Onze Taal. Jaargang 63 logo_onze_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Onze Taal. Jaargang 63 uit 1994. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd. p. 117: de tabel op deze pagina is te breed om in deze digitale versie in zijn geheel te kunnen worden weergegeven. Daarom is deze tabel hier in delen onder elkaar geplaatst. _taa014199401_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl eigen exemplaar DBNL Onze Taal. Jaargang 63. Genootschap Onze Taal, Den Haag 1994 Wijze van coderen: standaard Nederlands Onze Taal. Jaargang 63 Onze Taal. Jaargang 63 2019-06-03 AB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Onze Taal. Jaargang 63. Genootschap Onze Taal, Den Haag 1994 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199401_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana in dit nummer o.a. DE MAGISCHE KRACHT VAN TAAL Voor de klankschouwer bestaat er geen toeval VANDERHAEGENS EENZAME STRIJD VOOR HET VLAAMS SPRAAK IN HET SOCIALE VERKEER Over toenaderen en afstand houden met vocale middelen DE VERENIGDE STATEN HEBBEN/HEEFT? BALKBEUGEL, KNABBELSCHAAR, TIRFORTAKEL Welke gereedschapstermen bereiken het woordenboek? UITSPRAAK IN HET NIEUWE GROENE BOEKJE maandblad van het genootschap onze taal 1 63ste jaargang • januari 1994 {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen.’ Het maandblad Onze Taal (oplage 40.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema mevr. mr. M.A. Rümke prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Wim Daniëls, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Jacques Klöters, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar; buiten deze landen f 43,- per jaar. Bij groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Koningsstraat 192, B 1000 Brussel. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/322.2231523 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 1 januari 1994 3 Peter Burger De magische kracht van taal Waarom heet een kat kat? Het zal de meeste mensen een zorg zijn, maar niet iedereen kan zoveel toeval verdragen 5 Gerard Roelofs Pinkstertaal De pinkstergemeente spreekt een eigen taal 10 A.P.A. Broeders Sprekerstypering Waaraan herken je een geïmiteerde stem en hoe kun je mensen op grond van spraakeigenschappen typeren? 12 Peter Burger In Vlaanderen Vlaams! Een interview met Charles Vanderhaegen, eenzaam pleitbezorger van de Vlaamse taal, over het eigene van die taal 16 Marcel Lemmens Letterlijk en figuurlijk letterlijk genomen Een aanvaardbare betekenisverschuiving? 18 Marianne Overspel Van grijs naar groen [3] Het nieuwe Groene Boekje zal ook de uitspraak bevatten; welke problemen hangen daarmee samen? 20 Tom Boves Spraak in het sociale verkeer De taalaccommodatietheorie: over de vocale trucjes waarmee je de gesprekspartner op afstand houdt of juist toenadert • EN VERDER 11 Onze-Taalprijs 14 Op de apenrots 21 Streepzuurtje 22 De herkomst van ouwehoeren VASTE RUBRIEKEN EN SERIES 6 Reacties: in tegenstelling tot jou; groet én hoogachting; Duden bijvoorbeeld; Bram Peperklip; afbreken 8 Afkokers: dinosauriërs; zinnen met een vlekje; vrouwenlogica; labyrintisch perspectief 9 Vraag en antwoord: de NS heeft of hebben; cao's of cao-en? 15 Van kaartenbak tot Koenen [3]: doe-het-zelven 19 Taalcuriosa: eufoniemen 22 Jargon en slang [2] 23 Gedicht voor Onze Taal: Dolfijnen 23 Het taaladvies van... Simon Vinkenoog 24 Van woord tot woord: tussen friemelen en fröbelen 25 Jouw Taal: de vergadervrouw; Tukkerdam; tweetalige opvoeding; geheimtaal 26 Inzicht: over nieuwe boeken 28 Ruggespraak {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} De magische kracht van de taal Peter Burger De schimpscheuten van de Schorpioen en het joviale karakter van Jupiter. Astrologische taalkunde, of: waarom er in taal geen toeval bestaat. De wereld is groot en vol. Dat is het probleem, en de belangrijkste oplossing is de taal. Omdat we met evenveel woorden als dingen niets zouden opschieten, hebben we afgesproken om verschillende dingen dezelfde naam te geven. Alles wat snorharen heeft en vier poten, en bovendien miauwt, heet kat. Daardoor zijn er minder woorden dan dingen, terwijl toch overal een woord voor is. Dat scheelt, daar wordt de wereld minder vol van. Taal bedwingt de chaos. Maar taal heeft een nadeel: taal is zelf ook een beetje chaotisch. Waarom heet een kat kat en een hond hond? Het zal de meeste mensen een zorg zijn, maar niet iedereen kan zoveel toeval verdragen. Vandaar dat er van tijd tot tijd iemand opstaat om het Meesterplan te onthullen dat schuilgaat achter al die ogenschijnlijke willekeur. Geen taalkundige. Taalkundigen praten al bijna honderd jaar hun grote voorbeeld Ferdinand de Saussure na, die beweerde dat de verhouding tussen het teken (de klanken k-a-t) en de betekenis (‘kat’) arbitrair is. Nee, wie wil weten hoe het er in de taal werkelijk toegaat, moet zijn licht opsteken bij iemand als Lena de Beer, de schrijfster van Magie van de Taal (1914). 1914 lijkt lang geleden, maar de denkbeelden van De Beer zijn exemplarisch voor een visie op taal die nog steeds springlevend is. In mildere vormen overvalt de gewaarwording ons allemaal wel eens: dat Absalom bijna gelijkluidend is met kapsalon, vergeefse met Geneefse wapenakkoorden, en dat - zoals een Onze-Taallezer ontdekte - ‘de kip met de gouden eieren slachten’ uit precies dezelfde letters bestaat als ‘geheime code dekt duistere plannen’ - dat kan toch geen toeval zijn? ● Openbaring Wie was Lena de Beer? Alles wat ik van haar weet, staat in het voorwoord bij de heruitgave van haar boekje (1980): Lena C. de Beer was astrologe, oprichtster van de Haagse Boekhandel Synthese en bibliothecaresse van de Theosofische Vereniging in Den Haag. Ze was een ‘van de vele, onbekend gebleven, erudiete, spirituele vrouwen, aan wier arbeid het esoterisch leven in Nederland onnoemelijk veel te danken heeft gehad’. Dat schrijft de uitgever, die ook hoopt dat haar verhaal de ‘meer materialistische suffragettes van vandaag tot bespiegeling zal brengen’. Lena de Beer streed niet voor gelijke rechten en sociale zekerheid, maar voor een hoger soort zekerheid. Ze verzette zich al sterrenwichelend tegen het ongewisse van het bestaan en ging ook het taalkundige toeval te lijf. Doordat ze Nederlands gestudeerd had, wist ze hoe klanken in de loop der eeuwen kunnen veranderen, en kende ze voorouders van Nederlandse woorden in het Oud-Germaans, het Gotisch en het Sanskriet. Maar pas toen ze die wetenschappelijke ballast liet vallen, bereikte ze ongekende hoogten. In een flits werd haar het wezen van de taal geopenbaard, ‘eens op een nacht geheel onverwacht, toen ik elk woord dat ik dacht [ze ging er spontaan van rijmen] of uitsprak zo totaal doorvoelde, dat mij de betekenis van elk van hen als het ware uit hun samenstellende letters duidelijk werd.’ In die nacht, ‘toen iedere zegening en iedere vervloeking elke vezel doortrilde’, onderging ze de magische kracht van de taal. Teruggekeerd van haar hallucinerende reis door het alfabet kon ze de thuisblijvers vertellen hoe mooi alles met alles samenhangt. Zo correspondeert de klank f met de toon fa, de kleur groen, de planeet Saturnus en het getal 16. Dat is de kosmos volgens Lena de Beer: geen ijzig, leeg en donker heelal, bestierd door een dobbelende God, maar een universum waarin zelfs het kleinste deeltje gloeit met betekenis, waarin de muziek der sferen klinkt en de planeten als genummerde en gekleurde snookerballen hun perfecte banen beschrijven, gespeeld door een onfeilbare Meesterhand. In Magie van de Taal schetst De Beer het karakter van elke klank in zinnen die zichzelf illustreren. Nu eens klinkt ze als een orakel (Uranus ‘zweemt zowel naar het zwervend zwalken als naar de zwartste zwendel’), dan weer als een stripverhaal zonder tekeningen (‘Wip! hip! tingeling! rinkeldekink!’). Een van de langste lijsten is die met scheldwoorden, ‘de schimpscheuten en schelle schichten van de scheldende skeptische Schorpioen: schelm, schooier, schurk, schoelje, schavuit, schobbejak, schorem, schorriemorrie, scharminkel, schoft, schalk, schuim, schurft, schuit, schavot, schim, schil, schel [...]’. En zo schettert ze nog een tijdje voort. ‘Wee de ongelukkige die zo'n stortvloed over zich heen krijgt!’ Het gekke van Hermes ‘Hè!’ wekt het besef van teleurstelling en de ellendige hebbelijkheden, het gekke van Hermes: krenken, kwetsen, kwellen, tergen, werpen, kletsen, kwekken, kwetteren, schetteren, kletteren, scherp, reng! klets! weg! De ij wijst feitelijk op eigenschappen van de krijgsgod: strijd, krijg, krijsen, krijten, rijten, slijpen, slijten, splijten, bijten, grijpen, grijnzen, ijzen, nijpen, lijden, wijken, rijden, prijken, prijzen, rijk, vrij, wijn, bijl, spijt, nijd, pijnlijk, ijzer, azijn, venijn. ● Oertaal Soms klopt het niet. Schoon is een lelijk woord, lelijk een schoon woord. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Geluk klinkt ongelukkig en ook ‘lood en boos toveren nooit de zin der woorden voor ogen: ze moesten de doffe, korte o-klank hebben.’ Geen nood: woorden die niet passen, worden ongeldig verklaard. ‘De f is een echte fuur-letter, waaruit al bijna meteen volgt, dat het woord vuur fout is - ook door de uu.’ De regel is goed, de taal ligt dwars. Lena de Beer weet ook hoe dat komt. In den beginne was er één oertaal, het Senzar, maar dat is uiteengevallen in een veelheid van talen die stuk voor stuk minder volmaakt zijn, elk grover en stroever van klank dan haar voorganger. Vergelijk het zoetgevooisde Nederlands van de middeleeuwen maar met zijn hedendaagse nakomeling, zegt Lena de Beer: is mien huus niet veel mooier dan mijn huis? Door dat gestage verval is de lijst met scheldwoorden ook zo lang: de onaangename betekenissen zijn gaan overheersen. Gelukkig is de tijd waarin alle mensen één taal spraken niet alleen een nostalgische droom, maar ook een troostrijk toekomstvisioen. Uiteindelijk zal de harmonie weer hersteld worden, zij het na heel wat nachtjes slapen, in ‘het Zevende Wortelras’, een hogere trap van het mensdom, die onder andere in de antroposofische rassentheorieën van Rudolf Steiner voorspeld wordt. Maar ook voor het zover is, kunnen we ons koesteren in de magische kracht van de Nederlandse taal. ● Brokkelige, gele stem Voor Lena de Beer is de f groen en de g goudgeel: een alfabet van neonletters. Als klankzieneres is De Beer geen unicum. Ze herkende zelf gelijkgestemde zielen in de Tachtigers, die ook graag een klankschilderijtje mochten maken en ‘het oranje-hel geblaf van een hond’ hoorden of ‘het bruine geluid’ van een tram die over de rails schuurt. Synesthesie noemen letterkundigen die stijlfiguur. Overeenstemming is onder synesthesisten vaak ver te zoeken. Schrijft Lena de Beer de k een kwaad karakter toe, Jacques Klöters huldigde in Onze Taal (mei 1993) de k als de komische klank bij uitstek. Kaketoe, kakkerlak en piccalilly zijn volgens Klöters veel leuker dan papegaai, huismijt en mayonaise. Allemaal vanwege die k. Renate Rubinstein wist: ‘I, zeker een herhaalde i, zoals bijvoorbeeld in Tipi (mijn kat), is een stralend groenblauw, niet te donker, meer een lichtblauwe hemel boven een groen weiland.’ Maar Rimbaud zag de i in zijn beroemde sonnet over de klinkers (‘A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu’) als het purper van het bloed dat tbc-lijders opgeven, en voor Nabokov - niet alleen een groot estheet, maar ook een groot synestheet - was de i geel. De meeste artistieke en pathologische klankschouwers beleefden hun talent als een onschuldig extraatje of een eigenaardige aandoening, als een bron van genot of van ongemak. Maar anders dan Lena de Beer maakten ze er geen systeem van. Lena de ‘Alles wat we hebben zijn taalspelletjes, maar over de werkelijkheid zeggen ze niets, en iets anders is er niet.’ Beer - en met haar de Rudolf Steiners en Mellie Uylderts - kan geen genoegen nemen met een persoonlijke waarheid. In Magie van de Taal bezwijkt de ervaring van die ene nacht onder het gewicht van alles wat De Beer erbovenop stapelt. De Kabbala. De schepping (in den beginne was immers het woord). De ‘grondtoon’ van sterren. Mantra's (De Beer viel in zwijm toen ze er onverwacht een hoorde uitspreken). De ‘49 Scheppende Krachten der Geheime Leer’ (die zo bekend, of juist geheim zijn dat De Beer er verder niets over zegt). De planeten. De toonladder. De extase is verschraald tot een traktaat, het visioen is een verhandeling geworden. ● Opperlands Het idee dat klanken geladen zijn met betekenis, is zo aantrekkelijk dat ook beroepsetymologen er wel eens voor vallen. Als het Nederlanders of Engelsen zijn, halen ze altijd hetzelfde voorbeeld uit de kast: ongunstige woorden die beginnen met sl-, zoals sloom, sloerie, slordig en slons. Maar betekenisvolle klankcombinaties zijn zeldzaam. Andere medeklinkerclusters leveren minder treffers op, en ook onder de sl-woorden zijn veel uitzonderingen te vinden, zoals slee, slank, sleutel en slikken. (Zie hierover de rubriek van Marlies Philippa, november 1991). Dat een klank ook andere gevoelens kan uitdrukken dan die uit de tabellen van De Beer, is te demonstreren door haar voorbeelden naast kunststukjes te leggen als de A-Saga, de E-Legende of de O-Sprook. Magie van de Taal herinnert aan het Opperlandse oeuvre van Komrij, van Kousbroek en van Battus, de Opperlandse afsplitsing van de meervoudige persoonlijkheid Hugo Brandt Corstius, en is er tegelijkertijd het tegengestelde van. Voor de Opperlandse rederijkers is de betekenis namelijk ondergeschikt aan de vorm. Zij zoeken geen diepere waarheden, maar proberen opdrachten op te lossen als: schrijf een tekst met als enige klinker de u, of: schrijf een zin die je ook van achteren naar voren kunt lezen. De gewichtloze woordkunst van de Opperlanders maakt een uitgesproken frivole indruk vergeleken met de bloedige ernst van iemand als Lena de Beer. Of is die lichtzinnigheid maar schijn? De passie voor systemen die Brandt Corstius en Kousbroek in hun taalspelletjes tentoonspreiden, zo zegt de laatste in een interview, komt voort uit de zekerheid dat zo'n systeem in de werkelijkheid juist ontbreekt. Kousbroek: ‘Alles wat we hebben zijn taalspelletjes, maar over de werkelijkheid zeggen ze niets, en iets anders is er niet.’ ● Oproep Lezers van Onze Taal, kent u klanken die sterk verbonden zijn met een kleur, een geur of een gevoel? Kent u woorden die niet anders hadden kunnen luiden of die juist volkomen verkeerd klinken? Schrijft u mij alstublieft over uw synesthetische ervaringen. Ik ben ook geïnteresseerd in occulte en filosofische stromingen met een geheel eigen opvatting over taal. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Pinkstertaal Gerard Roelofs - cultureel antropoloog, Amsterdam Jargon kenmerkt zich dikwijls door het gebruik van specifieke beeldspraken. Frappante voorbeelden hiervan zijn aan te treffen op religieus gebied. Rivalen in het geloof onderscheiden zich niet alleen van elkaar door een afwijkende geloofsleer, maar ook door verschillen in taalgebruik waarin ze hun geloof belijden. Religie is een terrein dat zich bij uitstek leent voor het gebruik van beeldspraken. Religieuze voorstellingen hebben betrekking op een werkelijkheid waarvan de waarheid niet vast te stellen valt. Deze is ‘verborgen’ en valt derhalve ook niet eenvoudig in taal uit te drukken. Toch willen gelovigen het ‘onbenoembare’ benoemen. Een stijlfiguur die zich hier goed voor leent, is de metafoor. De metafoor ligt ten grondslag aan de christelijke taal. In het vroege christendom overheerste de opvatting dat God enkel met behulp van analogieën te beschrijven valt, en deze idee heeft een onuitwisbaar stempel gedrukt op het christelijke woord. ● Als Gods stem Sinds het begin van de twintigste eeuw bestaan er binnen het christendom zogenoemde pinksterkerken. Deze grijpen terug op de beschrijving van het pinksterfeest in het Nieuwe Testament. Hier valt te lezen dat de Heilige Geest neerdaalde op de leerlingen van Jezus Christus, die na diens hemelvaart in gebed bijeenzaten. Geïnspireerd door de Heilige Geest begonnen zij ‘in vreemde talen’ te spreken (glossolalie) en verkondigden zij met verve Christus' boodschap. Tijdens hun bekeringswerk werden de apostelen gesteund door ‘wonderbare tekenen’: hiertoe in staat gesteld door de ‘gaven van de Heilige Geest’ genazen ze zieken, zagen ze visioenen en droomgezichten, en profeteerden ze. Pinkstergelovigen zijn ervan overtuigd dat deze beschrijving niet alleen een historische gebeurtenis vastlegt, maar dat de Heilige Geest, naast de Vader en de Zoon een van de drie goddelijke figuren, ook in onze tijd kan neerdalen op personen en daarbij een of meer van zijn geestesgaven over hen uitstort. Deze opvatting vormt de leidraad van hun bestaan. De taal van deze christenen is doordrongen van verwijzingen naar hun pinksterboodschap. Dat blijkt uit materiaal dat ik heb verzameld onder rooms-katholieke pinkstergelovigen in Nederland en België. Zij gebruiken de Heer loven en prijzen, bidden voor genezing en bevrijding, delen (het met elkaar uitwisselen van religieuze ervaringen), onderricht (de uitleg van een geestelijk thema onder inspiratie van de Heilige Geest) en profetie (God spreekt via een mens). Typische zegswijzen zijn verder het ontvangen van de gaven van de Heilige Geest, Gods boodschap voor de groep, het leven in de Geest, mijn relatie met de Heer en de leiding van de Heilige Geest. Uit de terminologie komt naar voren dat pinkstergelovigen God actief in de wereld zien staan. Zij ervaren Zijn leiding en aanwezigheid door middel van tekens. De werkzaamheid van de Heilige Geest maakt deze tekens manifest. Ze zijn talig van aard (ingevingen, glossolalie, profetieën), maar ook niet-talig (visioenen, dromen, enzovoort). Deze tekens verwijzen naar God. Iemand kan bijvoorbeeld zeggen: ‘Een stem in me zei dat ik de bijbel moest opslaan.’ In dit geval staat stem voor ‘God’. Andere voorbeelden van ‘pinkster-metonymie’: - ‘Ik werd overmand door de zachtheid van Zijn liefde.’ - ‘In mezelf vond ik de Heer, daar heeft Hij Zijn woning.’ - ‘Een warmtestraling doorstroomde mijn wervelkolom, het bewijs dat de Heer mij aanraakte en genas.’ - ‘In de kapel werd ik verwelkomd door een Aanwezigheid. Vooraan, boven het altaar, was er de Glimlach van God.’ - ‘Ik durf hopen dat dit het werk van de Heer zal zijn dat ik hier tracht te doen.’ - ‘Gods liefde was voelbaar aanwezig.’ - ‘Ik heb grote genezingen zien gebeuren. Het koninkrijk van God wordt zichtbaar gemaakt.’ ● Kenmerkende stijlfiguur Om aan hun religieuze ervaringen uitdrukking te geven, maken pinkstergelovigen veelvuldig gebruik van de stijlfiguur metonymie. In tegenstelling tot de metafoor, die betekenissen overdraagt van het ene naar het andere domein, creëert metonymie betekenis door verbanden te leggen tussen elementen uit één bepaald domein. Metonymie is bij uitstek geschikt om in specifieke zin de aandacht te vestigen op een zaak zonder deze bij naam te noemen. Een metonymische benoeming is ondubbelzinniger dan een metaforische en laat weinig ruimte voor meer dan één interpretatie. Pinkstergelovigen houden er onbetwistbare denkbeelden op na met betrekking tot de vraag wie God is en wat Hij allemaal vermag, anders zouden zij hun ervaringen niet in metonymische termen kunnen vatten. Het paradoxale van de pinkstertaal is dat zij de dubbele gelaagdheid (de abstracte betekenis onder de concrete betekenis) van de religieuze taal in twijfel trekt. De prominente aanwezigheid van metonymie heft de spanning op die er bestaat tussen de expliciete en de impliciete betekenis van de religieuze taal. Pinkstergelovi- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} gen neigen dan ook naar letterlijke interpretaties. Het expliciete niveau staat voor hen in een ondubbelzinnige relatie met het impliciete. De gekozen taal weerspiegelt voor hen de werkelijkheid ‘zoals die is’. Om binnen een pinkstergemeente volwaardig te kunnen functioneren is het voor iemand niet voldoende zich te identificeren met haar geestelijke uitgangspunten. De volgeling zal ook het pinksterjargon moeten beheersen om met de andere leden mee te kunnen praten. De bijzondere wijze waarop deze gelovigen hun opvattingen verwoorden, zegt niet alleen iets over de manier waarop zij omgaan met de in wezen paradoxale aard van de religieuze taal. Met hun taalgebruik meten zij zich tegelijkertijd een bepaalde religieuze identiteit aan en bakenen zij hun gemeenschap af van andere. Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ In tegenstelling tot jou Arie Sturm - Oldenburg (Duitsland) Volgens de Taaladviesdienst mag in een zin als ‘Ik lust graag kastanjes, in tegenstelling tot...’ op de plaats van de puntjes alleen de onderwerpsvorm (jij) staan en niet de voorwerpsvorm (jou) (Onze Taal, novembernummer). Argument voor deze opvatting is dat er in deze zin sprake is van een samentrekking. In het boek Zinsanalyse van P. van Bart en A. Sturm (Martinus Nijhoff, 1987) worden in het hoofdstuk ‘Zuinig met woorden’ de eisen besproken waaraan naar huidige taalkundige inzichten een samentrekking in het Nederlands moet voldoen. Eén daarvan staat bekend als de terugvindbaarheidseis, die inhoudt dat samengetrokken delen in identieke vorm terug te vinden moeten zijn in de zin. Bij ‘identieke vorm’ gaat het dan om identieke klankvorm, betekenis en zinsdeelfunctie. De Taaladviesdienst geeft tussen haakjes aan wat er in de zin waar het hier om gaat, samengetrokken zou zijn: ‘Ik lust graag kastanjes, in tegenstelling tot (het feit dat) jij (geen kastanjes lust)’. Het is duidelijk dat de zogenaamd samengetrokken delen het feit dat en geen helemaal niet terug te vinden zijn. Ergo, hier is geen sprake van samentrekking. Natuurlijk blijft hiermee onverlet dat we het gedeelte in tegenstelling tot jij/jou in de besproken zin interpreteren als ‘jij lust niet graag kastanjes’. Maar dat kan geen argument vormen voor de Taaladviesdienst. Dat zou pas het geval zijn als de regel zou gelden: elk zinsdeel dat gegeven zijn interpretatie een onderwerpsfunctie vervult, moet in de eerste naamval staan. Weliswaar wordt vaak gedacht dat die regel geldt, maar dat is niet zo. In een zin als ‘Ik hoor de lucht ontsnappen’ is lucht duidelijk niet het lijdend voorwerp bij hoor (lucht op zichzelf kun je niet horen) maar onderwerp bij ontsnappen (de lucht ontsnapt en dat hoor ik). Toch verschijnt, als we de lucht vervangen door een voornaamwoord, niet de onderwerpsvorm (hij) maar de voorwerpsvorm (hem): ‘Ik hoor hem ontsnappen’. Kortom, het argument van de Taaladviesdienst gaat niet op. Er zijn voor zover ik zie geen andere gefundeerde argumenten te geven die een keuze tussen jij en jou mogelijk maken. Dus zullen we ons moeten verlaten op onze onvolprezen taalintuïtie. Bij zogenoemde ‘onduidelijke gevallen’ nemen taalkundigen gewoonlijk hun toevlucht tot een vergelijkbaar geval waar de zaken duidelijker liggen. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben binnengekomen na jou’. Hier interpreteren we na jou als ‘nadat jij binnengekomen bent’, en fungeert dus weer een voorwerpsvorm als onderwerp. Volgens mijn intuïtie is de onderwerpsvorm hier absoluut onmogelijk: ‘?Ik ben binnengekomen na jij’. Op basis hiervan ben ik er vrij zeker van dat mijn aanvankelijke intuïtie me niet bedriegt en dat het moet zijn ‘Ik lust graag kastanjes in tegenstelling tot jou’. Naschrift redactie Terecht maakt de heer Sturm bezwaar tegen het gebruik van het woord samentrekking in onze bespreking. Dat woord was ongelukkig gekozen, want er is hier in taalkundige zin inderdaad geen sprake van samentrekking. Bedoeld was dat we de zin kunnen opvatten als een verkorte vorm van een uitgebreidere zin: in gedachten kan de zin gemakkelijk worden aangevuld. De keus voor jou of ik na in tegenstelling tot lijkt al met al meer gestuurd te worden door de intuïtie van de taalgebruiker dan door toepassing van regels. Maar die intuïtie kan per geval wel tot een ander resultaat leiden. We legden aan enkele proefpersonen met een uitgesproken voorkeur voor jou in de ‘kastanje-zin’ het volgende zinnetje voor: -Zíj vinden - in tegenstelling tot jij/jou en ik/mij - dat we het hierbij moeten laten. Zonder veel aarzeling kozen zij hier voor jij en ik. Argument: ik lees de zin als: ‘in tegenstelling tot wat jij en ik vinden’ of ‘in tegenstelling tot jij en ik, die vinden dat...’ Bij in tegenstelling tot ligt de zaak blijkbaar toch wat ingewikkelder dan bij een voorzetsel als na. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Groet én hoogachting Dirk Gudde - Zeist De Taaladviesdienst adviseert de formulering met vriendelijke groet(en) en hoogachting aan wie in de afsluiting van een brief groeten met hoogachting wil combineren (Onze Taal, novembernummer). Mijn taalgevoel protesteert daartegen. Met vriendelijke groet geeft aan waarvan de schrijver het ondertekenen - in gedachten - vergezeld doet gaan. Met hoogachting zegt daarentegen iets over de gezindheid of het gevoelen van de schrijver (net als hoogachtend). Met de nevenschikking van die twee gaat het voor mijn gevoel mis. Aan het eind van mijn brieven schrijf ik graag: Met vriendelijke groet(en), hoogachtend, De Taaladviesdienst noemt dit ‘twee keer afsluiten’ en acht dit ‘te veel van het goede’. Voor mij is het echter een zeer elegante, bijna poëtische afsluiting, die eerst met een zekere vertrouwelijkheid aanspreekt, maar die op het juiste moment, vlak voor de ondertekening, weer voldoende afstand en respect uitdrukt. Tegelijkertijd krijgt het hoogachtend door de nabijheid van de alledaagse vriendelijke groet de eigenlijke betekenis terug: de stugge formule wordt gerelativeerd en wordt zo een oprechte uitdrukking van eerbied, die ook past tegenover hen voor wie men genegenheid voelt. ■ Duden bijvoorbeeld Harry Cohen - Brussel In september 1993 publiceerde Onze Taal het artikel Buitenlandse spellinglijsten van Marianne Overspel (blz. 200). Hierover zou ik het volgende willen opmerken. De mededeling dat de Duitse spelling is vastgelegd in een van de delen van Der große Duden, getiteld Wörterbuch und Leitfaden der deutschen Rechtschreibung, kan de lezer op het verkeerde spoor zetten. Dit boek is een Oostduitse uitgave uit 1970, die buiten de DDR nooit enig gezag heeft gehad en nu in elk geval als verouderd moet worden beschouwd. Wie zich over dit onderwerp wil documenteren, kan beter Die Rechtschreibung (deel 1 van de serie Duden) raadplegen. De in de jongste druk (1991) vervatte regeling geldt voor heel Duitsland en wordt ook in Oostenrijk en Zwitserland ‘erkend’. Ten tweede weet Overspel te melden dat de volgende uitgave van ons Groene Boekje - in navolging van haar Große Duden - bij elk trefwoord de afbreekpositie zal aangeven en dat men ook de uitspraak en eventueel de herkomst van trefwoorden daarin wil opnemen. Wil zij hiermee zeggen dat het op de weg van de overheid ligt onze uitspraak te standaardiseren? Mijn Duden bevat al die dingen ook, en nog veel meer, maar de inhoud is dan ook het werk van particuliere auteurs, niet van een overheidsorgaan. En het biedt nog iets anders: een lijst van al die grote en kleine spellingproblemen die iedereen wel eens tegenkomt, alfabetisch gerangschikt, compleet met oplossingen, voorbeelden, onderlinge verwijzingen, enz., in gewone-mensentaal. Dat is nog eens service. Naschrift M. Overspel De door ons genoemde uitgave is inderdaad niet de gezaghebbende ‘Duden’. De jongste druk van Die Rechtschreibung is wat opzet betreft vergelijkbaar met de in het artikel genoemde uitgave, dus ons punt blijft staan. Voorts punt twee. De primaire taak van de Woordenlijst is het vastleggen van de officiële spelling. Bij het vastleggen van de spelling in de nieuwe Woordenlijst is de uitspraak van woorden nodig omdat de spellingregeling die op het moment voorbereid wordt, is geformuleerd in de vorm van regels die klanken omzetten in letter(combinatie)s. Wij zijn ons bewust van problemen zoals verschillen in uitspraak tussen Noordnederlands en Zuidnederlands. De uitspraak van woorden wordt daarom zo gekozen dat alle bestaande uitspraakvarianten ervan afgeleid kunnen worden. Bovendien is de uitspraak niet specifieker dan nodig voor de juiste toepassing van de spellingregels. Omdat de uitspraak toch al nodig is, overwegen wij deze informatie ook aan te bieden aan de gebruiker, als extra informatie bij moeilijke woorden. Bijvoorbeeld: sommigen zeggen [skepter], anderen [septer]. Voor beide groepen is de voorkeurspelling ‘scepter’ wellicht lastig, maar begrijpelijk gegeven de uitspraakvariatie. Een lijst met spellingproblemen is een goed idee, maar kwam in het artikel niet aan de orde, omdat we de gegevens per trefwoord bespraken. Ons voorstel om bij trefwoorden naar relevante spellingregels te verwijzen, impliceert natuurlijk een duidelijke uitleg van deze regels elders in de Woordenlijst. ■ Bram-Peperklip H.A. Wesseling - Vlaardingen Op het novembernummer van Onze Taal wil ik graag een aanvulling geven. In het artikel ‘Populariniemen’ wordt De Paperclip genoemd als Rotterdams voorbeeld van de volkse aanduiding voor een opvallend gebouw. Misschien ben ik de zoveelste inzender, maar de juiste schrijfwijze is Peperclip. Zo gaat dat in een stad die een burgemeester heeft met de naam Bram Peper! Over de schrijfwijze van het laatste deel zijn de ‘geleerden’ het niet eens: zowel clip als klip komt voor. Laatste aanwinst voor Rotterdam: de schijfconstructie die het nieuwe Station Blaak afdekt, heet De Fluitketel. ■ Afbreken K.F.W. Veen - Heerhugowaard In het artikel over Nederlandse literatuur in Duitse vertaling (blz. 252) wordt de titel van het boek Die Entdeckung des Himmels afgebroken weergegeven met Entdec-kung. In het Duits is de regel voor het afbreken van woorden bij de lettercombinatie ck dat tussen beide letters wordt afgebroken, waarbij de c een k wordt: Entdek-kung. Wat doen wij: volgen wij de Duitse regel - zoals het mijns inziens hoort - of de Nederlandse? Naschrift redactie Had de afbreking Entdec-kung in het vertaalde werk van Mulisch gestaan, dan had de heer Veen terecht kunnen spreken van een (ver)taalfout. Het Duitse woord is echter gebruikt in een Nederlandse tekst, en daarop passen wij uit principe de afbreekregels van het Nederlands toe, met uitzondering van de gevallen waarin er verwarring over de uitspraak zou ontstaan. Daarom zullen we in een citaat bijvoorbeeld het Engelse nation niet afbreken na nati-. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Dinosauriërs? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Parool (18-9-93) voert een paleontoloog ten tonele, die graag dinosaurussen zou willen zeggen, maar van het instituut waar hij werkt alleen over dinosauriërs mag spreken. Merkwaardig is dat dit conflict tot het meervoud beperkt is, want niemand maakt bezwaar tegen dinosaurus. Sterker nog, die vorm lijkt me frequenter dan dinosauriër, waartegen de grote woordenboeken ook geen enkel bezwaar hebben. Waarom dan die weerzin tegen dinosaurussen? Ik kan het niet bewijzen, maar ik denk dat die veroorzaakt wordt door het ongeletterde luchtje dat om doctorandussen en medicussen hangt: gniffelvormen voor hen die zelf doctorandi en medici prefereren. Kunnen we dan niet beter uitwijken naar dinosauri? Dat zou een nog slechter idee zijn, omdat de meervouden op -i aan het Latijn ontleend zijn, terwijl sauros het Griekse woord voor ‘hagedis’ is. Zinnen met een vlekje {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hoe kon het gebeuren dat Manon haar vriend doodde? De rechtbankverslaggever van De Telegraaf (20-8-93) pakt flink uit en schrijft: De liefde die zij (Manon dus) eens voor de analfabeet Lau voelde, sloeg langzamerhand over in haat. Bij het schrijven moeten twee werkwoorden elkaar in de weg hebben gezeten: sloeg om en ging over. Alleen het laatste werkwoord past goed bij langzamerhand. De volgende zin komt uit een bericht in de Volkskrant (25-9-93) over problemen in de rosse buurt van Groningen: (In de centrumwijk A-kwartier tiert niet alleen de raam- maar ook de straatprostitutie welig.) Buurtbewoners die daarmee niets te maken hebben, ondervinden tot in de allervroegste uren overlast van de rondjesrijdende automobilisten. Hier drukt allervroegste hoogstwaarschijnlijk het tegengestelde uit van wat de schrijver bedoelde. Ik kan me voorstellen dat hij eerst tot in de vroege uren had opgeschreven. Toen hij dat wat slap vond klinken, zocht hij zijn toevlucht tot de overtreffende trap, vaak een probate versterker. Maar hier niet. De vroege uren slaat op de vroege morgen, zeg vijf uur, de vroegste uren op een nog matineuzer tijdstip, bijvoorbeeld drie uur. Als dat klopt, dan kunnen de allervroegste uren alleen betrekking hebben op één uur in de morgen, toch niet zo'n ijselijk late tijd. Vrouwenlogica {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De volgende stelling ontleende NRC Handelsblad (22-9-93) aan een recent proefschrift: Het feit dat het nog steeds gebruikelijk is de mannelijke vorm te gebruiken wanneer beide seksen worden bedoeld, kan worden verklaard uit het feit dat vrouwen een groter inlevingsvermogen hebben dan mannen. De verleiding is groot om deze vreselijke zin als een staaltje van vrouwenlogica te beschouwen, niet ongelijk aan ‘Mijn man bedriegt me zo vaak dat ik niet meer weet van wie ik zwanger ben.’ Het gaat hier om twee verschillende zaken. In de zinsnede ‘de mannelijke vorm te gebruiken wanneer beide seksen worden bedoeld’ is de sekse van de persoon die wordt aangeduid in het geding. In de schrijver en zijn rechten bijvoorbeeld kunnen ondanks het gebruik van zijn zowel mannelijke als vrouwelijke schrijvers bedoeld zijn. Om dat te beseffen, hebben niet alleen vrouwen, maar schrijvers van beide seksen enig inlevingsvermogen nodig. Eerlijk gezegd denk ik: de mannen nog meer dan de vrouwen. Labyrintisch perspectief {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een boef wil in de gevangenis afkicken en pleegt enige inbraken om in de gevangenis te komen. Hij heeft zich daar net geïnstalleerd als hij eruit gegooid wordt, omdat zijn cel een zwaardere boef moet huisvesten. Dat pikt de eerste boef niet. Hij spant een kort geding tegen de staat aan, om in de gevangenis te kunnen blijven. Boven het bericht van de uitslag van dit kort geding zet Trouw (23-9-93): Veroordeelde tegen zijn zin terecht vrijgelaten. Met behulp van de bovenstaande toelichting kunt u narekenen dat hier geen leugen staat. En toch is het geen begrijpelijke kop. Dat zit hem waarschijnlijk in het perspectief van deze zin, het standpunt van waaruit de inhoud beschreven wordt. Het eerste stukje is geschreven vanuit de veroordeelde. Dat blijkt uit tegen zijn zin. Het tweede vanuit het perspectief van de rechter, wat blijkt uit terecht. We kunnen niet zo snel binnen het bestek van één zin van perspectief veranderen. Een juiste omschrijving zou zijn: Terechte vrijlating van een veroordeelde die tegen zijn zin werd vrijgelaten. Maar dan is het natuurlijk geen kop meer. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● De NS heeft of hebben? ? Welke van de onderstreepte persoonsvormen in dit knipsel is nu eigenlijk correct, en waarom? NS mogen van Maij naar effectenbeurs Van onze redactie economie Den Haag De Nederlandse Spoorwegen kan wat minister Maij betreft, naar de beurs. De minister zinspeelde daar gisteren op tijdens de presentatie van het rapport van de commissie-Brokx over de toekomst van het openbaar vervoer. Maij vindt dat, na de geleidelijke verzelfstandiging van NS, de spoorwegen over een jaar of acht tot tien naar de beurs kunnen, net als de PTT nu. Maij gaat daarmee een stapje verder dan de commissie-Wijffels, een clubje onder leiding van de Rabo-topman, die adviseerde dat NS zichzelf in de toekomst moet kunnen bedruipen. De minister heeft daaruit het plan getrokken dat Nederlandse Spoorwegen in het jaar 2000 geheel op eigen benen moet, staan. De overheidssubsidie van 450 miljoen gulden wordt vanaf 1994 in zes jaar geleidelijk afgebouwd tot nul. Het rijk blijft wel verantwoordelijk voor de kosten van het railnet. Pas vanaf 2000 zullen de spoorwegen daarvoor een gebruikersbijdrage gaan betalen. ! Over deze taalkwestie wordt zelden een duidelijk advies gegeven, ook al blijkt uit het knipsel dat daaraan grote behoefte bestaat: de onzekerheid leidt tot chaos. Waaróm deze constructie zoveel taalgebruikers aan het twijfelen brengt, is duidelijk: in betekenis gaat het onmiskenbaar om een enkelvoudig begrip (het bedrijf X, instelling Y, land Z), dat in zijn vorm (de meervoudsuitgang) evenwel om een meervoudige persoonsvorm vraagt. Is nu de betekenis of de vorm bepalend voor het getal van de persoonsvorm? De weifelende taalgebruiker weet het niet en raadpleegt daarom wat naslagwerken. Daarin vindt hij adviezen als de volgende: 1‘In de meeste gevallen verdient het meervoud de voorkeur (...) Wanneer het meervoud storend werkt, kan ook het enkelvoud worden gebruikt.’ (Renkema, Schrijfwijzer) 2‘Het meervoud heeft de voorkeur, maar bij afkorting (en als het lidwoord is weggelaten) is het enkelvoud ook mogelijk.’ (Van de Pol, In goed Nederlands) Echt veel schiet hij met zulke adviezen niet op. Advies 1 laat alle mogelijkheden open, en advies 2 leidt tot de weinig bevredigende combinatie van de VS heeft naast de Verenigde Staten hebben: alsof het om twee verschillende zaken gaat. Wie het Stijlboek van de Volkskrant openslaat, vindt een veel duidelijker regel: ‘Bij de Verenigde Staten (VS), de Verenigde Naties (VN) (...) en de Nederlandse Spoorwegen (NS) kiezen we voor het meervoud: de VS zijn van plan; de NS gaan uitbreiden.’ Altijd een meervoud dus, los van de vraag of de naam is afgekort of niet. Die duidelijkheid is mooi, maar de keuze voor het meervoud vinden wij minder gelukkig. Voor meervoudige eigennamen vinden we in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) de volgende regel. Op blz. 831 staat: ‘(...) namen van boeken, toneelstukken, tijdschriften enz. die in de meervoudsvorm staan, worden gecombineerd met een enkelvoudige persoonsvorm.’ Als voorbeelden geeft de ANS o.a.: -Schakels wordt niet meer gespeeld. -Levende talen is een bekend vaktijdschrift. Dat zij de problematische gevallen óók tot deze categorie rekent, blijkt uit de opmerking dat het gebruik bij namen als de Verenigde Staten in de praktijk nogal wisselend is. Het ligt dan ook voor de hand een advies op de hierboven geciteerde regel te baseren: combineer eigennamen van landen, bedrijven, instellingen e.d. die in het meervoud staan, zoals de Verenigde Staten (de VS), de Nederlandse Spoorwegen (de NS), de Verenigde Naties (de VN) of Gedeputeerde Staten altijd met een enkelvoudige persoonsvorm. Dus: -De Verenigde Staten/de VS heeft een oproep gedaan aan... -De Nederlandse Spoorwegen/de NS heeft besloten dat... -Gedeputeerde Staten heeft de Eerste-Kamerleden gekozen. Toegegeven: het zal soms even wennen zijn. Maar gelukkig bewijzen de meer ingeburgerde meervoudige eigennamen dat het kan: -Vroom & Dreesmann is voordelig. -DAF (= Van Doorne's Automobielfabrieken) ontslaat weer personeel. -Hoogovens besluit hiermee door te gaan. ● CAO's of CAO'en? ? Wat zijn de regels voor het meervoud van afkortingen? Krijgt CAO de uitgang -en omdat dat de uitgang is van het kernwoord overeenkomst? Of is het CAO's? ! Het meervoud van letters, letter(greep)woorden en afkortingen is 's: a's, g's, NV's, CAO's, mavo's, cd's, GGD's en aki's (automatische knipperlichtinstallaties). De uitgang -en duikt slechts op als zo'n aanduiding zelf al op een sis-klank uitgaat: s'en, x'en, Citroën-AX'en. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Sprekertypering Forensisch spraakonderzoek [3] A.P.A. Broeders - Gerechtelijk Laboratorium, Rijswijk In de eerste twee afleveringen van de miniserie over forensisch spraakonderzoek kwamen stemherkenning en spraak-technologisch onderzoek aan bod. In de laatste aflevering gaat de auteur nader in op de kenmerken van geïmiteerde stemmen en op spraakeigenschappen die een persoon typeren. Stemverdraaiing en -imitatie leveren in de forensische praktijk - in tegenstelling tot wat buitenstaanders vaak denken - over het algemeen weinig problemen op. Het zijn namelijk beide activiteiten die moeilijk vol te houden zijn, vooral wanneer de spreker de situatie niet volledig beheerst. Bovendien doen zowel beroeps- als incidentele imitatoren hun ‘slachtoffers’ niet zozeer zo natuurgetrouw mogelijk na, maar bereiken ze hun effect vooral door een aantal betrekkelijk zeldzame spraakkenmerken in een extremere vorm en met een hogere frequentie aan te bieden dan ze in de spraak van de geïmiteerde voorkomen. Uit laboratoriumstudies blijkt dat luisteraars er bijna altijd in slagen de imitator van het origineel te onderscheiden. ● Vips imiteren Een interessant, niet-forensisch geval van mogelijke imitatie betreft de vraag naar de authenticiteit van de opnamen van een aantal redevoeringen die de toenmalige Britse premier Winston Churchill gedurende de Tweede Wereldoorlog hield in het Britse parlement. Aangezien het in die tijd niet mogelijk was daarvan rechtstreekse radio-opnamen te maken, moesten de redevoeringen speciaal voor de uitzending door de BBC en andere zenders in de radiostudio herhaald worden. Er zijn nogal wat aanwijzingen dat niet altijd Churchill maar de acteur Norman Shelley deze redevoeringen zou hebben ingesproken. Churchill zou het te druk hebben gehad en de British Council gevraagd hebben een vervanger te zoeken. Het onderzoek hiernaar wordt vooral bemoeilijkt door het ontbreken van vergelijkingsopnamen van de stem van de acteur Shelley. Van recentere datum is de deining die ontstond als gevolg van de publikatie van een aantal bandopnamen van telefoongesprekken waarop stemmen van leden van de Britse koninklijke familie te horen zouden zijn. De reacties van mensen die naar die opnamen luisterden, doen vermoeden dat er minstens sprake is van sterke gelijkenis. Vaak wordt bij imitatie eerst gedacht aan een min of meer professionele acteur-imitator. In het algemeen geldt echter dat juist het gebruik van een spreker die, bij normaal stemgebruik, zeer veel lijkt op de echte spreker, nog de beste kans van slagen biedt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ● Politie misleid Ruim vijftien jaar geleden werd Engeland opgeschrikt door een reeks moorden die veel overeenkomst vertoonden in de werkwijze van de dader. Al spoedig rees het vermoeden dat de moorden het werk waren van één man. De slachtoffers waren in vrijwel alle gevallen jonge prostituées, zij werden allen op soortgelijke wijze omgebracht en de moorden vonden alle plaats in of rond het graafschap Yorkshire. Het vermoeden dat het hier ging om een seriemoordenaar werd versterkt doordat tussen maart 1978 en maart 1979 drie met de hand geschreven anonieme brieven werden verzonden, waarin de schrijver zich presenteerde als de vooralsnog onbekende dader. Drie maanden later ontving de politie een wederom met de hand geschreven envelop met daarin een geluidsband. Deze envelop droeg, evenals de drie eerder verzonden enveloppen, het poststempel van de Noordengelse stad Sunderland, en het handschrift op de envelop vertoonde grote overeenkomst met dat in de drie brieven. Bovendien bleek de inhoud van de boodschap op de geluidsband zoda- {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} nige overeenkomsten te vertonen met die van de slechts ten dele openbaar gemaakte brieven, dat het vermoeden gerechtvaardigd leek dat de brieven en de bandopname van dezelfde persoon afkomstig waren. De onbekende spreker op de band nam de verantwoordelijkheid op zich voor de moord op elf vrouwen die in de voorafgaande vier jaar waren omgekomen. Bij de politie had inmiddels de overtuiging postgevat dat het hier ging om de door haar gezochte dader, in de Britse pers aangeduid als the Yorkshire Ripper, naar de legendarische Jack the Ripper, die in het begin van deze eeuw een aantal vrouwen door wurging ombracht, en met wiens naam twee van de drie brieven ook ondertekend waren. Kort na ontvangst van de bandopname richtte de politie zich tot Stanley Ellis en Jack Windsor Lewis, respectievelijk als dialectoloog en foneticus verbonden aan de universiteit van Leeds, met de vraag waar de onbekende spreker vandaan kwam. Het onderzoek van de beide taalkundigen leidde uiteindelijk naar het dorpje Castletown, dicht bij Sunderland. Overtuigd als zij was dat de onbekende spreker/schrijver ook verantwoordelijk was voor de moorden, concentreerde de politie het onderzoek vervolgens op jonge, sterke mannen. Mogelijk als gevolg daarvan is nooit duidelijk geworden of de accent- en dialectanalyse van de heren Ellis en Windsor Lewis juist was. Wat wel is komen vast te staan, is dat de politie er ten onrechte van uitging dat de brieven en de gesproken boodschap afkomstig waren van de moordenaar. Toen deze laatste, de vrachtwagenchauffeur Peter Sutcliffe, uiteindelijk werd gearresteerd, bleek dat hij geen van de brieven had verstuurd. ● Verraden herkomst Wellicht spreekt een verhaal als het bovenstaande meer tot de verbeelding in een zo accentgevoelige maatschappij als de Britse dan in een land als Nederland. Mede dankzij G.B. Shaws fictieve professor Henry Higgins, die zijn medemens binnen een straal van twee mijl kon plaatsen op grond van zijn accent, en die wat deze gave betreft gemodelleerd is naar de 19de-eeuwse taalkundige Henry Sweet, is in Engeland het geloof wijdverbreid dat het mogelijk is sprekers met grote precisie in hun streek van herkomst te plaatsen. Voor weinig-mobiele plattelandsbewoners geldt dat inderdaad. Over jonge inwoners van grote stedelijke gebieden zoals Birmingham, Londen of - in ons land - Rotterdam, Amsterdam of Den Haag valt meestal niet veel meer te zeggen dan dat ze uit een van deze gebieden afkomstig zijn. Toch is het vaak mogelijk zinvolle conclusies te trekken over de regionale en sociale herkomst en het opleidingsniveau van een onbekende spreker. Accent-, dialect- of etnolect-kenmerken spelen daarbij een zeer belangrijke rol. Ook komt het nog wel eens voor dat sprekers die onbekend wensen te blijven, zich bedienen van een vreemde taal. In zulke gevallen treedt doorgaans sterke en nauwelijks te vermijden interferentie op van het klanksysteem van de eerste taal. Zo komt het geregeld voor dat Engels- of Duitssprekende anonymi als Nederlanders kunnen worden ontmaskerd, en bleek het mogelijk op grond van de aanwezigheid van één enkel Limburgs intonatiepatroon aan te geven dat een pseudo-Duitser waarschijnlijk (oorspronkelijk) uit Limburg kwam. Net als bij de sprekeridentificatie kunnen ook bij de sprekertypering grammaticale en lexicale kenmerken van belang zijn. Indien bijvoorbeeld de onbekende spreker zegt ‘Het kan niet zo zijn, meneer de voorzitter, dat wij in dit huis met elkaar zo kort door de bocht gaan dat de kiezer in dit land ons daar ten diepste niet meer op aan kan spreken’, dan moeten we er rekening mee houden dat de spreker regelmatig op het Binnenhof verkeert; maakt de spreker daarentegen gewag van ‘een stuk PR in het kader van het neerzetten van een uniek produkt’, dan hebben we mogelijk met een medewerker marketing te maken; kwalificeert de spreker de prestaties van anderen als bagger of uie, dan zou het weleens om een Hagenees kunnen gaan, en horen wij ‘...dan heb ik zoiets van...’ of ‘Ja, dat is eigenlijk best wel dubbel’, dan gaat het vermoedelijk om een spreker van de begrijpende soort. Ook hier geldt uiteraard dat de hoeveelheid beschikbaar materiaal een belangrijke factor is, zij het dat sommige kenmerken ook in een korte tekst al een belangrijke indicatie kunnen geven. Onze-taalprijs Hoe stimuleer je goed taalgebruik? Niet door het rode potlood, maar door goede voorbeelden: een treffend gekozen woord, een prachtig gebouwde zin, een meeslepende alinea. Het Genootschap Onze Taal heeft daarom de Onze-Taalprijs ingesteld. Wij vragen u voorbeelden op te sturen van tekstpassages die voor deze prijs in aanmerking komen. Het gaat om woorden, zinnen en alinea's. De teksten mogen niet langer zijn dan ongeveer 200 woorden en kunnen afkomstig zijn uit allerlei schriftelijke publikaties; voorbeelden van mondeling taalgebruik worden alleen in behandeling genomen als er een cassette beschikbaar is met de tekst. De jury bestaat uit twee bekende Nederlanders die anoniem wensen te blijven, twee redacteuren van het maandblad Onze Taal, en een voorzitter uit of namens het bestuur van het genootschap. De prijs zal driemaal per jaar worden uitgereikt: in de winter, in de lente en in de herfst. De jury heeft de vrijheid om per keer geen prijs of meer prijzen uit te reiken. De winnaars krijgen een vergulde Onze-Taal(vul)pen met inscriptie, een eervolle vermelding in het maandblad en in een persbericht, en de mogelijkheid om een korte toelichting te geven op het prijswinnende voorbeeld van prachtig taalgebruik. De jury van de Onze-Taalprijs verzoekt u al uw taalvondsten op te sturen naar: Laan van Meerdervoort 14 A, 2517 AK Den Haag. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} De Spraakmakers Peter Burger In Vlaanderen Vlaams! ‘Vlamingen moeten trots zijn op hun taal en niet door hopsakee en besodemieterd te zeggen de Nederlanders nadoen. Eigenlijk behoren Zeeuws-Vlaanderen en Limburg bij de Vlaamse natie.’ En: ‘Vlaams Blokkers zijn verkapte neerlandomanen.’ Een gesprek met Charles Vanderhaegen, een eenzame pleitbezorger van de Vlaamse taal. De taal van Vlaanderen is het Nederlands, zo is vastgesteld bij decreet van 10 december 1973. Maar welk Nederlands? Moeten ook Antwerpen, Gent en Brussel de taal spreken van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag? Geert van Istendael schrijft in zijn niet genoeg aan te bevelen prachtboek Het Belgisch Labyrinth: ‘Het Hollandse, randstedelijke provincialisme dient te worden opengebroken. Die smalle normen voor taalgebruik en accent dienen te worden verbreed, opengegooid voor wat de rest der Nederlanden te bieden heeft.’ Krachtige woorden. Maar het kan nog krachtiger. Ter redactie van Onze Taal arriveerden vier brochures in een geel omslag, getooid met de Vlaamse leeuw, behelzende de eerste delen van de reeks ‘De Vlaamse Taal’. Want Vlaanderen heeft een eigen taal, het Vlaams. Aldus de auteur, uitgever en distributeur van deze strijdschriften, Charles Vanderhaegen. ● Een Vlaamse leeuw Vlaams zijn ambetanterik, ambrasmaker en amortiseur, Nederlands lastpost, herrieschopper en schokbreker. Vlamingen schieten kemels, Nederlanders bokken. Doet de Nederlander alsof zijn neus bloedt, de Vlaming gebaart van krommenaas. En zo somt Vanderhaegen nog een paar duizend verschillende woorden en uitdrukkingen op. Vlaams, schrijft Vanderhaegen, kent nuances die het Nederlands mist. Een neef is de zoon van uw broer of zuster, een kozijn die van uw oom (nonkel) of tante. Nederlanders kennen dat verschil niet. Deel vier van ‘De Vlaamse Taal’ bevat 50 cursiefjes over Nederlands-Vlaamse spraakverwarringen. Zegt de Nederlandse vriend tegen een Vlaamse vrouw die thuiskomt van de coiffeuse: ‘Wat ben jij leuk gekapt!’ Vrouw schiet in een Franse koleire en loopt de kamer uit. Echtgenoot legt vriend uit dat gekapt is wat Nederlanders gehakt noemen, en dat toespelingen met gekapt betekenen dat de aangesprokene een puisterig gezicht heeft. Charles Vanderhaegen houdt wel van een grapje. Op zijn tijd. Want hij weet ook grimmig de trom te roeren van volksbewustzijn en strijd tegen vreemde besmetting. Het Vlaams manifest, de eerste van zijn brochures, is één heftige liefdesverklaring aan de onscheidbare tweeëenheid van volk en taal. Het Vlaams eigene wordt bedreigd: ‘Klokke Roeland, kleppe brand.’ Maar er gloort hoop: ‘Wij zullen overwinnen, want één Vlaamse leeuw kan meer dan honderd verhollandste schapen.’ Hoeveel ernst schuilt er achter deze flamingantische retoriek? Wie is deze taalextremist? Ik maak een afspraak en neem de trein naar Gent. De laatste kilometers krijg ik gezelschap van een klasje tienjarigen, die uitgelaten mijn accent imiteren (‘Gaot u naor Austenduh?’), maar die mijn handbagage koffer en paraplu noemen, in plaats van valies en regenscherm. De Vlaamse taal, een verloren zaak? ● Mossel noch vis De man die me in de Gentse stationstaverne begroet, ziet er allerminst uit als een geharnaste ‘hard-liner’. Charles Vanderhaegen (69) is accountant. Hij spreekt behoedzaam en van het Vlaams Blok moet hij niets hebben. Vlaams-Blokkers beweren voor Vlaamse onafhankelijkheid te strijden, maar het zijn verkapte neerlandomanen. Hoe hij dat weet? Ze zingen het Wilhelmus, drukken hun pamfletten op oranje papier en noemen Vlaanderen ‘Zuid-Nederland’. Vanderhaegen is een bereisd man. In zijn huis in St-Denijs-Westrem, een randgemeente van Gent, getuigen souvenirs uit Madagascar, Zaïre en Mauritius van een jarenlang verblijf in het buitenland. Als we gaan zitten voor het interview belt een van zijn dochters op, die in Brussel woont en meestal Frans spreekt. Vader antwoordt in dezelfde taal: Vanderhaegen spreekt, als alle oudere Gentenaren met een goede opvoeding, vloeiend Frans. Hij studeerde politieke wetenschappen in het Nederlands en accountancy in het Frans. Taalpolitiek trok pas later zijn aandacht, na zijn terugkeer uit Mauritius in 1973 (‘een paradijselijk eiland, maar ge wordt daar zo stompzinnig als iets’). De aanleiding voor zijn taalstudie vond Vanderhaegen dicht bij huis: ‘De vonk was mijn echtgenote.’ Hij ontmoette zijn vrouw, een geboren Friezin, in Canada. Pas in België, voor het eerst samen in een omgeving waarin ze met iedereen hun moedertaal konden spreken, vielen hem de taalverschillen op. Vanderhaegen begon woorden te onderstrepen in romans: ‘Er zijn duizenden woorden en uitdrukkingen die verschillend zijn, en toch zegt men dat Ne- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} derlands en Vlaams één taal zijn. Het zijn twee talen. Er zijn woorden die alleen in Vlaanderen gebruikt worden en niet in Nederland. En andersom: geen Vlaming zal woorden als heus en sneu gebruiken.’ Geen enkele Vlaming? Na twintig jaar afwezigheid keerde Vanderhaegen terug in een Vlaanderen dat anders was gaan spreken. Nederlandser. Vanderhaegen: ‘Vooral voor televisie en radio zijn er mensen die het ABN willen nadoen en woorden gelijk hopsakee en besodemieterd overnemen. Maar dat BRT-Nederlands is noch Vlaams noch Nederlands, noch mossel noch vis. Dikwijls gebruiken ze Nederlandse termen op een verkeerde wijze. Ik hoorde een BRT-journalist een minister aanspreken met jij. Hij dacht goed Nederlands te spreken door jij en jou te gebruiken. Wij kennen alleen gij in de nominatief en u in alle andere naamvallen. Veel Nederlanders vinden het vreemd dat wij u tegen onze kinderen zeggen. Dat doen we dus alleen omdat we geen onderscheid maken tussen tutoyeren en de beleefdheidsvorm.’ {== afbeelding foto: Maarten Laupman ==} {>>afbeelding<<} ● Franse invloeden ‘De Vlamingen’, zegt Vanderhaegen, ‘moeten meer respect opbrengen voor wat van hen is. Ofwel spreken we van Diksmuide tot in Groningen dezelfde taal, en dan moeten de woorden uit die contreien worden opgenomen in de standaardtaal, ofwel splitsen we. Ik vind het niet juist dat Vlamingen hun eigen woorden niet mogen gebruiken. Vlaams is voor Nederlanders een pars pro toto voor alle dialecten die in het Nederlandssprekende België worden gebruikt. Die dialecten zijn geen verbasteringen van het Nederlands: een standaardtaal ontstáát uit dialecten. Dus waarom zouden in de standaardtaal niet die Vlaamse woorden mogen opgenomen worden? Wie bepaalt dat ik geen pistolet met hesp maar een broodje ham moet eten?’ ‘Dat bepalen andere Vlamingen’, antwoord ik: ‘De wetgevers die het Nederlands als taal hebben gekozen, de Taalunie, Vlaamse leerkrachten en taalkundigen.’ Dit raakt een gevoelige snaar. De groep die Vanderhaegen in zijn manifest het felst verkettert, zijn ‘de Vlaamse taalprofeten die de Vlamingen ABN willen leren spreken’. In naam bestrijden deze taaltuiniers Franse invloeden, maar in werkelijkheid zijn ze uitsluitend uit op de bevordering van Randstad-Nederlands. Vanderhaegen laat het blaadje Algemeen Nederlands en Onderwijs zien. ‘De man die dat schrijft is kwaad op alles wat op een gallicisme gelijkt. Maar hij wil wel dat de kinderen envelop zeggen in plaats van omslag. Waarom? Omdat Nederlanders dat gebruiken. Een canapé moet een bank zijn, maar in plaats van zetel moeten we fauteuil gebruiken.’ ● Volksaard De Vlaamse natie is een ‘volkse eenheid’ en heeft een ‘eigen roeping’, schrijft Vanderhaegen. Krasse woorden, die de herinnering aan een bruin verleden oproepen. Maar in St-Denijs-Westrem wordt de soep niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Wat moet ik me voorstellen bij ‘de Vlaamse volksaard’? Vanderhaegen: ‘De Vlamingen hebben de invloed ondergaan van vele bezetters: de Spanjaarden, de Oostenrijkers, de Hollanders, de Duitsers. Dat heeft hun aard beïnvloed. De Fransen hebben ons het meest getekend. Onder Napoleon hebben ze geprobeerd ons hun taal op te dringen, wat de Spanjaarden en Oostenrijkers nooit gedaan hebben. De taalpolitiek van Willem I was eigenlijk hetzelfde, hij drong ons het Nederlands op. Maar het Nederlands van Willem en zijn ambtenaren klonk de Vlamingen even vreemd in de oren als het Frans. Na de onafhankelijkheid in 1830 is de verfranste bourgeoisie weer teruggekomen met die Franse invloed. De Vlaamse taal is doorspekt met Franse uitdrukkingen, gezegden en woorden. Wij leven ook op een Franse wijze.’ Gevraagd naar een voorbeeld, zoekt Vanderhaegen het in horeca en religie: het uitbundige Vlaamse café- en terrasleven en de matigende invloed van de katholieke kerk. ‘In vergelijking met andere godsdiensten is dat een zeer tolerante godsdienst: alles is toegelaten. Men gaat naar de priester en is weer gered. Dat katholieke heeft de Vlaamse manier van handelen en denken beïnvloed.’ Hoe weerspiegelt die volksaard zich in de taal, wil ik weten. Vanderhaegen aarzelt. ‘Dat is een interessante vraag die ge mij daar stelt. Ik weet niet of dit juist is, maar... Vlamingen hechten meer belang aan voeding. Wij spreken ook een beetje op een smakelijke wijze. In Nederland noemen ze dat sappig Vlaams. Ja, hoe moet ik dat zeggen? Taal is een connotatief iets, het maakt deel uit van uzelf gelijk dat gewoonten deel uitmaken van uzelf. Wij eten anders, {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} kleden ons anders, bouwen onze huizen anders, dat maakt deel uit van ons.’ En de Vlaamse cultuur, hoe zit het daarmee? ‘Wij willen te allen prijze voorkomen dat de Vlaamse cultuur verdronken wordt in een Nederlandse cultuur’, roept Het Vlaams Manifest. Wat wil Vanderhaegen precies behouden? Nu valt er een stilte. ‘Dat is op zichzelf een studie. Ik zou cultuur kort kunnen omschrijven als de samenhang tussen de normen, de waarden, de levenswijze en de verwachtingen in een volk of volksgroep. Die levenswijze, die normen en waarden zijn nogal uiteenlopend tussen Vlaanderen en Nederland, en ik wens deze van Vlaanderen bewaard te zien.’ Een volgende brochure zal gewijd zijn aan de Vlaamse cultuur. ● Joegoslavisering Ook wat de grenzen van de Vlaamse natie betreft is Vanderhaegen als het erop aankomt bereid zijn uitspraken af te zwakken. Ik lees in uw manifest dat ook Zeeuws-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en een deel van Nederlands Limburg bij de Vlaamse natie horen. Er is toch geen Maastrichtenaar die zich meer verbonden voelt met Vlaanderen dan met Nederland? ‘Nee, dat denk ik ook niet.’ Hoeveel ernst is het u met het claimen van die gebieden? ‘Moest er een Vlaamse staat tot stand komen en ik zou aan het hoofd staan, en ik zou erop uit zijn om een veroveringspolitiek te voeren en de geschiedkundige grenzen te herstellen, dan zou ik toch wel Frans-Vlaanderen nog terugvragen.’ Bent u dan niet bang voor een Joegoslavisering van dit kleine stukje Europa? Na een stilte: ‘Ik denk dat ik het zo zou laten.’ Het Vlaams Manifest bevat een organigram van een toekomstige ‘Comiteit voor de redding van de Vlaamse taal’, bestaande uit vijf commissies. Voorlopig telt Vanderhaegens genootschap ‘De Vlaamse Taal’ nog niet voldoende leden om al deze commissies te bemannen. Het genootschap bestaat uit twaalf leden (‘En dan zou ik mijn vrouw eigenlijk niet mogen meetellen’). Zijn brieven aan taalkundigen, politieke partijen en kranteredacties worden zelden beantwoord. Maar Charles Vanderhaegen geeft niet op. Want, om Guido Gezelle te citeren: Mijn Vlaanderen spreekt een eigen taal; God gaf elk land de zijne, en, laat ze rijk zijn, laat ze kaal; ze is Vlaams en ze is de mijne! Op de apenrots Marc De Coster - Tienen, België Ooit las ik een verhalenbundel van de Amerikaanse auteur Kurt Vonnegut (1971), die de de verbeelding prikkelende titel droeg Welkom op de apenrots. In het gelijknamige verhaal had apenrots de betekenis van ‘(aangelegde) rotspartij, in een dierentuin, als verblijfplaats voor apen’ (Van Dale, 12de druk). Sedert de tweede helft van de jaren tachtig heeft het woord ook nog een andere betekenis gekregen. In het Haagse circuit is het de bijnaam voor het (gebouw van het) Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag, een laatmodernistische constructie uit 1985. Onze ‘apenrots’ is een bijna liefkozende, en dus nooit smalende bijnaam, die we meer dan eens in de pers aantroffen. Zo lazen we de volgende zin: ‘Eind juli stelde Van den Broek zijn collega's globaal in kennis van de plannen, en in de Europese vakantiemaand augustus werd op de “apenrots” keihard gewerkt aan het ontwerp-verdrag.’ (de Volkskrant, 5-10-91) Waar komt de nieuwe betekenis van dit woord vandaan? Het zou een verbastering zijn van de oorspronkelijke aanduiding ‘Aponrots’, een verwijzing naar de naam van de architect van het gebouw, ir. D. Apon. Dat zou best kunnen, ware het niet dat het bouwjaar van de ‘Apenrots’ 1985 is en we het woord al vijf jaar eerder aantreffen in de roman van Koos van Zomeren Oom Adolf (verschenen in 1980)! Citaat: ‘Je mag dan op die apenrots in Den Haag een hele piet zijn, hier in de familie ben je maar een snotneus.’ Zouden we er dan toch naast zitten met de hierboven geopperde verklaring? De Grote Koenen brengt raad. Daarin vinden we bij ‘apenrots’ de uitleg: ‘plaats waar bepaalde gedragsregels heersen’ en als voorbeeld: ‘op de apenrots heersen de sterkste mannetjes, en de wijfjes zitten aan de gure kant.’ Van Zomeren zal het woord gebruikt hebben in deze figuurlijke betekenis. Die connotatie had de benaming wellicht ook in de titel van een rubriek uit NRC Handelsblad van 5-2-92: ‘Een en ander: Aids op de apenrots. In dat artikel had columnist Gerrit Komrij het over de homowereld als apenrots. De Grote Koenen heeft het ook nog over het zogenoemde apenrotssyndroom: ‘de benaming voor het verschijnsel dat de moeilijkheden toenemen naarmate de beschikbare ruimte voor ieder kleiner wordt’, maar deze term zal weinig van doen hebben met de troetelnaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Van kaartenbak tot Koenen [3] Doe-het-zelven Theo de Boer - bewerker Koenen handwoordenboek, Groningen Balkbeugel, knabbelschaar, tirfortakel - de woordenboekmaker betreedt de wondere wereld van de hogere gereedschapskunde. Wie tegenwoordig een klusje in huis heeft, haalt daar steeds minder vaak de vakman bij. Geschoolde loodgieters en timmerlieden heten duur te zijn en veel koffie te drinken. Het karwei zwart laten verrichten is al goedkoper, maar de rechtgeaarde Hollander kiest er natuurlijk voor om zijn zaakjes zelf aan te pakken. Goed gereedschap is daarbij het halve werk. Een boormachine bezit de doorsnee doe-het-zelver in de regel zelf nog wel, maar wie heeft er een betonmolen of een compressor in zijn schuurtje staan? Gelukkig kan men voor apparaten die men maar een enkele keer nodig heeft terecht bij een verhuurbedrijf. Wanneer ik achter op de Gouden Gids van mijn woonplaats een advertentie van zo'n bedrijf zie, word ik er weer eens met de neus op gedrukt hoe weinig ik eigenlijk van techniek afweet. In de advertentie worden de circa tachtig verschillende artikelen opgesomd die het bedrijf verhuurt. Van zeker de helft ervan heb ik nog nooit gehoord, laat staan dat ik me een voorstelling kan maken van uiterlijk, doel of werking van de apparaten in kwestie. Shovels, hoogwerkers, steigers, dommekrachten en frezen, dat weet ik nog wel zo'n beetje. Van steenzagen, steenschrapmachines en lasaggregaten kan ik me althans een voorstelling maken. Wat een ‘elektrische steiger (tot 30 mtr. hoogte)’ is, dat wordt al moeilijker, al is er vast wel een lezer van dit blad te vinden die wel eens op zo'n ding heeft gestaan. Maar of die lezer ook wel eens een motorjapanner, tirfortakel, knabbelschaar of klokpomp in handen heeft gehad? Ik word steeds nieuwsgieriger, streep in de advertentie de vijftien voor mij meest vreemde woorden aan en besluit te gaan kijken wat mijn woordenboeken erover zeggen. Het resultaat is opmerkelijk (zie het kader). VD12 VDH GK K29 Kra Vsch Bwb Polyt afreimachine 1 + - - - - - +/- +/- balkbeugel - - - - - - - - betonstempel - - - - - - - - boorhamer + + - - - - + + bouwdroger - - - - - - - - kettinggraver - - - - - - - - klokpomp - - - - - - - - knabbelschaar - - - - - - - 2 - kolomkrans + - - - - - - + motorjapanner - 3 - 3 - - - - - - 3 tegelknipper - - - - - - - - tirfortakel - - - - - - - - trilnaald - - - - - - - - trilstamper - - - - - - - - tuinfrees - - - - - - - - VD12 = grote Van Dale, 12de druk VDH = Van Dale hedendaags Nederlands, 2de druk GK = Grote Koenen K29 = Koenen, 29ste druk Kra = Kramers Nieuw Woordenboek Nederlands, 20ste druk Vsch = Verschueren, 9de druk Bwb = Wolters' Beeld-woordenboek Nederlands Polyt = Kluwer Polytechnisch Handwoordenboek Nederlands-Duits De woordenboeken laten de gebruiker hier goeddeels in de steek. Tien van de vijftien woorden zijn zelfs in geen enkel boek te vinden, en dat terwijl het hier toch lang niet altijd om doorzichtige samenstellingen gaat. Wat een tegelknipper is, valt misschien nog te beredeneren, maar een tirfortakel? Zelfs het geraadpleegde vakwoordenboek laat ons in het ongewisse. Nu is het misschien een beetje flauw om een zwakke stee in de Nederlandse lexicografie te willen aanwijzen aan de hand van tamelijk vergezochte voorbeelden. Ik denk ook dat Koenen de meeste van bovengenoemde woorden niet zou opnemen. De meeste zijn - in elk geval voor een handwoordenboek - te exclusief. Dat neemt niet weg dat volgens mij, al kan ik dat niet bewijzen, de sector {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} techniek in Nederlandse woordenboeken sterk ondervertegenwoordigd is. Zou dat misschien komen doordat onder lexicografen relatief veel alfa's zitten, mensen met twee linkerhanden die klusjes liever uitbesteden dan eens bij een verhuurbedrijf binnen te lopen? Dergelijke lexicografen hebben een dubbel probleem. Ten eerste hebben ze niet genoeg kennis om te kunnen bepalen welke woorden ze zouden moeten opnemen. Ik ken mensen voor wie een hamer een even exotisch voorwerp is als een betonstempel. Het tweede probleem doet zich voor wanneer een selectie eenmaal gemaakt is: hoe kom je aan de informatie die nodig is voor het maken van een omschrijving? Het is duidelijk dat de lexicograaf hulp van buitenaf nodig heeft. Zelf raadpleeg ik veelvuldig experts op de meest uiteenlopende vakgebieden. Misschien moest ik voor de volgende druk van Koenen het verhuurbedrijf van de advertentie maar eens bezoeken. Letterlijk en figuurlijk letterlijk genomen Marcel Lemmens - docent Opleiding Tolk-Vertaler, Rijkshogeschool Maastricht {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1De Mercedes S-Klasse is de kampioen zwaargewicht, zowel letterlijk als figuurlijk. Figuurlijk omdat de kampioen zwaargewicht absoluut de beste is, letterlijk omdat hij veel gewicht in de schaal legt. (De Autogids, 13-2-92) 2Het verbijsterende, maar waar gebeurde verhaal over de Amerikaanse Betty die in Iran letterlijk de gevangene van haar islamitische echtgenoot en zijn fanatieke, sji'itische familie wordt. (Beschrijving van In een Sluier gevangen in een gids van boekenclub ECI (4de kwartaal 1992)) Het is duidelijk dat zwaargewicht in 1 twee betekenissen heeft. Het woord verwijst zowel naar het hoge gewicht van de Duitse auto als naar de kwaliteit. Je kunt je weliswaar afvragen of de uitleg in de tweede zin van dit voorbeeld niet overbodig is en de interpretatie van letterlijk en figuurlijk aan de lezer overgelaten had kunnen worden, maar het gebruik klopt. Hetzelfde geldt voor 2. De toevoeging van letterlijk is hier zeer functioneel, omdat zo voorkomen wordt dat de lezer ‘gevangene van haar islamitische echtgenoot’ opvat in de meest voor de hand liggende betekenis: de figuurlijke. Het gebruik van de combinatie letterlijk en figuurlijk en de afzonderlijke woorden letterlijk en figuurlijk is nuttig als de kans bestaat dat er óf een betekenis gemist wordt óf een onduidelijkheid ontstaat. In voorbeeld 3 en 4 werkt de toevoeging van letterlijk zeer verhelderend, omdat vijf minuten voor twaalf en instorten heel goed een figuurlijke betekenis zouden kunnen hebben. 3DT 64 was dus DDR-radio. Op de laatste dag van dit jaar moet de nog steeds populaire zender om precies nul uur uit de lucht - op grond van artikel 36 van het verenigingsverdrag tussen beide Duitslanden. Of er zou bijna letterlijk vijf minuten voor twaalf nog een oplossing moeten komen. (de Volkskrant, 14-12-91) 4De stad Leipzig staat op instorten, letterlijk. (NOS-Laat, 25-3-91) ● Gewoon versterking? Uit twee artikelen in Onze Taal blijkt dat letterlijk en letterlijk en figuurlijk ook op andere manieren gebruikt worden. Prof. Verkuyl schrijft in het januarinummer van 1991 dat letterlijk tevens gebruikt kan worden om de aandacht te vestigen op een woordvorm. Hij haalt het volgende voorbeeld aan: ‘Zondagavond zal op Eelde een Boeing landen die letterlijk geen bemanning aan boord heeft. Het toestel wordt namelijk gevlogen door twee vrouwelijke piloten.’ Hier wordt gespeeld met het woord bemanning. Verkuyl zegt dat het niet {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} goed mogelijk is bemanning te cursiveren, en daarom is letterlijk gebruikt. Je kunt je afvragen of er niet andere mogelijkheden waren geweest om het vreemde van bemanning te benadrukken, zoals aanhalingstekens. In nummer 7/8 1992 van Onze Taal schrijft Hans Heestermans: ‘Ik weet niet of ik het me verbeeld, maar ik denk dat de verbinding letterlijk en figuurlijk langzaam maar zeker van betekenis aan het veranderen is. Vroeger werd ze alleen gebruikt om aan te geven dat iets letterlijk én figuurlijk zo was: “je staat letterlijk en figuurlijk in je hemd!” Maar de laatste tijd krijgt de combinatie steeds meer de functie van een versterkend bijwoord met de betekenis “volstrekt”: “dat is letterlijk en figuurlijk gelogen”; “je bent letterlijk en figuurlijk geschift”. Waarschijnlijk wordt letterlijk en figuurlijk gezien als een versterking van letterlijk, dat zelf al “volstrekt” betekent: “daar is letterlijk niets mee te beginnen”; “hij is letterlijk geruïneerd”.’ ● Moeilijk voorstelbaar Uit de voorbeelden die ik in een beperkte periode verzameld heb, blijkt inderdaad dat er iets aan de hand is. Zoals altijd is het de vraag of de betekenis van letterlijk en figuurlijk en letterlijk werkelijk aan het veranderen is, of dat het slechts om afwijkend taalgebruik van enkelen gaat. Bekijk de volgende voorbeelden eens en oordeel zelf: 5Drie weken hadden ze om ‘iets’ van dat grote Canada te zien en dat zou genoeg geweest zijn, ware het niet dat de verre familie wilde dat ze zich ten minste zouden reppen naar Fredericton, Toronto en Calgary. Een moordvoorstel, letterlijk en figuurlijk, kijk maar op de kaart. (Vakantiekrant van een Maastrichts reisbureau) 6[een speler van Vitesse] wordt letterlijk en figuurlijk een voetje dwars gezet door Jan Wouters. (Jack van Gelder in Langs de Lijn, 16-6-91) Het letterlijke aan het moordvoorstel in 5 ontgaat mij volledig en wie Jan Wouters kent, weet dat hij tegenspelers meer dan een klein ‘voetje’ dwars zal zetten. We hebben hier mijns inziens te maken met flauwigheden van de schrijver of spreker. Meer van dit soort vergezochte woordspelingen vinden we in 7 en 8: 7Kortom, dit Afrikafestival, vlak over de grens, is voor iedereen interessant die letterlijk en figuurlijk zijn horizon wil verruimen. (Folder Afrikafestival Maastricht, september 1991) 8Zondag 7 april is het weer letterlijk en figuurlijk verzamelen geblazen voor de verwoede verzamelaar van postzegels, munten, lucifermerken, en noem maar op. (De Geulbode, 3-4-91) Als je je horizon ook letterlijk wilt verruimen, dan kun je beter naar de kust gaan dan naar een festival in Maastricht. In 8 zit inderdaad een dubbele betekenis in het werkwoord verzamelen, maar niet in het is verzamelen geblazen. Soms is helemaal niet duidelijk waarom iemand letterlijk en figuurlijk gebruikt: 9Vroeger zag je letterlijk en figuurlijk melk in de fabriek stromen, tegenwoordig is dat niet meer. (Documentaire Niets voor de eeuwigheid, 13-3-92) 10Larsson, die wel bereid is zijn gewicht letterlijk en figuurlijk in de strijd te gooien... (Studio Sport, 14-6-92) In 9 is het moeilijk te bepalen hoe melk figuurlijk door de fabriek stroomt. En ook in 10 is het gebruik van figuurlijk vreemd, omdat de speler naar wie verwezen wordt weliswaar groot en zwaar is, maar niet echt zeer belangrijk of van grote kwaliteit. Hoewel er in deze twee voorbeelden geen sprake is van de betekenis ‘volstrekt’, sluiten ze toch enigszins aan bij de constatering van Heestermans dat letterlijk en figuurlijk gezien kan worden als een versterking van letterlijk. ● Alleen letterlijk Ten slotte nog een vijftal typische voorbeelden met alleen letterlijk: 11letterlijk avant-la-lettre (schrijver A. den Doolaard, 10-5-91) 12... daarbij gingen letterlijk miljoenen om. (NOS-Journaal, 9-4-91) 13... ze sterft vrijwel letterlijk aan liefdesverdriet. (Presentator Cees van Ede van Cinema 3, 15-3-91) 14Doordat het programma [van de Grass Court Trophy in Rosmalen] van zaterdag letterlijk in het water viel, wordt ook de finale vandaag gespeeld. (Teletekst, 16-6-91) 15... de fiets heeft daar een totaal ander gezicht aan gegeven, letterlijk. (Directeur van Gazelle in NOS-Laat, 19-3-91) In 11 hebben we met fraai en creatief taalgebruik te maken, omdat Den Doolaard min of meer speelt met de eerste twee lettergrepen van letterlijk. In 12 wordt letterlijk gebruikt in de betekenis ‘overeenstemmend met het geschrevene precies zoals het er staat’ (Van Dale), en wordt op functionele wijze de hoogte van een bedrag benadrukt. Het gebruik van letterlijk in 13 mag misschien een tikkeltje overdreven lijken, maar liefdesverdriet schijnt een mogelijke doodsoorzaak te zijn. Bovendien wordt door de toevoeging van vrijwel het letterlijke wat afgezwakt. In 14 begint het gebruik van letterlijk iets minder mooi te worden, omdat het dagprogramma van het tennistoernooi weliswaar verregende, maar natuurlijk niet letterlijk ‘in het water viel’. De figuurlijk gebruikte uitdrukking ‘in het water vallen’ wordt op gekunstelde wijze verdraaid tot een woordspeling. 15 vormt een dieptepunt in de lijst van vijf voorbeelden. De bedoeling is natuurlijk dat ‘een ander gezicht geven aan’ in de figuurlijke betekenis geïnterpreteerd wordt en juist niet in de letterlijke. Hoe kan een fiets letterlijk een gezicht geven aan iets? {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitspraak in de Woordenlijst Van grijs naar groen [3] Marianne Overspel In de serie ‘Van grijs naar groen’ doen leden van de Spellingcommissie verslag van de voorbereidingen voor het nieuwe Groene Boekje, dat in gedrukte en elektronische vorm zal verschijnen. Ditmaal over de motieven voor het opnemen van de uitspraak, en de problemen bij de weergave daarvan. Het elektronische bestand dat de basis is van zowel de gedrukte als de elektronische versie van het nieuwe Groene Boekje, gaat ook informatie over de uitspraak bevatten. Die is nodig omdat dit bestand gebruikt zal worden bij het voorbereiden van eventuele spellingwijzigingen. Immers, alleen als we weten dat de oe in foerage en de oû in ragoût dezelfde oe-klank weergeven, kunnen we er één spelwijze voor voorstellen. Het Groene Boekje zelf wordt niet gebruikt bij het voorbereiden van spellingwijzigingen. Toch menen we dat het de moeite waard is om de uitspraak in de elektronische versie op te nemen. In de gedrukte versie is er helaas geen ruimte voor. Uitspraaknotatie voor de Woordenlijst Klank Spelling Uitspraak aa maat, maai, trema m aa t, t r ee-m aa a mat, hai, detail m a t, d ee-t aj ee lees, leeuw, methode l ee s, m ee-t oo-d e e pet, ång-ström p e t, e ng-s t r eu m e de, lelijk d e, l ee-l e k eu deuk, ång-ström d eu k, e ng-s t r eu m ie liep, kieuw, systeem l ie p, s ie-s t ee m i pit, symbool p i t, s i m-b oo l oo rood, hooi, methode r oo t, m ee-t oo-de o rot, hoi, goh r o t, g o oe boek, roeit, douche b oe k, d oe sj uu fuut, duw, succes f uu t, s uu k-s e s u put, löss p u t, l u s au rauw, koud r au, k au t ei mei, rijk m ei, r ei k ui huis, therapeut h ui s, t ee-r aa-p ui t íé analyse aa-n aa-l íé-z e óé rouge r óé-zj e úú centrifuge s e n-t r ie-f úú-zj e àà pass p àà s èè serre s èè-r e èù freule f r èù-l e òò roze r òò-z e ã restaurant r e s-t oo-r ã ẽ mannequin m a-n e-k ẽ õ plafond p l aa-f õ ũ parfum p a r-f ũ p pas, club p a s, k l u p b bal, tobbe b a l, t o-b e t tak, hond t a k, h o n t d das, boeddha d a s, b oe-d aa k kas, pocket k a s, p o-k e t gh spaghetti, goal s p aa-gh e-t ie, gh oo l ch lach, weg l a ch, w e ch g ego, wegge ee-g o, w e-g e f fok, affuit f o k, a-f ui t v veel v ee l s sok, cent s o k, s e n t z zee, mazzel z ee, m a-z e l sj chef sj e f zj journaal zj oe r-n aa l m maart, lemma m aa r t, l e-m aa n nacht, Anna n a ch t, a-n aa nj franje, signaal f r a-nj e, s i-nj aa l ng bang b a ng r rijk, herrie r ei k, h e-r ie l loop, malle l oo p, m a-l e j ja, vieux j aa, vj eu w water, bourgeois w aa-t e r, b oe r-zj w a h hand h a n t ● Nut van de uitspraak De eerste reden om de uitspraak op te nemen, is dat er geen een-op-een-relatie tussen letters en klanken bestaat. Het belangrijkste principe van de spelling is weliswaar de regel van de (beschaafde) uitspraak, maar spelling geeft niet altijd precies die uitspraak weer. Dit komt door het effect van andere spellingprincipes, bijvoorbeeld het etymologische principe. Woorden waarbij de spelling om die reden niet overeenkomt met de huidige uitspraak, zijn bijvoorbeeld kwalijk en depot. Door in het bestand de uitspraak op te nemen kan men snel zien waar spelling en uitspraak verschillen. De uitspraak van een woord kan ook afhankelijk van bijvoorbeeld spreektempo of -stijl variëren zonder dat dat invloed heeft op de spelling. Neem bijvoorbeeld het woord analist. De eerste a wordt meestal als een korte [a] uitgesproken. Men zou dan ook verdubbeling van de n verwachten, maar we spellen het woord niet als annalist. Dit komt doordat de a eigenlijk een lange aa weergeeft, die soms verkort kan worden. De klankrepresentatie van de woorden annuleer, waarin de letter n wel verdubbeld wordt, en analist ziet er dan als volgt uit (waarbij dubbele en enkele klinkers de lengte aangeven): [aa-naa-list] en [a-nuu-leer]. Zo wordt duidelijk waarom de beide woorden verschillend gespeld worden. In de tweede plaats maakt het opnemen van de uitspraak het mogelijk om in de lijst woorden op uitspraak te zoeken. Dit kan handig zijn voor vreemde woorden of bastaardwoorden waarvan men de schrijfwijze niet (precies) kent. In de derde plaats kan de uitspraak in plaats van de betekenis gebruikt worden om gelijkgespelde maar niet gelijkluidende woorden te onderscheiden. Zo is voornaam de schrijfwijze voor voor'naam (‘gedistingeerd’) en ‘voornaam (‘doopnaam’). Ten slotte is de uitspraak handig voor eventuele buitenlandse gebruikers van de Woordenlijst, vooral wanneer niet alleen een transcriptie van de uitspraak gegeven wordt, maar de uitspraak ook werkelijk hoorbaar gemaakt wordt. Waarschijnlijk is dat in de elektronische versie van het Groene Boekje mogelijk. Helaas is er nog geen goed uitspraakwoordenboek of gegevensbestand met een standaarduitspraak voor het Nederlands. De Taalunie overweegt om een uitspraakwoordenboek te maken dat als autoriteit kan gelden, maar het is onwaarschijnlijk dat dit woordenboek zo snel voltooid zal worden dat wij van de gegevens gebruik kunnen maken voor de Woordenlijst. Daarom moeten we op sommige punten zelf beslissingen nemen. Enkele voorbeelden daarvan zijn: de notatie van de uitspraak, de uitspraakvariatie tussen verschillende sprekers, en de stijlafhankelijke variatie in uitspraak van dezelfde spreker. ● Eigen notatie Voor de Nederlandse taal ontbreekt een notatie die leesbaar is en toch niet dubbelzinnig. De spelling zelf is bijvoorbeeld wel makkelijk leesbaar, maar niet ‘eenduidig’: in het woord merelnest geeft de letter e driemaal een verschillende uitspraak weer. Er zijn systemen die dubbelzinnigheid vermijden, bijvoorbeeld het alfabet van {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} de International Phonetic Association, maar die zijn juist weer lastig te lezen. Daarom hebben we zelf een notatie ontworpen die uitgaat van de spelling van het Nederlands, aangevuld met enkele extra afspraken. Het resultaat staat in de lijst bij dit artikel. In deze lijst moet de uitspraak bij elk woord worden gezien als een uitspraakmogelijkheid, dus niet als de enige juiste uitspraak. In de notatie is gebruik gemaakt van Nederlandse letters, lettercombinaties (ten hoogste twee letters per klank), accenten en andere symbolen (het afbreekstreepje) en spellingconventies (het verdubbelen van klinkers om lange klinkers aan te geven). Accenten worden gebruikt voor verlenging van klanken zoals in [aa-naa-líé-ze], en om de vreemde klanken [èè], [èù] en [òò] aan te geven in woorden als serre, freule en rose. Daarnaast moest een beroep worden gedaan op minder gebruikelijke tekens zoals de tilde, en op grafische middelen (het onderstrepen van de beklemtoonde lettergreep en het verkleinen van de e die een sjwa weergeeft). Merelnest wordt in dit systeem bijvoorbeeld geschreven als [mee-rel-nest]. Wij vermoeden dat deze notatie erg makkelijk leesbaar is, maar wellicht valt er nog het een en ander aan te verbeteren. Zo kunnen er varianten van de notatie gemaakt worden die geschikt zijn voor buitenlandse gebruikers. Doordat de notatie uitgaat van de Nederlandse, taalspecifieke spellingconventies, is deze nu voor hen niet altijd duidelijk. De letters j en v geven bijvoorbeeld in het Spaans andere klanken weer, en combinaties als uu, ui en eu komen in het Engels niet voor. ● Stijl en regio Het notatievraagstuk lijkt dus wel oplosbaar. Lastiger is de vraag wat we moeten doen met uitspraakvariatie. De uitspraak van een woord kan bij dezelfde spreker variëren, soms afhankelijk van bijvoorbeeld spreektempo en spreekstijl. Dit is het gevolg van de werking van stijlafhankelijke klankregels, waarvan we het effect alleen weergeven als er meer dan één uitspraak mogelijk is. Zo geven we de uitspraak van het woord blijven weer als [blei-ve(n)], waaruit blijkt dat de n niet uitgesproken hoeft te worden, en van het woord asiel als ‘[aa-ziel] of [a-ziel]’, waaruit blijkt dat de eerste klinker lang of kort kan zijn. Bij regels die niet automatisch worden toegepast, kan het achterwege laten van het effect van klankregels wel een verkeerde uitspraak suggereren, bijvoorbeeld [kast-je] in plaats van [ka-sje] voor kastje, en daarom wordt het effect van dergelijke regels wel weergegeven. Ten slotte is er de vraag wat te doen met uitspraakverschillen die sprekerafhankelijk of regionaal bepaald zijn, bijvoorbeeld [tee-raa-peut] of [tee-raa-puit] voor therapeut, of [mart] of [markt] voor markt, en verschillen in uitspraak van vreemde woorden. In deze gevallen zullen we proberen alle uitspraakvarianten op te nemen. Het blijkt dat er nogal wat haken en ogen zitten aan het weergeven van de uitspraak. We zijn dan ook benieuwd of lezers prijs stellen op dit type informatie, en of de door ons voorgestelde oplossingen van bovengenoemde problemen acceptabel zijn. Graag ontvangen we hierover reacties en suggesties. Taalcuriosa Jules Welling Eufoniemen ‘De Duif’ en ‘De Papegaai’ zijn twee rooms-katholieke kerken in Amsterdam. Vreemde namen voor kerken. ‘De Duif’ lijkt nog wel enigszins verklaarbaar, omdat de Heilige Geest vaak voorgesteld wordt als een duif, maar ‘De Papegaai’? Het gaat om namen van zogenoemde schuilkerken. Na de Tachtigjarige Oorlog werd het rooms-katholieke geloof in Nederland verboden en gingen de katholieken ondergronds. Hun kerken werden meestal in op het oog gewone woonpanden ingericht, waaraan aan de buitenkant niets te zien was. Deze gebedshuizen kregen een naam die geen enkel verband hield met de activiteiten die erin plaatsvonden om geen argwaan bij de buitenwacht te wekken. Deze namen noem ik eufoniemen. Eufoniemen zijn bewuste misleidingen voor de tegenpartij. In 1853 werd de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld: de rooms-katholieken konden toen hun geloof weer in het openbaar belijden. Zij mochten weer ‘bovengronds’. De geuzennamen ‘De Duif’ en ‘De Papegaai’, die bijna tweehonderd jaar gebruikt waren, bleven gehandhaafd tot op de dag van vandaag. Het eufoniem is vrijwel onlosmakelijk verbonden met het woord taboe. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog was homofilie zo'n taboe. In de jaren vijftig en zestig waren er evengoed homofielen, maar de maatschappelijke acceptatie was aanzienlijk geringer dan nu. De homo's kwamen samen in hun COC's. COC staat voor ‘Cultuur- en Ontspannings Centrum’. Dat is dus ook een eufoniem. Er wordt op geen enkele manier verwezen naar de specifieke geaardheid van de gelegenheid, integendeel, met de naam wordt gesuggereerd dat het centrum voor iedereen bedoeld zou zijn. Het ging aanvankelijk om een zeer bewuste vorm van versluierend taalgebruik, waarvan slechts de ingewijden de juiste betekenis kenden. In Eindhoven bestaat een psychiatrisch ziekenhuis dat vroeger ‘de R.P.I.’ heette. De afkorting R.P.I. stond voor Rijks Psychiatrisch Instituut en dat was het ook, maar de naam werd als te stigmatiserend ervaren. Die werd veranderd in ‘Grote Beek’, een eufoniem om het imago te veranderen. Curieus is dat een aan dezelfde straat gelegen studentenhuis zich toen de ‘Kleine Beek’ ging noemen. Dit studentenhuis aan de Boschdijk staat naast een café dat zich vroeger tooide met de ironische naam ‘Kantoorzicht’: het café lag schuin tegenover het hoofdkantoor van Philips Nederland. Toen de studenten de grap van ‘Kleine Beek’ zat waren, veranderden zij de naam van hun huis in ‘Kantoorzichtzicht’. Maar nu rollen we van het ene in een ander curiosum. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Spraak in het sociale verkeer Tom Boves - Heerlen Veel vaker dan vroeger het geval was, verhuizen we door het hele land (gemiddeld eens per tien jaar). We hebben daardoor veel en relatief vluchtige kennissen. Daarmee hebben ook verschillen in uitspraak een nieuwe rol gekregen in ons dagelijks leven. Onze spraak is steeds meer een medium geworden voor het uitzenden van sociale en psychologische signalen. Uit de taal, het dialect of het regionaal accent van een spreker kunnen we afleiden waar die spreker vandaan komt: uit Duitsland, Twente, Limburg of Amsterdam. Andere kenmerken van de taalvorm zijn bijvoorbeeld spreektempo, luidheid, toonhoogte en heesheid. Deze factoren bepalen samen de ‘klank’ van een stem, de zogenoemde ‘vocale kenmerken’. Deze kenmerken spelen een rol als we iemand voor het eerst ontmoeten. Ze zijn van invloed op de eerste indruk die iemand maakt. Onderzoek heeft bijvoorbeeld laten zien dat mensen die erg luid spreken of erg langzaam, niet erg slim worden gevonden. En bij het horen van regionale dialecten dringen zich sterke stereotypen aan ons op: de Limbo, de Achterhoeker, enzovoort. ● Sociale boodschappen Ons accent zegt iets over onze herkomst en over onze sociale status: artsen spreken anders dan vuilnismannen. Tegelijkertijd laten we door middel van vocale kenmerken weten welke houding we tegenover de ander innemen. Een stem klinkt anders als we iemand aardig vinden of ons best doen om vriendelijk te zijn. Via vocale kenmerken brengen we sociale boodschappen tot uitdrukking. Ze zeggen bijvoorbeeld heel eenvoudig: ‘Jou mag ik wel’, of meer ingewikkeld: ‘Ik snap dat je er geen zin in hebt, maar je moet dit voor me doen’. We zenden dit type boodschappen voortdurend uit, maar we zijn ons er maar zelden van bewust dat we ze ook ontvangen en erop reageren. Daardoor leiden ze gemakkelijk tot misverstanden. Iedereen kan de vocale stemkenmerken van zijn stem veranderen, zij het binnen zekere marges. We kunnen meer of minder plat gaan spreken, luider, of sneller. Door het veranderen van de vocale kenmerken maken we grappen of onderstrepen we juist het serieuze karakter van een gesprek. We weten onbewust hoe belangrijk vocale kenmerken zijn. We spelen ermee en we hanteren ze als strategisch middel om in een gesprek een doel te bereiken. Over deze vorm van strategisch handelen gaat de ‘taalaccommodatietheorie’ van psycholoog Howard Giles. ● Theorie in een notedop In de taalaccommodatietheorie worden twee psychologische houdingen onderscheiden. In het eerste geval probeert de spreker de ander voor zich in te nemen. Dit wordt het ‘streven naar psychologische integratie’ genoemd. Stel dat u zo'n integratieve houding wilt aannemen tegenover een buurtbewoner bij de bushalte. Gewoner gezegd: u wilt een praatje maken omdat die buurtbewoner er wel interessant uitziet. De theorie voorspelt dat u zult proberen uw vocale kenmerken gelijk te maken aan die van de ander, dat u de taalstrategie ‘convergentie’ kiest. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De tweede houding wordt ‘psychologische dissociatie’ genoemd, en is het tegengestelde van integratie. Stel dat de buurtbewoner bij de bushalte stinkt. Als hij wat tegen u zegt, dan zult u trachten hem op afstand te houden. Dat doet u meestal niet door botweg te zeggen ‘U stinkt’, maar door heel tactisch de verschillen in vocale kenmerken te vergroten. Deze taalstrategie heet ‘divergentie’. Volgens de theorie gebruiken sprekers convergentie en divergentie als middel om een doel te bereiken, om een bepaald beeld van zichzelf over te brengen. Je vocale kenmerken bepalen immers mede wat anderen van je denken. ● Taalaccommodatie Het is de vraag of convergentie en divergentie altijd optreden. Nemen mensen in alle typen gesprekken vocale kenmerken van elkaar over, bijvoorbeeld ook als ze ruzie maken? En wat is de invloed van de status van gesprekspartners? Wie zelf een belangrijke baan heeft, zal misschien niet snel de taal overnemen van een ondergeschikte. Maar andersom nemen die ondergeschikten misschien wel eerder kenmerken over van de mensen met een hoge ‘status’. Deze en andere vragen kwamen aan de orde in een onderzoek waarvan de resultaten vorig jaar werden gepubliceerd. In dat onderzoek werden twee typen gesprekken vergeleken. De deelnemers aan het eerste, coöperatieve type moesten met {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} elkaar samenwerken. In het tweede, competitieve type moesten de deelnemers elkaar beconcurreren. Aan de conversaties namen steeds twee mensen deel: mannelijke scholieren van zestien tot twintig jaar. Eén daarvan was een ‘expert’. Deze had een hoge status in vergelijking met de ander. In totaal werden dertig gesprekken opgenomen op band, vijftien coöperatieve en vijftien competitieve. Diverse aspecten van deze gesprekken werden onder de loep genomen. ● Halfzachte g De analyses van de bandopnames laten zien dat convergentie meer voorkomt in coöperatieve gesprekken dan in competitieve. De aanname dat samenwerking en convergentie samengaan, vond dus enige steun in het onderzoek. Convergentie treedt bijvoorbeeld op ten aanzien van de woordkeuze. Om een bepaalde ruitvormige figuur aan te duiden, kunnen we verschillende woorden gebruiken zoals: wybertje, parallellogram, dropfiguur, ruit of trapezium. Gesprekspartners kiezen in de loop van het gesprek voor een van die woorden. Dat kan dan bijvoorbeeld zo gaan: -Heb je dat wybertje al gebruikt, die dropfiguur bedoel ik? -Je bedoelt het parallellogram? -Ja die bedoel ik. -Nee nog niet. -Nou, dan moet je het parallellogram links boven leggen... De sprekers maken een afspraak over het woord dat ze ter aanduiding van deze figuur zullen gebruiken. Convergentie treedt ook op in de uitspraak van afzonderlijke spraakklanken, bijvoorbeeld in de uitspraak van de g. Sommige deelnemers aan het experiment gebruiken gewoonlijk een schraperige harde g (die overigens in bijna heel Europa erg negatieve indrukken oproept). Andere deelnemers hebben een zachte g. Maar wanneer een spreker van de harde g een gesprek voert met een gebruiker van de zachte, dan wijken ze beiden nu en dan van hun gewoonte af. Naast de klank van eigen voorkeur gebruiken ze een enkele keer ook de andere, waartegen ze soms een sterke afkeer voelen. In een enkel opzicht komt convergentie ook voor in competitieve gesprekken: bij interruptiegedrag. Als een van de deelnemers de neiging heeft de ander vaak in de rede te vallen, dan laat dat de gesprekspartner niet onberoerd. Deze gaat op zijn beurt ertoe over de ander eens flink te onderbreken. In de coöperatieve gesprekken duidt dit - vreemd genoeg - op samenwerking. De gesprekspartners proberen enthousiast zo snel mogelijk veel informatie over te dragen. De interrupties in de competitieve gesprekken hebben een andere betekenis. Ze duiden erop dat de deelnemers proberen de ander af te troeven. In beide gevallen lokken interrupties van de ene spreker nieuwe interrupties van de andere uit. ● In de praktijk In het onderzoek kwamen resultaten aan het licht die niet kloppen met de verwachtingen. Op grond van de taalaccommodatietheorie werd verwacht dat de spraak van de deelnemers aan een gesprek meer op elkaar gaat lijken naarmate het gesprek langer duurt. Hoe langer het gesprek duurt, hoe meer tijd er is om verschillen op te sporen en die vervolgens te reduceren. Uit het onderzoek bleek juist het tegengestelde. Convergentie doet zich het sterkst voor aan het begin van een gesprek. Eigenlijk is dat ook niet zo vreemd. Convergentie is immers een middel om integratie uit te drukken. Als we aan het begin van een gesprek al duidelijk hebben gesignaleerd dat we willen samenwerken, dan is dat klaar. Het aanpassen kost moeite, en we hoeven er niet het hele gesprek mee door te gaan. Is de boodschap eenmaal aangekomen, dan is een signaaltje ruim voldoende om de relatie te onderhouden. Uit het onderzoek bleek dat aanpassing niet tegelijk voorkomt voor alle vocale kenmerken. Als u probeert in alle opzichten op een gesprekspartner te lijken, dan zou u deze moeten naäpen. Deze totale convergentie zal echter een averechts resultaat hebben. Daarom moeten we voortdurend keuzes maken, en nu eens dit, dan weer dat kenmerk aanpassen. De keuze voor de ene taal boven de andere is een sterk middel om gevoelens van gemeenschapszin of verbondenheid te signaleren. Het is geen toeval dat onze regionale dialecten nog steeds bestaan! Spraak kan dezelfde functie vervullen. Let bijvoorbeeld eens op de stem van een baas wanneer die vraagt of een medewerker niet nog wat overwerk wil doen! De principes van taalaccommodatie kunnen van belang zijn voor iedereen die door zijn of haar beroep vaak in aanraking komt met onbekenden. Te denken valt aan mensen in vertegenwoordigende functies, aan verplegend personeel in ziekenhuizen, aan artsen of advocaten. Aandacht voor vocale kenmerken in hun praktijk kan helpen stroeve conversaties op gang te krijgen. Streepzuurtje C. Kostelijk - Heiloo Bij het lezen in het WNT zal het ieder opvallen hoe vaak men namen van appels en peren tegenkomt en hoe weinig namen voor broodbeleg men aantreft. Dit is het gevolg van de bronnen die beschikbaar of afwezig zijn. Boeken over fruit moeten uitgevers altijd aantrekkelijk gevonden hebben, gespecialiseerde boeken over Nederlandse worstsoorten in de loop der eeuwen ontbreken. In een plaatselijke krant vertelde de eigenares van een boerderij vol trots dat er nog een exemplaar van het appelras ‘Streepzuurtje’ in de boomgaard stond. Geheel in tegenstelling met wat ik verwachtte, kon ik in het WNT niets over deze naam vinden. Ook in het Nederlandse en Engelse register van appelcultivars in Doesburg - met meer dan 10.000 appelnamen - komt de naam niet voor. Streepzuurtje, een fantasienaam bij gebrek aan de juiste naam? Specifiek Noordhollands? Welke lezer van Onze Taal zal het zeggen? {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Jargon en slang [2] Marc De Coster - Tienen, België bloedspoedje: in het jargon van brommerkoeriers ‘een dringende bestelling’. Bloed als eerste lid van een samenstelling, ter intensivering. Spoedje is ook ziekenhuistaal voor een spoedoperatie. Hij noteert op zijn afleverlijst een bloedspoedje van het Prinsengrachtnaar het Slotervaart Ziekenhuis. Vrij Nederland, 17-09-1987 de gaatjesmarkt: jargon van reisagenten voor de exclusieve bestemmingen waarvoor een beperkte klantenkring bestaat. Het gaat hier om uitstapjes die er een beetje uitspringen, zoals de Finse hoofdstad Helsinki. Door het toenemende individualisme breidt de ‘gaatjesmarkt’ zich nog steeds sterk uit. engeltje: Er zit een engeltje op de lat: in voetbalkringen gebruikt wanneer een doelverdediger ongelooflijk veel geluk heeft. ‘Lucky’ Ajax. De mythe rond de Amsterdamse club is voor geen geld te koop. Ajax heeft altijd een engeltje op de lat. Elsevier, 09-05-1992 ijslandlease: juridische constructie waarmee Nederlandse gemeentebesturen trachten belastingen te ontwijken. De truc is om roerende goederen, bijvoorbeeld een computer, te leasen bij een maatschappij gevestigd in IJsland. Omdat dit land geen lid is van de EG hoeft de BTW van 17,5% er niet te worden betaald. De gemeente komt er dan een heel stuk goedkoper van af. De grote Van Dale vermeldt ijslandroute: geldroute ter omzeiling van de BTW-belasting. kluivenduiker: scheldwoord voor een naïef persoon, ook voor een zeurkous, en voor iemand die een ander uitput of te lang aan de praat houdt. Een stuk of wat kluivenduikers gaf ik ook een paar joetjes en zo had ik weer een paar lekkere plakkers in m'n melikje. Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant (1968) vaticaanse roulette: slangterm voor periodieke onthouding (door de kerk wel getolereerd). Naar analogie van Russische roulette. Ook in het Amerikaanse slang: Vatican roulette; in het Duits heet het römische Roulette. De priesters pleiten voor geboortekontrole op basis van de natuurlijke vruchtbaarheidscyclus, een onbetrouwbare techniek die wel eens de Vaticaanse roulette wordt genoemd. De Morgen, 04-09-1990 slaapkamerogen: wellustige vrouwenblik waardoor de aangekeken man zich verleid voelt. Een synoniem is ‘zaadeisende of zaadvragende ogen’. In het Duitse slang kent men sedert circa 1925 al de uitdrukking Schlafzimmerblick. Engelsen hebben het over bedroom eyes of come-to-bed-eyes. Wij kennen ook nog de zogenoemde slaapkamerstem: een doorrookte, intieme stem met een baritonsax-timbre. Slaapkamerogen wordt thans door tienermeisjes ook gebruikt voor een uitnodigende mannenblik. Ook heeft hij verrukkelijke zoenlippen en slaapkamerogen. Lezersbrief in Popfoto, augustus 1986 De herkomst van ‘ouwehoeren’ Jan Stroop - taalkundige, Universteit van Amsterdam Het is al langer bekend dat het contact van Nederlandse militairen met Indonesiërs in de jaren na de Tweede Wereldoorlog sporen heeft nagelaten in de Nederlandse taal. Op een van die gevallen wees mij dr. E. Heins, van huis uit etnomusicoloog en een autoriteit op het gebied van de Indonesische volksmuziek. Zijn kennis van het Indonesisch bracht hem tot de volgende veronderstelling. De herkomst van ouwehoeren, wordt - voorzover mij bekend - in geen enkel vooroorlogs woordenboek vermeld, een aanwijzing dat het toen in Nederland nog niet voorkwam of niet tot de standaardtaal werd gerekend. Dit woord is volgens Heins in de jaren 1946-1950 via ex-militairen in Nederland en het Nederlands terechtgekomen. Hij legt een direct verband met het Indonesische (ng)awur (u is de oe van boer) dat ook kan betekenen ‘in het wilde weg maar wat zeggen’. Dit is een afgeleid woord met een voorvoegsel dat ook wel weg kan blijven: (ng+)'awur. De Nederlandse vorm ouwehoeren moet beschouwd worden als een geval van volksetymologie: men zag in ouw blijkbaar een adjectief omdat het hoorde bij het vermeende zelfstandige naamwoord hoeren, dat naar de woordklasse van de werkwoorden scheen te zijn overgegaan. Ouw kreeg dus gewoon de uitgang van een bijvoeglijk naamwoord: ouw+e. Aardig is verder dat dan blijkt dat de veelgehoorde variant oudehoeren in feite ook het gevolg is van volksetymologie. De vorm met oude- heeft niet de oudste rechten, maar is het resultaat van een hypercorrectie, in elk geval een correctie die tot doel had het woord wat op te vijzelen. Nog een nettere variant die ik weleens gehoord heb, is de verkorting oude-h. Dan is het niet meer het werkwoord maar een enkelvoud van een zelfstandig naamwoord: ‘Hij is een vreselijke oude-h.’ Bij anderen heet zo iemand een o.h. Het succes van ouwehoeren hangt natuurlijk samen met stoer willen doen: zo maar hoer durven zeggen. Dat maakt het ook erg waarschijnlijk dat de genoemde militairen voor de import hebben gezorgd. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht voor onze taal Zijn dichters de ‘oplichters’ van de taal, de smaakmakers van de spraak? In elk geval hebben zij het in deze rubriek voor het zeggen, met nieuwe gedichten, speciaal geschreven voor Onze Taal, waarin taal middel is, maar ook onderwerp. De laatstverschenen dichtbundel van Judith Herzberg is Zoals, 1993, De Harmonie, f 24,90. ISBN 90 616 9437 X Dolfijnen Denk je dat dolfijnen uit instinct echt gaan troosten als je, wildvreemd en bedroefd bij ze in het water springt? Hoeft niet - heb me al weer op het droge kunnen laten troosten mogen door meer menselijk-lokkende tekens raak per nacht minder ontheemd slaap nu al weer weken zacht onder vonkend-synthetische dekens. Judith Herzberg Het taaladvies van Simon Vinkenoog Redactie: Wim Daniëls {== afbeelding foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Er is geen enkele dichter of schrijver in Nederland die meer communiceert met de lezers dan Simon Vinkenoog doet. Talrijk zijn zijn boeken, vertalingen en artikelen; talrijker nog zijn zijn optredens in Nederland en België, waarbij hij vooral voordrachtkunstenaar is. ‘Zorg dat je duidelijk voor ogen hebt wat je wilt zeggen of schrijven. Bereid je erop voor dat je het doel misschien met een omweg moet bereiken. Zorg er, al schrijvende of sprekende, voor dat je de woorden afstoft en oppoetst. Gebruik sprekende beelden. Vermijd woorden die je in het dagelijks leven ook niet gebruikt: mitsgaders, doch, wellicht, enzovoort (ik maak een uitzondering voor welnu en voorwaar). Vermijd jargon. Vermijd uitweidingen. Het gebruik van komma's en puntkomma's is een kunst, die je al doende kunt leren. Waarom zou een uitroepteken niet mogen als vraagtekens wél zijn toegestaan?! Overdrijving schaadt uiteraard, en ook met... dien je zuinig te zijn - nooit meer dan drie per keer! Begin liever met een nieuwe zin waar een voegwoord nietszeggend zou zijn. Accentueringen en articuleringen kunnen van belang zijn om iets te benadrukken. Wie zich helder uitdrukt, moet helder kunnen denken en voelen. Een grapje mag; laat merken dat je goedgezind en blijmoedig bent; ook dat is creatief schrijven. Denk aan de dode letter en het levende woord: je bent wat je schrijft.’ {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Van woord tot woord Marlies Philippa Tussen friemelen en fröbelen Knutselen en frutselen, punniken en frunniken, wriemelen en friemelen. Over het knulletje hadden we het de vorige maand, laten we ons nu eens verdiepen in de bezigheden van de peuter. Alles wat hij doet, kan beschreven worden met gezellige, affectieve werkwoordjes. Al prutsend peutert en pulkt hij in zijn neus en fröbelt hij met en verfrommelt hij papier. Schitterende woordjes, in geen enkele andere taal geëvenaard. Goed, het Engels kent ook wat werkwoorden op -le, maar zo kneuterig als in het Nederlands zijn ze niet. ● Peuterende peuter Etymologisch gezien zijn deze woordjes buitengewoon lastig, en meestal plakt men er dus maar het stempel ‘klanknabootsend’ op. Onduidelijk is welke klanken nu eigenlijk nagebootst worden. Gaat het om de schamele taaluitingen van het nauwelijks pratende kind, zijn het de geluiden die hij tijdens het spelen maakt, of betreft het de woorden die men tegen hem zegt? Bij wriemelen, friemelen, frunniken en frommelen kan ik me geen enkele klank voorstellen. Bij peuter wel; je kunt tegen een klein kind best putti-putti-putti zeggen. Daaruit had peuter kunnen ontstaan. Helaas is dat niet zo. Peuter komt van peuteren, een frequentatief van poten ‘in iets steken’. Een frequentatief is een werkwoord dat een herhaling uitdrukt, zoals bibberen bij beven, kladderen bij kladden en stotteren bij stoten. Peuteren kan dus synoniem zijn met pulken. Waar peuteren een r-achtervoegsel heeft, begint dat van pulken met een k. Ook (i)ken-werkwoorden hebben vaak een frequentatieve betekenis, vergelijk bijvoorbeeld schurken naast schuren en snorken naast snorren. Pulken is waarschijnlijk afgeleid van een werkwoord dat in sommige dialecten voorkomt als pulen, pullen ‘trekken, plukken, peuteren’ en dat misschien verwant is met het Engelse ‘to pull’. Je kunt pulken heel goed uitspreken als pulleken. En omdat de l en de n vrijwel op dezelfde plaats gearticuleerd worden in de mond, kan uit pulleken gemakkelijk punneken/punniken ontstaan. Dat lijkt me plausibeler dan dat punniken afkomstig zou zijn van Limburgs poeneken ‘frutselen’, een afleiding van poenen ‘slaan’. ● Klinkende kooswoorden We hebben te maken met woorden binnen één woordveld. Dat maakt dat ze elkaar in vorm en betekenis kunnen beïnvloeden. Dat lijkt mij vooral het geval geweest bij frutselen, frommelen, friemelen, frunniken en fröbelen. Van de eerste drie is de -r- secundair. In de woordenboeken staat dat het klanknabootsingen zijn, waaraan een ‘emfatische’ r is toegevoegd. Emfatisch wil zeggen ‘nadrukkelijk’. Die r zou dus meer nadruk geven en wat tegemoet komen aan het affectieve karakter van de woorden. Dat is een beetje raar. Het affectieve zit hem immers in het achtervoegsel. Want ook de -len-werkwoorden zijn frequentatieven: wandelen komt van wenden en krabbelen van krabben. Door de herhaling wordt de beweging sneller en kleiner; trappelen bevat kleinere trapjes dan trappen. En verkleinwoorden ontwikkelen zich snel tot kooswoorden. Frutselen is dus afkomstig van futselen ‘beuzelen’, dat eigenlijk alleen nog bestaat in ontfutselen. Futselen veranderde van vorm en betekenis onder invloed van knutselen en prutsen. Prutsen hoort bij prut en pruttelen, duidelijk klanknabootsende woorden: ik hoor op de achtergrond de koffie al. Fommelen betekende ‘beetpakken, onhandig betasten’. Het is een Nederlands/Nederduits woord van duistere oorsprong. Het Nederduits heeft/had de varianten fimmelen en fammelen. De Scandinavische talen en het Engels namen het woord over. Zo kent het Zweeds zowel fumla als famla en fimla. In het Engels komt het werkwoord fumble en kwam famble voor. Het Engelse zelfstandig naamwoord fimble ‘mannelijke hennepplant’ is ontleend aan het Nederlandse femel (Nederduits fimel), dat afkomstig is van het Franse (chauvre) femelle ‘vrouwelijke (hennep)’. Een wisseling van geslacht dus. In het Nederlands werd er een werkwoord femelen van gemaakt, dat in de 16de eeuw ‘vlas of hennep plukken’ betekende en in de 17de eeuw ‘beuzelen, futselen, prutsen’. Wellicht zijn alle varianten (fimmelen, fummelen, fommelen, fammelen) van femelen afgeleid. In het Fries bestaat sinds de 19de eeuw fimelje ‘beuzelen, peuteren, wriemelende bewegingen met de handen maken’. ● Fröbelen is als frutselen Ik denk dat friemelen is ontstaan uit femelen/fimmelen/fiemelen onder invloed van wriemelen, dat verwant is met wrijven en worm. Bij de vorming van frommelen uit fommelen kunnen wrongel (bij wringen; dialectisch wrommel/frommel) en een oud werkwoord frompelen (uit verrompelen ‘rimpelen’) een rol hebben gespeeld. De r-loze vormen verdwenen en de vormen met r - frutselen, friemelen, frommelen - maakten opgang. Het proces kon dus produktief worden. En dat gebeurde ook: frunniken heeft zich waarschijnlijk uit punniken ontwikkeld door een associatie met frutselen. Zo zie ik het althans. Volgens de woordenboeken heeft het omgekeerde plaatsgevonden. Punniken zou een kruising zijn van pulken en frunniken. Toen frutselen, frommelen, friemelen en frunniken er al waren, kwam in de 19de eeuw de fröbelschool op, genoemd naar de opvoedkundige ideeën van de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel. Er werd een werkwoord naar gevormd: fröbelen. Aanvankelijk betekende dit ‘jonge kinderen op een aangename, ontwikkelende wijze spelende bezighouden’. Het overkwam de kinderen dus, ze deden het zelf niet. De fröbelscholen zijn al lang verdwenen. Fröbelen niet. Mijn hypothese is dat dit komt doordat fröbelen - toevallig - in het woordveld van frutselen, frommelen, friemelen en frunniken is terechtgekomen. Daardoor veranderde de betekenis: men wordt niet meer ‘befröbeld’, maar men fröbelt zelf. En zo kreeg fröbelen de kans om het fröbelonderwijs te overleven. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Jouw Taal Zin om te schrijven over taal? Stuur je bijdrage (max. 150 woorden) naar: redactie Jouw Taal, Laan van Meerdervoort 14A, 2517 AK Den Haag. Geplaatste inzendingen worden beloond met een boekebon. Rijmen is gezond De Sint is allang weer weg. Maar wat blijft zijn de cadeautjes en de rijmen. Van de inzendingen van oude en jonge Jouw-Taallezers naar aanleiding van de oproep in het oktobernummer vonden we de volgende het aardigst. Gefeliciteerd, Dorien! Mijn moeder (Adrie) schreef samen met een koppeltje heren een boek Nederlands voor de basisvorming. Na vergaderingen kwam zij altijd vol verhalen thuis. Al haar mannelijke collega's, driftig rokend en hard pratend - dat schijnt ‘manniger’ en interessanter te zijn - passeerden dan de revue. Ik zag voor me hoe ze daar aan tafel zat, steeds harder pratend om boven die mannenherrie uit te komen. Ik besloot haar met Sinterklaas een speelgoedtrompetje te geven. Daar kon ze dan op blazen, als ze de aandacht van het herenspul wilde. Ik schreef er het volgende gedicht bij: Voor de vergadervrouw In grote, sjieke vergaderzalen achter reerug en konijn zit ‘Arie’ Sekeris parmantig enig vrouwelijke schrijver te zijn. Vieze sigaretterook van dikke, rokende meneren, die de kleine' wel eens even ‘het schrijven’ zullen leren, omringt Aadje aan alle kanten, terwijl ze hooggehakt, bellen in d'r oren zó probeert te praten dat de mannen haar zullen horen. Maar oh nee, haar zacht gefluister kan de mannenherrie niet aan zodat menig goed idee hopeloos verloren is gegaan. Daarom bedacht Sint dit cadeautje voor in de vergaderzaal: blaas erop als je een idee hebt, ze luisteren geheid allemaal. Veel plezier met je presentje Geniet er maar eens lekker van wie weet word je dan toch nog ooit een echte, grote vergaderman. Gedicht voor de vergadervrouw Dorien Sekeris (16 jaar) - Leimuiden Tweetalige opvoeding Mijn ouders komen allebei uit Groningen. Na hun trouwen verhuisden ze naar het westen. Buitenstaanders kunnen niet horen dat mijn ouders uit Groningen komen, want ze spreken vloeiend Nederlands. Tegen elkaar spreken ze nog wel Gronings. Gronings is heel handig wanneer ze - bijvoorbeeld in een kledingzaak - even met elkaar willen overleggen zonder dat de opdringerige verkoper zich ermee gaat bemoeien. Maar op school had ik soms wel moeite met Nederlands. Ik gebruikte bijvoorbeeld Groningse woorden of uitdrukkingen. Mijn opa en oma wonen nog steeds in Groningen. Hoewel mijn oma goed Nederlands kan spreken, praat ze steeds vaker in het Gronings tegen mij. Het Gronings is dan een teken van vertrouwen. Gelukkig versta ik haar wel, ook al kan ik alleen in het Nederlands antwoorden. Bert Erik ten Cate (21 jaar) - Maastricht GepEHepEIMTepAAL Praten of schrijven over een onderwerp waar buitenstaanders niets mee te maken hebben. Hoe doe je dat? In geheimtaal dus. Een oude bekende is de p-taal: vóór elke klinker zeg of schrijf je ep, zonder nadruk op de e van ep te leggen: ‘ik word niet goed van hem’ wordt dan ‘epik wepord nepiet gepoed vepan hepem’. EpOPRepOEP Wepie sprepeekt epof schrepijft eper nepog mepeer epin epeen gepehepeimtepaal? Epen hepoe zepiet depie eperepuit? Schrepijf hepet epaan Jepouw Tepaal! Tukkerdam? Enschede en Hengelo worden samen één stad. Maar hoe moet zo'n dubbelstad gaan heten? Er zijn al verschillende namen genoemd, allemaal een beetje saai: Twentestad, Enschelo of - een beetje ondeugend - Hengelschede. Als er niets beters wordt bedacht, wordt het misschien wel gewoon Enschede-Hengelo. Niks aan. Zou Tukkerdam niet leuker zijn? Of hebben jullie een beter idee? Laat het de redactie weten! {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht wil u inlichten over nieuwe boeken, over congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! ● Nieuwe woorden 1 In Jaartaal 1993 heeft Frans van Lier woorden bijeengebracht die vorig jaar aan onze woordenschat zijn toegevoegd. Hij ontleende ze aan de media. Welke van deze woorden blijvertjes zullen zijn, is moeilijk uit te maken. Soms zal dat afhangen van het woord zelf (mesthuwelijk), in andere gevallen van het voortbestaan van het ‘ding’ waarvoor het woord wordt gebruikt. Jaartaal 1993 is samengesteld door Frans van Lier. Het wordt uitgegeven door Thomas Rap en kost f 12,50. ISBN 90 6005 464 4 ● Nieuwe woorden 2 In de Tros-nieuwsshow begint Frank Jansen zijn taalrubriek steevast met een bespreking van ‘de nieuwe woorden van de week’. Samen met Hubert Roza heeft hij over deze woorden een boekje geschreven dat de titel Het laatste woord draagt. Of de woorden echt nieuw waren, bepaalden de auteurs met behulp van de dikke Van Dale. De woorden mochten geen vaktaalwoorden zijn en ze moesten op de een of andere manier interessant zijn. De auteurs spreken ook hun oordeel uit over de esthetische kwaliteiten van de woorden. Afhankelijk van de vraag of ze een woord geslaagd vinden, staat er een handje met de duim omhoog achter (zoals bij sleurhut, voor caravan), of wijst de duim naar beneden. Het laatste woord wordt uitgegeven door De Arbeiderspers en kost f 19,90. ISBN 90 295 2331 X ● Spelling van Engelse werkwoorden We kunnen er niet omheen dat we in onze taal af en toe een Engels leenwoord moeten vervoegen. Voor woorden als faxen, plannen en freewheelen hebben we immers geen alternatief. In Faxen faxte gefaxt behandelt drs. Corriejanne Timmers de regels voor de spelling van Engelse leenwoorden en geeft zij van zo'n 700 van deze woorden aan hoe zij moeten worden gespeld. Faxen faxte gefaxt is verschenen bij Uitgeverij Auctor en kost f 14,95. ISBN 90 71844 64 1 ● Taalkist Over het verband tussen taal en computers gaat De Taalkist, een boek dat speciaal is geschreven voor de bovenbouw van havo en vwo. In zes lessen behandelt het boek achtereenvolgens toepassingen van de computer op het gebied van de spraaktechnologie, taalverwerving, de wiskundige benadering van taal, automatisch vertalen en de verschillen en overeenkomsten tussen mensentaal, dierentaal en kunstmatige talen. Daarnaast bevat De Taalkist zes practicumlessen, die met een bijbehorend programma kunnen worden gemaakt. De taalkist. 12 lessen over taal en computers is verschenen bij Academic Service en kost f 14,95. De auteurs zijn drs. J. Lepeltak en drs. W. Weijdema. ISBN 90 6233 865 8 ● Slordig taalgebruik De taal op zichzelf is niets is een bundeling van artikelen die J.L. Heldring schreef voor NRC Handelsblad. De ordening van de bloemlezing is thematisch. Deel 1 gaat over de functie van taal en over taal als bestanddeel van de culturele identiteit. In deel 2 zijn artikelen opgenomen waarin Heldring zijn ideeën over taal op politieke teksten toepast. Deel 3 gaat over sociaal en regionaal bepaalde taalverschillen, en deel 4 bevat artikelen over taalfouten die ‘eigenlijk’ denkfouten zijn. Wie in de bloemlezing artikelen denkt te vinden over anglicismen en germanismen, komt bedrogen uit: daarin is Heldring niet geïnteresseerd. In het voorwoord drukt hij zijn voorkeur duidelijk uit: ‘Het is mij meer te doen om de bouw van de zin, dan om de bouwstenen.’ De taal op zichzelf is niets. Beschouwingen over taal is samengesteld door Marijke Friesendorp en wordt uitgegeven door L.J. Veen. De bundel kost f 24,90. ISBN 90 254 0267 4 ● Vragen over taal Taaltackles is een boekje met vragen en antwoorden over taal. Het kan worden gebruikt om de eigen kennis over taal te toetsen, om de taalkennis van een ander op de proef te stellen en om zelf een taalquiz te organiseren. De vragen (en antwoorden) zijn verdeeld over tien hoofdstukken. Er zijn vragen over verouderd taalgebruik, turbotaal, eponiemen, etymologie, grammatica, synoniemen en ga zo maar door. Zo wordt in het hoofdstuk over etymologie gevraagd naar de herkomst van het woord tram. Er zijn drie mogelijkheden: het woord komt van het middeleeuwse traam, dat balk betekende, van trampoline of van Benjamin Outram, de uitvinder van mijnwagentjes. Taaltackles is samengesteld door Marja den Boer en Hans de Jong. Het wordt uitgegeven door Kosmos-Z&K en kost f 19,90. ISBN 90 215 2182 2 ● Motortaal Opnieuw is het woordgebruik van een ‘subcultuur’ voor het nageslacht vastgelegd. Ditmaal gaat het om de taal van de motorliefhebbers. In Motortaal. Zakwoordenboek voor de motorrijder verklaren Freek Andriesse en Hans Meulenbroek ruim 700 woorden en uitdrukkingen die te zamen kunnen doorgaan voor het jargon van de motorrijder. Niet-ingewijden kunnen nu eindelijk doordringen tot dit ‘bikerslingo’ en te weten komen wat wordt verstaan onder donorcycles, Bahnburners, Texaszadels en chicken-runs. Motortaal is verschenen bij Uitgeverij Thoth en kost f 25,-. ISBN 90 6868 076 5 ● Presenteren Een unieke taalvaardigheid is het presenteren voor radio of televisie. Enige aanleg is voor een goede presentatie nodig, maar net als andere taalvaardigheden kan men ook deze vaardigheid oefenen. Presentatie - bij wijze van spreken kan daarbij als hulpmiddel dienen. Het boek maakt duidelijk hoe een goede presentatie tot stand komt en wat er allemaal achter de schermen van radio en tv gebeurt. Herman Broekhuizen, de auteur, was jarenlang werkzaam als radiomedewerker voor de AVRO en de NOS. Presentatie is verschenen bij Uitgeverij Uniepers en kost f 34,50 (inclusief geluidscassette). ISBN 90 6825 122 8 {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Interviewen Interviewen is eveneens een niet-alledaagse taalvaardigheid. Het Praktisch Interview-boek behandelt de theorie van het vraaggesprek en geeft praktische tips. Aan de orde komen onder meer: verschillen in interviews voor de verschillende media, afwijkende interviewvormen, voorbereiding, het uitwerken van een interview, monteren en de presentatie van het interview voor radio of televisie. De auteur van het boek, Kees Schoonenberg, was werkzaam als docent bij NOS Opleidingen. Het Praktisch Interview-boek is verschenen bij Uitgeverij Uniepers en kost f 24,50. ISBN 90 6825 121 X ● Straattaal uit de zeventiende eeuw Kelken van hout is een bloemlezing van volksrijmen uit de Gouden Eeuw. Het is een selectie uit het boek Koddige en Ernstige Opschriften op luyffels, wagens, glazen en uithangborden, dat door Jeroen Jeroense aan het einde van de 17de eeuw werd gedrukt en uitgegeven. In zijn werk bracht Jeroense (wiens werkelijke naam Hieronymus Zweerts was) duizenden kreten, wijze raadgevingen, ontboezemingen, pikanterieën, moraliserende prietpraat, roddelpraatjes, reclameteksten, schimpscheuten en klaagzangen bijeen. Bas Hageman werkte zich door Zweerts' oorspronkelijke materiaal en selecteerde zo'n 300 van zijn teksten, die hij in hedendaags Nederlands herschreef. Kelken van hout is verschenen bij Strengholt en kost f 19,90. ISBN 90 72790 02 2 ● Public relations Onlangs verscheen het eerste deel van een nieuwe methode op het gebied van de public relations: PR & Voorlichting, de professionele praktijk. De methode is geschreven door personen die in de public relations werkzaam zijn en is bedoeld voor deelnemers aan het NGPR-A-examen. Het eerste deel bevat hoofdstukken over organisatie, interne communicatie, taalvaardigheid, planning en media. In het tweede deel, dat binnenkort verschijnt, wordt ingegaan op journalistiek, grafische technieken, documentatie, auteursrecht en sponsoring. De boeken zijn geschikt voor zelfstudie. PR & Voorlichting, de professionele praktijk 1 is geschreven door L.S. van den Berg, J.F.P. Smit en P. Spek. De reeks staat onder redactie van J. Haantjes en wordt uitgegeven door Uitgeverij Educatief. Deel 1 kost f 39,50. Deel 2 gaat f 44,50 kosten. ISBN 90 6898 563 9 (deel 2: 90 6898 564 7) ● Het verhaal van Onze Taal Televisiekijkers weten het al: de geschiedenis van het Nederlands wordt momenteel bij de BRT uitgebreid behandeld in de televisieserie Het Verhaal van een Taal. Bij de serie hoort het gelijknamige boek, dat werd geschreven door Roland Willemyns, Jan de Vries en Peter Burger. Het boek behandelt evenals de serie een groot aantal onderwerpen die in de geschiedenis van het Nederlands een belangrijke rol hebben gespeeld: de spellingperikelen, de Statenvertaling, het WNT, het ‘overzeese Nederlands’ en nog veel meer. Het Verhaal van een Taal: negen eeuwen Nederlands is verschenen bij Prometheus en kost f 49,90. ISBN 90 5333 186 7 ● Cursus gedichten en verhalen schrijven Op zondag 9 januari begint op TV 2 de nieuwe Teleac-cursus ‘Schrijven van gedichten en verhalen’ (steeds van 18.45 tot 19.15 uur). Vanaf 22 maart is deze zesdelige cursus ook op de radio te volgen: elke woensdagavond van 22.30 tot 23.00 uur op Radio 5. De cursus bestaat uit een poëzie- en een prozagedeelte. Er komen bekende Nederlandse schrijvers en dichters in aan het woord, onder wie Gerrit Kouwenaar, Rutger Kopland, Gerrit Krol en J. Bernlef. Zij vertellen over de technieken die zij tijdens het schrijven gebruiken. Het boek bij de cursus behandelt de verschillende aspecten van het vak schrijven, bevat opdrachten en geeft een groot aantal voorbeelden uit de Nederlandse literatuur. Het cursusboek kost f 39,90 en is te bestellen door overmaking van dit bedrag op gironummer 54 42 32 ten name van Teleac Utrecht, onder vermelding van ‘Schrijven van gedichten en verhalen’. Het is ook verkrijgbaar in de boekhandel: ISBN 90 6533 337 1. ● Vertalen In de taalserie ‘Mooie woorden’ van de RVU (elke eerste woensdagavond van de maand op TV3) wordt op 2 februari aflevering 5 uitgezonden: over vertalen. ● Nederlands van nu De laatste aflevering van jaargang 1993 opent met een lang interview over de ‘eindtermen’ (de minimum-doelstellingen) voor het vak Nederlands in het lager onderwijs. L. Gehlen bespreekt het beleid van enkele grote woordenboeken met betrekking tot zuidnederlandismen: wat wordt er opgenomen en hoe wordt het gemarkeerd? Yvette Stoops belicht de labels ‘spreektaal’ en ‘gesproken taal’ uit de ANS, en Marc De Coster laat tientallen syndromen de revue passeren. In ‘op de leestafel’ kregen de nieuwe Prisma-pocketwoordenboeken een beoordeling. Een abonnement op Nederlands van Nu kost Bfr. 650/f 37,50 en is te verkrijgen bij de Vereniging Algemeen Nederlands, Koningsstraat 192 bus 19, B 1000 Brussel. Betaling vanuit Nederland via girorekening 3992897 t.n.v. VAN, Brussel. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Parkeervakken op Bergweg toch nog niet rond De Gooi- en Eemlander Loonwerkers op non actief door regenval Opregte Steenwijker GR VOGELKOOI voor papegaai op wieltjes De Streekkrant, Vilvoorde (België) Te koop aangeboden: Wegens sterfgeval, ELECTRISCHE STOEL, merk Meyra 3.420 in prima staat De Omroeper voorman/voorvrouw voor 20 uur per week Werkzaamheden: De werkzaamheden bestaan bij afwezigheid van hoofd huishoudelijke dienst uit het organiseren, plannen maken, het verdelen van de werkzaamheden, het roosteren en instrueren van het personeel. Haagsche Courant ‘IN VERBAND MET UW PRIVACY VERZOEKEN WIJ U ENIGE AFSTAND TOT DE BALIE TE BEWAREN.’ bankfiliaal van de ABN-AMRO in Rotterdam VUURWERK Trektouwtjes Touwtjes aan beide zijden vasthouden en gelijktijdig trekken. Gezicht afwenden en 6 meter afstand bewaren. 1943 1993 De kinderen en kleinkinderen van GERARD v. VOOREN en ANNA SUY vinden het fijn familie, vrienden en kennissen te kunnen berichten dat zij 50 jaar geleden elkaar het ja-woord gaven. Gelegenheid tot feliciteren op woensdag 17 november a.s. van 17.30 tot 19.00 uur in restaurant ‘Onder de Linden’, Dorpsplein 12, Zuiddorpe. Tonnie en Jenny, Marlou en Theo Ivo, Robby, Anouk Petra en Tim Provinciale Zeelandse Courant CDA en PvdA voor verbod op plezierjachten De regeringspartijen CDA en PvdA willen dat de plezierjacht in Nederland wordt verboden. Met name het bejagen van onschadelijke trekvogels, waaronder diverse eendesoorten, is volgens deze fracties niet meer verantwoord. Leeuwarder Courant {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2/3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana • in dit nummer o.a. DE GYNAECOLOOG WORDT GEEN GINEKOLOOG Interview met Guido Geerts, voorzitter van de Spellingcommissie VERSLAG CONGRES ‘NAMEN’ FRUITDRUIFJE, SCHENKSTROOP EN SOLEX Over goede en minder goede merknamen FAMILIENAMEN: VAN TOENAAM NAAR GESLACHTSNAAM (EIGEN)AARDIGHEDEN IN STRAATNAAMGEVING WIENS ACHTERNAAM KRIJGT DE KLEINE? Nieuw naamrecht geeft de burger meer vrijheid KOOS EN TINY HETEN NU JACCO EN KARIN Veranderingen in voornaamgeving maandblad van het genootschap onze taal 2/3 63ste jaargang • feb/maart 1994 {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen.’ Het maandblad Onze Taal (oplage 40.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema mevr. mr. M.A. Rümke prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Wim Daniëls, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Jacques Klöters, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Koningsstraat 192, B 1000 Brussel. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/322.2231523 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor Taalkundig Onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 2/3 februari/maart 1994 31 Peter Burger Geerts's sitroenen: ‘Het is even wennen, meer niet’ De spellingoorlog duurde maar één dag. Maar wat was het idee achter ginekoloog? Een interview met de voorzitter van de Spellingcommissie • CONGRES ‘NAMEN’ 47 dr. Rob Rentenaar Tussen originaliteit en orde ‘What's in a name?’ Over namen en naamkunde en hoe wij daarin orde kunnen scheppen 49 Doreen Gerritzen Veranderingen in de voornaamgeving Tiny werd Karin en Koos werd Jacco. Voornamen mogen dan aan mode onderhevig zijn, maar er zit wel systeem in de verandering 52 drs. G. van Berkel De man bij zijn naam genoemd Over Napoleon, de ontwikkeling van achternamen uit toenamen, de herkomst van Kars en de betekenis van -man 55 mr. E.J. Geuzinge Persoonsnamen en naamrecht Het nieuwe naamrecht geeft ouders meer vrijheid in de keuze van een geschikte voor- en achternaam voor hun kind 57 drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije Lombardkade, De Lormestraat en Lotustuin De Lormestraat: wie of wat en waar mag dat wel zijn? Aardigheden en eigenaardigheden bij straatnaamgeving 59 prof. mr. Ch. Gielen Taal en merk - merk en taal De grootste nachtmerrie van een fabrikant is dat zijn merknaam een soortnaam wordt. Fruitdruifje was goed, Schenkstroop niet 62 Over Bavaria-city, A(c)hmed, Flip Paard en Tafelpootje Fragmenten uit de forumdiscussie • EN VERDER 37 De internationale Burger Gids 37 Het nieuwe chic VASTE RUBRIEKEN EN SERIES 34 Vraag en antwoord: zij zijn arts(en); welke of die? 35 Reacties: sherry-tomaat; populariniemen; urinoceros; bovenin/boven in; onterechte kritiek; er mist een blaadje; offsmboet ippo dpef; ferplicht hollans 38 De gezongen apotheek: de mop 39 Gedicht voor Onze Taal: Briefkaart aan onze 40 Ontvangst gestoord [4]: de technisch voorlichter 41 Van woord tot woord: runen 43 Jouw Taal: siegte sgreivfaardighijt 44 InZicht: over nieuwe boeken 64 Ruggespraak {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} De Spraakmakers Geerts's sitroenen: ‘Het is even wennen, meer niet.’ Peter Burger De jongste Nederlandse spellingoorlog duurde precies één dag. Op 18 januari lekte het zorgvuldig geheim gehouden rapport van de Spellingcommissie uit. Consternatie allerwegen: moeten we echt ginekoloog gaan spellen? Op 19 januari stelden de verantwoordelijke ministers het volk gerust: de voorstellen werden grotendeels afgewezen. Maar wat was nu eigenlijk het idee achter ginekoloog? Een interview met de voorzitter van de Spellingcommissie, Guido Geerts. Mite, klakson, adolessent, konstruksie, sitroen, feutus, teorie, faze, seremonie: zo wilde de Spellingcommissie dat we gingen schrijven. Drie jaar lang studeerden negen taalgeleerden in opdracht van de Taalunie op de spelling van de bastaardwoorden, de besse(n)sap-kwestie, de tussen-s en het nut van trema, apostrof en liggend streepje. Dertigmaal is er vergaderd, meer dan vierhonderd stukken zijn besproken. ● Niet in het openbaar Wijs geworden door het lot van voorgangers, die hun voorstellen na een publicitair tegenoffensief van traditiegezinden in de prullenbak zagen verdwijnen, heeft de commissie tot het laatst de openbare discussie gemeden. Voorzitter Geerts, geïnterviewd door de Belgische krant De Standaard: ‘Als uitlekt dat - zoals in de jaren zeventig - we weer iets bedacht hebben als odeklonje, dan komt er zoveel protest dat alle moeite weer voor niets is geweest.’ Profetische woorden. Op 18 januari, één dag voor het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie zich over het rapport zou beraden, maakte De Standaard de voorstellen bekend. Vlaanderen reageerde met gemengde gevoelens, Nederland was geshockeerd. Wat de commissie presenteerde als niet meer dan ‘een chirurgische ingreep’, voelde het publiek als een meervoudige amputatie. Een dag later vergaderden de Taalunieministers: aan Nederlandse zijde d'Ancona (WVC) en Ritzen (Onderwijs), voor Vlaanderen Weckx (Cultuur) en Van den Bossche (Onderwijs). Uitslag: de bewindslieden zien alleen iets in lichte aanpassingen van de regels voor trema en liggend streepje, en in de voorstellen voor de verbindingsklanken s en n. Dat betekent waarschijnlijk: minder s'en (dorpstraat, stadcentrum), meer n'en (muggenbeet, pannenkoek). De voorstellen voor de apostrof (Geerts's rapport, Karel's boek) worden heroverwogen. De ergste nieuwlichterij (sjampo, klakson) gaat dus niet door. Van den Bossche: ‘Het voorstel voor de bastaardwoorden is niet maatschappelijk aanvaardbaar.’ Dat is vreemd, want hadden de Taalunieministers zelf drie jaar geleden niet gevraagd om een consistente regeling voor de bastaardwoorden? In plaats daarvan wordt de bestaande voorkeurspelling opgewaardeerd tot enige officiële spelling. Een naïeve oplossing, en een waarmee de Taalunie het nog moeilijk zal krijgen bij het samenstellen van een nieuw Groen Boekje, voorspelt Geerts. Het verdwijnen van de toegelaten spelling vervult een door velen gekoesterde wens, maar de voorkeurspelling zelf wordt daar niet consequenter van. In een nieuw Groen Boekje zullen wel enkele tientallen barre inconsequenties - van het soort fotocopie/kopie - worden verbeterd, maar dat caleidoscoop met een c gespeld wordt en anekdote met een k, zullen de meesten nog steeds moeten opzoeken. De Taaladviescommissie van de Taalunie beslist over de spelling van woorden die in de editie-1954 nog niet in het Groene Boekje stonden. De meestgebruikte spelling, aldus een woordvoerder van de Taalunie, zal daarbij de hoogste ogen gooien. (In 1988 koos in het publieksonderzoek 77% van de Nederlanders voor quasi en 22% voor kwasi: quasi wint?) Geerts heeft weinig vertrouwen in een procedure die niet op regels gebaseerd is en voorziet hetzelfde gesteggel over c's en k's als in 1954. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het standpunt van de ministers wordt op 21 februari besproken door de Interparlementaire Commissie van de Taalunie, bestaande uit leden van de Eerste en Tweede Kamer en van de Vlaamse Raad. ● Deskundigen buitenspel Geerts, hoogleraar aan de Universiteit van Leuven, een van de twee re- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} dacteuren van de grote Van Dale en lid van de ANS-redactie, is naar eigen zeggen ‘géén spellingfreak’, net zo min als de andere leden van de commissie. Geerts: ‘Niemand van ons wil absoluut dat de spelling verandert of juist gelijk blijft. We staan er vrij onverschillig tegenover, omdat we de regeling zuiver als een technisch probleem hebben gezien. Maar we hebben altijd rekening gehouden met mogelijke reacties.’ De Spellingcommissie is anders te werk gegaan dan haar twee voorgangers, de samenstellers van het Groene Boekje (1954) en de commissie Pée/Wesselings (1969). De eersten stemden per woord en hadden een slecht geheugen, wat inconsequenties opleverde als akkoord tegenover accorderen. Ook de mogelijkheid om te kiezen tussen voorkeurspelling en toegelaten spelling, die ook uit 1954 stamt, vindt niemand bevredigend. Pée/Wesselings, aan de andere kant, wilde alle in Nederland gebruikte woorden volgens één fonetisch systeem spellen. Een systeem dat bij de tegenstanders al snel bekend stond als de ‘odeklonje-spelling’ en in 1972 definitief van tafel werd geveegd. Geerts c.s. wilden systematischer zijn dan de makers van het Groene Boekje, maar minder radicaal dan Pée/Wesselings: ‘Onze opdracht was een consistente spelling te ontwerpen. We hebben daarom eerst gekeken naar de bestaande spellingregels. De eerste regel is die van de beschaafde uitspraak. Als je in het Nederlands een s uitspreekt, schrijf je altijd een s. In verhouding zijn er maar een paar woorden die met een c worden gespeld, zoals citroen. Citroen is in klank en meervoudsvorming een honderd procent Nederlands woord. Waarom zou je die afwijkende spelling dan toestaan?’ Omdat de overgrote meerderheid citroen wil schrijven, wat blijkt uit het publieksonderzoek waarvan de Taalunie in 1988 de resultaten heeft gepubliceerd. Waarom heeft de Spellingcommissie niet geprobeerd in haar voorstel zulke maatschappelijke weerstanden te verdisconteren? ‘Je kunt niet systematisch zijn én irrationele weerstanden beregelen. Maar echt: in onze commissie ligt niemand er wakker van als citroen toch met een c geschreven zal worden.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De commissie wilde de klank k consequent schrijven als k. De c, q en x zouden vrijwel verdwijnen: bakterie, frekwent, klakson. Ook de th moest eraan geloven: teorie, apoteek, mite. Alleen in telepathie en andere woorden op -pathie mocht de h blijven staan. De oo zou in open lettergrepen in de regel als o worden gespeld, en niet als au, aud, eau, ot: obade, krapo, nivo, buro, tablo, depo. Enzovoort. Om bezwaren tegen afwijkingen van vertrouwde woordbeelden te ondervangen, deed het rapport sugggesties voor uitzonderingen. Geerts: ‘Suggesties, niet meer dan dat. Taksi is consistent met ks, maar als men het met een x wil schrijven omdat dat bijna overal in de wereld zo gebeurt, dan moet dat maar.’ Zo kon chauffeur gespaard blijven voor de regels die er sjofeur van zouden maken, een lieter mocht liter blijven, de bebie een baby. ‘Maar’, zegt Geerts, ‘als wij als commissie te beslissen hadden, zouden we die uitzonderingen niet toestaan. Spellen volgens de regels levert een perfect Nederlands woordbeeld op. Het is even wennen, meer niet.’ ● Publieksonderzoek Er klinkt teleurstelling door als Geerts vertelt wat zijn verwachtingen waren: ‘Wij wisten dankzij het publieksonderzoek van de Werkgroep ad hoc Spelling uit 1988 dat iedereen die dubbelspelling onpraktisch vond. We hebben toen ook gesprekken georganiseerd met direct betrokkenen, een doorsnee van iedereen die met pen en papier bezig was: uitgevers, schrijvers, journalisten, taalkundigen, onderwijzers... Die zeiden unaniem: je moet ons niet vragen hoe het moet met de spelling, daar moeten deskundigen zich mee bemoeien. Die moeten het regelen, maar wel zo dat er maar één spelling is. Ik heb altijd gedacht: als de Taalunie een deskundigencommissie aan het werk zet met die opdracht, dan is het daarmee afgelopen. Want de Taalunie heeft ook de bevoegdheid om in dit soort gevallen te beslissen. Maar dan blijkt dat er altijd weer een parlement, of de Vlaamse Raad of andere instanties over beslissen. Als iedereen zich ermee bemoeit, kunnen er beslissingen genomen worden die niets met de principes te maken hebben.’ Zijn de politici dan naïef geweest dat ze de opdracht hebben gegeven om een consistente spelling te ontwerpen? ‘Niet alle politici... maar iemand - een ambtenaar, of iemand van de Taalunie - is zo naïef geweest om dat consistente in de opdracht te zetten. Dat is ook wel te begrijpen. Men wilde af van de dubbelspellingen en dacht dat de kwestie in een jaartje te regelen was: je legt de lijsten met voorkeur- en nakeurspelling naast elkaar, en schrapt telkens een van de twee. Maar zo eenvoudig was het niet: er zijn woorden die inmiddels iedereen met een k schrijft, en dat moet je dan terugdraaien. Pas toen we aan het werk gingen, kwamen we {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} erachter dat de consistentie uit de opdracht een naïeve opvatting was.’ Uit het publieksonderzoek blijkt ook dat spellers wijzigingen per woord beoordelen: frekwent stuit taalgebruikers minder tegen de borst dan akwarel. Met die wispelturigheid wilde de commissie geen rekening houden. Geerts vertrouwde erop dat de wijzigingen snel ingeburgerd zouden raken: ‘In 1947 hebben ze van cigaret en cigaar sigaret en sigaar gemaakt - niemand piekert daar nog over, evenmin als over het wegvallen van de h na een r in rhythme. Zulke aanpassingen aan het Nederlandse woordbeeld hebben een lange traditie. We hebben dat gedaan vanaf de oudste ontleningen aan het Latijn tot in de negentiende eeuw. Het Latijnse caseus is kaas geworden, met een k. Woorden die taalkundig helemaal Nederlands zijn geworden, worden Nederlands geschreven. In de middeleeuwen en de zeventiende eeuw schreven ze nog veel fonetischer dan nu: hont. Maar de taalgeleerden in de negentiende eeuw wilden dat je aan een woord kon zien waar het vandaan kwam, en toen heeft men een aantal van die spellingen teruggedraaid.’ ● Dicteetje Wie is er gebaat bij een spellingwijziging? Geerts: ‘Voor ieder ambtje moet je hier in Vlaanderen een dictee maken. Als je bijvoorbeeld van ondersergeant sergeant wilt worden, kun je op spelfouten gepakt worden. Ik weet hoe ellendig dat is en daarom moet er, in het belang van het publiek, iets aan die spelling gedaan worden. Dat is mijn enige motivatie om hierbij betrokken te zijn. Het publiek, dat zijn niet mijn collega's, maar de kinderen van de lagere school, de ondergeschikten, de secretaresses. Voor hen is het plezierig als er uniformiteit is en geen onzekerheid, en als er niet van die subtiliteiten bestaan als konijnehok zonder en konijnenfokkerij met een n. Het zijn futiliteiten, maar als je in een situatie verkeert waarin erop gelet wordt, is het gemakkelijker als je niet hoeft te twijfelen. Het is eenvoudiger als er enige systematiek in zit die je zonder al te veel intellectuele ontwikkeling kunt snappen en toepassen.’ Het kan natuurlijk nog eenvoudiger: de voorganger van de Spellingcommissie, de Werkgroep ad hoc Spelling (voorzitter: prof. dr. G. Geerts), opperde de mogelijkheid om ook de werkwoorden flink te versimpelen: jij vind, hij speeld. Het spijt Geerts echter niet dat een hervorming van de werkwoordspelling nu buiten de opdracht viel: ‘Dat wil niemand, dat is uit het onderzoek wel gebleken. Niet iedereen past de regels voor de werkwoorden foutloos toe, maar met enige moeite kun je ze leren. Maar die regel dat bessensap het sap is van één bes, of van meer, dat is niet beredeneerbaar, net als elektriciteit met een c of een k.’ ● Nederlands of vreemd Belangrijk in het rapport is het onderscheid tussen Nederlandse en vreemde woorden. Nederlandse woorden zijn inheemse (boot, fiets) of bastaardwoorden (konstruksie, sjampo). ‘Als je flet en gehendikept schrijft, krijg je gegarandeerd gedonder in Vlaanderen.’ Vreemde woorden verschillen door klank (beige) of meervoudsvorming (musea) van Nederlandse, en worden niet herspeld. Kan een leek die categorieën wel uit elkaar houden? Keeper is vreemd, pieper Nederlands. Ginekoloog wordt met een i gespeld omdat het een bastaardwoord is, maar gymnasium met een y, want dat blijft door zijn meervoud gymnasia een vreemd woord. En kan de modale taalgebruiker bedenken dat cake een vreemd woord is, omdat het uit één lettergreep bestaat, maar een meervoud heeft op -s, in tegenstelling tot week - weken? Geerts: ‘Alleen heel ongeletterde mensen zullen cake met k-e-e-k schrijven: de meesten voelen wel dat het een vreemd woord is. Het hulpmiddel om daarachter te komen, is in dit geval het meervoud. Er zijn maar twee of drie Nederlandse woorden, zoals ooms en zoons, die één lettergreep hebben en een meervoud op -s. Als het goed is, moet je Nederlandse en vreemde woorden aan hun klank kunnen herkennen. Wij hebben dat in die drie jaar - waarin we werk hadden voor zes jaar - niet kunnen onderzoeken. Ik kan me ook voorstellen dat mensen een Nederlands woord “vreemd” vinden als ze het helemaal niet kennen.’ Het gros van de mensen, legt Geerts uit, voelt niets voor de oplossing van de commissie-Pée/Wesselings, die alle woorden wilde vernederlandsen: vreemde woorden moeten er vreemd blijven uitzien. De consequentie daarvan is dat spellers Nederlandse en vreemde woorden van elkaar moeten leren onderscheiden. ● Nederland en Vlaanderen Nog een reden om recente Engelse leenwoorden niet om te spellen, is het verschil in uitspraak tussen Noord en Zuid: in Vlaanderen worden de a's in flat en gehandicapt uitgesproken als die van hand. ‘Als je flet en gehendikept schrijft’, zegt Geerts, ‘krijg je gegarandeerd gedonder in Vlaanderen.’ Nederlanders willen in meerderheid dat vreemde woorden hun vreemde spelling behouden. In Vlaanderen leeft sterk het verlangen om vreemde, met name Franse woorden om te spellen. Het Vlaamse dagblad De Standaard schrijft zelfs kinema. Als - zoals de ministers willen - de voorkeurspelling de enige officiële spelling wordt, zou dat de afstand tussen Nederland en Vlaanderen vergroten: Vlamingen die hardnekkig kultuur blijven spellen, schrijven dan zelfs geen toegelaten spelling meer. Zouden de Vlamingen, die toch al warmer liepen voor vereenvoudiging dan de Nederlanders, niet beter hun eigen spelling kunnen ontwerpen? Afzonderlijke normen, zowel voor de taal als voor de spelling, zijn volgens Geerts uit den boze: ‘Persoonlijk zou ik zo'n splitsing zeer erg vinden, want ik ben een absolute voorstander van geïntegreerd taalbeleid. Ik zie niets in een apart Vlaams taalbeleid, omdat we daar veel te klein voor zijn.’ {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● Zij zijn arts(en) ? ‘Johan en Matthijs zijn artsen/arts.’ Moet ik in dergelijke zinnen het enkelvoud of het meervoud gebruiken? ! Beide zijn mogelijk, maar er is een betekenisverschil: met het enkelvoud verwijst u naar het beroep van arts, met het meervoud naar personen. Doorgaans staan onderwerp en naamwoordelijk deel beide in het enkelvoud of in het meervoud: 1aDeze man is de arts. 2aDeze mannen zijn artsen. Maar een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud zónder lidwoord mag ook met een meervoudig onderwerp worden gecombineerd (2b): 1bJohan is arts. 2bJohan en Matthijs zijn arts. In de b-zinnen verwijst arts niet meer naar een persoon, maar drukt het een kenmerkende hoedanigheid (vaak een functie of beroep, nationaliteit of levensbeschouwing) van het onderwerp uit. Het zelfstandig naamwoord zonder lidwoord lijkt daarin op een bijvoeglijk naamwoord: 3aZijn ouders zijn gelovig. (= bijvoeglijk naamwoord) 3bZijn ouders zijn christen. (= zelfstandig naamwoord) Dat blijkt nog duidelijker als we kijken naar andere verschillen tussen de a- en de b-zinnen. Zo kunnen de eerste wel maar de tweede niet gevolgd worden door een bijzin: 4aAnne is de docent die deze cursus verzorgt. 5aAnne en Thijs zijn (de) docenten die deze cursus verzorgen. Maar: *4bAnne is docent die deze cursus verzorgt. *5bAnne en Thijs zijn docent die deze cursus verzorgen. Een bijvoeglijk naamwoord verdraagt evenmin een bijzin: *6Anne is deskundig die deze cursus verzorgt. Nog een verschil. Aan het zelfstandig naamwoord zonder lidwoord kan alléén een bijvoeglijk naamwoord voorafgaan als ze samen nog steeds een beroep, functie, enz. omschrijven. De a-zinnen kennen die beperking niet: 7aThomas is een leuke medewerker. 8aThomas en Geert zijn leuke medewerkers. Maar: *7bThomas is leuke medewerker (wel goed: Thomas is wetenschappelijk medewerker). *8bThomas en Geert zijn leuke medewerker (wel goed: Johan en Matthijs zijn wetenschappelijk medewerker). Opvallend is dat het bijvoeglijk naamwoord in 7b en 8b onverbogen blijft (wetenschappelijk in plaats van wetenschappelijke). Ook hierin lijkt het zelfstandig naanwoord op een bijvoeglijk naamwoord: dat wordt eveneens nader bepaald door een onverbogen vorm: 9Deze taalkwestie is bijzonder interessant (en niet: bijzondere interessant). ● Welke of die? ? Steeds vaker stoor ik mij aan het gebruik van het woordje welke waar ik zelf die zou gebruiken. Bijvoorbeeld: ‘In uw brief, welke wij op 25 februari jl. ontvingen, vraagt u meer informatie over ...’ Deelt u mijn mening dat die hier beter op zijn plaats is? ! Ja, welke aan het begin van een bijvoeglijke bijzin kunt u beter vermijden. Het maakt een stijve indruk. Gek genoeg lijkt welke in deze positie toch een kleine opleving door te maken, misschien vanuit een poging de tekst wat meer cachet te geven. Helaas gaat het vooral ten koste van de leesbaarheid. Gebruik dus bij voorkeur het betrekkelijk voornaamwoord die. Dat laatste is niet altijd mogelijk. Als het woord waarnaar wordt verwezen, in de bijzin in dezelfde of andere bewoordingen wordt herhaald, móeten we welke gebruiken: -Zijn neiging tot dikdoenerij, welke eigenschap zich het duidelijkst manifesteert in zijn taalgebruik, leidt tot onleesbare rapporten. Voor welke valt ook iets te zeggen als daarmee een opeenvolging van twee die's kan worden voorkomen: -Deze brieven zijn hetzelfde als die die ik gisteren van je ontving. -Deze brieven zijn hetzelfde als die welke ik gisteren van je ontving. Maar in vlotte taal kunt u het tweede die ook weglaten: -Deze brieven zijn hetzelfde als die ik gisteren van je ontving. Ten slotte kan het ouderwetse welke nog een nuttige dienst bewijzen in combinatie met het voorzetsel zonder. Als een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat) direct voorafgegaan wordt door een voorzetsel, zijn er twee mogelijkheden: 1Bij verwijzing naar een persoon verandert die of dat in wie: -Dat is de man met wie ik Zuid-Amerika heb bezocht. 2Bij verwijzing naar een zaak verandert die of dat in waar: -Dit is de auto waarmee wij door Zuid-Amerika zijn getrokken. Met het voorzetsel zonder leidt 2 tot het nogal ongebruikelijke waarzonder: -We zoeken de toegangskaarten waarzonder we nooit binnenkomen. Hier klinkt juist zonder welke wat minder stijf. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ Sherry-tomaat Bram Langenberg - Tiel Met veel plezier las ik het stukje over het kerstomaatje in het novembernummer van C. Apeldoorn uit Baarn. Daarin gaat het over de groenteman die cherry en cerise verwarde en zo op cherrisetomaten kwam. In Tiel dacht een groenteman dat die leuke, kleine tomaatjes met drank of met Spanje te maken hebben. Hij maakte er sherry-tomaten van! Zijn kerstfolder bevatte nog meer creatief taalgebruik. Zo noemt hij frisée (‘krulandijvie’) Frissesalade. Het kostte me enige tijd daar achter te komen. ■ Populariniemen Jeanette Rajé - Den Haag Van de aflevering Taalcuriosa over populariniemen in het novembernummer heb ik genoten. Onze taal kent heel wat van deze namen des volks. Zo kent Rotterdam nog: -de Kist van Quist, voor de vierkante nieuwe schouwburg van architect Quist; -de Haarspeld, een flatgebouw in gebogen vorm van Carel Weeber; -de lus van Linthorst, een stuk weg op het Noordereiland waarin een vreemde kronkel zit (wethouder Linthorst liet deze lus aanleggen om te voorkomen dat het gemotoriseerde verkeer daar te hard zou rijden); -de Pluk-je-Kaalstraat, volksnaam voor de Puntegaalstraat, waar het belastingkantoor van oudsher gevestigd is (niet de vorm is hier dus doorslaggevend, maar de functie). In Den Haag zijn bekende populariniemen de Zwarte Madonna, voor het zwarte gebouw bij Centraal Station, en de lul van het Bezuidenhout, voor de woontoren in deze wijk. (Jazeker, de vormgeving is ook hier doorslaggevend.) Colditz is in Den Haag een bekende naam voor het allesbehalve uitnodigende gebouw van de Johan de Wittschool aan de De la Reyweg. Capelle aan den IJssel kent het eindeloze flatgebouw de Chinese muur. Ten slotte een internationaal populariniem: de Lipstick und Puderdose in Berlijn. Hiermee bedoelt men de Kaiser Wilhelm Gedächtniskirche: een laag, rond gebouw met losse toren. ■ Urinoceros Mr. H.S.J. Teppema - Huizen Alhoewel de taalgrapjes van Leonhard Huizinga tegenwoordig soms wat flauw aandoen, vind ik herlezing van zijn klassiekers ‘Adriaan en Olivier’ en ‘Olivier en Adriaan’ toch altijd weer een genoegen. De zoektocht naar kruisingwoorden in het decembernummer bracht me ertoe het gevoelige gedicht ‘De Oerbosbrand’ nog eens te lezen. Al in de eerste regel blijkt de urinoceros niet van Koot (zoals door H. Roza vermeld op blz. 289) maar van Huiz afkomstig te zijn. Ik citeer het eerste couplet: De oerbosbrand Een oude Urinoceros Draaft angstig snuivend door het bos, Waar een myoop Petrolifant De oorzaak werd van oerbosbrand. Een vette Hippipitamus Spuit zijn pipi vergeefs ten blus. ‘Alarm!’ krijst luid de Mammagaai. Weg rennen onder groot lawaai De Tijg, de Tijger en de Tijgst. (1 hijgt, 2 hijgert en 3 hijgst) Ook gaat onmid-lijk aan de haal De laffe Achterwielewaal, En ginds dreunt reeds het hoefgedonder Van Bison en zijn maat Bisonder. ■ Bovenin/boven in G.A. Veldman - Alkmaar In het decembernummer van Onze Taal behandelt de Taaladviesdienst op blz. 283 de kwestie ‘bovenin/boven in de kast’. Het advies is om boven en in in twee woorden te schrijven, behalve als er geen zelfstandig naamwoord op volgt: ‘het cadeau ligt bovenin’. Ik zet daar graag een andere visie tegenover. Als voorbeeld geef ik de zinnen 1Het cadeautje ligt boven in de kast. 2Het cadeautje ligt bovenin de kast. Zin 1 betekent dat het cadeautje boven (op zolder) in de kast ligt. Lees ik zin 2, dan weet ik zeker dat ik op de bovenste plank van de kast moet wezen. Volgens de Taaladviesdienst moet er echter in 1, zoals door mij geïnterpreteerd, een komma worden geplaatst na boven; zonder komma betekent 1 ‘op de bovenste plank’. De praktijk is mijns inziens echter anders. Het accent maakt uit of we met het aaneengeschreven bovenin te maken hebben of niet: boven in krijgt twee accenten, bovenin maar één. Is het niet logischer bovenin als voorzetsel, zoals in 2, aaneen te schrijven? Naschrift Taaladviesdienst Het probleem is dat bovenin in 2 geen voorzetsel ís: het is een samengesteld bijwoord. Een voorzetsel is gewoonlijk het eerste woord van een woordgroep (bijvoorbeeld in de kast) met een zelfstandige kern (hier het zelfstandig naamwoord de kast). Zo'n woordgroep kan nader bepaald worden door een bijwoord: in de kast kan verduidelijkt worden door bijwoorden als boven, onder, opzij, achter, diep, hoog, laag, enz.: vlak bij de kast, dicht bij de kast, boven in de kast. Zolang het voorzetsel samen met die zelfstandige kern een woordgroep vormt (in de kast), kan het niet aaneengeschreven worden met dat bijwoord. Samen zouden ze namelijk een bijwoord vormen (bovenin), waardoor het voorzetsel bij de kast zou ontbreken. Daarom schrijven we ook niet: *kortna het concert, *diepin de put, *hoogboven de wolken, *evenvoor de zitting, *vlakbij de kerk, *bovenin de kast. Is het zelfstandig naamwoord weggelaten, dan doet zich dat probleem niet voor: het voorzetsel verliest zijn voorzetselfunctie, waardoor het samen met het bijwoord een samengesteld bijwoord kan vormen: ze woont vlakbij, hij {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} loopt voorop, zij staat bovenaan. Het verschil tussen de twee interpretaties van boven in/bovenin de kast (‘op zolder/op de bovenste plank’) kan dus alleen tot uitdrukking komen in de lengte van de pauze tussen boven en in en in de wijze van beklemtoning: 1Het cadeau ligt bóven, ín de kast. (= op zolder: boven en in evenveel accent) 2Het cadeau ligt bóven ín de kast. (= op de bovenste plank: boven krijgt iets meer accent dan in) 3Het cadeau ligt bovenín (eindaccent). ■ Onterechte kritiek Mr. C.P.A. Bakker - Zeist De kritiek van de anonieme belastingadviseur in het decembernummer (blz. 291) is niet alleen overdreven, maar in enkele gevallen ook onjuist, terwijl dat voor de meeste lezers niet direct duidelijk is. De vraag ‘Wilt u voor 1992 toevoeging aan de FOR achterwege laten?’ is niet belachelijk geformuleerd: de wet gaat ervan uit dat toevoeging tot de normale gang van zaken behoort. Toevoeging vindt ook plaats als men dat niet uitdrukkelijk vraagt. Alleen op speciaal verzoek blijft zij in afwijking van de normale regels achterwege. De opmerking over de Toelichting bij het aangiftebiljet onder het kopje ‘Loon e.d. van een werkgever’ heeft mij doen glimlachen. In de praktijk krijgt bijna iedere werknemer van zijn werkgever een gespecificeerde opgave van zijn loon of salaris, en na afloop van het jaar een jaaropgave met getallen in vakjes die aansluiten op het aangiftebiljet. In meer dan veertig jaar praktijk als belastingadviseur heb ik duizenden aangiften verzorgd, maar vragen zoals ze aan de anonieme adviseur worden gesteld, heb ik nog nooit gehoord. En dan het renteverhaal. Het is onzin te beweren dat men zou kunnen volstaan met een vraag als ‘Hebt u minder dan duizend gulden rente? Zo ja, dan kunt u deze vraag overslaan.’ Ook de meeste leken op belastinggebied zullen wel weten dat de rentevrijstelling slaat op het positieve saldo van ontvangen en betaalde rente (met uitzondering van de hypotheekrente). Het is niet fair om - voor een deel gerechtvaardigde - kritiek op het ingewikkelde stelsel te verpakken in kritiek op de wijze waarop over de toepassing van dat stelsel informatie wordt verstrekt. Nog erger is het om anoniem modder te gooien naar de middelbare en lagere ambtenaren van de belastingdienst. Waarom word ík door die groepen ambtenaren in het hele land doorgaans correct en vriendelijk te woord gestaan, en waarom gebeurt dat niet bij de anonieme adviseur? Zou het soms aan hem liggen? ■ Er mist een blaadje Arthur Kooyman - Edinburgh In het decembernummer van Onze Taal (blz. 283) wordt ‘Er mist een blaadje’ beschouwd als een verhaspeling van ‘Er ontbreekt een blaadje’ en ‘Ik mis een blaadje’. Er is nog een andere invalshoek mogelijk: de invloed van het Engelse werkwoord to miss, dat zowel onze betekenis ‘missen’ kan hebben (‘I miss him’) als ‘ontbreken’ (‘There are missing pages’). Ikzelf heb de uiting ‘Waar zijn de missende (= “ontbrekende”) pagina's?’ al gehoord en acht die zeker onder invloed van het Engels gevormd. In deze analyse zou het om een taalverandering gaan die - mits de betekenisverandering van missen zich doorzet - door een volgende generatie al niet meer wordt opgemerkt. De Engelse invloed is niet alleen wijdverbreid maar soms ook uiterst subtiel. Het Engels en het Nederlands kennen op grond van hun gemeenschappelijke Germaanse afkomst gelijke woorden. Het net even andere gebruik van het Engelse woord wordt dan gemakkelijk in het Nederlands overgenomen. ■ OFFSMBOET IPPO DPEF Roland de Bondt - Nijmegen In het decembernummer brengt Frank Jansen in het artikel ‘Waarom de computer nog niet bij stem is’ een sprekende computer uit ‘2001, A Space Odyssee’ in herinnering die luistert naar de naam HAL. Het is aardig om te weten dat deze ‘kwaadaardige automaat’, zoals Jansen hem typeert, niet toevallig zo heet. Als we elke letter van de naam HAL vervangen door de letter die in het alfabet één plaats verderop staat, verschijnt IBM, een van de grootste computerfirma's ter wereld. Een soortgelijk procédé is toegepast door Neerlands Hoop in Bange Dagen. Deze spraakmakende cabaretgroep, waarmee Freek de Jonge en Bram Vermeulen furore maakten, bracht in 1979 een dubbelelpee uit met de mysterieuze titel OFFSMBOET IPPO DPEF. Als je elke letter hiervan vervangt door de letter die er in het alfabet aan voorafgaat, dan komt NEERLANDS HOOP CODE te voorschijn. Elke verschuiving van letters om boodschappen te coderen wordt in de cryptologie aangeduid als ‘een alfabet van Caesar’. De geestelijk vader van dit geheimschrift was namelijk de Romeinse keizer Julius Caesar (100 - 44 v.C.). Hij verving elke letter in een te coderen tekst door de letter die drie plaatsen verder in het alfabet voorkomt. Gewapend met deze kennis zal het niet moeilijk zijn de volgende, beroemde uitspraak te ontcijferen: LN NZDP LN CDJ LN RYHUZRQ. ■ Ferplicht Hollans Jan Pannekeet - Heiloo (reactie op ‘Gedicht voor Onze Taal’, decembernummer 1993) Onse binnelanse dichter Driek fan Wisse, nou, die ken s'n eige wel es - net as mijn - bij 't dichte in de ‘follekstaal’ fergisse, dáárom maakte ik dit fersie, foor de gein. Driek schrijft een en eens..., dat fin ik feels te netjes, wisselt hun met hullie af en mijn met mij, fedders handhaaft-ie de v'tjes en de z'tjes, nou, daar ken ik met me follekspet niet bij. An s'n aan en als daar ken ik niet an wenne, want ík hoor in 't Hollans telkes an en as en de slot-n in befobbeld bennen, jennen, sou ik wisse as ik Driek fan Wisse was. 'k Heb foor Driek - frijblijfend - nóg 'n paar instruksies: schrijf maar folleges en Hollans ensofoort, en teminste en pertij (dus: klankreduksies), da's de spelling die bij 't ‘échte Hollans’ hoort. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} De internationale Burger Gids 1993 Peter Burger Ik ben helemaal niet familieziek en ook niet overdreven trots op mijn nogal onopvallende achternaam. Toch vind ik het aardig om te weten dat er aan de Rivièra een Boulevard Burger is. En als iemand me een boek over mijn familie belooft, wil ik daar het mijne van weten. Een verrassing in de brievenbus: post over ‘Het wereldwijde boek van de familie Burger’. Al op de envelop roept de afzender mij toe: ‘Binnenkort verschijnt er een nieuw en zeer bijzonder boek over de familie Burger - en ook u, mijnheer/mevrouw Burger, bent daarin genoemd!’ Trillend van sensatie open ik de envelop. Een boek! Over mijn familie! Zonder dat ik daar iets van heb gemerkt, lees ik, is er jarenlang ‘intensief speurwerk, waarbij kosten noch moeite werden gespaard’ verricht om alle Burgers op te sporen in dertien landen (waaronder de landen Wales, Schotland en Noord-Ierland). Resultaat: ‘het enige beschikbare naslagwerk, waar ook ter wereld, voor gegevens over de familie Burger’. Uit de envelop valt ook een fotootje van een wildvreemd gezin (Burgers?) dat blij lachend in het wereldwijde Burgerboek leest. Een genoegen dat ook mijn deel kan worden. Voor het luttele bedrag van f 99,95 mag ik een bordeauxkleurig boek met ‘origineel’ heraldisch embleem in goudopdruk bestellen, dat mij vertelt hoe ik bij buitenlandse reizen met deze onbekende naamgenoten in contact kan komen. En - belooft de brief - het maakt me wegwijs in de geschiedenis van de emigratie, in stamboomonderzoek en familiewapenkunde. Gaat dit boek echt over mijn familie? Nee, zegt N. Plomp, plaatsvervangend directeur van het Centraal Bureau voor Genealogie. Het boek geeft algemene informatie en een lijst van mensen met dezelfde achternaam, afkomstig uit PTT-gegevens en andere openbare bestanden. Vrouwelijke Burgers die door een huwelijk van naam zijn veranderd en very important Burgers met een geheim telefoonnummer staan er dus niet in. Bovendien: slechts een deel van die Burgers is familie van mij. De Bakkers - die hebben ook post gehad - zullen in hún boek nóg minder familieleden aantreffen. Alleen al in 1947 waren er 37.471 Bakkers in Nederland. Bakker was de vijfde naam in de toenmalige top-vijf. Helpt zo'n lijst bij het opsporen van familieleden of het vaststellen van je stamboom? Plomp: ‘Het kan de moeite lonen als je een weinig voorkomende naam hebt. Maar de Nederlandse Bakkers vormen vele tientallen of zelfs honderden families. Als je Bakker heet en dit boek aanschaft om je stamboom uit te zoeken, kan het de volgende dag bij de oude kranten.’ Het deel over geschiedenis, genealogie en heraldiek is volgens Plomp voor minder geld in andere boeken te vinden. Het Burgerboek wordt uitgegeven door Halbert's Family Heritage in Bath (VS). Het verzendhuis dat sinds afgelopen zomer voor Halbert's actief is in Nederland, is te bereiken via een postbusnummer in Weesp. Volgens de commercieel manager (‘Geen naam alstublieft, want anders gaan de mensen mij bellen als onze servicelijnen bezet zijn’) kunnen de tips en adressen in het boek mensen die net beginnen met hun stamboom, aardig op weg helpen. Nee, hij kan me niet vertellen of ook de Jansens (inmiddels ook aangeschreven - red.), de De Jongen en De Vriesen (drie andere namen uit de top-vijf) zo'n boek krijgen aangeboden. ‘Maar het is echt een leuk boek, hoor.’ De wereldwijde boeken worden persoonlijk voor de koper gedrukt, gebonden in nepleder en van uw naam voorzien. ‘Het ziet er heel gelikt uit.’ Het nieuwe chic C. Kostelijk - Heiloo Raadpleegt men de Nederlandse etymologische woordenboeken inzake het woord chic dan zijn er weinig verschillende verklaringen. Het is op het eind van de eerste helft van de 19de eeuw in de betekenis ‘modieuze verfijning’ aan het Frans ontleend, waarbij men het woord afleidt van het Mhd. schick ‘orde, gepastheid, handigheid’ (vergelijk het Middelnederlandse geschict). In geen van de woordenboeken treft men evenwel iets aan over de tweede jeugd van chic in de jaren twintig van deze eeuw, toen het woord door het Engels werd beïnvloed. In Art deco-prentkunst van Julian Robinson (1989) leest men (op blz. 171) het volgende: ‘Ook de taal onderging een drastische verandering in de jaren 1928 en 1929. Het woord chic bijvoorbeeld werd te pas en te onpas gebruikt in de conversatie en dook voortdurend op in allerlei publikaties. De term was voortgekomen uit het moderne Hollywood-jargon en verwees naar Rudolf Valentino in diens beroemde rol van de Sheik (de uitspraak van sheik in het Engels klinkt hetzelfde als chic in het Frans). Alles wat deed denken aan het lef en de charme van “Rudi” ging men chic noemen. In 1928 was het een ingeburgerd modewoord geworden; iemand die de term niet bezigde, was heel on-chic. Tekstschrijvers begonnen de suggestiviteit van het woord uit te buiten. Het werd gebruikt om van alles en nog wat aan te prijzen, van de nieuwe hemdbroekjes tot aan dure limousines, en langzamerhand kreeg chic de betekenis die de gebruikers voor ogen stond: stijlvol en een beetje extravagant, gewaagd elegant.’ {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} De Gezongen Apotheek Jacques Klöters De mop Het laatste onderwerp dat ik in deze serie wil behandelen is de mop. Een cabaretier maakt grappen, korte humoristische opmerkingen. Een mop is iets anders: het is een humoristisch standaardverhaaltje. Natuurlijk kan de cabaretier ook moppen vertellen. Als hij dat doet, wordt er om de mop vaak nog harder gelachen dan om zijn eigen grappen, maar toch heeft dat succes iets minderwaardigs. De cabaretier wekt door zijn optreden de indruk een uniek, spontaan humoristisch figuur te zijn met rake observaties, verrassende inzichten en snaakse zetten. De grappen horen bij hem, en of ze nou van een ander gekocht of door hem zelf bedacht zijn, merkt het publiek toch niet. Maar wanneer hij een mop vertelt, dan weet of voelt het publiek dat het om een mop gaat; ze herinneren zich dat hun zwager ook zo goed moppen kan vertellen, en de gouden grappen van de cabaretier worden plotseling nikkelen dubbeltjes die je zo van de straat kunt oprapen. Max Tailleur heeft nooit de status van Wim Kan bereikt, omdat hij gezien werd als een reproducerend figuur, wiens werk thuishoorde aan een touwtje in het toilet, terwijl Wim Kan beschouwd werd als een origineel, komisch denker, wiens oudejaarsavondconference meer aandacht trok dan de troonrede. ● Bijlmergrappen Hoe weet het publiek nou dat het om een mop gaat? Soms heeft de cabaretier een mop zo listig verborgen in zijn conference dat die niet opvalt, en hij zelf de bedenker lijkt. Dan is er natuurlijk geen sprake van statusverlies. In de conference ‘Plankenkoorts’ jongleert Freek de Jonge met moppen: hij werpt ze op, laat ze uit zijn handen vallen en gooit de clous door elkaar, en dat alles buitengewoon virtuoos. Fons Jansen bouwde moppen uit zijn diensttijd om en gebruikte ze in zijn conferences over de kerk. Het effectieve deel van een mop bleef hetzelfde wanneer hij bijvoorbeeld van hoge legerofficieren kardinalen maakte. Jos Brink heeft wel eens een mop omgebouwd tot een heel liedje. Omdat ik de mop kende die in het lied verborgen lag, kon ik het lied niet waarderen, en daalde de liedjesschrijver Brink in mijn achting. Als het publiek wél weet dat het om een mop gaat, dan heeft het dat zelf in de gaten gekregen of is er gezegd dat het om een mop gaat. Een mop kan herkend worden omdat het vaak een economisch verteld verhaaltje is dat met standaardformuleringen werkt. ‘Op weg naar het theater kom ik een man tegen...’, ‘Er komt een vrouwtje bij de dokter...’, ‘Ken je het verschil tussen...?’ Iedereen die met zulke openingszinnen werkt, laat weten: dit is een mop. Heel vaak vindt er voordat de mop verteld wordt een soort onderhandeling plaats. ‘Heb ik jullie die mop wel eens verteld van Moos die...?’ ‘Hè nee, geen moppen hoor...’ ‘Jawel! Kom op, je moet hem vertellen!’ ‘Nou oké, maar als je hem kent, moet je het zeggen’ etc. Zo'n voorgesprek kan vrij lang duren; de verteller tast op dat moment de bereidheid tot luisteren van zijn publiek af en zet alle neuzen dezelfde kant op. Er worden spottende opmerkingen gemaakt, plaagstoten uitgedeeld, het gesprek krijgt een ander kader. De eisen die normaal aan de werkelijkheid en geloofwaardigheid gesteld worden, moeten veranderen; het gaat immers om fictie in dienst van de lach. De verteller dekt zich in: de mentaliteit die uit de mop spreekt, hoeft niet per se zíjn mentaliteit te zijn. Toen er in de Bijlmermeer een vliegtuig was neergestort en er in korte tijd een hausse aan harde grappen te horen viel, was het opvallend dat niemand de verantwoording voor die grappen op zich durfde nemen. Ze werden als citaten doorverteld binnen het gesprekskader ‘Moet je toch eens horen wat voor een verschrikkelijke grappen de mensen over deze verschrikkelijke gebeurtenis maken.’ ● Sinds Adam en Eva Dat iets een mop is en geen realiteit, merkt men ook gauw aan de standaardopbouw van de mop. ‘Een pastoor, een dominee en een rabbi zitten in de trein. Zegt de pastoor... etc.’ Een opbouw in drieën is standaard. Men spreekt zelfs wel over de ‘wet van drie’. ‘Het prinsesje mocht drie wensen doen’, ‘de prins moest drie raadsels oplossen’ e.d., heeft met dramatische opbouw te maken. In de mop van de treincoupé geeft de pastoor met z'n eerste antwoord de richting aan, de dominee geeft een vervolg in dezelfde richting en pas wanneer ons denken een duidelijke kant op is gestuurd, kan de rabbi een onverwachte zijweg inslaan waardoor we moeten lachen. Zo gaat het altijd in een mop: spanning, spanning verhogen, ontladen = ontspannen. Blijft ten slotte de vraag wie de mop eigenlijk verzint. Het is de vraag naar de lengte van de baard van de keizer. Een cabaretier vertelde dat hij op bezoek bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken vroeg hoeveel mensen daar werkten. ‘De helft’, was het gevatte antwoord. Al veel eerder reisde Joseph Luns de wereld rond met deze grap en vóór hem hebben generaties mensen hem verteld. De oudste versie die wij kennen, staat in een Engels ‘jestbook’ uit 1629, en als de stamboom van een grap nog langer is, zakken we via Boccaccio en Arabische anekdotes af naar Griekse verzamelingen uit de 6de eeuw. Uiteindelijk zal blijken dat de mop ontstond kort nadat Adam en Eva uit het Paradijs waren verdreven en ze een baan moesten zoeken. In hun lunchpauze is de mop uitgevonden. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht voor onze taal Zijn dichters de ‘oplichters’ van de taal, de smaakmakers van de spraak? In elk geval hebben zij het in deze rubriek voor het zeggen, met nieuwe gedichten, speciaal geschreven voor Onze Taal, waarin taal middel is, maar ook onderwerp. Briefkaart aan onze Mijn constitutie was van s Ik was een vi individu Mijn lusten waren immer kapi Mijn geni was bij uitstek bru Maar in het afgelopen kwar Botste ik in mijn woning fron Tegen een stevige femme fa aan En viel ik zomaar horizon Omdat ik war sprak, louter war To buiten westen, to ontkracht Werd ik van mijn monumen trappor Snel naar een hospi weggebracht Het oogde le, er kwam een arts (Een kerel die ik vast niet be) Om rec mijn binnenste te peilen Met enge dingetjes van me Geknakt, lichamelijk en men Stuur ik u pos mijn noodsignaal Vanuit een Kurort in het Ziller: ‘Wat is het leven zonder taal?’ Ivo de Wijs De laatstverschenen dichtbundel van Ivo de Wijs is Vroege Vogels Vijf, 1992, Amber, f 19,90. ISBN 90 5093 213 4 {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} De technisch voorlichter Ontvangst gestoord [4] Martin de Koning Als er iemand last heeft van taal dan is het wel de technisch voorlichter. ‘Wij worden gedwongen onze technische terminologie te versimpelen voor de leek, maar communicatief is dat eigenlijk een ramp.’ Energietechnisch voorlichter Erik van den Heuvel over begripsvervuiling. Vraag niet: ‘Maar laat u de ketel wel elk jaar schoonmaken, mevrouw?’ Mevr. zwaar beledigd: ‘Elk jaar?! Meneer, ik zet hem elke wéék in de Pledge!’ Zeg nooit dat iets goed is voor het milieu, want mensen denken dat het milieu een soort poes is die je regelmatig moet aaien. Dat dachten ze al bij spuitbussen: ‘Goed voor het milieu’, dus flink spuiten ermee. En dat denken ze ook bij milieuvriendelijke verwarmingsketels: daar moet je eigenlijk flink mee stoken, want dan help je het milieu, maar dat is weer niet best voor je portemonnee... De grootste problemen heeft de technisch voorlichter als hij huishoudelijke voorlichting moet geven: huishoudens inwijden in de geheimen van energiebesparing. Kern van het probleem: eigenlijk denkt de technicus in scherp omschreven formules en nauwkeurig afgebakende begrippen, maar daar kan de leek niets mee, dus neemt de voorlichter zijn toevlucht tot omschrijvingen, vergelijkingen, beeldspraken. En dan begint de ellende pas goed. Op bouwkundig gebied lukt de communicatie nog wel: een huis isoleren, dat is net zoiets als er een dikke jas omheen doen. Dat helpt tegen de kou. Dat materiaal heet niet toevallig steenwol of glaswol: wol houdt je warm. ‘Geslaagde communicatie hangt in mijn beroep van meer af dan van je wel of niet simpel uitdrukken.’ De technisch voorlichter heeft schoenendozen vol komische misverstanden. ‘Wat voor ketel hebt u, mevrouw?’ ‘Een witte, meneer.’ De voorlichter: ‘Ze denken geregeld dat dubbel glas extra dik glas is. Net als een dubbele jenever: twee jenevertjes op elkaar. Dus twee lagen glas op elkaar. Zonder isolatie ertussen.’ ● Hoge aaibaarheidsfactor Maar energietechnisch voorlichten zonder vaktaal: het moet peentjes zweten zijn. Erik van den Heuvel kan er beeldend en tegelijkertijd gelaten over vertellen. Hij tekent een X- en een Y-asje, zet op de ene as de maanden van het jaar af en op de andere het energieverbruik. En tekent er vervolgens een curve in. ‘Dat hoef ik dus niet te proberen. Daar snapt de klant niets van.’ Overigens een mooi voorbeeld van ‘ongecijferdheid’, een begrip dat ontstaan is naar analogie van ongeletterdheid. De gemiddelde energieconsument is blijkbaar zo'n ongecijferde, en dan zullen woorden met een hoge technische aaibaarheidsfactor - technische termen met een zeer klantvriendelijke ‘vertaling’ dus - meestal ook niet helpen. Integendeel. Wat zie je gebeuren? De technisch voorlichter probeert jargon te vermijden en zich in gewone taal uit te drukken. Met als hoogst ongewenst gevolg dat klantvriendelijke begrippen als milieuvriendelijk, rendement, schoonmaken en dubbel glas door de mensen volkomen onterecht worden opgevat als: milieuverbeterend, financiële winst, in de Pledge zetten en vuistdik glas. Gelukkig is de ontvangst niet altijd gestoord. Warmwatervoorziening bijvoorbeeld is wél simpel uit te leggen. De technische aanduiding voor de warmwatercapaciteit (zoveel liter water per gegeven tijdseenheid) blijkt de consument weinig tot niets te zeggen. Heel simpel over de dikte van de waterstraal praten blijkt veel effectiever: uit een keukengeiser komt een halve pink warm water, uit een grote geiser een pink en uit een flinke badboiler een duim. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Basisvorming Wie heeft de meeste schuld? De voorlichter of de klant? Erik van den Heuvel: ‘De klant faalt op het gebied van interesse. Zes procent van de Nederlandse bevolking interesseert zich technisch een beetje voor zijn energievoorziening, de rest weet echt van toeten noch blazen. Zij weten niet waar de gasmeter zit, rijden 50 kilometer ver om ons te bezoeken - over energieverbruik gesproken! - en hebben niets bij zich: geen typenummer, geen meterstanden, geen jaarlijkse verbruikscijfers. “Hoe groot is uw ketel, meneer?” vraag ik. En de brave borst staat op en gaat de grootte voor mij staan molenwieken. Natuurlijk, wij schieten zelf ook te kort. Ik had niet moeten vragen hoe groot die ketel is, maar wat het vermogen ervan is. We zouden misschien wel meer “latent” voorlichting moeten geven: hoe werkt dat eigenlijk, gas? Hoe komt het uw huis in? Gewoon basiskennis bijbrengen. Begrijp me goed: ik ben geen technische kankeraar die vindt dat elke buitenstaander een sufferd is. Als ik dat zou zijn, was ik geen voorlichter geworden. Mensen kunnen niet alles weten. Maar zomaar termen versimpelen is een schijnoplossing. Voor effectieve communicatie moet de consument echt een minimum aan technische interesse hebben.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Valt er van het nieuwe vak techniek (sinds kort verplicht in de basisvorming, de onderbouw van het voortgezet onderwijs) iets te verwachten op dat gebied, vraag ik. ‘Misschien,’ is het voorzichtige antwoord, ‘misschien. Als het dan in hemelsnaam maar echt over het dagelijks leven gaat. Wat is een kilowattuur, wat is een kubieke meter gas? De inhoud van een fles campinggas kunnen schatten; zich iets kunnen voorstellen bij het benzineverbruik van een auto. Het etiket van een pot pindakaas kunnen lezen, want ook daar staat energietechnische informatie op. En dan niet alleen het woord kilojoule kennen, niet alleen een definitie kunnen oplepelen. Nee, begrijpen wat je dan aan energie binnenkrijgt. Kortom, zich bij technische woorden iets kunnen voorstellen. Want je begrijpt een woord pas als je het in een gesprek correct gebruiken kunt. Geslaagde communicatie hangt in mijn beroep van meer af dan van je wel of niet simpel uitdrukken.’ Van woord tot woord Marlies Philippa Runen Eind januari werd er in het Fries Museum te Leeuwarden een internationaal runologisch symposium gehouden met de titel ‘Frisian Runes and Neighbouring Traditions’. Wellicht komt er over enige tijd in hetzelfde museum een runententoonstelling als vervolg op dit congres. En dat is nuttig, want er bestaan nogal wat misvattingen over de runen, ons oude schriftsysteem, en velen zouden er wel wat meer van willen weten. ● Schrift van amateurs? Erg gebaat zijn de geïnteresseerden niet bij het artikel over runen dat de anglist Rik Smits schreef in het novembernummer 1992 van het tijdschrift Kijk. Dit artikel blijkt bijzonder slecht gedocumenteerd te zijn en bovendien vol fouten te zitten. Zo zegt hij ‘dat de Germaanse volkeren geen grote schrijvers waren’ (hoe kan een volk een schrijver zijn?) en dat dit blijkt uit de buitengewoon korte teksten. Smits heeft zeker nooit van de - enorme - Zweedse Rök- {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} steen gehoord! Hij noemt het runenschrift ‘typisch een schrift van amateurs’ vol met kenmerken ‘die typerend zijn voor onervaren schrijvers’. Hoe zit het dan bijvoorbeeld met de Zweedse runenmeesters? Dit waren hoog in aanzien staande kunstenaars, die prachtig geornamenteerde stenen vervaardigden. Zo gaat het nog een tijdje door. Hij vindt het uiteindelijk geen wonder dat het runenalfabet het moest afleggen tegen het veel beter gestandaardiseerde Latijnse alfabet. Dat het runenalfabet verdwenen is, heeft echter niets met de standaardisering te maken maar met allerlei andere zaken. ● Besmet cultuurgoed Ook bij ons - en dan vooral in Friesland - is in runetekens geschreven. Momenteel bevinden zich in ons land ongeveer 25 runeninscripties. Enkele daarvan zijn in Scandinavië of Engeland vervaardigd; enkele in het buitenland gevonden inscripties stammen waarschijnlijk uit Nederland. Een nog niet eerder gepubliceerd overzicht van de Nederlandse runeninscripties is te vinden in een boek over runen dat in de loop van maart zal verschijnen * en dat mede geschreven is door A. Quak, een van de sprekers op bovengenoemd symposium. Runen staan de laatste tijd weer in een nogal dubieus daglicht. Neonazi's bekladden muren met hakenkruisen en ‘tooien’ zich met odal- en andere runetekens. Klakkeloos hebben zij de zogenaamde symboolwaarde van deze tekens van hun Duitse voorgangers uit de jaren dertig en veertig overgenomen. Ze maken de runen daarmee tot besmet cultuurgoed. En dat terwijl het eenvoudig de letters zijn waarmee onze voorouders schreven. Het runenalfabet moet in het begin van onze jaartelling uit het Romeinse alfabet zijn ontwikkeld door de Germanen, die het Romeinse alfabet zó veranderden dat het geschikt was om er Germaanse klanken mee weer te geven. Dit nieuwe schriftsysteem heeft in Noordwest-Europa eeuwenlang goede diensten bewezen, in Scandinavië langer dan in het zuidelijker Germaanse gebied. Reden was Neo-nazi's hebben klakkeloos de symboolwaarde van runen van hun Duitse voorgangers overgenomen dat de Noordgermanen later gekerstend werden. En de christelijke missionarissen hadden niet zoveel op met die ‘heidense’ letters. Enkele eeuwen na de kerstening raakte het runenalfabet dan ook in alle Germaanse landen in onbruik. ● Magische functie Het woord rune betekende oorspronkelijk ‘geheim’. Het is verwant met het Middelnederlandse werkwoord runen ‘fluisteren’ of ‘een geheime bespreking houden’, dat zich in enkele Nederlandse dialecten heeft ontwikkeld tot ruinen ‘konkelen, mompelen’. Een rune was dus een geheim teken. Vooral in de begintijd waren de meeste mensen analfabeet en beheersten slechts een paar ingewijden de kunst van het schrijven in runetekens. Zo konden runen op magisch gebied belangrijk worden. Ze speelden een rol bij orakelspreuken en bezweringen. Deze magische functie heeft in onze tijd tot heel wat misverstanden geleid. Romantische volkskundige amateurs uit de vorige en de huidige eeuw begonnen runetekens te herkennen op vakwerkhuizen en op hekken en deurlijsten van boerderijen. Nog niet zo lang geleden kwam er een occult orakelspel met runen op de Nederlandse markt. En gedreven door hun zucht tot verheerlijking van het edele Germanendom hebben de Duitse nationaal-socialisten in alle runen een symbolische waarde willen leggen, maar alles wat ze deden was hineininterpretieren. Zo werd de runeletter s bij de SS het teken voor Sieg. Velen denken dat de swastika ook een runeteken is. Dat is het niet. Het is een internationaal verbreid, zeker 5000 jaar oud zinnebeeldig teken dat over bijna de hele wereld in alle mogelijke culturen en religies voorkomt. Pas door toedoen van de nazi's heeft het zijn huidige antisemitische betekenis gekregen. Het was Hitler zelf die het tot symbool van zijn beweging maakte. De communisten hadden hun rode vlag en de christenen het kruis. Het nationaal-socialisme kreeg zijn hakenkruis, dat Hitler kende uit zijn basisschooltijd in het klooster Lambach. De abt van dit klooster voerde het hakenkruis in zijn wapen. Een ander misverstand betreft het ban-de-bom-teken: een omgedraaid kruis met schuinomlaagstaande zijbalken, gevat in een cirkel. De oorsprong zou een runeteken zijn dat omhoogwijzende zijbalken bezat en geen cirkel. De nationaal-socialisten hebben dit teken als levensrune, en het omgedraaide als doodsrune opgevat. Dat werd later als argument tegen de vredesbeweging gehanteerd. Het ban-de-bom-teken is evenwel door een reclametekenaar ontworpen uit een combinatie van de semafoorletters N (nuclear) en D (disarmament) voor de eerste grote anti-atoomdemonstratie in Engeland, op Goede Vrijdag 1958. Schijn bedriegt. Kiliaanlezing Op 20 april om 20.15 uur houdt de Kiliaanstichting, die verantwoordelijk is voor de samenstelling van het nog te verschijnen nieuwe grote etymologische woordenboek, haar jaarlijkse Kiliaanlezing voor een breed publiek. Noteert u de datum. In het volgende nummer van Onze Taal krijgt u meer informatie. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Jouw Taal Zin om te schrijven over taal? Stuur je bijdrage (max. 150 woorden) naar: redactie Jouw Taal, Laan van Meerdervoort 14A, 2517 AK Den Haag. Geplaatste inzendingen worden beloond met een boekebon. Over slegte sgreivfaardighijt gesproken... -‘Ze krijgen geen woord meer goed op papier, die jongeren van tegenwoordig.’ -‘Sollicitatiebrieven van jongeren staan vol spelfouten en kromme zinnen, en van leestekens lijken ze helemaal nog nooit gehoord te hebben.’ -‘Jongeren zijn opgegroeid met de tv; wanneer lezen ze nou nog eens een fatsoenlijk stuk tekst? Nooit toch! Daardoor gaan ze steeds slechter schrijven.’ Liesbeth Gijsbers & Wim Daniëls Er verschijnen nogal eens berichten in de krant dat de schrijfvaardigheid van de gemiddelde middelbare scholier niet best zou zijn. Volgens volwassenen... Maar hoe denkt de scholier er zelf over? We legden bovenstaande uitspraken voor aan leerlingen uit een derde en vierde vwo-klas. * Zwaar overdreven! Slechts een enkeling kan zich wel vinden in de bezorgdheid van sommige volwassenen: ‘Als jongeren zo doorgaan, zal het taalgebruik over een jaar of tien gedaald zijn tot het niveau van een onverstaanbare: Mwble gumbwlw!’ Een zéér grote meerderheid vindt de klaagzang van volwassenen zwaar overdreven: ‘Jongeren krijgen op school voldoende gelegenheid om hun schrijfvaardigheid goed te ontwikkelen. Té veel gelegenheid als je het mij vraagt.’ ‘Vroeger was toch álles beter, niet alleen het taalgebruik: de tv ging niet aan, nee, je ging met z'n allen een spelletje Mens-ergerje-niet spelen bij een knappend vuurtje.’ ‘Ik heb thuis nog eens gekeken naar de proefwerken van mijn ouders, maar dat was in de derde klas ook niet meer dan een 5, hooguit een 6.’ Milieubewust spellen Foutloos schrijven vinden sommigen sowieso niet zo belangrijk, ‘zolang je maar niet als een analfabeet overkomt’. Een sollicitatiebrief moet natuurlijk goed zijn, maar die kun je laten nakijken. ‘Het is belangrijker om je zó uit te drukken op papier dat wat je wilt zeggen ook overkomt.’ ‘De jeugd heeft de toekomst, en dus ook de taal van de toekomst. Die is misschien een beetje anders, vrijer dan dat keurige ABN, maar nog wel begrijpelijk. Tip voor muggezifters: probeer de taal eens te gebruiken waar ze voor gemaakt is: elkaar verstaan!’ ‘Wellicht vindt u leestekens een primaire levensbehoefte? Ach, er zijn nog zo veel andere leuke dingen in het leven om je druk over te maken.’ Met een t'tje te weinig spaar je bovendien het milieu: ‘Het is niet interessant of je hij wordt met of zonder t schrijft als er per dag miljoenen bomen worden gekapt om papier te maken. Schrijf het dan maar liever zonder t: dat scheelt weer ruimte en dus een boom.’ Hoezo, nooit lezen? De tv mag dan veel aanstaan, maar er wordt ook nog wel wat gelezen, al was het alleen maar die 25 boeken voor de verplichte boekenlijst: ‘Er zijn toch niet voor niets jeugdafdelingen bij de bibliotheek?’ ‘Ik houd niet zo van tv-kijken, en lees dus wel eens “een fatsoenlijke tekst”, hoewel niet altijd in het Nederlands.’ ‘Ik ken veel meer volwassenen dan jongeren die nooit een boek met interesse lezen, maar hun vrije tijd verdoen met tv-kijken of niks doen.’ Tv-kijken hoeft bovendien niet altijd slecht te zijn voor je Nederlands: ‘Het is een goede manier om je vocabulaire uit te breiden. Veel quizzen op tv hebben te maken met de Nederlandse taal (Lingo, Boggle en Tien voor taal).’ Wie verpest de taal? Áls de schrijfvaardigheid al verslechtert, dan ligt dat niet aan ‘de jongeren van tegenwoordig’ - daarover is bijna iedereen het eens - maar aan technologische ontwikkelingen (tv, telefoon, computer), het onderwijs of volwassenen: ‘Vroeger communiceerde je door middel van brieven schrijven. Tegenwoordig kun je de telefoon pakken als je dringend iets wilt weten of vragen.’ ‘Ik vind dat het foutieve taalgebruik gestimuleerd wordt door de media, waarin steeds “platter” taalgebruik voorkomt.’ ‘Geef het onderwijs de schuld. Per slot van rekening moeten leraren het ons leren. Daar heb ik trouwens niet veel van gemerkt.’ ‘Als volwassenen hun teksten aantrekkelijker en interessanter zouden maken, zou de tv misschien wat langer uitblijven.’ En, nóg verontwaardigder: ‘Als er iets is wat voorgaande generaties werkelijk hebben verpest, dan is dat wel de taal.’ {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. ● Vertaalfouten Italiaans De Taalvos Italiaans is een handig naslagwerkje voor iedere Nederlander die Italiaans wil leren. Er wordt een overzicht in gegeven van fouten die Nederlanders gemakkelijk maken wanneer zij een Italiaans woord in het Nederlands willen vertalen of wanneer zij een Nederlands woord met een Italiaanse klank in het Italiaans willen gebruiken. Het woord firma betekent bijvoorbeeld niet ‘bedrijf’, maar ‘handtekening’, en een cocomero is niet zo'n lang groen ding, maar een rond groen ding: een watermeloen. De Taalvos Italiaans is samengesteld door V. Lo Cascio en A. Kooijmans en wordt uitgegeven door Thomas Rap. Het boekje kost f 20,-. ISBN 90 600 5474 1 ● Gebruiksaanwijzingen In het boekje met de simpele titel Gebruiksaanwijzingen legt Piet Westendorp, wetenschappelijk medewerker aan de technische universiteiten te Eindhoven en Delft, uit hoe gebruiksaanwijzingen moeten worden opgesteld. Hij behandelt de middelen waarvan gebruik kan worden gemaakt, zoals tekst, foto's, tekeningen en pictogrammen, en zet uiteen waarin goede en slechte gebruiksaanwijzingen zich van elkaar onderscheiden. Gebruiksaanwijzingen wordt uitgegeven door het Instituut Vervolgopleidingen van de Technische Universiteit Eindhoven en kost f 10,-. Alleen rechtstreeks te bestellen bij de TU Eindhoven: tel: 040-472011. ISBN 90 5282 269 7 ● Register Onze Taal voor pc Hebt u een pc en zoekt u wel eens iets op in het jaarlijks register van Onze Taal? Dan kunt u uw voordeel doen met een register op de jaargangen 1985-1993, dat samengesteld werd door een lid van het genootschap. Het register verschijnt alleen op diskette en is opgemaakt in WP 5.1. U kunt deze diskette bestellen door f 5,- over te maken op postgiro 3976124 van J.J.T.C. Aarts in Maastricht, onder vermelding van register 3,5 of register 5,25 (afhankelijk van het gewenste diskette-formaat). ● Gesprekken De manager in gesprek van Jacques Vis bevat tien verhalen over gespreksvoering en management. Uit de verhalen blijkt dat managers een groot deel van hun werktijd besteden aan het voeren van gesprekken en dat die specifieke taalvaardigheid dus onontbeerlijk is voor een goede manager. In de verhalen wordt ingegaan op onderhandelen, het hanteren van conflicten en het voeren van functionerings- en slecht-nieuwsgesprekken. De manager in gesprek. Een speelse benadering wordt uitgegeven door Scriptum Books en kost f 29,50. ISBN 90 71542 75 0 ● Moeilijke woorden Elke aflevering van het televisieprogramma Tien voor taal eindigt met een finale waarin de deelnemers worden ondervraagd over de betekenis van moeilijke en vreemde woorden. Naar aanleiding van dit spelonderdeel stelden Jan Meulendijks en Bart Schuil het woordenboekje Tien voor taal - Vreemd Nederlands samen. Zij brachten 2500 moeilijke en vreemde woorden bijeen en noteerden de betekenis van die woorden. Die betekenissen zijn zelf ook niet altijd makkelijk. Zo vindt men bij het lemma antihalo ‘kleurstof ter voorkoming van halo's; lichtkringvrij’ en bij antiserum ‘entstof (die antistoffen bevat)’. In de inleiding vermelden Meulendijks en Schuil dat het boekje is bedoeld als naslagwerk en dat ‘daarom de in dat opzicht nodeloze gegevens als geslacht, herkomst en meervoudsvormen zijn weggelaten’. Dat is jammer, want door het ontbreken van deze informatie kan het boekje niet als een volwaardig woordenboek worden gebruikt. Tien voor taal - Vreemd Nederlands. 2500 moeilijke woorden en hun betekenis wordt uitgegeven door Tirion en kost f 39,50. ISBN 90 5121 401 4 ● Taalverschijnselen In Wilsonbekwamen, prompte borsten en een vals koewartje bespreekt Frank Jansen opmerkelijkheden van de Nederlandse taal. Hij concentreert zich niet alleen op spelling en grammatica, ook de stijl van zinnen en de klank en opbouw van woorden hebben zijn aandacht. Een aantal van de opmerkelijkheden signaleerde hij eerder in de TROS-nieuwsshow en in zijn rubriek Afkokers in Onze Taal. Wilsonbekwamen, prompte borsten en een vals koewartje. Opmerkelijke taalzaken wordt uitgegeven door BZZTôH en kost f 24,50. ISBN 90 6291 859 X ● Uitspraakvademecum Naar boeken waarin de uitspraak van het Nederlands wordt uiteengezet, moet in ons land met een lampje worden gezocht. De verschijning van het Uitspraakvademecum van Jelle Aalbrecht, Ward Peinen en Paul Sas maakt aan die situatie voorlopig een einde. Het boek behandelt beknopt maar volledig de uitspraak van het Nederlands. Alle klanken van onze taal worden een voor een behandeld en kunnen met behulp van oefeningen worden geleerd. De lezer kan het vademecum op verschillende manieren gebruiken: hij kan alleen kiezen voor de ‘basisinformatie’ (de regels voor de juiste uitspraak), maar zich ook verdiepen in de theoretische achtergronden. Het Uitspraakvademecum is verschenen als deel 2 van de reeks ‘Als je veel moet praten’ van uitgeverij Garant en kost f 16,35. ISBN 90 5350 085 5 {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Gebarentaal Gevoelsgebaren uit de Nederlandse Gebarentaal bevat ruim 600 gebaren voor het uitdrukken van gevoelens. Het boek is samengesteld door de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind, dat eerder de gebarenwoordenboeken Handen uit de Mouwen en Basisgebarenschat uitbracht. In Gevoelsgebaren worden de gebaren uitgelegd door middel van foto's van bewerkte videobanden. De artikelen waaruit het boek is opgebouwd, bevatten behalve een foto van een gebaar ook een Nederlandse vertaling, informatie over de regio's waarin het gebaar wordt gebruikt, en aanvullende informatie over de betekenis, de opbouw en het gebruik van het gebaar. Gevoelsgebaren uit de Nederlandse Gebarentaal wordt uitgegeven door Van Tricht en kost f 57,50. ISBN 90 73469 32 8 ● Beslissen In kringen van taalbeheersers bestaat op het ogenblik belangstelling voor de besliskunde, het vak waarin men studie maakt van het nemen en onderbouwen van beslissingen. Onlangs verscheen een praktische handleiding op dit gebied: Beslis(t) beter. Hierin geven Paul J.H. Schoemaker en J. Edward Russo aanwijzingen voor het nemen van consequente en goede beslissingen. Zij doen dat aan de hand van tien fouten die hierbij vaak worden gemaakt. Beslis(t) beter. De kwaliteit van besluitvorming wordt uitgegeven door Scriptum Books en kost f 59,50. ISBN 90 71542 73 4 ● Taalcuriosa Rijwielhandel Fiets van Aad is het vierde boekje waarin Jules Welling het ludieke element van onze dagelijkse communicatie heeft opgetekend. Eerder publiceerde Welling bundels met taalcuriosa onder de titels Vishandel Hein Graat, Taxibedrijf Antiloop en Wasserij Stoomtrein. In dit nieuwste deel behandelt hij bekende onderwerpen als toponiemen en lettergreepherhalingen, maar ook een aantal nieuwe, zoals droedels, dingbats, praktijkpalindromen en stopwoorden. Rijwielhandel Fiets van Aad is verschenen bij Uitgeverij M&P en kost f 10,90. ISBN 90 6590 751 3 ● Mooie woorden In de tv-serie ‘Mooie Woorden’ van de RVU (elke eerste woensdagavond van de maand op TV3) wordt op 9 maart de aflevering ‘Wartaal’ uitgezonden. Handleidingen, bijsluiters, overheidsformulieren: kunnen ze wel helder en eenvoudig? {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres ‘Namen’ {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Zaterdag 13 november 1993. Meer dan duizend bezoekers reizen naar de uitverkochte congreszaal van de Jaarbeurs in Utrecht voor het 19de congres van het Genootschap Onze Taal. Met in hun midden de Beschermvrouwe van het genootschap, konden de congresgangers luisteren naar zes lezingen, respectievelijk over het vak naamkunde, over voornamen, merknamen, familienamen, straatnaamgeving en naamrecht. Tussen de lezingen door was er in de congreshal een informatiemarkt, waarop van genealogie tot straatnamen een keur van informatie toegankelijk was. Op het congres reikte het Centraal Bureau voor Genealogie aan congresvoorzitter dr. D. Dolman het eerste exemplaar uit van het boek Voor- en achternamen in Nederland, geschreven door de naamkundige dr. R.A. Ebeling. Aan tv-presentator Paul Witteman werd de eerste Groenman-taalprijs uitgereikt - meer daarover kon u al lezen op blz. 280 van het decembernummer. Op de volgende bladzijden vindt u de door de redactie ingekorte lezingen van het congres. ● Openingstoespraak In zijn openingstoespraak heette voorzitter H.A.M. Hoefnagels iedereen van harte welkom, maar toch wel in het bijzonder onze Beschermvrouwe, Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana. Uit de woorden van de voorzitter: ‘Het is Uw warme belangstelling voor onze taal (met kleine letters en met hoofdletters) die U een regelmatige gast doet zijn. Zo mogen wij U toch wel noemen, nu U van de laatste zes congressen en themadagen er drie met Uw aanwezigheid hebt vereerd.’ In zijn openingswoord ging de voorzitter van het genootschap verder vooral in op de groei van het genootschap en enkele nieuwe activiteiten: ‘Wij hebben zorg en aandacht voor het gehele taalgebied. In dit verband maken wij met trots gewag van het volgende. Twee jaar geleden mocht ik op ons Jubileumcongres ons 35.000ste lid verwelkomen. Vandaag kan ik u mededelen dat wij recentelijk ons 40.000ste lid hebben ingeschreven. Het is de heer Luc Pay, leraar Nederlands uit St.-Job-in-'t-Goor, een Vlaming dus. En dat is geen toeval: het aantal leden van bezuiden de landsgrens groeit gestaag. Zoiets kan zelfs tot misverstanden leiden. In mijn agenda staat nu al een jaar op 13 november: congres Onze Taal, Namen. Mijn vrouw vroeg verbaasd: gaan jullie het congres nu al in België houden? Neen, dat was onze bedoeling niet. ● Nieuwe activiteiten Het gaat het genootschap goed. Het is prettig zich verzekerd te weten van de steun en belangstelling van nu al 40.000 leden. Het beroep dat wordt gedaan op onze Taaladviesdienst neemt onstuimig toe, zo onstuimig dat het ons soms voor problemen stelt; prettige problemen overigens. De taalkalender is één nieuwe activiteit, maar er zijn er meer. Sinds kort is ons blad beschikbaar in gesproken vorm. Een uitkomst - naar wij hopen - voor mensen met een leeshandicap. Wij hebben een Onze-Taalprijs ingesteld om mooie of bijzondere puntige formuleringen te kunnen belonen. Het kan gaan om een zin of een paragraaf, meer niet. U wordt allen opgeroepen de aandacht van de jury te vestigen op prijzenswaardige staaltjes van taalgebruik. Misschien wordt de prijs wel zó populair dat er in de toekomst in het gehele taalgebied alleen nog puntig wordt geformuleerd, maar ik ben bang dat dit een vrome wens zal blijven. Verder zijn wij van plan de jaarvergadering van 1994 aan te kleden met een spreker om de deelname aan deze verenigingsactiviteit te bevorderen. Wij zijn voorts uitgenodigd mee te doen aan een grote tentoonstelling in 1994 over de toekomst. Kennelijk gaat men ervan uit dat ook wij er een hebben. Trots en tevredenheid, met deze in dit tijdsgewricht ietwat ongebruikelijke gevoelens open ik dit congres van het Genootschap Onze Taal.’ {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Tussen originaliteit en orde Enkele gedachten over namen en naamkunde Dr. Rob Rentenaar - hoofdmedewerker Naamkunde, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam ‘What's in a name? That which we call a rose / By any other name would smell as sweet.’ Met dit zo vaak aangehaalde citaat heeft Shakespeare de wetenschap welbeschouwd een hoop ellende bezorgd. Want Julia is een naam, maar is een roos een naam? Ongewild is Shakespeare in aanraking gekomen met de vraag hoe we orde kunnen scheppen binnen de woordklasse van de zelfstandige naamwoorden, waarin het begrip ‘naam’ steeds centraal staat. ● Begripsbepaling In de Oudheid sprak men niet alleen over ‘namen’ als men mensen of plaatsen bedoelde, maar ook als men doelde op dingen. Men was er zich echter al wel van bewust dat er binnen deze woordklasse een onderscheid bestond. Een grammaticus uit Mauretanië heeft als eerste die differentiatie gedefinieerd en de termen ‘nomina propria’ en ‘nomina appellativa’ oftewel ‘eigennamen’ (‘Julia’) en ‘soortnamen’ (‘een roos’) geïntroduceerd. Sindsdien kunnen wij spreken van naamkunde als een afzonderlijke discipline, die de studie van de eigennamen als onderzoeksobject heeft. De ‘buitenwereld’ wil overigens meer woordcategorieën bij de naamkunde onderbrengen dan deze wetenschap zelf kan accepteren. De bekendste voorbeelden daarvan zijn de zogenoemde ‘merknamen’ en ‘inwonersnamen’. In tegenstelling tot eigennamen zijn zij niet individueel aanwijzend, en alleen daarom al horen zij niet thuis op het onderzoeksterrein van de naamkunde. Eigenlijk treft Shakespeare geen blaam, want hij heeft niets anders gedaan dan zich aangepast aan het gangbare taalgebruik van zijn tijd. In de dagelijkse omgang gebruiken wij nog steeds het woord ‘naam’ voor zowel eigennamen als soortnamen. Als ik in het volgende echter over ‘namen’ spreek, houd ik mij aan mijn vakterminologie en bedoel ik daarmee eigennamen en geen soortnamen. ● Een uniek voorwerp Wat kan een naam krijgen? Het antwoord is heel eenvoudig: in beginsel alles. Een naam is een woord dat tot taak heeft gekregen naar één, principieel uniek voorwerp te verwijzen. Een taalgebruiker kan altijd beslissen om voor wat voor object dan ook liever een eigennaam dan een soortnaam te gebruiken. Als we om ons heen kijken, springt de verscheidenheid van naamdragende categorieën onmiddellijk in het oog. Wij dragen allen voor- en achternamen en wij wonen in straten en plaatsen die alle een naam hebben. Deze namen zijn in eerste instantie functioneel. Zonder persoons- en plaatsnamen kan onze maatschappij eenvoudig niet functioneren. Daarnaast zijn er echter objecten waarbij de functionaliteit van het naamdragen niet zo vanzelfsprekend is, maar afhangt van de gebruikersgroep. U en ik zullen er waarschijnlijk niet van wakker liggen of alle sterren aan de hemel wel een naam hebben, maar voor een astronoom is dit een absolute voorwaarde om zijn beroep te kunnen uitoefenen. Hetzelfde geldt uiteraard voor de namen van objecten op de maan, waar wij dan ook de mooie vakterm ‘selenoniemen’ voor kennen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Terug op aarde kunnen we constateren dat firma's, verenigingen en politieke partijen eveneens moeilijk zonder een naam kunnen. Iets genuanceerder ligt de zaak bij gebouwen. Kastelen en vestingwerken dragen meestal wel een naam, maar bij boerderijen kan dat per streek verschillen. Tegenover Wulferink en Braakhekke in Oost-Nederland, of Eyserhof en Sintelberg in het zuiden stuiten wij in het westen van het land op vele plaatsen op een onverwachte naamloosheid. In de horecasector is de naamdichtheid al evenmin honderd procent. Hotels en chique restaurants zullen wij niet gauw zonder naam aantreffen, maar voor menig dorpscafé is het voldoende dat de naam van de eigenaar in sierlijke krulletters op het raam geschilderd staat. Scoene Weder en Sint Pieter vertellen ons dat schepen al in de middeleeuwen namen kregen, en wij zijn met die naamgeving doorgegaan tot vandaag toe. Bij andere soorten transportmiddelen zijn namen zeldzamer. Wij denken wel dat alle vliegtuigen een naam dragen, zoals de Uiver of Johan de Witt, maar dat is niet juist. Lang niet alle luchtvaartmaatschappijen geven hun toestellen namen, en áls zij het al doen, is dat in de eerste plaats aan personenvliegtuigen en niet aan vrachtvliegtuigen. ● Wat willen we benoemen? Naamgeving is niet alleen een kwestie van efficiency, maar ook van emoties. Wie de felheid ziet waarmee de gemiddelde autobezitter zijn heilige koe beschermt, verbaast zich erover dat er zo weinig autonamen voorkomen. Henri Knap had in de jaren vijftig zijn Frieda, en hier en daar rijdt nog wel een lelijk eendje rond met de naam Dolly, maar verder moeten wij naar het buitenland om {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} naamdragende motorvoertuigen, zoals autobussen en vrachtauto's, tegen te komen. De lijst van objecten die een naam dragen, zou nog veel meer kunnen worden uitgebreid. Wat denkt u van de namen van kerkklokken zoals Klokke Roeland, van wapens zoals Durendal en Old Faithful, of van bomen zoals Adam en Eva en Methusalem. Een belangrijke categorie naamdragers hebt u nog gemist: de dieren. Opvallend genoeg is het niet zo eenvoudig nauwkeurig aan te geven welke soort dieren nu wel een een naam krijgt en welke niet. De meeste namen vinden we bij de huisdieren. Honden, katten en kanaries hoeven niet zo gauw te vrezen dat zij zonder naam door het leven moeten gaan. Maar hoe staat het met schildpadjes en witte muizen, om maar niet te spreken van guppies en goudvissen? Onder het vee is de kans op een eigen naam al evenmin gelijk verdeeld. Voor de paarden is het natuurlijk geen probleem. Sinds Alexander de Grote zijn paard Boukephalos noemde, hebben we altijd paardenamen gekend. Varkens en schapen hoeven er daarentegen niet gauw op te rekenen dat hun uniciteit ooit door een naam zal worden benadrukt. Het meest genuanceerd ligt de situatie bij de koeien. Daar is het van groot belang of we met melkvee, fokvee of slachtvee te doen hebben. Veel boeren plegen immers aan de twee eerstgenoemde soorten een naam te geven, maar niet aan koeien die voor de slacht bestemd zijn. Wat voor dieren krijgen nu een naam? In de eerste plaats zijn dat degenen die wij fysiek aangenaam vinden, dus de aaibare dieren, en verder degenen die niet voor consumptie bestemd zijn. Koudbloedige dieren hebben minder kans op een naam dan warmbloedige. Kleine beestjes en dieren waar er veel van zijn, hoeven al helemaal nergens op te rekenen. Ook het formaat en de telbaarheid van potentiële naamdragers speelt dus kennelijk een rol. ● Verdeelde belangen Het geven van een naam is een taalhandeling met een in principe vrijwillig karakter. Wij geven namen omdat wij de behoefte voelen objecten Als kind ben je over het algemeen het best af als je naam typologisch niet te veel afwijkt van die van je klasgenoten als unieke eenheden van elkaar te onderscheiden. Pas bij een bepaalde graad van maatschappelijke gecompliceerdheid komt er boven op die behoefte nog een verplichting te liggen. Dan is het de beurt aan de Burgerlijke Stand om van u te eisen dat u uw kind een naam geeft, aan het parlement om de naam van een nieuwe gemeente vast te stellen, aan gemeentelijke commissies om nieuwe straatnamen te bedenken. Dat is niet zo'n ramp als de antibureaucraten onder u wel denken. Al die officiële bemoeials bezitten immers iets waar u en ik ook over beschikken, namelijk een onomasticon, oftewel een namenvoorraad. Dat is dat deel van onze taalvoorraad waarin onze kennis van namen is opgeborgen. Die voorraad zal er per taalgebruiker uiteraard steeds wat anders uitzien, maar binnen dezelfde cultuurkring zijn die verschillen nooit zo groot. De persoons- en plaatsnamen die wij tegenwoordig geven, verschillen dikwijls van die van een paar eeuwen geleden. Dat vertalen wij dan in het idee dat er ouderwetse en moderne namen zijn, namen die men vroeger gaf en namen die veel beter passen bij onze tijd. Het sterkst speelt dit natuurlijk bij de voornamen, waar de veranderingen in de namenvoorraad ons het meest opvallen. Aanvankelijk hebben vooral vernoemingsregels, maar ook voorschriften van de overheid een vertragende werking op die veranderingen uitgeoefend. In de laatste decennia lijkt de beweging op dit terrein echter te zijn toegenomen. De belangen van naamgevers en naamdragers sporen niet altijd met elkaar. In de keuze van de naam leggen de ouders iets van hun esthetische, sociale en culturele opvattingen over voornamen. Wat de naamdrager daarvan vindt, wordt niet gevraagd. Dat wordt anders als kinderen groter worden, naar school gaan en in feite moeten leren als lid van een groep, namelijk de schoolklas, te functioneren. Dat vergt aanpassingen, en dan ben je als kind over het algemeen het best af als je naam typologisch niet te veel afwijkt van die van je klasgenoten. ● Namen kiezen De invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 betekende een aanslag op ons gevoelsleven. Welke noties wij ook over achternamen mochten bezitten, wij moesten er sindsdien mee leven dat wij er een hebben en dat die vast en onveranderlijk is. Nu was de vaste achternaam in vele delen van Nederland al lang een geaccepteerd verschijnsel, dus daar zal men er weinig moeite mee hebben gehad. Elders was men minder gelukkig met de normering die de overheid op het persoonsnamensysteem toepaste. Dat geringe enthousiasme had in de eerste plaats een functionele reden. Er waren streken, vooral in het oosten van het land, waar men zich noemde naar de boerderij die men op dat moment bewoonde; dat was een oud en beproefd systeem dat men liever niet wilde opgeven. Daarnaast bestonden er ook andere reserves tegen het dragen van een familienaam. Ik geef daarover het woord aan de Friese geleerde Everwinus Wassenbergh, die in 1774 een ‘Verhandeling over de eigennaamen der Friesen’ publiceerde. Hij schreef onder meer ‘schoon (...) de meeste Burgers zig van Toe- of Geslagtsnaamen voorzagen, was men op het Land, onder de Huislieden, altijd van deeze nieuwigheid afkeerig.’ Wat het aannemen van een familienaam door de gewone boeren betrof, merkte hij bovendien nog op: ‘Zelfs in onze tijd durven het, onder de Landluiden, nog maar weinige waagen, om, ten kosten van hierover beschimpt te worden, de (...) Stedelingen in dit opzigt na te aapen.’ U ziet, twee eeuwen geleden bestonden er in Friesland dus nog duidelijk noties over wie er wel en wie er niet een familienaam mocht dragen. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Cultuurdragers De naamkunde bestudeert natuurlijk ook de structuur van de naam. Hoe zijn de namen gevormd binnen de verschillende naamcategorieën en welke typen kunnen wij daarbij onderscheiden? De beantwoording van die vragen is niet alleen van belang voor de naamkunde, maar ook voor vele andere wetenschappen. Namen zijn immers taalbouwsels van vaak hoge ouderdom. Daar waar de taalkundige of historische bronnen zwijgen, kan het onderzoek van de vorming en het gebruik van namen ons dikwijls zicht bieden op ontwikkelingen in de taal en de maatschappij waar wij verder geen gegevens over hebben. De naamcategorieën die ons daarbij de meeste steun kunnen bieden, zijn de plaats- en de persoonsnamen, en wel omdat zij andere categorieën in frequentie en toepassingsvariatie veruit overtreffen. Plaatsnamen onderscheiden zich van persoonsnamen doordat zij over het algemeen ter plekke zijn gevormd en daarom op grond van hun oorspronkelijke betekenis belangrijke gegevens kunnen verschaffen over de taal die men daar sprak en over de landschappelijke en sociale situatie op het moment van de naamgeving. Zo onthult de naam Rossum dat er ter plaatse al in de vroege middeleeuwen een nederzetting bij een bosontginning is gesticht, een heem bij een rode, waaruit dan Rodeheem > Rossum als plaatsnaam is voortgekomen. Namen als Heerjansdam, Ridderstraat en Knegsel vertellen ons iets over de sociale stratificatie van de maatschappij in het verleden. {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Er is één type plaatsnaam waarbij de relatie tussen oorspronkelijke betekenis en plaats principieel niet rechtstreeks uit de naam kan worden afgeleid. Dat zijn de zogenoemde vernoemingsnamen, zoals America en Poortugaal, maar ook Portengen, dat vernoemd is naar Bretagne. Bij die namen hebben we te maken met het hergebruik van namen die reeds eerder en elders zijn gegeven. Bij de keuze ervan hebben de naamgevers zich niet laten leiden door de etymologische betekenis, maar door wat men wel de associatieve betekenis noemt: het geheel van opvattingen en ideeën dat verbonden is met een naam die men kent. Wat dat betreft hebben vernoemingsnamen veel gemeen met persoonsnamen. Persoonsnaamgeving is immers toch ook in de eerste plaats een zaak van het opnieuw gebruiken van reeds bestaande namen. De oorspronkelijke betekenis speelt daarbij slechts een ondergeschikte rol. Door de eeuwen heen heeft men bij de persoonsnaamgeving veelvuldig gebruik gemaakt van namen die oorspronkelijk van elders kwamen. Dat maakt persoonsnamen dan ook tot zulke belangrijke bronnen voor de studie van de cultuuroverdracht tussen verschillende taalgebieden. Verandering in de voornaamgeving Doreen Gerritzen - wetenschappelijk onderzoeker, Katholieke Universiteit Nijmegen De modale Dennis is een boomlange twintiger, Martijntjes zijn zes en alleen in het bejaardentehuis luisteren de meisjes nog naar Miep of Nans. Voornamen mogen dan aan mode onderhevig zijn, er blijkt toch op lange termijn enig systeem in de veranderingen te zitten. In 1993 publiceerde het NIPO een lijst met voornamen die ouders hun kinderen tussen 1989 en 1992 hebben gegeven. Ruim dertig jaar geleden (1961) publiceerde het een boekje met daarin een lijst van roepnamen die op dat moment bij Nederlanders in gebruik waren. Eén blik op de tabellen is voldoende om te zien dat de Nederlandse voornaamgeving de laatste honderd jaar enorm veranderd is. De roepnamen van de Nederlanders uit 1961 zijn, op een enkele na, niet meer terug te vinden onder de voornamen uit het begin van de jaren negentig. Hoe komt dat, en welke regelmatigheden zijn er in de veranderingen te ontdekken? {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Toppers toen en nu Jongens/mannen Meisjes/vrouwen ca. 1890-1961 1 dec. 1980 2 ca. 1989-1992 3 ca. 1890-1961 dec. 1980 ca. 1989-1992 11% Jan 1. Jeroen 3,0% Stefan 4% Annie 1. Kim 1,7% Anna 4% Piet/Henk 2. Martijn 2,6% Michael 2% Bep/Marie(tje) /Mien/Willie 2. Marieke 1,6% Stefanie 3% Peter/Hans/ Kees/Wim 3. Peter 2,3% Mark 3. Linda 1,4% Laura/Lisa/ Susan 4. Patrick 1,9% Tim 4. Esther 2% Cor/Gerard/ Gerrit/Johan/ Rudi (Rudolf) 5. Dennis 1,7% Peter/Tom 1,5% Alie/Corrie/ Lenie/Greetje/ Tinie/Jopie/ Ansje 5. Wendy 1,3% Lisanne/Lotte/ Nicole 6. Mark 1,6% Jeroen/Martijn 6. Chantal 7. Sander 1,5% Patrick/Robin 7. Patricia 1,2% Linda/Manon/ Sanne 8. Jan 1,4% Kevin/Rik 8. Marloes 9. Marcel 1,3% Brian/Erik/ Sander 9. Karin 1,1% Danielle/Denise/ Simone/Tessa 10. Wouter 10. Judith 1,1% Danny 1,0% Bas/Robert/ Roeland 0,9% Iris/Mandy 0,8% Jessica/Kelly/ Kim/Michelle 0,7% Elisa/Esther/ Nathalie 0,6% Judith/Karin/ Leonie/Lianne/ Maartje/Marloes/ Melanie/Rianne ● Vernoeming voorbij? De vaste gewoonte om kinderen te vernoemen naar grootouders of andere familieleden is losgelaten. Toch is de traditionele naamgeving, en daarmee de vernoemingsgewoonte, zeker niet uitgestorven. Uit onderzoek blijkt dat nog ongeveer een kwart van de kinderen een traditionele naam als eerste voornaam krijgt. De vernoemingsnaam wordt in de meeste gevallen echter niet als roepnaam gebruikt. Jacobus wordt Jacco, en geen Koos zoals bij de grootvader, en Catharina wordt Karin, en geen Tiny zoals bij de grootmoeder. In Nederland was het ook in die tijd al heel gebruikelijk dat de roepnaam niet dezelfde was als de officiële naam. Maar vroeger koos men veel minder vaak een roepnaam die totaal anders was dan de officiële naam. Tegenwoordig kiezen ouders - als ze al vernoemen - vaak een moderne naam die lijkt op de naam van het te vernoemen familielid. De roepnaam van Jozef was vroeger Sjef, nu is dat eerder Jeffrey. Qua herkomst hebben beide namen niets met elkaar te maken, maar de overeenkomst in klank maakt het verband toch voelbaar. Ook het combineren van elementen uit de namen van twee grootouders - in feite dubbele vernoeming - komt steeds vaker voor; een oplossing die waarschijnlijk samenhangt met de daling van het kindertal. Voorbeelden zijn Marlou uit Maria en Louise; Joliet uit Johanna en Alida, en Marinel uit Maria en Petronella. De voornaamgeving verkeert in de overgangsfase van traditioneel naar modern. Ouders sluiten een compromis omdat ze enerzijds nog de verplichting van het vernoemen voelen, maar anderzijds een moderne voornaam willen geven. De jaren zestig waren de beginjaren van de grote verandering in de voornaamgeving. Vernoeming heeft dus wel degelijk nog enige invloed op de naamgeving, maar in de meeste gevallen blijft dat voor de buitenwereld verborgen. Vernoemen is tegenwoordig vaak een bewuste keuze en gebeurt niet meer uit de macht der gewoonte, zoals dat vroeger het geval was. Vroeger was vernoemen in de meeste families zó gebruikelijk dat de namen van het nageslacht als het ware bij het huwelijk al vaststonden. ● Moderne naamgeving De traditionele naamgeving kenmerkt zich niet alleen door stabiliteit, maar ook door een geringe verscheidenheid: veel mensen droegen dezelfde naam. Dat geldt zeker op het niveau van de officiële namen: ontelbare Nederlanders stonden ingeschreven als Maria, Johannes, Anna, Cornelis, Adriana of Jacob, maar het geldt ook op het vlak van de roepnamen. Zo weten we uit het NIPO-onderzoek uit 1961 dat met de top-tien van roepnamen bijna veertig procent van de Nederlandse mannen en jongens benoemd was. Bij de vrouwen lag dat percentage veel lager, ruim twintig procent, maar daar komt een andere eenzijdigheid voor: veel vrouwelijke roepnamen eindigden op -ie, zoals Annie, Corrie, Lenie, Tinie, Alie, Jopie, Willie. Wat verder opvalt is dat de meeste mannelijke roepnamen uit één lettergreep bestaan: Jan, Piet, Henk, Cor, Hans, Kees, Wim. De moderne voornaamgeving vormt {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} een contrast met hetgeen hiervoor is beschreven. Niet alleen is het aantal veelvoorkomende namen afgenomen, met andere woorden de verscheidenheid is veel groter dan vroeger, maar ook de gelijkvormigheid is verdwenen. Zo bestaan veel jongensnamen tegenwoordig uit twee lettergrepen, denk aan Stefan, Jeroen, Dennis en Martijn. Bij de meisjes zijn de namen met de uitgang -ie, die in 1961 nog de hoofdmoot vormden, bijna helemaal verdwenen. Verder valt op dat er allerlei talen vertegenwoordigd zijn: het Italiaans met Anita, Sandra en Bianca, het Engels met Jennifer, Kim en Joyce, het Frans met Danielle, Chantal en Nicole, en natuurlijk het Nederlands met Janneke, Marieke en Sanne. Wanneer we de namen voor jongens en meisjes met elkaar vergelijken, vallen enkele verschillen op. Eén daarvan is het aandeel buitenlandse namen. Hoewel er heel wat Engelse jongensnamen populair zijn geworden, zoals Patrick, Michael, Kevin en Jeffrey, wordt het beeld bij de jongensnamen toch beheerst door inheemse namen. Genoemd zijn al Martijn en Jeroen, andere voorbeelden zijn Bart, Maarten, Paul, Sander en Wouter. En hoewel bij de populaire meisjesnamen ook wel inheemse namen te vinden zijn, bijvoorbeeld Maaike en Sanne, domineren hier toch de namen die aan andere talen ontleend zijn, zoals Kim en Nathalie. Een ander opmerkelijk verschil tussen jongens- en meisjesnamen wordt duidelijk wanneer we ze vergelijken met de roepnamen uit 1961: de populaire jongensnaam is stabieler dan de meisjesnaam. Van de twaalf meest frequente vrouwelijke roepnamen uit 1961 is er bij de hedendaagse meisjesnamen geen enkele terug te vinden, maar van de mannelijke roepnamen hebben enkele namen zich wél weten te handhaven: Jan, Peter en Johan. Verder zijn er in de lijst van 1961 ook andere namen te vinden die een hedendaagse jongen niet misstaan, zoals Hans, Kees en Wim. Maar de vrouwelijke roepnamen uit 1961 zullen ouders niet meer aanspreken; Corrie, Bep, Annie en Mien, ze klinken ons ouderwets in de oren. Wanneer we dat in verband brengen met het feit dat moderne meisjesnamen vaker ontleend zijn aan vreemde talen, dan kunnen we concluderen dat de vernieuwing in de naamgeving bij meisjes ingrijpender is geweest dan bij jongens. ● Populariteit Vaak wordt er gedacht dat bij meisjesnamen de mode een grotere rol speelt. Tot op zekere hoogte is dat waar. Wanneer men bijvoorbeeld de top-tien van de afgelopen drie jaar vergelijkt met die uit het begin van de jaren tachtig, dan zijn bij de jongens vijf namen terug te vinden: Jeroen, Mark, Patrick, Martijn en Peter. Bij de meisjesnamen beperkt de overlap zich maar tot één naam: Linda. De top-tien van jongensnamen is dus stabieler dan die van meisjesnamen. Wanneer we echter onze blik verruimen tot de top-vijftig, dan verdwijnt dat verschil in stabiliteit. In die grote groep van veelvoorkomende namen zijn de veranderingen bij de jongens even groot als bij de meisjes. De moderne voornaamgeving vertoont zo'n grote verscheidenheid, dat je jezelf misleidt als je je conclusies op de top-tien baseert. Die top-tiennamen behalen vaak niet meer dan één of twee procent en vertegenwoordigen samen dus maar een klein deel van de voornamen. Hoe is het mogelijk dat ouders in bijvoorbeeld Eindhoven of Alkmaar zo vaak op hetzelfde idee komen als ouders in Almelo of Baarn? Hoe verklaren we de landelijke populariteit van voornamen? De invloed van de massamedia komt als eerste verklaring op, en dan in het bijzonder de televisie: de invloed van sporthelden, filmsterren en andere beroemdheden. Uit onderzoek naar motieven bij de naamkeuze weten we echter dat ouders hun kinderen zelden naar beroemdheden vernoemen. Het komt zo nu en dan wel voor dat ouders zich laten inspireren door de naam van een voetballer of een televisiepersoonlijkheid, maar niet in die mate dat het invloed heeft op de populariteit van die naam. Het is dus wel mogelijk aan te geven hoe wij bekend raken met veel moderne voornamen, maar veel moeilijker is het te verklaren hoe ouders uit dit aanbod kiezen. Waarom zijn Jeroen, Martijn en Patrick al zo lang populair en waarom zijn Joost, Marcel en Thijs in populariteit gedaald? Wat verklaart de snelle opkomst van Stefanie, Lisanne en Manon en waarom behoren Nicole, Linda en Kim tot de blijvers? Helaas, we weten het niet. ● Modern individualisme {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} De grote verscheidenheid in de moderne voornaamgeving maakt de voornaam tot een goed onderscheidend teken. Dat komt ons zeker van pas, want de voornaam heeft in de dagelijkse communicatie een belangrijke functie gekregen: in steeds meer situaties wordt de voornaam gebruikt. Deze tendens is te verklaren door onze veranderde opvattingen over omgangsvormen: we worden niet langer aangesproken met een verwijzing naar de familie, het gezin waaruit we stammen, maar met onze individuele naam, de voornaam. Het toenemend belang van de voornaam kunnen we beschouwen als een uiting van de behoefte het individuele in de mens te benadrukken. Dit idee sluit aan bij de ondergeschikte positie waarin de vernoemingstraditie is geraakt: de vanzelfsprekendheid waarmee voornamen vroeger van generatie op generatie werden doorgegeven, is verdwenen. Ouders zien hun kinderen tegenwoordig vooral als een individu, een uniek wezen, en niet als een schakel tussen generaties. De naamgeving is een middel om dit te onderstrepen. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} De man bij zijn naam genoemd Drs. G. van Berkel - neerlandicus en oudgermanist Achternamen lijken zo eenvoudig te verklaren: de De Vriesjes kwamen uit Friesland, en het hoofd van de stamvader der Korthalzen rustte direct op zijn schouders. Schijn kan hier bedriegen. De voorouders van de familie Kortman waren niet klein van stuk, maar woonden in een kot. Over Napoleon, de ontwikkeling van onze achternamen uit toenamen en de herkomst van Kars. Een mijlpaal in de geschiedenis van de Nederlandse familienamen is het decreet van de Franse keizer Napoleon van 18 augustus 1811, die toen ook over Nederland heerste. Het decreet verplichtte de Nederlanders op het gemeentehuis te verschijnen en een verklaring te ondertekenen dat zij de familienaam die ze al hadden, officieel wilden behouden, of dat zij een door henzelf te kiezen naam als officiële familienaam zouden dragen. Het duurde al met al vijftien jaar en er moest met straf gedreigd worden, maar sinds 1826 heeft iedere Nederlander een officiële familienaam. Daarmee werd ook een periode in de evolutie van familienamen afgesloten die ruim zevenhonderd jaar geduurd heeft. ● Verschil moest er komen Het vroegste gebruik van toenamen (een naam die aan de doopnaam van een persoon wordt toegevoegd om hem nader te onderscheiden) in Nederland zien we in een oorkonde uit Vlaardingen van omstreeks 1130: Heremannus Filius Popponis, Adaluuin Castellanus, Deddo de Risuuic. Het gaat hier om verwijzingen naar de naam van de vader (zoon van Poppo), de plaats van herkomst of verwijzing naar het grondbezit, om de aanduiding van functie of beroep en om bijnamen. Er was toen blijkbaar al een groeiende behoefte aan toenamen. Waardoor nam de behoefte aan toenamen zo sterk toe? Allereerst ging de toenaam onder de Hollandse adel vanaf de dertiende eeuw functioneren als een soort teken van rang, refererend aan het grondbezit. De edelen noemden zich naar het grondbezit onder andere Van Teylingen, Van Voorhout, Van Rijswijk en Van Wassenaer. De tweede reden is de vermindering van het aantal gangbare voornamen. Die vermindering was het gevolg van verschillende factoren: - Veranderingen in het systeem van vernoeming: de Germaanse voornaamgevingstraditie (zogenoemde tweestammige namen met stamvariatie: Hildebrand, wiens vader Heribrand heette en zijn zoon Hadubrand) maakte plaats voor de vernoeming, hetzij naar de grootvader, hetzij naar de vader. Vernoeming leidde noodgedwongen tot een vermindering van het Germaanse voornamenbestand. - De toenemende verkorting van de tweestammige namen tot eenstammige namen, waardoor steeds meer namen samenvielen. Zo werden de tweestammige namen Hildibrand en Hildimar beide verkort tot Hildo. - De opkomende voornamenmodes, waardoor vooral de uitheemse christelijke doopnamen snel aan populariteit wonnen. De voornaam Jan, van het Hebreeuwse Johannes ‘Jahweh is genadig’, was al in de late middeleeuwen de meest voorkomende naam in de Lage Landen. Zoals dat met modes gaat, droegen nu talloze personen dezelfde voornaam, met als toppers bij de mannen Jan, Henric, Willem en Pieter. Bij de vrouwennamen was Elisabeth de koploper. Dergelijke modenamen werden vaak door meer dan de helft van de bevolking gedragen. De derde reden die de toenemende behoefte aan toenamen verklaart, is de verstedelijking. In de opkomende steden was de kans op gelijknamigheid vele malen groter dan op het platteland. In de Lage Landen was de verstedelijking in het zuiden, het huidige Vlaanderen, het grootst. Het gebruik van toenamen is er dan ook enkele eeuwen ouder dan in de Noordelijke Nederlanden. Zo wordt in Antwerpen na 1257 in officiële stukken niemand meer uitsluitend bij zijn doopnaam genoemd. Pas honderd jaar later (1351) geldt dat zelfde bijvoorbeeld voor Dordrecht, en pas in de 17de eeuw zijn toenamen algemeen in alle provincies. ● Vader of van-de De eenvoudigste manier om een toenaam te vormen was het toevoegen van de naam van de vader aan de eigen doopnaam (Jan van Hendrik). Zulke toenamen noemen we patroniemen. Dit naamtype kwam aanvankelijk het meest voor. In de 17de eeuw wordt het aannemen van een toenaam in Holland mode. De patroniemen worden gaandeweg vervangen door toenamen die nu voortleven als familienamen. De dichter Coornhert (circa 1570) had daar een scherp oog voor: ‘Vele Rijcke luyden, al waer heur eygen vader een arbeyder, bedelaer..., ja Roover geweest, ziende dat het wat loflijck schynt voor Edel gheacht te sijn, versieren een toename of Van.’ {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij ziet de toenaam als een sieraad dat status verschaft. En het zijn dan ook vooral de nieuwe rijken die een toenaam aannemen. Nu wij vaste familienamen hebben, speelt die status eigenlijk geen rol meer, maar bij ‘dure’ dubbele namen als Quarles van Ufford, Van Harinxma thoe Slooten of Post van der Linde denken we ook nu nog aan de status van een bepaalde maatschappelijke klasse. In de gewesten waar vernoeming naar de grootvader gebruikelijk was, waren patroniemen altijd individueel, dat wil zeggen: de vader droeg niet dezelfde voornaam als de zoon, zodat van generatie op generatie een ander patroniem gevoerd werd. In die gebieden werd het patroniem dan ook niet als een echte toenaam gevoeld, zo blijkt uit het volgende citaat, een fragment uit Sara Burgerhart (1782) van Betje Wolff en Aagje Deken, waarin Pieternelletje Degelijk vertelt hoe zij aan haar toenaam gekomen is: ‘Toen ik daar zoo bij men heer zat thee te drinken, dacht ik nog om je grootvader, Pieter Burgerhart. Die is nog bij gelijks mijn dooppeet: want ik hiette maar Pieternelletje Pauwls, en ik had zoo een dingsigheid om ook een van te hebben; en toen zei je grootvader: kom meid, we zullen je Pieternelletje Degelijk noemen; 't heugt mij nog klaar; ik lei het pampier in de etenskast in men keuken, en grootvader deedt zijn schoenen nog aan, en hij lachte dat hij schudde, omdat ik zo blijde was met mijn van.’ Een toenaam heet hier, net als bij Coornhert, een van. De oorsprong van dit woord gaat terug op familienamen die met van beginnen, eerst de bezitsnamen van de adel en later de vele herkomstnamen. ● Regionale verschillen Ik heb een grafiek getekend die de ontwikkeling van patroniemen naar toenamen van een andere categorie weergeeft. De groep personen die in Rotterdam door de eeuwen heen gevolgd is, waren de stadsbestuurders, dus de hogergeplaatsten. In Hilversum en Laren waren het alle personen die grond hadden waarover belasting betaald moest worden. De grafiek laat zich als volgt lezen: aan de onderkant van de lijn kunt u de percentages van de toenamen aflezen, aan de bovenkant de verminderende percentages patroniemen. Het verschil in ontwikkeling tussen Rotterdam en Hilversum laat zich verklaren uit de duidelijk hogere sociale status van de personen in Rotterdam en uit de zuidelijker ligging van deze stad. Het verschil tussen Laren en Hilversum is grotendeels te verklaren door het verschil in economische structuur: Hilversum ontwikkelde zich in de 17de eeuw tot een kleine industriestad, terwijl Laren sterk agrarisch georiënteerd bleef. Niet alleen was de behoefte aan toenamen in een industriestad groter, maar Hilversum trok ook veel handwerkslieden van elders aan, die een beroepsnaam of een herkomstnaam gingen voeren. De grafiek leidt tot de volgende conclusie: het in zwang komen van familienamen in de Lage Landen verloopt vanuit het zuiden naar het noorden, van hogergeplaatste naar lagergeplaatste personen en van stad naar platteland. ● Repertorium van familienamen Het Nederlands Repertorium van Familienamen is een veertiendelig boekwerk met de familienamen van de tien miljoen mensen die bij de volkstelling van 31 mei 1947 in Nederland woonden. Deze tien miljoen mensen droegen samen zo'n 150.000 verschillend gespelde familienamen. Het repertorium vermeldt voor elke familienaam de aantallen naamdragers per gemeente, en is dus uitermate geschikt om de geografische verdeling van de familienamen te onderzoeken. Maar helaas stamt het repertorium uit het computerloze tijdperk. {== afbeelding Van (individueel) patroniem tot (andersoortige) toenaam ==} {>>afbeelding<<} Ik heb een eenvoudige computertoepassing ontwikkeld waarin ruim twee derde van de Nederlandse bevolking van 1947 is opgenomen. De aantallen naamdragers zijn opgeteld op het niveau van de provincies. Met één druk op de knop kunnen we nu nagaan hoe frequent een bepaalde achternaam in een bepaalde provincie voorkomt. Het idee voor het programma is ontleend aan het Belgisch Repertorium van Familienamen. In Nederland heeft de wet van de remmende voorsprong gewerkt. De Belgen hadden nog geen repertorium en zij hebben zo'n vijf jaar geleden van het Nationaal Instituut voor de Statistiek een gegevensbank met de familienamen per gemeente gekregen. In Nederland hadden we alleen het repertorium in boekvorm uit 1947. Pas sinds kort spant het Meertens-Instituut zich in om ook een gegevensbank van de Nederlandse familienamen in te richten. Binnen afzienbare tijd zal deze klus geklaard zijn. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Streekkenmerkende namen Kort nadat de uitnodiging voor dit congres was uitgegaan, ontving het genootschap een brief van mevrouw Langbroek-Knop uit Leeuwarden. Zij schreef het volgende: ‘Alle keren dat ik iets lees over achternamen (...) gaat het over vier soorten namen: zoon-van-namen (Jansen, Lubbers); woonplaatsnamen (Van Driel, Van Essen, De Vries); beroepsnamen (Bakker, Snijder, De Boer); lichaamsnamen (De Lange, Korthals). Dat alles weet iedereen al. Kunt u niet eens aandacht schenken aan andere namen? Ikzelf ben geïnteresseerd in eenlettergrepige namen die beginnen met een K. Wie kan mij iets vertellen over Knip, Knap, Knop, Knol, Kars, Keur, Kieft? Komen deze namen speciaal aan de kust voor? Mijn naam (Knop) is een naam van Terschelling.’ Met behulp van het computerprogramma kan ik op de kaart van Nederland laten zien wat de verdeling van dit naamtype is. Daaruit blijkt inderdaad dat deze eenlettergrepige namen vooral in de kustprovincies voorkomen; de percentages zijn het hoogst in de beide Hollanden, vooral in Noord-Holland. Onderzoek heeft uitgewezen dat de eenstammige namen vooral in de vissersplaatsen aan de Noordzee en aan de voormalige Zuiderzee voorkomen. Er is dus veelal sprake van namen van mensen die met de visserij te maken hebben. Blijkbaar was het daar gebruikelijk iemand enkel met zijn toenaam aan te spreken, in plaats van met zijn voornaam. Dat bracht verkorting met zich mee. Een naam als Karstens (‘zoon van Christiaan’) was te lang om aan boord of op de visafslag voluit te roepen, dus dat werd Kars. Ook andere soorten achternamen komen uit een bepaalde streek. De namen die eindigen op -a, zoals Alberda, Dijkstra, Postma, Jansma en Hettinga, zijn geconcentreerd in Friesland en Groningen. Ruim een derde van de totale Friese bevolking droeg in 1947 een -a-naam. De Groningers hebben een voorkeur voor -ema- en -sema-namen, zoals Hoeksema en Postema, die in Friesland nauwelijks voorkomen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Zeeuwen kennen patroniemen die eindigen op -se, een verkorting van -sone, bijvoorbeeld Janse, Louwerse, Jobse, Dingemanse en Adriaanse. In het oosten van Nederland - in het bijzonder de oostkant van Gelderland en Overijsel - vinden we de -ing- en, met verharding van de g, de -ink-namen, bijvoorbeeld Mensink, Wassink, enz. Deze uitgang, die oorspronkelijk achter een voornaam kwam, drukte uit dat iets behoorde tot die persoon. Zij werd in de Germaanse tijd vooral gebruikt om de familieclan of de bezittingen van de clan aan te duiden. Daarom komt deze uitgang veel voor in oude boerderijnamen. Die boerderijnamen zijn later weer de basis geweest voor de huidige familienamen. Hengelo was in 1947 de absolute koploper voor het percentage -ing/-ink-namen: een derde van de plaatselijke bevolking droeg zo'n familienaam. ● Namen op -man Ten slotte wil ik de namen op -man bespreken. Binnen dit type heeft de uitgang -man verschillende functies. In de categorie beroepsnamen was de uitgang -man bijzonder produktief, getuige Akkerman, Appelman, Baggerman, Bierman, Bootsman, Bouwman, Buisman, Bijman, om alfabetisch te beginnen. In de groep herkomst- en adresnamen zijn -man, en de zuidelijke pendant -mans, ook sterk vertegenwoordigd. Bij veel herkomstnamen in Noord-Brabant bestaat vaak het paar Van Berkel/Berkelmans. Berkelmans zou wat meer in een vertrouwde omgeving passen dan Van Berkel, een functie die -man ook heeft in Janneman en Pieterman. Ik geloof daar niet in: -man en -mans zijn eenvoudige, produktieve uitgangen om nadere aanduidingen van personen te maken; hun functie is individualiserend. Dat heeft volgens mij niets met liefkozen te maken. De uitgang -mans is hoofdzakelijk Brabants/Limburgs. Die -s maakt van -man een zogenoemde genitiefvorm, die gebruikt werd in collectieve toenamen, dus niet om een specifieke persoon, maar om alle leden van een gezin mee aan te duiden. Overijsel heeft de meeste -man-namen. Het merendeel daarvan valt in de categorie herkomst- of adresnamen, in het bijzonder boerderijnamen. Een familie Kortman blijkt zijn naam ontleend te hebben aan een erve bij Enschede van dezelfde naam. In 1640 heette die boerderij echter nog Kaetman. De betekenis van een naam ligt niet altijd zo voor de hand: Kortman komt niet van ‘de korte man’, maar van ‘bewoner van een kaet ofwel kot, een kleine boerderij’. Bij een eenvoudige naam als Voerman kan blijken dat de stamvader een Schotse militair was die Foreman heette. Het is dus belangrijk terug te kijken in de tijd voor er een uitspraak wordt gedaan over de betekenis. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Persoonsnamen en naamrecht Mr. J.E. Geuzinge - directeur Bevolkingsregister Amsterdam ‘Willem-Alexander? Maar dan zonder streepje!’ Tot 1970 bepaalde de ambtenaar van de burgerlijke stand of een voornaam ongepast was of niet. Nu heeft de burger meer vrijheid bij de keuze van voornamen. En hoe zit het met de achternaam van de baby? Krijgt de vader of de moeder het te zeggen in het nieuwe naamrecht? Onze naam is onze identiteit. Als puber kun je nog wel eens van mening zijn dat je bent opgescheept met een verkeerde voornaam door mensen die zeggen je ouders te zijn. Het geven van voornamen is een grondrecht van ouders. Daar kun je je affectie en je gevoel voor culturele erfenis en familietraditie in kwijt. Toch moeten we er begrip voor hebben dat de overheid hierin ordenend optreedt, via het naamrecht. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet tot 1970 wel een machtige autoriteit zijn geweest. (Sindsdien geldt de tekst zoals afgedrukt in het kader.) Stel je voor dat hij of zij een slecht humeur zou hebben, dan ben je als aangever mooi in de aap gelogeerd. ‘Willem-Alexander met een streepje? Nee, deze naam komt alleen zonder streepje in de boeken voor, dus schrijft u maar Willem Alexander!’ ● Rexona urine Tot 1 januari 1970 was het voor velen niet mogelijk om aan hun kind de voornaam te geven die men wilde. De ambtenaar moest zich tot die tijd namelijk houden aan de Franse wet van 11 germinal van het jaar XI (1 april 1803). Deze wet schreef voor dat alleen die voornamen waren toegestaan die voorkwamen in de verschillende kalenders (de namen van heiligen), alsmede die van bekende personen uit de oude geschiedenis. Tot 1970, toen boek 1 van het nieuw Burgerlijk Wetboek in werking trad, werd door de ambtenaren de hand aan deze wet gehouden, zij het met toenemende tegenzin. (De Fransen hebben deze wet overigens pas in 1992 buiten toepassing verklaard.) Interessant bij artikel 4, lid 2 is de vraag: ‘Wanneer is een voornaam ongepast?’ Een voorbeeld. Een vader doet bij de Amsterdamse ambtenaar van de burgerlijke stand aangifte van zijn gezonde dochter. Als voornaam geeft hij op Rexona Urine. Een prachtig klinkende naam voor een wolk van een dochter, is zijn idee. Van de eventuele negatieve associaties die Portugezen en Nederlanders bij deze namen zullen hebben, is de vader zich niet bewust. Wat moet de ambtenaar nu doen? De ambtenaar kan natuurlijk, als hij van die bijbetekenissen op de hoogte is, de suggestie doen om een andere naam te kiezen. Maar hoewel de ambtenaar veel gezag heeft bij de burger, kan men van hem niet verwachten dat hij de betekenis kent van alle voornamen in alle 156 talen die in Amsterdam gesproken worden. De overheid kan en mag daarom niet meer ordenend optreden bij voornaamgeving. Zij moet de verantwoordelijkheid laten bij de ouders. Wel moet de overheid mogelijkheden bieden aan kinderen die een hun onwelgevallige naam willen laten wijzigen. Artikel 4, boek 1 Burgerlijk Wetboek lid 1. Een ieder heeft de voornamen die hem in zijn geboorteakte zijn gegeven. lid 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert in de geboorteakte voornamen op te nemen die ongepast zijn of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn. lid 3. Geeft de aangever geen voornamen op, of worden deze alle geweigerd zonder dat de aangever ze door een andere vervangt, dan geeft de ambtenaar ambtshalve het kind een of meer voornamen, en vermeldt hij uitdrukkelijk in de akte dat die voornamen ambtshalve zijn gegeven. lid 4. Wijziging van voornamen kan op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gelast door de rechtbank. ● Geregistreerd Het veranderen van voornamen kan een middel zijn om van een lelijke voornaam af te komen. Het kan ook een instrument zijn om een botsing van twee culturen te voorkomen. Stel, uw zoon Jan wordt verliefd op Fatima. U vindt Fatima een schat van een kind, dus er is voor u niets aan de hand. De ouders van Fatima, die Jan ook aardig vinden en die net zo nieuwsgierig als u hebben gevraagd wat hij en zijn ouders voor de kost doen, hebben een probleempje. De {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} naam Jan is in hun familie niet gebruikelijk. Sterker nog: de naam suggereert dat de drager ervan behoort tot een andere cultuur, waarover de ouders niet enthousiast kunnen zijn. Jan houdt veel van Fatima en besluit voornaamswijziging aan te vragen (‘What is in a name?’ denkt hij). Jan wordt Ahmed Jan, en het probleem is opgelost. De oplossing zal sommigen doen denken aan de tijd dat in Nederland tussen twee geloven de duivel nog op het kussen lag. De overheid heeft ons een naam gegeven om ons te kennen. Napoleon had soldaten nodig en heeft in 1811 onze voorvaderen dringend verzocht een naam aan te nemen, zodat hij ze kon kennen en oproepen. Omdat het destijds slechts bij een kleine groep gebruikelijk was een overdraagbare geslachtsnaam te voeren, moest de arme ambtenaar van de burgerlijke stand bij velen namen suggereren en toekennen. Uw naam wordt door de ambtenaar geregistreerd in uw geboorteakte. Daarnaast bent u ook bekend in het bevolkingsregister, waardoor u een paspoort en een rijbewijs kunt verkrijgen. Verder wordt uw naam doorgegeven aan allerlei instanties. Door het toekennen van administratienummers (het zogenoemde A-nummer en het sofinummer) is voor de overheid de overdraagbare geslachtsnaam tegenwoordig niet meer nodig. De overheid kan daarom terugtreden en haar burgers een veel grotere naamsvrijheid toestaan dan nu het geval is, zoals bijvoorbeeld in Zweden. Artikel 5, boek 1 Burgerlijk Wetboek lid 1. De geslachtsnaam van een wettig, gewettigd of geadopteerd kind is die van zijn vader. lid 2. De geslachtsnaam van een onwettig kind is die van de vader, wanneer deze het kind heeft erkend, en anders die van de moeder. lid 3. Is die van de moeder onbekend, dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de geboorteakte een voorlopige voornaam en geslachtsnaam op, in afwachting van de beslissing des Konings waarbij de voornamen en geslachtsnaam van het kind worden vastgesteld. Artikel 7 lid 1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op het verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd/volgens lid 2. worden vastgesteld. {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} ● Kleurrijke samenleving Amsterdam vormt met zijn 156 verschillende nationaliteiten en namenculturen een smeltkroes van namen. Mohamed of Estrella Jansen, Willem en Patty Ngobin, naast Ahmed Fazal en Piet Pietersen. De een heeft vele voornamen en een geslachtsnaam, de ander heeft slechts één naam. Weer een ander heeft een samenstel van namen die een generatieaanduiding vormen of die aangeven wie de vader en de moeder zijn. In deze immigratiesamenleving trouwen veel mensen met elkaar ongeacht hun religieuze, etnische of culturele gebondenheid. Je naam, bijvoorbeeld voor een man als laatste voornaam Maria, is niet meer bepalend. Je wordt als individu beoordeeld en niet meer als deel van een cultuur of familie. Een multiculturele samenleving verrijkt de namenschat en onze taal, bevordert integratie en verdraagzaamheid, en biedt ons daardoor een gezamenlijke toekomst. ● Nieuw namenrecht Het namenrecht staat net zo lang ter discussie als de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Het is dan ook frappant dat de emancipatiecommissie pas in 1978 de bewindsman van Justitie erop attent maakte dat ook de wijziging van het naamrecht aandacht verdiende. Maar nu is het zover: een wetsontwerp nieuw namenrecht wordt in het parlement besproken. Wat houdt het wetsontwerp in? Een kind kan de geslachtsnaam van zijn vader of zijn moeder krijgen. Maar bij die keuze moeten pa en ma voor de geboorte wel overstemming bereiken. Hebben ze ruzie, dan zal de ambtenaar door het lot bepalen wat de geslachtsnaam van het kind is. (‘Effe loten, bingo! Dit is de naam van u beider kind.’) Wordt er niet gekozen, dan is de naam van de vader bindend. Gek eigenlijk dat voorbijgegaan wordt aan het feit dat de moeder altijd bekend is (mater certa semper est). En dat er nog een gunstig gevolg is als voor de naam van de moeder gekozen wordt: het verschil tussen wettige en onwettige afstamming is dan namelijk niet meer zichtbaar in de naam. Ik ben dan ook van mening dat de naam van de moeder bindend moet worden. Wat brengt het nieuw namenrecht ons, kortom? Het is een teken dat de overheid vertrouwen stelt in de burgers. Het kan door de grotere vrijheid bijdragen aan een nieuwe namencultuur die integratie van andere culturen met de onze vergemakkelijkt. Het ademt echter nog wel de geest van de traditioneel op de vader ingestelde namencultuur. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Lombardkade, De Lormestraat en Lotustuin Aardigheden en eigenaardigheden bij straatnaamgeving Drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije - gemeentearchivaris Rotterdam Straatnamen wekken emoties op. Dat ervoeren wij als auteurs van het boek De straatnamen van Rotterdam bij de aanbieding en verkoop van ons boek op IJsselmonde. Een bezoeker was bitter teleurgesteld over het beleid van de straatnamencommissie. Hij was geboren en getogen in de Snellemandwarsstraat. Een korte periode had hij het huis vanwege de stadsvernieuwing moeten verlaten. Nu hij er was teruggekeerd, was de naam van de straat, zíjn straat, gewijzigd in Touwbaan. Hij twijfelde daarom ernstig over de aankoop van ons boek. Wij hebben gepoogd hem duidelijk te maken hoe de straatnamencommissie handelt. ● Middeleeuws systeem Indien zich een geschikt moment voordoet om een verwarrende naam te vervangen, zoals bij de ontruiming van een gehele straat in geval van stadsvernieuwing, dan zal de commissie toeslaan. Sedert 1894 bestaat er een Snellemanstraat, sedert 1896 vergezeld van een Snellemandwarsstraat. Onze richtlijnen schrijven onder meer voor dat gelijkluidende of bijna gelijkluidende namen niet worden gegeven. Derhalve kon een der beide straten een andere naam krijgen. Deze werd ontleend aan het beroep van Jacobus Snelleman, die in het Zwaanshals een touwbaan had. Gelukkig ging de boze man verheugd weg met twee door hemzelf gekochte exemplaren van ons straatnamenboek. Voorbeelden van verwarrende naamgeving elders zijn de Passeerdersgracht, de 1e en 2e Passeerdersdwarsstraat, de Passeerdersstraat en de Nieuwe Passeerdersstraat in Amsterdam, en de Laakkade, de 1e, 2e en 3e Laakdwarsweg en de Laakweg in Den Haag. Aan al deze straten staan huizen. In Nederland is niet gekozen voor het Noordamerikaanse systeem om straten te nummeren. Daarvoor is een kwadraatvormig stratenplan noodzakelijk. Het bestaande, uit de middeleeuwen daterende systeem om straten met een naam aan te duiden, is ook bij de uitbreidingen van de dorpen en steden aangehouden. De straat kan zijn naam ontlenen aan een bouwwerk, zoals een kerk, klooster, molen of school, een richting, een veldnaam, een huis, een bewoner of een kenmerkende omstandigheid ter plaatse, zoals stank. ● Namen gezocht De verdichting in het centrum kan ten gevolge hebben dat er een Brede, Korte, Lange, Nauwe, Nieuwe en Oude Frankenstraat heeft bestaan. Thans vinden wij die aanduidingen verwarrend uit het oogpunt van postbestelling en bij de melding van een ongeluk of brand. In het verleden veranderden de straatnamen als de naamgever veranderde. De Olifantsteeg naar het huis De Olifant werd later de Bootsteeg naar het huis De Boot. Het Arent Kerstantszstraatje werd de Gerrit Cockensteeg, stellig naar de belangrijkste bewoner in de straat of de bewoner van het hoekhuis. Straatnaamgeving lijkt duidelijk, maar behoeft toch nadere bestudering om tot een wetenschappelijke verklaring te komen. De Karnemelksteeg ontleent zijn naam aan de Karmelietensteeg, waar het Karmelitessenklooster was gevestigd. En in Amsterdam kennen wij Rusland als straatnaam, waarvan de verklaring wordt gevonden in de grond van Willem Ruus of Willem Ruussenland. De naamgeving was bijna altijd een particuliere aangelegenheid, al zijn er voorbeelden van overheidsingrijpen sedert de 16de eeuw. Immers, de straat was particulier eigendom en het onderhoud was voor rekening van de bewoners. Over het algemeen werd de bemoeienis van de gemeentelijke overheid met straatnaamgeving pas in de 19de eeuw overheersend, mede ingegeven door de Gemeentewet van 1851. In Rotterdam nam het stadsbestuur wegen van particulieren over met de naam daarbij inbegrepen. Hier zien wij de familie- of de vriendenkring van de exploitant weerspiegeld in nietszeggende namen als Annastraat, Hendrikstraat en Johan Idastraat. Elders namen gemeentebesturen deze namen bewust niet over. Toen ook kwamen er naamborden. Nummeringen werden aanvankelijk wijksgewijs aangebracht, later per huizenblok en ten slotte per straat. ● Annexatie en uitbreiding Problemen bij straatnaamgeving kunnen ontstaan bij samenvoeging van gemeenten, waardoor de oorspronkelijke (dorps)naam verdwijnt. In 1941 werden Hillegersberg, Overschie, Schiebroek en IJsselmonde met Rotterdam verenigd. De Dorpsstraat in Hillegersberg werd Bergse Dorpsstraat en die in Overschie Overschiese Dorpsstraat. Ook straatnamen ontleend aan leden van het koninklijk huis moesten worden gewijzigd, omdat deze in vrijwel alle voormalige gemeenten voorkwamen, evenals de Kerkstraat. Wijziging van straatnamen komt ook voor onder bijzondere omstandigheden. Zo werd in de Tweede Wereldoorlog de Prinses Julianalaan de Vredehoflaan en de Wilhelminakade de Stieltjeskade. De oorspronkelijke namen kwamen na de oorlog weer terug. Maar toen werd de Duitschestraat gewijzigd in Zweedsestraat. De {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} bewoners hadden er voorlopig de naam Canadesestraat aan gegeven, doch deze paste niet in de systematiek van Europese landen en zo werd de herinnering aan de bevrijders gewijzigd in die aan de broodbakkers. {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Het is te begrijpen dat de straatnaamgeving bij grote uitbreidingen steeds losser kwam te staan van de oorspronkelijke plek. Er waren gewoonweg geen namen beschikbaar die konden worden ontleend aan de omstandigheden ter plaatse, aan veldnamen bijvoorbeeld of aan burgemeesters. Wij zien dan wijken met namen van staatslieden, componisten, schrijvers, Nobelprijswinnaars, kastelen, rivieren, sterrenbeelden, bloemen, planten en bomen, de gehele natuurlijke historie en wat niet al. Het eigenaardige verdwijnt ten gunste van het algemene, want deze namen kun je overal in Nederlandse gemeenten aantreffen. Daarnaast wordt er een inhaalmanoeuvre uitgevoerd ten opzichte van vrouwennamen. In Rotterdam pogen wij weer aansluiting te zoeken bij de geschiedenis van de stad, bijvoorbeeld door bij het kiezen van vrouwennamen aan Rotterdamse vrouwen de voorrang te geven. Een probleem blijft dat een persoonsnaam nu bekend kan klinken, doch over enige tijd niets meer zegt. Hieraan zou tegemoet gekomen kunnen worden door op het straatnaambord in een toelichting gegevens te verschaffen. In Rotterdam kost dat dermate veel geld, zo'n f 1,4 miljoen, dat er niet aan wordt gedacht. Alleen voor in het verzet omgekomen personen is een uitzondering gemaakt. ● Tijdgevoelige namen Hiervoor is enkele keren melding gemaakt van de straatnamencommissie. Dergelijke commissies komen in vele gemeenten voor en hebben tot taak het gemeentebestuur of de -raad van advies te dienen. Vanzelfsprekend komt het exclusieve recht van het bedenken van namen niet aan de commissie toe, maar kan ieder een naam bedenken. Of die effect heeft, hangt van de omstandigheden af. Groeperingen oefenen soms druk uit op het gemeentebestuur om namen te kiezen die bijvoorbeeld zijn ontleend aan vrijheidsstrijders of politici, of om bestaande namen, bijvoorbeeld van Zuidafrikaanse generaals uit de Boerenoorlog, in te trekken, of de Leningradweg te wijzigen in Sint-Petersburgweg. In vele gemeenten bestaat de regel dat eenmaal vastgestelde namen niet dan bij hoge uitzondering worden ingetrokken, en dat met uitzondering van leden van het koninklijk huis nog levende personen niet voor vernoeming in aanmerking komen. Deze regel kan ertoe leiden dat een modegril wordt vermeden en alleen die namen worden gegeven waarvan ook na langere tijd het nut wordt ingezien. Daarom is Willem Drees in Rotterdam pas na zijn overlijden met een straatnaam geëerd, terwijl andere, niet typisch socialistisch bestuurde steden, al waren voorgegaan. Daarentegen behoeft in Rotterdam niet de naam van een nog levende sportvrouw te worden ingetrokken omdat zij van doping is beschuldigd. Ook andere belanghebbenden wenden invloed aan. De laatste tijd treden projectontwikkelaars naar voren die uit het oogpunt van prestige sterk aan een bepaalde naam hechten en het gemeentebestuur kennelijk kunnen overtuigen tegen het voorstel van de straatnamencommissie in. Overal komt vandaag de dag een Plaza voor, reden waarom in Rotterdam werd gekozen voor Passage, een beroemde naam waaraan het bombardement van 14 mei 1940 een eind maakte. Doch de projectontwikkelaar wist zijn invloed om te zetten in resultaat. Het werd Plaza en geen Passage. In Den Haag gelukte het de projectontwikkelaar niet om het Scheveningse Gevers Deynootplein te wijzigen in Kurhausplein. Die naam zou, naar de mening van de ontwikkelaar, voor de veelal Duitse toeristen gemakkelijk herkenbaar zijn. Ook het begrip ‘laan’ is bij deze beroepsgroep erg in. Er wordt alles aan gedaan om die uitgang te bereiken, ook al heeft de aanleg niet het kenmerk van een laan. ● Te ingewikkeld? Toekomstige bewoners van een straat laten soms hun stem horen. Voor hen is het van belang dat hun straatnaam niet wordt verbasterd in ongunstige zin. Zo moesten de beoogde Kid Dynamitestraat en de Jan van der Kuststraat worden gewijzigd in Arthur Parisiusstraat, respectievelijk Leendert Butterstraat. De straatnamencommissie stond kennelijk niet genoeg in het leven om het gevaar te voorzien. Aan spontaan gegeven bijnamen als Rue de pantalon voor Rubroekstraat en Rue de flens voor Pannekoekstraat ga ik hier voorbij. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ingewikkelde of verwarringgevende straatnamen worden in Rotterdam niet gegeven. Nu zou een Burgemeester Le Fèvre de Montignylaan in Hillegersberg op grond van deze regel taboe zijn, maar in 1933 was Hillegersberg nog zelfstandig. Maar onlangs is wel de naam Lilian Ngoyiweg vastgesteld. Het is niet altijd mogelijk om consequent te zijn, omdat een naam voortreffelijk kan passen in een groter geheel. Want dat is een andere regel die wij hanteren: er wordt gestreefd naar samenhang in naamgeving van straten die in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen. Deze regel kan soms tot grote problemen leiden. Dient bijvoorbeeld ten gevolge van stadsvernieuwing een naam gegeven te worden aan een nieuwe straat in een oud gebied, dan blijken soms alle bruikbare namen al te zijn vergeven, en de wel samenhangende, {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} maar onbruikbare namen nog steeds onbruikbaar te zijn. In deze omstandigheden wordt de fantasie aangesproken. Onvermijdelijk is het dat het met de klemtoon soms misgaat. Staat de straatnamencommissie dan te ver af van de bewoners van de straat? De inmiddels ingetrokken Euterpestraat in Amsterdam kreeg soms de klemtoon op pee. Ik geef verder als voorbeeld de Kortebrantstraat, die wordt uitgesproken als Korte Brantstraat. Inderdaad is het straatje kort, maar de naamgever is de 18de-eeuwse Rotterdamse geschiedschrijver en dichter Jacob Kortebrant. Zo kan het ook verwarring geven wanneer de bewoners van een straat de naam verkleinen. In Doorwerth moet de Van der Molenallee niet worden teruggebracht tot Molenallee, want dan zoekt de onwetende een niet-bestaande molen. De naamgever is de Renkumse burgemeester Jan van der Molen. Beter is het de voornaam of de voorletters toe te voegen met het nadeel dat de naam te lang wordt en een conflict ontstaat met de regel van eenvoud bij naamgeving. ● Samenhang in benoeming In 1950 zijn bij straten in nieuwe wijken de uitgangen straat, weg, laan, pad, kade en singel weggelaten en eindigden ze op horst, rode, poort en gaarde. Dat idee kwam van de Rotterdamse gemeentearchivaris Hazewinkel, die qualitate qua voorzitter van de straatnamencommisie was. In 1918 was dit systeem eerder in Rotterdam toegepast, en wel in Tuindorp Vreewijk, waar bij het landelijke karakter van dit tuindorp werd aangesloten door de namen te laten eindigen op daal. Soms werd in Vreewijk het achtervoegsel geheel weggelaten, zoals bij Vonder en Welle. In de jaren zestig werden in de wijken Tuinenhoven en Groenenhagen op IJsselmonde steeds de uitgangen tuin respectievelijk hagen gebezigd. Ook werden namen van planten, vogels en muziekinstrumenten zonder uitgang als straatnaam ingevoerd. Thans worden de klassieke uitgangen weer gebruikt. In Rotterdam geeft de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting aan welke aanduiding moet worden gebruikt. Hierbij spelen het profiel van de weg, de beplanting, de aard van de bebouwing en de plattegrond een rol. Met het voorgaande hoop ik te hebben duidelijk gemaakt dat straatnaamgeving een ernstige zaak is. De resultaten van slecht werk dragen wij vele generaties met ons mee. Indien naamgeving op een juiste wijze is geschied, dan spreken de namen vanzelf. Er zal worden gestreefd naar samenhang in straatnaamgeving, zodat de sportlieden bij elkaar komen, net als de vogeltjes en de jazzmusici. Vraagt iemand naar de weg, dan kan deze althans naar de wijk worden verwezen waar de namen bijeenliggen. Als de naam verwachtingen wekt, dient de naam te passen bij de plek. Nieuwehaven is wel een historische naam in Rotterdam en is gevestigd bij de oorspronkelijke omgeving, maar het huidige fietspad tussen de huizen wekt geen gedachte aan een haven. Ook het achtervoegsel is van belang: bij een pad weten wij dat er over het algemeen niet met een auto kan worden gereden, terwijl wij bij een laan bomen en bij een singel en kade water mogen verwachten. De Lombardkade en de Grote Markt verwacht je in het oude gedeelte van een stad, Lotustuin wekt gedachten aan een wijk uit de jaren zestig en De Lorme, ja wie of wat en waar zou dat zijn? Taal en merk - merk en taal Prof. mr. Ch. Gielen - bijzonder hoogleraar intellectuele-eigendomsrecht Rijksuniversiteit Groningen/partner advocatenmaatschap Nauta Dutilh Wat is een goede merknaam? De fabrikant van Fruitdruifje en Zontomaatje wist het wel, die van Dropknikkers en Toebak niet. Over sterke namen en de uitgekiende reclamecampagne van bromfietsenmaker Solex. Wat zijn merken eigenlijk? Naar de klassieke opvatting zijn merken herkomsttekens. Bokma zette zijn handtekening op de flessen met door hem gemaakte jenever als bewijs dat die jenever uit zijn stokerij afkomstig was. Veel van de oude Nederlandse en ook buitenlandse merken zijn familienamen. Voorbeelden hiervan zijn Verkade, Heineken en Fokker en in het buitenland Christian Dior, Miele, Utermöhlen en Burberry's. ● Identificerend middel Eind vorige, begin deze eeuw ontstonden fantasiemerken. Het bekendste voorbeeld is Kodak: een schot in de roos, want het merk is in vrijwel alle talen ter wereld goed uitspreekbaar. Veel fantasiemerken zijn samentrekkingen van familienamen (Adidas (Adi-Dassler)) of andere algemene aanduidingen van ondernemingen, bijvoorbeeld Borsumij (Borneo-Sumatra-Handelmaatschappij), Leica (Leitz-Camera) en Turmac (Turkish Macedonian Tobacco Company). Merken zijn tegenwoordig geen herkomsttekens meer: ze dienen ter identificatie. Het zijn middelen om produkten bij de naam te noemen. Ik bedoel daarmee vanzelfsprekend niet de soortnaam. De soortnaam is bier, maar met specifieke karakteristieken is het Heineken en met andere karakteristieken noemen we het Hoegaarden. De herkomst van een produkt is niet interessant. Een groot probleem voor merkenbouwers is dat een produkt of dienst veelal in verschillende landen moet worden aangeboden respectievelijk {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} verricht. Dat stuit wel eens op lastige problemen. Het Nederlandse merk Dropknikkers leidde in Engeland tot pijnlijke misverstanden. Het merk werd uitgesproken als ‘drop knickers’, ‘laat je broek zakken’ of, erger nog, ‘drop niggers’: ‘weg met negers’. In Engeland hebben we het produkt niet meer gezien. ● Onderscheidend vermogen {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} In de marketingwereld kan men een tendens waarnemen om merken te laten beschrijven wat het produkt is of inhoudt. En hier doet zich onmiddellijk een conflict voor met de merkenjurist. Hij zal altijd roepen: een merk kan ik niet beschermen als het het desbetreffende produkt beschrijft. Wil een merk als zodanig kunnen functioneren, dan moet het het specifieke produkt onderscheiden van een zelfde produkt van een ander merk. Een merk moet onderscheidend vermogen hebben. Dat zich in de praktijk dergelijke conflicten voordoen, blijkt bijvoorbeeld uit het merk Relatielijn, gebruikt voor een 06-telefoonlijn. De rechtbank concludeerde dat het woord Relatielijn voor een ieder duidelijk de aard van de desbetreffende 06-lijn beschrijft en dat dit dus niet exclusief door een onderneming kan worden geclaimd. Dat woord is vrij: het is gewone, beschrijvende taal. Hetzelfde lot was het merk Golfjournaal (voor een tijdschrift over de golfsport) en het woord Schenkstroop beschoren. Een merk moet dus iets eigens hebben, iets wat ook alleen voor dat ene produkt staat. Als men toch wil beschrijven, dan moet men dat dus op een originele manier doen. Aardige voorbeelden zijn de merken Fruitdruifje, Zontomaatje en Goudappeltje. Gewone woorden kunnen overigens best als merknaam dienen, maar dan moeten zij niet het produkt beschrijven en niet of nauwelijks naar het produkt verwijzen. Wie zal willen ontkennen dat Notaris en Locomotief goede jenevermerken zijn? Wie zou niet willen volhouden dat Oranjeboom een uitstekend biermerk is? En wat te denken van De Telegraaf, Gazelle, Margriet en De Spar? Wist u overigens dat het bij De Spar niet alleen gaat om de naam van een boom die zo goed als merk van een supermarktketen functioneert? De Spar staat namelijk voor: Door Eendrachtige Samenwerking Profiteren Allen Regelmatig. Een van de oudste Nederlandse merken bestaande uit gewone woorden dateert al van 1608: De Vergulde Hand. ● Alledaagse taal Een andere categorie vormen de merknamen die bestaan uit gewone woorden en die op enigerlei manier verwijzen naar de aard van het produkt. Dit zijn de merken die in marketingkringen erg goed liggen. Hoewel men bij het vernemen van het merk Zontomaatje onmiddellijk aan tomaten denkt, ligt het nog niet zozeer voor de hand dat het hier gaat om tomatensap. Duidelijk is wel dat het merk een verwijzing naar in elk geval één eigenschap van het produkt bevat: het produkt bestaat mede uit tomaten. Een ander aardig voorbeeld is het al dertig jaar geleden ontwikkelde merk Hij voor kleding, veelal gedragen door mannen. Het merk is door de rechter erkend. Het is een verwijzing naar de bestemming van het produkt. Maar omdat het niet uitsluitend deze bestemming aangeeft - zoals bijvoorbeeld het geval zou zijn bij het merk For men - kan dit gewone woord als merk fungeren. Het ging echter mis met het merk Toebak. Bij de president van de Bredase rechtbank had de inbreukmaker op het merk nog gezegd: kijk maar, toebak staat in Van Dale met als betekenis ‘verouderd en gewestelijk’ voor ‘tabak’. De Bredase president liet zich niet overtuigen. Hij was van oordeel dat uit de omschrijving ‘verouderd en gewestelijk’ achter het woord toebak in Van Dale niet de conclusie kan worden getrokken dat het woord toebak in enig gebied binnen de Benelux nog tot de gangbare streektaal behoort, daar die omschrijving niet uitsluit dat het ook als streekwoord verouderd is. Voor de Bredase rechtbank was Toebak dus een geldig merk. In hoger beroep ging het merk echter onderuit. De inbreukmaker had het P.J. Meertens-Instituut om advies gevraagd en dat instituut kon verwijzen naar een in 1976 gehouden onderzoek in het hele Nederlandse taalgebied. Daaruit bleek dat het woord toebak voor tabak voornamelijk nog bekend was in het Zuid-Nederlands, met name in Oost- en West-Vlaanderen, Brabant en Antwerpen. De inbreukmaker had ook een brief van de secretaris van de Nederlandse Taalunie overgelegd waarin deze meedeelde dat hem uit gezaghebbende woordenboeken bekend was dat het woord toebak als gewestelijke variant nog gebruikt werd in talrijke Vlaamse dialecten. Het hof in Den Bosch concludeerde dat toebak in algemeen gangbaar Nederlands een verouderde vorm voor tabak is. Dat neemt echter niet weg dat het met slechts een geringe klankwisseling nog zó dicht bij tabak staat, dat het daarmee als soortnaam kan worden vereenzelvigd en dus onderscheidende kracht mist en ondeugdelijk is als merk. ● Merk wordt taal Commerciële woorden kunnen tot de gewone woordenschat gaan behoren. Heel handig was de ondernemer die op de markt kwam met fietsen met een motortje op het voorwiel. Het merk is Solex, maar de onderneming introduceerde tegelijkertijd de soortnaam bromfiets. Men voorzag dat het publiek het merk zou gaan gebruiken als de soortnaam van het produkt. Dit heeft tot gevolg dat ook een concurrent die met dat zelfde produkt op de markt komt, dat merk kan gaan gebruiken omdat het als soortnaam functioneert. Dat is een reëel gevaar. Om dat gevaar te keren moet de onderneming die het nieuwe produkt op de markt brengt niet alleen een merk, zijn merk, introduceren, maar ook een soortnaam voor het produkt, teneinde daarmee het publiek een handvat te geven het produkt in elk geval te kunnen benoemen naar de soort. De firma die Solex bracht, leverde een dergelijke bijdrage aan de taal: het woord bromfiets. Zij voorkwam daarmee dat anderen die met een soortgelijk produkt op de markt kwamen, dat produkt Solex zouden noemen. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Het liep mis bij het merk Versmarkt, voor het eerst in Nederland door een onderneming gebruikt ter aanduiding van dagverse produkten; een nog niet eerder in de Nederlandse taal vertoonde combinatie. Toen echter de houder van het merk Versmarkt wilde optreden tegen een grote concurrent, een supermarktketen die het woord Versmarkt ging gebruiken, was het te laat. Het woord was inmiddels door vele anderen in gebruik genomen en dus gewone taal geworden. Een soortgelijke ontwikkeling dreigde met het merk Keurslager. De president van de Bossche rechtbank had gezegd dat het woord keurslager vergeleken kon worden met keursoldaat. In de tiende druk van Van Dale staat als betekenis van het woord keur onder meer ‘in samenstellingen om een hoge kwaliteit of voortreffelijke inrichting aan te duiden, bijvoorbeeld keurslagerij’. In hoger beroep echter kon de organisatie van Keurslagers een onderzoek presenteren dat onder 250 huisvrouwen was gehouden en waaruit bleek dat de aanduiding Keurslager wel degelijk onderscheidend vermogen had, en wel degelijk werd toegedicht aan één organisatie. ● Verwording tot soortnaam Ten slotte nog iets over een juridische ramp voor de merkhouder, die tegelijkertijd tot een aanwinst voor de Nederlandse taal leidt. Als een merk door toedoen van de merkhouder verwordt tot een soortnaam, zo luidt een bepaling in de Benelux Merkenwet, dan vervalt het recht op het merk. De merkhouder moet dus zeer alert zijn, zeker wanneer hij een beschrijvend merk of een geheel nieuw soort produkt introduceert. Solex deed het goed, maar de man die een bedrijf begon waar men een oplegger kon huren om zelf spullen te verhuizen, zag zijn merk Zelfverhuizer onderuitgaan doordat hij het zelf als soortnaam ging gebruiken. In zijn folders stond bijvoorbeeld: ‘Weet u reeds wat een zelfverhuizer is?’ Dat is dodelijk voor het merk. Nu geef ik toe dat hij al niet met een erg sterk merk begon. Een soortgelijke kwestie speelde in het geschil tussen de houder van het merk Megastore, die optrad tegen het gebruik van die zelfde naam voor een winkel. De eigenaar van die winkel legde een rapport over van de lexicoloog prof. Van Sterkenburg, waarin werd verklaard dat in Nederland het gebruik van het voorvoegsel mega- - al sinds ruim een eeuw een bekend voorvoegsel in woorden als megafoon - vooral vanaf 1984 een expansieve groei doorgemaakt heeft, die niet in de laatste plaats te danken is aan de opkomst van de computer en de ontwikkeling van zogenoemde turbotaal. Het woord megastore wordt in zijn opvatting naar analogie van bijvoorbeeld drugstore en supermarkt een soortnaam. De president van de Rotterdamse rechtbank overwoog daarbij nog dat de merkhouder daaraan zelf een steentje had bijgedragen, want in zijn folders sprak hij over de megastore, als soortaanduiding derhalve. U ziet dat in het kader van dit soort geschillen een beroep wordt gedaan op de Nederlandse taal, vooral op woordenboeken. Als daarin een merk als gewoon woord voorkomt, is dat natuurlijk een goed argument om het merk onderuit te halen, al leert bijvoorbeeld de Keurslager-beslissing dat een vermelding in het woordenboek ook weer niet altijd doorslaggevend is. De houder van het merk Schenkstroop probeerde zijn merk te redden door erop te wijzen dat dit woord níet in het woordenboek voorkomt. Toch werd dat niet aanvaard. De omstandigheid dat het woord Homeopatheek niet in het woordenboek voorkomt, was voor de rechter een aanwijzing dat dit woord niet tot de gangbare taal behoort en dus merk kan zijn. ● Wanneer soortnaam? De merkhouder die Van Dale toegeworpen krijgt, wijst naar de volgende zin in de inleiding (tot de twaalfde uitgave): ‘Ten aanzien van merknamen is een zeer strenge selectie toegepast: geen merknaam wordt als zodanig vermeld, maar alleen zulke waarvan ons gebleken is dat ze als soortnaam gangbaar zijn. Ze worden niettemin soms voorzien van een omcirkelde R om duidelijk te maken dat het om een geregistreerde merknaam gaat.’ Ook een woordenboek kan zich vergissen. Spa en Walkman zijn nog steeds beschermde merken, maar in de praktijk zijn het gewone woorden Zo treffen we in de twaalfde uitgave het woord wokkel aan met als omschrijving ‘zoutje met een bepaalde vorm’. Er staat geen R in een cirkeltje bij. Kort na verschijning van de twaalfde uitgave werd een grote advertentie geplaatst van een Italiaanse pastafabrikant die een krulvormige pasta op de markt bracht en daarbij de slogan hanteerde ‘Onze wokkel heet...’ De houder van het merk Wokkels, Smiths Food Group, heeft hiertegen terecht geprotesteerd; Van Dale zal het woord niet meer in de volgende druk opnemen. Ook treffen we in Van Dale het woord biogarde aan met de betekenis ‘yoghurt met uitsluitend rechtsdraaiend melkzuur’. Dat kreeg de eigenaar van het merk Biogarde tegen zich toen hij optrad tegen het merk Boerengarde. De president van de Utrechtse rechtbank vond echter het feit dat Van Dale het woord biogarde niet als een merknaam aanduidt, niet van doorslaggevende betekenis. In de praktijk bleek dat Biogarde wel degelijk als merk en niet als soortnaam functioneert. Boerengarde moest dus ophouden. Het is echter voor merkhouders soms niet eenvoudig. Wie naar het gedrag van consumenten kijkt, moet, vrees ik, vaststellen dat het merk Spa een soortnaam geworden is voor bronwater (‘Ober, een spaatje alstublieft’) en dat vrijwel alle draagbare cassetterecorders als walkman worden aangeduid. Spa en Walkman zijn nog steeds geregistreerde en beschermde merken omdat de merkhouders optreden tegen soortnaamgebruik in de handel, maar in de praktijk zijn het gewone woorden in de taal geworden. Er is sprake van een buitengewoon boeiende bevruchting tussen merk en taal en taal en merk. En zo moet het blijven. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Over Bavaria-city, A(c)hmed, Flip Paard en Tafelpootje Fragmenten uit de forumdiscussie Traditiegetrouw werd het congres afgesloten met een forumdiscussie, onder voorzitterschap van de heer D. Dolman. Een selectie uit de vragen die door de sprekers werden beantwoord. Dolman Een vraag van de heer Thirlway uit Den Haag. Een dorpsgemeente had kort na de oorlog een weg Stalinstraat genoemd en zocht later - wegens historische ontwikkelingen - een nieuwe naam. Men heeft toen een simpele oplossing bedacht: Stalinweg. Weet de heer Schimmelpenninck of dit verhaal waar is? Schimmelpenninck Nee, dat weet ik niet. In elk geval strookt het niet met wat ik in mijn lezing heb uiteengezet, hoe geestig de gedachte ook is. Zo'n wijziging zou niet kunnen, omdat het profiel van een straat niet hetzelfde kan zijn als dat van een weg. Dolman De heer Derlagen uit Barchem, en de heer en mevrouw Rademaker uit IJmuiden vrezen dat de dubbelstad Enschede-Hengelo de naam Twentestad zal krijgen. Zou Hengelschede niet veel aardiger zijn? Rentenaar Als secretaris van de adviescommissie voor het vaststellen van buitenlandse aardrijkskundige namen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen krijg ik veel te maken met verzoeken van overheden als het gaat om het vaststellen van nieuwe gemeentenamen. Een opvallend voorbeeld speelt op dit moment. De gemeenten Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Lieshout in Noord-Brabant zullen samengevoegd worden. De gemeenteraden hebben nu het onzalige plan bedacht om de hele bevolking om advies te vragen. Prachtig, deze democratie in z'n hoogste vorm, maar het heeft wel een pak met 350 voorstellen opgeleverd. De creativiteit is enorm: Aarlestad, Aarleliesdonk, Liesaarendonk, Donkendaal... Er zijn zelfs vrolijkerds geweest die er Bavaria-city van hebben willen maken. Een belangrijk uitgangspunt lijkt te zijn dat je in zo'n nieuwe naam een stukje van de oude gemeentenamen stopt om mensen niet op de tenen te trappen. Maar dat leidt vaak tot rare combinaties. Een idee als Twentestad vind ik dan helemaal niet zo gek. Iets soortgelijks gebeurde met de Zaangemeenten: dat werd Zaanstad. Dolman Dan enkele vragen over voor- en achternamen. De heer Cleeff uit Heemstede vraagt: is er eenduidigheid in de schrijfwijze van islamitische namen? Geuzinge Het consulaat beschikt over een officiële lijst van namen voor Turkse en Marokkaanse kinderen, waaruit men kan kiezen. Alleen zijn beide lijsten gebrekkig, vooral de Turkse, die afkomstig is van het Turkse consulaat uit Keulen. Deze is niet door de overheid erkend. Dat hangt samen met het feit dat Turkije een multiculturele en multireligieuze samenleving is. Op de lijst staan alleen islamitische namen, terwijl je bijvoorbeeld ook Syrisch-orthodoxe en Koerdische namen hebt. Dat is dus een probleem. Wat Marokkaanse namen betreft: daar hebben we wel een goede lijst van. Maar omdat de oorspronkelijke namen in Arabisch letterschrift zijn, heb je hier te maken met het transliteratieprobleem. En dat is een gebed zonder eind, want er bestaan nog geen eenduidige normen voor. Alleen al voor Mohammed zijn er 27 verschillende schrijfwijzen. Dolman En hoe zit het met de vernederlandsing van islamitische namen? Als iemand het nu Nederlandser vindt staan om Achmed met ch te schrijven, laten jullie dat dan toe? Geuzinge Er is een internationaal verdrag, het namenverdrag van Istanboel, dat zegt dat uitsluitend de eigen autoriteiten bevoegd zijn om verbeteringen in namen aan te brengen. Voor iemand met uitsluitend de Turkse nationaliteit is Achmed met ch een enorm probleem, want die naam wordt niet geaccepteerd door de Turkse autoriteiten. Maar als Achmed óók de Nederlandse nationaliteit heeft, is er niets aan de hand. Dan is namelijk volgens de ‘Wet conflictenrecht namen’ het Nederlandse namenrecht van toepassing. Bij de tweede generatie immigranten zien we een kleine tendens om de schrijfwijze van de naam wat te verwestersen. Dolman De heer Meulenbelt uit Rotterdam wil meer weten over de invloed van ambtenaren van de burgerlijke stand op de naamgeving. Vóór {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} 1960 had men vaak de grootste moeite om een voornaam aanvaard te krijgen. Zo werd in 1956 Babette pas na ‘bijna ruzie’ geaccepteerd. Alleen omdat er een Engelse naam Babet bestond, mocht het. ‘Die laatste twee letters schenk ik u’, zei de ambtenaar. Rentenaar De rol van de ambtenaar van de burgelijke stand was vroeger niet onbelangrijk. Hoe was de praktijk? De ambtenaar had een beperkte hoeveelheid voornaamboekjes tot zijn beschikking, waarin hij kon opzoeken of een naam voorkwam. Verder kende hij natuurlijk de wet die zei dat je alleen namen mocht gebruiken uit de heiligenkalender of de klassieke oudheid, en namen die in de geschiedenis of de familie voorkwamen. Kwam zo'n ambtenaar er niet uit, dan werd nog wel eens het Meertens-Instituut geraadpleegd: ‘Ik heb hier een vader die zijn kind zus en zo wil noemen. Hij beweert dat die naam in zijn verleden voorkomt, maar ik kan hem nergens vinden. Kunnen jullie dat even nakijken?’ En wat deden wij? We staken een vinger in de lucht, en zeiden tegen elkaar: ‘Wat vinden we ervan?’ En vervolgens tegen de ambtenaar: ‘Ja hoor, die naam kwam in het verleden voor!’ Dolman De heer Stuwer uit Harderwijk vraagt: sinds de wetswijziging hoeft men zich blijkbaar niet meer aan een naamlijst te houden. Maar hoe ver gaat dat? Je mag je kind toch niet Tafelpoot of Ongewenst noemen? {== afbeelding foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Geuzinge In de huidige wet staat nog wel dat een naam niet ‘ongepast’ mag zijn. Maar wat is ongepast? Niet gebruikelijk? In strijd met de goede zeden? Ons beleid in Amsterdam is: zeg in principe altijd ‘ja’ op wat de ouders willen, tenzij je het gevoel hebt dat het kind er later zwaar mee beladen is. In dat laatste geval zeg je dat de naam ‘ongepast’ is, en weiger je. Tafelpoot en Ongewenst: nee. Maar voor iedere andere aardig klinkende klankencombinatie geldt: prima. Dolman Mevrouw Keet uit Den Haag heeft de indruk dat de voornaamgeving in Nederland aan grotere veranderingen onderhevig is dan in andere landen. Is daar onderzoek naar gedaan? Gerritzen Als je onze naamgeving vergelijkt met bijvoorbeeld die in Duitsland, dan valt op dat je daar al gedurende de hele eeuw verandering ziet, terwijl de veranderingen hier pas na de oorlog plaatsvonden, vooral in de jaren zestig en zeventig. Dat kan te maken hebben met de rommelige politieke situatie in Duitsland in het begin van deze eeuw. Een andere verklaring voor de stabiliteit in onze naamgeving is dat het in Nederland altijd heel gewoon is geweest dat je roepnaam afweek van je officiële naam. Ouders konden zo in het dagelijks leven de naam gebruiken die ze wilden, en tegelijktijd bij de burgerlijke stand geen problemen ondervinden, omdat ze aangifte deden van een meer traditionele naam. Dolman De heer Bonen uit Wageningen vraagt of mevrouw Gerritzen heeft onderzocht of de veranderingen in de voornaamgeving gerelateerd zijn aan sociale klasse. Hij kan zich voorstellen dat de Chantals vooral voorkomen in de lagere klassen, en de Jan-Willems meer in de bekakte milieus. Gerritzen Dat is een thema dat voornaamonderzoekers zeker heeft bezighouden. Renée Damstra besteedde er bijvoorbeeld aandacht aan in haar onderzoek in Alkmaar. Daaruit bleek onder andere dat er in hogere sociale milieus méér namen worden gegeven, en dat de spelling er een grotere rol speelt: men kiest bewust voor een bepaalde schrijfwijze. In de lagere sociale milieus komen meer Engelse namen voor. Verder is er over het verband tussen namen en hun sociale klasse nog maar weinig bekend. Doordat de naamgeving zo verscheiden is, heb je ontzettend veel gegevens nodig. Dolman Een opmerking over de combinatie van voor- en achternaam. Iemand meldde dat een vriend Flip Paard heet. Zo'n naam is onuitsprekelijk. Daarom wordt de man voortdurend alléén bij zijn voornaam Flip genoemd. (Nooit alleen bij zijn achternaam!) Gerritzen Dat is inderdaad iets wat ouders nog wel eens over het hoofd kunnen zien. Als de laatste klank van de voornaam hetzelfde is als de beginklank van de achternaam, dan versmelten die namen. In de praktijk is dat erg onhandig. Dolman Ik besluit met een opmerking van mevrouw De Jager uit Veenendaal. Zij wijst ons op het relateren van de voornaam aan de achternaam. Een saaie achternaam kan bijvoorbeeld mooi aangevuld worden met een aparte voornaam: Engelbert Jansen. Ook alliteratie in namen - bijvoorbeeld Dik Dolman - is interessant. Dames en heren, ik heb dan ook altijd een zekere verwantschap gevoeld met Brigitte Bardot, Claudia Cardinale en Marilyn Monroe! Dank voor uw aandacht. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En ja hoor, hij weet meer dan twee miljoen aan vut over te houden aan de twee jaar dat hij bij ons gewerkt heeft, en dit alles strikt binnen de mazen van de wet. Het Parool Alleen als een patiënt overlijdt na een evidente fout lichten artsen en directies tegenwoordig zelfs wel op eigen initiatief de patiënt in. de Volkskrant Herder bijt schapen dood De Botlek Politie schiet met bijl gewapende zwerver neer 'T VERSTE VLEES HAAL JE LEKKER DICHTBIJ! De malste biefstuk koop je bij Melis De winnaar van de Autogids Kerstpuzzel met de hoofdprijs van f1000,- gaat naar Ton van der Kleij. Proficiat!!! Autogids nr. 1 Zoals Napoleon was als vorst, is Melis zijn leverworst STELLING: Het vermijden van foutief gebruik van de Nederlandse taal is gemakkelijker als je denkt. Vuurbal ‘Ik hoorde een vreselijk harde knal en zag een grote vuurbal’, aldus een bejaarde bewoonster van de Distelvoorstraat. ‘Het gebeurde voor de deur van mijn overbuurman. Die is dan ook helemaal aan diggelen.’ De Telegraaf Minister van Thijn laat zich na zijn beëdiging door de koningin van Huis ten Bosch naar het ministerie van Binnenlandse Zaken rijden. de Volkskrant {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana in dit nummer o.a. ALS ALLE CHINEZEN OP EEN RIJ GAAN STAAN De menselijke maat in vergelijkingen GEÜPDATED, GEÜPDATET, GEÜPDATE, UPGEDEED? Over de vervoeging van lastige leenwerkwoorden COMMUNICEREN MET JE HANDEN Gebarentaal is geen pantomime ONDERTITELEN OF NASYNCHRONISEREN? TAAL MAG GEEN BELASTING ZIJN Hoe goed en effectief is de brief van de belastingambtenaar? LIGGAAMSBOUER EN LUGWAARDIN Purismen in het Afrikaans maandblad van het genootschap onze taal 4 63ste jaargang • april 1994 {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen.’ Het maandblad Onze Taal (oplage 40.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De Nederlandse Taalunie steunt het genootschap financieel bij zijn activiteiten. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema mevr. mr. M.A. Rümke prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Wim Daniëls, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Jacques Klöters, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Koningsstraat 192, B 1000 Brussel. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/322.2231523 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor taalkundig onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 4 april 1994 67 Peter Burger en Jaap de Jong Als alle Chinezen op een rij gingen staan Hoeveel is 50 biljoen insekten? Gelukkig is er een stijlfiguur die onvoorstelbare getallen terugbrengt totmenselijke proporties 76 Harry Cohen Hebt u al gestagedived? Geüpdated, geüpdatet, geüpdate, upgedeed... Bestaat er een algemeen erkende regeling voor de vervoeging van Engelse leenwerkwoorden? 78 E. Greven Communiceren met je handen Gebarentaal is een volwaardige natuurlijke taal en heeft niets met pantomime te maken 80 ‘Genootschap, doe er iets aan!’ Een bloemlezing taalergernissen van Onze-Taallezers 82 Jan Renkema Taal mag geen belasting zijn Onderzoek-in-burger naar de kwaliteit van brieven van ambtenaren: een evaluatiemodel 86 D.W. le Roux Taalsuiwerheid in Afrikaans Bromponie, liggaamsbouer, lugwaardin, rimpelstryk Baie Afrikaanssprekers probeer om alle barbarismes uit die taal te weer • EN VERDER 72 ‘Ondertiteling is culturele collaboratie’ 75 Immers, trouwens, overigens, toch 79 Over werkwoorden met af- 85 Kluun- of klúnplek? 88 Is dit aan te vaarden? 89 Eerste kindertaal VASTE RUBRIEKEN 69 Reacties: eufoniemen; Citroëns AX; afbreekregels; articulatie; diegene; Peperklip; ouwehoeren; GS kiest of kiezen?; ångström 73 Vraag en antwoord: alweer, betermelden; nooit geen; uitspraak wraak; iemand als hij/hem 74 Afkokers: smultaal; vergelijking als wapen; beeldenstorm; bewijslast 75 Taalcuriosa: toponiemenzinnen [2] 89 Gedicht voor Onze Taal: Bestond ik uit taal niet 90 Het proefschrift van... Roelien Bastiaanse 91 Jouw Taal: euhhh... een spreekbeurt; rare reclametaal; geheimtaal 92 Van woord tot woord: graffiti 94 InZicht: over nieuwe boeken en congressen 96 Ruggespraak {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Als alle Chinezen op een rij gingen staan De menselijke maat Peter Burger en Jaap de Jong Wie kan zich iets concreets voorstellen bij 4800 megabit of 50 biljoen insekten? Gelukkig bestaat er een stijlfiguur die onhandelbare getallen terugbrengt tot menselijke proporties. Ideaal voor populariserende wetenschappers, reclamemakers en demagogen. Meer dan 88.000 kolommen! Het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het grootste woordenboek ter wereld, zal als het voltooid is meer dan 88.000 kolommen bevatten. Dat is onvoorstelbaar veel. Hoeveel? ‘Een woordenboekliefhebber die er op zijn twintigste een gewoonte van maakt voor het slapengaan twee pagina's WNT te lezen, zal pas op zijn tachtigste de laatste kolom bereiken.’ Tjonge! Is je oog er eenmaal op gevallen, dan zie je de voorbeelden overal. ‘Als alle Nederlanders maar één minuut korter douchen, scheelt dat zestig zwembaden water per dag.’ En als alle Chinezen op een rij gingen staan... Hoe werkt deze stijlfiguur, die wordt overgeslagen door handboeken over retorica en leesbaar schrijven, precies? ● 50 biljoen insekten Met exacte getallen is iets merkwaardigs aan de hand. Aan de ene kant kunnen ze je helpen je ergens een nauwkeuriger voorstelling van te maken: het benzinestation ligt vlakbij (200 m verderop? 2 km?), de lunch was niet goedkoop (f 23,50? f 97,-?). Maar ze kunnen ook - in al hun exactheid - onvoorstelbaar blijven. Bedragen, afstanden, snelheden, gewichten, kansen en tijdsduren kunnen zo klein of zo groot zijn dat alleen specialisten zich er nog iets bij kunnen voorstellen. Maar er is een trucje om zulke getallen ook voor leken inzichtelijk te maken, een handgreep om onvoorstelbaar grote en kleine getallen terug te brengen tot voorstelbare, menselijke proporties. Tot de menselijke maat. In romans komt deze stijlfiguur zelden voor, in populair-wetenschappelijke stukken des te meer. G. Brands, bijvoorbeeld - tegenwoordig redacteur van het tijdschrift KIJK - becijferde in zijn boekje Een bever als knecht (1973) dat de vijfhonderd miljard spinnen in ons land per jaar vijftig biljoen insekten opeten. ‘Voor wie dit zijn begrip te boven gaat: het gewicht van de insekten die door spinnen worden gegrepen, is meer dan het gewicht van 13 miljoen Nederlanders.’ Wanneer zulke vergelijkingen slagen, doen ze meer dan het moeilijk voorstelbare voorstelbaar maken: ze zijn zo pakkend dat ze getallen steviger in het geheugen prenten, en ze overtuigen meer dan algemene uitspraken of kale cijfers. Het is daarom niet verwonderlijk dat ook schrijvers van reclame- en voorlichtingsfolders en sprekers (bij mondelinge presentaties) er graag gebruik van maken. ● Lastige techniek Ook bij de menselijke maat blijkt: wat moeiteloos gelezen wordt, is vaak moeizaam geschreven. Toen we studenten van de TU Delft en de Landbouwuniversiteit Wageningen vroegen de techniek toe te passen - in het kader van cursussen mondelinge presentatie en aantrekkelijk schrijven - bleken er maar weinig in staat een geslaagd exemplaar te produceren. Het grootste obstakel is het vinden van een geschikte eenheid. Soms vonden de studenten het heel gemakkelijk; dan kregen ze de eenheid bijna cadeau. India is 3.287.782 km2 groot. Met Nederland als referentiepunt (42.000 km2) is de vergelijking kinderspel: ‘India is ruim 78 keer zo groot als Nederland.’ Maar vaak was het lastiger. Het voorbeeld van het WNT met zijn 88.000 kolommen vergde meer creativiteit, omdat er een paar keer op een andere eenheid overgestapt moest worden: van kolommen naar pagina's, en vervolgens naar leestijd en levensjaren. Bovendien: wat voor de één een bekende eenheid is, hoeft dat voor een ander helemaal niet te zijn. Fysici, chemici, biologen en astronomen zijn erin getraind zich iets concreets voor te stellen bij atomen, cellen en lichtjaren. Maar studenten in deze vakken en alle leken halen opgelucht adem als het onvoorstelbaar kleine of grote verduidelijkt wordt, bijvoorbeeld zoals de Nederlandse wetenschapsman R. Houwink dat heeft gedaan in The Odd Book of Data (1965), dat vol staat met dit soort vergelijkingen. In een ervan geeft hij een indruk van de afmetingen in het heelal: als de aarde zo groot zou zijn als een van de punten op deze pagina (0,5 mm), dan is de maan een vingerdikte van ons verwijderd (16 mm); de zon de lengte van een limousine (6 m); en de dichtstbijzijnde ster de lengte van de Rijn (1500 km). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ● Positieve vergelijking Het blijkt verder, zelfs voor professionele schrijvers, lastig om de eenheid zó te kiezen dat ze geen ongewenste associaties wekt. Neem de volgende vergelijking, uit een folder over milieuvervuiling van het Ministerie van {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} VROM: ‘We gooien jaarlijks 1065 miljoen conservenblikken en drankblikjes weg. Dat is genoeg aluminium om 300 Fokker-100 vliegtuigen te bouwen. En genoeg staal om 100.000 auto's te maken.’ Dit argument voor milieuzorg bijt zichzelf in de staart, omdat het suggereert dat er van het gespaarde aluminium en staal toch weer vervuilende voorwerpen worden gemaakt. Dezelfde folder laat ook zien hoe het wel moet: ‘We gooien jaarlijks 100 miljoen wegwerpbekers weg. Dat is genoeg kunststof om ruim 21.000 nieuwbouwwoningen te isoleren.’ Is er een geschikte eenheid gevonden, dan moet daarbij een voorstelbaar getal gezocht worden. Een voorbeeld. De opslagruimte van een CD-ROM is 4.800 megabit, hoorden we. Indrukwekkend, maar hoeveel is dat eigenlijk? Een nul meer of minder maakt voor ons lekengevoel weinig verschil. De uitleg maakte ons al iets wijzer: dit komt overeen met 150.000 getypte pagina's A4. Toch zagen we die pagina's nog niet voor ons. Het gemiddelde aantal tekens op een A4'tje (bij gebruik van bijvoorbeeld een 11-punts-letter) is redelijk voorstelbaar. Een stapel van tien, honderd of driehonderd A4'tjes ook nog. Maar een stapel van 150.000 stuks roept bij lezers die niet in een drukkerij werken waarschijnlijk geen concreet beeld meer op: het is een te groot getal bij deze eenheid. {== afbeelding foto: Guus Dubbelman ==} {>>afbeelding<<} Nemen we een andere eenheid om onze papierberg te meten, bijvoorbeeld een stapel van een meter hoog, dan komen we op een lager getal uit: niet 150.000 vellen, maar een stapel van 14 meter. Of, nog beter: een stapel met een hoogte van bijna vier verdiepingen. Heel zutphen knetterstoned De etholoog Desmond Morris over wilde katten en honden: ‘Hun spijsverteringsstelsel is ingesteld op betrekkelijk lange perioden van vasten die gevolgd worden door gigantische zwelgpartijen. (Een wolf kan bijvoorbeeld per maaltijd een vijfde van zijn totale lichaamsgewicht eten - wat gelijk staat met wanneer u en ik in één keer een biefstuk van een dertig tot veertig pond verslinden.)’ (Desmond Morris, De naakte aap) Een marathonloper heeft een dagelijkse energiebehoefte van 4000 kcal. Om hieraan te voldoen moet hij 5 flinke borden spaghetti bolognese, 5 puntjes pindakaas, 5 bananen en 3 marsen verorberen. (Mariska Dee, LU Wageningen) In 1990 ging er 256 megaton CO2-equivalent in Nederland de lucht in, volgens de Nota Klimaatverandering. Deze hoeveelheid valt te evenaren wanneer elk Nederlands huishouden vijfentwintig volle brandblusapparaten (gemiddelde inhoud 6 kg CO2) per dag leegspuit, bijna elk uur één dus. (Frans Brand, ConsultiuM Den Haag) Een aanstekelijk specimen - hoewel we onze handen niet in het vuur willen steken voor de nauwkeurigheid - was op 13 december 1992 te horen in Keek op de week. Kees van Kooten en Wim de Bie probeerden zich iets voor te stellen bij de zojuist bekendgemaakte inbeslagneming van 30.000 kilo hasj met een straatwaarde van 750 miljoen gulden. ‘Daar zou een stad als Zutphen een half jaar knetterstoned van kunnen zijn.’ ● Stemming maken De vergelijking met de menselijke maat is een handig hulpmiddel voor het verduidelijken van moeilijk te bevatten grootheden. Maar dezelfde stijlfiguur leent zich ook uitstekend om te overtuigen of zelfs om demagogie te bedrijven. De Amerikaanse hoogleraar John Allen Paulos, auteur van Ongecijferdheid, De gevolgen van wiskundige ongeletterdheid (1989), prijst het visualiseren van grote getallen aan als middel om ongecijferdheid te lijf te gaan. Paulos maakt zelf ook uitgebreid gebruik van de overtuigingskracht van vergelijkingen met de menselijke maat: ‘De bevolking van de Verenigde Staten telt ongeveer 250 miljoen mensen, zodat iedere miljard dollar van de defensiebegroting neerkomt op vier dollar per Amerikaan. Het jaarlijkse budget van het Ministerie van Defensie, bijna een derde deel van een biljoen dollar, komt dus neer op ongeveer vijfduizend dollar per jaar voor een gezin van vier personen. Waar hebben zij (en wij) jarenlang al deze uitgaven voor gedaan? Uitgedrukt in TNT komt de explosiekracht van alle kernwapens van de hele wereld overeen met 25.000 megaton, ofwel 50 biljoen pond, ofwel tienduizend pond voor iedere man, vrouw en kind op aarde. Tussen haakjes: één pond in een auto blaast de auto op en doodt alle inzittenden. De kernwapens die zich aan boord van één Trident-onderzeeër bevinden, bevatten achtmaal zoveel vuurkracht als er gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog verschoten is.’ Paulos maakt indruk door de kernwapens dichter bij het bed van de belastingbetalende burger te brengen. Stemmingmakende details in dit voorbeeld zijn onder meer: ‘iedere man, vrouw en kind op aarde’ in plaats van ‘ieder mens’. In plaats van zonder omwegen de verschrikkingen te schilderen van wapens die in één klap een stad kunnen wegvagen, brengt Paulos de grote explosie terug tot een serie kleinere, maar des te schrikwekkender explosies: die van afzonderlijke personenauto's met inzittenden als de lezer en zijn of haar gezin. En hoewel hij zijn punt al heeft gemaakt, borduurt de auteur nog voort op het thema door de vuurkrachtvergelijking in de laatste zin. ● Verschil in presentatie Hoeveel indruk zulke cijfers maken, hangt niet alleen af van de persoonlijke betrokkenheid van de lezer. In zijn boekje over de psychologie en sociologie van de automobilist, Een wild dier, schrijft Hans van de Braak: ‘In de landen van de Europese Gemeenschap vallen jaarlijks vijftigduizend verkeersdoden (en anderhalf miljoen gewonden). Dat is te vergelijken met drie vliegtuigongelukken per week met elk driehonderd passagiers.’ Specialisten op het gebied van risicoanalyse weten dat kleine verschillen in presentatie van de risico's grote gevolgen kunnen hebben en dat het gevaar van manipulatie dan ook groot is. Een voorbeeld. De kans op een dodelijk ongeluk tijdens een autorit is erg klein: slechts 1 op de 3,5 miljoen ritten heeft een fataal einde. Dus waarom een gordel dragen? De kans dat je zwaar gewond raakt, is al aanzienlijk groter (1 op de 100.000 ritten), maar nog steeds aanvaardbaar klein. Kies je echter een ander perspectief: wat is de kans dat je in vijftig jaar op de weg (ongeveer 40.000 ritten) de dood vindt? 1 op 100! En de kans op zwaar letsel? 1 op 3! Wie dat {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} weet, zal eerder geneigd zijn een gordel om te doen. Een laatste waarschuwing tot slot: wie de vergelijking met de menselijke maat gebruikt, hoede zich voor rekenfouten. Toen de Volkskrant meldde dat volgens een ‘nauwkeurige berekening’ mannen en vrouwen pas over 475 jaar gelijke posities zullen innemen in de economische en politieke top, plaatste een redacteur daar als kop boven: ‘Nog 173375 nachtjes slapen’. Meteen wees een oplettende lezer er in een brief op dat de schrikkeljaren vergeten waren - het zijn nog 173489 nachtjes. Wij wachten vol spanning op uw brieven. *Een uitgebreider artikel over hetzelfde onderwerp is verschenen in Communicatief, nr 4/5 1993. Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ Eufoniemen Eric M. Moormann - Rome Naar aanleiding van de aflevering Taalcuriosa over eufoniemen in het januarinummer het volgende. Het woord homofilie is ook een eufoniem. Niek Engelschman, een van de oprichters van het COC, gebruikte het in de jaren vijftig. Hij hoopte daarmee de zijns inziens te zwaar beladen term homoseksualiteit uit te bannen en vooral bij de vijandig gestemde heterowereld een goed beeld te vormen. Heden ten dage wordt het woord eigenlijk vooral in kerkelijke kringen gebruikt; homo's tooien zich er niet graag mee en vinden het te soft. In de plaats ervan is de ‘afko’ homosuelen in zwang geraakt. Ook een eufoniem? ■ Citroëns-AX? Theo Kalsbeek - Nieuwegein Volgens de Taaladviesdienst worden afkortingen in het meervoud geschreven met 's. Slechts als de afkorting zelf op een sis-klank eindigt, wordt de uitgang -en. Als voorbeeld van dit laatste geeft de Taaladviesdienst Citroën-AX'en. Volgens mij hoort het meervoud hiervan te zijn Citroëns-AX, net als bijvoorbeeld procureurs-generaal. Naschrift Taaladviesdienst Terecht merkt de heer Kalsbeek op dat het voor de hand ligt om aan Citroën - de kern van de naam - de meervoudsuitgang te plakken: Citroëns-AX. Toch is die plaats niet voor elke taalgebruiker vanzelfsprekend: Citroën-AX'en klinkt voor sommigen niet vreemd. Hoe komt dat? We denken dat we te maken hebben met een grensgeval. In Ford Mustang is eveneens het eerste woord, Ford, de kern. Toch spreken velen eerder van twee Ford Mustangs dan van twee Fords Mustang. Hetzelfde geldt voor de Seat Ibiza: dat wordt Seat Ibiza's. Bij een Volkswagen 1300 komt dat niet in ons op: twee Volkswagen 1300's lijkt uitgesloten. Blijkbaar kunnen we de meervoudsuitgang gemakkelijker helemaal rechts van de samenstelling plaatsen als de nadere bepaling van het kernwoord een woord is. Betreft het cijfers, dan lukt dat niet. Letters als AX staan misschien tussen die twee uitersten in. ■ Afbreekregels Ir. J.W. Sluiter - Den Haag Op blz. 7 van het januarinummer wijst een inzender erop dat waar het Duitse woord Entdeckung tussen de c en de k wordt afgebroken, de c volgens de Duitse afbreekregels in een k had moeten worden veranderd. De redactie antwoordt dat zij woorden in een vreemde taal in een overigens Nederlandse tekst afbreekt volgens de Nederlandse regels. Dit standpunt lijkt me een teken des tijds. Tegenwoordig leveren redacties en auteurs hun manuscripten veelal op diskette bij de drukkerijen af, die deze meestal op een pc met dtp-programmatuur verder verwerken. In deze programmaturen kan aan een bestand meestal maar één afbreekprogramma worden verbonden; bij een Nederlandse tekst dus een Nederlands programma. Woorden in een vreemde taal worden dan op Nederlandse wijze afgebroken. Klanten die hiermee geen genoegen willen nemen, moeten uitwijken naar een drukker die de beschikking heeft over een groter computersysteem met uitgebreidere programmatuur, waarin men wél aan een woord of een groep van woorden een ander afbreekprogramma dan dat voor de hoofdtekst kan verbinden. De redactie voegt aan het naschrift nog toe dat zij - om verwarring in de uitspraak te voorkomen - een woord als het Engelse nation niet na nati zal afbreken. Volgens Collins GEM Dictionary of spelling & word division (de niet officiële, maar veelgebruikte Engelse Woordenlijst) mag het woord nation in het Engels helemaal niet worden afgebroken. Voor wie het helemaal goed wil doen, is er het handige boekje Het zetten van vreemde talen van de Staatsuitgeverij (Sdu). ■ ‘Gewoon’ articuleren? P.H. de Leeuw - Amsterdam Het is verbazend dat iemand met een zo onnatuurlijke, theatrale spreektrant als Hans Hogendoorn radio- en televisiesprekers adviseert ‘gewoon’ te articuleren (Onze Taal, decembernummer 1993). {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Diegene in de statenbijbel J. Schipper - Coevorden In het decembernummer van Onze Taal constateert Marlies Philippa op blz. 300 dat vooral tienermeisjes diegene gebruiken als vervanging van een persoonlijk voornaamwoord (‘Ik vind dit een beetje idioot (...) want diegene denkt zeker...’). Maar heden gewraakte vormen zijn soms ouder dan we denken. Wat lees ik in mijn Statenbijbel? In Lukas 14:32 staat: ‘Anderszins zendt hij gezanten uit, terwijl diegene (bedoeld is: de vijand) nog verre is, en begeert, hetgeen tot vrede dient.’ De taal van dat boek is inmiddels meer dan driehonderdvijftig jaar oud. Het Bijbelgenootschap heeft diegene vervangen door de ander. ■ Peperklip G.J.J. Greidanus - Eindhoven Er is geen sprake van een volkse aanduiding (Onze Taal, november 1993) of van twijfel tussen clip of klip (januari 1994): het gebouw in Rotterdam heet DE PEPERKLIP. Dat staat er in grote letters op! ■ Oudere ouwehoeren Rob Tempelaars - redacteur WNT, Leiden In het WNT is het vaak lastig zoeken. Dat bewezen Kees van Kooten en Wim de Bie ongewild toen zij in een prachtige sketch over het WNT, uitgezonden op 7 maart 1993, verbijsterd vaststelden dat het woord offerte ontbrak. Voor de heer De Bie, in de rol van heetgebakerde makelaar, was dit destijds zelfs aanleiding zijn exemplaar van het WNT terug te sturen. Ten onrechte, want offerte stáát in het WNT, compleet met citaten en etymologie, zij het op een hoogst onlogische plaats: in een opmerking bij het woord offeren (WNT deel X, kol. 94). Iets soortgelijks doet zich voor bij het woord ouwehoeren. In Onze Taal van januari, blz. 22, komt Jan Stroop, die ouwehoeren in geen enkel vooroorlogs woordenboek vermeld vond, met de aantrekkelijke veronderstelling dat ouwehoeren teruggaat op het Indonesische (ng)awur en dat dit woord in de volksetymologische vorm ouwehoeren in de jaren 1946-1950 via ex-militairen in het Nederlands terechtkwam. In deel VI van het WNT, dat in 1912 verscheen, staat ouwehoeren echter in kolom 816 opgetekend onder het woord hoer. Materiaal was er kennelijk niet, want WNT-redacteur A. Beets verzon zelf een voorbeeldzinnetje, dat niettemin nogal authentiek aandoet: ‘Leg niet te ouwehoeren’. Het woord zou zich volgens het WNT ontwikkeld hebben uit een vaste verbinding als praten, kletsen als een oude hoer voor ‘vervelend praten, zaniken, zeuren’. Gezien de datering moet dat vooralsnog waarschijnlijker worden geacht dan de suggestie dat Indonesisch (ng)awur aan de basis van het woord zou liggen. Blijkens het WNT werd er al in 1904, het jaar waarin de betreffende WNT-aflevering verscheen, druk geouwehoerd. ■ Ouwehoeren: Europees cultuurgoed Drs. M.P.C. Labon - indoloog, Groenekan Ik heb enige bedenkingen ten aanzien van het artikeltje van Jan Stroop in het januarinummer over de herkomst van ouwehoeren. Allereerst een kleine rechtzetting: ngawur is Javaans, in het Indonesisch is het mengawur. Men moet ‘onze jongens in de Oost’ niet van alles de schuld geven. Awur (= in het wilde weg) in verband te brengen met een - bejaarde - prostituée lijkt trouwens een beetje op de klassieke volksetymologie van ‘Adam is eigenlijk Aardman’. Ouwe hoer en ouwehoeren waren allang vóór de Tweede Wereldoorlog gemeengoed in het minder gepolijste taalgebruik. Ikzelf herinner me dat ik, in het schooljaar 1935-1936, op de Statenlaan in Den Haag, een vrindje de woorden ‘Getverdemme ouwe hoer!’ toevoegde. Hij op zijn beurt coupeerde namelijk mij op mijn fiets, een geliefd spelletje onder de schooljeugd dier dagen. Dat dit mij zo is bijgebleven, komt doordat - toen ik deze woordjes uitriep - een paar meisjes van het gym ons, onder zeer luid gegiechel, passeerden. Onder wie een der aardigste, en men mag het geloven of niet: deze ongepolijste uitroep van mij bewerkstelligde een nader contact, dat vijf volle maanden ‘aan’ bleef. Dat vergeet je niet, zelfs niet na bijna zestig jaar. Daar komt dan nog bij dat het woordje awur bepaald niet hoog op de frequentielijst kan staan. Zelfs de door mij geraadpleegde oud-kolonialen kenden het woord niet. Laat staan dus de zo uit de klei getrokken Hollandse miliciens die naar Indonesië werden gestuurd. Nee, nee, waarde Stroop, ‘onze jongens’ ouwehoerden al lang en breed op de Zuiderkruis nog voordat ze ook maar aan Indonesië hadden geróken. ■ Awhore: Maastrichts Mr. H.W.M. Op den Camp - Geleen Dat het woord ouwehoeren ontstaan zou zijn uit het Indonesische woord (ng)awur lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Mijns inziens is ouwehoeren afkomstig uit het Maastrichts, dat dit woord al eeuwenlang kent. Zo ben ik het woord Auwhoer in de betekenis ‘kletskous’ onder andere tegengekomen in ‘Het Sermoen’, een geschrift in het Maastrichts uit 1729: ‘(...) dat soe gauw se op het ierste blaad van de Diksenarium in de A gelaisen hebbe, Almenac, Abschbatsch, Appelteef, Auwhoer, dan wytense al genoeg.’ In het Maastrichtse woordenboek van dr. Endepols staat de volgende omschrijving: ‘awhore, awmemme, gwl. in de infinitief: dao ligke ze weer te -; sjeij oet mèt dat - = dazen, zaniken, wauwelen’. In dit verband merk ik op dat aw ‘oud’ en hoor ‘hoer’ betekent, terwijl mem een enigszins platte uitdrukking voor ‘moeder’ is. Ook vóór de oorlog was het werkwoord awhore in Maastricht een veelgebruikt woord, terwijl men toen in de rest van Limburg meer het woord awmemme gebruikte. Tegenwoordig is awhore in het zuiden van Limburg even gewoon als awmemme. In de jaren zestig kwamen veel ‘Hollanders’ in Maastricht de carnavalsdagen doorbrengen. Vooral in die dagen doet Maastricht vrijwel niets anders dan awhore. Stellig hebben toen vele noorderlingen het woord meegenomen tot boven de rivieren. ■ Ouwehoeren in Van Dale Mr. H. Taudin Chabot - Den Haag In mijn Van Dale (6de uitgave, 1924) komt het volgende lemma voor: ‘hoer, v. (-en), 1. lichtekooi, veile deern, vrouw die zich voor geld aan mannen overgeeft; (...) - (plat) je kletst als eene {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} ouwe hoer, je zeurt, zanikt verschrikkelijk.’ Het lijkt me daarom overbodig de Indonesische omweg te zoeken. ■ Ouwe hoer in lijmen mr. C.A. Geurs - Arnhem Ouwehoeren mag dan misschien niet in de - preutsere - vooroorlogse woordenboeken voorkomen, een van onze grootste schrijvers geneerde zich niet het in die tijd al te gebruiken. Willem Elsschot laat in Lijmen de bazin van een liftfabriekje vertellen wat een van haar arbeiders haar na een boetepredikatie toeriep (Verzameld Werk, uitgave 1957, blz. 319): ‘“Welnu dan, ouwe hoer, mijnheer”, zei 't mens, een kleur krijgend en toch niet zonder coquetterie.’ Elsschot schreef Lijmen in 1923. Naschrift Jan Stroop Ouwehoeren. Dat was het wel wat ik deed in het januarinummer van Onze Taal, toen het ging om ouderdom en herkomst van dit veelgebruikte woord. Anders gezegd: ik lulde uit mijn nek. Gevolg was dan ook een stortvloed van reacties, die allemaal betoogden en ook aantoonden: ouwehoeren is veel ouder dan Jan Stroop beweert. Er waren lezers die zich herinnerden dat ze het al in de tijd van de Eerste Wereldoorlog hoorden gebruiken. Ik zat er dus behoorlijk naast. Gelukkig is er een redacteur van het WNT, de heer R. Tempelaars, die laat zien waardoor ik ouwehoeren niet gevonden heb: het staat onder het lemma hoer en daar zocht ik juist niet, gepreoccupeerd als ik was door de nieuwe etymologie die me was voorgesteld en die me zo plausibel voorkwam. Het lemma uit het WNT is uit 1904 en dat leek de oudste vermelding, maar een nog oudere vindplaats heb ik zelf op aanraden van een collega, Maarten van den Toorn, gezocht en gevonden, in Kamertjeszonde (1896) van Herman Heyermans (blz. 48.): ‘“Als je nog langer ouwehoert, ga 'k er vandoor!”, dreigt ze.’ En de heer Op den Camp wees ons op een nog oudere vindplaats, in het Maastrichts uit 1729. Nu de herkomst en de etymologie van ouw(e)hoeren. Nog steeds geloof ik niet zo erg in de verklaring ‘kletsen als een oude hoer’. Ik voel me enigszins gesterkt in mijn ongeloof door een opvallende mededeling van de heer A.A. de Boer uit Bergen. Hij schrijft dat hem de relatie met het Maleise awur interessant voorkomt, omdat in de stad Deventer - waar hij zijn jeugd doorbracht - al veel eerder een synoniem van ouwehoeren werd gebruikt, namelijk aöeren. In die stad studeerden veel nakomelingen van Nederlandse vaders en Nederlands-Indische moeders aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool om zich voor te bereiden op een baan in de ‘Indische cultures’. ‘Na mijn verhuizing in 1945 maakte ik kennis met het woord ouwehoeren en ik heb sindsdien aöeren altijd als een verbastering daarvan beschouwd. Nu geloof ik dat het omgekeerd is’, aldus De Boer. Jammer dat de waarheid in dit geval niet in het midden kan liggen; voorlopig laat ik de lezer de keuze uit de twee opties. ■ Gs kiest of kiezen? Jo Wasserman - Vlodrop-Roerdalen Hiermee reageer ik op het advies in Vraag & antwoord (januarinummer) over de kwestie ‘De NS heeft of hebben?’ Uw onderbouwing om in de aangehaalde gevallen de enkelvoudsvorm te gebruiken in plaats van de meervoudsvorm is mij uit het hart gegrepen. Jammergenoeg zijn er nog steeds kranten en tijdschriften die voor het meervoud kiezen, bijvoorbeeld op advies van het Stijlboek van de Volkskrant. Mijns inziens betreft het heel duidelijk enkelvoudige instituties. Met één voorbeeld gaat u echter in de fout: ‘Gedeputeerde Staten heeft de Eerste-Kamerleden gekozen’. Hier móet de meervoudsvorm worden gebruikt, omdat de Eerste Kamer niet wordt gekozen door één college van Gedeputeerde Staten (een bestuursorgaan) maar door alle twaalf de colleges. Tegenover ‘GS neemt een advies betreffende vuilverbrandingsinstallaties over’ staat dus ‘GS kiezen leden van de Eerste Kamer’. ■ Ns heeft of hebben: een chaos? Romke E. Egbers - Meppel In het januarinummer zegt de Taaladviesdienst op blz. 9 dat uit een knipsel behoefte blijkt aan advies over de grammaticale persoon van (oorspronkelijk) meervoudige naamvormen. Om te beginnen: die behoefte blijkt helemaal niet uit het knipsel. Er kan alleen geconstateerd worden dat de auteur de NS/Nederlandse Spoorwegen soms een meervoudsvorm, soms een enkelvoudsvorm toekent. Volgens de TAD dient die zogenaamde chaos te worden veroordeeld. Mij als ‘native speaker’ - en dus als de ultieme rechter inzake grammaticaliteit - stoort een dergelijke variatie echter in het geheel niet. Enkel de schoolmeesters van Onze Taal/de Taaladviesdienst kunnen niet tegen een ogenschijnlijk afwijken van een ijzerenheinige uniformiteit. Het begrip ‘Nederlandse Spoorwegen’ is inherent meertallig. Voor mijn taalintuïtie is De Nederlandse Spoorwegen heeft dan ook ongrammaticaal en De NS heeft twijfelachtig. In mijn ogen propageert de TAD dus ongrammaticale vormen. Of twijfelt zij soms aan de taalintuïtie van de native speaker? Het voorbeeld van DAF is niet van toepassing: (vrijwel) niemand weet dat DAF voluit een meervoud is. Bij NS en VS is in veel gevallen het meervoud nog voelbaar. Maar goed: ik ben niet allergisch voor niet-ongrammaticale variatie die het begrip niet stoort. Naschrift Taaladviesdienst In de rubriek Vraag en antwoord beantwoordt de Taaladviesdienst zo zorgvuldig mogelijk de taalvragen van lezers. Niet zelden betreft het kwesties waarover de meningen sterk verdeeld zijn. Dat geldt ook voor de NS-vraag. Het knipsel illustreerde waarom het genootschap per jaar tientallen vragen over de NS heeft/hebben ontvangt: de - soms volkomen willekeurige - wisseling van enkelvoud en meervoud stoort velen. Blijkbaar verschillen de intuïties van de taalgebruiker op dit punt en zijn namen als deze niet voor iedereen ‘inherent meertallig’. Ter beantwoording van vragen waarop geen eensluidend antwoord mogelijk is, kan de taaladviseur maar één ding doen: de verschillende opvattingen nog eens op een rijtje zetten, en zelf een standpunt innemen: als een antwoord op een levende vraag, en dus níet als een voorschrift van een ‘schoolmeester’ die niet ‘kan afwijken van een ijzerenheinige uniformiteit’; als service aan de vraagsteller, die op grond van de uiteenzetting ver- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} volgens zijn eígen standpunt kan bepalen. Voor wie de variatie in het geheel niet stoort, is de vraag, en dus ook het antwoord, niet relevant. ■ Ångström Wim van der Meer - Castricum Volgens Marianne Overspel (blz. 18 van het januarinummer) moet het woord ångström uitgesproken worden als [eng-streum]. Dit woord is afgeleid van een Zweedse naam. In Scandinavische talen wordt de letter å uitgesproken als de oo in rood, maar zeker niet als een e. Bovendien wordt de ö van ångström kort uitgesproken, dus niet als de eu van deuk maar als de u in put of löss. Het lijkt me in elk geval beter om in de uitspraaknotatie geen woorden te gebruiken uit talen waarin de klinkers anders worden uitgesproken dan in het Nederlands. Naschrift redactie Op de uitspraaknotatie van ångström als [eng-streum] ontvingen we een groot aantal reacties, veelal van technici en scandinavisten. Ook uitspraakwoordenboeken leren ons dat we over [ongstreum] moeten spreken. Toch kunnen wij ons moeilijk aan de indruk onttrekken dat de Nederlandse ‘lekenuitspraak’ die met een e is. De redactie ontving nog vele andere reacties op deze aflevering over de samenstelling van het nieuwe Groene Boekje. In het meinummer zal Marianne Overspel hierop terugkomen. Peter Burger ‘Ondertiteling is culturele collaboratie’ Hoe is het toch mogelijk dat vele miljoenen Duits-, Frans- en Italiaanstaligen genieten van nagesynchroniseerde programma's, terwijl Nederlanders eigenwijs voor ondertitels kiezen? Nederlanders horen gewoon liever een andere taal dan die van henzelf, aldus professor Paardekooper. Paardekooper, door de Landelijke Vereniging van Neerlandici als uitsmijter op het programma gezet van haar congres over vertalen, kreeg op 20 november 1993 in Leiden al snel de lachers op zijn hand. Met de techniek van de nasynchronisatie is niets mis, zei Paardekooper, die een paar maanden naar de Duitse en Franse tv had gekeken: ‘Die techniek is bewonderenswaardig volmaakt.’ Wordt de tekst dan geen geweld aangedaan, omdat de vertaling op de lipbewegingen van de acteurs moet passen? Volgens Paardekooper zijn de concessies verwaarloosbaar klein, want in commerciële films, ‘die voor debielen worden gemaakt’, zijn de woorden toch niet van belang. Nederlanders kiezen voor beeldbedervende ondertitels, betoogde de Leo Derksen van de Nederlandse taalpolitiek, omdat ze gewoon niets liever willen dan vreemde talen horen, ook op de televisie. Het zijn moedertaalmasochisten die zich laten voorstaan op hun talenkennis, maar in werkelijkheid ‘vloeiend drie talen stotteren’. Zoals de student die trots tegen de Duitse vrouw tegenover hem in de trein zei: ‘Auf unsere Schule lehren wir vier Zahlen.’ Ook het bedrijfsleven spreekt graag een mondje Engels (Philips invents for you) en zelfs zij die beroepshalve voor onze taal opkomen, hebben het steevast over de Frankfurter Buchmesse in plaats van de Boekenbeurs in Frankfurt. Paardekooper: ‘Ik schaam me diep dat ik tot een volk behoor met zo'n groot taalminderwaardigheidscomplex, maar ik zal nooit cultureel collaboreren met andere talen.’ Paardekoopers pleidooi heeft de charme van de eenvoud, maar heeft hij ook gelijk? Een van de andere sprekers, de vertaalwetenschapper professor José Lambert uit Leuven, bewaarde een academische distantie. De keuze voor ondertiteling of nasynchronisatie, aldus Lambert, hoort gebaseerd te zijn op onderzoek, en dat is nog te weinig gedaan. Wel kon hij een literatuurlijst uitdelen met vijftien titels, waaronder ‘Dubbing as an expression of nationalism’ (Nasynchronisatie als uiting van nationalisme). Nasynchronisatie past bij een protectionistische cultuurpolitiek, aldus Lambert, en in dictaturen is het een middel om de taal zuiver te houden. Van Lambert hoeft Paardekooper blijkbaar geen steun te verwachten. Volgens de statistieken wint ondertiteling veld, zei Lambert, die als effecten van ondertitels noemde dat ze kinderen helpen bij het leren lezen en multiculturalisme bevorderen. Vertalen heeft alles te maken met cultuurimport, en het wordt daarom tijd, zei Lambert, dat wetenschappers beseffen hoe belangrijk vertalingen in de massamedia zijn. Tijdens het forum maakten enkele vraagstellers uit de zaal zich vooral druk over kennelijk nimmer vervelende vragen als: waarom zeggen Nederlanders jus d'orange als ze ook sinaasappelsap kunnen zeggen? Frank Ligtvoet, directeur van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, leverde de meest principiële bijdrage aan die discussie over zuivere taal door een uitspraak van Salman Rushdie aan te halen: ‘Als zuiverheid het uitgangspunt wordt, ontstaan Bosnië en Kroatië.’ {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● Alweer ? ‘Het is alweer de tiende keer dat deze wedstrijd wordt georganiseerd.’ Volgens mij is alweer hier verkeerd gebruikt. Alweer betekent immers ‘bij herhaling’. Er staat dus: ‘bij herhaling voor de tiende keer’. Deelt u mijn mening? ! Nee. De betekenis van bijwoorden is doorgaans veel ruimer dan de korte omschrijvingen in woordenboeken doen vermoeden. Dat maakt het gebruik ervan voor anderstaligen zo ondoorzichtig en lastig. Alweer kan - afhankelijk van de context waarin het wordt gebruikt - veel meer betekenen dan nogmaals, bij herhaling of opnieuw. In uw voorbeeldzin betekent het zoiets als ‘inmiddels’, met de bijgedachte ‘wat gaat de tijd toch snel’. Vaak schemert er iets nostalgisch of verdrietigs in door. In ‘Hoe heette je ook alweer?’ betekent alweer samen met ook alwéér iets anders: ‘help me eventjes, want ik ben je naam even vergeten’. De klemtoon speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de betekenis: -Hij is alweer thuis (= dat heeft hij snel gedaan). -Hij is alwéér thuis (= goh, wat is hij toch vaak thuis). Zolang alweer in uw voorbeeldzin maar onbeklemtoond is, is er niets mee aan de hand. ● Beter melden: aaneen of los? ? Moet ik beter melden en ziek melden in de volgende zinnetjes aaneenschrijven: ‘U kunt u beter#melden/U kunt u ziek#melden’? ! Ja, ook al vinden we in geen enkel woordenboek het samengestelde werkwoord betermelden of ziekmelden (Van Dale vermeldt alleen het zelfstandig naamwoord ziekmelding). Daaruit zou je kunnen afleiden dat deze werkwoorden ‘niet bestaan’. Maar dat is geen goed argument: in een woordenboek komen lang niet alle mogelijke samenstellingen terecht. Ziekmelden en betermelden schrijven we aaneen omdat ze alleen zó goed begrepen kunnen worden. Stel dat we ze in twee woorden zouden schrijven: 1U kunt u beter melden. 2U kunt u ziek melden. Zin 1 kan dan gelezen worden als ‘het is beter dat u u meldt’, en zin 2 als ‘terwijl u ziek bent, kunt u u melden’. Het zal duidelijk zijn dat we met betermelden en ziekmelden iets heel anders willen uitdrukken. Dat we hier met twee samengestelde werkwoorden te maken hebben, blijkt ook uit de eenheidsklemtoon in 4: 3U kunt u béter mélden. 4U kunt u bétermelden. Ziekmelden en betermelden zijn vergelijkbaar met samengestelde werkwoorden als dwarsliggen, goedkeuren, klaarspelen, kwijtraken, losmaken, schoonmaken of vrijspreken. Ook bij die werkwoorden hangt met het al dan niet aaneenschrijven van de samenstellende delen vaak een betekenisverschil samen: 5aDe timmerman zorgt ervoor dat de plank dwars ligt. 5bAleid zegt dat jij weer eens dwarsligt. 6aDe bedrijfsarts zal de nieuwe werknemer goed keuren. 6bPas daarna zal hij hem eventueel goedkeuren. ● Nooit geen zin in werk ? In ‘Ik heb nooit geen zin om naar mijn werk te gaan’ staat toch wat anders dan bedoeld is? Twee ontkenningen heffen elkaar toch op? ! Volgens strenge schoolmeesters is dat inderdaad zo. Die kennen aan het bovenstaande zinnetje maar één betekenis toe: de ‘ik’ begint elke dag vol enthousiasme aan zijn werk. Dat er desondanks nooit misverstanden ontstaan over de betekenis, heeft te maken met de manier waarop zo'n zin met dubbele ontkenning wordt uitgesproken: 1Ik heb nóóit geen zin in werken. (= ik baal van mijn werk) 2Ik heb nooit géén zin in werken. (= ik geniet van mijn werk) Dankzij die verschillende zinsmelodie leidt de dubbele ontkenning in de spreektaal nooit tot verwarring. Maar in de schrijftaal ontbreekt die informatie. Gebruik daarom op papier ‘nooit geen’ dubbele ontkenning. ● [Vraak] of [wraak]? ? Mag de eerste letter van wraak uitsproken worden als een v, of is dat minder beschaafd? ! U mag woorden als wraak, wrak en wringen gerust met een v uitspreken. Dat vergt minder lenigheid van de lippen en is beslist niet minder verzorgd. We vinden die v-uitspraak bijvoorbeeld terug in Fonologie van het Nederlands en Fries (Cohen e.a.). Daarbij wordt opgemerkt dat ‘althans bij sommige sprekers’ een w+r+klinker hoorbaar is: [wreed]. Vroeger waren er misschien meer w-zeggers. In elk geval was het strenge antwoord in dit blad op dezelfde vraag in 1949 nog: ‘Als een w, altijd, in spreektaal, in verzen èn proza. Heus!’ Maar nu vermelden alle uitspraakwoordenboeken (van De Coninck, Paardekooper en Blancquaert) en het ‘Uitspraakvademecum’ van Aaldrecht e.a. de v-uitspraak als de gewone. ● Iemand als hij/hem ? Welk persoonlijk voornaamwoord moet ik gebruiken in de zin ‘Geef maar aan iemand als...’? Hij of hem? ! Hij. Een voorzetsel verlangt de verbogen vorm (= vierde naamval) van het voornaamwoord: met hem, zonder hem, naast hem, enz. Maar als is geen voorzetsel maar voegwoord. Een voegwoord staat aan het begin van een bijzin, die niet altijd wordt afgemaakt. Wat is weggelaten, kan er wel gemakkelijk weer bij gedacht worden. En dan is snel duidelijk dat alleen hij op de plaats van de puntjes past: ‘Geef maar aan iemand als hij is.’ {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Smultaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Culinaire journalisten kunnen beter niet direct na een copieuze maaltijd overstappen naar de schrijftafel. Drie contaminaties uit de Horecakrant (2-1-93): Het is daarom niet verwonderlijk dat het verhaal de ronde gaat dat bij de inrichting van het complex... Een verhaal doet de ronde, of het verhaal gaat. Het hotel domineert statig aan de oever van de Amstel op een gunstige lokatie in het hart van de hoofdstad. Domineren betekent ‘overheersen’. Je domineert altijd iets, dus: ‘Het hotel domineert de oever van de Amstel’ of ‘Het hotel staat aan de oever van de Amstel’. Bovendien was men vergeten de boter met een speciaal mesje te vergezellen. Je kunt zeggen: ‘het mesje vergezelt de boter’, ‘men laat het mesje de boter vergezellen’ of ‘men laat de boter vergezeld gaan van het mesje’. Vergelijking als wapen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De vergelijking is een uiterst krachtig overtuigingsmiddel. In de volgende passage levert NRC-columnist Wesseling kritiek op de samenstelling van de groep deelnemers aan een praatprogramma van Maarten 't Hart. Die sprak met een priester, een dominee en de hooggeleerde Brugman: (...) want de betreffende gast, Brugman, is wel arabist en islam-deskundige, maar bij mijn weten geen moslim en al helemaal geen imam. Dat gaf het programma iets vreemds. Het was alsof je in een praatprogramma twee vogels en één ornitholoog zag optreden. Wesseling heeft natuurlijk niet automatisch gelijk, want dan zouden alle programma's met twee zieken en een arts ook vreemd zijn, maar door zijn vergelijking gaat zijn bezwaar wel leven. Een andere functie van de vergelijking is dat ze nieuwe aanvallen mogelijk maakt. Daarvan maakt Wesseling gebruik als hij vervolgt met: De vreemdste van die twee vogels was ongetwijfeld dominee Kuitert. Ook Koos van Zoomeren kan goed uit de voeten met de vergelijking. In een van zijn stukjes in NRC Handelsblad (8-9-93), een tijd met veel Bosnische gruwelen, beschrijft hij hoe hij helpt een koe uit de sloot te halen. Ten slotte klaart een tractor het karwei. De andere koeien staan erbij en kijken ernaar. Hij besluit het stukje zo: Zelfs bij deze operatie toont de kudde geen belangstelling. Nieuwsgierigheid is deze koeien al te veel gevraagd. Het lijkt Europa wel. Beeldenstorm {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Minder geoefende schrijvers overkomt het dat de beelden met ze op de loop gaan. Zo verklaart een NOS-functionaris over onderhandelingen met RTL: Het aanbod was kennelijk te duur. Ik sluit niet uit dat we in de toekomst opnieuw met elkaar om de tafel gaan zitten, maar daarbij moet de NOS de bovenliggende partij blijven. (de Volkskrant 25-4-93) In het onderhandelaarsjargon zijn de termen om de tafel zitten en de bovenliggende partij zo vaak gebruikt, dat ze niet meer als beeldspraak ervaren worden. Met een liederlijke tafelscène als gevolg. In het volgende voorbeeld probeert een columnist de metafoor vangnet op twee manieren tegelijk te gebruiken: Veel vrouwen kwamen daardoor buiten de sociale verzekeringen terecht en vielen in het vangnet van de bijstand, dat steeds strakker werd aangetrokken. (de Volkskrant 22-6-93) Bij in het vangnet vallen wordt de bekende metafoor ‘noodvoorziening’ bedoeld, maar in de bijzin activeert ze de metafoor ‘valkuil, valstrik’. Voor menig lezer zal dat te veel zijn. Bewijslast {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onbekend maakt bemind. Soms verdringt het onbekende, weinig gebruikte en daardoor interessante woord het bekende, frequente. Dat gebeurt met bewijs, dat plaats maakt voor bewijslast, dat volgens Van Dale ‘verplichting voor de ene of voor de andere partij in een proces om een bewijs te leveren’ betekent. Misschien is het niet alleen de aantrekkingskracht van het vreemde, zo blijkt uit de volgende passage uit een column over het jagen. De schrijfster ageert tegen de stelling dat we niet weten wat er bij het jagen gebeurt: Vooral in Engeland - waar (...) er meer gejaagd wordt dan hier - is inmiddels een bewijslast geproduceerd waar ze bij Amnesty International blij om zouden zijn als ze dat voor de verdwijning van alle politieke gevangenen op wereldschaal in de archiefkast hadden zitten. (de Volkskrant, najaar 1993) Hier moet de schrijfster bewijslast hebben opgevat als ‘last, vracht, stapel van bewijzen’ in plaats van ‘verplichting bewijs te leveren’. Als dat klopt, is dit een bijzonder geval van herinterpretatie: een concretisme. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Immers, trouwens, overigens, toch L. Beheydt - hoogleraar Nederlands, Université de Louvain Mijn Franstalige studenten vinden het heel moeilijk om immers, trouwens en andere bijwoorden die zinnen verbinden, goed te gebruiken. Daarvoor zie ik twee redenen. De betekenis van deze woorden is vaak moeilijk te omschrijven: wat is bijvoorbeeld het verschil tussen overigens en bovendien? Daar komt bij dat deze woorden stuk voor stuk verschillende posities in de zin kunnen innemen. Een viertal voorbeelden. Immers staat gewoonlijk direct na het werkwoord: ‘Piet komt immers altijd te laat.’ Het kan ook vooraan staan, door een komma afgescheiden van de rest van de zin. Hermkens noemt dit gebruik ‘geïsoleerd’ en geeft als voorbeeld: ‘Immers, de motieven van een oosterling zijn voor ons vaak onbegrijpelijk.’ Dit nogal plechtstatig klinkende immers komt in de ANS niet voor, maar wel in hedendaags proza. Zo vond ik in een artikel van de taalkundigen De Haan en Verkuijl: ‘Immers, taalgebruikers hebben ook theorie-geladen oordelen over hun intuïties.’ Het lijkt wel of het geïsoleerde gebruik van deze groep bijwoorden toeneemt. Met trouwens levert dat goede zinnen op, maar met echter klinkt het resultaat me vreemd in de oren: ‘Echter, het komt ons niet toe hierover te oordelen.’ Immers, trouwens en integendeel kunnen niet in hun eentje voor het werkwoord staan, in tegenstelling tot overigens, bovendien, daarentegen, weliswaar. ‘Overigens heeft Piet ongelijk’ is bijvoorbeeld een goede zin, maar ‘Immers heeft Piet ongelijk’ is uitgesloten. Daarentegen sluit zich makkelijk aan bij een woordgroep aan het begin van de zin: ‘Piet daarentegen had ongelijk.’ Dat gaat bij de andere woorden veel minder goed: ‘Piet trouwens had ongelijk’ klinkt stroef. Een bijzondere eigenschap van kortom lijkt te zijn dat het alleen geisoleerd voorop kan komen te staan. ‘Mijn besluit staat kortom vast’ klinkt bijvoorbeeld vreemd, terwijl trouwens, immers en de andere woorden zich op die plaats goed thuisvoelen. Toch vond ik in een tekst van Hedy d'Ancona: ‘Vrouwen worden kortom eerst gedirigeerd naar de hoek van het lief zijn, van het mooi zijn, van het afwachten en daarna in al die zaken gemanipuleerd.’ Het zou heel handig zijn als het gedrag van de zinsverbindende bijwoorden eens gesystematiseerd werd. Ik denk daarbij ook aan toch, anderzijds, enerzijds, kennelijk, blijkbaar, welnu en doch. Dergelijke woordjes vervullen een buitengewoon belangrijke functie voor de logische samenhang in teksten, zoals de scripties die mijn studenten schrijven. In ieder geval is het wenselijk dat de ANS deze bijwoorden een grondiger behandeling geeft. Taalcuriosa Jules Welling Mill goes well [2] In het juninummer (1993) schreef ik in deze rubriek over internationale toponiemen naar aanleiding van de zin ‘Look, Best Made Mill Goes Well’ van Wim Munsters uit Oegstgeest, die erin geslaagd was met Nederlandse plaatsnamen een goedlopende Engelse zin te fabriceren. Bij de post die ik daarop kreeg, zat een brief van Kris de Ridder uit België. Hij zette mijn Nederlandse ideetje om in het Vlaams en kwam met ‘Appel Schoten Wortel Naast Boom’ op de proppen. Die plaatsen liggen respectievelijk in Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Antwerpen, Henegouwen en weer Antwerpen (de provincie). Het viel te verwachten dat er ook in Vlaanderen boeiende toponiemzinnen te maken waren. Met het volgende stukje curieus proza deed De Ridder me echter even naar adem happen: ‘Wie, als Arthur, haast kan balen van malle Verlaine, leest best werken van Brecht, al kan Brecht zeveren. Auden kan amper meer leut schaffen.’ Deze literatuurbeschrijving gaat over Arthur Rimbaud en Paul Verlaine, twee kopstukken van de Franse poëzie uit de vorige eeuw. Berthold Brecht en W.H. Auden zijn twee andere bekende schrijvers. Om de zin goed leesbaar te maken, heb ik aan het begin van de woorden die geen eigennaam zijn, de hoofdletters weggelaten. Met hoofdletter is elk woord een plaatsnaam. Pak het register van de atlas erbij, en zwerf even mee. Wie is een plaats in Friesland; Als blijkt een Deens eiland te zijn; Arthur: plaats in Nebraska (VS); Haast is een plaats in Nieuw-Zeeland; Kan in Oezbekistan; Balen in België; Van in Turkije; Malle, Verlaine en Leest in België; Best ligt in Nederland; Werken en Brecht in België; Al in Noorwegen; Zeveren in België; Auden in Canada; Amper in Nigeria; Meer, Leut en Schaffen in België. Ik heb De Ridders vondsten nagetrokken en hij blijkt gelijk te hebben. Er valt geen speld tussen te krijgen. Zijn internationale topozin kan zonder meer door de beugel en verdient zelfs een ereplaatsje: hij loopt goed en hij lijkt me ook inhoudelijk verantwoord. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Hebt u al gestagedived? De vervoeging van Engelse leenwerkwoorden Harry Cohen - Brussel De aandacht voor werkwoordspelling gaat tegenwoordig minder uit naar word/wordt en steeds meer naar de keuze tussen leasde en leaste, gerelaxt en relaxed, geüpdated, geüpdatet en geüpdate (of upgedeed?). Bestaat er een algemeen erkende regeling voor het vervoegen van al die aan het Engels ontleende woorden? Er is geen officiële regeling voor de grammatica van het Nederlands. Voor de spelling wel; die is immers vastgelegd in het Groene Boekje. Er zijn echter gebieden waar spelling en grammatica elkaar ontmoeten. Zo vinden we in het Groene Boekje bij elk werkwoord naast de onbepaalde wijs ook enkele vervoegde vormen aangegeven: vrezen: vreesde, gevreesd. Ook werkwoorden met een buitenlands uiterlijk worden zo gepresenteerd: racen: racete, geracet. Langs deze weg is er toch een stukje grammatica van hogerhand geregeld. ● Analogie Het Groene Boekje doet nog meer. In de Inleiding (blz. XXXVIII) wordt er namelijk op gewezen dat woorden die op overeenkomstige wijze zijn gevormd, veelal ook op overeenkomstige wijze worden geschreven (analogiebeginsel). Zo wordt het rijtje lengte, hoogte, diepte voortgezet met breedte (patroon: stam plus -te), hoewel de uitspraak brete zou doen verwachten. Op grond van dit beginsel gaan we bij een werkwoord als timen op dezelfde wijze te werk als bij racen en schrijven we dus timede, getimed. In dit geval weten we dus hoe te handelen, maar er zijn, zoals hieronder zal blijken, sinds de verschijning van het Groene Boekje andere problemen gerezen. Men kan daarvoor natuurlijk een naslagwerk raadplegen, maar dat brengt niet altijd uitkomst. Onze meest gezaghebbende spraakkunst, de ANS, zwijgt erover, en de diverse woordenboeken en -lijsten zijn het niet altijd met elkaar eens (zie bijvoorbeeld de tabel in Onze Taal, febr./maart 1993, blz. 43) en soms zelfs niet met zichzelf. De publiciste Corriejanne Timmers, bekend door haar rubriek ‘Taaltips’ in Secretaresse Magazine en door een tiental taalboekjes, heeft een poging gedaan orde op zaken te stellen. Allereerst is zij nagegaan welke aan het Engels ontleende werkwoorden momenteel in gebruik zijn. Niet alleen de algemene omgangstaal werd onderzocht, maar ook de jargons van informatica, sport, bedrijfsbeheer e.d. Het resultaat is een verzameling van ruim 700 trefwoorden. Deze lijst (waaraan alle in dit artikel gebruikte voorbeelden zijn ontleend) wordt voorafgegaan door een uiteenzetting van de algemene regels voor het vervoegen van werkwoorden, en hun toepassing op leenwoorden. ● De magische e Bij een analyse van de lijst blijken er drie probleemgroepen te onderscheiden. De talrijkste groep omvat de werkwoorden van het type racen. Vervoeging volgens het gewone recept zou leiden tot racte, geract. Aangezien de spelling dan echter niet in overeenstemming met de uitspraak is, wordt de e uit het Engelse stamwoord race aangehouden. Hier wordt gebruik gemaakt van wat op Engelse scholen wel de magic e wordt genoemd: een e die niet wordt uitgesproken, maar wel van invloed is op de uitspraak van een voorafgaande klinker waarvan hij door een medeklinker (soms twee) gescheiden is (hat/hate, her/here, spit/spite, hop/hope, cut/cute, past/paste). Wij zouden niet onze toevlucht tot deze onwennige constructie behoeven te nemen als we resen of reessen zouden schrijven of gewoon rennen zouden gebruiken, maar dat doen we nu eenmaal lekker niet. Integendeel, volgens hetzelfde patroon schrijven we tunen: tunede, getuned en zelfs jiven: jivede, gejived. Alleen wanneer de voorafgaande klinker min of meer als een Nederlandse o wordt uitgesproken, is er geen behoefte aan die vreemde e in de bijt. De zaak kan dan simpelweg binnen het Nederlandse spellingsysteem worden opgelost. Het Groene Boekje geeft inderdaad scoren: scoorde, gescoord, en op grond van het analogiebeginsel zetten we dit voort met promoten: promootte, gepromoot, enz. Er zijn wel woordenboeken die dopen: dopete, gedopet schrijven (en Van Dale is onlangs overgegaan van choken: chookte, gechookt op chokete, gechoket), maar dat is nergens voor nodig. Timmers doet gelukkig niet mee aan dit anglo-purisme. Het onbehagen dat het gebruik van de magic e in het Nederlands bij menigeen opwekt, is het sterkst bij bepaalde werkwoorden die op -ten of -den eindigen. Verledentijdsvormen als hij updatete of infadede of heeft gecopywrite gaan mondeling nog wel, maar bij het schrijven en lezen zijn zij een crime. Ook Timmers gaat dit te ver; zij vindt dergelijke woorden eigenlijk onvervoegbaar. Alleen bij deleten, het schoolvoorbeeld van deze categorie, ziet zij geen moeilijkheid en schrijft zij vrolijk deleette, gedeleet. Spreekt zij dat woord misschien op z'n Nederlands uit? Deze groep omvat ruim honderd trefwoorden van de lijst. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Infadede De tweede probleemgroep is veel kleiner. Het bekendste voorbeeld is baseballen. Vervoegt men dit woord net als voetballen, dan verliest de tweede a zijn Engelse klank. Om dat te vermijden wordt de dubbele 1 aangehouden: baseballde, gebaseballd. Er staan nog twee dergelijke gevallen in de lijst, callen (een beursterm) en passen (een sportterm). Sommige naslagwerken gaan verder en bevelen het behoud van zo'n dubbele medeklinker ook aan wanneer er geen uitspraakprobleem speelt, zoals bij crossen, grillen, stressen en yellen. Hiermee is echter geen enkel belang gediend. Integendeel, de inburgering van dit soort woorden wordt erdoor vertraagd en in de tussentijd zitten wij met een drukfoutachtig woordbeeld (ik toss) en onze tekstverwerkers met een afbreekprobleem (wij basketball-en?). Bij de overige 21 trefwoorden van deze soort blijkt Timmers gelukkig te vinden dat die dubbele medeklinkers nergens toe dienen. Bovendien verwacht zij dat deze hele probleemgroep mettertijd verdwijnt. ● Leaset u? De derde groep valt niet zo nauwkeurig af te grenzen. Het gaat om gevallen waarin een taalgebruiker zich onzeker kan voelen bij de keuze tussen de verledentijdsuitgangen -te en -de. Vrijwel ieder zegt intuïtief en schrijft dus ook faxen: faxte, gefaxt hoewel de x niet in 't kofschip voorkomt. Toch is dat correct, want we hóren een s en het gaat bij 't kofschip om de klanken, niet om de letters. Het omgekeerde doet zich voor bij basen: basede, gebased. Er staat wel een s, maar die wordt als z uitgesproken en dus valt dit woord buiten 't kofschip. Omdat ons taalgevoel in dergelijke gevallen makkelijk van slag raakt (zegt u surfde of surfte?), doet Timmers een flinke duik in de theorie waar 't kofschip op drijft. Zij komt weer boven met een huismiddeltje (de vinger tegen het strottehoofd houden) waarmee ieder zonder professionele hulp de juiste schrijfwijze kan vinden. Alleen in de beruchte strijd tussen leasde en leaste blijkt het niet te helpen. Zulke gevallen zijn te vergelijken met de keuze tussen niesde en nieste. De omvang van deze groep stellen we op twintig trefwoorden. Timmers' adviezen kunnen als ‘realistisch consistent’ worden gekarakteriseerd. Geen onhaalbare omspellingen als breenwosjen of steedzjdijven, anderzijds zo weinig magic e's en dubbele medeklinkers als het maar kan. Zij zet zich daarmee duidelijk af tegen een onlangs opgekomen stroming Keuzemogelijkheden in de spelling zijn de laatste veertig jaar een bron van kosten en verdriet gebleken die juist de andere kant op wil door de Engelse elementen in de spelling zoveel mogelijk te behouden (u leaset, zij yellt; misschien ook geboycott en geputt?). Wij moeten hopen dat de richting-Timmers de overhand krijgt, niet uit chauvinisme, maar omdat spellen al moeilijk genoeg is. ● Formele regel In een land waar de spelling bij de wet geregeld is, mogen de burgers verwachten dat de overheid hun vertelt hoe elk woord geschreven dient te worden. Dat geldt niet alleen voor de bestaande woordvoorraad, maar ook voor de woorden die volgende week of volgend jaar pas opkomen. Er is inderdaad gewerkt aan een nieuw Groen Boekje dat in beginsel aan deze eis voldoet. Weliswaar is het allesomvattende consistentieplan van de ontwerpers onlangs door de ministers verworpen, maar in een randgebiedje als de Engelse leenwerkwoorden valt er misschien wat te redden. Zo zou voor elk van de hierboven besproken probleemgroepen het door Timmers gevolgde systeem tot een formele ‘regel’ kunnen worden verheven. Ook zou kunnen worden aangegeven hoe de onbepaalde wijs van dit soort werkwoorden uit het Engelse stamwoord (niet per se een werkwoord!) behoort te worden afgeleid (cancelen of cancellen?). Dit alles liefst zonder ‘toegelaten varianten’ in de stijl van ‘het is gebridged, maar u mag ook ge'bridge'd schrijven’. Dergelijke keuzemogelijkheden zijn de laatste veertig jaar een bron van kosten en verdriet gebleken. ● Bezwaren Terug naar Timmers. Er zijn ook wat bezwaren tegen haar werk. Allereerst stelt zij een nieuwigheid aan de orde die weinig past bij de beide-benen-op-de-grondhouding die de rest van haar vraagbaak kenmerkt. Zij wil namelijk de dubbele t afschaffen in gevallen als wij cricketten gisteren. Haar argumentatie is gezond, maar een dergelijke spellingregel druist te zeer in tegen het bestaande gebruik om enige kans te maken. Een tweede bezwaar is dat er meer papier bedrukt is dan nodig is. Het boekje is al klein (65 minipagina's tekst, inclusief de Lijst), maar het had half zo dik kunnen zijn. De drie probleemgroepen omvatten hooguit 250 trefwoorden. De overige (65%) vallen in de categorie die de auteur zelf als ‘in feite [...] overbodige informatie’ kwalificeert. Terecht, want wie inheemse werkwoorden correct weet te {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} vervoegen, zal - ondanks het exotische uiterlijk - ook geen moeite hebben met claimen, kicken, showen of whisten. Dat geldt in nog sterkere mate voor starten, printen, filmen en testen, woorden waarvan iemand die geen Engels kent, zelfs niet kan vermoeden dat ze van vreemde komaf zijn. Het alleroverbodigst zijn de trefwoorden waarvan de spelling vernederlandst is of die vertaald zijn: afnokken, dribbelen, fiksen, lekken, theeën, voetballen. Lezers zouden meer gediend zijn met een uiteenzetting waarin verklaard wordt waarom cancelen beter is dan cancellen. Ook de inleiding beslaat meer ruimte dan nodig is. Timmers houdt ervan tussen de bomen van haar betoog wat ruimte te houden en die met allerlei gezellige babbelbloempjes te beplanten. Het is er genoeglijk wandelen, maar het bos lijkt zo wel groter dan het is. Corriejanne Timmers, faxen, faxte, gefaxt, Auctor, 1993, f 14,95 ISBN 90 71844 64 1 't Kofschip op drift Onze regelmatige werkwoorden kunnen in twee groepen worden verdeeld: die waarvan de uitgang -en wordt voorafgegaan door een van de klanken t, k, f, s, ch of p, en die waarbij dit niet het geval is. Bij de eerste groep wordt de verleden tijd gevormd door toevoeging van -te(n), en het voltooid deelwoord door toevoeging van -t aan de stam. Bij de tweede groep zijn deze uitgangen -de(n) resp. -d. pleiten: pleitte gepleit zakken: zakte gezakt boffen: bofte geboft missen: miste gemist pochen: pochte gepocht wippen: wipte gewipt tobben: tobde getobd bloeden: bloedde gebloed leggen: legde gelegd ballen: balde gebald stemmen: stemde gestemd rennen: rende gerend In de tijd dat onze grootouders naar school gingen, was de situatie overzichtelijk genoeg om te kunnen stellen dat alleen de werkwoorden waarvan de stam op een van de medeklinkers van 't kofschip eindigde, tot de eerste groep behoorden. Met de Engelse leenwerkwoorden hebben echter enkele nieuwe klanken hun intrede gedaan (bridgen, brunchen, polishen), alsmede nieuwe schrijfwijzen voor bestaande klanken (relaxen, basen, servicen). 't Kofschip is nog steeds een bruikbaar ezelsbruggetje, maar zonder enige kennis van de achtergrond raak je uit de koers. Communiceren met je handen E. Greven - neuropsycholoog, Amsterdam Gebarentaal voor doven staat in de belangstelling. In het najaar van 1993 is de KIJK/Wetenschapweeksprijs toegekend aan het populairwetenschappelijke boek Gebarentaal, de taal van doven in Nederland. Het boek heeft de prijs van 10.000 gulden volgens de jury verdiend ‘omdat het over een actueel onderwerp uit de wetenschap gaat dat op originele wijze wordt behandeld’. ● Geen pantomime Over gebarentaal bestaan nogal wat misverstanden. Gebarentaal is geen mime, het is geen primitieve taal die je met je vingers spelt, of een of andere geheimzinnige codetaal. Voor een horende lijkt de taal weliswaar op pantomime, maar eigenlijk snap je er niets van. Gebarentaal is een volwaardige, natuurlijke taal die volstrekt vergelijkbaar is met gesproken taal. Je kunt in gebarentaal net zoveel zeggen als in elke andere gesproken taal. Gebarentaal kan variëren van volledig abstracte taal tot beeldende taal, zoals poëzie. Hoe werkt gebarentaal? Alles speelt zich af in de ‘gebarenruimte’: de ruimte voor, naast en boven je bovenlichaam, in tegenstelling tot mime, waarbij het gehele lichaam en de ruimte eromheen meedoen. Gebaren doe je met je handen en je gezicht (door bijvoorbeeld bij een vraagzin een vragend gezicht te trekken). Een gebaar kent de volgende onderdelen: de handvorm, de plaats van het gebaar in de ‘gebarenruimte’ en de beweging van hoofd en handen. Een voorbeeld: ‘Hij verft de muur’. In gebarentaal wordt dat ‘hij-muur-verven’. Eerst wordt het gebaar ‘hij’ gemaakt, vervolgens het gebaar ‘muur’ en dan ‘verven’. Het type gebaar voor ‘verven’ blijft altijd hetzelfde. Door het gebaar op een andere plaats te laten beginnen in de ‘gebarenruimte’ of door een bepaalde beweging van het gebaar, is er variatie mogelijk. Gebarentaal kent eigen grammaticaregels. Het werkwoord wordt niet vervoegd en komt altijd op de laatste positie van de zin (‘hij-muur-verven’). Het is dus een taal zonder vervoegingen en ook zonder lidwoorden. De Nederlandse gebarentaal is slechts voor 30% iconisch: je kunt dan ‘raden’ wat het gebaar betekent (zoals bij ‘slapen’, waarbij je de handen op elkaar tegen je wang legt). De andere 70% van de gebaren doet bij horenden geen belletje rinkelen. ● Gebarenafasie Er bestaat geen standaard-Nederlandse gebarentaal zoals het gesproken Nederlands het ABN kent. Nederlandse gebarentaal kent vijf variëteiten, verdeeld over vijf verschillende regio's. De verschillen tussen deze gebarentalen zijn echter niet groot, zodat een Amsterdamse gebarentaal-spreker zich in Groningen redelijk goed verstaanbaar kan maken. Naast gebarentaal wordt door dove mensen gebruik gemaakt van ‘spraakafzien’ (liplezen). Dit is echter moeilijk te leren, met name voor doofgeborenen, die nooit spraakklanken hebben gehoord. Ook spreken veel mensen binnensmonds en kun je de woorden sus/zus moeilijk onderscheiden. Probeer maar eens het journaal te volgen zonder geluid. Een andere mogelijkheid is het ‘vingerspellen’. Dat is het spellen van woorden met behulp van het handalfabet. Voor iedere letter uit het alfabet bestaat een gebaar of een type handvorm. ‘Vingerspellen’ wordt ook wel ‘schrijven in de lucht’ genoemd. Een gesprek op deze wijze schiet alleen niet erg op. Met gebarentaal kun je sneller, efficiënter en levendiger communiceren. De auteurs van het boek Gebarentaal bespreken in het kort het wetenschappelijk onderzoek naar gebarentaal. Tegenwoordig wordt bijna elk aspect van gebarentaal onderzocht, veelal door neurolinguïsten, die zich bezighouden met de relatie tussen hersenen en taal. Onze beide hersenhelften zijn gespecialiseerd voor verschillende functies. De linkerhersenhelft is verantwoordelijk voor taal, de rechterhersenhelft is meer gespecialiseerd voor visueel-ruimtelijke functies. Op het eerste oog komt gebarentaal als een visueel-ruimtelijke bezigheid over (je kijkt elkaar aan en gebaart naar elkaar in de ruimte). Op grond daarvan zou je veronderstellen dat gebarentaal door de rechterhersenhelft verwerkt wordt. Uit onderzoek is echter gebleken dat dit niet het geval is. Gebarentaal wordt door de linkerhersenhelft als een echte taal herkend en verwerkt. Wanneer een doof iemand een beroerte krijgt {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} in de linkerhersenhelft kan dat ‘gebarenafasie’ veroorzaken (een onvermogen om gebarentaal te begrijpen of te gebruiken). Zo iemand is vergelijkbaar met een ‘normale’ afasiepatiënt, die na een beroerte in de linkerhersenhelft ook geen taal meer begrijpt of niet meer kan spreken. Een doof kind maakt zich de taal op dezelfde manier eigen als een horend kind. In een vroege taalfase proberen dove kinderen hun handen uit om te gebaren, net als horende kinderen gaan brabbelen. Nadat een doof kind één gebaar kan maken, volgt er al snel een combinatie van twee tot meer gebaren. Een driejarig kind kan gebarentaal al vrij goed beheersen! Terecht wijzen de auteurs erop dat dit afhankelijk is van het taalaanbod dat een doof kind krijgt. Een doofgeboren kind moet zo vroeg mogelijk gebarentaal geleerd worden, zodat het niet belemmerd wordt in zijn (taal)ontwikkeling. Gebarentaal, de taal van doven in Nederland geeft een verassend beeld van de dovencultuur. De geschiedenis en de structuur van de Nederlandse gebarentaal worden helder en concreet beschreven. Daarbij zijn de duidelijke illustraties van de gebaren onmisbaar. In de opzet om gebarentaal voor een groot lezerspubliek toegankelijk te maken, is het boek zeker geslaagd. Liesbeth Koenen, Tony Bloem, Ruud Janssen, Gebarentaal. De taal van doven in Nederland. Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, 1993, 221 pagina's. Over werkwoorden met af- Carlo Piron - Eindhoven In het jubileumboek Onze Taal! wordt het gebruik van ergerniswekkende werkwoorden met af- aan de kaak gesteld. Ook het Stijlboek van de Volkskrant raadt dergelijke woorden af. In dit artikel bespreek ik enige woorden met af- waarin het voorvoegsel overbodig is, en enkele die ik om een andere reden afwijs. Een voorbeeld uit het juridisch jargon is afsluiten. Van Dale geeft als betekenis 9: ‘een levensverzekering afsluiten, sluiten met inachtneming der verschillende formaliteiten (alleen van de verzekeraar gezegd)’. Tegenwoordig wordt dit werkwoord niet alleen met betrekking tot verzekeringen gebruikt. Zo leest men steeds vaker: ‘De partijen hebben een nieuwe CAO afgesloten’. Of dit uitbreidende gebruik als goed of fout wordt bestempeld, hangt af van de norm(en) die men hanteert. Als men bijvoorbeeld de statistische of gebruiksnorm het zwaarst laat wegen, is dit gebruik van afsluiten geen probleem. Immers: ‘Taal is het bezit van iedereen. Dus zodra iedereen dezelfde fout maakt, is het geen fout meer; de meeste stemmen gelden.’ (Zie Renkema in het boek Onze Taal! op blz. 79.) ● Niet op zijn plaats Maar afsluiten wordt ook gebezigd voor het aangaan van een huwelijk, zo viel mij op bij het lezen van een ambtelijke notitie. Als het daarin niet zo duidelijk was geweest waarom het draaide - het betrof de vraag of twee mensen van hetzelfde geslacht met elkaar kunnen trouwen - dan zou men hebben kunnen denken dat het ging om een beëindiging van een huwelijk in plaats van om een beoogd begin daarvan. Dit gebruik van het woord afsluiten kan volgens mij de toets van de gebruiksnorm niet doorstaan, omdat slechts een enkeling het woord zo bezigt. Een tweede voorbeeld van overbodig af- trof ik aan in een folder van een gemeentelijke Gezondheidsdienst. Het gaat om het gebruik van het werkwoord afgeven in de volgende zin: ‘Soms zal het nodig zijn eerst in overleg te treden met derden voordat medisch advies wordt afgegeven.’ Overgankelijk gebezigd gaat afgeven vergezeld van het ter hand stellen, overhandigen, uitreiken van bijvoorbeeld bezittingen, een brief, een getuigschrift, enz. De gezondheidsdienst deelde mij mee dat zijn adviezen altijd mondeling worden uitgebracht. Er wordt bij die gelegenheden dus niets ter hand gesteld, niets overhandigd, niets uitgereikt. Het woord afgeven is hier daarom niet op zijn plaats. Het moet zijn: geven. ● Modieus af- Er zijn ook af-woorden die om andere redenen dan het nodeloze karakter van af- moeten worden afgekeurd. Het gaat om modieuze af-werkwoorden (soms germanismen), die te pas en te onpas worden gebruikt terwijl er goed-Nederlandse alternatieven beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld afbouwen, dat - zo blijkt uit het Stijlboek - ook wordt verafschuwd door journalisten: ‘Liever niet gebruiken. Afbouwen gebeurt alleen met woningen waarvan de bouw al flink opschiet. Subsidieregelingen worden (geleidelijk) beëindigd.’ Afbouwen is evenals afslanken een germanisme. Onder het kopje ‘vreselijke uitdrukkingen’ vinden we in het Stijlboek naast afbouwen ook afromen, afreizen en afzien. Ten slotte nog afgrenzen, dat ik tot voor kort in geen enkel woordenboek kon terugvinden (in de twaalfde druk van Van Dale staat het wel). Ik kwam het woord tegen in een vooraanstaand juridisch tijdschrift. Het betrof een artikel over de bemoeienis van een Nederlandse notaris met internationale onroerend-goedtransacties. In een passage beschreef de auteur de wenselijkheid van een taakverdeling tussen de notaris en andere deskundigen. Hij vond dat die verschillende taken goed moesten worden afgepaald, begrensd of afgebakend. Hij gebruikte echter geen van deze drie werkwoorden, maar het werkwoord afgrenzen. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen ■ Braad worst Peter de Frankrijker - student, Vleuten De laatste jaren is het aantal verschillende (taal)produkten op de Nederlandse markt sterk toegenomen. Verkocht de slager vroeger nog hamlappen en varkenshaasjes, nu zul je hem steeds vaker dingen zien aanbieden als braad worst, kogel biefstuk en runder vinken. Ook verkoopt het garagebedrijf liters motor olie en stapels auto banden. Helaas wordt (vooral in de massamedia) deze fout steeds vaker gemaakt. Onze zo mooie, betekenisvolle samenstellingen worden bruut gescheiden door een spatie die twee (meestal zelfstandige naam)woorden in een lelijke en betekenisloze woordhoop achterlaat. In mijn opvatting geldt ‘scheiden doet lijden’, en ik zie deze ontwikkeling dan ook tandenknarsend aan. Sterker nog: ik word er stapel gek van. ■ Onnodig buitenlands J. Prins - Hoogvliet Waarom doen wij zo moeilijk als het gemakkelijker kan? Vanwaar toch onze bekommernis over de vervoeging van relaxen - relaxed of relaxt - als we er met ontspannen ook uitkomen. Moet ik sneeren of sneren schrijven en hoe luidt het verleden deelwoord? Zou honen te bruut Hollands klinken? Hoezeer talen elkaar ook beïnvloeden, een niet te stuiten feit en tevens mijn grote bezwaar is dat er onnodig veel buitenlandse woorden worden gebruikt. We beginnen nergens meer aan, maar gaan van start; we komen niet meer terug, maar maken onze come-back. Aan germanismen geen gebrek. Geen verklaring meer maar duiding, niet dubbelzinnig of ondubbelzinnig maar twee- (of meer)duidig en eenduidig. Deze voorbeelden zijn met tientallen andere uit te breiden. De Nederlandse taaltuin staat vol met vuilnisbakken. Gooi er alles maar in, jongens; ook ernaast mag: ‘het is toch al een zootje’. ■ Iets van een uitdaging Freek van der Ploeg - Haren Graag wil ik twee taalergernissen aan de trieste lijst toevoegen. In de spreektaal lijkt de uitdrukking ‘dan heb ik (zo)iets van’ de plaats van weldadige stilte te hebben ingenomen. Ik ken mensen die het om de andere zin gebruiken. Het zegt niets, het klinkt niet mooi en zo beschouwd is het dus alleen geluidshinder. Opmerkingen hierover worden niet op prijs gesteld, want ‘dan heeft men zoiets van...’. Ik krijg er iets van. Dan zijn er nog mensen die bij elke verandering spreken van een ‘uitdaging’. Ze verhuizen van het ene bureau naar een vergelijkbaar bureau, maar dan een verdieping hoger. Een uitdaging. Ik zou graag willen dat het woord uitdaging gereserveerd blijft voor avontuurlijker dingen. Neem ontslag en ga op reis, en verbeter de wereld terloops. Kijk, dat is nou een uitdaging. ■ Ondanks dat H. van Wijk - Hierden Onze Taal heeft niet eerder iets ondernomen tegen het vrij algemene gebruik van ondanks dat in plaats van hoewel of ofschoon. Het onnodig gebruik van ondanks dat hindert mij nogal, hoewel ik besef dat er weinig tegen te doen valt als het gebruik ervan zo vaak voorkomt in de media. Helaas wordt zo'n nieuwe, maar wel verkeerde woordgroep sneller overgenomen dan dat men de juiste uitdrukking aanleert. ■ Heel square K.W. van Doorne - Amsterdam Dat het gebruik van het Engels, te pas en vooral te onpas, toeneemt, is niet nieuw, maar er worden toch telkens nieuwe mijlpalen gepasseerd. Een kleine selectie: bij een reclame voor ‘haarvoedende oil’ wordt vermeld dat je de olie na het inmasseren er gewoon ‘uit kan washen’; twee zeer Nederlandse mannen nemen afscheid van elkaar met de woorden ‘Nou, heb een goede dag’, ‘Ja, hetzelfde voor jou’; CDJA-leden stellen voor het Museumplein in Amsterdam om te dopen tot Museum Square. Hebben deze mensen enig idee hoe ‘square’ ze zelf zijn? ■ Nog maaj 25! Kees Spithorst - Bejgum (Fj.) Het Genootschap Onze Taal houdt zich meestal bezig met de geschjeven taal. Aan de uitspjaak wojdt veel mindej vaak aandacht besteed. De laatste jajen is het aantal klanken van het Nedejlandse alfabet kleinej gewojden. Vjoegej leejde ik op school dat ons alfabet 26 lettejs telde, maaj als ik (voojal de vjouwelijke) joujnalisten van jadio 1 beluistej, is ej al één klank vejdwenen. De j wojdt meej en meej (en voojal aan het eind van een woojd) dooj een j vejvangen. Wanneej deze gewoonte zich gaat uitbjeiden, zullen we ovej een jaaj of vijftig geen alfabet meej hebben en kan ej niet meej geschjeven wojden; hoe ej dan gespjoken wojdt, kan ik niet bevjoeden. Genootschap hiej ligt een taak vooj u. Beschejm het Nedejlandse alfabet!! Stejkte ejmee! ■ Geregeld regelmatig F.A.J. Brocken - Leiderdorp Ik kan mij ergeren aan een verkeerd gebruik van het woord regelmatig. In het aprilnummer 1993 van Onze Taal ging auteur 't Hart de fout in met de constatering dat zijn schoolgenoten in Waddinxveen regelmatig afscheid namen met Ik zie je. Het kan toch niet zo zijn dat scholieren in Waddinxveen zo waren geprogrammeerd dat zij regelmatig, dat wil zeggen ‘met een vaste regelmaat’, afscheid namen? Van 't Hart zal hier geregeld hebben bedoeld. ■ Taalinflatie Adriaan Meijer - Leeuwarden Ik erger mij geregeld aan wat ik ‘taalinflatie’ noem: om meer glans te geven aan een verhaal wordt in steeds hogere mate overdreven. Ik houd ervan mij exact en genuanceerd uit te drukken. Onze taal leent zich daar gelukkig goed {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} voor. Dus als ik gelachen heb, vertel ik dat ik gelachen heb. Anderen vertellen dat ze dubbel hebben gelegen of zelfs dat ze zich dood hebben gelachen. Maar daar blijft het niet bij. Omdat zich doodlachen al gewoon is geworden, wordt de overdrijving doorgetrokken door het woord letterlijk te gebruiken als versterking: ‘We hebben ons letterlijk doodgelachen.’ Niet alleen wordt op deze manier de waarde van woorden verminderd, ook wordt de taal hierdoor minder geschikt om te zeggen wat je bedoelt. Daarom kunnen we een dergelijke woordkeus maar liever de kop indrukken! Laten we dit afspreken: wij blijven ons exact en onoverdreven uitdrukken, en als we op taalinflatie stuiten, melden we dat we ons daaraan werkelijk groen en geel ergeren. ■ Gaan gaan J. Louwen - journalist, Wapenveld De eer komt, als ik het goed heb, toe aan ‘radio en tv’. Het werkwoord gaan is een rage aan het worden. Te pas en vooral te onpas wordt het in eenvoudig klinkende zinnetjes gesmokkeld, zodat er voor de praatgrage sprekers weer een seconde met nietszeggendheid kan worden gevuld. Zo zegt de weerman dat het weer morgen bepaald gaat worden door een hogedrukgebied, en het gaat dus weer een fijne want zonnige dag worden. Als de voortekenen ons niet bedriegen, gaan we een goed weekend krijgen. Voor de radio vraagt men zich met ingehouden plezier benieuwd af wat dát zal gaan worden en de nieuwslezer heeft het, met de secondewijzer in zijn blikveld over ‘de link die gemaakt moet gaan worden’. Kortom, gaan is ‘in’. Ikzelf wacht nog op een bezoeker die tegen elven 's avonds zegt: ‘Ik geloof dat we langzamerhand eens moeten gaan gaan.’ ■ Die zitten C.T.M. van Wijk - Hoogvliet Ik sta al een jaar of tien voor groep acht op de basisschool. Veel van de kinderen gebruiken die vaak verkeerd: die huis, die kindje. Ook gebruiken ze heel vaak zitten als hulpwerkwoord. ‘Meester, we zaten te spelen; meester, ze zitten te vechten; hij zit te pesten; we zaten tikkertje te doen.’ Dit gebruik van die en zitten begint steeds algemener te worden: ik hoor het ook op tv. Ook verslaggevers van wat betere programma's maken zich er schuldig aan. En dan zit ik die broodje te eten bij die programma en dan zit ik te luisteren en zit mij te ergeren. ■ Ontzettend Mr. Stan Smeets - Weert Tegenwoordig neemt men ontzettend vaak het woord ontzettend in de mond, niet beseffende hoe weinig ontzet men daarbij pleegt te zijn. Als het dan ook nog als bijwoord en ten onrechte verbogen gebruikt wordt, is de maat helemaal vol. Ik noteerde tijdens een tv-uitzending: ‘een ontzettende leuke en ontzettende komische reactie’. Alsof die reactie zelf ontzettend was. Het is werkelijk ontzettend, deze taalmishandeling. ■ Starten M. Vader - Leiderdorp Beginnen wij nog wel eens? Ik hoor en lees alleen maar over starten. Vroeger werd starten alleen gebruikt bij auto's en op vlieg- en sportvelden. Nu start men alles, en vaak start men het ook óp. Men start de verkoop van zomerzegels, men start een nieuw project, men start zelfs een bijeenkomst, het nieuwe seizoen, het nieuwe jaar. Ook aanvang wordt al vervangen door start. Beginnen is er niet meer bij. De uitdrukking terug naar af is ontstaan door het Monopolyspel, dat vroeger begon op het veld AF. Nu heet dit veld START. Terug naar start zit er dan aan te komen. Of is de uitdrukking terug naar af al te oud? ■ Wat boeit míj dat! P.A. Buitenhuis - Apeldoorn Om onverschilligheid uit te drukken gebruiken we de uitdrukking wat kan mij dat schelen! (die soms verbasterd wordt tot wat kan mij dat verschelen!). Daarop bestaan allerlei varianten om de onverschilligheid extra kracht bij te zetten: wat kan mij dat verrekken, verdommen, verrotten, bommen, enz. Het laatste woord van de uitdrukking is een variabele geworden. Maar onlangs hoorde ik een variant waarin meer veranderd is: wat boeit míj dat! (met de klemtoon op mij). Creatief taalgebruik? ■ Engelse boodschappen W.L. Giesing - Breda Een nieuw fenomeen dient zich de laatste tijd aan: via de Nederlandse radio of tv ten gehore gebrachte, voor het binnenland bestemde reclameboodschappen in het Engels. Mijn ergernis betreft een reclameboodschap ten behoeve van de Indonesische luchtvaartmaatschappij Garoeda. Een elitaire boodschap, kennelijk alleen bestemd voor hen die de Engelse taal voldoende machtig zijn. Een minderheid dus. De arrogantie! En dan te weten dat Garoeda een staatsbedrijf is: zo'n bedrijf behoort te beseffen dat je mensen voor wie de boodschap bestemd is, in hun eigen taal dient aan te spreken. Natuurlijk hadden degenen die verantwoordelijk zijn voor de etherreclame de uitzending moeten weigeren. Moet ik als Nederlander soms eerst ‘over de grens’ leren spreken om kennis te kunnen nemen van wat een buitenlander mij voor mijn goeie geld probeert aan te smeren, in een reclamespot waar ik niet om gevraagd heb? Dit vind ik werkelijk beneden peil. ■ Hoogst ijngjitant! J.L.C. van Rest - Helmond Er zijn ogenblikken dat men als minnaar van onze taal maar weinig genoegen beleeft aan het horen bezigen van het Nederlands. Ergerniswekkend is soms de wijze waarop nieuwslezers en omroepers bij landelijke radio en tv onze taal presenteren. Ik doel hier op de uitspraak. De wijze waarop met de r wordt omgesprongen, getuigt van een irritante nonchalance. Ik ga ervan uit dat er in de onmiddellijke nabijheid van het Gooi nog streken zijn waar de r nog als r klinkt en niet als een soort jngj, zodat het mogelijk moet zijn aankondigers in te huren die meer representatief zijn voor het Nederlands. ‘Genootschap, doe er iets aan!’ {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Taal mag geen belasting zijn Het beoordelen van tekstkwaliteit Jan Renkema Wat maakt een tekst tot een goede tekst? Dit was een van de tien vragen die van overheidswege werden gesteld aan de Letterenfaculteit in Tilburg. Aan de hand van deze vragen is onderzoek gedaan naar ‘de communicatieve kwaliteit’ van brieven van ambtenaren aan burgers. Voor dit onderzoek zijn tachtig gefingeerde brieven verstuurd, verspreid over het hele land. Het volledige verslag van dit ‘onderzoek-in-burger’ staat in een boek dat in maart is verschenen. In deze bijdrage komen slechts enkele aspecten van tekstkwaliteit aan de orde (één onderdeel van een van de tien onderzoeksvragen). Eerst een voorbeeld van een vraagbrief, die op tien plaatsen in het land verstuurd is naar verschillende belastingkantoren. De vraagbrief is opgesteld in nauw overleg met deskundige ambtenaren die veel ervaring hebben met correspondentie. Geachte meneer, Ik wil u wat vragen voor een kennis van mij uit Turkije. Hij spreekt nog geen onze taal maar wil hier wel komen wonen. En hij vroeg mij hem te helpen met schrijven. Hij wil graag een schoonmaakbedrijf beginen. Maar nu is het zo dater omzettenbelasting is. En nu is het ook zo dat hij dan een eigen zaakje begint. Er was tochiets van aftrek met beginende ondernemers Kunt u mij dat nou eens vertellen. Ik heb wel boekjes gehaalt maar het is nog onduidelijk. Ik heb gehoord over wel een paar keer per jaar belastingbetalen en er is toch ook iets met aftrek? Ik heb wel gehoord van de startkrant maar die kan ik niet lezen denk ik. Als u het mij schrijft leg ik het hem wel weer uit. Dank uwel. Gefingeerde vraagbrief verzonden aan belastingkantoren. De vele tekortkomingen in deze brief vloeien voort uit een andere onderzoeksvraag, namelijk of ambtenaren brieven van lageropgeleiden anders beantwoorden dan brieven van hogeropgeleiden. Ook is hierbij onderzocht of het iets uitmaakt of je iets vraagt voor een kennis uit Turkije die hier een schoonmaakbedrijf wil starten, of voor een vriend uit Londen die hier een softwarebureau wil beginnen. Het hieronder gegeven voorbeeld van een antwoordbrief bevat werkelijk geschreven zinnen, maar die zijn verzameld uit een viertal antwoorden. Het is een tekst van zo'n tweehonderd woorden met ongeveer vijftig tekortkomingen, bedoeld voor taaltrainingen. betreft: verzoek om inlichtigen Geachte mevrouw Burger, 5 In antwoord op uw schrijven van 5 juni j.l. waarin u vraagt om informatie met betrekking tot een startende ondernemer in de schoonmaakbranche deel ik u het volgende mede. Het ondernemerschap heeft ingrijpende fiscale gevolgen 10 maar er zijn nog andere zaken belangrijk, financiering enzovoort. Als startende ondernemer heeft u in eerste instantie te maken met omzetbelasting en over de vergoeding welke voor de werkzaamheden gevraagd wordt is omzetbelasting verschuldigd. 15 Van dit bedrag kan worden afgetrokken de omzetbelasting welke uw kennis aan andere ondernemers heeft betaald en de investering welke hij heeft gemaakt ten behoeve van zijn bedrijf (de zgn. voorbelasting). Het verschil moet worden betaald aan de Belastingdienst. 20 Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat er geen speciale regeling voor de omzetbelasting voor kleine ondernemers bestaan. Maar er bestaat een algemene regeling voor mensen die een zaak opzetten waarbij soms minder vaak omzet- 25 belasting wordt betaald. In verband met het vorenstaande nodig ik u en uw kennis hierbij op 12 juli 1993 om 9.30 uit ter inspectie om nadere toelichting te geven op uw vragen inzake belastingzaken 30 (mede gelet op het feit dat u meent dat u de Starterskrant niet kunt lezen). (handtekening) 35 A. Ambtenaar Antwoordbrief (samengesteld voorbeeld). {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe beoordeel je deze antwoordbrief? Hoe kun je het eens worden over de kwaliteit van een tekst als deze? Discussies over kwaliteit zijn meestal heel vaag en chaotisch, en verzanden dikwijls in onoverbrugbare verschillen van inzicht. Het is maar wat je belangrijk vindt: de keuze van de argumenten, de leuke voorbeelden, het aardige slot, enz. Of wat abstracter geformuleerd: het ligt er maar aan in welke categorie (zinsbouw, woordkeus, enz.) je een oordeel geeft, welk criterium je daarbij hanteert (levendigheid, overzichtelijkheid, enz.) en welk oordeel je het zwaarst laat wegen. ● Een evaluatiemodel In discussies over tekstkwaliteit kan een evaluatiemodel een geschikt hulpmiddel zijn. Zo'n model bestaat uit een overzichtelijke serie ijkpunten aan de hand waarvan beoordelaars van gedachten kunnen wisselen over de vraag wat er goed en slecht is aan een tekst. Het evaluatiemodel dat gebruikt is in dit onderzoek, bestaat uit drie criteria en zes categorieën, met in totaal drieëndertig ijkpunten. Eerst de drie criteria. Het eerste en het belangrijkste criterium is het correspondentiecriterium. Een tekst is pas goed wanneer een schrijver aansluiting zoekt bij de lezer, en ervoor zorgt dat de lezer kan afstemmen op wat de schrijver wil zeggen. Een tekst is dus slecht wanneer die alleen maar is aangepast aan de behoeften van de lezer, of alleen maar de doelen van de schrijver ondersteunt. Het gaat erom dat doelen (van de schrijver) en behoeften (van de lezer) op een of andere manier met elkaar corresponderen. Hoofdzaak hierbij is dat de schrijver streeft naar een zo werkbaar mogelijk compromis tussen eigenbelang en het belang van de lezer. Dus bijvoorbeeld geen vaktermen zonder uitleg, maar ook geen uitleg in hurkhouding ‘naar de lezer toe’. (Zie hieronder voor enkele voorbeelden.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een evaluatiemodel kan de discussies over tekstkwaliteit aanzienlijk bekorten Het tweede criterium is het consistentie-criterium. Een tekst is goed wanneer een schrijver consequent doorschrijft volgens eenmaal gemaakte keuzen. De ambtelijke antwoordbrief is niet consistent. Eerst een voorbeeld op het niveau van woordkeuze. Deze brief bevat woorden uit verschillende registers. De taalsfeer is bepaald door onder andere ‘in antwoord op uw schrijven’, ‘schoonmaakbranche’, ‘vorenstaande’ en ‘ter inspectie’. In deze taalsfeer veroorzaakt de formulering ‘mensen die een zaak opzetten’ in regel 23-24 een stijlbreuk. Als de schrijver hier gekozen had voor ‘beginnende ondernemers’ was hij wél in dezelfde taalsfeer gebleven. Een tweede voorbeeld. Ons regelsysteem voor interpunctie kent een aantal vrijheden. Er is geen regel die zegt dat haakjes vergezeld moeten gaan van spaties (na de opening en voor de sluiting). In de laatste zin van de brief gebeurt het de ene keer wel en de andere keer niet. Dan liever beide keren niet. (Dat komt het meest voor.) Het derde criterium is het meest bekend: het correctheids-criterium. Hiermee wordt bedoeld dat een tekst goed is wanneer een schrijver de algemene regels voor taalgebruik hanteert. Bijvoorbeeld, dat je een brief afsluit met ‘Hoogachtend’, dat je niet zondigt tegen regels voor spelling en interpunctie: de ontbrekende n in inlichtigen (regel 1), twee puntjes in j.l. (regel 5), enz. Ook fouten in zinsbouw en woordkeus vallen in deze categorie, bijvoorbeeld meent in regel 30. Hier had moeten staan denkt, vermoedt of eventueel bang bent. ● Twaalf ijkpunten De drie criteria zijn van toepassing op zes categorieën van tekstbeoordeling, namelijk: A. tekstsoort, B. toon, C. inhoud, D. opbouw, E. formulering, F. presentatie. Deze worden hieronder toegelicht aan de hand van het correspondentiecriterium. Het gaat hier dus om verschijnselen die afbreuk doen aan het doel van de schrijver of waardoor niet voldaan wordt aan de behoeften van de lezer. Het correspondentiecriterium bevat twaalf ijkpunten, verdeeld over deze zes categorieën. Elk ijkpunt wordt toegelicht aan de hand van de antwoordbrief. A Tekstsoort 1. Is de tekstsoort geschikt, gelet op het doel van de schrijver en de behoeften van de lezer? Het is zeer de vraag of de tekstsoort ‘antwoordbrief’ in dit geval wel een geschikt middel is. Mevrouw Burger krijgt een antwoord waarop nog toelichting nodig is, die kennelijk niet op schrift gezet kan worden. In zo'n geval is {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} een korte brief met een gemotiveerde uitnodiging voor een gesprek beter. B Toon 2. Past de toon bij lezer en schrijver? De toon past misschien wel bij de ambtenaar, maar niet bij mevrouw Burger. Zij wordt waarschijnlijk direct al afgeschrikt door de onnodig formele openingszin. C Inhoud 3. Geeft de tekst voldoende, niet te weinig of te veel, informatie? De brief bevat te weinig informatie. In de brief voor de kennis uit Turkije wordt onder andere ook gevraagd naar het aantal malen dat aangifte moet worden gedaan. Het antwoord hierop zoekt men tevergeefs. D Opbouw 4. Is de volgorde van informatie logisch? De volgorde waarin de informatie wordt gepresenteerd is niet logisch. De brief opent in de eerste alinea met de aankondiging van het antwoord. Pas in de laatste alinea staat dat een goede uitleg niet mogelijk is. Logischer is het om de brief na een inleidende alinea te beginnen met de mededeling dat een afdoend schriftelijk antwoord niet mogelijk is. 5. Bevat de tekst voldoende aanwijzingen over de opbouw? Mevrouw Burger zou beter weten wat haar te wachten stond als in de eerste alinea gezegd werd dat alleen de vragen over omzetbelasting en aftrek worden beantwoord. 6. Is de samenhang tussen alinea's en tussen zinnen duidelijk? Niet overal is de samenhang tussen opeenvolgende alinea's of opeenvolgende zinnen even duidelijk. In elk geval komt de overgang naar de laatste alinea veel te plotseling. Die overgang was duidelijker geweest wanneer er een zin tussen had gestaan met de strekking dat die algemene regeling alleen mondeling uit te leggen is. E Formulering 7. Is de formulering begrijpelijk, niet te gemakkelijk of te moeilijk? De zin die begint op regel 11 is nogal lastig leesbaar. Het woordje en na omzetbelasting doet niet vermoeden dat er nog een hele zin volgt. Hierdoor is de zin nodeloos ingewikkeld. In plaats van en had er ook een punt kunnen staan. 8. Is de formulering precies, niet vaag of te gedetailleerd? De verwijzing dit bedrag in regel 15 is vaag. Gaat het om de vergoeding of de omzetbelasting? De kans is groot dat pas na een paar keer lezen duidelijk wordt dat hier alleen de vergoeding kan worden bedoeld. 9. Is de formulering aantrekkelijk, niet saai of te populair? De woordkeus is af en toe nogal boekachtig en stijf. Bijvoorbeeld het woordje welke in regel 13, 16 en 17. Hier had beter het woordje die kunnen staan. 10. Is de formulering bondig, niet te beknopt of wijdlopig? De zin die begint op regel 15 kan veel bondiger worden geformuleerd. De zinsnede ‘de investering welke hij heeft gemaakt ten behoeve van zijn bedrijf’ (elf woorden) kan zonder bezwaar met zes woorden worden ingekort: ‘de investering voor zijn bedrijf’. F Presentatie 11. Is de interpunctie doelmatig? Voor het plaatsen van komma's is geen sluitend regelsysteem te geven. Hoofdzaak is dat komma's het lezen moeten vergemakkelijken. Bij te weinig komma's wordt de tekst moeilijk leesbaar; bij te veel komma's wordt de tekst te druk. Als men in deze brief het woord en in regel 12 wil laten staan (en dus de zin begrijpelijk genoeg vindt; zie ijkpunt 7), dan is een komma voor en zeker aan te bevelen ter wille van de leesbaarheid. 12. Is de vormgeving doelmatig? Van het vormgevingsmiddel cursivering wordt geen doelmatig gebruik gemaakt. Het cursiveren van ondernemerschap in regel 9 zou pas een functie hebben als elders in de brief andere kernwoorden dezelfde signalering zouden krijgen. Nu is cursivering overbodig. Tot zover de twaalf ijkpunten van het correspondentie-criterium. Over het evaluatiemodel valt nog veel meer uit te leggen, bijvoorbeeld over de zwaarte van de criteria en de categorieën. In dit korte bestek kan alleen maar een tipje van de sluier worden opgelicht. In dit artikel is nog niet de helft van de fouten in de antwoordbrief aan de orde gekomen. Voor een volledig overzicht zij verwezen naar het boek dat onlangs is verschenen. ● Twisten over kwaliteit Wat is het nut van dit evaluatiemodel? Een ieder die wel eens betrokken is geweest bij een discussie over de vraag hoe goed of slecht een tekst is, weet hoe snel er langs elkaar heen wordt gepraat, hoe vruchteloos zo'n discussie vaak is. Over kwaliteit valt nu eenmaal lang te twisten. Dit model geeft met drie criteria, zes categorieën en drieëndertig ijkpunten een samenhangend en overzichtelijk begrippenapparaat voor tekstbeoordeling. Aan de hand van de ijkpunten kan, afhankelijk van de tekstsoort, vrij gemakkelijk worden bepaald welk gewicht men moet toekennen aan bijvoorbeeld de categorie formulering, en hoe belangrijk daarbinnen het ijkpunt aantrekkelijkheid is. Het zal duidelijk zijn dat bijvoorbeeld een advertentietekst op dit punt anders moet worden beoordeeld dan een ambtelijke brief. Het evaluatiemodel biedt een kader om zinvol van gedachten te wisselen over de vraag of een tekst goed is en waarom. Bovendien kan bij verschil van mening snel achterhaald worden waardoor het verschil wordt veroorzaakt. Dit evaluatiemodel bekort dus de twisten over tekstkwaliteit. Verschenen in maart: Taal mag geen belasting zijn. Een onderzoek-in-burger naar brieven van ambtenaren. Sdu, Den Haag. 152 blz. f 29,90. ISBN 90 12 076 200 {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Klunen of klúnen? Freark M. Ringnalda - neerlandicus, Joure De voorlaatste druk van Van Dale vermeldt het woord klunen niet, de 12de herziene druk uit 1992 doet dat wel. En terecht. De Leeuwarder Courant meldde op 22 februari 1985 in een verslag over de Elfstedentocht: ‘Dankzij de Elfstedentocht kunnen de samenstellers van Van Dale bij de eerstvolgende uitgave niet meer om het woord klunen heen.’ Ook Nico Scheepmaker vond dat. Hij schreef over klunen: ‘Een woord dat nog geen van de recente Van Dales heeft bereikt, hoewel het, met fierljeppen en skûtsjesilen, tot de algemeen bekende Nederlandse taalschat behoort.’ De ‘Van Dalisten’ hebben aan die opmerkingen gehoor gegeven. Naast klunen hebben ze nu ook kluunplaatsen opgenomen. Klunen kreeg tussen Klundert en klungel de volgende tekst toegevoegd: ‘(onoverg; kluunde, h. gekluund) {Fries}, met de schaatsen ondergebonden over het land lopen op plaatsen waar het ijs te slecht is of het traject niet aansluit’. Ik ben blij met de schrijfwijze klunen in Van Dale. In kranteberichten uit 1985 in de Leeuwarder Courant, de Volkskrant en het Algemeen Dagblad tref je namelijk verschillende schrijfwijzen aan, soms zelfs binnen één artikel: met en zonder accent aigu. Dat is weinig consequent en schept verwarring. Het werkwoord klunen komt in verschillende vormen en functies voor. Ter illustratie enkele voorbeelden: -als je veel moet klunen. -anderen hebben hem zien klúnen in Workum. -Klún ze, staat er opbeurend op een spandoek. -wordt het ijs slechter, dan moet er worden geklund. -toen moest er worden gekluund. -over 200 meter moet er geklúnd worden. -Dorp zet zich volledig in bij geklúnde doortocht. -klunend ga ik op zoek naar een huis. -elk blijk van medeleven scheelde een kluun. -de auto's tussen de rij kluners. -de klúners waren vanaf zijn zitplaats nauwelijks te zien. -enkele korte kluunpartijen hebben de kopgroep uitgedund. -tijdens de klúnpartijen in Kimswerd en Harlingen. -de eerstvolgende klúnplek. -het inlassen van vele kluunplekken bleek de oplossing. -alle kluunpogingen ten spijt. Uit deze opsomming kunnen we concluderen dat het werkwoord klunen ingeburgerd is in het Nederlands: het wordt volgens de regels van het Nederlands vervoegd (met het voorvoegsel ge-) en leent zich goed voor afleiding en samenstelling. Het ligt daarom voor de hand ook de spelling aan te passen aan het Nederlands. Volgens de regel voor open en gesloten lettergrepen wordt het dan klunen, kluunt en gekluund. Van Dale heeft er goed aan gedaan het woord in die vorm op te nemen; bij een volgende Elfstedentocht hoeft de spelling geen probleem meer te zijn. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar de Elfstedentocht wordt niet vaak gereden. Een frequent gebruik van klunen lijkt daarom niet gegarandeerd. Toch zijn er uitbreidingsmogelijkheden. Zo wordt er soms ook bij kanotochten gekluund op plekken die varend niet ‘genomen’ kunnen worden. En in het Fries gebruikt men klunen ook in overdrachtelijke zin: klune (Fries: klúnje) heeft daar de bijbetekenis ‘gebrekkig schaatsen’ of ‘stuntelig lopen’. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalsuiwerheid in Afrikaans D.W. le Roux - direkteur Staatstaaldiens, Pretoria Morbilli, rubella, meningitis en poliomiëlitis of masels, Duitse masels, breinvliesontsteking en kinderverlamming? 'n Koniese laer, 'n nossel en 'n generator of 'n keëllaer, 'n spuitstuk en 'n ontwikkelaar? Hy is nie veel van 'n spreker nie of Hy is nie 'n goeie spreker nie? Afrikaanse purismen aansitter starter (auto) afdreiging chantage afrigter trainer baas-puntemaker topscorer blitsverkoper bestseller boedelberedderaar executeur-testamentair broekiekouse panty bromponie scooter deurtrekker tanga doelwagter keeper drukspyker punaise duimry, bedelry liften flerrie flirt, losbol gemorskos junkfood gesellinneklub escort-service glanstydskrif glamourmagazine glipspeld paperclip hofskoen pump hortjies jaloezieën houvrou maîtresse huurmeisje prostituée hysbak lift klitser mixer kontantvloei cash-flow kousophouer jarretel kroostrooster babysitter kruipslag crawl (zwemmen) laaikassie commode laslappie patchwork liggaamsbouer bodybuilder lugwaardin stewardess lyfkouse bodystockings melkskommel milkshake mengeldrankie longdrink, cocktail mokerhou smash (tennis) moltrein metro mooimaakgoed make-up musiekmaat walkman muurbal squash ontkleevertoning striptease oorpak overall oortrektrui pullover pasaangeë pacemaker; ook: gangmaker persoonlike rekenaar pc peuselhappie borrelhapje, snack platejoggie discjockey pluimbal badminton prikkelpop pin-up-girl privaatstraler privé-jet rimpelstryk facelift rolbalbaan bowlingbaan rolpuntpen ballpoint rookmis smog saamryclub carpooling saktyd deadline sepie soap-opera slapband pocket snydokter chirurg sonkamer serre spoggerig chic, luxe spyseniering catering stokkielekker lolly stokperdjie hobby stootskraper bulldozer stortbad douche suigstokkie lolly susmiddel tranquillizer, kalmerend middel sweetpak joggingpak swierbol playboy, losbol trompoppie majorette uitklophou knock-out verbymars defilé verhoogmeisie showgirl, actrice versoenbaar compatible visvingers vissticks vlugbalspeler volleyballer voëltjie birdie (golf) vonkelwyn champagne, mousserende wijn vonkprop bougie vurkhyser heftruck waaksaal afdeling intensive care wegspringstreep startlijn wenteldroër, centrifuge, tuimeldroër droogtrommel wipmat trampoline wolfluweel pluche Uit: Lekkerleeslys, Afrikaans-Nederlandse woordenlijst, door Albert Nothnagel, ambassadeur van Zuid-Afrika in Nederland. Dit is die tipe keuse waarmee die Afrikaansspreker worstel wanneer hy sy taal ‘korrek’ wil gebruik. (Ek beperk my hier tot Standaardafrikaans.) In sy kontaksituasie met die wêreldtaal Engels as mede as amptelike taal in Suid-Afrika bevind Afrikaans hom deurlopend in 'n stryd om homself te handhaaf, en daar is gedurig 'n spanning tussen die behoudendes aan die een kant en die meer liberales en laat-maar-lopers aan die ander kant. Enersyds word daar wal gegooi teen die opneem van Engelse woorde en konstruksies - die bekende Anglisismeprobleem - en andersyds word die druk van Engels steeds groter, veral ook as gevolg van die invloed van televisie en die rekenaar. Talle Afrikaanssprekers toon dan ook 'n laissez faire-benadering - Engelse woorde word te pas en te onpas gebruik, solank hulle maar net kommunikeer! Die hoë mate van tweetaligheid onder Afrikaanssprekers speel 'n belangrike rol in hierdie verband. Hulle hoor en gebruik Engels daagliks, en word op dié wyse gekondisioneer in die gebruik van hulle moedertaal - hulle oordeel oor wat reg of aanvaarbaar is in Afrikaans, word aangetas. Hierdie verskynsel is natuurlik nie tot die taal beperk nie, maar is deel van 'n veel breër proses van kulturele assimilasie. ● Anglisismes Absolute taalsuiwerheid is natuurlik 'n onbereikbare droom, maar tog probeer baie Afrikaanssprekers om alle barbarismes - veral dan Anglisismes - uit die taal te weer. Die vrees bestaan dat Afrikaans besig is om bloot 'n floue afskaduwing van En- {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} gels te word, nie net as gevolg van die talle leenwoorde nie, maar ook omdat strukture oorgeneem word (vgl. nie veel van 'n spreker nie hierbo). Gevolglik is daar 'n neiging om enigiets wat na Engels lyk, te verdoem as sou dit dan 'n Anglisisme wees, bv. woorde soos entoesiasme, pedagogies en evaluasie. Hierdie Anglisismejagters besef egter nie dat 'n woord van Romaanse herkoms nie noodwendig 'n Anglisisme is nie en dat dit heel moontlik reeds eeue gelede in Nederlands bestaan het en langs dié weg Afrikaans ‘geword’ het. Meer as 90 persent van Afrikaans se woordeskat is uit 17de-eeuse Nederlands geërf, en dit sluit baie van die ‘vreemde’ woorde in - woorde van klassieke en Romaanse (meesal Franse) herkoms. Deur Romaanse vorme uit Afrikaans te weer, sou die taal ernstig verarm word. Daar word dan ook uit die oog verloor dat daar dikwels 'n betekenis- of gebruiksverskil is tussen die Dietse en die Romaanse vorm: -onlangse gebeure: resente gesteentes (geologie) -die wettigheid van 'n staking: die legitimiteit van die regering -die waardevermindering van my motor: die devaluasie of depresiasie van geld -werklike griewe: realistiese verwagtinge -betreklik min mense: relatiewe posisies Toe televisie in 1976 in Suid-Afrika ingestel is, is daar nog betreklik algemeen gepraat van beeldradio, maar hierdie mooi beskrywende benaming is feitlik geheel en al verdring deur die internasionale televisie of TV. Vroeër jare se draadloos (van draadlose kommunikasie) moes ook lank reeds die wyk neem voor radio. Afrikaans Nederlands afbeen zonder been; met gebroken been afknyptydjie korte pauze afloer bespioneren armholte oksel baaibroek zwembroek bababroeikas babycouveuse bittereinder volhouder, doorzetter blinknuut splinternieuw bollemakiesie duikeling, kopje over, salto breingewas hersentumor breinkrag verstandelijke vermogens brilraam montuur buustelyfie beha byderwets modern draadsitter opportunist droogskoonmaker stomerij druppypie infuus flaterwater correctievloeistof frokkie onderhemd gopsenaar achterbuurtbewoner gramadoelas moeilijk bereikbare plaatsen grondboontje pinda gruisklippies grind hekwagter portier insypelaar infiltrant kaaldanseres stripteasedanseres kaalperske nectarine kafpraatjies nonsens, bakerpraatjes kameelperd giraf kapokaartappels puree kinkeldraai uitvlucht, excuus kokkedoor hoge piet kopkrappery hoofdbrekens kreunsanger zanger van sentimentele liedjes, smartlappen krimpvarkie egel kulkuns goochelen lawaaiwater sterke drank loskop warhoofd lugdraad antenne lusmakertjie aperitief matman worstelaar naweekplasie weekendhuisje onfiks niet in vorm, conditie oopte open plek oorbrug, boogbrug viaduct oorhoeks schuin, diagonaal oorskiet(sel) rest(ant) opdrifsel drijfhout opspraakwekkend sensationeel padbuffel, padvark snelheidsmaniak padkafee wegrestaurant papwiel lekke band plofstof explosieven pootuit doodop, bekaf, afgemat pylreguit kaarsrecht ratkas versnellingsbak rekkie elastiekje rietskraal mager als een lat skopfiets autoped slimkop intelligent persoon soldoedie vrouwelijke soldaat spekskiet overdrijven, leugens vertellen spitsberaad topconferentie spuitvliegtuig straaljager stokflou uitgeput, doodmoe tranetrekker sentimentele film, boek treindrywer machinist tweegatjakkals onbetrouwbaar iemand, janus uitlander buitenlander, allochtoon uitsaaikorporasie omroeporganisatie uitsoekbuurt chique wijk vatlappie pannelap velroom huidcrème verkleurmannetje kameleon; iemand die met alle winden meewaait verneuk bedriegen voet in die wind slaan hard weglopen vrotsig rottig, slecht, waardeloos vrykamer logeerkamer vuisvoos duf door opgelopen slagen (boksen) vuurhoutjie lucifer waffers schitterend, geweldig wangbroekie kleine hotpants weggooikind verschoppeling winkeltande kunstgebit Uit: Lekkerleeslys, Afrikaans-Nederlandse woordenlijst, door Albert Nothnagel, ambassadeur van Zuid-Afrika in Nederland. ● Premie op taalsuiwerheid Die feit dat Afrikaans uit sowel sy Germaanse as sy Romaanse bronne kan put, is natuurlik 'n groot voordeel. Dit verryk die taal oneindig en maak veel akkurater uiting moontlik. Iemand met ‘puristiese’ neigings kan ver kom met die Germaanse of Dietse vorm, maar vroeër of later sal hy hom vasloop en gedwing word om die Romaanse vorm te gebruik. So het 'n mens 'n keuse tussen die adjektiwiese of byvoeglike gebruik van 'n woord, maar daar is geen gangbare Dietse alternatief vir adjektivering nie. Op skool word kinders nog lang ritse ‘Anglismes’ geleer wat vermy moet word - of die kinders hulle veel daaraan steur, is egter 'n ander vraag. Enkele voorbeelde: -Hy het geval voor die versoeking (geswig) -Maak 'n punt daarvan om... (onthou) -Die kinders oordoen sport (oordryf) -Hy sal nog ver gaan in die lewe (dit nog ver bring) By die trappe van vergelyking van byvoeglike naamwoorde kom die vorme met meer en mees al hoe meer voor en word die vorme met -er en -ste stadig maar seker verdring: doeltreffender, doeltreffendste; meer/ {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} mees doeltreffend. Dit geld nie net - soos vroeër - woorde met drie of meer lettergrepe nie. Die 1991-uitgawe van die Afrikaanse Woordelys en Spelreëls gee by 'n hele aantal tweelettergrepige woorde albei vorme aan, wat dui op 'n verskuiwing vergeleke met die vorige uitgawe (1964): -begaafder, begaafste: meer begaaf, mees begaaf -kritieser, kritiesste: meer krities, mees krities -praktieser, praktiesste: meer prakties, mees prakties -verrotter, verrotste: meer verrot, mees verrot Ook waar net twee dinge vergelyk word, begin die Engelse vorm in mense se taalgebruik insluip: In die mansenkelspel was Stefan Edberg die beter speler. Afrikaans is natuurlik 'n lewende en dinamiese taal, en wat gister nog 'n verbode Anglisisme was, is vandag heel moontlik algemeen gebruiklike en aanvaarde Standaardafrikaans. Dit is so dat baie Afrikaanssprekers Nederlanders met 'n tikkie meerderwaardigheid bejeën omdat hulle so baie Engelse woorde klakkeloos oorneem (altans, meer as wat dit in Afrikaans gebeur). Hierdie Afrikaanssprekers is trots op hulle taal en plaas 'n hoë premie op taalsuiwerheid (hoewel hulle nie altyd weet presies wat ‘suiwer taal’ is nie). Afrikanernasionalisme speel ook 'n rol in dié verband. Hierdie strewe na taalsuiwerheid het aan die positiewe kant ook al gelei tot talle pragtige nuutskeppinge, bv. moltrein (Eng. subway); kitskoffie (‘koffiepoeier of -ekstrak waarvan koffie(drank) in 'n kits, gou, maklik berei kan word deur slegs kookwater en (of) (kook)melk daarby te voeg; ook koffie(drank) daarvan berei’ (WAT deel 5, blz. 724); Eng. instant coffee); rekenaar (Eng. computer). Veral in die wêreld van die wetenskap en die tegnologie is woorde van klassieke herkoms (Grieks en Latyn) baie algemeen en word die verafrikaanste internasionale vorme vry algemeen deur vakkundiges gebruik, en van daar spoel dit dan oor na die taal van die leek. So praat feitlik niemand meer van kinderverlamming nie, maar wel van polio(miëlitis). Op terminologiegebied Noudat daar sprake is dat Afrikaans sy status as amptelike taal kan verloor, begin mense met nuwe oë na hulle taal kyk word Afrikaans al lank van owerheidsweë gesteun deur die Nasionale Terminologiediens, en nagenoeg 100 vakwoordeboeke het reeds die lig gesien, sommige ook deur private woordeboekmakers. ● Alternatiewe Afrikaans Daar is deesdae 'n sterk beweging dat Afrikaans ‘losser’ en ‘gemakliker’ gemaak moet word sodat mense nie bang sal wees om die taal te gebruik nie - ‘kaalvoet-Afrikaans’ moet gebesig word om die taal gebruikersvriendeliker te maak en hom uit sy amptelike keurslyf te kry. Ook die Afrikaanse radiodiens van die SA Uitsaaikorporasie - wat nog altyd probeer het om suiwer standaardtaal te gebruik - het op 1 Oktober vanjaar by hierdie neiging aangesluit en stel hom nou ten doel om alle variëteite van Afrikaans te weerspieël, ook sleng, groeptaal, bendetaal en Kaaps of ‘alternatiewe Afrikaans’. Die gemengde taal wat deur skoolkinders en studente gebruik word, is tradisioneel 'n bron van wrywing tussen ouers en hulle kinders. Baie van daardie kinders word egter later self taalhandhawers wanneer hulle aan die groepdruk van hulle portuurgroepe ontkom. Noudat daar sprake is dat Afrikaans sy status as amptelike taal kan verloor, begin mense met nuwe oë na hulle taal kyk, en 'n mens kan verwag dat taalhandhawing - wat suiwerheid van taalgebruik insluit - vorentoe dalk groter stukrag sal kry. Dus - die stryd duur voort! ...Is dit aan te vaarden? J.L.M. Kits Nieuwenkamp - Den Haag Bovenstaande titel is taalkundig natuurlijk niet te aanvaarden, maar niettemin hoorde ik onlangs in een van de vele radio-nieuwsrubrieken het werkwoord aanvaarden op deze wijze uiteengetrokken worden. De laatste jaren komt het uiteenrafelen van samengestelde werkwoorden meer en meer voor. We horen en zien tegenwoordig veelvuldig: -...hun geld wit zullen wassen i.p.v. zullen witwassen -...rapportage die op is gesteld i.p.v. is opgesteld -...uitwisseling op moeten schorten i.p.v. moeten opschorten -...over wijzigingen uit kunnen spreken i.p.v. kunnen uitspreken -...zij die daaraan bij kunnen dragen i.p.v. kunnen bijdragen ‘Taal verloedert niet, taal verandert’, zeggen J.W. de Vries, R. Willemyns en P. Burger in hun boek Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands. Hoewel de boodschap van deze mededeling duidelijk is, zijn er ongetwijfeld veranderingen die - voorlopig - niet door de beugel kunnen of ‘niet aan te vaarden zijn’. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedicht voor onze taal Zijn dichters de ‘oplichters’ van de taal, de smaakmakers van de spraak? In elk geval hebben zij het in deze rubriek voor het zeggen, met nieuwe gedichten, speciaal geschreven voor Onze Taal, waarin taal middel is, maar ook onderwerp. Bestond ik uit taal niet Bestond ik uit taal niet, ik moest me niet denken. Taal is een ziekte, kondigt de dood aan. Er valt niet te stoeien; men worstelt vergeefs. Gezonden zíjn, hoeven niet zich te schrijven. Praten niet eens met zichzelf. Ze zijn als wie langs het strand, dat is leeg en van hen, rent. Zwijgende zee; een hemel die dicht is. Pratende mond niet, geen denkend hoofd. Er rent maar een lichaam van benen. Anton Korteweg De laatstverschenen dichtbundel van Anton Korteweg is Stand van zaken, 1991, Meulenhoff, f 29,90. ISBN 90 290 28 467 Eerste kindertaal C.A. Breas - Den Haag Mijn ervaring met het begin van kindertaal is heel anders geweest dan die van Sabine Funneman (blz. 161, nummer 7/8 1992), die als eerste woord auto uit de mond van haar kind optekende. Het eerste woord van mijn kind was mèm en hij bleek daarmee géén mamma te bedoelen. Hij keek me aan en zei nog eens met nadruk mem, mmèêmm. Ik zei het hem na, maar dat was blijkbaar niet wat hij ermee wou. Steeds droeviger herhaalde hij: mem mem mem. Hij bleek eten te willen hebben. Spoedig zei hij een tweede woord: gèng (eerste g als in garçon). Toen ik dit weer niet meteen begreep, deed hij duidelijk moeite om het zo goed mogelijk te zeggen. Hij wilde drinken (d-ringken). Het derde woord was lamp. Hij zat op mijn arm, wees op de lamp waar hij nu zoveel dichter bij was, en zei stralend lààp, met een even aangehouden à. Eerst dus twee woorden praktisch gebruikt in de verwachting dat ze een gewenst resultaat zouden opleveren. Het tweede al met een begrip van ‘er is een bepaald woord voor wat ik wil’ en een poging dat woord te uiten. Het derde woord met het plezier ‘ik weet welk woord bij dat ding hoort! Ik kan het zeggen!’ Oproep - De eerste woordjes Redactie Onze Taal Hebt u kinderen? Kunt u zich dan nog herinneren welke woordjes zij het eerst spraken? Het lijkt ons aardig om eens na te gaan of de eerste woordjes in het Nederlands iets gemeenschappelijk hebben. Vandaar dit verzoek om uw reacties. Formuleert u die reactie alstublieft zoveel mogelijk op de volgende manier, dan kunnen we ze zo snel en correct mogelijk verwerken: 1Geef eerst de klankvorm van het woord, bij benadering natuurlijk, bijvoorbeeld: [oe oe]. 2Geef dan de vorm van het woord dat waarschijnlijk bedoeld werd: poes. 3Probeer ten slotte de betekenis die het woord voor uw kind had, te omschrijven. Vaak is die anders, ruimer, dan de betekenis van het gewone woord. Zo zou [oe oe] best op alle huisdieren kunnen slaan, van marmot tot pitbull. Natuurlijk is ook achtergrondinformatie welkom, als die begrijpelijk maakt waarom uw kind juist met deze woorden toetrad tot de kring der taalgebruikers. Vergeet ook niet het geslacht van uw kind te vermelden en zijn of haar leeftijd toen het die eerste woordjes sprak. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van Roelien Bastiaanse Peter Burger Spreken gaat vanzelf, zo lijkt het wel. Maar een beroerte of een auto-ongeluk, en het kan uit zijn met de vanzelfsprekendheid waarmee we twee woorden per seconde produceren. Hersenletsel kan een gezonde taalgebruiker van de ene op de andere dag beroven van een deel van zijn taalvermogen en tot afasiepatiënt maken. Afasie: 30.000 Nederlanders lijden eraan. Roelien Bastiaanse, universitair docent aan de Groningse vakgroep Nederlands, werkte jarenlang als ‘klinisch linguïste’ met afasiepatiënten. Vorig jaar promoveerde ze op een onderzoek naar de taalstoornissen van vier afasiepatiënten. ● Van concept naar woord Om te begrijpen hoe hun taalvermogen beschadigd is, is het nodig om te weten hoe ongeschonden hersenen taal verwerken. Voordat een gedachte uitgesproken wordt, gebeurt er in grote lijnen het volgende. Iemand wil bijvoorbeeld de gedachte de man kust de vrouw uiten. Eerst moeten dan de juiste concepten worden gekozen (KUSSEN, MAN, VROUW), en de relatie daartussen: de man kust de vrouw, en niet omgekeerd. Woorden komen er nog niet aan te pas. Na de betekenis komt de syntaxis aan de beurt. Er wordt een ‘syntactisch frame’ gegenereerd - het skelet van een zin, nog niet bekleed met het vlees van woorden - waarin ‘de man’ op de plaats van het onderwerp staat en ‘de vrouw’ op de plaats van het lijdend voorwerp. In dit stadium worden ook de werkwoordsuitgangen aangegeven (kussen wordt kust). Pas dán worden de juiste woordvormen ingevuld en tot slot worden de instructies voor uitspraak en intonatie toegevoegd. Nu worden de spraakspieren in werking gesteld en kan de zin worden uitgesproken. Dat dit zo in zijn werk gaat, weten taalkundigen onder andere door onderzoek bij afasiepatiënten. Alle onderdelen van dit prachtige mechaniek kunnen namelijk onafhankelijk van elkaar gestoord raken. ● Telegramstijl Zo kan Bastiaanses eerste patiënt moeilijk zinnen maken: haar syntactische vermogen is ontregeld. Op de vraag: ‘Hoe ziet je nieuwe huis er uit?’, antwoordt ze: nieuwbouw / premie A / mooi huis oh meid / ja mooi huis / prachtig van buiten / ramen / hartstikke mooi huis / kamer (...) negen meter / alle drempels weg / oh lekker. Dit is de zogenoemde telegramstijl: de patiënt laat veel werkwoorden weg, maar ook andere zinsdelen en verbuigingsuitgangen. Dezelfde stoornis speelt haar ook parten als ze iets voorleest. Toen haar gevraagd werd (1) voor te lezen, was (2) het resultaat. 1‘Breng ze dan mee’, zei ze, achter zijn rug, ‘dan repareer ik ze wel, als je vrouw daar geen lust in heeft.’ Hij ging in de leren fauteuil bij 't raam zitten (...) 2‘Breng ze breng ze dan mee’, zei de nee zei ze achter zijn rug, ‘dan re repareer repareer ik ze wel, dan nee als jouw vrouw er geen lust lust hè in lust lust in heeft.’ Zij nee zij hij ging ging hij ging in in de leren fauteuil bij een raam zitten (...) ‘Inhoudswoorden’ als fauteuil leest ze moeiteloos voor, terwijl ze struikelt over ze en als, de kleine woordjes die hun betekenis ontlenen aan het zinsverband. Door haar syntactische stoornis hebben deze woordjes nauwelijks betekenis meer voor haar. ● De man rookt een auto De tweede patiënt, een 46-jarige man, kan wel zinnen bouwen, maar slaagt er vaak niet in de juiste woorden te vinden. Hij zegt alcohol in plaats van aanval, gewonnen in plaats van begonnen en gebruikt niet-bestaande woorden als ergentesse en leesboulevard. Toch vindt hij bij het benoemen van plaatjes ook weinig gebruikte woorden als neushoorn en passer met gemak. Maar een test waarbij hij in één zin een plaatje moet beschrijven, brengt hem in moeilijkheden. In plaats van de kat zit onder de stoel en de man loopt de trap op, zegt hij: ‘De koe onder de kast’ en ‘De man rookt een auto.’ Het produceren van syntactische frames kost blijkbaar zoveel inspanning dat er geen ‘energie’ overblijft om ook nog de juiste woorden te vinden. De derde patiënt heeft een semantische stoornis, maar alleen bij de verwerking van diernamen. Een plaatje van een zandloper voorziet hij van de juiste naam, maar het verschil tussen een koe en een zebra lijkt hij niet meer te kennen. Ook kan hij dieren niet meer in de juiste categorie onderbrengen. Overigens maakt hij de meeste fouten binnen subcategorieën. Zo noemt hij een zebra een koe, maar zal hij minder gauw een tijger een goudvis noemen. Dit betekent dat de kennis over dieren op een andere manier of op een andere plaats is opgeslagen in de hersenen dan die over vervoermiddelen of keukengerei. En binnen het vak met dieren zijn zoogdieren, vissen, vogels enzovoort blijkbaar weer in aparte hokjes opgeslagen. We hebben dus allemaal een encyclopedisch woordenboek in ons hoofd, maar het is niet alfabetisch geordend. Om de bovenstaande diagnoses te stellen, zo blijkt uit Bastiaanses proefschrift, is het niet voldoende om de spontane taal van de patiënt te analyseren. Alleen uitgebreid onderzoek met behulp van tests wijst uit welk deel van het taalvermogen precies beschadigd is. Roelien Bastiaanse: Studies in Aphasia. Groningen, 1993 (Groningen Dissertations in Linguistics). Het proefschrift is uitverkocht. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Jouw Taal Zin om te schrijven over taal? Stuur je bijdrage (max. 150 woorden) naar: redactie Jouw Taal, Laan van Meerdervoort 14A, 2517 AK Den Haag. Geplaatste inzendingen worden beloond met een boekebon. Euhhh... een spreekbeurt Een enkeling vindt het een uitdaging, maar voor de meesten is het een reden voor hoge bloeddruk, slapeloze nachten en zeer veel stress: de spreekbeurt. Het lijkt allemaal zo simpel. Je kiest een onderwerp en gaat op zoek naar informatie. Je vindt wat boeken, leest die door en maakt aantekeningen. Tot zover geen problemen. Thuis oefen je je verhaaltje tientallen keren: eerst voor de spiegel, dan voor je familie, die de tekst na een poosje ook kan dromen. Je bent niet ontevreden en denkt dat het allemaal wel zal meevallen. Maar dan... Daar sta je, voor de klas. Vierentwintig paar ogen kijken je verveeld aan. Het papiertje trilt in je handen. Je lijkt niet veel verder te komen dan een stamelend ‘Euhhh...’ Wat kun je op zo'n moment het best doen? Een paar tips: •Probeer je zenuwen om te zetten in een soort opgewondenheid: zie het als een uitdaging. •Neem even de tijd voordat je met spreken begint. Kijk eerst eens even de klas rond. Bedenk bijvoorbeeld: ‘Ik heb het goed voorbereid. Mij kan dus niets gebeuren. Ik kan straks lekker tevreden op mijn stoel gaan zitten, jullie moeten nog!’ Maak van die tijd gebruik om je ademhaling tot rust te brengen. •Ga stevig staan: op twee benen dus. •Schrijf enkele kernwoorden of -zinnen op een blaadje en hou dat bij je. (Leg het op tafel, als je handen beven!) Als je opeens even de draad kwijt bent, zet zo'n spiekbriefje je zo weer op het juiste spoor. •Bedenk dat de meeste klasgenoten een spreekbeurt ook moeilijk vinden. Zij hebben eerder medelijden met je dan dat ze je zullen uitlachen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En mocht er helemaal niets helpen, dan kun je altijd nog denken aan een faalangstcursus of een cursus ‘spreken in het openbaar’. Uit eigen ervaring weet ik dat dat helpt! Pauline Hamburger (15 jaar) - Pijnacker Kalkaanslag reinigen? Het valt me op dat in de reclame vaak domme fouten worden gemaakt: soms wordt het tegendeel gezegd van wat er bedoeld wordt, bijvoorbeeld in het spotje voor Viakal Kalkreiniger. Dit produkt is bedoeld om kalkaanslag te verwijderen. Maar de naam suggereert dat je de kalkaanslag ermee schoonmaakt (vergelijk: sanitairreiniger). En zou de huisvrouw of huisman echt op de microkracht van Jif Allesreiniger zitten te wachten? Nog een leuke: de spot van Wajang-magarine. Hierin hoor je Henny Huisman zeggen: ‘Hallo, ik ben Henny Huisman en ik play-back een kettingzaag. Per dag verdwijnen zó honderdduizend bomen.’ Dan kan hij maar beter zijn mond houden. Toch hoop ik dat er nog veel van dit soort rare uitspraken gedaan worden. Het maakt het kijken en luisteren naar reclame een stuk leuker. Tamara Veldman (15 jaar) - Groningen Geheimtal Gog-ror-o-e-tot-joj-e-sos! Hallo allemaal! In Jouw Taal in het januarinummer stond een oproep over geheimtaal. Daar wil ik even op reageren. Vorig jaar (in groep 8) spraken twee vriendinnen en ik regelmatig geheimtaal. Dat was altijd erg lachen, want iedereen probeerde het te begrijpen, maar dat lukte niemand. Ze waren steeds aan het raden. Voor alle zekerheid praatten we soms zomaar iets wat wel een beetje op onze geheimtaal leek. Zo gaat onze geheimtaal: je moet achter elke medeklinker een o zetten, en nog een keer dezelfde medeklinker. Je kan het best alle letters apart spellen, dan is het iets duidelijker. ‘Ik word niet goed van hem’ wordt dan ‘i-kok wow-o-ror-dod non-i-e-tot gog-o-e-dod vov-a-non hoh-e-mom’. Gog-ror-o-e-tot-joj-e-sos! Hilde Veldhuis (12 jaar) - Boekelo Gokki-2-hokki Mijn vader en ik spraken vroeger vaak in een geheimtaal, die hij soms ook op zijn werk gebruikte. Na iedere medeklinker plaatsten we okki en iedere klinker kreeg een nummer (a = 1, e = 2, enz.). ‘Geheimtaal’ werd dan: Gokki-2-hokki-2-3-mokki-tokki-1-1-lokki. Het lijkt moeilijker dan het is. Als je vaak genoeg oefent, lukt het op den duur wel om het snel te spreken of, nog moeilijker, makkelijk te verstaan! Guido van der Wedden (16 jaar) - Wassenaar Nadier dadie hadiet In mijn jongensjaren (ongeveer een halve eeuw geleden) onderhield ik met mijn vriendjes een geheimtaal. Daarbij werden de klinkers (ook de tweeklanken) vervangen door de lettercombinatie adie. Een mededeling als ‘Ik ga vanavond om halfacht naar de hut’ wordt dan: ‘Adiek gadie vadienadievadiend adiem hadielfadiecht nadier dadie hadiet’. Na enige oefening is dit een zeer bruikbare geheimtaal. W. Brenda - Voorthuizen {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Van woord tot woord Marlies Philippa Graffiti Het aanbrengen van graffiti is niet iets nieuws. Ook in de Romeinse tijd en in de vroege middeleeuwen gebeurde het volop, al waren er toen nog geen viltstiften en spuitbussen. ● Donarshamers {== afbeelding Runeninscriptie uit Sigtuna, waarop Friezen worden vermeld: ==} {>>afbeelding<<} In de middeleeuwen deden de vikingen het, op Arabische munten. De Noorse runoloog James Knirk vertelde erover op het internationale runensymposium dat van 26 tot 29 januari in het Fries museum in Leeuwarden werd gehouden. Het zijn zilveren dirhams en dinars die uit de oostelijke kalifaten en vooral uit het huidige Irak afkomstig zijn. Er staan jaartallen en waarden op en godsdienstige spreuken - zoals ‘Er is geen God buiten Allah’ en ‘Allah is groot en Mohammed is zijn profeet’ - in het Koefische lettertype. Dit Arabische kalligrafische schrift werd algemeen op munten gebruikt. Daarvan namen de vikingen er een behoorlijk aantal uit het Midden-Oosten via Rusland mee naar Scandinavië. In 1955 waren er in Zweden (vooral op het eiland Gotland) zo'n 80.000 bekend, in Denemarken 4.000, in Finland 1.550, in Noorwegen 400 en in Rusland 30 à 40.000. Later heeft men er nog heel wat meer gevonden, maar de verhoudingen bleven gelijk. Ze dateren uit de periode 750 tot 1100, maar de meeste stammen uit de 9de en 10de eeuw. Op sommige van de munten zijn graffiti ingekrast, meestal van religieuze aard: donarshamers of kruisen. Dat maakt duidelijk dat juist in deze periode de overgang van heidendom naar christendom plaatsvond. Bovendien bevatten enkele munten runetekens. Runen vormen een oud Germaans alfabet dat vooral in de Scandinavische landen in zwang was, maar ook in Duitsland, Engeland en Friesland werd gebruikt. Zo is er de befaamde Friese skanomodu-munt (‘Schoonmoed’?), die zich in het British Museum in Londen bevindt. ● Godenbezwering Runengraffiti op munten waren er niet zoveel. Tot 1985 kende men er ongeveer dertig, verdeeld over de noordse landen en Rusland. Daarvan hadden er zo'n vijftien alleen maar losse tekens en de vijftien andere vaak onduidbare woorden. Eenmaal kwam gud (God) en eenmaal tor (Donar) voor. In 1985 meende een groepje Zweedse onderzoekers een spectaculaire ontdekking te doen. Zij onderscheidden runen op ongeveer 1300 munten. 1260 zouden de woorden gud of tor bevatten. James Knirk heeft er twintig van aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Op de meeste stonden alleen wat vage krasjes. Op eentje was een woord te onderscheiden en op eentje een teken dat niet eens een runeteken hoefde te zijn. {== afbeelding Bladzijde uit het runenhandschrift van een Ouddeense Mariaklacht: ==} {>>afbeelding<<} Blijft de vraag waarom Donar en God als symbool of als naam ingekrast werden. Dat moet erop duiden dat de vikingen op de hoogte waren van de godsdienstige spreuken op de munten. De graffiti vormen duidelijk een reactie: de god van de vikingen moest in de plaats komen van de ‘heidense’. Wellicht ging het om een bezwering. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Romeins voorbeeld Tijdens het symposium was er een tweede maal sprake van graffiti, nu niet van tekeningen en runen, maar van ‘Latijnse’ letters. Dit naar aanleiding van de steeds weer herhaalde discussie over de oorsprong van de runen. Deze moeten uit een ander alfabet zijn voortgekomen, het Griekse, het Etruskische of het Romeinse/Latijnse. Professor Elmer Antonsen uit Illinois (USA) meende goede argumenten tegen de Romeinse theorie te hebben. Aad Quak daarentegen, een van de weinige Nederlandse runologen, verdedigde deze theorie met behulp van graffiti uit de eerste eeuw na Christus. Terwijl sommige runetekens heel duidelijke overeenkomsten met Latijnse letters vertonen, zijn er ook enkele die erg sterk afwijken van een eventueel Latijns voorbeeld. Quak denkt dat we niet moeten uitgaan van de officiële Latijnse hoofdletters, maar van het Latijnse cursiefschrift zoals dat door soldaten en handelaren in het grensgebied met de Germanen werd gebruikt. Hij onderzocht graffiti uit Zwammerdam, Valkenburg (Zuid-Holland), Nijmegen, Hees bij Nijmegen en uit Trier. Daarbij ontdekte hij dat er letters voorkomen die soms sterk op runen lijken. Hij concludeert dan ook dat de Latijnse theorie de minst onwaarschijnlijke is. De Germanen zouden in hun contacten met Romeinen het Latijnse alfabet hebben leren kennen en het in iets gewijzigde vorm hebben overgenomen. Misschien hebben Germaanse soldaten in de Romeinse legers een rol gespeeld bij het bekendmaken van het Latijnse schrift in het Germaanse stamgebied. Gezien de oudste runeninscripties zijn Denemarken en de naburige streken van Noorwegen en Zweden het oorsprongsgebied van de runen. Het is zeker geen toeval dat de vondsten uit die laatste twee landen uit de kuststreken stammen. Kiliaanlezing Op 20 april om 20.15 uur houdt de Kiliaanstichting, die verantwoordelijk is voor de samenstelling van het nog te verschijnen nieuwe grote etymologische woordenboek (dit jaar de eerste aflevering), haar jaarlijkse Kiliaanlezing voor een breed publiek. Deze lezing zal plaatsvinden in het P.C.-Hoofthuis in Amsterdam: Spuistraat 134 (zaal 411), te bereiken met tram 1, 2, 5, 11, 13 en 17 vanaf het Centraal Station, halte Dam. Spreekster is de dialectologe Magda Devos uit Gent. De titel van haar lezing is: ‘De regionale woordenboeken van het zuidelijke Nederlands: een stand van zaken en een blik vooruit’. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. ● Spellingwedstrijd Op 25 april vindt voor de tweede maal de Nationale Spellingwedstrijd plaats, een initiatief van de Tros in samenwerking met het Genootschap Onze Taal. Enkele honderden deelnemende scholen zullen de winnaar van hun voorronde afvaardigen naar de finaledag in Baarn. Van deze groep komen de 25 beste spellers in de mondelinge finale. De Tros zal 's avonds op 25 april uitgebreid verslag doen van deze spellingwedstrijd. ● Junior Van Dale Kinderen in de leeftijd van zes tot tien jaar hebben vanaf deze maand hun eigen woordenboek Nederlands. In de Junior Van Dale worden voor deze leeftijdsgroep zo'n 8000 woorden in eenvoudig Nederlands uitgelegd. De trefwoorden en het niveau waarop ze behandeld worden, sluiten aan bij de lees- en leefwereld van de kinderen. Zo'n 500 van de trefwoorden zijn van afbeeldingen voorzien. Bij alle behandelde woorden wordt uitspraakinformatie gegeven. De Junior Van Dale, onder hoofdredactie van drs. Marja Verburg en drs. Monique Huijgen, is uitgegeven door Van Dale Lexicografie in samenwerking met uitgeverij Educatief Partners Nederland. Het boek kost f 37,50 (gebonden versie) of f 30,00 (integraalband). ISBN resp. 90 6648 051 3 en 90 6648 052 1 ● Spreken in het openbaar In Het woord is nu aan u! geven Lex Eckhardt en Theo IJzermans aanwijzingen voor het spreken in het openbaar. Zij gaan ervan uit dat sprekers eerst hun persoonlijke stijl moeten ontdekken en die daarna verder moeten ontwikkelen. Voor die ontwikkeling is het van groot belang de spanning te leren beheersen die openbaar spreken met zich meebrengt. Het boek bevat behalve theorie en spreekadviezen een grote hoeveelheid opdrachten en oefeningen. Het woord is nu aan u! wordt uitgegeven door Schouten & Nelissen en kost f 34,50. ISBN 90 70512 21 1 ● Woorden in soorten Marnix en Marjan van Lichtenvoorde schreven drie boekjes over woorden. In Nieuwe woorden geven zij de betekenis van zo'n 1000 woorden die de laatste decennia aan de Nederlandse taal zijn toegevoegd, bijvoorbeeld eddy (iemand die zich een houding geeft) en frigo (koelkast). In Vreemde woorden behandelen ze woorden die aan andere talen zijn ontleend en ‘eigenlijk niet in het Nederlandse taalgebruik thuishoren’, zoals assertief, bilateraal, hardware en proliferatie. In Scheldwoorden verklaren ze ruim 1100 termen en uitdrukkingen die bedoeld zijn om te krenken en te beledigen, waaronder labberlot (losbandig type), kakkerlak (smeerlap) en kippeneuker (pietlut). De boekjes zijn verschenen bij Uitgeverij Helmond en kosten f 12,90 per stuk. ISBN Nieuwe Woorden 90 6761 088 7 ISBN Vreemde Woorden 90 6761 087 9 ISBN Scheldwoorden 90 6761 086 0 ● Vergeetwoordenboek In het laatste nummer van Onze Taal van 1992 werd in deze rubriek het Vergeetwoordenboek aangekondigd. In dit boek behandelen literaire auteurs woorden waarvan de betekenis in vergetelheid is geraakt. In maart is van het boek (dat oorspronkelijk verscheen als aflevering 58 van het tijdschrift Raster) een uitgebreide en herziene versie verschenen, waarin veel nieuwe vergeetwoorden, zoals borsthoning, lijfje en gij, worden besproken. Vergeetwoordenboek, onder redactie van Cyrille Offermans, Nicolaas Matsier, Kees Nieuwenhuijzen, Willem van Toorn en Jacq Vogelaar, is verschenen bij De Bezige Bij en kost ca. f 40,-. ISBN 90 234 3306 8 ● Zegswijzen verklaard ‘Joost mag het weten’, ‘zwaar op de hand zijn’, ‘het onderspit delven’ en tal van andere uitdrukkingen zijn overbekend en worden haast dagelijks gebruikt, zonder dat we ons afvragen wat hun oorsprong is. In Geen flauwekul beschrijft Hans Kreuzen de herkomst en de betekenis van enkele honderden van dergelijke uitdrukkingen en gezegden. Het boekje is pretentieloos: de verklaringen zijn niet erg diepgaand en soms quasi-grappig. Bronnen worden niet vermeld. Geen flauwekul. Etymologie van uitdrukkingen en gezegden is verschenen bij Uitgeverij Elmar en kost f 14,50. ISBN 90 389 01 305 ● Wetenschap van de taal Taal is alledaags maar tegelijkertijd onbekend. Met ongeveer deze gedachte als beginpunt begon de psycholoog George A. Miller zijn levenslange studie naar communicatie en schreef hij De wetenschap van het woord. In dit boek geeft hij een uitgebreid overzicht van het onderzoek naar taal. Daarin onderscheidt hij drie soorten: het woord als uiting, als begrip, en als onderdeel van een syntactische eenheid. Door deze aspecten voorop te stellen, komt Miller toe aan de behandeling van zowel psycholinguïstische als puur taalkundige inzichten. Daarnaast behandelt hij belangrijke historische en biografische feiten. De wetenschap van het woord: de hersenen als zetel van de taal is verschenen bij Natuur & Techniek en kost f 74,50. Het boek is uit het Amerikaans vertaald door prof. Pieter A.M. Seuren. ISBN 90 73 035 15 5 ● Nederlands als wetenschapstaal De afdeling Letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) houdt op maandagmiddag 9 mei een themabijeenkomst over ‘Het Nederlands als wetenschapstaal’ in het gebouw van de Akademie, Kloveniersburgwal 29, Amsterdam. Voor inlichtingen en aanmelding: mevrouw C.E. Zwager, 020-5510746. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Serveertip: Deze ragoût is heerlijk in een pasteibakje. Serveer de ragoût ook eens op een sneetje geroosterd brood of als rijst bij de hoofdmaaltijd. Wikkel Unox-kipperagoût Leuk appartement met prachtig uitzicht over weilanden en centrale verwarming (blokverwarming). Edese Post Reker vond het net als Van Hanegem onvoorstelbaar wat de boomlange doelman presteerde tegen zijn aanvallers. Mohamed Sylla, Ernie Stewart en Hans van Arum mochten hem vanuit alle hoeken en standen belagen, kregen drie keer zelfs een vrije doortocht, maar stuitten alle keren op de armen, benen en andere ledematen van De-Goey. Leidsch Dagblad Een 22-jarige man liep tegen de lamp toen hij bij fouillering een spuitbus met traangas in zijn gezicht bleek te hebben. De Groninger Gezinsbode De nieuwe burgemeester van Bergen op Zoom is een vrouw; de eerste in de stad! Bergs Nieuws Tienduizend asielzoekers in wisselwoning Rotterdams Dagblad DE ZEER POPULAIRE KONING ALBERT I VERONGELUKTE ENKELE MAANDEN VOOR ZIJN GEBOORTE BIJ HET BEKLIMMEN VAN EEN ROTS LANGS DE MAAS Limburgs Dagblad ■ ONGEDIERTE BESTRIJDING Erv. gedipl. OPPAS heeft bij haar thuis in Voorburg op ma., di. + do. nog plaats voor uw kind. Tel. Voorburgse Courant Filet de boeuf aux morilles filet van biefstuk van de baas met morillesaus. Een surprise...! De Bossche Omroep op Zondag De begrafenisondernemingen dringen erop aan dat de mensen zich laten cremeren, heb ik wel eens gelezen. Maar heel veel hebben er achteraf spijt van. Bisdomblad {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana • in dit nummer o.a. SPELLING IN DE POLITIEKE PRULLENMAND Terugblik op het recente spellingdebat SMOKING, LADYSHAVE EN HOMETRAINER De achtergrond van nep-ontleningen ONZE-TAALPRIJS VOOR STEPHAN SANDERS DE TEKSTSCHRIJVER ALS AMBASSADEUR VAN DE LEZER Over het vak en de verleidingsmiddelen NIPO WEL, ABN-AMRO NIET Welke eigennamen komen in het woordenboek? DRIE NIEUWE BOEKEN OVER TAALVERZORGING Voegen ze nog iets toe aan het vertrouwde rijtje in uw boekenkast? maandblad van het genootschap onze taal 5 63ste jaargang • mei 1994 {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’. Het maandblad Onze Taal (oplage 40.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De Nederlandse Taalunie steunt het genootschap financieel bij zijn activiteiten. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema mevr. mr. M.A. Rümke prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Jacques Klöters, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Koningsstraat 192, B 1000 Brussel. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/322.2231523 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor taalkundig onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 5 mei 1994 99 Nicoline van der Sijs Pseudo-ontleningen Smoking, ladyshave, hometrainer: ze lijken uitheems maar ze zijn het niet. Over het ontstaan van nepleenwoorden 106 Onze-Taalprijs De eerste Onze-Taalprijs is voor Stephan Sanders: ‘Schrijven is voor mij wraak nemen op de tegenwoordige tijd’ 108 Peter Burger De spellingverandering die niet doorging Spellingcommissies zien al dertig jaar lang hun voorstellen in de politieke prullenmand verdwijnen. Ook deze keer. Wat drijft taalkundigen tot dit ondankbare werk? 114 Jaap de Jong De tekstschrijver als ambassadeur van de lezer Sinds 1983 bestaat er een vereniging voor tekstschrijvers: TekstNet. Wat is een tekstschrijver? Een gesprek met de voorzitter van TekstNet, Felix van de Laar 116 Erik van der Spek Het Nederlands is bijna af In 1993 kwamen er maar liefst drie nieuwe standaardwerken over taalverzorging op de markt. Wat voegen ze toe aan vertrouwde werken als de Schrijfwijzer of het Stijlboek? • EN VERDER 103 Ander woord voor... airbag 121 Niet te klagen 121 Jaarvergadering over 1993 VASTE RUBRIEKEN 101 Reacties: welke die; Nederlands in Vlaanderen; bromfiets; onuitsprekelijk; het vak van vertaler; verschillende o's; Utermöhlen 104 Afkokers: confessioneel; fundamentalisme; patat-; congruentie: vorm versus betekenis; 105 Vraag en antwoord: haakjes en streepjes; tal-ziekte; hetzelfde/dezelfde; Maurice' fiets 111 Van kaartenbak tot Koenen [4]: institutionele termen 112 Het proefschrift van... Leonie Cornips 113 Gedicht voor Onze Taal: Taal 119 Jouw Taal: Leve onze taal!; Oostelo; uittrekselboeken; zoek de fout 120 Van woord tot woord: Franse (?) versnaperingen 122 InZicht: over nieuwe boeken en congressen 124 Ruggespraak {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Pseudo-ontleningen Nicoline van der Sijs - redacteur en lexicograaf, Utrecht Een pseudo- of quasi-ontlening lijkt een leenwoord, maar is dat in werkelijkheid niet. Het woord komt in díe vorm met díe betekenis niet voor in de taal waaraan het ontleend lijkt te zijn (de brontaal). Smoking is een algemeen bekend voorbeeld. In het Engels is dit woord onbekend in onze betekenis. Hoe algemeen zijn pseudo-ontleningen, en hoe groot is de invloed van het Engels hierbij? Pseudo-ontlening is een begrip uit de etymologie. Om erachter te komen of een woord een ontlening of een pseudo-ontlening is, moet men nagaan of het woord voorkomt in zowel de ontlenende taal als de brontaal, en zo ja, of de oudste betekenis in de ontlenende taal bestaan heeft in de brontaal. ● Wijze van ontstaan Het begrip pseudo-ontlening moet niet worden verward met valse vriend: valse vriend is geen etymologische term, maar een begrip dat gebruikt wordt voor woorden uit twee talen die qua vorm verraderlijk veel op elkaar lijken maar een verschillende betekenis hebben. Het kan hierbij gaan om pseudo-ontleningen, maar meestal betreft het woorden die lang geleden door een taal aan een andere ontleend zijn, en vervolgens in beide talen een verschillende betekenisontwikkeling hebben doorgemaakt, zoals horloge (in het Nederlands ‘polshorloge’, in het Frans ‘klok’) en milieu (in het Nederlands ‘biologische omgeving’, in het Frans ‘onderwereld’). Ik heb pseudo-ontleningen verzameld en ingedeeld in een aantal categorieën die gebaseerd zijn op de wijze van hun ontstaan.* Ik beperk me tot pseudo-ontleningen uit de moderne talen, en zal dus geen aandacht schenken aan woorden die zijn gevormd uit Griekse of Latijnse elementen. Evenmin schenk ik aandacht aan gevallen als liften, waaraan niet, zoals wel gedacht wordt, een Engels to lift ten grondslag ligt, maar dat een (Nederlandse) afleiding is van het Engelse zelfstandig naamwoord lift ‘gratis meerijden’. Het gaat hier om een normale afleiding van een (ingeburgerd) leenwoord. In de meeste gevallen ontstaan pseudo-ontleningen door gebrek aan kennis van de brontaal. Dit blijkt uit het feit dat de gebruiker een pseudo-ontlening meestal beschouwt als een echte ontlening (zo noemt Koenen hometrainer Engels). Soms worden pseudo-ontleningen bewust bedacht; meestal gaat het dan om reclametaal of modieuze termen, bijvoorbeeld ladyshave, restaurette. De bedenkers veronderstellen dat dergelijke woorden door hun buitenlandse uiterlijk een hogere status krijgen. ● Nieuwe vorm De eerste categorie pseudo-ontleningen die we kunnen onderscheiden, is die van woorden waarvan de vorm ontleend lijkt te zijn aan een andere taal, terwijl die vorm in deze andere taal niet voorkomt. Het gaat altijd om samenstellingen of afleidingen. Samenstellingen Pseudo-Engels zijn: autocross (Engels stock-car race); autocoat (Engels carcoat), babybox (Engels playpen); speakerbox ‘geluidsbox’ (Engels speaker); city-bag (Engels hold-all); dumpshop (Engels army surplus store); hometrainer (Engels home exerciser); ribcord (Engels cord(uroy)); showcaravan (Engels demonstrationmodel); en ten slotte all-risk, ladyshave, showmaster, waarvoor geen Engelse equivalenten bestaan. Deze pseudo-ontleningen lijken te zijn ontstaan doordat in het Nederlands twee afzonderlijk ontleende Engelse woorden in een samenstelling aan elkaar gekoppeld zijn, wat een samenstelling opleverde die in het Engels niet voorkomt. Veel van de genoemde woorden zijn bewust gevormde reclamewoorden of modieuze termen. Pseudo-Frans zijn bel-etage (Frans premier étage) en aide ménage ‘hulp in de huishouding’ voor Frans femme de ménage. Dit zal wel een eufemistische benaming zijn, vergelijkbaar met interieurverzorgster. Afleidingen Net zoals een pseudo-ontlening gevormd kan worden door de samenstelling van twee ontleende woorden, kan dat ook gebeuren door de combinatie van een leenwoord met een geleend achtervoegsel. De pseudo-Franse woorden blamage, confectionair, coulance, roulatie, grimeur, kwestieus, modieus, podagreus, grossier, plafonnière, artillerist en chaperonne zijn gevormd uit de aan het Frans ontleende woorden blâmer, confection, coulant, roulation, grimer, question, mode, podagre (‘jicht’), gros, plafond/plafonnier, artillerie en chaperon met de aan het Frans ontleende achtervoegsels -age, -aire, -ance, -ation, -eur, -eux, -ier, -ière, -iste, -ne. De afleidingen als zodanig komen niet in het Frans voor. Ten slotte drie (ogenschijnlijke) voltooide deelwoorden: logé, introducé en maintenee. Logé komt in het Frans alleen voor als voltooid deelwoord van loger ‘logeren’: voor ons ‘logé’ gebruikt het Frans hôte. Introducé (Frans: invité) en maintenee (Frans: femme entretenue) lijken Franse voltooide deelwoorden, maar zijn dat niet: de voltooide deelwoorden van introduire en maintenir luiden introduit en maintenu. Introducé en maintenee zijn als pseudo-Franse woorden gevormd van de Nederlandse werkwoorden introduceren en mainteneren. Bovenstaande woorden lijken me vergissingen, geen {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} bewuste scheppingen. Wel bewuste, ‘chique’ scheppingen zijn de moderne woorden op -ette en -tiek (Frans -tique). Woorden op -ette die niet in het Frans voorkomen, zijn restaurette, bungalette. Dit zijn verkleinwoorden die waarschijnlijk zijn gevormd naar analogie van wél in het Frans voorkomende woorden als maisonnette en kitchenette. Het achtervoegsel -tiek is in het Nederlands ‘winkel’ gaan betekenen, ongetwijfeld naar analogie van boetiek. Hiervan is automatiek gevormd, dat geen Franse tegenhanger heeft: het Franse automatique betekent alleen ‘automatisch’. ● Vorm naar gelijkenis Een tweede categorie bevat woorden waarvan de vorm ontleend lijkt te zijn aan een andere taal, terwijl die vorm als zodanig in deze andere taal niet voorkomt, maar wel een erop lijkende vorm met dezelfde betekenis. Het lijkt erop dat deze pseudo-ontlening ontstaan is door verandering/verminking, vaak door geringe kennis van de brontaal. Soms kan in de ontlenende taal een kort woord volstaan: een pocket heet in het Engels pocketbook omdat in het Engels pocket ook al ‘zak’ betekent; in het Nederlands is pocket onderscheidend genoeg. Een vrij Pseudo-ontleningen als smoking, die in verschillende talen voorkomen, zijn alle gebaseerd op het Engels groot aantal pseudo-ontleningen bestaat uit woorden die een verkorting zijn van het woord in de brontaal. Verkortingen van Engelse woorden zijn: camping voor Engels camping site, detective voor detective story, pocket voor pocketbook, gin-tonic voor gin and tonic, panty voor panty hose, parking voor parking-lot; veranderde Engelse woorden zijn dancing voor Engels dance-hall, happy end voor happy ending, mixdrink voor mixed drink, stationcar voor Engels estate car, Amerikaans-Engels station wagon (wellicht een contaminatie), en misschien jack ‘jasje’ voor jacket. Veranderde Franse woorden: assuradeur voor Frans assureur; belletrie voor belles-lettres; modinette voor midinette (in het Nederlands ongetwijfeld beïnvloed door mode), secondant voor second. Verkorte Franse woorden: maillot voor Frans maillot de jambes, champignon voor champignon de Paris, patat(es) en frites/friet voor patates frites. Een veranderd Duits woord: unheimisch voor Duits unheimlich. ● Andere betekenis Een derde categorie omvat de woorden waarvan de vorm ontleend zou kunnen zijn aan een andere taal, maar deze vorm heeft in de andere taal een compleet andere betekenis. Bij deze pseudo-ontleningen is meestal niet uit te maken of de vorm geleend is en de toekenning van de betekenis in het Nederlands heeft plaatsgevonden, of dat ze in het Nederlands zijn gevormd naar het voorbeeld van de andere taal, zoals de woorden van de eerstgenoemde categorie. Woorden die in het Nederlands een compleet andere betekenis hebben dan in het Engels zijn: woord Nederlandse betekenis Engelse betekenis Engelse woord voor Nederlandse begrip box babybox doos, bergplaats playpen box luidspreker doos, bergplaats speaker jacket kroon omhulsel crown oldtimer oude auto veteraan veteran car pick-up platenspeler oppikken, toonopnemer record player slip(je) onderbroek onderrok pants/panties touringcar reisbus open vierzitter motor coach Bij een aantal van deze woorden (box, jacket) lijkt sprake te zijn van betekenisvernauwing in het Nederlands. Een aparte categorie vormen uit het Engels geleende woorden op -ing. In het Engels zijn dit oorspronkelijk tegenwoordige deelwoorden, vaak gebruikt voor werkwoordelijke zelfstandige naamwoorden; in het Nederlands zijn het zaaknamen. In het Engels betekent dancing ‘dansend, het dansen’, in het Nederlands ‘dansgelegenheid’; in het Engels betekent doping ‘drugs gebruikend, het gebruiken van drugs’, in het Nederlands meestal ‘drugs’ (bijvoorbeeld in doping gebruiken); het Nederlands gebruikt franchising waar het Engels franchise gebruikt. Soms worden in het Engels de woorden op -ing als eerste deel van een samenstelling gebruikt, waarbij het Nederlands verkort. Voorbeelden hiervan: camping voor Engels camping site, parking voor Engels parking-lot, smoking voor smoking-jacket. Woorden die in het Nederlands een compleet andere betekenis hebben dan in het Frans zijn: woord Nederlandse betekenis Franse betekenis Frans woord voor Nederlands begrip conducteur kaartjesknipper bestuurder contrôleur machinist bestuurder toneelmeester mécanicien maisonnette etagewoning huisje duplex perron treinplatform bordes quai tompouce gebakje paraplu millefeuille Ook hier is soms sprake van betekenisvernauwing in het Nederlands, bijvoorbeeld bij maisonnette. Een kleine groep bestaat uit eponiemen die in de brontaal alleen voorkomen als persoonsnaam, maar in de ontlenende taal een voorwerp aanduiden. Voorbeelden: woord Nederlandse betekenis betekenis in brontaal colbert jasje Frans staatsman molière soort schoen Franse schrijver richelieu(werk) soort borduurwerk Frans staatsman Overigens worden molières in het Frans richelieux genoemd! Een Engels voorbeeld is: manchester ‘katoenfluweel’, naar de plaatsnaam, zoals zoveel namen voor stoffen (in {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} het Engels wordt deze stof corduroy of velveteen genoemd). Een Duits voorbeeld: jaeger, naar de Duitse arts Jaeger (geen stofnaam in het Duits). ● Engels als lingua franca Sommige door Nederlanders gebruikte pseudo-ontleningen komen ook in andere talen voor. De opsomming die ik hieronder geef, is zeker niet volledig. In het Frans autocoat, camping, dancing, doping, franchising, hometrainer, parking, smoking en voorts een aantal woorden die niet in het Nederlands voorkomen: lifting ‘faceliften’, training ‘trainingspak’, footing ‘het wandelen als sport’, auto-stop ‘het liften’, autocar ‘touringcar, bus’, baby-foot ‘tafelvoetbal’. In het Spaans camping, doping, slip en het niet in het Nederlands bestaande footing ‘het joggen’, sleeping ‘slaapwagen’. In het Italiaans box ‘babybox’, doping, slip, smoking. In het Duits hometrainer, oldtimer, slip, smoking. In het Noors, Deens, Zweeds smoking, perron, in het Zweeds kamping, pocket, in het Deens het niet in het Nederlands voorkomende covercoat ‘beschermende jas’ en babylift ‘reiswieg’. In het Engels heb ik geen pseudo-ontleningen kunnen vinden. Deze pseudo-ontleningen kunnen op dezelfde manier in categorieën verdeeld worden als de Nederlandse pseudo-ontleningen. Opvallend is dat, op perron na, alle pseudo-ontleningen zijn gebaseerd op het Engels; dit heeft ongetwijfeld te maken met de status van het Engels: een soort lingua franca, die toch niet perfect wordt beheerst. Ook valt het grote aantal pseudo-ontleningen op -ing op. Het lijkt onwaarschijnlijk dat al deze talen een woord als smoking onafhankelijk van elkaar als pseudo-ontlening gevormd hebben, maar de etymologische woordenboeken van de verschillende talen verwijzen allemaal alleen naar het Engels. * Het materiaal stamt uit de moderne woordenboeken (Koenen, Van Dale); voorts is gebruik gemaakt van J. Posthumus, A description of a corpus of anglicisms, Anglistisch Instituut Groningen, 1986; ‘Ontlening en xenofobie’ van Q.I.M. Mok (Levende Talen nr. 449, 1990, blz. 130-133); en twee artikelen van Arthur Kooyman over ‘Namaak-buitenlands’ in Onze Taal van december 1989 en januari 1991. Overigens houd ik me aanbevolen voor aanmerkingen en toevoegingen. Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ Welke die [1] Drs. I. Suasso - oud-lerares Nederlands, Best In de februari/maart-aflevering van ‘Vraag & antwoord’ kwam ik de volgende voorbeeldzin tegen: Deze brieven zijn hetzelfde als die die ik gisteren van je ontving. Ik ben het met de Taaladviesdienst eens dat de opeenvolging van twee die's beter vervangen kan worden door die welke, en ook met de opmerking dat het tweede die (of welke) gewoon weggelaten kan worden. Toch klopt er iets niet, en dat ligt aan de voorbeeldzin zelf. Die zou mijns inziens moeten luiden: Deze brieven zijn gelijk aan die die ik gisteren van je ontving. En dan nog klinkt de zin stijf. In de praktijk zal de ene persoon tegen de andere zeggen: Deze brieven heb ik gisteren al van je gekregen. ■ Welke die [2] Drs. P.A. Meijer - Amsterdam Op blz. 34 van nummer 2/3 geeft de Taaladviesdienst een advies voor de keuze tussen welke en die. Als aanvulling daarop wil ik het volgende opmerken. Niet alleen in geval van het voorzetsel zonder geven we de voorkeur aan welke. De Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen (Fontein & Pescher-ter Meer, NCB 1985) geeft een lijst van voorzetsels in combinatie waarmee beter welke gebruikt wordt (§ 479): behalve, gedurende, jegens, krachtens, omstreeks, ondanks, niettegenstaande, sedert, sinds, rondom, tijdens, vanwege, volgens, wegens, zonder. Een oppervlakkige observatie leidt tot de conclusie dat dit ook juist de voorzetsels zijn die nooit in combinatie met een werkwoord een samengesteld werkwoord (zoals opbellen, doordraaien, enz.) kunnen vormen. ■ Nederlands in Vlaanderen J.H. Broers - Den Haag In het januarinummer van Onze Taal trof ik op blz. 12-14 een artikel aan onder de titel ‘In Vlaanderen Vlaams’, een interview met Charles Vanderhaegen over zijn opvattingen op taalgebied. Met zijn opvattingen ben ik het gedeeltelijk oneens. De heer Vanderhaegen heeft volkomen gelijk wanneer hij stelt dat er in grote delen van Vlaanderen anders wordt gesproken dan in Nederland. Hij leidt daaruit echter af dat men in Vlaanderen een andere ‘taal’ spreekt, en dat men dus een duidelijk onderscheid zou moeten maken tussen twee talen, Vlaams en (Noord-)Nederlands. In het artikel wordt de vraag gesteld ‘Welk Nederlands?’, en ik zou dit nu willen voortzetten met de vraag ‘Welk Vlaams?’. ‘Het Vlaams’ valt uiteen in diverse ‘talen’, want in Hasselt spreekt men nu eenmaal anders dan in Kortrijk. Wat zouden de nor- {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} men voor zo'n Vlaamse taal moeten zijn? Waarschijnlijk zou het een soort van gemiddelde van de variëteiten moeten zijn, dus een taal die niemand spreekt... In Nederland wordt evenmin overal dezelfde taal gesproken. Enige tijd geleden was ik met vakantie in het zuiden van Limburg; de eigenaar van het hotel praatte met het personeel en met enkele dorpsgenoten: ik heb van die gesprekken niets verstaan, zelfs niet begrepen waarover men sprak. Zou het daarom verantwoord zijn van verschillende talen te spreken? Welnee! In elk taalgebied is sprake van verschillende dialecten (of talen). Het Frans wordt in de diverse streken van Frankrijk verschillend uitgesproken (vaak nauwelijks voor een andere Fransman verstaanbaar), en in de Franssprekende delen van België en Zwitserland worden uitdrukkingen gebruikt die men elders niet begrijpt of zelfs fout acht. Toch is er in die landen een standaardtaal. Waarom zouden er in Nederland en Vlaanderen opeens verschillende regels moeten gelden? Laten we blij zijn dat we van de vroegere, van plaats tot plaats verschillende talen af zijn! Dat zowel in Nederland als in Vlaanderen het Nederlands als algemene taal geldt, is een goede zaak, ook al wordt dat Nederlands nergens zuiver gesproken. Doen wij dit niet, dan valt onze taal uiteen in een grote reeks van talen en taaltjes, elk gesproken door een betrekkelijk klein aantal mensen, en vaak nauwelijks voor elkaar verstaanbaar. Bij zo'n verscheidenheid aan Nederlandse talen wordt het vanzelfsprekend belangrijk, en min of meer logisch, een vreemde taal (het Engels?) als algemene voertaal (lingua franca) te gaan gebruiken. De verschillende ‘talen’ die de heer Vanderhaegen voorstaat, verworden dan tot een folkloristisch gebruik. ■ De eerste bromfiets Bas Roodnat - Tricht In het artikel ‘Taal en merk - merk en taal’ van prof. mr. Ch. Gielen (nummer 2/3) wordt de fabrikant van de Solex opgevoerd als bedenker van het woord bromfiets. Ik meen een andere bron voor dit aardige, beeldende woord te kunnen aanwijzen, namelijk wijlen Gerton van Wageningen, in de jaren vijftig redacteur van dagblad Het Parool in Amsterdam. Ik werkte in die jaren ook bij Het Parool, als collega van Van Wageningen. De lichtgemotoriseerde fiets kwam op de markt met de Solex als koploper. In de pers verschenen artikelen met onder meer als onderwerp de juridische status van het rijwiel met hulpmotor, waarvan bijvoorbeeld niet vaststond of het op de rijweg thuishoorde of ook tot de fietspaden toegelaten mocht of moest worden. De berichten hierover moesten uiteraard gekopt worden, voorzien van een opschrift. Welnu, voor een krantekop was de aanduiding rijwiel met hulpmotor te lang, te onhandig en vooral ook te saai. Gerton van Wageningen, die behalve journalist een in zijn tijd succesvol tekstdichter was en ook anderszins druk was met taal, heeft toen zeer bewust het woord bromfiets bedacht. Ik herinner me de gesprekken die daarover op de redactie werden gevoerd nog heel goed. Het woord Solex, hoe kort en geschikt voor koppen ook, mocht niet worden gebruikt, omdat er dan gratis reclame voor zou worden gemaakt. Ik vind dat Gerton van Wageningen er postuum recht op heeft als taalverrijker te worden gewaardeerd. ■ Onuitsprekelijk Ad Foolen - taalkundige, Nijmegen In Onze Taal van februari/maart wordt verslag gedaan van het congres over namen. In het verslag over de afsluitende forumdiscussie lees ik: ‘Iemand meldde dat een vriend Flip Paard heet. Zo'n naam is onuitsprekelijk’ (blz. 63). Of het nu voorzitter Dolman was die deze naam onuitsprekelijk vond, de vraagsteller of wellicht de verslaggever wordt niet duidelijk. In ieder geval is duidelijk dat hij of zij onuitspreekbaar bedoeld heeft. Van werkwoorden kun je bijvoeglijke naamwoorden maken door -lijk of -baar achter de stam te zetten, en ook kun je er nog on- aan het begin aan toevoegen: verkiezen, (on)verkiesbaar, (on)verkieslijk. De betekenis van deze afleidingen ligt vaak dicht bij elkaar (is er verschil tussen onvermijdelijk en onvermijdbaar?) maar even zo vaak verschillen ze subtiel in betekenis. Naar mijn indruk heeft daarbij de afleiding met -baar steeds de letterlijke betekenis ‘(niet) ge-X-d kunnende worden’, terwijl de afleiding met -lijk vaak een abstractere, evaluatieve of expressieve betekenis heeft; vergelijk onder andere onvergelijkbaar-onvergelijkelijk, onvergeetbaar-onvergetelijk. Gevoelens kunnen onuitsprekelijk zijn (een onuitsprekelijke afkeer van iets hebben), namen kunnen daarentegen alleen onuitspreekbaar zijn. ■ Het vak van vertaler Antoinette Broek - vertaalwetenschapper, juridisch vertaler en gerechtstolk, Den Haag In het artikel ‘Vertalers zijn wisselaars aan de grens tussen twee talen’ (nummer 12 1993) laat Peter Burger de heer Verstegen aan het woord over de taak van de vertaler en de ‘pretenties’ van de vertaalwetenschap. Ik voel me gedwongen te reageren, en wel in het voordeel van de vertaalwetenschap. De vertaalwetenschap heeft objectieve criteria ontwikkeld voor de beoordeling en de (broodnodige) verbetering van de kwaliteit van vertalingen. Volgens Verstegen is het verwarrend en onwaar als je zegt dat je pulque (een Zuid-amerikaans drankje) best met jenever kunt vertalen. Hierdoor zou de indruk kunnen ontstaan dat het de vertaalwetenschap om het aanleren van trucjes te doen is. Maar zij beoogt precies het tegenovergestelde door aan te tonen wanneer en waarom die vertaling mogelijk is. Zo is het in een sfeertekening goed mogelijk om pulque te vertalen met borreltje, zodat ook de Nederlandse lezer het woord in verband zal brengen met gezelligheid. In een informatieve tekst daarentegen is een verklarende vertaling als pulque, een soort jenever op zijn plaats. Verstegen kraakt even later Vertaling en Origineel af, het proefschrift van Van Leuven-Zwart. Zij zou problemen hebben beschreven die heel gemakkelijk tot grammaticaal probleem gereduceerd zouden kunnen worden. De verdienste van Van Leuvens proefschrift bestaat nu juist daarin dat zij aantoont dat grammaticale categorieën een functie kunnen hebben die verder reikt dan het taalsysteem. De verleden tijd en de voltooide tijd bijvoorbeeld worden in de grammatica beschreven als vormen die gebruikt worden om een bepaalde tijd uit te drukken. Wat echter niet bekend was, is het feit dat door het gebruik van bepaalde tijdvormen ook een literair effect bereikt kan worden, zoals het scheppen van afstand. Een vertaler die deze functie niet onderkent, brengt verschuivingen, een begrip dat Van Leuven-Zwart hanteert, teweeg. De werking van de doeltekst op de lezer is anders dan de schrijver van het origineel beoogd heeft. En dan het probleem van de onvertaalbare woordspelingen. Verstegen wil een dergelijke woordspeling niet vervangen door een geheel andere woordspeling op een plaats verderop in de tekst. Toch is juist dát de oplossing die al in 1971 door ver- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} taalwetenschappers werd aangereikt, om zowel de betekenis als het effect te handhaven. In het interview wordt ook enige aandacht besteed aan Verstegens proefschrift, waarin hij rapporteert over zijn onderzoek, dat neerkomt op de beoordeling van de vertaling van tekstfragmentjes. Als Verstegen wél kennis had genomen van de resultaten van vertaalwetenschappelijk onderzoek, dan had hij kunnen weten dat je tekstinhoud en de weergave daarvan in een andere taal niet aan de hand van tekstfragmentjes kunt onderzoeken. De betekenis van een woord of tekstdeel is namelijk in hoge mate afhankelijk van de context waarin deze fungeren. Meningen als die van Verstegen zijn helaas wijd verbreid. Het vak van vertaler zou, in tegenstelling tot alle andere vakken die men aan een universiteit kan leren, geen methodische werkwijze op grond van wetenschappelijke inzichten vereisen. Dat is een grote misvatting, die tot gevolg heeft dat het vak van vertaler onderschat wordt. ■ Uitspraakverschil bij o H.W. Hammer - Huissen Op blz. 18 van het januarinummer geeft Marianne Overspel een overzicht van uitspraaknotaties voor de nieuwe Woordenlijst, met daarin voor de korte o de voorbeelden rot, hoi en goh, alle genoteerd met o. Op het bekende leesplankje staat op de o van het woord bok een accent aigu voor de scherpe klank (bòk) en op de o van hok ontbreekt deze. Er was - en is - uitspraakverschil tussen de o's in deze woorden; ook nu nog kent men naast slòf bijvoorbeeld stok, naast bòm lok. In de uitspraaklijst van de Woordenlijst kom ik notaties voor dit verschil in uitspraak niet tegen. Ook ontbrak mijns inziens een notatie voor de eerste e in kerel, wereld, merel en dergelijke, die veel meer neigt naar een lange i dan naar een ee. Naschrift Marianne Overspel Op onze oproep om commentaar te geven op de uitspraaknotatie voor het Groene Boekje hebben we veel reacties gekregen. Verschillende briefschrijvers reageerden op de uitspraak zelf. Deze vond men soms niet gedetailleerd genoeg. Bijvoorbeeld het woord merelnest: de eerste e hiervan klinkt meer als de i in pit, maar dan langgerekt. Toch geven wij dit niet weer, want het gaat hier om een voorspelbare en automatische verkleuring van een klank. De uitspraak in het Groene Boekje dient volgens ons alleen om de spelling te verduidelijken; het is geen uitspraakgids. Sommige briefschrijvers vonden de notatie niet duidelijk, en gaven alternatieven. Als alternatief voor [a-n-aa] wordt bijvoorbeeld [an-na] gesuggereerd. Nadeel van deze weergave is dat er ten onrechte een dubbele n in de uitspraak gesuggereerd wordt. Ook de notatie van de buitenlandse klanken vond men niet altijd even goed leesbaar. Verder werd erop gewezen dat een uitspraakrepresentatie naast de spelling verwarrend kan werken. Al met al is er voor ons reden genoeg om nog eens goed na te denken over de uitspraaknotatie. ■ Merknaam Utermöhlen Miranda Tollenaar - De Meern In Onze Taal 2/3 schrijft prof. dr. Ch. Gielen in zijn artikel ‘Taal en merk - merk en taal’ dat veel van de oude Nederlandse en ook buitenlandse merken familienamen zijn. Hij somt voorbeelden op en schaart Utermöhlen onder de buitenlandse merken. De heer C.F. Utermöhlen is in 1862 met zijn ouders vanuit Duitsland naar Nederland gekomen. Hij heeft in 1880 in Amsterdam de verbandstoffenfabriek Utermöhlen opgericht. Deze familienaam mag dan buitenlands zijn, de merknaam Utermöhlen is Nederlands. Ander woord voor... airbag M.C. Krieger - Castricum {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Nederlandse taal is doorspekt met Engelse woorden. In sommige gevallen kunnen we ook geen Nederlandse benaming bedenken, zoals bij computer en marketing. In andere gevallen laten we het maar zoals het is, onder het motto ‘dat doen we al tientallen jaren en iedereen begrijpt het’. Dit laatste zie ik gebeuren met het woord airbag, een vinding van Amerikaanse afkomst. Er moet nú een Nederlands woord voor komen, anders gebeurt het nooit meer. Luchtzak heeft voor mij als regelmatige vlieger een geheel andere betekenis. Welke lezer bedenkt een goed Nederlands woord voor airbag? De redactie zal de beste inzending bekronen met een boekebon. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Confessioneel {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bisschop Bomers zegt zijn lidmaatschap van het CDA op en motiveert zijn stap in de Volkskrant (6-4-93). Een van de redenen was dat de voorzitter van die partij had gezegd dat het CDA geen christelijke partij was, waarop Lubbers had beweerd dat het CDA juist wel christelijk, maar niet confessioneel zou zijn. Bomers: Ik heb mij over die uitspraak zeer verbaasd. Dit is namelijk een bewering die volkomen ongerijmd is. Omdat het christendom een van de confessies is (naast andere confessies als jodendom, islam, boeddhisme), moet een christelijke partij volgens een heel eenvoudige maar ijzeren wet van de logica ook een confessionele partij zijn. Heeft Bomers gelijk? Wel als we de betekenis van confessioneel direct afleiden uit confessie. Maar veel afgeleide woorden krijgen betekenissen erbij die niet direct uit het grondwoord zijn af te leiden. Zo is bakker onmiskenbaar afgeleid van bakken, maar iedereen weet dat we bij de betekenisomschrijving van bakker niet kunnen volstaan met ‘persoon die bakt’, net zo min als schaapachtig ‘als een schaap’ betekent. Het zou kunnen dat voor het gevoel van Lubbers zoiets met confessioneel gebeurd is. Van Dale geeft voor confessioneel ‘1. een bepaalde geloofsbelijdenis aanhangend: (...) confessionele partij, politieke partij met religieuze uitgangspunten 2. orthodox: de confessionelen (...) in de Nederlands Hervormde kerk zij die sterke nadruk leggen op de binding aan de belijdenis, (pol.) (aanhangers van) de confessionele politieke partijen’. Bomers heeft gelijk als we alleen de eerste betekenis van confessioneel van toepassing verklaren, en dus houdt zijn redenering steek. Maar als we een woord gebruiken, dringen ook de bijbetekenissen zich op, zoals hier orthodox. En ik kan me voorstellen dat Lubbers dat heeft willen vermijden. Fundamentalisme {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Dale geeft bij fundamentalisme de volgende omschrijving: ‘zeer orthodoxe, antiliberale theologische richting met een sterk anti-intellectuele inslag (m.n. in het christendom en de islam, maar ook in de politiek)’. De betekenis van fundamentalistisch is geleidelijk vager geworden, tot een synoniem van ‘reactionair’. Toen in het voorjaar van 1993 de CDA-politicus Hillen opmerkte dat volgens hem veel vrouwen liever huisvrouw zijn dan werkende vrouw, beschuldigde de voorzitter van het CDA-vrouwenberaad haar partijgenoot van fundamentalisme. Blijkens het volgende citaat staat het begrip voor Hofland ook gelijk aan obscurantisme: (...), maar eerlijk gezegd denk ik dat we in deze hartelijke verwelkoming van de ‘regiolecten’ - dat woord ruikt naar figuurzagen - te maken hebben met de Nederlandse versie van het fundamentalisme, de wereldwijde stroming die ons terug wil brengen naar de middeleeuwen. (NRC Handelsblad 26-3-93) Patat- {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het Utrechts Nieuwsblad (12-7-1993) is een voorstander van het vrije wandelen aan het woord: Vrije wandelaars zijn geen patatrecreanten. (...) Het is een ander slag mensen dan mensen die bijvoorbeeld rond Austerlitz op de uitgezette routes lopen. Patat- als voorvoegsel met de betekenis ‘slap, niet serieus’ is recent. De voetbalcoach Beenhakker achtte zijn pupillen van de patatgeneratie. En over hun mededemonstranten oordeelden de leden van de ervaren harde kern na de betoging in Den Haag: patatdemonstranten. Van Dale geeft alleen met een ongeveer gelijke betekenis: patatfooi ‘feestje dat door een boer gegeven wordt als de aardappelen gerooid zijn - (oneig.) feest van niets’. Congruentie: vorm versus betekenis {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Congruentie is de overeenkomst tussen twee vormen in een zin. Bijvoorbeeld tussen onderwerp en werkwoord in hij loopt, zij lopen. In elk van de volgende zinnen gaat het eerst een keer goed en vervolgens een keer fout: De autochtone bevolking is aan het verouderen en hebben meer zorg nodig. (De Echo 14-7-93). Daar was in de eerste plaats de visie op de Duitse oorlogsindustrie, die geacht werd op het punt van ineenstorting te staan als gevolg van de blokkade en die bovendien in Churchills woorden door bombardementen zouden worden ‘verpulverd’. (NRC Handelsblad 30-10-1993) Er is nog een overeenkomst tussen de zinnen: in beide zien we eerst de correcte vorm (de bevolking is; de industrie werd) en dan de incorrecte (de bevolking hebben; de industrie zouden). Eerst zien we congruentie naar de vorm, en dan naar de betekenis. Bij bevolking heeft de schrijver immers aan ‘de mensen’ gedacht, bij industrie aan ‘fabrieken’. Zo gezien leveren de foute zinnen informatie op over de manier waarop we zinnen maken. Om de verbanden tussen de onderdelen van de zin in de gaten te kunnen houden, hebben we een soort boekhouding in ons hoofd nodig. Die boekhouding is voor de woordvormen van buitengewoon korte memorie; de woordbetekenis blijft veel langer hangen. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● Haakjes en streepjes ? Ik twijfel vaak over de schrijfwijze van woorden waarvan een deel tussen haakjes staat. Bijvoorbeeld: is het nu (basis-)woordenboek, (basis)-woordenboek, (basis)woordenboek of (basis) woordenboek? ! Ga altijd eerst na hoe u het geheel zónder haakjes zou schrijven: betreft het losse woorden of een samenstelling? Zit er een koppelteken in of niet? Basiswoordenboek is een samenstelling zonder spatie of koppelteken. Als we het eerste deel tussen haakjes zetten, levert dat dus (basis)woordenboek op. Bevat de samenstelling daarentegen een koppelteken, zoals Zuid-Frankrijk, dan valt dat streepje binnen de haakjes: (Zuid-)Frankrijk. Dat is niet zo vreemd als we bedenken dat wat tussen haakjes staat, weglaatbaar is. (Zuid)-Frankrijk is fout omdat -Frankrijk niet bestaat. In OR-(overleg)vergadering staat het koppelteken wel buiten de haakjes: als we overleg weglaten blijft het koppelteken immers noodzakelijk: OR-vergadering. ● Tal-ziekte ? Ik erger mij aan de ‘tal-ziekte’. Steeds vaker hoor en lees ik over een vijftal voorbeelden of een zestal ingrediënten. Vijf en zes zijn toch voldoende? ! Het achtervoegsel -tal heeft de betekenis ‘ongeveer/om en nabij’. Samen met ronde getallen als tien, twintig, dertig, honderd, duizend drukt het uit dat de genoemde hoeveelheid niet precies, maar bij benadering is: een dertigtal personen = ‘ongeveer dertig personen’. Getallen als zevenentwintig verdragen geen achtervoegsel -tal: de betekenis ‘ongeveer’ botst met het precieze karakter van zevenentwintig. Is een vijftal voorbeelden om die reden ook fout? We twijfelen. Voor ons is er een klein betekenisverschil tussen de volgende twee zinnetjes: a)Ik geef nu een vijftal voorbeelden. b)Ik geef nu vijf voorbeelden. Zin a roept - meer dan zin b - volgens ons de gedachte op dat er uit een grotere verzameling willekeurig vijf voorbeelden worden gekozen. Daarin speelt ook het onbepaalde lidwoord een belangrijke rol: het vijftal is veel minder willekeurig dan een vijftal. Als die intuïtie juist is, vervult het achtervoegsel hier dus een (andere) functie. Vreemd blijft wel dat naarmate het getal hoger wordt, het moeilijker is om -tal op deze manier te gebruiken. Wij kunnen gemakkelijk zeggen (en schrijven) een tweetal/drietal/viertal/vijftal/zestal voorbeelden, maar bij een negental voorbeelden lukt dat al minder goed, om over een zevenentwintigtal voorbeelden maar te zwijgen. Dat -tal tegenwoordig te gemakkelijk wordt gebruikt, bestrijden we overigens niet. Net als u betreuren we dat, omdat het achtervoegsel zo zijn oorspronkelijke betekenis dreigt te verliezen. ● Hetzelfde of dezelfde? ? In het themanummer over de stem (Onze Taal, oktobernummer 1993) viel mijn oog op ‘Geen stem is dezelfde’. Volgens mij moet dezelfde hetzelfde zijn. Heb ik gelijk? ! Ja: het zinnetje is een mooi voorbeeld van hypercorrectie. Stem is een de-woord. Aanwijzende voornaamwoorden als die, dat, deze, dit, dezelfde en hetzelfde richten zich naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar ze verwijzen: doordat oor een het-woord is, zeggen en schrijven we dit/dat/hetzelfde oor, en doordat stem een de-woord is, moet het deze/die/dezelfde stem zijn. Op het eerste gezicht lijkt ‘Geen stem is dezelfde’ daarom goed. Líjkt goed. Want in het voorbeeldzinnetje is dezelfde geen aanwijzend voornaamwoord maar een bijwoord. Het heeft de betekenis ‘eender, gelijk’, net als in bijvoorbeeld ‘Ik wil graag hetzelfde behandeld worden’. In ‘Geen stem is hetzelfde’ is is hetzelfde naamwoordelijk gezegde. Bijwoorden als hetzelfde kunnen optreden als naamwoordelijk deel van zo'n gezegde. Dit is nog beter te zien als we is door bijvoorbeeld klinkt vervangen: ‘Geen stem klinkt hetzelfde’. Bijwoorden passen zich niet aan het geslacht van naamwoorden aan. Ze zijn onveranderlijk. Er is dus niets mis met ‘Geen stem is hetzelfde’. Ter illustratie van het verschil nog een verhaaltje: ‘De chirurg vroeg haar om uit de honderden neuzen in zijn map een neus aan te wijzen die zij graag wilde hebben. Geen neus is tenslotte hetzelfde. Ze wees er eentje aan. Voor alle zekerheid stelde hij haar een week later nog eens dezelfde vraag. Ze maakte opnieuw haar keus, en ja hoor: de neus was dezelfde [neus als vorige week].’ ● Maurice' fiets ? Maurice's fiets? Moet ik bij de tweede naamval van deze naam nu een s, een apostrof of een apostrof + s gebruiken? ! Hoe we ook zochten, Maurice (of Prince, of Clarice...) was niet te vinden tussen de vele voorbeelden in de naslagwerken. De regels natuurlijk wel. Die komen op het volgende neer: 1.schrijf alleen een apostrof als de eigennaam eindigt op een sis-klank: Max' computer, Ans' zoontje, Mulisch' boeken; 2.schrijf apostrof + s als aaneenschrijven tot een verkeerde uitspraak leidt: Anna's moeder, Leo's tante; 3.schrijf de eigennaam en de s aaneen als er geen uitspraakprobleem is: Marks speelgoed, Annekes jas, Pims platen. Bij merknamen bestaat er wat meer vrijheid. Ook als er geen uitspraakverwarring is, zien we daar vaak de apostrof + s: Verkade's chocola. Daarmee behoudt de merknaam zijn woordbeeld. Bovenstaande regels hebben duidelijk betrekking op de uitspraak. Op klanken dus, en niet op letters. Ook namen als Prince, Clarice en Maurice eindigen op een sisklank, ook al is dat aan hun spelling niet onmiddellijk te zien. We brengen ze daarom onder bij regel 1 en schrijven dus Maurice' fiets. Met een s of een apostrof + s dreigt namelijk een verkeerde uitspraak: Maurice(')s fiets = [maurisis fiets]. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Juryrapport Onze-Taalprijs Jury Onze-Taalprijs In het najaar van 1993 heeft het Genootschap Onze Taal de Onze-Taalprijs ingesteld om het goede taalgebruik te bevorderen. De lezers van dit blad werden uitgenodigd om voorbeelden op te sturen van goed taalgebruik: een treffende woordkeus, een prachtig lopende zin of een fraai gebouwde alinea. De prijs - waaraan een vergulde pen met inscriptie verbonden is - wordt driemaal per jaar uitgereikt: in het voorjaar (mei), in het najaar (oktober) en in de winter (januari). De jury heeft de vrijheid om geen prijs of per keer meer prijzen uit te reiken. De jury bestaat uit twee bekende Nederlanders die anoniem wensen te blijven, twee bestuursleden van het genootschap en twee leden van de redactie. ● Wat wel en wat niet? Voor de voorjaarsprijs ontving de jury een dertigtal inzendingen. De aard van de inzendingen wijst erop Wie zei dat onze taal tegenwoordig zo arm is aan treffende zegswijzen? dat de lezers van dit blad bijzonder creatief zijn. Een van de belangrijkste voorwaarden voor inzending was dat de taalvondst al gepubliceerd moest zijn. De jury gebruikte hiervoor in eerdere aankondigingen de volgende formulering: ‘De teksten kunnen afkomstig zijn uit alle denkbare schriftelijke publikaties.’ Maar is een schoolschrift van een aanstormend auteur of een brief van een echtgenoot een publikatie? Beide vragen worden door de jury met ‘nee’ beantwoord. Sommige lezers attendeerden de jury op taalvondsten van overleden literatoren. Voor deze voorjaarsprijs was wel toepasselijk ‘De donkere ondertonen der lente’ van R.N. Roland Holst. Fraai waren de citaten van Couperus en Nijhoff. De jury heeft genoten van de vergelijkingen van Carmiggelt. Maar ook deze inzendingen zijn buiten beschouwing gebleven. De inzendingen moeten beperkt blijven tot taalvondsten van personen die zelf de vergulde pen in ontvangst kunnen nemen. Voor de actualiteit van de prijs lijkt de volgende beperking ook gewenst: de inzendingen mogen niet langer dan een jaar geleden zijn gepubliceerd. Een ander probleem vormden de vertalingen. Na lang aarzelen heeft de jury besloten vertalingen niet in aanmerking te laten komen. Voor het beoordelen daarvan moet niet alleen de doeltaal (onze taal dus) maar ook de brontaal (Engels, Russisch, enz.) in de overweging worden betrokken. Binnen de jury is vooral kennis van het Nederlands aanwezig. Toch jammer van die prachtige vertaling van Roald Dahl door Huberte Vriesendorp. Gelukkig bestaan er ook prijzen voor vertalingen. Kortom: geen privé-teksten, geen onuitgegeven werk, geen postume teksten, geen vertalingen, geen teksten van meer dan een jaar oud. Maar ook na deze strenge inperking op ‘alle denkbare publikaties’ bleef er nog meer dan genoeg over. ● Kandidaten De jury werd het vrij snel eens over de prijswinnaar. Na een eerste selectie bleven er slechts enkele teksten over. De volgende zin viel op door de in gecondenseerde beeldspraak geïntensiveerde clichés: Het imago van een op klompen hobbelende natie, die door een tik van de molen tot in lengte van dagen veroordeeld lijkt te zijn tot het plukken van tulpen, blijft overeind. (Uit een artikel van Winny Cloesmeyer in de Notiziario.) De zin is fraai geformuleerd, maar bevat naar het oordeel van sommige juryleden toch schoonheidsfoutjes. Is ‘hobbelen’ wel het woord dat bij ‘klompen’ past? Komt het einde niet iets te abrupt? Bijzonder treffend waren ook de voorbeelden over het ondertekenen van brieven uit het boek Offertes, stiefkinderen in verkoopland van Loek C.M. de Bruin. Hoe kunnen briefschrijvers de saaie ondertekening verlevendigen? Wat moeten verkopers zeggen in plaats van ‘Met vriendelijke groet, hoogachtend’? Hoe denkt u over de volgende afsluiting? Met een vriendelijke groet uit een heden lenteachtig Waddinxveen, en met uitzicht op een pril in bloei staande magnolia, tekent voor ELCEA Opleidingen BV... Vooral door de talrijke variatiemogelijkheden kan ondertekening op deze manier zeer persoonlijk worden. Maar toch, een prijs zou hier misschien al te veel clichématige navolging uitlokken. Verrassend was ook de volgende uitspraak, heel economisch gevangen in acht woorden: Wie trouwt met de tijdgeest is snel weduwe. Wie zei ook weer dat onze taal tegenwoordig zo arm is aan treffende zegswijzen? Deze spreuk heeft de allure en potentie van een nieuw spreekwoord. De taalvondst werd ons opgestuurd als een uitspraak van Rudi Fuchs (in de Volkskrant). Bij toeval {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} kwam de jury ook een reeks opsteltitels onder ogen waarin de zegswijze als mogelijk onderwerp werd gepresenteerd. De herkomst van deze spreuk kon helaas niet met zekerheid vastgesteld worden. ● Prachtig proza De keus van de jury viel uiteindelijk op de volgende inleidende passage van een column - ingezonden door mevr. T. Meijer uit Rotterdam - waarin beschreven wordt hoe een wat ouder echtpaar op een kleumerig dagje uit belandt op het Binnenhof, en daar een foto laat maken voor de Ridderzaal: Het was de dag na de storm. De stad stond er verwilderd en verwaaid bij. De huizen, de mensen, de reclameborden en de bomen - niets of niemand had die nacht een oog dichtgedaan. Er was geen perspectief, die dag, geen horizon: de flatgebouwen staken niet af tegen de lucht, maar losten erin op. Overal waar ik keek zag ik de kleur van verregende kranten. Een slecht moment om foto's te maken. Maar op het Binnenhof draalde een echtpaar... (de Volkskrant, 20 november 1993) De auteur heeft slechts twee zinnen nodig om sfeer te scheppen. Een stad die er verwilderd bij staat, roept door de vergelijking met een tuin het Binnenhof al bijna op. Let ook op de alliteraties in de tweede zin. In de derde zin die subtiele personificatie van reclameborden die geen oog dichtdoen. In de vierde zin het samenvallen van de echte en de mentale horizon (het perspectief). In de vijfde zin een prachtige kleurschakering die heel subtiel de activiteiten op het Binnenhof relativeert. Dit prachtige proza is van Stephan Sanders, columnist bij de Volkskrant. De vergulde pen is hem inmiddels uitgereikt. Hieronder komt hij zelf aan het woord. N.B. Stuur nu alvast uw inzending in voor de Onze-Taalprijs van oktober! Alle inzenders hartelijk dank voor hun suggesties. Wraak op de tegenwoordige tijd Stephan Sanders (1961) publiceerde enkele bundels kosmopolitisch proza (Ai Jamaica! en Conny Francis of de onschuld van Amerika) en maakt reisreportages voor de VPRO. De bekroonde passage komt uit zijn Volkskrant-column ‘Buitenwacht’, een soort weekboek. Ben je altijd op zoek naar onderwerpen voor je column? Sanders: ‘Ja. Soms is dat pijnlijk - je gebruikt alles, zelfs de ruzie met een geliefde. Het heeft iets vampierachtigs, maar dat hoort bij het vak. Ik probeer wel door de vorm het ranzige aspect te vermijden. “Buitenwacht” is een poging om gefragmenteerd, in drie of vier delen, een verhaal te vertellen. Het lastigst is de structuur: ik zoek twee of drie elementen die elkaar aanvullen. Ik loop er een dag of twee over te peinzen, daarna schrijf ik het in een ochtend. Soms lukt het niet. Dan zijn de zinnen allemaal wel geslaagd - als een zin niet goed is, kan ik niet verder met de volgende - maar is het geheel toch een boot die er prachtig uitziet, maar zinkt als je hem te water laat. Het is een heel gepiel.’ Je schrijft ritmische, klinkende zinnen. Zo'n alliteratie als in ‘De stad stond er verwilderd en verwaaid bij’, werk je daar bewust aan? {== afbeelding foto: Erwin Olaf ==} {>>afbeelding<<} ‘Ja, ik spreek alles hardop uit. Maar niet elke zin moet mooi klinken, dan wordt het te veel.’ ‘Overal waar ik keek zag ik de kleur van verregende kranten’ - zie je dat ook echt op dat moment? ‘Dat zie ik pas later. Op het moment dat ik de woorden heb gevonden achter de computer, weet ik wat ik heb gezien. Ik vind het moeilijk om onmiddellijk te leven, bij het moment; ik leef vaak pas achteraf en in verhalen. Ik ben bij wijze van spreken pas verliefd als het een verhaal is geworden, als ik kan zeggen: “Stephan, je bent verliefd.” Schrijven is voor mij wraak nemen op de tegenwoordige tijd.’ {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} De spellingverandering die niet doorging Peter Burger Drie jaar lang werkten negen taalkundigen aan een verbetering van de voorkeurspelling, maar uiteindelijk blijft bijna alles bij het oude. Over de wereldvreemdheid van de commissie, de slappe knieën van de ministers en de wonderoren van de VVD. De instelling van de jongste Spellingcommissie, in 1990, viel samen met het tienjarig bestaan van de Taalunie. Dat was een dubbele felicitatie waard, vond de toenmalige voorzitter van het Comité van Ministers, de Vlaming Coens: ‘Een beter verjaardagscadeau had de Taalunie zich niet kunnen wensen.’ De commissie ging een aantal kwesties oplossen waarover al sinds de jaren veertig door andere commissies is vergaderd, zoals die lastige c's en k's en het verschil tussen bessesap en bessenjam. Uitgezwaaid door de Taalunie, de vier ministers en tal van hooggeleerde Taalunie-adviseurs ging de negenkoppige Commissie-Geerts aan de slag. Pas over een jaar, als de nieuwe editie van het Groene Boekje verschijnt, zullen we alle details van de doorgevoerde wijzigingen kennen, maar in grote lijnen staat de uitkomst wel vast. Na dertig vergaderingen en meer dan vierhonderd besproken stukken verandert er bijna niets. Hoe kan dat? Een reconstructie. ● Wilde jongen Spellingcommissies zien al dertig jaar hun voorstellen in politieke prullenmanden verdwijnen. Waarom lenen taalkundigen zich toch telkens weer voor dit hondsondankbare werk? Fonetiekspecialist Vincent van Heuven: ‘Ik vond het een wetenschappelijke en technologische uitdaging. Een jaar of twintig geleden ben ik op spelling gepromoveerd, met flink wat geld van regeringswege. Nu kreeg ik de mogelijkheid om die deskundigheid te gebruiken. Dat vond ik voor mezelf en ook tegenover mijn geldschieter van destijds een goed idee.’ Of hij het nog eens zou doen? ‘Absoluut.’ Tijdens vergaderingen konden de discussies hoog oplopen: één keer verlieten de Vlamingen De Schutter en Taeldeman een bijeenkomst omdat ze vonden dat de Nederlanders te veel aan het trema hechtten. Maar fanatisme was de commissie vreemd, zeggen de leden unaniem. De Schutter: ‘Er zat maar één wilde jongen in, en dat was geen Belg - want dat denkt u natuurlijk.’ Waarom moet de spelling eigenlijk veranderen? Spellingconservatief Molewijk beweert graag dat het nut van voorgaande vereenvoudigingen nog nooit is aangetoond. Van Heuven: ‘Inderdaad, maar hoe zou je dat kunnen onderzoeken? Aan de andere kant: sinds 1947 hoef je bijvoorbeeld niet meer uit je hoofd te leren of breede met één of twee e's is, en schoone met één of twee o's. Dat is toch eenvoudiger? Het is demagogie om te zeggen dat veranderingen effectloos zijn.’ De commissie zocht naar de regelmaat in de bestaande spelling en probeerde die met nieuwe regels te vergroten. Het aantal wijzigingen dat elke regel zou teweegbrengen, werd ‘doorgerekend’ met de computer. Anneke Neijt, hoogleraar in Nijmegen: ‘Echt consistent spellen is niet haalbaar, dan zou je de helft van de woorden moeten omspellen. Ik geloof dat wij met onze regels tien procent van de woorden wijzigen, maar de veranderingen zitten vooral in de minder frequente woorden. De gevolgen lopen uiteen van vijf tot vijftien wijzigingen op dertig bladzijden. We hebben ook gekeken naar wat er in onze lievelingsboeken zou veranderen. Ik heb het geteld in de Odyssee, vertaald door De Roy van Zuidewijn: één wijziging per drie bladzijden. Dat vind ik absoluut aanvaardbaar.’ ● Onleerbaar In maart 1993 legde de Spellingcommissie de eerste versie van haar rapport voor aan de Taalunieministers d'Ancona, Ritzen, Weckx en Van den Bossche. Ook de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (RNTL), een adviesorgaan van de Taalunie, keek naar de voorstellen, en sprak waarschuwende woorden. De regels waren moeilijk te leren, omdat ze de doorsnee-taalgebruiker vragen om vreemde woorden (zoals journalist, dat met de uitheemse klank (d)zj begint) te onderscheiden van bastaardwoorden (zoals gouverneur, dat uitsluitend inheemse klanken bevat); journalist bleef ongewijzigd, gouverneur werd goeverneur. De tweede versie van het rapport was klaar in september 1993. Nu voorzag ook de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen grote publieke weerstand. De {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} RNTL herhaalde haar bezwaren. Op 19 januari van dit jaar zouden de ministers hun standpunt bepalen en de voorstellen bekendmaken. Door een goed getimed lek kon De Standaard echter al op 18 januari de hoogtepunten uit het rapport publiceren. Ginekoloog? Dozis? Teater? De verontwaardiging was algemeen, maar de volgende dag stelde d'Ancona het volk gerust: bijna alles bleef bij het oude. Sindsdien spelen de ministers en de commissie elkaar de zwarte piet toe. ● Paniekreactie Heeft de golf van negatieve publiciteit na het uitlekken van het rapport het standpunt van de ministers beïnvloed? Nee, zegt de Taalunie: de afwegingen waren al eind 1993 gemaakt. De commissieleden zijn niet overtuigd. Van Heuven: ‘Ik blijf erbij dat het een paniekreactie was van de ministers, vlak voor de verkiezingen.’ De Schutter: ‘De ministers hebben het in hun broek gedaan.’ Ludo Permentier, de journalist van De Standaard die het rapport van de spellingcommissie voortijdig in de openbaarheid bracht: ‘Ik heb het onder andere gepubliceerd omdat er aanwijzingen waren dat de ministers de hele zaak op de lange baan wilden schuiven.’ Meer details wil hij niet geven. Heeft de commissie haar opdracht slecht uitgevoerd? Wie de instellingsbeschikking uit 1990 erbij neemt, ziet dat daarin inderdaad gemaand wordt rekening te houden met de maatschappelijke aanvaardbaarheid. Maar evenzeer wordt aangedrongen op een consistente spelling van de bastaardwoorden, die als hoofdschuldigen worden aangewezen voor het onleerbare, inconsequente en onlogische imago van de Nederlandse spelling. Hoe zo'n consistent systeem er zou uitzien, was eigenlijk al bekend. Het rapport van de Werkgroep ad hoc Spelling (1989), voorgezeten door Geerts, bevatte al in een notedop de voorstellen van 1994: ‘vernederlands’ de bastaardwoorden (kultuur, akwarel, eksellent) en laat vreemde woorden ongewijzigd (dus niet: sjofeur, twalet, etwie). De opdrachtgevers van toen, die ook de critici van nu zijn, hebben gekregen waar ze om vroegen. Aan de andere kant: waarom heeft de commissie zo weinig rekening gehouden met het publiek? Van Heuven: ‘De taalgebruikers weten niet wat ze willen en wat goed voor ze is. Ik ben zo eigenwijs om bij voorbaat mijn vraagtekens te zetten bij dat publieksonderzoek. Ze hebben toen aan mensen willekeurige woorden voorgelegd, omdat het totale pakket nog niet bekend was. Dát zou je moeten voorleggen, met de voor- en de nadelen. Je moet dus zeggen: dit systeem is een duidelijke verbetering voor het onderwijs, maar één op de duizend woorden verandert, en dat ziet er alleen de eerste twee weken gek uit.’ ● Media-oorlog Wereldvreemd, zo noemden veel critici de taalgeleerden van de commissie. Wat de commissieleden in ieder geval onderschat hebben, is de invloed van de publiciteit. Terwijl zij regels ontwierpen en woorden telden, konden spellingconservatieven als G.C. Molewijk en Benno Barnard hen in de media ongestoord afschilderen als dolgedraaide spellingveranderaars. De commissie heeft de jongste spellingstrijd voor een belangrijk deel verloren in de media, waarin tegenstanders van de voorstellen het hoogste woord voerden. De discussiemiddelen waren niet altijd even fijnzinnig: ‘Veel neerlandici dienen in het water te worden geworpen’ (Benno De opdrachtgevers van toen, die ook de critici van nu zijn, hebben gekregen waar ze om vroegen Barnard); ‘irrationele heilsverwachtingen van dweepzieke gekken’ (Rudy Kousbroek); ‘Pleurt op met die commissie’ (Remco Campert). De meeste commentatoren kenden het rapport niet (dat kon ook niet: de volledige versie ligt pas deze zomer in de winkel). Daardoor ontstonden vertekeningen: zoals odeklonje het sjibbolet was van de spellingstrijd rond 1970, vatte nu sjampanje alle verschrikkingen van de voorstellen samen - maar in werkelijkheid had de commissie champagne juist voorgedragen als uitzondering. Zowel voor- als tegenstanders van de wijzigingen probeerden hun gelijk te halen met vergelijkingen. De auteur Benno Barnard, die in de opwinding rond de nieuwe voorstellen kon uitgroeien tot een veelgevraagd spellingspecialist, schreef: ‘In wiskunde was ik veruit het domste jongetje van de klas, maar ik heb nog nooit gehoord van een commissie van wiskundigen die een voorstel indiende om de stelling van Pythagoras te vereenvoudigen.’ (NRC 16-12-1993) Nee, allicht niet: een wiskundige stelling berust, in tegenstelling tot spelregels, op meer dan betrekkelijk willekeurige afspraken. De taalkundige Hans Bennis greep ook naar een vergelijking om Barnard van repliek te dienen, die eraan hecht dat gynaecoloog de Griekse rol in de westerse cultuurgeschiedenis blijft weerspiegelen. ‘Het doet mij denken aan iemand die een Engelse auto koopt en dan wil dat het stuur rechts zit, zodat hij er telkens aan wordt herinnerd dat de auto van Engelse oorsprong is. Dat deze plaats van het stuur in Nederland zeer onhandig is en dat we de plaats van het stuur niet nodig hebben om de oorsprong van de auto te kunnen bepalen, dringt niet tot hem door.’ (NRC 15-2-1994) Maar ook de argumentatie van de commissieleden was niet altijd even zuiver. Zo betoogden Zuidema en Neijt in de Volkskrant (26-2-1994) dat een consistente spelling het aanzien van het Nederlands zou verhogen (toch is inconsistentie voor het Engels geen belemmering geweest om een wereldtaal te worden) en beter te hanteren is voor computers (maar een spellingchecker kijkt gewoon naar een woordenlijst). Zuidema en Neijt eindigen hun bijdrage met ‘Wat ons betreft kan de discussie beginnen.’ Maar in feite was de discussie toen al gesloten: de polemiek was een achterhoedegevecht. Aan het standpunt {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de ministers op 19 januari bekend maakten, is niet meer getornd. Dat bleek op 7 maart in Brussel, toen de ministers formeel verantwoording moesten afleggen aan de Interparlementaire Commissie van de Taalunie (IPC). ● Goed articuleren Tekenend voor het niveau van de discussie op 7 maart waren de inspanningen van de VVD ten bate van de dubbele s in dorpsstraat. Op een hoorzitting, een week voor de IPC-vergadering, had VVD-kamerlid Te Veldhuis voorzitter Geerts al voorgehouden: ‘Ik ben gewend om te spreken over het stadscentrum. U stelt nu voor om die genitief-s weg te laten. Dat betekent dat ik mijn fonetica moet aanpassen aan de spelling die u voorstelt, terwijl ik als oud-gymnasiast altijd een poging heb gedaan ook in de uitspraak de logica te volgen.’ Geerts: ‘Een van de ambtenaren bleef ook volhouden dat hij in damessandaal twee s'en hoorde. U mag dat tot sint-juttemis fonetisch onderzoeken, maar het is een illusie dat u meer dan één s hoort.’ Op 7 maart kwam Te Veldhuis' partijgenoot Van Boven op de zaak terug. Geerts kon hem nog meer vertellen - hij hoorde die dubbele s wel degelijk: ‘Het is een kwestie van goed articuleren. Maar dat is er door de invloed van de televisie tegenwoordig niet meer bij.’ EEN NIEUW GROEN BOEKJE Het nieuwe Groene Boekje moet in juni 1995 verschijnen; de wijzigingen worden officieel van kracht in 1997. Regels voor de schrijfwijze van de talloze woorden die in de eerste editie van de spellingbijbel ontbreken, worden opgesteld door de Taaladviescommissie. Maar hoe moet deze - zoveelste - commissie te werk gaan? De ministers willen de TAC kort houden: ze mag wat fouten verbeteren van het type kopie/fotocopie, en ervoor zorgen dat woorddelen zoals elec-/elek- gelijk gespeld worden. Maar Neijt, die net als Geerts ook lid is van de TAC, wil meer bewegingsvrijheid. Over de vuistregels die de TAC zal hanteren, wordt in juni beslist. En zo had iedereen zijn stokpaardje. Van Grembergen (Volksunie) pleitte ervoor de bastaardwoorden te vervangen door Nederlandse woorden, dan leverden ze ook geen spellingproblemen meer op. De Afrikaanders hadden het ook gedaan. Hij was, met Maertens (Agalev), Vanleenhove (CVP) en Niessen (PvdA), een van de weinige dwarsliggers: al snel was duidelijk dat het merendeel van de Nederlandse en Vlaamse parlementsleden het standpunt van de ministers onderschreef. De belangrijkste uitkomst van het hele debat: veertig jaar na de eerste publikatie van het Groene Boekje wordt het onderscheid tussen voorkeur- en toegelaten spelling dat daarin geïntroduceerd werd, ongedaan gemaakt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een commissie van deskundigen jarenlang laten studeren op een verandering van de bastaardwoorden en vervolgens niets veranderen, is dat niet schandalig? Volgens IPC-voorzitter Aad Nuis (Vrij Nederland, 12-2-1994) niet: ‘Je hebt nu tenminste op een bonafide manier kunnen vaststellen dat het geweldige woede wekt als je het woordbeeld zo aantast.’ ● Vlaanderen Het schrappen van de toegelaten spelling bevestigt slechts een bestaande toestand. Onderwijs en overheid volgen de voorkeurspelling al verplicht, en bijna alle professionele pennevoerders in Nederland uit vrije wil. Zelfs de Socialistiese Partij noemt zich weer gewoon socialistisch. Ook voor wie zich niet aan de voorschriften wil houden, verandert er niets. Middenstanders adverteren al jaren met kado's en kroketten (kado is zelfs geen toegelaten spelling), en ze zullen het blijven doen, ongeacht de wijziging. Een van de redenen die de ministers in 1990 belangrijk genoeg vonden om er een Spellingcommissie voor in te stellen, bestaat dus nog steeds: dat je de schrijfwijze van bastaardwoorden met geen mogelijkheid kunt voorspellen. Waarom is het destructie, maar produktie? Waarom catacombe, maar katalysator? Retorisch maar pathetisch? Krediet maar crediteur? In Vlaanderen heeft het verdwijnen van de toegelaten spelling grotere gevolgen. Daar wordt onder meer door de grote dagbladen De Standaard en De Morgen een ‘progressieve’ spelling gehanteerd: als er een keuze is, kiezen zij de meest ‘Nederlandse’ vorm. Dus: konsekwent, kompromis, fantazeren, teorie. Nu moeten de Vlamingen net zo gaan spellen als bijna alle Nederlanders al doen. Van harte? Volgens Taalunie-medewerker Johan van Hoorde vraagt ook de Vlaamse pers om spellingeenheid en klagen Vlaamse uitgeverijen over de kosten en moeite die het gebrek aan eenheid hun bezorgt. Doet De Standaard nu echt omwille van de eenheid plotseling afstand van zijn progressieve k's? Ludo Permentier: ‘Als de voorkeurspelling de enig toegelaten schrijfwijze wordt, zullen wij ons daaraan houden. Maar we zullen er wel tot het laatst stukken tegen schrijven.’ {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Van kaartenbak tot Koenen [4] Institutionele termen Theo de Boer - bewerker Koenen handwoordenboek, Groningen Iemand wil weten waar de afkorting NIPO voor staat. Als hij er al een woordenboek op naslaat, vindt hij als mogelijke oplossing ‘Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie’ (of een andere uitleg, afhankelijk van de vraag welk woordenboek hij gebruikt). Wanneer er geen NIPO had gestaan, maar bijvoorbeeld ABN-AMRO, dan hadden maar weinigen het woordenboek erop nageslagen. Veel woordenboekgebruikers weten intuïtief dat NIPO wel in de woordenboeken staat en ABN-AMRO niet. Maar waarom is dat eigenlijk zo? Geen woordenboekredactie heeft het aangedurfd om voorin te verantwoorden waarom de ene institutionele term wel is opgenomen en de andere niet. Wel zijn er conventies waaraan de meeste lexicografen zich stilzwijgend houden. Zo is er de stelregel: alleen namen van landelijk werkende instellingen worden opgenomen. En een andere: publieke instellingen wel opnemen, private ondernemingen niet. In een tijd waarin op het koningshuis na zo'n beetje alles wordt geprivatiseerd, blijkt die laatste regel echter niet hanteerbaar. Strikte naleving ervan zou betekenen dat de NS in de volgende druk van Koenen geen trefwoord meer mag zijn. De PTT had als commerciële onderneming de 29ste druk niet eens meer mogen halen en de KLM had helemaal allang gevlogen moeten zijn. Toch wed ik dat geen woordenboekredactie ze zal schrappen; die van Koenen zal dat in geen geval doen, evenmin als ze ooit een trefwoord ABN-AMRO zal opnemen. Samengevat: als lexicografen op dit gebied al regels hanteren, dan weten zij die goed geheim te houden. In elk geval spelen ad-hoc-beslissingen een rol. ● Monnikenwerk Hoeveel institutionele termen een woordenboek opneemt, hangt af van het beleid van de redactie. Een woordenboek annex encyclopedie als Verschueren kan door zijn opzet heel vergaan, terwijl een beknopt woordenboek als Prisma zich aan het andere eind van het spectrum bevindt en bijvoorbeeld behalve het NIPO ook de namen van politieke partijen en vakbonden niet vermeldt. Koenen kiest er, zeker sedert bewerker J.B. Drewes, voor om veel institutionele informatie te geven omdat de redactie denkt dat de mensen deze woorden willen kunnen opzoeken. Het opnemen van termen uit de institutionele sfeer brengt risico's en daarnaast veel werk met zich mee. Instellingen hebben namelijk de onhebbelijke gewoonte geregeld van naam te veranderen. Een wetswijziging kan vergaande consequenties hebben. Nemen we de voorgenomen afschaffing van de dienstplicht, of preciezer: de opkomstplicht. Natuurlijk moet die gevolgen hebben voor de woordenboekartikelen dienstplicht en opkomstplicht. Maar daarmee zijn we er niet. Want ook bij dienstweigeraar, totaalweigeraar, keuring, beroepsmilitair, groot verlof, nummer (voor zijn nummer opkomen) en dienstplichtig moet er misschien iets veranderd worden. Maar hoe kom je erachter op welke plaatsen je precies moet ingrijpen? De computer kan tegenwoordig helpen zoeken: je tikt een woord in en krijgt op je scherm de plaatsen te zien waar in het woordenboek dat woord voorkomt. Maar je weet niet altijd welke verdere vermeldingen daarmee samenhangen. Alleen al om deze reden is het noodzakelijk dat de bewerker het hele boek woord voor woord doorleest als er een nieuwe druk moet komen. ● Dynamische wereld Er verandert veel. Een paar voorbeelden. De politieke partij die jarenlang door het leven ging als Socialistiese Partij zag in 1993 het licht van de voorkeurspelling en werd de Socialistische Partij. De veranderingen zijn soms erg subtiel: verschillende woordenboeken (Kramers, Verschueren, Van Dale handwoordenboek NN) vermelden nog D'66, maar die apostrof hoort in de partijnaam al lang niet meer thuis. NZR (Nationale Ziekenhuisraad) werd NZf (Nederlandse Zorgfederatie). Radio- en tv-signalen worden sinds 1 januari 1993 doorgegeven door een nieuwe organisatie, die luistert naar de naam NOZEMA (Nederlandse Omroep Zendermaatschappij). Het lager beroepsonderwijs (lbo) werd voorbereidend beroepsonderwijs (vbo). NOC (Nederlands Olympisch Comité) en NSF (Nederlandse Sportfederatie) werden één organisatie: NOC/NSF. In Den Haag wordt op het moment dat ik dit schrijf nog gesleuteld aan de Algemene Nabestaandenwet (ANW), een nieuwe wet die de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) moet gaan vervangen. Dit zal leiden tot nieuwe trefwoorden als ANW en Nabestaandenwet, terwijl bij de bestaande artikelen AWW, pensioen, weduwnaarspensioen en weduwenpensioen (en wie weet waar nog meer?) iets moet veranderen. Nog erger voor de lexicograaf is dat de EG sinds 1 november 1993 (na {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} de ratificatie van ‘Maastricht’) als EU (Europese Unie) door het leven gaat. Talloze ingrepen zullen nodig zijn. Eerder al ontstonden de EER (Europese Economische Ruimte, een samenwerkingsverband van de toenmalige EG met de Europese Vrijhandelsassociatie EVA of EFTA) en de NAFTA (North American Free Trade Association). Wat Koenen kende als het BNP (Bruto Nationaal Produkt), blijkt opeens - sinds wanneer? - het bbp (bruto binnenlands produkt) te heten. En ook de invoering in Nederland van een identificatieplicht zal gevolgen moeten hebben. Koenen meldt onder identiteitskaart dat zo'n plicht in België al bestond; in de volgende druk zullen beide artikelen moeten worden aangepast. ● Begrippeninflatie Een verhaal apart vormen de munteenheden. Die hebben de neiging nogal eens van naam te veranderen. Brazilië spant ongetwijfeld de kroon: sinds 1945 veranderde het de naam van de nationale munt al zestien keer, meestal van cruzado in cruzeiro of omgekeerd, soms ook door toevoeging van een nadere bepaling. Als ik goed ben ingelicht, is het wettige betaalmiddel momenteel de cruzeiro real, maar wanneer u dit leest, kan dat alweer anders zijn. Het ontstaan van nieuwe staten op de puinhopen van het communisme heeft natuurlijk ook zijn monetaire sporen nagelaten. Van de voormalige Sovjetstaten hanteren er enkele, verenigd in de roebelzone, de oude, vertrouwde roebel nog. Maar wie echt mee wil doen, voert natuurlijk een nieuwe munt in. Sommige nieuwe landen zijn zelfs al aan een tweede munt toe. Hieronder een overzichtje, waarbij ik aanteken dat ik per land alle vormen opsom die ik gedurende twee jaar in kranten heb aangetroffen. Er zitten dus ook munten tussen die alweer zijn afgeschaft of zelfs nooit werden ingevoerd. Om het lexicografische probleem te illustreren geef ik tevens alle vormvarianten: Armenië: drams Azerbeidzjan: manat Estland: kroon Kazachstan: tjoemen Kroatië: dinar Letland: latt/lat, rublis Litouwen: talon/talonas, litas Macedonië: denar Oekraïne: griven/hrivna, karbo vanets/karbovanez Oezbekistan: sum, tyiyn Slovenië: tolar Turkmenistan: manat Voordat het woordenboek dit alles voor goede munt aanneemt, zal er nog heel wat uitgezocht moeten worden. En dan nog is het een illusie te denken dat je volledig up-to-date kunt zijn. De werkelijkheid is sneller dan de lexicograaf. Het proefschrift van Leonie Cornips Peter Burger Bekijk het je maar Inwoners van Heerlen zijn door andere Limburgers altijd uitgelachen om hun Nederlands. Heerlens is Huillands: Nederlands om van te huilen; een misjmasj: een mengelmoes van Nederlands en allerlei dialecten; Steenkolennederlands: de taal van de mijnwerkers, die zo lang het gezicht van Heerlen bepaalden. Zonder de mijnen, die hoogopgeleide werknemers uit het westen aantrokken, had het Heerlense Nederlands heel anders geklonken. De beambten die vanaf het begin van deze eeuw in Heerlen kwamen wonen, waar toen nog alleen het plaatselijke dialect gesproken werd, brachten hun Algemeen Nederlands (AN) mee. Daardoor ontstond een Heerlense tussenvorm: Heerlens Algemeen Nederlands (HAN). Voor dialectologen was die sterke invloed van het AN lange tijd reden om Heerlen links te laten liggen - zij zochten plaatsen waar het dialect nog ‘zuiver’ was. Maar ook Heerlen blijkt een studie waard: in juni hoopt de taalkundige Leonie Cornips te promoveren op de grammaticale eigenaardigheden van het HAN. ● Mijnverhalen Heeft zo'n tussentaal dan ook een eigen grammatica? Jazeker. Dialectsprekers horen al snel dat allereerst hun woorden afwijken van de norm: sjlips is Heerlens dialect, (strop)das Algemeen Nederlands. Als ze AN proberen te spreken, passen de dialectsprekers hun woordenschat gemakkelijk aan: het HAN bevat bijna geen afwijkende woorden. Ze zijn zich er echter nauwelijks van bewust dat hun dialect ook een grammatica heeft, en blijven daardoor dialectconstructies gebruiken in hun AN. Cornips onderzocht dat door 67 Heerlense mannen tests te laten maken en hun spontane conversatie op te nemen: meer dan dertig uur bandopnamen met vaak hartverscheurende verhalen over stoflongen en nachtmerries over de mijn. Cornips: ‘Eigenlijk wil ik die verhalen ook nog uitgeven.’ Enkele voorbeelden van zinnen met HAN-constructies: -Op Zeswegen hebben de ouders haar zo'n mooi huis gebouwd dat het eigenlijk te mooi is voor waar te zijn. -Klaas pakt zich in het weekend altijd een bioscoopje. -Ik heb de spaghetti zwaar op de maag liggen. -Bekijk het je maar! {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Subtiele toepassing Heerlens Algemeen Nederlands is een verrassend rijke taalvariëteit. Maar om dat te ontdekken moet je een native speaker zijn zoals Cornips, een geboren en getogen Heerlense, die vier jaar geleden vanwege haar accent door een Amsterdamse bank werd afgewezen als lokettiste. (Maar welke Limburger solliciteert er dan ook bij de ABN-bank?) Leken, vertelt Cornips, denken al snel dat ‘Hij heeft de ogen rood’ Heerlens is voor ‘Hij heeft rode ogen.’ Een kleine afwijking in de zinsbouw, meer niet. Maar ook het HAN kent: ‘Hij heeft rode ogen.’ Die laatste zin betekent echter: hij heeft altijd rode ogen (hij is een albino). ‘Hij heeft de ogen rood’ daarentegen is tijdelijk (hij heeft last van zijn lenzen). Daarom kun je dus niet zeggen: ‘Ik heb de zus intelligent’, maar moet je, ook in het HAN, zeggen: ‘Ik heb een intelligente zus.’ Het HAN drukt wel vaker een nuance economischer uit dan het AN. Zo kan een Heerlenaar alleen zeggen: ‘Ik zoek hem het/een huis’, als hij al zeker weet dat zijn inspanningen beloond zullen worden. Staat het succes nog niet vast, dan moet hij zeggen: ‘Ik zoek voor hem het/een huis.’ Een subtiel verschil in zinsbouw drukt een wezenlijk verschil in betekenis uit. Cornips: ‘Ik hoop maar dat Heerlenaren door mijn proefschrift niet in de gaten krijgen welke constructies ze gebruiken. Dan gaan die er onherroepelijk uit en dat zou doodzonde zijn.’ Voorlopig lijkt daar weinig kans op: het HAN bezit een onverklaarbare levenskracht. ● Jeugdige populariteit Dialectologen hebben keer op keer vastgesteld dat het dialect terrein verliest. Jongeren spreken minder dialect dan ouderen, dialectsprekende ouders voeden hun kinderen steeds vaker op in de standaardtaal. Cornips verwachtte daarom dat ze de minste dialectconstructies zou vinden bij jongeren en bij kinderen van immigranten uit de rest van Nederland. Tot haar verrassing bleken de onderzochte Heerlenaren onderling echter weinig te verschillen. Een van de Heerlense constructies (‘het glas breekt zich’) wordt zelfs vaker door jongeren gebruikt dan door ouderen. De groep die van jongsaf AN heeft geleerd, spreekt niet beter Nederlands dan de groep die in dialect is opgevoed. Zelfs kinderen van ouders uit de Randstad onderscheiden zich niet van de dialectsprekers. Naar de verklaring voor die populariteit onder de jeugd kan Cornips alleen raden. ‘Het zou iets tijdelijks kunnen zijn: misschien vinden mijn jongere informanten het stoer om HAN te praten en verdwijnen die constructies als ze ouder worden uit hun taalgebruik.’ Aanstaande ouders kunnen volgens Cornips een les trekken uit haar proefschrift: ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat het niets uitmaakt of je wel of niet in dialect bent opgevoed. Het is wel het beste om meteen ook Nederlands aan te bieden, anders wordt dat pas op school geleerd, als tweede taal. Als een kind zoveel verschillende uitdrukkingsmogelijkheden kent, krijgt het een cognitief vermogen dat je niet voor mogelijk houdt. Eén moedertaal is eigenlijk een handicap.’ Leonie Cornips: Syntactische variatie in het Algemeen Nederlands van Heerlen. IFOTT, Amsterdam. Verschijnt in juni. Gedicht voor onze taal Zijn dichters de ‘oplichters’ van de taal, de smaakmakers van de spraak? In elk geval hebben zij het in deze rubriek voor het zeggen, met nieuwe gedichten, speciaal geschreven voor Onze Taal, waarin taal middel is, maar ook onderwerp. Taal Taal, laat mij. Je leert mij niets dan leugens, laat mij raden naar de reden van je regels, barsten van liefde, stikken als de deur klemt om mijn hand. Ik moet klein hoefblad zeggen tegen klein hoefblad. Bevriend met de tong, een kennis van mijn keel - ik moet je liefhebben om wat je bent. Geestdriftig ben ik op het slijmerig vlot geklommen waar ik vanaf glijd als de handen het klauwen beu zijn en jij mij laat, taal. Anna Enquist De laatstverschenen dichtbundel van Anna Enquist is Een nieuw afscheid, 1994, De Arbeiderspers, f 29,90. ISBN 90 295 1534 1 {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} De Spraakmakers De tekstschrijver als ambassadeur van de lezer Jaap de Jong De copywriter en de journalist kenden we al. Maar wat is een tekstschrijver? ‘De tekstschrijver kan de lezer verleiden. Hij maakt van teksten gebruiksteksten.’ Een gesprek met Felix van de Laar, voorzitter van TekstNet, de jonge vereniging van tekstschrijvers, over het vak en de verleidingsmiddelen van de schrijver. Bestaat er een gilde van tekstschrijvers? Uit een onderzoek van Leo Lentz van de universiteit van Utrecht blijkt dat de beroepsgroep voornamelijk bestaat uit ongeorganiseerde eenlingen, autodidacten op zolderkamers, met een bescheiden inkomen en een onbescheiden tevredenheid over het eigen beroep. Maar onlangs hebben zo'n tachtig tekstschrijvers, redacteuren en communicatietrainers zich verenigd in TekstNet, sinds 1993 een officiële vereniging. TekstNet stelt zich ten doel deze beroepen meer bekendheid te geven en de kwaliteit van de diensten te verhogen. De leden (freelancers en bureaus) hebben zich gebonden aan de Algemene Leveringsvoorwaarden van TekstNet. De socioloog Felix van de Laar (1951) schreef als redacteur het schoolkrantje vol en later het faculteitsblad. Als beleidsmedewerker produceerde hij vele nota's en kreeg hij geschriften van zijn collega's te herschrijven. ‘Omdat ik destijds nog geen pc en zelfs nog geen typemachine had, maakte ik zo beknopt mogelijke teksten. Anders moest ik alles helemaal met de hand overschrijven: dat remde de wolligheid behoorlijk. Nog steeds heb ik een grote behoefte aan bondige formuleringen.’ Van de Laar wilde niet meer voor een baas werken en vestigde zich als zelfstandig tekstschrijver. Vanaf 1990 is hij voorzitter van TekstNet. Onlangs verscheen van zijn hand Qua Nederlands, Taalvervlakking of taalverrijking? (Uitgeverij Kosmos). Voor het gesprek met de voorzitter van TekstNet hoef ik me niet naar een morsige zolderkamer te begeven. Het bureau Vandelaar Tekstbewerking is prachtig gelegen naast de Amsterdamse multiculturele Y-markt, inderdaad met weids uitzicht zowel op de oude binnenstad als op het IJ. Wat heeft een tekstschrijver te zoeken in een maatschappij vol hoogopgeleide mensen? Kunnen die hun eigen teksten niet schrijven? ‘Voor veel functies worden inderdaad goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden gevraagd, maar de werknemers blijken vaak onvoldoende in staat leesbare teksten te schrijven. Dikke rapporten en nota's over hun specialisaties, dat lukt ze vaak wel. Maar ze hebben tekstschrijvers nodig om er een effectieve tekst van te maken. Een tekstschrijver kan de lezer verleiden. Hij schrijft zó dat de lezer de informatie tot zich wil en kan nemen en dat hij er iets mee gaat doen. Hij maakt tekst tot gebruikstekst. Toen Schaefer nog wethouder in Amsterdam was, verbood hij zijn ambtenaren lange rapporten te schrijven. Zet het maar op een A-viertje, was zijn devies. Sinds hij weg is, dijen de rapporten helaas weer uit. Onaantrekkelijke, overvolle teksten. “Alles staat erin!” Zeker, maar wel in de verkeerde volgorde en bedolven onder informatie die de lezer niet wil weten. Hoe dat komt? Ik denk doordat ambtenaren vaak blind zijn voor hun eigen tekst. Een andere oorzaak van onaantrekkelijkheid is het schrijven met een commissie waarin alle leden hun eigen(wijze) inbreng willen hebben. Een tekstschrijver van buiten, die geen inhoudelijk belang heeft bij het rapport, kan dan veel goed doen.’ Wat is een tekstschrijver voor een persoon? ‘Tekstschrijvers vinden het lekker om de hele wereld in woorden te vatten. Ze vinden het uitdagend datgene wat de opdrachtgever bedoelt, effectief te formuleren. Tekstschrijvers zijn mensen met zitvlees (overigens ook vaak met rugklachten; ik ben hard op zoek naar een betere bureaustoel). Kees van Kooten zegt: “Schrijven is blijven zitten tot het er staat.” Die passie voor het juiste woord kan een zeer tijdrovende eigenschap zijn. Mijn collega's van tekstbureau Sdu/Tappan, die de opdracht hadden de ruim negentig formulieren van de douane terug te brengen tot slechts een paar stuks, zaten op enkele woorden een hele middag te broeden - en met plezier. Als bij zulke formulieren elk woord telt, moet het ook goed gekozen zijn. Verder moet je beschikken over een groot inlevingsvermogen: ik voel me vaak de ambassadeur van de lezer. Diens belangen moet ik verdedigen tegenover de opdrachtgever. Veel van de tekstschrijvers die ik ken, zijn self-made. Ze hebben niet een gerichte taalopleiding gedaan, maar zich na een studie sociologie, biologie of rechten volledig gewijd aan het schrijven. Er komt nu een nieuwe generatie tekstschrijvers, die taalbeheersing, tekstwetenschap of communicatiekunde heeft gestudeerd. Nuttig, maar elke dag teksten schrijven is, volgens mij, de beste leerschool. En dan nog is een goede stelregel: “Geen tekst de deur uit voor er een collega naar gekeken heeft.” {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar dat veronderstelt dat je met ten minste één partner samenwerkt, en zo ver zijn de meesten nog niet.’ Zijn tekstschrijvers gemankeerde journalisten? ‘Je moet de verschillen niet overdrijven, maar er zijn er wel een paar. Tekstschrijvers zijn dienstbaarder aan hun opdrachtgevers dan journalisten, die onafhankelijk en kritisch moeten zijn. Journalisten moeten vooral een neus voor nieuws hebben en heel snel werken. Daardoor zijn ze vaak slordiger dan tekstschrijvers. Tekstschrijvers zijn minder ad rem, kijken meer de kat uit de boom. Overigens zijn copywriters weer dienstbaarder aan de opdrachtgever: zij maken reclame voor het produkt en verzwijgen de nadelen. Tekstschrijvers hebben meer een ethische inslag dan copywriters en zullen eerder het belang van de lezer zoeken. Wat dat betreft zijn de namen van tekstbureaus als Tekst & Uitleg, Klare Taal en To The Point veelzeggend.’ Zijn er meer tekstschrijvers dan vroeger? ‘Ik denk het wel. De oude Grieken hadden al professionele logografen, schrijvers van pleitnota's. De beroepen van advocaat en notaris - ontstaan toen de meeste mensen nog analfabeet waren - zijn nauw verwant met het onze. Ghostwriters zijn er in de politiek en bij directies van grote bedrijven altijd geweest. Max Dendermonde en Willem Elsschot leefden van het schrijven van jubileumboeken en het regelen van advertenties. Dat schrijven als zelfstandige tak van dienstverlening opnieuw opbloeit, komt denk ik ook doordat mensen zich “analfabeet” voelen als het om stijl, structuur, woordkeus en dergelijke gaat. De laatste tijd verschijnen er steeds meer eenpersoonsbureautjes. Waarschijnlijk omdat het een vrij beroep is, met lage investeringskosten. Voor een paar duizend gulden heb je een telefoonbeantwoorder, fax, computer en een printer en kun je aan de slag. Vanaf je studentenkamer kun je als afgestudeerde taalbeheerser de mensen gaan helpen met heldere teksten. Je inkomsten zijn in het begin niet geweldig, maar je verschijnt in druk, dat trekt de nieuwkomers aan. Velen houden het niet lang vol. Echte beginnersfouten zijn een slordige “briefing”, onduidelijke afspraken bij de opdrachtgeving en het aannemen van opdrachten die je niet aankunt omdat ze te moeilijk of te groot zijn. Dat is slecht voor je eigen reputatie en die van het vak. Het aanbod groeit dus, maar ook de vraag naar tekstschrijvers neemt toe. Er verschijnen veel, zeer veel teksten die echt moeten aankomen bij de lezers. Steeds meer bedrijven zien in dat een externe tekstschrijver inschakelen een goede investering is, dat die het veel beter doet dan de eigen, duurbetaalde manager. We worden ingeschakeld voor het schrijven van brieven, speeches, formulieren, folders, brochures en jaarverslagen. {== afbeelding foto: Mariette Carstens ==} {>>afbeelding<<} Bedrijven bellen me zelfs voor het formuleren van nieuwjaarswensen Ook werken we mee aan corporate magazines, rapporten, advertentieteksten en jubileumboeken. Vaak vanaf het eerste idee tot en met de vormgeving en het ophalen van de tekst bij de drukkerij toe. Bedrijven bellen me zelfs voor het formuleren van nieuwjaarswensen.’ Met welke middelen kan de tekstschrijver de lezer verleiden? ‘Als ik van een tekst een gebruikstekst moet maken, zie ik mezelf vaak lijdende vormen verwijderen en actief maken, de structuur verbeteren door alinea's te maken waar ze niet staan en kopjes verzinnen om rust te brengen in de tekst. Ik probeer de kern van beweringen te benadrukken door die voorop te plaatsen en door allerlei omtrekkende bewegingen in een inleiding te schrappen. Vaak begin ik een tekst met een vraag. De lezer kan dan denken: “Wil ik dat weten? Dan lees ik door.” Ook maak ik de terminologie consistent en omschrijf ik vaktermen, zonder op mijn hurken te gaan zitten. In een boekje dat ik heb geschreven voor een woningbouwvereniging in Leiden, merkte ik dat de bruikbaarheid van allerlei reglementen ook vergroot werd door verboden te vervangen door gedragsalternatieven: Laat uw hond niet op de stoep zijn behoefte doen werd: Zorgt u ervoor dat de hondepoep op plaatsen terechtkomt waar geen mensen lopen en geen kinderen spelen. In sommige wijken zijn hondetoiletten. Gebruik anders een schepje. Liever gebruik ik een gebod met een korte uitleg dan een verbod met nog een ontkenning erachter: Gooi geen gloeiende as in de container, want die kan daar niet tegen werd: De container kan smelten. Laat afval afkoelen voor u het erin doet. Ik probeer me in te leven in de mensen die iets met de tekst moeten, en concludeer dan bijvoorbeeld dat je ze niet domweg iets moet verbieden (“Dat maak ik zelf wel uit!” is de begrijpelijke reactie). Ik probeer de mensen op de consequenties van gedrag te wijzen: Vuilniszakken of grofvuil buitenzetten in trappenhuizen of galerijen: dat vraagt om moeilijkheden. De jeugd, honden, katten of ratten zullen erop afkomen. Bij warm weer zal het gaan stinken. Bewaar het vuil dus zo, dat dit allemaal niet gebeurt. Met zulke en nog honderd andere ingrepen kun je een tekst aan het stromen brengen.’ {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Nederlands is bijna af 3 nieuwe naslagwerken over goed taalgebruik Erik van der Spek - taaltrainer, tekstschrijver, Kortenhoef De dorst naar adviezen over taal in Nederland lijkt niet te lessen. Het afgelopen jaar is de toch al volle markt weer verrijkt met drie standaardwerken. Wat voegen deze boeken toe aan het bestaande aanbod en wat heeft de twijfelende taalgebruiker eraan? Zou het komen door het naderende einde van het millennium dat de behoefte ontstaat de Nederlandse taal bij te zetten in naslagwerken? Of vormt de bedreiging van onze taal binnen de Europese Gemeenschap de aanleiding? Hoe het ook zij, de uitgevers varen er wel bij. In 1993 brachten zij drie taalturven op de markt, die alleen al in hun titel de pretentie van standaardwerk verraden: de Taalbaak, het Handboek Verzorgd Nederlands en het Taalboek Nederlands. De ruimte die de redactie van Onze Taal mij biedt, staat slechts een globale vergelijking en bespreking van deze drie boeken toe. Daarom heb ik mij beperkt tot twee vragen: hoe bruikbaar zijn deze naslagwerken bij de beantwoording van praktische taalvragen, en wat is de meerwaarde ervan ten opzichte van een veelgeraadpleegd handboek als de Schrijfwijzer? Om de antwoorden op de eerste vraag vergelijkbaar te maken, ben ik uitgegaan van vijf veelgestelde taalvragen (zie kader). Maar voor ik mijn oordeel ga vellen, is een korte introductie op z'n plaats. ● Taalbaak De Taalbaak is geen handboek, maar een pakket dat bestaat uit een naslagwerk, een nieuwsbrief (het Taalbaak-bulletin) en een abonnement op de Taalbaak-lijn, een telefonische adviesdienst. Het naslagwerk is losbladig en wordt in afleveringen geleverd. Volgens een schatting van de uitgever duurt het ongeveer vier jaar voor het naslagwerk compleet is. Het naslagwerk is onderverdeeld in een vraagbaak, een register en een appendix met taaltermen. De vraagbaak bestaat uit hoofdstukken waarin steeds een herkenbare taalvraag wordt beantwoord. Bij de behandeling wordt zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van taalkundige termen. De redactie van de Taalbaak heeft welbewust afgezien van een systematische indeling. In het Woord vooraf staat als verklaring dat een dergelijke indeling altijd een zekere mate van willekeur met zich meebrengt, en dat het gebruik ervan enige vakkennis vereist. Het resultaat is dat een hoofdstuk over het schrijven van een inleiding staat naast ‘Ik hou of ik houd?’; het hoofdstuk ‘Hoe maak je noten’ wordt gevolgd door ‘Koningin of koning-in?’. De gebruiker moet het antwoord op een taalvraag dan ook via het register vinden. Dat biedt steeds verschillende ingangen: de aanduiding van een taalprobleem en een aantal voorbeelden van dat taalprobleem. Een gebruiker kan bijvoorbeeld onder ‘koppelteken’ zoeken, maar vindt de juiste verwijzing ook bij ‘aaneenschrijven’, ‘los/aan elkaar’ of bij een voorbeeld als ‘direct-mailcampagne’. ● Handboek verzorgd Nederlands Het Handboek Verzorgd Nederlands (verder HVN) is, volgens de achterflap, een ‘onmisbaar hulpmiddel voor iedereen die belang hecht aan foutloos en aantrekkelijk taalgebruik’. Het boek bestaat uit drie delen: een deel Spelling, een deel Stijl, en een Grammaticaal compendium. Het boek is zeer toegankelijk opgezet. Zowel de inhoudsopgave als het register is voldoende gedetailleerd, de vormgeving is rustig en overzichtelijk. Enige taalkundige kennis is nodig: wie via de inhoudsopgave gaat zoeken, moet weten dat alle of allen een spellingkwestie is, en hun of hen een stijlkwestie. In het stijldeel zijn de hoofdstuktitels soms wat technisch, zoals Discongruentie (waarom heet dit hoofdstuk overigens niet gewoon Congruentie?) en Inversie, maar via andere trefwoorden in het register vindt de zoekende lezer meestal snel zijn weg. ● Taalboek Nederlands Het derde handboek is een beetje een vreemde eend in de bijt. Het presenteert zich als ‘een naslagwerk over de Nederlandse taal en taalkunde (...) en een praktisch werkinstrument voor alle kritische taalgebruikers. Redacteuren, copywriters, vertalers, leraren, journalisten, ambtenaren, secretaressen, iedereen die schrijft, botst wel eens op taalproblemen. Is het pluisde of ploos? Als of dan? Zo'n of zulke? Het Taalboek Nederlands vertelt u wat goed en correct Nederlands is.’ Is dat zo? Ja, als de gebruiker een flinke dosis taalkennis meebrengt. De arme secretaresse die het verschil tussen als en dan zoekt, moet zich een weg banen langs hoofdstuktitels als ‘positionele neutralisatie’, ‘morfeem-distributie’, ‘deadjectivische verbalisering’ en ‘vormen van het diminutiefsuffix’. Het blijkt dan ook snel dat het Taalboek geen praktisch taaladviesboek is. Het ‘Woord vooraf’ van de twee Vlaamse auteurs geeft duidelijkheid over de aard van het boek: het geeft een overzicht van de leerstof Nederlandse taalkunde voor het middelbaar onderwijs, maar is zeker ook bruikbaar als naslagwerk voor studenten Nederlands en aankomende leraren. Het besproken terrein van het Taalboek Nederlands is zeer ruim. In zeven uitgebreide hoofdstukken worden achtereenvolgens Taal en taalkunde, Klankleer, Woordleer (morfologie, semantiek en woordsoorten), Zinsleer, Tekst en conversatie en Spelling en conventies behandeld. Vooral de hoofdstukken over woordleer en zinsleer zijn zeer gedetail- {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} leerd: wat taalkundige achtergrondinformatie betreft, is het Taalboek Nederlands te beschouwen als een soort ‘mini-ANS’, een naslagwerk op het gebied van woordsoorten en zinsdelen. ● Warentest In mijn beoordeling ben ik ervan uitgegaan dat dit soort naslagwerken volledig, toegankelijk en duidelijk moet zijn. De toegankelijkheid en duidelijkheid heb ik getoetst aan de hand van een ‘vergelijkend warenonderzoek’. Ik ben nagegaan of de naslagwerken het antwoord gaven op vijf veelgestelde taalvragen, of die antwoorden gemakkelijk te vinden waren en of de beantwoording duidelijk en correct was. De resultaten vindt u in de tabel. Schrijfwijzer Taalbaak TAALVRAAG aanw. vindb. antw. aanw. vindb. antw. Hun of hen? ja + + ja + - Zowel... als is/zijn ja + + nee Harde-schijfeenheid(koppeltek.) ja +/- + ja + +/- Spelling Engelse werkwoorden nee ja + + Hoofdletter Rijk(sarchief) ja + + nee Handb. Verz. Ned. Taalboek Ned. TAALVRAAG aanw. vindb. antw. aanw. vindb. antw. Hun of hen? ja + + ja - + Zowel... als is/zijn ja + + ja - + Harde-schijfeenheid(koppeltek.) ja + + ja + + Spelling Engelse werkwoorden ja + +/- nee Hoofdletter Rijk(sarchief) ja + +/- ja + +/- (aanw. = aanwezig, vindb. = goed te vinden, antw. = beantwoording; + = goed, +/- = matig, - = slecht) De Taalbaak heeft natuurlijk een achterstand: omdat we nog maar over één aflevering kunnen beschikken, valt het niet te verwachten dat alle taalvragen uit de steekproef beantwoord kunnen worden. De Taalbaak geeft geen antwoord op de tweede en de vijfde vraag. De overige vragen zijn via het register zonder moeite te vinden. Een standaardprobleem als hun of hen verwacht je natuurlijk in elk handboek. In het Taalboek Nederlands kost dat enige moeite: hun en hen staan niet in het register (dat bevat bijna uitsluitend taalkundige termen), maar een doortastende taalgebruiker kan ze met enige moeite wel vinden via de inhoudsopgave: deel IV (Woordleer), hoofdstuk 5 (Het voornaamwoord), paragraaf 2 (Persoonlijk voornaamwoord), subparagraaf 2 (Gebruik). Ook als je de goede passage gevonden hebt, leveren de handboeken soms verrassingen op. Zo geeft de Taalbaak het advies om waar mogelijk hun en hen te vervangen door ze. Lukt dat niet, dan mag de taalgebruiker kiezen! Voor liefhebbers worden de formele regels in een klein corps bij de voorbeelden afgedrukt, waarin overigens gebruik gemaakt wordt van termen (oorzakelijk voorwerp, ondervindend voorwerp) die in deze aflevering van de Taalbaak niet uitgelegd worden. Ook de lezer van het HVN moet weten wat lijdende, meewerkende en oorzakelijke voorwerpen zijn: verwijzing naar de relevante pagina's van het grammaticaal compendium had hier voor de hand gelegen. Het oorzakelijk voorwerp blijkt na lang zoeken zelfs te ontbreken in het compendium! In het Taalboek Nederlands ontbreekt de spelling van Engelse werkwoorden, hoewel wel paragrafen over ‘nieuwe woorden’ en ‘ontleningen’ zijn opgenomen. Wellicht is men in Vlaanderen puristischer dan in Nederland waar het gaat om de verbuiging van Engelse woorden. In de Taalbaak wordt dit onderwerp wél zeer uitgebreid behandeld. Het hoofdstuk in kwestie bevat een vrij uitputtende voorbeeldenlijst, en voor ontbrekende woorden wordt een gedetailleerde procedure geboden. Het grote probleem wordt gevormd door werkwoorden die in het Engels op een -e eindigen (lease, delete, time). Hiervan kunnen verschillende verbuigingen gemaakt worden (leasde, deleette, timede), maar de procedure geeft duidelijk aan welke vorm wanneer van toepassing is. Ook in het HVN worden de Engelse werkwoorden uitgebreid behandeld: de schrijvers zorgen echter voor complicaties door soms een nieuwe vorm te introduceren. In een onderzoek in Onze Taal (1993: 42-43) liet Harry Cohen zien hoe twaalf woordenboeken moeite hadden te kiezen tussen geleasd, geleased en geleast; Klein en Visscher voegen er nog een vierde vorm aan toe: geleaset. Verder kiezen ze voor gechoket, weliswaar in overeenstemming met Van Dale maar in tegenspraak met alle andere woordenboeken, die gechookt hebben. De overige vragen leveren geen grote problemen op, hoewel het register van het Taalboek Nederlands steeds een slechte ingang blijkt bij het zoeken naar en antwoord op taalvragen. Maar als je er eenmaal bent, is de uitleg duidelijk en precies. Het HVN is de meest uitvoerige van de drie, hoewel toch op een aantal punten niet uitvoeriger dan de Schrijfwijzer, bijvoorbeeld waar het gaat om het gebruik van hoofdletters. Subtiliteiten als ‘de Koningin’ tegenover ‘koningin Beatrix’ zult u hier niet vinden. Het Rijk en zijn afleidingen met een kleine letter worden in een zijdelingse opmerking op bladzijde 103 aangetroffen. Ook de vindbaarheid is niet altijd optimaal. Weliswaar krijgt het koppelteken een apart hoofdstuk én een volle kolom in het register, maar zoek niet onder verbindingsstreepje of (liggend) streepje, want die termen ontbreken. ● Meerwaarde Wat bieden de drie naslagwerken meer dan bijvoorbeeld de Schrijfwijzer en het Stijlboek van de Volkskrant? Allereerst de Taalbaak. Het huidige naslagwerk bestaat uit 32 korte hoofdstukken. Het grootste deel daarvan (14 hoofdstukken) is gewijd aan spelling en leestekens. Zeven hoofdstukken gaan over correct taalgebruik. Deze informatie is ook elders te vinden. Van de resterende hoofdstukken gaan er vier over correspondentie, de overige zeven bespreken het schrijven van een inleiding (10), maken van titels en koppen (16), ge- {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} bruik van noten (21), verwijzingen (26), het schrijven van een personeelsadvertentie (29), maken van een opsomming (31) en de weergave van namen en titels (32). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Adviezen over teksten en tekstonderdelen (zoals inleiding en personeelsadvertentie) zouden de Taalbaak een meerwaarde kunnen geven. De vraag is echter ten eerste hoe volledig de Taalbaak uiteindelijk zal zijn. Gaat het uitgroeien tot een handboek voor spelling, stijl én tekststructuur, of blijft het bij een verzameling losse onderdelen, afhankelijk van de gestelde taalvragen? Ten tweede lijkt de gekozen opzet - behandeling van taalkwesties per taalvraag, zonder indeling - juist bij dit soort onderwerpen problemen op te leveren. Een vraag zoals ‘Dat of wat?’ kun je heel goed geïsoleerd behandelen, maar hoe doe je dat met een vraag als ‘Hoe deel je een adviesrapport in?’ De belangrijkste vraag bij de Taalbaak is echter wat het voordeel is van de gekozen vorm. Een losbladig naslagwerk is handig als het onderwerp snel verandert, zoals bij uitgaven met adressenbestanden of recente jurisprudentie. Bij een taaladviesboek, waarin het gaat om een betrekkelijk constant geheel van regels, heeft deze formule minder zin. De abonnee van het Taalbaak-pakket ontvangt een band met de eerste aflevering en verplicht zich vervolgens om minimaal één jaar de aanvullingen af te nemen. Dat de totale kosten op die manier flink kunnen oplopen, werd al eerder in Onze Taal (1992, blz. 270) becijferd: op grond van de verwachtingen van de uitgever komt de nettoprijs voor het volledige naslagwerk op minimaal 850 gulden. Het voordeel van de formule lijkt hier dan ook vooral aan de kant van de uitgever te zitten. Het HVN heeft als belangrijkste pluspunten zijn toegankelijkheid en overzichtelijkheid; bovendien is de uitleg soms wat diepgaander dan gebruikelijk. Verder bevat het boek een zeer nuttige appendix met twee lijsten: een woordenlijst van alle Nederlandse woorden met spellingproblemen, en een lijst met de juiste spelling van namen van landen en belangrijke steden. Ondanks deze nuttige extra's maakt het HVN zijn pretentie niet helemaal waar. Het ‘Verzorgd Nederlands’ bestaat volgens de flaptekst uit twee delen: foutloos en aantrekkelijk taalgebruik. Het foutloze komt voldoende aan de orde, maar aan aantrekkelijkheid van stijl wordt vrijwel geen aandacht besteed. Van de zestien stijlhoofdstukken hebben er twee betrekking op aantrekkelijkheid: hoofdstuk 25, Herhaling en 28, Woordovertolligheid. Informatie over stijlkwesties als positief of negatief taalgebruik, abstractie of het gebruik van beeldspraak ontbreekt. Op sommige punten bevat het HVN, ondanks de brede opzet, zelfs minder dan andere taaladvieswerken. Zo komt de begrijpelijkheid van zinnen - toch een voorwaarde voor aantrekkelijkheid - er zeer bekaaid af. Welgeteld één hoofdstuk (23, De Tangconstructie) gaat over een begrijpelijkheidsprobleem. Begrippen als naamwoordstijl, naamwoordconstructies, voorzetselstijl en voorzetselconstructies - allemaal oude bekenden uit de Schrijfwijzer - zoekt men vergeefs in het register. De lijdende vorm wordt alleen in het grammaticaal compendium besproken. Het Taalboek Nederlands is, zoals uit het voorgaande al blijkt, maar voor een klein deel gericht op praktische richtlijnen voor correct en aantrekkelijk taalgebruik. In § 5.7 (Enkele schrijfadviezen) wijden de auteurs acht (!) bladzijden aan stijlkenmerken als eenvoud, nauwkeurigheid, levendigheid en consistentie. Daarnaast zijn er her en der in de hoofdstukken over woordleer en zinsleer adviezen te vinden, maar het vereist opnieuw nogal wat taalkundig inzicht om ze te lokaliseren. Daar staat tegenover dat het Taalboek Nederlands onderwerpen behandelt die in de meeste taaladviesboeken achterwege blijven. Zo zijn er paragrafen gewijd aan taalhandelingen, aan verschillende soorten tekststructuren, aan conversatiepatronen en aan argumentatie. De breedte van dit boek maakt het echter noodzakelijk de meeste onderwerpen zeer summier te behandelen. Bij een zo sterk samengevat naslagwerk is een goede bibliografie met doorverwijzing naar studies over deelonderwerpen natuurlijk onontbeerlijk. Zo'n bibliografie ontbreekt echter. ● Eindoordeel Al met al bieden de drie nieuwe naslagwerken niet meteen aanleiding om naar de boekhandel te rennen. Het Handboek Verzorgd Nederlands is weliswaar een prettig verzorgd en toegankelijk naslagwerk als het gaat om correct taalgebruik; het is echter jammer dat er weinig in gezegd wordt over begrijpelijkheid en aantrekkelijkheid. Het Taalboek Nederlands is een boek met een marketingprobleem: een breed opgezet compendium voor aankomende leraren en studenten Nederlands, maar te technisch voor de geïnteresseerde leek die een taalprobleem wil oplossen. De Taalbaak geeft adviezen die soms duidelijker of vollediger zijn dan in de bestaande literatuur, maar moet vanwege de brokkelige opzet en de hoge prijsstelling toch afgeraden worden. Schrijver dezes houdt voorlopig naast de tekstverwerker zijn vertrouwde rijtje in stand: de Schrijfwijzer, Van Dale en het Stijlboek van de Volkskrant. Het wachten blijft op het definitieve standaardwerk over geschreven Nederlands. Taalbaak, Y. Halink, F. van Eemeren en R. Grootendorst; Bohn Stafleu Van Loghum; ‘hoofdwerk’ f 75,-, supplementen per jaar ± f 175,- (excl. BTW en verzendkosten) ISBN 90 6502 553 7 Taalboek Nederlands, W. Smedts en W. Van Belle; DBN/Pelckmans; 850 fr. of f 46,85 ISBN 90 289 1795 0 Handboek Verzorgd Nederlands, M. Klein en M. Visscher; Martinus Nijhoff Uitgevers; f 93,50 ISBN 90 01 47185 4 {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Jouw Taal Zin om te schrijven over taal? Stuur je bijdrage (max. 150 woorden) naar: redactie Jouw Taal, Laan van Meerdervoort 14A, 2517 AK Den Haag. Geplaatste inzendingen worden beloond met een boekebon. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een handig hulpmiddeltje Ongeveer drie keer per jaar is onze leraar Nederlands in een actieve bui: ‘Lees een goed boek en schrijf er vervolgens maar het een en ander over’, zo luidt de opdracht. Voor wie niet van lezen houdt, is dit een ramp. Maar ook als je dagelijks je hoofd tussen de boeken steekt, kan zo'n verslag je aardig wat moeite kosten. Want het valt heus niet mee om uit al die volgeschreven bladzijden zomaar een paar karakters en motieven te halen. Bovendien gaat er - als je het een beetje goed wilt doen - gigantisch veel tijd in zitten. Zo gaat het plezier van lezen er snel af, hoe nuttig de opdracht ook is. Gelukkig is er een oplossing! Er zijn mensen die doorgehad hebben dat de puberteit zonder boekverslagen al moeilijk genoeg is. Zij hebben ons geholpen met een geweldige uitvinding. In iedere bibliotheek vind je namelijk naast literatuur, kinder- en stripboeken een aantal uittrekselboeken. Niet alleen de inhoud van boeken staat erin beschreven: er wordt vaak ook nog iets verteld over de motieven en de stijl en er staat meestal wel een verhaaltje over de schrijver in. Natuurlijk kun je niet meteen alles klakkeloos overschrijven (de leraar kent deze boekjes ook). Maar het scheelt toch een hoop werk! Gewoon een handig hulpmiddeltje. Pauline Hamburger (15 jaar) - Pijnacker Leve onze taal! Naar aanleiding van Jouw Taal in het februari/maartnummer wil ik graag reageren. Allereerst vind ik een uitspraak als ‘mijn ouders hadden vroeger ook onvoldoendes voor taal’ geen reden voor een jongere om de taal er dan maar bij te laten zitten. Zo maak je je er gemakkelijk van af, zeg! Uitspraken als ‘zolang je maar niet als analfabeet overkomt’ en ‘als iedereen je maar verstaat’ maken me soms kwaad. Het is toch belangrijk om jezelf goed te kunnen uitdrukken?! Natuurlijk zijn er ‘zoveel andere dingen in het leven om je druk over te maken’ en is het soms inderdaad ‘muggezifterij’, zoals andere scholieren het uitdrukten (ik denk bijvoorbeeld aan ingezonden brieven in kranten om een kleine zetfout). Maar wees trots op je taal en literatuur! Ten slotte wil ik mijn ouders danken voor het feit dat zij me thuis in het Nederlands, en niet in het dialect hebben opgevoed. Zelf praten ze in dialect tegen elkaar, en ook ik praat in dialect, alleen niet thuis. Alle onderzoeken ten spijt: voor mij staat vast dat er maar weinigen zijn die smetteloos Nederlands (kunnen) spreken als ze van huis uit gewend zijn in dialect te praten. Taal leeft. Leve onze taal! Miguette Jadoul (17 jaar) - Ulestraten (L) Zoek de fout... Schaatsen is niet alleen leuk om naar te kijken... Er valt ook heel wat grappigs te beluisteren. Want Heinze Bakker bijvoorbeeld maakt in het vuur van de strijd graag een potje van zijn taal. In de volgende zin hebben we drie voorbeelden van zijn sportieve kromspraak samengebracht: verzameld tijdens de Europese kampioenschappen schaatsen in Hamar (Noorwegen). Zie je ze alle drie? Ritsma heeft niet alleen zijn eigen persoonlijk record ruim gebroken, maar ook het wereldrecord: het voorlopig tussenklassement laat zien dat hij ineens een potentieel medaillekandidaat is. De oplossing vind je ergens op deze bladzijde. ! Oplossing ‘Zoek de fout...’ -zijn (eigen) persoonlijk record: eigen is overbodig; -een tussenklassement is een voorlopig klassement; -potentieel is overbodig: een medaillekandidaat is nog geen medaillewinnaar. Oostelo... In het januarinummer vroeg de redactie aan Jouw-Taallezers wie er een mooie naam kon verzinnen voor de dubbelstad Hengelo-Enschede. Tot onze verbazing ontvingen we maar één briefkaartje op de oproep! Maar dat was er wel eentje met een mooie vondst. Eduard Jansen uit Groningen vindt Oostelo (spreek uit: oohstelooh) het meest geschikt, omdat het zo goed past bij het accent in die streek. In ieder geval ‘bekt’ die beter dan Enschede-Hengelo. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Van woord tot woord Marlies Philippa Franse (?) versnaperingen Vóór het eten nemen we enkele frivolités, als hoofdmaaltijd fricandeau met friet en gefruite uitjes, en toe koffie en froufrou. Allemaal Frans aandoende gerechten en hapjes. Maar komen ze echt uit Frankrijk? ● Oud frickadilleke De ‘luchtige’ voorgerechtjes zijn wel Frans, al zal men deze betekenis van frivolités niet in een Frans woordenboek vinden, althans niet in de mij bekende. Men moet ervoor op zoek Fricandeau is heel wat edeler dan een frikadel, maar etymologisch gezien hebben ze toch veel met elkaar te maken in Franse kookboeken. In een Nederlands woordenboek als de grote Van Dale staan ze wel genoemd, en onlangs is er uit het Engels een boek vertaald (Appetizers: Exquise lekkernijen en frivole hapjes) met heerlijke voorbeelden van frivolités. Fricandeau is natuurlijk heel wat edeler dan een frikadel/fricandel, maar etymologisch gezien hebben ze toch behoorlijk veel met elkaar te maken, evenals met fricassee. Franse, Duitse en Nederlandse onderzoekers zijn er nog niet uit hoe die vormen nu precies zijn ontstaan, nog afgezien van de verschillen in betekenis. Fricadelle komt het eerst voor in Wallonië, in 1872, dus niet in Frankrijk. Maar in het Provençaals zou fricandel hebben bestaan. Overigens heeft de Zuidnederlandse Kiliaan het al aan het eind van de 16de eeuw over frickedilleke. Het tweede deel van fricassee is misschien afgeleid van casser ‘breken, stukslaan’. Het enige wat er bij al deze woorden vaststaat, is dat het Latijnse werkwoord frigere ‘roosteren’, Frans frire ‘bakken’, eraan ten grondslag ligt. ● Walloonse frites Het werkwoord frire vinden wij terug bij de frietjes, de fritten. Ongetwijfeld afkomstig van frites, dus uit de Franse taal. Maar de Fransen spreken van pommes frites. Zij hebben de patat niet uitgevonden. Tenslotte is de beste friet te bekomen bij een frituur, in België dus. De patates frites kwamen eerder voor in België dan in Frankrijk. In dat land frituurde men vissen en andere spijzen, maar men kwam er niet zo gauw op het idee om het ook met reepjes aardappel te doen. Patates frites is Waals Frans. Dat men in het noordelijke Nederlands patates frites afkort als patat en in het zuiden als friet, komt doordat patat in een groot deel van ons zuidelijke taalgebied ‘aardappel’ betekent. In het Middelnederlands kende men het werkwoord friten ‘bakken, roosteren’, dat evenals frites is afgeleid van het Franse frire. Friten kende als variant fruten met dezelfde betekenis. Uit fruten, is fruiten ontstaan, zoals uit huus huis is voortgekomen. Dit werkwoord heeft een betekenisverandering ondergaan die in de meeste woordenboeken niet terug te vinden is. Zo definieert de grote Van Dale fruiten als ‘in de pan in kokend vet bakken, bruin braden’. ‘Bruin braden’ heeft echter meestal betrekking op wat grotere stukken vlees, en je gebruikt er boter of margarine bij. ‘In de pan in kokend vet of olie bruin bakken’ heet tegenwoordig frituren. Fruiten doe je vooral met kleine stukjes ui, champignons, paprika of andere groente; je verhit ze snel in hete olie of boter en daarna laat je ze bij een wat lagere temperatuur al roerend gaar worden. ● Een gevuld koekje Komen we aan het toetje: frou-frou. Voor zover ik weet, heeft geen enkel koekje in het Frans deze naam. Hoe komen we er dan aan? Dat is vooralsnog een raadsel. Frou-frou bestaat wel in het Frans, maar daar heeft het een heel andere betekenis: het is het geritsel van tafzijden onderrokken. Dat ging zo van froe-froe-froe; frou-frou is duidelijk klanknabootsend. Dat een knisperend koekje in het Frans dezelfde naam kon krijgen of dat het het lievelingswafeltje was van een uitbundig froe-froeënde dame, had in de lijn der verwachting gelegen. Helaas. Navraag bij Verkade levert het volgende op: ‘Het desbetreffende wafeltje werd vóór WO II gemaakt door een bedrijf vlak bij Den Bosch. Aanvankelijk was de naam van het biscuitje “vanillewafeltje”, maar het is door iemand van de marketing hernoemd tot “frou-frou”, omdat deze het koekje een Frans-aandoende naam wilde geven en “frou-frou” wel lekker in het gehoor lag. Er is echter geen rekening gehouden met de Franse betekenis. Toen Verkade na WO II de koekjesfabriek overnam, hebben ze de naam “frou-frou” van dit vanillewafeltje niet veranderd. Onbekend is wie deze naam bedacht heeft.’ Als dit verhaal waar is, zou het om een merknaam gaan. Maar dan kan de frou-frou toch niet als een te maken koekjessoort in een kookboek staan en dan mogen zaken als Jamin en AH toch geen huismerk frou-frou verkopen? Of gelden oude merken niet als merken? Want vrij oud is de frou-frou wel. Het woord wordt al in {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} 1912 genoemd in Kramers' Algemeen verklarend woordenboek in de betekenis ‘een soort gebak’. Wellicht vinden we de oplossing van het raadsel in de Grote Koenen. Deze verwijst (in 1986) bij frou-frou ‘gelaagd biscuitje met middenlaagje van crème (merknaam)’ naar fourré met dezelfde betekenis. Dit laatste is wel degelijk een Frans leenwoord. Daar betekent het ‘gevoerd, gevuld’, en dat kan op allerlei zaken betrekking hebben, dus ook op bonbons en koekjes. Mogelijk is fourré in het Nederlands verbasterd tot frou(frou). Dat kon des te gemakkelijker, omdat in die tijd frou-frou in de betekenis ‘het geruisch van vrouwenrokken’ (bijvoorbeeld in Fokko Bos' De vreemde woorden uit 1912) een bestaand woord was; het was in onze taal nog niet verouderd. Maar of het bij het koekje frou-frou nu om een merknaam gaat, dat weet ik nog steeds niet. Graag wil ik mijn studenten Aya, Anna, Astrid, Floor, Fred, Jan, Mireille en Ranko hartelijk danken voor hun hulp bij het etymologiseren van bovenstaande woorden. Jaarvergadering Onze Taal Bestuur Genootschap Onze Taal Op donderdag 9 juni 1994 zal in de vergaderruimte nummer 5 van het Zalencentrum Centraal Station in Den Haag om 19.30 uur de Jaarvergadering 1993 van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. Agenda 1Opening door de voorzitter van het Genootschap Onze Taal 2Verslag van de jaarvergadering 1993 3Jaarverslag 1993 4Financieel verslag 1993 5Verslag kascommissie 6Benoeming nieuwe kascommissie 7Bestuurssamenstelling: -Aftredend en niet herkiesbaar: mevrouw mr. M.A. Rümke -Aftredend en herkiesbaar C.N.F. van Ditshuizen en dr. D. Dolman Leden van het Genootschap Onze Taal kunnen zich voor deze bestuursfunctie kandidaat stellen door schriftelijke aanmelding vóór 1 juni 1994 bij het secretariaat van het genootschap, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Het Algemeen Bestuur van het genootschap stelt voor mevrouw Vera Illès, journaliste en publiciste te Amsterdam, tot bestuurslid te benoemen. Pauze Tijdens de pauze houdt de redactie van het maandblad Onze Taal zich beschikbaar voor opmerkingen en het beantwoorden van vragen over het redactiebeleid en over de inhoud van het blad. 8Mededelingen 9Rondvraag 10Lezing ‘Het woordenboek: beschrijvend en/of normatief?’ door dr. J.L.A. Heestermans, mede-hoofdredacteur van Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal en bestuurslid van het Genootschap Onze Taal. 11Sluiting Het jaarverslag en de financiële stukken over 1993 liggen een half uur voor aanvang van de vergadering ter inzage. De vergaderstukken zijn op werkdagen van 1 tot en met 8 juni ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a in Den Haag. Ze worden aan leden die daarom verzoeken, per post toegezonden (telefoon 070-356 12 20). In verband met de beschikbare zaalruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen, verzocht zich telefonisch of schriftelijk aan te melden. Niet te klagen Redactie Onze Taal Op de achterpagina van het juli/augustusnummer 1993 prijkte het volgende bericht: ‘Dat de nieuwe zaak (...) niet te klagen heeft over een gebrek aan belangstelling bleek het afgelopen weekend overduidelijk.’ De redactie nam het knipsel op omdat zij er een grappige ongerijmdheid in zag. Niet te klagen hebben betekent volgens Koenen: ‘tevreden zijn’. Dat de nieuwe zaak tevreden is met een gebrek aan belangstelling ligt niet zo voor de hand. Van Dale noemt niet te klagen hebben een litotes: dat is de stijlfiguur waarbij door middel van ontkenning het tegenovergestelde wordt beweerd: ‘ze is niet blij’ betekent dat ze zeer bedroefd is. Maar niet iedereen zag iets onlogisch in het bewuste zinnetje. Er ontstond met enkele lezers een uitvoerige briefwisseling over de betekenis van deze zin, en er werd door Ernst van Altena zelfs een stukje aan de discussie gewijd in de Nieuwe Noordhollandse Courant. Van Altena ontving daarop een handvol reacties waaruit eveneens duidelijk werd dat de intuïties van de taalgebruiker hierover sterk uiteenlopen. Reden genoeg om er in Onze Taal nog eens op terug te komen. Mag er volgens u na niet te klagen hebben over iets negatiefs volgen of is dat uitgesloten? En hoe verklaart u dat? Graag uw reacties voor een mini-onderzoekje naar de betekenis en het gebruik van deze uitdrukking. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. ● Taalbeheersing In de bundel Taalbeheersing als tekstwetenschap: terreinen en trends doen twaalf taalbeheersers verslag van de stand van zaken in hun vakgebied. De artikelen zijn bewerkingen van lezingen die werden gepresenteerd tijdens een conferentie van de RU Leiden en de VIOT. Ze gaan over tekststructuur en tekstbegrip, argumentatie, conversatie, taalgebruik in zijn maatschappelijke context, schrijfvaardigheid, en het taalvaardigheidsonderwijs. Mede dankzij uitvoerige bibliografieën geeft de bundel een nagenoeg compleet beeld van de ontwikkelingen die zich de laatste 10 à 15 jaar in het vak taalbeheersing hebben voorgedaan. De bundel is bruikbaar als hand- en studieboek. Taalbeheersing als tekstwetenschap: terreinen en trends van A. Braet en J. van de Gein (red.) wordt uitgegeven door ICG Publications en kost f 30,-. ISBN 90 6765 519 8 ● Runen Het boek Runen - Een helder alfabet uit duistere tijden neemt veel misverstanden en onduidelijkheden over runen weg. De auteurs, Marlies Philippa en Aad Quak, maken in het eerste hoofdstuk duidelijk hoe een verkeerde beeldvorming van het runenschrift heeft kunnen ontstaan. Daarna geven zij een uitvoerig overzicht van het runenalfabet, waarbij zij onder meer het verband met ons huidige alfabet aangeven en een schets geven van de tijd waarin en de omstandigheden waaronder de runen werden gebruikt. De auteurs gaan daarbij ook in op het gebruik van runen door de nazi's. Runen is verschenen bij Thomas Rap en kost f 27,50. ISBN 90 6005 390 7 ● Congres spelling Onder de titel ‘Het behoud van de Nederlandse spelling’ vindt op 11 juni a.s. een spellingcongres plaats in Nijmegen. De negen leden uit de jongste spellingcommissie verzorgen ieder een korte lezing, waarin zij de voorstellen van de commissie zullen toelichten aan neerlandici, leraren, taaladviseurs, redacteuren en andere belangstellenden. Inschrijving: door overmaking van f 75,- (of f 90,- incl. lunch) onder vermelding van projectnummer 302027 op postgiro 1781085, t.n.v. Congresorganisatie KUN, Postbus 9111, 6525 HN Nijmegen (080-612184). Meer informatie (plaats, tijd, programma) krijgt u na inschrijving toegestuurd. ● Brieven van ambtenaren In Taal mag geen belasting zijn doet Jan Renkema verslag van een (geheim) onderzoek naar de taalvaardigheid van belastingambtenaren. Hij geeft een gedetailleerd beeld van de omstandigheden waaronder het onderzoek tot stand kwam, beschrijft de opzet ervan en geeft een overzicht van de resultaten. Die geven een niet erg rooskleurig beeld van de schrijfvaardigheid van ambtenaren. Uit de beoordeling (door 150 burgers aan de hand van een evaluatieformulier) bleek dat ‘de communicatieve kwaliteit op veel punten nog slechter is dan men had vermoed’. Renkema besluit zijn boek daarom met een reeks adviezen. Taal mag geen belasting zijn. Een onderzoek-in-burger naar brieven van ambtenaren wordt uitgegeven door de Sdu en kost f 29,90. ISBN 90 12 06720 0 ● Communicatie Het idee achter Doelmatig communiceren van Klaas Wiertzema en Wouter van den Brink is dat het verschaffen van inzicht in de basisbeginselen van communicatie de beste methode is om taalgebruikers beter te leren communiceren. De auteurs menen dat effectief communicatief gedrag slechts in beperkte mate een kwestie is van ‘de juiste dingen zeggen’. Aangezien de reactie van de luisteraar voor 38% bepaald wordt door het stemgeluid van de spreker en voor 55% door diens visuele signalen, is het volgens de auteurs veel belangrijker hoe iemand iets zegt, dan wat hij zegt. De basisbeginselen van het communiceren hebben dus vooral te maken met intonatie, gelaatsexpressie en lichaamshouding. Doelmatig communiceren: basisprincipes wordt uitgegeven door Coutinho en kost f 19,50. ISBN 90 6283 920 7 ● Spreken Volgens de nieuwe eisen voor de eindexamens Nederlands dienen leerlingen minimaal twaalf uur per jaar les in mondelinge taalvaardigheid te krijgen. Amos van Gelderen en Ron Oostdam, werkzaam bij het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam, schreven Mondelinge taalvaardigheid Nederlands, waarmee (aanstaande) docenten een leergang in de mondelinge taalvaardigheid kunnen ontwikkelen. Van Gelderen en Oostdam menen dat de docent heldere doelen, toetsen en oefenvormen moet ontwikkelen. De drie instrumenten die de docent daartoe in zijn lessen kan gebruiken, zijn het referaat (waarmee de leerlingen oefenen in het houden van een formele monoloog), het debat (waarmee zij een stelling leren verdedigen) en de discussie (waarmee zij leren samen een probleem op te lossen). Mondelinge taalvaardigheid Nederlands. Referaat, debat en discussie in de bovenbouw van havo en vwo wordt uitgegeven door Coutinho en kost f 22,50. ISBN 90 6283 938 X ● De zin van grammatica In De woorden en hun zin, dat deze maand verschijnt, behandelt Frida Balk-Smit Duyzentkunst de basiselementen van de grammatica: woordsoorten en zinsdelen. Dat lijkt niets nieuws, maar haar presentatie en de doelstelling die zij voor ogen heeft, maken het boek interessant. Balk, tot 1992 hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam, behandelt de grammatica met als doel de teruggang in grammaticale kennis tegen te gaan die sinds de jaren zeventig is ontstaan. Om dezelfde reden houdt zij een pleidooi voor de herinvoering van grammatica op de basisschool. Woorden en hun zin: Grammatica voor iedereen wordt uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar en kost f 29,90. ISBN 90 388 0272 2 ● Vergaderen De communicatie-adviseur Theo Bollerman vindt dat er in Nederland te veel, te lang en te slecht wordt vergaderd. Onder de wat onorthodoxe titel Vergaderen moet, maar met mate en goed bracht hij een aantal adviezen ter verbetering bijeen. Bollerman wijst erop dat er maat moet worden gehouden en dat er efficiënt moet worden vergaderd: de tijd en moeite die de beraadslagingen kosten, moeten in verhouding staan tot het te {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} bereiken resultaat. Iemand die goed wil vergaderen, moet eerst nadenken: hij moet bepalen met wie hij vergadert en waarover, nagaan wat het doel van de vergadering is (beslissen, adviseren of informeren) en voldoende informatie verzamelen. Vergaderen moet, maar met mate en goed. Van directieberaad tot werkoverleg wordt uitgegeven door Coutinho en kost f 22,50. ISBN 90 6283 945 2 ● Congres ‘naties en talen’ Van 7 tot 10 november 1994 houdt de Katholieke Universiteit Leuven een internationaal congres over de ontwikkeling van naties en talen in Europa, en de gevolgen van taalnationalisme voor de Europese eenmaking. Dit congres richt zich in de eerste plaats tot sociolinguïsten, historici en politicologen, maar andere belangstellenden zijn ook welkom. Wie een lezing wil geven, stuurt vóór 30 juni een samenvatting van 1 à 2 bladzijden in. De voertalen op het congres zijn Nederlands, Engels en Frans. Er wordt voor vertolking gezorgd. Contactadres: European Studies KUL Congressecretariaat t.a.v. Lieve Notré Blijde-Inkomststraat 5 B-3000 Leuven tel. (32-)16-286611/282482 fax (32-)16-222345 ● Nieuwe prisma's In de Prisma-reeks van Uitgeverij Het Spectrum verschijnen binnenkort vier nieuwe deeltjes over taal. In twee ervan worden taalvaardigheden behandeld: schrijven in Helder en pakkend schrijven van Erik van der Spek en snellezen in Snellezen: efficiënt omgaan met geschreven tekst van Bert Ruck. Een derde deel, Grammaticale tips: goed Nederlands spreken en schrijven van Peter de Rijk, gaat in op grammaticale kwesties. Het laatste deel, Taalspelletjes (door Riemer Reinsma), gaat over taal als veelzijdig speelgoed. De Prisma Taalboekjes kosten f 7,50 per stuk. ISBN's: 90 274 3374 7 (Schrijven), 90 274 4023 9 (Snellezen), 90 274 3380 1 (Grammaticale tips) en 90 274 3378 X (Taalspelletjes). ● Taaldag NRC: taal op muziek Op zaterdag 4 juni houdt NRC Handelsblad in Utrecht opnieuw een Taaldag. Het thema is dit jaar ‘Taal op muziek’. De dag begint met een plenaire lezing in de Domkerk over het Nederlands als zangtaal. Het programma wordt vervolgd in het naast de Dom gelegen Academiegebouw met tweemaal een ronde van acht parallelle sessies lezingen en tweegesprekken. Aan het woord komen o.a. Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink, Louis Andriessen, Carel Alphenaar, Maarten 't Hart en Martin van Amerongen. Bezoekers kunnen deelnemen aan maximaal twee bijeenkomsten naar keuze uit dit programma (uit elke sessie één bijeenkomst). De dag wordt afgesloten met een concert (Masterclass) in de Dom. Toegangskaarten kosten f 65,- (inclusief lunch, koffie en thee). U kunt u opgeven door de aanmeldingsbon in NRC Handelsblad van 29 of 30 april in te vullen en op te sturen met een eurocheque/girobetaalkaart. Voor meer informatie: bureau Verstegen & Stigter, telefoon 020-6235451 of 6238421, fax 020-6231474. ● Falsche Freunde Duitse woorden die lijken op Nederlandse, maar iets anders betekenen (zogeheten ‘falsche Freunde’), kunnen gemakkelijk aanleiding geven tot blunders bij het vertalen van het Nederlands naar het Duits en andersom. Om die blunders te voorkomen, heeft Gerda Meyerink een groot aantal van deze woorden bijeengebracht in De Taalvos Duits, dat daarmee aansluit bij de eerder verschenen ‘taalvossen’ Engels, Frans, Spaans en Italiaans. De Taalvos Duits wordt uitgegeven door Thomas Rap en kost f 20,-. ISBN 90 6005 479 2 ○ Nederlands van nu In de eerste aflevering van de jaargang 1994 wordt stilgestaan bij het woord rap(muziek) en bij de Franse invloed op accentueringsverschillen in Noord- en Zuidnederlands. F. Claes bespreekt aardrijkskundige namen, en H. Brouckaert de bedreiging van taaltechnologie voor kleinere talen in Europa. Andere onderwerpen in deze aflevering zijn de ontwikkelingen in het Afrikaans, reclameslogans, boekbesprekingen en taalvragen. Een abonnement op Nederlands van Nu kost Bfr. 650/f 37,50 en is te verkrijgen bij de Vereniging Algemeen Nederlands, Koningsstraat 192 bus 19, B 1000 Brussel. Betaling vanuit Nederland via girorekening 3992897 t.n.v. VAN, Brussel. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Betuwelijn door Eerste Kamer Koppeling DANSEN Club Grandioos geeft iedere vrijdag één dansavond voor alleengaande. Behalve de laatste vrijdag v/d maand. Die is op zaterdag. De Haarlemmer Dit betekent dat de uitlevering van uw bestelling de eerstkomende dagen misschien een halve dag vertraagd wordt, waarvoor onze excuses, maar daarna zeker niet meer. de Volkskrant Een groepje medewerkers dat in de computerruimte doodgemoederd onder een rookmelder een sigaretje aan het roken was. EZ-journaal Criminelen opereren steeds vaker in het Holy-ziekenhuis De Havenloods Met bijgeleverde wisbare pen kunt u het volledige oppervlak beschrijven. reclamebrochure Fietstocht voor geleidehonden Het Witte Weekblad Kies zelf je bedonderstel Bij IKEA kies je zelf. Dat geldt ook voor de slaapkamers. Als je een binnenveringsbed kiest, zoek je er zelf bijpassende sokkels, sleden of poten bij. We hebben ze in diverse afmetingen en kleuren. Passend bij elk slaapkamerinterieur. IKEA catalogus Ook aan de kerstballen bij Dansschool Alphenaar bewaart hij goede herinneringen. Het Nieuws op Zondag Ingrid van Delft legde haar gesprekken vast met demente bejaarden de Volkskrant Iedere bewoner staat zijn AOW af en krijgt maandelijks behalve een woning en een warme maaltijd 95 gulden broodgeld en 286 gulden zakgeld. NRC Handelsblad L.S., Op verzoek van vele klanten, heb ik besloten weer Uw bindwerk te verzorgen. Met vriendelijke groeten, {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana • in dit nummer o.a. VERPLICHT NEDERLANDS LEREN Hoe realistisch is het voorstel van WVC? Een nieuw taak voor de basisschool? NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL Een Rus, een Japanse en een Tsjech over schrijven in het Nederlands DE POLITICUS ALS TAALATLEET HANDBOEK BEDRIJFSCORRESPONDENTIE Hoe handig is dit nieuwe standaardwerk? VERTALEN IN ONNEDERLANDS NEDERLANDS DIEPE, VALSE EN HANGENDE SPITSEN Vernieuwingen in voetbaltaal maandblad van het genootschap onze taal 6 63ste jaargang • juni 1994 {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’. Het maandblad Onze Taal (oplage 40.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De Nederlandse Taalunie steunt het genootschap financieel bij zijn activiteiten. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema mevr. mr. M.A. Rümke prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Koningsstraat 192, B 1000 Brussel. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/322.2231523 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor taalkundig onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 6 juni 1994 127 Jan Erik Grezel Verplicht Nederlands leren Over de zin en noodzaak van een verplichte cursus Nederlands voor ‘nieuwkomers’ 129 prof. dr. A.G. Sciarone Verplichtstelling Nederlands voor allochtonen Een nieuwe taak voor de basisschool? 131 Peter Burger en Jaap de Jong Schrijven in het Nederlands Een Rus, een Japanse en een Tsjech voor wie onze taal middel van bestaan is, over de Nederlandse taal en haar gebruikers POLITIEK TAALGEBRUIK 138 Marc de Coster Lubberiaanse taalverrijking Welke sporen liet Lubbers na in onze taal? 139 Riemer Reinsma ‘Laten we even doorgaan, want ik wil ophouden’ De politicus als taalatleet • 142 René Appel Momenten bij Bergkamp met diepte Vernieuwde voetbaltaal 148 Arie Pos Droeftands hoofdpeinzen Vertalen in een Nederlands dat kruipt waar het volgens de ANS niet gaan kan 152 Corriejanne Timmers Hoe handig is het Handboek Bedrijfscorrespondentie? • SPELLING 144 De Herziene herzien 145 De c moet blijven 145 Het eij van Columbus 146 De verbindings-n zonder meervoud • EN VERDER 135 Een ezelsbruggetje: 't kofschip 141 Uitspraak van vreemde woorden 141 Een bilateraaltje 143 Pylonen en pionnen 149 Het had beter geweest... 149 Privé 150 Pedagogie(k) 151 Dooddeur 154 De etymologie van sas VASTE RUBRIEKEN 134 Reacties: Provinciale Staten hebben gekozen; nasynchroniseren of ondertitelen?; relaxed en gestagedived 136 Afkokers: ex-nachtclub; contaminaties; continuïteit; zoek het onderwerp 137 Vraag en antwoord: roodkoperen; hoe te bezwijken?; een geruide kat?; het/de mavo 130 Het proefschrift van... Ad Backus 147 Jargon en slang (3) 151 Gedicht voor Onze Taal: M 155 InZicht: over nieuwe boeken 156 Ruggespraak {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Verplicht Nederlands leren Het pleit van dwang en vrijheid houdt aan Jan Erik Grezel - Vakgroep Toegepaste Taalkunde, TU Delft Buitenlanders kunnen binnenkort verplicht worden Nederlands te leren. Zo wil het Ministerie van WVC kansarme ‘nieuwkomers’ bij de samenleving betrekken. Daarmee verplicht de overheid zichzelf tot het scheppen van voldoende aanbod. Jan Erik Grezel inventariseerde voor Onze Taal de meningen van allerlei betrokkenen. Eind februari publiceerde minister d'Ancona haar nota ‘Investeren in Integreren’. Een korte paragraaf is gewijd aan de nieuwkomers die vooral in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming naar Nederland komen. Asielzoekers vallen hier dus niet onder. Het gaat om naar schatting 25.000 mensen per jaar. Voor hen moet in 1996 een ‘dekkend aanbod’ aan integratiecursussen bestaan. Het kabinet stelt dit jaar 32 miljoen en in de volgende jaren telkens 36 miljoen gulden beschikbaar voor de geleide inburgering. Maar voor wat hoort wat, want vrijblijvendheid is langzamerhand verleden tijd. ‘Waar nodig’ kan de deelname een meer verplichtend karakter krijgen. En als dat niet helpt, wil de minister bezien hoe zij aan ‘verder strekkende maatregelen tot verplichte deelname’ vorm kan geven. Nieuw is haar voorstel niet. Twee jaar geleden opperde minister Ritzen van Onderwijs ook de verplichte cursus, nadat Bolkestein de voorzet daartoe had gegeven. In het onderwijs klonk de roep om gedwongen deelname al veel eerder (zie de bijdrage van prof. Sciarone in dit tijdschrift). Uniek is de verplichting in Europa wel. Alleen in typische immigratielanden als Australië kent men verplichte taalcursussen. Bepaalde categorieën landverhuizers moeten zelfs een taaltest afleggen voordat ze het land binnen mogen. Het idee van verplichting lijkt in ons land gemeengoed te worden. In feite hebben de sociale diensten al de bevoegdheid om cliënten die amper Nederlands spreken, tot het volgen van een taalcursus te verplichten. Kennis van het Nederlands is immers een noodzakelijke voorwaarde voor het vinden van een baan. ‘Een non-discussie’ noemde Ien Dales de kwestie van de scholingsdwang daarom. Toch is lang niet iedereen overtuigd van de zin en de noodzaak van zo'n leerplicht voor volwassen buitenlanders. Er zijn vooral praktische bezwaren. Is er voldoende aanbod? Een probleem vormen ook de sancties die de overheid aan de verplichting zou moeten stellen. En wat moet er in zo'n cursus aangeboden worden? Heeft de verplichting alleen betrekking op aanwezigheid of wordt er een te behalen minimaal niveau vereist? Geldt de verplichting ook voor buitenlandse vrouwen die toch nooit Nederlands zullen spreken, omdat ze thuis, in de toko en de soek altijd met hun eigen taal terecht kunnen? ● Zinvol en uitvoerbaar? In een tv-programma werd d'Ancona onlangs bestookt met vragen en suggesties van buitenlandse vrouwen, een belangrijke doelgroep van haar beleid. Zij bleken uiteenlopende opvattingen te hebben over de voorgenomen verplichting. Sommige vrouwen noemden het volstrekt overbodig om dwang toe te passen: ‘Wij willen allemaal zo graag!’ Dat werd weersproken door anderen. Zij kenden genoeg buren en vriendinnen die juist een zetje in de rug nodig zouden hebben om angst of luiheid te overwinnen. Het zal d'Ancona gesterkt hebben in haar opvatting. Bij het leren van een taal speelt motivatie een cruciale rol. Is het dan onzinnig mensen te dwingen Nederlands te leren? Ilhan Akel, directeur van het Nederlands Centrum Buitenlanders, stelt dat nieuwkomers meestal uitermate gemotiveerd zijn. ‘Zij worden echter vaak teleurgesteld doordat ze op een wachtlijst komen. En mensen die al bezig zijn met een cursus, willen graag meer lessen dan ze krijgen. Onder deze omstandigheden, waarbij het aanbod onvoldoende is, kan er van verplichting geen sprake zijn.’ Er blijft natuurlijk een categorie die zich aan scholing onttrekt. In die gevallen kan de overheid zeker een verplichting stellen, vindt Akel. Maar als docenten én migrantenorganisaties de nieuwkomers voldoende weten te motiveren, zal het volgens hem zelden nodig zijn dwang toe te passen. ‘Niet noodzakelijk, niet wenselijk en lastig uitvoerbaar’, concludeerde een commissie onder voorzitterschap van Elske ter Veld in april over de verplichtstelling. De commissie was ingesteld door O & W om het rendement en de budgetverdeling van cursussen Nederlands als tweede taal te onderzoeken. Het beperkte aanbod en het gebrek aan sancties verschaffen onvoldoende basis voor deze nieuwe vorm van leerplicht. Minister Ritzen laat vooralsnog het idee van verplichting niet varen. ‘Maar het is geen doel op zich’, benadrukte hij in een reactie op het rapport-Ter Veld. ● Aanbod Het ‘nieuws’ van de verplichting haalde na de publikatie van d'Ancona's nota prompt de voorpagina. Een woordvoerster van WVC nuanceert de berichten: ‘Op zichzelf is een verplichting niet zinvol. Het gaat erom dat het leren van de taal onontbeer- {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk is. Buitenlanders moeten ervan doordrongen raken dat volwaardig inburgeren echt niet lukt zonder Nederlands en kennis van onze samenleving. De prioriteit ligt nu echter bij het uitleggen van een net aan cursussen, zodat in ieder geval het aanbod over twee jaar compleet is.’ Het ministerie wil natuurlijk voorkomen dat het straks het beschamende verwijt krijgt buitenlanders tot cursussen te verplichten die er in de praktijk gewoon niet zijn. Het lijkt inderdaad dat de overheid vooral zichzelf verplichtingen oplegt. Het beleid leidt tot meer verzoeken om onderwijs. De gemeenten moeten het aanbod drastisch uitbreiden om aan de vraag te kunnen voldoen. Buitenlanders klagen nogal eens over lange wachttijden. Maar in hoeverre de wachtlijsten reëel zijn, blijft schimmig. Instellingen schermen soms met lange lijsten cursus-kandidaten om meer geld in de wacht te slepen. Vorig jaar stelde minister Ritzen 106 miljoen gulden ter beschikking in het kader van de actie ‘Weg met de wachtlijsten’. Het leverde geen schone lei op. Dat is ook geen wonder als zo'n lijst het bestaansrecht van een instelling kan vormen. De commissie-Ter Veld acht de wachtlijst geen geschikte indicator bij budgetverdeling. Zij concludeert verder dat wachtlijsten door de nog steeds sterk groeiende vraag naar cursussen onvermijdelijk zijn. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ● Sancties Hoe kan deelname indien nodig toch worden afgedwongen? Korten op de uitkering ligt het meest voor de hand. Maar wat te doen bij vrouwen die thuis zitten en geen uitkering hebben, of bij mensen die wel een baan hebben? Die maken volgens ruwe schattingen zeker 50% van de groep nieuwkomers uit. ‘Zover is het denken nog niet’, meldt WVC. Zonder sancties lijkt de plicht echter een loos gebod. De beleidsmakers hopen dat dreiging met korting voor uitkeringsgerechtigden voldoende is. Bij anderen verwacht men - in welzijnswoorden - ‘een positief effect van het werk van de trajectbegeleiders bij de opvang’. Zij kunnen de buitenlanders door een persoonlijke benadering wellicht over de drempel van de taalklas trekken. In verschillende steden heeft men ervaring met deze opzet. Zo draait in Rotterdam al enkele jaren het ‘Projectbureau Integratie Nieuwkomers’ (het PIN). Het heeft sinds 1991 meer dan 4000 mensen geholpen. De Sociale Dienst verplicht de nieuwkomer tot deelname aan een integratiecursus en verwijst naar het PIN. Dat zoekt de juiste scholing en de meest passende cursus voor de nieuwkomer: ‘het beste traject’. Als de ‘kandidaat-burger’ zich aan de cursus onttrekt of halverwege afhaakt, wordt de Sociale Dienst ingelicht, die vervolgens de uitkering kan korten. Gebeurt dat op dit ogenblik al? Volgens Arian Hazelebach van het PIN is het nog te vroeg om met cijfers naar buiten te treden. Het ‘sanctie-experiment’ loopt feitelijk pas sinds april. Maar hij verwacht dat er in Rotterdam een paar honderd strafmaatregelen per jaar zullen worden getroffen. Niettemin benadert ook hij de problematiek van de positieve kant. ‘Het gaat er niet om de buitenlanders te pesten. We willen gewoon graag dat iederéén inziet hoe belangrijk het is om Nederlands te leren. Tachtig procent van de nieuwkomers is al zeer gemotiveerd.’ ● Cursus inburgeren De inburgeringscursussen bestaan uit drie onderdelen. Eerst krijgen de nieuwelingen in hun eigen taal informatie over regels en wetten waar zij zich aan moeten houden en over voorzieningen waar zij een beroep op kunnen doen, zoals de kinderbijslag en het ziekenfonds. Het tweede onderdeel is de zogenoemde Nederlandkunde. Daarin worden sociale thema's behandeld: hoe leven de Nederlanders, hoe wonen ze, wat voor onderwijs volgen ze, wat zijn hun hobby's, welke feestdagen kennen ze? De nieuwkomers leren niet alleen dat Nederland een koningin heeft, maar ook wat koninginnedag inhoudt. Ze maken kennis met de ‘afsprakencultuur’, het fenomeen van op tijd rijdende bussen en treinen, en het verschil tussen een cd en de CD. Ten slotte wordt er natuurlijk ook nog gewoon Nederlands gegeven. Nederlandkunde en Nederlands versmelten gemakkelijk tot één cursus. ‘Je moet het bij de lessen Nederlands toch ook érgens over hebben’, zegt Marcel van der Knaap, directeur van een Goudse instelling voor basiseducatie. Laaggeschoolde nieuwkomers komen in de regel bij de basiseducatie terecht, hogergeschoolden bij het VAVO (volwassenenonderwijs). Deze opzet dwingt het welzijnswerk samen te werken met onderwijsinstellingen. Zo ontstaat er wel {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} eens wat frictie. Van der Knaap hekelt de ‘overzorg’ waarmee projectbureaus de nieuwkomers omringen. Maar in verplichting ziet hij pas wat als scholing ook materieel beloond wordt. Nieuwkomers zouden hun lesgeld terug kunnen krijgen bij afronding van de cursus. Gemiddeld wordt er een eigen bijdrage verlangd van een paar honderd gulden voor een langlopende cursus. ● Succes Over het succes van de experimenten met nieuwkomers bestaan tegenstrijdige berichten. ‘Ruim negentig procent maakt de inburgeringscursussen af’, jubelt het ministerie. In Tilburg is het project voor nieuwkomers zeer goed aangeslagen volgens directeur Jos van Gerven. Hij noemt een uitval van vijf procent. Het geheim is de formule: individuele trajectbegeleiding. In Tilburg doet ongeveer 65% van alle nieuwkomers mee. Dat haalt men in Amsterdam bij lange na niet. Sommige docenten klagen er steen en been over de sterk wisselende opkomst. De eis van aanwezigheid zou dat probleem maar ten dele oplossen. Op slecht gemotiveerde mensen die glazig uit het venster turen, zit daar ook niemand te wachten. De verplichting Nederlands te leren heeft duidelijk twee kanten. Voor een deel van de nieuwkomers is ze overbodig. Zij vinden zelf de weg wel naar een cursus. Anderen moet de maatregel stimuleren de schreden naar de school te richten. Louter dwang brengt taalkennis niet dichterbij, tenzij de dreiging met een financiële straf de motor is tot motivatie. De straf kan ook vervangen worden door beloning: bij voldoende kennis van het Nederlands de garantie op een baan. Helaas biedt de economische situatie die ruimte nu niet. Voltooiing van een cursus zou men kunnen honoreren door terugbetaling van het lesgeld. Voldoende presentie volstaat in dat geval. Het beleid van WVC dwingt onderwijsinstellingen tot de soms wat moeizame samenwerking met het welzijnswerk. Hier botsen twee culturen. Wie waakt over het welzijn van zijn medeburger, staat een zachte aanpak voor met intensieve begeleiding. Onderwijsmensen vrezen de verlammende werking van al die welzijnszorg. Zij zien veelal geen been in dwang. Gunstig is in ieder geval het boemerangeffect van de maatregel. De overheid verplicht zichzelf tot een groter aanbod. Misschien is dat ook wel de koele berekening van een erflatende minister. Verplichtstelling Nederlands voor allochtonen Prof. dr. A.G. Sciarone - hoogleraar Communicatie en Kennisoverdracht, TU Delft Het is begrijpelijk dat in discussies over verplichtstelling tot het leren van de Nederlandse taal bezwaren worden geuit. Mensen verlangen immers fundamenteel naar maximale vrijheid. En dus wordt er soms forse kritiek geuit, bijvoorbeeld al in 1985, toen in Voorzetten 5, Nederlands bij buitenlanders (Wolters-Noordhoff), een onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie uitgegeven brochure, werd voorgesteld onderwijs in de Nederlandse taal voor allochtonen verplicht te stellen. Door Levende Talen werd het voorstel beschouwd als ‘eigenlijk te gek voor woorden, ware het niet dat dergelijke onzin wordt uitgekraamd in een officieel uitgegeven brochure van de Nederlandse Taalunie, een instelling waarvan een serieuze bijdrage zou mogen worden verwacht’ (LT 1987, blz. 218). Vier jaar later werd de suggestie tot verplichtstelling overgenomen in het rapport Allochtonenbeleid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Ook toen volgde kritiek, in de landelijke pers, die zich vooral richtte op de onuitvoerbaarheid in het licht van het gebrek aan lescapaciteit bij instellingen waar Nederlandse les wordt gegeven. Ondertussen is verplichtstelling mogelijk geworden. ● Verplichting uit nood Verplichtstellingen zijn overigens ook in democratisch bestuurde landen heel normaal: zo moet iedereen in Nederland rechts rijden en moet iedereen tussen 5 en 16 jaar naar school. Daarnaast zijn er verplichtstellingen die slechts gelden voor bepaalde groepen: Nederlanders beneden een bepaald inkomen en in loondienst zijn verplicht verzekerd tegen ziektekosten. Wie meer verdient en zich niet verzekert, wordt geacht zelf de kosten bij ziekte te betalen. En niemand protesteert. Volgens dit laatste model stelt de WRR in haar rapport ‘Allochtonenbeleid’ voor om onderwijs in het Nederlands slechts verplicht te stellen voor allochtonen die a)leerplichtig zijn (tussen 5 en 16 jaar); b)niet meer leerplichtig zijn maar die ten laste komen van de overheid. De verplichting tot het leren van Nederlands is voor deze laatste categorie een vorm van bijscholing om de kans op een plaats op de arbeidsmarkt te verbeteren, een verplichting die dus ook voor Nederlanders geldt. Om de verplichtstelling uit te kun- {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} nen voeren, moeten er voldoende faciliteiten beschikbaar zijn. Om die reden bepleit de WRR uitbreiding van de faciliteiten. Ook daaraan is door de overheid ondertussen aandacht besteed. Tot zover kan ik de aanbevelingen van de WRR onderschrijven. Problematischer in het rapport vind ik hoe over de invulling van de verplichtstelling wordt gedacht: ‘Gedacht wordt hierbij aan een cursusduur van ten minste een half jaar’ (blz. 44). Het is algemeen bekend dat de overgrote meerderheid van allochtonen zelfs na enkele jaren basiseducatie het Nederlands nog steeds zeer slecht beheerst. Dit is geen verwijt aan de basiseducatie: de problematiek is te omvangrijk om haar in zes maanden op te lossen. Allochtonen die nauwelijks kunnen lezen of schrijven, weinig of geen scholing hebben gehad, kunnen niet in zes maanden leren waarvoor Nederlanders een lange reeks van jaren de tijd hebben gehad. Een verplichtstelling die op deze wijze wordt ingevuld, is derhalve gedoemd te mislukken. De eerste vraag die beantwoord moet worden, is welk niveau van kennis van de Nederlandse taal bereikt moet worden. Pas daarna is de vraag actueel hoeveel tijd daarvoor nodig is en op welke wijze het onderwijs daarop moet worden ingericht. Afhankelijk van het opleidingsniveau (en het ten laste blijven van de overheid) kunnen de tijd en begeleiding die nodig zijn sterk verschillen. Mensen met weinig opleiding hebben meestal veel tijd en begeleiding nodig. Wie (nog) niet studievaardig is, kan niet worden gevraagd zelfstandig thuis huiswerk te maken. Voor zulke mensen moet het onderwijs worden ingericht vergelijkbaar met de inrichting van de basisschool (de vroegere ‘lagere school’): hier wordt al het les- en leerwerk uitgevoerd. Wie laat zien wel zelfstandig te kunnen werken, kan door de leerkracht worden vrijgesteld van de verplichting bij alle onderdelen van het programma aanwezig te zijn: uitsluitend verplichting bij noodzaak! ● Taak voor basisschool De uitvoering van dit onderwijs, met uitzicht op succes in plaats van op mislukking, kan grotendeels gebeuren via bestaande structuren. Er worden minder kinderen geboren, basisscholen worden kleiner of moeten sluiten, leerkrachten verliezen hun baan. De basisschool, inclusief de bestaande lesroosters en leerkrachten, kan worden ingezet voor het onderwijzen van basisvaardigheden met aanvankelijk sterke nadruk op de Nederlandse taal. Niet alleen allochtonen, maar ook Nederlandse onderwijskrachten zijn gebaat bij een dergelijke solide oplossing. In deze visie wordt de basisschool de onderwijsinstelling waar de leerplicht wordt uitgevoerd. Voor de basiseducatie wordt de rol gereserveerd die zij steeds heeft gehad: het onderwijs verzorgen voor al diegenen die van hun leerrecht gebruik maken, dus onder anderen voor allochtonen die niet ten laste komen van de staat maar het op prijs stellen Nederlands te kennen. Het proefschrift van Ad Backus Nederturks Peter Burger ‘Babama bir smoes verzinnen yaptik, schoolfeestje var diye.’ Zomaar een zin uit zomaar een gesprek van een paar Turkse meisjes ergens in Nederland: ‘Voor mijn vader hebben we een smoes verzonnen, we zeiden dat er een schoolfeestje was.’ Nederturks? Turklands? Het taalgebruik van migranten is voor taalkundigen een wetenschappelijk goudmijntje. Aan de Tilburgse KUB studeert zelfs een hele vakgroep, Taal en Minderheden, op tweetaligheid en tweedetaalverwerving. Een van de jonge onderzoekers die hier werken, is Ad Backus (29), die sinds 1991 onderzoekt hoe Turkse jongeren onder elkaar afwisselend Turks en Nederlands gebruiken. En waarom - ze zouden toch onderling ook Turks kunnen spreken? Betekent het dat ze beide talen maar half beheersen? Backus bestudeert, in vaktermen, codewisseling. De zin waarmee dit stuk begint, komt uit het materiaal dat hij verzamelde door een paar groepjes Turkse jongeren een cassetterecorder mee te geven om hun eigen gesprekken op te nemen. Backus verdeelt zijn 24 informanten in drie groepen. Recente immigranten - in het onderzoek meisjes van rond de twintig, die twee of drie jaar geleden naar Nederland zijn gekomen om met een Turkse jongen te trouwen - spreken onderling Turks. Ook bij de ‘tussengeneratie’ - met de ouders meeverhuisd toen ze een jaar of acht waren - is het Turks dominant. De Turken die in Nederland geboren zijn, de tweedegeneratie-Turken, spreken ten slotte Turks en Nederlands als moedertaal. De recente immigranten spreken onder elkaar een Turks dat doorspekt is met Nederlandse woorden als pauze, school en nieuwkomers (de naam van de cursus die ze volgen). Die Nederlandse Fremdkörper vullen vooral gaten in de taal op en worden met Turkse uitgangen aangepast aan de grammatica van de moedertaal: -Geldiğimde iki ay nieuwkomers'a gittim. -Twee maanden nadat ik aankwam, ging ik naar de nieuwkomers. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} De tussengeneratie kent meer Nederlandse woorden en gebruikt ook Nederlandse woordgroepen. De meeste zinnen zijn nog Turks, maar in hun gesprekken duiken ook volledige Nederlandse zinnen op. Nederlandse werkwoorden worden gebruikt als infinitief met een Turks hulpwerkwoord, yapmak (‘doen’): -O diyor ben uitmaken yaptim diyordu kizinan. -Hij zegt dat hij het uitgemaakt heeft met dat meisje. -Cassetterecorder'nan friettent'e gidelim la! -Hé, laten we met de cassetterecorder naar de friettent gaan! De tweede generatie converseert vloeiend in beide talen. Typisch voor deze groep zijn complete zinnen en bijzinnen in de andere taal: -Ama, weet je wat zo komisch was, Birsen bir zamanlar polis olmayi istiyordu weet je, zes jaar geleden of zo, annem demiştiki nasil olur falan yapamasin, ondan sonra... -Maar weet je wat zo komisch was, Birsen wilde toen bij de politie, weet je, zes jaar geleden of zo, mijn moeder zei zoiets van ‘hoe kan dat’, en zo, ‘dat kun je niet doen’ en toen... De Turkse meisjesnaam Birsen in de laatste zin, legt Backus uit, werkt hier als trigger-woord: een woord dat andere woorden in dezelfde taal oproept en ervoor zorgt dat de spreekster overschakelt op het Turks. Nederlandse woorden kunnen ook als trigger werken. Naarmate Turkse jongeren het Nederlands beter beheersen, zullen de losse Nederlandse woorden, die toch al zo veelvuldig voorkomen in hun taalgebruik, steeds vaker hele Nederlandse zinnen en zinsdelen triggeren. Hoe beter je een taal beheerst, hoe groter je voorraad van aan elkaar klevende, kanten-klare stukken van die taal. Dat tweedegeneratie-Turken voortdurend van taal wisselen, is dus geen teken van verwarring of het maar half beheersen van de taal, maar bewijst juist dat ze beide talen als moedertaal spreken. Afgezien van fouten met lidwoorden (de in plaats van het) hoort Backus geen grammaticale onvolkomenheden in het Nederlands van zijn tweedegeneratie-informanten. ● Expressiemiddel Het ene woord triggert het andere: zo bezien is codewisseling een onbewust proces. Maar sprekers kunnen ook met opzet overschakelen op een andere taal. Dat bewuste gebruik wil Backus in zijn resterende onderzoekstijd in kaart brengen. Backus: ‘Je kunt van taal wisselen om ergens de nadruk op te vestigen. Kijk, hier zegt iemand: “...die is gewoon de kötüsü” - de slechtste. Het Turkse woord benadrukt dat. Dat is iets wat sprekers van één taal ook doen, maar die gebruiken er andere middelen voor. Je kunt - bijvoorbeeld als de ander niet reageert - iets herhalen op een andere toon of met andere woorden.’ Wie in een vergadering formele taal (‘Ik ben van mening dat er nadelen kleven aan het voorstel van de vorige spreker’) plotseling afwisselt met informele (‘Dit is een idioot plan!’), maakt volgens Backus ook gebruik van codewisseling. De Spraakmakers ‘Schrijven in het Nederlands is als tennissen met het racket in je linkerhand’ Peter Burger en Jaap de Jong ‘In het begin was ik in Nederland Indisch doof. Al dat geluid - het leek wel ruzie!’ ‘Ik ken geen taal die zo anarchistisch is.’ Een gesprek met drie buitenlanders die in het Nederlands schrijven. Voor de meeste immigranten is het leren van de taal van hun nieuwe land een bittere noodzaak. Sommigen - en het zijn er steeds meer - doen meer: ze doen het Nederlands eer aan door er artikelen en boeken in te schrijven. Wat voor invloed heeft een vreemde taal op iemands stijl? Is het een beperking of een verrijking? We vroegen het aan een Rus, een Japanse en een Tsjech voor wie het Nederlands middel van bestaan is. Een uitnodiging om vrijmoedig hun mening te geven over de Nederlanders en hun taal, die ze met beide handen aangrepen. ● Ot en Sien Taal en nationaliteit zijn voor Felix Kaplan geen eenvoudig in te vullen hokjes op een formulier, maar een lang verhaal. Kort samengevat: Kaplan werd geboren in Litouwen; zijn moeder was Russisch, zijn vader joods. Thuis sprak hij Russisch, op straat Litouws. Omdat hij in zijn eerste jaren in Nederland voortdurend bang was het land uitgezet te worden, heeft hij de taal nooit systematisch geleerd. Zijn eerste stukken in Nederland schreef Kaplan voor de NRC en in het Engels. Toen hij overging op het Nederlands, hielp zijn Nederlandse vrouw hem, maar sinds zijn scheiding in 1986 schrijft Kaplan alles direct in het Nederlands. ‘Nu ben ik zo zelfstandig geworden dat ik me een Russische vriendin kan permitteren.’ In Nederland is Kaplan {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} zich gaandeweg meer en meer Rus gaan voelen. Enigszins tot zijn eigen verbazing geeft hij Leidse Slavistiek-studenten zelfs les over ‘het volkskarakter van de Russen’. Kimiko Kawabata is grafisch ontwerpster en werd in 1972 door een Japans bedrijf in Nederland gestationeerd, waar ze onder meer de kleur en vormgeving ontwierp voor een ladyshave. Ze leerde Nederlands met Ot en Sien: woord voor woord gelezen met behulp van een Nederlands-Engels en een Engels-Japans woordenboek (een Nederlands-Japans woordenboek bestaat nog niet). Het tweede Nederlandse boek dat ze las, was de Aulapocket over algemene taalwetenschap van de professoren Dik en Kooij, verplichte kost voor alle talen-studenten. ‘Ot en Sien of Dik en Kooij, dat was een heel groot contrast.’ Les heeft Kawabata nooit gehad, wel hulp van de buren. Kawabata schreef in Japanse kranten en tijdschriften over Europa, leverde bijdragen aan de Volkskrant en Het Parool en werkt momenteel aan een ‘komische grammatica’ van het Nederlands, bestemd voor Japanners. Vladimír Bína studeerde in Praag literatuur en journalistiek. In Nederland leerde hij in twee maanden vijftienhonderd woorden in een cursus; daarna zocht hij zelf zijn weg in de taal. Hij studeerde sociologie, promoveerde ‘Talen zijn wrede beesten: ze vreten elkaar op’ op een dissertatie over triviaalliteratuur en schreef voor Intermediair en andere bladen, onder andere over cultuur. Sinds hij onderzoekscoördinator is bij WVC, schrijft hij vooral ambtelijke stukken. Bína vond het niet moeilijk om Nederlands te leren: ‘De Duitse socioloog Ernest Zahn heeft het Nederlands een wild opgegroeide taal genoemd. Er zijn talen waarin woorden een grammaticaal geslacht hebben, en talen waarin ze dat niet hebben. Je kunt je moeilijk een taal voorstellen waarin de woorden wel een geslacht hebben, terwijl niemand dat weet. Maar Nederlanders praten rustig over natuur als hij, terwijl dat volgens het boekje zij moet zijn. Ik ken geen taal die zo anarchistisch is. Voor huis-, tuin- en keukengebruik is het daardoor ook een vrij gemakkelijke taal om te leren.’ ● Verplicht Nederlands leren Kawabata heeft haar eerste vier jaar in Nederland geen woord Nederlands gesproken: nadat ze tot hilariteit van de andere klanten bij de bakker om bloot had gevraagd, zonk de moed haar in de schoenen. Maar ze kon zich wel redden, en voelt daarom niets voor de plannen van minister d'Ancona, die buitenlanders wil verplichten een taalcursus te volgen. Kawabata: ‘Als mensen economisch voor zichzelf kunnen zorgen en niemand tot last zijn, hoef je ze niet te verplichten de taal te leren.’ Bína en Kaplan denken daar anders over: als immigranten komen om te blijven, spreekt het vanzelf dat ze de taal leren. Ze vrezen het ontstaan van getto's en wijzen erop dat de kinderen van immigranten die geen Nederlands leren een achterstand zullen hebben. Bína: ‘Als ik mijn Tsjechische aard had willen behouden, was ik toch niet naar Nederland gegaan?’ Kaplan vindt het aanleren van normen nog belangrijker dan taallessen, en waarschuwt voor de komst van de Russische maffia, die lacht om de lage straffen in Nederland. Kaplan: ‘Ik vond bij mijn aankomst Nederland een perfect land voor een beginnend immigrant. Je komt, en iedereen is blij met je. Maar de tolerantie is helaas toch betrekkelijk, dat zien de Nederlanders over het hoofd. Iemand heeft eens over de 7-procent-regel geschreven: als 7 procent van de bevolking buitenlander is, beginnen de problemen, ook in Nederland. En ik geloof dat ook.’ Vladimír Bína (1945), socioloog. Vluchtte in 1968 uit Praag naar Nederland. Promoveerde op triviaalliteratuur (Over liefde en avontuur, 1981). Sinds 1988 werkt hij op het Ministerie van WVC als onderzoekscoördinator op het gebied van cultuur. Felix Kaplan (1946), schrijver, journalist en tenniscoach. Emigreerde via Israël naar Nederland, waar hij sinds 1975 woont. Schreef onder het pseudoniem Kirill Gradov vier romans. Doceert in Leiden Ruslandkunde aan studenten Slavistiek en schrijft reportages voor Vrij Nederland. Kimiko Kawabata (1946), grafisch ontwerpster en journaliste. Stamt uit een schrijversfamilie. Studeerde in Japan esthetica, in Nederland Japankunde en sociaal-economische geschiedenis. Schreef voor de Volkskrant en Het Parool. Boek: De binnenzijde van Japan (1987). ● Alles tussen ja en nee Volgens Bína is Nederland in bepaalde opzichten een makkelijk land voor immigranten: ‘Door het gebrek aan omgangsvormen kun je je gedragen zoals je wilt.’ Aan de andere kant ergert het hem nog steeds dat elk winkelmeisje hem tutoyeert. De botte Hollander - het is een veelgehoorde klacht. Bína vertelt over een landgenoot en collega, de Groningse hoogleraar sociologie Ivan Gadourek. ‘Als zijn promovendi bij hem kwamen met een hoofdstuk van hun proefschrift, zei hij altijd: “Prachtig, uitstekend, ik heb alleen wat kleine opmerkingen.” De promovendus ging dan enthousiast weer de deur uit, en begreep niet dat Gadourek zo hoffelijk mogelijk zware kritiek had gepresenteerd. Hij werd boos als ze er de volgende keer niets mee gedaan hadden.’ Kawabata, afkomstig uit een cultuur die tweeduizend nuances kent tussen ja en nee, heeft moeite met de directheid van Nederlandse conversatie: ze kan vragen niet met een volmondig en hartgrondig ja of nee beantwoorden. ‘Volgens mij is alles ertussenin.’ Hoe praten twee Japanners dan met elkaar? Kawabata: ‘Een oom van me kwam bij mijn vader om te vragen of hij een huis mocht verkopen. Ik zat te koekeloeren, maar er werd niets belangrijks gezegd. Ze zaten sake te drinken en praatten over de tuin, hoe de kersenbloesem bloeide, over de vogels. En uit de instemmende manier waarop mijn vader over de tuin praatte, begreep mijn oom dat het antwoord ja was. Japans is meer een kijktaal. Dat zit {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} ook in het schrift: alle zesduizend karakters zijn plaatjes, ze stellen geen klanken voor. Ook in Japanse communicatie moet je kijken, je leest gezichten en gebaren. Er wordt ook minder gezegd. Toen ik in het begin in Nederland was, werd ik gek van het geluid. Ik was Indisch doof. Al dat geluid - het leek wel ruzie. Nederlanders kunnen niet zwijgen. Dat is ook het probleem van Nederlandse zakenlieden in Japan: ze blijven maar praten en komen daardoor niet terug met een antwoord.’ ● Rus-plus Is het moeilijk om te schrijven in een vreemde taal? Bína: ‘Als je in de ene taal kunt schrijven, kun je dat ook in de andere, denk ik. Maar ik heb het nu over zakelijke teksten, niet over literatuur. In het Tsjechisch bestaan wel zeven achtervoegsels om een verkleinwoord te maken; in het Nederlands kan dat niet. Dat soort dingen is belangrijk voor een schrijver, maar in het dagelijks leven heb je ze niet nodig.’ Bovendien, zegt Bína, gaat hij juist bewuster om met de taal dan veel Nederlanders, omdat het zijn moedertaal niet is: ‘Ik zou nooit een woord als middels gebruiken, omdat dat een lelijk germanisme is.’ {== afbeelding v.l.n.r. Bína, Kawabata, Kaplan foto: Robert Scheers ==} {>>afbeelding<<} Kaplan, die romans schrijft onder het pseudoniem Kirill Gradov, gaat wel gebukt onder zijn talige ballingschap. Nederlands is voor hem nog steeds een vreemde taal, waarin de klanken geen associatie hebben - of een ongewenste associatie. Kaplan: ‘Sommige woorden klinken Russen cru in de oren. Goeiemiddag bijvoorbeeld, omdat goei “lul” betekent.’ ‘Schrijven in het Nederlands is tennissen met het racket in je linkerhand’, zegt de oud-tenniskampioen van Litouwen. Zijn laatste roman, direct in het Nederlands geschreven, noemt hij ‘de grootste flop van mijn leven’. Hij was zo gefixeerd op de correctheid van de taal, dat hij de ontwikkeling van de personages verwaarloosde. Nu werkt hij in het Russisch aan een boek over zijn echtscheiding. Maar hoe moet je over scheiden schrijven in een taal die geen woorden kent voor kinderbescherming en omgangsregeling? ‘Je bent verankerd in je moedertaal. Als ik Russisch schrijf, ben ik met mijn kennis van het Nederlands een Rus-plus. Maar andersom niet,’ sombert Kaplan. Kawabata: ‘Jij zoekt de hele tijd de confrontatie, met de taal, met jezelf of met iets anders.’ Kaplan: ‘Nee, Kimiko! De confrontatie zoekt mij!’ Kawabata heeft het nooit moeilijk gevonden om in het Nederlands te schrijven: ‘Redacteuren vinden het niet erg als je fouten maakt met lidwoorden, het gaat om de inhoud. En ik schrijf altijd simpel, ook in het Japans.’ Immigranten zijn juist in het voordeel, zegt Kawabata, door hun afwijkende manier van kijken. Bína stemt daarmee in: ‘Het gaat, ook in zakelijke teksten, om originaliteit. Je moet iets bijzonders mee te delen hebben. Als immigrant heb je dat al van nature meegekregen: je bent in een ander land opgegroeid, je kent een andere taal, een andere geschiedenis, je hebt andere dingen meegemaakt.’ ● Ademnood Kaplan is nog steeds niet overtuigd van de voordelen van de immigrant: de taal is zijn noodlot. Hij gelooft heilig in de ‘theory of linguistic relativity’ van de taalkundige Whorf: iedere taal legt haar sprekers een andere manier op om naar de wereld te kijken. Een taal is een manier van denken. Een Rus die in het Nederlands schrijft, zegt Kaplan gekweld, moet zich aanpassen aan schaalverkleining. Je verhuist uit een taal die door 300 miljoen mensen gesproken wordt naar een taal van 20 miljoen sprekers. Je komt uit een land dat 150 jaar lang ieder jaar een gebied ter grootte van Nederland erbij veroverde. ‘Kunnen jullie je dat voorstellen?’ Nederland geeft hem een claustrofobisch gevoel. ‘Je moet je hier naar binnen proppen. Ik kan niet ademen.’ Ook spreken vindt Kaplan vaak moeilijk. ‘Ja, vroeger, toen ik nog flink dronk, kon ik in het Nederlands geweldige verhalen vertellen, maar daarna ging ik altijd stotteren. Er zijn dagen dat je vreselijk slecht Nederlands spreekt, en er zijn dagen dat je een ontzettend groot taalgevoel hebt.’ ‘Tweetaligheid kan een ziekte zijn. Je kunt er gek van worden’, roept Kaplan. ‘Talen zijn wrede beesten: ze vreten elkaar op. Mijn Russisch wordt aangetast door mijn Nederlands - ik moet oppassen. Soms open ik mijn mond: er is geen taal, ik kan niet praten.’ {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan iedere lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ Provinciale Staten hebben gekozen Ina Klaasen - Amsterdam Een typisch voorbeeld van kinderhumor is de vraag ‘Juf, moet ik zeggen de haan heeft een ei gelegd of de haan hebben een ei gelegd?’ met als schaterclimax dat hanen natuurlijk geen eieren leggen. De discussie in Onze Taal over de controverse ‘de NS heeft’ of ‘de NS hebben’ doet daaraan denken bij het voorbeeld ‘Gedeputeerde Staten heeft de Eerste-Kamerleden gekozen’ (advies in het januarinummer) of ‘Gedeputeerde Staten hebben de leden van de Eerste Kamer gekozen’ (reactie Jo Wasserman in het aprilnummer). Eerste-Kamerleden worden gekozen door Provinciale Staten... Met uitzondering van de Commissaris van de Koningin mogen de leden van Gedeputeerde Staten wel meestemmen, omdat zij ook lid zijn van Provinciale Staten. Provinciale Staten zijn te vergelijken met gemeenteraden. (Een college van) Gedeputeerde Staten is te vergelijken met (een college van) Burgemeester en Wethouders. ■ Nasynchroniseren of ondertitelen? Ed Kerkman - Zandvoort In het aprilnummer doet Peter Burger op blz. 72 verslag van een congres over vertalen. Vooral de vraag ‘ondertitelen of nasynchroniseren?’ kwam daarin aan de orde. Vanaf het moment dat de film begon te spreken - in Nederland in 1929 - maken mensen zich druk over de manier waarop films worden vertaald. Curieus is dat de argumenten die men in de jaren dertig gebruikte, niet veranderd zijn. Hoeveel waarde moeten we hechten aan de beweringen op het congres? Weinig. Professor Paardekooper keek een paar maanden naar de Franse en Duitse tv en komt tot de conclusie dat de nasynchronisatietechniek ‘bewonderenswaardig volmaakt’ is en dat je commerciële films voor ‘debielen’ daarom net zo goed kunt nasynchroniseren, omdat de woorden hierin toch niet van belang zijn. Alsof de mate waarin het gesproken woord een rol speelt, iets zegt over de kwaliteit van de film. Je kunt net zo goed het omgekeerde verdedigen: voor films waarin het woord van ondergeschikt belang is, is ondertiteling geschikt, terwijl je films waarin het gesproken woord centraal staat, beter kunt nasynchroniseren. In bepaalde opzichten is ondertiteling namelijk een beperkte techniek. De oorspronkelijk uitgesproken tekst moet bijvoorbeeld met zo'n 40% worden ingekort. Daarbij gaan onvermijdelijk een hoop nuances verloren. In een nasynchronisatie kun je daarentegen vrijwel alles vertalen. Volgens Paardekooper kiezen Nederlanders voor ondertiteling omdat ze zo graag vreemde talen horen. Een onzinnige bewering: Nederlanders ‘kiezen’ helemaal nergens voor. Als er ooit al van een keuze sprake is geweest, dan werd die begin jaren dertig gemaakt, toen de geluidsfilm de zwijgende film verving. In die tijd bestond er in Nederland - zo blijkt uit onderzoek - eerder een voorkeur voor nasynchronisatie. Maar we hadden pech: nasynchronisatie was veel te duur voor de relatief kleine Nederlandse markt, en dus werd er ondertiteld. Dat bleek snel te wennen: Nederlanders ontwikkelden zelfs een uitgesproken voorkeur voor ondertiteling. Overigens zijn de Duitsers, Italianen en Spanjaarden op dezelfde manier gewend geraakt aan nasynchronisatie. Nasynchronisatie is nog steeds erg prijzig (tot meer dan tien keer zo duur als ondertiteling). Dat is een van de belangrijkste redenen dat traditionele ‘nasynchronisatielanden’ steeds vaker gaan ondertitelen: het aantal uitgezonden tv-programma's neemt in ons digitale-communicatietijdperk zo sterk toe dat het eenvoudigweg niet meer te betalen is om alles na te synchroniseren. José Lambert is van mening dat nasynchronisatie past bij een protectionistische cultuurpolitiek: je zou er de taal zuiver mee houden. Je kunt echter net zo goed beweren dat juist ondertiteling de cultuur beter ‘beschermt’ tegen invloeden van buitenaf. Ondertitels benadrukken juist de culturele en talige afstand, terwijl nasynchronisatie het gemakkelijk maakt om de ‘vreemde’ cultuur (ingebouwd in de visuele en narratieve component van de film) in de eigen cultuur te incorporeren. Ter illustratie: toen Larry Hagman, de acteur die J.R. speelde in Dallas, Italië bezocht, konden veel Italianen niet geloven dat Hagman werkelijk J.R. was. De echte J.R. had een heel andere stem en sprak vloeiend Italiaans! Karel Dibbets' vierde stelling bij zijn proefschrift De sprekende film (1993) luidt: ‘Ondertiteling bevordert de culturele identiteit meer dan nasynchronisatie.’ Wie zal het zeggen? Lambert wijst er ten slotte ook nog op dat ondertitels kinderen helpen bij het leren lezen, en dat ze multiculturisme bevorderen. Dat laatste valt in de categorie ‘loze en onbewijsbare beweringen’, en het eerste is nog steeds niet bewezen. Ondertitels lezen zal heus wel ergens goed voor zijn, maar dan nog: zijn achtjarige Vlaminkjes, Finnetjes en Portugeesjes op de een of andere manier leesvaardiger dan achtjarige Waaltjes, Fransoosjes en Zwitsertjes? Als dat niet zo is, is het effect van ondertiteling in de praktijk in ieder geval verwaarloosbaar. Tegenover de hypothetische leeswaarde kun je een net zo hypothetische kijk- of luisterwaarde stellen: welke specifieke vaardigheden doe je op als je van jongs af aan naar nagesynchroniseerde films hebt gekeken, en je dus niet 30% van de perceptie aan lezen hoeft te besteden? Als we de Paardekoopers en Lamberts moeten geloven, zijn we in ons denken over ondertiteling en nasynchronisatie in zestig jaar geen stap verder gekomen. Maar gelukkig is onze kennis over dit onderwerp in werkelijkheid heel wat geavanceerder dan de pseudowijsheden van sommige ‘deskundigen’ doen vermoeden. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Relaxed en gestagedived W. Neijboer - vertaler, Alkmaar De heer Prins geeft in de rubriek ‘Taalergernissen’ (aprilnummer) een oplossing voor het probleem van de voltooide deelwoorden van Engelse leenwerkwoorden die mij uit het hart gegrepen is: je vervangt de deelwoorden door hun Nederlandse equivalent, dus ontspannen in plaats van relaxed. Nu zijn de woorden relaxed en de afgeleide vorm relaxt naar mijn gevoel zodanig ingeburgerd dat ik ze niet als het echte probleem zie. Maar wat te denken van de door Harry Cohen (ook in het aprilnummer) genoemde werkwoordsvormen als gestagedived - een gruwel! - gedeleet - afschuwwekkend! - en geüpdate of geüpdated (om maar twee van de varianten te noemen). Kan het nog erger of nog onnederlandser? Uiteraard is het nodig de vervoeging van leenwerkwoorden - voor de schrijftaal - te reglementeren, mits het gaat om werkwoorden die aan de Nederlandse woordenschat zijn toegevoegd, zoals kicken en showen. Maar zijn deleten en updaten aan het Nederlands toegevoegd? Ammenooitniet! Wanneer de vervoeging zulke taalgedrochten oplevert als de zojuist genoemde deelwoorden, moeten we naar een andere oplossing zoeken: een equivalent of een omschrijving. Zo kunnen we een zin als ‘Gelukkig hebben ze niet gestagedived’ gemakkelijk vervangen door ‘Gelukkig hebben ze niet aan stagediving gedaan’. Gedeleet, dat in de schrijftaal én in de spreektaal een bewijs van onvermogen is, is heel simpel te vervangen door verwijderd. Het derde monstrum, want dat is geüpdate of geüpdated met dat trema en die twijfel over het woordeinde, dient zowel uit de spreek- als de schrijftaal te worden verbannen. Wat is er mis met bijgewerkt? Gelukkig komt noch gedeleet noch geüpdate(d) in handleidingen bij computerprogramma's voor. De vraag waarom woorden als kicken en showen niet worden vertaald en update en delete wel, verdient een apart artikel. Een ezelsbruggetje: 't kofschip Carlo Piron - Eindhoven In het aprilnummer van Onze Taal besteedt de heer Cohen aandacht aan 't kofschip-ezelsbruggetje, waarmee de schrijfwijze van het voltooid deelwoord van regelmatige, zwakke werkwoorden kan worden bepaald. Van Dale omschrijft een ezelsbruggetje als ‘een hulpmiddel of methode om iets gemakkelijk te onthouden, of een bepaald soort vraagstukken op te lossen’. Maar is het wel zo'n gemakkelijk hulpmiddel? Waarom worden er zoveel d/t-fouten gemaakt? Mijns inziens schiet dit ezelsbruggetje soms zijn doel voorbij. Dat komt vooral door de manier waarop het wordt geformuleerd. In mijn bespreking neem ik de formulering van de regel in de ANS als uitgangspunt (ook al presenteert dit naslagwerk de regel - begrijpelijk - niet als een ‘ezelsbruggetje’): ‘Het voltooid deelwoord van de regelmatige werkwoorden wordt gevormd door de stam te voorzien van het voorvoegsel ge- (...) en de uitgang -t als de (abstracte) stam eindigt op t, k, f, s, ch, of p, of -d als de stam eindigt op een andere klank. Voorbeelden: gewerkt, geschrobd, gedood, gezegd, geleefd, gereisd, gezet.’ (blz. 427) De ANS maakt onderscheid tussen een abstracte en een geconcretiseerde stam. De abstracte stam is de onbepaalde wijs zoals die wordt uitgesproken, met weglating van de uitgang -en: de abstracte stam van leven is dus leev, die van reizen reiz, van schrobben schrob, van zeggen zeg, en van doden dood. In de geschreven taal wordt de abstracte stam aangepast aan de uitspraak (leev wordt leef, en reiz wordt reis) omdat de stemhebbende v en z aan het eind van het woord stemloos worden uitgesproken. Die aangepaste stam noemt men de geconcretiseerde stam. Van werkwoorden waarvan de abstracte stam eindigt op een b, d of g, wijkt de geconcretiseerde stam alléén in de uitspraak af van de abstracte: wij schrijven schrob maar we zeggen [schrop]. Hetzelfde geldt voor doden en zeggen: dood naast [doot], zeg naast [zech]. Voor de leek leeft het onderscheid tussen abstracte en geconcretiseerde stam niet of nauwelijks: onder de ‘stam’ verstaat menigeen de ik-vorm van het werkwoord. En dan gaat het mis met het ezelsbruggetje: de stam in ik leef eindigt op een f. Die zit in 't kofschip, en dat leidt dus tot het onjuiste ik heb geleeft. De ANS maakt in de formulering van de regel ook gebruik van het woord klank. Dat kan - vooral in combinatie met de begripsverwarring rond het woord stam - tot grote problemen leiden. Want ook al schrijven we b, d, en g, we spreken ze uit als de klanken p, t en ch. Door in de regel te spreken over de klank van de laatste letter van de stam, kunnen we de letters b, d en g dus gemakkelijk als klanken uit 't kofschip zien. En dat leidt - alweer - tot fouten. Het ezelsbruggetje van 't kofschip wordt heel wat eenvoudiger als we de woorden stam en klank eruit schrappen. Een mogelijke formulering is dan: ‘Als vóór de uitgang -en van het hele werkwoord een van de medeklinkers uit 't kofschip staat, schrijven we een t; zo niet, dan volgt een d.’ Het enige nadeel van het weglaten van het begrip klank is dat 't kofschip dan niet meer werkt voor niet-Nederlandse werkwoorden als faxen ([faksen]). Het zij zo. 't Kofschip is nu eenmaal een Nederlands bruggetje, dat voor een groepje Engelse leenwerkwoorden (zie het aprilnummer van Onze Taal) niet of minder goed bruikbaar is. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Ex-nachtclub {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ex-nachtclub Lee Towers afgebrand luidt de eenkolomskop in De Telegraaf (27-10-93), waarna de eerste zin aanvangt met ‘De voormalige nachtclub van Lee Towers...’ De zin met voormalige is correct, de kop niet. Het voorvoegsel ex- kan alleen op mensen slaan: ex-burgemeester, ex-voorzitter en ex-man zijn goed, ex-woonplaats, ex-beroep en ex-huisdier klinken mal. Het gebruik van ex- is wel verklaarbaar: alleen zo kon de kop tot twee regeltjes beperkt blijven. Contaminaties {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Soms hebben sprekers niet één, maar twee plannetjes om de volgende zin te formuleren. In de loop van de zin stappen ze over van het ene zinsmodel naar het andere. Het gevolg is contaminatie. Wacht met het ondertekenen van wettelijke papieren eer u iemands eisen hebt gecontroleerd. (Horoscoop in De Telegraaf 9-7-93) Aan deze zin ligt duidelijk het volgende model ten grondslag: Wacht met het ondertekenen van wettelijke papieren totdat u iemands eisen hebt gecontroleerd. Maar het voegwoord eer ‘voordat’ vormt het laatste spoor van een heel ander model: Onderteken geen wettelijke papieren eer u iemands eisen hebt gecontroleerd. Subtieler is de volgende contaminatie, aangetroffen in een scriptie: Ik ga twee strategieën ‘claimen’ en ‘demonstreren’ vergelijken. Na het onbepaalde twee strategieën kan alleen een uitbreidende bepaling in de vorm van zelfstandige naamwoorden komen. De modellen waren hier waarschijnlijk: Ik ga de twee strategieën ‘claimen’ en ‘demonstreren’ vergelijken en Ik ga twee strategieën, namelijk ‘claimen’ en ‘demonstreren’, vergelijken. Een heel ander type contaminatie is: De encycliek is geschreven ‘vanuit verantwoordelijkheidsbesef voor de grote problemen van de mensheid op dit moment’, aldus de prefect. (de Volkskrant 6-10-93) Hier is voor fout. Het zou moeten aansluiten bij verantwoordelijkheid, maar dat lukt niet, omdat verantwoordelijkheid deel uitmaakt van verantwoordelijkheidsbesef. Hoezo? Nederlandse woorden zitten zo in elkaar dat het laatste stukje altijd het belangrijkste is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit achtervoegsels. Het kleine stukje pje maakt het de-woord bloem onzijdig: het bloempje. Een achtervoegsel kan ook de woordsoort veranderen: het zelfstandig naamwoord bloem wordt een bijvoeglijk naamwoord door -ig: bloemig, terwijl dat nooit lukt door iets vóór een woord te plaatsen. Een boterbloem blijft altijd een soort bloem. Het belang van dat laatste deel blijkt ook uit de wijze waarop we een voorzetselbepaling aan een samenstelling koppelen. Dat lukt alleen als die bepaling te maken heeft met het laatste deel. Een schilderijententoonstelling in Hoorn kan wel, een schilderijententoonstelling van olieverf kan niet. En omdat het een besef van iets is, kan verantwoordelijkheidsbesef voor ook niet. Continuïteit {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In een advertentie uit de zomer van 1993 stond: Win de Hoffmann-bedrijfsrechercheprijs 1993 met uw baanbrekende innovatie op het gebied van fraudepreventie en/of -onderzoek; hetzij op administratief, organisatorisch of technisch gebied. Hetzij...of is niet goed. Het gebruik van hetzij schept verplichtingen. Wie met hetzij begint, moet ten minste nog één volgende keer in de zin hetzij gebruiken. Goed was dus geweest: (...) hetzij op administratief, hetzij op organisatorisch of technisch gebied of (...) hetzij op administratief, hetzij op organisatorisch, hetzij op technisch gebied. Is of dan geen reeksvormer? Of kan zeker ook reeksvormer zijn, bijvoorbeeld in: We gaan of naar Zandvoort, of naar Castricum. Maar daar is in de advertentie geen sprake van. Daar staat het gewone voegwoord of: op administratief, organisatorisch of technisch gebied’. Zoek het onderwerp {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een zin uit Trouw van 20-8-93: Frans Maes overleefde gisteren de kwalificaties niet, net zo min als zijn informant trouwens. Al in training deze week openbaarden zich klachten aan de achillespees van het afzetbeen (...) Wie trainde hier? Een lezer die een strikte opvatting heeft van de regels voor de Nederlandse zinsbouw, kiest klachten, het onderwerp bij openbaarden. Bij woordgroepen bestaande uit een voorzetsel en een ‘activiteit’-woord als training, zonder lidwoord, moet je als uitvoerder van de handeling het onderwerp van de hoofdzin denken. Maar dan komt er wel onzin te staan. Andere lezers en de journalist in kwestie zoeken in de voorafgaande zinnen naar een geschikte uitvoerder. Zij vinden er in dit geval twee: Frans Maes en zijn informant. Welke het moet zijn, valt niet met zekerheid op te maken, maar ik gok op Frans Maes. De schrijver heeft in de voorgaande zin op twee manieren duidelijk gemaakt dat die informant bijzaak is: door hem in een bijzin te stoppen en door het signaalwoord trouwens te gebruiken, een aanduider van een doodlopend spoor. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● Roodkoperen ? Mag je roodkoperen in ‘een roodkoperen ketel’ aaneenschrijven en, zo ja, wat is dan het verschil met een ‘rode koperen ketel’? ! In onverbogen vorm (rood in plaats van rode) schrijven we deze woorden aaneen: een roodkoperen ketel. In Van Dale en Koenen vinden we naast roodkoperen nog de volgende vergelijkbare samenstellingen: zwartzijden, witmarmeren, witkatoenen. Dat we hier te maken hebben met samenstellingen en niet met losse woorden, is goed te horen aan de klemtoon. Het eerste deel (de kleurbenaming) draagt in de samenstelling de hoofdklemtoon: een róódkoperen ketel. De bijvoeglijke naamwoorden kunnen echter ook als afzonderlijke bepalingen bij het zelfstandig naamwoord worden opgevat. In dat geval verbuigen we ook het eerste bijvoeglijk naamwoord: een rode koperen ketel. De bepalingen drukken nu elk afzonderlijk een kenmerk uit van de ketel en krijgen dan ook beide evenveel klemtoon. Een roodkoperen ketel en een rode koperen ketel betekenen niet precies hetzelfde, al is het verschil gering. Een roodkoperen ketel is een ketel van een bepaald soort koper. Met een rode koperen ketel zeggen we iets over de kleur én het materiaal van de ketel. De koperen ketel kan dan bijvoorbeeld heel goed rood geverfd zijn. Daarom klinkt ‘een groen uitgeslagen roodkoperen ketel’ minder gek dan een ‘rode groen uitgeslagen koperen ketel’. ● Hoe te bezwijken? ? Bezwijk je aan of onder een groot verdriet? ! Als je aan een groot verdriet bezwijkt, dan overleef je het niet. Bezwijken aan betekent ‘sterven’. We zeggen bijvoorbeeld dat grootmoeder aan een hartaanval is bezweken. Bezwijk je ergens onder, dan hoeft de afloop niet zo dramatisch te zijn. Bezwijken onder (‘niet meer bestand zijn tegen’) betekent dat je als het ware instort onder een zware last. De last die je meezeult, kan zowel figuurlijk als letterlijk zijn: ‘Hij bezweek onder zijn verdriet/onder het gewicht van de koelkast’. Overigens kun je ook nog met twee andere voorzetsels bezwijken: -Hij bezweek voor haar lieve glimlach (= ‘eraan toegeven, ervoor door de knieën gaan’). -De verhuizers bezweken bijna van vermoeidheid (= ‘waren niet meer tegen de vermoeidheid opgewassen’). Met een keuze tussen twee of meer voorzetsels, hangt heel vaak een betekenis- of gebruiksverschil samen. Raadpleeg bij twijfel een goed woordenboek: uit de voorbeelden zijn zulke verschillen meestal wel af te leiden. ● Een geruide kat? ? Bij scrabble maakte ik onlangs van het werkwoord ruien het bijvoeglijk naamwoord geruide: een geruide kat. Ter verdediging van mijn vondst voerde ik ‘de gelaarsde kat’ aan. Maar die kon mijn medespelers niet overtuigen. Helaas wist niemand mij uit te leggen waaróm een geruide kat fout is. ! Van een voltooid deelwoord kunnen we een bijvoeglijk naamwoord maken, maar dan moeten we wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een controlemiddeltje is dat het voltooid deelwoord op de puntjes moet kunnen staan in ‘X is...’. De volgende voorbeelden zijn welgevormd: een verkochte kat - de kat is verkocht een geschoren kat - de kat is geschoren een gelaarsde kat - de kat is gelaarsd Maar bij een geruide kat gaat het mis: een kat is niet geruid, ze heeft geruid. En daarom is ook een geruide kat onmogelijk. Net zo onmogelijk als een geslapen of een gemiauwde kat: *een geslapen kat - *de kat is geslapen *een gemiauwde kat - *de kat is gemiauwd Uw medespelers maakten dus terecht bezwaar tegen uw vondst. Zelfs bij scrabble mag niet alles. Het of de mavo? ? Welk lidwoord moet ik gebruiken bij afkortingen als havo en mavo? Zelf gebruik ik altijd de, maar dat werd laatst veranderd in het. Ik vond dat bepaald geen verbetering! ! Ook onze voorkeur gaat uit naar de mavo. Daarmee sluiten we aan bij wat algemeen gangbaar is. De meeste taalgebruikers zeggen en schrijven immers ‘hij zit op de mavo’; ‘hij zit op het mavo’ klinkt geforceerd. En toch blijft een aantal taalgebruikers koppig beweren dat de mavo fout is. Zij wijzen erop dat de o in deze afkorting staat voor onderwijs, een onzijdig woord. In middelbaar algemeen voortgezet onderwijs is onderwijs de kern. Het geslacht van de kern bepaalt het geslacht van het geheel, zo wil de regel. En dus - zo redeneren zij - is alleen het mavo juist. Een overtuigend verhaal waar nauwelijks iets tegen in te brengen lijkt. Behalve dan dat taal zich nooit helemaal laat vangen in een net van strenge regels. En die ruimte moeten we haar zeker gunnen. Of moeten we voortaan soms naar het wc vragen, omdat die letters voor het watercloset staan? Bij afkortingen als vwo, vbo of hbo is de o van onderwijs wel bepalend voor het geslacht van het geheel: we spreken over het vo, het vwo, het vbo en het hbo. Waarom onttrekt mavo zich wel aan de regel, en vwo niet? Dat heeft ongetwijfeld te maken met de aard van de afkorting. Doordat mavo uitspreekbaar is als woord, verliezen we sneller uit het oog dat het een afkorting is. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Lubberiaanse taalverrijking Marc De Coster - Tienen Reagan-doctrine, Clintonomics, Gorbimanie, Thatcherisme, Craxismo. De groten der aarde laten niet alleen sporen na in de geschiedenisboeken, soms slagen ze er ook in een plaatsje te veroveren in het woordenboek. Kan Lubbers dit karwei afmaken? De langstzittende minister-president uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis, Ruud Lubbers, zal wellicht tot zijn afgrijzen ontdekt hebben dat zijn naam al twee woordenboeken (Koenen Eigentijds en Van Dale Hedendaags) gehaald heeft, en niet in positieve zin! We bedoelen natuurlijk belubberen, een creatie van Marcel van Dam, voor het eerst gebruikt bij de behandeling van de Rijksbegroting in 1983 in de Tweede Kamer. Van Dam had het over ‘tuinman Flipse’, die Lubbers' tuin onderhield maar steeds minder in zijn loonzakje kreeg. Flipses vrouw, aldus de PvdA-politicus, schold hem uit: ‘Je hebt je weer laten belubberen.’ Het politieke werkwoord afgeleid van zijn naam werd door de premier niet op prijs gesteld. Het joeg hem zelfs het schuim op de lippen. Naamgrappen, dat kon niet, vond hij. Wat zou de bewindsman dan wel niet gedacht hebben van de journalistieke vondst Lubberiaans, een woord dat zeker niet geassocieerd wordt met welsprekendheid, maar eerder met ‘dubbeltongigheid’. Lubbers' wollige taalgebruik werd meer dan eens gehekeld. Er was vaak geen touw aan vast te knopen. In zijn verklaringen had hij meestal veel woorden nodig om bitter weinig te zeggen. Lubbers was in feite een meester in het hanteren van de mistspuit; politici en pers beschuldigden hem ervan een rookgordijn te leggen. Toch heeft Lubbers niet alleen een stempel gedrukt op de Nederlandse politiek, ook het taalgebruik ontsnapte niet aan zijn invloed. Denk maar aan de vele gevleugelde uitspraken die deze Nederlandse staatsman op zijn conto heeft: ‘No-nonsense-politiek’, ‘Ik wil het karwei afmaken’, ‘Terug naar de boterham met tevredenheid’, ‘criminele jongeren horen thuis in een kampement’, ‘taakstellend pad’. ● Positieve grondhouding Bij het aantreden van zijn kabinet in 1982 lanceerde de nieuwbakken minister-president al twee uitdrukkingen die ondertussen gemeengoed zijn geworden. Nadat Van Agt Lubbers gevraagd had het premierschap over te nemen, sprak de laatste de historische woorden ‘Ik zal dit voorstel vanuit een positieve grondhouding in overweging nemen.’ Daarmee bedoelde Lubbers dat hij welwillend en positief tegenover het voorstel stond. De uitdrukking werd door de meeste woordenboeken geregistreerd, en terecht, want ze wordt nog altijd gebruikt. Aan de vooravond van de Golfoorlog lazen we in het Parool (24-11-90): ‘Als Nederland om een bijdrage wordt gevraagd, zullen we dat beoordelen op dat moment, op basis van onze positieve grondhouding.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Toen zijn eerste kabinet geïnstalleerd was, kondigde Lubbers ook een no-nonsensebeleid aan. In een gesprek met HP/De Tijd (12-11-93) geeft de bewindsman toe deze uitdrukking niet zelf bedacht te hebben. Ze zou voor het eerst gevallen zijn tijdens een gesprek tussen zijn echtgenote en Jan de Koning. Een no-nonsensebeleid staat voor een duidelijke en zakelijke manier van regeren, een beleid met een sterk realistische inslag. Loonmatiging en bezuiniging moesten zorgen voor economisch herstel en voor sanering van de overheidstekorten. No nonsense betekent bijgevolg: niet te veel mooie, idealistische verhalen vertellen maar rekening houden met de vaak harde realiteit; het gezond verstand laten spreken. Lubbers is het prototype van de no-nonsensepoliticus, maar ook iemand als De Vries stond er model voor. In het Amerikaanse Engels werd de uitdrukking no nonsense voor het eerst gebruikt in de jaren dertig. Waar wij deze zegswijze bijna uitsluitend in een politieke context gebruiken, kennen Amerikanen haar in een meer algemene betekenis: direct, efficiënt en praktisch. Bijvoorbeeld: ‘no nonsense meals at a diner’. ● De kar trekken In 1986 vond de electorale doorbraak van het CDA plaats. De partij slaagde erin met negen zetels winst het dynamische imago van Lubbers te verzilveren. ‘Laat Lubbers zijn karwei afmaken!’ luidde immers de succesvolle CDA-verkiezingsleus. Met slogans {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} als het karwei opknappen en de kar trekken bevestigen ministers en fractieleiders tegenover de pers dat ze beschikbaar zijn voor weer een nieuwe kabinetsperiode. De uitdrukking de kar trekken duikt nu ook al buiten politieke kringen op, in de sportwereld bijvoorbeeld. NRC Handelsblad van 16-5-92: ‘Ik heb altijd een grote bek gehad over het feit dat een Hollander de kar wel kon trekken.’ De kar trekken betekent ‘het voortouw nemen, het zware werk verrichten’. Transportmetaforen zijn erg in onder politici. Nog zo'n klassieker (geen trouvaille van Lubbers evenwel) is de rit uitzitten: de hele kabinetsperiode meemaken; meer algemeen: een functie of opdracht tot het einde vervullen. De term rentmeesterschap wordt wel ten onrechte aan Lubbers toegeschreven. Dit woord is al sinds eind jaren zeventig gangbaar bij het CDA. Het werd ingevoerd door prof. Goudzwaard, destijds de schrijver van het CDA-programma. Rentmeesterschap refereert tegenwoordig aan de ‘zorg voor het milieu’, waarbij wordt uitgegaan van het religieuze idee van de mens als ‘rentmeester van de schepping’. Lubbers maakte het woord opnieuw populair. Op de valreep wist de premier nog de term kampementen nieuw leven in te blazen: ‘Criminele jongeren horen in kampementen thuis.’ Velen beschouwden deze uitspraak als een voortijdige verkiezingsoprisping van de minister-president, maar zie, Het Parool wist in september 1993 te melden dat er dat zelfde jaar nog zo'n tuchtkamp voor jeugdige boefjes in Veenhuizen zou komen. De jongelui die hierin terechtkomen, zouden nuttige dingen moeten leren, zoals autorijden. Via allerlei opvoedingsprogramma's moeten deze gangsters in spe leren structuur in hun chaotische leven te scheppen. En hoe staat het met de andere grote man van het CDA, Elco Brinkman? Hij doet op taalkundig gebied al van zich spreken. De zogenoemde Brinkman-shuffle (de manier waarop hij zich - dankzij een draadloos microfoontje - vrij op het podium beweegt) is nu al beroemd. Wat zou het worden als Brinkman de kar zou gaan trekken? ‘Laten we even doorgaan, want ik wil ophouden’ De politicus als taalatleet Riemer Reinsma - Amsterdam ‘Ik wil dit kwantitabel bekijken’, ‘Het facetbeleid kan niet opgesnipperd verdwijnen’ en ‘Deze lof ruikt naar spruitjes’. Deze en andere kromme, absurde en onbedoeld-komische uitspraken van politici in de Amsterdamse gemeenteraad heeft Frans Heddema verzameld en gebundeld in het boekje Regententaal beneden Amsterdams peil, dat begin mei is verschenen. Riemer Reinsma schreef er een inleidend essay voor. Een fragment daaruit. Het is natuurlijk allerminst zo dat een politicus qualitate qua over een kleiner verbaal vermogen beschikt dan de gemiddelde Nederlander die een vergelijkbare opleiding en sociaal-economische status heeft. Toch laat de esthetica juist in het discours van de politicus soms geheel verstek gaan. ‘Je moet de bodem van je geweten definiëren’, zei een wethouder in een vertrouwelijke bui. En een raadslid: ‘We zitten in de fuik van het juridische punt.’ Ik ben me ervan bewust dat zo'n zin indertijd in een bepaalde context heeft gepast, maar dat neemt niet weg dat hij in geen geval fraai genoemd kan worden. Een ander citaat roept het beeld op van de baron Von Münchhausen, die wegzinkt in het moeras en zich aan de eigen haren omhoog probeert te trekken: ‘Het college van B & W zakt weg in wat het voorstelt.’ Van onhandige formulering naar onopzettelijke humor en ongewilde dubbelzinnigheid is maar één stap. We horen een raadslid dan bijvoorbeeld zeggen: ‘Dit staat ten dienste van het optillen van de onderkant van Amsterdam’, zonder dat de man zich ook maar enigszins bewust lijkt van de pornografische visioenen die zo'n opmerking oproept. Een collega: ‘Wat geslachtsziekte betreft is er veel te weinig voor degenen die er behoefte aan hebben.’ Weer een ander ziet de gemeenteraad als een kippehok: ‘Er moet een plaats zijn waar raadsleden in het openbaar hun eieren kunnen leggen.’ ● Cynisme en volkswijsheden Het aardigst - maar tamelijk schaars - zijn de onbedoeld geuite pijnlijke waarheden. Een wethouder: ‘De conceptnota is de gebruikelijke weg gegaan, dat is de oorzaak dat hij te laat is.’ Van ondoordachtheid, te zamen met een curieuze preoccupatie voor groente, getuigt de opmerking ‘Deze lof ruikt naar spruitjes’. Onbedoeld cynisme vinden we in de volgende uitspraak: ‘Er moeten waarborgen komen voor het voortbestaan van de huurders in financieel opzicht.’ Met andere woorden: het biologische voortbestaan doet er niet toe. Een andere spreker richtte zijn (onbewuste) cynisme op de eigen beroepsgroep, toen hij zei: ‘Is dit beleid of hebben we erover nagedacht?’ Een enkele keer doet een politicus een vertwijfelde poging tot een bescheiden esthetiek. Een politicus die het spreekwoord ‘Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken’ blijkbaar wat te cru vond klinken, zei in {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} plaats daarvan: ‘Mijn kritische kanttekening is klein in het licht van de dank.’ En incidenteeel ontstaan er in de Amsterdamse raadszaal nieuwe spreekwoorden. Misschien wordt Bert Holvast van Groen Links nog eens beroemd als geestelijk vader van het gezegde ‘Een groot stuk van een appel is altijd nog kleiner dan een klein stuk van een meloen’. Hetzelfde raadslid bewees zijn aanleg voor het debiteren van nieuwe volkswijsheden met het adagium ‘Twee details zijn samen een hoofdlijn’. ● Hand in de pap Een gevreesd euvel is uit de bocht vliegende beeldspraak. ‘Het is een mijnenveld vol argusogen’, zei een fractievoorzitter, die daarmee de ernst van het probleem ongewild tot een minimum terugbracht. De verleiding tot nog meer citaten is moeilijk te weerstaan. ‘Lijn 17 is door de bodem van zijn vervoerswaarde heen gezakt’, zei een raadslid. Het is sowieso al moeilijk voorstelbaar dat een tram door eigen bodem zakt, maar hoe in hemelsnaam is de spreker ertoe gekomen het begrip vervoerswaarde voor te stellen als een bodem? In metaforen als deze wordt de beeldspraak op een eigenaardige manier geflankeerd door ambtelijk jargon: ‘Het gaat om zaaikapitaal voor het traject tussen idee en go-besluit.’ Of: ‘Er hangen externe wolken boven het GVB.’ Inderdaad, je kunt het weer maar beter in huis halen. Beeldspraak is gevaarlijk, en onbegrijpelijkheid ligt dan ook op de loer. Wanneer een wethouder zich laat ontvallen ‘We zitten optisch gezien op twee stoelen’, dan weet ik niet zeker of ik hem begrijp, en die onzekerheid slaat om in radeloosheid bij de volgende uitspraak: ‘De coördinatievelden zijn rijp om te oogsten.’ Van een verregaande onduidelijkheid, maar desondanks niet van schoonheid ontbloot, is deze: ‘Het balletje wordt heen en weer gegooid tot het plaatje rond is.’ Sportkenners moeten maar uitmaken over welk balspel het hier gaat. In andere gevallen lukt het de lezer of toehoorder na enig nadenken de bedoeling ongeveer te achterhalen, zoals bij de ontboezeming ‘De wethouder is voor de muziek gaan uitlopen en nu is hij het contact met het geluid kwijtgeraakt’ of ‘Je moet hierbij een zo geïntegreerd mogelijke bril opzetten’. Zulk onnadenkend taalgebruik moet op gezette tijden tot malapropismen leiden. Uitdrukkingen worden geklutst tot een vreemde, nieuwsoortige omelet, als ik me ook eens een metafoor mag veroorloven. ‘We moeten een hand in de pap houden om te voorkomen dat die pap over onze hoofden komt.’ Door het hoofd van het raadslid dat dit zei, spookten twee uitdrukkingen tegelijk: ‘een vinger in de pap houden’ en ‘het groeit ons boven het hoofd’. ‘Biologisch gezien poept een tweede hond niet meer dan een eerste hond’ ● Dubbeloppismen Ook tautologieën zijn niet van de lucht. ‘Het staat verbaal in de stukken’, meent iemand te moeten opmerken. Nog een kleine bloemlezing: -We zijn positief met open oog, het leervermogen moet bijgeschoold worden. -We zitten fysiek bij elkaar. -Het is het begin van een aanzet van een misverstand. -Een knelpunt is onvoldoende omkeerbaar. -Het is niet tijdsbestendig naar de toekomst toe. -De neerwaartse spiraal moet bovenwaarts omgekeerd worden. De verzameling van Heddema brengt ons zelfs twee dubbele tautologieën: -Dit is ad hoc interim tussendoorbeleid. -Het is de uiterste minimale bodem van het geheel. Een andersoortige redundantie vinden we in de volgende gemoeds-uitbarsting: ‘Het is niet zo dat het wel zo is dat er geen kader is’, een zin die logisch gezien makkelijk voor verdere uitbreiding vatbaar is. De waslijst van retoricale uitspattingen is eindeloos, maar op twee mooie voorbeelden van tegenstrijdigheid wil ik toch de aandacht vestigen. De uitspraak ‘Laten we ons bepalen tot het heden van de nabije toekomst’ laat doorschemeren dat de spreker het heden het liefst het heden zou laten en zo snel mogelijk wenst door te stoten naar de toekomst. Een andere spreker lijkt niet goed te weten wat zij nu precies wil, blijkens de onvergetelijke uitspraak: ‘Laten we even doorgaan, want ik wil ophouden.’ ● Vrolijke noot Ten slotte: een enkele politicus doet een bewuste, soms zelfs verwoede poging tot humor, en dat valt te prijzen in de saaie woestijn van ambtelijk jargon en kromme beeldspraak. Iedere lezer mag natuurlijk zelf uitmaken of hij onderstaande uitspraken geestig wenst te vinden, maar de bedoeling van de spreker was in elk geval te prijzen: -Het ligt niet in het kader van ons beleid om tot sardinisering van de passagiers over te gaan. -Biologisch gezien poept een tweede hond niet meer dan een eerste hond. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitspraak van vreemde woorden F.K.M. Mars - 's-Hertogenbosch Op de tv hoor ik nogal eens het woord dementie uitspreken met de klemtoon op -tsie/-sie. Dit is een uitzondering op de regel. We zeggen cleméntie, urgéntie, indoléntie, peniténtie, frequéntie, interferéntie, enz. Dat men in dementie de nadruk op -tie legt, is waarschijnlijk het gevolg van een verkeerde analogie. We kennen immers enkele woorden op -atie met de klemtoon achteraan: acrobatíe, aristocratíe, diplomatíe, enz. Maar dit zijn woorden die min of meer rechtstreeks uit het Frans zijn overgenomen. De grote meerderheid van de woorden op -atie gaat echter terug op het Latijn: declinátie, acclamátie, occupátie, illuminátie, of ze zijn naar het Latijn gevormd: meditátie, recreátie, illustrátie. Dementie behoort tot de woorden die in het Frans een andere uitgang hebben: démence. Bij ons woord dementie past het klemtoonpatroon van het Latijn: deméntia. Een andere onjuiste analogie vinden we in de uitspraak van hysterie. Omdat we vaker het woord hystérisch gebruiken, leggen sommigen ook in hysterie de nadruk op -ste-. Maar hysterie is overgenomen uit het Frans en verlangt een eindaccent: hysteríe. Zojuist hoor ik op tv in een uitzending betreffende dementie het woord depressie uitspreken als depressíe (met de nadruk op -ie). Als je vreemde woorden toch maar deftig uitspreekt! Of speelt het woord depressíef er een rol bij? Een ander woord dat vaak ten onrechte met eindaccent (‘op z'n Frans’) wordt uitgesproken is stimulans. Het Frans kent alleen stimulant (zonder finale s-klank). Het is beter de nadruk vooraan te leggen, in overeenstemming met de Latijnse herkomst, dus: stímulans. Van Dale 1992 geeft dit ook aan. Van Dale Hedendaags Nederlands 1991 legt het accent echter op -ans. In dit verband wil ik ook nog wijzen op de uitspraak van intrige. De g hiervan gaat terug op een k (Latijn: intrico). Dus zou intrige niet met een zj moeten worden uitgesproken. Deze zogenaamde Franse uitspraak is onjuist, want het Frans kent de vorm intrigue met de g van het Engelse goal. Het is dus beter intrige te laten rijmen op liege(n). Zo sluit het ook aan bij intrigant (niet intrizjant!). Franse woorden met de g van garçon worden bij ons immers overgenomen met de g van gaan: garage, bagage. Dit voorbeeld brengt me bij jaloers en jaloezie. Jaloers wordt nogal eens uitgesproken als zjaloers/sjaloers, vermoedelijk naar analogie van het juiste zjaloezie. Maar de laatste jaren menen sommigen dat jaloezie met een j moet worden uitgesproken. Het woordenboek Hedendaags Nederlands (1991) geeft beide woorden met een j. Maar P.C. Paardekooper zegt in zijn ABN-uitspraakgids (1977) dat het jaloers en jaloezie of zjaloezie moet zijn. Het woordenboek van Koenen vermeldde in 1974 nog de uitspraak zjaloezie. Mijn voorkeur gaat uit naar jaloers en zjaloezie, ook al is deze uitspraak niet de uitspraak van de meerderheid. Een bilateraaltje W. van Leeuwen en M. van Woerkom - Utrecht De werkelijkheid is vaak bonter dan de verzinselen van een schrijver. Twee medewerkers van een verzekeringsmaatschappij tekenden een tijd lang het jargon op dat ze uit de monden van hun collega's mochten vernemen. Deze ‘turbotaal voor managers’ voegden zij samen tot onderstaande dialoog. - ‘Collega, jij hier? Niet aan het werk?’ - ‘Ja, ik dacht, ik trek de stekker er even uit.’ - ‘Wat nu, trek je het niet meer?’ - ‘Nee, ik ben niet echt doorgebrand, 't is meer dat ja, eh, de pijp is op. Ik dacht, kom laat ik er even vanaf klimmen. Even een bilateraaltje met mijn collega.’ - ‘Ik heb nieuws van het congresservicetraject. Al gehoord?’ - ‘Nee, maar vertel beste kerel. Vertel!’ - ‘Ellen heeft zichzelf buitengeparkeerd!’ - ‘Wie? Ellen Brouwer? En hoe dan? Vertel op! Afgezonken?’ - ‘Nee, nee, nee. Een Brouwer laat zich toch niet afzinken. Die kan haar zaakjes prima uitponden. Moet jij toch weten na al die evenements-overlegvergaderingen met haar.’ - ‘Heb je gelijk in, heb je helemaal gelijk in. Maar wat dan? Door iemand platgezeten?’ - ‘Nee, dat niet, ik denk dat ze een en ander niet met collega Jansen heeft kunnen fijnslijpen.’ - ‘Nee? Oh dzjee, dan is ze tegen hem te hoog van de toren gevallen, kan niet anders, lijkt me. Gênant hoor, by the way.’ - ‘Nee, kan niet anders. Tja, zoals zo vaak is het zóóóóó simpel! Hoe dan ook, hier zal nu het onderste uit de kast gehaald moeten worden om dat Brouwerbepje te vervangen. Hoe is dat traject trouwens aangevlogen?’ - ‘De zaak is al afgekaart met P&O. Ze hebben ene Thea getriggerd.’ - ‘Dus Thea en Patries worden op elkaar gebonden? Ben benieuwd of alles goed is aangestuurd.’ - ‘Dacht 't wel, dacht 't wel. Denk alleen dat je niet te snel op die Thea moet gaan schieten. We moeten in het begin wel voor haar gaan liggen. Zo'n Brouwertje vervangen is niet echt makkelijk.’ - ‘Nee, dacht 't niet.’ {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Momenten bij Bergkamp met diepte Vernieuwde voetbaltaal René Appel - Amsterdam ‘Corner Blinker, weggekopt Nortan’. Dit is geen ‘gewoon’ Nederlands, maar een vorm van taalgebruik die typerend lijkt voor voetbalverslaggevers. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat er begrippen uit de voetbalwereld worden gebruikt, maar ook uit de zinsvorm. In Onze Taal van november 1989 (en in mijn boekje Voetbaltaal) beschreef ik al een aantal kenmerken van dit jargon, zoals weglatingen van lidwoorden, voorzetsels en koppelwerkwoorden. ● Hangende spitsen Met het wereldkampioenschap voetbal in het vooruitzicht lijkt het interessant om na te gaan of er recentelijk nog veranderingen in dit taalgebruik zijn opgetreden. Er zijn natuurlijk altijd vernieuwingen in de woordenschat. Die hangen voor een deel samen met veranderende tactieken. Zo is er veel gewijzigd in de functie van de spits. Vroeger waren er aanvallers of voorhoedespelers. Dat zijn spitsen geworden, maar daaronder zijn weer diepe spitsen (het meest vooruitgeschoven), schaduwspitsen (vlak daarachter), valse spitsen (zogenaamde spitsen, die achter de ‘echte spitsen’ spelen, maar plotseling aan het aanvalsfront opduiken) en hangende spitsen, die vooral aan de zijkant van het veld opereren. Evert te Napel zei zelfs een keer over een speler van AC Milan: ‘Dat is Colombo, die hangt.’ De schaduwspits kan overigens ook als schaduwschutter worden aangeduid. De genoemde woorden werden rond de vorige wereldkampioenschappen al gebruikt, alleen komen ze nu wat frequenter voor. Hetzelfde geldt deels voor verdedigen. Dit woord heeft al geruime tijd in de voetbaltaal een betekenis die tegengesteld is aan die in het reguliere Nederlands, zoals blijkt uit ‘De Boer verdedigt Taument’. De Boer steunt of helpt Taument niet, integendeel. Hij zal ervoor proberen te zorgen dat Taument niet aan de bal komt, hij zal hem ‘uit de wedstrijd proberen te spelen’. Verdedigen is ook iets gaan betekenen als ‘uit de verdediging wegwerken, naar voren transporteren’, zoals in de zin ‘De bal verdedigd door Ferri’. Het woord is ook te combineren: ‘Alleen maar wegverdedigen, niet uitverdedigen’. Voor de voetbalanalfabeten: bij wegverdedigen wordt de bal min of meer blind naar voren getrapt, terwijl uitverdedigen systematischer gebeurt, zodat de uitverdedigende ploeg in balbezit blijft. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ● Je momenten Opvallend populair is de laatste tijd momenten (altijd in het meervoud!) in de betekenis van ‘mooie acties, soms leidend tot een kans op een doelpunt’, zoals in de volgende commentaarzinnen: -De momenten zijn er nog wel, maar ze zijn wat schaars geworden. -Qua spel zijn er in het eerste halfuur nog geen momenten geweest. Vooral de laatste zin zou vanwege zijn poëtische kwaliteiten uit een column van Jan Mulder afkomstig kunnen zijn. Voetballers nemen ook zelf momenten in deze nieuwe betekenis over: ‘Het betekent dat je niet alleen je man uitschakelt,’ zegt een voetballer in een interview, ‘maar ook dat je tijdens de wedstrijd je momenten krijgt.’ Stel je toch voor, een voetballer die tijdens een wedstrijd geen momenten krijgt, met wat voor gevoel zit die na afloop in de kleedkamer? Hoe moet die thuis zijn vrouw onder ogen komen? ● Vrije voorzetsels Echt opvallend is het vernieuwend voorzetselgebruik in het jargon van voetbalverslaggevers. Het gaat daarbij met name om bij en met, die in de merkwaardigste combinaties optreden. Hieronder volgt een serie voorbeelden. -Witschge... vrijheid bij Bergkamp -Beweging is er bijvoorbeeld bij Ellerman -Een moeilijke controle bij Riedle -De overname is er bij Van Basten -Romario is nu aanspeelbaar, komt los bij Holband -Een onderschepping bij Bergomi -Berti opent aan de rechterkant bij Bianchi -Weer de inzet bij Kreek -Van Basten voorin met gevaar -Illgner met de uittrap -Protassov met de duw -Thon met de counter {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} -PSV met aansluiting -Meijer met de controle -Nando met de gele kaart In een enkel geval vervangt bij duidelijk een ander voorzetsel. ‘Een onderschepping bij Bergomi’ moet bijvoorbeeld zijn ‘Een onderschepping door Bergomi’. In het geval van met, en vaak ook wanneer bij wordt gebruikt, lijkt er echter sprake te zijn van wat ik werkwoordvrees zou willen noemen. ‘De overname is er bij Van Basten’ zou in gewoon Nederlands luiden: ‘Van Basten neemt (de bal) over’; en voor ‘Illgner met de uittrap’ is ‘Illgner trapt uit’ de normale variant. Deze angst om werkwoorden te gebruiken is in overeenstemming met de neiging tot telegramstijl. Het vreemde is natuurlijk dat de zin met een voorzetsel vaak langer is dan die met een werkwoord. ● Vervoegingsangst Er is - bij sommige verslaggevers - ook een trend te bespeuren om wel een werkwoord te gebruiken, maar vooral in de infinitief. De volgende voorbeelden kunnen deze vorm van vervoegingsangst illustreren. -Mrkla, met links uithalen -En goed uit zijn doel komen en naar die bal blijven kijken, Konrad -Vasthouden van Vermeulen ten opzichte van Vincent -Meenemen door Boerebach -Het wegkoppen was van Popescu -En net niet kunnen intikken door die nummer 8, Edwin Vuurens -En dan Merson ineens uithalen In alle gevallen kunnen er makkelijk (soms kortere) zinnen worden geformuleerd met het vervoegde werkwoord: Mrkla haalt met links uit, Popescu kopte weg, enzovoorts. Voor de voetballiefhebber blijft de taal van Studio Sport een bron van studie en vermaak. Het had beter geweest... Jan Pannekeet - Heiloo Dialectsprekers gebruiken bij omschakeling op het standaard-Nederlands vaak onbewust bepaalde dialectkenmerken. In dit artikeltje wil ik een constructie bespreken die soms door Nederlandssprekende Westfriezen wordt gebezigd. Als we willen aangeven dat iets in het verleden beter anders had kunnen gebeuren, gebruiken we daarvoor een zogenoemde ‘irrealis-zin’. Bijvoorbeeld: (ik bespreek hier alleen zinnen met was/waren omdat constructies met zou/zouden in het Westfries nauwelijks gangbaar zijn) Het was beter geweest als je wat vroeger was gekomen. In het Westfries formuleren we een dergelijke irrealis-zin een beetje anders: 't Had beter weest as je wat vroeger kommen hadde. In dit dialect is het hulpwerkwoord bij weest en kommen in de irrealis niet een vorm van zijn, maar van hebben. Dat geldt ook voor andere werkwoorden die met zijn worden vervoegd, zoals voorvallen, klimmen en gaan. Als Westfriezen officieel Nederlands spreken, sluipt deze voorkeur voor hebben vaak in hun zinnen. Ze zeggen dan: Het had beter geweest als je wat vroeger had gekomen. Nog een voorbeeld: standaard-Nederlands: Waren ze maar metselaar geworden, dan waren ze nu niet werkeloos geweest. Westfries: Hadde ze maar messelaar worren, den hadde ze nou niet werkeloos weest. algemeen Nederlands van een Westfries: Hadden ze maar metselaar geworden, dan hadden ze nu niet werkeloos geweest. Nu is mij opgevallen dat ook in het Nederlands van sprekers uit andere streken van Nederland deze irrealis met hebben opduikt. In dialect-grammatica's is daar weinig of niets over te vinden, en ook in de ANS (zie blz. 467 en 471) mis ik een opmerking over regionale afwijkingen in de vorm van irrealis-zinnen. Misschien kunnen lezers van Onze Taal mijn indruk vervangen door een zekerheid. Privé Mevr. L. Bossen - Leiden Het woord privé heeft een verandering ondergaan. Eerst stond het ‘rechtop’, toen het op een bordje bij een deur aangaf dat daarachter de woning van het restaurant begon. Daarna ging privé het hellende vlak op als rubrieknaam van artikeltjes over zaken die niemand aangaan. En nu ligt het plat. Dat leerde me een meneer die een zaak drijft in pornografische films, artikelen en andere dingen voor ‘ontspanning’. Hij belde me met de vraag of ik een privéadres was. ‘Ja, dit is een woonhuis’, zei ik. Dat misverstand leverde me zijn uitleg op: hij was bezig met een adressenbank van privéadressen voor zijn klanten en wilde weten of ik daarin wilde. ‘U bedoelt dus bedrijfsruimte?’ ‘Inderdaad.’ We konden dus kort zijn. Kranten bevestigen deze betekenis, namelijk in de advertenties over ‘privéclubs’ e.d. De belangrijkste woordenboeken kennen de privéclub nog niet, en geven bij privé alleen de betekenis ‘persoonlijk, van vertrouwelijke aard’. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} De Herziene herzien Redactie Onze Taal Ruim drie jaar geleden is de Herziene Woordenlijst Nederlandse Taal verschenen, een niet-officiële uitbreiding en herziening van het Groene Boekje uit 1954. Resultaat: zeven oplagen, meer dan een kwart miljoen exemplaren. Klachten van gebruikers van dit naslagwerk zetten Onze Taal op het spoor van honderden wijzigingen binnen de diverse oplagen. De bruikbaarheid van het Groene Boekje uit 1954 - de enige officiële bron voor de spelling van het Nederlands - wordt van jaar tot jaar minder. De regels zijn op een weinig toegankelijke manier geformuleerd en er staan verscheidene tegenstrijdigheden in. Bovendien geeft het geen uitsluitsel over de spelling van de duizenden nieuwe woorden die in de afgelopen veertig jaar aan de taal zijn toegevoegd. Er zal een nieuw Groen Boekje verschijnen dat aan deze bezwaren tegemoet komt, maar dat zal zeker tot half 1995 duren. Er was dus een gat in de markt. Diverse uitgevers (Prisma, Wolters-Koenen, Sdu) hebben getracht dat te dichten met niet-officiële maar bijdetijdse woordenlijsten. Vele nieuwe woorden, gespeld volgens de oude regels, staan erin en bovendien kan de gebruiker zien op welke plaatsen een woord afgebroken dient te worden. ● Misverstanden Het meeste succes heeft de Herziene Woordenlijst Nederlandse Taal van de Sdu (zeven oplagen in drie jaar, meer dan 250.000 exemplaren). Veel mensen denken zelfs dat het om een officiële voortzetting van het Groene Boekje gaat (zelfde kleur, formaat en uitgever, bijna dezelfde titel en, niet te vergeten, de aanprijzing Het nieuwe ‘Groene Boekje’). Over deze Herziene Woordenlijst kwamen bij de redactie van Onze Taal klachten binnen. De samenstellers hebben namelijk in de derde oplage (1991) een aantal wijzigingen aangebracht; de doorsneegebruiker - die doorgaans geen colofons leest - zal daarvan niet op de hoogte zijn. De bijna honderdduizend bezitters van de eerste of tweede druk werken dus met enigszins andere informatie dan die van een latere oplage, veelal zonder dat zij dat van elkaar weten. Dat leidt tot misverstanden en zelfs wrijvingen, vooral in bedrijven waar elke medewerker over een eigen exemplaar beschikt (bijvoorbeeld dagbladredacties). Onze Taal wil wat aan de klachten doen door de veranderingen in kaart te brengen. De redactie heeft van de samenstellers een lijst met de veranderingen ontvangen, die hieronder besproken wordt. Principiële veranderingen: - afbreekkwesties 297 - spellingkwesties 24 - diverse 133 _____ 454 Incidentele veranderingen 147 _____ 601 De lijst bevat 601 veranderingen, waarvan er 147 beschouwd worden als verbeteringen van slordigheden die tijdens het samenstellen of zetten zijn ontstaan (bijvoorbeeld: Elyzeese is nu Elyzese, kront-jong nu kron-tjong, en STERspot nu STER-spot). Bij de overige 454 gaat het om wijzigingen die met veranderde inzichten omtrent spelling of grammatica samenhangen. De Herziene Woordenlijst is alleen al door zijn hoge oplagecijfer uitgegroeid tot een belangrijk naslagwerk ● Afbreekregel Van de principiële veranderingen heeft meer dan de helft (297) betrekking op afbreekkwesties. Bij het merendeel (219) gaat het om de toepassing van één bepaalde afbreekregel: Men mag afbreken (...) vóór achtervoegsels die met een medeklinker beginnen: (...), boom-pje, dek-sel, naai-ster, was-ster, gedwee-ste, enz. In de eerste en tweede oplage was (ten onrechte) een andere afbreekregel toegepast. Daar staat bijvoorbeeld fiet-ste. Nu is dat fiets-te. De overige afbreekkwesties hebben bijna allemaal met bastaardwoorden of vreemde woorden van doen. Vermeldenswaard zijn twee groepen. A. Het is een oude strijdvraag of bij het afbreken van woorden van Griekse of Latijnse herkomst op de samenstellende delen dan wel op de Nederlandse uitspraak gelet dient te worden (bio-scoop/bios-coop). Het Groene Boekje uit 1954 geeft slechts aanbevelingen en laat een zekere vrijheid. In de derde oplage van de Herziene is bij 25 woorden van de eerste methode op de tweede overgegaan (a-gnost > ag-nost, ad-equaat > a-dequaat), bij negen is de omgekeerde weg gevolgd (res-trictief > re-strictief). B. Dertien woorden met een trema krijgen een afbreekplaats vóór de tremaletter. Voor het merendeel zijn het samenstellingen die beginnen met maïs > ma-ïs of maïzena > ma-ï-zena. Merkwaardigerwijze blijkt deze nieuwe visie niet van toepassing te zijn op pofmaïs en korrelmaïs. ● Nieuwe inzichten Principiële veranderingen in de eigenlijke spelling zijn beperkt (24 woorden). Elf daarvan hebben betrekking op woorden die met electr- > elektr- beginnen: de voorkeurspelling is nu bijvoorbeeld elektronica gewor- {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} den. Onveranderd bleven evenwel foto-electrisch, hydro-electrisch en thermo-electrisch (naast thermo-elektriciteit!). Dezelfde inconsequentie dus als bij maïs-. Kunnen de samenstellers het enorme computervermogen waarover zij beschikken, bij het ‘creatief en waakzaam’ lezen van de kopij (blz. 9) niet aanwenden om gevallen op te sporen die een leek met behulp van een overjarig retrograde woordenboek wél vindt? De categorie ‘diverse’ omvat enkele tientallen woorden die zijn verwijderd (godsamme, zullie, kietelaar) en onderdelen als hoofdlettergebruik (nu Kanaalzwemmer, k.n.o.-arts, tv), koppeltekengebruik (hightech i.p.v. high-tech, mindervalide i.p.v. minder-valide), al of niet aaneenschrijven (intensive care i.p.v. intensive-care), tussenletters in samenstellingen (paarderookvlees werd paardenrookvlees, tomatesap werd tomatensap), woordgeslacht (het uitlaatcenter i.p.v. de), trappen van vergelijking (logischt verdween), gebruik van puntjes (wc-deur i.p.v. w.c.-deur) en enkelvoud/meervoudkwesties (drugscene voortaan alleen in enkelvoud, cao-onderhandelingen alleen in meervoud). Enkele opvallende tussen-n's hebben bij het verschijnen van de Herziene Woordenlijst nogal wat stof doen opwaaien. Met ingang van de derde druk zijn de woorden geitenharen, hondenbaan, kuttenkop, lellenbellen, ossenstaartsoep en snoezenpoes van hun ongebruikelijke tussen-n ontdaan. Ten slotte zijn er dan nog de 147 veranderingen die hierboven als ‘incidenteel’ zijn aangeduid. Het gaat om de verbetering van zetfouten, foutjes van de redactie of in de correctieronde. Of aan een aangebrachte verandering een technisch ongelukje dan wel een nieuwe opvatting ten grondslag ligt, is overigens voor een buitenstaander niet altijd uit te maken. De C moet blijven W.F.A Kager - oud-leraar Nederlands, Heiloo De laatste spellingcommissie bleek niet veel op te hebben met de c uit ons alfabet. Ook in uw blad las ik (december 1991 en februari/maart 1992) pleidooien van lezers tot afschaffing van de letter c, ‘deze onnederlandse, geleende letter’. Sta mij toe hierbij enige kanttekeningen te plaatsen, die - dat geef ik meteen toe - deels op emotionele gronden berusten. Het alfabet bestaat uit 26 letters, maar wanneer we rigoureus doormoderniseren, komen we in de toekomst uit op een alfabet van 23 letters: de c wordt steeds meer vervangen door s of k; de x wordt ks en de qu wordt kw. En dat waag ik een verarming te noemen. Waarom de c handhaven? Omdat: 1de c een letter van stand is, een letter van cultuur (niet kultuur, dat doet zo denken aan de bezettingstijd); 2in practisch alle talen die c bestaat; 3de gezellige ronde c veel mooier is dan die harde Skandinavische k-bonestaak; 4het Latijn deze letter koestert boven de k; 5ik weiger - zie boven - de c, de x en de q uit het ABC te bannen; we zouden dan moeten spreken van het ABD, ABK of ABS; 6ik geboren ben in october, christelijk ben opgevoed, graag een concert of een circus bezoek, lid ben van een club (we zien ook reeds: clup-klub-klup!), de crocus een aardige bloem vind en met mijn gespaarde centen op vacantie ga; 7ik naar de wc ga en niet naar de wk (WK 1994 - USA); 8ik cognac en cointreau drink, en geen konjak of kwentroo; 9computer een internationaal begrip is en dit woord, geschreven als kompjoeter, getuigt van linguïstisch provincialisme; 10mijn woordenboek Engels-Nederlands 81 bladzijden woorden geeft met een c en slechts 8 met een k; 11mijn woordenboek Frans-Nederlands zelfs 92,5 bladzijden woorden geeft met de letter c en slechts driekwart bladzijde met een k. C, x en q eruit? Weet wel wat je doet, het is een nauwelijks te tolereren aanslag op het woordbeeld. Ergo: houd-hem-erin! Het eij van Columbus Dr. J.H.F. van Abeelen - Nijmegen De vroegere spelling van het woord geijser bracht me op de gedachte dat het voor de Nederlandse taalgebruiker zeer voordelig zou wezen om iedere ei en ij te vervangen door eij. De belangreijkheijd van dit voorstel is evident: nóóit meer weijfelen of tweijfelen beij zulke woorden. Historisch-taalkundig kan men, besef ik, argumenten ervoor en ertegen aandragen (een uiteenzetting hierover zou te ver voeren). Men denke echter eens aan de vreijheijd die schoolkinderen én studenten zullen ervaren wanneer ze hun teksten samenstellen. Bovendien vervalt dan een groot obstakel voor al die Europeanen die binnenkort Nederlands gaan leren. Het mag toch geen rol spelen dat deze of gene taalgebruiker niet geneijgd is het hoofd te neijgen? Zeker zal de erkenning van de tweeklank eij mensen met de naam Eijgenraam, Geijsels, Heijligers, De Kleijn, Leijsen, Meijer, Van der Weijden, enz. groot genoegen doen. De uitspraak (in twee betekenissen) van Jacobse en Van Es wint aan kracht: ‘Geen gezeijk, iedereen reijk.’ Dat het water Het Eij en het plaatsje Eijlst alfabetisch opschuiven, leijkt maar een heel kleijn bezwaartje; in woordenboeken vormt zo'n opschuiving geen enkel probleem. Er is slechts één - overkomelike - complicatie: op allerleij toetsenborden zou een extra aanslag nodig worden. Dan ligt het voor de hand om overal, behalve beij eijgennamen, stelselmatig de ey in plaats van de eij toe te passen. Het zou me verbleyden als ik het pleyt nu eyndelik eens won. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} De verbindings-n zonder meervoud A.A. de Boer - Bergen Hebt u zich wel eens afgevraagd waarom niemand zich stoort aan het woord varkenskop? Het woord kan de indruk wekken dat die kop afkomstig is van meer dan één varken. Het antwoord is duidelijk. Deze s is evenmin een meervouds-s als die in kalfsvlees en bedrijfsleider. ● Chaos sinds 1954 Het schrappen van de s, zoals dat in een aantal gevallen in 1954 gebeurde, is nogal geforceerd. Dat vond dr. C. Kruyskamp ook. In de achtste druk van de Van Dale vermeldt hij bij de samenstellingen van het woord spelling: ‘In de Wdl. worden deze samenst. alleen zonder s vermeld, maar de vormen met s zijn de meest gangbare.’ Gelijk had hij. Het schrappen van de s in de nieuwe voorstellen van de spellingcommissie van de Nederlandse Taalunie in woorden als damesschoen en stadscentrum is dan ook zinloos en overbodig. Bij de verbindings-n is de sinds 1954 bestaande chaos groter. Men vergeet vaak dat de n in woorden als boerendochter lang niet altijd duidt op een meervoud. Net als in 's-Gravenhage kan de n oorspronkelijk een tweede-naamvals-n zijn. Daar had vroeger niemand moeite mee. De fout die in 1954 is gemaakt, is dat men zich zo heeft blindgestaard op die gelijkenis dat men sindsdien ook een inhoudelijke relatie zoekt. Zo ontstond een spelling waarin ingeburgerde woorden als mannenmoed en koninginnesoep zouden worden aanvaard, terwijl leeuwenmoed en eikenhout de n zouden verliezen omdat de woorden leeuwen en eiken daarin anders te veel op een meervoud zouden lijken. Het probleem is niet nieuw. In de 15de druk van Koenen (1926) zie ik dat paardeleer het leer is van één paard, paardenleer daarentegen het leer van meer dan één paard. Niet erg logisch. Van Dale vermeldde vroeger beide varianten, maar geeft in 1950 alleen nog paardeleder zonder n, met als betekenis: leer van paardenhuiden gemaakt. Let wel: met een n! ● Geen meervoud Laten we eens teruggaan in de geschiedenis en kijken wat er in 1954 precies is gebeurd. Ik hanteer de zevende en achtste druk van Van Dale, die ik hier zal aanduiden met de jaartallen 1950 en 1961. Een overgrote meerderheid van de betreffende samenstellingen werd in 1950 met een n geschreven. Woorden zonder n waren in de minderheid, maar mensenhuid, boerendochter en leeuwenmoed leverden evenmin een probleem op als koninginnesoep en Regentesselaan, ondanks de schijnbare meervoudsvorm. In 1961 blijkt dat bepaalde groepen samenstellingen de n hebben verloren, andere weer niet. In 1950 hadden bijna alle samenstellingen met de woorden mens en dier een n. Dat is zo gebleven, bij mens omdat dat een persoonsnaam is, bij dier omdat daar vrijwel altijd sprake is van een meervoud. Ook de samenstellingen met leeuw hadden vrijwel allemaal een n, maar daar zijn alle n's geschrapt. Oorspronkelijk hadden drie op de vier van de rond tweehonderd samenstellingen met paard een n. In 1961 is er nog maar een op de vier over. Bij kip hadden in 1950 acht op de tien woorden een n, in 1961 waren dat er nog maar drie. We kennen het resultaat: de persoonsnamen worden nog steeds met een n geschreven, terwijl de n bij de meeste diere- en zaaknamen kunstmatig is verwijderd. De zaak is dus ingewikkelder geworden; de gewijzigde woorden zijn alleen nog maar nuttig als instinkers bij taalspelletjes. Ik ben van mening dat we niet tot een bevredigende oplossing komen zolang we net als de veroorzakers van de verwarring steeds de vraag stellen of we al dan niet met een meervoud te maken hebben. Als we de tegenstelling enkelvoud-meervoud als basis voor de regelgeving schrappen, is de weg open naar een redelijk alternatief. Keuzevrijheid is een gewone zaak in onze taal en ze is altijd beter dan de kunstmatige chaos die in 1954 is veroorzaakt ● Praktisch blijven Het is beter de moed op te brengen de ingreep van 1954 ongedaan te maken dan weer nieuwe afwijkende regels te maken, zoals dat werd geprobeerd door de auteurs van de Herziene Woordenlijst. Veel nieuwe woorden kregen toen een n, ook als dat strijdig was met de regel van het officiële Groene Boekje. Dit leidde tot woorden als snoezenpoes met een n, paardengebit met n en paardebek zonder. Klakkeloos altijd een n voorschrijven als het eerste deel van de samenstelling een meervoud met een n heeft, is te kunstmatig. Je zult in {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} lieveling het woord lieve maar als zelfstandig naamwoord opvatten. Dan krijgen we naast snoezenpoes ook nog lievenling. Overmatig eenvoudige regels zijn niet altijd nodig. Niemand zal op het idee komen om de schrijfwijze van woorden als goochelaar en stotteraar tot regel te verheffen en ons vervolgens te dwingen de n van tovenaar te vervangen door een r. Niemand vraagt zich af waarom we namelijk, eigenlijk en onmiddellijk schrijven. We doen dat omdat we het hebben geleerd en roepen deze woorden als één geheel op uit ons geheugen. In dat geheugen zit ook het woord snoezepoes zonder n. Het zou interessant zijn een onderzoek te doen onder degenen die zich niet bewust richten naar het Groene Boekje. Ik voorspel dat zo'n peiling zal uitwijzen dat de Van Dale uit 1950 nog steeds een redelijk beeld geeft van het feitelijk taalgebruik. Eikenhout, bessensap en boerendochter zullen evenmin problemen opleveren als takkewijf, schattebout en snoezepoes. Hier het meervoud als criterium te hanteren is kunstmatig. Ik meen dat we moeten uitgaan van de situatie van 1950: de n is regel en er zijn uitzonderingen. Men kan die uitzonderingen gewoon aanvaarden of ze hier en daar aanpassen; men kan de taalgebruiker ook voor alle woorden of een deel daarvan dezelfde vrijheid geven die geldt voor de keuze tussen destilleren en distilleren, of tussen literatuur en litteratuur. Die keuzevrijheid is een gewone zaak in onze taal en ze is altijd beter dan de kunstmatige chaos die in 1954 is veroorzaakt. Het belangrijkst is dat we vooral praktisch blijven, want de taal maakt de regels en niet omgekeerd. Jargon en slang [3] Marc De Coster - Tienen, België Welke woorden, uitdrukkingen en betekenissen zijn er in omloop in de schaduw van de officiële woordenschat? In deze serie komen er telkens enkele voor het voetlicht. dennendaler: in de autosport een misprijzende benaming voor een coureur die met een slechte wagen rijdt en die de gebreken van zijn auto wil compenseren door als een gek te rijden. Genoemd naar Dennendal, een inrichting voor geestelijk gestoorden. dikke deur: verbastering en schertsende benaming voor een directeur. Sedert de jaren zestig. Wellicht populair geworden door toedoen van de televisieserie Pipo (vanaf 1958 bij de VARA). De circusdirecteur in deze kinderserie (gespeeld door Lou Geels) werd aangesproken met ‘dikke deur’. Thans komt de term veel algemener voor. - De dikke-deur van de afdeling culturele voorzieningen zingt voor haar een Frans chanson. Pamela Koevoets: Arme Engelen (1988) het bananenpakhuis: in Den Haag een schertsende benaming voor het Tehuis voor Onbehuisde Mannen. Ook wel meer algemeen de ‘Zaaddrogerij’ genoemd. - Vernemend dat ik heden in een ‘bananenpakhuis’ woonachtig was, sprak hij na een langdurig afwezig staren: ‘Zo, u behoort tot de HTO-mensen!’ A. Moonen: Openbaar leven (1979) tefal-politicus/teflon-president: politicus of president die niettegenstaande zijn vele blunders en misstappen, bij het grote publiek geen kwaad kan doen. Oorspronkelijk was teflon-president van toepassing op Ronald Reagan. De Amerikaanse democrate Patricia Schroeder vereerde de oud-president met deze spotnaam omdat kritiek geen blijvende smetten op zijn reputatie achterliet. Ze vergeleek Reagan met een teflon-koekepan, waarin niets blijft kleven. Lang voordien noemde men burgemeester Koch van New York al de ‘teflon-burgemeester’. Thans kunnen ook Europese politici met deze bijnaam door het leven gaan. - Kohl verandert in een tefal-politicus zoals Ronald Reagan in zijn beste dagen. Vrij Nederland, 04-08-1990 boerenkool: luchtvaartslang voor een oerwoud, gezien vanuit de lucht. Jan Wolkers gebruikte de term al in De Walgvogel (1974). - Hij kende het oerwoud tot dusver alleen maar uit de lucht; ‘boerenkool’ noemden hij en zijn makkers de groene zee van boomkruinen onder zich. Johan Fabricius: Als vogelen uit de hemel (1980) sleper: in het jargon van druggebruikers een verslaafde die klanten aanbrengt of zelf dealt om in zijn heroïnebehoefte te voorzien. Zo iemand ziet er verwaarloosd uit en is er vaak erg slecht aan toe. 'n abc'tje: een gemakkelijk karweitje, makkie. Ook gebruikt voor iets vanzelfsprekends. Vooral populair in politie- en onderwereldkringen. In de volksroman Polletje Piekhaar (daterend van 1935) van de Rotterdamse schrijver Willem van Iependaal lazen we al: ‘het hele karweitje is a-b-c-werk’. - Het is een a-b-c'tje, zei hij, er kan je niks gebeuren. A.C. Baantjer: De moord op Anna Bentveld (1977) {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Droeftands hoofdpeinzen Arie Pos - publicist, Portugal Van een vertaler wordt trouw en dienstbaarheid verwacht. Hij dient eenvoudigweg te vertalen wat er staat. Dat is lastig als hij te maken krijgt met woorden die niet bestaan en vormen die niet kunnen. Nog lastiger wordt het als de te vertalen schrijver de Braziliaan José Guimarães Rosa (1908-1967) is, een erudiete specialist in afwijkend taalgedrag, die het taalgevoel en de werkelijkheidsbeleving van zijn lezers ontregelde door een bijna Babylonische spraakverwarring te zaaien. Dankzij de vertalingen van August Willemsen kan ook de Nederlandse lezer zich verwonderen over de buitenissige verbale begaafdheid van José Guimarães Rosa. En niet minder over de rekbaarheid van de taalgrenzen en de vindingrijkheid van de vertaler. Na de verhalenbundel De derde oever van de rivier (1977) en de novelle Het uur en ogenblik van Augusto Matraga (1983), verscheen onlangs de roman Diepe wildernis: de wegen, het meesterwerk van de moderne Braziliaanse literatuur en tot nader order het hoogtepunt van Willemsens vertaaloeuvre. Hoewel hij bescheiden erkent dat het onmogelijk is Rosa's taal-acrobatische toeren op de voet te volgen, herschiep hij de teksten in een ‘onnederlands’ Nederlands dat de extravagantie van de originelen uitstekend voelbaar maakt en wemelt van de fraaie woordvondsten, klankeffecten, ongebruikelijke maar verrassend rake uitdrukkingen en even speelse als poëtische onregelmatigheden. ● Gemeenplaatsen verboden Van jongs af werd Guimarães Rosa geobsedeerd door taal. Uit hartstochtelijke liefhebberij wierp hij zich op de studie van vreemde talen, waarvan hij er een stuk of veertien zou hebben beheerst, inclusief Hongaars en Hindi. Als plattelandsarts in het Braziliaanse binnenland noteerde hij geestdriftig de merkwaardige woorden, uitdrukkingen en zinswendingen van de analfabete bevolking. Hij verbaasde zich over de poëtische kracht, rijkdom en natuurlijkheid van hun niet door schoolse kennis gepolijste taal. De beschaafde mens, geconditioneerd door de conventies van een aangeleerd taal- en denksysteem, Rosa liet zich inspireren door de taal van kinderen, ongeletterden en zotten was volgens Rosa ‘onverbeterlijk vervreemd van de belangrijkste dingen’ en besefte niet meer dat ‘alles het uiteinde van een mysterie is’. De taal had haar contact met de poëzie en de magie van het bestaan verloren. ‘De grammatica en de zogeheten filologie zijn uitgevonden door mensen die de poëzie haatten’; ‘De gemeenplaats moet de toegang worden ontzegd’; ‘Wij hebben nieuwe woorden nodig!’ Rosa voegde de daad bij het woord. Hij zette de schoolgrammatica overboord en liet zich inspireren door de gesproken taal van kinderen, ongeletterden en zotten. (‘Niemand is gek. Of anders iedereen.’) Zij werden de hoofdpersonen in zijn prachtige vertellingen. Via hun mond gaf hij de taal haar poëtische zeggingskracht en creatieve vrijheid terug. Hij strooide met regionalismen, archaïsmen en barbarismen, knipte woorden in stukken om daarmee nieuwe combinaties te maken, stoeide met voor- en achtervoegsels, verhaspelde en verzon spreekwoorden, gooide de woordvolgorde door elkaar, bezondigde zich aan contaminaties, pleonasmen en tautologieën, buitte spreektalige onvolkomenheden (stopwoorden, versprekingen, onafgemaakte zinnen) uit en liet zijn taalbouwsels bovendien op allerlei manieren rijmen. ● Nieuwe uitdrukkingen Met zijn bescheiden pogingen om van al die eigenaardigheden te redden wat er te redden viel, heeft August Willemsen taalliefhebbers en -onderzoekers heel wat nieuw materiaal en stof tot nadenken bezorgd. Wie zich specialiseert in namen en bijnamen kan bij Rosa's vertaler bijna honderd eufemismen voor de duivel vinden of zijn collectie verrijken met rariteiten als Vinger-in-de-pap, Scheur-buik, Zé Centerhalf en Jan Vanmijnsok Bofkont. Er zou een boekje aan te leggen zijn van nieuwe en verhaspelde spreekwoorden en zegswijzen: gezond verstand en proviand gaan hand in hand, elk rund graast zo lang het leeft, ik dek voor tien en betaal bovendien, wie stom is geboren zit ermee geschoren, gaat tijd gaat raad, van de vlam in de pan springen, de haver en de gort willen, de koe achter de wagen spannen en de horens achter de koe. Of van (onbe)staande uitdrukkingen: zonder minder, altijd en even, in merg en nieren, wakker en willens, voor alle treurigheid, tot ieders opschudding, het was om trompet te gaan spelen, fatalistisch als een porseleinen kopje, concreet als een tapir, trillen als gestremde melk op een bordje, ratelen als een pannetje met gepofte maïs. ● Droeftands Ook diepergravende taalkundigen kunnen hun hart ophalen. Verschillende voor- en achtervoegsels blijken verrassend produktief (ongeboren worden, onbedriegzaam, prostitutrice) en zelfs stapelbaar (veronduidelijken, ont- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} ontroeren, heronbelangrijkheid). Op het terrein van de woordsoorten zijn eveneens interessante verschuivingen te noteren: bijvoeglijk gebruikte bijwoorden (ineense onrust, nauwelijkse woorden, meteen maanlicht) en zelfstandige naamwoorden (ravijne dalen, bille heupen, minute momenten, lorre ellende) en, soms zeer complexe, afleidingen die optreden als werkwoord (achterzoeken, beteuteren, afdekselen, hoofdpeinzen, schrapklampen, spreekwijzen, watten), als bijwoord en/of bijvoeglijk naamwoord (armelendig, droeftands, gastvriendelijk, lichthartig, luchthoofdig, microscuul, trammelotig, wachtmoedig). En zo is er nog veel meer, waarvan het meeste - grammaticale eigenaardigheden, etymologische en semantische gelaagdheden en het tegen de klippen op gehanteerde rijm - alleen bij ‘nadenkelijk’ lezen zijn aangenaam ontregelende charme toont. ● Buiten de wet Met oor voor de poëzie en muziek van Rosa's taal en een waakzaam oog voor de wijze waarop hij de grenzen van de taal rekte en verlegde, heeft Willemsen de ‘wonderwaardige’ werkelijkheidsbeleving van diens personages en de virtuoze verwoording daarvan recht gedaan. In een Nederlands dat sprankelend en prikkelend kruipt waar het volgens de ANS niet gaan kan. Wie zich eens wil verdiepen in wat er buiten het netwerk van regels, uitzonderingen, normen en aanbevelingen allemaal mogelijk is in het Nederlands (‘Is het te lezen, dan is het te schrijven’), gaat met de verhalen van Rosa in de vertaling van Willemsen ‘verlukzaligde’ uurtjes tegemoet. Diepe wildernis: de wegen, José Guimarães Rosa, vertaald door August Willemsen, 1993, Meulenhof, f 55,-. ISBN 90 290 4353 9 Pylonen en pionnen Inge Suasso - Best Al jaren is er een woord dat me intrigeert. Het is de benaming van de felgekleurde kegels die bij wegwerkzaamheden en in de sport worden gebruikt als markering. Navraag in familiekring leverde niet veel op: de meest creatieve oplossing was ‘heksenhoeden’, maar de producent daarvan kon er niet voor instaan dat het geen eigen vinding was. Persoonlijk dacht ik dat de benaming ‘pilonnen’ moest zijn; dat had ik een aantal malen in sportverslagen horen zeggen. Van Dale (11de druk uit 1984) kende het echter niet. Wel stond er piloon, zie pyloon, met als omschrijving: 1elk van de torens aan weerszijden van de poorten van Egyptische tempels; 2hoge constructie, b.v. een in vakwerk gebouwde toren, die dient om iets te steunen; boortoren; 3gedenkzuil. Niets dus wat ook maar enigszins in de richting komt van de kegels die mij voor ogen stonden, behalve misschien de boortoren. Het Duits, het Frans en het Engels kennen de betekenis ‘brugpijler’, ‘elektriciteitsmast’ en ‘hoogspanningsmast’, bouwsels die meestal een kegelvorm hebben. Het in 1990 verschenen Handwoordenboek Hedendaags Nederlands (NN), eveneens van Van Dale, vermeldde zowaar naast piloon/pyloon de vorm pylon: ‘felgekleurde kegel die een obstakel op de rijweg aangeeft’. Meervoud: pylonen. De 12de druk van de grote Van Dale (1992) kent nog steeds alleen piloon/pyloon, maar geeft nu als vierde betekenis de felgekleurde kegel op de rijweg. Van het sportveld is dus nergens sprake. Toch worden de bedoelde kegels juist daar veelvuldig gebruikt, en in sportverslagen, zowel in de krant als op radio en tv, worden ze geregeld genoemd. Nooit echter als pylonen of pilonen maar altijd als pilonnen of pilonnetjes. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de meervoudsvorm met dubbele n ontstaan is naar analogie van het woord pion/pionnen. Een pion is behalve een schaakstuk ook een ‘figuurtje dat spelers over het speelbord verplaatsen’ (Van Dale NN), dat qua vorm op de markeringskegels lijkt. Groot was dan ook mijn blijdschap toen ik onlangs - kort voor een belangrijke interlandvoetbalwedstrijd - in een krant een foto zag staan met als onderschrift: ‘De bondscoach verzet de pionnetjes nog een keer.’ We hebben hier te maken met een geval van taalverandering dat bijna volksetymologie genoemd kan worden: een betrekkelijk onbekend woord neemt de meervoudsvorm en de spelling aan van een wél bekend woord. Ik ben benieuwd naar de volgende druk van Van Dale! {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Gebruik en misbruik van ‘pedagogie(k)’ Dr. J.C. Sturm - docent historische pedagogiek, Vrije Universiteit Amsterdam Wat is het verschil tussen pedagogie en pedagogiek? Van de meeste woordenboeken komen we het niet te weten. Een opvoedkundige les voor woordenboekschrijvers. Sinds jaar en dag leggen Nederlandse en Vlaamse docenten hun beginnende studenten in de opvoedingswetenschap het verschil uit tussen pedagogie en pedagogiek. Het eerste begrip slaat op het handelen van bijvoorbeeld ouders of onderwijzers: het opvoeden of onderwijzen zelf, terwijl het tweede begrip op een meta-activiteit duidt: het onderzoeken van of het reflecteren op de werkelijkheid van het opvoeden. Pedagogie is een zelfstandig naamwoord, en betekent, etymologisch bezien, het (bege)leiden van kinderen. Pedagogiek is van oorsprong een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord: men zou er eigenlijk het Griekse nomen technè (= kunst, vakbekwaamheid, theorie) bij moeten denken. ● Verdeelde meningen In het officiële en het academische gebruik wordt en werd de term pedagogiek steeds gekozen waar het gaat om de wetenschappelijke benadering van het opvoeden en onderwijzen. Van Dale presenteert pedagogie en pedagogiek steevast als onderling geheel uitwisselbaar Zo vindt men aan universiteiten bijvoorbeeld wel een ‘faculteit der psychologie en pedagogiek’, maar nimmer een afdeling pedagogie, en kan men geen bul in de pedagogie verwerven. Op grond van dezelfde naamgeving kon de eerste universitaire docent opvoedkunde in Nederland (sinds 1900), prof. dr. J.H. Gunning Wzn., in 1931 opmerken: ‘de paedagogie baart noodzakelijk vroeg of laat de paedagogiek, uit de opvoeding komen vanzelf voort de opvoedkundige problemen’ (J.H. Gunning Wzn. in Keur uit werken). Ik herinner me niet in de twintigste-eeuwse vakliteratuur ooit het woord pedagogie tegengekomen te zijn in de zin van opvoedkunde, of pedagogiek om het opvoeden zelf aan te duiden. Dit onder vakmensen normale spraak- en schrijfgebruik blijkt tot mijn verbazing nauwelijks geregistreerd te zijn in Nederlandstalige woordenboeken. Die maken vaak geen of een onjuist onderscheid tussen pedagogie en pedagogiek. In het Spectrum Nederlands Woordenboek van Weijnen (1973) wordt wel een verschil aangegeven. Voor beide begrippen wordt weliswaar de omschrijving ‘opvoedkunde’ gegeven, maar voor pedagogie wordt daarnaast een tweede (de correcte) betekenis vermeld, namelijk ‘opvoeding’. Kramers (19842) en Verschueren (19684) signaleren eveneens een vergelijkbaar onderscheid tussen beide termen. Verschuerens behandeling stelt de lezer nog voor extra problemen. Hij geeft als eerste betekenis van pedagogie: ‘opvoedkunde inz. door de school’. Aangezien deze omschrijving problematisch lijkt (hoe gaat dat: opvoedkunde door de school?), veronderstel ik maar dat er eigenlijk had moeten staan: ‘opvoeden inz. door de school’. Hiervoor pleit ook de toelichting op het begrip pedagogiek, namelijk ‘leer van de pedagogie’, want leer van de opvoedkunde zou een pleonasme zijn. Echte inconsistentie komt naar boven wanneer men het lemma opvoedkunde opslaat; daar worden pedagogie en pedagogiek zonder verschil opgevoerd als synoniemen van die term. ● WNT achteloos Van Dale presenteert pedagogie en pedagogiek steevast als onderling geheel uitwisselbaar, met de betekenis ‘leer van de opvoeding, opvoedkunde’. Het geeft evenwel te denken dat in de bijgeleverde citaten steeds pedagogiek gebruikt wordt waar opvoedingsleer bedoeld wordt, en niet pedagogie. De Grote Koenen (1986) maakt evenmin verschil tussen beide begrippen. En wat doet het WNT, de moeder van alle woordenboeken? Het WNT is uiteraard iets uitvoeriger bij pedagogie: ‘De opvoeding der kinderen, en: de leer der opvoeding, opvoedkunde, het vak van wetenschap dat de wijze waarop men moet opvoeden bestudeert.’ Ook deze omschrijving schiet te kort; de opvoedingswetenschap heeft niet alleen een voorschrijvende functie (de wijze waarop men moet opvoeden), maar beschrijft ook de wijze waarop men opvoedt en opgevoed heeft, en de problemen die zich daarbij voordoen en voordeden, en verklaart deze. Maar terug naar de begripsverwarring: ook het WNT voert pedagogie achteloos op als synoniem van pedagogiek in de door mij geciteerde betekenissen. Beziet men evenwel de aangevoerde bewijsplaatsen van beide woorden nader, dan valt op dat de voorbeelden met pedagogiek betrekking hebben op opvoedkunde, terwijl men bij pedagogie de notie opvoeding moet veronderstellen. Dus ook in het WNT geen verhelderende uitleg. Nader onderzoek heeft mij geleerd dat woordenboeken doorgaans geen moeite hebben met een belangrijk betekenisverschil tussen politie (eerste omschrijving: bestuur, regering) en politiek (eerste omschrijving: staatkunde). Kan een lexicograaf mij uitleggen waarom dit met het in etymologisch opzicht vergelijkbare verschil tussen pedagogie en pedagogiek anders ligt? {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze-Taalprijs Hoe stimuleer je goed taalgebruik? Vooral door goede voorbeelden te tonen: treffend gekozen woorden, prachtig gebouwde zinnen, meeslepende alinea's. Het Genootschap Onze Taal heeft eind 1993 de Onze-Taalprijs ingesteld om goed taalgebruik te stimuleren en te bekronen. Wij vragen u voorbeelden in te sturen van tekstpassages die voor deze prijs in aanmerking komen. Het kan gaan om woorden, zinnen of alinea's. De teksten mogen niet langer zijn dan 200 woorden. Ze kunnen afkomstig zijn uit alle denkbare schriftelijke publikaties. Aan de inzendingen worden verder de volgende eisen gesteld: -geen privécorrespondentie -geen vertaling -de tekst mag niet meer dan een jaar oud zijn. De jury bestaat uit twee bekende Nederlanders die anoniem wensen te blijven, twee bestuursleden van het genootschap, en twee redacteuren van het maandblad Onze Taal. De prijs zal driemaal per jaar worden uitgereikt: in de lente, in de herfst en in de winter. De winnaars krijgen een vergulde Onze-Taalpen met inscriptie, een eervolle vermelding in het maandblad en in een persbericht, en de mogelijkheid om een korte toelichting te geven op het prijswinnende voorbeeld van prachtig taalgebruik. De jury van de Onze-Taalprijs verzoekt u al uw taalvondsten op te sturen naar: Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Gedicht voor onze taal Zijn dichters de ‘oplichters’ van de taal, de smaakmakers van de spraak? In elk geval hebben zij het in deze rubriek voor het zeggen, met nieuwe gedichten, speciaal geschreven voor Onze Taal, waarin taal middel is, maar ook onderwerp. M voor M. Heb je, vroeg ze, met al wat je schrijft nooit eens iets dat smaakt als de M die je ieder jaar voor je ouders bestelt bij een backer geworden bakker, een tweepersoons, spiegelend, vers uit de oven gekomen, kapitaal bladerdeeg, boterzacht woordbegin, amandelgenot op de lippen, en mij toe? Ad Zuiderent De laatstverschenen dichtbundel van Ad Zuiderent is Op de hoogte van Icarus, 1993, Arbeiderspers, f 32,90. ISBN 90 295 610 84 Dooddeur C. Kostelijk - Heiloo In het WNT en de gangbare woordenboeken ontbreekt het woord dooddeur. In oude Zaanse panden kan men ook nu nog de dooddeur aantreffen, en wel in de voorgevel; de werkelijke ingang is aan de zijkant. Een dooddeur is afgebeeld in Bouwen aan Zaanstad van Jan-Pieter Wout, een boek uit 1993. De auteur vermoedt dat de dooddeur een overblijfsel is uit de tijd dat in veel voorhuizen nog een winkeltje gevestigd was. Later werden de dooddeuren alleen bij bruiloften en begrafenissen gebruikt. ‘Met die laatste functie hangt de naam overigens niet samen. Een dooie deur wil niets anders zeggen dan: een deur die niet wordt gebruikt.’ {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe handig is het Handboek Bedrijfscorrespondentie? Corriejanne Timmers - taaladviseur en taaltrainer, Den Haag Het telt 24 hoofdstukken verspreid over 776 bladzijden (waarvan 38 lege), bevat ruim 200 voorbeeldbrieven, 3 registers en 115 checklists en het weegt 2,25 kilo: het Handboek Bedrijfscorrespondentie. Is dit ‘standaardwerk voor managers en secretaresses en voor alle anderen die zich voor hun beroep regelmatig met correspondentie bezighouden’ inderdaad het ‘handzame, praktische, maar ook volledige en genuanceerde boek’ dat de auteurs voor ogen stond? Vragen als ‘Mag dit wel zus?’ of ‘Moet dat niet zo?’ veronderstellen dat er regels zijn. Als iemand mij vraagt waarom ik het woord produkt met een k spel, dan kan ik verwijzen naar een autoriteit: het Groene Boekje of Van Dale. Immers, produkt met een k is voorkeurspelling. Ook op het gebied van de grammatica kennen we ‘echte’ regels. Dankzij een grammaticaregel kunnen we bijvoorbeeld uitleggen waarom na een voorzetsel hen volgt en geen hun. Met correspondentieregels werkt het iets anders: briefschrijvers hebben die in de loop van de tijd zelf ontwikkeld. Organisaties bekijken elkaars huisstijl, nemen over wat ze de moeite waard vinden en komen zo tot een eigen stijl. Op die manier wisselen onder meer verschillende briefindelingen elkaar af. Correspondentieregels zijn dan ook eerder richtlijnen met betrekking tot (taal)etiquette. En een autoriteit op dit gebied was tot dusverre moeilijk aan te wijzen. Het Handboek Bedrijfscorrespondentie, door de uitgever aangekondigd als ‘hèt standaardwerk voor iedereen die met correspondentie te maken heeft’, lijkt een goede kans te maken die autoriteit te worden. Ambitieus is het werk zeker, en dat niet alleen; het claimt ook -volledig en genuanceerd -toonaangevend en up-to-date -praktisch en gebruiksvriendelijk -handzaam en toegankelijk te zijn. ● Volledig en genuanceerd Volledigheid nastreven is loffelijk, volledigheid claimen is daarentegen gevaarlijk. Maar het Handboek komt een heel eind. Het bevat een grote hoeveelheid informatie over veelvoorkomende soorten externe en interne brieven. Zo wordt uitgebreid ingegaan op de kenmerken en structuur van de zakelijke brief en de eisen die eraan gesteld mogen worden. Hierin worden de nodige nuanceringen aangebracht door middel van commentaren bij de talrijke voorbeeldbrieven, waarvan er enkele worden herschreven. Minder genuanceerd - maar wel erg duidelijk! - zijn vermaningen als ‘Brieven die niet tot de direct mail behoren, worden in een fatsoenlijk bedrijf geadministreerd en beantwoord’ en ‘Klanten hebben de plicht iets op een offerte te laten horen’. Aan de orde komen informerende brieven - hiermee wordt bedoeld: brieven die informatie bevatten; informatie vragen wordt gedaan in ‘verzoekbrieven’ - verkoopbrieven, goodwillbrieven en zowel goed- als slechtnieuwsbrieven. De meeste van deze briefsoorten zijn ook te vinden in deel 4 van het boek, dat gewijd is aan bedrijfscorrespondentie in het Engels, Duits, Frans en Spaans. Bij elk van deze talen wordt daarnaast aandacht besteed aan briefconventies, het gebruik van leestekens en aan veelgemaakte taal- en spelfouten. Aan dit alles wordt bovendien nog een titulatuuroverzicht toegevoegd. ● Toonaangevend en up-to-date Dankzij informatie en tal van adviezen met betrekking tot faxvoorbladen, invoering van een correspondentiehuisstijl en automatisering van de correspondentie kan het Handboek zeker up-to-date genoemd worden, vooral door het uiterst informatieve eerste hoofdstuk, waarin de nieuwste trends en ontwikkelingen op correspondentiegebied expliciet worden besproken. Wel is het jammer dat van die nieuwste trends in sommige voorbeelden niet veel te bespeuren valt: -In aansluiting op ons telefoongesprek van hedenmorgen stellen wij u op de hoogte van... -Onder verwijzing naar ons telefoongesprek, dat onze medewerker Van der Spoel vanmiddag met u gevoerd heeft, zien wij ons genoodzaakt... -Hiermee hebben wij het genoegen u op uw verzoek offerte te doen voor... -Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief waarin u... deel ik u het volgende mee. -Heden vernam ik uit de krant... In enkele ‘herschreven’ brieven komen soortgelijke zinnen voor: -Wij staan open voor al uw ideeën om iets aan dit inconveniënt te doen. -Uw schrijven [sic!] d.d. [sic!] 12 januari jl. [sic!] hebben wij in goede orde ontvangen [sic!]. (Dit was oorspronkelijk: Wij berichten onder dankzegging de ontvangst van uw brief van 12 januari jl. inzake de bovengenoemde kwestie.) Dubieus vind ik het advies de spelling aan te passen bij het imago van een organisatie, dat wil zeggen ‘progressieve’ spelling bij een modern, ‘technologisch’ imago. Iedere taaladviseur weet toch hoe lastig het is daarvan de grenzen vast te stellen (kommunikatie, dus ook komputer en cirkuit?) en consequent te zijn! Wat mij betreft kan het Handboek dan ook pas na herziening aanspraak maken op toonaangevendheid. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} ● Praktisch en gebruiksvriendelijk Zoals het hoort, is de theorie steeds ondergeschikt aan de praktijk. Dit blijkt onder meer uit de vele praktijkgerichte adviezen en uit het grote aantal voorbeeldbrieven en -alinea's. Ook de talrijke checklists zijn volledig toegesneden op de praktijk. Alhoewel... hoe vaak gunnen we ons de tijd onze brieven zo uitgebreid te controleren? Ook de los bijgevoegde controlelijst - reuzepraktisch natuurlijk - is eigenlijk niet erg gebruiksvriendelijk: pas na welgeteld 43 vragen bevestigend beantwoord te hebben, weet je zeker dat je brief aan alle eisen voldoet! En dat terwijl het Handboek vol begrip vaststelt: ‘Veel managers, beambten en secretaresses werken iedere dag onder grote druk. Correspondentie is voor hen een van de vele taken die met spoed afgehandeld moeten worden.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wél bijzonder praktisch voor de gebruiker is de scheiding interne/externe correspondentie. De auteurs gaan er terecht van uit dat hiervoor verschillende regels gelden. Ook uit de diverse taal- en stijladviezen spreekt een duidelijke praktijkgerichtheid, hoewel een enkel taaladvies wat twijfelachtig is. Zo zou de gebruiker, afgaande op de gegeven, uiterst omslachtige regel, abusievelijk kunnen denken dat logée en cowboy in het meervoud 's krijgen. De keerzijde van het streven naar volledigheid is dat het door de overvloed aan materiaal voor de redacteur steeds lastiger wordt het overzicht te behouden en consistent te blijven. Dat is in het Handboek maar ten dele gelukt. Een voorbeeld vormt de titulatuur. In de bijlage krijgen hoogleraren de correcte aanhef (Hooggeleerde heer), maar in een van de voorbeeldbrieven wordt professor Bolk aangesproken met: ‘Hooggeleerde heer Bolk’. Wordt in het hoofdstuk over briefconventies aangeraden in de aanhef titels te vermijden (Geachte professor), de titulatuurbijlage geeft als alternatieven voor Hooggeleerde heer: Hooggeachte professor en Zeer geachte professor. Lastig is voorts dat je volgens het Handboek alleen maar in de vreemde talen orders kunt plaatsen; in Nederlandse brieven heten ze bestellingen, tenzij je ze bevestigt: dan zijn het ook hier orders. Bij het boek wordt een diskette geleverd met daarop de in de tekst voorkomende zinnen en voorbeeldbrieven. Afgezien van een enkele verdwaalde harde return en wat typefouten, is de kwaliteit goed. Het bestandsformaat, WP4.2, is wat antiek. Weliswaar kunnen de bestanden geconverteerd worden, maar het was eleganter geweest ze af te leveren in een algemeen tekstverwerkingsformaat, dus zonder specifieke WP-codes. De ervaring leert overigens dat diskettes ‘erbij horen’, maar in de praktijk weinig worden gebruikt. Recente pogingen van verschillende uitgevers om correspondentieprogramma's te leveren die in het geheugen aanwezig zijn en vanuit een tekstverwerkingsprogramma kunnen worden opgeroepen, zijn op niets uitgelopen. Het ziet er dan ook vooralsnog niet naar uit dat deze diskette, waarvan het materiaal keer op keer moet worden opgeroepen via de bestandenlijst, een beter lot beschoren zal zijn. ● Handzaam en toegankelijk Aan toegankelijkheid is de nodige aandacht besteed. Het Handboek is systematisch van opzet en bevat naast een uitgebreide inhoudsopgave drie registers voor wie snel iets wil vinden. Hier en daar lijkt het er echter op dat bij het opstellen van het algemene register de gebruiker wat op de achtergrond is geraakt. Twee voorbeelden. Stel, ik wil schriftelijk reageren op een klacht. Dan moet ik in het register niet zijn bij de k van klacht, ook niet bij de r van reactie, maar bij de p van positieve reactie op een klacht. Je moet er maar opkomen. (Aan de andere kant, die reactie kan ik nu niet alleen in het Nederlands, maar ook in alle genoemde vreemde talen schrijven. Vreemd genoeg kan klagen zelf overigens alleen in het Nederlands!) Vaak wordt mij gevraagd of je in een zakenbrief ‘ik’ mag gebruiken. Via de ingang ‘wij-stijl’ in het register dacht ik het antwoord op deze vraag te kunnen vinden. Maar nee, in het Handboek blijkt de ‘wij-stijl’ tegenover het ‘u-perspectief’ geplaatst te worden. Hoe goed is het Handboek Bedrijfscorrespondentie? Erg goed en een absolute must voor taal- en correspondentiedocenten en -adviseurs, die weinig last zullen hebben van de genoemde zwakke punten. En hoe handig is het? Een stuk minder. Ten eerste door een van de sterke punten: de (bijna-)volledigheid. En bovendien simpelweg door het gewicht: ruim 2 kilo hanteert niet lekker! Aan dat laatste is overigens wel iets te doen: van de buitenland-sectie een apart boekdeel maken. Dat scheelt toch al gauw zo'n 300 bladzijden, of 1 kilo. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} De etymologie van het woord sas Redactie: Nico Groen Weinigen zullen wakker liggen van de vraag waar het woord sas ‘sluis’ vandaan komt. Maar verschillende etymologen hebben zich over deze vraag het hoofd gebroken, zonder tot een bevredigend resultaat te zijn gekomen. Een 400 jaar oud document heeft recentelijk licht geworpen op de waarheid... Het is mei 1547. Keizer Karel V geeft het bestuur van zijn geboorteplaats Gent toestemming een waterweg aan te leggen die een snellere doorgang naar de Noordzee mogelijk zal maken. De gebruikelijke route naar zee verloopt via Antwerpen, dat met de komst van de nieuwe waterweg letterlijk kan worden omzeild. Voor enig oponthoud zal slechts de sluis zorgen die voor het huis ligt van ene Josse Hamerlyncx en die door de stad Gent vanwege de komst van de nieuwe vaarroute zal moeten worden uitgebreid. Op 29 augustus 1551 wordt de grondslag gelegd voor een ‘zout spui’, op 8 mei 1561 die voor een ‘zoet spui’. Pas op 4 april 1563 wordt de nieuwe sluis in zijn geheel voltooid. In een ordonnantie van 25 mei 1551 worden de rechten met betrekking tot de scheepvaart op de ‘nyeuwe vaert’ vastgelegd. Een passage uit de tekst van deze ordonnantie luidt aldus: (...) dat nyemant (...) ghebruyckende ende frequenterende de nyeuwe vaert (...) en sal voirtaene mogen stapelen, vercoopen oft ontladen eenighe goeden, waren oft coopmanscepen up noch lancx der zelver vaert van den landtdijck aff by der sluyse ghenaemt Joos Hamerlyncx Sluys mit ende daer inne begrepen Zas of receptacle (...) voer den selven landtdijck ghemaeckt mitgaders de wercken oick by hen ghedaen leggen up tzelfve Zas zoo die jeghewoirdelijck zyn ghenaemt schynckeldycken ende rysernhoofden, (...) Ten behoeve van de aartshertogen in Brussel wordt in 1610 een verkorte vertaling van deze ordonnantie gemaakt. Karels regeringsapparaat voor de Zuidelijke Nederlanden was immers ook toen al tweetalig. De passage waar het ons om gaat, luidt: de lecluse dicte en thiois Joos Hamerlincx sluys, avecq et y comprins le Sas ou receptacle (...) ● Tegenstrijdig Met hun wat stoffige, ambtelijke taalgebruik verbergen deze documenten de sleutel tot een lastige etymologische kwestie: de herkomst van het woord sas in de betekenis ‘sluis’. Hetzelfde woord bestaat overigens ook in het Frans, waarin het tevens de betekenis ‘zeef’ heeft. En net als in ons taalgebied, wist men ook in Frankrijk niet tot een bevredigende etymologie te komen. Zo is in het Französisches etymologisches Wörterbuch (in deel 17, uit 1966) te vinden dat het Franse sas kan worden teruggevoerd op het Nederlandse sas. Het FEW baseert zich daarbij op het boek Étude sur les mots français d'origine néerlandaise (1931) van Marius Valkhoff, een Amsterdamse hoogleraar Frans. Het voert te ver hier uit te leggen waarom, maar Valkhoffs verklaring berustte enerzijds op een foute veronderstelling en anderzijds op ontoereikend onderzoek naar Nederlandse en Franse dateringen. Daarmee was de eerste poging Het woord sas werd via een ‘Nederlandse’ omweg, in welke taal het een andere betekenis kreeg, teruggegeven aan het Frans tot een etymologie van sas gesneuveld. De romanist Paul Barbier zag het anders: hij trachtte de Germaanse oorsprong van het Franse sas te bewijzen. Zijn verklaring, ergens tussen 1928 en 1944 gepubliceerd, voert het woord terug op het Nederlandse sas, dat zelf verband zou houden met het woord zetten, te weten ‘the place (dock, bassin, etc.) where water is placed or fixed’. Het Nederlandse sas zou dan de pendant zijn van het Hoogduitse Satz. Maar de -tz in dit woord kan alleen worden verklaard uit de Hoogduitse klankverschuiving, waaraan het Nederlands niet onderhevig is geweest. Daarmee bleek Barbiers these onhoudbaar. In latere verklaringen voor de oorsprong van het Franse sas werd teruggegrepen naar die van Valkhoff en Barbier en werden de daartegen geldende bezwaren over het hoofd gezien. Voor de oplossing van het Franse probleem moest men het dus lange tijd stellen met elkaar tegensprekende verklaringen. Degenen die zich over de herkomst van het Néderlandse sas bogen, lukte het evenmin tot eensluidende verklaringen te komen. In zijn Beknopt Etymologisch Woordenboek (1890-1898) stelt J. Vercoullie dat het Franse sas (‘sluis’) teruggaat op het Italiaanse sasso (‘soort stenen fortificatie’), dat zijn oorsprong vindt in het Latijnse saxum. Maar Vercoullie stelt in de derde uitgave van zijn boek uit 1925 het Nederlandse en het Franse sas eenvoudigweg aan elkaar gelijk, en vermeldt vervolgens ‘oorsprong onbekend’. Nicolaas van Wijk schrijft in 1912 dat het Nederlandse sas weliswaar uit het Frans wordt afgeleid, maar dat het Franse woord weer op het Nederlands terug te voeren is. Voor een verklaring van dit Nederlandse sas tast hij echter in het duister. Jan de Vries ten slotte uit in zijn {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlands etymologisch Woordenboek het vermoeden dat het Nederlandse sas zich heeft ontwikkeld uit het klankwoord sassen (‘plassen’, ‘pissen’), dat een variant is van sissen en sussen. Maar al ligt een betekenis-overeenkomst tussen ‘water uit de sluis laten’ en ‘plassen’ voor de hand, er is geen bewijs te vinden voor de stelling dat sissen en sussen ‘plassen’ of ‘pissen’ betekenen, en dat maakt de verklaring van De Vries ongeloofwaardig. De tegenstrijdigheid van deze verklaringen is te begrijpen uit het feit dat de onderzoekers de documenten uit 1551 en 1610 niet kenden. Zij konden dus ook niet de sleutel zien die erin verborgen lag. ● Nederlandse omweg Uit de eerder geciteerde passages kunnen twee conclusies worden getrokken. De eerste is dat het woord sas (in de betekenis ‘zeef’) al vóór 1551 in Vlaanderen aan het Frans ontleend was. De tweede is dat de betekenisverschuiving van ‘zeef’ naar ‘sluis’ (‘receptacle’) zich blijkbaar het eerst in het Nederlands had voltrokken, getuige het gebruik van de woorden ‘Zas oft receptacle’, die in het Franse document worden overgenomen als ‘Sas ou receptacle’. Het Franse en het Nederlandse probleem kunnen nu in één klap worden opgelost. Naar nu begrijpelijk wordt, werd tevergeefs gezocht naar een Franse en naar een Middelnederlandse oorsprong van het Nederlandse sas: de betekenis ‘sluis’ ontwikkelde zich namelijk in de 16de eeuw in het graafschap Vlaanderen uit het Franse sas in de betekenis ‘zeef’. Deze ‘sluis’, vermeld in de ordonnantie van 1551, werd door degenen die het Franse document opstelden, gezien als een ‘zeef voor het laten passeren van schepen’. Het woord sas werd dus via een ‘Nederlandse’ omweg, in welke taal het een andere betekenis kreeg, teruggegeven aan het Frans. Vandaar dat de pogingen om het Franse sas te verklaren uit het Germaans of het Middelnederlands op niets uitliepen. In zijn nieuwe betekenis bleef het Franse sas lange tijd alleen bekend in België. Pas in 1835 werd het vermeld in het woordenboek van de Académie Française, zij het zonder vermelding van de regionale afkomst. Met die welhaast officiële vermelding stond niets meer de inburgering van het woord in de Franse taal in de weg. Bovenstaande tekst is een bewerking van het artikel ‘Wie verhält sich fr. sas “Schleusenkammer” zu ndl. sas “Schleuse”?’ van F. de Tollenaere en K. Baldinger (Zeitschrift für Romanische Philologie, 108, 3/4, Tübingen 1992). InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. ● Lezen Onder de titel De kunst van het lezen bundelde het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (NBLC) de lezingen die gehouden werden op het gelijknamige symposium, dat eind vorig jaar in Tilburg werd gehouden. In de bijdragen aan de bundel worden de raakvlakken tussen het lezen en andere kunsten belicht. De kunst van het lezen is verschenen bij NBLC Uitgeverij en kost f 49,50. ISBN 90 5483 022 0 ● Genealogie In Maak uw eigen stamboom geeft de heraldicus Gerard van Nes aanwijzingen voor onderzoek naar de afstamming en verwantschap van families. Hij legt uit waar onderzoekers terecht kunnen voor gegevens, welke problemen bij het natrekken van een stamboom kunnen ontstaan en hoe ze kunnen worden opgelost. Niet alleen de naamkunde, maar ook de heraldiek komt daarbij ter sprake: Van Nes maakt duidelijk hoe familiewapens zijn opgebouwd en wat eruit kan worden afgelezen. De aanleiding voor de publikatie is de TROS-televisieserie Allemaal familie, waarin het voorgeslacht van zes bekende Nederlanders centraal staat. Maak uw eigen stamboom wordt uitgegeven door Tirion en kost f 49,50. ISBN 90 5121 4634 ● Topscore Ook op televisie te zien is het spel Topscore, dat in Nederland zeer populair is. Voor wie het niet kent: het is de bedoeling vanuit een gegeven woord plus een extra letter een nieuw Nederlands woord te vormen. In piramidevorm geplaatst, groeien de woorden op deze manier van 3 naar 7 letters. Topscore is zó populair dat onlangs een speciaal woordenboek verscheen waarin een groot aantal gangbare woorden van het Nederlands van 3 tot en met 10 letters is opgenomen. De woorden zijn alfabetisch en op lengte gerangschikt, waardoor het boek ook kan worden gebruikt bij het oplossen van andere puzzels. Topscore woordenmaat is geschreven door Jan Meulendijks en Bart Schuil, de bedenkers van Topscore, en kost f 39,50. Het boek is verschenen bij Tirion. ISBN 90 5121 474 X ● In de ban van de taal Op vrijdag 29 april was het NCRV-radioprogramma ‘Plein Publiek’ gewijd aan de schoonheid en verloedering van de Nederlandse taal. Onder het motto ‘In de ban van de taal’ gingen Helga Ruebsamen, Rudolf Geel en drs. P met elkaar en met luisteraars in discussie. Van deze uitzending is een cassette beschikbaar. Het bandje kan besteld worden door overmaking van f 15,- op postgiro 1253000 ten name van NCRV-Uitgaven Hilversum, onder vermelding van ‘Cassette Plein Publiek - 29 april’. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Alphense burgemeester Paats heeft zaterdag de expositie geopend en is nog tot en met zaterdag 16 april te bezichtigen. Rijn en Gouwe Stier Herman vader dochter Zutphens Dagblad De Russische president Jeltsin en EC-voorzitter Delors stopten een tolk in hun oor. Rotterdams Dagblad Een 66-jarige vrouw uit Bussum, die zaterdag in het winkelcentrum aan de Koekoeklaan haar boodschappen deed, is van haar portemonnee gerold. Gooi- en Eemlander NU GRATIS TE KOOP BUREAUSTOELEN Bel de faxinfo-computer en tien sekonden later ligt de komplete informatie op uw buro. De Telegraaf Ingredienten: Gruyere kaas, Emmental kaas uit Zwitserland, witte wijn, kirsch, kwetsen brandwijn, stijfsel, smeltzout (E 339), specerijen en smakversterker (E 621). verpakking Zingg-kaastondue BARITON M. KOFFER, MUZIEK EN STANDAARD, F 950= Unilever vindt Chinese partner in tandpasta. de Volkskrant Wij zoeken: EEN GEWONE JONGEN (of gewoon meisje) Voor de verkoop daarvan zoeken we echter een heel alledaagse collega, van rond de 20 jaar, zonder kapsones, maar mét een middelbare opleiding (...) Nieuwsblad van het Noorden Door het slechte wegdek met veel kuilen en zand, kwam de motorrijder ter val en beschadigde hiermee zijn kleren en zijn motor, maar kwam er zonder kleerscheuren vanaf. Steenbergse Courant Te koop: 1000 Warren hennen, tegen de leg. Evt. ook in gedeelten te koop. Deventer Dagblad PSV heeft met deze doelman een echte prof gehad. Maar tegelijkertijd ook een clubman met hart en nieren. Eindhovens Dagblad {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 7/8] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana • in dit nummer o.a. HET NEDERLANDS ALS ZANGTAAL Karin Bloemen: ‘Met ABN kom je bijna niet weg’ Het Nederlands als tongbreker Seth Gaaikema: ‘Stug maar ook lief’ HOE (ON)ZINGBAAR IS ONZE TAAL? De popmusicus over Nederlandstalige rockmuziek Huub Oosterhuis: ‘Ik dicht met m'n oren open’ ‘TI AMO’ OF ‘IK HOU VAN JOU’? Nederlands had een operataal kunnen zijn HOE DE S EN Z WISSELEN VAN POSITIE KENMERKEN VAN MODERNE RECLAMETAAL ‘Tandpasta met body’ en ‘eerlijke zuivel’ 5 VARIATIES OP ‘SPELEN MET TAAL’ maandblad van het genootschap onze taal 7/8 63ste jaargang • juli/aug 1994 {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’. Het maandblad Onze Taal (oplage 42.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De Nederlandse Taalunie steunt het genootschap financieel bij zijn activiteiten. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. V. Illés mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Jacques Klöters, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Kardinaal Mercierplein 1, B 2800 Mechelen. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/3215.401876 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor taalkundig onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 7/8 juli/aug 1994 NEDERLANDS ALS ZANGTAAL 159-166 Jaap Bakker m.m.v. Jaap de Jong Nederlands als zangtaal Hoe (on)zingbaar is onze taal volgens betrokkenen uit de wereld van het chanson, het cabaret, de opera, de popmuziek, de musical en de kerkzang? Philippe Elan: ‘Ik moet altijd om de h van heerst denken’ Karin Bloemen: ‘Geen gemakkelijke zangtaal’ Lucia Meeuwsen: ‘Goed zingbaar, maar men dóet vaak zo raar’ Thé Lau: ‘Het gaat heel goed samen met rockmuziek’ Seth Gaaikema: ‘Het Frans is er slaapverwekkend bij’ Peter Hulpusch: ‘Het had best een leuke operataal kunnen zijn’ Huub Oosterhuis: ‘De grote klanken vind ik het mooist’ 167 Carel Alphenaar Ti amo of Ik hou van jou? Waarom schreven Nederlandse componisten van ernstige muziek zo zelden hun moedertaal boven de notenbalk? • 174 Pieter van Reenen en Evert Wattel Het Nederlands tussen s en z Het verschil tussen de zachte z en de harde s lijkt langzaam te verdwijnen. Of heeft het misschien nooit zo sterk gestaan? 176 Marcel Lemmens Amazing... moderne reclametaal Over holle frasen, overdrijving en overbodig Engels • SPELEN MET TAAL 184 Smartlap van Amanda 184 Ben is Wees 185 Taalcuriosa: Somers Wilton Boone 185 Je je je... 186 Een canoniek woordenboek • EN VERDER 174 Dat iz zo, nied zo? 178 Tot kijkens 178 K(w)iksaus 179 Inmiddels 179 Ik ben zo blij... 179 Onze-Taalprijs 180 De kreet van de Kneet 181 Brabants die is deelbaar 183 Opsomtekens VASTE RUBRIEKEN 169 Reacties: menen ook ‘denken’; afbakken; we gaan gaan; unheimisch; pseudo-ontleningen; wat boeit mij dat; ondertiteling [1] en [2]; wie kiest of kiezen? 172 Afkokers: wie weigert?; alsjeblieft, dankjewel; telefoonetiquette; eufemismen 173 Vraag en antwoord: overlegd/overgelegd; komma's en bijzinnen 182 Het proefschrift van... Saskia van As 183 Gedicht voor Onze Taal: Bij, zinnen 187 InZicht: over nieuwe boeken 188 Ruggespraak {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlands als zangtaal Door Jaap Bakker m.m.v. Jaap de Jong ‘Ik merk, nu ik weer vaker Nederlands spreek, dat ik veel eerder pijn in mijn keel heb. Al die keelklanken maken het Nederlands tot een moeilijke taal om te zingen, dat is nu eenmaal zo.’ Aan het woord is Bill van Dijk, geïnterviewd kort voor de heropvoering van Cyrano, de musical waarin hij zojuist een aantal maanden op Broadway had gestaan. Nederlandse zangers gebruiken wel vaker dergelijke kwalificaties voor hun moedertaal, die ze afdoen als ‘schraperig’, ‘hoekig’, ‘afgebeten’, kortom: onzingbaar. En die opinie schijnt door een groot deel van het publiek te worden gedeeld. Zelden vraagt iemand zich af of zulke uitspraken over het Nederlands als zangtaal misschien niet wat eenzijdig zijn: over welk soort ‘zang’ heeft men het eigenlijk, en welk soort ‘taal’? Waarin schuilen de moeilijkheden precies, en staan daar wellicht ook voordelen tegenover? Zijn vreemde talen allemaal even zingbaar? Hoe is het gesteld met onze zangcultuur? We vroegen het aan betrokkenen uit de wereld van het chanson, het cabaret, de opera, de popmuziek, de musical en de kerkzang. Een rivier met rotsblokken Nederlands in Franse oren Philippe Elan is een Franse chansonnier die sinds 1987 in Nederland woont en werkt. In zijn huidige theaterprogramma Met Elan zingt hij vooral Franse maar ook enkele Engelse en zelfs Nederlandse liedjes, waaronder een van Drs. P (P.E.: ‘een taalgenie’). ‘Zingen in het Nederlands bevalt goed’, verklaart hij. ‘Ik wil geleidelijk meer Nederlandstalige nummers op mijn repertoire nemen.’ ‘Toen ik hier kwam, heb ik een cursus gevolgd en iedereen in mijn omgeving gevraagd alleen Nederlands tegen me te spreken. Maar nog steeds heb ik moeite met accenten, vooral op lange klinkers. Als ik het woord klimaatkast zing, heb ik de neiging er klimaatkást van te maken. In mijn Drs. P-lied zit de regel “Er heerst dus griep en knorrigheid”. Die is heel lastig vanwege de g's. Ik spreek ze onwillekeurig wat meer overdreven uit, waardoor ze gutturaal klinken. En ik moet altijd om de h van heerst denken. Andere moeilijke woorden zijn bijvoorbeeld rolgordijntjes of vlijmscherp. De klank ij levert veel problemen op: je kunt bijna niet vibreren, je moet 'm haast wel “recht” zingen. Ik denk steeds: hoe kan ik met zo'n klank het mooist musiceren? Hetzelfde geldt voor de ie en de ee. {== afbeelding foto: Elisabeth Melchior ==} {>>afbeelding<<} Als ik Frans zing, houd ik me weinig met klank bezig. Het gaat dan vooral om de vertolking van emoties. ● Nederlands talent Engels is veel gemakkelijker te zingen dan Nederlands. Ik heb minder moeilijkheden met de concentratie omdat Engels minder “stoppen” heeft. L'Anglais, ça coule; het is een rivier van klanken. Nederlands is meer een rivier met rotsen. Maar er zijn ook prachtige Nederlandse regels, zoals “Geen zon die sterft in bloedkoraal / Geen boer die maait in de Provence”. Eigenlijk kan alles {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} mooi zijn als de tekst klopt met de melodie. Een goed voorbeeld vind ik het lied “Aan de andere kant van de heuvels” van Liesbeth List. De tekst is mooi coulant en List is een zangeres die justice doet aan de taal. Een cultuurverschil tussen Nederland en Frankrijk is dat er hier altijd conferences tussen de liedjes moeten. In Frankrijk hoeft dat niet: als ik iets te vertellen heb, dan zing ik het. Iemand als Jenny Arean zou van mij best de hele avond mogen zingen. Ik mis wel iets in het Nederlandse repertoire. Ik hou van gezongen gevoelens, van chansons die ruimte laten voor de fantasie. Daarmee voel ik me in m'n culturele element. Maar hier wordt veel meer geschreven over concrete dingen. Verhalen vertellen, daar zijn Nederlandse tekstdichters goed in. Dat is een Nederlands talent.”’ ‘Het is mijn mond!’ Over klankstromen en killers {== afbeelding foto: Joris van Bennekom ==} {>>afbeelding<<} Zangeres en cabaretière Karin Bloemen zingt in haar jongste theaterprogramma La Bloemen behalve Nederlands ook Engels, Duits, Frans en zelfs Zuidafrikaans. Ze doceert aan de Amsterdamse Kleinkunstacademie het vak repertoire (interpreteren en presenteren). ‘Het verschil tussen Engels en Nederlands? Als je Engels zingt is de muziek de belangrijkste boodschapper. Het Engelse repertoire is muzikaler, ze hebben daar ook meer goede componisten. In een Nederlands lied gaat het om de woorden. Dat vereist veel meer luisteren, waardoor de muzikale stroom niet goed kan binnenkomen. Je moet het dan hebben van tekstuele vondsten. Verhalende nummers die dicht bij de spreekstem liggen, kunnen heel goed in het Nederlands. Het mooiste vind ik teksten met poëtische zinnen, waardoor je niet rechtstreeks zegt wat je voelt, maar het omschrijft. Als een Nederlands nummer goed is, heeft het enorm veel kracht; je merkt dat aan de aandacht van de zaal. In mijn vorige programma zaten vertaalde liedjes zoals “Almaz” en “Tegen alle verwachtingen in”, die heel goed gelukt zijn en behoorlijk lekker zijn om te zingen. Het heeft wel lang geduurd voor de teksten helemaal klopten. Als een tekst niet goed is, krijg ik 'm gewoon niet in mijn hoofd. Ik verander dan ook vaak woorden, soms probeer ik iedere avond nieuwe combinaties uit. Ík moet het tenslotte zingen. Het is míjn mond! Men onderschat de moeilijkheid om Nederlandse teksten niet alleen te zingen maar er ook nog iets in te leggen, er zeggingskracht aan te geven. ● Dialectsprekers beter af Nederlands is geen gemakkelijke zangtaal. De g is een moeilijke klank omdat hij niet stemhebbend is. Hij onderbreekt de klankstroom en daarmee ook de emotionele stroom van het lied. In een regel als “De geur van schraal bier” zijn die g's echte killers. Klinkers als e, i, u en ij maken het moeilijk de melodie vloeiend te houden. Vooral de ij is een probleem: als je die goed uitspreekt, klinkt hij als èè-î, met een korte i aan het eind. De uitspraak “èè-ie” klinkt artificieel, waardoor het moeilijker wordt het gevoel te laten meestromen. Wat dat betreft zijn artiesten die van huis uit een zangerig dialect spreken (Amsterdammers, Westfriezen, zuiderlingen zoals Frank Boeijen) beter af. Van hen accepteert de luisteraar veel meer. Met ABN kom je bijna niet weg; het is heel moeilijk een eerlijke Nederlandse klank te produceren. Tekstschrijvers zouden meer op de klanken moeten letten. Maar ook de componist is belangrijk: die zou er iets van moeten zeggen als een tekstdichter een regel opschrijft als “Hij is geil op mij”, met al die ij's. In Amerika werken schrijvers en componisten veel meer samen, denk aan Rodgers en Hammerstein. Bij ons heb je, afgezien van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink, weinig van die koppels. Kortom, tekstdichters moeten weten wat ze doen en goed overleggen met de componist. Samen kunnen ze dan naar de juiste woorden zoeken.’ {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Knirscht das Sündenherz!’ Internationale tongbrekers ‘Ik hou erg van talen. Ik vind het leuk om die zo mooi mogelijk te zingen, zó dat de mensen het kunnen verstaan. De zangtaal bij uitstek, de moedertaal van het spreken en zingen, is het Italiaans. De klinkers zijn helder, de korte klinkers zijn echt kort en de lange zijn echt lang. Ik vergelijk het met een “palet van basiskleuren”. Geen flauwekul zoals tweeklanken: de klank au klinkt als aa plus oe. Alle medeklinkers, ook de dubbele, worden uitgesproken. Moeilijk zingbare talen zijn bijvoorbeeld Japans en Russisch. Ik heb Japanse liederen gezongen. In die taal zitten moeilijke klinkers, veel ô-achtige klanken. De eerste u van Suzuki klinkt als een soort 1: “slllzoeki”. Russisch heeft erg veel medeklinkers. Zingen doe je op de klinkers; die mag je dus niet laten zoekraken tussen de medeklinkers. Dat probleem heb je in het Duits ook. In de alt-aria “Buß und Reu” uit de Mattheus Passion staat de regel “Knirscht das Sündenherz entzwei”. De combinatie knirscht-das is heel moeilijk, vooral met een rol-r. Medeklinkerstapels mogen niet in de weg zitten: je moet de klanklijn vasthouden en zorgen dat je er geen klankstoten van maakt. Engels - ik bedoel nu Brits Engels - is in de klassieke muziek niet prettiger om te zingen maar juist moeilijker dan Nederlands. Er zitten heel moeilijke tweeklanken in, zoals in de combinatie “I am”. Het wordt altijd slecht gedaan bij examens. Nederlanders spreken Engels vaak lelijk uit; ze zeggen bijvoorbeeld “uh men” in plaats van “ah mâhn”. ● Wim Sonneveld bijvoorbeeld De zingbaarheid van het Nederlands? Een paar tweeklanken zoals ij en ui zijn moeilijk omdat je de klank moet veranderen. Zing je ze op een lage noot, dan leveren ze geen probleem op. Nederlands is heel goed te zingen, maar men doet vaak zo raar. Het is soms alsof de zangers uit het buitenland komen: ineens maken ze een vreemde rol-r, een idioot dunne l of een zachte g. Ze hebben geleerd die klanken te veranderen, maar ik vind het lelijk en geaffecteerd klinken. De zang wordt er onverstaanbaar door. Trouwens, een harde klank kan ook mooi zijn! Een voorbeeld van een perfecte zanger is voor mij Wim Sonneveld: die zingt precies zoals hij praat. Ik behoor tot de belcanto-school. Belcanto is de meest natuurlijke manier van zingen, een zangwijze die komt vanuit het spreken. Belcanto is verdrongen doordat de stemming van muziekinstrumenten is gestegen, de orkesten groter zijn geworden en er grotere zalen zijn gekomen met moeilijke akoestiek. Daardoor moesten de stemmen ook steeds “groter” worden, maar dat ging wel ten koste van de natuurlijkheid.”’ Lucia Meeuwsen is klassiek zangeres. ‘Ik heb veel opera gedaan, maar ook muziektheater en recitals van klassieke en moderne muziek.’ Na haar conservatoriumopleiding studeerde ze in Londen en Augsburg. Ze is als zangdocent verbonden aan het Sweelinck-conservatorium in Amsterdam. {== afbeelding foto: Taco Kooistra ==} {>>afbeelding<<} {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Zingen zonder zonnebril Nederlandstalige rockmuziek {== afbeelding foto: Bernaded Dexters ==} {>>afbeelding<<} Thé Lau is zanger, componist en tekstschrijver van de popgroep The Scene. Begonnen als Engelstalige band, is The Scene in de tweede helft van de jaren tachtig geleidelijk overgestapt op Nederlandse teksten. Niet zonder succes: de cd's Blauw en Open werden goud, en de jongste produktie Avenue de la Scene is op weg naar die status. Alleen al met haar zaaloptredens bereikt de groep zo'n 80.000 mensen per jaar. ‘Ik heb vroeger bij Neerlands Hoop gespeeld. Naar het voorbeeld van Bram en Freek wilde ik ook weleens proberen Nederlandse teksten te maken op rockmuziek. Aanvankelijk zagen die er uit als een navolging van Gerard Reve, maar gaandeweg werd ik er steeds bedrevener in. Tegelijk merkte ik dat mijn Engelse liedteksten eigenlijk een warboel waren: ik was bij de vierde zin al vergeten waar de eerste over ging. In de loop van enige jaren hebben we de Engelstalige nummers vervangen door Nederlandse. Tijdens die overgangsperiode zag ik ineens, in een flits, hoe absurd het was dat ik m'n hele leven Engels had gezongen. In het Engels zingen voor een Nederlands publiek is net zoiets als de hele dag door met een zonnebril op lopen. ● Geen topzware tekst Zingen in het Nederlands heeft het voordeel dat je een mededeling kunt overbrengen. Een Engelstalige band heeft geen mededeling, of die gaat verloren in het kabaal van het optreden. Bij ons werkt de tekst als een eigen instrument, puur door het feit dat mensen het kunnen verstaan. Anders dan in onze “Engelse” periode maken we nu avonden mee waarop het hele repertoire wordt meegezongen. Toen ik begon met het schrijven van Nederlandstalige nummers, heb ik bij wijze van oefening geprobeerd Amerikaanse songs te vertalen. Dat leverde problemen op. In het Nederlands heb je vaak een langere zin nodig om hetzelfde te zeggen; de meeste Engelse werkwoorden hebben bijvoorbeeld maar één lettergreep, tegen twee of drie in het Nederlands. Je kunt de muzikale frasen niet zomaar verlengen, want dan krijg je een ander soort muziek. Rockmuziek leunt op een “beat”, op bepaalde ritmische wetten, en daar moet de tekst in passen. Ik heb geprobeerd dat op te lossen door van de muziek uit te gaan. We ontwikkelen een muzikaal thema dat een bepaalde sfeer oproept en vaak vanzelf een onderwerp afdwingt. Dat werk ik dan verder uit. Die werkwijze voldoet beter dan het omgekeerde procédé, dat ik bij Neerlands Hoop heb meegemaakt. Freek leverde een tekst in en Bram maakte daar muziek bij. Die werd zo nodig aangepast aan metrische kromheden in de tekst. Dat is niet goed voor de muziek. Toen wij met Nederlandse teksten begonnen, leunde de Nederpop nog zwaar op het voorwerk dat in het cabaret was gedaan. Een cabaretlied heeft een heel duidelijk onderwerp, zonder dubbelzinnigheid of vaagheid. Maar een topzware tekst is vijandig aan goede muziek. Vandaar dat ik het ben gaan zoeken in het voorbeeld van Amerikaanse songs. Die aanpak werkt goed. Amerikanen die onze cd Blauw horen, merken vaak pas na drie nummers dat het geen Engels is waar ze naar luisteren. Rockmuziek is een internationaal genre, dat goed samengaat met Nederlandse teksten. Minder goed leent onze taal zich voor ghetto-rap, blues, gospel en autoritliederen (in Amerika is dat een speciale muziekstijl). Sommige Nederlandse klanken zijn lastig: de g zoals in geef kan een erg nare, harde klank zijn. Ik heb me aangeleerd 'm wat zachter uit te spreken, “eronderlangs” te zingen. Verder zijn de ij en de ui oncomfortabel: de combinatie met van oorsprong Engelse muzikale akkoorden klinkt vreemd en onwennig. Zulke klanken probeer ik niet al te vaak te gebruiken. Als een zin desondanks niet lekker wegzingt, schrap ik 'm meteen, ongeacht wat erin staat.’ {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Stug maar ook lief Een musicalvertaler over de rijkdom van het Nederlands Seth Gaaikema is cabaretier, schrijver en vertaler. Op zijn naam staan vertalingen (zelf spreekt hij liever van ‘hertalingen’) van de musicals My Fair Lady, Kiss me Kate, Les Misérables en The Phantom of the Opera. ‘Ik ben een dichter, geen nette knutselaar. Je moet het vak van hertaler serieus nemen.’ ‘Veel mensen denken dat vertalen een cerebrale bezigheid is: achter een bureau wat klodderen op een papiertje. Maar het is heel ingrijpend: een halfjaar lang is het één stuk emotie. Ik ben maanden op zoek naar de juiste woorden. 's Nachts hoor ik de personages tegen me praten. Als ik dan op de juiste laag ben gestuit, doe ik soms hele stukken weer over. Zo heb ik lang gezocht naar een goed equivalent van “Angel of music”, uit de Phantom. Het aanvankelijke “Engel, mijn muze” beviel me niet. Maar er zweeft altijd wel een zin. Het heeft me vier maanden gekost voor ik die te pakken had: “Engel en maestro”. Ik houd me bezig met het vertalen van theatertaal. Als in een Engelse dialoog van zevenhonderd woorden acht keer gelachen wordt, moeten in mijn vertaling het aantal woorden en het aantal “lachen” gelijk zijn. Ik probeer het tempo en het ritme van het Engels over te nemen. Buitenlandse regisseurs voelen meteen of de Nederlandse versie echte taal is of niet. Als je naar de ziel vertaalt, zit je daar dichter bij dan wanneer je het letterlijk doet. Het belangrijkste is dat het publiek de tekst kan verstaan en begrijpen. We gaan niet luisteren naar mooie klanken; een musical is geen opera. Ik probeer dan ook niet bepaalde klinkers te vermijden. Vermijden, dat is toch bangig gedoe? Natuurlijk is de ij het allerergste om te zingen, maar je kunt er niet buiten. De ij is de belangrijkste klank van de liefde: wij en jij. Het is zot om bepaalde klinkers te ontkennen, alsof je het geel in de regenboog niet accepteert. Ik verander weleens woorden voor zangers, maar in principe moeten ze de gegevenheid van het Nederlands aanvaarden. Als operamensen zeggen dat Nederlands slecht zingbaar is, denk ik: jij kunt niet zingen. “Dat bekt niet” vind ik ook zo'n belachelijke uitdrukking. Een zanger die daarover klaagt, moet maar iets minder lui in de mond zijn. ● Slaapverwekkend Frans Nederlands heeft prachtige, grillige klanken. Vergeleken daarmee is Frans slaapverwekkend: alles klinkt, alles rijmt. Engels klinkt ook altijd zo mooi. Het rijke van het Nederlands is dat het ook venijnig kan zijn, kwaad kan klinken, kan schreeuwen. In mijn Phantom-vertaling laat ik het spook zeggen: “Die gore infectie vergiftigt geluk.” Dat is een regel die hij eruit kan spugen. Door die g's en f'en krijgt het Nederlands er een extra nuance bij. Het is een schitterende taal, die stug kan zijn maar ook lief. Ik heb in My Fair Lady “I've grown accustomed to her face” kunnen vertalen als “Ik voel opeens dat ik haar mis”, met in het laatste woord die milde m en een afsluitende s. Omgaan met Nederlandse klanken kost wel een beetje extra werk: je moet de bloemen verdomd goed schikken. In tegenstelling tot stapeltalen als Frans en Engels, die alles aan elkaar kunnen plakken, kennen wij in het Nederlands veel tangconstructies. Tussen hulpwerkwoord en hoofdwerkwoord kunnen we allerlei zinsdelen invoegen. Daardoor komt er een spanningsboog in de zin, die hem emotioneel boeiend maakt. Het aardige van het Nederlands is dat wij een beetje slordig met de zinsbouw kunnen omgaan, anders dan het Duits, waarin die constructie soms kunstmatig aandoet. Wij hebben een wat nonchalantere taal, zodat voor ons de tangconstructie geen dwangconstructie is. {== afbeelding foto: Bert Nienhuis ==} {>>afbeelding<<} Ik vind dat het Nederlandse lied bloeit. De laatste tijd is er veel meer repertoire gekomen, en er bestaat een gigantische platencultuur. Er zijn zelfs Nederlandstalige popgroepen, hoewel dat wat moeizamer gaat omdat het genre geënt is op het Engelse idioom. Waarom je daarvan zo weinig op de radio hoort? Misschien zijn de liedjes wel te goed. Frans Halsema, Paul van Vliet, Youp van 't Hek, Karin Bloemen: die zingen toch prachtig Nederlands? Niemand kan meer zeggen dat het Nederlandse lied niet bestaat. Je moet niet alleen kijken naar de schlagers en de hits. Het cabaretlied is onze typisch Nederlandse uiting, het genre Nederlands dat gezongen wordt. Zoals de Italianen de opera hebben, zo hebben wij het cabaret. Dat is onze cultuur, onze bijdrage.’ {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De een spreekt veel en d'andre zwijgt’ Opera's in Nederlandse vertaling Het is bijna niet meer voor te stellen, maar vroeger was het de normaalste zaak van de wereld dat opera's en andere klassieke muziekwerken in Nederlandse vertaling werden opgevoerd. Iemand die daar alles van weet, is Peter Hulpusch, van professie striptekenaar/illustrator, maar daarnaast een groot operaliefhebber en verzamelaar van oude opera-grammofoonplaten. Hij is in opdracht van het Nederlands Theater-instituut bezig met de samenstelling van een groot naslagwerk: Annalen van de opera in Nederland 1886-1993. ‘Aanvankelijk werd de opera vooral via de tekst beleefd; men las in de zaal het tekstboekje mee. Mensen kenden geen vreemde talen en reageerden giechelig als ze buitenlands hoorden. De vertalers waren meestal geen grootheden; ze tekenden vaak met een pseudoniem of met initialen. Het werk werd ook niet best gehonoreerd. Vaak gebruikten de verschillende gezelschappen elk hun eigen vertaling. Bij gastoptredens kon het daardoor gebeuren dat de solisten een andere versie zongen dan de rest van het gezelschap. Zangers veranderden teksten ook wel op eigen initiatief.’ ● Nederlandse opera exit Behalve platen bezit Hulpusch een grote verzameling tekstboekjes van voorstellingen van de Nederlandsche Opera uit de periode 1895-1903. Nieuwsgierig bladeren wij ze door. Alle grote namen zitten erbij: Wagner, Verdi, Rossini, Bizet. Een van de bekendste werken van laatstgenoemde is de Habanera uit Carmen, waarvan hier een fragment: Ja de min is van alle zaken Het minst te brengen onder dwang Zij bedroeft hen die vurig haken En hoort toch niet, al roept men lang Zij verhoort geen beê, minacht vloeken De een spreekt veel en d'and're zwijgt 'k Heb den andere mij verkoren Wat hij niet vraagt, hij toch verkrijgt De min, de min, de min, de min Peter Hulpusch: ‘De Nederlandsche Opera begon indertijd met een ideaal: door het geven van internationaal repertoire in vertaling zou je de eigen scheppende operacultuur kunnen stimuleren, zoals dat in Frankrijk, Duitsland en ook wel in Tsjechoslowakije en Rusland is gebeurd. Bij ons is het helaas anders gelopen. Het uitvoeren van vertaalde versies ging door tot ongeveer 1933. Toen verliep de Co-Opera-tie, destijds het grootste Nederlandse operagezelschap, en begon de hegemonie van de Italiaanse gezelschappen. De koristen kwamen uit Nederland, maar de solisten en musici waren Italianen. Na de oorlog waren uitvoeringen in de oorspronkelijke taal de regel. Wel werden bijvoorbeeld Hoffmanns Vertellingen en Don Carlos nog lang in het Nederlands opgevoerd. De Wagnervereniging daarentegen bracht van meet af aan Duitstalige versies op de planken. De overgang van vertaalde naar originele versies ging met de nodige disputen gepaard, bijvoorbeeld tussen Cornelis van der Linden (dirigent van de Nederlandsche Opera) en de muziekcriticus Haganus: “Liever goede buitenlandse zang dan slecht Nederlands.” Al met al is het eigenlijk een godswonder dat de Nederlandse opera zich nog zo lang heeft kunnen handhaven.’ We beluisteren een aantal oude platen waarop alleszins aangenaam klinkende, hoewel moeilijk verstaanbare Nederlandse woorden te horen zijn. Peter Hulpusch: ‘De meeste Nederlandse platen zijn slecht verstaanbaar. Andere talen zijn wat dat betreft beter; Italiaans is zelfs op de primitiefste opnamen vrijwel woordelijk te volgen. Ik ben opgegroeid met de Nederlandse versies en heb me toen nooit aan die verstaanbaarheid gestoord. Later leerde ik de originele uitvoeringen kennen. Die vond ik meestal wel mooier klinken. Ja, de muziek was natuurlijk voor die buitenlandse tekst geschreven. Maar toch, als ik bijvoorbeeld de Nederlandse Lohengrin-versie van Fiore della Neve hoor, een goede en vrij getrouwe vertaling, dan denk ik: “Nederlands had best een leuke operataal kunnen zijn.”’ De oe en aa van Huub Oosterhuis Huub Oosterhuis, theoloog, voorganger van de Amsterdamse Studentenekklesia en vooral dichter van enkele honderden liederen. ‘Ik dicht met mijn oren open.’ Hij was een van de oprichters van Poëzie Hardop, en is sinds enkele jaren directeur van De Rode Hoed. In 1993 verscheen Gezongen liedboek, een verzamelbundel met 390 teksten, die bijna alle op muziek zijn gezet. ‘Wat gezongen wordt, leeft.’ ‘Dat veel Nederlanders hun moedertaal een slechte zangtaal vinden, is niet minder dan een nationale black-out. Ze kennen de mogelijkheden van hun eigen taal en van de mooiste teksten daaruit - de poëzie - blijkbaar onvoldoende. Er wordt te weinig poëzie gelezen. En vooral: gedichten worden niet meer voorgelezen, maar met een vergroot- {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} glas geanalyseerd. Het is de teloorgang van de traditie van orale poëzie. Poëzie is in eerste instantie een partituur die je moet vertolken. Gedichten van de onlangs overleden Lucebert, die ik zeer bewonder, moet je vooral horen. Ook mensen die er weinig verstand van hebben, spreekt Lucebert dan direct aan. Zijn gedichten bezitten muzikale allure: ze geven veel mensen het gevoel dat ze erin kunnen. Dat is iets anders dan dat ze alles overzien en snappen. Nederland bezit wel een bloeiende volksliedcultuur - denk aan Johnny Jordaan en de Zangeres zonder Naam - maar de goed-burgerlijke samenleving neemt dat nog steeds niet serieus; het is te populair. Maar de Zangeres zonder Naam op zijn Amsterdams met “Sij heeft haar sone in de strijd verloren” klinkt toch even mooi als “Shall I compare thee to a summer's day”? Het idee dat het Nederlands als cultuurtaal minder geschikt is, stamt misschien uit de tijd dat in de hogere klassen veel Frans werd gesproken, maar het zit nog steeds diep. ● Favoriete klanken Nederlands is een schitterende en zeer muzikale taal. Als dichters de muzikaliteit van het Nederlands goed gebruiken, is het Nederlands veel aardiger dan het Frans. Sommigen klagen over de harde klanken van het Nederlands. Ik vind de g, k, s, p, b juist mooi. Een woord als aarde klinkt heel spannend: die grote aa en dat ingewikkelde rd: aarde! “Adem ons open / Maak ons uw aarde!” Wat de fysieke eigenschappen betreft, ligt het Nederlands dichter bij het Engels dan bij het Frans en Italiaans. De zinsmelodie in het Frans is veel stereotieper, eentoniger. Het Italiaans heeft bijvoorbeeld beperkte woordaccenten: bellíssima, fortíssima, nooit eens het accent op de laatste lettergreep. Het Nederlands is onregelmatiger en vormt daardoor in de handen van een vakman een onuitputtelijk en spannend instrument. De grote klanken, de oe en aa, vind ik het mooist. Zoals Lucebert zegt: ‘Van oe en aa staat de ruimte van mijn adem verzadigd.’ Ook de v en de w gebruik ik graag. Toekomst met die oe en ô en die typisch Nederlandse mst; waaien en wijde: prachtige woorden. Met ei en s ga ik voorzichtig om, maar de taal gaat zijn gang, dus ik gebruik ze wel. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De wijdverbreide minachting voor de eigen taal uit zich onder meer in een slordige en ongeïnteresseerde uitspraak. In het Nederlands zingen vraagt een enorm taalbesef. Als je je taal mooi wilt uitspreken en zingen, moet je daar flink voor trainen. ● Oren open Mijn teksten zijn door enkele tientallen componisten op muziek gezet. Het liefst werk ik met de Amsterdamse componist Antoine Oomen. Ik maak een tekst en lees die aan hem voor. Net zo lang totdat hij het ritme van de tekst en de klankwaarde van de woorden goed in zijn hoofd heeft zitten. Dan gaat hij zelf aan de slag en vaak na vrij lange tijd komt hij met zijn compositie. Als hij een woord of zin niet snapt, praten en schaven we net zo lang tot we eruit zijn. Veel kerkliederen zijn te intellectueel. Ze worden niet begrepen, omdat ze vol archaïsche stoplappen en wazige praat zitten: God heeft vanouds gesproken / door der profeten woord / hij ging onafgebroken / met onze vaad'ren voort. Door der: dat klinkt toch echt niet, en dat ouderwetse vaad'ren schept afstand. Zelf probeer ik concrete en suggestieve woorden te gebruiken. Verder is voortgang van strofe naar strofe van belang: een lied is niet goed als je de strofen onderling kunt verwisselen. Ook ben ik zuinig met bijvoeglijke naamwoorden; als ik ze gebruik, dan heel bewust. Maar boven alles let ik op het ritme en de klank. Ik dicht met mijn oren open, schrap te schrale klanken en repareer onzuivere ritmes. Na veel schaven ontstaat dan bijvoorbeeld: Kom in mij, win, ontwapen mij. Zie mij, doe mij aan. Weersta mij, wacht mij, delf in mij. Ontdooi mijn naam, ontraadsel mijn bestaan. Liedteksten in de eigen taal zijn belangrijk. De overgang van het kerklatijn naar Nederlandse teksten vormde een aardverschuiving in de kerk. Plotseling verstonden de mensen wat ze zongen. Wat mensen zingen daalt dieper in dan wat ze lezen: mensen leven met liedteksten. Ze kennen ze uit het hoofd: vaak onverwacht borrelt er een regel naar boven. Wil je de theologie echt veranderen, dan moet je de liedteksten en de liturgie veranderen. Wat gezongen wordt, leeft.’ Het Franse quotum Aj lof joe so Klinkt op de radio Maar thuis zegt iedereen gewoon ‘Ik vind je aardig’ De diskjockey Die mot dat nie Want die vindt Nederlands in wezen minderwaardig Goed, hij draait er wel eens eentje als het echt niet anders kan Maar dan gauw weer Uu-Bee Veertig en daarna Duran Duran ‘Aj lof joe so’ is een lied van Robert Long dat in 1988 op single werd uitgebracht. Het heeft zowaar de tipparade gehaald, maar dat ironische feit maakt Longs verontwaardiging natuurlijk niet minder terecht. Het Nederlands is in de ether wel extreem ondervertegenwoordigd. De bewering dat diskjockeys onze taal niet ‘motten’ wordt door Thé Lau als volgt geïllustreerd: ‘Een tijdje geleden stelde de Nieuwe Revu uit {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} de favorietenlijstjes van allerlei mensen uit de platen- en mediawereld een Top-Honderd Aller Tijden samen. Daarop kwam niet één Nederlandse plaat voor! Dat typeert wel de manier waarop men daar tegen onze taal aankijkt.’ Zou de ‘Franse aanpak’ een oplossing zijn? In 1995 wordt in Frankrijk een wet van kracht die bepaalt dat 40% van de radiozendtijd moet worden besteed aan Franse muziek. Patrice Hourbette, muziekattaché van de Franse ambassade, licht desgevraagd toe: ‘De wetgeving komt voort uit bezorgdheid over het eenzijdige contact met de Amerikaanse muziekcultuur, vooral bij de jeugd. Die “Franse muziek” hoeft niet per se Franstalig te zijn, maar moet wel zijn gemaakt door Fransen of inwoners van andere francofone landen in Europa of Afrika. “Nederlanders hebben een bijna provinciaalse adoratie voor al wat buitenlands is Het is niet helemaal zeker dat de wet doorgaat; overheid en omroep zijn nog in discussie. Sommige details moeten nog nader worden vastgesteld, bijvoorbeeld of dat percentage per uur dan wel per dag geldt. In het laatste geval zouden de zenders het Engelstalige repertoire op bepaalde uren kunnen concentreren, bijvoorbeeld in de middag en de vooravond.’ We hebben enkele van de geïnterviewden gevraagd om een reactie op dit idee van een ‘quotumregeling’. Philippe Elan: ‘Voor Nederland zou dat misschien ook een goede maatregel zijn. Hier hoor je op de radio heel weinig Nederlands, zodat jonge artiesten nauwelijks een kans krijgen. Maar het kan ook gevaarlijk zijn.’ Karin Bloemen: ‘De radio besteedt te weinig aandacht aan het Nederlandse lied. Nummers van mij, zoals het Zuid-Afrikalied, werden op Radio 3 niet gedraaid, omdat men ze te Nederlands vond. Het is moeilijk om repertoire te vinden dat voor radio geschikt is. Maar zien eten doet eten: als er niets gedraaid wordt, weet men niet dat het bestaat. Misschien zou er eens wat meer geprobeerd moeten worden, een house-versie van een Toon Hermans-nummer bijvoorbeeld.’ Thé Lau: ‘Dat protectionisme is volslagen idioot. Het heeft nu al geleid tot de ondergang van de Franse popmuziek. Elke zak die een plaat maakt, heeft 50% kans om op de radio te komen. Het is vreselijk wat je daar hoort. In Nederland hebben we de omgekeerde toestand. In de hoek van de Nederrock wordt daar steen en been over geklaagd, want radio en markt beïnvloeden elkaar. Zelf vind ik dat je de situatie moet accepteren. Men zou hoogstens een tijdje kunnen proberen meer Nederlands uit te zenden, maar als de luistercijfers daardoor zouden kelderen, mag de maatregel wat mij betreft worden teruggedraaid. Wat Nederland wel zou kunnen gebruiken is een speciale rockzender, voor Nederlands- én Engelstalige muziek.’ Seth Gaaikema: ‘Ik ben ervoor dat er zo veel mogelijk Nederlands op radio en televisie komt. Er bestaat nog steeds een flauw soort schaamte voor de eigen taal, vooral bij de “mensen-met-smaak”. Ik vind dat verschrikkelijk. Nederlanders hebben een bijna provinciaalse adoratie voor al wat buitenlands is. Het is helemaal niet nodig om meteen maar voor iedere buitenlander te gaan applaudisseren. We moeten er alles aan doen om het Nederlands als zangtaal te verdedigen.’ De balans Tot slot een sterkte-zwakteanalyse van het Nederlands als zangtaal, samengesteld uit de argumenten die uit de interviews naar voren kwamen. Sterk Zwak •Grote variatie in klanken en zinsconstructie schept muzikale mogelijkheden en helpt bij opbouw van spanning. •Harde klanken kunnen mooi zijn en de uitdrukkingskracht van de tekst vergroten. •Zingen in de moedertaal geeft grotere betrokkenheid bij het publiek. •Nederlands is zeer geschikt voor overdracht van verhalen, mededelingen en dramatische actie. •Onze unieke en bloeiende cabaretcultuur heeft zowel inhoudelijk als muzikaal veel moois voortgebracht. •Klanken als ij, g en ui kosten de zanger concentratie, ten nadele van de muzikale emotie-overdracht. •Zuiver ABN klinkt algauw onnatuurlijk en geaffecteerd, waardoor de zanger ongeloofwaardig overkomt. •Overwaardering van logica en verstaanbaarheid van de tekst belemmert vocale en muzikale mogelijkheden. •Tekstschrijvers leggen zich te weinig toe op poëtische en suggestieve teksten; ze werken te weinig samen met componisten. •Publiek en media zijn bevooroordeeld jegens de eigen taal en hebben overmatig ontzag voor alles wat buitenlands is. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Ti amo of Ik hou van jou? Carel Alphenaar - dramaturg, Amsterdam ‘Nederlands is een heel open taal, net zoals jullie huizen open zijn’, zegt de Amerikaanse operazanger Dale Duesing. Maar waarom schrijven Nederlanders een libretto dan liever in een andere taal? Over de oerhollandse angst voor wat dichtbij is. Enige tijd geleden interviewde ik de componist Otto Ketting op een aan hem gewijde avond in Zaal De Unie te Rotterdam. Ik vroeg hem waarom zijn opera Ithaka, waarmee het muziektheater in 1989 geopend is, zich bediende van de Engelse taal. ‘Ach,’ antwoordde de componist, ‘de meeste personen die in mijn opera voorkomen, zijn Engelstalig en de Griekse dichter Kafavis, die er een rol in speelt, spreekt ook een aardig mondje Engels. Dus vond ik het onzin om ze in het Nederlands te laten zingen. Trouwens, dat Nederlands, dat klínkt toch niet.’ En om dit laatste te demonstreren, zong hij, gekscherend atonaal Een kopje thee! Mensen uit de ernstige-muzieksfeer zingen altijd een kopje thee! of geef de deur een zetje als ze willen aantonen dat het Nederlands niet deugt als zangtaal. Hoe anders is dit in de lichte muziek. De populaire zanger René Froger maakte zijn grootste hit toen hij voor de eerste keer in het Nederlands zong. Het refrein begint met Een eigen huis, een plek onder de zon... en het lied bereikt zijn hoogtepunt op de tekst een vers kopje thee! Terug naar Otto Ketting. Over zijn eerste argument kan ik kort zijn. Waarom zouden historische personen in opera's per se moeten worden neergezet in hun eigen taal? Een publiek leeft zich pas in als de rollen authentiek overkomen. Dat is een veel belangrijker criterium dan de taal waarin dat gebeurt. Het zou ook een zotte situatie zijn: een Nederlander die Engelse teksten schrijft die gezongen worden door Nederlandse zangers Komrij: ‘Mensen die beweren dat het Nederlands niet zingbaar is, zijn amuzische ezels die denken dat het de taal is die balkt en niet zij’ voor een publiek dat voor het overgrote deel uit Nederlanders bestaat. Een toneelschrijver die een vakman is, maakt een tekst die vooruitloopt op de handeling. De acteur moet in de dialoog op zoek kunnen gaan naar de subtekst: naar het netwerk van gedachten en motivaties die aan de tekst ten grondslag liggen. Op basis daarvan kan de acteur de tekst van een kleuring voorzien en allerlei versnellingen en vertragingen aanbrengen, accenten leggen, of tekstgedeelten bewust bagatelliseren. Een goed acteur heeft dus de middelen om de tekst Een kopje thee! van een oedipale onderlaag te voorzien. ● De librettist als aangever Een librettist schrijft de tekst van een opera. Als hij dat goed doet, nodigt zijn tekst uit tot zingen. De tekstinterpretatie en eventueel de subtekst komen van de componist. De gemoedstoestanden van de rolfiguur, de lading van de dialoog, de kleuring van het commentaar van omstanders in de vorm van het koor: het wordt allemaal uitgedrukt in muziek. De zanger heeft - in tegenstelling tot de acteur - weinig mogelijkheden om accenten te leggen. Vertragen of versnellen mag hij al helemaal niet buiten de wil van de componist, want bijna alles is vastgelegd in de partituur. Een operazanger kan geen diepte of dubbele bodem geven aan een kopje thee! De librettist moet zich dus voortdurend realiseren dat er op zijn tekst gezongen zal worden. Hij is in feite een soort aangever. En hij weet ook dat het zingen van een tekst drie keer zoveel tijd kost als het spreken van de tekst in dialoogvorm. Dat dwingt {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} hem tot een economisch gebruik van de middelen. Het maakt ook dat hij meestal geen plaats inruimt voor allerlei psychologische en naturalistische detailleringen in het libretto. Een kopje thee kun je drinken in een operascène, maar een librettist hoeft dat niet in de zangtekst op te nemen. Daar komen de grote gevoelens aan bod, elementen die de opera verder stuwen. Een librettist heeft de keus uit een universum aan woorden in een universum van combinaties. Hij kan abstraheren, stroomlijnen, uitvergroten, inzoomen, scanderen, voorgevormde metrische constructies toepassen, en rijmen. Dat het Nederlands hier uitermate geschikt voor is, hebben dichters als Van Ostaijen, Engelman en Lucebert allang bewezen. Je kunt de geschiktheid van het Nederlands als serieuze zangtaal dus niet afdoen met een kopje thee zoals Otto Ketting dat doet (en niet alleen hij). Het Nederlands is net zo geschikt als je het maakt. Dale Duesing: ‘De g heeft me een week gekost’ {== afbeelding foto: Deen van Meer ==} {>>afbeelding<<} ● Komrij's kilometerpaaltjes Op 28 april was ik bij de première van de nieuwe opera van Peter Schat: Symposion. De opera heeft een prachtig thema. Het gaat over liefde en kunst. Het verhaal is opgehangen aan een gerucht dat de componist Tsjaikovski, na een homoseksuele verhouding met zijn hooggeboren neefje, onder dwang zelfmoord zou hebben gepleegd. Het libretto is geschreven door Gerrit Komrij. In zijn inleiding in het programmaboekje vraagt Komrij zich af waarom Nederlandse opera's per se in vreemde talen geschreven worden. Over de Franse taal, die door de meeste Nederlanders die hierover meepraten als een perfecte zangtaal wordt gezien, citeert hij Mozart: ‘Wenn nur die verfluchte französische Sprache nicht so hundsfüttisch für die Musique wäre.’ Verderop in het artikel zegt Komrij: ‘Mensen die beweren dat het Nederlands niet zingbaar is, zijn amuzische ezels die denken dat het de taal is die balkt en niet zij.’ Ik kan het van harte eens zijn met Komrij's briljante inleiding. Helaas ben ik veel minder onder de indruk van zijn libretto. Komrij gebruikt meestal korte versregels van vier of vijf voeten die ook nog rijmen. Omdat in de muziek van Schat sprake is van een zich lineair ontwikkelende melodie die geen recht doet aan de lengte van Komrij's regels, worden we in vloeiende melodieën telkens opgeschrikt door rijmwoorden. Ze staan daar als een soort kilometerpaaltjes die ons erop moeten wijzen dat er vier of vijf voeten verstreken zijn. Om dol van te worden! Het zou net zo zot zijn om bij elke maatstreep een dreun op de pauk te geven. Dat is wel het laatste waar we in de opera behoefte aan hebben. Bovendien klinken Komrij's rijmen als haastwerk van Sinterklaas. Portugal ligt dicht bij Spanje. Het is onbegrijpelijk dat een dichter van dit formaat hier zijn naam staat te vergooien. Op de eerste bladzijde is het al raak als Tsjaikovski's broer Modest zingt: Hedenavond zal een symfonie Heel Sint Petersburg van je genie Overtuigen. Allen staan verstomd. Bitter is het niet waar je straks komt. Voor componist Maurice Horsthuis is ideaal muziektheater theater ‘waar de muziek steeds de tekst aan zijn jasje trekt’. Bij het rijmen van Komrij kun je wel blijven trekken. Daar is het beter het rijmkorset helemaal uit te trekken. ● Heerlijke extraatjes Om mij ervan te vergewissen hoe het voor zangers is om op een Nederlandse tekst opera te zingen, heb ik twee zangers uit de cast van Symposion opgezocht en ze gevraagd naar hun bevindingen. Het zijn Dale Duesing, die de rol van Tsjaikovski zingt, en Jan Derksen, die de rol van Tsjaikovski's uitgever voor zijn rekening nam. Dale Duesing is een Amerikaan die ook voortreffelijk Duits spreekt en die speciaal voor deze rol Nederlands geleerd heeft. Of dat een ideale situatie is, laat ik hier in het midden. Hij is in ieder geval iemand die niet beladen is met vooroordelen. En wie beter dan een internationaal georiënteerd zanger die net heeft kennisgemaakt met het Nederlands, kan iets zinnigs zeggen over de intrinsieke zingbaarheid van deze taal? Dale Duesing vindt het Nederlands een prachtige zangtaal, veel helderder dan het Duits bijvoorbeeld. Hij was erg ingenomen met de zuivere klinkers die het Nederlands produ- {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} ceert. Ook de ij en de ui zag hij niet als probleemklanken maar als heerlijke extraatjes. Speciaal genoten had hij van woorden als mooi en fraai, met een i op het eind. De karakteristieke medeklinkers die het Nederlands biedt, zag Dale Duesing niet als een akelige beperking maar eerder als activerend. Een vergelijking met de veel slomere, meer ingehouden Engelse consonanten viel in het voordeel van onze taal uit. Het had hem weliswaar een week gekost om de g onder de knie te krijgen, maar dat had hij er graag voor over. Duesings conclusie: ‘Nederlands is een heel open taal, net zoals jullie huizen open zijn: ook 's avonds kun je er naar binnen kijken.’ Bij toeval sprak ik ook de zangeres Judith Mok, die ik kort daarvoor had mogen bewonderen in drie liederen van Jeff Hamburg, in het Jiddisch. Ze vertelde me dat ze vreselijk opzag tegen een aanstaand optreden waar ze enige liederen in het Nederlands moest zingen. ‘Nederlands, dat is mijn eigen taal’, verduidelijkte ze. ‘Als ik Nederlands spreek, doe ik dat achter in de mond, want anders kan de hele straat horen wat ik op m'n lever heb. Nou, op dat concert moet ik dat achter-in-de-mondse, dat vertrouwde Nederlands naar voren halen. Dat levert een heleboel problemen op.’ De bariton Jan Derksen denkt er heel anders over. ‘Als je als Nederlander niet in het Nederlands kunt zingen, kun je in geen enkele taal zingen’, vindt hij. In Dresden, bij de Semper Opera, zong Derksen Tosca in het Duits en bij de Koninklijke Vlaamse Opera in het Vlaams. ‘Geen enkel probleem. De Franse taal maakt je stem kleiner, het Nederlands maakt je stem groter. En het Duits is zeker niet minder moeilijk dan het Nederlands om te zingen.’ Volgens Derksen lachen de Italianen zich vaak een kriek als ze niet-Italianen hun taal horen zingen. ‘Iedereen weet - ook al realiseert niemand zich dat - dat in het Italiaans kleine afwijkingen in de lengte van een klinker, of een licht verkeerd accent enorme betekenisverschuivingen kunnen opleveren.’ Derksen vindt het zingen van opera's in vertaling heel goed te doen. Hij noemt en roemt Adriaan Morriëns vertaling van Falstaff, en de manier waarop Morriën het notenbeeld volgt: O, ze hebben me te pakken, me te pakken, me te pakken, O, ze willen me verlakken, me verlakken, me verlakken! ● Ti amo Cornelis Schuyt, die leefde van 1557 tot 1616, schreef in een voorrede bij een bundel meerstemmige madrigalen dat ‘onze taele niet onbequaem en is om de vrolikheyt die in de Musijke vereyscht wordet, sangwijs lustig uit te drukken’. Ik ben ervan overtuigd dat zijn uitspraak nog steeds geldig is. In mijn oren is het Nederlands een prachtige zangtaal: open, kleurrijk en helder. Bij de lichte muziek en in het cabaretgenre is Nederlands vanzelfsprekend. Of liever: vanzelfzingend. Of je er nou warm of koud van wordt, het Nederlands past prima bij Willeke Alberti en Paul de Leeuw. Dat componisten van ernstige muziek in deze eeuw het Nederlands zo zelden boven hun notenbalken schreven, heeft volgens mij te maken met snobisme, met de Nederlandse afstandelijkheid en met de angst voor wat dichtbij is. Je zou bijna kunnen zeggen dat het oerhollands is om je te bedienen van een vreemde taal. Het ti amo van de Italiaan klínkt ook prachtig. Maar wij doen het ook niet slecht, want wij zeggen thuis tegen vrouw, vriend of de kat: ik hou van jou! Dit is een klein gedeelte uit de lezing Het Nederlands als zangtaal, op het toneel en in de kerk, die Carel Alphenaar op 4 juni in Utrecht heeft gehouden op de Taaldag 1994 van NRC Handelsblad. Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ Menen ook ‘denken’ H.P. Winkelman - Hoogeveen Jan Renkema schrijft in zijn artikel ‘Taal mag geen belasting zijn’ (aprilnummer) dat in de zinsnede mede gelet op het feit dat u meent dat u de Starterskrant niet kunt lezen het woord meent ‘fout’ is. Volgens hem had hier moeten staan denkt, vermoedt of eventueel bang bent. Ik meen dat de heer Renkema op dit punt ten onrechte het rode potlood hanteerde. Volgens mijn woordenboeken (Koenen en Van Dale) is de betekenis van menen ‘denken, vermoeden, het ervoor houden’. Voor mij is menen in deze zin dan ook even goed bruikbaar als zijn synoniem denken. Renkema schrijft echter dat menen hier fóut is. De gevoelswaarde die hij - in deze context - aan meent toekent, is echter subjectief. Het stoort mij dat hij een subjectief oordeel presenteert als een objectieve ‘fout’. ■ Afbakken is halfbakken J. van Klinken - Côte d'Eich, Luxemburg In het aprilnummer van Onze Taal geeft Carlo Piron zijn mening over werkwoorden met af- als voorvoegsel. Ik meen aan zijn voorbeelden er een te kunnen toevoegen. Het zakje waarin een ‘Rail Tender’ - zoals de nieuwe koffiebarbeheerders in de NS-treinen heten - mij een broodje overhandigt, vermeldt dat het een van de ‘dagelijks vers afgebakken’ broodjes is. Van Dale geeft twee betekenissen van het werkwoord afbakken, maar beide blijken niet van toepassing: 1) alle of geheel bakken, 2) uitbakken (afgebakken vet, spek). {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb Wagons-Lits te Amsterdam om inlichtingen verzocht omtrent het volgens mij halfbakken gebruik van het woord in kwestie. De directiesecretaris van deze organisatie meldde mij in een brief onder meer het volgende: ‘Elke dag bakken wij in onze keukens wel degelijk de broodjes die wij serveren in de trein, af. Het gaat hier namelijk om halffabrikaten die wij van onze leverancier ontvangen. Naar onze mening betekent dit “ten einde bakken”.’ Blijkbaar is het woord afbakken in de betekenis ‘het bakproces voltooien’ in opmars. Dat wordt ook bewezen door een grote advertentie voor AH-weekendbroodjes ‘die u zelf nog even moet afbakken’. ■ We gaan gaan gaan P.R. Jurriëns - Helvoirt In het aprilnummer ergert J. Louwen uit Wapenveld zich aan een toenemend overtollig gebruik van het werkwoord gaan. Hij signaleert een rage die via radio en tv verspreid wordt. De vraag is waar die rage vandaan komt. Wellicht ligt de bron in Vlaanderen. In Zeeuws-Vlaanderen, waar ik geboren en getogen ben, gebruiken we het woord gaan altijd een keer extra in de toekomende tijd. Niet alleen in ‘het gaat vandaag mooi weer worden’, maar ook in ‘we gaan gaan eten’. En het kan zelfs nog gekker. Als we van plan zijn ergens te vertrekken, zeggen we wel eens gekscherend: ‘We gaan gaan gaan.’ ■ Unheimisch Johan Nijhof - vertaler Duits en oud-lector Nederlands, Den Haag In het artikel van Nicoline van der Sijs over pseudo-ontleningen (mei 1994) krijgt het Duits - zoals in Nederland niet ongebruikelijk is - een wat stiefmoederlijke aandacht. Van de twee Duitse voorbeelden die worden behandeld, dient er één geschrapt te worden: unheimisch is een goed en gebruikelijk Duits woord. Mijn Großer Duden Rechtschreibung (Leipzig 1980) vermeldt het dan ook: unheimisch (ungemütlich; selten für unheimlich); unheimlich (nicht geheuer; unbehaglich; fremd). Als antoniem van heimisch zal men het overigens zelden in een woordenboek aantreffen. Zo vindt men ook zelden het Zuidduitse woord heimelig opgenomen, dat onder andere een zeer goede vertaling is voor gezellig, waarvan wel beweerd wordt dat er geen vertalingen voor zouden zijn, ‘omdat het nergens zo gezellig is als bij ons’. ■ Pseudo-ontleningen R. Kurpershoek - Amsterdam In haar artikel ‘Pseudo-ontleningen’ (meinummer) noemt Nicoline van der Sijs twee criteria waaraan een woord moet voldoen om als ‘ontlening’ (lees: leenwoord) te kunnen gelden: (1) het bewuste woord moet in de brontaal én in de ontlenende taal voorkomen, en (2) de oudste betekenis in de ontlenende taal moet (hebben) bestaan in de brontaal. Gelden deze criteria niet, maar vertoont een woord wél duidelijke sporen van een vreemde taal (bijvoorbeeld door uitspraak of spelling of doordat de samenstellende delen als woorden in de vreemde taal voorkomen), dan is zo'n woord een pseudo-ontlening. Volgens mij is er nog een derde criterium, en dat is de vraag of het (Nederlandse) woord in kwestie ook in andere ‘grote’ talen (laten we zeggen: Frans, Engels of Duits) voorkomt in onze betekenis. Een goed voorbeeld daarvan is ons woord maisonnette, dat een pseudo-ontlening aan het Frans lijkt, maar het niet is. In het Engels komt dit woord namelijk in precies dezelfde betekenis voor als bij ons. Nu zijn er drie mogelijkheden: (1) het Engels heeft maisonnette uit het Nederlands geleend; (2) Nederlanders en Engelsen zijn spontaan op dezelfde gedachte gekomen; (3) het Nederlands heeft het uit het Engels. De laatste mogelijkheid is veruit de waarschijnlijkste. Maisonnette is dan dus een gewoon leenwoord uit het Engels, waar het eerste gebruik in 1912 is gesignaleerd (blijkens de Oxford English Dictionary, 2de druk (OED2)). Dat is in elk geval vóór het eerste gebruik in het Nederlands, als we op het Woordenboek der Nederlandsche Taal mogen afgaan, waar het nog niet in staat. En anders dan Van der Sijs kan ik daarmee meteen een pseudo-ontlening in het Engels aanwijzen: maisonnette (al wordt het in het Engels doorgaans met één ‘n’ geschreven). Ook veel andere door Van der Sijs gegeven voorbeelden van pseudo-ontleningen zijn volgens het derde criterium gewone ontleningen: •autocross staat in de OED2 in onze betekenis. Het Engelse stock-car racing, volgens Van der Sijs de Engelse term voor wat wij autocross noemen, is iets heel anders, ook bij ons namelijk ‘racen met verbouwde standaardautomobielen (stock is hier: “uit voorraad”) op een vlakke (hindernis)baan, vaak een circuit in een stadion’. •all risks (toegegeven, mét de extra -s) staat in OED2: ‘all risks, applied attrib. to a type of comprehensive insurance’ (‘attributief gebruikt voor een type veelomvattende verzekering’), en betekent globaal hetzelfde als bij ons. Een gewoon leenwoord dus. •gin-tonic komt ook in een andere grote taal voor: het Frans. En opnieuw moeten we aannemen dat wij het van de Fransen hebben, en niet andersom. Een Frans leenwoord dus. •secondant zou volgens Van der Sijs in het Frans second heten - het mag zo zijn, maar in de Petit Robert staat het niet. Dat boek geeft als een van de betekenissen van témoin (‘getuige’) ‘degene die de omstandigheden van een duel regelt’, ofwel een secondant. Waarschijnlijker is het dat ons secondant is ontleend aan het Duitse Sekundant, en daarmee is het gewoon een Duits leenwoord. Het is merkwaardig dat Van der Sijs niet zelf op mijn derde criterium is gekomen, want ze geeft autocoat als Nederlands pseudo-Engels, terwijl ze het later ook als Frans pseudo-Engels geeft. Wat ligt er meer voor de hand dan dat het Nederlands het uit het Frans heeft ontleend? Immers, in de dagen dat deze kledingstukken gangbaar waren, was de invloed van het Frans op het Nederlands veel groter dan die van het Engels. ■ Wat boeit mij dat! Anneloes Rademaker - Århus, Denemarken Ik heb een kleine aanvulling op de taalergernis van P.A. Buitenhuis uit Apeldoorn over het gebruik van boeien, in het aprilnummer. Of je het nou ergerniswekkend vindt of niet, er is in de waargenomen uitroep inderdaad sprake van ‘een vorm van creatief taalgebruik’. De uitdrukking Wat boeit mij dat! die {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} P.A. Buitenhuis is opgevallen, heb ik minstens drie jaar geleden al geregeld horen bezigen. Deze uitroep om onverschilligheid uit te drukken is eigenlijk een niet onlogische omvorming van Het kon mij niet boeien (wat oorspronkelijk toch betekent: ‘het pakte me niet, ik kon mijn aandacht er niet bijhouden’). Vervolgens is deze uitspraak (onterecht) geïnterpreteerd als ‘het interesseerde me niet’. De zin is echter zó gelijkvormig aan de ook door Buitenhuis genoemde varianten om onverschilligheid uit te drukken (het kan me niet schelen, verdommen, bommen), dat het kan me niet boeien de betekenis ‘het kan me niet schelen, dat interesseert me niks’ heeft gekregen. Vanzelfsprekend vloeien uit de uitdrukking afleidingen voort als het boeit me niet, wat kan mij dat boeien, wat boeit mij dat! Een andere toepassing is dat boeit niet in de betekenis ‘dat geeft niet, dat dondert niet’. ■ Moedertaalmasochiste I. Planken-van Dam - Rotterdam Ik wens als Nederlandse-taalgebruiker door professor Paardekooper (in het artikel ‘Ondertiteling is culturele collaboratie’) niet betiteld te worden als moedertaalmasochiste. Dit slechts omdat ik het uitgesproken walgelijk vind specifieke stemmen als die van bijvoorbeeld Roger Moore of Marlon Brando in een film te horen vernielen door een vertaler met een volkomen ander stemgeluid, die zijn rol op een toneeltoontje opdreunt. ■ Ondertiteling [1] Joost N. Andriessen - Breda Het artikel ‘Ondertiteling culturele collaboratie’ in Onze Taal van april 1994 gaf mij aanleiding tot een reactie. Toen ik zes jaar was, werden door roodvonk mijn beide oren beschadigd, waardoor ik slechthorend werd. Tussen mijn 17de en 20ste jaar ging ik menigmaal in Amsterdam naar ‘de Royal’, een bioscoop aan de Nieuwendijk. Sindsdien ben ik dankbaar dat ik niet in een land woon dat films nasynchroniseert. Ook als tv-kijker prijs ik mij gelukkig met de ondertiteling van niet-Nederlandstalige uitzendingen. En ik voel mij bij heel wat Nederlandstalige uitzendingen een achtergestelde, wensend dat ook die waren ondertiteld. Onlangs keek (en luisterde) ik - waarom heet het toch uitsluitend tv-kijken? - naar een aflevering uit de serie ‘Medische missers’. Een patiënte vertelde - al lopend door een stil landschap - over de gevolgen van wat achteraf een overbodige ingreep bleek te zijn geweest. Aan haar lange monoloog was achtergrondmuziek toegevoegd, waardoor de verstaanbaarheid voor slechthorenden ten zeerste werd gehinderd en mijn verlangen naar ondertiteling danig werd gestimuleerd. Te meer daar de vertelster wandelde, waardoor ook liplezen niet mogelijk was. Mijn ervaring is dat ‘spraakafzien’ of liplezen van groot ondersteunend belang is. De vergrijzing zal leiden tot een toenemend aantal slechthorenden. Dat vraagt om ondertitelen van steeds meer tv-uitzendingen, en ook doven zullen daarvan profiteren. ■ Ondertiteling [2] S.J. Vermeulen-Brauckman - Prilly, Zwitserland/Grasse-Plascassier, Frankrijk Gewoonlijk houd ik mij op in twee gebieden waar de Franse taal gesproken wordt. Op het punt van ‘taal’ is er tussen Frankrijk en Zwitserland een groot verschil. Aan de ene kant zijn daar de Zwitsers, die - gewend als zij zijn aan meertaligheid in eigen land - zeer tolerant en meegaand zijn waar het andere talen betreft. Aan de andere kant de Fransen, die het bestaan om een minister te hebben die met alle middelen probeert de Franse taal ‘zuiver’ te houden. Zelfs een toets op het schakelbord waar out op staat, moet worden vervangen door arrêt. 's Winters zijn wij meestal in Frankrijk. De lange winteravonden brengen we niet voor de tv door: we zijn rasechte lezers. Maar er is nóg een reden waarom we dikwijls teleurgesteld het toestel uitzetten, hoe graag we een programma ook zouden willen zien: die afschuwelijke nasynchronisatie. Het is niet waar wat Paardekooper zegt, dat die techniek ‘bewonderenswaardig volmaakt’ is. Het is een treurigmakend broddelwerk. Je ziet een flegmatieke Engelsman - neem nou Hopkins - die met rustige stem een kalmerend grapje te berde brengt. En wat hoor je? Een Franse kraai, van snap-snap-snap. Te vlug, te hoog van toon en de dubbelzinnigheid in de grap is de vertaler volkomen ontgaan. Door dat verfransen van woord en geluid verdwijnt de ‘muziek van de film’. Het is geen Engelse film meer, maar het is ook geen Franse, daarvoor zijn de beelden en de situaties te zeer als Engels herkenbaar. Neem zo'n lange, luie, Russische film, waarin je - als je de originele versie ziet en hoort - geboeid luistert naar de zingzang van die enkele woorden. Ze onderstrepen de sfeer van de film. Wat hoor je in Frankrijk? Een nerveuze, schetterende vrouwenstem, die je door het geluid alleen al afleidt en je verhindert je te concentreren. Of kijk eens naar programma's waarin een bekend staatshoofd wordt geïnterviewd. Zulke nagesynchroniseerde interviews zijn lachertjes, omdat er geen eerbied is voor het eigene en persoonlijke van de geïnterviewde; hij zit voor gek met dat ding in zijn oor. Ik zou in tegenstelling tot Paardekooper dan ook niet willen spreken van culturele collaboratie, maar eerder willen zeggen: ‘Ondertiteling is eerbied voor andermans cultuur.’ ■ Wie kiest of kiezen? mr. J.N. Looijenga - Zaandam In hun beschouwingen naar aanleiding van de taalkwestie ‘De NS heeft of hebben’ gaan de Taaladviesdienst (januarinummer), Jo Wasserman (aprilnummer) en Ina Klaassen (juninummer) ervan uit dat de Eerste-Kamerleden worden gekozen door provinciale organen (Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten). Dat is niet juist. De leden van de Eerste Kamer worden namelijk gekozen door de leden van Provinciale Staten, dus door personen. Zij brengen individueel hun stem uit door het witte stipje rood te maken. Dus: Provinciale Staten kiest zijn griffier, maar Provinciale staten kiezen de senaat. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Wie weigert? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een kop in Het Parool (18-7-93): Roker sterft na weigeren behandeling. Wie weigert hier? De enige kandidaat is de arme roker. En waarom ook niet? Roken leidt tot ongeneeslijke ziekten met behandelwijzen zo erg, dat een weigering om verder behandeld te worden veel ellende voorkomt. Maar waarom is dat dan nieuws? Omdat uit de rest van het bericht duidelijk wordt dat niet de roker de behandeling weigerde, maar dat hem een behandeling geweigerd werd. Blijkbaar kunnen veel taalgebruikers aan de constructie in de kop de betekenis ‘na het weigeren van een behandeling door iemand’ geven. Zulke taalgebruikers zijn verlost van het zoeken naar een alternatief voor de te omslachtige kop ‘Roker sterft nadat behandeling geweigerd werd’. Alsjeblieft, dankjewel {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Alsjeblieft betekent ‘als je er zin in hebt’. Wie het woord toevoegt aan een verzoek, maakt dat vriendelijker, minder dwingend. De betrokkene mag immers zelf uitmaken of hij erop ingaat of niet. Dankjewel is de standaard-dankbetuiging waarmee je bedankt voor een bewezen dienst. Deze termen hebben ook een nieuwe betekenis gekregen, zo blijkt uit de volgende passage over de goede arbeidsomstandigheden bij een grote hamburgerketen: Zelfs de onderlinge conversatie is gedeeltelijk standaard. ‘Wil je alsjeblieft frietjes gaan bakken.’ ‘Ik zal het doen.’ ‘Dank je wel.’ De beleefdheidsuitingen geven aan dat er een duidelijk commando is gegeven en dat dit is gehoord. (de Volkskrant 20-10-1993) Een nieuwe betekenis van alsjeblieft (of alstublief(t), asjeblief(t)) is dus: ‘let op, dit verzoek kun je niet negeren’. Het is een versterker, een uiting van verhulde dwang geworden. Zo speelde ik jaren geleden onder een dirigent die de aandacht vroeg en ons corrigeerde door alleen Asjeblief! Asjeblief! met een sterke klemtoon op de A te roepen. Dat betekende dan: ‘opletten’, ‘doen wat ik zeg’. Maar dan de ontwikkeling van dankjewel tot zoiets als ‘OK’, ‘begrepen’ of het simpele ‘ja’. Waarom niet alleen Ik zal het doen! of Doe ik!? Ik denk dat de opdrachtgever niet alleen de bevestiging wil hebben van het feit dat zijn ondergeschikte de vraag begrepen heeft, maar ook van het feit dat hij het recht heeft om die eis te stellen. Dat is de aard van het baasje. Telefoonetiquette {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De verbreiding van het antwoordapparaat bracht eerst het probleem van de meldtekst met zich mee. Daarvoor is met behulp van standaardteksten door de meesten een oplossing gevonden. Maar het probleem van de opbeller is niet zo makkelijk op te lossen: wat doe je als je merkt dat iemand een antwoordapparaat aan heeft staan waarop je wat kunt inspreken? Velen gooien gewoon de hoorn erop. Volgens Montag (NRC Handelsblad 13-3-1993) omdat ze te weinig oratorisch talent hebben om een geïmproviseerde tekst in te spreken. Hij vindt de op-de-haakgooiers vergelijkbaar met schrijvers van anonieme brieven. Ik ben het niet met Montag eens. Ten eerste vraag ik me af of we van iemand die zich op gezellig kletsen had ingesteld, mogen verwachten dat hij meteen een korte zakelijke tekst paraat heeft, zeker niet als hij verbijsterd is over de meldtekst die hij zojuist gehoord heeft. Zo heb ik eens naar adem zitten happen toen ik hoorde: ‘Hallo dit is Debbie, ik ben er niet maar vertel het maar: ik wil ALLES van je weten.’ Er is weinig op tegen om eerst neer te leggen, de boodschap voor te bereiden en hem in tweede instantie alsnog in te spreken. Dat kan er ook voor zorgen dat de afluisteraar lachwekkende constructies en gehaspel bespaard blijven. Zo maakte laatst iemand op mijn beantwoorder duidelijk dat ze teruggebeld wilde worden: ‘Het lijkt mij verstandig om teruggebeld te worden.’ Eufemismen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het woord is de boodschapper. Ook deze boodschapper wordt vermoord als hij een slecht bericht overbrengt: voor alles wat er in de samenleving wringt en schuurt, vindt men een ander - minder erg klinkend - woord uit, het eufemisme. Bij jager denkt de lezer aan dubbelloopsgeweren, loden jassen en een streepje bloed op een donzig vachtje. Daarom hebben voorstanders van de jacht zich herdoopt tot wildbeheerders. En sollicitanten wordt aangeraden om in hun curriculum vitae de periodes waarin ze werkloos waren te omschrijven als ‘zelfstandig’ (de Volkskrant 25-9-1993). Ambtenaren eufemiseren nog beter. Toen minister Deetman vertrok, had hij een aantal lijken in de kast voor zijn opvolger. Die stonden echter niet te boek als risico's, maar als aandachtspunten (de Volkskrant 29-9-1993). En Rotterdamse ambtenaren die betrokken zijn bij de sociale vernieuwing, spreken niet van zwarte scholen maar van magneetscholen (de Volkskrant 18-11-1993). Dezelfde ambtenaren zetten bedrijven die (ondanks afspraken) geen allochtonen aannemen, niet op een zwarte lijst, maar geven wel-coöperatieve bedrijven een kleurmerk. Wat moeten we van al die eufemismen denken? Ik vind dat vooral direct betrokkenen recht van spreken hebben. Als die oprecht de voorkeur geven aan een nieuwe eufemistische vorm, moeten de buitenstaanders maar volgen. Stellen donkerhuidigen dus zelf prijs op mensen van kleur, dan hebben ze daar recht op. Deze maatstaf brengt wel met zich mee dat voor mij eufemismen uit de koker van zich ongemakkelijk voelende, enigszins hypocriete lieden, niet zo nodig hoeven. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● Overlegd of overgelegd? ? Is het ‘Ik heb mijn scriptie overlegd aan mijn begeleider’ of ‘Ik heb mijn scriptie overgelegd aan mijn begeleider’? ! U hebt de scriptie overgelegd. Het voltooid deelwoord zonder -ge- (overlegd) hoort bij overléggen (‘bespreken’). Het verschil tussen deze twee werkwoorden is dat óverleggen (‘overhandigen’) een scheidbaar samengesteld werkwoord is, terwijl overléggen onscheidbaar is: 1Ik leg de notitie over. 2Ik overleg daarover nog wel even met mijn collega. Een voltooid deelwoord wordt doorgaans gevormd met het voor- of tussenvoegsel ge, maar bij onscheidbare werkwoorden als overléggen blijft het achterwege. Het Nederlands kent meer van zulke ogenschijnlijk identieke werkwoordparen, zoals vóórkomen/voorkómen, dóórlopen/doorlópen en óverlopen/overlópen. Bij de scheidbare variant van zo'n paar ligt de klemtoon op de eerste lettergreep. Daardoor zijn deze werkwoorden én hun voltooid deelwoord goed uit elkaar te houden: onscheidbaar - geen -ge- scheidbaar - -ge- Zo voorkomen we inbraak. De inbreker komt vandaag voor. Zo hebben we inbraak voorkomen. De inbreker is voorgekomen. Hij doorloopt de mavo. Hij loopt de tuin door. Hij heeft de mavo doorlopen. Hij is de tuin doorgelopen. Zij overloopt de buren. Zij loopt de brug over. Zij heeft de buren overlopen. Zij is de brug overgelopen. ● Komma's en bijzinnen ? Ik twijfel vaak over het gebruik van de komma voor die in zinnen als ‘De kinderen(,) die in de tuin speelden, hebben het ongeluk zien gebeuren.’ Hoe zijn de regels ook alweer? ! Zulke zinnen bevatten een bijvoeglijke bijzin (in dit geval: die in de tuin speelden). Bijvoeglijke bijzinnen beginnen vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (meestal die of dat). Ze geven extra informatie over het woord of zinsdeel waarnaar dat voornaamwoord verwijst (het antecedent). Vaak is dat een zelfstandig naamwoord (hier: kinderen). Er zijn twee soorten bijvoeglijke bijzinnen: uitbreidende en beperkende. Of u een komma voor de bijzin moet plaatsen of niet, is afhankelijk van het type bijzin. Een beperkende bijzin geeft informatie die onmisbaar is voor een juiste interpretatie van de rest van de zin. In 1 is de bijzin beperkend: 1De kinderen die in de tuin speelden, zagen het ongeluk gebeuren. Met die in de tuin speelden geven we aan wélke kinderen het ongeluk zagen gebeuren. Dat waren niet alle kinderen, maar alleen de kinderen die op dat moment in de tuin speelden. Andere kinderen - bijvoorbeeld degenen die binnen speelden - hebben niets gezien. Kortom: een beperkende bijzin bakent nauwkeuriger af waar precies naar wordt verwezen, hij geeft een beperking aan. Vóór zo'n bijzin staat nooit een komma. Ook een uitbreidende bijzin geeft informatie over het antecedent. Het verschil met de beperkende bijzin is dat deze informatie niet noodzakelijk is voor de interpretatie van de rest van de zin. Voorbeeld 2 bevat een uitbreidende bijzin: 2De kinderen, die in de tuin speelden, zagen het ongeluk gebeuren. In zin 2 verwijst de kinderen naar een al eerder gedefinieerde groep: de omvang van die groep is bekend. Al deze kinderen hebben het ongeluk zien gebeuren, niet één uitgezonderd. In de uitbreidende bijzin wordt extra informatie gegeven, namelijk dat zij op het moment van het ongeluk in de tuin aan het spelen waren. Aan een uitbreidende bijzin gaat altijd een komma vooraf. De komma tussen het antecedent en de bijzin zorgt dus voor een belangrijk betekenisverschil. Het verschil tussen 1 en 2 is goed te horen als je de zinnen hardop voorleest. In 1 is er geen pauze te horen tussen kinderen en die. In zin 2 is dat wél het geval. Bovendien wordt de bijzin in zin 2 - anders dan die in 1 - op een wat lagere toon uitgesproken dan de rest van de zin; deze bijzin kan dan ook worden weggelaten zonder dat de betekenis van de hoofdzin verandert. Er is een hulpmiddeltje als u twijfelt over deze komma. Als de context toelaat dat u in gedachten ‘de andere... niet/wel’ bij de betwijfelde zin kunt denken, dan betreft het een beperkende bijzin en moet u dus geen komma plaatsen. Lukt dat niet, dan is de bijzin uitbreidend. Een voorbeeld: 3De reizigers(,) die niet in het bezit waren van een geldig plaatsbewijs, moesten zich bij de controle identificeren. Aanvulling met de andere reizigers niet is mogelijk: het ligt voor de hand dat niet alle reizigers zich hoefden te identificeren. De bijzin is dus beperkend: geen komma voor die. 4Onze koningin(,) die gisteren nog op tv te zien was, draagt bijna altijd een hoed. Aanvulling met onze andere koningin niet levert onzin op, want we hebben maar één koningin; de bijzin is dus uitbreidend, met een komma voor die. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat iz zo, nied zo? H.M. Hermkens - neerlandicus, Hilvarenbeek In de handboeken staat nog steeds dat woorden die met z of v beginnen, aanpassing (assimilatie) ondergaan als er een scherpe (stemloze) medeklinker aan voorafgaat: ze worden dan uitgesproken met s of f: 't is so, dat swarte katje, 't friest, als se ziek sijn, ons swartbont fee. Alle Nederlanders die natuurlijk spreken, nemen deze assimilatie in acht, ook als ze zich daarvan niet bewust zijn. Maar in de wereld van radio en televisie gaat deze goede vaderlandse gewoonte verloren doordat men het té goed wil doen. Taalkundigen hebben daarvoor de term hypercorrectie bedacht; eigenlijk is het een naïeve vorm van spellinguitspraak. Een verbazingwekkend deel van de ethersprekers handhaaft op twee manieren krampachtig de z en de v. De eerste manier is de gemakkelijkste; ze lassen een minimale pauze tussen de betrokken woorden in: Ik / zou als / verslaggever van 't / voetballen niet / zo ontzettend / veel pauzes moeten inlassen; dat / zou heel wat ergernis / voor 't publiek / voorkomen. Degenen die op deze manier het vloeiende karakter van de normale taal verloochenen, vormen het staccatovolk. De tweede manier doorbreekt het uitspraaksysteem nog radicaler, door toepassing van averechtse assimilatie: nied zo, een hoovd zonder haar, nooid zelf, wad zon in 'd zuiden, 'd journaal, ob zeven oktober, ob zee, deze uidzending, dat iz zo, alz zoveel mensen dad zo doen, tog zeer snel, zelfs met stemhebbende k (de klank van het Franse garçon) in ik zou, ook zonder woorden. Deze sprekers vormen het lettertjesvolk. Vermoedelijk is deze hypercorrecte (dus incorrecte) uitspraak ontstaan bij sprekers die van huis uit geen z of v kennen, met name Amsterdammers. Nogal geforceerd proberen ze hun afkomst te verloochenen. Dit misbruik wordt door de hoorder vooral als hinderlijk ervaren in de gevallen waarin de verstaanbaarheid wordt opgeofferd: alz z'n liefde (niet te onderscheiden van al z'n liefde), eenz zo'n gevangene (niet te onderscheiden van een zo'n gevangene), verzekeringzzaken (je hoort niet meer dat je sz moet spellen). Ik zou het plezierig vinden als ik de sprekers die deze nieuwigheid praktizeren, van hun dwalingen zou kunnen afbrengen, maar uit ervaring weet ik dat zo'n poging geen enkel effect heeft. Moeten we lijdzaam toezien hoe bepaalde kringen ons uitspraaksysteem veranderen? Ik was mijn handen in onschuld: ik heb erop gewezen. Het Nederlands tussen s en z Pieter van Reenen en Evert Wattel - taalkundigen, Vrije Universiteit Amsterdam Er zijn sprekers die aan het begin van woorden als zes, zal, cijfer, suiker een s in plaats van een z kunnen zeggen en omgekeerd. Volgens Jo Daan en J. Posthumus in eerdere nummers van dit tijdschrift (1991, januari blz. 15 en mei blz. 28) zou het verschil tussen de zachte z en de harde s daarom wel eens aan het verdwijnen kunnen zijn. Mevrouw Daan had zelfs de indruk dat er een taalverandering bij het leven te betrappen is, en de heer Posthumus hield het erop dat het systematische verschil tussen de harde en de zachte klank definitief aan het verdwijnen is. Woorden als sein en zijn zouden dan binnenkort niet meer op het gehoor te onderscheiden zijn. Beide auteurs gaan ervan uit dat een verschil dat vroeger sterk stond, nu zwak staat en daarom in de nabije toekomst wel verdwijnen zal. Dat is echter niet noodzakelijk. Een zwak onderscheid kan ook weer sterker worden, of min of meer blijven wat het is. Misschien heeft het verschil tussen s en z vóór een klinker zelfs nooit sterk gestaan. ● Oude en nieuwe taal Om onze beweringen te staven vergelijken we moderne dialectgegevens met dialectgegevens uit de 14de eeuw. De gegevens uit moderne dialecten zijn verzameld binnen het {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} project Fonologische en Morfologische Eigenschappen van Nederlandse Dialecten op Computer. Ze komen uit 353 plaatsen in Nederland. De gegevens van vroeger zijn afkomstig uit het Corpus 14de-eeuwse Middelnederlandse Oorkonden. De ongeveer 2500 oorkonden komen uit zo'n 150 plaatsen en streken in Nederland en Vlaanderen. De verzameling is aangelegd op de computers van de Vrije Universiteit. Voor deze 14de-eeuwse teksten gaan wij ervan uit dat de schrijvers een z-uitspraak schreven als een z, en een s-uitspraak als een s. In die tijd bestond er geen standaardspelling. {== afbeelding kaart 1 z of s in zes, zeven, en (ik/zij) zal, in moderne Nederlandse dialecten ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding kaart 2 z of s in zes, zeven, en (ik/zij) zal, in Middelnederlandse dialecten ==} {>>afbeelding<<} Variatie tussen s en z komt veel voor in dialecten. Dat laat de wisseling van licht (= uitspraak z) en donker (= uitspraak s) op kaart 1 zien. Op die kaart zijn de gegevens van zes, zeven en (zij) zal uit ons moderne gegevensbestand gecombineerd. In het gebied ten noorden van Den Haag wordt veel z gezegd, evenals in Utrecht, in het (Oude-)IJsselgebied, ook wel in Groningen en de Graafschap, maar vooral in het zuiden. De s is niet alleen in de regio Amsterdam en het noorden favoriet, maar ook in het grote-rivierengebied inclusief de Rijnmond. Uit onze gegevens blijkt hoe makkelijk bij een en dezelfde dialectspreker variatie optreedt tussen s en z. In zes en zeven gaat menigeen onverdroten van z op s over en van s op z. Niet minder dan 35 van de meer dan 350 dialectsprekers doen dat, en dat terwijl bij de registratie van de gegevens beide vormen pal na elkaar zijn uitgesproken. Nog eens 40 sprekers wisselen tussen z of s en de half stemloze klank hiertussenin. Door dit soort variatie dringt de indruk zich op dat het onderzoek naar z en s vóór een klinker onbegonnen werk is. Tabel 1. s en z in moderne Nederlandse dialecten. absoluut percentages z z/s s z% z/s% s% Zij zal 251 40 59 72 11 17 Zeven 201 34 115 57 10 33 Zes 195 35 120 56 10 34 Ik zal 64 29 257 18 8 74 ● Wisselingen in de tijd De s/z-afwisseling is al heel oud. In het Middelnederlands vinden we spellingen als zal en sal, ses en zes. Maar waar en wanneer we welke spelling kunnen verwachten, daar lijkt geen touw aan vast te knopen. Wij nemen aan dat als de middeleeuwse schrijvers z schrijven, ze ook z uitspraken. Een standaardtaal was er toen immers niet, dus schreven ze dialect. Kaart 2 geeft de gecombineerde gegevens van zes, zeven en zal in de 14de eeuw in Nederland. De regio's Haarlem, Amsterdam en Utrecht hadden voorkeur voor de z, en hetzelfde gold voor het zuidwesten en ook wel Overijssel en Gelderland, maar Limburg en oostelijk Noord-Brabant vrijwel niet. Het noorden, het grote-rivierengebied inclusief de toen ook al voormalige Rijnmond (= Oude Rijn) hadden een voorkeur voor s. Verrassend is dat Den Haag nogal wat s heeft. Vergelijken we nu de 14de-eeuwse gegevens met die uit de moderne dialecten, dan zien we hier en daar {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} dezelfde geografische patronen: -Ook toen waren er duidelijk streekgebonden voorkeuren in uitspraak. -Het noorden was ook toen al het meest uitgesproken s-gebied. -Zeelanders en west-Noordbrabanders waren en zijn z-sprekers. -Niet op de kaarten te zien is dat middeleeuwse schrijvers binnen een en dezelfde tekst makkelijk van s op z overgingen en omgekeerd, zoals moderne sprekers dat nu in hun uitspraak doen. Verschillen tussen vroeger en nu zijn er ook: -Oostelijk Noord-Brabant en Limburg moeten in de loop der tijden massaal van s op z zijn overgegaan, op het uiterste puntje van Zuid-Limburg na. -De s uit het Oude-Rijngebied is in de 20ste eeuw vrijwel verdwenen. Daarentegen heeft zich bij Dordrecht en Rotterdam een nieuw s-centrum gevormd. -Den Haag was toen vooral s-gebied en Amsterdam had z. Dat ligt nu eerder omgekeerd, hoewel deftig Amsterdams nog steeds veel z heeft. Als we al meer dan 500 jaar op het punt staan een taalverandering te betrappen, dan is er nog hoop -Ten slotte is in de afgelopen 600 jaar het z-gebruik massaal toegenomen. ● Er is nog hoop Uit het voorafgaande vallen de volgende conclusies te trekken. De dialectkaarten van de middeleeuwse en de moderne s- en z-uitspraak vóór een klinker vertonen een bonte afwisseling, met overeenkomsten en verschillen. Sprekers van nu gaan evenals schrijvers van toen als het ware achteloos van s op z en van z op s over. Het onderscheid staat en stond dus zwak. En al is de z-uitspraak sinds de 14de eeuw toegenomen, de variatie in de uitspraak van s en z is als zodanig opmerkelijk constant gebleven. Het onderscheid is nog steeds niet verdwenen. Toch moeten we ons afvragen of er al die tijd sprekers zijn geweest voor wie het onderscheid helemaal niet bestond en sprekers voor wie het wél bestond. Ook voor sprekers die onderscheid plegen te maken tussen s en z is het verschil tussen s en z minder belangrijk dan bijvoorbeeld tussen p en b. Posthumus en Daan denken dat er een verandering op til is, maar dat zou wel eens kunnen tegenvallen. Als we al meer dan 500 jaar op het punt staan een taalverandering te betrappen, dan is er nog hoop voor wie hecht aan het voortbestaan van het onderscheid tussen s en z. Voor een gedetailleerde wetenschappelijke beschrijving verwijzen wij naar het artikel ‘De uitspraak van /s/ en /z/ voor klinkers in het Nederlands; Zes eeuwen variatie’, Pieter van Reenen en Evert Wattel (1992), in De binnenbouw van het Nederlands. Een bundel artikelen voor Piet Paardekooper, ICG Publications, Dordrecht 1992. Amazing... moderne reclametaal Marcel Lemmens - docent Opleiding Tolk-Vertaler, Hogeschool Maastricht De tijd die wordt ingeruimd voor tv-reclame is de laatste jaren enorm toegenomen. Voor de fabrikant van het produkt en de omroeporganisaties mag dat misschien een goede zaak zijn, voor veel kijkers is het een ergerniswekkend verschijnsel. Reclameboodschappen zijn vaak zó vluchtig dat je niet eens altijd doorhebt dat er klinkklare onzin op je wordt afgevuurd. Wat te denken van de mededeling van de verzekeringskundige in een dolfinarium dat Victoria Vesta en RVS sinds de fusie samen zijn? Allicht, dat is toch het kenmerk van een fusie? Of deze: ‘Gaat er wel eens een dag voorbij zonder Verkade?’ Jazeker, er gaan bij heel wat mensen vele dagen of zelfs jaren voorbij zonder Verkade. ● Honig maakt 't lekker Veel reclameboodschappen kenmerken zich door onlogische gevolgtrekkingen. Een paar voorbeelden: 1Als je alles gegeven hebt en je hebt stevige trek, dan is er maar één reep: Snickers... 2‘Als ík ermee kan sporten, dan weet ik zeker dat het anderen ook heel goed zal bevallen.’ Always Ultra, voor een droger en schoner, beschermd gevoel. 3Als u weet hoe een wasmachine werkt, dan weet u ook hoe een Compaq- computer werkt. 4De nieuwe Tortellini en Ravioli van Honig. Want Honig maakt 't lekker in huis. Boodschap 1 veronderstelt min of meer dat je na een (sportieve) inspanning beter een reep kunt nemen dan bijvoorbeeld een boterham, en dat die reep - een woord dat naar mijn gevoel alleen maar naar een {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk chocolade kan verwijzen - geen andere kan zijn dan een Snickers. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De jonge vrouw uit de reclame voor Always rekent zichzelf blijkbaar tot de moeilijke gevallen: ‘als het bij mij werkt, dan moet het ook wel bij anderen werken’. Bovendien is de vergelijking vals: ‘sporten met Always’ wordt tegenover een veel breder gebruik van het produkt geplaatst. In 3 doet men alsof het bedienen van een computer niet meer is dan het aan- en uitzetten van een wasmachine. Maar zoals iedereen weet, komt er heel wat meer kijken bij het gebruik van een pc. In 4 hebben we te maken met een mooie sprong: op het eerste gezicht is er geen enkel verband tussen het feit dat Honig nieuwe Tortellini en Ravioli heeft en dat Honig 't lekker maakt in huis, ook al lijkt want dat verband aan te geven. Het enige wat hier waarschijnlijk telt, is dat de merknaam Honig tweemaal vermeld kan worden. Het slimme van het zinnetje is natuurlijk dat er - zonder die woorden te gebruiken - eigenlijk gezegd wordt: ‘De nieuwe Tortellini en Ravioli. Koop ze, want Honig maakt 't lekker in huis.’ Dat laatste stukje zin (maakt 't lekker in huis) is trouwens bijzonder associatief: we interpreteren het eerder als ‘Honig creëert een aangename sfeer, warmte in huis, het zorgt ervoor dat je je lekker voelt’ dan als ‘je kunt er zo'n lekkere maaltijd mee maken’. Zulke associaties zijn belangrijk in reclameboodschappen: wát gezegd wordt, doet er niet zo veel toe, als het produkt maar een bepaalde indruk of sfeer bij de consument achterlaat. ● Tandpasta met body Een ander kenmerk van reclametaal is dat zij boordevol holle frasen zit en nieuwe betekenissen aan bestaande woorden toevoegt: 5Want Coberco da's genieten van verse zuivel, eerlijke zuivel. 6Sun Progress. De geconcentreerde formule met actieve zuurstof is speciaal ontwikkeld om aangekoekte etensresten te verwijderen, terwijl uw servies niet wordt beschadigd. 7Miljoenen mensen kauwen lekkerfrisse Freedent met Xylitol. 8Macleans. Twee smaken met karakter. In 5 heeft eerlijk er een nieuwe maar geheel lege betekenis bij gekregen. Melk, cognac, water, boter, ze kunnen tegenwoordig allemaal eerlijk zijn. Ook actief in 6 is zo'n woord dat meestal geheel overbodig is: ‘Freedent helpt actief je tanden gezond en sterk te houden’ en ‘actieve vochtregulering’ (Gemey-lippenstift). In 7 gaat de overdrijving echt te ver. Fris is niet voldoende en daarom wordt er lekker aan vastgeplakt. Zo ontstaat het nieuwe, naar mijn mening onzinnige woord lekkerfris. De bedenker van 8 brengt de smaak van tandpasta in verband met die van wijn: hij heeft karakter. Nog even en we krijgen te horen dat Macleans een tandpasta is met body of met een fris bouquet. Vooral in de reclame voor was- en schoonmaakmiddelen valt een kwistig gebruik op van voor- en achtervoegsels die het produkt krachtiger en beter moeten doen lijken. Een van de vele voorbeelden is het gebruik van micro in microkracht: 9‘Jif Allesreiniger, waar ben je?’ ‘Hier, ik ben Jif Allesreiniger. OK, ik ben klein, maar ik heb microkracht...’ Had je vroeger alleen super, nu is ultra de meest geliefde toevoeging: ‘Vernieuwde Ultra Dreft glazuurbeschermer’, ‘Dash ultra’ en ‘Ariel ultra’. En als ultra niet meer overtuigt, voegt men er gewoon nog iets aan toe (‘Dreft ultra plus’) of neemt men zijn toevlucht tot een nóg sterker voorvoegsel: 10Nieuwe, vernieuwde formule. Dixan Megaperls. Alles wordt mega-, mega-, megaschoon. ● Een drink met een bite Velen ergeren zich eraan dat het Engels sterk doordringt in het Nederlands. Maar de meeste reclamemakers hebben daar geen moeite mee. Zij schuwen het gebruik van het Engels niet in hun boodschappen. Sommige zijn zelfs volledig Engelstalig (bijvoorbeeld die van Pepsi Max, Tia Maria en Philips), en in andere doet men gewoon geen moeite meer om een Engels woord te vertalen in het Nederlands: 11Philips invents for you. 12Nintendo. Now you're playing with power. Portable Power. 13Always is ultradun en heeft dry-weave, een zijdezacht toplaagje dat de vloeistof naar binnen zuigt. 14Nieuw! Kotex curved maandverband. 15Max Factor geeft je impact met de nieuwe dawn-to-dusk oogschaduw. 16Crodino: een drink met een bite. Misschien gaat men ervan uit dat de beelden belangrijker zijn dan de woorden of dat de meeste Nederlanders het Engels wel voldoende beheersen. Maar toch komt de boodschap niet altijd over. Laatst vroeg iemand mij naar aanleiding van de zoveelste Mazda-reclame: ‘Maar wat betekent amazing nu eigenlijk?’ {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot kijkens Roland de Bonth - Nijmegen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tot ziens is een afscheidsgroet die dagelijks uit vele monden vernomen kan worden. In tegenstelling tot het in de zuidelijke provincies voorkomende houdoe is de uiting tot ziens niet regionaal gebonden, en anders dan het door jongere mensen veelvuldig gebezigde doei of hoi, wordt tot ziens door sprekers van uiteenlopende leeftijden gebruikt. De constructie tot + onbepaalde wijs + s is niet beperkt tot het werkwoord zien. Vroeger ging het voorzetsel tot gepaard met een genitief; restanten daarvan zijn tot walgens toe, tot schreiens toe en tot ziens. Zo is het tegenwoordig bij het afbreken van een telefoongesprek niet ongebruikelijk dat iemand zich de woorden tot wederhorens of tot bels/bellens laat ontvallen. Met deze afscheidsgroet wordt de verwachting of de hoop uitgesproken dat er in de toekomst een moment zal komen waarop een van de gesprekspartners de moeite neemt om telefonisch contact op te nemen. Iets soortgelijks ligt ook besloten in de uitdrukking tot schrijvens, die weleens aan het eind van een brief prijkt, of zelfs tot knufs en tot zoens in zeer persoonlijke correspondentie. Behalve tot ziens bestaat er in het Nederlands nog een afscheidsgroet die betrekking heeft op het zintuiglijk waarnemen met de ogen: tot kijk. De betekenis van beide uitdrukkingen is dezelfde, maar wat de opbouw betreft wijken ze van elkaar af. Tot kijk bestaat uit het voorzetsel tot dat verbonden is met het zelfstandig naamwoord kijk. Waarom wel de vorm tot kijk is ontstaan, maar tot kijkens geen burgerrecht verkregen heeft in ons taalgebied, is mij niet bekend. Formeel gezien staat niets de afscheidsgroet tot kijkens in de weg. Het aantal lettergrepen lijkt niet van belang, want van het tweelettergrepige werkwoord schrijven is wel tot schrijvens afgeleid. En uit de formulering tot ziens blijkt dat ook de betekenis geen belemmering hoeft te zijn voor het ontstaan van de vorm tot kijkens. Bepaalde taalgebruikers hebben - bewust of onbewust - deze onregelmatigheid in het systeem weggepoetst, want laatst hoorde ik tot mijn verbazing dat iemand een ander persoon toeriep: Tot kijkens! In eerste instantie meende ik het niet goed verstaan te hebben, maar toen ik enige dagen later uit de mond van iemand anders wederom die afscheidsgroet optekende, was er geen twijfel meer mogelijk: er zijn in Nederland kennelijk mensen die de vorm tot kijkens heel gewoon vinden. De vraag is alleen of dit gebruik misschien gebonden is aan een bepaalde streek. Zelf heb ik de groet waargenomen bij mensen die afkomstig waren uit (de omgeving van) Nijmegen. Ik ben zeer benieuwd of Onze-Taallezers uit andere delen van het land de uitdrukking tot kijkens ooit gehoord (of misschien zelfs gelezen) hebben. K(w)iksaus C. Kostelijk - Heiloo De historie van het woord k(w)iksaus is erg kort. In een woordenboek verschijnt het voor het eerst in 1984, in de 11de druk van Van Dale. Daar wordt men bij kiksaus verwezen naar kwiksaus met als omschrijving ‘in de uitdrukking (dat is) de hele kwiksaus; het hele eiereneten, de zaak waar het om gaat, de kwestie (mogelijk een schertsende vervorming van kwintessens). Men hoort ook kiksaus.’ Het gebrek aan citaten is het gevolg van het ontbreken van k(w)iksaus in het WNT. Ik kan de bovenstaande uitleg met één citaat aanvullen, ontleend aan het vroegste werk van F. Bordewijk: ‘(...) wat raakte mij ook eigenlijk die halfgekke Testal! Voor mijn part had hij daar boven kiksaus met zijn dubbelganger’, waar kiksaus ‘kwestie’, ‘ruzie’ kan betekenen (Verzamelde verhalen, blz. 208). Dit alles geeft een wat wazig beeld van dit woord. Weten de lezers meer over k(w)iksaus? {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Inmiddels Joh. F. Taunay - Leiden ‘Het zand dat op de Nederlandse stranden ligt, is door de werking van eb en vloed inmiddels qua structuur rond geworden.’ Aldus een dagbladartikel van 22 mei 1993. Inmiddels. Tussen wanneer en wanneer blijkt in het geciteerde opstel nergens. Hoe lang zou een zandkorrel nodig hebben om ‘qua structuur’ rond te worden, telkens maar weer wrijvende of schurende langs, of stotende tegen een lotgenoot? Je zou eens tien zinnen uit de krant van vandaag moeten aanstrepen waarin dat bijwoord van tijd inmiddels voorkomt. Wat ontdek je dan? De politie doet alles inmiddels: een onderzoek instellen, een verdachte verhoren. Soms heeft de verdachte inmiddels bekend. Het komt ook voor dat een slachtoffer onderweg naar het ziekenhuis inmiddels overlijdt. ‘Een tak van primitieve mensachtigen, die inmiddels is uitgestorven.’ ‘Idema houdt zich inmiddels al zo'n twintig jaar bezig met vertalen.’ Ja, iemand ziet zelfs kans om een kranteartikel te beginnen met: ‘Heel Nederland doet inmiddels aan arbeidstijdverkorting.’ In al zulke gevallen betekent het woord inmiddels níets. Je kunt het schrappen zonder dat de mededeling verandert. In ‘De roodharige, eeuwig-jonge, maar inmiddels alweer(!) 48-jarige diva’ drukt inmiddels zwakjes een onverwachtheid uit, zoals in een voorbeeld uit het WNT: ‘Geen gevaar scheen zijn leven te bedreigen, maar inmiddels woedde het verraderlijk gif, en werkte in het verborgen.’ Er zit een kleurtje of geurtje aan van ‘desondanks’. Dan is er niets op tegen om het woord te bezigen. Maar anders: een kletswoord. Ik ben zo blij... Redactie Onze Taal Gaat De Gay Krant binnenkort De Blijkrant heten? Als het aan Emiel Bootsma ligt wel. In nummer 248 van De Gay Krant (19 februari 1994) pleit hij ervoor het Engelse gay te vervangen door het Nederlandse blij. Aan het Engelse gay - dat naast ‘homo’ gewoon ‘vrolijk’ betekent - kleeft namelijk een ernstig bezwaar: het is niet alleen Engels, maar het is bovendien alleen bruikbaar voor mannelijke homoseksuelen. Het Nederlands kent een groot aantal woorden waarmee we kunnen verwijzen naar mensen met een homoseksuele geaardheid. Voor vrouwen gebruiken we bijvoorbeeld lesbienne, lesbo, pot en dijk, voor mannen homofiel, homoseksueel, flikker, nicht, poot of gay. Dat al deze woorden naar mannen óf vrouwen verwijzen en nooit naar beide geslachten, leidt volgens Bootsma tot een ongewenste omhaal van woorden. Neem de naam van het telefoonhulpteam in Amsterdam: Gay en Lesbian Switchboard. Tijd dus voor een nieuw, bij voorkeur Nederlands woord. In de letterlijke vertaling van gay ‘vrolijk’ ziet Bootsma niets: dat woord klopt gevoelsmatig niet, en het is bovendien te lang met zijn twee lettergrepen. Het alternatief blij ligt dan voor de hand. Lekker kort, en bruikbaar voor mannen én vrouwen omdat het nieuw is. Als homo's en lesbo's iets in Bootsma's idee zien en zichzelf blij gaan noemen, dan krijgt niet alleen het woord blij er een betekenis bij: ook woorden en uitdrukkingen als blijspel, de blijde boodschap, zo blij als een kind, blij zijn, vrijheid blijheid, blij toe en blijmoedig maken dan een goede kans op een roze betekenisuitbreiding. Onze-Taalprijs Hoe stimuleer je goed taalgebruik? Vooral door goede voorbeelden te tonen: treffend gekozen woorden, prachtig gebouwde zinnen, meeslepende alinea's. Het Genootschap Onze Taal heeft eind 1993 de Onze-Taalprijs ingesteld om goed taalgebruik te stimuleren en te bekronen. Wij vragen u voorbeelden in te sturen van tekstpassages die voor deze prijs in aanmerking komen. Het kan gaan om woorden, zinnen of alinea's. De teksten mogen niet langer zijn dan 200 woorden. Ze kunnen afkomstig zijn uit alle denkbare schriftelijke publikaties. Aan de inzendingen worden verder de volgende eisen gesteld: -geen privécorrespondentie -geen vertaling -de tekst mag niet meer dan een jaar oud zijn. De jury bestaat uit twee bekende Nederlanders die anoniem wensen te blijven, twee bestuursleden van het genootschap, en twee redacteuren van het maandblad Onze Taal. De prijs zal driemaal per jaar worden uitgereikt: in de lente, in de herfst en in de winter. De winnaars krijgen een vergulde Onze-Taalpen met inscriptie, een eervolle vermelding in het maandblad en in een persbericht, en de mogelijkheid om een korte toelichting te geven op het prijswinnende voorbeeld van prachtig taalgebruik. De jury van de Onze-Taalprijs verzoekt u al uw taalvondsten op te sturen naar: Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} De kreet van de Kneet Marc De Coster - Tienen, België Van de Vlaamse wielerjournalist Karel van Wijnendaele (1880-1961) is bekend dat hij talrijke Vlaamse woorden en uitdrukkingen in de wielertaal introduceerde, zoals: inlopen, wegspringen, een gat laten vallen (= niet willen of kunnen volgen van de tegenstander), een gat dichtrijden (= de afstand tussen peloton en koplopers ongedaan maken), de grote molen (= grote versnelling). Vanuit Vlaanderen hebben de meeste van deze termen zich ondertussen in de Nederlandse taal genesteld. Een minstens even grote spraakmaker in het wielermilieu was de Nederlandse renner Gerrie Knetemann, vooral nadat hij was gestopt met wielrennen. Tijdens de Tour de France legde hij in een populaire radiorubriek dagelijks De kreet van de Kneet uit. Vele wielertermen werden door hem gelanceerd of bekendgemaakt bij een groter publiek. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een uitdrukking die ten onrechte aan hem werd toegeschreven, is een appelig gevoel, dit is een loom (geestelijk of lichamelijk) gevoel. Die frase werd oorspronkelijk bedacht door Leen Valkenier ten behoeve van het kinderprogramma De Fabeltjeskrant. Het werd toen (in de jaren zestig) in de mond gelegd van Stoffel de Schildpad. De uitdrukking werd door Gerrie Knetemann nieuw leven ingeblazen, maar niet door hem ‘uitgevonden’. Een wielerterm die door Knetemann onsterfelijk werd gemaakt, is het erg beeldende harken, gebruikt voor moeizaam vooruitkomen, krampachtig fietsen. Wellicht moet hierbij gedacht worden aan ‘rijden als een hark’, dus op een stijve manier. Het is niet uitgesloten dat de Kneet en zijn medewerkers dit woord ontleenden aan het Franse werkwoord arquer, in wielerkringen gebruikt in de zin van ‘avancer, progresser’, en dit sedert 1921. De uitdrukking wordt in het Frans echter vooral in de ontkennende vorm gebezigd: ‘ne plus pouvoir arquer’. De dood of de gladiolen geldt voor een alles-of-niets-instelling van een renner die absoluut de eerste plaats wil behalen en bereid is hiervoor hoge risico's te nemen (vooral in een massasprint). Bijvoorbeeld: ‘De Wolf was de sterkste. Ik kon niet harder. Het was de dood of de gladiolen.’ (Sport International, mei 1992) Ook buiten wielerkringen maakt deze zegswijze opgang. In het boek Het grimmig genieten van René Stouten (uit 1991) vond ik: ‘va-banque spelen en bewijzen dat je gaat voor de dood of de gladiolen’. Deze zegswij- {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} ze heeft ondertussen ook de tweede druk van de hedendaagse Van Dale gehaald. Er een snok aan geven of snokken geven is Knetemanniaans voor ‘het tempo plotseling versnellen’. Eigenlijk: hard aan het stuur rukken (= snokken). Snok (van snuk) is een Vlaams woord voor ‘ruk’. Bij Maarten Ducrot (Berichten uit de Tour de France, 1987) lezen we: ‘De bergen snokten ze op, terwijl ik me weerde als een gek.’ Snuffelen wordt sinds Knetemann in wielerterminologie gebruikt in de betekenis ‘goed opletten om te kunnen profiteren van andermans vluchtpogingen’. Voor het gevoel dat een renner vaak heeft wanneer hij aan het eind van zijn krachten is, beschikte Knetemann over verschillende synoniemen, waarvan de bekendste zijn: uitgepierd, uitgevloerd of uitgewoond zijn. Vooral het laatste woord heeft furore gemaakt. Een mooie uitdrukking is iemands karretje in de poep rijden: een andere renner van de weg drukken. Ook wel: de winstkansen van de tegenstanders dwarsbomen, tegenwerken. Kar is in de volkstaal al lang een populair woord voor fiets. Meestal komt het voor als verkleinwoord: ‘je karretje neerkwakken’ (Johan Fabricius, 1964). In de wielersport kan men ook zijn karretje aanhaken, dat is aansluiten bij een groep renners, hetgeen men ook wel aanhaken of aanpikken noemt. De mooiste uitdrukking voor ‘bijzonder slecht fietsen’ is volgens mij: rijden als een dood vogeltje. Brabants die is deelbaar Luuk Lagerwerf - Faculteit der Letteren, Katholieke Universiteit Brabant Een collega uit Den Bosch vroeg mij in een briefje: ‘Mag ik ook met een boekebon betalen? Die heb ik namelijk nogal wat.’ Toen ik hem later sprak, wees ik hem erop dat het gebruik van die in dit geval geen standaard-Nederlands is. Want dan zou je zeggen: ‘Daar heb ik er namelijk nogal wat van.’ In de plaats van het aanwijzend voornaamwoord die in het Brabants gebruik je een constructie met daar... van en het ‘kwantitatieve er’. Mijn collega was niet onder de indruk. Zijn gebruik van die was toch volkomen regelmatig? Dat kon ik niet ontkennen. Hoe zit het eigenlijk met dat Brabants die? Het Brabants en het standaard-Nederlands verschillen niet van elkaar in zinnen als 1: 1Waarom zoek je naar de boekebonnen? Die heb ik allemaal. Duidelijke verschillen treden echter op in de volgende zinnen: 2Moet ik met een boekebon betalen? Die heb ik geen. 3Moet ik met een boekebon betalen? Daar heb ik er geen van. 4Niet nóg een boekebon. Die heb ik al tien. 5Niet nóg een boekebon. Daar heb ik er al tien van. Wat is nu de verklaring voor deze verschillen? De Algemene Nederlandse Spraakkunst omschrijft het gebruik van het kwantitatieve er als volgt: ‘Als hoeveelheidsaanduidend woord in deze constructie (zinnen met het kwantitatieve er, LL) komen in aanmerking: telwoorden en de onbepaalde voornaamwoorden enige, enkele, wat, verscheidene, verschillende, ettelijke, genoeg, voldoende, zat, en de meeste op -lei en -hande.’ (blz. 393) In de voorbeeldzinnen waar wel verschil optrad, bepalen geen en tien dat het kwantitatieve er gebruikt moet worden in het standaard-Nederlands. In voorbeeldzin 1 staat het woord allemaal. Dit woord hoort niet in het door de ANS genoemde rijtje thuis. In het standaard-Nederlands is het onmogelijk om het kwantitatieve er samen met allemaal te gebruiken: 6Mag ik ook met een boekebon betalen? Daar heb ik er allemaal van. Als we nogmaals naar het rijtje uit de ANS kijken, zien we dat al deze woorden in hun betekenis één ding gemeen hebben: ze hebben alle betrekking op een eerdergenoemde groep dingen (bijvoorbeeld boekebonnen), en niet op de groep als geheel. Allemaal heeft juist betrekking op het geheel, en hoort daarom niet in het rijtje thuis. In het Brabants speelt dit onderscheid naar deelbaarheid geen rol. Daardoor was in alle voorbeelden het zinsverband met die mogelijk. Het onderscheid naar deelbaarheid is niet altijd even duidelijk. In de volgende voorbeeldzinnen maakt de aanwezigheid van genoeg de die-zin Brabants. Voor nog genoeg geldt echter dat het voorbeeld ook in het standaard-Nederlands acceptabel is. 7Mag ik met een boekebon betalen? Die heb ik genoeg. 8Mag ik met een boekebon betalen? Die heb ik nog genoeg. In het nog genoeg-geval lijkt sprake te zijn van een ondeelbaar geheel. Dat we hier met een onduidelijk geval te maken hebben, blijkt uit voorbeeld 9: 9Mag ik met een boekebon betalen? Daar heb ik er nog genoeg van. Ook de variant met het kwantitatieve er is mogelijk in het standaard-Nederlands. De standaard-Nederlanders zitten dus met een probleem opgezadeld. Voor de Brabanders maakt het niet uit of die naar de gehele groep of naar een deel van de groep verwijst. Die is deelbaar in het Brabants. Hun winst aan duidelijkheid is echter beperkt. Het gaat alleen op voor zinnen met hebben. Ook het Brabants sluit zinnen uit als ‘Waar zijn de boekebonnen gebleven? Die vind ik maar drie.’ Het heeft dus nog niet definitief afscheid genomen van het kwantitatieve er. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van Saskia van As Nu en nou Peter Burger Wie doet er nu zoiets? Schei nou maar uit! Hè, toe nou. Deze vrouw nu, bleek een spionne. Nu en nou: het lijken zulke simpele woordjes. De betekenis van nu is bekend: ‘op dit moment’. Zo staat het ook in de woordenboeken: ‘op dit ogenblik, op deze tijd, thans’. En soms klopt dat ook (Bel nu!), maar nog veel vaker niet, aldus Saskia van As (31), die zich al meer dan vier jaar bezighoudt met nu en nou. In ‘Schei nou maar uit!’ is nog wel iets van een tijdsaanduiding te herkennen, maar niet in zinnen als ‘Wie doet er nu zoiets?’ en ‘Deze vrouw nu, bleek een spionne.’ ‘Hoe zit dat?’ vroeg Van As zich af. En als het geen tijdsaanduiding is, is er dan iets anders wat alle gebruiksmogelijkheden van nu en nou verbindt? Inmiddels weet ze het, en begin 1995 zal ze haar antwoord verdedigen in haar proefschrift. ● Oerbetekenis Het superdikke Woordenboek der Nederlandsche Taal kent wel twintig betekenissen van nu, en beweert dat ‘thans’ de oorspronkelijke was. Ook dat gelooft Van As niet: ‘Je ziet het al in dat beroemde oudste Nederlandse zinnetje: “Hebban olla vogala nestas hagunnan, hinase hic enda thu - wat unbidan we nu?” (Alle vogels bouwen hun nesten, behalve ik en jij - wat moeten we nou?) Nu betekent daar niet: “Wat moeten we op dit moment?”’ Om alle toepassingen van nu en nou op één lijn te brengen, moest Van As ook het verschil tussen nu en nou verklaren. Van As: ‘Nu en nou zijn varianten van hetzelfde woord: nu is de Vlaamse vorm, in de zestiende eeuw met uitgeweken Vlamingen naar de Randstad gekomen, en daar als sjiekere variant van nou ingeburgerd. Het is dus net zo'n paar als het van origine Vlaamse gaarne en het Hollandse graag. Nu is formeler, nou is informeel, dat is het hele verschil.’ Daarom is het ook zo gekunst d, schrijft Van As in een van haar artikelen, als Frits van Houten in Goede tijden, slechte tijden zegt: ‘Nu, laten we aan de slag gaan.’ Als tussenwerpsel kan ook nu gebruikt worden, maar het klinkt heel formeel. Van As: ‘Nu en nou zijn bijna altijd verwisselbaar. Nou kan net als nu heel goed als voegwoord gebruikt worden, hoewel dat niet in de woordenboeken staat: “Nou je het zegt, ruik ik ook iets.” Het gaat niet in een zin als: “Dit nu plaatst ons voor het volgende probleem.” “Dit nou...” kan niet. Maar dat komt doordat de context zo formeel is. Omgekeerd is Nou moe! zó informeel dat het nooit Nu moe! zou kunnen zijn. Als nu en nou niet inwisselbaar zijn, zoek ik de verklaring dus niet in een betekenisverschil, maar in de context.’ ● Minoes Nadat ze een groot aantal zinnen met nu en nou had bestudeerd, afkomstig uit kranten, boeken en gesproken taal, lukte het Van As om alle gebruiksmogelijkheden onder één noemer te brengen. De promovenda: ‘Nu geeft zinnen een subjectief karakter. Je moet om een zin met nu of nou te begrijpen altijd iemand erbíj denken die je als bron van de zin beschouwt. Een zin waar nu of nou in staat, gaat over de “eigen werkelijkheid” van die “ik”. In “Schei nou maar uit” zit iets van irritatie: die irritatie is de werkelijkheid van degene die aan het woord is. Of neem nu in “Dit nu maakt het de onderzoeker gemakkelijker genen afzonderlijk te bestuderen.” Daarmee laat de schrijver of spreker even duidelijk zijn eigen stem doorklinken, om de lezer erop attent te maken dat hij een wending gaat aanbrengen.’ Deze benadering van nu kan een dienst bewijzen aan buitenlanders die Nederlands leren, en voor wie ongrijpbare woordjes als nu, toch, maar en zeker altijd lastig zijn (vergelijk: ‘Hij kómt zeker niet’ en ‘Hij komt zéker niet’). Van As zelf ziet vooral profijt bij de interpretatie van teksten: haar omschrijving maakt subtiele gebruiksmogelijkheden zichtbaar die voorheen verborgen bleven - een idee dat ze uitwerkt aan de hand van Annie M.G. Schmidts Minoes. Van As: ‘Als je in Minoes iets beleeft door de ogen van een van de personages, is dat altijd een van de onderdrukte opstandelingen die de helden zijn in het werk van Annie M.G. Schmidt - in dit boek de hoofdpersonen Tibbe en Minoes - of hun tegenstanders. En dat kun je onder meer zien aan het gebruik van nu. “Tibbe en meneer Smit bleven nog even staan turen naar boven. En nu zagen ze iets, daar heel hoog tussen de nieuwe blaadjes.” Er had ook kunnen staan: “En toen zagen ze iets...”, maar dat is objectiever. Nu nodigt de lezer uit zich te identificeren met de blik van Tibbe en meneer Smit. Hij moet dus met hen meekijken. Door het gebruik van nu komt er een ik-rol vrij die hij kan innemen.’ Er is inmiddels geen gesproken of geschreven nu meer dat aan de aandacht van Van As ontsnapt. ‘Die slogan op dat stationsaffiche bijvoorbeeld: “Ongewenst zwanger? Wat nu?” Nu is wervend, het roept een actualiteit op en nodigt de lezer uit die tot de zijne te maken. Daardoor is die slogan zo raar: dat affiche vraagt iedereen zich te verplaatsen in een ongewenst zwangere vrouw.’ {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} Opsomtekens Stefaan Van Ryssen - voorzitter Belgische Organisatie ter Bevordering van het Opsomteken tot Erkend Leesteken (BOEBOEL), Gent BOEBOEL is een onafhankelijke en a-politieke vereniging van Strijders voor een beter gebruik van het Opsomteken. Onze doelstellingen zijn: •opname van het opsomteken in de opsomming van erkende leestekens in de Nederlandse typografie, •standaardisering van de opsommingstekens in niet méér dan drie groepen: de bolletjesgroep, de streepjesgroep en de sterretjesgroep, •strenge repressie van het oneigenlijk gebruik van het opsomteken, •bestraffing van de gebruikers van het opsomteken indien het niet in een van voornoemde categorieën thuishoort, •het correcte gebruik van de dubbele punt vóór het eerste opsomteken, de komma's voor elk van de volgende opsomtekens en de punt na het zinsdeel dat volgt op het laatste opsomteken (voorbeeld: zie deze opsomming), •invoering van een verplicht uur ‘opsomtekens’ in het onderwijs. U begrijpt wel dat wij geen enkele kans onbenut zullen laten om het opsomteken: -maximaal te benutten, -absoluut te beschermen tegen aanvallen van links én van rechts, -te revaloriseren, zowel in de academische als in de administratieve wereld, -theoretisch te ondersteunen en -uit de greep van het kapitaal en de commercie te houden. Iedereen kan lid worden van BOEBOEL, onder de volgende voorwaarden: *meld u schriftelijk voor BOEBOEL via Onze Taal, *laat in die brief zien dat u het gebruik van het opsomteken ter harte neemt, beheerst en verdedigt, *geef blijk van liefde voor onze taal en Onze Taal, *u bent Belg, of voelt zich tot het Belg-zijn aangetrokken, en kunt daarvan getuigenis afleggen. Personen die wensen mee te werken aan de oprichting van NOEBOEL (Nederlandse organisatie etc.) kunnen zich eveneens schriftelijk melden. Gedicht voor onze taal Zijn dichters de ‘oplichters’ van de taal, de smaakmakers van de spraak? In elk geval hebben zij het in deze rubriek voor het zeggen, met nieuwe gedichten, speciaal geschreven voor Onze Taal, waarin taal middel is, maar ook onderwerp. Bij, zinnen Het meisje met lang haar, dat voor de spiegel staat te denken hoe haar jurk gaat plooien, vooral daar waar die erom vraagt, hoewel ze hem nog niet draagt, is nog maar zeven jaar, en wordt door een kogel, die om dertien seconden over drie al een heel eind opschiet, en waarvan de snuit een schone glans van brons zou vertonen, als hij ons althans de kans gaf om die te zien, genaderd (In een andere taal is hij al helemaal voorbij) Leo Vroman De laatstverschenen gedichtenbundel van Leo Vroman is De godganselijke nacht, 1993, Querido, f 29,90. ISBN 90 214 8692 x {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Smartlap van Amanda Piet Hamelink - Mijnsheerenland Amanda had 'n fraai plan: 'n kaaszaak. Amanda stapt naar haar bank; vraagt spraakzaam aan bankbaas Van Kalantsma raad: zal 't gaan? Van Kalantsma (hard, 'n man van argwaan) raaskalt wat, vraagt naar haar vakmanschap, vraagt daarna: als Amanda's maatschap faalt, staat haar man (naam: Bart-Jan Laplaars) dan garant? Bart-Jan (ga maar na, na twaalf jaar lang 'n baan als barman van Bar Panama, Maasdamstraat acht): ‘ja, dat kan!’ Gaaf, dacht bankman Van Kalantsma, wat 'n daadkracht van 'n kansarm paar! Dat staaft aanvaardbaar 't draagvlak van Amanda's plan. Haar kaaszaak zal vast aanslaan! Van Kalantsma's bank, van dan af paraat, gaat pal aan Amanda's kant staan, laat haar haar gang gaan. Amanda maakt haar zaak startklaar, schat 't klantaantal, schaft massaal kaas aan, kaasschaaf, kaasplank, plakt 'n plakkaat aan 't raam, gaat dan (haast sacraal) klaarstaan,... wacht,... jaaah... 'n klant! Pak aan! Kassa...! Maar na 'n naar, zwaar jaar gaat Amanda (bang als 'n angsthaas) naar Van Kalantsma, klaagt: ‘'t was 'n fraai plan, maar ach, ach, haast dag aan dag was 't 'n drama à la Franz Kafka, 't gaat thans langzaamaan naar 'n ramp...’ Dan maant Van Kalantsma's bank glashard Amanda's man Laplaars: maak 't thans maar waar, dat garant staan! Vandaag! Maar Bart-Jan kwáád! Maakt hard kabaal, blaft wartaal, pakt 'n brandalarmapparaat, slaat (wars van faalangst) hard naar Van Kalantsma.... Van Kalantsma zag zwart van angst! Bart-Jans slag was raak: Van Kalantsma draait langzaam, maakt dan 'n smak, valt, blaast 'n paar maal zwaar... hartslag staakt. Bart-Jan Laplaars' wandaad was zwaar strafbaar: acht jaar lang bak. Amanda raakt - na acht jaar van smart - van haar man af, raakt laag aan wal, nachtbraakt, slaaf van drank. 't was 'n fraai plan, maar 'n plan dat afhangt van 'n man dat faalt! Ben is wees Lex van Boetzelaer - Zeewolde Het werkwoord zijn is een van de merkwaardigste werkwoorden in het Nederlands. De vervoegingen bij de verschillende personen en tijden zijn namelijk niet zomaar van de werkwoordstam af te leiden, zoals dat bij de meeste werkwoorden het geval is. Zijn kent vervoegingen waartussen geen enkel verband te bespeuren valt. Een leuke bijkomstigheid is dat een aantal van deze vervoegingen homoniemen zijn, zodat er hele zinnen te bouwen zijn die volledig bestaan uit vormen van het werkwoord zijn. In de volgende voorbeeldzinnen is ook gebruik gemaakt van de verouderde vormen zij en ware: 1Ben is wees. 2Ware wezen waren wezen waren. 3Wees Ben zijn zij is ware was geweest. De gebruikte woorden hebben hier naast de werkwoordsvorm de volgende betekenissen: Ben = naam ware = echte waren = dwalen was = stofnaam wees = ouderloos wezen = ouderlozen zij = lichaamsdeel zijn = bezittelijk vnw. Inhoudelijk stellen deze zinnen misschien niet veel voor, maar taalkundig zijn ze goed te verdedigen. Wie kent nog meer van dit soort zinnen? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcuriosa Jules Welling Somers Wilton Boone In nummer 6 van de vorige jaargang van Onze Taal had de rubriek Taalcuriosa als kop ‘Mill Goes Hell’. Ik behandelde toen het curieuze fenomeen dat het mogelijk is met Nederlandse toponiemen (plaatsnamen) een goedlopende Engelse zin te componeren. Als voorbeeld gaf ik ‘Look, Well Made Mill Goes Hell’ van Wim Munsters uit Oegstgeest. Ik vroeg mij af of het omgekeerde ook mogelijk was: een goedlopende Nederlandse zin bestaande uit louter buitenlandse toponiemen. De handschoen werd opgenomen door een van de in de Verenigde Staten wonende lezers van Onze Taal, Ton Dirkx uit Bossier City in Louisiana. Hij beperkte zich tot toponiemen uit de Verenigde Staten en vond er ongeveer 250 die bruikbaar waren. Daaruit componeerde hij een verhaal, waarbij hij zich hield aan de regels die gelden voor topozinnen en -verhalen (zie Taalcuriosa Onze Taal oktober 1992). De belangrijkste van die regels is dat de spelling van ondergeschikt belang is. Het gaat om de uitspraak, de Nederlandse uitspraak wel te verstaan. Dirkx noemde zijn verhaal ‘Lamar, Salem Wells’. Het gaat zo: Brave Eden Trees Ware Young. Sewaren Knapp. Gallant Young Koppel Trout. Antoine, De Ridder Van Adel, Kendall Knapp Koppel: Will Caddo Hale. Antoine Kent Ider Ross, Coos Dunn Ross. (Duncan!) Eden De Ridder Hale Ross Medford. Ross Holt Door Dewey. Eden Trees Rye Napa Todd Park; Camden Ross. De Ridder Reed Edna. Gore Britt Van Laager Wall Will Ross Steele. Sauk De Ridder Belle? De Ridder Kent Gore Britt. Combes, Spring Overton. Canton Rye? Macon! Lamar, Salem Wells. Gore Britt Slater Opp, Slaton. Otis De Ridder. Bozeman Holt Hart. Loop Britt, Loop Todd Poole. Somers Wilton Boone, Brooten De Pere Cooke. Sewaren Hard. Ware Brooten De Pere Danvers? Hackett Door. Olalla, Pitt Erin. De Ridder, Eden Trees Rye Dunn Ross Door Dewey. Enoch, De Ridder Custer Eden Trees. Allen Ware Bly. Yankton? Een naar mijn gevoel schitterend curiosum, zeker gezien de moeilijkheidsgraad. Het verhaal bevat 122 toponiemen uit de Verenigde Staten en overtreft daarmee in aantal zelfs het verhaal ‘Anna Paulowna, Maagd van Gent’ met louter Nederlandse toponiemen van H. Hammer uit Huissen (zie Onze Taal april 1993). Dirkx legt in zijn brief zijn compositie zelf uit. Ik citeer: ‘Het verhaal gaat over een knap jong stel dat trouwt. Een vriend (De Ridder) geeft hun een paard als geschenk. Ze halen dat paard op, maar een gore Brit wil het stelen. De schrijver (zijn naam is Ton) is daar getuige van. Hij wil de sterke ridder erbij halen en roept het paard (Kom, Bes). Op het laatste moment verandert hij van mening en denkt: ik zal die Brit weleens op zijn donder slaan, maar de Brit is sterker en slaat Ton. Gelukkig komt op dat moment de ridder de zaak redden. Het verhaal heeft dus een happy end, want de hele club heeft in de zomer een picknick met onder andere peren; alle vrienden en vriendinnen kussen en omhelzen elkaar. Dat is natuurlijk een beetje sentimenteel. Vandaar dat Ton een traantje wegpinkt.’ Ik raad de lezer aan de tekst nog een keer te lezen. Een nieuwe variant binnen het scala van toponiemencuriosa. Je je je... N.G. de Bruijn - Nuenen Het is merkwaardig hoeveel functies het woordje je kan vervullen. Het kan zowel jij, jou, jouw als jezelf vervangen. Dat kan tot koddige opeenhopingen van je's leiden. Als voorbeeld neem ik de zin ‘Ik weet nog best op welke verjaardag van dat zoontje van me ik mezelf mijn jenevertje vergat in te schenken.’ Bij overgang naar de tweede persoon kan elk der woorden uit het rijtje ‘me ik mezelf mijn’ door je worden vervangen, met als gevolg: ‘Je weet nog best op welke verjaardag van dat zoontje van je je je je jenevertje vergat in te schenken.’ Een dergelijke zin kan ons wel eens zonder aarzeling uit de mond glijden. Maar het kan nog gekker. Jij weet nog best op welke verjaardag van dat zoontje van jou jij vergat jezelf jouw jenevertje, dat jou jouw zorgen, die jou zoveel vrees inboezemen, ontneemt, in te schenken. Kortom: ‘Je weet nog best op welke verjaardag van dat zoontje van jou jij jezelf jouw jou jouw jou zoveel vrees inboezemende zorgen ontnemende jenevertje vergat in te schenken. En hier mag dan ‘jou jij jezelf jouw jou jouw jou’ vervangen worden door het zevenvoudige ‘je je je je je je je’. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Een canoniek woordenboek Ir. D. Beekman - Dinteloord Het Canoniek Woordenboek (CW) is een naslagwerk waarin de woorden in hun canonieke vorm (basisvorm) zijn opgenomen. De canonieke vorm van het woord man is amn, en die van onze taal aaelnotz. In dit boek zijn de letters van woorden, met daarachter hun normale representatie, alfabetisch gerangschikt. Wat kun je met die vreemde rangschikking van letters? Er zijn veel toepassingen voor dit boek. Ze hebben, naast het hierna vermelde speelse Opperlands, bijna allemaal betrekking op het puzzelen. Als je de letters hebt waaruit een woord gevormd moet worden, hoef je ze maar in alfabetische volgorde te plaatsen en het CW verschaft de oplossingen. Het CW is een prima hulpmiddel bij veel typen puzzels: cryptogrammen, anagrampuzzels, zandlopers, piramides, koppelraadsels. Een cryptogram-voorbeeld. Superpuzzelaar en puzzelmaker Piet Burger gaf voor een woord van 15 letters de volgende omschrijving: ‘Het meetbaar zijn van een ontspoorde breinstimulatie’. Breinstimulatie moet kennelijk ‘ontspoord’ worden, wat in de cryptische wereld zeggen wil dat de gevraagde oplossing een anagram van dat woord moet zijn. Via de canonieke vorm abeeiiilmnrsttu levert het CW de oplossing: mensurabiliteit. ● Anagrammen Als twee of meer woorden dezelfde canonieke vorm hebben, zijn het anagrammen van elkaar. Bijvoorbeeld stoker, orkest, korset, kotser en koster, die alle als basisvorm ekorst hebben. Met anagrammen zijn heel veel speelse en spitsvondige zaken mogelijk, zoals: ‘Bij het jagersleven behoort een jeneverglas’ en ‘Van miserabel alsembier krijgt een muildier een delirium.’ Tot de niet-mooie anagrammen behoren grensgemeente/gemeentegrens en ondernemingsfinanciering/financieringsonderneming. ‘Mooi’ is familieportret/miltperforatie. Erg mooie anagrammen zijn die waarbij sprake is van een relatie tussen koppels. Een voorbeeld is aalscholver/schollevaar, twee woorden voor dezelfde vogel, of het paar uitgestreken/guitenstreek. Als de relatie tussen de woordparen Hedendaagse puzzels hebben een veel rijkere schakering aan soort en moeilijkheidsgraad dan zeventig jaar geleden van tegengestelde aard is, spreken we van een antigram, zoals eenmanswerk/samenwerken en kaneelwater/wat een klare. Hoeveel anagrammen zijn er in de Nederlandse taal? Van Dale Lexicografie heeft in 1988 het boekje Mallotigste omslagtitel (anagram!) gepubliceerd. Het bevat een selectie van 777 anagrammen. Talisman schatte in zijn NRC-rubriek ooit het aantal op 20.000. Het precieze aantal is niet te geven, want er komen dagelijks nieuwe woorden bij. Ik heb in ongeveer zeven jaar een fors woordenbestand in de computer ingevoerd, en daar zijn ruim 25.000 anagrammen bij. Van Dale gaat tot woorden van 17 letters, mijn verzameling gaat tot woordlengte 21. ‘Mooie’ met lengte 18 zijn bijvoorbeeld commensurabiliteit/mobilisatiecentrum en röntgenspecialisme/compensatieslinger. Naast anagrammen en antigrammen zijn er ook nog andagrammen: woordparen die op één letter na elkaars anagram zijn. Ze komen voor in zandlopers en piramidepuzzels. Leuk zijn ook de anagramzinnen, zoals de oude bekende andries van agt/de vara in angst en piet mondrian/i paint modern. Andere voorbeelden: -ok, deel Hans van Mierlo zelve/en de kamer is vol halve zolen -dekor onze taal/taalonderzoek -die man verkiest een ‘Onze Taal’/meteen in de konversatiezaal -maagdenschaar/anagramschade De komst van het Canoniek Woordenboek betekent weer een stap op de ladder van de puzzelevolutie. Hedendaagse puzzels hebben, vergeleken met die van zeventig jaar geleden, een veel rijkere schakering aan soort en moeilijkheidsgraad. Dat komt niet in de laatste plaats door de komst van allerlei naslagwerken. Het CW komt eind 1994 in de boekwinkel, te zamen met het Boek der Anagrammen. Betekent dit het einde van de woordpuzzels? Nee. Puzzelkoning Piet Burger reageerde aldus op de komst van het CW: ‘Mijn diverse anagram-opgaven geven de oplossers wel eens grote moeilijkheden. Die kunnen met behulp van het Canoniek Woordenboek aanzienlijk verminderen, zonder dat het wezen van die opgaven wordt aangetast.’ {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. ● Testen Voordat een tekst gepubliceerd wordt, is het in de regel niet duidelijk of hij het gewenste effect zal bereiken. Als de tekst in grote aantallen verspreid wordt en er ook nog eens grote belangen of hoge kosten mee gemoeid zijn, is het verstandig eerst grondig na te gaan of hij in de ogen van de doelgroep voldoet. Dat wordt pretesten genoemd. Ben Vroom, tekstschrijver en publiciteitsmedewerker bij een accountantsbureau, schreef er een boekje over: De tekst getest. Hierin introduceert hij een pretest-methode waarmee in korte tijd en tegen lage kosten onderzoek gedaan kan worden. De methode bestaat uit een gericht vraaggesprek en de ‘plus-en-minmethode’, en is bedoeld voor zakelijke teksten. De tekst getest. Handleiding voor het pretesten van schriftelijk materiaal wordt uitgegeven door Van Gorcum en kost f 25,-. ISBN 90 232 2895 2 ● Spreekwoorden Onder de titel Huizinga's spreekwoorden en gezegden verscheen onlangs een geheel herziene uitgave van A. Huizinga's Nederlandse Zegswijzen (eerste druk 1965). Alle spreekwoorden en gezegden in dit boek zijn alfabetisch gerangschikt en van een zo beknopt mogelijke wetenschappelijke verklaring voorzien. Waar mogelijk is een anekdote, een verwijzing naar de bijbel of een vergelijking met een spreekwoord uit een andere taal opgenomen. Aanvullingen op de oorspronkelijke lijst van Huizinga zijn met een asterisk gemarkeerd, terwijl in onbruik geraakte zegswijzen uit de lijst zijn verwijderd. Het boek bevat een register en een lijst met Vlaamse uitdrukkingen. Huizinga's spreekwoorden en gezegden wordt uitgegeven door Tirion en kost f 99,50. ISBN 90 5121 443 X ● Taaltips In Timmers over taal zijn de eerste vijftig Taaltips gebundeld die drs. Corriejanne Timmers vanaf 1987 in Secretaresse Magazine publiceerde. Timmers behandelt in haar rubriek correctheidskwesties die voor iedereen van belang zijn: de voorkeurspelling, de vervoeging van werkwoorden, het gebruik van hoofdletters en accenttekens, het gebruik van hen of hun en dat of wat, en kwesties als groter als. Ook gaat ze in op taalveranderingen, het verschil tussen spreek- en schrijftaal en de begrijpelijkheid van teksten. De meeste Taaltips bevatten een testje. Timmers' stijl is vlot, ze geeft bruikbare adviezen en laat niet na te verwijzen naar inzichten van andere taaladviseurs en taalkundigen. Timmers over taal wordt uitgegeven door Auctor en kost f 29,95 ISBN 90 140 5046 1 ● De geschiedenis van de komma Een heel boek gewijd aan de geschiedenis van een leesteken, dat werd nog niet eerder vertoond. Wim Daniëls schreef over de geschiedenis van de komma, die boeiender blijkt te zijn dan men van dit kleine donderkopje onder de leestekens zou verwachten. Daniëls beschrijft hoe de komma is ontstaan uit de punt, en behandelt de eerste voor het Nederlands opgestelde kommaregels. Hij gaat daarnaast in op een aantal geruchtmakende ongevallen die door onzorgvuldig kommagebruik zijn veroorzaakt. De geschiedenis van de komma wordt uitgegeven door Sdu Koninginnegracht en kost f 24,90. ISBN 90 12 06709 X ● Taal van gemeentebestuurders In de Tweede Kamer wordt af en toe wonderlijk taalgebruik gebezigd, maar de uitlatingen van onze landsbestuurders lijken in het niet te vallen bij die van gemeentebestuurders. Frans Heddema verzamelde de afgelopen tien jaar bijzondere uitspraken van Amsterdamse gemeentepolitici en publiceerde die onder de titel Regententaal beneden Amsterdams peil. Heddema, raadsverslaggever van Het Parool, geeft een fraai beeld van het taalvermogen van de Amsterdamse bestuurders, door uitspraken te noteren als: ‘Het is verre van sub-optimaal’, ‘Ik wil een storingsonafhankelijk paaltje hebben’ en ‘Er hangen externe wolken boven het GVB’. Regententaal beneden Amsterdams peil wordt uitgegeven door Bas Lubberhuizen en kost f 15,-. ISBN 90 73978 30 0 ● Vakwoordenboeken In de reeks Prisma Vakwoordenboeken zijn twee nieuwe delen verschenen. Het Vakwoordenboek Belastingen bevat meer dan 1500 termen op het gebied van de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting en de volksverzekeringen. Het Vakwoordenboek Onroerende Zaken bevat een ongeveer even grote verzameling woorden afkomstig uit het hypotheekwezen, de makelaardij, de ruimtelijke ordening en de notariële sector. In beide delen zijn de termen voorzien van een omschrijving en van vertalingen in het Engels, Duits en Frans. De boeken zijn niet alleen bestemd voor personen die in de beschreven vakgebieden werkzaam zijn of beroepsmatig veel met deze sectoren te maken hebben, maar ook voor nietdeskundigen. De Prisma Vakwoordenboeken worden uitgegeven door Het Spectrum en kosten f 24,90 per stuk. ISBN 90 274 3116 7 (Onroerende Zaken) en 90 274 3115 9 (Belastingen). ● Nederlands van Nu In de tweede aflevering van jaargang 42 besteedt de VAN onder meer aandacht aan Nederlandse plaatsnamen in Frans-Vlaanderen, en aan de aangekondigde spellingherziening. Marc De Coster bespreekt de uitdrukking de calculerende burger, en Frans Debrabandere ‘hou je koest!’ en alle varianten daarop. Verder wordt ingegaan op de plaats van het Nederlands in Zuid-Afrika en is een verslag opgenomen van het congres ‘Namen’ van Onze Taal. Korte recensies, een jaarlijkse bibliografie, antwoorden op taalvragen en een lijst met ‘Nieuwspraak’ sluiten dit nummer af. Een abonnement op Nederlands van Nu kost Bfr. 650/f 37,50 en is te verkrijgen bij de Vereniging Algemeen Nederlands, Kardinaal Mercierplein 1, B 2800 Mechelen. Betaling vanuit Nederland via girorekening 3992897 t.n.v. VAN, Mechelen. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Kooijmans is hét voorbeeld van een formele, degelijke politicus. Hij verrekte dan ook geen spier tijdens zijn speech. Leidse Post Kinderen rondom Schiphol klagen over luchtwegen de Volkskrant CBS: Streefcijfer verkeersdoden wordt niet gehaald Algemeen Dagblad Kaps, die in 1980 overleed, won de wereldtitel daarna nog twee maal. NRC Handelsblad HOLGARD TUINHOUT ONDER KOMOKEUR GEÏMPREGNEERD, ZODAT HET VELE JAREN ROT EN SCHIMMELVRIJ IN UW TUIN KAN STAAN VW Vento in luxe-uitvoering met alle bedenkelijke extra's folder postorderbedrijf Om 14 uur wordt vanaf de kerk vertrokken voor een tocht onder leiding van een gids van 10 kilometer Maassluise Courant Boekbinder van niets naar miljoenenomzet Brabants Nieuwsblad verse kip met 4 poten Een hele kip met 2 extra kippepoten 12.98 8.98 De Merwestreek Een clip-achtig programma met veel nadruk op sfeer, wil de jongeren swingend aan de vleeshaak slaan. brochure Vleessector POLITIE IN EPE HELPT COLLEGA'S BIJ BABYMOORD IN FRIESLAND De Telegraaf Deze garantie omvat: 1. Het gratis verrichten van alle reparaties welke de goede werking van het apparaat verstoren Reparatiegarantiecertificaat ESC NS ZET MES IN TREINPERSONEEL Brabants Nieuwsblad {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 9] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana • in dit nummer o.a. POLITIEK CORRECT TAALGEBRUIK Meisje Maij: hoe ver mag je gaan? Verantwoordingen voor niet-seksistisch schrijfgedrag DE (ON)ZIN VAN SNELLEZEN Het verschil tussen lezen en ‘skimmen’ SPOR-TROEM EN GEE-STRIJK De oorzaken van afbreekfouten HET WAAIDE OF HET WOEI? De zwakte van sterke werkwoorden OM-ANGST Hoe een oud schrijfadvies tot fouten leidt JE = JIJ, IK, WIJ EN MEN Vier gedaanten van één voornaamwoord maandblad van het genootschap onze taal 9 63ste jaargang • september 1994 {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’. Het maandblad Onze Taal (oplage 42.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De Nederlandse Taalunie steunt het genootschap financieel bij zijn activiteiten. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans merv. drs. Vera Illés mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Kardinaal Mercierplein 1, B 2800 Mechelen. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/3215.401876 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor taalkundig onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 9 september 1994 191 Erik van der Spek Meisje Maij. Een culturele revolutie in taalgebruik Wie politiek correct wil communiceren, drinkt zijn/haar koffie niet zwart maar ‘donker’. Kun je elke groepering ontzien en zo ja, is dat altijd wenselijk? 193 Jaap de Jong De schrijver en zijn/haar schaamlap Verantwoordingen vooraf voor niet-seksistisch schrijfgedrag 202 Prof. dr. C.E. Mulders Nogmaals: de puntenstrijd Met een nieuwe onderwijswet is een oude discussie opgelaaid: over de punt achter titels als mr. 203 Arent van Wassenaar Je = je, ik, we, men De vele gedaanten van het voornaamwoord je 204 Mieke Smits De zwakte van sterke werkwoorden Gevrijd of gevreeën? Ervoer of ervaren? Het woei of het waaide? Een onderzoek naar de voorkeuren van de taalgebruiker 206 Rob Neutelings en Henk Pander Maat De (on)zin van snellezen Is het mogelijk uw leessnelheid te vergroten zonder verlies van tekstbegrip? 212 Gerard Sweep De afkeer van om De hardnekkigheid van een achterhaald schrijfadvies • AFBREEKREGELS 208 Afbreekregels zijn onbruikbaar voor de computer 209 Over Atjeh•ers 210 Woordafbreking blijft een hachelijke zaak • EN VERDER 197 Niet te klagen 201 222 andere woorden voor airbag 211 Compost: meststof of afval? 214 Een grijze gehaktbal 215 HoofdLetterGebruik 217 Verslag Jaarvergadering 1993 VASTE RUBRIEKEN 194 Reacties: ‘Huillands muilen’; spellingverandering; Afrikaans als oud-Nederlands; het/de mavo; het had beter geweest; voormalige nachtclub; lugsak; afslanken; blikverruiming; nasynchronisatie; ‘Dikke deur’; boerenkool; leesplankje 198 Afkokers: eufemistisch oordeel; haplologie; in de zon zetten; plaats van het werkwoord 199 Vraag en antwoord: evenmin niet; mits of tenzij; fietsen te zingen?; lastige verwijzing 200 Van kaartenbak tot Koenen [5]: afvallers 207 Jargon en slang [4] 216 Het proefschrift van... Paula Fikkert 218 InZicht: over nieuwe boeken 220 Ruggespraak {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Meisje Maij Een culturele revolutie in taalgebruik Erik van der Spek Politiek correct taalgebruik is taalgebruik waardoor geen enkele groepering gekwetst kan worden. De correcte taalgebruiker drinkt zijn/haar koffie niet zwart, maar ‘donker’. Is dergelijk taalgebruik mogelijk en zo ja, is het ook wenselijk? ‘Suzanne Coko heet ze, Sjoko zeg je’, zo introduceert NRC Handelsblad een Kroatische handbalster. ‘Zoals in chocolade, de kleur van haar ogen. Een waterval van donkerblond haar dat net onder de douche vandaan komt. Een Griekse neus, die soms hooghartig in de lucht steekt. Een beweeglijke mond die paait en vleit, maar ook vol minachting haar hoektanden blootlegt. Als ze spreekt over de Serven.’ Voor alle duidelijkheid: dit is geen citaat uit de Playboy maar uit een kwaliteitskrant, en het onderwerp is niet ‘Woman & Beauty’ maar sport. Toch geeft de verslaggever blijk van een bijzonder grote belangstelling voor het uiterlijk van zijn gesprekspartner. Het taalgebruik waarin hij zijn bevindingen neerlegt, zal door de meeste onbevooroordeelde waarnemers als seksistisch worden beschouwd. Het is tegen dergelijk taalgebruik (en dergelijke attitudes) dat de stroming van de politieke correctheid (PC) zich keert. De oorsprong ervan is te vinden in de anti-seksistische en anti-racistische beweging uit de jaren zestig en zeventig, die zich inmiddels comfortabel heeft genesteld binnen de universiteiten, in vakgroepen als Vrouwenstudies, Taal en minderheden of (in de VS) ‘Ethnic diversity’. In eerste instantie hadden dergelijke vakgroepen niet veel méér pretenties dan een vergeten stuk geschiedenis in kaart te brengen en een wetenschappelijke basis te vinden voor het gelijkheidsstreven. Inmiddels is hun gezamenlijke inspanning echter uitgegroeid tot een soort Culturele Revolutie, een strijd tegen de ideeën, de cultuurprodukten en het taalgebruik van de groep die in PC-speak consequent aangeduid wordt als ‘dead, white males’. ● Discriminerende nijlpaarden In de Verenigde Staten heeft de PC-stroming inmiddels zorgwekkende vormen aangenomen. De literatuur-canon - de verzameling boeken waarop het onderwijs is gebaseerd - ligt onder vuur. Dat geldt niet alleen voor gevallen als De Negerhut van Oom Tom, maar ook voor auteurs als Hemingway (seksistisch) en E.M. Forster (koloniaal): allemaal ‘dead, white males’, wier denkbeelden niet meer relevant zouden zijn voor vrouwen, zwarten, chicano's en orientals. De geschiedenis wordt geherinterpreteerd: de schrijver en kunstcriticus Robert Hughes sprak er onlangs nog zijn verbazing over uit dat Benjamin Franklin tijdens de geschiedenisles werd voorgesteld als ‘blanke slavendrijver’. Maar ook de populaire cultuur ontkomt niet aan de zuivering. Zo tekende een pressiegroep van dikke mensen (die in PC-spraak ‘nonstandard sizes’ genoemd worden) bezwaar aan tegen een scène uit Walt Disney's Fantasia: de dansende nijlpaarden zouden verwijzen naar het wijdverbreide vooroordeel dat dikke mensen grappig zijn. Taalkritiek is een integraal onderdeel van de PC-beweging, geheel conform het Orwelliaanse idee dat het woord de vader (of moeder) is van de gedachte, en dat racistische of seksistische gedachten al een stuk moeilijker worden als we de woorden uitbannen die dergelijke gedachten mogelijk maken. Dus, om een Amerikaans voorbeeld te geven dat Nederlandse lezers zal aanspreken, als we de termen Dutch uncle (suikeroompje) en Dutch party (waarbij iedereen zijn eigen drank meebrengt) uit het lexicon verwijderen, brengen we de emancipatie van de Nederlander weer een stukje dichterbij. Een probleem hierbij is dat nergens duidelijk omschreven is wat politiek correct taalgebruik precies inhoudt. Duidelijk is in elk geval dat de vorm (de woordkeus) en de inhoud (de uitgedrukte gedachte) beide voorwerp van kritiek kunnen zijn. In de meeste gevallen wordt die kritiek uitgeoefend door een pressiegroep, veelal verbonden aan een universiteit, die als een censor waakt over de zuiverheid van een aantal tijdschriften of van een bepaald curriculum. Dat betekent dat de eisen gesteld aan politieke correctheid per regio kunnen verschillen. In New York heeft bijvoorbeeld de joodse pressiegroep grote invloed - iets wat Jesse Jackson ondervond toen hij in een toespraak de term Hymietown gebruikte (Hymie is afgeleid van Hebrew en wordt als discriminerend beschouwd). De verkiezingsleus ‘Run, Jesse, Run’, kreeg ineens een andere betekenis. Amerikaanse schrijvers die politiek correct willen schrijven, kunnen gebruik maken van een aantal handboeken die vooral gericht zijn op het {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} vermijden van seksistisch taalgebruik. Een voorbeeld is The Elements of Nonsexist Usage van Val Dumond. In paragrafen als Man Does Not Mean Woman en Mind Your Nonsexist Business geeft ze een groot aantal richtlijnen voor het vermijden van verwijzingen met hij of zij of het gebruik van seksegebonden achtervoegsels. Het boek is voorzien van een woordenlijst: voor sommige woorden worden alternatieven gegeven (no mans's land moet vervangen worden door uninhabitated land) terwijl andere woorden de strenge toevoeging ‘elimineren’ krijgen, zoals nymphomaniac of harlot (‘hoer’). ● Verborgen ovulatie In ons land is de beweging voor politieke correctheid (en de taalkritiek die daarbij hoort) veel minder sterk ontwikkeld. Dat heeft veel te maken met het ontbreken van effectieve lobby's. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is Nederland geen échte multiraciale samenleving en hebben de verschillende minderheden geen sterke vertegenwoordiging in de academische en politieke wereld. De enige groep die wél invloed uitoefent waar het gaat om vooroordelen en stereotypen, is de vrouwenbeweging. Feministische taalkritiek vormt al sinds de jaren zeventig een belangrijk onderdeel van het academische feminisme. Sporen hiervan zijn hier en daar wel terug te vinden. Promovendi nemen tegenwoordig in de inleidingen van hun proefschrift een veelal rituele verontschuldiging op, met de strekking ‘waar hij staat mag ook zij gelezen worden’, en enkele beroepsaanduidingen (zoals vroedvrouw) kunnen nu op zowel mannen als vrouwen toegepast worden. Sommige personen en organisaties censureren hun eigen taalgebruik. De PTT heeft al enige tijd geleden het goed Nederlandse gleuf vervangen door het enigszins gekunstelde inwerpopening. Een recent verschenen uitgave van Huizinga's spreekwoorden en gezegden vermeldt in de inleiding het volgende: ‘Voorts zijn - geheel in de geest van A. Huizinga - in deze lijst alle zegswijzen geweerd die kwetsend zouden kunnen zijn voor een bepaalde bevolkingsgroep of geloofsovertuiging.’ De invloed van dergelijke taalkritiek op het dagelijkse taalgebruik is echter gering. Toch is er, voor wie erop let, aanleiding genoeg. ‘De rappe handen van de 22-jarige Gonnie van Kampen zijn uiterst zachtzinnig’, zo begint een aflevering van Mensen op de werkvloer. ‘Dat is ook wel nodig als je handmatig inpakster bent in een sigarenfabriek (...). En als er even niet wordt gepraat, droomt ze weg over “alledaagse dingen” of een toekomst als moeder.’ Zou een mannelijke sigarenmaker op dezelfde manier geportretteerd kunnen worden? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Seksistische portretten zijn talrijk en ze worden zelden gecorrigeerd. Hugo Camps schrijft onder de titel Inlegkruisjes een column over vrouwen in de sport: ‘Was Bettine Vriesekoop in de nacht van zaterdag op zondag bezopen of sprong er gewoon een eitje? La Bella krijgt het voordeel van de twijfel: ik houd het maar op een verborgen ovulatie.’ Zou een sportverslaggever ook durven te suggereren dat een misser van Koeman te wijten is aan een spontane ejaculatie? Camps staat niet alleen: vrouwen(top)sport geeft vaak aanleiding tot onzakelijk commentaar. Het gekreun en het paarse slipje van Monica Seles op Wimbledon heeft menig ongeïnspireerde verslaggever een makkelijk stukje bezorgd. Maar ook in een verder zakelijk artikel over dameswielrennen zie je het opduiken: ‘Zo iemand als Van Moorsel (...) geeft zich totaal voor de sport. Dat merk je aan alles. Ze ziet er bijvoorbeeld niet uit, ja ze heeft een aardig koppie, maar verder een totaal afgetraind lichaam. Maar opmerkingen daarover lijken haar niet te deren.’ Een enkele keer wordt een bepaalde uitspraak in het openbaar gekapitteld, zoals in een interview met Sharon Dijksma (voorzitter van de Jonge Socialisten): ‘Op dat soort discriminatie kun je moeilijk de vinger leggen. Er zijn legio voorbeelden van. Neem minister Maij-Weggen. Ik vind het een trut, maar dat de media haar meisje Maij noemen, vind ik ronduit hufterig.’ ● Kafkaëske controle Hufterig mag het zijn, maar strafbaar is het niet. Het Openbaar Ministerie heeft maandenlang gestudeerd op de mogelijke vervolgbaarheid van uitspraken van centrumdemocraten (zoals ‘Buitenlanders zijn luizen’ of ‘Bevrijd Europa van de joden’), en pas in mei van dit jaar zijn de twee leiders op grond van hun uitlatingen veroordeeld. Wie zich in de Verenigde Staten echter schuldig maakt aan kwetsende uitspraken, is zijn leven niet zeker. Met name op de universiteiten wordt elke uiting getoetst door PC-waakhonden en censors; wie zich uitlaat op een manier die als seksistisch of racistisch geïnterpreteerd kan worden, kan rekenen op disciplinaire sancties - of erger. Een afschrikwekkend voorbeeld van deze gang van zaken betreft een hoogleraar Engels aan de Universiteit van New Hampshire, J.D. Silva, die tij- {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} dens een college het begrip focus wilde toelichten (het volgende komt uit de New York Review of Books van januari). ‘Focus is like sex,’ zei hij. ‘You zero in on your subject. You seek a target. You move from side to side (...). You and the subject become one.’ Wat volgde lijkt op een verhaal van Kafka. Silva's uitspraken werden gerapporteerd aan een speciaal toetsingscollege, SHARP (Sexual Harassment and Rape Prevention Program). Tijdens een hearing getuigden verschillende studentes (in PC-spraak: sexual assault survivors), dat zij zich gekwetst voelden door de uitspraken van Silva. De decaan legde Silva vervolgens een straf op, die onder meer bestond uit een verplichte wekelijkse therapie (bij een door de universiteit goed te keuren psychotherapeut) en een boete van 2000 dollar om een vervanger in te huren voor de studenten die niet meer bij hem wilden studeren. Silva ging niet akkoord met deze sancties, waarop een formele procedure in werking werd gesteld. Het resultaat hiervan was uiteindelijk een strafverzwaring: Silva werd een jaar lang op non-actief gesteld, zou in deze periode ook geen salaris ontvangen en werd alsnog verplicht de therapie te volgen, op eigen kosten. Hiermee kwam een einde aan een carrière van dertig jaar aan de Universiteit van New Hampshire. ● Krakersters Het is natuurlijk de vraag of je dergelijke idiote toestanden ooit kunt voorkomen door taalzuivering of taalpolitiek. Je kunt als schrijver braaf hij en zij afwisselen, of zoals de krakerskrant Bluf consequent schrijven over krakersters en huurdersters. Maar als de geest van een politiek correcte koude oorlog over de campus waart, zal dat je weinig helpen. De culturele revolutie heeft duidelijk gemaakt dat iedereen door beschuldigingen en aantijgingen vernietigd kan worden, hoe ongegrond deze ook zijn. ‘If a person thinks she's been victimized’, zegt een van de opponenten van Silva, ‘we're here to validate that experience.’ In zo'n situatie zijn de betwiste uitingen nauwelijks van belang. Voor schrijvers is de campagne die uit naam van politieke correctheid wordt gevoerd, nog bedreigender dan voor anderen. Ten eerste lopen ze kans dat hun werk geboycot of gebrandmerkt wordt als het niet voldoet aan het PC-keurmerk. Maar ten tweede is ook de taal zelf in het geding. Politiek correct taalgebruik leidt tot een stilistisch vacuüm. De angst om een - bestaande of fictieve - minderheidsgroepering voor het hoofd te stoten, roept een vorm van zelfcensuur in het leven waarbij een auteur alle stijlkenmerken gaat elimineren die met zijn of haar lidmaatschap van een bepaalde subgroep verbonden zijn. Het feit dat iemand man of vrouw, blank of zwart, protestant of katholiek, Vlaming of Nederlander is, mag niet meer aan de tekst zijn af te lezen: andere groepen zouden er aanstoot aan kunnen nemen. De keus voor de grootste gemene deler leidt, ook in het taalgebruik, tot nietszeggendheid. Tot slot een opmerking van Brandt Corstius, ter gelegenheid van een nieuw boek van een debutante die volgens haar uitgever ‘nog mooier is en beter schrijft dan Donna Tartt’. In Brandt Corstius' ogen zou de emancipatie pas voltooid zijn als we van een nieuwe auteur kunnen zeggen: ‘Hij schrijft beter en hij is nog mooier dan Harry Mulisch.’ Dát is nog eens politieke correctheid naar mijn hart. De schrijver en zijn/haar schaamlap Jaap de Jong Schrijvers willen niet seksistisch zijn in de ogen van hun lezers. Liever dan overal ‘de schrijver en zijn of haar ambities’ te schrijven of de haakjes-en-streepjesstijl van deelne(e)m(st)er en hij/zij te hanteren, leggen sommigen daarom een korte verklaring af. Dit is in voorwoorden en inleidingen een vast ritueel geworden. Een kleine bloemlezing. ‘Aanduidingen als echtgeno(o)t(e), hij/zij, student(e) en dergelijke zijn zoveel mogelijk vermeden. Uiteraard wordt met student, echtgenoot en andere aanduidingen niet bij voorbaat uitgegaan van een mannelijke persoon.’ De auteurs van het Poenboek, Financiële gids (1988) zuiveren zich zo al bij voorbaat van iedere blaam: beste lezers, wij zijn geen seksisten. De volgende oplossing is geen oplossing: ‘Tot slot een praktische opmerking. Daar waar in deze scriptie hij staat kan ook zij worden gelezen.’ (P. de Jong: Gevraagd... (m/v), Een onderzoek naar het functioneren van de personeelsadvertentie als tekst, 1987). Het klakkeloos vervangen van hij door zij levert lang niet altijd het gewenste resultaat op: verwijzen naar mannelijke woorden, zoals de sollicitatiebrief, met zij kan toch niet de bedoeling zijn. Enigszins cryptisch, maar niet onaardig geformuleerd vind ik: ‘N.B. Het zij hier expliciet vermeld: woorden als journalist en schrijver zijn in dit boek als gemeenkunnige termen gebezigd.’ (Het journalistieke verhaal, 1988.) Nogal stoer klinken de beginzinnen van Inez van Eijk in haar Sollicitatiehulp (1991): ‘Bijna iedereen moet er een paar keer in zijn of haar bestaan aan geloven: aan solliciteren. (Dit is de eerste en de laatste keer dat ik hier “zijn of haar” bezig; van nu af aan hanteer ik hij, hem, zijn en de mannelijke aanduidingen van functies en beroepen, zonder daarmee al- {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} leen mannen te bedoelen.)’ En wat dacht u van de voetnoot in de inleiding van het lijfboek voor jonge ouders Oei ik groei (1992): ‘Het woord moeder is in dit hele boek gebruikt om het leesbaar te houden. Eigenlijk had daar steeds moeten staan: moeder/vader/hoofdverzorg(st)er.’ Terwijl in de andere voorbeelden telkens de dames minder zichtbaar worden in de tekst, is het in dit voorbeeld de man die onderduikt (waarmee overigens wel weer de traditionele rolpatronen bevestigd worden). De natuurlijke omgeving van deze rituele formule is het voorwoord of de inleiding. Of preciezer: de eerste of laatste regels of, onder aan de bladzijde, de voetnoot. Maar waarom gebruiken schrijvers dit schaamlapje liever dan de haakjes-en-streepjesstijl? Opmerkelijk is dat ze het zelf in de voorbeelden hierboven bij een korte mededeling houden, zonder verklaring. De auteurs van Oei ik groei geven wel een verklaring: ‘om het leesbaar te houden’. Suzanne Piët noemt het kortweg een schrijf-economisch motief: ‘Een kleine opmerking nog: de interviewer wordt vanuit een schrijf-economisch en niet vanuit een discriminatoir motief aangeduid als mannelijk.’ (Een vraag en een weet, Gereedschap voor het vraaggesprek, 1984) Umberto Eco verklaart zich het meest uitvoerig in de inleiding van zijn boek Hoe schrijf ik een scriptie (1986). ‘Een laatste opmerking. De tekst slaat uiteraard zowel op studenten als op studentes, zowel op mannelijke als op vrouwelijke professoren. Aangezien de Italiaanse (noch de Nederlandse) taal neutrale begrippen kent die beide seksen aanduiden (de Amerikanen gebruiken steeds vaker person, maar het zou belachelijk zijn om te spreken over de persoonstudent of de persoonkandidaat) beperk ik mij ertoe steeds te spreken over student, docent en scriptiebegeleider, zonder dat dit taalgebruik sexistische discriminatie impliceert.’ En in een voetnoot elaboreert Eco, die een tijd gedoceerd heeft aan Amerikaanse universiteiten, waar politieke correctheid zeer serieus genomen wordt: ‘Je zou kunnen vragen waarom ik dan niet aldoor studente, scriptiebegeleidster, medewerkster enz. heb gebruikt. Dat was omdat ik heb gewerkt aan de hand van mijn persoonlijke herinneringen en ervaringen en ik me op die manier beter kon inleven.’ Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ ‘Huillands muilen’ J.C.J. Hanssen - Den Helder Als rechtgeaarde Limburger wil ik gaarne reageren op het artikel over het Heerlens dialect, geschreven door Peter Burger (blz. 12 van het meinummer). Ik ben opgegroeid in de kleinere plaatsjes Schaesberg en Nieuwenhagen (thans Landgraaf geheten). Het viel ons als kind altijd al op dat in Heerlen niet gewoon ‘plat’ werd gesproken, maar een soort Nederlands dat wij ‘Hollands’ noemden. Wij vonden dat maar bekakt klinken. We groeiden thuis op in een gezin dat Limburgs sprak en de eerste confrontatie met het Nederlands vond plaats op de lagere school. Heerlens is in de ogen van andere Limburgers Huillands: Nederlands om van te huilen, lees ik in het stuk. Wij noemden het Hollands gekscherend Huillands. Dat had echter niets te maken met het feit dat Heerlenaren slecht Nederlands spraken; dat herkenden wij als kinderen toen nog niet. Toen ik bij de padvinderij (de verkenners) was, kwam de hopman op zekere dag met de mededeling dat van hogerhand was beslist dat op ‘de troep’ Nederlands moest worden gesproken. Uit educatief oogpunt? Hij kondigde dit als volgt aan: ‘Voortaan Huillands muilen op de troep.’ Een woordspeling op het Limburgse ‘Hollands moelen’. Moelen (of kallen) is ‘spreken’. ■ Spellingverandering G.C. Molewijk - Amsterdam Graag geef ik een aanvulling op Peter Burgers artikel in nummer 5 over de recente spellingherziening. Burger stelt dat de Vlaamse kranten De Morgen en De Standaard de nakeurspelling gebruiken. Dat is juist, zij het dat De Morgen gedeeltelijk in de voorkeurspelling verschijnt. Maar Burger heeft het mis als hij over ‘progressieve k's’ spreekt. Dat geldt alleen voor De Morgen, die k's schrijft vanwege dezelfde sentimenten die in de jaren zestig sommigen voor spellingen als kommunikaatsie heeft doen kiezen. De Standaard schrijft Kristus, kultuur en apoteek vanwege de behoefte van sommige Vlaamse nationa- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} listen en rechtse katholieken om van het Frans te verschillen. Deze groep is echter aan de verliezende hand. Er zijn steeds meer Vlaamse kranten en tijdschriften die de voorkeurspelling gebruiken. ■ Onzuivere argumenten tegen spellingherziening Anneke Neijt - lid spellingcommissie, Nijmegen Een consistente spelling verhoogt het aanzien van het Nederlands en is beter te hanteren voor de computer. Dat zijn ‘onzuivere argumenten’ volgens Peter Burger in Onze Taal van mei (‘De spellingverandering die niet doorging’), want inconsistentie is voor het Engels geen belemmering geweest om wereldtaal te worden. En spellingcheckers werken niet met regels, maar met een lijst. Tweemaal een niet-afdoend argument. In de vergelijking met het Engels verliest Burger de eigenaardigheden van de Nederlandse spelling uit het oog. Het Nederlands kiest, anders dan het Engels, nu eens de inheemse spelling (nimf, dominee, oktober), dan weer de vreemde (lymf, diner, octopus), en soms allebei (piama-pyjama). Spellingdiscussies gaan vaak over zulke onlogische keuzes in het Nederlands, en de discussies kunnen niet anders dan tot frustraties leiden. Dat is wat we bedoelen met ‘het aanzien van het Nederlands’. Dat spellingcheckers met lijsten werken, is ronduit onjuist. Voor spellingcheckers geldt dat het resultaat in een lijst is gezet (dan werkt het systeem sneller), maar dat bij de opbouw van de lijst regels zijn gebruikt ter controle en voor het toevoegen van verbogen en samengestelde vormen. Het is immers ondoenlijk om met de hand een foutloze lijst te maken. Spellingcheckers van kwaliteit leveren beide: een lijst én regels voor de bijzondere gevallen, omdat een lijst per definitie niet volledig kan zijn. ■ Ingangstermijn spellingwijziging Greetje van den Bergh - algemeen secretaris Nederlandse Taalunie In het artikel over ‘De spellingverandering die niet doorging’, in Onze Taal van mei 1994, wordt door de auteur een datum genoemd waarop de spellingwijziging officieel van kracht zou worden. Over de ingangstermijn van het spellingbesluit en eventuele overgangsbepalingen staat echter nog niets vast. Op 21 maart 1994 heeft het Comité van Ministers, dat bestaat uit de Vlaamse en Nederlandse ministers van Onderwijs en Cultuur, een besluit genomen over de spelling van de Nederlandse taal. In dat besluit wordt geen ingangstermijn vermeld. De Taalunie zal hierover pas beslissen na overleg met uitgevers en vertegenwoordigers uit het onderwijs. ■ Afrikaans als Oud-Nederlands Dr. R. Louw - Leiderdorp In Onze Taal van april staat een leerzaam - en ik kan het niet helpen, ook wel vermakelijk - stuk van D.W. le Roux over ‘taalsuiwerheid in Afrikaans’. Zeker, na eeuwen van apartheid zijn daar neologismen tot bloei gekomen die wij niet gebruiken. In de opsomming van Afrikaanse purismen staat stortbad voor ‘douche’. Maar tot ver na de Tweede Wereldoorlog, toen er in mijn geboortestad Amsterdam nog openbare badhuizen waren, kocht je een kaartje voor een ‘stortbad’ als je onder de douche wou, en een voor een ‘kuipbad’ als je dát wilde (in de wachtkamer hing aan de muur: ‘baden is goed, zwemmen is beter’). Toegegeven, misschien geen algemeen spraakgebruik, maar in Amsterdam waren het gangbare begrippen. Frokkie voor ‘onderhemd’ is in mijn jeugdherinneringen (ook) zuiver Amsterdams; ik heb mijn interlockje meermalen zo horen benoemen. Ik stel me voor dat frok(kie) eeuwenoud is en door de emigranten meegenomen is naar Zuid-Afrika, terwijl het bij ons in onbruik is geraakt. Van Dale kent het woord niet, maar het WNT uit 1920 wel: ‘Frok (...) bij zeelieden, althans bij de marine: gestreepte borstrok van tricot’. ■ Het/de mavo D.J.G. Buurman - Arnhem In het juninummer stelde de Taaladviesdienst in de rubriek ‘Vraag en antwoord’ de vraag ‘Is het de of het mavo?’ Het antwoord dat hierop gegeven wordt, draait om de waarheid heen. Ik ben van de generatie die in haar jonge jaren van mavo nooit gehoord had. Maar wel van mulo, de directe voorganger. Voor wie het niet meer weet: dat was de afkorting van ‘meer uitgebreid lager onderwijs’. Wie dat onderwijs volgde, zat op de muloschool. Zo, voluit, werd dat woord in die jaren zowel in geschrift als in spreektaal wel degelijk gebruikt, want de afkortingsrage was toen nog beperkt. Wij spraken van ‘de lagere school’ en ‘de muloschool’. Maar goed, er werd natuurlijk in het spraakgebruik wel afgekort en zo ontstond de mulo. In de wandeling bleef het de mulo, ook toen dit schooltype officieel al ulo heette. Is het dan niet vanzelfsprekend dat zijn directe opvolger de mavo werd, ook al is er misschien nooit sprake geweest van de mavoschool? En de havo volgde natuurlijk vanzelf. Er is trouwens verschil tussen het mavo en de mavo. Het mavo is een bepaald soort onderwijs, de mavo is het gebouw waarin dat onderwijs wordt gegeven en dat eigenlijk de mavoschool zou moeten heten. ■ Waar had het beter geweest? C.A. Zaalberg - Leiden Op bladzij 143 van de juni-aflevering blijkt de heer Pannekeet uit Heiloo zekerheid te wensen inzake de verspreiding van het zinstype ‘Het had beter geweest als je wat eerder had gekomen’, waaraan de ANS geen aandacht schijnt te besteden. Over de geschiedenis tot het jaar 1912 van dit gebruik van hebben bij het voltooide deelwoord kan hij een overvloed van gegevens vinden in een boekwerk met de karakteristieke titel De met het Participium Praeteriti omschreven Werkwoordsvormen in 't Nederlands, door de vakgenoten liever kortweg ‘De met het’ genoemd. De auteur, mijn alwetende leermeester prof. dr. J.H. Kern, toont op blz. 264-301 hoe normaal het zinstype in Middelnederlandse teksten is en hoe het in volgende eeuwen van lieverlede uit de geschreven taal verbannen werd, maar in streektalen gehandhaafd bleef. Op college voegde hij er een voorbeeld van omstreeks 1930 aan toe. Hij had in de trein een jongeman, blijkbaar onder de wapenen, tegen zijn meisje horen zeggen: ‘Nee ik moest op tijd in de kazerne zijn, anders had ik een deserteur geweest.’ {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} In het Leidsch Dagblad van 7 februari 1994 stond een bericht van honderd jaar geleden geciteerd, eindigend met ‘Gelukkig dat een der aanwezige werklieden zijn klomp nog vóór het wiel van den wagen hield, waardoor de aanrijding als het ware gedeeltelijk werd belet; anders had het wiel waarschijnlijk over het hoofd heengegaan en zou het kind zeer zeker er niet levend zijn afgekomen.’ ■ Hadden we gebleven D.D. van den Bout - Naarden In het artikel ‘Het had beter geweest...’ beschrijft Jan Pannekeet zinnen als ‘...dan hadden ze nu niet werkloos geweest’. Ook in het Zeeuws komt iets dergelijks voor. Mevrouw dr. H.C.M. Ghijsen geeft op blz. 322 van haar Woordenboek der Zeeuwse Dialecten het volgende voorbeeld van een (wat Jan Pannekeet noemt) ‘irrealis-zin’: ‘amme ekund ao, ao me ebleve’ (Oudelande). Of, in standaard-Nederlands: als we gekund hadden, hadden we gebleven. ■ Voormalige nachtclub? E.A. Hofmans - uitgever, Lelystad In Onze Taal van juni stelt Frank Jansen op blz. 63 dat ‘ex-nachtclub Lee Towers afgebrand’ fout is, en ‘voormalige nachtclub Lee Towers afgebrand’ goed. Ik vind ‘voormalige nachtclub’ wel een verbetering, maar niet echt goed. Deze formulering impliceert volgens mij dat de betreffende lokaliteit vroeger een nachtclub was, maar tegenwoordig een andere bestemming heeft. Maar het gaat nog steeds om een nachtclub, die echter in andere handen is overgegaan. Wat dan? ‘Vroegere nachtclub Lee Towers afgebrand’? Of zitten we hier toch vast aan een veel omslachtiger constructie zoals ‘Nachtclub die toebehoorde aan Lee Towers afgebrand’? ■ Lugsak: Afrikaans als voorbeeld Pierre-Marie Finkelstein - vertaalafdeling Europese Unie, Brussel Op blz. 103 van het meinummer van Onze Taal doet M.C. Krieger een beroep op de lezers om een Nederlands woord voor airbag te bedenken. Hij meent tegen het gebruik van luchtzak te moeten zijn, daar dit woord ook andere (volgens Van Dale niet minder dan vier) betekenissen heeft. Mag ik even de aandacht vestigen op het Afrikaanse lugsak? Naast een ‘dalende lugstroom’ en een ‘vomeersak op 'n vliegtuig’ duidt dat woord in het Afrikaans ook een ‘veiligheidsapparaat in die motor’ aan. (In het Afrikaans betekent motor ‘auto’; het Nederlandse ‘motor’ is een enjin.) Nu de sancties tegen Zuid-Afrika opgeheven zijn en de betrekkingen met dat land ook op cultureel niveau worden herzien, kan men zeker pleiten voor een intensievere samenwerking tussen Nederlands- en Afrikaanstalige landen op het gebied van de terminologie (misschien binnen het kader van de Taalunie?). Zo'n samenwerking bestaat al jarenlang tussen andere taalverwante gemeenschappen, bijvoorbeeld tussen de lidstaten van de Latijnse Unie (Frans-, Spaans-, Portugees-, Italiaans- en Roemeenstalige landen) en van de Noordse Raad (Scandinavische talen). ■ Afslanken geen germanisme J. Schermerhorn - Bunnik In ‘Over werkwoorden met af-’ (Onze Taal, april blz. 79) schrijft Carlo Piron: ‘Afbouwen is evenals afslanken een germanisme.’ Er bestaat echter helemaal geen Duits woord ‘abschlanken’ waarvan afslanken als germanisme afgeleid zou kunnen zijn. Afslanken heet daar abmagern of desnoods abspecken. ■ Nederlandse horizon uitbreiden L. Claudia Calberson - Antwerpen Naar aanleiding van het artikel ‘Uitspraak van vreemde woorden’ van F.K.M. Mars in het juninummer van Onze Taal, wil ik het volgende kwijt. In tal van artikels wordt er in Onze Taal vaak uitsluitend gereageerd op taalverschijnselen die zich in Nederland voordoen. Het is alsof voor sommige auteurs het Nederlandse-taalgebied zich slechts uitstrekt tot aan de Belgisch-Nederlandse grens. Het Nederlands uit Vlaanderen komt voor hen blijkbaar niet in aanmerking, wordt niet in beschouwing genomen, noch gekritiseerd. Omdat Onze Taal ook Vlaamse lezers telt en er een Nederlandse Taalunie bestaat, is het wenselijk (en ook meer wetenschappelijk) dat de auteurs van dergelijke artikels hun horizon wat uitbreiden. Misschien zouden ze dan ontdekken dat er wellicht tóch een meerderheid is die bijvoorbeeld ‘jaloers’ en ‘zjaloezie’ zegt, dat op tv of radio over ‘deméntie’ en ‘intrigue’ wordt gesproken en dat we in Vlaanderen ‘stimuláns’ zeggen samen met de meerderheid in Nederland. ■ Nasynchronisatie is karaktermoord Hans Kok - Rotterdam In het aprilnummer van Onze Taal wordt professor Paardekooper geciteerd, die ondertiteling van film in verband brengt met ‘culturele collaboratie met andere talen’. Hij vindt ondertitels beeldbedervend en hij schampert op Nederlanders die drie talen vloeiend stotteren en daarom niets liever willen dan vreemde talen horen. Dan is er nog professor Lamberts die wetenschappelijk gedistantieerd beweert dat de keuze tussen ondertiteling en nasynchronisatie op onderzoek behoort te berusten. En nu ik. Nasynchronisatie is karaktermoord op acteurs. Aan deze bewering hoeft geen wetenschappelijk onderzoek ten grondslag te liggen, gewetensonderzoek volstaat. Wie iemand zijn of haar stem afneemt, begaat een misdaad. Acteurs bestaan voor een heel groot deel uit hun stem. Als ik Marcello Mastroianni alleen maar met de opgeplakte Duitse, Franse, Engelse of Nederlandse stem van een lid van een hoorspelkern had gehoord, wist ik nu niet wat voor een groot acteur hij is, en wist ik al helemaal niet hoe prachtig melancholiek Italiaans kan klinken. Als ik Richard Burtons schitterende dictie niet van de film kende, wist ik niet hoe wondermooi Engels kan klinken. En als ik Marilyn Monroe niet met haar eigen stem haar teksten had horen zeggen, wist ik niet hoe verleidelijk Amerikaans kan zijn. Nasynchronisatie - ik gun het zelfs John Wayne niet. Een acteur legt, in een goede film, heel zijn ziel en kunde in een rol: lichaamstaal, expressie van het gelaat en stembuigingen zijn nauw verbonden, zijn samen één acteursprestatie, de rol. Wie de stem daaruit wegsnijdt en vervangt door een anderstalige {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} stem van een andere acteur, vernielt die rol, ook als die ‘hoorspel’-acteur goed in zijn vak is en bezield werkt, want hoe dan ook komt uit het samenbrengen van twee gemutileerde rollen een hybride voort, een monster. Nasynchronisatie maakt me misselijk van verontwaardiging. Ondertiteling mag dan beeldbedervend zijn, nasynchronisatie bederft de hele filmkunst. Wat is er eigenlijk zo verkeerd aan liefde voor luisteren naar vreemde talen, ook als dat talen zijn die men niet beheerst? Nu weet ik hoe Chinees, Japans, Portugees en Deens klinken in menselijke, dramatische situaties waarvan ik als eenvoudige toerist nooit getuige had kunnen zijn. Dankzij ondertiteling ben ik Zweeds een mooie taal gaan vinden. Bergmans Zevende Zegel in het Nederlands? Een affront! ■ De enige echte ‘dikke deur’ C.J.H. Raateland - Heemstede Op blz. 147 van het juninummer plaatst Marc De Coster Lou Geels in de rol van circusdirecteur ‘Dikke deur’ uit de tv-serie ‘Pipo de Clown’. Dikke deur is sindsdien een algemene benaming. Lou Geels had absoluut het postuur om de rol van circusdirecteur te spelen. Hij was echter de, meer dan gezagsgetrouwe, veldwachter Bromsnor, die eeuwig in de clinch lag met Swiebertje. De ‘Dikke deur’ was een creatie van Willy Ruis, de vader van Willem. ■ Boerenkool Ir. M. Hugenholtz - Roden In het juninummer van Onze Taal schrijft Marc De Coster dat het woord boerenkool luchtvaartslang is voor een oerwoud gezien vanuit de lucht, en dat Jan Wolkers deze term al in 1974 gebruikte in een van zijn boeken. Dit slangwoord lijkt dus redelijk nieuw te zijn, maar in zijn boek We vlogen naar Indië schrijft A. Viruly al het volgende: ‘Het tegendeel is waar. Wie bij den evenaar zijn motoren afzet, komt onherroepelijk in de boerenkool van Sumatra terecht.’ Dit boek werd in 1933 gepubliceerd; deze boerenkool is dus wel wat ouder dan Marc De Coster ons wil doen geloven. ■ Het leesplankje misgeslagen Prof. dr. R. Doornbos - Eindhoven H.W. Hammer slaat het plankje herhaaldelijk mis in zijn reactie ‘Uitspraakverschil bij o’ (Onze Taal nummer 5 blz. 103). Op de oudere edities van het leesplankje staat boven de o van bok een puntje en geen accent grave (ò), door de briefschrijver accent aigue genoemd. Een fotokopie van een kaart waarop een exemplaar staat afgebeeld uit de Collectie Stedelijk Museum Het Catharina Gasthuis te Gouda heb ik als bewijsstuk voor de redactie bijgesloten. Verder zou ik de uitspraak van de o in bok, bof, bom, bos en slof juist dof (met puntje) en die in bod, hok, lot, lok en stok scherp willen noemen. Voor de meeste Nederlanders die, niet zoals Scheepstra, de ontwerper van het leesplankje, uit het noordoosten van het land afkomstig zijn, blijkt dit verschil trouwens niet altijd waarneembaar, laat staan uitspreekbaar, te zijn. Dit is waarschijnlijk de reden waarom op latere leesplankjes het puntje verdwenen is. Naschrift redactie Inderdaad stond er boven bok geen ˋ, maar een bolletje, komma of puntje. Zo'n accent grave zou ook vreemd zijn, omdat dat teken alleen maar past op de zware (grave) o, namelijk die van bok of bot. Deze o klinkt iets ‘zwaarder’ (doffer) dan die in hok of bod. Om dit onderscheid aan de aspirant-lezers te leren heeft men indertijd volstaan met het markeren van een van beide o's met een willekeurig teken; de niet-gemerkte o was dan automatisch de andere o. Niet te klagen Redactie Onze Taal In het meinummer stelde de redactie de volgende vraag aan de lezers: ‘Mag er na niet te klagen hebben over... iets negatiefs volgen of is dat uitgesloten?’ Aanleiding daartoe vormde een discussie over de zin: ‘Dat de nieuwe zaak (...) niet te klagen heeft over een gebrek aan belangstelling bleek het afgelopen weekend overduidelijk.’ Zit daar nu wel of niet een ongerijmdheid in? Over (een gebrek aan) belangstelling hadden wij in elk geval niet te klagen. We ontvingen 28 - soms zeer grondige - beschouwingen over de betekenis en gebruiksmogelijkheden van deze uitdrukking. In 24 daarvan werd een duidelijk antwoord gegeven op de gestelde vraag. Die antwoorden kunnen grofweg in twee groepen verdeeld worden. Voor de ene groep (7) kan er na niet te klagen hebben over onmogelijk iets negatiefs volgen. Voor deze inzenders is de uitdrukking een duidelijke stijlfiguur (litotes): de betekenis ‘tevreden zijn over/blij zijn met’ dringt zich aan hen onmiddellijk op. Beweren dat je tevreden bent over een gebrek aan belangstelling is onzinnig. Voor de andere groep (17 inzenders) is er echter niets mis met de gewraakte zin. Zij kunnen de woorden niet te klagen hebben over even gemakkelijk letterlijk opvatten. En dan hebben we gewoon te maken met de ontkenning van wél te klagen hebben over. Deze groep interpreteert de zin dus als ‘er is geen reden om te klagen over een gebrek aan belangstelling (want dat gebrek is er niet)’. Daarmee is niets aan de hand. Conclusie: niet te klagen hebben over... kan zowel door iets positiefs als iets negatiefs gevolgd worden, afhankelijk van de vraag of je de uitdrukking letterlijk neemt of niet. Dank aan alle lezers die op de oproep reageerden. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Eufemistisch oordeel {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het titellied van de film Aladdin kwam deze passage voor (Trouw 24-11-93): Als je steelt, hakt men daar (nl. in Arabië) zo de hand van je arm, dat doet pijn maar ach, 't is hier fijn. Daartegen kwam de Arabische wereld in het geweer, met succes. Het werd: Als je steelt, knijpt men daar even hard in je arm, dat doet pijn, maar ach, 't is hier fijn. De gewijzigde tekst is alleen begrijpelijk als je hard knijpen als een eufemisme beschouwt: ‘je weet wel, zó hard dat hij eraf valt’. Ik zou als Arabier geen prijs stellen op deze verandering. Je kunt erkennen dat je een bepaald systeem van straffen (gehad) hebt. Je kunt daar eventueel ook trots op zijn. Door het eufemisme van de tweede tekst te accepteren geef je als Arabier eigenlijk toe dat je strafsysteem niet deugt of gedeugd heeft. Haplologie {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat ontbreekt er aan de volgende zin? Lubbers' stelling dat de politieke journalistiek de laatste jaren roddelt, negatiever wordt, verruwt en ‘schuift’ is voor een beetje ruwe journalist zo te herleiden tot persoonlijke dunhuidigheid van de staatsman-veteraan. (de Volkskrant 13-11-93) Er staat in deze zin eigenlijk een keertje een te weinig. Een beetje ruwe journalist is immers een journalist die een beetje ruw is. Het zou dus een een beetje ruwe journalist moeten zijn. Maar zoiets hoor of zie je nooit. In alle talen bestaat de neiging om opeenvolgende gelijkluidende lettergrepen samen te laten smelten. Het verschijnsel heet haplologie of, haplologisch: haplogie. Een bijzonder geval van haplologie vinden we in De Telegraaf van 18-1-92, waarin Michail Gorbatsjov de ex-Sovjet-president genoemd wordt. Gorbatsjov was op dat moment al expresident van de voormalige Sovjet-republieken. Eigenlijk zou hij dus ex-sovjet-expresident geheten moeten hebben, maar tegen die vorm lijkt het Nederlands zich te verzetten. Ex-ex-sovjet-president zou een alternatief zijn, ware het niet dat we de neiging hebben om te gaan rekenen: min maal min wordt plus, dus Gorbatsjov is weer president. Haplologie is dan de beste oplossing. In de zon zetten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In De Telegraaf (16-10-93) stond boven een artikel op de vrouwenpagina de kop ‘Welke baas zet secretaresse in de zon?’ Ik vermoedde een stuk over de ondraaglijke werkomstandigheden door wrede bazen, maar het ging over de nationale secretaressedag. Er had moeten staan: ‘Welke baas zet secretaresse in het zonnetje?’ Dit lijkt op hypercorrectie. Veel taalgebruikers hebben een afkeer van verkleinwoordjes, omdat die de taal kinderlijk en te knus zouden maken. Zij vergeten dat wij zoveel verkleinwoordjes gebruiken, omdat we er zoveel mee kunnen doen. Een van de functies van de uitgang -je is: duidelijk maken dat een zinsnede niet letterlijk moet worden genomen (vergelijk paardjerijden met paardrijden). In die gevallen kun je de uitgang niet zomaar achterwege laten. Een andere functie van het verkleinwoord is de erotiserende: vergelijk slipje, blondje, wipje. Als -je die functie heeft, wordt het helemaal gevaarlijk om de uitgang te schrappen, zo blijkt uit de volgende passage over het einde van de affaire van de Engelse kroonprins met zijn oude geliefde Camilla: De twee maakten afspraken met elkaar en werden samen - ook na het huwelijk van de prins met Diana - veelvuldig gefotografeerd. (Brabants Dagblad 31-1-94) Hier stuurde afspraken mij naar de serieuze lezing, waarbij de gelieven bijvoorbeeld ‘afspraken maakten om elkaar niet meer te zien’. Maar waarom stonden ze dan toch samen op de foto? Tot ik begreep dat juist het frivole afspraakjes bedoeld was! Waarschijnlijk vond de journalist dat verkleinwoord niet passend voor royalty. De plaats van het werkwoord {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De eerste zin van een beschouwing over het door Russen bezette Moldavië luidt: Moldavië valt nog steeds als enige onafhankelijk Oosteuropees land de eer te beurt om een stuk van zijn grondgebied te hebben bezet door Russische troepen. (de Volkskrant 13-11-93) Laten we even afzien van het vreemde te beurt vallen en de onjuiste -e in enige, want er staat iets veel vreemders. Deze zin kan alleen betekenen dat Moldavië land heeft bezet, terwijl uit het artikel duidelijk wordt dat Moldavië juist bezet is, en wel door Russische troepen. Ook dit foutje kan waarschijnlijk als een voorbeeld van hypercorrectie verklaard worden. Daarvoor moeten we aannemen dat de schrijver eerst de volgende correcte zin geschreven had: ‘om een stuk van zijn grondgebied bezet te hebben door’. Hierin is bezet geen voltooid deelwoord van het werkwoord bezetten, maar een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis ‘in bezette toestand’, het tegendeel van vrij dus. Vervolgens is de schrijver aan een regeltje uit ouderwetse stijlboekjes (bijvoorbeeld het Stijlboek van de Volkskrant zelf) herinnerd, dat voorschrijft altijd het hoofdwerkwoord aan het einde te zetten: ... is gezegd en... heeft gedaan zouden beter zijn dan ...gezegd is en ... gedaan heeft. Het is een beroerd regeltje, waartegen al generaties taalkundigen vergeefs tekeergaan. De schrijver heeft vervolgens bezet abusievelijk opgevat als het hoofdwerkwoord en achteraan geplaatst. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● Evenmin niet ? ‘Evenmin als je vader kijkt je moeder je op de vingers.’ Een kennis beweerde dat het moet zijn: ‘(...) kijkt je moeder je niet op de vingers.’ Zijn argument was dat niet ook verschijnt bij omzetting van de zin ‘Je moeder kijkt je niet op de vingers, evenmin als je vader’. Wie van ons heeft gelijk? ! U hebt gelijk: de toevoeging van niet maakt uw oorspronkelijke zin ongrammaticaal. En uw kennis heeft gelijk dat er bij omzetting een extra ontkenning verschijnt. Hoe is de regel? Evenmin als is een reeksvormer: er worden altijd twee dingen met elkaar vergeleken. Als evenmin aan beide elementen voorafgaat, mogen ze niet meer door een ander woord dan evenmin (bijvoorbeeld door niet of geen) ontkend worden. Zin 1 is daarom correct, en zin 2 fout: 1Evenmin als van vis hou ik van vlees. 2Evenmin als van vis hou ik niet van vlees. Anders is dat als evenmin tussen de twee met elkaar vergeleken zaken in verschijnt, én als daar een korte pauze aan voorafgaat (in de schrijftaal weergegeven door een komma). Dan wordt de eerste van de reeks apart ontkend. Dus: 3Ik hou niet van vis, evenmin als van vlees. Ontbreekt de pauze (ofwel: de komma), dan is zo'n extra ontkenning niet nodig: 4Ik hou van vis evenmin als van vlees. ● Mits of tenzij ? Soms twijfel ik over het gebruik van mits of tenzij. Welke van de twee moet ik bijvoorbeeld gebruiken in: ‘Hij mag volgende week naar huis, ... er geen complicaties optreden’? ! Mits betekent ‘indien, als, op voorwaarde dat’, en tenzij betekent ‘behalve als’. Tenzij is ontstaan uit 't en zij, waarin en ‘niet’ betekende. Dit woord bevat dus al een ontkenning. Samen met geen complicaties levert dat in uw voorbeeldzin een dubbele ontkenning op. En twee ontkenningen heffen elkaar op: met tenzij zou u zeggen dat de zieke alléén naar huis mag als er complicaties optreden... Mits ligt hier dan ook meer voor de hand: ‘Hij mag volgende week naar huis, mits (= als) er geen complicaties optreden’. Als u twijfelt tussen mits en tenzij (of als u vermoedt dat de ontvanger van uw tekst er misschien geen raad mee weet), dan kunt u ze beter vervangen door hun synoniem, respectievelijk als en behalve als. ● Fietsen te zingen? ? Waarom kun je wél zeggen ‘Hij loopt te zingen’ maar niet ‘Hij fietst te zingen’? Fietsen en zingen gaan toch even goed samen als lopen en zingen? ! Zeker, maar fietsen kan - in tegenstelling tot lopen - niet gebruikt worden als hulpwerkwoord. Het Nederlands kent maar een paar zelfstandige werkwoorden die dat wél kunnen. Voor de zinsconstructie waarop u doelt, zijn dat: zitten, liggen, lopen, staan en - in enkele gevallen - hangen. Gevolgd door te + een werkwoord geven ze aan wat het onderwerp doet tijdens de handeling die door het werkwoord na te wordt uitgedrukt. De taalkundige term voor deze hulpwerkwoorden is ‘hulpwerkwoord van aspect’. De letterlijke betekenis van deze vijf werkwoorden is op de achtergrond geraakt: als hulpwerkwoord betekenen ze eigenlijk niet veel meer dan ‘bezig zijn met’. Een basisprincipe van ons taalsysteem is dat een zin maar één handeling tegelijk kan beschrijven. ‘Hij loopt te zingen’ bevat weliswaar twee werkwoorden die elk naar een handeling verwijzen (lopen en zingen), maar door de verzwakte betekenis van lopen doen we met deze zin toch vooral een uitspraak over het zingen; het lopen is bijzaak. Het zelfstandige werkwoord fietsen kent zo'n verzwakte betekenis niet. Fietsen verwijst altijd naar fietsen. Dat is wat ‘Hij fietst te zingen’ (of: ‘Hij doucht/danst, enz. te zingen’) ongrammaticaal maakt. Daarmee zouden we immers binnen één zin verwijzen naar twee verschillende handelingen: die van het fietsen én die van het zingen. Dat zou in strijd zijn met het hierboven genoemde basisprincipe. In werkelijkheid kunnen we natuurlijk heel goed op hetzelfde moment fietsen/douchen/dansen én zingen. Als we die gelijktijdigheid willen beschrijven in taal, staat ons alleen een samengestelde zin (= een zin bestaande uit twee of meer zinnen) ter beschikking, zoals ‘Hij zingt terwijl hij fietst’ of ‘Zingend fietst hij’. ● Lastige verwijzing ? Welk verwijswoord moet ik gebruiken in ‘Het publiek weet niet wat het wil en wat goed voor ... is.’ Het, hem of haar? ! Geen van drieën is bruikbaar in deze zin. Hem en haar vallen af omdat je naar een onzijdig woord (een het-woord) doorgaans niet mag verwijzen met een mannelijk of vrouwelijk verwijswoord. (Een uitzondering vormen onzijdige woorden als het dochtertje en het zoontje, waarnaar we op grond van het natuurlijk geslacht toch met zij/haar resp. hij/hem verwijzen.) Naar het publiek moeten we met het verwijzen, en dat voornaamwoord wordt dan ook als onderwerp gebruikt in ‘Het publiek weet niet wat het wil.’ Maar in combinatie met een voorzetsel (in dit geval voor) is ook het onbruikbaar. ‘Het publiek weet niet wat goed voor het is’ klinkt geforceerd. Dan biedt alleen het bijwoord er nog uitkomst: ‘Het publiek weet niet wat het wil en wat er goed voor is.’ Wie ook dat geen fraaie verwijzing vindt, zal zijn toevlucht moeten nemen tot een andere formulering, bijvoorbeeld ‘Het publiek weet niet wat het wil en waar het iets aan heeft.’ {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} Van kaartenbak tot Koenen [5] Afvallers Theo de Boer - bewerker Koenen-handwoordenboek, Groningen In deze rubriek ging het tot nu toe vooral over woorden die in het woordenboek staan. Maar zeker zo interessant zijn de woorden die er níet in staan. Datgene wat er niet is, kun je ook niet zien. Welke woorden worden zoal geschrapt? Het is natuurlijk mogelijk twee edities van een woordenboek naast elkaar te leggen en te kijken waarin ze verschillen. Maar omdat weinigen twee opeenvolgende drukken van hetzelfde boek in huis zullen hebben en zo'n vergelijking bovendien heel tijdrovend is, wil ik hier zelf een aantal geschrapte woorden uit de willekeurig gekozen letter O bespreken. Vooraf theoretiseren over schrappen heeft weinig zin. Het waarom van schrappen is evident: je moet ruimte zien te winnen voor nieuwe woorden en betekenissen en daarnaast moet een niet-historisch woordenboek als Koenen zo weinig mogelijk verouderd taalmateriaal bevatten. Over het hoe valt in algemene zin weinig te zeggen; zoals we zullen zien, moet vaak per woord een beslissing worden genomen. Vragen die je als lexicograaf steeds probeert te beantwoorden voor je tot schrapping overgaat, zijn: Wordt het woord (ooit/nog/ vaak) gebruikt? Zou iemand het willen opzoeken? Kent het woord bijzondere moeilijkheden of onvoorspelbaarheden, bijvoorbeeld qua spelling of betekenis? Laten we eens kijken hoe een vijftiental trefwoorden uit de vorige editie de Kerst van 1992 niet gehaald heeft. Eerst geef ik steeds het trefwoord, dan de omschrijving in de 28ste druk, eventueel aangevuld met voorbeelden, waarna ik uitleg waarom het woord geschrapt is. obscuurling(e) onbekend iets of iem. Wie gebruikt dit woord nog geregeld? Ik in ieder geval niet, al is dat natuurlijk nooit voldoende reden voor schrapping. Dat geen enkel ander Nederlands woordenboek het vermeldt, zegt al meer. Het woord maakte zijn entree in de Grote Koenen (1986) en in de 28ste Koenen, in de eerste vergezeld van de voorbeeldzin heb jij f 30,50 betaald voor zo een - van een wijn?, een gebruiksvoorbeeld dat mij niet vermocht te vermurwen. octoroon iem. met één achtste negerbloed, kind van een blanke en een quadroon. Dit woord is te specialistisch voor een handwoordenboek. De bekendste woorden op dit gebied zoals halfbloed, mulat en mesties zijn wel opgenomen, en aan quadro(o)n(e)/quarterone heb ik het voordeel van de twijfel gegeven. Maar rekenen in achtsten gaat wat ver. De grote Van Dale heeft het, als enige, wel. onaantastbaarheid het onaantastbaar zijn. Veel woorden op -heid zijn geschrapt wanneer de combinatie ‘x-heid’ niet meer betekende dan ‘het x zijn’. Wanneer er met afleidingen op -heid meer aan de hand is, bijvoorbeeld wanneer er een tweede, niet-voorspelbare betekenis is (zoals bij beroemdheid), is zo'n woord natuurlijk wél gehandhaafd. onderwijsman persoon die het onderwijs, zijn wetten, behoeften enz. kent. De vrouwenemancipatie heeft dit soort samenstellingen grotendeels verdrongen, behalve waar het oude vormen als timmerman of stuurman betreft; de timmervrouw is nooit erg populair geworden. Onderwijsman is geschrapt omdat het weinig gebruikt zal worden én omdat de betekenis onmiddellijk duidelijk is: het is een doorzichtige samenstelling. Let wel: politiek correct taalgebruik mag natuurlijk nooit een motief voor schrapping zijn; als een woord als onderwijsman gebruikt wordt, hoort het erin. onopengesneden niet opengesneden: een - boek. Ze zullen er nog wel zijn in de kelders van bibliotheken: de onopengesneden boeken. Maar wie komt ooit op het idee dit woord op te zoeken? Koenen kan het missen en met uitzondering van Verschueren kunnen de andere Nederlandse woordenboeken dat ook. onsamenhangende het - van zijn betoog. Als het woordenboek alle afleidingen van bijvoeglijke naamwoorden + -e zou opnemen, waren er heel wat extra pagina's nodig. Gelukkig weten taalgebruikers dat je deze woorden onbeperkt kunt vormen: het lieflijke van het landschap, het onnozele van zijn gezichtsuitdrukking. Ze allemaal willen opsommen, is als het op grootte willen rangschikken van alle Nederlandse herdershonden: onbegonnen werk. En als je de andere niet opneemt, waarom deze dan wel? onthorzelen bevrijden van horzels. Onthorzelt u uw vee nog wel eens? Nee, ik ook niet en de gemiddelde scholier zeker niet, en scholieren zijn tenslotte de belangrijkste doelgroep van Koenen. Weg ermee dus. onvergolden onbeloond. Ik ken uit mijn jeugd de onverdiende zaligheên; de onvergolden dienst die de Grote Koenen opvoert, lijkt mij in dezelfde mate tot het taal- {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} gebruik van een ander tijdperk te behoren. Dat is een reden om het te schrappen. 2 oord verklw. meestal oortje (vero. muntstuk) twee duiten, 1/4 stuiver: staan kijken als een jongen die zijn laatste - versnoept heeft beteuterd. Dit woord komt tegenwoordig alleen nog voor in de opgenomen uitdrukking. Die zal men zoeken bij oortje, waar we hem opnemen. De oude munt hoort thuis in historische woordenboeken, maar niet in een hedendaags woordenboek als Koenen. oorlogsbehoeften oorlogsbenodigdheden. Dit woord is om twee redenen niet teruggekeerd. Ten eerste is het doorzichtig en onproblematisch. Ten tweede doet het verouderd aan. We gebruiken tegenwoordig veeleer oorlogsbenodigdheden of, liever nog, een omschrijving. opwonend gevestigd op een bepaald grondgebied. Een problematisch woord. Van de andere woordenboeken die ik bezit, is er behalve de Grote Koenen geen die het vermeldt, ook het WNT en Fockema Andreae's Rechtsgeleerd Woordenboek (1977) niet. De Grote Koenen geeft een voorbeeldzin: de juridische vraag inzake nationaliteit van de opwonenden bij gebiedsoverdracht van een staat aan een andere. Als het al een juridische term is, dan is hij in ieder geval niet doorgedrongen in het algemene taalgebruik en kan Koenen hem om die reden missen. opzakken in zakken (over)brengen. Zie onthorzelen. Of was u juist van plan vanavond de aardappelen op te zakken? oren in het gehoor vallen: steeds weer herhaalde, platgespeelde, makkelijk -de succesnummers. Een woord dat niet goed oort en dat dientengevolge geen lang leven beschoren was. In de 28ste druk stond het voor het eerst en waarschijnlijk voor het laatst. orgeltoon geluid, door een orgel voortgebracht. Weer een doorzichtige samenstelling van een produktief type. En als bastoon en fluittoon niet in Koenen staan, waarom orgeltoon dan wel? oud-burgemeester gewezen burgemeester. Je kunt oud- voor zo veel woorden zetten dat het geen zin heeft die allemaal apart op te nemen. Wel moet je bij het trefwoord oud laten zien dat het in dergelijke samenstellingen kan optreden, en dat doet Koenen, net als bij ex. 222 andere woorden voor airbag Redactie Onze Taal Niet eerder veroorzaakte een oproep in Onze Taal zo'n overweldigende golf van reacties. Maar liefst 260 lezers stuurden een brief in met een goed-Nederlands woord als alternatief voor airbag. Wie zei dat purisme uit de tijd is? De 260 inzenders stuurden 692 oplossingen in, waarvan 222 verschillende. Allereerst een top-tien van de meest ingezonden benamingen: 1 botsballon (56 x) 2 botskussen (32 x) 3 luchtkussen (22 x) 4 stootkussen (21 x) 5 botszak (20 x) 6 klapzak (18 x) 7 veiligheidsballon (17 x) 8 botsblaas (14 x) 9 botsbal (13 x) 10 vangkussen (11 x) Het woordbegin bots- was het populairst (25 varianten), vóór samenstellingen met lucht- (23 varianten). Bij het achterste woorddeel sprong -kussen (54 verschillende woorden) er duidelijk uit, daarmee de samenstellingen met -ballon (18 varianten) op de tweede plaats ver achter zich latend. De ene lezer zocht de oplossing in een herkenbaar letterwoord (ABS 2 als ‘actief blaassysteem’, of zabbol als ‘zich automatisch bij botsing opblazend luchtkussen’), de ander in een kruisingwoord (sthulpzak van uitstulpen + hulp). En noodzak zou een goede keuze zijn omdat ‘Noodzak is noodzaak’ een geschikte slagzin voor een voorlichtingscampagne is (evenals ‘Hoofdzak is hoofdzaak’). De oproep van Onze Taal leverde ook woorden op die kennelijk al gangbaar zijn. In België blijkt de zwelzak al te bestaan, in Autovisie werd bestuurdersplofzak voorgesteld, en in Zuid-Afrika wordt het purisme luchtzak gehanteerd. Minder serieus maar wel vermakelijk waren de volgende woordconstructies: binnenbumper, blutsblaas, boembalg, botsebol, buitelzak, luchtfloep, oefpoef en snuitestuiter. Inventieve betekenisverruiming van bestaande woorden vond plaats met borstwering, borstzak, knaldemper, kopzorg, luchtballon, luchtbel, piepzak, pofferd en windbuil. De boekebon gaat naar de eerste inzender van de botsballon, de heer Jan Vork te Uithoorn. Dit mooie allitererende en veelvuldig ingezonden alternatief maakt naar ons idee (en dat van de lezers) de meeste kans om airbag te verdringen. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Nogmaals: de puntenstrijd Prof. dr. C.E. Mulders - Eindhoven In 1988 schreef ik in Onze Taal onder de titel ‘Puntenstrijd’ een artikel met als onderwerp de onenigheid over het gebruik van de punt achter afkortingen van titels. Er is een directe aanleiding om op dit onderwerp terug te komen. ● De punt als symbool De vastgestelde regel staat beschreven in Korte samenvatting van de spellingvoorschriften 1955, gepubliceerd als uitgave van de Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1974, in hoofdstuk XVI punt 7: ‘Achter alle afkortingen wordt een punt geplaatst: Prof., Dr. (dr.), ir., b.v., enz. Uitgezonderd zijn de internationaal vastgestelde en in België en Nederland geldende aanduidingen van maten en gewichten als W, km, kg.’ In overeenstemming hiermee stelt de dikke Van Dale, in een inleidend hoofdstuk over het gebruik van de leestekens, het volgende: ‘De punt dient om het einde van een zin aan te geven en wordt verder geplaatst na afkortingen, behalve die van de namen van maten, gewichten, natuurkundige en scheikundige namen. (...) Achter titels schrijft men ook steeds een punt: Dr., doctor; Ir., ingenieur; Jhr., jonkheer; Mr., meester; Ds., dominee; Mgr., monseigneur. Het is daarbij onverschillig of de laatste letter van de afgekorte titel tevens de laatste letter van het hele woord is of niet; de punt vervangt geen weggelaten letters, maar dient alleen om de voorafgaande lettercombinatie als een afkorting te karakteriseren.’ Ondanks de eenvoud en duidelijkheid van deze regel geeft de praktijk een beeld van grote verwarring. Met grote hardnekkigheid gebruiken sommige kringen een alternatieve regeling, waarbij twee soorten afkortingen voorkomen, respectievelijk met en zonder punt, afhankelijk van de vraag of de laatste letter van de afgekorte titel ook de laatste letter is van het hele woord: mr, dr, ir, jhr, mgr, ds, drs, mw, tegenover ing., prof., mevr., jkvr. Deze alternatieve regel wordt zeer bewust toegepast en verdedigd in de Volkskrant en in het Algemeen Dagblad, tegenover bijvoorbeeld NRC, De Telegraaf en Trouw die de officiële regel volgen. ● Nieuwe wet De verwarring over de schrijfwijze van afgekorte titels is nog groter geworden onder invloed van twee recente ontwikkelingen. In het veelverkochte Stijlboek van de Volkskrant vinden we onder het kopje afkortingen: ‘Bij afkortingen zetten we een punt als het woord wordt afgebroken: ing., prof. De punt is niet nodig als de laatste letter van de afkorting ook de laatste letter van het woord is.’ Een tweede - nog grotere - verkeerde invloed gaat uit van de nieuwe ‘Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek’, ingegaan in het najaar van 1993. Hierin wordt onder het hoofdstuk Titulatuur een bespreking gegeven van titels die kunnen worden verworven. De kopjes Ondanks de eenvoud en duidelijkheid van de regel geeft de praktijk een beeld van grote verwarring luiden: Artikel 7.20 Titels ir, ing., mr, drs, en bc. en Artikel 7.22 Titel dr, dus volgens de alternatieve regel. Dit wijkt af van wat vermeld is in de voorganger van deze wet, de ‘Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs’ (WWO), waarin steeds de spellingvoorschriften werden nageleefd. De verwarring is nu compleet. Konden wij tot nu toe over een legale versus een alternatieve methode spreken, thans kunnen aanhangers van beide methoden met een wet in de hand hun gelijk onderbouwen. ● Onderscheiden categorie Een leesteken is niet bedoeld als ornament: het heeft een betekenis. Het is ook gewenst aan zo'n teken een eenvoudige en ondubbelzinnige betekenis toe te kennen. Bij het gebruik van afkortingen moeten we twee vormen onderscheiden. Allereerst bestaat de afkorting als een verkorte vorm van woorden die zelf weer woorden zijn, zoals dikwijls voorkomt bij voornamen als Ad, Ton en Jos. Dat zijn verkortingen van (te) lange namen. Deze beschouwt men niet als afkortingen in de strikte zin en niemand heeft er behoefte aan hieraan een punt toe te voegen. Tot deze categorie behoren ook lettercombinaties als VARA, NOS, KLM, WAO, die uitgesproken worden zoals ze geschreven staan, soms als woord of door het uitspreken van de aparte letters. Daartegenover staan de lettercombinaties die we niet uitspreken zoals we ze schrijven. Uit die lettercombinaties leiden we gemakkelijk het bedoelde woord af, dat dan als compleet woord wordt uitgesproken. Voorbeelden: hr., mw., mevr., dr., ir., ing., ds. Het is een logische stap de punt te gebruiken om woorden uit de laatste groep te onderscheiden van andere. Dat is ook wat de officiële schrijfwijze inhoudt. Wij staan met onze officiële regel niet alleen. Het Duits gebruikt deze regel eveneens (Prof., Dr., Ing.), en ook in het Amerikaanse Engels duidt men afkortingen op deze wijze aan (Mr., Mrs., Ms., Dr.). In het Britse Engels vindt men het niet nodig om afkortingen met een leesteken te markeren, maar men doet dat dan ook nóóit. Deze regel wordt in ons land slechts in bijzondere gevallen gebruikt, zoals in telefoonboeken. Maar met de regeling die twee soorten afkortingen door elkaar gebruikt, staan wij alleen. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Er bestaan nu twee wettelijk omschreven, elkaar uitsluitende regels. Het verbaast me dat zoiets kan gebeuren. Graag wil ik hierover het oordeel van juristen uit onze lezerskring vernemen. Naschrift taaladviesdienst De Taaladviesdienst handhaaft zijn advies dat na alle afkortingen van academische titels een punt geplaatst wordt. Dit advies werd eerder gegeven in aflevering 7/8 van 1992. Een (daar genoemd) zwaarwegend argument was dat het Groene Boekje - de weergave van onze enige officiële spellingregeling - op bladzijde LXIX de punt achter dr. plaatst, en daarmee aangeeft dat het geen categorie titels zonder punt onderscheidt. Je = je, ik, we, men Arent van Wassenaer - Abcoude Als iemand in een gesprek het woord ik gebruikt, is het duidelijk over wie die spreker het heeft. Dat is anders wanneer je het onderwerp is van zijn betoog. Je kan namelijk betrekking hebben op de aangesprokene (je), op de spreker zelf (ik), op de spreker en zijn gehoor (we), of op iedereen (men). Hoe is de tweede persoon enkelvoud toch aan zo'n vierdubbelrol gekomen? De interviewer informeert bij Erik Breukink naar zijn ervaringen in een voor hem niet zo succesvol verreden bergetappe. Erik maakt ons steevast als volgt deelgenoot van zijn lotgevallen: ‘Ja kijk hè, je rijdt in een groepje, bergop; je ziet zo'n Indurain achterom kijken en weg is-ie. Maar je voelt je niet zo sterk en je laat je even vallen...’ (Als het goed gaat met Breukink gebruikt hij overigens weer de eerste persoon meervoud: ‘Morgen gaan we sterk rijden.’) Wie de visie van Rinus Michels op de voetbalsport kent, zal weten dat de generaal een grootmeester is op je-gebied. Maar niet alleen onze sporthelden projecteren hun ego op een denkbeeldige tweede persoon. Iedereen doet het. ‘In het Concertgebouw hoor je zo vaak hoesten. Je vraagt je af of die mensen ziek zijn’, vertrouwde iemand mij laatst toe. Je hoeft jezelf maar een kwartier goed te beluisteren of je betrapt jezelf op een schier ongelimiteerd gebruik van deze stijlvorm. ● Namens allen Je houdt het midden tussen ik (zie Breukink) en men: ‘Als je door Amsterdam loopt, zie je een hoop oude huizen.’ Hier spreekt de toeschouwer namens allen die wel eens door Amsterdam lopen, waartoe hij vast zichzelf ook rekent. ‘Ik’ maakt van deze ‘men’ deel uit. Hij zou ook over we hebben kunnen spreken. Er is ook een soort men waar ik niet toe behoort: ‘In Amsterdam denkt men wel eens dat het alleen dáár gebeurt’, zegt een Groninger. Zo gebruikt is men niet meer of minder dan zij, de derde persoon meervoud, en dus al helemaal geen we. Er zijn dus ten minste twee men-vormen, waarvan de je-versie hier de aandacht heeft. Je zou kunnen zeggen dat het je van Breukink iets in zich heeft dat wijst op welbewust afstand willen nemen. Breukink vindt het helemaal niet zo leuk dat hij bij die etappe niet vooruitkwam. Hij schaamt zich daar een beetje voor, maar kan het aan de andere kant niet helemaal negeren. Dus smeedt hij een verbondje met de interviewer, projecteert zijn eigen falen op hem - immers de enige andere bij het gesprek aanwezige - en maakt hem aldus deelgenoot van zijn lotgevallen. Het gebruik van je appelleert aan het voorstellingsvermogen van de verslaggever (alhoewel die zelf - dat neem ik tenminste aan - nog nooit een etappe heeft gefietst). ‘Je kunt je voorstellen’, lijkt Breukink te willen zeggen, ‘dat als jij daar in zo'n groepje zou rijden, bergop, en je je zou voelen zoals ik mij voelde, en je ziet Indurain dan achterom kijken en weggaan, dat als je je - zoals ik - niet zo sterk voelt, je je dan maar even zou laten vallen.’ In het taalgebruik van Breukink klinkt lichte zelfironie door. Hij vindt het maar wát moeilijk te moeten toegeven dat het hem zelf allemaal is overkomen. De gesprekspartner, de je, kan zich dat als vertrouwenspersoon allemaal vast wel voorstellen. Dat zelfde overkomt de cliënt van de psychotherapeut, die vanaf de divan bespiegelingen wijdt aan zijn diepste gevoelens: ‘Je kunt je dan zo ontzettend rot voelen.’ Dat klinkt weer anders dan de willekeurige passant die voor een reclamefilmpje over wasmiddelen zijn commentaar geeft en uitroept: ‘Je ziet er niets meer van; het wast witter dan wit.’ Die heeft het niet alleen over zichzelf. Hij neemt waar voor alle kijkers, die hij aldus het gebruik van zijn witwasser aanbeveelt. Hij is op de mentoer, maar durft weer niet van we te spreken. Daarvoor kent hij zijn publiek nog te weinig. Hij kiest voor veilig: hij kiest voor je. ● Wij zijn geen u's Het is opmerkelijk dat we in dit soort gevallen nooit over u spreken. Dat komt vast doordat we over onszelf niet zo beleefd denken. Door ons van je te bedienen betrekken we onszelf erbij, en wij zijn geen u's maar jij's. In het Brabants wordt in dit verband wel gij gebruikt. Niet voor niets was gij ooit het vriendschappelijke u. Het gebruik van je daar waar men of we ook had gekund, wijst op betrokkenheid van de spreker bij hetgeen hij signaleert. Hij maakt, zoals gezegd, deel uit van de groep die hij bespreekt. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} De zwakte van sterke werkwoorden Mieke Smits - docent Nederlands, Hogeschool Gelderland In het Nederlands bestaat er een groep werkwoorden die zowel een sterke als een zwakke vervoeging hebben. Enkele daarvan heb ik tijdens mijn werk voor de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) voorgelegd aan 104 informanten (40 studenten Nederlands uit Leuven, 41 studenten Nederlands uit Nijmegen en 23 medewerkers van het P.J. Meertens-Instituut die deskundig zijn op het gebied van taal.) Op verschillende manieren heb ik geprobeerd te achterhalen welke vervoeging de informanten gebruiken in de onvoltooid verleden tijd. ● Uitgetest De informanten kregen allemaal drie tests voorgelegd: -een invultest -een verbetertest -een beoordelingstest Aan de hand van de invultest werd duidelijk welke vorm de informanten spontaan gebruiken. Ze moesten bijvoorbeeld de verleden tijd invullen in een zin als -Het geblaf van de honden ........ hun aanwezigheid. (verraden) De test bevatte tien zinnen van dit type. Tabel 1 geeft een overzicht van de resultaten. De percentages die genoemd zijn, verwijzen naar het gebruik van de zwakke vervoeging, dus bijvoorbeeld verraadde in plaats van verried. tabel 1: Percentages spontaan gebruik van zwakke vervoeging Belgische studenten Nederlandse studenten taalkundigen Meertens-Inst. toezeggen 57% 78% 91% waaien 90 76 61 stoten 80 88 100 ontzeggen 74 88 83 vrijen 82 37 41 breien 100 98 96 verraden 58 43 52 ervaren 85 45 17 aanraden 88 90 83 klagen 26 100 100 Over het algemeen kan men zeggen dat de informanten vaker de zwakke vervoeging invullen dan de sterke vervoeging; de uitzonderingen hierop zijn de vetgedrukte percentages. Er zijn een paar opmerkelijke verschillen te zien tussen Nederlanders, Belgen en taalkundigen. De Belgen vrijen hoofdzakelijk zwak (vrijde) en de Nederlanders doen het sterk (vree). Klagen daarentegen vervoegen de Belgen liever sterk (kloeg) en de Nederlanders zwak (klaagde), zelfs zonder uitzondering. Ervoer is voor de groep deskundigen een heel normale vorm; voor de Nederlandse studenten geldt dat in mindere mate. Voor de Belgische informanten is ervaarde meer voor de hand liggend. Verraden is een werkwoord dat nog door ongeveer de helft van de informanten sterk vervoegd wordt (dus: verried in plaats van verraadde). ● Verbetertest Met de verbetertest wilde ik te weten komen in hoeverre de zwakke of sterke vervoeging de informanten opvalt als fout of ongewoon. De informanten kregen vijftig zinnen voorgelegd waarin een bepaald ‘twijfelgeval’ was opgenomen, onder andere sterke en zwakke vervoegingen van de onvoltooid verleden tijd. De opdracht bij deze test was aan te geven wat volgens het eigen taalgevoel fout of ten minste ongewoon was in de zinnen. Tevens moest men de zin met een kleine wijziging correct maken. In zeven zinnen werd een sterke vervoeging aangeboden en in twee zinnen een zwakke. In tabel 2 en 3 staan de werkwoorden en de resultaten genoemd. Het percentage verwijst naar het aantal informanten dat een verandering heeft aangebracht: van sterk naar zwak (tabel 2) dan wel van zwak naar sterk (tabel 3). tabel 2: Veranderd van sterk naar zwak Belgische studenten Nederlandse studenten taalkundigen Meertens-Inst. verried 45 27 17 stiet 78 73 92 ried aan 82 63 65 ervoer 66 34 13 opzei 53 59 30 bekloeg 45 85 96 zwoor 76 95 91 {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} tabel 3: Veranderd van zwak naar sterk Belgische studenten Nederlandse studenten taalkundigen Meertens-Inst. ontzegde 10 10 9 ervaarde 9 34 52 De informanten blijken conform hun spontane invulgedrag te handelen. Vaak immers ziet men bij dit soort tests dat men geneigd is te laten staan wat wordt aangeboden. Iets moet dan ook tamelijk vreemd zijn, wil het zozeer opvallen dat men een verandering aanbrengt. ● Beoordelingstest Hoe kom je te weten of informanten wel spontaan de zwakke vervoeging invullen, maar de sterke vervoeging niet fout of ongewoon vinden? In de derde test bood ik de twee vormen naast elkaar aan en vroeg ik de informanten een vergelijkend oordeel te geven over de vervoegingen: de beoordelingstest. De informanten kregen telkens twee zinnen voorgelegd die slechts op één punt van elkaar afweken. Hun oordeel konden de informanten kenbaar maken op een balkje met vijf mogelijkheden, lopend van ‘heel goed’ (cijfer 1) tot ‘heel slecht’ (cijfer 5). De informanten hebben in totaal vijf paren vergeleken en beoordeeld. In tabel 4 zijn de resultaten weergegeven van het gemiddelde oordeel van de informanten. tabel 4: Voorkeur voor sterk of zwak sterke vorm zwakke vorm durven Belg 4,4 1,3 Ned. 2,7 1,1 Taalk. 2,4 1,1 breien Belg 4,2 1,3 Ned. 4,3 1,2 Taalk. 4,2 1,2 opzeggen Belg 2,8 1,8 Ned. 2,9 1,9 Taalk. 2 1,8 verraden Belg 2,9 1,4 Ned. 2,3 1,8 Taalk. 1,8 1,7 ervaren Belg 3,4 1,9 Ned. 2,5 2 Taalk. 1,7 2,8 De informanten beoordelen duidelijk de zwakke vervoeging het meest positief. Alleen ervoer (vetgedrukt cijfer in de tabel) wordt door de groep taalkundigen positiever beoordeeld dan ervaarde. Dit is overigens geheel volgens de verwachtingen. Hoewel de informanten de voorkeur geven aan de zwakke vervoeging, betekent dit niet dat men moeite heeft met de sterke vervoeging. Bijvoorbeeld: de vormen verried en verraadde worden beide positief beoordeeld. De sterke vervoeging van breien (bree) lijkt het te moeten afleggen tegen breide. Men zou kunnen concluderen dat de overgang van de sterke naar de zwakke vorm hier bijna voltooid is. Spontaan vult men nauwelijks nog bree in, en het oordeel is nergens positief. ● Voorspelde toekomst De informanten die aan dit onderzoek hebben meegewerkt, hebben in alle drie de testen een voorkeur voor de zwakke vervoegingen van werkwoorden waarvoor nog twee varianten bestaan. Hoe lang het zal duren voordat de hele klasse sterke werkwoorden zal zijn opgegaan in de zwakke klasse is moeilijk te voorspellen. Volgens de taalkundige Van Haeringen, die zich diepgaand met sterke werkwoorden heeft beziggehouden, zou de verzwakking van deze werkwoorden in de twintigste eeuw voltooid kunnen zijn. Maar voorlopig blijven we nog een groep sterke werkwoorden houden. Bovendien bestaat deze groep voor een groot deel uit werkwoorden die enkel een sterke vervoeging kennen en zelfs nog niet in een overgangsfase zitten. De taaiheid van de klasse van sterke werkwoorden komt volgens Van Haeringen doordat de opvoeders het steeds weer nodig achten verwarring te zaaien bij de nieuwe generaties taalleerders De taaiheid van de klasse van sterke werkwoorden komt volgens Van Haeringen (in ‘De taaie levenskracht van het sterke werkwoord’, in Neerlandica. Verspreide opstellen. Den Haag 1962, blz. 222-237) doordat de opvoeders (ouders en onderwijzers) het steeds weer nodig achten verwarring te zaaien bij de nieuwe generaties taalleerders. Geheel analoog aan de nu overheersende zwakke klasse vervoegen taallerende kinderen de sterke werkwoorden zwak. Als we dit één generatie zouden toestaan dan zou deze taalvereenvoudiging er door zijn. Maar wie accepteert nou de logica van het jonge kind? ‘Mama, ik loopte alleen naar oma.’ ‘Loopte is fout, lieverd, je moet zeggen liep.’ {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} De (on)zin van snellezen Rob Neutelings - sectie Toegepaste Taalkunde, TU Delft Henk Pander Maat - afdeling Taalbeheersing, Universiteit Utrecht Enkele jaren geleden volgden de televisiecamera's Vendex-topman professor Anton Dreesmann tijdens een werkdag. Dreesmann liet de kijkers zien dat hij Elsevier in enkele minuten las. Hiertoe maakte hij gebruik van een leesmethode die hij zelf ‘fast reading’ noemde. Voor de kijkers was het jammer dat Dreesmann niet uitlegde hoe dat ‘fast reading’ in zijn werk ging. Gelukkig zijn er in Nederland allerlei cursussen als Snellezen en Snel en effectief lezen die in meerdere of mindere mate aandacht besteden aan het vergroten van de leessnelheid. Maar: is het mogelijk om de leessnelheid te vergroten bij een gelijkblijvend tekstbegrip? ● Oogbewegingen De ogen van een lezer bewegen zich niet in een vloeiende beweging van links naar rechts langs de regels, maar staan vaak stil, en soms gaan ze zelfs terug. Dus van rechts naar links. Het recept voor sneller lezen lijkt voorhanden: zorg dat de ogen minder stil staan, en zorg dat de ogen alleen nog van links naar rechts op een regel bewegen. Alle Nederlandse snelleescursussen presenteren dit advies en geven hun cursisten training op dit gebied. Een zinloze training, omdat geen rekening wordt gehouden met de volgende vragen: waarom staan de ogen stil tijdens het lezen en waarom bewegen mensen hun ogen soms van rechts naar links? Uit onderzoek blijkt dat een lezer tijdens een oogstilstand de tekst waarneemt en begrijpt. De gemiddelde oogstilstand duurt 250 milliseconden, waarbinnen gemiddeld 16 letters waargenomen worden. Goede lezers kunnen per oogstilstand meer letters tegelijk waarnemen, en hoeven korter stil te staan met hun ogen. Dit komt doordat zij in staat zijn de letters en woorden snel te herkennen en effectievere coderingen voorhanden hebben om het gelezene in hun geheugen op te slaan. Goede lezers kunnen dus sneller waarnemen en begrijpen, en daarom lezen ze sneller en hoeven ze ook minder vaak terug te lezen dan slechte lezers. Doordat bij die laatsten het begripsproces langzamer verloopt, moeten zij vaker hun ogen stilhouden en moeten ze vaker in de tekst teruglezen. Dus: verschillen in leessnelheid worden veroorzaakt door verschillen in de snelheid van begrip en waarneming, die weer te relateren zijn aan verschillen in intelligentie. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En wat doen de leescursussen? Ze proberen alle deelnemers het gedrag van zeer intelligente lezers bij te brengen: weinig oogstilstanden en niet teruglezen. Maar de imitatie van deze gedragingen leidt (helaas) niet tot een grotere intelligentie. Leer je een langzame lezer snellezen, dan gaat hij inderdaad sneller door de tekst heen, alleen zijn tekstbegrip is veel kleiner dan wanneer hij in zijn eigen tempo zou lezen. ● Aanbevelingen voor snellezen Een lezer die sneller wil lezen, moet geen gedragingen leren die niet bij zijn geestelijke vermogens passen. Wel moet hij zich realiseren dat het verhogen van de leessnelheid en een gelijkblijvend begrip van de tekst onmogelijk samengaan. Maar vaak hoeft een lezer een tekst niet voor honderd procent te begrijpen. Het kan voldoende zijn als hij de hoofdlijnen uit de tekst haalt. Zo troffen we in ons eigen onderzoek een Tweede-Kamerlid aan die een vergadering over een beleidsnota moest voorzitten. In die vergadering moest hij opletten of de discussiedeelnemers zich wel hielden aan de inhoud van de nota. Als voorbereiding daarop las hij de 104 pagina's dikke beleidsnota in 35 minuten. Omdat deze lezer geen volledig begrip van de tekst hoefde te hebben, las hij de tekst niet helemaal. Hij volstond met het ‘skimmen’ van de tekst; dat wil zeggen dat hij de grote lijnen van de tekst achterhaalde door de tekst op die plaatsen te lezen waarvan hij dacht dat ze cruciale informatie bevatten. Vooral de eerste regels van de alinea's en kopjes gebruikte hij daarvoor. Verder las hij de onderdelen ‘conclusie’ en ‘fasering van het beleid’ veel intensiever. Als een lezer snel een globaal beeld wil krijgen van de tekstinhoud, dan is skimmen een goede methode. De lezer kan volstaan met het lezen van de volgende tekstdelen: de kopjes, de eerste alinea in zijn geheel, en de eerste zin van iedere alinea. Uiteraard weet hij dan niet precies wat er allemaal in de tekst staat, maar hij boekt een aanzienlijke tijdwinst en de hoofdlijnen van de tekst heeft hij zeker te pakken. Hij leest immers juist die elementen in de tekst waarin schrijvers de cruciale informatie stoppen. Dit algemene skimadvies kan voor specifieke teksten worden uitgebreid. Veel beleidsnota's bijvoorbeeld gaan vergezeld van een samenvatting en een inhoudsopgave. Het is duidelijk dat dit goede hulpmiddelen zijn om {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} de grote lijn van de nota te achterhalen. Bij een teksttype als bijvoorbeeld kranteartikelen kan de lezer de belangrijkste informatie uit de lead halen. Overigens zijn deze adviezen in de betere leescursussen meestal wel terug te vinden. ● Skimt Dreesmann? Een lezer die tijdwinst wil boeken tijdens het lezen, heeft totaal geen baat bij het volgen van een snelleescursus die alleen oogbewegingsoefeningen aanbiedt. Snelleesmethoden gebaseerd op de manipulatie van oogbewegingen zijn volgens wetenschappers onzinnig. Sterker nog: er is een andere, veel eenvoudiger manier om de leessnelheid te verhogen. Een lezer die tijdwinst wil boeken ten koste van zijn tekstbegrip, moet zich concentreren op die plaatsen in de tekst waar de cruciale informatie staat. En hoe leest Dreesmann? Een man van zijn kaliber zal waarschijnlijk weinig stilstaan met zijn ogen en weinig hoeven terug te lezen. Maar ook hij kan zijn leestijd bekorten door te skimmen. Wij vermoeden dat hij dat al jaren doet. Meer informatie over dit onderwerp kunt u vinden in ‘Lees sneller, lees beter? Of de beperkte invloed van wetenschappelijke inzichten op praktijkadviezen’, in Communicatief 6, nummer 3, blz. 2-7. Jargon en slang [4] Marc De Coster - Tienen, België Welke woorden, uitdrukkingen en betekenissen zijn er in omloop in de schaduw van de officiële woordenschat? In deze serie komen er telkens enkele voor het voetlicht. alarmklantje: in het slang van Amsterdamse taxichauffeurs: een klant van wie de auto in puin werd gereden. badmuts: 1 (jeugdtaal) scheldwoord voor een kaal persoon. Synoniem: vleespet. Vergelijk ook Engels slang: chrome-dome. 2 (jeugdtaal) scheldwoord voor een erg dom persoon. - (...) dat al die badmutsen onwijs beginnen te eikelen als je enkel een beetje uit je dak gaat. Kees van Kooten in Humo, 2-5-91 bijbelgordel: schertsende benaming voor de brede waaier van streng-gereformeerde gemeenten tussen Zeeland en de Veluwe. Ook wel de zwartekousenband. Bijbelgordel naar analogie van Amerikaans-Engels bible-belt. - In het orthodox-protestantse gebied dat zich uitstrekt van Tholen tot Staphorst, de ‘bijbelgordel’, wachten de dorpelingen af of ze opnieuw zullen worden beproefd door een agressief-vijandige publieke opinie. Trouw, 25-9-92. blauwe blazer: hoge sportbestuurder, bobo. Term komt voornamelijk voor in de voetballerij; in de computerwereld ook voor een automatiseringsdeskundige. - Die blauwe blazers bij Hoppe zijn alleen maar geil op die nullen. A.F.Th. van der Heyden: Advocaat van de hanen (1990) bommetje: in het jargon van druggebruikers: speed verpakt in een sigarettevloeitje. Het springt in de maag uit elkaar. - Aan de andere kant zat Brood. Hij schepte een vloeitje vol met wit poeder. ‘Dit is een bommetje jongens’, zei hij tegen de boeren. Jan Eilander: Altijd te laat (1991) breed-breed-smal: televisiejargon (vooral bij de commerciële stations): tweederde van de zendtijd gericht op het grote publiek, terwijl eenderde beschikbaar blijft voor kleinere publieksgroepen. - Efficiënter produceren, mét elkaar in plaats van elkaar beconcurreren, en het flexibele programmapakket moest breed-breed-smal van karakter zijn. Vrij Nederland, 10-10-92 confetti-generatie: in de marketing de verzamelnaam voor vrouwen die nog jong zijn, hun draai nog niet gevonden hebben en experimenteren dat het een lieve lust is. Bladen zoals Viva richten zich op deze doelgroep. dubbelstekker: slangterm voor een biseksueel persoon. - Misschien is die Moeskop een loslopende dubbelstekker want volgens Nanda was hij duidelijk in vrouwen, in haar geïnteresseerd... Willem Bijsterbosch: De opzichter (1992) ellebogenstoom: oud slangwoord en schertsend voor ‘handkracht’. Komt al voor bij Willem van Iependaal (Polletje Piekhaar, 1935) maar is vermoedelijk nog ouder. Vergelijk ook Engels slang: elbow grease; Norwegian steam. - Ze ken ook niks meer. Al haar ellebogenstoom is op. Maarten 't Hart: De steile helling (1988) hakken: jeugdtaal uit de jaren tachtig voor ‘slaan’. - Je had opeens een grote groep jongens die in Eindhoven gingen stappen. Dan stuit je op een gegeven moment op een groep PSV'ers. Dat wordt dan hakken, natuurlijk. Nieuwe Revu, 16-12-92 kaasrammen: het in elkaar slaan van blanken door een groepje kleurlingen. Voornamelijk in het taalgebruik van Surinaamse en Antilliaanse jongeren. kafka-brief: in het advocatenjargon: de gedoogdenverklaring voor asielzoekers die slechts één jaar geldig is en bijgevolg ieder jaar opnieuw verlengd moet worden (bij de vreemdelingenpolitie). {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Afbreekregels onbruikbaar voor de computer Bernard van Dijk - journalist, Tilburg Sinds de komst van de elektronische tekstverwerkers staan sommige soorten drukwerk vol met rare afbrekingen. Bij het krantenconcern waar ik werk (Brabant Pers, onderdeel van VNU-Dagbladen) zijn alle redacties en het technisch bedrijf, populair gezegd de drukkerij, met elkaar verbonden door een computernetwerk. De kopij die de journalisten intikken, gaat rechtstreeks de zetmachine in, zonder tussenkomst van een afdeling correctie of van een zetter. Tik-, spel- en taalfouten die in de krant staan, worden door journalisten gemaakt; maar zij zijn niet verantwoordelijk voor afbreekfouten, want die worden geproduceerd door de zetmachine. ● Computer in dubio De door een computer bestuurde zetmachine is voorzien van onder meer een regeluitvulprogramma. Het ‘uitvullen’ van regels betekent: de spaties tussen woorden zoveel verbreden of versmallen dat iedere regel even breed wordt. Een woord aan het eind van de regel dat niet helemaal past, moet dan afgebroken worden. De computer is daartoe voorzien van een afbreekprogramma. Dit hanteert de regels die te lezen zijn in het Groene Boekje van 1954 op de bladzijden LII tot en met LIV in het hoofdstuk ‘Verdeling van de woorden in lettergrepen’. Helaas brengen deze regels, die al moeilijk genoeg zijn voor het gemiddelde menselijke brein, de computer dikwijls in verwarring. Voor mensen is de keuze voor de ene of de andere regel nog wel te doen; wij zien meestal wel waar een afbreking mogelijk is, doordat we de samenstellende delen van de woorden kunnen onderscheiden of doordat we bij het uitspreken van een woord in lettergrepen wel aanvoelen met welke klank de volgende lettergreep begint. Een computer kan uit zichzelf niets onderscheiden en voelt ook niets aan. Hij kan alleen regels toepassen, maar dat is in dit geval niet voldoende. ● Ontregeld De regels voor afbreking vinden we in de inleiding van het Groene Boekje. Vier daarvan zijn in hoofdzaak de schuld van afbreekfouten. (Ik houd de nummering van het Groene Boekje aan; de regels 1, 3 en 4 komen later aan bod: de zetcomputer past deze regels correct toe.) Men mag afbreken: 2. Tussen de delen van een samenstelling: boom-vrucht, heren-huis, inheems, kwaad-aardig. De computer past deze regel toe op hypotheekrente en maakt er hypothee-krente van, want hypo is een geregeld voorkomend voorvoegsel, thee is een goed woord en krente zou een goed woord kunnen zijn. Het is de computer moeilijk duidelijk te maken waarom hij de ene keer regel- en de andere keer rege-moet maken 5. Als de afbreekplaats niet reeds door een der voorafgaande regels vaststaat, gelden de volgende regels: a. Eén tussenmedeklinker (ook ch) gaat naar het volgende woorddeel: be-ter, bre-kebeen, li-chaam, lo-pen. Op grond van deze regel komen in de krant afbreekfouten voor als stri-palbums, stiksto-foxide, zome-revenement. De afbreking meesta-l is wellicht ook een voortvloeisel van deze afbreekregel. In een krantebericht over een ongeval op een spoorwegovergang werd het woord regelinstallatie afgebroken als rege-linstallatie. Een pagina verder in de krant van die dag kwam de wao-regeling ter sprake. Het woord regeling werd correct afgebroken als rege-ling. Het is de computer moeilijk duidelijk te maken waarom hij de ene keer regel- en de andere keer rege-moet maken. b. Van twee tussenmedeklinkers gaat de eerste naar het voorafgaande, de tweede naar het volgende woorddeel: konin-gen, gees-ten, har-tig. We zien in de krant: gron-daankopen, Ber-gambacht, dopin-gaffaire, jeug-darts. c. Van meer dan twee tussenmedeklinkers gaan er zoveel naar het volgende woorddeel, als er aan het begin van een Nederlands woord kunnen voorkomen: amb-ten, art-sen, ek-ster. Voor de computer reden om de volgende afbrekingen te maken: weerstand-snesten, schutter-sput, regering-steam. Hier komt bij dat het eerste deel of de eerste delen van de samenstelling weerstand, schutter en regering goede woorden zijn. Regel c is echter ook verantwoordelijk voor afbrekingen als spor-troem, spor-tjournalist en abonnemen-thouders. De computer past regel c zeer consequent toe bij de foute afbreking gee-strijk. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Regel 5, die ertoe verplicht eerst de toepasbaarheid van de regels 1, 2, 3 en 4 na te gaan, is meer een complicatie voor het menselijk brein dan voor de zetcomputer. Die tast in een fractie van een seconde alle denkbare regels af. In de programmeertaal Basic heet dat ‘if not... then go to...’, maar dan komen met 5a, 5b en 5c pas de echte moeilijkheden. ● Uitzonderlijk Vanaf de invoering van het huidige tekstverwerkingssysteem hebben redactionele medewerkers afbreekfouten opgespoord en met de correcte afbrekingen erbij naar het technisch bedrijf gestuurd. Daar is een lijst gemaakt van woorden waarmee het ooit mis ging, voorzien van hun correcte afbrekingen. Deze ‘uitzonderingenlijst’, die inmiddels tienduizenden woorden omvat, is gekoppeld aan de zetmachine. Voor iedere afbreking gaat de computer van de zetmachine eerst zoeken in deze uitzonderingenlijst; staat het gezochte woord daar niet in, dan stapt de computer over op het toepassen van de geldende afbreekregels. Daar ontstaan dan, puur door toepassing van die regels, de hierboven geschetste afbreekfouten. Sinds het ontstaan van de steeds langer wordende uitzonderingenlijst neemt het aantal afbreekfouten af. Maar echt helemaal correct zal de computer nooit afbreken, doordat de taalgebruikers, en dus ook de kranteredacties, altijd zullen doorgaan met het vormen van nieuwe samenstellingen, en doordat de computer een zekere niet te verhelpen eigenwijsheid vertoont. ● A-imabel Het lijkt zaak de afbreekregels te herschrijven. Wie dat doet, moet er niet van uitgaan dat de gebruiker van die regels - de mens, maar ook een hersenloze machine - de vorm van woorden en samenstellende woorddelen kan herkennen. De afbreekpraktijk zoals die bestaat (zie de spellingwoordenboeken), is in veel gevallen onbruikbaar voor de computer, die alleen bij vaste, alle mogelijkheden omvattende regels gebaat is. Wie in het Groene Boekje de zoek-zelf-maar-uit-adviezen leest voor het afbreken van bastaardwoorden, weet wat ik bedoel. Op grond van deze adviezen zijn afbrekingen ontstaan als trans-port, maar tran-sito (allebei gevormd met het Latijnse trans); a-bortus, maar ab-erratie (allebei gevormd met het Latijnse ab); leid-motief, maar leidraad (terwijl het wel zeker lijkt dat deze woorden afgeleid zijn van de Duitse woorden Leit-motif en Leit-faden); om dezelfde reden als waarom achttien met twee t's moet, zouden we beter leiddraad kunnen schrijven. Dan is er nóg een onvolmaaktheid aan onze afbreekregels die de computer niet bevatten kan: het afbreken achter de eerste lettergreep van een woord waarvan die eerste lettergreep een klinker is: a-bonnement, a-cademie, o-verigens, e-ten, u-sance. Op het eind van een regel is aan die ene klinker niet te zien hoe hij moet worden uitgesproken. Meestal geeft die ene klinker ook geen aanwijzing van wat op de volgende regel te verwachten is. Ook in samenstellingen staat het niet: gistera-vond, huisa-dres, beto-vergrootmoeder, quotumi-dee. Computerzetsel levert op: a-imabel, a-ids, i-edereen, I-Jmuiden. Vroeger - toen we nog ‘in het lood zaten’ en goedopgeleide typografen ieder letter- en leesteken met de hand intikten - mochten loodzetters niet afbreken achter een beginklinker. Het Groene Boekje zegt hierover: ‘Woorden waarvan de eerste lettergreep door één klinker wordt gevormd, worden ongaarne daarachter afgebroken’; een slappe standpuntbepaling waarmee we in dit computertijdperk niets opschieten. Over Atjeh•ers C. Kostelijk - Heiloo In 1955 verscheen van de hand van dr. H.E. Buiskool, secretaris van de toenmalige Spellingcommissie, het werkje De nieuwe spelling. In de lijsten van geraadpleegde literatuur in de ANS en de Schrijfwijzer zoekt men nu tevergeefs de titel van dit uitstekende boekje, waarin het afbreken van woorden voorbeeldig behandeld wordt. In het register van de ANS ontbreekt zelfs elke verwijzing naar het afbreken van woorden. Dit heeft tot gevolg dat men in de recente woordenlijsten en woordenboeken die aangeven op welke plaatsen de woorden worden afgebroken, nergens een correcte afbreking van het woord Atjeeër aantreft. Het ergst maakt het de Herziene Woordenlijst. Daar is zowel sprake van een ‘At•jee•ër’ als van een ‘crapautje: cra•paud•tje’. Hoe het afbreken wél moet bij deze speciale categorie woorden waarin de laatste klank van het grondwoord (Atjeh, crapaud) wordt geschreven als een klinker met een medeklinker, blijkt uit het onderstaande citaat uit het boekje van dr. Buiskool: ‘Sommige van deze verkleinwoorden zijn gevormd van een grondwoord waarvan de eindklinker wordt geschreven met een klinkerteken en een of meer medeklinkertekens: chaletje, dineetje, entremetje, matelootje, paletootje, pardessuutje, pierrootje, tricootje enz., afgebroken chalet•tje, diner•tje, entremets•tje, matelot•tje, pardessus•tje enz.; zo ook Atjeeër (Atjeh•er), maar niet crapaudtje, colliertje, pince-neztje en derg., die geschreven worden als het grondwoord + tje en dus regelmatig worden afgebroken als crapaud•tje, collier•tje, pince•nez•tje enz.’ {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordafbreking blíjft een hachelijke zaak Karel F. Treebus - typografisch ontwerper, Berkel en Rodenrijs Recent is in Onze Taal een paar maal het afbreken van woorden aan de orde gesteld, onder meer op blz. 69 van het aprilnummer door ir. J.W. Sluiter. In dit nummer wijdt de heer B. van Dijk er een artikel aan. In mijn jarenlange praktijk als boektypograaf word ik vrijwel constant met dit probleem geconfronteerd. Een paar kanttekeningen. ● Teken des tijds? Allereerst bespeur ik in beide bijdragen de gedachte ‘Nou ja, die computers doen het nu eenmaal soms fout en daar moeten we ons maar aan aanpassen.’ Ik vind het wat te gemakzuchtig om het probleem af te doen met ‘een teken des tijds’. Het valt uiteraard niet te ontkennen dat de moderne tekstverwerking met haar automatische woordafbreekprogramma's in de hand heeft gewerkt dat er dagelijks foutieve, onlogische en/of lelijke afbrekingen in teksten verschijnen. Als reden voor die ontsporingen wordt meestal de tijdsdruk of het computerprogramma aangevoerd. Dat is maar ten dele juist, want ten eerste zijn veel fouten te voorkomen door een goed gebruik van alle mogelijkheden van de tekstverwerkings- en zetprogrammatuur en ten tweede kan in de zetproef elke fout (dus ook elke afbreekfout) verbeterd worden. Terecht wijst de heer Van Dijk op de mogelijkheid om hardnekkig terugkerende afbreekfouten als uitzonderingsgevallen in het computergeheugen in te voeren. Je kunt daarmee voorkomen dat de zetcomputer steeds maar weer aan het eind van de ene regel 's- zet en op de volgende Hertogenbosch. Verder kennen we ook nog de ‘vaste spatie’, waarmee we kunnen vermijden dat aan het eind van de ene regel een valutateken staat en op de volgende het bijbehorende bedrag. Ook kunnen we met deze hulpvoorziening zorgen dat we niet dwars door iemands voorletters heen hakken, of tussen de laatste voorletter en de eigennaam. Bovendien kunnen we woorden, wanneer we vermoeden dat er wel iets mis zou kunnen gaan, een latente code voor een voorkeursafbreking meegeven. Als we zo'n code bijvoorbeeld toevoegen tussen de r van gister- en de a van avond is de minder gewenste splitsing gistera-vond verhinderd. Maar er is meer te doen ter preventie. Jarenlang heb ik met een verfijnd zetprogramma (met afbreekbewaking) gewerkt. Daarbij kan vooraf worden opgegeven hoeveel letters er minimaal vóór de afbreking op de regel moeten blijven. Indien er aan het begin van de tekst een code wordt toegevoegd, zorgt de zetcomputer ervoor - uiteraard met inachtneming van de taalregels - dat er minimaal één lettergreep van drie letters overblijft vóór de afbreking. Een dijk-ramp wordt dan geen dij-kramp. Zo'n codering kun je aanpassen naar behoefte. Of uitbreiden, want ook het minimum aantal letters dat voor aan de volgende regel mag staan, kun je ermee in de hand houden. Hiermee zijn dus lelijke dingen als o-verigens, e-ten en u-sance geëlimineerd, evenals gekheid als a-imabel of i-edereen. ● Ingrijpen en kiezen Het is waar dat tegenwoordig veel tekst de zetsystemen wordt ingevoerd zonder dat een corrector of redacteur die tekst vooraf heeft geschoond. Maar niemand zegt dat we de tekst die die apparaten daarna als zetwerk verlaat, zonder meer moeten accepteren en afdrukken. Auteurs, redacteuren of typografische vormgevers die afbreekfouten in de zetproef laten staan, zijn daar zelf verantwoordelijk voor. Wíj zijn de baas en niet de computer. Door de tegenwoordig veel toegepaste vrije regelval kun je een lettergreep vaak heel gemakkelijk naar een volgende regel halen. Want afbrekingen als lichtja-ren of volko-renbrood kan ik in een zetproef maar moeilijk laten staan als er in de volgende regel nog ruimte genoeg is om ja of ko in weg te werken. Maar nu hebben we het wel over minder fraai, en niet over fout. Voor vreemde woorden zijn de afbreekregels niet altijd zo doorzichtig. Het wringt altijd een beetje tussen de regels van de taal waaruit het woord stamt en die voor het Nederlands. Een echte classicus denkt - door zijn kennis van de herkomst van woorden - over het afbreken van een bepaald woord soms anders dan de doorsnee-taalgebruiker. Lastig is ook dat niet alle woordenboeken op dit punt geheel gelijkluidend zijn. Terecht worden ingeburgerde woorden volgens de Nederlandse regels in lettergrepen verdeeld, want anders zouden we een woord als bantoe moeten scheiden in het meervoudsvoorvoegsel ba- en ntoe (= mens) van het oorspronkelijke woord bantu. De doorsnee-schrijver kent echter niet de exacte afkomst en opbouw van ieder vreemd woord. ● Aanpassingen vereist Verder zou ik willen stellen dat - nu men toch weer aan vernieuwing van de woordenlijst (en de spellingregels) meent toe te zijn - het zinvol kan zijn om eens kritisch naar een aantal zaken te kijken, want ook bij het afbreken van Nederlandse woorden zijn wel wat voetnoten te plaatsen. Persoonlijk vind ik de regel dat er tussen de ng van bijvoorbeeld zingen en brengen mag worden afgebroken, niet zo logisch. Die ng is één klank, {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} we breken dus dwars door de klank heen af. Zing-en en breng-en zou naar mijn smaak logischer zijn. Maar dan kom je direct op de vraag: wat te doen met woorden als zinken en klanken, waar die zelfde ng-klank in zit? Consequent zouden dan zink-en en klank-en zijn. We zouden de regel dat de y naar het voorafgaande woorddeel gaat (roy-aal) kunnen aanvullen tot: de y, de ng en de als ng uitgesproken n gaan naar het voorafgaande woorddeel. In de praktijk zorgt de ng-klank al heel vaak voor verwarring; kennelijk ervaren velen de regel toch als niet geheel logisch. Zie ook het bankbiljet van 250 gulden (de vuurtoren), waar microscopisch klein, door middel van magere en vette letters, de naam Scheveningen in lettergrepen is verdeeld als Scheveningen. Het misverstand bewijst eens te meer dat ons alfabet niet echt deugt. De Germanen met Uiteraard zal elke wijziging consequenties hebben voor de afbreekprogramma's van tekstverwerkers, maar die waren toch al niet volmaakt hun runenalfabetten hadden dat met het afzonderlijke teken voor de ng toch slimmer bekeken. Ten slotte. Als men toch wijzigingen zou overwegen, zijn er nog meer rare dingen. In de Herziene Woordenlijst Nederlandse Taal zijn de afbreekpunten aangegeven. Hoe men echter ooit heeft kunnen verzinnen om voor te schrijven dat hasjiesj en koosjer moeten worden gescheiden in has- en jiesj en koos- en jer is mij een raadsel. Als er taalkundig één combinatie is die in vreemde woorden bij elkaar moet blijven is het, dunkt mij, de sj. In het oorspronkelijke Hebreeuwse kosjer wordt de sj, zoals in veel schriftstelsels, weergegeven door één schriftteken. Omdat ook de qu-combinatie nooit gescheiden wordt, zou een verbod om in vreemde woorden de sj te scheiden heel goed te verdedigen zijn (over de verkleiningsuitgang in haasje, klusje, enz. hebben we het hier niet). De Woordenlijst laat, merkwaardig genoeg, de gh in ba-ghe-ra wel bij elkaar... En is het niet raar dat ex-emplaar niet mag, maar ek-semplaar wel? Uiteraard zal elke wijziging van de afbreekregels consequenties hebben voor de afbreekprogramma's van tekstverwerkers en zetmachines, maar die waren toch al niet volmaakt. Compost: meststof of afval? M. van Hoorn - Abcoude Groen is een bekend voorbeeld van een bestaand woord met een nieuwe betekenis onder invloed van onze aandacht voor het milieu. Ook de betekenis van de woorden compost, compostering en composteerbaarheid verandert. Van Dale (1992) geeft als omschrijving voor compost: ‘meststof van fecaliën en allerlei andere dierlijke en plantaardige stoffen, met huis- en straatafval vermengd’. Overeenkomstig geeft Van Dale voor compostering: ‘1) omzetting van afval in geschikte meststof, 2) verwerking van fecaliën tot compost’. Door de gescheiden verwerking van huishoudelijk groente-, fruit- en tuinafval (GFT) lijkt de belangrijkste betekenis te verschuiven van het eerste deel van de omschrijving (meststof) naar het tweede deel (afval). Er vindt ook steeds meer produktie van compost plaats uit bedrijfsafval. Het gaat hierbij om zuiveringsslib en afval van de glastuinbouw, waardoor eveneens het tweede deel van de beschrijving niet altijd meer actueel is. Van Dale lijkt uit te gaan van mengsels, en geeft geen nader inzicht in de verhoudingen daarvan. Analoog is ook de betekenis van compostering sterk veranderd, namelijk van ‘produktie van meststof’ naar ‘verwerking van afval’. Het afval waaruit de compost wordt gemaakt, bepaalt tevens het type compost. Het woord compost krijgt ineens vele, toch tamelijk verschillende betekenissen. In verband met de afzetmogelijkheden van compost is er steeds meer aandacht voor de kwaliteit ervan. De herkomst en de samenstelling zullen steeds vaker onverdacht moeten zijn. We kijken tegenwoordig anders tegen compost aan. De emotionele betekenis van compost uit eigen tuin is anders dan die van compost gemaakt van huishoudelijk afval, industrieel slib of met plastic verontreinigde afvalstromen uit de tomaten-, komkommer- en paprikateelt. In bepaalde gevallen wordt verontreinigde compost geproduceerd. Dat is weer een heel ander soort compost, die nauwelijks meer als meststof maar eerder als afval te kwalificeren is. En daarmee zijn ook veranderingen op til in de betekenis van het woord composteerbaarheid. Gesignaleerd is dat ‘afbreekbaar plastic’ in de vorm van ‘100% composteerbaar touw’ voor de glastuinbouw aan de man wordt gebracht. Bij nadere analyse blijkt het plastic slechts voor een beperkt deel afbreekbaar. Natuurlijk betreft het hier verkooppraat, maar door het ontbreken van een precieze definitie wordt men op het verkeerde been gezet. Kortom: men kan zich afvragen of compost nog wel compost is. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} De afkeer van om Gerard Sweep - docent Taalbeheersing, School voor Journalistiek en Voorlichting, Utrecht Schrijftaalregels zijn onverwoestbaar. Ook moderne schrijfadviseurs kunnen niet verhinderen dat de oude principes nog grote populariteit genieten. Zo worden functionele woorden als om en dan driftig geschrapt, soms met aperte fouten als gevolg. Vooral journalisten grossieren in schrapregels. ‘Een stijl kan de indruk wekken dat de schrijver weinig heeft nagedacht bij wat hij schreef. De oorzaak van deze indruk kan bijvoorbeeld zijn het gebruik van onnodige woorden. Een van deze woorden is om, dat zeer vaak niets anders dan een stoplap is, ja zelfs aanleiding geeft tot een betekenis van een zin, zoals die niet door de spreker of schrijver is bedoeld.’ Dominicus is in 1961 een van de laatste schrijfadviseurs die hun stem verheffen tegen het overbodige om. In een ironische overmaat aan woorden stelt hij dat ‘in verreweg de meeste gevallen, waarin het woord is gebruikt, het beter kan wegblijven, als men op een krachtige stijl prijs stelt’. Het woord moet zijns inziens altijd worden weggelaten in beknopte onderwerps- en voorwerpszinnen. Enkele van zijn voorbeelden zijn: -het is tijd (om) Nieuw-Guinea aan de orde te stellen; -ze waren druk bezig (om) geld in te zamelen. ● Hypercorrectie In de jaren zeventig worden de meeste schrijfadviseurs coulant. Renkema acht het sop de kool niet waard. Hij laat de keuze aan de schrijver en eindigt zijn korte bespreking in de Schrijfwijzer (1989) met de vermoeide woorden: ‘Het lijkt me niet nodig (om) aan deze kwestie meer aandacht te besteden.’ Dit betekent echter niet dat de dagelijkse omgang met het verbindingswoord om even ontspannen is als die van de hedendaagse schrijfadviseurs. Vooral kranten blijven prijs stellen op de ‘krachtige stijl’ waarvan Dominicus rept. Het Stijlboek van de Volkskrant adviseert dan ook het woordje om vaak weg te laten. Soms zal het resultaat na schrappen inderdaad krachtiger overkomen, soms echter ook zwaarder. En regelmatig ontstaan er fouten. Het verbindingswoord om is namelijk lang niet altijd betekenisloos. Waar het een doel aanduidt, mag het niet geschrapt worden. Schrijvers met weinig taalgevoel kunnen de schrapregel te gretig toepassen, zodat er hypercorrecte zinnen ontstaan. Dat is gebeurd in de volgende zin, uit de Volkskrant: ‘Bij ieder van de grote televisiemaatschappijen heeft hij zendtijd gekocht zijn economisch programma uit te leggen.’ De schrijver heeft niet gezien dat de beknopte bijzin het doel aangeeft van de handeling in de hoofdzin en dus ingeleid moet worden door om. Met zijn schrapregel grijpt het Stijlboek terug op een oude schrijftaaltraditie. Toch kan gevoel voor traditie niet het motief zijn. Het woordje er krijgt namelijk ook een schrapadvies mee, zonder dat er een parallel is bij oude schrijfadviseurs. Ook het voornaamwoord het blijft vaak achterwege als het een onderwerps- of voorwerpszin aankondigt. Deze stijlregel is aan het werk in typisch journalistieke frases als verwacht wordt dat...; besloten is dat...; onduidelijk is of... ● Wijdverbreide misvatting Eerder dan het verlangen om aan te knopen bij de traditie, lijkt hier een algemeen krantestijlbeginsel aan het werk, waarvan om slechts een van de toepassingen vormt. Het beginsel is samen te vatten als: schrap weglaatbare functiewoorden. De regel is toepasbaar op alle woorden die geen betekenis hebben maar die uitsluitend een grammaticale functie vervullen. Daarbij ontstaan niet noodzakelijk fouten, maar wel vaak lastig leesbare zinnen die neigen naar dubbelzinnigheid. Alleen het eerste van de nu volgende voorbeelden, uit de pen van de journalist Hofland, is een echte hypercorrectie, gebaseerd op het wijdverbreide idee dat het samenvattende woordje dan verboden is na een bijzin die begint met als. dan: - Zelfs al versta je niets van het sportverslag weet je toch meteen dat het over voetbal gaat. (NRC Handelsblad) de/het (bij namen van instellingen; een echte trend): - NS had vergeten die opdracht door te geven. (De Telegraaf) aan (bij meewerkend voorwerp): - Hij heeft het volk verraden door politieke hervormingen te beloven en vervolgens het parlement te weigeren over de kwestie te debatteren. (de Volkskrant) zich: - Zo had de pianoleraar meerdere malen meisjes laten uitkleden zodat hij vervolgens ‘houdingcorrectie’ bij ze toe kon passen. (De Telegraaf) ervan (als voorlopig voorzetselvoorwerp): - Anders dan Tudjman verzekerde de Bosnische president Izetbegovic de Serviërs in zijn republiek op overtuigende wijze dat hun burgerrechten volledig overeind zouden blijven. (de Volkskrant) De laatste twee voorbeelden illustreren nogmaals dat traditionalisme niet het motief kan zijn om zoveel mogelijk functiewoorden te elimineren. Een schrijver die zich en ervan schrapt, is juist heel modern, omdat de geleidelijke terugtocht van het wederkerend voornaamwoord (zich) en het voorlopig voorzetselvoorwerp (ervan) recente ontwikkelingen in het Nederlands zijn. De krantestijlregel speelt deze taalveranderingen in de kaart. In het geval van om vertraagt deze stijlregel juist een taalverandering. De opmars van het verbindingswoord om lijkt een tamelijk recente ontwikkeling, waarover al in de negentiende eeuw geklaagd wordt en die tot in de jaren zestig bestreden {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt door taaladviseurs. Aversie tegen een taalverandering zal een belangrijk motief geweest zijn. De journalistieke schrapregel heeft in dit geval hetzelfde conserverende effect als de traditionalistische schrapregel, maar niet dezelfde achtergrond. ● Puntige stijl? Waar komt de journalistieke aversie tegen functiewoorden vandaan? De neiging tot schrappen wordt verklaarbaar vanuit de eisen waaraan het klassieke nieuwsbericht moest voldoen. Het was de sport om in een minimum aan ruimte zoveel mogelijk informatie te verpakken, en dat vroeg om een zo compact mogelijke stijl. Of, zoals het Basisboek Journalistiek (1992) stelt: ‘Vermijd geleuter. Leuteren kan iedereen; een puntig artikel schrijven, waarin geen woord te veel (en te weinig) staat, is heel wat moeilijker.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Toch is het puntige artikel inmiddels wat uit de tijd. Klassieke nieuwsberichten komen niet zo vaak meer voor, sinds radio, televisie en teletekst voorzien in de behoefte aan compacte informatie. De nieuwsberichten in de krant worden steeds verder uitgesmeerd, de aversie tegen kleine woordjes is echter blijven bestaan, soms met fouten als gevolg. Het ten onrechte weglaten van om is het interessantste probleem, omdat het spoort met een algemene schrijftaalregel en dus ook buiten de krant tot fouten kan leiden. Het doorzichtigst zijn de ‘bijwoordelijke bepalingen van doel’, die al eerder in dit artikel ter sprake zijn geweest. De volgende drie zinnen bevatten een beknopte bijzin met deze functie. Die had dus moeten worden ingeleid met om. - Het is voor het eerst dat justitie een vrouw belet het katholieke Ierland te verlaten in het buitenland abortus te ondergaan. (Trouw) - De dag na het abrupte vertrek van staatssecretaris In 't Veld van Onderwijs stelden PvdA-coryfeeën alles in het werk de eenheid in de partij te bewaren. (NRC Handelsblad) - Na wat geroep en heen en weer getrek wordt de politie gebeld ze eruit te gooien. (de Volkskrant) Als bijwoordelijke bepalingen van doel het enige probleem vormden, zou een schrapadvies nog wel aangevuld kunnen worden met de waarschuwing niet te schrappen wanneer een parafrase mogelijk is met teneinde of opdat. Veel gevallen zijn echter lastiger te analyseren. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal probeert zinnen met om naar betekenis te vangen in twee betekeniscategorieën, die elk bestaan uit drie afdelingen. De Algemene Nederlandse Spraakkunst vervangt deze analyse door een vijftal grammaticale criteria, die soms een verschillende uitkomst geven. In ‘een kind om te zoenen’ zal om maar zelden weggelaten worden. In ‘dat land is ideaal om op vakantie te gaan’ zal het al vaker fout lopen. Het zou te ver voeren hier alle voorwaarden te bespreken waaronder om verplicht is, te meer omdat het WNT en de ANS het niet altijd met elkaar eens zijn. Hier volgen enkele voorbeelden die beide naslagwerken ongrammaticaal zouden noemen, ook al is een parafrase met teneinde of opdat lastig of onmogelijk. - Alleen al het feit dat de brief in Konfrontatie wordt opgenomen, is voor ons voldoende niet aan de echtheid te twijfelen. (de Volkskrant) - Het probleem is niet meer zozeer de spraaktechnologie, als wel het voeden van de computer met de intelligentie die nodig is keuzes te maken. (Trouw) - Pas later kwamen zij met maatregelen de negerslaaf tegen de willekeur van de blanke kolonist te beschermen. (NRC Handelsblad) ● Omdubbelzinnig Ook afgezien van de ingewikkeldheid van de regels is het onverstandig veel energie te steken in de vraag wanneer om mag wegblijven. Het woordje om verdient een royaler gebruik dan alleen in de verplichte gevallen, zoals blijkt uit de volgende, uiterst complexe zin uit De Telegraaf: ‘Israël heeft gisteren verklaard “niets nieuws” te zien in de jongste oproep van de Amerikaanse president George Bush aan Jeruzalem, in ruil voor vrede en veiligheidsgaranties, territoriale concessies aan de Palestijnen te {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} doen teneinde een alomvattende vrede in het Midden-Oosten mogelijk te maken.’ De zin staat twee lezingen toe: is het Bush die vrede en veiligheidsgaranties heeft gekregen in ruil voor zijn oproep, of kan Jeruzalem ze krijgen in ruil voor concessies? Invoeging van het woordje om voor in ruil heft de dubbelzinnigheid op. Natuurlijk kunnen de meeste lezers op basis van hun kennis van de politieke situatie de bedoeling wel reconstrueren. De schrijver heeft het ze zo echter wel lastig gemaakt. Schrijvers doen er dus goed aan het woordje om altijd te gebruiken als het de lezer van dienst kan zijn. Veel professionele schrijvers doen dat ook, ondanks hun openlijk beleden afkeer van overbodige woorden. Fungeren ze echter als leermeester of superieur van een beginneling, dan sturen ze die vaak in de richting van absurde weglatingen. Daarom mogen schrijfadviseurs wel wat volmondiger adviseren het woordje om overal te gebruiken waar het de zin duidelijker maakt of soepeler laat lopen. Schrijfadviseurs die het probleem tot een vrije kwestie verklaren, zoals Renkema doet in de Schrijfwijzer, geven te veel ruimte aan belegen stijlbeginselen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een grijze gehaktbal Marc De Coster - Tienen, België In de jeugdtaal van de jaren tachtig is gehaktbal of bal gehakt een scheldwoord voor een sufferd, een slappeling, iemand zonder ruggegraat. Een synoniem uit hetzelfde kringtaaltje is een Arnie, naar de gelijknamige, populaire figuur uit de tv-serie Goede Tijden, Slechte Tijden. Hoe komen jongeren aan gehaktbal als scheldwoord? Het woord gehaktbal werd gelanceerd door Dimitri Frenkel Frank in zijn roman Ljoeba's Buik uit 1973: ‘“Sorry”, zei hij tegen een woedende Wim T. Schippers die hem “Ga weg, gehaktbal” toevoegde en de deur achter zich dichtsloeg.’ Tijdens een televisieprogramma in 1974 werd Ton van Duinhoven, in de rol van ontevreden burger, door Frenkel Frank ondervraagd. Het ‘burgermannetje’ kwam getuigen van zijn ongenoegen. Volgens hem waren er steeds minder mensen en steeds meer ‘gehaktballen’. In het verloop van het gesprek werd dit woord nog versterkt tot ‘grijze gehaktbal’. Weken na de uitzending kon men in de pers deze benaming nog tegenkomen. ● Meathead Waarschijnlijk heeft Dimitri Frenkel Frank zijn ‘gehaktbal’ ontleend aan het Amerikaanse slang. Volgens de New Dictionary of American Slang van Robert L. Chapman gebruikten Amerikaanse soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog het scheldwoord meatball, in de betekenis ‘stom, vervelend persoon’. Sedert 1940 gebruikt men ook het scheldwoord meathead (iemand met vlees in plaats van hersens in zijn hoofd), wellicht een variant op het oudere fathead, of ontstaan onder invloed van meatball. In de comedyserie All in the family, die in de jaren zeventig half Nederland aan de buis gekluisterd hield, nam de hoofdfiguur Archie Bunker het woord meathead vaak in de mond tegenover zijn schoonzoon. Bal gehakt in de betekenis ‘sufferd’ is echter ouder. We vinden dit scheldwoord al terug bij de Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal, in zijn roman Polletje Piekhaar (1935): ‘Ga liever je vuil rakke en je trap dweile, bal gehakt!’ Maar volgens de grote Van Dale wordt deze benaming ook gebruikt voor een onderkruiper bij een staking, een werkwillige. Eigenlijk is deze betekenis een minachtende toepassing van de oorspronkelijke betekenis ‘slappeling, iemand zonder ruggegraat’, namelijk iemand die voor de werkgever buigt. Volgens Enno Endt, in het Bargoens Woordenboek, is deze term ontstaan tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog, tijdens een havenstaking. Wellicht heeft de samensteller van dit woordenboek de roman Er wacht een haven (1950) van Jan Mens als bron gebruikt. Hierin vertelt de schrijver dat {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwendammers tijdens de staking niet naar huis gingen maar dag en nacht op de kaai bleven. Ze sliepen in een loods, in het stro. De KNSM gaf hun gratis eten: hutspot en gehakt. De eters werden dus door hun stakende collega's met hun voedsel vereenzelvigd. In Een leven aan de Amsterdamse zelfkant (1968) van Haring Arie, de kroniekschrijver van de Amsterdamse penose of onderwereld, vinden we nog een mooi voorbeeld van deze stakersterm: ‘Jongen, nooit werken in een staking, want je mag nooit een bal gehakt zijn tegenover je kameraden.’ ● Zonder overtuiging De succesvolle carrière van onze grijze gehaktbal begon met het tv-programma van Ton van Duinhoven en Dimitri Frenkel Frank in 1974. Niet lang na deze uitzending gebruikten Koot & Bie de term. Tijdens een van hun programma's hadden ze het over ‘deze tijd waarin onze schermen nog steeds bevolkt worden door grijze gehaktballen die met toonloze stemmen in niet te pruimen Nederlands hun gebrek aan visie trachten te versluieren’. Hieruit mag duidelijk blijken dat een grijze gehaktbal eigenlijk een persoon is zonder echte overtuiging, iemand die nooit duidelijk zegt wat hij meent. Vaak wordt het woord verkort tot gehaktbal, vooral in jeugdtaal. Cor Hoppenbrouwers geeft in Jongerentaal. De tipparade van de omgangstaal (1991) de omschrijving: ‘arnie, kakkerd’. Het andere boekje over Nederlandse jeugdtaal, Aso's, bigi's, crimi's... (van Marc Hofkamp en Wim Westerman, uit 1989), vermeldt enkel bal gehakt, in de betekenis ‘sufferd’ met als voorbeeld: ‘Bal gehakt, kijk uit wat je doet!’ De grijze gehaktbal van Dimitri Frenkel Frank is nog lang niet van het toneel verdwenen. Vrij Nederland gebruikte het woord nog eind jaren tachtig: ‘Voor je het weet zit je als de zoveelste gehaktbal aan de tafel.’ En het muziektijdschrift Oor noemde in 1992 de popmuzikant Phil Collins nog een grijze gehaktbal. Dit scheldwoord heeft het ver gebracht in het Nederlands. HoofdLetterGebruik H.H. Vermeij - gepensioneerd corrector, Haarlem In elk nummer van Onze Taal lees ik de rubriekskop InZicht. Op blz. 222 van nummer 10 1992 vind ik in de eerste kolom onderaan: WordPerfect. Van het verschijnsel ‘een hoofdletter midden in een woord’ heb ik vanaf september 1992 een aantal voorbeelden verzameld. Ik som er een aantal op: VluchtelingenWerk, de Zilveren TeleVizier Tulp, de HomeoPatheek, de HomeoPatheeker (ja, met twee e's), HypoInfo (hypotheekinformatie), PostbankCard, PostbankTweeverdienershypotheek, SpaarZekerPlan, PostbankSpaarhypotheek, Nationaal RelatiebeleidsPlan, GiroLoterij, BankLoterij, InterHolland Verspreiders, de Vereniging InZet, Inboedel-BeschermingsMeter, InZet-Actiewerk (met en zonder koppelteken), de GroenRijk folder, de BiechtBuis (tv), de PaardenKathedraal, TheaterPlatform, PersVerbeterTeam, DirectService, SoftShop, InDependence, PersoonlijkheidsSter, MiniDisc, SmitWijs, PensioenWijzer, de RenteRekening van Spaarbeleg, MilieuBel, InfoBoard, AutoCad, KinderNet (tv), MilieuAktiePlan, SpaarAdvies, KoersPlan, Photography Awards of the NetherLands, InterView, VisiCom, VisiBel, TransitCom, TopPieper, BrailleCom, TeleToets, SemaCom, ProfiRing, VisiTolk. Volgens mij begint het gebruik van hoofdletters midden in een woord op een malle mode te lijken. Wat vinden de lezers van Onze Taal ervan? {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van Paula Fikkert Honteflang Peter Burger Een kind is een geboren talenwonder. Gun het een paar jaar de tijd, en het leert feilloos de taal van zijn of haar omgeving. En dat zonder een enkele grammaticales. De meeste taalkundigen gaan er in navolging van Chomsky van uit dat kinderen deze prestatie kunnen leveren doordat ze beschikken over een aangeboren taalvermogen. Ze zijn als het ware voorgeprogrammeerd om taal te leren. Maar hoe die taalverwerving in de eerste drie levensjaren in de praktijk precies verloopt - daarover was nog maar bar weinig bekend. De meeste onderzoekers van peutertaal hebben maar een of twee kinderen langdurig gevolgd. Als ze er al meer bestudeerden, was dat met tussenpozen van drie maanden tot een half jaar, waardoor ze veel stappen in de ontwikkeling misten. De jongste sprekers krijgen alleen de volle aandacht van de wetenschap als er iets loos is met hun taalontwikkeling. Maar taalstoornissen worden vaak pas onderkend wanneer een groot deel van het taalverwervingsproces achter de rug is. Een goede reden voor Paula Fikkert (29) om samen met een collega bij twaalf kinderen tussen de een en de drie jaar elke twee weken een uur taal op te nemen. De opbrengst: een databank met twintigduizend uitingen, van losse woorden tot complete zinnen. Fikkert onderzocht hoe peuters leren wat een welgevormde Nederlandse lettergreep is en waar de klemtoon ligt in Nederlandse woorden. Wat verraste haar het meest toen ze haar gegevens analyseerde? Fikkert: ‘Hoe systematisch kinderen zich ontwikkelen. Als taalkundige verwacht je zoiets wel, maar als je naar de bandopnamen luistert, lijkt het op het eerste gehoor toch een en al gebrabbel.’ Kinderen kunnen sterk van elkaar verschillen in het tijdstip waarop ze beginnen te praten en het tempo waarin ze leren spreken. Maar als ze eenmaal begonnen zijn, zo ontdekte Fikkert, doorlopen ze allemaal min of meer dezelfde fasen. ● Knopjes omzetten Het taalvermogen waarmee kinderen ter wereld komen, helpt hen te ontdekken wat de grammatica is van die ene taal die hun omgeving spreekt. Kinderen hebben hun eigen eenvoudige grammatica, passen die toe, en veranderen daar zonodig iets aan: ze doen dus meer dan alleen hun ouders imiteren. Kinderen zijn als het ware voorgeprogrammeerd om taal te leren De grammatica van een kind dat begint een taal te leren, is te vergelijken met een aantal schakelaars (‘parameters’), die in de neutrale stand staan. Afhankelijk van de taal die het kind leert, kunnen ze zo blijven staan, of moeten ze worden bijgesteld. Zo bestaan in het eerste stadium alle lettergrepen uit een medeklinker gevolgd door een klinker. Niet meer en niet minder. Dat betekent dat auto volgens de kindergrammatica van die fase moet worden uitgesproken als toto en dik als di. De volgende stap is dat een woord kan beginnen met een klinker. Daarvoor moeten Nederlandstaligen in spe dus een schakelaar omzetten. Dat wordt bepaald door de taal: er zijn ook talen waarin álle lettergrepen met een medeklinker beginnen. Daarna leren peuters dat woorden ook met meer dan één medeklinker kunnen beginnen: bijvoorbeeld met bl-. Ze gaan nu ook woorden produceren die met pw- en tl- beginnen. Dat dat in het Nederlands onmogelijke combinaties zijn, leren ze doordat ze hun ouders zulke woorden nooit horen gebruiken. Behalve wat wél mag, moeten kinderen dus ook leren wat niet mag. De ontwikkeling van klanken aan het woordeinde gaat even systematisch in z'n werk. Fikkert: ‘In het begin laten kinderen alle finale medeklinkers weg: paard wordt pa. Dan krijg je een fase waarin ze zich realiseren dat er ook een medeklinker aan het woordeinde kan staan. Hun voorkeur gaat dan uit naar een s: paas. Pas later wordt het paat en nog veel later paard.’ ● Nijn Het leren van de lastige klemtoonregels verloopt op soortgelijke wijze: niet woord voor woord, maar door te experimenteren met regels. Fikkert: ‘Tweelettergrepige woorden met de klemtoon op de eerste lettergreep vormen geen enkel probleem voor kinderen: áuto, báby, pápa gaan meteen goed. Maar van woorden met de klemtoon op de laatste lettergreep, zoals koníjn en ballón, spreken peuters eerst alleen het beklemtoonde gedeelte uit: ze zeggen kijn of nijn, bon of lon. In het volgende stadium hebben ze door dat ze een lettergreep hebben weggelaten. Die wordt er dan bijgeproduceerd, maar dan verschuift ook de klemtoon; die komt op de eerste lettergreep: kónijn, net als in áuto en pápa. Dat horen ze hun ouders nooit zeggen, maar ze zijn met hun eigen grammatica aan het worstelen, die ze vertelt: als je twee lettergrepen hebt, ligt de klemtoon altijd op de eerste. Nog later krijgt de laatste let- {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} tergreep ook klemtoon: bál-lón, kóníjn - en ten slotte doen ze het correct.’ Een onverwacht bijprodukt van Fikkerts onderzoek is een dieper inzicht in Winnie-de-Poeh, wiens schepper A.A. Milne volgens Fikkert een goed oor had voor kindertaal. In een van haar stellingen bekritiseert Fikkert de weergave van het angstaanjagende dier de Heffalump met Klontemiggel in de nieuwste Nederlandse vertaling van Winnie-de-Poeh. Fikkert: ‘De vertaling Klontemiggel is te veel gebaseerd op de betekenis: een lump is een “klont”. Maar Heffalump is een verbastering van elephant. Daarom zouden Honteflang of Hoffalamp - kinderuitspraken die ik zelf heb gehoord - beter zijn geweest als vertaling.’ Paula Fikkert: On the acquisition of prosodic structure. Holland Academic Graphics, Den Haag. Prijs f 40,-. ISBN 90 74537 057 Jaarvergadering genootschap Onze Taal Redactie Onze Taal Op donderdagavond 9 juni hield het genootschap in Den Haag zijn jaarvergadering over 1993. Bij de opening constateerde de voorzitter dat de poging om met een lezing de belangstelling voor de jaarvergadering te vergroten, niet geslaagd kon worden genoemd: minder dan tien leden waren aanwezig in de vergaderzaal van het Centraal Station in Den Haag. ● Verslagen over 1993 Het verslag van de jaarvergadering op 9 juni 1993, het Jaarverslag 1993, het Financieel verslag 1993 en het verslag van de kascommissie werden goedgekeurd. De penningmeester werd geprezen voor de zorgvuldig gevoerde administratie. ● Financiële positie De financiële positie van het genootschap is gunstig. Toch is een contributieverhoging per 1 januari 1995 niet uitgesloten. In oktober wordt de begroting voor 1995 opgesteld, en dan zal bekend zijn of door de stormachtige groei van het aantal verzoeken om taaladvies een geringe stijging van het lidmaatschapsgeld nodig zal zijn. De kosten voor uitvoerige taaladviezen aan bedrijven (herschrijvingen, correctie van langere teksten) worden in rekening gebracht. De kosten van arbeid stijgen echter vooral door het sterk toenemende aantal korte telefonische vragen. Het bestuur wil deze dienst voor de leden gratis laten zijn, ook in de toekomst. De vergadering geeft het bestuur vooraf toestemming om de contributie voor 1995 te verhogen indien de kostenontwikkeling daartoe aanleiding geeft. In de kascommissie voor de controle in 1995 is de plaats van mevr. mr. T. Faber-de Heer ingenomen door aftredend bestuurslid mevr. mr. M.A. Rümke. ● Bestuurssamenstelling De heren dr. D. Dolman en C.N.F. van Ditshuizen zijn na een zittingsperiode van vier jaar herbenoemd voor een zelfde periode. Na acht jaar bestuurslidmaatschap is statutair de zittingstermijn van mevr. mr. M.A. Rümke verstreken; de voorzitter heeft lof en dank uitgesproken voor het werk dat zij voor het genootschap verricht heeft. Als opvolgster draagt het bestuur mevr. Vera Illés voor (zie het curriculum vitae). Zij wordt bij acclamatie benoemd tot bestuurslid. ● Lezing Bestuurslid dr. J.L.A. Heestermans, mede-hoofdredacteur van de dikke Van Dale, sluit de avond af met een lezing over het beschrijvende en/of normatieve karakter van het woordenboek. Aan bod kwamen onder meer de structuur van de woordenschat en de moeilijkheden bij de afweging om een bepaald woord wel of niet op te nemen in het woordenboek. ● Jaarverslag 1993 Het jaarverslag vermeldt een groei van het aantal leden met 5,8% tot 41.156 op 31 december 1993. Het aantal verzoeken om taaladvies nam ten opzichte van 1992 toe met 29% tot 4478. Door deze toename steeg de bijdrage van het genootschap aan de exploitatie van de Taaladviesdienst van f 40.830,- tot f 71.028,-. Het genootschap ontving in 1993 voor het in stand houden van de Taaladviesdienst een projectsubsidie van de Nederlandse Taalunie ten bedrage van f 50.000,-. Curriculum vitae VERA ILLÉS (1945, Boedapest) woont sinds 1956 in Nederland. Zij studeerde journalistiek in Utrecht en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1972-1986 was zij voornamelijk als eindredacteur werkzaam bij NRC Handelsblad. Sinds 1986 is mevrouw Illés verbonden aan Elsevier, in haar huidige functie als senior-redacteur bij de redactie Kennis en Kunst. Behalve vele journalistieke artikelen heeft zij enkele boeken op haar naam staan. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Nico Groen & Erik Viskil InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten! Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. ● Nederlands zingen Op donderdag 22 september houdt het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam van 10.00 tot 17.15 uur een symposium over het thema ‘Zingen in een kleine taal’. Leent het Nederlands zich niet voor zang, is de markt te klein of zijn we te weinig trots op onze taal? Acht deskundigen zullen binnen het thema onder meer ingaan op volksliederen, Nederlandstalige opera's en popmuziek, regionale muziek, liturgische zang en ‘kunstmuziek’. U kunt u aanmelden door f 25,- over te maken (voor toegang inclusief lunch) op bankrek. 43.64.65.310 of girorekening 167415 t.n.v. het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam o.v.v. ‘Symposium Lied’, en door tevens een briefkaart te sturen naar hetzelfde instituut, Keizersgracht 569-571, 1071 DR Amsterdam, t.a.v. drs. A.H. de Jong. Vermeld daarbij met hoeveel personen u wilt deelnemen. ● Communicatieboek Zo ongeveer alles wat met communicatie te maken heeft, wordt behandeld in Het communicatieboek. Dit boek, dat werd geschreven door NRC-medewerker Bas van Lier, is bedoeld voor kinderen vanaf 9 jaar. In de vijf hoofdstukken wordt achtereenvolgens uitgelegd wat communicatie is, hoe mensen communiceren en welke middelen hun daarvoor ter beschikking staan, hoe dieren communiceren en hoe de toekomst in communicatieland er zal uitzien. Het communicatieboek is geïllustreerd door Harmen van Straaten en is niet alleen een leesboek, maar ook een doe-boek: er staan opdrachten en experimenten in die het behandelde verduidelijken. Het communicatieboek wordt uitgegeven door Uitgeverij Ploegsma en kost f 27,50. ISBN 90 216 1017 5 ● Sportwoordenboek Bij Uitgeverij Het Spectrum verscheen recentelijk het vierde deel in de reeks Prisma Vakwoordenboeken. Het Prisma Vakwoordenboek Sport bevat meer dan 2000 termen op sportgebied, die zijn voorzien van een Nederlandse verklaring en van vertalingen in het Engels, Frans en Duits. Naast termen die iedereen bekend zullen zijn (‘gele kaart’), zijn ook woorden opgenomen uit niet of nauwelijks bekende sporten, zoals aikido, casting en hurling. Het Prisma Vakwoordenboek Sport is geschreven door Frans Duivis en kost f 24,90. ISBN 90 274 2970 7 ● Het juiste woord Wat te doen wanneer je niet op een woord kunt komen? Er is een nieuw boek op de markt dat helpt bij het vinden van woorden die op het puntje van de tong liggen. De snelle weg naar het juiste woord is een woordenboek dat de gebruiker via een hem bekend trefwoord leidt naar het woord dat hij vergeten is. Wie bijvoorbeeld bij het trefwoord boek kijkt, vindt talloze woorden (en korte omschrijvingen daarvan) die op wat voor manier dan ook met het concept ‘boek’ te maken hebben. Tussen die woorden vindt hij waarschijnlijk het woord dat hij zoekt. Kleurenillustraties en lijsten met woorden uit verschillende vakgebieden bieden eveneens mogelijkheden om het juiste woord te vinden. Ook de betekenis en de etymologie van moeilijke woorden komen in dit boek aan bod. De snelle weg naar het juiste woord wordt uitgegeven door Reader's Digest en kost f 125,-. ISBN 90 6407 288 4 ● Grammatica voor anderstaligen Bijna tegelijkertijd zijn twee nieuwe boeken verschenen waarin de grammatica van het Nederlands ten behoeve van anderstaligen wordt behandeld. De regels van het Nederlands. Grammatica voor anderstaligen van A.F. Florijn, J.A. Lalleman en J.H. Maureau is een uitgebreide methode met een apart werkboek. Het gaat uit van taalvoorbeelden, is geschreven in eenvoudig Nederlands en is geschikt voor klassikaal gebruik, maar ook voor zelfstudie. Beter Nederlands. Een inleidend grammaticaal hulpboek voor anderstaligen van D. Bouman-Noordermeer is minder uitvoerig, maar is dan ook bestemd voor de iets verder gevorderde anderstalige. Het kan gebruikt worden naast bestaande methodes, zoals Code Nederlands 1 en 2. De regels van het Nederlands is verschenen bij Wolters-Noordhoff en kost f 49,50. Het werkboek kost f 19,50. ISBN 90 01 52110 X (De regels van het Nederlands) ISBN 90 01 52111 8 (werkboek) Beter Nederlands is verschenen bij Coutinho en kost f 19,50. ISBN 90 6283 903 7 ● Nederlands van nu De derde aflevering van 1994 opent met een uitgebreid artikel over de vervrouwelijking van functiebenamingen, waarover wellicht een wetsvoorstel komt in Vlaanderen. Ph. Hiligsman belicht belgicismen in Wallonië én Vlaanderen, toch een gemeenschappelijk taalgebied. Aansluitend een artikel over de systematische verzwakking van sterke werkwoorden. Eponiemen, runen en het Fries vormen gerecenseerde onderwerpen ‘op de leestafel’. Een abonnement op Nederlands van Nu kost Bfr. 650/f 37,50 en is te verkrijgen bij de Vereniging Algemeen Nederlands, Kardinaal Mercierplein 1, B 2800 Mechelen. Betaling vanuit Nederland via girorekening 3992897 t.n.v. VAN, Mechelen. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Raalte hamstert zeep voor noodruftig Cuba Algemeen Dagblad Tien uur nadat de baby was teruggekeerd in de schoot van haar moeder, had zij reeds een aanbieding van een krant om tegen betaling van bijna 300.000 gulden haar verhaal te vertellen. Utrechts Nieuwsblad ...heling, het verzilveren van cheques of het ronselen van mensen om die te verzilveren. Dagblad Tubantia Hij ging de inbreker te lijf met een honkbalknuppel die na enkele rake klappen met een bloedende hoofdwond het hazepad koos. Algemeen Dagblad Donderdagavond droeg hij de mis zo goed en zo kwaad als mogelijk op. Eindhovens Dagblad Woensdag 27 juli Schapenfietstocht o.l.v. gids, VVV, Ermelo, 9.30. Ermelo's Dagblad FIETSENSTALLING BCZ De laatste tijd bereiken ons berichten vanuit het BCZ over diefstal van scooters, bromfietsers en fietsen. interne publikatie OR Siemens Wie een semafoon aanvraagt, krijgt het apparaat een maand voor de bevalling toegestuurd. Als het kind er eenmaal is, kan het worden teruggestuurd naar Velp. De Telegraaf Reeds als thuiswonende puber kon Alan zijn handen, ogen en andere organen niet van zijn jongere zusje afhouden. Brabants Nieuwsblad Al ons brood wordt tweemaal per dag ovenvers gebakken broodverpakking Albert Heijn Steun de gehandicapte voetbalsport en koop 'n WK-oranje autovlaggetje 2.75* Provinciale Zeeuwse Courant Maar een drenkeling is nooit dood. Hij is pas dood als in het ziekenhuis het tegendeel bewezen is. De Limburger ‘Zo leveren we bijvoorbeeld ook vuilwerende matten, die het ergste vuil vasthouden’, besluit Van Schaik. Leids Nieuwsblad {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 10] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} onze taal beschermvrouwe h.k.h. prinses juliana in dit nummer o.a. OIROPA PITSCHN De utopie van één taal voor alle mensen HET GEHEIM VAN VEELSCHRIJVER HANS BOUMA: ‘Ik probeer dicht bij de mensen te blijven’ NAAST CAVIA'S HOUDT PIET VAN KONIJNEN Is deze constructie nog ‘fout’ te noemen? EEN BEDREIGING RICHTING VOORZETSELS ZOWEL ENKELVOUD ALS MEERVOUD IS/ZIJN GOED Waaraan geven ervaren schrijvers de voorkeur? SPLIJTZWAMMEN, ZWARTE GATEN EN LAKMOESPROEVEN Metaforen van natuurkundige termen maandblad van het genootschap onze taal 10 63ste jaargang • oktober 1994 {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} onze taal genootschap onze taal Laan van Meerdervoort 14a 2517 AK Den Haag Telefoon 070-3561220 Fax 070-3924908 Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’. Het maandblad Onze Taal (oplage 42.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De Nederlandse Taalunie steunt het genootschap financieel bij zijn activiteiten. BESTUUR GENOOTSCHAP ONZE TAAL: voorzitter: H.A.M. Hoefnagels vice-voorzitter: dr. D. Dolman secretaris: C.N.F. van Ditshuizen penningmeester: H.P. van Leeuwen r.a. leden: Jozef Deleu dr. H. Heestermans mevr. drs. Vera Illés mevr. drs. A. Kosterman dr. J. Renkema prof. dr. J.W. de Vries SECRETARIAAT: drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan, secretaresse mevr. H. Bakker Gerda Wessels Taaladviesdienst: Roos de Bruyn Liesbeth Gijsbers Peter Smulders W. Sterenborg Redactie: Peter Smulders, secretaris Liesbeth Gijsbers Frank Jansen Jaap de Jong Vaste medewerkers: Jaap Bakker, Peter Burger, Harry Cohen, Nico Groen & Erik Viskil, Hans Heestermans, Martin de Koning, Marlies Philippa, Rob Rentenaar, Ewoud Sanders, Pieter Uit den Boogaart, Jules Welling Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 5,-. Abonnementsprijs (inclusief lidmaatschap) voor Nederland, België, Suriname en de Nederlandse Antillen f 33,- per jaar (Bfr. 650); buiten deze landen f 43,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van een abonnement dient te geschieden vóór 1 november. Prijs voor CJP-houders: f 24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 08860-82345 Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal 650 Bfr of f 37,50. Opgave: Kardinaal Mercierplein 1, B 2800 Mechelen. In Nederland: giro 3992897 Telefoon 09/3215.401876 Het genootschap wordt in zijn werk gesteund door adviezen van: -het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam -het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren, afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit van Amsterdam -de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant -de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Universiteit Eindhoven -de Vakgroep voor taalkundig onderzoek van de Fryske Akademy -de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit van Groningen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden -het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden -het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen -de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Utrecht Vormgeving: Inge Kwee, Ad van der Kouwe (Manifesta), Rotterdam Cartoons: Leo Immerzeel Druk: Helton Van Haeringen Drukkers b.v., Den Haag ISSN 0165-7828 INHOUD 63ste jaargang nummer 10 oktober 1994 223 Peter Burger OIROPA PITSCHN De volmaakte taal: duizenden droomden ervan én ontwierpen er een. Tevergeefs. Umberto Eco schreef een boek over de utopie van één taal voor alle mensen. 232 Peter Burger en Jaap de Jong ‘Ik probeer lichamelijk te schrijven’ Van de boeken van Hans Bouma werden twee miljoen exemplaren verkocht. Wat is het geheim achter zijn succes? Een gesprek met Nederlands best verkochte schrijver 236 dr. J.G. Kooij Naast/behalve... ernaast ‘Naast cavia's houd ik ook van konijnen’: waarom is deze zin fout en hoe komt het dat je dit soort zinnen dan toch zo vaak hoort? 238 Jan Klerkx Natuurwetenschap buiten haar grenzen Over zwarte gaten, splijtzwammen, kritische massa's en lakmoesproeven 240 Marcel Lemmens Naartoe...toe, richting: modieuze voorzetsels Ze vervangen steeds vaker de oude, vertrouwde voorzetsels. Wat is hun kracht? 242 Liesbeth Tettero Zowel enkelvoud als meervoud is/zijn goed? Beschrijft u met deze constructie een eenheid of juist afzonderlijke elementen? Schrijvers geven hun oordeel 244 Monique Smit-Hannôt Fantasievolle ziekenhuistaal ‘Van Veen is gestold en De Jong is vloeibaar’ • EN VERDER 228 Pseudo-ontleningen [2] 235 Ander woord voor... trust 239 Een Hindoestaanse hindoe 243 Geboortemoeder 247 Contributie 1995 VASTE RUBRIEKEN 225 Reacties: jaloezie; 't kofschip; verplicht Nederlands; pylonen; dementie; voetbaltaal; reclametaal; Nederlands als zangtaal; tot kiekes; misvattingen over het Italiaans; k(w)iksaus 230 Afkokers: hijgstijl; leenwoord; leenvertaling; barbarisme 231 Vraag en antwoord: de grote(n) en de kleine(n); ter#hand#stelling; ten slotte tenslotte 237 Taalcuriosa: topogrammen 245 Van woord tot woord: bestek 246 InZicht: over nieuwe boeken 248 Ruggespraak {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Oiropa pitschn Peter Burger ‘Me pren the liberté to ecriv to you in Anglo-Franca.’ Anglo-Franca, Esperanto en Interlingua - de utopie van één taal voor alle mensen. Umberto Eco schreef er een boek over, Europa en de volmaakte taal. Hoe kan de Babylonische spraakverwarring ongedaan gemaakt worden? Een van de te weinig betreurde slachtoffers van de Joegoslavische burgeroorlog is het communicatiemiddel dat de strijdende partijen zou kunnen binden, maar nu wordt aangegrepen om hen verder uiteen te drijven: de landstaal. Ooit was het verschil tussen Servisch en Kroatisch niet groter dan dat tussen het Nederlands in Nederland en in Vlaanderen, maar inmiddels ontploffen de fragmentatiebommen ook in de Servokroatische woordenboeken. In Kroatië worden Servische woorden in de ban gedaan, de Serviërs schrijven het dialect van Belgrado voor en de Bosnische moslims poetsen hun Turkse en Arabische leenwoorden op. Gelukkig heeft niet iedereen zijn oren dichtgestopt met nationalisme. Zo lanceerde een Kroaat het satirische voorstel om het van het Turks afgeleide Servokroatische woord voor ‘riem’ maar te vervangen door okolotrbusjni pantalodrzac: ‘rond-het-middel-broekophouder’. ● Verenigd Europa? Franse taalprotectionisten vergieten geen bloed, maar hun taalwetten verraden Servokroatische sentimenten. De Franse minister van Cultuur en Francophonie Toubon probeerde dit jaar Frans verplicht te stellen in de reclame, en het gebruik van Engels op Franse congressen streng in te perken. Leenwoorden wilde hij verbieden als er ook een inheems alternatief bestond: de walkman moest een balladeur worden, de videoclip een bande vidéo promotionnelle - dat klinkt, omdat het Frans is, eleganter dan okolotrbusjni pantalodrzac, maar in wezen is er weinig verschil. Gelukkig lieten niet alle Fransen zich meeslepen: eind juli besliste de Grondwettelijke Raad dat Toubons wet alleen de overheid zelf zou verplichten tot taalzuivering. Sprekers van verschillende talen bestoken elkaar zó verbeten met bommen en wetten, dat we Europa voorlopig wel niet zullen zien veranderen in een taalkundig vrederijk waarin het Servisch bij het Kroatisch zal verkeren en het Engels zich zal nederleggen bij het Frans. Of, nog vrediger, waarin iedereen dezelfde taal spreekt. Toch hebben duizenden die droom gedroomd en eigenhandig paradijzen ontworpen met namen als Esperanto, Volapük, Interlingua, Ido en Latino sine flexione. {== afbeelding Illustratie: Wouter van Meel ==} {>>afbeelding<<} ● Mislukkingen En dat zijn alleen de bekendste, want er waren er meer, veel meer: Oiropa Pitschn, Niu Tutonish, Perfect, Simplo en Toito Spike. Ling, Kosmo, Glosa, Nepo, Dilpok en Loqa. Apolema, Panoptic, Occidental, Novial, Perio, Ulla, Mondlingvo, Neo, Romanizat, Hom Idyomo, Globaqo, Delmondo, Eurolengo en Uropi - om er maar een paar te noemen. Allemaal paradijzen waarvan de bouwtekeningen plaats boden aan de gehele wereldbevolking, maar waarvan er bijna niet één door meer dan een enkeling werd bewoond: de bedenker zelf, moederziel alleen, de enige spreker van een onbekende taal. Want hoeveel energie de uitvinders ook staken in het vervolmaken van hun wereldtaal, een {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} doordachte marketingstrategie leverden ze er nooit bij. De projecten van deze taalbouwers hebben hun monument gekregen in het nieuwste boek van Umberto Eco, La ricerca della lingua perfetta (1993), dat deze maand in Nederlandse vertaling verschijnt als Europa en de volmaakte taal. Eco's jongste was in Italië en Duitsland een bestseller, wat meer te maken zal hebben met de beroemde naam op het omslag dan met een plotselinge belangstelling van een groot publiek voor de mening van Leibniz over een universele taal en voor de band van de middeleeuwse filosoof Ramon Lull met de kabbalistiek. In Europa en de volmaakte taal is Eco in de eerste plaats aan het woord als hoogleraar semiotiek - weinig ‘human interest’, veel literatuurverwijzingen. Hoewel het boek droger is dan onderwerp en auteursnaam doen verwachten, valt er veel te beleven voor wie zich wil verdiepen in een curieus hoofdstuk uit de Europese ideeëngeschiedenis. Curieus, maar niet onbelangrijk, ook al is ‘de geschiedenis van de volmaakte talen de geschiedenis van een utopie, en van een reeks mislukkingen’. Want bij hun zoektochten naar het immer wijkende doel van de volmaakte taal verkenden deze vergeten taalvorsers gebieden die later in kaart zijn gebracht door de vergelijkende taalwetenschap en door het onderzoek naar kunstmatige intelligentie en naar formele talen. ● Oertaal De hoofdpersonen uit Eco's boek zochten in twee richtingen naar remedies voor de Babylonische spraakverwarring in Europa: in het verleden en in de toekomst. Speurders naar de taal die de mensheid vóór de torenbouw van Babel had gesproken, propageerden het Hebreeuws en het Chinees, maar ook en met voorliefde hun eigen taal. Hier kent Eco een verdiende erepiaats toe aan Jan van Gorp, alias Goropius Becanus, die in 1569 uitlegde dat het Nederlands al gesproken werd door de zonen van Jafet, die afwezig waren toen de toren van Babel gebouwd werd, en daardoor ontkomen waren aan de spraakverwarring. Concurrenten van Van Gorp verkondigden echter om strijd dat hun Duits, Zweeds, Hongaars, Bretons en Pools het zuiverst de oertaal had bewaard. Anderen, minder bekrompen, staken jaren van hun leven in het scheppen van talen die de verschillende naties nader tot elkaar moesten brengen. De bekendste daarvan zijn de internationale hulptalen zoals het Esperanto, die geënt zijn op natuurlijke talen. Hun glorietijd beleefden deze kunsttalen aan het einde van de vorige eeuw. Uit die jaren stamt bijvoorbeeld het verrukkelijk schizofrene Anglo-Franca (1889), bestemd om handelsbetrekkingen te stroomlijnen: ‘Me pren the liberté to ecriv to you in Anglo-Franca. Me have the honneur to soumett to you's inspection the prospectus of me's objets manufactured...’ Het doet onweerstaanbaar denken aan Peter Sellers, die als inspecteur Clouseau in hotels om een ‘reum’ vraagt. Het komische effect van een serie van dergelijke citaten, aldus Eco, verdoezelt dat veel van deze kunsttalen scherpzinnig en elegant zijn ontworpen. Alleen: het grote succes bleef uit, en als een taal wél aansloeg, werd ze niet zelden het slachtoffer van haar eigen succes. Zo moesten Esperantisten zich aan het begin van de eeuw verzetten tegen de ketterij van het Ido, en zagen in de tien jaar na 1886 maar liefst zes nakomelingen van het Volapük het licht: Idiom Neutral, Bopal, Spelin, Dil, Balta en Veltparl. Allemaal ‘verbeterde’ versies, die de moedertaal van potentiële aanhang beroofden. ● Adam Interessanter dan het Esperanto-model - een kunsttaal gebaseerd op bestaande talen - vindt Eco projecten die aan de andere kant beginnen: bij de indeling van al het bestaande en denkbare in concepten, om daar vervolgens een code voor te ontwerpen. Zo'n ‘filosofische’ taal zou vrij zijn van de tegenstrijdigheden, de overbodigheden en de willekeur van natuurlijke talen. Want waarom heet een kat kat; en zou het niet zinvol zijn als het voor iedereen zonneklare verband tussen kat en leeuw al in de woorden zelf tot uitdrukking kwam? Zo'n maximaal zinvolle taal, dachten veel taalscheppers, had Adam gesproken in het paradijs, toen hij het gedierte des velds en het gevogelte des hemels namen gaf, ieder naar hun wezen. {== afbeelding Illustratie: Wouter van Meel ==} {>>afbeelding<<} Dit verlangen een taal als die van Adam te scheppen, leverde in het systeem van Cave Beck (1657) zinnen op als: ‘leb 2314 p 2477 & pf 2477’. Deze serie letters, cijfers en tekens moest worden uitgesproken als ‘leb totreónfo pee tofosénsen and pif tofosénsen.’ De betekenis? ‘Eert uw vader en uw moeder.’ Heel economisch gebruikte Beck dus voor ‘vader’ en ‘moeder’ dezelfde code (2477); het mannelijk of vrouwelijk bezittelijk voornaamwoord (p respectievelijk pf) maakte duidelijk welke ouder bedoeld werd. In werkelijkheid was dat natuurlijk allerminst duidelijk. Kunsttalen waarin ieder teken iets betekent, zijn moeilijk te leren en lijden aan het defect dat kleine vergissingen (een enkele verkeerd gezette letter) voor grote misverstanden zorgen. In het systeem van de Brit John Wilkins (1668) betekent Deba ‘vlam’, en Deba ‘komeet’. De code laat zien dat kometen en vlammen op elkaar lijken, maar een zetter die de cursivering vergeet, brengt de lezer - die toch al moeite heeft om Wilkins' code te hanteren - in grote moeilijkheden. Dit zelfde gebrek aan redundantie was ook een van de voornaamste {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} manco's van het fantastische Solresol van François Soudre, waarvan de woorden werden gevormd door muzieknoten. Zijn ‘langue musicale universelle’ kon daardoor zowel gesproken als gezongen en gefloten worden: ‘ja’ was si, ‘nee’ was do, ‘God’ domisol en de duivel het tegenovergestelde, solmido. Het volledige systeem werd in 1866 gepubliceerd door Soudres weduwe. Haar man had er 45 jaar aan gewerkt. Wat het voordeel moest zijn van deze systemen, de totale overeenstemming tussen vorm en inhoud, is juist hun nadeel, aldus Eco. Als al deze vergeefse dromen van nooit verwezenlijkte volmaaktheid iets duidelijk maken, is het wel hoe verre van onvolmaakt natuurlijke talen zijn. ● Eurobabel De studie van Eco verschijnt in de sjieke serie Europese contouren, een reeks cultuurhistorische studies die als centraal thema de Europese identiteit heeft. Eco verbindt het ontstaan van die identiteit met de geboorte van de volkstalen na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk, en met het zoeken naar een volmaakte taal die de eenheid zou kunnen herstellen. En wellicht, stelt Eco, is de tijd nu rijper dan ooit voor de adoptie van een eenheidstaal, geen volmaakte taal, maar een hulpmiddel bij de communicatie. De massamedia, die ook het Engels hebben verbreid over de wereld, maken zo'n adoptatie mogelijk, de Europese gemeenschap streeft op steeds meer gebieden naar eenwording, en het aantal talen binnen die gemeenschap wordt alleen maar groter. Niet alleen door de toetreding van nieuwe leden, maar ook door de her en der oplevende taaltrots - Catalanen wijzen er bijvoorbeeld graag op dat zij numeriek de Denen overtreffen. Zouden staten als Nederland, Denemarken en Griekenland, wier talen weinig kans maken op de status van Eurotaal nummer één - zo vraagt Eco zich af - zich niet sterk kunnen maken voor een kunsttaal? Wie in die discussie geïnteresseerd is, leze het maartnummer van het tijdschrift Civis Mundi, waarin alle opties (inclusief het Interlingua) aan bod komen, en waarin niemand minder dan Van Dale-redacteur Hans Heestermans een kort maar krachtig pleidooi houdt voor het Engels als Europese voertaal. Verstokte taal-chauvinisten lezen daarnaast Eco's Europa en de volmaakte taal. Als opsomming van mislukkingen moet zijn boek een hele geruststelling zijn voor wie bang is dat we in de volgende eeuw van Athene tot Dublin allemaal Europeaans (Oiropa Pitschn, Eurolengo, Uropi...) zullen spreken. Umberto Eco, La ricerca della lingua perfetta. Laterza, Rome/Bari, 1993. De Nederlandse vertaling verschijnt bij Agon, Amsterdam, als Europa en de volmaakte taal voor f 49,90. ISBN 90 515 7187 9. Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. ■ Jaloezie ‘herverfranst’ Nicoline van der Sijs - Utrecht In Onze Taal van juni 1994 schrijft de heer Mars over de uitspraak van vreemde woorden. Hij wijst erop dat jaloers nogal eens wordt uitgesproken als zjaloers/sjaloers, ‘vermoedelijk naar analogie van het juiste zjaloezie’, en dat er tevens een tendens bestaat om jaloezie met een j uit te spreken. Over de uitspraak van jaloers en jaloezie valt meer te zeggen. Beide woorden zijn in de middeleeuwen, al vóór 1325, aan het Frans ontleend. Net als jak, jenever, jolijt en juweel, die in dezelfde periode zijn ontleend, zijn ze in uitspraak aangepast aan het Nederlands. De uitspraak luidde dus j. De uitspraak zjaloezie is een kwestie van hernieuwde invloed van of hernieuwde ontlening aan het Frans, in de terminologie van Van Haeringen een ‘herverfransing’. Al in 1957 heeft Van Haeringen op het geval jaloers/jaloezie gewezen in zijn artikel ‘Herverfransing’ (Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, NR, dl. 20, nr. 5). Ik laat verder Van Haeringen aan het woord: ‘Zo'n recent voorbeeld van herverfransing is het woord jaloezie. Salverda de Grave, Franse Woorden in het Nederlands (1906) 268, stelt het nog zonder aarzelen op één lijn met jaloers als hebbende de gewone Nederlandse j. Maar in het artikel jaloezie van het WNT, niet lang na Salverda's dood verschenen (1926), wordt al geconstateerd: “De uitspraak van de j geschiedt ook in Noord-Nederland gewoonlijk op de Fransche wijze.” En thans kan men naar mijn indruk dat “gewoonlijk” wel versterken tot “algemeen”, zowel in de betekenis “zonneblind” als “jaloersheid”, vooral - en dat is bij iedere noviteit van het hoogste belang - bij de jongere generatie. Het geval is treffender, omdat de j van jaloers ongerept is gebleven, en ook omdat de vernederlandste spelling jaloezie met oe en z allang de officiële was geworden.’ ■ 't Kofschip vernieuwd Jan van de Pol - neerlandicus/taaladviseur, Zuid-Scharwoude In het juninummer van Onze Taal schrijft Carlo Piron over 't kofschip, dat als ezelsbruggetje de taalgebruiker kan helpen bij het op de juiste wijze spellen van het voltooid deelwoord van regelmatige, zwakke werkwoorden (blaffen, geblaft; leven, geleefd). {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} De schrijver heeft gelijk als hij zegt dat de taalgebruiker het ezelsbruggetje gemakkelijk verkeerd kan toepassen. In plaats van uit te gaan van wat je hoort, gaan taalgebruikers nogal eens uit van wat je schrijft bij persoonsvormen: (ik) verhuis, leef). Nu maakt dat niets uit wanneer de stam op een van de medeklinkers uit 't kofschip eindigt, maar natuurlijk juist wel bij werkwoorden met een v of z (leven, verhuizen). Dit probleem wil Piron oplossen door 't kofschip anders te formuleren. Hij stelt voor de termen stam en klank te schrappen uit dit ezelsbruggetje. Bijvoorbeeld: ‘Als voor de uitgang -en van het hele werkwoord een van de medeklinkers uit 't kofschip staat, schrijven we een t; zo niet, dan volgt een d.’ Piron vermeldt als enige nadeel dat door het weglaten van het begrip ‘klank’ 't kofschip niet meer geldt voor een groepje uit het Engels geleende werkwoorden als faxen. Toch is dat ‘groepje’ werkwoorden aardig groot aan het worden. In Faxen, faxte, gefaxt (Corriejanne Timmers, uitgeverij Auctor, 1993) worden er ruim 700 opgesomd! Veel handiger is het de term klank toch weer op te nemen, maar dan in een aanvulling op 't kofschip. Deze luidt dan bijvoorbeeld: ga bij werkwoorden van Engels/Amerikaanse oorsprong die niet eindigen op een van de medeklinkers in 't kofschip als volgt te werk. Luister op welke klank het werkwoord eindigt als je de eindklank e(n) niet uitspreekt. Is dit een scherpe (stemloze) klank, dan schrijf je -te en -t. Zo niet, dan schrijf je -de en -d. Voorbeelden: faxen - fax → faxte, gefaxt finishen - finish → finishte, gefinisht dealen - deal → dealde, gedeald joggen - jogg → jogde, gejogd Zo is het befaamde ezelsbruggetje toch weer bij de tijd. ■ Verplicht Nederlands leren K. van Tuinen - gemeenteambtenaar, Apeldoorn In het juninummer stond in twee artikelen verplicht Nederlands voor buitenlanders centraal. Op één aspect is in de bijdragen niet gewezen. De vreemdeling die Nederlander wil worden, moet volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap redelijk Nederlands spreken. Daarin staat dat je voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking komt als je beschikt over een redelijke kennis van de Nederlandse taal en als je opgenomen bent in de Nederlandse samenleving. Volgens CBS-cijfers kregen in 1990, 1991 en 1992 respectievelijk 13.000, 29.000 en 36.000 verzoekers het Nederlanderschap; zij moeten allen getoond hebben het Nederlands voldoende te beheersen. De wettelijke inburgeringseis heeft dus twee aspecten: redelijk Nederlands en opneming in de samenleving. Welke criteria leg je aan als je als beoordelend ambtenaar geconfronteerd wordt met de taaleis uit de wet: redelijk Nederlands beheersen? Wat is redelijk Nederlands en wat niet? Het Ministerie van Justitie heeft in een handleiding enkele richtlijnen opgesteld voor de gemeenteambtenaren die de inburgeringsgesprekken voeren met de vreemdelingen die het Nederlanderschap hebben aangevraagd. Daaruit blijkt dat het alleen om het spreken van de taal gaat. De vreemdeling moet een eenvoudig gesprek kunnen voeren over alledaagse zaken. Aan ouderen en analfabeten worden minder hoge eisen gesteld dan aan jongeren en mensen met een opleiding. In de praktijk blijkt de beoordeling of wel of niet redelijk Nederlands wordt gesproken nauwelijks problemen op te leveren. Vrijwel vanaf het begroetingsritueel is duidelijk of de vreemdeling redelijk Nederlands spreekt of niet. Jongeren spreken de taal zelfs vrijwel altijd goed tot uitstekend. Bij hun ouders hangt dat af van de mate waarin zij met Nederlanders omgaan. De mannen blijken de taal meestal wel redelijk te beheersen, althans in de soepele beoordeling die wij, gemeenteambtenaren, toepassen. Bij hun vrouwen ligt dat nogal eens anders. Omdat de meeste verzoekers om het Nederlanderschap komen uit de landen rond de Middellandse Zee, waar de gehuwde vrouw een andere positie in de samenleving heeft dan in Nederland, hebben of krijgen deze vrouwen weinig gelegenheid om Nederlands te leren. Thuis wordt uitsluitend de eigen taal gesproken en veel contact met buren is er niet. De conclusie is dan ook niet zelden: geen redelijk Nederlands en niet opgenomen in de Nederlandse samenleving. Het gevolg voor deze gezinsnaturalisaties is dan vaak dat de man en de kinderen zonder problemen het Nederlanderschap verkrijgen, maar de vrouw niet. In de praktijk wordt de beslissing dan voor een jaar aangehouden. Gedurende dat jaar krijgt zij de kans om alsnog redelijk Nederlands te leren spreken. Aangeraden wordt dan altijd een cursus Nederlands voor anderstaligen te volgen. De vrouw krijgt hierover een folder mee en haar man en kinderen krijgen de opdracht om thuis flink met haar in het Nederlands te oefenen. Verder vertelt de gemeenteambtenaar haar dat contact met Nederlanders - bijvoorbeeld met de buurvrouw - niet alleen goed is om Nederlands te leren, maar ook dat dergelijke contacten aantonen dat zij in de Nederlandse samenleving is opgenomen. Wie Nederlander wil worden, is dus al verplicht Nederlands te leren. En zeker voor gehuwde vrouwen afkomstig uit landen rond de Middellandse Zee is het gedwongen volgen van een cursus Nederlands voor anderstaligen vaak de enige manier om een Nederlands paspoort te krijgen. ■ Geen verplichte taalcursus Hans de Groot - uitgever Dutch Courier, Australië Met belangstelling las ik in het juninummer het artikel ‘Verplicht Nederlands leren’ van Jan Erik Grezel en het artikel van prof. dr. A.G. Sciarone ‘Verplichtstelling Nederlands voor allochtonen’. Grezel schrijft: ‘Alleen in typische immigratielanden als Australië kent men verplichte taalcursussen. Bepaalde categorieën landverhuizers moeten zelfs een taaltest afleggen voordat ze het land binnen mogen.’ Deze bewering heeft mij ertoe bewogen het een en ander te onderzoeken bij het Department of Immigration and Ethnic Affairs hier in Australië. Inderdaad zijn er bepaalde categorieën van beroepsbeoefenaars die een taaltest moeten afleggen voordat ze in Australië hun beroep mogen uitoefenen. Maar het werd me uitdrukkelijk te verstaan gegeven dat er hier in Australië geen verplichte taalcursussen zijn voor immigranten. Natuurlijk zijn er hier taalcursussen die door de regering worden bekostigd. Vele daarvan zijn gratis, maar bepaalde categorieën immigranten moeten financieel bijdragen. Het verbaast mij nog steeds dat er in {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Australië, met immigranten uit 165 landen, zo weinig rassehaat is. Vrijheid, blijheid? ■ Pylonen in het verkeer Ing. P.J.L. van Berge Henegouwen - verkeersveiligheidsconsulent, Ministerie van Verkeer en Waterstaat In Onze Taal nummer 6 schrijft Inge Suasso uit Best op bladzijde 149 een stukje met als titel ‘Pylonen en pionnen’. Zij wil weten wat de benaming is van de felgekleurde kegels die bij wegwerkzaamheden worden gebruikt. Uit de Richtlijnen voor Maatregelen bij Werken in Uitvoering op autosnelwegen blijkt dat deze kegels door de mensen die ermee werken gewoon verkeerskegels worden genoemd. ■ Dementíe gericht naar hysteríe? Liesbeth Ruyten - Oosterhout (Gld) In het juninummer van Onze Taal wijdt F.K.M. Mars een artikel aan de uitspraak van vreemde woorden. Hij wijst daarin op de foutieve uitspraak van dementie met klemtoon op de laatste lettergreep en suggereert een analogie met woorden als acrobatie, aristocratie en diplomatie. Deze analogie lijkt mij echter niet zo waarschijnlijk, aangezien dementie niet op -atie eindigt. Ook vermeldt Mars een dergelijke foutieve uitspraak van depressie, waarbij hij deftigdoenerij dan wel analogie met het bijvoeglijk naamwoord veronderstelt. De volgende verklaring ligt mijns inziens meer voor de hand. Er zijn verscheidene benamingen van psychische aandoeningen die eindigen op -ie en die de klemtoon op die laatste lettergreep hebben: hysterie, maníe, idiotie, schizofrenie. Zoals Mars ook al opmerkt, wordt hysterie (maar ook maníe) vaak verkeerd uitgesproken, met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep. Sommigen die wel de juiste uitspraak kennen, laten zich wellicht uit angst voor fouten verleiden tot een analoge uitspraak van dementie en depressie, immers ook psychische aandoeningen. Dit lijkt mij een mooi voorbeeld van hypercorrectie. ■ En mooi formuleren, Hugo Walker! Fedde van Santen - Amsterdam In het juninummer van Onze Taal constateert René Appel in zijn artikel over vernieuwde voetbaltaal bij sommige voetbalverslaggevers een nieuwe trend, namelijk ‘vervoegingsangst’. Hij illustreert zijn analyse met voorbeelden als: -En goed uit zijn doel komen en naar die bal blijven kijken, Konrad -En net niet kunnen intikken door die nummer 8, Edwin Vuurens Iedere vaste Studio-Sportkijker herkent ogenblikkelijk de zeer persoonlijke stijl van de enige echte voetballiefhebber in de redactie, de onvolprezen Hugo Walker. Hugo Walker is de beste commentator in Nederland, juist omdat hij zulke prachtzinnen kan formuleren, die bovendien precies aansluiten bij de gedachtengang van de kijker. Ikzelf geef bij iedere mooie actie in gedachten commentaar: ‘Mooie passeerbeweging Mols, wegdraaiende voorzet...’ Hugo Walker haakt daar perfect op in. Walker maakt mijn gedachten af: ‘En net niet kunnen intikken van die nummer 8, Edwin Vuurens.’ Hij begrijpt dat je dan niet moet zeggen ‘Edwin Vuurens kan net niet intikken.’ Welke speler het doet, is van secundair belang. Het gaat niet om Edwin Vuurens, het gaat om het net niet kunnen intikken. De constructie is dus geen gevolg van vervoegingsangst, maar een goede weerspiegeling van wat communicatief het belangrijkst is en dus voorop moet staan. Dat Hugo Walker niet aan vervoegingsangst lijdt, blijkt duidelijk uit zijn meest beroemde zinsconstructie, die zelfs met een vervoeging begint: ‘Komt dat schót...’ ■ Vertaler over reclametaal Harry Heerlijn - tekstschrijver, Culemborg In Onze Taal 7/8, in het artikel ‘Amazing... moderne reclametaal’, laat docent tolk-vertaler Marcel Lemmens uit Maastricht merken in zijn wiek geschoten te zijn door ruimere en andere betekenissen van woorden en zinnen in reclametaal. Voor een tolk-vertaler is het waarschijnlijk lastig dat er naast officiële en woordenboekentaal ook nog vrije en experimentele vormen van taal zijn, waartoe ook reclametaal kan worden gerekend. Dat verklaart mogelijk ook zijn afkeer van reclame(taal) in het algemeen. Het boeiende van taal is juist dat ze lenig en dynamisch van aard is en daarmee geschikt is voor gebruik op vele manieren en in verschillende situaties. De reclame maakt daar vanzelfsprekend op een handige manier gebruik van. Af en toe met zoveel succes dat bepaalde woorden en uitdrukkingen zelfs in ons dagelijkse taalgebruik binnendringen. Bovendien zijn er taalwetenschappers die reclametaal interessant vinden en er onderzoek naar doen. Zo heeft bijvoorbeeld prof. M.C. van den Toorn in het verleden een paar boeiende artikelen geschreven over de morfologie van commerciële naamgeving. Het is jammer dat een taaldocent zich zo laat leiden door, om met Van den Toorn te spreken, linguïstische preutsheid en blijkbaar nooit eens buiten zijn boekje gaat. ■ Favoriete klanken Agaath van Beek - Uden De bijdrage van Huub Oosterhuis in het juli/augustusnummer van Onze Taal was voor mij uitdagend. De uitspraken over ‘levende taal’ in kerkliederen komen uit de mond van de voorganger van de Amsterdamse Studentenekklesia; gezien de reputatie van deze voorganger leek het mij onwaarschijnlijk dat hij een pleidooi wilde houden voor eenvoudig, duidelijk taalgebruik. ‘Door der profeten woord’ wordt als archaïsch en te intellectueel afgedaan, terwijl ‘Weersta mij, wacht mij, delf in mij’ kennelijk plotseling verstaan moet worden. De liederen van Oosterhuis zijn voor mij van een betreurenswaardige onduidelijkheid, of ambivalentie zo u wilt. Aan de oe en aa in de titel voeg ik automatisch och toe. ■ De zachte g een rariteit? Guido Reijnders - Valkenswaard De zuiderlingen komen er maar bekaaid af in Onze Taal van juli/augustus. Op pagina 160 zegt Karin Bloemen: ‘Nederlands is geen gemakkelijke zangtaal. De g is een moeilijke klank omdat hij niet stemhebbend is.’ De vanzelfsprekendheid waarmee Bloemen dit brengt, is stuitend. Hier wordt zo- {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} maar eventjes het bestaan van de zachte (stemhebbende) g ontkend! En op de volgende pagina zegt Lucia Meeuwsen: ‘Men doet vaak zo raar. Het is soms alsof de zangers uit het buitenland komen: ineens maken ze een vreemde rol-r, een idioot dunne 1 of een zachte g.’ Meeuwsen doet hier de zachte g achteloos af als een buitenlandse rariteit die je maar beter kunt vermijden! Altijd weer erger ik me aan de arrogantie van sommige mensen (randstedelingen?) die hun gruwelijke gorgel-g tot nationale standaard proberen te verheffen. Op één punt hebben ze natuurlijk wel gelijk: met hun g valt inderdaad niet te zingen. Ze rochelen hem uit als ware het hun laatste adem. Onze zuidelijke zachte g daarentegen glijdt gladjes van de tong, en we zingen er moeiteloos de mooiste liederen mee. Dat moesten zij ook eens proberen. ■ Tot kiekes Dr. J. Bulthuis - Dwingeloo In het juli/augustusnummer maakt Roland de Bonth er in een bijdrage onder de titel ‘Tot kijkens’ melding van dat hij onlangs deze afscheidsgroet hoorde bij mensen die afkomstig waren uit (de omgeving van) Nijmegen. Hij vraagt of Onze-Taallezers uit andere delen van het land deze uitdrukking ook wel eens gehoord hebben. Naar aanleiding hiervan meld ik dat de houder van een benzinepomp in mijn woonplaats de vaste gewoonte heeft met deze groet vriendelijk - en hoopvol - afscheid te nemen van zijn klanten, zij het in de ‘platte’ vorm die als titel boven deze reactie prijkt. Volledigheidshalve voeg ik hieraan toe dat de bedoelde pomphouder uit het noorden van Drenthe afkomstig is en dat hij - voor zover ik heb kunnen nagaan - in Dwingeloo of omgeving nog geen navolging heeft gevonden. ■ Misvattingen over het Italiaans Sophie J.M. Josephus Jitta - docente Italiaans, Amsterdam In nummer 7/8 van Onze Taal beweert de sopraan Lucia Meeuwsen dat het Italiaans geen tweeklanken kent. Er zijn in het Italiaans echter wel degelijk tweeklanken, zoals ie, ao en uo, al zijn het niet dezelfde als in het Nederlands. Nog bonter maakt de dichter Huub Oosterhuis het wanneer hij zegt dat het Italiaans zo weinig variatie in woordaccenten kent en dat er nou nooit eens woorden zijn met het accent op de laatste lettergreep. Een van de moeilijkste zaken bij het leren van Italiaans als tweede taal is nu juist de klemtoon! Er zijn woorden met het accent op de een na laatste lettergreep, de twee na laatste lettergreep en de drie na laatste lettergreep. Een relatief kleine groep woorden heeft de klemtoon op de eindklinker, waarbij het accent ook geschréven dient te worden. Het is dan ook - in tegenstelling tot wat er doorgaans in Nederlandse recensies valt te lezen - ‘Così fan tutte’, ‘Vincerò’ en ‘Mi chiamano Mimì’. ■ K(w)iksaus J. Wellen - Bilthoven In Onze Taal nummer 7/8 stelt C. Kostelijk op blz. 178 de lezers de vraag of zij meer weten over k(w)iksaus, een woord waarvan de betekenis en herkomst hem niet duidelijk zijn. K(w)iksaus lijkt mij niet, zoals Van Dale vermeldt, een vervorming van kwintessens, maar af te stammen van het Engelse kickshaws, dat weer een verbastering is van het Franse quelque chose. De Engelsen, die ten tijde van koningin Elisabeth enorme hoeveelheden vlees plachten te verorberen, gaven met dit woord uiting aan hun verachting voor de Franse eetcultuur met haar keur van verfijnde gerechten. Shakespeare schreef dan ook reeds: ‘Not kickshaws - bellyfulls!’ Geen liflafjes dus, maar buikenvol! Ik ontleen deze kennis aan de dissertatie van de Engelse socioloog Stephen Mennel, Smaken verschillen, Eetcultuur in Engeland en Frankrijk vanaf de middeleeuwen tot nu, Amsterdam 1989. Een en ander wordt bevestigd door The shorter Oxford English Dictionary, 1973, waarin kickshaw in verband wordt gebracht met ‘quelque chose’ en waarbij als eerste betekenis wordt vermeld: ‘a fancy dish in cookery’. Pseudo-ontleningen [2] Nicoline van der Sijs - Utrecht Ongeveer 25 lezers hebben gereageerd op mijn oproep aan het slot van het artikel ‘Pseudo-ontleningen’ in het meinummer van Onze Taal voor meer voorbeelden van pseudo-ontleningen. Twee reacties zijn in nummer 7/8 opgenomen. Ik zal eerst op deze reacties ingaan, en vervolgens een samenvatting geven van de andere lezersreacties. ● Veel quasi geen quasi meer Het is moeilijk met volkomen zekerheid aan te tonen dat een bepaald woord (met een bepaalde betekenis) in de brontaal niet bestaat of bestaan heeft. Over sommige leenwoorden melden de Nederlandse bronnen hardnekkig dat het pseudo-ontleningen zijn. Lunchroom is een bekend voorbeeld. Nog in de 12de druk van Van Dale wordt dit ‘quasi-Engels’ genoemd, misschien in navolging van Charivarius, die in het gedicht ‘Wien Neêrlandsch bloed door d'aadren vloeit...’ (Ruizerijmen, 1926) het aanstellerige gebruik van het Engels aan de kaak stelde en onder andere dichtte: ‘Ook “melk-inrichting” is natuurlijk lang niet mooi genoeg, Zeg: lunchroom - Engelsch is 't niet eens! - en proeflokaal voor kroeg.’ {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} In mijn artikel was dit woord niet opgenomen, want het is een gewoon leenwoord, dat vermeld staat in bijvoorbeeld Merriam-Webster's Collegiate Dictionary (1993). Een ander woord dat de bronnen als pseudo-ontlening noemen, is unheimisch, volgens Van Dale 1992 ‘verkeerdelijk gebezigd voor Duits unheimlich’. De heer Nijhof toont in nummer 7/8 aan dat het, hoewel zelden gebruikt, synoniem is met unheimlich. Ook autocross en all-risk (Van Dale: ‘quasi-Engels’) blijken inmiddels in Engelse woordenboeken opgenomen te zijn. Zij stonden nog niet in de door mij gebruikte bronnen, zoals Oxford English Dictionary eerste druk. R. Kurpershoek wijst erop dat sommige pseudo-ontleningen geleend kunnen zijn uit een derde taal. Ik heb in mijn artikel al gewezen op het internationale karakter van veel pseudo-ontleningen, en heb daarvan gezegd dat het buitengewoon onwaarschijnlijk is dat deze pseudo-ontleningen onafhankelijk van elkaar zijn gemaakt. Maar welke taal ze verbreid heeft, valt nauwelijks te achterhalen, hoewel het voor de hand ligt dat de ‘grote’ talen Duits, Frans en Engels een rol gespeeld hebben. De drie voorbeelden die R. Kurpershoek geeft, komen alle ook in andere talen voor: het Duits kent bijvoorbeeld Maison(n)ette en Gin-Tonic, het Spaans gebruikt gin-tonic, en de secondant (die volgens de Larousse en de Grand Robert in het Frans second genoemd wordt) heet in het Zweeds sekundant. ● Meer (tegen)voorbeelden De meeste lezersreacties betroffen aanvullingen, waarvan overigens niet alle aan de criteria voor pseudo-ontleningen voldoen - sommige, zoals combine, folder en lavallière, zijn gewone ontleningen. Hieronder een overzicht van de voorgestelde aanvullingen, waarvoor ik de lezers hartelijk dank. Pseudo-Engels. Het windjack, dat ook in het Duits voorkomt (Windjacke), heet in het Engels wind-breaker. De strip is een Nederlandse verkorting van Engels comic strip; het Engels kent ook een verkorting, maar die luidt comic! De touringcar heet in het Engels land coach of motor coach. Het Amerikaanse Engels kent touring car alleen voor bepaalde typen personenauto's. Ik zou dit geen pseudo-ontlening noemen, maar een betekenisverschuiving in het Nederlands. Enkele lezers wijzen erop dat het Nederlandse pocketboek in het Engels paperback genoemd wordt. Engelse bronnen vermelden pocketbook in de betekenis ‘boek in zakuitgave’, waarbij het ook kan gaan om een gebonden boek met harde kaft. Maar omdat het in Nederland meestal om een goedkope, gebrocheerde uitgave ging, is het bij ons ‘goedkope zakuitgave’ gaan betekenen. Pocketboek is dus een leenwoord dat in het Nederlands een betekenisverschuiving heeft ondergaan. Pseudo-Duits. Im Frage in ‘dat komt niet/nicht im Frage’ beschouw ik als slecht Duits, niet als een pseudo-ontlening: Frage is vrouwelijk, dus de uitdrukking moet luiden in Frage. Uit een onderzoek naar Nederlandse recepten bleek dat crème fraîche in het Nederlands soms in de Franse en soms in de Duitse betekenis gebruikt werd. Pseudo-Frans. Een door de tijd langzamerhand achterhaalde uitdrukking is zich engageren ‘zich verloven’ voor Frans se fiancer (à). Een Deense lezer vermeldt crème fraîche, dat in het Deens en Duits ‘zure room’ betekent in plaats van de Franse betekenis ‘verse room’, en gebruikt wordt in plaats van Duits Sauerrahm. De verklaring hiervoor is bijzonder aardig: de betekenisverandering zou het gevolg zijn van een reclamecampagne die erop gericht was het ‘negatieve’ Sauer kwijt te raken. Uit een onderzoek naar Nederlandse recepten bleek dat crème fraîche in het Nederlands soms in de Franse en soms in de Duitse betekenis gebruikt werd. Pseudo-Italiaans. H. Kunne noemt twee Italiaanse woorden met een geheel eigen betekenis in het Nederlands: pronto ‘snel’, in het Italiaans ‘gereed, voltooid’ en bij het telefoneren ‘hallo’ (= gereed om te luisteren), en picobello ‘prima’, in het Italiaans alleen ‘mooie top (van een berg)’. Hier kan ik aan toevoegen dat picobello zowel in het Nederlands als in het Duits voorkomt, waarschijnlijk als ‘vertaling’ van piekfijn; Duits piekfein is gevormd van de Italiaanse woorden picco ‘spits’ en bello ‘mooi’. Het Nederlands kent nog meer pseudo-Italiaanse woorden: tuttifrutti ‘mengsel van gedroogde vruchten’ en fosco ‘chocoladedrank’ hebben hun betekenis in het Nederlands gekregen; in het Italiaans betekent tutti frutti niet meer dan ‘alle vruchten’ en fosco betekent alleen ‘donkerbruin’. Cello is een Nederlandse verkorting van Italiaans violoncello, en alpino is een verkorting van Italiaans cappello alpino ‘alpinomuts’. In mijn artikel had ik bekend geen pseudo-ontleningen in het Engels te kennen. De heer Kooyman spreekt het vermoeden uit dat er veel pseudo-ontleningen in het Engels bestaan, maar dat we hiervoor terug moeten gaan naar het middeleeuws Engels, de periode waarin het Frans een enorme invloed op het Engels heeft uitgeoefend. De heer Tattersall geeft inderdaad een voorbeeld dat gebaseerd is op het Frans: encore voor Frans en Nederlands bis, ook in: ‘The pianist gave an encore.’ Ik zoek nog naar voorbeelden van pseudo-ontleningen die geleend zijn (niet teruggeleend!) door de taal die de brontaal lijkt te zijn. Dus bijvoorbeeld dat het Engels in navolging van andere talen (Frans, Duits, Zweeds, Nederlands) smoking gaat gebruiken voor een bepaald type jas. Misschien dat camping een kandidaat is: de heer Sluiter merkt namelijk op: ‘Verder is camping wel een verkorting van camping site, maar het wordt door de toeristenorganisaties bewust bevorderd als internationale aanduiding voor kampeerterrein.’ Ik heb camping nog niet in deze betekenis in de Engelse woordenboeken aangetroffen, maar ik zal de volgende drukken scherp in de gaten houden. {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkokers F. Jansen Hijgstijl {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De woorden in een nette schrijftaalzin moeten volledig op zichzelf kunnen staan; de lezer moet niet de omgevende zinnen nodig hebben om te kunnen begrijpen wat er staat. Sprekers storen zich niet aan die norm. Ze laten weg wat hun goeddunkt. In de geschreven taal ontstaat dan hijgstijl. Een voorbeeld is: 1 Met ‘Verplaatsingen’ van Kees van Kooten is er weer een nieuwe verhalenbundel op de markt waarin de bekende televisieheld laat zien ook maar een gewone Hollander te zijn. En soms wel erg stuntelig zelfs. (De Telegraaf 3-9-93) De tweede zin is eigenlijk nevengeschikt aan het zinsdeel een gewone Hollander, wat op zichzelf al op het randje is omdat Hollander en stuntelig te weinig gemeen hebben (vergelijk ‘Hij is Fries en zwijgzaam’). Uit het voorgaande mag niet worden afgeleid dat de hijgstijl een teken van onbeholpenheid is. Wie de lezer wil verrassen door de voorgaande zinnen in een ander licht te plaatsen, kan heel goed gebruik maken van de hijgstijl. Bijvoorbeeld: 2 Vorig jaar kwam hij in het nieuws met de Pool-Plus vitaminepil. Willeke Alberti en Gerard Joling kunnen er inmiddels niet meer buiten. Zeggen ze. (De Telegraaf 1-9-93) In 2 fungeert zeggen ze als een inbedder van de voorgaande zin. We kunnen 2 herschrijven als 3: Willeke en Gerard zeggen er inmiddels niet meer buiten te kunnen. Maar de toegevoegde waarde van 2 is duidelijk. Denk ik. In 3 kiest de schrijver meteen het perspectief van de kritische buitenstaander. In het origineel 2 lijkt het alsof de schrijver eerst het perspectief van de twee bekende Nederlanders kiest. Pas in zeggen ze volgt een zwenking naar het perspectief van de kritische buitenstaander. Hetzelfde effect zien we in de volgende passage over de feestelijke bekendmaking van een prijs voor de beste radiodocumentaire: 4 Spanning op de gezichten van de aankomende radiomakers, die naast elkaar op de eerste rij zaten, want niemand wist wie gewonnen had. Met uitzondering van geheel journalistiek Nederland. (Het Parool 26-8-93) De schrijver had de bepaling met uitzondering ook in de hoofdzin kunnen plaatsen, maar door een apart hoofdzinnetje te bouwen, bereikt hij een veel krachtiger tegenstelling. Leenwoord {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Leenwoorden zijn tekens van waardering voor de ‘gevende’ cultuur: ze maken duidelijk dat men de cultuur van de ‘uitlenende taal’ als invloedrijk en gezaghebbend beschouwt. Aan de andere kant ervaren veel taalgebruikers leenwoorden als gemakzuchtig, zeker als er in de ontvangende taal al een alternatieve vorm voor het begrip bestaat. Sommige critici zijn bang dat de hele woordenschat overspoeld wordt door vormen van buitenlandse herkomst. Die vrees is voorbarig, omdat niet zelden de ontlening op den duur vervangen wordt door een Nederlandse vorm. Een mooi voorbeeld gaf een journaliste van NRC Handelsblad (21-1-93) toen zij opmerkte dat duster en peignoir zijn verruild voor kamer- of ochtendjas. Een ander voorbeeld is het werkwoord transplanteren, bijvoorbeeld van organen, dat meer en meer (De Telegraaf 3-12-92) wordt vervangen door overplanten. Leenvertaling {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij een leenvertaling zijn de elementen waaruit een samenstelling in een vreemde taal bestaat, stuk voor stuk vertaald en weer aaneengesmeed tot een nieuwe samenstelling. Aan leenvertalingen wordt doorgaans geen negatieve gevoelswaarde van gemakzucht gehecht. Zo vermeldde de directeur van de Aalsmeerse bloemenveiling vol trots dat de Amerikanen voor het begrip ‘de duur dat een bloem goed blijft in de vaas’ het woord vaselife gebruiken, een leenvertaling van het in floristentaal bekende vaasleven. Leenvertalingen ontstaan ook wel eens uit nood, als de spreker het goede woord even niet kan vinden. Zo wordt in het Algemeen Dagblad (9-2-94) een teleurgesteld teruggekeerde emigrant geciteerd die opmerkt dat veel emigranten een ‘leeftijd van ploeterende armoede, eenzaamheid en discriminatie’ hebben ondergaan. Het duurde even voordat ik snapte dat leeftijd hier een leenvertaling van lifetime was. Barbarisme {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Aan de boom van het taalcontact hangt nog een vrucht: het barbarisme. Dan wordt het buitenlandse woord wel vertaald, maar iets aan zijn vorm of betekenis blijft eraan herinneren dat het geen oorspronkelijk Nederlands woord is. Een voorbeeld trof ik aan in een advertentie voor hulpmiddelen voor de huiskweek van verdovende middelen: Groei thuis de beste marihuanazaden van de wereld. (MUG, februari 1994) Groei is onmiskenbaar de gebiedende wijs van het Nederlandse werkwoord groeien, en toch klinkt het hier gek. Dat komt doordat het wordt gebruikt in de betekenis ‘telen, kweken, verbouwen’, betekenissen die het Engelse to grow wel, maar het Nederlands groeien niet heeft. Dit type barbarisme spreekt me niet aan, hoewel de kans niet groot lijkt dat het verwarring veroorzaakt. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag & antwoord Taaladviesdienst ● De grote(n) en de kleine(n) ? In een tekst over een wedstrijd voor hazewindhonden wil ik het volgende schrijven: ‘Dat putte de kleinste(n) uit.’ Met kleinste(n) verwijs ik naar meer dan één hond. Ik twijfel over die meervouds-n. Is het niet zo dat ik die alleen mag gebruiken als ik naar personen verwijs? ! Inderdaad, en op grond van de regel zou een meervouds-n in deze zin dus fout zijn. Toch adviseren wij u de n hier te schrijven, omdat u daarmee dubbelzinnigheid voorkomt. Dit voorbeeld bewijst dat het nauwgezet opvolgen van taalregels niet altíjd tot het gewenste resultaat leidt. Eerst nog even de regel: woorden als alle, vele, weinige, enige en bijvoeglijke naamwoorden als grote, kleine, arme, zieke krijgen bij zelfstandig gebruik in het meervoud een n als ze verwijzen naar meer personen. Om deze regel correct te kunnen toepassen, moeten we allereerst weten wat zelfstandig gebruik betekent. Een bijvoeglijk naamwoord is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt of als we zo'n naamwoord er - op grond van de rest van de zin - niet achter kunnen denken. In de volgende twee voorbeeldzinnen is kleine(re) bijvoeglijk gebruikt: 1Opa is een echte clown voor kleine kinderen. 2De kinderen zijn dol op opa, vooral de kleinere. In 2 is kleinere níet zelfstandig gebruikt omdat we er gemakkelijk het eerder in de zin gebruikte zelfstandig naamwoord kinderen achter kunnen denken: ‘vooral de kleinere kinderen’. Bij zelfstandig gebruik krijgt het bijvoeglijk naamwoord alleen een meervouds-n als het verwijst naar meer personen. In 3 is aan beide voorwaarden voor de meervouds-n voldaan: 3De kleinsten vermaken zich kostelijk met opa. In de praktijk roept deze regel veel twijfel en vragen op. Veel taalgebruikers vinden het moeilijk om te bepalen of een woord nu wel of niet zelfstandig is gebruikt. Bovendien kan een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord naar een ‘gemengd’ meervoud verwijzen: een persoon én een ‘niet-persoon’. Krijgt beide in zin 4 nu een meervouds-n of juist niet? 4Mijn zwager en zijn hond gaan dagelijks naar het strand; beide(n) zijn gek op de zee. Wij adviseren in zo'n geval de meervoudsvorm. Ook het niet-schrijven van de meervouds-n volgens de regel leidt nogal eens tot onduidelijkheid. De zin over de hazewindhonden is daar een mooi voorbeeld van. Uit ‘Dat putte de kleinste uit’ kunnen we niet opmaken of kleinste verwijst naar de allerkleinste hond (ééntje dus) of naar een aantal kleinere exemplaren. Wij sluiten ons dan ook aan bij Renkema, die op blz. 127 van zijn Schrijfwijzer concludeert dat het schrijven van een n in dit soort gevallen niet als ‘fout’ moet worden aangemerkt. ● Ter#hand#stelling ? Hoe schrijf je terhandstelling: aaneen of in drie woorden? ! Aaneen. Terhandstelling is een zelfstandig naamwoord, en zelfstandige naamwoorden schrijven we in het Nederlands zoveel mogelijk aaneen (eventueel met een koppelteken). Dit naamwoord is met behulp van het achtervoegsel -ing afgeleid van de werkwoordelijke uitdrukking ter hand stellen. Met dit procédé kunnen we van een woordgroep dus één geheel maken, één woord: [[ter+hand+stell]+ing]. Ook de volgende naamwoorden schrijven we aaneen: beslaglegging, gebruikmaking, inbedrijfstelling, indiensttreding, inbezitneming, ondertoezichtstelling, teraardebestelling, terbeschikkingstelling, tenuitvoerlegging, terdoodbrenging, tenlastelegging, totstandkoming. Al deze zelfstandige naamwoorden zijn afgeleid van een woordgroep bestaande uit twee of drie woorden. Een andere manier om een werkwoord als naamwoord te gebruiken is dat we er het lidwoord het voor zetten. In tegenstelling tot woordvorming met -ing leidt dat echter niet tot aaneenschrijven. Het is daarom: -Voor het gebruik maken van de toiletten dient u te betalen. ● Ten slotte tenslotte ? Is er verschil tussen tenslotte en ten slotte en zo ja, kunt u mij dat verschil uitleggen? ! Ja, er is een betenisverschil, ook al is dat bij heel veel taalgebruikers onbekend. Aaneengeschreven betekent tenslotte ‘welbeschouwd/per slot van rekening’: 1Heb jij nog aan een cadeautje voor hem gedacht? Hij is tenslotte jarig. In twee woorden is ten slotte synoniem aan ‘(uit)eindelijk’ of ‘tot besluit’. In de laatste betekenis kondigt het aan dat iets (een brief, toespraak, opsomming, rubriek, enz.) zijn einde nadert: 2Ten slotte willen wij u nog op een ander voordeel van dit systeem wijzen. 3Ze heeft lang geaarzeld, maar ten slotte is ze dan toch met hem getrouwd. Overigens maakt Van Dale - anders dan bijvoorbeeld Koenen of de Schrijfwijzer - geen consequent onderscheid tussen tenslotte en ten slotte. In de 12de druk lezen we bij tenslotte ‘1. tot besluit (...) 2. op de keper beschouwd’. Slaan we echter het trefwoord slot op, dan blijkt Van Dale ten slotte (‘tot besluit’) tóch te kennen. Dit woordenboek kan daarom in deze kwestie beter niet uw adviseur zijn. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} De Spraakmakers ‘Ik probeer lichamelijk te schrijven’ Peter Burger en Jaap de Jong {== afbeelding foto: Ton Kruithof ==} {>>afbeelding<<} ‘Op heel wezenlijke momenten zijn mensen onthand, of ontmond. Ze hebben geen taal.’ De veelgelezen boeken van Hans Bouma geven mensen die taal. Een gesprek over het schrijversambacht met Nederlands meest verkochte auteur. Hans Bouma schrijft mensenboeken. Mens is een van de meest gebruikte woorden in zijn oeuvre. Ook in zijn titels: God wonend bij mensen, Elkaars mens, Een mensenleven een geschenk, Hoe menselijker hoe beter, Mensen van aarde en adem, Allemaal mensen in de bijbel, Mens zijn voor de mensen (citaten uit brieven van Albert Schweitzer), Hoe blijf je er mens bij (notities over huwelijk en gezin). En dat is nog maar een bloemlezing. Hans Bouma (1941) is theoloog, dichter, publicist en uitgever. Tot 1986 was hij dominee, en ook nu gaat hij nog elke zondag twee- of driemaal voor. Drie dagen per week werkt hij bij uitgeverij Kok Kampen. Bouma schrijft dichtbundels, cadeauboekjes en pastorale hulpboeken. Zijn poëzie en aforismen worden ook op wenskaarten en kalenders afgedrukt. Vorig jaar verscheen Dus ik besta, een bloemlezing van liederen, gedichten en meditaties uit 25 jaar schrijverschap. Bouma wil mensen bereiken. En dat lukt hem: van zijn meer dan 180 dichtbundels, verzamelingen cursiefjes, overpeinzingen en liederen zijn in binnen- en buitenland twee miljoen exemplaren verkocht. Wat drijft hem tot deze ongeëvenaarde produktiviteit? En wat is het geheim van zijn succes? Bouma's werkkamer in een Kampense nieuwbouwwijk is een wonder van orde. De boeken staan er netjes in het gelid en zijn per plank op aflopende hoogte gesorteerd. Keurig gerangschikte kasten cd's, grote stapels boeken over muziek: muziek vult een groot deel van zijn leven. In deze kamer zet Bouma zich op de dagen dat hij niet bij uitgeverij Kok werkt, om half zeven 's ochtends aan zijn houten cilinderbureau. Bouma: ‘Het is een erfstuk. Ik ben niet de eerste die hieraan zit te schrijven en ik zal ook niet de laatste zijn. Die traditie geeft me een ontspannen gevoel.’ Hij schrijft vier à viereneenhalf uur. De middag en de avond zijn er om te lezen, te fietsen met zijn {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouw, piano te spelen en muziek te luisteren (urenlang), en om vrienden te bezoeken. Om een uur of tien, half elf, is de dag weer om. ‘Op een ochtend schrijf ik twee of drie A-viertjes. Als je elke dag wat doet, is er na een maand een boek.’ Bouma schrijft met een balpen op goedkope, ongelinieerde kladblokken. Daar hecht hij aan. ‘Ik raakte laatst even in paniek toen ik dacht dat ze niet meer verkrijgbaar waren. Wat ik schrijf, typ ik daarna over, maar ik verander er nauwelijks nog iets aan. Een schrijfmachine of een pc is voor mij te afstandelijk. Ik wil een hand vasthouden, dat is schrijven voor mij, iemand bij de hand nemen. Schrijven met een pen kost moeite: je krijgt pijn in je hand. Maar dat is goed, want het verhindert dat je maar raak schrijft.’ ● In de slaap Bouma: ‘Aan proza zit meer werk, meer denkwerk, maar ook meer schrijf- en tikwerk. Met poëzie kun je bezig zijn als je fietst of loopt. Je stelt je erop in en wacht tot je iets te binnen schiet. Het is te vergelijken met het proces dat begint als je je iemands naam probeert te herinneren. Ineens, een uur of twee later, schiet die naam je te binnen. Onbewust is er dan werk verricht.’ Bouma hoort bij de minderheid die schrijft zoals Mozart componeerde: zonder doorhalingen in één keer in het net. De meesten ploeteren als Beethoven brokstuksgewijs naar een gaaf eindprodukt. Bouma: ‘In een prachtig gedicht van Achterberg, “Eine kleine Nachtmusik”, slaapt Mozart onder zijn vleugel en in die bewusteloosheid voltrekt zich het creatieve proces. Zoals Salomo zegt: “Hij geeft het zijn beminden in de slaap.” De muziek was er al en het was Mozarts talent dat hij die kon opvangen. Het ambachtelijke was het opschrijven ervan: je ziet zelden verbeteringen in zijn eigen partituren. Zo kan het dichten ook bij mij onder alle omstandigheden doorgaan - bijvoorbeeld terwijl ik langs de IJssel fiets. Wanneer ik ga schrijven, is het in wezen al beklonken.’ Is het voor u alsof u meer het instrument bent dan de maker? ‘Het overkomt me, al ben ik er wel bij. Bij het afhandelen ben ik creatief bezig door te schrappen en te schuiven, maar het gedicht lag er al.’ ● Schetsen Wat hebt u geleerd van de stijl van de bijbelschrijvers? ‘Kuisheid: niet mooi willen schrijven, niet exhibitionistisch. Niet meer willen zeggen dan je aankunt, dan je innerlijk kunt dekken. In de manuscripten die ik lees, zie ik heel vaak dat schrijvers te compleet willen zijn in hun beschrijvingen. Te veel bijvoeglijke naamwoorden gebruiken, bijvoorbeeld. Vanochtend schreef ik zelf voor ik er erg in had “een bittere teleurstelling”. Bitter heb ik geschrapt, want dat is teleurstelling altijd. Het is een obligate verbinding. Ik heb veel geleerd van een tekenaar met wie ik heb samengewerkt, Otto Dicke. Vooral van de manier waarop hij vrouwen tekende. Hij verstond “Op een ochtend schrijf ik twee of drie A-viertjes. Als je elke dag wat doet, is er na een maand een boek.” de kunst om te schetsen, net die lijnen te zetten die nodig zijn om een levend beeld te krijgen van het geheel en de discipline op te brengen om dan te stoppen. Ik denk dat een schrijver dat ook moet doen.’ Zijn er woorden of uitdrukkingen die u bewust niet gebruikt? ‘Tegenwoordig hoor ik mensen vaak zeggen: “Ik heb zoiets van...” Waarschijnlijk om aan te geven dat ze aan iets universeels deelnemen. Ik vind dat ont