Herengracht 330, 1016 CE Amsterdam Tel. 020-997328 02993-67203 020-5253545 [Nummer 36] André Hanou Aenmerkingen over den opgeworpen Hermes Hieronder volgt de tekst van een derde pamflet ontstaan in de beroering rond het verschijnen van de Rotterdamsche Hermes. Ook dit pamflet bevindt zich in het exemplaar van de bibliotheek van het Gemeente-archief Rotterdam, signatuur P 75* (vgl. Meded. JCW p. 365). (1) Aenmerkingen over den opgeworpen Hermes, en zynen tegenstrever. Aan den Hr. ***. Nunquam sapiens irascitur. MYN HEER EN VRIND. TWee quade honden (zeht het spreekwoort) byten elkandren niet: ten minsten zeer zelden. Egter zien we hier twee scherpgebekte Vogels (dog niet van eenen aart) elkander zoo vinnig in de veeren zitten, dat'er de lugt af dreunt. Terwyl de mindre Vliegers het spel van verre staan aankyken, ang om 'er zig in te mengen of party te kiezen uit vreeze voor een klauw van ter zyden: want door het scheiden is menig aan onheil geraekt, dat hy konnen vermyden hadde door zig stil te houden. Die wyz is, zal zyne voeten noit tussen de wielen van een hollenden wagen steken. Ik ook niet, die, door dezen, aan uw oordeel enkel overgeve, of men dit gekheit of wysheit hebbe te noemen. Ik beame het eerste, als die niets onredelyker, buitensporiger, nog schandelyker onder de Geleertheit vinde, als dat mensen met (2) vernuft en oordeel begaaft, elkander dus ten Pennestryt dagen, en dat enkel uit wangunst van den Lauwer, die yder even na is. Meenen deze Kampioenen dier wyze den Parnashemel te beklimmen en zig te vereeuwigen? zoo zyn ze het spoor van nu af aan, al byster. Want Apollo zou hun dus met elkanders bloet beklad, en netelig stof begruist de deur niet openen. Saters, op schimpscheuten afgerigt mogen de kuisse Zanggodinnen niet naderen, maar moeten buiten staan. Voor deze zyn de schaduwryke bossen, en kronkelpaden. Daar mogen ze, vry van agterhaalt te worden, hunne schampre deunen voor Faunen en Veldnimfen opzingen. Te eel is de Dichtkunde om zig met diergelyk een zwadder te besmetten. Zy si de hemelhefster van deugt en dapperheit. Zy geeft de onsterflykheit, en vereeuwigt de konsten, en wetenschappen, voert Koningen, doorlugte Vorsten, en Helden ten starrenhemel in, op dat het sterflot hunner geheugenisse geen hinderpaal worde. Gelyk 'er zig de vermaarde Hoogleeraar P. Francius, in zynen tyt, dus over hooren liet; De Poëzy voel kostelyker schat Dan Crassus of Lucullus oit bezat Is 't leven, en de ziel der Wetenschappen Waardoor men stygt op glory's hooge trappen. Die kunst, door kunst, of arbeit noit behaalt {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar regelregt ton homel afgedaalt Blinkt als de Zon; en breekt het nare duister Door haren glans, en goddelyken luister. Aanlokkelyk is het gezegt, en met de waarheit over eenstemmende. Waarom het my zo vremt dunkt of ik het te Keulen hoorde donderen, dat mensen wederzyts met (3) die gaven beschonken, van hun zelven verkrygen kunnen, dermate zig over te geven. Maar wie (dunkt me, dat ik u zeggen heere) heeft aan dat werk den eersten steen gelegt? de kleine of de groote; zulks is van my, na eisch van zaken nog niet onderzegt. Maar mag ik den grootsten hoop geloof geven; de Groote. Op dat ik my aan uwe spreekwyze houde, van den kleinen, en den grooten, gelyk of hier een korte David tegen eenen langen Goliath te velde trok: Want de zoogenaamde Hermes, zegt gy, verbeelt een halven Reus; en zyn tegenstrever (of dien men daar voor houd) een gemeen Persoon, eer onder de kleinen dan onder de grooten getelt. Maar is hy daarom minder, dan den andren te agten; waar blyven we dan met de eerbiedigheit welke wy de doorluget Heeren P. Fransius, J. Broekhuizen, Bake, Dullaart, Zeews, en andere vermaarde Digters, en befaamde Vernuften schuldig blyven, immers zoo klein van persoon, als deze, om zyne kleinigheit zoo vinnig geroskamt, als of hy een wanschepsel van de Natuur was? Moet iemant, om zyne geringe gestalte, in eere of waarde verkleint worden, wat hebben de Atheners dan een zôt werk verrigt, door den kleinen en wanschapen Esopus een Praalbeeld op te rigten zynen aldoorzienden geest waardig, en van elk met lof bekranst! Maar zoodanig een Tuimelgeest onstelde de harssenen der Griekse wysheit niet. Want, om verder op de groote te zien, wat was de Romeinse Flaccus tog voor een postuur? een kleinen kneubis zoo kort en dik in een gedrongen dat hy, na het zeggen van Keizer Augustus, in een Koremaat konde zitten schryven. Maar wie denkt aan die geringe kasse, waar in zulke flikkerende Juweelen besloten zyn geweest, als noch op heden onzen dag bestralen? Niemant ten zy hy de dwaasheit hadde van den dôp voor de (4) kerne te kiezen. Vind men dezelve gebreken niet onder de grootste krygshelden, die enkel van moed en geest gesteven de aardbodem davren doen! De kleine en wanschape Hertog Van Luxemborg, die, te paard zittende, niet dan een grooten Hoed op eenen neerhangenden Mantel vertoonde, was nogtans de grootste Generaal van den Fransen Mars, in die hagchelyke tyden Neerlands geessel. Verhef den Walvisch, om zyn onbesuist gevaart Meer dan den Dolfyn zoo gezwind, en fier van aart, Daar blyft hy op een klip, of steile droogte hangen Van zyn zwaarlyvigheit, en groote zelf gevangen: Daar flus de Dolfyn vlug is overheen gezwiert Gelyk een stroom dien ruim de teugel wort geviert. Zong de Goesse Zwaan, in zynen tyt, op het oog mede niet meer mans, dan deze, die'er zoo voel scheldwoorden om verduwen moet. Maar nog ongetoomder en vuiler is het, zig (wanneer men aan den persoon niet meer te pluizen weet) gelyk een al aanschennend gedrogt op iemands hanteering, bediening, nooddruftsbezorging of onbesproke oeffeningen te werpen, uit dezelve allerhande fenyn te zuigen, en dus vergif voor Panacè te verkoopen: Ellendige kwakzalvers die zig dus moeten behelpen! zeker dunkt het my der eere vry wat eigener, op eene bedieninge van Stad, of Land borgerlyk te mogen bestaan, dan zig per fas, & nefas, gelyk de Ridder des Vernufts, van allerhande finantien te bedienen, om den vereisten nooddruft te bescharen. Maar waar zoekt het eene harssenlooze Haarkloover niet al op wanneer hem Lasterstof ontbreekt! daar aan bezig rust zy niet, voor gout in koper, on zilver in loot herschapen zy, al zou 'er der waarheit een (5) been om aan stuk worden geslagen. Ik wagte hier op geen ander antwoort; {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} als dat, de grootheit, en uitgestrektheit van geest, in deze genoemde Letterhelden, de bekrompenheit des Lighaams over heeft konnen volmaken, al waren zy zelf dwergen geweest; want men hoeft de Zon geen kas, of lyst by te zetten, om haren luister te vergrooten, die, daar af, maar zou beschaduwt worden, gelyk de geest van het lighaam, dat de wysheit meer hinder dan voedsel geeft. Ik sta het UE: volkonen toe; mits UE: my ook toesta, dat men, om het lighaam (hoe ook geschapen) goenen Man die wysheit zoekt, voor een Egeltje, quaad kreng, of klein gedrogt behoort uit te schelden: spreekwyzen, die vuilikken, en vuedegen passen, geene luiden van letteren die zig inbeelden in Apolloos Choor te mogen zingen. Ik zwyge van verdere opgezogten schennis, en vuile blaam, zoo onbedagt en doldriftig onder een geworpen datze geen tegenwerp vereist, maar van zelfs om ver valt, als een huis zonder stutten. Want wat kan'er onheblyker leugenachtiger, en vuiler gezegt worden? als: Hy heeft zynen Paulus, gelyk Scarron zynen Reuzenstryt, of Fok zynen Eneas behandelt? taal die hemel nog aarde raakt en by geen deeglyk mens immers ingang kan krygen. Dat van zoo veele onzydige, en geleerde, jaren lang geprezen is kan, door eenen Nydigaart in zynen luister niet vernietigt worden. Ten minsten ik houde het boek voor goet, stigtelyk opgeslagen, en in zwierige vaarzen beschreven, gelyk ook zyne Zedezangen, en Kristelyke Liederen, en vooral zyne Zegepraal der Goddelyke Liefde; een werkje van den zeer geleerden Heere G..... vermaard Leeraar, en Rector der Latynse Schole te Vlissinge, een dierbaar kleinoot genoemt, en van meer snelle vernuften niet minder gewaardeert. Wanneer de opgeworpe Hermes zig van diergelyke stukjes ook eens te beroemen hebbe, zal zyn (6) pryzen en laken wat meer ingang vinden. Maar wat komt 'er van hem voor den dag! grappen. pro Thesauro carbones. Klatergout dat de Jeugt wonder in de oogen flikkert, en in zig zelven niets heeft, dat aanschouwens waardig is. Zie daar heb ik UE: die zoo wel onpartydig zyt, als ik, myn oordeel gezegt. Had de groote (op dat ik hem nu zoo noemen blyve) met zynen Hermes doorgegaan zonder iemand te beledigen, en (met het loon voor zulk grappig schryven vergenoegt) den kleinen, om eenige vaarzen zyner jeugt, en nu lang in het vergeetboek, zoo onbeschoft niet op het lyf gevallen; zyne lazerye, en verminkt gedrag ware niet opgekrabt, en hy dus in het hemd gezet. Maar waar loont het quaat zynen meester niet? de niewe toont dat, als de oude tyt Esopus zonder eenig vermoeden van quaad langs den gemeenen weg gaande, wiert van eenen Moedwilliger met een steen geworpen, dat het hem wee deed. Wêlgetroffen! sprak hy tot den Booswigt daar is een stuiver voor uw moeite. Loet doet het my, dat ik niet meer kan geven. Maar ginder komt een Man aan, die hoog van staat, en ryk van gelt is: doe dien het zelve, gy zult hooger belooning erlangen. De plompert greetig op winst, en aangelokt door deze belofte, waagde het, en trof den Man, die, hier door, van gramschap opstuivende den dollen Werper by den kop vatten, en zyn misdaad aan het kruis boeten deed. Wat dese verdient heeft, die iemant gelyker wyze in zyne ruste storen, en met opgeraapt slyk in het aangezigt te werpen komt, zonder dat hem daar reden toegegeven word; spreekt van zig zelven. Ten minsten mag men over zulk doen, gevoegt by het gene hem verder nagaat, en uit zyne geboorte plaats houd, dit Vaarsje van onzen bekenden Puntdigter gisteren ontworpen, hem tot een pluim schenken, die vele begint te ergeren. En... (7) Die (wat hy trek ter hand) noit ietwes Godts bedryft, En, om den broode, nu, och arm! een Hermes schryft Die Argus dooden wil om zyne hondert oogen; De Trasise Priaap de langgebeende Stork De Spaanse Fleddermuis, de schrik van Pad en Work Verbeelt men naakter niet als in zyn ydel pogen. Leg schrandre Teekenaar, daar voor de stift ter neer. Wie dus zig zelven maald ontrooft de kunst hare eer. 't Is scherp, zei vader Vondel; na dat hem de befaamde Dichter J. O, een Hekeldigt tegen den Paus hadde voorgelezen: die daar op antwoorde; had ik {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} uw pen gehad myn Heer, het zoude nog scherper wezen. Haar de tyt nadert, waar op, onze Amstelschouburg den Roomsgezinden te geval, het spel van Gysbregt van Amstel gewoon is twee driemaal aan een te vertoonen. Ik wil 'er heen gaan, al was het maar om den langgebeenden Sparrewouwer Reus in zyn gedrag eens te beschouwen: op welken eener alhier deze Aanmerking gemaakt heeft. Aen de merk. Zwyg gryze Merk! wat meugt gy 't SPAREN tig verwyten Van zynen groven Reus met Amstels bloed beklad! Uw enge stroom bragt ook een langen Klaas van Kyten Na hare groote, voort, tot schennis uwer stad. De Sparrewouwer had het met zyn krygs bravaden Op Gysbregt maar alleen, maar uwe op elk geladen. Die niemant ontzien, maar al aanvliegen, wat hun in den weg schynt te staan, zyn de boosaardigste onder het menschelyk geslachte: en deze vermetelheit ontstaat hun uit den waan, dat niemand, op wat wyze gewapent, tegen hun opmag, en zy alleen te zeggen hebben Cedo Nulli. gelyk de verreze Hermes maar al te klaar blyken laat. Al wat van (8) hunne handen niet en komt wort gedoemt, en verwerpen, ‘hoe hoog, op het eerste gezigte, van hun zelf geprezen’. Zoo verre gaat de wangunst, wanneer dolle vyandschap aller driften meester is. De Duif van den Havik vervolgt moet dus het leven laten zoo ze haar niet by tyts voor vluchtig maakt, en den scheurzieken Roover de pas af snyt. Vexant Aquilae Columbas. Geen tyt zonder stryt; veiliger niet te ontgaan, dan door zich nergens aan te storen. Levius fit patientia quod Corrigere nefas. Wy willen het hier voor dese maal by laten. Maar begint de lange piekenier de horens wederom op te steken, ons eens zetten gaan tot het ontwinden van zyne behorende Broeders, en verdre stekelige werken, volgens den sleutel, ons daar af ter hand gestelt. Waar uit haast zal te ontdekken staan, wat brave en aanzienlyke luyden op eene schandeleuze wyze, met de hairen daar zyn in gesleepts om welke te onduiken, die wysgeerige Hermes zig liever aan de Maze, dan aan de Merk te onthoude hebbe. Dus zyt hier mede gegroet van het Y, voor de laatste maal dezes jaars 1720. Domi Argus, Foris Talpa. Exemplaren/portretten De Afdeling Estampes van de Bibliothèque Nationale, Parijs, beschikt over twee portretten van Jacques Campo Weyerman, beide onder signatuur N 2: -gravure, JCW en face, met rechterschouder naar kijker toe (ovaal: 4 1/2 × 3,8 cm, in rechthoekig kader van 6 1/2 × 9 1/2 cm); aan linkerzijde: paneel met fruit, aan rechterzijde: schilderij met bloemen. Vóór fruitpaneel: 2 boeken, vóór bloemschilderij: palet. Onder gravure: Benoist, st. Onderschrift: Jacques-Campo Weyerman. Uit boek geknipt (J.B. Descamps. La Vie des Peintres.? Vgl. Den Vrolyke Tuchtheer, p. 352) -gravure, JCW met rechterarm op rand van ovaal, mantel over rand gedrapeerd (ovaal: lo 1/2 × 9 1/2 cm in rechthoekig kader van 19 × 14 1/4 cm), in rand van ovaal: Iakob Camp Weyerman Abderites, Aetatis 48. In rechterbovenhoek: schilderspalet. In linkerbenedenhoek: inktstel met veer, waarbij pag. van aflevering van Den Ontleeder der Gebreeken. Iakobus Houbraken sculpsit, naar Kornelis Troost Pinxit (vgl. Den Vrelyke Tuchtheer, p. 209). (Hans Groot/Peter Altena, juni 1980) * In het bezit van mevr. Henny Weijerman-Kuser (Stationsstraat 26, 4331 JB Middelburg) zijn de eerste drie delen van de Levensbeschryvingen der Ned. Konst-schilders en Konst-schilderessen. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} Adèle Nieuweboer Het volgende mag dienen als toegift op de onlangs verschenen Rotterdamsche Hermes. De tekst is genomen uit het ex. UBLeiden, 1207 B 17. Anticyr / voor / Hermes furibundus. Quid Domini Facient, audent Cum talia Fures? Die van een dollen hond gebeten, en op zyne tydige herstelling niet uit is, loopt gevaar van mede razend te worden, en door een ellendige doot om te komen. Hier om wil zeker Geneesheer te Abdera, dat het hoog tyt is, om langen Japik na Scheveling te voeren, daar in een Vissers Pink te zetten, en uit dezelve, een half uur van strand, met den kop om laag in Zee te dompelen, op dat hem het vergif afzypel, uit de funeste Bête hem door het bloet gekropen. Want laat men hem (zegt hy) dus langer loopen, zoo zie ik het periculum in mora: namentlyk dat hy niet alleen zig zelven verkorten, maar ook geenen mns op de straat het leven zeker laten zal. Overdenk, wat den dollen Alcides is over komen, doe hem Nessus vergiftig hemd op gelyke wyze aan het razen holp! Uw Consult is qualyk geappliceert; zey'er lucifigus Italicus op. Want het komt hem daar niet van daan. Hadde hy, na gedane Brabandze Vojage, zig weder na deze gematigde lugt, en niet zoo digt op de grenssen van Italie begeven, dat onheil was hem niet overgekomen. Maar daar in een open akker een onnoozelen Boer, die gants schamel en verkouwen was zoo warm geslagen hebbende, dat hem de leden gloeiden, of ze een uur twee drie met sneeuw waren gevreven geweest, daalde uit eenen daar ontrent staanden Boom, eene vinnige Tarantula, by haren gesponnen draad neder, en gaf den Boerenbruy 'er (ze mog se keen ongelyk zien, zey de Waal) zoo vinnigen angelsteek, door zynen hoed, dat hem het vergif in de harssenen zonk, en daar eene ontsteltenis caussoerde; die hem alle zeven jaren eens dezer wyze aan het hollen helpt, en, nu, en dan in een loomen slaap smoort, die dootlyk zou zyn, wiert ze, door de middelen, (2) daar toe dienstig, niet gebroken. Niets te zyner herstelling zoo probatum, dan den geraakten, door schêlluidende musikale instrumenten, maar aan het danssen en springen te helpen dat hem het zweet uitbreek: en dan zal hem de dompeling niet noodig zyn. Regt! geeft dezen man eens drinken; riep de Antimodize Apotekaris Sterba muf. Want noyt heeft een gelisentieerde Moordenaar zulk eenen heilzamen raad verzonren. Loopt gekken! voor hy voort: het is niet, dan eene exorbitante overgudzing van gal, door een Vomitorium Insanorum gecauseert, welke ik hem heb moeten ingeven, om dat de Infusi van Rabarder op lighamen van diergelyk een lengte, geen operatie doet. Hier door heeft hy al zyne gal, als door eene openbarstende sluis, te gelyk in eenen adem uitgespôgen, en dat zoo glat als of het van een leyen dak rolde; gelyk als op dit gefolieerde blad, tot zyne eewige glori te zien is. En daar mede toonde hy ons een vel vol padde- en adderdrek, op zynen fornuysoven te droogen, en als een aanmerkens waarde Reliquie te bewaren: dewyl 'er zoo lang de kruyd mengery in de werrelt was geweest, noit diergelyk een fenyn uit het ingewand van eenig Kersten mensche gebraakt was. En dat is (hervatte hy) het eenigste dat hem dus zinneloos heeft gemaakt. Nu zal hy wel weder tot zig zelven komen: mits men hem den spiegel maar afneme. Want gelyk zig een leelyk mens noit spiegelt, als met een afgryzen, zou hy door de Beschouwing zyns zelfs, veel ligt weer in de eyge quaale vervallen en dus zeer fasiel van erger tot erger raken. Maar viel 'er eene olde Majombe (welkers drinkwinkel op zekeren karneval eens van hem was opgeschikt) tussen in; ze zeggen dat hy een Toovenaar is, die op zig de zwarte konst verstaat, en gout uit den Lapis Fieltesoporum trekt; is dat waar? neen, zeyden hare blanketnimfen: zoo lang als hy zyn goetje by ons te najen, en te styven gebragt heeft, is dat noit gebleken: maar wel (als men het regt zal zeggen) dat hy Beeldwit is, en veel ligt ook met een helm geboren. Want hy ziet zoo wel by donker, als zonder kaars. Hy maald gespenssen, en nagt geesten, staat in zyn droom op, {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} ziet spoken, en visioenen, en beluid de Begravingen, en lykstaatsien der levenden, die nog in wezen, en wandel zyn. Een gaaf, die jan-alleman niet geschonken, maar lange Japik alleen eigen is. In die (3) Comtemplatien, voor andren invisibel, ziet men hem tegenwoordig aan de Geest-brugge, om Schryvers, en Drukkers (van zyn Comportemnt Historique te ruim onderrigt) in de aarde te delven, eer de Put des noodlots geopent zy. Noit zag de galge zoo hongerigen vleesdief, nog de Lykbus zoo omagterigen dootgraver. Toonde de Ridder van de droevige figuur hem zot genoeg om met Wind, en Molens te vegten? de lange Ridder van 't vernuft embarasseert zig met schimmen, en nagtschaduwen, en onrust de stille graven vaart in een sant Jakobs schulp den jammerpoel over, en bezoekt de Elizeeze velden. Maar waarom zoo ver heen na de geestbrugge juist? is daar aan de maze geen plaats toe? om dat hy (zeggen de Ryswykers) daar om streex eene niew opgedane Delila zitten heeft, die haar Toilet uit de Revenuen van Hermes opschikt: Terwyl zyne Dinterse Flora, van gewetens wroeging geraakt, in een Klooster geweken is: om daar ten minsten (gelyk te Abdera de sprake gaat) den bewerker van haren val niet te ontmoeten. Egter moet hy van de tooverkunst, zeggen de biervliegen, niet vry wezen. Want hoe kon het hem anders mooglyk zyn, een deeglyk man zoo ligt in een vagebond, een eerbre vrouw in een hoer, en eene onbesproke dogter in een ligte koy te transformeeren! is het gelogen? weg dan met zulke pasquilleurs na de Galey! zou Paus Sixtus gezegt hebben. Maar wy weten uit experiensi, dat zulx te doen, hem geen meer werks is, dan een kan Luyks bier vyf a zes in zyne holle darmen te gieten. Die met zynen oplooper in de lastervorm gestort, stygt hy ten logen kanssel op, en laat zig in Narrees uit, pernisieuser dan de eloquenste Oratrise van de Rotterdamse Vismart oyt in hare uiterste woede heeft uitgebraakt. Hier aan kennen de Abderiten (wie het oordeel veiligst des aangaande gelaten zy) hunnen gepromoveerden gietleugen, die, om eenen man (op welke zyne in gal gedoopte flitzen geen vat hebben) alle de misdaden dezer aarde op te tygen, zig tot barstens uitslooft, en als een dolle met de kop tegen den muur loopt: zonder te denken, dat diergelyke opgezogte blaam (egtelingen alleenig uitgezondert) eene naakte schetze van zyn leven en bedryf vertoont, zoo klaar en wezentlyk daar in te ondekken, dat men, om lange Japik, na eys, te leeren kennen, daar toe geene (4) nadere Beschouwing noodig heeft. 't Bederven der Wynkoopers, slaan der kreupele Waarden, 't bedriegen, en berooven van Winkeliers, Fransche kramers, perruikjees, en wat des meer in de Trasize schultboeken te lezen staat, is eene der hoofdoorzaken, om welke hy zyn Vaderlyk gewest de eerstemaal heeft moeten ruimen, waar op hy 't nog niet zeer groen heeft. Wat raad dan, om uit den kyker te raken? de naaste na Londen in Engelant over te schepen daar die van Trasie als vremdelingen in Jeruzalem gezien zyn. Hier op viel geen bedenken. Maar ten dien eynde reeds te Rotterdam gearriveert en al daar in de Herberge van de Moriaan, ter logement gekomen, tot de wind mogte goet wajen, rees 'er uit sobere, en gebrekkelyke Equipasi, groote bekommering voor die reyze: een vaal kleedje bruyt, voor een passagier van fortuin nog wat heen. Maar zulk eene vojage met een eenig hemd, en dat van Ouderdom der maten gesleten, dat 'er de halskraag bereyts van in Barbiers plukzel verandert, en de voorslip geheel van abzent was; te willen onderstaan, was te dangereus. Een Vendrig, hoe kaal, heeft 'er ten minsten nog twee. Evenwel jagt. Want een opregt Ridder van 't vernuft is noit gesurpeneert. Hy trok het gesleten vel uit, en, in de plaatse van 't zelve, een hemd van den waard aan, na de Hospita, more Harlequiniano gebeden te hebben, het zyne onderwylen, wat te willen herstellen. Aan overvloet van linde, zeggen de Britten, kent men een man van goeden huize. Daarom wiert hem gevraagt, of hy ook eenige stukken of stôllen by zig had, om deze breuken te heelen. Maar dat was vergeefs. Waarom de goede Herbergierster (op {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} de luizenmarkt niet konnende te regt raken) uit een Cristelyk mededogen, hare eygen voddemand te hulp nam, en daar mede aan het lappen viel. Maar een tweede Inconvenient hadde de nagt daar aan, van dat geryf hem byna verstreken. Want in dezelve, van de Magtmerri veel ligt wat te hart bereden, of van de ingezwolge Bagchustranen wat de fel geperst wordende, waar door de sluis van zyn eau virginal, zig in de lakens, in stê van het Urinaal, of pot de schambre dechargeerde, baarde zulks geene kleyne disordre, en verlegentheit dan wat raad? het delict lag'er: en wiert, om dat de Beurs, doe niet te zwaar woeg, onder belofte van namaals meer, nog gelukkig, voor twee zestehalven, van de Meyd afgekogt. Bezie me die lakens eens! (5) zey de sloof. Maar hy had'er geen tyt toe. Hellevoet was de leuze. Daar heen de vellen bygerukt, en den Hazenwinpel opgesteken! weg was de Goutvink. ô Held! wat moet hy zig krommen, die dus aadlyk wil door de werrelt komen! Wat schilder van spinnekoppen, schalbyters, pissebedden, en verdere geschubde Torren, afschuwlyk voor het gezigte, heeft ons oit diergelyk een dag of Nagtmonster vertoont, by zulk eenen, in groote, te gelyken! Egeene. Want hy zou'er nog doek, nog panneel groot genoeg toe vinden kunnen. Maar niewe tyden, baren niewe wonderen: waar voor zig de onnoosele Jeugt te zoek maakt, en, na ik merke vreeze zayd. Want de Rotterdamse Kindertroep, zulk een Conspectus Italicus, als het Bulbaks opslag van Langen Japik vertoont, ongewoon, vlied'er voor (waar hy zyne Kalfsoogen open spard) in Moeders schoot, of na bed toe, angstiger, dan die der Roomse Moederen plag, op het verouderde gezeg, van Hannibal ante portam. Maar die wat ouwer zyn, zeggen, Libera nos Domine! Heere verlost 'er ons van. Want hy slaat met Korte, en lange zweepen, scherper dan Schorpioenen. Driemaal over gelukkig is daarom zyn rykgeneusden Drukker, dat een en zelve intrest dit Par Nobile Fratrum in zulk een unanime vrindschap gewikkelt heeft, dat de een zonder den ander geenen tier heeft! want ware dat (doe Hermes an het struikelen was) dierwyze niet op de regte zyde gevallen, wat huis zou'er tussen Cornufer, en Cornufacius gelegen hebben! wat had hy dien hoek der Nieuwehavesteeg niet met vremde Schilder-gramatsen, en wanschapen posturen behangen, nu geene derde met hun Hofhoud, in het vrede verbondt gesmoort, en begraven. Daar had men de Akteons in allerhande gedaantens en ryen, en gelederen verdeelt mogen zien herom wandelen, en Pasquin Imprimeur onder de gehorende zyner eewe, als een vergulde Laers by een valen boerenschoen, in glans, en schitterenden luister zien uitblinken, en den standert rigten die voor Zinspreuk voert Gedult verwint alles van den Generaal der Horenfokkers, ter gerusthouding der Gewilligen verzonnen, en in hunne vaandels geschreven, om de Aanschouwers aan 't lagchen te helpen: waar in hun de Langen Priaap, met een bek tot de ooren toe open gespart, in vry luider geschater zou (6) verzelt hebben, dan toen hy met zyn gekuifde Klootje, de bekende Italise klugt speelde, en den winde het blazen verbood, om dat zelf het geruis der zagte bladeren, hem te veel gerugts maakte, wien niets dan een diefse stilte van nooden was. Hy zou hem vry arger Portrait hebben gemaakt, dan hy het kromme Veeermanneke voor huis, en luyf heeft geplakt. Ja dit Snelvaarsje, onlangs in Quinquampoix opgelezen, zou'er (schoon ook al scherp geagt) maar een flauwe schaduw by zyn. Die 'er van oordeelen wil, kan het zig dus laten voorlezen. Geurt is jaloers, uit schroom, dat hem zyn wyf bekroont. Aert laat het toe, en agt 'er zig niet door gehoont. Bey zyn 't gehorende, roept Hermes: maar 't verschil is, Wie hier de grootste zy: Geurt zeit; die 't met zyn Will 'is. Maar, zegt men, dat heeft Geurt uit zig zelven zoo net niet geraden, de- {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} wyl het van de Lugtsibil, by welke velen in duistre zaken om het ligt der waarheit, ter Consult gaan, voor lang dus is uitgegalmd, daar hy misschien niet ver is van daan geweest. Een twyfelmoedige Vryer gaat dus by de onzigtbare Lugtsibil, gelyk by het Delfise orakel om raad, en verlaat zig op haar antwoort, waar met zy den Vrager somtyts verdrietig, en somtyts vrolyk maakt. Een Vrek, op woeker uit, laat 'er zig goeder geluk van zeggen: En een bygeloovige maakt zig dietst, dat het een verworpe geest is, die zig agter bergen, en spelonken verborgen houd, zig van daar wel hooren, maar van niemand zien laat, en in haren gedestineerden galm noit mistast, maar altyt doel schiet. Ik meen de Echo (blinde Waarzegster) aan welke op zeker kroegdispuit, des aangande gerezen, van eenig gezelschap dese Vrage is gedaan: Zeg Dogter van de Lugt, wie koekoek met zyn wil is? Will 'is was aanstonts het antwoort; en daar uit is het bovengemelde pourtrait gerezen, egter, buiten dat, wel te vinden: Quia res ipsa loquitur. Daar zaken uit bewyzen spreken Behoeft het Recht geen nader teeken. Zie daar, wat schooner paar volks in Drukker en Schryver te vinden, dat zich verstouten derft, om al wat hunne Pasquilkraam tegen streeft, en zich daar niet gevoeleloos van beschimpen laat, by de (7) slippen te vatten, spelende de een voor Granvelle, en de ander voor den Bloedhond van Toledo Neerlants eeuwig afgryzen, en vloek! Dignum Patella operculum. Wie lagt niet om dit samentreksel; Geen pot, hoe schurft, of vind een deksel. Als de schalkse Diogenes eens afgevraagt wiert, welke bete (wanneer men van eenig ondier tog moest worden aangeschonden) de schadelykste was; gaf hy tot antwoort: aan de eene zyde de beet eenes agterklappers, en aan de andre, de beet van een pluimstryker. Dat waarheit is. Maar was hy tegenwoordig in onze lugt; hy zou'er by voegen: boven al, die van een Trasizen gietleugen, der onbezonnenen tytverdryf, en spel. Moest deze knaap dezelve wegen eens weder te rug gaan, welke hy, dus doende, verdoolt ingeslagen is, zoo mogt Thepus, met zyn kluw garen, 't zyner hulpe wel gereedstaan, of hy quam'er noyt, dewyl hy niet alleen de kronkelpaden, maar door verwarring van geest, zig zelven voorby loopen zou. Maar of hy korte, of lange sprongen doet, wisse of onwisse zweepslagen uit deelt, of uit boosaardigheit, een knuppel in 't hondert werpt; een korte ontzet zig noit over de saterscheut van eenen langen, van euveldaden berugt, dewelke, om haren quaden klank, hem buiten alle vermogen houden, van over eenige zaken, getuigenis der waarheit te kunnen geven. Wat credyt men voor de Gasconnaden van de zulken behoort te hebben, heeft Abdera lang uitgewezen. Een brôk te groot om te verzwelgen. Want aan 't Steekind is geen herdoen. Dat helpt de wangunst aan het woen. En zou men zig dier dwaze belgen? ô Neen. Men gun haar 't Eunjer hol, Den Trax het spelen van zyn rôl, En wat hem maakt verwoed, en dol, Als hem het hoofd drayt als een tol, Daar Bagchus hom zit in den Bol Van twist, en vegtziekte al zoo vol Als dez Maand van 't katsgelôl. Een oorzaak van zoo menig grol Als oyt op print- of drukpers zwol: {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Om, voor de kust van Algarbe, na Portugaal te zenden, de beste missiven des werrelts. Loop in de pomp, en haal de klap naje toe! riep onlangs Eener tegen een lastigen quelgeest, die hem den kostelyken tyt ontstal, niet wederom te geven. Dat lange Japik, dien weg op, gelyk (8) 'er wyze goe reyze hebbe, zal ons niet verdrieten. Want die, door reden, onder geene wetten konnen gehouden worden, leeren het somwyl in diergelyke gevankenissen. Wy laten hem, die meer beklagens, dan benydens waardig is, by zyne dwaalligten, en geven, om nutter, en noodiger dingen, aan dit onnut tytverdryf het ENDE. El Letrado sin virtud con las armas de las Letras, y opinion, que tiene, destruye a si, y a otros Muchos. Toegiftje Op de Afbeelding van den LANGEN JAPIK, laatst geteekent door den Schilder B***. Wie Langen Japik zoekt; hier ziet gy dien beroemden Uitvinder van 't krakkeel, 't afbeeldsel der verdoemden De Brak van Belzebub voor Koppelaar, en Hoer Een Luiper, als de Vos, op 't Hoen van heer, en boer, Met dezen Havik, als Eerroover aangespannen En Overdrager, van alle eerlykheit verbannen; Den Bloedafhaler, en Uitzuiper van 't gemeen, Een Zondaars Gids van hart, en ooren onbesneen. Den Bader in het zôg uit de ontugt opgerezen, Den Geylen Moordenaar der wellusten te vreezen Als een opdelver van begrave Hoerery En vuil uitlegger der ondeugden, haar op zy. De dwaze Voortrêd van alle ongeregeltheden De inleider van de slipoprapers zonder zeden En stut, en steun van den Altaarboef Aretyn. Een Sodoms appel welkers kerne is boos fenyn. De Erfviand van de deugt doorweekt in Bagchus zuivel: Een Schryver zonder eer, een Schilder van den Duivel. LOUTIE RALWINS. G. Otten (p/a Gemeente-archief Breda, Stadserf 2, Breda) De Posthoorn; De Keulse dom/Dina met de dartele ogen 1. De Posthoorn. Kersteman vertelt dat J.C. Weijerman op een gegeven moment uit Den Haag naar Breda vertrok (Kersteman, tweede druk, 1763. pag. 65). In de herberg ‘De Posthoorn’, ‘onder het kanon van die stad (Breda)’, kreeg hij ruzie met een officier, waarbij J.C.W. werd gewond. Daarna vertrok J.C.W. met de dochter van de chirurgijn die hem behandelde naar Antwerpen enz. enz. ‘De Posthoorn’ is naar alle waarschijnlijkheid de herberg de Posthoorn, ook wel Den Vuilenbras genoemd, op de splitsing van de toenmalige weg van Breda naar Den Bosch en de toenmalige weg van Breda naar Oosterhout en Geertruidenberg. Tegenwoordig is dat de splitsing Galgestraat-Moleneind onder Teteringen. De normale reisweg van Den Haag naar Breda is echter in die tijd: Den Haag-Rotterdam-Kuipersveer-Strijensas-veerpont-Moerdijk-Nieuwe Veer (over de Mark)-Princenhage-Breda. Uit reisbeschrijvingen in die tijd blijkt, dat ook wel gebruik werd gemaakt van de route over Dordrecht-Nieuwe Veer (over Hollands Diep)-Lage Zwaluwe-Hoge Zwaluwe-Terheiden-Breda, als bijvoorbeeld de postwagen uit Rotterdam al weg was en men toch zo gauw mogelijk naar Breda wilde. Daarmee kom je nog niet langs de Posthoorn. Kersteman vermeldt uitdrukkelijk dat dat voorval in de zomer plaats vond. In de winter kwam het wel voor dat de reizigers van Terheiden naar Breda via Teteringen {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} en de Posthoorn reisden, omdat de rechtstreekse weg, door de Vuchtpolder, de ‘zomerweg’, overstroomd was. In Princenhage bevindt zich echter ook een herberg ‘De Posthoorn’. Deze is echter pas met zekerheid bekend sinds 1823. In veel reisbeschrijvingen van Breda wordt ‘De Posthoorn’ als een zeer bekende herberg vermeld en dan is het altijd zonder uitzondering ‘De Posthoorn’ bij Teteringen. Latere schrijvers hebben de term ‘onder het kanon van Breda’, d.i. binnen schootsafstand van de vesting, niet begrepen en hebben van ‘De Posthoorn’ een herberg in Breda gemaakt, volkomen ten onrechte natuurlijk. Konkluderend: ‘De Posthoorn’ is een herberg bij Teteringen, maar het is niet helemaal duidelijk waarom J.C.W. niet de rechtstreekse route genomen heeft. De Posthoorn bij Teteringen is in de laatste oorlog door krijgshandelingen vernield. In het gemeente-archief van Teteringen is er een foto van, dacht ik. 2. De Keulse Dom/Dina. In het boek van Jacob Campo Weijerman ‘De Persiaanse Zijdewever’ etc. 17.. komt in het hoofdstuk ‘De sleutel van de Gehoornde Broeders’, pag. 64-65 de volgende passage voor: ‘Ach! hoe is Renier bedrogen door het lodderlijk gezigt van Dinas dartele ogen’ etc. Let op blz. 65, 13e eregl, waar de woorden Keulsche Dom kursief gedrukt staan. In de Akkerstraat in Breda staat een huis, dat al in de dagen van J.C.W. de naam Keulse Dom droeg, en dat ook het enige van die naam in Breda was. In 1713 werd dit huis verkocht aan Dirck van Os, brandewijnstoker, getrouwd met Maria Wagtmans (R 570 fol. 135, N 561 acte 31). In hun testament van 1716 lieten Dirck van Os en Maria Wagtmans hun huis, de Moutkarre, en de Keulse Dom, na aan Claudina Wagtmans, die in dat jaar getrouwd was met Adriaan van Gorp (N 597. acte 179; huwelijk van Claudina: D.T.B. 42, fol. 71). Claudina heeft het huis overigens nooit geërfd. Haar zuster heeft haar overleefd. Het huis ‘De Moutkarre’ stond op de hoek van de Ginnekenstraat en de Akkerstraat. Tussen de Keulse Dom en de Moutkarre stonden nog twee kleine huisjes. Het huis was het ouderlijk huis van Maria en Claudina Wagtmans. Dina met de dartele ogen zou dus Claudina Wagtmans kunnen zijn. Na haar huwelijk in 1716 heeft zij netjes 7 kinderen gehad, die uiteraard op naam van haar man gedoopt zijn. Bij haar huwelijk woonde zij op het Ginnekenseinde (tegenwoordig de Ginnekenstraat), dit is naar alle waarschijnlijkheid in haar ouderlijk huis. De keulse Dom was eigendom van haar zwager, Dirck van Os, die brandewijnstoker was. Het zou dus een herberg geweest kunnen zijn, helemaal zeker is dat niet. In de Akkerstraat waren wel meer herbergen. Ook in de Keizerstraat en op het Nonnenveld, twee straten grenzend aan de Akkerstraat, waren vanouds veel herbergen en bordelen. De Lange Stallen en het Klooster, twee militaire bouwwerken, stonden resp. aan de Akkerstraat en het Nonnenveld. Zie de ‘Oversten, Luytenanten en Kapiteynen’ uit het stukje van Weijerman. De naam Keulse Dom zou als volgt verklaard kunnen worden: een kerk is een plaats waar je makkelijk binnen kunt lopen. Aan de Keizerstraat was een logement de Utrechtse Dom en een Dom van Munster. Tussen de Tolbrugstraat en de Nieuwe weg was een herberg in een achterwoning gehuisvest die de Zeven Kerken van Rome heette. Het optreden van Dina met de dartele ogen zou dus gesteld kunnen worden tussen 1713 en 1716. De doopacte van Claudina Wagtmans heb ik niet kunnen vinden, evenmin als de aantekening van overlijden. Als ze op een voor die tijd normale leeftijd is getrouwd zal ze tussen 1713 en 1716 inderdaad een wicht zijn geweest. Het pand ‘De Keulse Dom’ bestaat nog (Akkerstraat 5 en 7, twee huizen); waarschijnlijk dateert de kern van de bestaande pandjes nog uit de tijd van J.C.W.. Het is geen herberg meer. Hic abscondit typographus primus {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN (Het JCW) no. 37, maart 1981 Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam Tel. 020-168956 023-327644 [Nummer 37] Gérardine Maréchal (Marnixstraat 77', Amsterdam) Jacob Campo Weyerman's wagenpraatje¹ ‘Ik heb meermaals gemerkt, dat gy al ommers zo zeer graagt na iets nieuws, nuts, en vermakelyks, op u eenzame buytenplaats, in dit saisoen, gelyk u buurman Jonker is belust op Kievits eyers in de maand van Maart, uyt welken hoofde ik thans u graagte zal voldoen na genoegen.’ (Wagenpraatje, p. 1) Wie zich durft wagen aan een praatje over werk van Campo Weyerman, kan bij de voorbereiding daarvan niet om zijn andere pennevruchten heen. Immers grote vertrouwdheid met zijn oeuvre lijkt onontbeerlijk voor de oplossing van veel hermeneutische problemen. Althans, dat is mijn ondervinding met de Weyerman-tekst die hier aan de orde is en waarvan ik u de beginregels zojuist voorlas: het Vermakelyk Wagen-praatje, Over verscheyde gevallen; Gehouden tusschen twee Heeren en een Juffrouw; Opden Postwagen van Utrecht op Breda, t'samengestelt, en gedrukt na het eygenhandig geschrift van Jacob Campo Weyerman, Residerende in 's Gravenhage. Waar bygevoegt zyn twe aanhangsels (...). Gedrukt in 't Jaar, zey den Hagenaar, Toen de maat vol waar. Ik ontleen deze titelbeschrijving aan het exemplaar dat zich op het Gemeentearchief te Amsterdam bevindt, vermoedelijk een eerste druk. Het andere exemplaar dat bekend is², is volgens de titelpagina een tweede druk en voert als impressum: ‘Gorinchem, Nicolaas Goetzee, 1741’. Het Amsterdams exemplaar draagt een raadselachtige titelpagina. Wat bijv. te denken van de formuler ‘ t'samengestelt en gedrukt na het eygenhandig geschrift, van JCW, Residerende in 's Gravenhage’? Dat laatste betreft natuurlijk Campo's onvrijwillige verblijf op de Voorpoort vanaf 24 dec. 1738³. Maar is dat handschrift dan ook in de gevangenis ontstaan? Van mevr. Sierman weten we nu⁴ dat de censuur nauwelijks functioneerde, want de sneer naar de burgemeester van Vianen, een sleutelfiguur in de aanklacht tegen JCW⁵ kan men over het hoofd hebben gezien, óf... iemand anders buiten de gevangenis heeft die sneer toegevoegd, de drukker of Weyermans vrouw... Want dat raadselachtige ‘t'samengestelt’ zou erop kunnen zinspelen dat niet JCW alleen de hand in deze tekst heeft gehad. Al met al staat niet vast of het W. in de gevangenis is geschreven of gered uit de papiermanden te Vianen. Over het jaar van druk weten we meer als we het merkwaardige impressum a.v. aanvullen: ‘Toen de maat vol waar t.a.v. Weyerman’. Dat verwijst waarschijnlijk naar het jaar van zijn veroordeling: 1739, gezien ook de Hagenaar die aan het woord is. Het W. kan niet voor 1738 zijn gedrukt; immers een van de op de titelpagina vermelde aanhangsels spreekt van ‘zekere gestorve Paap, genaamt Broer Felix’ - dat is de bekende Leids courantier-annex -koffieschenker Felix de Klopper en die overleed in 1739⁶. Op grond van de identieke zetspiegel van beide exemplaren vermoed ik dat ook het A'damse W. bij Goetzee is gedrukt⁷. I.t.t. het andere exemplaar bevat het A'damse nog wel de aanhangsels die op de titelpagina worden genoemd⁸. Het eerste betreft ‘dertig reliquien, welke, na datse ruym vier hondert Jaaren verloren zyn geweest, onbeschadigt weder zyn gevonden(...)’ Het is een pseudo-rariteitenlijst waarin bijv.: ‘Een Engelsche verrekyker, met zilvere glaasen, daar David mede naar Batseba loerden’ of ‘Eenige verdroogde keuteltjes, die Haman, aan de galg hangende, {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} zig ontvallen lied, met Diamanten omzet.’⁹. Het tweede aanhangsel is: ‘Een nieuws tyding uyt de Hel, wegens het ongelukkig wedervaaren en Rampzalig deel van zekere gestorve Paap, genaamt Broer Felix’, een schimpdicht op de reeds genoemde Felix de Klopper, die na zijn dood de hel niet in mag van de duivel om de volgende reden: ‘Dewyl gy op der Aarde uw Goden hebt gegeten, Zo mogt gy in de Hel de Duyvels mee opvreten: Dus moest zyn arme ziel aanstonts het vuur weer uyt; Dog uyt medogentheid wiert deze aardsche guyt, Aan eenen ys'ren draat in stilligheid geregen, Om als de Duyvel scheet, zyn gat daar aan te vegen.’ Eigenlijk is het W. éen lange brief; het wordt, aldus de french title, ‘briefsgewyze door den enen Vriend aan den anderen mede gedeelt’. Daarin doet hij verslag van een twistgesprek op de postwagen tussen twee mannen en een jongedame. Aan de orde komen geneeskunde en kwakzalverij, maar centraal staat de verderfelijke handel der boekverkopers in kwakzalversmiddelen en hun gewoonte de krant daarmee te ‘vergiftigen’ (p. 60). Vooral de onderlinge belangenvermenging in deze branches verhit de gemoederen en in die stemming voert Campo met sadistisch genoegen, het commerciële verval van de boekhandel aan als verklaring daarvoor. Conclusie: kwakzalverij en geneeskunde hebben elkaar niets te leren en niets te verwijten, zij doen er eerder beter aan een monsterverbond te vormen tegen de boekhandelaren die hen pas écht oneerlijk beconcurreren. Malse kost met een zouteloze titel, zult u zeggen. Wel, dat lijkt maar zo; immers naar mijn idee bevat het woord W. alleen al vingerwijzingen naar twee prominente thema's uit het boek. Het verwijst allereerst naar de wagen waarop de reizende kwakzalvers op de kermis of jaarmarkt hun brallerijen ten beste gaven¹⁰, een soort pars pro toto voor ‘kwakzalver’ dus. Maar ook de aanval op de boekhandel blijkt in dat ene woordje te zijn vervat; Campo spitst in de loop van het W. een en ander nogal toe op de Haagse boekhandel en toen bestond de Haagse Wagenstraat ook al; er woonden minstens twee boekverkopers: Jean vanden Bergh¹¹ én G. Block¹², later (mede-)uitgever van Campo's Zegenzang in den aanvang des Jaars 1741¹³. Ook een reden dus voor JCW om te spreken van ‘wagenpraatje’... Ik kom dadelijk meer in detail terug op de inhoud. Naar de vorm is het W. een uitgesproken dialoog-tekst. Campo koesterde een voorliefde voor samenspraken; afgezien van veel passages in de tijdschriften is ook veel niet-periodiek proza in samenspraken geschreven. Was hij niet gedebuteerd als schrijver van toneel, een vorm die literair nauw verwant is met te dialoog? Essentiëel voor elke literaire dialoog is het accent dat ligt op de geventileerde of onderliggende ideëen, in plaats van op de handeling¹⁴. De mogelijkheid tot polarisatie van die ideëen in de samenspraak zal de satiricus Weyerman hebben aangesproken. De feilen die hij aan de kaak stelt: eerzucht, corruptie en hebzucht behoren tot de stereotiepe mikpunten van de satire¹⁵. De samenspraakvorm stelt Weyerman in staat om, op voor hem vertrouwde wijze het penseel der ironie te hanteren, zonder zich al te hard te hoeven bekommeren om een handelingsverloop. Want, laten we wel wezen, tot het schrijven van een enigszins samenhangend verhaal van grote omvang dat zich concentreert op één centraal plot was JCW nauwelijks in staat, evenmin als de meeste van zijn tijdgenoten trouwens. Zijn proza is vaak zeer fragmentarisch en wil daarom nog wel eens merkbaar horten¹⁶. Ook in ons koetsgesprek zien we de naden af en toe duidelijk zitten, bijv. op p. 50 waar een onmiskenbare stoplap staat die ook elders als zodanig dienst doet: het is een overbekende boer - advokaat anecdote¹⁷. Zoals onze secretaris-zonder-promotie al signaleerde in zijn Tuchtheer-uitgave¹⁸, is Campo's latere stijl wat minder lucide; de vaart is er een beetje uit, de ironie wat minder dodelijk en de scherpzinnigheid soms afgestompt. Her en der blijken op het oog originele formuleringen ontleend aan ouder werk. Wat niet wil zeggen dat hij alleen nog zou teren op bejaarde kwinkslagen. Immers {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} ook in het W. schitteren de campistische flair, de treffende Weyermanniaanse vergelijkingen en het fenomenale beeldsprakelijk vermogen. Een vb.: een van de heren zegt als hij beschuldigd is van té veel spot: ‘ik ben van dat soort niet, dat over een haartie van dubbelzinnigheid schynt te struykelen, en ongezien over een kabeltouw van Godloosheid zal springen...’ (p. 25) Op p. 11 pareert de ene heer de ander a.v.: ‘Een Man die zo kreupel gaat in zyn diskoers gelyk myn Heer, behoort my niet te schelden voor hinkepoot, Gy die zo barvoets loopt in kennis, behoort voor al geen doorns van verwyt te zayen. En dewyl u begrip een glazen dak heeft, past het u niet steenen te werpen op myn huys.’ Wie onbekend is met de typische Weyerman-stijl kan misschien nog het best met het W. beginnen. Maar ook voor de ervaren fijnproever valt er nog heel wat te savoureren, al is ook hij gebaat bij wat zakelijke informatie vooraf over JCW's verhouding tot de geneeskunde, haar randgebieden, én de kwakkelende boekhandel, dé thema's in het W. Om met het eerste te beginnen: Van Gils informeerde ons reeds over Weyermans plaats aan de zelfkant der geneeskunde, zij het niet uitputtend¹⁹. Hij wees op de ‘goede kijk’ van Campo ‘op de mystieke, zwetsende geneeskunde zijner dagen, een geneeskunst van onvruchtbare systemen en theorieën, en onmachtig op het stuk van therapie’ (p. 556). Inderdaad, niet waarneming en experiment, maar de speculatieve en theoretische lichaamschemie vormde de leidraad in de ziekte-leer; men beoefende die meer achter de schrijftafel dan aan het ziekbed. W.b. diagnostiek en werkwijze verschilden kwakzalverij en geneeskunde nauwelijks. Campo zag én hekelde die tekortkomingen maar niet louter uit hekelzucht. Aan zijn kritiek lag beslist kundig inzicht ten gronde. Van Gils vermeldde al JCW's inschrijving als medisch student te Leiden, maar ook op ‘2 Maii’ 1714 vinden ww daar ingeschreven: ‘Jacobus Weijermans Bredanus. 30. M.’²⁰ Ondanks de foutieve leeftijd geloof ik toch dat dit onze penneheld is. Als ik me niet vergis hiermee schreef hij zich in, precies in het jaar dat Boerhave (1668-1738) zijn eerste revolutionaire colleges in de klinische geneeskunde gaf²¹. Zijn pleidooi voor studie van de ziekte aan het ziekbed moet grote indruk op JCW hebben gemaakt. Campo spreekt in de autobiografie ook over medische studie in Oxford en Utrecht, naar zijn zeggen: ‘voornemens om vervolgens die Praktyk op te zetten, Eskulaap ter eere (...) Maar deze studie bleef weer in het gebroken steken...’²² Hoe dan ook, JCW was geen leek op het gebied der geneeskunde en juist de gebreken daarvan hebben hem haarscherp voor ogen gestaan, ongetwijfeld onder invloed van de moderne visie van Boerhave. Over hem heeft Weyerman zich overigens bepaald wél in negatieve zin uitgelaten, al wil Van Gils ons het tegengestelde doen geloven²³. Van Gils zag namelijk enkele uitspraken van Campo over de geneeskunde over het hoofd, zoals die in de Natuurkundige Historiesche (...) Aanmerkingen over de Gemeenzaame t'Zaamenspraaken, tusschen een geneesheer en zyn lyders (Amsterdam 1738). Deze recensie van een anonieme medische verhandeling bevat naast trouwens letterlijke overeenkomsten met het W.²⁴, in dit verband interessante mededelingen. Zo vertelt JCW dat hij erg veel gelezen heeft over keelkonst en geneeskunde, ik citter ‘Niet dat ik ooit was gezint, van my over te geeven tot de praktyk dier gevaarlyke Beroepen. Neen, Leezer, nooit viel zulks in myn gedacht, wyl ik, Godt zy gedankt, al te veel Gewisse en Medelyden gevoelde voor myn Evenaasten, om die te behandelen ofte liever te mishandelen, volgens de hedendaagsche sleur.’ (p. 3) Hij scheert ze maar wat graag ‘over de Kam van Juvenaal’ (p. 4), de medici, zij het hier met kritiek die hout snijdt; JCW kamt bijv. de passage over de ‘vrysters ziekte’, de menstruatie, kundig af om daarna zelf een medisch uitstekende dignose te geven van het zgn. pre-menstruele syndroom (p. 26-7). Zo'm adequate beschrijving {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} getuigt van deskundigheid in observatie, die ook blijkt uit zijn kritiek op de onjuiste opvattingen over koortstherapie (p. 42). Zijn vertrouwdheid met het werk van Hippocrates is groot en de mededelingen over zijn eigen ziekte van belang. Weyerman leed aan de derdedaagse koorts en raadpleegde daarover veel artsen, o.a. ‘den vermaerden Hoogleeraar Boerhaven’ die hem volkomen vergeefs een massa kruiden voorschreef (p. 59). Er zijn Van Gils meer medische uitspraken van Campo ontglipt, bijv. zijn omschrijving van de geneeskunde als ‘de werkdaadige oefening van de natuurkundige wysbegeerte, op het menschelyk ligchaem, tot wiens behoud alle tuygwerkelyke konsten worden nagespeurt, gelyk als de vrye konsten zyn bedacht tot verlustiging des geests.’²⁵ De hoge dunk die hij had van de geneeskunde als wetenschap²⁶ strekte zich echter niet uit tot de beoefenaren ervan. Geen groepering heeft het in zijn werk zo te verduren als de medische stand. Hen wordt van alles naar het hoofd geslingerd: geldzucht, corruptie, gebrek aan kennis, ervaring en integriteit, hun slechte (want te theoretische) opleiding²⁷. Ik zou u een smakelijke bloemlezing daaruit kunnen opdissen, maar ik beperk me tot het volgend grafschrif voor een dokter: ‘Dees Doctoor Moordenaar, die hier begraven ligt, Dagt noit om met zyn Huisvrou kinderen te teelen, Oordeelende dat het was tegens eed en pligt, Om wie het ook mogt zyn, het leeven mee te deelen.’²⁸ Weyerman wist precies hoe weinig de methode der toenmalige geneeskunde afweek van die der kwakzalvers²⁹; verdiende ook iemand als Boerhaave, trouwens ook op zoek naar de steen der wijzen, niet schatten met zijn geheimzinnig levensverlengend elixir?³⁰ Om maar te zwijgen van het dubbelleven van zijn Engelse tegenhanger Woordward³¹... Tot twee maal toe kreeg JCW het aanbod te kwakzalveren, een keer door Syberg die hem zijn wit en bruin medicament in Engeland wilde laten verkopen³² en door Busch, ‘den Prins van alle de Quakzalvers op de Frankfortsche Mis’³³. Die biedt hem zijn welvarende praktijk én zijn welgemaakt nichtje aan, maar ook dat ketste JCW af, naar zijn zeggen omdat: ‘Den ongestadige Konstschilder schifte van Meestressen als van Dassen, en hy telde liefde op den duur, een byster malle kuur. Ingevolge van dien regel bekleed hy den ongehuuwden staat, en zei: “Dat Vrouwen zyn de Meestressen der Jongelingen; de Gezellinnen voor den middelbaaren leevenstyd; en drooge Minnemoers der oude Mannen”. (...) Hy oordeelde het speelen van een leevensrol op het tooneel des waerelds wel zo eerlyk, als te verstrekken tot een kluchtrol aan duizende leegloopers op een zalftooneel onder de open lucht. Beducht van echter te moogen vervallen in eene zwakke luym, vertrok hy uit Frankfort, en verreisde op nieuws naar Bato graazige landsdouwen.’³⁴ Campo zou zeker een uitstekend figuur hebben geslagen tussen de reizende meester die Van Andel omschrijft als empirici ‘die er opvattingen en manieren op na hielden, welke hen voor het leven in een geordende samenleving ongeschikt maakten...’³⁵ Gelukkig voor ons koos JCW voor alternatieve schrijf- i.p.v. geneeswijzen; maar al te graag voert hij ze in zijn werk ten tonele, want er valt nu eenmaal effect vol af te geven op dit soort kleurrijke charlatans³⁶. In de Leevens Byzonderheden van J.H. Baron van Syberg etc. (Utrecht 1733) typeert hij ze als: ‘baronneerende Goud- en Zilvergieters, welk slag in den beginne de beruchte markten en kermissen van Lypsig, Maagdenburg, Spiers, Heydelberg, Frankfort en andere steden afvoeragieert, en vervolgens in de gestalte van een groene zwarm Sprinkhaanen nederstort op Hollands graazige beemden en malsche klaverweyen, en niets bestudeert, dan om den zikkel hunner tanden te slaan in den gouden oogst van Bato's naneeven,’ (p. 9) Weyermans weergave stemt overeen met de feiten. Een tijdgenoot verklaart in een klacht over de kwakzalverij het grote aantal Duitse kwakzalvers; jonge apotheker en chirurgijne ontbraken in Duitsland namelijk alle mogelijkheden tot overname of stichting van een eigen praktijkje, zodat zij als goed opgeleide vaklui wel {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} moesten kwakzalveren als reizende meesters³⁷. En ook de reizende meester J.H. Francken voert een dergelijke reden aan in de gedrukte verdediging van zijn praktijken; hij klaagt over de tegenwerking hier van overheidswege, maar toch is hij niet naar Duitsland teruggekeerd omdat, ik citeer, ‘men by my te Lande zo groot van Holland opgeeft, en daer by noch zegt, dat men hier te lande weinig goede Meesters in deze myne Konst gevonden werden, daar ook de menschen gelds genoeg en geheel wel van betalen zyn.’³⁸ Dit moge huichelachtig klinken, de operateur Francken beroept zich terecht op een leemte in de Nederlandsche gezondheidszorg op het gebied van gevaarlijke operaties. De erkende chirurgijns pasten riskante operatieve ingrepen als breuk- en steensnijden of staarsteken eenvoudig niet toe; en artsen mochten het niet eens!³⁹ Maar eizende operateurs hadden vaak al doende een enorme ervaring opgebouwd in hun specialisme. Die moesten zij echter wel eerst kunnen aantonen in het bijzijn van de overlieden van het chirurgijnsgilde, dat de overheid in dezen adviseerde⁴⁰. Totaal verbod van reizende meesters was onmogelijk omdat m.n. de steenlijders te talrijk waren;⁴¹ ook staar en breuken waren volksziekten. Dit verklaart de op het oog onbegrijpelijke soepelheid van de overheid t.a.v. operateurs; de mazen van het net móesten wel groot worden gehouden waardoor ook knoeiers de steden binnenglipten. Vooral de chirurgijnsgilden spanden zich in voor de bestrijding van de kwakzalverij en wie toestemming kreeg met een theater of tafelt op kermis of jaarmarkt te staan, moest daarvoor een ‘contributie’ aan het gilde betalen. In Amsterdam wordt het toezicht in 1675 verscherpt; tijdens de Franse oorlog in 1672 namelijk had de stadsoverheid het immigratiebeleid versoepeld i.v.m. de vele vluchtelingen en daar hadden de kwakzalvers gretig misbruik van gemaakt. Dit haalt weinig aan; in 1687 blijkt het allemaal niets te hebben geholpen en wordt het aanplakken, uitdelen en uitgeven van hun biljetten ten strengste verboden⁴². Maar de kwakzalvers waren niet voor één gat te vangen en zochten naarstig naar andere kanalen om de goedgelovige zieken van hun aanwezigheid, hoge afkomst bullen, ervaring, bereisdheid enz. op de hoogte te stellen. Die vonden ze in de courant. Maar ook in het adverteren poogde de overheid hen te dwarsbomen, zoals bovengenoemde Francken vertelt: ‘Wanneer ik op een tyd door myn Knegt eenige gedrukte Biljetten door de Stad liet uitdeelen liet een zekere Heer, op den Dam wandelende, door een van zyn Dienaars myn Knegt die biljetten ontweldigen. Ik liet ook myn konst en logies tot twee malen in de Amsterdamsche Courant bekent maken; maar wanneer ik voor de derde maal by den Courantier zond, om het zelve Advertissement e te laten wederom doen indrucken, was 'er by den Courantier een verbod, van niet meer te doen indrucken, daer nochtans in dat zelve Amsterdam dagelyks allerhande bekendmakingen, zo van Quakzalvers, als anderen, die nauwelyks lezen noch schryven konnen, werden getollereert, om te moogen haare biljetten uit te strooyen...’⁴³ Ondanks zulke censuur nemen de kwakzalversadvertenties in de courant steeds meer plaats in, en vooral in de dertiger jaren van de achttiende eeuw rijst dit verschijnsel de pan uit. Daarbij komt het accent meer en meer te liggen op het succesvolle middel, waarvan sommige aankondigingen tien, en een enkele zelfs dertien keer in één jaar afgedrukt worden. Zo dwaas als de meeste formuler zijn, de omzet moet, mede door deze nieuwe reclamevorm, enorm zijn vergroot. Af en toe verschijnt zelfs de mededeling dat het middel in commissie is te verkrijgen bij de boekverkopers... Immers, welk ander verspreidingsapparaat leende zich beter voor een grote afzet en goede verkoop dan dat van de boekhandel? De ‘Arcanum Anti Venerum’ en de ‘Hamburger Borstsap’ werden gelijk met de boeken in commissie verzonden en gingen even grif over de toonbank. En dat kwam de verpaupere de boekhandelaren maar wat gunstig uit... Aan deze belangenvermenging heeft JCW zich hartsgrondig geërgerd⁴⁴, net als de overheid. Hij trekt hiertegen het felst van leer in ons W. waar hij zich onverholen keert tegen de commerciële instelling van de boekhandel. Zijn visie {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} die de malaise in de boekhandel met de kwakzalverij verbindt wordt onderstreept door de overspannen sfeer (zoals Kossmann die beschrijft) in de Haagse boekhandel Boekverkopers doen de meest dolle investeringen om toch maar uit de kosten te komen met vaak noodlottige gevolgen⁴⁵. Waarom Weyerman een en ander nu precies toespitste op de Haagse boekhandelaren, moet redenen van andere, meer persoonlijke aard hebben gehad. Helaas is nauwelijks iets bekend over zijn contacten met uitgevers en drukkers; in dit verband is vooral de relatie met de Haagse van belang. Op hen was hij ook aangewezen tijdens zijn detentie, maar hoe was zijn onderhandelingspositie? Kon hij terugvallen op een soort auteursrecht? De familie Weyerman zat om geld te springen en het zou me niet verbazen als drukkers van tijdens de gevangenschap verschenen werk op tragische wijze de rollen omdraalden en de radeloze en berooide JCW chanteerden. Zeker de Haagse boekverkopers hadden daarvoor een regelrecht motief in de weinig verheffende rol die ze in het W. van Campo toebedeeld krijgen... Ik wil nu met u de reis op de postwagen maken en de problemen die een doorzichtig hermeneut daarbij tegenkomt aan u voor-leggen, zij het in een sneltrein vaart. Dat daarbij lang niet alle aspecten aan de orde kunnen komen, zult u naar ik hoop begrijpen. Ik begin met het aantal gesprekspartners te reduceren tot de twee heren, want de jongedame is louter versiering in de marge. Zij zorgt voor de pikante noot met haar vinnige en amoureuze opmerkingen én voor de aanleiding, want als haar acute vapeur verdwenen is m.b.v het drinkbaar goudpoeder raken de heren in gesprek over de ‘Quakzalvers geneesmiddelen, waar mee dagelyks de advertissementen van de Kourant worden op gevult by de Heeren Boekverkoopers, in stee van met de naamlysten der te gelyk nutte en vermakelyke nieuwe boeken’. (p. 4) In de discussie verdedigt de oudste heer de kwakzalverij en de jongste de geneeskunde. Meneer A pleit voor de kwakzalvers door te wijzen op het geringe onderscheid met de ‘Stads Eskulapen’ (p. 5). En die zijn niets waard; immers van de medische studenten die hij zelf in Utrecht en Leiden heeft gekend deugde al niets, evenmin als van hun opleiding - spotte Paracelsus himself al niet met de geneeskunde vóór hem? Een zieke doet en beter aan gewoon zijn gezonde boerenverstand te gebruiken dan een arts te raadplegen: ‘Een dagelyksche oeffening, en een gestadige matigheid in spys en drank, is het paar Engelen bewaarders dat hem beschut tegens de knagende woede van die pester des Merschdems’. (p. 13) Want het is artsen toch maar te doen om gewin en niet om de genezing van hun patiënten. Het bewijs daarvar levert ‘den Heer Johan Woodward, een berugt praktiserent Geneesheer in London’; immers zijn devies is: ‘een ander moet sterven, wil ik leeven’ (p. 19). Dit devies illustreert JCW met een anecdote waarin Woodward een man hypochonarisch praatte en hem daarna zoveel medicijnen, klisteren en aderlatingen voorschreef dat hij wel op stervens na ziek móest worden. Meneer B springt en nu in: héeft u soms wat tegen die man, dat u hem zo zwart maakt, maar meneer A antwoordt: ‘In tegendeel is dien Heer myn vriend geweest, en ik heb altoos zyn geleerdheid verheft, dog zyn baatzugt gelaakt’. (p. 19-21) Ik zet de wagen, met uw welnemen, even stil bij deze Engelse hoogleraar geneeskunde, John Woodward. Het lijkt wel of Campo zelf zojuist aan het woord was; immers hij heeft ook te Leiden en Utrecht gestudeerd en Woodward evenzo persoonlijk gekend. Goen arts moet het zo ontgelden in Weyermans oeuvre als Woodward bij wie JCW overigens geruime tijd gewoond en gestudeerd heeft⁴⁶. Woodward is een uiterst kleurrijk figuur: hij bezat een gigantisch (nog steeds befaamd) rariteitenkabinet met oa. fossielen waarever hij met JCW vermakelijke gesprekken voerde.⁴⁷ Dit werpt trouwens ook eer verhelderend kacht op de rariteitenlijst: NB Swammerdam beweerde de gestremde melk van de Heilige Maagd te bezitten. Bovendien bezat hij echter óók een Ludeman-achtige praktijk waarin hij de {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} mensen de toekomst aan de hand van de sterren voorspelde, tot in minieme details en voor veel geld; hij verkocht er ook pillen tegen de scheurbuik en 33 andere ziektes⁴⁸. Een hoogleraar in de medicijnen die zich als kwakzalver aan de zelfkant der geneeskunde bewoog... geen wonder dat hij Campo enorm intrigeerde en hij de meest besproken figuur in diens werk is. Maar ook een Nederlands geneesheer wordt in het W. gekielhaald. Meneer A zet namelijk zijn aanval op de officiële medische stand kracht bij met het ‘Konterfytsel Van een Jong Nederlands Geneesheer Durelair’ (p. 21 e.v.) Weyerman, geoefend in vlijmscherpe konterfijtsels, schetst hem als een uitgesproken fat: verwijfd, arrogant, ijdel op het tuttige af, behaagziek en vooral: onkundig. Wie is deze Durelair? Ik geloof dat JCW hier de Rotterdamse arts Johan van Duren op het oog heeft Vermoedelijk is hij de kleinzoon van de auteur van De ontdekking der bedriegeryen van de gemeene pis-bezienders (Amsterdam, 1688) die, óók in 1688 al adverteerde met zijn geneeskrachtige baden⁴⁹; bij grootvaders dood in 1694 lezen we ook in de courant dat zijn zoon de praktijk der baden voortzet⁵⁰. En op 29 juli 1723 lezen we dat zijn zoon, die hier bedoeld zal worden, zich in navolging van zijn vader en grootvader als arts vestigt te Rotterdam. Zijn vader had JCW al te pakken gehad in de Amsterdamsche Hermes waar Argus zijn mercuriaale effecten vermaakt aan ‘Mr. Jan van D**, een Adelyk Kwakzalver, wiens Baden groender zyn dan een Kerveltaart’⁵¹. Dat ‘adelyk’ stemt overeen met zijn mededeling dat hij geboortig is ‘uyt het huys Ruytesteyn en Ropdenburg’⁵². Uiterst nuffig voegt Van Duren daaraan toe dat hij beslist weigert de Spaanse pokken te genezen, ‘waervan wij niet willen gesproocken of gemoeyt sijn’. Zijn zoon zou dus een aardje naar zijn vaartje hebben. De jonge Van Duren kreeg er ook al van langs in de Vrolyke Tuchtheer, waar hij ‘den grasgroene Mr. Jan van Duytensteyn’ heet, overeenkomstig zijn Ruytensteynse afkomst, de kleur van zijn baden en het gehalte van zijn beroepsethiek. Als we de Rotterdamsche Hermes geloven ondervond Van Duren sr. de onprettige gevolgen van zijn wisselende amoureuze contacten; en ook daarin had zoonlief het aardje van zijn vader. Op p. 24 van het W. lezen we tenminste: ‘al het Juffers vleesch dat onder het bereyk zyns Adams komt, krygt een snufje weg, of wordt in 't geheel besmet’. Laten we de reis voortzetten, want nu is wel duidelijk dat er geen wezenlijk verschil is tussen de kwakzalver en de geneesheer. Het woord is nu aan de jongere heer, meneer B die een pleidooi houdt vóór de officiële geneeskunde, zij het met een merkwaardige argumentatie: de medici hebben toch niet zó maar altijd zoveel geld verdiend? Daarvoor zijn er teveel voorbeelden van rijkelijk beloonde artsen. Neem nu Thomas Engelmans, ‘een weergaloos Man in het geneezen van allerhande Venus krankheden en qualen’ (p. 31) Ik zet de koets even stil bij hem. We kennen hem al uit ander werk van Campo⁵⁴ maar in een verzameling pamfletten rond het conflict in het Amsterdams chirurgijnsgilde in 1729 komt hij ook voor, en wel als: ‘Thomas Angelome, vermaard Pokmeester op de Spiegelgragt, dog niet gelukkig in zyn gneezinge’⁵⁵. In éen van die pamfletten, De klagende Hippocrates, wordt een in dit verband belangwekkende beschuldiging geuit tegen Engelman; ik citeer, ‘Kroonschender! Pokhond! Courantier! Aards Lasteraar! wat doet gy hier? Vreest FELIX niet voor ongelukken? AUGUSTUS zou u t'zamen drukken. Wat hebt gy FELIX-buur gedaan? Hy speeld met u, gebraden Haan! Hebt gy zyn Venus buil genezen? Dat wordt niet in zyn Krant gelezen, Maar in zyn Koffyhuis verteld.’ (p. 10) M.a.w.: Engelman zou Felix de Klopper behandeld hebben voor geslachtsziekte, een wel zeer specifiek contact tussen een kranteredacteur en een kwakzalver! ⁵³ {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} Merkt u trouwens dat de kring weer rond is: de Klopper was bevriend met Van de Burg met wie Campo een haat-liefde vriendschap had⁵⁶... Engelman(s) behoort tot de meest fervente adverteerders onder de kwakzalvers - en daar zullen de consulenten der courantiers misschien wel niet vreemd aan zijn geweest...⁵⁷ De wagen zet zijn reis, en de jonge heer zijn aanval op de kwakzalverij voort. Dat doet hij met uithalen naar, o.a. een Engels kwakzalver die pillen verkocht tegen een aardbeving, de Baron van Syberg, een Quakzalverent oogmeester, ‘den hairburgschen aap van Paracelsus’, Hans Ludeman natuurlijk én ‘den dierlyken Quakzalver....... te Dordregt’. Met die laatste bedoelt JCW misschien Jacob Souburg die bij een snijding van de blaas met zijn mes de steen per ongeluk vergruizelde zodat hij doorschoot tot in de endeldarm van de arme patiënt én in zijn eigen vingers - zo dierlijk waren sommige behandelingen dus⁵⁸. Als tegenwicht voor geneesheer Durelair geeft de jongere heer ‘Het karakter van den Quakzalver Bombast’ (p. 42-50). Dit is nu zo'n typisch hermeneutisch probleem waar ik aan het begin over sprak. JCW schetst hier een proto-kwakzalver die om zijn algemeenheid juist moeilijk te identificeren valt met één specifieke figuur. De naam Bombast verwijst natuurlijk naar een van de voornamen van Paracelsus en de poeha van het type. Hij is afkomstig uit Duitsland, hij behoorde aanvankelijk tot het gevolg van ene Buch (is: Busch!), hij heeft nu zelf een enorm gevolg, bralt als een dier en hij zweert bij het drinkbaar goud. Is hij soms Ferber (een vriend van Poot en Joan de Haes) met wie Campo slaande ruzie heeft gehad⁵⁹ en die elders optreedt als Hans Donder, Hans Poespas en Hans Weerwolf? Of is het weer de veelgeplaagde Syberg, wegens dat drinkbaar goud? Het valt in elk geval op hoeveel dit fragment zelfs letterlijk overeenkomt met passages uit de Leevens Byzonderheden van J.H. Baron van Syberg (Utrecht, 1733); de eerste alinea's zijn daar zelfs identiek mee’.⁶⁰ Ik hou het erop dat JCW Syberg hier nog een trap na heeft gegeven; een andere particularisatie lijkt me onmogelijk met deze stereotiepe beschrijving. Hierin wordt Bombast een smerige truc in de schoenen geschoven, waarbij iemand in het koffiehuis een acute beroerte veinst en zo weer acuut op de been wordt geholpen m.b.v. Bombasts drinkbaar goud. Een zelfde truc vertelt Campo over Syberg in Piet fopt Jan etc (p. 48-50). Een reden te meer om Bombast te vertalen als: Syberg? Maar de jongere heer op de wagen trekt het in het algemene; het zijn allemaal bedriegers die dit soort sterke verhalen rondstrooien bij wijze van ‘schuytsprookje, of wagenpraatje’ (p. 51). Genoeg gekankerd nu, zegt meneer A: laten we de boekverkopers maar eens aan de tand voelen, want zij hebben zich verlaagd tot de verkoop van kwakzalversmiddelen, ik citeer, ‘dewyl de alderbeste boeken thans braak leggen in onze winkels, en zo min worden gezogt (...) als 'er na kopere bedpannen wordt getaalt by de Negers op de Goudkust’ (p. 55). Niemand koopt nog boeken; de studenten hebben het te druk met hun lichtmisserijen de kooplui met hun dure vermaken, en de vrouwen? Die lezen alleen maar Kats' Trouwring! Dit is nu dus zo'n moment waarop de jongedame ontbrandt, maar de heren vinden het verschil tussen broek en keurs de moeite van bespreking minder waard dan de kwakkelende boekhandel. En terwijl de koets nu verder rolt, vertelt meneer B de geschiedenis van de open ondergang der heren boekverkopers. Enkele jaren geleden openbaarde zich de waterzucht der glorie onder de Haagse en Rotterdamse boekverkopers. Daarom besloot men allereerst zich een adelijke titel aan te schaffen, maar dat hielp niet want zoiets kost ook geld (p. 63). Allerlei nieuwe investeringsbronnen worden wanhopig achter elkaar aangeboord: incunabelen, prenten, kostbare series als woordenboeken en fraaie boekbanden. Op deze plaats heeft JCW een kostelijke anecdote ingevoegd over de verkoop van fraaie boekbanden, door, ik citeer ‘zeker 's Gravenhaagsch Boekhandelaar, die zo konstiglyk het voordeel wist te scheuren uyt de tanden zyner medeboekverkopers, als een bequaam Schoenmaker het Engelsch Leer weet te scheuren uyt de Leerkamers der om {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} kontanten verlegene Leerkopers, tot zyn byzonder profyt’ (p. 71) en dat is onmiskenbaar Scheurleer natuurlijk⁶¹! Hij verkoopt ze aan een bibliomaan op voorwaarde dat die de boeken omwille van de fraaie band nooit zal gebruiken. De koper antwoordt verschrikt: ‘Den Hemel behoede my voor die zonde (...) want zulks zou niet zyn gebruyken, maar misbruyken.’ (p. 73) In de voortdurende malaise zocht de boekhandel het vervolgens in herdrukken, aucties zgn. van nalatenschappen maar in wezen uit eigen magazijnen, waarbij vuige verkooptrucs niet werden geschuwd. De Haagse boekverkopers speelden elkaar slim de bal in het verbogen, loven en bieden, waarbij de vreemde boekhandelaar zodra hij een bod deed ‘den haak in de keel’ kreeg (p. 78). Het klinkt onwaarschijnlijk, maar deze historische schets klopt precies met de feiten die Kossmann in zijn studies over de Haagse boekhandel verzamelde. De overspannen boekenmarkt ging gebukt onder zeer hoge drukkosten. Daartegen werden de meest gewaagde remedies aangewend. Zo namen vader en zoon Pierre Gosse een stoutmoedig besluit toen zij de ‘Compagnie van Vijven’ waarvan o.a. ook de eerder genoemde Block deel van uitmaakte, oprichtten; alle leden gaan in de loop der jaren 40 failliet.⁶² In het W. voorziet JCW dit alles al; daarbij wijst hij op het feit dat ze zo diep gezonken zijn dat ze zelfs pamfletten als de Keurdichten drukken, ik citeer, ‘by kreupel Pietje in de Wereld gerogt’ (moet zijn gebrogt) (p. 84). Dat kreupel Pietje is Pierre Gosse sr. - volgens Kossmann ‘een finacieel genie met suggestieve kracht’⁶³, de John Law van de boekhandel dus. Volgens het W. verschijnen allerlei schunnige en godslasterlijke boeken op de markt om de boekhandel te redden ‘onder den verdichte naam van Pierre Marteau’ een door velen gebruikt drukkers-anoniem wier ware drukpersen Campo zegt met de natte vinger te kunnen aanwijzen (p. 85). Vervolgens merkt Weyerman aan dat ze bij zakelijk ontij allemaal de benen nemen, die Haagse boekwormen: de een vlucht naar de Oost, de ander naar Brabant (d.i. misschien Block die af en toe naar Breda uitweek) de derde naar Frankrijk en de vierde verdeelde zijn leven tussen 's Gravenhage, Londen en Geneve. De laatste is ‘iets langer van gestalte als de wandelstok van een dwerg’ (p. 85); welnu van de manke Gosse (volgens mevr. Van Eeghen) is bekend dat hij veel zakenreizen naar het buitenland en met name Engeland maakte. Kossmann noemt Gosse's drijfveer: ‘een ongebreidelde drang zijn zaken uit te breiden, tot meer beteekenis, meer winst op te voeren, niet hartstocht voor het boek’⁶⁴. Alle reden voor een weldenkend mens om de pest aan zo'n man te hebben, al had Campo wellicht ook nog persoonlijke motieven... Welnu, deze hele malaise verklaart de gewoonte ‘een Artzenykraam op te regten in Minerva's magazyn’ (p. 87). Het koetsgesprek mokt hier nog even over door, erg leuk. Laat ik u tot slot vertellen hoe een en ander is bestreden, zegt de jongeheer. Wel, de geneesheren grepen daartoe naar de pen en de kwakzalvers belegden een vergadering in de herberg ‘de Olifant’ op de Amsterdamse Botermarkt: ‘de aloude vergaderplaats van dat beroep’ (p. 95) en ze zijn er allemaal tot en met Ludeman aan toe. De oudste kwakzalver hekelt de bluf der officiële geneesheren: by hun concurrentie is echter nog tot daaraan toe, maar we laten ons niet de kaas van het brood eten door dat stelletje boekmaden. Hij doet het voorstel ook boeken te gaan verkopen maar die omscholing staat de anderen niet aan; Klein Jann opponeert ertegen en weigert zo'n schurkenberoep uit te oefenen. Waarmee de vergadering der kwakzalvers is afgelopen. Nu belegden ook de boekverkopers een dergelijke bijeenkomst in het Engelse parlement (daar was het merendeel immers heen gevlucht; vgl. Gosse!) waar een woordvoerder van de boekverkopers de nieuwe handel verdedigt. Maakt niet iedereen zich schuldig aan een vorm van kwakzalverij? Hovelingen, papen advocaten, kooplui, geneesheren, boekschrijvers, vrouwen, drukkers, historie-schrijvers? En waarom wij dar niet? Laten we vasthouden aan het ‘uytventen van Quakzalvers artzenyen, want de boeken willen niet langer aan de man’ (p. 119). De informatie en vooral de visie van Weyerman op de materie kunnen we m.i. {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} niet afdoen als een karikatuur; ik geloof zelfs dat we, wanneer we het een en ander ontdoen van de nodige korrels zout, een destillaat overhouden met unieke informatie over de kwakkelende boekhandel. De postkoets arriveert te Breda en ik aan mijn einde. 7-1-1981 1 Ik ben B. Sierman, P. Altena, A. Hanou en R. Hoogma dankbaar voor hun waardevolle suggesties i.v.m. deze lezing. 2 In het bezit van de Fam. Ophof de Deventer; zie Med. JCW 317 3 zie: Jacob Campo Weyerman Den Vrolyke Tuchtheer (1729) Ed. A.J. Hanou 1978, p. 182. In het vervolg: Tuchtheer 4 zie: Med. JCW, p. [...]. 5 zie: Wagenpraatje p. 16 en Tuchtheer p. 182 6 Voor hem ook: Tuchtheer 213, 262, 299 en 319: A'damsche Hermes I 293, 311, 333, 348, 391. Over hem ook: De Snelziende Lynceus I, p. 16 7 Van Abcoude's Naam register, Leiden 1743 noemt op p. 407 ook de eerste druk van het W., maar voegt aan het impressum toe: ‘en te bekomen te Amsterdam by J. Loveringh, Gorcum N. Goetzee. 8 st.’. N. Goetzee was werkzaam tussen 1732 en 1749 en staat vooral bekend om zijn fraaie uitgave van de Statenbijbel uit 1748 én om het opmerkelijke initiatief tot het opstellen van een naamlijst van alle in 1740 gedrukte boeken wat later is overgenomen door de Leidse boekverkoper Van Abcoude. Vgl. Boekzaal der Geleerde Wereld 1742, I, 334-336; Amsterdamsche Courant di 27 dec. 1740. Overigens vermeldt S.A. Vosters ‘Breda in de 17e eeuwsche poëzie’. In: Brabantia 1 (1952), p. 249-258 in noot 5 een 1741-uitgave van het W. Autopsie? 8 Wat betreft katernsignatuur sluiten de Aanhangsels aan op het W., maar niet wat betreft paginering: het W. eindigt op p. 120 (drukfout: moet zijn 120) terwijl de Aanhangsels zijn gepagineerd 105-109 Het A'damse W. maakt deel uit van een convoluut waarin nog twee andere werken van JCW: de Zeldzaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, Jacob Campo Weyerman (...) Amsterdam 1738 en de Natuurkundige Historische Ernstige, Schertsende, en Vrolyke Aanmerkingen (...) Amsterdam 1738. Daarachter bevindt zich een anoniem uit het Duits vertaald Leven en Bedryf van de wyze gek Klaas Nar, Amsterdam, Gerrit de Groot 1736. De convoluut draagt de signatuur V 10 9 Resp. nr. 21 en 17; vgl. Tuchtheer 236. 10 Zie ook W. 51 11 Amsterdamsche Courant di. 11 aug. 1739 12 zie: E.F. Kossmann De boekhandel te 's Gravenhage tot het einde van de 18e eeuw. 's Gravenhage 1937, p. 145 13 Vgl. Med. JCW 205-206 14 Vgl. H. Read. ‘The dialogue’ In: H. Read Reason and Romanticism. Essays in literary criticism, London 1926, p. 139-157 15 Zie: C.M. Geerars. ‘Theorie van de satire’ In: Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw 15/16 (1972) p. 17 e.v. 16 Bijv. in de Zeldzaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, Jacob Campo Weyerman (...) hanteert JCW aan de lopende band hinderlijke compositorische kapstokjes als: ‘Is iemant van het gezelschap nog niet het een ofte ander voorval van dien Jacob Campo Weyerman bekent?’ (p. 120) 17 P. Altena wees me hierop; zie De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (...) Utrecht 1733, p. 189-190 18 Tuchtheer, p. 182 19 J.B.F. van Gils ‘Langs den zelfkant der geneeskunde. Jacob Campo Weyerman’ In: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 73 (1929) p. 554-563. 20 Vgl. Album Studiosorum Lugd.-Bat. Hag. 1875, kol. 836 en 964 21 Dit moet JCW wel zijn; de second name Campo gebruikte hij immers niet altijd. Met de opgave van leeftijd overigens waren ook zijn tijdgenoten niet altijd even nauwkeurig. M. Keyser ‘Paarderijders op de kermissen van Delft en Amsterdam’ In: Scenarium 5 (1981), p. 77 vertelt dat bijv. Pieter Magito zichzelf 10 jaar ouder maakte in een leeftijdsopgave. Sommigen wisten hun eigen geboortejaar zelfs niet nauwkeurig (zo vertelde mij mevr. Sierman)! B. Sierman ‘Doodsklok’. In: Med. JCW p. 22 meldt dat bij het overlijden van JCW op 9 maart 1747 als leeftijd opgegeven is: oud 64 jaar. Dat verschil van 7 jaar in de inschrijving te Leiden klopt hier precies mee. Daarmee is niet gezegd dat 1677 als geboortejaar op losse schroeven is komen te staan, immers JCW vermeldt het zelf tot twee keer toe, in de autobiografie en in de processtukken (1e verhoor dd. 30 dec. 1738, 1e art.) Catalogus tentoonstelling Van medicijnman tot medicus, gehouden te Haarlem. 1972. 22 J.C. Weyerman Levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders, IV, Dordrecht 1769, p. 412 en 430-431 23 Van Gils 1929, p. 558 24 Vgl. Nat. Aanm. 21 en W. 35-36; Nat. Aanm. p 21-22 en W. 107. Een ex. van de Nat. Aanm. bevindt zich in dezelfde convoluut als het W. op het G.A. A'dam. 25 De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (...) Utrecht 1733, p. 3 26 Id. Sleutel van Demokriets en Herakliets Pelgrimasie, p. 102-104 27 Bijv. Democritus en Heraclitus Brabantsche Voyage (ed. 1718) p. 20 en 76; Bezweering van den Desperaten Antwerpschen Courantier (z.j.) p. 5, 37 en 51; D De Sleutel van de Antwerpschen Courantier p. 90-93; De Gehoornde Broeders of het Vrouwelyk Bedrog (z.j.) p. 19; De Sleutel van de Gehoornde Broeders p. 70; Rotterdamsche Hermes v. 22 oct. 1720; Amsterdamsche Hermes p. 64, 72 198, 278 e.v.; Levens-beschryving der Nederlandsche Konst-schilders IV, 1769, p. 430; De Leevns Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (1733), p. 84; Zeldzaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, Jacob Campo Weyerman (1738), p. 7 etc. etc. 28 In: Democritus en Heraclitus Brabantsche Voyage ed. 1718, p. 75 29 id. p. 81-83 geeft een uitstekende illustratie hiervan. 30 Vlg. R. Krul 't Was eenmaal kermis in Den Haag 's Gravenhage, 1891 en E.D. Baumann: Drie eeuwen Nederlandsche geneeskunde. Amsterdam 1951, p. 210 31 Zie hieronder p. 8 32 De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (Utrecht, 1733) p. 275 e.v. 33 Konstschilders IV, p. 452 e.v. 34 id. p. 456-457 35 In: M.A. van Andel ‘J.H. Francken, een reizend meester in de 18e eeuw’ In: Medisch Weekblad 26(1919-1920), p. 351 36 Bijv.: Nat. Aanm. (1738) p. 8; De Doorzigtige Heremyt (1728-29), p. 30-32; en 75; De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (1733), passim 37 G. Gorus. Medicina contempta propter ignorantiam medicorum. Leiden 1700. Ik deze gegevens aan Van Andel 1919-1920. 38 In: J.H. Francken De Konst met Nyd beloond. Amsterdam 1732, p. 85 39 Althans vlg. M.A. Van Andel Chirurgijns, vrije meesters, beunhazen en kwakzalvers. Amsterdam 1941, p. 158-159. 40 Bijv. op 18 juni 1736 wordt aan een drie-tal operateurs door de Amsterdamse magistraat geen toestemming verleend voor oogoperaties overeenkomstig een advies van het chirurgijnsgilde; ‘dewyl de droevige gevolgen van zodanige operatiën, by experiëntie gevolg hebben doen zien dat zulks in prejuditie der goede gemeente is’. (Notulen Chirurgijns-gilde 1727-37, GA Amsterdam, PA 366 nr. 216 p. 109) 41 Het 18e eeuwse dieët was, naar onze begrippen, zó eiwitrijk dat het teveel aan eiwit zich als afvalproduct uitkristalliseerde in organen als de blaas of in de gewrichten met als gevolg podagra, vgl. de beschrijving van maaltijden in dagboeken bv. van Samuel Pepys of de copieuze vleesrijke maaltijden zoals JCW die beschrijft (vgl. Tuchtheer 10) 42 Zie: Privilegiën en Willekeuren en Ordonnantién betreffende het Chirurgijnsgilde te Amsterdam, Amsterdam 1736, p. 24-26, 94-95 en 116-117. Vgl. ook de klacht van A. Titsing in De verdonkerde Heelkonst der Amsterdammers (Alkmaar 1730): ‘in AMSTERDAM vind men Soorten van Quakzalvers, Pokmeesters, Oogmeesters, Breukmeesters, Ledenzetters en meer Anderen, die, door Twaalv Gulden 's Jaarlyk Jaarlyks aan de Overlieden op te brengen, ofte Anders by Geldwinninge, Vryheid verkrygen, om onze Heelkonst en Ingezetenen, te Bederven.’ (p. 784) 43 Francken 1732, p. 69 44 Bijv. nr. 6 van De Doorzigtige Heremyt is vrijwel helemaal aan deze misstand gewijd. Volgens die tekst zou de Rotterdamse boekverkoper Haesverberg begonnen zijn met die praktijk. Ook in de Tuchtheer (bijv. p. 132) en de Echo des Weerelds plaatste JCW scherpe parodiëen op de kwakzalvers-advertissementen. 45 Vgl. E.F. Kossmann ‘Haagsche uitgevers van de 17e en 18e eeuw. Johannes van Duren en zijn zonen.’ In: Het Boek 23 (1935-36), p. 101-118. Over JCW's relatie tot de boekhandel(aren) is helaas zeer weinig bekend. Naast schimpscheuten door hem zelf gelost, kennen we het conflict dat hij waarschijnlijk heeft gehad met de Rotterdamse drukken Willis n.a. v de Rotterdamsche Hermes (zie: C.M. Geerars H.K. Poot p. 97); verder vermeldt Kossmann (1937, p. 282) het contact dat JCW met de Haagse boekdrukkers Corn. de Ruyt en F. Moselagen in 1736 heeft gehad over de uitgave van een schandschrift tegen W. Hogerwaart (nots. Ev. vd Burgh 31 maart 1736). 46 Volgens Konstschilders IV, p. 464 47 Bijv. in de Sleutel van de Hollandsche Zindelykheid, p. 68-70; Rotterdamsche Hermes 203-204. 48 Vgl. C.J.S. Thompson The quacks of Old London. London 1928, p. 60-61. 49 Oprechte Haerlemsche Courant van 19 oct. 1688. 50 id. 23 oct. 1694 51 Amsterdamsche Hermes I, p. 326 52 Vgl. M.A. van Andel ‘Kwakzalversadvertenties in oude couranten’. In: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 76 (1932), p. 38-60. 54 Tuchtheer, ed. Hanou p. 132, 249, 307 en 340. 55 Deze unieke verzameling bevindt zich in een exemplaar van het Vyfde Vervolg van de Latynsche en Nederduytsche Keurdichten (Utrecht, Pieter van de Goes 1729), aanwezig op het GA te Amsterdam. Dit citaat is afkomstig uit: Samenspraak der Dooden, Tusschen Hippocrates en Huenten Dimus, p. 4 53 Tuchtheer, ed. Hanou p. 119 en 341 56 Zie Tuchtheer ed. Hanou, p. 320 57 id. p. 249 58 Vgl. A.J. v.d. Weijde ‘Iets over Steensnijden en Steensnijders’. In: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 1924, p. 657 59 Zie: Zeldzaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, Jacob Campo Weyerman (...) 1738, p. 181 e.v. 60 Vgl. De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg (1733) p. 8 en 321 met W. 41 en Syberg (1733) met W. 42 61 Zie voor Scheurleer: Kossmann 1937, p. 349-352. Hij leefde van 1686-1769, had een groot internationaal gericht fonds; o.a. gaf hij ook de eerste drie delen van JCW's Konstschilders uit in 1729. Heeft JCW soms mot met hem gehad hierover (of over het vervolgdeel)? 62 Vgl. Kossmann 1935. 36, p. 112 63 Vgl. E.F. Kossmann ‘Haagsche uitgevers van de 17e en 18e eeuw. Pierre Gosse sr.’ In: Het Boek 23 (1935-36), p. 223 e.v.; p. 233. 64 id. p. 226. {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN (Het JCW) no. 38 april 1981 Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam Tel. 020-168956 023-3276 [Vervolg van Grardine Maréchal Jacob Campo Weyerman's Wagenpraatje] {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 38] Verslag van de grondvergadering van de Stichting Jacob Campo Weyerman, op 9 januari 1980 Aanwezigen: Peter Altena, Erik de Blauw (vz), Anton Bossers, Ben Broos, Ton Broos, Marja Geesink, Camiel Hamans, André Hanou (secr.), Willem Hendrikx, Bernt Luger, Willard Mans, Gérardine Maréchal, Adèle Nieuweboer (secr. publ.) Maurits ter Kuile, Gees van der Plaat, Barbara Sierman (penningm.), Hanna Stouten, Berry Tunderman en Frans Wetzels. Afwezig met kennisgeving: Karel Bostoen, Peter Morel. 1. De voorzitter op te 11.00 de vergadering in het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam en heet de aanwezigen welkom. Aan de agenda worden als punten toegevoegd een verslag van de secretaris publiciteit, de observaties van de bestuursleden, en een pauze waarin koffie gedronken kan worden. 2. Bij het punt mededelingen wordt vastgesteld dat bij de agendapunten 6, 9 en 12, waar gestemd moet worden, alleen door leden aan de stemming deelgenomen kan worden. Vrienden evenwel kunnen luidruchtig blijk geven van in- of ontstemming. Tevens geeft de voorzitter te kennen dat de lezing van de heer Morel wegens diens ziekte moet vervallen. Een voorstellingsronde wordt ingelast. 3. Voorgelezen wordt de Rotterdamsche Hermes no. 5 van 27 september 1721, bij monde van mevrouw Nieuweboer. 4. Het verslag van de expeditievergadering van 30 augustus 1979 te Livorno, Italië wordt gelezen en gearresteerd. 5. Hierop geeft de voorzitter zijn verslag, luidende ‘Sinds de vorige grondvergadering van de Stichting JCW, die plaatsvond op zaterdag 13 januari van het afgelopen jaar, is er m.b.t. Weyerman en de Stichting weer vrij veel gebeurde. Het aantal leden en vrienden van de Stichting werd sinds die dag gestadig groter we gingen van 67 naar 91 leden en vrienden. Een flinke toename - ondanks dat we twee wanbetalende vrienden de vriendschap moesten opzeggen - die de verwachting alleszins rechtvaardigt dat we ruim voor de expeditievergadering in augustus het magische getal 100 passeren. Ook andere getallen laten een nog steeds forse toenemende belangstelling voor het leven en werk van Weyerman zien. Er werden maar leifst 13 Mededelingen van de Stichting JCW uitgebracht, met daarin bijdragen van vele leden en vrienden. Exemplaren van originele Weyerman-uitgaven brachten op veilingen en bij antiquariaten aanzienlijk meer op in vergelijking met één of twee jaar geleden, hetgeen voor vele JCW-vrienden echter niet zo'n gunstige ontwikkeling is. Er verschenen dit jaar twee heuse Weyerman-uitgaven: in februari drie toneelstukken die nog niet eerder gepubliceerd werden, en in mei na enige vertraging twintig tijdschriftafleveringen die voor het laatst 250 jaar geleden werden uitgebracht. In de loop van het jaar kreeg het Archief van de Stichting een flinke omvang; momenteel bevat het zo'n 250 stukken en gelukkig zijn dat lang niet allemaal briefjes van en aan het bestuur, doch ook tientallen geschonken of aangekochte boeken, foto's en fotokopieën van werk van en over Weyerman. Berichten over aanwezigheid van Weyerman-materiaal bereikten ons van vele plaatsen in binnenen buitenland: van Kaapstad tot New York en van Maastricht en Den Bosch tot Haarlem en Utrechte. Ontdekkingen die zeker de aandacht verdienen waren: in april in Göttingen een Duitse vertaling/bewerking van Franciscus Lievens Kerstemans Weyermanbiografie en in dezelfde maand in Kassel de beschrijvingen van tot nu toe onbekende schilderijen van Weyerman. De JCW-ontdekking van het jaar en wellicht van de eeuw werd gedaan in juni, toen tijdens een Belgiëreis nogal wat bijzonder Weyermanmateriaal werd gevonden in Gent en Brussel. We mogen {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} ons zeer gelukkig prijzen met de vondst van een honderden pagina's tellend vierdelig manuscript van de hand van Weyerman in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Ondanks de grote afstand en de ongebruikelijke datum was het voltallig bestuur, plus een aantal leden aanwezig op de expeditievergadering te Livorno in Italië op 30 augustus. In Livorno troffen we weinig aan dat deed, herinneren aan Weyerman en zijn tijd, doch de vergadering die werd gehouden in een op dat moment communistisch bolwerk, had een verloop dat plezierig, democratisch, en geheel in de geest van Weyerman was, waarvan enkele foto's, zich bevindend in het Archief, getuigen. Sindsdien hield het bestuur, geholpen door enkele leden en vrienden, zich voornamelijk bezig met het organiseren, op stapel zetten en voorbereiden van Weyerman-uitgaven. Al verschenen en van groot belang en reeds meermalen gebreken praktisch nut is het door Adèle Nieuweboer samengestelde Register op de eerste twintig Mededelingen dat jongstleden november als Mededeling 21 verscheen.’ Het verslag van de sekretaris memoreert slechts het ontwerp van een JCW-vignet door dhr. Ter Kuile, en het overlijden van dr. Geerars. Het verslag van de penningmeester: na verrekening van inkomsten en uitgaven beliep het saldo per 31 dec. 1979 f 1.963, 91. Een kascommissie bestaande uit de heren Ton Broos en Camiel Hamans wordt ingesteld. Afgesproken wordt dat aanschrijvingen ter betaling van contributiegelden steeds in januari verstuurd zullen worden. Het verslag van de secretaris publiciteit verwijst naar het verslag van de vergadering te Livorno. Voorts vermeldt zij dat een aangeschaft Album Amicorum zich op dat moment bij mevr. Sierman bevindt ter kalligrafering van de titelpagina, en dat de komende expeditievergadering naar Het Woud en Delft zal gaan, daar deze plaatsen volgens de autobiografie in de Levens der Konstschilders daartoe het eerst in aanmerking komen. Een diskussie ontspint zich of deze vergadering niet gebaat is met het huren van tweewielige voertuigen. 6. De bijdrage van leden en vrienden wordt vastgesteld conform het voorstel van het bestuur. 7. In 1979 verschenen JCW-publikaties worden vermeld, zoals eerder genoemd in het verslag van de voorzitter. 8. Van de te verwachten publikaties worden aan de orde gesteld: -De Hollandsche Zindelykheit: kopijklaar maart 1980. -De Rotterdamsche Hermes: vertraagd. De heer Hamans geeft als toelichting, dat nadat de volledige mikrofilm ter beschikking gekomen was, bleek dat de regels krom liepen, daat het Gemeentearchief Rotterdam het exemplaar niet uit de band had laten halen. Evenmin had het G.A. een wit vel achter de pagina's gelegd bij het filmen, zodat de vignetten doorliepen, en er in de pagina's nu te weinig kontrastwerking aanwezig was. Alle gemaakte prints zijn daarom afgewezen. Dit representeert een flinke tegenvaller in tijd en geld. Mevrouw Nieuweboer zal in Rotterdam om betere opnamen verzoeken. Wegens de vertraging is het nu beter het gehele deel in één keer uit te geven, in plaats van in twee delen zoals oorspronkelijk de bedoeling was. -Persiaansche Zydeweever: streefdatum blijft oktober '80; de heer Hamans acht feitelijke publikatie in '80 dan echter niet meer haalbaar. -Naar verluidt is de heer Buijnsters bezig aan een artikel over de bronnen van JCW's Moses Marcus. -Processtukken: gestreefd blijft naar deze dit jaar kopijklaar te hebben. -Het bestuur werkt tevens aan de organisatie van een essaybundel over Weyerman. -De uitgeverij Nijhoff is in principe geïnteresseerd in de uitgave van JGW's Leven van Syberg waaraan door een werkgroep van kandidaten van het Instituut voor Neerlandistiek gewerkt zal gaan worden. {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} -in de toekomst wordt in de Mededelingen Levens een transcriptie van het Brussels handschrift verwacht. -De heer Bossers en mevrouw Geesink hebben m.b.t. het enige exemplaar van de Naakte Waarheid een afspraak met de conservator van de KB Den Haag om dit te fotograferen. De precieze follow-up blijft nog onduidelijk. 9. Als nieuwe vrienden sinds de vergadering te Livorno op 30 augustus 1979 konden begroet worden: L. de Vries (Schouwerzijl), de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, de Koninklijke Bibliotheek, de Universiteitsbibliotheek Utrecht, P. Altena (Amsterdam), B. Tunderman (Amsterdam), J. Oversteegen (Lienden), W. Breekveldt (Monnikendam), mevrouw G. van der Plaat (Zoetermeer), waarmee het aantal vrienden op 91 kwam. Mevrouw G. Maréchal verwerft het lidmaatschap, en zegt toe op de volgende grondvergadering een lezing te zullen houden over JCW's Wagenpraatje. 10. Als observatie spreekt mevrouw Sierman over de bij Weyerman voorkomende figuren Laroon, Johnson, Penkethman en Lady Mary, die hun bestaan vonden als musicus, akteur of koorddansster [zie Med. p. 265-267]. Daar de eerstgenoemde in dienst stond van de hertog van Beaufort, evanals Weyerman, merkt de heer Hanou op dat hun beider bestaan om die reden wellicht accoladeerbaar is. Naar aanleiding van de observatie van mevrouw Nieuweboer over het Brusselse handschrift [zie Med. p. 267-269] ontwikkelt zich een diskussie tussen de heer B. Broos en de dames Maréchal en Nieuweboer over de bedoeling van het manuscript: kopij voor de Konstschilders? Studiediktaat? Produkt van zelfstudie? Opvallend is de benadrukking van de theorie, wat in de Konstschilders juist niet het geval is. Belangrijk is te weten of de tekst voor dan wel na de Konstschilders ontstaan is. Naar aanleiding van de observatie van de heer Hanou De bastaard/pruikemaker te Delft [zie Med. p. 259-264] merkt de heer Hendrikx op te Breda een akte gevonden te hebben waarin de kunstschilder Weyerman een huis te Delft koopt. Naar aanleiding van de observatie van de heer De Blauw, onder meer over de passage in de Rotterdamsche Hermes, waar Weyerman zegt tijdens de Haagse kermis van 1672 een zekere Korinna bevrijd te hebben, terwijl JCW in 1677 geboren moet zijn, merkt mevrouw Sierman op dat in het rampjaar 1672 er waarschijnlijk helemaal geen kermis geweest is; de heer Bossers bevestigt dat dit zéker in Amsterdam niet het geval was. In de verdere diskussie komt als pro-argument naar voren dat Spinoze in dat jaar stierf, en dat hier bepaalde konklusies te trekken zijn door hen die in reïncarnatie geloven. 11. De kascommissie doet verslag van haar bevindingen; het verslag van de penningmeester wordt goedgekeurd. Er zijn geen suggesties voor lezingonderwerpen. 12. Tijdens een kortstondig voorzitterschap van de heer B. Broos wordt het voorstel voor de nieuwe bestuurssamenstelling, met dezelfde samenstelling als in het afgelopen jaar, overgenomen. 13. Wat verder ter tafel komt. De heer Hamans vindt, dat als een spreekbeurt zoals vandaag komt te vervallen, dat dan het materiaal van de lezing op voorhand overhandigd moet worden; de heer Ter Kuile suggereert een reservespreker. Gesproken wordt over de mogelijkheid de tekst toch nog ter beschikking te krijgen en in de Mededelingen te publiceren. 14. Bij de rondvraag informeert de heer Ter Kuile naar de mogelijkheden en financiële kosten van een vriendschap-voor-het-leven. Het bestuur zegt toe deze mogelijkheid te zullen onderzoeken. Naar aanleiding van een verzoek van mevrouw Maréchal in de Med. een inventaris van het Archief op te nemen, zegt de heer De Blauw zo'n lijst op te zullen stellen. De heer Hendrikx vraagt naar de mogelijkheden nieuwe vrienden toch van oude Mededelingen te voorzien. Verslag van de expeditievergadering van 9 augustus 1980 te Het Woud. Aanwezig Peter Altena, Erik de Blauw (vz), Karel Bostoen, Christel Cornelissen, André Hanou (sekr.), Michel Uijen. {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Afwezig met kennisgeving: Camiel Hamans, Maurits ter Kuile, Adèle Nieuweboer, Barbara Sierman. Na een bezoek aan de kerk te 't Woud, en na bezichtiging van de oude pastorie waar Weyerman gehuisvest moet zijn geweest (nu bewoond door de familie Huising die van dit feit op de hoogte was; tot voor twintig jaar echter woonden er heuse dominees) opent de voorzitter te 12.10 de vergadering in het in 1772 door Bernardus Ruys gebouwde koffiehuis te 't Woud. Hij memoreert de redenen van aanwezigheid in 't Woud: de educatie van JCW onder leiding van dominee Santvoort alhier. Gelezen wordt de Rotterdamsche Hermes no 6. Als ingekomen stuk wordt behandeld een die dag binnengekomen bericht van mevrouw Sierman uit Zweden over JCW-exemplaren in de universiteits-bibliotheek te Lund. Het programma te fiets voor de rest van de middag wordt besproken. In het kort worden de werkzaamheden aan de JCW-publikaties besproken. De Rotterdamsche Hermes blijkt gezet, en de prospectustekst gereed. Voor de Weyerman-essaybundel zijn 27 uitnodigingen verstuurd; toezeggingen zijn ontvangen van Lyckle de Vries, Jacques van den Berg; en de heren Schneider, Gossmann en Vet; van sommigen wordt later nog bericht verwacht. De kopij dient zomer 1981 ingeleverd te worden. De heer Bostoen pleit hierbij ten zeerste voor het opnemen van een nieuwe zo volledig mogelijke biografie, eventueel in de vorm van een overzicht van data en feiten. Naar aanleiding hiervan zal de voorzitter kontakt opnemen met de heer F. Peeters, om te zien of deze bereid is een dergelijk overzicht samen te stellen; eventueel zal hij andere vrienden polsen. De heer Uijen benadrukt het belang van besprekingen in tijdschriften, waardoor onze uitgaven bekendheid verkrijgen. Verschenen blijkt verder een artikel van P. Buijnsters in TNTL 96(1980) no 1, getiteld ‘Jacob Campo Weyerman's “tractaat tegen het Jodendom”’. Als nieuwe vrienden konden tussen 12 januari en 9 augustus 1980 genoteerd worden M. Uijen (Nancy), M. Kok (Diemen), het Gemeente-archief Breda, M. Weyerman (Amsterdam), T. Weyerman (Duivendrecht), M. Weyerman (Amsterdam), het Wettelijk Depot van Nederlandse Publikaties, J. de Wit (Heerde). Als neiuwe leden zullen in de komende grondvergadering voorgesteld worden: de heren Bostoen en Wetzels. Bij wat verder ter tafel komt blijkt dat de hond van de ouders van de voorzitter Campo gedoopt is. De voorzitter sluit de vergadering te 13.15 uur, waarna het gezelschap op de fietsen 1, 2, 6, 11, 13, en 14 van de Delftse Stationsfietsenverhuurinrichting zich begeeft in de richting van Abtswoude om daar overigens vergeeft naar de woning van Hubert Korneliszoon Poot te speuren, en verder naar Delft, waar onder meer het voormalige Geldelose Pad waar JCW ooit een lusthuis huurde, een van de plaatsen waar Poot ooit woonde, en wat dies meer zij in ogenschouw te gaan nemen. Bij de lezing van mevrouw G. Marechal Door haarzelf. Op de valreep voor het ter perse gaan van dit Med. nummer maakte mevrouw R. Hoogma mij er attent op dat op p. 21 van het Vermakelyk Wagenpraatje niet het konterfytsel van Geneesheer Durelair maar van Geneesheer DUBELAIR wordt geschetst. Autopsie van het exemplaar op het GA te Amsterdam bevestigt dit. Te weinig argwaan bij het gebruik van een niet geheel volmaakte lichtdruk deed mij dit over het hoofd zien, en verleidde mij tot ‘wishful reading’. Wishful, want juist de naam die JCW aan de geneesheer schonk bleek vrijwel het enige houvast bij het achterhalen van diens identiteit. Het lijkt nu haast ondoenlijk enige andere persoon aan deze gekonterfyte te verbinden; moeten we hier dus ook, net als bij kwakzalver Bombast (p. 41) denken aan een stereotiep? Of is het {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} gegrond het voorlopig toch te houden op J. van Duren, vanwege zijn ‘air’ (bekaktheid gezien zijn adellijke afkomst) of de ‘bel air’ van zijn groene Baden? Ik sta open voor elke suggestie in dezen. Ik blijf intussen mevrouw Hoogam zeer erkentelijk voor haar attente attent-heid. Signalering In het TNTL 96(1980) no 4 pag. 299-300 verscheen een bijdrage van N. van der Blom getiteld Weyerman en de ‘Beyde Zuylen’ en is een reaktie en aanvulling op het artikel van P. Buynsters over JCW's Moses Marcus. Aarnout Drost en Weyerman in ‘Het altaarstuk’ en ‘De augustusdagen’ Ton Broos, Sheffield Wie ver van Nederland op een eiland een 20e eeuws boek over een 19e eeuws auteur openslaat en daar als eerste naam Weyerman tegenkomt, zal waarschijnlijk door de lezers van deze Mededelingen niet kwalijk worden genomen als hij in bijgeloof op z'n Engels gaat geloven. Met twee benen op steviger grond van het gezonde verstand blijkt het gewoon te gaan om de werken van Aarnout Drost (1810-1834) auteur van o.a. Hermingard van de Eikenterpen, De pestilentie te Katwijk en de Schetsen en verhalen. En onze blik richt zich vooral op de laatste titel want daarin ligt de verbinding met Jacob Campo Weyerman: Aarnout Drost moet de Historie der konstschilders gekend hebben. Het Altaarstuk behelst een legende rond Anthonie van Dijk die Drost uit Weijermans Konstschilders gehaald zou hebben. In: Aarnout Drost Schetsen en verhalen: Het altaarstuk; De Augustusdagen; Meerhuijzen; De Kaninefaat; uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door G. Kamphuis, Zwolle, 1953. Zwolse drukken en herdrukken, staat het aldus vermeld (en ik geef de volledige passage) ‘Het thema (van Het Altaarstuk, TB) is blijkbaar ontleend aan een overlevering, die omtrent de schilder Anton van Dyck in omloop was. Zeer waarschijnlijk kende Drost deze uit Campo Weyerman's De Levensbeschrijvingen der Nederlandsche Konst-schilders [...]. (hierbij een voetnoot: ‘1729, I, 289 vlg. Ook in Loosjes! Maurits Lijnslager (2de dr., 1814, I, 110 vlgg. en II, 257 vlgg.) dat Drost in zijn jeugd las, wordt Van Dyk in uitvoerige taferelen ten tonele gebracht.’ TB) Immers noemt Drost in De Augustusdagen (p. 70, hierna p. 138) Van Dyck en Campo Weyerman in dezelfde zinsnede met een kennelijke toespeling op het dorpsfeest in Het Altaarstuk. Men leest bij Weyerman: ‘Daar wordt gezegt dat Anthony van Dyck, zo dra als hy van Antwerpen verreyst was na Brussel (nl. op weg naar Italië, K) aldaar verliefde op een aardig Boerinnetje, en dat hy den Hemel in den arm nam om tot het genot van het aardsche goed te geraaken, dat is op goed Nederduyts gezegt, dat hy een paar Altaarstukken schilderde voor de Parochiekerk van zijne beminde, om zich daar langs in te vleyen in haar tederheden. Hy schilderde op het een stuk St Maarten den Patroon van die Parochie, en dien dien Heylig was zyn eygen konterfytsel, gezeten op het paerd dat hem Rubens had geschonken; en op het tweede Tafereel schilderde hy de Familie van de Maagd Maria, welke heylige Maagd hy na zijn Liefje het Boerinnetje konterfyte, en de overige twee personagien portretteerde hy na den ouden Boer haar Vader en na den gryze Boerin haer Moeder. Wy hebben die twee Altaarstukken gezien, en wy zijn genootzaakt om openhartiglijk te bekennen met Monsieur Felibien, dat indien het Boerennymfje zo schoon was als den Schilder het op dat panneel heeft gekonterfyt, deszelfs bekoorlijkheden den arbeyd en de liefde van Anthony van Dyk dubbelt verdienden. Rubens rook aanstonds de vlam van dat verboden vuur, waar op die alles byzette en Hemel en Aarde bewoog om hem van die verbintenis te degageeren, dat hem ook wel gelukte, de wijl den leerling op nieuws lust kreeg naar Italien, en als met gewelt zijn liefdeboeijen verbrak om de Schilderkonst na te jaagen. hy vertrok na dien vermaakelijke luchtstraek in het gezelschap van den Ridder Nani (...)’ Kamphuis geeft hierna als voetnoot: ‘Het grootste deel van dit verhaal is, zoals Weyerman al aangeeft, bijna letterlijk naar A. Felibien Entretiens sur les {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} vies et sur les ouvrages des plus excellens peintres anciens et modernes, Londres 1705, III, 341. Door de hedendaagse kunstgeschiedenis wordt deze historie, die men ook aantreft bij andere vroegere beschrijvers van schilderlevens, als een fabeltje beschouwd. Zie Thieme-Becker Alg. Lexikon der bild. Künstler X, 1914, 265, en Leo van Puyvelde, Van Dyck, 1950, 10’. Kamphuis vervolgt dan: ‘Aan het slot van dit hoofdstuk uit zijn boek vertelt Weyerman dan nog, dat Van Dyck in Engeland betrekkelijk jong stierf, “uitgeput door de zonden zyner jeugd”, terwijl Houbraken, die overigens bovenstaande anecdote niet vermeldt, over zijn later leven in Engeland meedeelt: “Hy had zig (...) aan de vlam van Kupidoos fakkel gezengt”. Zien wij nu, hoe Drost met deze gegevens zijn verhaal heeft geschreven, dan vallen enkele kleine, maar in het verband van het geheel niet onbelangrijke afwijkingen op. Hij heeft zijn Magdalena niet model voor Van Dyck's Mariafiguur willen laten zijn, maar voor een willekeurig landmeisje, waarschijnlijk uit een Protestants gevoel van eerbied voor Christus' moeder. Ook heeft hij Magdalena van een boerinnetje gemaakt tot de dochter van de dorpsschout. Want hij kon haar niet al te simpel voorstellen, als zij een hoofdrol in zijn verhaal moest spelen. En dit raakt aan het grote verschil tussen de amusante anecdote van Weyerman en het serieuze verhaal van Drost, waarin deze, en dat pleit voor zijn sterke persoonlijkheid, de zin van het gebeuren heeft gewijzigde.’ (...) ‘In Weyerman's vertelling wordt van het “Boerinnetje” niets naders gezegd. Maar bij Drost is zij de hoofdpersoon. Zij is het, die weigert met de schilder mee te gaan naar Italië.’ (p. 23-24) Nu lijkt dit laatste mij een vergelijking van appels met peren want Drost wilde een novelle schrijven en was met Het Altaarstuk de eerste, althans volgens Kamphuis, die een kunstenaar als hoofdmotief nam, terwijl Weyerman documentair bezig was en het door hem gesignaleerde altaarstuk bevindt zich inderdaad te Saventhem (Afb. in G. Glück, Ant. van Dijck, 2de dr. 1931 (Klass. der Kunst), 24.) eveneens de plaats van handeling van Drosts verhaal. Aarnout Drost kende Weyermans naam, zijn reputatie en had zeer waarschijnljk zijn Konstschilders gelezen. In zijn Augustusdagen komt nl. de volgende passage voor: ‘Ik kan hier niet toeven,’ antwoordde de Schilder. ‘Nog deze nacht keer ik naar Arnhem. Ik wenschte slechts den tijd te weten, wanneer het u behagen zal mijn penseel te vereeren. Verpligt mij door den dag te bepalen.’ ‘Hoe, Mijnheer! gij zijt een Schilder, men zal hier feesten vieren, en gij ontvliedt ze? De kunst kiest immers zoo gaarne de vreugde tot hare gezellin.’ ‘Ik ben geen VAN DIJCK,’ antwoordde hij, en zijn voorhoofd bewolkte; ‘en ook geen GOEREE of WIJERMAN. Maar gij kent mij en mijne omstandigheden niet.’ (ed. Kamphuis p. 138) Kamphuis geeft als voetnoot: WEYERMAN: J. Campo Weyerman, 1677-1747, avanturier, journalist, bloemenschilder en pamflettenschrijver. In het verdere verhaal van Drost wordt niet maar aan Weyerman noch aan diens geest gerefereerd. Door het verhaal van het altaarstuk van Van Dyck lijkt het er veel op dat Drost Weyermans Konstschilders heeft gelezen, door Weyerman zelf in een adem te noemen met vrolijke franzen als Van Dyck en Goeree lijkt het er nog meer op dat Drost ook deel vier van de Konstschilders onder ogen gehad heeft. Maar als weekbladschrijver, vrijdenker of fameus libellist wordt hij door Drost in deze uitgaven niet afgeschilderd. Signalement (red.) Kort geleden verscheen van Dr. P.J. Buijnsters Levens van beruchte Personen (Utrecht, HES, 1980), een verkennende studie ‘Over de criminele biografie in Nederland gedurende de 18e eeuw’, zoals de subtitel aangeeft. Het is een mooi boekje geworden. De beruchte Persoon, waaraan deze Mededelingen gewijd zijn, komt in het boekje een aantal malen, terloops aan de orde. Hieronder volgens de passages, die Weyerman betreffen: {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} p. 25 - over oplichtersverhalen, die de picareske literatuur naderen. ‘Wie niet wist dat het om waar gebeurde flessentrekkerij ging, zou soms zweren een schelmenroman te lezen. Tenslotte zijn ook in de avonturiersromans van Jacob Campo Weyerman en Franciscus Lievens Kersteman de grenzen tussen fictie en werkelijkheid dikwijls fluctuerend.’ p. 27 - over de schurk Maggaris, tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. ‘het lijkt wel alsof de vogel, eenmaal gevangen, ophield te bestaan. En in feite maakte dat ook weinig verschil. Met Jacob Campo Weyerman zien we eigenlijk hetzelfde gebeuren. Als hij tenslotte in 1739 voor levenslang gevangen wordt gezet, is zijn rol als berucht persoon uitgespeeld, ook al overleed hij pas vele jaren later, in 1747.’ Een ‘Lijst van in het Nederlands verschenen criminele biografieën tot 1815’ is als bijlage opgenomen. Daarin o.a.: 1730 De Merkwaardige Levensgevallen van den Beruchten Kolonel Chartres. Amsterdam, 1730 (B 1432); aanw.: UBL 1071 A 122) vert. u.h. eng. door J.C. Weyerman 1756 [F. Lievens Kersteman], Zeldzaame Levens-Gevallen van J.C. Weyerman + Aanhangzel. 's Gravenhage 1756 (B 1024); aanw.: KB 31 C 2, UBA PBL. - 2e dr., ibidem 1763 (B 1025); aanw.: KB 3030 F 3, 30 F 36, 3170 E 20, UBA, UBL, UBU. Oproep voor leden en vrienden Om het werk van de Stichting aktief als altijd te kunnen blijven voortzetten, is het nodig dat het vriendenbestand van enig vers bloed wordt voorzien. De Stichting heeft uiteraard zelf reeds bibliotheken, archieven, musea e.d. benaderd. De eventuele belangstellende bezoekers van dergelijke instellingen blijven daarbij echter grotendeels buiten schot. U kunt ons Rode Kruiswerk verlichten door op uw werk- dan wel studieplek een prikbord te tooien met het bij de Mededelingen gevoegde stencil. Waarvoor hartelijke dank! OPROEP VOOR LEDEN EN VRIENDEN Signalering In het tijdschrift Simiolus 11(1980) afl. 1, p. 23-38 verscheen een artikel van Peter Hecht, getiteld Candlelight and dirty fingers, or royal virtue in disguise: some thoughts on Weyerman and Godfried Schalken. {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN (Het JCW) no. 39 mei 1981 Herengracht 330-336, 1016 CE AMSTERDAM Tel. 020-168956 023-327644 [Nummer 39] André Hanou (Gouden Leeuw 139, 1103 KB Amsterdam) Een navolging van de Tatler in de Rotterdamsche Hermes Dat JCW hier en daar in zijn periodieken gedichten uit allerlei talen bewerkte, zonder bronvermelding, is wel bekend. Enige weken geleden kwam ik echter bij toeval de eerste proza-navolging tegen. In het boek van J. Bots, Tussen Descartes en Darwin. Geloof en Natuurwetenschap in de achttiende eeuw in Nederland (Assen 1972) wordt p. 124 e.v. namelijk in den brede de tekst van een testament van Niklaas Vlindervanger geciteerd; die tekst komt voor in de Boekzael van maart 1735, p. 337-341. Dit fiktieve testament had de bedoeling de te ver gaande vormen van het in de achttiende eeuw zo populaire natuuronderzoek in het belachelijke te trekken: deze Niklaas laat vrouw en kinderen namelijk weinig méér na dan allerlei curiosa en rariteiten, zoals dozen kapellen, een mummie, krokodilleneieren, en wat dies meer zij. Niklaas was kennelijk, zoals we dat tegenwoordig zouden noemen, een soort vakidioot, een verstrooide professor, een Prikkebeen avant la date, alleen in Ursula's geinteresseerd als het die van de tienduizend maagden was, lang geleden gestorven, en waarvan hij de opgegraven beenderen met trots in zijn natuurkundig kabinet uitgestald zou hebben. Nu is de tekst van dat testament uit de Boekzael een deel van een bespreking of uittreksel uit het derde deel van de vertaling door P. Le Clercq van Steele's Tatler, uitgekomen onder de titel De Snapper, of de Britsche Tuchtmeester, Door den Ridder Steele (A'dam, H. Vieroot, 1734). Bots had dus eigenlijk deze Snapper moeten citeren, en niet de Boekzael. Maar dat daargelaten: de opsomming van wat deze Vlindervanger alzo naliet, kwam mij bekend voor. En na enig geheugenwerk bleek mij dat de elementen uit dat testament ook al eerder in de Rotterdamsche Hermes, en wel in aflevering 33, van 6 maart 1721 (op p. 201-204) voorkomen (hoe nuttig reprints zijn, blijkt al meteen uit deze vondst). Om u in de gelegenheid te stellen de Rotterdamsche Hermes in deze pagina's als geïnspireerd door de Tatler te onderkennen, volgt hier eerst de oorspronkelijke tekst van de Tatler, no 216, van 26 augustus 1710⁽¹⁾. De auteur van deze aflevering is overigens níet Swift, zoals Bots beweert. Bots heeft zich hier mislezen, toen hij het gehele uittreksel uit de Boekzael las. Immers, de Boekzael-schrijver spreekt in de pagina's voorafgaand aan het testament over andere afleveringen waarin Swift de hand gehad zou hebben, maar zegt niets over Swifts medewerking aan de tekst van het testament; Bots daarentegen heeft Swift ook hiervoor als auteur aangehouden. Volgens Tatler-experts⁽²⁾ is de tekst van dit speciale nummer van Addison, en men baseert zich daarbij op mededelingen daarover door de voornaamste auteur van de Tatler, Richard Steele, gedaan. Addison dus, schrijft als volgt in de Tatler: (p. 102) Nugis addere pondus. Hor. Ep. 19. lib. I. ver. 42. Weight and importance some to trifles give. R. Wynne. From my own Apartment, August 25. Nature is full of wonders; every atom is a standing miracle, and endowed with such qualitiës, as could not be impressed on it by a power and wisdom less than infinite. For this reason, I would not discourage any searches {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} that are made into the most minute and trivial parts of the creation. However, since the world abounds in the noblest fields of speculation, it is, methinks, the mark of a little genius to be wholly conversant among insects, reptiles, animalcules, and those trifling rarities that furnish out the apartment of a virtuoso. There are some men whose heads are so oddly turned this way, that though they are utter strangers to the common occurrences of life, they are able to discover the sex of a cockle, or describe the generation of a mite, in all its circumstances. They are so little versed in the world, that they scarce know a horse from an ox; but at the same time, will tell you with a great deal of gravity, that a flea is a rhinoceros, and a snail an hermaphrodite. I have known one of these whimsical philosophers, who has set a greater value upon a collection of spiders than he would upon a flock of sheep, and has sold his coat off his back to purchase a tarantula. I would not have a scholar wholly unacquainted with these secrets and curiosities of nature; but certainly the(p. 103) mind of man, that is capable of so much higher contemplations, should not be altogether fixed upon such mean and disproportioned objects. Observations of this kind are apt to alienate us too much from the knowledge of the world, and to make us serious upon trifles; by which means they expose philosophy to the ridicule of the witty, and contempt of the ignorant. In short, studies of this nature should be the diversions, relaxations, and amusements; not the care, business, and concern of life. It is indeed wonderful to consider, that there should be a sort of learned men, who are wholly employed in gathering together the refuse of nature, if I may call it so, and hoarding up in their chests and cabinets such creatures as others industriously avoid the sight of. One does not know how to mention some of the most precious parts of their treasure, without a kind of an apology for it. I have been shewn a beetle valued at twenty crowns, and a toad at an hundred: but we must take this for a general rule, that whatever appears trivial or obscene in the common notions of the world, looks grave and philosophical in the eye of a virtuoso. To shew this humour in its perfection, I shall present my reader with a legacy of a certain virtuoso, who laid out a considerable estate in natural rarities and curiosities, which upon his death-bed he bequeathed to his relations and friends, in the following words: The Will of a Virtuoso. I Nicholas Gimcrack, being in sound health of mind, but in great weakness of body, do by this my last will and testament bestow my worldly goods and chattels in manner following: Imprimis, To my dear wife, One box of butterflies, One drawer of shells, A female skeleton, A dead cockatrice. (p. 104) Item, To my daughter Elizabeth, My receipt for preserving dead caterpillars, As also my preparations of winter May-dew, and embryo-pickle. Item, To my little daughter Fanny, Three crocodile's eggs. And upon the birth of her first child, if she marries with her mother's consent, The nest of an humming-bird. {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} Item, To my eldest brother, as an acknowledgment for the lands he has vested in my son Charles, I bequeath My last year's collection of grashoppers. Item, To his daughter Susanna, being his only child, I bequeath my English weeds pasted on royal paper, With my large folio of Indian cabbage. Item, To my learned and worthy friend doctor Johannes Elfcrickius, professor in anatomy, and my associate in the studies of nature, as an eternal monument of my affection and friendship for him, I bequeath My rat's testicles, and Whale's pizzle, to him and his issue male; and in default of such issue in the said doctor Elfcrickius, then to return to my executor and his heirs for ever. Having fully provided for my nephew Isaac, by making over to him some years since, A horned scarabaeus, The skin of a rattlesnake, and The mummy of an Egyptian king, I make no further provision for him in this my will. My eldest son John, having spoke disrespectfully of his little sister, whom I keep by me in spirits of wine, and in(p. 105) many other instances behaved himself undutifully towards me, I do disinherit, and wholly cut off from any part of this my personal estate, by giving him a single cockle-shell. To my second son Charles I give and bequeath all my flowers, plants minerals, mosses, shells, pebbles, fossils, beetles, butterflies, caterpillars, grashoppers, and vermin, not above specified: as also all my monsters, both wet and dry; making the said Charles whole and sole executor of this my last will and testament, he paying, or causing to be paid, the aforsaid legacies within the space of six months after my decease. And I do hereby revoke all other wills whatsoever by me formerly made. (NB. ‘Gimcrack’ betekent iets als snuisterij, prul) Men vergelijke nu de tekst in de Rotterdamsche Hermes: Nugae sunt merae. Plaut. in Menoech. (p. 201) De Natuur is een konstkabinet vol uitgeleze wonderen. Ieder ondeelbaar Vezeltje is een overtuigend mirakel (met zoo vele goede eigenschappen voorzien) dat niets dan een oneindig Vermogen magtig was om het tot die volmaaktheit te brengen. Uit dien hoofde zou Hermes niemant willen ontraden eenige huiszoeking omtrent die vruchtbare Moeder te doen, zelfs niet omtrent het minste en geringste deeltje van de Schepping: neen, Heeren Lezers, maar hy ontraad alleen den Man, die het heerlykste van alle geschapenheden is, zyn verstant, dat in waerdiger speculatien kan geoeffent worden, ooit op eenige beuzelachtige voorwerpen te verstompen, daar 't hem gegunt is, uit de adelykste velden der beschouwing, nieuwe en nooit te voren geplukte bloemen te verzamelen, gelyk Lucretius zingt: - - - Juvatque novos decerpere Flores, Insigneraque meo capiti petere inde coronam; Unde prius nulli velarunt tempora Musae. {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder die onwaerdige voorwerpen telt hy voornamelyk de kruipende en bloedelooze Diertjes, Vogelnestjes en Eiertjes: Hoorntjes, Schoenlappers, Torren, en diergelyke vodderyen; het uitschot van de Natuur, en waaronder dingen gevonden worden, die eer vuur of water dan een Nooteboome Kabinet verdienen.(p. 202) Diergelyke Wysgeeren van het Classis van St. Onnozelheit zyn doorgaans Dwergen in de Mensch- en Waereltkunde, en Reuzen in Wisjewasjeswetenschappen. In alle voorvallende gelegentheden der waerelt zyn zy vreemdelingen, die geene de allergeringste definitie van eene hartstogt konnen te berde brengen; daar zy ter contrarie de sex van eene Oester of Alikruik, benevens de voortteeling van een' Kalanderwormtje, met d'alleruitterste omstandigheden konnen beschryven, Eenige jaren geleden, was Hermes zeer familiaar met een van die diepzinnige Filozofen, die eene vierkante doos, vol gedroogde Spinnekoppen, hooger waerdeerde dan een Herder eene kooi Schapen, of een Souverein een' stal vol uitgeleze Paerden; en zyn verstant was zoo vlug, dat hy, om een Boomdraakje of Pisdiefje te bezitten, vrou en kinderen zou verpant hebben. Het is met die studie op d'eige wyze gestelt als met de driften van de Liefde: men mag, of ten minsten een verstandig Man behoorde nooit eene zaak, die in tydtverleutering bestaat, serieus te trakteeren. By voorbeelt, indien een man, die nootzakelyk dagelyks de Beurs frequenteeren moet, over een van de zeven dootzonden (een Bywyf genaamt) struikelde, en van den uchtent tot den avont, gelyk een geile Potmusch, op den lymtak van die Dame vastgekleeft bleef zitten kyken, zou het niet vry staan, van zoo een persoon te zeggen, dat zyne bezigheden en zorgen in zyne uitspanningen verwarden? Daar zyn zelden rampen die niet door eenige voorteekens worden geprecedeert. Meteoren (hoogvliegende dampen) zyn doorgaans de voorboden van Oorlog, Sterfte, Dierte en diergelyke calamiteiten. Eene groote stilzwygenheit, ingevallene oogen, bleeke verw, zyn veeltyts de voorteekens van een' bloedeloozen Wysgeer; en zyne dagelyksche conversatie met stomme en geringe dieren, maakt hem een slecht Orateur by Juffers en Geleerden. Wat is 'er van een Virtuoso, die liever een Ringrusp dan een Ringduif ziet, te verwachten? wat is 'er goets te hopen van een persoon, die met meer yver een' Sprinkhaan vervolgt, dan een onvermoeit Jager een' snelloopenden Heihaas? en die met meer zucht naar eene vreemde Tor of veelkleurig Schoenlappertje tast, dan Apol naar Dafne, of de gehairde Woutgod naar de blonde Syringa? O hoe vermakelyk is het, wanneer een echt Verstant een' ingevallen mont over de tromp van een Mug hoort resonneeren!(p. 203) met een Kastiliaansche graviteit de natuurlyke overeenkomst van een Luis (door een Microscopium bezichtigt) en een wilt Verken beweeren; en het instinct van eene Avonttor (die men waarschynelyker in een paerdepastei dan in een doos geconfeite gember vint) hoort bepleiten! O hoe geneuglyk is het, eene ouwerwetsche trony, met de fok op den neus, uileborden uit Witjes en Vlindertjes in ronde doozen, en in de ronte vast gespelt, te zien fabrikeeren! en zyne Vogeleieren, gelyk medailles, volgens de tytrekening te zien verdeelen! maar laat ons tot de zaak zelf eens komen. Hermes was, drie jaren geleden, in Londen gehuisvest by den Heer John ***, een vermaart Geneesheer; een man (de rariteiten uitgezondert) van een gezont oordeel, doch als iemant maar een snukje aan dat toutje gaf, scheen de Doktor eer een Lit van * Bedlam, dan van de koninglyke Societeit te zyn, en voornamelyk wanneer hy op het chapiter van den Zontvloet wiert gebragt, dwelke hy door gepetrifieerde Garnaat, versteende Slakkenhuisjes, en tweehondert laden vol veelkleurige kezelsteentjes wilde probeeren. Van daar daalde hy veeltyts op de loftuitingen van verscheide chymicale uitvindingen, namentlyk in een sap, om Ruspen en Spinnekoppen in hare natuurlyke schoonheit te bewaren; zyne Filozofische pekel voor Monsters en Misdragten; een Spiritus voor Slangen en Padden; en eene welgelukte preparatie om des Winters Maidou, en in den Herfst Maartsche sneeu te maken. Imprimis sprak hy met veel achtbaarheit van zyn' Koningk der Sprinkhanen, Testiculen van een Kever, {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Gebalzemde Krokodillen, Dommelvogeltjes, en een Gehoornden Schalbyter. Noch vertoonde hy met veel veneratie een Egyptisch Gouverneur, wonderbaarlyk in Jodenlym geconscrveert; benevens een' Lantpaling, in wiens maag het geraamte van een verslonden kalf gevonden was: item de graten van een' Snoek, die een geheel broetsel van halfwasse Zwaanen had opgevreeten: de toebereide huit van een Steendog, die van een Hovenier geleert was de Karpers uit den Vyver van Milord Olifant te vangen: eene Afrikaansche Pad, in wiens hooft de Lapis Bufonitis (Paddosteen) gevonden was, met welken steen de Doktor 'er meer dan 2000 van den Kai had gecureert; het vel van eene(p. 204) Amphisbaena (voor en achteruit kruipent Serpent) ten tyde van Kato in de Woestyn van Lybie gevonden, en door Lukaan gementioneert: Et gravis ingeminum surgens caput Amphisibaena. Een gehuisde Slak, door de konstige hant van den zelven Geneesheer ontleet, waaruit hy Wiskonstig bewees, dat alle Slakken Hermafroditen zyn. Item Een Nest, en zeven eieren van een' Paradysvogel; Een mislukte vogel Phenix; Een Rhinosterspees, en eenen in rootkoraal veranderden Kabeljau. Een Artificieele Baziliskus, zaamgestelt uit d'oogen van een Hoer, en den adem van een' Regtsgeleerden; een door konst nagebootsten Salamander, waarvan de kop is het hooft van een Bombardier, het ligchaam van een Distillateur, en de staart, de fluit van een stats Minnaar. Daarenboven bezit hy een Tarantelspin, waarnaar de Dansmeesters de figuur van de folie d'Espagne hebben genomen; twee ongemeene Hartshoorns, die een Apotheker eertyts voor zyn uithangbort, en naderhant voor zyn wapenschilt heeft gebruikt: en duizende diergelyke zeltzaamheden, bekwaam om ons van nutter wetenschappen te separeeren: zoo dat het zonde en jammer is, dat de Opzienders der jeucht den driekanten Gerions-boom van Tyburn met die kleinoodien niet versieren, tot een voorbeelt van de zulke, die met excessive kosten en irreparabel tydverlies, het uitschot van de Natuur in hunne Kabinetten ophoopen. Ik denk dat iedereen moet constateren, dat we hier met een navolging te doen hebben, echter wel met een soort aemulatio. De door Weyerman geschetste situatie van overdreven verzamelwoede, door buiten het leven staande geleerden, is dezelfde. Er komen dezelfde nagelaten voorwerpen voor. Vrijwel alle elementen uit de Tatler-tekst komen bij JCW terug. Maar ik denk dat JCW toch iets ‘beter’ is. Zijn beelden, bijvoorbeeld, zijn scherper gekozen; zo worden de ‘rat's testicles’ (T104) bij hem ‘Testiculen van een Kever’ (RH 203); de ‘mummy of an Egyptian king’ (T 104) wordt bij hem ‘een Egyptisch Gouverneur, wonderbaarlyk in Jodenlym geconserveert’, waar de jodenlijm zo onlogisch niet werkt, gezien geografie en bijbelse geschiedenis, en waar door dit beeld de lezer half verlokt wordt tot een lach om deze subtiele joodse weerwraak voor de slavenarbeid in Egypte. En in het algemeen is Weyerman uitgebreider, verfraaider. Zijn wijzigingen leveren indringender beelden op, verscherpen het ridikule van verzameling en verzamelaar. Daarnaast worden twee elementen benadrukt. Ten eerste erotiseert Weyerman het geheel. Waar bijvoorbeeld de engelse virtuoso een collectie spinnen meer waardeert dan een (nuttige) kudde schapen (T 102), herhaalt Weyerman die vergelijking, maar voegt er een erotische dimensie aan toe door er onmiddellijk op te laten volgen dat deze figuur liever een boomdraakje of pisdiefje (=mandragora, een gezocht, zeldzaam soort wortel, waaraan allerlei miraculeuze eigenschappen werden toegeschreven) bezit dan vrouw en kinderen. Door dit beeld, en door de vorm van het pisdiefje, wordt natuurlijk de aandacht gevestigd op des verzamelaars afwijzing van de normale erotiek, en daar wordt dan ook die hele pagina eigenlijk op doorgeborduurd; zijn dagelijkse conversatie met stomme dieren, zegt Weyerman verderop, ‘maakt hem een slecht Orateur by Juffers en Geleerden. Wat is er van een Virtuoso, die liever een Ringrusp dan een Ringduif (een vrouw dus) ziet, te verwachten?’ (RH, 202). {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Een ander element is, dat - natuurlijk! - Weyerman meteen weer een konkreet slachtoffer bij de hand heeft, om zijn betoog te stofferen. In dit geval is het op p. 203 de Londonse Doctor John +++, lid van de Royal Society, schrijver over de zondvloed. Deze figuur laat zich gemakkelijk herkennen als de befaamde John Woodward, die bij JCW wel meer figureert⁽³⁾, uit welke passages hun bekendheid met elkaar blijkt. Deze figuur is voor de europese intelligentsia gezien het hier over hem opgemerkte zeker duidelijk herkenbaar geweest. In de Tatler daarentegen is slechts summier sprake van een doctor Elfcrickius en het over hem opgemerkte kan nauwelijks voldoende mogelijkheid hebben geboden om in hem een konkrete persoon te herkennen. Nu er één Tatler-aflevering onderkend is als de basis voor een nummer van de RH, is het misschien ook voor anderen mogelijk méér Tatler-materiaal als inspiratiebron voor JCW terug te vinden. Er schijnen op p. 89 en 233 verwijzingen voor te komen naar de ‘nachtstudies’, de Lucubrations by Isaac Bickerstaff (alternatieve titel van de Tatler), maar Steele en zijn werk komen pas in latere tijdschriften met name aan de orde⁽⁴⁾. (1) Geraadpleegd de oorspronkelijke uitgave, aanwezig onder sign. Kda Tat I-IV in de bibliotheek van het engels seminarium van de Universiteit van Amsterdam. (2) Zie bijv. Richmond P. Bond, The Tatler. The Making of a Literary Journal. Cambridge Ma., 1971, p. 17, 231. (3) Bijv. RH p. 63; Ontleeder II, p. 181, 200, de autobiografie in de Levens der Konstschilders; Wagenpraatje p. 14 e.v. (4) Zie mijn Dutch periodicals 1697-1721, rede gehouden te Pisa op het internationale 18e-eeuwse congres, binnenkort in druk in de Voltaire Studies. Signalering H.M. de Blauw In het fraaie boek van R. van der Meulen Over de Liefhebberij voor boeken (Leiden, 1896), wordt in het hoofdstuk met de titel De liefhebberij voor boeken in Nederland aandacht besteed aan enkele groepen van werken uit de 16e en 17e eeuw ‘die boven de andere uitsteken, en die toen en nog heden op onze veilingen en in onze bibliotheken gezocht zijn’. Bij de groep ‘kostbare prachtwerken op ander gebied’ wordt op pagina 325 ondermeer genoemd wat de trouwe en aandachtige lezers en lezeressen van dit opzienbarende blad al vermoeden: ‘de levens onzer schilders door K. van Mander (1603), C. de Bie (1662), A. Houbraken (1739), J. Campo Weijerman (1747), J. van Gool (1750)’. Onduidelijk is waarom de schrijver van geciteerde passage achter JCW diens sterfjaar noemt, terwijl men een jaartal van eerste uitgave verwacht, wat bij de andere auteurs wel naar verwachting is vermeld. Knuttel (A.J. Hanou) In W.P.C. Knuttel Verboden boeken in de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Beredeneerde catalogus, 's Gravenhage, 1914. (Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel XI) staat als nr. 285 ‘Ontleeder. Den - der gebreeken, zynde een aangenaam vertoog over den opperheerschende feilen deser eeuw, enz. Amsterdam, 1723-25. in-4to. Dit is een der talrijke blaadjes, door JACOB CAMPO WEYERMAN geschreven en uitgegeven. Door het opnemen van schandaaltjes, chantage enz. deed hij den schoorsteen rooken, maar maakte zich vele vijanden. Het hier beschreven blaadje is door hem uitgegeven van 11 Oct. 1723 tot 8 Oct. 1725. Reeds den 25sten Dec. 1723 werd het te Rotterdam verboden.’ {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} Adèle Nieuweboer (Stolbergstraat 5, Haarlem) Het spookt te Brussel Al weer enige tijd geleden verklaarden wij ons de gelukkige ontdekkers van een Weyermanhandschrift, verblijvend in de Kb Brussel. Dit handschrift omvat 4 delen, die wij ter plaatse maar vluchtig konden bekijken. Over het destijds in fotokopie binnengekomen derde deel heb ik vorig jaar wat karakteristieke punten aangehaald. Nu ik van alle vier delen kopieën onder mijn hoede heb, doen zich cruciale problemen voor. Ik heb met betrekking tot het derde deel al gesignaleerd dat diverse typen handschrift in elkaar overlopen en dat ook inhoudelijk hier en daar een grote versnippering optreedt: losse opmerkingen, tekeningetjes, citaat, verbindende tekst, kleurenschema's, etc. Is dit handschrift van JCW? Een vergelijking met het handschrift van de toneelstukken (Ltk 533) te Leiden is niet overtuigend, maar overeenkomst is ook niet onmogelijk. Ik laat even buiten beschouwing waarom het niet waarschijnlijk is dat het Leids handschrift niet van JCW zou zijn. Kan er een kopiist met het Brusselse handschrift bezig geweest zijn? Voor deel 3 is dat niet aannemelijk: welke kopiist zou het in zijn hoofd halen een dergelijke onsamenhangende verzameling teksten en tekeningen in een dergelijke dwaze afwisseling van leesbare en nauwelijks leesbare handen over te nemen? Om kopijklaar materiaal gaat het hier immers zaker niet! Voor de andere drie delen is de situatie echter nogal afwijkend. Niet alleen is daar geen sprake van fluctuatie in handschrift, ook de teksten vormen afgerondere gehelen. Deel een bevat voornamelijk beschrijvingen van kunsthandelaren, die gedeeltelijk en in een andere vorm terecht zijn gekomen in de Aanmerkingen over het betaamelyke en het wanvoeglyke van de schilderkonst, vóór in het gedrukte deel 4 van de Levensbeschrijvingen. Deel twee is geheel gewijd aan de levensbeschrijvingen van konstschilders, zoals ze voorkomen in het gedrukte deel 4. Geen enkele beschrijving staat in de drie in 1729 gedrukte delen. Can tijd tot tijd wordt de tekst letterlijk gevolgd, maar soms zijn in de druk grotere uitwijdingen weggelaten, worden bepaalde schilders in het geheel niet opgenomen of is de volgorde van behandeling verstoord. In het algemeen kan gezegd worden dat bijzonderheden die op aktuele gebeurtenissen betrekking hebben, worden weggelaten, met name tijdsaanduidingen. Daarnaast zijn ook mogelijk precaire opmerkingen en anecdotes vervallen: opmerkingen in de roddelsfeer of bijvoorbeeld met betrekking tot religieuze zaken. Opvallend is nu dat in het handschrift hier en daar ruimte is uitgespaard voor toelichtende noten die duidelijk in dezelfde hand geschreven zijn. Juist dit soort noten, maar ook tussengekrabbelde nota benes zijn in druk weggevallen. Twee van deze noten stellen ons voor raadsels: op p. 148 (hs. II) wordt in de beschrijving van Karel Borchart Voet ten aanzien van de architekt D. Marot opgemerkt: ‘DDeze was ook een braef schilder in gebouwen en Perspectiven &c: overleedt 1752 den 9 Junij in den ouderdom van 91 Jaren.’ en op p. (165) lezen we in de beschrijving van Carel de Moor ten aanzien van diens zoon: ‘Carel de Moor Junior. Is ongehuwt overleden te Warmont in de maand augustus des Jaars 1751. was seer hardhorent en Doof. &c. ‘Zou dit alles door JCW zelf geschreven zijn, dan moet hij in ieder geval pas na 9 juni 1752 zijn overleden. Hoe zeker is JCW's overlijden in 1747? Barbara Sierman vermeldde in de Mededelingen, p. 22 de opmerking in het Haags pro-deo begraafregister dat JCW op 9 maart 1747 zou zijn overleden. Weliswaar klopt de aangegeven leeftijd van 64 jaar daarbij niet, maar, uitgaande van de juistheid dáárvan zou hij zelfs niet verder dan 1741 gekomen zijn. Conclusie? Die is zeer voorlopig en voor herziening vatbaar. Het Brussels handschrift zou van één hand kunnen zijn en is in ieder geval in zijn geheel overgeleverd. Ik houd het er voorlopig echter maar even op dat het Brussels pakketje in twee stukken uiteenvalt: één (misschien toch door JCW zelf, nl. deel 3), dat een dermate onrijp allegaartje vormde dat geen drukker/uitgever er iets mee kon of wilde aanvangen, en één (de delon 1, 2 en 4) dat wellicht door een drukker/ uitgever in ieder geval nà 1752 voor druk gereed is gemaakt, maar dat om welke reden dan ook niet in die vorm is uitgegeven. Houdt deze episode verband met de bemoeienissen van Gaillard, waar de uiteindelijke uitgever Blussé in het voorbericht {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} tot het 4e deel melding van maakt? Zeker is in ieder geval dat er ten behoeve van de uitgave door Blussé nog zeer veel is veranderd, weggelaten en toegevoegd. Waar dat betrekking heeft op het 4e deel handschrift wordt het met name voor de biografie van JCW zelf interessant. Behalve tekeningen bevat dit deel 51 pagina's levensbeschrijving die nogal veel afwijkt van de in 2 stukken uiteenvallende gedrukte konstschilders-autobiografie. Het handschrift begint met wat in druk het tweede stuk is. Dit gedeelte wordt, op een speciale passage na, in zijn geheel gevolgd. Wat daarna komt, is in sterk aangepaste of verkorte vorm in het eerste stuk druk terechtgekomen. Het is in ieder geval duidelijk dat het handschrift in een veel coherenter geheel vormt dan de gedrukte tekst. Ook ten aanzien van dit 4e deel geldt weer dat vele nadere bijzonderheden zijn vervallen. Zo bijvoorbeeld de opmerking onder de koptitel die een aanwijzing geeft omtrent de status van het handschrift. Na: ‘Enige Levens Byzonderheeden, van den Heere Jacob Campo Weijerman, Konstschilder enz.’ volgt: ‘door hem zelfs beschreven in den Jare 1729 gevolgt na het origineele Handschrift ofte Manucript’ en doorgehaald: ‘behoorende tot het vierde Deel’, niet doorgehaald: ‘als noch ongedrukte) Deel’, en weer doorgehaald: ‘Levens der Konstschilders en schilderessen enz.’. Een andere opmerking is weggevallen t.a.v. pagina 470, waar staat: ‘De beginsels der Tekenkonst heb ik geleert by den Bredaschen Konstschilder naderhand onderwees my Ferdinand van Kessel Schilder van den Koning van Polen’, etc. Na ‘heb ik geleert’ volgt echter nog in het handschrift: ‘te Breda bij Frank Verheijden. Konstschilder en Beeldhouder. Vervolgens bij den Konstschilder N. van de Leu (r?). En naderhand onderwees mij Ferdinand van Kessel’ etc. Meer dan deze paar voorbeelden kan ik in dit bestek niet aanhalen. Vermeld zij nog voor de anglofielen dat meerdere engelse avonturen bij de druk veren hebben moeten laten. Ik hoop in de Mededelingen nog nader omtrent één en ander te berichten. (Observatie gehouden op de grondvergadering van 1981) Erik de Blauw (Persijnstraat 6, Edam) Hoe Weijerman geld doet spreken Jacob Campo Weijerman beoefende in zijn in het algemeen hekelende oeuvre een groot aantal satirevormen. Niet slechts de min of meer rechtstreekse vorm van hekelen - het gebruikelijke vrolijke commentaar op het nieuws van alledag - komt in zijn tijdschriften aan bod, maar ook talloze andere hekelwerktuigen werden door hem met, mijns inziens, grote vaardigheid gehanteerd. De vorige keer had ik het al over het raadsel, en toen beloofde ik U min of meer er nog eens een te laten horen, hetgeen ik nu wel wil doen. Ik lees er een afkomstig uit nummer 13 van de Doorzichtige Heremyt van 20 december 1728: Twee nymfen woonden huys aan huys, Doch zonder buurschap, of elkand'ren te genaaken, En, 't geen vry naar is, schoon en kuys, Een iets vry raar om waar te maaken. In een en 't zelve jaar ontvloogen zy haar nest, Ontrent de driemaal vyf was 't nymfen paar geronnen; En echter vlooden zy malkand'ren als de pest, Dê een' gonde dê and're niet die minnaars die zy wonnen: En schoon een Vorst voor by haar trat, Het paar stont pal, en keek al even trots en prat. Dat duurde tot dat paar de vree trof en vereende; Een droeve vree vol ramp en druk; Een vree die 't paar te laat beweende, Want uyt die naare vree sproot, laes! haar ongeluk. Ik wilde het echter nu niet over het raadsel hebben - voor diegenen onder U die de handen nog vol hebben aan de oplossing gun ik nog even tijd; straks de oplossing - en evenmin over het sprookje, waarvan vele voorbeelden in Weijermans tijdschriften, {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} noch over de andere regelmatig door hem toegepaste satirische vormen als de fabel, de duidelijk gefingeerde ingezonden brief, de wagen- en trekschuitpraatjes, de dromen, of de vaak vlijmscherpe zogenaamde karakterschetsen. Ook wil ik hier niet verder ingaan op de met hekelende bedoelingen geschreven dodengesprekken, waarvan de vele satirische mogelijkheden door Weijerman vaardig werden uitgebuit. Ik wil echter even stil blijven staan bij een vorm van satire waarbij zaken en personen, - bij Weijerman vooral personen, ondanks de duidelijk door hem zelf geformuleerde bezwaren tegen satire waarin men niet de bal maar de man speelt - de hekelrevue passeren, waarin een voorwerp, bijvoorbeeld een leunstoel, of dier, heel vaak een munt en soms een spook of een andere ijle verschijning als conferencier optreedt. Ik mocht u twee jaar geleden op een tuinbreedte afstand van deze plaats al eens een zevental minuten mede de Opkomst en Val van een Koffihuys Nichtje laten observeren. In dat verband noemde ik ook een ander wat langer verhaal dat Weijerman in afleveringen in een zijner tijdschriften publiceerde, namelijk De Snappende Goudbeurs. In de nommers 16 tot en met 21 van zijn Doorzichtige Heremyt laat Weijerman, of beter De Heremyt, een Spaans Pistool en een Engelse Guinea aan het woord, die in ongeveer veertig pagina's tekst enkele vragen van de Heremyt beantwoorden en het een en ander vertellen. Het verhaal begint heel aardig met een peinzende Heremyt die 's nachts zijn bijna lege geldbuidel bekijkt, nadat hij zijn boekverkopers en drukkers heeft moeten betalen, als hij plotseling wat hoort mompelen. Het gemompel blijkt afkomstig uit de beurs en van een Spaans Pistool, dat zich introduceert met onder andere de opmerking dat munten ‘(...) meer oordeel en welspreekendheyt bezitten, als alle de ten onrecht voor redelyke geschapendheden geboekte Heeren des aardboodems, want wy hooren en zien wat er dagelyks wort by der hand gevat om ons machtig te worden, en tot wat snoode eyndens ghy ons komt te misbruyken.’ (p. 124) Het goud van de munt stamt al uit de tijden van Alexander de Grote, zo wordt ons dan verhaald, en de oude Griekse munt die het toen vormde, maakte de verwoesting mee van Persepolis, de dood van Alexander en de intrigerende handelingen van eens van diens vriendinnen. Vervolgens raakte de munt onder de grond voor vele eeuwen tot zij weer opgedolven werd door een wichelroedeloper en via deze in het bezit kwam van de ‘chymist Bohm, die eerst schermmeester en daarna kwakzalver te Breda was. Toen deze ten gevolge van een bedrijfsongeval stierf, geraakte de inmiddels op onverklaarbare wijze van oude munt in Spaans Pistool veranderde penning in handen van een collega-geneesheer eveneens te Breda, ene Goosens. Met deze komt de munt in het salet van een Bredase schone, Klara van Dinter, van wie zij een karakterbeschrijving geeft, evenals van Goosens en van een andere regelmatige gast, die vaak scheef schaatsende Mennist Andreas Karpertong. Nog een derde geliefde wordt door de munt beschreven, namelijk de Engelse officier Jack Honywood. De munt is er bij aanwezig als de laatste binnenkomt en zo zorgt voor een pijnlijke situatie voor de andere drie personen. De heer Goosens verdwijnt schielijk onder de tafel en hoort met de munt de scheldpartijen, gesprekken en verhalen van de anderen aan. Van de hak op de tak springend vertelt de munt de verhalen die drie van de in het salet aanwezigen elkaar vertellen, onder andere een sprookje over een zeer gewillige kapelaan waarin een nogal erotisch gedicht is opgenomen. Als Goosens door de officier ontdekt wordt en er een vechtpartij dreigt te ontstaan, weet de dokter de officier tot kalmte te bewegen met de toehorende en alles vertellende munt. Zonder overgang gaat het Spaanse Pistool dan een ander verhaal vertellen over twee Bredase advocaten, waar hij mee in aanraking kwam. Na twee korte en felle karakterschetsen, waarin te bespeuren valt dat Weijerman de advocaten Maagwater en Kurassouw niet welgezind was, wordt het verhaal De Snappende Goudbeurs plotseling beëindigd met: ‘Aldaar zweeg die welspreekende Pistool op nieuws; en dewyl ik het spreekwoort ken, Zwygen best, zal ik dat Karthuysiaans voorbeelt navolgen, en myn Leezers een vrolyken dronk toewenschen.’ (p. 168). Het zal U, ondermeer door dit zeer snelle einde, duidelijk zijn dat Weijerman het foefje van de vertellende munt eigenlijk uitsluitend gebruikte om de bordeelklucht te Breda te kunnen vertellen en om twee rechtsgeleerden en vier andere ongetwijfeld werkelijke personen te beschimpen. Wanneer die doelen bereikt zijn, begint hij met iets geheel anders, namelijk enkele levensbeschrijvingen van kunstschilders. {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} Het verhaal De Snappende Goudbeurs wordt niet voortgezet, zodat veel onafgemaakt blijft en het geheel een nogal overhaaste manier van schrijven suggereert. Nergens immers ‘snapt’ een goudbeurs en de tweede munt, de Engelse Guinea, komt behalve in het begin niet meer aan het woord, hetgeen duidelijk op 10 januari toen Weijerman met het verhaal begon, wel de bedoeling was. Weijerman begint het verhaal over de vertellende munt wel op de klassieke manier, het ontstaan ervan in het verre verleden, enkele avonturen in de Oudheid, doch in feite breekt hij het verhaal al af, als hij de munt tot in de 17e of 18e eeuw in de grond laat. Hij gaat echter in de fout als niet wordt verteld hoe de Griekse munt in een Spaans Pistool veranderde en hoe de munt van de officier bij de Heremyt terecht kwam. Zijn behoefte om te hekelen was duidelijk groter, dan om een satirische verhaalvorm geheel en evenwichtig, voorzover dat gaat bij satire, uit te proberen. Jammer, want De Snappende Goudbeurs had een vroege voorloper kunnen worden van De Diamant van Harry Mulisch. (observatie gehouden op de grondvergadering 1981) Signalering In een grijs verleden werd een lijst van KB- exemplaren in de Mededelingen opgenomen (p. 16 en 17). Daaronder bevonden zich de Knuttelnummers 17073, 17463 en 17070. In de loop van andere Haagse bezigheden noteerde ik nog 17112 a Sententie van den Hove van Holland, tegens Jacob Campo Weyerman. Gepronuncieert den 22 july 1739 (1739). In 's Gravenhage, by Paulus en Isaac Scheltus, ordinaris druckers van de Edele Groot Mog. Eeeren Staater van Hollandt en Westvrieslandt. Anno 1739. Met Privilegie. 4o 12 blz. (Portret na titelpag.) 17069 Jakocampoprativirigalliciniophonia; sjaekenkampweierveltspoehaenenkraeisrymelaery: ofte P. Poeraets hooftschilderstuk, opgehaelt, genet, verbetert naer het konststuk van J. van Vlunderen, Keulenaer, konstenaer, eenen liefhebber van samenzettelingen. Huis monstro Vulcanus erat pater. Te Utrecht: voor den aucteur. Te bekoomen by de voornaemte boekverkoopers (1737) -4o. 24 blz. 17193 Zegenzang in den aanvang des jaars 1741 aan den edelen Hove van Holland, Zeeland, en Westfriesland. (...) Door Jakob Campo Weyerman (vignet) In 's Gravenhage, gedrukt voor den schryver, en zijn te bekomen by Gerard Block. 4o. 8 blz. Ik heb Knuttel niet systematisch doorgenomen, dus misschien is bovenstaande nog aanvulbaar. (Adële Nieuweboer) Exemplaren Geen werken van JCW op naam zijn aanwezig in: Universiteitsbibliotheek Kopenhagen Koninklijke Bibliotheek Kopenhagen (George Vis) Gemeentelijk Archief Middelburg Provinciaal Archief Middelburg (André Hanou) {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEIJERMAN (Het JCW) no. 40 juni 1981 Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam Tel. 020-168956 023-327644 [Nummer 40] Barbara Sierman (Da Costastraat 135, Amsterdam) JCW in de Gevangenpoort Op 9 juli 1739 noteerde het Hof van Holland in het notulenboek het vonnis van Weijerman ‘synde gedelibereert Is goedgevonden en verstaan denselven by sententie ten syenen koste te confineren voor altoos’⁽¹⁾. Voor JCW begon hiermee een gevangenschap die ruim acht jaar zou duren en door zijn biograaf Kersteman als volgt werd omschreven: ‘Men gaf hem 's Weekelyks een zeekere meenigte Papier om te beschryven, benevens de Stof waarover hy handelen moest, om daar door zyne algemeene Beschimpingen kragtdaadig te beletten; hoewel dit zyn aangeboore Gebrek onmoogelyk ten eenemaale betoombaar was. Zyn Uitspanningen op de Gevangen-Poort bestonden in een groote menigte Muizen op te voeden, en zoo Mak en Tam te maaken, dat hy dezelve op een enkel Gefluit tot zig deed naderen, en weederom zulks gebiedende, ze na hunne daar toe opgeregte Hokjes deed gaan. Hy had vermaak van die Dieren dagelyks over de Maaltyd te voederen en rondom hem te doen Zwerven; gelyk geloofwaardige Luiden die hem aldaar meenigmaalen bezogt hebben, van dat zonderling Schouwspel Oog-getuige zyn geweest’⁽²⁾ Het is niet duidelijk op welke kamer Weyerman in de Gevangenpoort zat; het is mogelijk dat hij in de zogenaamde ‘de Witt's kamer zat, met uitzicht naar de Vijverberg. Temidden van afbeeldingen van bloedige taferelen rondom de moord op de De Witten en een schrijvende Coornhert hangt anno 1981 nog een portet van Weijerman op deze kamer. Weijerman zat op eigen kosten gevangen, en dat betekende dat hij zijn brood moest verdienen. Hij had dat in zijn leven onder meer gedaan door schilderen en schrijven. Het Hof van Holland gaf de Procureur Generaal dan ook de opdracht ervoor te zorgen ‘by soo ver hy tot zyn kostwinning iets verders mogte requireren 't zy tot exercitie syner Schilderkonst als anders’⁽³⁾ hem dit te bezorgen. En op 9 september 1739 blijken aan Weijerman schildersbenodigdheden verstrekt te zijn⁽⁴⁾. Zijn schrijflust wordt echter aan strengere regels onderworpen; per slot van rekening waren de ‘Pasquillen en vuyle lasterschriften’ aanleiding tot zijn veroordeling. Hij mag schrijven ‘sonder dat nogtans eenige syner Schriften ter drukpers mogen gegeeven worden ten sy deselve alvoorend syn geleesen, en geapprobeert (goedgekeurd) door opgemelde Heeren Commissarissen off den Procureur Generaal’⁽⁵⁾. Tijdens zijn bezoekuur mag hij behalve zijn ‘naastbestaande’ ook boekverkopers ontvangen, maar alleen in tegenwoordigheid van de cipier, Willem Diderik van Hamond. Kon Weijerman in 1721 schrijven ‘dat 'er voor groote Heeren geene volmaakter Akademie is dan een getralyde studeerkamer’⁽⁶⁾ jaren later moet een Procureur Generaal voor hem aan het Hof van Holland om toestemming vragen ‘aan weyerman in een valies synde toegesonden verscheyde boeken in de Engelse en andere talen’ te mogen afgeven,⁽⁷⁾ waar de PG overigens toestemming voor kreeg. Weyerman had serieuse plannen om te gaan schilderen en dat blijkt wel uit het volgende verslag van de PG, die het op 17 november 1739 voor de heren Commissarissen deed. ‘draagd den Raede voor dat hy op de voorpoorte van den Hove hebbende geinspecteert het ysere traliewerck voor het glas op de kamer van de geconfineerde Jacob Campo Weyerman welcke hy versoeckt om meerder en klaarder ligt op syn schilderwerck te hebben dat moghte werden geremoveert. Hy Procureur Generaal bevonden heeft dat sulxc te removeren syn bewaringxx gansch onseker soude maeken, dat oock daarom de cipier versoekt dat dit niet magh werden toegestaan’⁽⁸⁾. Het wordt dan ook niet toegestaan. De cipier beklaagt zich overigens tevens over het vele bezoek dat Weijerman ontvangt, waarop het Hof het acces beperkt tot ‘syn naast bestaande, en aan boekverkopers en schilders met discretie en menagement’. (deze klacht keert trouwens in december 1740 nog eens terug)⁽⁹⁾. {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat betreft het schrijven, ‘den drucker de groot difficulteerde te drukken het geen hem door Weyerman wierd ter hand gesteld, om dat hem niet bleek van het Consent van het Hoff’; ‘Dat hy Procureur Generaal terwyl Weyerman meerendeel over Saeken van Theologie schryft, sigh beswaart vond om de Ortodoxie van sulk schryven te kunnen nagaan. Nog ook de Heeren Slicher en Van der Mieden die by Resolutie van den Hove (...) mede waren gecommiteert en versogt deselve Schriften te examineren om derselver menigvuldigheyd niet meer konden werden lastig gevallen, versogte hy Procureur generaal hier op het goedvinden van den Rove’.⁽¹⁰⁾ Het Hof besloot de theologische werken van Weyerman door de visitatores classis te laten controleren en de overige geschriften door de Procureur Generaal. Maar de pogingen van Weyerman om in zijn onderhoud te voorzien, hetzij in geschrift hetzij met het penseel, hadden kennelijk niet het gewenste resultaat, gezien het verzoek dat de Procureur Generaal in december 1740 tot het Hof richtte, nl. dat Campo ‘gansch onvoorsien was van kleeding, versoekende hem daar van te mogen voorsien’. Het Hof gaf toestemming.⁽¹¹⁾ Mogelijk als dank schrijft Weyerman zijn Zegenzang in den aanvang des jaars 1741, opgedragen aan het Hof van Holland, gedrukt voor de schrijver en te bekomen bij Gerard Blok. Het gedicht is een verheerlijking van het recht en de wetgeving, waarin ook nog een persoonlijke noot over JCW's toestand, die als volgt luidt: ‘Eer zal het dorstent wicht den moederboezem wraaken; Eer zal het zwoegent hert ontspringen 't koelent vocht; Eer zal de zon karos verwrikken op dien togt, Voor ik het Hofbesluyt kome in het minst te laaken: Den moede reyziger zal eer de rust versmaan, Voor ik myn eenzaamheyt door klachten gaa veraan.’⁽¹²⁾ Het voorstel van de Procureur Generaal (Antony van Weezele) om Weyerman hiervoor een ‘praemie, off ten minste voor syne behoeftige Vrouw een gratificatie’ te geven, werd afgeslagen⁽¹³⁾ Twee jaar later (1743) richtte Weyerman zelf een verzoek tot het Hof, om een gratificatie voor zijn vrouw en kind te vragen, ‘Is uyt aanmerkinge van derselver Armelijken toestant de griffier gelast aan de huysvrouw van den voorn: weyerman, uyt s'Hofs Cassa voor ditmale te geeven een somme van vyf en twintig gulden eens sonder dat in het toekomende in soodanig versoek meer sal getreden worden’.⁽¹⁴⁾ Een jaar later vertelt de Procureur Generaal ‘Dat hy op een Seer ernstig versoek van Jacob Campo Weyerman sig by denselven heeft begeven op de voorpoorte, en dat deselve aldaar aan hem Procureur Generaal ootmoedig heeft versogt, dat het Hof aan hem Jaarlyks soude gelieven toe te leggen een Somma van Sestig guldens, om daar uyt sig selvs te doen voorsien van koffy, Thee en Toebak.’ De Procureur Generaal gaf een positief advies, en raadde aan het geld aan JCW's vrouw te geven.⁽¹⁵⁾ Behalve een kwestie, die ik hier niet aan de orde wil stellen, komt er geen besluit meer van het Hof tijdens JCW's leven voor. Hij sterft in maart 1747 en op 22 maart wordt besloten ‘om de weynige goederen, en daar onder schilderyties nagelaten door Jacob Campo Weyerman (...) aan desselvs weduwe over te geeven, in Consideratie van derselver geringheyt en armoedige Staat, waar in de voornoemde weduwe met desselfs dogter sig is bevindende.’ Misschien zaten er ook nog enkele manuscripten als bijvoorbeeld Het oog in het zeil tussen.⁽¹⁶⁾ {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} (observatie gehouden op de grondvergadering 1981) (1) ARA, Hof van Holland (voortaan HvH) Inv. nr. 295, 9-7-1739. (2) Zeldzame Levens-Gevallen van J.C. Weyerman. 's Gravanhage, Pieter van Os 1756, p. 163-164. (3) ARA, HvH, Inv. nr. 295, 27-7-1739. (4) ARA, HvH, Inv. nr. 295, 9-9-1739. (5) ARA, HvH, Inv. nr. 295. 27-7-1739. (6) Rotterdamsche Hermes, ed. 1980, p. 415. (7) ARA, HvH, Inv. nr. 295, 17-11-1739. (8) ARA, HvH, Inv. nr. 295, 17-11-1739. (9) ARA, HvH, Inv. nr. 296, 6-12-1740. (10) ARA, HvH, Inv. nr. 295, 17-11-1739. (11) ARA, HvH, Inv. nr. 296, 20-12-1740. (12) 's Gravenhage, Gerard Blok, 1741. KB Pamfl. 17193, p. 6. (13) ARA, HvH, Inv. nr. 296, 9-1-1741. (14) ARA, HvH, Inv. nr. 298, 11-9-1743. (15) ARA, HvH, Inv. nr. 298, 24-4-1744. (16) ARA, HvH, Inv. nr. 301, 22-3-1747. Peter Altena en Barbara Sierman Weyerman en 's Hertogenbosch Er zijn niet veel personen, die er bij Weyerman genadig afkomen. Vergoeilijkend zouden we dat het voorrecht van de satiricus kunnen noemen. Ook aan de ‘Meyerys inboorelingen’ en de inwoners van 's Hertogenbosch deugt bij Weyerman niet veel. Hij laat in zijn Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders, dl. 3, p. 433 ‘de meenigte van 's Hertogenboschs galgen, raders en mikken’ voor de Bosschenaren spreken. Of dit oordeel grond had, was lange tijd onbekend. In het tijdschrift Taxandria 24 (1917), p. 10-13 schreef J. Heeren over de werken van Jacob Campo Weyerman: ‘Voor de kennis der Noordbrabantsche historie bevatten zijn werken menige bijzonderheid, die men nergens elders kan vinden. Jammer echter zijn 't meestal moeilijk te begrijpen toespelingen’ Ter gelegenheid van de Bossche expeditie-vergadering van de Stichting Jacob Campo Weyerman 8 augustus a.s. is getracht Weyerman's oordelen enige vaste grond te verschaffen. Daarbij kwam verrassend materiaal aan het licht. Over Weyerman's familie werden nieuwe gegevens gevonden (De Bossche bakermat). Bovendien kon Weyerman's verhouding met zijn Bossche werkgever Lambert Pain et Vin enigszins bevestigd worden (Het Bossche werkterrein). Een aantal toespelingen wordt begrijpelijk. Meer dan een eerste, uitgebreide oriëntatie wil dit artikel niet zijn. De Bossche bakermat. Hoewel Elisabeth Sommerell haar zoon Jacob op de velden van Charleroi ter wereld bracht, waar het rondtrekkend leger op dat moment lag, had zij met haar man Hendrik Weyerman ook nog een vastere verblijfplaats. Hendrik was in 1676 ruiter in de bereden compagnie onder ritmeester La Feuillade, in het regiment van Luitenant Generaal Van Steenhuyzen¹⁾. Op 14 spetember kwam dit regiment naar Den Bosch, waar het tot 9 juni 1677 bleef²⁾. Hendrik werd ingekwartierd in een pand in de Hinthamerstraat, waarvan juffrouw Bosterus de eigenaresse was³⁾. Niet ver daar vandaan, bij de Hinthamerpoort woonde de weduwe van Swyger Borstelmans, Lysbeth Sommerell. Hendrik, toen weduwnaar van Grietien Fonke, ging op 26 september 1676 in ondertrouw met Lysbeth, en het huwelijk werd op 4 oktober 1676 gesloten⁴⁾. (Rehm had het dus juist, toen hij vermoedde, dat dit huwelijk eind 1676 moest zijn gesloten.) Lysbeth had in datzelfde jaar nog een dochtertje uit haar vorige huwelijk laten dopen in de Hervormde Kerk⁵⁾, maar ver- {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} moedelijk overleed dit zeer spoedig, want op 30 april 1677 werd er een kind van ‘Lysbeth Sommeer’ begraven⁶⁾. Zij was toen al zwanger van Jacob Campo. Het geslacht Sommerell verbleef al enkele decennia in Den Bosch. In 1634 huwde een zekere Jacob Semmerwel met Dingenom Teunissen (weduwe van Jan Jansen)⁷⁾. Jacob woonde in Den Bosch en was korporaal onder kapitein Douglas. Hij was een Schots militair en zeer waarschijnlijk de grootvader van Jacob Campo. Een generatie later verbleven verschillende Sommerells in Den Bosch, waaronder de moeder van JCW en minstens een broer. Deze kinderen waren mogelijk afkomstig uit het bovengenoemde huwelijk van Jacob Sommerell, maar het kan ook zijn dat zij ontsproten uit zijn tweede huwelijk, dat met Marry Fransz (weduwe van Ritschart Jhoons), gesloten op 17-9-1645⁸⁾. De kinderen moeten allen voor 1655 geboren zijn. In dat jaar huwde Marry Fransz. met Robber de Nis - eveneens een Schots militair - en Jacob Sommerell zal dan al overleden zijn⁹⁾. Lysbeth had in elk geval een broer in Den Bosch, de door Rehm al genoemde Jacob, die met Helena Lamont was getrouwd. Dit echtpaar had drie kinderen, Jacobus (1676-1699), Catharina en Johanna, die op 22 september 1680 op Fort Isabella werd gedoopt¹⁰⁾. Maar waarschijnlijk is ook Johan Sommerell, die op 8 augustus met Suzanna Maria Hessels (Sessels?) op Fort Isabella trouwde, een broer van Lysbeth¹¹⁾. Breda wordt voor verscheidene Sommerells de volgende vaste verblijfplaats. Weyerman's moeder, die in de Hervormde Kerk op 10 april 1678 belijdenis had gedaan¹²⁾, kreeg op 17 oktober 1680 attestatie voor Breda¹³⁾. Haar broer Jacob, die met attestatie van Orsoy lidmaat van dezelfde Hervormde Kerk was, werd samen met zijn vrouw Helena Lamont in 1679 lidmaat van Fort Isabella¹⁴⁾, en vertrok van daaruit naar Breda. Weyerman heeft zijn Schotse afkomst nooit onder stoelen of banken gestoken, hij zinspeelt er herhaaldelijk op in zijn tijdschriften. In de Amsterdamsche Hermes geeft hij een beschrijving van de Schotse Hooglanders ‘dewyl hy [= Hermes] in zyn groote jeugd, met een groot getal van die bergwilden is bekent geweest’¹⁵⁾. In de Rotterdamsche Hermes staat in nummer 14 ‘Hermes zal, (...) de herkomst van zyn halve Mama, het preutsche Albion, thans een weinig van terzyden aanroeren’¹⁶⁾. Albion is oorspronkelijk de naam voor Schotland. Weyerman gaat in dit nummer van de Rotterdamsche Hermes nog verder, hele delen uit Daniel Defoe's A true born Englishman vertaalt hij letterlijk. Ook in zijn overige tijdschriften keert het Britse element herhaaldelijk terug. Bekendheid met het werk van beroemde Engelsen als Defoe, Swift, Addison en Steele blijkt diverse malen. Het is zeer waarschijnlijk dat zijn moeder en andere Sommerell-familieleden hem al jong met de Engelse taal vertrouwd hebben gemaakt - een kennis die hij op latere leeftijd tijdens zijn verschillende verblijven in Engeland heeft aangewend. En waarmee hij ook nog de kost kon winnen door vertalingen te maken van onder meer De Merkwaardige Levensgevallen van den Beruchten Kolonel Chartres en Alex. Gordon's De Leevens van den Paus Alexander den VI¹⁷⁾. Nog in de gevangenis leest hij verschillende boeken in de Engelse taal. (B.S.) {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Bossche werkterrein In zijn autobiografie, in deel 4 van De Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders, opent Jacob Campo Weyerman het verslag van zijn Bossche tijd zo: ‘Den Heer Lammert Pain & Vin, een Zoon van den Overste Moses, die tot Alphen wiert onthoofd, verzogt onzen Konstschilder te willen overkomen in 's Hartogenbosch, om Flora's lievelingen te konterfyten na het leven.’¹⁸⁾ Pain et Vin, in het bovenstaande dodelijk geïntroduceerd, ‘was toen ter tyd de eerste Matadoor der Bloemisten’. In opdracht van Pain et Vin vervaardigde Weyerman, ‘onzen Konstschilder’, een verkoopcatalogus. Pain et Vin was er bij gebaat dat zijn bloemen er in de catalogus aantrekkelijk uitzagen. Weyerman had dus niet zo zeer ‘te konterfyten na het leven’, als wel te idealiseren: ‘De Aurikulaas somtyds gekronkelt gelyk als de lobben en kraagen onzer Voorouders, beval de Bloemist te verbeelden glad en vlak.’¹⁹⁾ Ogenschijnlijk geschokt vertelt Weyerman van de enorme winsten, die Pain et Vin met de catalogus vervolgens behaalde. Weyerman merkt ten overvloede op dat de uiteindelijk geleverde bloemen gebukt gingen onder gebreken, die in Weyerman's geschilderde bloemen nadrukkelijk ontbraken. Wanneer we Weyerman mogen geloven, was Pain et Vin niet slechts een handige speculant, maar ook een smerige oplichter²⁰⁾. Naast een succesvolle catalogus liet Pain et Vin Weyerman bloemschilderijen maken. Naar eigen zeggen schilderde hij voor Pain et Vin tenminste drie bloemstukken, daarvan twee kabinetstukken²¹⁾. Pain et Vin liefhebberde in kunst, als verzamelaar, handelaar en mecenas. Hij bezat Kneller's ‘Konterfytsel (...) van Monsieur Brienne’²²⁾ en verzocht de kleurrijke portretschilder Jan Baptist Biset naar Den Bosch te komen. Naar Weyerman aantekent, geschiedde dat ‘op onze rekommandatie, want wy preezen zyn konst zo hartiglyk tegens Pain & Vin den Bloemist’. Biset ‘schilderde Pain & Vin, benevens zyne huysvrouw op een stuk in 't kleyn tot de voeten toe uyt; (...). Vorders portretteerde hy den voorzoon van Pain & Vins gemalinne den Luytenant van Vliet, benevens de oudste en jongste dochter, en den zoon Kornelis, alle welke konterfijtsels waaren geschildert op eene Historiesche wyze, en wonderlijk wel geleeken.’ Biset schilderde bovendien een wulpse voorstelling van Adam en Eva, vergezeld van mevrouw Pain et Vins knuffelhondje, ‘op wiens kopere halsbant den doorluchte naam stont van Lambert Pain & Vin, geschreeven in doorgebrooke letters’²³⁾. Weyerman maakt zich herhaaldelijk vrolijk over dit groots vertoon van wansmaak. Zijn verblijf in Den Bosch heeft Weyerman nog andere kennissen geschonken: de muzikant Jean Carvajal, de tapper-muzikant Jabeek, baron van Bree, de Heer van Baarschot, de gebroeders Munte (Minten, Menten), wijnkopers en pachters, de militair Strenever (Strathnaver), Sieur Kouwenberg, ‘Stads Verwer’, het kladschildertje Jantje Malebrant en de schilders Brands en Soukens²⁴⁾. Weyerman's Bossche avonturen en vriendschappen worden op gelukkige wijze gedocumenteerd door eigen mededelingen. Wat Weyerman's mededelingen waard zijn, of ze waar zijn, dient onderzocht te worden. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Hieronder zal met behulp van de biografie van Lambert Pain et Vin worden getracht Weyerman's verblijf in 's Hertogenbosch, zijn verhouding met Pain et Vin te dateren, en zijn mededelingen te bevestigen. Lambert Pain et Vin was de zoon van een illuster heerschap, zo meldt Weyerman in zijn autobiografie. Moyses Pain et Vin verloor zijn hoofd inderdaad te Alphen. Moyses, geboren ± 1620, huwde 16 juni 1652 in Maastricht Anna Maria Rietraet, dochter van Brabants Burgemeester te Maastricht, Lambert Rietraet en Maria de Belgens. Moyses verwierf - met steun van schoonpappa? - menig kostbaar onroerend goed. Na jarenlange getrouwe dienst verliet Moyses Pain et Vin, ‘Colonel, Quartiermeester Generael van het leger ten dienste van Haare Moo’, 29 december 1672 de hem toevertrouwde post aan de Nieuwebrug. Dat ‘verraad’ bood de Fransen een veilige terugtocht van Bodegraven naar Woerden. Op last van de Gedeputeerden te Velde werd Pain et Vin 30 december 1672 voor een krijgsraad te velde gebracht. De krijgsraad sprak aanvankelijk een mild vonnis uit. Prins Willem III stond echter op het doodvonnis en aldus geschiedde: op 23 januari werd Moyses Pain et Vin in het hoofdkwartier te Alphen onthoofd²⁵⁾. De bedoeling van Weyerman's introductie van Lambert Pain et Vin (zie boven) is duidelijk: wie zijn vader op zo eerloze wijze verliest, zal zelf evenmin een knip voor de neus waard zijn. Uit het huwelijk van Moyses Pain et Vin en Anna Maria Rietraet werden in Maastricht 11 kinderen geborene. Lambert was de oudste, gedoopt 23 februari 1653. Cornelia, de elfde, werd gedoopt 16 juli 1671²⁶⁾. Lambert liet zich 31 mei 1670 inschrijven voor filosofie en mathematica aan 's lands Leidse universiteit Ook drie broers lieten zich te Leiden inschrijven²⁷⁾. Zoals intussen bekend verloor Lambert begin 1673 zijn vader. Het lijkt erop dat familietradities ondanks het droeve lot van de vader een militaire carrière eisten. In notariële acten heet Lambert behalve ‘heer van Rennenbergh’ nog ‘Capitein onder het Regiment van de Heer van Heeswijck’, kapitein onder het regiment van generaal-majoor Lavergne en ‘Capitein van een compagnie voetknechten ten dienste deser Lande’. Waarschijnlijk was Lambert in het leger vanaf ± 1675 tot en met ± 1688²⁸⁾. Intussen was Lambert Pain et Vin, ‘jongeman van Maastricht’, op 24 mei 1681 in ondertrouw gegaan met Anna Hamel, ‘jongedochter van den Bosch’ - volgens de registers van ondertrouw van de Gereformeerde kerk te 's Hertogenbosch. Anna Hamel was dochter van Johan Hamel de Jonge en Catharina Vloots. In margine van het ondertrouwregister niet de verwachte aantekening van de drie proclamaties, maar ‘niet meer te proclameeren’. De reden van de breuk wordt weldra duidelijk: Anna Hamel werd 11 juli 1681 begraven²⁹⁾. Op 14 oktober 1684 verschijnen voor de Haagse notaris Jeremias Stael Lambert Pain et Vin, kapitein onder het regiment van generaal-majoor Lavergne, jongeman en toekomend bruidegom, geassisteerd door Frederik Le Francreur, predikant van de Waalse gemeente te Maastricht, als lasthebber van Anna Maria Rietraet weduwe Pain et Vin, bruidegomsmoeder, en van Lambert Rietraet, oud-burgemeester van Maastricht, zijn grootvader. Hij maakt dan huwelijkse voorwaarden met Catharina Bisdommer, weduwe van Mr. Corn. van der Vliet (bij wie zij een zoontje Hendrik Franco van der Vliet heeft), geassisteerd door haar vader Franco Bisdommer, ‘commissaris van de depesches van Hoogh Mog. heeren Staaten Generaal’³⁰⁾. {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} Het aandeel van de bruidegom omvatte o.a. ‘nogh twee hoeven ofte hoofsteden genaempt Zipstal, ende de thiende van boeckel daer onder behoorende gelegen bij Helmont in de Meyerye van den Bosch met de landerijen, dependentien, provenues ende opcomsten van dien, jaarlyx renderende door den anderen gecalculeert, de somme van aghthondert gls., soo als mij deselve bij het laeste huywelycx contracht tusschen mij ende Juffr. Anna Hamel Salr. is gecedeert ende getransporteert ende alsnogh gecedeert ende getransporteert blijft.’³¹⁾ Ondertrouw en huwelijk van Lambert en Catherina Bisdommer vond niet in 's Hertogenbosch, maar waarschijnlijk in 's Gravenhage plaats. Kinderen kregen Catharina Bisdommer en Lambert Pain et Vin wel in 's Hertogenbosch. In de Bossche Waals-gereformeerde Gemeente werden gedoopt Maria Cornelia (7-7-1686), Catherina Lambertina (11-3-1691), Cornelis Jacob (7-10-1693), Charlotte (16-2-1695), Willemina Elisabeth (23-6-1697) en Willemina Elisabeth (10-11-1700)³²⁾. In 1688 staat Lambert Pain et Vin zijn gehele huwelijksinbreng af aan Mr. Jacob van der Waeyen, ‘commis ter griffie van hare Ho. Mo. van wegens de provincie Vrieslandt’³³⁾. Financiële perikelen? Uitgesproken slecht was het met hem niet gesteld toen hij 17 juni 1689 als ‘Lambert Penjevin’, ‘een persoon van goet leven en faem’ tot poorter van 's Hertogenbosch werd geadmitteerd³⁴⁾. En dit was nog maar het begin. Vanaf 1696 vinden we Lambert Pain et Vin vermeld als substituut-ontvanger van de beden van Brabant over de Stad en Meierij van 's Hertogenbosch, vanaf 1707 heeft Lambert Pain et Vin zitting in het Bossche stadsbestuur (als schepen: 1 okt. 1707-1 okt. 1708, 1 okt. 1710-1 okt. 1711, 1 okt. 1713-1 okt. 1714; als gezworene: 1 okt. 1708-1 okt. 1709, 1 okt. 1711-1 okt. 1712, 1 okt. 1714-1 okt. 1715; als raad: 1 okt. 1709-1 okt. 1710, 1 okt. 1712-1 okt. 1713; 1 okt. 1715-27 sept. 1719)³⁵⁾. Lambert Pain et Vin had zich - met hulp van de Rietraets? - opgewerkt tot Bossche notabele. Stadsbestuurder Pain et Vin verdiende zijn geld o.a. in de bloemenkwekerij. Er werd in bloemen druk gespeculeerd, en er werd snel fortuin gemaakt. De bloemenkwekerij laadde dan ook enigszins het odium van criminaliteit op zich³⁶⁾. In de beschrijving van Weyerman vertoont Pain et Vin onmiskenbaar criminele trekken. Die reputatie van criminaliteit weerhield regenten en andere hooggeplaatsten niet van deelneming aan kwekerij en speculatie. Het moet een zekere chic hebben bezeten. Of vereiste de bloemenkwekerij grote investeringen en bleef het daarom voorbehouden aan rijke regenten en aan enkele ordinaire parvenus? Behalve Lambert Pain et Vin was tenminste nog één ander lid van het Bossche stadsbestuur betrokken bij de bloemenkwekerij: de Heer van Baarschot. Weyerman verhaalt in Den Kluyzenaar in een vrolyk humeur, pp. 138-9, hoe de zoon van Jan van Leeuwen, een Rotterdams bloemist, tulpen kocht van de Heer van Baarschot. Heer van Baarschot waren resp. Frederik Hendrik Sweerts de Landas (student Leiden 1652; schepen Den Bosch 1670) en diens zoon Jacobus Ludovicus Sweerts de Landas (student Harderwijk 1691; president-schepen Den Bosch; overl. 1732)³⁷⁾. Weyerman's komst naar Den Bosch stond in nauw verband met Pain et Vins broodwinning. Wanneer nu riep hij Weyerman, bloemschilder met Bossche wortels, naar 's Hertogenbosch? De archieven bieden voor een datering voorlopig geen aanknopingspunten³⁸⁾. Vooralsnog past dus enig vertrouwen in Weyerman's mededelingen. In zijn eerste {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} tijdschrift Rotterdamsche Hermes, p. 169 dateert Weyerman (in het hulsel van Hermes, de oude wijze ‘hoofdredacteur’) zijn Bossche missie: ‘Het was in het jaar 1710, dat de Heer +++ Hermes verzocht om in zyn tuin eenige kurieuze Tulpen en Auriculâs te portraiteeren’. In dezelfde aflevering 29, p. 171 wordt de eigenaar van de bloementuin verbloemd voorgesteld: ‘d'Eigenaar, dat een man was als wyn en broot’. Reeds vader Moyses Pain et Vin werd door de tijdgenoot (van ca. 1670) aangeduid als ‘le colonel Brottwin’³⁹⁾. Weyerman schrijft in De Sleutel van de Hollandsche Zindelykheyt, p. 66 over zichzelf: ‘Die Bloemschilder kwam na 's Hartogenbosch afzakken, in het begin van de Lente, en hy wiert met opene Armen gerecipieert by den Man van Brood en Wyn, (...).’ Arriveerde Weyerman derhalve in het begin van de lente van 1710 in Den Bosch? Waarom noemt Weyerman dan bij voortduring Pain et Vin schepen? Schepen was Pain et Vin pas met ingang van 1 oktober 1710. Omdat Weyerman in werkelijkheid in 1711 's Hertogenbosch betrad? Of omdat bij Weyerman's vertrek Pain et Vin inderdaad schepen was? Weyerman's geheugen is doorgaans zeer betrouwbaar. Het lijkt daarom het meest aannemelijk dat Weyerman in het begin van de lente van 1710 in Den Bosch, bij Pain et Vin kwam. Zoals bekend schilderde Weyerman, volgens eigen opgave, voor Pain et Vin een verkoopcatalogus (tulpen, aurikulaas) en drie bloemstukken. Daarbij werd op Weyerman's voorspraak de portretschilder Jan Baptist Biset naar 's Hertogenbosch ontboden. Pain et Vin trad op als mecenas. Het hierboven genoemde tableautje met wulpse Adam, Eva en knuffelhondje zou Pain et Vin ‘meer dan hondert dukatons’ gekost hebben. Weyerman over Biset: ‘Na dat Jan Baptist Biset begon te zien dat het 'er nacht wiert by den roekeloozen Bloemkraamer, en dat den Deurwaarder Generaal zijnen Meceen begon lastig te vallen met ontijdige visites, droop hij zachtjes af gelijk als een verzaade vlieg van een omvallende honingpot, en hy ging zich voor het dreygent onweer verschuilen in 's Gravenhage.’⁴⁰⁾ Van een faillisement van Lambert Pain et Vin was de eerste jaren geen sprake. Lambert Pain et Vin was (sedert 1696) substituut-ontvanger van de Beden van Brabant over de Stad en Meierij van 's Hertogenbosch, en als zodanig waarnemer van Hendrick Adolph Bentingh, heer van Beverforde en Hoogschout van Maastricht, Raad en Ontvanger-Generaal. Pas begin januari 1719 - Bentingh had de Beden over het jaar 1716 nog steeds niet afgedragen aan de Staten Generaal (denkelijk als gevolg van het in gebreke blijven van Lambert Pain et Vin) - ondernam Bentingh actie. Op 13 januari 1719 werden ‘ter Requesitie van gemelten Ontfr. Benting (...) ten overstaen van officier, en schepenen van S'Hertogenbos, allen de goederen, en effecten, charters, documenten, ende papieren in den Huyse van den voorn. Painetvin (...) in arrest genomen, en versegelt (...)’⁴¹⁾. Waarschijnlijk volgde deze actie niet zo zeer op het in gebreke blijven van Lambert Pain et Vin als wel op diens daadwerkelijke vlucht. Bentingh, de verantwoordelijke, mocht vaststellen dat ‘Lambert Painetvin, des selfs gesubstitueerde gebanquerotteert was’⁴¹⁾ en liet de schade opnemen. Hij machtigde daarom op 16 januari 1719 de Bossche notaris Johan van Proyen, de verzegeling ten spijt, Pain et Vins administratie van de Beden ‘naetesien, optenemen en te visiteren’⁴²⁾. Johan van Proyen werd daarenboven door de Bossche schepenen benoemd tot ‘Curateur over den insolventen Boedel’. In zijn Verantwoording aan de ‘Heeren Raden van Staten’, van de ontvangen ‘Beden {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} der Stadt en Meyerye van s'Bosch in den jare 1719’ meldt Van Proyen ‘dat de omsegelinge der voors: effecten in t'byweesen als vooren, geschiet was op den 23 dito en volgende dagen, door den Notaris Florentius van Woerkom, en seekere getuijgen, de selve heeft doen inventariseeren’⁴³⁾. De goederen en effecten zijn vervolgens verkocht en van die verkoping is ‘Reeckeninge, Bewijs en Reliqua’ gedaan aan de Bossche schepenen, aldus Van Proyen. Deze inventarisatie van de boedel van Lambert Pain et Vin bevestigt een aantal van Weyerman's mededelingen over zijn Bossche verblijf en werkgever. In de acten van notaris Florentius van Woerkom over het jaar 1719 beslaat de inventaris f 67r-156v⁴⁴⁾. Van f 67r tot f 143r een opgave van kwitanties en ‘gereede penningen’, aanwezig in Lambert Pain et Vins ‘comtoir’. De kwitanties dateren van 1716 af. Bij de inventarisatie wordt Van Woerkom, blijkens de inventaris zelf, geïnformeerd door mr. Cornelis Jacob Pain et Vin, zoon van Lambert Pain et Vin. Cornelis Jacob Pain et Vin blijkt na het vertrek van zijn vader druk bezig te zijn geweest met het alsnog innen van Beden. Vanaf f 143r ‘Volgen de meubelen Inde voorschreve huysinge bevonden’. De ‘voorschreve huysinge’, Pain et Vins woonhuis, bevond zich in de ‘nieustraat’. De eerste ruimte, die beschreven wordt, is ‘'t groot salet’. In dat groot salet met ‘Een tapijte camerbehangsel van vijff stucken, met een stuck aghter de spieghel’ was een opvallende plaats ingeruimd voor: ‘Een schilderije voor de schouw / met vergulde lijst verbeeldende / distelblader en bloemen, van Weijerman /’⁴⁵⁾ Het was het enige schilderij in het groot salet. De ‘voorkamer’, daarna beschreven, bood ruimte aan onvoorstelbaar veel schilderijen, o.a.: f 144v ‘Een ovale schilderije synde een bloemstuck / met een vergulde lijst / een dito kleynder / een vierkante schilderije met silvere lijst / verbeeldende adam en eva, van J:B: Biset / een dito verbeeldende een water met dorpjes / inden avont van / een dito verbeeldende een fruytasie / een dito verbeeldende een turkse eendt / en andere vogelen,/ een kleyn dito verbeeldende een boer en / boerin, / een dito met vergulde lijst verbeeldende / een Italiaans perspectieff / drie schilderijen met swarte lijsten / verbeeldende de familie van pain et vin / gedaan door J:B: Biset / f 145r een dito schilderije verbeeldende twee / patrijsen, van J: van Bilt / een dito verbeeldende een scheepvaart / bij naght / twee dito verbeeldende bloemen / van Weijerman, met swarte lijsten / een zee stuckje verbeeldende zierkzee / een dito verbeeldende twee bedelaartjes /’ {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook in de andere, in de inventaris beschreven kamers bevonden zich schilderijen. In het huis blijkt nog steeds een kamer ‘daar de Heer van Vliet logeert’. Op Pain et Vins broodwinning wijst: f 155v: ‘Een partye bloemen soo tulpen oriculaas / en genostels als andere bloemen, die vermits / alle nogh toe ombekent sijn, voor als nogh niet / specifice op desen inventaris kunnen worden / gebraght./’ Het stemt gerust dat de notaris zich niet aan enigerlei speculatie waagde. In de inventaris wordt het woonhuis van Pain et Vin aldus beschreven: ‘een huysinge, hoff en erffenisse met ap en dependenties van dien, gestaan ende gelegen binnen dese Stadt in de nieustraat tusschen huys en erffenisse van Vrouw Egidia Adriana van Schoonhove getrout met de Hr Johan van der Vorst aan d'eene sijde, ende tusschen huys en erffenisse van d'erfgen. de Hr Nicolaas Blom aan d'andere zeyde, streckende voor vande gemeenestraat op off aan het groot Gasthuys alhier by den voorn.n Lambert pain et vin ende syns huysvrouwe staande huwelyck verkregen tegens de Heer Daniel Machniell volgens schepene brieven deser stadt wesende van dato den sevenden december xvii c en twaalf’⁴⁶⁾. Dit huis in de ‘nieustraat’ was waarschijnlijk niet het huis, door Weyerman in 1710 bezocht. Notaris Florentius van Woerkom hield ook acte van verkoping van Pain et Vins goederen. De verkoop nam meerdere dagen in beslag. In de namiddag werd het merendeel van Pain et Vins collectie schilderijen geveild. Een keuze: f 175r ‘een ovaal dito, blommen 7,,14,,0 (...) een dito, pain et vin en dogter 16,, 0,,0 een dito de vrou en zoon 18,, 0,,0 een dito captein van Vliet en suster 18,, 0,,0 een groot portrait stuck 14,, 5,,0 een dito bedelaartjes 3,, 4,,0 een dito fruytasie 5,,10,,0 f 175v een dito turxe endt 30,, 0,,0 een dito ovaal blomstuck 28,, 0,,0 twee dito zee stuckjes 31,, 0,,0 een dito blomstuck Weijerman 21,,10,,0 een dito adam en eva 40,, 0,,0 twee dito blomstucks Weijerman 34,, 5,,0 een dito maneschijntje 50,, 0,,0 een dito twee patrijsen 20,, 0,,0 een dito distel bladen 51,, 0,,0’ De door Weyerman gememoreerde schilderijen van Jan Baptist Biset komen alle voor in de inventaris en verkoping. Ook Weyerman's mededelingen over eigen werk lijken overeen te stemmen met inventaris en verkoping. Weyerman zou immers tenminste 3 bloemschilderijen voor Pain et Vin hebben geschilderd, en in zowel inventaris als verkoping worden 3 schilderijen aan Weyerman toegeschreven. Toch is er mogelijk iets mis. In de inventaris lijkt het prijsstuk een Weyerman ‘verbeeldende distelblader en bloemen’. De prioriteit van tenminste één Weyerman - t.o.v. de andere schilderijen - blijkt niet uit de prijzen op de verkoping. Nu zullen er in de 18e eeuw wel smaakverschillen hebben {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} bestaan - niet iedereen houdt even veel van een ‘maneschijntje’ -, toch heeft de volgende veronderstelling een zekere aantrekkelijkheid: de ‘distel bladen’ van ‘51,, 0,,0’ kon wel eens identiek zijn aan de salet-Weyerman. Hetgeen het aantal Weyerman-schilderijen, in bezit van Pain et Vin, op vier zou brengen. Worden in de inventaris bij de aanduiding van de schilderijen drie namen van schilders genoemd, bij de verkoping is dat geslonken tot één naam: Weyerman. Het is voorts opvallend dat bij de aanduiding van de schilderijen de lijst en de vorm van het schilderij een vooraanstaande plaats innemen. Voor Weyerman-schilderijen wordt relatief niets meer betaald dan voor andere schilderijen. Ofschoon hier enige maatstaf ontbreekt, lijken de voor de schilderijen neergetelde sommen vrij hoog. Al deed een ‘papegaay en hooij’ liefst ‘61,,0,,0’. Met de verkoop van Pain et Vins goederen was de kous zo goed als af. Bentingh en Johan van Proyen mochten de schade opnemen. De Raad van State en de Staten Generaal vaardigden resp. 1 april en 27 september 1719 resoluties uit, maar ook zij konden eigenlijk niet meer doen dan Lambert Pain et Vin, ‘daar deze is fugitif en latiterende’, van zijn plaats als raad vervallen verklaren. Lambert Pain et Vin had het hazenpad gekozen. Het ligt voor de hand dat hij een deel van de Beden over de jaren 1716 tot en ment 1718 met zich mee nam. Zijn ‘comtoir’ bevatte na zijn vertrek niettemin een verwonderlijke vloed kwitanties en ‘gereede penningen’. Vluchtte Pain et Vin soms omdat zijn administratie in het honderd was gelopen? Het is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Waarheen het hazenpad van Lambert Pain et Vin leidde, is onbekend. Weyerman meent te weten dat de ‘bankroetiérs nootreys (...) na Luyk’⁴⁷⁾ voerde. Of Weyerman ook in dit geval goed geïnformeerd was, zal nader onderzoek moeten uitwijzen. (P.A.) Noten We profiteerden zeer van het onderzoek van mr. J.A.M. Hoekx, medewerker van het stadsarchief 's Hertogenbosch. Mr. Hoekx gaf ons toestemming van zijn onderzoeksgegevens gebruik te maken. Daarvoor danken we hem. Bovendien maakten we gebruik van de correspondentie, die Jan de Vet in 1968 (!) met het Bossche archief over Pain et Vin voerde. Onze dank geldt tevens Frans Wetzels, die ons inzage in zijn aantekeningen over vooral de Sommerels gunde. Om misverstanden te voorkomen: we hebben ons niet beperkt tot ‘kopieerlust’. 1) GA Den Bosch DTB 148 2) GA Den Bosch C 106 1676-1679 3) GA Den Bosch C 106 1676-1679, blok Hinthamerstraat fol. 35v 4) GA Den Bosch DTB 186 5) GA Den Bosch DTB 71 6) Kerkrekening 1677 (zie GA Den Bosch. Correspondentie 1971, nr. 7741) 7) J. Maclean. De huwelijksintekeningen van Schotse militairen in Nederland (Zutphen 1976), p. 285 8) J. Maclean etc., p. 169. Hij woonde toen in de Mortel, en zijn vrouw aan de Groote Heeckel. 9) J. Maclean etc., p. 176 10) GA Den Bosch DTB Fort Isabella 203 11) GA Den Bosch DTB Fort Isabella. Het raadsel van de ‘suster’ van Lysbeth Maria Vastbinders/Maria Stoffelen 'vgl Rehm) is nog niet opgelost. 12) GA Den Bosch NH 56. Zowel ‘Lysbeth Weijermans, wonende in de Teunisstraat’ als ‘Lysbeth Simmerel, wonende in het Hintemerendt’ doen belijdenis. De laatste krijgt attestatie naar Breda. 13) zie noot 112 14) GA Den Bosch DTB 203, 22-12-1679 15) Amsterdamsche Hermes, II, p. 225 16) Rotterdamsche Hermes, no. 14 17) Vergelijk bovendien P.J. Buijnsters in TNTL 96 (1980), p. 38-56 over Weyerman en het vertalen uit het Engels. 18) De Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders, dl. 4, p. 457 19) De Levens-beschryvingen etc., dl. 4, p. 457-8 Hetzelfde verhaal in De Sleutel van de Hollandsche Zindelykheyt, p. 66-7. Daar de beschuldiging dat Pain et Vin niet betaalde, alsmede een nadere aanduiding van de slachtoffers: ‘een bejaarde Vryer tot Dordrecht’ (= de Dortse ‘Heer de Vries’? - vgl. De Levens-beschryvingen etc., dl. 1, p. 410), ‘een Haagsche Konstkooper (= ongetwijfeld Bart - vgl. De Levens-beschryvingen etc., dl. 3, p. 94) en Jan van Leeuwen, de Rotterdamse bloemist (zie ook Den Kluyzenaar in een vrolyk humeur, p. 137-9). Het is niet onmogelijk dat Pain et Vin Weyerman vooral opdroeg zijn bloemenbezit vast te leggen. Sam Segal wijst in de tentoonstellingscatalogus Boeket in Willet (cat. Willet-Holthuysen, A'dam 1970) op het bestaan van zgn. ‘tulpenboeken’, verzamelingen van aquarellen voor bollenhandelaren gemaakt en gebundeld, Segal dateert de tulpenboeken tussen 1630 en 1650. Maakte Weyerman voor Pain et Vin een tulpenboek, door Pain et Vin later op snode wijze als verkoopcatalogus aangewend? Het lijkt evenmin onmogelijk dat tulpenboeken ook in de 17e eeuw als verkoopcatalogus dienst deden en dat Pain et Vins gebruik van het tulpenboek derhalve conform de traditie was en geenszins misbruik. 20) In De Sleutel van de Hollandsche Zindelykheyt, p. 64-6 belazerde Pain et Vin zijn compagnon, ‘een Haagsche Tulp-Egyptenaar’ (Bart?), bij de aankoop van de nalatenschap van een Luiks bloemist. 21) De Sleutel etc., p. 76-7 22) De Levens-beschryvingen etc., dl. 3, p. 83. Over Pain et Vins handel in ‘konsttafereeltjes’ van Abraham Diepraam zie id., dl. 3, p. 101. 23) De Levens-beschryvingen etc., dl. 3, p. 368-70 24) over Carvajal: Amsterdamsche Hermes, II, p. 388 (en volgens index op Not. Arch. van Bossche notaris Pero de Cassemajor werd op 28 dec. 1703 een ‘huurcedul van Tomas menten aan Jean Carvajal’ afgesloten. Zie RA Noord-Brabant NA inv. nr. 2954) over Sr. Jabeek: Amsterdamsche Hermes, II, p. 389 over baron van Bree: De Levens-beschryvingen etc., dl. 1, p. 346 over Heer van Baarschot: Den Kluyzenaar in een vrolyk humeur, p. 137-9 over de gebr. Munte (Minten, Menten): De Levens-beschryvingen etc., dl. 3, p. 37, 260-2 (volgens index van Pero de Cassemajor heet Munte: Menten, Minten) over Strenever (Strathnaver): De Leevensbyzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg, p. 197 (vgl. Marcel Kok in Meded. JCW, p. 343-4) over Kouwenberg: De Levens-beschryvingen etc., dl. 4, p. 113. over Brands: id., dl. 4, p. 38-40 over Jantje Malebrant: id., dl. 3, p. 37, 435 over Soukens: id., dl. 3, p. 37 25) NNBW II, 1058-9; vdAa, dl. 6, 10-11; H.W.J. Dohmen. ‘Het Geleenhof te Heerlen’. In: De Maasgouw 79 (1960), p. 1-22, 34-48; W. Lindelauf. ‘Het goed Douvenrade onder Heerlen’. In: Bulletin van de Hist. Kring Het Land van Herle 6 (1956), p. 49-60, 74-7. Met dank aan José Altena. 26) H.W.J. Dohmen etc., p. 35 27) Album Studiosorum Academiae Lugduno Batavae 1575-1875. ('s Gravenhage 1875). 28) GA 's Gravenhage NA inv. nr. 658, f. 587; inv. nr. 662, f. 153, 477; inv. nr. 665, f. 537. Voorts geciteerd via J.L. Hamel. ‘Pain et Vin’. In: Nederlandsche Leeuw, 1968, p. 327: GA 's Gravenhage NA inv. nr. 1228. 29) J.L. Hamel etc., p. 327 GA Den Bosch DTB 101. Vermelding van begrafenis in kerkrekeningen; op gezag van mr. Hoekx. 30) J.L. Hamel etc., p. 327 31) J.L. Hamel etc., p. 327-8 32) J.P.H. Goossens. ‘Pain et Vin’. In: De Brabantsche Leeuw 5 (1956), p. 126. Met aanvulling van mr. Hoekx. 33) J.L. Hamel etc., p. 328 34) GA Den Bosch A 178, f. 50 35) GA Den Bosch. Stadspolitierekeningen vermelden Lambert Pain et Vin als substituut-ontvanger. De stad betaalde hem van 17 sept. 1696-17 sept. 1718. Zijn voorganger Isaac van der Graaff overleed ca. 16-4-1696 (Resolutieboek A 88), en diens weduwe ontving nog de Beden over de periode 17-1-1696 tot en met 16-9-1696, aldus mr. Hoekx. Pain et Vins functies als stadsbestuurder stelde mr. Hoekx vast op grond van de Nomina Scabinorum en de Resoluties van de Schepenen. Dat Pain et Vin het in Den Bosch redelijk ver schopte, dankte hij mogelijk aan de ouders van zijn moeder. Lambert Rietraet was immers Brabants burgemeester van Maastricht. Daarbij was zijn werkgever Bentingh hoogschout van Maastricht. Een lobby vanuit Maastricht? 36) Vgl. de bollenrazernij van 1637-8 37) H. Bots, I. Matthey, M. Meyer. Noordbrabantse studenten 1550-1750 (Tilburg 1979), nrs. 5090, 5091. 38) Volgens mr. Hoekx, die in arch. van Lukasgilde, doopboeken, uittreksels van stadsrekeningen geen sporen vond van JCW en Biset. Zelf namen in RA Noord-Brabant het Not. Arch. van not. Adam van der Horst door (inv. nrs. 2969-2971). Van der Horst was Pain et Vins notaris, zo bleek uit GA 's Gravenhage NA inv. nr. 691, f. 545. In RA Noord-Brabant zagen we verder inv. nrs. 2954 (index not. Pero de Cassemajor), 2981 (Florentius van Woerkom: jaar 1719). Notariële acten, die het jaar 1710 betreffen, hebben we nog niet gezien. 39) vdAa, dl. 6, p. 11 40) De Levens-beschryvingen etc., dl. 3, p. 370 41) RA Noord-Brabant. Generaliteitsrekeningen nr. 109 (over jaar 1719) (tijdelijk ondergebracht in hulpdepot Schaarsbergen), flv 41) RA Noord-Brabant. Generaliteitsrekeningen nr. 109 (over jaar 1719) (tijdelijk ondergebracht in hulpdepot Schaarsbergen), flv 42) RA Noord-Brabant. NA inv. nr. 2247 (not. Herman Swart) 43) RA Noord-Brabant. Generaliteitsrek. nr. 109, flv-2r 44) RA Noord-Brabant. NA inv. nr. 2981 45) id., f 143v. De naam ‘Weijerman’ in een van het voorafgaande iets afwijkende hand. Wat dat betekent, is onduidelijk. 46) id., f. 155v. Volgens RA Noord-Brabant NA inv. nr. 2954 ging er 20 april een ‘gecasseerde obligatie van Daniel Macneil aen Willem Grahamme’. 47) Den Vrolyke Tuchtheer, II, p. 169. {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} Agenda expeditievergadering, 8 augustus 1981 te 's Hertogenbosch, ca. 13.00 uur. 1.Opening 2.Lezing Amsterdamsche Hermes, nr. 2 3.Mededelingen 4.Ingekomen en uitgegane stukken 5.Publicaties betreffende JCW 6.Nieuwe vrienden en leden 7.Wat verder ter tafel komt 8.Rondvraag 9.Sluiting. Zoals een apart verzonden uitnodiging leert, zijn er 8 augustus meer redenen om naar 's Hertogenbosch te komen. U bent allen van harte welkom. Signalering W.P. Sautijn Kluit - In de Bibliotheek van de Vereeniging bevindt zich onder Nv 3072 de Catalogus van de belangrijke bibliotheken van de welEdelen Heer W.J. Bonte, (...), nagelaten door wijlen de Heeren Mr. W.P. Sautijn Kluit en Dr. L. Scheltema Beduin te Amsterdam. (A'dam, R.W.P. de Vries 1895). Sautijn Kluit putte voor zijn ‘Jacob Campo Weijerman als journalist’ deels uit eigen bezit, zo blijkt uit de catalogus. Onder het hoofdje ‘Journalistiek’ treffen we de volgende items aan: 1205 J. Campo Weyerman, De doorzichtige heremiet. z.p. 1728. 4o. 1206 -, Het oog in 't zeil in 50 geestige vertoogen. Leid. 1770. 4o. Met sententie tegen Jacob Campo Weyerman. 1207 -, Den Kluyzenaar in een vrolyk humeur. Utr. A. Muntendam. z.j. 4o. (ontbreekt no. 5) Onder ‘Nederl. taal- en letterkunde’ ‘18e eeuw’ heeft de catalogus 1694 De reizende Chinees, op bevel en kosten van zijnen Keizer, Gevende denzelve kennis van den staat der wereld, dog wel byzonderlyk van Europa. Amst. H. Bosch 1727. 4 dln m. plaatjes. kl. 8o. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de bovengemelde titels uit de bibliotheek van Scheltema Boduin kwamen. Geveild werd op 6 mei 1895. Prijzen en kopers staan in het Vereeniging-exemplaar bijgeschreven. De nrs. 1205-1207 gingen samen voor 80 cent naar Volshuizen, nr. 1694 voor 90 cent naar R.W.P. (de Vries waarschijnlijk). (Peter Altena) Behalve het tijdig betalen van de contributie is er geen effectievere steun aan de Mededelingen denkbaar dan het inzenden van kopij. De Mededelingen zijn zeer van lezerskopij afhankelijk. Daarom worden de leden en vrienden uitgenodigd mededelingen - rijp en groen - in te sturen. {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN (Het JCW) no. 41 september 1981 Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam Tel. 020-168956 023-327644 [Nummer 41] Adèle Nieuweboer Register op de mededelingen van de stichting JCW, 21-40 Opzet en inhoud van dit register zijn analoog aan die van het register op de nrs. 1-20. Voor de reikwijdte en de mogelijkheden ervan dient men daarom de toelichting op het eerste register te raadplegen. Bij het opnemen van gegevens is op enkele plaatsen, waar dat mogelijk extra nut zou kunnen opleveren, met enige soepelheid te werk gegaan. De vorm van de items is hier en daar, meestal op grond van nieuwe gegevens, licht gewijzigd. Het meest ingrijpend was de naam Someruell, die naar aanleiding van het laatste, Bossche, artikel werd veranderd in Sommerell. Om tegemoet te komen aan bezwaren die rezen tegen het kiezen voor één naamsvorm bij auteurs van artikelen en signaleringen (namelijk voornaam of volledige voorletters) zijn de alternatieve vormen tussen haakjes bij de voorkeurvorm toegevoegd. Wederom is geen onderzoek gedaan naar juiste titelbeschrijvingen. Titels met afkortingen zijn daarom ook als zodanig opgenomen. Wanneer het hoofdwoord is afgekort, is dit gealfabetiseerd vóór de volledige vormen. In het algemeen is binnen eenzelfde hoofdwoord gealfabetiseerd op het volgende titelwoord met uitzondering van lidwoorden en genitiefvormen. Voor ‘catalogus’ is van deze regel afgeweken: daarbij wordt de volgorde bepaald door een voor de hand liggend trefwoord. Tenslotte dient te worden vermeld dat dit registerdeel semi-cumulatief is. De items uit Register 1-20 zijn om redenen van tijd en ruimte niet geheel overgenomen maar met de aanduiding R I in Register 21-40 vertegenwoordigd. Het ligt in de bedoeling het vijfde registerdeel volledig cumulatief te maken. Register op persoonsnamen Aa, A.J. van der. 323, 424 Abkoude, J. van. R I, 244, 248, 250, 253, 284, 323, 333, 339, 392 Addison, Joseph. 402, 415 Aelst, Willem van. R I Aken, Lucie J.N.K. van. R I Alberts, R. 300 Allen, Andries. R I Alphen, G. van. R I Alphen, J. van. R I Altena, José. 424 Altena, Peter. 288, 320, 325, 348, 349, 362, 363, 376, 392, 395, 397, 414-424, 425 Amerom, H.W.J. van. R I Amman, Coenraat. R I Andel, M.A. van. 386 Anderson, J. 311 Anna Stuart, koningin van Engeland. R I Arents, Jan. R I Arents, Prosper. R I Aretino, Pietro. 298, 302, 324, 381 Arminius, J. R I Arminius, Laurens. 345 Arrenberg, R. R I, 253, 323, 339 Averroes. 298, 309 Baarschot, heer van. 416, 423 Bachebel, lt. kolonel. R I Bachrach-Jungst, A.J.J. R I Backer, Wiesje. 256 Baekelmans, Lode. R I, 241, 252 Bake, L. 367, 374 Bakhuyzen, H. R I, 288, 339 Bakker. R I Banks, Jonathan. R I Baptist. R I Barmeyer, Philippus. 260 Bart, Jacob. 423 Bassompierre. 348 Beaufort, hertog van. 397 Becker, Felix. R I, 243, 314 Beek, Pierre van. R I Beke, Daniël van. R I Beman, Jan Daniel. 264, 365 Benediktus XIII, Zie Orsini, Pietro Francesco Benoist. 376 {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Bentingh, Hendrick Adolph. 419, 422, 424 Berchem, Francois van. 271 Berg, Jacques van den. 398 Berggren, Per Fred. 361 Bergh, Jacob van den. R I Bergh, Jean vanden. 384 Bergk. 343 Bergslant, Christiaan. 263 Bergström, I. R I Bernaarts, J. R I Bernt, W. R I Berrius, Maria. R I Besseling. 365 Beuningen, Koenraad van. R I Beijerinck, Fr. R I, 247 Bicker Raije, Jacob. R I Bidloo, Govert. R I Bilderbeecq. R I Billt, J. van. 420 Bing, Ned. R I Bisdom, Jakob. R I, 345, 346 Bisdommer, Catharina. 417, 418 Biset, Jan Baptist. 416, 419, 420, 421 Blankert, A. R I Blauw, Arnoud de. R I Blauw, H. M de (ook: Erik). R I, 227-230, 232, 239, 255, 267, 272-274, 274, 333, 362, 395, 397, 407, 409-411 Bleyswijk, F. 278 Block, Gerard. R I, 384, 391, 411, 413, 414 Blocquan, Jan. R I Bloem, Rein. R I Bloemaart, Abraham. R I Blok, P.J. 313 Blom, Nicolaas. 421 Blom, N. van der. 399 Blotenburg. R I Blussé, Ab. R I, 408, 409 Boccalini, Trajano. 298, 300, 302 Bock, Eug. de. R I Boer, M.G. de. R I, 247 Boerhave, Herman. 385, 386 Bohn. R I Boileau-Despréaux, Nicolas. R I Boitet, R. 365 Bommel, Willem van. R I Bond, P. 407 Boom, Abraham. R I Borgstrom, Ludv. 361 Bormans, Clazina. R I Borms, Jan. R I Borstelmans, Swyger. 414 Bortel, Gommer van. R I Bos, Barend. 285 Bos, Fytie van den. R I Bosch, Hendrik. R I, 240, 246, 256, 278 317, 318, 321, 347, 425 Bosch, J.H. van den. R I Bossers, Anton. R I, 362, 395, 397 Bosterus, juffr. 414 Bostoen, Karel. R I, 231, 241-242, 285, 322, 395, 397, 398 Bots, J. (ook: H.). 285, 402, 424 Boucher. R I, 240 Boucquet, C. 365 Boucquet, Engelbert. R I, 244 Boucquet, F. R I, 365 Boucquet, Wed. E. R I, 278, 285, 347, 362 Bouman, Gerard. R I, 365 Branden, F. Joz. P. van den. R I, 248 Brands. 416, 423 Brandt Corstius, L. R I Brants, Paulien. 362 Bredenburg, Anna. R I Bredenburg, Maria. R I Bree, baron van. 416, 423 Breekveldt, W. 397 Brink, J. ten. R I Broekhuizen, J. 374 Broos, B.P.J. (ook: Ben). R I, 395, 397 Broos, Ton. R I, 231, 239-240, 254, 264, 274, 275, 321, 395, 396, 399-400 Bruce, Henry. R I Bruinvis, C.W. 286 Bruijnsteen, Anna. R I Buddingh, W. R I Buisman, J. Fzn, M. R I Buitendijk, W.J.C. R I Bullaert, Isaac. R I Burg, Hermanus van den. R I, 228, 272, 275, 323, 390 Busch. R I, 386, 390 Busken Huet, Cd. R I, 223 Buijnsters, P.J. R I, 321, 326, 396, 398, 399, 400, 423 Buysch, Hendrik (ook: Buijsen). R I, 271, 276, 277, 278 Cahais. R I Campo. zie Weyerman, Jacob Campo Campo Weyerman. R I Caraccio, Hannibal. R I Cardanus, Girolamo. 302, 303, 304 Cartouche. R I, 224, 319, 352, 359 Carvajal, Jean. 416, 423 Catlijn, George. R I, 317, 318 Cervantes Saavedra, Miguel de. R I Chabonnes, majoor. R I Charteris, Francis. 248 Cochin fils, N. 240 Cock, J.C. de. R I Cohen, H. 251 Cohen Jehoram-Van der Herst, M. 240 Collins, Anthony. 358 Collot d'Escury. R I Cornelissen, Christel. 397 Corver, M. 232 Courtin, Antony. R I Cox-Andrau, M.S.J. R I Coypel, Charles-Antoine. R I, 240, 290 {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Cralingen, kolonel. R I Creech, Thomas. 308, 309 Croiset van Uchelen, B. 313 Daket, Wed. 320 Dam, W. 278 Damisse, Rombout. R I Dass, Barent. R I, 250, 279 De Bellegarde. R I Defoe, Daniel. R I, 415 De la Chambre. R I De la Fontaine Verwey, Eleonore. 240 De Mare. 249 De Marguetel de Saint-Denis, Charles Seigneur de Saint-Evremond. 305 De Marre. R I Denman, Johan. R I, 261 De Pelevé, Nicolas. 302 Descamps, J.B. 319, 320 Dieleman, M.W. 275 Diepraam, Abraham. 423 Dierkens, C. R I Dinter, Klara van 410 Dirven, Jan. R I Dohmen, H.W.J. 424 Doorninck, J.I. van. R I, 246, 323 Doudijns, Hendrik. 259, 302, 355 Dover, milord. R I Drecht, van. R I Dreesmann, W.J.R. 321 Dronckers, Emma. 244, 245, 247 Drost, Aarnout. 399, 400 Dubelair (ook: Durelair). 389, 390, 398 Duinkerken, Anton van. 341, 344, 347 Dullaart, H. 374 Du Maine, Ellen. R I Duren, Johan van, jr. 389, 399 Duren, Johan van, sr. 389 Dussen, van der. R I Dyck, Anthony van. R I, 399, 400 Dyk, Ph. van. R I, 278, 319 Eeghen, I. van. R I, 391 Effen, Justus van. R I, 283, 299, 357 Egmond, Wed. J. van. R I Elberts, W.A. R I Emmens, Jan. R I Engelmans, Thomas. 389, 390 Engels, Antonia. R I Erffrenten, Johan van (ook: Erftrenten). 269, 276 Erffrenten, Lenaerd van. 276 Ernst, Jan. R I Ernst, Johanna. R I, 353 Ernst, Nicolaes. R I Esveld, S. van. R I Eveld. 279 Evenhuis, R.B. R I Eyl, H. van. R I Fassmann, David. R I, 247 Feiffer, Kornelis de. 347 Felibien, A. 399 Ferber, Hans. R I, 390 Findley. 266 Flanderin, Franciscus-Abraham. 322 Floris, Frans. R I Focquenbroch, Willem Godschalk van. R I Fokke, Simon. R I, 240, 278 Folkema, J. 240, 278 Fontenelle, Bernard le Bovier, sieur de. 308 Foster, H.F.B. R I Fracastoro, Gerolamo. 304 Francius, P. 373, 374 Francken, J.H. 387 Fransz., Marry. 415 Frederiks, J.G. 248 Frese, Johann Georg. R I Furly, Benjohan. R I Gaete, Hendrik van de. R I Gaillard, Mattheus. R I, 250, 408 Gans, Mozes Heiman. 325 Gans, W. 339 Geerars, C.M. R I, 290-316, 314, 326, 350-361, 394, 396 Geerebaert, A. R I, 325, 326 Geesink, Marja. R I, 362, 395, 397 Ghils, Anneken van. R I Ghils, Cornelis van. 261 Ghils, Hendrick Corneliss van. R I Gielen, Jos. J. R I Gillot, Esaije. R I Gils, Floris van. R I Gils, J.B.F. van. 360, 385, 386, 392, 393 Gimnich. R I Gley, Gerard. 319 Goeree. R I Goeree, Willem. 267, 268, 269, 400 Goes, Pieter vander. 285, 345, 394 Goetzee, Nicolaas. 250, 317, 383, 392 Gon, Cornelis van der. R I Gool, Johan van. R I, 252, 286 Goosens. 410 Goossens, J.P.H. 424 Gordon, Alexander. R I, 248, 318, 415 Gosse, Pierre, jr. 391 Gosse, Pierre, sr. 391 Gossmann. 398 Gouw, J. ter. 234, 235 Goyaerts, Adam Pieter. R I Goyaerts, Maria. R I, 261 Green, James. R I Greenwood, Frans. R I Grillo. R I Groeneweg, N. R I Groneman, Alph. A.J.M. R I Groot, Hans. 376 Groot, Gerrit de. R I, 279, 413 Gruntjes, A.C.W. R I Guensberg-Weyerman, M. R I Guyon, Thomas. 317, 318 {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} Gijsen, Jan van. R I Haan, Riekje de. R I Haas, Johan de. R I Haes, fam. de. 285 Haesverberg. 394 Hafkamp, H. 275 Hall, van. R I, 243 Hallema, A. R I, 223-225 Hals, Dirck. R I Hals, Frans Cornelisz. R I Hals, Frans Fransz. R I Hamans, Camiel. R I, 274, 275, 395, 396 397, 398 Hamel, Anna. 417 Hamel, J.L. 424 Hamond, Willem Diderik van. 412 Hanou, A.J.A.M. (ook: André). R I, 227-230, 232, 240, 242, 254-255, 259-264, 267, 274, 279, 284, 287, 288, 321, 323, 324, 326, 327, 329-331, 334, 339, 341-343, 344, 347, 348, 349, 361, 373, 392, 394, 395, 397, 402-407, 407, 411 Hardenberg, H. 263 Hardimé, Simon. R I, 352 Haren, van. R I Harthoorn-Lokhorst, H.J.A. R I Hartigsvelt, Dirk (ook: Hertigsveld) R I, 232 Hartog, J. 233, 235 Hecht, Peter. 401 Heem, Jan Davidsz. de. R I, 254 Heeren, J. 414 Hemert, majoor. R I Hendrik VIII. R I Hendrikx, W.P.C. (ook: Willem). 275, 289, 320, 331, 348, 363-364, 395, 397 Hennebo, Robert. R I, 345 Herculens, Maritje. 238 Hermans, C.R. R I Herpen, Gerard van. R I Heusden, Paulus van. R I Heyblom, Geertruy. R I Heyligert, C. R I, 279 Heynsz., Zacharias. R I Hilman, J. R I Hobbes, Thomas. 296, 297, 305 Hoefnagel, Nicolaas. 355 Hoekx, J.A.M. 422, 424 Hoet, Gerard. R I, 252, 353 Hofstede de Groot, C. R I, 236, 237, 238 Hogerwaart, Wilhelmus. R I, 394 Hollaar, Adriana. R I Hondt, Pieter de. 251, 348 Honywood, Jack. 410 Hoogeveen, C. van, jr. R I, 279 Hooghe, Romeyn de. R I, 298 Hoogma, M.C. (ook: Riet). R I, 339, 392, 398 Hoogstraten, David van. 279 Hoogstraten, Jan van. 345 Hoorn, Nicolaas ten. R I Hooven, van. R I Horneer, T. R I Horst, D.J.H. ter. R I, 233-236, 243-253, 313, 339, 360 Horst, Adam van der. 424 Houbraken, Arnold. R I, 236, 237, 238, 278, 354, 400 Houbraken, Jakobus. R I, 224, 240, 273, 278, 286, 323, 376 Houwelingen, P.S.M. van. R I Howard, Charles, 3rd earle of Carlisle. R I Howard, George. R I, 254, 255 Huberts, W.J.A. R I Huising, fam. 398 Huisingh, L. R I Huyssen, Joachim. R I Huysum, Jan van. R I Immerzeel, J., jr. R I, 286 Iongh, M.L. de. (ook: Marion). R I Jabeek. 416, 423 Jakob II, koning van Engeland. R I JCW. zie Weyerman, Jacob Campo Jelles, Jarich. 297, 305, 351, 358 Johns, Derek E. R I Johnsson, Ben. 265, 397 Jonge, P.M.M. de (ook: Peter). R I Jongh, J. de. R I Joosten, Lambert. 305 Juynboll, W.R. R I, 252 Kalff, G. R I Kalff, Sam. R I, 246, 247 Kamphuis, G. 399, 400 Kannegieter, J.Z. 242, 327 Karel II, koning van Engeland. R I Karpertong, Andreas. 410 Karsen. R I Keersmaekers-Ooms, A. R I Kersteman, F.L. R I, 229, 233, 241, 251, 262, 264, 274, 292, 293, 311, 312, 349, 351, 352, 357, 381, 395, 401, 412 Kessel, Ferdinand van. R I, 319, 320, 332 352, 409 Kessel, Jan van. 255 Kessel, Johan Thomas van (=Jan?). 320 Kessel, Reynier van. R I, 227, 278, 332 Kimmel, F.J.J. R I Kist, N.C. 323 Kleerekooper, M. 249 Kley, Aagje. R I Kloek, J.J. R I Kloosterman. R I Kloot, I. van der. 300 Klopper, Felix de. R I, 383, 384, 389, 390 Knaeps, N. 320 Knappert, L. 235 Kneller, Godfried. R I, 309, 310, 416 Kneller, Jan Zacharias. R I Knotter, Gillis de. R I {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Knuttel, W.P.C. R I, 223, 245, 248, 249 250, 252, 407, 411 Kobus, J.C. R I Koeman, K.E. 275 Koerbagh, Adriaan. 296, 297, 305, 351, 358 Kok, Jacobus. 287 Kok, Marcel. 317, 318, 339, 343-344, 398, 423 Koppens, Francois. 261 Kortvrient, Karel. R I Kossmann, E.F. 253, 339, 353, 360, 388, 391 Koster, Laureus. R I Kouwenberg. 416, 423 Kramm, C. 252, 286 Krop, Janneke. R I Kruithof, Jacques. R I Kruyskamp, C.H.A. R I, 239, 255 Kuile, M.K.J.J, ter. 274, 275, 395, 396, 397, 398 Kuipers, D. 240 Kuningham. R I Kunst, J.C.W. R I Kurassouw. 410 La Chaise, père (= Francois d'Aix de Lachaise). R I Lady Mary. 266, 397 Laer, Jacob van. 269, 276, 278 La Fargue. 324 La Feuillade. 414 La Fontaine, Jean de. R I La Hontan, Louis-Armand de Lom d' Arc, baron de. 296, 305, 351 Lahusen, Friedrich. R I Lairesse, Gerard de. R I, 230, 267, 268, 269 La Lauze, Marc Antoine. R I, 265 Lamont, Helena. R I, 415 Lanckom, Jacobus van. R I, 229, 248, 279, 332, 343 Langeveld, L.A. R I Laroon. 265, 397 Lauder, kolonel George. R I La Varenne, J.-B. de. 301, 302 Law, John. R I, 352, 359 Lebas. R I, 240 Le Clercq, Pieter. I, 345 Leeuwen, Jan van. 418, 423 Lely, Pieter. R I Lem, Lammert, R I, 263 Lennep, Jacob van. R I, 240, 287, 313 Lenstra, K.G. R I Leonhardt, Gustav. R I Le Roux, Alexander. R I Leur, N. van der. 409 Leuijendijk, Anna. 261 Leyden, Lucas van. R I Lindelauf, W. 424 Dindenberg, Jacobus. R I Locht, van der. R I Lodewijk XIV, koning van Frankrijk. R I Loeb, Peter. R I Loffelt, A.Ç R I Loosjes, A. 399 Loveringh, J. 392 Lucretius. 404 Ludeman, Joh. C. R I, 300, 390, 391 Luger, Bernt. R I, 395 Maagwater. 410 Maas, Maria van der. R I Hacchiavelli. 297 Machniell, Daniel. 421 Maclean, J. 422 Malebrant, Jan. 416, 423 Malepaard, J. R I Mander, Karel van. R I, 267, 268, 269 Manning, A.F. R I Mans, W. 275, 348, 395 Maratti, Carlo. R I Maréchal, Gerardine. R I, 227-230, 233, 241, 259, 264, 267, 278, 317, 318, 334, 339, 362, 383-395, 397, 398 Marot, Clenent. 371 Marot, D. 408 Marteau, Pierre. 301, 304, 391 Massam, Francis. R I Matthey, I. 424 Matthey, Th. R I Mauricius. R I Medulle, Jan. R I Meer, M.v.d. 278 Meschers, Cornelia. R I Messchaert, fam. 285 Meulen, R. van der. 407 Mey, Hendr. Wolfgang van der. R I, 223, 244, 288, 293, 360 Meijer, J. R I Meyer, M. 424 Meyers, Jacques. R I Micharius. R I Midy, Pierre. R I Miedema, H. R I Mieris, F. van, 238 Milê, N. R I Mitchell, P. R I Moelman. R I Moes, C. R I Moes, E.W. R I Molhuysen, P.C. 313 Molière, Jean Baptiste. 301 Moll, Jan Gysbert. R I Moll, W. 250 Monnouth, hertog van. R I Monna, A.D.A. R I Montague, lady Charles. R I Moor, Karel de. 237, 238, 408 Morel, P.M. R I, 232, 274, 395 Morelle, Tobias. R I Moselager, Francois. 332, 394 {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Mulder Bosgoed, D. 248, 253 Muller, Frederik. R I, 247, 317 Munte (Minten, Menten). 416, 423 Muntendam, Anselmus. R I, 229, 279, 284, 332, 425 Muntendam, Pieter. R I, 240 Nauta, Jelle. 239 Nes, Tyme van. R I Nieuweboor, M.C. d. (ook: Adèle). R I 211-222, 226, 227-230, 232, 267- 269, 274, 275, 318, 362, 365, 377, 395, 396, 397, 398, 408-409, 411 Nieuwenhuis, J.C.B. R I Nolanus, Jordanus Brunus. 308, 309 Nijhoff, Martinus. R I Obreen, Johannes. R I Olijkan, E.A. 275, 332-333, 334-339, 340 Oosterwijk, Joannes. R I Oostrum, Wa. R.D. (ook: Pim). R I Ophof, S.G. R I Ophof-Maass, Leoníe. 317, 392 Oppenheimer, Judith. R I, 255 Orsini Pietro Francesco, 345 Os, van (Middelburg). R I Os, Dirck van. 382 Os, P, van ('s-Gravenhage). R I, 228, 229, 230, 286, 314, 360 Otten, Gerard. 363, 381-382 Ottens, F. R I, 278 Oudaen, fam. 285 Oudaen, Adriana. R I Oudaen, Anna. R I Oudaen, Frans Jz. R I Outgers, A. 248, 364 Outrijven, Maria Anna van. R I Overbeke. R I Oversteegen, J. 397 Ozij, Balthasar. 259, 263 Paasman, A.N. 275 Paddenburg, Jurriaan van. R I, 279, 284, 332 Page, Laurens. 345 Pain et Vin, Cornèlis Jacob. 420 Pain et Vin, Lambert. 414, 416, 417, 418, 420, 421, 422, 423 Pain et Vin, Moyses. 417 Pallier. R I Peeters, G.F.L. (ook: Frank). R I, 285, 398 Pelt, van. 365 Penkethman, 265, 266, 397 Persijn, A.J. 239 Pestalozzi, Jacobus. R I Pestalozzi, weduwe (= Koriska). R I, 247 Peter I, de Grote, tsaar. R I 223, 319 Peters. R I Petzold Chr. R I, 244 Picart, Bernard. R I, 240, 278, 361 Pico della Mirandola, Giovanni. 296, 298 Pieck, C. 275, 347 Plaat, Gees van der. 395, 397 Plantines, Campo. R I Poelenburg, Kornelis. R I Poeraat, Pieter. 295, 345 346, 356, 338, 365, 411 Pol, L.R. R I Pomponazzi, Pietro. 298, 304, 305, 308, 309 Poolman. R I Poot, H.K. R I, 275, 295, 341, 344, 345, 346, 347 Portier, Willen den. R I Portland, graaf van. R I Postel Willem. R I Posterne. R I Postma, G. R I Postma/Schippers. R I Potgieter, E.J. R I Praag, S. van. 287 Prior, Matthew. 308 Proyen, Johan van. 419, 420, 422 Putman, R I Raat, Johannes de. 345 Ramsay. R I Ranouw, Willen van. R I Ras, W.A.J. R I Ratelband, Erven J. en Cie. R I Ratelband, J. R I Rebingh, P. R I Regnard, E. 320 Rehm, G.J. R I, 261, 262, 263, 269, 273, 314, 320, 329, 414, 415, 423 Rembrandt, Harmensz van Rijn. R I Rheenen, Martinus van. R I Rietraet, Anna Maria. 417 Rietraet, Lambert. 417, 424 Ripperda, baron van. R I Rivecourt, W. de. R I Robinson. R I Roer, van der. R I Rõver, Valerius. R I Rohan, Thomas. R I Ronsard, Pierre de. R I Roos. R I Rooye, van. R I Rosen-creutz, Çhristiaan. 279 Rotgans, Lucas. R I Rotterdam, Maria van. R I Rubens, Pieter Paulus. R I, 399 Ruffa, Maria. R I Rustingh, S. van. R I Ruyl, Johan van. R I Ruysch, Rachel. R I Ruysraad, Adolf. 260, 261, 264 Ruysraad, Elisabeth. 260, 261, 262, 264 Ruysraad, Maria. 264 Ruyt, Cornelis de. 333, 394 {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} Rijn, Gerrit van. R I, 243, 245, 246, 247, 248, 249, 250, 251, 252 Rijndorp, Jacob van. 253, 265, 353 Rysbregts. R I Sanders, A.A. R I Sandfort, C.I.M. R I Sandrart, Joachim de. R I Santvoort, Petrus. R I, 286, 321, 323, 352, 398 Sasse van IJsselt, A.F.C. van. 252 Sautijn Kluit, W.P. R I, 223, 243, 244 245, 246, 247, 248, 249, 251, 252, 253, 288, 323, 324, 355, 360, 425 Scaliger, J.C. 304 Schabaalje. R I Schalken, Godefridus. R I Scheepers, J.F.M. 245, 250 Schellens, P. R I Scheltema Beduin, L. 425 Scheltus, Isaac. R I 240, 411 Scheltus, Paulus. R I, 240, 411 Schenkeyeld-van der Dussen, M. R I Scheurleer F.N. 318, 362, 391, 394 Scheurleer, K. R I Schim, notaris. 259 Schim, Hendrik Pieter. 356 Schim, Jacob. 356 Schley, J. van der. R I 240 Schneider, Maarten. R I 355, 398 Schoonhove, Egidia Adriana van. 421 Shouwenburg, H. 275 Schreiner, Gerth. 341 342, 343, 345 Schut, Jacob. 264 Schwarts, Barthold. R I Schijnvoet. J. 278 Segal, Sam. R I, 423 Servaas van Rooijen, A.J. 323, 324 Setten, G.J. van R I Sichterman, majoor. R I Sierman, B. R I, 232, 253, 265-267, 274 275, 334, 340, 361, 362, 383, 392, 393, 395, 396, 397, 598, 408, 412-414, 414-424 Sierman. H. R I Simons, Anna Henrica. R I Simons, Catharina. R I Simons, Isaac. 297 Sirmonsz, Isaac (ook: Simonis?). R I Sinninghe, Jacques R.W. R I Sint Mourel, Lys. zie Sommerell, Elisabeth Sirks, A.J.B. R I Slive, S. R I Slot, Hermanus van der. zie Burg, Hernanus van der Slijpenbach, kolonel. R I Smeyers, J. R I 285 Smit, Jacob. R I Smith, G. 313 Smith, W. 318 Smith-Veldt, Mieke. 240 Snelders, H.A.M. R I Snelders, Loes. R I Snep, Catharina. R I, 261, 353 Snep, Nicolaes jr. R I, 261 Snep, Nicolaes sr. R I, 261 Someren, J.R. van. 247 Sommerell, Catharina. R I, 415 Sommerell, Elisabeth. R I, 223, 269, 271, 276, 278, 318, 329, 331, 352, 414, 415, 423 Sommerell, Jacob (ook: Semmerwel), grootvader van JCW. 415. Sommerell, Jacob, oom van JCW. R I, 415 Sommerell, Jacob, neef van JCW. R I, 415 Sommerell, Johan. 415 Sommerell, Johanna. 415 Sonmans, Matheus. R I Souburg, Jacob. 390 Soukens. 416, 423 Spex, J. R I Spies, M. 275 Spinosa, Benedictus de. 297, 300, 303, 305, 308, 309 Spronck, Lou. 232 Spijkerman, Ary. 324 Stamhorst, Willem van. R I Steele, Richard. 302, 402, 407, 415 Steen, Jan. R I, 236, 237, 238 Steen, Kees. 238 Sterkens-Cieters, R. 241 Steijns, G.J.W. R I Stockum, W.P. van jr. 249 Stoffelen, Maria. R I, 261, 423 Stoffels, Marike. R I Stouten, Hanna. R I, 274, 344, 361, 372, 395 Stouten-De Greiff, J. R I Straten, Hans van. R I Strathnaver, ? (Strenever). 416, 423 Strathnaver, George. 343 Strathnaver, John. 343 Strathnaver, William. 343 Strathnaver, William, 17th earl of Sutherland. 343 Strik, Hendrik. R I, 240 Stijl, Simon. R I Swaanenburg, W. van. R. I, 253, 275, 355 Sweerts de Landas, Frederik Hendrik. 418 Sweerts de Landas, Jacobus Ludovicus. 418 Swift, Jonathan. 299, 402, 415 Bwrift, Thomas. R I Syberg, Johan Hendrik, baron van. R I, 228, 259, 279, 280, 282, 283, 284, 386, 390 Tanjé, P. R I, 240 Terwesten, Augustyn. R I Terwesten, Mattheus. R I Teunissen, A.H.J. R I Teunissen, Dingenom. 415 {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Thielen, J.M. van. R I Thieme, Ulrich. R I, 243, 314 Thol, Ottho van. R I Thol, Pieter van. R I Tigurinus, B. 320, 340 Tilleman, Pieter. 266 Titiaan. R I Toland, John. 296, 297, 298, 299, 300, 301, 302, 305, 307, 308, 351, 358 Torrignon, Don Franciscus. R I Trémelière. 240. Troost, Cornelis. R I, 224, 273, 278, 286, 376 Tunderman, Berry. 395, 397 Tuyll, A.F.W. van. 275 Tysens, Gysbert. 252 Unckel, G. van. R I Utterwijck, lt. kolonel. R I Uijen, Michel. 289, 397, 398 Uylenbroek, Susanna. R I Vanini, Lucilio (Julius Caesar). 296, 297, 298, 299, 300, 301, 302, 303, 304, 305, 306, 308, 309, 310, 351, 358 Vastbinders, Christoffel. R I Vastbinders, Maria. R I, 423 Vaugelas, Claude Favre. R I Veenhuizen, J. R I Veken, J. Jansen vander. 320 Velings, Maria. 269, 271, 278 Verbeek. R I, 365 Verblaauw. R I Verbrugge, F.J.P. 325, 326 Verhagen-Weyerman, F. 275 Verhande. R I Verheijden, Frank. 409 Ver Huell, Alexander. 243 Verkruysse, P.J. R I Verlem. R I Veronese, Paolo. R I Versluys, J. 235 Vet, J.J.V.H. de. R I, 285, 325, 326, 398, 422 Vieu-Kuik, J. R I Vinkeles, Reinier. R I, 240, 278 Vinne, Laurens van de R I Viruly, Jacobus. R I Vis, D. R I Vis, G. 275, 411 Vis, Maartje. R I Visch, J. R I Visch, M. 248 Visscher, Adriaan de. R I Visscher, Adriana de. R I Visscher, Alida de. R I Visscher, Andries de, jr. R I Visscher, Andries de, sr. R I Visscher, Anna de. R I Visscher, Clementia de. R I Visscher, Jan de. R I Visscher, Laurens de. R I Visscher, Quirijn de. R I Visscher, Rebecca de. R I Vleugels, Jan. R I Voet, Karel Borchart. 408 Vogel, Hans. R I Voltaire, E.M. Arouet de. R I Vonck, Gerritje (ook: Grietien Fenke). R I, 329, 414 Vondel, J. van den. 279, 375 Vorst, Johan van der. 421 Vosters, S.A. 392 Vries, Lyckle de. 236-238, 397, 398 Vries, Nik P. de. R I 274, 275 Vries, R.W.P. de. 425 Vries, Simen de. R I Vroom, Hendrik de. 340 Wagtmans, Claudina. 382 Wallen, Jakoba van der R I Waller, F.G. R I, 252 Warner, Ralph. R I, 252, 353 Wassenaar, Anthony. 264 Watering, W.L. van de. R I Weezele, Antony van. 413 Werff, Adriaan van der. R I Wertwijn, J.W. R I Westen, P. ter. 252 Westerhof, F. R I Westrheene, T. v. R I Wetstein, J. 318 Wetstein, R. 318 Wetzels, F.A.M.M. (ook: Frans). 269, 275, 276, 395, 398, 422 Weyerman, A.O. R I Weyerman, Geertruid. R I Weyerman, Gerrit. R I, 329 Weyerman, G.H.Th. R I Weyerman, Hendrik, jr. R I, 353 Weyerman, Hendrik (ook: Jacob sr.). R I, 223, 269, 276, 329, 330, 331, 352, 414 Weyerman, H.C.B. 347 Weyerman, J. jr. R I Weyerman, Jacob Campo, passim Weyerman, Jacob Gz. R I Weyerman, Jacob Jz. R I, 259-264, 353 Weyerman, Johanna Jacoba. 353 Weyerman, M. 398 Weyerman, M.P. R I Weyerman, T. 398 Weyerman-Kuser, Henny. 376 Weyerman-Lorang, H.J. 275 Weyerman-Troëdsson. R I Weyerman-Troëdsson, Robert Jan Campo. R I Wilhelm VIII, Landgraf, R I Wille. 251 Willen Carel Hendrik Friso. R I Willem, prins van Hessen. R I Willis, Arnold. R I, 379, 380, 394 Wilmot, John, 2e earl of Rochester. 303, 305, 309 {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} Wilt, Thomas van der. R I, 272, 321, 323, 352 Winkel, J. te. R I, 354 Wit, Hermanus de. 332, 334, 335-338, 339 Wit, J. de 398 Witsen, Nicolaas. R I Witsen Geysbeek, P.G. R I, 243 Woerkom, Florentius van. 420, 421 Woodward, John. R I, 292, 352, 386, 388 405, 407 Worp, J.A. R I, 251, 353 Wortel, T.P.F. (ook: Dick). R I, 255 Wurzbach, A. von. 252 Wyermars, Hendrik. 298 Wyn, van. 356 Zalm, Jan, lt. kolonel. R I Zeeus, Jacob. 355, 374 Zon, van. R I Zwagemakers, J.F.C. R I Zweerts, Kornelis. R I Zijl, Pieter van. R I Register op titels Aan de lasterzieke gietleugen Abtswouts Wolfshond. 346 Aan het schele nachtgedrocht. 295, 346, 347 Aanhangsel behorende tot De zeldzame levensgevallen. R I, 228, 230, 233, 251 Aanhangsel tot De historie des pausdoms. R I Aanmerkingen over de opgeworpen. Hermes, en zijn tegenstrever. R I, 373-376 Aanmerkingen over de t'zamenspraken tussen een geneesheer en zijn lijders. R I (Aantekeningen bij De wandelende jood). R I Aarnout Drost en Weyerman in ‘Het Altaarstuk’ en ‘De Augustusdagen’. 399-400 De Adelaar. R I, 249, 302 Airtje. R I Album studiosorum academiae Lugduno Batavae 1575-1875. 314, 392,424 Alchemisten en rozekruisers. R I All the paintings of the Rijksmuseum in Amsterdam. R I. Alle de comedies en gedichten. R I Alles zonder kontanten. 251 Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler. R I, 252, 314 Het Altaarstuk. 399, 400 Het Amsterdams hoerdom. 366 De Amsterdamse Argus. R I, 228, 272, 323 De Amsterdamse courant. R I, 232 De Amsterdamse Hermes. R I, 229, 232, 239, 240, 241, 242,245, 251, 256, 266, 273, 278, 286, 287, 288, 296, 297, 303, 304, 305, 317, 318, 319, 321, 323, 325, 328, 335, 337, 354, 360, 362, 389, 392, 393, 394, 415, 423, 425 Anticyr voor Hermes Furibundus. R I, 377-381 Antwerpen in de letterkunde. 241 De Antwerpse courantier. 345 De Antwerpse courantier. zie: De bezwering van de disperate Antwerpse courantier Arbor vitae, or the natural history of the tree of life. 301, 302 Arts de connoitre l'homme. R I Astrologisch testament of De beste wereld. 227 Der auf Ordre und Kosten seines Kaysers reisende Chineser. 247 De Augustusdagen. 399, 400 De auteur ontdekt. 327-329 Een auto-bibliografie van Franciscus Lievens Kersteman. R I De bastaard/pruikemaker te Delft. 259-264, 397 Bataafse Proteus. R I Belijdenisse des algemenen en christelijken geloofs. 358 Beschouwing van de nieuwe Hermes. 279, 365-368 De bezwering van de disperate Antwerpse courantier. R I, 225, 239, 242, 244, 245, 288, 289, 325, 332, 336, 337, 338, 347, 348, 353, 361, 393 Bibl. Letterk. R I Bibliographische adversaria. R I, II: 245, 247, 248, 253; V: 248 Bibliotheca Dierkensiana. R I Bibliotheek der juffers. R I {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} Biografisch handwoordenboek van Nederland. R I Biographie universelle, ancienne et moderne. 318 Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitse dichters. R I, 252 Biographisch woordenboek der Nederlanden. R I Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkunde. R I Biographisch woordenboek van Noord Nederlandsche graveurs. R I, 252 De Blauw Schuyte. Fantastische levensinwijding in 3 bedrijven. R I Een bloemhof van allerlei lieflijkheid. 296(?), 297(?), 305(?), 358 Blijspel van Amphitryon, of De twee Sosias. R I Het Boek XXIII. 251 De boeken tegen de naamloze zonde. R I Boeket in Willet. 423 De boekhandel te Amsterdam. 249 Boekzaal der geleerde wereld. R I, 264, 402 Boekzaal der heren en dames. 233 Brabantse voyagie. zie: Demokriets en Herakliets Brabantse voyagie Een Bredasche journalist uit de 18de eeuw. Jacob Campo Weyerman. R I, 223-225 Briefgesprek aan A. R I Briefgesprek of Samenkouting door letteren. R I Brïtish Museum general catalogue of printed books. R I Bronnenlijst WNT (1943). 239, 255 Bronnenlijst WNT (1966). 239 Een bruiloftsdicht. R I Het Brusselse handschrift. 267-269 Bijdragen voor vaderl. gesch. en oudheidk. N.R. VII. 253 Campo's moeder in 1682/83. I:269-272; II:276-278 Candlelight and dirty fingers, or royal virtue in disguise. 401 Cat. v.d. hist. topografische bibliotheek. 250 Cat. Mus. Meermanno-Westreenianum. 249 Cat. bibl. Mij. Ned. Lett. I. 245, 286, 324 Cat. der kunsthist. bibl. in het Rijksmuseum te Amst. 251 A catalog of books represented by library of Congress printed cards. R I Catalogue général des livres imprimés de la Bibliothèque Nationale. Auteurs. R I Catalogue des livres (...) de la (...) bibliothèque de (...) François-Abraham Flanderin. 322 Catalogue des livres défendus (...) 1788. 324 Catalogus van de belangrijke bibliotheken van (...) W.J. Bonte (...). 425 Catalogus van de bibliotheek van het genootschap ‘Diversa sed una’ te Dordrecht. 239 Catalogus van pamfletten aanwezig in de Rijksuniversiteitsbibliotheek te Groningen. R I Catalogus libr. prohibitorum 1776. 323 Catalogus (...) portretten (...) Muller. 317 Catalogus (...) J.F.M. Scheepers. R I Catalogus van schilderijen, R I Catalogus of Naamlijst van schilderijen. 252, 353 Catalogus of Naamlijst van schilderijen met derzelver prijzen I. R I Catalogus Nederlands toneel. R I Catalogus (...) Wallen. 244, 245, 247 De chimist der zotheden. R I Christianity not mysterious. 358 The constitutions of the Free-Masons. 311 Cornelis Troost en zijn werken. 252 Courrier de la paix. 324 Het dagboek van Jacob Bicker Raije. R I Daniël van Beke, schout, schilder en dichter. R I Een dappere Brabantse als militair. Lys Sint Mourel in het leger van Willem III. R I {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} De Delfse juffer of Het listige levensgedrag van een bedaagde vrijster. R I Demokriet's spelling der toekomst. 363 Demokriets en Herakliets Brabantse voyagie (ook: Democritus en Heraclitus Brabantse voyage). R I, 225, 239, 240, 244, 245, 255, 272, 278, 288, 289, 319, 320, 322, 325, 332, 336, 337, 338, 347, 348, 353, 354, 361, 366, 367, 377, 393 Derde vervolg van de Latijnse en Nederduitse keurdichten. 314 Dertig reliquiën. 250 A discourse of freethinking. 296, 358 Documentatieblad van de Werkgreep 18e eeuw. R I Dokumentaal. R I Don Juan ou Le festin de Pïerre. 301 Don Francisco Bitterheilig en Dona Maria Mandol. R I, 252 De doorzichtige heremiet. R I, 227, 229, 240, 241, 247, 273, 278, 285, 288, 289, 300, 301, 319, 323, 324, 332, 333, 345, 354, 393, 394, 409, 410, 425 Een drietal korte observaties bij werk van Weyerman. 272-274 Dutch and Flemish fruit and flower painters. R I, 252, 353 Dutch periodicals 1697-1721. 407 Dutch still-life painting in the seventeenth century. R I De echo des werelds. R I, 227, 228, 232, 239, 241, 242, 247, 255, 274, 286, 289, 298, 299, 300, 315, 318, 319, 323, 326, 328, 334, 335, 348, 394 Eerspore voor B.N. Onder de naam van Adelaart. Nodig hekeldicht. 294 Enige letterlievende, zedekundige, historische en stichtelijke betrachtingen, opgesteld in onrijm en in vaarzen. R I, 225, 250 Enige scherpe aanmerkingen over De historie des pausdoms. R I, 225, 241, 249, 278 Entretiens sur les vies et sur les ouvrages des plus excellens peintres anciens et modernes. 399-400 Eros gestoken. 325 Essai d'une bibliographie de l'hist. spéciale de la peinture et de la gravure en Hollande et en Belgique. 247 Essai d'une bibliographie Neerlando-Russe. R I, 247 European flower painters. R I Europische Mercurius. 344 Een fameus libellist over de sinjoren. R I Ferdinand Huyck. R I, 240, 287, 313 De filantroop. 234, 236 Geboortekrans voor Willem Vlaerdingerwout. 346 De geboorteplaats van Jacob Campo Weyerman. Een vluchtig onderzoekje. R I Een gebraden peertje, voor de liefhebbers der schilderkonst. R I, 333 Gedenkwaardige levensbeschrijving van de wereldberoemde Johan Christophorus Ludeman. 349 De geest van de gestoorde Hermes aan de Maas. R I, 229, 369-372 De geest van Jacob Campo Weyerman. R I, 251, 322, 332, 334, 335, 336, 338, 339, 340 De geheime historie der vrije metselaars. 311, 354, 358 De gehoornde broeders. R I, 229, 244, 245, 288, 289, 325, 332, 333, 336, 337, 338, 347, 348, 353, 361, 366, 367, 393 Het Geleenhof te Heerlen. 424 Gerth Schreiner. 341-343 Geschiedenis van het drama en van het toneel in Nederland. R I, 251-252, 353 Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. R I Geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs vooral in Nederland. 235 De geschriften van Jacob Campo Weyerman. R I, 243-253, 313, 360 Geschriften van en over Rubens. R I Gesprek tussen de Oost-Indische Hendrik en zijne famielje. R I Gezangen van Anacreon. R I, 245, 289, 290, 325, 347, 348, 361 Gezangen van Sapho. R I Gil Blas. R I Le glaneur historique. 301 Godgeleerde, zedekundige en historische bedenkingen over de tekst des apostels Pauli. R I, 347 {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} Godgeleerde, zedekundige en historische bedenkingen, over de tekst der spreuken Salomons. R I Het goed Douvenrade onder Heerlen. 424 Göttingen en Kassel: JCW-bezit. R I De goudmaker in 't nauw (met een portret van Syberg). 332-333, 338, 339 Goudmaker in 't nauw of De baron alchemist ten toon gesteld. 332, 333 'Tgraf der melancolien. R I 's Gravenhaagse courant. R I, 333 Grondlegginge ter tekenkonst. 267 Groot natuur- en zedekundig wereldtoneel. R. I Groot schilderboek. 267, 269 Grote schouwburg der Nederlandse konstschilders en -schilderessen. R I, 236, 237, 238. Guide de l'amateur de livres à gravures du 18e siècle. 251 The guide book to Castle Howard. R I Gulliver's travels. 300 Guzman d'Alfarache. R I Gijsbert Tijssens' toneelstukken en het bedrog in de achttiende-eeuwse boekhandel. R I Gysbrecht van Amstel. 279, 376 De Haagse lichtmis. zie: Het kind van weelde Het handelshuis Osy. 263 Hardersspel. 251 De heer is betoverd en de juffer is behekst. R I, 244, 289 Henriade. R I Herboren oudheid, of Europa in 't nieuw. R I Herderskout. R I De heremiet, een sprookje. R I Histoire générale et particulière du visa fait en France. 318 Historia. 242 De historie des pausdoms. R I, 225, 226, 245, 273, 288, 290, 319, 322, 335, 336, 337, 339, 344, 345, 347, 354, 359 Historie van J.C. Weyerman. R I, 228 Historie van Lijs Sint Mourel moeder van Campo Wijerman. R I Hoe Weijerman geld doet spreken. 409-411 De Hollandse historische courant. 364, 365 De Hollandse Leidse courant. R I De Hollandse praatvaar. R. I De Hollandse spectator. 283, 284, 357 De Hollandse zindelijkheid. R I, 225, 245, 272, 274, 287, 288, 289, 325, 336, 337, 347, 348, 353, 361, 394, 396 Hubert Korneliszoon Poot. R I, 314, 394 Het huis Bartolotti en zijn bewoners. R I De huwelijksintekeningen van Schotse militairen in Nederland. 422 De illustratie van letterkundige werken in de XVIIIe eeuw. 240 Illustraties bij de werken van Weyerman. R I In en uit de bibliotheek van D.J.H. Ter Horst. R I De ingebeelde chaos. 298 Inleiding tot de praktijk der algemene schilderkonst. 267, 269 Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1976-1977. 326 Jacob Bicker Raije, Notitie van het merkwaardigste mij bekend, 1732-1772. 247 Jacob Campo Weyerman. 360 Jacob Campo Weyerman: 18e eeuwse Bredase vrijbuiter. R I Jacob Campo Weyerman als journalist. R I, 243, 288, 323, 360 Jacob Campo Weyerman. Een Bredase journalist uit de 18de eeuw. R I Jacob Campo Weyerman en Castle Howard. R I Jacob Campo Weyerman en de Hooge Militaire Vierschaar in 's-Gravenhage in 1701. R I Jacob Campo Weyerman en zijn familie. R I, 314 {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} Jacob Campo Weyerman. Een geniale boef en een smeerpoets. R I Jacob Campo Weyerman (1677-1747). 314, 350-361 Jacob Campo Weyerman's ‘Traktaat tegen het Jodendom’. 321, 398 Jacob Campo Weyermans vertaling van Don Quichot. R I Jacob Campo Weyerman's wagenpraatje. 383-395 Jakob Campo Weijerman. R I Jakocampoprativirigalliciniophonia. 314, 411 Jakoopedooleimooniandralektryofoonia. 314, 361 Jan Steen, ‘de kluchtschilder’. 236 JCW als informant over schilders. R I JCW als smaakmaker in een laat 18e-eeuws gerecht. R I JCW en de ‘honing van de smaakelyke leevensbeschryving eens konstschilders’. R I JCW in de gevangenpoort. 412-414 JCW over zichzelf als ‘konst-schilder’. R I Karakter van een Gaskon onder schets der verwaandheid. R I Karakter eens Leliaans. R I Katalog der Staatlichen Gemäldegalerie zu Kassel. R I Kerkelijke procedure tegen Ds. Petrus Santvoort. 323 Kerklessenaar. R I Kind van weelde, of De Haagse lichtmis, 366 De klapspaan. 363, 364 Het klokje, een sprookje. R I De kluizenaar in een vrolijk humeur. R I, 248, 301, 302, 307, 328, 354, 356, 358, 361, 364, 365, 418, 423, 425 De koddige levensgevallen en rare minnarijen van (...) Frissenstecher. R I Een kort verhaal van Jacob C. Weyerman. R I Kostbare aanwinst voor Stedelijk Museum: Jacob Weijerman een noemrucht Bredanaar. R I Kroniek der bankrotiers. R I Kroniek der paruiken. R I, 263 Het kunstkabinet van Valerius Röver te Delft. R I Land van Rembrandt. R I, 223 Langs den zelfkant der geneeskunde, Jacob Campo Weyerman. 360, 392 De Laplandse tovertrommel. R I, 248 Laroon, Johnsson, Penkethman, Lady Mary. 265-267 Leidse courant. R I, 300 De Leidse straatschender of De roekeloze student. 366 Het leven van de kolonel Charters. R I Leven van Koriska. R I Levens van beruchte personen. 400 De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters. R I De levens van de paus Alexander VI en van zijn zoon Caesar Borgia. R I, 248, 264, 318, 415 De levensbeschrijving van enige voorname meest Nederlandse mannen en vrouwen. R I, 286, 314 323 De levensbeschrijvingen der Nederlandse konstschilders en konstschilderessen. R I, 225, 226, 229, 230, 231, 232, 236, 237, 238, 239, 240, 241, 243, 247, 253, 254, 265, 266, 267, 269, 275, 278, 285, 287, 288, 289, 290, 314, 318, 319, 323, 324, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 340, 347, 348, 351, 354, 359, 360, 362, 372, 376, 393, 394, 396, 397, 399, 400, 407, 408, 409, 414, 416, 423, 424 De levensbijzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg. R I, 229, 248, 279, 284, 322, 332, 335, 336, 337, 338, 339, 343, 344, 354, 364, 386, 390, 392, 393, 394, 396, 423 Leviathan. 296, 305 Een libelschrijver uit de XVIIIe eeuw. R I De Librye. R I, 245, 246, 247, 248, 249, 251, 253 De literator R.M. v. Goens en zijn kring. 251 The lives of pope Alexander VI and his son Caesar Borgia. 248 {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} Lucubrations by Isaac Bickerstaff. zie: Tatler Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers. R I Lijst van vrienden en leden per 12 januari 1979. R I De Maagdenburgse alchimist. R I, 248, 279, 284, 332, 333, 354 Maandelijkse berichten uit de andere wereld. R I, 247 Maandelijkse t'zamenspraken, tussen de deden en de levender. R I, 246, 247, 308, 336, 354, 394 Maurits Lijnslager. 399 Meisje uit Oisterwijk vocht vier jaar als soldaat vermomt. R I Memorboek. Platenatlas van het leven der joden. 325 De mens ontmaskerd. R I Mercure historique et politique. R I Merkuur actionist. R I, 252 Merkw. levensgevallen van de beruchte kolonel Charters. R I, 248, 401, 415 Merwaardige sollicitatiebrief uit de 18e eeuw. 233-236 Merkwürdige Lebensbeschreibung von Jacob Campo Wyermann, aus dem Holländischen von W*. R I, 323, 333 Min-gekweel en kin-gestreel. R I Misanthrope. R I Misverstand. R I, 229, 279, 365, 368-369 Moll Flanders. R I Morgenzang. R I Muilband voor de razende hond op zijn boerenerf. 346 ‘Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid’: enkele nieuwe gegevens over Campo's vader. 329-331 De naakte waarheid. R I, 249, 274, 286, 287, 302, 310, 323, 397 Naamregister. R I Naamregister van Nederd. boeken. 248, 250, 253, 284, 323, 392 Naamregister van vele kapitale netgeconditioneerde Nederduitse en enige Latijnse en Franse boeken. 332, 334, 335-338, 339 Een naieve Weyerman. R I Natuurkundige, historische (...) t'zamenspraken. R I, 250, 337, 385, 392, 393 Een navolging van de Tatler in de Rotterdamsche Hermes. 402-407 Navorscher. 283, 284, 286 Ned. bibliographie v. kerkgesch. 245, 248 Nederduitse keurdichten. 345, 347, 391 Nederland en de joden. 287 De Nederlandsche spectator. R I, 253, 314 De Nederlandse krant. Van ‘Nieuwstydinghe’ tot dagbladconcentratie. R I, 355, 360 Die Niederländischen Maler des 17. Jahrhunderts. R I Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. R I, 252, 313, 424 Nieuw woordenboek der rechten. 296(?), 297(?), 305(?), 358 Nieuwe bijdragen tot de gesch. v.h. Nederl. tooneel. 253, 360 Nieuwe catalogus (...) Prov. Gen. v. K. en W. in N. Brabant. 252 Nieuwe schouwburg der Nederlandse kunstschilders en schilderessen. R I, 286 Nieuwe schrifturen en handschriften van JCW alsmede andere curiosa, ontmoet tijdens een reize door Uilenspiegelland. 227-230 Nieuwstijding uit de andere wereld. R I Nogmaals Castle Howard. 254-255 Noordbrabantse studenten 1550-1750, 424 Nouvelle biographie générale. 319 ‘Den om-alles-lachenden Democriet van Abdera’; JCW, in Bredase karnavalsblaadjes! 363-364 Het ondoenlijk bevel. R I Onterfd van f 8000 of Een minnares (?) van JCW: Adriana Simons-De Visser. R I De ontleder van De chimist der zotheden. R I De ontleder der gebreken. R I, 227, 235, 239, 240, 245, 246, 255, 278, 286, 287, 297, 298, 306, 317, 318, 322, 323, 324, 328, 335, 347, 354, 360, 376, 407 De ontleder der gebreken ontleed. R I, 240, 333 {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} De ontleding van een oorloos zangertje. R I, 228 Ontleeder... ontleeding... ontleed. R I Ontleedkunde der hartstochten. R I De ontwikkelingsgang der Nederlandse letterkunde. 360 Het oog in 't zeil. R I, 227, 232, 241, 251, 279, 289, 318, 323, 334, 354, 360, 413, 425 Het oog van de meester. R I Ook dat was Amsterdam IV. R I Op het blijspel De Hollandsche zindelykheyt. 272 Op het lezen: van zekere geboorte- of verjaarszang. 346 Op een ongelijk paar trouwende te Abdera 1703. R I Op de roomse pauzen. 347 Op de trotse afbeelding van de buitensporige klapper aan de Vegt. R I Op zoek naar het alledaagse vaderland. R I Opdracht des tegenwoordigen dichters aan toekomende dichter. R I Openhartige catagismus, of Belijdenis der Vrij Metselaren. 312, 313 Opgave der titels, van boekwerken betrekkelijk de geschiedenis der stad en baronie van Breda. R I De opkomst en de val van een koffiehuis nichtje. R I, 299, 410 Oprechte Haarlemse courant. 317 De oprechte nieuwe Utrechtse almanak. 234 Opvattingen van JCW over journalistiek in de periode 1720-1730. R I Een ‘origineel’ uit de 18e eeuw: Jacob Campo Weyerman. R I Oubollige poëten. R I, 241, 252 De oude garde en de jongste school. R I De oude tijd. 234, 235 Oud-Hollandsche karakters. 246 Over de liefhebberij voor boeken. 407 Over de wonderbare geheimen der natuur. 358 Pain et Vin. 424 ‘Pand metter minne van drie stukjes schildery’. R I Pantheïsticon. 358 Het papiere voorhangsel voor de Amsterdamse Hermes. 240 De Persiaanse zijdewever. R I, 239, 245, 255, 274, 278, 289, 297, 319, 322, 334, 335, 336, 337, 347, 348, 351, 353, 358, 361, 382, 396 Piet fopt Jan en Jan fopt Piet. R I, 249, 390 Pieter Paulus Rubens, de kosmische schilder. R I Pieter Rabus en de Boekzaal van Europe 1692-1702. 285 Poëtische spectator. 253 Poëzie van Weyerman in bloemlezing. R I Poot en de Paus. 341, 344 De Posthoorn; de Keulse Dom/Dina met de dartele ogen. 381-382 The principal motives and circumstances that induced him to leave the Jewish, and embrace the Christian faith. 246 Project van een windassurantiecompagnie. 228, 333 Het rampzalig huwelijk. 251 Register op de mededelingen van de Stichting JCW, 1-20. 211-222, 396. Register op de mededelingen van de Stichting JCW, 21-40. 426-444 Reglement Stichting Jacob Campo Weyerman. 256-258 De reizende chinees. R I, 247, 425 Rembrandt and his critics. R I Rembrandt en de regels van de kunst. R I Repertorium voor de geschiedenis der Nederlandse schilder- en graveerkunst. R I, 249 Republiek der geleerden. R I, 318 De reukeloze student. zie: De Leidse straatschender Rott. Librije 1890. 249, 250, 252, 253 De Rotterdamse Hermes. R I, 228, 229, 232, 239, 245, 265, 266, 273, 274, 275, 279, 285, 286, 287, 294, 295, 296, 315, 323, 353, 354, 360, 361, 362, 365, 366, 369, 372 373, 374, 376, 377, 378, 379, 389, 393, 394, 395, 396, 397, 398, 402, 404, 406, 407, 413, 415, 419, 423 {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} Samenspraken en verhandelingen van de heldendaden tussen koriska en Messalina. R I Schilderboek. R I, 267, 269, 286 Da schim van Robert Hennebo, aan de oordeelkundige verzamelaar van zijn dichtwerken. R I Schimp- en hekeldichten uit verscheide poëten. R I De schone dwaalster of De verenigde gelieven. R I, 244, 324 Sententie van den Hove van Holland tegens Jacob Campo Weyerman. R I, 226, 240, 287, 4ll, 425 S'jaekenkampweierveltspoehaenenkraeisrijmelaerij. 314, 365 De slapende filosoof in 't harnas gejaagd door de Goliath J.C. Weyerman. R I, 228, 279, 280-283, 333 De sleutel van de Hollandsche zindelykheit. 419, 423 De snappende goudbeurs. R I, 410, 411 De snapper, of De Britsche tuchtmeester, door den Ridder Steele. 402 De snelziende Lynceus. R I, 259, 279, 392 De Spaanse Robinson. R I De spectatoren als volksopvoeders. 235 De spectatoriale geschriften van 1741-1800. 233 Spiegel der wereld. R I Het spookt te Brussel. 408-409 De steen der wijzen. R I. 248, 279, 336, 337, 339 Straatschennis of Hermes woedende. 294 A tale of a tub. 299 De talmud. R I, 249, 287, 333 Tartuffe. 301 The Tatler. 402, 406, 407 The Tatler. The making of a literary journal. 407 Taxandria. 414 Tempel der glorie. R I Tiende vervolg op de Nederduitse keurdichten. 345 De toneelkijker. R I Treureindend blijspel. R I Treurvertoog ter loflijker geheugen van (...) Hendrik Velse. R I, 250 A true born Englishman. 415 ‘Tuimelzieke ketterkrop, onverschilge in eere of leer.’, deugniet uit beginsel. Jacob Campo Weyerman, een satiricus uit de roaring twenties van de achttiende eeuw. R I Tussen Descartes en Darwin. Geloof en natuurwetenschap in de achttiende eeuw in Nederland. 402 Twee vertogen over de zonden. 252 Tweede vervolg op de Nederduitse keurdichten. 345 Tijding uit de hel. 250 Uit de historie. Een journalist uit de 18e eeuw. Bredanaar leverde kritiek op de toenmalige kranten. R I Uitvaart van Kobus neef of Lieve Kobus te Abdera. R I Het vaderland. R I Vaderlands woordenboek; Bijvoegsel. 287 Vaderlandse letter-oefeningen. R I, 318 Van Lennep en de achttiende eeuw. R I Van Nachtwacht tot computermacht. R I Veilingcatalogus M. Barchard. R I Verboden boeken. R I Verboden boeken, geschriften, couranten, enz. in de 18e eeuw. 323 Verboden boeken in de Republiek der Vereenigde Nederlanden. 245, 407 Verdediging van Jacob Campo Weyerman tegens Alexander le Roux. R I, 249, 333, 336 Verdediging voor ***. R I, 252 Verkeerde Hermes. 294 Verkenningen in de achttiende eeuw. R I {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vermakelijk wagenpraatje. 250, 317, 335, 336, 362, 383, 384, 385, 387 388, 389, 391, 392, 393, 394, 397, 398, 407 Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren. 246 Verslag van de algemene vergadering van 13 januari 1979. R I Verslag van de expeditievergadering van 9 augustus 1980 te Het Woud. 397-398 Verslag van de grondvergadering van de Stichting Jacob Campo Weyerman, op 9 januari 1980. 395-397 Vertellingen van de la Fontaine. R I Een vertoog over drie beruchte vrijsteden. R I, 252 Vertoog over de koffie. R I, 252 Vervolg op de Nederduitse keurdichten. 345 Vierde vervolg van de Latijnse en Nederduitse keurdichten. 314 De verzamelde dichtwerken van Robert Hennebo. R I Vies des peintres. R I De voorloper van De Antwerpse kourantier. R I, 252 De voorloper van De kroniek der bankrotiers. R I, 232, 249, 332, 338 De voorloper van De levensbijzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg. R I, 229, 332, 333 De voornaamste beweegredenen van Noses Marcus tot 't verlaten des joodsen godsdienst. R I, 240, 246, 318, 321, 396, 399 De voornaamste gevallen van de wonderlijke Don Quichot. R I, 226, 229, 232, 239, 240, 243, 251, 255, 275, 290, 322, 331, 334, 337, 338, 348, 354, 361 Voorzet voor Den Bosch. 343-344 De vredekoerier. 248, 324 Vreugdegejuich der Hervormde Nederduytsche gemeente. R I, 250, 333 Het vroegste werk van Jacob Campo Weijermans ontdekt? R I De vrolijke courantier van de Gevangenpoort. R I De vrolijke kourantier. R I, 227, 242, 247, 286, 289, 301, 323 De vrolijke tuchtheer. R I, 227, 239, 241, 248, 255, 262, 263, 265, 274, 279, 286, 287, 289, 322, 323, 328, 334, 339, 360, 361, 376, 384, 389, 392, 394, 424 De vruchtbare juffer. R I, 244 Vrij Nederland. Boekenbijlage. R I De vrijdenkerij in de journalistieke werken van Jacob Campo Weyerman. 290-316. De vrijheid van denken. zie: A discourse of freethinking Vijfde vervolg van de Latijnse en Nederduitse keurdichten. 314, 346, 394 De wandelende jood. R I, 324, 349 Werk van Lode Baekelmans. R I Weyerman en de ‘Beyde Zuylen’. 399 Weyerman en 's Hertogenbosch. 414-424 Weyermanniana in de auetiecatalogus-Dierkens (1761). R I Weyermanniana in het Naamregister van H. de Wit. 334-339 Weyermans, ‘Schoone dwaalstar’. R I Winterboek van de Engelbewaarder 1978. R I Een wonderbaarlijk visioen. 252 De wonderlijke historie van Lieske de Saint-Mourel. Een Brabants meisje, dat als soldaat vocht. R I Woordenboek der Nederlandsche taal. R I, 239, 255 't Zamenspraak tussen de baron van Ripperda en Tys Prior. 308 't Zamenspraak tussen Pieter Paulus Rubens, Anthony van Dijk, en Godefroi Kneller. R I, 309 Zedekundige en historische bedenkingen. R I Zeden der wilden. 296 Zegenzang in de aanvang des jaars 1741. R I, 225, 250, 333, 384, 411, 413 De zeldzame levensbijzonderheden van Arminius, Weyerman, Hennebo. R I, 232, 242, 249, 263, 279, 310, 322(?), 332, 335, 336, 337, 338, 339, 345, 354, 360, 361, 392, 393, 394 De zeldzame levensgevallen van J.C. Wyerman. R I, 228, 229, 230, 233, 241, 264, 286, 311, 314, 319, 320, 322(?), 332, 334, 335, 338, 339, 349, 351, 360, 401, 413 Zendbrief aan Urania. R I {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} Register op plaatsnamen Abcoude, verblijfplaats JCW. R I Aberdeenshire. R I Amsterdam, bibliotheek KNAW. 347 Amsterdam, bibliotheek Vereeniging. R I, 425 Amsterdam, GA. R I, 317, 360, 383, 393, 394, 398 Amsterdam, historisch museum. 321 Amsterdam, instituut voor Neerlandistiek. R I Amsterdam, persmuseum. R I Amsterdam, rijksmuseum. R I, 290, 353 Amsterdam, rijksprentenkabinet. R I 249, 278 Amsterdam, Stichting JCW. 232, 321, 362, 395 Amsterdam, UB. R I, 247, 248, 249, 251, 361 Amsterdam, verblijfplaats JCW. R I, 262, 286, 287, 313, 353 Antwerpen, stadsarchief. 340 Antwerpen, stadsbibliotheek. R I, 227 Antwerpen, verblijfplaats JCW. R I, 241, 242, 318, 319, 352, 381 Arnhem, bibliotheek. R I Bath, verblijfplaats JCW. R I Berlijn, Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Staatliche Musoen, Kunstbibliothek. 362. Bern, universiteitsbibliotheek. 264 Bodegraven, verblijfplaats JCW. R I Den Bosch, GA. 422, 423, 424 Den Bosch, PGNB. R I, 395 Den Bosch, RA Noord-Brabant. 423, 424 Den Bosch, Stichting JCW. 414, 425 Den Bosch, verblijfplaats JCW. R I, 269, 276, 343, 414, 415, 416, 417, 418, 419, 420 Breda, GA. R I, 269, 276, 289, 320, 360, 363, 381, 397, 398 Breda, OB. R I Breda, stedelijk en bisschoppelijk museum. R I Breda, verblijfplaats JCW. R I, 223, 224, 261, 262, 271, 272, 276, 286, 290, 318, 319, 323, 328, 329, 340, 352, 353, 381, 382, 392, 415 Brederode, verblijfplaats JCW. 349, 410 Breukelen, verblijfplaats JCW. R I Breukelen-Hyenrode, verblijfplaats JCW. 353 Bristol, verblijfplaats JCW. R I, 291 Brugge, stadsbibliotheek. 322 Brugge, verblijfplaats JCW. R I, 353 Brunswijk, Stadtbibliothek. R I Brussel, Centre d'Etude de la littérature néerlandaise des Pays-Bas Autrichiens. R I Brussel, GA. 348 Brussel, KB. R I, 227, 229-230, 267, 268, 274, 395, 396, 397, 408 Brussel, RA. 348 Brussel, UB vrije universiteit. 339 Brussel, verblijfplaats JCW. R I Cambridge, Fitzwilliam Museum. R I, 254 Charleroi, verblijfplaats JCW. R I, 414 Coimbra, Portugal, UB. 348 Delft, GA. 261, 262, 263, 264, 340 Delft, Stichting JCW. 396, 398 Delft, verblijfplaats JCW. R I, 261, 272, 290, 291, 320, 321, 323, 340, 352, 397, 398 Deventer, AB. R I Dordrecht, GA. 239. Dublin, National Library. R I Dublin, Trinity College Library. R I Dusseldorp, verblijfplaats JCW. R I Dijon, universiteitsbibliotheek. 264 Edinburgh, National Library. R I Florence, Bibliotheca Nazionale Centrale. 285 Florence, Nederlands kunsthistorisch instituut. 231 Frankfort, verblijfplaats JCW. R I Gent, UB. R I, 227, 228, 274, 279, 395 Gent, verblijfplaats JCW. R I, 272, 353 Göttingen, Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek. R I, 395 Gouda, GA. 275 Gouda, verblijfplaats JCW. 324 Groningen, UB. R I, 241 Den Haag, ARA. R I, 345, 360, 413, 414 Den Haag, bibliotheek mevr. M. Cohen Jehoram-Van der Horst. 240 Den Haag, bibliotheek Rijksbureau Kunsthistorische Documentatie. R I, 314 Den Haag, CC. R I Den Haag, GA. R I, 330, 408, 424 Den Haag, KB. R I, 245, 246, 248, 249, 253, 341, 397, 411, 414 Den Haag, verblijfplaats JCW. R I, 223, 225, 242, 246, 286, 287, 290, 313, 319, 324, 328, 329, 353, 354, 381, 383, 388, 394, 412, 413 Den Haag, Wettelijk Depot van Nederlandse publikaties. 398 Haarlem, SB. R I, 395 Hameln, Stadtbücherei und Schiller-Gymnasium. R I Keidelberg, UB. 362 Kaapstad, SA, OB. 241, 395 Kampen, Th. Sch. R I Karlsruhe, Staatliche Kunsthalle. R I, 290, 353 Kassel, Gemäldegalerie. R I, 290, 353, 395 {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} Kassel, Schloss Wilhelmshöhe. R I Keulen, verblijfplaats JCW. R I Kopenhagen, KB. 411 Kopenhagen, UB. 411 Kuilenburg, verblijfplaats JCW. R I Leeuwarden, Ottema Kingma St. R I Leeuwarden, PB. R I, 334 Leiden, Bibliotheca Thysiana. R I Leiden, bibliotheek WNT. R I Leiden, Maatschappij der Nederlandse letterkunde. 397 Leiden, UB. R I, 244, 245, 251, 255, 365 377, 408 Leiden, verblijfplaats JCW. R I, 286, 314, 323, 352, 385, 388 Leuven, UB. 372 Livorno, Stichting JCW. 231, 232, 274 395, 396, 397 Livorno, verblijfplaats JCW. R I Londen, BM. R I Londen, verblijfplaats JCW. R I, 265 266, 292, 319, 388, 405, 407 Luik, UB. 321 Lund, UB. 361, 398 Luxemburg, Nationale Bibliotheek. 339 Lyon, verblijfplaats JCW. R I, 292, 318 Maastricht, stadsbibliotheek. 232, 395 Maastricht, UB. 289 Manchester, University Library. 264 Middelburg, bibliotheek Henny Weyerman-Kuser. 376 Middelburg, GA. 411 Middelburg, PA. 411 Middelburg, PB. R I München, Bayerische Staatsbibliothek. R I Muiden, verblijfplaats JCW. R I Namen, UB. 347 Nancy, Bibliothèque Municipale. 289 Nancy, Bibliothèque Universitaire. 289 New York City, Public Library. 226, 395 Nijmegen, Albertinum. 289 Nijmegen, Berchmanianum. R I, 289 Nijmegen, bibliotheek instituut Nederlands. 288-289 Nijmegen, GA. 289 Nijmegen, UB. R I, 288-289 Oldenburg, Landesbibliothek. R I Overschie, verblijfplaats JCW. R I Oxford, verblijfplaats JCW. R I, 290 352, 385 Parijs, BN. R I Parijs, BN, Estampes. 376 Parijs, verblijfplaats JCW. R I, 318 319, 352, 359 Richmond, verblijfplaats JCW. 266 Rome, verblijfplaats JCW. R I, 259, 292, 319, 352, 359 Rotterdam, GA. R I, 259, 260, 263, 365, 373, 396 Rotterdam, GB. R I Rotterdam, verblijfplaats JCW. R I, 224, 346, 349 Rijssel (Lille), verblijfplaats JCW. R I, 318, 319 Sheffield, University Library. 264 Stockholm, KB. R I Syburg, verblijfplaats JCW. R I Turnhout, stadsarchief. 348 Uppsala, bibliotheek. R I Utrecht, RA. 360 Utrecht, UB. R I, 395, 397 Utrecht, verblijfplaats JCW. R I, 290, 306, 343, 352, 385, 388 Vianen, verblijfplaats JCW. R I, 260, 274, 275, 286, 383 Washington D.C., Library of Congress. R I, 226 Wolfenbüttel, Herzog August Bibliothek. 231 Het Woud, Stichting JCW. 396, 397, 398 Het Woud, verblijfplaats JCW. R I, 286, 290, 291, 321, 323, 352, 397, 398 Yale, Stichting JCW. R I Yorkshire, verblijfplaats JCW. R I, 254, 255 Zutphen, GA. 339 {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN (Het JCW) no 42 (oktober 1981) Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam 020-168956 023-327644 [Nummer 42] Signalering Rousset de Missy, 1749. - In het zojuist verschenen nieuwe boek van Marharet C. Jacob (The Radical Enlightenment: Pantheists, Freemasons and Republicans. Londen 1981) komt ook Weyerman even ter sprake: ‘Hermes had other advocates in the Netherlands with whom some of the Knights or their close friends were familiar. Jacob Campo Weyerman (1677-1747) published in the 1720s a weekly paper, Hermes of Rotterdam, that gave publicity to freethinking and which gave considerable press to Toland who, it claimed, had established a sect in the Netherlands. Weyerman knew the writings of Bruno, and his name has often been linked to Dutch Freemasonry. In particular, Weyerman was rumoured to belong to Rousset de Missy's lodge in the 1730s, but evidence for this is not conclusive (37). What is conclusive is that Rousset knew Weyerman who had died in prison. After Rousset's exile from the Netherlands, an alternative for his political involvements, he wrote of his experience to Marchand and explained that he had prederred to avoid the sad fate of Weyerman (38). We should not be surprised at the extensive nature of the personal and intellectual links within the Radical Enlightenment; such a minority of likeminded men needed all the personal support and company they could find. Links with freethinkers such as Patot, and later with the journalist Weyerman, meant that in those early years the Knights did make their way into Dutch society, although with exception of s'Gravesande, hardly into respectable academic or Calvinist circles.’ De bijbehorende noten: ‘(37) For Weyerman see G.M. Geerars, “De Vrijdenkerij in de Journalistieke werken van Jakob Campo Weyerman”, Tijdschrift voor de studie van de Verlichting, vol. 2 (1974). The MSS list of membership for this period at the Grand Lodge in The Hague does not include Weyerman, but the lists are not regarded as complete. (38) Marchand MSS 2, Rousset to Marchand, f. 16, 18 Aug. 1749.’ De ‘Knights’ waarvan sprake is, zijn de Knights of the Jubilation, een geheime cercle van radicale Verlichters in het begin van de eeuw in Den Haag. - Jacobs boek is in het algemeen van belang als men iets meer wenst te weten over sommige intellectuelenkringen in Nederland in die tijd. (A. Hanou) Moses Marcus. - Dit werk werd ook in de pers geadverteerd, tien dagen na zijn eerste uitkomen (vgl. Buijnsters over dit boek in Ts 96 (1980) p. 38). In de Amsterdamsche Courant van 16 mei 1727 komt de volgende advertentie voor: ‘Tot Amsterdam is voor den Autheur gedrukt, de voornaemste Beweegredenen en omstandigheden, die aenleyding hebben gegeven aen Moses Marcus (...) overgezet door Jac. Campo Weyerman (...). Dezelve zyn te bekomen te Dordregt by van Braem, Rotterdam Willis, Gouda van der Kloes, Utregt Besseling, Leyden de Janssoons, van der Aa, Hage de Wed. Boucquet, en Berkoske, Middelburg Schryver, Groningen Radys, t'Amsterdam by H. Bosch, Delft Botet [sic], en Haerlem van Lee.’ De verspreiding van dit werk was dus goed geregeld. De populariteit van dit soort bekeringen blijkt tevens uit een eindere advertentie, op 9 juli, voor een ander geschrift, door de bekeerde Jood Jacob Fundam (editie bij W. Barents op de Voorburgwal). Weer iets later adverteert deze Fundam zélf; hij heeft een handel op de Prinsengracht. (A. Hanou) {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} Vestigingsdatum JCW te Abcoude? - De precieze datum waarop Campo Meer en Hoef te Abcoude ging bewonen (over zijn verblijf aldaar zie Tuchtheer-kommentaar p. 203) zou misschien afgeleid kunnen worden uit de volgende advertentie in de Amsterdamsche Courant van 5 oktober 1726: ‘Te Huur tegens den eersten February 1727, een Hefstede met zyn Heeren Huyzinge, Stallinge voor 6 Paerden, groot Koetshuys, Tuynhuys aen de Ryweg, groote Laninge, Boomgaerd, 2 Moestuynen, genaemt Meerenhof, gelegen tusschen de Voet-Angel en Abcoude; die genegen is dezelve te huuren adresseere zig op de Hofstede, of op de Hofstede Oldenhof aen de Voet-Angel.’ Zoals bekend woont op Oldenhof de ‘oldeboef’ Johannes de la Croix, van wie Weyerman Meerenhoef huurde, en met wie hij ruzie kreeg over achterstallige huur. (A. Hanou) Echo. - In de Amsterdamsche Courant van 21 november 1726 komt een advertentie van Hendrik Bosch voor. ‘By den Drukker deezes is nu afgedrukt de Echo des Weerelds, eerste deel in 4to, wordende aen 't vervolg weeklyks gecontinueert; als mede J. Vos Poëzy, in 4to.’ (A. Hanou) Schouburg der Hertstogten. - Op donderdag 22 januari 1739 werd de volgende advertentie geplaatst in de Amsterdamsche Courant: ‘t'Amsterdam by Pieter Aldewerelt Boekverkooper in de Wolvestraet, is gedrukt een weeklyks Papier, getyteld het SCHOUBURG DER HERTSTOGTEN, dit Geschrift vervat allerhande treur eynde en vrolyke Geschiedenissen, Geestige Antwoorden, Zeldzame Gedagten, en vooral een Schat van keurlyke Zeede-lessen, in rym en onrym, door Jakob Campo Weyerman; hier van zyn reeds 4 bladen van No. 1 tot 4 afgedrukt, en ingenaait a 8 st., in ieder blad apart, a 2 st. te bekomen.’ Via de gebruikelijke ingangen in de CC heb ik vooralsnog geen exemplaren van dit tijdschrift gevonden. Betreft het soms een heruitgave van de Ontleedkunde der Hartstogten, bestaande in een zedekundige beschryving van de hedendaagsche deugden en feilen der Hoven, steden, Dorpen, waarvoor JCW de inschrijving in juni 1729 heeft aangekondigd in de Boekzael en in de Amsterdamsche Courant (30 juni) (zie Med. JCW p. 47) en in Den Vrolyke Tuchtheer van 5 juni 1730? Voor zover bekend is ook de Ontleedkunde der Hartstogten nooit eerder aangetroffen; het is zelfs twijfelachtig of dát tijdschrift ooit is verschenen. Daarom vermoed ikddat Aldewerelt de kopij (misschien al sinds 1729?) in handen heeft gehad en zijn kans schoon heeft gezien om het tijdschrift ongehinderd te drukken nadat JCW in december 1738 was gearresteerd. Maar niets is zeker zolang er geen exemplaren (ook ter onderlinge vergelijking) voorhanden zijn. Evenmin zijn mij exemplaren bekend van het werk waarvoor wordt geadverteerd in de Amsterdamsche Courant van 30 juli 1739: ‘By de Wed. Jacobus van Egmont, op de Reguliers Breestraat, is thans te bekomen, het Weelderig Vernuft, gestraft in de persoon van Jacob Campo Weyerman, in Quarto, voor 2 stuyvers.’ Eén ding staat vast: de Amsterdamse boekhandel heeft munt geslagen uit de arrestatie van JCW! (Gerardine Maréchal) Treurvertoog. - In de Boekzaal van april 1744, p. 465 trof ik het volgende aan: ‘'s Gravenhage. Johannes de Cros, geeft nu. uit: Treurvertoog ter Loffelyker Geheugen van den Godtgeleerden, Godtvruchtigen, Liefdadigen Heer HENDRIK VELSE, Leraar van de Hervormde Nederduitsche Gemeente in 's Gravenhage, Overleden den 9 van Loumaandt 1744. Door JACOB CAMPO WYERMAN.’ (Marcel Kok) Studentenmoord. - De rechtgeaarde JCW-student schrikt danig op bij het volgende. In De Navorscher (60), 1911, p. 206 staat in de rubriek Memoranda onder de kop ‘Studentenmoord’: ‘In de O.H.C. van 1685 no. 27 lezen we: Als de Achtb. Heeren {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} Rector ende Rechters van d'Universiteyt tot Leyden ondervonden hebben, dat eenige onbekende en boosaerdige menschen seker student en Litmaet der Universiteyt, Wynandus Weyerman, op den 2 Juny laatstleden, buyten de Mare-Poort dier stadt, sonder de minste redenen, seer geouetst, en daer na in 't Water geworpen hebben, waerdoor deselve sodanig is geouetst, dat hij den 9 Juny is komen t'overlijden; soo doen welgem. haerAchtb. by desen noteficeeren, dat, soo iemant den Autheur of Autheuren van de voorsz. et excreable Koort weet t'ontdecken, sodanig, dat deselve in handen van de Justitie komt ofte konnen geraken, ende litmaet ofte litmaten der meergen. Universiteyt werdende bevonden, (onder Secretesse van desselfs Naem) daer voor een Praemie sal genieten van 100 Silvere Ducatons. H. W.P.J.O.’ Dit zou familie kunnen zijn van JCW. In het Leidse Album Studiosorum staat de getroffen Weyerman vermeld: 6 juni 1684: Winandus Weyerman Juliacensis. 20 T. Van dezelfde familie lijken twee andere Leidse studenten: 1 mei 1680: Johannes Weyerman Juliacensis. 20 T. en 23 sept. 1738: Wynandus Wernerus Weyerman Kircherta-Juliacensis 22 M. Moeten de wortels van de familie Weyerman in ‘Kircherta-Juliacensis’ (? Kerkrade, Jülich) gezocht worden? Was deze studentemoord op Wynandus, zoals gemeld in de Oprechte Haerlemsche, nog bekend toen JCW zich in 1714 (en 1737) te Leiden liet inschrijven? Nog interessanter is de vraag: werden de moordenaars gepakt? Lichten de Leidse stads- en universiteitsarchieven daarover in? (Peter Altena) Exemplaren In de Nationale Bibliotheek (Bibliotheca Nacional) te Madrid wordt onder de signatuur Jacob Campo Weyerman naar de volgende werken verwezen: kat. nr. ER 272-275: DE LEVENS-BESCHRYVINGEN DER NEDERLANDSCHE KONST-SCHILDERS EN KONST-SCHILDERESSEN, MET EEN UYTBREYDING OVER DE SCHILDER-KONST DER OUDEN, DOOR JACOB CAMPO WEYERMAN, KONST-SCHILDER. Verrykt met de Konterfeytsels der Voornaamste Konst-Schilders en Konst-Schilderessen, cierlyk in koper gesneden door J. Houbraken. Eerste Deel. IN 'S GRAVENHAGE, BY DE WED. E. BOUCQUET, H. SCHEURLEER, F. BOUCQUET, EN J. DE JONGH, MDCCXXIX (16) + 412 (5) blzz. In perkament gebonden, en in goede staat. Een stempel op de titelpagina vermeldt: Legado de López Garat. Het werk moet dus als legaat in de Nationale Bibliotheek zijn gekomen. Deel 2, MDCCIX, (4) + 412 + (5), deel 3 MDCCXXIX, (4) + 446 + (4), en deel 4 MDCCLXIX (Dordrecht), (4) + 475 + (4), zijn identiek gebonden en eveneens in goede staat. kat. nr. R. 14766: DE VOORNAAMSTE GEVALLEN VAN DEN WONDERLYKEN DON QUICHOT, DOOR DEN BEROEMDE PICART DEN ROMEIN, En andere voornaame MEESTERS, in XXXI Kunstplaaten, na de Uitmuntende SCHILDERYEN van. COYPEL IN 'T KOPER GEBRAGT: BESCHREEVEN OP EEN VRYEN EN VROLYKEN TRANT, DOOR JACOB CAMPO WEYERMAN; En door denZelfden met GEDICHTEN ter Verklaaring van iedere Kunstprint, en het Leeven van M. DE CERVANTES SAAVEDRA VERRYKT. Alles volgens het Oirspronkelyk Spaansch. IN 'S HAGE BY PIETER DE HONDT, MDCCXLVI. xxvi 420. De katalogus verwijst onder Jakob Campo Weyerman naar Coypel, Charles Antoine, alwaar het beschreven staaf. Het is in leder gebonden en in goede staat. Op de rug staat als titel: DON QUICHOT HOLLANDIE. Uit stempels op de titelpagina blijkt dat het eerst in de B(iblioteca) R(eal) moet zijn geweest en vervolgens in de B(ibliotaca) N(acinal) terecht is gekomen. De band dateert uit het einde van de achttiende eeuw of het begin van de negentiende eeuw. Het lijkt me juist te veronderstellen dat het toendertijd is aangeschaft vanwege de illustraties naar Coypel. {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} kat. nr. Rb (of, en misschien waarschijnlijker R 6 1013: Les principales Aventures de l'admirable Don Quichotte, representées en figures par Coypel, Picar le Romain Bernard et autres habiles maîtres: avec les explications des XXXI planches de cette magnifique collection... -Hage. -1746- VII 330 (2 pag. ind) [...] 31 lain lam? AJBS). Dit werk stond onder Coypel, Charles-Antoine, terwijl er hij Weyerman op de hiervoor genoemde wijze naar werd verwezen. De signatuur gaf moeilijkheden. Rb bestond niet en de lezing R6 leverde niet het boek op. Men suggereerde dat het bij de inkomplete werken stond. Ik heb het niet kunnen zien. kat. nr. Cervantes 606-7: hetzelfde werk, La Haye 1774, 2 vol. Onder Coypel beschreven. Ik heb dit niet aangevraagd. (Boudewijn Sirks) Exemplaren In de Universiteitsbibliotheek van Dar es Salaam (Tanzania) is gekeken in de alfabetische catalogus onder Weyerman, Weijerman, Weierman en Campo. Echter zonder enig resultaat. (George Vis) Rectificatie en nieuwe vragen In ‘Weyerman en 's Hertogenbosch’ (Med. p. 414 e.v.) is onjuiste datering van het huwelijk van vader en moeder Weyerman geslopen. Peter Jan van der Heijden van het Bossche Stadsarchief maakte ons hierop attent: het huwelijk werd 11 oktober 1676 gesloten. In Den Bosch bleek ons uit een ontmoeting met dhr. Goossens, dat hij in 1954 in De Brabantsche Leeuw (jrg. 3, p. 160) een en ander al had meegedeeld. De heer J.P.H. Goossens publiceerde twee jaar later overigens over Pain et Vin, niet vermoedend hoe nauw zijn beide stukjes samenhingen. De mededelingen - onder het hoofdje ‘Nieuwe vragen’, nog steeds niet verbleekt - van Goossens volgen hieronder: Campo Wijerman. - Op 11 Oct. 1676 zijn in de Grote Kerk te 's Hertogenbosch getrouwd HENRICK WEIJERMANS, wedr van GRIETIEN (GERRITIEN) FONCK (VONCK) ruiter onder de Comp. van de Ritmr de la Feuillade, en ELISABETH SOMERUELL, wed. van Swiger (Swijger, Swijnger) Bo(r)stelmans. Zij zijn de ouders van de befaamde JACOB (CAMPO) (WEIJERMAN, die volgens diverse levensbeschrijvingen in 1677 te Breda zou zijn geboren, doch wiens doopinschrijving daar niet is te vinden. De naam van Campo's moeder wordt op de meest uiteenlopende wijzen geschreven. Nagenoeg alle auteurs, die van haar avontuurlijke jeugd melding maken, noemen haar Lys St. Mourel en delen mede, dat zij van Franse afkomst was. Zijzelf tekent echter steeds: E. Someruell. In de diverse acten die ik raadpleegde wordt haar naam o.m. als volgt géspeld: Som(m)ere(e)l, Sim(m)erel, Zimoreul enz. Alles wijst op afkomst uit Schotland en ik beschik over sterke aanwijzingen dat de oorspronkelijke naam Somerville zal zijn geweest. Gevraagd worden nadere gegevens betreffende: 1.Doop van JACOB (CAMPO) WEIJERMAN. 2.Huwelijk van HENRICK WEIJERMANS en GRIETIEN (GERRITIEN) FONCK (VONCK) waaruit Gerrit Weijermans, trompetter onder de Ritmr Posterne, tr. Ginneken 3 Jan, 1683 Maria van Rotterdam, jongedochter van Breda 3.Huwelijk van SWIGER (SWIJGER, SWIJNGER) BO(R)STELMANS {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} en ELISABETH SOMERUELL, waaruit in de Grote kerk te 's Hertogenbosch werden gedoopt: 25 Oct. 1674 Sara en 17 Mei 1676 Swigera-Maria (Vermoedelijk posthuma). Waar hoorst de naam Bo(r)stelmans thuis? 4.Doop van ELISABETH SOMERUELL, die volgens diverse (overigens zeer onbetrouwbaar gebleken) levensbeschrijvingen ergens op een dorp in de Meierij van 's Hertogenbosch zou zijn geboren. Misschien waren haar ouders JAN SEMMOREL en HENRICKEN NIERMAN, die 2 Mei 1649 op het fort Isabella bij Den Bosch zijn getrouwd hij als jongeman uit Schotland, soldaat onder Cap. Brus (Bruce?), zij als jongedochter van Gennep. Elisabeth Someruell had een halve zuster, MARIA STOFFELS (Steffelen), die 22 Juli 1712 te Breda ongehuwd is overleden. Blijkt bovenstaande veronderstelling juist, dan zou er dus ook een alliantie STOFFELS (Stoffelen) x NIERMAN moeten zijn geweest. Vlijmen, Pr. Julianastraat 21 J.P.H. Goossens Gezocht Riet Hoogma (Bilderdijkstraat 108'', Amsterdam) vraagt in verband met de heruitgave van Jakob Campo Weyerman. De Leevens byzonderheden, van Johan Hendrik, Baron van Syberg. Utrecht, Jacobus van Lanckom, 1733 naar de verblijfplaats van de volgende boeken: 1.De Nieuwe Hollantsche Historische Courant. Delft, Reinier Boitet, december 1732 (NB. losse afleveringen van voorafgaande maanden in Persmuseum, Amsterdam, bekend) De Hollantsche Historische Courant. Delft, Reinier Boitet, januari 1733, nr. 1-4 (NB. vanaf nr. 5 in GA Delft, bekend) 2.De Hollandsche Spion. Amsterdam, Wed. Jacobus van Egmont, december 1732. (bron: Amsterdamsche Courant, no. 4, 3 januari 1733; ‘(..) waer in tegenwoordig is de gantsche Lands beschryving van den beruchten Baron van Sieburg’.) (NB. Arjen Ribbens veronderstelt in zijn kandidaatscriptie De uitgever Willem van Egmont en zijn fonds (A'dam, IvN, 1 juni 1981; begeleider Bert Pol) dat de Spion de opvolger is van De Critique en Politieke Brieven door Simon van Leeuwen.) 3.De Vreedecourier. Amsterdam, H. Uijtwerf en De Ruijter, 1732, nr. 4; 's Gravenhage, H. Scheurleer, 1732, nr. 26-7 (bron: Bibliographische Adversaria, 's Gravenhage, 1874-5, dl. II, p. 106-9) (NB. 2 nrs in Meermanno, 1 nr in KB Den Haag bekend; Van Effen reageert in zijn Holl. Spect. op de Vreedecourier, volgens bepaalde geruchten door JCW geschreven) 4.Goudmaker in Naauw of de Baron (J.H. v. Syburg) Algemist ten toon gesteld. 's Hage 1732. met zyn Pourtret. (bron: Hermanus de Wit. Naam-register van veele (..) Nederduitsche en eenige Latynsche en Fransche boeken, Amsterdam, H. de Wit (1768) dl. 3, p. 837) (NB. Het in de bron beschreven exemplaar bevindt zich in een convoluut van werken van Weyerman, mogelijk is het dus van zijn hand. Andere mogelijkheid: her- of roofdruk van: Joh. Chr. Wolff. De Gewaende BARON, en Bedrieglyke GOUDMAKER Ontmaskert. Utrecht, Willem Kroon, 1732. Dit is een gedeeltelijke vertaling van het onder 5 genoemde werk van Wolff) 5.Johann Heinrich von Syberg (ook: Syborg, Syburg). Der Academische Frauenzimmer Spiegel (na 1714) (bron: Johann Christian Wolff. Der entdeckte Falsarius und Flagiarius. Dresden, Joh. Chr. Wolff, 1732, p. 506) 6.Jakob Campo Weyerman. De Leevens byzonderheden, van Johan Hendrik, Baron van Syberg. Utrecht, Jacobus van Lanckom, 1733 {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} Adèle Nieuweboer Toegift op de Rotterdamsche Hermes Het ex. Leiden (1207 B 17) bevat een serie briefgesprekken die we nu en in de volgende afleveringen zullen opnemen. Hier volgt de eerste van de vier. I Briefgesprek aan A Cornu Ferit ille: Caveto! Uwe Honingkorven Aristeus, loopen gevaar. Een onbeschofte Hommel van ongemeene groote uit het moordhôl van Tisifone gekropen, vermengt zig onder de Byen, en houd dat leger (andersints vreedzaam) in gedurigen alarm. Twist en tweespalt styven zyne uitgespreide vleugelen. Door deze wekt hy vyandschap, en verdeeltheit onder de zwarmen, die, van dit Vloekgedrogt opgeprest, elkandren in arren moede te velde dagen slag leveren, en bloeddorstig vernielen: terwyl hy met vergiften angel in 't hondert steekt, den honing (gelyk de Kerkuil met den nagtoly uit de gewyde lampen zig vet mest) uit de Raten steelt, en alles vernielt, en omvroet, wat ter goeder name en pryz staat. Met het fenyn (de allerzuiverste Bloempjes zelf afgezogen) besmet hy dezen alversterkenden en lieffelyken balsem, en vergiftigt de ganse lugt met zynen bedorven adem. Heiloozer Ondier Aristeus! staat u niet op te komen, by wien vriend en vyandschap evenveel geld. De een ziet het voor een langen gevlerkten Lindworm, de ander voor een Trasisen Horssel, en gene voor de gevaarlyke Tarantula of den zoo berugten Itaaljaansen Spinnekop aan, daar te lande, meer dan den quaadaardigsten Duivel op den akker gevreest; om dat hy, hoe de boeren hun ook kruissen en zegenen, door het slaan van dat teeken niet te verdryven is; voor het welke zy nogtans vast te stellen, dat Lucifer zelf met zyne aanwassende legioenen den Hazenwimpel opsteekt, en met hangende ooren de vlugt kiest. Al wat na boosheit zweemd straalt als een vlam van solfer uit zyne haviksoogen, die na het zeggen van Kolumbus, uit het ey van een Basiliskus geteelt zyn. Zyn aard is, als die der Bulhonden, welke der Boeren werven van Landloppers en Bedelaars schuimen, en geenig gedierte onbesprongen laten. Alle vremde honden den werf passeerende worden van hun aangevallen, geteistert, en (2) afgemaakt, ten zy, die met ingetrokken staart, hun, door de vlugt te bergen weten. Missen zy deze, zoo wetten ze hunne tanden op een binnenkryg, en vliegen elkandren aan, dat 'er Bos- en Berggalm af loejen; en de Praatmaagd Echo haar te vergeefs uitslooft, om het onder een verwarde gebrul, dat geenen toon in zig heeft, gewoner wyze na te bauwen. Wilt gy der Byen Republyk niet zien ondergaan Aristeus Maar u de vriendschap van Apollo zien verworven? ‘Zoo keer dien Hommel van uw honingaarde, en korven. ‘Stort hier der Byen schaar het eelste dat ze leest! Men houw ze veilig, en van wanstal onbedeest Dat Spegt, nog Hagedis, nog Progne haar genaken En geen twee koningen haar ryk onrustig maken. Daar Eensgezintheit maakt, dat niemant onbedeelt Van kruid of bloem zig vind, maar met den bloessem speelt, Als had hy Floraas Erf ten over doorgevlogen, En al de kerne uit Tym, en Marjolein gezogen. Daar Vrede en Vryheit zig genoegen in haar lot, Daar wort de Ontheisteraar der Zeden yders spot. Hebt ge aangemerkt Aristeus welk eenen lofwaarden zegekrans de inzetter der Pitise spelen, door het ombrengen van den Landsmet Pithon, getrokken heeft? denkt wat UE. voor de verlossing van het bestookte Byenleger te wagten staat. Sla de hand slegs aan 't werk. {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} Stout ondernomen is half gewonnen. Audaces fortuna juvat, timidosque repellit. Den stouten helpt Fortuin het best. Den blooden jaagt zy in hun nest. Tree toe. Kans genoeg is 'er om buit te halen. Stap aan! de Zêge noodigt u. Et eris mihi magnus Apollo. Ik zal onderwyl uwen medgezel Veldeling (die van eenen overgegeven Britteur aangerand, Welke alle vrede wenst in ballingschap verzonden Of afgemartelt, en vermoort met duizend wonden; hem in de verstoring zyner ruste bedremmelt vind) op gelyken voet byspringen. De vloek van het Trasise Abdera, de Vinder der Leugenen, niet gewoon, dan barnend, en stekelig onkruid, onder de beste gewassen te zayen, gaat (zegt hy) rondom my heen, als een briessende leeuw, omloerende; waar me, ter verslinding best aan te grypen. Zoo komt een gevleugelde Draak, door den vloek van den oppersten Jupyn, ter bewaring van een onderaardsen schat gedoemt, uit zyn moordhôl opgedondert; waar het minste gerugt hem (3)vroed maakt, dat eenig mens, of dier nakende is, om zyn wagt te storen, of het goet hem te ontdragen, waar af het genot hem zelfs verboden is. Zoo schiet de moedwillige Lettervlegel op alles, wat zyne Rodomontaden tegen is, zyne Eersmettende pylen uit, om niemand boven hem te begluren, en zig des myterbergs (waar af hem noit een regtschapen tak geplukt is) alleenig meester te zien. Argus, en wien hy graag den naam gaf van uitgezongen (schoon van zyne woede alleen uit den slaap gewekt, en ten strytperke gedaagt) moeten van kant, op dat zyn Haan alleen Koning kraje. Het voegt geenen Trasisen Reus, onder de Leewendaalse dwergen, op de tweede of derde bank te zitten. Heerszugt moet alleen den septer zwajen. De groote Caesar, in zyn heerszugt niet te toomen, Begeerde de eerste plaats op de Alpen, liever dan In 't oog van 't Raadgespan Zig met de tweede te vernoegen binnen Romen. Maar staat den hoogen klimmer niets eer dan een lagen val te vreezen; dat hy, in dezen alouden Verdrukker der Vryheit, dier wyze (in het bevegten der Lettervryheit) na te streven, toezie; dat hem de wrake, wanneer hy des het minste gedagtig zy, niet met zoo vele wonden doorbore, als den Verwinner van Pompejus hebben om 't leven gebragt. Onze lugt voed ook Kassien, en Brutussen voor dwingelanden, die den naam van Caesar of Alleenheersser usurpeeren durven. De grofgespierde strantreus Polifeem, afgryselyker voor het gezigte, dan zynen voorzaat Tifon, of deszelfs dolle medemaat Encelades, had zig in het ombrengen van den langbeloerden Acis ligt te verheugen, maar weinig nadenken dat hem dese moord, met het schandelyk verlies zyner eenig ooge te boeten stont. Dat eenig oog. 't welk na de groote van Achilles Rondas, gelyk een volle Maan uit zyn breed en ruigbewassen voorhooft blonk, wiert hem, hoe schrik barende, egter van den schalken Ulisses, de geesten zyner verslonde Makkers ten zoen, met een gepunten Boomstaak uit den norssen kôp geboort. Op dat hy dus geteekent, en van het ligt berooft, geen mens, om zynen honds honger te verzaden, meer aanschenden zou. Maar hoe veel bytendloog den langen Kok van Amboin (door gelykenis te harangeeren is ook gepermitteert) ook in het gezicht ge- (4)goten is, dat hem de verouderde Etterbuilen weer open gobeten en de oogen bedorven heeft; hy egter verstout zig op zyne Franse Ragous, en Spaanse Frikkassees by den tast gemaakt, en gelyk Matroosjes Poespas door een geroert. Smaken ze niet? verrotte Ansiovis, en bedorve Kaviaar wort ook gegeten, van de Onkundigen, en die den smaak verloren hebben. 't Is den Kôstgangeren van den Amboinsen Ketelschuimer eers genoeg den mond aan zyne opgewarmde Olipodrigo te mogen zetten; schoon 'er Sanche Panche zelf (hoe uitgehongert door zyn meesters langdurige vastendagen) den neus van opschorten zou. At mundus vult decipi, zeit de Quakzalver. En op dat geloove laat het de Trasise Harlequin ook doorgaan al zou vlag tôpzeil, en kluiffok van boven neer {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} komen. Want geene zee die hem te steil, noch geene straat die hen te hoog gaat, schoon der mate tegen hot verhevenste en stekeligste gebergte aangelegen, dat ze zonder aan deszelfs uitstekende punten, en stravellen, de handen te kwetsen, en de scheenen te schillen (voor die zig ongelaarst daar aan wagen wil) niet te beklimmen is. Dat hy in de drinkwinkels vry opgeve; als of hem, door de derde hand, een stilstant van wapenen verzogt, en niewe verzoening aangeboden ware, en dat noch wel op belofte dat de Eerstbeledigde zig gezint was den minste te toonen! wy plaatsen dien gefabriseerden leugen by de overige, van den schaamteloozen Agresseur, zoo mondeling als by openbaren druk uitgestroit, en, door zynen Oplooper voortgeplant. Die kaatsen wil heeft ballen te wachten. Nu is het noch maar een begin, zei de Bruid: maar tavont wil 't anders dagen. Die de Torture der Griekse Pi (π) ontsnapt is kan met de scherpgetande M wel zoo puntig gekamt worden, dat hem de hairvlokken by de verssenen vallen. Maar wie zal 't lusten, als die 'er toe gesart word? Zoekt hy rust? dat hy ze andren niet ontroove; zoo zal ze hem geener wyze ontbreken. Die de redelykheit lief heeft is vyand van twist. Geene moetemakers zoo dwaas, dan die den digtren aanschenden Want van de zulke is geen roof te halen. Zy voeren wapenen en schigten, om geweldenaars af te weeren. Tegen deze niet opkonnende stelt hy den stokkendans. Die 'er bang voor is, kruipe in 't schilderhuys, plag de berugte schilder Buis te zeggen, om dit geval aan (5) te halen, wel eer van hem vertelt. Ik kwam, zeyde hy, te Abdera met den halfbakken schilder by middernagt uit een KUF, zonder met hem het minste verschil te hebben. Op de mars zynde, leyde hy hy het kerkhof over. Dat my vragen deed: waarom de juiste straat niet gehouden, en dezen nare hoek opgeslagen! om dat ik, antwoorde de lange Abderyt, u hier begraven wil. Ware my dat wat eer bewust geweest, zei de Tronimaler, zoo had ik me ten dien einde van een schop of spa voorzien. Dat zal ik, hervatte de Slang- en Paddeschilder, met deze spade wel doen: daar op van leer gerukt hebbende stiet hy den ouden Kaasjager, nu ook met de vogtel ter paraden geroet, vast na de ribben. De uitgerammelde Sneukelaar weerde zig mannelyk. Maar door ouderdom traag en verzwakt moest hy het opgeven, on met een steek door zyn hand (waar in hy liever een snee gekregen had) de paal trekken. Turpe senex miles. Daags daar aan waren ze egter weer vrinden als te voren, en Maats als Olifanten. Zoo veel vermag een zugt van twee gezogt. Zoo veel vermag, op eene plaats gekogt, Gesloken vleez: by twee aan een verknogt. Zoo veel vermag des ontugts Tinteltogt. Maar grooter Vyandschap, en verwydering hebben den heelen, en halven Nabooster der Nature kort daar aan zoo wyd van een gescheyden, dat ze geen nood hebben van elkanderen zoo ligt te ontmoeten, en dus weer punt te bieden. Abdera juichte, en zong van huis tot huis, Weg is het jeugdverleyende gespuis. Door het welke te lang by te blyven, ik wel haast vergeten zoude UE: te melden, dat Kolumbus op zyne tuisreyze zig verledigt heeft, om zynen ouden grilligen Medgezel Warner te besoeken. Warner altyt warrig van zinnen, en noyt te vrede met het gene zyns gelyken vernoegen kan, word oud (schryft hy) voor den tyt. Zyn gedrag is nog als voordezen. Dog van wat minder wind gedreven, om dat hy, nu door andre wetten gemuilband, den Kam, boven zyne Medemakkers niet verheffen mag. Een groot kruis voor een heerszugtigen, die, door al te groote toegeventheyt, andren plag na zyn hand te zetten, en edelmoedige vriendschap te misbruiken, (6) in het gemeen van quaad gevolg. Zyn gelaat vertoont een uitgedroogt Kaduk Manneke, met het hoofd vol rimpelen, en muizenesten, dermate vermagert, en uitgemergelt, dat hem de beenen by na door de kaken steken. Horrida vultum deformat macies. En magre troni, hoe ze staat, Geeft een afschuwelyk gelaat. {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} Grimmig is hy niet zoo zeer, om dat hy met zyne uitkalkende baktanden, genen Hazen of Okkernoot meer kraken kan, als wel om de spyt, en ongerustheit, die hem nergens verlaat, maar, waar hy zig keerd of wend, overal op zy is. Bedreven ontrouw gaat zelde zonder naween. Hier over verlegen, denkt hy yder te doen gelooven, dat hem deze dor heit uit eene ziekte bygebleven is: zonder welke hy zoo niet zou hebben afgevallen. Maar het is heel wat anders, dat hem de vereyste rustigheit beneemdt. De felle pynbank van het knagende geweten Vergunt de Schyndeugt geene rust: Maar verwyt hem, door herdenking, zynen gepleegden woeker en Roofzugt, altyt reede om het vlees zynes Nabuurs met kromme krauwels uit de pot te halen, en zyn vrekkig gezin dus op des zelfs kosten te spyzen. Dat nu verslonden, zonder hem daar door verbetert, te zien baard onrust, en wanhope: te meer. Nu hy zynen schuldeysser, die wel een vierde van ouderdom, meer op zyne schouderen torst, dan hy! daar door niet verarmt, waar integendeel wel te vrede ziet, hoe eerloos ook van hem verkort. Want die kreunt zig des niet; maar draagt, met zyn getrokken lôt te vrede, zyne Jaren fleurig, drinkt zynen wyn met genoegen, en buiten kwelling des geestes; elken dag, hem van den Hemel verleent, voor winst rekenende, zonder zig over een lang, of kort leven te bekommeren, dat ydle zorgen wekt. Zoo veel Aristeus vermag een gerust gemoed, by zig zelven van geenig quaad bewust. Roemen, en klagen is by hem eene en zelve dwaasheyt. Die daarom na wel, of qualyk varen gevraagt, den nieusgierigen onderzoeker van eens anders staat, en gelegentheit, met dit vaarsje lagchends monds afzet, en den lastigen vrager dus antwoort geeft. Ter werrelt leeft geen mensch Die alles na zyn wensch Geniet, of zal genieten. Dit aardse leven is een schakel van verdrieten. (7) En hier laat hy het opafryen. Terwyl haat, en wangunstt den knynserd het ingewand knagen, en met een teering dreigen om dat hy beneden zynen wensch blyft. Ellendige Waanwyz! Maar laat ons van Kalktand yzegrim afscheyden, vergenoegt van in hem ook gezien te hebben, hoe verre cordate deugt den gehaten schyndeugt in de weegschale der Reden kan Overhalen. Die van de slang Aspis gesteken zyn, moeten dus versleten worden. Maar a Propo van wegen: op dat ik UE. van diergelyken schaal ook iets mededeele, eer ik hier af breek en dezen sluyte. Zeker voor troffelyk man tegen de befaamde Juffer Anna Roemers, in eene weegschale gewogen, en overgewogen, of van de begaafde Pöetesse na boven getrokken zynde, schreef, op dat geval, dit volgende gedigt: Jonkvrouw gy hebt ('t is waar) wat meer als ik gewogen. Maar is 't reyn spel geweest, of hebt ge my bedrogen? Want hoe kan eene Maagd, die korter is, als ik, Die smal van middel is, van leden niet te dik, Van handen wonder teer, van aanzigt net besneden Die nau de grasjes kreukt, waar over zy gaat treden, En met een ligt gewaad versiert is, niet belaan De schaal, waar in een man gezet is, op doen gaan? Of zou 't de Maagdom zyn, die u zoo zwaar doet wegen? Men zegt gemeenlyk zoo. Maar neen. Ik zeg 'er tegen: De Maagdom is een ding, dat niemand hoort of ziet, Een waan, een wens, een wind, een dierbaar wat, of niet. De Maagdom die is ligt. Want Maagden die gevryt zyn Die worden veeltyts zwaar als zy haar Maagdom quyt zyn: De vernuftige Anna, dit ontfangende toonde haar niet verlegen maar schreef den digter aanstonts dit volgende antwoort daar op. De Min, die vlees en bloet verteert, Die heb ik lang van my geweert. {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Eens anders Luk my* niet en wroegt, Want my het myne wel genoegt. Na hoogen staat ik niet en tragt, Nog ben door laagheit niet veragt. Ik slaap gerust de nagten langk En Nutt' met smaak myn spys en drank. Verwonder u des daar niet van Dat ik wat neer weeg als een man, (8) Die staag met zorgen is belaan, Alleen niet, hoe 't zyn huis mag gaan, Maar die de lasten van 't gemeen Nog, boven dien, torst op de leen. Het antwoort is zoo zoet, als de vrage. Gedraag u hier na Aristeus; en denk dat hy voldoet, die het onkruid uit zynen eygen Hof wied, en niet niewsgierig is na 't geen binnen zyne Nabuurs muur, of heining wast. De vernoegde heeft een gelukkig, en de onvernoegde rampzalig leven. Om tot het beste dezer twee te komen, is het gedurig zien op zynen minderen, de naaste weg. Die zig dat aan wend heeft altyt meer als hem van nooden is. Ik wens UE: wel vaart, en Arends Ouderdom! zoo verrasse u geene schielyke doot, welke, eenen korten tyt herwaarts, te velen van onze vrinden en goede bekenden heeft weg gerukt. Daar aan hebt ge mogen zien, hoe weinig jeugd, staat, en Rykdom (waar op ‘hier om laag zoo ydel gebouwd wort) den sterveling te stade komt. Een donker graf, wanneer men eindlyk sterft, Wat hier ook blyve, is alles wat men erft. Zyt hier mede gegroet, en op niews indagtig gemaakt, dat de Demons dezer aarde, UE: geen leed toe kunnen brengen, zoo ge maar volhard in hunne ydele woede te bespotten, in de plaatse van 'er UE: aan te storten. Een geletterde Landlooper (dol van wrake, door zig te naakt na het leven afgemaalt te zien) mag zoo diepe laster- en logenkuilen graven, om de al om benyde deugt in te versmoren, als hem zyn Barbarise geest in 't hart stuurt; hy zal zig zelven bedriegen, en UE: daar door, nog gelegentheit verschaffen, door welke te mogen zeggen. Zoo is hy in de put geraakt Die hy, voor andren had gemaakt. FIT VIA VI * Heel anders Aristeus is het met Warner gelegen die zig nergens zoo zeer in quelt, dan in een ander, van het geluk boven hem verheven te zien. Verschenen: J.C. Weyerman. Zuster ANNA. Uitgeverij Omnia Currunt, Enkhuizen 1981 (ISBN 906484011 3) Voor een vriendenprijs te koop (en te bestellen) bij Boekhandel Cursief, Westerstraat 2-4, Enkhuizen. Vriendenprijs ± f 7,50. Een vers van Weyerman uit diens Oog in 't zeil, voorzien van een uitleiding over Weyerman, en gedrukt op een oude degelpers en gezet uit de garamontletter, door onze vriend K. Koeman. TIP; Bij de firma De Slegte (althans de Amsterdamse vestiging) is voor zo'n 15 gulden te koop Pieter Paulus Rubens. De kosmische schilder: diep-groen van kleur en voorzien van zo'n 80 pagina's Weyerman, zijn Maandelyksche 'tZaamenspraaken over Rubens, Van Dyck en Kneller * Het Dulhuis in Londen