Neerlandia. Jaargang 9 logo_neer_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van jaargang 9 van Neerlandia uit 1905. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (dbnl.auteursrecht@kb.nl). p. 27, 96, 170, 236: de verbeteringen vermeld op deze pagina's zijn doorgevoerd in de lopende tekst. De opgave ervan staat hieronder bij de weggelaten tekstgedeelten. p. 36, 217: op deze pagina's staan accolades die meerdere regels overspannen. Omdat dergelijke accolades in deze digitale versie niet goed kunnen worden weergegeven, wordt op elke betreffende regel de accolade herhaald. Ook de woorden die eraan voorafgaan en/of erop volgen, worden om misverstanden te voorkomen op iedere regel herhaald. _nee003190501_01 DBNL-TEI 1 2011 dbnl eigen exemplaar dbnl Neerlandia. Jaargang 9. Z.p. 1905 Wijze van coderen: standaard Nederlands Neerlandia. Jaargang 9 Neerlandia. Jaargang 9 2011-11-08 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Neerlandia. Jaargang 9. Z.p. 1905 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_nee003190501_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 1. Januari 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. In een nieuw pak. Welke jongen heeft af en toe niet een wijder pak noodig? Dat is de gezonde groei. Zoo heeft het A.N.V. af en toe behoefte aan nieuwe statuten, omdat het uitzet en anders in de knel raakt. Dat is een teeken dat het geen dood element is. De nieuwste statuten zijn enkel om duidelijker dan te voren de bedoeling te doen uitkomen, dat het Verbond behalve de geestelijke ook de stoffelijke belangen van den Nederlandschen stam wenscht te behartigen. Hoe grooter zijn ledental wordt, des te meer kans is er dat in deze richting iets kan worden gedaan. Het telt thans bijna zesduizend, een kleine duizend meer dan in het begin van 1904, en wint dus aan kracht en invloed. Dat is noodig, in steeds klimmende mate, want hoe meer aanhangers het Verbond telt, des te grooter worden de kansen op slagen bij andere vrij hopelooze pogingen. Bijvoorbeeld voortdurende uitbreiding van ons beroepsconsulaatwezen, hechte aansluiting van Nederlanders in den vreemde, oprichting van Kamers van Koophandel en van Inlichtingskantoren, buiten ons land, van onderwijs in onze taal in den vreemde; verder, om een belang van versche heugenis te noemen, de aansluiting aan de Berner Conventie, het verschaffen van beurzen of toelagen voor Nederlandsche onderdanen in onze Koloniën aan onderwijsinrichtingen in het moederland, en wat verder altijd door zich opdoet als behartigingswaard. Het lijdt geen twijfel of sinds zijn nog zoo kort bestaan is de belangstelling in ons volks- en stamleven veel grooter geworden. Plotseling bewijst dat een enkel feit, dat vijf jaren geleden nog onmogelijk zou zijn geacht, dat namelijk een Nederlandsche vrouw voor Nederlandsche stamdoeleinden bij uitersten wil een som vermaakt aan het Alg. Ned. Verbond. Van dien onmiskenbaren wensch naar hechtere aansluiting bij Nederlanders en stamverwanten, moet zooveel mogelijk partij worden getrokken ten bate van handel en nijverheid. Meer dan vroeger moeten Nederlanders elkaar zoeken, niet bij aanmerkelijk verschil van prijs en hoedanigheid der waren - dat zou belachelijk zijn - maar om, vóór men nieuwe betrekkingen aanknoopt, te overwegen of men niet even goed bij landgenooten in moederland en Koloniën, en verder bij stamverwanten, te markt kan. Onze Parijsche Kolonie b.v. is overtuigd dat bij krachtigen ondernemingsgeest onzer landgenooten, onze handelsbetrekkingen met Frankrijk tienvoud kunnen worden uitgebreid, en stelt zich beschikbaar om waar het kan met raad en daad te dienen. Elders is het evenzoo. En indien Neerlandia aan zijn lang gekoesterden wensch kan voldoen, dan hoopt het van bevoegde hand voor dit en soortgelijke onderwerpen op den duur bijdragen te ontvangen. Neerlandia noodigt verder allen uit, die talent en opgewektheid bezitten, om uit eigen omgeving, liefst met foto's, geschikt voor den tekst, stukjes Nederlandsch leven in te zenden. Bij plaatsing zullen zij desverlangd behoorlijk worden betaald. Van welken aard de inzendingen moeten zijn, is moeilijk te zeggen: het leven zelf is zoo veelzijdig en overal zoo belangrijk, dat het alleen ligt aan den waarnemer en uitbeelder of het in den smaak valt van de lezers van Neerlandia. De bedoeling moet altijd zijn het Nederlandsche leven, waar op aarde het zich kenmerkend voordoet, te laten zien en daarbij gelden evenzeer voor den Nederlander buiten ons land en Vlaanderen stukjes van hier uit, als omgekeerd. Het zou daarbij het Hoofdbestuur ook welkom zijn, als door het stellen van vragen of aangeven van gewenschte onderwerpen, de lezers van Neerlandia wilden meewerken tot de doelmatigheid van het tijdschrift. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederland Vereeniging ‘Het Nederlandsch Lied’. Deze Vereeniging, waarvan in het vorig nummer doel en bestuur werd vermeld heeft een omzendbrief verspreid, waarin gezegd wordt: Onze Volksliederen - de uiting van het volksleven der Nederlandsche natie in het verleden en in het heden, schoon in hunne echtheid en juist daardoor de zuivere spiegel van volksliefde, volksleed, moed, geloof en vaderlandsliefde, - zijn waard, luide gezongen te worden en te klinken door het gansche land, om den ouden moed te herwekken, het oude karakter te doen herleven, de volksziel bij de herkenning van eigen schoonheid en waarde opnieuw te doen ontwaken. Onze volksliederen moeten worden ontrukt aan de vergetelheid, hergeven aan de natie en bereikbaar gesteld voor ieder, die beseft van hoeveel belang het is dat ons kernachtig, gezond Lied weer leve onder het volk. De Vereeniging: ‘Het Nederlandsche Lied’ heeft het veelomvattende doel, nieuw leven in te blazen aan de oude wijzen en gedichten - verscholen tusschen papieren van bibliotheken, besloten binnen den te engen kring der wetenschappelijke uitgaven en verdwenen uit het volksbewustzijn, dat zijn Nederlandsch karakter gedeeltelijk verloor onder de machtige invloeden van uitheemsche stroomingen. Door die liederen moet het Volk zich weer zijner roemrijke historie bewust worden, moet het waardiger worden de bewoners te zijn van onzen vaderlandschen bodem, moet het zich weer aansluiten bij de kracht en oorspronkelijkheid van zijn verleden. Onze zang en muziek - terugkeerende tot de ware echt-Nederlandsche levensuiting in toon en taal, vinde hier opnieuw den bodem voor verdere ontwikkeling en hooger bloei,... en door de taal, - de meest onmiddellijke uiting van het denkend leven, en wanneer het zich kleedt in den bevalligen vorm van poëzie en zich tooit met rijkdom van geluid, de meest innige tolk van het volksgemoed, worde weer invloed geoefend op het inwendige leven, zoodat de natie kan opwaken en, de lendenen omgord met kracht, mee haar deel kan hebben aan den grooten arbeid der volkeren. De Vereeniging: ‘Het Nederlandsche Lied’ heeft het voornemen in samenwerking met het Algemeen Nederlandsch Verbond d.i. door zijne Hoofd-, zijne Groepsbesturen en zijne Afdeelingen, door heel ons Land uitvoeringen van het eigen Lied te doen plaats hebben. Het Coers' Liederkoor onder leiding van Corn. A. Galesloot, dat uit goede krachten bestaat en het eigen Lied reeds menig triomf deed vieren, is Koor der Vereeniging ‘Het Nederlandsche Lied’ en geeft den leden op die uitvoeringen het recht van vrijen toegang. En indien hare middelen het vergunnen, zal de Vereeniging bovendien hare leden om de twee maanden één of meer oude Liederen in pianobewerking ten geschenke zenden, opdat men zie dat zij ernstig, degelijk, nuttig werkt en omdat het billijk is, dat in de éérste plaats de leden de vruchten plukken van hare werkzaamheden. Hoe meer de leden zullen kunnen ontvangen, hoe beter. Er is nog veel, ontzaglijk veel te doen. Wij verhelen het ons niet. Dringend noodzakelijk is het dan ook dat er krachtig worde opgetreden door velen in samenwerking, zonder versplintering van krachten, maar één in willen, omdat één belang ons bindt: het Nederlandsch belang. We mogen onverschillig noch flauwhartig noch koel-nalatig zijn, maar moeten vol hartelijke liefde en geestdrift met elkaar samenwerken voor het geluk, voor de grootheid van ons Volk. Een eerste vereischte is het daarom dat onze Vereeniging vele leden telle. Van Uw steun zal het afhangen, of zij zal kunnen beantwoorden aan de verwachting harer oprichters. Groote medewerking is noodzakelijk, zal onze Vereeniging slagen in de taak, die zij op zich nam en die, naar zij meent, eigenlijk op alle Nederlanders behoort te rusten. Vast zijn wij er van overtuigd, dat waar gesproken wordt in het belang van ons Volk, wij mogen rekenen op Uwe belangstelling, op Uwe liefde en medewerking; en op dien grond wordt de schriftelijke kennisgeving van Uwe toetreding *) tot de Vereeniging: ‘Het Nederlandsche Lied’ vol vertrouwen ingewacht. Oprichters zijn: Prof. Dr. J. Te Winkel, Amsterdam; Mej. Marie Berdenis van Berlekom, Middelburg; Jhr. Mr. A.E. van Boelens van Eijsinga, Leeuwarden; Mr. G.H. van Bolhuis, Voorzitter van het Hoog Militair Gerechtshof, Lid van de Provinciale Staten, Utrecht; Jhr. H. de Brauw, 's-Gravenhage; F.R. Coers Fzn., Utrecht; Prof. Dr. Max. Conrat, Amsterdam; Mej. Cateau Esser, Directrice van de Vereeniging tot beoefening van Vocale en Dramatische Kunst, Amsterdam; B.L. Gompertz, Bankier, Amsterdam; Mr. J. Hamburger A. Dzn., Utrecht; Wouter Hutschenruijter W. Jzn., Utrecht; Prof. Dr. H. Kern, Utrecht; Dr. W.J. Leyds, Oud-Gezant van de Z.-A. Republiek, Utrecht; Dr. Hendrik P.N. Muller, Oud-Consul-Generaal van den Oranje-Vrijstaat, s-Gravenhage; Prof. Mr. J.C. Naber, 1e Secretaris, Utrecht; Prof. Mr. N.G. Pierson, Oud-Minister, 's-Gravenhage; J.E.N. Baron Schimmelpenninck van der Oye van Hoevelaken, Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, Hoevelaken; Prof. Dr. B. Symons, Groningen; Prof. Dr. J. Verdam, Leiden; H.B. Ver Loren van Themaat, Utrecht; M.J. Waller, Amsterdam; Prof. Jhr. Dr. B.H.C.K. van der Wijck, Utrecht. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Zuid-Afrika Een Bliksemafleider. Wat denkt Ou-Pa van die plechtige begrafenis van Oom Paul? Ik beskou die as 'n bliksem afleier. Maar nou verstaat ik Ou-Pa niet. Dat hoef ook niet. Die het vatten kan vatte het. Zoo lezen wij in de Stem, dat kloeke Afrikaander Blad van Burgerdorp in de Kaapkolonie. Wat kan Ou-Pa bedoelen? Zou het dit zijn? Er is wrok in de harten van de Afrikaanders tegenover Engeland. De oorlog - dat is een wond aan het hart van hen allen, zei generaal Kritzinger onlangs op een zijner lezingen; daarom spreken zij er liefst niet van, het doet te veel pijn. Wat die oorlog voor de burgers in de twee republieken beduidt, begrijpt ieder. Maar ook de Kaapsche Afrikaanders heeft hij groote ellende aangedaan. Dan, wat er op den oorlog gevolgd is. In de Kaapkolonie het niet herstellen van het onrecht; de brutale kieswet, die de Afrikaansche meerderheid er onder gebracht heeft, de stelselmatige onderdrukking van het Hollandsch, dat toch bij de wet gelijke rechten met het Engelsch bezit. In de oude republieken de schending van den geest der vredesvoorwaarden; Engelands geldelijke verplichtingen, die niet nagekomen worden; de geldverspilling, terwijl het oude volk verarmd is en in nood verkeert; het schoolstelsel, dat de ouders het toezicht onthoudt waarop zij aanspraak maken en het Hollandsch verwaarloost; het beloofde zelfbestuur, dat uitblijft. Dat zijn de grieven in het algemeen. En hoe scherp die gevoeld worden is nog weer te Brandfort gebleken. Maar die wrok tegen Engeland kan zich niet openlijk uiten: het Afrikaander volk is nog te zeer in de macht van den overheerscher. En nu geeft het gevoel zich lucht in de hulde aan de nagedachtenis van Paul Kruger. Dat was de groote Afrikaander. Dat was de groote vijand van Engeland. Hij was de drager van de idealen van het Afrikaander volk. Hem te eeren, zijn werk te prijzen, rouw te betoonen over zijn heengaan, dat is een protest tegen al wat Engeland in Zuid-Afrika gedaan heeft en nog doet. Het overkropte gemoed heeft zich bij zijn begrafenis gelucht. Het broeide over Zuid-Afrika, de bliksem is afgeleid. Verder mag de vergelijking niet doorgetrokken worden. De Stem kan niet meenen, dat het nu kalmer is in het gemoed van den Afrikaander, dat de wrok weg is, dat hij in den toestand berust. Eer het tegendeel, nu de Afrikaander zich sterker gevoeld heeft in de eendracht, die zich bij Kruger's begrafenis heeft getoond. Maar voor het oogenblik heeft de begrafenis als bliksemafleider dienst gedaan. Misschien heeft Ou-Pa nog verder gedacht, dat Engeland meegewerkt heeft om den bliksem af te leiden. Alsof de Engelsche regeering en het Engelsche volk den grooten staatsman niet schier tot het laatst toe gekleineerd hebben, zijn bedoelingen verdacht gemaakt, hem gehoond en gesmaad hebben, was het nu, op het wachtwoord van bovenaf gegeven, een en al waardeering voor den dooden vijand. Waren de Transvalers niet zoo flink geweest het af te wijzen, Paul Kruger ware met militaire eer begraven. Toch hebben over zijn geopend graf nog - was 't niet een bespotting? - de 21 kanonschoten gedreund, die op koning Eduards verlangen Kruger eer moesten bewijzen. Zoo heeft de Engelsche regeering getracht, den stoot, welke ongetwijfeld in de betooging bij de begrafenis van Paul Kruger Engeland werd toegedacht, af te weren, den bliksem af te leiden. Maar de wolken blijven kruien boven Zuid-Afrika. Afrikaansch tegen Hollandsch. Men weet, er zijn Afrikaanders die het Afrikaansch, hun spreektaal, ook als schrijftaal willen aannemen, nu reeds. Anderen zijn er, die den tijd daartoe nog niet gekomen achten. De taal is nog in wording, zeggen deze; laat ons voorloopig nog het Hollandsch als onze schrijftaal behouden, 't zij dan vereenvoudigd of het Hollandsch van de Vries en te Winkel. Voorts zijn er Afrikaanders, die het Hollandsch als de beschaafde taal willen handhaven, terwijl het Afrikaansch gesproken en zelfs geschreven kan worden als gewestelijke taal, zooals dat b.v. in Noord- en Zuid-Nederland met verschillende tongvallen gebeurt. Wij hier in Nederland slaan dien strijd belangstellend gade, zouden, sommigen deze, anderen gene partij het willen zien winnen, maar begrijpen, dat wij slechts toeschouwers kunnen zijn. In Zuid-Afrika zelf moet de spraakmakende gemeente, door haar leidslieden voorgelicht, de zaak beslissen. Tot de partij, die het Hollandsch wil blijven beoefenen, maar dan als vreemde taal, en het Afrikaansch tot de eenige eigen taal van den Afrikaander maken, behoort de redactie van de Transvaler, een weekblad dat te Johannesburg verschijnt. Er is voor dat standpunt zeker wel wat te zeggen, en begrijpelijk, dat het blad met alle macht voor het Afrikaansch strijdt. Het doet dat echter niet altijd op verstandige of zelfs kiesche manier. Zoo schreef het onlangs (Kaas is de gebruikelijke scheldnaam voor den Hollander:) Di Kaas zij taal is darrem mos 'n mooi taal as jij hom reg beschou. Lees bietje hier: 't Was rillerig vocht windweer, overal grauw en grijs waar je zag, met enkel vegen van wit hier en daar: 't witte warrelschuim, schichtig uitwiggend op de spoelende golven, 't witte buiswater voor de kleine, razende stoomertjes uit, de wild verwaaiende witte pluimen uit de pijpen, en vluchten van witte meeuwen, gedreven naar stad door 't woeste gevlaag over zee. En op 't {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} woelige water lag alles te deinen en te slingeren en te woelen, je zag de masten langzaam zwaaien, al heen en weer, kris en kras langs elkaar met 't spartelen der vlaggetjes of ze weg wilden waaien; 'n enkele tjalk lag dwars over zij, en de sleepertjes wiegden, en de vletten dansten en doken of 't hobbelpaarden waren, en de lage bakken daar hoosde 't over. De bruingeworden boompjes aan den kant woeien op eens heelemaal kaal, en de dorre bladeren zwermden overal rond. Alvast lijkt ons dit voorbeeld, ook om het gegeven, de rivier met haar stoffage, den Afrikaner onbekend, niet snugger gekozen. Gemakkelijk had de Transvaler, met wat kennis van onze nieuwe letterkunde, een stuk kunnen vinden, dat lezers, die aan het Hollandsch van de beweging van 1880 niet gewend zijn - en dat zijn de Afrikaanders uit den aard der zaak niet - heel vreemd moest toeschijnen. Ofschoon 't dan toch onjuist zou blijven, den bizonderen stijl van een schrijver voor ‘di Kaas zij taal’ uit te geven. Nu is er echter aan de taal van het aangehaalde stuk niets dat van het gewone Hollandsch afwijkt, en het geheel is een levendige beschrijving - uit een stuk van den heer M.J. Brusse over het leven op de Maas - die elk Nederlander met eenig taalgevoel gemakkelijk begrijpt en, dunkt ons, ook waardeert, en er is geen twijfel aan, dat er ook onder Afrikaanders genoeg menschen van ontwikkeling zijn, die dit goede Hollandsch verstaan en op prijs kunnen stellen. Wat bewijst de Transvaler met dat voorbeeld dan anders, dan dat het de redactie aan de noodige kennis van de Nederlandsche taal ontbreekt, en zij er dus eigenlijk niet over mee kan praten? Ware 't dat zij alleen den stijl van den schrijver niet fraai vond of de beschrijving niet geslaagd, 't zou wat anders wezen. Smaken verschillen. Maar 't is om de dwaasheid of de leelijkheid of wat? van de taal van het stukje, van de taal van den Hollander, aan te toonen, dat de redactie het stukje aanhaalt. En dat is 't waardoor zij zich belachelijk maakt. Het is alleen onwetendheid, die met een vreemde taal als raar spot. Generaal de Wet heeft te Brandfort weer op het aambeeld van onderwijs en opvoeding voor het Afrikaansche volk gehamerd. En zoo doen telkens de voormannen. Blijkbaar hebben er niet alleen de ganschelijk ongeleerden onderwijs noodig, maar ontbreekt het ook hoogerop bij sommigen aan de noodige ontwikkeling. Afrikaander Studenten. Nog altijd geen hoogleeraar in het Romeinsch-Hollandsche recht te Leiden. Dr. Leyds, Melius de Villiers, Hertzog zijn aangezocht, maar hebben bedankt. Mocht er spoedig een kundig man bereid worden gevonden! Want de stroom van Afrikaansche studenten naar het buitenland houdt aan. Laatstelijk begint Trinity College, de hoogeschool van Dublin, ze te trekken. Het heeft beurzen voor Afrikaansche studenten beschikbaar gesteld, geeft hun de vrijheid op eenige examens als moderne taal het Hollandsch te kiezen, en heeft den heer A.J.L. Hahn, een Afrikaander en Bachelor of Arts, iemand dus met een Britschen universiteitstitel, tot leeraar in het Hollandsch aangesteld. Tenminste één Afrikaander, uit Stellenbosch nog wel, is reeds naar Dublin vertrokken. En Trinity College is niet Iersch van geest, maar door en door Engelsch en Anglikaansch, en zoo sterk imperialistisch als maar kan. West-Indië Iets over Suriname. Nieuws uit Suriname schittert in Neerlandia meest door afwezigheid. Toch is er nog wel iets mede te deelen aan de lezers en leden, dat niet onmiddellijk de taal nadert, maar toch ons herinnert aan en verplaatst in vervlogen tijden, dagen van Neerlands glorie, waarin dat kleine geestkrachtige volk zijn naam vestigde in en zijn stempel drukte op koloniën, haast over den ganschen aardbodem. Van die vele koloniën en bezittingen is Suriname nog een, ofschoon verwaarloosd en vrijwel onbekend, stuk Nederland. Er is nog genoeg dat ons herinnert aan de nederzettingen en het vroeger verblijf van Nederlanders in West-Indië, maar te betreuren valt het dat de lust tot verzamelen van gegevens en het te boek stellen ervan zoo gering is. In Jhr. L.C. van Panhuijs, die op het Americanistencongres in 1902 in New-York eenige voordrachten hield en die als bijdrage in het ‘Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde’ plaatste evenals in de ‘Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië’, welke vanwege het Ministerie van Koloniën werden overgedrukt, werd een ware belangstellende gevonden, wiens pogingen hopen wij tot navolging mogen leiden. Het zijn waarschijnlijk de overmatige warmte, de weinige medewerking, de kosten en moeilijkheden uit plaatselijke omstandigheden voortvloeiende, welke met de bekende onverschilligheid waartoe zoovelen vervallen en afwezigheid van belangstelling in de geschiedenis van den Nederlandschen stam, de oorzaak zijn van het hierbovengenoemde gebrek aan nieuws over oude nederzettingen. Een ander tot mijn spijt te vermelden oorzaak is wellicht hierin gelegen, dat de Koloniale bibliotheek en het Koloniaal Museum in zulk een primitieven toestand verkeeren en bestaan buiten eenige belangstelling van het publiek. Hun bestaan is zelfs aan vele Nederlanders (Hollanders en Surinamers) onbekend, en ik heb zelden een in Suriname geborene aangetroffen die beide instellingen ook maar eens bezocht had of had trachten te bezoeken. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat de archieven des lands betreft, het heeft mij meermalen treurig gestemd als ik deze kostbare en eenige getuigen uit de geschiedenis der kolonie en het grijs verleden aan den vernielenden invloed des klimaats, en aan motten - en kakkerlakken - nieuwsgierigheid zag overgeleverd, tot schande van onzen plicht tegenover het verleden. Ik geef toe, dat in Surniname niet zoo bijster veel is, wat ons aan de nederzettingen en het leven der oude Nederlanders in West-Indië herinnert. In dat opzicht staan wij bij Oost-Indië verre achter. Wat ons daartoe bijdragen zou kunnen verschaffen zijn: archieven, plantages, begraafplaatsen, openbare gebouwen, forten en kerken. Opschriften op grafzerken en huizen, plantagenamen en hun oorsprong (een studie op zich zelf) en tevens de neger-Engelsche namen daarvan, zouden ongetwijfeld al stof genoeg geven. Eerst wil ik de oorzaken nagaan, waarom er zoo weinig is, alvorens over te gaan tot een beschrijving van wat ik weet dat er nog wordt aangetroffen. In de eerste plaats dan door het materiaal, waaruit alle huizen op weinig uitzonderingen na, in Suriname zijn gebouwd. Ik meen dat er in Paramaribo maar 12 steenen huizen zijn. De huizen zijn van planken opgeslagen, welke over elkaar vallen, en het plaatsen van versieringen en opschriften niet hebben bevorderd. In de tweede plaats noem ik de groote branden van 1821 en 1832. Vergun mij aan te halen wat M.D. Teenstra in zijn boek ‘De landbouw in de Kolonie Suriname’. (1835) Ie deel blz. 63 en 64 daarvan zegt: ‘Bij de eerste verbrandden 400 woon-, 800 pakhuizen en bijgebouwen en werden behalve de in 1811 gebouwde Koepelkerk, de R.C. Kerk, het Hof van Politie, 's Lands Waag, de Weeskamer, een Schouwburg, de Burgerwacht een prooi der vlammen. De geheele Waterkant, de Oranjetuin en vele straten het beste gedeelte der stad uitmakende zijn geheel verwoest en platgebrand. Het verlies is op 8 millioen Nederlandsch aan gebouwen en even zooveel aan meubelen, gelden en papieren, goud, zilver enz., dus te zamen 16 millioen berekend geworden, waarbij tevens belangrijke verzamelingen, handschriften enz., onherstelbaar verloren zijn geraakt.’ Zie ook Wolbers ‘Geschiedenis van Suriname’ blz. 612 en Flier ‘Geschiedenis van Suriname’ blz. 130/1. Bij den brand in 1832 werd de geheele Luthersche Kerk een prooi der vlammen. (Teenstra ‘De negerslaven in de Kolonie Suriname’ 1842, blz. 20, Wolbers blz. 66, Flier blz. 150/1). Door die branden zijn tal van graf- en andere monumenten vernield. De Nieuwe Oranjetuin is in 1756 aangelegd. Men zal er dus geen grafmonumenten van oudere dagteekening vinden. Van den Ouden Oranjetuin, waarop later de Hervormde Kerk is gebouwd, is weinig meer over. Opschriften, beeldhouwwerk en uithangborden komen weinig voor. Buiten Paramaribo bestaan behalve het fort Nieuw Amsterdam en de andere militaire posten te Nickerie en Albina geen versterkte plaatsen meer en alle posten, redouten, blokhuizen enz., zijn verlaten en voor een groot deel gesloopt en het hout en de steenen weggevoerd om, hetzij voor brandhout, hetzij voor aanbouw van publieke gebouwen elders gebezigd te worden, zooals de officierswoning te post Gelderland, de gebouwen te Domburg enz. *** a. Op de Suikerplantage Rust en Werk aan de Commewijne, is in de galerij van het woonhuis een wapenbord (met een vers aan de achterzijde) van de familie Crommelin. W. Crommelin, die gouverneur der Kolonie was (1757-1768) was vroeger eigenaar (oude neger - Eng. naam is Granmangron d.i. Gouverneursgrond). b. Op plantage Alkmaar aan de Commewijne vindt men achter het woonhuis de graftombe van C. Godefroy, vroeger eigenaar der plantage, overleden 9 Juni 1773, waarop het familiewapen is uitgebeiteld. (Oude neger - Eng. naam: Goedoe vrouw.) c. Op plantage de Eendracht in de Perica treft men voor de stoep van het woonhuis een gemetselden wit marmeren steen aan, voorstellende aan het boveneinde een bergachtige streek met opkomende zon en van onderen een opschrift meldendende den aanleg en de voltooiing der plantage De Dageraad. Deze steen lag vroeger op de sedert jaren verlaten plantage De Dageraad in Boven Commewijne. d. Op de Joden Savanne, waar de Nederlandsch-Portugeesche Israëlieten zich gedurende een groot tijdvak hadden gevestigd, zijn eenvoudige opschriften in het Hebreeuwsch en Portugeesch te vinden. Kunnen de rabbi's ons inlichten? Van de eens zoo grootsche synagoge is nog een stukje muur over. e. Aan de Marowijne was nabij Armina een post opgericht teneinde de kolonie te beveiligen tegen marrons (weggeloopen negerslaven), welke thans geheel verlaten is en waarvan nog een stuk muur door bosch omgeven en bedekt moet bestaan. Dit zelfde is het geval op f. het Stoelmanseiland nabij de samenvloeiing van de Lawa en de Tapanahony. (Zoo genoemd naar kapitein Stoelman.) Wie kan ons inlichten? g. Het plein rond de tegenwoordige Hervormde Kerk (die van vrij jongen datum is en geen praalgraven of opschriften heeft) werd vroeger voor begraafplaats gebruikt. Dat terrein was dan ook met grafsteenen bedekt, evenwel in zulk een slechten toestand, dat gouverneur Van Heerdt het noodig oordeelde alles te laten opruimen en alleen elf zerken, die het minst geschonden waren, bewaren liet en terzijde van de kerk neerleggen. Hun opschriften, die vrij duidelijk zijn, zullen in den loop des tijds verslijten moeten, want er wordt over geloopen. Zij zijn niet bekend bij het Kerkbestuur. Ik was juist van plan met Ds. Buiskool te Para- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} maribo van den inhoud dier opschriften, afschrift te maken, toen ziekte mij gebood, de kolonie met verlof te verlaten. Wil inmiddels iemand anders mijn voornemen ten uitvoer brengen? Ik zal hem dankbaar zijn. Ten slotte wil ik nog vermelden dat in 1885 een zekere J. Seibel te Coronie, Duitscher van geboorte, terwijl hij zich in de Coppename ophield, van een ouden Indiaan vernomen moet hebben, dat deze een plaats wist, hem als kleine jongen door zijn vader gewezen, alwaar een paar oude kanonnen lagen. Dit bericht moet Seibel, die soldaat is geweest, in verband gebracht hebben met een advertentie, een 20 tal jaren vroeger (1865) geplaatst waarbij Paus Pius IX, kennis gaf, dat iemand op zijn sterfbed beleden had, dat hem een plaats bekend was (de geographische lengte en breedte werden daarbij opgegeven en kwamen met die van Coronies kust overeen) waar in een oude schuilplaats schatten waren verborgen. Seibel heeft daarop den Indiaan gevraagd of hij genegen was, hem die kanonnen te wijzen en daar deze geen bezwaar had, moeten zij in een corjaal de Abroyakreek (vermoedelijk de Peruvia kreek) in zijn gevaren en na twee dagen varens aan wal zijn gestapt, alwaar een schulprits bleek te zijn, dien zij gedurende twee dagen in westelijke richting hebben gevolgd. Zij moeten toen een plek bereikt hebben, waar Seibel werkelijk twee kanonnen vond van half uitgewischte opschriften voorzien, welke zeer oud bleken te zijn. Deze plaats moet volgens Seibel ongeveer ten zuiden van den tegenwoordigen post Coronie liggen, alleen te bereiken langs den door den Indiaan gevolgden weg. Of Seibel nog leeft weet ik niet. Kan de Katholieke missie ons misschien inlichtingen verschaffen omtrent een en ander? *** Wat er nog meer is? Lezers in Suriname, er zijn op tal van plantages of verlaten plantages nog oude tentbooten, gebouwd in tijden van grooten bloei en welvaart. Op negergrondjes zijn die misschien ook te vinden op Groot Chatillon bij ander half-vergaan hout opgeborgen. Op enkele landingsplaatsen en op vele stoepen worden nog beelden aangetroffen uit den ouden tijd. Eeveneens op sommige erven in de stad als in de Keizerstraat. Velen zijn ook overgebracht van plantages naar den tuin der Buitensocieteit ‘het Park’. Terzijde van de landing, bijna geheel onder de aarde bedolven, liggen hier en daar nog kanonnetjes (b.v. op Groot Chatillon). Er zijn nog opschriften op plantage-gebouwen te vinden, er is nog oud glas en aardewerk, terwijl er eveneens oude schilderijen of teekeningen bestaan (b.v. op plantage Jagtlust, de branden van 1821 en 1832 voorstellende) en geschenken aan societeiten of maatschappijen (zooals de kroon ter verlichting van 't gebouw ‘Thalia’ en de oude archieven van het hof van justitie (een rechterlijk college in ouden tijd met meer macht in politieke en administratieve zaken bekleed) zullen nog veel stof bevatten, waaruit we voor de kennis van het vroeger leven der kolonisten kunnen putten. Hebben vele Nederlandsche namen in Britsch Guyana ook geen geschiedenis? Komaan dan lezers in Suriname, helpt mede gegevens zamelen, gij weet waar en in welke richting ze te vinden. Zendt ze aan het Algemeen Nederlandsch Verbond dat ze ongetwijfeld dankbaar zal ontvangen en alles zal bijeenvoegen tot een geheel, als bijdrage tot de kennis van Suriname en de kolonisten in vroegere eeuwen. Fotografeert een oude stoep, een antiek geveltje met loof en snijwerk, hetwelk u aan dat van oude Amsterdamsche huizen doet denken, of een oude steenen poort, die soms hier en daar nog als getuigen van glorierijke dagen oprijzen. Fred. Oudschans Dentz West-Ind. ambtenaar met verlof. Londen, 16 December 1904. 31 Holborn Viaduct E.C. Ingezonden Nog eens: Het gebruik van vreemde woorden. Ik geloof, dat de heer C.W. van der Pot gelijk heeft als hij waarschuwt tegen overdijving en eenzijdigheid bij de bestrijding van het gebruik van vreemde woorden. Het komt mij voor, dat het gevaar meer schuilt in het in onbruik raken van goede Nederlandsche woorden dan in het binnenhalen van vreemde. Het eerste gaat dikwerf met het tweede samen. Maar toch niet altijd. Behouden wij naast het vreemde woord het Nederlandsche, dan mogen wij niet over taalverarming klagen. Ook zonder dat wij vreemdelingen binnenhalen zetten wij soms landgenooten over de grens. Mijnenthalve is een goed Nederlandsch woord, wel te onderscheiden van mijnentwege. Waarom wordt het dan bijna niet meer gebruikt? Indertijd is een woord waarop niets te zeggen valt; waarom wordt het haast altijd vervangen door destijds; terwijl ieder toch weet, dat destijds op een bepaalden, indertijd op een onbepaalden tijd betrekking heeft? Zoo verarmt men onze moedertaal. Meer woorden zijn er die men in onbruik ziet raken: schrander, schranderheid worden veel minder gebezigd dan vroeger. Ik weet niet, of onze taal er wel zoo heel veel onder lijdt, als een kleermaker zich tailleur of tailor, een kapper zich coiffeur, een kok zich cuisinier gelieft te noemen. Die heeren vinden, dat het gekleed staat; het bewijst, huns inziens, dat zij eene deftige ‘clienteele’ (ook al een heel verkeerd gebezigd woord) hebben; maar het publiek stoort er zich niet aan. En niemand (of 't moest een onuitstaanbaren fat wezen) zal zeggen: ik ga naar mijn tailleur om een jas te bestellen; of mijn tailor woont in Londen; of ik kom daar juist van mijn coiffeur; of ik heb bij mijn cuisinier een diner besteld voor zes personen. Dringt een vreemd woord op die wijze in de taal binnen; dan bestaat er dikwijls juist behoefte aan. Dat is b.v. het geval met het woord café. Letterlijk beteekent het koffiehuis. Maar men bedoelt er iets anders {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} mede; eigenlijk een bierhuis, maar toch ook een tapperij, een wijnhuis, zooals men vroeger zeide. Welnu, dat wijnhuis is verouderd, tapperij klinkt te deftig en kroeg al te gemeen. Een tapperij of kroeg met damesbediening dat gaat, dunkt mij, heelemaal niet. En een koffiehuis met damesbediening, neen, daar is het begrip koffiehuis te fatsoenlijk voor. Bierhuis ware het beste, maar als er meer jenever wordt gedronken dan bier, toch ook al niet het rechte! In vredesnaam dan maar café, zegt men. Ik eindig met den raad waarmede ik begon: men zij niet al te kieskeurig bij het toelaten van vreemdelingen en zette ze niet over de grenzen met al te groote strengheid; maar men drage zorg, dat zij onze landgenooten niet verdringen en wake zorgvuldig tegen verarming van onze rijke moedertaal. Mr. C. Bake. 's-Gravenhage 26 Nov. 1904. Geachte Redactie! Ten zeerste het streven van de heer Van der Pot waardeerende, zou ik toch gaarne een opmerking maken naar aanleiding van zijn betoog in het Novembernummer. Hij zegt: Wie bijv.: ‘de acteur vond een dankbaar publiek’ botweg vervangen wil door: ‘de tooneelspeler vond een dankbare menigte’ doet door zijn purisme aan veel hoogere taaleischen te kort’. Tooneelspeler voor acteur is een lang woord; ik heb bemerkt, dat, wanneer men het onmogelijke wil aantoonen van het vervangen van zeker vreemd woord, men bij voorkeur de Nederlandsche ellenlang neemt, hetgeen deze natuurlijk niet ten goede komt. Zegt men eenvoudig ‘de speler vond een dankbaar publiek’ (het woord publiek is in andere gevallen door het meer karakteristiek ‘gehoor’ te vervangen), dan weet ik niet, wat we in dien zin zouden missen; immers hij staat zeker niet alleen, zoodat de bijvoeging ‘tooneel’ aan het woord speler overbodig is. Men denke ook niet met woorden van vreemden oorsprong steeds scherpe onderscheidingen te zullen bezitten. Wat beteekent, om een enkel voorbeeld te noemen, het ingeburgerde ‘artikel’ al niet: het kan beteekenen een handelsartikel, het artikel van een wet, een voorschrift, een verdrag, dan een stuk in dagblad of tijdschrift, ja zelfs gebruikt men het voor ‘lidwoord’. Dit laatste zouden we wenschen, dat niet meer voorkwam, het woord heeft reeds genoeg beteekenissen. U dankzeggend voor de verleende plaatsruimte, Van Elring. s-Hage, 24 Slachtmaand '04. Aan den heer C.W. van der Pot. Uw artikel in het vorige nummer van Neerlandia, ‘Nogmaals het gebruik van vreemde woorden’, heeft op mij een vreemden indruk gemaakt. Als ik het wel begrepen heb, was uw doel te bepleiten, dat het gebruik van vreemde woorden, die goed door Nederlandsche vervangen kunnen worden, afkeuring verdient; daarentegen het gebruik dier woorden, waarvan de vertaling geen juist begrip weergeeft van 't geen bedoeld wordt, minder wenschelijk moet geacht worden (bijv. openbaarheid voor publiciteit, het verschil tusschen acteur en tooneelspeler echter zie ik niet in!) Dit ben ik geheel met u eens; evenals het feit, dat dergelijke bedillerij en fitterij een slechten invloed heeft. Maar in uw stuk komen ettelijke woorden voor, die wel degelijk kunnen vervangen worden door goede Nederlandsche; wat ziet u voor verschil tusschen: 1oMenu en spijskaart, 2oinvitatiekaart en uitnoodiging; 3odistinctie en onderscheiding; 4oair en schijn; 5okwaliteit en hoedanigheid; 6ononchalance en onachtzaamheid? Verder is ‘kleineering’ m.i. een gallicisme: de uitgang ‘eeren’ is geen Nederlandsch. ‘Verkleining’ is hier het goed Nederlandsche woord. Het speet mij, dat in een hoofdartikel van Neerlandia, met dergelijke strekking, zulke uitdrukkingen voorkwamen. Het orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond mag toch zeker zorgen, dat in haar bladzijden de hand worde gehouden aan een zuiver gebruik van onze taal! Hoogachtend, M. Van Doorninck, Cand. Ind. Ambt. Van de bovenstaande stukjes, mij door de redactie welwillend ter inzage toegezonden, geeft dat van mr. Bake natuurlijk het minst aanleiding tot eenig verweer. Slechts zou ik tegenover zijn betoog nog even op het gevaar willen wijzen om vreemde woorden opzettelijk in te halen, ook al zet men het overeenkomstige Nederlandsche woord niet over de grens in aanmerking genomen de neiging die zich in zoo'n geval voor den vreemdeling bij een groot deel van ons volk pleegt te openbaren. Terecht wijst m.i. de heer Elring op de zucht om taalzuiverheid door onmogelijk lange en ongebruikelijke vertalingen belachelijk voor te stellen, men denke aan ijzerenbaan-stilstandplaats e.d. Echter moet ik er tegen opkomen dat vervanging van ‘acteur’ door ‘tooneelspeler’ dit zelfde verwijt zou treffen. Het Nederlandsche woord is noch ongewoon noch m.i. bovenmatig lang en ‘speler’ zonder meer zal men alleen dan kunnen gebruiken, wanneer uit het zinsverband blijkt welk spelen bedoeld wordt. Geheel op zichzelf staande zal het woord wel het eerst aan hasardspeler doen denken. Wat ten slotte de heer v. Doorninck betreft, die het eens was met de strekking van mijn artikeltje, doch zich aan verschillende daarin voorkomende uitdrukkingen heeft geergerd, tegenover hem kan ik slechts aanvoeren dat hij zich ondanks zijne instemming toch juist op het door mij bestreden standpunt stelt. Dat de heer v. D. geen onderscheid voelt tusschen ‘air’ en ‘schijn’, tusschen ‘distinctie’ en ‘onderscheiding’ kan ik niet helpen; dit omstandiger aan te toonen, dan met de zinnen, waarin ik die woorden reeds heb gebruikt, schijnt mij overbodig en ik meen dat vele anderen met mij de eerstgenoemde woorden wel niet zullen willen missen. ‘Menu’ en ‘spijskaart’ zijn natuurlijk geheel gelijk van beteekenis, maar op een ‘menu’ zal men eerder dan op een ‘spijskaart’ de gewraakte Fransche namen aantreffen, kortheidshalve kon dit dus evenals invitatiekaart gebruikt worden. En ook ‘kleineering’ zou niet geoorloofd zijn? Ik laat de juistheid van de bewering in het midden dat alle woorden met uitgang eeren als gallicismen moeten bestreden worden. Maar ik meende in elk geval dat ‘kleineeren’ bij leden van het Alg. Ned Verbond wel burgerrecht zou verkregen hebben na het schoone lied van Frans de Cort, dat tot titel heeft.... ‘Mijne Moedertaal.’ C.W. v.d. Pot. Allerlei Hoe een klein land groot kan zijn. Koning Leopold van België heeft op Nieuwjaarsdag de leden van den Senaat en die van de Kamer bij zich ontvangen en hun toegesproken. Die twee toespraken hebben gerucht gemaakt. Het was kloeke taal, bemoedigend voor het volk, tot welks vertegenwoordigers ze gericht waren. Dat volk behoort voor de meerderheid tot den Nederlandschen stam. Daarom mogen er hier, in het orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond, een paar aanhalingen uit die toespraken worden gedaan, vooral waar ook het eigenlijke Nederland er wijsheid uit kan putten. Is dat woord: ‘een land is nooit klein, {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} wanneer het door de zee wordt begrensd’ niet ook voor Nederland gesproken? Zoo zeide dan koning Leopold tot de heeren van den Senaat: Een land is nooit klein, wanneer het door de zee wordt begrensd. Dat al de bedrijvigheid, al het vernuft, die in ons land opborrelen, hun dienst verrichten en van België een grooter België maken! Laat ons betrouwen stellen in ons zelven. Wij zijn, ik herhaal het, een krachtig en sterk ras; wij zijn werkzaam en verstandig. Laat ons allen werken, met één gedachte; en welke onze belooning weze, laat ons allen werken voor elkander; want in een land mogen er enkel kinderen van een zelfde land wezen. En tot de heeren van de Kamer: Wij treden het laatste kwart eeuw van ons onafhankelijk bestaan in. Dat is een beslissend tijdperk. Wij hebben gedurende onze vijf en zeventig eerste jaren blijken gegeven van een bewonderenswaardige krachtdadigheid en groote dingen verricht. Het is in den loop van deze beginnende vijf en twintig jaren, dat België de volle maat van zijn verzamelde krachten zal kunnen geven. Wat al groote dingen kan men doen in vijf en twintig jaren! Er bestaan, wat ik wonderen der vaderlandsliefde zou heeten, mijneheeren. Ziet verre van u, naar het uiterste Oosten. In vroegere jaren heb ik die streken doorkruist. De zaken zijn thans sterk van voorkomen veranderd. Japan was toen een curiositeit. Ziet, wat het nu geworden is, tot welken rang het geklommen is, door zijne vaderlandsliefde, de inrichting en de tucht. Japan van heden bezit een bewonderenswaardig leger en vloot. Dat alles, mijneheeren, werd verricht in vijf en twintig jaar! Ziet dichter bij ons; dat groote Duitsche rijk, bestierd door een verlichten keizer, erfgenaam van een doorluchtige dynastie, en gevormd door groote voorbeelden, heeft het de verovering ter zee ondernomen. Duitschland bezit thans eene der eerste handelsvloten der wereld. En dat alles werd verricht in vijf-en-twintig jaren. Ziedaar, mijneheeren, wat ik zooeven wonderen der vaderlandsliefde noemde. Ik geloof niet dat die wonderen der vaderlandsliefde het voorrecht zijn van de groote landen. België, hoewel klein, mag hopen, die ook te zien verwezenlijken. Het bezit nog altijd ongeschonden zijne grondwettelijke vrijheden en vooral de persoonlijke vrijheid, die eene zoo groote uitbreiding geeft aan den geest van initiatief; en de vrijheid van vereeniging, dank aan welke de pogingen verdubbeld worden. Het huidige geslacht zal wellicht de viering van ons eeuwfeest niet zien; maar het kan die voorbereiden. Het heeft groote plichten te vervullen. De administratieve en studievakken zijn overbezet. Niemand beter dan de volksvertegenwoordigers weten hoe zeer het minste ambt nagejaagd wordt. Men moest naar buiten zien. Waarom zouden de Belgen niet zoo wel als de vreemdelingen een wereldbaan kunnen volgen? Is een jonge Belg dan minder waard dan een jonge Franschman, een jonge Duitscher of een jonge Engelschman? Om te slagen is er wil, een doel en eerzucht noodig. De wil alleen is niet voldoende. Die moet doelmatig zijn en de middelen tot verwezenlijking bezitten. De uitbreiding van onze werkzaamheid naar buiten vereischt opvoeding, of om het beter te zeggen, vorming. Gij kent, mijneheeren, de rol, die in het onderwijs de groote voertalen vervullen, waarvan de onmisbaarste mij het Engelsch schijnt, alsmede het Duitsch en het Spaansch, dat ons betrekkingen geeft met Zuid-Amerika. Gij ziet, mijneheeren, dat eene groote taak voor ons staat. Ik ben overtuigd, dat België die zal weten te vervullen. Ik deel uwe vaderlandsche gevoelens, en ik ben zeker, te beantwoorden aan uwe gevoelens, zoo wel als ik de mijne uitdruk, wanneer ik zeg: Leve voor altijd, het onafhankelijke en voorspoedige België! Onze Straatjeugd. Over zijn Voordracht: Praatavond over Onze Straatjeugd, schrijft de heer L. Simons zelf in Ons Huis o.m.: Ik heb als inleider het verschijnsel der verwildering van onze straatjeugd vooral behandeld als een brokje nationale zielkunde. Ik deed in mijn toelichting dit nog nader uitkomen. Allereerst door het verschijnsel ietwat nauwkeurig te omschrijven als: vernielzucht, 't bespotten, lastig maken van anderen, 't bevuilen van gebouwen, wegen, personen. Dit alles is een uiting van onhebbelijkheid, ongemanierdheid, zucht om te grieven, om te doen blijken van verzetlust en dus in den grond een gemis aan zedelijk zelfbedwang, aan welopgevoedheid, aan wellevenskunst. Na vooral er op te hebben gewezen, dat het mij niet te doen was om uiterlijke tucht, van buiten naar binnen werkend door strafbedreigend gezag, omdat hierbij de eerbied voor den mindere zoo licht verloren gaat, begon ik het verschijnsel dat ons bezighield, nauwkeuriger als echt hollandsch te omschrijven. Er zit hier een natuuraanleg in, versterkt door onze historie, en bij andere volken van anderen aanleg en geschiedkundige ontwikkeling doet dit bijzondere verschijnsel zich dan ook oneindig minder voor. Wij, Nederlanders zijn bijzonder individualistisch aangelegd; kritisch-nuchter, kijkers naar en opmerkers van 't kleine om ons heen, meer dan zoekers van groote waarheden. In onze letterkunde is 't spottendsatirieke en realistische deel het best gelukte, en ook in onze schilderkust vermijden we zelfs met opzet samenstelling, bouw, regeling, vasten lijnomtrek. Onze hoogste schoonheid bereiken we in de uitdrukking van zielleven in vormloosheid. En dit gemis aan vormen werd in ons volksleven versterkt door de burgerlijkheid van ons heele nationale bestaan; door den ingeboren haat van den Nederlander voor goede vormen als niet echt en niet karaktervol (wie 't hart niet op de tong heeft; er doekjes om windt; niet vloekt en niet drinkt was de ware broeder niet); door de verwijdering tusschen de in de 17e eeuw zich rijk handelende burgerij en het eigenlijk gezegde volk. Aan volksbeschaving deed men niets of weinig. En zoo bleef er te minder teel-aarde voor het groeien van het fijner gevoel van den innerlijken eerbied voor den medeburger, wanneer die in zijn kleeding de beter gestelde klasse verraden mocht. Wat later in het debat (ook door tegenstanders) werd opgemerkt omtrent den steun, en toejuiching die onze kwajongens bij hun streken van ons volwassen publiek vinden, bevestigde m.i. de juistheid mijner opmerking, dat wij hier niet met de jeugd, maar met heel ons volk te maken hebben. In het buitenland is van een dergelijk aanmoedigen van de bengelachtigheid, als die zich daar eens uit, zeker geen sprake. Dat nu deze nationale geaardheid zeer versterkt wordt door ongunstige maatschappelijke omstandigheden, spreekt van zelf. Eer die maatschappelijke omstandigheden veranderd zijn en hun inlvoed op onze jeugd zich kan doen gelden, moet er nog heel wat tijd verloopen. De vraag was nu, wat alvast kon gebeuren. Dankbaar werd door mij gewezen op den machtigen invloed ten goede die uitgaat van het zelfontwaken onzer arbeiders en van het vakvereenigingsleven. Dat kweekt zelfrespect en verantwoordelijkheidsgevoel jegens de mede-kameraden, en al komt er zelfoverschatting wel bij, 't is een fout aan den goeden kant. Maar nu de vraag: Wat kan de school doen tegen die jeugdverwildering? Geef ze speelgelegenheid onder goede tucht aan de school en ze behoeven niet op straat uit te razen. De zedelijke invloed van de school hangt daarbij vooral af van hetgeen de onderwijzer is. Vandaar dat betere en hoogere opleiding van, en meer eerbied voor den klasse-onderwijzer m.i. belangrijke factoren in de kwestie waren. En dan meende ik dat door in de school onze jongeren te spreken over 't gemeenschapswerk voor hen en allen, door hen eerbied in te prenten voor verstandig gezag, voor de persoonlijkheid en 't werk van anderen, naast de beoefening van tuchtspelen wel iets te bereiken zou zijn. Want 't is hollandsch om iets te doen als 't verboden is, maar ook hollandsch om iets te laten als men maar zelf begrijpt, gevoelt dat het moet. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Akademische Vereeniging Hollandia te Aken. Den 4den Februari van het vorig jaar werd deze studentenvereniging begunstigend lid van het A.N.V. Dit wordt vermeld in de kalender-aanteekeningen van den almanak voor 't vereenigingsjaar 1904-1905. Daar worden nog meer bijzonderheden uit het 20-jarig bestaan dezer Vereeniging van Nederlanders in den vreemde vermeld als: De vereeniging wordt kapitalist, oprichting van den Oud-Heerenbond (19 Dec. 1897), Jaapie ontpopt zich, enz., in welke, meest geheimzinnige toespelingen we ons verder niet noodeloos zullen verdiepen, ofschoon het niet moeilijk zou vallen te onderzoeken wie Jaapie is, want een uitslaande plaat achter in den Almanak geeft een grappige stamboom bestaande uit 85 kleine, in cirkeltjes gevatte portretten, dat van den eersten secretaris in top, terwijl achter elken naam den onmisbaren bijnaam staat, een staalkaart van kenschetsingen. Maar niet daarover wilden we iets in het midden brengen. Uit het jaarverslag 1903-1904 blijkt, dat Hollandia voor de te Aken studeerende Nederlanders een groot gevaar heeft afgewend: ‘Door den Pruisischen Minister van onderwijs te Berlijn was n.l. bepaald, dat in het vervolg door Nederlanders met eindexamen H.B.S. 5 geen examens meer mochten worden afgelegd. Door ons bestuur, daarbij krachtig ondersteund door een spoedig “comité van verweer” bestaande uit de heeren Rexhäuser en Salm, werd dadelijk met alle macht tegen dezen maatregel te velde getrokken en uitvoerige requesten ingediend bij den Minister van Buitenlandsche zaken in den Haag, H.M. gezant te Berlijn en den Minister van Onderwijs te Berlijn, terwijl bovendien de hulp werd ingeroepen van Rector en Senaat en Prof. v. 't Hof. Van alle kanten werd ons de meest bereidwillige steun verleend, zoodat wij spoedig eene uitvoerige vergelijking tusschen ons onderwijs aan eene H.B.S. en eene Duitsche Oberrealschule konden doen volgen. In 't begin van Januari konden wij het genoegen smaken onze pogingen met goed succes bekroond te zien: het ministerieele besluit ingetrokken, zooda Nederlanders weer evenals vroeger als “Studierende” worden opgenomen. Toch heeft deze quaestie onze vereeniging nadeel gedaan, doordat enkele jongelui die van plan waren hier te komen studeeren nu elders zijn heengegaan en één lid de heer Bonemeyer door den onzekeren toestand afgeschrikt, het veiliger achtte in Delft zijne studies voort te zetten.’ Het bestuur der Vereeniging bestaat thans uit de heeren J.E. Loth, Voorzitter, J.M.H. Hermans, Ondervoorzitter-Secretaris, P.H.J. Helder, Penningmeester. De onderscheidingsteekenen van de Hollandia-leden zijn: fluweelen baret (zwart groen met gouden leeuw) bij officieele gelegenheden, anders rood-wit-blauw. Moge elke andere Ned. Vereeniging in het buitenland zich evenals deze bij het Alg. Ned. Verbond aansluiten. Geen beter middel om zich in den vreemde deel te blijven voelen van den Ned. Stam. Het Vlaamsch in 't Belgisch leger. Uit Luik wordt aan een Vlaamsch blad geschreven: Een groote opschudding is hier verwekt geworden onder het officierenkorps van het 14e linieregiment, ten gevolge van een dienstbevel uitgaande van den brigade-generaal. Ziehier van wat er sprake is. Eenigen tijd geleden werd aan het officierenkorps kond gedaan dat de legeroverheid er prijs op stelde al de officieren van 't regiment in staat te weten het onderricht aan Vlaamsche soldaten te geven in hunne moedertaal, dus dat het gewenscht werd geacht alle niet-Vlaamsche officieren zich te zien toeleggen op de studie dezer taal, ten einde de opgelegde zending te vervullen. Er werden officieren aangetroffen die deze aansporing in den wind sloegen en zich niet eens de moeite getroostten de taal der soldaten aan te leeren. Dit kwam ter ooren van de overheid en nu is een nieuw dienstbevel uitgevaardigd, waarbij wordt gezegd dat zij, die binnen zeker tijdverloop niet in staat zijn Vlaamsch onderricht te geven, naar eene andere bezettingstad zullen gestuurd worden en geene bevordering in 't leger meer bekomen. Krachtiger leven? Er wordt zoo dikwijls - en wij vreezen, dikwijls met reden - geklaagd over het gebrek aan ondernemingsgeest bij den Nederlandschen handel, dat er wel kennis genomen mag worden van een onverdacht getuigenis voor het tegenovergestelde. In zijn verslag over 1903, onlangs verschenen, zegt Sir John Anderson, gouverneur van de Engelsche kolonie Straits Settlements, dat de handel van de kolonie eenigszins schijnt te verminderen. Dat schrijft hij ten deele toe aan ‘den stijgenden ondernemingsgeest der Nederlandsche kooplui.’ De zaken, die er op de havens van Java gedaan worden, toch al gering, namen in 1904 nog af, en ‘de handel met Nederlandsch Borneo vertoont teekenen van meer en meer in de handen van kooplui op Java over te gaan.’ Nederlandsch in België. Uit Brussel wordt ons geschreven: De heer Esser klaagt terecht over de verwording, verhoogduitsching onzer taal in Noord-Nederland. Wat zou hij zeggen over hare verfransching in Zuid-Nederland? Onze dagbladschrijvers bijzonder kunnen geen Vlaamsch (De schr. bedoelt natuurlijk: onze dagbladschrijvers in 't bijzonder kennen geen Vlaamsch, Red.). Hier is een bloemlezing uit de besten hunner: In Wallonië onderwijst het Waalsch zich niet meer. Een priester die zich op den trein bevond kon hem nog de biecht hooren. Wij bevonden ons liggend, zittend, rechtstaande. De Japanners vechten met bijval. Het vuur gebeurt aan zijn beddegoed. De Russen maakten eene verkenning, daarna maakten zij een uitval en maakten vele gevangenen. Men verliet zich in gissingen. Die twee vrienden hebben gebroken. Man en vrouw hebben zich gescheiden. De schrijver had er nog bij kunnen voegen de vertaling van het volgende Bericht (Avis) aan verzenders van goederen. ‘De koopwaren met ijzeren weg of boden verzonden zullen moeten op den oogenblik hunner ontvangst, in tegenwoordigheid van den bediende met hunne bestelling gelast, gewegen worden. Indien hun gewicht niet gelijk gevonden wordt met dit op den vrachtbrief aangeduid, zal eene aanklacht moeten, aan het bestuur met hunne verzending belast ingediend worden. Bij gebrek van hiervan te volkomen zal de bestemmeling zonder toevlucht tot den afzender blijven.’ Kunnen de Vlamingen niet eens nieuwe pogingen doen voor 't verkrijgen van goede vertalers o.a. bij de spoorwegmaatschappijen? Een van 't oude ras! Op Oudejaarsavond is te Nieuw-Rochelle in den staat Nieuw York een oud Nederlander overleden, die in de groote Amerikaansche republiek naam gemaakt en zich een groot fortuin verworven heeft met zijn reusachtige toko's of warenhuizen, Folkert Harmensz Kuiper werd te Akkrum in Friesland geboren. Maar in Amerika veranderde hij zijn naam in Cooper, - vreemd, omdat uitheemsche namen onder het Amerikaansche volk zoo algemeen zijn en in sommige kringen een Nederlandsche naam zelfs als deftig geldt. Maar Kuiper vergat zijn land niet; Coopersburg de liefdadige instelling die hij eenige jaren geleden te Akkrum gevestigd heeft is er het bewijs van. Ziedaar een Nederlander, waarin genoeg ondernemingsgeest stak! Vreemde woorden. Iemand vroeg in een winkel waarvoor een partijtje ongelijksoortige porseleinen kopjes en schoteltjes diende. ‘Voor de complimenteering van serviezen’, was het antwoord. Dat komt er van als men vreemde woorden gebruikt waarvan men de beteekenis niet begrijpt. Het geval herinnert aan het boertje dat beweerde een pendule met twee coupé's te hebben gekocht. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Proeve van Amerikaansch-Hollandsch. Uit een aankondiging in een Amerikaansch blad: Kom hier en verneem wat de kleedermaker u dit Najaar dient te geven. Anderen zullen deze zelfde stijlen in het volgende jaar verkoopen, maar wij zullen bij dien tijd weder een jaar vooruit zijn. De laatste buitenlandsche en binnenlandsche stoffen worden opgemaakt in deze nette tinten van bruin, in dubbel en enkele borst. Zie ons raam vertoon. Een jong man die werkelijk weet hoe te kleeden wil geen pak als door duizenden anderen gedragen. Hij wil onderscheiden zijn. De meeste kleedingwinkels kunnen hem in zulke kleeding niet uitdossen. Dit is een winkel buiten de gewone Wij specialiseeren den jongen man door hem college kleeren te geven, overvloed van patronen en juist een of twee pakken van iedere soort, breede schouders, losse en Engelsche jassen, breede ‘peg’ broeken. Meer waarde dan de prijs moet geven. Onze Taal en de Wetenschap. Bij de opening zijner academische lessen als privaat-docent in de geschiedenis en ontwikkeling van de grondslagen der math. wetenschappen zeide Prof. dr. P. van Geer: Het schrijven der uitkomsten van een wetenschappelijk onderzoek in een vreemde taal is af te keuren; zijn zij van genoegzaam belang, dan zullen zij haar weg wel vinden, in welke taal ook geschreven; zijn zij het niet, dan doet het er al zeer weinig toe, in welke taal zij in het licht worden gegeven. ‘Duitsch’ bij het ‘Duitsche’ Spoorwegmaatschappijen. Geruimen tijd geleden kon men in dit blad de rechtmatige klacht lezen over het indringen van het Fransch in onze spoorwagens 1e en 2e klasse bij verschillende Spoorwegmaatschappijen. 't Heeft niets uitgewerkt, integendeel, zelfs in een D. wagen van de Maatschappij Keulen aan den Rijn - en hij scheen van het nieuwste model te zijn - sprong mij in het oog: Pas onvrir avant l' arrêt du train, fermez la porte, zu, fermé, offen, ouvert. In Elzas-Lotharingsche wagens heb ik dat vroeger ook niet opgemerkt, nu echter, als gevolg van een 34-jarige verduitsching, prijkt ook daar het Fransche opschrift. Deze Fransche overzetting mist allen grond. Ieder ontwikkeld mensch kent tegenwoordig Duitsch en een Franschman die 1e of 2e klasse reist heeft zeker een hoogere school bezocht en verstaat, wijl daar Duitsch een verplicht leervak is, ongetwijfeld die paar woorden. Maar wij Duitschers zijn nu eenmaal gewoon ons te plooien ten minste sedert Bismarck ons niet meer bestuurt. De niet Duitschers stemt men door zulk eene ongewenschte tegemoetkoming toch niet vriendelijker voor de Duitschers en de Duitschgezinden ontneemt men de vreugde van het weerzien des vaderlands telkens wanneer zij uit den vreemde komen. Daarom weg met Fransche opschriften in alle wagens. Hoe men ons daarentegen van andere zijde tegemoet komt toont het volgende: Van Aken loopt een lijn over Bleiberg naar Verviers; sedert lang heeft men kunnen opmerken dat de in Aken - dus op Duitsch grondgebied - bedienende Belgische conducteurs geen woord Duitsch wordt verstaan ofschoon aan de Belgische grens veel Duitsch wordt gesproken; men kan dus in ons eigen land niet eens meer overal door Spoorbeambten worden ingelicht. 't Is fraai! Aan dezen misstand moet een einde worden gemaakt. (Alldeutsche Blätter). Chauffeur. Met de automobielen heeft het woord chauffeur in Engeland zijn intocht gedaan. Maar men slikt daar niet zoo goedmoedig vreemde woorden als bij ons, en dus doen velen er hun best om van dat barbarisme af te komen. Kon men 't woord nog in spelling en uitspraak verengelschen, dan was het nog iets, zegt men; want in dit opzicht heeft men in Engeland krachtiger taalgevoel: de vreemde woorden, die men meent niet te kunnen missen, worden het nationaal stempel opgezet, in spelling en uitspraak. Dat deden onze voorouders ook. Waarom, vraagt een inzender in de Times, niet het goede Engelsche woord ‘driver’ gebruikt, gelijk vele ‘chauffeurs’ zich reeds noemen, als men geen ander heeft? Bovendien chauffeur beteekent stoker, en de man die een motorwagen bestuurt is geen stoker. Zoo zou in het Hollandsch ook bestuurder kunnen gebruikt worden, of anders waarom niet Koetsier? Tegen den tijd, dat het paard voor alle voertuigen verdwijnt, is dat woord dan meteen onder dak gebracht. N.R. Ct. Mededeelingen Nederlandsche graven op Spitsbergen. Naar aanleiding van den brief van Mr. W. Thelen in het vorig nummer van Neerlandia, verscheen in de N.R. Ct. van 1 Jan. het volgend ingezonden stuk van Dr. J.J. Scheltema, oud-deelnemer der Willem Barents-expedities. Toen de Willem Barents in 1878 het oude Smeerenburg op Amsterdam-eiland bezocht en er den gedenksteen plaatste, waarvan mr. Thelen het opschrift vermeldt, werden de graven op het kerkhof aldaar tevens hersteld. De kommandant dier expeditie, de heer A. de Bruijne, deelt in zijn verslag het volgende daaromtrent mede: ‘De kisten werden met de halfvergane deksels weder dichtgetimmerd, de kruisen opnieuw opgericht en den volgenden dag op het hoogste punt van den grafheuvel, te midden der graven, een groote steenhoop gebouwd, waartegen met eenige helling de uit het vaderland meegebrachte steen werd geplaatst, waarop te lezen stond: (volgt het door mr. Thelen vermelde opschrift).’ Afdoende is die herbegrafenis echter niet geweest, zooals ook blijkt uit een fotografie, door een der deelnemers aan de expeditie, den heer W.J. Grant, van het kerkhof genomen. Na dien tijd zullen waarschijnlijk de door honger gescherpte speurzin der poolvossen - die hyena's van het Noorden - en de nieuwsgierigheid der toeristen - die hyena's, die over de geheele wereld verspreid zijn - er het hunne toe hebben bijgedragen, dien toestand nog te verergeren. Hoe 't zij - ten volle deel ik het gevoelen van mr. Thelen, dat het onze plicht is, die graven in behoorlijken toestand te brengen. Waar tegenwoordig bijna ieder jaar één of meer schepen Spitsbergen aandoen, kan de regeering m.i. daartoe wel andere maatregelen nemen dan er speciaal daarvoor een schip heen te zenden, vooral indien ze zich in betrekking wil stellen met onzen ijverigen consul te Hammerfest, den heer Robertsen. Misschien ligt het echter nog meer op den weg der Willem-Barents-vereeniging in deze het initiatief te nemen. De Nieuwe Courant herinnerde naar aanleiding van deze kwestie aan een feuilleton, dat zij op 6 April 1904 aan die zaak gewijd heeft: Uit een plaats in de bekende reisbeschrijving van prof. Nansen In Nacht en IJs, leidde de schrijver van bedoeld feuilleton af, dat op het Amsterdam-eiland een zeer ergerlijke gravenschennis was gepleegd door een Hollander Bek en een Noorsch zeeman Hendrik Pedersen. De schrijver van het feuilleton richtte zich destijds per brief tot prof. Nansen om dienaangaande nadere inlichtingen te mogen ontvangen. De groote ontdekkingsreiziger en geleerde liet door zijn secretaris antwoorden, dat z.i. de griezelige mededeelingen van Pedersen (een der opvarenden van de Fram) niet au sérieux mochten worden genomen, doch moesten worden beschouwd als matrozenpraatjes. Helaas schijnt uit de verklaringen van 's heeren Thelen's zegsman te blijken, dat prof. Nansen's vermoeden onjuist is geweest. De graven op Amsterdam-eiland, in 1878 door den 1e-luitenant de Bruijne op passende wijze in orde gebracht, waren in den zomer van '80, bij het bezoek der Eira onder Leigh Smith, nog ongeschonden. Nog schreef Mr. J.T. Linthorst te Assen aan de Nieuwe Courant eenige door verrassend aantal noodeloos vreemde woorden ontsierde, bijzonderheden, waaronder deze: In 1898 was ik ter plaatse en vond toen aldaar den toestand der bedoelde graven minder desolaat, dan die thans blijkt te zijn ofschoon ook toen reeds schedels, beenderen en brokstukken van primitief getimmerde doodkisten over een goed deel van Smeerenburg waren verspreid. Enkele doodkisten evenwel waren behalve dat de meeste deksels {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} waren losgeraakt nagenoeg intact, evenals de zich daarin bevindende geraamten. Destijds waren nog gedeelten van mutsen en andere kleederen (welke laatste thans niet meer het geval schijnt te zijn) op de geraamten aanwezig. Het door u geciteerde antwoord van prof. Nansen is beslist onjuist. Na 1898 toch of wellicht nog in den nazomer van dat jaar heeft inderdaad ergerlijke graven-schennis op Smeerenburg plaats gehad, blijkens mededeeling van den sedert overleden ‘Nordpohlfahrer Capt. Bade zu Rostock, die mij in het jaar 1899 schreef, dat sinds ons bezoek in 't vorige jaar, op ‘widerwärtige’ wijze onder die graven was huisgehouden: het waren, volgens de door hem ingewonnen berichten, Engelsche toeristen geweest, die, ten aandenken aan deze lugubere plaats in de arctische wateren, doodshoofden, doodsbeenderen etc. hadden geroofd. Niet alleen op Smeerenburg maar ook elders op Spitsbergen schijnen van onze voorzaten rustplaatsen te zijn die voorziening tegen algeheelen ondergang behoeven. De Wet op 't Nederlanderschap. In verband met het artikel over de Wet op 't Nederlanderschap en Ingezetenschap door Mr. H.J. Boelen in het Decembernummer geschreven, vestigen wij de aandacht op een ingezonden stuk van den heer F.C. Stoop te Londen in de N. R Ct. van 21 Dec., waarin o.m. wordt gezegd: ‘Sedert het ontstaan dezer Wet in 1893 heeft een aanmerkelijk deel van de Nederlanders in den vreemde hunne nationaliteit verloren door verzuim van inschrijving en wederinschrijving op het Consulaat. Dit getal neemt voortdurend en geheel automatisch toe, en er zullen niet vele termijnen van 10 jaren voorbij gaan dat de Nederlanders in den vreemde als zoodanig zullen uitgeroeid zijn.’ ‘Men moet, zooals ik, getuigen zijn van de verontwaardiging van geboren Nederlanders, in den vreemde woonachtig, die plotseling uitvinden dat zij, door het niet voldoen aan eene ellendige formaliteit, hun nationaal erfdeel verloren hebben, om te weten hoe door deze Wet dikwijls de beste elementen van hun vaderland vervreemd worden. Ik heb vóór mij een brief van een slachtoffer der Wet, Nederlandsch groothandelaar te Londen, lid van het bestuur van de Nederlandsche Kamer van koophandel te Londen, die, onder meer, zegt: “dat hij het niet over zich verkrijgen kan zijn geboorterecht terug te koopen, daargelaten of de prijs één gulden of duizend gulden is.” De Vereeniging “het Buitenland” wordt door het Rijk gesubsidieerd om Nederlanders naar den vreemde te helpen tot uitbreiding van de handelsbetrekkingen van het moederland, en de Wet op het Nederlandschap leidt, vroeg of laat, tot het automatisch verlies van nationaliteit van die gesubsidieerde onderdanen. Voorwaar een parodie!’ De heer Stoop noemt een vijftal voorbeelden, waarvan de volgende twee reeds welsprekend genoeg zijn: 1.Voornoemde groothandelaar liet zich inschrijven volgens de Wet op 26 Juli 1893. Op 23 Juni 1903 begaf hij zich naar het Consulaat ter herinschrijving en kreeg ten antwoord: ‘het is te vroeg.’ In October 1903 begaf hij zich weder naar het Consulaat en kreeg ten antwoord: ‘het is te laat’. Hij heeft zijn Nederlanderschap verloren. 2.J.I., geboren Nederlander, drukker te Londen, liet zich inschrijven op 15 Januari 1894. Op 11 Augustus 1904 meldde hij zich op het Consulaat tot wederinschrijving aan en kreeg ten antwoord dat het te laat was, en dat hij zijn Nederlanderschap verloren had, en nu f100 moet betalen om het terug te krijgen. Hij kan geen f100 missen. Inmiddels heeft de Nederlandsche Vereeniging te Londen alle daar woonachtige Nederlanders opgeroepen tot een protestvergadering, welke gehouden is Woensdag 11 Januari en waarop met algemeene stemmen (ongeveer 150) de volgende motie is aangenomen: ‘Tengevolge van het verzuimen van de formaliteiten welke door de wet op het Nederlanderschap worden voorgeschreven, hebben vele Nederlanders buitenslands, buiten hun wil en weten hun nationaliteit verloren. De Londensche Nederlanders dringen daarom ten sterkste aan op een wetswijziging waardoor het onrecht, den Nederlanders buitenslands aangedaan, herstelbaar wordt.’ Afschriften van de motie zullen aan de ministers van buitenlandsche zaken en justitie en aan de kamerleden in Nederland worden toegezonden. 't December-nummer van 1904. Hoewel de oplaag van het December-nummer 6000 ex. bedroeg, kon niet aan alle aanvragen worden voldaan. O.m. ontvangen daardoor de voor 1905 ingeschreven nieuwe leden der groep België geen exemplaar van dit nummer. Wel zijn nog eenige exemplaren beschikbaar. Maatregelen zijn genomen om voortaan aan alle aanvragen te voldoen. Opgaaf van Nieuwe Leden. Wie nieuwe leden opgeeft verzuime niet er bij te vermelden, welk bedrag ze jaarlijks wenschen te betalen en of op 't adres moet vermeld worden Mevr., Mej. of den Heer. Prijsvragen. Op prijsvraag I, reclameplaat, zijn ingekomen tien nog niet ontpakte ontwerpen. De beoordeelingsraad bestaat uit prof. Henri Evers, Delft; A. Le Comte, Delft, en Alfr. van Neste, Antwerpen. Op prijsvraag II, propaganda-boekje, kwamen elf antwoorden in onder de volgende motto's: Nederlanders, waar ge U ook ter wereld bevindt, blijft Nederlanders. In hart en nieren. Ermia. Taal is geld. Eendracht maakt macht. Wie oude grootheid viert, kweekt jonge grootheid aan. Despereert nimmer. Eén van Stam, één van Ziel. Eén taal, éen volk. Was ist zu wollen? Was zu thun? Door eendracht sterk. De beoordeeling is aan het Hoofdbestuur. Boeken voor Zuid-Afrika. Op de samenkomst van Debatsvereenigingen te Middelburg (Kaapkolonie) kwam, blijkens een verslag in De Stem van 18 November, het volgende voorstel van de Steynsburgsche D.V. ter sprake: ‘Deze conferentie stelle sub-comités aan in verschillende gedeelten van de Kaap-kolonie in samenwerking met het Hoofd-comité te Steynsburg tot het gratis verkrijgen van boeken van het Algemeen Ned. Verbond in Nederland, voorsteller de heer O.J.J. Oosthuizen, secondant de heer W. Hovy.’ Bij de toelichting wezen de voorstellers op de prachtige partij boeken, die de Steynsburgsche D V. uit Nederland heeft ontvangen welke kans voor alle Z.A.D.V. en bibliotheken openstaat. De heer Hovy, als secretaris van genoemd comité in Steynsburg heeft reeds meer dan 12 aanvragen naar Holland gezonden, en is bereid verder zijne bemiddeling in deze belangrijke zaak aan te bieden, welke een krachtig middel is ter bevordering van de Nederlandsche taal en geschiedenis. De vergadering betuigde haren dank aan den heer Hovy voor zijne bemoeiingen in dezen, terwijl den afgevaardigden opgedragen werd deze zaak in hunne vereenigingen en verder in ruimer kring bekend te maken. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat doen wij voor onze taal in het buitenland? Wanneer men weet, dat Duitschland ter ondersteuning van Duitsche scholen in het buitenland (b.v. in Amsterdam en Rotterdam) in 1903 een som van f240.000 beschikbaar stelde, dan mag zeker wel gevraagd worden wat wij daartegenover voor onze landgenooten in den vreemde doen. In Duitschland alleen moeten zich een kleine 80.000 Nederlanders ophouden. Door de kerk is ten minste op dit gebied een begin gemaakt. Zoo is de heer Kooymans als godsdienstonderwijzer te Duisburg aangesteld. Hij preekt ook in Ruhrort. Verzoek om Dagbladen en Boeken. De leden van het Alg. Ned. Verbond die met hunne gelezen dagbladen een nuttig werk willen doen, worden verzocht ze te zenden aan de Boeken-commissie, Van der Duynstraat 63, Rotterdam. De dagbladen zullen gebruikt worden om Nederlandsche leesinrichtingen in het Buitenland, vooral in havenplaatsen en andere streken met een niet bemiddelde Hollandsche kolonie, geregeld van kranten te voorzien. Ook boeken zijn steeds welkom. Voor briefwisseling dienaangaande is het adres Dr. W. van Everdingen, 1e Secretaris der Boeken-commissie, Mathenesserlaan 206, Rotterdam. Geschenk Bizio. De heer L. Bizio, Consul der Nederlanden te Venetië, heeft een nieuw bewijs gegeven van zijn groote belangstelling in het streven van het A.N.V. door het de geheele oplaag, 150 exemplaren, aan te bieden van het door hem geschreven werk: Maladie, Mort et Sépulture de S.A. le Prince Guillaume George Frédéric d'Oranje Nassau, documents officiels publiés à l'occasion du premier centenaire de sa mort. Exemplaren van dit smaakvol uitgevoerde geschrift, voorzien van merkwaardige afbeeldingen, zijn, zoolang de voorraad strekt, te verkrijgen tegen inzending van f1.00. Aanvragen te richten aan de Administratie. Groepen. Nederland: Secretaris C. van Son, Dubbeldam. België: Secretaris H. Meert, 20 Spiegelstraat, Gent. Oost-Indië: Secretaris Mr. W.L. Borel, Batavia. Suriname: Secretaris Mr. P. Hofstede Crull, Paramaribo. Ned. Antillen: Secretaris Luit. J.A. Snijders Jr., Willemstad, Curaçao. Zelfstandige Afdeelingen. Parijs: Secretaris J. Stortenbeker, 4 Rue Scribe. Konstantinopel: Secretaris Dr. A. Coomans de Ruiter. Perzië: Secretaris J.P. de Hoog, Téhéran. Grand Rapids: Secretaris T. Joosten, 17 Ohiostreet. Chicago: Secretaris Mr. G. Pon, 11224 Mich. Ave, Chicago (Ill.) Studie te Leiden. De heeren Th. Joekes, Haagweg 89; A.H. van Ophuysen, Witte Singel 37, en J.C. Brinks, Rapenburg 20, leden der Leidsche Studenten-afdeeling van het A.N.V., vormen een bestendige commissie tot het geven van alle mogelijke inlichtingen aan vreemdelingen, die van plan zijn in Leiden te komen studeeren. Ned. Studenten te Aken. Het getal Nederlandsche Studenten aan de Polytechnische Hoogeschool te Aken bedraagt thans 35. Verschenen het Christelijk Schoolblad, orgaan van de Vereeniging van onderwijzers en onderwijzeressen in Zuid-Afrika, onder redactie van het Hoofdbestuur: W. Klooster, F.W. Wagner, N. Tromp, M. Vaandrager en H.H. van Rooyen. Eigenlijk is het een wederverschijnen, want bij het uitbreken van den oorlog werd de uitgave gestaakt. De leuze der Vereeniging was en is: 1. 't Recht der opvoeding is in de eerste plaats aan de ouders; 2. Getrouw aan taal, godsdienst en historie der vaderen; daarbij rekening houdende met de veranderde omstandigheden, waaronder (zij) thans leven. Verheffing van het Chr. Nat. Onderwijs en versterking van den korpsgeest onder de collega's is hoofddoel. Voor kerkelijke en politieke kwesties wordt in het maandblad geen plaats ingeruimd. Een woord aan den lezer in het eerste nummer eindigt aldus: Wij ontveinzen ons niet, dat de dagen voor 't vrije onderwijs moeilijk zijn, dat de strijd om 't bestaan van den C N. onderwijzer zwaar is, en waarschijnlijk in de naaste toekomst nog zwaarder zal worden, maar 't geloof in het heilig recht onzer zaak geve ons kracht, om elkander ook onder de moeilijke omstandigheden te steunen en toe te roepen: ‘Ende en desespereert nimmer’; en leere ons onze plicht te doen jegens de kinderen onzes volks, alleen ziende in 't gebod en blind voor de toekomst. Rondreis Hullebroeck en De Vos. Bij genoegzame deelneming stellen de heeren Hullebroeck en De Vos uit Gent zich voor weder een voordracht te houden in Noord-Nederland. Ditmaal over ‘de Geschiedenis van het Vlaamsche Volkslied,’ waarbij aan Benoit weder een groote plaats zal worden ingeruimd. Het vorig jaar in een zevental plaatsen optredend waar afdeelingen van 't Verbond gevestigd zijn, mochten deze beide Vlamingen veel genoegen van hun muzikale voordracht beleven. Afdeeling Oostelijk Flakkee onderhandelt op 't oogenblik weer met hen over een muziekavond en stelt zich voor een rondreis, die zou kunnen omvatten: Vlissingen, Middelburg, Goes, Zierikzee, Brouwershaven, Goedereede, Oude Tonge, Hellevoetsluis, Brielle, Oud-Beierland, Rotterdam. De kosten zijn niet groot, hoogstens 25 gld. per plaats voor reis- en verblijfkosten. Leden van het Alg. Ned. Verbond in de genoemde plaatsen, die zich aan het hoofd willen stellen, medewerking willen verleenen, of aanwijzing kunnen geven voor het slagen der rondreis worden verzocht zich te wenden tot den heer J. van Schouwen, Voorzitter der Afd. Oostelijk Flakkee. Wellicht komt samenwerking in dezen het, op de Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche eilanden nog zoo weinig bekende Verbond ten goede. 's Werelds handelsvloot. Volgens het Handelsarchief, door de Duitsche regeering uitgegeven, bestaat de handelsvloot der stoomschepen van de voornaamste mogendheden uit: schepen ton Engeland 5029 13,966,972 Duitschland 1193 2,767,463 Vereenigde Staten 846 1,610,466 Frankrijk 556 1,139,575 Noorwegen 814 925,613 Italië 351 714,887 Spanje 403 712,804 Nederland 304 608,153 Rusland 433 593,742 Japan 373 556,034 Oostenrijk 224 540,354 {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Groep Ned. Antillen. Uit de Amigoe di Curaçao van 3 December: Een ware voldoening voor den heer A.J. Snijders Jr. toen de eerste algemeene vergadering Dinsdagavond gehouden, zoo druk bezocht werd en ook bijgewoond door den Gouverneur. De Voorzitter Gaerste bedankte den heer Snijders voor diens moeite en zorgen om het Verbond op te richten in onze Kolonie en verzocht hem den aanwezigen een overzicht te geven van het werken en streven van het Verbond. De heer Snijders hield daarop een flink doordachte en goed uitgewerkte lezing, waarin hij de kracht en taaie volharding beschreef van den nederlandschen stam, welke zijne vertakkingen uitspreidt over geheel de wereld. Hij bewees hoe ook een klein volk groot kan zijn, en meende, dat door het Verbond de oude taaie stam weer nieuwe sappen zoude ontvangen en versche krachten om vaster te wortelen en breeder zich uit te breiden. Toen aan de welverdiende toejuichingen een einde kwam, werden de statuten voor de groep ‘Nederlandsche Antillen’ aan het oordeel der vergadering onderworpen, en na eenige gedachtenwisseling, gewijzigd goedgekeurd. Bij 't sluiten der Vergadering bracht de Gouverneur dank aan den heer Snijders, aan het Bestuur en aan de Vergadering en hoopte, dat het der jonge Vereeniging goed zou gaan en dat zij nuttig arbeiden mocht. Van ganscher harte sluiten wij ons aan bij dezen wensch. Ook in andere Curaçaosche bladen als De Wekker, De Vrijmoedige, El Imparciel en La Cruz vinden we met groote waardeering van de oprichting der nieuwe groep van ons Verbond gewag gemaakt. Afdeeling 's-Gravenhage. In de Bestuursvergadering der afdeeling 's-Gravenhage en Omstreken den 5 dezer gehouden is o.a. besloten: 1e. dat de kunstavond zal plaats hebben 6 Febr. a.s.: 2e. dat alsdan Mej. Phil. Belder van Amsterdam en het kwartet Verhallen uitsluitend werk van Nederl. woord- en toonkunstenaars zullen ten gehoore brengen en 3e dat de Heeren Mr. Telting en Marc. Emants een nieuw omzendschrijven zullen ontwerpen, bestemd voor neringdoenden, die vreemde woorden gebruiken, meer dan te doen geoorloofd schijnt. Portret van wijlen C.C. de Jonge. Het A.N.V. bezit nog een 75-tal mooie afdrukken op groot carton van het portret van wijlen den heer C.C. de Jonge Tzn., in leven Secretaris aan het Departement van Onderwijs der Z.A.R. te Pretoria, geboren te Bahia (Brazilië) 10 Oct. 1865, gesneuveld bij Elandslaagte 21 Oct. 1899. Wie der leden van het Verbond prijs stelt op dit portret kan het bekomen tegen toezending van 25 cent aan postzegels aan de Administratie (zie 't adres op den omslag). Billijke prijs. De heer Constant H. Peeters te Schaffen bij Diest schrijft naar aanleiding van het stukje van den heer Van Stolle over Barbarismen in het Octobernummer 't volgende: In mijn vorigen brief schreef ik dat de uitdrukking billijke prijs niet voor een germanisme moet beschouwd worden en dat ze dezelfde beteekenis heeft als civiele of matige prijs. Hierdoor wilde ik natuurlijk geenszins beweren dat er tusschen de woorden billijk en matig niet een zekere nuance, een licht onderscheid bestaat. Dit onderscheid wil m.d. de heer G. van Stolk in zijn antwoord overdrijven: hij zegt dat matige prijs aanduidt een prijs, die maat houdt met kleine beurzen. Ik, ten minste, denk er anders over en meen nl. dat het eigenlijk beteekent een prijs, die maat houdt met de gewone prijzen: de prijs van een edelsteen b.v., waarvoor een kolossale som gelds geëischt wordt, kan heel matig zijn zonder maat te houden met kleine beurzen. Van een anderen kant vind ik niet dat billijk uitsluitend wil zeggen door de gemaakte kosten gerechtvaardigd, maar ook, en wel meestendeels, door de gewone prijzen gerechtvaardigd. Zoo zou een verkooper zich heel juist uitdrukken met te zeggen: Wanneer men nagaat wat zulke waar gewoonlijk (of elders) verkocht wordt, moet men bekennen dat ik mijn prijzen zoo billijk mogelijk gesteld heb. Beide synoniemen dienen dus zoo ver niet van elkaar gebracht te worden. Dat de heer v. S. het niet al te zeer opheeft met het woord billijk is een persoonlijke afkeer van zijnentwege, waarvan ik zoo min de gevolgen kan dragen als hij die van mijn hekel tegen de uitdrukking in den regel (misschien ook wel een soort van windmolen), welke hij bezigt in hetzelfde no. 10, op bl. 136, van dit blad, alhoewel ze door vele taalkundigen als een wraakbaar germanisme (D. in der Regel) wordt aangeklaagd. Aan het volk van Nederland! Heden verlaten wij Holland om onzen bedeltocht in België en Zwitserland voort te zetten. Maar wij kunnen niet vertrekken zonder nu reeds voorloopig onzen hartelijken dank te brengen aan het geheele Nederlandsche volk, dat wederom getoond heeft, hoe warm het blijft gevoelen voor onze arme Afrikaners en hunne groote zaak. Dank, duizendmaal dank voor Uw hulp. En hoe verheugt het ons het hart, te zien dat ons woord, ons verhaal van het lijden nawerkt. Van alle plaatsen, waar wij gesproken hebben, komen nog steeds giften in. Helpt ons, blijft ons dan steunen, ook nu onze plicht ons roept uit Uw midden, waar wij zoo gaarne langer hadden gebleven. Wij smeeken er U om, wij vragen het U, en durven met vertrouwen en vrijmoedigheid het U vragen voor ons volk, dat zijn kinderen wil zien opgroeien in de taal hunner moeders, de taal waarvoor wij gestreden en geleden hebben en die ook Uw taal is, het kostbare kleinood, dat men ons wil ontnemen om ons volksbestaan geheel te vernietigen en ons te vervreemden van ons eigen nationaal leven en onze stamverwanten, de Nederlandsche natie. Blijft Uw giften dan zenden, zelfs nu wij van U zijn. De penningmeester der Ned. Z.A. Vereeniging te Amsterdam zal ze gaarne van U in ontvangst nemen. (Gen.) Kritzinger, (Ds.) P.S. van Heerden. Dordrecht, 12 Januari 1905. Nieuwe leden. (15 Dec.-15 Jan.) Groep Nederland. H.J. van der Goot, Gezagvoerder Kon. West-Ind. Maildienst, Spijkerstraat 155, Arnhem. Opg. door Luit. J.A. Snijders Jr., Curaçao. J.M.C. de Jong Luneau, Villa Cara, Velperweg, Arnhem. Opg. door den heer W.G. Wieringa Arnhem. A. van Herk, Leeraar H.B.S. Nieuwe Boschstraat 22, Breda. Opg. door den heer P. Neideck, Amsterdam. A.J. Grootenhuis, Bussum. Opg. door den heer A.L.C. ter Bruggen, Bussum. Mej. A. C Luden, Huize ‘der Hirtler’ Doorn. Opg. door Luit. Gen. W.K.L. v. Helden Doorn. H. van Eck,* Civ. Ingenieur, Vlamingstraat 72, Delft. G.J. Dijkerman Jr.,* Pol. student. Laan van Meerdervoort 193, Den Haag. M.E. van de Wall,* Pol. student, Prinse Vinkenpark 19, Den Haag. *Opg. door den heer H.N. Biezeveld, Den Haag. A.G.F. Joung,* O.-I. Ambtenaar, Regentessel. 194, Den Haag. Opg. door den heer J.B. van Loenen, Leiden. A. Ingen Housz, Rijnstraat 32, Den Haag. Mevr. Wed. C.A. de Vos-van Wagtendonk,* Koningsplein 19, Den Haag. *Opg. door den hr. C.J.F. Hopster, Oostvoorne. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} A.E. Rakersen,* Plaats 35, Den Haag. *Opg. door den heer G. van Stolk, Rotterdam. Mej. C. Speelman, St. Anthoniehof, Epe (Veluwe). Opg. door den heer Dr. L.A. Rademaker, Zwolle A. Lamers*, Morsweg 24, Leiden. C. van Leeuwen*, Doezastraat 13, Leiden. C. van Nievelt*, Haagweg 89, Leiden. *Opg. door den heer Th. Joekes, Leiden. H. van Amstel,* Surnumerair b.d. Registratie, Paterskerkgracht, Leiden. C.C. Sterk,* idem, Rijnkade, Leiden. *Opg. door den heer J.B. van Loenen, Leiden. A.J. Haentjens Dekker, Insp. Alg. Mij. van Levensverz en Lijfrente, Giststraat F. 185, Middelburg. Opg. door den heer Jac. Post, Middelburg. M.E. Pijnappel, Oosterbeek. Mevr. J. Cramer-Dekker, Oostzeedijk 197, Rotterdam Opg. door Mevr. Wed. W.A. Bouwmeester Rikkers, Rotterdam Ds. G.F. Haspels, Nieuwe Haven. Rotterdam Opg. door den heer Th. Nolen, Rotterdam Mej. J.A.M.G. Fokkens, Keizerstraat, Scheveningen. H. Hovingh,* Koopman, Korte Dam, Schiedam. A. Berkel,* Landbouwer, 's Gravelandsche polder Schiedam. B.K.A. Kappelhof,* Korte Haven, Schiedam. Dirk Ris,* Koopman, Emmaplein, Schiedam. Dr. D. Ris*, Lange Nieuwstraat, Schiedam. *Opg. door den heer A. Dirkzwager, Schiedam. Mr. A.F.V. Sickenga,* Gem. Secretaris, Warande 93, Schiedam. D.M. Zoetmulder,* Graanfactor, L. Haven 79, Schiedam. *Opg. door Dr. Vinkesteyn. Schiedam. Mej. M.L. Dooremans,* Onderwijzeres, Hoogstr. 118, Schiedam. Mej. L.A. Maas,* Warande 119, Schiedam. Mej. S. Schieveen,* Tuinlaan 66, Schiedam. Mej. C.A.J. v.d. Schalk,* Lange Nieuwstraat 125, Schiedam. *Opg. door Mej. H.H. van Katwijk, Schiedam. Ds. J.J.L. Duyvendak,* Oranjestraat 2, Schiedam. Dr. J.L. Liezenberg,* Conrect. Gymn., Singel 76, Schiedam. *Opg. door den heer F.A.C. Lechner, Schiedam. R. I Kleipool*, Industrieel, Singel 195, Schiedam. Herman Jansen,* Distelelateur, Lange Haven, 19, Schiedam. I.T. Bertels,* Industrieel, Lange Haven 81, Schiedam. M. van der Vlies,* Industrieel, Tuinlaan, 38, Schiedam. *Opg. door den heer W. Beukers, Schiedam. Mevr. Boers, Baanstraat 2a, Utrecht. Mej. Catharina van Rennes, Bregittenstraat, Utrecht. Opg. door Mej. Dr. C.C. v.d. Graft. Utrecht. Groep Ned. Indië. G.L. Waanders, Referendaris Dept. B.B. Batavia. Mej. V.H. Kobler, Leerares H.B.S. voor Meisjes Batavia. G.W.M. Mantz, 1e Luit. Art. Batavia. W. Winters, Adm. Eigen Hulp, Batavia. Mevr. Winters - Siermans, Batavia. A.H. Termijtelen, Kapt. Art. Batavia. A.L. Wijngaardt, Opzichter B.O.W. Batavia. J.M. Esche, Adm. Civiel weduwen- en weezenfonds, Batavia. Th.A. Gaston, Architect, Batavia. J. de Wilde, Handels-beambte, Batavia. Mevr. J.C. de Wilde-Cohen, Batavia. J.M. Swart Sutterland, 2e Comm. Dept. B.B. Batavia. Mevr. M.A. Swart Sutterland, Batavia. Ch.F. van Dinter, 3e Comm. Dept. Marine, Batavia. Mevr. Ch.F. van Dinter - Cohen, Batavia. H.J. de Wilde, Klerk Ass. residentiekantoor Batavia. Mevr. J.C. de Wilde - Büter, Batavia. J.F.H. Koopman, Leeraar K.W.S. Batavia. Mevr. J.F.H. Koopman, Batavia. W.J. de Bordes, Adm. N.-I. Tramweg Mij., Batavia. Mevr. de Bordes - van Tienhoven v. d Bogaardt Batavia. Ds. H.J. de Vries,* Predikant Ned. Herv. Gem., Pendrian. B. van Vleuten,* beambte Ned. Handels-Mij., Pontjol. A.H. Broekhals,* beambte Firma Mc. Neill & Co. Pontjol. Opg. door den hr. J.C.Th.G.J. Heyligers, Samarang. T.F. van Dorssen,* Afdeelingschef N.I.S.M. Tandji-Samarang. *Opgegeven door den heer J. Dirkzwager, Tandji-Samarang. D.H. Arends Jr., Offic. van Gezondheid Tebing-Tinggi. J.E. Vincent, Hoofdagent N. Guinea Handel-Mij. Ternate. J. R Riem, Controleur B.B., Ternate. Dr. Kreutz Wende v.d. Barne, Ternate. R. Wolrabe, Opzichter van de Waterstaat Ternate. Groep Ned. Antillen. L.H. Eman, Koopman, Aruba. J.W.Th. Daal, Koopman, Willemstad. Julio C. Henriquez, Koopman, Willemstad. A.J.W. van den Grinten, Kapt. Inf. Willemstad. D.J. Querido, Predikant b.d. Port. Isr. Gem. Willemstad. Manuel S.L. Maduro, Koopman, Willemstad. H M Penso, Directeur El Imparcial, Willemstad. H.A. Willems, 2e Commies, Willemstad. E.S.L. Maduro, Koopman, Consul van Frankrijk Willemstad. D. A Correa, Koopman. Willemstad. Edgar Senior, Apotheker Willemstad. A. Jesurum, Oud lid Kol. Raad, Willemstad. H. J, L. Henriquez 1e Commies Willemstad. Julius L. Penha, Koopman Willemstad. J.A. Maas, 1e Luit. Inf. Willemstad. A.C. Henriquez. Koopman, Willemstad. G.M. Daal, Apotheker, Willemstad. G. Pinedo, praktizijn bij het Hof van Justitie, Willemstad. A.G. Wolf, Lid v.h. Hof van Justitie, Willemstad. J.B. de Haseth, med. Stud., Willemstad. M. de Leas Laguna, predikant Ned. Herv. Isr. Gem. Willemstad. J.H.W. Gravenhorst, district-meester, Willemstad. M. de Sola, Koopman, Willemstad. J. Janse, Direc. Handel- en Industrie Maatsch. Willemstad. Manrique Capriles, Koopman. Willemstad. Dr. J.P. Evertsz. Arts Willemstad. Allen opgegeven door Luit. Snijders. Willemstad. P.G.T. Lenz, Arts, Off. van Gezondh. 1e klasse Willemstad. Opg. door Kapitein van den Grinten. Willemstad. J.H. M Ellis, Arts off. van Gezondh. 2e klasse Willemstad. Opg. door Luitenant Maas. Willemstad. H.C. Veenendaal, Sergeant der Inf. Willemstad. J.G. Stern, Sergeant der Inf. Willemstad. P. de Haas Sergeant der Inf. Willemstad. A. Winterhoff, Sergeant der Inf. Willemstad. Allen opgegeven door den Heer H. Manuel. A.A. Dittmar, Deurwaarder Hof van Justitie Willemstad. Opg. door den Heer C.B.W. Wijtenburg. Willemstad. W.F. de Loenen, Machinist H.M. Kortenaer, Willemstad. H. Schneider Machinist H.M. Kortenaer, Willemstad. J.H. van der Ree, Boekhouder, Willemstad. H.L. Hage, Boekhouder, Willemstad. G.H. van der Linde Schotborgh, Koopman Willemstad. Allen opgegeven door den heer J. Appel. Buitenland. H. Rommenhöller, Reserve-Luit. 6e Reg. Inf. Hardenbergstrasse 13, Charlottenburg, Berlin W. Opg. door den heer F.W.A.J. van Peski, Rotterdam. Th.F. van Vloten, Postbus No. 461, Cairo (Egypte). Opg. door den Heer G. v. Stolk, Rotterdam. Pier Pander, Via Nomen, Tana 143 Rome. Opg. door den heer H.Ph. de Kanter Jr. Haarlem. ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. Bericht. Dringend verzoek aan alle leden. Daar de verzending van Neerlandia voor de eerste maal door den nieuwen drukker, de firma Morks & Geuze te Dordrecht geschiedt, is het mogelijk, dat er vergissingen plaats hebben. Men wordt verzocht klachten over ongeregelde toezending van Neerlandia, verkeerde adressen, verhuizingen enz. zoo spoedig mogelijk te zenden aan de Administratie (zie de voorzijde van den omslag). {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 2. Februari 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Een eerste voorwaarde van slagen is: geloof in zich zelf. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. President is terug! Mannen als Steijn verhoogen het peil der menschheid. Hun zedelijk gewicht maakt goed wat de massa aan gedegenheid mist. En het weldadige, voor wie hen kennen, is dat hun geloof in menschelijke grootheid niet wordt uitgebluscht. Wie President - altijd blijft hij dat - maanden lang dagelijks, onder alle omstandigheden, hebben bijgewoond, die zelfs hebben nooit zijn fouten ontdekt. Niet dat hij meester is in de kunst van veinzen of verbergen, integendeel glashelder is hij tot in de diepte, tot in het geweten zonder rimpel. Maar hij is altijd dezelfde; over zijn ziel jagen zonneschijn van blijmoedigheid of schaduwen van verontwaardiging, nooit doen zij dat fel, altijd even. Zoo toont hij de gelijkmatigheid, die het eerste kenmerk is van zijn uiterlijk wezen. In Parijs heeft Toorop nu onlangs zijn portret geschilderd, President, die pas ongesteld was geweest, in een groote luie-stoel tegenover hem, de oogleden nog zwaar overhangende; zij drongen het licht naar binnen, en de groote kop was zonder leven. Tot iemand kwam en met President begon te spreken; dan trokken de oogleden op, het licht scheen weer naar buiten en speelde over het gezicht, dat lachte zonder merkbare plooien. De stem klonk zacht en vriendelijk, en als de herinnering afschuw en toorn in hem wakker riep, dan grommelden die door het geluid, dat slechts weinig zich verhief. Aangeboren heerschersgave hield de drift in toom. Die heerschersgave ook kenmerkt Steijn. Hij is altijd de eerste, zonder mededinging, altijd gehoorzaamd, zonder ooit te bevelen. Een vriendelijk verzoek echter weigert hij nooit. ‘President vertel u nog eens van Jan de Ruiter’, Dat had hij al zoo dikwijls gedaan, tot vervelens toe, maar als er een was in het gezelschap, die het nog nooit had gehoord, dan deed hij het toch en altijd even opgewekt en beeldend. 't Was bij Reitz, in Juli 1901. 't Was de tijd van de wilde jacht op de Vrijstaatsche regeering. Ze hadden weken lang vlak bij de Engelschen moeten overnachten, altijd op sprong van verder trekken, nooit rust. Eindelijk, 't was van den negenden op den tienden, hadden ze een paar uur voorsprong gekregen en konden gaan slapen, zelfs in huizen, niet in het veld. Steijn was vroeg wakker en liep naar buiten, half gekleed. Alles was doodstil. Daar roept opeens zijn kaffer Jan, ‘President, di Engelschman kom.’ En ze stormen aan, in vliegende ren, de Engelschen, en vallen tegelijk met de Boerenspioenen het dorp in, zeker van hun buit, ‘At last we 've got him!’ Steijn vliegt naar de schuur waarin zijn paard stond, een halve straat verder. Maar zijn zadel is er niet, dat is in het huis waar hij sliep. Een veel te klein zadel opgegooid, er op, de knieën hoog opgetrokken in de te korte beugels, de deur uit! ‘Nee President, niet daar, daar is di Engelschman.’ En jawel, de straat wemelt al van Kakies. Een andere deur uit, en toen er vandoor, in hemdsmouwen, zonder hoed, het reuzenlijf ingekrompen, de dorpsstraat door, mikpunt voor fluitende kogels, maar die hem niet deerden, tot hij achter een terreinplooi verdween, en om zijn paard te sparen, wat inhield. Jan intusschen was aangehouden: wie dat was die wegreed, of het de President was? ‘Dat, och, dat is soo maar soo een Boer.’ En ze zochten Steijn elders en een Hurrah steeg op. Ze hadden hem, ook een Steijn, maar een broer, niet de echte om wien alles te doen was geweest. Maar verder viel hun alles in handen, mannen, staatsgeld, brieven, alles. En na een oogenblik: ‘je had mij eens moeten zien op dat paard, de knieën tot de kin, op dat veel te klein zadeltje.’ En dan lachte hij zachtjes, om de grappigheid, waarvoor hij zoo'n open oog heeft. Net als bijna alle Afrikaners. Die man daar zoo galoppeerende, geheel alleen, over de wijde vlakte, achter hem het gejubel van den meedoogenloozen vervolger, en nu {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} daar in dien stoel, een reisdeken over de beenen, lijdzaam in de zachte pijniging van te worden uitgeschilderd. En Toorop, in zijn witte kiel, de doezige zwarte kop met een ruk in den nek, omoogde hem, zoekend; het verhaal had hem iets nieuws, iets anders getoond. Eenige toetsjes en vegen, en het was er. Maar wie zijn studie zagen op den ezel, in de glimmende klodders, die waren meest angstig om den vragenden blik van den schilder te beantwoorden. Zij werden verschrikt door de heftigheid op dat doek, de stoere kracht. Was dat President, met het lieve, zachte gezicht? En hij, om te verklaren: ‘Ik heb me een paar week vooraf heelemaal ingeleefd weer in den oorlog; nu ben ik er in. Want ik moet President hebben als de man die twee jaar lang de ziel is geweest van alles, de hoop, het vertrouwen, alles. Ik moet den man hebben die met de Wet in 't veld was en heelemaal naar Transvaal moest, om de lui daar moed in te spreken en te beduiden dat ze moesten volhouden. De volksheld moet ik hebben, de herder, net als in het Testament, die heerscher was en blindelings werd vertrouwd en gehoorzaamd’. En een paar pas achteruit, den geschilderden kop vol verrukking streelend met zijn blik: ‘Weet u wat die kop ook moet wezen? Een vraagteeken. Als je hem ziet, moet u een vraag onbeantwoord blijven. Die kop is een vraagteeken.’ Vraagteeken - als de toekomst. Meer dan vraagteeken, bijna zekerheid was het, in den tijd van den vrede, toen de zeer spoedige dood van President door de doktoren in Afrika onvermijdelijk werd verklaard. De toekomst toen was wanhopig. En nu, na twee en een half jaar? Wie President hebben gezien op de Kronprinz 25 Januari, loopende op dek, arm in arm met den kapitein, of zittende aan tafel, voor het laatst omringd van eenige Hollandsche vrienden, of in een strandstoel boven, de hand tot afscheid drukkend, die beaamt dat wat toen zoo donker scheen, helder is geworden, en die vertrouwt in de toekomst, die thans niet zóó ons benauwt. En die herinnert zich met blijdschap de bewogen verklaring: ‘In al dien tijd dat ik in Europa was, heb ik niets dan geluk ondervonden’. Dat geluk hebben velen aan President bereid en het is hun genot geweest, maar bovenal twee, Mevrouw Steijn zelf en prof. Winkler. Die weten meer dan elkeen welk een schat van zorg en toewijding, wat een onbaatzuchtigheid aan den eenvoudigen, grooten man zijn besteed. Nu, als Neerlandia uitkomt, daagt de Tafelberg. Misschien is President al aan land. Er is verzocht niet te betoogen, alles stil in het werk te laten gaan. Maar hoe stil ook, van Kaapstad tot Zambesi zal rijzen de blijde zucht: President is terug! Het Nederlandsch in Australië. Melbourne, 25 November 1904. Aan het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Het is ons aangenaam U te kunnen melden, dat de heer R.J. Larking, Eerste Vice-President van den Victoria-Tak van de Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Australië, in overleg is getreden met de heeren W.H. Felstead, president, en C. Franklin, 2den Vice-president, en verdere heeren van het bestuur, teneinde onder de Kamerleden, de Nederlandsche kolonie en vrienden een voldoende som in te zamelen om van de renten een jaarlijkschen prijs te kunnen uitloven voor de kennis der Nederlandsche taal bij gelegenheid van de handelsexamens der Melbourne Universiteiten. Elk bedrag dat zoodoende wordt geschonken, zal worden verdubbeld ten gevolge van het aanbod van de Regeering van Victoria om Harerzijds een gelijke som te geven. De uitloving van bedoelden prijs zou stellig de beoefening van de Nederlandsche taal in de hand werken en daardoor de vriendschappelijke handelsbetrekkingen van Australië met Nederland en Koloniën kunnen bevorderen. In deze tijden begroeten wij het optreden van aanzienlijke Australische Kooplieden, in het belang van de verspreiding der kennis van de Nederlandsche taal, als een verblijdend teeken! Wij vereenigen ons dan ook geheel met de zaak, daar wij van meening zijn, dat bedoeld streven van het bestuur van den Victoria-Tak vollen steun verdient. Op grond van het bovenstaande veroorloven wij ons hierbij beleefdelijk een beroep te doen op allen die belangstellen in de verspreiding van kennis der Nederlandsche taal, en hen uit te noodigen de Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Australasia in staat te stellen jaarlijks een flinken prijs uit te loven en zoodoende de studie aan te moedigen van de Nederlandsche taal. Beleefd verzoeken wij U het bovenstaande door Uw geëerd blad (Neerlandia), en zoo mogelijk ook door de pers, in Nederland onder de openbare aandacht te brengen 1) en de goedheid te hebben U te belasten met de inning en overmaking, van alle bijdragen, waarvoor wij U bij voorbaat onzen hartelijken dank betuigen. De Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Australasia. (w.g.) W.N. Bosschart, President. (w.g.) L. Reens, Secretaris. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandsch de wereldtaal? Aan Neerlandia werd ‘ter beoordeeling’ gezonden een weekblad: La Saison, journal Hebdomadaire. Reclame. Distribué Gratuitement. Scheveningue No. 132, 2me Année 1905. La Haye. Samedi le 28 Janvier 1905. Een blad dus voor Franschen bestemd en, waarschijnlijk om onze drukkers te bevoordeelen, in Nederland gedrukt. Hoe echter wordt het aan zijn adressen in Frankrijk verzonden? Rechtstreeks? Maar dat is zeer kostbaar. In pakket dan en in Frankrijk zelf op de post gedaan? Maar dat gaat in Frankrijk zoo gemakkelijk niet. Ieder die drukwerk in pakket daarheen verzendt, weet met welke vertragingen tengevolge van het angstvallig onderzoek aan een der ministeries, de bezorging geschiedt. Dus of er zijn belangrijke fondsen - geheime? - om van hier uit rechtstreeks te bestellen, of de Fransche Regeering geeft aan La Saison zeer bijzondere voorrechten, ongeveer gelijk aan die, welke regeerende vorsten, prinsen van den bloede en gezantschappen op postgebied genieten. In beide gevallen is de zaak hoogst merkwaardig, om niet krasser woord te gebruiken. La Saison namelijk heeft enkel advertenties, en nu komt het vreemde, advertenties in het Nederlandsch. Welk belang kan Frankrijk er bij hebben de verspreiding van zulk een blad met groote geldelijke opoffering, of wel met een altijd bedenkelijke uitzonderingsmaatregel, ter hand te nemen? Erger nog. Welk belang heeft Frankrijk er bij om met krenking van eigen nationale welvaart, b.v. de Parijzenaars naar Hollandsche winkels, bodega's, wasch- en strijk-inrichtingen enz. als te jagen? Oplossing is niet mogelijk dan dat Frankrijk er groot belang bij heeft dat onze taal zijn tweede taal, later misschien, wie weet, zijn eenige taal wordt. Practisch als de Franschen zijn, verspreiden zij als lokaas voor de studie een verzameling uitgelezen adressen, met allerlei onweerstaanbaarheden. En men moet zeggen, de methode is handig. Rekenende op mogelijke ontmoediging, daar onze taal naast hare bekoring voor den beginner ook hare luttele bezwaren telt, heeft de Fransche regeering - want die is het - gezorgd voor een overgangstaal. Zoo leest men in de Hollandsche advertenties plotseling patisserie moderne; confiseur-cuisinier; bureau de change, of, als verkwikking bedoeld, een Fransche spijslijst, met potage, saumon, filet de boeuf, ris de veau en dergelijke. Op die wijs is werkelijk de aanpak voor den vreemdeling minder bezwaarlijk geworden. Toch wagen wij de vraag of niet in plaats van soep, zalm, ossehaas en zwezerik, beter voor den eerstbeginnende in een andere advertentie, hamburgerribben, muisjesrookvleesch en kalfsleverworst waren vertaald, omdat die woorden enkel in het Groote Woordenboek staan, of na lange jaren komen te staan, en het dagelijksche gebruik hiervan in elk Fransch gezin kwalijk kan worden geëischt. Moeten wij Nederlanders nu ons in die stelselmatige verovering van onze taal verheugen of niet? Hierbij blijven tijdelijke gevaren buiten spel. Want ongetwijfeld kan het oogenblik komen, dat bij grooten toeloop uit Frankrijk op diens advertentie, de erwtensoep 25 cent per portie, bij Pierre Vos, Cuisinier, uitverkocht is, of de Oudste 's-Gravenhaagsche Snelwitterij sneller zal gaan witten dan wenschelijk is, teneinde ieder te gerieven. Ook kunnen na hun verlokkelijke aanbiedingen, voor de 's-Gravenhaagsche Begrafenis-Maatschappij te drukke dagen aanbreken. Maar dat alles is voorbijgaand, dat komt terecht. De alles beslissende vraag is: wat voert Frankrijk in het schild? Is het om een woord mee te kunnen spreken en schrijven over de plaatsing van den vredestempel, dat het Fransche volk Nederlandsch leert? Of tracht het een voorsprong te krijgen op Duitschland, dat zich zoo gaarne onze oudste broeder noemt? Neerlandia is geen politiek blad en gaat dus op deze kwestie niet nader in. Het wenscht alleen maar te zeggen dat het gevaarlijk is dat Nederlanders zelf zich met deze zaak bemoeien. Want is zij geheel onschuldig, waarom geeft de Fransche regeering dit blad dan niet in Frankrijk zelf uit? Dutch. Kon men Prof. Julius Göbel gelooven, dan behoefden wij Nederlanders ons niets meer aan te trekken van al het leelijks, dat de Engelschen aan het woord Dutch verbinden. Want dan hebben zij 't daarmee tegen de Duitschers. Prof. Göbel beweert 't in een geleerd betoog in de Munchensche Allgemeine Zeitung. Reeds in de veertiende eeuw, zegt de hoogleeraar, vindt men, bij Wiclif, het woord Duche van de Duitsche taal gebruikt. In de 16e eeuw noemden Engelsche schrijvers Duitschland Dutchland en in de 17e eeuw een Duitscher Dutcher. Daaruit leidt de schrijver af, dat Dutch de verengelschte vorm van deutsch is en niet van Dietsch, dat een anderen vorm zou aangenomen hebben. Hoe komt nu het woord Dutch aan de minachtende of spotachtige beteekenis, die 't oorspronkelijk niet had? Prof. Göbel schrijft 't toe aan de verandering in de betrekkingen tusschen Duitschland en Engeland op het einde der 16e eeuw. Duitschland ging achteruit, Engeland snel vooruit, en daarvan was het gevolg, dat men in Engeland zich minder om Duitschland bekommerde. De Duitsche letterkunde, in de tijden der Hervorming ijverig beoefend, raakte onbekend, en daarmede het heele Duitsche leven. Men ging in Engeland met verachting op Duitschland neerzien. Er zijn in de Engelsche letterkunde allerlei voorbeelden van. De dranklust, de oude kwaal der Germanen, waartegen Luther reeds ijverde, gaf aanleiding tot uitdrukkingen als ‘the drunken Dutch’ (de dronken Duitscher), ‘Dutchmanlike drinking’ (drinken als een Duitscher), ‘Dutch bellied’ (iets als; Duitsche bierbuik). Men sprak van ‘a Dutch bargain’, zoo geheeten, omdat, gelijk Th. Nash in Pierce Pennilesse (1592) zegt: ‘Many Dutchmen will never {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} bargain, but when they are drunke’ (vele Duitschers willen geen koop sluiten, dan als zij dronken zijn). Ja, zegt prof. Göbel, ‘zelfs den grootsten roem van den Duitscher, zijn dapperheid’ schrijft de Engelschman aan den drank toe: ‘Dutch courage’ is de moed des dronkaards. Omtrent 1700 zegt een Engelsch schrijver: ‘Een maat brandewijn is het beste middel om een Duitscher met moed te bezielen.’ En er is meer. ‘Dutch comfort’ zegt de Engelschman, als hij een schralen troost bedoelt, troost waarmede zoo'n stumper van een Dutchman het stellen kan. Voor ons echter, roept prof. Göbel uit, is ‘Dutch comfort’ niet alleen ‘het onverwoestbare vermogen van den Duitscher om te hopen, maar ook het schaapachtige geduld, waarmede hij zijn politieke ellende, de onderdrukking door zijn vorsten en zijn armoede verdragen heeft.’ De Duitsche vrouw in haar eenvoudige dracht wordt met ‘Dutch slop’ (Duitsche morsebel) gehoond. Van iemand met een dwaas gezicht, heet het: ‘a funny Dutch look,’ ‘his face is Dutchy’ (een grappig Duitsch gezicht - zijn gezicht is Duitscherig); van een onverstaanbare, barbaarsche taal wordt gezegd, dat het als ‘double Dutch’ klinkt; een ongeloovige heet ‘Dutch infidel’; geen verachtelijker scheldnaam dan ‘damned Dutchman’; als men vast besloten is iets niet te doen, zegt men: ik wou nog liever ‘a Dutchman’ wezen; in Amerika heet een pin, die broddelwerk van een timmerman of steenhouwer moet verhelpen, ‘a Dutchman’. En in al die uitdrukkingen wil prof. Göbel, dat men Dutch en Dutchman met Duitsch en Duitscher vertaalt. Ja, als in 't Engelsch de kikvorsch ‘the Dutch nightingale’ wordt genoemd, moeten wij het vertalen met ‘Duitsche nachtegaal’. En dat is nu te kras. Wij zouden prof. Göbel desnoods den Duitschen koop, de Duitsche dapperheid, de Duitsche pin, de Duitsche morsebel en - wat hij niet noemt - nog het Duitsche vrouwsperceel (‘my old Dutch’) met al het andere gunnen, maar de ‘Dutch nightingale’, die staan we niet af; dat is de nachtegaal van onze Hollandsche sloten, wier liefelijk gekwaak ons den zomernacht in deze lage landen dubbel schoon maakt. Intusschen, 't zij met allen eerbied gezegd, prof. Julius Göbel heeft het mis. Hij maakt zich heel boos op de Engelschen en Amerikanen, die zijn landgenooten met dat Dutch plagen, maar hij hoeft 't zich slechts ten deele aan te trekken. Wij, Nederlanders, zijn die Dutch, en wij weten wel, wanneer de Engelschen met dat woord begonnen te smalen. Waren 't niet de tijden van ‘van’ Tromp en de Ruiter? Daarom willen wij, nederiger dan prof. Göbel, wel erkennen, dat er eenige waarheid licht in den schimp op onzen volksnaam, al merken wij met hem op, dat de Engelschen op het stuk van drinken wel een toontje lager mochten zingen. De vergissing van prof. Göbel komt hiervandaan, dat hij in Californië, aan Stanford University, zit. In Amerika, daar is 't, dat de Duitschers veelal Dutch worden genoemd, terwijl men gewoonlijk van ons volk als Hollanders spreekt. En nu is 't wel te begrijpen, dat het voor Duitschers in Amerika dubbel onaangenaam is om al het leelijks op den nek te krijgen, dat aan den naam Dutch vast zit, terwijl het oorspronkelijk op ons Nederlanders bedoeld was. Hij stelle zich echter hierover gerust: als een Brit zijn minachting voor de Dutch te kennen geeft, heeft hij ons op 't oog. Het spijt ons anders wel, maar ook deze inlijving van de Dutch bij de Duitschers kunnen we niet laten begaan. Zuid-Afrika De Taalvereenvoudiging. De taalvereenvoudiging is er met vlag en wimpel doorgegaan. Den 28en December had te Kaapstad de vergadering, door den Zuid-Afrikaanschen Taalbond bijeengeroepen, plaats. Behalve de leden van den Taalbond waren er afgevaardigden uit Vrijstaat en Transvaal. Die van Natal waren niet opgekomen. Verder waren er belangstellenden, die na de stemming van de afgevaardigden en Taalbondsleden ook hun stem uitbrachten. De uitslag was dat eerst met 14 tegen 2, en toen met 32 tegen 4 stemmen de voorstellen van den Taalbond er door gingen. Wij hoeven niet te herhalen wat die voorstellen waren. Indertijd hebben wij ze meegedeeld. Ze gaan niet zoo ver als het Kollewijniaansche stelsel, maar in de praktijk komen ze daarop toch neer. Reeds op de vergadering wenschte men verder te gaan dan het Charter, - zoo is de naam, dien de Heer J.H. Hofmeijr geeft aan de voorstellen van den Taalbond, gelijk die door de taalkundigen van Noord- en Zuid-Nederland voor goed Nederlandsch zijn verklaard. De heer Hofmeijr merkte op, dat men niet verder mocht gaan dan dat Charter. Men had de bekrachtiging dier deskundigen uitgelokt om, door hun gezag gedekt, deze taalvereenvoudiging bij de Kaapsche universiteit voor de examens en bij de departementen van onderwijs voor de scholen ingang te verkrijgen. Men kon daar dus geen wijzigingen bijvoegen, waaraan dat gezag ontbrak. Daarmede was men het eens. Toen derhalve de vergadering den wensch uitsprak om de ch in de als s uitgesproken sch weg te laten en den uitgang lijk(s) te schrijven als lik(s), besloot zij tevens, daarover eerst de onderteekenaars van het Charter te hooren. De bladen, die nu, ten deele reeds vóor de vergadering in Kaapstad, de vereenvoudigde taal gebruiken, wachten daar echter niet op. De Volkstem, van Pretoria, de Vriend, van Bloemfontein, en Ons Land, van Kaapstad, schrijven reeds, b.v.: wens voor wensch, en belangrik voor belangrijk. Ook {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} in andere punten, die niet op de vergadering ter sprake gebracht, maar na dien in de krant behandeld zijn, hebben zij den knoop doorgehakt, zoodat men al Russies leest voor Russisch; en zoo meer. Tot nog toe hebben de Stem, van Burgersdorp, de Afrikaner, van Pietermaritzburg, het Westen, van Potchefstroom, en nog andere bladen, die wij gezien hebben, de vereenvoudiging niet ingevoerd. Misschien willen zij wachten tot de Kaapstadsche universiteit en de regeeringen haar aangenomen hebben. Maar dan is 't te hopen, dat zij, die tegen de vereenvoudiging waren, zich om de wille van de eenheid er mee verzoenen. De verwarring, welke aanvankelijk van deze wijziging in de schrijftaal onvermijdelijk het gevolg zal wezen - niet zoo licht leert men af, te schrijven zooals men gewoon is, en voorloopig zullen de meeste boeken die men onder de oogen krijgt nog wel op de oude manier gesteld zijn - zou anders bedenkelijk worden. Ons Land heeft het goede voorbeeld gegeven. De heer Malan, de hoofdredacteur, bestreed op de vergadering te Kaapstad de vereenvoudiging, maar toen de beslissing gevallen was, legde hij er zich bij neer. Dat er bij velen verzet is tegen de vereenvoudiging spreekt van zelf. Er zijn ongetwijfeld bezwaren tegen. Op de vergadering zijn ze te berde gebracht en van verschillende kanten worden er aldoor in de bladen geopperd. Vooreerst komen die van menschen, die konsekwent willen wezen en nu vragen: als we voortaan dit op den klank zoo schrijven, moeten wij dat dan ook niet anders schrijven? Maar aan de fonetische schrijfwijze dient ergens een grens gesteld. Of men zegt: Die vereenvoudiging is goed voor Nederland, waar men aldus de schrijftaal dichter bij de spreektaal heeft gebracht en daarmede veel noodelooze moeilijkheden opgeruimd. Maar in Zuid-Afrika is het Nederlandsch niet de spreektaal, ook het vereenvoudigde Nederlandsch niet. Welk nut heeft 't dan om in 't vervolg b.v. te mogen schrijven: geef je in plaats van geeft gij, waar het een zoo min als het ander voor het taalgevoel leeft? Men zou daarop kunnen antwoorden, dat het aanleeren van een vereenvoudigde vreemde taal - aangenomen dat voor de Afrikaanders het Nederlandsch een vreemde taal is - toch altijd gemakkelijker zal zijn dan van een taal met een spelling en regelen vol voetangels en klemmen, waarin de geboren en ontwikkelde Nederlander zelf telkens vast raakt. En zoo werden er meer moeilijkheden opgeworpen. Prof. Viljoen, die zich voor de zaak zoo veel moeite heeft gegeven, tracht in Ons Land de klagers en bezwaarden te verzoenen. De gegronde aanmerkingen, die er gemaakt worden, zullen bij het gebruik wel hun nut doen. Van éen tegenwerping, die de taalvereenvoudigers telkens te hooren krijgen, willen wij nog melding maken. Zal, zoo vraagt men, de beschaving van Holland, die wij nog noodig hebben en die velen nu meer dan ooit onder de Afrikaanders verspreiden willen, als een tegenwicht tegen de Engelsche beschaving, door deze onze vereenvoudiging niet verder van ons af komen te staan? Het jonge geslacht zal opgroeien met het vereenvoudigde Hollandsch en dan moeite krijgen met het lezen van de Hollandsche schrijvers, wier boeken voor verreweg het grootste deel nog geschreven zijn als van ouds. Dit is inderdaad een bezwaar, hoewel het niet zoo groot is als men 't voorstelt. Bij alle verschil is de overeenkomst toch ongelijk grooter. En dan zal het aantal boeken, die in de tegenwoordige taal geschreven worden, en oudere boeken, die er in overgebracht worden, wel gaandeweg toenemen. Ontegenzeggelijk breidt ook in Nederland de Kollewijniaansche schrijfwijze zich uit, men moge dit al dan niet betreuren. In elk geval, de beslissing, die te Kaapstad genomen is, is van gewicht. De Afrikaanders staan nog in den aanvang van een grooten strijd voor het behoud van hun taal. Zij zijn zich bewust, dat zij in het Engelsch een geduchten vijand hebben, en nu is het meerendeel van de tot oordeelen bevoegde Afrikaanders overtuigd, dat het van vele overtollige - althans in Zuid-Afrika overtollige - moeilijkheden ontdane Hollandsch voor dien strijd beter toegerust is dan het Nederlandsch van de Vries en te Winkel met zijn ingewikkelde taalregelen. En daarom kan men niet anders dan Zuid-Afrika en heel den Nederlandschen stam met dat Kaapstadsche besluit geluk wenschen. Met dat al geldt het hier slechts den vorm van het Nederlandsch. Van nog grooter belang is natuurlijk, dat de taal zelf onderhouden wordt, op de school en in het maatschappelijke leven. Daar is het tooneel van den strijd, daar wacht de strijd zelf. Prof. Lodewijckx. Kort na de benoeming van den Noord-Nederlander dr. Godée Molsbergen tot hoogleeraar aan het Victoria College te Stellenbosch, is gevolgd die van den Zuid-Nederlander dr. A. Lodewijckx, eene benoeming waarover men zich verheugen mag. Prof. Lodewijckx zal les geven in de Duitsche en de Fransche taal- en letterkunde, maar hij is een Vlaming en een uitnemend kenner van het Nederlandsch, een man dus wiens geestdriftige aard en wetenschap de Afrikaansche jongelingschap, zich voorbereidende tot den strijd voor eigen taal en volkskarakter, tot grooten steun kunnen wezen. Ons Land schreef naar aanleiding van deze benoeming: ‘De benoemde professor is Belg of Vlaming van geboorte, genoot zijn opleiding aan de hogeschool te Gent, waar hij bevorderd werd tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op een dissertatie over de Duitse dichter Grillparzer. Als geboren Zuid-Nederlander is Frans hem feitelik een tweede moedertaal. Na de benoeming van dr. De Vreese tot professor {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de Gentse hogeschool, volgde dr. Lodewijckx hem op als Zuid-Nederlands vertegenwoordiger op de redactie van het Groot Nederlands Woordenboek te Leiden. Als zodanig was hij laatst werkzaam onder dr. Kluijver, met wie enige andere taalgeleerden de leden uitmaken van de permanente redactie van deze grote reuzenarbeid, die, als wij ons niet vergissen, in 1864 werd begonnen door wijlen prof. de Vries, en waaraan van tijd tot tijd mannen hebben gearbeid als wijlen prof. Cosijn, prof. Uhlenbeck, prof. J.W. Muller, dr. A. Beets, e.a. In dit verband is 't van belang te weten, dat juist om die tijd, een goede veertig jaar geleden, de Nederlandse spelling werd geregeld. Het stelsel van de Vries en te Winkel werd toen in de plaats gesteld van dat van Siegenbeek, van 1804. Thans, juist honderd jaar later, heeft men voor Zuid-Afrika het systeem aangenomen, dat in hoofdzaak overeenkomt met de voorstellen van dr. Kollewijn. Zolang een taal als spreektaal leeft, is ze aan voortdurende veranderingen onderhevig. Hiermede rekening te houden, is de plicht van de schrijftaal. Doet ze dat niet, dan ontstaat er als van zelf een klove tusschen de gesproken en de geschreven vorm der taal, die, als ze niet tijdig gedempt wordt, later nadelige gevolgen voor de bloei der taal kan hebben. De verstandige weg is dus de schrijftaal zoveel mogelik in overeenstemming te brengen en te houden met de beschaafde spreektaal. Dit zoekt men thans ten onzent te doen.’ Zuid-Nederland. Hendrik Waelput. Is de naam van Peter Benoit thans in Noord en Zuid bij groot en klein bekend, zijn roem mag ons niet doen vergeten, dat nog tal van kunstenaars zich op het gebied der nationale toonkunst verdienstelijk hebben gemaakt en onder dezen niet in het minst Hendrik Waelput. Hendrik Waelput - die naam zal velen in Noord-Nederland nog onbekend zijn - geboren te Gent op 26 October 1845, was reeds kandidaat in de wijsbegeerte en letteren aan de hoogeschool aldaar, toen de muzikale aanleg, die zich reeds vroeg in hem had geopenbaard, er hem toe bracht de weinig dichterlijke studiën in de rechten aan de muziek op te offeren. Leerling van K. Miry, Fr. Fétis en K. Hansens, behaalde hij in 1867, met zijne cantate ‘Het Woud’ den prijs van Rome. Na den prijskamp deed hij eene kunstreis in Duitschland. Van 1869 tot 1871 was hij Bestuurder van de Brugsche Muziekschool, die onder zijne leiding eene belangrijke ontwikkeling nam. Doch hem zijn evenmin als aan Peter Benoit de tergende, ontmoedigende vijandelijkheden en tegenwerkingen van allen aard bespaard gebleven. Hij was, helaas, niet begaafd met de taaie strijdkracht, die onzen Vlaamschen Reus alles deed overwinnen; hij nam zijn ontslag als bestuurder der muziekschool. Beurtelings orkestbestuurder aan het Vlaamsch Tooneel te Brussel, en aan de schouwburgen van Den Haag, van Dijon (Frankrijk), van Gent, van Luik en van Antwerpen, werd hij overal hoog gewaardeerd om zijne buitengewone gaven als orkestdirigent. Van November 1879 tot aan zijnen dood in 1885 was hij als leeraar in de harmonie aan Benoit's muziekschool gehecht. Hij was een componist van wonderschoone muziek. Zijne vier symphonieën voor orkest hebben hem den verdienden bijnaam van modernen Beethoven verworven. Benoit zelf heeft twee er van doen uitvoeren. Zijn lyrisch drama Stella (1870) werd op Antwerpen's lyrisch tooneel, het eerste jaar van zijn bestaan, opgevoerd. Verder schiep hij nog mannenkoren, cantaten, ouvertures, enz. Van zijne liederen, zijne meesterlijke liederen, zegt Joris De Bom: ‘Zij alléen zouden volstaan om zijn roem te handhaven! Denk slechts aan Jeugd en Liefde, Op het strand, Aan U, Afscheid, In de Duinen, en zooveel andere. Hoe dikwijls klonk hier (in Antwerpen) hun eigenaardige wijze en tooverden zij ons in een atmosfeer van verrukkelijke innigheid en zachten weemoed.’ E. Callant, die een persoonlijk vriend van Waelput was, zegt van hem: ‘Men staat verbaasd over het groot getal gewrochten, welke zijn geniale geest voortbracht, en wordt getroffen door het zwervend leven, dat hij leidde, niet slecht gelijkende op de minnezangers uit vroegere eeuwen, die van stad tot stad, met den lust en de poëzie in het hart, het volk hunne schoonste liederen toezongen. Maar hij was niet enkel een minnezanger; hij bezong in zijn schoone moedertaal de roemrijke geschiedenis van zijnen geboortegrond: hij bezong in zijne grootsche cantate De Pacificatie van Gent, den martelaarsstrijd onzer voorouders; hij roert u het hart tot medelijden, hij grijpt u aan en ontsteekt in u den haat tegen de dwingelanden; hij zingt het verlossingsgezang, en gij, verrukt en opgetogen, juicht men den kunstenaar mede! Hij bezong de Vlaamsche schilderschool in zijne Memlinc-cantate. Hij bezong de Vlaamsche dichters in den persoon van Hendrik Conscience, door zijn Hulde aan Conscience. Hij bezong den vrede, de broederliefde in zijnen Zege der Wapens. Hij bezong de natuur, het poëtisch leven in zijn Woud. Hij bezong alles, wat een' dichter roert of bezielt: het geluk of de droefheid, het leven met zijnen lach en zijne vreugde of het koude aardsche wroeten in armoede en smart.’ En zulken toonkunstenaar kennen wij ternauwernood! Maar nu is de verwezenlijking nabij van Benoit's voorzegging op Waelput's graf: ‘Heden zijn wij {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} in rouw gedompeld. Doch uwe werken zullen blijven; morgen begroeten wij uwe verrijzenis!’ De beweging, op dit oogenblik in vollen gang, om aan de nagedachtenis van den kunstenaar hulde te brengen, kreeg haren eersten stoot in 1899 door het prachtig concert van Waelput's werken, op aanstichting van Oscar Roels in Gent ingericht door den kring Rust Roest. Doch eerst op het einde van het vorige jaar kreeg zij eene regelmatige leiding. Door de zorgen der Koninklijke Zangmaatschappij ‘De Melomanen’ werd er te Gent een Comiteit gesticht, met het doel de noodige fondsen te verzamelen tot het oprichten van een gedenkteeken aan Waelput. Indien de bijeengebrachte gelden het toelaten, zal het Comiteit, om de werken van den betreurden meester te verspreiden, zich met de uitgave van een of verscheidene zijner composities belasten. Hoe men ook moge denken over de gewoonte kunstenaars door gedenkteekenen te huldigen, terwijl het grootste deel hunner werken nog onuitgegeven zijn, in dit geval verdient de arbeid van het Comiteit allen steun, omdat een der voornaamste middelen, waardoor het zijn doel tracht te bereiken, bestaat in het geven van uitvoeringen van 's meesters werken. Plaatselijke onder-comiteiten werden gesticht te Antwerpen, Brussel, Brugge, Oostende, Blankenberge, Mechelen, St. Nicolaas, Deinze, Doornik, Leuven, Sottegem, Kortrijk, Eekloo, Oudenaarde, Turnhout, Lokeren, Dendermonde, Rupelmonde enz. Feesten zijn reeds bepaald vastgesteld te Oostende, Antwerpen, Deinze, Elsene, Leuven, Doornik, St. Nikolaas, Mechelen enz. Antwerpen's ‘Diesterweg’ (onderwijzers-vereeniging) gaf reeds een feest en de maatschappij ‘De Dierentuin’ zal een groot Symphonisch en Vokaal feest inrichten, waarop Waelput's ‘Zege der Wapens’ zal uitgevoerd worden. Te Gent werd een feest gegeven, ingericht door het Alg. Ned. Verb., het David-fonds en het Willems-fonds; verder worden nog Waelput-avonden ingericht door de Koninkl. Maatsch. ‘De Melomanen’, door den ‘Kunst- en Letterkring’ enz. Het comiteit heeft daarenboven de ‘Melomanen’ gelast een Waelput-Festival in te richten, waarop het puikste zijner gewrochten: ‘De Pacificatie van Gent’ zal uitgevoerd worden met een 700-tal uitvoerders. Binnen kort zal 't Comiteit reeds zijne eerste uitgave van eenige van Waelput's werken laten verschijnen. Mochten er in Noord-Nederland kringen zijn, die dezen kunstenaar van den Nederlandschen stam samen met de Vlamingen willen huldigen, zoo kunnen zij zich, voor het bekomen van inlichtingen en muziekstukken ter inzage, wenden tot het Secretariaat van het hoofd-comiteit, Savaenstraat 42, Gent. Dit schijnt ons op den weg te liggen van de Vereeniging ‘Het Nederlandsch Lied’. Uit Vlaanderen. Gentsche Tak. Op Zondag 22 Jan. hield de Gentsche tak de jl. Algem. Verg. Prof. Vercoullie, het Voorzitterschap waarnemend, leidde de vergadering in met het voorstel om aan den wegens ziekte afwezigen Voorzitter H. Meert een telegram van deelneming en hoop op spoedig herstel te zenden, wat met toejuiching aangenomen werd. Uit het verslag van den Heer Secretaris Van Hauwaert bleek de groote bedrijvigheid van den Tak gedurende het afgeloopen jaar; uit dat van Penningmeester Van Rijn, dat de kas in gezonden toestand verkeert. Na de verkiezing van Bestuursleden bestaat het Bestuur uit de H.H.: Meert, Voorzitter, Lybaert, Vercoullie, Ondervoorzitters, Van Hauwaert, Secretaris, Van Rijn, Penningmeester, Abeele, Mej. De Guchtenaere, De Hovre, Lefèvre, De Backer, De Bruyn, Fredericq, Maes, Minnaert, Proost, Wasteels, Laureyssen, Brienen, Verdeyen, Goossenaerts, Vermast. - Tot stemgerechtigde afgevaardigden op de aanst. Algem. Vergad. van Groep B. worden gekozen: Mejen. De Guchtenaere, Doorme, Willems, de HH. Minnaert, De Hovre, De Backer, Maes, Vercoullie, Van Rijn, Meert, Van der Cruyssen, Vermast, Abeele, Proost, Fredericq, Lefèvre, Brienen, De Bruyne, Verdeyen. - Betrekkelijk het punt der agenda: Onderwijs der wetenschappelijke vakken in de Vlaamsche middelbare scholen, deelt de Heer Wasteels zeer belangrijke statistieken mede over den uitslag van den Algemeenen Wedstrijd tusschen de Middelbare scholen, en den invloed der gebruikte voertaal op den bekomen uitslag. Deze statistieken zullen, na vollediging, in Neerlandia en de Vlaamsche pers afgekondigd worden. - De Heer K. Van der Cruyssen deelt een feit mee, dat bewijst, hoe weinig over 't algemeen Noordnederlanders zich nog bewust zijn van hun taalplichten tegenover de Vlamingen: Door een onzer Ministeries werd aan 102 betrokken Noordnederlanders de vraag gestuurd in welke taal: Nederlandsch, Fransch of Duitsch, zij de verslagen wenschen te ontvangen over een reeks congressen, welke tijdens de Tentoonstelling te Luik zullen gehouden worden. Een Nederlander verkoos de verslagen in het Duitsch, twee in het Nederlandsch en negen en negentig in het Fransch. Daardoor wordt aan ons, die zooveel moeite hebben om de rechten van het Nederlandsch in België te doen eerbiedigen, een geweldigen ondienst gedaan. De vergadering besluit het Bestuur van Groep B uit te noodigen opdat het van de Nederlandsche Regeering zou trachten te verkrijgen, dat geen toelagen voor deze Congressen zouden verleend worden, dan op voorwaarde, dat de verslagen tweetalig zouden zijn. - Het uur was te ver gevorderd om nog over te gaan tot de bespreking van het Wetsvoorstel Coremans, zoodat dit verdaagd werd. Op 28 Januari bood de Gentsche Tak aan zijn leden, in samenwerking met het David-Fonds en het Willems-Fonds, een uitvoering aan van werken van Waelput, met voordracht over den componist {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} door O. Roels, die ongelukkig, ter oorzake van het bal van den Heer Burgemeester, minder druk bezocht werd dan wenschelijk ware geweest. De lezing over het Oude Vlaamsche Lied door E. Hullebroeck met zang van liederen door hem en Jan De Vos, aangeboden door de Letterkundige Afdeeling op 30 Jan., trof het beter en mocht zich in een volle zaal en grooten bijval verheugen. Brussel. De Algemeene ledenvergadering heeft aan het Bestuur van den Brusselschen Tak den last opgedragen om te ijveren voor de oprichting van een gedenkteeken te Quatre-Bras-Waterloo als hulde aan de nagedachtenis van de aldaar gesneuvelde Hollandsche soldaten. Hiervoor werd eene bizondere Commissie aangesteld. Ook heeft de Algemeene Vergadering zich aangesloten bij het protest van het Nationaal Vlaamsch Verbond tegen de feesten van 1905. Aalst. Deze jongste, maar blijkbaar zeer bedrijvige tak, richtte op Kerstdag een Kerstfeest in voor de kinderen der leden, welke een keurig programma van voor te dragen gedichtjes, zangstukjes, koortjes en muziek uitvoerden, waarna het plukken van een glanzenden kerstboom plaats greep. Aldus wordt de jeugd van in de kinderjaren liefde voor Nederlandsche poëzie en zang ingeprent. Generaal Kritzinger in België. Generaal Kritzinger en Ds. Van Heerden wendden zich tot het Bestuur van Groep België met de vraag of Vlaanderen niets zou doen voor het Nationaal Onderwijs in de Oranjerivier-Kolonie. Het Secretariaat heeft daarop, met behulp der takken het optreden van die Heeren voorbereid, achtereenvolgens in den Stadsschouwburg te Aalst, onder Eerevoorzitterschap van Dokter Is. Bauwens op 12 Jan.; te Brussel, lokaal Oude Beurs, waar de H.H. voorgesteld werden door Mr. W. Thelen, 14 Jan.; te Gent in den Nederl. Schouwburg op 16 Jan., waar de voorstelling plaats vond door Prof. Fredericq; te Mechelen op 17 Jan. door Dr. P. Tack; te Antwerpen 19 Januari, Grand Café, waar de Voorzitter van Groep B, J. Van Kerckhoven-Donnez de sprekers bij 't publiek inleidde. Te Brugge werd de zaak aangepakt door David-Fonds, Vlaamsche Broederbond, Willems-Fonds en werden de HH. aan 't publiek voorgesteld door baron Ruzette, volksvertegenwoordiger, met aan zijne zijden Senator Delanier en volksvertegenwoordiger Termote. Aldus werd een edel voorbeeld gegeven van verdraagzaamheid, die een open oor heeft voor de stem der menschelijkheid, wanneer die der politiek behoort te zwijgen. Ook door den Leuvenschen Tak werden de HH. uitgenoodigd en traden aldaar op in 't lokaal der Katholieke studenten, bereidwillig voor dat doel afgestaan. Hoogleeraar Vlietinck stelde de HH. aan 't publiek voor, dat voor de meerderheid uit studenten bestond. In het volgend nr. zullen wij in staat zijn de verschillende opbrengsten mee te deelen. Lokeren. In deze stad kwam een nieuwen Tak tot stand. ☛ Met den meesten nadruk worden onze Takken nog eens uitgenoodigd den eersten van iedere maand een overzicht van hunne werkzaamheden te geven aan 't Secretariaat van Groep B. Ingezonden Leuk. Geachte Redactie, Naar aanleiding van het ingezonden stukje van Mr. C. Bake in het Januari-nummer van Neerlandia, kan ik niet nalaten eindelijk eens te wijzen op een mooi Hollandsch woord, dat ook dreigt verloren te gaan; niet door onbruik maar in beteekenis, door het veelvuldig gebruik er van in verkeerden zin. Ik meen het woord ‘leuk’. Door oud en jong wordt dit tegenwoordig gebruikt voor iedere aangename gewaarwording; al wat prettig, aardig, lekker, mooi, onderhoudend, gezellig, en nog veel meer is, heet leuk. Ik doe het nooit; maar gebruik ik het in de oude, in geen enkele taal vertolkbare beteekenis, dan twijfel ik of ik begrepen word. Het is werkelijk te jammer; eenmaal in zijn oorspronkelijkheid verloren gegaan, is het wellicht door geen ander woord te vervangen. Als een bijzonderheid zou ik hier nog kunnen bijvoegen dat de Zeeuwen er zich niet, of misschien zeldzaam aan schuldig maken. Bij een meestal zeer slordige uitspraak, hebben zij vaak een goed ontwikkeld taalgevoel, zullen aan juiste, kernachtige uitdrukkingen vasthouden, en niet licht, b.v. indertijd, voor destijds prijsgeven, kennen voor kunnen gebruiken en omgekeerd, zooals men in andere provinciën tegenwoordig uit bijna ieders mond kan hooren. Zou de eigenaardigheid der Zeeuwen zich ook in de Noordelijke provinciën voordoen? U dank zeggend voor de verleende plaatsruimte, J. Schuurbeque Boeije. Ginneken. Naschrift. Freule Boeye heeft gelijk wat leuk betreft. Het was zoo'n mooi woord in onzen taaltuin, nu is het onkruid geworden, dat andere nuttige plantjes verstikt. Maar wat er aan te doen? Concerten, roomhorens, avondjes, jongens, meisjes, tuinen, tafels, landen en beestjes, zij allen zijn en blijven met elkaar en hunne lotgenooten een leuke pan, totdat.... ja, tot wanneer? Even onnaspeurlijk als het begin zal het einde zijn. Ook onkruid vergaat; helaas! Maar met het mooie, scherp omlijnde van het oude leuk is het voor goed gedaan. Dat haalt het nooit meer op. Verder, slordigheid van uitspraak en woordgebruik. Het wordt beter, ontegenzeggelijk, zooals over 't geheel inzinking van ons volksbewustzijn heeft opgehouden. Maar wat zal er nog veel water door Maas en Rijn vloeien, eer de Nederlander in dit opzicht zijn buren evenaart, eer in alle wel- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} opgevoede kringen beschaafd en sierlijk Nederlandsch een aanbeveling is. Kennen en kunnen, leggen en liggen, zijn een wanhoop voor die uit de provincies Holland, niet voor den Zeeuw, noch voor die van het noorden en oosten. Maar die van Holland zondigen in onschuld; zij denken ook dat de n aan het eind der woorden hun niet eerlijk toekomt. Ze hebben niet beter geleerd; daar zit de kneep. Red. Vraag en Antwoord De Redactie brengt onder de aandacht van alle leden, dat de rubriek Vraag en Antwoord kosteloos openstaat voor ieder, die inlichtingen verlangt omtrent al wat met ons stamleven over de geheele wereld in verband staat. Vraag. Wie kan mij personen, liefst dames, op geven, die in of bij Montevideo (Zuid-Amerika) geweest zijn en thans in de buurt van Amsterdam wonen? Inlichtingen over de stad zijn zeer welkom aan Mej. M.A. van Doorninck. Zeilweg 21 f, Haarlem. Vraag. Wie der leden kan de Administratie aan een Juli-nummer van 1900 helpen om een gevraagden vierden jaargang volledig te maken? Vraag: Wat doet het Verbond inzake de Wet op het Nederlanderschap. Joh. Schuurbeque Boeije. Antwoord: Het A.N.V. heeft reeds twee jaren geleden in een adres aan de Nederlandsche Regeering aangedrongen op wijziging van de Wet, waardoor de onbillijke gevolgen zouden worden weggenomen. Thans heeft het Hoofdbestuur tot alle Groeps- en Afdeelingsbesturen en vertegenwoordigers van het A.N.V. buiten Nederland, alsmede tot alle Nederlandsche Vereenigingen en Nederlandsche Kamers van Koophandel in den vreemde een schrijven gericht van den volgenden inhoud: Mijne Heeren, Ongetwijfeld zijt U bekend met de beweging, zoowel hier te lande als daarbuiten tegen de wijziging, die de Wet op het Nederlanderschap heeft ondergaan, waardoor de Nederlanders, die in het buitenland wonen en verzuimen of wel in de onmogelijkheid zijn om tijdig aan het Consulaat kennis te geven van hun wensch om Nederlander te blijven, hun nationaliteit verliezen. Twee jaar geleden hebben wij ons in vereeniging met de afdeeling Parijs van ons Verbond reeds tot de Regeering gewend met verzoek eene wetswijziging uit te lokken in dien zin, dat men niet door een onwillekeurig verzuim of omstandigheden buiten zijn wil, dus tegen zijn bedoeling, de nationaliteit verliest. Thans nu de Wet in werking is getreden en hare onaangename gevolgen voor velen doet gevoelen, doet vooral de Nederlandsche Kolonie te Londen krachtig van zich spreken, en vraagt met aandrang verzachting van de wet. In de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer betreffende de begrooting van Justitie, verklaart de minister van Justitie dat hij zich wenscht aan te sluiten bij diegenen, die in het algemeen aan het Nederlandsche stelsel de voorkeur geven boven het Engelsche, doch daarbij tevens de meening uitspraken, dat voor hen, die slechts door een onwillekeurig verzuim hun Nederlanderschap hebben verloren en blijk gaven op het terugbekomen daarvan prijs te stellen, een gemakkelijke en weinig kostbare wijze behoort te worden opengesteld om door middel van naturalisatie hun vroegere nationaliteit terug te bekomen. Een daartoe strekkend voorstel van wet is thans in bewerking. Ziehier de feiten. Wij meenen, dat thans de beurt is aan alle rechtstreeks bij de zaak betrokkenen, om hun meening uit te spreken en zich met adressen tot de Regeering en de Staten-Generaal te wenden, wanneer zij van oordeel zijn, dat de wet, zooals zij nu luidt, niet mag worden gehandhaafd. Mocht door U tot afzending van adressen worden besloten, dan zal het ons aangenaam zijn daarvan afschrift te ontvangen. Hoogachtend, Namens het Hoofdbestuur, De Kanter, Algemeen Secretaris. De Erfopvolging in Nederland. Vraag: Hoe staat het met de erfopvolging in Nederland? L. Jonker Czn., Rotterdam. Antwoord: De Kroon van Nederland is, volgens art. 10 der Grondwet opgedragen aan Koning Willem I en diens wettige nakomelingen. De kroon wordt geërfd volgens recht van eerstgeboorte en van representatie. Mannen gaan vóór vrouwen. Vrouwen komen eerst aan de orde bij ontstentenis van agnaten d.z. mannen langs de mannelijke lijn uit koning Willem I. Willem I werd opgevolgd door zijn zoon Willem II, deze door zijn zoon Willem III. Toen onze koning Willem III in 1890 stierf, waren er geen agnaten van Willem I meer, zoodat toen zijn eenige dochter Wilhelmina, onze tegenwoordige koningin, opvolgde. Sterft deze zonder nakomelingen dan komen de {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderen van de zuster (Sophie) van Willem III, die gehuwd is geweest met den Erfgroothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. Haar kleinzoon, de tegenwoordige Erf-groothertog Willem Ernst is thans onze troonopvolger, maar mag niet den titel voeren van Prins van Oranje, omdat de gronwet dezen titel alleen toekent aan den vermoedelijken erfgenaam van de kroon, wanneer deze een mannelijke nakomeling is van den regeerenden koning. Is de tak van Saksen-Weimar-Eisenach uitgestorven dan komt de kroon aan de nakomelingen van prinses Marianne, een tante van Willem III, wier zoon prins Albrecht van Pruisen ook kinderen heeft nagelaten. Ontbreken ook die erfgenamen dan vervalt de kroon aan een der dochters van prins Frederik, die een oom van Willem III was. De oudste dochter van prins Frederik huwde den koning van Zweden, de jongste den prins van Wied. Bij ontstentenis van nakomelingen van Willem I, tot vreemde huizen behoorende, gaat de kroon over op de wettige mannelijke uit mannen geboren nakomelingen van prinses Carolina van Oranje, dochter van stadhouder Willem IV, en in 1759 gehuwd met den prins van Nassau-Weilburg. Tot het mannelijk oir van prinses Carolina behooren Adolf van Nassau, thans groothertog van Luxemburg en zijn halfbroeder prins Nicolaas van Nassau. Afdeelingen Kunstavond der Afd. 's-Gravenhage en Omstr. Niet zoo luisterrijk als ten vorigen jare, toen vorstelijk bezoek aan het geheel een ongewone schitterglans verleende, was de op 6 Februari j.l. door de Haagsche Afdeeling den Verbondsleden geboden Kunstavond er toch ook wederom een vol schoonen klank, waar de Nederlandsche borst van rechtmatigen trots bij zwellen mocht. Want wat geboden werd van toon- en woordkunst, van zang- en snarenspel, het was alles van het beste en tevens alles gedacht en gedicht zoowel als voorgedragen door kunstenaars van den ouden, trouwen stam. Hoe mooi klonken de vier speeltuigen samen van de leden van het ‘Toonkunstkwartet’ (de heeren Hack, Voerman, Verhallen en van Isterdael - vier goeddietsche namen!) en hoe oprecht gemeend waren de toejuichingen voor het streng gebouwde ‘Opus 41’, van Ed. de Hartogh, die zelf - blind helaas! - de uitvoering met blijde ontroering bijwoonde. Ook de stukjes van Bart Verhallen, een ‘Scherzo’ en een ‘Menuet’, vonden wel verdienden bijval, evenals het ‘Tema con variazioni’ (het Italiaansch blijft de muzikale wereldtaal en waarom zou het dat niet? het heeft zeer oude brieven!) van den Hagenaar Oberstadt, dat de uitvoering besloot. In het raam dier stijlvolle kwartet-muziek vlochten twee bevallige jonge vrouwen de rozenslingers van haar kunst. Mejuffrouw Philippine Belder liet Vondel zingen en Hooft (o, zoo'n schalken, minzieken Hooft), en, van de modernen, niet minder verliefd dan de ouden, Boele van Hensbroek en Frederik van Eeden en Hélène Swarth. Een dezer dichters, in de zaal tegenwoordig, verklaarde dat hij zijn eigen verzen niet zóó goed had kunnen voordragen en was de verheven dichteres ook tegenwoordig geweest, zij zou goedkeurend geknikt hebben aan het slot van dat droef-zalige verhaal van de koningsdochter en den armen visschersknaap, die samen in de golven zulk een heerlijken dood vonden. Naast het gesproken, het gezongen lied, dat in Mejuffrouw Haagmans, lid van Arnold Spoels kunstenaarskoor, een bezielde en bezielende priesteres vond. Wie zou nog durven beweren dat het Nederlandsch niet geschikt is om te worden gezongen? Niemand zeker der aanwezigen, die Hol's ‘Vrijheid’ en een ‘Out Lieken’ van Catharina van Rennes, die ‘Geluk’ van Arnold Spoel en Dr. Pijzel's ‘Gloeiend gesmeed’ luidde toejuichten. Ja, er kwam geen eind aan het handgeklap na dit laatste liedje en men kon eerst tot bedaren komen toen juffrouw Haagmans bereid bleek, het nog eens te vertellen: Hoe men ijzer gloeiend smeedt! Maar genoeg om te doen gevoelen, dat ook deze tweede Kunstavond der Haagsche Afdeeling veel te genieten gaf. Moge hij door veel avonden gevolgd worden, waarop de kunst, de rijke Nederlandsche Kunst van voorheen en thans evenzeer in eere wordt gehouden als op dezen! Afdeeling Batavia. De reeks voordrachten in haar tweede levensjaar door deze afdeeling gegeven, is gesloten door een spreekbeurt van den Heer Jhr. W.H.W. de Kock, die reeds vroeger voor de afdeeling optrad. Die eerste voordracht is zoo in den smaak gevallen, dat verwacht werd dat thans alle leden zouden opstormen, om te genieten van de uitingen van sprekers geest; de natuur had hier echter bezwaar tegen: het regende in den vooravond afschuwelijk hard en ellendig lang, als gevolg waarvan de zaal slecht bezet was. Waar de Heer de Kock ditmaal over sprak? Weer over alles en nog wat; ik waag mij niet aan een uitvoerig verslag, ook omdat dit door de vele aardigheden over plaatselijke toestanden alleen voor Batavianen genietbaar zou zijn. Alleen stip ik even aan dat de avond werd opgeluisterd door goedgeteekende prenten, verzen van Kloos, een referendaris van Binnenlandsch Bestuur, een gatenvollen badhanddoek, hoorngeschal, een badkamerputs en een voeringloozen hoed. Moge de Regengod een volgende maal niet weer oorzaak zijn dat zoovele leden verstoken blijven van het genoegen den Heer de Kock te hooren! Alleen als ze thuis blijven zullen hunne levers minder schudden en hun kaken minder pijn doen. Het is zeer te betreuren dat de Heer de Kock zich door bijzondere redenen gedwongen heeft gezien, uit het afdeelingsbestuur te treden; maar er is één lichtpunt: Ook gewone leden treden als spreker op. Ter vervulling van de door het uittreden van den Heer de Kock opengevallen plaats en ter vermeerdering van het aantal bestuursleden werden op een bestuursvergadering gekozen de heeren Mr. J.H. Carpentier Alting, secretaris van het Departement van Justitie, J.F.H. Koopman, leeraar aan de Koningin Wilhelmina School, W.J. de Bordes, beheerder van de Ned. Ind. Tramw. Maatsch, en J.H. Jacobs, leeraar aan de Afdeeling Hoogere Burgerschool van het Gymnasium Willem III. Rondreis Hullebroeck en De Vos. De rondreis dezer Gentenaren met hun voordracht over ‘De Geschiedenis van het Vlaamsche Lied,’ waarover in het Jan.-nummer (blz. 12) meer bijzonderheden werden vermeld zal, wat de Zuidhollandsche eilanden betreft, in de Paaschweek geschieden. Den 8sten Maart treden zij voor de Afdeeling Leiden op. Afdeelingen, die de heeren omstreeks dien datum zouden wenschen te ontvangen, worden verzocht zich zoo spoedig mogelijk te wenden tot den heer Em. Hullebroeck, Eembrugge, Gent. Afdeeling Deventer en Omstreken. Te Deventer heeft zich een commissie gevormd tot stichting van een Afdeeling Deventer en Omstreken van het A.N.V. Het voorloopig bestuur bestaat uit: W.H.F. Baron van Heemstra, Burgemeester van Deventer. Mevrouw Wilmink-Bussemaker. Mej. E. van der Meer van Kuffeler. Mej. Kronenberg. Mr. I. Acquoy. C.J. de Bruijn Kops. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr. J.W. van Groningen. W.J. Lugard, Twello Mr. J.C. Kakebeeke, Twello. Weldra zal een stichtingsvergadering worden belegd, waarin de beteekenis en het streven van het A.N.V. zal worden uiteengezet en waartoe alle leden van het A.N.V. te Deventer alsmede de leden van het 28ste Taal- en Letterkundig Congres, daar woonachtig, zullen worden uitgenoodigd. Afdeeling Schiedam. Mej. Catharina van Rennes is 22 Jan. te Schiedam voor een stampvolle zaal dezelfde liedjes komen zingen, die te Gent zoozeer in den smaak gevallen zijn. Ook hier vonden ze veel bijval. De Afdeeling heeft in samenwerking met de N.Z.A.V. ook een goed bezochte vergadering belegd, waar de heeren Generaal Kritzinger en Ds. van Heerden zijn opgetreden. Een belangstellende jonge dame te Vlaardingen had alleen f77.05 bijeengebracht voor de ‘bedelaars’. Van verschillende afdeelingen, als Haarlem, 's-Gravenhage, Dordrecht kwamen berichten in, dat zij ook aan Kritzinger- en Van Heerden-avonden hebben meegewerkt. Utrechtsche Studentenafdeeling. Het bestuur der Utr. Studentenafdeeling is thans samengesteld als volgt: Jhr. H. van Asch van Wijck, voorzitter als rector van het U.S.C. J.A.G. Baron de Vos van Steenwijk. H. B Ver Loren van Themaat. F. J M. I Baron van Hövell tot Westerflier. Jhr. O. Reuchlin. Jhr B.C. de Savornin Lohman. A. Lugt. De heer W. Dijckmeester, pas als schrijver-penningmeester benoemd in de plaats van den heer F.R. Coers FRz., heeft weder bedankt. Allerlei Een bemoedigend teeken. Sedert vele jaren werden er bij de Nederd. Geref. gemeente van Stellenbosch Engelsche avonddiensten gehouden. Zij waren ingesteld ten gerieve van een aantal Schotsche Gereformeerden die daar woonden. De Schotten hebben er echter al lang een eigen gemeente, maar de Engelsche Zondagavonddienst bleef bij de Hollandsche gemeente in stand. Het werd zelfs een geliefkoosde dienst voor vele gemeentenaren, met name voor de jongelui. Het Engelsch kwam er immers als de fatsoenlijke taal meer en meer in. Na den oorlog is echter onder de Afrikaanders der Kaapkolonie de liefde tot de moedertaal weer ontwaakt. Het leek of het Hollandsch er geleidelijk uit ging, in den gegoeden stand er nagenoeg uit was, maar er zijn teekenen dat het anders wordt. En een dier teekenen is, dat de Engelsche avonddienst te Stellenbosch afgeschaft is. Het heeft heel wat strijd gekost, want velen van het oudere geslacht waren aan dien dienst gehecht, en dachten dat met Hollandsch op de Zondagavonden de kerk leeg gepreekt zou worden. Maar de aandrang van hen die het Engelsch uit de Hollandsche kerk wilden hebben was te sterk, en de Kerkeraad gaf toe. Stellenbosch is de hoofdstad van het kerkelijke Zuid-Afrika. Daar worden de predikanten voor de Nederd. Gereformeerde Kerken van Kaapkolonie, Vrijstaat, Transvaal en Natal gevormd. Op de gemeente van Stellenbosch is het oog van heel Zuid-Afrika gevestigd. Daarom is de afschaffing van den Engelschen Zondagavonddienst daar van zooveel belang Het is een bemoedigend teeken. Rudolphine Scheffer en de zoetvloeiendheid onzer taal. Mej. Rudy Scheffer, vroeger aan de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel verbonden, die in Amerika lezingen en voordrachten gaat houden over onze taal en letterkunde, maakte voor en na den Z.A. oorlog veel opgang in Engeland met het zeggen van Hollandsche verzen. Eigen Haard had kort geleden een artikel over haar, waaruit het volgende is overgenomen: 't Was een feestavond ter eere van de Boeren, met Generaal Botha als hoofdpersoon. Onder de velen die zich in de salons bewogen, waren de bekende W.T. Stead, Sir Edward Grey, een Boerenvriend uit het Parlement, en Miss Emilie Hobhouse, de sympathieke verdedigster van de vrouwen en kinderen in de concentratiekampen. Voorts alle leden van het Stop the war-comité, ongerekend een menigte menschen van allerlei landaard. Te midden van dit woelige, babbelende gezelschap, stond Generaal Botha als een jonge reus, zoo kalm en rustig in zijn eenvoud, zoo onbevangen en toch zoo fier, - saevis tranquillus in undis. Miss Rudy werd als gewoonlijk verzocht een Hollandsch versje voor te dragen. Zij gaf toen ‘Het looze visschertje,’ daarna ‘Lief Elsje’ van Ten Kate en ‘De eerste kus’ van Frans de Cort. Aan het einde oogstte zij grooten lof, en iedereen liet zich voorstellen om haar te complimenteeren. Maar daarbij rees er een algemeene twijfel! Die zoetvloeiende taal, dat kon geen Hollandsch zijn want Hollandsch was immers erkend leelijk. Toen deed Miss Scheffer een beroep op generaal Botha, waarop deze met rustige zekerheid verklaarde, dat wat men gehoord had inderdaad Hollandsch, Hóóg-Hollandsch was geweest. Van dit oordeel was geen hooger beroep, en iedereen moest er voor zwichten. Zoo vierde onze taal dien avond een schoonen triomf, dank zij juffrouw Scheffer. Niemand minder dan Prins Kropotkin, de langbaardige Russische anarchist en wereld-beroemde schrijver, kwam haar zijn hulde brengen zeggende dat haar taal zeer melodieus moest zijn, want dat ze hem als muziek in de ooren had geklonken. Het Nederlandsch en de Wetenschap. Het wetenschappelijk gedeelte van het Jaarboek van het Mijnwezen in Ned. Oost-Indië over 1904 bestaat geheel uit eene in het Duitsch geschreven verhandeling (542 bl. met atlas) van den hoofdingenieur Wing Easton over de geologie van een deel van West-Borneo. Wie het boek laat inbinden, heeft een Duitsch werk, doordien dan de omslag vervalt. In de voorrede zegt de schrijver dat de verhandelingen onzer mijningenieurs tot dusver bijna uitsluitend in het Hollandsch verschenen, met het gevolg dat zij slechts een zeer beperkten kring van lezers vonden; dr. Verbeek had dan ook van zijn belangrijk werk over Krakatau en Java eene Fransche vertaling geleverd; met toestemming der Indische regeering heeft de heer Wing Easton zijn boek dus maar in eens in het Duitsch geschreven. Wij betreuren die toestemming, want Nederlandsche ambtenaren, in dienst der Nederlandsche regeering, behooren de Nederlandsche taal niet te verloochenen! Waarom niet het voorbeeld van dr. Verbeek gevolgd en de vertaling in een vreemde taal, als men die noodig acht, op de Hollandsche uitgaaf doen volgen? Het eenige bezwaar daartegen is dat daarmede hoogere kosten, laat ons zeggen een paar duizend gulden, gemoeid zouden zijn geweest; maar mag dit bezwaar gelden voor onze regeering, die met alle zorg te waken heeft voor de handhaving van onze taal? (Hbl.) Bericht. Naar aanleiding van ingekomen klachten zal de kleine letter voor Mededeelingen, Allerlei en Afdeelingen niet meer gebruikt worden. Men neme het Februari-nummer in dit opzicht nog voor lief. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Mededeelingen Onbekend maakt onbemind. Met dit opschrift verspreidt het bestuur van Groep Ned. Oost-Indië briefkaarten van den volgenden inhoud: De werking en het streven van het Algemeen Nederl. Verbond wordt, hoewel niet geheel onbekend, door velen hier in Indië verkeerd begrepen. Vrijwel de heerschende meening is, dat het weglaten van vreemde woorden en van barbaarschheden in de gesproken en geschreven taal het hoofddoel is van onze vereeniging. Dit zal in de toekomst wel een gevolg zijn van ons streven, het eigenlijk doel is het zeker niet. Volgens art. 2 der Statuten *) werkt het Verbond voor: a.handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal. b.behartiging der belangen van den Nederlandschen stam. Om aan dit streven uitvoering te geven is de Groep Ned. Indië op het oogenblik bezig met: 1.Het ondersteunen van het voorbereidend onderricht aan kinderen (fröbelscholen). 2.Het brengen van goede Nederlandsche Tijdschriften en boekwerken onder het bereik van de Nederlandsch sprekende min-vermogende ingezetenen (goedkoope leesgezelschappen). 3.Het ondersteunen van leergangen in het Nederlandsch voor daarvoor geschikte elementen der Inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking. 4.Het wekken van belangstelling in Nederlandsche kunst, wetenschap en letterkundige voortbrengselen, door lezingen, voordrachten, enz. 5.Stichting en begunstiging van Nederlandsche boekerijen. 6.Verbreiding van het Nederlandsche Lied. 7.Aanmoediging van de beoefening van goed Nederlandsch op de scholen, door het toekennen van belooningen aan de beste scholieren. 8.Verschaffen van hulp en aanbeveling voor jongelieden, die in Nederland inrichtingen van onderwijs zullen bezoeken. Voor dat werk is stoffelijke en geestelijke steun noodig. De voorwaarden voor het lidmaatschap zijn: Voor begunstigend lid eene bijdrage van f5. - of meer 's maands. Voor beschermend lid eene bijdrage van f1.50, tot f5. - 's maands. Voor gewoon lid eene bijdrage van f0.25, tot f1.50 's maands. In elke plaats kunnen de leden zich, met goedvinden van het Bestuur, tot afdeelingen vereenigen. Het orgaan van het verbond is ‘Neerlandia’, dat maandelijks uit Nederland wordt toegezonden. Bovendien zullen door vlugschriften en mededeelingen in de dagbladen de Indische leden op de hoogte worden gehouden van de meest belangrijke vraagpunten, die in behandeling zijn, of van voorstellen, die zijn ingediend en waarvan de bekendmaking, z.n. bespreking, een zaak van algemeen belang is. Verdere inlichtingen verstrekt gaarne het Groepsbestuur of een der Afdeelingsbesturen. Duitschland voor de Boeren. Een nieuw bewijs van de krachtige pogingen, in Duitschland bij voortduring aangewend, om deel te hebben aan de nationale opvoeding der Zuidafrikaansche jeugd, is de Paul-Krüger-Stiftung, door den onvermoeiden Jettenbachsen Pastor Schowalter, na den dood van den President, voorgesteld en reeds tot een bedrag van 30.000 Mark verwezenlijkt. De Heer Schowalter heeft daarvan 10.000 Mark aan Ds. Postma in Rustenburg gezonden voor den bouw van een school- en weeshuis. Het geld is bijeengebracht in uitsluitend kerkelijke kringen. Nog twee gemeenten, één in Transvaal en één in den v.m. Oranje Vrijstaat, zullen elk 10.000 Mark ontvangen voor hetzelfde doel. En wat nog meer bijeenkomt zal worden gezonden tot onderhoud der gebouwen. Hettema's Atlas. De Heer Hettema, de hem gebrachte hulde hoofsch afwijzende, deelt mede dat zijn kaart van de Nederlandsche bezittingen in Amerika, ontworpen is en met bescheiden gestaafd door Mr. A. Telting uit den Haag. Neerlandia's nieuwe gewaad. De heer A.A. Vorsterman van Oyen schrijft: ‘Wat spijtig dat ons orgaan nu reeds in zijn 3de formaat verschijnt, ofschoon dit wellicht het beste is. Waarom toch herhaaldelijk verandering; boekenliefhebbers, die prijs stellen op hun boekerij, heeft de redactie en administratie geen genoegen gedaan.’ Red. Aangename verrassing, waar zoo menig Neerlandia de papiermand ingaat, te vernemen, dat men zelfs hecht aan zijn uiterlijk. Had het Hoofdbestuur dit kunnen weten! Het wist het echter niet en hoopt met den geachten inzender der opmerking, dat de nieuwe vorm van het blad, volgens ingekomen brieven en briefkaarten hemelhoog verheven en diep verguisd, de eeuwen zal tarten. Liederavond. De heer L. Lambrechts, leeraar in de Ned. Taal- en Letterkunde aan de Normaalschool voor onderwijzers te Lier (Antwerpsche Straatweg 41), biedt zich aan tot het geven van liederavonden in Noord-Nederland. Zijn echtgenoote, leerlinge van de Muziekschool te Gent begeleid hem op 't klavier. De voordracht met muziek heeft tot onderwerp: Het huiselijk lied in Vlaamsch België. Het programma bevat liederen van Hinderickx, Ryelandt, Mestdagh, Van der Meulen, Roels, Van Duyse, Benoit, Wambach, Mortelmans, Tinel, Desmet, D'Hooghe, De Boeck, Antheunis en Huberti. Inlichtingen verschaffen gaarne de hoogleeraren Scharpé en Vliebergh te Leuven, of Kan. Evers, algemeen secretaris van het David-fonds te Averbode bij Diest. Kosten voor reis en verblijf f40. Prijsvraag Studentenliederen. De Redactie van het Studenten-Weekblad (Delft) vraagt Studenten-liederen (éen of serie van 2, 3 of meer) in de meest algemeene beteekenis van het woord. De liederen moeten kunnen worden gezongen op bekende wijzen of melodiën van eigen vinding. De muziek (bij voorkeur zang met pianobegeleiding) moet bijgevoegd zijn; slechts wanneer de wijs algemeen bekend geacht kan worden, is opgave van den titel voldoende. Er zijn 6 prijzen en 2 eervolle vermeldingen beschikbaar gesteld. 1eprijs eene teekening van H.W. Mesdag. 2eprijs eene teekening van J. Toorop. 3eprijs een beeldje van A.W.M. Odé. 4eprijs een ets van A. Dercksen van Angeren. 5eprijs een geciseleerde koperen wandschotel uit de fabriek ‘Onder den St. Maarten’ van den Heer J.A. Pool Jr., B.I. te Haarlem. (Deze prijzen zijn haar door de Heeren Mesdag, Toorop, Odé, Dercksen van Angeren en Pool welwillend voor dit doel afgestaan) 6eprijs een ex. van ‘Het oude Nederlandsche Lied, verzameld en toegelicht door F. van Duyse’ of van ‘Coers' Liederboek van Groot Nederland’, uitgeloofd door den uitgever van het Studenten Weekblad. Tevens zullen oorspronkelijke diploma's worden uitgereikt. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot het teekenen dezer diploma's hebben zich op verzoek der redactie welwillend bereid verklaard de Heeren A.F. Gips, Leeraar afd Polytechnische School, J. Gratama, Bouwk. Ingenieur, H.T. Karsten, student te Delft, J.H.W. Leliman, Bouwk. Ingenieur, J.R. van Musschenbroek, C I., kunstschilder te Delft, D.F. Slothouwer, student te Delft, T.K.L. Sluyterman, Leeraar aan de Polytechnische School, J.J.R. de Wetstein Pfister, kunstschilder, den Haag. De beoordeelingsraad bestaat uit: Prof. Paul Fredericq, Hoogleeraar te Gent; twee vertegenwoordigers van de Vereeniging ‘Het Algemeen Nederlandsch Verbond’; de Heer Jhr. H. de Brauw als vertegenwoordiger van de Vereeniging ‘Het Nederlandsche lied’; en de Heer J.B.H. Coenen als oud-Redacteur van het S.W. Mededinging is vrij. Inzending kan geschieden tot 15 Maart bij den Uitgever, den Heer J. Waltman Jr., Binnenwatersloot 33 Delft, met opschrift op 't omslag: ‘Prijsvraag S. W’ Elke inzending moet vergezeld gaan van een motto en tevens van een briefje, waarop hetzelfde motto is aangegeven en dat naam en adres van den inzender bevat. Alle inzendingen blijven het eigendom van het S.W. Groep Ned.-Indië. De heeren Mr. J.W.Th. Cohen Stuart, voorzitter en Mr. W.L. Borel, secretaris van het Groepsbestuur hebben als zoodanig ontslag genomen en zijn vervangen door de heeren H.E. Steinmetz en F.F. Borel. Verbetering. In het stukje van Mr. C. Bake over het gebruik van vreemde woorden, in het Jan.-nummer staat blz. 7 reg. 3 v.b. dat wijnhuis is veranderd, lees: verouderd. Nederlandsche graven op Spitsbergen. In de N.R. Ct. van 4 Febr. komt volgend ingezonden stukje voor: In het Eerste blad A van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van Zondag 1 Januari jl. wordt, naar aanleiding van het artikel in Neerlandia (orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond) van mr. W. Thelen (zie Nieuwe Rotterdamsche Courant van Donderdag 29 December 1904, Tweede Blad B) door dr. J.J. Scheltema te Elst, oud-deelnemer aan de Willem Barents-expedities, gewezen op de wenschelijkheid van het herstel der graven van Nederlanders in den winter van 1634-1635 op Spitsbergen gestorven. Zou het in het belang van deze nationale aangelegenheid niet wenschelijk zijn, indien tevens werd opgegeven, welk bedrag ongeveer voor het herstel dier graven noodig zal zijn? Zoo dit alsnog zou kunnen geschieden ware er wellicht kans, dat de noodige gelden hiervoor werden bijeengebracht. Doch men dient eerst te weten, hoeveel er ongeveer noodig is. Curaçao-nummer. Het Bestuur der Groep Ned. Antillen bereidt een Curaçao-nummer van Neerlandia voor. Vraag om Inlichting. Wie kan ons het juiste adres meedeelen van: Mej. Nora Eyken Sluiters, vroeger Wassenaarsche weg 27, Den Haag. W. Groeneveld, vroeger Stille Rijn 11, Leiden. Mevr. M. Ypes-Speet, vroeger Heerengracht 532 Amsterdam. M.F. Calisch, vroeger Wanningstraat 3 Amsterdam. Hobma, vroeger Laan F 186 Leeuwarden. J.F. Maas, Arts, vroeger Noordeinde 24 Leiden. Baron E. van Tuyl van Serooskerken, vroeger ‘Reigersbergen’, Lange Voorhout 37 Den Haag. Dr. H. Cannegieter, vroeger Laan v. Nieuw Oost-Indië Den Haag. J.A. Knebel, vroeger Janskerkhof 6 Utrecht. C. van Arendonk, vroeger p.a. Wed. v.d. Berg, Zuilenstr. 27, Utrecht. D. Crommelin, vroeger p.a. Bergman, Smeebrug 124, Utrecht. J.R. Goedhart, vroeger Rijnbursche weg C 14 G Leiden. J.F. Burgersdijk, vroeger Sophialaan 85, Baarn. Ant. H. Mohrman, vroeger Weteringschans 20, Amsterdam. M.F. Mulder, vroeger Nic. Witsenstraat, Amsterdam. H.P. Geerke, vroeger Nic. Witsenstraat 150, Amsterdam. J. van Oven, vroeger van Eeghenstraat 10, Amsterdam. G. van Lissa, vroeger Reguliersgracht 64, Amsterdam. Mevr. Steengracht, vroeger adres Russische Legatie, Korte Voorhout, den Haag. Mevr. B. Waszklewicz v. Schilfgaarde, vroeger Stationsweg 83, den Haag. J.J.P. van Alphen, vroeger Jan van Nassaustr. 5, den Haag. J. Soutendam, vroeger Westeinde 13, den Haag. J.R. Thomson, vroeger Daendelstr. 78, den Haag. H. Breeuwer, vroeger Jan v.d. Doesstr. 86, den Haag. J.H. Ising, vroeger Weimarstr. 159, den Haag. Jonkvr. van der Feltz, vroeger Prins Hendrikstr. 24, Arnhem. Mej. H.C. Breyer, vroeger Witte Vrouwensingel 35, Utrecht. Jhr. Mr. Lawick v. Pabst van Nijevelt, vroeger Janskerkhof 10, Utrecht. E.W. Jenner, vroeger p.a. de Bie, Leidsche straatweg 29 bis, Utrecht. Neerlandia aan deze adressen bezorgd, kwam als onbestelbaar terug. Verschenen: Nasihat Dokter. MEMIARA MATA dikarang oleh Abdul Rivaï. Doctor-Djawa, sekarang candidaat-arts di Sekola Tinggi, Amsterdam. De gedachte in de Maleische taal een populair geschrift samen te stellen, waarin hygiénische voorschriften worden gegeven, moet worden toegejuicht. Lezende inlanders en Chineezen kunnen daaruit nut trekken en aan anderen weer van de verkregen kennis mededeeling doen. De Heer Abdul Rivaï, die op den titel vermeldt een boek van Prof. Dr. O. Eversbusch te hebben gevolgd, heeft met bovenstaand geschrift, waarvan wij den titel zouden kunnen vertalen door ‘Raadgevingen van een dokter, de verzorging van het oog’, eene proeve geleverd, bevattende wenken voor de gezondheid zijner landgenooten in den Indischen Archipel. In hoeverre van deze medische raadgevingen werkelijk nut te verwachten is, zal een Indisch arts beter kunnen beoordeelen dan wij. Ons wil het voorkomen, dat de schrijver wel wat heel dikwijls van het in den titel vermelde hoofdonderwerp, de verzorging van het oog, afdwaalt; als een welmeenende poging om den inlanders eenige Europeesche begrippen van zorg voor het lichaam in het algemeen en voor het oog meer in het bizonder en van zindelijkheid in huis, bij te brengen kan dit 16 bladzijden tellende boekje worden aanvaard en aanbevolen. Nieuwe leden. (15 Jan.-15 Febr.) Groep Nederland. J.G. Geelkerker, Stadhouderskade 116, Amsterdam. Opgeg. door den heer M. Uijtenhoudt, Amsterdam. G.F. Evelein, Jur. Cand. J. Verhulststraat 129, Amsterdam. Opgeg. door den heer Dr. Joh. W. Pont, Amsterdam. H. André de la Porte, 1e Luit. Inf. Steenstraat, Arnhem. Opgeg. door Mr. P.A. Francken, den Haag. Th. Morren, Com. Rijksarch., Celebesstraat 76, 's-Gravenhage. Opgeg. door den heer Mr. A. Telting, 's-Gravenhage. Mevr. van Harencarspel, Wed. W.C.E. Koch, Parkweg A 1. Opgeg. door den heer A.S.J. Koch, 's-Gravenhage. C. Voet, Schotersingel 95, Haarlem. Opgeg. door Dr. J.B. Schepers, Haarlem. J. v. Andel, 1e Luit. Veld Art. Vughterstr. H. 15. 's Hertogenbosch. Opgeg. door den heer j Reijsenbach 's Hertogenbosch. A.D. Versteegh,* Cand. Ind. Ambt Oude Vest 49, Leiden. J.G. v. Schravendijk* Cand. Ind. Ambt Oude Singel 8. Leiden. A.W.P. Holwerda,* Cand. Ind. Ambt Hoogewoerd 40 a Leiden. *Opgeg. door den heer J. Brinks, {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} J. van Vollenhoven, Spoorweglaan 6, Maastricht. Opgeg. door den heer Mr. C. v. Vollenhoven, Maastricht. L.W.S.M. Lasonder, Cand. Ned. Lett. Com. b.h. Rijksarchief in Zeeland, Middelburg. Opgeg. door den heer C.L. Gratama, Middelburg. J.J. Korndörffer- Bergweg 28. Rotterdam. Opgeg. door Mej. Dr. H.C. H Moquette, Rotterdam. E. van Witsen, Ged. Binnenrotte 155, Rotterdam. Opgeg. door Dr. W. van Everdingen, Rotterdam. Henri Rebers, Boekhandelaar, Hoogstraat, Schiedam. Opgeg. door den heer W. Beukers, Schiedam. A.P.M. Koene, Arts, L. Haven, Schiedam. Opgeg. door den heer Dr. Vinkenstein, Schiedam. Mej. M.W.C. de Koning.* Com. 1e kl. Poster. Hoogstr. Schiedam. Mevr. I.A. Hingman,* Oostsingel 42, Schiedam. Mevr. de Bakker-Cool,* Tuinlaan 80, Schiedam. *Opgeg. door Mej. H.H. v. Katwijk Schiedam. I.M. van der Schalk,* Industrieel, N. Haven. Schiedam. Ant. Schiphorst,* Oostsingel, Schiedam. *Opgeg. door den heer A. Dirkzwager. Schiedam. Mevrouw M.L. van Zadelhoff-Minnaert, Maliestr. 19, Utrecht. Opgeg. door den heer G.W. van Zadelhoff, arts, Utrecht. Dr. J. Cuperus,* Terborchstraat, Zwolle. T.J.H. Verhoef,* Kapt. der Genie, Gr. Weezenland, Zwolle. W.J. Bierens de Haan,* Gemeenteontvanger, Sassenstr. Zwolle. *Opgeg. door den heer Dr. L.A. Rademaker, Zwolle. Groep België. a. Beschermende Leden. J. Verspreeuwen, Schepene, Antwerpen. J. Cauwenbergh, Schepene, Antwerpen. Nic. Cuperus, Gemeenteraadslid, Antwerpen. Leo Baron de Béthune, Volksvertegenwoordiger, Aalst. J. de Hert, Advocaat, Schepene v. Onderwijs, Aalst. J. Anten, Schepene, Hasselt. J. Beernaerts, Burgemeester, Leest. J. Blommaert Burgemeester, Oostakker. G. Cooreman, Volksvertegenwoordiger, Gent. J. Graaf de Baillet-Latour, Burgemeester, Brasschaet. C. de Brabandere Burgemeester, Lauwe. J. de Poortere, Schepene, Evergem. Graaf de Theux de Meylandt, Burgemeester, Heusden, (Limb.). G. baron de Vinck, Burgemeester, Zillebeke. P. D'Haese, Burgemeester, Segelsem. E. Jammaer, Burgemeester, Zepperen. E. Jooris, Burgemeester, Varssenare. Le Paige, Volksvertegenwoordiger, Herenthals. T. Libbrecht, Burgemeester, Destelbergen. Maenhout, Volksvertegenwoordiger, Lemberge. L. Mermuys, Burgemeester. Vlissegem. E. Mertens, Burgemeester. Kruibeke. S. Piers de Raveschoot, Burgemeester. Olsene. A. van den Abeele, Burgemeester. Eeghem. Van de Venne, Volksvertegenwoordiger, Zwevegem. A. van Elslande, Burgemeester, Komen. M. van Ockelyen, Schepene, Lier. E. van Sinay, Burgemeester, Oelter. Versteylen, Volksvertegenwoordiger, Turnhout. A. Versteylen. Burgemeester, Meir bij Hoogstrate. P. Wuytak, Schepene, Hamme. b. Bijdrage 5 Frank. Mejuffrouwen B. & C. Reyniers, Regentessen, Aalst. Mej. O. Brendonck, Regentessen, Aalst. Mej. Van den Driesche, Regentessen, Aalst. Mej. E. Borms, Aalst. Mej. J. de Wilde, Aalst. Mevr. Steleman-Michiels Aalst. J. Vermeersch, Ondertoezichter der Accijnzen, Aalst. C. van Branteghem, Aalst. Braecke, Ontvanger der domeinen, Aalst. J. Callebaut, Apotheker, Aalst. P. van Caelenbergh, Apotheker, Aalst. Baccu, Bestuurder gasfabriek, Aalst. Van Audenhove, Aalst. Eerw. H.E. Bousson, Aalst. Lintmans, Leeraar Mdb. School, Aalst. G. van de Sande, Hofstade, Aalst. E. van Cauwenbergh, leeraar Kon. Athen. Ath. Willy Fay, Waterloostr. 362, Brussel. Opgegeven door den heer E. T'Sjoen. Jhr. A. van der Wijck,* gepens. Majoor Grenadiers, 13-14 Koningsplein, Brussel. G. Aldus,* Schepenenstraat 25 Brussel. Opgegeven door den heer Mr. W. Thelen. Prudens Baillon, 79 Jozef Claesstraat, Brussel. Ds. Th.A. Mooij, Hoboken. Wegens plaatsgebrek moet een lange lijst van gewone leden toegetreden tot Groep België tot een volgend nummer blijven liggen. Groep Ned. Indië. a. Beschermend Lid. J.H. Scholten, Onderwijzer, Batavia. b. Gewone Leden. Mej. I.J. Monod de Froideville, Pendrian (Samarang). A.N. Klusman, Ambt. Int. Secret. Holl. Vereeng ‘Rotterdam’ Karangasem. F.A. Abeleven, Ingenieur N.-Ind. Spoorweg Mij. Pendrian Samarang. L. v. Vleuten, Ambt. N. Handel Mij. Pendrian Samarang. G. B J. van Heuven, Onderwijzer, Pendrian Samarang. J.E. de Grave, Ambt. N. Handel Mij., Tegalwareng Samarang. F. H Bausch, Ambt. N. Handel Mij., Tjandi Samarang. M L. Goedhart. Ambt. N. Handel Mij., Tjandi Samarang. A. van Lennep, Ambt. N.-Ind. S. Bodjong Samarang. W.F. R Anemaet, Ambt. N.-Ind. S. Mij., Bodjong Samarang. C. Jurrjens, Ambt. N. Handel Mij. Pontjol Samarang. Allen opgegeven door den heer J.C.Th.G.J. Heyligers, Pendrian Samarang. J.A. Dijklandt, 2e Luit. Kwartiermeester, Batavia. R.J. de Haan, Dept. B.B. Batavia. H. Carpentier Alting, Controleur B.B. Batavia. Mevr. E.J.J. Carpentier Alting-Deibel, Batavia. D.A. v.d. Sprong, Adj.-insp. Post- en Telegr. dienst Batavia. H. Kerbert, Lid factory Ned. Handel Mij. Batavia. J.H. de Lombaerde, Ngawi. C.F. Gils, Kapt. Artillerie, Soemdang. M.F. Onnen, Leeraar H.B.S. Soerabaja. A.H.J. Lichte, Empl. Alg. Mij. van Levensverzekering en lijfrente, Soerabaja. Groep Suriname. C.W. Visser, Mijningenieur a.d. Lawa-exploitatie, Suriname. Opgeg. door den heer J. Visser te Breda. Groep Ned. Antillen. Mr. Th.J.A. Nuyens, Procureur Generaal Willemstad (Curaçao). J. L C. Monsanto, Willemstad (Curaçao). J.P. Eskildsen, Districtmeester, Willemstad (Curaçao). A.D. Capriles. Koopman, Willemstad (Curaçao). Opgeg. door den heer J.A. Snijders Jr. Willemstad (Curaçao). J.N.C. Henriquez, Maracaïbo. Opgeg. door den heer S.F. Duwaer. Maracaïbo. Buitenland. Leo Wilde, Via Assarotti 46, Genua. Opgeg. door den heer J.H. Insinger, Luxor. Dirk P.L. Vogel, Salta 1501, Rosario de Santa-Fé (Argentina). Opgeg. d.d. hr. H.G. Duyns, Rosario de Santa-Fé (Argentina). ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. Bericht. De Nieuwe Statuten zijn Koninklijk goedgekeurd. Daar de Kon. goedkeuring langer is uitgebleven dan verwacht werd, moesten maatregelen, door de nieuwe statuten geëischt, tot heden achterwege blijven. Dit jaar zal dientengevolge de Algemeene Vergadering van Groep Nederland niet in Maart maar in April worden gehouden. De Afdeelingen in Nederland worden verzocht zoo spoedig mogelijk een vergadering te beleggen om voorstellen in ontvangst te nemen, welke uiterlijk 5 Maart bij den Secretaris (C. van Son, Dubbeldam) worden ingewacht, om tijdig met de Dagorde in het Maart-nummer te kunnen worden opgenomen. Verscheidene Afdeelingen zonden ook haar jaarverslag nog niet in. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 3. Maart 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Laet ons niet fier op vaer of grootevaer of oom zijn! De rechten adel is, soo wij maar selver vroom zijn! Huygens. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Vreemde studenten aan Noord-Nederlandsche Hoogescholen. Het Alg. Nederl. Verbond heeft er altijd naar gestreefd, het bezoek van vreemde studenten aan de Nederl. hoogescholen te bevorderen. En wel, omdat ons hooger onderwijs uiteraard hen aantrekken moet, die, hoewel staatkundig gesproken vreemdeling, taalkundig toch onze ‘landgenooten’ zijn. Is niet voor de verwezenlijking van dien schoonen droom, de geestelijke eenheid van een grooter, algemeener Nederland, een dringend vereischte, dat zij, die onze taal spreken, zoo mogelijk ook samengaan tot in de fijne lucht eener hoogere wetenschappelijke ontwikkeling; dat dus hun onderling verband eene wijding ontvangt van het Hooger Onderwijs? Terwijl het tot nu toe aan de Vlaamsche beweging nog niet is mogen gelukken, de geheele Gentsche hoogeschool voor het Nederlandsch te winnen, en daardoor nog slechts enkele leergangen van akademisch onderwijs aan hooggeschatte Vlaamsche professoren als Mac Leod, Vercoulli, Fredericq e.a. vermaardheid hebben kunnen geven; is daarentegen aan de Noord-Nederlandsche hoogescholen de gemeenschappelijke taal onbetwist in eere; de ontvouwing der begrippen in hare Nederlandsche bepaaldheid heeft er eene zuiverheid bereikt, die voor Duitsche klaarheid niet behoeft onder te doen. Het is voor allen, die onze taal spreken, van het grootste gewicht, dat de hoogescholen van Noord-Nederland hun den toegang vergemakkelijken. Voor Holland kan het bezoek van vreemdelingen verruiming van blik, verrijking van taalschakeering; voor alle studenten van onzen stam eene versterking van het eenheidsbesef, ten gevolge hebben. Volgens de oude (Noord)-Nederlandsche Wet op het Hooger Onderwijs worden buitenlandsche studenten tot de universitaire examens toegelaten op vertoon van zekere getuigschriften, o.a. 1. Voor België: van het afgelegde ‘examen de candidat en philosophie et lettres’ of het ‘examen de sortie de rhétorique latine.’ 2. Voor Z. Afrika: van het afgelegde ‘matriculation examination’ der Kaapsche Universiteit. 3. Voor N. Amerika: van den graad ‘Bachelor of Arts,’ behaald b.v. aan ‘The University of Chicago,’ (waar vermoedelijk verscheidene Hollanders studeeren). Er is herhaaldelijk over geklaagd, dat deze regeling onvoldoende was. Had iemand reeds examens afgelegd aan eene buitenlandsche hoogeschool, dan zou hij, om in Holland eenen doctorstitel te behalen, hier alle examens weer moeten overdoen. Nu is het duidelijk, dat onze taalgenooten in den vreemde gewoonlijk aan die buitenlandsche inrichting zullen studeeren, waar hun graden verleend worden met eenigen ‘effectus civilis,’ d.w.z. recht tot het bekleeden van een ambt, of tot het uitoefenen van practijk. Willen zij uit gehechtheid aan hunne taal eenigen tijd de Hollandsche hoogescholen bezoeken, dan is 't gewenscht, dat zij daarvan eenig blijk, nl. een titel, kunnen krijgen, en wel zonder overbodige formaliteiten. Om hierin te voorzien bevat het aanhangige ontwerp der H.O. wet eenige maatregelen, waarop door de Leidsche stud. afd. van het A.N.V. een wijziging is voorgesteld. Alvorens die te bespreken gaan we eenige gevallen na, waarin buitenlanders na afgelegde examens aan vreemde hoogescholen een Hollandschen academischen titel zouden kunnen wenschen. I. België. Allereerst voor de Belgische doctores in de Nederlandsche letteren zou 't gewenscht zijn, eenigen tijd aan eene (Noord-) Nederlandsche hoogeschool te studeeren. Hunne geestdrift voor onze letteren en taal is een voorbeeld voor de meeste Hollandsche collega's. Maar zij, die de schat onzer taal hebben te bewaren, dienen toch de eeuwenoude altijd vrij zuiver Nederlandsch gebleven centra, en de (aldaar betrekkelijk weinig door tongvallen verstoorde) algemeene beschaafde spreektaal te bestudeeren. Het zou van onschatbaren invloed zijn op het vorderen der Vlaamsche beweging, zoo 't gewoonte werd, dat de Vlaamsche ‘Neerlandici’ Leiden of eene andere Hollandsche hoogeschool bezochten. In den laatsten tijd zijn, dank zij 't werk van prof. Mac Leod te Gent, e.a. ook Vlamingen in {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} andere faculteiten gaan streven naar het gebruiken der Nederlandsche wetenschappelijke taal. Voor de rechtsgeleerden b.v. zou het veel waard zijn, om kennis te nemen van de Nederlandsche wetgeving en de Nederlandsche schrijvers. Vele Germaansche instellingen zijn in Holland behouden gebleven, terwijl de Belgische wetgever onder Waalschen invloed bijna uitsluitend de Fransche Codes overgeschreven heeft 1). Verder heeft de Hollandsche rechtstaal een grooter verleden, en een niet minder rijke of rijker woordenschat dan b.v. de Duitsche. Voor de Belgische geleerden van verschillende faculteiten zou het behalen van een Hollandschen titel dus van veel belang zijn; en zelfs van zeer veel belang, wanneer 't er toe komt, dat de Gentsche hoogeschool vervlaamscht wordt, en men zal hebben om te zien naar degelijk onderlegde Vlaamsche hoogleeraren. Van Holland uit kan de beweging voor een Vlaamsche Hoogeschool uitmuntend gesteund worden, door het bezoek van Vlaamsche studenten in Holland krachtig te bevorderen. II. Zuid-Afrika. Op 't oogenblik moeten alle krachten ingespannen woorden voor een inrichting van het onderwijs naar Nederlandschen trant. Aan het hoofd der taalbeweging zullen aldaar mannen moeten staan, die degelijk onderwijs in hunne taal hebben genoten. Hebben Afrikaners een graad behaald, b.v. na opleiding aan het Kaapsche of aan het Stellenbosch-college, dan is het gewenscht, dat zij een studiereis naar Europa doen, en dan niet naar Engeland of Schotland, maar naar Holland, of naar Gent (voor zoover daar Nederlandsch wordt onderwezen). Dit geldt zoowel voor taalkundigen als b.v. voor godgeleerden. Voor geneeskundigen is het bijzondere belang van een Hollandschen titel nog dit, dat deze in Afrika een beteren naam heeft dan de Engelsche. Voor rechtsgeleerden wordt een studie, althans te Leiden, van buitengewoon gewicht wanneer daar (eindelijk, willen we hopen!!) de leerstoel voor hedendaagsch Romeinsch-Hollandsch recht wordt bezet. Nog altijd is het Romeinsch-Hollandsche recht de grondslag van het Z.-Afrikaansche, nog altijd hebben de Oud-Hollandsche schrijvers gezag in Z.-Afrika. Zooals men weet studeeren op het oogenblik in Engeland een zestigtal Afrikaanders; in Noord- en Zuid-Nederland te zamen nog geen dozijn. 2) III. Noord-Amerika. Indertijd heeft de heer van Noppen, welbekend door zijne vertaling van ‘Lucifer’, een poos te Leiden gestudeerd. Wel is er nu nog geen groote trek van Amerikaansche Hollanders naar hun vaderland, maar vele Amerikanen gaan voor studie naar Engeland, Duitschland, enz. Werd de toelating aan onze Hoogescholen liberaal geregeld, en daarop door de Amerikaansche vertakkingen van het A.N.V. de aandacht der Hollandsche studente Chicago, enz. gevestigd, dan zouden ongetwijfeld vele Hollanders zich weer tot Holland aangetrokken voelen. IV. Buitenland. Er bestaan groote Nederlandsche nederzettingen in het buitenland, b.v. te Londen, Parijs, Berlijn, St. Petersburg, enz. Vaak zullen in den vreemde vertoevende Nederlanders door omstandigheden genoopt worden, hunne kinderen op buitenlandsche scholen te doen opleiden. Ook voor die gevallen moet een toelating tot Nederlandsche hoogescholen vergemakkelijkt worden. Met het oog op de herhaaldelijk geopperde klachten en bezwaren heeft thans het aanhangige wetsontwerp bepaald, dat een Kon. Besluit de buitenlandsche diploma's zal aanwijzen, die geheel of gedeeltelijk vrijstelling verleenen van (Noord-) Nederlandsche akademische examens. Een verbetering dus, in vergelijking met vroeger. Daarop heeft de Leidsche Studentenafd. van het A.N.V. bij adres een voorstel ingediend, strekkende om eene juistere wijze van beoordeeling te verkrijgen van de buitenlandsche, met Nederlandsche gelijk te stellen, examens. Het aanbevolen (Belgische) stelsel is niet alleen juister, maar ook leniger, omdat daardoor de faculteiten practisch de hoofdbeslissing krijgen, en in elk bijzonder geval rekening kunnen houden met veranderingen in de buitenlandsche examens ontstaan, hetzij door wetgeving, hetzij door veranderde opvattingen in de wijze van examineeren. Het aan H.M. de Koningin ingediende adres volgt hier: Geven met verschuldigden eerbied te kennen ondergeteekenden, bestuursleden van de ‘Studentenafdeeling Leiden’ van het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat naar hunne meening de herziening van het Hooger Onderwijs eene goede gelegenheid aanbiedt om tegemoet te komen aan de herhaaldelijk geuite klachten over bepalingen, die aan vreemdelingen het behalen van graden aan Nederlandsche Hoogescholen moeilijk maakten, dat wel volgens het aanhangige ontwerp de gelegenheid is uitgebreid om bij Koninklijk Besluit de zoodanige buitenlandsche examens aan te wijzen, die een gelijke bevoegdheid verleenen als Nederlandsche examens, dat echter groote kansen bestaan dat de buitenlandsche examens òf zwaardere òf lichtere eischen stellen dan de Nederlandsche, waarmede zij overeenstemmen, dat derhalve in het eerste geval de studie aan de Nederlandsche Hoogescholen wederom bemoeilijkt zal worden, terwijl het toch van het hoogste gewicht is dat de stamverwanten (als Vlamingen, Zuid-Afrikaanders, Hollandsche-Amerikanen), de Nederlanders in het buitenland en Nederlandsche onderdanen of anderen, die onze taal machtig zijn, niet van onze Hoogescholen geweerd worden, dat echter in het tweede geval het verleenen van effectus civilis onder lichtere voorwaarden, tot onbillijkheid zou kunnen leiden tegenover Nederlanders: dat derhalve dringend de aandacht gevestigd {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt op het in België aangenomen stelsel, dat de genoemde bezwaren opheft door het onderscheiden van zoogenaamde ‘diplômes légaux’ en ‘diplômes scientifiques’, welke diplômes scientifiques van denzelfden rang zijn als de diplômes légaux, maar geen enkel recht in België verleenen (loi du 15 juillet 1849), welke diplômes scientifiques verkregen worden door examens, aan dezelfde regelen onderworpen, als die voor de diplômes légaux, echter onder de volgende wijziging: ‘Le ministre de l'intérieur et de l'instruction publique est autorisé à dispenser des épreuves préalables au grade scientifique soit de candidat, soit de docteur, dans chacune des quatre facultés, tout récipiendaire qui justifiera avoir fait avec succès des études en rapport avec les programmes de ces épreuves. Ces dispenses ne peuvent être accordées que sur l'avis favorable de la faculté devant laquelle le récipiendaire demande à se présenter’. (Art. 5 de l'arrêté royal du 29 juillet 1869.) door welke regeling het gemakkelijk wordt gemaakt om in elk bijzonder geval na te gaan welke waarde er gehecht moet worden aan het in het buitenland afgelegd examen en waardoor bovendien het nadeel verbonden aan eene vergissing, geringer wordt, aangezien die diplômes scientifiques toch geen effectus civilis hebben, terwijl het zeer groote aantal vreemdelingen aan de Belgische Hoogescholen ingeschreven, een bewijs er van is, dat genoemde regeling gunstig werkt, dat tengevolge van de regeling ten onzent zeer vele Afrikaanders in het buitenland studeeren, terwijl het ook meermalen voorgekomen is, dat Belgen van de studie aan onze Hoogescholen weerhouden zijn, redenen waarom ondergeteekenden verzoeken, dat het Uwe Majesteit moge behagen, in het aanhangige wetsontwerp eene wijziging in dien geest aan te brengen. Hetwelk doende, enz. het bestuur voornoemd, C.J. Poortman, Voorzitter. S. de Meester, Onder-Voorzitter. R.E. Kielstra, Schrijver. A. le Cosquino de Bussy, Penningmeester. bestendige Commissie voor Vreemdelingen-Studenten. TH. Joekes A.H. van Ophuysen J.C. Brinks De heer Prof. Mr. W. van Vlugt heeft in de Staten-Generaal welwillend het adres ondersteund. Hij gaf den 22en Febr. bij de behandeling van art. VIII eene nadere toelichting op het adres, welks bedoeling, zooals hij het uitdrukte is, dat ‘aanpassing aan elk zich voordoend geval in de plaats (zou) treden van strakke wettelijkheid’. Hij stelde geen amendement voor, maar verzocht, het onderwerp nog eens in het oog te vatten tegen het tijdstip, dat bij ons een soortgelijke scheiding zal worden ingevoerd als in Belgie bestaat tusschen ‘diplômes légaux’ en ‘diplômes scientifiques’. Dr. A. Kuyper, Minister van Binnenlandsche Zaken, antwoordde op dit verzoek: ‘Wanneer men nu hier naderhand komt tot een scheiding tusschen doctorale graden en getuigschriften, daaraan voorafgaande, van een zuiver wetenschappelijk karakter, en daarnaast een practische opleiding, leidende tot het verkrijgen van een staatsdiploma met civiel effect, dan zal natuurlijk vanzelf het gevolg zijn, dat indien er vreemden komen, voor hen de positie eenigszins gemakkelijker zal worden en wanneer men daaraan toe is, zal zeer zeker in overweging kunnen genomen worden, of in den zin en de richting als door den geachten afgevaardigde bedoeld is, de vrijstelling van andere diploma's, als gevolg van art. 84a en andeartikelen van deze wet, niet op andere wijze zoude kunnen worden ingericht’. De Minister verzwakte eenigszins zijne toezegging, door een tweetal bezwaren te opperen. Hij achtte het belang eener regeling ten onzent van minder beteekenis dan in België, dat ‘in een zeer gelukkige positie verkeert’ in dit geval. Want ‘de taal, die aan de Belgische Universiteiten bij het onderwijs dienst doet, is een algemeen verstane taal in vele landen van Europa’. Vooral komen vele studenten uit kortgeleden ontstane Oostelijke Staten, waar het onderwijs nog onvoldoende is ingericht, naar België. Onze hoogescholen daarentegen werden vroeger wel door veel Kapenaars bezocht, maar dit getal is ‘om bekende redenen’ afgenomen. En tweedens meende hij, dat het noodig zou zijn waarborgen te geven, ‘dat het verlangen naar vreemden er niet toe leiden zal, om aan de beteekenis van onze doctorale bul, welke in het buitenland zoo groot is, ook maar de minste waardij te ontnemen’. Wij meenen hierboven te hebben aangetoond, dat juist de regeling ten onzent eene belemmering is geweest voor grooter bezoek van vreemdelingen aan onze hoogescholen; het geringe bezoek mag nu toch niet aangevoerd worden als een grond tegen de wenschelijkheid van verbetering! Van maatregelen, als het vervullen van den Leidschen leerstoel voor Rom.-Hollandsch recht, willen wij nu niet eens spreken. Hoe zou de verhouding tot onze stamverwanten kunnen veranderen, als wij 't werk krachtig ter hand namen! Prof. van der Vlugt wees er zeer terecht op, dat het gebruik onzer taal over de wereld niet zoo beperkt is, als wij ons menigmaal voorstellen. ‘Zij wordt toch ook gesproken en verstaan in Vlaanderland en Z.-Afrika. En wanneer wij denken aan vreemden, die wij gaarne in hun studie en werken aan onze Universiteiten zagen, dan denken wij natuurlijk in de eerste plaats aan de Vlamingen en de Zuid-Afrikaners. Bovendien vergeten wij niet de vrij talrijke en ten deele niet onbelangrijke Hollandsch sprekende nederzettingen op den bodem van de Noord-Amerikaansche republiek’. ‘Ik heb in het algemeen den indruk’, zeide de heer van der Vlugt, ‘dat de verbreiding der Nederlandsche taal over onzen aardbodem bezig is, toe te nemen’. En hij noemde als voorbeeld Australië en de Skandinavische landen. We zouden hier nog bij kunnen voegen, dat {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Frankrijk toch met België het aantal studenten uit de nieuwe Oostelijke Staten deelt (bedoeld zijn vermoedelijk: Griekenland, Servië, Roemenië, Bulgarije); dat tegenwoordig toch hoogescholen bestaan in Griekenland (Athene, Korfoe), Servië (Belgrado) en Roemenië (Boekarest, Jassy); dat het derhalve zeer de vraag is, of het percentage vreemdelingen aan Fransch-onderwijzende hoogescholen veel grooter behoeft te zijn, dan aan Nederl. hoogescholen. Ofschoon bv. de meeste leergangen aan de hoogeschool te Gent nog in het Fransch gegeven worden, studeeren daar ongeveer geen anderen dan Vlamingen. Wat het tweede bezwaar aangaat, de vrees voor de waardij der doctorale bullen, prof. Van der Vlugt verklaarde dat geen hoogleeraar daaraan zou willen tekort doen. Men zou kunnen vragen: is die waardij niet het veiligst toevertrouwd aan het toezicht juist van de hoogleeraren der verschillende faculteiten? Zoo onze wetenschap in het buitenland eenen goeden naam heeft, aan wie is dit anders te danken, dan juist aan hen? Een regeling bij Kon. Besl. geeft veel grooter gevaren. Immers het buitenlandsche getuigschrift, wáaraan eenmaal een vastgestelde waarde is toegekend, kan plotseling, met behoud slechts van naam, sterk in beteekenis achteruit gaan. Hoe lang zal 't dan duren, eer het K.B. herzien is? 1) Is de beoordeeling aan de faculteiten overgelaten, dan kunnen deze terstond met het verschil rekening houden. En, indien ook zij zich mochten vergissen, zulk eene vergissing zoude slechts invloed hebben op het ‘diplôme scientifique’, niet op het ‘diplôme légal.’ Mocht men waarborgen verlangen voor het behoud der waardij der N. Nederlandsche titels, wat grooter zekerheid is er te vinden dan die, welke hierin gelegen is, dat vreemdelingen juist in die waardij veelal een oorzaak zullen vinden, om hierheen te komen? Wij wezen hierboven reeds op de beteekenis van onzen titel voor geneeskundigen, rechtsgeleerden, enz. in Zuid-Afrika. Om te eindigen, wij spreken de hoop uit dat de toegezegde overweging zich niet al te lang moge laten wachten; dat men moge besluiten tot rasscher, kloeker, doortastender handelen tegenover onze stamverwanten, dan tot nu toe vaak het geval was! 't Kan waarlijk geen goeden indruk op hen maken, ons zoo te zien aarzelen en tobben; inplaats, dat wij.... hen met open armen ontvangen. Wij beleven eenen gewichtigen tijd; misschien is nooit de gelegenheid zoo gunstig geweest als nu voor eene Groot-Nederlandsche hereeniging. Nog eens: De Wet op het Nederlanderschap. Uit het Handelsblad van 2 Nov. '04 bleek mij, dat de Kamer van Koophandel van Londen een nieuw request aan de Staten-Generaal heeft gezonden en met genoegen las ik, dat de Kamer van haar voorstel van 1892 1) is teruggekomen en thans haar voorstel gelijk is aan mijn stelling XIII. De quaestie in mijn stelling XIV wordt blijkbaar door de K.v.K. anders opgelost. Daarentegen zag ik, dat Mr. W.H. de Beaufort in Weekblad voor het Recht van 11 Nov. ll. tegen genoemd request opkomt en het art. 7.5o van de Wet van 12 Dec. '92 verdedigt, met deze concessie, dat gunstige bepalingen worden aanbevolen om het Nederlanderschap, verloren door verzuim van opgave, terug te krijgen. Het stuk van Mr. de B. heeft mij niet overtuigd; en ik wil nog eens kort mijne meening verdedigen tegen eene autoriteit als die van den oud-Minister. Eén argument gebruikt Mr. de B., dat ik nog niet hoorde: dat ‘uit hunne kinderen en kleinkinderen reeds een halve eeuw, nadat deze wetswijziging in werking was getreden, er in verschillende streken der wereld kolonies van Nederlanders zouden ontstaan, die geen enkele officieele aanraking met de Nederlandsche Regeering of de Nederlandsche consulaire ambtenaren meer hadden. Wellicht zouden er onder hen niet weinige zijn, die zelve niet meer wisten, dat zij Nederlanders waren, maar de Regeering van het land, waar ze gevestigd waren, zoude dit waarschijnlijk niet vergeten, en zoude hen, zoo ze in behoeftige omstandigheden kwamen of daarin dreigden te vervallen, ijlings naar de Nederlandsche grenzen doen vervoeren..... - de uitgezette zou misschien aan de consulaire ambtenaren niet eens bij name bekend zijn en het zoude derhalve voor dezen hoogst bezwaarlijk zijn, om tijdig te weten te komen, of de man zelf, zijn vader, grootvader of oudere voorzaat ook in vreemden krijgs- of staatsdienst was geweest, en daardoor het Nederlanderschap had verloren.’ Allereerst zou ik willen opmerken, dat door mijn stelling XIV: ‘kinderen enz. van in buitenland wonende Nederlanders moeten zich éénmaal n.l. binnen een jaar na hunne meerderjarigheid, opgeven’, eenige bezwaren van den geachten schrijver geheel of gedeeltelijk vervallen. Men zal n.l. nooit meer ‘zelf niet weten Nederlander te zijn’ en zelden: ‘den consulairen ambtenaar niet eens bij name bekend zijn’ en deze zal dus meestal weten: ‘of zijn vader enz. in vreemden dienst is geweest.’ Tegen het argument ‘de onvermogenden zullen over de grenzen worden gezet’ zou ik de vraag willen stellen: Hebben we daar dan vóór 1892 zoo'n last van gehad? Waarom heeft minister Smidt dat argument dan niet gebruikt bij zijne verdediging van het Ontwerp? En hoewel de mogelijkheid niet is te ontkennen, is daarin m.i. door mijn stelling XIV voorzien. ‘Dat er geheele kolonies Nederlanders zouden ontstaan, die geene aanraking meer hebben met de Nederlandsche Regeering’, mag m.i. alleen voor het vreemde land eene aanleiding zijn, om daarin te voorzien. Men heeft zeer terecht ter verdediging van art. 2a van de wet van 12 Dec. '92 het {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} argument gebruikt: dat geheele koloniën van vreemdelingen, meest Duitschers, gedurende vele geslachten hier waren gevestigd en ‘in ieder opzicht, behalve in wettelijken zin, Nederlander waren geworden’. (Bijl. 1891, 1892. No. 130 pag. 9.) En het Handelsblad (16 Nov. '04 3e Avondbl.) wil ‘de geheele koloniën op Java, sinds meerdere geslachten, wonende Chineezen, maken tot Inlanders’ en haalt daarvoor aan.... de redeneering van Mr. de Beaufort in 't W.v.h.R. Doch China zal zich wel wachten om te zeggen: ‘ik wil die Chineezen op Java niet meer erkennen als Chineezen’, hoewel ze toch meestal even weinig van de Chineezen in China hebben als de Hollander, die in Amerika is geboren en getogen, van ons heeft! Waar nu Mr. de B. ten slotte voorstelt om voor het terugkrijgen van het Nederlanderschap gunstige bepalingen te maken, daar meen ik, dat dit niet ver genoeg gaat. Bij ons is men dikwijls maar al te weinig geneigd zijn land te verlaten en elders zijn geluk te zoeken. In de 2e Kamer ‘erkende’ de Minister van Koloniën, ‘dat 't ergerlijk was, dat zooveel jongelieden zich hier te lande met een sober tractementje tevreden willen stellen, omdat ze de energie missen naar Indië te gaan’ *) (Locomotief 6 Jan. '05). En ik meen, dat in plaats van ‘naar Indie’ wel ‘naar 't buitenland’ zou kunnen worden geplaatst; met dit verschil, dat jongelui nog wel een paar jaar naar Londen of Parijs op kantoor willen. Als er nu Hollanders zijn, die een goed voorbeeld geven, door de wereld in te gaan, dan moet geen wetgever ze het lastig maken om hun Nederlandschap te behouden! Art 7. 5o worde spoedig gewijzigd! Samarang, 21 Jan. '05. H.J. Boelen. Hollandsch opschrift in den vreemde. In het feestalbum van het Utrechtsche Studentengezelschap: Natura dux nobis et auspex uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan dier vereeniging (1903) lezen we in eene bijdrage van Prof. Dr. A.A.W. Hubrecht het volgende: ‘Wat baet er kaersse ofte bril Als den uil niet sien en wil.’ Dit opschrift op een van de wanden der zaal voor het zoölogisch practicum, is ontleend aan een schilderij van Jan Steen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Prof. Sedgwick Minot, de bekende embryoloog uit Boston, heeft dezen Hollandschen tekst in zijn laboratorium opgehangen. Tentoonstelling te Luik. Boven de Nederlandsche inzending staat Pays-Bas. Waarom niet voor 't minst Nederland of Holland als boven- of onderschrift? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Mej. I. Rikkers † Deze uitmuntende vrouw, welke zich voor de samenleving en het onderwijs zeer verdienstelijk maakte, overleed 7 Oct. 1904 te Rotterdam en vermaakte aan het Alg. Ned. Verbond 2000 gld. tot steun voor de studie van Zuid-Afrikaansche studenten aan onze Hoogescholen. In het December-nummer vindt men een levensbericht van haar. Nederland Algem. Vergadering van Groep Nederland. De Jaarvergadering zal plaats hebben op Zaterdag 22 April, des voormiddags te half elf in het Oranje-Hotel bij de Johan de Wittbrug, te Dordrecht. Zij is toegankelijk voor alle leden van Groep Nederland. Dagorde: I. Opening der Verg. door den Voorzitter. II. Jaarverslag over 1904 door den Secretaris. III. Rek. en Verant. over 1904 door d. Penningm. IV. Begrooting voor 1905 door den Penningm. V. Verkiezing van 4 vertegenwoordigers van Groep Nederland in het Hoofdbestuur. Voorgesteld worden de volgende dubbeltallen: 1.Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Dordt. (Aftr.) Dr. N. Mansvelt, Utrecht. 2.P.J. de Kanter, Dordrecht. (Aftr.) Th. Nolen, Rotterdam. 3.J.D. Baron van Wassenaer van Rosande, Lid van de Eerste Kamer der St. Gen., 's-Gravenhage. S.M.A. Van Schaeck Mathon, Burgemeester van Nijmegen. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} 4.Dr. H.F.R. Hubrecht, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Amsterdam. Hugo Muller, Directeur der Amsterdam-Deli Compagnie, Amsterdam. VI. Verkiezing van 6 leden voor 't Groepsbestuur. Voorgesteld worden de volgende dubbeltallen: 1.P.J. de Kanter, Dordrecht, (Aftr.). Mr. A.H. Brandt, Velp. 2.C. van Son, Dubbeldam. (Aftr.). Dr. W. van Everdingen, Rotterdam. 3.Dr. F. Buitenrust Hettema, Zwolle. (Aftr.). A.B. Cohen Stuart, Leiden. 4.Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Dordt. (Aftr.). C.J. de Bruijn Kops, Deventer. 5.Prof. dr. J. te Winkel, Amsterdam. (Aftr.). J.A. van der Star, 's-Gravenhage. 6.Mevr. N. van Zuylen-Tromp, Amsterdam. (Aftr.). Cath. van Rennes, Utrecht. VII. Motie van het Bestuur: De Vergadering spreekt als haar overtuiging uit, dat de aansluiting van Nederland bij de Berner-Conventie een dringende eisch is en draagt het Bestuur op in samenwerking met andere vereenigingen, of zoo noodig alleen, die maatregelen te nemen, welke spoedig tot die aansluiting zouden kunnen leiden. VIII. Voorstellen der Afdeelingen. 's-Gravenhage. I.Onverminderd de maatregelen, die verder genomen mochten worden tot wering van het onnoodig gebruik van vreemde woorden, richte het Groepsbestuur tot de verschillende Departementen van Algemeen Bestuur het verzoek, bedoeld misbruik in den ambtelijken stijl tegen te gaan. II.Het bestuur van de Groep wende zich tot de Regeering met het verzoek, een commissie te benoemen, die het spelling-vraagstuk onderzoeke en voorstellen dienaangaande doe. III.Het bestuur van de Groep noodige eenige personen (leden of buiten het Verbond staande) uit, te overwegen of iets, en zoo ja wat, zou kunnen gedaan worden tot het verkrijgen, van een Nederlandschen stoombootdienst op Zuid-Afrika. IV.Het Groepsbestuur richte tot de Ministers van Oorlog en van Marine het verzoek, hun invloed aan te wenden om, waar mogelijk, de militaire muziekkorpsen mede te doen werken tot het verbreiden van Nederlandsche muziek en Nederlandsche zangwijzen. Haarlem en Omstreken. De Afdeeling Haarlem en Omstreken van het Algemeen Nederlandsch Verbond, stelt voor: de couranten-verzending naar het buitenland ernstig ter hand te nemen en wel op de volgende wijze: Het Hoofdbestuur zende een brief aan alle buitenlandsche leden of, op de plaatsen waar Nederlanders gevestigd zijn en geen leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, aan den consul aldaar met verzoek op te geven of er in hun woonplaats een geschikte gelegenheid is om de Nederlandsche couranten ter lezing te leggen, zoo ja met opgave van dat adres; verder worde per omzendbrief de Nederlandsche pers om zedelijken steun verzocht en den Nederlandschen groothandel en nijverheid, wier belangen zeer gebaat worden door deze verzending, alsmede andere belangstellenden om geldelijken steun. IX. In de vergaderzaal tentoonstelling van de teekeningen ingekomen als antwoorden op de prijsvraag voor een reclameplaat. Bekendmaking der bekroning. Bij genoegzame deelneming gemeenschappelijke maaltijd tegen f2. - de persoon, zonder wijn. Opgaven worden tijdig ingewacht bij Den Secretaris van Groep Nederland, C. van Son. Zuid-Nederland. Algemeene Vergadering van Groep België. De leden van Groep België van het Alg. Nederl. Verb. worden uitgenoodigd deze vergadering bij te wonen, welke zal plaats hebben op Zondag 16 April te Leuven in de zaal Monico *), Dietsche Straat te 10½ u. 's morgens. Dagorde. 1. Verslag van den Secretaris. 2. Verslag van den Penningmeester. 3. Verkiezing van leden voor het Bestuur van Groep B in de plaats van de H.H. Coopman (Brussel), De Vriendt, Smeding (Antwerpen), De Windt (Aalst), Fris (Oostende), Minnaert, V. d. Cruyssen (Gent), aftredend in 1905 en niet herkiesbaar. De aanblijvende bestuursleden zijn de H.H. Boucherij, Van de Ven (Antwerpen), De Veen, E. T'Sjoen (Brussel), De Backer, Meert (Gent), Peeters (Leuven), aftredende in 1906. J. Van Kerckhoven Donnez (Antwerpen), Thelen (Brussel), Fredericq Lybaert (Gent), Tack (Mechelen), Lefévre (Oostende), Gevaert (Oudenaarde), aftredende in 1907. 4. Wijziging van de Grondslagen van Groep B. Art. 6, § 1: ‘Het Bestuur van Groep B benoemt uit zijn midden een Voorzitter, een Ondervoorzitter, een Secretaris en een Penningmeester.’ - Voorstel van het Dagelijksch Bestuur die bepaling aan te vullen als volgt: ‘Het ambt van Penningmeester en Secretaris kan door denzelfden persoon waargenomen worden.’ Art 12: ‘In elke plaats kunnen de aangesloten {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} leden van het Verbond zich vereenigen tot een Afdeeling, wanneer zij tenminste ten getale van 20 zijn. In dat geval stellen ze een Afdeelingsbestuur aan en ontvangen op iedere betaalde minimumbijdrage 1 fr.; op bijdragen van Begunstigers, Beschermende leden, het bedrag, dat een minimum-bijdrage (2.75 fr.) overtreft. - Voorstel van den Tak Aalst, het gecursiveerde te lezen als volgt: ‘Op bijdragen van Begunstigende en Beschermende leden, en andere bijdragen hooger dan een minimum-bijdrage, het bedrag, dat de minimum-bijdrage overtreft, ongeminderd 1 fr. voor deze lidmaatschappen evenals voor de minimum-bijdragen.’ De laatste zinsnede van § 1 van dit art. luidende: ‘Iedere Afdeeling omvat de leden van het Bestuurlijk arrondissement, waartoe ze behoort,’ aan te vullen als volgt: ‘zoolang er in dit arrondissement slechts eene Afdeeling is opgericht. Bij de oprichting van meer afdeelingen, worden tot iedere afdeeling gerekend de leden, gevestigd in de kantons, waar die takken hun zetel hebben; de andere leden zullen door het Dagelijksch Bestuur worden toegewezen.’ (Voorstel van het Dagelijksch Bestuur.) Art. 15 bis. In aansluiting aan Art. 15, no. 9 van de Algemeene Grondslagen van het geheele Verbond, betrekkelijk de bepalingen, die in de Groepsreglementen behooren te staan: ‘9 de bestemming der gelden in geval van ontbinding der Groep of zelfstandige Afdeeling,’ welke bepaling in de Grondslagen van Groep B ontbreekt, een art. 16 op te nemen (waarbij het art. 16 van thans no. 17 wordt) luidende: ‘Bij ontbinding van Groep B gaan hare gelden en bezittingen over in de handen van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond.’ (Voorstel van het Dagelijksch Bestuur.) 5. Wetsvoorstel Coremans. 6. Benoeming van correspondenten in iedere stad, waar een tak bestaat, zooveel mogelijk leden uit het Bestuur, met het oog op de redactie van de rubriek ‘Vlaanderen’ in Neerlandia. (Tak Brussel.) 7. Verzoek aan de Regeering om de Belgische belangen in het Buitenland, bij gebrek aan Belgische Consuls, steeds op te dragen aan de Nederlandsche Vertegenwoordigers. (Tak Brussel.) 8. Gebruik van de Nederlandsche Taal voor de burgerlijke Rechtbanken. (Tak Brussel.) 9. Steun aan de Zuidafrikaners in hun Taalstrijd. (Tak Brussel.) 10. Noodzakelijkheid van ruimer verspreiding onzer beginselen onder het Volk. (Tak Gent.) 11. ‘Welke is de beste en doelmatigste meisjeslectuur?’ (Tak Oostende.) Het Dagelijksch Bestuur van Groep B heeft tot stemgerechtigde afgevaardigden voor de leden buiten de Takken benoemd de H.H. Wattez (Doornik), Dosfel (Dendermonde), Prenau (Aalst bij St. Truiden), C. Libbrecht (Hasselt), De Wilde (Laarne), Du Soleil (Luik), Deschamps (Terhulpe), Ramaekers (Zeelhem), Van Eeckhout (Kortrijk). De Algemeene Vergadering wordt te 1 uur geschorst en zoo noodig te 3 uur voortgezet. Vóór de Alg. Verg. zullen de aanwezige Bestuursleden van groep B een vergadering hebben. Na de sluiting van de Alg. Verg. zullen de aanwezige Bestuursleden met de nieuwgekozenen vergaderen tot aanstelling van Voorzitter, Ondervoorzitter, Secretaris, Penningmeester, benoeming van Vertegenwoordigers in het Hoofdbestuur en bespreking van wat verder ter tafel zal gebracht worden. Wetsvoorstel Coremans. Om te oordeelen over de degelijkheid van het onderwijs in de moedertaal gegeven en het te vergelijken met dat, in eene andere taal, (het Fransch voor de Vlamingen), is het voldoende de vruchten van die twee soorten van onderwijs te onderzoeken. Nu, de uitslagen van den Algemeenen Wedstrijd tusschen de leerlingen der middelbare jongensscholen verschaffen ons het middel om dit onderzoek te doen. Die wedstrijd bestaat uit een letterkundig en een wetenschappelijk deel. - Het eerste omvat Nederlandsch, Fransch, Geschiedenis en Aardrijkskunde. Het Nederlandsch wordt in die taal zelf onderwezen; het Fransch wordt overal in 't Fransch aangeleerd; de Geschiedenis en de Aardrijkskunde worden in de moedertaal gegeven, zoodat Vlamingen en Walen zich hier in dezelfde voorwaarden bevinden. Er dient nochtans opgemerkt te worden, dat het onderwijs in de Geschiedenis en de Aardrijkskunde, door middel van het Nederlandsch in de Vlaamsche scholen, niet onmiddellijk in de beste voorwaarden kan geschieden; leeraars en leerlingen moeten zich daaraan gewoon maken. Daarbij wordt, in verscheidene Vlaamsche scholen, de wet van 1883 slechts sedert eenige jaren werkelijk toegepast; dan begrijpt men dat, alvorens zij in het laatste studiejaar, (waarvan de leerlingen alleen aan den wedstrijd deelnemen) al de vruchten kan afwerpen welke men er van kan verwachten, er eenige tijd moet verloopen. Dit blijkt ook uit de uitslagen van den Algemeenen Wedstrijd; zij worden, wat de Geschiedenis en de Aardrijkskunde betreft, en dus ook in globo voor het letterkundige gedeelte, hoe langer hoe beter voor de Vlamingen. De Wiskunde, het voornaamste vak van het wetenschappelijk gedeelte, (zij telt voor de 0.7 der punten), wordt altijd in het Fransch onderwezen, en de uitslagen waren en blijven slecht voor de Vlamingen. Het tweede vak van het wetenschappelijk gedeelte is gewoonlijk het Boekhouden; eenmaal, op de 4 laatste jaren, is het 2de vak de Scheikunde geweest (in 1902). Het Boekhouden wordt in al de middelbare scholen in het Fransch onderwezen. De Scheikunde moet in de Vlaamsche scholen in het Nederlandsch onderwezen worden, maar men mag zich afvragen of de wet van 1883 reeds lang genoeg in al de Vlaamsche scholen volledig toegepast werd om, in 1902, goede vruchten te kunnen afwerpen. De uitslag van den wedstrijd schijnt het tegenovergestelde te bewijzen. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} De Heer Wasteels heeft in de algemeene vergadering van den Gentschen Tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond statistieken medegedeeld, aangaande de uitslagen van den wedstrijd tusschen de leerlingen der middelbare jongensscholen, Zijne cijfers loopen over de jaren 1901, 1902, 1903, 1904; om de vergelijking tusschen Vlamingen en Walen mogelijk te maken, heeft hij overal de leerlingen genomen, die geen studiejaar verdubbeld hadden. (leerlingen der reeks A.) De algemeene vergadering heeft besloten, dat die statistieken openbaar zouden gemaakt worden. Als uitvoering van dit besluit zijn die cijfers en de voorgaande inlichtingen aan de bladen medegedeeld, met verzoek ze te willen opnemen. Ziehier die statistieken: Letterkundig deel. 1901 { Brussel en Voorsteden 19 mededingers 0 prijzen in 't geheel 1 onderscheid. (5.2%) 1901 { Andere Vlaamsche scholen 89 mededingers 3 prijzen in 't geheel 11 onderscheid. (12.3%) 1901 { Waalsche scholen 197 mededingers 17 prijzen in 't geheel 54 onderscheid. (27.4%) 1902 { Brussel en Voorsteden 28 mededingers 0 prijzen in 't geheel 4 onderscheid. (14%) 1902 { Andere Vlaamsche scholen 73 mededingers 3 prijzen in 't geheel 20 onderscheid. (27%) 1902 { Waalsche scholen 208 mededingers 15 prijzen in 't geheel 48 onderscheid. (23%) 1903 { Brussel en Voorsteden 32 mededingers 3 prijzen in 't geheel 7 onderscheid. (21.8%) 1903 { Andere Vlaamsche scholen 85 mededingers 5 prijzen in 't geheel 23 onderscheid. (27%) 1903 { Waalsche scholen 213 mededingers 16 prijzen in 't geheel 62 onderscheid. (29%) 1904 { Brussel en Voorsteden 26 mededingers 0 prijzen in 't geheel 2 onderscheid. (7.6%) 1904 { Andere Vlaamsche scholen 97 mededingers 6 prijzen in 't geheel 26 onderscheid. (26.8%) 1904 { Waalsche scholen 244 mededingers 12 prijzen in 't geheel 62 onderscheid. (25.4%) Die uitslagen zijn, voor de Vlamingen, hoe langer hoe beter; de eerste is weinig bevredigend; de twee volgende zijn veel beter en de laatste is ten minste zoo goed voor de Vlamingen als voor de Walen; dus: hoe langer en hoe beter de wet van 1883 toegepast wordt, hoe beter de uitslagen zijn in het letterkundig deel; zelfs daar waar zij te wenschen overlaten, zijn zij toch veel beter dan die der wetenschappelijke vakken die, in de meeste gevallen, (voor de Wiskunde en het Boekhouden altijd), aan de Vlamingen in het Fransch onderwezen worden. Wetenschappelijk deel. 1901 (Wiskunde Boekhouden.) { Leerl. van Brussel en Voorst. 19 mededingers 0 prijzen in 't geheel 4 onderscheid. (21%) 1901 (Wiskunde Boekhouden.) { Leerl. der andere Vl. scholen. 89 mededingers 0 prijzen in 't geheel 11 onderscheid. (12%) 1901 (Wiskunde Boekhouden.) { Leerl. der Waalsche scholen 197 mededingers 14 prijzen in 't geheel 83 onderscheid. (42%) 1902 (Wiskunde Scheikunde) { Leerl. van Brussel en Voorst. 28 mededingers 1 prijzen in 't geheel 5 onderscheid. (18%) 1902 (Wiskunde Scheikunde) { Leerl. der andere Vl. scholen 72 mededingers 1 prijzen in 't geheel 9 onderscheid. (12%) 1902 (Wiskunde Scheikunde) { Leerl. der Waalsche scholen 208 mededingers 14 prijzen in 't geheel 67 onderscheid. (32%) 1903 (Wiskunde Boekhouden) { Leerl. van Brussel en Voorst. 32 mededingers 1 prijzen in 't geheel 10 onderscheid. (31%) 1903 (Wiskunde Boekhouden) { Leerl. der andere Vl. scholen 85 mededingers 0 prijzen in 't geheel 16 onderscheid. (19%) 1903 (Wiskunde Boekhouden) { Leerl. der Waalsche scholen 213 mededingers 17 prijzen in 't geheel 74 onderscheid. (31%) 1904 (Wiskunde Boekhouden) { Leerl. van Brussel en Voorst. 26 mededingers 0 prijzen in 't geheel 3 onderscheid. (11.5%) 1904 (Wiskunde Boekhouden) { Leerl. der andere Vl. scholen 97 mededingers 1 prijzen in 't geheel 15 onderscheid. (15.4%) 1904 (Wiskunde Boekhouden) { Leerl. der Waalsche scholen 244 mededingers 13 prijzen in 't geheel 74 onderscheid. (30.3%) Vergelijking tusschen de uitslagen in de Geschiedenis en de Aardrijkskunde, (voor de leerlingen die de 0.5 der punten in het letterkundig deel bekomen hebben, en die in de Wiskunde, (voor de leerlingen die in het wetenschappelijk deel de 0,5 der punten bekomen hebben.) 0.8 der punten. ten minste 0.5 der punten. Leerlingen Brussel en Voorsteden. Leerl. der andere Vlaamsche Sch. Leerl. der Waalsche Scholen. Leerlingen v. Brussel en voorsteden. der andere Vlaamsche Scholen. der Waalsche Scholen. 1901 { Geschiedenis en } 0 4.4% 11.6% 10.5% 22.4% 35% 1901 { Aardrijksk. (1) } 5.2% der mededingers. der mededingers der mededingers. der mededingers. der mededingers. 1901 { Wiskunde. (2) der mededingers. 0 9.1% 21% 20.2% 48.7% 1902 { Geschiedenis en } 7.1% 6.8% 9.1% 25% 39.7% 27.4% 1902 { Aardrijkskunde } 1902 { Wiskunde. 3.5% 1.3% 5.2% 28.5% 21.9% 37% 1903 { Geschiedenis en } 0 2.3% 2.3% 12.5% 28.2% 29.1% 1903 { Aardrijkskunde } 1903 { Wiskunde. 12.5% 2.3% 12.6% 50% 31.7% 52.1% 1904 { Geschiedenis en } 0 3% 2.4% 11.5% 24.7% 29% 1904 { Aardrijkskunde } 1904 { Wiskunde. 0 1% 7.7% 26.9% 22.6% 45.9% {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} In onze Takken. Aalst. Op Zondag 19 Februari bood de Aalstersche Tak aan zijn leden en genoodigden een Liederavond aan, uitsluitend gewijd aan liederen getoonzet door Georges D'hoedt, wellicht den jongsten onzer componisten, daar hij pas dit jaar - met gelukkig gevolg, wat ons verheugt - deelnam aan de loting. Zijn 12 liederen waren ingedeeld in 3 groepen, waarvan de Heer Maes, Voorzitter der Letterkundige Afdeeling te Gent, met een verklarend woord de kenmerkende hoedanigheden verduidelijkte. De liederen van den Heer D'hoedt vielen zeer in den smaak van de toehoorders, bij wie ze de overtuiging stichtten, dat hem - als hij voortgaat met flink te werken - een schoone toekomst wacht. De dames B. Reyniers, Van Kerckhove, de Heeren Aug. Van Gheluwe, L. Van de Putte, I. Hallaert verleenden hun zeer gewaardeerde medewerking. Deze liederavond werd bijgewoond door Mej. E. Baelde uit Rotterdam, Bestuurslid van Groep Nederland, naar 't Zuiden gekomen om de werking na te gaan van de Liederavonden voor het Volk, die ze gaarne in hare vaderstad zou zien inrichten. 's Avonds te voren was deze dame opgetreden in de Letterkundige Afdeeling van dezen Tak en had er gesproken in een gemoedelijk praatje, vol aanstekelijke goede luim over Italië, dat ze van Noord tot Zuid heeft bereisd en bekeken met het oog eener kunstenares. Wat hebben de aanwezigen genoten van deze voordracht, aanschouwelijk gemaakt door een schat van foto's, prentkaarten, waarvan de spreekster een koffer vol had meegebracht. En gewatertand naar ook een reisje in 't zonnegezegend Itaalje! Lang zullen de leden een dankbare heugenis bewaren aan den avond doorgebracht met deze beminnelijke stamverwante. Op Maandag 21 Februari sprak Mej. Baelde over 'tzelfde onderwerp in de Letterkundige Afdeeling van den Gentschen Tak voor een nog ruimer publiek, dat even dankbaar genoot. Zaterdag 25 Februari vond in de Aalstersche Letterkundige Afdeeling een debat plaats over feminisme, tusschen een jonge dame onder de leden, die liever niet genoemd wordt, en een jongen heer dien wij daarom ook ongenoemd laten. In een degelijk opstel maakte de jonge dame duidelijk hoe tengevolge van de bestaande wetgeving de vrouw in onze samenleving de mindere en de afhankelijke van den man is en drukte in een reeks stellingen treffend uit, welke veranderingen wenschelijk zijn in den wettelijken toestand der vrouw en hare maatschappelijke positie. Haar tegenstander wou het hek aan den ouden stijl laten hangen. De stemming, die na levendige deelneming aan de bespreking door aanwezigen, gehouden werd, gaf den tegenstander geen gelijk, die slechts 3 stemmen meekreeg terwijl de jonge dame hare stellingen zag goedkeuren door 27 stemmen, volstrekt niet gegeven uit hoffelijkheid, maar veroverd door flinke verdediging van het goed recht van hare kunne. Als men nagaat, dat dit debat aanleiding gegeven had tot het lezen van de geschriften in verband met het onderwerp van Mevr. C. Goekoop de Jong van Beek en Donk, Jonkvrouw de Savornin Lohman, Henriette Roland Holst en tot kennismaking met den arbeid op dit gebied van Mevr. Wijnaendts Francken-Dyserinck, dan kon men zich rekenschap geven van het geestesleven door een degelijke Letterkundige Afdeeling gewekt in een midden, waar bovengenoemde namen nog nooit zwart op wit werden gelezen. Had iedere Vlaamsche stad een dergelijk midden van verstandelijk verkeer, het zou er waarlijk anders uitzien met onze zelfstandige beschaving. 33 belangstellenden woonden dit debat bij. Antwerpen. Naar aanleiding van de vierde verjaring van het afsterven van Peter Benoit, werd door den Antwerpschen Tak in de feestzaal van den Heer De Beukelaer een liederavond voor het volk aan deze herdenking gewijd. De Secretaris van den Tak, Leo Boucherij herdacht Benoit in een woord vol piëteit. Jef Judels zong Mijne Moederspraak zooals hij alleen dat kan; daarna zongen 400 dames en kinderen eenige andere liederen van Benoit onder leiding van Julius Schrey. Brussel. Ons wordt medegedeeld, dat de aansluiting van den Brusselschen Tak van het Algemeen Nederlansch Verbond bij het protest van het Nationaal Vlaamsch Verbond tegen de nationale feesten in 1905 berust op een misverstand en dat die aansluiting moet beschouwd worden als niet gebeurd. Lokeren. Zooals we in 't voorgaande nummer mededeelden kwam in deze stad een nieuwe Tak tot stand met bij den aanvang 47 leden buiten die in het arrondissement St. Nikolaas. Maakten zich voor de oprichting van dezen Tak zeer verdienstelijk de H.H.L. Herbert, fabrikant, en Libbrecht, bestuurder van de Mdb. School. Den 10 Februari werden de Grondslagen in een algemeene vergadering besproken en aangenomen. Zooals te Aalst is hier de minimum-bijdrage op 5 frank vastgegesteld. Het Bestuur is samengesteld als volgt: L. Herbert, Voorzitter; V. Sterck, Ondervoorzitter; J. Libbrecht, Schrijver; H. De Clercq, Penningmeester; Mejuffr. M. De Spiegeleire, de H.H.L. Segers, Dr. Lamborelle, J. Opzomer. Ook hier werd een Letterkundige Afdeeling ingericht, die een leestafel zal hebben. In een eerste vergadering werd het wetsvoorstel Coremans besproken, breedvoerig toegelicht door den Heer Libbrecht. De Heer A. Claeys verklaarde er zich tegen: omdat de wet toch niet zal toegepast worden en omdat ze in strijd is met de vrijheid van onderwijs; hij verwachtte meer van het graduaat. De meerderheid der leden evenwel sloten zich aan bij de verdediging van M. Libbrecht. Stemgerechtigde Afgevaardigden op de Algemeene Vergadering, buiten die van Gent, reeds vroeger {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} vermeld, zijn: Antwerpen: A.C. Van der Cruyssen, Smeding, Heuvelmans, Schmit, Denucé, Bossaerts, De Bock, Fr. Van Laer, Leo Boucherij. - Aalst: Brys, Hallaert, Deseyn, Clarys. - Leuven: Boon, Mathys, Sebrechts. - Lokeren: Herbert, Libbrecht. - Mechelen: Tack, De Keyser. - Oudenaarde: Braeckman. - Brussel: Mejuff. M. T'Sjoen, Delpire, de HH. D'Artois, Josson, Kesler, Hoyer, Matton, Postema, E. T'Sjoen, Delpire, Richmond, Thelen. Plaatsvervangers: Floris T'Sjoen, Mennekens, De Bruyn, Van Lee. Generaal Kritzinger en Ds. Van Heerden in België. Ziehier wat het optreden der Heeren in de verschillende plaatsen heeft opgebracht: Aalst 306,57 fr.; Antwerpen 657,40 fr.; Holl. Club aldaar 570 fr.; Brugge 542 fr.; Brussel 379,49 fr.; Tak A.N.V. aldaar 35,00 fr.; Afdeeling W.F. id. 30 fr.; Belgica Allemania 30.90 fr.; M. Ringoot id. 50 fr.; Gent 1077.41 fr.; Leuven 97 fr.; Mechelen 78.54 fr. Door den Heer Leo Meert werden nog uit St. Nikolaas 195.10 fr. gezonden, door hem aldaar ingezameld. De som door België bijgedragen voor het Nationaal Onderwijs in de O.R.K. is dus 4049,41 fr. Zuid-Afrika Het Hollandsch in Zuid-Afrika. Wij schreven in de vorige aflevering, dat de taalvereenvoudiging er met vlag en wimpel doorgegaan is. Dat was wel waar. De meerderheid waarmede de voorstellen te Kaapstad er doorgingen, was zeer groot. De voornaamste Afrikaander bladen namen de vereenvoudigde taal aanstonds of spoedig aan, zoo zij haar al niet op eigen hand ingevoerd hadden; en een aantal kleinere bladen volgden. Maar de tegenstand blijkt grooter dan men naar de uittingen op de Kaapsche vergadering kon denken. Nu al verscheiden weken komt er schier geen nummer van Ons Land uit of er staan protesten tegen de hervorming in. En men gaat er met een heftigheid tegen te keer, die verwonderlijk is De bestrijders doen een beroep op de synode der Ned. Ger. Kerk en verlangen, dat de Taalbond daaraan de beslissing zal overlaten. In de andere Afrikaander bladen merkt men minder of niets van den strijd. Misschien vinden de redacties het verstandiger de ingezonden stukken ter zij te leggen. Ook is 't mogelijk, dat de Boeren in Vrijstraat en Transvaal het hoofd van andere dingen vervuld hebben, en die taalvereenvoudiging nu van minder belang achten. Ook onder de penvoerders in Ons Land is er een enkele, die de hitte van het woordgevecht tracht te temperen om er aan te herinneren, dat de strijd niet gaat om de taal, maar alleen over een schrijfwijze, dat de kwestie dus, hoezeer de vereenvoudiging gewenscht is, niet van zoo overwegend belang is als sommige schrijvers wel meenen: alsof er een aanslag op de taal zelf is gedaan. Inderdaad, als men 't eens is geworden over deze schrijfwijze van de taal, komen er nog andere en belangrijker kwesties aan de orde, o.a. die van het gebruik van vreemde woorden, Engelsche woorden vooral. Die kweste is ook bij de taalvereenvoudiging ingelijfd, maar heeft, zooals te Kaapstad reeds opgemerkt werd, daarmede eigenlijk niets te maken. En dat is een kwestie van belang, nog ongelijk meer b.v. als het gebruik van vreemde woorden hier te lande. Want in het moederland van de Nederlandsche sprake is de taal sterk genoeg om deze kwaal te doorstaan. Maar in Zuid-Afrika is zij bij lange na zoo sterk niet, en de ziekte is er heel wat erger. Wij hebben er vroeger al op gewezen, hoe schromelijk het gebruik van Engelsche woorden toeneemt. Het is duidelijk waar te nemen, dat het al veel meer gebeurt dan voor den oorlog, d.i. een luttel aantal jaren geleden. Een paar voorbeelden uit de menigte. De regeering der Z.A. Republiek heette de regeering en werd doorloopend zoo genoemd; nu leest men bijna zonder uitzondering van goevernement. De wetgevende raad heet nu geregeld de legislatieve raad, of gewoonweg op zijn Engelsch de Legislativ Council. Een gemeente noemt men nu door de bank municipaliteit, den gemeenteraad corporatie. Wij zouden nog kolommen met voorbeelden kunnen vullen. En helaas! de redacties der kranten doen en grif aan mede. Hoe is daar paal en perk aan te stellen? Wij hopen dat de mannen die 't met het Hollandsch zoo goed meenen in Zuid-Afrika er wat op zullen weten. Gelijk bij alle talen, waarin vreemde insluipsels voorkomen, is 't ook in het Zuid-Afrikaansche Hollandsch vooral de zinswending, de spreekwijze die ontaardt. Vreemde woorden kunnen betrekkelijk gemakkelijk verwijderd worden, maar wanneer het karakter van de taal, den zinsbouw, de uitdrukkingen, de vreemde stempel is opgedrukt, gaat 't er bezwaarlijk uit. En nu is ook in het Hollandsch van Zuid-Afrika dat het grootste gebrek. Het is zuiver vertaald Engelsch, of eigenlijk onzuiver vertaald Engelsch, wat men voortdurend onder de oogen krijgt; onzuiver, want men dient bij een vertaling niet alleen de woorden mannetje voor mannetje in de andere taal over te brengen, maar den verschillenden aard van de twee talen in aanmerking te nemen. Indien een vloeiende zin, letterlijk vertaald, in de andere taal een stijve zin wordt is er een bepaalde fout begaan, feitelijk een grootere fout dan wanneer men een woord verkeerd heeft overgebracht. In een nummer van Ons Land, met de laatste mail ontvangen, was er een kenmerkend voorbeeld van zoo'n vertaling. In een hoofdartikel over het rapport van de commissie inzake het inboorlingenvraagstuk werd een zin overgenomen, eerst in de vertaling van Ons Land, en daaronder in het oorspronkelijke Engelsch. Het Engelsch luidde: ‘That the word “native” shall be taken to mean an aboriginal inhabitant of Africa, south of the {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Equator, and to include half-castes and their descendants by natives’. En nu de vertaling: ‘Het woord “naturel” zal genomen worden te betekenen een oorspronkelike inwoner van Afrika, ten zuiden van de Linie, en in te sluiten bastaards en hun afstammelingen door naturellen’.’ De vertaling is woord voor woord juist (naturel is het oude woord voor inboorling in Zuid-Afrika), maar de geheele zin is verkeerd vertaald. Het is geen Hollandsch. Het zou b.v. zoo kunnen luiden: ‘Onder het woord inboorling (of naturel) wordt verstaan een oorspronkelijke inwoner van Afrika onder den evenaar (of de linie), en er worden onder begrepen bastaards en hun afstammelingen, bij inboorlingen (of naturellen) verwekt’, - of iets van dien aard. Zooals dat in Ons Land nu vertaald is uit een stuk Engelsch dat de schrijver voor zich had, schrijven en spreken vele Afrikaanders het Hollandsch. De oorzaak is natuurlijk, dat zij zooveel Engelsch om zich heen hooren, en spreken en schrijven, dat zij in die taal gaan denken. En het ongeluk is, dat het gebrekkig onderwijs in het Hollandsch, de goede uitzonderingen niet te na gesproken, althans in een groot deel van Zuid-Afrika, geen behoorlijk tegenwicht tegen den invloed van het Engelsch legt. Daarom zou 't zoo goed zijn, als er bij het nationale onderwijs, dat de Afrikaanders tegenwoordig zoo kloek aanvatten, gelet werd op deugdelijke kennis van het Hollandsch, van zuiver Hollandsch, bij de onderwijzers. En het zou aanbeveling verdienen om, zoolang er niet in Zuid-Afrika zelf genoeg goed in het Hollandsch onderlegde onderwijzers en onderwijzeressen gevormd zijn - en dat een groot deel der Afrikaansche onderwijzers dat niet zijn, is nog onlangs van verschillende zijden in het Vrijstaatsche blad de Vriend erkend - zooveel mogelijk de schoolkrachten uit Nederland te laten komen. Ook mocht men hopen, dat vele Afrikaanders, die zich aan lager of hooger onderwijs gaan wijden, hier te lande zich in de taal kwamen oefenen, want niet overal in Zuid-Afrika kan men als aan de kweekschool voor predikanten te Stellenbosch goed Hollandsch leeren. Maar in vele Afrikaansche kringen moet men van Nederland en de Nederlanders weinig hebben. Men wil de Afrikaansche jeugd een Afrikaansche, geen Hollandsche opvoeding geven, men wil ze tot Afrikaners, niet tot Hollanders opleiden. Zoo kan men dikwijls van Afrikaansche woordvoerders hooren. Is dat een ernstige bedenking? Is er eenig gevaar voor, dat een Afrikaander kind in Zuid-Afrika op een school, waar een Hollander les geeft, zelf opgroeit als een Hollander? Immers neen. Vanwaar toch dat wantrouwen tegen onze landgenooten? Is het billijk, is het redelijk? Kan men niet inzien, dat de hulp, die men van hier aanbiedt en die voor het stoffelijke althans dankbaar aanvaard wordt, aangeboden wordt zonder bijbedoelingen, zonder eenige andere bedoeling dan om onze stamverwanten te steunen in hun strijd voor het behoud van hun taal, en daarmede van hun volkskarakter en volksbestaan? Laat ons hopen, dat die voormannen der Afrikaanders die dat inzien - en zoo zijn er nog velen, en van de besten - hun argwanende broeders tot andere gedachten brengen, niet om onzentwil waarlijk, maar om de goede zaak zelf. {== afbeelding Ek is di Kafferjongen, JAN DE RUITER, wat voor di President gered heeft bij Reitz! (Zie Hoofdartikel Februari-nummer). ==} {>>afbeelding<<} Wees Nederlander. Na eene korte bespreking in het Museum van Omer Wattez' boekje, Germaansche beelden uit de heldensagen, laat de Leidsche professor Uhlenbeck, deze opmerking volgen: ‘De Heer Wattez meent, dat de Nederlanders, de Vlamingen, ‘Germaansche’ kunst moeten scheppen. Maar doen zij niet beter naar het voorbeeld van Benoit en Gezelle zich op Nederlandsche, Vlaamsche kunst toe te leggen, in andere woorden zichzelf te zijn zonder bijmenging van Pan-Germanisme? {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Oost-Indië Een Groepsorgaan. Midden Januari heeft het Bestuur van Groep N.-I. het eerste nummer doen verschijnen van Ons Volksbestaan. De moeilijkheid om mededeelingen deze groep betreffende door middel van Neerlandia tijdig onder de aandacht der Indische leden te brengen, heeft tot de uitgave van het blad doen besluiten. Het heeft geenszins de bedoeling het hoofdorgaan uit Nederland te vervangen; het verschijnt als welkome aanvulling, voorloopig wanneer er voldoende stof is. In ‘een woord vooraf’ zegt Ds. A.S. Carpentier Alting, de ondervoorzitter der groep, over de roeping van het A.N.V. in Indië: ‘Wij leven hier te midden van millioenen van Inlandsche afkomst, met ons onderdanen van dezelfde Vorstin, in zekeren zin burgers van hetzelfde Vaderland, toch nog van ons zoo ver gescheiden door verschil in taal en zeden; toch nog zoo weinig gevoelende van 't geen ons kleine Vaderland groot maakt te midden der volken. Ons omringen overal vreemdelingen van Oostersche of Westersche afkomst die we gaarne als onze medeburgers begroeten, maar die niets kunnen gevoelen voor 't geen den Nederlander heilig is. En te midden van die allen willen wij opkomen voor Nederlands rechten en belangen, hoog opheffen den standaard van ons volksbestaan. Dat te doen is de roeping van de groep Nederlandsch-Indië van het Algemeen Nederlandsch Verbond; daartoe mede te werken is de taak die ook dit blad wil vervullen.’ Verder nog deze woorden, welke de vele nog niet aangesloten Nederlanders in alle werelddeelen zich voor gezegd mogen houden: ‘Wij doen zoo bitter weinig. Traagheid - ten onrechte bedachtzaamheid genoemd - is een der fouten van ons volkskarakter. Wij worden zoo moeilijk met geestdrift vervuld; opgewondenheid blijft gelukkig verre van ons, maar opgewektheid missen we ook. We gelooven gaarne dat 't buiten ons om ook wel gaan zal. Laten wij daarin verandering brengen. Van ons moet uitgaan die bezieling die de “verstandigen” doet glimlachen, die door den sleur wordt veroordeeld, maar die allen aanvuurt tot groote daden. Doen, werken, arbeiden, deze zijn onze verlossingswoorden. Daartoe opwekken, aanvuren ook het geslacht dat na ons komt, daarvoor wegen openen, middelen beramen, dat is de plicht ons Nederlanders opgelegd. De volken met elkaar in edelen wedstrijd om goed en daardoor groot te zijn en daardoor grooter en gelukkiger te maken 't geheel der volken, dat is 't wat we verlangen, waarvoor we werken moeten. Dat zal alleen dan eens tot werkelijkheid worden, wanneer ieder met woord en daad opkomt voor deze beginselen. Dat zal meer en meer zoo zijn, wanneer wij, leden van ons Verbond, doen wat we kunnen in 't belang van den Nederlandschen Stam.’ Het nummer bevat voorts een opwekkingswoord van de propaganda-commissie, tevens redactie: de heeren H.A. Kooij, J.W. Roessingh van Iterson J. Azn. en F. Reijsenbach Hzn., een redevoering over ‘Ons streven en werken in het belang der Nederlandsche Taal’ van den heer Th.J.A. Hilgers en verslagen van bestuursvergaderingen. De Locomotief heeft een waardeerend artikel aan het Groepsorgaan gewijd, ofschoon het de voorkeur zou geven aan ‘De Nederlandsche Stam’ boven ‘Ons Volksbestaan’, daar de laatste naam te veel doet denken aan een zelfstandige natie binnen staatkundige grenzen, terwijl het A.N.V. den Ned. Stam over de geheele wereld omvatten wil. Hoe dit zij: moge het Indische bij blad krachtig medewerken tot uitbreiding van het A.N.V. in de tropische gewesten en tot vervulling der bizondere roeping die het daar heeft. West-Indië Groep Ned. Antillen. Maandag 30 Jan. hield deze groep een bestuursvergadering, ten kantore van den heer Ed. S. Lansberg. Besloten werd o.m. een adres tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal te richten en daarin instemming te betuigen met het adres der Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen inzake de Wet op het Nederlanderschap en tevens de noodzakelijkheid te betoogen, voor onze kolonie, van eene wijziging in bovengenoemde wet. Aangevoerd werd dat dit eene zaak is die in het bizonder de kolonie Curaçao ter harte moet gaan. Immers vele Curaçaonaars verlaten hun land om zich in den vreemde te vestigen. Bovengenoemd artikel van de wet van 1892 kan ten gevolge hebben dat deze plotseling hun Nederlanderschap zullen verliezen, indien zij verzuimen, dikwijls door omstandigheden buiten hun wil, te voldoen aan de verplichtingen hun door de wet opgelegd. Wanneer dan bijv. bij voorkomende onlusten het stationsschip naar een der republieken werd gezonden om de Nederlanders te beschermen, zou menigeen tot zijn verbazing ontdekken geen Nederlander meer te wezen en geen recht te hebben op bescherming. Ook wanneer een Curaçaonaar gedwongen werd onder een vreemde natie ten strijde te trekken, zou hij zich nimmer voor dezen {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} militie-plicht kunnen vrijwaren door een beroep op zijn Nederlanderschap. Voor de oprichting van het Willem III-standbeeld, werd door de Groep f50 opgezonden aan het Hoofd-comité in Nederland. Een voorstel van den secretaris, Luit. J.A. Snijders, om een geïllustreerd Curaçao nummer van Neerlandia samen te stellen, werd aangenomen. Verschillende personen zullen worden uitgenoodigd daaraan mede te werken. Openbare bibliotheek te St. Eustatius. Het Algemeen Nederlandsch Verbond in samenwerking met het Nut van het Algemeen maakte de oprichting van deze bibliotheek in het najaar van 1903 mogelijk. Van de vijftien bewoners die Nederlandsch kunnen lezen, zijn er 12, die het zonder moeite doen. Dat het aantal uitgegeven boeken betrekkelijk laag bleef, vindt hier zijn verklaring in: 1e waren er onder de eerste bezending werken, die minder in den smaak vielen; hierin werd echter tegemoet gekomen door de tweede, die meer gewenschte lectuur bracht; 2e aan de ongewoonte van Hollandsch te lezen, na de lange jaren van verstoken zijn. Men is éénmaal aan een toestand van weinig of geen lectuur gewend geraakt, men heeft zich geestelijk in bepaalde, meer Engelsch-Amerikaansche richting bewogen, die hoe langer hoe meer van de geestesvoortbrengselen van het Moederland afvoerde, zoodat het moeite kostte zich weer tot deze te keeren. Lezen moet geleerd en dikwijls ook weer aangeleerd worden! Het gevolg was, dat zij voor wien de boeken het allereerst bestemd zijn, het minst ze lazen, en zij, die Hollandsche lectuur als zoodanig het minst behoefden, het meest van de boekerij gebruik maakten. Langzamerhand moet er echter uit den aard der zaak verbetering komen. Verder zal de kinderlectuur, die in haar opkomst is, het hare er toe bij moeten dragen. Misschien ook zullen de werkzaamheden van Mevrouw J. van Grol-Meyers, die als correspondente van het Algemeen Nederlandsch Verbond opgetreden is, haar goede uitwerking hebben. Met groote dankbaarheid moeten de pogingen van de boekencommissie van het Algemeen Nederlandsch Verbond erkend worden om zooveel als doenlijk is aan het bijzonder verlangen te voldoen en verder mag ook voor Dr. Hendrik Muller's gewaardeerde inzending geen dankbare erkenning ontbreken. De Gezaghebber, G.J. van Grol. Sint Eustatius, 15 Januari 1905. Uit het verslag van den bibliothecaris, den heer J.A. Elsman, blijkt dat de boekerij bestaat uit: 241 nummers van het Alg. Ned. Verbond. 37 nummers van Dr. Hendrik Muller. 4 nummers van het Koloniaal Museum. 23 nummers van den Gezaghebber. _____ Samen 305 nummers waaronder 22 jaargangen van tijdschriften, 6 Duitsche en 4 Engelsche werken. 546 keer werd een boek verstrekt. Het getal lezers bedroeg 12. Openbare bibliotheek van het A.N.V. op Aruba. Ter voldoening aan artikel 12, lid 1, van het Reglement voor de Openbare bibliotheek op dit eiland, goedgekeurd bij G.-B. 1 Juni 1904 Nr. 405, heeft de ondergeteekende, Gezaghebber van het eiland Aruba, de eer het volgende verslag aan het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht in te dienen: Deze bibliotheek werd op den 11n Juni 1904 onder groote belangstelling geopend en met waardeering kan worden vermeld dat er een druk gebruik van is gemaakt. Het aantal boeken bedraagt 165, terwijl tot ultimo December a.p. 577 boeken dezer boekerij ter lezing zijn uitgereikt. In het belang van het streven van het Algemeen Nederlandsch Verbond is een flinke uitbreiding dezer bibliotheek hoogst wenschelijk, daar velen alhier den wensch hebben geuit en alle hoop koesteren dat het tegenwoordige aantal boeken in den loop van dit jaar met een rijken voorraad zal worden vermeerderd. Aruba, 18 Januari 1905. De Gezaghebber van Aruba, G.W. Zeppenfeldt. Ingezonden Koninklijke Vlaamsche Academie. Deze Koninklijke instelling, welke in 1886 te Gent werd opgericht, is thans het 19e jaar van haar bestaan ingetreden. Haar bestuur voor 1905 is samengesteld als volgt: Bestuurder: Gustaaf Segers, oud-professor in de Nederlandsche taal bij de Normaalschool van Lier en in de letterwereld goed bekend om zijne novellen en om zijne studiën over Vondel; - Onderbestuurder: Jan Broekaert, schrijver van een honderdtal kleine en groote geschiedwerken; - Bestendige Secretaris: Edward Gailliard, gewezen archivaris te Antwerpen. In de laatste vergaderingen der Academie werden, ter vervanging van wijlen Prof. H. Sermon, Frans de Potter en Dr. Aug. Snieders, tot werkende leden benoemd: Jan Boucherij, te Antwerpen, {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Baron de Bethune, Gouverneur van West-Vlaanderen, en Am. Joos, Bestuurder der normaalschool van St. Nicolaas. In de zitting van Januari gaf de nieuwe Bestuurder G. Segers een overzicht van de werkzaamheden van het afgeloopen jaar; hij herdacht de afgestorvene medeleden, sprak over de gelukkige gebeurtenissen, welke de Academie beleefde, somde de lezingen op, door de leden gehouden, en de boeken, welke door deze instelling bekroond of uitgegeven werden, en richtte eenen warmen oproep tot allen, opdat zij zouden medewerken aan de verheerlijking en de uitbreiding onzer taal, en de verdediging van de belangen der Academie. Twee nieuwe werken werden dezer dagen door de Academie in het licht gezonden, namelijk de eerste aflevering van het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, door Is. Teirlinck, een groot- 8o boek van 220 blz. en het eerste deel der Kinderspelen uit Vlaamsch-België, verzameld door den West-Vlaamschen onderwijzersbond, een boekdeel van 240 groote blz. Deze twee werken werden vroeger door de Academie bekroond. Het is misschien niet onbelangrijk op te geven, hoeveel werken de Kon. Vl. Academie sedert haar ontstaan heeft laten verschijnen. Zagen het licht: 18 Jaarboeken; 18 bundels Verslagen en Mededeelingen; 18 werken betrekkelijk de Middelnederlandsche letterkunde; 6 werken over geschiedenis, bio- en bibliographie; 13 over nieuwere taal- en letterkunde en 36 bekroonde werken van verschillenden aard, te zamen 109 uitgaven, vormende een totaal van 130 boekdeelen groot- 8o, op stevig papier. Dit alleen getuigt reeds van de werkzaamheid en de levenskracht der Koninklijke Vlaamsche Academie. Antwerpen. Jan Boucherij. Mijnheer de Redacteur! Veroorlof mij, naar aanleiding van het antwoord in het Februari-nummer van Uw blad op de vraag van een Uwer leden luidende ‘Hoe staat het met de erfopvolging in Nederland?’ eenige bescheiden opmerkingen. Bij eerste lezing heeft het bedoelde stukje den schijn van onvolledig, men zou haast zeggen, onjuist te zijn, wat bij meer aandachtige lezing echter blijkt niet het geval te wezen. Men krijgt aanvankelijk den indruk dat het antwoord bedoelt dat, voor het geval Willem Ernst de tegenwoordige Groothertog van Saksen Weimar hier niet opvolgt, de naaste erfgenamen van onzen troon zijn de nakomelingen van Prinses Marianne, en wel in de eerste plaats Prins Albrecht van Pruisen en zijne nakomelingen. Juist deze verkeerde meening heeft het stukje gewekt bij niet deskundigen, zooals ik van meer dan een persoon heb ervaren. Let men op de woorden. ‘Is de tak van Saksen Weimar uitgestorven’ dan is het voor hen die zich met de quastie der troonopvolging meer hebben bezig gehouden, niet moeilijk te begrijpen, dat bedoeld is dat ook de tak van Prinses Maria gehuwd met den Prins van Reuss-Köstritz en die van Prinses Elizabeth, gehuwd met Hertog Johan Albrecht van Mecklenburg moeten zijn uitgestorven, voor de nakomelingen van Prinses Marianne onzen troon kunnen erven. Na Willem Ernst zijn dus uit het huis Saksen-Weimar het naast tot onzen troon gerechtigd de afstammelingen van Prinses Marie, oudste dochter van Prinses Sophie, zoodat het huis Reuss-Köstritz, op dit oogenblik door de grondwet het eerste tot den troon wordt geroepen, aangezien Willem Ernst als Groothertog van Saksen-Weimar eene kroon draagt, en de grondwet onzen regeerenden Vorst verbiedt de kroon van Nederland met eene andere te vereenigen, behalve met die van Luxemburg. Ten slotte nog een enkel woord, naar aanleiding van de quastie of de tegenwoordige Groothertog van Saksen-Weimar als grondwettige troonopvolger gerechtigd is tot het voeren van den titel van Prins van Oranje. Dit strijdpunt is m.i. niet zoo maar met een paar woorden uit te maken, maar in elk geval lijkt mij het argument, hetwelk in het stukje wordt aangevoerd, om aan te toonen dat hij daartoe niet gerechtigd zou zijn, niet zeer juist, daar Willem Ernst immers geheel voldoet aan het vereischte in art. 29 der grondwet gesteld, aangezien hij immers is de oudste van des Konings (d.i. van Willem I) mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de kroon. Wel zou men de tegenwerping kunnen maken, dat hij volgens hetzelfde art. 29 ook zou moeten zijn des Konings eerste onderdaan en dat hij uit 's Lands schatkist jaarlijks ook f100.000 zou moeten genieten. Een vreemd vorst nu, is toch niet 's Konings onderdaan. U dankende voor de verleende plaatsruimte. 's-Gravenhage, 9-3-'05. Dr. R.E. Krämer. Vraag en Antwoord De Redactie brengt onder de aandacht van alle leden, dat de rubriek Vraag en Aanbod kosteloos openstaat voor ieder, die inlichtingen verlangt omtrent al wat met ons stamleven over de geheele wereld in verband staat. Vraag: Is iemand der lezers van Neerlandia in staat om aan de Redactie voor eenigen tijd te verschaffen: ‘Annexatie van de Z.A.R. Correspondentie tusschen Sir Hick Beach en de Heeren S.J.P. Kruger en P.J. Joubert. Den Haag. Gebr. J. en H. Langenhuyzen. 1878’? Ondanks zorgvuldige nasporingen is het tot heden niet gelukt dit boek te ontdekken. Het is van groot belang. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag: Wat is er van de 411000 Nederlanders geworden, die in 19 jaren Nederland metterwoon hebben verlaten? Hoeveel zijn er teruggekeerd? Hoeveel staan bij de consulaten in den vreemde ingeschreven? Hoeveel gingen naar de Nederlandsche koloniën? Hoeveel naar Amerika? Hoeveel zijn er als Nederlandsche staatsburgers als verloren te beschouwen? Dr. A. Coomans de Ruiter, Konstantinopel. Vraag: Zijn er meer leden van het A.N.V. woonachtig te Rome en Omstreken? Zoo ja zou dan eenige samenwerking niet gewenscht zijn? Blijken van instemming ontvangt gaarne L.J. Lefèbre, 65 Via del Babinno, Rome. Antwoord: Mevr. B. Waszklewicz van Schilfgaarde. G.E. Bierens de Haan, Piazza delle Terme 75. J. Fledderus, Piazza delle Terme 75. Pier Pander, Via Nomen Tana 143. Vraag: Wie der leden kan mij inlichtingen geven over de ‘Kolonie Transvaal’ in midden Chili, zijn er ook leden, die er geweest zijn of personen kennen die eenigen tijd in de Kolonie of in dit deel van Chili doorbrachten? Arnold Gerritsen, Rosendaal (Geld). Antwoord: De ‘Kolonie Transvaal’ is een ‘trek’ van voornamelijk oud-Ambtenaren der N.Z.A.S.M. onder commando van den heer J. van Straaten en bestaande uit een 60-tal families, te zamen omstreeks 400 personen. De Chileensche regeering stelde grond, gereedschappen en geweren beschikbaar en de kolonisten hadden zich weldra van het zelf gekapte hout uit de boschrijke streek woningen vervaardigd. Op den duur blijken de nieuwe bewoners er wel te kunnen aarden, het klimaat is er als in Kaapstad. De grond is vruchtbaar, voor vee en paarden zelfs uitstekend. De bezigheden der nieuwe bevolking, die zich reeds uitgebreid heeft, bestaan voornamelijk in houtkappen, zagen, landbouw. Ook moet de bodem mineralen bevatten. Den kinderen tracht men een Hollandsche opvoeding te geven door ze onderwijs te laten ontvangen van een Nederlandsch onderwijzer. Hoe het op het oogenblik staat met het onderwijs in de moedertaal is aan de Red. niet bekend, wel dat er eenigen tijd geleden vruchteloos is gezocht naar een geschikt onderwijzer bij voldoenden waarborg voor diens toekomst. Vraag: Is de benoeming der Fransche regeering van Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman tot scheidsrechter in het geschil tusschen Frankrijk en Engeland over Mascat te beschouwen als een bewijs van onzen verhoogden invloed in de wereldpolitiek. Mej. A. Reus, Dordrecht. Antwoord: De Red. gelooft niet dat er deze beteekenis aan moet gehecht worden. De onderscheiding is h.i. een bewijs van vertrouwen in onzen landgenoot en volkvertegenwoordiger, die reeds eenmaal in een dergelijk geval is opgetreden, n.l. in het geschil tusschen de Vereenigde Staten en Mexico. Allerlei In Nederland Nederlandsch! Op de D.-treinen moet, zooals bekend is, een bijkaart genomen worden, geheel in de Duitsche taal gesteld. Voor reizen naar 't buitenland zou dit te verklaren zijn, maar men krijgt bewuste biljetten ook wanneer men b.v. van Den Haag naar Arnhem of van Dordt naar Nijmegen reist, dus voor een reis geheel op Nederlandsch gebied. Een lid van het Verbond achtte dit te veel van zijn nationaliteit gevergd en wilde den conducteur alleen bijbetalen op voorwaarde, dat hij een kaartje zou ontvangen, waarop de aanwijzingen ten minste ook in de Nederlandsche taal voorkwamen. Hij meende niet verplicht te kunnen worden op Nederlandsch grondgebied Duitsch te moeten kennen. Hem werd geantwoord, dat in dit geval voorzien was, daar de conducteur order had dan het plaatsbewijs in te trekken en den reiziger uit den trein te verwijderen. Een klacht werd ingediend bij het Hoofdbestuur der Staatsspoorwegen - we schreven haast Niederländische Staats-Eisenbahnen, - met het gevolg.... dat de dwangmaatregel overal is ingevoerd geworden zonder dat een woord Nederlandsch op de biljetten verschenen is. Daar sommige treinen alleen uit D.-wagens bestaan, is men in die gevallen wel genoodzaakt Duitsche kaartjes aan te nemen. Wat zouden de Duitschers vreemd opkijken als zij b.v. tusschen Hamburg en Bremen een Hollandsch kaartje ontvingen. Even dwaas is het als men ons, reizende van Holland naar Antwerpen of een andere Vlaamsche stad, Fransche biljetten in handen stopt. Van officieele zijde werd de volgende verklaring (geen rechtvaardiging) gegeven wat betreft de Duitsche bijkaartjes: ‘Bijna uitsluitend worden zij gebezigd naar en van Arnhem, daar voor de kortere afstanden de reizigers de bijbetalingssom (f0.60) te hoog achten en dus voor die reizen van andere treinen gebruik maken. Het gevolg is, dat die biljetten voor het grootste gedeelte gebruikt worden voor internationaal verkeer en zij daarom in de Duitsche taal gesteld zijn.’ {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Mededeelingen Rondreis Hullebroeck en De Vos. De rondreis der heeren Hullebroeck en De Vos uit Gent, met een voordracht over het Vlaamsche Lied, zal voor Noord-Nederland plaats hebben de laatste helft van April. Zij zullen optreden te Middelburg, Hellevoetsluis, Oud-Beijerland, Goedereede, Oude Tonge, Dordrecht, Amsterdam, Leiden en Hoorn. Groep Ned. Indië. Het Bestuur is thans samengesteld als volgt: Voorzitter: H.E. Steinmetz. 1e Ondervoorzitter: J. Dinger. 2e Ondervoorzitter: Ds. A.S. Carpentier Alting. Secretaris: F.F. Borel. Penningmeester: F. Reijsenbach Hzn. Leden: Mr. J.H. Abendanon, H.M. la Chapelle, J.P.C. Hartevelt, Mr. A.A. van Oven, J.J. van de Geijn, H.A. Kooij. Utrechtsche Studentenafdeeling. Als secretaris-penningmeester dezer Afdeeling is opgetreden de heer A. Lugt. Nieuwe Studentenafdeelingen. Binnenkort kan de oprichting worden tegemoet gezien van Studentenafdeelingen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en de Polytechnische School te Delft. 's-Gravenhage. De Afdeeling 's-Gravenhage zal weldra in samenwerking met een comité voor volksfeesten een Liederenavond voor 't volk inrichten. Zij heeft andermaal een rondschrijven gericht aan winkeliers om het gebruik van vreemde woorden in opschriften tegen te gaan. Leidsche Studentenafdeeling. De heeren A. B Cohen Stuart en M.D. Horst, oprichters dezer Afdeeling zijn op de laatste ledenvergadering tot eereleden benoemd. Prijsvraag Reclameplaat. De motto's der 10 ingekomen ontwerpen zijn A.N.V.V.N.A. - Eenheid. - Klaver Vier. - L.D. - Met Moeder één. - Nemo. - Rood, wit, blauw. - Schets. - Udi. - Zon. De uitspraak van den Beoordeelingsraad kan spoedig worden verwacht. Aan de Belgische leden. De verzending van Neerlandia heeft de eerste maanden te wenschen overgelaten. Men wijte dit aan den overgang, waardoor een en ander nog niet zoo liep, als mag geëischt worden. Moge het Maart-nummer bewijzen, dat thans alles goed geregeld is. Juli-nummer 1900. Dank aan hen, die de welwillendheid hadden de administratie een Juli-nummer van 1900 toe te zenden. Giften. Voor het Nationaal Schoolfonds in den Vrijstaat ontving het Hoofdbestuur van iemand, die onbekend wenscht te blijven, f122. -. Ten bate van het Fonds voor het uitloven van prijzen aan hen, die bij de Universiteits-examens te Melbourne in het Nederlandsch uitmunten: Van het A.N.V. f25. - jaarlijksche bijdrage. Van den heer W.A. Rikkers Jr. te Rotterdam f25. - in eens. Van N.N. te Apeldoorn f2. -. Bij den brief der Ned. Kamer van Koophandel voor Australië, afgedrukt in het Febr.-nummer blz. 16, werd verzuimd te melden dat giften voor dit doel gaarne in ontvangst worden genomen door den heer P.J. de Kanter, Alg. Secr.-Penningmeester A.N.V. Het Nederlandsche Lied. Den 20sten Februari gaf Coers' Liederkoor, onder leiding van den heer Corn. A. Galesloot, een uitvoering in het Gebouw van den Werkenden Stand te Amsterdam. Prof. Jan te Winkel, Voorzitter van de kortelings opgerichte Vereeniging Het Nederlandsche Lied, leidde den avond in met een korte toespraak, waarin hij als doel der vereeniging aanwees: liefde kweeken voor het Nederlandsche lied en zijn verbreiding ook onder het volk. In dat lied, zeide hij o.m., leeft nog eenigszins voort de geest der oud-Nederlandsche toonkunst, die ook onze hedendaagsche componisten weder moge bezielen. Het rijke programma bevatte volks-geestelijke-, geuzen-, stichtelijke-, Kerst-, minne-, klucht-, verhalende- en kinderliederen. Volkszang. Onder dezen titel is door de Amsterdamsche Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang een boekje uitgegeven met 18 vaderlandsche en volksliederen, uitbreiding der 12 die in 1902 en der 6, die in 1900 werden uitgegeven. In een voorwoord zegt het bestuur o.m.: ‘Worden zij op alle scholen en zangscholen geleerd, en wordt bij het verlaten der school de bundel ten geschenke gegeven, dan zullen de liederen langzamerhand het eigendom worden van 't geheele volk, dat op deze wijze in waarheid nationale liederen verkrijgt. De Vereeniging vraagt de krachtige medewerking van allen, die de verheffing van dat Volksgezang eene zaak achten van nationaal belang. Slechts wanneer de liederen op alle scholen en zangscholen geleerd en in de gezinnen gezongen worden kan dit doel worden bereikt.’ Het bundeltje is verkrijgbaar in noten- en cijferschrift en kost slechts 15 cent. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor ieder, die in 't belang van den Volkszang werkzaam wil zijn, staat op aanvrage bij het Bestuur een exemplaar ten dienste. 1e Secretaris: J.W. Hartgrink, Joh. Verhulststraat 59, Amsterdam. Lezing Willem III. De heer Van der Veur te Scheveningen, oud-kapitein der Artie stelt zich beschikbaar om in de Afd. een lezing te houden over: ‘De staat- en krijgskundige beteekenis van den Koning-Stadhouder Willem III voor de Wereldgeschiedenis, en de oprichting van een standbeeld voor hem in Nederland.’ Verbetering. Const. H. Peeters verzoekt de welwillende lezers van ons tijdschrift zijn schrijffout ‘hekel tegen’ in zijn stukje Billijke prijs (zie Jan. nr.) te verbeteren: in plaats van tegen moet het zijn aan, daar men zegt een hekel aan iets hebben en niet tegen. De Red. plaatst het verzoek met de opmerking harerzijds dat het Zuidnederlandsche tegen niets minder goed is dan het Noordnederlandsche aan. Nieuwe leden. (15 Febr.-15 Maart) Groep Nederland. Beschermend Lid. R.L.E.W. Hartog v. Banda, Rembrandtpl. 22, Amsterdam. Opgeg. door den heer A.H.K. Milo, Amsterdam. Gewone Leden. M. Uytenhoudt,* 2e Helmerstraat 38, Amsterdam. J.C. Smit,* Nassaukade 85, Amsterdam. J. Gay,* Jur. Student, Da Costakade 85a, Amsterdam. C.J. Heemskerk,* Jur. Cand., P.C. Hooftstr. 56, Amsterdam. Arnold Sikkel,* Jur. Stud., Jan Luykenstraat 46, Amsterdam. J.A. de Wilde,* Jur. Cand., v. Oldenbarneveldstr. Amsterdam. J. Krüger,* Jur. Cand., P.C. Hooftstraat 56, Amsterdam. J.M. de Jong,* Theol. Stud., Haarlemmerweg 572, Amsterdam. Lod. P. Krüger,* Theol. Stud., Keizergracht 162, Amsterdam. J. Voerman,* Theol. Stud., Haarlemmerweg 213, Amsterdam. H.C. Rutgers,* Theol. Stud., Keizersgracht 192, Amsterdam. A.P. Groenewegen,* Jur. Stud., Bosb. Toussaintstr. 47, Amsterdam. A.A.C. Rutgers,* Keizersgracht 192, Amsterdam. J. Thijs,* Theol. Stud, Keizersgracht 162, Amsterdam. S. van Leeuwen,* Theol. Stud. 2e Helmerstr. 10, Amsterdam. J. Koelewijn,* Theol Stud., Hugo de Grootstr. 72 Amsterdam. Hendrik Fernhout,* Jur. Stud., Nassaukade 86, Amsterdam. Chr. Warner,* Theol. Cand., Saxenburgstraat, Amsterdam. J.B. Netelenbos,* Nassaukade 350, Amsterdam. N.P. Zijderlaan,* Jur. Stud., Alexanderkade 3, Amsterdam. *Opg. d. de hh. M. Uytenhoudt en A.A. v. Schelven, Amsterdam. G. Seret,* Jur. Stud, Ruyschstraat 12, Amsterdam. W.G. Marrenstein,* Theol. Stud, 3e Helmerstr. Amsterdam. Opgeg. door den heer H.R. Woltjer, Amsterdam. F. de Vries, Koninginneweg 93, Amsterdam. Opgeg. door den heer A.A.C. Rutgers, Amsterdam. Mejuffr L. Kruysse, Adj.-Dir., Wilhelmina Gasthuis, Amsterdam. Opgeg. door mej. C. E van Olst, Amsterdam. Jac. Ph. Wormser, Singel 230, Amsterdam. Opgev. door den heer Mr C.W. Wormser, Amsterdam. P.F.M.L. Hartog van Banda, Valeriusstraat Amsterdam. Opgeg. door den heer A.H.K. Milo, Amsterdam. P. J van Voorst Vader Jr., Oude Delft 128a, Delft, Opgeg. door den heer D.W. v. Dam, Delft, J.M. v. Hoogstraten, Maatsch. Dordrechtstr. 1, Dordrecht H.J.D. van Maanen, Voorstraat 99, Dordrecht A. van Schouwen, Notaris, Goedereede. Opgeg. door den heer D. Lodder, Goedereede. H. Haagmans Jr., Van Speykstraat 79, 's-Gravenhage. Opgeg. door den heer M. A v. Wadenoijen, 's-Gravenhage. Mej. E. Boele van Hensbroek, Nobelstraat 18, 's-Gravenhage. Opgeg. door den heer P. Boele v. Hensbroek, 's-Gravenhage. Dr Edw. B. Koster, Stephensonstraat 40, 's-Gravenhage. Opgeg. door den heer A.T. A Heyting, 's-Gravenhage. B. de Baan, Bouwkundige, Houtmarkt 41, 's-Gravenhage. Opgeg door den heer H.N. Biezeveld, 's-Gravenhage. D.S. v. Heyningen, Huize Reigersberg, Leidschw bij 's-Gravenhage. Opgeg. door den heer Dr. J Heinsius, Gouda. Mevr A M.C. Bakker Pennink, v. Speykstr 75, 's-Gravenhage. Opgeg door den heer H.J. Bakker, Zwijndrecht. J.W. van den Bosch, Groote Markt 25. 's-Gravenhage. Opgeg. d. den heer A.A.C. Rutgers, Amsterdam, Mevr. Thöne v. d Vlugt,* Wilhelminastr. 65, Haarlem. G.G. van As,* Journalist, Jansstraat 6, Haarlem. Mej R H. van Harreveld,* Alexanderstraat 8, Haarlem. Opgeg. door den heer Mr. H Ph 't Hooft, Haarlem. J.A. Wichers Hoeth,* Luit ter Zee, a/b H. M Instructieschip ‘van Galen,’ Hellevoetsluis. A. Vos,* Luit. ter Zee, a/b. H.M. Instructieschip ‘van Galen,’ Hellevoetsluis. Opgev. door den heer F.A.H. van der Burgh, Hellevoetsluis. H. Krayenhoff van der Leur, Luit. ter Zee a b. H.M. ‘Marnix,’ Helder. Opgev door den heer O. Bender Helder. G.A.W. van Lanschot,* 's Hertogenbosch. Mevr. G.A.W. van Lanschot - Jurgens,* 's Hertogenbosch. *Opgeg door den heer D A Eekhout, 's Hertogenbosch. T.H. le Roux, Litt. Stud., Nieuwe Rijn 87, Leiden. Opgeg. door den heer R.E. Kielstra, Leiden. R.A.F. Lach de Bère, Student, Hooge Woerd 157. Leiden. Opgeg. door den heer Th Joekes. Leiden. Mej. C. Prins, Nieuwe Rijn 59, Leiden. Opgeg door den heer H.Ph. de Kanter Jr. A. Wegener Sleeswijk, Houthandelaar, Lemmer. Opgeg. door den heer Mr. F. Beudeker, Lemmer. Dr. C. v. d Sluis, Arts, Nieuwenhoorn. Opgeg door den heer A. Trouw, Rockanje. Vrouwe Tulleken Lette, Wilhelminasingel 40, Nijmegen. Opgeg. door den heer Jhr O. v. Nispen tot Sevenàer, J F. Westermann, Directeur Discompto Maatschappij, Schiekade 77, Rotterdam. Opgeg. door den heer F.A. Lechner, Schiedam. J.A. Ruys, Koopman, Avenue Concordia 118, Rotterdam. Opgeg door den heer F.W.A.J. v. Peski, Rotterdam. Dr. F. Meihuizen*, Arts, Sappemeer. W. van der Velde*, Notaris, Hoogezand. Dr. J.H. van Heijningen Nanninga*, Arts, Garmerwolde (gem. ten Boer). J. de Muink Keizer*, Industr. Martenshoek (gem. Hoogezand). L. Adriani*, Landbouwer. Schildwolde (gem. Slochteren). *Opgegeven door den heer R.Ph. Veenhoven Sappemeer J. Douma, Theol. Stud., Linnaeusparkweg, Watergraafsmeer. Opgeg. door den heer A. A C. Rutgers, Amst. J Kalma, Jur Stud, Linnaeusparkweg 28, Watergraafsmeer. Opgeg. door den heer A A. v. Schelven, Amsterdam. Groep België. Mr. Pauwelsen, 27 Delesclusestr. Berchem, Antwerpen. Opgegeven door den heer L.H. Smeding. Antwerpen. H. Delvaux,* 74 van Diepenbeeckstr., Antwerpen. Mej. Jeanne Resseler,* 78 van Schoonbekestr., Antwerpen. L. de Schutter,* 35 Oude Beurs, Antwerpen. Aug. Bossaerts,* 33 Pierenbergstr., Antwerpen. Edm. Itschert,* 24 van Dijckstr., Antwerpen. A. Hendrickx*, Apotheker, Brederodestr., Antwerpen. L. Lips,* 27 van Arteveldestr., Antwerpen. Arth. de Vos,* 67 Minderbroedersrui, Antwerpen. Alb. van Laer*, 12 Cuylitsstr., Antwerpen. C.J. Vermeulen,* Lge. Kievitstr., Antwerpen. H. Vermeulen,* Turkstr, Antwerpen. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Willem Schepmans,* Dolfijnstr., Antwerpen. J. van Laer*, Cuylitsstr., Antwerpen. *Opgegeven door den heer L. Boucherij. Antwerpen. A. Van den Berg, leer. Mdb. Onderwijs, Brussel. Niko Gunzburg*, student, Brussel. Edw. Coremans*, Afdeelingshoofd Min. B.Z. e. O.O. Brussel. *Opg. door M.E. 't Sjoen, E. Van Zuylen v. Nyevelt,* Beambte Alg. Spaark. Etterb. Brussel. Mej. M. Muller,* Charleroi Steenweg 90. Brussel. Bernard Coelho*, Tandarts, De Brouckereplein 46, Brussel. *Opgegeven door Mr. W. Thelen. Brussel. D'Artois*, Commis. v. Politie, Schaarbeek. Brussel. *Opg. door E. D'Artois. Jozef E. Kramp*, Levensverzekeringsagent. *Opg. door den Heer G.J. Hooyer. Leonard Buyst,* 16 Broeikaststr. Brussel. T.A. Van der Willingen*, Ingenieur, Brussel. Bernard De Mey*, Drukker. Brussel. *Opg, door A.B.J. Postema, Brussel. E.A. Engelbrecht, 9 Ridderstraat, Floris 't Sjoen. Brussel. Arnold de Koning*, Rue du Congrès 47. Brussel. *Opg. door Mr. N.F. Wilkens, Veendam. Cam. De Cae*, Duitschlandstr. Cureghem. Zuster Nathalie*, Champiou, Namen. *Opg, door den Heer H. Meert. J. De Weert, Candidaat Notaris, Eeckeren. L. Delplanque, Gemeente-secretaris, Eename. Rich. De Moor Gent. Opg. door den heer B. Maes Jan Van de Winkel, Gent. Opg. door den heer W. De Hovre, Mej. Verstraeten, Gent. Opg. door den heer Roeckhout. Arth. Van Boeckxsel, Gent. Opg. door den heer Cam. Van Oost. Mej. Germaine Van Acker. Opg. door den heer M. Van den Heuvel. Peeters, Student, Gent. Opg. door M. v.d. Woestijne. Ed. Anseele, Volksvertegenwoordiger, Gent. Edg. Peetermans, Student, Hasselt. Paul de Vaster, 38 Groot Begijnhof, Leuven. Mej. Irma De Proft,* Regentes Normaalschool, Luik. *Opg. door den heer G.D. Minnaert. Joz. Meulenijzer, Onderwijzer, Mechelen. Gust. van Hoei, Bestuurder Muziekschool, Mechelen. Fr. Van Doren, Student, Mechelen. Mej. Irma Hoornaert,* Meenen. *Opg. door den heer A. Van Waesbergk. Maurits Thienpont, Student,* Oudenaarde. Mej. Odile Van den Berghe,* Oudenaarde. Matton, Provinciaal Ingenieur,* Oudenaarde. De Hovre,* Koster, Oudenaarde. Van Belle Juliaan,* Beambte, Oudenaarde. *Opg. door den heer C.C. Brackman. L. D'haeyere. Oostende. Dr. De Gheldere, Oostende. Dr. C. Houtsaegher, Oostende. Arth. Lescrauwaet, Beambte, Oostende. Bonte, Ontvanger der domeinen, Oostende. Ern. Mornauw, Beambte Br. en W., Oostende. André Lacour, Drukker, Oostende. Alb. Vlaemijnck, Beambte, Oostende. Jan Gobin, Bouwkundige. Oostende. J. Vermeersch Treinwachter, Oostende. Jan Delcroix*. student, Wareghem. *Opgegeven door den Heer H. Meert. Jozef de Wulí, Brouwer, Ruiselede. Opg door den heer Cam. Van Oost. Cyr. Cools, Thourout. I. Breedenraedt. accijnsbeambte, Merksem. S. Thiel,* Hofbouwkundige, Meirelbeke Z. Cornelis,* Hofbouwkundige, Meirelbeke *Opgegeven door den heer Is. Vergauwen. L. van Nuetten, Burgemeester, Meerle J. Bilsen, Burgemeester, Caggevinne Assent, bij Diest. Maurits Lacquet, St. Martens Laathem. Een belangrijke nieuwe leden-lijst, zoo pas uit Vlaanderen ontvangen, moet tot het volgend nummer blijven liggen. Groep Ned. Indie. J. Monod de Froideville, Onderwijzeres, Ambawara. J.D. Zack, Firma Rikkers. Batavia. M. Sipits, Leeraar K.W.S. Batavia. J.A. Deknatel, Beambte factorij N.H.M. Batavia. H.A. Gerth van Wijk, 1e Luit infanterie. Batavia. J.A. Sonius, 2e Luit infanterie. Batavia. C M. J, Tisman, 2e Luit infanterie. Batavia. B. Immink, Hoofdinsp. Amsterdamsche Levensverz. M.ij. Batavia. G.A.B. Nicola van Twistenricht, Comm. ter controle in- en uitvoer. Batavia. P. Ledeboer. Chef firma Nord en Rand. Batavia. B.J. Ledeboer, Ambt. Jav. Bank. Batavia. P.C.C. de Vos, 2e Luit. Infanterie. Batavia. Ds. C. J Mulder, Batavia. C.J. Blok, Off. Adm. 1e Kl. K.N. Mar. p.a. Jacometti, Koningsplein. Batavia. W. G Dumas, Adj boekhouder Java Bank. Batavia. J.W. Kempen, Wd. boekhouder Java Bank. Batavia. W.A. Briger, Onderwijzer, Batavia. Mr Dr. W M.G. Schumann, Leeraar G.W. III. Batavia. C.L. Becking, 2e Luit Infanterie Batavia. C.F.A. Moorrees, 2e Luit Infanterie Batavia. G.D. Spandau 2e Luit Infanterie Batavia. C.B. van Gent 2e Luit Infanterie Batavia. Mevr. van Sochtelen-Thierbach, Batavia. A. Boender, Onderwijzer. Batavia. E.M. van Hille, Kapt. intendant. Batavia. Naudin ten Cate, Garoet. J. Westhoff, Onderwijzer. Garoet. G. Buys, Kapt. Inf. Kendagan (Z. en O. afd. v. Borneo). J.P.W. Segor, Kapt. Infanterie. Magelang J. L E. Fransen, Kapt. Infanterie. Magelang A.C. v. Valkenburg*, Koopm., Genielaan Samarang Pendrian. *W. Meyboom, Handelsbeambte bij het Importhuis G. Hoppenstedt, adres Pension Monod de Froideville Samarang Pendrian. *Opgegeven door den heer J.C.Th.G.J. Heyligers. Samarang Pendrian. L. van der Hout, Commandant schutterij. Samarang Pendrian. Van Schouwenburg, Samarang Pendrian. J.P. Koster. Samarang Pendrian. D.A. Smits. Samarang Pendrian. B. Dekker. Samarang Pendrian. Dr. R. Broersma, Leeraar H.B.S. Samarang Pendrian. P.W. Kuitert, 1e Klerk S.S. Soerabaia. C.W.L. Kuitert. Beamb. Int. Cred. Handelsver. Soerabaia. Mej. D. Kuitert. Soerabaia. D.W. Scholte, Beamb. Firma K. Hinlopen en Co. Soerabaia. Mevr. Damme. Soerabaia. J. Ohlenroth, Klerk S.S. Soerabaia. A.J. Egbers, Leeraar H B.S. Soerabaia. W. van Cuyk. Beamb. Escompto M.ij. Soerabaia. J C.B. Oelmeijer, s.f. Tjakra Toelaong Soerakarta. C. van Harpen, Tegal. Groep Ned. Antillen. C.D. Meijer, Dir. Uitgever van ‘de Vrijmoedige’ Willemstad (Curacao). De Societeit ‘de Gezelligheid’ Willemstad (Curacao). Opgeg. door den heer J.A. Snijders Jr. Willemstad (Curacao). R.M. Arends, Koopman. Aruba. Opgegeven door den heer Scheuerman, Aruba. Buitenland. J.A. Longepée, Markischestrasse 33, Dortmund. Opgegeven door den heer W C. Leentvaar Dortmund. Jaap K. Klinkert. Kansas (Amerika). Mr. A.J. Marx, Upper Berdfordplace 52 Russel Square, Londen W.C. Opgeg. door den heer H.J. Backx, Leiden. ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 4. April 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Ook voor de volkeren geldt dat niemand ongestraft zondigt tegen wat zijn verleden van hem heeft gemaakt. Prof. Blok. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Voor den vreemde. In de Nineteenth Century spreekt John Morley, de bejaarde geleerde, de man van beproefd gezag, over de maatschappelijke almacht van het grootkapitaal, dat zonder erbarming den jammer des oorlogs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} zelfs ontketent. De volkeren wanen zich vrij en zijn slechts speelbal van list en geweld. Maar - het daghet in den Oosten. Langzaam maar zeker worden de leemten bijgewerkt in het bestaande volkenrecht; de Arbitrage nadert, onaanzienlijk schijnbaar, overweldigend in werkelijkheid door haar onafwijsbare gevolgen. ‘Reeds, 1) zegt Morley, hebben twee der kleinere Europeesche staten, Nederland en Denemarken, zich verbonden, alle geschillen, van welken aard ook, die tusschen hen mochten rijzen, door arbitrage te laten beslechten. De dag komt, dat is onze hoop, waarop de machtige staten dat voorbeeld volgen. Er is een tijd geweest dat Holland het toevluchtsoord was voor kerkelijke- en drukpersvrijheid, en het is de voortzetting van dat nobele verleden, indien Nederland voortaan het erkende toevluchtsoord zal zijn voor publiek recht en voor wereldvrede.’ Nederland een toekomst, zijn verleden waardig, dat is niet van John Morley alleen de overtuiging. Wat verleden is keert niet weer, maar ging het schitterend onder, dan kaatst het zijn licht nog verre eeuwen door. Nog ontleent Nederland aan zijn geschiedenis een boven alle volken hooge beteekenis; nog is zijn verleden billijke reden tot zelfwaardeering, maar beschamend zal het zijn zoodra de toekomst wordt verwaarloosd. Slechts bij harmonie tusschen zijn weleer en thans is ons volk zijn bevoorrecht verleden niet onwaardig. Die harmonie blijkt ook uit de vereering zijner groote mannen. Uit onzen stam zijn wereldburgers gesproten, niet in den ontzenuwenden en karakterloozen zin van het moderne woord, maar mannen wier poorterschap zich uitbreidt over de geheele aarde; die aan elk volk toebehooren, omdat zij onuitroeibaar bezit zijn der menschheid. Geen wereldstad of zij bergt onder hare kostbaarste schatten kunst van Rembrandt, wiens korte naam voor allen het gevleugelde {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} woord is geworden dat vizioenen wekt van schoonheid. Wij Nederlanders, wij zijn de eenigen die den naam voluit verstaan: Rembrandt Harmenszoon van Rijn. In Juli 1906 zal te Leiden en Amsterdam de dag waardig worden gevierd, waarop hij voor 300 jaren werd geboren. Zeker zijn er onder de Nederlanders buiten onze grenzen, die mee willen doen naar hun vermogen, om dien dag eervol te doen slagen. Zij vinden in deze Neerlandia een brief van het Leidsche Comité, dat ook op hen rekent. Eendracht maakt macht. Aan allen, die behooren tot den Nederlandschen Stam. 1) Deze brief strekt om uwe belangstelling en uw stem te vragen voor het Algemeen Nederlandsch Verbond. Wat dat Verbond is en beoogt, leeren u allereerst de artikelen 2 en 3 zijner Statuten. Zij luiden: Artikel 2. Het Verbond beoogt: a.Verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam; b.Handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal. Artikel 3. De middelen waardoor het Verbond zijn doel tracht te bereiken zijn: 1eHet wekken van eenheidsbewustzijn, moed, geestkracht en zelfvertrouwen onder Nederlanders en Stamverwanten. 2eVoorlichting van de pers en zoo noodig - adressen aan de bevoegde macht om op te komen voor de eer en den goeden naam van den Nederlandschen Stam, of om zijn zedelijke en stoffelijke belangen, waar ter wereld ook, te bevorderen. 3eVerbreiding van het Nederlandsche lied. 4eUitgave of ondersteuning van uitgave van toepasselijke geschriften 5eBevordering van het bezoeken van Nederlandsche scholen door buiten Nederland wonenden. 6eStichting of begunstiging van Nederlandsche boekerijen of Nederlandsche afdeelingen van boekerijen buiten Nederland 7eStichting of ondersteuning van Nederlandsche scholen; ondersteuning van het onderwijs in de Nederlandsche taal, waar daaraan buiten Nederland behoefte bestaat. 8eOndersteuning van den Nederlandschen boekhandel 9eBevordering van de oprichting of ondersteuning van Nederlandsche Kamers van Koophandel buiten Nederland. 10eElk ander geoorloofd tevens wettig middel, dat strekken kan tot bevordering van het doel in Art. 2 omschreven. Aanvankelijk was nummer een in hetgeen de Stichters, van het Verbond beoogden: het handhaven het verbreiden van de Nederlandsche taal. Op aanvrage worden gaarne exemplaren van dit rondschrijven verstrekt. Geen wonder! Een taalcongres zag ons Verbond geboren worden. Taalmannen hielden het ten doop en richtten zijne eerste schreden. Zoo moest het wel in den beginne bovenal een taalverbond zijn. En taalverbond te wezen zal een allergewichtigst nummer op zijn werklijst blijven. Voor dat kostbaarst juweel in ons stambezit, ons Nederlandsch, is zijne liefde niet verzwakt, noch zijn ijver bekoeld. Slechts werd het ons meer en meer bewust, hoe hooger nog dan het bezit staat de bezitter, edeler nog dan het werktuig is de hanteerder, heiliger nog aan ons hart dan de taal is de stam, waaruit zij ontbloeide. En daarom valt de nadruk op nummer éen van het wetsartikel, dat het doel van het Verbond omschrijft: het behartigen onzer Stambelangen. Daartoe wordt ons de nood door de tijden opgelegd. Waar in getalsterkte machtiger stammen ons voorgaan in het stevigen van stambelang en stamgevoel, zou ons dat voorgaan licht tot eene bedreiging worden, zoo wij het niet navolgden. Onder de 400 millioenen Europeanen en afstammelingen van Europeanen, over onze aarde verspreid, zijn de 9 millioenen mannen, vrouwen en kinderen van Dietschen bloede (Nederlanders, Vlamingen, Afrikaanders) zeker niet eene te verwaarloozen grootheid; maar evenmin eene, die zich kan handhaven, zoo zij zich niet aaneensluit en verdedigt. Welnu: het middel tot die aansluiting van alle onze taal sprekende groepen, over oude en nieuwe wereld versnipperd, wil ons Verbond wezen. En tot ons gemeenschappelijk Stamverweer bedient het zich - het derde artikel der Statuten wijst het uit - van alle middelen, die de omstandigheden aan de hand doen en de eer niet versmaadt. Wilt het steunen in dat pogen, steunen met uwe gaven en uwe voorlichting. Gelijk menschen en genootschappen sterker worden, naarmate hunne taak toeneemt in beteekenis, zoo zal ook, omgekeerd, de taak van ons Verbond meer kunnen gaan beduiden, hoe sterker het wordt in ledental. Wij wekken U dus op niets onbeproefd te laten om in Uwe omgeving leden te werven - jaarlijksche bijdrage minstens f2.50 - en de oprichting eener afdeeling uit te lokken. Thans werkt men in het buitenland meestal op zichzelf. In den regel meent men het best te handelen door de oprichting van eene club, en in enkele gevallen ook van eene Kamer van Koophandel. Uit bijgaand model voor een werkprogramma voor de afdeelingen blijkt echter, dat men zijne taak veel ruimer kan opvatten, en dat alles van de afdeelingen van ons Verbond kan uitgaan, ook het oprichten van clubs tot bevordering van de gezelligheid onder de leden. Begint men echter met de oprichting eener afdeeling en gaan hiervan de verschillende maatregelen uit, dan bevordert men niet alleen de eenheid van handelen en ontwikkelt men dus zelf meer kracht, maar bewijst men ook een grooten {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} dienst aan ons Verbond, dat belangrijk aan invloed wint - waarvan vooral de groepen en afdeelingen in het buitenland de goede gevolgen moeten gevoelen - naarmate het met met meer recht kan verklaren, dat de verspreide Nederlandsche en Stamverwante Kolonies tot het Verbond behooren. Indien ten Uwent reeds eene vereeniging van Nederlanders of stamverwanten bestaat, hopen wij, dat gij Uw invloed zult willen gebruiken om haar te bewegen als afdeeling tot ons Verbond toe te treden. Wat bij eene club of soortgelijke vereeniging misschien niet altijd mogelijk is, is zulks wèl bij eene afdeeling van ons Verbond, n.l. dat verschillende kringen der Hollandsche samenleving toetreden. Eene afdeeling van ons Verbond is volkomen zelfstandig. Alleen geeft zij ons jaarlijks verslag van haar wedervaren en zendt zij ons afschrift van hare jaarrekening. Zij draagt jaarlijks een zeker bedrag voor ieder bij haar aangesloten lid bij aan de algemeene kas. Dit geschiedt krachtens het beginsel, dat ieder heeft bij te dragen tot de algemeene onkosten van het Verbond. Maar meer dan een beginsel is het niet voor de afdeelingen in het buitenland. In het afdeelings-reglement kan uitdrukkelijk worden bepaald, dat de afdeeling uit de algemeene kas jaarlijks eene bijdrage geniet, minstens gelijk aan de som, die volgens dit reglement door de afdeeling aan de algemeene kas zou verschuldigd zijn. Bovendien laten de geldmiddelen van het Verbond thans toe de afdeelingen krachtig te steunen bij de vervulling van hare taak, bijv. voor een bibliotheek of leeszaal, een Hollandschen cursus, enz. Ook genieten zij den zedelijken steun van ons Verbond, voor 't geval zij dien mochten behoeven en wij vrijheid vinden met haar samen te gaan. Is de reis naar Uwe stad geen al te groot bezwaar, dan kan wellicht iemand van onzentwege als inleider optreden. Voorts onderhouden de afdeelingen geregeld betrekkingen met alle deelen van den Nederlandschen Stam. De leden ontvangen allen kosteloos het orgaan Neerlandia van ons Verbond. Wij voegen hierbij: 1oeen model voor een werkprogramma der afdeelingen in het buitenland; 2oeen schema voor een afdeelings-reglement; 3oeen exemplaar der Statuten van het Verbond. Exemplaren ter verspreiding van dit rondschrijven worden U op Uwe aanvrage door ons gaarne gezonden. Ook zijn wij bereid exemplaren toe te zenden aan door U op te geven adressen. Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond: W. van der Vlugt, Algemeen Voorzitter. P.J. de Kanter, Algemeen Secretaris. Model van een Werkprogramma der Afdeelingen in het Buitenland. De bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond kunnen worden bereikt door: 1o.de bijzondere middelen, die als vanzelf worden aangegeven door de toestanden in het land of de plaats, waar men gevestigd is; 2o.het gebruik maken van de Nederlandsche pers in eigen omgeving voor de beginselen van het Verbond; 3o.het oprichten van Nederlandsche boekerijen, desverlangd met leeszaal; of wel het inrichten van eene Nederlandsche afdeeling in eene bestaande boekerij; NB. Aan de Groepen en Afdeelingen van het Verbond worden op aanvrage kosteloos boeken voor deze boekerijen gezonden, mits daarvoor een reglement wordt vastgesteld, dat aan de goedkeuring van het Hoofdbestuur is onderworpen. Het model voor een ontwerp-reglement wordt op aanvrage toegezonden. 4o.voordrachten over de vaderlandsche geschiedenis, de Nederlandsche letterkunde, of wel belangrijke gebeurtenissen uit den nieuwsten tijd in Nederland en bij stamverwante volken; 5o.het regelen van muziek- en kunst-avonden om de Nederlandsche en Vlaamsche muziek en kunst meer bekend te maken, en vooral de nationale liederen niet te doen vergeten; 6o.bevordering van het Onderwijs in de Nederlandsche taal en geschiedenis; 7o.het oprichten van een of meer clubs ter bevordering van het gezellig verkeer onder de leden der kolonie; 8o.het uitbreiden der handelsbetrekkingen tusschen de verschillende deelen van den Nederlandschen Stam op de wijze zooals met de toestanden in eenig land het best overeenkomt, o.a. door de oprichting van Nederlandsche Kamers van Koophandel, de benoeming van Nederlandsche handelsvertegenwoordigers; door aan te dringen op het bevoordeelen van Nederlanders en Stamverwanten, waar zulks met eigen belangen niet in strijd is, enz.; 9o.het indienen in den uitgebreidsten zin van plannen en voorstellen aan het Hoofdbestuur, wanneer men meent dat de steun van dit bestuur gewenscht is; 10o.het aanwerven van leden voor het Verbond en het bevorderen van de oprichting van afdeelingen; 11o.het zenden van berichten aan het Hoofdbestuur, al of niet voor openbaarmaking in het orgaan van het Verbond ‘Neerlandia.’ De berichten moeten verband houden met het streven van het Verbond; 12o.het tegengaan in eigen omgeving van onware berichten over Nederland of stamverwante landen, waardoor die landen in een ongunstig daglicht worden gesteld. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} De Wet op het Nederlanderschap en Ingezetenschap. III Ik vernam, dat de minister eene wijziging heeft voorgesteld in bovengenoemde wet - welke wijziging is in den geest van het artikel van Mr. de Beaufort (Weekbl. v.h. Recht 8130); het m.i. onjuiste standpunt ‘dat een Nederlander in het Buitenland zich elke 10 jaar moet opgeven’ blijft dus gehandhaafd. Slechts zal volgens dit ontwerp hij, die door eene nalatigheid in opgave zijn Nederlanderschap heeft verloren, dit zonder kosten kunnen terugkrijgen. Ik hoop, dat het voorstel niet zal worden aangenomen. Er kan m.i. maar één hoofdregel zijn: is men Nederlander, dan blijft men het, hoelang men ook in den vreemde woont. Op dien regel mag men dan noodzakelijke uitzonderingen maken als: verlies door naturalisatie in een ander land, door het gaan in vreemden krijgs- of staatsdienst enz. In den laatsten tijd is duidelijk genoeg gebleken, dat Hollanders in 't Buitenland het ook aldus wenschen. Het adres van de Kamer van Koophandel te Londen in 1904, ondersteund door de K.v.K. te Parijs; het adres van de Hollanders in Belgie; de vergadering te Londen op 11 Jan. '05; alle willen hetzelfde: ‘geene opgave’. En merkwaardig is nu, dat in 1892 de Minister Smidt in zijn ontwerp en memorie van toelichting de Nederlanders in den vreemde weinig ter wille was, maar dat daarna een achttal adressen van Nederlanders in het Buitenland waren ingekomen, die tegen het ontwerp protesteerden en de minister toen, volgens zijn antwoord aan den Heer Beelaerts van Blokland ‘wegens den goeden indruk door die vertoogen aangebracht, aan de wenschen van onze stamgenooten in het Buitenland is tegemoet gekomen’. Terwijl het thans (ruim 12 jaar later) weer door den drang van Nederlanders in het Buitenland is, dat de wet zal worden gewijzigd - maar hoewel die in het Buitenland toevende Nederlanders weer eene concessie weten te verkrijgen, hebben ze nog niet hun zin en ik ben overtuigd, dat hun drang zal aanhouden totdat ze bereikt hebben, wat ze willen. En dat ijveren om hun nationaliteit te behouden, zal hun tot eer strekken. Is het dan niet veel eenvoudiger om nu de wet wordt gewijzigd, dat ook afdoende te doen, zoodat men niet over eenige jaren voor de derde maal zal moeten beginnen? En nu zegge men niet: van de 30.000 Nederlanders in Londen gaven zich slechts 1.700 op, als hoofden van gezinnen te zamen hoogstens 8.500 personen vertegenwoordigend 1); dus de belangstelling is toch niet zoo heel groot - want men bedenke, hoeveel moeite het steeds kost om menschen er toe te brengen zich voor iets op te geven, zelfs waar het hun geene moeite kost (wat zeker voor menig Nederlander, die ver van een consulaat woont niet geldt): getuige b.v. de moeite van kiesvereenigingen om vele gerechtigden in Nederland te bewegen zich op te geven om op de kiezerslijsten te worden geplaatst. De Heer Stoop te Londen heeft zich over dit ontwerp zeer juist uitgelaten toen hij zeide: ‘dat deze wijziging alleen vergemakkelijking van naturalisatie betrof, een bijzaak dus, waardoor de noodlottige beginselfout 2) van de wet onhersteld blijft. De rede van Mr. W. Roosegaarde Bisschop te Londen 11 Jan. gehouden, vestigde mijn aandacht op eene onjuistheid in mijn artikel in Neerlandia, December 1904; welke ik door gemis aan de noodige boeken maakte. Op blz. 162 2e kolom, boven, schreef ik: ‘van ouds was deze regeling bij ons anders enz. aldus het Oud-Hollandsch Recht; het B.W. in 1838 en de wet van 1850 (Sb. 44).’ Zoowel het B.W. in 1838 als de wet van 1850 zeide: ‘dat men het Nederlanderschap verliest door een 5-jarig verblijf in een vreemd land, met het kennelijk doel (oogmerk) om niet terug te komen.’ Daar men evenwel onder die wetten steeds zeggen kon: ‘mijn doel is om nog eenmaal naar het Vaderland terug te keeren’ en zooals van zelf spreekt, het tegendeel bijna nooit was te bewijzen, zoo was de feitelijke toestand, dat men Nederlander bleef, hoelang men ook in 't Buitenland was. In het Oud-Holl. Recht was de hoedanigheid van Nederlander niet bekend; die van b.v. Hollander, Zeeuw of Groninger, in elk geval geheel anders dan het tegenwoordige begrip van nationaliteit. Men had er het poorterschap der steden, 't welk niet eens alle inwoners eener stad bezaten, en dat verloren ging bij het verlaten der stad. 3) Trouwens uit de Geschiedenis trachtte men in deze niet te veel argumentente putten; de toestanden zijn door het meerdere reizen en vertoeven in 't buitenland, alsook door de grootere waarde die men thans aan zijn nationaliteit hecht, te veel veranderd. H.J. Boelen. 21 Februari 1905, Samarang. Tegen de Wet op het Nederlanderschap. Bij rondschrijven van 6 Februari 1905 heeft het Hoofdbestuur aan alle Groeps- en afdelingsbesturen van het Verbond buiten Nederland, en aan alle Nederlandsche Vereenigingen en Kamers van Koophandel in den vreemde den stand van zaken in verband met de beweging tegen de gewijzigde wet op het Nederlanderschap medegedeeld. Dat rondschrijven eindigde aldus: ‘Wij meenen dat thans de beurt is aan alle rechtstreeks bij de zaak betrokkenen, om hunne meening uit te spreken en zich met adressen tot de Regeering en de Staten Generaal te {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} wenden, wanneer zij van oordeel zijn, dat de wet, zooals zij nu luidt, niet mag worden gehandhaafd. Mocht door U tot afzenden van adressen worden besloten, dan zal het ons aangenaam zijn daarvan afschrift te ontvangen.’ Tot dusverre zijn hierop bij het Hoofdbestuur de volgende antwoorden ingekomen: De Groep ‘Nederlandsche Antillen’ van ons Verbond verzond het volgende adres: De Groep ‘Nederlandsche Antillen’ van het Algemeen Nederlandsch Verbond gevestigd te Willemstad op Curaçao veroorlooft zich de vrijheid zich tot uw Kamer te wenden met het beleefd doch dringeud verzoek het wel daarheen te willen leiden, dat de Wet van 12 December 1892. (Staatsblad Nr. 268) op het Nederlanderschap en Ingezetenschap worde gewijzigd in dier voege, dat het verlies van het Nederlanderschap afhankelijk worde gesteld van eene positieve handeling, zoodat hij die eenmaal het Nederlandsch burgerrecht heeft gekregen dit recht overal blijft behouden, totdat door hem uitdrukkelijk te kennen wordt gegeven, dat hij wenscht op te houden Nederlander te zijn. Met groote voldoening heeft de Groep kennis genomen van het adres van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen aan Uwe Kamer gericht in October 1904, met welk adres zij zich ten volle vereenigt. Het komt de Groep onnoodig voor in bijzonderheden te treden betreffende de redenen, die het wenschelijk en noodzakelijk maken gemelde wet te herzien, daar die gronden reeds uitvoerig uiteengezet zijn in voormeld adres. De groep vermeent evenwel met bijzonderén nadruk er op te moeten wijzen dat, terwijl dit een zaak is, welke ieder Nederlander ter harte moet gaan, dit in het bijzonder het geval is voor onze Kolonie. Immers vele Curaçaonaars moeten reeds op jeugdigen leeftijd hun land verlaten om in den vreemde in hun levensonderhoud te voorzien. Dat de in den vreemde gevestigde Curaçaonaars geenszins den band wenschen te verbreken die hen aan het moederland verbindt, doch integendeel zich steeds met fierheid op hunne nationaliteit beroepen, hebben zij meermalen getoond. De troonsbestijging van onze geliefde Koningin is immers met geestdrift gevierd geworden door de Curaçaonaars gevestigd in de omliggende republieken en hard is het voorzeker, dat door een onwillekeurig verzuim, één pennekras voldoende zoude zijn om hen hunne nationaliteit te doen verliezen. Bovendien is het een bekend feit, dat de Curaçaonaar gehecht is aan de vlag waaronder hij geboren is en zoodra zijn finantieele toestand het eenigszins toelaat, keert hij terug naar zijn geboortegrond om aldaar na zwaren arbeid zijn verder leven door te brengen, wel een teeken dat hij zich aan het moederland blijvend wenscht te verbinden. Willemstad, 10 Februari 1905. Johan Gaerste, Voorzitter, J.A. Snijders Jr., Secretaris. De Nederlanders te Teheran verzonden het volgende adres aan den Minister van Buitenlandsche Zaken: Geven met eerbied te kennen de ondergeteekenden, Nederlanders gevestigd te Teheran, dat zij doordrongen zijn van het besef dat Nederland en zijne koloniën voordeel kunnen trekken, in een opzicht van stoffelijke welvaart, van aanzien, van taal en van ras, van elken zich in het buitenland bevindenden Nederlander, mits deze wete dat het Vaderland hem of haar niet aan eigen lot overlaat; dat het mitsdien goed voor het nederlandsche volk, voor de koloniën, voor den hollandschen stam is dat van Regeeringswege breede opvattingen gehuldigd worden ten aanzien van de tusschen de in het buitenland vertoevende onderdanen van Hare Majesteit de Koningin en het Vaderland bestaande banden; dat de mogelijke nadeelen van zulk een stelsel van breede opvattingen, naar hunne bescheidene meening, geen gewicht in de schaal leggen tegenover de groote voordeelen van de aanhankelijkheid aan het Vaderland en zijne koloniën van elken daarbuiten gevestigden Nederlander, welke liefde in den regel des te sterker bij hem spreekt naarmate hij verder van den geboortegrond verwijderd is, naarmate hij zich meer afgezonderd gevoelt en grooter strijd te voeren heeft om zijne zelfstandigheid, zijne nationaliteit, zijne hoedanigheid als ‘Staal’ van het land waartoe hij behoort, hoog te houden; dat de bepaling van artikel 7. 5 der Wet van 12 December 1892 (Stsbl. 268) op het Nederlanderschap en het ingezetenschap voor den in het buitenland gevestigden Nederlander die hem in strijd met bovenstaande, een zijner dierbaarste rechten doet verliezen door het nalaten eener bloote formaliteit, huns inziens eene enge, harde en eene te strenge bepaling is; dat, naar de bescheidene meening van ondergeteekenden, het recht van zich Nederlander te noemen, niet vanzelf zou mogen verloren gaan, doch alleen wanneer de betrokkene persoonlijk, door eene daad, er blijk van geeft op bedoeld recht niet langer prijs te stellen; dat de ondergeteekenden derhalve met zeer levendige belangstelling hebben gevolgd de stappen, welke van verschillende zijden zijn en worden gedaan om te geraken tot opheffing van bovengenoemde wetsbepaling, meer in het bijzonder de pogingen daartoe in het werk gesteld door het Algemeen Nederlandsch Verbond en onlangs de Nederlandsche kolonie te Londen; dat zij zich aansluiten bij hen die de wetswijzigingen voorstaan in den meest uitgebreiden zin ten gunste van het niet verloren gaan van {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} het Nederlandschap, overtuigd als zij zijn dat het Nederlandsche ras bij de moeielijkheid om zich te handhaven, bij de krachtsinspanning vereischt voor het Rijk in Europa en voor de Nederlandsche Koloniën om in het strijdperk der natiën mede te dingen, geen enkelen zijner rechtgeaarde zonen of dochteren missen kan; - weshalve zij de vrijheid nemen zich tot Uwe Excellentie te wenden met het eerbiedig verzoek dat het haar moge behagen het dáárheen te leiden, dat worde tegemoet gekomen aan de wenschen van hen, die reeds tengevolge van meergemelde wetsbepaling hunne nederlandsche nationaliteit hebben verloren, alsmede van hen welke het voorrecht van Nederlander te zijn niet willen verliezen door een onwillekeurig verzuim of door buiten hun wil gelegen omstandigheden. Hetwelk doende, zij de eer hebben zich met vorigen eerbied te teekenen. J.P. de Hoog. W. de Hoog-Sommerfeld. Joost de Vos. B. Leeuwenburgh. Maurits Wagenvoort. L.A. Scholtz. C.F. Prins. J.A. Prins-Goudhade. De Nederlandsche Vereeniging te Petersburg, secretaris de heer A. Gerth van Wijk, richtte zich aldus tot de 2e Kamer der Staten Generaal: De ondergeteekenden alle Nederlanders, wonende te Sint Petersburg, betuigen hierbij hunne instemming met het door de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen verzonden adres aan de 2e Kamer der Staten Generaal in zake de wet op het Nederlanderschap. De heer L.H. Smeding, secretaris der Hollandsche club te Antwerpen schreef: ‘De Hollandsche club te Antwerpen steunt onveranderd en zonder voorbehoud het adres der Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen en zal aan de Nederl. Vereeniging tot Hulpbetoon en de Wilhelminavereeniging te Antwerpen voorstellen hetzelfde te doen.’ 16 Maart werd het gezamenlijk adres aan de 2e Kamer verzonden. Red. Adres van de vereeniging ‘Nederland’ te Dusseldorp: Aan de Tweede Kamer der Staten Generaal! Geven met den verschuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekenden, allen Nederlanders, tezamen uitmakende het Bestuur van de Vereeniging ‘Nederland’ gevestigd te Düsseldorf, dat de Vereeniging voornoemd, kennis genomen heeft van het door de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen, aan Uw College gericht adres betreffende de Wet op het Nederlanderschap en Ingezetenschap van 12 December 1892 (Stbl. 268), dat de Vereeniging ‘Nederland’ te Düsseldorf met den inhoud van dit adres volkomen instemt, dat in eene openbare vergadering van in de Rijnprovincie (Duitschland) gevestigde Nederlanders, een motie van den volgenden inhoud met algemeene stemmen werd aangenomen: ‘Het is wenschelijk art. 7, al. 5o der Wet van 12 December 1892 (Stbl. 268) op het Nederlanderschap en Ingezetenschap in dien zin te wijzigen, dat het Nederlanderschap verloren wordt door het, behalve ter zake van 's Lands dienst, woonplaats vestigen buiten het Rijk en zijne Koloniën of Bezittingen in andere werelddeelen, mits zulks gepaard gaat of gevolgd wordt door eene verklaring van den afwezige aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne Bezittingen of Koloniën in andere werelddeelen, of aan den Nederlandschen Gezant of den Nederlandschen Consulairen ambtenaar van het land, waar de afwezige woont, dat hij niet langer den staat van Nederlander wenscht te behouden; terwijl kostelooze naturalisatie worde toegezegd aan degenen, die door verzuim van kennisgeving, bedoeld in art. 7, al. 5o, hun Nederlanderschap hebben verloren.’ redenen, waarom ondergeteekenden er bij Uw College op aandringen, het tot stand komen eener wijziging der Wet op het Nederlanderschap en Ingezetenschap van 12 December 1892 (Stbl 268) in den zin als in boven-aangehaalde motie omschreven, te willen bevorderen. 't Welk doende, enz., E. Everts. H. Muller. H. van Foreest. J.C.A. Sepp. P. van der Graaf. Antwoord van de Nederlandsche vereeniging Dutch Club te Londen: Wij ontvingen Uwe circulaire van 6 dezer, van welker inhoud het ons aangenaam was kennis te nemen. De meening geldt echter, dat voorloopig van Londensche zijde voldoende gedaan is om eene billijke verandering der Wet op het Nederlanderschap te verkrijgen. Met groot genoegen echter zien wij Uwe pogingen ook van andere zijde pressie uit te oefenen. Hoogachtend Namens het Hoofdbestuur, IJ. O. Staab, Secretaris. Antwoord van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Smyrna: Wij hebben de eer de goede ontvangst te erkennen van Uw rondschrijven van 6 dezer, waarbij U ons uitnoodigt ons aan te sluiten bij {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} de beweging die door de Nederlandsche Kolonie te Londen op touw is gezet ter uitlokking van eene herziening der wet op het Nederlanderschap. Overtuigd dat de bestaande wet voor alle in den vreemde gevestigde Nederlanders noodlottige gevolgen hebben kan en uit dien hoofde bezorgd voor onze Kolonie alhier, hebben wij besloten, in de eerstvolgende Algemeene Vergadering onzer Kamer voor te stellen de noodige stappen te doen ten einde aan de Staten Generaal kenbaar te maken welke wijzigingen de Nederlandsche Kolonie te Smyrna in de wet op het Nederlandschap zoude wenschen te zien aangebracht. Antwoord van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te New-York: In antwoord op Uwe circulaire van 6 Febr. jl. hebben wij de eer U te berichten, dat wij begin December 1904 een adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaal hebben gericht om instemming te betuigen met het adres der Kamer van Koophandel te Londen betreffende het Nederlanderschap. Wij spraken daarin als onze meening uit, dat in de Nederlandsche wet als beginsel het verlies en niet het behoud van het burgerrecht afhankelijk behoort te worden gesteld van een positieve handeling. Hoogachtend, René J. Jessurun, Secretaris. De Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Australasia, Voorzitter: W.L. Bosschart, Secretaris: L. Reens, verzond volgend schrijven aan de Ned. K.v.K. te Londen: Melbourne, 12 Januari 1905. Wij hebben de eer U onzen dank te betuigen voor het dezer dagen bij Uwe missive van 4 Nov. l.l. ontvangen exemplaar van Uw adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, betreffende verandering van de wet op het Nederlanderschap en Ingezetenschap. Het bestuur onzer Kamer moet echter tot zijn groot leedwezen bezwaar maken om een adres in den geest als het Uwe te richten tot de Nederlandsche Regeering, met het oog op de ver strekkende gevolgen en groote moeilijkheden, die uit de door U gewenschte wijziging zouden voortvloeien. Buitendien zien wij in de verklaring bedoeld in art. 7 sub 5 der wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap een hoogst nuttigen maatregel tot versterking van den band tusschen de Nederlandsrs in den vreemde en Nederland, waardoor Nederland op de hoogte blijft van het bestaan zijner kinderen. Om verschillende redenen zouden wij de bedoelde verklaring dus willen zien gehandhaafd. Intusschen deelen wij volkomen Uwe groote sympathie voor hen, die, tengevolge van een ‘onwillekeurig’ verzuim d.w.z. door het nalaten der verklaring, hun Nederlanderschap verliezen, en zijn wij van gevoelen dat zoodanige wijziging in de bestaande wet wenschelijk is, als waardoor de gevolgen van dat onwillekeurig verzuim, zonder kosten en naturalisatie, ongedaan kunnen worden gemaakt. Met het oog hierop zouden wij de toevoeging van eene bepaling willen bepleiten dat degeen die, onwillekeurig verzuimd heeft de in art. 7 sub 5 voorgeschreven verklaring tijdig te doen, en daardoor den staat van Nederlander heeft verloren, dien terugbekomt zoodra betrokkene den wil om dien terugtebekomen, te kennen geeft aan den Nederlandschen Gezant of een Nederlandschen Gezant of een Nederlandsch consulair ambtenaar in het land van inwoning of aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijke bestuur van de woonplaats in het Rijk of Koloniën Om verschillende redenen zouden wij echter ook voor de aflegging van laatstbedoelde verklaring een termijn van tien jaren willen zien stellen, aanvangende van af den dag waarop betrokkene den staat van Nederlander heeft verloren. Overigens zouden wij het van belang achten dat alle Nationaliteits-bewijzen van de Commissarissen der Koningin, alle paspoorten, verhuisbiljetten of huwelijkspapieren in het buitenland moetende dienen, in roode letters de waarschuwing inhielden, dat Nederlanderschap o.a. wordt verloren door een tienjarig verblijf in den vreemde, tenzij aan den Nederlandschen Gezant of Consul in het land van inwoning worde kennisgegeven door betrokkene dat hij/zij Nederlander wenscht te blijven. Indien verder, - zooals aan het Consulaat-Generaal te Melbourne, - een Alphabetisch Centraal-Register wordt gehouden van alle bij de Consuls in het betrokken land- of werelddeel ingekomen verklaringen, en betrokkenen, - waar mogelijk, - tijdig worden herinnerd aan den termijn voor aflegging der verklaring, zal verlies van nationaliteit door onwillekeurig verzuim stellig uiterst weinig meer kunnen voorkomen en c.q. in den verderen termijn van tien jaren nog meestal kunnen worden hersteld. In overleg met het Consulaat-Generaal alhier, is de welwillende aandracht der Nederlandsche Regeering in bovengemelden zin op deze aangelegenheid gevestigd. De Hollandsche Kolonie in Engeland sedert 1138 en de thans bestaande Nederlandsche Vereenigingen, Instellingen en Fondsen. I. Onder de Nederlandsche Koloniën in het buitenland is zeker die te London de oudste en grootste. Ik wil onze leden hier het ontstaan van die bijna 800-jarige kolonie schetsen en haar groei volgen om hen ten slotte nader bekend te maken met de thans bestaande Neder- {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} landsche Vereenigingen, Instellingen en Fondsen, kortom alles waardoor het gemeenschapsleven der Hollanders zich uit. De eerste emigranten van Holland kwamen met Willem van Yperen in Engeland 1). Zij kwamen hier op verzoek van koning Stephen in 1138. Willem van Yperen bouwde een versterkt huis de ‘Ipres Inne’ geheeten bij de kerk van een apostel St. Thomas te Londen. In 1253 kwamen de Vlaamsche wevers over, die het volk de kunst van linnenmaken leerden. Op verzoek der vreemde kooplieden gaf koning Eduard I, die zag dat zij handel en nijverheid in het land brachten, hen vele voorrechten bij de ‘Carta Mercatoria,’ waardoor zij werden in staat gesteld hun beroep hier vrij uit te oefenen. Door Richard III, Hendrik VI en Eduard IV werden deze voorrechten bevestigd. De bekende Guildhall behoorde in 1280 aan Duitsche kooplieden, die zich hier waarschijnlijk gevestigd hadden om van de voordeelen van den ‘charter’ te genieten. De handel in, en het vervaardigen van Engelsche wol was een monopolie van wevers in Holland geworden. Eduard III zond in 1336 menschen naar Holland, om te trachten werklieden te bewegen naar Engeland over te komen. Door schoone beloften aangemoedigds verlieten vele Hollandsche bedienden hun meester, en kwamen naar Engeland. Later kwam er nog eene kolonie Hollanders over onder Hendrik I, die tengevolge van hevige overstroomingen hun land verlieten en zich vestigden in Pembrokshire. Koning Eduard gaf den voornaamsten klokkenmaker den naam van Web (eene familie nog in dat vak bekend). De wevers van wollen goederen in 1356 door toedoen van Eduard III uit Vlaanderen gekomen woonden in Candlewickward Londen, alwaar zij hun bijeenkomsten mochten houden op het kerkhof van St. Lawrence Poultney. De Brabantsche wevers kwamen bijeen op dat van St. Mary Somerset. Een ander gezelschap wevers uit Holland (120 in getal) vestigde zich 1368 in London. De bevolking hier koesterde niet altijd de beste en vriendschappelijkste gevoelens voor de vreemdelingen en de spanning werd ten laatste zoo groot, dat in 1381 een oproer het gevolg was, waarin 13 Vlamingen uit de Augustine Friars werden onthoofd. (Wat Tylers oproer). Uit Frankrijk kwamen vele adellijke families op de Engelsche kusten een toevlucht zoeken. Vele daarvan gingen door aanhuwelijking geheel in het volk op, doch toen de tijden kalmer werden, vertrokken vele protestantsche families naar Holland en was Engeland dus zoo te zeggen de brug waarover tal van familiën hun weg naar Holland vonden. In 1548 waren er over de 5000 Hollanders te Londen. Hieronder waren de Walen begrepen. De refugés van de periode der Fransche vervolgingen onder Hendrik II vestigden zich meest in Norwich. Vooral nam het aantal Hollanders toe door het huwelijk van Eduard III met Philippa, dochter van Willem I, graaf van Holland en Henegouwen. ‘Gelukkig het huis’ staat in de oude kronieken opgeteekend, ‘van den Yeoman, waarin een van die Hollanders kwam, nijverheid en welvaart medebrengende. Zij die als vreemdelingen binnen de deuren kwamen, gingen er als bruidegoms uit en keerden als schoonzoons terug, na de dochters getrouwd te hebben van hun gastheer, die hen eerst onthaalde, ja zelfs gingen zij die Yeoman, in wier huizen zij een toevlucht hadden gevonden, vóór als edelen, groote goederen voor zich winnende.’ De Vlaamsch sprekende refugés, koning Eduard VI zeer gunstig gezind vindende, deden een beroep op de Hertogin van Suffolk, eene godvruchtige vrouw om hen te helpen in het verkrijgen van een vergaderhuis voor godsdienstige doeleinden. Door hare tusschenkomst (vóoral door Dr. Coke en Mr. Geeke, 's konings onderwijzer) kwam de zaak voor den koning. De ‘Privy Council’ besloot toen te geven een gedeelte van het ontbonden klooster van de ‘Augustine Friars’ in London aan: Martinus Micronius en Gualterus Delaenus, bedienaren van Gods woord voor het gebruik van hun en hunne broeders. Met andere voorrechten werd dit door ‘letters patent’ van den koning bevestigd op 24 Juli 1550, gedagteekend van Leigh en wel aan Joannes A. Lasco en Joannes Utenhove. 2) Van dien dag af kan men zeggen dat de Hollandsche Kerk bestaat, waarin 21 September 1550 de eerste dienst gehouden werd. Joannes Lasco werd als 1e superintendant en Walter de Leene, Martinus Flandrus, Franciscus Riverius en Ricardus Gallus werden als eerste vier predikanten aangewezen. Het klooster behoorde eenmaal aan de rijke kluizenaarmonniken van St. Augustine en was in 1253 door Humphrey Bohun, Graaf van Hereford gesticht. De tegenwoordige kerk bouwde zijn kleinzoon in 1354. Het voorste gedeelte met het koor en de kapellen verkreeg de markies van Winchester, die een gedeelte van het gebouw ontheiligde door het als korenmagazijn in te richten. Het koor veranderde hij in een kolendepot, de monumenten verkocht hij en het lood van het dak werd te gelde gemaakt, op de plaats der kluizen en in den tuin bouwde hij een groot huis, waar nu de kantoren staan in Old Broadstreet, Winchester huis geheeten. Bij de troonsbestijging van Koningin Marie kwamen de vreemdelingen, die groote welvaart genoten, in minder goede omstandigheden. Toen het huwelijkscontract met Philips II van Spanje gesloten was, werd een proclamatie uitgevaardigd, {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} alle Hollanders en andere protestantsche refugés binnen 24 uren verbannende. Joannes Lasco, Martinus Micromius en Joannes Utenhovius verlieten met 175 anderen in twee Deensche barken het land en nog 32 anderen onder de zorg van Walter en Petrus Delaenus. Zij namen tal van documenten mede. Na de terugkomst der refugés bij Koningins Elisabeths troonsbestijging werd de oorspronkelijke Charter niet bevestigd, maar moesten de vreemdelingen zich onder den Bisschop scharen, omdat niet toegelaten werd dat de kerk een ‘Corpus Corporatum politicum’ zou worden. Hun vorige kerk in Austin Friars kregen zij in 1560 weer ter beschikking. In Sandwich werd in 1560 eveneens een kerk gesticht door de 200 families die zich daar gevestigd hadden. Volgens de archieven brak in 1563 een pest te Londen uit, waaraan vele Hollanders bezweken en maakten alle vreemdelingen hun testament. Op 5 November 1564 werd door de Koningin toestemming verleend aan 30 handwerkslieden om zich te Norwich te vestigen, elk gezin uit 7 personen bestaande, het totaal Hollanders en Walen echter 300 niet te boven gaande. De arme Vlamingen die van Hammers en Guisnes overkwamen hadden een begraafplaats, welker naam tot Hangmans gains werd verbasterd. Wij vinden in die jaren vermeld dat aan enkele Hollanders en Vlamingen monopolies werden gegeven, zooals een zekere Bertie van Antwerpen in 1565 voor het uitsluitend recht om gedurende 20 jaar zout te maken en 2 jaar later aan Anthonus Beckx en Johan Guarre vergund werd een fabriek voor het vervaardigen van tafelglas op te richten. Wij vinden vermeld 1) dat in 't zelfde jaar Guilliam Boonen, een Hollander koetsier van de Koningin werd en het gebruik van koetsen in Engeland invoerde. Zijn vrouw steef de manchetten der Koningin voor 't eerst (Stows annals 867) Het was mevrouw Dinghen van den Plassche, dochter van een Vlaamsch ridder uit Teenen, die in Engeland het stijven leerde (voor £ 5 leerde zij stijven en voor £ 20 stijfsel koken) zij werd spoedig rijk en verkreeg veel eigendommen. Ook lezen wij dat steenen potten, borstels, speelgoed door de Hollanders in Engeland werden ingevoerd en het vervaardigen van baai door hen werd geleerd De komst van den ijzeren Hertog van Alva in Holland was oorzaak dat weer een groot aantal Hollanders en Vlamingen op Engelands kusten vrijheid zochten en hun handel en nijverheid overplantten. Zij vestigden zich voornamelijk te Norwich, Sandwich, Colchester, Southampton en Maidston, waar hun toegestaan werd God in hun moedertaal te dienen. Eveneens vonden velen hun weg naar Great Yarmouth, Lynn en Canterbury. Te Dover was vóór 1576 een Hollandsche kerk en evenzoo te Thetford. De Hollanders te Norwich hadden het gebruik der Black Friars church; na 1618 werd die voor 6 shilling 8 pence per jaar verhuurd. In 1713 werd een huurcontract opgemaakt voor 200 jaar voor dezelfde som! De boekdrukkunst werd in 1570 te Norwich ingevoerd door Antonie Solen, die aldaar tal van boeken in het Hollandsch drukte. Nog dient bizondere vermelding dat Jacob van Meeteren (Demetrius) een voorganger onder de Hollanders en koopman te Londen de z.g. ‘Coverdale Bijbel’ uit het Latijn en Hollandsch in het Engelsch liet vertalen op eigen kosten, welk werk in 1535 klaar kwam en te Antwerpen werd gedrukt. Tot voor kort werd dit werk toegeschreven aan Sir Myles Coverdale, die echter volgens de laatste onderzoekingen de revisie op zich heeft genomen. Demetrius die Consul van België en Holland was, stierf hier 18 April 1612. Tot 1711 bestond er een Hollandsche kerk te Stamford. Wij vinden wederom vermeld dat de pest in 1603 hevig woedde en 53 families totaal uitstierven onder de Hollanders, terwijl er 670 Hollanders aan bezweken. De Ned. Herv. kerk stichtte in 1603 een bibliotheek, welke door een legaat van Marie du Bois groot £ 300, zeer werd uitgebreid in 1650. Deze oude en kostbare verzameling aangegroeid in den loop der jaren door schenkingen van predikanten de Oost-Ind. Compagnie, de Hollandsche gezanten en gemeenteleden, werd in 1862 door den kerkeraad overgebracht naar de guildhall, na den grooten brand, welk werk met groote zorg geschiedde. Deze merkwaardige bibliotheek, die een kleine 1900 boekdeelen groot is, bevat tal van manuscripten (47), voorts 331 oorspronkelijke brieven door Abraham Ortelius en zijn tijdgenooten geschreven (sinds 1524) en 310 brieven en documenten van af 1544 over zaken de kerk betreffende in het Hollandsch, Latijn, en Fransch. Onder de brieven zijn er van Prins Willem I en Marnix van St. Aldegonde. De bibliotheek behoort nog aan de Hollandsche gemeente, doch wordt beheerd door het bestuur van de ‘Library of the Corporation of the City of London’ en is kosteloos ter beschikking van het publiek. Er wordt helaas weinig gebruik van gemaakt. Ter zelfder tijd dat de bibliotheek werd aangelegd, kocht de gemeente een kerkhof en de aangrenzende gebouwen voor de som van £ 600 van den markies van Winchester. Deze eigendommen, waarop later groote gebouwen (kantoren) werden geplaatst, leveren de kerk aanzienlijke rente op. Met de schenking van den jongen koning Edward VI is dus deze Hollandsche gemeente in het bezit van groote inkomsten en eigendommen gekomen en tot eer der gemeente mag vermeld worden dat het aanbod van een rijke firma in de stad eenige jaren geleden van de hand werd gewezen, die een som van 500.000 pond er voor had willen geven buiten en behalve het bouwen van een nieuwe kerk en een pastorie. De grond, die bijna 4 eeuwen in {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} het bezit van de Hollanders is geweest en door traditie en geschiedenis is gewijd, is gelukkig voor het nageslacht behouden met de eeuwenoude kerk en niet, tot verwondering van vele materialisten, voor een groote som goud verkwanseld. Dat ware schending van eer en verleden onzer natie geweest. Dat ik u veel van 't kerkelijk leven der Hollanders in verloopen eeuwen vertel, behoeft geen nadere verklaring; kerk en maatschappij waren in die dagen waarin ik u verplaats, nauw ineengeweven, zoo nauw, dat de eene niet zonder de andere is te behandelen. De Austin Friars kerk werd begin 1617 gerestaureerd en de koning, die dat jaar naar Schotland wilde gaan, sloot een leening voor dat doel, waarvoor Hollandsche kooplieden en kerkeleden ten bedrage van £ 20.000 teekenden onder borg van de ‘Privy Council’. Donkere wolken trokken er in dat jaar over de Hollandsche kolonie en er heerschte een hevige beroering, die tot politieke verwikkelingen aanleiding gaf. De ‘Solicitor General’ beweerde n.l. dat er voor £ 700.000 aan munt- en staafgoud was uitgevoerd door vreemdelingen en ondanks alle protesten zoowel van de kooplieden als het Hollandsche Gouvernement, werden een aantal personen veroordeeld en vervolging in al haar gestrengheid toegepast. Boeten van 2000 tot 20.000 pond werden opgelegd aan 20 Hollanders, die bij wanbetallng kennis maakten met de ‘Fleet prison’. Hun goederen werden verbeurd verklaard. De som van 136.000 pond boete werd door bemiddeling van Caron, door den koning tot 60.000 verminderd. De archieven vertellen ons voorts dat er in 1621 in 121 verschillende ambachten 10.000 vreemdelingen waren en dat Sir Henry Appleton, die vele eigendommen had in Canvey Island in Essex bij Southampton, ⅓ van het eiland als eenvoudig leengoed aan Joan Croppenburgh, een Hollander gaf, overwegende dat hij het eiland van overstrooming door de rivier zou kunnen vrijwaren. Croppenburgh die met 100 arme Hollanders reeds eenige jaren tevoren begonnen was het eiland te bebouwen en in te dijken, richtte in 1628 een verzoek tot den Koning om vergunning te bekomen tot het bouwen van een eigen kerk, waarin in hun landstaal kon gepredikt worden. Dit werd toegestaan en de Hollandsche kerk in Londen werd door den Bisschop van Londen uitgenoodigd een predikant aan te wijzen. Er verrees een houten kerkje, dat echter in 1712 deerlijk vergaan was. De tegenwoordige kerk werd in 1745 gebouwd van gedeeltelijke bijdragen van de bewoners en van een gift van Daniel Scratton, eigenaar van den grond. De laatste vermaakte nog 20 pond per jaar aan de kerk, mits er jaarlijks daarvoor 20 preeken gehouden werden. Dat de Hollanders in waterbouwkunde en in de kunst van inpolderen steeds een grooten naam hebben gehad, bleek opnieuw in 1622, toen de Koning en zekere grondeigenaars een schikking troffen met Cornelius Liens en Cornelius Vermuyden (een bekwaam Hollandsch ingenieur), om 360.000 acres grond in Northampton, Lincoln, Cambridge en Essex te draineeren. 120.000 acres werden aan den Koning geschonken, zelf behielden de eigenaars 50 000, terwijl er 20.000 apart werden gehouden om fondsen te verkrijgen. Vermuyden kreeg als belooning in 1625 een stuk grond in Essex. Een jaar later ondernam hij nogmaals het draineeren nu van 70.000 acres te Hatfield Chase bij de rivier de Humber. Het kapitaal werd in Holland bijeen gebracht en Vlaamsche en Fransche arbeiders aan het werk gezet. Vermuyden verbond zich met zekeren Priem uit Yperen, en werd in 1629 geridderd. Op aandrang der Hollanders werd in 1638/9 te Ancholme gedraineerd. De groote sluis die zij te Ferriby bouwden, kostte 3000 pond en had 24 deuren. Zij polderden op het eiland Ely ook nog 36000 acres in. Zonderling klinkt ons de vermelding dat in 1640 de Hollanders gevraagd werd de regeering geld te leenen en dat op hun weigering, de behandeling van 1617 indachtig en het in dat jaar gebeurde, een belasting van 3 penny in het pond werd geheven op alle goederen van vreemdelingen, die Londen binnen kwamen. Bij parlementsakte werden in 1642 de rechten der Kerken te Londen, Norwich, Canterbury. Colchester, Sandwich, Yarmouth, Southampton, Maidstone, Isle of Canvey, Isle of Axoline (in Lincolnshire) en Hatfield Chase (county of York) geregeld. De groote brand die in 1666 te London woedde gedurende 4 dagen en 460 straten, 13000 huizen, en 90 kerken verwoestte, werd aan de vreemdelingen toegeschreven. Ofschoon al de kerken in de ‘city’ in asch werden gelegd, bleef de Austin Friars kerk gespaard. Door het herroepen van het Edict van Nantes kwamen duizenden vreemdelingen hier, waarvan velen later naar Holland gingen. Een groot aantal door gelukkigen handel en nauwgezetheid rijk geworden, kochten zich zoodra zij genaturaliseerd waren, goederen en gingen door aanhuwelijking geheel in het Engelsche volk verloren. Velen veranderden ook hun namen als Hullenberge in Hollibury, de Wilde in Savage, van de Velde in Field, Woud in du Bois. * * * De komst van Prins Willem III, stadhouder van Holland, achterkleinzoon van den vader des vaderlands, die de Spaansche tyrannie zoo dapper had weerstaan van Koning Philips II en Holland van het Spaansche juk had bevrijd, werd met ingenomenheid door de Hollanders in Engeland begroet. Gehuwd met Maria, 's Konings dochter, werd hij tot Koning van Engeland uitgeroepen in 1689. De verdiensten van den Stadhouder-Koning, aan wien het Engelsche volk zoo veel is verschuldigd hier uit te meten, behoef ik niet. Bekwamer pennen hebben het gedaan. Vergun mij echter op te merken, dat deze groote staatsman, die in de 17e eeuw Europa's politiek beheerschte in Engeland reeds lang gehuldigd werd, door van hem meer dan een standbeeld op te richten, indachtig aan {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} het spreekwoord dat het een groot land is, dat zijn groote mannen eert, maar dat Nederland, dat had moeten vóórgaan den grooten oranjevorst te eeren, nog steeds beraadslaagt òf er lust en fondsen zijn om het plan ten uitvoer te brengen. Prins Willem bracht vele Hollanders hier over, die hem hadden vergezeld of gevolgd waren en niet weinigen onder hen maakten naam en fortuin, kregen mooie benoemingen in leger en vloot en werden in den Engelschen adelstand verheven, zeer tot ontevredenheid der Engelschen, die den Koning van partijdigheid voor zijn landgenooten beschuldigden. Defoe, de Eng. dichter, drukte dit in een gedicht uit, geheeten: ‘The true born Englishman’ met de aanvangregelen: ‘We blame the King, that he relies too much On Strangers, Germans, Hugonots and Dutch,’ enz. Willem III, wenschende de linnenvervaardiging in Ierland te vestigen, ontbood Louis Crommelin in 1698 uit Holland. Hij en zijn familie kwamen uit Amsterdam over en vestigden zich te Lisnagarven, later te Lisburn. De Koning schonk hem 800 pond 's jaars als rente op 10.000 pond door hem en zijn vrienden voorgeschoten om het plan uit te voeren. Hij kreeg nog 200 pond als pensioen en elk zijner assistenten 40 pond, terwijl voor een fransch predikant die Crommelin uit Holland had medegebracht, 60 pond 's jaars werd bestemd. Hij bracht 1000 weefgetouwen en spinnewielen van verbeterde samenstelling uit het vaderland over en werd door tal van families gevolgd. Later werd hij de ‘Overseer of the Royal Linen Manufacture of Ireland’. Prins Willem richtte bij zijn komst aanstonds een Hollandsche dienst in in het paleis St. James, waarvoor 160 pond voor een Hollandsch predikant werd uitgetrokken en nog 20 pond voor brood, wijn en kleine onkosten. Van 1689 tot 1809 heeft de Hollandsche Kapel in ‘St. James Palace’ bestaan, toen ze tengevolge van een brand werd afgeschaft. De registers worden nu bewaard in het ‘Somerset House’ (no. 40 in de lijst der vreemde kerken.) Bij de kroning van George I in 1714, werd een Hollandsch adres aangeboden. Na dien tijd vindt men weinig meer der Hollandsche kerken vermeld. De Gemeenten hielden op te bestaan en verdwenen. Al de registers zijn weg, behalve die van Austin Friars en St. James, te Londen en van Colchester en Norwich. De archieven der Austin Friars zijn nagenoeg volledig (doop- en trouwregisters) van 13 Mei 1571 af tot heden en in goeden staat. De doodenregisters beginnen 1675. 1) Van Colchester zijn alleen behouden de doopregisters van 1645-1728 toen de dienst ophield. Die van Norwich, welke geschonden en onvolledig zijn, werden begonnen in 1596/7. De Walen en Belgen verdwenen onder de Franschen en alleen in Austin Friars wordt nog een Hollandsche dienst gehouden. Slechts te Norwich is nog een kleine som over, afkomstig van de huur van kleine eigendommen (huisjes) die verdeeld wordt onder de weinig arme afstammelingen der Hollandsche ‘Settlers’. Eens per jaar gaat de predikant van Londen er heen om er volgens de bestaande bepalingen een preek te houden (in het Hollandsch en Engelsch), met groote moeite kan dit echter uitgevoerd worden door den slechten toestand en de verwaarloozing in het verleden van het eigendom tot de kerk behoorende. Zoo ik reeds aanstipte, brak er in 1862 een hevige brand in de Austin Friarskerk uit, welke het dak en het geheele binnenste der kerk vernielde. Door een wonder bleef het archief gespaard, Ofschoon er toen stemmen opgingen het gebouw te sloopen, is het toch zoover niet gekomen. Met veel moeite werd het gerestaureerd, een nieuw orgel aangeschaft en had de verhuizing der bibliotheek plaats, alles tegen een kosten van 13000 pond. De verzekering dekte hiervan 12000 pond. Op den 1en October 1865 had de heropening plaats. Vermeld dient nog te worden dat tot 1815 in den Engelschen adelstand werden verheven 23 Hollanders tot ‘Baronet’, enkele meer belangrijke personen en hun afstammelingen tot ‘Knight’, terwijl tot 1859 nog 15 Nederlanders tot de ‘Peerage’ werden verheven. Verscheidene daaronder zijn uit den tijd van den grooten Stadhouder-Koning. Een gedeelte van het archief is nog in de kerk bewaard. De groote brand had den kerkeraad de noodzakelijkheid doen inzien van een veiliger plaats. Er werd een speciale ‘strong room’ gebouwd in het Noorden der kerk, waar de oude getuigen van ons verleden tegen alle gevaar beveiligd zijn. Weinig kerken in Engeland hebben hun archieven in zulk een goeden staat en met zooveel zorg bijeen gebracht als de Hollandsche in Austin Friars. Alle documenten zijn met zorg door een expert - Professor J.H. Hessels van Cambridge - gebonden en tot boekdeelen gevormd, een arbeid die 12 jaren geduurd heeft en duizenden heeft gekost. Bovendien heeft de kerk op hare kosten al de brieven en documenten laten drukken en vertalen in drie groote deelen, die van een letterkundig en historisch standpunt buitengewoon kostbaar zijn, onder den titel: ‘Register of the attestations, or certificates of membership, confessions of quilt, certificates of mariage, bethrothal, publications of banns etc. preserved in the Dutch Reformed Church, Austin Friars from 1568-1872’, hetwelk in 1892 verscheen en voorafgegaan was door ‘archives of the London Dutch Reformed church’, in 1887 en 1889. Fred. Oudschans Dentz. (Slot volgt.) {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Hollandsche Cursus te Smyrna. In het zeer smakelijk uitgevoerde maandschrift voor de huiskamer Op de Hoogte schreef de heer Maurits Wagenvoort in dagboekvorm een reeks artikelen over Smyrna en zijn Hollandsche kolonie, verlucht door tal van foto's, waarvan ons bijgaande welwillend werd afgestaan ter plaatsing in Neerlandia. Zij stelt den consul-generaal Jhr. J.E. de Sturler voor, met rechts van hem den geestelijke Th. Kats, leeraar aan de school van het Heilige Hart. Zij zijn omringd door de leerlingen der Hollandsche klas, gesticht door den consul-generaal. (Men zie daarover Neerlandia, Juni 1903 blz. 66). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De heer Wagenvoort, die ook aan ons maandblad zijn medewerking heeft toegezegd, schrijft o.m..... ‘hoeveel toewijding de heer K. er voor bezit, het les geven in onze taal moet een bijzaak voor hem blijven, zoolang van Holland uit niets voor de Hollandsche taal in Smyrna wordt gedaan’. Dit werd geschreven 5 Dec. 1903. Onze lezers weten dat de pogingen van Jhr. De Sturler om geldelijken steun van de regeering te verkrijgen sinds met gunstigen uitslag zijn bekroond. In October van het vorig jaar toch kon Neerlandia melden, dat op de Begrooting van Binnenlandsche zaken voor 1905, de subsidie aan het A.N.V. verhoogd was van f3000. - tot f3600. - ‘onder voorwaarde met die verhooging de instandhouding te steunen van den cursus te Smyrna in de Ned. Taal.’ De Regeering deed daarmee een stap in de goede richting en huldigde tevens door de wijze van uitkeering het streven van het A.N.V. Om nog even tot de losse bladen uit Wagenvoort's dagboek terug te keeren. Ergens uit hij de beschuldiging: ‘Regeering en volk in Nederland hebben deze kolonie voortdurend met de grootste onverschilligheid bejegend, en 't is dus geen wonder, dat de meeste leden enkel nog maar in naam Hollanders zijn, en elke andere taal spreken, behalve het Hollandsch’. Harde maar ware woorden! En ze gelden niet alleen Smyrna. Men denke aan de vele vroegere Hollandsche bezittingen en nederzettingen, waarvoor het woord ‘verzuimd’ moest worden geplaatst. Moge het anders worden. Verslag van de Boeken-Commissie van het Alg. Ned. Verbond over het jaar 1904. Adres 1en Secretaris: 206 Mathenesserlaan, Rotterdam. Adres Boekenhuis: 63 Van der Duynstraat, Rotterdam. Alvorens het verslag over het afgeloopen jaar te beginnen, wenschen wij onzen dank te betuigen aan allen, die ons, 't zij met geld, 't zij door het zenden van boeken of op andere wijze geholpen hebben in ons werk: het verschaffen van boeken aan Nederlanders in den vreemde en aan {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} onze stam- en taalverwanten in Zuid-Afrika. Immers alleen door den steun van velen kan het tweeledige doel, dat wij beoogen, bereikt worden, te weten: voor zoover het Nederlanders betreft, dezen voeling te doen houden met de moedertaal; - wat Zuid-Afrika aangaat, de Boeren te steunen in den strijd voor hun taal (dùs hun volksbestaan) door de Hollandsche scholen te voorzien van leerboeken, bibliotheken te stichten, aan debatsvereenigingen Nederlandsche werken te verschaffen, enz. enz. Moge de hulp van allen, die voor dit doel iets gevoelen, ons in 1905 in nog ruimer mate geschonken worden, dan in 1904 reeds is geschied. Algemeene Opmerkingen. In den aanvang van 1904 is de Boeken-Cie v.h. A.N.V., gevestigd te Rotterdam - welke vóór dien tijd nog slechts een tijdelijk karakter droeg - een blijvende commissie geworden, waarvan de leden rechtstreeks door het Hoofdbestuur worden benoemd. Den 7en Januari had de eerste vergadering plaats, waarin de bestuurswerkzaamheden onder de leden werden verdeeld. Nu het ledental grooter was geworden, konden ook de werkzaamheden worden uitgebreid. Dat dit werkelijk gebeurd is, moge blijken uit het feit, dat we reeds een zeer belangrijk en tevens hoogst belangwekkend archief bezitten, waarin ± 700 ingekomen stukken berusten, onder welke niet alleen brieven van particulieren en vereenigingen, maar ook van vele der meest bekende Boeren-voormannen in Zuid-Afrika en hier te lande. Het getal uitgegane stukken is nog grooter, zoodat de som der behandelde stukken ongeveer 1500 is! Zóózeer is de briefwisseling uitgebreid, dat we op de dagen van vertrek en aankomst van de mail meermalen van 15 tot 20 brieven verzenden of ontvangen. Verder wordt er meer in de boekenzalen gewerkt, daar enkelen onzer behalve op den vastgestelden werkdag nog verschillende malen 's weeks in het ‘Boekenhuis’ aanwezig zijn, als groote drukte, door talrijke aanvragen veroorzaakt, sneller werken noodzakelijk maakt. Daardoor is echter nu ook aan bijna alle aanvragen van 1904 voldaan en zijn er - hoewel zooals later blijken zal, het werk dit jaar tweemaal zoo goed als stilgestaan heeft - toch nog ongeveer evenveel kisten verzonden als in 1903. Voor het nieuwe jaar waren echter al weer ± 50 aanvragen te behandelen. Werkkring. Artikel 1 van ons reglement luidt: ‘Het doel van de B.-C. is, boeken te zenden naar alle oorden, waar het Nederlandsch element met eene Nederlandsche boekerij gebaat is.’ In overeenstemming hiermee hebben we dit jaar boeken gezonden in hoofdzaak naar Zuid-Afrika (Kaap-Kolonie; Natal; Transvaal; Oranje-Vrijstaat), doch verder naar West-Indië, naar Parijs, naar Perzië en naar Antwerpen. In den laatsten tijd zenden we ook Nederlandsche dagbladen naar Tehuizen voor zeelieden. De couranten van een geheele week (Nieuwe Rott. Ct.; Nieuwe Ct.; Oprechte Haarl. Ct., e.a.) worden, tot één pak verzameld, verzonden. Tot nog toe hebben we slechts één adres, n.l. het Tehuis voor zeelieden ‘Sailors' Rest’ te Antwerpen, doch waarschijnlijk zullen we spoedig voor onze dagbladen meer afnemers krijgen. Uitbreiding van den Werkkring in Afrika. Van groot belang is verder de uitbreiding van onzen werkkring in Zuid-Afrika. In April werden door ons twee kisten, bevattende bijna 500 boeken, gezonden aan de Debatsvereeniging ‘De Goede Hoop’ te Steynsburg (Kaap-Kol.), welke zending zoozeer aan de behoefte bleek te voldoen, dat het bestuur dezer vereeniging haar in de Zuid-Afrikaansche bladen algemeen bekend maakte. Tevens wekte het andere vereenigingen, die voor het behoud van het Hollandsch ijveren, op, zich eveneens tot het A.N.V. te wenden, teneinde goede Nederlandsche boeken te verkrijgen. Spoedig kwamen er aanvragen. De geestdrift van het bestuur van ‘De Goede Hoop’ bleek verder zoo groot. dat het zich bereid verklaarde als centrale Commissie voor de Debatsvereenigingen in de Kaap-Kolonie op te treden. De kisten met boeken voor de aanvragers kunnen daardoor alle gezonden worden aan de Steynsburgsche vereeniging (Secr. W. Hovy) door bemiddeling van de firma Hennings en Hovy te Steynsburg. Van groot belang is het ook, dat het comité de transportkosten geheel voor zich neemt. Zoo kwamen reeds 22 aanvragen uit de Kaap-Kolonie in. De boeken zouden in het begin van 1905 verzonden worden. *) Ook voor den voormaligen Vrijstaat is in overleg met enkelen der voornaamste Boeren-leiders hier te lande en ginds een nieuw plan ontworpen. Dit plan is rondgaande bibliotheken te stichten. Het wacht echter nog op uitvoering, daar het advies van enkele voormannen nog wordt ingewacht. Voor het overige zijn de zendingen naar Transvaal, Oranje-Rivier-Kolonie en Natal op dezelfde wijze voortgezet als het vorige jaar. Werkzaamheden. Nu er dit jaar geheel naar een vast plan gewerkt is, zijn natuurlijk ook de werkzaamheden onzer Commissie belangrijk toegenomen. Ze bestaan uit: a. Het inzamelen van boeken. Helaas hebben we minder boeken ontvangen dan in 1903, zoodat onze voorraad zéér aanmerkelijk geslonken is. Om die reden is door ons in November een rondschrijven gezonden aan alle afdeelingen van het A.N.V. en van de N.Z.-Afr. Verg., benevens aan vele uitgevers en particulieren. Het doel ervan was, tot hen een opwekking te richten, ons te blijven helpen met geld en boeken, - een opwekking, die hier nogmaals wordt herhaald. **) Wel ontvingen we eenige {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} prachtige giften, doch bij het te verwachten stijgende aantal aanvragen hopen we op voortdurenden steun om het goede werk te kunnen voortzetten. Vooral voor de afdeelingen van het A.N.V. achten wij het een goede gelegenheid, een deel van mogelijke batige saldo's geheel in den geest van het Verbond te besteden! Hier zij er op gewezen, dat een paar afdeelingen ons reeds geldelijk steunden. b. Het uitpakken en in afdeelingen schiften. De ontvangen boeken worden verdeeld over 12 afdeelingen, en wel: I.Gebonden jongens- en meisjesboeken (waarbij ook kindertijdschriften). II.Ongebonden jongens- en meisjesboeken (waaronder ook prentenboeken). III.Ontspanningslectuur voor ouderen (romans, novellen, reisbeschrijvingen, enz.) IIII.Lectuur voor ontwikkelden, waarbij een onderafdeeling, bevattende uitgezochte werken. V.Bloemlezingen. VI.Stichtelijke boeken. VII.Studieboeken (Nederl. Taal; Vaderl. en Alg. Gesch.; Aardrijksk.; Natuurk.; Plantk.; Dierk.; Cosmographie; Teekenen; Opvoedkunde; Rekenen, Stel- en Meetkunde; boeken over landbouw, veeteelt, nijverheid, bouwkunde, ambachten, enz.). VIII.Schoolboeken voor het lager onderwijs. IX.Tooneel, Zang en Muziek. X.Tijdschriften. XI.Zuid-Afrikaansche lectuur (ook boeken over de Boeren-oorlogen). XII.Onvolledige werken. (Vaak ontvangen we onvolledige jaargangen van tijdschriften of ook afzonderlijke deelen van boeken. Deze worden in afd. XII bewaard, om ze met onvolledige werken van andere zendingen wellicht volledig te maken. Dikwijls is ons dit reeds gelukt.) c. Het in- en afschrijven. Ontvangen boeken worden zooveel mogelijk in- en verzonden boeken afgeschreven, teneinde een overzicht te houden van den geheelen voorraad. Zoodoende weten we nauwkeurig van alle kisten, wat er verzonden is. d. Het inpakken. Dit is in 't afgeloopen jaar met de uiterste zorg, door de beide secretarissen, die de leiding van 't Boekenhuis hebben, geschied. Groote zorg is hiervoor noodzakelijk, óók om de kans, dat verkeerde boeken gezonden worden, zoo klein mogelijk te maken. e. De verzending. Daar onze boeken door tusschenkomst van vertrouwde, vlugge en nauwgezette expediteurs hier en elders verzonden worden, heeft de verzending nooit reden tot klachten gegeven. f. Aankoop van boeken. Om drie redenen zijn we er toe moeten overgaan, dit jaar zelf boeken aan te schaffen. Vooreerst was (zooals reeds is opgemerkt) de aanvoer kleiner dan in 1903; vervolgens was de aanvraag grooter en ten derde werden ons dikwijls boeken gevraagd van anderen aard en strekking dan ons doorgaans gezonden werden en die toch zeer geschikt waren voor Zuid-Afrika. Zulke werken zijn b.v.: schoolboeken ten dienste van het Chr. Nat. Onderw.; rekenboekjes opzettelijk voor Zuid-Afrika geschreven; ontspanningslectuur voor ontwikkelden; volksliederenboeken; stichtelijke liederen; landkaarten van Zuid-Afrika; wandteksten en bijbelplaten ten behoeve van het godsdienstonderwijs; werken over den laatsten Boeren-oorlog; boeken over landbouw, veeteelt, enz. (naar aanleiding van een aanvraag uit West-Indië). Ook kochten we een aantal ex. van ‘Het Boek in 1904’, om de Nederlandsche uitgaven in den vreemde bekend te maken. (Enkele uitgevers zonden ons ook hun catalogi ter verspreiding.) Boekenhuis. Sinds Juni werkt de Commissie niet meer in haar vroeger lokaal in de Houtlaan, dat haar tot dien tijd kosteloos was afgestaan, doch heeft zij naar een andere geschikte gelegenheid voor haar werk moeten omzien. Gelukkig is zij uitstekend geslaagd, door twee flinke zalen te huren in het gebouw van de ‘Werkinrichting voor Hulpbehoevende Blinden’, Van der Duynstraat 63. De verhuizing heeft een stilstand van bijna 3 maanden in het gewone verzendingswerk veroorzaakt (hierbij ook de zomer-vacantie gerekend), daar de inrichting der boekenzalen veel tijd in beslag genomen heeft. Deze is echter dan nu ook zóó, dat we er ons in verheugen mogen, in alle opzichten uitstekend gehuisvest te zijn. Het groote verschil tusschen den primitieven, zelfs eenigszins chaotischen toestand in onze vroegere zaal, en de ordelijke inrichting van ons tegenwoordig Boekenhuis, treft ons nog dagelijks. Bij het binnentreden komt men eerst in het ruime vertrek, waar de kisten ter verzending gereedgemaakt worden. Langs de wanden staan eeuvoudige boekenkasten, ter hoogte van bijna 2 M., bevattende de Zuid-Afrikaansche lectuur, tooneel, zang en muziek, tijdschriften, stichtelijke boeken en onvolledige werken. In de tweede zaal ziet men vooreerst twee lange sorteertafels en verder langs de wanden weer kasten voor de boeken der overige afdeelingen. Hier worden de ons toegezonden boeken ontpakt en in afdeelingen geschift. De beide zalen, die in elkander loopen, maken een aangenamen, prettigen indruk. Wij noodigen iederen belangstellende uit, zich daarvan te komen overtuigen. Elken Zaterdag van 1 tot 4 uur bestaat er de gelegenheid toe. Reeds vrij wat bezoekers hebben we ontvangen, particulieren, dagbladschrijvers, aanvragers van boeken, die met verlof in Europa waren, zelfs een enkele maal bekende Zuid-Afrikaansche personen. Van harte hopen we, dat velen zich opgewekt zullen gevoelen ons Boekenhuis eens te komen zien, want bekendheid in ruimen kring achten we een eerste voorwaarde tot het bereiken van ons doel. Verzonden kisten. Wat de uitslag van ons werk in het afgeloopen jaar is geweest, moge blijken uit de volgende lijst van verzonden kisten: In Januari werd verzonden aan: H.J. Poutsma, Harrysmith, Oranje-Riv.-Kol.; P. v. Gent, idem; H. Visscher, Secr. C.N.O., Pretoria; P.H. v.d. Merwe, Rietfontein, Transvaal; Ds. J.G. de Bruyn, Brandfort, O.R.K.; C.M. Botha, Ventersstad, Kaap- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Kol.; Mej. I.M. v. Wijk, Parijs, O.R.K.; P.J. Kloppers, Machadodorp, Tr.; H. Voordewind, Vaalbank, Tr.; N. Tromp, Dannhauser, Natal; Prof. de Vos, Stellenbosch, K.K. In Februari aan: H.J. Poutsma, O.R.K. In April aan: A. de Wet, Aries bij Windhoek, Duitsch Zuid-West-Afrika. In Juni aan: de afd. Parijs v.h. A.N.V.; den Gezaghebber van Aruba, Ned. W.-I.; den Gezaghebber van St. Eustatius, Ned. W.-I.; S.G. Wiechers, Alewijnspoort, Tr.; Mej. S. Pretorius, Pretoria, Tr.; Ds. J.G. de Bruyn, Brandfort, O.R.K.; Jac. Spoelstra, Vrijheid, Natal; N.W. Buitendorp, Kambula, Natal; Debatsvereen. De Goede Hoop, Steynsburg, K.K.; Ds. W. Postma, Bethulië, O.R.K.; Hofmeyr-Tehuis, Kaapstad; H.J. Poutsma, Harrysmith, O.R.K. In Juli aan: Tehuis voor Zeelieden (Sailors' Rest) Antwerpen. In October aan: Z.H.E. oud-Pres. Steyn; den Taalbond, Kaapstad; Ds. W.J. Knobel, Amersfoort, Tr. In November aan: T. Taylor Steele, Groblersrecht, Tr.; A.B. Sagleven, Louis Trichardt, Tr.; H. Visscher, Pretoria; L. Jonker, Roodewal, Tr.; Keerom-school, Bethlehem, O.R.K.; Ds. J.G. de Bruyn, Brandfort, O.R.K.; Nederl. Vereeniging, Pretoria; G. Besselsen, Morgenzon, Natal; M.W. Vorster, Chrissiemeer, Tr.; P. v. Gent, Bethlehem, O.R.K. In December aan: W.P. Diepraam, Dullstroom, Tr.; J. Nel, Driefontein, O.R.K.; E. Langenberg, Waaihoek, Natal; A. Stafleu, Rhenosterfontein, Tr.; E. van Lier Ribbink, Germiston, Tr.; de Bibliotheek v.h. A.N.V. op Bonaire, Ned. W.-I.; D. Postma Jr., Reddersburg, O.R.K.; twee Jongelingsvereenigingen te Bethlehem, O.R.K.; R. Schurink, Lijdenburg, Tr.; G. Genis, Garies, Namaqualand, K.K.; A.H. Klazinga, Elandsrivierstation, Tr.; J.C. Roggeband, Westerfoord, O.R.K.; H. v. Wijk, Roodepoort, O.R.K.; P. v. Gent, Bethlehem, O.R.K. Bovendien is er in Juni een kist gepakt voor J.P. de Hoog, vertegenwoordiger v.h. A.N.V. te Teheran, Perzië. Door omstandigheden is deze echter pas in de eerste week van 1905 verzonden. Bij de bovengenoemde zendingen waren ook eenige kisten, ons door anderen voor bepaalde personen toegezonden en door onze tusschenkomst aan hen overgemaakt. Zooals men uit de opgave kan zien, heeft de verzending in het voorjaar bijna stilgestaan. Gebrek aan geschikte hulp was daarvan de oorzaak. Op den stilstand in den zomer is reeds gewezen. Tengevolge van het werken met verdubbelde kracht na September is de verzonden hoeveelheid boeken echter nog ongeveer even groot als in 1903. Hier past ons een woord van hulde aan de dames en heeren, die ons bij de werkzaamheden zoo trouw ter zijde stonden! In het geheel zijn er 81 kisten, die zonder uitzondering ongeschonden overkwamen, naar boven staande adressen ingescheept. Bijna allen, die boeken ontvangen hebben, zonden ons bericht van de goede aankomst; slechts van een paar was bij het opmaken van het verslag deze mededeeling nog niet ingekomen. Van de meesten ontvingen we zelfs, zooals te wachten was, hartelijke brieven van dankbetuiging. 't Doet ons leed te moeten zeggen, dat we met één persoon de betrekkingen hebben moeten afbreken. Middelen om aan de Commissie meer bekendheid te geven. Er kwam dit jaar een belangrijke wijziging in de manier van behandeling der aanvragen. Daartoe zijn we om verschillende redenen overgegaan. In de eerste plaats bleek ons telkens, dat men onze Commissie zoowel in ons land als daarbuiten niet kende. Er zijn b.v. aanvragen uit Afrika ingekomen, die aan vier of vijf adressen werden bezorgd, alvorens bij ons aan te landen. Ook achten wij het wenschelijk, aanvragers terstond van onze bereidwilligheid om te helpen te doen blijken. Daarvoor dienen nu gedrukte formulieren. die onmiddellijk na ontvangst eener aanvrage worden verzonden. Andere formulieren geven in 't kort doel en strekking van onze Commissie aan. Weer andere bevatten de voorwaarden, waarop gezonden wordt. Deze zijn: 1.Onmiddellijk na ontvangst der boeken geeft de aanvrager aan de commissie daarvan kennis. 2.Hij verbindt zich, jaarlijks, vóór Januari, aan de commissie een kort verslag uit te brengen betreffende de aanwending der boeken in het afgeloopen jaar. 3.Voor zooveel noodig voegt hij hieraan toe een omschreven aanvraag ter aanvulling van den boeken-voorraad. Door de toezending der drie genoemde kaarten zijn we er in geslaagd, het werk der Boeken-Commissie betrekkelijk algemeen bekend te maken. *) Betrekkingen met de pers en den boekhandel. Wij hebben hierbij ook veel te danken aan verschillende Zuid-Afrikaansche bladen, die meermalen over ons werk bericht gaven. Voornamelijk toonden ‘De Volkstem’, ‘Ons Land’, ‘De Stem’ en ‘De Middellandsche Afrikaander’ belangstelling in de zaak der boekenzendingen. Wenschelijk, ja noodzakelijk lijkt het ons intusschen, dat ook onze Nederlandsche bladen het werken voor de belangen van den Nederlandschen Stam door de Boeken-Commissie van het A.N.V. in Nederland meer bekend maakten. Enkele bladen deden het reeds; mogen andere het goede voorbeeld volgen, want slechts algemeene bekendheid kan ons werk op den duur mogelijk maken. En dat dit niet alleen den hulpbehoevenden Afrikaanders, doch ook Nederland ten goede komt, moge blijken uit de volgende mededeelingen. We letten hierbij niet eens op het hooge ideale belang, dat Nederland heeft bij het bewaren van het Hollandsche karakter en de Hollandsche taal in Zuid-Afrika, doch hebben alleen het oog op practische voordeelen. In Zuid-Afrika zijn bijna geen Hollandsche boeken, en onbekend maakt onbemind. Door het leeren kennen van Nederlandsche lectuur zal de vraag {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} daarnaar grooter worden, wat onzen boekhandel ten goede moet komen. In den herfst van 1904 werd in het Handelsblad een door ons ingezonden stuk geplaatst, waarin we opkwamen tegen de meening, als zouden we den boekhandel schade doen, door Z.-Afrika te overstroomen (konden we dat maar!) met Nederlandsche boeken, die kosteloos werden verstrekt. We wezen er toen op, dat onze boekenzendingen al wel eens aanleiding hadden gegeven tot bestellingen bij Nederlandsche uitgevers. Het doet ons genoegen nu te kunnen zeggen, dat wij meer en meer de tusschenpersoon worden, tot wien bestellingen worden gericht. Daardoor hebben we ons reeds met een tiental uitgevers in verbinding gesteld, die ons op voordeelige voorwaarden grootere of kleinere partijen van hun uitgaven geleverd hebben. Dankbaar gedenken we hier ook een paar uitgevers, die ons een prachtige verzameling der door hen uitgegeven boeken kosteloos schonken. Betrekkingen met bevriende vereenigingen. Door het meer bekend worden van de Boeken-Commissie hebben ook andere vereenigingen, die eerst alle afzonderlijk boeken voor Z.-Afrika verzamelden en verzonden, zich met haar in verbinding gesteld en haren boekenvoorraad aan haar overgedragen. Zoodoende is zij nu als CentraleCommissie te beschouwen. De bedoelde vereenigingen zijn: de Ned. Z.-Afr. Verg.; het Chr. Nat. Boeren-Comité; enkele Vlaamsche vereenigingen of takken van het A.N.V. te Brussel en te Gent en de Nederl. Zuid-Afr. Jongelieden Bond. Vooral ook aan de geestdrift en de werkkracht van de jongeren danken we veel; meermalen werden ons door hen groote partijen goede boeken geschonken. Van verschillende scholen (H.B. Scholen, Gymnasia, Kweekscholen) ontvingen we eveneens boeken. Dat allen zoo mogen doorgaan! Wij wenschen niets liever dan volop werk te hebben, overtuigd als we zijn van de dringende behoefte, die er aan Hollandsche boeken in Zuid-Afrika bestaat. Ervaringen en indrukken opgedaan door ons werk. En wat nu onze ervaringen aan het einde van het jaar betreft, daarover het volgende: Een zeer belangrijk feit is de diepe erkentelijkheid, waarmee vooral in Zuid-Afrika ons werk wordt begroet. Talloos zijn de treffende betuigingen van dankbaarheid voor onze gaven. Hieruit leiden we tevens af, dat we doorgaans gelukkig waren in de keuze der boeken, al zullen we wellicht hierin eens een enkele maal falen. Aanvragers en ontvangers geven ons door hun dikwijls zeer belangrijke brie ven een scherp beeld van den toestand en vaak getuigt hun schrijven van 't bewustzijn van kracht in den taalstrijd. Daardoor voelen we ons opgewekt, ernstig en gestadig met onzen arbeid voort te gaan. Zeer moedigt het ons ook aan, dat wij langzamerhand uit Zuid-Afrika zelf geldelijk gesteund worden op allerlei wijzen, zoowel door schenkingen, als door het vergoeden van de vracht. Te betreuren is het echter, dat de vrachtprijzen van de kust tot de plaats van bestemming in Zuid-Afrika zoo buitensporig hoog zijn. Verder verdient vermelding, dat verschillende aanvragers de hun gezonden bibliotheken dienstbaar maken - behalve aan de ontwikkeling van den leeslust der burgers - aan de belangen van het Chr. Nat. Onderwijs of aan weduwen- en weezenfondsen, door zoo mogelijk een gering bedrag te vorderen van de lezers. Om verschillende redenen lijkt ons die wijze van doen aanbevelenswaard. Hoe de Debatsvereenigingen en leesinrichtingen de ontvangen boeken gebruiken, heeft men o.a. kunnen zien uit den rooster van werkzaamheden van ‘Ons Spreekuur’ te Stellenbosch, in een der vroegere nummers van Neerlandia afgedrukt. En nu, aan het einde van ons verslag gekomen, zouden wij de woorden van den aanvang kunnen herhalen. Hartelijken dank betuigen we aan allen, die ons hielpen. Moge het hun tot voldoening strekken, dat hun gaven door landgenooten in den vreemde en door zwaarbezochte stamverwanten in het fel-geteisterde Zuid-Afrika met groote dankbaarheid zijn ontvangen. Moge dit hen opwekken, ons te blijven steunen door jaarlijksche subsidies, of schenkingen in eens. Wij verwerken het geld door het aanschaffen van goede boeken. En moge de inzameling van boeken weer evenveel opleveren als twee jaar geleden. Als ieder zijn steentje aandraagt, wordt de stapel spoedig groot. En dat is noodig, want uit de aanvragen, die wij uit alle deelen van het zoo uitgestrekte Zuid-Afrika ontvangen, blijkt, dat er niets, letterlijk niets, van Hollandsche boeken aanwezig is. Men doordringe zich toch wel ernstig van deze waarheid. Welnu, dat dan allen, die mèt ons de overtuiging deelen, dat ons werk goede vruchten zal dragen, meehelpen aan de bereiking van ons doel: de taal en het volksbestaan van onze broederen te helpen verdedigen, die, helaas! in hun strijd om het recht eerst hun staatkundige vrijheid hebben moeten ten offer brengen, en nu worstelen om 't behoud van hun landaard!.... Namens de Boeken-Commissie: Dr. W. van Everdingen, J.J. Griss, Secretarissen. Zuid-Afrika Een Les uit Oostenrijk. In een treffende redevoering, die de heer J.H. Hofmeyr - der Afrikaanders' Onze Jan - te Stellenbosch voor Ons Spreekuur gehouden heeft, legt hij de Afrikaanders de vraag voor of het hun wel ernst is met hun liefde voor de taal. Hij moet dat wel vragen, omdat hij onder zijn volk zoovelen ziet, die het Hol- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} landsch verwaarloozen. Wat geeft 't, zegt hij, of wij al klagen over rechten die aan onze taal onthouden worden, en wij laten de rechten die zij al heeft, ongebruikt! En dan wijst hij op 't voorbeeld van andere volken, die eeuwenlang hun taal ongeschonden bewaarden ondanks de vreemde verdrukking. Dat zij dat vermochten was, omdat het hun ernst was. En de Afrikaanders zullen hun taal behouden, indien 't ook hun waarlijk ernst wordt. Dat was het betoog van Onze Jan, in een redevoering, die om haren geest en ernst een genot is om te lezen, en die stellig op het Afrikaansche volk indruk zal maken. Ons Land geeft er in zijn nummer van 9 Maart volledig verslag van en in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 dezer is er een groot stuk uit overgenomen. Voor ons ontbrak er echter iets aan 's heeren Hofmeyr's betoog. Bij de volken, die hij ten voorbeeld aanhaalde omdat zij hun taal uit de verdrukking gered hadden, de volken op het Balkan-Schiereiland, de Fransche Canadeezen, de Polen enz., was het, dunkt ons, niet alleen de oprechtheid, de ernst van hun liefde voor de moedertaal, waardoor zij haar wisten te behouden, maar ook dit, dat zij zich als volk één en van het andere volk of de andere volken, waarmede zij samenwoonden, afgescheiden voelden. Of misschien konden wij zeggen: omdat het hun ernst was hielden zij zich als volk, dat die eene taal sprak, ook afgescheiden van het volk, dat de andere taal sprak. En nu onze toepassing op Zuid-Afrika. De voorstelling, dat Zuid-Afrika zal zijn een Hollandsch sprekend land, schijnt opgegeven te moeten worden. Zelfs Afrikaanders, wie 't met de liefde tot hun taal ernst is, spreken nog slechts van een tweetalig Zuid-Afrika. Er zal dan zijn een Engelsch sprekende en een Hollandsch sprekende bevolking. Maar nu kan dat, dunkt ons, op den duur niet blijven, zal het Hollandsch meer en meer achterop raken, wanneer het Hollandsch sprekende deel zich niet blijft voelen als een afzonderlijk volk, hetgeen 't op 't oogenblik nog voor de groote meerderheid is. En dat is 't juist wat vele Afrikaanders niet willen. De Engelschen willen 't evenmin. Natuurlijk niet. Zij verliezen er niets bij, als de Afrikaanders alle ‘rassenverschil’ zooveel mogelijk uitvlakken. Het Engelsche onderwijs, zoo hecht in Zuid-Afrika gevestigd, zal wel zorgen dat 't Engelsch er bij het opkomende geslacht inkomt, en het taalgevoel is bij de Engelschen sterk genoeg om 't bij het oudere te handhaven. Maar de Afrikaanders houden zoo stevig niet aan hun taal vast; zij hebben ook te kampen met het ernstige bezwaar, dat de taal die zij spreken zoo grootelijks verschilt van het Hollandsch - en welk Hollandsch - dat zij als schrijftaal leeren. Als men hun nu telkens voorhoudt, dat er geen ‘rassenverschil’ moet wezen, en zij allen Britsche onderdanen, of Zuid-Afrikanen zijn, dan, meenen wij, zullen de grenzen al meer verflauwen, en houdt de taal 't op den duur niet uit. Daarom lijken ons de Afrikaanders in de Kaapkolonie gelijk te hebben, die afkeuren dat hun Bond, bolwerk van het oude volk, opgenomen is in de Zuid-Afrikaansche partij, een partij die geen Hollandsch noch Engelsch erkent, maar alleen van Zuid-Afrikanen weet. En ook weer gelijk die Transvaalsche Boeren, die niet toetreden tot de Vereeniging het Volk, omdat ook hier weer Boer en Brit gelijkelijk wordt uitgenoodigd om lid te worden en er op de vergaderingen ook Engelsch wordt gesproken opdat de Engelsche medeburgers aan de beraadslaging kunnen deelnemen. Wij voor ons gelooven, dat de voormannen van het Afrikaansche volk op een gevaarlijken weg zijn, waar zij zich door het handige gebruik, dat de Engelschen van de beschuldiging van ‘rassenhaat’ stoken maken, laten verleiden om het afzonderlijke volksbestaan van de Afrikaanders zoo min mogelijk te laten uitkomen. Die voormannen doen dat zeker om achtenswaardige redenen, n.l. voor het algemeen belang- om door samenwerking het land vooruit te brengen. Maar wij meenen, dat zij het algemeen, belang evenzeer kunnen dienen en kunnen blijven samenwerken, ook al komen zij er voor uit, dat het Hollandsch Afrikaansche volk een afzonderlijk volk is en wil blijven. Wij bevelen hun in dit verband de lezing aan van een belangrijk artikel van dr. Aurel von Onciul in de Oesterreichische Rundschau van 2 Maart. De schrijver, die lid van den Oostenrijkschen Rijksraad is, heeft het daar over het Oostenrijksche vraagstuk. Hij gaat de geschiedenis van Oostenrijk-Hongarije na, en wijt de mislukkingen en teleurstellingen die het bestuur van de vele landen en volken, waaruit die monarchie bestaat, opgeleverd heeft, hieraan dat men afgeweken is van het grondbeginsel van het rijk, dat was: een vereeniging van een aantal volken. En de eenige uitweg uit de moeilijkheden, waarin het rijk tegenwoordig verkeert, ziet hij hierin, dat aan elk volk zooveel mogelijk, met name in het geheele schoolwezen, zelfstandige organisatie en bestuur verleend wordt. Hij acht dit uitvoerbaar - hij geeft het stelsel in groote lijnen aan - ook voor de volken, die verspreid tusschen andere volken wonen. Het vraagstuk is in Zuid-Afrika niet zoo ingewikkeld als in Oostenrijk-Hongarije. Er zijn daar een groot aantal volken - en hun allen is 't met de liefde voor hun taal en met hun wil om een afzonderlijk volk te zijn, grimmige ernst - terwijl het in Zuid-Afrika voorshands slechts twee volken geldt, maar toch kan het denkbeeld van von Onciul d.o. in Zuid-Afrika verwezenlijkt worden. Een Hollandsch-Afrikaansch volk, met een organisatie als volk, met eigen taal, eigen schoolwezen enz., en een Engelsch-Afrikaansch volk, evenzoo georganiseerd. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Bij deze organisatie,’ zegt de schrijver in de Oest. Rundschau, ‘zou elk volk de vrijheid zijner beweging en ontwikkeling krijgen en zich naar zijn behoeften kunnen uiten. Een onderdrukking van het eene volk door het andere zou dan in nationale aangelegenheden onmogelijk, en de hoofdbron van strijd tusschen nationaliteiten en van dwarsdrijverij in het Parlement verstopt zijn; het beginsel der nationaliteiten zou zijn aanvallend karakter verliezen en een ontwikkelingskarakter aannemen, waarbij het nationale ideaal niet in de verdringing van den vreemden, maar in den vooruitgang van den eigen volksstam gezien wordt’. Het slot van deze aanhaling is meer op Oostenrijk-Hongarije dan op Zuid-Afrika van toepassing. Althans is er weinig sprake van, dat de Afrikaanders den Engelschen stam zouden willen verdringen. Zooals de zaken nu staan zouden alleen de Afrikaanders er beter bij varen, wanneer zij zich als volk konden organiseeren. Maar om daartoe te geraken zouden zij niet meer moeten aarzelen om er voor uit te komen: wij zijn een afzonderlijk volk en willen het blijven. Lord Milner. Lord Milner heeft nu eindelijk Zuid-Afrika verlaten. Het was al lang gezegd, dat hij gaan zou, en zoo was het geen verrassing meer, toen het bericht kwam, dat hij afgetreden was. Acht jaar is hij Engelands landvoogd in Zuid-Afrika geweest. Hij heeft in dien tijd het Britsche Rijk met twee groote landen uitgebreid, en Majoeba gewroken. De eerste minister van zijn regeering heeft onlangs van hem getuigd, dat hij zijn ambt tot een post van eer en van roem gemaakt heeft. Een ander minister sprak van Milner's edel gedrag in Zuid-Afrika. Om strijd roemt men in Engeland zijn werkkracht, zijn scherpen geest, zijn ijzeren wil, zijn onbaatzuchtigheid, zijn volledige toewijding aan zijn taak en aan zijn land. Het is waar, er zijn er in Engeland ook die hem nu de schuld geven van den oorlog, van den benarden toestand. waarin de nieuwe koloniën verkeeren, gelijk men vroeger algemeen den oorlog en veel kwaads nadien aan Chamberlain weet. Wij voor ons hebben evenmin vroeger dezen minister van koloniën voor den man kunnen aanzien, door wien al de ellende in Zuid-Afrika kwam, als wij er nu den landvoogd op kunnen aanzien. Wel zien wij in Milner den sluwen politicus, die het kabaal, dat in Zuid-Afrika tegen de Z.A. Republiek werd gemaakt, leidde en zorgde dat het naar Engeland oversloeg, en die door zijn rapporten de opwinding in Engeland gaande hield en voor zijn volk de regeering van de Republiek als de achterlijke en kwaadwillige bent wist te laten gelden, waaraan het recht en billijk was Engelands macht te laten voelen; die met Chamberlain samen, en misschien meer nog de leider dan hij, de diplomatieke onderhandelingen zoo wist te voeren, dat er ten leste voor de Republiek geen andere uitkomst was dan te bukken of naar de wapenen te grijpen. Wij vergeten ook niet, hoe hij in den oorlog voor geen middelen terug deinsde; dat hij de Boeren bij de onderhandelingen allerlei beloften deed, die hij wel zorgde niet in het verdrag op te nemen en later doodzweeg; dat hij door de wijze waarop het repatriatiegeld werd besteed, en het niet voldoen van de rechtmatige vorderingen der Boeren, het onderworpen volk in het verwoeste land arm wist te houden. En dat alles deed hij met een onmiskenbaar en vast volgehouden stelsel. Wij zien in hem den onmeedoogenden vijand van de Afrikaanders, maar dat er zonder hem geen oorlog was geweest, dat hij dus de man is, aan wien Zuid-Afrika zijn rampen te wijten heeft, neen, dat kunnen wij niet toegeven. Hij is naar Zuid-Afrika gezonden om een politiek uit te voeren, die reeds in groote lijnen vast stond. Het lot der republieken was, dit gelooven wij, reeds bezegeld. En dan heeft hij zijn taak met onbetwistbaar talent uitgevoerd. Hij gaat nu heen, maar het is nog alleen naar het uiterlijk vrede in Zuid-Afrika. Het woelt onder het kalme oppervlak. In de nieuwe koloniën is de ellende onder de oude bevolking nog groot. Zoo kan 't niet lang meer duren, zeide onlangs generaal Beijers; het komt anders tot een uitbarsting. Er zijn duizenden Engelschen, die ook gebrek lijden of wie het slecht gaat voor 't minst. Ook zij murmureeren. De Engelsche regeering zal Transvaal een zekere mate van zelfbestuur geven - de Vrijstaat, waar de Boeren nog te zeer in de meerderheid zijn, komt nog niet in aanmerking - het heft houdt zij echter in handen. Er is een aanzienlijke partij onder de Engelschen in Transvaal, die er niet mee tevreden is en volledig zelfbestuur verlangt. En de taal van die Engelschen is voor het moederland soms bedenkelijk oneerbiedig. Zij hebben er genoeg van, door Downing-street geregeerd te worden, en verlangen dat bewind niet onder Lord Selborne, den nieuwen landvoogd, voortgezet te zien. En op den achtergrond staat het Boerenvolk, nu weer eensgezind en zich krachtig voelende in de vereeniging, die hen thans omvat en samenbindt, de Vereeniging het Volk. Dat volk verlangt ook volledig zelfbestuur. Het meent, dat het lang genoeg gewacht heeft. Het heeft bijna de hoop verloren om recht te verkrijgen onder Engelsch bestuur, en wil zich zelf nu recht verschaffen. Van het bastaard-zelfbestuur, zooals generaal Botha het genoemd heeft, dat men het nu voorhoudt, is 't niet gediend. Maar 't krijgt geen ander en, zoo heeft Balfour gezegd, het krijgt het volle zelfbestuur nog in lange niet. Zal het Transvaalsche volk al maar geduld hebben? En de Engelschen, die zich aan {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} hun zijde willen scharen? Zullen ook de Vrijstaters kalm blijven, nu zij geheel zonder vertegenwoordigend bestuur worden gelaten? Wij kunnen nog slechts vragen. Maar een woelige tijd zal 't zeker worden in Zuid-Afrika. De Examens van den Taalbond. Men weet hoe de Zuid-Afrikaansche Taalbond de liefde voor het Hollandsch bij de Afrikaansche jeugd poogt aan te wakkeren, door jaarlijks een examen te houden en een prijsvraag uit te schrijven, waarvoor niet onaanzienlijke geldsommen worden uitgeloofd. Honderden uit heel Zuid-Afrika nemen daaraan deel. Ons Land van 9 Maart bevat het verslag van de laatste examens en daarin komen wel merkwaardige dingen voor. Daar is b.v. het verslag van de laagste der drie afdeelingen van het examen in het Hollandsch (er is ook een examen in de geschiedenis van Zuid-Afrika). Daarin lezen wij, dat er 654 candidaten waren, van wie er 408 slaagden. In deze afdeeling kwam duidelijk uit, hoezeer het Hollandsch voor vele Afrikaanders een vreemde taal is. Zoo was er een vraag: wat is 't onderscheid tusschen u en uw? Weinigen wisten daarop te antwoorden. Sommigen zeiden: u is 't enkelvoud, uw het meervoud; of: u wordt gebruikt voor kinderen, uw voor groote menschen. Een ander voorbeeld. Er moest vertaald worden: ‘there is a knock’. Slechts enkelen vertaalden: ‘er wordt geklopt’. Meestal was 't: ‘daar is een klop’; of ook wel: Daar is een klopping, een tik, een beuk, een beukel, een stomp, een haan. En ziehier eenige vertalingen van: ‘I hope you will enjoy yourself immensely’: Ik hoop dat gij u zeer zou vervrolijken. Ik hoop dat u uwzelf zeer goed zal enjoy. Ik hoop gij zal uw zelf hoog tevreden zijn met uw verzoeken. Ik hoop dat gij uzelf goed zal opruimen. Ik hoop dat gij zal uzelven opruim ijsselijk. Ik hoop dat gij uwzelven erg veel zal vernietigen. Ik hoop dat gij u zelven zeer zal pleizieren. Ik hoop dat u zal uwzelven grootelijks verheugen. Ik hoop dat gij u vreeselijk zal veraangenamen. Ik hoop dat u zichzelven zal veramuseerden. Ik hoop dat je je zeer amlozeeren zal. Ik hoop dat uw uw veel plezier zullen aandoen. Ik hoop dat gij uzelf goed zal doorbrengen. Ik hoop dat u uw goed zal veliciteeren. Ik hoop dat gij zult u zichzelven goed enjoyneeren. Maar - het verslag wijst er ook op - hoe kan 't anders, waar er op geen school meer dan drie uur in de week les in 't Hollandsch wordt gegeven, en bij heel 't overige onderricht het Engelsch het voertuig is? En, voegen wij er onzerzijds bij, hoe onvoldoende is het meerendeel van de onderwijzers in het Hollandsch onderlegd! Men gaat dat tegenwoordig ook in Zuid-Afrika inzien. In het verslag wordt den onderwijzer alvast aangeraden om minder mechanisch les in 't Hollandsch te geven, zich niet te bepalen tot 't inpompen van taalregels, maar te trachten de leerlingen gevoel voor de taal bij te brengen, hen er toe te krijgen ook Hollandsch te spreken. Zuid-Nederland. Een Vlaamsch boekje verschenen in Fransch-Vlaanderen. Elk Nederlander, iets of wat bekend met den toestand in den Vlaamschen Westhoek van Frankrijk, (*) denkt niet dan met weemoed aan het droevig lot van onze verongelijkte taalbroeders dier streek, welke reeds meer dan 2¼ eeuw aan de hardnekkigste verfransching blootgestaan hebben. ‘Door den Slag der Duinen (1658),’ schreef de heer A. Henot in den 5den jrg. van het Tijdschrift van het Willems-fonds, ‘vielen verscheidene steden in de macht van Lodewijk XIV. In 1678 werden Cassel, Rijssel, Broekburg, Hazebroek, Grevelingen, Belle, enz. voor goed aan Frankrijk afgestaan door het verdrag van Nijmegen’. Ondanks alle dwangmiddelen is de Fransche regeering er tot nog toe niet in geslaagd de moedertaal uit te roeien, zooals andermaal blijkt uit de verschijning van het boekje: Tisje Tasje 's Korf, opgevuld met de vijf eerste jaren van zijnen almanak, uitgegeven door ‘Het Vlaemsch Comiteyt’ (Comité) van Frankrijk. Het draagt als motto een opwekking tot liefde voor de moedertaal, bevat het liedje ‘Myn Vlaenderland’, eenige opmerkingen over het dialect van Fransch Vlaanderen, zedelesjes, spreekwoorden, stukjes in verzen, vertellingen, plaatselijke liedjes met de zangmuziek er bij, enz. en is verkrijgbaar tegen fr. 0.75 (= f0.375) bij: Debreyne-Looten, drukker, Kerke-straet (rue de l'Eglise) 7, Hazebroek (Frankrijk), alsook bij: H. Boerhave-Debruyne, Vijfhoekstraat 27, Watou (België), waar men ook elk jaar ‘Tisje Tasje's Almanak’ kan bekomen tegen opzending van fr. 0,15 per exemplaar. Schaffen, Mrt, '05. C.H. Peeters. Nederlanders, spreekt in Vlaamsch België Nederlandsch! {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} In onze Takken. Aalst. In de Letterkundige Afdeeling greep een bespreking plaats over het vraagstuk: Is het bezit van Koloniën wenschelijk voor een land? Inleider de heer Clarijs, tegenspreker de heer Van Schuylenberg, die in 't Verslag liet aanteekenen, dat argumenten door den tegenspreker te berde gebracht, niet noodzakelijk de uitdrukking zijn van eigen overtuiging, maar ook de objectieve weergave kunnen zijn van hetgeen door andere bestrijders gewoonlijk wordt ingebracht. Het slot van de bespreking beantwoordde de vraag in bevestigenden zin, maar beperkende omstandigheden werden neergelegd in een reeks stellingen door de tegenspraak. Perzische Legende van I. Esser Jr., werd mooi voorgedragen door Mej. Gabr. Wellekens, dan taalkundig en esthetisch toegelicht door vraag en antwoord. De aanwezigen konden volgen op een cyclostyle-afdruk. De heer Meert handelde over Particularisme naar aanleiding van een paar uitdrukkingen in een gelezen verslag. De heer Is. Hallaert deed Guido Gezelle kennen aan de hand van een reeks opstellen uit het Gezelle-nummer van de Dietsche Warande en Belfort. Deze lezing gaf aanleiding tot opmerkingen over beschaafde uitspraak en tot toepassing van taalpolitie op het gehoorde. Antwerpen. De Antwerpsche Tak bezat nog geen reglement. En had er vroeger een bestaan zoo was het toch teenemaal in onbruik geraakt. Aan dien misstand moest een einde gemaakt worden en in algemeene vergadering werd een commissie benoemd, wier taak zou zijn, een ontwerp van reglement op te stellen. Dat ontwerp werd na langdurige besprekingen met enkele wijzigingen aangenomen, zoodat de Antwerpsche Tak niet langer meer zonder bepaalde grondslagen zal zijn. Mogen zij de oorsprong wezen van een verhoogde werkzaamheid. Op diezelfde algemeene vergadering werden de leden van het bestuur verkozen, dat nu is samengesteld als volgt: De H.H.A.C. Van der Cruyssen en Flor. Heuvelmans, Voorzitters; Fr. Van Cuyck en Ed. Schiltz, Ondervoorzitters; Leo Bouchery en Aug. Bossaerts, secretarissen; Frans Van Laar, penningmeester; R. De Bock, H. Deckx, A. De. Vos, J. Kamerling, H. Melis, Max Rooses, M. Rudelsheim, J. Van Kerkhoven, Donnez, J. Peeters. De vierde verjaring van het afsterven van Peter Benoit werd op een waardige wijze herdacht. De H. Hullebroeck hield een voordrachtauditie in de prachtige zaal van de Bouw- en Nijverheidskamer. Een talrijk en ingetogen publiek hing als 't ware aan de lippen van den spreker, die met ware bevoegdheid handelde over den Rubens van onze muziekkunst en zijn voordracht aangenaam afwisselde met het zingen van eenige van de heerlijkste stukken uit 's Meesters werk. De H. De Vos die, als zanger, den voordrachthouder ter zijde stond, droeg niet weinig bij tot het welgelukken van het feest. De Antwerpsche Tak hoopt, dat dit eerste optreden in zijn midden niet het laatste zal zijn. Brussel, De mededeeling in het Februari-nr. dat de Tak aldaar zich aangesloten had bij het protest van het Nationaal Vlaamsch Verbond tegen de feesten van 1905 lokte tegenspraak uit Brussel uit. De mededeeling daarvan in 't Maart nr. baarde alweer ongenoegen. Ziehier de tekst van een motie aangenomen in de vergadering van 21 Februari l.l.: ‘De algemeene vergadering, gehoord de verklaring van den Voorzitter, gehoord de rede van den heer Fr. Reinhard en die van den heer Hooyer, akte nemend, dat geen gebruik zal gemaakt worden van den naam van den Tak Brussel van het Algemeen Nederlandsch Verbond inzake protest, gaat over tot de dagorde.’ Gent. De Letterkundige Afdeeling kreeg van Prof. Paul Fredericq een studie over J. Vuylsteke als dichter Werd zij voorgedragen met het sprekerstalent den heer Fredericq eigen, zij trof de aanhoorders nog meer, omdat zij eene uiting was der diepe vereering, der innige vriendschap van den spreker voor onzen Vuylsteke en toch zoo onpartijdig juist bleef in hare beoordeeling. De geachte spreker vergeleek de twee Nederlandsche studentendichters: Piet Paaltjes (Haverschmidt) en J. Vuylsteke. Beiden ondergingen zij, tijdgenooten, den invloed van Heinrich Heine en beider werk is doortrokken van het eigenaardige studentenleven, waarin zij verkeerden. Vuylsteke echter is dieper en verhevener dan zijn geestverwant. Vele van Vuylsteke's gedichten verschenen in Studenten-almanakken van ‘t Zal wel gaan,’ in jeugdigen overmoed, zoo vertelde ons de spreker, gesticht door Vuylsteke en zijne mede-oud-leerlingen van het Atheneum die, onder den invloed van Prof. Heremans daar Vlaamschgezinden geworden, de Vlaamsche Beweging voor het eerst in de Gentsche Hoogeschool deden binnentreden. De waarde van den dichter bewees ons de heer Fredericq door eenige goedgekozen stukken voor te lezen. Hij gaf ons verder lezing van eene kritiek van Willem Kloos over Vuylsteke als dichter en toonde aan dat Kloos' ongunstig oordeel niet rechtvaardig was. Dr. Fris handelde over de Omwenteling van 1830. Hij liet zijn toehoorders een blik slaan in de door hem gevolgde methode van opzoekingen en studie over dit feit, bewees dat de tot nu toe gevolgde werken van Nothomb en de Gerlache volkomen onbetrouwbaar zijn, gaf een overzicht over den geestelijken en zedelijken toestand van ons land en van Nederland vóór 1815, besprak in breede trekken 't bestuur van Willem I, toonde de werking der oppositiepartijen aan en {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} liet aldus de toeschouwers toe een klaar begrip te krijgen van alles wat de omwenteling heeft voorbereid. Hij toonde aan hoe de leiders der revolutie en hoe de Nederlandsche Regeering tijdens de Septemberdagen hebben gehandeld en welke de gevoelens moeten zijn van het tegenwoordig geslacht tegenover de scheuring van 1830. In één woord, eene uiterst belangwekkende en leerrijke voordracht, die met ongeduld doet uitzien naar het boek dat Dr. Fris weldra over dit onderwerp hoopt uit te geven. Lokeren. In de Letterk. Afd. hier werd een lezing gehouden over Multatuli door den Heer A. Claeys. Laten de Takbesturen toch iemand aanwijzen, die ons den eersten van iedere maand behoorlijk op de hoogte brengt van den verrichten arbeid. Oost-Indië Een nieuwe leuze? (Uit het Hoofdartikel van Ons Volksbestaan, Febr-nummer.) Uit enkele besprekingen, die de Indische dagbladen gaven naar aanleiding van het eerste nummer, is ons gebleken, dat het streven van het Alg. Ned. Verbond nog te eenzijdig wordt opgevat. Bij velen heet dat verbond, zelfs nu nog, het Taalverbond, een naam, die het aanvankelijk gekregen heeft, door de woede van enkelen om nu eens flink de taalzuivering ter hand te nemen, en te pas of te onpas ieder ander lastig te vallen over 't gebruik van vreemde woorden. Iets anders is het, als van Regeeringswege in ambtelijke stukken, voorschriften en modellen, onze eigen taal zoo mishandeld wordt. Vooral de minder ontwikkelden die als klerk of schrijver dienst doen, zijn het sterkst in het handhaven van die misbruiken, omdat zij den moed der overtuiging missen goed Nederlandsch te schrijven, want:.... ‘het staat zoo in het model’. Doch genoeg hierover. Dat elk rechtgeaard Nederlander zich inspanne, om zijn taal zuiver te houden, niet in het overdrevene, maar met oordeel. In de nieuwe statuten wordt gevolg gegeven aan den drang, om de zedelijke en stoffelijke verheffing van onzen stam op den voorgrond te brengen. Wij zijn niet alleen lid van de Indische Groep maar bovenal van het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat alle partijen in alle werelddeelen tot een groot algemeen stambelang tracht samen te brengen. Hoe het hoofdbestuur dit denkt te bereiken zullen de nieuwe statuten ons leeren, wij hebben te overwegen of onze statuten bij den tegenwoordigen tijdgeest nog passen, en wat aan ons bijzonder werkplan voor Indië nog ontbreekt. Er wordt evenwel nog te veel in den blinde gesproken over het A.N.V. Tal van personen komen met denkbeelden aandragen, goed voor het verbond, denkbeelden los van vorm, en meer gedachteloos geuit dan wél overwogen en aangepast aan onzen werkkring. Daar schieten we niet mee op. Medewerken is ook mededenken. Die werkelijk een voorstel te doen heeft, zal zich wel de moeite willen geven dit in schriftelijken vorm te gieten om het 't Groepsbestuur mede te deelen. Van zelf ontwikkelt zich daarbij een beeld van uitvoering, want daar komt het op aan. De Soerabaja-Courant van 20 Jan. jl. vraagt o.a: Zou het doel nog niet kunnen veranderd worden? Zou de vereeniging zich niet willen opwerpen als beschermster, zoolang dit noodig is, van ieder Nederlander, die uitmunt in den vreemde of in eigen land. Zou men het woord miskenning, zoo dik geschreven in het levensboek van ieder die waarachtig wat beteekent, niet kunnen helpen verwazen. Zeker, een nieuwe richting komt, en onder die nieuwe koers zal er plaats zijn voor het gevraagde. Doch dan moet het Verbond nog wat meer algemeen zijn, en moeten allen, die iets voor de behartiging van onze stambelangen in den vreemde en in eigen land voelen zich aaneensluiten. In eendracht zit macht. We behoeven niet allen 't zelfde te willen, want dat iedeale bereiken we nooit. Maar de hoofdlijnen moeten dezelfde zijn, en dan kunnen we vaststellen, wat daarvoor hier te doen valt. De rest is bijzaak en komt van zelf. Dat liefhebberen en peuteren op eigen gelegenheid, dat: ‘ieder voor zich en God voor ons allen’, het moge hem streelen, die met zichzelf erg ingenomen is, maar mag niet de leuze zijn van allen, die nog iets voelen voor onze stambelangen, voor ons zijn als zelfstandige natie. Echt openbaar verbondsleven bestaat hier in Indië nog zoo goed als niet. Een werken voor algemeen belang al evenmin, wel in kleine kringen en door enkele personen maar niet in ruimen zin. En dat is toch noodig, ‘Dispereert niet’ schreef Coen. De groote pionier had zeker niet gedacht, dat we het hem na 300 jaar nog zoo innig overtuigd zouden nazeggen. De lauwheid en lusteloosheid in zaken van algemeen belang, ze eischen een ongewone doorzettingskracht, om het hoofd op te houden en niet den moed op te geven in het nastreven van ons doel. Aan den anderen kant zijn er gelukkig weer enkele teekenen, van geheel ongedacht mede leven, die de energie opnieuw prikkelen. En daarom werkt allen mee. In de eerste plaats om nieuwe leden te werven. De beste propaganda is die door uzelf. Het is geen onbereikbaar ideaal waarvoor we opkomen, het is een volkszaak, het zijn de belangen van den Nederlandschen stam. Alleen door een groot Verbond en door een krachtig Verbondsleven kan gesteund worden, waar steun noodig is. Van menschen, die 't nog eerst eens willen aanzien, moeten we het niet hebben. Maar wel van hen, die, al is 't nog zoo weinig, althans er iets voor {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} voelen. Van hen behoeft geen enkele kracht verloren te gaan. De taal is het volk. Dat blijft waar; dat blijve de leuze, want uit de taal spreekt ook het karakter, spreekt ook de energie. Wie helder denkt en weet wat hij wil zal eene eenvoudige, voor ieder verstaanbare taal gebruiken en dat is in ons Hollandsch gelukkig ook mogelijk. Spreken we dus minder van eene nieuwe leuze dan van eene nieuwe richting; eene richting waarin de daad bij het woord worde gevoegd en ieder rechtgeaard Nederlander, van wat hij in stoffelijken of geestelijken zin kan missen een weinig offere aan onze algemeene nationale zaak, het verheffen en hoog houden van onzen stam. K. West-Indië Iets over Suriname. In het Januari-nummer van Neerlandia komt onder de rubriek West-Indië een artikel met bovenstaanden titel voor van den heer Fred. Oudschans Dentz, ambtenaar ter Gouvernements-Secretarie van Suriname, waarin deze mededeelt wat hem bekend is van oude gedenkstukken van Suriname's geschiedenis, thans nog in Suriname aanwezig, en verder opwekt om nog meerdere gegevens te verzamelen en te boek te stellen. Gaarne sluit ik mij bij die opwekking aan, hoewel ik niet geloof dat de oogst zeer ruim zal zijn. Onder g. wijst de heer Dentz op de oude grafzerken, die terzijde van de Hervormde Kerk te Paramaribo liggen. Ook binnen in de kerk liggen er, zooals ik eens opmerkte, toen bij het gaan uit de kerk mijne aandacht getrokken werd door een zerk uit het begin der 18e eeuw met onzen naam en ons wapen, waarvan het bestaan mij niet bekend was. Bij onderzoek bleek er nog een tweede te zijn. Beide zijn door den heer Directeur van de ambachtsschool verdienstelijk in teekening gebracht. Er liggen nog meerdere in de kerk. Een alphabetische lijst der negerbenamingen van de plantages, waarnaar de heer Dentz o.a. mede verlangt, is afgedrukt achter het Neger-Engelsch woordenboek van Mr. H.C. Focke (Leiden P.H. van den Heuvell, 1855). Vele dier benamingen duiden de vroegere eigenaren aan. Over de archieven des lands is de heer Dentz treurig gestemd. Uit zijne ontboezeming te dezer zake zoude men kunnen opmaken dat geen mensch zich om die archieven bekommert. Dit is echter minder juist. De adjunct-Rijksarchivaris Mr. A. Telting heeft in 1899 de Regeeringsopdracht gehad de oude archieven in Suriname zoowel als in Curaçao te ordenen en te inventariseeren en in zijn verslag aan den Minister van Koloniën d.d. 10 Mei 1900 1) heeft deze autoriteit te kennen gegeven dat de inwendige toestand der Surinaamsche registers niet onbevredigend is te noemen. De vernielende invloed des klimaats en de motten- en kakkerlakken-nieuwsgierigheid worden zooveel mogelijk te keer gegaan door naphtaline, en van de oudste bescheiden, waarvan geene duplicaten of kopiën bestonden, en die derhalve alleen met recht ‘eenige getuigen’ worden genoemd, zijn onlangs hier te lande afschriften vervaardigd. Plannen voor een betere berging der archieven zijn reeds lang aanhangig en zouden bereids in vervulling zijn gekomen ware de financiëele toestand der Kolonie rooskleuriger. Mr. H.W. van Sandick, Gouvernements-Secretaris van Suriname, Onder-Voorzitter van Groep Suriname van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Den Haag, 19 Maart 1905. Ingezonden Zeer geachte Heer Redacteur! Onder het hoofd ‘Het Hollandsch in Zuid-Afrika,’ komt in 't Maart-nommer van ‘Neerlandia’ een stuk voor waaraan ik een paar woorden wensch te wijden. In verband met de afstotendheid waarmede vele Afrikaners de Nederlanders bejegenen, worden daar de vragen gesteld: ‘Vanwaar toch dat wantrouwen tegen Nederlanders? Is het billijk, is het redelijk?’ Een pijnlijke snaar wordt door zulke vragen aangeroerd in de Afrikaner-borst. Vanwaar? Dit heb ik mijzelven ook dikwijls afgevraagd. Stelt u eenig belang in het antwoord dat ik daarop gevonden heb? Wat een slechte naam doen kan is over-bekend. Onnadenkend na-praten verandert de wereldkaart. Weet gij wat een invloedrijke en zeer eerbiedwaardige Engelschman mij nog onlangs vertelde? ‘Ik zeg u dat een naam een oorlog kan veroorzaken. De naam Boer of “boor” heeft in het Engelsch een zeer slechte klank; en daarop afgaande heeft de meerderheid van het Engelsche volk de oorlog goedgekeurd, wat niet gebeurd zou zijn indien de Boeren bij hen beter bekend waren geweest.’ Wie Zuid-Afrika kent zal weten dat de naam Hollander slecht aangeschreven staat bij vele dorpsbewoners, bij de zich noemende ‘opgevoede’ Afrikaners, en dat de plattelandsbewoners of eigenlijke Boeren in de regel met de Hollanders zeer goed klaar komen. De herkomst van de slechte naam der Hollanders is daardoor aangewezen: Het onderwijs, gerugsteund door bijbehorende {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} letterkunde, is er bijna overal op berekend om alles wat Engelsch is bovenmatig op te hemelen en alles wat ‘Dutch’ is te kleinéren. Daar de mensch niet meer dan mensch is, kunnen de gevolgen niet uitblijven. Bovendien, zulke ‘opgevoede’ Afrikaners, (de werkelijk opgevoeden niet te na gesproken,) worden door zo een stelsel bedeeld met die holle bluf, die walgelijke goedkope voornaamheid welke het kenmerk is van gebrekkige en eenzijdige kennis en een steen des aanstoots voor Europeanen en anderen die, in breder school opgeleid, meer wereldkennis bezitten. De Hollander, nu, is in de bluf-kunst niet volleerd, en veel ‘brass’ te vertonen ligt niet in zijn aard. Dit strekt hem minder tot oneer dan tot schade, want zulke meesters in ‘brass’ en bluf zien in dat gebrek slechts overtuigend bewijs voor zijn onbeholpenheid en nietsbeduidendheid. En wil hij al wat hooghandig optreden dan doet hij 't zo dat hij zich in hun ogen belachelijk maakt, of hij wordt wat men noemt ‘permantig.’ Deze permantigheid is in de meeste gevallen niets meer dan uiting van die echt Hollandsche karaktertrek om in harde en ronde woorden de waarheid te zeggen, of altans wat door de spreker voor waarheid gehouden wordt. Wij Afrikaners kunnen deze Hollandsche karaktrek bij ons ook wat meer in praktijk brengen, zonder daarbij in grofheid te vervallen en dit zou ik gaarne thans zien gebeuren juist in verband met dit vraagstuk. Daarom zou ik mijn landgenoten willen toeroepen: Kom, is er geen een van de tegenstanders der Hollanders die zijn zout waard is, die zwart op wit, met zijn naam er onder, durft neerschrijven wat zij tegen de Hollanders hebben, en waarom? Ik geloof dat deze goede vrienden en bloedverwanten niets liever zullen weten dan waarin zij toch zo schromelijk te kort komen, want zeker zullen zij zich dan met ijver op de goede weg begeven. Of zijn er menschen onder ons laag genoeg om ons volk te schandvlekken, door weldaden te vergeten, door onze beste vrienden van ons af te stoten en met ondank te bejegenen, om redenen die zo onbeduidend, ondoordacht of misdadig zijn dat zij het daglicht niet verdragen kunnen? De Uwe Jan F.E. Celliers. Pallens sur Montreux. Antwerpen, 10 Febr. 1905. Geachte Redactie! Alhoewel geen lid van Neerlandia, 1) ben ik niettemin een getrouw lezer van het maandschrift. Welnu, in het Januari-nummer las ik onder den titel: ‘In een nieuw pak’ twee punten die bijzonderlik mijne aandacht trokken. Ten eerste, dat de Nederlanders elkaar moesten zoeken; ten tweede, dat het aan het Hoofdbestuur aangenaam zoude wezen, indien de lezers wilden meewerken tot de doelmatigheid van het tijdschrift, o.a., door het aangeven of indienen van onderwerpen. 1e. De Nederlanders elkaar zoeken. Heel mooi en gemakkelijk gezegd. Ook geloof ik van mijnen kant dat geen Nederlander, in den vreemde vertoevende, iets liever wenscht. Een ieder die in 't buitenland verkeert en aldaar toevallig een landgenoot aantreft, gevoelt zich uitermate gelukkig, ja, hij ondervindt alsdan de waarheid van het woord: eigen bloed trekt. Iets wat men in 't vaderland met onder de zijnen te wonen niet gewaar wordt, dat dringt zich daarbuiten op. Het ligt dus voor de hand, hoe dat men aldaar malkander zou zoeken, wist men van der landgenooten aanwezigheid af. Hierin is derhalve de oorzaak gelegen, dat de Nederlander in den vreemde alleen staat, omdat hij niemand anders kent. Hoe nu die afzondering weggenomen? Naar het voorbeeld der Duitschers, geen beter middel dan vereeniging. Vooral in de groote nijverheidscentra, waar ter wereld ook, zijn - somtijds vele - landgenooten werkzaam. Zoodra nu enkelen als bij toeval elkander ontmoet hebben, (kan het zonder toeval nog beter) dat zij zich alsdan vereenigen, een bijeenkomstlokaal kiezen en dan bij gelegenheid in plaatselijke bladen hun bestaan en werkzaamheid bekend maken. Dit is stellig al een krachtig middel om in het buitenland met zijne broeders in betrekking te komen. In den beginne zal dit eenige geldelijke offers vragen, doch die offers zullen mettertijd ruimschoots vergoed worden op allerhande wijzen, die, m.i., onnoodig zijn hier op te sommen. Door dat ‘Verein’ hebben de Duitschers het reeds zoover gebracht, dat ze hier te Antwerpen een eigen weekblad uitgeven. Labor improbus omnia vincit. Nopens dit eerste punt zou Neerlandia harerzijds uitstekende diensten kunnen bewijzen door in een artikel de middelen - want er zijn er vele - te bespreken, die zulk een vereeniging kunnen tot stand brengen, den geest van echte broederlijkheid, die in haar moet heerschen en de voordeelen, die dusdanige aansluiting of samenkomst voor een ieder zal afwerpen. 2e. Het aangeven van onderwerpen: Veel nuttige onderwerpen zijn tot hiertoe òf wel onbesproken, òf wel niet genoegzaam besproken gebleven in Neerlandia. Niet zeg ik dit, om der Geachte Redactie een verwijt te maken; integendeel, ik waardeer haar volbracht werk, maar leemten treft men toch in alle menschenwerk aan. Ditmaal wensch ik echter eene stof aan te stippen, die hare plaats in het tijdschrift nog niet - bij mijn weten - gevonden heeft, alhoewel zij er dubbel en dwars, recht op had; ik bedoel de scheepvaart. Deze tak biedt daarenboven de nauwste verbintenissen aan met het moederland. Welnu, wat weet een Nederlander van zijne handelsvloot, wie kent de verschillende reederijen, wie de onderscheidene lijnen, die door landgenooten uitgebaat worden, enz? Met uitzondering van {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige bevoorrechten haast geen enkele. En die onwetendheid is zoo totaal, dat, als ge een geboren Hollander over zijne koopvaardijvloot spreekt, een spotlach op zijn lippen komt, alsof hij wilde beduiden, dat de zaak niet sprekenswaard is. Welke onkunde!! Nog iets. Moet een handelaar zijne koopwaren naar 't Buitenland verzenden, allerhande stoomvaartmaatschappijen bieden hem hunne reclamen aan voor het vervoer, of tenminste kent hij de inlichtingbureaux, waar aanwijzingen van tarief, afvaart, bootinrichting - en ik weet niet wat al - om niet worden medegedeeld. De reclame van Holland schiet hier veel te kort en blijft verre achter Duitschland. Nog een grief die pijn aan het hart doet, nl., dat op sommige Ned. lijnen eigen volk moet plaats inruimen voor een vreemde bemanning. Dit noem ik ongehoord. Zoo ken ik te Antwerpen een door een Ned. firma geëxploiteerde lijn, waar men op 't schip nog geen Nederlandsch verstaat, 't is al Engelsch wat de klok slaat, de kapitein incluis. Buiten deze lijn hebt ge er nog vast drie andere; hoe 't daar gesteld is weet ik niet, maar toch heb ik daarover eene bittere klacht gelezen van onzen Ned. Consul. Verslag 1898: ‘Het is voor een Nederlander niet aangenaam te moeten constateeren, dat bijna al de geregelde stoomschepen onder Ned. vlag, die de haven van Antwerpen bezoeken, door vreemdelingen gecommandeerd worden; met de bemanning is 't al evenzoo gesteld, ja, er gaan van hier uit stoomschepen onder Ned. vlag naar zee zonder één Nederlander aan boord.’ Dit zijn misstanden, die het Vaderland oneer aandoen en die men aan de kaak stellen moet. Wat zou ik nu verlangen? Dat men voortaan in Neerlandia iedere maand eenige plaatsruimte openliet voor de Nederl. scheepvaartbelangen - ware stambelangen. Zoo kan er ter sprake komen: scheepstimmerwerven in Nederland, scheepvaartlijnen, reederijen, vlootsterkte (Duitsche statistieken als in 't Jan.-nummer min gewenscht), inlichtingskantoren in den vreemde, haveninrichting, jaarverslag van in- en uitvoer, nieuwe afzetplaatsen, nieuwe koersrichtingen met aanlandingen enz. enz. Ten laatste: de Holland-Amerikalijn, waar zijn hare schepen (echte zeekasteelen) gebouwd, waar, op welke werf ligt het nieuwe stoomschip van 17.000 ton in de maak? Poser la question, c'est y répondre: in Holland niet. Ziedaar derhalve, Geachte Redactie, een open veld ter ontginning en van het hoogste nut. Bovendien bij al die stoffelijke belangen mogen wij de zedelijke niet over 't hoofd zien, en daar is ook nog wel wat voor Neerlandia te verrichten, zelfs op scheepvaartgebied. Bij deze twee wenken sluit ik mijn brief en noem mij met den meesten eerbied. Uw belangstellende Dr., P. Ferdinand Bakker. Minderbroeder, Antwerpen (Oever.) P.S. Deze wenken zijn voor de goede richting, zullen bij toepassing in den smaak vallen van het lezend publiek. Doornik, den 7 April 1905. Waarde Redactie van Neerlandia, In uw Maart-nummer staat onder hoofding van ‘Wees Nederlander’ een uittreksel uit eene bespreking van mijne Germaansche Beelden door prof. Uhlenbeck, dat zou kunnen aanleiding geven tot misverstand onder de leden van het A.N.V., waartoe ik behoor. Indien er iemand vurig verlangt, dat Nederlanders en Vlamingen zich zelven blijven en, als Benoit en Gezelle, eigen kunst scheppen, dan ben ik ten volle van zijn gevoelen. Dan zal die kunst daarom niet minder Germaansch zijn, of anders begrijp ik dat woord niet meer, - Germaansch in stede van dat halfbakken Fransch, (dat hier Belgisch wordt geheeten, of l'âme belge, of zoo iets) - eene tendenz die in de Nederlandsche gewesten ook te veel verwoestingen aanricht, vooral in de litteratuur. Er zijn er hier zoo velen, die zich naar 't Zuiden de oogen blind kijken, dat men het enkelen wel zou mogen ten goede houden, dat zij ook eens naar 't Oosten uitzien, om te weten of er hier en daar niet veel is, dat wij, Germanen, met elkaar gemeen hebben. Germanië is en blijft toch de moeder van alle Germaansche stammen in kunst en in wetenschap. En gelukkig voor ons, Vlamingen vooral, ligt daar ook de zwaartekracht van onzen stam; anders waren wij al lang door Frankrijk opgeslorpt. Verschoon me, waarde Redactie, dat ik eens oprecht mijne meening zeg, die gij wel zoo goed zult zijn in Neerlandia op te nemen. Hoogachtend, Uw dw. Omer Wattez. Het gebruik van vreemde woorden. Tot mijn leedwezen heeft mijn stukje in het Januari-nummer van Neerlandia bij sommigen den indruk gemaakt, als had ik de gewoonte van vele winkeliers om zich van uitheemsche titels en opschriften te bedienen willen vergoelijken. Al mogen langs dien weg, naar mij voorkomt, niet veel vreemde woorden de taal binnendringen, de gewoonte zelf blijft belachelijk en afkeurenswaard. Inderdaad heb ik meer eerbied voor iemand die zich kleermaker, banketbakker of kok durft noemen, dan voor iemand die deze beroepsnamen niet fraai óf voornaam genoeg acht, en zich tailleur of tailor (ik word in deze dagen overstroomd met gedrukte {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} brieven van tailleurs en tailors), confiseur of cuisinier noemt. 't Is alleen de ijdelheid, die zich inbeeldt, dat een coiffeur meer is dan een kapper, een chemisier meer dan een overhemdenmaker. Wij Nederlanders moesten wat naijveriger zijn op onze taal. Zoodra wij maar in de verte een Franschman zien, beginnen wij reeds Fransch te praten. De aanwezigheid van één vreemdeling in een gezelschap heeft soms reeds ten gevolge dat er geen woord Nederlandsch gesproken wordt. Aan Vlamingen schrijven wij Fransche brieven. Uitnoodigingen voor hoffeesten zijn in het Fransch gesteld.... Vooral tegenover vreemdelingen past het ons eerbied te toonen voor onze taal. En dit is het groote nadeel van Fransche, Engelsche en Hoogduitsche geschriften in onze Nederlandsche steden, dat zij het bewijs leveren, dat er nog vrij wat hapert aan de liefde van onze landgenooten voor hunne eigen taal. En de taal is immers de ziel van een volk! Mr. C. Bake. 's-Gravenhage, 4-3 '05. Vraag en Antwoord De Redactie brengt onder de aandacht van alle leden, dat de rubriek Vraag en Antwoord kosteloos openstaat voor ieder, die inlichtingen verlangt omtrent al wat met ons stamleven over de geheele wereld in verband staat. Kolonie Transvaal in Chili. Naar aanleiding der vraag van den Heer Gerritsen omtrent de Kolonie Transvaal in Chili, is het mij aangenaam eenige inlichtingen te kunnen geven. De kommandant Frits van Straaten is sedert een jaar te Brussel voor de belangen der kolonie werkzaam en behoort tot mijn beste vrienden, hem ben ik deze inlichtingen verschuldigd. Toen de ‘trek’ naar Chili plaats had en de kommandant met de Chileensche regeering overeenkomst gesloten had, bezaten de ‘Burghers’ een gemeenschappelijk kapitaal van 10 gulden. Echter zij waren gewapend en vol goeden moed. Het is gewapenderhand dat zij meester der door de Chileensche Regeering afgestane terreinen moesten worden en de Indianen verdrijven. Nu werken de Indianen als knechten bij de kolonisten. In de kolonie werden eerst huizen gebouwd, land ontgonnen, toen een spoorweg aangelegd die de kolonie met Santiago verbindt. Er was nog veel hout voorradig, dat wegens de groote transportkosten ter plaatse verbrand moest worden. De kolonie is over het algemeen welvarend, er zijn verscheidene geboorten en zeer weinig sterfgevallen. Ik zelve heb brieven van jonge kolonisten gelezen die hunnen kommandant om Hollandsche meisjes vroegen tot vrouw. Vele jonge kolonisten beginnen reeds Spaansch te spreken. Het onderwijs werd gegeven door twee Vlaamsche nonnen, die echter de kolonie zullen moeten verlaten, daar de nieuwe Chileensche wet op het onderwijs ook de kolonie treft. Mij dunkt dat een Nederlandsch onderwijzer zeer nuttig voor onze moedertaal werkzaam kan zijn en ik raad de Redactie aan met den kommandant in onderhandeling te treden. Het ontbreekt ook aan een geneesheer, wel zijn de kolonisten welvarend en zou een geneesheer veel vrijen tijd hebben, maar wanneer er een épidemie uit zou breken of bij ernstige ziektegevallen, zouden de kolonisten er leelijk aan toe zijn. Ik heb hoogst merkwaardige photografische opnamen der kolonie onder oogen gehad en mocht de kommandant mij er eenige schenken, dan zou het mij aangenaam zijn er ‘Neerlandia’ mede te verrijken. Aanvaard mijne groeten, tandarts Bernard Coelho. Brussel. Red. Eerst dan wanneer door de Kolonie Transvaal voor een Nederlandschen onderwijzer behalve passend bestaan, veilige toekomst wordt gewaarborgd, zal het Hoofdbestuur de afgebroken onderhandelingen te dezen opzichte kunnen hervatten. Grondig voorbereide voorstellen wil het ten allen tijde in ernstige overweging nemen. Voor onopgesmukte mededeelingen, en dan liefst met foto's van den tegenwoordigen toestand der Kolonie, houdt Neerlandia zich aanbevolen. Aan de Redactie het maandblad Neerlandia te Dordrecht. Ik ondergeteekende, A. van Dijk, Kapper in de Koninklijke Straat 117 te Brussel, werd den 7 December 1859 geboren te Middelburg, uit Nederlandsche Ouders: D. van Dijk en H. Putters, die zich in het jaar 1864 met hunne kinderen voorzien van de noodige papieren in België hebben gevestigd, eerst te Gent en vervolgens te Brussel. Ofschoon mijne Ouders tot hun overlijden toe Nederlanders zijn gebleven, en ik derhalve vermeende nog steeds Nederlander te zijn, werd mij onlangs op het consulaat der Nederlanden mede gedeeld, dat ik wegens verzuim om tijdig de vereischte verklaring af te leggen dat ik Nederlander wenschte te blijven, mijn Nederlandschap had verloren en nu alleen door middel van naturalisatie die hoedanigheid kan herwinnen. Daar hieraan een uitgaaf van f105 verbonden is en die uitgaaf zeer bezwarend voor mij is, wend ik mij tot uwe redactie met het beleefd verzoek mij wel te willen melden of aan dat bezwaar niet op de eene of andere wijze zoude kunnen tegemoet gekomen worden. Inmiddels teeken ik met de meeste hoogachting. A. van Dijk. Brussel, 21-3-'05. Voor 't oogenblik is er geen ander middel dan op het Consulaat is meegedeeld. Er is echter een {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} wetsontwerp in uitzicht gesteld, waardoor het terug bekomen der nationaliteit gemakkelijker wordt gemaakt voor hen, die haar door een onwillekeurig verzuim hebben verloren. Zie ook het artikel van den heer Boelen in dit nummer. Red. Vragen: 1. In verschillende leerboeken over Vaderlandsche geschiedenis wordt gesproken van Nederlandsche Bezittingen en Nederlandsche Koloniën. Wat is het verschil tusschen beide? 2. Wat is het verschil tusschen Grondswetsherziening en Grondswetswijziging? 3. Waarin bestaat het verschil tusschen Staat en Rijk? Beide benamingen worden op hetzelfde land toegepast. J.N. van Hesteren, Ambt-Delden. Antwoorden: 1. De Grondwet gebruikt koloniën en bezittingen steeds naast elkander als een formule. Beide zijn onderhoorigheden van den staat. Volgens de woordelijke beteekenis zou onder ‘kolonie’ moeten worden verstaan een onderhoorigheid, die door kolonisatie en immigratie uit het moederland voornamelijk is bevolkt, onder ‘bezittingen’ meer wingewesten, waarvan de bevolking voornamelijk uit naturellen bestaat. Men is steeds gewoon te spreken van de kolonie Suriname, de kolonie Curaçao. Daarentegen hadden wij vroeger de bezittingen op Afrika's westkust en spreekt men ook van onze bezittingen in Ned. Indië. Eenig verschil in bestuur zou daarin kunnen worden gezocht, dat Suriname en Curaçao een soort vertegenwoordiging (koloniale staten) hebben, terwijl Ned. Indië geheel van bovenaf wordt bestuurd, behalve dat nu in den allerlaatsten tijd besloten is tot eenige decentralisatie en tot vorming van een paar gemeenten. (Batavia, Buitenzorg enz.) 2. Het verschil tusschen grondwets-wijziging en -herziening moet daarin worden gezocht dat wijziging een gedeeltelijke herziening is. Toch spreekt men altijd van de grondswetsherziening van 1840, 1848, 1887, terwijl wij officieel nog steeds de Grondwet van 1815 hebben. 3. Het rijk is het territoir, het land (het rijk in Europa, het rijk daarbuiten). De staat is de rechtspersoon, de gemeenschap. Zie art. 1 en 2 der Grondwet naast 172 en 176 om een paar voorbeelden te geven. *** Vraag: Welke (voor buitenstaanders) belangrijke kranten verschijnen in 't buitenland, behalve de koloniale en Zuid-Afrikaansche? H. Coltof, 's-Gravenhage. Handelaars en Winkeliers, gebruikt Nederlandsche opschriften! Afdeelingen Afdeeling Grand Rapids, Michigan. ‘Een spruitje wordt een boom.’ Dit was onze gedachte, toen de onderafdeeling Grand Rapids van den Westerschen Tak zich omzette in eene zelfstandige afdeeling. Helaas! die gedachte bleek te gunstig. Het spruitje toonde geen levensvatbaarheid, of wel de bodem was te arm, de noodige regen, dauw en zonneschijn kwamen niet op tijd en zoo teerde het spruitje uit. Kwijnend, meer dood dan levend, sleepte het zijn nietig bestaan eene wijle voort, tot de dood er een einde aan maakte. Van 't overlijden officieel kennis te geven, werd ondergeteekende opgedragen. Hier volgt het verslag van de laatste vergadering, gehouden 22 Februari 1905. Aanwezig 7 personen. De voorzitter Ds. H. Beets opent de vergadering en verzoekt den Secr. mee te deelen, wat de redenen zijn voor het bijeenroepen. Het volgende wordt daaromtrent meegedeeld: Op onze Verg. van Januari 1904 werd o.a. besloten het ontwerp voor een reglement op te stellen. De Commissie daarvoor benoemd verrichtte haar taak, gaf hiervan kennis aan het Bestuur reeds maanden geleden, doch geen leden-vergadering werd bijeengeroepen om deze zaak af te doen. Ook werd bepaald, dat er als vroeger publieke vergaderingen zouden worden gehouden. Drie personen, leden van het Bestuur, hadden op zich genomen elk eene lezing te houden. Tot heden echter wachten we te vergeefs op de aankondiging; de sprekers waren niet gereed, plaatsvervangers waren niet te vinden. Ondertusschen had de 2e Secr. de briefwisseling met het Hoofdbestuur in Nederland te voeren. Dit was een ondankbaar werk, nu onze afdeeling steeds in wordenden toestand bleef. Verschillende vragen werden hem gedaan, die hij gaarne zou hebben beantwoord; doch telkens weder moest hij uitstellen en scharrelen met ‘over eenigen tijd’, ‘misschien spoedig’ en ‘later’, omdat hier geen verandering scheen te komen. Eindelijk werden aan zijn adres 45 kwitanties uit Nederland gezonden, waarmee hij zich eens weer naar den Voorzitter begaf, om er met hem over te spreken. ‘'k Zou ze maar innen’, luidde de raad. ‘Dank U’ was het bescheid. Als redenen voor dit korte antwoord werden opgegeven: 1. 't is 't werk niet van den 2en Secr.; 2. de tijd om Gr. Rapids, van Oost naar West en Noord naar Zuid door te zwerven, ontbreekt me; 3. niemand heeft het recht deze kwitanties aan te bieden, daar de leden nog niet eens vaststelden $1.00 per jaar te willen betalen Deze zijn de oorzaken, waarom de leden ter vergadering werden opgeroepen. Gelezen werden een vijftal berichten van leden, {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} die bedankten; van anderen kwam mondeling bericht in, dat ze niet wenschten voort te gaan met lid te zijn der afdeeling; slechts één schrijven kwam in, waarin voortzetting der afdeeling werd gewenscht. Nadat besproken was het doellooze van zulk een sleepend leven te willen rekken en de onmogelijkheid om er leven en gloed in te brengen werd het voorstel aangenomen om de afdeeling voor ontbonden te verklaren. De gelden in kas aanwezig, zouden worden overgemaakt naar het Hoofdbestuur, daarom wordt nu $14.00 gezonden in plaats van $13.20, die nog moesten betaald worden over 1904. Na afloop der vergadering zeiden zes der aanwezigen, dat ze nog niet geheel wilden breken met het Alg. Ned. Verbond en verzochten 60 pence voor ieder van hen op te zenden, opdat ze althans dit jaar nog Neerlandia zouden ontvangen. T. Joosten. Perzië. De heer J.P. de Hoog, vertegenwoordiger voor Perzië, zond een jaarverslag over 1904 in, waaraan het volgende is ontleend: Het ledental werd met 4 vermeerderd. Het gelukte den vertegenwoordiger te Téhéran een boekerij samen te stellen, waarin opgenomen werden 200 Hollandsche en een gelijk aantal boeken in vreemde talen. Er werd een matig, ofschoon dankbaar gebruik van gemaakt. De Rotterdamsche Boekencommissie zorgt weldra voor aanvulling. Aan de Belgische groep werd op haar verzoek enkele malen een bezending gebruikte postzegels gezonden, waarmee zij een nuttigen arbeid verricht ten bate van het Verbond. Rotterdam. Deze Afdeeling gaf de vorige maand een welgeslaagden kunstavond. Leiden. Voor de Studentenafdeeling trad 29 Maart als spreker op prof. Blok, met een rede over Koning-Stadhouder Willem III. Dordrecht. Voor de Afdeeling Dordrecht en Omstreken hield Dr. J.B. Schepers 29 Maart een lezing, over de Germaansche godenleer, als inleiding tot zijn gedicht Wodan en Loke, waaruit hij enkele gedeelten voordroeg. Studenten-Afd. Vrije Universiteit. Nadat door een commissie den 10den Maart een vergadering was belegd, waar Prof. Dr. W. Geesink en Dr. N. Mansvelt doel en streven van het A.N.V. uiteenzetten, werd een Afdeeling van het Verbond gesticht door Studenten der Vrije Universiteit met een aanvankelijk ledental van 39. Het Bestuur bestaat uit de heeren: M. Uytenhoudt, Voorzitter, A.A. van Schelven, Schrijver, J.W. van den Bosch, Penningmeester, J.B.R.J.T. Pilon, Onder-Voorzitter, J.F. van Beeck Calkoen, Thijs en A.A.L. Rutgers, Commissarissen van Propaganda. Afdeeling Groningen. Te Groningen is in het laatst van Maart een Afdeeling gesticht, die de geheele provincie zal omvatten, voor zoover er geen afdeelingen in plaatsen daar zijn of zullen ontstaan. Bestuursleden zijn: W. Bos, Voorzitter, A.C.J.A. Greebe, Secretaris, Mej. M.J. Verstege, Penningmeesteres, Dr. J. Bergsma, Mej. H. Dull, Mr. W.M. Van Haeften, Prof. dr. J.H. Kern Hzn. Met deze Afdeeling heeft het Verbond voor goed vasten voet in het Noorden. Nieuwe Indische Afdeeling. Te Samarang is eene afdeeling opgericht, behoorende tot de groep Ned.-Indië, aanvankelijk met 62 leden. Het bestuur bestaat uit: Dr. E. Bonebakker, Voorzitter. W.F.K. Anemaet, Secretaris. J.C.Th.G.J. Heyligers. Penningmeester. Amsterdamsche Studenten-Afdeeling. Maandagavond, 10 April, werd na een inleidende rede van Prof. J. te Winkel over het Nederlandsch buiten Nederland, een Amsterdamsche Studenten-Afdeeling van het A.N.V. opgericht. Tot voorloopig bestuur werden gekozen de heeren D. Fuldaner, F.H. Holtmüller, Mej. J.A.H. Posthumus, G.A.A.M. de Bruyn, J.H. Boeke en W.E.J. Kuiper. Besloten werd, zoodra het ledental zich zal hebben uitgebreid over alle Faculteiten van het A.S.C. de bestuursleden over alle Faculteiten te verdeelen, terwille van algemeenheid en propaganda. De Amsterdamsche Studenten-Afdeeling A.N.V. is opgenomen in het Corpsverband en staat dus alleen open voor leden van het A.S.C. Afdeeling Deventer en Omstreken. Ook te Deventer is een afdeeling van het Verbond opgericht. Het bericht in het Februarinummer dat deze oprichting in uitzicht stelde en waarin gesproken werd van een voorloopig bestuur heeft bij sommige leden te Deventer ontstemming gewekt. Er was echter geen bestuur, doch slechts een comité, dat de leden en verdere belangstellenden zou oproepen tot een stichtingsvergadering en bestuursverkiezing, welke dan ook sedert hebben plaats gehad. Allerlei Onze consulaire verslagen. De Nieuwe Courant schrijft: Herhaaldelijk is geklaagd over het in vreemde talen verschijnen van de Nederlandsche Consulaire verslagen en berichten. Wel valt daarin den laatsten tijd eenige verbetering te bespeuren, maar we zijn toch nog lang niet waar we wezen moeten. Zoo bevat de jongste aflevering, no. 12, een tiental {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} verslagen, waarvan slechts twee, die van den consul-generaal te Hamburg en van den consul te Kobe (Japan) in 't Nederlandsch, en alle acht overige in de drie moderne talen. De grief is niet, dat niet al onze consuls en vice-consuls de Nederlandsche taal machtig zijn. Van de honoraire consuls en vice-consuls, uiteraard vreemdelingen, is dat natuurlijk niet te verwachten. Maar wel is onze grief, dat hun verslagen aan het departement van Buitenlandsche Zaken niet in de landstaal worden overgezet alvorens in de voor Nederlandsche handelaars en overige belanghebbenden bestemde uitgave te worden opgenomen. Bovendien zijn er onder deze verslaggevers, van wie men kan verwachten, dat zij zich in hun verslagen wel degelijk van de moedertaal zouden kunnen bedienen. Wij hebben indertijd gewezen, op de Fransche verslagen van den Nederlandschen consul te Gent. Thans vinden wij in no. 12 een Duitsch verslag van den heer Suringar, consul der Nederlanden te Triëst. Deze zich noemende ‘Kön. Niederl. Consul’ Herr Suringar, te Leiden geboren, is eerst op rijperen leeftijd naar den vreemde vertrokken en kan temeer geacht worden zijn moedertaal te hebben onderhouden, omdat hij met een Hollandsche vrouw is getrouwd. Toch schrijft der Herr Kön. Niederl. Consul zijn verslagen van Triëst altijd in het Duitsch. Ziedaar wel een staaltje van verloochening der eigen moedertaal, waarvan het Algemeen Nederl. Verbond de haren te berge moeten rijzen. Red.: Het Verbond heeft geen haren, maar dat deert niet. Ze zouden toch allang vergrijsd of uitgevallen zijn van verdriet, tenzij men wil aannemen dat ze altijd pal overeind zouden hebben moeten staan, uit gewoonte, van ergernis. Maar ook dat niet; het Verbond is in de wol geverfd; het verbaast zich over niets meer. Het vraagt echter op nieuw aan hen die twijfelen aan het nut van het Verbond, als zij niet af en toe heftige daden zien: ‘Gij, die niet gelooft of gij moet zien, die wellicht dat geloof enkel voorwendt om u te onttrekken aan medewerking - denkt gij niet dat het reeds een groote arbeid is om een duttend volk wakker te roepen voor zijn naaste belangen? Om dat te doen zonder geschetter, kalm, met volharding, nooit ontmoedigd? Om dat te doen juist tegenover hen, die door hun voorgang gids zouden moeten zijn, waar zij nu weerbarstige nakomers blijken? Gelooft gij niet dat het middel van het Verbond, wekking van eenheidsgevoel, tevens een hoofddoel is, en dat als het Nederlandsche volk eens zoover is gekomen dat het geen kleineering uit pralerij of verwaarloozing uit sleur, van eigen belangen meer duldt, dat dan het A.N.V. zijn taak heeft volbracht? Zich verbazen als een Nederlandsch Consul der Nederlanden doet alsof - dat kan het A.N.V. niet meer, wel zich verheugen over het feit dat er maar weinigen zoo zijn. En als om die reden de Nieuwe Courant meent dat de sop van dit nawoord haar naar den eisch gestoofde kool eigenlijk niet waard is, dan heeft zij daarin volkomen gelijk. Vreemde woorden in Neerlandia. Het feit dat Neerlandia wordt doorsnuffeld om vreemde woorden, is bemoedigend. Er komt jacht in. Maar netelig wordt de toestand der Redactie bij aanval tegelijk op verschillende punten. Troost daarentegen is het dat wellicht een algemeene opmerking tot verdediging kan dienen of beter tot verklaring. Voor velen echter zal deze niet nieuw zijn. Tal van belangstellenden zijn getroffen door de tegenstrijdigheid in ons vorig nummer van ‘aankondigingen’ onder en ‘advertentiën’ boven aan den omslag. Verder door het gebruik van pagina, commissie, reclameplaat enz. Het A.N.V. weert volstrekt niet, door dik en dun, elk vreemd woord; het zou het niet kunnen en niet willen ook. Alleen dan wanneer een vreemd woord even goed door eigen kan worden vervangen, beschermt het dit tegen overmacht; want overmacht heeft het vreemde, door de sleur en de onverschilligheid. Bovendien erkent het tal van vreemde woorden als geheel vertrouwd bij ieder, klanken die een vast begrip ontwijfelbaar vertolken en eigen zijn geworden. Zoo advertentie, commissie, reclame, welke noch door aankondiging, noch door bestuur allerminst, zooals wordt voorgesteld, door afdeeling noch door aanprijzing of aanbeveling kunnen worden weergegeven. Zoo zijn er sinds eeuwen vreemdelingen in ons taalgebied gedrongen en zoo zal het blijven voortgaan. Zij verrijken, in stee van verarmen. Waar het A.N.V. tegen strijdt, is de overdrijving, is de moedwil dikwijls waarmede onze eigen taal als arm wordt voorgesteld, is dus de voortwoekering op ons taalgebied van wat het elders bekampt: de kleineering, uit apenliefde voor al wat niet Hollandsch is. Het A.N.V. weet ter dege dat ook bij ons niet alles goud is wat er blinkt en loopt volstrekt niet in het dolle weg met al het eigene, maar ziet nooit voorbij dat waar Nederland zijn gebreken heeft, andere landen niet volmaakt zijn, en dat ons volk gerust zichzelf mag wezen en - blijven. Spijskaarten. Voornamelijk door bemiddeling van de Leidsche Studentenafdeeling zijn de Fransche menu's op Societeit Minerva door in hoofdzaak Hollandsch gestelde spijskaarten vervangen. Het goede voorbeeld vinde navolging. Wijlen tweebak. Ten tijde van Czaar Peter waren er in het dorp Wormer nog een 100-tal beschuitbakkerijen, die heur waar zelfs naar Indië, Brazilië en de Oostzeehavens verzonden. Bekend is b.v. het puntdicht van den Wormeriaan Van der Meer: Een dorrip sleept zijn oegst tot daer de son syn loop endt: En daer de Naelde swymt syn tweebacks waer te koop sendt. Die Tweebak is thans ter ziele; zijn erfgenamen zijn Beschuit, een burgerman, en Biscuit, een fijne juffer. Samen teelden die het piepjonge Triscuit, dat eenmaal weer Driebak zal zijn. Want er is cirkelgang in de beschaving en de geest van vader Tweebak keert ontwijfelbaar terug. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Mededeelingen Giften voor Melbourne. Ten bate van het Fonds voor het uitloven van prijzen aan hen, die bij de Universiteits-examens te Melbourne in het Nederlandsch uitmunten nog ingekomen: Van Dr. H.F.R. Hubrecht te Amsterdam f12. - Giften voor dit doel worden gaarne in ontvangst genomen door den Algemeenen Secretaris-Penning meester van het A.N.V. te Dordrecht. Geschenk Bizio. De heer L. Bizio, Consul der Nederlanden te Venetië, heeft een nieuw bewijs gegeven van zijn groote belangstelling in het streven van het A.N.V. door het de geheele oplaag, 150 exemplaren, aan te bieden van het door hem geschreven werk: Maladie, Mort et Sépulture de S.A. le Prince Guillaume George Frédéric d'Oranje Nassau, documents officiels publiés à l'occasion du premier centenaire de sa mort. Exemplaren van dit smaakvol uitgevoerde geschrift voorzien van merkwaardige afbeeldingen, zijn, zoolang de voorraad strekt, te verkrijgen tegen inzending van f1. -. Aanvragen te richten aan de Administratie. Studie te Leiden. De heeren Th. Joekes, Haagweg 89; A.H. van Ophuysen, Witte Singel 37, en J. C Brinks, Rapenburg 20, leden der Leidsche Studenten-afdeeling van het A.N.V., vormen een bestendige commissie tot het geven van alle mogelijke inlichtingen aan vreemdelingen, die van plan zijn in Leiden te komen studeeren. Nieuwe leden. (15 Maart-15 April.) Groep Nederland. Begunstigend Lid. Dr H.F.R. Hubrecht Amsterdam. Beschermende Leden. Jonkvr. C. van Loon,* Villa del Sol, Doorn. *Opgeg. door Luit. Gen. Van Helden. Doorn. R. H Gockinga, Nieuwestad 142, Leeuwarden. Gewone Leden. Dr. G. Bellaar Spruyt,* Prinsengracht 961, Amsterdam. W.S. de Haas,* Theol. Stud., Overtoom 344, Amsterdam. P. Jukkenekke,* Kloveniersburgwal 53, Amsterdam. J. IJ. Tiemersma, Theol. Stud. Da Costa-kade 21 Amsterdam. J.P. Chardon,* Jur. Cand., Da Costakade 21, Amsterdam. Opgegeven den heer M. Uijtenhoudt, Amsterdam. Mevr. van Schelven - de Jonge,* Heerengracht 250, Amsterdam. Mej. van Schelven,* Heerengracht 250, Amsterdam. J.F. van Beck Calkoen*, Heerengracht 176, Amsterdam. E.J.Th. à Th van der Hoop*, Keizersgracht 724, Amsterdam. F. van den Bosch*, De Clercqstraat 26 3h., Amsterdam. P. Ed van Schaick*, Willemsparkweg 15, Amsterdam. J B.R.J.T. Pilon*, van Eeghenlaan 9, Amsterdam. G. van Baren*, Ringkade 28, Amsterdam. J.H. Monnik*, Prinsengracht 407, Amsterdam. B. de Gaay Fortman*, Oosterpark 85, Amsterdam. *Opgegeven door den heer A.A. van Schelven, Amsterdam. H. Wormser,* Singel 230. Amsterdam. Jan de Meijer,* Jacob van Lennepkade 25, Amsterdam. Eduard P. Messer,* Roelof Hartstraat 602, Amsterdam. W. van Tusschenbroek Jr.,* van Woustraat 71, Amsterdam. *Opgegeven door den heer Jac. Ph. Wormser, Amsterdam. A.C. Leendertsz,* Jur. Cand., Keizersgracht 194, Amsterdam. J.C. Flach,* Med. Stud., Bilderdijkstraat 861, Amsterdam. J.M. Utentzel,* Med. Cand., Prinsengracht 407, Amsterdam. Prof. Mr. A. Anama,* Anna Vondelstraat 5, Amsterdam. *Opgegeven door den heer H.C. Rutgers, Amsterdam. J.H. Boas,* Tesselschadestraat 8, Amsterdam. S.T.A. Boas, Tesselschadestraat 8, Amsterdam. *Opgegeven door den heer J.H. Pollenaar, Amsterdam. Hendrik Benes, Assen. M.H.C. Vreede*, Pol. Stud., Kolk 10, Delft. A.D. Fokker*, Pol. Stud. Oude Delft 37 Delft. F. A Vening Meinesz*, Oude Delft 210 Delft. Opgegeven door den heer D. W- van Dam, Delft. W.H. F Bar v. Heemstra, Boedekerstr., Burgem. v. Deventer. Mr. J.W. van Groningen,* Bankier, Singel, Burgem. v. Deventer. Mr. J. Acquoy,* Archivaris der Gem, Zwolscheweg, Burgem. v. Deventer. Mej. A.M. Stegeman,* Onder de Linden, Burgem. v. Deventer. *Opgeg. door den heer C. J de Bruyn Kops, Burgem. v. Deventer. J.E. Bijlo*, O.-I. Ambt. met verl., v. Speykstr 115, 's Gravenhage. C.W. Crommelin* Copernicusstraat 115 's Gravenhage. Mej. A.C.P. Bouma*, Gerrit Reijnstraat 36 's Gravenhage. Opgeg. door den heer Mr. C.Th. v. Deventer, 's Gravenhage. Mr. Dr. W.C.A. Baron van Vredenburch, Jan Pieterz. Coenstraat 21, 's Gravenhage. Opgegeven door den heer Mr. P. v. Meurs, 's Gravenhage. Mej. W Tack, van Speykstraat 75, 's Gravenhage. A.C.J.A. Greebe, N. Haven Zz. 14, Groningen. Jhr. Mr. D.R. de Marees v. Swinderen*, Ubbo Emmiussingel 37 Groningen. Mr. J.G. Holthuis*, Pelsterstraat 51 Groningen. Mr. H.C.A. Thieme A. Czn.*, Oude Boteringstr. 3 Groningen. *Opgegeven door den heer Greebe, Groningen. Opgegeven door Mej. Mary Scholten, Arnhem. Mr. V.H. Rutgers,* Adv. en Proc., Soestdijkerstrw., Hilversum *Opgeg door den heer A A. L Rutgers, Amsterdam R.A.A.W. Schreuder,* Cand Ind. Ambt., Hooglandsche Kerkgracht 7, Leiden. *Opgegeven door den heer H.C. Leemhorst. Leiden. R. Korteweg*, Nieuwe Rijn 20 Leiden. H.M. Merkelbach*, Haarlemmerstraat 92 Leiden. A.R.P. Mees*, Boommarkt 18 Leiden. G.A.W. ter Pelkwijk*, Hooigracht 24 Leiden. M. Oppenheimer*, Botermarkt Leiden. *Opgegeven door den heer R E. Kielstra Leiden. A.R. Broeker, Rijnsburgerweg, Oegstgeest. Opgeg. door den heer J B. v. Loenen, Leiden. G. Freni F Jz.,* Oost-Zeedijk 104, Rotterdam. *Opgegeven door den heer F.W.A.J. v. Peski. Rotterdam. J.J. van Stolk,* Scheepstimmermanslaan 35. Rotterdam. *Opgeg. door den heer J H. v. Zelm van Eldik, Rotterdam. J. van der Laan,* Esschenlaan 68, Rotterdam. *Opgegeven door Dr W. van Everdingen, Rotterdam. N. Mac Leod,* Gep. Vice Admiraal, Rijswijk. E.H. Kruyff, Lz., Bloemkweeker Huize West-end, Sassenheim. Opg. door den hr J.B. van Loenen, Leiden. *Opgeg. d.d. heer Mr. C.Th. v. Deventer, Den Haag. Dr. K. de Lint,* Arts, Prins Willemstraat 56, Scheveningen. *Opgegeven door den heer Karel Meijer, Scheveningen. Groep België. Beschermende Leden. De Ramaix, Senator. Antwerpen. Bergmann Senator. Lier. A.A. Kampfraath*, Koopman. Brussel. *Opgegeven door F.W.G. de Bruin. C.J.A. Statkowski*, Oud-offr. der cav. N.I.L. Jonkvr, M. Barones van Slingeland, Reu du Bailli 35, Brussel. *Opgegeven door Mr. W. Thelen. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} R.J.B. Postema, Uitgever, Lorken. Jhr. W.M. de Brauw, Luik. Breckpot*, Notaris. Aalst. *Opgegeven door Eug. Deseijn. Jaarl. bijdrage 5 Frank. P. van Schuijlenbergh, Drukker, Aalst. J.B. Muijlaert-Samuel. Aalst. L. Collin, Photograaf. Aalst. Waegeman, Aalst. Uijtebroecks. Aalst. Vict. De Smet*, Bouwkundige. Aalst. Mej. V. d. Moortele*, Best. Mdb. School. Aalst. Mej. Elvire-Brijs*. Aalst. Mej. Alice Schouppe* Aalst. W. Sonntag*, Leeraar Mdb. School Aalst. *Opg. door E. de Seijn. Ackermans*, Hotel du Grand Monarque. Brussel. *Opgegeven, door E. T' Sjoen. Vandam, Rue du Bailli 45, Brussel. Gosschalk Brussel. H. van der Slooten*. Luik. *Opgegeven door Jhr. W.M. de Brauw Gewone leden. Pieter van der Meer*, Letterk. Ukkel. Const. Cortebeeck*, Brussel. *Opgegeven door den Heer Postema. E. van Dieren, Advokaat. Leuven. Maastrichtsch Bierhuis* Brussel. Danseray Jacques* Brussel. L. Hosselet* Brussel. *Opgegeven door R.J.B. Postema. Deckmijn Jerôme* student Leuven. Goossens Rodolf*, Leuven. *Opgegeven door J. Sebrechts. Franz Michielsen, Melle. Clem Leyhausen Oostende. H Claeys*, Brussel. *Opgeg. door E. d'Artois, Zwanepoel, Brussel. Coppieters, Brussel. G. Merckx, Laken. Smit Handelsreiziger, Laken. Sondervorst, Mechelen. Nuninga, Mechelen. Desseyn, Mechelen. Reydams, Th. Student, Mechelen. Van Puymbroek*, Antwerpen. *Opgeg. door L. Bouchery, Ferd. Maris*, Diest. *Opgeg. door C. Peeters, Mej C. Boulengier,* Gent. Mej Poma,* Gent. Hermanne,* Leeraar Norm School, Gent. Hadoux,* Gent. Geo Henderick,* Gent. *Opgeg door G. De Guchtenaere, Coëlho,* Tandarts, Gent. Opgeg. door G. Van Rijn. Groep Ned. Antillen. J.W.F. Peiliker,* Koopman, Aruba. C.W. Doelitzsch,* Ambt. van Recherche, Aruba. C.R. Debrot,* Landeigenaar, Bonaire. A.C. Nouel,* Koopman, Bonaire. P. Boom,* Koopman, Bonaire. H.J.C.B. Hellmund*, Adm. Zout Expl. Mij. Bonaire. *Opgegeven door den heer C.J. Krijt, Bonaire. B D. Hoijer,* Koopman, Willemstad. G.A.F. Nouel, Tandarts, Willemstad. Opgegeven door den heer J.P.G. Ecker, Willemstad. A.W. Statius Muller,* Koopman, Willemstad. L.H. Jonckheer,* Particulier, Willemstad. Henri Senior,* Koopman, Willemstad. Arturo P. de Machena,* Koopman, Willemstad. J.A. Correa,* Koopman, Willemstad. Mozes S.L. Maduro,* Koopman, Willemstad. S.M.L. Maduro*, Koopman, Willemstad. M. M M L. Maduro*, Koopman, Willemstad. J H.M. Chumaceiro,* Pred Port. Isr Gemeente, Willemstad. H.M. Chumaceiro,* Apotheker, Willemstad. Dr. P.C.D. Schaap,* Arts Villa Les Bruyeres, Monte Carlo. *Opgeg. door den heer J.A. Snijders Jr., Willemstad. Groep Ned.-Indië. C.J. de Jaager, Lid van den Raad van N-I., Batavia. G.F. Marsman, Batavia. W. Bloemink, Kapt. Infanterie, Batavia. E. van Thiel, Kapt. Artillerie, Batavia. E. van Driest, 2e Luit. Artillerie, Batavia. D. Hendrik, Beamte Escompto Mij., Batavia. J.W.P. Breedt, 2e Commies Alg. Rekenkamer, Batavia. J.G. van der Laan, Adelborst 1e kl., Batavia. Mej. E. Abbema, Onderwijzeres, Koedoes. L M. Arends, Soerabaja. Mej. N. van Groll, Soerabaja. Mej. D. van Groll, Soerabaja. W.H. van Delden, s.f. Wonosari, Soerakarta. Dr. J.W. van Bart, Leeraar H.B.S. Semarang. Buitenland. John Blaauw M. Fz., Nederl. Sanatorium, Davos Platz (Schweiz). Opgegeven door den heer J W. Giltay, Delft. D. Krabman, 16 Hilda Road, Mostijn Road Brixton, Londen S.W. De Christelijke Vereeniging van Nederlanders te Londen 38 Fitzroy Street Euston Road Londen W. De Nederl. Vereen. Eensgezindheid Lokaal ‘Goat & Compasses’, Fitzroy Street Euston Road Londen W. Opg. door den hr. Fred. Oudschans Dentz. ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. Berichten. Het Hoofdbestuur van het Verbond vergadert Zaterdag na Paschen, dus 29 April. Deze mededeeling geschiedt niet alleen ten behoeve der leden van het Hoofdbestuur maar ook ter wille van hen, die met het oog op die vergadering aan het Hoofdbestuur iets hebben te vragen of te zeggen. P.J. de Kanter. Alg. Secretaris. De leden van Groep Nederland worden herinnerd aan de Algemeene Vergadering op Zaterdag 22 April, 's morgens half elf in het ORANJE-HOTEL (te volgen weg: Stationsweg, Johan de Wittstraat, Johan de Wittbrug, afstand 5 min.). De Vergadering is voor alle leden van Groep Nederland toegankelijk. Nagekomen voorstel der Afdeeling Rotterdam: De Afdeeling Rotterdam, overtuigd dat het wenschelijk is de kennis van het Nederlandsche Lied meer te verbreiden, hoopt pogingen in het werk te stellen om door het houden van zangavonden voor het volk dit doel te bereiken en stelt voor bij verwezenlijking van dit plan f100 uit de algemeene kas daarvoor beschikbaar te stellen. De Secretaris van Groep Nederland, C. van Son. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 5. Mei 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. In ieder streven ligt reeds een begin van zegepraal over traagheid. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Jaarverslag van den Alg. Secretaris. Onder het opschrijven der punten, die voor uitwerking in het jaarverslag over 1904 in aanmerking komen, kan de vraag niet worden onderdrukt, in hoeverre het jaar, dat achter ons ligt, aan onze wenschen heeft beantwoord, in 't bijzonder de vraag of inderdaad van aanmerkelijken vooruitgang met grond mag worden gesproken. Gaat het den leden zooals mijzelf, dan zullen zij na lezing van dit verslag moeten erkennen dat het Verbond zich ontwikkelt en terrein wint, maar dat het gaat met vallen en opstaan, en een ernstige strijd moet worden gevoerd, niet zoo zeer tegen verzet - want die strijd kan slechts de krachten stalen - als wel tegen onverschilligheid. Wie zal uit dezen kamp als overwinnaar te voorschijn komen? Aan ernstigen wil en groote toewijding ontbreekt het den Verbondsbesturen in zijne verschillende vertakkingen allerminst. De voedende kracht moet echter ook komen van de andere zijde. Waar in Nederland en zijne Koloniën de Vaderlandsche geest aanmerkelijk in kracht wint en in Zuid-Nederland steeds meerderen met overtuiging zich bij ons aansluiten, daar wordt hierbij vooral gedoeld op de Nederlandsche en Stamverwante kolonies, over de geheele aarde verspreid, die het Verbond voor onzen Stam wil behouden met de eindbedoeling dat zoowel zij zelf eenerzijds als Nederland, Vlaanderen en de Nederlandsche koloniën anderzijds ook in hunne stoffelijke belangen de goede gevolgen van de nauwere aaneénsluiting der verschillende deelen van onzen stam zullen gevoelen. Waar eenheid is, is kracht. Medewerkende aan den bloei van de Nederlandsche en Stamverwante kolonies in den vreemde verhoogen Noord- en Zuid-Nederland het aanzien van den Nederlandschen Stam, versterken daardoor hun plaats in de rij der Staten en zullen als markt en afzetgebied voor de in de beteekeniss winnende kolonies wèlvaren. Anderzijds kan de nauwere aansluiting der Nederlandsche kolonies slechts gunstig werken, niet 't minst voor die kolonies zelve, welke bijv. ook op handelsgebied hier de aandacht trekken, wanneer zij blijk geven versterking der banden met het Moederland te wenschen. Het Verbond vormt niet werkelijk een band zoolang nagenoeg alle Nederlandsche en Stamverwante kolonies zich er ver van houden. Het voortbestaan van dezen toestand moet leiden tot verzwakking van het Verbond en dus ook van de nationale beweging Inderdaad laat de toestand nog alles te wenschen over. De afdeeling Constantinopel is de eenige organisatie in de Nederlandsche kolonie aldaar, en men mag aannemen dat van haar alles zal uitgaan om het nationaal element te versterken, wanneer zij zich in staat voelt krachtig op te treden dank zij ook den steun van Gezantschap en Consulaat. Maar elders? Het is volkomen verklaarbaar dat bijv. in Londen geen behoefte wordt gevoeld aan eene afdeeling van ons Verbond, al zou daarom toch een nauwe band tusschen de Kolonie daar en ons Verbond kunnen bestaan. De kolonie in Londen is er eene, die reeds sedert eeuwen zich heeft georganiseerd en ontwikkeld, die alles doet om zich staande te houden, den nationalen zin te versterken, de betrekkingen met het Vaderland uit te breiden. Maar andere kolonies verkeeren niet in zulke sterke omstandigheden. Toch blijven zij vreemd aan het Verbond, niettegenstaande zijn ontwikkeling, zijn krachtige organisatie in Nederlandsch Oost- en West-Indië, zijne verbeterde geldelijke omstandigheden tot aansluiting moesten prikkelen. Verheugend is het wel op te merken, dat men zich in steeds grooter aantal kolonies vereenigt. Maar dit geschiedt altijd in plaatselijke clubs vooral ter bevordering van het gezellig verkeer of soms ook in een Kamer van Koophandel. Van geen enkele kolonie kwam echter nog ooit de vraag in om de noodige voorlichting voor de oprichting eener afdeeling. Het Hoofdbestuur kent niet de redenen dezer terughouding, maar betreurt haar ernstig. Men miskent aldus de voor Nederlanders zoo moeilijk te erkennen waarheid, dat slechts van {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} nauwe aaneensluiting kracht kan uitgaan. Laat het nog eens zijn gezegd: 1o.dat het Verbond slechts dan ten zegen kan zijn, als het inderdaad de band is tusschen alle of de meeste Nederlandsche en stamverwante elementen, over de wereld verspreid; 2o.dat in de eerste plaats de opzich zelf zwakke Nederlandsche kolonies daarvan de vruchten kunnen plukken; 3o.dat die kolonies als afdeelingen van het Verbond even zelfstandig zijn als of zij niet tot het Verbond behoorden; 4o.dat eene afdeeling alles op zich kan nemen wat nu - natuurlijk meestal met zwakke krachten - hier en daar door eene kolonie wordt ondernomen; 5o.dat, zooals de toestand thans is, het voor de hand ligt, dat uit de algemeene kas in de eerste plaats steun genieten de Groepen en Afdeelingen, vóór aan hulp voor anderen kan worden gedacht. In dit jaar - 1905 - wordt opnieuw eene poging gedaan om de kolonies op haar belangen te wijzen. Boven werd eenigen nadruk gelegd op den practischen grond, dien de arbeid van het Verbond heeft. Wij deden dat met eene bepaalde bedoeling, omdat nog altijd velen ons tegenwerpen, dat het Verbond blijft buiten het gebied der praktijk. Toch mag niet worden voorbijgezien, dat niet alleen de practische geest in het Verbond mag heerschen. Liefde voor het Vaderland, voor onzen Stam moet worden aangekweekt als een der elementen, die het leven voller en rijker maken, die onzen geest ook nog aan iets anders binden dan aan het stoffelijke. De nieuwe Statuten hebben onder meer ten doel deze eenigszins gewijzigde - in elk geval duidelijker omlijnde - richting beter te doen uitkomen. Het is hier niet de plaats de geschiedenis dezer nieuwe Statuten te herhalen. De lezers van Neerlandia kennen haar. 't Was een lijdensgeschiedenis, die - 't is te hopen - geen zinnebeeld is van hetgeen de nieuwe Statuten 't Verbond zullen brengen. Thans zijn de Statuten ontdaan van knellende banden, aangepast aan den tegenwoordigen omvang van het Verbond en berekend op een groei zonder einde. Een gelukkig feit in het afgeloopen jaar was in de eerste plaats de oprichting der Groep Nederlandsche Antillen met zetel te Willemstad op Curaçao. Zij kwam vlot tot stand, geniet den steun van alle goede elementen in deze Nederlandsche kolonie en is uitstekend georganiseerd. Zoo ergens dan heeft het Verbond hier eene zware taak, omdat het er nog ver van af is, dat deze kolonie in al hare geledingen een zuiver Nederlandsch karakter draagt. Het Verbond is groote erkentelijkheid verschuldigd aan den Heer J.A. Snijders Jr., 1e Luitenant der Artillerie te Willemstad, voor zijne bemoeiingen bij de oprichting der Groep. Aanvankelijke teleurstelling schrikte hem niet terug, verslapte zijn toewijding niet. Een duidelijk voorbeeld, beschamend voor velen, is hier gegeven van wat taai geduld vermag. En taai geduld mag wel worden ingeprent aan allen, die zich aan den arbeid van het Verbond willen wijden. De Gouverneur der Kolonie heeft aanspraak op ons aller erkentelijkheid door zich bereid te verklaren als beschermheer der Groep op te treden. Ook hierin is een voorbeeld te vinden, vooral voor de Consulaire ambtenaren in eene omgeving, die eene meer dan onbeduidende Nederlandsche kolonie heeft. Het is ons bekend, dat in eene Nederlandsche kolonie de oprichting eener afdeeling werd tegengehouden door de onverschilligheid van den Nederlandschen consulairen ambtenaar. Het is haast ongelooflijk. Met voldoening brengen wij hulde aan de werkzaamheid der Groepsbesturen, ieder volgens de eigenaardige taak, door de toestanden op eigen gebied opgelegd. In Nederland breidt de steun zich voortdurend uit. De Groep Indië werkt met groote kracht en heeft zich vooral tot taak gesteld onze taal te doen doordringen in de daarvoor vatbare elementen der Inlandsche bevolking, wat noodzakelijk tot gevolg moet hebben dat die Inlandsche bevolking zich nauwer bij ons aansluit, allen dus zich gevoelend zonen van hetzelfde Vaderland, bereid om - als 't noodig is - te zamen tot het behoud van den Indischen- dus Vaderlandschen grond op te trekken. België ontwikkelde zich krachtig. Er waren in die groep vele teekenen van verhoogde inspanning. Nog altijd blijft daar de strijd moeilijk en vol teleurstellingen. De Heer Mr. W. van der Vlugt, algemeen Voorzitter, en de ondergeteekende bezochten na Paschen de Nederlandsche Kolonies te Brussel en Antwerpen met het doel deze op te wekken zich bij de Vlamingen aan te sluiten in de takken van het Verbond. Zij wezen er op dat de Vlamingen, hoewel groot in aantal, tòch de toestrooming van invloedrijke elementen zeer noodig hebben, en dat hun de medewerking der Noord-Nederlanders van zeer groote waarde zal zijn. Het is gebleken dat deze samensprekingen een goeden invloed hebben gehad. Te Brussel werd ook eene samenkomst belegd met den Tak Brussel, en daar konden de afgevaardigden van het Hoofdbestuur zich overtuigen, hoe ernstig de liefde voor onzen Stam onder de Vlamingen wordt aangekweekt. De Groep Suriname gevoelt zich blijkbaar nog niet krachtig genoeg om veel van zich te doen spreken. In 1905 zal hierin wellicht verandering komen. De afdeeling Constantinopel hoopt nog altijd op den steun van het Gezantschap om met vrucht te kunnen arbeiden. De afdeeling Grand Rapids werd opgericht. 1) Zij is het overblijfsel van de Groep Noord-Amerika, {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} eens met steun van Dr. A. Kuyper met zooveel verwachtingen opgericht. In Chicago is eene afdeeling in wording. Onze onder-Voorzitter, Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, bezocht de afdeeling Parijs en hield daar eene lezing. Pogingen, aangewend om in Zuid-Afrika opnieuw eene Groep te vestigen, mislukten. Het schijnt dat men daar geen aansluiting bij de andere deelen van onzen Stam meer wenscht. De geldmiddelen van het Verbond zijn thans veel verbeterd, zooals elders in dit nummer wordt aangetoond. De Groep Nederland werkt daartoe krachtig mede, aldus duidelijk blijk gevende van den ernstigen wil om voor de Nederlandsche en Stamverwante koloniën en kolonies het mogelijke te doen. Deze Groep drukte dit onomwonden uit in art. 2 van haar nieuw reglement, onder 2o, aldus: ‘Het Hoofdbestuur de geldmiddelen te verschaffen om de andere groepen en zelfstandige afdeelingen alsmede de buiten Nederland gevestigde Nederlandsche en Stamverwante Kolonies in staat te stellen krachtig werkzaam te zijn voor de ontwikkeling van het Stambewustzijn.’ Ook de Nederlandsche Regeering draagt veel tot den beteren toestand bij door een - zij 't ook langzaam - stijgend Rijkssubsidie. Thans komt de tijd dat het Verbond - al is 't ook nog op zeer bescheiden schaal - in staat is zich meer toe te leggen op het veel omvattende en zeer kostbare deel zijner taak: bevordering van het Nederlandsch onderwijs in den vreemde, oprichting van Nederlandsche boekerijen en dergelijke, en kan wellicht ook worden gedacht aan een begin van uitvoering van het plan om de aantijgingen tegen onzen Stam in de wereldpers niet zonder nadrukkelijke weerlegging te laten. De beschou-wingen over Nederland en de Stamverwante volken zijn veelal niet alleen lachwekkend, maar ook grievend, omdat zij onwaar zijn. De Groepen en zelfstandige afdeelingen kunnen voortaan wellicht meer dan tot dusverre, ook geldelijk de voordeelen gaan gevoelen van te zijn een deel van het Verbond. Aan de Groep Nederlandsche Antillen werden twee beurzen, ieder van f500. -, toegekend gedurende hoogstens 5 jaren, om jongelui uit die kolonie in staat te stellen in Nederland te studeeren en hun kennis aan de kolonie ten goede te doen komen. Een stel voorwaarden voor het toekennen dezer beurzen werd vastgesteld. De Boeken-Commissie, die zich belast met het toezenden van Nederlandsche boeken en couranten aan boekerijen en Tehuizen voor Zeelieden buiten Nederland, ging van groep Nederland over naar het Hoofdbestuur. Haar taak werd bij reglement vast gesteld. Met groote toewijding verricht zij haar zich steeds uitbreidende taak. Wekken wij aan den eenen kant op om de Commissie te steunen met het verschaffen van goede Nederlandsche boeken en geregelde toezending van Nederlandsche dagbladen; anderzijds dringen wij er op aan, dat men in de Nederlandsche koloniën en in den vreemde het oog op deze Commissie gericht houdt en het oprichten van Nederlandsche boekerijen of Nederlandsche afdeelingen bij bestaande boekerijen bevordert overal waar men weet dat het element om er gebruik van te maken sterk genoeg is. In Neerlandia vindt men herhaaldelijk de noodige aanwijzingen. Een bezoek aan het Boekenhuis te Rotterdam is de moeite waard. Om het bijzondere belang moge hier een plaats vinden een brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 Februari 1904: ‘Mij kwam een gerucht ter oore, als zoude door een lid van Uw Bestuur in het Algemeen Nederlandsch Verbond de Kollewijnsche spelling worden voorgetrokken, en zou dit ook zoo zijn in België. Gaarne verneem ik, wat hiervan is, ook in verband met het Rijkssubsidie, dat sinds het vorige jaar aan het Verbond wordt verleend, daar voortzetting hiervan, zoo het gerucht waarheid mocht bevatten, moeilijkheid zou kunnen opleveren.’ Het antwoord van het Hoofdbestuur van 21 Maart 1904 luidde: ‘Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft de eer Uwe Excellentie bij dezen te antwoorden op Haren brief van 25 Februari j.l., Lr. A. Afd. K.W., betreffende Alg. Ned. Verbond. Als beginsel geldt voor het Verbond onpartijdigheid op elk gebied. Onder dien verstande dan ook voert het Hoofdbestuur de leiding met vaste hand. Dat neemt niet weg dat het, juist om zijn onpartijdigheid, bij hartstochtelijke ijveraars steeds gevaar zal loopen verkeerd te worden beoordeeld. Dan geldt de bekende leus: wie niet vóor mij is, is tegen mij. Dat ondervond het Hoofdbestuur vooral van spelling-dwepers ter eener en ter anderer zijde, niet het minst van enkele Vlamingen, gemakkelijk bij name aan te wijzen, wier gematigdheid en billijkheid spoorloos verdwijnen zoodra de spelling slechts wordt aangeroerd. Noch aan het oordeel derzulken, noch aan hunne onverzoenlijke tegenstanders mag, voor waardeering van de leiding van het Verbond, eenige waarde worden toegekend. In dien zin opgevat, verklaart het Hoofdbestuur Uwe Excellentie onbewimpeld dat het gerucht, Haar ter oore gekomen, beslist onwaar is. Neerlandia strekt daarvan ten bewijze. Enkele exemplaren van Neerlandia, waarin met potlood enkele stukken zijn aangestreept, worden Uwe Excellentie met dezen toegezonden. Ten overvloede wijst het Hoofdbestuur Uwe Excellentie op het feit, dat geen zijner tegenwoordige leden, die daarin zitting hebben voor Groep Nederland, noch, voor zoover het weet, die door Groep België naar het Hoofdbestuur {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn afgevaardigd, in dien zin aanhanger is van het stelsel-Kollewijn, dat hij die Spelling volgt of aanprijst. Maar de mogelijkheid bestaat dat er leden in, het Hoofdbestuur hier of elders worden gekozen, die persoonlijk eene andere opvatting zijn toegedaan. Evenmin als het Alg. Ned. Verbond als eenheid ondanks de toetreding van zulke leden zijne plichtmatige onzijdigheid ook in dezen ooit zou prijsgeven, even weinig zou het recht van den enkeling - bestuurslid of ambtenaar van het Verbond - buiten zijne hoedanigheid mogen worden verkort, waar het geldt vrije uiting op taalgebied. Het Hoofdbestuur heeft de eer Uwe Excellentie te herhalen dat het Alg. Ned. Verbond als eenheid, ook op het gebied der spelling, die nauwgezette onpartijdigheid betracht en zal betrachten als welke Uwe Excellentie in Haar schrijven van 25 Februari j.l. noodig en wenschelijk voorkomt.’ Het Hoofdbestuur krijgt nog al eens het verzoek van heftige taalzuiveraars, om ons in adressen en in Neerlandia uit te spreken. Zoo wordt de ondergeteekende door iemand getrouw betiteld als ‘Schrijver’ in plaats van ‘Secretaris’. Men gevoelt dat deze twee woorden volstrekt niet hetzelfde beteekenen, terwijl bovendien ‘Secretaris’ wel oorspronkelijk een vreemd woord was, maar toch genaturaliseerd. Het Verbond strijde tegen het misbruik, tegen het gebruik dus van vreemde woorden, waarvoor onze taal evengoede Nederlandsche bezit, maar make zich niet belachelijk door zich te verzetten tegen het gebruik van vreemde woorden, die hier burgerrecht hebben verkregen en waarvan men de z.g. Nederlandsche vertaling niet eens zou begrijpen. Het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, in Augustus te Deventer gehouden, was in menig opzicht belangrijk. Voor het Verbondsleven moet op twee punten worden gewezen: 1o.de zeer groote belangstelling in de afdeeling ‘Stambelangen’, dus de belangen van ons Verbond, waardoor de vergaderingen dezer afdeeling meer het karakter kregen eener algemeene Congres-vergadering; 2o.het wederom en thans met nadruk genomen besluit, om de voorbereiding der Congressen voortaan op te dragen aan het Hoofdbestuur. Dit heeft nu uit zijn midden eene Commissie benoemd, bestaande uit de Heeren Dr. H.J. Kiewiet de Jonge en Mr. C.Th. van Deventer met den Heer E. T' Sjoen te Brussel, met opdracht het Hoofdbestuur van raad te dienen over de beste wijze waarop het Congres te Brussel in 1906 zal worden voorbereid. Mejuffrouw I. Rikkers te Rotterdam overleden, legateerde aan het Verbond f2000 voor een fonds om Zuid-Afrikaansche jongelui aan de Nederlandsche Hoogescholen te laten studeeren. In het Hoofdbestuur en in Neerlandia is aan deze edele daad volle waardeering geschonken. Dit is de eerste maal dat het Verbond op deze wijze wordt bedacht. Het zou voor den arbeid van het Verbond zeker van zeer groote beteekenis zijn als een kapitaal kon worden gevormd uit welks rente het Verbond zijn taak ten deele kan vervullen. De Heer L. Bizio, consul der Nederlanden te Venetië, Italiaan, die echter onze taal zoo uitnemend schrijft als vele Nederlanders hem niet nadoen, is een warm vriend van onzen stam. In het afgeloopen jaar gaf hij hiervan weder de bewijzen. De Heer Bizio richtte te Venetië een cursus in het Nederlandsch op. En voorts schonk hij aan het Verbond de geheele oplaag van zijn keurig uitgevoerd werk over ‘de ziekte, den dood en de begrafenis van Z.H. Prins Willem George Frederik van Oranje-Nassau’. Het Hoofdbestuur verstrekt exemplaren van dit werk tegen f1. Het Hoofdbestuur besloot tot het doen vervaardigen van een portret van H.M. de Koningin der Nederlanden, om als prijs te dienen op scholen in de Koloniën en in den vreemde en voorts op zoodanige wijze te worden verspreid als het nuttigst zal voorkomen. In een adres aan den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken, van 11 April 1904, is het Hoofdbestuur opgekomen tegen de beschouwingen van Z.E. in de Kamerzitting van 7 December j.l. inzake het gebruik der Nederlandsche Taal tusschen Nederland en België. Het deed daarin uitkomen, dat er geen sprake is van het Vlaamsch, evenmin als van de Overheid wordt verlangd, dat in Friesland de Friesche taal wordt gebruikt. Het gebruik der Nederlandsche taal is gewenscht omdat de helft van het Belgische Volk zich van haar bedient en zij in België denzelfden rang inneemt als de Fransche. Ook wordt in dat adres de wenschelijkheid betoogd dat de Nederlandsche Consulaten in België zooveel mogelijk de Nederlandsche taal gebruiken. Ook aan de Nederlandsche Spoorwegmaatschappijen is verzocht zich in het verkeer met België van onze taal te bedienen. De overeenkomst met de Uitgevers-Maatschappij ‘Nederland’ werd opgezegd tegen 31 December j.l. Er is gebroken met het stelsel dat het Verbond een uitgever moest hebben, omdat het nut daarvan in den loop der jaren niet is gebleken. Er werd eene inschrijving geopend voor het drukken van Neerlandia; waarvan de uitslag was, dat de Heeren Morks en Geuze te Dordrecht de meest aannemelijke aanbieding deden. Thans verschijnt Neerlandia in een nieuw gewaad, dat - 't is zeer begrijpelijk - door den eén {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt goedgekeurd, toegejuicht, door den ander heftig wordt veroordeeld. Van meer belang echter dan het uiterlijk is de inhoud, en het is hier de plaats daarover een enkel woord te zeggen. Neerlandia voldoet alleen dàn aan zijn eigenaardige bestemming, wanneer daarin wordt gesproken uit de verschillende hoeken der aarde, waar deelen van onzen Stam zijn gevestigd. Men moet er in mededeelen hoe de toestanden daar zijn, hoe zij zich ontwikkelen of welke gebreken er aan kleven, welke verbeteringen kunnen worden aangebracht, hoe de verschillende gedeelten elkaar kunnen steunen, ook op oeconomisch gebied. De Groepen en afdeelingen hebben er ook in mede te deelen wat er belangrijks is in het Verbondsleven - en wat er mee samenhangt - in hun gebied. Met foto's make men de artikelen aantrekkelijk. Hoe weinig beantwoordde tot dusverre Neerlandia aan deze eischen! Langzamerhand komt daarin wellicht verbetering naarmate het Verbond zich meer ontwikkelt, en misschien werkt er ook toe mede, dat, dank zij de verbetering in de geldmiddelen, nu op de begrooting een post is uitgetrokken om de medewerking aan Neerlandia te kunnen betalen. Neerlandia ligt thans op de leestafel van de meeste Nederlandsche mailbooten, ook van de Pakketvaart Maatschappij. Ter voldoening aan art. 9 der Statuten heeft het Hoofdbestuur voor zich zelf een huishoudelijk reglement vastgesteld, waarbij o.m. minstens drie vergaderingen per jaar zijn voorgeschreven. In het Hulde-Album, aangeboden aan H.M. de Koningin-Moeder der Nederlanden op aanstichting der vereeniging ‘Oost en West’ heeft het Hoofdbestuur mede van zijn warme instemming doen blijken. Als getuigende van de richting waarin het Verbond zich wil bewegen, kan worden vermeld, dat de Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Australasia met f25 per jaar wordt gesteund, evenals de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Smyrna. O.m. zijn door het Verbond op de eilanden Bonaire, Aruba en St. Eustatius boekerijen opgericht. Reglementen zijn daarvoor vastgesteld. Daarin is de nadruk gelegd op het openbare karakter dier instellingen. Men herinnert zich het geschil tusschen den Nederlandschen Gezant te Teheran en den heer A. Hotz over de Nederlandsche handelsbelangen in Perzië. Ons werd gevraagd pogingen te doen den handel te bewegen, zich opnieuw in Perzië te vestigen. Het bewuste geschil bleef hierbij natuurlijk buiten beschouwing. Het Hoofdbestuur wendde zich tot eenige gezaghebbende personen uit de handelskringen met de vraag, of zij bereid zouden zijn in eene Commissie van onderzoek zitting te nemen. Vrij algemeen was men van meening, dat de firma's die voor dien handel in aanmerking zouden komen, zelf in deze zaak moeten handelen. Het Hoofdbestuur heeft daarop verdere pogingen laten rusten. Op verzoek van het Studenten-Weekblad te Delft, benoemde het Hoofdbestuur twee leden in een jury om uitspraak te doen bij een prijsvraag naar goede Nederlandsche Studenten-liederen. In vereeniging met de Nederl. Zuid-Afrikaansche Vereeniging en het Christelijk Nationaal Boeren-Comité wordt uit de algemeene kas het uitgeven van goede boeken voor Zuid-Afrika gesteund. Bij de begrafenis van wijlen President Kruger was het Hoofdbestuur door eenige leden uit zijn midden vertegenwoordigd. Het Verbond telt nu 5997 leden, en wel: Groep Nederland met inbegrip der verspreide buitenlandsche leden 3424. Groep België: 1255. Groep Ned.-Indië 928. Groep Suriname 223. Groep Ned. Antillen 154. Afdeeling Constantinopel 13. Ten slotte zij hier dank gebracht aan allen, die in 't afgeloopen jaar ons weder steunden, ook aan alle leden in de verschillende besturen, die van zooveel opgewekt leven doen blijken, ten voorbeeld voor de lauwen en onverschilligen. Een bijzonder woord van erkentelijkheid aan onzen administrateur, die met de grootste toewijding zijn moeilijke en veel omvattende taak vervult. Dordrecht, 22 April 1905. De algemeene Secretaris, P.J. de Kanter. Verslag der Hoofdbestuursvergadering op Zaterdag 29 April 1905, 's nam. 2 uur te Dordrecht. Aanwezig de heeren: Prof. Mr. W. van der Vlugt, algemeen Voorzitter, Jhr. Mr. O. van Nispen tot Sevenaer, J.D. Baron van Wassenaer van Rosande, H.D.H. Bosboom, H. Meert, Mr. W. Thelen, J. van Kerckhoven-Donnez, A.C. van der Cruyssen, en P.J. de Kanter, algemeen Secretaris. De Alg. Secretaris leest de notulen der vergadering van 26 Nov. 1904 voor, die onveranderd worden goedgekeurd. Als aanvulling deelt hij nog mede: a. dat voor de verspreiding van portretten van H.M. de Koningin aan de Regeering gevraagd is of zij haar medewerking kon verleenen door het beschikbaar stellen van het portret verspreid bij de kroning. Afdrukken waren echter niet meer aanwezig; b. dat de commissie uit het Hoofdbestuur voor {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} het a.s. Letterkundig Congres, in de Septembervergadering verslag zal uitbrengen; c. dat in zake onzen handel in Perzië, het Dagelijksch Bestuur zich gewend heeft tot eenige voorname handelaars over de wenschelijkheid om op nieuw handelsbetrekkingen aan te knoopen. Zij waren van meening dat de pogingen niet moeten uitgaan van een lichaam dat buiten den handel staat, maar alleen van hen, die zelf op Perzië handel willen drijven. De voorzitter verzocht daarna den Secretaris mededeeling te doen van de ingekomen stukken (punt I der dagorde): 1e. Het aantal leden van het A.N.V. bedraagt op heden, 29 April, 5997. 2e. Van de Afdeeling Parijs bericht harer opheffing. 3e. Aanbieding van den heer Jac. Post te Middelburg, vroeger in Johannesburg, om als vertegenwoordiger van het Verbond leden te werven. De Secretaris stelt voor hem een tijdelijke aanstelling te geven voor 6 maanden als proef en hem als belooning ⅗ toe te kennen der eerste jaarbijdrage van de leden door hem geworven. Enkele leden achten het een minderwaardig middel tot uitbreiding van het ledental. Daartegen wordt opgemerkt, dat de gewone propaganda van de afdeelingsbesturen en leden slechts matig succes heeft en vooral de groote steden een veel te klein ledental aanwijzen; verschillende streken van Nederland tellen bijna geen leden en buiten Nederland is het aantal zeer gering buiten het gebied der Groepen. Verder wordt er op gewezen, dat het bezwaar vervalt, als het werven op eene waardige wijze geschiedt, waarop ernstig zal worden gelet. Het voorstel wordt ten slotte aangenomen met 6 tegen 3 stemmen. 4e. Het nieuwe reglement der Groep Ned.-Antillen. Wordt goedgekeurd. Punt 3. Verhooging van het crediet voor de Boekencommissie van 1100 gld. op 1700 gld. De Secretaris verklaart vooraf dat de begrooting voor dezen post 1100 gld. vermeldde, wat 1200 gld. moest zijn, de verhooging bedraagt dus feitelijk 500 gld. Zij wordt hoofdzakelijk voorgesteld met het oog op de Tehuizen voor Zeelieden. In overleg met den Min. van Buitenl. Zaken, die zich in betrekking stelde met de consuls, worden aan die Tehuizen boeken en kranten gezonden. De heer Meert zou gaarne zien dat de Boeken-Commissie moderne letterkundige werken voor de Vlaamsche bibliotheken beschikbaar stelde. Ook vestigt hij de aandacht op de boekerij te Luik door pastoor Kronenburger bestuurd, die Ned. boeken welke bij katholieken in den smaak vallen zeer gaarne zal ontvangen. De verhooging wordt met algemeene stemmen toegestaan. Punt 4. De Grafzerken op Spitsbergen. De heer Bosboom deelt mede dat de heer Pijnacker Hordijk er met den Min. van Marine over heeft gesproken, die overleg zou plegen met den Min. van Buitenl. Zaken. Nadere inlichtingen zijn niet ontvangen. Mr. Thelen, die er in Neerlandia over schreef, zegt dat het weder in orde brengen der graven tot niets zal leiden, daar ze binnen enkele jaren door invloeden van het klimaat toch weer in ontredderden staat zullen verkeeren. 't Beste zal zijn de zerken en geraamten naar Nederland te vervoeren en alleen den gedenksteen te laten staan. De heer Bosboom acht 't zeer wenschelijk dat 't Verbond in dezen voor den goeden naam van ons land opkomt. Zending van een Marineschip behoeft niet. Maar er gaan wel eens schepen naar Spitsbergen en een dezer zou men een opdracht kunnen meegeven. De Voorzitter stelt voor aan het D.B. in overleg met Baron Van Wassenaer van Rosande over te laten stappen in die richting te doen. Punt 5. Afdeeling Parijs. De Secretaris legt uit wat de oorzaak is geweest der voor het Verb. zoo onverhoedsche als pijnlijke opheffing. De Afd. Parijs was een onderdeel der Ned. Fransche Vereeniging. Tengevolge eener reorganisatie zijn de deelen opgeheven en is opgericht een Ned. Vereeniging te Parijs. Schriftelijk zijn alle middelen aangewend om aan te toonen, dat afscheiding onnoodig was, daar de Ned. Ver. 't zelfde beoogt als 't A.N.V. Uit 't antwoord bleek echter dat men beslist buiten elk verband wenschte te blijven. Punt 6. Voorstellen van den heer Meert. a. Een studiebeurs beschikbaar te stellen voor een Zuid-Nederlandsch student aan een Noord-Nederlandsche Hoogeschool. De heer Meert licht op uitnoodiging van den voorzitter het voorstel toe. Voor Curaçao zijn het vorig jaar 2 studiebeurzen toegestaan zonder de bepaling dat de jongelui na beëindiging hunner studiën naar Curaçao moeten terugkeeren. Spr. zou gaarne terugkeer naar het land van herkomst als eisch stellen, wil niet het persoonlijk belang maar wel dat van den Ned. Stam op den voorgrond staan. Ook voor België geldt dit. Zoolang er geen Vlaamsche Hoogeschool is, is het gewenscht Zuid-Nederlandsche jongelui in Noord-Nederland te laten studeeren en daarom zou hij gaarne zien dat door enkele studiebeurzen een begin werd gemaakt. De Secretaris leest een schrijven voor van Prof. Paul Frederiq, die van meening is dat het geld niet voor een enkele beurs beschikbaar dient te worden gesteld, dit bewerkt slechts één geleerde; maar dat aanbeveling verdient een zeker getal subsidiën van 60-100 gld. voor het bijwonen van zomercursussen toe te staan. De vereeniging ‘'t Zal wel gaan’ is reeds in dien geest werkzaam. De heer Meert is van een geheel andere meening. Hij bedoelt wel degelijk één beurs voor één student om hem een geheel Nederlandsche opleiding te doen genieten. Mr. Thelen is het daarmee eens. Wat geeft het of een 50-tal jongelui voor enkele weken in Noord-Nederland verblijf houden. Na nog eenige gedachtenwisseling wordt met {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} algemeene stemmen aangenomen voor eén jaar een crediet van f1000. - te openen voor 2 studiebeurzen ten behoeve van Zuid-Nederlandsche studenten, terwijl met 4 stemmen voor, 3 tegen en één blanco wordt uitgemaakt het geld te besteden in den geest door den heer Meert verdedigd. b. Een bedrag op de begrooting voor 1906 ter ter beschikking van Groep België te stellen voor inrichting van leestafels. De heer Meert geeft de volgende toelichting. In Zuid-Nederland zijn over het algemeen de degelijke Hollandsche tijdschriften onbekend. Zij zijn een machtig middel tot uitbreiding der Ned. beschaving. De kas der groep België kan voor dat doel echter niets beschikbaar stellen: 't zijn vooral de Afdeelingen waardoor gewerkt wordt, bovendien steunt de groep reeds het groot Ned. Woordenboek, de University Extension enz. De Secretaris-Penningmeester kan niet veel beschikbaar stellen, daar iedere groep het hare moet hebben en uit Indië spoedig ook een beroep op de Alg. kas kan worden verwacht. De heer Bosboom acht de leeszalen in België iets van zeer groot belang en zou 150 gld. beschikbaar willen stellen. Op voorstel van het D.B. wordt het bedrag op 100 gld. bepaald. Mr. Thelen zegt namens zijn mede-afgevaardigden dank voor de hulp aan groep België, die hij zeer goed besteed weet. Punt 7. De verhouding der Ned. Kolonies tegenover het Verbond. De Secr.-Penningmeester herinnert aan de opheffing der Afdeelingen Parijs en Grand-Rapids, aan de mislukte poging in Chicago en zooveel andere plaatsen in het Buitenland. Het rondschrijven pas in Neerlandia opgenomen kan nog wel geen uitwerking hebben gehad, maar teekenend voor den geest van onverschilligheid is, dat tot heden nog geen enkele aanvraag om meer exemplaren ter verspreiding zijn ingekomen. Het is zeer te betreuren wanneer de Ned. kolonies in het Buitenland zoo weinig sympathie met ons streven betoonen, soms zelfs vijandschap naar het schijnt. En zij konden zich door het Verbond zoo krachtig binden aan de Nationale Beweging. Spr. begrijpt vooral de houding niet van de krachtige kolonies, die niet dan voordeel kunnen hebben bij aansluiting. Wordt besloten zooveel mogelijk sprekers te laten optreden in de kolonies, die daarvoor bereikbaar zijn. Nagekomen stukken. a. Schrijven van den heer Rivé te Weenen met verschillende opmerkingen en wenken. Voor kennisgeving aangenomen. b. Ons Volksbestaan no. 3, orgaan der Groep N.-I. met een stuk van den heer Schimmel getiteld: ‘Stemmen van buiten,’ dat wordt besproken. Besloten wordt verschillende punten, door den heer Schimmel behandeld, nader uit te werken. De Voorzitter vraagt wie der leden nog iets in het midden heeft te brengen. De heer Bosboom deelt mee dat de heer Pijnacker Hordijk te Freiburg kennis heeft gemaakt met een paar Afrikaansche studenten, die vrij goed Hollandsch spraken, maar niet goed op de hoogte bleken van de gemakkelijker voorwaarden waarop vreemde studenten tegenwoordig aan onze Hoogescholen kunnen studeeren. De Voorzitter merkt op dat de bepalingen dienaangaande voorkomen in de nieuwe Hooger-Onderwijswet, welke echter nog door de Eerste Kamer moet worden bekrachtigd. De heer Bosboom verzoekt na die bekrachtiging bekendmaking op uitgebreide schaal der bedoelde bepalingen. De Voorzitter sluit hierna de vergadering. De Alg. Secretaris, P.J. de Kanter. Zuid-Afrika Belangrijke dingen. Er zijn in Zuid-Afrika belangrijke dingen gebeurd, maar onze ruimte laat ditmaal niet toe er veel van te zeggen. Het belangrijkste dient echter even aangestipt te worden. Transvaal heeft zijn langbeloofde grondwet gekregen. De verwachtingen van de Boeren waren, na al wat er van de bepalingen dier grondwet uitgelekt was, niet hoog gespannen, maar toch werden zij nog teleurgesteld. Dat niet alle volwassen blanken het stemrecht zouden krijgen, maar een welstandseisch gesteld zou worden, waardoor een groot aantal verarmde Boeren uitgesloten wordt; dat de vertegenwoordiging niet naar de distrikten en ook niet naar de bevolking zou bepaald worden, maar naar het aantal kiezers, waardoor de veelal ongetrouwde Engelschman, die als fortuinzoeker tijdelijk in Transvaal is komen wonen, evenveel in te brengen krijgt als de Boer, hoofd van een gezin en blijvend ingezetene; dat de regeering van de wetgevende vergadering onafhankelijk zou blijven, - op deze en andere beperkingen van een zelfstandig bestuur was men al voorbereid. Maar nu blijkt, dat er bovendien nog een vierde van het aantal leden der Wetgevende Vergadering door de regeering wordt benoemd, en deze dus licht eene meerderheid kan behouden; dat de bezoldiging van de uitvoerende en de rechterlijke macht aan de Wetgevende Vergadering wordt onttrokken, en alle wetsontwerpen tot heffing van belastingen en tot besteding van de staatsinkomsten van de regeering moeten uitgaan. Verder dat de taal in die vergadering het Engelsch is, met uitzondering dat de voorzitter, d.i. de luitenant-gouverneur of zijn (niet door de vergadering gekozen) plaatsvervanger iemand veroorloven mag Hollandsch te spreken. En nog meer, dat dit vertegenwoordigende bestuur tot een dwaasheid maakt. Geen wonder, dat gen. Botha in een aanschrijving {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de besturen en leden van het Volk, sprekende uit naam van het hoofdbestuur, gewaagt van de verontwaardiging, die deze grondwet ongetwijfeld in het land zal gaande maken. Wat zal het Volk nu doen? Zich van deelneming aan 's lands bestuur blijven onthouden, gelijk de voormannen aanvankelijk 't best schijnen gevonden te hebben, voor 't geval er geen volledige eigen regeering werd ingevoerd? Het hoofdbestuur laat de beslissing over aan de algemeene vergadering, die in Juni gehouden staat te worden. Het komt ons voor, dat zijn raad zal wezen, toch maar aan het politieke leven te gaan deelnemen en te zien, ook bij dit zeer beperkt zelfstandige bestuur, iets ten bate van land en volk gedaan te krijgen. Wij onderstellen dat op grond van de overeenkomst, die het Volk aangegaan is met de Engelsche partij, die evenals de Boeren onmiddellijke invoering van verantwoordelijke regeering eischen. Dit verbond duidt immers op politiek handelen. Het staat nu te bezien, welke van de twee Engelsche partijen in Transvaal gelijk heeft, waar zij beide beweren de meerderheid hunner landgenooten aan hun zijde te hebben, die verantwoordelijken of de zoogenaamde Propessieven, dat zijn zij die met de nu verleende grondwet hun zin hebben gekregen. Van groot belang is ook het vergelijk, dat er in Transoranje gesloten is tusschen de regeering en een afvaardiging uit de synodale commissie van de Nederd. Geref. Kerk. Men weet, waarop dat vergelijk neerkomt. De vrije nationale scholen, die er in Transoranje opgericht zijn, zijn voor 't meerendeel kerkelijke scholen. De regeering zal die nu overnemen. Zij worden dus staatsscholen. Op alle scholen (waar er Hollandsch onderwezen wordt) zullen er nu evenveel uren aan Hollandsche taalles als aan Engelsche taalles gewijd worden, d.i. drie uur in de week, gelijk 't nu reeds is; maar het voertuig van het onderwijs zal het Engelsch zijn. Daarentegen heeft de regeering dit toegegeven, dat schoolbesturen, voor de helft plus een door de ouders gekozen, uit een lijst die de regeering opmaakt, een voordracht voor de benoeming van een onderwijzer mag doen. Deze afloop van de beweging voor nationaal onderwijs in Transoranje - de enkele buiten de kerk staande scholen uitgezonderd - is zeker bedroevend, en nagenoeg eenstemmig is er dan ook in de Afrikaansche pers het beklag over. Het eenige, waarmede men deze onderwerping van de Vrijstraters begrijpen kan en misschien billijken moet, is dat de Boeren te arm zijn gebleken om de kosten van vrije scholen te dragen. Is dat de reden, dan kan men niet veel meer doen dan op betere tijden hopen. Intusschen, de zaak is nog niet geheel beslist. Wel schijnt de synodale commissie de overeenkomst reeds bekrachtigd te hebben, maar misschien besluit de algemeene vergadering der kerk nog anders. Misschien ook neemt nu de beweging voor de vrije school buiten de kerk om in kracht toe. Men spreekt reeds van het oprichten van een echt Afrikaansche kweekschool voor onderwijzers in Transoranje. Zoo wil men de Afrikaansche jeugd door Afrikaansch opgevoede meesters laten grootbrengen. In Transvaal en Natal zijn er ook onderhandelingen gevoerd tusschen de regeering en het Christelijk nationale onderwijs. In Natal zijn ze op de onverzettelijkheid van het C.N.O. afgesprongen, en, naar 't schijnt, in Transvaal voorloopig ook. In de Kaapkolonie is het mede tusschen regeering en Afrikaanders tot een vergelijk in zake onderwijs gekomen. De ingediende schoolwet, die de macht van de regeering over de scholen aanmerkelijk versterkt, zal op aandringen van Afrikaander en zelfs van Engelschen kant, gewijzigd worden. De ouders behouden eenige rechten van opzicht over de school. Een voorstel, door adv. Malan in de Wetgevende Vergadering gedaan, om het Hollandsch weer, gelijk vóór 1901, tot een verplicht vak te maken bij de examens voor de burgerlijke dienst, werd verworpen. De groote meerderheid der bevolking spreekt Hollandsch, maar de ambtenaren in 't land behoeven die taal niet te kennen. De veelgeprezen liberaliteit van het Engelsche bewind valt op den keper beschouwd niet overal mee. Noord-Nederland Verslag der Algem. Verg. van Groep Nederland, gehouden 22 April te Dordrecht. Vertegenwoordigd waren de Afdeelingen: Amsterdam, Arnhem en Omstr., Dordrecht en Omstr., 's-Gravenhage en Omstr., Haarlem en Omstr., Hoorn en Omstr., Leiden (Burg. Afd.), Oostelijk Flakkee en Rotterdam, uitbrengende te zamen 38 stemmen. Van de bestuursleden waren aanwezig: Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Voorzitter, Mej. E. Baelde, Prof. J. te Winkel, Prof. P.J. Blok, Dr. J.B. Schepers, P.J. de Kanter en C. van Son. Afwezig met kennisgeving: Mevr. N. Van Zuylen-Tromp, Dr. F. Buitenrust Hettema, J.J.B. van der Chijs, Luit. D.A. Eekhout, Dr. P.V. Sormani. De Voorzitter sprak een openingswoord waarin hij deed uitkomen dat nu het Verbond flink op de beenen staat, de tijd van krachtige werkzaamheid is aangebroken. Naast de bescherming van de taal heeft het Bestuur gemeend die van den geestelijken eigendom onzer schrijvers ter hand te mogen nemen, vandaar de motie over de Berner-Conventie, die om de belangrijkheid het eerst aan de orde werd gesteld. Het waren voornamelijk de heeren Herman Robbers en Dr. J.B. Schepers, die elkander als voor- en tegenstander bekampten, de laatste op grond dat n.z.m. onze volksontwikkeling door aansluiting van Nederland bij de B.C. zal worden geschaad, ook in Zuid-Afrika. De verdediging van den heer Robbers ging uit van het rechtvaardigheids- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} en zedelijkheidsbeginsel, dat wij niet mogen nemen wat ons niet toekomt en een schrijver waarborg mag eischen, dat zijn werk goed vertaald wordt. Na woord- en wederwoord werd de bestuursmotie met algemeene stemmen op die der Afd. Haarlem (4) en van Dr. Schepers na aangenomen. Aan de orde werden nu gesteld de voorstellen der Afdeelingen. Voorstel I van 's-Gravenhage betreffende het richten van een verzoek aan de verschillende departementen van Alg. Bestuur om misbruik van vreemde woorden in ambtelijken stijl tegen te gaan, werd na verdediging en toelichting door den heer J.J. Schluiter met alg. stemmen aangenomen. Voorstel II, verzoek aan de Regeering om aan commissie te benoemen tot onderzoek van het Spelling-vraagstuk, werd om het onzijdig standpunt tot heden door het Verbond ingenomen, ingetrokken. Voorstel III eveneens, nadat de heer S. van Lier (Amsterdam) uit zijn ervaring verschillende mededeelingen had gedaan, die de vergadering den indruk gaven, dat een Nederlandsche Stoombootdienst op Zuid-Afrika vooralsnog tot de vrome wenschen moet blijven behooren. Na de pauze protesteerde de toen ter vergadering gekomen voorsteller, de heer P. van Meurs (Den Haag) tegen het afvoeren der beide voorstellen, welke hij niet had kunnen verdedigen, omdat hem de wijziging der dagorde niet bekend was. Voorstel IV, verzoek aan de Ministers van Oorlog en Marine, om de militaire muziekkorpsen mede te doen werken tot het verbreiden van Ned. muziek, zangwijzen en liederen, wordt na toelichting door den heer P. Cool, aangenomen. Mr. A.H. Brandt (Velp) uitte nog den wensch prijsvragen uit te schrijven voor Ned. korpsen. In de pauze werd gestemd. Gekozen werden als vertegenwoordigers in het Hoofdbestuur: Dr. H.J. Kiewiet de Jonge (aftr.), P.J. de Kanter (aftr.), J.D. Baron van Wassenaer van Rosande, 's-Gravenhage en Dr. H.F.R. Hubrecht, Amsterdam *). Dr. N. Mansvelt had 1 stem, Th. Nolen 2, S.M.A. Van Schaeck Mathon 9 stemmen. De aftredende bestuurders van Groep Nederland P.J. de Kanter, C. van Son, dr. F. Buitenrust Hettema, dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Prof. dr. J. te Winkel, en Prof. dr. P.J. Blok, werden met bijna algemeene stemmen herkozen. Voor mevr. Van Zuylen-Tromp, die mededeeling had gezonden met het oog op haar drukke werkzaamheden liever te worden vervangen, werd gekozen mej. Cath. van Rennes. Inmiddels waren de 10 antwoorden op de prijsvraag voor een reclameplaat tentoongesteld en werd de uitslag bekend gemaakt. De beoordeelingsraad bestaande uit de heeren Prof. Henri Evers (Delft), A. le Comte (Delft), Prof. Alfr. van Neste (Antwerpen), keurde geen der ontwerpen waardig bekroond en uitgevoerd te worden. De uitgeloofde prijzen werden verdeeld als volgt: Motto ‘Schets’ 50. - gld. Motto ‘Met Moeder een’ 50. - gld. Motto ‘Eenheid’ 25. - gld. De andere inzenders ontvangen een herinnering in den vorm van een boek- of plaatwerk. De beste ontwerpen zullen in Neerlandia worden afgebeeld. De vergadering machtigde het Bestuur een nieuwen wedstrijd uit te schrijven met prijzen van 250. - en 100. - gld., terwijl dan zal gezorgd worden voor een uitgebreide bekendmaking. Vervolgens las de Secretaris zijn Jaarverslag over 1904. Waar de zetel van Groep Nederland, zoowel als die van het Hoofdbestuur Dordrecht is en de Dagelijksche Besturen voor ⅔ uit dezelfde leden bestaan, is het niet te verwonderen dat de werkzaamheden van het Hoofdbestuur en de Hoofdgroep van het A.N.V. dikwijls samengaan of ineenloopen en het eerste meermalen de taak der tweede overneemt, vooral waar het de belangen geldt der verspreide deelen van den Ned. Stam over de geheele wereld, welke, nog niet tot een groep of afdeeling vereenigd, administratief tot Nederland behooren. Veel belangrijke zaken, waarbij Nederland onmiddellijk als hoofdstam betrokken is, zal men dan ook in het jaarverslag van den Alg. Secr. te boek gesteld vinden. Hoofddoel der groepen blijft vooreerst nog het wekken van belangstelling in zoo ruim mogelijken kring, het aansporen tot meestrijden voor verhooging der zedelijke en stoffelijke kracht van den Ned. Stam, het verschaffen eindelijk van een zoo groot mogelijk bedrag aan het Hoofdbestuur om dit in staat te stellen te komen tot daden en stichtingen. Te dien opzichte is het ledental de krachtmeter met duidelijkste aanwijzing. Gelukkig wijst de balans over 1904 weer een niet onbelangrijke stijging aan. Het jaar begon met 2810 leden in Nederland. Op 31 Dec. bedroeg dit 3122; telt men daarbij de verspreide leden in het buitenland niet tot een groep of afdeeling behoorend dan is 't eindcijfer 3244. Tengevolge van de nieuwe richting en uitbreiding die door het Hoofdbestuur aan doel en streven van 't Verbond werd gegeven, neergelegd in de nieuwe statuten, was een herziening van het Groepsreglement noodzakelijk. Ze nam de Alg. Verg. in Mei voor een groot gedeelte in beslag. De voornaamste wijzingen betroffen het aantal vertegenwoordigers in het Hoofdbestuur, dat tot 6 werd uitgebreid en het door de Afd. aan de Groepskas af te dragen gedeelte der ledenbijdragen, hierin bestaande dat van de eerste f200 of minder ⅖ en van de rest ¼ voor de Afd. beschikbaar blijft. Deze bepaling heeft een vermindering der inkomsten van de groote Afd. ten gevolge gehad. Op genoemde Alg. Verg. werden als bestuursleden herkozen de heeren J.J.B. van der Chijs, prof. dr. J.H. Gallée, Th. Nolen, prof. dr. J. Woltjer en gekozen de heeren prof. P.J. Blok en Luit. D.A. Eekhout. Als blijk van groote erkentelijkheid en hooge {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} waardeering werd de afgetreden voorzitter. prof. dr. H. Kern met algemeene stemmen tot eerelid benoemd. Naar aanleiding van de voorstellen der Afd. werden door het Groepsbestuur voorbereid en voor zoover ze het geheele Verbond betreffen onder leiding van het Hoofdbestuur gebracht: 1o.Het uitschrijven van een prijsvraag voor een reclameplaat, waarvan de uitslag in deze vergaderzaal aanwezig is; 2o.Het uitschrijven van een prijsvraag voor een propaganda-boekje, waaromtrent echter nog niets met zekerheid te melden valt, daar de ingekomen 10 antwoorden door de Hoofdbestuurders moeten worden beoordeeld en lezing en doorzending veel tijd vorderen. 3o.Nieuwe uitgave van vloeibladen. Deze zijn in een anderen vorm ontworpen en wachten slechts op het bekend worden der nieuwe Hoofdbestuurders voor België en Nederland om te kunnen worden afgedrukt en op ruime schaal in Binnen- en Buitenland te worden verspreidt. 4o.Uitgave van Oud-Ned. liederen bewerkt door Fl. van Duyse. Weldra kan deze verwacht worden, ze is zoo goed als persklaar. Aan de bemoeiingen in dezen van het bestuur der Leidsche Studentenafdeeling mag een woord van dank niet worden onthouden. Ongerekend het onderhouden van de betrekkingen tusschen leden, afdeelingen en bestuurders, en den veelomvattenden arbeid om de zich steeds uitbreidende organisatie goed loopende te houden, trachtte het Bestuur doel en streven nog te bevorderen door: a. Het verstrekken van inlichtingen aan naar 't buitenland vertrekkende Nederlanders en het verschaffen van aanbevelingen bij Verbondsleden in de plaats van bestemming. Hierbij wordt uitgegaan van het beginsel dat alle Nederlanders over de geheele wereld elkaar tot steun moeten zijn. b. Uitwisseling van sprekers en zangers tusschen Noord en Zuid. In het bijzonder worde hier het herhaald en zeer gewaardeerd optreden vermeld van het Gentsche koor onder den hr. Oscar Roels en van de Vlamingen Hullebroeck en De Vos. c. Aan de voornaamste stoomvaartmaatschappijen te Rotterdam en Amsterdam werd een verzoek gericht op de leestafels hunner booten Neerlandia en enkele geschriften van het A.N.V. te willen leggen. Een 5-tal verklaarde zich bereid. Aan den Antwerpschen tak van Groep België werd verzocht hetzelfde te doen. De uitslag der in die richting aldaar aangewende pogingen is ons niet bekend. Alleen waarschuwde men ons er niet te veel verwachting van te hebben daar de meeste maatschappijen Engelsche of Duitsche ondernemingen zijn, die weinig of niets voor het A.N.V. voelen. d. In afwachting aan de prijsvraag-reclameplaat werden aan de Afdeelingsbesturen, die er prijs op stelden, gewone aanplakbiljetten gezonden, bedrukt met beknopt, duidelijk omschreven doel. e. Het Deventersch Taal- en Letterkundig Congres werd benut om in Overijsel, waar het Verbond nog geen vasten voet had, leden te werven. Het gelukte een 50-tal nieuwe toetredingen in de Congresdagen te bewerken. Het gevolg van de belangrijke rol, die de Vierde Afdeeling van 't Congres (die der Algemeene Stambelangen) speelde, was dat onderhandelingen konden geopend worden over het stichten eener Afd. Deventer en Omstreken: De gewekte geestdrift mocht niet dooven, het gewonnen terrein niet verloren gaan. Dat er heel wat gebriefwisseld moet worden eer zoo'n Afd. tot stand komt, weet men zoo niet. En wie de werkzaamheid van het D.B. der Groep afmeet naar het aantal nieuwe afdeelingen zou voor 1904 geen hoogen dunk krijgen van zijn ijver. Feitelijk toch vereenigden zich alleen de Utrechtsche leden tot een Burger- en een Studentenafdeeling. De vier nieuwe afdeelingen (Deventer, Groningen en 2 Amsterdamsche Studenten Afd.) waarvan het laatste no. van Neerlandia melding mocht maken, bewijzen echter het tegendeel. Zij zijn almee het gevolg van onzen stagen arbeid om de nog onontgonnen terreinen te bewerken. De nu gestichte Studenten-afdeeling aan de Vrije Universiteit is het gevolg van een in Nov. en Dec. gevoerde briefwisseling met den heer M. Uytenhoudt, stud. te Amsterdam, ten einde een door het A.N.V. gesteunde adresbeweging onder de Ned. en Vlaamsche Studenten op touw te zetten om den heeren Mac. Donald c.s. te Stellenbosch geluk te wenschen met hun, sinds met gunstigen uitslag bekroonde poging om den Engelschen avonddienst in de Hollandsche kerk aldaar afgeschaft te krijgen. Gaan wij thans nog in 't kort na op welke wijze de Afdeelingen van Groep Nederland op haar terrein in 1904 hebben meegearbeid aan de versterking van het stambewustzijn, het wekken hier en levendig houden daar van den Ned. geest, het bestrijden van lauwheid en onverschilligheid voor eigen taal en volksbestaan. Arnhem en Omstreken: Al valt over het afgeloopen jaar een toename van het aantal leden te vermelden, het is niet van dien aard, dat het Afd. bestuur er met tevredenheid op terug kan zien. Waar steden met een geringer zielental als Dordrecht op dubbel zooveel leden kunnen wijzen, blijkt dat nog velen ontbreken, die zeker zouden zijn toegetreden, indien niet onvoldoende bekendheid met doel en streven van het Verbond hen had weerhouden. Pogingen werden daarom in het werk gesteld om door een rondzendbrief de aandacht op 't Verbond te vestigen. Men wachtte daarvoor op de door het Hoofdbestuur toegezegde propagandamiddelen, die nog op zich laten wachten. Voor de leden kon een Peter-Benoit-avond worden gegeven. Dordrecht en Omstreken: Door middel van de pers heeft deze afd. getracht de aandacht van publiek op het misbruik van vreemde woorden te vestigen. In Nov. trad de heer Vogel van Delft voor de leden op met het drama Starkadd. Voor de leden is te veel gezegd, want ondanks de milde bepalingen van toegang {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} was er geen volle zaal. En toch betrof het hier een avond die veel kunstgenot schonk. Het ledental bleef ongeveer gelijk. 's-Gravenhage en Omstreken zond een belangrijk verslag in, waaruit blijkt dat ze flink vooruit ging, waartoe de uitbreiding tot de omstreken het hare bijdroeg. Uit de ontvangsten groot f1157.99 kan men het krachtig bestaan dezer Afd. afleiden. Met groote ingenomenheid wordt gewag gemaakt van den kunstavond, welke met de tegenwoordigheid van H.H.M.M. de Koningin en Koningen-Moeder werd vereerd, en die plaats had in de met schilderijen van Mesdag versierde groote zal van Pulchri Studio. De Afd. verleende ook weer steun aan de Boekencommissie en was vertegenwoordigd bij de begrafenis van Paul Kruger. Met betrekking tot den strijd tegen het onnoodig gebruik van vreemde woorden, zegt het verslag: ‘Een door het bestuur uit zijn midden benoemde Commissie, bestaande uit Mejonkvr. van Hogendorp, de heer M. Emants en mr. A. Telting, beijverde zich om onder winkeliers en neringdoenden het besef ingang te doen vinden dat het gebruik van vreemde talen meestentijds onnoodig en belachelijk heeten moet. Ofschoon bij velen dit streven afstuitte op onvoorschilligheid en de kracht der gewoonte viel toch ook te wijzen op gevallen, waarin de juistheid der gemaakte opmerkingen werd erkend en tot vervanging van uitheemsche door Nederlandsche winkelopschriften werd overgegaan. Ten einde waar een dergelijke verandering onkosten tengevolge zou hebben, eenige tegemoetkoming te kunnen geven kreeg de Commissie van het Bestuur de beschikking over een zeker bedrag, waarvan in enkele gevallen reeds gebruik is gemaakt. De ondervinding in 1904 opgedaan geeft grond voor de overtuiging, dat indien slechts op den ingeslagen weg wordt voortgegaan, het misbruik zoo al niet geheel overwonnen, dan toch stellig zeer belangrijk ingeperkt zal worden.’ Haarlem en Omstreken. Uitgaande van de stelling, dat stilstand achteruitgang is, noemt de secretaris den toestand der Afd. niet bevredigend. Het doel van 't A.N.V., dat toch het belang van personen, zoowel als dat der gemeenschap beoogt, blijkt ook in Haarlem nog maar zeer onvoldoende bekend. Voor de Afd. trad op gen. Van Zijl, bij welke lezing een inzameling ten bate der Boeren gehouden werd. Ook kon men den leden een Benoit-avond aanbieden. De aftredende voorzitter Dr. Garrer werd tot eerelid benoemd. Burgerafd. Leiden heeft in 1904 bij voortduring getracht haar ledental te vergrooten. Geen gelegenheid lieten de bestuurders voorbijgaan om op te wekken leer- en leesboeken af te staan aan de bekende Rotterdamsche Commissie. Met de Studentenafd. werd steeds o.a. bij de uitvoering van 't Vlaamsche zangkoor op de meest aangename wijze samengewerkt. De bekende omzendbrief aan neringdoenden werd in 100 ex. verspreid; het bestuur heeft er goede uitkomsten van gezien. Pogingen werden ook in het werk gesteld stadgenooten te bewegen bij de beoefening der sport het gebruik van Engelsche woorden tot de hoogst noodige te beperken. Den leden werd een voordrachtenavond der heeren Hullebroeck en De Vos aangeboden. Studentenafd. Leiden zond een zeer opgewekt verslag over haar 2e levensjaar. Het ledental steeg tot over de 200, waardoor slechts 3 afd. van Gr. Ned. boven haar staan. Dr. Hendrik Muller hield voor de leden een boeiende lezing over West-Indië. De afd. werd vertegenwoordigd op het 5e Vlaamsche Studenten-Congres, waar een der afgevaardigden de wenschelijkheid van vacantie-cursussen bepleitte. De hoogleeraren Blok, Kallf, Lorentz en Verdam verklaarden zich bereid leergangen te geven. De plannen zijn afgestuit op gebrek aan doorzettingsvermogen bij de Vl. studenten. Dit jaar hoopt men beter te slagen. De Afd. bezorgde behalve te Leiden ook uitvoeringen van Oscar Roels' koor te 's-Gravenhage en Schiedam. Ten slotte wordt nog gemeld, dat pogingen in het werk werden gesteld om de leemten aan te vullen die nog bestaan in het onderwijs in het Rom. Hollandsch recht, terwijl de bestendige commissie tot het geven van inlichtingen aan vreemdelingen, die te Leiden willen komen studeeren, verschillende wenken en inlichtingen gegeven heeft. Nijmegen en Omstreken. Het ledental ging vooruit als gevolg van een rondschrijven in stad en omstreken verspreid. Toch is het doel van 't A.N.V. voor velen nog te weinig tastbaar; het groote publiek vraagt vooral naar de stoffelijke belangen. De kas liet niet toe den leden een uitvoering voor hun lidmaatschap aan te bieden. Een kunst- of feestavond is echter in voorbereiding. Rotterdam ging slechts 15 leden vooruit en telt nog maar 240 leden. De Rotterdamsche leden worden daarom met nadruk opgewekt wat meer en beter in eigen kring te werken ten bate van het Verbond. De Afd. gaf een kunstavond gewijd aan zang, muziek en voordracht, terwijl ook een bijeenkomst met Gen. Kritzinger en Ds. van Heerden plaats gehad. Het bestuur liet zich bij de begrafenis van Paul Kruger vertegenwoordigen. Moge de Afd. niet zulk een krachtig bestaan leiden, zij kan altijd met trots wijzen op de Boeken-Commissie, die dank zij de groote werkzaamheid van bestuurs- en enkele gewone leden der Afd. zulk een hoogst nuttigen arbeid kan blijven verrichten. Schiedam. Het ledental dezer Afd. steeg van 47 tot 65. Zij verleende steun aan de B.-C., liet het koor van Oscar Roels optreden en richtte een Kritzinger en Van Heerdenavond in. Voor een kleine stad leidt deze Afd. een werkzaam en bloeiend leven. Utrecht en Omstreken werd opgericht in Mei op aanstichting van de hoogleeraren Gallée en Muller. Besloten werd, waar het kon met de Studentenafdeeling samen te werken. Dr. Kiewiet de Jonge hield in Dec. een lezing. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Van de Afdn. Amsterdam, Fivelingoo, Hoorn en Omst., Leerdam en Omst., Oostelijk Flakkee en de Utr. Studentenafd. kwam geen verslag in. Als dit een bewijs is, dat ze geen geschiedenis hebben en dus gelukkig zijn, heeft het Bestuur daar niets tegen. De heer Sporry werd wegens zijn bevordering tot luitenant, als vertegenwoordiger van het A.N.V. aan de K.M.A. vervangen door Jhr. F.J.A. Calkoen. Aan het eind gekomen moet ook ditmaal een ‘dankbaar maar niet voldaan’ worden neergeschreven. Toch, de stichter van het Verbond en zijn getrouwen versagen niet. De teleurstellingen, die zij op hun weg naar het nog zoo ver gelegen doel ontmoeten, kunnen hen het geloof aan de heerlijke roeping van het A.N.V. niet ontnemen. Briefkaarten als van een dameslid, die kort na haar toetreden bedankte, omdat ze haar geld liever voor een ‘werkelijk goed doel’ besteden wilde, behooren gelukkig tot de zeldzaamheden. Daartegenover staan tal van sympathie-betuigingen met bemoedigende waardeering. Maar de grootste steun voor aanvoerders blijft toch altijd een krachtig leger achter zich, Als ieder lid zijn plicht deed - de steeds trouwe wervers niet te na gesproken - kon dat leger van ruim 3000 man in één jaar tijds gemakkelijk verdubbeld worden. Steunt daarom allen krachtig het Bestuur, geeft practische wenken, arbeidt in eigen kring zooveel in uw vermogen is en tracht ieder nog niet-aangeslotene te overtuigen dat het de plicht is van elk waarachtig Nederlander om lid te zijn van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Na eene opmerking van den heer J. Rasch, dat er wel geestdrift te Utrecht is, maar het Afd. bestuur krachtiger werkzaam kon zijn en een mededeeling van prof. Te Winkel, dat het verslag der Afd. Amsterdam wel bestaat, maar door ziekte van den secretaris niet is verzonden, wordt het Jaarverslag goedgekeurd. Hierna las de penningmeester, de heer P.J. de Kanter, de rek. en verantw, voor, die in uitgaaf en ontvangst 5517,245 gld. bedraagt, met een batig saldo van 4665,84 gld. De begrooting voor 1905 werd vastgesteld op 6320. - gld., met een vermoedelijk batig saldo van 4645 gld. Beide werden goedgekeurd. Het voorstel der Afd. Haarlem omtrent krantenzendingen naar het Buitenland werd ingetrokken, na inlichtingen door de heeren Dr. W. van Everdingen en J.J. Griss, secretarissen der Boekencommissie, die aantoonden dat reeds geschiedt wat Haarlem verlangde, maar dat uitbreiding en dus meerdere steun wenschelijk blijft. De heer Mac Leod (Den Haag) vroeg nog welk standpunt het A.N.V. inneemt ten opzichte der zeemanshuizen, waarop de heer De Kanter antwoordde, dat oprichting niet in de bedoeling ligt, alleen het verstrekken van geestelijk voedsel. De heer Mac Leod zeide in dezen medewerking toe van den Zeemansbond. Over een nagekomen voorstel der Afd. Rotterdam om 100. - gld. beschikbaar te stellen voor een volksliederenavond werd niet gestemd, aangezien, zooals de penningmeester opmerkte, er reeds een post op de begrooting voorkomt tot steun aan de Afdeelingen voor bizondere doeleinden, waaruit het gevraagde kan worden verleend. Mej. Baelde deed mededeelingen over de liederavonden te Gent, welke zij een enkele maal bijwoonde. Het plan is ook reeds in Amsterdam en Den Haag ter hand genomen. Ten slotte stelde de Voorzitter de volgende motie voor: ‘De vergadering machtigt het bestuur van groep Ned. zulke maatregelen te nemen, die kunnen leiden tot samenwerking van de verschillende vereenigingen, die ten doel hebben de bevordering van de lichamelijke en zedelijke opvoeding en bestrijding van de tuchteloosheid der Ned. jeugd buiten de school en geeft het voor dat doel voorloopig een crediet van 200 gld.’ Hoewel niet op de dagorde voorkomend, meende het Bestuur instemming der vergadering te mogen verwachten. Mr. Brandt (Velp) juichte het plan zeer toe, terwijl Prof. Blok waarschuwde tegen het te wijd trekken van den kring onzer bemoeiïngen en voorstelde het crediet tot op 100 gld. te brengen, wat werd aangenomen. De heer Van Duinen (Hoorn), maakte ten slotte nog een opmerking over het verduitschen der Holl.-kolonie te Petersburg, wat door den heer Cool (Den Haag) werd weersproken. De voorzitter wenschte dit punt in Neerlandia behandeld te zien en sloot daarna de vergadering, die door 36 leden werd bijgewoond, waaronder belangstellenden uit Utrecht, Dordrecht, 's-Gravenhage, Amsterdam en een damesbestuurslid der pas opgerichte Afd. Provincie Groningen. De Secretaris van Groep Nederland: C. van Son. Strijd tegen het misbruik van vreemde woorden. Deelde het vorige jaar de heer Emants in dit tijdschrift verschillende bijzonderheden mede uit zijn ervaringen in zake zijn strijd als lid onzer commissie tegen het misbruik maken van opschriften in vreemde talen, volgens afspraak zou ik dezen keer een enkel woord spreken over mijn denkbeelden en bevindingen op dat gebied. Van daar dit korte verslag, dat wanneer wij de Haagsche toestanden in aanmerking nemen, gelukkig lang niet ontmoedigend behoeft te zijn. De heer E. beklaagt er zich over, dat naar zijn ondervinding verschillende winkeliers onverschillig zijn te noemen; maar moet men zich daarover zoozeer verwonderen, mag men wel vragen, waar zoovelen van de meest ontwikkelde Nederlanders niet schijnen in te zien, welk gevaar er gelegen is {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} in het verslappen van het volksbewustzijn, door het bij voorkeur gebruik maken van vreemde talen zoo krachtig in de hand gewerkt? Een volk, dat zijn taal handhaaft, gaat nooit geheel te gronde. Men ziet dat bijv. aan de Grieken, die, na eeuwen lang verdrukt te zijn geweest, toch, daar zij als natie bleven voortbestaan, eindelijk weer hun onathankelijkheid herkregen. Verder kan men wijzen op volken als de Armeniërs en vooral de Polen, die niettegenstaande hun afhankelijkheid op staatkundig gebied een krachtig nationaal bewustzijn hebben bewaard, en daardoor ook de kans hebben hun vrijheid te herwinnen. Mochten de Afrikaanders zich daaraan spiegelen! Dat onze pogingen, om het gevaar, dat de Nederlandsche natie bedreigt, te keeren, dan ook niet meer algemeen worden gesteund, ligt, dat geloof ik met vele winkeliers, meer aan het publiek, inzonderheid aan het voorname publiek, dat dwaselijk schijnt te meenen, dat een voorwerp, wanneer het in een vreemde taal wordt aangeprezen, van aard verandert (in dit geval voortreffelijker wordt). Intusschen kan ik, wat den uitslag mijner bemoeiingen betreft, in verschillende opzichten wel tevreden zijn. Bij verreweg de meeste neringdoenden, die ik sprak, vonden onze voorstellen over 't algemeen een gunstig onthaal, velen beloofden bij de eerste de beste gelegenheid (verplaatsing der zaak, nieuwe beschildering van de pui van het huis, enz.) onze wenken in acht te zullen nemen, en verscheidenen lieten het niet bij beloften, maar begonnen al dadelijk veranderingen aan te brengen, wat des te meer te waardeeren valt, omdat voor sommigen daarmede een niet onaanzienlijk bedrag aan onkosten gemoeid was. In het gedeelte der stad, dat mij voor huisbezoek was toegewezen, brachten reeds een twaalftal firma's, waarvan er een vier winkels bezit, in meerdere of mindere mate verbetering aan, terwijl sommigen reeds een begin daarmee gemaakt hebben, door, in plaats van Fransche, Nederlandsche rondzendbrieven en rekeningen te laten drukken. Het is te verwachten, dat verschillende anderen het goede voorbeeld zullen volgen. Daarvoor is echter noodig, dat men de winkeliers niet uit het oog verliest, maar hen bij gelegenheid eens aan hun belofte herinnert. Eigenlijk moet men, en dat is wel het meest bezwaarlijke van de ons verstrekte opdracht, altijd door en overal een oog in 't zeil houden. Voordat men er aan denkt, verrijst er in een buurt, waar men wel zoowat zeker van zijn zaak dacht te zijn, plotseling een nieuwe winkel en staat daarop reeds een opschrift in een vreemde taal, voordat men ook maar vermoeden kon, dat hier een nieuwe zaak zou komen. Hoe verdrietelijk en ontmoedigend dit is, behoeft wel niet te worden betoogd. Intusschen past het onze vereeniging tegen dit misbruik te blijven strijden, in de overtuiging, dat het publiek, wanneer het er voortdurend opmerkzaam op wordt gemaakt, toch eindelijk wel eens zal gaan inzien, niet alleen hoe dwaas het is, om een vreemde taal boven zijn eigen te gaan stellen; maar ook welk een gevaar hierin schuilt, en dat het den winkeliers dan gemakkelijker zal vallen, om aan de wenschen van het Verbond te voldoen. Een aanhoudend hameren op hetzelfde aanbeeld zal daarvoor noodzakelijk blijken te zijn, maar onwillekeurig denkt men wel eens, hoe gemakkelijk en spoedig een volledige overwinning in dezen strijd te behalen zou zijn, wanneer velen uit het publiek den maatregel namen, dien ik persoonlijk al sinds geruimen tijd heb toegepast, om zoo min mogelijk te koopen in winkels waar men in de opschriften enz. de taal van zijn eigen volk bij die van vreemdelingen achterstelt. Mr. A. Telting. Den Haag, Maart 1905. Zuid-Nederland Verslag over de werkzaamheden van Groep België in 1904. Het zal op 9 Juni a.s. 10 jaar geleden zijn, dat de eerste Tak of Afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Brussel tot stand kwam. Bij 't naderen van zulk een mijlpaal wordt men er als vanzelf toegebracht een blik te werpen op den afgelegden weg. Het is bekend hoe 't ontstaan van 't Verbond het gevolg was van een artikel in den Nederlander van Chicago in Maart 1893 en de verwezenlijking van veler wensch werd, dat er voor onzen stam een tegenhanger mocht komen van de Alliance française en van den Alldeutschen Verband; bekend hoe er na de Brusselsche een Gentsche, na deze een Antwerpsche Afdeeling tot stand kwam, hoe de viering van het 11e Julifeest in 1896 te Gent de aanleiding was tot de uitgave van het eerste nr. van ons Verbondsorgaan op dien zelfden dag te Gent van de pers gekomen. Dit was voor het eerst een zichtbare band tusschen leden van den Nederlandschen stam over de wereld verspreid. Dan kwam na het Congres te Dordrecht in 1897 de overgang van het Algemeen Secretariaat naar Dordrecht met een inrichting van het Verbond op veel breeder en steviger grondslag, wat ook de overgang van het Bondsorgaan naar het Noorden noodzakelijk maakte. Van dezen tijd dagteekent ruimer en sneller verbreiding van het Verbond over de wereld: Dr. Kiewiet de Jonge, de nieuwe Algemeene Secretaris, die nu de algemeene leiding in handen kreeg, is een man van breede opvattingen en krachtig doorzettingsvermogen. Zijn groote vlucht in Holland en koloniën heeft het Verbond aan hem te danken. Na tien jaar kunnen we ons afvragen of 't Verbond wezenlijk en niet naar wensch alleen van eenige beteekenis geweest is voor den Nederlandschen Stam. In één krachtig organisme al de leden van onzen {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Stam samenbrengen, die iets voelen voor onze gemeenschappelijke moedertaal, was de wel ietwat trotsche leus. 't Was de vraag of de intellectueelen van onzen Stam over de wereld wel een voldoende dosis stambewustzijn bezaten om zich gereedelijk bij dat Verbond te laten inlijven niet alleen, maar ook in zijn geest werkzaam te zijn; d.i. werkzaam tot handhaving en verbreiding van onze taal, daar waar ze gehandhaafd en verbreid kan worden. Wat was 't geval b.v. in Nederlandsch Indië in de tijden toen 't Verbond geboren werd? Wel kwam eene stem uit Insulinde in de Vragen van den Dag pleiten voor de oprichting van een organisme, dat er voor zorgen zou, dat geen lid van den Nederlandschen Stam, dat van Europa uit zou wijken, voor dezen zou verloren gaan. Maar toen de Heer Beauchez uit Soerabaja, die dat artikel schreef, na kennis gekregen te hebben van 't bestaan van een Algemeen Ned. Verbond, zich liet vinden tot medewerking voor de verbreiding er van in Indië, vond hij een lastige taak. Algemeen was immers 't vooroordeel verspreid, dat het juist niet wenschelijk was de kennis van onze taal in Indië te verbreiden, daar dit afbreuk zou doen aan Nederland's gezag. Nog geen tien jaar zijn verloopen en dat vooroordeel heeft een gevoeligen knak gekregen; van maand tot maand zien we de Oostindische Groep van ons Verbond zich steeds krachtiger ontwikkelen, met nu een eigen orgaan, en haar arbeid opvatten niet als louter taalgeliefhebber, maar als doelmatige verbreiding van Europeesche beschaving onder de Inlandsche bevolking. Die ommekeer is 't werk van 't Verbond. Hoe was het in Nederland zelf? Harde klachten rezen in 't Zuiden op, dat onze taalstrijd, die 't Noorden toch ook aanbelangde, zoo weinig sympathie zoo weinig werkdadigen steun vond, al kwamen een zeker aantal Hollanders om de twee jaar op Nederlandsche Congressen met ons verbroederen. Ja meer dan eens vond de Vlaamsche Beweging niets dan hoon in Nederlandsche kranten. De Nederlander zelf kokettteerde graag met een kladje Fransch. Het Fransch, zei men, was in Nederland de hoftaal. Thans is in 't Noorden ook groote verandering gebeurd. Met meer dan 3000 leden - veel sterker dan we zelf in aantal zijn - staan Noorderbroeders in onzen strijd aan onze zijde. Wij zien hen onze kunstenaars naar 't Noorden roepen; onze sprekers uitnoodigen; zich beijveren om studie aan Nederlandsche Hoogescholen door vacantiecursussen te bevorderen; een veel grooter belangstelling voor Zuidnederlandsche letteren aan den dag leggen, dan tien jaar geleden het geval was. Toen werden schaars enkele Zuidnederl. schrijvers in 't Noorden gelezen. Thans hebben onze jongere letterkundige krachten in 't Noorden hun eigen tijdschrift Vlaanderen. Tal van tijdschriften betwisten elkaar hunne bijdragen en tal van Zuidnederlandsche schrijvers vinden in Noord-Nederland uitgevers en loon voor hun arbeid, daar waar ze in 't Zuiden hun werken niet dan voor eigen rekening en met opoffering van spaarpenningen zouden uitgegeven krijgen. Ik wil nu niet beweren, dat het Verbond zelf rechtstreeks dezen ommekeer bewerkt heeft. Doch, waar het juist de werkzaamste krachten van het Verbond in 't Noorden zijn, die onze kunstenaars naar 't Noorden roepen en dwepen met Zuidnederlandsche letteren, mogen we wel aannemen, dat de ontwikkeling van het Verbond aan dit verschijnsel niet vreemd is. Verder zien we de leden van het Verbond ijveren voor het gebruik van eigen taal in de opschriften van winkels, magazijnen, hotels enz. den strijd aanbinden tegen het bastaardwoord en zoo meer. De gehechtheid van het Huis van Oranje aan Nederland's taal, die vroeger een raadsel was, kan thans niet meer betwijfeld worden, evenmin als zijn belangstelling in den arbeid van het Verbond. Thans kunnen we zeggen, dat het Verbond de sympathie van het beste deel van de Nederlandsche natie heeft gewonnen. Naar buiten is het Verbond niet zonder invloed gebleven. Het Nederlandsch gebracht op het leerprogramma van het Collège du Sacré Coeur te Smyrna, openbare Nederl. leergangen ingericht te Venetië, te Parijs, te Tehéran, de uitloving van een prijs voor de kennis van de Nederlandsche taal bij gelegenheid van de handelsexamens der Melbourne Universiteit, zijn gebeurtenissen, die te wijten zijn aan den rechtstreekschen invloed van het Verbond. Voor het ongelukkige Zuid-Afrika heeft het Verbond zijn beste krachten ingespannen; het perskantoor van Dordt, dat de wereldpers, met vertrouwbare berichten omtrent den oorlog voorzag, de bemoeiingen van het Verbond in België om steun te bezorgen aan onze diepbeproefde stamgenooten, de werkzaamheden van de boekencommissie van het Verbond, die duizenden boeken naar Zuid-Afrika zond, zijn daar om het te bewijzen. In den Zuidnederlandschen taalstrijd heeft het Verbond met kracht ingegrepen bij gelegenheid van de beweging voor de Gelijkheidswet, voor de Vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, het wetsvoorstel Coremans. De Takken hebben zich verdienstelijk gemaakt door de inrichting van Hooger Onderwijs voor het volk, Liederavonden voor het volk, bevordering van eigen kunst, verbreiding van Nederlandsche beschaving. Dit zeer vluchtige overzicht levert het bewijs, dat het Verbond er gedurende de tien eerste jaren van zijn bestaan er niet om niets is geweest. Wat het Verbond heeft verwezenlijkt is zeker weinig in verhouding tot het vele wat te doen is en dat zich makkelijk liet doen, indien allen die 't kunnen en 't doel begrijpen zich aansloten. Toch wint de grondgedachte van 't Verbond: in een machtig organisme de kracht samenbrengen waarover onze stam beschikt en met die saamgegaarde kracht te werken tot heil van de gansche Nederlandsche gemeenschap steeds meer veld. Met een duizendtal leden gaat het Verbond nu jaarlijks vooruit en zijn financieele kracht neemt gestadig toe. Dit laatste is ook voor onze Groep van belang, die tot heden zoo goed als op eigen kracht verwezen was. De tijd nadert, dat wij ook voor Zuidnederlandsche doeleinden kloeken steun vanwege {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} het Groote Verbond zullen mogen verwachten. Onze eigen groep ontwikkelt zich ondertusschen zoetjesaan ook. In den loop van het voorgaande jaar traden een 300-tal nieuwe leden toe. Sedert 1 Januari van dit jaar zijn opnieuw een 300-tal nieuwe leden bijgekomen, groep B telt thans 1200 leden. Het getal beschermende leden is van 43 gestegen tot 96. Daaruit kan afgeleid worden, dat ook in Zuid-Nederland de arbeid van het Verbond stilaan waardeering vindt. Nog meer zal dat het geval zijn, wanneer al onze takken met beradenheid zich zetten tot het volvoeren van den arbeid omschreven op ons programma van werkzaamheden, hierbij de bedrijvige takken niet te na gesproken. Antwerpen maakte zich b.v. zeer verdienstelijk door de inrichting van Liederavonden voor het volk in de feestzaal van den Heer De Beukelaar. Deze Liederavonden genoten een ongemeenen bijval daar soms 5 tot 600 zangeressen daarvoor opkwamen. Het welgelukken er van is hoofdzakelijk te danken aan de taaie doorzettingskracht van Leo Bouchery aan wien de Algemeene Vergadering hiervoor zeker samen met het Bestuur een dankbare hulde zal willen brengen. (De vergadering juicht toe.) Hierbij dient aangestipt, dat de Antw. Tak voor die liederavonden een toelage van 800 fr. van de stad en van 300 fr. van de Provincie geniet. Er is dus nog wel steun te verkrijgen bij de openbare besturen voor werk van veredelende volksbeschaving. De Tak Gent schrijft in zijn verslag, dat hij ijverde voor het Wetsvoorstel Coremans, daarover een plakbrief liet uitpakken, stappen liet doen bij de volksvertegenwoordigers, den gemeenteraad aanzocht een wensch ten gunste van het wetsvoorstel uit te brengen; boeken inzamelt voor Z.A.; het herinnert aan den voortreffelijken feestavond met de dames Mollinger en Wichers, den kinderavond met Mej. C. van Rennes; den avond gewijd aan liederen van Gezelle met de verrukkelijke voordracht van Pastoor Hugo Verriest; den feestavond gewijd aan Benoit met Hullebroeck en Jan De Vos. De letterkundige Afdeeling hield om de veertien dagen hare vergaderingen. Daar handelden over belangrijke onderwerpen of lazen eigen letterkundigen arbeid voor: de Heer Lode Baeckelmans: brokken uit den Doolaar en de Weidsche Stad; G.D. Hoedt: Liederen; L. De Raedt: Vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool; Persijn: Schaepman; H. Teirlijnck: Meionruste; Dr. Fris: Gent in de Middeleeuwen; Raf. Verhulst: Jezus de Nazerener; Vercoullie: de Woonplaats der Indo-Germanen; Maes: Poëzie in de Kunst; Van de Woestijne: Geschiedenis van een Gedicht; Herckenrath: Rodenbach; Vermeylen: Middeleeuwsche kunst; v. Hauwaert: Bij de oude Germanen. Het verslag van Brussel vermeldt 4 Algemeene Vergaderingen, een voordracht van den heer Victor T'Sjoen over Vlaamsche Bouwkunst in de Middeleeuwen, van den heer Levy uit Amsterdam over Taal- en Volkskarakter; het Gemengd Koor richtte verschillende feestavonden in: Hullebroeck en Jan De Vos over Benoit, een met de medewerking van Floris T'Sjoen, Mevr. Em. T'Sjoen, B. Ten Cate, een Kerstfeest; de Damesafdeeling bezorgde een uitvoering van den Bloemenknaap van Gijssels en Wilford. Met afgevaardigden van het Gemengd Koor samen bracht ze op haar graf te Brugge hulde aan de nagedachtenis van haar eerste, niet te vergeten Voorzitster, Mevr. Cortebeeck. Te Mechelen hield de Voorzitter de heer Tack een Voordracht over Vereenvoudigde Spelling. De Tak belegde een openbare Volksvergadering over het wetsvoorstel Coremans, waar spraken de Advocaten Van den Broeck en Crets uit Antwerpen, de Volksvertegenwoordiger Van de Walle van Mechelen. Een redewisseling werd gehouden over Particularisme, inleider E. Van den Berghe. Een avond werd gewijd aan de Uitvoering van liederen van het lid Aloys Desmet. Den 7en Aug. vond een zeer mooi Beiaard Concert, door den beiaardier Denijn, plaats. Een aantal leden van verschillende takken woonden het bij. Nog te vermelden een voordracht van Dr. Tack over de Finnen Verder maakte de Tak werk van Hooger Onderwijs voor het volk. E. Van den Berghe handelde in 4 lessen over Vondel in verband met zijn tijd, Dr. Brants in 5 lessen over Germaansche Mythologie en heldenleer, Mr. C. Stoffels in 4 lessen met lichtbeelden over Een kunstreis in Italië. Ook de tak Oudenaarde, behalve dat hij de H.H. Hullebroeck en De Vos voor den bekenden Benoit-avond vroeg, maakte werk van hooger Onderwijs voor het volk en liet door Dr. M. Basse een leergang geven over Vrouwen van naam in de Nederl. Letterkunde, trouw door een vijf en twintigtal toehoorders gevolgd. In den Oostendenschen tak werden voordrachten gehouden door den heer Rob. Verschelde over de Nederlandsche Taal. Dr. Goemans over Torquato Tasso; op 11 Juli werd een avond gewijd aan Peter Benoit met de H.H. Hullebroeck en De Vos. Dr. Maurits Basse gaf er zijn leergang over Vrouwen van naam in de Nederlandsche Letterkunde; F. Van de Weghe wijdde twee lessen aan Chaucer en Maerlant; Dr. Lefèvre behandelde Tolstoi, Dr. Goemans het beleg van Oostende, de H. Meert: ons Taalgebied, Medard Verkest over de Vlaamsche Primitieven, Tobie Jonckheere over Achterlijke Kinderen, Dr. Maurits Sabbe over Folklore (4 lessen). Het Verslag van den Tak Leuven vermeldt als werkzaamheden in 1904 een Vergadering waar het Bestuur werd gekozen. Een kort Verslag over den Toestand van Tak Leuven op 1 Januari 1905 deelt evenwel mee dat de tak zich voor de toekomst een aanzienlijk inkomen heeft verzekerd, waarmede hij van 1905 af talrijke propagandafeesten zal inrichten en krachtdadig zal optreden tot nastreving van zijn doel. Dies zijn we vol blijde verwachting. Van den Tak Aalst is het mij niet gelukt ondanks alle aandringen een verslag te krijgen. Persoonlijk weet ik dat te Aalst de Benoit-avond Hullebroeck en De Vos plaats greep en een Kerstfeest voor de kinderen der leden. Acht die Tak zich door dit verslag te kort gedaan, dat heeft hij aan zijn Secretariaat te wijten. Ik wasch mijn handen in onschuld. Het Groepsbestuur en het Dagelijksch Bestuur, {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben zich bezig te houden gehad, buiten de loopende werkzaamheden, met de voorbereiding van het Vlaanderen nr. dat U bekend is en dat over 't algemeen waardeerend onthaald is geworden. Het geeft een beknopt doch duidelijk overzicht van het verloop van onzen taalstrijd, waarvan het de uitslagen vaststelt en waarvan het om zoo te zeggen de balans is bij den aanvang van de XXe eeuw. We meenen wel dat we daarmee een blijvenden dienst aan de Vlaamsche Beweging hebben bewezen. Dit Vlaanderen nr. is gezonden geworden aan de bebekroonden voor het Nederlandsch in den Algemeenen Wedstrijd voor Mdb. Onderwijs. Zoolang de voorraad strekt zullen we daarmee voortgaan. Ook met de voorbereiding van een Liederboek, als gevolg van de beslissing genomen op de voorgaande Algemeene Vergadering, heeft het Bestuur zich bezig te houden gehad. Dat het niet reeds uitgegeven is, is te wijten aan langdurige ziekte van den Secretaris. Doch het is gereed en er kan thans werk gemaakt worden van de uitgave, Daarmede, Dames en Heeren, sluit ik dit overzicht van onze werkzaamheden in 1904. Hebben we geen bergen verzet, we aten ons brood niet in ledigheid. Als nu maar zulke takken die wat loom waren of waar het bestuurspersoneel wat gauw ontmoedigd is, zich een riem onder 't hart laten steken door het overzicht van wat anderen deden, dan zal ‘alles wel reg kom’. En er is immers nog zooveel te doen buiten den strijdenden arbeid van de Vlaamsche Beweging. We hebben, steentje voor steentje een eigen beschaving op te bouwen, waar beschavingstoestanden zooveel, alles te wenschen overlaten. Hoeveel kan niet gedaan worden op 't gebied van Hooger Onderwijs voor het Volk, Liederavonden voor het Volk, Voordrachten met lichtbeelden voor het Volk, inrichting van leestafels en nog meer! Het is waarlijk de arbeid niet, die ontbreekt. Enkele van onze takken gaan den goeden weg op met de inrichting van een Letterkundige Afdeeling, die in middens waar geestesleven schier dood is, geestesleven wekt en door voordrachten en besprekingen en inrichting van leestafels werken aan verbreiding van zelfstandige beschaving. We noemen het een der beste dingen, die het Verbond kan ter hand nemen: het vermenigvuldigen van leesgezelschappen in Vlaanderen, waar het degelijke Nederlandsche tijdschrift, buiten bij de te tellen ontwikkelden, die het Nederlandsch geestesleven meeleven, zoo goed als onbekend is. Had ieder Vlaamsche gemeente haar of hare leesgezelschappen, waar de beste Nederlandsche tijdschriften en het Nederlandsche boek van den dag zouden rondgaan, onze zelfstandige beschaving zou oneindig meer kracht hebben en het zou met de waardeering van de volkstaal heel wat beter staan. We willen hier met nadruk op wijzen en mededeelen, dat het Bestuur in deze richting helpen zal zooveel het kan. Dit jaar steunen we met een toelage drie van die leestafels. We vragen niet beter, dan lastig gevallen te worden om steun door meer leestafels. Mogen deze wenken gevolgd worden, dan zal de arbeid van onze Groep nog steeds aan degelijkheid en belang winnen. De Secretaris van Groep België, H. Meert. Verslag der Algemeene Vergadering van Groep B van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Leuven op 16 April 1904. De zitting wordt te 11 u. geopend in de Monico-zaal. Aan het bureel nemen plaats de H.H. Van Kerckhoven-Donnez (Voorzitter), Meert (Secretaris), T'Sjoen en Thelen. De Heer Voorzitter opent de zitting met eene toespraak, waarin hij de leden er aan herinnert, dat alleen door eendrachtig samenwerken iets van belang kan bekomen worden in den Vlaamschen strijd. Meer dan wat reeds bekomen is, valt nog te verwezenlijken. Laat ons allen eendrachtig vooruitgaan en de overwinning moet aan ons blijven! De Heer Fabri vraagt het woord voor eene ordemotie. - Hij wenscht dat de vergadering besluite dat geen bestuursvergadering plaats hebbe na de Alg. Verg., omdat ook leden, hier niet tegenwoordig, kunnen verkozen worden tot bestuursleden en deze de voorgenomen vergadering niet zouden kunnen bijwonen. Dit wordt bestreden door den Heer Meert, die beweert dat het een maatregel van huishoudelijken aard is, waarmede alleen het Bestuur te maken heeft. Na aandringen van de vergadering wordt de dagorde hervat. Lieten zich verontschuldigen: de H.H. Prof. Fredericq, Lefèvre, Postema, Prof. G Verriest. De laatste betuigde zijn instemming met ons ijveren ten voordeele van het Wetsvoorstel-Coremans. De Heer Meert, Secretaris, leest het jaarverslag over 1904, en, in afwezigheid van den Heer De Backer, de rekening van ontvangsten en uitgaven: aan inkomsten 3615.93 fr., aan uitgaven 4746.94 fr., nadeelig saldo 1131.01 fr; de reserve is van 1848.53 fr. geslonken op 783.98 fr. Die twee verslagen worden, zonder aanmerkingen, goedgekeurd. 3. Keuze van bestuursleden van Groep B (aftredend in 1908). De namen der candidaten, voorgesteld door de verschillende takken, worden medegedeeld en lokken geen verzet, uitgenomen voor Gent. De Heer Fabri stelt voor Prof. Obrie. Worden gekozen: de H.H. Brijs (Aalst), A.C. Van der Cruyssen (Antwerpen), Joh. Kesler, Hooyer (Brussel), De Hovre (Gent), L. Herbert (Lokeren), G. Du Soleil (Luik). De Heer Obrie (Gent) bekomt 7 op de 45 stemmen. 4. Wijziging van de grondslagen van Groep B. Het voorstel dat het secretaris- en penningmeesterschap door denzelfden persoon kan waargenomen worden, wordt aangenomen. Het voorstel van den Tak Aalst (zie voorgaande nr.) eveneens; zoo ook de wijziging van de laatste zinsnede van § 1 van art. 12. Na art. 15 wordt een art. 16 op {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} genomen, waarvan men den tekst in 't voorgaande nr. vindt. Art. 16 wordt art. 17. 5. Wetsvoorstel Coremans. De Heer Heuvelmans verlangt dat het Verbond den wensch zal uiten, dat het Wetsvoorstel nog in dezen zittijd ter bespreking kome. Hij voegt er bij, dat men de wet onverminkt moet eischen. Zooals zij opgevat is, moet zij gestemd worden. De Heer Van Dieren sluit zich aan bij den Heer Heuvelmans. Hij maakt bekend, dat op 14 Mei a.s. te Leuven een groote Vlaamsche Landdag plaats heeft, ten voordeele van 't Wetsvoorstel. Hij vraagt dat het Verbond aan al zijne leden een uitnoodiging tot dien Landdag zou sturen. - Aangenomen. De Heer Sebrechts, namens de katholieke studenten, meent dat een wensch niet voldoende is: er moet krachtig doorgewerkt worden. Hij stelt voor een afvaardiging van 't Verbond bij de H.H. Bisschoppen te zenden en al de volksvertegenwoordigers, die tot het Verbond toegetreden zijn, aan te schrijven ten voordeele van 't Wetsvoorstel. Op voorstel van M. T' Sjoen wordt de bespreking voorloopig geschorst. De vergadering gaat te 1 uur uiteen. De namiddagzitting wordt door den Heer Voorzitter geopend met eenige woorden, waarin hij de meening uitdrukt, dat de toestand voor het Wetsvoorstel verbeterd is. Men heeft hem verzekerd dat, indien het Wetsvoorstel behandeld wordt, de Heer Helleputte waarschijnlijk verslaggever zal zijn. Men mag dus een gunstig verslag verwachten; - ook de H.H. Bisschoppen draaien bij. De Heer Van Hauwaert betwijfelt of er wel wezenlijk grond bestaat voor zooveel optimisme, gezien het stilzwijgen opgelegd aan katholieken door het officieel orgaan van het Bisdom van Gent. M. Fabri teekent protest aan tegen de verklaring van den Heer Van Hauwaert, dat de Bisschoppen aan de Katholieke Vlamingen zouden verboden hebben zich met het Wetsvoorstel in te laten. Hij deelde mede, dat nog in de laatste vergadering van het Bestuur van het David-Fonds, de Eerw. H. Kanunnik Evers zich zeer krachtig had uitgelaten ten voordeele van het Wetsvoorstel en was vast overtuigd, dat we van den Heer Helleputte als verslaggever het beste mochten verwachten. M. Van Kerckhoven-Donnez maakt gebruik van de gelegenheid om te verklaren, dat hij zijne Vlaamsche overtuiging boven alles stelt. De Heer Herbert (Lokeren) is niet zoo optimist als de Heer Fabri. Als katholiek verklaarde hij dat het verbod wel opgelegd is door den Bisschop, van Gent, dat de hoogere Prelaten het grootste struikelblok zijn. Iemand roept: ‘Wij zullen dien tegenstand breken.’ De heer Meert zegt, dat men, om te breken, moet beschikken over de vereischte kracht en voegt er bij dat het veel beter ware, dat er niet behoefde gebroken te worden. De Heer Herbert wees op den ongehoorden toestand, waarin men priester Daens in de Kamer laat, waar noch De Vigne, noch Van Ryswyck, noch katholieke leden den moedigen man bijspringen, wanneer hij de Vlaamschgezinde beginselen verdedigt. ‘Wij moeten de tanden laten zien aan al die lauwe Vlamingen’. De Heer Bouchery (Antwerpen) klaagde den heer Coremans zelf aan, die zijn eigen voorstel laat worgen. De Heer Van Dieren oordeelde, dat men onrecht zou doen door den heer Coremans te laken. Hij wees op de schitterende diensten door den Vlaamschgezinden volksvertegenwoordiger bewezen en bracht hulde aan zijnen moed en zijne volharding. Het voorstel van den Heer Sebrechts om de Heeren Bisschoppen aan te spreken, wordt ten slotte als ondoelmatig verworpen. Het 2de voorstel, de volksvertegenwoordigers aan te schrijven, wordt goedgekeurd. 6. De Heer Thelen (Brussel) stelt voor dat iedere tak een correspondent zou benoemen, zooveel mogelijk een lid van 't Bestuur, die iedere maand een verslag zou inzenden aan de Redactie. M. Melis, gesteund door M. Fabri, wil het voorstel naar het Dagelijksch Bestuur verzenden; dat wordt bestreden door den Heer Meert. Het voorstel van Tak Brussel wordt aangenomen. 7. De Heer Delpire toont de voordeelen aan die er aan verbonden zijn dat de Belgische belangen in het Buitenland, bij gebrek aan Belgische Consuls, steeds zouden opgedragen worden aan de Nederlandsche vertegenwoordigers. Hij bewijst dat dit zelfs wenschelijk ware voor de Walen. Met algemeene stemmen wordt besloten een verzoekschrift in dien geest aan de Belgische Regeering te sturen, en meteen Groep A te verzoeken stappen te doen bij de Nederlandsche Regeering om hetzelfde te bekomen wat de vertegenwoordigers van Nederland in het Buitenland betreft in het tegenovergestelde geval. 8. Over de vraag betreffende het gebruik van de Nederlandsche taal voor de burgerlijke rechtbanken, greep een belangwekkende woordenwisseling plaats tusschen de Heeren advocaten Thelen, van Dieren en Dosfel. De heer Thelen wenschte een omweg te benuttigen om een toestand te doen ophouden, die niet te denken is in een beschaafd land. De heer Dosfel deed opmerken dat de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden meer rekening moesthouden met genomen besluiten van het laatste Rechtskundig Congres. De heer Delpire verklaarde dat de vergadering geenszins bevoegd was om uitspraak te doen en legt het volgende voorstel neer: De vergadering, vertrouwen stellende in de bijzondere bevoegdheid en de erkende verkleefdheid der Vlaamsche kringen van rechtsgeleerden bij de verschillende rechtbanken, verklaart zich aan te sluiten bij zulke wetsvoorstellen, als de Bond dier Kringen voor het oogenblik oorbaar en mogelijk acht. - Aangenomen. 9. Naar aanleiding van het volgende punt der dagorde, betreffende den steun aan de Zuid-Afrikaners in hunnen taalstrijd, herinnerde de heer D'Artois (Brussel) aan de woorden van den Heer Louw op het laatste Nederlandsch Congres. Er zal opnieuw aangedron- {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} gen worden bij de verschillende takken om al het mogelijke te doen in de aangewezen richting. 10. De Heer Maes beweert, dat tot hiertoe weinig gedaan werd om het volk voor onze beweging warm te maken. Er worden vergaderingen gehouden, voorstellen gestemd, doch onze beweging blijft altijd begrensd in den engen kring onzer overtuigden. Men zou van de Vlaamsche zaak eene volkszaak moeten maken, strooibiljetten verspreiden, meetings beleggen, openbare vergaderingen houden, en dan zou onze propaganda vruchten afwerpen. De Heer Van Dieren antwoordt daarop, dat het middel, door den Heer Maes aangeduid, te Leuven in praktijk wordt gebracht. Het arrondissement wordt doorkruist om het volk met onzen strijd bekend te maken. Door het Vlaamsch Bondgenootschap werden 21 meetings belegd! Hij geeft den raad dezelfde werking in de andere arrondissementen in te richten; dan zal men vooruitgang zien. 11. Het laatste punt: Welk is de beste en doelmatigste meisjeslectuur, wordt niet besproken, daar het uur te ver gevorderd is en het onderwerp naar het oordeel van Mej. Adèle Steppé te onbepaald is gesteld. Te 5½ uur wordt de vergadering gesloten. *** Hoofdbestuur. De vertegenwoordiging van groep B in het Hoofdbestuur bestaat uit de Heeren: J. van Kerckhoven-Donnez, A.C. van der Cruyssen (Antwerpen), Mr. W. Thelen, G.J. Hooyer (Brussel), Prof. Paul Fredericq en H. Meert (Gent). Dagelijksch Bestuur. Het dagelijksch Bestuur bestaat uit de Heeren: Eg. De Backer, W. De Hovre, P. Fredericq, K. Lijbaert, H. Meert. In onze Takken. Aalst. - Steeds bedrijvigheid in de Letterk.-Afdeeling. Mej. Van den Driesche verdedigde heel kloek tegen den Voorzitter A. Brijs het beoefenen van Sport. De laatste kon dan ook, tot verdediging van een slechte zaak, al niet meer dan wijzen op de schaduwzijde van eenzijdige beoefening van Sport. Hij behandelde daarom de verschillende soorten van Sport en luisterde zijn voordracht door tal van platen en prentkaarten op. Heel leerzaam. In een volgende vergadering handelde Mej. Alice Schouppe over Bloeiende Reuzen aan de hand van het werkje van Is. Teirlynck en las daarbij Noorsche Sagen Erlenkönig van Goethe werd mooi gezongen door den onder-voorzitter Victor Desmet, flink begeleid door Mej. Bertha Reyniers. De voorzitter Brijs droeg de ballade in een Zuid-Afrikaansche lezing voor. Mej. Gabrielle Wellekens oogste veel bijval met: Des Hoveniers Dochterken van Hélène Lapidoth-Swart. Een genotrijke avond. Oudenaarde. - Voor den Oudenaardschen Tak, hield, in de Volkszaal van het Stadhuis, de Eerwaarde Heer Hugo Verriest een verrukkelijk praatje over Zangers en Dichters, zooals hij alleen dat kan. Van het lid De Hovre werden een reeks zeer verdienstelijke liederen, meest op woorden van René De Clercq, gezongen. Ze getuigen van diep gevoel en knappe muzikale kennis. Oost-Indië Vier bekroonde boekjes voor Indië. In 1903 schreef het bestuur der groep N.-I. prijsvragen uit ter verkrijging van werkjes, geschikt voor minder ontwikkelde Europeanen in Indië en - een tweede soort - voor Nederlandsch lezende inlanders. Vier van de ingezonden antwoorden werden eene bekroning waardig gekeurd. Uit een kort overzicht van den inhoud daarvan moge blijken in hoeverre het groepsbestuur in zijn loffelijk streven naar geschikte lectuur geslaagd is. I. S. Kalff. Een Indisch letterpraatje. In den vorm van een gesprek tusschen drie, pas uit Nederland gekomen jongelieden en Vader Kloeke, vroeger zendeling-leeraar, te Soekaboemi gevestigd, worden allerlei bizonder in Indië gebruikelijke woorden en uitdrukkingen ter sprake gebracht en veelal de zin en de afleiding er van verklaard. Woorden aan het Portugeesch en aan het Arabisch ontleend, uitdrukkingen door Valentijn en in oude journalen en reisbeschrijvingen gebruikt en waarvan eenige nog wel in zwang zijn, worden besproken, uit het Plakkaatboek en het Dagregister en uit andere oude boeken over Nederlandsch-Indië geputte woorden en zegswijzen worden aangehaald en besproken. Natuurlijk trekken ook de Maleische en de Javaansche woorden, waaraan ‘een Hollandsch staartje gehangen is,’ de aandacht en komt het kazerne- of brabbelmaleisch ter sprake, evenzeer als de, ook door Europeanen overgenomen, inlandsche benamingen van allerlei geldstukjes. Een aardig, tevens belangwekkend onderwerp is hier op leerzame wijze behandeld, II. F.W. Morren. Javaansche arbeiders in Suriname. Bestuur, bevolking, plantages, regenval en klimaat van Suriname worden kortelijk besproken; aankomst, huisvesting, behandeling, voeding der arbeiders worden beschreven; daarna wordt de inrichting eener cacaoplantage meer in het bizonder geschetst en daaraan aansluitende een overzicht van het werk der Javaansche arbeiders en van hetgeen zij verdienen kunnen, gegeven; ook de verpleging in geval van ziekte wordt behandeld. Rechten en verplichtingen der arbeiders worden besproken, zoo ook de leefwijze der gezinnen, met de uitspanning en de afwisseling, o.a. des Zondags. Middelen om de Javanen als kleine landbouwers te behouden worden aangegeven; Suriname wordt als land der toekomst voor een Javaansche immigratie aanbevolen. Dit deugdelijke pleidooi voor de bevordering van het overkomen van Javaansche arbeiders naar Suriname, moge ook gelezen worden, door velen, voor wie het oorspronkelijk niet bestemd scheen. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} III. Mej. A.M. Gerth van Wijk. De jeugd van Djimin. Djimin, zoon van een voorbeeldigen Javaanschen bediende, op het erf van den controleur v. W., geboren Augustus 1880, dus tegelijk met Koningin Wilhelmina, groeit op met Karel den jongsten zoon des huizes, deelt diens spelen, wordt door dezen onderricht en hecht zich sterk aan Karel en aan het gezin van diens ouders. Karel leert Javaansch van Djimin en Djimin leert Hollandsch van Karel. Deze laatste gaat naar Holland voor zijn opvoeding; Djimin wordt door den heer v. W. verder onderricht en ontwikkelt zich gunstig. Als de familie v. W. na 30-jarig verblijf naar Nederland gaat, wordt de 20-jarige Djimin meegenomen; de ontmoeting met Karel is als van twee vrienden. De indrukken welke Djimin in Holland ontvangt worden nu geschetst. Djimin ziet de Koningin een paar malen, waardoor een hartewensch van hem wordt vervuld. Hij keert met de familie v. W. terug naar Indië en gaat nu een gelukkige toekomst tegemoet. Ziedaar de jeugd van Djimin. Is de schets wat idyllisch en zijn de verhoudingen tusschen bediende en meester wat heel mooi voorgesteld, toegegeven kan worden dat in het verhaaltje de lokale kleur goed is weergegeven. IV. M.P. de Clercq. De stommeling. Kees, een Nederlandsche dorpsjongen, wil niet leeren, gaat op 16-jarigen leeftijd naar zee, wil ook aan boord niet oppassen en wordt te Batavia aan wal gezet en aan zijn lot overgelaten. Daar wordt hij knecht in een hotel, trouwt met een dienstmeisje van dat hotel, betert zich vooral door de geestkracht van zijn vrouw, leert wat hij in zijn jeugd niet wilde leeren, goed lezen, schrijven en rekenen, wordt administrateur in het hotel, stelt zich in verbinding met zijne bloedverwanten in Nederland en toont alzoo, door ondervinding wijzer geworden, van een onwillige ‘stommeling’ een oppassend bruikbaar man te zijn geworden. Hoe goed de les, die hier gegeven wordt, ook bedoeld zij, de inkleeding is maar weinig gelukkig; de schrijver toont in de spreekwijze van den stand, waartoe zijn held behoort, weinig thuis en van Indische toestanden slecht op de hoogte te zijn; of zijn er tegenwoordig Europeesche kelners en kamermeisjes in de Bataviasche hotels en dragen die kelners de goederen der reizigers van de boot naar die hotels? Bedriegen wij ons niet, dan zijn I en IV te rekenen onder de bekroonde antwoorden van de eerste prijsvraag en II en III onder die van de tweede soort en dan meenen wij dat I niet alleen aan het doel kan beantwoorden, maar zelfs voor meer ontwikkelde Europeanen een aangename lectuur zijn kan; dat II vooral ter lezing aan Nederlandsch verstaande regenten, districtshoofden en andere goed ontwikkelde inlanders kan worden aanbevolen, en daardoor indirect voor ettelijke Javanen van nut kan worden; dat echter III, hoewel goed bedoeld, te week en te zoet is, te weinig der werkelijkheid nabijkomt om als lectuur voor den inlander te kunnen worden aangemerkt; eerder zou het als leering voor menig Europeaan in de wijze van behandeling van goede bedienden kunnen strekken; en ten slotte dat IV wel ongedrukt had kunnen blijven. Noot. I is 44, II 25, III 35 en IV is 24 bladzijden groot; alle vier zijn tegen 25 ct. p. st. te verkrijgen bij G. KOLFF & Co. te Batavia. Vraag en Antwoord De Redactie brengt onder de aandacht van alle leden, dat de rubriek Vraag en Antwoord kosteloos openstaat voor ieder, die inlichtingen verlangt omtrent al wat met ons stamleven over de geheele wereld in verband staat. Vraag: Bestaan er goede wandkaarten van onze overzeesche bezittingen, waarop ook de omgeving voorkomt? C. de Vries, Leerdam. Iets over Suriname. (Neerlandia Januari en April) Vraag: Zou de Heer Fred. Oudschans Dentz of Mr. H.W. van Sandick de goedheid willen hebben, mede te deelen of de door hen genoemde grafzerken in de kerk te Paramaribo ook ergens gedrukt voorkomen? A.A. Vorsterman van Oyen. Rijswijk. Mededeelingen Ned. Proefschriften voor Vlaanderen. De Secretaris der Leidsche Studentenafdeeling schrijft ons: Het streven der Vlaamsch-gezinde Studenten te Brussel, Gent, Leuven en Luik om in de Studie het Nederlandsch als voertaal te gebruiken, trachtten wij o.a. aan te moedigen door het sturen van de vele in het Hollandsch geschreven proefschriften. Daartoe verzenden wij aan iederen op een ‘boekje’ gepromoveerde een brief met het verzoek tot het doel der Vlaamsche Studenten mede te werken. En dat wij dit verzoek niet te vergeefs deden bleek weer uit het feit, dat wij van velen eenige exemplaren mochten ontvangen. Deze proefschriften zijn nu naar Zuid-Nederland gezonden. Wij betuigen onzen bijzonderen dank aan hen, die zoo welwillend waren hun werk voor dat doel af te staan en bevelen allen, die op Nederlandsche proefschriften zullen promoveeren dezen tak van werkzaamheid onzer afdeeling ten {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} zeerste aan. Men wordt verzocht ze te zenden aan den secretaris der Stud. Afd. Leiden, A.N.V. Oude Singel 52 Leiden, met bijvoeging: ‘Voor den Vlaamschen Studenten Kring.’ Verbetering. In Neerlandia van Maart 1905 leze men op blz. 30, eerste kolom, regel 27 (e.v.) van boven: ‘Hebben Afrikaners een graad behaald, b.v. na opleiding aan het Kaapsche of aan het Stellenbosch-college, dan is het gewenscht, dat zij een studiereis naar Europa doen,’ enz. In de noot op blz. 32, eerste kolom, leze men: ‘senaten’ inplaats van ‘senatoren.’ Onze Consuls. De Staatscourant bevatte onlangs de volgende mededeeling van het departement van buitenlandsche zaken: ‘Op 27 April heeft de heer J. Barendrecht, consul der Nederlanden, de waarneming aanvaard van het consulaat der Nederlanden te Pretoria. Aan den heer Barendrecht kan in de Nederlandsche taal geschreven worden.’ Stel u voor: iemand met den goed Nederlanschen naam van Barendrecht, consul der Nederlanden, wordt benoemd tot waarnemend consul der Nederlanden te Pretoria, hoofdstad van een land, bewoond voor de helft ongeveer door een volk sprekende de Nederlandsche taal en bovendien door een aanzienlijk aantal Nederlanders en oud-Nederlanders; en nu doet de Nederlandsche regeering in de Nederlandsche Staatscourant aan het volk der Nederlanden kennis ende kond, dat er aan den heer Barendrecht in het Nederlandsch kan geschreven worden! Dit zou wel zeer belachelijk wezen, als er niet de treurige waarheid achter stak, dat ons land in den vreemde, ook waar 't gemakkelijk anders kon, op zoovele plaatsen vertegenwoordigd wordt door consuls, aan wie men niet kan schrijven in de taal van het volk, dat zij vertegenwoordigen en welks belangen zij moeten voorstaan. De ongerijmdheid van dien toestand kon moeilijk korter en krachtiger zijn gekenschetst dan door die, aan het departement van buitenlandsche zaken geenszins overbodig geachte, mededeeling, dat wij Nederlanders aan onzen landgenoot, die ons volk te Pretoria vertegenwoordigt, zoo waar in onze gemeenschappelijke, eigen taal kunnen schrijven. Giften voor Melbourne. Ten bate van het Fonds voor het uitloven van prijzen aan hen, die bij de Universiteits-examens te Melbourne in het Nederlandsch uitmunten, worden bijdragen gaarne in ontvangst genomen door den Alg. Secr.-Penningmeester van het A.N.V. te Dordrecht. Vertegenwoordiger voor Australië (Nieuw Holl.). Als zoodanig is door het Hoofdbestuur aangesteld de heer L. Reens, Algemeen Secretaris van de Ned. Kamer van Koophandel voor Australasiä, van het Koningin Wilhelmina Ondersteuningsfonds en van het Consulaat-Generaal der Nederlanden, te Melbourne. Standbeeld-Willem III. Een commissie bestaande uit de H.H. Professor dr. P.J. Blok, Jhr. Mr. J.E. Boddaert, A. Goekoop, Luitenant A.H. de Koning en R.E. Kielstra hebben zich gewend tot de H.H. officieren van Haarlem, die daar ter stede eene opvoering hebben bewerkstelligd van Schimmels beroemd tooneelstuk ‘Het Kind van Staat’. Zij meenden dat bij gelegenheid der Maskerade een opvoering te Leiden zeer gepast zou zijn en vonden genoemde H.H. officieren aanstonds bereid de opvoering in den schouwburg te doen plaats hebben op Zaterdag 17 Juni a.s. De opbrengst der voorstelling zal na aftrek der onkosten dienen tot stijving der kas van de Commissie tot oprichting van een standbeeld voor Prins Willem III. Groep Ned. Antillen. Op den verjaardag van Z.K.H. den Prins der Nederlanden hield deze groep een bestuursvergadering ten huize van den Voorzitter, J.P. Gaerste. O.m. werd medegedeeld dat de Gouverneur aan de Groep 50. - gld. geschonken had. Aan Z.H.E.G. is de dank der Vereeniging betuigd. Als vertegenwoordiger der Groep in het Hoofdbestuur werd met algemeene stemmen benoemd de heer A.E. van den Brandhof, gezaghebber van Bonaire, die met verlof naar Nederland vertrekt. Ingekomen waren voorts een brief van den 1sten Luitenant Zimmerman, Adjudant van den Gouverneur, mededeelende dat Z.H.E.G. met veel sympathie de oprichting der Groep heeft begroet en het Eere-Voorzitterschap gaarne wil aanvaarden. Brief van den Luitenant-Generaal A. Kool voorzitter van het Comité tot oprichting van een standbeeld voor den stadhouder Willem III, met dankbetuiging namens dat Comité voor de door ons geschonken gift van f50. - Brief van de Vereeniging tot bevordering van het onderwijs op Curaçao met verzoek om samenwerking. Besloten werd bij voorkomende gevallen gaarne het verzoek te overwegen. Daarna werd de kwestie der studiebeurzen besproken. Vóór den 1sten April waren ingekomen 5; na den 1sten April nog 3 aanvragen, van welke laatste uit een oogpunt van billijkheid tegenover de 5 eerste geen nota meer kon worden genomen. Omtrent de 5 eerste jongelieden werden de noodige inlichtingen ingewonnen en besloten 4 van hen in aanmerking te brengen bij 't Hoofdbestuur. Van deze 4 jongelieden kunnen er dus twee een studiebeurs bekomen. Ten einde allen schijn van partijdigheid te vermijden werd besloten geen volgorde op te maken, doch de beslissing geheel aan het Hoofdbestuur over te laten. Daar de Groep wil zij zich krachtig ontwikkelen over meer geldmiddelen moet kunnen beschikken en men na de studiebeurzen nu niet bij het Hoofd- {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} bestuur durft aankloppen, werd besloten zich met een verzoekschrift om steun tot het Bestuur der Kolonie te wenden. Ten slotte werden aan de vergaderingen voorgelegd de bijdragen uit welke het Curaçao-nummer van Neerlandia zal worden samengesteld. Met groote ingenomenheid werd van de verschillende artikelen met bijbehoorende foto's kennisgenomen en sprak men de overtuiging uit dat allen, die tot de samenstelling hebben medegewerkt, hiermede aan het Verbond en aan de Kolonie eenen grooten dienst hebben bewezen. (De copie van 't Curaçao-nummer is even voor de uitgave van dit nummer ingekomen. Red.) Aan het eind der vergadering bracht de voorzitter den secretaris dank voor zijn onvermoeide werkzaamheid en den leden voor hun trouwe opkomst. Gift Boeken-Commissie. De heer Meert ontving van den heer Lucien Armand Engel te Lado (Belgische Congo) een gift van 10 frank voor de Boeken-Commissie. Studie te Leiden. De heeren Th. Joekes, Haagweg 89; A.H. van Ophuysen, Witte Singel 37, en J.C. Brinks, Rapenburg 20, leden der Leidsche Studenten-afdeeling van het A.N.V., vormen een bestendige commissie tot het geven van alle mogelijke inlichtingen aan vreemdelingen, die van plan zijn in Leiden te komen studeeren. Bericht. Eenige stukken, waaronder de lijst der Nieuwe Leden, moeten tot een volgend nummer blijven liggen. Verslag der Commissie bedoeld in artikel 6 der Statuten. Op den 19en dezer werd door deze commissie de rekening en verantwoording van den algemeenen penningmeester over 1904 te Dordrecht nagezien. Begonnen met een voordeelig saldo van f417.68 sluit de rekening over 1904 met een goed slot van f3773.23½, welk goed slot het hoofdbestuur heeft bestemd tot verhooging, op de begrooting voor 1905, van den post ‘Bijdragen aan groepen en zelfstandige afdeelingen ter bereiking van bijzondere door haar beoogde doeleinden en ondersteuning van Nederlandsch Onderwijs buiten Nederland.’ Uit de cijfers 1) blijkt wel, dat de geldelijke toestand van het Verbond zeer bevredigend wordt en de middelen aangroeien tot bevordering van zijn doel. De bij de rekening behoorende bescheiden werden nagezien en accoord bevonden, zoodat de commissie de rekening goedkeurde. Een woord van dank aan den penningmeester acht de commissie ten volle verdiend. De Commissie, 2) Voor de Groep Nederland, J. van Wageningen Dzn. Voor de Groep België, Mr. H.J.M. Tijssens. Voor de Groep Ned.-Indië, Dr. B. van Rijswijk. Voor de Groep Ned.-Antil., A.C. de Veer. Dordrecht, April 1905. Verkorte Rekening en Verantwoording der Boeken-Commissie over 1904 *). ONTVANGSTEN. Van 't Hoofdbestuur A.N.V. f1100. - Van Afd. Haarlem A.N.V. f10. - Van Afd. Amsterdam A.N.V. f50. - Van Afd. Leiden (Burg.) A.N.V. f50. - Van Afd. Leiden (Stud.) A.N.V. f25. - Van Afd. Den Haag f50. - Van 't Hoofdbestuur der N.Z.A.V. f300. - Van Afd. Rheden-Rosendaal N.Z.A.V. f25. - Van de Mij. v. Ned. Letterkunde f50. - Van de Groningsche gymnasiasten f16.635 Aan bijzondere giften f418.40 Aan betaalde opdrachten f220.70 _____ f2315.735 Nagezien en in orde bevonden. Dordrecht, 14 Febr. 1905. De Alg. Penningmeester van 't A.N.V., P.J. de Kanter. UITGAVEN. Nadeelig saldo van 1903 f182.405 Vrachten f446.82 Kisten f72.95 Boeken, Schoolbenoodigdheden, enz. f636.50 Atlassen en kaarten f109.55 Bindwerk f228.56 Drukwerk f29.80 Zangmuziek f116. - 5 Administratie kosten f105.05 Verhuizing f27.705 Inrichting Boekenhuis f98.45 Huur Boekenhuis f100. - Diversen f15.75 Saldo f146.195 _____ f2315.735 De Boeken-Commissie van het A.N.V., Th. Nolen, Voorzitter. H.C.H. Moquette, Penningmeesteres. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Rekening en Verantwoording van het Hoofdbestuur over 1904. ONTVANGSTEN: 1. Saldo der vorige rekening f417.68 2. Bijdr. van de Groepen: Saldo v. Groep Nederland f4665.84 Groep Ned.-Indie f1292.30 Groep België f1024.92 Groep Suriname Memorie _____ f6983.06 3. Bijdragen van de zelfstandige afdeelingen: Constantinopel f30. - Grand Rapids f63.34 Parijs f69. - _____ f162.34 4. Rente van deposito gelden f118.235 5. Buitengew. ontvangsten: a. Gift van Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden f50. - b. Subsidie v.d. Nederlandsche Regeering f3000. - c. Bijdrage van den Heer W.L. Bosschart te Melbourne voor rekening van Johs. Pater te Teheran, zijnde de opbrengst van de door laatstgenoemde in Perzië gehouden collecte ten behoeve van de Boeren-Weduwen en Weezen in Zuid-Afrika. f359. - d. Kleine buitengewone bijdragen: f198.435 _____ f3971.48 6. Terugontvangen verschotten van de Groep Ned.-Indië, door de hoofdkas ten haren behoeve betaald in zake hare Prijsvragen in 1903 f320.85 _____ f11973.645 Dordrecht, 18 April 1905. UITGAVEN: 1. Redactie en Uitgave van ‘Neerlandia’ f4579.04 2. Algemeene onkosten als: a. Salarissen, Kantoorhuur, Belasting, onderhoud van het kantoor, kantoorbehoeften en porti, voor de helft, zijnde de andere helft voor rekening van Groep Nederland f803.92 b. Verschotten Bestuursleden f319.60 _____ f1123.52 3. Lidmaatschappen van verschillende Vereenigingen f118.02 4. Buitengewone uitgaven: a. Bijdrage aan de Commissie voor het herstel der Ned. Kerk te Smyrna f100. - b. Bijdrage aan de Boeken-Commissie f1100. - c. Bijdragen aan Groep België: a. Vaste jaarlijksche bijdrage ...... f512.46 b. Voor Kunstavond der Dames Wichers en Mollinger te Gent f50. - c. Voor Kunstavond Mej. Cath. Van Rennes en Conct. Waelput 100. - f662.46 d. Bijdragen aan de afdeeling Parijs f138.37 e. Generale Boerenhulpfonds f359. - f. Voor oprichting eener boekerij te Teheran f20. - _____ f2379.83 5. Voordeelig saldo f3773.235 Volgens besluit van het Hoofdbestuur wordt dit saldo overgebracht naar de begrooting voor 1905 en de post ‘Bijdragen aan Groepen en zelfstandige afdeelingen ter bereiking van bijzondere door haar beoogde doeleinden en ondersteuning van Nederlandsch Onderwijs buiten Nederland’, nu begroot op f1000. -, met genoemd saldo vergroot, waardoor deze post nu wordt geraamd op f4773.235, buiten hetgeen aan de algemeene kas nog toekomt van de Groep Suriname. _____ f11973,645 De Algemeene Penningmeester, P.J. de Kanter. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 6. Juni 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Na rijp beraad volg' kloeke daad. Vondel. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Wat meer vertrouwen! Er is onmiskenbaar hier te lande een verflauwing gekomen in de belangstelling voor het lot der Boeren. Er is bij velen zelfs van ontstemming te spreken. Men is teleurgesteld, zooals 't in Zuid-Afrika gaat. Vooral is dat gevoel aan 't licht getreden na het vergelijk, dat de commissie uit de Nederduitsch-Gereformeerde Kerk in den Vrijstaat met de regeering van dat gewest gesloten heeft en waarvan het gevolg zal zijn, dat de Christelijk nationale scholen, door die kerk opgericht, aan den staat zullen overgaan; en dat onder voorwaarden, die voor het nationale leven en met name voor de taal der Boeren zeer ongunstig zijn. Die uitkomst, nadat de schoolstrijd eerst zoo kort geleden aangebonden, en er nog onlangs geld in ons land voor gevraagd en gegeven was, vond men al heel bedroevend. Men hoorde ds. van Heerden, een van de twee Vrijstaatsche afgezanten die hier hulp voor het nationale onderwijs kwamen zoeken, nog met verheffing van stem zijn verontwaardiging uitspreken over een staatsonderwijs, dat aan de taal van de groote meerderheid der bevolking slechts drie uren in de week gaf, en zie, ds. van Heerden was nog niet in Zuid-Afrika terug of de gecommitteerden zijner kerk waren met de regeering een overeenkomst aangegaan, waarbij de Hollandsche taalles tot drie uur in de week beperkt blijft en heel het onderwijs in het Engelsch gegeven wordt. Een der onderhandelaars, een ambtsbroeder van ds. van Heerden, hief over de overeenkomst zelfs een Soli Deo Gloria aan! Dat was de menschen hier toch wat te kras, en ze staken hun gevoelen niet onder stoelen of banken. Wel merkten enkele bladen op dat men zich neerleggen moest bij een besluit, dat ook de onderteekening droeg van namen als de Wet en Hertzog, en dat de armoede der bevolking reden was waarom men de nationale school niet in stand kon houden, de teleurstelling hield de overhand. Spoedig waren er echter Boerenvrienden bij de hand, die weer die ontstemming misprezen. Hoort den heer O. Kamerlingh Onnes, kort geleden van een reis over Zuid-Afrika teruggekeerd. In zijn Exportblad zegt hij: Ten opzichte van de taalbemoeiing blijf ik, op grond van de allerbeste adviezen, aandringen op steun. Overigens geldt - waar immer sprake is van zuiver intellectueele bemoeiingen - deze eene vertrouwelijke raadgeving: ‘geven, geven en nog eens geven’, of zooals mij van de meestbevoegde zijde wel duidelijk op het hart is gedrukt: steunen maar niet regeeren’. D.w.z. Nederland zal zich in vele opzichten tevreden moeten stellen met geven, zonder op grond van de gift te willen voorschrijven, waar en hoe het geld moet worden besteed. Het klinkt zonderling, maar het meest onverdachte advies luidde alzoo. Trouwens men kan er zich indenken. Daar is ten opzichte van Zuid-Afrika in den intellectueelen strijd van het oogenblik, - want de wapens zijn neergelegd en het gaat nu om het intellectueel d.i. het moreel overwicht, - veel vertrouwen noodig. Daarin tegenover Zuid-Afrika, in dit stadium, te kort te schieten, is erger dan zich te onthouden. Wat in deze woorden vooral van belang is, dat is de opmerking ‘van de meest bevoegde zijde’, dat Nederland goed doet den intellectueelen strijd der Boeren, d.i. voorloopig bijna uitsluitend den schoolstrijd, te steunen, maar niet moet regeeren; het schrijve niet voor, hoe 't geld besteed moet worden. Dat lijkt het juiste beginsel, vooral waar de Boeren een volk zijn met zoo groot gevoel van eigenwaarde en er vooral niet op gesteld om van Nederland uit de les gelezen te worden. Maar is 't verwijt billijk? Heeft men van hier niet het vele geld, kort na den oorlog voor steun aan arme Boeren en voor het onderwijs der jeugd opgebracht, geheel in handen gesteld van het Generale Boerenhulpfonds, dat door de voormannen der Boeren bestuurd werd? Heeft men verder niet de aanmerkelijke bedragen, bij voortduring voor het nationale onderwijs gegeven, in Zuid-Afrika laten verdeelen, zonder dat er hier veel gevraagd werd - ja werkelijk te weinig gevraagd werd - of het geld goed terecht kwam? Men heeft hier zeker niet het recht, voor te schrijven hoe de Boeren het geld moeten besteden, maar toch wel eenig recht te zeggen, waartoe het geld niet besteed mag worden. Men vraagt en krijgt geld voor nationaal onderwijs. Kan den gever in billijkheid dan het recht ontzegd worden te zeggen, dat hij {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn geld niet besteed wil hebben aan antinationaal onderwijs, en 't hem kwalijk worden genomen, indien hij vreest dat het gedeeltelijk zoo gegaan is? Wij meenen van niet. Met dat al, blijft de vermaning juist en is zij tegenwoordig niet te onpas, dat men hier wat meer vertrouwen moet hebben in de leiding van de voormannen ginds. Wij kunnen niet alles hier weten, noch oordeelen met volkomen kennis van zaken. Misschien tasten wij dus in sommige opzichten mis. Ten slotte moeten de Boeren hun eigen zaligheid werken. En hun leiders kunnen 't beste weten hoe dat aan te leggen. In dit verband willen wij aanhalen wat mr. H. Verloren van Themaat, die een goed stuk van den Boerenoorlog heeft meegemaakt en daarover een zeer lezenswaardig boek heeft geschreven, dezer dagen in Voor de Boeren, het orgaan van het Christelijk-Nationaal Boerencomité, heeft geschreven. Het verloop van den schoolstrijd in den Vrijstaat heeft eveneens veel teleurstelling gewekt; oordeelt men ook hier niet soms wat onbillijk? Het is een zeer zware strijd. Alleen aan een buitengewoon organiseerend talent, als generaal Botha bezit, mag het gelukken zoo vlak na een alles verwoestenden oorlog een stelsel van nationaal onderwijs op te bouwen, zooals dat in Transvaal bestaat. Ik herinner me nog goed, hoe ik in April 1901 op het Transvaalsche Hoogeveld kwam en mij de wankelmoedigheid hier zoo opviel tegen de vastberadenheid der Vrijstaters Ik sprak met een Hollandsch dokter, die onder de Transvalers gedurende den geheelen oorlog werkte, en deze zeide mij: generaal Botha is een zoo oprecht Afrikaner als iemand maar zijn kan; na den oorlog zal het blijken; hij ziet verder waarschijnlijk dan de Wet, maakt nu al zijn plannen voor de toekomst na den oorlog en zal hier meer weten te bereiken dan in den Vrijstaat bereikt zal worden. Geen wonder, dat hij mij niet overtuigde en mijn groote bewondering geheel aan de zijde der Vrijstaatsche voormannen bleef. Doch de uitkomst heeft mijn zegsman gelijk gegeven, Botha is gebleken in de staatsmanskunst een grooter kracht te zijn geweest dan de Wet, die hem als veldheer misschien overtrof. Mogen we de Wet en Hertzog van den loop, dien de zaken hebben genomen, dan een verwijt maken? Zeker allerminst. De taak was boven hun kracht misschien ook, omdat de Vrijstaat voor een groote volksactie nog te weinig voorbereid was. Men vergeet hier te lande vaak zich voldoende rekenschap te geven, wat er van den volksgeest der Afrikaners wordt geëischt of liever welk een reuzentaak op de schouders hunner voormannen wordt gelegd, om met een volk, ten deele uit zwakke en halfslachtige personen bestaande, resultaten te bereiken als in Transvaal bereikt zijn. En dan gaat de schrijver een voorbeeld stellen om 't den Nederlandschen lezer duidelijk te maken. Als de Duitschers eens in Groningen - mr. V. v. Th. is burgemeester van Baflo - de baas waren, zouden de boeren daar dan veel geld over hebben om eigen scholen te bekostigen? Hij twijfelt er aan, en als hij het karakter der Afrikaanders met dat der Nederlanders vergelijkt ziet hij de schaal allicht naar de Afrikaanders overslaan. Er is waars in deze beschouwing, alleen de vergelijkingen lijken ons gewaagd. Vooreerst die tusschen ons volk en de Afrikaanders. De schrijver heeft de Afrikaanders leeren kennen in tijd van oorlog, en de oorlog doet zoowel de kwade als de goede eigenschappen van den mensch sterk uitkomen, maakt scheiding tusschen kwaden en goeden. Hij is steeds op kommando gebleven en heeft dus veelal met de beste elementen van de Boeren verkeerd. Het kaf was weggewaaid. De Nederlanders kent hij alleen in dezen tijd van rust en vrede. Dan de vergelijking tusschen de Wet en Botha. Wij willen op de staatsmansgaven en de oprechte vaderlandsliefde van Botha zeker niets afdingen, maar is de schrijver niet onbillijk tegenover de Wet? Dat Botha - stel, het is grootendeels zijn werk - in Transvaal het nationale onderwijs heeft kunnen opbouwen ligt niet alleen aan hem. Al voor den oorlog was het onderwijs in de Z.A. Republiek nationaler dan het van den Engelschen zuurdesem doortrokken Vrijstaatsche onderwijs. In de Z.A. Republiek waren een groot aantal Hollanders de leermeesters der jeugd. Dat was een krachtig element van verzet tegen de verengelsching van het volk. Na den oorlog waren er nog heel wat overgebleven, en die konden gemakkelijk het werk voortzetten. Er was tusschen Nederland, dat het nationale Afrikaansche onderwijs geholpen heeft, en Transvaal ongelijk meer voeling dan tusschen Nederland en Vrijstaat. Waaraan 't gelegen heeft laten wij daar, maar een feit is 't dat er ongelijk meer geld van hier voor het nationale onderwijs in Transvaal gegeven is dan voor dat in den Vrijstaat. De zaak was in Transvaal gemakkelijker dan in den Vrijstaat. Mr. Verloren van Themaat zegt 't zelf: ‘omdat de Vrijstaat voor een groote volksactie nog te weinig voorbereid was’. Dat is voor een goed deel de verklaring. De Z.A. Republiek was al vele jaren in een staatkundigen strijd tegen Engeland gewikkeld geweest, de Vrijstaat bleef lang ongemoeid. Maar vooral, wij herhalen 't, het Vrijstaatsche onderwijs was reeds voor den oorlog in aanmerkelijke mate Engelsch geweest; vandaar dat het Engelsche onderwijs van na den oorlog er niet zoo sterk afstak, de Vrijstaters niet zoo tegen de borst moest stuiten als de Transvalers. Maar dit verklaart niet alles. Er is, meenen wij, bij de Vrijstaters - bij een deel der bevolking en bij een aantal voormannen - niet de ware geestdrift en offervaardigheid voor het nationale onderwijs. En bij velen is die geestdrift en die offervaardigheid er vooral waar 't het godsdienstonderricht en het beginsel van het opzicht der ouders betreft, maar nauwelijks waar het de rechten van de taal geldt. En ons dunkt, dat bij het nationale onderwijs voor de Boeren de taal de hoofdzaak moet wezen. Een man als de Wet, en zoo zijn er zeker meer voormannen, voelt alles voor een deugdelijk Hollandsch-Afrikaansch onderwijs, maar vele anderen zijn maar slap daarin. De gegoede Boeren hebben in vele gevallen geen geld voor de zaak over. Men neemt de Engelsche staatsschool voor lief. Neen, de ware geest voor een nationalen schoolstrijd zit er over 't algemeen niet in. Dit kan, dunkt ons, niet ontkend worden, al mag men in de armoede van een groot deel der bevolking en in andere omstandigheden eenige verklaring en vergoelijking vinden. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} En nu zegge men niet, dat dit aanmerkingen van bedillende buitenstaanders zijn, het oordeel onder een groot gedeelte van de Afrikaanders is niet anders. Niet alleen een blad als de Stem, van Burgersdorp, het orgaan van de onverzoenlijke Afrikaanders, maar de Vereeniging, het blad van de Vereenigde Kerk in Transvaal, de Volkstem, zelfs de Vriend van Bloemfontein, hebben hun afkeuring over het vergelijk duidelijk en dikwijls in scherpe bewoordingen uitgesproken. In Ons Land vinden wij een ingezonden stuk van J.N.P. de Villiers uit Worcester, in de Kaapkolonie. Hij schrijft: Het bericht van den uitslag der onderwijs-beweging in Orangia is waarlijk verbazend. Zelfs voor ons, die toch de geheele zaak zonder vooroordeel mogen beschouwen, schijnt het onverklaarbaar. In de Hollandsche taal door middel van een andere taal te laten onderwijzen, wat anders kan de uitkomst daarvan zijn dan eene thans levende taal te doen uitsterven? Hebben wij het niet in onze eigene ervaring moeten ondervinden, hoe het Hollandsch onderwijs hier bij ons veelal mank ging ten gevolge van die onnatuurlijke schikking getroffen op verscheidene onzer publieke scholen, en dat dat onderwijs in het algemeen, op verre na niet zoo degelijk is geweest als dat van de taal zelf, door middel waarvan het onderwezen wordt...... Als in de bedoelde onderwijsovereenkomst wordt berust, is er reden te vreezen dat ook ons nationaal verlangen daardoor lijden zal; derhalve wordt een vastberaden houding door onze zuster-koloniën in dit kritieke tijdsgewricht meer dan ooit noodig. En in de Vriend hebben een aantal Vrijstaters hun ontstemming, ja hun verontwaardiging over het opgeven van den strijd te kennen gegeven. Wat meer zegt, er zijn besturen van kerkelijke scholen die reeds besloten hebben, niet met het vergelijk mede te gaan. Zij geven hun school niet aan den staat over, maar gaan voort. Dat zijn bemoedigende teekenen. Verdedigd is het vergelijk, behalve door den genoemden predikant, door gen. de Wet, die - als het bericht juist is - gezegd heeft, dat de commissie uit de Ned. Ger. Kerk niet wel anders kon dan toegeven, omdat de regeering ten slotte bewilligde wat er indertijd van Boerenzijde ter hervorming van de staatsschool gevraagd was. Is dit zoo, dan blijkt hoe weinig de leiders van die vroegere schoolbeweging de eischen van nationaal onderwijs op het gebied van de taal hebben begrepen. Eindelijk hebben wij een verdediging gevonden in de Afrikaner, het Natalsche Boerenblad onder redactie van Rabie, vroeger verbonden aan de Bloemfonteinsche Express. Zijn betoog kwam hierop neer: het vergelijk is niet voor de eeuwigheid gesloten, zoo gauw gaat de taal niet ten onder; het zal wel anders worden. Dat is inderdaad een standpunt, waarop men de zaak wat luchtiger kan opvatten. Er is echter een bedenking: het Engelsch vreet zoo in in het taalgevoel der Boeren, dat men dat niet straffeloos vele jaren zijn gang kan laten gaan. Maar het slot is toch, dat o.i - gelijk zoo dikwijls in den oorlog - de moed hier te lande er gauwer uitgaat dan bij de Boeren zelf. In den oorlog is ten slotte de vrees wel bewaarheid, maar evenmin als voor het vrije volksbestaan van de Afrikaanders als voor hun taal lijkt ons de toekomst zonder hoop. En wij eindigen met onze instemming te betuigen met die kenners van de Boeren die zeggen: stel wat meer vertrouwen in hen, en blijf hen steunen. Uitgave 10 van 't A.N. V Verschenen: 10 Oude Nederlandsche Liederen voor koor met begeleiding, bewerkt door Fl. van Duyse en opgedragen aan Arnold Spoel. Het korte voorbericht zegt: ‘Er is geen plaats in Nederland of Vlaamsch-België, hoe klein ook, of er zijn wel vier menschen te vinden, die deze liederen kunnen uitvoeren. Het zijn geen concertstukken, die sterk bezette koren, goed geschoolde stemmen eischen: ze zijn de uiting van een volk dat zingen wil, ons eigen volk, dat zóó zijn ziel uitspreekt. En daarom verdienen ze door elk gekend en gezongen te worden.’ Exemplaren voor niet-leden zullen tegen f1.00 in een muziekhandel in Noord en Zuid worden verkrijgbaar gesteld. Leden van het Verbond kunnen bij vooruitbetaling exemplaren bekomen tegen f0.50, d.i. beneden den prijs dien het Verbond er voor gaf. Aanvragen te richten aan de Administratie. Vertegenwoordigers van het Verbond in den Vreemde. ‘Ons Volksbestaan’, orgaan van onze Groep Nederlandsch-Indië, bevat telkens artikelen, waarin op uitnemende wijze ons streven wordt uiteengezet. Zoo komt in het Maartnummer een artikel voor van Mr. W.F. Schimmel, ‘Stemmen van buiten’, waaruit het volgende wordt overgenomen: ‘De Nederlandsche emigrant dient op alle deelen van de wereld een Nederlander te vinden, voor hem bereikbaar, die hem op de hoogte brengt, van wat hij noodig heeft te weten. Op verscheidene plaatsen zullen consuls of consulaire agenten die taak op zich kunnen nemen. Waar deze niet zijn, wachte het Verbond niet op hunne benoeming, maar trede zelf handelend op en doe eene keuze. In de tweede plaats moet er verband ontstaan tusschen de Nederlanders in vreemde landen. Zij dienen voeling met elkander te hebben, doordrongen te zijn van den moreelen plicht om elkander te helpen. Daarbij denke men vooral niet dadelijk aan geldelijken steun. Er zijn ook Nederlanders, die tijdelijk in het buitenland vertoeven om hun brood te verdienen. Zij moeten aansluiting vinden bij de plaatslijke of landsvereenigingen in het buitenland. Goede raad is voor hen dikwijls meer waard dan geld. Er zullen ook Nederlanders zijn, zoo in het binnen- als buitenland, wier aanleg een verblijf in het buitenland noodzakelijk maakt om tot volle ontwikkeling te komen; die dienen geldelijk gesteund; niet alleen voor de opvoeding, maar ook in hun strijd in het leven. Nederlandsche kunstenaars, die wenschen op te {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} treden in het buitenland, dienen gesteund te worden, desnoods geldelijk. Schilders, tooneelspelers verbreiden den naam van een volk snel en eervol. De Nederlandsche kunstenaar vinde belangstelling bij zijn stamgenooten in het buitenland. Hij vinde er een tehuis en vrienden. Op handelsgebied zijn, buiten de consulaire verslagen om, honderden wenken in het orgaan te geven, van belang voor den Nederlander. In het orgaan dienen, evenals thans in “Das Echo” gebeurt, portretten der in het buitenland vertoevende Nederlanders van naam te worden opnomen, met hunne levensbeschrijving, opdat de jonge Hollander worde opgewekt het voorbeeld te volgen. Clubgebouwtjes, groepen, onderlinge feesten moeten worden afgebeeld. In een woord, het A.N.V. moet gestadig werken, om over heel de wereld een net te spannen van Nederlandsche belangen’ Dit artikel werd in de Hoofdbestuursvergadering van Zaterdag 29 April j.l. behandeld. Het Hoofdbestuur zal trachten in verschillende plaatsen vertegenwoordigers te krijgen, waar de consulaire dienst daarin niet voldoende kan voorzien, en houdt zich aanbevolen voor opgave van adressen van personen, die voor benoeming tot vertegenwoordiger in aanmerking zouden kunnen komen. Het zoo noodzakelijke verband tusschen de Nederlanders in den vreemde wordt zoo herhaaldelijk èn in het Hoofdbestuur èn in dit blad behandeld, dat er hier nu niet meer van kan worden gezegd. Wat helpen alle vrome wenschen, wanneer de betrokkenen zelf van verre blijven toezien of zelfs dàt niet eens? Laten wij hopen, dat ons aller onvermoeid wijzen op den plicht tot aaneensluiting ten slotte de oogen opent. Wanneer aanvragen inkomen om steun aan hen, wier aanleg een verblijf in het buitenland noodzakelijk maakt om tot volle ontwikkeling te komen, zal het Hoofdbestuur die gaarne overwegen, wanneer het gevolg van den steun kan zijn, dat de Nederlandsche stam er door wordt gebaat. Hetzelfde geldt voor onze kunstenaars. Het hoofdbestuur houdt zich zeer aanbevolen voor geregelde toezending, ter opneming in Neerlandia, van wenken op handelsgebied, van belang voor onzen Stam, en zal dezen arbeid gaarne geldelijk beloonen. Dezelfde bereidverklaring geeft het Hoofdbestuur, waar het betreft toezending van portretten en andere foto's, alsmede artikelen, alles betrekking hebbende op in het buitenland vertoevende Nederlanders van naam, Nederlandsche Kolonies, herinneringen in het buitenland aan ons roemrijk verleden, bewijzen van onzen weder opgewekten ondernemingsgeest, van krachtig vereenigingsleven, en dergelijke. Men bedenke dat het Hoofdbestuur niet alles alleen kan; het behoort gesteund te worden door de besturen der groepen en afdeelingen, door alle leden en verder allen die warm gevoelen voor de krachtige ontwikkeling van onzen Stam, en overtuigd zijn, dat alleen door aller samenwerking iets kan worden bereikt. Neerlandia wordt belangrijker naarmate het aan veelzijdigheid wint, naarmate er meer stemmen in klinken uit verschillende hoeken der aarde. Ons Boekenhuis te Rotterdam. (Bij de foto's) I. Gezicht in de sorteerzaal. Op de voorste tafel liggen een aantal pakketten, kranten en tijdschriften ter verzending gereed, o.a. naar Hull, St. Petersburg, Koningsbergen, Altona, Emden en een Holl. Kolonie te Somerset Oost (K.K.), eertijds te Adelaïde. Aan den muur Z Afr. bladen en platen van 't Z. Afr. landschap. De kasten bevatten boeken voor (van links naar rechts): ontwikkelden, bloemlezingen, ouderen, kinderen. Verder liggen op de tafels uitgezochte en nog niet uitgezochte boeken. II. Gezicht op de zalen. Op den voorgrond de sorteerzaal daarachter de pakzaal. Aan den wand en op deurposten: portretten van beroemde Z. Afrikaners, herinneringen aan den oorlog, kaarten van Z.A., portretten van H.M. de Koningin, Pres. Steyn enz. De kasten bevatten (van links naar rechts) boeken over Z.A. en den Oorlog, zang en tooneel, tijdschriften, stichtelijke lectuur. Wet op het Nederlanderschap. Door de Nederlanders te Smyrna is het volgend adres verzonden aan den Min. van Buitenlandsche Zaken: Smyrna den 29 April 1905. Excellentie, De ondergeteekenden, meerderjarige Nederlanders van het mannelijk geslacht, wonende te Smyrna, met leedwezen vernomen hebbende, dat een drietal vroegere leden der Nederlandsche kolonie in het consulaire ressort van Smyrna, tengevolge van het door een onwillekeurig verzuim niet naleven van Artikel 7 sub 5 der wet op het Nederlanderschap, hunne nationaliteit tegen hun wil hebben verloren, nemen naar aanleiding van dat feit de vrijheid, zich in hunne hoedanigheid van rechtstreeks bij de zaak betrokkenen, tot Uwe Excellentie te wenden met het eerbiedig verzoek, dat het Haar moge behagen, het noodige te doen, om tot de gewenschte wijziging te geraken van eene wetsbepaling, waarvan gebleken is, dat zij voor het als Nederlander geboren individu het gevolg kan hebben, van het onvervreemdbaar recht als Nederlander te leven en te sterven, tegen zijn wil, te worden vervallen verklaard. Wel is waar is het den ondergeteekenden bekend, dat door Uwe Excellentie in Hare Memorie van Antwoord op het voorloopig verslag der Eerste Kamer der Staten Generaal betreffende de begrooting van Justitie is verklaard geworden, dat zij zich wenscht aan te sluiten bij diegenen, die de meening uitspraken, dat voor hen, die door een onwillekeurig verzuim hun Nederlanderschap hebben verloren, en blijk geven, op het terugbekomen daarvan prijs te stellen, eene gemakkelijke en weinig kostbare wijze van naturalisatie behoort te {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ons Boekenhuis, Van der Duynstraat 63, Rotterdam. I. Gezicht op de Sorteerzaal. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding II. Gezicht op de Zalen.==} {>>afbeelding<<} {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} worden opengesteld; wel is waar verheugt het den ondergeteekenden zeer, dat een daartoe strekkend voorstel van wet reeds in bewerking is, maar door eene nieuwe wet op de naturalisatie wordt niet uit den weg geruimd het tegen de handhaving van Artikel 7 sub 5, met recht geopperde bezwaar, ‘dat het niet te verwachten is, dat iemand, die in het Buitenland woont, zich gedurende tien jaren den juisten datum zal herinneren, waarop van een vernieuwden wensch zijnerzijds zal moeten blijken, om Nederlander te blijven’, en de mogelijkheid, dat zoo iemand, zij het dan ook slechts tijdelijk, van zijn onvervreemdbaar recht, Nederlander te zijn en te blijven, tegen zijn wil wordt vervallen verklaard, zal blijven bestaan, met al de nadeelen die daaruit kunnen, voortvloeien niet alleen voor den betrokkene zelf, doch ook voor zijne erfgenamen, schuldeischers en andere belanghebbenden in het moederland; - die nadeelen zullen vooral zeer voelbaar zijn, wanneer de van zijne nationaliteit beroofde in een Exterritorialiteitsland als Turkije woont, want van het oogenblik waarop zoo iemand zijn Nederlanderschap verliest, geraken zijne persoon en zijne bezittingen tevens, onder Turksche rechtsmacht. Velen der ondergeteekenden kunnen zich zeer goed vereenigen met het indertijd door de ontwerpers der tegenwoordige wet op het Nederlanderschap in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer der Staten Generaal a.v. geuite gevoelen: ‘Er moet een weg zijn langs welken het verlies van het Nederlanderschap mogelijk is, ook om onverschilligen, al diegenen die door daden toonen geen belang meer te stellen in het Moederland, en hen die daarvan vervreemd zijn, te kunnen afschrijven van de lijst zijner leden,’ maar geen oogenblik aarzelen zij vrijmoedig en eenstemmig te verklaren, dat het onbillijk zoude wezen, het verzuim, zich op een willekeurigen, elke tien jaren terugkeerenden datum te doen inschrijven bij burgemeester, gezant of consul, te beschouwen als een ‘daad’ waardoor de in het buitenland wonende Nederlander zou hebben ‘getoond’ geen belang meer te stellen in het Moederland of daarvan te zijn vervreemd, en indien de Nederlandsche Regeering het in het openbaar belang noodig acht steeds met juistheid te weten, welke Nederlanders in het Buitenland wonen, en waar zij verblijf houden, dan zou volgens de bescheiden meening van de ondergeteekenden, Artikel 7 sub 5 van de Wet op het Nederlanderschap gevoegelijk kunnen worden vervangen door het voorschrift dat alle in het Buitenland wonende Nederlanders verplicht zijn, zich gedurende het eerste kwartaal van elk jaar te doen immatriculeeren bij het Nederlandsch Gezantschap of een Nederlandsch Consulaat in het land waar zij wonen; - het niet naleven van dat voorschrift zou met boete kunnen worden strafbaar gesteld, en die boete zou ook in landen waar de vertegenwoordigers der Nederlandsche Regeering geen rechtsmacht bezitten, gemakkelijk te innen zijn, telkenmale wanneer de nalatige zich aan den vertegenwoordiger van de Nederlandsche regeering in het land waar hij woont, wendt, zij het ter verkrijging van het een of ander officieel stuk, zij het ter verkrijging van bescherming. Voor de in Turkije wonende Nederlanders bestaat een dergelijk voorschrift reeds sedert 1894; - krachtens een in December van dat jaar uitgevaardigd politie-reglement is aan alle in Turkije wonende Nederlanders door de Nederlandsche consulaire ambtenaren de verplichting opgelegd, zich jaarlijks aan de kanselarij van het Nederlandsch Consulaat te doen immatriculeeren, en zich van een jaarlijks te vernieuwen verblijfpas te voorzien; de overtredingen van dat reglement zijn strafbaar met hechtenis of boete, en mochten er dus voor Uwe Excellentie, tegen de verwachting van de ondergeteekenden, overwegende redenen bestaan om in Artikel 7 sub 5, van de Wet op het Nederlanderschap geene wijziging te brengen, zoo verzoeken zij Uwe Excellentie eerbiedig, de in Turkije wonende Nederlanders in de toekomst van het naleven van dat Artikel vrij te stellen, deels met het oog op het bestaan van vermeld politie reglement, deels omdat ook het moederland er belang bij heeft, dat de in Turkije wonende Nederlanders, tengevolge van het verlies hunner nationaliteit, niet worden onttrokken aan de Nederlandsche consulaire rechtsmacht, en niet wat hunne persoon en hunne bezittingen aangaat onder Turksche rechtsmacht geraken, hetgeen bovendien in strijd zou zijn met de bedoeling der tusschen Nederland en Turkije afgesloten capitulatiën. Met verschuldigden eerbied hebben de ondergeteekenden de eer te zijn, enz. Volgen de handteekeningen. Zuid-Nederland Vacantie. HH. Studenten zullen weldra na afgelegd examen met verlof hunne academiestad verlaten, al dan niet uitgestudeerd. We verzoeken hun dringend ons hun tijdelijk of voor goed veranderd adres te willen opgeven, opdat niet de bestelling van Neerlandia in 't ongereede gerake, zooals verleden jaar bepaaldelijk met Leuven het geval geweest is. In onze Takken. Aalst. Op Zondag 7 Mei belegde de Aaltersche Tak een openbare vergadering in Vlaanderen's Gasthof, waar door den heer H. Meert het Wetsvoorstel Coremans werd toegelicht. (Onder de rubriek Gent wordt hierover een woord meer gezegd.) De aanwezigen teekenden een verzoekschrift aan den Voorzitter en leden der Kamer van Volksvertegenwoordigers, opdat dit wetsvoorstel zoohaast mogelijk zou besproken en tot wet gemaakt worden. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Op Zondag 27 Mei begaven bestuursleden van dezen Tak zich naar de gemeente Meire, waar, in de zaal van het Gemeentesecretariaat, welwillend door de overheid beschikbaar gesteld, de heer Meert dezelfde voordracht hield voor een talrijke vergadering. Niettegenstaande dat de redenaar in bizonderheden moest treden over de indeeling van ons onderwijs, waaromtrent de vrees kon bestaan, dat ze minder goed zouden begrepen worden door personen, die alleen lager onderwijs genoten hadden, bleek het toch, dat de aanwezigen zeer goed de bewijsvoering verstaan hadden, dat het wetsvoorstel niet ongrondwettelijk is, niet aandruischt tegen de vrijheid van onderwijs, en zich zeer goed rekenschap daar van gaven, dat ontoereikende taalkennis bij de hoogere standen aanleiding geeft tot zeer groot ongerief voor de lagere en dat het wetsvoorstel Coremans met betrekking tot onze volksbeschaving een hoog sociale beteekenis heeft. Het was dan ook met groote bereidwilligheid, dat de aanwezigen het verzoekschrift aan de Kamer teekenden. De bestuursleden van den Aalterschen Tak hebben zich, van hunnen kant, kunnen overtuigen, dat dergelijke volksvergaderingen voortreffelijke vruchten voor de Vlaamsche beweging zouden kunnen hebben, indien ze talrijk en geregeld gehouden werden. En met hoe kleine moeite zijn ze te beleggen! De hoofdonderwijzer van Meire was zoo vriendelijk geweest door de schooljongens een honderdtal uitnoodigingen, met cyclostile gedrukt, te laten bestellen. De onkosten zijn van geen belang: het papier. En als men er zou willen gebruik van maken: he-Secretariaat van Groep B geeft zijn moeite daart voor gratis. Onze Takken zijn aangezet geworden om te ijveren voor het Wetsvoorstel. We zien nog altijd het uitwerksel van die uitnoodiging tot werkzaamheid te gemoet. Alhoewel zijn woorden niet iedereen schenen te bevallen, heeft de heer Maes op de Algemeene Vergadering toch harde waarheden gezegd. Hoe willen we het volk voor onze beweging winnen, als we niet tot dat volk gaan om het te doen instemmen met de eischen van de Vlaamsche beweging en die eischen te doen steunen? Het is heel mooi het goed te meenen met onze beweging. Maar de handen uit de mouw steken en zijn goed meenen gepaard laten gaan met een daad is toch nog een weinig beter. In de Letterkundige Afdeeling van dezen Tak werd alweer goed werk verricht. De heer P. Nijs, student, had het over het Water uit een oogpunt van gezondheid en wist heel duidelijk uiteen te zetten welke eigenschappen gezond water moet bezitten; hoe het verontreinigd wordt; hoe het door toestellen kan gezuiverd worden. De heer Nijs is een voortreffelijk teekenaar en toonde op het zwarte bord, honderden malen vergroot, welke micro-organismen in het water voortwoekeren en het soms gevaarlijk maken. Ook de toestellen tot zuivering wist hij met fiksche trekken duidelijk voor ons oog te tooveren. Nijs zal een goede worden voor het populariseeren van wetenschappelijke begrippen in volksvoordrachten. Op 1 Juni trok de Letterkundige Afdeeling op reis - te voet - naar de oude, historische Abdij van Afflighem; vandaar naar het schilderachtig kerkje van Meldert; dan voort naar de oude steengroeven van de Mazelgraat, die den steen geleverd hebben voor de kathedraal van Antwerpen, het stadhuis van Aalst..... Dan weer voort naar het Krevaalbosch, waar de eigenaar, ons beschermend lid, notaris Breckpot, ons vergund had naar hartelust rond te kuieren. Daarvoor zij hem hier onze beste dank gebracht. We waren niet uit voor pleizier alleen. Neen, bij het klooster werd een woord gewijd aan de geschiedenis van dat aloude sticht en er aan herinnerd, dat onder meer doorluchtige grooten, hier een Koningin van Engeland werd begraven, dat hier Sanderus, de schrijver van de Flandria illustrata heeft gearbeid en is gestorven. De wisselvalligheden door het klooster ondergaan in den loop der tijden werden meegedeeld. Te Meldert werden op het bord van de muziekmaatschappij, - dat kwam zoo juist van pas - architectonische motieven geteekend, geschikt om de bouwkundige eigenaardigheden van het kerkje te laten begrijpen. Ook een woord historische toelichting bijgevoegd. Maar het Krevaalbosch - in den morgen was reeds een eerste maal halt gehouden in het Kluisbosch - dat was een andere kerk, Hooft's ‘tempel van ongekorven hout’, met zijn statige beuken. Hier werd gesmuld van de meegenomen proviand, genoten van het heerlijke natuurschoon; genoten ook van kunst. Kerlingaland, 't Was in de Lente, Mijn Moederspraak, en zoo menig mooi lied, ons uit de verte, van op een hoogte, tusschen de stammen dezer reuzenboomen door den Heer Hallaert en Mej. Wellekens toegezongen, vergeten we nooit, evenmin als dezen geheelen dag, doorgebracht in dat schoone gedeelte van den Oostelijken rand van Oost-Vlaanderen, den Westelijken van Brabant: van 8 u. 's morgens op de been; 's avonds 8 u. thuis en haast niet moe! Antwerpen. De Eerwaarde Heer Hugo Verriest heeft eene voordracht gehouden in de kleine zaal van den Dierentuin. Bij de twee uren heeft hij gesproken, in die ongekunstelde, gemoedelijke taal van den geboren causeur, afwisselend geestdriftig en dichterlijk, of schalksch en luimig, maar altoos even innemend en boeiend. Hij praat eenvoudig weg, zoo gelijk Gezelle zong, doch vol ziel en geest, om oor en hart zijner verrukte toehoorders te vangen. Ditmaal had de alom gevierde redenaar het over 't Vlaanderen uit zijn jongen tijd en 't Vlaanderen van heden. Welk verschil tusschen die twee! Toen, een leelijk land, onbekend en onbemind zelfs bij zijn eigen kinderen; bewoond door leelijke menschen, die alle besef van eigenwaarde en fierheid schenen verloren te hebben. Thans, een schoon land, hooggeschat overal, en menschen met het {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} blijde hoofd omhoog, bewust van de vroegere grootheid van hun volk, verjongd door de hoop van in de toekomst opnieuw eene rol van beteekenis te spelen. En wie heeft dien ommekeer teweeggebracht? Vlaanderen's dichters en kunstenaars. Zij bezingen ons land en doen het herleven. Vlaanderen ontwaakt meer en meer, langzamerhand wordt alles weer Vlaamsch. Het onderwijs alleen bleef nog grootendeels verfranscht, doch ook op dit gebied daagt er beterschap op. Edward Coremans zal ons het onderwijs in de moedertaal schenken, zeide de redenaar tot den grijzen strijder, die in de zaal aanwezig was. Het talrijk publiek, waaronder zeer veel dames, juichte den heer Verriest hartstochtelijk toe; aan de opgetogenheid kwam schier geen einde. Brussel. De Brusselsche Tak richtte samen met het Kunstgenootschap De Distel een goed geslaagd concert in met de medewerking van Mevr. Ceuppens, Mej. Elias, de HH. Backaert, E. Gaspart en Floris T'Sjoen, onder de leiding van M. Arthur Wilfort. Bij die gelegenheid werden door De Distel geschenken in boeken overhandigd aan Mej.en Roza Van Meer, Laura Demanet, Amelia De Vadder, die zich onderscheiden hadden in de Nederlandsche taal in den prijskamp van 1904 en aan Mej.en Christina Kesler en Martha Van den Bergen, die in onze taal uitblonken op haar eindexamen voor onderwijzeressen. Eenstemmig heeft het Bestuur van den Tak op voorstel van Mr. W. Thelen, de wenschelijkheid van een vereenvoudigde spelling erkend en besloten de quaestie op de dagorde van de eerstvolgende algemeene vergadering te laten brengen. Gent. - Op 1 Mei had de Letterkundige Afdeeling de leden van den Gentschen Tak uitgenoodigd op eene voordracht van den Heer H. Demarez over ‘De Vlaamsche Primitieven in verband met de tentoonstelling van Brugge.’ Hij verduidelijkte zijne studie door eene reeks prachtige lichtbeelden en het ware moeilijk te zeggen wie het meest hebben genoten, of zij die de besproken kunstwerken in de tentoonstelling van Brugge mochten bewonderen, of zij die voor het eerst die kunstschatten uit ons rijk verleden mochten vergelijken, al was het maar in afbeelding. Van de volmaakte, naturalistische kunst der Van Eyck's af, voerde de spreker zijne toehoorders, eerst tot den mystieken Hans Memlinck welke een overgang maken tot werken als die van Rogier Van der Weyden, Pieter Cristus, Hugo van der Goes en Dirk Bouts, allen meesters wier eigenaardige eigenschappen de redenaar klaar wist te doen uitkomen. Verder kwamen Geraard David, Bosch, Metsijs, de laatste Gothieken ter sprake, wees de Heer Demarez op den overgang tot het romantisme en sloot zijne voordracht met de bespreking van de gezonde, persoonlijke kunst van Pieter Brueghel, den Oude. De Heer Meert sprak op 22 Mei over het ‘Wetsvoorstel Coremans’. Na eene historische inleiding over de reeds verkregen taalwetten, die wij slechts hebben veroverd nadat sommige Vlamingen tengevolge van den slechten taaltoestand geld, eer, vrijheid, ja zelfs het leven hadden verloren, lichtte de spreker het wetsvoorstel Coremans toe, wees op zijne beteekenis, ontzenuwde de argumenten, die er tegen worden ingebracht, bewees er de rechtvaardigheid van, en telde de voordeelen op die het voor de Vlaamsche beschaving bewaart. Overtuigend en meesleepend tevens, versterkte de rede van den heer Meert in de toehoorders het besef dat Coremans wet er komen moest! Sinds eenigen tijd is ook in de Letterkundige Afdeeling van den Gentschen Tak tot een maandelijksche bijeenkomst besloten om de middelen te beramen, die kunnen gebruikt worden tot bevordering van de Vlaamsche belangen. Daarin besprak de Heer Brienen: ‘Propaganda voor de Vlaamsche Zaak’; de Heeren Wasteels en Maes debateerden over de beteekenis der Vlaamsche Beweging. In de vergadering van Mei gaf ons de Heer Wasteels eene verrassende en doorslaande reeks ernstige statistieken over de uitslagen van ons tweetalig onderwijs in de Vlaamsche Nijverheids- en andere scholen. Die statistieken zijn, met betrekking tot het Wetsvoorstel Coremans en de Vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool van buitengewoon belang. Het was trouwens de stelling van den Heer Wassteels, dat alleen de Vlaamsche Hoogeschool wijziging van belang in onze taaltoestanden kan brengen en aan de reeds veroverde taalwetten hun volle uitwerking verzekeren. Deze vergaderingen mogen met recht de ‘Hoogeschool van het flamingantisme’ genoemd worden; met zulken ernst en zulke grondigheid worden er de Vlaamsche vraagstukken van aanbelang besproken. Mechelen. - Werkzaamheden der tweede helft van het winterseizoen. 1. De lessen van hooger onderwijs van het volk, worden voortgezet. 2. M. Sabbe houdt in de eerste algemeene vergadering na Nieuwjaar een zeer belangwekkende voordracht over Mythologie en Folklore. Op wetenschappelijke wijze doet hij het verband tusschen beiden uitkomen, geeft de geschiedenis van de methode gevolgd voor de folklore en wijst op het nut van deze studie. 3. De Tak bezorgt de ontvangst van Gen. Kritzinger en Ds. van Heerden. In de 2e algemeene vergadering wordt Mr. Delvaen als penningmeester aangesteld in vervanging van Ing. Van den Berghe, die onze stad verlaten heeft. Het bestuur brengt hier een dankbare hulde aan den afgetreden penningmeester voor de vele diensten door hem aan onzen Tak bewezen. De tak sluit het winterseizoen met een voordracht van den E.H. Hugo Verriest. Het Cijferistengild, onder de kundige leiding van M. Aloys Desmet, geeft een klein concert, dat ruimen bijval geniet: koren van Hauptman, Schubert, en Blockx, en liederen van Waelput, {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Schubert, Desmet, Tinel, Brandts-Buys en Hullebroeck. Op zijn gewone, diepgevoelde en eigenaardige manier spreekt ons Verriest over zijn grooten meester Gezelle. De geheele, goedgevulde zaal hangt aan zijne lippen en stormachtige toejuichingen besluiten de voordracht. M. Tack, Voorzitter, bedankt den spreker met het voordragen van het ‘Meezennestje’ van Gezelle. Deze avond zal de werkzaamheden van het Verbond beter doen kennen en naar waarde doen schatten en is eene mooie belofte voor de toekomst. * * * Tot uitvoering van de beslissing, genomen op de Algem. Vergadering, werden de H.H. Volksvertegenwoordigers, die leden zijn van het A.N.V., aangeschreven, opdat ze hun medewerking zouden verleenen om te komen tot een onverwijlde bespreking van het Wetsvoorstel Coremans. Van de H.H. Anseele, Buyl, Van der Linden mochten we schriftelijk de beste beloften ontvangen. Liederen voor ons volk. Sedert October verschijnen iedere maand bij de H.H. Leo en Albert Bouchery, Hopland 22, Antwerpen, ‘Liederen voor ons volk’. Elk nummer is goed verzorgd, in een mooi grijs omslag, en wat meer is, de jaargang is tot een zeer voordeeligen prijs te bekomen: 2 fr. voor Antwerpen, 2.50 fr. buiten Antwerpen. Al onze talentvolle toondichters verleenen hunne medewerking aan die uitgave; de muziek der verschenen nummers is heel melodieus, eenvoudig, oprecht voor het volk geschreven, en past uitstekend bij de woorden. Zijn reeds verschenen: Muziek: Gedicht: a) Het proefnummer, Avondgroet, Schreij, Dautzenberg. October: Het Lied, J. Blockx, De la Montagne. November: Van een Smeder, Wambach, Leo Bouchery. December: Verlangen, Gilson Paul, P. Schmidt. Januari: Wiegeliedje, Edm. Keurvels, L.B. Februari: Aan u alleen, Em. Hullebroeck, W. Gyssels. Maart: Werken, P. Lebrun, J. Bouchery. Oost-Indië Jaarverslag over 1904 der Groep Ned. Indië. § I. Samenstelling van het Groepsbestuur. Vergaderingen. Bij het begin van het verslagjaar bestond het Bestuur der Groep Ned. Indië van het A.N.V. uit de heeren: Mr. J.W.Th. Cohen Stuart, Voorzitter, J. Dinger, 1ste Ondervoorzitter, Ds. A.S. Carpentier Alting, 2de Ondervoorzitter. Mr. J.H. Abendanon, H.M. la Chapelle, J.P.C. Hartevelt, L.E. Martens, Mr. A.A. van Oven, C.F.H. Tückermann, J.J. van de Geijn, J. Potsma, D.J.W. van Rees, J.E. Bijlo, Penningmeester, Mr. W.L. Borel, Secretaris. In den loop van 1904 kwamen in deze samenstelling de volgende veranderingen. De heer Cohen Stuart bedankte als voorzitter en werd vervangen door den heer H.E. Steinmetz, Hoofdambtenaar. In de plaats van de heeren L.E. Martens, J. Postma en Ds. A.S. Carpentier Alting, die wegens vertrek hunne functien moesten nederleggen, werden gekozen de heeren J.M.H. van Oosterzee, H.A. Kooij en J. Stigter. Eerstgenoemde bedankte echter, terwijl de heer Stigter zich kort na zijn optreden genoodzaakt zag zijn ontslag te nemen. In hun plaats werden geen nieuwe leden gekozen, hetgeen evenmin gebeurde toen de heer C.F.H. Tückermann naar Nederland vertrok. Ds. A.S. Carpentier Alting nam na zijn terugkomst weer zitting in het bestuur. Verder vertrok naar Nederland de heer J.E. Bijlo; in zijn plaats werd de heer F. Reijsenbach Hzn. tot lid tevens penningmeester gekozen. De Secretaris Mr. W.L. Borel nam ook zijn ontslag. De keuze van den vervanger werd overgelaten aan den nieuwen Voorzitter, die als Secretaris aanwees den adjunct-Secretaris F.F. Borel, welke laatste betrekking met ultimo van het verslagjaar in beginsel werd opgeheven. De samenstelling van het Bestuur bij het einde van het verslagjaar is dus als volgt: H.E. Steinmetz, Voorzitter, J. Dinger, 1ste Ondervoorzitter Ds. A.S. Carpentier Alting 2de Ondervoorzitter. Mr. J.H. Abendanon, H.M. la Chapelle, J.P.C. Hartevelt, Mr. A.A. van Oven, H.A. Kooij, J.J. van de Geijn, D.F.W. van Rees, F. Reijsenbach Hzn., Penningmeester, F.F. Borel, Secretaris. In den loop van het jaar werden 3 bestuursvergaderingen gehouden; algemeene vergaderingen werden niet bijeengeroepen. § II. Vertegenwoordiging der Groep Ned. Indië in het Hoofdbestuur. Van de personen die einde 1903 de Groep in het Hoofdbestuur vertegenwoordigden vertrok de heer Jhr. O. van der Wijck naar Indië en werp vervangen door den heer Dr. J.J.A. Muller. § III. Vertegenwoordiging van 't Groepsbestuur op verschillende plaatsen in Ned. Indië en oprichting van plaatselijke afdeelingen der Groep. Met genoegen kan worden vermeld dat verscheidene personen zich uit eigen beweging aanboden om als vertegenwoordiger der Groep op te treden. Zoo zijn thans als zoodanig werkzaam de heeren: Mr. W. Rahder te Semarang. K.H. Corporaal te Soerabaja. Mr. A.E. van Arkel te Garoet. F.K. Overduijn te Tegal. Dr. H.B. van Buuren te Kediri en J.G. Verdam te Makasser. Verder werden te Semarang, Soerabaja en Buitenzorg pogingen gedaan om tot de oprichting eener afdeeling te geraken. Voorloopig hadden deze po- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} gingen alleen te Buitenzorg resultaat, doch het laat zich aanzien dat ook op beide andere plaatsen wel eene afdeeling tot stand zal komen. Te Buitenzorg werd in Maart eene afdeeling opgericht. Het Bestuur werd samengesteld uit de heeren: G.J. Oudemans, assistent-resident, Voorzitter; H.J. van Brink, Secretaris; J.M. Moorrees, Penningmeester; J. Pit en A.L. Edwards. Op 19 Mei werd het ontworpen afdeelingsreglement aan het Groepsbestuur ter goedkeuring aangeboden en op de bestuursvergadering d.a.v. ongewijzigd bekrachtigd. Van de reeds bestaande afdeelingen bestond het bestuur op het einde van het verslagjaar uit de volgende personen: Afdeeling Batavia. Voorzitter: Ch.R. Bakhuizen van den Brink, Ondervoorzitter: Th.G.G. Valette, Secretaris: J.W. Roessingh van Iterson, Penningmeester: D.A. Hooijer, Leden: Mr. B. Nijmann, J.M.H. van Oosterzee, Ds. C. Rogge, H.F. Roll, Mr. J.H. Carpentier Alting, J.F.H. Koopman, W.J. de Bordes en J.H. Jacobs. Afdeeling Kedoe. Voorzitter: Ds. W.J. Boelman, Secretaris-penningmeester: A.J. Spoel, Bibliothecaris: J. van Leeuwen. Afdeeling Bandjermasin. Voorzitter: C. Verheul, Secretaris: Ds. W.L. Visser, Penningmeester: A. van Delft. Afdeeling Ternate. Voorzitter:................................, Secretaris-penningmeester: M. Christiaanse. § IV. Groepsleden. In den loop van het verslagjaar steeg het aantal leden van 540 tot 831, waaronder 1 begunstigend en 68 beschermende leden. § V. Verrichtingen van het Groepsbestuur. Van de in het vorig verslag genoemde onderwerpen kan het volgende worden medegedeeld: Fröbelscholen: Blijkens de hierbij overgelegde door den penningmeester van het Groepsbestuur opgemaakte rekening en verantwoording van het fröbelfonds werd voor dat fonds in 1904 ontvangen f122.65 en bedroeg dit in totaal f3845. - Daarvan werden ondersteund fröbelscholen te Bandoeng, Magelang, Makasser, Banda Neira, Bandjermasin, Palembang en Fort de Kock. Op het einde van 1904 was nog aanwezig een een som van f970. - Het laat zich dus aanzien dat binnen enkele maanden het geven van tegemoetkomingen aan fröbelscholen zal moeten worden gestaakt. Door het Groepsbestuur worden middelen beraamd om aan den geldnood dezer inrichtingen tegemoet te komen. Leergangen in de Ned. taal voor Inlanders en Chineezen. Aan den Hollandschen cursus te Batavia werd uit de Groepskas een subsidie verleend van f180. - Prijsvragen. In het begin van 1904 viel de beslissing der 2 commissiën nopens de door het Groepsbestuur uitgeschreven twee prijsvragen voor kleine in de Ned. taal geschreven verhandelingen. Voor de prijsvraag eerste soort werd geen 1ste prijs toegekend maar wel 2 tweede prijzen n.l. aan ‘Een Indisch Letterpraatje’ door Papageno (S. Kalff te Haarlem) en aan ‘De Stommeling’ door Coöperatie (M.P. de Clercq te Haarlem) Van de prijsvraag tweede soort werd de 1ste prijs toegekend aan ‘Iets over opvoeding’ door Sisinglor (C. Lekkerkerker te Probolingo) en de 2de prijs aan ‘de Jeugd van Djimin’ door Emira (Mejuffrouw A.M. Gerth van Wijk te 's-Gravenhage), terwijl verder nog prijzen werden toegekend aan ‘Ieder denkt het zijne’ door Soeka Kerdja (F. van der Woude te Pasoeroean), ‘De bewoners van het oude Java’ door al Qisjah (Mevrouw N. Lamberts geb. Groenemeijer te Ginneken) en ‘Javaansche arbeiders in Suriname’ door Javanenvriend (F.W. Morren te Amsterdam). Deze werkjes zullen door de firma Kolff & Co. te Batavia worden gedrukt en voor het algemeen verkrijgbaar gesteld tegen een geringe prijs. Verspreiding van geschriften. Eenige door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen uitgegeven werkjes werden den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid aangeboden ten einde ze te doen opnemen in de schoolbibliotheken. De poging mislukte echter, daar uit de van de verschillende Europeesche Schoolcommissiën ontvangen antwoorden bleek, dat de boekjes bijna niet gelezen werden. Ten einde kinderboeken te kunnen verspreiden over de volksleesgezelschappen, werd in overleg getreden met het Ned. Indische Onderwijzersgenootschap om de beschikking te verkrijgen over de boeken door de beoordeelingscommissie van kinderlectuur reeds verhandeld. Met de meeste bereidwilligheid werd aan het verzoek van het Groepsbestuur voldaan en werden een 250-tal boeken afgestaan. Verder werd het aanbod van de boekencommissie van het A.N.V. te Rotterdam om aan boekerijen hier te lande boeken te verschaffen aan alle afdeelingsbesturen en vertegenwoordigers overgebracht, met verzoek te willen mededeelen of zij van dat aanbod gebruik wenschten te maken. Antwoorden hierop zijn nog niet ontvangen. Propaganda. Op het voorbeeld van hetgeen in Nederland gebeurt zijn een duizendtal briefkaarten verspreid tot opwekking om toe te treden tot het Verbond. Het gevolg is geweest, dat verscheidene nieuwe leden toetraden. Voorts is met de directiën der stoomvaartmaatschappijen op Nederland en in den Archipel afgesproken, dat op elke boot een exemplaar van Neerlandia ter lezing zal worden gelegd. Verder is eene propaganda-commissie ingesteld. De taak dezer Commissie bepaalt zich in hoofdzaak tot het werven van leden en tot aanbeveling van maatregelen aan het Groepsbestuur om hetzelfde doel te bereiken. Een der eerste voorstellen is {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest het uitgeven van een eigen orgaan en tot het verspreiden op uitgebreide schaal van werfkaarten. Tot het doen van eerstgenoemd voorstel heeft geleid de overweging dat om de bestaande leden te behouden en nieuwe te werven, het noodig is dat iedereen geregeld op de hoogte wordt gehouden van wat te Batavia en elders geschiedt ter bereiking van het doel, waarvoor zij hunne bijdragen storten of zullen storten. Wel bestaat het orgaan van het het A.N.V. Neerlandia, doch dit is niet voldoende, aangezien de in dat tijdschrift opgenomen artikelen uit Insulinde wanneer ze minstens twee maanden nadat ze geschreven werden onder de oogen der Indische lezers komen niet den tegenwoordigen toestand weergeven. Beide voorstellen zijn door het Groepsbestuur aangenomen, het eerste onder nadere goedkeuring van het Hoofdbestuur. Nog een middel is door het Groepsbestuur aangewend om het aantal leden uit te breiden en wel het sluiten eener overeenkomst met den leider van het Brondgeest-tooneelgezelschap, waardoor aan de leden eene belangrijke vermindering werd toegestaan op de toegangsprijzen tot de voorstellingen van die troep. Het resultaat hiervan bleef echter ver beneden verwachting. § VI. Verrichtingen der afdeelingen. *) a. Batavia. Ook in dit jaar heeft het Bestuur der Afdeeling Batavia getracht het lidmaatschap aantrekkelijk te maken door het bevorderen, zooveel mogelijk, van gezellige bijeenkomsten, waarin er naar gestreefd werd, schoonheid van taal en gedachten te verspreiden en aan het doel van het Algemeen Nederlandsch Verbond meer bekendheid te geven. Als sprekers traden op de heeren H.Z. Zegers de Beijl, Jhr. W.H.W. de Kock, Th.J.A. Hilgers en J.A. Schröder. Mej. Belder, Ned. tooneeliste, gaf een verzenavond. Het vorige verslag repte van pogingen van de zijde van het afdeelingsbestuur om aan de Chineesche school in de Beneden Stad, waar nu een Engelsch onderwijzer werkzaam is, een Hollandschen onderwijzer werkzaam te krijgen. In het afgeloopen jaar ging het hiermede voort, echter zonder den gewenschten uitslag. Geldgebrek schijnt in hoofdzaak de reden te zijn waarom door de Chineezen niet voorzien wordt in de behoefte aan onderwijs in de Ned. taal. Intusschen neemt het onderwijs in het Engelsch onder de Chineezen ten koste van het Nederlandsch toe. Het bestuur heeft de Vereeniging waaraan de bedoelde school behoort, den raad gegeven een Hollandschen Cursus te openen, zooals er in 1904 een door den heer Hilgers is tot stand gebracht met den steun van het Groepsbestuur. Zeker niet de minst belangrijke maatregel door deze Afdeeling in het verslagjaar genomen is het in het leven roepen voor minvermogenden van leesgezelschappen, uitsluitend van Ned. boeken en tijdschriften. Door het Afdeelingsbestuur werden exemplaren van het maandblad Neerlandia aangeboden aan de Directies der Societeiten ‘Concordia’, ‘Harmonie’ en ‘Weltevreden’; eerstgenoemde directie heeft daarin aanleiding gevonden zich op het maandblad te abonneeren. Nadat het Groepsbestuur aan dat van den Ned. Indischen Kunstkring had medegedeeld, van gevoelen te zijn dat medewerken aan een feestviering bij de 300e herdenking van Rembrandt's geboorte een afdeelingszaak is, wendde dat Bestuur zich tot het afdeelingsbestuur; gaarne nam dit de uitnoodiging aan en benoemde het zijn voorzitter, ondervoorzitter, penvoerder en lid, den Heer van Oosterzee, tot eene Commissie die zich ten deze met eene Commissie uit het Kunstkring-bestuur zal verstaan. Het aantal leden blijft toenemend. Bij het ontstaan der afdeeling 86, klom het in 1903 tot 224 en bedroeg aan het einde van ons verslagjaar 318, waarvan 1 begunstigd lid, 32 beschermende en 4 buitengewone leden. b. Buitenzorg. Naar aanleiding van eene daartoe strekkende uitnoodiging van den Resident van Batavia, den Heer Bakhuizen van den Brink, werd door den sedert met buitenlandsch verlof vertrokken Assistent-Resident alhier, den Heer J. Oudemans, eene oproeping gericht tot een twintigtal ingezetenen van Buitenzorg - van wie sommigen reeds lid van het A.N.V. waren - om te zijnen huize te vergaderen, ten einde zoo mogelijk tot de oprichting te dezer stede van eene Afdeeling van het A.N.V. te geraken. Een Commissie, waarin zitting hadden de Heeren Dr. G. van der Harst, J. Pït en H.J. van Brink, maakte de door haar voor de Afdeeling Buitenzorg ontworpen ‘Voorschriften’ met bijbehoorende toelichting openbaar in het hier verschijnend blad ‘De Oprechte Buitenzorger’ In de algemeene vergadering van leden op 26 Maart 1904 mochten die Ontwerp-voorschriften de goedkeuring der aanwezigen wegdragen. Wanneer niet door een groot aantal leden de inkomsten aanzienlijk zullen toenemen, zullen de werkzaamheden der Afdeeling noodwendig onder het bestaand gebrek aan fondsen moeten lijden. De geldelijke toestand der Afdeeling is op het oogenblik van dien aard - zooals hieronder zal blijken - dat er voorshands niet aan kan worden gedacht de hand te slaan aan de vele op het lijstje staande werkzaamheden, met name het verleenen van geldelijken steun aan hier ter stede bestaande leergangen. Wel is waar kan toewijding van Bestuurs- en gewone leden veel vergoeden, doch wanneer die toewijding niet gepaard gaat met de beschikking over fondsen, is de Afdeeling gedoemd tot een vrij wel werkeloos bestaan. Waar we mochten verwachten dat ieder begeerig zou zijn om mede te werken aan de verwezenlijking van de zoo schoone doeleinden van het A.N.V. zijn wij zeer teleurgesteld. Nog te veel namen van personen, die door hun werkkring en plaats in de {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} samenleving aangewezen zijn om als medewerkers van het A.N.V. te dezer stede op te treden, missen we op de ledenlijst. Het Bestuur, dat in het afgeloopen jaar door een samenloop van omstandigheden niet zooveel heeft kunnen doen als het wel had gewild, stelt zich voor, binnenkort eene oproeping tot de nog niet tot de Afdeeling toegetreden ingezetenen van Buitenzorg te richten, ten einde hen op te wekken lid te worden. Het Ledental der Afdeeling onderging in het verslagjaar eene vrij belangrijke vermindering, zoowel door vertrek van de plaats als door bedanking. Van een aantal van 68 slonk het ledental geleidelijk tot 42 op ultimo December 1904, om daarna weer tot 46 te stijgen. Aan contributiën werd in het geheel ontvangen - gerekend van 1 Mei 1904 - een bedrag van f276.64, waarvan ingevolge de ‘regeling der bijdragen’, aan de Afdeeling eene som van f145.865 ten goede kwam, terwijl de rest groot f130.775 ten voordeele strekte van de kassen der Groeps- en Hoofdbesturen. De uitgaven bedroegen in het verslagjaar f17.80, zoodat op ultimo Maart 1905 in kas was f128.065. Schitterend is derhalve de geldelijke toestand der Afdeeling niet; van zelf is daardoor de Afdeeling gedwongen op een zeer beperkt terrein werkzaam te zijn. In het verslagjaar deed de Afdeeling naar buiten van hare werkzaamheid blijken door eene lezing, welke de Heer Th.J.A. Hilgers op den 21sten April 1904 hield in het gebouw der Loge ‘Excelsior’ alhier en welke tot onderwerp had ‘Ons doel en werken in het belang der Ned. Taal,’ opgenomen in Ons Volksbestaan. Ter bevordering van het streven van het A.N.V. en ten einde meerdere personen tot toetreding te nopen stelt het Bestuur zich voor zoo mogelijk van tijd tot tijd lezingen te doen houden. c. Kedoe. Het aantal leden, dat ultimo December van het vorige verslagjaar tot acht en zeventig was geklommen, bedroeg, einde 1904, een en zeventig. Deze vermindering is ten deele het gevolg van de verplaatsing van de Genietroepen naar Tjimahi en van het vertrek van het Reserve-Bataljon; bovendien telt de Afdeeling te Temanggoeng thans maar vijf leden, terwijl te Moentilan slechts 2 zijn overgebleven. Het plan om een zangkoor op te richten ter bevordering van de kennis van het Nederlandsch led heeft het Bestuur nog niet ten uitvoer kunnen brengen. De bibliotheek der Afdeeling, waarvan ook dit jaar veel gebruik gemaakt werd, telt thans zes honderd en vijftig werken van Nederlandsche schrijvers. d. Bandjermasin. Ook dit jaar was, evenmin als de twee voorafgaande jaren, een tijdperk van bloei en vooruitgang der Afdeeling. De helft der leden verliet in den loop van 1904 de plaats, zoodat aan het einde van het jaar het ledental slechts negen bedroeg. Door de vele mutatiën onder het Europeesch publiek, dat grootendeels uit Officieren en Ambtenaren bestaat, zijn de omstandigheden voor de afdeeling zeer ongunstig. De samenwerking met het Bestuur van de Fröbelschool had ook dit jaar weer gunstige resultaten. Meer en meer blijkt deze inrichting nut af te werpen. Vooral wordt er nut van getrokken door kinderen van ouders, die zelf weinig aan de opvoeding van hun kroost kunnen doen. Het aantal leerlingen is steeds stijgende en bedroeg op ultimo December 1904 vier en dertig. § VII. Financiën der Groep. De ontvangsten bedroegen f6846.31, de uitgaven f3585.46. Batig saldo f3260.85. West-Indië Jaarverslag over 1904 van de Groep Suriname. Na het uitbrengen van het vorige jaarverslag valt niet veel te vermelden en dit kan eigenlijk geen verwondering baren. De jeugdige groep Suriname toch is nog steeds in een tijdperk van groei en kan bezwaarlijk voldoende ontwikkeld en reeds financieel sterk genoeg geacht worden om, wil zij hare krachten niet nutteloos verspillen, zelfstandig handelend op te treden. Om dit in de toekomst te kunnen doen zal echter in de eerste plaats, z.a. ook reeds ten vorigen jare werd gezegd, meer aanwas van het ledental noodig zijn en helaas is dit in het afgeloopen jaar niet in groote mate het geval geweest. Voor een groot deel meent het Bestuur dit te moeten toeschrijven aan den eisch bij velen, om behalve de maandelijksche toezending van het orgaan van het Verbond, andere teekenen van leven en speciaal van leven van de Groep zelf te zien, daarbij vergetende, dat zij niet van een kind kunnen vergen wat de taak van een volwassene is, en dat zij door hun steun aan het Verbond te onttrekken, juist niet zullen bereiken wat zij wenschen, doch dat alleen door de Groep krachtiger te maken in de gewenschte richting iets kan worden gedaan. Het is dan ook te wenschen, dat zij, die voor het behartigenswaardige doel van het Verbond veel gevoelen en het bereiken daarvan willen bevorderen, alle krachten inspannen om het ledental te doen toenemen, opdat ook zij, die om de materieele voordeelen slechts hunne bijdragen schenken aan het Verbond, wegens het zien bevredigen hunner wenschen, hun steun blijven verleenen. In het vorig jaar heeft het Bestuur een portret van Hare Majesteit de Koningin, in groot formaat en in kleuren gedrukt, ten geschenke willen aanbieden aan die kinderen, die zich door getrouw schoolbezoek op de onderscheiden scholen in de kolonie daarvoor het meest waardig hadden gemaakt. Behalve de liefde voor ons Vorstenhuis, hoopte het {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} daarmede te bevorderen een trouw schoolbezoek en zoodoende middellijk het doel van het Verbond. Vier honderd exemplaren van dit portret waren daarvoor besteld, doch tengevolge van een misverstand mocht het Bestuur nog niet in het bezit van deze bestelling geraken. Er bestaat evenwel gegronde hoop, dat zeer spoedig het bestelde zal worden ontvangen en gedachtig aan het beter laat dan nooit, zullen de in het vorig jaar daarvoor aangewezen leerlingen alsnog in het bezit van het hun toegelegde portret worden gesteld. In den boezem van de Groep is kort na de vorige jaarvergadering eene beweging ontstaan om te geraken tot het oprichten eener Afdeeling ‘Paramaribo’. Het Bestuur kon hiertoe evenwel niet meêwerken op grond van de geldende reglementaire bepalingen, die het oprichten van zulk eene Afdeeling voor de stad Paramaribo niet toelieten. In verband met het ontbinden en onmiddellijk weder oprichten van het Verbond, wat, z.a. den leden bekend is, op 1 Januari dj. is geschied, zijn de statuten gewijzigd, tengevolge waarvan ook ons reglement eene wijziging zal moeten ondergaan, waardoor aan het bovenvermelde bezwaar zal kunnen worden tegemoet gekomen. In het Bestuur hadden de volgende veranderingen plaats. De heer C. Hoekstra bedankte als penningmeester, terwijl zijne functie tijdelijk door den heer A.W.M. ter Laag welwillend werd waargenomen. Bij zijn tijdelijk vertrek naar Nederland meende ook de Voorzitter, de heer Mr. Dr. C.F. Schoch, zijn mandaat te moeten neerleggen, terwijl na afloop van deze jaarvergadering door bedanken opgehouden zullen hebben leden van 't Bestuur uit te maken de heeren Dr. H.D. Benjamins, A.M.W. ter Laag en de ondergeteekende, die allen van oordeel waren dat hunne drukke bezigheden geen behoorlijke vervulling van hun taak als lid van het Bestuur toelieten. Periodiek moeten aftreden de Heeren Benjamins, Frowein en van Sandick, van wie de eerste, z.a. vermeld tevens had bedankt en de laatste nog steeds uitlandig is waarom zijne herbenoeming minder gewenscht voorkwam. De heer Frowein werd evenwel als bestuurslid herkozen. Er bestonden dus niet minder dan zes open plaatsen in het bestuur, welke aangevuld zijn door de verkiezing van de heeren F.C. Curiel, C. van Drimmelen, Mr. L.L. Beckering van Loenen, E.B.J. Luitink Dr. H.J. van der Schroeff en Mr. G.F. Baron thoe Schwartsenberg en Hohenlansberg, die allen de benoeming hebben aangenomen. Ten slotte rest mij nog melding te maken van het overlijden van het door het Groepsbestuur aangewezen lid der Commissie van kasnaziening in Nederland, den heer van Esveld, in welke vacature nog niet is voorzien. Met de beste wenschen voor den bloei van deze Groep neem ik thans afscheid als secretaris, de hoop uitsprekende, dat reeds het nu optredend bestuur in staat zal zijn aan de bestaande plannen vasten vorm te geven en de Groep naar buiten te doen optreden. Paramaribo 26 April 1905. De Secretaris van de groep Suriname, Mr. P. Hofstede Crul. Ingezonden Zuid-Afrikaanse Studenten. Mijnheer de Redacteur! Het belangrijke hoofdartikel in het Maartnummer van Neerlandia betreffende ‘Vreemde Studenten aan Noord-Nederlandsche Hoogescholen’ noopt mij tot het maken van een paar opmerkingen. Toen de ‘Wet op het Hooger Onderwijs’ in dier voege gewijzigd werd dat zij worden toegelaten tot de Nederlandse universitaire examens, die het ‘Matriculation examination’ van de ‘University of the Cape of Good Hope’ met goed gevolg hebben afgelegd, was H.M. Regering of onvolledig ingelicht, òf voerde de grote liefde voor onze Zuid-Afrikaanse stamverwanten tot een goed bedoelde, maar zeer ondoelmatige maatregel. In 1904 hadden 104 jongelieden, meisjes en jongens, die Matriculatieexamen deden, de leeftijd van zestien jaar nog niet bereikt. Van de meer dan duizend candidaten waren er toen verscheidene van veertien, ja zelfs dertien jaar. Het is hier de plaats niet om de eisen voor het Matriculatieexamen te bespreken, maar ieder zal inzien, ook zonder nadere toelichting, dat wat door dertienjarigen als voldoende werk geleverd wordt, bezwaarlik kan worden gelijkgesteld met wat geeist wordt bij het eindexamen gymnasium of staatsexamen in Nederland. Vroeger was een bewijs van goed afgelegd Intermediate Examination’, benevens bewijs van kennis van Grieksgeeist, om in Nederland tot de universitaire examens te worden toegelaten. Dit examen kan één jaar na het Matriculatie worden afgelegd. Maar ook vijftienjarige Intermediate-studenten zijn nog niet rijp voor het Nederlands universitair onderwijs. Niet wenselik is het Afrikaanse studenten vroeg te onttrekken aan de Zuid-Afrikaanse Colleges (South Africa College te Kaapstad en Victoria College te Stellenbosch) Geen Afrikaner zou gaarne zien dat jongelieden van hier te jong en onvoldoende voorbereid in Nederland gingen studeren. Wat gewenst wordt, en wat alleen goede resultaten èn voor Zuid-Afrika èn voor Nederland zal opleveren is, dat een goede regeling gemaakt wordt voor hen, die voor het B.A. examen slaagden; dat hun gelegenheid gegeven wordt hun studie in Nederland voort te zetten, onder erkenning van het goede werk in Zuid-Afrika gedaan. En komt een M.A., laat dan niet eerst een candidaatsexamen geeist worden vóór hij zich aan het doctoraalexamen mag onderwerpen. Wat theologie betreft, laat men in Nederland zich goed laten inlichten over wat het ‘Theologisch Seminarium’ te Stellenbosch doet; dan kan een regeling gemaakt worden voor de studenten die de doctorsgraad in Nederland willen halen. Aanstaande medici moeten in Nederland hun doctorsgraad kunnen halen, voortbouwend op wat ze als B.A. in Zuid-Afrika deden, zonder gedwongen {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} te worden de elementaire examens der medici weer te moeten afleggen. De ‘University of Edinburgh’ weet de Zuid-Afrikaners wel te lokken, die medicus willen worden. De ‘University’ gaf een titel aan de ‘Science’-professoren van het Victoria College, waaruit hun verhouding tot Edinburg blijkt. ‘The Science Classes of the Victoria College are recognised by the University of Edinburgh as qualifying pro tanto for the degree of Bachelor of Science (B. Sc.) of that University. The Courses in Chemistry, Physics, and Zoology have been recognised for the purposes of the first Annus Medicus of that University... so that students who intend to proceed to the profession of Medicine may be able to take their first year of study in South-Africa.’ Ook literatoren en juristen moeten in Nederland gelegenheid tot voortwerken vinden. Erkenning van wat in Afrika gedaan wordt, niet het kinderen als studenten toelaten, zal de gewenste toenadering der stamverwanten bevorderen. U dankende voor de verleende plaatsruimte blijf ik hoogachtend Uw. dw. dn. Dr. E.C. Godée Molsbergen. Stellenbosch Huize ‘Overzee’. Vraag en Antwoord De Redactie brengt onder de aandacht van alle leden, dat de rubriek Vraag en Antwoord kosteloos openstaat voor ieder, die inlichtingen verlangt omtrent al wat met ons stamleven over de geheele wereld in verband staat. Vraag: Een jongmensch met voltooide Academische opleiding (theologie) zou gaarne bij een Hollandsche familie in den vreemde - onverschillig waar - belast willen worden met het geven van onderwijs en leiding aan de kinderen. Mocht iemand op deze aanbieding willen ingaan dan kan hij het adres vernemen door tusschenkomst van de Redactie van Neerlandia. Vraag: Is er een der leden van het A.N.V. ambtenaar bij de Administratie van Geldwezen, die mij een exemplaar der meest gebruikelijke formulen in zijn werkkring zou willen bezorgen, in 't bijzonder wat het tolwezen aanbelangt, ten einde met de Nederlandsche terminologie bekend te geraken en ze ook hier bij gelegenheid te kunnen toepassen? L. Oudkerk, Greinstraat 8, Antwerpen. Wie kan ons het juiste adres meedeelen van: Mej. M. Bloeme, vroeger Prinsengracht 1095 A'dam. J.G. den Exter v.d. Brink, vroeger Bergen op Zoom. J. Hyner, vroeger Nunspeet. Mededeelingen Prijsvraag. (Opnieuw uitgeschreven.) Het Alg. Ned. Verbond vraagt het ontwerp van een Reclameplaat, verzinnelijkend zijn streven en dienstbaar aan de verbreiding zijner beginselen. Het A.N.V. beoogt de verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den Ned. Stam en handhaving en verbreiding van de Ned. Taal. (Zie omschreven doel op den omslag van Neerlandia.) Op duidelijke artistieke wijze moet de plaat het streven der vereeniging weergeven. Grootte van het papier ± 1,20 bij 0,75. M. De teekening moet op ware grootte in kleur geteekend zijn en geschikt om in 3 of 4 kleuren te worden gedrukt. Eerste prijs f 250. - Tweede prijs f 100. - Algemeene Bepalingen: De mededinging staat open voor alle Nederlanders of Stamverwanten, waar ter wereld zij zich ophouden, onverschillig of zij lid zijn van het A.N.V. De ontwerpen moeten vóór 1 Jan. 1906 vrachtvrij worden ingezonden aan het Alg. Secretariaat, Wijnstraat 81, Dordrecht. Zij moeten vergezeld zijn van een verzegelden naambrief en een adres voor briefwisseling, om zoo noodig met den ontwerper in onderhandeling te kunnen treden. Bovendien moeten zij van een teeken of motto voorzien zijn. De raad van beoordeeling bestaat uit de heeren: A. Le Comte, hoogleeraar aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam; Prof. Henri Evers, hoogleeraar aan de Polytechnische School te Delft; Prof. Alfred van Neste, Hoogleeraar aan de Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen. De beoordeelingsraad kan, ingeval geen der teekeningen wordt goedgekeurd, de beschikbare gelden verdeelen tusschen de ontwerpen die volgens zijn oordeel daarvoor in aanmerking komen. De bekroonde antwoorden zijn het eigendom van het A.N.V. Nadere inlichtingen verstrekt de Administrateur. Bekroonde boekjes voor Indië. Niet vier maar zeven boekjes werden door het Bestuur der Groep Ned. Indië bekroond. Uit de toezending der reeds verschenen vier boekjes door den uitgever met begeleidend verzoek om bespreking kon de Redactie dit niet opmaken. Van daar de vergissing. Bij ontvangst der drie andere zullen ook deze in Neerlandia besproken worden. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} De beloonde reclameplaten. Op de het vorig jaar uitgeschreven prijsvraag voor een reclameplaat kwamen 10 antwoorden in, waarvan geen ter bekroning kon worden voorgedragen. De drie beste werden beloond. Wij geven er hier de afbeelding van. Een nieuwe Prijsvraag is uitgeschreven, waarvan de voorwaarden en bepalingen in dit nummer zijn opgenomen. {== afbeelding Motto ‘Met moeder één’, beloond met f 50. -. Ontwerper: de Heer J.B. KAMP Jr., Haarlem.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Motto ‘Schets’, beloond met f 50. -. Ontwerper: de Heer W. HARDENBERG, Rotterdam.==} {>>afbeelding<<} {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Motto ‘Eenheid’, beloond met f 25. -. Ontwerper: de Heer N.B. VAN DER WAALS, Arnhem.==} {>>afbeelding<<} Nieuwe leden. Groep Nederland. Beschermende Leden. N. van Wijk,* Leeraar R.H.B.S., Bierkade, Goes. L.K. van der Harst JJz.,* Lid van den Gemeenteraad, Pottenmarkt, Middelburg. *Opg. door den hr. Jac. Post, vertegenwoordiger van het A.N.V. Rotterdam. Gewone Leden. Ds S Spaans, St. Adriaanstraat, Goes. J.F. van der Leeuw, Koopman, Goes. F.J. Verwer, Eigenaar Hotel ‘de Korenbeurs’, Goes. Dr. G.H. Leignes-Bakhoven, Dir. R.H.B.S. Goes. J.A. van Heel, Kassier, Goes. J.E. de Koning Kooy, Burgemeester, Goes. J. Fransen van de Putte, Kassier. Goes. Joh. Pilaar, Notaris, Goes. Ds. C.R. van Lelyveld, Predikant, Goes. C. Oranje Lz., Koopman. Goes. J.G. Ermerins, Lid van den Gemeenteraad, Middelburg. Mevr. Verheyden geb. Landskroon-Schouten, Lange Delft I 32, Middelburg. D. Wiener, Koopman, Middelburg. J.C. Verseput, Hotelhouder, Middelburg. Mr. A. A de Veer Gz., Voorz. Raad van Beroep (Ongev. Verz.) Middelburg. Mr. F.B. Evers, Advocaat en Procureur. Middelburg. Mej. Jeanne Ermerins, Dam F. 95. Middelburg. H.A. van Adrichem Bogaert, Bolwerk M. 150, Middelburg. Frederik Boasson, Beddenfabrikant, Middelburg. A.C. Bijl, Hotel du Commerce, Middelburg. J.W. van de Garde, Apotheker, K. Noordstr. 83, Middelburg. J.H.S. de Hoogh, Ambt. Secretarie, Brakstr. Middelburg. J.F. Tak Brouwer Jz. Assuradeur, L. Delft, Middelburg. A. P S. van Galen, Com. Posterijen, Singelstr. 179, Middelburg. J.A. Pennock, Fabrikant, L. Delft 148, Middelburg. D.J. Dronkers Jr. Kassier, L. Noordstraat C 19. Middelburg. Mr. P. Dieleman, Advocaat en Procureur, Middelburg. Isaac De Wolff, Notarisklerk, Middelburg. T N. van der Ley, Oud-onderwijzer, Molenwater M. 170, Middelburg. Mr. J.H. van der Meulen, Advocaat, Bergen-op-Zoom. J.G. Lybering, Ontvanger Reg. en Dom., Roosendaal (N.B.) E. Slik, Insp. Levensverz. Mij. 's Bosch. J.A. van Rompu, Lid van Ged. Staten van Zeeland, Terneuzen. A J. Klaassen, Apotheker, Terneuzen. Mevr. A Susijn, Hotel der Nederlanden, Terneuzen. T. van Houte, Burgemeester, Oostburg. D. Herman de Groot, Arts, Oostburg. P. de Hullu, Gemeente Secretaris, Oostburg. A. Mijs, Notaris, Oostburg. A.H. Polak, Koopman, Vlissingen W.A. Beekkerk van Ruth, Boekhouder S.S., Vlissingen J.P. Punt, Inspecteur Levensverz. Mij. ‘Arnhem’ Veemarktstraat 7. Vlissingen Alle bovenstaande opg. door den heer Jac Post, vert. A.N.V. Vlissingen Mej. B. Schults, Litt. Cand., Hendriklaan 12, Amsterdam. Mej. B. v.d. Stempel, Litt. Cand. Nic. W. str., Amsterdam. C. M Hallo, Litt. Stud. O.Z. Voorburgwal 213, Amsterdam. L. Valeton, Litt. Stud., P.C. Hooftstraat 144, Amsterdam. Jan Ort. Jur. Cand., Singel 198, Amsterdam. G. de Bruyn, Jur. Cand. C. Anthoniusstraat 15, Amsterdam. F. Giesbers, Med. Stud. Keizersgracht 12. Amsterdam. J. van Santen, Litt. Stud. G. Flinckstr. 297, Amsterdam. A.G. van Hamel Jr., Litt. Stud., Nic. Witsenkade 48. Amsterdam. H.E. Becht, Litt. Stud 2e Helmersstraat 90, Amsterdam. A.C. Leendertz, Jur Cand. Keizersgracht 194, Amsterdam. J. M Wentzel, Med. Cand Prinsengracht 407, Amsterdam. W.E.J. Kuiper, Litt. Cand. Koninginneweg 39, Amsterdam. D. Fuldaner, Litt. Cand., Kalverstraat 130, Amsterdam. H.H. Knippenberg, Lit. Cand. 2e Jan Steenstraat 60, Amsterdam. C.T. Kortenhorst, Med. Stud. Joh. Verhulstr. 60, Amsterdam. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Jul. H. Boeke, Litt. Stud. Prinsengracht 1017, Amsterdam. Mej. J.A.H. Posthumus, Litt. Cand. Leidsche kade 90, Amsterdam. Mej. M.M. J van Soest, Litt. Stud., 2e Helmersstraat 50, Amsterdam. S. Tromp de Ruiter,* Phil. Cand. 2e Helmerstr 6, Amsterdam. *Opg. door den Heer A.A. van Schelven. Mej. G.C.L. Weegenaar Bosboom-Toussaintstr. 71, Amsterdam. *Opg. door den Heer F.T. Schonken, Amsterdam. G.J. Logman,* 2e Mach. K.W. Maildienst, Binnenvisscherstraat 14, Piet Goedkoop Jr., Sarphatipark 25, Amsterdam. *Opgegeven door den heer J. Appel, Curaçao. P. Huizer,* Kapt. der Art., Plantage Parklaan 9b, Amsterdam. Opgegeven door den heer C.F. Gey van Pittius, Amsterdam. J.M. Kluppell,* Utrechtschestraat 12, Arnhem. *Opgegeven door den heer W.G. Borrias, Arnhem. Mevr. F. Haas - Wieringa,* Arnhem. Mevr. Wed. Ribbius,* Steenstraat, Arnhem. J.F. Quanjer,* Luit. Vesting Art, Arnhem. Mr. L. O P. Baron Creutz,* Eusebius Buitensingel, Arnhem. *Opgegeven door den heer W.G. Wieringa, Arnhem. Mej. J. Boek, Litt. Stud., Sophialaan, Baarn. Maurits Esser,* Baarn. *Opgegeven door den heer Louis F. Schudel, Baarn. A.F.M. Kunert * Choorstraat 29, Delft. *Opg. door den hr. W.F.Th. Pasdeloup, Den Haag. Mevr. Top van Rhijn - Naeff, van Beverenstraat 3, Dordrecht. A. Haringx*, Leeraar R.H. B S. Gouda. *Opgegeven door den heer Dr. J. Heinsius, Leiden. H.K. Venema,* N. Haven Z.Z. 14, Groningen. *Opgegeven door den heer A. Greebe, Groningen. Mej. G. van Geer, Heereweg 12, Groningen. Mej. D.E. Suermondt.* Verhulststraat 25, 's-Gravenhage. *Opgegeven door Freule I. van Pabst van Bingerden, Nijmegen. Mej. S.J.C. Gerth van Wijk.* Groothertoginnel. 28, 's-Gravenhage. *Opgegeven door Mej. A.M. Gerth van Wijk, 's-Gravenhage. Mevr. Wed. L. Hoogewoning Ruitenbach, 52 Hugo de Grootstraat, 's-Gravenhage. Jhr. Mr. T.R.J.E. Stoop,* Prinsessegracht 31, 's-Gravenhage. Mr. Frowein,* Riouwstraat, 's-Gravenhage. *Opgeg. door Jonkvr. v. Pabst v. Bingerden, Nijmegen. H.B. van Dam,* Off. van Adm. Zeemacht, Suezkade 95, 's-Gravenhage. J.A. Jager,* Luit. t Zee 2e kl., Hellevoetsluis. Ten Hoopen,* Notaris, Hellevoetsluis. L.A. Boelen,* Kapt. t. Zee, Brielsche straatweg, Hellevoetsluis. *Opgegeven door den heer F.H.A. v.d. Brugh. H.W. de Joncheere, Burgemeester, Hoorn. Opgegeven door den heer R. van Duinen, Hoorn. Dr. G.M. Kruimel, Hooglandsche Kerkgracht, Leiden. Opgegeven door den heer H. Hettema Jr., Leiden. Jhr. E.B.J. Elias, Luitenant t. Zee 2e kl. K N.M., Kweekschool voor Zeevaart, Leiden. R.A. Baron van Hardenbroek van Lockhorst, Ordonnans-Officier van H.M. de Koningin, Rapenburg 43, Leiden. Opgegeven door den heer F. Hogendorp, Leiden. J. Ruinen, Litt Stud., Loenen a/d. Vecht. Dr. C. van Gelder, Arts, Nieuwe Tonge. Opgeg door den heer W. Snijders de Vogel, Nieuwe Tonge. A.M.J. Boomkens,* Koopman, Diergaardesingel 7, Rotterdam. G. Voorhoeve,* Comm. in Effecten, Makelaar in Assurantiën, Oost-Zecdijk 194, Rotterdam. *Opgegeven door den heer F.W.A.J. v. Peski, Rotterdam. Mej. E.M. van Dam,* Schiedamsche Singel 70, Rotterdam. Dr. J.G. Vorstman,* Westersingel 11, Rotterdam. Mej. C. van Vollenhoven,* Nieuwehaven 13, Rotterdam. *Opgegeven door Mej. Dr. H.C.H. Moquette, Rotterdam. Dr E. Wiersum, Archivaris, Binnenweg 502, Rotterdam. Opg. door den heer Mr. C.L. Gratama, Rotterdam. J.C. Flack, Med. Stud., Sneek. C.W. Ritter. Jur. Stud., Begijnestraat 14, Utrecht. Opg. door den heer G. Seret, Amsterdam. Frans Mijnssen, Ramstraat, Utrecht. Opg. door den heer P M. Cochius, Leerdam, Mej. H van Huffel, Weistraat hoek Maliestraat, Utrecht. Opgegeven door Mej. E. Hallo, Utrecht. D.J. A Henny, Velp bij Arnhem. Opg. door Mevr. Carp, Baarn. Heyme Vis, Zaandam. Opgegeven door den heer P.H. Stuurman, Zaandam. W. Ridder van Rappard, Zierikzee. Opg. door den heer B.M. de Jonge van Ellemeet, Zierikzee. Mr. B.H. Drijber, Advocaat Beukerstraat 39, Zutfen. Opgegeven door den heer Jhr. Mr. B. de Jonge, Zutfen. Groep België. Beschermende Leden. Van de Walle*, Senator, Antwerpen. *Opgegeven door Mej. I. de Proft Antwerpen. L. van den Broek, Volksvertegenwoordiger, Antwerpen. Em. Wildiers, Advocaat, Antwerpen. L. Coetermans, Algem. Consul van Perzië, Antwerpen. P.J. Rooses, Aannemer Antwerpen. Fredegand Cogels, Gouverneur der Provincie, Antwerpen. G. Schamelhout, Dokter, Antwerpen. Const. Stoffels, Kasteelplein, Antwerpen. De Keersmaeker, Dokter, Antwerpen. Jan Blockx, Bestuurder Muziekschool, Antwerpen. Koen Cuperus, Koopman, Antwerpen. Dés. Maes, Koopman, Lokeren. Persoons, Volksvertegenwoordiger Lokeren. Jaarl. bijdrage 5 Frank. Mej. Van Varenberg, Regentes, Aalst Frans Gittens*, Antwerpen Opgegeven door L. Bouchevy Antwerpen Dokter Deck*, Antwerpen Eerw. H. Roselt*, Antwerpen Opgegeven door J van Kerckhoven-Donnez, Antwerpen Arnold Koning, Kongresstr. 47, Brussel. J. Opsomer, Toonkundige, Lokeren. Cl. van Winkel, Beheerder van Goederen, Lokeren. J. van Winkel, Student, Lokeren. L van Winkel, Student, Lokeren. Alb. Claeys, Onderwijzer, Lokeren. A. Wouters, Apother, Lokeren. V. Sterck, Kunstschilder, Lokeren. Mej. A. Sterck, Lokeren. M Cortleven, Onderwijzer Mdb. Sch. Lokeren. L. Segers, Nijveraar, Lokeren. A. Lamborelle, Dokter, Lokeren. H. Cools, Apotheker, Lokeren. C. Vlaminck, Drukker, Lokeren. H. Willems, Onderwijzer, Lokeren. M. Baetens, Landmeter, Lokeren. H. de Clercq, Onderwijzer, Lokeren. K. Vermeeren, Klerk Griffier, Lokeren. E. Seyssens, Postklerk, Lokeren. Alf. Daens, Koopman, Lokeren. Edm. van Hoogeweghe, Toezichter Bruggen en Wegen, Lokeren. C. Serrant, Bakker, Lokeren. Em. Verschraegen, Beambte, Lokeren. Alb. van der Eecken, Verzekeringsagent, Lokeren. Arm. Saey, Handelaar, Lokeren. Fr. Thuysbaert, Wijnhandelaar, Lokeren. M Kelem, Handelaar, Lokeren. Gewone Leden. Robert Auerbach, auf Paschbach in Eppan, Tirol, Oostenrijk. Eerw. H. Karel de Smet, leeraar, Thielt. Dr. Fr. Nuyens, Antwerpen. Edw. Janssens, Advocaat, Antwerpen. Mej. Anna Bevel, Gent. Delaere*, Brussel. *Opgegeven door M. v.d. Woestyne, Brussel. Jhr. E.J. de Stuers*, Veijdtstr. 68, Brussel. Frits Norden*, Advocaat, Bloemstraat 2, Brussel. S. Pinkhof*, Tandarts, Guldenvlieslaan, 71, Brussel. *Opgegeven door Mr. W. Thelen, Brussel. J. van Itallie*, Vleurgatsche Stw. Brussel. *Opgegeven door R.J.B. Postema, Brussel. Verheijen*, Student, Mechelen. G. Pendris*, Onderwijzer, Mechelen. *Opgegeven door Edw. de Keijser, Mechelen. Ernest van Soest*, Student Germ. Phil. Luik. Carlo de Jans*, Student, Luik. *Opgegeven door Van Geertuyzen, Luik. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Eerw. H. Paul Huys, leeraar St. Vincentiuscollege, Ieperen. Lambrichts*, Antwerpen. Mej. Van de Poel*, Regentes, Antwerpen. *Opgegeven door Leo Bouchery, Antwerpen. Roel Schmidt, Student, Tongeren. Groep Ned.-Indië. Begunstigend Lid. Z. Ex. J.B. van Heutsz, Gouv. Generaal, Buitenzorg Gewone Leden. H.J.L. Homburg, Gep. kapt. infanterie, Batavia. G.C.Th. d Arnaud Gerkens, Insp. v.d. pandhuisd. Batavia. O. de Vries, Serg. schrijver subs. kader, Batavia. A. Wertenbroeck, Sergeant majoor schrijver subs. kader, Batavia. Chr. de Pous, Adj. Onderoff., Batavia. J. Kuyper, Adj Onderoff. schrijver, Batavia. Dr. J.G. van Deventer, Dir. Gymn Willem III, Batavia. Raden Soetedja. Adj. hoofddjaksa, Magelang. H.Th. Kal, Controleur B. B, Soerabaja. Mej. B. Hengeveld, Makasser. Mr. F. Vorstman, Advocaat, Makasser. C.J. Cornelis, Onderwijzer, Makasser. E.R. van Maarseveen, Samarinda. J.B. Kolthoff, Leeraar H.B.S., Semarang. Mevr. M.P. Anemaet, Semarang. Dr. E. Bonebakker, Dir. H.B.S., Semarang. W.L. van den Burg, Beambte G. Hoppenstedt, Semarang. J. Herzberg, Muziekonderwijzer, Semarang. Semarang Courant, Semarang. M. Vierhout, Hoofdred. ‘de Locomotief’, Semarang. G. Broekhals, Beambte Mc. Neill & Co., Semarang. R. Birckenhauer, Chef adm. dienst N.I.S.M. Semarang. C.F. Engelhart, Adj. inspecteur N.I.S.M., Semarang. H.H. Moreu, Hoofdred. Sem.-Courant, Semarang. D.D.J.C. de Bruyn, Semarang. J. Nieuwenhuis, Beambte Mirand. Voute & Co., Semarang. J. Kruys, Semarang. P.W. Dusson, Handelsbediende H.W. Meyer, Hillerström, Semarang. Mevr. Preyer, Semarang. L.A.M. Willemse, 1ste luit. artillerie, Batavia. H. Schutte, Concierge Loge, Batavia. M. Regensburg, Mr. Cornelis. G. Minderman, 2de Luit. Inf., Bandjermasin. W.C. van Haeften. Chef postkantoor, Bandjermasin. D H. Nije, Subagent N.H. M, Bandjermasin. J. de Jong, Mil. apotheker 1ste kl., Bandjermasin. Dr. J. Pollak, Off. van gezondheid 1e kl., Bandjermasin. J.W.G. Timmermans, Ontvanger in- en uitvoerrechten, Bandjermasin. Th.J.M. Butteling, Buitenzorg. H. Jager, Scheikundige s.f. Klampok, Banjoemas. Dr. H.B van Buuren, Arts, Kediri. E. Constant, Resident, Kediri. Mr. Luyke Roskott, Voorzitter landraad, Kediri. Mr A.H.L. Utermark, Tijd. ondervoorz. landraad, Kediri. T.V.D.P. Geul, Particulier, Kediri. J.Ch.F. Söhns, Gouv. veearts, Kediri. De Jong, Particulier, Kediri. A.G. Allart, Ingenieur B.O.W., Kediri. W.F.H. Leyting, Hoofd Postkantoor, Kediri. M.J. Stibbe, Administrat. koffieland, Karang Dinogo. (Paree.) I.C. Pape, Ambt. N.I.S.M., Djokjakarta. F.B. Simon van Leeuwen, President landraad, Soerakarta. Raden Mas Toemenggoeng Pandi Tjokrohadinagoro, Regent, Wonosobo Mej. M. Maurenbrecher, Directrice Fröbelschool, Buitenzorg. L.P.L. van der Tas, Landmeter, Tasikmalaja. L.A. van Rijn*, Industrieel, Singapore. *Opgegeven door den heer Mr. F. v. Humalda v Eysinga. H.C. de Groot, Procuratiehouder fa. Gebr. Veth, Makasser. Ds. C. Hengeveld, Predikant, Makasser. J.H. Reypert, Sergeant-Majoor Infanterie, Makasser. H. Due, Magazijnmeester 4e kl. mil. administratie, Makasser. Mej. K.A. van Brugge, Gouvernante cultuur-mij. ‘Gesangan’, Salatiga. J.W. Kroon, Sectiechef N.I.S.M., Willem I. H A. Groot, Onderofficier Schrijver, Batavia. A A.F. Roosen, Conducteur artillerie, Batavia. G. Verwey, Onderofficier schrijver D.v.O., Batavia. Dr A.W. van Haeften, Off. van gezondh. 1e kl., Batavia. F.A. Leclerq de Courcelles, Lid Alg. Rekenkamer, Batavia. C. H F. Berkelmans, Onderwijzer, Batavia. D de Jongh, 2de Luit Infanterie, Batavia. J. A Meulemans,* Off. v. Adm. K N.M., a b. H. Ms. ‘Koningin Regentes’, Batavia. *Opgegeven door den heer J.C. van Iterson. Mej. G H. Zwier, Onderwijzeres, Mr. Cornelis. Dr. Ch.G. Cramer, Rustend Geneesheer, Sidoardjo. A. van Huizen, Hoofd exploitatie Sem. Joana. Stoomtram Mij., Semarang. A.C. Monod de Froideville, Beamb. Monod & Co., Semarang. H Obdeyn, Opzichter N.I.S.M., Soerabaja. Wed. van Groll, Soerabaja. G. Chr. Renardel de Lavalette, Bandoeardjo (Malang). A.G. Termaaten, Particulier, Batavia. A.J.H. van Geuns, Luit.-Kolonel Infanterie, Batavia. N.J. Roelfsema, Referendaris Dept. van Financiën, Batavia. Dr. B. J Ferf, Arts, Batavia. L.H. van Nierop, Batavia. Raden Oemardanoes, Schrijver bij den hoofddjaksa, Madioen. Mevrouw C.F. Bonebakker, Semarang. Mevrouw A.M. Duson. Semarang. Mevrouw A. Goedhart, Semarang. Ds. R W.F. Kijftenbelt, Probolinggo H.W. Bakker, 2e Machinist s.f. Rendeng, Koedoes. Mej. W.G.E. Wygers, Directrice H.B.S. voor meisjes, Batavia. D.A. de Voogt, Kapitein Inf., Mr. Cornelis. Dr. J. Kwast, Geneesheer, Poerwakarta. Groep Suriname. J. Frâser,* Beambte bij de Surinaamsche Bank, Paramaribo. *Opg. door den heer F. Nijon Paramaribo. Groep Ned. Antillen. De belangrijke nieuwe ledenlijst dezer Groep wordt in het Curaçao-nummer opgenomen. Buitenland. Beschermende Leden. Jac. Loopuijt*, P.B 436, Kaapstad. Mevr. E. Loopuijt-Maas*, P.B. 436, Kaapstad. *Opgegeven door den heer W.A. Beukers, Schiedam. Dr. H J.A. van Voornveld, Davos-Platz, (Zwitserland). Opgegeven door den heer Van Stolk, L W. van den Muyzenberg, Consul der Nederlanden, Warschau. Gewone Leden. Joh. J. Doyer, Calle Reconquista 387, Buenos Aires. Opg. door den heer J.H.C. ter Kuile, Enschedé. P. Kaufmann, p.a. Firma S. Dannenbaum, Krefeld Opg. door den heer J.H. Polenaar, Amsterdam. W. van Duyn, Calle Tucuman 990, Rosario de Santa Fé, (Argentinië). Opg. door den heer H.G. Duyns, Rosario de Santa Fé, (Argentinië). T. van den Burger, Machinist a/b ‘Sophie’, Obrasdel Puerto, Rosario de Santa Fé. Opg. door den heer B Kroon, Rosario de Santa Fé. J.J. Smith*, B.A. Victoria College, Stellenbosch (K.K.) C.F. Hoogendijk*, Stellenbosch (K.K.) *Opg. door Dr. E.C. Godée Molsbergen, Stellenbosch (K.K.) ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. Bericht. Het belangrijk, geïllustreerd CURAÇO NUMMER zal als dubbel nummer (Juli en Aug.) vermoedelijk 1 Aug. verschijnen. Andere artikelen kunnen dientengevolge niet voor September worden geplaatst. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 7 en 8. Juli-Aug. 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. (CURAÇAO-NUMMER) Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. De oprichting van de Groep ‘Nederlandsche Antillen’. Toen ik in November 1903 van het Hoofdbestuur de vereerende uitnoodiging ontving om de vertegenwoordiging van het Verbond in onze Kolonie over te nemen van den Heer J.H.J. Hamelberg, die als tijdelijk zaakgelastigde te {== afbeelding No. 1. Gouvernementshuis. Woning van den Gouverneur. Rechts het Waterfort. Achter het gouvernementshuis ziet men de Protestantsche Kerk.==} {>>afbeelding<<} Caracas geplaatst was, ging daarbij de wensch gepaard, dat ik zoude trachten de leden van het Verbond in deze Kolonie tot eene zelfstandige groep te vereenigen. Immers het Verbond kan eerst dan krachtig werken wanneer, overal waar dit mogelijk is, zijne leden zich vereenigen tot zelfstandige groepen, welke groepen elk voor zich een deel van de veelomvattende taak van het Verbond op zich nemen. Arbeidende onder de centrale leiding van het Hoofdbestuur en toegerust met meerdere en betere kennis omtrent plaatselijke toestanden zijn die groepen in staat op krachtige wijze mede te werken tot het gemeenschappelijke doel n.l. ‘het behartigen der belangen van den Nederlandschen stam’. Oost-Indië en Suriname waren voor korten tijd reeds voorgegaan; daar hadden de leden zich vereenigd tot zelfstandige groepen, welke reeds krachtig werkzaam waren. Ook in onze Kolonie was een krachtig optreden van het Verbond zoo noodig en de oprichting eener groep zoozeer gewenscht. Om echter daartoe over te gaan moeten de omstandigheden gunstig zijn en dat waren ze hier niet. Wel bezat het Verbond hier een 25-tal leden, waarvan het grootste gedeelte op Curaçao, verder enkele leden op St. Eustatius en St. Martin, doch samenwerking bestond er niet en het Verbond was te weinig bekend om reeds dadelijk zulke verstrekkende plannen te kunnen gaan maken. De onverschilligheid voor nationale en stambelangen moest eerst verdwijnen, de belangstelling voor het Verbond opgewekt worden {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} en door verspreiding van geschriften meer bekendheid gegeven worden aan het streven van het Verbond, dat zoo dikwijls verkeerd begrepen wordt. Er waren geboren Nederlanders in de Kolonie, die van het bestaan van een Algemeen Nederlandsch Verbond nooit gehoord hadden, hetgeen helaas ook in ons land zelf een dikwijls voorkomend verschijnsel is. Onder zulke ongunstige omstandigheden en met zoo weinig leden tot de oprichting eener groep over te gaan was eene onmogelijkheid. Toch schenen er reeds eenige lichtpunten aan den donkeren horizon. Een zeer ijverig verbondslid is altijd geweest de Heer G.J. van Grol, Gezaghebber van St. Eustatius en korten tijd na zijn optreden aldaar riep hij de hulp in van het Hoofdbestuur om eene Hollandsche boekerij te stichten teneinde op het eiland onder zijn gezag liefde voor de Hollandsche taal op te wekken. Ook de Heer G.R. Zeppenfeldt, Gezaghebber van Aruba en Curaçaonaar van geboorte, wendde zich tot het Verbond met het verzoek ook daar eene boekerij op te richten, welke in den loop van het aar 1903 tot stand kwam. Ziedaar een paar feiten, die bewezen dat de bodem wel vruchtbaar was doch nog braak lag en op bewerking wachtte. In overleg met het Hoofdbestuur werd besloten door het op ruime schaal verspreiden van geschriften, uitgegeven door het Verbond, onze beginselen meer bekend te maken en zoodoende het terrein eerst te bewerken. Terwijl ik die taak voor het hoofdeiland op mij nam, wendde ik mij voor de overige eilanden tot de Gezaghebbers om hulp. En die hulp werd mij ruimschoots verleend. Alle gezaghebbers traden niet alleen onmiddellijk toe tot het Verbond, doch wisten ook op alle eilanden eenige leden voor onze zaak te winnen. Gaarne maak ik dan ook van deze gelegenheid gebruik om alle Heeren gezaghebbers hier openlijk te danken voor den grooten steun, welke zij mij steeds hebben verleend. Zoo was het zaad gezaaid en ontkiemde het overal; het Verbond had wortel geschoten in alle deelen van de Kolonie. Het duurde niet lang of het aantal leden op Curaçao en de overige eilanden begon toe te nemen en in Juli 1904 was het Verbond in de Kolonie zoodanig georganiseerd, dat het op ieder eiland een vertegenwoordiger bezat, terwijl de ondergeteekende was opgetreden als hoofdvertegenwoordiger. Het geheele aantal leden in de Kolonie was toen gestegen tot 44. Het zij mij vergund hier een woord van hulde te wijden aan Mevrouw J. van Grol-Meijers, die de vertegenwoordiging van het Verbond voor St. Eustatius op zich nam. Zij is ook thans nog de eenige vrouw in de Kolonie, welke niet alleen lid van het Verbond is, doch ook met grooten ijver in de voorste gelederen met ons medestrijdt voor onze beginselen. Moge haar voorbeeld door vele vrouwen in de Kolonie gevolgd worden. In November was het aantal leden gestegen tot 100 en achtte ik tevens het tijdstip gekomen om over te gaan tot het oprichten eener groep. Volgens de statuten van het Verbond moeten de groepsbesturen bestaan uit minstens 9 leden, welke groepsbesturen voor de eerste maal aangewezen worden door het Hoofdbestuur. Het was dus mijn taak om namens het Hoofdbestuur het vereischt aantal leden uit te noodigen om mij behulpzaam te zijn bij het oprichten der Groep en met mij het eerste bestuur te vormen. Op den 16en November 1904 hadden wij onze eerste bijeenkomst en het Groepsbestuur was gevormd. Deze bestuursvergadering werd gevolgd door eene algemeene vergadering, welke op den 29en November 1904 plaats had. Op deze vergadering, welke bijgewoond werd door den Gouverneur, waren ongeveer 40 leden aanwezig benevens enkele niet-leden, welke na afloop tot het Verbond toetraden. De Groep werd opgericht en het ontwerp-reglement ter goedkeuring aan het Hoofdbestuur opgezonden. Van de oprichting der nieuwe Groep werd in de Curaçaosche bladen met veel waardeering gewag gemaakt. Na de goedkeuring van het Hoofdbestuur verkregen te hebben werd voor de Groep rechtspersoonlijkheid aangevraagd en werd aan den Gouverneur het Eere-Voorzitterschap aangeboden, hetwelk door Zijn Hoogedelgestrenge welwillend werd aanvaard. En zoo staat thans de nieuwe Groep ‘Nederlandsche Antillen’ voor ons als een jeugdige plant, die nog vele zorgen vereischt om tot bloei te geraken. Een ruim arbeidsveld vindt zij vóór zich: de nationaliseering der Kolonie, de behartiging van de taal, de bevordering der stoffelijke welvaart, het versterken van den band tusschen moederland en kolonie. Reeds is de Groep in dien geest werkzaam. Evenals op Aruba en St. Eustatius werd kort geleden op Bonaire door de hulp van de Boekencommissie te Rotterdam eene boekerij opgericht. Daar het Hoofdbestuur twee studiebeurzen elk à f 500 beschikbaar gesteld heeft, waren we in staat eene oproeping te richten tot die Curaçaosche jongelieden, welke zich gedurende 4 à 5 jaren in Nederland verder wenschen te bekwamen. Moge dit voorbeeld, door het Verbond gegeven, aan de ouders tot bewijs strekken, dat ook Curaçaosche jongelieden met betrekkelijk weinig kosten in Nederland hunne opleiding kunnen ontvangen en zich eene goede betrekking aldaar of in de Kolonie kunnen verwerven. Ook werd door onze Groep een adres tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal gericht, in welk adres instemming werd betuigd met het adres van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen, ter zake eener wijziging van de wet op het Nederlanderschap en werd daarin door ons betoogd hoezeer zulk eene wijziging ook in het belang van onze Kolonie zou zijn. Een som van f 50 werd ter beschikking gesteld van het Comité in Nederland tot oprichting van een standbeeld van den beroemden stadhouder Willem III. Nauwelijks opgericht is dus de Groep met ijver aan hare taak begonnen en het verschijnen van dit geillustreerd Curaçao-nummer is de jongste vrucht van hare werkzaamheid. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 2. Raadhuis. Hier hebben de zittingen van den Kolonialen Raad plaats. Hof van Justitie en Kantongerecht.==} {>>afbeelding<<} Aan allen, die tot de samenstelling van dit nummer hebben medegewerkt betuigen wij hier onzen hartelijken dank. Moge het groote belangstelling wekken in het moederland en daarbuiten. Spoedig hopen we een beroep te doen op de leden der overige eilanden met het doel ook aan deze een geillustreerd nummer te wijden. Dat voor de nieuwe Groep een lang leven moge weggelegd zijn en dat zij nuttig moge arbeiden tot heil van onze Kolonie en het moederland en in het belang van den Nederlandschen Stam, is de wensch van haren secretaris. J.A. Snijders Jr. Korte geschiedenis. Curaçao werd tegen het einde der XVde eeuw door de Spanjaarden ontdekt, doch eerst in het jaar 1527 officieel door hen in bezit genomen en met Aruba en Bonaire gesteld onder het gezag van den Gouverneur van Coro (in Venezuela). Ruim een eeuw lang bleven deze eilanden in het bezit der Spanjaarden. De oorspronkelijke bewoners waren Indianen, door hen tot het Roomsch Katholieke geloof bekeerd, doch overigens vrijwel aan hun lot overgelaten. Op den 29en Juli 1633 namen de Nederlanders onder Boudewijn Hendricks met weinig moeite bezit van het eiland evenals van Aruba en Bonaire. Zij vonden er niet meer dan 1415 Indianen, welke thans geheel verdwenen zijn. Van dit uitgestorven {== afbeelding No 3. Gezicht op Otrabanda met een gedeelte der brug.==} {>>afbeelding<<} {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} ras kan men, vooral op Aruba, nog vele kleurlingen door rasvermenging ontstaan, aantreffen. In 1635 bleven er niet meer dan 75 Indianen over op Curaçao, waardoor men na den Vrede van Munster wel gedwongen was werkslaven in te voeren. Willemstad werd gesticht aan den mond van de haven; de eerste Kolonisten hielden zich bezig met de cultuur van tabak en indigo en legden zich toe op veeteelt en zoutwinning, doch weldra werden al deze takken van nijverheid verdrongen door den handel met de naburige Spaansche Koloniën, welke handel veel grooter winsten afwierp. Het beheer over deze eilanden was door de Staten-Generaal opgedragen aan de West-Indische Compagnie. De welvaart van Curaçao wekte de afgunst van andere naties op, waarvan het telkens verliezen en herwinnen van dit eiland het gevolg was. Vooral de Franschen hadden het op het bezit van dit eiland gemunt. Reeds in 1657 trachtten zij zich op verraderlijke wijze van het eiland meester te maken door omkooping van den toenmaligen Gouverneur, doch deze aanslag mislukte door het plotseling overlijden van den Gouverneur. In 1673 werd het eiland bedreigd door eene kleine Fransche macht, die tot voor de poorten van het fort naderde, doch toen door de wakkere houding der ingezetenen genoodzaakt werd terug te trekken. In 1677 zette de Fransche Admiraal d'Estrées met een goed uitgeruste vloot koers naar Curaçao, doch daar de meeste zijner schepen schipbreuk leden moest hij van verdere veroveringsplannen afzien. In 1713 brandschatten Cassard en de Bandeville het eiland. Willemstad werd gebombardeerd en een schatting van f 153 000 geheven. In 1800 poogden de Franschen nogmaals zich op verraderlijke wijze van Curaçao meester te maken, doch ook deze poging mislukte door de wakkere houding van den Gouverneur Lauffer. Deze moest echter de hulp inroepen van onze bondgenooten, de Engelschen, onder wier bestuur het eiland toen kwam, tot het ons bij den vrede van Amiens in 1802 werd teruggegeven. In 1804 en 1805 moest Curaçao zich weer verdedigen tegen de invallen der Engelschen onder Bligh en Murray. Dank zij de flinke houding van Louis Brion, een Curaçaonaar van geboorte, die zich later in den Columbiaanschen Vrijheidsoorlog veel roem verwierf, gelukte het den Engelschen niet, zich van het eiland meester te maken. Den 1en Januari 1807 had men weder een aanval van de Engelschen te verduren, ditmaal onder Charles Brisbane, met het gevolg dat deze zich, bijna zonder slag of stoot, van het hoofdfort meester maakten, den gouverneur gevangen en het eiland in bezit namen. Tot den 27en Januari 1816 bleef het in hun bezit toen het ons, ingevolge het verdrag van Parijs, werd teruggegeven. Sedert 1789 was het Bestuur van de Kolonie overgegaan in handen van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden. In 1828 werden onze eilanden met Suriname tot ééne Kolonie vereenigd, doch in 1845 weer gescheiden. In 1848 werden op St. Martin de eerste slaven vrijgemaakt, terwijl de slavernij eerst in 1863 geheel werd opgeheven. Dit is in 't kort de geschiedenis van deze eens zoo bloeiende Kolonie, waar thans handel, scheepvaart, landbouw en nijverheid kwijnen. Moge het Nederland gegeven zijn deze Kolonie weder uit haar verval op te heffen, niet alleen in het belang van onzen goeden naam doch bovenal tot heil van de bevolking. Ons Bestuur. (Hierbij behooren Foto's No. 1 en 2). Het bestuur over de Kolonie Curaçao, omvattende de zes eilanden met hunne onderhoorigheden, is opgedragen aan een Gouverneur door den Koning (de Koningin) te benoemen en te ontslaan. Hij heeft het opperbevel over de in de Kolonie aanwezige Zee- en Landmacht. Hij benoemt, schorst en ontslaat alle ambtenaren, tenzij dit aan anderen is opgedragen, regelt de bezoldigingen, verloven en pensioenen, tenzij dit door den Koning (de Koningin) aan zich is voorbehouden of bij algemeene Verordening is geschied. Hij stelt, na verkregen goedkeuring van den Kolonialen Raad, Verordeningen vast, die door den Koning (de Koningin) kunnen vernietigd worden. Hem is toegevoegd als adviseerend College een Raad van Bestuur, waarvan hij zelf Voorzitter is, de Procureur-Generaal onder-voorzitter en waarvan de drie overige leden door den Koning (de Koningin) worden benoemd. Deze Raad wordt door den Gouverneur gehoord nopens alle besluiten tot uitvoering van algemeene verordeningen; alle plaatselijke keuren door de Gezaghebbers voorgesteld worden aan zijne bekrachtiging onderworpen, of wel gehoord wanneer de wet of de Koning (Koningin) dat bevelen, dan wel de Gouverneur zelf dat wenschelijk acht. Deze Raad van Bestuur kan rechtsmacht erlangen in geschillen van Bestuur en verricht alle hem wettelijk opgedragen werkzaamheden. De Koloniale Raad is het Wetgevend College van de Kolonie, dat samengesteld is uit 13 leden door den Koning (de Koningin) te benoemen en de Gouvernements-Secretaris als Griffier. Hij beraadslaagt over de verordeningen hem door den Gouverneur aangeboden, heeft het recht deze te wijzigen, kan voorstellen van een zijner leden in overweging nemen en is bevoegd de belangen der Kolonie voor te staan bij den Koning (de Koningin) bij de Staten-Generaal en bij den Gouverneur. De verschillende eilanden behalve Curaçao, worden bestuurd door vijf Gezaghebbers; deze worden door den Koning (de Koningin) benoemd geschorst en ontslagen. Zij voeren het Bestuur overeenkomstig hun instructie en met stipte inachtneming van de bevelen des Gouverneurs. Zij zijn verantwoordelijk voor de handhaving der inwendige rust, orde en veiligheid en kunnen plaatselijke keuren voorstellen die, door den Gouverneur gehoord, door den Raad van Bestuur moeten worden bekrachtigd. In de uitoefening van het dagelijksch bestuur {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No 4 Gezicht op Punda Bij het begin der brug de Club de Gezelligheid waar de Groep Ned. Antillen is opgericht. Op den achtergrond het 60 Meter hoog gelegen fort Nassau van waaruit de haven bestreken kan worden.==} {>>afbeelding<<} wordt de Gezaghebber op elk der vijf eilanden bijgestaan door twee Landraden, gekozen door de stemgerechtigde ingezetenen van elk eiland. Deze hebben echter geen recht op financieel gebied in te grijpen, noch plaatselijke keuren voor te stellen. Te zamen met den Gezaghebber vormen zij den Raad van Politie. Deze dient wegens alle zaken het eiland betreffende, van bericht en raad; drijft schouw over alle wegen, wateren, straten, bruggen, dijken, waterleidingen en andere openbare werken; heeft het oppertoezicht over het armwezen; houdt toezicht op het onderwijs in de openbare en bijzondere scholen; mag plaatselijke keuren maken en de noodige voorschriften geven in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid. Een zijner leden is belast met de waarneming der betrekking van ambtenaar van den burgerlijken stand en met het houden der bevolkingsregisters. Door eene Koloniale Verordening is de verdere verdeeling der onderscheiden eilanden in districten geregeld, aan het hoofd waarvan Districtmeesters staan. Curaçao in vogelvlucht. (Hierbij behooren Foto's No. 3-21). Verbeeld U, lezer, dat wij beiden per Hollandsche boot te Curaçao aankomen, gij als vreemdeling, ik, als ingezetene, vertrouwd met alles wat in Curaçao reilt en zeilt. Daar ligt het vóór ons in den glans der morgenzon. Maar 't zijn geen groenende heuvelen, die zij beschijnt; geen mostapijt, zacht van toon, geen bosschen en velden tooveren alle mogelijke schakeeringen van groen voor uw oog, van den zeekant af tot hoog in de lucht; neen 't is alles bruin getint op die {== afbeelding No. 5. Gezicht op Fort Nassau en kolenloodsen van de Handel en Industrie-maatschappij.==} {>>afbeelding<<} {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} lage heuvelen, die zich uit het water verheffen, bruin als het boetekleed van een capucijn. Daar ligt het vóór ons. Laten wij niet twisten over den naam des eilands. Reeds de eerste ontdekkers (Alonzo de Ojeda en gezellen in 1499) hoorden van de Indianen, die zij er vonden, dat het eiland Curaçao heette. Als de Indianen het reeds zoo noemden, dan zal dat wel een Caraïbisch woord zijn, waarvan ons de beteekenis ontsnapt. Wij begrijpen dus niet goed, waarom naderhand de geleerden achter dien naam hebben gezocht nu eens een hart (Corazon), dan weer een gebraden Pastoor (Cura asado), eindelijk weer een Portugeesche benaming. Als het echter waar is, dat de Indianen het eiland Curaçao noemden, (en dat lezen wij in de reisverhalen van Ojeda, Juan de Ampues en Bartolomé de las Casas) dan moeten wij de beteekenis gaan zoeken in een Caraïbisch woordenboek, dat jammer genoeg niet bestaat. De aanblik van het eiland is alles behalve die van een landbouwkolonie. Men wil er eene van maken. Helpen wij hopen, dat men dit wonderwerk in den loop der XXste eeuw tot stand brenge. In 't verleden Ligt het heden, zegt de dichter, zou dat hier ook waar zijn? De eerste gouverneur van Curaçao, Juan de Ampues schreef reeds in 1513, dus reeds 14 jaar na de ontdekking van Curaçao, naar Spanje, dat men Curaçao maar gerust moest houden voor een nutteloos eiland. Hij, Gouverneur, had er op last van zijn Gouvernement reeds duizenden dukaten aan besteed, maar er nog geen halven cent (maravide) van terug gezien. Intusschen heeft er een lakonieke samenspraak plaats tusschen onze boot en de brug, die de haven afsluit. Die samenspraak wordt gevoerd door middel van wederzijdsche stooten met de fluit. Alles schijnt in orde, wij varen binnen. Let nu eens goed op 't geen ge te zien krijgt. Recht voor den boeg ligt de haven, eene spleet in de lage rots met diep vaarwater, bij den ingang tamelijk smal, maar verderop breeder en breeder. Men sprak indertijd bij de blokkeering van Santiago de Cuba van een flesch met langen hals, die door de Amerikanen verstopt werd. Zulk een flesch met langen hals vormt ook de haven van Curaçao; één gezonken schip zou voldoende zijn, om op den langen hals een stop te zetten, die niets meer zou doorlaten. Maar zouden de forten, die aan den mond der haven liggen en den naam dragen van Waterfort en Riffort, zouden zij het zoover laten komen? Wij zullen maar hopen van neen. Kijk nu eerst rechts, dan ziet ge onmiddellijk na het Waterfort het Gouvernements-huis, woonplaats van den Gouverneur des eilands. Over de geriefelijkheid en geschiktheid kunnen wij niet oordeelen, maar zoo van buiten gezien maakt het geen onaardigen indruk. Kijk nu even om en gij ziet aan den linkerkant der haven Otrabanda of de Spaansche zijde. Op de afzonderlijke gebouwen en straten daarvan maak ik u straks opmerkzaam. Wij zijn nu tegenover de Pontonbrug, die zich geopend heeft, of liever in haar geheele lengte zich verwijderd heeft, om ons door te laten. Die brug verbindt de twee stadsgedeelten Punda en Otrabanda. Zij werd in 1888 aangelegd door een ondernemend Amerikaan, Smith, en is thans het eigendom der Handel- en Industrie-Maatschappij, die voor f 100.000 eigenares werd. Onze boot draaide in de haven als een tol, gehoorzamend aan de vaste hand van bekwame stuurlieden en sterke kabels. Wijd een oogenblik uwe aandacht aan de haven zelve. 't Is een breede gracht te midden der huizen, die aan weerszijden netjes en koket in de rij staan en ons doen denken aan oud-Amsterdam. De aanblik dier stad zoo netjes, zoo propertjes daar neergezeten aan den rand der haven inspireerde eens een Amerikaansch kunstenaar, die voor Sapoliozeep een reclame-plaat moest schilderen. Hij schilderde Curaçao's haven met onderschrift: A spotless town (Een smettelooze stad). Die kunstenaar schreef dat smettelooze natuurlijk toe aan het gebruik van Sapolio; wij willen het liever schrijven op rekening der Hollandsche zindelijkheid, die ook hier haar stempel op de stad drukte en schoone triomfen vierde tegenover de Zuid-Amerikaansche onzindelijkheid. Aan het eind der haven, daar waar zij breeder wordt, ligt op een hoogen heuvel als een arendsnest het Fort Nassau, dat èn haven èn stad èn een groot gedeelte van 't eiland bestrijkt. Aan den voet van dien berg, daar waar de haven haar naam verandert in dien van schottegat, daar ligt een Hollandsch oorlogsschip en houdt de wacht; wij kunnen gerust zijn; Nederland laat zijne onderdanen niet aan hun lot of aan de willekeur van begeerige naburen over. De geheele baai, Haven en Schottegat saam, heet eigenlijk van oudsher St. Annabaai. Zóó heetten haar de Spanjaarden, toen zij in 1499 het eiland ontdekten. Die naam is eene aanduiding van groote beteekenis. Hij zegt ons, dat Curaçao ontdekt is op St. Annadag, den 26sten Juli. De Spanjaarden toch hadden de gewoonte den naam van den Heilige, die dien dag gevierd werd, te geven aan de ontdekte plaats. Zoo was Columbus op Drievuldigheids-Zondag te Trinidad. Vandaar den naam Drievuldigheids-eiland of Trinidad. Men kan zoo sommige reizen van Columbus en andere Spanjaarden dag voor dag bepalen, slechts afgaande op de namen, die zij aan de plaatsen gaven. Zoo is 't een historisch feit, dat Ojeda den 24sten Aug. 1499, St. Bartolomeus-dag, te Maracaibo was wijl hij den naam van dien heilige gaf aan de plaats, die hij daar stichtte. Wij treffen het goed. Er liggen vele stoomschepen en schoeners in de haven. Amerikaansche vlaggen wapperen op de prachtige schepen der Red-D-Line; - Duitsche op die der Hamburg-Amerika-lijn, - Engelsche op die der Harrison- en Leyland-lijnen, - Italiaansche op die der Veloce, - Spaansche op die der Compaina Transatlantica, - Oostenrijksche op die der Fratelli Cosulich; al die maatschappijen doen hare schepen geregeld Curaçao bezoeken en brengen in die haven eene levendigheid en vertier, die U doen gelooven, dat Curacao's toekomst meer op handels- dan op landbouwgebied ligt. Inderdaad, {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 6. Gezicht van Nassau af op de haven en de stad. De brug geopend tot doorlating van het Nederlandsch Oorlogsschip.==} {>>afbeelding<<} de haven is prachtig, wijd en kalm en daar waar zij zich tot Schottegat verbreedt, zou de oorlogsvloot van menige groote natie een veilige schuilplaats kunnen vinden. Laat ik U nog even opmerkzaam maken op de groote kolenmagazijnen, die wij aan beide zijden der haven zien. Nergens in de Antillen zijn de steenkolen goedkooper dan op Curaçao, dank zij den vrijdom van inkomende rechten, aan steenkolen verleend; dank ook wel een beetje aan de scherpe concurrentie van twee groote firma's. Laat ons nu de boot verlaten, om een wandelingetje door de stad en het eiland te maken. Onze boot is omringd door pontjes, dat zijn platgeboomde vaartuigjes, die dienen tot persoons- en goederenvervoer. Zij worden niet geroeid of geboomd, maar wat men noemt gewrikt, d.i. met een roeispaan voortbewogen gelijk een visch zich voortbeweegt met zijn staart. Als spinnen liggen de pontjesvoerders op de loer, om de arme vlieg, (in casu wij) die van de trap der boot afkomt te bespringen. Wij maken een keuze en laten ons door dezen, tot groote ergernis der 25 anderen, naar land wrikken. Daar staan wij op den havenkant, waarde lezer. Automobielen zijn er op Curaçao nog niet; toch {== afbeelding No. 7. Gezicht op het Schottegat met 10 oorlogsschepen van verschillende natiën gedurende de blokkade van Venezuela. Rechts het Fort Nassau.==} {>>afbeelding<<} {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} zullen wij er een noodig hebben, om stad en eiland in één dag te zien. Ik maak dus gebruik van de Aladijns-lamp der verbeelding en toover er eene voor U, juist voor twee personen en een chauffeur. De machine kan 60 mijlen maken. A. u.b. Stap in! Chauffeur, in de stad langzaam, ga buiten de stad uw gang. Eerst naar 't Gouvernements-gebouw. Wij rijden onder twee poorten door en komen op het binnenplein van wat men hier noemt het ‘Fort’. Dit plein heeft veel, (vergeef het mij, lezer, maar 't is zoo) van een ouderwetsch begijnhof. Aan weerszijden heel ernstige officiers-woningen. De achtergrond wordt gevormd door de protestantsche kerk en de Gouvernements-secretarie, ook het postkantoor bevindt zich binnen deze ernstige ruimte. In 't midden van 't plein veel zonneschijn en... stof. Naast het Gouvernementsgebouw bevindt zich de kazerne, waar het circa 180 man sterke garnizoen een onderkomen vindt. Het geheel d.i. Gouvernements-gebouw, het plein met zijne gebouwen, de kazerne en verderop nog meer landsgebouwen, worden tegen de altijd aanrollende zee beschermd door een zwaren gekanteelden muur, die in 1876 de stad in een orkaan voor een ondergang behoed heeft. Wij moeten weer door dezelfde poorten het ‘Fort’ verlaten en staan onmiddellijk voor het Club-gebouw der Societeit ‘De Gezelligheid’. Dat is Curaçao's oudste, en deftigste societeit. U vraagt me: spreekt men daar Hollandsch? Ik antwoord: de kastelein, ja. - En de leden? - Bijna allen kunnen Hollandsch spreken, maar U zult me moeilijk gelooven, als ik U zeg, dat bijna 80% van hetgeen daar gesproken wordt Papiamentsch is. Maar, zegt ge, dat is haast ongeloofelijk! - Nu, antwoord ik, als ik teveel gezegd heb, dan zal een der heerenleden het wel tegen spreken. Uwe gevolgtrekking is natuurlijk: Als de toongevende kringen, de beschaafde lui, die Hollandsch spreken kunnen, het niet doen in den omgang. hoe moet dan Hollandsch op Curaçao algemeen worden? Laat ik U nog even opmerken, dat het op een der bovenzalen dier club was, dat de groep Ned. Antillen geboren werd, onder hooge bescherming van den Gouverneur Jhr. J.O. de Jong van Beek en Donk. Bij die blijde geboorte werden geen andere dan Hollandsche klanken vernomen. Wij rijden de groote handelswijk van Curaçao door, welke bestaat uit: Breedestraat, Heere-, Prinse- en Keukenstraat enz., welke een geheel vormen hier gewoonlijk ‘Punda’ genoemd. Wij zien er winkels, die in Amsterdam of New-York niet misplaatst zouden zijn en die bijna allen den naam van Warenhuis zouden kunnen dragen. Doch wat wij er helaas tegenwoordig bijna niet zien, dat zijn de Venezolaansche koopers en koopsters, die vroeger hier in zoo grooten getale kwamen inkoopen al wat weelde en huishouding vorderden en nu witte raven geworden zijn. Na de handelswijk komen wij op het plein voor het stadhuis. Rechts hebben wij de openbare meisjesschool, vóór ons het stadhuis, een ruim en frisch gebouw met twee paralel-loopende hardsteenen trappen. Daar is de zaal van den Kolonialen Raad, daar zijn de gerechtshoven, daar is het parket van den Procureur, daar is ook gedeeltelijk althans de gevangenis, hier nog ouderwets ‘fiskalaat’ genoemd. Wetgevende en Rechterlijke macht hebben daar dus hun zetel. Vóór het stadhuis strekt zich een ruim plein uit, waar ik U even wijzen wil op een wonder, tenminste voor Curaçao. Daar is een tuin, daar is weelderig groen, dat het oog aangenaam aandoet, daar is een muziekkiosk, daar zijn wandelpaden. Wie verwachtte dit wonder op eene dorre klip, waar 10 jaren geleden geen grassprietje groeide en het stof zich ophoopte? De Dames-club Entrenous heeft dezen gouden draad door 't Curaçaosche leven, anders zoo dor en eentonig, heengeweven. Daar is onze maatschappij dankbaar voor en wij brengen Entre-nous in 't voorbijgaan ons ridderlijk eeresaluut. Doch wij moeten voort. Kijk nog even naar het gebouw der Loge, heel vreedzaam De Vergenoeging genaamd en rustig gelegen naast het ranke kerkgebouw der Ned. Hervormde Israelitische gemeente. Het gebouw der Ned. Portugeesche Israelitische gemeente, hier gewoonlijk bij verkorting Snoa genoemd, bevindt zich in een andere straat en is een merkwaardig, ernstig gebouw, wiens drie gevels geheel den omtrek beheerschen; van hier uit kunnen wij die gevels slechts even zien. Wij zijn nu op den weg van Pietermaay. Links en rechts ruime en sierlijke huizen, tropisch ingericht. Wij passeeren ook de Hendrikschool, daar rechts, dat ruime gebouw, waar verleden jaar met zooveel geestdrift de Koloniale Tentoonstelling van Landbouw, Veeteelt, Visscherij en Zoutwinning gehouden is. Rijdend langs het randje der zee, die bruisend en schuimend komt aanrollen, komen wij op het plein Concordia. Wij hebben dit plein altijd gehouden voor een der schoonste punten van de stad. Niet het plein op zich zelf, dat niets bijzonders heeft, maar zijn achtergrond, die gevormd wordt door den berg Altena, die bekroond is met prachtige huizingen. Doch wij bestijgen den berg nog niet. Eerst rijden wij langs de kerk en klooster der Paters Dominikanen. De kerk met hare twee stompe torens is de grootste van het eiland en eene overwinning op de baren, ontweldigd aan de zee; want zij is geheel gebouwd op aangeplempten grond, waardoor het gebied van 't binnenwater ‘Waaigat’ genaamd, niet onaanzienlijk is ingekort. Wij gaan een blik werpen in het rijke kwartier van Curaçao, dat men hier Scharlóo noemt. Ofschoon grootendeels bewoond door Israelitische kooplieden, heeft deze wijk niets van een Ghetto, maar aan weerszijden staan prinselijke huizingen, waar de dauw des hemels en 't vette der aarde in ruime mate is neergedaald. Elders gewonnen schatten zijn hier opeengestapeld en worden er rustig genoten; want hier waart geen revolutie als een spookbeeld rond, hier dreigt geen benadering van den kant der Regeering zooals in de naburige republieken. In deze wijk bevindt zich ook het ‘Colegio Baralt’, eene inrichting voor onderwijs, vroeger gesticht door den Heer Pedro Sederstromg en {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 8. Breede straat in Punda.==} {>>afbeelding<<} thans bestuurd door den Heer Dr. Rafael Villancencio, die tevens vakonderwijzer aan de Openbare School is en geneeskundige practijk waarneemt. Ook dit ‘Colegio’ ondervindt den terugslag der woelingen in Venezuela, waaruit het vooral zijne leerlingen betrekken moet. Een weinig verderop, - doch wij kunnen daar met onze tuf-tuf moeilijk komen, - is nog eene andere inrichting voor onderwijs. 't Is het Colegio Leon, dat, gesticht door den heer P. Leon, vader van den tegenwoordigen Directeur C. Leon, zich in een betrekkelijken bloei verheugen mag. Wij hoorden meermaals bevoegde leden der schoolcommissie op loffelijke wijze spreken van de practische manier, waarop aan dit ‘Colegio’ het onderwijs, vooral in vreemde talen, gegeven wordt. Bestijgen wij nu den berg Altena. Aan zijn voet ligt het kerkhof der Protestantsche gemeente; {== afbeelding No. 9. Wilhelminapark, aangelegd door de dames-club Entre-Nous, rechts gebouw der Loge, de Vergenoeging en daarnaast kerk der Ned. Herv. Isr. Gemeente.==} {>>afbeelding<<} {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} langs beide zijden van den sterk stijgenden weg staan aan elkander gebouwde kleine huisjes, wier gevels een niet onaardige trap vormen, want elk volgend huisje staat een weinig hooger dan het vorige. Bovenop hebben wij een mooi panorama. Kijk even om en de geheele stad ontplooit zich voor uw oog, van het eene einde tot het andere, doorsneden van Haven en Waaigat. Op het plateau van Altena hebben Katholieken en Israëlieten hunne laatste rustplaatsen gekozen en op beide kerkhoven prijken prachtige monumenten. Doch wij dalen weer en eene verrassing wacht ons. Het Schottegat, hier breed en uitgestrekt, komt achter een berg uit en glinstert ons tegen. Hier links heeft de districtsmeester van de Oost-divisie een geruimen tijd gewoond. Zijn huis en tuin draagt den eigenaardigen naam van ‘De Hel’. Hoe men aan dien naam gekomen is mag Joost weten, doch dit weet ik, dat op eenigen afstand een huis en tuin ligt ‘Het Vagevuur’ genaamd en een ander, dat Paradijs heet, zoodat het vóórkomt, dat de Hel bewoond, het Vagevuur leeg en het Paradijs te huur is. Wij zijn nu gekomen aan de zoogenaamde Salinja (zoutpan); doch van zoutwinning is hier geen spoor meer. Een dam door die Salinja, voorzien van duikers en doorlaten voert naar Santa Rosa; doch wij nemen niet dien weg. Wij slaan rechts af en komen langs een goed onderhouden weg (doch dat is op Curaçao niets bijzonders, daar de wegen allen goed onderhouden zijn) in het Oostelijkste gedeelte des eilands. Berg op, berg af gaat de weg langs plantages en dorre velden. Daar zien wij eensklaps links op een hoogen heuvel een trotsch gebouw, dat geheel den omtrek beheerscht. Het is het Seminarie van Merida, op Scherpenheuvel, waarvan sprake is in het artikel over Bijzonder Onderwijs. Bij het zien van dat ruime gebouw ontsnapt u de verzuchting: Hoe jammer, dat zulk een gebouw daar ledig moet staan zonder bewoners, zonder doel, zonder leven! Rechts passeeren wij de plantage Zuurzak met prachtige model-dammen en een rijken voorraad ongeëxploiteerden fosfaat. Een diepe dalweg voert ons nu naar Beekenburg, een oud fort, waarbij het groote Quarantaine-gebouw ligt. Doch zie ginds, die eindelooze hoopen schitterend wit zout, dat blikkert in de zon. Zij behooren tot in in werking zijnde zoutpannen van Gentil. Men noemt zulk een plantage hier eigenaardig eene zoutplantage, (gelijk men andere plantages, die water leveren, water-plantages noemt); zij moet gelegen zijn aan de zee. Men laat het zeewater door sluizen in laag gelegen pannen, en laat het daar verdampen. De heer Van Kol noemde die wijze van zoutwinning primitief en wist te vertellen, dat de oude Romeinen het ook zoo deden. Maar wat primitief is kan nog wel goed zijn. Het rijpen van het fruit, gestoofd door de zon, is ook eene primitieve manier van fruitwinning, doch is er eene betere, meer moderne manier? Het winnen van honig door bijen, en het scheren van wol van de schapen zijn ook primitieve manieren; maar daarom minder goed? De heer Van Kol moge het ons zeggen. Het landschap wordt hier weer hoogst eentonig, bruin en kaal, en waar men bij Zuurzak en Scherpenheuvel nog een weinig groen zag in de dalen, hier is alles weer als een woestijn, vooral dit jaar, nu er in den zoogenaamden regentijd, geen regen gevallen is en dus ook geen groenende, golvende maisvelden de toppen der heuvelen bedekken. Langs een zeer smalle landtong bereiken wij Beekenburg, aan de Caracas-baai gelegen. Hier heeft als bij tooverslag alle eentonigheid opgehouden. Hier zijn rotsblokken op rotsblokken gestapeld, de weg loopt door en onder grillig gevormde rotsfiguren en boven op die wonderbaar door-een-geworpen massa's staat vast en onwrikbaar het achtkantige fort Beekenburg. Dit bestrijkt de Caracasbaai, maar ook het een weinig oostwaarts gelegen ‘Spaansche water’, een zee-inham, welke veel gelijkenis heeft met de St. Annabaai of haven van Willemstad: smalle hals en verder op zich breeder uitspreidend. De gebouwen der Quarantaine-inrichting, hoofdgebouw, dokterswoning en militaire post, zijn blijkbaar gebouwd in een tijd, dat de Kolonie over eene ruime beurs beschikken kon. 't Was in de jaren, toen ginds een weinig noordwaarts de Engelschman Godden, millioenen verdiende en jaarlijks aan de Koloniale kas honderd-duizenden afdroeg, toen ook op Aruba de fosfaat-maatschappij bloeide. Ziet ge daar dien hoogen tafelberg? Hij heeft wel iets van een trotsche kathedraal, wier pijlers stout omhoog gaan. Aan diens voet liggen de rijke fosfaatlagen van Santa Barbara, die aan honderden arbeiders werk en aan de Koloniale kas de zoo noodzakelijke middelen konden verschaffen, zoo niet de eigenzinnigheid van den eigenaar John Godden, die schatten gesloten hield. Doch laat ons hier fluisterend spreken. Het Engelsche Parlement mocht ons eens hooren, en er een uitlanders-kwestie van maken, zooals in Transvaal geschied is. Aan deze zijde ligt ook de plantage Fuik. Wááraan zij haren naam ontleent weet ik niet, doch het schijnt, dat hare kust eene fuik is voor de daar passeerende schepen. In weinige jaren zijn er daar 4 gestrand: de Cuban, de Thuringia, de Belgian en de Hercynia. Wij gaan nog meer noordwaarts en zien in de verte het vriendelijke, landelijke kerkje liggen van Montaña, met zijn net pastorietje en klein schooltje er naast. Dit alles is nog slechts enkele jaren oud; doch men kan reeds merken, dat er van dat centrum beschavingskracht uitgaat; men ziet het aan de talrijke huwelijken, die er worden gesloten en aan den ijver, waarmede de jeugd zich laat onderwijzen. Wij naderen Sint Joris Grandi. Vele plantages zijn we voorbij gestoomd; 't is onmogelijk ze alle te noemen. St. Joris echter mag niet onvermeld blijven 't Is eene oase in de Curaçaosche woestijn. Waarom? Omdat hier zoet water in overvloed aanwezig is. Eene menigte molens, een echt El Dorado voor een Don Quijote, halen het water uit den grond en brengen het in alle richtingen door de uitgestrekte plantage. Hier groeit welig het Para-gras tot voedsel der dieren, hier staan reuzenboomen: mispels, mango's en makapruim, in {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No 10. Concordiaplein. Op den achtergrond de berg Altena met prachtige huizen. Links Kerk en Klooster der Paters Dominikanen.==} {>>afbeelding<<} één woord, 't is hier een paradijs in vergelijking met de omgeving en het overige Curaçao. In de schaduw der boomen zouden wij willen blijven toeven of beter nog een bad willen nemen in de reservoirs of in de baai, aan wier oever het buitenverblijf gebouwd is. Doch wij moeten verder. Nu weer zuidwaarts. Daar rechts ziet ge een afgeknotten kegelberg. Of die berg Roode of Ronde klip moet heeten durf ik niet uitmaken. De een noemt hem Rond, de andere Rood. Zeker is 't, dat hij beide namen geheel en al waardig is; hij is rood en rond tegelijk. Met den Christoffel, en den Tafelberg vormt hij een der hoogste punten van Curaçao. Wij laten hem rechts liggen en zien in de verte een kerktorentje zich afteekenen tegen de glinsterende, van zonlicht doortintelde lucht. 't Is Santa Rosa, dat sinds een paar jaar, dank zij den onvermoeibaren Pastoor Dahlhaus, eene kerk bezit; die menig dorp in Holland niet ontsieren zou. Vlak bij de kerk ligt het Weeshuis met zijne ambachtsschool, waarvan sprake is in het artikel over Bijzonder Onderwijs. Een flinke, ruime zusterschool voor bijna 400 kinderen met woning voor de onderwijzeressen getuigt, dat hier gewerkt is, niet alleen met energie, maar ook met smaak. Santa Rosa is een dorp, maar zonder kom; de {== afbeelding No. 11. Scharloo met prachtige huizen. Op den achtergrond rechts de Kerk der Paters Dominikanen.==} {>>afbeelding<<} {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} huisjes der negerbevolking, ofschoon alle hun eigenaardigen stempel behoudend, zijn er toch niet zonder smaak en eene zekere nettere afwerking zegt U, dat de invloed eener ambachtsschool, hier duidelijk zichtbaar is. Terwijl wij het Weeshuis voorbijrijden klinken ons de tonen eener welluidende harmonie in de ooren. 't Zijn de weesjongens, die met hun Directeur aan 't oefenen zijn voor een concert, dat zij eerstdaags in de stad gaan geven in een der kiosken en waarbij zij altijd den hoogsten lof van kenners en liefhebbers inoogsten. Wij stoomen altijd nog zuidwaarts, weer in de richting van de stad. Het landschap is weer zoo eentonig en bruin mogelijk, slechts hier en daar afgewisseld door eene buitenplaats. Wij slaan bij de buitenplaats Bloemhof (het mooiste punt van het eiland, waar men zich als bij tooverslag ziet overgeplaatst in eene heerlijke belommerde oase) westwaarts af. (1) Wij volgen nu een weg, die rond het Schottegat loopt; wij komen dicht bij de stad en blijven er toch zoo ver mogelijk vandaan. Niet lang duurt de heerlijke schaduw van Bloemhof, Moron en Suikertuintje; het eentonige bruine kale landschap, met slechts flauwe verheffingen, begint weer. Kilometers leggen wij hier af zonder bijna eene woning te zien. Doch daar rijst weer in de verte een kerktorentje. 't Is de kerk van Santa Maria, hoog gelegen op een heuvelrug. Misschien hebt ge op den weg hierheen, op verschillende plantages de talrijke dammen opgemerkt, die hier en daar gelegd zijn. Men is tot de conclusie gekomen, dat water de levenskwestie van Curaçao is. Soms valt dat water in groote hoeveelheden, maar stroomt weg naar de zee, want ook nog heden ten dage is het woord des wijzen mans in het Boek der Spreuken, waar, dat alle water naar de zee loopt. Nu is men begonnen met volgens een bepaald stelsel dammen te leggen, die het water tegenhouden en het daardoor dwingen in den grond te trekken. Het idee is uitstekend en het is vooral tusschen Santa Rosa en Santa Maria dat men een groot aantal dier dammen ziet, welke onder toezicht en met subsidie van het Gouvernement worden gelegd Maar 't is of de natuur spot met menschelijke berekening. In den regentijd lagen talrijke dammen klaar om het hemelwater op te vangen. Doch wat gebeurt? De regen blijft weg, en voor dit jaar althans zijn kosten en moeiten verloren. De kerk van Santa Maria staat eenzaam en verlaten in het kale landschap, geflankeerd door Pastorie en school voor ruim 300 kinderen. Waar die vandaan moeten komen, blijft u een raadsel als gij uw blik laat weiden over de nabij gelegen vlakten en heuvelen. Ternauwernood hier en daar een hutje is al wat ge ziet. Toch telt deze parochie duizenden zielen en de ijverige herder Pastoor Okhuijzen heeft reden tevreden te zijn over zijne arme maar trouwe kudde. Van Santa Maria richten wij onzen koers naar Hato met zijne beroemde grot, slechts anderhalve mijl van Santa Maria gelegen. Er is hier een loopend riviertje, slechts een armdikte breed, doch voortdurend loopend en voldoende voor de besproeiing der plantage. Wij stappen uit bij de huizing des Heeren Is. van Lier, den tegenwoordigen eigenaar van Hato en stijgen tegen een steilen rotswand op, om de grot te bereiken. Fakkels worden aan den ingang ontstoken, onze naam geschreven op een der steenen, en de oudergrondsche tocht begint. De fakkels werpen een fantastisch licht in de donkere smalle gangen, waar stalactieten in den grilligsten vorm u vanuit de hoogte dreigen. Eensklaps worden de fakkels weggedaan en wij bevinden ons in eene groote open ruimte, welke het daglicht van boven ontvangt. Deze ruimte noemt men ‘de kapel’ en inderdaad met veel goeden wil en nog meer verbeelding, ziet men er kolommen, een preekstoel, een altaar enz. alles door de natuur gevormd. Het effect van het in eens op u vallend daglicht is inderdaad verrassend. Er ontstaan kleuren op de wanden, er komt spel in de lijnen, dat U treft, ja, iets onbeschrijfelijk eigenaardigs, dat ik zelfs in de beroemdste grotten van Han en Rochefort miste. De indruk werd wel eenigszins weggenomen door de honderden, neen duizenden vleermuizen, die hier een landdag schenen belegd te hebben. Wij aanvaarden den terugtocht, omfladderd door dat akelig gedierte, dat was opgeschrikt door het licht der fakkels en met een gevoel als van Jona in den walvisch, verlaten wij het ingewand der rots, blijde weer de frissche zeelucht, die ons uit het Noorden toewaait te kunnen inademen. Hato ligt aan zee waarheen het strand zich zacht glooiend uitstrekt. Daar breken de golven der Caraibïsche zee, eeuwig af en aan rollend, haar kracht tegen het eiland, in machtelooze woede, torenhoog haar schuim omhoog slingerend, dat in de kleuren van den regenboog nederdaalt en een bruisen en koken veroorzaakt, waarvan het geluid uren ver nog hoorbaar is. Wij stijgen weer in. Waarheen nu? Wij hebben de Oost-divisie des eilands doorvlogen en bevinden ons nu in de Midden-divisie. Nog rest ons de West-divisie. Hebt ge nog den moed, om de daarvoor gevorderde 12 à 15 mijlen afteleggen, niet langs een gelijken weg, maar berg op berg af? Ja? Welnu vooruit dan! Wij moeten eerst weer den grooten weg zien te bereiken. Dat is spoedig geschied. Nu rolt het voort den ‘grooten en kleinen berg’ tegemoet. Reeds stijgt de weg, tot wij, op eene hoogte van 120 M. den hoogsten rug bereikt hebben. Laat hier het oog weiden over hetgeen U omringt. Aan weerskanten (Zuid en Noord) ziet ge de zee, want het eiland is hier niet meer dan een paar mijlen breed. In 't Westen rijst de Christoffelberg voor U op, in 't Oosten de Ronde (of Roode) Klip en de Tafelberg. Ten Zuid-oosten ziet ge de Drie Gebroeders, hooge heuvelen, die eene houding hebben alsof ze alle drie tegelijk als reuzengolven uit den kokenden chaos gesprongen zijn, en toen plotseling stolden; daarom zijn ze alle drie aan de noordzijde steil, aan de zuidzijde zacht glooiend. De natuur heeft tusschen Grooten en Kleinen Berg eene brug gevormd, die ons te stade komt en den overgang naar den tweeden gemakkelijker maakt. Nu gaat het in vliegende vaart naar beneden {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 12 Caracasbaai met quarantaine-inrichting. Links het oude fort Beekenburg.==} {>>afbeelding<<} het dal in, waar in de plantages Siberië, met zijn kilometers langen muur, een reuzenwerk uit den slaventijd, Ascension, St. Patrick, Barber, Wacao en andere gelegen zijn. Eene indrukwekkende, maar vermoeiende afwisseling op dezen vrij langen weg brengt ons dat gedeelte, 't welk bekend staat onder den naam van ‘de Kloof’. Hier wordt het bepaald somber; aan weerszijden hoopen zich rotsblokken, grauw en grijs van kleur; onheilspellend en dreigend hangen groote steengevaarten tegen de rotswanden, en als ik mij een weg moest voorstellen, geknipt voor struikrooverij op groote schaal, dan zou ik zeker deze kloof daarvoor nemen. Een mijl of vier na den Kleinen Berg bereiken wij wederom eene kerk. 't Is het liefelijk gelegen Barber of St. Jozefsdal met zijn ranken voorgevel, pastorie en de onmisbare school; dat alles zich wit afteekenend tegen groene kokosbosschen en ander geboomte; want Barber ligt laag en veel water stroomt er saam; vandaar die plantengroei. Van hier hebben wij nog een mijl of zeven te maken, eer we aan de Westpunt des eilands zijn. Groeten wij even te St. Jozefsdal den gastvrijen Pastoor Meijknecht; maar laten wij ons door zijn aanhouden niet overhalen om langer te blijven; wij moeten vooruit en een moeilijke weg met steile hellingen wacht ons; de wegen, zoover van de stad worden er natuurlijk niet beter op, vooral niet, zeggen de planters, als er geen bezoek van den {== afbeelding No. 13. Montana, met zijn net pastorietje en klein schooltje.==} {>>afbeelding<<} {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Gouverneur in 't zicht is. Na een rit van een paar mijlen door bruine, eentonige, vervelende vlakten, komen wij aan plaatsen, waar weer plantengroei het oog streelt. Wij ontmoeten flink hoornvee, prachtige geiten, zelfs een troep paarden en veulens. Dat alles zegt ons, dat wij Savonet naderen, de model-plantage der familie Schotborgh. Zelfs Prof. Went, die nochtans zoo scherp over het landbouwbedrijf op ons eiland geoordeeld heeft moest erkennen: hier is gewerkt, en gewerkt met beleid en overleg. De Plantage Savonet strekt zich uit, niet over hectaren maar over kilometers. Zij ligt aan den voet van den Christoffelberg, den hoogsten top van Curaçao. Hoe de heer Van Kol in zijn werk ‘Naar de Antillen en Venezuela’ ze een koffieplantage kan noemen, is mij een onoplosbaar raadsel. Misschien is ze het vroeger ooit geweest. Nu is al wat men er ziet kokos, makapruim en de in 't Curaçaosche landschap onmisbare dividivi, wiens bladerkruin niet boven den stam staat, maar naar bezijden, geheel en al in de richting van den wind is uitgegroeid; geen beter beeld van zulk een boom dan een parapluie, die in een hevigen wind is ‘omgeslagen’. Na Savonet leidt onze weg rondom den ‘Christoffel’, dien wij nu bijna niet meer uit het oog verliezen. Toch is zijn hoogste punt slechts 336 meter of omstreeks 1000 voet. Had Curaçao maar eene reeks van zulke toppen, desnoods nog driemaal hooger, dan zou onze dorre woestijn er heel anders uitzien; dan zou het op Curaçao regenen, wat het nu bijna nooit doet. Zeg dus nooit, dat die ontzaglijke berggevaarten, die de wereld overdekken, nutteloos zijn. Hun minste nut is zeker niet, dat zij den lager gelegen landen water bezorgen: de wolken verdikken zich tegen de kruinen en in den vorm van regen en rivieren komt het water omlaag. Het landschap is weer even bruin en eentonig. Weldra echter zien wij de blauwe zee; want wij naderen de Westelijke Punt van het eiland. Bij een kromming van den weg, verrijst daar voor U, hoog op een rots gelegen, het lieve kerkje van San Pedro te Westpunt. Met zijn gekartelden rand, lijkt de toren wel een Gothische burg uit de middeleeuwen, maar de trapjesgevel van het zusterhuisje doet u denken aan Oud-Amsterdam. Het eiland eindigt hier en vormt een steilen rotsmuur van 30 meters hoogte. Aan den voet van dien rotsmuur heeft zich een smal strand gevormd, waar de visschersbevolking hare netten uitspreidt en hare cano's op het droge brengt. Van uit zee geeft die kerk van Westpunt den indruk alsof zij op het randje van den rotsmuur gebouwd is. Eenzaam is het hier, waar het altijd durend bruisen der Caraïbische golven, U in eene stemming brengt, die wel eenigszins dichterlijk is in den beginne, maar spoedig op melancholie zou uitloopen, zoo ook hier geen kinderen waren. Hoor, hoe ze in de school aan 't zingen zijn. 't ‘Wien Neerland's bloed’ klinkt ook hier nog in deze eenzaamheid, aan den rand der zee, op 27 mijlen afstand der stad en duizenden mijlen van Nederland. Van hier uit aanvaarden wij den terugtocht naar de stad; want heusch, hier is het waar: achter dit land, is er geen land meer. Maar wij zullen, na ons even bij Pastoor D. Kors, verfrischt te hebben den Christoffel langs de zuidzijde omrijden. In den zuid-westelijken hoek van het eiland ligt de uitgestrekte plantage Knip, waar in 1795 de groote slavenopstand is uitgebroken, die zich over het geheele eiland verspreidde en waarvan men nu nog, zeker niet verkleind, de vreeselijkste geschiedenissen verhaalt, als 's avonds de bevolking der plantage bijeenzit. Dan komt een ‘Guinee-zanger’, die in de taal van Afrikaansch Guinea of Loango, eene taal die hij zelf niet meer verstaat, liederen zingt, nu en dan afgewisseld met een vreeselijke geschiedenis uit den lang vervlogen tijd van den opstand. Op ‘Knip’ woont de districts-meester van het 5e district. 't Is ver van het centrum van het district, maar onze negers zien niet op tegen eene wandeling van een paar uren, op hunne bloote voeten. Hier begint het landschap, (wij rijden nu langs de zuidzijde van het eiland), alle eentonigheid te verliezen. Dit gedeelte, zeer weinig bezocht en zelfs menigen bejaarden Curaçaonaar totaal onbekend, is waarlijk schilderachtig. Iemand, die voorzeker Zwitserland nooit gezien had, noemde dit gedeelte van Curaçao ‘klein Zwitserland’. Nu werkelijk, er zijn prachtige punten, het penseel van een schilder niet onwaardig. Lagoen, Zevenbergen, Santa Cruz, zullen niet gemakkelijk uit mijn geest gewischt worden, vooral niet de top van den Christoffel van deze zijde gezien en als een Olympus, omhuld met een nimbus van grijzende wolken. Doch aan alles komt een eind, ook aan dit bekoorlijk natuurschoon. Weer wordt het landschap eentonig en bruin. Nog eenmaal aan de zuidzijde ontmoeten wij een kerkje, of laat ik liever zeggen eene kerk; want San Wilibrordo heeft een Godshuis, dat een stad geen oneer zou aandoen. Reeds van verre klinken de heldere, welluidende klokken over heuvels en dalen ons toe. Hier vinden wij naast de kerk, behalve de school, iets geheel eigenaardigs, n.l. een ontzaglijken regenbak. De stichter van het kerkgebouw, Pastoor Vincent Jansen, z.g. begreep, dat voor den arme ten platten lande het watergebrek dikwijls grooter is dan het broodsgebrek; daarom bouwde hij naast zijne kerk dezen reuzenvergaarbak, waar de arme tegen eene kleine vergoeding (om vermorsen te voorkomen en langzaam de kosten te dekken) altijd zijn emmertje drinkwater kan krijgen. Dit idee teekent den practischen man, wien niet alleen het zielenheil, maar ook het lichamelijk welzijn ter harte ging. Vanuit de pastorie, waar Pastoor Otterdijk ons welwillend ontving, zien wij in de verte onafzienbare rijen zoutstapels, behoorende bij de plantages Rif, Jan Kock en Hermanos. Langs die zoutstapels voert nu onze weg naar de stad en weldra zijn wij wederom op een punt waar wij reeds geweest zijn, n.l. bij den Kleinen en Grooten Berg. Nog eenige mijlen en wij zijn weer op ons punt van uitgang. Daar liggen ze weer de Drie Gebroeders. Zij blijven op ons neerzien tot aan de woning van den Districts-meester van het 3e en 4e district, {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 14. Gezicht op Santa Rosa.==} {>>afbeelding<<} gelegen aan den voet van den Veerisberg. Dicht daarbij ligt ook de groote model-plantage Piscadera grandi aan de baai van dien naam. De ingang dier baai was vroeger versterkt; nu nog liggen er verroeste kanonnen; de baai zelf is verzand, althans de ingang onbruikbaar geworden. Een weinig verder gaan wij voorbij het trotsche gebouw van het pensionaat en weeshuis, Welgelegen, waarvan in 't artikel Bijzonder Onderwijs sprake is. 't Ligt links van onzen weg tusschen den somberen Zwarten Berg en den Groenen Berg. Dicht hierbij passeeren wij het schilderachtig gelegen Militaire hospitaal Plantersrust, een ruim en luchtig gebouw, bestaande uit een zevental barakken, onderling door gaanderijen verbonden. Daar vinden de kranke landverdedigers verpleging onder leiding van den hoogst bekwamen, algemeen geachten Chef van den Geneeskundigen dienst Dr. P.C.T. Lens. Vanuit de woning, die het front vormt van dit monumentale gebouw, dat in 1893 onder Gouverneur Barge voltooid werd, heeft men een der mooiste gezichten op geheel Willemstad. Achter het militaire hospitaal, verscholen achter een heuvelrij en hooge muren, vlak aan zee, ligt het gebouw op welks deuren men zou kunnen schrijven, dat droevig woord van Dante's Inferno: Lasciate ogni Speranza, laat alle hoop, (gij, die hier intreedt), varen. 't Is het afzonderings-gesticht voor lepra-lijders. De ziekte neemt in de kolonie eer af dan toe; toch zijn hier nog een twintigtal {== afbeelding No. 15. Negerhut bij Montaña. Pastoor Helling te paard. Links krijgt men een indruk van de hooge cactussen, welke hier groeien.==} {>>afbeelding<<} {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} lijders bijeen, die al is de hoop hun afgesneden, toch nog de liefde vinden, die hun lijden verzacht; want met hen hebben zich de zusters opgesloten in dit droevige verblijf van ongeneeslijk lijden. Van verre een eeresaluut aan die moedige vrouwen, wier namen de wereld niet kent, maar wier deugden en goede werken den Looner van het goed niet onbekend zijn. Het gesticht heet Laquito en is eene Gouvernements-inrichting sinds bijna 25 jaren daar bestaande, nadat het vorige gesticht, op het Rif, door de golven tijdens een orkaan werd weggeslagen, waarbij drie liefdezusters jammerlijk verdronken en eene na driemaal in zee geworpen te zijn, zich eindelijk aan een struik kon vastgrijpen en een ganschen dag den strijd tegen het woedende element volhield en gered werd. Vlak tegenover het militaire hospitaal ligt op een heuvel, die den geheelen omtrek bestrijkt, het oude historische fort, de Waakzaamheid (ook wel fort van één nacht) genaamd. Het is daar in 1801 in alle haast door de Franschen, die een inval deden op het eiland, gebouwd. Het is thans geheel met aarde gevuld en behoort, - o tegenspraak! - aan het vreedzame jongedames-pensionaat Welgelegen. Wij zijn nu op den Rooden Weg, aldus genaamd naar de roode tint van den grond. Wij passeeren een proefveld van het Gouvernement, en twee verlaten militaire hospitalen. Men zou dien Rooden-Weg gevoeglijk kunnen noemen: Kerkhofstraat; niet minder toch dan vier doodenakkers gaan wij voorbij, nl. dat der Militairen, dat der Vrijmetselaren dat der Protestanten en eindelijk dat der Katholieken. Even moeten wij hier van den weg afwijken, om een bezoek te brengen aan het Gouvernementskrankzinnigen-gesticht Monte Cristo. Meer dan honderd krankzinnigen vinden daar liefderijke verpleging door de handen van liefdezusters, voor wie ook deze ongelukkigen een voorwerp zijn der teederste zorg. De heer Van Kol heeft over dit gebouw, niet over de verpleging, de fiolen zijner verontwaardiging uitgestort in geschriften en redevoeringen; maar wij kunnen genoemden heer de verzekering geven, dat hij in den tegenwoordigen Directeur zijn man gevonden heeft. Gesteund door het Gouvernement, geholpen door de volijverigen Directeur van Openb. Werken, voorgelicht door den bekwamen geneesheer doet hij het eene gebouw na het andere uit den grond verrijzen, en de tijd is niet verre meer, dat Curaçao een krankzinnigengesticht zal hebben, waarop in de Antillen met eere gewezen zal mogen worden. Wij zijn nu weer in het bebouwde gedeelte der stad. Dit deel heet Otrabanda of Spaansche zijde. Zie, bij den ingang, rechts, daar ligt het Colegio Santo-Tomas’, waarover elders; daarachter het Burgergasthuis, voor 't oogenblik veel te klein voor zijn doel (omstreeks 130 zieken vinden er verpleging) maar ook dit gesticht gevoelt behoefte aan uitbreiding; reeds is een aanvang gemaakt met eene vergrooting op ruime schaal. Door de werkelijk breede ‘Breestraat’ naderen wij de haven. Rechts van ons ligt nog, de kort geleden geheel gerestaureerde R.K. Kathedraal, met haar massieven toren, dien wij echter ternauwernood zien, wijl de kerk zich met haar front van de straat afkeert. 't Is uitwendig een fraai stuk werk. Weer zien wij nu de blauwe golven der haven. Wij bevinden ons op het Molenplein. Rijden wij het rond dan passeeren wij eene fraaie muziektent met eene marmeren buste van onze geëerbiedigde Koningin in het midden, - het huis van Curaçao's Bisschop vlak tegenover de woning des Gouverneurs, doch door de haven daarvan gescheiden, - het groote St. Martinus-gesticht met zijne ruime scholen - de brug, die over het Binnen- of Rifwater geleidt naar het Riffort, de fabrieken voor electrisch licht en kunst-ijs en het schietterrein van het Garnizoen, - en, lest best, vlak bij den oprit der Emmabrug het atelier der heeren Soublette en zoon, Curaçao's oudste en meest bekende fotografen. Zoo dit nummer prijkt met fraaie foto's in en buiten den tekst, dan zijn zij grootendeels te danken aan den kunstzin en de welwillendheid dier heeren, die gedurende bijna eene halve eeuw Curaçao's lief en leed, vreugde en rouw hebben vereenigd door hunne kunst. Oprechten dank zij hun daarvoor bij dezen gebracht! Hier is het zaak, Aladijn's lamp weer te voorschijn te halen en onze auto te doen verdwijnen. Wij staan voor de brug, waarover nog nooit een tuf-tuf gepasseerd is. Vaarwel. Tot wederziens. Hoeveel mijlen hebben wij afgelegd? Dat zal weinig minder dan 80 wezen. Althans zoo onze taxameter te vertrouwen is. Curaçao 6 April 1905. M. Victor Zwijsen. De landbouw en veeteelt op Curaçao. (Hierbij behooren Foto's No. 22 en 23). De landbouw op het eiland Curaçao was jaren geleden en is tot nu een dier takken van nijverheid, welke slechts aan den ijverigen, volhardenden en met veel geduld toegerusten landbouwer een karig bestaan heeft verschaft. De tegenspoeden waarmede hij zoo vaak te kampen heeft, maakten van den Curaçaoschen landbouwer een practisch geoefend man, die een schat van middelen bezit om aan zijn onvruchtbaar bouwland, zij het ook maar met weinig regenval, het een of ander produkt te ontwoekeren. Jaren herwaarts toen op dit eiland de slavernij bestond en men over slaven beschikken kon, die men hoogstens één gulden vijfentwintig centen per week betaalde, heeft de landbouw aan de plantage-eigenaars, zoo de oogst niet geheel of gedeeltelijk door gebrek aan regen mislukte, iets meer dan thans opgebracht. De landbouw bestond toen voornamelijk in het verbouwen van maïs, pindas 1) en boonen. De maïs was toen het voornaamste voedsel der buitenbevolking en werd op alle plantages op groote schaal verbouwd. Van uitvoer naar het buitenland was nooit sprake, aangezien dat koorn in den vreemde niet gewild is. Pindas werden op bijna alle plantages, tuintjes {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 16. Militair hospitaal Plantersrust.==} {>>afbeelding<<} en savanen verbouwd. Een vat pindas werd voor acht, negen en tien gulden verkocht en van hier, door den kooper, naar New-York verzonden. De groote aanvoer van pindas uit Afrika in Europa deed de waarde hier zoodanig dalen, dat men dit product niet langer, met winst, bewerken kon. Het aantal vaten dat de pindaoogst leverde beliep zelden meer dan eenige honderden. Velerlei boonsoorten werden overal geplant, vooral die welke met weinig regen volstaan konden, en aangezien boonen het geliefkoosd voedsel der buitenleden was, werd de oogst hier verbruikt en niet uitgevoerd. Op de aloë-cultuur hebben zich destijds enkele planters toegelegd en niettegenstaande één gulden der pond werd bedongen, vond die cultuur hier weinig navolging. Het snijden der aloé-bladen en het kooken der sap werd door slaven verricht en kostte den eigenaar zeer weinig. Ook het Bestuur van Curaçao bewerkte destijds de aloë en bezat een prachtig aloë-etablissement, Plantersrust genaamd, dat jaarlijks eenige duizenden ponden hars opbracht. Aan deze cultuur kwam echter na verloop van eenige jaren een einde. Aruba, Socotora, Barbados enz. enz. boden zooveel aloë-hars op de verschillende markten te koop aan, dat er eene groote daling van den prijs plaats had en men hier niet langer de aloë bewerken kon. Op eenige plantages heeft men gedurende den slaventijd werk gemaakt van de karpatplant, waarvan de vrucht geplukt, op pleinen gedroogd en later fijn gemalen en gekookt werd. De olie 1), welke {== afbeelding No. 17. Gesticht voor lepralijders.==} {>>afbeelding<<} {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} men door dat koken verkreeg, werd dan in flesschen gedaan en hier als purgatief aan de bevolking verkocht, die bij voorkeur deze olie als geneesmiddel voor allerlei ziekten gebruikte. De kalbasboom die in het wild groeit en bijna overal op dit eiland te vinden is, geeft een bolronde vrucht waarin honderden kleine platte pitjes zich bevinden, waarvan men destijds, na ze gezuiverd, gemalen en gekookt te hebben, de toenmaals zoo gezochte kalbasolie verkreeg, die als een heilzaam middel voor borstkwalen door de bevolking werd gebruikt. Van deze vrucht werd de zoo gunstig bekende kalbasstroop gemaakt, die als geneesmiddel voor kinkhoest werd gedronken. Van de takken van den boom werden manden gevlochten en bij gebrek aan gras werden de bladeren door groot en klein vee met graagte gegeten. Ook heeft men destijds veel werk gemaakt van den kokosboom, die op verscheidene plantages welig opgegroeid is en vruchten gedragen heeft. Slechts eenige jaren hebben de planters zich mogen verheugen in het bezit van kokosboomen. Een insect, hier de kapotjas genoemd, doodde, binnen korten tijd, bijna al de toen bestaande boomen. Van divi-diviboomen werd hier door eenige leerlooiers gegaard om schapen- en geitenvellen te looien. Een zeer klein gedeelte van den oogst werd dus gegaard, de rest werd door schapen en geiten opgegeten. Op de gouvernementsplantage Plantersrust, en op nog enkele andere werd het cochenille-insect gekweekt, dat als het de grootte van een koffieboon bereikt had, van de nopaalplant waarop het leefde afgenomen, in ovens gedroogd en voor verfstof à drie gulden het pond verkocht werd. De hoeveelheid die verkregen werd was zeer onbeduidend. De veeteelt bestond destijds in het kweeken van een zeker aantal runderen, geiten, schapen, paarden en ezels. Slechts ezels heeft men bij wijlen van hier uitgevoerd, paarden werden voor eigen gebruik gefokt en het slachtvee voor verbruik verkocht. Ook destijds werd de landman door gebrek aan regen teleurgesteld en gevoelig getroffen door sterfte onder het vee, meest veroorzaakt door het drinken van slecht en drabbig water. Het schapenras dat langharig of bijna geheel kaal was, werd door de invoering van eenige merinos schapen, ongeveer zestig jaar geleden, verbeterd. Deze schapen waren, zoo als men destijds beweerde uit Spanje gesmokkeld en hier door eenige planters voor driehonderd gulden het paar gekocht. Een tot nu bestaande verbetering van de wol was daarvan het gevolg. De schapen werden ééns in het jaar geschoren en menig schaap gaf vier pond wol. De groote aanvoer van wol uit Australië in Europa deed de prijs hier sterk dalen. Verbetering van het paardenras en dat der runderen door het invoeren van goede hengsten en stieren heeft vroeger niet plaats gehad. De landbouw, welke tegenwoordig uitgeoefend wordt, bepaalt zich tot het planten van maïs, boonen, pindas en rankvruchten. Ook heeft men eenige uitheemsche maïssoorten geplant, maar is tot de overtuiging gekomen, dat de inheemsche maïs de geschikste voor deze plaats is. Hier en daar werden eenige hectaren gronds met paragras beplant, aangetroffen. Ook heeft men vruchtboomen aangeplant. Proeven met Johnson-gras werden genomen en waren zeer bevredigend. Een der voordeelige vruchtboomen voor den planter is ongetwijfeld de mispelboom. De Curaçaosche mispel is vrij algemeen bekend en gezocht in de Antillen. Mandjes inhoudende honderd stuks werden eenige jaren geleden naar Puerto Rico, Cuba en andere plaatsen gebracht en daar menigmaal voor tien gulden verkocht. Andere Curaçaosche vruchten worden hier verbruikt. Brazilie-boomen worden bijna in alle tuinen aangetroffen. De boom werd, als hij een zekere dikte bereikt had, omgehakt en voor ongeveer vijftig gulden per ton verkocht en naar New-York en andere plaatsen verzonden om daar voor verfstof te worden gebezigd. Het hout, dat hier groeit is meestal dun, maar bevat goede verfstof. De hoeveelheid waarover men eenige jaren geleden beschikken kon was spoedig uitgehakt en hetgeen in de laatste jaren opgegroeid mag zijn, wordt niet op de markt gebracht aangezien er geen afzet voor dat soort van verfhout is. Veel werk heeft men in de laatste jaren van den divi diviboom gemaakt, die thans gebleken is de voordeeligste boom op eene plantage te zijn. De prijs der divi-divi is bijna altijd vast en beloopt dikwijls de som van negentig gulden per ton. Dit product wordt door de bewoners der tuinen gegaard en aan den eigenaar van den tuin, tegen een zeker bedrag per pond verkocht, wat aan menig huisgezin in den oogsttijd een goed bestaan verschaft. Te betreuren is het, dat hier onder de divi-divi boomen eene ziekte heerscht waaraan de boomen sterven en tot nu toe het middel niet ontdekt is om die ziekte te doen verdwijnen De Curaçaosche landbouwers verkeerden in gespannen verwachting bij het vernemen dat Nederland professor Went had opgedragen in het belang der planters deze Kolonie te bezoeken, doch werden helaas! deerlijk in die verwachting teleurgesteld. Geen enkele wenk, geen enkele raadgeving ten beste werd door professor Went aan hen gegeven. Men had gehoopt van hem het middel te vernemen waardoor men de schildluis die honderden divi-divi boomen doodt, zoude kunnen uitroeien, doch vernam tot heden niets daaromtrent, en leed doet het ons dat men hier van professor Went niet zeggen kan: ‘In good time there will arise in this tranquil city Willemstad an imposing statue for him, erected by this gratitude people. There it will stand through the ages, long after we shall have lived and wrought our brief hour. And into it the lovers of agriculture will come and bathe their souls in its holy atmosphere’ Met veel ijver en volharding, en na verscheidene jaren van geduld, is het eenigen planters gelukt orangeries te bezitten die twee- drie- en vierhonderd boomen telden en duizenden ponden oranjeschillen hebben geleverd. De ontzettende droogte waarmede men hier {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No 18. Krankzinnigengesticht ‘Monte Cristo’.==} {>>afbeelding<<} in de laatste drie jaren te kampen heeft gehad, doodde tot spijt der planters, een groot gedeelte dier boomen en te betwijfelen is het, met het oog op den tegenwoordigen lagen prijs der oranjeschillen, die hier verkocht of naar Europa verscheept werden, of men zich weder op die cultuur zal toeleggen, vooral als men in aanmerking neemt dat de boom ongeveer acht jaar oud moet zijn alvorens vruchten te geven. Onder de nuttige boomen, welke men in de Curaçaosche tuinen aantreft moet vooral de wabi gerangschikt worden. Met de takken der wabi worden heggen gemaakt, waar het vee niet doorheen dringt. Van den boom worden houtskolen gebrand en menig schaap en geit heeft zijn leven te danken aan den wabiboom die in de felste droogte bloeit, lange voedzame peulvruchten draagt, die als de boon rijp is van den boom afvallen, en zeer bladrijk is. Op geen der Curaçaosche plantages wordt thans aan de aloë-cultuur gedaan. Het hedendaagsch bestuur van Curaçao heeft zooveel als in haar vermogen was bijgedragen om den landbouw te bevorderen en wel door het nemen van verschillende landbouwkundige proeven en vooral door verscheidene planters in de gelegenheid te stellen, bijna geheel voor Gouvernementsrekening, dammen aan te leggen en de terreinen gelegen voor de dammen met grassoorten te beplanten, die tot voedsel voor het vee dienen kunnen. En welke toekomst gaan nu de Curaçaosche landbouwers te gemoet, welke vooruitzichten bestaan er om hun hoop en moed in te boezemen, op welk gewas of voortbrengsel van den grond, waarvan de wereldmarkt nog niet overvoerd is, moet men zich hier toeleggen om welvaart onder de landbouwers aan te brengen? Welke onderneming moet gesteund {== afbeelding No. 19. Breestraat Otrabanda.==} {>>afbeelding<<} {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} en aangemoedigd worden? Wie zal door het verleenen van steun aanmoedigen? Deze vragen gelooven wij zullen het best beantwoord kunnen worden door landbouwers, die zich jaren lang op den landbouw hebben toegelegd en die daartoe de vereischte ondervinding hebben opgedaan. Naar ons bescheiden oordeel behoort de divi-divi-cultuur ten sterkste aanbevolen en dus aangemoedigd te worden door het uitloven van een zeker bedrag aan den landbouwer, die de meeste divi-diviboomen op zijn bezitting heeft. En dan schittert aan den Curçaoschen hemel voor den landbouwer nog één heldere ster, waaronder met vlammende letters geschreven staat: ‘Leg U toe op de Sisalcultuur’. De sisalcultuur zal ongetwijfeld een bron van bestaan voor de landbouwers kunnen worden, maar dan door Nederland geldelijk moeten gesteund worden, aangezien de meeste grondbezitters geen voldoende middelen bezitten om een flink etablissement aan te leggen. Tot verbetering van het ras der schapen, geiten en runderen dienen hier merinosrammen, bokken van de Canarische eilanden en stieren van goed ras uit Noord-Amerika te worden ingevoerd, ten einde plantage-bezitters in de gelegenheid te stellen zich van goede rasbeesten te kunnen voorzien. J.H.B. Gravenhorst. Handel, Scheepvaart, Nijverheid. (Hierbij behooren Foto's No. 24-30). Bij elke beschrijving van een land of stad, zelfs bij eene eenvoudige behandeling van aangelegenheden, daarmede in verband staande, mag het leveren van eenige beschouwingen niet ontbreken over den handel, de scheepvaart of de nijverheid daarvan, al naar gelang van de omstandigheden welke van deze bedrijven aan de bevolking hare voornaamste middelen van bestaan oplevert. In dit nummer van het maandblad van het Alg. Ned. Verbond, dat uitsluitend gewijd is aan de bespreking van de toestanden op Curaçao, kunnen dan ook eenige mededeelingen over handel, scheepvaart en nijverheid niet achterwege worden gelaten. In meerdere of mindere mate zijn het de drie bedrijven, die op Curaçao de bronnen van bestaan voor de bevolking uitmaken. Aan zijn handel heeft Curaçao zijne beteekenis - hoe gering deze ook zijn moge - te danken. De voordeelen, welke de handel oplevert, komen slechts voor een deel ten bate van de eigenlijke kooplieden en handelaars, het algemeen geniet ook daarvan; de handel verschaft werk aan een niet gering getal arbeiders, en door den handel vinden de producten van de nijverheid omzet. Een niet onaanzienlijk gedeelte van de inkomsten van de Koloniale kas, tot dekking van de uitgaven der administratie gevorderd, wordt door den handel geleverd. Aan den bloei van den handel in vroegere jaren is het bovendien toe te schrijven dat de belasting op grondeigendommen, welker opbrengst voor het jaar 1867 op f 46000 was geraamd, op de begrooting voor 1905 gesteld is op f 74.000. Nieuwe huizen zijn gebouwd, de oude verbouwd. Op dit oogenblik is ten gevolge van een samenloop van ongunstige omstandigheden de handel van Curaçao in een kwijnenden toestand, doch dit eiland heeft tijden gekend, in welke, voor een zoo kleine plaats, zijn handel belangrijk kon worden genoemd. Wij willen niet zoo ver in het verleden teruggaan vóór de onafhankelijkheid namelijk van de omliggende landen, toen het enkel door de tusschenkomst van Curaçao was dat de producten van die bezittingen van Spanje naar andere oorden behalve het Spaansche rijk een uitweg konden vinden. Destijds werd op dit eiland, volgens de overleveringen welke tot ons zijn gekomen, een groote handel gedreven is. Van hier uit was het dat koopmanschappen, uit den vreemde aangebracht, heimelijk naar die landen konden worden vervoerd, en op gelijke wijze hunne producten uitgevoerd. De strenge bepalingen, welke in die Spaansche koloniën op den in- en uitvoer bestonden, dwongen de bevolking aldaar naar middelen omtezien om die te ontduiken. Naar die koloniën en van daar uit werd dan ook destijds op Curaçao een contrabande handel gedreven. Ongelukkig bleef op Curaçao, nadat die handel door veranderde omstandigheden te eenenmale was opgehouden, de naam van contrabande-eilanden kleven; en niet zelden gebeurt het, zelfs als er in Nederland van den Curaçaoschen handel gesproken of daarover geschreven wordt, dat het denkbeeld doorschemert als of de handel van Curaçao slechts van en door contrabande leeft. Die blaam is in allen deele ongewettigd. Na de onafhankelijkheid van de Spaansche koloniën, in onze nabijheid gelegen, werden hier bepalingen in het leven geroepen, welke den handel in groote mate hebbben belemmerd. Aan die bepalingen is het te wijten - althans zoo werd destijds niet zonder grond beweerd - dat de handel van Curaçao naar St. Thomas werd verplaatst, waar mildere bepalingen omtrent den handel bestonden. St. Thomas werd daardoor de stapelplaats, niet enkel voor de overige West-Indische eilanden, maar ook voor het vasteland van Zuid-Amerika. Lange jaren heeft de handel van St. Thomas in bloeienden toestand verkeerd, terwijl die op Curaçao een kwijnend leven voortsleepte. Na eenige jaren heeft de Nederlandsche regeering ingezien dat de vaststelling van vrijgeviger bepalingen noodig was, zoo men den handel van Curaçao zijn vroegeren bloei wilde teruggeven. In een publicatie van 16 November 1826, uitgaande van ‘Schout-bij-nacht, Gouverneur en raden van policie van Curaçao en onderhoorige eilanden’ wordt gewaagd van de ‘vrijverklaring van de haven dezer kolonie door Zijne Majesteit den Koning en van de daarbij bepaalde en bewerkstelligde afschaffing van alle regten op den invoer van goederen, tonnen- of lastgelden, alsmede van alle belastingen en legessen op de in- en uitklaring, lossen en laden van schepen’; doch ongelukkiglijk kwam dit te laat. St. Thomas werd de stapelplaats van koopmanschappen voor deze streken, en van dat eiland was het dat zelfs onze kooplieden zich {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 20. Molenplein. Het garnizoen van eene oefening terugkeerende. Het huis van den Bisschop en het groote St. Martinusgesticht met zijne ruime scholen.==} {>>afbeelding<<} van goederen voor hun handel hadden te voorzien. Eerst veel later kwam Curaçao in handelsbetrekkingen met Engeland, Frankrijk en Hamburg, de voornaamste handelsstad van Duitschland; de eenige stoomvaartlijn uit Europa naar de West-Indiën was de Royal Mail Company, en die koos St. Thomas tot haar hoofdstation, aan het Deensche eiland de voorkeur gevende boven de veel belangrijkere Britsche eilanden in diens nabijheid. Niet alleen den handel van de groote Antillen maar ook dien van Nieuw Grenada en Venezuela trok St. Thomas tot zich. Curaçao bleef als het ware achter het net visschen. Het is een overbekende waarheid dat de handel, {== afbeelding No. 21. Inrichting der Heeren Soublette & Zoon, Curaçao's oudste en meest bekende fotografen. Tal van pontjes waarmede men zich kan laten overzetten.==} {>>afbeelding<<} {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} zich eenmaal verplaatst hebbende naar een ander land, het allermoeilijkst is terug te krijgen. Curaçao bleef dan ook lange jaren sukkelend, en eerst veel later, toen het in rechtstreeksche verbinding met Europa kwam en met zeilschepen uit Engeland en Hamburg waren ontving, mocht Curaçao in zekere mate met St. Thomas wedijveren. Toen kende ons eiland een zekeren bloei; St. Domingo, Nieuw Grenada en Venezuela voorzagen zich hier van koopmansgoederen. Er waren wel is waar in de voorname handelssteden der republieken verscheidene vreemde firma's die omstreeks dienzelfden tijd, in rechtstreeksche betrekking met Europa stonden, doch de Curaçaonaars, in die steden gevestigd, gaven bij het doen hunner inkoopen de voorkeur aan hun geboorteland. Vooral de stad Coro was een groote afnemer van goederen uit Curaçao. De stad Coro, waar een niet gering getal Curaçaonaars gevestigd was, kwam veel later dan de overige handelssteden van Venezuela in rechtstreeksche verbinding met Europa en New-York, en de handel in die stad was vrij belangrijk, wijl het van Coro was dat al de steden, Maracaibo uitgezonderd, in het Westelijk deel van Venezuela gelegen, zich van al het benoodigde voorzagen. Naar Coro brachten de handelaars van de binnenlanden hunne producten, die daar opgekocht werden door agenten van Curaçaosche handelshuizen. Den naam van Vrijhaven bleef Curaçao behouden; nog in 1849 wordt in art. 2 van het ‘Reglement op den in-, door- en uitvoer van koopmanschappen voor het eiland Curaçao’, opgenomen het volgende ‘De haven van Curaçao blijft voor den in-, door- en uitvoer van allerlei koopmanschappen, om het even met welke schepen en uit welke landen ook aangebragt, geheel vrij’. Thans is onze haven feitelijk niet langer een vrijhaven. Het patentrecht naar den maatstaf van 1 percent van de waarde der ingevoerde goederen is door een ‘recht op den invoer’ vervangen. En dit recht, hoewel nog in de wandeling patentrecht genoemd, is geleidelijk tot drie percent opgevoerd. Naar versterking van middelen wordt omgezien en wijl de grondbelasting op dit eiland buitengewoon hoog is in vergelijking met elk ander land, neemt men de toevlucht tot een verhooging van het invoerrecht om de uitgaven te dekken van de administratie, die meer en meer stijgen. Het mag niet beweerd worden dat het enkel deze verhooging van het invoerrecht is, waaraan de achteruitgang van den Curaçaoschen handel in de laatste jaren is toe te schrijven. Andere oorzaken hebben daartoe medegewerkt. In de eerste plaats, de omstandigheid dat de meeste landen en steden, die zich op Curaçao van koopmanschappen en levensmiddelen, als tarwemeel enz. voorzagen, in verbinding zijn gekomen met Europa en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In de tweede plaats, en dit is de voornaamste oorzaak van dien achteruitgang, de vijandelijke houding van de elkander opgevolgd hebbende regeeringen van Venezuela tegenover Curaçao. De beide havens in de nabijheid van ons eiland, zijn meermalen voor den buitenlandschen handel gesloten verklaard. Coro en Maracaibo konden niet dan door den omweg van Porto Cabello bereikt worden; en alsof dit niet genoeg ware, werd een additioneel recht van 30 percent op den invoer van goederen uit de Antillen gesteld. Dit laatste was een nekslag voor den Curaçaoschen handel. Kan de Curaçaosche handel opnieuw zijn vorigen bloei terugkrijgen? Eene vraag, welke niet licht te beantwoorden is. Veel hangt van omstandigheden af. Elke belemmering van den handel door onze administratie dient tegen gegaan te worden. Al is Curaçao geen vrijhaven, het is toch niet een haven waar strenge douane-maatregelen in toepassing gebracht mogen worden, wil men den schijn behouden van vrijhaven. Het woord Douane aan den voorgevel van een gebouw, aan den waterkant, maakt een slechten indruk. En de geringe inkomsten, welke het invoerrecht op de weinige goederen door vreemdelingen aangebracht opbrengt, kunnen nimmer geacht worden de kosten te dekken aan dat toezicht verbonden. Al jaren wordt vooral door de Engelsche regeering bij het Gouvernement van Venezuela aangedrongen op de afschaffing van het additioneele invoerrecht; nog te vergeefs. Trinidad wordt daardoor in gelijke mate als Curaçao getroffen. Ons bestuur behandelt Venezuela met de grootst mogelijke vriendelijkheid; het verbod van den uitvoer van wapenen, hier in de laatste dertig jaren bestaande, is een daad van vriendelijke bejegening, waarvoor Venezuela erkentelijk diende te zijn; doch zijn Gouvernement toont zich niet dankbaar voor dezen maatregel. Men leidde uit deze woorden niet af, dat wij dat verbod opgeheven zouden wenschen te zien. Er zijn hier wel enkelen die meenen dat door een opheffing van dit verbod van uitvoer van wapenen druk op het Gouvernement van Venezuela kon worden uitgeoefend; wij zijn het met hen geenszins eens, want Trinidad heeft geen zoodanig verbod van uitvoer van wapenen en oorlogsmateriëel, en het additioneel recht treft ook dat eiland in zijn handel met de Oostelijke provinciën van Venezuela. In een voordracht door den heer H.J. Martijn in een openbare Algemeene Vergadering van ‘Moederland en Koloniën’ gehouden, wees de spreker op het verschil in de politiek tegenover den handel in de Nederlansche Oost-Indische koloniën en de Britsche. ‘Bij ons wordt de handel getolereerd, bij onze Engelsche naburen gefêteerd.’ Wij kunnen daarover geen oordeel vellen, doch meenen dat ook hier, zoo niet gefêteerd, de handel op eenige aanmoediging van de zijde van het bestuur aanspraak mag maken. Die aanmoediging kan licht geschieden, door eenvoudig alles wat den vrijhandel belemmert of belemmeren kan, achterwege te laten. Het denkbeeld dat het enkel door belastingen, waardoor de handelstand getroffen wordt, is dat men tot versterking van middelen komen moet, dient opgegeven te worden, wil men eene mogelijke herleving van den handel van Curaçao niet tegenhouden. Er zijn velen die meenen dat, nu de Vereenigde {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 22. Hofje van de plantage Zuurzak met oude put waaruit het water nog door handenarbeid opgehaald moet worden.==} {>>afbeelding<<} Staten evenals Engeland en Nederland in de afschaffing van het additioneel recht van 30 percent in Venezuela belang hebben, wijl dit recht ook op goederen uit Porto Rico en Cuba komende, geheven wordt, er veel kans bestaat dat gemeld additioneel recht tot het verledene zal gaan behooren. In de laatste maanden is echter de toepassing van dien maatregel - de heffing namelijk van het additioneel recht - verscherpt, wijl ook op goederen in onze haven van het eene schip op het andere overgeladen, dat recht in Venezuela geheven wordt. Een eerste gevolg van deze nieuwe bepaling is geweest dat de stoomschepen van de Fransche transatlantische Compagnie niet langer onze havens aandoen. {== afbeelding No. 23. Gezicht op de plantage Savonet. Links dividivi-boomen, rechts ziet men dammen welke in de laatste jaren in grooten getale worden aangelegd om het regenwater tegen te houden. Ook ziet men hier eenige nieuwe putten, waaruit het water door middel van windmolens opgepompt wordt om de hofjes te besproeien.==} {>>afbeelding<<} {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} De scheepvaart van Curaçao is ontegenzeggelijk in de laatste dertig jaren toegenomen. Doch dit is niet de koloniale scheepvaart. In vroegere jaren kon de gemeenschap van Curaçao met andere havens in onze nabijheid gelegen niet onderhouden worden dan door onze schoeners. Zij waren veel in getal en maakten goede zaken. Daardoor werden niet enkel aan de eigenaars dier schoeners groote winsten verzekerd, maar aan velen uit de mindere standen een goede broodwinning geschonken. Eigenlijke reederijen bestonden hier in die tijden weinig, de meeste schoeners hadden tot kapitein den eigenaar. Aanzienlijke winsten werden door die eigenaars van schoeners, die terzelfder tijd handel dreven, in die tijden behaald. Door het in de vaart komen van stoomschepen in deze wateren is de zoogenaamde koloniale scheepvaart niet langer hetgeen zij geweest was. Doch aan den anderen kant is ons eiland doordien het in de vaarplannen van verscheidene stoomvaartmaatschappijen is opgenomen, indirekte betrekking op geregelde tijden met verschillende havens gekomen. Dit is voorzeker voor het eiland een groote aanwinst. De aanmoediging van de zijde van het koloniaal bestuur aan de scheepvaart is niet te ontkennen, integendeel de meest vrijgevige bepalingen zijn in onze verordeningen opgenomen om de haven van Curaçao door de stoomvaart in verbinding te brengen met het buitenland. En ook op onze koloniale schoeners, die de paketvaart tusschen Curaçao en de naburige havens en eilanden onderhouden, worden die vrijgevige bepalingen in toepassing gebracht. Aan deze milde behandeling van de zijde van het Gouvernement is het toe te schrijven, dat de koloniale scheepvaart, in weerwil van de mededinging der stoomschepen, zich nog staande houden kan. De schoeners, thans in de vaart en alhier te huis behoorende, zijn grooter en beter in alle opzichten dan die welke vroeger onzen handel bedienden. Enkel op éen punt is er voor onze scheepvaart reden van klagen. Niet zelden gebeurt het namelijk, dat door Venezolaansche kustwachters de schoeners en barken, welke tusschen Caraçao en Bonaire en Aruba varen, aangehouden worden, en nu en dan naar een der havens van de republiek gevoerd, alwaar de bemanning aan mishandeling blootgesteld is, niet zelden gevangen gezet wordt. Van schadevergoeding geen sprake. Slechts onlangs, toen door arbitrage commissies, na de protocollen van 1903 te Washington gesloten, de grieven van de vreemde natie's tegen Venezuela beslist zouden worden, werd aan enkele dier aangehouden schepen schadevergoeding toegekend, echter niet eerder betaalbaar dan nadat de voorkeur hebbende natiën, Engeland, Duitschland en Italie, hare vorderingen zullen hebben ontvangen. Ware met kracht door onze regeering bij eene eerste ongewettigde aanhouding van schepen, onder Nederlandsche vlag varende, opgetreden, de kustwachters zouden zich in den vervolge wel gewacht hebben onze schoeners aan te houden en gevankelijk naar een der havens van Venezuela te voeren. Die aanhouding vindt niet zelden plaats in volle zee, op een grooten afstand van de Venezolaansche wateren. Voor eenige jaren werd een schoener, onder Engelsche vlag met zout geladen, uit Curaçao naar Trinidad, door een dier kustwachters aangehouden en naar Porto Calo gevoerd; de Britsche regeering eischte schadevergoeding en het gouvernement van Venezuela kende die toe tot een groot bedrag. Niemand die aan Venezuela het recht zou willen ontzeggen om zijn kusten te bewaken en den invoer van goederen in contrabande te weren. Worden zulke schepen aangehouden, in de nabijheid van de kust van Venezuela, zij hebben geen reden tot klagen. Maar schepen, welke uit Curaçao of de nabijliggende eilanden der kolonie op reis zijn, en geen contrabande goederen aan boord hebben, worden herhaaldelijk aangehouden, onderzocht, en dit ver van de kusten van die republiek. Tegen deze ongewettigde handeling heeft men bezwaar. En die handelingen zullen eerst dan ophouden als het Nederlandsch gouvernement daartegen met kracht opkomt. In vroegere tijden, toen de geheele handel van Curaçao afhankelijk was van de vaart der koloniale schoeners en van enkele zeilschepen uit Nederland en New-York was die handel op een gezonder voet dan thans. Hetzelfde verschijnsel, dat zich overal elders vertoond heeft, doet zich ook hier gevoelen. Door de verbeterde gemeenschap met de groote wereld, door de voordeelen welke hieruit ontstaan, door de ontwikkeling der betrekkingen met het buitenland, is groote wedijver in het leven geroepen. Dit komt ongetwijfeld het algemeen ten goede, maar voor den handelstand is het minder voordeelig. Waren er hier in vroegere jaren slechts enkele huizen, die in onmiddellijke betrekking stonden met Europa en Noord-Amerika, thans is het aantal van rechtstreeksche invoerders zeer talrijk. De wedijver is zoo groot, dat wel beweerd kan worden dat op Curaçao de prijzen van waren en goederen, bij verkoop in het klein, lager zijn dan zelfs in de landen van productie dier goederen en waren. Curaçao brengt weinig voort. Een voorname oorzaak van dit gemis aan landbouwproducten is te vinden in de droogte; slechts enkele gewassen zijn daartegen bestand. Niettemin is hier de landbouw, in verband met de veeteelt, een der nijverheidstakken, waaraan niet weinigen zich wijden. In de laatste jaren wordt hier bij den landbouw irrigatie in toepassing gebracht; door middel van windmolens wordt het water uit de putten opgepompt en de velden worden daarmede begoten. De aanplant van oranjeboomen is in de laatste jaren toegenomen; de oranjeschillen van Curaçao worden overal in Europa als de beste beschouwd door likeurstokers, schillen van minder geurigheid worden uit verscheidene plaatsen in de tropen naar Europa verzonden en door deze concurrentie is in de laatste jaren de prijs van de Curaçaosche schillen in Nederland zoowel als in Frankrijk merkelijk gedaald. De aloëcultuur is op het hoofdeiland bijna opgegeven; op Aruba echter is deze cultuur een der voornaamste takken van {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} nijverheid. De bereiding van het sap wordt nog op zeer primitieve wijze gedaan; proeven in het groot in vorige jaren genomen om door een betere bereiding een beter product te verkrijgen zijn met geen goede resultaten bekroond geworden. Niettemin, zooals de bereiding nog op Aruba plaats vindt, levert zij werk aan niet weinige arbeiders, terwijl de eigenaars der gronden met aloë beplant, daarin, zij het al karig, een middel van bestaan vinden. Een der weinige voortbrengselen van Curaçao en de naburige eilanden der Kolonie, dat op betrekkelijk groote schaal uitgevoerd wordt, is de dividivi, welke als looistof in Europa, vooral in Engeland en Duitschland, gebezigd wordt. Dit product, dat als van bijzonder goede hoedanigheid in die landen {== afbeelding No. 24. Haven met lossende schepen.==} {>>afbeelding<<} beschouwd wordt, vordert weinig werk, behalve het garen, zoodat ten deze eigenlijk van geen nijverheidstak gesproken kan worden. De dividivi-boomen, hoewel bestand tegen de droogte, worden nu en dan door een ziekte, hier pest genaamd, aangetast en verdorren dan. De zoutindustrie, die op Curaçao, Bonaire en St. Martin op groote schaal uitgeoefend wordt, verschaft werk aan een zeer groot getal arbeiders. Het product, ofschoon nog op primitieve wijze verkregen, is van zeer goede hoedanigheid, en de hoeveelheid zout, welke de pannen jaarlijks leveren, mag wel als groot beschouwd worden. In vroegere jaren werden door de eigenaars der zoutpannen groote winsten behaald, daar het artikel, vooral te New-York, tegen zeer goede prijzen koopers vond. Herhaaldelijk is er van hier uit aangedrongen op een wijziging van de bepalingen ten deze in Nederland bestaande, waardoor de invoer van zout uit Curaçao naar het moederland mogelijk zou worden gemaakt. Kon het zout naar Nederland gezonden worden, een nieuwe markt zou voor het artikel worden geopend, en die tak van nijverheid een groote vlucht kunnen nemen, ten bate van de arbeidende klassen en de eigenaars der zoutpannen. In de laatste tijden is hier de prijs van het zout voor uitvoer vooral naar Columbia bestemd, merkelijk gedaald, in die mate zelfs dat de winsten, welke de eigenaars der pannen daaruit trekken, uiterst gering zijn geworden. En dit jaar is het invoerrecht op zout in Columbia verhoogd, zoodat nog niet met eenige kans op zekerheid voorzien kan worden welk lot de zoutindustrie van Curaçao tegemoet gaat. De toekomst schijnt vrij donker. Wanneer men beschouwingen leveren wil over de nijverheid van Curaçao, dan ziet men zich geplaatst tegenover een dor veld. Eigenlijke nijverheid vindt men hier weinig, en de weinige takken, welke in vroegere jaren hier uitgeoefend werden, moesten door veranderde omstandigheden in de meeste gevallen worden opgegeven, wijl zij niet langer afzet vonden voor hunne voortbrengselen. Ouden van dagen kunnen zich nog herinneren hoe vroeger op Curaçao, uit tabak van Santo Domingo en Porto Rico ingevoerd, groote hoeveelheden sigaren werden gemaakt, die naar de omliggende landen en ook naar Nederland werden uitgevoerd. En thans zijn het sigaren uit Nederland, welke hier worden ingevoerd, terwijl die industrie geheel en al heeft opgehouden. Tijdens den Spaansch-Amerikaanschen oorlog van vóor eenige jaren, werden hier inrichtingen geopend tot het maken van cigaretten, uit gesneden tabak van de Vereenigde {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Staten ingevoerd. Doch zoodra de vrede was hersteld en uit Havana betere cigaretten konden worden verkregen, moest die industrie hier opgegeven worden. Een invoerrecht van tien percent der waarde van sigaren en cigaretten, tot bescherming vooral van de cigaretten-industrie baatte niet; Curaçao mocht niet tegen Havana concurreeren. Een nijverheidstak, waardoor velen uit de mindere standen voordeel trokken, was en is nog in mindere mate het maken of vlechten van stroohoeden. De hoeden, uit de zoogenaamde ipijapa gevlochten, gaven een goede broodwinning aan velen, en nog vóór een paar jaren was deze hoedensoort in Frankrijk en Engeland zeer gezocht. Groote hoeveelheden werden hier door de kooplieden ingekocht tegen nogal goede prijzen en vonden gunstigen afzet in Europa. Door de Maatschappij tot bevordering van Landbouw, Veeteelt, Zoutwinning en Visscherij worden pogingen in het werk gesteld om ook de industrie van hoeden maken en vlechtwerk te bevorderen. Deze Maatschappij gesteund door het koloniaal bestuur, beijvert zich om verbetering in den algemeenen toestand van het eiland en van de kolonie te brengen. Zij wijdt vooral hare aandacht aan de bevordering van den landbouw. Een der gewassen, welke hier groeien en tieren kunnen is de agave, en deze cultuur wordt door het koloniaal bestuur, niet enkel aangemoedigd, maar ook gesubsidiëerd. Over de katoenteelt loopen de meeningen nogal uiteen; terwijl eenigen die als een mogelijke bron van inkomsten voor de planters beschouwen, betwijfelen velen of daardoor eenige noemenswaardige uitslag verkregen kan worden. Door de regeering in het Moederland worden in den laatsten tijd maatregelen beraamd om den stand van zaken in de West-Indische koloniën te verbeteren. Het is te hopen dat die maatregelen, en de uitgaven welke zij veroorzaken, blijken mogen wel beraamd en goed besteed te zijn. De meening is echter algemeen dat een verbetering van den toestand slechts te verkrijgen is door een herleving van den handel, en deze herleving hangt van omstandigheden af; de taak van het bestuur ten dezen dient zich te beperken tot het wegnemen van alle belemmeringen, welke zoodanige herleving in den weg staan. Bloeit de handel dan stijgt vanzelf de waarde der grondeigendommen, en neemt de algemeene welvaart toe. De slechte toestand, waarin Curaçao zich op dit oogenblik bevindt, is hoofdzakelijk toe te schrijven aan den achteruitgang van den handel op dit eiland. De kwijnende toestand van den handel heeft Curaçao in den toestand gebracht, waarin het nu verkeert; herleeft de handel, dan zal verandering van dien toestand volgen. A. Jesurun. Iets over de visscherij op Curaçao. (Hierbij behooren Foto's No. 31 en 32). Aan het verzoek van het Bestuur om ook een kleine bijdrage te leveren voor het Curaçaonummer van Neerlandia, voldoe ik met bijzonder groot genoegen, niet alleen uit sympathie voor het streven van het Bestuur, maar ook uit hoofde van het genot, dat er voor mij ligt opgesloten in het behandelen van een onderwerp, dat mij, door er mij dagelijks mede bezig te houden, steeds grooter belang is gaan inboezemen. Als men, zooals de uit Holland komende reizigers gewoonlijk doen, met de booten der Kon. Ned. W.I. Mail Curaçao van de Zuid-Oostzijde nadert, dan zijn het in de eerste plaats Klein-Curaçao en de steile en vrij hooge klippen der zuidelijke kust, die opvallen. Seinpost, Tafelberg, Cabrietenberg en in de verte de drie toppen der Drie Gebroeders zijn al spoedig duidelijk te onderscheiden. Aan den voet dier klippen is nauwelijks een strand, meestal dalen zij steil in zee af, en slechts hier en daar onderbreekt de witte lijn van een stukje strand, met door de zon gebleekt koraalgruis bedekt, de sombere eentonigheid van de afgebrokkelde rotswanden. Overal bruist het witte schuim van de branding, schitterend in het heldere zonlicht, hoog tegen de rotsen op, dadelijk daarop volgt de diepblauwe zee, die door haar donkere kleur reeds vlak op de kust een groote diepte verraadt. Men raadpleegt de kaart en ziet dat men tot vlak aan de kust over groote diepten, 100 vaam, zelfs 200 tot 500 vaam, vaart. Met steile helling daalt bijna overal de kust in zee af; een zandige, ondiepe bodem, zooals de Noordzee die aanbiedt, een bodem rijk aan planten, aan schelpdieren, aan allerlei kruipende of in den bodem levende dieren, een bodem dus die aan de visschen een rijk voedingsmateriaal verschaft, bestaat hier niet. Komt men van het Noorden, zoo is het nog erger. Door den eeuwigen passaatwind opgezweept, beukt daar de branding op de rotsige kust, en de reusachtige rotsblokken, uit de door het water ondermijnde kust naar beneden gevallen, en de diepe geulen, door de zee in de harde rotsen geslagen, geven blijk van het ruwe geweld van wind en golven, waartegen men zou meenen, dat geen levend wezen bestand kan zijn. Is hier, vraagt men zich af, nog visscherij mogelijk? Zeer zeker. De grootvisscherij, zooals die in de Noordzee en de aangrenzende gebieden van den Atlantischen Oceaan wordt uitgeoefend, is hier onmogelijk. Niet alleen dat het visschen met twawls, met die grondkorren, welke, in snelle vaart over den zandigen bodem getrokken, in hun geweldig groote opening alles opslokken, wat zich op of vlak boven dien bodem bevindt, door den aard van den bodem, rotsachtig en begroeid met koralen, uitgesloten is; maar ook schijnt in de tropische zeeën een armoede aan ‘grondvisch’ te heerschen, die ook daar waar de bodem zich er toe leende, het visschen met trawls niet winstgevend zou maken. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 25. Werf met een schoener op stapel.==} {>>afbeelding<<} En zet men een ‘beug’ uit, zooals de beugers dat in de Noordzee doen, een dikwijls eenige kilometers lange lijn met meer dan duizend haken voorzien, dan vindt men, zoo men al in staat is om zulk een lijn weer heelhuids uit zee op te halen, er wel veel visch aan, doch alleen de koppen, daar door de talrijke roofvisschen het lichaam van de aan de haken gevangen zittende, hulpelooze visschen, opgegeten is. Zulke visscherij is hier niet ontwikkeld, en niet tot ontwikkeling te brengen. Het visschen geschiedt hier gansch anders. Reeds onderweg, in de buurt van Klein Curaçao waren verscheidene kleine vaartuigjes, kleine zeilbooten te zien, die schijnbaar doelloos rondkruisten. Bij nauwkeurig toezien blijkt elke bark echter een of twee stevige, doch dunne lijnen achter zich aan te slepen; aan het eind van die lijnen is een groote sterke met aas voorziene vischhaak bevestigd, en krijgt een dier visschers aan zijn lijn (het zoogenaamde ‘sleepaas’) beet, terwijl wij langs zijn boot varen, zoo zien wij, dat een groote visch van anderhalf, dikwijls zelfs twee meter lengte, binnen boord wordt gehaald. Wij naderen de haven van Willemstad, en na ons bezoek aan de groezelige armoedige kustplaatsjes van Venezuela, doet het gezicht van de keurige, net onderhouden in Hollandschen bouwtrant opgetrokken huisjes ons weldadig aan. En daarbij schijnt het lachende groen van de mangrove-bosschen aan de zijde van het riffort, en van de Manzanilleboomen die zich langs het strand aan de oostzijde van de stad uitstrekken, de bewering te logenstraffen, dat Curaçao niets dan een dorre klip zou zijn, waar geen plantengroei mogelijk is. Voor ons beteekenen echter die mangrove-bosschen nog iets anders, nl. dat waar zij groeien, water voorhanden is, dat zich daar een zoogenaamd {== afbeelding No. 26. Zoutindustrie.==} {>>afbeelding<<} {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} binnenwater bevindt. Dat is dan ook het geval, en juist aan die binnenwateren, aan die kalme ondiepe inhammen, met de zee in gemeenschap, doch buiten het bereik van de branding en van de hooge zeegolven dankt Curaçao voor een groot gedeelte den betrekkelijken bloei van het visschersbedrijf. In die ondiepe binnenwateren, het rifwater bijv., vangt de visscher de garnalen, die hem tot aas voor het vangen van groote visch dienen; daar zet hij zijne ‘canasters’, zijne vischvallen; daar vischt hij met het werpnet, enz. enz.; daar vindt ook aan den anderen kant de visch een rustplaats, waar zij haar eieren kan leggen en waar zich de jongen ongestoord kunnen ontwikkelen. De visscherij op Curaçao geeft dan ook aan de meesten van hen, die dit bedrijf uitoefenen, een vrij goede verdienste, en zonder de aangeboren neiging van den neger om nooit voor den dag van morgen te zorgen, maar als hij iets verdiend heeft, te luieren en eerst weer te gaan werken als de honger hem drijft, zou dat stellig nog veel beter kunnen zijn. Doch beschouwen wij nu de visscherij iets meer van nabij. Het visschen met netten, in de Europeesche staten zoo algemeen, is hier weinig ontwikkeld. De meeste visschers zijn te arm om netten te koopen. Om de handen in elkaar te leggen en voor gezamenlijke rekening zich een groot net aan te schaffen, daartoe ontbreekt het noodzakelijke gemeenschappelijk overleg. Wel hebben sommige eigenaars van plantages, die aan de een of andere baai of binnenwater grenzen, somtijds een drijf- of zinknet, dat dan tegen een bepaalde vergoeding (meestal ⅔ of ½ van de opbrengst van de vangst) door de visschers wordt gebruikt, doch daar tengevolge van den ruwen en dikwijls met koralen begroeiden bodem deze netten dikwijls scheuren, en het herstellen tijd en geld kost, worden door de meeste dier eigenaars zoo weinig mogelijk herstellingen verricht, en is over het algemeen het visschen met groote drijfnetten slechts tot enkele plaatsen beperkt. Zoo bezitten eenige reeders aan een baai in het Noordwesten van Curaçao, Westpuntbaai, zulk een net. In die baai komen zoo tegen den avond groote scholen balas (hemiramphus-soorten), masbangoe (carangiden) of geepen. De visschers hebben dan reeds alles in gereedheid gebracht, en zitten op het strand bij de netten en de booten te wachten. De kapiteins zitten boven op de rotsen, waar zij over de geheele baai het oog kunnen laten gaan. Aan eene eigenaardige kabbeling van het water zien zij reeds uit de verte de school visch, die de baai binnenzwemt. Zoodra zij een school bespeuren, die dicht genoeg bij de kust is, om kans van slagen te geven, wordt aan de visschers het sein gegeven, de booten worden vlug te water gelaten, en met groote behoedzaamheid wordt nu getracht de school visch te omsingelen en met het net op het strand te drijven. De marsbangoes, kleine visschen van de grootte van onze sprot, worden dan geroosterd, in pakjes van 5 à 10 bij elkaar gepakt en in manden over land naar de stad gebracht; groote visschen, balas, dolphijnen 1) worden schoongemaakt en over zee, met barken, naar de stad gebracht. Zij brengen daar van f 3 tot f 5 per stuk op. Een eigenlijke vischmarkt bestaat hier niet, de visschersbootjes brengen hun visch op het plein voor het Gouvernementsgebouw aan land, zooals op de eerste bij dit artikel behoorende foto te zien is. Zij wordt daar schoongemaakt, in het havenwater afgespoeld, in mooten gesneden en door de vischvrouwen in de stad gevent. Van het schoonmaken en verkoopen van de visch geeft de tweede foto een beeld. Juist het schilderachtige van dergelijke tafereeltjes, de heldere kleuren, het levendige gesticuleeren van visschers en vischvrouwen, het loven en bieden, terwijl kleine negerkinderen rondloopen om naar de mooie visschen te kijken, alles wat die kiekjes zoo aantrekkelijk maakt voor Europeesche oogen, ontbreekt helaas op de foto's. Zij dienen slechts om een indruk van het geheel te geven. Het visschen met netten bepaalt zich in de meeste gevallen tot het uitbrengen van een zoogenaamd ‘werpnet’, eene ook in enkele gedeelten van Holland gebruikelijke methode. Een werpnet bestaat uit een plat gebreid rond net, aan den buitenkant met looden kogeltjes rondom bezwaard. Met een verbazende handigheid weet de visscher, zelfs staande voorop een slingerende cano, het rankste vaartuigje, dat zich laat denken, dit net zoo uit te gooien, dat het zich vlak uitspreidt en door de looden kogeltjes snel omlaag zinkt, zoodat alle visch die er zich toevallig onder bevindt, onder het net besloten blijft. Bij het voorzichtig ophalen blijft de visch dan in de mazen verward; bij een ander soort werpnet (‘werpnet met een topnaadje’) worden de kogeltjes naar het midden van het net getrokken, zoodat zakken gevormd worden, waarin de visch gevangen blijft. Op het eerste gezicht zou men meenen, dat met zulk een net slechts weinig en dan nog alleen maar kleine visch gevangen kan worden. Men staat echter verbaasd, als men ziet, dat zelfs vrij groote visschen door middel van zulk een werpnet zich laten vangen. Dit visschen met een werpnet brengt ons als vanzelf tot de onder de negerbevolking het meest in zwang zijnde visscherij, die met lijnen en hoeken. Want daar met het werpnet toch voor het grootste gedeelte kleine visschen gevangen worden, wordt het dikwijls gebezigd tot het vangen van aas, om daarmee grootere soorten te vangen. Alle barkjes zonder uitzondering (het zijn er evenwel niet zoo heel veel) die om te visschen naar zee gaan, visschen met lijnen en hoeken. Hetzij zij met ‘sleepaas’ visschen d.w.z. een groote hoek met een stuk vliegende visch voorzien, die aan een lange sterke lijn achter de boot wordt gesleept, hetzij zij met verticale lijnen, met de ‘bastille’ met de ‘strop’, of met een gewoon ‘dieplijntje’ visschen, het beginsel is altijd hetzelfde. Aan de ‘strop’ zijn {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No 27. Zoutindustrie.==} {>>afbeelding<<} meerdere hoeken boven elkaar aan de met een gewicht bezwaarde lijn bevestigd, bij de ‘bastille’ is een halve hoepel onder de lijn aangebracht, waaraan 8-15 hoeken naast elkaar aan dunne lijntjes zijn vastgemaakt, het gewone dieplijntje wordt slechts met twee hoeken gewapend. Zulke lijnen worden altijd in de hand gehouden. Hengels van hout of riet ziet men slechts zeer zelden gebruiken. Zelfs waar op een diepte van 100 tot 200 vaam (180 tot 360 meter) wordt gevischt, houdt de visscher de lijn in de hand. Het is een eigenaardig tafereel, de negerkapitein achter in zijn barkje te zien zitten, dat met snelle vaart door de golven schiet. Met zijn knie stuurt hij, in zijn eene hand houdt hij een lijn vast met sleepaas voorzien, om den grooten teen van zijn voet heeft hij een tweede lijn gebonden, waarvan hij dus ook het geringste ‘beet’ kan bespeuren. Een hand houdt hij nog vrij om te gesticuleeren of zijn pijp vast te houden. Om die pijp aan te steken heeft hij natuurlijk geen gelegenheid. Dat wordt dan ook aan den matroos, die belast is met het toezicht op het houtskoolvuurtje waarop straks de foensji (maismeel) zal worden toebereid, overgelaten. Wil de kapitein rooken, dan geeft hij zijn pijp aan dien matroos over, die van een stukje geperste tabak een voldoende hoeveelheid fijn snijdt, tusschen zijn handpalmen tot een balletje rolt, groot genoeg om de pijp te vullen, en dan de pijp flink aantrekt en hem weer aan den kapitein teruggeeft. De drie matrozen rooken meest ook een pijp onder het werk. Een cigaret is een weelde, die zij zich doorgaans slechts gezamenlijk veroorloven. De eerste rolt de cigaret en steekt hem aan. Na een paar rookwolkjes met {== afbeelding No. 28. Zoutindustrie.==} {>>afbeelding<<} {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} innig genot te hebben uitgeblazen, geeft hij de sigaret aan den tweeden matroos, die het middengedeelte oprookt, de ‘jongen’ mag dan eindelijk uit het stompje nog zooveel rook trachten te halen als hij kan. Wil men den matrozen een gelukkig oogenblik bezorgen, dan steekt men zelf een sigaar op, rookt er een klein gedeelte zelf van, en geeft hem dan aan de matrozen. Dat is een blijk van welwillendheid, dat zeer wordt op prijs gesteld. Het zou mij te ver voeren, over wat nu met deze methode gevangen wordt, uit te weiden. De rijkdom der Caraïbische zee aan verschillende vischsoorten zou zulk eene bespreking ver buiten de grenzen van deze schets brengen. Zoo ook de bespreking van de kreeftenvangst 's avonds met flambouwen, van het vangen van land- en zeekrabben, van schildpadden, van zeeappels, van het zoeken van zeevogeleieren op de Roques-eilanden. Slechts dient nog vermeld, dat door vele visschers 's avonds uit bamboe gevlochten vischvallen worden gezet, waarin stukjes wier, zeeappels of stukjes blinkende visch worden gehangen, om de visch te lokken, en die somtijds een aardige vangst aan kleinere visch opleveren. Gebreide fuiken, zooals zij in Holland in zwang zijn, treft men hier niet of slechts zelden aan. Het groote aantal roofvisschen van scherpe tanden voorzien, die de fuiken stuk bijten, zou zulke vischtuigen dan ook weinig winstgevend maken. De bamboe-canasters leveren echter dikwijls vrij veel visch, en zijn daarbij goedkoop, kosten weinig aan onderhoud en duren een paar jaar voor zij geheel vernieuwd moeten worden. Daar zij bovendien voor het visschen een minimum van arbeid vereischen, zijn zij een bij uitstek gunstig vischtuig voor den neger, die over het algemeen in hooge mate de eigenschap bezit, dat hij ‘liever lui dan moe is.’ Curaçao, 21 April 1905. J. Boeke. Het openbaar onderwijs op Curaçao. (Hierbij behoort Foto No. 33). Naar aanleiding van een verzoek, door den Secretaris van het Bestuur der Groep ‘Nederlandsche Antillen’ van het Algemeen Nederlandsch Verbond, tot mij gericht, zal ik trachten aan de lezers van dit Tijdschrift een denkbeeld te geven van den toestand van het openbaar onderwijs op dit eiland. Tot voor 20 jaren waren er op Curaçao van gouvernementswege geen andere, dan niet betalende scholen, bezocht door negerkinderen en eenige kleurlingen. Het onderwijs aan de meergegoeden werd gegeven door eenige privaatonderwijzers, - waarvan verscheidene als soldaat of onderofficier in de Kolonie gekomen waren, - die meer of minder goed of slecht ingerichte scholen hadden opgericht en bij het geven van hun onderwijs werden bijgestaan door eenige grootendeels hier gevormde (?) kweekelingen en onderwijzers. Hoeveel goeds het nu opgegroeide geslacht ook van deze scholen moge zeggen, ik meen aan de deugdelijkheid daarvan te mogen twijfelen, daar het onderwijs gevende personeel, met enkele uitzonderingen, hier zijne opleiding genoten of liever zich zelf hier gevormd had en er van degelijk onderlegde onderwijskrachten en methode weinig sprake zal geweest zijn. De geringe inkomsten der bovendien te talrijke inrichtingen zouden het voor het Bestuur daarvan ook onmogelijk gemaakt hebben voor voldoend personeel zoowel wat hoeveelheid als hoedanigheid betreft, te zorgen. 't Gemis aan goed onderwijs werd dan ook in de jaren vóór 1883 zoo duidelijk gevoeld, dat vele ingezetenen zich in dat jaar tot den Gouverneur wendden met verzoek van gouvernementswege over te gaan tot het oprichten eener school op Hollandschen grondslag. In het verslag der schoolcommissie over 1883 lezen wij daaromtrent: ‘In de overtuiging, dat het onderwijs op Curaçao dringend verbetering eischt, heeft de Gouverneur eene commissie benoemd, teneinde eene geheele reorganisatie voor te bereiden.’ De tijd tot het indienen van genoemd verzoekschrift was zeer gunstig gekozen. Curaçao verkeerde finantieel in een tijdperk van bloei: de fiscus werd gestijfd door de uitvoerrechten, geheven van de Aruba'sche phosphaatmijnen en zonder offers te eischen van Curaçaosche of Nederlandsche belastingschuldigen kon men eenige duizenden aan het onderwijs besteden, Reeds in 1884 werden door het Bestuur voorstellen aan den Kolonialen Raad gedaan, die met eenige wijzigingen werden aangenomen in October van datzelfde jaar. Volgens deze wet werd het openbaar onderwijs verdeeld in drie afdeelingen: Afd. III omvatte lezen, schrijven, rekenen, Nederlandsch, aardrijkskunde, vormleer; dit onderwijs werd gegeven op de niet-betalende scholen. Afd. II omvatte lezen, schrijven, rekenen, Nederlandsch, aardrijkskunde, geschiedenis, vormleer, Spaansch, Engelsch, en werd gegeven aan jongens en meisjes op betalende scholen. Afd. I was ingericht als eene H.B.S. met 3-jarigen cursus in Holland. De onderwijzers of onderwijzeressen met den titel van leeraars en leeraressen moesten of eene acte middelbaar onderwijs, of de hoofdacte of de hulpacte met minstens drie talen of twee talen met wiskunde bezitten. Hunne tractementen waren bij minimum en maximum vastgesteld als volgt. 1. Leeraars f 2000 - f 3800. 2. Leeraressen f 1800 - f 3000. 3. Directeur f 2700 - f 4500; 1 en 3 met 6 driejaarlijksche verhoogingen van f 300. Aan afdeeling II en III zouden werken onderwijzers IIe en IIIe klasse, onderwijzeressen en hulponderwijzeressen met de volgende tractementen: Onderwijzer 2e kl. f 1600 - f 2800. Onderwijzeres 2e kl. f 1400 - f 2600. Onderw. 3e kl. en hulponderwijzeressen f 800 - f 1600. Dadelijk na aanneming der verordening werd er eene flinke ‘bestelling’ van onderwijskrachten in Holland gedaan, aangezien men hier slechts een {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 29. Zoutindustrie.==} {>>afbeelding<<} paar onderwijzers geschikt achtte op de scholen van Afd. I en II over te gaan. Den 15en Juli 1885 werd de school (want aanvankelijk waren de beide afdeelingen nog vereenigd) geopend. Van een afdeeling II met zes en van afdeeling I met drie klassen was natuurlijk nog geen sprake; het jongere geslacht moest eerst opgroeien en van de ouderen waren er geen geschikt reeds in de hoogste klassen te worden geplaatst. Eerst na een paar jaren werd {== afbeelding No. 30. Hoeden vlechten (foto van den heer van Lier).==} {>>afbeelding<<} het aantal klassen van Afd. I uitgebreid tot drie en in 1889 was 't aantal klassen en 't personeel met benoeming van ondergeteekende tot leeraar voltallig. Uit de verslagen der schoolcommissie in de eerste jaren na de oprichting der nieuwe school ontleen ik het volgende: 1885. ‘Bevatten de jaarlijksche verslagen tot nu toe weinig meldens waardig, behalve stereotype klachten over het bijzonder onderwijs, het is de commissie aangenaam te kunnen zeggen, dat het onderwijs een grooten stap vooruit heeft gedaan. Het was gebleken, dat de bijzondere scholen niet aan de eischen des tijds voldeden, tengevolge van gemis aan methode en onderwijs-krachten’. 1886. ‘Het sterk toenemen van het aantal leerlingen op de nieuwe school, is een bewijs van het groote vertrouwen, dat zij geniet’. 1887. ‘Omtrent het onderwijs kan niet anders dan gunstig worden getuigd. De school voorziet in eene werkelijke behoefte en degelijk onderwijs wordt door het meer ontwikkelde gedeelte der bevolking verlangd’. Volgen eenige klachten over de bijzondere scholen. In 1889 deden voor het eerst 2 leerlingen eindexamen, na de drie klassen van Afd. I te hebben afgeloopen en verwier- {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} ven het daarvoor uitgereikte diploma van goed volbrachte studie. De eerste verandering kwam in 1891, toen de jongens- en meisjesschool gescheiden werden, daar de ouders met het oog op de vroege ontwikkeling der Indische jeugd, het vereenigen van jongens en meisjes op de schoolbanken afkeurden. Er ontstond nu een afzonderlijke meisjesschool van Afd. II met 8 klassen onder een directrice, welke school ongeveer gelijk stond met eene Hollandsche school voor M.U.L.O. Tevens werden toen, om redenen hier niet ter zake doende, de jongensscholen van Afd. I en II, die tot nog toe onder één directeur vereenigd waren, gescheiden, en wij kregen dus: eene meisjesschool met 8 kl. eene jongensschool met 6 kl., Afd. II. eene dito met 3 kl., Afd. I. Deze toestand heeft ongeveer zes jaren bestaan, (behalve wat betreft de tractementen van het personeel) en in die jaren heeft het onderwijs op de genoemde scholen goede vruchten afgeworpen. De jongelui, die gedurende dien tijd de scholen bezochten en het eindexamen aflegden, behoorden en behooren nog tot de best ontwikkelden van het eiland en velen van hen worden in de ambtenaarswereld of in handelshuizen, hier of in Venezuela, als de beste krachten beschouwd. Verscheidene van hen vertrokken naar Holland, om daar in 2e of 3e klassen H.B.S. geplaatst, hunne studie te voltooien. Het personeel bestond voor het grootste gedeelte uit Hollandsche onderwijzers met hoofdacten, taalacten en enkele bevoegdheden voor het middelbaar onderwijs. Jammer, dat deze toestand niet kon blijven voortduren, - en dat was eene fout in de verordening van 1884 - de scholen kostten te veel, vooral toen langzamerhand de tractementen door de periodieke verhoogingen begonnen te stijgen en men bovendien rekening ging houden met de komende pensioenen. Het aantal leerlingen in Afd. I was uit den aard der zaak gering. Afd. II had gemiddeld 20 leerlingen per klasse; Afd. I begon gewoonlijk in de laagste klasse met 15 à 16 jongelui, waarvan niet meer dan 4-7 eindexamen aflegden. Redenen daarvan waren het hooge schoolgeld (f 120 - f 150) en de noodzakelijkheid voor sommigen, zoo spoedig mogelijk zelf wat te verdienen. De bron van inkomsten uit Aruba vloeide ook niet meer; er moest dus bezuinigd worden. Dit gebeurde bij verordening van 1893 waarbij de tractementen verlaagd werden en gebracht op: leeraars f 1800 - f 3000. onderwijzers 2e kl. f 1400 - f 2200. id. 3e kl. f 800 - f 1600. Geheel onbillijk kon men deze wijziging niet noemen. In vergelijk met de tractementen der andere ambtenaren en met het oog op den levensstandaard alhier, die niet veel hooger is dan in Holland, waren de tractementen, vooral van de leeraars, wel wat hoog (hooger dan van predikant, en bijna gelijk aan die van adm. van financiën, secretaris enz). En wat de hoofdzaak is: bij de nieuwe regeling kon men blijven verwachten, dat men goede krachten uit Holland zou kunnen krijgen. Maar het onderwijs bleef op de begrooting het stiefkind en zooals het ook in Holland maar al te dikwijls het geval is; als er bezuinigd moet worden, is het onderwijs het eerst aan de beurt. ‘Afdeeling I kost te veel geld’; ‘voor 20 leerlingen dier school kan men geen drie dure leeraars bezoldigen’ enz., waren de telkens gehoorde klachten en eindelijk werd dan ook in 1897 door eene nieuwe verordening aan de school een gevoelige knak toegebracht. Tegen te spreken was het niet, dat de school veel geld kostte, maar datzelfde zal wel kunnen gezegd worden van elke H.B.S. in een kleine plaats in Holland en de vraag is alleen, of het belang van goed onderwijs, dat hier op het spel stond op een eiland als het onze, waar de jongelui, die veelal naar de Republieken van Zuid-Amerika gaan en daar de vergelijking moeten kunnen doorstaan met hen, die in Europa hunne opleiding genoten hebben, niet opwoog tegen een paar duizend gulden meerdere kosten? De scholen van Afdeeling I en Afdeeling II (jongens en meisjes) worden bezocht door + 250 leerlingen, die ongeveer f 14000 schoolgeld betalen. De begrooting voor die scholen bedroeg in 1897 ± f 32000. zoodat iedere leerling in dat jaar aan het gouvernement ongeveer f 72 kostte. Voorzeker geen geringe som! Maar waar jaarlijks door de schoolcommissie erkend werd, dat er op Curaçao geen gelegenheid bestond voor kinderen uit den gegoeden stand, om van hun 6e tot hun 14e jaar degelijk onderwijs te ontvangen, daar zullen er toch maar weinig zijn, die te ver gedreven zuinigheid op het hoofdstuk ‘onderwijs’ zullen willen verdedigen. Er komt hier nog eene omstandigheid in aanmerking. De bijzondere scholen, die nu nog bestaan, behandelen bijna alle (de Katholieke zuster- en fraterscholen, hoofdzakelijk bezocht door on- en minvermogenden, zonder ik uit) het Nederlandsch als bijvak en het onderwijs wordt bijna uitsluitend in het Spaansch of Engelsch gegeven. Waar het Hollandsch nu toch al weinig genade vindt in de oogen der Curaçaonaars, daar is de Openbare School de eenige plaats, waar de kinderen gedwongen worden, het grootste gedeelte van den dag Hollandsch te hooren en te gebruiken. De school moet dus als een der hoofdmiddelen om de Hollandsche taal in eere te doen houden en haar door de jeugd als voertaal bij het aanleeren der andere vakken te doen gebruiken, hoog gehouden worden door allen, die dit een hoofdvereischte vinden voor eene Hollandsche kolonie. Voldeden de openbare scholen niet meer, of verdwenen zij, en nam het bijzonder onderwijs hare taak over, dan zou het Hollandsch wel niet van het programma verdwijnen, maar zeer zeker daar, waar de ouders hunnen invloed konden doen gelden, niet meer de voertaal van het onderwijs zijn. Reeds daarom is de bloei der O. School in mijne oogen een vereischte, en moet ieder daaraan medewerken, die van oordeel is, dat in een Hollandsche kolonie het Hollandsch de taal behoort te zijn. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ik hier niet overdrijf, blijkt wel uit het feit, dat het bezwaar van verscheidene ouders tegen de school is: dat de voertaal het Hollandsch is. Men houdt hier in 't algemeen niet van onze taal; dat feit is te betreuren, maar 't is waar. Zelfs na acht- of negenjarig verblijf op de scholen, waar de leerlingen het toch licht zoover brengen, dat zij zich vlot {== afbeelding No. 31. Visscherij.==} {>>afbeelding<<} of tenminste behoorlijk in het Hollandsch kunnen uitdrukken, kan men hen er niet toe brengen, Hollandsch te spreken buiten het schoolgebouw. Er zijn in Curaçao misschien geen 20 huisgezinnen, behalve der Macamba's (zooals de Hollanders hier heeten), die nu en dan onder elkander Hollandsch spreken en zeker geen tien, waar dat regel is. Weet men daarbij dat bijna allen, vooral het jongere geslacht, het goed of tenminste behoorlijk spreken kunnen, maar het alleen doen, wanneer zij met Hollanders in aanraking komen, dan zal men mij toegeven, dat het boven beweerde bewezen is. Nog meer jammer is, dat Hollanders zelf hiertoe meêwerken. Ik ken verscheidene volbloed Hollanders met Curaçaosche dames getrouwd, die met hunne eigen kinderen {== afbeelding No. 32. Visscherij.==} {>>afbeelding<<} nooit anders dan de algemeen gebruikte taal, het Papiamentsch (een mengelmoesvan Spaansch, Hollandsch, Engelsch en Indiaansch) spreken en wier kinderen op zes-jarigen leeftijd bijna geen hollandsch verstaan. Na deze kleine afdwaling keer ik terug tot de gewijzigde verordening van 1897, die nu nog van kracht is. Het openbaar onderwijs werd nu verdeeld in: elementair onderwijs (vroeger Afd. III), meer uitgebreid lager onderwijs (Afd. I en II). Tevens werd op de jongens en meisjesschool, (sedert 1903 genaamd: Hendrikschool en Wilhelminaschool) het aantal klassen met één verminderd, zoodat ze 8 en 7 klassen zouden tellen. Te betreuren was het, dat de leertijd der leerlingen op die wijze met een jaar verkort werd. Dit werd dan ook door velen gevoeld en korten tijd later werd een verzoekschrift aan den Gouverneur (Mr. Barge) ingediend, met het doel de wederoprichting der negende klasse te verkrijgen. Tot op heden is daarop, voor zoover ik weet, geen antwoord ontvangen. Dat de ouders met dien verkorten leertijd niet ingenomen waren blijkt 1e uit bovengenoemd rekest en 2e uit het feit, dat de meeste leerlingen der hoogste klasse na afgelegd examen nog een jaar een privaat-cursus volgden van ondergeteekende ja zelfs soms de achtste klasse bij gebrek aan beter nog eens doorliepen met hun diploma in den zak. Wel zou het aantal leerlingen der 9e klasse altijd gering moeten blijven, maar op 6-8 leerlingen zou men altijd kunnen rekenen De vraag, of dat aantal de uitgave van een 1e kl. onderwijzer wettigt, zal natuurlijk niet door ieder bevestigend worden beantwoord maar toch door velen, die goed onderwijs een landsbelang achten. De grootste fout lag echter m.i. niet in de opheffing der 9de klasse, maar in het feit, dat het programma onveranderd bleef {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} en de leerstof, die tot nog toe in negen jaar was verwerkt, samengeperst werd in eene achtjarige periode. Geen vak (Hollandsch, Fransch, Duitsch, Engelsch, Spaansch, Algebra, Rekenen, Meetkunde, Boekhouden, Natuurkunde, Aardrijkskunde, Geschiedenis) mocht worden geschrapt. Al is nu de school nog niet, zooals de heer Van Kol haar in zijn boek over de Antillen noemt, een ‘misbaksel’ geworden, toch is het waar, dat ze in hooge mate aan overlading lijdt, en dat wederinvoering eener negende klasse of inkrimping van het aantal vakken, te wenschen ware. Een tweede verandering in datzelfde jaar was, dat de tractementen verlaagd werden en de titels: leeraar en leerares vervielen. Er waren nu onderwijzers 1e, 2e en 3e klas en twee klassen onderwijzeressen. Hunne tractementen waren: onderwijzers 1e kl f 1500 - f 2500. onderwijzers 2e kl f 1300 - f 2000. onderwijzers 3e kl f 800 - f 1600. Deze tractementen zijn feitelijk te laag, om goede krachten te krijgen uit Holland, en hoe langer hoe meer gaat men zich nu behelpen met hier gediplomeerde onderwijzers, wat zeker oorspronkelijk niet in de bedoeling heeft gelegen van den wetgever. Zonder in 't minst te kort te willen doen aan de bekwaamheid en geschiktheid van sommigen onder hen, zal het toch zeker wel vast staan, dat in 't algemeen onderwijzers, die geen andere opleiding genoten hebben dan enkele privaatlessen (de normaalschool is reeds tien jaar opgeheven), niet geschikt zijn voor onderwijs aan een school met M.U.L.O. Dat de tractementen nu feitelijk te laag zijn voor uit Holland komende onderwijzers, blijkt wel hieruit, dat zich vroeger voor een vacante betrekking 50 à 60 sollicitanten aanmeldden, en men nu vaak maanden moet wachten voor zich enkelen aanbieden. Voegt men hier nog bij, dat er in de laatste jaren voortdurend onderwijzers met verlof waren (op het oogenblik zes), zoodat er altijd tijdelijke vacatures zijn, die men moet aanvullen met allerlei beschikbare krachten van de eilanden en van hier en men zich dan dikwijls met kweekelingen behelpen moest, dan zal men begrijpen, dat de toestand der openbare scholen op het oogenblik alles behalve rooskleurig en er dringend verbetering noodig is. Dit is m.i. te bereiken door: 1everhooging van tractement op den grondslag van de verordening van 1893, of tenminste door bij benoemingen de maxima en niet de minima toe te kennen) wat volgens de verordening geschieden kan); 2ede benoeming van enkele nieuwe onderwijzers met verschillende bevoegdheden, vooral wiskunde en moderne talen; 3ewederinvoering der negende klasse. Dan, geloof ik, zal de school zich kunnen opheffen uit den toestand van beginnend verval, waarin ze nu verkeert, en zal ze weer kunnen worden, wat ze was in de jaren '89-'96. Wel zal dat geld kosten, maar een aantal van 250 leerlingen uit de beste lagen der maatschappij wettigt toch zeker wel de meerdere uitgave van eenige duizenden guldens en bovendien, waar de bestaande toestand toch al zooveel geld verslindt, daar zal het toch wel aanbeveling verdienen, liever dat bedrag nog wat te verhoogen, maar dan ook een school te hebben, die aan de verwachtingen en aan haar doel beantwoordt, dan door te ver gedreven zuinigheid de school jaarlijks te zien achteruitgaan. Met den wensch, dat dit schrijven daarop eenigen invloed moge hebben, en ik het geduld der lezers niet te veel op de proef heb gesteld, eindig ik dit overzicht. H. Michelsen, Hoofd der Hendrikschool op Curaçao. Het R.-C. Bijzonder Onderwijs op Curaçao. Korte schets van zijn ontstaan, ontwikkeling en toekomst. (Hierbij behooren Foto's No. 34-38). ‘Alles op Curaçao is exceptioneel.’ Deze uitspraak van een der grootste zonen van Curaçao (1) ziet men bij elken voetstap in de kolonie bewaarheid. Vandaar, dat het zoo moeilijk is, om buiten de kolonie zich een goed denkbeeld te vormen van hetgeen hier omgaat, van onze nooden en behoeften van ons lief en leed. Vandaar ook de vele verkeerde oordeelvellingen, die men in de Nederlandsche pers, zelfs in uitspraken en maatregelen der Hooge Regeering aantreft. Men meende goed te doen met algemeene, overigens zeer wijze beginselen hier toe te passen en... men deed juist, wat hier niet gedaan moest worden. Ook met betrekking tot het onderwijs is die uitspraak waar. Terwijl bijna overal elders het openbaar onderwijs regel en het bijzonder onderwijs uitzondering is, vindt men hier juist het tegenovergestelde. Hier is bijzonder onderwijs regel, - openbaar onderwijs uitzondering. De officieele statistieken toch maken uit, dat op Curaçao 75% der kinderen de bijzondere school, 25% de openbare school bezoekt. Dit zal sommigen zeker een ideale toestand voorkomen. Minder ideaal echter wordt die toestand als men de percentsrekening ook toepast op hetgeen de Koloniale Regeering aan het onderwijs ten koste legt, ook hier weer eene uitzondering vormend, waarvan men niet licht een tweede voorbeeld zal kunnen aanvoeren. Van die kosten komen 75% ten voordeele van de 25% die de openbare school bezoeken en 25% aan de 75% die de bijzondere school volgen. Eene omgekeerde verhouding dus. Als eigenlijke grondlegger van het bijzonder onderwijs op Curaçao moet zeker beschouwd worden Z.D.H. Mgr. M. Niewindt, die jaren lang de Curaçaosche Missie als apostolisch vicaris bestuurde. Het archief van het vicariaat is daar, om te bewijzen, hoe noodzakelijk deze kerkvorst het godsdienstig onderricht achtte. Meer dan 50 brieven zijn nog {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} in copie aanwezig, waarin Z.D.H. zich tot allerlei personen in Nederland en elders wendt, om hen te overtuigen van de noodzakelijkheid, vooral de arme slavenbevolking te onderrichten in de waarheden van den godsdienst, om ze zoo voor te bereiden op de emancipatie, die op til was. Men veroorlove ons een paar aanhalingen te doen uit dien belangrijken brievenschat. Ze zullen den lezer overtuigen hoe reeds in de eerste helft der vorige eeuw de Katholieke Missie er op uit was, het onderwijs der volksklasse met alle mogelijke middelen te bevorderen. Reeds in 1834 (14 Nov.) schreef Mgr. Niewindt aan den toenmaligen Minister van Koloniën: Excellentie, Na eene hoofsche inleiding, meent Mgr. Niewindt {== afbeelding No. 33. Hendrik-school.==} {>>afbeelding<<} als oud vriend van Z. Ex. dezen eenige punten te mogen herinneren: ‘In de eerste plaats verdient zekerlijk gesteld te worden de verregaande onbeschaafdheid, welke alhier onder de lage volksklasse wordt opgemerkt en die natuurlijkerwijze de moeder van vele misslagen en gebreken is; ik heb gedurende de 10 jaren, dat ik mij hier bevind met mijne medepriesters getracht deze ruwheid zooveel als mogelijk is door een godsdienstig onderwijs te verminderen; ofschoon deze pogingen niet vruchteloos geweest zijn, hebben zij echter niet geheel en al haar doel bereikt; immers om hier toe te geraken zou ik in de eerste plaats meer geestelijken behoeven, en in de tweede plaats, zou ik het dan ook voor allernuttigst achten, dat het Gouvernement ons de hand leende om op de eene of andere wijze leermeesters aan te schaffen, welke den behoeftigen onderwijs in het lezen en schrijven konden geven; dat onderwijs zou zich ook tot den slavenstand kunnen uitstrekken, indien hetzelve b.v. ten dienste der slaven des avonds na den afloop des arbeids, of wel des Zondags na de Godsdienstoefening gegeven werd. Ik bedoel hier zeker geen uitgebreid onderwijs, maar slechts zoodanig hetwelk, die thans volstrekt onwetende menschen kan in staat stellen om op eene betere wijze de grondbeginselen van hunnen godsdienst in welken zij gedoopt zijn en de verplichtingen, welke zij ten opzichte van het Gouvernement, van hunne meesters en van hunnen evenmensch te vervullen hebben, te leeren kennen. Evenzoozeer ik een al te uitgebreid onderwijs voor die soort van menschen zou gevaarlijk achten, evenzoo meen ik, dat eene volstrekte domheid nadeelig wezen kan; immers iemand, die niets weet en geen plichtgevoel bezit is niet moeilijk tot alles te verleiden en kan ligtelijk door den eerstkomenden fortuinzoeker bedrogen worden. Er zijn wel is waar op de weinige hier bestaande scholen eenige arme kinderen, welke aldaar gratis onderwijs genieten, dan, hun aantal is zoo gering dat hetzelve waarlijk niet waardig is genoemd te worden. Op het platteland, evenals op Aruba en Bonaire is geen de minste gelegenheid om kosteloos eenig onderwijs te erlangen’. Bij eene andere gelegenheid, toen de Emancipatie der slaven al meer en meer naderde, wendde Mgr. Niewindt zich opnieuw tot de Regeering in Nederland, en drong er ten sterkste op aan, dat men de slaven op die emancipatie door onderwijs zou voorbereiden. ‘Alle slaven’, zoo schrijft de ijverige Prelaat; ‘misschien een 25 uitgezonderd, zijn in den Roomsch Kath. Godsdienst gedoopt, evenals de gekleurde en zwarte vrije bevolking dezer drie eilanden..... Ik geloof niet, dat ik mij te veel laat voorstaan, indien ik gerustelijk beweer, dat voor geen oproer, geen merkelijke schennis van eigendommen, nog veel minder van personen, alhier te vreezen is, indien ons, priesters, de noodige middelen gegeven worden om op de harten dier menschen in godsdienstigen zin te kunnen werken. Ja, ik durf gerustelijk beweren, dat onze invloed meer zal ten uitvoer brengen om rust en kalmte in deze kolonie te handhaven dan een talrijk, kostbaar en mijns bedunkens, ondoelmatig garnizoen in staat is zulks te doen. Ik bedoel hier niet zoozeer het godsdienstig onderwijs, alswel het schoolonderwijs; onkunde of liever {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} domheid is niet slechts het kenmerk van onbeschaafdheid, maar ook al te dikwijls de moeder van ondeugd en wanorde. Daar echter zulks meer op het opkomende geslacht dan op het tegenwoordige der slaven, die geëmancipeerd staan te worden, betrekking heeft, kan ik Uwe Exc. de verzekering geven, dat wij bereid zijn, om bij de eventueele emancipatie op de drie door ons opgerichte scholen, waar aan arme kinderen gratis zonder eenige tegemoetkoming van het Gouvernement, thans onderwijs gegeven wordt, ook de kinderen der geëmancipeerde slaven, voor zooverre de localen zulks toelaten, op te nemen’. (1) Mgr. Niewindt spreekt in dezen brief van drie door hem opgerichte scholen. Inderdaad, hij had zijne pogingen niet beperkt tot brieven schrijven, maar ook de hand aan den ploeg geslagen. Den 12en Januari 1842 bood de haven van Curaçao een ongewoon schouwspel. De mare had zich verspreid, dat de Maria en Jacoba, die voor de haven lag, liefdezusters aan boord had, die zich op Curaçao kwamen vestigen, om zich te wijden aan het onderwijs der jeugd. Dat was iets geheel nieuws voor Curaçao, waar voor zoover men wist nog nooit eene Katholieke Liefdezuster zich vertoond had, of het moest zijn op de doorreis naar Venezuela of Colombia. Weldra lag de Maria en Jacoba in de haven ten anker. Mgr. Niewindt ontving de 5 Eerw. zusters, die de hoeksteenen zouden zijn voor het gebouw van bijzonder onderwijs. Reeds den 14en Febr. werd door de Eerw. zusters hare eerste school geopend, welke drie afdeelingen bevatte, voor notabelen, burgers en armen. Spoedig riep het groote getal leerlingen om versterking der leerkrachten en reeds in 1843 kwamen 5 nieuwe zusters het eerste getal verdubbelen. Met veel tegenspoed had deze kleine kolonie in den beginne te kampen. De gele koorts, de geesel der tropen, eischte hare slachtoffers. Binnen het jaar viel èn de eerste Rector der zusters, de Eerw. Heer v. Roosmalen, die de zusters van uit Holland begeleid had, èn de eerste overste de Eerw. Mère Scholastique ten offer aan de gele koorts. Doch de grondslag was gelegd en de gevallenen werden telkens door nieuwe zusters vervangen. Weldra voegden zich bij de dagscholen door de zusters bestuurd, ook een pensionaat, waar jongedames van de eilanden van den West-Indischen archipel, van Venezuela en Colombia eene aan haar stand beantwoordende opleiding ontvingen. Den 11 Febr. 1848 deed Mgr. Niewindt bij het Gouvernement van Curaçao aanvrage, om de eerste school voor armen op te richten buiten de stad, n.l. op den Cabrietenberg te Barber. Deze datum en dit feit zijn merkwaardig. Het Gouvernement van Curaçao had de handen vol aan het onderwijs in het stadsgedeelte. Het kon toen, evenmin als thans, denken aan het onderwijs in de Buitendistricten. Welk onderwijzer of onderwijzeres zou zich daar bij de slavenbevolking hebben willen vestigen te midden van negerhutten in de bergen verspreid? Al hadde men het hoogst mogelijke salaris beschikbaar gesteld, er zouden geen geschikte personen gevonden zijn. Wat dus het Gouvernement niet aandurfde of niet aan kon, Mgr. Niewindt durfde het aan, steunend, en niet te vergeefs, op den geest van opoffering der Eerw. zusters. Daar werd inderdaad moed vereischt voor die onderneming. Op ossenkarren moest de reis naar het binnenland gedaan worden. Men moest verzaken aan den omgang met beschaafde menschen, verzaken ook aan al de gemakken, die het stadsleven in overvloed geeft, zich tevreden stellen met den armelijken kost en het kabrietenvleesch van 't platteland. De school begon, en deze stichting werd weldra gevolgd door meerdere andere. In 1848, 11 Dec. werd voor Bonaire eene zusterschool aangevraagd, den 29en Juni 1849 voor St. Martin, welke aanvraag echter door het Gouvernement geweigerd werd. Deze weigering steunde op een Gouvernements-besluit van 1819, (19 Nov.) waarbij bepaald werd, dat geene bijzondere scholen mochten worden opgericht zonder toestemming van den Gouverneur. Het duurde echter niet lang meer of ook Bonaire en Aruba hadden hare zusterscholen in de verschillende parochiën; want ook in onze Kolonie werd het eeuwenoude, eerbiedwaardige gebruik gehuldigd, dat naast de Kerk ook de school verrijzen moet. In 1851 (13 Juni) had ook de Parochie Santa Maria in de Midden-divisie van Curaçao, en Pietermaay in het stadsdistrict eene zusterschool, Santa Rosa in de Boven-divisie had de hare in 1853, en zoo volgden al de parochiën der kolonie de eene na de andere. Ook voor de mannelijke jeugd in de stad had Mgr. Niewindt gezorgd. Reeds in 1849 kon hij naar Holland schrijven ‘dat er in de stad eene uitstekende Katholieke school voor jongens bestond onder leiding des Heeren B. Huijke, een uitstekend Hollandsch onderwijzer’, dien Mgr. Niewindt in 1842 voor zijne missie had geëngageerd. ‘In deze school’ zoo schreef Mgr. Niewindt den 8sten Jan. 1849, ‘wordt tegen een matig schoolgeld in 4 levende talen, behalve in de verdere bijvakken onderwijs gegeven; de man doet opofferingen, die zelfs zijn krachten te boven gaan en heeft het zooverre gebracht dat zijn school volgens de getuigenis van den President der schoolcommissie alhier, Mr. J. Schotborgh Hz. bij het laatste schoolexamen, de beste der alhier bestaande scholen is.’ Ook had Santa Rosa, dank zij de persoolijke bemoeiingen van den volijverigen Pastoor Putman reeds eenigen tijd zijne Katholieke school onder leiding des Heeren van Gijzelen, welke school in 1853 in eene zusterschool overging. In 1858 verwezenlijkte Mgr. Niewindt een zijner lievelingsdenkbeelden, de oprichting n.l. van een Weeshuis voor meisjes, waarin aan die kinderen eene opvoeding gegeven zou worden, die haar later in staat zoude stellen als nuttige leden der maatschappij werkzaam te zijn. In die dagen reeds ging Mgr. Niewindt, die altijd groote plannen overwoog en uitvoerde, om met het denkbeeld, om in de verschillende {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding No. 34. Armenschool in de buitendistricten. School en kerk op Westpunt.==} {>>afbeelding<<} parochiën ook afzonderlijke jongensscholen op te richten. Hij wendde zich daarom in Nov. 1857 tot Mgr. Zwijsen, aartsbisschop van Utrecht, om geestelijke broeders, die zich twee aan twee in de verschillende parochiën zouden vestigen en zich wijden zouden aan het onderricht der mannelijke jeugd. Dit plan schijnt echter op onoverkomenlijke moeilijkheden gestuit te zijn; althans in volgende jaren zien wij hem met gelijk verzoek zich wenden tot Mgr. Paradis, Bisschop van Roermond, en Mgr. Rutten te Maastricht, evenwel zonder beter succes. In allen gevalle blijkt uit al deze pogingen van den ijverigen Kerkvoogd, dat het hem hoogen ernst was met hetgeen hij aan de Hollandsche Regeering schreef, dat n.l. de slavenbevolking door onderwijs moest worden voorbereid op de Emancipatie, Dat dan ook die Emancipatie in latere jaren zonder de minste moeilijkheid of zonder een zweem van onlusten kon plaats hebben, heeft de Regeering voor een zeer groot gedeelte te danken aan den onvermoeiden ijver, de onafgebroken werkkracht van den grooten man. De Regeering erkende dit eenigszins door Mgr Niewindt te benoemen tot Ridder van den Ned. Leeuw, eene onderscheiding die zelden méér verdiend was. Toen den 12en Jan. 1860 de ijverige Prelaat het moede hoofd ter ruste legde, was het bijzonder onderwijs geheel georganiseerd en behoefde zich nog slechts te ontwikkelen, om te komen tot den wasdom, dien het in onze dagen bereikte. Ontzaglijke offers van werkkracht en geld werden daartoe gevorderd. De Regeeringen van Curaçao waren in den loop der jaren niet altijd even geneigd dit laatste te verleenen; er waren Gouverneurs die maar niet wilden inzien, welke gewichtige diensten de Kath. Missie in zake onderwijs aan de Kolonie bewees; er waren er zelfs, die doortrokken van den ouden partijgeest dat onderwijs zooveel mogelijk tegenwerkte, ofschoon ze er zelf niets voor in de plaats konden geven; maar dat alles ontmoedigde Mgr. Niewindt niet. De moeilijkheden schenen zijn moed te stalen en zijne werkkracht te verhoogen. Uit het archief der Missie zouden belangrijke stukken kunnen openbaar gemaakt worden, om dit te staven. Zijne opvolgers behoefden slechts voort te bouwen op de grondslagen door hem gelegd. {== afbeelding No. 35. Pensionaat Welgelegen.==} {>>afbeelding<<} {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} In 1864 werd het pensionaat der Eerw. zusters aan den Havenkant in de stad gescheiden van de dagscholen en overgebracht naar de frisch gelegen Plantage Welgelegen (Habay) weleer bewoond door Gouverneur van Raders en getuige van zijne talijke proeven op landbouwkundig gebied. Weldra verrees (in 1867) een geheel nieuw gebouw op Europeesche wijze als Pensionaat ingericht, prachtig gelegen aan den oever van het Schottegat, en werd het oude, ruime plantage-huis ingericht tot Weeshuis. Dat nieuwe pensionaat is sinds dien tijd de roem geweest van Curaçao en heeft niet alleen in Santo Domingo, Haiti, Venezuela, Colombia, Costa Rica enz. licht verspreid en beschaving, maar ook voor Curaçao een bron geopend van tijdelijke welvaart, door de ontelbare vreemdelingen, die het aantrok en die hier op Curaçao geruimen tijd vertoefden, hunne inkoopen deden, en allerlei ondernemingen deden bloeien. In 1886 slaagde Mgr. Kreckens er in ook voor de mannelijke jeugd op Curaçao eene blijvende stichting in het leven te roepen. Op zijne uitnoodiging en gesteund door zijn aanzienlijk privaat-vermogen, kwamen de Eerw. Fraters van Tilburg zich op Curaçao vestigen. Het Colegio ‘Santo Tomas’ was de vrucht van zijne pogingen. Wat met zoo gunstigen uitslag gedaan was voor de meisjes, geschiedde ook nu voor de jongens. Een pensionaat voor jongeheeren werd geopend en weldra stroomde de jeugd van Venezuela, Colombia en Santo Domingo toe om zich te laven aan deze nieuwe bron van godsdienst, wetenschap en beschaving. Doch ook de arme jeugd werd niet vergeten. Spoedig werden op Otrabanda en Pietermaay jongens armenscholen gevestigd in ruime en luchtige lokalen, waar door uitstekende onderwijzers, meestal in Holland gediplomeerd, thans onderwijs wordt gegeven aan ± 800 kinderen. Het zou onbillijk zijn hier niet even te herinneren aan die kloeke Katholieke onderwijzers, die de Eerw. fraters voorafgingen. Zij hebben de hitte van den dag gedragen, zeker niet aangelokt door rijke salarissen of hooge pensioenen, maar door de edele aandrift hunner ziel om hunnen evenmensch wel te doen en de duisternis des geestes te verdrijven. Wie op Curaçao herinnert zich niet de namen van een Huijke, van een Dr. Baralt, den edelen banneling, van een ‘Meneer’ Balk, van een Meester van Maanen, van een Eerw. Heer van den Donk en anderen, wier naam hun lof is. Het Katholieke Curaçao is hun oneindig veel verschuldigd. Ook moet hier nog melding gemaakt worden van eene poging om op Curaçao, eene Katholieke inrichting voor hooger onderwijs te vestigen, wij bedoelen het Seminarie van Scherpenheuvel, hier opgericht door den Bisschop van Merida (Venezuela) en toevertrouwd aan de Eerw. Dominicaner der Hollandsche Provincie. Een ruim gebouw verrees en het onderwijs nam onder de gunstigste voorteekenen een aanvang. De onophoudelijke revoluties echter, die Venuzuela's boezem de daaropvolgende jaren verscheurden, noodzaakten, jammer genoeg, deze onderneming, die zooveel goeds beloofde, prijs te geven. Een zelfde lot, om dezelfde redenen, dreigt ook het eertijds zoo bloeiende Colegio ‘Santo Tomas’. Hier mag niet nagelaten worden eene eerbiedige hulde te brengen aan de nagedachtenis van een man, die verleden jaar stierf, doch wiens gedachtenis niet spoedig vergaan zal; wij bedoelen den Z. Eerw. P.H. Frie, den stichter van het R.C. Jongens-Weeshuis te Santa Rosa. Deze practische man had ingezien, dat eene ambachtsschool voor Curaçao eene onwaardeerbare weldaad zou zijn. Met geheel zijne liefdevolle ziel wijdde hij zich aan zijne edele taak, doorreisde Amerika en Holland, om de noodige fondsen voor zijne stichting te verzamelen. Zelf kunstenaar, onder Italiës blauwen hemel gevormd in de school der groote meesters, wist hij zijn kunstzin dermate aan zijne leerlingen mede te deelen, dat weldra het Weeshuis van Santa Rosa een kunstatelier bezat, wiens faam zich verre buiten Curaçao uitstrekte. Hij werd in zijn arbeid bijgestaan eerst door zusters Dominicanessen en later door de zonen van Don Bosco van Turijn, die nog heden ten dage met veel toewijding de inrichting besturen. De naam van Pastoor Frie zal in zegening blijven, zoolang er nog op Curaçao één dankbaar hart zijn zal. Wij zijn gekomen aan het einde onzer taak. Het bijzonder onderwijs in zijn wording, geschiedenis en ontwikkeling heeft ons eenige oogenblikken bezig gehouden. Het zij ons ook nog geoorloofd een enkel woord te wijden aan zijne toekomst. Men heeft daarbij wel onderscheid te maken tusschen de stad en het platteland. In de stad zal zich het bijzonder onderwijs gemakkelijk op de hoogte houden, waarop degelijk onderwijs zijn moet, dank zij den steun der Regeering, dank ook de aanwezigheid van openbare scholen, welke een heilzamen naijver in het leven roepen en houden, die aan beide ten goede komt; dank vooral aan de toewijding, waarmede het personeel zijne zware taak vervult. Ook in de stad zal het mogelijk zijn de bijzondere school als een machtige factor te gebruiken voor de verspreiding der Nederlandsche taal en inderdaad is haar invloed ten deze niet te miskennen. 1) Op het platteland echter, in de Buitendistricten, is de toestand geheel anders. Daar is het aantal kinderen zeer groot, wijl de R.C. Geestelijkheid met alle middelen welke haar ten dienste staan, de kinderen tot schoolbezoek aanzet. Maar het aantal onderwijzeressen is gering in vergelijking met het aantal kinderen. Vandaar dat niet altijd de resultaten aan de gestelde verwachtingen kunnen beantwoorden, ofschoon de schoolcommissie ieder jaar verklaart dat zij tevreden is over de R.K. scholen. Ook is de verspreiding der Ned. Taal onder de negerbevolking van buiten gering. Dat verwondere niemand, als men bedenkt, dat het volk eene zeer gemakkelijke, geheel aan hunne organen beantwoordende taal bezit in het Papiamentsch; de kinderen nu leeren in geen twee drie jaar de zeer moeilijke voor hunne organen bijna onmogelijke Hollandsche {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} taal, die hun daarenboven in hun verder leven van nul en geener waarde is; want gaan ze van hun eiland af, om in Venezuela of Colombia te werken, een lot dat ze bijna allen gemeen hebben, dan kunnen zij wel terecht met hun Papiamentsch, maar niet met het Hollandsch. Men kan Neerland's taal hartstochtelijk beminnen, gelijk schrijver dezes met fierheid erkent te doen, maar toch ligt op den bodem aller vragen, niet alleen ‘der menschen zondeschuld’ maar ook de dubbeltjes-quaestie, de levensvraag, hoe kom ik aan den kost? En dan moet de Curaçaonaar {== afbeelding No. 36. Colegio Santo Tomas.==} {>>afbeelding<<} van de Buitendistricten antwoorden, niet met Hollandsch. Waartoe het dus met zooveel moeite leeren? Waarom er mijn tijd aan verliezen, dien ik in de paar jaar van mijn schoolbezoek veel nuttiger besteden kan aan lezen, schrijven, rekenen? Wat de Regeering in de Buitendistricten te doen heeft? Het onderwijs, dat de regeering zelf onmogelijk geven kan, niet belemmeren door wettelijke bepalingen. Veeleer zij het er op uit door geldelijken steun te bewerken, dat het aantal onderwijzeressen kunne vermeerderd worden en in verhouding gebracht tot het aantal schoolgaande kinderen. De regeering bedenke dat, als ooit het bijzonder onderwijs, tengevolge der belemmerende bepalingen van wetten, die Stad en Buitendistricten niet wisten uit elkaar te houden en geen rekening hielden met practijk en ondervinding, zich aan de taak van 't onderwijs in de buitendivisies onttrekt, de regeering op dat oogenblik zou komen te staan voor de volgende keuze: òfwel jaarlijks f 100.000 meer uitgeven aan onderwijskrachten, meubilair, huur van gebouwen enz, òfwel de buitenbevolking verstoken laten van alle onderwijs. Het eerste is voor eene noodlijdende Kolonie onmogelijk, daargelaten nog de moeilijkheid om personen te vinden; het tweede zou een beschaafden staat geheel onwaardig zijn. Vermeerdering van personeel, dat voor zijne nederige, maar verdienstvolle taak berekend is, dat zij het streven der Regeering, dat is de eenige weg haar aangewezen. Elke andere weg is er een met voetangels en klemmen. Moge de volgende tabellarische opgave dit opstel besluiten; ze is ontleend aan het laatste Koloniaal Verslag over 1903. In het Stadsdistrict bedienen de zusters van Liefdadigheid de volgende scholen: 1. Overzijde (Otrabanda) voor betalende kinderen ten getale van 106 2. Overzijde (Otrabanda) v. onvermogenden 170 3. Overzijde (Otrabanda) Bewaarschool voor betalenden 80 4. Overzijde (Otrabanda) Bewaarschool voor onvermogenden 195 5. Pietermaay voor betalenden 65 6. Pietermaay voor onvermogenden 112 7. Pietermaay Bewaarsch. voor betalenden 16 8. Pietermaay Bewaarsch. voor onverm. 214 In de Buitendistricten: Santa Rosa 359 Montaña (Oost-divisie) 110 Santa Maria (Midden-divisie) 320 San Wilibrordo (Midden-divisie) 157 Barber Benedendivisie 235 Westpunt Benedendivisie 175 Pensionaat ‘Welgelegen’ 65 {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Weeshuis ‘Welgelegen’ 26 Jongens-Weeshuis (ambachtssch.) Santa-Rosa Fraterscholen. 18 Otrabanda (overzijde-stad) voor betalenden 51 Otrabanda (overzijde-stad) voor onverm. 350 Pietermaay (onvermogenden) 270 Colegio ‘Santo Tomas’ (internen) 24 Colegio ‘Santo Tomas’ (externen) 20 _____ Totaal kinderen 3138 Bovenstaande getallen betreffen alleen het hoofdeiland, Curaçao, niet de geheele Kolonie. Men ziet er uit, dat het bijzonder onderwijs op Curaçao geen werkelooze kracht is, maar een factor waarmede rekening gehouden mag worden. Curaçao 15 Maart 1905. M. Victor Zwijsen. De Nederlandsche taal op Curaçao. 's Lands taal, 's Lands roem: want 's Lands taal bevat 's Lands geschiedenis en zijne wetten, waarvoor zijn burgers goed en bloed hebben opgeofferd; zij maakt ons bekend met het karakter en den vooruitgang van het Volk en leert ons voornamelijk zijne letterkunde kennen waaruit de wereld zijne voortbrengselen op het gebied van kunsten en wetenschappen ontwaart: - waarlijk, s' Lands taal is 's Lands roem! Curaçao bezit in werkelijkheid geen eigen volkstaal; de inwoners maken gebruik van het Papiamentoe, dat, van het woord papiar (spreken) afgeleid, spraak beteekent. Men bedient zich hier van eene spraak, die geen taal is, want zij mist zelfs de eerste vereischte van eene taal, n.l. de spraakleer (grammatica) en bezit zelfs niet de noodige termen om het onderscheid tusschen het mannelijk en vrouwelijk geslacht aan te duiden. Uit de omstandigheid dat Curaçao eene Nederlandsche kolonie is, volgt natuurlijk dat het Bestuur de Nederlandsche taal gebruikt en dat deze op de openbare scholen onderwezen wordt. Het is ook gemakkelijk te begrijpen, dat door dit Papiamentoe de ontwikkeling van de lagere volksklasse belemmerd en het aanleeren van de Nederlandsche taal ten zeerste bemoeilijkt wordt. Wel heeft men te allen tijde getracht, deze hinderpaal uit den weg te ruimen, omdat men ten volle bewust is, dat het onmogelijk is, zonder het bezit van eene volkstaal, tot dien stand van beschaving te geraken, dien de tegenwoordige tijd vereischt. Niet alleen is het een algemeen verlangen, om het Papiamentoe af te schaffen; maar men eischt het zelfs en, daar noch dit verlangen, noch deze eisch bevredigd kunnen worden, beschuldigt men elkander, der jeugd en, over het algemeen, der beschaving een struikelblok in den weg te leggen. Voornamelijk de katholieke scholen, waar in het Papiamentoe onderwijs wordt gegeven, hebben 't in dit opzicht zwaar te verduren gehad en, hoewel oogenschijnlijk de klachten hierover niet geheel ongegrond zijn, zal men, na een onpartijdig onderzoek, bevinden dat, hoe gaarne ook de R.K. geestelijkheid de Nederlandsche taal op hare scholen ingevoerd zoude willen zien, dit niet van haar geheel en al afhankelijk is, omdat men diep ingrijpende bestaande omstandigheden niet over het hoofd mag zien. Ter wille van het godsdienstonderwijs onder de lagere volksklasse, die ongeveer ⅞ der geheele bevolking inneemt, is de R.K. geestelijkheid als 't ware verplicht, het Papiamentoe in hare scholen te handhaven en handelt zij dus tegen de nationale idee in. Weliswaar wordt door dit gestadig veroordeelen de zaak niet verbeterd, integendeel, men legt der R.K. geestelijkheid in haar zegenrijk streven groote moeilijkheden in den weg en verzwakt haren invloed tot beschaving op het grootste gedeelte der bevolking. Men moet niet uit het oog verliezen, dat sedert Europeesche macht hier gevestigd is geworden, de R.K. geestelijkheid zorg heeft gedragen voor de opleiding en ontwikkeling der lagere volksklasse en aan diezelfde R.K. geestelijkheid hebben wij het dus te danken, dat de beschaving, hoewel gebrekkig, onder de verscheiden rassen die, sedert de ontdekking van dit eiland, hier woonachtig waren, het standpunt heeft bereikt dat zij thans inneemt. Alhoewel de kiemen door de Spaansche geestelijkheid gelegd zijn, en mogelijk met onze gevoelens en denkbeelden niet overeenstemmen, moet men wel bedenken, dat de R.K. geestelijkheid thans, bijna zonder uitzondering, in Nederland is geboren en dat zij, buiten kijf, hare Spaansche ambtgenooten over het algemeen in karakter en kennis verre overtreft. Ook de Vereenigde Staten van Noord-Amerika hebben getracht de Spaansche en patois-talen in de Philippijnen af te schaffen en de Engelsche taal op de scholen in te voeren, maar de groote Republiek, waar het beginsel tusschen Kerk en Staat zoo strikt gehandhaafd wordt, was verplicht, na een korte proefneming, haar voornemen op te geven en zich tot den Paus van Rome te wenden, om deze gewichtige en nog andere aangelegenheden, waaronder in de eerste plaats het onderwijs, in die kolonie te regelen. Zoodoende hebben de Vereenigde staten van Noord-Amerika, voor het eerst in hunne geschiedenis, de macht van den Paus moeten erkennen en erlangen de R.K. scholen in de Philipijnen niet alleen recht van bestaan, maar worden zij zelfs op milde wijze gesubsidieerd. Laten wij dit voorbeeld als sprekend bewijs aanhalen, dat het hoogst moeilijk is - ja, bijna onuitvoerbaar - eene bestaande diepingewortelde volkszaak met wortel en tak uit te roeien, hoe belemmerend zij voor het algemeen welzijn van het Volk ook moge zijn. - Heeft ook Engeland de invoering der Engelsche taal op het kleine eiland Malta niet moeten opgeven en de Italiaansche taal haar terrein moeten laten behouden? Alle ingezetenen van den beschaafden stand op Curaçao spreken drie of meer talen, die men, wat de kennis ervan betreft, als volgt kan rangschikken: 1o. de Spaansche, 2o. de Engelsche en 3o. de Nederlandsche taal, terwijl het Fransch en het Duitsch ook niet onbekend zijn. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat de uitspraak van zoovele talen, met hare verschillende eigendommelijkheden, niet zuiver {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} kan zijn en ook, dat die van het Nederlandsch het voornamelijk ontgelden moet. Wij hebben reeds boven aangehaald dat het Bestuur der Kolonie in zijn uitgebreiden werkkring de Nederlandsche taal bezigt. Bovendien wordt in de Protestantsche kerk alleen in deze taal gepredikt; in de Roomsch Katholieke kerken geschiedt dit {== afbeelding No. 37. Seminairie Scherpenheuvel.==} {>>afbeelding<<} alleen op Zondag en heilige feestdagen, voornamelijk ten gerieve van de R.K. militairen van de landen zeemacht en particulieren, voor het overige in het Papiamentoe. In de Isräelietische kerken in het Spaansch en in het Engelsch en op nationale gedenkdagen in het Nederlandsch. Het kan niet ontkend {== afbeelding No. 38. Weeshuis en ambachtschool te Santa Rosa.==} {>>afbeelding<<} worden, dat in den familiekring weinig Nederlandsch gesproken wordt, terwijl de vreemdelingen (inwoners van vreemde landen) hier woonachtig hun eigen taal spreken en zij, die hunne opvoeding elders genoten hebben, de taal aangenomen hebben van het land hunner opvoeding. Voor het overige hoort men niets anders als Papiamentoe, zoowel in de salons van den voornaamsten Curaçaonaar, als in de huizen van de allerminst bedeelden. In eenige genootschappen, alsmede in sommige Loges der Vrijmetselarij bedient men zich van het Nederlandsch; van de negen nieuwsbladen, welke hier verschijnen, worden er vier in het Nederlandsch uitgegeven, terwijl de ‘Amigoe di Curaçao’, hoewel met dit Papiamentsch hoofd prijkend, door de R.K. geestelijkheid als het officieel orgaan van haar kerkgenootschap verspreid wordt in het Nederlandsch. Op de Club ‘de Gezelligheid’ waarvan de meeste beschaafde ingezetenen leden zijn, vindt men op de leestafel de voornaamste nieuwsbladen en tijdschriften, die in Nederland het licht zien; bovendien treft men er eene welvoorziene bibliotheek aan, voor het grootste gedeelte Nederlandsche werken bevattende. Uit dit alles kan men bespeuren, dat de Nederlandsche taal volstrekt niet verwaarloosd wordt, hoewel het niet te ontkennen valt, dat de mindere klasse, door gemis aan opleiding, zich van die taal niet kan bedienen; doch ook zij wordt aangemoedigd, door het voorbeeld van de meer beschaafde, om de moedertaal zooveel mogelijk aan te leeren, daar zij maar al te goed weet, dat, om haren maatschappelijken stand te verbeteren en eene betrekking in de kolonie te kunnen bekleeden, de kennis der Nederlandsche taal een eerste vereischte is. Laten we nog even aanstippen, dat er twee soorten van Papiamentoe bestaan, n.l. het Hollandsche- en het Spaansche Papiamentoe: het eerste wemelend van Nederlandsche woorden, wordt gesproken aan de Otra Banda of Overzijde der haven ook wel Spaansche zijde genoemd; het tweede, waarin het Spaansch de hoofdrol speelt, in de Stads-districten tot aan Oostpunt, het zgn. Banda Ariba van het eiland. Elders hebben wij reeds aangetoond, dat het Papiamentoe hoegenaamd geen letterkunde bezit, {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} met uitzondering van eenige leerboekjes van godsdienstigen aard, welke op de R.K. scholen worden gebruikt. Hieruit volgt, dat door volslagen gebrek in het Papiamentoe aan alles wat den minder beschaafde tot ontwikkeling zou kunnen brengen, er voor de de Nederlandsche taal een kolossaal braakliggend terrein voorhanden is en daar Curaçao thans het voorrecht geniet een groep van het Algemeen Nederlandsch Verbond te bezitten, welke in zijn edel streven tracht, o.a. door middel van de Nederlandsche taal den band met het Moederland nauwer aan te sluiten, twijfelen wij geen oogenblik of de oprichting van deze groep is een flinke stap voorwaarts in de goede richting. J.H.M. Chumaceiro. Curaçao, Maart 1905. Ledenlijst der Groep ‘Nederlandsche Antillen’, op 1 April 1905. Eere-Voorzitter: Jhr. J.O. de Jong van Beek en Donk. Bestuur: J.P.E. Gaerste, Voorzitter. J.C. Wahlen, Onder-Voorzitter. J.A. Snijders Jr., Secretaris-Penningmeester. H.J.T. Boomgaart. L. van der Veen Zeppenfeldt. J. Möller. A.A. Correa. Moses S.L. Maduro. Ed. S. Lansberg. A. Curaçao. Beschermend lid. Jhr. J.O. de Jong van Beek en Donk, Gouverneur van Curaçao. Gewone leden. J. Appel, Commandant der brigade marechaussée J.A. Snijders Jr., 1e Luitenant der Artillerie. W.H.P. Winkel, Koopman. C. Statius Muller, Administrateur van financiën. S.E.L. Maduro, Koopman. J. Möller, Lid van den Kolonialen Raad. J.B. Gravenhorst, Chef der douane. A. Charlouis, Koopman. F. Barnié, Koopmansklerk. I. van Lier, Tandarts. Mr. C.S. Gorsira, Griffier b./h. Hof van Justitie. M. van Romondt, Beambte a./h postkantoor. A.F. L Troll. Luitenant ter Zee 2e kl. J.F. L Haaijen, Gouvernements-ambtenaar. Ed. S. Lansberg, Practizijn b./h. Hof van Justitie. H. Manuel, Cond. 2e kl. magazijnmeester der Artillerie. C.N. Winkel, Koopman. C.B.J. Wijtenburg, Cipier der gevangenis. J.P.G. Ecker, Koopman. Mgr. J.J.A. van Baars, Bisschop van Teuthira, Vicaris Apostolicus van Curaçao. Pater A. ter Maat, Vicaris Provinciales der Eerw. Paters, Dominikanen in de Kolonie. G. Willems, Pastoor. J.M. van Weerelt, Pastoor. F. van den Donk, Rector pensionaat Welgelegen. M.V. Zwijsen, Rector pensionaat St. Thomas. J.C. Wahlen, Pastoor. Redacteur v/d Amigoe di Curaçao. R.M. Prince, Klerk. L. Voortman, Mr. geweermaker. J.P. Boskaljon, Sergt. maj. tit. Stafhoornblazer. J.C.W. Olivier, Klerk. H.E.C. de Jongh, Fourier der Infanterie. H.C. Broekman, Sergt. maj. tit. Infanterie. C.G. van Werkhoven, Sergt. majoor der Infanterie. M.S.L. Maduro, Voorzitter van den Kolonialen Raad. J.P.E. Gaerste, Lid van den Kolonialen Raad. C Gorsira, Lid van den Kolonialen Raad. Mr. J.B. Gorsira, Lid van den Kolonialen Raad. H.H.N. Chapman, Lid van den Kolonialen Raad. M.E. Curiel, Lid van den Kolonialen Raad. Mr. Ph.F. de Haseth Evertsz., Lid van den Kolonialen Raad. M.C. Henriquez, Lid van den Kolonialen Raad. J.B. Boer, Lid van den Kolonialen Raad. H. Boomgaart, Lid van den Kolonialen Raad. J.L.Th. Heldewier Vignon, Lid van den Kolonialen Raad. A.A. Correa, Koopman. J.W. Brandao, Koopman. James Corsen, Boekhouder. Moses S.L. Maduro, Koopman. F. Gerhardus, Assistent-loods. H.J.T. Boomgaart, Waarn. Griffier b./h. Hof van Justitie. L. van der Veen Zeppenfeldt, Advocaat-Generaal b./h. Hof van Justitie. E.M. Penso, Koopman. Dr. Th.J.G. Gaerste, Gouvernements-geneesheer. D.M. Baiz, Koopman. J.W.Th. Daal, Koopman. Julio C. Henriquez, Koopman. A.J.W. van der Grinten, Kapitein der Infanterie. D J. Querido, Predikant bij de Port. Isr. gemeente. Manuel S.L. Maduro, Koopman. H M. Penso, Directeur ‘El Imparcial’. H A. Willemsen, 2e Commies. E.S.L. Maduro, Koopman. D.A. Correa, Koopman. Edgar Senior, Apotheker. A. Jesurun, Oud-lid van den Kolonialen Raad. H.J.C. Henriquez, 1e Commies. Julius H.L. Penha, Koopman. W.F. de Loenen, Machinist K.N. Marine. H. Schneider, Machinist K.N. Marine. J.H. van der Ree, Boekhouder. H C. Hage, Boekhouder. G.H. van der Linde Schotborgh, Koopman. J.A. Maas, 1e Luitenant der Infanterie. A. C Henriquez, Koopman. G.M. Daal, Apotheker. G. Pinedo, Practizijn b. h Hof van Justitie. Mr A.G. Wolf, Lid Hof van Justitie. Dr. J. P Evertsz, Arts. J B. de Haseth, Med. student. M. de Leao Laguna, Predikant b/d Ned. Herv. Isr. gemeente. J.H.W. Gravenhorst, Districtmeester. M. de Sola, Koopman. J. Janse, Directeur Handel en Industrie Mij. Manrique Capriles, Koopman. Dr. P. C T. Lens, Arts, Officier van Gezondh. 1e kl. J.H.M. Ellis, Arts, Officier van Gezondh. 2e kl. H.C. Veenendaal, Sergeant der Infanterie. J.G. Stein, Sergeant der Infanterie. P. de Haas, Sergeant der Infanterie. A. Winterhoff, Sergeant der Infanterie. A.A. Ditmar, Marechaussée 1e kl. Mr Th.J.A. Nuijens, Procureur-Generaal. J.L.C. Monsanto. J.P. Eskildsen, Districtmeester. A.D. Capriles, Koopman. Societeit: ‘de Gezelligheid’. J. Scheuerman, Openbaar onderwijzer 2e kl. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} C.D. Meijer, Dir.-Uitgever v./d. ‘Vrijmoedige’. A.W. Statius Muller, Koopman. C.H. Jonckheer. Henry Senior, Koopman. Arthur P. de Marchena, Koopman. J.A. Correa, Koopman. S.M.L. Maduro, Koopman. E.H.L. Maduro, Koopman. M.M.M.L. Maduro, Koopman. H.H. Chumaceiro, Apotheker. J.H.M. Chumaceiro, Predikant b./d, Port.-Isr. gemeente. B.D. Hoyer, Koopman. G.A.F. Nouel, Tandarts. C.E. Leon, Onderwijzer. M. Römer, Onderwijzer. Roberto de Lanoy, Apotheker. L.C.C. Hueck, Handelsreiziger. M.L. Pliester, Kapitein der Infanterie. A.J. Nouel, Koopman. J. Sutherland, Practizijn bij het Hof van Justitie. Th F. van der Linde Schotborgh, Gouv.-Ambtenaar. B. Aruba. Vertegenwoordiger: J.H.P. Schrils. Gewone leden: G.R. Zeppenfeldt, Gezaghebber. J.J. Beaujon, Griffier b./h. Kantongerecht. Dr. H.E. Oduber, Gouvernem. geneeskundige. B.E. v.d. Veen Zeppenfeldt, Koopman. W. van den Brink. Leeraar b./d. Prot. gemeente. J.A. de Veer, Koopman. L.J.M. Henriquez, Koopman. R.J. Beaujon, Quarantaineloods. J.H.P. Schrils, Onderwijzer. C. H Eman, Koopman. R.M. Arends, Koopman. Gerard de Veer, Koopman. J.W.F. Peiliker, Koopman. C W. Doelitsch, Ambtenaar van recherche. B.F. Henriquez, Koopman. C. Bonaire. Vertegenwoordiger: C.J. Krijt. Gewone leden. A.E.J. van den Brandhof, Gezaghebber. G.W. Helmund, Landraad. J.A.P. Thielen, Ontvanger. E. Yrausquin, Griff. Kantongerecht. P. C Torbed, Klerk en Scheepsmeter. P.L. de Haseth C. Gz., Koopman. R F. Muskus, Koopman. J E.R. Herrera, Koopman. C J. Krijt, Hoofd Openb. school. C.R. Debrot, Landeigenaar. A C. Nouel, Koopman. P. Boom, Koopman. H. J C.B. Hellmund, Administrateur Zout Expl. Mij. Gilberto Herrera, Koopman. D. St. Martin. Vertegenwoordiger: J.A. Gravestein. Gewone leden. R.A. Berea, Hoofd Openb. school. A.C. Brouwer, Gezaghebber. J.A. Gravestein, Ambtenaar Expl. Comp. E.B.A. Hodge, Gouvernements-Ambtenaar. W.E. van Romondt, Koopman. T.K. Thielen, Gouvernements-Ambtenaar. E. St. Eustatius. Vertegenwoordigster: Mevrouw J. van Grol - Meijers. Gewone leden: F.G. Groebe. G. J van Grol, Gezaghebber. H. Elsman. P. Delgeur. F.C. Crüger, Oud-ambtenaar. N.C. Henriquez, Onderwijzer. Mevr. J van Grol - Meyers. P.L. Gorsira, Officier van Justitie. F. Saba. Vertegenwoordiger: H.J. Beaujon. Gewoon lid: H.J. Beaujon, Gezaghebber. Nieuwe leden. Beschermende Leden. J.H. Tours, Luit. ter zee, a/b H.M. Kortenaer, Willemstad. Leesgezelschap ‘Wilhelmina’, Willemstad. Gewone Leden. Mej. M.C. Maal, Willemstad. J.G. Statius Muller, Ambt. Postkantoor, Willemstad. M.M. Pinedo, Koopman, Willemstad. Jorge B. Snárer, Kapper en Barbier, Willemstad. Jeos A. Correa, Koopman, Willemstad. J.H. Perret Gentil, Gouv. Ambt, Willemstad. Arnold J. Maal, Koopman, Willemstad. J.F. Quast, Gouv. Ambt, Willemstad. J.M. Maal, Grondeigenaar, Willemstad. Mevr. J.M. Maal - Maal, Willemstad. Jacob Cardoze, Koopman, Willemstad. Maurits Cardoze, Koopman, Willemstad. R. van Leent, Luit. ter zee, 1e kl. a/b H.M. Kortenaer, Willemstad. L.J. Mouton, Off van Adm. 1e kl. a/b H.M. Kortenaer, Willemstad. Opgegeven door Luit. J.A Snijders Jr., Willemstad. D. de Marcheau, Koopman, Willemstad. Opgegeven door den heer J.H.M. Chumaceiro, Willemstad. S.S. Maduro Lopez, Koopman, Willemstad. Salomon de Casseres, Koopman, Willemstad. Opgegeven door den heer A.A. Correa, Willemstad. Edwin Senior, Koopman, Willemstad. Opgegeven door den heer S L. Maduro, Willemstad. C.G. de Haseth Cz, Koopman, lid Kol. Raad., Willemstad. C.S. Gorsira I.P. Ez. Koopman, Willemstad. C.P. Neuman Wz, Boekhouder, Secr. Hyp. Bank, Willemstad. C. J Debrot, Gouv. Ambtenaar, Willemstad. Opgegeven door den heer S.C. Gorsira, Willemstad. Dr. H.A. de Casseres, Geneesheer, Willemstad. Elias P. Delvalle, Koopman, Willemstad. Joseph Dusseldorp, Koopman, Willemstad. Opgegeven door den heer Mozes S.L. Maduro Willemstad. W. S Ph. de Jongh, Koopman, Willemstad. Opgegeven door den heer J. Appel, Willemstad. F J.A.A. Smitz, Pastoor te Kralendijk, Bonaire. P. Enwens, Pastoor te Rineon, Bonaire. F. Hendriks, R.-K. Geestelijke, Bonaire. Dr. Belle, Gouv Geneesheer, Bonaire. Opgegeven door den heer C.J. Krijt, Bonaire. N.E. Craane, Grondeigenaar, Bonaire. W. J Kamphuis, Ambt. van Recherche, Bonaire. H. Statius Muller, Waarn Gezaghebber, Bonaire. Opgegeven door Luit. J.A. Snijders Jr., {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} R.J. Eman, Grondeigenaar, Aruba. M.F. Arends, Koopman, Aruba. L C. Kwartsz, Koopman, Aruba. J. B Arends, Koopman, Aruba. D. Gaërste, Electricien, Aruba. Opgegeven door den heer H.J.P. Schrils, Aruba. Gilberto Herrera, Koopman, Aruba. Opgegeven door den heer C.J. Krijt. Groep Nederland. Beschermende Leden. Douairière L. van Nispen geb. Cremers, Eusebuisssingel 4 Arnhem. Mr. G Wttewaal, Boulevard 108 Arnhem. Opgegeven door den heer W.G. Wieringa, Arnhem. J.J. Keller,* Grondeigenaar, Zierikzee. C ten Cate,* Hoofdsteeg, Rotterdam. Mr. E W.F. Gerth van Wijk*, Boompjes 16, Rotterdam. D. Hudig*, Assurandeur, Wijnhaven, Rotterdam. Opgegeven door den heer Jac Post, Vertegenwoordiger A.N.V. Gewone Leden. Cornelis Hage, Wethouder, Bruinisse. Johannes Elenbaas, Burgemeester, Bruinisse. J.G. H Goemans, Rijksveearts, Zierikzee. Mr. A.J.F. Fokker Adv. en Proc. Zierikzee. Mr. D. Engelberts Adv. en Proc. Zierikzee. J.J. van de Ven, Hotel van Oppen, Zierikzee. J.A. de Bruijne, Dir. H.B.S. Zierikzee. Jan Post, leeraar H.B.S. Zierikzee. C. Leijenaar, 134 Kruiskade, Rotterdam. Mr A. W Schippers. Groote Markt 18, Rotterdam. K de Vletter, Agent van Buitenlandsche Huizen Bierhaven 14, Rotterdam. Mr. J.G.L. Nolet Trenité, Glashaven 17-19 Rotterdam. A.P. Timmers, Luit. Kol. der Mariniers 30 Witte de Wittstraat Rotterdam. H.C. Voorhoeve Jaczn., Kassier, Voorschoterl. 72 Rotterdam. Firma Van Gils & Van der Meer, in Meubelen, Oppert 151 Rotterdam. J. A Rademaker, Arts, Jericholaan 82 Rotterdam. C.G. Kühn, Lit. Inrichting Crooswijksche Singel 35, Rotterdam. Mr. W. Tabingh Suermond, Kantoor Wijnbrugstraat 9, Rotterdam. F G. Rieff, Assurandeur, Goudscheweg 95, Rotterdam. Charles Cohen, Tandarts Oostzeedijk 274, Rotterdam. A J. Ort, Instituteur, Vasteland 4/6 Rotterdam. I.I.L. Mees, Notaris, Boompjes 9, Rotterdam. Mr. D P. Kieboom, Glashaven 42, Rotterdam. Dr. M.H.A. van der Valk, Oud-Beierland. Allen opg. door den heer Jac. Post Vertegenwoordiger A N.V. J.L. Bosschieter,* Burgemeester, Stellendam. A.J. van Vessem,* Goedereede. C.A. Vogel,* Goedereede. Ds. F. de Gidts,* Goedereede. *Opgegeven door den heer D. Lodder, Goedereede. A Keet, Kalverstraat 134, Amsterdam. Opgegeven door den heer J.H. Boeke, Amsterdam. C.M. Kleipool,* Marnixstraat 394, Amsterdam. Mej. F.J. Geest,* Oosterpark 73, Amsterdam. S. Koperberg,* N. Achtergracht 14, Amsterdam. A.A. Verdenius,* v. Woustraat 62, Amsterdam. A.J.C. Nelissen.* Leidsche Kade 84, Amsterdam. C van Rompu,* Prinsengracht 726, Amsterdam. A. Hermans,* Marnixstraat 386, Amsterdam. *Opgegeven door den heer C.M. Kleipool, Amsterdam. H.F. Schoemaker,* R.-C. Pastoor, Deken, Coehoornstraat 9, Arnhem. A. Friedrich,* Eusebiussingel 14, Arnhem. *Opgegeven door den heer W.G. Wieringa, Arnhem. Mej. M W.C. van Rossem, Lindelaan 16, Bussum. Opgeg. door den heer C. Meyboom, Naarden. Mr. W.W. Feith, Doesburg. Opgegeven door den heer S. Reynders, Doesburg. A.D. Fokker, 11 Nassau Zuilensteinstraat, Den Haag. J.C. Keg Jr.,* Stationsstraat 79, Zaandam. Boerlijst * Zaandam. C. Oud,* Venedien, Purmerend. *Opgegeven door den heer P.H. Stuurman, Zaandam. Prof. Dr. C.H. Wind, de Bilt bij Utrecht. Opg door den heer Dr. E. v. Everdingen, de Bilt bij Utrecht. Groep Belgie. Beschermende Leden. G. van Olmen, Burgemeester, Brecht. Ad Verbelen, Burgemeester, Puurs Dokter M Brems, Provincieraadslid, Heist op den Berg. Dubois, Provincieraadslid, Lebbeke. A. Blanquaerd, Provincieraadslid, Lede. E. Rooman d'Ertbuer. Provincieraadslid, Laarne. Eerw Heer Verschueren, Kanunnik, Gent. Jaarl. bijdrage 5 Frank. Serv. De Beucker,* gemeenteraadslid, Antwerpen. *Opgeg. door J. van Kerckhoven-Donnez, Adema Rodenhuis, Brussel. Eerw. Heer Philippen,* Onderpastoor, Hombeek. *Opgegeven door E. De Keyser. Alf. van Acker,* Nijveraar, Lokeren. *Opgegeven door L. Herbert. Van Acken, Onderwijzer, Lokeren. Van Brabandt, Lokeren. Ern. v.d. Berghe,* Ingenieur, Wilsonstr. 68, Brussel. *Opgegeven door Mr. Thelen. W. Duflou, Leeraar Koninkl. Athen. Elsene, Brussel. Reim. Stijns, Leeraar Koninkl. Athen. Elsene, Brussel. De Coster,* Aalst. *Opgegeven door Is. Hollaert. G. Oud,* Lokeren. *Opgegeven door den heer P. Stuurman, te Zaandam. Gewone Leden. Dokter Jozef Van de Velde, Kalken. Eerw. Heer Everts,* Kanunnik, Algem. Secr. David-Fonds, Averbode. *Opgegeven door J. Sebrechts. Felix Withaegens,* Wetstr. 69. Antwerpen. *Opgegeven door Fr. van Cuyck. Van den Broeck,* Simonsstr. 12, Antwerpen. *Opgegeven door Ed. Schiltz. Duquet,* Antwerpen. *Opgegeven door Aug. Bossaerts, Antwerpen. J. Lambrichts,* Demeystr. 34, Antwerpen. Fr. Buyens,* Raafstr. 13, Antwerpen. Lod. Plessers,* Minderbroedersrui 22, Antwerpen. *Opgegeven door L. Bouchery. Mej. Van Dievoet,* Onderwijzeres, St. Pieters Jette. *Opgegeven door Mej. Adèle Steppe. Maur. Van den Bulcke,* Gent. *Opgegeven door mej. G. de Guchtenaere. Eerw H. Cronenberghs,* Bestuurderd. Vlaamsche Werken, Luik. Eerw H. De Gruyter,* Secretaris Bestuurderd. Vlaamsche Werken, Luik. *Opgegeven door H. Meert. A Schepens * Julius Lipsiusstr. 25, Brussel. *Opgegeven door E. T'Sjoen. Il. Peeters, Ondervoorz. Nederl. Bond, Antwerpen. Goris Thees*, Dsystr. Antwerpen. Ad. Coppens*, Anselmostr. 34, Antwerpen. *Opgegeven door Eug de Kock, Antwerpen. J.J.B. Schrey*, Van Balkerstr. 92, Antwerpen. J Benoit*, Schulstr. 1, Antwerpen. M. v. d Broeck*, Pyckestr. Antwerpen. L. Severeyns*, Lge Nieuwstr. 70, Antwerpen. Victor de Meyere*, Cuylitsstr. 45, Antwerpen. Ary Delen*, Stadhuis, Antwerpen. Aug. Goethals*, Jordaenstr 22, Antwerpen. J van Hove*, Zurenborgstr. 28, Antwerpen. L. Cauwe*, Kruikenborgstr. 40, Antwerpen. Gust. Dielemans*, Vlaamsche Kaai 62, Antwerpen. Mej. Maria Bossaerts*, Pierenbergstr 33, Antwerpen. *Allen opgegeven door Aug. Bossaerts. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Joz. de Rudder*, Pelikaanstr. 142, Antwerpen. B. van Deun*, Arendstr. 25. Antwerpen. J. Verbruggen*, Verzoeningstr. 4, Antwerpen. Fr. van Elsen*, Dambruggestr. 124, Antwerpen. Hendr. L.J. de Laet*, Van Straelenstr. 36, Antwerpen. Diederik Vermeulen*, Van Diepenbeekstr. 41, Antwerpen. Jozef Roman*, Kunstlei 13, Antwerpen. Hendrik Muls*, Mortsel, Antwerpen. *Allen opgegeven door Alb. van Laer. René Piérard*, Coquilhotstr. 38, Antwerpen. *Opgegeven door A.V. Puymbroeck L. Cordes*, Adolfstr. 52, Elsene, Brussel. P. Verbeke*, Drukker, Zwijnenmarkt, Brussel. A Demey, Zandstr. 27, Brussel. *Opgegeven door R. Postema. Vaast Bamps, Leeraar, St. Pieters Jette, Brussel. H. de Hoon, Advocaat Generaal bij het hof van Beroep, Brussel. Aug. Hanssens*, Bouwkundige, St. Pieters Jette, Brussel. *Opgegeven door Vaast Bamps, Brussel. Jac. Droog*, Brussel. *Opgegeven door Mr. Thelen, Schaarbeek. Leo de Geest, Paviljoenstr. Brussel. A. Schepens*, Justus Lipsiusstr. Brussel. *Opgegeven door E. T'Sjoen, J. Buys*, Prins Albertstr. 50. L'Amandsberg, Gent. C. de Mulder, Schoolstr. L'Amandsberg, Gent. *Opgegeven door Maur - Van de Woestijne. Dubosch*, Conducteur Br. e. W. Gent. *Opgegeven door H. Meert. M. Peremans*, Capucienenvest 100, Mechelen. Leo Smets*, Dyle 3, Mechelen. Bouquet*, Capucienenvest, Mechelen. Eerw. Heer Huybrechts*, Onderpastoor, Mechelen. Wid. Stryckmans*, Wisselagent, Mechelen. *Opgegeyen door Edw. de Keyser. Alf. Baert*, Wieringstr. 16, Leuven *Opgegeven door G. Doussy. Dhuyvetter*, Fabriekbestuurder, Oudenaarde. Collant*, Oudenaarde. *Opgegeven door C. Braeckman, Groep. Ned. Indië. L.J. Ginjoolen Insp. K.N. P M., Batavia J Soutendam, Luit t. Zee 2e kl., Batavia Dr. G.F. van Laaren, Off. v Gez. 2e kl, Batavia J. Polack, Luit.-Kwartiermeester, Bojan (Atjeh). J. Boelaars, Samarinda. L.J. Elfferich, Samarinda. A.Th.Z. Salverda, Houtvester, Bandoeng. Mr. J Davelaar, Pres. Raad van Justitie, Soerabaja. F.K. H Brodhaag, Adsp. Controleur, Amoerang. J.Ph. Ermeling, Gep generaal-majoor, Buitenzorg. L. G Erwig, Dir. Btz Boek- en Handelsdrukkerij, Buitenzorg. Ch. R J. Joseph, Insp Utrechtsche Levensverz.-Mij., Buitenzorg. J. M Knipscheer, Off. van Gez. 2e kl. Buitenzorg. Groep Suriname. J.C. Zeekamp, Brigadier b/d. politie Nieuw Nickerie. Opgegeven door den heer A.M.F. Oostburg, Paramaribo. Afdeeling Konstantinopel. Joseph Driessen. Beeldhouwer, Rue Azizié 13-15 Bechiktache. Rev. Père van Poppel, St. Antoine, Péra. Buitenland. H.J. de Winter, Expediteur, Postbus 512, Kaapstad. Opgegeven door den heer Dr. W. v. Everdingen, Rotterdam. F.J. Haver Droeze, Consulaat Generaal der Nederlanden in Zuid China. Hong-Kong. J.C. van Gilse van der Pals, 65 Viadel Babuino Rome. Opgegeven door den heer L J. Lefèbre Rome. A.L. Weve, Ingeniero, Obras del Puerto de Santa-Fé. Opgegeven door den heer H.G. Duijns, Rosaris de Santa-Fé. Ds. P.C. Snijman*, Steijnsburg (K.K.) L.S. Baron van der Goes van Dirxland*, Steijnsburg (K.K.) J. A Veldhuizen*, Steijnsburg (K.K.) Opgegeven door den heer W, Hovy, ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. Mededeelingen. Voordrachtavond op Curaçao. De Amigoe di Curaçao van 24 Juni schrijft: Verleden Woensdagavond had op de Bovenzaal der Club ‘Gezelligheid’ de voorstelling plaats, die de Heer Tours, luitenant ter zee 2e klas op H.M. Kortenaer, zou geven op verzoek van het Bestuur der Groep Ned. Antillen van het Alg. Nederlandsch Verbond. De voorstelling was toegankelijk voor leden der groep en voor de leden der ‘Gezelligheid’ met hunne dames. Een talrijk en uitgelezen publiek was aanwezig; ook de Heer Gouverneur met echtgenoote vereerden de voorstelling met hunne tegenwoordigheid en belangstelling. De Heer Joh. Gaerste, Voorzitter der Groep Ned. Antillen, leidde de vergadering in, met een een kort woord het doel der Vereeniging uiteenzettend. Daarna las de Heer Snijders de notulen van de laatste algemeene vergadering der groep en kon de voorstelling een aanvang nemen. De Heer Tours deed ons na eenige uitstapjes in Nederland, om afscheid te nemen, per Ned. Oorlogsschip eene reis maken van den Helder, naar 't Zuiden van Spanje, St. Helena, de Kaap de Goede Hoop, daarna teruggaande door de Middellandsche Zee naar Turkye, Egypte, het Kanaal van Suez, Ceylon, Oost-Indië tot de Key-eilanden en Nieuw-Guinea toe. Hoogst belangrijk waren de scheepstafereelen, de typen van bewoners, de steden, havens, landschappen en monumenten, die hij in lichtbeelden te zien gaf en tusschen welke de Heer Tours op zeer onderhoudende wijze verband wist te brengen, door van elk beeld het een en ander te vertellen. Na de pauze kwamen de West-Indiën aan de beurt. Vooral de beelden van Suriname zoowel van Paramaribo als van het Binnenland waren belangwekkend. Curaçao was ook ruim en uitstekend vertegenwoordigd. De Bovenwindsche eilanden niet minder. Het fraaie portret van H.M. onze Koningin besloot de voorstelling. Wij gelooven de tolk te zijn van alle aanwezigen als wij zeggen, dat de Heer Tours zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt jegens onze maatschappij, door haar dezen nuttigen en aangenamen avond te bezorgen. Nieuwe Afdeelingen. Te Chicago zijn 2 nieuwe Afdeelingen gesticht. In het volgend nummer worden de namen der bestuurders en de ledenlijst opgenomen. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitgave 10 van 't A.N.V. De 10 Oude Nederl. liederen door den heer Fl. van Duijse bewerkt en opgedragen aan den heer Arnold Spoel zijn voor niet-leden verkrijgbaar gesteld bij den Muziekhandel G.H. van Eck, Vlamingstraat, Den Haag, wien de alleenverkoop voor Nederland is opgedragen. Voor België is het adres: Gezusters Roels, Gent. Leden kunnen exemplaren bij de Administratie bekomen tegen inzending van f 0.50. Studie te Leiden. De heeren Th. Joekes, Haagweg 89; A.H. van Ophuysen, Witte Singel 37 en J.C. Brinks, Rapenburg 20, leden der Leidsche Studenten-afdeeling van het A.N.V., vormen een bestendige commissie tot het geven van alle mogelijke inlichtingen aan vreemdelingen, die van plan zijn in Leiden te komen studeeren. Geschenk Bizio. Van het door den heer L. Bizio, Consul der Nederlanden te Venetië, geschreven, smaakvol uitgevoerde en aan het A.N.V. geschonken geschrift: Maladie, Mort et Sépulture de S.A. le Prince Guillaume George Frédéric d'Oranje Nassau, documents officiels publiés à l'occasion du premier centenaire de sa mort, zijn nog een beperkt aantal exemplaren verkrijgbaar tegen f 1.00. Aanvragen aan de Administratie. Boeken-Commissie. De Boeken-Commissie van het Algemeen Nederlandsch Verbond, gevestigd te Rotterdam: handelend in overleg met de N.Z.A.V. en andere vereenigingen: beveelt haren arbeid dringend in den zedelijken en stoffelijken steun van alle Nederlanders aan; ontvangt gaarne te allen tijde Nederlandsche boeken voor elken leeftijd en voor alle doeleinden; verzendt, liefst op omschreven aanvraag, Nederlandsche boeken ‘naar alle oorden, waar het Nederlandsch element met een Nederlandsche boekerij gebaat is’, (Art. 1 van het Huishoudelijk Reglement); en verzoekt mitsdien beleefd belangstellenden zich steeds voor alles, wat tot haar taak gerekend kan worden, te wenden tot deze adressen; Voor Briefwisseling, Mathenesserlaan 206. voor Boeken en Dagbladen Van der Duynstraat 63, Rotterdam. Dr. W. van Everdingen, 1ste Secretaris. Wereldtentoonstelling te Luik. In deze Tentoonstelling werd door een groep Luiker Vlamingen een Vlaamsch Te Huis ingericht, waar de Vlaming en de Nederlander over 't algemeen, zich thuis kan gevoelen en waar hij, zoo hij die mocht behoeven, alle gewenschte inlichtingen kan verkrijgen; wat ook het geval is bij het Vlaamsch Secretariaat der Tentoonstelling, Delfossestraat 34, Luik. In dit Vlaamsch Te huis heeft het Secretariaat van Groep België een Nederlandsche Leestafel ingericht, waarop ter lezing liggen, de voornaamste dag-, week-, maandbladen en tijdschriften, zoodat de stam- en taalgenoot, ook op reis, het nieuws van den dag in zijn gewone krant kan vinden. Op deze leestafel ligt ook een toetredingsregister zooals dat, welke lei in de Tentoonstellingen van Chicago, Antwerpen, Berlijn, Brussel en waarin de stamgenooten, die het Algemeen Nederlandsch Verbond wenschen te steunen, zich als lid kunnen aanmelden. Verder ligt op deze tafel propagandamateriaal als toetredingskaarten, vloeibladen 1) e.z.m. Aan de leden van het Verbond bevelen we een bezoek aan onze Leestafel ten zeerste aan: ze vinden dan het psychologisch oogenblik om reisgezellen, die nog geen leden zijn, tot toetreding aan te zetten en over te halen. Gaarne ontvangt het Secretariaat van Groep België op- en aanmerkingen omtrent de inrichting dezer Leestafel. Het Nederlandsche Lied. Het eerste jaarverslag van de Vereeniging Het Nederlandsche Lied eindigt aldus: Een ander en niet minder welkom bewijs van belangstelling ontving het Bestuur van Jhr. L.C. Van Panhuys in den vorm van een brief (stukken, No. 29), waarbij onze aandacht op West-Indië als arbeidsveld gevestigd werd en tevens middelen aan de hand gedaan, om daar te zijner tijd voor de goede zaak aanhang te verwerven. Gelijken geest ademt een schrijven van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Melbourne (stukken No. 69) inhoudende het aanbod om de verspreiding onzer liederboeken in het vijfde werelddeel als tusschenpersoon op zich te nemen. Hoe gaarne zouden wij die aangebodene hand aangrijpen. Komt, rijke Nederlanders, beseft dat hier iets grootsch verricht kan worden. Verschaft door onbekrompen steun ons de gelegenheid, u zelven de voldoening zoowel binnen onze grenzen het nationale gevoel en de volksbeschaving door het Lied tot hooger peil op te voeren, als ook ver over zee den band met onze stamgenooten nauwer aan te halen. Laat u bewegen door het volgende liedje, ons uit het binnenland van Australië toegezonden, waarschijnlijk in het cosmopolitische New-York ontstaan: Holland, dierbaar land der Vadren, Steeds verkondig ik Uw faam; Sneller klopt mij 't bloed door d'adren Bij het noemen van Uw naam, Waar of ik mij ook moog' wenden, Waar of ik mij ook bevind', 'k Zal van ver een groet U zenden, 'k Blijf, o Holland, steeds uw kind. {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 9. September 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Heil U, heil driewerf U, zoo gij ten allen tijd, Vereenigd Nederland, maar recht vereenigd zijt. Valerius. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Het vertalen van teksten van vocale muziek. De uitvoeringen der Oratorium-Vereeniging geven bijna regelmatig aanleiding tot de opmerking, dat men niet kan inzien waarom in eene vertaling gezongen wordt. Die kwestie ‘vertalen’ boezemt mij groot belang in. Niet alleen omdat ik zelf vele malen dit moeilijk werk heb ondernomen, of omdat het steeds een ernstig punt van beraadslagen uitmaakt in de bestuursvergaderingen onzer Vereeniging, maar bovenal, omdat het een zoo buitengewoon gewichtige factor is bij het verstaanbaar en begrijpelijk maken van muziek. Wij moeten drie zaken in het oog houden. Vooreerst: Verdraagt het kunstwerk eene vertaling? Dan, hoe verhoudt zich de uitvoerder tot de vertaling en tot den oorspronkelijken tekst? Eindelijk wat is in het belang van den hoorder? Laat mij voorop zeggen, dat wij als klein volk overal moesten vechten voor onze taal. Alles kan men ons afnemen, maar niet onze eigen taal. Die moesten wij met hand en tand verdedigen waar dat pas geeft. Dat wordt beschamend graag aan te weinigen overgelaten. Prachtig is het, dat wij Hollanders ons in het buitenland kunnen redden met vreemde talen, maar in ons eigen land moesten wij pal staan voor onze eigen taal. En dat moest doordringen ook in de kunst. Laten wij toch die kinderachtige verwaandheid laten varen, dat wij vreemde talen behoorlijk spreken. Bij hooge uitzondering ja, maar het gros der vreemde talen sprekende Hollanders brengt eene school- en boekentaal voort. Wij leven niet in die vreemde taal, die taal komt dood uit onzen mond. Wij voelen die taal niet, wij denken die niet. Wij voelen en denken alleen onze eigen taal, in het buitenland zijnde vertalen wij met meer of minder welslagen. Overal zingt men in eigen taal. Ook al worden Wagner's werken in Parijs en in Londen wel eens in het Duitsch gezongen, dit zijn uitzonderingen, over het algemeen zingt men in eigen taal. Alle geredeneer houdt op als men met het Italiaansch begint. Ja van deze taal verstaan zelfs wij, knappe Hollanders, zoo goed als niets, dus dan mogen wij wel vertalingen gebruiken. Denkt iemand dat een werk als Wolf Ferrari's Nieuwsgierige Vrouwen in Duitschland zooveel geluk zou hebben als het in het Italiaansch werd gezongen? Van de meeste nieuwe composities verschijnen met toestemming van tekstschrijver en componist vertalingen in Fransch, Duitsch en Engelsch. Voelen die componisten zelf het eeuwig aangehaalde verband van woord en toon niet? Maar voor ons knappe Hollanders is het immers niet noodig? Wij spreken en verstaan die talen immers? Ja maar de overgroote meerderheid van ons volk verstaat ze niet en die mogen toch ook wel iets begrijpen van wat er gezongen wordt. Dan maar eene vertaling gedrukt onder de oorspronkelijke woorden, zegt men. Wat geeft dat in de opera, waar de zaal donker is? Wat had mij nu eene ondergedrukte vertaling van Ferrari's Nieuwsgierige Vrouwen gegeven, waar ik mijn tekstboekje niet kon zien? Laat men niet zeggen, in de concertzaal vervalt dit bezwaar; 't is een beginselzaak die niet naar omstandigheden verschillend moet worden pasklaar gemaakt. Geen enkel tooneelgezelschap in ons land denkt er over stukken in het oorspronkelijke te geven. Wij weten wel, dat wij niet goed genoeg Fransch en Duitsch enz. daarvoor spreken. Maar voor muziekwerken komt ons gebrekkig vreemde talen spreken er niet op aan. Waarom zingen wij Händel niet in het Engelsch? Waarom wel in eene Duitsche vertaling en niet in eene Hollandsche? Voelt men hier de tegenstrijdigheid niet? ‘Het kunstwerk wordt mishandeld door de vertaling, het verband tusschen woord en toon gaat verloren.’ Dat is de groote dooddoener. In werken van ouderen datum bestaat het verband tusschen woord en toon in 't geheel niet; dezelfde zin wordt bij Bach, Haydn, Händel, Mozart en wie niet al, tallooze malen herhaald, steeds met andere muzikale illustratie, soms wordt in de herhalingen de zin {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} op meer dan belachelijke wijze onderbroken. Waar blijft het verband tusschen woord en toon bij de volgende scandeering uit het slotkoor der 9e Symphonie? Ihr | stürzt nie | der Mi | llio | nen, ah | nest du | den Schöpf | er Welt | Such | ihn ü | ber Ster | nen zelt | Ue | ber Ster | nen musz | er woh | nen. | Zelfs bij de meest moderne componisten o.a. bij Richard Strauss, zijn de woord- en zinsherhalingen aan te wijzen. Ik ben zoo vrij hieruit te besluiten dat verband tusschen woord en toon (letterlijk bedoeld dus) niet bestaat. De beteekenis van het woord, of nog beter van den zin, wordt door den componist weergegeven in den muzikalen zin; dat is de eisch, de onverbiddelijke eisch. Zooals men op het tooneel wil verband tusschen woord en gebaar, wat niet wil zeggen, dat ieder woord een afzonderlijk, daarmede verband houdend gebaar krijgt, maar wat beduidt dat de beteekenis van het woord of den zin door een daarmede verband houdend gebaar wordt toegelicht, - zoo is het ook met dat verband tusschen woord en toon. De heer A. Belinfante Jr. heeft in een voordracht over dit onderwerp een massa voorbeelden van slechte voordracht aangehaald. Hij had bij Berlioz, Saint Saens en wie niet al, veel erger dingen kunnen vinden. Schumann zingt wel: Die Lotusblume ängstigt (rust) sich vor der Sonne Pracht. Dat is toch eene ergerlijke fout. Die componisten werken dus allen slecht, het verband tusschen woord en toon is er niet, absoluut niet. En men wil dit als doodslaand argument in het debat over vertalen aanhalen. Voor mij is dit argument er geen en ik ben door de daden der groote componisten in goed gezelschap. Eene vertaling behoort weder te geven dezelfde beteekenis als het oorspronkelijke en mag natuurlijk geene declamatorische fouten bevatten. Er is geen enkel werk onvertaalbaar; met behulp van een dichter neem ik aan Wagner's muziekdrama's in onze taal te vertalen. Het moeilijkst te vertalen is het Italiaansch en die werken voeren zelfs wij Hollanders, bijna nooit in het oorspronkelijke uit. Maar alle andere talen laten zich zeer goed vertalen. Geen oogenblik denk ik er over mijn eigen vertalingen als voorbeelden aan te halen, - hoe gaarne zag ik dat onze dichters hierin eens behulpzaam waren om tot iets moois te komen, - maar ik zal toch zoo vrij zijn voort te gaan en hoop steeds meer aanhangers te krijgen voor dit mijn beginsel. Hoe verhoudt zich de uitvoerder tot den tekst? De zanger, hetzij solist of lid van het koor moet voelen wat hij zingt; zonder dat kan hij geen voordracht geven. Wij voelen de vreemde taal niet. Moeder is voor ons heel iets anders dan Mère. Iedere aanspraak, kort of lang, komt kernachtiger uit onzen mond als zij in onze eigen taal gesproken wordt. Dat aangeleerde Fransch en Duitsch van zoovelen die zingen en die zelfs maar een flauw begripje van deze talen hebben, is belachelijk. Daargelaten de afschuwelijke uitspraak, zoowel van Duitsch als van Fransch, de volstrekt Hollandsche schooluitspraak van deze vreemde talen, gaat er van dit gezongene geene bezieling uit, het komt niet uit het hart. Meer dan belachelijk is de poging van het Volkszangkoor van de Samenwerking te Amsterdam, om een oratorium te zingen in het Duitsch, waar de koorleden deze taal in het geheel niet verstaan. Ik heb zelf eens medegewerkt bij eene uitvoering van dit koor en hoe verdienstelijk er ook gezongen werd, het bleven zingende automaten. Zij voelden niets van hetgeen zij zongen. En overal ter wereld denkt men er zoo over; in ieder land zingt men in eigen taal, in groote zoowel als in kleine landen. Alleen wij, internationalen, om ons een glimp van ontwikkeling te geven, doen dit niet, wij verloochenen liever onze eigen taal, die wij als kinderen gesproken hebben, en zingen Fransch en Duitsch en Engelsch, neen dat liever niet, dat kennen wij zoo goed niet, dat spreken wij zoo raar uit, dan zingen wij dat in eene Duitsche vertaling, maar niet in eene Hollandsche. Want dat Hollandsch is zoo'n akelige zingtaal! Hoort U dat niet door een of ander zeggen? Van hart tot hart moet het gaan. Hoe dringt dat vreemde woord door tot het hart van den hoorder, die alleen Hollandsch verstaat? Wat is toch in 's hemels naam de taak van den kunstenaar? Om muziek ingang te doen vinden bij het volk, niet bij een gedeelte, dat eene vreemde taal meer of minder verstaat, maar bij het geheele volk. Als hulpmiddel diene, zeggen de vijanden van vertalen, eene vertaling onder den tekst gedrukt. Dat schijnt mooi, maar is verkeerd. Wanneer het oor iets anders hoort dan het oog ziet, is het rustig opnemen onmogelijk; wij spreken hierbij van coördinatie der zintuigen. Wij moeten rust brengen in een samenstel van gewaarwordingen, anders kunnen wij het niet verwerken. Eene ondergeschreven vertaling is òf woordelijk en dan is zij onzin, of vrij en dan is deze coördinatie onmogelijk, Op het oogenblik dat het oor hoort ‘lieben’, ziet het oog misschien ‘vrouw’. Hoe wil men nu dat deze hoorder iets begrijpt van wat hij hoort. De woordelijke vertaling brengt hem geheel uit zijn rust; die onzin prikkelt hem. Neen, hij moet zelfs zonder boekje kunnen begrijpen wat er gezongen wordt en dit kan hij alleen als hij hoort het woord, dat hem van kindaf heeft toegeklonken. Dat maakt indruk op hem, dat doet hem goed, daarvan neemt hij iets mee. Het andere gaat hem voorbij. Klanken, enkel holle klanken zijn het voor hem Geen woord, geen zin, och arme, ook geen verband tusschen woord en toon, voor hem bestaat dit alles niet. Een dood stuk muziek, dat is het. Maar wij kunnen het leven inblazen, door het te geven in onze eigen taal en het zoo te zingen voor heel ons volk, voor arm en rijk, voor allen, die werkelijk zullen genieten van een kunstwerk. Dat heeft de Oratorium-Vereeniging gedaan met afwijking voor kerkelijke Latijnsche teksten, en dat zal zij blijven doen om allen, die willen komen, het kunstwerk te geven, zoodat zij alles kunnen begrijpen en mede leven. Dat is het mooie van haar taak, dat zij naast het ernstig beoefenen der {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} kunst geeft onze moedertaal, waardoor zij alle hoorders door een onzichtbaren band aan elkander verbindt en wat in de wereld de menschen zoo dikwijls van elkander scheidt, doet verdwijnen en de menschen voor die oogenblikken waarlijk tot broeders maakt. Laat men dit eens bedenken, als men 't weder over het vertalen heeft en laat men voelen, welke hoogere taak de Oratorium-Vereeniging te vervullen heeft en misschien zal dan langzamerhand de tijd geboren worden dat men in ons land de valsche schaamte zal afleggen, en erkennen zal dat wij plichten hebben te vervullen, en voor alles liefde voor eigen taal in eigen land moeten aankweeken. J.A. van den Broecke. Amsterdam. Vergadering van het Hoofdbestuur van het A.N.V. op 8 Juli 1905 te Dordrecht. Aanwezig de Heeren: Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, H.D.H. Bosboom, H. Meert, Mr. W. Thelen, A.C. van der Cruyssen en P.J. de Kanter. Voorzitter: Dr. H.J. Kiewiet de Jonge. De notulen der vorige vergadering, reeds aan de leden van het Hoofdbestuur in afdruk toegezonden, worden goedgekeurd. De Secretaris gaat daarna over tot mededeeling der ingekomen stukken: 1. Bericht van verhindering tot bijwoning der vergadering zonden: de heeren Jhr. van Nispen tot Sevenaer, Dr. Hubrecht, Van den Brandhof, Dr. Muller, Mr. Pijnacker Hordijk, Prof. Fredericq, Graaf van Heerdt tot Eversberg, Baron van Wassenaer van Rosande, Mr. van Deventer. 2. Brief van den heer G. Pon uit Chicago, meldende oprichting der Afd. Roseland Chicago. Het huishoudelijk reglement dezer afdeeling wordt goedgekeurd en het voorloopig bestuur wordt als zoodanig bevestigd. 3. Bericht van Mr. C.F. Schoch, dat hij zijn benoeming tot lid der Comm. tot nazien der R. en V. van het Hoofdbestuur, daartoe benoemd door het bestuur der Groep Suriname, aanneemt. 4. Brief van de Groep Ned. Antillen met a. verzoek om de jongelieden voor de 2 beurzen aan te wijzen, waaraan het Dagelijksch Bestuur inmiddels heeft voldaan. Het gevolg dezer keuze zal zijn, dat de gekozenen na hun studie in Nederland naar Curaçao terugkeeren; b. bericht van J.D. Suasso te St. José de Costa Rica, dat deze gaarne in aanmerking zou komen voor consul aldaar, welk verzoek ondersteund wordt door het bestuur der groep N.A. en den heer Maduro, Voorzitter van den Kolonialen Raad op Curaçao, die met de voornaamste kooplieden aldaar een consulaat in C.R. zeer wenschelijk acht voor de ontwikkeling van den handel op Curaçao. Gevraagd wordt of 't Verbond zijn invloed daartoe wil aanwenden. De Alg. Secretaris deelt mede dat hij een en ander ter kennis van den Minister van Buitenl. Zaken heeft gebracht, met vermelding, dat het Verbond zich in dezen alleen kan beroepen op een door het Hoofdbestuur zeer vertrouwden raadgever. De M. heeft geantwoord zich te dezer zake in betrekking te hebben gesteld met den Gouverneur van Curaçao en ons nader te zullen berichten. 5. De Boeken-Commissie te Rotterdam heeft bericht gezonden dat de heer Van Son wenscht af te treden als lid en stelt voor in zijn plaats te benoemen Mej. Van Zelm van Eldik. Goedgekeurd. Daar ook de heer Nolen, de verdienstelijke eerste leider, zijn verlangen te kennen heeft gegeven om af te treden, machtigt de vergadering den Alg. Secr. de benoeming van een door de Commissie voor te stellen opvolger goed te keuren. 6. Bij brief van 23 Mei kwam uit Ned.-Indië aanvraag in om steun voor een dokter-djawa, die in Nederland wenscht te komen studeeren. Inlichtingen over den persoon werden niet gegeven. Verre afstand verhinderde tijdige gedachtenwisseling voor Juli. De persoon zal nu overkomen en 't best is af te wachten in hoeverre de betrokken inlander aanleiding zal geven tot eenige ondersteuning. Nadat de heer Bosboom een vraag gedaan heeft over het werken van den heer Post als propagandist en de secretaris heeft medegedeeld dat het aanvankelijk resultaat, in Zeeland vooral, zeer bevredigend is, opent de voorzitter de gedachtenwisseling over de kwestie Konstantinopel. (Deze zaak is vooralsnog niet voor openbaarmaking geschikt.) De Voorzitter antwoordt op een desbetreffende vraag van den heer Bosboom dat hij bij zijn bezoek te Londen in April tot de ervaring is gekomen, dat er vooralsnog aan de oprichting van een Afd. A.N.V. aldaar niet kan gedacht worden. De heer Bosboom stelt voor aan verschillende Ned. Kol. in het Buitenland naast Neerlandia ook Ons Volksbestaan te zenden. Wordt besloten dit verzoek tot de groep N.O. Indië te richten. De Voorzitter stelt aan de orde de voorbereiding van het in 1906 te houden Ned. Taal- en Letterkundig Congres te Brussel. De heer Meert zou Mr. Thelen willen uitnoodigen een commissie van voorbereiding te Brussel te vormen. De Voorzitter vindt dit ook de geschikste weg, maar acht het noodzakelijk dat die commissie volgens de besluiten op de laatste Congressen genomen, overleg plege met het Hoofdbestuur te Dordrecht, vooral met het oog op de inrichting van 't Congres. Mr. Thelen verklaart zich bereid de opdracht te vervullen. Alzoo wordt besloten: te schrijven aan het bestuur van den Tak Brussel met verzoek maatregelen te nemen om een Congresbestuur in 't leven te roepen. Zoodra aan ons kennis is gegeven van de samenstelling van dit Congresbestuur - wat uiterlijk in October a.s. moet geschieden - zullen wij met dit bestuur in overleg treden over de samenstelling van het werkprogramma, en zal aan dit bestuur worden verzocht {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} ons te raadplegen over de verdere samenstelling van het congresprogramma. Daarna sluit de voorzitter de vergadering. P.J. De Kanter. Alg. Secretaris, De Hollandsche Kolonie in Engeland sedert 1138 en de thans bestaande Nederlandsche Vereenigingen, Instellingen en Fondsen. II. Slot. *) Men kan allerminst zeggen dat er geen gemeenschapsleven onder de Nederlandsch sprekenden te Londen bestaat. Lang voor dat van een ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ sprake was en de schepping van den heer Meert te Gent tot stand kwam, bestonden er in deze metropolis reeds krachtige vereenigingen en instellingen, waaruit blijkt, hoe groot de behoefte der alhier wonende Nederlanders was tot aansluiting, om alzoo een band te vormen onder de landgenooten en om hen, die in minder goede en in behoeftige omstandigheden verkeerden, te steunen. Afgezien van de Nederlandsch Hervormde Gemeente, wier ontstaan ik u schetste en die als een zelfstandige Nederlandsche instelling hier beschouwd kan worden, onafhankelijk van de zustergemeente in het vaderland, ontstond hier allengs eene ‘Nederlandsche Vereeniging’ (The Dutch Club), werd een ‘Koning Willem Fonds’ (Netherland Benevolent Society), gevormd een ‘Netherlands Choral and Dramatic Club’ opgericht, verrees een ‘Kamer van Koophandel’ (Netherlands Chamber of Commerce) en richtten de Hollanders hier op de ‘Christelijke Vereeniging van Nederlanders’, de Nederlandsche vereeniging ‘Eensgezindheid’ ‘De Christelijke Nederlandsche Zeemansbond’ en de Tuinbouwvereeniging ‘Hollandia’. Naar gelang van aanleg, behoefte, karakter of maatschappelijken kring, vinden de naar beweerd wordt alhier wonende 30000 Nederlandsch sprekenden versterking van handelsbelangen, stoffelijke hulp in nood, een middelpunt van samenkomst voor gezellig verkeer of bevrediging van geestelijke behoeften. De leden van ons verbond die de belangen van 't Nederlandsch element in den vreemde volgen, weten ongetwijfeld dat, door afloop van den 10-jarigen termijn binnen welken de in het buitenland wonende Nederlanders, ingevolge de wet van 1892 hadden moeten opgeven dat zij Nederlanders wenschten te blijven, duizenden onzer landgenooten van hun nationaliteit zijn beroofd en door niet nakoming van een hen veelal onbekende en dwaze formaliteit uit den rij der Nederlanders zijn weggevaagd, vaak de beste leden van onzen Dietschen stam. Was het aantal Nederlandsche gezinnen hier altijd door het Consulaat-Generaal opgegeven ongeveer 6000, dus een 30.000 personen vertegenwoordigende, nu de eerste maal de tienjarige termijn verstreken is, zijn er slechts 1700 inschrijvingen bij het Consulaat geschied! Zooals ik hierboven de vereenigingen en instellingen hier ter stede naar volgorde van haar ouderdom heb genoemd, wil ik ze thans eenigszins uitvoeriger behandelen, om den lezers een beteren indruk van het gemeenschapsleven te geven. * * * In de eerste plaats dan noem ik de Nederlandsch Hervormde Kerk van Londen. De kerk, die in het bezit van een hofje is, heeft het tot hare taak gerekend in het leven te roepen a de wijkverpleging, b de winteravondvoordrachten, c vacantiekolonies en d de opleiding van jonge meisjes tot huishoudsters. De Geschiedenis der Hofjes 1) klimt, voor zoover kan worden nagegaan, op tot 15/16 Oct. 1685, toen een huis met eenigen grond ongeveer één acre groot en gelegen aan Whitecross Alley, parish St. Leonard, Shoreditch (op de plaats van het tegenwoordige Moorgate station) werd aangekocht, over welke bezitting zekere Gerrard van Heythuyson en zeven anderen, de toenmalige diakenen der Hollandsche kerk als beheerders (trustees) werden aangesteld. Waarschijnlijk werd deze bezitting gekocht uit kerkefondsen, door bijdragen en inzamelingen der gemeente bijeengebracht. Weldra nu verrezen op dien grond 15 woningen, bestemd voor oude, arme gemeenteleden. In 1727 kocht zekere Egbert Guede twee dier woningen met de bedoeling om die na zijn dood wederom aan de Diakonie te vermaken. 2) Bij testament van 1730 vermaakte Guede bovendien nog een som gelds aan de Diakonie, van welker interest de beide woningen moesten worden onderhouden. Dat geld werd belegd in een stuk land in het graafschap Hutingdon (1738), later, in 1793, verkocht en verwisseld voor een stuk land dichter bij Londen, nl. in de parish East-Barnet N. welk land nog steeds de bezitting der Diakonie is. In 1865 nu werden de Hofjes onteigend voor 7000 pond ten behoeve van de ‘London and N.W. Railway’ en met de vrijgekomen som werden in 1868 de tegenwoordige Hofjes aan de Churchlane te Charlton opgebouwd. In plaats van een ramp, mag de onteigening der oude hofjes in het hart der drukke, rookerige en mistige City inderdaad als een zegen worden aangemerkt. Op den top van een heuvel gelegen, met een prachtig uitzicht op het Theemsdal, in een gezonde, lieve voorstad van Londen, slechts een half uur sporen van het middelpunt der stad, mogen deze ruime en nette gebouwen met tuin {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} als de meest uitgezochte verblijfplaats voor hun bewoners worden beschouwd. In 1885 werd naast het oude gebouw een nieuw opgetrokken met de bedoeling om dit beschikbaar te stellen voor leden der gemeente, die als herstellenden een tijd lang rust en frissche lucht noodig zouden hebben. Daar de aanvragen voor het ‘Convalescent Home’ echter niet zoo talrijk zijn, organiseerden predikant en diakenen gedurende de laatste 10 jaren Vacantie-kolonies in de maand Augustus. Onder toezicht van een onderwijzer voor de jongens (eerste 14 dagen) en eene onderwijzeres (tweede 14 dagen) voor de meisjes, door 10 oudere meisjes gevolgd, wordt een 50-tal kinderen van gemeenteleden jaarlijks ontspanning aangeboden. De groote ruimte van het gebouw wordt gedurende de 11 maanden, dat het niet of weinig in gebruik is, dienstbaar gemaakt aan de opleiding van jonge meisjes tot huishoudsters en dienstboden. April d.j. wordt hiermede aangevangen alsmede met de gratis opleiding der meisjes die de lagere school verlaten moeten hebben, terwijl ook het schoolonderwijs wordt voortgezet. De cursus zal 2 à 3 jaar duren onder leiding eener directrice en onderdirectrice. De wijkverpleging bestaat sedert Augustus 1903, voorbereid door eene commissie, waaraan door den tegenwoordigen predikant Dr. Baart de la Faille en zijne echtgenoote belangrijke steun is verleend. De verpleging geschiedt door eene Hollandsche pleegzuster mej. van Schermbeek, die na 3-maandsche nà-oefening en speciaal Londensche wijkverpleging, op voornoemden datum in dienst is getreden. De persoonlijke invloed der zuster werkt zeer gunstig en bij sommige chronische zieken wordt zij steeds als een welkome gast tegemoet gezien. Voor hare lang niet lichte taak in deze groote stad met haar angstig groote afstanden is zij volkomen berekend. Behalve hulp aan lijdende landgenooten, gaat er van haar uit zedelijke steun, raadgeving en invloed op den geest en op de zindelijkheid van de gezinnen waarmee zij in aanraking komt. Door de ‘Eastern Dispensary’ te Whitechapel worden gratis verbandmiddelen verstrekt. Ten slotte de winteravondvoordrachten, eveneens door een commissie in het leven geroepen. In het kerkgebouw worden door verschillende sprekers uit Nederland, leerrijke, nuttige en boeiende lezingen gehouden, die men voor een shilling per jaar kan bijwonen. Het aantal was in den afgeloopen winter zes. Na eenigszins uitvoerig over het werk door de Hollandsche Gemeente te hebben uitgeweid, kom ik in de tweede plaats tot de ‘Nederlandsche Vereeniging (Dutch club).’ Twee-en-dertig jaar geleden (1873) sloten de meer welgestelde landgenooten te Londen zich aan een en vormden de bovengenoemde vereeniging. Daar het lidmaatschap vrij hoog is (£ 3: 3: 0) staat ze dus slechts voor zekere leden der Hollandsche Kolonie open. De vereeniging is zeer in bloei toegenomen en heeft hare lokalen in een flink gebouw in Piccadilly Circus (Regentstreet). In de gezellige en keurig gemeubelde zalen vinden de leden gelegenheid elkaar na de drukke dagelijksche werkzaamheden te ontmoeten in aangenamen kout. Men vindt in het gebouw een leeszaal, biljartzaal en bibliotheek; tevens is er gelegenheid om te overnachten en te eten. Het bestuur heeft thans groote plannen voor uitbreiding van de bibliotheek, waarvoor ruim is ingeteekend geworden en die, zoo wij hopen, eerlang onder het bereik kan komen van hen die geen lid kunnen zijn om de hooge jaarlijksche bijdrage der club; op welke wijze waag ik niet te beslissen. De vereeniging die 126 leden en 235 buitenleden heeft, zou daardoor een goed stuk werk verrichten voor onze landgenooten en tevens meer populair worden. ‘Het Koning Willem Fonds’ (Netherland Benevolent Society) is feitelijk geboren uit de Nederlandsche Vereeniging. Op een feestmaaltijd van Nederlanders, nl. ter gelegenheid der 25-jarige regeering van Z.M. Koning Willem III alhier in het Canonstreet Hotel 12 Mei 1874 onder voorzitterschap van den toenmaligen Gezant aan het Engelsche Hof, Graaf van Bijlandt, had eene inzameling plaats ten behoeve van alhier wonende arme Nederlanders, welke £ 160 opbracht. Een commissie tot beheer werd gevormd en het voornemen rijpte om een poging te wagen op dezen grondslag een grooter en blijvend fonds te vormen, dat dienen zou om arme landgenooten, waar zulks noodig en nuttig mocht blijken, zonder onderscheid van Godsdienstige of politieke beginselen in hunne behoeften tijdelijk te steunen. Het fonds dat in den loop der jaren in sterken geldelijken toestand is gekomen, beoogt meer dan het uitreiken van periodieke gaven. Het verstrekt rentelooze voorschotten aan personen of gezinnen, wanneer een behoorlijk onderzoek een gunstig resultaat oplevert. Het geeft onderstand in ziekte. Het verschaft wettelijke bescherming waar zulks noodig is om eene broodwinning te kunnen behouden of een onrecht te herstellen en het verleent hulp tot de opneming van weezen, arme, zieke en verwaarloosde kinderen in liefdadige instellingen. Dat het fonds het Bestuur een niet geringen arbeid bezorgt, moge hieruit blijken, dat in 1903, 1000 gevallen om hulp voorkwamen, en 700 personen of families tijdelijke hulp werd verleend, terwijl 8 leeningen werden verstrekt. Om van dit fonds, waaraan H.H.M.M. de Koningin en de Koningin-Moeder jaarlijks bijdragen en waaruit 52 personen een pensioen genieten, nog eenige cijfers te noemen, kan ik mededeelen, dat van 170 contribueerende leden in 1903 werd ontvangen een som van 281 pond sterling, en er aan giften 285 pond inkwam, dat over het jaar 1903 de uitgaven ruim 800 pond hebben bedragen, en het pensioenfonds op 1 Januari 1904 groot was 10857 pond sterling. Deze cijfers spreken boekdeelen en getuigen ons opnieuw van den weldaadzin {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} der Nederlanders, een karaktertrek die in het buitenland ruim bekend is. Een tiental jaren later vormde zich een andere vereeniging en wel onder de Israëlieten in het ‘East End’ der wereldstad. De ‘Netherlands Choral and Dramatic Club’ waarvan de grijze heer Strelitski nog steeds voorzitter is en die sinds tientallen van jaren de Israëlieten in het oosten van de metropolis heeft geleid en vereenigd, werd in 1884 gevormd, oorspronkelijk geheel Hollandsch. Gedurende de 20 jaren dat deze ‘Dutch Club’ bestaat, sloten zich vele vreemdelingen erbij aan, dikwijls een gevolg van aanhuwelijking en waar de Israëlieten in het bijzonder hun eigenaardige karaktertrek hebben bewaard waardoor zij meer als ras op den voorgrond treden onverschillig van welke nationaliteit en zich gemakkelijker oplossen onder andere naties door hun verbroedering als belijders van een zelfden godsdienst, nam het Engelsche element weldra de overhand in de Club. Tal van Duitschers en Russen zijn er ook bij aangesloten; men hoort er Hollandsch, Engelsch en Duitsch spreken, maar de voorzitter blijft er steeds trotsch op dat deze groote vereeniging van ongeveer 900 leden een Hollandsche is. De leden betalen per maand 8½ penny en vinden afleiding en gezellig samenzijn te over in tooneelvoorstellingen, concerten, danspartijen en biljarts (waarvan er niet minder dan 8 zijn!) in hun groot, doch eenigszins verscholen clubgebouw in Spitalfield bij Whitechapel. Van de leesbibliotheek, deelde mij de voorzitter mede, die nog pas in 1904 op Koninginnedag verrast is met het ridderkruis der Oranje-Nassau-orde als blijk van waardeering voor wat hij sedert een half menschenleven voor zijn land- en stamgenooten heeft gedaan, wordt niet veel gebruik gemaakt. Nog een groot belang staat de ‘East End’ club voor. Zij is n.l. aangesloten bij de ‘Union’ die 1000 clubs ongeveer bevat en tusschen alle een onderlinge verbroedering wekt. De ‘Union’ is in het bezit van een ‘Convalescent Home’ bij Ramsgate, Pagwell Bay. Door ½ penny der maandelijksche contributie daaraan af te dragen, hebben leden der clubs het recht erin opgenomen te worden. Geruimen tijd verliep er, alvorens een ander lichaam in Londen werd opgericht en wel de ‘Nederlandsche Kamer van Koophandel’ (The Netherlands Chamber of Commerce.) In Londen, waar de Nederlandsche handelsbelangen zeer groot zijn, was een Kamer van Koophandel wel op haar plaats. 16 April 1891 werd dan ook tot oprichting overgegaan en wat zij in die 14 jaren én voor de Hollandsche Kooplieden hier als in Holland, én voor invoerders heeft tot stand gebracht, behoeft geen betoog. De nauwere handelsbetrekkingen die over en weer zijn aangeknoopt en het optreden der Kamer waar zulks noodig was, hebben den Nederlandschen handel een vasteren voet gegeven en tal van jongelui uit het vaderland een plaats doen veroveren door hare bemiddeling in de handelswereld hier ter plaatse. De Kamer telt thans een 90-tal leden in en een 230-tal buiten Londen. Dr. van Rijn, consulent voor landbouwzaken voor de provincie Friesland in Engeland, is medebestuurslid der Kamer, waaraan Mr. Dr. Roosegaarde Bisschop als secretaris en de heer Stoop als voorzitter hunne beste krachten wijden. Ter tegemoetkoming aan de vele aanvragen die tot haar kwamen om inlichtingen betreffende een bepaalden tak van handel of bepaalde handelaren, werd besloten aan de Kamer te verbinden eene afdeeling voor handelsinlichtingen doch tevens de gewone inlichtingen uitsluitend tegen 1/. - per aanvrage voor de leden beschikbaar te stellen. Een permanente commissie van 6 leden belast zich nu sedert September 1903 eens per week met de beantwoording der ingekomen aanvragen. De Kamer, die tot op dit jaar nog niet officieel was erkend, heeft nu volgens de Engelsche wet rechtspersoonlijkheid verkregen, tengevolge waarvan H.M. Gezant en de Consul-Generaal te Londen, die respectievelijk eerevoor- en eere-ondervoorzitter waren, moesten uittreden, daar dit met hun ambt onvereenigbaar was. Door de Kamer werd eveneens in 1903 een proefneming begonnen met plaatsing van Nederlandsche jongelieden op kantoren in Engeland, welke goed geslaagd mag genoemd worden, door de samenwerking met verantwoordelijke vereenigingen in Nederland en het leiden der aanvragen van jongelui bij werkgevers hier te lande Kwamen in 1903 in 31 aanvragen, in 1904 klom het getal tot 39. De voornaamste karaktertrekken van den jongen Nederlandschen handelsman bleken bovenal nauwkeurigheid en soliditeit te zijn, echter stond daartegenover in mindere of meerdere mate een dosis van de bekende Hollandsche eigenwijsheid. De secretaris spreekt het als zijn overtuiging uit dat voor de Nederlandsche jongelui de vreemde handelswereld open ligt en dat zij - met geestkracht en volharding bezield - nimmer aan het vinden eener plaatsing behoeven te wanhopen, doch dat het de plicht is van de leiders der schooljeugd in Nederland en van de Nederlandsche handelswereld in het algemeen om niet te dralen de bakens te verzetten, teneinde te voorkomen dat diezelfde jongelui - schoon van goed hout gesneden - blijken mochten onbruikbaar te zijn voor een vreemden patroon, omdat deze geen tijd kan besteden aan 't ontbolsteren, dat in de allereerste plaats in Nederland zelf had moeten geschieden. Ook op dit gebied werkt in Nederland te veel de oude sleur en wordt geteerd op vergane grootheid als stonden de wereld en de mededinging stil. Als bewijs dat de Hollandsche goederen in Londen eene groote afzetmarkt vinden, moge worden aangehaald dat het mij op één dag in Februari - genomen als voorbeeld - bleek, dat van de 40 schepen die volgens de boeken der autoriteiten de Theems waren binnen gevaren, 6 uit Holland kwamen en 1 uit Java. Is de Ned. Herv. Kerk van Londen eene liberale richting toegedaan, de ‘Christelijke Vereeniging van Nederlanders’ eveneens in 1891 opgericht, neemt {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} den Bijbel als eenig richtsnoer aan en bevordert door onderlinge bijeenkomsten en het onderzoek van Gods woord het christelijk leven en werkt tot heil onzer landgenooten in Londen. De vereeniging, waarvan H.M. Gezant bij 't Eng. Hof eerevoorzitter is, telt een 25-tal leden, heeft een keurig lokaal in het westen der stad en mag zich in toenemenden bloei verheugen. Behalve de gewone bijeenkomsten, vinden nu en dan openbare vergaderingen plaats, waar sprekers uit Holland eene lezing houden, zooals er deze maand twee en in Mei een gelijk aantal zijn georganiseerd, terwijl de spreker der laatste twee, tevens de beurt waarneemt in de Ned. Hervormde gemeente, wier predikant dan uitstedig is. Ofschoon vroeger de Vereeniging uit een hoofdvereeniging in de ‘City’ met eene afdeeling het ‘West End’ bestond, is in December 1904 de afdeeling tot de vereeniging vervormd, omdat de vergaderingen in de stad slecht werden bezocht (waarschijnlijk tengevolge van den afstand en het moeilijk uur) en de toenmalige afdeeling zich in veel belangstelling mocht verheugen. De vereeniging heeft ook een boekerij. Het was een 4-tal jaren later, in Augustus 1895, dat de hier woonachtige tuinlieden behoefte gevoelden zich aan te sluiten om tevens in het belang van hun vak werkzaam te zijn. Zij richten dan op de ‘Vereeniging Hollandia’, eene zelfstandige en wetenschappelijke vereeniging, welke zich ten doel stelt de behulpzame hand te bieden aan hen, die voor langer of korter tijd in Engeland bezoeken om zich verder in den tuinbouw te bekwamen. De vereeniging, die in Richmond (Surrey) een voorstad van Londen haar vereenigingslokaal heeft, bevordert tevens gezellig samenzijn der leden, bespreekt onderwerpen den tuinbouw betreffende, houdt lezingen, verschaft de meest belanrijke tuinbouwbladen ter lezing, houdt een adresboek bij van kweekerijen in Engeland en verzendt circulaires met inlichtingen, welke bij overkomst den nieuweling van dienst kunnen zijn. Zij telt een 25 á 30-tal leden en heeft een eigen bibliotheek. De ‘Christelijke Nederlandsche Zeemansbond’ werd in Maart 1897 op initiatief van enkele hier woonachtige Hollanders in het leven geroepen en hoewel niet direct, heeft zij misschien toch haar ontstaan te danken aan de ‘Christelijke vereeniging van Nederlanders te Londen’. Het hoofddoel is evangeliseeren onder de zeelieden die geregeld Londen aandoen (d.w.z. Hollandsche zeelieden) en daarnevens ook het verleenen van steun op elk terrein en in alle voorkomende omstandigheden. De zendeling K. Ratsma (die tevens secretaris is van den bond) bezoekt geregeld een 20-tal schepen waarop hij janmaat spreekt tweemaal per week, aan boord, en ook in twee of meer samenkomsten in het daarvoor opengestelde lokaal, waar soms 15 tot 20 zeelieden om hem zitten, terwijl zijn echtgenoote voor Hollandsche huiselijkheid en een Hollandsch ontbijt zorgt, want òf voor òf na de samenkomst schenkt zij koffie en het is aangenaam te zien hoe zich de jantjes bewegen te midden van 't huisgezin des zendelings, dat aan den avonddisch mede aanzit. Aan hen die de reiskosten aan deze bezoeken verbonden niet kunnen dragen, wordt tusschen de 30 en 60 cent vergoeding gegeven. Eerepresidente is mevrouw H. Baronesse d'Ablaing van Giessenburg, die steeds met liefde en toewijding aan dezen arbeid verbonden is gebleven en waarvan de uitgaven uit bijdragen worden gevonden zoowel hier als in Nederland. Het onderhoud van den zendeling wordt door een belangstellende gedragen. In 18 maanden werden door den bond ruim 2000 kleinere of grootere geschriften verspreid, benevens 160 evangeliën en ruim 100 nieuwe testamenten, alsook christelijke dag- en weekbladen. De heer W.L.A. van Oosterwijk Bruijn trad na het overlijden van den voorzitter Graaf Bentinck, als zoodanig op. Ten slotte ben ik dan aan de benjamin der vereenigingen gekomen, n.l. de Nederlandsche Vereeniging ‘Eensgezindheid’, die in Januari 1903 het levenslicht zag. Hadden de meer gegoeden hun vereeniging en club in Regentstreet en de Israëlieten eveneens in ‘East End’, de Hollandsche werklieden zochten in het schoone motto: ‘Eensgezindheid’, hetzelfde doel te verwezenlijken. De Vereeniging, van welke meest handwerkslieden als kleermakers, kappers, meubelmakers deel uit maken, neemt nóch een godsdienstig, nóch een politiek standpunt in en staat open voor alle Hollandsch sprekenden, die per maand 3 penny willen betalen. Ruim een jaar geleden richtte men reeds een ziekenfonds op. Deze zoo nuttige instelling keert in geval van ziekte 12 weken lang een lid 12 shilling uit en daarna gedurende 6 weken 6 shilling per week. Ingeval van overlijden wordt den erfgenamen van een lid £ 5 uitbetaald. Bij den dood der vrouw van een lid keert het fonds £ 3 uit. Hiertoe draagt elk lid der vereeniging (desverkiezend) 7 penny bij en het batig saldo wordt jaarlijks pondpondsgewijze onder de leden van het fonds verdeeld Het reservefonds dat uit giften is gevormd, wordt echter niet aangesproken, tenzij de kas onvoldoende mocht zijn om aan de verplichtingen te voldoen. Dit reservefonds is reeds in een jaar tot f 700 aangegroeid. De vereeniging heeft voorts een bibliotheek opgericht (die thans een 100-tal boeken telt) en weldra ook voor niet leden zal worden opengesteld tegen borgstelling en eene vergoeding van 1 penny per boek per week. Het mannenkoor van ‘Eensgezindheid’ heeft reeds eenige malen bewezen dat het haar ernst is door volhardende oefening na een lange en soms zware dagtaak. De vereeniging die reeds tal van goede voordrachten, lezingen, en concerten heeft georganiseerd en een 50-tal leden telt, is ook bereid inlichtingen te verschaffen aan werklieden die hier overkomen en vooral wenscht zij de aandacht op schijnschoone advertenties te vestigen, welke helaas menig slachtoffer eischen. Zij heeft een goede naam, ontvangt steun van {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} velen hier ter stede, en heeft nog vele groote plannen. Ik hoorde zoo iets van een catalogus harer boeken in krantenvorm uitgeven en die tot een Hollandsche krant opwerken... maar mag niet verder uit de school klappen. Hulde aan de mannen, die met ijver en wilskracht deze vereeniging tot stand brachten. Zij is eene aanwinst voor de Hollandsche Kolonie ter plaatse. *** Verwondert het den lezer nog dat er geen afd. ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ bestaat in Londen? Na het voorgaande, geloof ik 't niet. Toch is het jammer dat het Verbond hier de laatste jaren geen vasten voet heeft kunnen krijgen. Er wordt reeds zooveel door andere vereenigingen gedaan, nogtans ware, nu dat algemeene verbond bestaat, aansluiting van al wat Nederlandsch is, zeer gewenscht. Of mijn pogingen verwezenlijkt worden, weet ik niet. Het Verbond dat hier bijna totaal onbekend was, heeft in den laatsten tijd vrienden gekregen. De poging welke een 3-tal jaren geleden in het werk is gesteld om een afdeeling op te richten, is niet gelukt. Moge zij nu slagen. Aan bibliotheken ontbreekt het niet. Ik noemde u er 6. Dat het A.N.V. die steune, welke steun noodig hebben. ‘En bestaat er onder zoovele duizenden Nederlanders geen blad?’ zal men wellicht vragen. De Hollandsche kolonie die de 9e plaats inneemt gerekend naar de numerieke sterkte onder de 30 nationaliteiten, die volgens de volkstelling van 1901 door de in Engeland en Wales wonende vreemdelingen vertegenwoordigd worden, maar in verhouding tot het aantal bewoners van ons land en dat der andere hier vertegenwoordigd wordende landen de sterkste kolonie in Engeland is, had vroeger, een 25 à 30 jaar geleden, een blad: de ‘Nederlander’ hetwelk opgehouden heeft te bestaan evenals ‘Hollandia’ hier een 5-tal jaren geleden door den heer Simons uitgegeven en in 1902 gestaakt. Alleen bestaat het blaadje: ‘Stemmen uit de Hollandsche gemeente te London’ onder redactie van Dr. S. Baart de la Faille, hetwelk door de Winteravondvoordrachten-commissie wordt uitgegeven en bekostigd en den deelnemers toegezonden, wanneer het eens per drie maanden (op ongeregelde tijden) verschijnt. Indertijd is nog een poging gedaan om eene Afdeeling van de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ op te richten, welke evenmin slaagde. *** Ik breng bij dezen mijn dank aan de besturen der genoemde vereenigingen voor de bereidwilligheid waarmee zij mij gegevens verschaften of hun jaarverslagen zonden en aan den predikant der Ned. Herv. Gemeente van Londen die mij steeds in de gelegenheid stelde in het archief der Kerk te lezen. Londen, Lentemaand 1905. Fred. Oudschans Dentz. VERBETERING. In nr. I. zie het Aprilnummer blz. 53, 2e kolom, 3e regel van boven inplaats 900, 800. Lees blz. 54, 1e kolom, 16e regel van boven inplaats Hendrik IV. Hendrik VI; blz. 54, 1e kolom, 13e regel van onder inplaats 30, 13 Vlamingen; blz. 54, 2e kolom, 7e regel van onder inplaats Broodstreet, Broadstreet; blz. 55, 1e kolom 30e regel van boven inplaats Hangwan's gains, Hangmans gains; blz. 55, 2e kolom, 18e regel van boven inplaats van Weyles Coverdale, Myles Coverdale; blz 55, 2e kolom, 26e regel van onder inplaats 33, 331 oorspronkelijke brieven; blz. 56 2e kolom, 17e regel van boven inplaats Elly, Ely; blz. 57, 2e kolom, 6e regel van onder inplaats quiet, quilt. Zuid-Afrika Afrikaansch of Hollandsch. In de laatste maanden is in Zuid-Afrika, of juister in de vroegere republieken - want de Kaapkolonie houdt er zich meest nog buiten - de vraag Afrikaansch of Hollandsch aan de orde gebracht. Het is een onderwerp van het uiterste belang, reeds omdat 't de vraag geldt, wat de taal zal worden van dat belangwekkende volk van Nederlandschen stam of althans van Nederlandsche sprake ginds; maar tevens omdat aan die vraag deze andere verbonden is: hoe zullen de Afrikaanders het best gewapend zijn tegen den invloed van het Engelsch, met het Nederlandsch of met het Afrikaansch? Men weet, er wordt in Zuid-Afrika verschillend over gedacht. De eene partij is er voor, het gebruik van het Nederlandsch te bevorderen, met behoud van het Afrikaansch als omgangstaal, zooals in verschillende streken van ons land een eigen dialekt gesproken wordt, terwijl het Nederlandsch er de zoogenaamd beschaafde taal is. Anderen willen het Nederlandsch alleen beoefenen als een verwante vreemde taal, maar het Afrikaansch tot de algemeene, geschreven zoowel als gesproken, taal, tot de eenige taal van het Afrikaander volk verheffen. Tusschen hen in staan degenen, die met de laatsten alleen het Afrikaansch als de taal der Afrikaanders erkennen, maar het voor de verheffing nog niet rijp achten. Eerst moet het, vinden zij, zich verrijken en ontwikkelen, en daartoe dient men de beoefening en het gebruik van het Nederlandsch voort te zetten. Uit verschillende verschijnselen van den laatsten tijd is het duidelijk, dat de voorstanders van het Afrikaansch veld winnen, en dat ook zij, die vooralsnog het Nederlandsch wenschen te handhaven, den tijd voor de aanvaarding van het Afrikaansch niet zoo ver meer willen verschuiven. Die verschijnselen waren in de eerste plaats een toeneming van de in het Afrikaansch gestelde stukken in de Volkstem en de Vriend, de hoofdbladen van Transvaal en Vrijstaat. Vervolgens de aandrang, waarmede verschillende schrijvers voor de verheffing van het Afrikaansch pleitten. Toen het standpunt, dat de redacties dier bladen tegenover het vraagstuk innamen. De Vriend ging zijn hoofdartikelen in het Afrikaansch schrijven, al werd het Hollandsch uit die rubriek niet geweerd. De Volkstem liet een gedeelte van zijn redactioneel {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} werk in het Afrikaansch stellen. Beide redacties spraken zich onbewimpeld voor de nieuwe taalbeweging uit. Eindelijk is er een oproeping verschenen om een congres te houden teneinde een genootschap te stichten ter beoefening en verbreiding van het Afrikaansch, onder de leus: spreek en schrijf Afrikaansch, leer Hollandsch, lees beide. En het stroomt bewijzen van instemming met het plan, van een aantal predikanten, gen. Botha, gen. de Wet, dr. Hoogenhout, Nederlanders als dr. Lingbeek, ds. L.E. Brandt en velen meer. *** Een krachtige stoot tot deze beweging heeft de heer G. Schoeman Preller gegeven. Deze bekwame schrijver is redacteur aan de Volkstem, en in dat blad heeft hij een reeks artikelen geplaatst onder den titel: ‘Laat 't ons toch ernst wezen!’, een weerklank natuurlijk op de bekende vraag van den heer J.H. Hofmeyr: ‘Is het ons ernst?’ Sedert zijn die artikelen, gewijzigd, als vlugschrift verschenen onder den titel Gedachten over de Aanvaarding ener Afrikaanse Schrijftaal. Als wij van dit met warmte en talent geschreven opstel hier een overzicht geven, heeft men een begrip van wat deze voorstanders van het Afrikaansch willen, want de heer Preller mag nu wel de drijfkracht in de beweging heeten. Zijn betoog komt dan op het volgende neer: Het Afrikaansch is het levende taalorganisme in Zuid-Afrika. Het Nederlandsch is een machtige factor voor de ontwikkeling en veredeling van dat organisme, meer niet. ‘Eenmaal, weliswaar, koesterden we de vrome hoop dat 't nog veel meer voor ons zou worden, in een ver verschiet meenden we reeds iets te ontwaren, dat, wanneer we de hand boven de ogen hielden, op 't begin van een Nederlands-Afrikaanse literatuur zou gaan lijken. Was het echter ooit zover gekomen, dan zou dit het werk geweest zijn van de republieken, in 't bizonder van ons eigen voortreffelik en bekwaam onderwijs-stelsel.’ Die hoop is nu voorbij, en alleen het Afrikaansch heeft toekomst. Want: ‘1. De taal die in een land leeft, die in het ganse volk wortelt, heeft in dat land en onder dat volk de meeste kans op voortbestaan, en laat zich niet uitroeien dan met de uitroeiing van het volk waarin ze leeft. De geschreven taal van enige nasie regelt zich onwillekeurig, of behoort zich te regelen, naar de gesproken taal van die nasie; anders lopen de twee zo ver uit mekaar, dat zij feitelik afzonderlike talen zouden zijn. 2. Afrikaans wortelt diep en leeft gezond in de gehele Afrikaner nasie. Geen andere taal doet hetzelfde. Onze schrijftaal verschilt zover van onze spreektaal, dat voor 't gros der Afrikaners het geschrevene als een vreemde taal is die zij zelf nagenoeg nooit schrijven. 3. Daarom heeft Afrikaans in Z. Afrika de grootste en beste kans op voortbestaan. Daarom behoort onze schrijftaal veel nader bij het Afrikaans te komen dan waar zij zich tans bevindt.’ Deze stellingen worden dan zoo uitvoerig verdedigd, dat wij slechts hier en daar uit het betoog een greep kunnen doen. Het Afrikaansch wortelt zoo diep in Zuid-Afrika en leeft er zoo gezond, dat het er niet zonder medewerking van de Afrikaanders zelf uitgeroeid kan worden. Werken zij zelf mee, houden zij niet aan hun taal vast, dan kan die taal verdwijnen, zooals de taal van de Nederlanders en Duitschers in Amerika. Hoe sterk het Afrikaansch is kan o.a. hieruit blijken, dat vele nakomelingen van de Engelschen, die in 1820 in Zuid-Afrika zijn geland, volkomen in de Hollandsch sprekende Afrikaners zijn opgegaan. In een naamlijst van eenige honderdtallen hunner vond de schrijver 46 familienamen, die heden, alleen in Transvaal, gedragen worden door Boeren, die tot de Hollandsche kerk behooren en wier huistaal het Afrikaansch is. Hoe het Afrikaansch zich in de Kaapkolonie gehandhaafd heeft, spijt alles wat de Engelschen gedaan hebben om 't te onderdrukken, is voldoende bekend. Maar het Nederlandsch kon er niet aarden. Ook weet men, hoe het Afrikaansch zich in 't Duitsch Zuidwest-Afrika en Hoempata gevestigd heeft. Het Nederlandsch heeft zich wel op den kansn gehandhaafd, maar ook daar alleen. Van den kansp afgedaald, spreekt de predikant Afrikaansch. En zelfs dringt in de taal der jongere predikanten op stoel het Afrikaansch onweerstaanbaar door. In de kinderpreek en op het zendingsveld is het al zuiver Afrikaansch. Als predikanten op een synode redevoeringen houden trachten zij wel Nederlandsch te spreken, maar het krioelt van Afrikaansche uitdrukkingen en zegswijzen in hun taal. Er behoefde nog maar een gezaghebbende Afrikaansche vertaling van den Bijbel te verschijnen, en het pleit voor het Afrikaansch, ook als schrijftaal, ware gewonnen. Op politieke vergaderingen is 't nog droeviger taal, die de redenaars, in hun poging om Nederlandsch te spreken, te voorschijn brengen. En 't meest luistert men naar die enkelen, die van tijd tot tijd vierkant in het Afrikaansch overslaan. Alleen dan worden ze welsprekend, wanneer zij zich bedienen van een taal die zij meester zijn en die hun hoorders ten volle verstaan. Slechts één Afrikaner kon in zuiver Nederlandsch welsprekend zijn, president Burgers, maar hij voorspelde al dertig jaar geleden, dat de taal van Zuid-Afrika Engelsch noch Nederlandsch zou zijn, maar Afrikaansch. ‘Het Afrikaansch - vervolgt de schrijver - is de taal van de Boer, het is 't kleingeld van de markt, wat daar ook de funksie mag wezen van de “kommersiële taal”, het is de taal der beschaafde Afrikaanse samenleving waar de twee rassen zich mengen. In het Afrikaans alleen is de Afrikaner in staat met de meeste kracht weer te geven wat er in hem omgaat.... het is de taal die ook bij uitnemendheid behoort te wezen het voertuig zijner op papier geschreven gedachten.’ In het Nederlandsch van tegenwoordig, dat zich langs geheel anderen weg ontwikkeld heeft dan het Afrikaansch en de taal is van een ander volk, kan de Afrikaner zich niet behoorlijk uitdrukken. Die taal aan te {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} leeren valt hem zelfs moeilijk, en hij bezit een eigen taal, die zoo makkelijk aan te leeren is en waarin hij zich zoo geheel thuis voelt! De Nederlandsche schrijftaal verschilt al zooveel van het gesproken Nederlandsch; hoeveel te meer van het Afrikaansch! Het eigenlijke Afrikaansche volk verstaat het geschreven Nederlandsch nauwelijks. Daar kunnen de uitgevers van Nederlandsche bladen in Zuid-Afrika van meepraten. Het aantal inteekenaars is bedroevend klein en telkens komen er klachten over onverstaanbaarheid. De redacties hebben het pijnlijke gevoel, dat zij niet het oor vinden van de breede schare der bevolking. ‘Laat 't ons toch ernst wezen!’ Volgens den heer Preller is het den Afrikaners niet waarlijk ernst met het verlangen om hun taal te behouden, indien zij ook niet hun eigen taal, het Afrikaansch, de plaats geven die haar toekomt. Doet men dat nog bijtijds, dan vreest hij niet voor het behoud van de eigen taal. Zij zal, gelijk hij in een (niet in het vlugschrift overgenomen) droomgezicht beschrijft, als een boom krachtig opschieten en rijke vruchten dragen, terwijl het Engelsch een kunstmatig bestaan blijft leiden, en het Nederlandsch den dood der uitputting sterft. Het Afrikaansch, waar de heer Preller en zijn medestanders voor ijveren, is niet het ‘Paterjots’, de taal van Di Patriot, het onlangs gestaakte blad van S.J. du Toit. Vooreerst is de strikt fonetische schrijfwijze, daarin nagestreefd, toch onbereikbaar. Dan is 't ongewenscht van de vereenvoudigde Hollandsche schrijfwijze af te wijken ook waar 't niet noodig is. Het is ook tegenover het vooroordeel dienstig ‘nie te vinnig o'er die klippe te gaan nie’. De stelregel van Di Patriot ‘skrijf soos jij praat’ kan bovendien hierom niet bevredigen, omdat de heer Preller en de zijnen onderscheid willen maken ‘tussen het beschaafd Afrikaansch en de taal van de straat, van de school-plaats, van de outa en de aja’. Ze willen het Afrikaansch zooals het 't zuiverst gesproken wordt, nl. in den Vrijstaat en op het Transvaalsche Hoogeveld. In de Kaapkolonie spreekt men ‘provinciaalsch’; en de uitspraak loopt er in de verschillende streken weer zoo uiteen, dat de oplettende Vrijstater en Transvaler met weinig moeite dadelijk hoort of 't een Kapenaar uit de Westelijke, Oostelijke of andere provincies is. Men wil dus vereenvoudigen, niet alleen zooals nu in de Kaapkolonie met het Hollandsch gebeurt, maar ‘volgens beschaafd Afrikaanse uitspraak!’ Men vraagt ‘vooreerst burgerrecht voor ongeveer 3000 zuiver Afrikaanse woorden, benevens ongeveer 10,000 wijzigingen van Nederlandse woorden.’ Enz. Voorloopig denkt men er niet aan, het Afrikaansch op de school te krijgen. Als men maar het Afrikaansch geschreven en gedrukt krijgt, dan is men al een eind ver. * * * Ziedaar in hoofdzaak wat de heer Preller wil. Geven wij nu nog het woord aan een ander, die zich, in een als hoofdartikel geplaatst opstel in de Vriend, Zuid-Afrika noemt (als 't tenminste niet de heer Preller zelf weer is). Hij schrijft Afrikaansch en doet het op zijn manier: Ik wil die taal skrijwe en spreek zooals Afrikaners dit gebruik, en nie afdaal tot die peil van Jantje en April nie, want dit hinner mij altijd als ik zien dat van mij taal 'n grap gemaak word. Die taal kwessie is nie 'n grap, maar 'n levens kwessie ver die Afrikaner, en is in mij oog van die grootste belang ver onse toekoms als volk. Om Afrikaans te skrijwe behoef ons nou nie juis losbandig te werk te gaan met alle taalreels nie, en maak alsof ons met Hollans niks te maak het nie, en alsof ons nou juis alles anders moet heh als die Hollans. Wat het Afrikaansch nog ontbreekt is de officieele erkenning, niet in de eerste plaats door de geleerden, maar door het volk zelf. Als het volk een taal wil hebben, heeft het die ook. ‘Hollans en Engels word opgedring en geforseer en gehelp op alle mogelike wijse, en tog, as ons weer lekker wil praat, dan asseblief maar Afrikaans.’ Zoo heeft zich het Afrikaansch staande gehouden. Nu nog is het de taal van 90 pct. van de ware Afrikaners. En hoe makkelijk is die taal, veel makkelijker dan Hollandsch, en ook makkelijker dan Engelsch. Kleine Hollandertjes en Duitschertjes enz. zijn niet lang ‘in die kring’ of ze spreken ‘niks als Afrikaans.’ Kaffers en Engelschen leeren 't licht spreken. Daarentegen valt het zwaar de Boeren het Hollandsch aan te preeken, ‘want dit gaat met Hollans sooals met onse Sondagspak: net een dag an en soo uit.’ En evenmin willen Kaffer en Engelschman er van weten. ‘Praat tog nou met 'n kaffer hoog Hollans of met 'n Engelsman, al kenne hulle goed Afrikaans; hulle seh net: joh, en hulle leer dit nooit. Gans anders is dit met Afrikaans: 'n paar maanden en hulle praat dit maklik.’ Een ander voordeel van het Afrikaansch vindt de schrijver het, dat het zoo gemakkelijk, als 't noodig is, vreemde woorden opneemt. Er zijn er die dat afkeuren, maar toch ziet de schrijver, ‘dat Hollanders hier (in Z.A.) en in Amerika nog veel gouer en onnoodiger Engelse woorden aanneem.’ *) Dan is er, zegt Zuid-Afrika, 't Engelsche gevaar. Terwijl Hollandsch en Afrikaaansch om het been vechten, loopt het Engelsch er mee heen. Het Hollandsch gaat er bij den Afrikaner toch niet in. Houdt men hem nu altijd voor, dat het Afrikaansch te min is, dan neemt hij straks, waar hij een be- {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} schaafde taal wil hebben, het Engelsch aan. En waarom toch zou de Afrikaner zijn taal verachten? ‘'n Kaffer is trots op sij taal, 'n boesman op sij gesnater’. En de Afrikaner schaamt zich voor zijn taal! De schrijver weet niet waarom. En ten slotte: Maar hoe dan met Hollans? Laat Hollans leer deur alle die ver geleerdheid ingaan; laat dit leer as die voornaamste moderne taal, 'n taal voor Afrikaners onmisbaar tot verrijking van Afrikaans, tot begrip van de Bijbel, ver godsdienst, ens. Ik wil Hollans nie verag nie of verstoot nie, maar ewe min mij land op dring als mij eie taal. Bij mij staan sake soo: Afrikaans nommer een, Hollans nommer twee, Engels nommer drie, ens. En kan dit soover kom dat ons godsdiens ook geheel in Afrikaans, deftige, suivere Afrikaans kan gehou worde, dan meen ik dat dit selfs voor die uitbreiding van Gods Koninkrijk beter sal wees, want dan sal die arme Afrikaanse gemeente nie meer 'n uur lang naar pragtige, geleerde taal behoef te luister nie, maar naar verstaanbare, indringende Afrikaans. Ik wens net dit nog te seh: Ik meen, Afrikaans sal nog die taal van ons volk worde, die taal is soo taai, wat ook al pessimiste daaroor denk. Ik wil nog die dag belewe dat Afrikaans sij regte plek sal krij en dat editeurs, predikante, advokate en die heele span 'n wedstrijd sal aanvang om Afrikaans te vereer en te gebruik; dat taalgeleerde sal navors om die taal behoorlik wetenskaplik te behandel; dat dichters en redenaars onse taal sal doen skitter met 'n glans, onoortreflik; dat jongelinge en meissies daar trots op sal wees om nie langer bijwoners te wees maar baas van 'n eie, pragtige taal. De liefde voor de moedertaal is er bij deze Afrikaanders wel. En daarbij een vast vertrouwen in de toekomst van hun taal, die goed doet, al komt bijwijlen de bedenking bij ons op, of dat vertrouwen altijd wel op goede rede steunt. Hooren wij eindelijk nog naar den geestigen Blikoor, een vasten medewerker van de Vriend. Nadat hij zijn ontevredenheid over het onderwijsvergelijk in den Vrijstaat - ‘die handsop-affere’, noemt hij 't - gelucht heeft, en geklaagd over het verengelschende onderwijs (de Boerenmeisjes op de High School for Girls te Bloemfontein heeft hij niets dan Engelsch hooren spreken), barst hij los: Ik weet een ding: die Goverment kan perbeer ons taal op die manier uit te roei, door die aanstaande moeders van ons volk zo te vorm, maar ons taal zal daarom leef zolang ons randjes en ons koppies nog staan, zo lang ons veld geskroei word van die zon, zo lang die land van Zuid Afrika blijf wat hij is. Want Afrikaans is die enige taal wat op ons grond wil aard, en als die ander tale groei hier net in broei-kaste en hun is zoo's die ingevoerde oprechte vee: hulle verkwijn en sterf, of hul baster uit en op die end is daar geen onderskeid meer tusse hulle afstammelinge en die ou inheemse rasse. Die broei-kas taal het geen kans teen ons ei'e taal nie. Die enige ding is: as die kind wat net die broeikas-taal geleerd het in die skool, weer in die ope luch en die warme zon en die ruwe veld kom, moet dit voel zoo's 'n boompje bo op 'n kop. We hopen 't. Handelaars en Winkeliers, gebruikt Nederlandsche opschriften! Nederlanders en Stamverwanten, steunt de Nederlandsche Industrie! Zuid-Nederland. Tiende Verjaring van het ontstaan van het A.N.V. Op 23 September zal de Aalstersche Tak van het A.N.V. een feestavond aanbieden aan de leden van het IXe Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, 't welk op dien en den volgenden dag in deze stad gehouden wordt. Tot dezen feestavond worden ook de leden van het A.N.V. uitgenoodigd. Te 5 uur 's namiddags worden de leden van buiten Aalst aan 't station afgehaald. Daarop volgt een verwelkoming in 't lokaal van den Tak, Vlaanderen's Gasthof. Te 8 uur 's avonds, feestavond in de groote zaal van het stadhuis. Na afloop van het concert, gezellige vergadering van leden van het Verbond en van het Natuur- en Geneeskundig Congres in Vlaanderen's Gasthof en 't Hotel de Flandre, Stationsplein. Algemeene Vergadering van Groep België. Zondag 24 September. 10 uur. Verbondsleden van buiten Gent worden aan 't station afgehaald. 10½. De stedelijke Overheid zal, bij monde van den Heer Leo baron de Béthune, beschermend lid van 't Verbond, de bezoekers van de Alg. Verg. verwelkomen in de zaal van den stedelijken Schouwburg, waar de vergadering plaatsgrijpt. Dagorde der Alg. Verg. *) 1.Feestrede door den Heer A. Brijs, Voorzitter van den Aalsterschen Tak. 2.Aanspraak van den Heer J. van Kerckhoven Donnez, Voorzitter van Groep België van het A.N.V. 3.De Sociale beteekenis van het Alg. Ned. Verb. door Dr. Kiewiet de Jonge, Ondervoorzitter van het Alg. Ned. Verb. 4.Geschiedenis v.h. Alg. Ned. Verb. door den Heer P.J. de Kanter, Algemeen Secretaris-Penningmeester van het A.N.V. 5.De waarde van onze Taal, door J. Vercoullie, hoogleeraar te Gent, Ondervoorzitter van den Gentschen Tak van het A.N.V. 6.Het Wetsvoorstel Coremans, door H. Meert, Secretaris-Penningmeester, Groep België. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} 7.Een Algemeene Catologus van Hollandsche en Vlaamsche muziekuitgaven, te bezorgen door het A.N.V., door den Heer Floris 'TSjoen. 8.Bemiddeling van het Alg. Ned. Verb. bij bevoegde personen om deze te bewegen de liederen van Peter Benoit en Waelput te laten verschijnen in een Volksuitgave; door denzelfden. 9.Vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool (Tak Brussel). 10.Meisjeslectuur, door Mej. Adèle Steppé, Hoofdonderwijzeres St. Pieters Gette. 2 uur. Feestmaal in 't Krugershof, Stationstraat, 3 frank buiten den wijn. (Aangifte met toezending van 't bedrag aan den heer Valery Clarijs, Korte Nieuwstraat, Aalst. De lijst wordt 20 Sept. gesloten.) Na afloop, gezellige vergadering. Uit onze Takken. Aalst. - Uit de werkzaamheden van de Letterkundige Afdeeling zijn te vermelden: een lezing van den Heer Victor De Smet, over de eerste beginselen der kunst, waarin hij het ontstaan naging van het kunstbegrip bij de onbeschaafde volken: versiering van het menschelijk lichaam: schilderingen op de huid, inkervingen, haarkapsel, banden, ringen, oorbellen, haarspelden enz.; allereerst: onderscheidings-, waardigheids-, veiligheidteekens zonder kunstbedoeling; in de tweede plaats slechts de kunstbedoeling bij de versiering van wapens, bogen, schilden, knodsen, messen, aardenwerk, booten enz. De versiering berust op de voorstelling van een in de werkelijkheid bestaand wezen, eerst zoo getrouw mogelijk, gaandeweg omgewerkt tot een gestyliseerd of meetkundig motief, onderworpen aan de twee beginselen: vereenvoudiging en maat (rhythmus); - een lezing van den heer Carlos Moens over het onderwerp: De mensch op hooge bergen, waarin de spreker den invloed naging van het verblijf op hooge bergen op het menschelijk organisme en de gevolgen voor zijn lichaamstoestand; - een voordracht over Draadlooze Telegrafie door den heer Leo Callebaut, waarin deze, met groot gemak van spreken, op de duidelijkste wijze, uitgaande van de eenvoudigste beginselen der electriciteit: ontstaan van den electrischen stroom, benuttiging er van tot het geven van seinen, draadtelegrafie, uiteenzette wat draadlooze telegrafie was, welke wonderen ze nu reeds verwezenlijkt had, wat hare toekomst was. Verschillende toestellen verduidelijkten de voordracht. Zooals men ziet, wordt in deze Letterkundige Afdeeling niet uitsluitend aan letterkunde gedaan, maar worden hier onderwerpen behandeld, die strekken tot alzijdige ontwikkeling der leden. Zoo worden jongelieden bekwaamd, die later uitstekende diensten zullen kunnen bewijzen aan de inrichting van Hooger Onderwijs voor het Volk. Antwerpen. - De Antwerpsche Tak heeft zijn werkzaamheden vroeg hervat. Men weet hoe verdienstelijk deze Tak zich gemaakt heeft door de inrichting van Liederavonden voor het Volk, welke plaats grepen in de feestzaal van den Heer De Beukelaer. Tot grooter ruchtbaarheid werd het winterseizoen thans aangevangen door een groot propagandafeest in de feestzaal van de Koninklijke Maatschappij van Dierkunde, op Woensdag 13 September 8¼ u. 's avonds, waar door de vrouwen en meisjes een aantal vroeger aangeleerde liederen gezongen werden, terwijl een nieuw lied werd ingestudeerd. Glansrijk lukte dit feest en het is te hopen, dat het gevolg aan nieuwen steun voor het Verbond in zijn edel streven niet uitblijven zal. Leestafel. In den schoot van den Antw. Tak werd besloten tot de inrichting van een Nederlandsche Leestafel, die de leden gelegenheid zal geven om zich op de hoogte te houden van de letterkunde van den dag. Tegen een jaarlijksche bijdrage van 6 fr., voor de Leestafel, zullen leden van den Antwerpschen Tak de gelegenheid hebben om jaarlijks een 50-tal nieuw verschenen boeken (Belletrie en Wetenschap) te lezen..... als ze die meester kunnen. Leden van den Antwerpschen Tak gelieven zich hiervoor te wenden tot K. Van den Oever, Steenhouwersvest 20 of Aug. Bossaerts, Pierenbergstraat 33, Antwerpen. Tak Brussel. - De maand Juni is voor den Brusselschen Tak een tijdperk van feestviering geweest. Den 9 Juni werd het tienjarig bestaan herdacht en den 18den werd het feest voortgezet. Niet onopgemerkt mocht deze gebeurtenis voorbijgaan, want, - al te dikwijls wordt 't over het hoofd gezien - het is in April 1895 te Brussel, in 't Maastrichtsch Bierhuis, in dezelfde zaal waar de Brusselsche Tak nu nog vergadert, dat het denkbeeld van een Algemeen Nederlandsch Verbond, omvattende al de vertakkingen van den Nederlandschen stam, voor 't eerst ontwikkeld werd, terwijl den 9den Juni daaropvolgende het Verbond feitelijk werd gegrondvest door de oprichting van den Brusselschen Tak. Brussel is de bakermat van 't Verbond en de Heer H. Meert, secretaris van Groep B., was zijn eerste profeet. Den 9 Juni werd dus de feestzitting gehouden en na een rede van den Heer Mr. W. Thelen, Voorzitter, die de beteekenis van den avond uiteenzette, na een beknopt, maar volledig overzicht der werkzaamheden van den Tak van 1895 tot 1905, door den schrijver, den Heer A. Matton, kwam de Heer H. Meert aan 't woord in de hoedanigheid van ‘stichter van het Algemeen Nederlandsch Verbond’ zooals de uitnoodigingskaarten hem noemden. De Heer H. Meert herdacht in een breedvoerige verhandeling, niet alleen de wording - zijn werk - maar nog de stichting, het doel, de beteekenis, het nut, de toekomst van ons Verbond. Dat het den wakkeren strijder, nu evenals toen met denzelfden ijver in de bres, niet aan warme en erkentelijke toejuiching ontbrak, is dan ook geen wonder. De Voorzitter bracht nogmaals hulde aan allen en namelijk aan eenige nog aanwezige stichters, de Heeren E. T'Sjoen en Joh. Kesler, en, na 't afloopen van het musikaal gedeelte, ging eenieder {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} voldaan naar huis, bezield met nieuwen strijdlust voor de toekomst. Den 11 Juni waren de leden van den Brusselschen Tak in 't Soniënbosch nogmaals vergaderd en brachten er in 't frissche groen een genoegelijken dag door, die bij allen, die er aan deel namen, een uiterst aangename herinnering naliet. Charleroys. - Op de Algemeene Vergadering van Groep B te Oostende (5 Juli 1903) werd een Commissie aangesteld, die een onderzoek zou doen naar den toestand der Vlamingen in het Walenland. Als een eerste practisch gevolg daarvan is te Charleroy een Afdeeling van het Verbond tot stand gekomen, die er naar streven zal onze stam- en taalgenooten, zonder onderscheid tusschen Hollanders en Vlamingen, te groepeeren en voor hen inrichtingen van stoffelijk nut: spaarkas, ziekenbeurs, enz. in 't leven te roepen, terwijl door inrichting van bibliotheek, leestafel, voordrachten (zoo mogelijk met lichtbeelden), inrichting van nuttige lessen, gearbeid zal worden aan zedelijke opbeuring. Inrichting van gezellige feestavonden zal het Nederlandsche gemeenschapleven tot ontwikkeling brengen. Den 20 Augustus werd de Afdeeling in een vergadering van opgeroepen Vlamingen in het Grand Hotel du Cirque, feitelijk opgericht. Tot voorloopige bestuursleden werden gekozen de H.H.G. Vermeersch, Voorzitter, (Rue Beausart, Monceau sur Sambre), E. De Jonghe, Ondervoorzitter, Leo De Vlaeminck, Penningmeester. De Heer H. Meert, schrijver van Groep B, woonde de vergadering bij en zei krachtigen steun van het Algemeen Nederlandsch Verbond toe. West-Indië. Groep Suriname. Woensdag 12 Juli werd in het Logegebouw te Paramaribo de eerste groote vergadering gehouden van de Groep Suriname. De zaal was goed bezet, waarschijnlijk ook omdat veel kaarten aan oud-leden en genoodigden gegeven waren. Zijne Exc. de Gouverneur woonde de bijeenkomst tot het einde bij. De Heer Frowein, voorzitter, opende de vergadering en hield daarna een lange rede, waarin hij eerst een overzicht gaf van de geschiedenis van het A.N.V., daarna het streven en nut dezer groote vereeniging - de bevordering van de zedelijke en stoffelijke belangen van den Nederlandschen Stam - in geestdriftige woorden uiteenzette, om eindelijk te wijzen op de beteekenis van de afdeeling in de kolonie Suriname. Volgend werkprogram werd ontwikkeld: 1o.Het houden van vergaderingen, zooals deze, waarin voordrachten zullen worden gehouden. 2o.Het bevorderen van het gebruik der Nederlandsche taal. 3o.Het oprichten van een bibliotheek en leeszaal, voor een ieder toegankelijk. 4o.Er naar te streven om voor studeerende Surinaamsche jongelui eene opleiding te verkrijgen in Nederland op kosten van het rijk. 5o.Het Nederlandsche lied hier meer ingang te doen vinden. Vervolgens droeg de Heer F.C. Curiel een gedeelte voor van Tollens' ‘Heemskerk's overwintering op Nova-Zembla’, terwijl na de pauze de heer E.B.J. Luitink de aanwezigen vergastte op eene degelijke, boeiende lezing over de ontwikkeling en de beteekenis van de Nederlanders in de laatste vier eeuwen op staatkundig, oeconomisch en wetenschappelijk gebied. De bijeenkomst werd besloten met het zingen van 't Wilhelmus. Onze West, waaraan bovenstaand verslag in hoofdzaak ontleend is, voegt er aan toe: ‘Deze eerste groote vergadering van de groep Suriname mag in vele opzichten welgeslaagd worden genoemd. Al heeft onze afdeeling een werkprogram ontwikkeld dat wellicht zal blijken hare krachten te boven te gaan, toch moet dankbaar worden erkend, dat dit Bestuur de handen aan den ploeg heeft geslagen en nu reeds toonde iets te willen en te kunnen doen. Daardoor alleen reeds verdient het de medewerking van allen, die de zedelijke en stoffelijke belangen van den Nederlandschen stam ook hier willen bevorderen.’ Het Bestuur is thans samengesteld als volgt: C.R. Frowein, Voorzitter. Mr. G.F. Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, Onder-Voorzitter. C. van Drimmelen, Penningmeester. J.R. Thomson, Secretaris. F.C. Curiel. Mr. L.L. Beckeringh van Loenen. E.B.J. Luitink. Dr. H.J. van der Schroeff. Dr. J.A. Dragten. Afdeelingen. Afdeeling Smyrna. Op aanstichting van den Consul-Generaal der Nederlanden te Smyrna, Jhr. J.E. de Sturler, is aldaar op 19 Juli een Afdeeling van het Alg. Ned. Verbond opgericht. Een commissie van vijf leden, bestaande uit de heeren J.C.F. Schmid, voorzitter, A.O. van Lennep, A.A. Keun, Edm. Graaf de Hochepied en Mr. K.W.A. Beukema, werd belast met het ontwerpen van de statuten. Het Smyrnasch blad La Réforme maakt met ingenomenheid melding van de oprichting en verwacht van de Afdeeling groot nut o.m. voor den Nederlandschen cursus aan het ‘Colège du Sacré-Coeur’. Het Hoofdbestuur van het A.N.V. roept de {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} jongste Afd. een hartelijk welkom toe. Zij kan als voorpost van het Oosten aan het Verbond groote diensten bewijzen. Afdeeling Roseland (Chicago). Het Bestuur dezer nieuwe Afdeeling, welke weer wat hoop geeft op herleving van het Ned. element in Noord-Amerika, bestaat uit de heeren Benjamin Eefting, President; Frank Knol, Vice-President; Gerrit Pon, Secretaris; Rein van der Meulen, Penningmeester. Reeds gaf de Afd. een uitvoering. 't Programma volgt hier: 1. Viool en Piano, Mr. F. Verduin en Miss Nellie De Young. 2. Openingsrede door onzen President. 3. Voordracht door Mr. Menno Klundert. 4. Kwartet door ons mannenkoor. 5. Voordracht door Mr. Johan Vermeulen - Jan Troche'. 6. Gedicht, door Mr. H. Rademakers 7. Voordracht door Mr. Gerrit Pon: Een lied dat als een nachtkaars uitgaat. 8. Zang door de dames Rademakers. Pauze - Muziek. 9. Voordracht door Mr. Gerard Vermeulen: Het zoutvat. 10. Voordracht door Mr. Herman Teninga. 11. Kwartet door het Mannenkoor. 12. Voordracht door Mr. John Van Scheltema: Een rare zaak. 13. Voordracht door Mr. B. Braak. 14. Zang door de dames Rademakers. 15. Sluitingsrede door onzen Vice-President. 16. Koffie met Koek, begeleid door muziek van Mr. F. Verduin en Miss Nellie De Young. Er is behoefte aan voordrachten met of zonder muziek voor hoogstens 4 personen. Wie der leden van het A.N.V. op dat gebied iets te missen heeft zende het naar de Boeken-Commissie te Rotterdam, die voor verdere doorzending zorgt. Aardig die naam de Young voor wie oog heeft voor die dingen. Afdeeling Chicago II. Nog is er een nieuwe Afdeeling te Chicago opgericht, wier reglement echter nog moet worden goedgekeurd. De ledenlijsten van beide N.-Am. afdeelingen vindt men in dit nummer. Holland op zijn malst (bladvulling.) Onder het opschrift: ‘Een les uit Holland’, bevatte de Morning Leader onlangs het volgende: ‘Mr. Percy heeft in Clifford's Inn Hall een vergadering toegesproken van de London Reform Union. Hij sprak over het Werkloozenvraagstuk en verklaarde tot de gevolgtrekking te zijn gekomen, dat kleine stukken grond het beste en werkelijk eenige middel zijn om de menschen op het platte land te houden. In Friesland aan de kust der Zuiderzee, heeft de overheid modelboerderijen en als een man half verhongert in de stad en weg wil, dan wordt hij op een dezer boerderijen geplaatst en als hij in staat is om te werken, wordt hem een stuk grond van 7½ acres gegeven, een koe, een varken, een ploeg, enz., waarvoor hij dan 4 pond, 12 sh., 6 d. en er is er, zoover bekend, nog nooit een geweest die dan niet geslaagd is.’ Ingezonden Vooruitgang? Een bloembollenhandelaar zendt zijn catalogus rond in het Fransch, Engelsch en Duitsch. Er is een klein stukje Nederlandsch bij waarin wordt meegedeeld .....‘het feit dat zoo goed als alle Nederlandsche afnemers een of meer der moderne talen spreken deed ons besluiten geen Hollandschen Catalogus uit te geven, doch onzen Hollandschen afnemers onzen buitenlandschen Catalogus toe te zenden.’ De prijzen zijn in francs en centimes gesteld, waarbij de handelaar u helpt met de verklaring dat 1 frank = 50 cent is. Maar nu krijgt ge er een Duitsche Bestell-Nota bij en moet ge in Rm. en Pf. uwe bestellingen aangeven. Dat wordt een aardig werkje: De eene Nederlander verkoopt den anderen Nederlander volgens een Franschen Catalogus geprijsd in Fransch geld met een Bestell-Nota in Duitsch geld en wordt ten slotte betaald in Hollandsch geld. Welke gevolgtrekking moet ik nu maken? Denkt die Nederlandsche handelaar dat zijne landgenooten er mee vereerd zijn of acht hij zijn moedertaal te min? *) P.J. van Harderwijk. Schiedam, 27 Aug. 1905. Rosario de Santa Fé 15 April 1905. Aan het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond. WelEd. Heeren. Veroorloof mij de vrijheid namens eenige Hollanders en oud-Hollanders tot UEd. eene vraag te richten. Het Algemeen Nederlandsch Verbond beijvert zich om de Nederlandsche Taal in alle oorden der Wereld te ondersteunen en zelfs ingang te doen vinden, doch nu wij hier voor eene groote Hollandsche Maatschappij werkzaam zijn, en er zeer vele Hollanders op contract van uit Holland naar hier worden gezonden, hebben wij gezien, dat de paspoorten van al deze Hollanders in het Fransch gedrukt zijn en zelfs in het Fransch zijn ingevuld. Waarom moet een Hollander van de Hollandsche Regeering stukken van Nationaliteit ontvangen gedrukt en ingevuld in eene vreemde taal? U zult ons ten zeerste verplichten met onze {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} opmerking te willen plaatsen in ons orgaan ‘Neerlandia’ en een antwoord op genoemde vraag te willen geven. Bij voorbaat onzen dank betuigende. Met achting UEd. dw., R. Beekman. Van de best ingelichte zijde wordt ons meegedeeld, dat de buitenlandsche paspoorten gesteld zijn in de diplomatieke, d.i. de Fransche taal, omdat het Nederlandsch in het buitenland weinig bekend is en dus voor legitimatiestukken minder geschikt moet worden geacht. Red. Vraag en Antwoord De Redactie brengt onder de aandacht van alle leden, dat de rubriek Vraag en Antwoord kosteloos openstaat voor ieder, die inlichtingen verlangt omtrent al wat met ons stamleven over de geheele wereld in verband staat. Vraag: Kan de Administratie mij mededeelen of er bij de ruim 200 Nederlanders, die zich in China ophouden leden zijn van het A.N.V.? P.H. Stuurman, Zaandam. Antwoord: Slechts drie: W.J. Oudendijk, Tolk Ned. Legatie, Peking. N.H. Schregardus, Shanghai. E.D. van Walree, Shanghai. Grafzerken te Paramaribo. In het Mei-nummer wordt door den heer Vorsterman van Oyen gevraagd of de grafzerken in en om de Ned. Herv. Kerk te Paramaribo ook ergens gedrukt voorkomen. Voor zoover mij bekend is dat niet het geval. Wel is in het Maandblad van het Genootschap ‘De Nederlandsche Leeuw’ 3e jaargang 1885, blz. 32 eene opgave geplaatst van grafzerken liggend in den moestuin der plantage ‘Rust en Werk’ aan de Beneden-Commewijne op graven van twee dochters en een familielid Orock van den Gouverneur-Generaal Crommelin, alle uit de XVIIIe eeuw. Mr. H.W. van Sandick, Den Haag. Vraag: Wie kan de Administratie het juiste adres meedeelen van: A. Baron Schimmelpenninck van Oye, vroeger Plompetorengracht 13, Utrecht. A.M. Valeton, vroeger Plompetorengracht 24, Utrecht. A.H. Nyssen, vroeger Opzichter b./h. Bouwdepartement, Paramaribo. R.P.C. Spengler, vroeger Luit. t./Z. 2e kl. a./b. Hr. Ms. ‘Marnix’, den Helder. R.A.H. v.d. Wall Bake, vroeger Luit. Artie., Arnhem. G.A. van Riemsdijk, vroeger v. Brakelstraat 115, den Haag. L. Roelofsen, vroeger A 40, Scherpenzeel. Jhr. L.D.R. Junius van Hemert, vroeger Villa Gloriëtte, Scheveningscheweg 31, den Haag. L. de Fouw, vroeger Jan van Nassaustraat 17 den Haag. W. van der Stoel, vroeger Goudsche Singel 39, Rotterdam. C.F.P. Bodemeyer, vroeger Hoogewoerd 157, Leiden. O.E. Rappard, vroeger Kediri (N.-I.). A. Wissel, vroeger Steendam 33, Gent. Neerlandia aan hun adres gezonden kwam als onbestelbaar terug. Allerlei. Het Hollandsch in Indië. Uit de 118e Penkras van den heer Clockener Brousson: Prins Hadiwidjojo spreekt en schrijft onze taal uitstekend. Hij leest veel, vooral geschiedenis en is een warm vereerder van ons Koningshuis. Ik had hem het vorige jaar een Liederenbundel ‘voor Janmaat en Soldaat’ cadeau gegeven en groot was mijn verrassing, dat de Prins de meeste liederen reeds uit het hoofd geleerd had en zingen kon. Het bekende; ‘Er bloeit een bloempje in ons Vaderland’ en het ‘Oude Wilhelmus’ schijnen het meest gepakt te hebben, want ik hoor het hier elk oogenblik; zelfs de bedienden fluiten het. Ik moet er werkelijk om lachen, dat er nog altijd zoo vele Europeanen hier zijn, die het maar niet kunnen verkroppen, als de Inlander Hollandsch leert en zich meer één met ons gevoelen gaat. Hier zien we nu vóór ons een vorstenzoon uit het Huis van Mataram, een telg uit een geslacht dus, dat drie eeuwen lang ons vijandig gezind was, en met reden! De deuren van de Hollandsche school gingen voor hem open en het resultaat is een verknochtheid en trouw aan ons Vorstenhuis, aan ons Volk, aan ons Nederland, die waarlijk roerend mogen genoemd worden. ‘De taal is gansch het volk’ las ik vaak in Neerlandia, het orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Wilt ge daarvan een treffend bewijs? Hadiwidjojo sprak over militaire zaken. Eensklaps vroeg hij me: ‘Zeg, waarom worden er in het leger toch altijd zooveel Fransche woorden gebruikt? We zijn toch Hollanders en zouden dus wel echt-Hollandsche woorden kunnen nemen!’ Dat: ‘We zijn toch Hollanders’ uit den mond van een Javaanschen Prins, kwam er zóó spontaan, zóó als van zelf sprekend uit, dat ik met geestdrift zijn hand greep en uitriep; ‘Dat hadden alle Europeanen nu eens moeten hooren, Hadiwidjojo!’ Natuurlijk begreep ons Prinsje me niet dadelijk. 't Hollandsch in de West. Uit een dagblad-brief van St. Eustatius: Enkele officieren constateerden met genoegen, dat ze van schooljongens een Hollandsch antwoord op een in 't Hollandsch gestelde vraag kregen; m.a.w. onze moedertaal krijgt meer ingang bij de {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} jeugd, iets wat de gouverneur op de beide scholen tevens mocht opmerken. Ja, die kinderen. welke geregeld boekjes uit de ‘kinder-bibliotheek’ van het A.N. Verbond lazen, ‘mochten’ een Hollandsch welkomstlied voor Z.E. zingen, zeker een gepaste reclame voor onze taal. Als het zoo doorgaat, dan zal men na tien of twintig jaren niet meer kunnen spreken van onbillijke achteruitstelling der taal van het moederland, welks subsidie wel jaarlijks aanvaard wordt. 't Is ook erg gemakkelijk rijksdaalders in dollars te veranderen en ondanks een Nederlandsch bestuur met ‘prayers, hymns en songs’ Engelschen te maken. Ge moest eens getuige zijn van de verwondering van Engelschman, Duitscher of Franschman, dat het Engelsch hier zoo overheerschend is. Of hoor je tot die soort van Nederlanders, die uit die verwondering nog een soort lof distilleeren? Evenwel hartelijk dank den heeren uitgevers D. Mijs en J.B. Wolters voor hunne mooie en goede boekjes uit hun fonds; heeren cacaofabrikanten Van Houten en Bensdorp voor hunne schoone plaatjes en boekjes voor de Hollandsch lezende jeugd. Goede buren. Uit een feestrede van Antwerpen's burgemeester Jan van Rijswijck: ‘Het Nederlandsche volk, na verloop van een geslacht, was zoo grootmoedig de vredebreuk te vergeten om zich nog enkel te herinneren welke banden, trots alles, ons aan elkander knoopen. Twee volkeren behoorende tot de kleinste, maar ook tot de meest vrijheidlievende van Europa, één van afkomst, gedeeltelijk één van taal, konden niet anders dan zich herinneren wat al zij gemeens hadden. Hun belang zelf noopte hen, waar het huwelijk mislukte, voortaan toch als goede buren te leven. Het was een Nederlandsch dichter die het eerst, na verloop van een geslacht, de woorden aanhief, bestemd om later zoo dikwijls herhaald te worden: Oude veeten Zijn vergeten En gedempt de bron van twist.’ ‘Ons spreekuur’ te Stellenbosch. Eenige onderwerpen der bijeenkomsten gehouden in Mei en Juni: Onze Moedertaal en onze Moeders. Staring: Marco, De twee Bultenaars. Van Maurik: Jan Smees. Cremer: Fabriekskinderen. Jan van Beers: De zieke jongeling en Bij het kerkportaal. Conscience: De Loteling. Voor God en Vaderland. Een en ander over Kaaps Hollands. De laatste lezing werd gehouden door Dr. W.J. Viljoen, eere-voorzitter van het Bestuur. Voor Nederlandsche toondichters. Uit een muziekverslag in de ‘N.R. Ct.’: Toen Verhulst door zijn vriend I.A. Tours, gevraagd werd, of hij niet een of ander werk had geschreven, waarop hij voortdurend met voldoening mocht terugzien, antwoordde hij (de brief is gedateerd 11 Maart 1881): ‘niet mijne sinfonie, niet mijne ouverture, niet mijne quartetten - neen, het zijn de liederen, welke ik in mijne moedertaal heb geschreven.’ Als onze componisten, die zoo gaarne op Duitsche teksten schrijven, wilden verstaan, wat er voor zin, wat er voor waarheid steekt in deze bekentenis!’ Viotta is onsterfelijk om zijn Piet Hein. Gewogen maar te licht bevonden. In de Rotterdamsche overdekte badinrichting kan men zich laten wegen. Men zit op een stoel op de weegschaal en zoodra de balans in evenwicht is, steekt de weger een stukje karton in een gleuf der weegschaal en wordt het gewicht met cijfers in het karton gedrukt. Op het kartonnetje staat: Personenwage, Gewogen am............ - Kilo - Zehntel. Kunst-Ambacht. De eigenaar van het voormalige Arts and Crafts in Den Haag heeft indertijd beweerd zijn bedoeling niet te kunnen kenbaar maken in eigen taal. Sinds eenigen tijd prijkt een dergelijke zaak te Hilversum - firma J.W. de Graaff - met den Hollandschen naam Kunst-Ambacht. Wij zien geen verschil dan dat voornaam-doen en degelijken eenvoud. Uit het proces Cherpion: ‘Vervolgens zijn gehoord verschillende directeuren van pensionnaten en middelbare scholen, waar Cherpion is werkzaam geweest als secondant. De meesten hunner - erkennend, dat Cherpion Vlaamsch onderwees in de Vlaamsche taal - verklaarden, dat zij Cherpion niet bekwaam genoeg achtten in het Vlaamsch, zelfs om een banaal gesprek over het weer en het eten te voeren, - eene naïve verklaring, die den President de ondeugende opmerking ontlokte, dat het dan met het onderwijs van het Vlaamsch treurig gesteld moet zijn.’ Verkeerde reclame. Een Nederlandsch sigarenfabrikant zendt o.m. naar Perzië kistjes, waarin een prentkaart. Een dezer werd ons toegezonden en geeft een kiekje in de........ ‘Avenue de Keijzer, Anvers.’ De uitgever van dit soort kaarten noemt zich éditeur en woont te Amsterdam. Zonder de taalkwestie aan te roeren, wijst de inzender er terecht op, dat een fabrikant op die manier verwarring sticht met betrekking tot de plaats van herkomst zijner waar. Waarom niet mooie kiekjes van Holland? {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Mededeelingen. Afrikaners aan Ned. Hoogescholen. De heer A. Welcker, penningmeester der Leidsche Studenten-Afdeeling van de Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging, heeft in Ons Land van Kaapstad een reeks artikelen openbaar gemaakt over het studeeren van Afrikaners aan Nederlandsche Universiteiten. Hij heeft dit veel-omvattende onderwerp in vijf onderdeelen gesplitst: 1.Toelating tot de universiteit. Instellingen die de belangen van Z.-A. studenten bevorderen. 2.De studie en het studenten-leven aan een Ned. Universiteit en de onkosten daaraan verbonden. 3.De inrichting, de colleges, de wijze van doceeren enz. enz. 4.De letteren- en rechtenstudie van de Afrikaanders. 5.De overige studievakken, medicijnen, theologie, wis- en natuurkunde. De Technische Hoogeschool. De redactie van Ons Land toont zich met deze artikelen, die zooveel wetenswaardigs bevatten voor de Afrikaners, zeer ingenomen en hoopt dat men ze zal bewaren om de inlichtingen bij de hand te hebben, wanneer ze straks mochten noodig zijn. Het blad wijst er dan nog eens op dat de Afrikaners niet zoozeer wenschen dat men hun zonen de toelating tot onze universiteiten zal gemakkelijker maken, doch dat men hun den studietijd hier zal verkorten, een wenschelijkheid, kort geleden ook door Dr. Godée Molsbergen in Neerlandia geuit. De artikelen van den heer Welcker doen de ronde door bijna de geheele Zuid-Afrikaansche pers, die zich tevens in haar oordeel bij de Ons Landredactie aansluit, wel een bewijs hoe dit onderwerp voor de Afrikaners nieuwe frischheid heeft gekregen door de Hooger Onderwijswet van Mei 1905 en de benoeming van oud-rechter Melius de Villiers tot hoogleeraar te Leiden. Curaçao-nummer. 't Is door de leden en de pers met ingenomenheid ontvangen. Verschillende aanvragen van niet-leden kwamen in om het nummer tegen betaling te mogen ontvangen. Neerlandia is echter niet in den handel en wie er prijs op stelt, moet maar lid worden. Sprekers voor het Verbond. Het Hoofdbestuur vraagt allen, die zich dezen winter beschikbaar stellen voor een spreekbeurt, opgaaf te doen aan de Redactie van onderwerp, adres en verlangde vergoeding. In het Octobernummer zal een lijst worden opgenomen, waaruit de Afdeelingsbesturen een keus kunnen doen. Voor sprekers, zangers of voordragers die uit Nederland naar België wenschen te gaan, of omgekeerd, is overleg tusschen de Afdeelingen gewenscht. Bonaire. Op verzoek van den heer Krijt, vertegenwoordiger van het A.N V. op Bonaire heeft de heer Tours, Luit. t- z. 2e kl. ook daar voor de leden van het Verbond en belangstellenden een voordracht gehouden met lichtbeelden. Lauwheid. Uit een brief van een lid, dat steeds tracht de beginselen van het Verbond in ruimer kring te verbreiden: ‘Ik hoop zeer dat de stijging van het ledental blijft voortgaan als de laatste maanden het geval was en dat het binnenkort met 5 cijfers moet worden geschreven. Van harte zal ik daartoe meewerken, al stuit men vaak op lauwheid en bekrompenheid, zelfs bij... leeraren in de Ned. Taal.’ Red.: ‘Zelfs’ bij leeraren in de Ned. Taal. - Maar is de zeer gewaardeerde vriend van het A.N.V. dan nog onbekend met het feit dat leeraarschap in de Ned. Taal een vak is, en als zoodanig niet onafscheidelijk één met liefde voor die taal? Propagandamiddelen. Een lid, ze aanvragende, stelt voor: uitbreidingshulpmiddelen. Liever niet, omdat dit geneesmiddel erger is dan de kwaal, stel propoganda is een kwaal. Het woord heeft voldoende burgerrecht en tart elke vertaling. De opmerking geeft aanleiding om te herhalen dat alle beschikbare propaganda-middelen op aanvraag worden toegezonden en Neerlandia's ter kennismaking aan daartoe opgegeven adressen. Wet op 't Nederlanderschap. Daar er onder de Nederlanders, die zich naar het buitenland begeven, niet weinigen zijn, die niet lettende op de bepalingen der wet van 12 Dec. 1892 (Staatsblad no. 268),, betreffende het Nederlanderschap in gebreke blijven, tijdig de in art. 7, 5o, dier wet bedoelde kennisgeving te doen en dientengevolge hun Nederlanderschap verliezen, heeft de Min. van Binnenlandsche Zaken, overeenkomstig het voorstel van een der commissarissen der Koningin, het wenschelijk geoordeeld, van het voor die personen vereischte nationaliteitsbewijs gebruik te maken, om hen aan de genoemde wetsbepaling en de daaruit voortvloeiende verplichtingen te herinneren. Den commissarissen der Koningin is door den Minister verzocht, op de door hen in het vervolg uit te reiken nationaliteitsbewijzen, een desbetreffende ‘herinnering’ te doen drukken. Vijanden van eigen land. Onder den titel Nederlanders, die vijanden van hun eigen land zijn, heeft de heer M. Talens Hzn. fabrikant te Apeldoorn een geschrift uitgegeven. waarin hij terecht krachtig opkomt voor de eer van Nederlandsch fabrikaat en zijn landgenooten aanspoort eigen boven vreemd te kiezen. Zich mengen in de kwestie ‘Vrijhandel of Bescher- {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} ming?’ kan Neerlandia echter niet, dit terrein ligt buiten het Verbond. Maar herhaaldelijk heeft het de leden aangespoord en zal het dat blijven doen, aan voortbrengselen van eigen land de voorkeur te geven, tenzij prijs en hoedanigheid dat verbieden. Het vlugschrift is uitgegeven bij M. de Wekker te Apeldoorn en kost 20 cent. Uit Smyrna. Het Smyrnaasch dagblad La Réforme van 12 Juli meldt dat de 1e prijs voor het Nederlandsch aan het Collège Français du Sacré Coeur is behaald door Daniel de Hochepied, die ook in andere cursussen eervolle vermeldingen verwierf. De 2e prijs werd toegekend aan Eric van Lennep. Beide prijzen waren evenals 't vorig jaar uitgeloofd door den Consul-generaal der Nederlanden, Jhr. J.E. de Sturler. Adressen in zake de Wet op 't Nederlanderschap. Het is velen wellicht onbekend, dat alle vroeger ingediende adressen aan de Tweede Kamer bij de nieuwe zitting als vervallen worden beschouwd. De Alg. Secr. heeft daarom aan alle vereenigingen, die in het voorjaar een adres inzake het Nederlanderschap aan de Regeering zonden het verzoek gericht de adressen op zegel nogmaals te willen inzenden echter niet voor 1 October. Reclame-vloeibladen A.N.V. Deze zijn kosteloos voor de leden van het A.N V verkrijgbaar. Er werden 25000 ex. gedrukt. Groote hoeveelheden werden reeds gezonden aan de Groeps- en Afdeelingsbesturen; ook werden ze verspreid op middelbare scholen en gymnasia. Alle postdirecteuren in Nederland ontvingen een pakje voor de lessenaars ten gebruike van publiek. Zouden de leden eens willen nagaan of de vloeibladen werkelijk hun bestemming hebben bereikt? 't Voorbereidend onderwijs in Indië in gevaar. In het Jaarverslag over 1904 der groep N.I. werd aangeteekend, dat het zich liet aanzien dat, binnen enkele maanden het geven van tegemoetkomingen aan fröbelscholen zal moeten worden gestaakt; het fröbelfonds is nagenoeg uitgeput. Men wil nu trachten door het openstellen dier voorbereidende scholen ook voor kinderen van gegoede inlanders en vreemde oosterlingen, en tevens afzonderlijke uren voor de Europeesche en voor de niet-Europeesche kinderen vast te stellen, verbetering in den toestand te brengen. Daardoor toch hoopt men aan die laatste kinderen het door vele ouders verlangde onderwijs, als voorbereiding voor de lagere school te kunnen verschaffen en tevens de geldmiddelen te versterken. Dit zal veel van de krachten der onderwijzeressen, die zich aan dat voorbereidende onderwijs wijden, vorderen; maar wij vertrouwen dat deze zich die opoffering zullen getroosten. De afgevaardigden voor Indië stelden aan het Hoofdbestuur voor eene tegemoetkoming te verschaffen, ten behoeve van deze noodlijdende voorbereidende scholen; het Hoofdbestuur stelde bereids f 800. - beschikbaar. Wij hopen dat ten slotte ook de Regeering zal gaan inzien, dat in de dringende behoefte aan steun en regeling, waarop reeds gedurende zoovele jaren werd gewezen, zal moeten worden voorzien. Groep Suriname. Uit het Bestuur van de Groep Suriname zijn twee commissiën van voorbereiding samengesteld: I.om prijzen uit te deelen aan leerlingen van de lagere school; II.voor het oprichten van een leeszaal. Studiebeurzen. De twee studiebeurzen van f 500. - per jaar, gedurende vijf jaren, zijn op voordracht van de Groep Ned. Antillen toegekend aan de jongelieden J. Sprockel en C. Veeris, die reeds in Nederland zijn aangekomen. 10 Oude Ned. Liederen door Fl. van Duijse. Nu deze bundel voor de leden van het A.N.V. tegen 50 cents bij de Administratie verkrijgbaar is *) gesteld, wordt er aan herinnerd, dat het a-capella-koor van den heer Arnold Spoel, aan wien de uitgave is opgedragen, o.a. met ‘'t Stalleken van Bethlehem’ en ‘Schoon Lieveken waar waarde gij?’ veel eer heeft ingelegd op zijn uitvoeringen in Hannover en Berlijn. (April 1905.) De bladen waren het er over eens dat de ‘dappere schaar van zangers en zangeressen op uitnenemende wijze Het Hollandsche Lied vertolkte van de vaderlandsche toonzetters onzer gulden eeuw en van onzen tijd.’ V.t.B.v.h.O. op Curaçao. De Vereeniging tot Bevordering van het Onderwijs op Curaçao, welke zich o.m. beijvert kinderen van on- en minvermogende ouders kosteloos uitgebreid lager onderwijs te verstrekken, herhalingsonderwijs te doen geven, jongelieden tot onderwijzer of onderwijzeres op te leiden, ambachts- en sjlödscholen op te richten en volksbibliotheken te stichten heeft onlangs haar 2e jaarverslag uitgegeven, waarin bizonderen dank gebracht wordt aan Z. Ex. den Gouverneur Jhr. De Jong van Beek en Donk, mej. Emma van Eps en de heeren S.E.L. Maduro & Zn., C. Winkel & Zn., A. Sasso, M.E. Senior, Mr. G. Pinedo en D. Fernandes Jr., voor hun krachtigen steun. Dankbaar wordt melding gemaakt van de overeenkomst met het ‘Fonds Victoria’, dat haar kapitaal, groot f 3270. -, om niet doch onder zekere voorwaarden aan de vereeniging ten gebruike geeft. Daar dit echter nog niet voldoende is voor het gewenschte standaardkapitaal drukt het Bestuur aan het slot temeer zijn leedwezen uit, dat het aantal betalende leden in den laatsten tijd is afgenomen en roept de medewerking der leden in om de ledige plaatsen aangevuld te krijgen. Het Bestuur bestaat volgens genoemd jaarverslag uit de heeren: J.P.G. Ecker, voorzitter, H.J. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Cohen Henriquez, onder-voorzitter, M. de Leao Laguna, Secretaris, W.S.Ph. de Jongh, Penningmeester en Th.P. van der Linde, Mr. G. Pinedo, G.A.F. Nouel, Commissarissen. De Wereldbibliotheek. Neerlandia heeft gewacht met overtuigde aanbeveling van deze Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, tot de eerste Proeve verscheen. En die is er voor 20 cent per deel ingenaaid en voor 30 cent in een flink bandje, 300 blz., voor Nederland ongeevenaard goedkoop, degelijk van papier en van druk, en met groote zorg voorbereid. 1) Die eersteling 2) is de altijd jonge en frissche Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, het guitige, gevoelige, brave meesterstuk van Wolff en Deken, dat dank zij deze uitgave in alle huizen, waar smaak en goede toon heerscht, een huisvriend kan worden. Dat de voorbereiding met zorg is geschied bewijst de opzettelijk hiervoor geschreven inleiding van Prof. Knappert, die - hoe kan het anders? - geheel ook is onder de vriendelijke bekoring van den stijlrijkdom, van de telkens verrassende onuitputtelijkheid der geestige volkstaal, van den pittigen eenvoud der beide trouwe, nijvere, vernuftige werksters. Sara Burgerhart kennen is een zeldzaam genot, dat Betje Wolf en Aagje Deken doet liefhebben. Wat de Wereldbibliotheek voor het A.N.V. van zooveel belang doet zijn, dat is dat een slagboom voor boekenverbreiding over heel Nederlandsch taalgebied is weggevallen, de hooge prijs. Wij kunnen in Vlaanderen noch Zuid-Afrika hopen op gelukkige mededinging onzer boeken, als die in verhouding tot het Fransch of Engelsch te duur zijn. Voor de menigte toch is niet het gehalte van het boek hoofdzaak, maar wat het kost en hoe het er uitziet. Simons' Wereldbibliotheek zal niet dadelijk ginder groot terrein veroveren, maar zij zal er komen, als ze overal wordt gesteund en aanbevolen. Dat verdient ze, hier als elders, overal waar lezers zijn. Plan en uitvoering zijn knap geweest, een nieuw bewijs van vaardigheid en volharding van den heer L. Simons. Zijn doortastendheid, kennis en ervaring waarborgen een goed vervolg van een waardig begin. Vacantie-leergang 1905 te Leiden. De dagverdeeling van dezen met zooveel zorg door de Leidsche Studenten-Afdeeling van 't A.N.V. voorbereiden Vacantie-leergang voor Vlaamsche Studenten is als volgt: Maandag 18 September, aankomst te leiden 1025, daarna gemeenschappelijk koffiemaal in het restaurant ‘Prins’, Rapenburg 8. Ten 2 ure: Openingsrede van den Rector Magnificus in het Groot-Auditorium van de Academie. Des avonds 7½ uur Gezellige Bijeenkomst in een der zalen van het Koffiehuis ‘In den Vergulden Turk.’ 19, 20, 21, 22, 26, 27, 28 en 29 September, van half 10 tot half elf, Prof. Dr. Blok, de betrekkingen tusschen Noord- en Zuid-Nederland in de 17e en 18e eeuw; van 11 tot 12, Prof. Dr. Kalff, de Nederlandsche Letterkunde der 17e eeuw; van 1 tot 2, Prof. Dr. Verdam, Hooft, Huygens en Reinaert. Zaterdag 23 September: Bezoek aan Den Haag en Scheveningen (des avonds concert in de Kursaal.) Zondag 24 en Maandag 25 September: Tocht naar Haarlem en Amsterdam. Zaterdag 30 Sept. Tocht naar Delft en Rotterdam, vertrek naar Zuid-Nederland. Gemeenschappelijk eethuis: Kloksteeg 19. Iederen avond zal er societeit zijn in een der zalen van het koffiehuis ‘In den Vergulden Turk’ Breestraat. Vlaamsche Dagbladen zullen daar ter lezing liggen. Maandag den 18en en Vrijdag den 29sten September zullen de deelnemers aldaar de gasten zijn van de Leidsche Stud. Afd. van het A.N.V. Van de Boeken-Commissie Adres van den 1en Secretaris: 206 Mathenesserlaan, Rotterdam. Adres voor toezending van boeken: Boekenhuis 63, van der Duynstraat, Rotterdam. Onder deze rubriek hoopt de Boeken-Commissie voortaan geregeld aan de leden mededeelingen te doen betreffende haar arbeid. Zij spreekt den wensch uit, dat deze berichten de belangstelling in haar werk zullen doen toenemen, zoodat afdeelingsbesturen en leden meer dan tot dusverre, gaan bijdragen (in boeken en in geld) tot het welslagen van deze grootsche, nationale onderneming: Nederlandsche boeken te verzenden ‘naar alle oorden, waar het Nederlandsche element met een Nederlandsche boekerij gebaat is’. De Heeren Th. Nolen en C. van Son, onderscheidenlijk voorzitter en lid der B.C. hebben wegens drukke werkzaamheden ontslag genomen. Op voordracht der Commissie heeft het Hoofdbebestuur in hun plaats benoemd den Heer J.B. Verheij, lid van de Tweede Kamer der S.G., voorzitter van de afdeeling Rotterdam, en Mej. A. van Zelm van Eldik, die beiden de benoeming hebben aangenomen. Sedert Januari j.l. is het aantal verzonden kisten aanmerkelijk hooger dan nog ooit 't geval was: 93 kisten zijn reeds verzonden, terwijl in 1904 in 't geheel 81 en in 1903 97 kisten verzonden werden. De kisten waren op één uitzondering na (Teheran, Perzië) alle bestemd voor aanvragers in Z. Afrika, t.w.: 47 in Transvaal, 31 in de K.K., 11 in de O.R.K. en 3 in Natal. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} In September vangt, na enkele weken rust, de arbeid in 't Boekenhuis weer aan. De volgende aanvragen moeten dan behandeld worden: 12 kisten moeten gepakt worden voor Rondgaande Bibliotheken in den voorm. Vrijstaat; 20 voor Zeemanshuizen, waar Nederlanders vertoeven, in even zoovele plaatsen ter wereld (zie lager); 20 voor Debatsvereenigingen in de K.K.; ongeveer 20 voor andere aanvragers in Z.A.; en ten slotte moet overleg gepleegd worden over de stichting van bibliotheken voor minvermogenden in N.O.I. Bij dit alles komt dan de noodzakelijke aanvulling van vroeger gezonden boekverzamelingen. Voorwaar een buitengewoon zware taak, waartoe ieder lid naar vermogen bijdrage! Sedert enkele maanden worden wekelijks kranten gezonden (telkens 1 pak bladen van de afgeloopen week) naar Zeemanshuizen in de volgende plaatsen: Antwerpen, Kaapstad, Hongkong, Singapore, Smyrna, Londen (2), Liverpool, en Buenos Aires: ex. van de N R. Ct.; Hamburg, Emden, Reval en Hull: N. Ct.; Stettin, Königsberg, Geestemünde: O. Haarl. Ct.; Neufahrwasser: Telegraaf; Altona: Haagsche Ct.; St. Petersburg: Land en Volk; Riga: N. v.d. Dag. Daarenboven ontvangen alle hierbij wekelijks een ex. Geïll. Stuiversblad en wordt maandelijks een ex. van Boon's Magazijn gezonden naar St. Petersburg, Londen en Sommerset Oost (K K.), waar een Holl. Kolonie gevestigd is. Voor den aankoop van tal van boeken, die verlangd maar niet ten geschenke ontvangen worden, is véél geld noodig. Laten de afdeelingen dit toch bedenken en eens een afgevaardigde naar Rotterdam zenden, zooals Dr. Kiewiet de Jonge in April aanried, om van onze B.C. meer te weten te komen!... R'dam, 30 Aug. '05. De 1e Secretaris, Dr. W. v. Everdingen. Nieuwe leden. Groep Nederland. Beschermende Leden. R. Smits, Hotel, Oudhoofdplein 3, Rotterdam. G. Havelaar, Westplein 16, Rotterdam. C. Knüppe, Zuidholl. Koffiehuis, Korte Hoogstraat 27/31, Rotterdam. De Erven Wed. J. van Nelle, Leuvehaven, Rotterdam. Tabaks- en Sigarenfabriek voorheen Louis Dobbelman, Hoogstraat 106, Rotterdam. W. Konert, Poolsch Koffiehuis, Rotterdam. J.A.A. Minderman, Geldersche kade 27/28, Rotterdam. R.W. van Alen, Geldersche kade 20, Rotterdam. J. Parqui, Schiekade 101, Rotterdam. R.E. Verbeek, Willemsplein 5, Rotterdam. Chr. Hischemöller, Avenue Concordia 105, Rotterdam. C.N.A. Loos, Voorheen Koffiehuis Boneski Hofplein 14, Rotterdam. W.Ph.E. Ermeling, Apotheker, Coolsingel 9, Rotterdam. Mevr. I.M. v.d. Schalk-Burgerhoudt, Plantage 133, Schiedam. P.C.W. Baron v.d. Feltz, Schiedamscheweg, Vlaardingen. Allen opg. door den heer Jac. Post Vertegenwoordiger A.N.V. Gewone leden: N.A. van Buuren, Notaris, Rietdijkstraat 49, Charlois. J.A.G. Verbeek, Karel de Stouteplein 21, Charlois. Jan Rijkee, Scheepsbouwmeester, Doklaan 2, Charlois. H.J. Verbeek, Deurwaarder, Oude Delft 122a, Delft. M.J. de Vries, Administrateur Levensverz. Mij., ‘'s-Gravenhage’, Oude Delft 12a, Delft. Gebrs. van der Eerden, Café Restaurant Fritschy, van der Takstraat, Rotterdam. A. Keehnen, Stoffeerder en behanger, Spuiwater W.Z. 15, Rotterdam. G.J. Kramer, Oppert 155, Rotterdam. Th.J. Holsteijn, Handelsreiziger, Molenwaterweg 26 beneden, Rotterdam. Otto Breingartner, Maaskade W.Z. 68, Rotterdam. H. Klein, Hotel, Haringvliet 75, Rotterdam. Mr. H.W.B. Thomas, Schiedamsche Singel 16, Rotterdam. Felix Vaal, Maaskade 16, Rotterdam. G. Hioolen, Arts, Diergaardelaan 43, Rotterdam. J.N. Martinot, Café Restaurant ‘de Poort van Kleef’, Nw. Binnenweg 211, Rotterdam. J. Engelfriet, Jericholaan 36, Rotterdam. Johs. Bol Jz., Jericholaan 55, Rotterdam. Mr. E.E. van Raalte, Min. van Justitie, Willemsplein, Rotterdam. Jhr. A.D. Bas Backer, Witte de Withstr. 72, Rotterdam. Dr. P.P. Couvret, Ned. Herv Pred. Boompjes 64, Rotterdam. A.C. van Eijk, Eendrachtweg 15a, Rotterdam. W.H.I. Gantvoort, Apoth. Jonkerfransstr. 67, Rotterdam. L.M. Lammerse, Hoofdsteeg 41, Rotterdam. H. Scholtens Kz., Westersraat 7, Rotterdam. Th.H. Wittenhorst, Café Restaurant du Pasage, Korte Hoogstraat, Rotterdam. J. van Rijnsoever, Kruidenier, Jericholaan 88, Rotterdam. Mej. Wed. H.P. Clément, Koffiehuis, Hugo de Grootstraat 77, Rotterdam. Ds. J.C.J. Bierens de Haan, Leuvehaven 19, Rotterdam. C.K.L. Burgdorffer, IJsclubstraat 34, Rotterdam. Mevr. Wed. H. Dammann, Oostvestplein 72, Rotterdam. A. Hanrath, Hoofdsteeg 1, Rotterdam. Jac. van Wessel, Nw. Binnenweg 253, Rotterdam. Louis Schaap, Jericholaan 92, Rotterdam. L.V. van Rossem, firma Gerd. van Rossem & Co., in tabak, Houttuinen 26, Rotterdam. M.P. Roos & Co., Houttuinen 39, Rotterdam. C.Th. Palms, Koffiehuis 't Vergulde Spinwiel, Houttuinen, Rotterdam. C.J. Margadant, Handelsdrukkerij, Houtt. 60, Rotterdam. W. Keukenschrijver, Vert. v./h. Nat. Kasregister, Stationsweg 6, Rotterdam. J.C. Hoets, Mr. Timmerman, Boezemsingel 108, Rotterdam. D. de Graaf, Behanger en Stoff., Aegidiusstr. 78, Rotterdam. P. Groenveld, Bakkerij, Jericholaan 52, Rotterdam. Jhr. R.J. Boddaert, Benthuizerstraat 114, Rotterdam. Mej. G. Klenke, Eendrachtstraat 109, Rotterdam. B.W.Th. Klijn, Jardin Rozenburg, Oudedijk, Rotterdam. Joan C. Sanders, in Effecten, Gelderschekade, 29, Rotterdam. R.C. van Senus Jr., Arts, Avenue Concordia 1, Rotterdam. J. Visser, Kassier en Comm. in effecten, Leuvehaven O.Z. 44, Rotterdam. P. Vermaas, Architect van Vollenhovenstr. 45, Rotterdam. J.P. Bladergroen, Kantoorboekh. Nw. Haven, Rotterdam. J.E. Enuma, Inspecteur der Reg. en Dom., Leuvehaven 26, Rotterdam. Dr. L. Goossens, Eendrachtsweg 56, Rotterdam. J.C.J. van Ieperen, Auto-Novum, Korte Hoogstraat, Rotterdam. Dr. G.H. Moll Charante, Eendrachtsweg 19, Rotterdam. C.W.J. Pommer, Vleeschhouwer, Nieuwe Binnenweg 145, Rotterdam. A. Remy, Eendrachtsweg 20, Rotterdam. J.C.E. Slotemaker, Inspecteur van 's Rijks Belastingen, Avenue Concordia 18, Rotterdam. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} C.L.W. Stutterheim, Apoth., Westersingel 119, Rotterdam. J. Timmermans, Boekdrukkerij, Zwarte Hondstraat 3/7, Rotterdam. M.A. Zizow, Kleermaker, Goudsche Singel 199, Rotterdam. Joachim Davids, Oudheidk., Schied. dijk 13, Rotterdam. Leo Giesen, Plantageweg 45, Rotterdam. J.J. Gort, Timmerman, Stationstraat 37a, Rotterdam. J. Kroonen, Notaris, Leuvehaven W.Z. 21, Rotterdam. D. van der Kuylen, Stalhouder, van Hoogendorpsplein 18, Rotterdam. H.J. Lijsen, Stalhouder, Oostvestplein 57, Rotterdam. Dr. P.A. Moerman Cz., Stationsweg 77, Rotterdam. Dr. J. Poels, Rijksveearts, Stationsweg 59, Rotterdam. H. van Rijen, Stalhouder, Vasteland 15, Rotterdam. P.J. Schmitt, Mr. Smid, Zalmhaven, 2, Rotterdam. W.F. Snikkers, Jericholaan 79, Rotterdam. Dr. W B. van Staveren, Arts, Wijnhaven 13, Rotterdam. Arthur R. van Vloten, Groothertoginnelaan 65, den Haag. J.M. van Hoek, Lakenhandelaar, Wagenstr. 35a, den Haag. J.W.J. van Zant, van Bijlandtstraat 142, den Haag. Mej. C. Verboom, Lange Nieuwstraat 39, Schiedam. G. Odé, Lange Nieuwstraat 11, Schiedam. P. Loopuit, Lange Nieuwstraat Schiedam. Mr. M. Kavelaars, Hoogstraat 100, Schiedam. B.P. Nieuwhof, Eendrachtsplein 1, Schiedam. M.L. Hommerlage Grete, Noordvest, Schiedam. Adr. Zoetmulder Tz., Lange Haven 117, Schiedam. P.J. Rijncke, Singel, Schiedam. A. de Koe, Café Restaurant ‘Hoek’, Schiedam. Jan Heggelman, Hotel ‘Suisse’ Hoogstraat, Schiedam. C.L. Plate, Fabrieksdirect., Nieuwe Haven 279, Schiedam. J.A.J. Nolet, Tuinlaan 14, Schiedam. C. van Tol, Café Maas, Hoofdplein, Schiedam. A. de Leeuw, p./a. van Riet, Hoogstraat 176, Schiedam. Mej. M.M. van der Schalk, Plantage 133, Schiedam. P. van Gelderen, Vlaardingen. D. Boer, Hotel Bellevue, Vlaardingen. J.S. Tijl, in Effecten, Vlaardingen. M.G. Hummelinck, Fabrik., Schiedamsche weg, Vlaardingen. A.G. Mulié, Notaris, Hoflaan 15, Vlaardingen. C.M. Hoogenboom, Arts, Vlaardingen. Allen oppgegeven door den heer Jac Post, Vertegenwoordiger A.N.V. te Rotterdam. Mej. A. Ver Loren van Themaat*, Mariahoek, Utrecht *Opgegeven door den heer H.B. Ver Loren van Themaat. Utrecht H.L. Boerlijst*, Theol. St. 2e Const. Huygenstr., Amsterdam. Pieter Jacobus Oud*, Dubbele Buurt, Purmerend. K. Oud Gz.*, Lid firma Wed. G. Oud Pz., Wijnhandelaars en Likeurstokers, Purmerend. G. Chr. Keg*, Kaasexporthandel, firma J.C. Keg en Co., Stationstraat 79, Zaandam. *Opg. door den heer P.H. Stuurman, Zaandam. F.C.T. Adèr*, Juliana van Stolberglaan 45, den Haag. D. Hos*, Onderwijzer, Valkenboschlaan, den Haag. *Opg. door den heer A.S.J. Koch, den Haag. F.C. Zechner*, 2e Sweelinckstraat 112, den Haag. *Opg. door den heer H. Haagmans Jr. den Haag. Jhr. Mr. H. Smissaert, Balistraat 89, den Haag. Mej. J.W. de Stoppelaar*, Riouwstraat 161, den Haag. Mej. E.A.H. Ver Loren van Themaat*, Academisch Ziekenhuis, Groningen. *Opg. door Mevr. Ver Loren van Themaat, Baflo, Mevr. A. Joekes-Smit*, Jansweg 52, Haarlem. *Opg. door den heer Th. Joekes, Leiden. E.G. Verkade*, Westzijde 87, Zaandam. L.P. Vlaanderen*, Stationsstraat 71, Zaandam. N. Hoogwant*, p./a. firma Verkade & Comp. Zaandam. *Opg. door den heer E.A. Veen, Zaandam. P. Schoen, Sz.*, Handelaar in Verfstoffen, Gedempte Gracht, Zaandam. *Opg. door den heer J.C. Keg Jr., Zaandam. A. Ide*, Zaandam. *Opg. door den heer S. Reynders, Doesburg. F.J.W. Baron Pallandt van Rosendael*, Arnhem. *Opg. door den heer W.G. Wieringa, Arnhem. M C. van Hall*, Sanatorium, Arnhem. *Opg. door den hr. A.M. v. Rijsoort v. Meurs, Arnhem. G. Veldhorst*, Stoombierbrouwerij ‘de Kroon’. Arnhem. Groep Ned. Indië. N.A. Weijns, p/a. Firma Stous en Weijns, Batavia. E. den Dooren de Jong, Kapt. Gen. Staf, Batavia. M. Schimmel, Schrijver Majoor K.N.M., Batavia. M. den Hartog, Onderwijzer, Batavia. C.J. Graaf von Ranzow, Ambt. op nonactiviteit, Batavia. H.J. Reuter, Ambt. Dep. B.O.W., Batavia. Mevr. F.A. Lankhout Heijnneman, Batavia. H. Bakker, Kapt. Infanterie, Batavia. Dr. Ch.M. v. Deventer, Leeraar Gymn. Willem III, Batavia. E. C Groot, Adj. insp. K.P.M., Batavia. Mevr. S.J. Groot, Batavia. D.A. Stephan, 2e Luit. Art. Batavia. B.L.W. Mensing, 2e Luit. Art. Batavia. W A Verburgh, Ambt. B.O.W. Batavia. N.F.A. van Zeijll de Jongh, Batavia. Mevr. C. van der Willigen-Köhler, Batavia. K C. Prové Kenis, Empl. K P.M., Samarinda. H. Witkamp, Mijningenieur, Samarinda. K.H.F. Roos, Resident, Ternate. Que Eng. Soon, Luit. Chineezen, Ternate. G.F.K. van Huls, Contr. B. B, Koedoes. Dr. Mengel, Off. van Gezondheid, Singkel. H.Ph. Cramer, Ambt. b/d. Watervoorziening, Soerabaia. W.F. Berman, Gezaghebber Gouv. Marine, Soerabaia. J. Looman, Ingenieur Atjeh-tram, Bojan. A. Loeff, Tabaksondern. Soekowono, Djember. W.F. Breyer, Predikant, Salatiga. Leesgezelschap Lidah Ilmoe. Salatiga. G. Brinks, Onderwijzer, Palembang. L.H. Spook, Kapt. Infanterie, Palembang. W.J. Kroon, Controleur B.B., Palembang. M. Knappert, Controleur B.B., Palembang. W.L. Vogelensang, Onderwijzer, Sidoardjo. Dr. J.H.F. Kohlbrugge, Civiel geneeesheer, Sidoardjo. J.G.C. Gaster, Kapt. Administratie, Semarang. N. Razoux Kühr, Contr. B.B. Semarang. J. van Aken, Onderwijzer, Magelang. J.M.J. van Eijk, Winkelier, Magelang. H.J. Asman, Off. v. Gez. 1e Kl., Magelang. Mr. I.J. Dermout, Recht. Ambtenaar, Magelang. J. Tirion, Ingenieur N.I.S.M. Magelang. Mr. J. Oostwoud Wijdenes, Pres. Landraad, Magelang. H. van Gelderen, Militair Apotheker 2e kl., Magelang. F. IJpes, Ingenieur N.I.S.M. Magelang. D. Toekamp Lammers, Kapt. Inf. Magelang. Sieuwe de Graaf, Sergeant, Magelang. C.G. Zaadnoordijk, Majoor Infanterie, Fort de Kock. H. C C. Clockener Brousson, Red. Bintang Hindia, Bandoeng. M. Herz, Ass. Resident, Poerworedjo. H.C.A. Muller, Ass. Resident, Soekaboemi. L. Woesthoff, Cand. Notaris, Soekaboemi. N.F. Lens, Notaris, Soekaboemi. G. Ballot, Soekaboemi. Tjung Boen Tjiang, Winkelier, Soekaboemi. F.W. Klicks, Gep. Ambtenaar, Soekaboemi. Jhr. J. v.d. Wijck, Gep. resident, Soekaboemi. O. Laureijst, Vleeschhouwer, Soekaboemi. Mr. J.F. Krämer, Soekaboemi. N. van der Mark, Soekaboemi. G. Scholten. Rembang. L.H. van Rijn, Industrieel, Singapore. H.D. van Wely, Gep. Ref. Dept. B.B. Mr. Cornelis. Groep Suriname. J.R. Rellum*, Onderwijzer, Paramaribo. E.A.J. Themen*, Onderwijzer, Paramaribo. A. Salomons*, Onderwijzer, Paramaribo. C.J. de Vries Robles*, Arts, Paramaribo. I. da Costa*, Voorzitter Kol. Staten, Paramaribo. O.W. Harken*, Koopman, Paramaribo. *Opgegeven door den heer C.R. Frowein, Paramaribo. M.J. Samson*, Boekhouder, Paramaribo. H.G. Hinschveld*, Dir. leprozen inr. Gr. Chatillon Suriname. G.A. Bergen*, Onderwijzer, Paramaribo. J. de Wilde*, Voorbidder N. Isr. Gem. Paramaribo. S.H. Pos*, Koopman, Paramaribo. S.M. Polak*, Koopman, Paramaribo. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Mej. E.M. Heilbron, Onderwijzeres, Paramaribo. L.E.J. Nelson*, Ged. leerling v/d. Ambachtsch. Paramaribo. W. Kraan*, Red. van ‘Onze West’, Paramaribo. *Opgegeven door den heer J.R. Thomson, Paramaribo. D.G.J. Bolten, Mil. Apotheker, Paramaribo. Opgegeven door den heer Dr. v.d. Schroeff, Paramaribo. W.P. Hering, Apotheker. Paramaribo. Opgegeven door den heer J D. Abercrombie, Paramaribo. L.H.P. Outhuis*, Onderwijzer, Paramaribo. J.A. Jessurun*, Onderwijzer, Paramaribo. *Opgegeven door den heer E.B. J Luitink, Paramaribo. L. Redan, Onderwijzer, Paramaribo. Opgegeven door den heer L.J.S. Redan, Paramaribo. Mej. E. van Niel, Onderwijzeres, Paramaribo. Opgegeven door den heer F. Bruyning, Paramaribo. A.I. de Miranda*, Klerk Postkantoor, Paramaribo. J.G. del Prado*, Klerk Consulaat v/d. V.S., Paramaribo. Josua de Vries*, Klerk a/d. Sur. Bank, Paramaribo. R.J. Louiszoon*, Klerk Gouv. Secretarie, Paramaribo. F. Bulo*, Industrieel, Paramaribo. F.A. Trott*, Klerk, Paramaribo. Cb. W. Samson*, Paramaribo. *Opgegeven door den heer W. Bulo, Paramaribo. Groep Ned. Antillen. Beschermende Leden. J.H. Tours*, Luit. ter zee 2e Kl. a/b. H.M. ‘Kortenaer’ Willemstad. Leesgezelschap ‘Wilhelmina’*, Willemstad. *Opgegeven door Luit. J.A. Snijders Jr. Gewone Leden. Joseph Dusseldorp*, Koopman, p/a. Moses S.L. Maduro, Willemstad. P.L. Daal*, Koopman, Willemstad. José E. Moreno*, Koopman p/a. Moses S.L. Maduro, Willemstad. *Opgegeven door den heer Moses S.L. Maduro. R. van Leent*, Luit. ter zee a/b. H.M. ‘Kortenaer’, Willemstad. L.J. Mouton*, Off. v. Adm. 1e Kl. H.M. ‘Kortenaer’, Willemstad. E. van Tijn*, Onderwijzer, Willemstad. *Opgegeven door Luit. J.A. Snijders Jr., Willemstad. Abraham de Sola*, Koopman, Willemstad. Jacob M. Chumaceiro*, Vice Consul v. Ned., Coro in Venezuela. *Opgeg door den heer H.M. Chumaceiro, Coro in Venezuela. Mevr. R. Pinedo gep. Curiel*, Willemstad. H D.C. Gomez*, Koopman, Willemstad. *Opgegeven door den heer M.M. Pinedo, Willemstad. J.P. Evertsz, Directeur IJsfabriek, Willemstad. Opgegeven door den heer J. Möller. Willemstad. John. F. Quast, Scheepsgezagvoerder Willemstad. Opgegeven door den heer J.P.G. Ecker, Willemstad. J.G. Menge, Koopman, Willemstad. Opgeg. door den heer W.S.Ph. de Jongh, Willemstad. Buitenland. Beschermende Leden. H. Holsboer-Greve*, Villa Wohlgelegen, Davos-Platz. *Opg. door den hr. Dr. H.J.A. v. Voornveld, Davos-Platz. Gewone leden: Kurt Kirchbaum*, 3 Adolphus Road, Finsbury Park, Londen. *Opg. door den hr. Fred. Oudschans Dentz. Londen. Mej. M.C. Baehrens, Pension Wyers, Davos Platz. *Opg. door den hr. Dr. H.J.A. v. Voornveld, Davos Platz. J. Salomonowitz, p./a. firma Goldstück Hainzé & Cie., Marseille. Mej. A.P. Memper, Verpleegster in het Holl. Hospitaal, Sunnyside, Pretoria (Transvaal.) Afdeeling Roseland (Chicago.) Gerrit Otto, Michigan Ave, Chicago Ill. Simon Bruining, W. 103rd street, Chicago Ill. Joseph Fisher, W 111th. place Chicago Ill. Wm. van der Sanden, W 105th. place, Chicago Ill. Frederik Vas, 103rd. street, Chicago Ill. O. van Sipma, Michigan Ave, Chicago Ill. Rein van der Meulen, 103rd. street, Chicago Ill. Benj. Eeftink, W. 110th. street, Chicago Ill. Frank Knol, Michigan Ave, Chicago Ill. Gerrit Pon, W. 110th. Place, Chicago Ill. Herman Teninga, W. 111th. Place, Chicago Ill. Jacob Sonnevelt, W. 109 street Chicago Ill. Henry Rademakers, W. 117th. street, Chicago Ill. Duco Jellema, W 111th. Place, Chicago Ill. Jacob Vet, W. 111th Place, Chicago Ill. Isaac van Beek, W. 111th. Place, Chicago Ill. Cornelius van Beek, W. 109 street, Chicago Ill. Gerrit van Hazelen, W. 110th. Place, Chicago Ill. John Wildman, W. 111th. street, Chicago Ill. Hendrick Radius Sr. W. 110th. Place, Chicago Ill. Cornelius J. Ton, Dearborn street, Chicago Ill. A. Hogenberk, Wentworth Ave, Chicago Ill. Edward Wildman, W. 112th street, Chicago Ill. Dirk W. Jellema, W. 111th. Place, Chicago Ill. B. Braak, Portland Ave, Chicago Ill. Peter Broestra, Wabash Ave, Chicago Ill. P.W. Holleman, 111th. street, Chicago Ill. D van Wijngaarden, Michigan Ave, Chicago Ill. R D. van der Meer, W. 107th. street, Chicago Ill. Rr. L.J. Broens, Curtis Ave, Chicago Ill. Menno Klunder, W. 110th. Place, Chicago Ill. Jacob Bos, W. 109th. street, Chicago Ill. Ben Vellinga, Michigan Ave Chicago Ill. John Bakkers, Michigan Ave, Chicago Ill. Gerrit Mugg, W. 110th. Place, Chicago Ill. John A. Bokma, W. 103rd. Place, Chicago Ill. Bouke van der Meer, W. 103rd. street, Chicago Ill. K.S. Hoogslag, Buffalo Ave, Chicago Ill. Jacob H. Hoekstra, W. 111th. Place, Chicago Ill. John van der Warf, Eggleston Ave, Chicago Ill. John Brandsma, W. 103rd. Place, Chicago Ill. Johs. Vermeulen, Eggleston Ave, Chicago Ill. Cornelius Jongedijk, W. 112th. street, Chicago Ill. Richard M. Erdmans, W 110th. street, Chicago Ill. Gerard Vermeulen, Eggleston Ave, Chicago Ill. Chas Dester, W. 110th. street, Chicago Ill. P.H. van Scheltema, Michigan Ave, Chicago Ill. Leonard van de Sijde, Michigan Ave, Chicago Ill. J.H. Carstens, 116th. street, Chicago Ill. Chas Kleinhuizen, W. 113th. street, Chicago Ill. John van Pelt, Michigan Ave, Chicago Ill. Hendrik van den Burg, W. 109th. street, Chicago Ill. I. Mugg, Michigan Ave, Chicago Ill. R.A. van Nugteren, Michigan Ave, Chicago Ill. Afdeeling Chicago II. H. Berends, S. Ridgeway, Chicago. H Uden Masman, W. 14th. Place, Chicago. J. de Boer, W 16th. street, Chicago. S. Emmering, Ashland Ave, Chicago. W. de Herder, S. Ridgeway, Chicago. W. van Us, S. Woodstreet, Chicago. B. Smema, W. 14th. street, Chicago. A. Oosterheerdt, W. 14th. Place, Chicago. N. Hoving, Blue Osland Ave, Chicago. H.A.S. Egberts, Millard Ave, Chicago. C. Oetswaart, Blue Osland Ave, Chicago. Rev. E. Breen, W. 14th. street, Chicago. L. Holstein, Greenstreet, Chicago. P.K. Dam, W 14th. street, Chicago. Dr. D. Birkhoff, Marshfield Ave, Chicago. Dr. Groenendaal, S. Wood street, Chicago. N. Knol, S. 42d. Court, Chicago. S. Elzinga, Blue Osland Ave, Chicago. H. van der Ploeg, La Salle street, Chicago. T. Koelikamp, Sangamon street, Chicago. W.H. Mulder, W 14th. street, Chicago. John. Vennema, First Nat. Building, Chicago. G. Zijlstra, Blue Osland Ave, Chicago. ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht. Nog wachten de namen van vele nieuwe leden op plaatsruimte, ook eenige bijdragen. Red. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 10. October 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. De Zuid- en Noordzij paren, de Tweedracht is vervaren, Men leît een vasten knoop. Vondel. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Vacantie-cursus 1905. Op vele universiteiten bestaat sinds lang de gewoonte, tijdens de vacantie leergangen in te richten, vooral ten behoeve van vreemdelingen die de taal willen leeren en daartoe slechts gedurende de vacantie gelegenheid hebben. Thans is te Leiden, van 18 tot 30 September, voor het eerst een dergelijke vacantie-leergang gegeven door de Hoogleeraren Drs P.J. Blok, G. Kalff en J. Verdam; deze werd gevolgd door 18 Vlaamsche studenten. De Vlaamsche Beweging heeft zich een nieuw doel gesteld in de Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, die, midden in Vlaamsch land gelegen en bijna uitsluitend door Vlamingen bezocht, nog altijd in verreweg de meeste leergangen de Fransche taal voor het onderwijs bezigt. Het was dringend noodig, dat de Vlaamsche Studenten door een bezoek aan Noord-Nederland's wetenschappelijke instellingen leeren ademen in een vrije lucht, zuiver van alle Fransche besmetting; dat zij in een omgeving, die met hun Nederlandschen aanleg strookt, in staat gesteld worden de wijze te bestudeeren, waarop zich het Hooger Onderwijs in Nederlandschen trant heeft ontwikkeld. Banden zijn langzamerhand ontstaan tusschen de studenten van Noord en Zuid en thans hebben genoemde hoogleeraren een goede daad verricht, door zich beschikbaar te stellen voor het geven van een leergang, waardoor Vlaamsche Studenten in de gelegenheid waren hier in korten tijd betrekkelijk veel te leeren en op te merken. * * * ‘Toen we op Hollandschen bodem traden, hebben we een ons tot-nog-toe onbekend gevoel ondervonden, een gevoel dat ook wel onuitwischbaar bijblijven zal: een gevoel van trots. Ja, we zijn trotsch geworden op onze taal, toen we ze hier algemeen hoorden spreken, toen we hier zelfs in de hoogste kringen ons sierlijk en lenig Nederlandsch vrij konden gebruiken, zonder te moeten doorgaan voor een lompen boer, die een onmogelijk dialect brabbelt, zooals het wel vaak in België het geval is.’ Met deze woorden begon een der deelnemers aan den vacantieleergang, de heer Polderman, zijn afscheidswoord tot professor Kalff. En deze Vlaming in merg en been was de tolk van allen, zij hadden met elkaar deze toespraak overlegd, zoodat men wel als zeker kan aannemen, dat zij ook het gevoelen der overigen teruggaf. De trots, dien zij voelden, was heerlijk en geeft een blijde hoop op de toekomst. Zij, de a.s. leiders van de Vlaamsche Beweging in Zuid-Nederland, kunnen nu met nog meer zelfvertrouwen dan vroeger voor onze taal opkomen. Dit is een der schoone gevolgen van de welwillendheid der Leidsche professoren. Zij hebben de merkwaardigheden van de voornaamste Hollandsche steden aanschouwd en voelen zich ook daardoor meer Nederlander dan voorheen. Ook het bijwonen der Leidsche Colleges is voor hen éen genot geweest. Zij, die in België bijna geheel verstoken zijn van Vlaamsch Hooger Onderwijs, hebben thans een blik kunnen slaan in de geschiedenis en de letterkunde van onze in België zoo weinig gekende ‘Gouden Eeuw’. Professor Kalff gaf een overzicht van de Noord-Nederlandsche letterkunde der 17e eeuw, de groote schrijvers als Vondel, Hooft, Huygens, Cats, Camphuyzen en Bredero werden met de den Hoogleeraar eigen eenvoud behandeld. Aan het Zeventiend-eeuwsch tooneel werd een afzonderlijk college gewijd. Professor Verdam heeft de philologische behandeling der zeventiend-eeuwsche schrijvers en dichters bestudeerd en aan het verhandelde de lezing vastgeknoopt van enkele gedeelten uit de Nederlandsche Historiën van Hooft en het Cluyswerck van Huygens. De tweede week werd de Reinaert besproken en toegelicht, o.a. door vergelijking met andere tekst-uitgaven. Professor Blok gaf zijn gehoor een - zoo mogelijk - nog aantrekkelijker onderwerp over {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} de betrekkingen van Noord- en Zuid-Nederland gedurende de zeventiende en achttiende eeuw. Hij trachtte daaruit op te helderen in hoever de scheiding van 1830 te verklaren is geweest en kwam tot het besluit, dat de beste oplossing de blijvende scheiding was in twee desnoods wedijverende natiën, door hare historische ontwikkeling tot scheiding veroordeeld, maar tevens op elkaar aangewezen om, door vriendschappelijke banden aan elkaar verbonden, elkanders onafhankelijkheid in elkanders belang te steunen. Het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft de schoone taak, gewenschte samenwerking in dezen zin te bevorderen. Dat de Vlaamsche Studenten ingenomen waren met deze colleges, laat zich hooren. Het zou te ver voeren de afscheidswoorden, die tot iederen professor gesproken werden, te herhalen, hoewel zij een aardigen kijk geven op hun dankbaarheid, en het is dan ook zeker dat het schitterend slagen van den vacantieleergang, die na 75-jarige scheiding een eerste, ernstige verbroedering tusschen de studenten van Noord en Zuid heeft teweeggebracht, voor het grootste gedeelte aan de Heeren Professoren te danken is. Dit jaar hebben Vlaamsche Studenten den weg naar Noord-Nederland gevonden, het lijdt geen twijfel of ze zullen a.s. jaar in grooter getale het eenmaal gebaande pad opgaan. * * * Welke is nu de houding, die het Algemeen Nederlandsch Verbond moet aannemen tegenover deze zoo recht op haar doel afgaande onderneming? Hij moet volgens zijn Statuten zijn doel bereiken door ondersteuning van het onderwijs in de Nederlandsche taal, overal waar die bedreigd wordt, en naar onze meening vindt hij in het steunen van deze vacantie-leergangen een voortreffelijk middel. Thans stelde de Bond van oud-leden van het Studentengezelschap ‘'t Zal wel gaan’ te Gent twaalf beurzen beschikbaar voor Studenten, die den cursus wilden bijwonen, doch dit niet uit eigen middelen konden bestrijden. Deze Bond deed reeds, wat op den weg van het A.N.V. had gelegen, *) door op deze wijze het begin mogelijk te maken van een arbeid, die zonder twijfel langzamerhand in omvang en beteekenis zal toenemen. Een volgend jaar rekenen wij er dan ook vast op, dat de Algemeene Vergadering een flinke som daarvoor beschikbaar zal stellen. R.E. Kielstra, Schrijver Studenten-afdeeling, Leiden. Vertegenwoordigers van 't A.N.V. Aan de leden van het Verbond, niet bij eene Groep of Afdeeling aangesloten. Het Hoofdbestuur komt Uw steun inroepen voor een maatregel, die voor Nederland en stamverwante volken van zeer veel gewicht wordt geacht. Herhaaldelijk is de wenschelijkheid gebleken dat er vertrouwde personen zijn in de plaatsen waar geen Nederlandsch Consulaat is gevestigd, maar die toch door Nederlanders of stamverwanten worden bezocht, of betrekkingen op handels- of eenig ander gebied met Nederland, zijne koloniën, kolonies of stamverwante volken onderhouden of waar zulks met kans op goeden uitslag kan worden beproefd. Het Hoofdbestuur ziet hierin een uitnemend middel om de betrekkingen tusschen de verschillende deelen van den Nederlandschen Stam te verlevendigen, en tevens de beginselen van het Verbond in ruimer kring te verspreiden. Met het oog hierop beijvert het Hoofdbestuur zich in de bovenbedoelde plaatsen, die dus niet behooren tot het gebied eener Groep of Afdeeling van het Verbond, Vertegenwoordigers aan te stellen. De taak dezer vertegenwoordigers is derhalve: 1o. Leden te werven voor het Verbond en, wanneer het aantal leden en de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, eene zelfstandige afdeeling te stichten. 2o. Het Hoofdbestuur geregeld op de hoogte te houden van alles wat in verband staat met ons streven, hetzij al of niet voor openbaarmaking in Neerlandia geschikt. De inlichtingen gelden dus het Nederlandsche Stamleven, Nederlandsche belangen in 't algemeen, bevordering van onzen handel en onze nijverheid. 3o. Nederlanders en Stamverwanten, die de standplaats van den vertegenwoordiger bezoeken of zich schriftelijk tot hem wenden, voort te helpen. Het Hoofdbestuur doet met vertrouwen een beroep op Uwe medewerking door U uit te noodigen hetzij U zelf voor de vertegenwoordiging beschikbaar te stellen of anderen daarvoor aan te bevelen. Gaarne zendt het Hoofdbestuur op aanvrage Statuten en andere bescheiden en stelt het zich voor alle inlichtingen beschikbaar. Mogen wij toch allen samenwerken om de verspreide deelen van onzen stam tot elkaar te brengen. Alleen dàn kan daar kracht van uitgaan. P.J. de Kanter, Algemeen Secretaris. *** Bovenstaand rondschrijven is door den Alg. Secr. verzonden, die alle gewenschte inlichtingen geeft. Reeds werden als vertegenwoordigers aangesteld te: Ancón, Panama, J.W.Th. Daal. Colon: J.J. Ecker Sr.; Detroit Michigan U.S.A., Jhr. J.H.A. de Jonge van Ellemeet Eliotstreet 63; Maracaibo, S. Duwaer; Melbourne, L. Reens; Teheran, J.P. de Hoog; Venetië, L. Bizio {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Het feest te Aalst. 't Was een prachtige nazomermiddag, dat wij, afgevaardigden uit Noord-Nederland (reisgenooten waren Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler en de heer A.E.J. van den Brandhof, leden van het Hoofdbestuur) het land der Vlamingen inspoorden om het feest van den Aalsterschen Tak te gaan bijwonen. Toen wij op dien Zaterdagmiddag, 23 Sept., te 5 uur het perron van de teekenachtige, van gekanteelde muren en torens voorziene statie betraden, en verwelkomd werden door eenige dames en heeren van de feestcommissie, verwonderde het ons eenigszins niet met muziek te worden afgehaald. 't Was voor een Vlaamsche ontvangst haast al te stil. Trouwens Aalst is een stil stadje met iets plechtigs in zijn voornaamste merkwaardigheden: zijn statig standbeeld van den eersten Belgischen drukker Martens, zijn prachtig, slank, in ongeschonden gothiek behouden Belfort op de groote markt, zijn oude gothische kerk met schoone {== afbeelding Hippoliet Meert.==} {>>afbeelding<<} uiterlijk- en innerlijkheden (mooi perspectivische zuilenrijen, een kostbare Rubens en een De Crayer) {== afbeelding J. van Kerckhoven-Donnez, voorzitter van Groep België, lid v./h. Hoofdbestuur.==} {>>afbeelding<<} en het ruime plechtig-stille, tot vrome peinzing stemmende Bagijnhof, dat het bekende Brugsche naar de kroon steekt. De stilte bij de ontvangst zou spoedig plaats maken voor opgewekter begroeting. Wij kenden de Aalstersche stambroeders en zusters nog slechts enkele minuten, maar om een vriendschap voor lang met echte Vlamingen te sluiten heeft men geen uren noodig. Toen nog meerderen uit andere richtingen waren aangekomen, werden we in het aan de overzijde van het groote stationsplein gelegen ‘Gasthof,’ tusschen Belgisch en Neerlandsch vlaggedoek doorgaande, binnengeleid en daar op het kleine met portretten van Vlaamsche kopstukken versierde vergaderzaaltje van den Aalsterschen Tak had de eigenlijke verwelkoming plaats, hier sprak de werkzame voorzitter, de jonge leeraar Achille Brijs in helderen, eenvoudigen betoogtrant het uit welk een groote beteekenis het A.N.V. voor den Vlaamschen strijd heeft en hoe hoog de zoo noodige steun uit het Noorden op prijs moet worden gesteld, hoe vereerd men was door Noord-Nederland, Suriname en de Antillen vertegenwoordigd te zien. En Dr. Kiewiet de Jonge bracht den groet van Nederland over, huldigend de jongeren, die in het hart van Belgie zoo ijveren voor hun moedertaal. Een handdruk {== afbeelding Achille Brijs, voorzitter van Tak Aalst en der Feest-commissie.==} {>>afbeelding<<} en een feestdronk bezegelden de verbroedering. We hadden het druk dien Zaterdagavond. Op het grootsteedsche raadhuis was een zitting van het IXde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres, waarin Prof. G. Verriest sprak en wiens voordracht we nog gedeeltelijk konden bijwonen. De maaltijd was nauwelijks geeindigd of de alomtegenwoordige Aalstersche voorzitter kwam ons waarschuwen, dat was voorgereden om ons toch maar spoedig naar de feestzaal van 't stadhuis te brengen, waar een groote schare feestelingen reeds wachtte op de dingen die komen zouden. En de Kunstavond, aangeboden aan de leden van 't Vl. Natuur- en Geneeskundig Congres, maar ook vereerd door de tegenwoordigheid van verscheidene dames en autoriteiten, bood een keur van Vlaamsche muziek en zang van toondichters als Benoit, Blockx, Waelput, Wambach. Mevr. Van Kerkhove en de heeren Van Gheluwe en Pape zongen liederen, mej. Wellekens droeg verzen van Helène Lapidoth Swart voor, mej. Reyniers zat onvermoeid den ganschen avond voor 't klavier; de heer Ghysbrecht speelde viool, de heer Barrez cello, de heer Lenssens hobo. 't Ging alles met eigen krachten en meest alles werd hoogst verdienstelijk uitgevoerd, 't was een innige en volkomen Vlaamsch-Hollandsche avond. Het groote nut der letterkundige afdeelingen van de Vlaamsche takken kwam zoo sprekend uit en ook hadden we ruimschoots gelegenheid op te merken hoeveel grooter aandeel de Vlaamsche vrouw boven de Hollandsche heeft aan den strijd voor onze gemeenschappelijke moedertaal. In de pauze was het weer de heer Brijs die het woord richtte tot de feestvierenden, wees op de groote beteekenis van de Vl. Natuur- en Geneeskundige Congressen en die onder algemeene toejuiching den heer Dr. Is. Bauwens, secretaris van het IXde congres, om zijn groote verdiensten het eerevoorzitterschap van den Aalsterschen Tak van het A.N.V. aanbood, een onderscheiding welke dezen met een bescheiden woord van dank aanvaardde. De afstanden in het stadje zijn klein en nauwlijks was de laatste toon weggetrild of men ging reeds weer in Vlaanderen's Gasthof aan het ‘verbroederen’, Vlaamsche liedekens werden gezongen en de meest gevierde persoon van het feest ontving reeds een voorproefje van de hulde, die hem den volgenden dag zou worden bewezen. Met groote letters aan den wand liet men hem ‘leven’. Het gezellig samenzijn moet tot laat hebben geduurd. 't Eigenlijke feest was Zondag, dag door de Vlamingen bij voorkeur voor vergaderingen en feesten gekozen. Een stambroeder uit het Noorden wil zich daarnaar wel voegen, werpt zijn ingetogenheid als een knellend buis spoedig af bij het zien van vrijmoedige leute, waarvan de Vlamingen te recht den roep hebben en die ook ons ter plaatse onweerstaanbaar aangrijpt. Maar 't begin was toch ernstig en prof. Vercoullie was misschien de verstandigste van allen, toen hij zich met een enkel geestig woord afmaakte van zijn aangekondigde voordracht voor de Groepsvergadering in den Schouwburg. Toch zijn er op dien Zondagmorgen gedenkwaardige woorden gesproken. Voor wie de Vlaamsche Strijd kennen, voor wie Vlaanderen hebben doorkruist en overal het volk zijn moedertaal hoorden spreken, door de hoogere standen bejegend met een ‘air de dédain’, voor hen was het een verheugend verschijnsel daar verwelkomd te worden namens de stedelijke regeering van Aalst en zijn trouwhartigen burgemeester, door den volksvertegenwoordiger Baron de Béthune. Spr. was er trotsch op te mogen getuigen, dat de boom van 't A.N.V. met zijn vele vertakkingen geplant was door een geboren Aalstenaar en dat Aalst een door en door Vlaamsche streek is: in elf jaren had hij in den Raad der gemeente nooit anders dan Vlaamsch hooren spreken. Spr. trok een vergelijk tusschen Noord- en Zuid-Nederland in de laatste 75 jaren op economisch gebied en had den moed te zinspelen op een Tolverbond, dat beider weerstand zeer zou verhoogen. Herinnerend aan het slotvers van Vondels Leeuwendalers *), wees hij op onzen eenstammigen oorsprong, onze gelijkloopende ontwikkeling, onze gemeene belangen, onze broederlijke toekomst; hij roemde in het bizonder de krachtige pogingen om de arme Vlaamsche werklieden in het Walenland en Frankrijk op te beuren en spoorde tot krachtigen steun aan. Den heer J. van Kerckhoven Donnez, voorzitter van Groep België, deed het zulk een bizonder genoegen die woorden te hooren uit den mond van een edelman. Hij sprak de hoop uit, dat de heer De Béthune in de Kamer aan de Vlamingen dezelfde genegenheden door daden zou willen toonen; de vergadering beaamde dit door hartelijke toejuiching. Hijzelf hield nog een korte toespraak, terwijl Jhr. Von Weiler, - de taak overnemend van den algemeenen secretaris-penningmeester, den heer De Kanter, die door familie-omstandigheden verhinderd was het feest bij te wonen en telegrafisch zijn gelukwenschen aanbood - een en ander meedeelde uit de geschiedenis van 't Verbond, ‘dat thans als gevestigd mag beschouwd worden en een schoone toekomst tegemoet gaat.’ Nog werden punten ingeleid door Mej. Adèle Steppé en den heer T'Sjoen. Zelfs de heer Meert kon het niet laten nog eens helder uiteen te zetten het Wetsvoorstel-Coremans, waaraan de vergadering verre de voorkeur gaf boven het wetsvoorstel-Helleputte. Hier liepen de Vlamingen warm, het geldt ook de Vlaamsche opvoeding der Vlaamsche jeugd. We hoorden stemmen als beiaards, die het uitgalmden het wachten moede te zijn en den lauwen Vlamingen de schuld gaven dat zij nog niet ‘wonnen wat zij wilden’. Maar de belangrijkheid van dat alles - en daarom stipten we slechts aan - ging toch schuil achter de huldiging van Meert. Het A.N.V. dat voor Noord-Nederland officieel nog pas 7½ jaar bestaat, telt voor Vlaanderen reeds 10 jaar 1) en de nog zeer jonge Aalstersche {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Tak heeft die gelegenheid aangegrepen om den stichter naar waarde te eeren. De heer Brijs hield de feestrede. Welsprekend zette hij uiteen wat het A.N.V. aan Hippoliet Meert te danken heeft en hoe zijn gedachte aan een Algemeen Nederlandsch Verbond daad geworden is 1). En toen hij, die op den 24en September door zoovelen werd geëerd, bij de gesproken hulde nog de stoffelijke te aanvaarden had, bestaande uit zijn geschriften in marokijnen band, het prachtwerk ‘Amsterdam in de 17e eeuw’ en een album vol betuigingen van waardeering en hoogachting, 2) toen werd het de ziel van Groep België bijna te machtig. Meert was ‘verbouwereerd’, zooals hij het zelf uitdrukte, verweet de Aalstersche jongelui zijn nederigheid niet te hebben gespaard, had het geld liever voor de Vlamingen in het Walenland zien aangewend, droeg een groot gedeelte der eerbetuigingen over op Dr. Kiewiet de Jonge, de tweede vader die het kind zulk een uitmuntende opvoeding had gegeven en op mijnheer De Kanter, die gezorgd had dat de knaap zulk een volle beurs op zak heeft. En zij die den heer Meert kennen en allen die het voorrecht hadden met hem in aanraking te komen, met hem mede te arbeiden aan de gemeenschappelijke zaak onzer stam- en taaleenheid, zij weten dat die woorden oprecht gemeend waren, dat Meert een man is die nooit zichzelf zocht maar zich steeds opofferend wijdde aan de eens opgezette grootsche taak ten bate van den Nederlandschen stam over de geheele wereld. Moge hij nog lang, zeer lang de kracht bezitten zich aan die levenstaak te wijden, het A.N.V. kan er niet dan wel bij varen. Mijn verslaggeverstaak is nog niet ten einde, maar wat ik over het gezellige banket in 't ‘Krugershof’ ga zeggen zal in omgekeerde reden staan tot de lengte van dit opgewekte feestnummer. Men zegt dat het dien dag geregend heeft maar we hebben er weinig van gemerkt. We, meer dan honderd gasten, begonnen met Zeelandsche (wij zeggen Zeeuwsche) oesters en aten o.m. Wilhelmina-pasteitjes. Vriendelijk en stambroederlijk van zoo'n kok, nietwaar? Een der eerste dronken werd uitgebracht op onze Koningin, door den voorz. der tafel den hr. Van Kerckhoven-Donnez, en de gasten juichten onbedaarlijk. De heer Minnaert toostte op het gewicht der ‘kruishuwelijken’, de heer Em. van de Velde, afgevaardigde der Leidsche Studentenafdeeling op de Alma Mater waar Vlaamsche Studenten juist den vacantieleergang volgden. Natuurlijk voerde ook de gehuldigde het woord, verder o.m. mej. Adèle Steppé, prof. Vercoullie, de heeren Kesler Brijs, T'Sjoen, de laatste huldigend den voorzitter onder wiens leiding groep België zoo flink is vooruitgegaan. De stroom van telegrammen en schriftelijke gelukwenschen uit Noord en Zuid van afdeelingen, takken en bizondere personen, begonnen op de Alg. Verg., duurde aan den disch voort. De heer en mevr. Meert, wie het banket was aangeboden, ontvingen elk een bloemstuk aan tafel, gezonden door Dr. Bauwens. Tot diep in den nacht werd er Gedroncken, gesongen, gedreumelt en gedangst, zooals Bredero het in een zijner liedekens uitdrukt. Dat het feest zoo goed geslaagd is en een jonge afdeeling als de Aalstersche Tak in een zoo kleine plaats zulk een feestviering durfde ondernemen, dankt het voor een groot deel aan het organiseerend talent van den heer Brijs en zijn ijverige medewerksters en medewerkers. De heer Meert heeft dat op beminnelijke wijze erkend door den aanstichters van het feest de volgende week bij zich te noodigen. Ik heb het in de beide feestdagen meermalen gezegd en herhaal het hier: Wie beter dan uit geschriften de Vlaamsche beweging wil leeren kennen, ga eenmaal de Vlamingen zien in hun blijmoedigen strijd voor eigen taal en volksaard en hij zal terugkeeren met groote sympathieën voor hun streven, verrijkt met de vriendschap van trouwe stambroeders. Dubbeldam. C. van Son. En toch Fransch schrijven. Hollandsche handelaars denken meestal - of ze laten 't hun toch wijs maken - dat de Belgen Franschmannen zijn en in de ‘langue française’ moeten aangesproken worden. Zij laten heel ons landeken door uittrompetten dat ‘que nous avons le plus grand plaisir de vous offrir nos magnifiques bulbes composées en collections; cettes collections ne contiennent que des variétés tout à fait supérieures qui donneront entierement satisfaction à tout le monde; nous pouvons les offrir à un prix fortement réduit comme nous les préparons en grandes quantités avant la grande presse de la saison commence.’... zijt gij nu blij, jongens?... Ai mij! breekt u de been niet! dat noemt men nu eens Hollandsche mopjes in fransche zeeverlappekens. - We zijn er wel mêe, Hollandsche broerkens! Onze Tijd. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Zuid-Nederland. Onze Taalstrijd. De rubriek Zuid-Nederland werd in de afleveringen van dezen jaargang telkens ingenomen door mededeelingen omtrent de werkzaamheden van onze Takken: Neerlandia is immers in de eerste plaats het orgaan van het Algemeen Ned. Verbond, geroepen om verslag te geven over het Verbondsleven. Zeer gegrond is evenwel de klacht, dat deze rubriek geen beeld geeft van den Vlaamschen Taalstrijd, die een onderdeel is van den grooten strijd, welke over de wereld geleverd wordt, tot instandhouding en verbreiding van het Nederlandsch, waartoe het Algemeen Nederlandsch Verbond de beste krachten groepeert, en dat het toch van groot gewicht is, dat stamgenooten, elders in gelijkaardigen strijd betrokken, op de hoogte blijven van de wijze waarop de onze gevoerd wordt; een overzicht krijgen van de veelvuldige uitingen van het streven van het Vlaamsche Volk om een eigen, zelfstandig beschavingsleven te ontwikkelen. Daarom zal de vroeger verschijnende Vlaamsche Kroniek, weer hervat worden, om een beeld te geven van den Vlaamschen Strijd in zijn meest kenmerkende, zijn belangrijkste verschijnselen. Bij het weer opvatten van den vroeger losgelaten draad, zullen we er ons toe moeten bepalen nog even te herinneren aan het welgeslaagde Zesde Studentencongres tot vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, op 26 Maart te Gent, waarvan thans de Handelingen verschenen zijn; aan den grooten Landdag op 14 Mei te Leuven ingericht ter bespreking van Coremans' Wetsvoorstel en de Regeling van het Taalgebruik vóór de Burgerlijke Rechtbanken in het Vlaamsche land. Een dankbare hulde moeten we brengen aan de prachtige beginselvastheid van Maurits Josson, die, in het proces van de erfgenamen Niellon tegen hem, mits het offer van een paar duizend frank, vóór een Brusselsche franskiljonsche rechtbank het recht gehandhaafd heeft van den Vlaming, om zich te laten verdedigen in zijne taal; een woord van hulde ook aan zijne verdedigers Mrs. Plancquart en Schiltz, die tegen de moeilijkheden, hun door den voorzitter bij die verdediging in den weg geworpen, voet bij stuk wisten te houden; een woord van sympathie voor Mr. Plancquaert, die ter verantwoording werd geroepen vóór den tuchtraad der Gentsche balie, over den hoon door hem den Brusselschen Rechters aaagedaan met in 't Nederlandsch vóór hen te willen pleiten! Hebben we terloops nog gewezen op groote uitingen van Vlaamsche kunst als de uitvoering van Benoit's Lucifer te Antwerpen, de Jubelcantate van De Tière en Blockx te Brussel tot opluistering van de nationale feesten, dan moeten we nu een woord zeggen over de jongste feiten van de Vlaamsche Beweging. Al zeer vroeg wordt de Vlaming, in wien de liefde tot zijn eigen taaal is ontwaakt, in den Vlaamschen Strijd betrokken; van op de schoolbanken. Aan de meeste onzer Vlaamsche Athenaea en stedelijke colleges, aan enkele middelbare scholen, hebben Vlaamschgezinde leerlingen een ‘Kring’ opgericht, tot beoefening hunner moedertaal en zoo jong als ze zijn, gaan ze zich ook al bemoeien met den strijd om de rechten dier moedertaal, waar ze die verkort zien. Te Gent bestaan de Heremanszonen, te Brugge de Van Maerlantszonen, te Antwerpen de Vlaamsche Bond, te Brussel Help u Zelf enz. Al die kringen zijn tot een Verbond aaneengesloten en hebben hun orgaan in den Goedendag, die ook onder Hollandsche gymnasiasten en Hoogere burgerscholieren zijn lezers en zijn medewerkers telt. In den Goedendag beproeven jeugdige schrijvers en dichters in spe hun eerste krachten, scherpen de strijders voor later hun eerste strijdpen. En gelijk de anderen, hebben zij ook hun jaarlijksch Congres. Dat was dit jaar op 6 en 7 Augustus te Leuven en te Brussel het geval met hun XIe Congres! Daar werd o.m. door den Heer De Bock gesproken over het Vlaamsch Lied, door Aran Burfs over Guido Gezelle en ons Verbond werd niet vergeten. Door den Heer Roosman uit Antwerpen werd voorgesteld, dat het Leerlingenverbond boeken voor Zuid-Afrika verzamelen zou en de boekencommissie van het Algemeen Nederlandsch Verbond steunen zou, wat aangenomen werd. Brave jongens! We wenschen van harte, dat er van hun besluit, wat meer komen zal, dan van de herhaalde aansporing aan de Takbesturen van Groep B. om voor hetzelfde doel werkzaam te zijn, waarop tot heden toe geen teeken van leven gegeven werd. Het Leerlingencongres zond een huldetelegram aan Prof. J. Mac Leod en beloofde ijverig mee te werken tot de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. Wanneer onze jongens, eenmaal hun studententijd door, in het maatschappelijk leven treden, wacht hun benevens de Vlaamsche strijd, de strijd der gedachten op politiek gebied. Onder onze politieke partijen, is die der Christendemocraten in haar geheel Vlaamschgezind in Vlaamsch België en steunt de Vlaamsche eischen zonder voorbehoud. In de conservatieve partijen, die in hun rangen de leden der hoogere standen tellen, wordt in die hoogere sferen veel weerstand tegen die eischen gevonden, alhoewel ze er onder den drang der openbare meening toch rekening mee moeten houden. Van die partijen maken deel uit de meeste Vlaamschgezinden, die zich hier en daar tot zelfstandige lichamen hebben ingericht. Zoo de Liberale Vlaamsche Bond van Antwerpen, die op 27 Augustus, de Vlaamschgezinde partijgenooten tot een Landdag opriep, waar door bevoegden in degelijke verhandelingen, de balans opgemaakt werd van den arbeid der Vlaamsche Beweging sedert 1830. Met andere woorden: daar werd gedeeltelijk de inhoud van het Vlaanderen-nr. van 1904 behandeld. Dr. Fris handelde over de regeering van Willem I en de grieven van 't jaar 1830. Max Rooses zou handelen over de Beeldende Kunsten maar werd door ziekte verhinderd, zoodat de Heer J. van de Venne {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn opstel voorlas. Dr. Aug. Vermeylen, sprak over de Vlaamsche Letterkunde, Dr. Maurits Sabbe over de Vlaamsche Muziekbeweging, Dr. Boonroy over de beoefening der Wetenschappen in het Nederlandsch in Vlaanderen; C. Stoffels - in de plaats van den Heer J. de Vigne - over de Vlaamsche taalwetten; Volksvertegenwoordiger J. Persoons over den Maatschappelijken toestand van ons Volk; Prof. Vercoullie over de waarde onzer Taal uit een klankphysiologisch oogpunt en als instrument van beschaving. In een dichterlijke rede sprak Pol de Mont tot slot over Vlaanderen's Toekomst, die nog wel glansrijk zal zijn. Aan den ernst van dezen Landdag bracht het Katholieke Handelsblad hulde omdat er ‘om zoo te zeggen door geen enkel redenaar een woord gesproken werd, waarin een andersdenkend Vlaming een reden van aanstoot kon vinden.’ Aan Congresen van allen aard over alle soorten van onderwerpen zal het in België gedurende 1905 niet ontbroken hebben; aan Vlaamsche in 't bijzonder niet. Er kwam geen eind aan moesten we alle landdagen van alle soorten van Vlaamsche Studentenbonden vermelden. Twee belangrijke congressen zijn nog te vermelden: de Landdag der Katholieke Vlamingen door het David-Fonds belegd te Lier, waarvan als belangrijkste punt kan vermeld worden, dat het zich aansloot bij het Wetsvoorstel Helleputte en het Negende Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, dat dit jaar in de stille provinciestad Aalst gehouden werd op 24 September en dat, dank zij de bemoeiingen van den ijverigen Dokter Bauwens, heel wel slaagde. Het telde 480 leden. In bijzonderheden kunnen we er niet over uitweiden. Laat er ons alleen op wijzen, dat verschillende Noordnederlandsche geleerden er spraken. We noemen: Prof. Dr. Hector Treub, Prof. Dr. Rotgans, Amsterdam; Prof. Dr. Wenckebach (Groningen); Dr. Van Erp Taalman Kip, (Arnhem). In onze Takken. Charleroy. - Op Zondag 17 September werd een nieuwe algemeene vergadering gehouden, waarin door den Heer Meert een ontwerp van grondslagen werd voorgelezen, dat na bespreking werd aangenomen. Tot Bestuursleden werden gekozen: G. Vermeersch, Voorzitter; De Vlaeminck, Gijselinck, Ondervoorzitters; De Jonge, Secretaris-penningmeester; A. Ott, tweede schrijver; leden: Joz. De Coninck, Van Hacke, Herryghers, Mathieu Haus. Besloten werd tot oprichting van een leesbibliotheek. In een andere algemeene vergadering op 1 October werd besloten tot oprichting van een Ziekenbeurs. Boeken. - De beweging is thans aangebonden om de in het Walenland verspreid wonende Hollanders en Vlamingen in groepen te vereenigen tot behartiging van hun stoffelijke en zedelijke belangen. Charleroy is op de been; La Louvière, Aarlen, Namen, Luik worden bewerkt. Overal zullen leesbibliotheken opgericht worden. De eerste, te Charleroy, zal weldra geopend worden. Ik ben zoo vrij een beroep te doen op mijne landgenooten, op Hollandsche taalbroeders, op leden van 't Verbond in 't algemeen, opdat ze mij de boeken zouden sturen, die ze kunnen en willen missen, zoodat ze over de op te richten bibliotheken kunnen verdeeld worden. Te zenden aan H. Meert, Spiegelstraat 20, Gent. Bericht. De leden van Groep België, die hun bijdrage betalen als postabonnement op Neerlandia, worden hierbij verwittigd, dat de Post begin December deze abonnementen vernieuwen zal. Het kwijtschriftje wordt in een gunstig onthaal aanbevolen. *** Ik kan niet rechtstreeks allen met mijn dank bereiken, die het hunne bijbrachten om me op 24 September een blijk van genegenheid en waardeering te geven. Hulde, als een spoorslag tot verderen arbeid, had ik niet noodig. Doch de ondervonden genegenheid deed me oprecht goed, al greep ze me heftig aan. Ze sterkt me. Ik blijf ze innig dankbaar gedenken. H. Meert. Secretaris, Groep België, A.N.V. Zuid-Afrika Teleurstelling. Het schijnt, dat de vrienden der Boeren uit Transvaal een teleurstelling wacht. En geen geringe ook. Men zegt n.l., dat het met het vrije onderwijs daar welhaast zal afloopen. Al sedert lang doken er nu en dan bedenkelijke geruchten op. De zaak stond zwak. Er was geen geld. Er werden met de regeering onderhandelingen gevoerd. En uit den Vrijstaat wist men wat er van zulke onderhandeling kan komen. Maar dan hoorde men een heelen tijd weer niets. Het leek weer beter te gaan. Op het laatste congres van het Volk, de machtige vereeniging van Transvaalsche Boeren, scheen men besloten, de zaak weer eens flink aan te pakken. Maar nu is een Engelsch blad, dat te Johannesburg uitkomt, met het groote nieuws gekomen: De regeering onderhandelde met het hoofdbestuur van het Volk en het vergelijk was nagenoeg getroffen. De vrije scholen zouden in de staatsscholen opgaan. De regeering zou voor behoorlijk onderwijs in het Hollandsch zorgen, en er zouden gekozen schoolbesturen komen. Zij zou dus aan de wenschen van de Hollandsch-sprekende bevolking te gemoet komen, maar met dat al zorgen dat het onderwijs door en door Engelsch bleef. Aldus het Engelsche blad. Sedert zijn er al weer verscheiden weken voorbijgegaan, en nog heeft de telegraaf ons niet het bericht gebracht, dat de overeenkomst werkelijk gesloten is. Toch kunnen wij er moeilijk aan twijfelen of het zal gebeuren. Aan den eenen kant wil de regeering van Transvaal wat toegeven. Lord Milner was onbuigzaam en stootte de Boeren af. Lord Selborne is een minzaam man, heel beleefd tegenover de Boeren. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} De Zuid-Afrikaansche bladen spreken meest met erkentelijkheid over zijn toeschietelijkheid. Dat is nog eens een Engelschman, met wien men klaar kan komen. Men vangt geen vliegen met azijn, maar met stroop. Dat is vooral met de Boeren waar. Als de Engelschen verstandig waren, zonden zij als hun bewindslieden naar Zuid-Afrika nooit anders dan mannen als Lord Selborne, Sir A. Lawley en nog eenige van dien stempel. En Lord Selborne schijnt niet alleen een welwillend man in den omgang, hij wil blijkbaar ook een welwillende politiek voeren. Dat treft nog beter doel. En, om bij het onderwijs te blijven: de Boeren van hun kant willen op dat stuk wel tot een vergelijk komen. Op den duur - tot deze slotsom schijnen hun voormannen gekomen - kost de vrije school te veel geld, meer dan men er voor wil of kan opbrengen. De steun uit Nederland verminderde of zou althans spoedig verminderen; men begreep zelf, dat men hier niet aldoor geven kon. Men had dan ook al plan gemaakt om de geldinzameling in eigen land eens op pooten te zetten, maar het lijkt of men ingezien heeft, dat het toch niet gaan zou. Het is de Boeren na den oorlog ook bitter tegengeloopen. Een ongewone droogte verscheiden jaren, hevige ziekte onder het vee, geen markt voor de opbrengst van den akker, gebrek aan geld, ook omdat de Engelsche regeering haar verbintenissen niet nakwam. Er is bitter armoe geleden. En dan moest men nog betalen voor het schoolgaan van zijn kinderen, terwijl de staatsschool voor niet hare deuren opende en de regeering zelfs vrij reizen gaf voor wie te ver van de school woonden. Dat er onder die armen velen zijn geweest, die van hun beetje toch nog aan het nationale onderwijs gaven, strekt hun tot eer. En de ouderen mag men niet hard vallen. Daarnaast moet erkend worden, dat er waren, die voor de zaak geen hart hadden, die het belang van het nationale onderwijs niet inzagen, wien het onverschillig was of hun kinderen op een Engelsche school gingen, en ook die er in elk geval geen geld voor over hadden om de vrije school te steunen. En onder die laatsten behooren welgestelde en zelfs rijke Boeren. Men moet ook die menschen trachten te begrijpen. In den oorlog is het volk der Boeren gebleken niet in zijn geheel een volk van helden te zijn; dat mocht men ook niet verwachten; welk volk is dat wel? Maar het bleek ook nog slechts onvolkomen een volk te zijn, zich samen één voelende en zich bewust van gemeenschappelijke levensbelangen. De Boeren zijn als natie nog jong. Zij zijn voor den geestelijken strijd voor een nationale zaak nog niet rijp. Ook de oorlog heeft er hen nog niet rijp voor gemaakt. Dat zal mettertijd wel komen. Zoo is 't te verklaren, dat de voormannen bijtijds van de regeering zoo gunstig mogelijke voorwaarden zien te verkrijgen om de heele zaak aan den Staat over te doen. Wij ontveinzen het ons niet, dat is voor ons een pijnlijke teleurstelling. Want het ging eerst zoo mooi met dat Christelijk nationale onderwijs. Er is een oogenblik geweest, dat het over de tweehonderd scholen telde. Echter is gebleken, dat men zonder wezenlijk verlies vele van die scholen kon afschrijven, aangezien het onderwijs er noch goed, nog nationaal was, maar wat er over bleef leek zooveel steviger te staan. En wat men van den geest der onderwijzers hoorde, en van de offervaardigheid van vele Boeren, van de oprichting van vereenigingen tot steun van de school, dat alles gaf moed. Daarom had men er hier geen spijt van, van den aanvang af flink geld voor die zaak gegeven te hebben, en ging er mee voort. Nog niet lang geleden is een nieuwe oproeping met verrassende gaven beantwoord. Zou het weggegooid geld zijn, als de zaak waartoe het gegeven werd opgedoekt wordt? Wij meenen dat men dat nooit zeggen mag. Vooreerst zou 't ons land niet fraai staan, als het over zijn edelmoedigheid spijt uitdrukte. Men heeft voor een schoone onderneming gegeven; zij is mislukt; wij moeten er in berusten. Maar het geld is niet voor niets gegeven. Een drie jaar hebben die scholen bestaan. In dien tijd is aan eenige duizenden kinderen onderwijs gegeven in een geest, die in hen niet verloren kan gaan. Dat is het eerste gewin. Dan is er winst geweest voor de Boeren, die zich voor deze zaak warm hebben gemaakt, er zich voor ingespannen hebben. De nationale school is een verzamelpunt geworden, de strijd daarvoor heeft de beide elementen tot elkaar gebracht, heeft bij hen geestdrift gewekt. Maar er is meer. Mede door den steun uit ons land - wij mogen dat wel zeggen - en door de toewijding van de vele Nederlanders die aan de vrije scholen onderwijzers zijn, is het nationale onderwijs in Transvaal sterk genoeg geworden, om bij de regeering niet deemoedig te hoeven aan te komen. Het kan gunstige voorwaarden bedingen en zal niet tevreden zijn, met het schamele vergelijk, waarmede de Vrijstaters genoegen hebben genomen. Dat de regeering nu bereid is tot toegeven is het gevolg van de kracht, die er nog in de school der Transvalers steekt. Dat is dus in elk geval verkregen. En komt het vergelijk tot stand, dan zal ook voor de staatsschool in nationalen geest wat gewonnen zijn, want de regeling die men treft zal voor alle scholen gelden, zoowel voor de staatsscholen van nu als voor die het worden zullen. Met dat al zal er groot verlies zijn aan Boerenkant. Het onderwijs op de staatsschool, zoo schreef het Johannesburgsche blad, zal ondanks alle tegemoetkoming door en door Engelsch blijven. Misschien is dat te sterk gezegd, maar men kan er zeker van zijn, dat de regeering het heft niet uit handen zal geven, en dat zij, die de kosten draagt, de onderwijzers opleidt en laat uitkomen en het oppertoezicht aan zich houdt - dit heeft Lord Selborne onlangs nog duidelijk te kennen gegeven - zij, bovenal, wier taak het is en moet zijn om het volk in Transvaal tot trouwe Britsche onderdanen te maken, wel zorgen zal dat het Engelsch op school de hoofdzaak is en overwegend Engelsch de geest. Met dat al zullen er in Transvaal wel evenals in den Vrijstaat en stellig meer nog dan daar {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} scholen zijn, die weigeren in de staatsschool te worden opgenomen. Die te blijven steunen zal een opwekkende taak zijn voor nog vele vrienden van de Boeren hier te lande. Vooral als daar onder zijn de scholen, door onze landgenooten ginds gesticht en in stand gehouden. En dan blijft deze overweging, geuit in een Afrikaansch blad, toen men ginds ach en wee riep over de droevige onderwijs-overgave in den Vrijstaat: die regeling van het onderwijs is niet voor de eeuwigheid gesloten, misschien niet eens voor langen tijd. De Boeren leggen zich alleen door den nood gedrongen bij den toestand neer. Maar zij geven de hoop niet op, dat de tijden veranderen, dat hun rechten zullen gelden, dat hun nationale kracht zich zal kunnen ontplooien. Bij de teleurstelling mogen wij dat bedenken, en daarbij vertrouwen krijgen in de beproefde voormannen van de Boeren: zij zullen de hooge belangen, die in hun handen zijn gelegd, stellig naar hun beste weten en met al hun krachten dienen. En ten slotte moet ieder volk weten hoe het zalig wil worden. Oost-Indië Verlaten Eilanden. (Een pelgrimstocht.) 't Was nog vroeg in den morgen, maar reeds zuchtte 't land onder tropischen zonnebrand. Op 't water was 't beter. Wijduit glansde de zee, spiegelend den gouden bol boven haar, terwijl de frissche zeebries de golven wekte met koelen adem. Volgetuigd schoot de sloep de haven uit van Tandjong Priok, zwellend de zeilen in den morgenwind, gewiegd door aanrollende deining. Aan de westerkim waasde 't reeds op, het doel van den tocht, 't eiland Onrust, eens bezocht door vele geslachten van koene zeevaarders, nu verlaten voor altijd, gemeden door ieder, bang voor den vloek die er op rust, de malaria, die zoo menig krachtig lichaam sloopte, zoo menig slachtoffer koos uit bloeiende jeugd. En naarmate de horizon zich wijder cirkelde doken meerdere eilanden op uit wazigen schijn, Purmerend, Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Hoorn en vele anderen, een gansche reeks van goed vaderlandsche namen, eindigend waar Edams slanke toren de komende zeelieden een welkom in Batavia toeroept. De sloep vorderde snel, gedreven door krachtigen Oostmoesson, doorstuivend tusschen betonde iffren, dan weer in open zee en na weinige uren lag ze gemeerd aan de oude steigers van Onrust. Groote gebouwen lagen beweegloos te blakeren in zengende zon, rijen van woningen wachtten in somber zwijgen. Niets bewoog tot een oude inlandsche waker te voorschijn trad, wankel gaande, geleund op ruwen stok. Ook hem verschoonde de malaria niet. Hij leidde de bezoekers rond door de troostelooze eenzaamheid. Wat achttien jaren geleden nog hecht en sterk stond, toen het eiland verlaten werd, was nu reeds puin of dreigde in te storten. Slechts de mastbok, gesteund door zijn gespierde kabels verhief zich nog als ongerept boven het water, tartend weer en wind. Een weinig daarachter lag het kerkhof, verweerde, soms fraai bewerkte zerken uit het begin der achttiende tot het einde der negentiende eeuw, bedolven onder bosschen van onkruid, welsprekend in stilzwijgen. 't Was een opluchting toen de sloep weer zee koos en de steven gewend werd naar het dicht begroeide eilandje Purmerend, bekend om het fort, dat daar de eeuwen trotseert. Hier een vervallen steigertje als aanligplaats. Een breede schaduwrijke laan voerde naar binnen, het pad echter tot borsthoogte bewassen met struiken. Na een korte wandeling verrees plotseling het fort voor ons in het midden van het eiland, de forsch massale muren sprekend van de kracht der vaderen. Eertijds verleende een valbrug toegang tot de poort, drie meters boven den grond, nu diende daartoe een omgevallen boom schuin voor de opening geplaatst. Eenmaal deze moeilijkheid overwonnen kon vrij worden rondgewandeld. Vermoedelijk in den Portugeeschen tijd gebouwd, is het een zware ronde toren, van boven gesloten en voorzien van breeden trans, thans begroeid met struiken en planten, vanwaar men rondom een schoon uitzicht heeft over zee. Door de meterdikke muren kan geen zonnestraal het inwendige bereiken en zien de gewelven er vochtig en doodsch uit, kil door eeuwigdurende schemering, 't eenige licht toegelaten door de dreigend open schietgaten. Boven de verblijven was nog de bestemming te lezen. Uit de kruitkamer vluchtte 'n eenzame vleermuis, schuw door lawaai van stemmen. Buiten, in donkerte van boomen, weer een oude begraafplaats zich uitstrekkend tot de zee. De zon waarschuwde dat 't tijd was te vertrekken, en weldra lagen ze achter ons, Onrust en Purmerend, slapend hun diepen slaap na tijden van leven en krijgsgewoel, van grootheid en macht. Ook 't eiland Kerkhof (veelbeteekenende naam) met z'n eens forschen ronden toren, nu gescheurd en bouwvallig verdween in den avondschemer. Langs 't rif van Reigersdaal voerde de terugweg en 't haventje van oud-Batavia waaruit geheimzinnig de groote prauwen gleden, blank van zeilen in maneglans. Te middernacht werd Tandjong Priok bereikt. C.L.H. Bijl de Vroe. Nederlanders en Stamverwanten, steunt de Nederlandsche Nijverheid! {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} West-Indië. Vereeniging tot Bevordering van het Onderwijs op Curaçao. Woensdag 6 Sept. hield deze Vereeniging in het lokaal van het ‘Colegio Leon’, Willemstad, hare Algemeene Vergadering, waarin de Voorzitter, de heer J.P.G. Ecker, het jaarverslag uitbracht, waaraan het volgende is ontleend: Tot zijn innig leedwezen, moet het Bestuur melden, dat de verspreiding van gedrukte verslagen over de jaren 1902-1904, niet het gevolg heeft gehad, dat werd verwacht, aangezien de Vereeniging geen enkel woord van belangstelling, geene enkele belofte van medewerking heeft mogen ontvangen van de Nederlandsche Zaakgelastigden, Consuls-Generaal, en Consuls, aan wie onder toezending van gemeld Verslag, steun en medewerking werd verzocht. Daarentegen heeft het Bestuur van de Vertegenwoordigers in Nederland en Suriname, brieven vol hoop voor de toekomst ontvangen. Het aantal leden klom tot 70. Met medewerking van den heer H.J. Schreuder werd besloten op Curaçao een Departement *) op te richten van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, en heeft het samenwerking gezocht met de Groep Ned. Antillen van het A.N.V. Niet dan met innige voldoening kan het Bestuur er op wijzen, dat een pupil der Vereeniging, de jongeling Johan G. Veeris, met gunstig gevolg het examen voor Onderwijzer 3de klasse heeft afgelegd en dat aan hem, op aanbeveling van dit Bestuur, het genot van een der Studiebeurzen, beschikbaar gesteld door het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, gevestigd te Dordrecht, voor den tijd van vier à vijf jaren is toegekend. Pogingen werden aangewend voor hem kosteloozen overtocht naar Nederland te verkrijgen. Het Bestuur verleent hem voor den tijd van twee jaar, uit de kas der Vereeniging eene jaarlijksche toelage van fl. 120. -. Tot zijn leedwezen kon het Bestuur, wegens gebrek aan middelen, het aantal kinderen, die op het ‘Colegio Leon’, alhier, op kosten der Vereeniging onderwijs genieten, niet uitbreiden; maar toch koestert het de hoop, in den loop van dit nieuw huishoudelijk jaar, in de gelegenheid te zullen zijn meer kinderen te plaatsen. Ter opwekking van den ijver en de leerzucht der pupillen werd aan een hunner, voor goed gedrag en vorderingen een prijs uitgereikt, bestaande in een Woordenboek in twee deelen. Ter sprake kwam bij het Bestuur het openen van eene avondschool voor jongelingen boven de 14 jaar en, op voorstel van onzen ijvervollen Secretaris, heeft het Bestuur bereids alle stappen genomen die vereischt worden voor de tenuitvoerlegging van dit plan. Een dergelijke school voorziet in eene diep gevoelde behoefte. Eenige onderwijzers hebben haar vrijwilligen steun toegezegd. Het Bestuur is thans in onderhandeling met den Heer C.E. Leon omtrent de overname van ZEd's school, het in hoofde genoemd ‘Colegio Leon’. Een woord van oprechten dank aan den Secretaris en den Penningmeester voor hun onvermoeiden ijver, in het bijzonder aan Mr. G. Pinedo, voor zijne hulpvaardigheid en welwillendheid in al wat de Vereeniging betreft. Van den Hoog Edel Gestrengen Heer Jhr. J.O. de Jong van Beek en Donk, Gouverneur der Kolonie, werd eene som van fl. 25 ontvangen; van den WelEdel Zeer Gel. Heer G.A.L. Ferguson fl 20. De Vereeniging had een batig saldo van fl. 452.77, haar kapitaal bedraagt thans fl. 6250,22. Tot zoover het verslag. Op voorstel van den Weleerwaarden heer D.I. Querido, waarnemend predikant en voorlezer bij de Ned. Port. Isr. Gemeente, werd eene Commissie van Propaganda voor het doel der Vereeniging ingesteld. De door de Vereeniging opgerichte avondschool, waarvoor zich 44 leerlingen hebben ingeschreven, werd den 4 Sept. in een der vertrekken van het ‘Colegio Leon’ geopend. De werkzaamheden namen een aanvang met het onderwijs in de Nederlandsche taal aan 25 leerlingen, hetwelk op dien avond gegeven werd door den heer H.J. Schreuder, onderwijzer 3e klasse, werkzaam bij het elementair onderwijs. Na afloop der klasse vroeg en verkreeg de leerling José A. Hilders verlof, om iets voor te dragen, en zeide hij een gedicht op, waarin hij, ook uit naam zijner medeleerlingen, dank betuigde voor het onderwijs, dat zij voortaan genieten zullen. *** Luit. J.A. Snijders, de secretaris der groep Ned.-Antillen schrijft in een brief aan het Hoofdbestuur van 't A.N.V.: ‘Ik woonde een les op die school bij. Jongens en mannen uit de volksklasse nemen er met ijver aan deel, zelfs menschen van 30 à 35 jaar, die reeds 15 à 20 jaar geleden de schoolbanken voor goed verlieten. Hunne kennis van het Hollandsch viel me zeer mee; de les werd op zeer onderhoudende wijze gegeven. Allerlei onderwerpen werden daarbij ter sprake gebracht, zoodat dit onderwijs ook aan hunne algemeene ontwikkeling ten goede komt. Behalve in de Ned. taal wordt er ook onderricht gegeven in het Engelsch en Spaansch.’ Holland op zijn malst. In Vaals, Limburg, dus op Nederlandsch grondgebied, leest men op winkels: Hier spreekt men Nederlandsch! {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingezonden. Encyclopaedie-Winkler Prins. Geachte Redactie, Ik meen wèl te doen uwe bereidwillige aandacht en die van de talrijke leden van ons Verbond alweer eens opnieuw te vestigen op de onverklaarbare en onverbeterlijke onwetendheid, waarin nog altijd veel Noord-Nederlanders blijven verkeeren omtrent de taalkundige toestanden in het Vlaamsche land. Ziehier, waarvan er spraak is! Honderden Vlamingen, geabonneerd op de nieuwe uitgaaf van de Encyclopaedie van Winkler Prins, hebben tot hunne groote verbazing en met spijt vastgesteld, dat de schrijver van het artikel over Antwerpen zich Vlaamsch-België verbeeldt, alsof daar al de bewoners verfranscht zijn en alles er in 't Fransch toegaat. Immers, hoe laat het zich anders verklaren, dat in zijn tekst, evenals op het bijgevoegde plan, schier de helft der eigenamen en bijzondere termen in de vreemde taal worden opgegeven? Weet de aardrijkskundige medewerker van het anders fraaie woordenboek dan niet, dat Antwerpen eene uitsluitend Vlaamsche stad is? Dat hare bevolking de namen der straten over 't algemeen in 't Fransch zelfs niet kent? Wij gebruiken o.a. nooit Tête de Flandre, Place Verte, Georgeskerk, Avenue du sud, Avenue des Arts, Avenue du Commerce, enceinte, musée Plantin-Moretus, abattoit, Pépinière, Porte de Boom, enz., maar wederzijds: Vlaamsch-Hoofd, Groenplaats, St. Joriskerk, Zuiderlei, Kunstlei, Handelslei, omheining, Plantijnmuseum, slachthuis, Warande, Boomsche Poort enz. Met het oog op al die onnauwkeurigheden vragen wij, Vlamingen, ons met leedwezen af, met welken geest het grootste gedeelte van Noord-Nederland ons herlevend Vlaanderen, helaas! blijft beschouwen? Onze verbroedering door de congressen en anderszins schijnt dus te uwent nog immer tot geen helder inzicht te hebben geleid betreffende kennis van ons land en volk. Het is bedroevend! De Walen voelen zich in België alom en gestadig door Frankrijk en de Franschen gesteund en aangemoedigd, terwijl de Vlamingen in hunnen lastigen strijd tegen ontaarding en verbastering door de Hollanders vaak alleen worden gelaten, tot groot nadeel van het edele doel, dat ons verbond nastreeft. In de hoop dat deze regels, in ons veelverspreid orgaan afgedrukt, eenig nut mogen opleveren, ik meen, hunnen invloed uitoefenen bij 't opstellen der artikels Brugge, Brussel, Gent, Mechelen. Oostende, enz. *) bieden wij U de verzekering aan onzer beste gevoelens F. Van Cuyck, Ondervoorzitter v.d. Tak Antwerpen. Antwerpen, 4-9 '05. Even over de grenzen. Te Gronau bestaan drie instellingen van verschillenden aard, die echter alle drie zeer nuttig zijn om de Nederlanders aldaar werkzaam - een niet gering aantal! - voor verduitsching te bewaren: eene Oud-Gereformeerde gemeente met eeredienst in 't Nederlandsch (voorganger Ds. M.H.J. Bosch), een Ned. tooneelvereeniging - die onlangs ‘De Student thuis’ heeft gespeeld - en een Ned. zangvereeniging. In 't oog springt, dat vooral de laatste steun noodig heeft, want waar staat de volkszang hooger dan in Duitschland? en waar lager dan in Nederland? Daarom zou het uitmuntend zijn, als haar een ruime voorraad liederen, op bekende wijzen of met bijgedrukte muziek werd gezonden. Ds. Bosch voornoemd zal zich gaarne met de bezorging belasten. Dr. W. Zuidema. Naschrift. Ook den heer J.C. Pretorius, Med. Stud. 24 Trinity College Dublin kan men door toezending van Ned. geschriften en vooral Ned. liederen een dienst doen - en in hem de vaderlandsche zaak. Het Nederlandsch Zeewezen. Eeuwen her maakte de uitdrukking reeds opgang: ‘Die de Zee beheerscht, beheerscht den handel’.... doch nooit zal men van die waarheid meer overtuigd geweest zijn dan hedendaags. Koortsachtig mag de wedijvering genoemd worden tusschen de verschillende landen, om elkander de heerschappij ter zee te betwisten. Ja, zelfs België dat op 't punt van scheepvaart verre ten achter staat en wellicht nooit den rang bekleeden zal, die het krachtens zijne ontzaglijke industrie en handel toekomt, is door zijn vooruitstrevenden Koning wakker geschud, om zijne oogen naar de zee te richten en eens te beproeven, of er nog een plaatsje te veroveren valt. Met ware voldoening heeft men dan ook het schoolschip begroet, dat op het einde van Februari zijn eerste reis naar Zuid-Amerika ondernam, en groot is de verwachting, die men stelt in de herleving der Belgische scheepvaart voor de toekomst. Dit zij echter terloops aangeraakt... hetgeen ik mij meer bijzonder ten doel stel is de vraag te beantwoorden: hoe staat 't met onze Nederlandsche koopvaardijvloot? Het doet het vaderlandsch hart goed op deze kwestie een gunstig bescheid te kunnen geven en haar zelfs met een rechtmatigen trots te mogen behandelen. Weliswaar, de tijden zijn verstreken, dat de Hollandsche vlag de beheerscheresse op den oceaan mocht heeten, en waarin onze reederij zich verhoovaardigde de vrachtvaarster van geheel Europa te zijn. Edoch, die toestand was niet geroepen zich te vereeuwigen, noch kon hij bij de ontwikkeling der landen het standpunt bewaard blijven. Wij hebben, dus, - en wel bijzonder in den loop der twee vorige eeuwen - onze zeemacht verdrongen en {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} menige handelplaats aan onze driekleur onttrokken gezien, waar men eertijds haast geen andere Nationaliteit kende. Ja, 't is zelfs geschied, dat vreemde scheepvaartmaatschappijen ongehinderd Nederland en zijne koloniën exploiteerden, terwijl wij met leede oogen of wel koelbloedig dien gang van zaken aanzagen. Sedert de laatste 25 jaren nu heeft zich onze scheepvaart weer krachtig ontwikkeld, frisch zeemansbloed heeft men Holland in de aderen gespoten en men schijnt het eindelijk begrepen te hebben, dat het meer dan tijd geworden was, om niet langer op ouden roem en naam te teren. En in waarheid, de dagen dat men zich met zure karnemelk had tevreden gesteld, terwijl de anderen onder onze oogen met den room gingen loopen, mochten wel een einde nemen. Na een kwarteeuw bevinden wij ons, in betrekking tot de wereldvloot, op de 8ste plaats wat de stoomvaart aanbelangt. Maar met onze zeilvaart schijnt het alsof zij haar tijd heeft uitgediend: ze treft bij het Nederlandsche volk bijna geene belangstelling aan en heeft gaandeweg moeten wijken voor de met stoom gedreven vaartuigen. De groote zeilvaart werd in 1901 nog slechts door 18 schepen uitgeoefend en, mag men op de vooruitzichten zijn oordeelkundige uitspraak vormen, dan kan men van nu af reeds voorspellen, dat binnen eenige jaren onze handelsmarine geen enkel transatlantieker zeilschip meer bezitten zal. Alhoewel wij van den eenen kant de langzame doch zekere verdwijning onzer zeilvaart bestendigen, van den anderen kant mogen wij ons verheugen in eene snelle uitbreiding onzer stoomvaart. Ten jare 1902 was zelfs de beweging zoo druk, dat er geen handen en geen werven genoeg waren om al de bestellingen voor aanbouw van nieuwe schepen op termijn af te leveren. Overlast van werk was reden, waarom de maatschappij ‘Nederland’ die, van 1896 tot 1902, 12 stoombooten in opdracht had gegeven aan Nederlandsche werven, zich genoodzaakt zag haar orders voor één der twaalf aan de Clyde over te dragen. (NB. In der tijd haar gewone leverancier). Wil ik nu hiermee zeggen, dat met die standplaats no 8 ons ‘record’ geslagen is of dat wij het toppunt van zeevaartbloei voor Nederland bereikt hebben? Volstrekt niet, om zoo iets te beweren zou ik of wel blind voor de werkelijkheid, of wel onbewust van onze rechtspositie op scheepvaartgebied moeten zijn. Neen, men kan nog eenige stappen voorwaarts, alvorens de lijn te trekken: tot hier en niet verder.... iedere belangstellende in dezen nijverheidstak weet 't genoeg, dat er nog te veel Nederlandsche vrachten en passagiers op vreemde schouders naar hunne bestemming gebracht worden. Hier in bijzonderheden treden zoude mij te ver leiden en ten andere, de jaarlijksche verslagen van onze Ed. Gestr. Heeren Consuls maken het overbodig. Doch aangezien grootere mogendheden door het Hollandje werden in de schaduw gesteld en dat onze handelsvloot op haren weg van vooruitgang kan wijzen op een ruim 300-tal stoomschepen met ongeveer 360.000 ton, mag men - al zij 't ook nederig - toch fier het hoofd omhoog steken. En dit zooveel te meer, daar onze stoomvaartschappijen bijna alle sterk geworden zijn onder voortdurende mededinging met andere vlaggen, want daarin ligt juist haar levenskracht. Dat, derhalve, onze huidige bloei een spoorslag weze om op den ingeslagen weg voort te gaan.... dat een ieder en allen tezamen medewerken aan de geleidelijke heropbeuring onzer nationale zeevaartondernemingen in moederland en koloniën en voornamelijk, dat toch niemand, zoo 't eenigszins anders kan, zijne landgenooten voorbijga voor al wat met de scheepsbelangen in verband staat, om in het Buitenland gediend te worden. Moge ook al bijwijlen die ondersteuning van- en gunstgunning aan 'slands instellingen op scheepvaartgebied een geldelijk offertje vragen, denken wij er aan alsdan een tak van ons nationaal welzijn daardoor in stand te houden en te bevorderen. P. Ferdinand Bakker, Minderbroeder. Antwerpen, Brussel, 6 Oct. '05. Geachte Redaksie! Te Fuuchal, op 't eiland Madeira, hoorde ik veel Portugees - natuurlijk -, dan nog Engels en Duits, ook wel Nederlands, maar geen woord Frans. Wie kan mij verklaren waarom en voor wie, in de Rua Sâo Francisco aldaar, boven de deur van 't Hollands Konsulaat nu juist de volgende woorden prijken: ‘Consulat de Hollande.’? Hoogachtend, Mr. W. Thelen, Lid van 't Hoofdbestuur. Allerlei. Een steun in den rug hoog noodig. In een blad, aan handelszaken gewijd, kwam dezer dagen een brief uit Australië aan den redacteur voor. De schrijver geeft den stand van zaken daar aldus weer: ‘De totaal omzet moge belangrijk zijn in Australië, zaken worden momenteel als gedepressiëerd beschouwd en de concurrentie wordt scherper, de Australiër is een conservatief afnemer en hecht aan merken. Ik wacht nog met eenige zaak te entameeren, tot ik mij wat meer hier heb ingeleefd, doch zie dat het dringend noodig is, om agenturen en monsters in den rug te hebben, alvorens van wal te kunnen steken, daarbij laat het zich inzien, dat het mij niet aan de noodige voorlichting zal ontbreken.’ Zou er onder de Nederlanders in Australië geen barmhartige ziel wezen, die het dezen landgenoot {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} ook niet aan de noodige voorlichting in het gebruik zijner moedertaal zal laten ontbreken? Bij de agenturen en monsters zal hem die steun in den rug geen kwaad kunnen. Zonderling. Onlangs kreeg iemand een kist uit Indië. Op het connossement stond vermeld, dat de vracht ginds betaald was. In blauwen stempeldruk stond er nl. ‘freight paid’. Denk nu eens aan: een Nederlander zendt uit een Nederlandsche kolonie met een Nederlandsche reederij (de Rotterdamsche Lloyd) een kist naar een Nederlander in Nederland, en de reederij zet op het connossement, dat verder in het Nederlandsch is gesteld, de mededeeling, dat de vracht betaald is, in het Engelsch. Is het niet raar? Van iemand die zijn Engelsch wil luchten. Het is, gelijk men weet, een zwak van vele Nederlanders om, als ze spreken en schrijven, woorden en zinnen te pas te brengen uit een vreemde taal die ze kennen. Ook weet men, dat zij daarbij niet zelden toonen, dat het met die kennis van de vreemde taal niet te best staat. Op het overbodige van dat gebruik van vreemde woorden en zinnen is genoeg gewezen, en het dwaze van het verkeerde gebruik ligt voor de hand. Toch kan het geen kwaad, even de aandacht te vestigen op een sterk staaltje van dat gebrek. Aan een onzer provinciale bladen werkt iemand mede, die blijkbaar nog niet zoo lang het genoegen kent van Engelsch te verstaan en nu niet laten kan uitdrukkingen die hem uit de vreemde taal in het geheugen zijn blijven hangen telkens voor te zetten aan zijn lezers, die ze waarschijnlijk voor het meerendeel niet verstaan, en zij die het wel doen zullen er wel om gemeesmuild hebben. Uit twee nummers van dat blad, enkele dagen na elkaar verschenen, zijn de volgende Engelsche bloempjes saamgelezen: In een stukje werd van de benoeming van zeker iemand tot een hoog ambt gezegd, dat het ‘een feather on the cap, een pluim, was voor het vorig kabinet.’ Waarom, vragen wij alleerst, niet het Hollandsche ‘een pluim op den hoed,’ of ‘een veer op de muts’? Maar, wilde men met geweld het Engelsch, dan diende het toch te wezen ‘een feather in the cap.’ In een ander stuk werd, naar aanleiding van de troonrede, de meening uitgesproken, dat dit ministerie blijkbaar aan wil pakken. Daarom, zoo besloot het artikel, ‘zien wij met belangstelling, doch (?) vol vertrouwen de daden dezer regeering tegemoet. She means business.’ Waarom, alweer, niet gezegd: zij wil werken, het is haar ernst, of iets dergelijks? Maar, moest het bepaald Engelsch zijn, dan kon het niet anders wezen dan: ‘They mean business.’ Het derde voorbeeld is uit hetzelfde nummer. Een gemengd bericht draagt het volgende opschrift: ‘Een casual.’ Van een lossen medewerker ontvingen wij het volgende bericht: Nu noemen de Engelsche bladen iemand, die geen vaste medewerker is, maar nu en dan, of ook wel slechts één keer iets inzendt, ‘an occasional correspondent’ of soms kortweg ‘an occasional’. En dat woord was het, dat het bewuste blad, met zijn ‘lossen medewerker’ niet tevreden, blijkbaar zwakjes voor den geest stond. Het is niet de bedoeling, den schrijver van die stukken onaangenaam te zijn. Hij trooste zich met de overweging, dat hij gemakkelijk van anderen even tragikomische voorbeelden zou kunnen aanhalen. Maar, vrienden, laten wij allen wat wijzer worden! Dat gehaspel met vreemde woorden is een nationale dwaasheid. Taalzuivering. De bladen brengen steeds bewijs van zucht tot taalzuivering of vernederlandsching; zoo b.v. op het stuk van Ansichtkaart, het monster dat baas wil spelen over prentbriefkaart. In het N.v.d.D. wil iemand vuurhoutjes voor lucifers. Ons hinderen lucifers heelemaal niet, maar verlangt men vuurhoutjes, dan is dat karakteristieke Afrikaansche woord een zuivere winst. Een inzender zeult hiertegen een koffer met geleerdheid aan, dat lucifer, als men een ander woord wil, lichtbrenger moet worden, van lux licht en fero ik breng. - Alsof! Mochten de vuurhoutjes het doen, misschien komt dan ook het mooie verkleurmannetje onder dak. Mededeelingen. Aan de Afdeelingen. Het Hoofdbestuur verzoekt de Afdeelingsbesturen hunne vergaderingen en kunstavonden toegankelijk te stellen voor alle leden van het Verbond op vertoon van hun bewijs van lidmaatschap (kwitantie). 10 Oud-Ned. Liederen door Fl. van Duyse. Voor leden van 't Verbond is deze bundel te verkrijgen tegen toezending van f 0.50 bij C. van Son, Dubbeldam. Voor België bij H. Meert, Spiegelstraat 20, Gent tegen 1.08 frank in postzegels. Vraag om inlichting. Wie kan het juiste adres meedeelen van: L. Riedé vroeger Chef Machinist v.d. Mij. Granplacer, Paramaribo. Mevrouw N. v. Dissel, vroeger Davos (Zwitserland). E.Th. de Veer vroeger Adelb. 1e kl. a.b. H.M. v. Galen, Hellevoetsluis. Mej. J. Snellen, vroeger Leerares M.O. Roemer Visscherstraat 6, Amsterdam. P.N.P. Knijff, vroeger Korte Singelstraat 12 Schiedam. B. de Ligt, vroeger Elisabethstraat 33 Utrecht. W.M. Waal, vroeger firma Waal en Ankersmit, Deventer. Robrecht de Clercq, vroeger Congo-Vrijstaat. Em. Roelens, vroeger Mussumba, Gongo. Neerlandia aan hun adres bezorgd kwam als onbestelbaar terug. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Koninginnedag te Chicago. Uittreksel uit een brief van de Afdeeling Chicago dd. 16 Sept 1905. Op Koninginnedag hebben wij eene propagandabijeenkomst gehouden. Onze Voorzitter sprak over de beteekenis van den dag voor Nederland en Neerlands volk. Ik behoef U niet te verzekeren dat hij menig goed woord uitte over en menig goede wensch voor de geliefde Koningin Wilhelmina! Mr. Masman hield eene rede over het A.N. V en liet ons stemmen hooren uit Noord- en Zuid-Nederland, uit Afrika en Indië, ja uit alle oorden waar Nederlanders wonen. Hij hield ons drie kwartier aangenaam bezig. De heeren Holstein en Jacobsma leverden ieder eene voordracht ‘Jan de Rymer’ en ‘De rollen verwisseld’. Bovendien was er een mannenkoor dat niet alleen het ‘Wien 't Neerlandsch bloed’ en het ‘Wilhelmus van Nassauen’ maar ook eene variatie op Ps. 24:5 naar von Glück ten beste gaf. En dan hadden we nog eene pianiste in ons midden die ons op piano-muziek vergastte. De zaal was eenvoudig versierd met vlaggedoek in rood, wit en blauw, in het midden waarvan het portret van onze vorstin prijkte. Wij hadden, naar getal en gehalte gerekend, een bevredigend gehoor. En de uitkomst... wij kregen aanstonds twee, en later nog twee nieuwe leden. Wij kunnen een volgende maal van een talrijker gehoor verzekerd zijn. Inlichtingen-Commissie V.U. De Studenten-afdeeling ‘Vrije Universiteit’ heeft een inlichtingen-commissie benoemd voor hen die aan deze hoogeschool wenschen te komen studeeren. Zij bestaat uit de heeren J.F. van Beeck Calkoen, A.A.L. Rutgers en J. Thijs, adres: Keizersgracht 192, Amsterdam. Gift. De opgeheven Nijmeegsche Debat Vereeniging W.O.S. heeft haar batig slot groot f 15.61 vermaakt aan het A.N.V. Aan de uitvoerders van dezen laatsten wil is de dank van het Hoofdbestuur betuigd. Aan de leden der groep Ned. Antillen. Daar de Postadministratie de rechtstreeksche gezamenlijke zending der Neerlandia's met omslagen aan den heer Snijders niet langer toestaat worden de nummers voor de Ned. Antillen weer los verzonden. Klachten over niet-ontvangst, verkeerd adres enz., richte men tot den heer Snijders, die altijd eenige Neerlandia's in voorraad heeft en dus spoediger een verzuim kan herstellen, dan wanneer de aanvraag eerst naar Nederland moet. Sprekers voor 't Verbond. Emiel Hullebroeck en De Vos. Onderwerpen: Peter Benoit, zijne school en zijn werken. Het Vlaamsche Volkslied, toegelicht door vele zangstukken. Komen liefst naar Noord-Nederland op een rondreis van Zaterdag 30 Dec. tot Maandag 8 Jan., Zaterdag 24 Febr. tot Dinsdag 27 Febr. of van Zaterdag 14 April tot Zondag 22 April. Achille Brijs, leeraar te Aalst (België) en de dames Bertha Reyniers en Gabrielle Wellekens. Onderwerp: Pol de Mont-avond, beschouwing over zijn werk, voordracht van gedichten, zang zijner liederen door Nederlandsche toondichters op muziek gezet. Dit Vlaamsche trio treedt het liefst op in de Kerstvacantie op een rondreis door Noord-Nederland. De heer en mevrouw L. Lambrechts, Kunstlaan 47, Gent. Onderwerp: Het Vlaamsche Lied, Liederavond. Treden liefst op 's Maandags of 's Zondags. G. Bruna, Redacteur van het ‘Centrum,’ Utrecht. Onderwerp: Wat wij waren. Jacoba H.L. Flothuis-Van Dommelen, Benthuizerstraat 66, Rotterdam. Onderwerp: Voordrachten-avond, verzen en proza. Albert Vogel, Spoorsingel, Delft. Onderwerp: Koning Svend, oorspronkelijk Ned. drama in 5 bedrijven door Hendrik van der Wal, aan den heer Vogel opgedragen. Verder Starkadd, Oedipus, Julius Caesar, enz. C.C.A. Croin, leeraar in de geschiedenis te Dordrecht. Onderwerpen: Onze handelsbetrekkingen in vroeger tijd. Willem III, de Stadhouderkoning. Rusland en zijn bewoners, ontstaan en uitbreiding van het rijk, de Czaar, kerk en geestelijkheid, standen, nihilisme. Coers' Liederkoor, Koor der Vereeniging ‘Het Nederlandsch Lied’. Adres: F.R. Coers, F. Rzn. Utrecht. (Zie de foto hiernevens.) Afd. Chicago II. Het bestuur der Afd. Chicago II, bestaat uit de heeren H. Berends, H.A. Masman, J. de Boer, L. Holstein en H. Jacobsma, Secretaris. Welverdiende hulde. Ds. A.S. Carpentier Alting, de werkzame oud-ondervoorzitter van Groep Ned.-Indië is door het Groeps-bestuur bij zijn vertrek naar Nederland, tot eerelid der Groep benoemd. Van de Boeken-Commissie Adres van den 1en Secretaris: 206 Mathenesserlaan, Rotterdam. Adres voor toezending van boeken: Boekenhuis, 63 van der Duynstraat, Rotterdam. Sedert de vorige mededeeling zijn 20 kisten voor Zeemanshuizen gereed gemaakt. Alle betreffende Consuls hebben daarbij eenige plakkaten ontvangen, waarop staat aangegeven, dat Nederlandsche zeelieden in het betreffend zeemanshuis Nederlandsche dagbladen, boeken en tijdschriften kunnen lezen. Die plakkaten, hopen wij, worden in 't bureau van den consul en in het Zeemanshuis opgehangen, evenzeer in een groot aantal kantoren {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Coers' Liederkoor. - Koor der Vereeniging ‘Het Nederlandsch Lied’.==} {>>afbeelding<<} {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} en bureau's van Waterschouten en Zeevaartmaatschappijen, kantoren ter aanneming van schepelingen enz. in ons land. Zoo wordt onze arbeid in deze richting algemeen bekend gemaakt. Wat de dagbladen betreft, waarover vroeger gesproken werd, behalve de daargenoemde, ontvangen wij nog tal van andere bladen. Deze dienen o.a. tot voorraad, daar soms een of andere zending ontbreekt en deze dan vervangen wordt. De verzending dier bladen kost jaarlijks ongeveer f 300. - Tal van jongelieden, die ons hun boeken plachten toe te zenden, hadden de gewoonte daarin hun naam en adres te zetten. Vaak ook een opdracht, b.v. ‘ik hoop, dat dit boek eenmaal in handen van generaal Christiaan de Wet zal komen’ e.d. Anderen weer vroegen den hun nog onbekenden ontvanger of lezer hun later eens te schrijven. Dezer dagen kwam bij een jongmensch te Rotterdam een brief van een lezer uit den Vrijstaat, waaruit wij, met verlof van den geadresseerde, het volgende overnemen. Moge het voor de honderden, die ons boeken, bepaald voor Z.-Afrika, toezonden, een bewijs zijn, hoe hun geschenk gewaardeerd wordt. Want alle brieven, die wij ontvangen, vloeien over van erkentelijkheid, zooals wij hieronder nog zullen toelichten door enkele brieven gedeeltelijk te laten afdrukken. Eerstbedoelde brief luidt als volgt. ‘Als lid van de Debats-vereeniging, die de voorrecht hadt eene verzameling boeken van Holland te ontvangen, kort geleden, ontving ik 't boek get. “De kinderen van 't Woud” en waarin U verzoekt, dat de lezer ervan aan U zoudt schrijven. Wat het doel van Uw verzoek is, kan ik niet juist raden; maar wil hopen, dat het uit belangstelling is. Moge die dan niet misplaatst blijken te zijn. Wat mij persoonlijk betreft, ik heb er reeds door gewonnen, en kan moeilijk mijne dankbaarheid in woorden genoeg betuigen jegens de Hollanders, die zoo opofferend en milddadig in deze groote nood en behoefte (vooral dezer dagen) eenigszins hebben voorzien. De waarde dezer boeken is voor ons hier grooter dan U daar begrijpen kunt. Ik voor mij besef dit ten volle en zal mijn best doen, van die gelegenheid het meest te maken en hiervoor kan ik gerust voor nog meer anderen instaan. De gretigheid, waarmede de leden de boeken bij uitdeeling ontvingen, zou voor meer dan een belangstellende Hollander, kon hij of zij het aanschouwd hebben, reeds ruime vergoeding wezen.’ Een hier te lande zeer bekend geworden predikant uit den Vrijstaat schrijft o.m.: ‘Ik bewonder den takt en voorzichtigheid, waarmede de boeken [bestemd voor een Weeshuis-school] waren gekozen. Daar is een rijke en interessante verscheidenheid. Het toont, dat bekwame handen, heldere hoofden en warme harten in de Boeken-Commissie te Rotterdam worden gevonden...... 't Is waarlijk merkwaardig te zien, hoe de boeken in den smaak vallen van 't kinderverstand en 't kinderhart. .......Gij kunt nauwelijks een betere selectie hebben gemaakt. Zeer hartelijk dank. Uwe belangstelling en goedheid worden door ons en door de weeskinderen hoog op prijs gesteld. De boeken wakkeren den leeslust aan, en helpen de kinderen zich thuis te maken in 't Hollandsch..... De warme liefde van 't Holl. volk heeft in mijn eigen hart een gloed ontstoken, die niet vermindert...... Ik bid om een zegen op Uw edel en nuttig werk.’ Een ander, niet minder bekend leeraar, uit de K.K, schrijft: ‘Hartelijk dank! Hier in ons klein Nazarethje doen wij voor onze lieve Moedertaal, wat wij kunnen. U zoudt U verwonderen om te zien, hoe goed men hier Hollandsch spreekt en schrijft. Onze Debats-, Jongelings-, Werkers-vereeniging, alles is in onze moedertaal. Het is mijne vaste overtuiging, dat U door het uitzenden van deze boeken naar ons geliefd Zuid-Afrika een gezegend werk doet, dat nog heerlijke vruchten zal voortbrengen in de op handen zijnde toekomst.’ Rotterdam, 4 Oct. 1905. Nieuwe leden. Groep Nederland. Beschermende Leden. A. Driessen, Cacaofabrikant, Rechterrottek. 15, Rotterdam. Ph. Verhagen & Zoon, fabrikant van Gebreide en Gew. Goederen en Gasgloeilichtkousjes, Hoofdkantoor Hugo de Grootstraat 111/113, Rotterdam. Ph. Mees, Westerstraat 46, Rotterdam. Mr. W.A. Mees, Parklaan 9, Rotterdam. Dr. F. Westerman, Arts, Diergaardelaan 34, Rotterdam. S. Gompels & Zoon, Beddenmagazijn Coolsingel, 47, Rotterdam. G. Watson & Zoon, Vijlenfabriek, Zwaanshals 257, Rotterdam. H. van Sijn, firma D. van Sijn & Zoon, Drukkers en Uitgevers, Bierhaven 27, Rotterdam. J. van der Tak & Co., fabriek van Amerikaansche Orgels, Hooge Boezem, 32/33, Rotterdam. I.I. Polak, Mauritsweg 13, Rotterdam. Chr. A. Dickmeyer Jr, Bierhandel, Katendrechtschestraat 60, Katendrecht. Firma Jan van der Hoop, Brandstoffenhandel, Nieuwe Haven 26, Rotterdam. Allen opg. door den heer Jac. Post, Vertegenwoordiger van het A.N.V. Wertheim Aymes, Consul van de V.S. van Mexico, Hilversum. Opg. door den heer Dr. N. Mansvelt. Gewone Leden. D.B. van Arnhem, Waarn. Griffier Kantongerecht II, Noordsingel 185, Rotterdam. Joh. M. Drop, Schiekade 73, Rotterdam. W.J. van Hengel, Boekhandelaar, Hoogstraat, Rotterdam. Louis M. Kattenburg, Ochterveldstraat 36, Rotterdam. I. Levi, Fabrikant van overhemden en Ind. uitrustingen. Geld. kade 17, Rotterdam. J.L. Laverge, Honingerdijk 36, Rotterdam. Daniel Loeb, Zuidblaak 26, Rotterdam. J.C. van Vliet, Drukker, Open Rijstuin 2, Rotterdam. Gebrs. Zwartendijk, Tabaksfabrikanten, Open Rijstuin 13/14, Rotterdam. C.J. van der Kleijn, Gymnastiekinrichting, Plantageweg 61, Rotterdam. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} P. van Nooijen, in Tabak, Boezemsingel 90, Rotterdam. A.J. v.d. Schalk, firma L. Milius & Co., Nieuwe Haven Z.Z. 8, Rotterdam. P.A.F. Apelboom, Off. Adm Kon. Ned. Mar., Binnenweg 105, Rotterdam. B Brussaard, Spekslagerij, Nw. Binnenweg 245, Rotterdam. S Bakker, Jonker Fransstraat 18, Rotterdam. Firma Wed. I. Bins, Smederij, Boerenkade 18, Rotterdam. H. Mostert, Hoofd eener school, Noordsingel 152 Rotterdam. M. van Reijn A. Pz., Loodgieter, Hugo de Grootstraat 69, Rotterdam. B. van der Tak & Co., Sigarenfabrikanten, Zwaanshals Rotterdam. D.A. Vermeer, Bouwkundige, van Vollenhovenstraat 32, Rotterdam. Dr. G. H J. Peter, Diergaardelaan 3, Rotterdam. Dr. L.A. Thomee, Arts, Diergaardelaan 15, Rotterdam. G.W. v. Limburg, Bouwkundige, Coolsingel 17 Rotterdam. J. Verbeek, Regenschermfabriek, Hoogstr. 351, Rotterdam. A.M. Reckers, Kunsthandel, Noordblaak 65 en Zuidblaak 18, Rotterdam. T. Jacobs, Mr. Smid, Leuvehaven 119, Rotterdam. Firma de Groot & Heederik, Apothekers, Schiedamsche dijk 7, Rotterdam. A. Maas, Spaansche kade 7, Rotterdam. M. Katan & Zn., Holl. Pettenfabriek, Nieuwe Haven 146, Rotterdam. G. van den Arend, Teilingerstraat 82, Rotterdam. H. Buijtendijk, Stalhouderij, Avenue Concordia, Rotterdam. P.A. van Ommeren, Kunsthandel, Wijnstr. 59, Rotterdam. J. de Haas & Zn., Wildhandelaars, Wijnstr. 78/80 Rotterdam. A. de Haas Jbzn., Rott. Brandkastenfabriek, voorh, Jb. de Haas & Zn., Wijnhaven, Rotterdam. Van Gorcum & Zn., Wijnhandelaars, Nieuwe Haven 48, Rotterdam. Hendrik v.d. Vijver, Koopman, Admiraliteitsstr. 7, Rotterdam. H. v. der Voort, Bier- en Azijnhandel, Goudsche Singel 19 N.Z. Rotterdam. J. van Wijnbergen, Ned. fabriek van zijden lampekappen en verlichtingsartikelen Nieuwe Marktsteeg 6, Rotterdam. G, Telkamp, Grooth. in kol. waren, Goudschestr., Rotterdam. H.W.D. Hellebrekers, Schiekade 23, Rotterdam. C. BasterCz., Kunsthandel, Hogendorpsplein 12 Rotterdam. A.C. Romeijn, Drogist, Lusthofstraat 71, Rotterdam. J.W. Pet, Aanleg van Gas- en Waterleiding, Ged. Slaak 168, Rotterdam. H.P.G. Beunders, Chr. Instituut, Goudsche Singel 49, Rotterdam. Dr. H. Hemmers, Chr. Instituut. Goudsche Singel 127 Rotterdam. Willem Kleijkamp, Fabriek van Serremeubelen, Leuvehaven 79 Rotterdam. Louis Speelman, Westzeedijk 80, Rotterdam. M.J. Gilhuijs, Comm. en ontvanger v./h. Loodswezen, Westerstraat 42, Rotterdam. C.G. Kleijkamp, huisschilder, Goudsche singel 61, Rotterdam. Mej Adriana Quispel, Goudsche singel 179 Rotterdam. H.K. Berghuijs, Pharm. Doct. Apotheker, Zomerhofstraat 4, Rotterdam. H.C. Zeelt, Apotheker en Scheikundige. Hugo de Grootstraat 54, Rotterdam. J.S.C. van de Wall, Bouwkundige, Oostvestplein 51, Rotterdam. Corn. Vissers, Stoommosterdfabriek Goudsche Singel, hoek Korenstraat, Rotterdam. C. Smit Bouwkundige, Delftsche vaart 11, Rotterdam. Firma H.M.F. Rieff, Kleermakerij Diergaardelaan 16, Rotterdam. Jacs. L. Rip, Loodgieter en Zinkverwerker, Nieuwehaven 18, Rotterdam. D.H. Rijneke, Crooswijksche Kade 8, Rotterdam. W. Nevens, Oude Boekhandel, Schiekade 165, Rotterdam. Nout & Scheerder, Kleermakerij, Schiedamsche Singel 13, Rotterdam. N.W. Montauban van Swijndregt, Schoen- en Laarzenmaker Diergaardelaan 18, Rotterdam. A. van Leeuwen, Kleermakerij, Plan C. Geldersche kade 31, Rotterdam. C Lindner, Directeur v./h. Telegraafkantoor, 's-Gravendijkwal 293b, Rotterdam. Firma M.I. Looijaard, Haagsche Beschuitbakkerij, Korte Hoogstraat 35, Rotterdam. W.J. Droogleever Fortuijn, Notaris, Geld. Kade ii Rotterdam. Firma Wed. H. Breder, Mosterdfabriek Oppert 32 Rotterdam. L. Beker. Apotheker, W. Wagenstraat 34, Rotterdam. J.L. Merhottein. Claes de Vrieselaan 122 11 Rotterdam. P.D.J. Fritschy, Koffiehuis v. Hogendorpsplein 13, Rotterdam. W. Versluijs Rzn, Bakkerij, Binnenweg 22, Rotterdam. W.E. van Berckel, Notaris, Oude Delft 233, Delft. B.H. Sandhuis Jr., Hypolitisbuurt, Delft. M, J. Couvée, Boekhandelaar, Hypolitisbuurt, Delft. F.M. de Vries van Heyst, Burgemeester van Delft, gude Delft 197, Delft. D.J.A. Wolfson, Arts, Hillelaan 47, Katendrecht. Allen opgegeven door den heer Jac. Post, Vertegenwoordiger A.N.V. te Rotterdam. H. van der Putt*, Willemstraat, Eindhoven. R. Bok*, Telegraafkantoor, Rotterdam. *Opg. door den heer Th. Nolen, Rotterdam. Jhr. J.W. Prins*, Koopman, Witte de Withstr. 61, Rotterdam. *Opg. door den heer F.W.A.J. v. Peski, Rotterdam. W.M. Ouwerkerk*, Burgemeester Wasstr. 21, Leiden. *Opg. door den hr. H. ten Cate-Tennema, Nijmegen. M. Talens Hz., Fabrikant, Apeldoorn. Ds. C.W. Coolsma, Pastorie, Dubbeldam. F.W. Heythekker, Keizersgracht, Amsterdam. Opg. door den heer E.S. Veen, Zaandam. W.M. Roessingh van Iterson, Jan Luykenstr. 52, Amsterdam. A. Quanjer, Dr. Med. a/h Isr. Gasthuis, Amsterdam. Opg. door den heer F.W. Heythekker. Amsterdam. R. Gorter, Stationstraat, Sneek. Opg. door den heer Dr. L. Almen, Sneek. A- N. van Wijk, Verl. Warmoestraat C 107 Wormerveer. Opg. door den heer P.H. Stuurman Zaandam. Mej. H. van der Vies, Boezemsingel, Wijkverpleging. Rotterdam Mr J. Slingenberg, Rechter, Almeloo. Opg. door den hr. J.C. van Eerde, Den Haag. A. Cleyndert Jr., Oostzijde, Zaandam. Opg. door den heer Joh. van Rooyen, Zaandam. C.M. Viehoff, Pieter Bothstraat 16, Den Haag. Opg. door den heer H.A.N. Vechtman, Den Haag. L. Bouman, Regentesselaan 123, Den Haag. Opg. door den heer Dr. C. te Lintum, Rotterdam. E.P. van Marken, Hilversum. Opg. den heer K. Zwaardemaker, Bussem. D.E. Wentink, Inspecteur v/d volksgezondheid, Weistraat 95, Utrecht. Opg. door den heer Dr. N. Mansvelt, Utrecht. I.M. van Wickevoort Crommelin, Luit. ter Zee 1e Kl. a/b H M. ‘Friesland’, Nieuwediep. Opg. door den heer Wichers Hoeth, Nieuwediep. Mr. W Renier, Gr. Houtstraat 34rood, Haarlem. Opg door den heer Dr. J.B. Schepers, Haarlem. H.C.A. Schlüter, Kap. Luit. t. Zee, 1e Off. a/b H. M Wachtschip Willemsoord. S. Overdiep, Off. v. Gezondheid 1e. Klasse, Willemsoord. Opg. door den heer A.M. van Roosendaal, Willemsoord. C. Togtema, Poststraat, Groningen. A.M. Visser, Heerjansdam. H.D. Brascamp. Olst. Groep Ned. Indië. J.D.R.H. Pillard, ass. resident, Toeloengagoeng. M.E. Slootman, depothouder opiumregie, Toeloengagoeng. Mr. F.Ch. Boogaard, voorzitter landraad, Toeloengagoeng. J.S. Zell, agent fa. Fraser Eaton & Co., Pasoeroean. C.F. Lindeman, N.I. houtaankap Mij., Soerakarta-Poerwosari. J.B. Mansveld, Batavia. H.G. van Viersen, 1ste luit. artillerie, Batavia. B.A. Drielsma, 2de luit. artillerie, Batavia. F.W.A. Neeteson, majoor artillerie, Batavia. J.P. van Harencarspel, wd. Dir. Bat. Zee en Brand- assurantie Mij., Batavia. A.H. van Ekris, 2de kommis Dept. B.O.W., Batavia. Mr. W. Sonneveld, recht. amb. t/b Dir v. Justitie, Batavia. Mevr. A.M. Sonneveld-Wellick. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} J.F.K. Hansen. 1ste luit. infanterie, Bojan (Atjeh). C. Witte Vermeulen, adms. koffieond. Bojong, Amoerang. J.N. Tambajong 1ste districtshoofd van Tompasso. M. Stappers, fuselier, Singkel. A. Engers, handelsbeambte, Palembang. W. Keuchenius, adsp. controleur, Telok Betong. O.A. Termaaten, industrieel, Soerabaja. W.J. Philips, gep. kapitein, Malang. G.H. Prinsen Geerlings, onderwijzer, Malang. Mevr. L.C. Prinsen Geerlings, Malang. M. Middelberg, insp. N.I.S.M. Toegoe Wetan. (Djokjakarta). P.J. Maass, Bandoeng. H.C. van den Bosch, controleur B.B. Tjibatoe. K H.J. van Zijl de Jongh, Garoet. C.E. van Kappen, ass. resident, Garoet. Mr. F.W. Pijnacker Hordijk, Bantoel, Djokjakarta. D.J.A. Arntzenius, gep. kapitein, Garoet. D. Koornwinder, onderwpzer, Garoet. B. Jacobsen. halte Randoe Agoeng (Probolinggo). C. Poortman, controleur B.B., Si Pirok. A.A. Wittich, Dr. fa. van der Linde, Semarang (Pendrian). M.H. Sentius, Semarang (Pendrian). C.E. Hoorens van Heijningen leeraar H.B.S. Semarang (Pendrian). O.J. Reinders, prot. weeshuis, Semarang (Pendrian). Mej. E. Razoux Kühr, onderwijzeres Semarang (Pendrian). Mej. A. van Buuren, onderwijzeres Semarang (Pendrian). Raden Ambio Soedibio leerling H.B.S. Semarang (Pendrian). F.W. van de Kasteele handelsbeambte Semarang (Tjandi). J.H. Rausch, halte Toelangan. A.R. van Rheeden, adj. landmeter, Malang. J.L. Verboom, 1ste luit. kwartiermeester, Malang. Mej. J. Hildering, onderw. fröbelschool, Malang. J.B. Kalshoven, ondern. Soember Poetjoeng Malang. M. Vlierboom, ondern. Soember Djeroe, Malang. J.A. Freudenberg, ondern. Soember Tjoeling, Malang. C. Lammens Lisnet, ondern. Kali Tello, Malang. L.F. Hojel, Malang. A.S. Fransen van der Putte, ondern. Pantjoer Sari, Malang. J.G.W. Lux, Contr. B. Bestuur, Malang. J.B. Wouda, Ngandjoek. G.F.B. Watrin, 1ste luit. marechaussées Singkel. P.A.A. van Daalen, commies P. en T. dienst, Padang. A. Tengbergen, beambte P.H.M. Padang. W. Nieuwenhuijs, onderwijzer Fort de Kock. E.E. Schröder, controleur, B.B. Goenoeng Sitoli. J.C. Blonk, arts, Koeta Radja. B. Reder, handelsbeambte Koeta Radja. H.H. Borel. Soebaboemi. K. G Baron van Reede van Oudtshoorn adm. ondern. Margapala, Soemedang. J. L Zaaijer, bouwkundige, Soemedang. R. Swaab, handelaar, Samarinda. H. Amink, beambte K.N.P.M. Samarinda. H. Reisiger beambte K.N.P.M. Samarinda. L.A. Grashuis Az. beambte K.N.P.M. Samarinda. J.H. Liotard beambte K.N.P.M. Samarinda. C.D. Merens beambte K.N.P.M. Samarinda. W.F.H. Kramer, opzichter B. O W. Samarinda. J.H. van Hoboken, beambte B.S.M. Samarinda. H.J.A. Raedt van Oldenbarneveldt. ass. resident, Samarinda. Mr. B.H.P. van der Zwaan, raadsheer H.G.H. Batavia. J.Ch. van Schouwenburg, houtvester, Randoeblatoeng. G.L. van Welie, fabricatiechef s.f. Tjandi, Sidoardjo. L. von Dewall, ambt. Dep. B.B. Batavia. H. Spakler, Cons. Gen. der Ned. Singapore. Groep Suriname. F.S. Essed, Klerk, Paramaribo. J.C. Vervuurt, Ambtenaar, Paramaribo. R.J. Gravenberg, Ambtenaar, Paramaribo. Fr. G.L. Braaf, Timmerbaas, Paramaribo. G.G.T. Rustwijk, Kunstschilder, Paramaribo. J.N. Helstone, Muziekonderwijzer, Paramaribo. F.H. van Niel, Ambtenaar, Paramaribo. S.B. Bibaz, Practizijn, Paramaribo. S. da Silva, Ambtenaar, Paramaribo. W. Engelbrecht, Apotheker, Paramaribo. A. van Spall, Ambtenaar, Paramaribo. C.A. van Spall, Apotheker, Paramaribo. Mej. M.C. van Ommeren, Onderwijzeres, Paramaribo. D. de la Parra, Geneesheer, Paramaribo. Alex C. Samuels, Koopman, Paramaribo. M.B. Morpurgo, Student, Paramaribo. Js. C. Gomperts, Koopman, Paramaribo. A. Treurniet, Koopman, Paramaribo. Adolf Curiel, Koopman Paramaribo. J.J. van Meerten, Ambtenaar, Paramaribo. Alle opg. door den heer J.R. Thomson, Paramaribo. H Hilversum, Volontair, Paramaribo. L.J. Rens, Geneesheer, Marienburg. Opg. door den heer V. Bulo. G.W. del Prado, Klerk, Paramaribo. S. Samson, Postconducteur, Paramaribo. Opg. door den heer F. Nyon, Paramaribo. H.G. Fink, Boekbinder, Paramaribo. A.G. Rasker, Onderwijzer, Paramaribo. H.S. Moncow, Onderwijzer, Paramaribo. A.N. Hiwat, Onderwijzer, Paramaribo. H.W. Culbard, Onderwijzer, Paramaribo. E.J.Th. Anijs, Onderwijzer, Paramaribo. E.G. Marengo, Onderwijzer, Paramaribo. Ph.J. Redmond, Onderwijzer, Paramaribo. M.J. Jessurun, Onderwijzer, Paramaribo. S. Laret, Onderwijzer, Paramaribo. M. Doesburg, Onderwijzer, Paramaribo. E.A. Elstak, Onderwijzer, Paramaribo. Mej. B Simons, onderwijzeres, Paramaribo. R.A. de Vries, Gep. gezagvoerder Kol. vaart, Paramaribo. A.T. Calor, Onderwijzer, Paramaribo. J.A. Doesburg, Onderwijzer, Paramaribo. J, P.M. Doesburg, beambte Kersten & Co., Paramaribo. M. Vrede, Schoenmaker, Paramaribo. J.C. Ensburg, Schoenmaker, Paramaribo. J.N. Rijssel, Schrijnwerker, Paramaribo. F.C. Eersel, Schilder, Paramaribo. Opg. door den heer C.R. Frowein, Paramaribo. W.A. van 't Hoogerhuis, Industrieel, Paramaribo. Opg. door den heer Dr. van der Schroeff, Paramaribo. A.L. Waalwijk, Onderwijzer, Paramaribo. Opg. door den heer L.J. Redan. Paramaribo. K. van der Meulen, Ambtenaar, Paramaribo. H.H. Blekking, Hoofdmachinist, Paramaribo. J.J. Weeda, Machinist, Paramaribo. Opg. door den heer E B.J. Luitink, Paramaribo. S.M. Pos, Ingenieur, Paramaribo. Opg. door den heer Th.E. Juda, Paramaribo. D.C. Gomperts, Geneesheer, Paramaribo. Opg. door den heer S.M. Polak, Paramaribo. A.J. Jacobs, Klerk Kol. Spoorwegen, Paramaribo. Opg door den heer C. van den Berg, Paramaribo. A.J. Bueno de Mesquita, Apotheker Paramaribo. Opg. door den heer J.A. Dragten, Paramaribo. Groep Ned. Antillen. E.C. Brusse, 1e Luit. Inf. Willemstad (Curaçao). Arturo R. Meijerston, Koopman, Willemstad (Curaçao). J. J, Debrot, Grondeigenaar, Willemstad (Curaçao). J.J. Ecker Sr., Koopman, Colón (Rep Panama). Opg. door Luit. J.A. Snijders jr Curaçao. Mej. A C Bakhoven, Waarn Hoofd Wilhelminaschool Willemstad (Curaçao). Opg. door den heer H. Manuel, Willemstad (Curaçao). A.C. Vermeulen, Onderwijzer O.S., Willemstad (Curaçao). Opg. door den heer J.P.G. Ecker, Willemstad (Curaçao). B.A.J. Gijlswijk, Pastoor, St. Martin. Opg. door den heer J.A. Gravestein St. Martin. C. H R. Raven, Vice Consul van België, Colon (Prep. Panama). Opg. door den heer J.J. Ecker Sr. J.W.Th. Daal, c/o Gouverneur, Ancón (Panama). ☛ Van fouten in namen of adressen wordt verbetering ingewacht bij de Administratie. Plaatsgebrek deed de bespreking van Paul Samassa's hoogst belangrijk boek Das Neue Süd-Afrika uitstellen tot het volgende nummer. Red. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} 9e Jaargang. No. 11. November 1905. NEERLANDIA ORGAAN van/het ALGEMEEN NEDERLANDSCH VERBOND. Niet als wij ver zijn, slechts als wij vervreemden Van 't vaderland - indien men ooit dit kan - Slechts dan bezitten wij 't niet meer. A.S.C. Wallis. Advertentiën 25 ct. per regel. Verschijnt Maandelijks. Voor België Postabonnement. Vertegenwoordigers van 't A.N.V. in het Buitenland. (Mededeeling van den Alg. Secretaris.) Het Algemeen Nederlandsch Exportblad spreekt zijne bevreemding uit over het feit dat vertegenwoordigers zijn benoemd in plaatsen, waar een Nederlandsch consulaat is gevestigd, terwijl volgens het rondschrijven aan de leden van het A.N.V. in het buitenland, het oog alleen was gericht op plaatsen, waar geen consulaat is. Er is inderdaad aanleiding tot deze opmerking, vandaar eene opheldering. Zooals blijkt uit het bedoelde rondschrijven - opgenomen in het Octobernummer van Neerlandia - bepaalt zich de taak van den vertegenwoordiger hoofdzakelijk tot de belangen van het Verbond. Alleen wanneer hij zich wijdt aan het onder 3o omschrevene *), kan men zeggen dat hij zich op het gebied van den consul beweegt. Nu ligt het voor de hand - en het is bepaald onze bedoeling, waarvan wij in een rondschrijven zullen doen blijken - dat hij, gevestigd in de standplaats van een consul, zich met dit onderdeel van zijne taak niet bezighoudt buiten den consul om. Wij wijzen er verder op dat de uitdrukking ‘particuliere consuls’ niet van ons is, maar van een dagblad. De bedoelde personen heeten ‘vertegenwoordigers’ zonder meer. De taak der vertegenwoordigers is in het rondschrijven dus duidelijk omschreven. Bijbedoelingen, die het Exportblad als mogelijk aanneemt, zijn er bij de aanstelling van vertegenwoordigers allerminst. Het rondschrijven wordt gewaardeerd, en zeer juist opgevat. Vele aanbiedingen kwamen reeds in. Wij maken van deze gelegenheid gebruik onze leden behoorende tot eene groep of afdeeling, op te wekken hunne belangstelling voor deze gewichtige zaak te toonen. Velen onder hen zullen personen kunnen aanwijzen, in den vreemde buiten eene groep of afdeeling gevestigd, die geschikt en geneigd zijn de vertegenwoordiging op zich te nemen. Wanneer den Alg. Secretaris de adressen worden opgegeven, stelt het Hoofdbestuur zich gaarne met die personen in betrekking. Reeds werden door het Hoofdbestuur benoemd: Ancón (Rep. Panama): J.W.Th. Daal, Gouverneur. Colón (Rep. Panama): J.J. Ecker Sr., Koopman. Davoz-Platz: Dr. H.J. van Voornveld. Detroit, Michigan, V.S.v.N.A.: Jhr. J.H.A. de Jonge van Ellemeet, Eliotstreet 63. Kansas City (Missouri): Jhr. H. Laman Trip, Wyandottestreet, 3708. Karlsbad (tevens voor Mariënbad): Dr. H. Breitenstein, Haus ‘Rubin’, Karlsbad. Londen: Fred. Oudschans Dentz, 31 Holborn Viaduct, E.C. Luxor (Egypte): J.H. Insinger, Palmenburg. Maracaibo (Venezuela): S.F. Duwaer, fa. Breuer, Möller & Co. Melbourne: L. Reens, Secr. Kamer van Koophandel voor Australië. Rome: L.J. Lefèbre, 65 Via del Babuino. Teheran (Perzië): J.P. de Hoog. Venetië (Italië): L. Bizio, Consul van Nederland, Bladvulling. Het is een onafwijsbare plicht, dat wij, Nederlanders, in alle oorden der wereld onze eigen nationaliteit hoog houden. Prof. Kern. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} De Vrouw en het Algemeen Nederlandsch Verbond. (Gedeelte van een opstel in Ons Volksbestaan, maandblad der Groep Ned.-Indië) Gelukkig valt in de laatste jaren, vooral ook dank zij het streven van het A.N.V., met betrekking tot de liefde voor onze taal, een groote vooruitgang te bespeuren. Waar het nog niet zoo lang geleden is, dat als regel beschaafde Nederlanders zich beroemden op hun bekendheid met de voortbrengselen van vreemde letterkunde, terwijl die der vaderlandsche schrijvers hun onbekend waren; dat Hollandsche ouders voor hun jonge kinderen Fransche en Engelsche kindermeiden namen, omdat ze er een eer in stelden dat hun kroost eerder die vreemde talen nabrabbelde, dan hun eigen taal, - beginnen die voorbeelden tegenwoordig gelukkig langzamerhand te verminderen. Het schijnt, dat de Nederlanders zich hun taal meer bewust gaan worden, dat de liefde voor die taal, die zoo lang sluimerde schijnt te ontwaken. Maar nog is ze niet bij ieder gewekt, nog heerscht bij velen onverschilligheid. En nu lijkt het mij vooral de taak der vrouwen de liefde tot onze taal zooveel mogelijk te bevorderen, aan te kweeken en te verzorgen. Laat de man, die nu eenmaal nog meer bestemd is voor het leven in de groote maatschappij, de taal trachten uit te breiden door versterking en aanknooping van handelsbetrekkingen, door steuning van de nijverheid, van het onderwijs aan buitenlanders, enz., de vrouw kan in engeren zin met evenveel vrucht werkzaam zijn, door bij de mannen de liefde aan te kweeken, die hen tot daden aanzet. De allereerste, die daartoe mee kan werken, is de moeder in haar gezin, want, waar toch de vader, den geheelen dag aan zijn zaken, zijn werk is gebonden, komt veelal op haar de geestelijke leiding harer kinderen neer. Laat zij hen dus vertrouwd maken met het schoone, dat onze taal biedt. Wanneer hebben sprookjes en verhalen den kinderen mooier geklonken dan toen Moeder ze hun vertelde? Haar stem is voor hen een liefelijke muziek, die het eenvoudigste aantrekkelijk en bekoorlijk maakt. En is dat met kleinen zóó, zou het dan met de grootere, zelfs volwassen kinderen niet het geval zijn? Daarom moet de moeder met haar kinderen lezen en herlezen, wat schoon is en mooi; haar tact en gevoel geven haar aan, wat zij de jeugd kan voortzetten. Laat haar stem hun op eigen manier verklaren, wat hun daarin nog niet duidelijk is; en ongetwijfeld zal dat op hen veel meer indruk maken, dan wanneer die dingen op school behandeld worden in de letterkundeles, al moge de verklaring der moeilijkheden daar ook zaakrijker en nauwkeuriger zijn. Me dunkt, haar dochters zullen nog naar andere boeken gaan grijpen, dan Marlitt en Eschtruth - liefst nog vertaald en hoe? - haar zoons zullen zin krijgen in andere lectuur dan detective romans, en ze zullen genoeg taalliefde verwerven, om zich voortaan te ergeren aan de ruwe taal hunner makkers - in het oog van menig aankomend jongmensch het toppunt van mannelijkheid! Juist voor haar zonen zou de invloed der moeders ook in dat opzicht zoo zegenrijk kunnen zijn. Vreest niet, Moeders, dat gij ze daardoor verweekelijkt, een ieder ziet het immers graag in een man, dat hij gevoel voor het schoone toont, - dat is niet onmannelijk. Hoe mooi zegt Mej. Kooistra in haar Zedelijke opvoeding: ‘Geen man kan een hoogzedelijk mensch zijn, als hij naast mannelijke kracht, geen vrouwelijk gevoel bezit.’ Verbreiding van het Nederlandsche lied - is nog iets, waartoe de vrouw uitstekend kan meewerken. Waar velen nog meer bekoord worden door een vrouwenstem dan door het zwaardere geluid van den man, zullen onze Nederlandsche liederen, door vrouwen gezongen, veel ingang vinden. Ziedaar vrouwen, wat ik mij voorstel, dat de vrouw kan kan doen voor het A.N.V. buiten het zakelijke leden-winnen. Laten allen, die zich daartoe instaat achten, haar krachten aanwenden, om zóó het Verbond te steunen en het schoone doel te bereiken: handhaving en verbreiding van onze Moedertaal. Een Oude Hollandsche Nederzetting op Canvey-eiland in de Theems. Wanneer men van de lage heuvelen rondom Leigh en Benfleet op de rivier de Theems neerziet, schijnt het nauwelijks te gelooven dat het lage moerassige land onder aan den voet, een eigen, oude geschiedenis kan hebben en in de landsarchieven een even belangwekkende vermelding vindt als zoovele andere gedeelten van het eilandenrijk. Dit landschap, ongeveer 6 mijl lang en 3 mijl breed, was niet altijd een eiland en het vereischt een groote verbeeldingskracht om het niet als zoodanig voor den geest te halen. Bij hoogwaterstand van de Theems verdient het zijn naam als eiland daar het door een 80 yards lange kreek van het vasteland is gescheiden, van het welk het bij eb echter deel schijnt uit te maken. Iets minder dan drie eeuwen geleden was Canvey een deel van het vaste land en een vetter weiland dan het tegenwoordig is, maar het steeds voortwoekerende water had in het eerste gedeelte der 17e eeuw zooveel van de kust weggekaapt, dat de eigenaar dier landerijen Sir Henry Appleton in allerijl de vermaarde dijkenbouwer Joan Croppenburgh uit Holland liet komen en hem ⅛ van al het land aanbood dat hij van verzwelging kon redden. In 1625 zetten zijn Lordschap en de Hollandsche waterbouwkundige zich met een 100-tal arme Hollanders met alle kracht aan het werk, groeven de kreek - nu als Hadleigh Ray bekend - tusschen het verste gedeelte en het vaste land en bouwden een dijk, ongeveer 15 voet hoog rondom het lage gedeelte, welke aldus een sterk bolwerk vormde tegen weer en getij. De Hollanders vestigden zich toen op het door hen gewonnen en geredde land, hoedden hun vee en blijken met goeden uitslag geboerd te hebben, want de weinige eilandbewoners, die tot dusverre een sober bestaan hadden geleid, losten zich geheel {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} en al in de families van de bekwamer natie uit die dagen op. In 1628 richtten de Hollanders een verzoek tot den koning om vergunning te bekomen tot het bouwen van een eigen kerk, waarin in de landstaal gepredikt kon worden. *) Dit werd toegestaan en de Hollandsche kerk te Londen, in Austin Friars, werd door den Bisschop van Londen uitgenoodigd een predikant aan te wijzen. Er verrees een houten kerkje dat echter in 1712 deerlijk was vergaan. De tegenwoordige kerk werd in 1745 gebouwd van gedeeltelijke bijdragen der bewoners en van een gift van Daniel Scratton, eigenaar van den grond, mits er jaarlijks daarvoor 20 preeken werden gehouden. Men behoeft thans slechts een halve mijl op het eiland te wandelen, om overal de sporen van de Hollandsche nederzetting te ontwaren. De weg die men neemt om het huisje te bereiken dat in het midden is gelegen, is 3 of 4 voet hooger dan het omliggende land en heeft aan weerszijden een breede gracht. Een paar ronde met riet bedekte woningen, nog steeds den tand des tijds trotseerende, herinneren ons aan de eerstenederzetters. De forsche, breed geschouderde boerenarbeider met zijn rond, phlegmatiek gezicht heeft een on-Engelsch uiterlijk en vele namen schijnen in den loop der eeuwen verengelscht te zijn, want wat De Wilde en Van de Velde eens zaaiden, wordt nu door Savage en Field geoogst. Het eiland heeft thans een bevolking van ongeveer 300 personen, meest boeren en is een kleine houten kerk, een lieve pastorie en twee of drie winkels rijk. Deze, met eenige huizen van Hollandsch model en een 300 voet diepe put met overdekte kap, vormen de hoofdstad van het kleine koninkrijk waar de predikant regeert en de handelaar van het vasteland om bestellingen komt. Het is blijkbaar een kleine, tevreden kolonie, welke om de haar omringende wereld weinig geeft en een bescheiden bestaan leidt tusschen de dijken en wadden, in tevredenheid en rust. Nog een mijl zuidwaarts over denzelfden door den dijk omzoomden weg vindt men bij de Hole Haven de ‘Lobster Smack’ herberg juist onder den zeemuur gelegen, waar barken, pinken en aalschuiten van Texel veilig kunnen binnenloopen. Hier kan de zuinige schipper de ongeëxamineerde loods oppikken (hier de ‘Brum’ genaamd), een minder dure ziel dan zijn broeder, die aan den overkant te Gravesend in ‘Trinity House’ zijn examens heeft afgelegd. Canvey's onwetendheid van plaatsen en zaken buiten zijn grenzen, kan nu niet méér een mikpunt van bespotting worden gemaakt dan de groenheid en onnoozelheid van onze groote bron van plaatselijke kennis: het groote postkantoor; want eens weigerde een dame van 't eiland te gelooven dat Londen grooter was dan Gravesend terwijl een brief aan haar predikant, ofschoon behoorlijk geadresseerd, zijn weg vond over de zilte baren naar het veel schilderachtiger eiland Groot Canary. En dat gebeurde binnen 30 mijl van Londen! Maar dit alles is nieuwe geschiedenis en het is belangwekkend om de oude geschiedenis eens op te slaan en het scherm op te rollen over Canvey's stormachtig verleden. Dat er eens goudmijnen op 't land waren, dat nu eiland is, kan schaars geloofd worden. Toch is het waar. Zij werden blijkbaar bewerkt gedurende de regeering van Conubelin, koning der Trinobanten, een oude Engelsche volksstam, die wild leefde in het land, nu bekend als Middelsex en Essex. Conubelin was een afstammeling van Coel ‘de vroolijke oude ziel’ uit de kindersprookjes en een tijdgenoot van Tiberius Caesar. In de 9e eeuw bouwden de Denen een sterkte in de Theems en op Canvy, terwijl zij het laatste als fort gebruikten en als uitgangspunt voor hun invallen ver in het land. Niet voordat Alfred de Groote uit zijn schuilplaats in Athelney gekomen was en zijn groot leger en groote vloot had verzameld, werden de roovers van Canvey en Benfleet uiteengejaagd en uit het land gedreven. Gedurende de regeering van Hendrik II beroofde een hevige storm en een hooge watervloed Earl Goudwin van een groot gedeelte van zijn landerijen op de kust van Kent (en vormden de Goodwin Sands) en zetten terzelfder tijd Canvey onder water. Wat er overbleef werd beroemd in de dagen der Tudors voor zijn langstaartschapen en vette kaas. Maar van toen tot de komst der Hollanders verzwolg het water langzamerhand het land en zelfs nog in 1881 werd een kostbaar stuk van bijna 6 mijl afgesneden door een hevigen storm en tengevolge van de langzame afbrokkeling der werken, welke bijna drie eeuwen de kracht van het water hadden getrotseerd. Fred. Oudschans Dentz. Londen, Wijnmaand 1905. Zuid-Nederland. Onze Taalstrijd. Wie vroeger grootheid eert, kweekt nieuwe grootheid aan. Herdacht het Duitsche volk dit jaar het verscheiden van zijn grooten Schiller in 1805, Vlaanderen vergeet niet, dat het op 9 November honderd jaar geleden is, dat Ledeganck te Eekloo geboren werd, en moge in grootheid, de Eekloosche Bond slechts in de schaduw staan van Schiller, het Vlaamsche Volk heeft ruimschoots reden om dankbaar Ledeganck's nagedachtenis te huldigen al ware het maar omdat hij het zijn dichterlijk Evangelie, de drie Zustersteden schonk. Op grootsche wijze zal dat dan ook geschieden te Antwerpen in den Nederlandschen Schouwburg. Daar zal een feestrede gehouden worden, de Ode van Antwerpen, wordt voorgedragen door Mevrouw Dilis. Liederen {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} en koren van Ledeganck zullen gezongen worden op bestaande muziek; Jan Blockx heeft nieuw getoonzet voor de gelegenheid: Vredezang, koor met soli door 200 personen uit te voeren. Te Gent heeft de Tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond het initiatief van de herdenking genomen, die hier ook in den Nederlandschen Schouwburg plaats grijpt, Voor deze gelegenheid wordt nieuwe muziek op teksten van Ledeganck gecomponeerd door de Gentsche componisten Hullebroeck, Roels, Criel, Uijttenhove, Van der Meulen, Dhoedt, De Jauw, Lebrun, Herberigs, Mej. Busine. De twee laatsten werden, zooals bekend is, in den Prijskamp van Rome voor de muziek bekroond met een eersten en een tweeden prijs. In andere steden ook wordt het eeuwfeest gevierd. Het ontstaan en de bloei van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel te Antwerpen is een vruchtbare ader gebleken van eigen kunst; tal van Vlaamsche opera's zijn ontstaan op het voorbeeld van Herbergprinses en deze kunst dringt zich thans ook op aan de Fransche Operaschouwburgen in België, die voorheen uitsluitend leefden van vreemde kunst. Zoo zijn in den loop van dit seizoen herhaaldelijk in den Muntschouwburg van Brussel Herbergprinses, De Bruid der Zee van De Tière en Blockx en nu laatst ook Prinses Zonneschijn van Pol De Mont en Paul Gilson opgevoerd geworden. En ondertusschen is de bron der inspiratie voor onze Vlaamsche operadichters nog niet opgedroogd. Te Gent kregen we dit jaar den kleurrijken Vlasgaard van René De Clercq en Sevens, muziek van Van der Meulen, die al dadelijk naar Brussel overging en ook daar veel bijval bekwam. Nu wordt aangekondigd, dat het stuk in 't Fransch, in 't Duitsch en in 't Engelsch vertaald wordt; in 't Fransch door M. Gustave Lageye, die ook den Franschen tekst van Herbergprinses en de Bruid der Zee leverde. De uitgever Cranz zou den eigendom der opera verworven hebben. De Boeck, de toondichter van Theroigne de Mericourt en Winternachtsdroom heeft een nieuwe opera, den Koning der Dwergen, tekst van Pol De Mont, voltooid, welke nog op de uitvoering wacht. Heeft Antwerpen zijn Vlaamsch Muziekconservatorium, uit het conservatorium van de tweetalige, toch overwegend Vlaamsche Hoofdstad van België, is alle onderwijs in of door het Nederlandsch gebannen. De Vlamingen van Brussel hebben een organisme in 't leven geroepen, dat eenigszins de bestaande leemte zal aanvullen. We bedoelen het Kunstverbond, dat op 29 October zijn openingszitting hield. In het Kunstverbond zal pianoles gegeven worden door Ten Cate en Wilford, zangles voor dames door Mej. Denekamp, voor heeren door F. T'Sjoen, cello door Backaert, harmonieleer door Paul Gilson, tooneelschool door Hendrikx en Harms, alles belangeloos. De stuwkrachten tot deze beweging zijn F. T'Sjoen en A. Wilford. Het is in de verfranschte Hoofdstad, waar vanwege de stedelijke regeering geen steun te wachten is, een lastige onderneming, te eervoller voor de inrichters, wanneer ze lukt. In de Hoofdstad, zal, zooals men weet, het volgende jaar het 29e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres gehouden worden. Reeds is de commissie tot voorbereiding en tot inrichting van het Congres in een eerste Algemeene Vergadering der Brusselsche Vlamingen samengesteld uit de Heeren: De Hoon, Advocaat-Generaal bij het Beroepshof, Van der Linden, Volksvertegenwoordiger, Th. Coopman, ambtenaar aan het Ministerie van Spoorwegen en Coremans, ambtenaar aan dat van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, en Mr. Thelen, advocaat, aan den arbeid getogen. De Heer Coopman heeft een ontwerp tot inrichting, tot regeling der werkzaamheden en der plechtigheden en feestelijkheden waarmede deze congressen gepaard gaan, opgemaakt, alsmede een begrooting van middelen en uitgaven. Begin December zou een nieuwe Algemeene Vergadering gehouden worden, waarin een vaste Congres-Commissie, de ondercomiteiten en een bepaald Congres-plan zou samengesteld worden. Uit de beweging ten voordeele van het Wetsvoorstel Coremans is mede te deelen, dat de Propaganda-afdeeling ‘Het Vrije Woord’ van den Nederduitschen Bond te Antwerpen een vergadering hield, waarin ze zich verklaarde voor Coremans' Wetsvoorstel en voor geen ander en alweer eens, voor de zooveelste maal, besloot aan te dringen bij de Antwerpsche Volksvertegenwoordigers, dat ze van hunnen invloed gebruik zouden maken opdat het Wetsvoorstel in de Kamer zou besproken en nog aangenomen worden... vóór Nieuwjaar. Een Landdag door den Vlaamschen Volksraad voor het Wetsvoorstel te Antwerpen te beleggen is ophanden. Op een katholieken Vlaamschen Gouwdag te Roeselare gehouden, waar hij zelf niet kon aanwezig zijn, werd van den Volksvertegenwoordiger J. Delbeke een brief voorgelezen, waarin hij nadrukkelijk verklaarde, dat ‘hij met alle rechtgeaarde Vlamingen wil, dat het middelbaar Onderwijs in Vlaanderen vervlaamscht worde. Daarom zal hij in de Kamer van Volksvertegenwoordigers niet alleen voor het daartoe strekkend wetsvoorstel stemmen, maar hij zal het ook krachtig verdedigen’. Mooi zoo. Maar we krijgen nu sedert jaren van alle zijden de plechtigste verzekeringen, dat men het allerbest meent. Wanneer zal dat allerbest meenen nu eindelijk eens verkrijgen, dat de zaak vóór de Kamer komt? Uit de documenten uitgegeven door de Kamer van Volksvertegenwoordigers over den zittijd 1904-05 bleek dat het ‘Wetsvoorstel tot aanvulling van art. 1 der Wet van 27 September 1835 op het hooger onderwijs’ (d.i. een wetsvoorstel strekkende tot vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool) moet beschouwd worden als ongedaan omdat de indieners verwaarloosd hadden binnen de maand de memorie van toelichting, vereischt door het artikel 47 van het reglement, op het bureel der Kamer neer te leggen! Dat is dus opnieuw te doen. Ondertusschen is het van belang, wanneer een woord, met gezag omkleed, ten gunste van bedoelde vervlaamsching gesproken wordt. Dat woord werd {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} gesproken in een vergadering van den Onderrichtsbond te Brussel door den Heer Karel Buls, oud-burgemeester van Brussel, die zich onbewimpeld ten voordeele er van verklaarde. Een dergelijk gezaghebbend woord, waar ook gesproken, kan nooit nalaten zijn invloed te oefenen om de gedachte der vervlaamsching te doen aanvaarden. Het Willems-Fonds hield op 29 October zijn Algemeene Vergadering. Daar wij ons in den bloei van alle Vlaamschgezinde vereenigingen behooren te verheugen zal het met genoegen vernomen worden, dat het ledental nu goed aan 't stijgen is. Belangwekkend is wat het verslag mededeelt omtrent de rondreizende bibliotheken nu door het Willems-Fonds ten getale van 12 ingericht. ‘De talrijke aanvragen, die van alle kanten van het Vlaamsche land toekomen en het klaarste bewijs leveren dat er wezenlijk behoefte aan zulk een instelling bestond, doen voorzien dat het Bestuur in het volgende dienstjaar middelen zal moeten beramen om aan de rondreizende volksbibliotheken een nog veel grootere uitbreiding te geven.’ Wat is eene rondreizende bibliotheek? Wel, het verslag zegt het ons: ‘Ieder van onze bibliotheken bestaat uit een vijf en dertigtal boekdeelen, waarvan de meeste twee of drie werken bevatten. Met het doel om den lust naar wetenschappelijke lectuur te ontwikkelen is zooveel mogelijk telkens bij een roman een werk over natuurwetenschap, landbouw, gezondheidsleer, enz. ingebonden. ‘De bibliotheek wordt voor een onbepaalden tijd in bewaring gegeven aan een vertrouwden persoon die het uitleenen van de boeken op zich wil nemen. Zoodra het blijkt, dat zij haar dienst heeft gedaan, zendt de boekbewaarder ze terug aan het secretariaat van het Algemeen Bestuur en voegt er een omstandig verslag bij, dat al zulke inlichtingen bevat, die in het toekomende het Bestuur kunnen leiden bij de samenstelling van nieuwe bibliotheken of kunnen strekken tot verbetering van zijn werk. De teruggekeerde bibliotheek wordt dan door een andere vervangen.’ Wat de bestendige volksbibliotheken betreft, er zijn er 46 gesticht, die onderhouden worden door 30 Afdeelingen. Onze Takken. Antwerpen. Nadat onze Tak aan de Antwerpsche vrouwen en meisjes de gelegenheid verschafte tal van degelijke en zoetluidende liedjes aan te leeren, wil hij ook zijn zorgen wijden aan het sterke geslacht. Van 8 November a.s. af zullen onze volksjongens Vlaamsche deuntjes kunnen leeren. De Heeren J.J.B. Schrey en J. Benoit, de sympathieke leiders van de Liederavonden voor Vrouwen, stellen zich evenals vroeger belangeloos ten dienste van onzen Tak. Om onregelmatigheden te voorkomen, die den natuurlijken gang der zaken zouden kunnen belemmeren, zullen de ‘Liederavonden voor het Volk’ als een afdeeling van onzen Tak aangezien worden met een afzonderlijk bestuur, dat in den loop van de maand November zal verkozen worden. Zoo ook is de Leestafel een zelfstandige afdeeling, die over een paar weken in volle werking zal treden. Tot Nieuwjaar maken de volgende Heeren voorloopig deel uit van het Bestuur: Lod. Baekelmans, Voorzitter; Karel Van den Oever, Secretaris; Frans van Laar, penningmeester; Aug. Bossaerts, boekbewaarder; Goris Thees; Arthur de Vos, afgevaardigde van het Alg. Bestuur. Reeds werden er 70 onlangs verschenen werken aangekocht van den meest uiteenloopenden aard om iedereen in de mate van de mogelijkheid te bevredigen. Op voorstel van den Heer Frans van Laer (Sic) zal onze Tak zich beijveren om in onze stad aan uithangborden, die in gebrekkige taal gesteld zouden zijn, de vereischte verbeteringen te doen toebrengen en om onze neringdoeners aan te zetten Fransche opschriften door Nederlandsche te vervangen. Een commissie zal binnen kort met dat doel worden aangesteld. Aalst. Letterkundige Afdeeling. De werkzaamheden werden ingeleid met eene bespreking van Multatuli's Kapel door den Heer Meert, bij vraag en antwoord, waarbij de leden volgden op den overgedrukten tekst. Zaterdag 28 October behandelde de Heer A. Brijs de Vereenvoudigde Spelling. Het onderwijzend personeel der stad was tot deze voordracht - zoo belangrijk voor het onderwijs - uitgenoodigd. Doch... treurig: niemand opgekomen. Wel onderwijzers uit buitengemeenten, als b.v. Meire, die dan te 11 u. van den avond nog te voet huiswaarts moesten keeren. Eere aan zooveel toewijding! Deze bespreking zal aanleiding geven tot een gedachtenwisseling in een volgende vergadering. De Heer A. Suijs, onderwijzer te Meire, zal Vereenvoudiging bestrijden. Door de Afdeeling zelf werd op 5 November een avond gewijd aan de herdenking van Ledeganck's geboorte in 1905. De Heer H. Meert sprak over den dichter en zijn werk; vooral zijn beteekenis in verband met de herleving van zelfstandigheidsgevoel bij het Vlaamsche Volk. Gedichten werden voorgedragen door de kleine Van Herrewegh, Mejuffers Van Gaver, Wellekens, de H.H. Defenfe, Brijs, Moens, Van Holder. Twee liederen van Ledeganck werden gezongen door Mevr. Van Kerckhoven, begeleid door Mej. B. Reyniers. Een avond die een weldadigen indruk zal nalaten. Thienen. In deze stad werd een nieuwen Tak opgericht, die zijn werkzaamheden aanving met den bekenden Benoit-avond door Hullebroeck en De Vos. Veel bijval. We hopen meer over deze Afdeeling te kunnen meedeelen. Gent. Letterkundige Afdeeling. De vergaderingen der afdeeling werden geopend door Prof. Vercoullie met een leerzame voordracht over de Waarde van onze Moedertaal. Uitgaande van het woord van Prof. Verdam, dat het Nederlandsch {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} goed genoeg is voor Nederlanders, toonde hij aan, dat onze taal volkomen op de hoogte is van den trap van beschaving, waarop het Nederlandsche Volk staat; dat ze voor geen andere cultuurtaal onderdoet aan rijkdom van woordenschat, aan rijkdom van klank, en dat ze door hare helderheid hooger staat dan sommige groote talen, het Duitsch bijvoorbeeld. Maandag, 30 October toonde Dr. Lod. de Raet, de bekende Brusselsche ingenieur, beambte aan het Ministerie van Arbeid en Nijverheid, ons in zijne lezing over De Vlaamsche Zeebedrijven, eerst hoe verbetering in productiewijze, in ons landbouw-, nijverheids-, beroeps- en handelsonderwijs, en in de inrichting van onzen handel, België en vooral ons Vlaamsche Volk zou behoeden tegen ondergang, het beter, rijker en gelukkiger zou maken Hij wees op den plicht, dien de Vlaamsche Beweging, welke eene sociale beweging is, langs dien weg te vervullen vindt. De uitbreiding van onzen handel hangt nauw samen met onze zee-visscherij; deze immers kweekt de goede manschappen, die onze zoo noodige koopvaardijvloot niet zou kunnen ontberen; zij verdient bovendien de aandacht der regeering als broodwinning voor de kustbewoners en omdat zij onze bevolking een begeerd, krachtig en gezond voedsel levert. Onze naburen doen alles voor hunne kustvisscherij en zien ze bloeien, maar België's regeering verwaarloost ze, behandelt de visschers als paria's in de wetgeving en ziet dan ook den invoer van visch uit andere landen stijgen tot millioenen franken 's jaars, terwijl eigen kustvisscherij kwijnt. Wat daaraan te doen? Nederland's voorbeeld volgend, een college voor de zeevisscherij stichten, dat tot voorlichting moet dienen aan een bijzonderen dienst voor de visscherij, in de ministeries op te richten. Oostende. De openingszitting alhoewel niet talrijk bijgewoond was toch zeer belangwekkend. Talrijke voorstellen en propagandamiddelen werden ter tafel gelegd; de werkzaamheden der hoogeschooluitbreiding vastgesteld, gezellige avonden werden ingericht en voorloopige maatregelen genomen voor een Waelput-concert. Er werd ook overgegaan tot het stichten van eene Letterkundige Afdeeling. Met algemeene stemmen werd besloten de leeskringen der meisjesscholen geldelijk te ondersteunen als blijk van aanmoediging. Het uittredend bureel werd met algemeene stemmen herkozen: De H.H. Dr. Van Oye, voorzitter, Dr. Pleyn, ondervoorzitter, Verbrugge, schrijver, Verschelde, schatbewaarder, Mevr. De Cloedt en Mevr. Sacré, benevens de H.H. advocaat Baals, Everaerts, Van Mullem en Dr. Lefèvre, bestuursleden. Dr. Lefèvre werd herkozen als afgevaardigde bij het Hoofdbestuur. Eindelijk werd nog besloten een meer geschikt lokaal te zoeken en er een leestafel in te richten. Alles doet voorzien dat het bestuur dezen winter aangename en tevens leerrijke avonden aan zijne leden zal aanbieden. Laat ons hopen dat ze wat drukker zullen bezocht worden dan verleden jaar. Boeken voor de Vlaamsche Bibliotheken in het Walenland. - Schitterend werd onze oproeping hiervoor niet beantwoord. In dank mochten we boeken ontvangen van de H,H. Basse, Van Hauwaert, Wasteels. Oost-Indië Een botsing. De Javabode, de mogelijkheid van de al of niet toelating van inlanders op de Europeesche scholen in Indië besprekende zegt ten slotte: ‘Is het in den grond niet treurig, dat een vereeniging als het A.N.V. de regeering moet verzoeken om de inlanders zooveel mogelijk van de Europeesche scholen te weren?’ Sinjo Frans 1), de noodzakelijkheid betoogende van het oprichten van onderwijs- en opvoedgestichten voor verwaarloosde Indo-kinderen, schrijft: ‘En wat het kosten zal? In alle gevallen niet zooveel als wat geestdrijvers denken uit te trekken aan scholen voor inlanders, die voorloopig zulke onpractische geleerdheid en vooral de Hollandsche taal nog niet noodig hebben.’ Ook hier dus tegenstrijdige meeningen. De Javabode slaakt bovenstaande verzuchting, naar aanleiding van het verzoek door het Groepsbestuur in Indië, gericht tot de Regeering, om bij toelating van inlanders tot de openbare Europ. lagere scholen, de eischen omtrent de kennis van 't Nederlandsch streng toe te passen 2), waardoor de stroom van inlanders naar die scholen gestuit zal worden. Zij betreurt dit hoewel zij de noodzakelijkheid van den stap door het Groepsbestuur gedaan, erkent, maar vraagt: ‘Wie doet er nu ook eens wat voor de inlanders, die om Hollandsch vragen?’ Sinjo Frans strijdt voor de behoeften, voor de toekomst, van die talrijke Indo's, die door gebrek aan opvoeding en ontwikkeling tot blijvende armoede veroordeeld, naar het anarchisme gedreven worden; met schrille kleuren schildert hij hun achterlijken, ja ellendigen toestand, hij pleit voor het oprichten van opvoedingshuizen en armenscholen, bespreekt de plannen van den Indischen Bond om over te gaan tot oprichting van een Landbouwdorp, in verband met een regeeringsbesluit van Maart 1903, waardoor aan minvermogende Europeanen gronden in erfpacht kunnen worden afgestaan; klaagt er over, dat o.a. door te geringe bekendmaking, door te groote angstvalligheid in de toelating, zoo weinigen nog van die mildere regeeringsbepalingen hebben gebruik gemaakt en hoopt dat door de plannen van den Indischen Bond nu meer zal worden uitgewerkt, waartoe hij ook eenige practische wenken geeft. Hij spoort tevens de Indo's aan de {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} handen uit de mouwen te steken, en wijst hen op hunne tekortkomingen. Sinjo Frans, wiens opstel, - als komende uit de pen van een Indo, die de belangen en nooden zijner stamgenooten bij uitstek schijnt te kennen - tenvolle de aandacht verdient, zegt ten slotte: ‘wanneer niets gedaan wordt om door goede opvoeding het gehalte der Indo-kinderen te verbeteren, wanneer èn in geschriften èn door ingrijpen van den Staat niet aanhoudend gehamerd wordt op 't aanbeeld: het gehalte der Indo's moet door opvoeding worden verhoogd, zal ten eeuwigen dage het pauper vraagstuk een vraagstuk blijven’. Beider beroep op steun is niet alleen natuurlijk, maar zal ernstig in overweging moeten genomen worden, want zonder hulp zullen noch de Indo's tot een dragelijk bestaan, noch de inlanders, die zich willen ontwikkelen, tot goede Nederlandsche worden gemaakt, de eenen zullen geheel verinlandschen, de anderen zullen naar een opvoeding op Engelsche leest gedreven worden. En indien de laatsten bevoordeeld worden boven de eersten kan een botsing haast niet uitblijven. Het Groepsbestuur schijnt als beginsel te hebben aangenomen dat de Nederlanders der koloniën moeten voorgaan, dat het beter is te helpen zorgen, dat deze den staat van Nederlander niet verliezen, dan te trachten anderen, die het nog niet zijn Nederlander te maken. Dit beginsel is te billijken, maar zoolang het A.N.V. niet over ruimer middelen kan beschikken, kan het zelf voor de Indo's al heel weinig doen. De hoop moet dan ook gevestigd blijven op den steun der Regeering. Waar de heer Fock als Kamerlid, in de vergadering van 25 November 1903, met nadruk op het verleenen van subsidie voor de voorbereidende scholen aandrong mag de verwachting worden uitgesproken, dat hij als minister die subsidie, of op andere wijze steun zal verleenen. Hoe langer hoe dringender wordt de eisch tot staatshulp. Indië verkeert in dit opzicht in een uitzonderingstoestand; waar vele kinderen, door de nu eenmaal bestaande omstandigheden, door geen of zeer onvoldoende kennis van Nederlandsch, van het onderwijs op een openbare school verstoken blijven of daarvan weinig nut trekken - het peil van het onderwijs zelf omlaag houden - zal die toestand steeds verergeren; het aantal ongeschikten vermeerdert gestadig. Goed, en allerwege gegeven, voorbereidend onderwijs zal in de eerste plaats verbetering aanbrengen, en wanneer dit er eenmaal is, zullen de leergierige inlanders daarvan kunnen en moeten gebruik maken. Naar een stem als van Sinjo Frans, gesteund door den Indischen Bond, moet geluisterd worden. Te lang is de zaak op haar beloop gelaten. Een der beste middelen om de beginselen van het A.N.V. te verbreiden is LEDEN WERVEN. Boekbespreking. De toekomst van Zuid-Afrika. Paul Samassa, Das neue Süd-Afrika; Berlin, C.A. Schwetschke u. Sohn, 1905. De belangstelling in Zuid-Afrikaansche zaken is tegenwoordig niet zoo groot, dat het nog geraden schijnt een dik boek daarover uit te geven, tenzij het iets bizonders is. En dat is het boek van Paul Samassa over ‘het nieuwe Zuid-Afrika’ ongetwijfeld. Dat blijkt reeds hieruit, dat men de 416 bladzijden van het boek zonder spoor van verveling kan lezen. Zoo ging het althans ons. Men merkt al spoedig, dat men met iemand te doen heeft die terdege van de vraagstukken van Zuid-Afrika op de hoogte is. Hier en daar moge de lezer op een onnauwkeurigheid stuiten; zoo, waar de schrijver de Engelschen in den oorlog Indische troepen tegen de Boeren laat gebruiken; waar hij, over de ontwapening der Basoeto's sprekende, blijkbaar een oude geschiedenis in den tegenwoordigen tijd verplaatst en bij de kerkelijke indeeling van Transvaal. Ook lijkt op een bizonder punt, dat nog ter sprake zal komen, zijn oordeel mank te gaan. Maar over het geheel heeft hij op de dingen een helderen blik. Hij is niet vurig Boersch-gezind, niet fel tegen de Engelschen, al staat hij met zijn genegenheid aan Boerenkant. Hij is een kalme beoordeelaar en acht de dingen als ze zijn. Deze eigenschappen maken, dat men zich bij de lezing veilig voelt en het degelijke betoog zonder vrees van tot verkeerde gevolgtrekkingen geleid te worden, volgen kan. En wat dan het aantrekkelijke van het boek verhoogt is, dat de schrijver gedurig zijn meening zegt over wat de toekomst van deze of gene zaak wezen zal, waarbij zijn bedachtzaamheid in het voorspellen en de redenen, waaruit hij zijn slotsom trekt, vertrouwen wekken, al zal men uit den aard niet altijd in zijn opvatting deelen. Over den rijken inhoud van het boek moeten wij natuurlijk kort zijn. Wat het over het ekonomische leven van Zuid-Afrika, vooral van Transvaal geeft - niet het minst belangrijke deel van het werk - ligt bovendien buiten ons kader. Ook zal iemand die b.v. bijgehouden heeft wat onze groote bladen gaandeweg van de gebeurtenissen en den toestand in Zuid-Afrika na den oorlog meegedeeld hebben er weinig nieuws uit leeren. De verdienste van het boek zal voor hem dan in de knappe samenvatting van de stof, in vele treffende opmerkingen en in het oordeel van den schrijver gelegen zijn. Samassa neemt aan, dat Zuid-Afrika zich geleidelijk, zonder schokken, ontwikkelen zal. Van een spoedig uitbreken van een opstand der Boeren gelooft hij niets. Wel heeft hij nu en dan gemerkt, dat de haat er bij de Afrikaanders diep inzit, maar {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} dan minder om de hoofdzaak, de verovering van de republieken; meer om de bizonderheden van de krijgsvoering der Engelschen, de concentratiekampen, de staat van beleg in de Kaapkolonie, al de plagerijen die er aan gepaard gingen, en zoo voorts. Ook weet hij, hoe 't de Boeren grieft, dat de regeering hun niet uitbetaalt waarop zij recht hebben, en kent hij hun ontevredenheid over het Engelsche bewind in al haar uitgebreidheid. Maar dat zij zich weer de ellende van een oorlog op den hals zouden halen, acht hij, onder een voorbehoud, buitengesloten. Er staat voor hun voormannen bij zoo'n hachelijke onderneming te veel op het spel, en de menigte, die niets te verliezen heeft, mist de organisatie om 't op eigen hand te wagen. Bovendien hebben de voormannen het volk voldoende in bedwang. Het voorbehoud, dat Samassa maakt, is dat Engeland niet te zeer talmt met de oude republieken volkomen zelfstandig bestuur te verleenen. Wacht het daarmede te lang, dan is er kans, dat Zuid-Afrika den band met Engeland doorsnijdt. En dan zal Engeland niet alleen de Afrikaanders tegenover zich krijgen, maar ook een aanmerkelijk deel van de Engelsche bevolking. Want meer en meer gaan beide elementen inzien, dat zij gemeenschappelijke belangen hebben. Dit blijkt nu reeds in Transvaal in het samengaan van de Boeren met de Engelsche partij, die dadelijk verantwoordelijk bestuur ingevoerd wil hebben, en met de Engelsche werklieden. En het is best mogelijk, dat op een gegeven oogenblik ook de Randmagnaten er hun heil in zullen zien, zich van de Engelsche regeering af te keeren. In de Kaapkolonie gaan in de Zuid-Afrikaansche partij ook reeds de Hollandsche Afrikaanders met de Engelschen samen; in den Vrijstaat eenzelfde verschijnsel. Zich zelf regeeren zal Zuid-Afrika in elk geval; van Engeland hangt het af of dat al dan niet onder de Engelsche vlag zal wezen. Is het verstandig dan heeft het in de hand om Zuid-Afrika voor het Britsche Rijk te behouden. Onafhankelijk daarvan zullen de Engelschen er een overheerschende rol blijven spelen. In de Kaapkolonie is van 1891 tot 1904 de verhouding van de Hollandsche Afrikaanders tot de overige blanke bevolking achteruitgegaan van 60.7 tot 51.2 op de honderd. En in mindere of meerdere mate is dat ook in Vrijstaat en Transvaal zoo gegaan. De Engelsche instrooming houdt aan, en zij zal toenemen, wanneer de slechte tijd van handel en bedrijf voorbij is. Daarbij is de tijd nog niet in zicht, dat de goudmijnen op den Rand uitgeput zijn, waarna een groot deel der nieuwe bevolking weer weg zou gaan. Samassa heeft bezadigde vakmannen gesproken, die het gouddelven op den Rand zeker nog een eeuw zien voortduren. En wie weet of er dan elders in Transvaal - men noemt Zoutpansberg - geen nieuwe goudvelden ontdekt zijn. In elk geval is de bodem van Zuid-Afrika nog onmetelijk rijk aan andere delfstoffen, koper, tin, ijzer, steenkolen, diamanten. De nijverheid heeft dus nog een groote toekomst en zoo is er voorshands ruimte voor een talrijke bevolking van Engelschen en andere blanken. De Afrikaanders zullen er dus in moeten berusten, in Zuid-Afrika de bescheidener rol van een minderheid te vervullen. Maar zij zullen toch altijd een aanmerkelijk deel der bevolking uitmaken en invloed behouden, vooreerst omdat het land niet geschikt is voor een dichte bevolking; daarom zal de instrooming van landverhuizers binnen zekere perken blijven. Vervolgens zijn de Afrikaanders een vruchtbaar ras, al zal de geboorte afnemen bij die in de steden komen te wonen. En eindelijk blijven de Afrikaanders over 't gehee