Onze Taal. Jaargang 70 logo_onze_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Onze Taal. Jaargang 70 uit 2001. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd. De opmaak van het origineel is in deze digitale editie niet weer te geven. Kaderteksten zijn tussen paragrafen in geplaatst of aan het einde van een pagina. p. 338-339: de tabel op deze pagina's is te breed om in deze digitale versie in zijn geheel te kunnen worden weergegeven. Daarom is deze tabel hier in delen onder elkaar geplaatst. _taa014200101_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl unicode eigen exemplaar DBNL Onze Taal. Jaargang 70. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2001 Wijze van coderen: standaard Nederlands Onze Taal. Jaargang 70 Onze Taal. Jaargang 70 2019-07-03 AB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Onze Taal. Jaargang 70. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2001 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014200101_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal TAALMYTHE: ‘AANTAL TAALFOUTEN IN DE KRANT STIJGT’ Was de corrector inderdaad betrouwbaarder dan de spellingchecker? Taalkronkels die net niet in de krant kwamen Bonnenmonarchie, branddating, overgangsconsulente Het jaar 2000 in twintig trefwoorden Onze talen: Chinees ‘Ik zal het kort houden...’ ‘Ik zal het kort houden...’ Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang januari 2001 {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85 van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: http://www.onzetaal.nl (Webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 46.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, mevr. P.M. Veltman-Laseur, mr. E.L.J. van Vliet Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Marlies Philippa, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Corriejanne Timmers, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,- (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,- per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,- per jaar (per luchtpost f 65,-). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan per 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341-55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-. Opgave: Ringlaan-Noord 68, B-8420 De Haan, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., De Haan. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 1 januari 2001 ‘Ik heb van Charivarius' boekje Is dat goed Nederlands? een zevende druk: herzien en uitgebreid. Op het titelblad staat de trotse vermelding: 25ste-27ste duizendtal. Geen kattenpis. Of is het miezerig weinig? Van Jan Renkema's Schrijfwijzer zijn er intussen zo'n 340.000 verkocht. En al die mensen kopen het niet omdat de kleur van het kaftje zo goed bij hun bankstel past. Deze maand in Onze Taal (blz. 8)’ {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TAALMYTHE: 4 Hans van den Heuvel ER STAAN MEER TAALFOUTEN IN DE KRANT DAN VROEGER Was de corrector van vlees en bloed inderdaad betrouwbaarder dan de elektronische spellingchecker? Hans van den Heuvel heeft er een uitgesproken mening over. 6 Joop van der Horst VROEGER WAS HET NIET BETER Joop van der Horst reageert op het betoog van Hans van den Heuvel en komt tot heel andere conclusies. 9 Han Verbakel ‘DE INVOERING VAN DE 36-JARIGE WERKWEEK’ Taalkronkels die net niet in de krant kwamen De eindredactie van een krant weet de meeste taalfouten wel te onderscheppen. Een inventarisatie van taalblunders die de krant net niet haalden. 18 Ton den Boon BONNENMONARCHIE, BRANDDATING, OVERGANGSCONSULENTE Het jaar 2000 in twintig trefwoorden Ook de nieuwgeboren woorden van 2000 geven weer haarfijn aan wat ons het afgelopen jaar zoal bezighield. Een overzicht van opmerkelijke neologismen. 22 Gaston Dorren ONZE TALEN [SLOT]: CHINEES ‘Nazaat van de draak’ leest liever Frans en chat in het Engels Pallas Lam over het onderwijs in haar moedertaal, het Chinees. 24 Wim Blokzijl ‘IK ZAL HET KORT HOUDEN...’ Tijdsoverschrijding bij voordrachten Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat uw toespraak uitloopt? En verder 14 Landdag 14 Schouwhengst 15 Nog eens: ontbrekende leestekens 16 68 andere woorden voor fusion cooking/Ander woord voor branddating 17 Apenvertalingen 27 De herkomst van tompoes 28 Verwijstermen in partner- en familierelaties Rubrieken 11 Vraag en antwoord: mobile/mobiel; afbreken mixer en maya; opleuken 12 Reacties: ontbrekende leestekens; (de) majesteit; taalergernissen; virtueel; muurgedichten; de uitspraak van de c; de uitvinding van de spatie 26 Taal in beeld 30 Het proefschrift van... Ineke van de Craats: bezitsrelaties leren 31 Geschiedenis op straat: Zuwe 32 Tamtam: meldpunt taalbescherming; statuten mogen in het Fries, UvA heft studie op; Amerikaanse spelling op Engelse scholen; streektaal vult de kerken 33 InZicht over nieuwe boeken, congressen en lezingen 34 Tijdschrift: Veldeke 36 Ruggespraak {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalmythen Er bestaan opvattingen over taal die zo hardnekkig zijn dat het lijkt alsof ze niet meer bewezen hoeven te worden. ‘Vreemde woorden bedreigen het Nederlands’ is er een. Of: ‘De ene taal wordt sneller gesproken dan de andere’. Sommige van deze stellingen bevatten een kern van waarheid, andere zijn alleen gebaseerd op vooroordelen. In de serie ‘Taalmythen’ onderwerpen we een aantal van dergelijke veelgehoorde opvattingen aan een nadere beschouwing. Ditmaal gaat het om: ‘Er staan meer taalfouten in de krant dan vroeger’. Journalist Hans van den Heuvel betoont zich een pleitbezorger van deze stelling, waarna taalkundige en krantenlezer Joop van der Horst betoogt dat daar weinig reden voor is. Er staan meer taalfouten in de krant dan vroeger De computer biedt geen soelaas Hans van den Heuvel - redacteur Eindhovens Dagblad ‘De toneelvereniging viert hun jubileum’, ‘Door het stoom komt het sap vrij’ - het zijn maar enkele voorbeelden van de vele taalfouten die dagelijks in de krant te vinden zijn. Maar neemt het aantal missers ook toe, zoals vaak wordt beweerd? Was de aloude corrector van vlees en bloed inderdaad betrouwbaarder dan de elektronische spellingchecker? Journalist Hans van den Heuvel heeft er een uitgesproken mening over. Een goede raad, als ik zo vrij mag zijn. Ga er eens rustig voor zitten, lees dit stuk en houd uw gemak. Ga vanavond vooral niet meer fieten. Zeker niet als u van het vrouwelijk geslacht bent. Er zijn deze week in onze regio al twee fietsters overhoopgereden, zo heb ik in mijn eigen krant gelezen. Waaruit we moeten opmaken dat vrouwen niet goed kunnen fieten. Zie er dus van af, of ga eerst ergens leren fieten waar geen auto's mogen komen. Let er dan wel op dat u geen rolschaatsters tegenkomt. Dan krijgen we helemaal dramatische berichten in de krant. Want evenmin als voor fieten lijken vrouwen aanleg te hebben voor rolschaten. Op het matje De krant brengt de leugens in het land. Dat is natuurlijk niet waar. De eerste zin is net zo ongenuanceerd als de tweede. De krant verkondigt niet altijd de hele waarheid. Dat komt doordat ze soms niet goed is ingelicht, slordig werkt of het slachtoffer is van gebruik dan wel misbruik door allerlei belangengroepen. Als oprecht beoefenaar van het journalistenvak durf ik te ontkennen dat de krant de leugens in het land brengt. Behalve, zo vrees ik, als ze zou beweren dat de krant minder fouten bevat dan pakweg 22 jaar geleden. Toen trad ik in dienst bij het Eindhovens Dagblad, waar ik nog steeds werk. Die twee zinnen zo pal achter elkaar kunnen natuurlijk een suggestie wekken die ik liever vermijd: sinds ik er werk, staan er meer fouten in de krant. Maak ik dan die fouten? Natuurlijk maak ik weleens een fout. Maar als ik ze niet zou maken, was er wel iemand anders die in mijn plaats de artikelen schreef waarin ik uit de bocht vlieg. Het moet dus ergens anders aan liggen. Ik denk dat er meer fouten in de krant staan doordat die dikker is geworden. Maar er zijn zwaarwegender oorzaken. Het wegvallen van de correctie bijvoorbeeld. Toen ik als jongmaatje mijn eerste berichten tikte op een Olivetti die aan elkaar hing met plakband en sigarettenpeuken, gingen die eerst langs de dageindredacteur. Die haalde de tikfouten eruit of riep, bij grovere overtredingen tegen de taalwetten, de dader luidkeels op het matje. Waarna het bericht in de regel klaar was voor bewerking in het technisch bedrijf. Laat op de avond ging het bericht naar de zetterij, waar in een onstuitbare stroom de kopij erdoorheen gejast werd. Een anatal zetfouten bleven er dan staan. Dan kwam de corrector aan bod. Een gedreven taalkenner, die er al naar gelang zijn stemming met een meewarige glimlach of een gekweld hoofdschudden voor zorgde dat dit aantal zetfouten er niet bleef staan. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Corrector wegbezuinigd De corrector is weg. Wegbezuinigd, ingeruild tegen elektronische spellingcorrectie. Maar die weet, in tegenstelling tot die goede oude mens van vlees en bloed, niet dat een ton ijzer 1000 kilo weegt en een ton geld 100.000 gulden telt. Zodoende werd vorig voorjaar vanaf een industrieterrein in Eindhoven de astronomische hoeveelheid van 400.000 kilo koper gestolen. Merkwaardig dat niemand het bijbehorende konvooi vrachtwagens is tegengekomen. De elektronische spellingcorrectie is overigens nog geen gemeengoed. Die legt zo veel beslag op de kostbare tijd dat ze nog niet automatisch meedraait. Wie trouwens zijn of haar artikelen in Word schrijft, kan rustig beweren dat de spellingcorrectie zo ‘vele beslag legt op den kostbaren tijd’. Daar komt heus geen rood friemeltje onder te staan - onder friemeltje zelf trouwens wél, terwijl ik dat eerder als een dichterlijke vrijheid dan als een taalfout zou willen betitelen. Maar vele, den en kostbaren? Geen probleem. De corrector is weg, en daarmee is het aantal fouten in de krant ontegenzeglijk verhoogd. Het jarenlang negeren van het spellingonderwijs, zelfs in journalistenopleidingen, heeft ook een niet geringe bijdrage geleverd. Vraag maar aan onze adjunct-hoofdredacteur, die jarenlang als gecommitteerde is opgetreden bij eindexamens van de Academie voor Journalistiek, en even wonderschone als treurigstemmende voorbeelden van spelfouten verzameld heeft. Muisoog De krant, en zeker een regionale als die van ons, werkt veel met plaatselijke correspondenten. Verrassend aardig schrijvende onderwijzers, volijverige postbodes, enthousiaste huisvrouwen - de adjectieven zijn vrij inwisselbaar, maar we hebben ze allemaal in ons correspondentenbestand. Geen echte journalisten, geen schrijvers om den brode, en het gaat taalkundig nogal eens mis. Geeft niks, daar hebben we onze eindredactie voor. Die ziet echter onder steeds grotere tijdsdruk haar pagina's over het beeldscherm sjezen en kijkt zich een muisoog aan de stroom kopij. De elektronica draagt, zeker in combinatie met de van hogerhand opgelegde haast, helaas ook haar steentje bij aan het toenemende aantal fouten. De niet erg logische spellingherziening zet de oude garde nogal eens op het verkeerde been. Oude zekerheden zijn weggevallen. De automatische piloot vaart niet meer vanzelfsprekend de goede koers. Bovendien is het Groene Boekje niet altijd een onfeilbare richtingwijzer. Vraag maar aan de Brabantse gilden, die zelf bijna allemaal zeker weten dat ze de Brabantse gildes zijn en daarom liever gildefeesten houden dan gildenfeesten. Dan heb ik het nog niet eens over het geslacht van de zelfstandige naamwoorden. De ‘verharing’ slaat toe. ‘Het kabinet heeft in haar wijsheid dit en dit besloten’ - waar is ‘zijn’ wijsheid gebleven? ‘Het comité organiseert zondag haar jaarlijkse vlooienmarkt’ - twee fouten: er komt zeker niet alleen een taalkundige ‘haar’ in de soep als die organisatie inderdaad pas op de dag zelf van start gaat. Dat mag dan als muggenzifterij afgedaan worden, het neemt niet weg dat het geslacht van veel woorden er niet meer toe doet. Veel woorden die vroeger nadrukkelijk een ‘(m)’ of een ‘(v)’ vergden in het woordenboek, moeten het nu zonder die toevoeging doen. Dat mag tweeslachtig, halfslachtig of geslachtsloos heten. Al ben ik het er heus wel mee eens dat de geschreven taal een spiegel is van de gesproken taal. Jantje is tegenwoordig meestal groter als Pietje. Het zij zo. Als iedereen dat op die manier vaststelt, moet Pietje niet roomser zijn dan de paus - pardon, als de paus. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Maar misschien hebben ‘wij’ zuiderlingen ook wel een streepje voor bij het herkennen van de geslachten van woorden. Zeker degenen die opgegroeid zijn met dialect. Wij hebben nog geleerd automatisch ‘den boer’ en ‘de boerin’ te zeggen. Waarom zouden dan analoog daaraan den buil (in de betekenis van ‘zakje’) en de bui niet respectievelijk mannelijk en vrouwelijk zijn? Minstens bij voorkeur? Dat hoeven ‘wij’ zuiderlingen echt niet in het woordenboek op te zoeken. Kommaneuker Ik ben met mijn bijna 47 jaar de nestor van onze piepjonge regioredactie in Helmond. Als zodanig ben je misschien al te gauw genegen om de jonge garde op haar fouten te wijzen. ‘Geneigd’ zeg je dan, maar dan staat het al in de krant. Onlangs meldde een dikke kop in de woonbijlage dat de huizenkoper moet ‘dansen naar de pijpen van de verkoper’. Zelfs toen ik daar met het nodige drama (ik bedrijf enig amateurtoneel) een punt van maakte, kon ik niet meteen de handen op elkaar krijgen. ‘Het pijpen van de verkoper’ wekte slechts suggesties die de collega's 's maandagsmorgens niet bij hun koffie wilden hebben. Vragen die het college van B. en W. ‘hen’ stelt? ‘Wij hebben het team adviezen gegeven waarover zij nu gaan nadenken’? ‘De toneelvereniging viert hun jubileum’? ‘Door het stoom komt het sap vrij’? De stoet {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} fouten en missers is zo bont dat zelfs elke pagina vierkleurendruk die nauwelijks adequaat in beeld kan brengen. Er worden koppel- en hulpwerkwoorden door elkaar gehaald: ‘De tentoonstelling is gratis toegankelijk en gisteren geopend.’ Een klassieker lijkt me het gebruik van een en hetzelfde woord als onderwerp en lijdend voorwerp: ‘Dat staat weliswaar niet op papier, maar zal die goede man toch niet vergeten zijn?’ Soms waag ik het erop en begin ik tegen een stagiair over de verschillen tussen een uitbreidende en een beperkende bijzin. Ik vrees dat er in de stageverslagen dan opmerkingen verschijnen over een merkwaardige archeologische vondst op de Helmondse redactie: een ouwe kommaneuker. Maar ja, dat is deels mijn eigen schuld. Had ik als voorbeeld maar niet moeten gebruiken ‘stagiairs, die de regels niet kennen,’ tegenover ‘stagiairs die de regels niet kennen’. Zeker als ik ze dan plaats tegenover ‘oudere collega's, die deze nog kennen van vóór de Mammoetwet’. Te eenzijdig beeld Zomaar wat voorbeelden, in korte tijd bijeengegrasduind - een woord dat wonderlijk genoeg geen gefronste wenkbrauwen oplevert bij de corrector van Word: Het Diaconessenhuis in Eindhoven is een van de ziekenhuizen die stageplaatsen biedt aan de School voor de Zorgsector. (Deze komt veel voor.) De entreeprijzen bedragen 10 gulden en zijn te koop bij De Roos. Zodra je bij Boogaard Art binnenkomt, wordt je gegrepen door hun enthousiasme. (Twee fouten in één zin - ‘Als het hard regent, is de bui gauw over’, sprak mijn grootmoeder toen ze haar eerste twee kinderen, een tweeling, kreeg; uiteindelijk kreeg ze twaalf kinderen.) Na de Zesdaagse Oorlog is de woede en de angst onder de Palestijnen zo groot dat de controle over de PLO wordt overgenomen door de havikken van Arafat. (Ook tweemaal mis.) Ik ben niet pessimistisch over de dagbladen. Door zozeer de schijnwerpers te richten op de feilen ontstaat allicht een te eenzijdig beeld. Het gaat gelukkig meestal goed, dankzij de vakkennis, de ijver en de betrokkenheid van de collega's. Maar dit verhaal moest gaan over de fouten in de krant. En die staan er meer in dan vroeger. Ik ben overigens, evenmin als over de krant, niet somber gestemd over de aankomende journalisten. We moeten allemaal de tijd krijgen om te leren. Daarom gaat het soms hardstikke fout in de krant. Die steek in het hart slik ik wel weg. Want het steekt wel hard, en waarom zou het dan hartstikke zijn in plaats van hardstikke? En als het echt mis gaat, dan zit er morgen weer vis in de krant. Want dat is balsem op de ziel: niet treuren, morgen hebben we de kans om het beter te doen. Stel je voor dat je als redactie vandaag helemaal geen fouten in de krant zou hebben. Je zou schromen om aan die van de volgende dag te beginnen. Vroeger was het niet beter Het aantal fouten in de krant is juist sterk gedaald Joop van der Horst - hoofddocent Historische Taalkunde, Katholieke Universiteit Leuven Is het waar dat er tegenwoordig meer fouten in de krant staan? En komt dat inderdaad doordat de corrector is ingeruild voor een spellingchecker? Historisch taalkundige en krantenlezer Joop van der Horst reageert op het betoog van Hans van den Heuvel en komt tot heel andere conclusies. Zo iemand als Hans van den Heuvel, dat is een zegen voor onze taal in het algemeen en voor de Helmondse pers in het bijzonder. Die met een beetje humor, en zelf met een goeie pen, jongere medewerkers bij de krant gestaag achter hun vodden zit. Het is daarbij nauwelijks van belang of we al zijn opinies delen; veel belangrijker is het dát er steeds weer opnieuw aandacht gevraagd wordt voor taal, formulering en woordkeus. Stellig zullen sommigen ter redactie hem een zeikerd noemen, maar over tien of twintig jaar zullen ze er anders over denken. Die goeie ouwe tijd, toen Van den Heuvel hier nog rondliep: toen was er nog aandacht voor taal. En wellicht zonder het te beseffen hebben ze erg veel van hem geleerd. Van den Heuvel heeft in mij een aanhanger en bewonderaar. Alleen op één punt denk ik dat hij de plank radicaal misslaat. Namelijk als hij meent dat het vroeger beter was. Niveau stijgt Je hoort die mening wel vaker, dat er tegenwoordig meer fouten in de krant staan. Ik verbaas me daar altijd over, en schrijf de vergissing hieraan toe dat men {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} zelden een krant uit 1960, 1950 of 1930 meer ziet. Wie oudere kranten opslaat, ontdekt dat er juist veel ten goede is veranderd. De lat wordt steeds hoger gelegd, uiteraard met vallen en opstaan, maar het gemiddelde niveau stijgt nog steeds. Mede dankzij mensen als Van den Heuvel. Hoe ze het bij de krant doen, weet ik niet. Ik heb daar nooit gewerkt. Maar ik ben een krantenlezer, zo te zien net een paar jaar langer dan Van den Heuvel, en wat meer is: ik zie ook geregeld oudere kranten. Kranten van voor mijn tijd, zogezegd, maar die zijn in bibliotheken en archieven genoeg te vinden. Ik heb dus geen mening over het journalistieke ambacht, maar wel over het product. En die krant is anno 2000 in ongeveer alle opzichten onvergelijkbaar veel beter dan die van een halve eeuw geleden. In welke opzichten? Om te beginnen natuurlijk op het gebied van typografie en opmaak. Oudere krantenpagina's zijn veelal een doolhof, waarin de lezer pas na geruime tijd studeren het belangrijkste nieuws vindt. Ik ben geen voorstander van grote foto's in de krant, maar het lijkt me buiten kijf dat ook zij bijdragen tot de toegankelijkheid. Een moderne krant wil gelezen worden; alles straalt dat uit. Door de overzichtelijker opmaak heeft de lezer, desgewenst, in een mum van tijd het belangrijkste gezien. Het is een van de punten waarop internet en televisiejournaal het altijd verliezen van de krant. Ik besef dat de moderne techniek zo'n opmaak pas goed mogelijk heeft gemaakt, maar die wordt dan ook met veel succes toegepast. Hoongelach Wellicht de meeste vooruitgang is geboekt in de opbouw van een artikel. Kijk eens naar dit berichtje uit de jaren vijftig, van kort na de watersnoodramp. Het is nogal willekeurig gekozen; het is in feite het enige dat ik op dit moment in mijn werkkamer bij de hand heb. Aangedrongen op afsluiting van de zeegaten De Nederlandse Vereniging voor Landaanwinning heeft een telegram gestuurd aan de president van de raad van ministers, waarvan een afschrift is gezonden aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De inhoud luidt: ‘De Nederlandse Vereniging voor Landaanwinning, rekening houdend met de mogelijkheid, dat de omvang van watersnoodrampen als de huidige aanmerkelijk beperkt kan worden door afsluiting van zeegaten in het Zuidwesten des lands en door landaanwinning op grote schaal in de Waddenzee en elders in het Noorden des lands, dringt er bij de regering op aan, de besluitvorming hiertoe en de noodzaklijk voorstudie zovel mogelijk te bespoedigen.’ Je moet bepaald eens oude kranten inzien om te beseffen dat zoiets onnozels echt niet meer voorkomt: domweg dat telegram overnemen. Menig bericht in een kwaliteitskrant van vijftig jaar geleden zou vandaag de dag al sneuvelen bij een eerstejaarsstudent van de journalistenschool. Wie nu met bovenstaand stukje kopij afkomt, wordt ter redactie met hoongelach ontvangen. Toch zijn dergelijke stukken in vroegere kranten volstrekt geen uitzondering. Eerder regel. {== afbeelding Een corrector op de zetterij, in de jaren dertig. Foto: Spaarnestad Fotoarchief ==} {>>afbeelding<<} Opleidingsniveau Maar Van den Heuvel lijkt eigenlijk iets anders op het oog te hebben. Onder andere zaken waarvoor een corrector vroeger zulk heilzaam werk verrichtte, als we hem mogen geloven. Maar ik geloof daar dus geen biet van. In mijn piepklein en volstrekt willekeurig gekozen krantenstukje uit 1954 is het meteen al Weet u wat het grote voordeel van een spellingchecker is? Dat hij nooit even pissen is, of behoefte heeft aan een sigaretje. raak: ‘noodzaklijk’ en ‘zovel mogelijk’. Vroeger krioelden de kranten van dat soort ontsporingen. Niet erg, welnee, helemaal niet erg. Maar 't is mooi meegenomen dat dergelijke foutjes in een hedendaagse krant zijn afgenomen tot maar een fractie van hun vroegere aantallen, en nu zonder corrector. Weet u wat het grote voordeel van een spellingchecker is? Dat hij nooit even pissen is, of behoefte heeft aan een sigaretje. Het kan zijn dat die functionaris vroeger de enige was op de hele redactie die wist dat een ton {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} ijzer 1000 kilo weegt en een ton geld 100.000 gulden telt. Maar vandaag de dag zijn er waarschijnlijk meer collega's die het weten, want het opleidingsniveau ligt intussen een stuk hoger. Dat er op de Helmondse redactie desondanks nog steeds een rondloopt die het niet weet, we geloven Van den Heuvel op zijn woord. Ik schrik daar niet van. Dan de afbreekfouten. Staan er tegenwoordig meer afbreekfouten in de krant? Van den Heuvel heeft het er niet over, maar velen menen van wel. 't Is een interessante stelling, maar vooralsnog zonder een zweempje van bewijs. Wie haar verdedigt, gelóóft het alleen maar. Ik geloof ook iets. Weet u wat ik geloof? Ik geloof dat het aantal afbreekfouten sterk is afgenomen sinds de computer het voor ons doet. Hoe komt het dan dat zelfs de grootste onnozelaar tegenwoordig kan mopperen op het afbreken? Daar is een heel simpele verklaring voor. Vroeger stonden de kranten stijf van de afbreekfouten, maar het waren menselijke fouten; men deed maar wat, en de lezers kenden de afbreekregels evenmin als de journalisten. Geen probleem. Vandaag de dag maakt de computer de afbrekingen. Tien keer beter dan de journalist. Alleen, als de computer een fout maakt, is dat niet een mensenfout. De computer maakt fouten die een mens nooit zou maken, en daardoor vallen die schaarse fouten ineens geweldig op. Dat is wat ik geloof. Gouden tijden Maar er is ook nog de taalzorg of taalverzorging in een beperktere zin van het woord. Dus groter dan in plaats van groter als. En dat je niet moet schrijven een van de personen die meedeed. Een wijdverbreid idee is dat men vroeger zorgvuldiger omsprong met zulke De computer maakt fouten die een mens nooit zou maken, en daardoor vallen die schaarse fouten ineens geweldig op. dingen. Dat waren de gouden tijden toen taalmeesters als Charivarius nog in ere waren. Wel wel. Ik heb van Charivarius' boekje Is dat goed Nederlands? een zevende druk: herzien en uitgebreid. Op het titelblad staat de trotse vermelding: 25ste - 27ste duizendtal. Geen kattenpis. Of is het miezerig weinig? Van Jan Renkema's Schrijfwijzer zijn er intussen zo'n 340.000 verkocht. En al die mensen kopen het niet omdat de kleur van het kaftje zo goed bij hun bankstel past. En naast de Schrijfwijzer zijn er op het ogenblik nog minstens tien andere vergelijkbare boeken in de handel, de meeste met forse oplagen. Ook als we rekening houden met een verdubbeling van de Nederlandse bevolking sedert de jaren van Charivarius, lijkt de belangstelling voor taalverzorging nu toch minstens tien keer zo groot. Het is natuurlijk onnodig om Van den Heuvel te wijzen op het kostelijke boek Geschiedenis van het Nederlands in de 20ste eeuw, want iemand als hij kent dat al half van buiten. Maar om nu iets te noemen uit de andere helft: de afname van het systeem van drie woordgeslachten (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig) naar een systeem met twee (de-woorden en het-woorden) is minstens al vanaf de zeventiende eeuw gaande. Inderdaad in het zuiden van Nederland (en in België) trager dan in het noorden. Maar ook daar in het zuiden is het een aflopende zaak. In België kan ik het zelf waarnemen, en voor Helmond hebben we het getuigenis van Van den Heuvel. Ik zie niet welke rampen Helmond te wachten staan als jongere journalisten daar wordt toegestaan wat boven de rivieren al eeuwen dagelijkse praktijk is. We moeten verslechtering wel weten te onderscheiden van de natuurlijke ontwikkeling van de taal. Nu is een conservatief standpunt inzake taalverandering natuurlijk even legitiem als een progressief standpunt, en de conservatief ziet uit de aard der zaak in de toestand van vijftig jaar geleden veel goeds, maar de eerlijkheid gebiedt om die vroegere toestand dan ook te meten met de conservatieve criteria van toen! Van den Heuvels standpunt nadert de cirkelredenering: ik prefereer de vroegere toestand, en warempel, vroeger had men de vroegere toestand: zie je wel dat het vroeger beter was! Zo lusten we d'r nog wel een paar. {== afbeelding De elektronische spellingcorrectie heeft de plaats ingenomen van de corrector van vlees en bloed. ==} {>>afbeelding<<} Ik weet niet of ik Van den Heuvel hiermee overtuig van zijn vergissing. Misschien wel niet. Om te voorkomen dat we in een welles-nietessituatie verzeild raken, zou het 't beste zijn als we samen eens een middagje het archief in doken, en oude jaargangen bekeken. Als ik me niet vergis (le style est l'homme même), zou dat nog best eens een gezellige middag kunnen worden. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De invoering van de 36-jarige werkweek’ Taalkronkels die net niet in de krant kwamen Han Verbakel - eindredacteur Eindhovens Dagblad Taalfouten in de krant: soms een bron van ergernis, soms een reden tot vermaak. Veel mensen klagen over het grote aantal fouten, dat volgens sommigen zelfs toeneemt. Toch vormen ze slechts het topje van de ijsberg, want de eindredactie van een krant weet de meeste fouten te onderscheppen. Een inventarisatie van taalblunders die de krant net niet haalden. Op de redactie van het Eindhovens Dagblad komen ze bij elke bespreking van ‘de krant van gisteren’ ter sprake: de d die een t had moeten zijn, de verkeerd gespelde naam, de onbegrijpelijke zinsconstructie. Fouten in de krant lijken niet uit te bannen. Gelukkig blijven de krant toch ook heel wat fouten bespaard. Die worden onderschept op de eindredactie, stilzwijgend verbeterd en vervolgens vergeten. Dat laatste geldt niet voor de onderstaande voorbeelden, die ik opmerkelijk genoeg vond om te bewaren. Spel- en typefouten Vroeger hadden we de correctieafdeling ter zetterij, maar die werd overbodig geacht na de intrede van de computer en tekstverwerkingsprogramma's. Een misvatting, zo bleek later. De ingebouwde spellingcontrole biedt de journalist namelijk niet altijd soelaas: sommige fouten ziet hij niet en goede constructies bestempelt hij als ‘fout’. Zo zal een spellingchecker door weer en wint niet afkeuren, omdat hij wint kent als de vervoeging van het werkwoord winnen. Ook maken journalisten niet altijd gebruik van de spellingcontrole. Enkele voorbeelden van spel- en typefouten: -Hoe je het went of keert (...) -In de loop van de volgende week worden er op het terrein nog struiken gepland. -Op 25 juni ontvangt zij haar bull. -‘Een hels karwij’, constateert zij. -Het rezervekampioenschap werd behaald door J. Thomassen en R. van de Broek. -Herfstukjes maken in kasteelpark Geldrop. Een ander probleem dat het werken op de computer met zich meebrengt, is de zogenoemde schermblindheid: een auteur wil een formulering vervangen door een andere, maar hij vergeet daarbij een deel van de oude weg te halen. De laatste woorden van ‘“Ik kan geen nee zeggen, dat is mijn probleem”, beaamt Lueb eraan toe’ luidden oorspronkelijk waarschijnlijk ‘voegt Lueb eraan toe’; de journalist wil dit op de computer veranderen in ‘beaamt Lueb’, maar vergeet het staartje ‘eraan toe’ weg te halen. Maar een zin kan ook ontsporen door een foutieve samentrekking: -Op verzoek van verplegend personeel weigerde hij de EHBO-afdeling van het ziekenhuis te verlaten. -Hele lange vergaderdagen met vele liters koffie zijn door de heer Pril rondgebracht tijdens menige commissie- en raadsvergadering. -Na te hebben gewaarschuwd met het dienstpistool, bond de berover in en werd ingerekend. -Vermoedelijk als gevolg van een hartinfarct is gisteravond tegen half tien een auto op het stationsplein in Eindhoven tegen de gevel van het stationsgebouw gereden. -Thaise massage is bovendien strijdig met de woonbestemming en de klachten van de buurt. -Toen haar man overleed en hertrouwde, trok ze met haar tweede man naar Eindhoven. -In de slaapkamer van de vrouw was brand ontstaan door een kaars die te dicht bij haar matras stond en daardoor vlam vatte. Sommige zinnen zijn dermate ontspoord dat ze zonder uitleg zelfs volslagen onbegrijpelijk zijn. Wat bijvoorbeeld hiervan te denken: -Vooral dagelijkse visuele situaties inspireerden hem deze verder te herhalen naar zijn eigen emoties. -Op de tekening bij aanvang van de bouw was de beginsituatie vijf meter op de kortste afstand. -Deze weg moet ruimte maken voor de aanleg van de viaducten onder de rotonde. Dubbelop Soms leidt schermblindheid tot dubbelopismen, zinnen waarin twee - of ook wel drie - keer hetzelfde wordt gezegd. Meestal gebeurt dit door het gebruik van verschillende woorden met soortgelijke betekenis, zoals aanvang/begin of tegemoetkomend/uit tegengestelde richting komend. -De aanvang van de officiële wedstrijden van het toernooi zijn gepland om elf uur te beginnen. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} -... maar verleende geen voorrang aan een tegemoetkomende 21-jarige automobilist uit Eindhoven die uit tegengestelde richting kwam. -De concertmiddag wordt besloten met een slotconcert van Sub Umbra uit Meerveldhoven. -Eén ding kon de wethouder niet beloven en dat is dat hij niet de garantie kan geven dat iedereen een gegarandeerde plaats krijgt om te parkeren. Nog merkwaardiger zijn de zinnen die geen dubbele, maar tegenstrijdige informatie bevatten: -Ook vond men dat het winkelend publiek droog moest lopen, en vooral de rolstoelgebruikers. -We hebben geconstateerd dat het centrum van de punaise niet in het midden ligt. -En nog is het eind van de bodemloze put van het Klooster niet in zicht. -Het kunstwerk krijgt voorlopig een vaste plaats in de hal van het gemeentehuis. Malapropismen Veel fouten zijn het gevolg van malapropismen, oftewel woord(groep)en die gebruikt worden in plaats van woord(groep)en die er qua vorm op lijken. Zo wordt een crèche een crash en een turbine een tribune. -‘Prinses Irene is een speeltuin, geen kindercrash’, aldus de beheerder. -Aan de krachtmeetings wordt deelgenomen door zowel mannen als vrouwen. -Toestellen, aangedreven met miniatuur straaltribunes (...) -Ze is op twee kunstacademisch aangenomen. -Een jubileumcomité heeft de handen uit de mouwen geslagen om met een feestprogramma te komen. -Het publiek zingt met volle borst. -Het 18e Concert Carnavalesk (...) kan als een van de aardigste in de analen worden bijgeschreven. -Een voorbijganger heeft donderdag een vrouw geanimeerd in Veldhoven die onwel was geworden tijdens het skaten. -... op weg naar de kerk regende het nog. Het weerhield de mensen niet om verstek te laten gaan. De kerk was propvol. {== afbeelding Nog erger dan een rectificatie: een rectificatie met fouten. ==} {>>afbeelding<<} Hoezeer de redactie ook bereid is tot een knieval, het besef dat een rectificatie door veel meer mensen wordt gelezen dan de fout die eraan voorafging, geeft het mea culpa een wrange bijsmaak. En ook de volgende zinnen zouden niet misstaan in de rubriek ‘Ruggespraak’ op de achterpagina van dit blad: -‘Nadat we het gevraagd hadden, mochten we van de meeste boeren en tuineigenaren wel een stukje afsnijden.’ -Door de invoering van de 36-jarige werkweek voelen de leidsters zich ondergewaardeerd. -De inwendige mens kan bij diverse verkoopzaken terecht voor onder meer gebak, vis en snoepgoed. -De Nienoppen vormden het achtergrondkoor bij het solowerk van leadzanger Cees Peterse. Deze heeft in een andere samenstelling al eens in 1990 het Striepersgats Liedjesfestival gewonnen. -Elk team bestond uit zes personen. Daaronder moesten zich minimaal zes dames bevinden. -In Cultureel Centrum De Kei in Reusel wordt in het weekend van 30, 31 oktober en 1 november een poging gedaan om het wereldrecord motorrijden op wielen te verbeteren. En wat als er toch een fout in de krant terechtkomt? Hoewel kranten tegenwoordig zo sportief zijn hun missers toe te geven, worden taalfouten vrijwel nooit gerectificeerd. Hoezeer de redactie ook bereid is tot een knieval, het besef dat de rectificatie door veel meer mensen wordt gelezen dan de fout die eraan voorafging, geeft het mea culpa een wrange bijsmaak. Maar het kan nog erger: een rectificatie met taalfouten, zoals blijkt uit de voorbeelden hiernaast. Dit overzicht biedt een keuze. De complete lijst van Han Verbakel is te vinden op de website van Onze Taal (www.onzetaal.nl/2001/01/verbakel.html). {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Mobile/mobiel ? In het ‘Oefendictee der Nederlandse taal’ in het decembernummer van Onze Taal werd mobieltje als juiste spelling genoemd voor ‘mobiele telefoon’. Er werd aan toegevoegd dat met mobiletje een ‘hangend decoratief voorwerp’ wordt aangeduid. Mag je in deze betekenis ook niet mobieltje schrijven? ! Volgens het Groene Boekje niet, volgens de hedendaagse woordenboeken wel. Mobieltje zou het verkleinwoord moeten zijn van het zelfstandig naamwoord mobiel. Dat bestaat volgens het Groene Boekje echter niet: dit noemt alleen het bijvoeglijk naamwoord mobiel en het zelfstandig naamwoord mobile. In bijna alle hedendaagse woordenboeken vinden we daarentegen zowel de spelling mobile als mobiel voor het ‘decoratief voorwerp dat door luchtstromingen of trillingen in beweging blijft’; Kramers (1996) geeft zelfs alléén mobiel. Ook de Spellingwijzer Onze Taal (1998) en de Nieuwe Spellinggids (1997) noemen de zelfstandige naamwoorden mobiel en mobile allebei, maar niet als spellingvarianten van elkaar. En een betekenisverschil tussen mobiel en mobile is er ook niet; als de telefoon wordt bedoeld, wordt niet mobiel maar de verkleinvorm mobieltje gebruikt, die is afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord mobiel. Van Dale (1999) heeft mobieltje als apart lemma opgenomen. Kortom: volgens de woordenboeken is de spellingvariant mobiel - en daarmee het verkleinwoord mobieltje - voor het ‘decoratieve voorwerp’ wel te verdedigen, maar het Groene Boekje keurt deze spelling niet goed. In de officiële spelling is dus alleen mobiletje juist. Afbreken mixer en maya ? Normaal gesproken vermeldt het Groene Boekje de plaatsen waar woorden moeten worden afgebroken. Maar bij onder andere mixer en maya staan geen afbreekpuntjes. Hoe komt dat? ! Dat heeft te maken met de bijzondere behandeling die de x en de y bij het afbreken krijgen. Voor de x geldt volgens het Groene Boekje de volgende afspraak: ‘Voor en na de x tussen klinkers wordt niet afgebroken, niet ex-amen maar exa-men, niet ex-otisch maar exo-tisch.’ Op grond van deze regel mag mixer dus niet worden afgebroken, en taxeert bijvoorbeeld ook niet. De regel geldt alleen voor een x die tussen twee klinkers staat. Als er voor of na de x een medeklinker staat, gaat de regel op dat er ‘zodanig [mag] worden afgebroken dat zo veel mogelijk medeklinkerletters naar de volgende regel gaan’. Een x gevolgd door een medeklinker gaat niet mee naar de volgende regel: ex-pert, tex-tiel, dex-trose; een x voorafgegaan door een medeklinker wél: lyn-xen, mar-xist. Een samenstelling waarvan het eerste deel op een x eindigt, moet - net als alle samenstellingen - tussen de samenstellende delen worden afgebroken: lynx-oog, sfinx-achtige, fax-apparaat. De y hoort volgens het Groene Boekje bij de voorafgaande klinker(s). Het is dus niet lo-yaal en ma-yonaise maar loy-aal en may-onaise, ook al wordt de als [j] klinkende y in de uitspraak bij de volgende lettergreep getrokken. (Iets dergelijks zien we bij een woord als koeien: de i wordt als [j] uitgesproken en lijkt mee te gaan naar de volgende lettergreep, maar toch hoort hij bij de klinkercombinatie oei.) Bij het woord maya ligt de afbreking may-a dus voor de hand, ware het niet dat er ‘niet zodanig [mag] worden afgebroken dat een lettergreep van één klinkerteken apart komt te staan aan het einde of het begin van een regel’, aldus het Groene Boekje. In het geval van maya zou dan de slot-a apart komen te staan. Er zijn meer woorden die op basis van deze regel niet mogen worden afgebroken, zoals apart, echo en fraaie. En een woord als employé mag alleen na em- worden afgebroken. De uitzonderingsregels voor de x, de y en de apart staande klinkers hebben dus tot gevolg dat bepaalde woorden anders moeten worden afgebroken dan je op grond van de uitspraak zou verwachten, of helemaal niet mogen worden afgebroken. Er zijn zelfs drielettergrepige woorden die niet mogen worden afgebroken, zoals orexie (‘eetlust’) en apraxie (‘bewegingsstoornis’). Opleuken ? Begin november stond in de krant dat minister Brinkhorst het woord opleuken ‘vreselijk’ vindt. Volgens hem worden er te pas en te onpas dingen ‘opgeleukt’. Is het echt zo'n modewoord? ! In de betekenis ‘leuker maken’ is opleuken iets van de laatste jaren. H.J.A. Hofland heeft er in 1996 een van zijn columns in NRC Handelsblad aan gewijd, en Jan Kuitenbrouwer meldt in zijn boek Hedenlands dat hij het in 1989 al heeft gebruikt. Opleuken is vermoedelijk volgens hetzelfde procédé gevormd als bijvoorbeeld opvrolijken ‘vrolijk(er) maken’, opfrissen ‘fris(ser) maken’ en ophogen ‘hoog/hoger maken’; in dit procédé worden het voorvoegsel op-, een bijvoeglijk naamwoord en de werkwoordsuitgang -en gecombineerd. In een andere betekenis bestaat er al veel langer een woord opleuken, zo blijkt uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel XI, 1910). Dit woord is ontstaan als een verkorting van opleukeren, dat weer is samengesteld uit het voorzetsel op en het werkwoord leukeren ‘verwarmen’. De oorspronkelijke betekenis van opleukeren is ‘opwarmen’ (van voedsel en dranken). Daaruit ontstonden de betekenissen ‘doen bijkomen’ en ‘opvrolijken’. Net als opvrolijken had opleukeren een overgankelijke betekenis (iemand vrolijk maken) en een onovergankelijke betekenis (zélf vrolijk worden). Deze betekenissen waren in elk geval aan het eind van de negentiende eeuw al gangbaar; het WNT geeft een citaat uit 1897: ‘Hij leukte der helegaar van op’. De betekenisontwikkeling van opleuke(re)n lijkt min of meer parallel te lopen met die van het bijvoeglijk naamwoord leuk. Dit betekende oorspronkelijk ‘lauw, halfwarm’ en kreeg via betekenissen als ‘doodkalm’ en ‘flegmatiek’ de huidige betekenis ‘aardig, grappig, aangenaam’. Het is niet uitgesloten dat deze betekenisverandering tot de nieuwe betekenis van opleuken heeft geleid, maar volgens ons ligt het meer voor de hand dat opleuken ontstaan is naar analogie van opvrolijken, opfrissen, enzovoort. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Ontbrekende leestekens [1] G.J.M. Bemelmans - Roermond Met veel plezier las ik het novembernummer van Onze Taal. Vooral de resultaten van de ontwerpwedstrijd voor ontbrekende leestekens vielen bij mij in de smaak. Er zijn inderdaad een paar leestekens bij die miscommunicatie kunnen verminderen. Ik ben (ondanks mijn gevorderde leeftijd) nog steeds student, en vooral in mijn communicatie met een Belgische docent ontmoet ik problemen als ik schriftelijk iets ‘tussen aanhalingstekens’ wil zeggen. Hij vat de tekst tussen de aanhalingstekens op als een letterlijk citaat, ook wanneer dit uitdrukkelijk níét bedoeld is. Het ‘maar niet heus’-teken zou dan ook een uitkomst geweest zijn. Is het op de een of andere manier mogelijk om de winnende leestekens in mijn computer te krijgen? Als die mogelijkheid er zou zijn, dan vindt u in mij een van de actiefste gebruikers. Ontbrekende leestekens [2] Joos Priem - Breda In het RTL4-nieuws zag ik een bericht over de ontwerpen voor nieuwe leestekens die in Onze Taal gepresenteerd zijn. Dat deed me denken aan een vraag die mijn zoon Lenne, nu 13, me een aantal jaren geleden stelde. Hij leerde destijds op school over leestekens, en vroeg me waarom er eigenlijk geen vraagkomma's en uitroepkomma's bestaan. Ik vond het een goede vraag en had even het idee om zijn vragen aan Onze Taal voor te leggen. Dat is er nooit van gekomen, maar ondertussen zijn de vraagkomma en de uitroepkomma bij ons gewone begrippen geworden. Misschien is het een ideetje voor een paar nieuwe leestekens?! een vraagtopje met daaronder een komma en een uitroeptopje met daaronder een komma, om midden in de zin je verbazing of nieuwsgierigheid tot uitdrukking te brengen? Ontbrekende leestekens [3] Letty Kosterman - Nieuwegein Met de bekende stijgende verbazing heb ik de onzin in het artikel over ontbrekende leestekens tot mij genomen. Wat een flauwekul! Iemand die kan schrijven, heeft volgens mij weinig behoefte aan maffe kriebeltjes, hoe leuk ook bedacht, die een bedoeling moeten verduidelijken. Alles wat we willen uitdrukken, kan op papier worden gezegd met de middelen die ons ten dienste staan. Trouwens, van wat we al hebben, zou ook gerust een wat spaarzamer gebruik gemaakt mogen worden, getuige boodschappen als: ‘Wie heeft onze poes Daan gezien??!!’ en ‘Melkboer, deze week géén KAAS!!!’ (De) majesteit Willem Koole - Den Haag Als aanvulling op de inmiddels in het novembernummer geplaatste reacties op het artikel van Frank Jansen over (de) majesteit (Onze Taal september) kan ik nog vermelden dat koningin Juliana midden jaren zestig door de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer, de flamboyante Brabander mr. F.J.F.M. van Thiel, herhaaldelijk met majesteit (zonder de) werd aangeduid. De eerste keer dat hij dat deed, baarde dit enig opzien, zeker bij de parlementaire pers (waar ik als verslaggever van het ANP deel van uitmaakte), want die aanduiding was toen bepaald niet (meer) gebruikelijk. Historisch geïnteresseerden kunnen er de Handelingen van de Tweede Kamer op nalezen. Taalergernissen Emmy van Stratum-Zandee - Eindhoven Weet u waar ik mij zo aan erger? Aan al die mensen die hun persoonlijke taalergernissen naar de redactie van Onze Taal sturen (en een beetje aan de redactie van Onze Taal, die ze op gezette tijden publiceert in de gelijknamige rubriek). Als je bijvoorbeeld de aflevering uit het novembernummer eens goed bekijkt, dan moet je toch concluderen dat de onderwerpen van veel ergernissen niet méér zijn dan vormen van taalvernieuwing. Is de introductie van starten in de betekenis ‘beginnen’ nou zó erg? Ja, misschien gaat reeds verdwijnen, maar kijk eens in het WNT hoeveel woorden er al (sic!) verdwenen zijn. En die meneer of mevrouw die symptomen vertoont van de ‘wat-ziekte’, hoeft zich volgens mij nergens zorgen om te maken. Als de zich ergerende briefschrijvers hun zin kregen, dan zou er nooit meer iets aan de taal veranderen. Ze zouden zich eens moeten verdiepen in de taalhistorie, ze zouden moeten bedenken hoeveel vreemde woorden in de loop van de eeuwen in de taal geslopen zijn. Standaardvoorbeelden zijn muur, kaas en zolder, die uit het Latijn komen. Ik zou er, als ik tijd van leven had, een goede fles wijn op durven te zetten dat een uitdrukking als groter als het op termijn gaat halen. En hun na voorzetsels ook: aan hun, van hun, enz. Taal moet veranderen, anders komt er een einde aan de creativiteit! Virtueel [1] Kristian Koerselman - Heerhugowaard Mr. R.W. Asser schrijft in zijn artikel over het woord virtueel (Onze Taal november) dat de betekenis ervan aan het veranderen is. Volgens mij is dit niet zo. Virtueel betekent nog steeds niets meer dan ‘niet-materieel’ in de zin van ‘denkbeeldig’. Zo heb ik vroeger op de middelbare school virtuele natuurkundige experimenten gedaan. Wij stelden ons dan voor hoe een denkbeeldig deeltje zich zou gedragen. Het deeltje was er niet, het experiment wel - een niet-materieel experiment dus. De be- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} tekenis ‘niet-materieel’ is nog steeds toepasbaar - ook op de meeste van de voorbeelden van het gebruik van virtueel die in het artikel genoemd worden. Nu is het zo dat (bijna) alle manieren om een niet-materiële werkelijkheid (‘virtual reality’) te beleven, afhankelijk zijn van de computer. Maar ‘virtueel’ en ‘computer’ door elkaar halen, is hetzelfde als ‘literatuur’ en ‘papier’ door elkaar halen: het eerste is het resultaat, het tweede het middel. Virtueel [2] Dr. ir. Ton Reekers - Oosterhout In het novembernummer schrijft mr. R.W. Asser over het gebruik van virtueel in verband met internet. Hij vindt dat virtueel er een betekenis bij heeft gekregen ‘die een heel eind verwijderd is van de oorspronkelijke in ons taalgebruik’. Naar mijn mening sluiten ‘virtuele winkel’ en ‘virtueel winkelen’ echter goed aan bij de klassieke betekenis van virtueel. In de optica heeft virtueel al heel lang een betekenis die overeenkomt met de woordenboekomschrijving ‘slechts schijnbaar bestaand’. Het volgende voorbeeld moge dit toelichten. Een lamp staat voor een spiegel. Als we in de spiegel kijken, zien we het virtuele spiegelbeeld. Op de plaats van het spiegelbeeld staat niet werkelijk een lamp, maar alle teruggekaatste lichtstralen lijken wel van die plaats afkomstig te zijn. Virtueel betekent hier dus: ‘het object zelf is er niet, maar belangrijke eigenschappen ervan zijn er wel’. Amazon.com is een virtuele boekwinkel. Je kunt er boeken kopen (de belangrijkste eigenschap van een boekwinkel), maar er is geen echte winkel (een ruimte waar de klant kan binnenlopen, boeken uit het rek kan nemen, enz.). Amazon.com is geen reële boekwinkel, omdat de winkelruimte ontbreekt, maar het is ook geen fictieve boekwinkel omdat het wel degelijk boeken verkoopt. Met ‘virtuele winkel’ is de betekenis van virtueel weliswaar uitgebreid, maar niet wezenlijk veranderd. Hetzelfde geldt voor de ‘virtuele personen’ in het geciteerde artikel van prof. dr. A.W. Koers. Uiteindelijk kan dit gebruik van virtueel er wel toe leiden dat het als nieuwe betekenis ‘op internet’ krijgt. Virtueel [3] Jan de Munck - Den Haag Naar aanleiding van het artikel over nieuwe betekenissen van het woord virtueel het volgende. Enige tijd geleden had ik een afspraak in een ziekenhuis. Het tijdstip daarvan werd aangeduid als ‘virtueel’, waarmee men bleek te bedoelen: ‘een benaderde, enigszins vrijblijvende tijd’. Muurgedichten Jos Damen - Voorschoten In het novembernummer van Onze Taal staan een paar mooie foto's van gedichten die Leidse muren sieren. Dat zijn er nu 79. Als het honderdste gedicht geschilderd is, is het werk voltooid. Wie de stand wil bijhouden, kan zeilen naar www.muurgedichten.nl, waar behalve de gedichten en veel foto's ook een ruime toelichting op het project te vinden is. De uitspraak van de c [1] Joop A. Klaassen - Waalre Corriejanne Timmers stelt in haar artikel ‘Sceptische cellisten en fascinerende fascisten’ (Onze Taal oktober) dat de c in Ajacied als [ks] wordt uitgesproken. Dit gebeurt inderdaad, maar alleen door voetbalverslaggevers die geen Latijn kennen. De juiste uitspraak is met een [s]; het woord Ajacied (of Ajacide ‘nakomeling van Ajax’) is afgeleid van de stam Ajac- van de Latijnse naam Ajax. De uitspraak van de c [2] L. van Zanen - Leiden Corriejanne Timmers geeft in het oktobernummer van Onze Taal de regels en de uitzonderingen omtrent de uitspraak van de c. Zij schrijft onder het tweede kopje ‘Bijzonderheden’ dat in het oorspronkelijk Griekse woord synecdoche de eerste c onder invloed van de d wordt uitgesproken als de g van garçon. Die uitspraak van de c is echter ook te vinden in plasticbom, trucbom, ecdysis en MacBeth, en zelfs aan het woordeinde komt die voor: plastic beker. Verder miste ik de regel dat de c in combinatie met een h als [k] uitgesproken kan worden zoals in de van oorsprong Italiaanse woorden chianti, chiaroscuro en machiavellisme. De uitvinding van de spatie [1] Dr. Marjo C.A. Korpel - oudtestamentica, Universiteit Utrecht Prof. dr. W.P. Gerritsen betoogt in het novembernummer in zijn artikel ‘De uitvinding van de spatie’ dat de spatie en leestekens een waterscheiding vormen tussen de Oudheid en de Middeleeuwen. Hij beroept zich daarbij onder meer op een boek van Paul Saenger, die de ‘uitvinding van de spatie’ dateert rond 600. Als oudtestamentica houd ik mij reeds jaren bezig met de leestekens die schrijvers in het oude Nabije Oosten in hun teksten plaatsten om de leesbaarheid te bevorderen. Inmiddels heb ik vele voorbeelden gevonden van veel oudere teksten met spaties dan die uit de Middeleeuwen. Een voorbeeld vormen de teksten op de kleitabletten die aan de Syrische kust gevonden zijn en die een alfabetisch spijkerschrift bevatten uit de veertiende tot de dertiende eeuw v.Chr. De woorden op die tabletten zijn van elkaar gescheiden door ruimtes met kleine verticale streepjes. Soms wordt zo'n streepje weggelaten en is er dus sprake van een deling door een spatie. Door bepaalde aantekeningen die bij de tekst gemaakt zijn, weten we zeker dat deze tabletten dienden als voorbereiding op een mondelinge overdracht. In een Aramese inscriptie uit Tell Fekherye (Noord-Irak) uit de negende eeuw v.Chr. zijn woorden van elkaar gescheiden door een spatie waarin een dubbele punt is geplaatst. Ook in de inscriptie op de gedenksteen van de Moabitische koning Mesa (heerser over een gebied ten oosten van de Dode Zee) uit de negende eeuw v.Chr. zijn woorden van elkaar gescheiden door een spatie met een punt erin. In Hebreeuwse, Aramese en ook {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Griekse handschriften uit de eerste eeuw vóór onze jaartelling is een scheiding van woorden door een spatie volkomen normaal. Van belang is daarbij vooral de Griekse tekst van de twaalf profeten, gevonden in een grot bij de Dode Zee (Nachal Hever-gebied), en daterend uit de eerste eeuw v.Chr., waarin de woorden door een spatie van elkaar gescheiden zijn, in overeenstemming met de Semitische traditie. In de Griekse en Latijnse traditie is vanaf de tweede eeuw n.Chr. deze schrijfgewoonte opgegeven ten gunste van aaneengeschreven tekst, oftewel scriptura continua, maar in de andere genoemde tradities is dit zeker niet het geval. De spatie is dus een vinding van de ‘uitvinders’ van het Semitische schrift waarop het Griekse alfabet en het onze berust. Evenals overigens de scriptura continua. De uitvinding van de spatie [2] H.T.G. Boerman - Dongen Met belangstelling heb ik in het novembernummer het lezenswaardige artikel van prof. dr. W.P. Gerritsen over de uitvinding van de spatie gelezen. Het woord spatie vind ik overigens niet geheel terecht. Zoals uit de illustratie bij het artikel moge blijken, gaat het soms ook om woordscheidingstekentjes. Volgens Gerritsen gebruikten de oude Grieken en de Romeinen geen ‘spaties’ omdat de teksten in die tijd alleen bedoeld waren om voorgedragen te worden. Dat lijkt mij onjuist, want in die tijd was men wel degelijk bekend met zowel stillezen als woordscheidingen. Zo suggereert alleen al het bestaan van leeszalen in antieke bibliotheken dat teksten in stilte werden gelezen. Natuurlijk werden er wel veel teksten voorgedragen, maar dan ging het voornamelijk om poëzie en retorisch proza. Bij dergelijke teksten vormde het ritme een belangrijk element. Hardop lezen was dus de beste manier om de tekst goed tot zijn recht te laten komen. Voordracht was geen doel op zichzelf, maar een middel om van een tekst te genieten. En er was één tekstsoort die vrijwel altijd in stilte werd gelezen: inscripties op gebouwen en grafstenen. Hier vinden we vaak woordscheidingstekens terug. Het gebruikte materiaal is natuurlijk ook van invloed op het al dan niet gebruiken van dergelijke tekens. Met papier (papyrus, perkament) en inkt kan men sneller en wat slordiger schrijven. Hierdoor was men eerder geneigd alles aan elkaar te schrijven (de door Gerritsen genoemde scriptura continua) dan wanneer er harde materialen als steen en metaal gebruikt werden. Landdag M. Stol - secretaris Ex Oriente Lux, Leiden In de jaren vijftig hoorde je nog spreken over de ‘AVRO Landdag’, en de EO organiseerde de eerste tien jaar van zijn bestaan ‘Landdagen’ (vanaf begin jaren tachtig: ‘Familiedagen’), maar daarna is het woord landdag verdwenen - mogelijk doordat er ook NSB-landdagen geweest zijn. Maar leden van het Vooraziatisch-Egyptisch Genootschap Ex Oriente Lux bleven het begrip kennen: de in 1933 opgerichte vereniging ging stug door met het organiseren van landdagen. Toch is er ook aan deze Landdag een einde gekomen; deze zal namelijk gaan samenvallen met de Studiedag, en nu moet er omgezien worden naar een nieuw woord. Zo is op de laatste Landdag te Zwolle besloten, op 6 juni 1998. Uit de notulen: ‘Dit was de laatste Landdag in deze stijl en mogelijk verdwijnt het oude woord landdag nu voorgoed uit het levende Nederlandse taalgebruik.’ Het praktijkvoorbeeld dat de grote Van Dale (1999) bij landdag geeft, wijst er echter op dat het woord voortleeft in België, waar immers geen NSB was: ‘algemene jaarlijkse vergadering van de afdelingen van een vereniging of organisatie: de landdag der Vlaamse studenten’. Schouwhengst C. Kostelijk - Alkmaar In Afscheid van Leiden van Karel van het Reve (1991) komt op pagina 240 het Russische woord probnik ter sprake, dat zoveel betekent als ‘een hengst die men in de nabijheid van een merrie brengt om die in de goede stemming te krijgen, waarna de eigenlijke dekhengst op haar wordt losgelaten’. Van het Reve vertaalt het Russische woord met schouwhengst. Maar is die vertaling wel helemaal juist? In het Woordenboek der Nederlandsche Taal en andere woordenboeken komt schouwhengst niet voor. Volgens een naamgenoot van mij, de paardenfokker P. Kostelijk, wordt een schouwhengst niet gebruikt om een merrie in de stemming te brengen, maar om hengstige merries te selecteren. Op deze wijze wordt de drift van de goedgekeurde hengst - de enige hengst die mag dekken - gespaard en worden brokken voorkomen. Een merrie die niet hengstig is, kan zich namelijk behoorlijk agressief gedragen tegenover een hengst. Rake klappen tegen benen en edele delen zijn dan niet ongebruikelijk. Aangezien een goedgekeurde hengst een waarde kan hebben van f 500.000,- wordt hij voorzichtig behandeld. De fokkers laten daarom liever een schouwhengst, meestal een ponyhengst of een afgekeurde hengst, de klappen opvangen. Soms wordt de schouwhengst beschermd door een muurtje dat tussen hem en de merrie in staat, zodat zij elkaar alleen maar kunnen ‘schouwen’. Het woord schouwhengst is bij fokkers en in vakliteratuur een bekend begrip, maar kennelijk niet bij vertalers van Engelse paardenboeken. In de boeken die ik inzag, trof ik fophengst aan, en ook probeerhengst. Aardige vondsten, die de fokker zelf echter nooit gebruikt. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eens: ontbrekende leestekens Eerdere pogingen om gaten in het schrift te vullen Karel F. Treebus - typografisch ontwerper, Berkel en Rodenrijs In het novembernummer presenteerde Onze Taal enkele nieuwe leestekens, ontworpen door kunstacademiestudenten. Dat was niet de eerste poging om de ‘gaten in het schrift’ te vullen: al eeuwenlang proberen drukkers, schrijvers en taalkundigen de ontoereikende verzameling leestekens aan te vullen. Wat is er zoal bedacht? Het novembernummer van Onze Taal bevat een artikel over ontbrekende leestekens. Daaruit blijkt weer eens dat de leestekens die we in ons Latijnse schrift al eeuwen gebruiken, eigenlijk niet toereikend zijn. Niet algemeen bekend is echter dat er al herhaaldelijk pogingen zijn gedaan om ons leestekenarsenaal uit te breiden. Zo zijn er in de loop der tijd leestekens bedacht voor het weergeven van ironie, verontwaardiging en dergelijke. Helaas zijn die nooit algemeen in gebruik gekomen. De enige die het hebben gehaald, zijn het Spaanse op de kop staande vraag- en uitroepteken (¿ en ¡), die gewoon op alle pc's beschikbaar zijn. Ze werden na 1754 ingevoerd op voorstel van de Koninklijke Spaanse Academie. Deze instelling vond (mét enige taalkundigen) dat vraag- en uitroepzinnen duidelijker gemarkeerd moesten worden. Zoals wellicht bekend worden de symbooltjes in het Spaans geplaatst vóór het eerste woord van een uitroep, respectievelijk vraag. Verontwaardigingsteken Andere pogingen waren minder succesvol. Zo dook in zeventiende-eeuwse geschriften een spiegelbeeldig vraagteken op (afbeelding 1), dat werd gebruikt aan het slot van een retorische vraag. Waarschijnlijk was de Londense drukker Henry Denham de uitvinder. Een andere vraagtekenachtige uitvinding was het ironieteken van de Fransman Alcanter de Brahm uit 1899 (afbeelding 2). Maar ook recenter zijn er nieuwe leestekens bedacht. De Franse schrijver Raymond Queneau gebruikte in 1933 in zijn roman Le Chiendent twee omgekeerde uitroeptekens als verontwaardigingsteken (afbeelding 3). De Amerikaan K. Speckter bedacht in 1962 een combinatie van vraag- en uitroepteken, de ‘interrobang’ (afbeelding 4). Dit teken, ter afsluiting van een vragende uitroep, werd destijds bij het lettertype Americana als loden letterstaafje gewoon standaard meegeleverd. Een moderne variant hierop zien we soms in tekstballonnetjes van strips (afbeelding 5). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bekommaade vraag Ook Nederlandse schrijvers hebben pogingen gewaagd. De bekende Battus gebruikte een speciaal vraagteken in het boekje Tussen letter & boek, dat in 1985 verscheen ter gelegenheid van een tentoonstelling van het werk van acht grafisch ontwerpers in het Amsterdamse Stedelijk Museum. De punt van het vraagteken was daarbij vervangen door een komma (afbeelding 6). Hij stelde voor dit teken te gebruiken in die gevallen waarbij niet de hele zin, maar slechts een gedeelte ervan een vraag vormde, of zoals Battus het zelf formuleert: ‘Is de punt onder het vraagteken een eind-van-de-zin-teken? dan is ook een bekommaade vraag mogelijk.’ Verder bedacht Harry Mulisch, in Het beeld en de klok (1989), nog een ironieteken, in de vorm van een cijfer 3 met een punt eronder (afbeelding 7). Hij zag de uitroep- en vraagtekens als gemodificeerde cijfers 1 en 2 (met een punt), en analoog daaraan creëerde hij zijn ironieteken. In 1995 ten slotte werd een prijsvraag uitgeschreven (door het schriftmuseum Scryption in Tilburg in samenwerking met FontShop en de ontwerpersorganisatie bNO) om te komen tot een uniform klemtoonteken om een woord of lettergreep te benadrukken (ter vervanging van andere middelen zoals cursivering of het plaatsen van een ‘accent aigu’). Daar kwam niet zoveel uit. Eervol vermeld werd onder meer een geknakt haakje rechtsboven op klinkers (afbeelding 8). Een liggend streepje onder de klinker (afbeelding 9) won uiteindelijk - een methode die woordenboekmakers echter al jaren gebruiken. Eigenwijs Het voordeel van vrijwel alle nieuwe leestekens die zijn bedacht, is dat ze zonder moeite in het bestaande schrift zouden zijn in te passen. Ontwerpers van lettertypen zijn over het algemeen erg voorzichtig om ál te nadrukkelijke afwijkingen van de gangbare vormen in hun alfabetten aan te brengen. Doen ze dat wel, dan wordt dat door lezers niet altijd begrepen of gewaardeerd. Dat merkte de Consumentengids. Dit tijdschrift gebruikt als tekstletter de Schneidler, die een tamelijk afwijkend vraagteken heeft. Het novembernummer 2000 bevatte een ingezonden stuk met de vraag ‘Waarom gebruikt u omgekeerde vraagtekens?’ Gelukkig zijn letterontwerpers soms ook tamelijk eigenwijs, wat bewezen wordt door de ontstaansge- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} schiedenis van het valutateken voor de euro. Uiteraard moest dit nieuwe symbool (weliswaar geen leesteken) aan alle bestaande en nieuwe lettertypen worden toegevoegd. De ontwerpers hebben over het algemeen de Europese voorschriften betreffende de maten en verhoudingen van het tamelijk lelijke standaardmodel aan hun laars gelapt en bij vele lettertypen passende (fontspecifieke) eurotekens ontworpen. Wellicht zijn er lezers die bekend zijn met nog andere pogingen tot uitbreiding van ons schrift. Ik houd mij aanbevolen voor elke informatie daarover. Reacties kunt u sturen naar de redactie van Onze Taal. 68 andere woorden voor... fusion cooking Taaladviesdienst Fusion cooking is een kookstijl waarbij het gaat om bijzondere combinaties van oosterse en westerse ingrediënten. Onze oproep in het novembernummer om een Nederlands woord voor dit begrip te bedenken, leverde dan ook enkele bijzondere combinaties van woorden op: van cultinair koken tot kosmopot en van stampouri tot oriocci-keuken (oriocci is een samentrekking van oriëntaals en occidentaals: ‘oosters’ en ‘westers’). In totaal stelden 33 Onze Taallezers 68 andere woorden voor fusion cooking voor. Naast de hierboven genoemde vinden we ook de volgende termen het vermelden waard: allegaarkeuken, vergaarkeuken, etnostamppot en palm-polder-koken. Het woord dat het vaakst genoemd werd, is smeltkroeskoken. Zeven mensen stelden dit voor als equivalent van fusion cooking. Daarnaast werden er enkele varianten van smeltkroeskoken genoemd, bijvoorbeeld smeltkroeskokkerellen en smeltkroeskookkunst. De termen wereldkoken en combi-koken werden respectievelijk vijf en vier keer aangedragen, en er waren drie termen die elk drie keer genoemd werden: fusie-koken, mengkoken en oost-westkoken. Een variant op die laatste, oost-westkeuken, werd twee keer genoemd, evenals combinatiekoken, eclecti(sch) koken en smaaksmelten. Welke van deze alternatieven zijn geschikt om fusion cooking in het Nederlands te vervangen? Veel van de genoemde inzendingen zijn naar onze mening ofwel niet duidelijk genoeg, ofwel niet welluidend, hoe origineel sommige ook zijn. De termen smeltkroeskoken, wereldkoken, oost-westkoken en eclectisch koken vinden we wél welluidend en duidelijk. Maar bij nader inzien zou het begrip wereldkoken voor verwarring kunnen zorgen; het woorddeel wereld heeft immers vaak de betekenis ‘niet-westers’ (vergelijk wereldmuziek en wereldwinkel). Fusion cooking is echter juist oosters én westers. Ook hebben wij twijfels over de aanduiding eclectisch koken: de betekenis van eclectisch (‘het beste uitkiezend’) is weliswaar van toepassing op de fusion-kok, maar het woord eclectisch zelf zal voor velen misschien een onbekende term zijn. Om die reden zal eclectisch koken vermoedelijk minder kans hebben om ingang te vinden bij de Nederlandse-taalgebruikers. Oost-westkoken en smeltkroeskoken zijn beide aantrekkelijke alternatieven. Uiteindelijk gaat onze voorkeur uit naar smeltkroeskoken, ten eerste omdat dat woord het vaakst voorgesteld is en ten tweede omdat de term smeltkroes duidt op een mengeling van culturen. Bovendien roept (smelt)kroes associaties op met ‘potten en pannen’. Ton Peek uit Nieuwegein was de eerste die smeltkroeskoken voorstelde. Hij ontvangt een boekenbon van f 50,-, die ook deze keer weer beschikbaar wordt gesteld door de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal). Wij bedanken alle inzenders voor hun bijdragen. Ander woord voor... branddating In zijn artikel ‘Het jaar 2000 in twintig trefwoorden’, op pagina 18 van dit nummer, bespreekt Ton den Boon de term branddating. Branddating is het verschijnsel dat mensen die dezelfde merken gebruiken samengebracht worden, met name via internet. Op de website www.branddating.nl wordt branddating als volgt omschreven: ‘Branddating werkt net als alle contactadvertenties: je beschrijft jezelf eerlijk door een aantal karaktereigenschappen en hobby's. Zo probeer je een gelijkgestemde potentiële date aan de haak te slaan. Het verschil zit in één factor: je mag alleen mérken gebruiken om jezelf te beschrijven.’ Ter illustratie een branddate-advertentie die we aantroffen op bovengenoemde website: ik: vrouw, eindhoven, '60 zoek jou: volkswagen, miele, nrc-handelsblad, nina ricci, spa rood, nederlands tijdschrift voor de geneeskunde, mexx, danerolles, sisheido, tenzen, albert heijn, guhl, nina schoonheidsspecialiste. Wij vragen ons af of er een Nederlands woord voor branddating te bedenken is. Hebt u een suggestie, stuur die dan vóór 12 februari naar de Taaladviesdienst, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De Stichting LOUT looft een boekenbon van f 50,- uit voor de bedenker van het geschiktste alternatief. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Apenvertalingen De gebruiksaanwijzing als zoekplaatje Redactie Onze Taal Zet een aap achter een typemachine en de kans bestaat dat hij - als je hem lang genoeg z'n gang laat gaan - iets produceert wat op een Nederlandse zin lijkt. Ongeveer hetzelfde procédé lijkt zo nu en dan ook bij vertalingen toegepast te worden, en dan vooral bij vertalingen van gebruiksaanwijzingen van goedkope producten. In oktober 1998 stond in de rubriek ‘Ruggespraak’ zo'n ‘apenvertaling’, in dit geval een gebruiksaanwijzing voor een klok. De vertaling was dermate cryptisch dat een aantal lezers van Onze Taal er een uitdaging in zagen: een soort puzzel, waarvoor een van hen, de heer H.D. Hartmann, de benaming xenogram verzon. Uit de drie ingezonden oplossingen - die op sommige punten aanzienlijk van elkaar verschilden - blijkt dat de zoektocht naar de oorspronkelijke tekst niet meeviel. Soms moest er gegokt worden, en hoewel het nu in grote lijnen wel duidelijk is wat de bedoeling van de tekstschrijver was, bevat de gebruiksaanwijzing nog steeds een aantal open plekken - ook nadat we de bewerkingen naast elkaar hebben gelegd. Het oplossen van dit xenogram lijkt overigens simpel: bijna alle woorden zijn rechtstreeks uit het Engels vertaald. Een complicerende factor is dat het de vertaler kennelijk niet uitmaakte of hij een werkwoord wel met een werkwoord vertaalde - een zelfstandig naamwoord was ook goed (to change - ‘kleingeld’, to charge - ‘aanklacht’) - en als hij al met de juiste woordsoort op de proppen kwam, dan maakte het hem weer niet uit welke betekenis hij koos (cldock - ‘horloge’, sign - ‘bord’). Desondanks zou je denken dat je er met een goed woordenboek wel uit moet kunnen komen, ware het niet dat er waarschijnlijk nog een tweede complicerende factor is. Het heeft er namelijk alle schijn van dat er in dit geval een dubbele vertaalslag heeft plaatsgevonden: er is eerst van een onbekende taal in het Engels vertaald, en vervolgens van het Engels in het Nederlands. Om met de heer Hartmann te spreken: ‘Vermoedelijk is een Koreaanse kantoorbediende aan de slag gegaan met een woordenboek Koreaans-Engels en een woordenboek Engels-Nederlands. De uiteindelijke doeltaal echter niet machtig zijnde, tuimelde hij/zij in elke taalkundige valkuil die er maar bestaat.’ Twee van de drie oplossingen zijn pogingen te achterhalen hoe de Engelse brontekst eruitgezien heeft. De derde is een proeve van een correcte Nederlandse versie, het resultaat van een terugvertaling gevolgd door een hervertaling. Met dank aan: Brigit van Loggem en Matthew Fitzgerald - Utrecht C.J. Tilman - Heeze H.D. Hartmann - Dordrecht Origineel Vertaling naar brontekst (versie 1: Brigit van Loggem en Matthew Fitzgerald) Vertaling naar brontekst (versie 2: C.J. Tilman) Herschreven Nederlandse versie (H.D. Hartmann) Bedrijven ongenoegzaamheid Works ‘ongenoegzaamheid’ Concerns failure (Wat te doen bij) onbevredigende werking 1. Afschrijven macht dekken. Remove battery cover. Remove battery cover. Deksel batterijvakje afschroeven. 2. Plaatsen een AA tot horloge macht kamer. Toch plaatsen macht behoorlijk bij stellende trap (+) en afwijzend (-) aanklacht omvatten van macht in aangegeven lokaliteit (+-) door bord aan macht de bak. Place an AA in clock battery space. Be sure to place battery properly with positive (+) and negative (-) charge ‘omvatten’ of battery in locality (+-) indicated by sign to power the machine. Place an AA(-battery) in the clock battery compartment. Do place battery properly with positive (+) and negative (-) charge (on) envelope of battery in position (+-) indicated by plate on battery compartment. Een AA-batterij in het desbetreffende vakje (ruimte, uitsparing) plaatsen. Wél zorgen dat de plus- resp. minaanduiding op dezelfde plaats komt als de resp. aanduiding in het vakje. 3. Buigen keer kleingeld draaien pas herstellen ondergaan. Deze horloge herstellen verschillende munuten een jaar. Ieder meer verkeerd moeten kleingeld macht. Afschrijven macht als horloge niet gebruik. ‘Buigen keer’ change ‘draaien pas herstellen ondergaan’. This clock ‘herstellen’ several minutes per year. Any more wrong must change battery. Remove battery if clock not used. To allow time change, just turn ‘adjust set’ (knob). This clock adjusts (itself?) by several minutes a year (For) all larger errors (you) must change battery. Remove battery when clock isn't used. Ben ik niet helemaal uitgekomen: kennelijk moet er met een muntje een schroefje worden gedraaid om via de klok de kalender bij te stellen, waarbij minuten tellen voor jaren. Als het horloge niet gebruikt wordt, batterij verwijderen. 4. Plaatsen macht dekken. Place battery cover. (Re)place battery cover. Deksel op batterij (terug)plaatsen. Merken Macht bewaren keen uit kinderen. Kwijtraken onaangetast macht meteen. Macht moeten niet eten. Niet plaatsen macht naar binnen brand of proberen aan aanklacht. Notes Battery keep ‘keen’ children. Get rid of discharged battery immediately. Must not eat battery. Not place battery into fire or try to charge. Notice Battery to be kept clear from children. Discard corroded battery instantly. Don't eat battery. Don't put battery into fire or (don't) try to charge it. Attentie/Let op! Batterijen buiten bereik van kinderen bewaren. Niet gebruikte batterijen meteen (veilig) wegbergen. (Zorg ervoor dat kinderen) geen batterijen in de mond nemen. Batterijen niet in het vuur werpen en probeer niet een batterij (opnieuw) op te laden. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Bonnenmonarchie, branddating, overgangsconsulente Het jaar 2000 in twintig trefwoorden Ton den Boon - hoofdredacteur grote Van Dale Ook de nieuwgeboren woorden van 2000 gaven weer haarfijn aan wat ons zoal bezighield. De hoge brandstofprijzen zorgden voor veel nieuwe samenstellingen met diesel, en aan de dramatische beursgang van World Online danken we het nieuwe werkwoord ninabrinken. Een overzicht van opmerkelijke neologismen van het afgelopen jaar, aan de hand van twintig ingangen. In 2000 is onze taal weer met duizenden nieuwe woorden uitgebreid. Niet dat die woorden allemaal even interessant zijn, want vaak zijn het gelegenheidswoorden, die opkomen, tijdelijk vlammen en vervolgens weer verdwijnen. Dat ‘vlammen’ kan overigens heel goed een jaar duren, en daarom is de taal van een enkel jaar ook geen goede basis om te bepalen welke woorden ‘blijvertjes’ zijn en welke we in 2001 weer aan de vergetelheid moeten prijsgeven - al is een eenmalig aangetroffen woord eigenlijk bij voorbaat al kansloos. Wat de neologismen van een bepaald jaar vooral zo interessant maakt, is dat daar vaak heel goed aan af te lezen is wat er in zo'n jaar in de publieke belangstelling heeft gestaan. Zo verraadt de hausse aan samenstellingen met taxi in januari 2000 de taxioorlog die toen woedde naar aanleiding van de nieuwe Taxiwet, terwijl de nieuwe samenstellingen met bon en bonnetjes in maart 2000 het talige bewijs zijn van de affaire-Peper. Zo zijn er nog een paar opvallende groepen woorden te signaleren. Denk maar aan de veelvoorkomende samenstellingen met bagger, die een indicatie zijn voor de voorgenomen fusie van Boskalis en HBG, die uiteindelijk niet doorging. En in de nazomer was er een piek aan samenstellingen met diesel (dieselcompensatie, dieseloproep en dergelijke) en - in mindere mate - met olie, die aangeeft dat velen zich zorgen maakten over de stijging van de brandstofprijzen - al leken maar weinigen hierdoor de auto te laten staan, getuige de vele nieuwe woorden uit 2000 die betrekking hebben op het verkeer (bijvoorbeeld bereikbaarheidsoffensief). Ook de economie, en dan met name de ‘Nieuwe Economie’, stond in 2000 behoorlijk in de aandacht, mede door de dramatische beursgang van Nieuwe Economiebedrijven als World Online, en de turbulentie op de technobeurzen. Hieronder is een aantal opmerkelijke nieuwe woorden uit 2000 samengebracht onder twintig ingangen. bama-model ‘Er waart een vreemde term door de universiteiten’, schrijft dagblad Trouw op 17 oktober 2000. Dat hangt samen met ingrijpende wijzigingen in het hoger onderwijs. In de zomer van 2000 ontvouwt onderwijsminister Hermans zijn plannen voor een ‘bachelor/mastermodel’ (NRC Handelsblad, 8-7-2000). In dit model gaat de universitaire studie bestaan ‘uit een brede bachelorsfase van drie jaar, al dan niet gevolgd door een meer gespecialiseerde masterfase van één à twee jaar’ (NRC Handelsblad, 4-9-2000). In de wandelgangen staat dit model dan al bekend als het ‘bama-model’ (NRC Handelsblad, 17-6-2000). bonnenmonarchie Begin 2000 treedt de minister van Binnenlandse Zaken, Bram Peper, af vanwege twijfels over het ‘declaratiegedrag’ ten tijde van zijn burgemeesterschap van Rotterdam. Deze kwestie, die in de media al snel bekendstaat als de ‘bonnetjesaffaire’, is letterlijk spraakmakend. Peper beroept zich bij de verantwoording van zijn declaraties namelijk op ‘beleidsdiscretie’, een nieuw en heel net woord om zijn zwijgzaamheid over zijn ‘bonnetjes’ te motiveren. En net voordat hij aftreedt, verrijkt hij - getergd als hij is - onze taal met een fraaie maar bittere karakterisering van zijn vaderland: ‘Ik heb lang gedacht dat we in een bananenrepubliek leven, maar ik weet nu dat het een bonnenmonarchie is.’ (Algemeen Dagblad, 8-3-2000) branddating De liefde maakt in 2000 turbulente ontwikkelingen door. Er blijken namelijk allerlei onvermoede manieren te bestaan om met een mogelijke partner in contact te komen. Zoals deelnemen aan het programma ‘Ja, ik wil een miljonair’, dat heeft geleid tot het eerste Nederlandse ‘miljonairshuwelijk’. Andere manieren zijn ‘cyberdating’ (een afspraakje maken via het internet) en ‘branddating’. Bij deze laatste, van gene zijde van de oceaan overgewaaide vorm van ‘koppelen’ selecteren de partners elkaar niet op karaktereigenschappen, maar ‘op merken die ze gebruiken’ (Algemeen Dagblad, 17-3-2000). Of zoals het maandblad Elle schrijft: ‘Tik je favoriete merken in en je krijgt een {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} waslijst met potentiële kandidaten op het scherm.’ (1-6-2000) Deze geheel eigentijdse aanpak blijkt ook toekomst te hebben buiten de liefde: ‘Eigenlijk gaat er amper een avond voorbij of ergens op een zender treedt wel een merk op in het spotje van een ander. Of in een populair programma. Branddating is dit fenomeen inmiddels gedoopt.’ (Het Financieele Dagblad, 26-4-2000) donatiefunctionaris De zorg is in 2000 sterk in beweging, met woorden als zorgacademie en zorgnummer als resultaat, maar als zorg niet meer mag baten, is er nog altijd de hekkensluiter in de zorgketen, namelijk de ‘donatiefunctionaris’. ‘Hij houdt zich bezig met de donatie van organen van patiënten die (...) zijn overleden.’ (Trouw, 16-2-2000) Het blijkt een snelgroeiende beroepsgroep in het ziekenhuis te zijn; begin 2000 zijn er zes van aan het werk gegaan, en in september waren het er al twaalf. {== afbeelding De naam van de ex-bestuursvoorzitter van World Online heeft zich ontwikkeld tot werkwoord: ninabrinken. Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} filezwaaien In 2000 is de diversiteit aan vervoermiddelen flink toegenomen, bijvoorbeeld met de ‘flitsstep’ (NRC Handelsblad, 10-8-2000), een snelle step met hulpmotor, de ‘skatescooter’ (NRC Handelsblad, 17-8-2000), een soort van opvouwbare step met skatewielen, en - ten behoeve van de laatste reis - de ‘uitvaartbus’, waarin nabestaanden ‘samen met de overledene naar begraafplaats of crematorium rijden’ (Algemeen Dagblad, 21-9-2000). Wat er nog niet is maar ons al wel in het vooruitzicht is gesteld, is de ‘literauto’, ‘die maar één liter brandstof per honderd kilometer verbruikt’ (NRC Handelsblad, 21-9-2000). Daar kom je een heel eind mee, tenzij je in de file terechtkomt, want die lijkt met de dag langer te worden. Een van de maatregelen daartegen is het ‘filezwaaien’, waarbij ‘Agenten (...) proberen files te verhelpen door langs de weg armgebaren te maken’ (Algemeen Dagblad, 9-3-2000). Niet dat zulke ‘malende’ bewegingen altijd helpen, want ‘tussen Gouda en De Meern werden de opstoppingen juist erger’. geninabrinkt In maart 2000 gaat World Online naar de beurs. Bestuursvoorzitter Nina Brink krijgt bij die gelegenheid de ‘gouden zeepbel’ uitgereikt door een paar mensen die de hype rond World Online niet helemaal vertrouwen. Terecht, want een paar weken na de beursgang is er van de koers van World Online op de beurs weinig meer over. Behalve het dan heersende slechte beurssentiment voor internetaandelen lijkt Nina Brink zelf hiervoor medeverantwoordelijk. Ze heeft bij de beursgang van haar onderneming verzwegen dat ze kort tevoren een groot deel van haar aandelen heeft verkocht voor een bedrag dat in vergelijking met de introductiekoers een schijntje is. Nina Brink lijkt dan ook weinig kans te maken op de titel zakenvrouw van het jaar. Sterker nog, haar naam heeft zich volgens de Volkskrant van 7 april 2000 tot een heus werkwoord ontwikkeld: ninabrinken, dat onder meer ‘besodemieteren’ zou betekenen. In die betekenis wordt het werkwoord even later ook daadwerkelijk aangetroffen in de krant, in een context die niets met World Online te maken heeft: ‘Matchwinnaar Chris Roosendaal stond weliswaar slecht, maar zijn tegenstander liet zich ninabrinken en verloor uiteindelijk materiaal.’ (Haarlems Dagblad, 17-4-2000) inbelspelletje Een moderne vorm van vermaak is het ‘inbelspelletje’: in een televisieprogramma wordt een vraag gesteld en ‘kijkers kunnen met het juiste antwoord op onwaarschijnlijk simpele vragen à raison van 99 cent per minuut bellen naar een telefoonnummer, in de hoop een prijs in de wacht te slepen’ (Trouw, 5-2-2000). Het verschijnsel bestaat al wat langer, maar het woord inbelspelletje haalt in 2000 voor het eerst de krant als Justitie er een onderzoek naar instelt: staatssecretaris ‘Cohen laat onderzoeken of de inbelspelletjes op televisie, zoals vooral Veronica die uitzendt, tot verslaving onder de deelnemers kunnen leiden. Als dat zo is, zijn de spelletjes in strijd met de Wet op de Kansspelen en moeten ze van het scherm verdwijnen.’ (Algemeen Dagblad, 2-2-2000) kladgenoom In juni is er nieuws over het menselijk genoom. Dat zou in kaart zijn gebracht: ‘Het was een gigantische klus, waarmee miljarden guldens zijn gemoeid.’ (Algemeen Dagblad, 27-6-2000) In feite is de wetenschap op dat moment nog niet verder ‘dan dat ze alle letters van dat boek op een rijtje heeft gezet’ (Trouw, 27-6-2000). NRC Handelsblad concludeert op 1 juli 2000 dan ook dat we te maken hebben met een ‘kladgenoom’. kraamsuite Op 1 september 2000 opent het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda zijn eerste ‘kraamsuite’, die tevens de eerste kraamsuite in Nederland is: een ruimte waarin de bevalling plaatsvindt en waar men vervolgens de gehele in het ziekenhuis doorgebrachte kraamtijd kan verblijven. ‘In die huiselijke ruimte is vrijwel alle medische zorg, ook reanimatie van de baby, mogelijk. De noodzakelijke medische apparatuur is weggewerkt in houten kastjes, die in niets aan een ziekenhuisomgeving doen denken.’ (de Volkskrant, 1-9-2000) Speciaal voor welkome kinderen. maaltijdreep Gemaksvoedsel verovert Nederland in rap tempo. Maar dat voedsel moet wel gezond zijn. Daarom worden in 2000 in {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederland nieuwe ‘repen’ geïntroduceerd. Zoals de ‘saladereep’, ‘bestaande uit gevriesdroogde tomaat, paprika, wortel, ui, radijs, selderij, komkommer en croutons, met eiwit als bindmiddel’ (de Volkskrant, 19-5-2000). Een alternatief zijn de ‘maaltijdrepen’, ‘die op elk moment op elke gewenste plek kunnen worden geconsumeerd’ (Het Financieele Dagblad, 13-4-2000). Gelooft de consument misschien nog niet zo in deze ‘gezondheidssnacks’ (NRC Handelsblad, 12-4-2000), het bedrijfsleven is er vast van overtuigd dat dit product een succes wordt. Unilever koopt namelijk begin 2000 voor zo'n 5 miljard gulden het Amerikaanse SlimFast, dat naast dieetvoeding en ‘drinkpoeders’ (NRC Handelsblad, 12-4-2000) zulke repen produceert. overgangsconsulente ‘Ruim een miljoen Nederlandse vrouwen zijn in de overgang’, schrijft de Volkskrant op 7 september 2000. Met elkaar vormen die ‘een enorme markt, want 80 procent van de vrouwen in de overgang heeft in meer en mindere mate last van fysieke en psychische klachten’. Om deze doelgroep effectief te kunnen bedienen, heeft zich dan ook een nieuw beroep aangediend: de ‘overgangsconsulente’, een ‘verpleegkundige of arts die zich heeft gespecialiseerd in de overgangsjaren van de vrouw en haar met advies kan bijstaan’ (Trouw, 2-9-2000). Op 14 januari doet deze beroepsnaam zijn intrede in de krant en dus in de taal. Het blijkt een beroep met toekomst te zijn, want in oktober zijn er al zo'n veertig overgangsconsulenten aan de slag. parabouncen Na de introductie van het bungeejumpen in de jaren negentig zouden we nergens meer van moeten opkijken, maar wat in spanning daarmee kan wedijveren, is het ‘parabouncen’. Bij deze exotische sport trekt men een ‘parachuteharnas’ aan dat bevestigd is aan een grote, met helium gevulde ballon. Men gaat van start door zich af te zetten, waarna men door de ballon een meter of dertig (!) de lucht in getrokken wordt, waarna men weer daalt, en zo verder, enzovoort. Het parabouncen is volgens de krant ‘de opvolger van het bungy jumpen’ (Het Financieele Dagblad, 18-10-2000), al weet een andere krant te melden dat het parabouncen ‘net zo veilig [is] als touwtje-springen’ (Algemeen Dagblad, 18-5-2000). De sport lijkt ingang te vinden in ons land, in elk geval in onze taal, want er is al een Nederlands synoniem voor: ballonspringen. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} pretbox Op 1 januari 2001 komt er een nieuw belastingstelsel en vooruitlopend daarop worden in 2000 flink wat nieuwe belastingtermen geïntroduceerd, bijvoorbeeld boedelheffing (ANP, 7-3-2000) en combinatiekorting (ANP, 14-1-2000). Er zijn in het nieuwe stelsel drie boxen waarover de typen inkomsten worden verdeeld om daarover vervolgens belasting te heffen. Fiscalisten noemen de derde box smalend ‘de pretbox van Vermeend’, maar ook wel ‘pretbox’ zonder meer: ‘Het wordt namelijk mogelijk om inkomsten die nu nog progressief belast worden, in het nieuwe stelsel belastingvrij te ontvangen. Dat kan omdat in box 3 het bezit wordt belast, maar de inkomsten die uit dat bezit voortvloeien, belastingvrij zijn.’ (NRC Handelsblad, 17-8-2000) Of wat hier staat klopt, blijkt echter nog maar de vraag te zijn, want in de krant verschijnen onmiddellijk ingezonden brieven en stukken waarin deze voorstelling van zaken op z'n minst wordt genuanceerd. In al die teksten komt wel weer pretbox voor - en dat is goed voor de verspreiding van het woord. rampenpolder Er is nog geen ramp gebeurd, maar het woord ervoor is er inmiddels al wel: rampenpolder. Het is een van de nieuwe synoniemen van het al wat oudere woord calamiteitenpolder. De ‘rampen-’ of ‘noodpolder’ leent zich voor ‘gecontroleerde overstroming’ bij extreme hoogwaterstanden in de grote rivieren. In 2000 worden de kandidaat-rampenpolders aangewezen en in de loop van het jaar wordt het spannend. Welke polder zal definitief worden aangewezen als wat ook wel eufemistisch ‘bergingspolder’ wordt genoemd: de Tieler- of de Bommelerwaard? Of toch maar liever Vijfheerenland, het Land van Heusden en de Beerse Overlaat? Na de presentatie van de plannen voor de calamiteitenpolders komt staatssecretaris De Vries nogal onder vuur te liggen, met name van lokale bestuurders. De Vries is verbaasd en het Algemeen Dagblad kopt op 3 maart dan ook: ‘Kritiek op rampenpolders onverwacht’. slijter(s)koeien Al kent de grote Van Dale het woord nog niet, bij boeren en dierenartsen schijnt slijter sinds jaar en dag het gewone woord te zijn voor een magere en steeds verder verzwakkende koe. In 2000 komen slijters vaak in het nieuws, maar dan vooral onder de synonieme naam slijter(s)koeien, ‘koeien waarvan het afweersysteem om onduidelijke reden is ondermijnd’ (de Volkskrant, 11-4-2000). De koeien lijden aan een ziekte die in de pers als ‘geheimzinnig’ en ‘mysterieus’ wordt beschreven: de ‘slijter(s)ziekte’. ‘De ziekte veroorzaakt “versnelde slijtage” van koeien: de weerstand vermindert en de dieren vermageren snel.’ (ANP, 17-3-2000) Vanaf medio maart zal de ziekte, die wel in verband wordt gebracht met het gebruik van een bepaald vaccin, in het nieuws blijven: de Kamer gaat zich ermee bemoeien en Brussel {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} kraakt de aanpak van ons kabinet: ‘De Nederlandse bestrijding van de slijtersziekte onder koeien was ontoereikend en onsamenhangend. Dit kan ertoe hebben geleid dat vlees en melk van besmette dieren in levensmiddelen is beland.’ (Het Financieele Dagblad, 26-7-2000) soepshop In 2000 is er een nieuw verschijnsel in horecaland: de ‘soepshop’, een gelegenheid waar men (snel) een soepje kan nuttigen. Die soep wordt niet noodzakelijk in een kop, kom of terrine geserveerd, maar in een beker en men kan kiezen voor ‘small, medium of large’ (de Volkskrant, 26-4-2000). Hoewel Nederland ‘van oudsher een soepland is’, aldus het Algemeen Dagblad (19-9-2000), lopen we ‘niet erg voorop bij deze trend’. Maar in 2000 gaan de grote concerns zich ermee bemoeien en dan is succes welhaast verzekerd: ‘De soepshop rukt op. Na New York, Tokyo en Londen verovert de nieuwe fast-foodtrend terrein in Nederland. Honig heeft zijn eerste soepwinkel al geopend. Unox oriënteert zich. Soep is trendy. Het is voedzaam én goedkoop. Daar is het immer jachtige stadspubliek van gecharmeerd’, schrijft Het Financieele Dagblad (25-9-2000). stekkereconomie In het jaar 2000 ontwikkelt Nederland zich tot een ‘stekkereconomie’. Althans, als we Het Parool van 28 juni 2000 mogen geloven, want daarin staat dat onze economie meer en meer afhankelijk wordt van de hightech-industrie, oftewel alles waar een stekkertje aan zit. Deze nieuwe samenstelling komt niet uit de lucht vallen, want op 20 januari maakte de krant al melding van de belangrijkste component van die stekkereconomie, namelijk de ‘stekker-fondsen’: beursgenoteerde ondernemingen die zich bezighouden met het ontwikkelen en implementeren van elektronica, met name ten behoeve van spraak-, beeld- en datacommunicatie, of zoals de krant zegt: ‘bedrijven die doen in chips, kabels of telefonie’ (de Volkskrant, 20-1-2000). taxivrouw Op 1 januari 2000 treedt ‘de nieuwe Taxiwet’ in werking. Het ‘taxivolk’ (de Volkskrant, 27-1-2000) is daar niet blij mee en laat dat weten met relletjes, dreigende taal en losse handjes. Het land wordt kortom opgeschrikt door een heus ‘taxi-oproer’ (Het Parool, 4-2-2000). De taxioorlog escaleert in Amsterdam, waar de politie al preventief een ‘politietaxiteam’ (Trouw, 12-1-2000) had opgericht. Veel opleveren doet het taxioproer trouwens niet: behalve wat arrestanten voor de politie en wat pittig nieuws voor de krant levert het hooguit een enkel interessant nieuw woord op: taxivrouw, dat niet ‘vrouwelijke taxichauffeur’ betekent, maar ‘vrouw (echtgenote of vriendin) van een taxichauffeur’. Het woord staat begin februari voor het eerst in de krant (‘Taxivrouwen in actie tegen Taxiwet’, kopt het Algemeen Dagblad op 9 februari 2000) en wordt door de pers meteen omarmd als de nieuwe soortaanduiding voor deze vrouwen - ‘taxidames zeggen ze zelf graag’ (Het Parool, 20-4-2000). vadercentra In Nederland kennen we al langer de ‘moedercentra’. In dergelijke instellingen kunnen moeders cursussen volgen en hulp krijgen bij het zoeken van een baan, en ze kunnen er hun opvoedingsproblemen bespreken. In de herfst van het jaar 2000 komen daar in de gemeente Den Haag pendanten voor mannen bij: ‘vadercentra’, waar de mannelijke ‘bezoekers (...) vaardigheden [kunnen] aanleren waardoor ze zich beter staande kunnen houden’ (de Volkskrant, 21-10-2000). virusmail De kwetsbaarheid van communicatie via het internet wordt in 2000 een aantal malen bevestigd. Onder meer begin mei, toen de global village een weekend lang in de ban was van het ‘I Love You-virus’. Deze zogeheten ‘lovebug’ (NRC Handelsblad, 5-5-2000) werd via e-mail verspreid, dat wil zeggen via een ‘virusmail(tje)’. Dat woord is in april 2000 in de algemene pers geïntroduceerd in verband met een ander computervirus, waarin zo'n mailtje ‘de elektronische versie van de kettingbrief’ wordt genoemd (Het Parool, 8-4-2000). {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze talen [slot]: Chinees ‘Nazaat van de draak’ leest liever Frans en chat in het Engels Gaston Dorren Bij ‘onze taal’ denkt niet elke Nederlander meteen aan het Nederlands. Naast het aloude Fries en de dialecten hebben ook talen als het Arabisch, het Papiamentu en het Sarnami hier wortel geschoten. Gaston Dorren belicht ze in de serie ‘Onze talen’. In dit vijfde en laatste deel: Pallas Lam over het onderwijs in haar moedertaal, het Chinees. Pallas Lam, van oorsprong Chinese en op haar vierde jaar naar Nederland gekomen, deed als student maatschappijgeschiedenis onderzoek naar het onderwijs in eigen taal en cultuur voor Chinezen. De scriptie waar ze in 1997 op afstudeerde, heet De nazaten van de draak en hun culturele erfgoed in Nederland. Zowel deze titel als de naam van de auteur staat ook in Chinees schrift op de omslag. Althans, ongeveer. Want in feite, zo vertelt ze, staat in de vertaling niet ‘Pallas’, maar ‘Yeuk Wa’. Hoe zit dat? Pallas klinkt eerder Grieks dan Chinees. ‘Dat klopt. Maar mijn Chinese naam konden Nederlanders niet uitspreken. Op de basisschool kwam ik Tjsoewá te heten. En op de middelbare school, met al die verschillende leraren, moest ik steeds weer opnieuw uitleggen hoe je mijn naam uitsprak. Nu is het in de Chinese traditie gebruikelijk dat je naast je officiële naam ook nog een informele roepnaam hebt, die je vrienden je geven. Een neef van me is me op een zeker moment Pallas gaan noemen. En toen ik die eeuwige reacties op mijn eigenlijke naam (“Wat?” “Hoeveel?”) beu was, heb ik de naam Pallas heel strak ingevoerd, in alle Nederlandstalige situaties. Ik ken trouwens vrij veel Chinezen die dat gedaan hebben, om dezelfde reden. Zoals een vriend van me die Yun Feng heet, maar zich Sebastian laat noemen. Of een vriendin die voor haar ouders Suet Fun heet; omdat die naam bij de burgerlijke stand niet geaccepteerd werd, maakten ze er officieel Zicht Vent van - twee willekeurige Nederlandse woorden, dat mocht wel! Later is dat door haar Nederlandse omgeving verbasterd tot Zichvant.’ Kantonees Het onderwijs in de Chinese taal en cultuur is niet alleen onderwerp van je scriptie, je hebt er als kind zelf ook aan deelgenomen. Tegen je zin, kreeg ik de indruk. ‘Ja, natuurlijk. Je geeft niet voor je lol je vrije zaterdagen op om nog weer uren les te krijgen. Al was het ook wel weer leuk om onder Chinese kinderen te zijn, want op mijn doordeweekse school zaten die niet. Al met al ben ik blij dat ik dat onderwijs gehad heb. Als ik kinderen krijg, zal ik ook weer proberen ze op Chinese les te doen.’ Wat heb je er geleerd? ‘Vooral grammatica en schrijven. De school ging ervan uit dat je al Kantonees [het dialect van Hongkong, gesproken door de meeste Chinezen buiten China - GD] sprak. Zonder dat onderwijs zou mijn beheersing van het Kantonees veel minder zijn. Al is lezen en schrijven bij mij wel ver weggezakt. Ik lees met meer gemak Engels en zelfs Frans dan Chinees. En als ik Kantonees práát, heb ik de neiging om uit luiheid Nederlandse woorden te gebruiken of woorden te omzeilen. Als ik straks aan mijn moeder vertel dat ik een interview heb gedaan, zal ik in het Kantonees zeggen dat ik “een gesprek heb gevoerd waarbij ik vragen moest beantwoorden”. Maar als ik even nadenk, weet ik het woord voor interview wel degelijk: fong màn.’ Spreek je ook Standaardchinees, oftewel Mandarijns, de officiële taal van China? ‘Ja, maar niet goed. Ik vind het eng om het te spreken; ik hoor het niet vaak genoeg om het vloeiend te kunnen. En het verschil met Kantonees is groot, te vergelijken met het verschil tussen Nederlands en Frans. Er zijn wel veel Nederlandse Chinezen die nu Mandarijns aan het leren zijn, omdat het steeds belangrijker wordt.’ Brug met Nederlandse samenleving Het Chinese onderwijs in Nederland, dat tot voor kort geen enkele overheidssteun kreeg en zich vaak met beperkte middelen moest behelpen, is behoorlijk succesvol geweest in het aanleren van taalvaardigheid bij de leerlingen, meer dan de door de overheid georganiseerde Arabische of Turkse lessen in het reguliere onderwijs. Hoe komt dat? ‘Toen ik mijn scriptie schreef, zou ik het antwoord daarop niet geweten hebben. Maar mijn huidige werk bij de Stichting Vrijwilligersmanagement heeft het me duidelijk gemaakt: de Chinezen hebben zich altijd zelf eigenaar gevoeld van dat onderwijs. De ouders {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} betalen ervoor. Ze willen waar voor hun geld, dus zien ze nauwlettend toe op de kwaliteit van het aangeboden onderwijs. Wat gratis is, wordt altijd minder gewaardeerd.’ {== afbeelding Pallas Lam: ‘Het is goed voor de Nederlandse samenleving als er een groep is die het Chinees goed beheerst.’ Foto: Speer Fotografie, Amsterdam ==} {>>afbeelding<<} Het onderwijs in de eigen taal is altijd omstreden geweest. Waarom ben jij er zo voor? ‘Om verschillende redenen. Je wordt als Chinees toch vaak op je herkomst aangesproken. Als je dan de bijbehorende taal niet spreekt, daal je volgens mij bij veel mensen in aanzien. Ten tweede is China een land in opkomst, met enorm veel inwoners en een taal die voor Nederlanders moeilijk te leren is. Het is goed voor de Nederlandse samenleving als er een groep is die die taal goed beheerst. Verder is het nodig voor het contact tussen de generaties binnen de Chinese gemeenschap. Als je moeilijk met elkaar kunt communiceren, ga je niet zo soepel en plezierig met elkaar om. En ten slotte kun je als tweetalige een brug slaan tussen de oudere generatie en de Nederlandse samenleving. Daar is een schrijnende behoefte aan.’ ‘Ik word zelf vrij vaak opgetrommeld om te vertalen. Ik moet wel zeggen dat ik dat een zware last vind. Als het om juridische of medische kwesties gaat, is het lastig werk, waar ik niet echt voor opgeleid ben, en tegelijkertijd is het een grote verantwoordelijkheid. Als je iets verkeerd overbrengt, kan dat iemand zijn gezondheid kosten. Maar ik voel me wel moreel verplicht om te helpen, ook al is het voor vreemden.’ Welke taal spreek je met andere Chinezen in Nederland? ‘Met mijn ouders spreek ik altijd Kantonees, maar met leeftijdsgenoten hoofdzakelijk Nederlands, waar we af en toe wat Chinese uitdrukkingen door mengen. Chinezen die een beetje ouder zijn dan ik, beheersen vaak zelfs uitsluitend het Nederlands.’ Hoe kan dat? ‘Ze zijn in Nederland opgegroeid op een moment dat er geen of nog maar weinig Chinese scholen waren, zeg maar in de jaren zeventig. Of ze woonden in een streek waar geen school in de buurt was. Hun ouders hadden meestal een restaurant en hadden daarom geen tijd voor hun kinderen. Veel van die kinderen zijn opgegroeid bij Nederlandse pleegouders en spreken echt uitsluitend Nederlands of een heel beperkt, simpel huis-, tuin- en keuken-Chinees.’ ‘Sindsdien is het alleen maar gemakkelijker geworden om Chinees te leren. Er zijn nu volop cd's en videobanden te koop en te huur, en mensen hebben daar nu ook wat geld voor. Bellen met China is veel goedkoper geworden. Vroeger belde je uitsluitend met Chinees Nieuwjaar, nu veel vaker. Je hebt satelliet-tv, je hebt internet. Veel jonge Chinezen hier chatten met Chinezen elders in de wereld, bijvoorbeeld in Hongkong.’ Hoe gaat dat, chatten in Chinees schrift? ‘Nou, in de praktijk gaat dat chatten gewoon in het Engels.’ De vreemdste vreemdeling Van alle grote migrantentalen die Nederland kent, wijkt het Chinees waarschijnlijk het sterkst af van het Nederlands. Schrift De Chinese ‘karakters’ vormen het enige nog in gebruik zijnde schrift ter wereld waarin de tekens niet staan voor losse klinkers, medeklinkers of lettergrepen, maar elk een eigen betekenis dragen. (Het Japans heeft een kleine tweeduizend Chinese karakters overgenomen.) Dat betekent niet dat elk teken voor een woord staat, want de meeste woorden bestaan uit twee of meer karakters. Maar net zoals in het woord herintreedster alle vier de lettergrepen hun eigen betekenis hebben, zo geldt dit ook voor elk karakter. Klanken De klanken van het Chinees zijn op minstens twee manieren anders dan Nederlandstaligen vertrouwd is. Ten eerste hebben Chinese lettergrepen een zeer streng begrensde structuur: ze beginnen met hoogstens één medeklinker en ze eindigen op hoogstens één medeklinker. In het Standaardchinees kan die slotmedeklinker alleen een n of ng zijn; in het Kantonese dialect van Hongkong, dat in Nederland veel meer voorkomt, bestaan nog vier andere mogelijkheden. Ten tweede kan elke klinker op vier ‘tonen’ uitgesproken worden: gelijkmatig hoog, dalend, stijgend of eerst dalend en dan stijgend. Vrijwel alle lettergrepen hebben meerdere, volkomen verschillende betekenissen, al naar gelang de toon waarop ze worden uitgesproken. Dit verschijnsel komt in Oost-Azië en Afrika vrij veel voor, maar is in Europese talen schaars. Het Papiamentu kent dit verschijnsel in mindere mate eveneens, evenals, in nog geringere mate, het Rijnlands Duits en het Limburgse dialect. Nog één opmerking over klanken: anders dan de wijdverbreide mythe wil, kent het Standaardchinees wel degelijk een (Engels aandoende) r-klank. Het Kantonees daarentegen niet. Grammatica De Chinese grammatica wijkt nogal van de Nederlandse af, omdat ze vrijwel geen vervoegingen of verbuigingen kent. Ze kenmerkt zich, nog sterker dan de Engelse, door een ‘analytisch’ karakter: de zinsstructuur verraadt de functie van een woord in de zin. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Latijn, waarin eindeloze rijen uitgangen van werkwoord en naamwoord hun precieze functie in de zin vastleggen. Vocabulaire Het Chinese vocabulaire is bijzonder omdat het weinig leenwoorden kent. Deels komt dit doordat China vele eeuwen lang het centrum van zijn eigen wereld was en aan weinig buitenlandse invloeden blootstond, deels ook doordat de Chinese lettergreepstructuur ontlening bemoeilijkt - al laten sommige andere talen, zoals het Japans, zich door die hindernis niet weerhouden. Ten slotte is bijzonder dat ‘het’ Chinees in feite een verzameling wederzijds onverstaanbare dialecten behelst, die hoofdzakelijk door hun gezamenlijke schrift, de culturele verwantschap van de sprekers en de aanwezigheid van een centraal bestuur bijeen zijn gehouden. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik zal het kort houden...’ Tijdsoverschrijding bij voordrachten Wim Blokzijl - sectie Technische Communicatie, Technische Universiteit Delft Het beheersen van de zenuwen is voor veel redenaars nog niet eens het grootste probleem; veel meer moeite kost het ze om zich te houden aan de afgesproken spreektijd. En dat is jammer, want er is een duidelijke grens aan de opnamecapaciteit van toehoorders. Welke preventieve maatregelen kunt u nemen om ervoor te zorgen dat uw toespraak binnen de perken blijft? In zijn in 1998 verschenen Autobiografie schrijft Marten Toonder: De volgende dag had ik mijn lezing over Jung. Daar had ik tegen opgezien en daarom had ik heel wat papieren bij me - en in de gelukkige wetenschap dat ik maar tien minuten hoefde te praten, ging ik met Tera naar Utrecht. (...) Ik besteeg het podiumpje, en toen ik mijn papieren op de lessenaar legde, merkte ik dat ze door mijn lichtzinnigheid geheel door elkander waren geraakt. Dat sloeg me even uit het veld en mijn openingszin was niet vloeiend. Maar toen viel mijn blik op Tera die stralend op de voorste rij zat en me vol verwachting aankeek. Toen kwamen de woorden vanzelf. Ik praatte en praatte (...) maar toen drong het plots tot me door dat ik bezig was tegenover een gehoor van geleerden, en ik keek jachtig even op mijn horloge. Ik was een uur en vijf minuten aan het woord geweest, in plaats van tien minuten. Toonder is niet de eerste redenaar die opmerkelijk soepel omspringt met de spreektijd die hem is toebedeeld. Tijdsoverschrijding bij het houden van een voordracht is een wijdverbreid en buitengewoon hardnekkig verschijnsel. Op wetenschappelijke congressen bijvoorbeeld krijgen sprekers meestal twintig minuten voor hun verhaal, maar ervaren congresgangers weten dat het vrij uitzonderlijk is wanneer een lezing inderdaad binnen deze tijd wordt afgerond. Zo bont als Toonder maken de meeste sprekers het ook weer niet, maar een uitloop van vijf à tien minuten is heel normaal en soms moeten voorzitters krachtig ingrijpen om te voorkomen dat het dagprogramma uit de hand loopt. Tijdsmarge Tekenend in dit verband is de uitkomst van een door de TU Delft gehouden enquête over mondeling presenteren in de beroepspraktijk, die vorig jaar bij bijna duizend ingenieurs werd afgenomen. Een van de vragen uit deze enquête was welke specifieke presentatietaken zij moeilijk vonden. De respondenten bleken redelijk veel moeite te hebben met het beheersen van de zenuwen, en met het vlot en duidelijk spreken, maar gemiddeld het moeilijkst vonden ze toch wel het afronden van hun voordracht binnen de beschikbare tijd. Forse tijdsoverschrijdingen zijn overigens niet voorbehouden aan ervaren sprekers; ook veel beginners blijken er aanleg voor te hebben. Vorig jaar heb ik van in totaal honderd Delftse TU-studenten die een cursus mondeling presenteren volgden, bijgehouden in hoeverre ze zich hielden aan hun spreektijd. Deze merendeels onervaren sprekers kregen een tijdsmarge opgelegd waarbinnen ze hun voordrachten moesten afleveren. Alle voordrachten die buiten deze marge vielen, waren dus per definitie slecht getimed. Het resultaat: ruim de helft van de sprekers overschreed de marge. Voordrachten die te kort duurden, kwamen vrijwel niet voor. Gemor Toonder is een charismatische spreker en waarschijnlijk gunde zijn geleerde gehoor hem zijn lange uitloop van harte. Maar meestal kunnen toehoorders tijdsoverschrijding niet waarderen. Niet alleen omdat ze misschien nog andere verplichtingen hebben, maar ook omdat ze willen weten waar ze aan toe zijn. Als er een voordracht van twintig minuten wordt aangekondigd, dan stelt het publiek zich op deze tijdsduur in, waardoor er een zekere onrust in de zaal kan sluipen als de bijeenkomst uitloopt. Akkoord, de meeste luisteraars zijn geen scherpslijpers en een paar extra minuten worden de spreker meestal wel toegestaan. Als het dan ook maar bij die paar minuten blijft, en vaak is dat niet zo. Een voorbeeld van hoe het niet moet, is de spreker die de resultaten van zijn onderzoek wilde presenteren, maar die zijn spreektijd vrijwel geheel opsoupeerde aan de gehanteerde methodologie. De resultaten kwamen pas aan bod toen de spreektijd eigenlijk al om was. Eén toehoorder liep mopperend weg. De rest bleef zitten, maar in de zaal weerklonk gemor, steeds duidelijker hoorbaar naarmate de spreker verderging met tijdrekken. Telkens weer liet deze een {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘laatste punt’ volgen door nog een ‘allerlaatste punt’, maar dat had weinig zin: het publiek was niet meer in zijn punten geïnteresseerd. Beperkte opnamecapaciteit Waarom houden tijdsoverschrijders zich niet een beetje in? Ligt het misschien aan hun zelfingenomenheid - ‘naar mij luisteren ze toch wel’ - dat ze zich niet weten te beperken? Natuurlijk komt dat voor, zoals bij de Cubaanse leider Fidel Castro, wiens toespraken soms de lengte hadden van een werkdag. Vaak lijkt er echter iets anders aan de hand te zijn. Veel sprekers hebben het gevoel dat zij hun deskundigheid volledig moeten overdragen op een publiek dat anders immers minder van de zaak zou begrijpen. Met deze instelling kan er een ‘aspectenverhaal’ ontstaan: aan de orde komen onder meer het historische aspect, het culturele aspect, het politieke aspect en het economische aspect van het onderwerp, en zo blijft geen enkel aspect onbelicht. De opnamecapaciteit van de toehoorders is echter beperkt. Wie zijn speech te lang maakt, giet water in een vol vat: alles wat hij erin schenkt, gutst er net zo hard weer uit. Ook in dit opzicht - los van een gehoor dat uit ergernis afhaakt - heeft het weinig zin om een publiek min of meer volledig over een onderwerp te informeren. Voordrachten zijn daar domweg niet voor bedoeld. Ze lenen zich er vooral voor om kort wat interessante, pakkende informatie over een onderwerp te geven. Schrap in stappen Wat betekent dit nu allemaal voor de praktijk? In ieder geval dat het timen van een toespraak veel aandacht verdient bij de voorbereiding. Laat u niet verrassen door een voorzitter die dringend tot afronden maant; neem liever zelf preventieve maatregelen tegen tijdsoverschrijding. In het volgende voorbeeld zal worden toegelicht hoe u uw toespraak beknopt kunt houden. Stel, u werkt bij een toeristenorganisatie en u wilt een presentatie houden op een vakantiebeurs. Die presentatie moet beursgangers verlokken om hun vakantie in Schotland door te brengen. Uiteraard weet u veel van dit onderwerp af, en u hebt een inhoudsopgave gemaakt van de deelonderwerpen die eventueel aan de orde kunnen komen: 1overzicht van de Schotse geschiedenis 2het Schotse landschap: -Highlands -Lowlands -Islands 3interessante wandelroutes 4cultuur: -steden -bezienswaardigheden -Edinburgh Festival 5verblijfsmogelijkheden in Schotland 6reizen in Schotland: -openbaar vervoer -faciliteiten voor wandelaars Het is duidelijk: een verhaal van een dag zou geen enkel probleem zijn. Die tijd hebt u echter niet; de organisatie gunt u slechts een halfuur. Hoe brengt u nu een voordracht van een dag terug tot een voordracht van een halfuur? Door informatie te schrappen natuurlijk, maar dat is niet zo makkelijk als het lijkt. De volgende tips kunnen behulpzaam zijn; hoewel niet in elke stap daadwerkelijk wordt geschrapt, dragen alle stappen bij aan een inperking van de totale lengte van de voordracht. Stap 1: formuleer een doel Bepaal, als u een voordracht moet voorbereiden, allereerst nauwkeurig wat u wilt bereiken in de tijd die u ter beschikking staat: formuleer een doel. Zo'n doel is een belangrijk houvast bij de verdere voorbereiding. Formuleer het dus zo helder en exact mogelijk. ‘Iets vertellen over Schotland’ is als doel van een lezing veel te vaag - het is eigenlijk helemaal geen doel, het is een onderwerp. En omdat alle informatie die ook maar zijdelings met dit land te maken heeft bij dat onderwerp past, zal het moeilijk worden om de presentatie beknopt te houden. Baken het onderwerp dus af, rekening houdend met de interesses die u bij uw gehoor verwacht. Het doel wordt dan bijvoorbeeld ‘het publiek warm maken voor de West Highland Way’, een meerdaagse wandelroute die ongeveer ligt tussen Glasgow en de hoogste berg van het Verenigd Koninkrijk, de Ben Nevis. Stap 2: schrijf een eerste versie van de voordracht Nu kan er een eerste versie van de voordracht worden geschreven. Selecteer hierbij, met het gekozen doel in het vizier, streng uit de beschikbare informatie. Dit kunt u vergelijken met het snoeien van een boom: u hebt van tevoren een vorm voor ogen, en alle takken die hier niet aan bijdragen, moeten eraf. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} We willen het dus hebben over een wandelroute. Dat zou al de nekslag kunnen zijn voor het historisch overzicht, hoewel een klein deel daarvan misschien toch mag blijven - als de route over een voormalig slagveld zou lopen, bijvoorbeeld. Maar beperk u dan wel tot dat ene slagveld, en laat alle andere veldslagen in vrede rusten. Neem als vuistregel dat het punt- {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} je ‘historisch overzicht’ vaak kan worden overgeslagen. Het verslindt tijd, gewoonlijk zonder bij te dragen aan het doel dat u voor ogen staat. {== afbeelding NRC Handelsblad, 31-7-2000 ==} {>>afbeelding<<} Castro houdt het voortaan kort HAVANA, 31 JULI. De Cubaanse leider Fidel Castro heeft zijn opgeluchte volk gisteren beloofd nooit meer urenlange toespraken te houden. Zaterdag was hij voor een gehoor van 200.000 Cubanen binnen een half uur klaar. ‘Alles verandert’, zei Castro. ‘Lange speeches tijdens hete en oncomfortabele massabetogingen zijn niet langer nodig.’ Dat heeft te maken met ‘nieuwe en efficiënte mediamethoden’ die Castro denkt toe te passen. De afgelopen jaren werden de speeches van de nu 73-jarige leider al korter. In zijn hoogtijdagen was de norm zes tot zeven uur. Onlangs kondigde Castro in partijkrant Granma al aan: ‘Ik ben tot de conclusie gekomen, misschien wat laat, dat speeches kort moeten zijn.’ (Reuters) Ook de beschrijving van het Schotse landschap is een kandidaat voor de snoeischaar. Natuurlijk beschrijft u het gebied waar de route doorheen loopt, maar de rest van Schotland is voor het doel dat u wilt bereiken niet van belang. Een andere tak, de culturele, kan in zijn geheel worden afgezaagd - cultuur speelt in dit deel van Schotland geen rol van betekenis. En de weetjes over reis en verblijf zijn alleen interessant voorzover ze op deze streek van toepassing zijn. Door op deze manier informatie weg te snijden, maakt u uw onderwerp hanteerbaar. Stap 3: oefen de voordracht De lengte van de voordracht kan nu worden gemeten door hem een keer te oefenen. Dit oefenen is meer dan alleen het oplezen van de tekst. Wie thuis, zittend op de bank zijn speech voorleest, bereidt zich slecht voor op de dag dat hij - staand, de blik gericht op de zaal - geacht wordt echt te presenteren. Dit verschil kan grote gevolgen hebben voor het tempo van een spreker, en dus voor diens timing. Ook het bedienen van audiovisuele middelen kan nog verrassend veel tijd kosten. Oefen daarom zo realistisch mogelijk: compleet met dia's, staande achter een dummy-spreekgestoelte. Beeld u, kortom, in dat u al voor publiek spreekt. Stap 4: schrap relevante informatie Als de eerste versie van de voordracht te lang is, kunt u verder snoeien. Dat betekent dat er nu informatie sneuvelt die wél rechtstreeks bij uw doel past. Het is niet anders, na een halfuur moet u het veld ruimen voor de volgende spreker. Wat moet er nu uit? De richtlijn hiervoor blijft het doel, dat dus moet worden aangescherpt. U ziet er bijvoorbeeld van af om een gedetailleerd overzicht te geven van de hele route; in plaats daarvan beperkt u zich tot enkele landschappelijke hoogtepunten. De reis- en verblijfweetjes wilt u handhaven. Een inhoudsopgave van de voordracht zou er nu als volgt uit kunnen zien: 1interessante wandelgebieden: -twee bijzondere gebieden langs de West Highland Way -beklimming van de Ben Nevis 2verblijfsmogelijkheden langs de route 3faciliteiten voor wandelaars langs de route De inhoud is nu op maat gesnoeid voor een voordracht van dertig minuten. Stap 5: maak een noodplan Geen enkele voorbereiding garandeert een vlekkeloze uitvoering. Er kan tijdens de voordracht altijd iets gebeuren waardoor uw timing in gevaar komt - een technisch probleem bijvoorbeeld, of misschien weidde u in uw enthousiasme iets te veel uit over de geneugten van de wandelsport. Anticipeer hierop met een noodplan. Dat werkt als volgt: •Plan na ongeveer driekwart van uw spreektijd een controlemoment, waarbij u kijkt of u inderdaad op het inhoudelijke punt bent aangeland dat u op dit tijdstip verwachtte. •Als blijkt dat u te weinig bent opgeschoten, zorg er dan voor dat er een onderdeel van uw voordracht klaarligt om te worden geschrapt. U kunt in geval van nood bijvoorbeeld een groot deel van de informatie over verblijfsmogelijkheden laten vallen, onder het motto ‘Wie werkelijk geïnteresseerd is geraakt in het gebied, zoekt dat zelf wel op.’ •Als blijkt dat u al verder bent met uw verhaal dan u had verwacht, zorg er dan voor dat er extra inhoud kan worden ingevoegd. Snij liever geen nieuw onderwerp aan: begin dus niet met de beschrijving van een ander stuk van de route, want dat kost waarschijnlijk weer te veel tijd. Voeg liever iets toe aan de eerder gegeven beschrijvingen; vertel bijvoorbeeld over een whiskydistilleerderij die langs de besproken route staat. Spaar het slot ‘Ik zie dat de volgende spreker al staat te dringen, dus hier zal ik het bij laten...’ Zo mag een voordracht niet eindigen. Het slot van een presentatie bepaalt voor een belangrijk deel de indruk die een presentator op het publiek achterlaat, dus waar u ook op beknibbelt: niet op de afsluiting. Reserveer tijd voor een overtuigende samenvatting van de belangrijkste punten van de voordracht. Zet u vervolgens nog één keer schrap voor een gepaste finale: niet ‘dat was het wel zo'n beetje’, maar bijvoorbeeld een rechtstreekse uitnodiging aan de zaal voor een tocht door het land van regen en mist. Speeches moeten niet alleen kort zijn, maar ook krachtig. Taal in beeld {== afbeelding Foto: mr. G. van Dijk uit Middelburg; hij ontvangt een boekenbon van f 50,-. ==} {>>afbeelding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Tompoes en Napoleon De herkomst van een gebaksnaam Dr. A.A. de Boer - beëdigd vertaler Noors, Bergen (NH) Vorig jaar verscheen er een aardig boek van Martin Grauls, Weet wie je eet, waarin een aantal levensbeschrijvingen zijn samengebracht van bekende persoonlijkheden naar wie een gerecht of een drank is genoemd, zoals Chateaubriand, de graaf van Sandwich en de familie Stroganov. Onder hen vinden we ook de negentiende-eeuwse uiterst kleine dwerg Charles Stratton, die optrad onder de artiestennaam Tom Thumb (Klein Duimpje). Na een grote tournee door Frankrijk werd hij daar - en elders in Europa - bekend als Tom Pouce (de letterlijke vertaling van Tom Thumb). Naar hem zou volgens Grauls onze tompoes, het bekende gebakje van bladerdeeg met banketbakkersroom, genoemd zijn. Grauls baseert dit verhaal waarschijnlijk op het Woordenboek der Nederlandsche Taal, waarin bij de beschrijving van de tompoes wordt verwezen naar een bron uit 1875. Volgens Grauls zou ‘een slimme banketbakker in Amsterdam’ toen een gebakje hebben genoemd naar Tom Thumb alias Tom Pouce. {== afbeelding ‘Le général Tom Pouce’ in Parijs, 1845: toch niet de naamgever van het gebakje. Uit: Marcel Grauls, Weet wie je eet. Hoe beroemde figuren op de menukaart belandden. Van Halewyck/Balans, 1999 ==} {>>afbeelding<<} Het etymologisch woordenboek van Van Dale zet vraagtekens bij deze afleiding. Het veronderstelt dat de naamgeving gebaseerd is op het feit dat het kruimelige karakter van het bladerdeeg deed denken aan het verhaal van Klein Duimpje, die broodkruimeltjes strooide om de weg naar huis terug te vinden. Het lijkt me echter een beetje vreemd dat de tompoes vernoemd zou zijn naar een sprookjesfiguur die in het Frans Petit Poucet heet. Napoleonskake In de vroege jaren vijftig woonde ik als correspondent voor Het Vrije Volk in Oslo, en ik was gek op tompoezen. Ik heb ze gegeten in Nederland, Frankrijk en de Scandinavische landen, en ze leken allemaal als twee druppels water op elkaar. In Frankrijk heetten ze ‘millefeuille’, maar in Noorwegen bleek mijn favoriete gebakje ‘napoleonskake’ te heten. In het Deens is het ‘napoleonskage’ en in het Zweeds ‘napoleonsbakelse’. Er was weinig speurwerk voor nodig om te ontdekken dat de tompoes vooral in Amerikaans-Engels wel ‘a napoleon’ of ‘a nap’ wordt genoemd. In Europees-Engels spreekt men van ‘cream slice’. Er is dus bij de naamgeving van het gebakje een verband gelegd tussen de tompoes en Napoleon. Let wel: buiten Frankrijk, want uit Franse etymologische bronnen blijkt dat onze tompoes in de tijd waarover wij spreken, de tweede helft van de negentiende eeuw, in Frankrijk al ‘millefeuille’ heette. De relatie tussen de Noorse verwijzing naar Napoleon en de Nederlandse naam tompoes werd mij in Noorwegen verklaard door het verhaal dat Tom Pouce in het Frans een spotnaam voor Napoleon was. Dat leek mij niet onwaarschijnlijk, omdat Napoleon vanwege zijn geringe lengte wel spottend ‘le petit corporal’ genoemd werd, maar dat heb ik later niet kunnen verifiëren. Volgens Franse etymologische gegevens komt het Franse woord tompouce sinds 1872 in Franse woordenboeken voor in de betekenis ‘dwerg, klein persoon’, maar het woord bestond eerder. Ik vond tom-pouce na enig surfen over Franse literaire sites in een lijst van denigrerende namen, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die Victor Hugo in zijn dichtbundel Châtimants uit 1853 heeft gebezigd om de vloer aan te vegen met de volgens hem geestelijke en morele dwerg Napoleon III. Een van die namen was ‘Tom-Pouce Attila’. In dezelfde bundel vergelijkt Victor Hugo Napoleon III met diens oom Napoleon Bonaparte, die hij ‘pirate empereur’ en ‘Napoléon le nain’ (‘Napoleon de dwerg’) noemt. Export? Dat betekent dat tompouce ‘klein mannetje’ ook al vóór 1872 in gebruik was, maar het wil niet zeggen dat de tompoes vernoemd is naar Napoleon III. Webster's Third International Dictionary verwijst bij de ingang napoleon (met een kleine letter), waarin onder meer de tompoes beschreven wordt, alleen naar Napoleon Bonaparte. Het lijkt aannemelijk dat het gebakje vernoemd is naar Napoleon, maar waaróm is niet duidelijk. Het kan natuurlijk dat onze Amsterdamse bakker het idee voor zijn gebakje met naam en al geïmporteerd heeft uit een van de landen waar het naar Napoleon genoemd werd, en het in de toen nog heersende anti-Napoleonstemming de spotnaam van de vroegere veroveraar heeft gegeven. Ook is het zeer wel denkbaar dat de Noren hun napoleonskake inclusief de naam naar de VS hebben geëxporteerd in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen er een enorme stroom van emigranten van Noorwegen naar de VS op gang is gekomen. Er bestaan nu nog concentraties van hun nakomelingen, die in het Noors ‘norskamerikanere’ genoemd worden en nog steeds zeer principieel de Noorse traditie in ere houden. We zullen het verdere onderzoek weer naar Noorwegen moeten verplaatsen. Maar één ding is voor mij zeker: de tompoes is niet vernoemd naar Charles Stratton, laat staan naar Klein Duimpje. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Is ‘mijn moeder’ wel ‘je schoonmoeder’? Verwijstermen in partner- en familierelaties Dick Springorum - docent taalgebruik en communicatie, KU Nijmegen Wanneer een moeder met haar kind over familieleden praat, kiest ze spontaan het perspectief van dat kind: ‘Oma komt vanmiddag langs’. Tegenover haar man doet ze dat niet. Ze heeft het met hem over ‘mijn moeder’, niet over ‘jouw schoonmoeder’. Wat kan daarachter zitten? En hoe verraden verwijstermen de mate van vertrouwdheid (of juist van afstandelijkheid) tussen twee gesprekspartners? Voor ieder van ons bestaan er verschillende aanduidingen. Ik bedoel nu niet aanspreekvormen (u), adrestermen (de bewoner van dit pand) of aanroepnamen (mijnheer De Koning), die anderen gebruiken om onze aandacht te trekken. Ook daarvan heeft iedereen er verscheidene, maar het gaat mij hier om zogenoemde verwijstermen: benamingen die anderen tegenover derden gebruiken om naar ons te verwijzen. Ze kunnen - om maar dicht bij huis te blijven - ingevuld worden op de plaats van Ger in bijvoorbeeld: ‘Weet je ook waar Ger is?’, waarbij geldt dat ze naar dezelfde persoon verwijzen. Die reeks kan in het voorbeeld van Ger onder andere de volgende verwijstermen bevatten: Ger Soppe, m'n moeder, mam, oma, die mevrouw van dat tweeluik, m'n vrouw, mevrouw Springorum, de vrouw van Dick, m'n schoonmoeder. Ik schrijf ‘onder andere’, want deze reeks is niet volledig - en ik zou die reeks ook niet kunnen uitschrijven: ik ben er immers niet altijd bij wanneer zij bij anderen ter sprake komt. Het hangt er maar van af wie met wie waarover praat: verwijstermen zijn gekoppeld aan sociale relaties en aan de rollen die taalgebruikers tegenover elkaar innemen. {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} Passende term Bij de keuze van een verwijsterm oriënteert de spreker zich op de taalgebruikswereld van de toegesprokene. Hij verplaatst zich in de positie van de ander en kiest vanuit diens positie een passende verwijsterm. Dit ‘perspectief kiezen’ (zoals het in de taalwetenschap wordt genoemd) is een wezenlijk aspect van onderlinge communicatie. Een voorbeeld: wanneer ouders tegenover hun kinderen naar familieleden verwijzen, kiezen ze spontaan het perspectief van die kinderen: 1Morgen gaan we even bij oma op bezoek. (Vader tot kind, verwijzend naar zijn schoonmoeder.) 2Gisteren is tante Hilda verhuisd. (Moeder tot kind, verwijzend naar haar eigen zus.) Ook in andere situaties kiezen taalgebruikers het perspectief van de ander. Wanneer we elkaar vertellen over ontmoetingen met anderen, getroosten we ons in de regel enige moeite om die anderen te plaatsen in de wereld van de gesprekspartner: ‘Ik heb gisteren Machiel gesproken, je weet wel, de oudste van onze Annie’; ‘Heb jij nog iets van jullie Joop gehoord?’; ‘Ik ben benieuwd hoe het Wim van onze Wim in Japan vergaan is.’ Wie zulke informatie achterwege laat, roept vragen op: ‘Leg eens uit, over wie heb je het eigenlijk?’ En wie aan het perspectief van de ander voorbijgaat, roept ook gemakkelijk irritatie op, zoals iemand die in zijn verwijzing naar een huisarts kiest voor diens voornaam Jo, terwijl de gesprekspartner diezelfde huisarts niet tutoyeert. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Relationele indringer Er blijkt een opmerkelijke uitzondering op de regel van dit perspectief kiezen te zijn, namelijk wanneer het gaat om partner- én familierelaties. Ter illustratie daarvan citeer ik enigszins vrij uit huiselijk taalgebruik. De telefoon gaat en mijn vrouw Ger neemt op. Het blijkt mijn moeder te zijn, die me even wil spreken, en Ger meldt dat met: 3Dick, je moeder aan de lijn. Maar wanneer haar moeder opbelt en mij even wil spreken, roept ze mij met: 4Dick, mijn moeder wil je even hebben. Haar keuze in 3 komt overeen met de hiervoor beschreven regel dat een spreker bij het verwijzen naar een persoon het perspectief van de toegesprokene kiest. Maar 4 lijkt een uitzondering op die regel te zijn, omdat zij zich met mijn moeder niet richt op de wereld van de toegesprokene (dan zou ze zeggen: ‘je schoonmoeder’), maar een verwijsterm kiest overeenkomstig haar eigen perspectief. Aan de andere kant: wanneer ze gezegd zou hebben ‘Dick, je schoonmoeder wil je even spreken’, dan was dat opvallend geweest. Althans, de enkele keer ‘Hoezo “Ger haar moeder”? Hoe weet je dat mijn partner Ger heet? Kennen jullie elkaar dan? Hoe zit dat?’ Wie onverwacht met deze verwijsterm haar perspectief kiest, manifesteert zich als een relationele indringer. dat ik tegenover haar op overeenkomstige wijze naar míj́n moeder verwees, bracht ik haar daarmee enigszins in verwarring. Wat in de situatie als in 4 geldt voor mijn moeder, geldt voor al haar familieleden. Tegenover partners benoemen we familieleden ogenschijnlijk vanuit ons eigen perspectief, en niet vanuit dat van de partner. Overigens zonder ook maar de minste verwarring of irritatie op te roepen. Vanwaar die nadrukkelijke afwijking van een heel algemene strategie? Misschien komen we daarachter als we op zoek gaan naar een mogelijkheid om het gebruik van mijn moeder in 4 en van alle daarmee vergelijkbare verwijstermen tóch te zien als een keuze van het perspectief van de ander. Is dat aannemelijk te maken? Daartoe moeten we eerst vaststellen dat het gebruik van je schoonmoeder als verwijsterm bepaald niet uitgesloten is: in interactie met buitenstaanders is die verwijzing niet ongebruikelijk. Ik citeer weer uit eigen ervaringen. Nadat ik een collega verteld had hoe mijn schoonmoeder zelf het feest van haar negentigste verjaardag gearrangeerd had, vroeg hij: 5Woont je schoonmoeder nog op zichzelf? Maar soms kiezen collega's tegenover mij voor een andere verwijsterm, zoals Ger haar moeder of de moeder van Ger. Die verwijsterm past echter slechts in een situatie waarin Ger in haar rol van ‘mijn partner’ aan die collega voldoende bekend is. Dat is ook af te leiden uit mijn nogal verbaasde reactie op het gebruik van deze verwijsterm door een mij wat minder vertrouwde collega, van wie ik niet veronderstelde dat Ger hem onder haar voornaam als mijn partner bekend was, en die met deze verwijsterm bij mij vragen opriep als: ‘Hoezo “Ger haar moeder”? Hoe weet je dat mijn partner Ger heet? Kennen jullie elkaar dan? Hoe zit dat?’ Wie onverwacht met deze verwijsterm haar perspectief kiest, manifesteert zich als een relationele indringer. Voldoende vertrouwdheid Het gebruik van de verwijsterm Ger haar moeder of de moeder van Ger veronderstelt dus ‘voldoende bekendheid’. Maar er is meer. De keuze van haar perspectief boven het mijne is niet slechts een mógelijkheid; er is zelfs sprake van een zekere voorkeur. Wanneer mijn familieleden, vrienden en goede kennissen informeren naar mijn schoonmoeder, gebruiken zij allen Ger haar moeder of de moeder van Ger; zouden zij kiezen voor je schoonmoeder, dan is het alsof zij aan mijn relatie met Ger voorbijgaan: zij weten toch van haar bestaan, en van óns bestaan? Het gaat er niet alleen om dat de spreker wéét dat Ger mijn partner is; van belang is ook dat er een bepaalde mate van vertrouwdheid is tussen de spreker en deze partner. Nauwkeuriger: tussen de spreker enerzijds en het koppel of het stel anderzijds. Nog nauwkeuriger: er moet sprake zijn van zoiets als ‘voldoende vertrouwdheid’ met ‘Ger-als-mijn-partner’. Met de verwijsterm je schoonmoeder ga je aan die vertrouwdheid voorbij. Als we ervan uitgaan dat de spreker kiest voor het perspectief van de toegesprokenen, dan is het gebruik van Ger haar moeder een formulering vanuit mijn perspectief, en méér overeenkomstig dat perspectief dan de keuze voor je schoonmoeder. Deze voorstelling van zaken maakt het ook aannemelijk dat Ger mij aan de telefoon roept met ‘mijn moeder voor je’, en niet met ‘je schoonmoeder’. Aangetrouwd is wel degelijk eigen. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Ineke van de Craats: bezitsrelaties leren Marc van Oostendorp Wat is het onlogisch om ‘z'n voet’ te zeggen! ‘D'm voet’ zou veel beter zijn. Zoals ‘Ik heb haar gekust’ naast ‘Ik heb d'r voet gekust’ bestaat, zou je ook best naast ‘Ik heb hem gekust’ moeten kunnen zeggen ‘Ik heb d'm voet gekust.’ Dat moet de redenering zijn geweest van een van de Turkse kinderen van wie Ineke van de Craats het taalgebruik bestudeerde. Van de Craats onderzocht hoe Turkse en Marokkaanse kinderen en volwassenen één onderdeel leerden van de Nederlandse grammatica: de manier waarop wordt uitgedrukt dat iets aan iemand toebehoort. Ze bekeek grote verzamelingen opnames van Turken en Marokkanen die Nederlands leerden, en wat ze vond, vergeleek ze met bestaande theorieën. In november vorig jaar promoveerde ze op dit onderwerp aan de Katholieke Universiteit Brabant. Arsenaal Er is nog verbazingwekkend weinig bekend over de manier waarop mensen een vreemde taal leren. Hoe vinden zij hun weg in het ingewikkelde Nederlandse systeem? Welke constructies leren ze het eerst? Hoe lang blijven ze vasthouden aan de grammaticale eigenaardigheden van hun moedertaal? Het zou voor leraren heel nuttig zijn om dat soort dingen te weten, zodat ze hun leerlingen zo goed mogelijk kunnen begeleiden, maar helaas is er naar dit soort vragen nog maar weinig onderzoek verricht. Zeker als je op school geen uitgebreid grammaticaonderwijs hebt gevolgd, is het een heel gepuzzel om erachter te komen hoe bezitsrelaties in een andere taal worden uitgedrukt. Het Turkse woord voor ‘boek’ is kitab, maar wie dat weet, kan ‘het boek van Ayşe’ nog niet in het Turks vertalen. Daarvoor moeten eerst nog twee vragen worden beantwoord: in welke volgorde moet je die woorden zetten: kitab eerst of Ayşe eerst? En met wat voor woordjes vergelijkbaar met het Nederlandse van plak je die woorden aan elkaar? Het antwoord - ‘Ayşenin kitabı’ - kun je niet zomaar raden. Buitenlanders die Nederlands leren zonder dat ze daarvoor naar school gaan, worstelen ook met dit soort problemen. Misschien zijn die zelfs groter, want het Nederlands beschikt over een heel arsenaal aan mogelijkheden om bezitsrelaties uit te drukken: ‘het boek van Ayşe’, ‘Ayşes boek’ en ‘Ayşe d'r boek’. Die jongen van de vader Als je zonder begeleiding een vreemde taal moet leren, zul je allereerst aannemen dat die taal wel ongeveer hetzelfde werkt als je moedertaal. Zo zal een Turk ervan uitgaan dat boek weliswaar heel anders klinkt dan kitab, maar dat de betekenis en de plaats in de zin hetzelfde zullen zijn. Hij zal het hebben over ‘Ayşe boek’, omdat hij het zo ongeveer ook in het Turks zou doen, terwijl een Marokkaan liever, net als in het Arabisch, ‘boek Ayşe’ zou zeggen. Dat was ook precies wat Van de Craats ontdekte: tijdens de allereerste stappen van de taalverwerving hadden Turken een duidelijke voorkeur voor de eerste volgorde, en Marokkanen voor de laatste. Langzaam maar zeker leren mensen het nieuwe systeem te gebruiken. Ze maken daarbij vaak fouten die je alleen kunt begrijpen als je weet hoe hun moedertaal werkt. Veel Turken zeggen op een bepaald moment dingen als ‘die jongen van zijn vader’, waarmee ze bedoelen ‘de vader van die jongen’. Hoe komt dat? In het Turks staat de bezitter altijd vooraan. Turken die Nederlands leren, komen daardoor gemakkelijk tot de conclusie dat ‘die jongen van de vader’ ongeveer ‘die jongen z'n vader’ moet betekenen. De eerste stap is: inzien dat van vóór die jongen hoort te staan. Nog steeds kan de Turkse volgorde zich blijven opdringen. Dan zeg je ‘van die jongen de vader’. Zoals trouwens ook over het woordje z'n nog het een en ander moet worden geleerd voordat je weet dat ‘Mark en Mieke z'n moeder’ door moedertaalsprekers van het Nederlands wordt afgekeurd. Z'n vader van de jongen Volgens Van de Craats spelen meerdere factoren een rol bij het leren van een vreemde taal. Allereerst zijn er natuurlijk de structuur van de moedertaal en die van de taal die geleerd moet worden. Daarnaast wordt elk mens geboren met in zijn hoofd een aantal algemene ideeën over hoe de grammatica van menselijke talen in elkaar zit. Elke menselijke taal voldoet aan die ideeën. Die ideeën gebruik je als klein kind om je moedertaal zo snel en efficiënt mogelijk te leren, maar ook later, bij het leren van nieuwe talen. Mensen maken soms vreemde nieuwe constructies. Sommige Turkse kinderen zeiden op een bepaald moment bijvoorbeeld ‘z'n schoenen van de politieagent’, waarbij z'n verwees naar politieagent. Die constructie kennen we in het Nederlands niet en ze bestaat ook niet in het Turks. Toch kunnen mensen niet zomaar elke nieuwe constructie maken. Steeds als er dergelijke ‘nieuwe’, vreemde constructies voorkomen, moet de taal volgens Van de Craats voldoen aan de algemene, aangeboren ideeën over hoe taal eruitziet. En dus moet er een parallel aan te wijzen zijn in andere talen. In dit geval was de parallel snel gevonden: het Arabisch heeft een constructie die veel lijkt op ‘z'n schoenen van de politieagent’. Toch is het volgens Van de Craats onwaarschijnlijk dat de Turkse kinderen deze constructie van Marokkanen hebben overgenomen. Ze maakten hem om de enige reden die mensen hebben om nieuwe constructies te maken: omdat hij volgens hun taalgevoel logisch is. Zo werpt de nauwkeurige studie van een minuscuul onderdeel van de grammatica nieuw licht op de manier waarop de menselijke geest werkt. Ineke van de Craats. Conservation in the Acquisition of Possessive Constructions. A Study of Second Language Acquisition by Turkish and Moroccan Learners of Dutch. ISBN 90 74029 14 0 {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Zuwe Riemer Reinsma Hoe ouder een straatnaam, des te groter de kans dat hij grondig verhaspeld wordt. Het record zou wat dat aangaat weleens op het conto van de Zuwe kunnen staan. De naam komt vooral voor in het ‘Groene Hart’ van de Randstad. We vinden bijvoorbeeld een Zuwe in Baambrugge, Bodegraven, Kortenhoef en Driebergen-Rijsenburg, en een Korte Zuwe in Werkhoven en Nieuwer-Ter-Aa. De naam Zuwe is net een eeuwenoude munt die door duizenden handen is gegaan, en waarvan de ronde vorm allang verdwenen is en de beeltenis half uitgewist. Weinig herinnert er meer aan dat de oorspronkelijke, middeleeuwse vorm sidewende luidde, of, wanneer je dat woord in modern Nederlands ‘vertaalt’, zijdewende. Een zijdewende was een dijk die zich van de hoofddijk ‘afwendde’ en dus dwars op de richting van de hoofddijk stond. Maar later kon het ook een aanduiding voor een weg zijn, en nog later was het soms ‘een sloot of vaart (naast een weg)’, zoals A.A. Beekman meedeelt in zijn standaardwerk Dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795 (1905). {== afbeelding De Baambrugse Zuwe was (en is) een dwarsdijk: hij takte af van de hoofdweg (links), die van het noordwesten naar het zuidoosten loopt. Aan de andere kant van de A2 vindt hij zijn voortzetting in de Zuwe, die zelf is afgetakt van een hoofdweg in Abcoude. ==} {>>afbeelding<<} We vinden de nog niet versleten vorm van het woord zijdewende nog vrijwel intact terug in de Noord-Hollandse plaatsnaam Zijdewind - die zoals men nu begrijpt niets te maken heeft met de straffe wind die daar zo hardnekkig pleegt te waaien. En ook in Rotterdam, Puttershoek en Vijfhuizen (in de Haarlemmermeer) heeft de oude vorm Zijdewinde als door een wonder weten te overleven. De Rotterdamse Zijdewindestraat is genoemd naar een boerderij met de naam Zijdewinde, die daar ooit heeft gestaan - en die op haar beurt uiteindelijk weer genoemd was naar zo'n dwarsdijk. Maar dit zijn uitzonderingen. De vervormingen vieren hoogtij. Het hevigst heeft de slijtage toegeslagen in Uitgeest, Nieuwkoop en Zwammerdam, waar de naam is samengebald tot één lettergreepje: zien. Zo heeft Uitgeest een Ziendijk, een Zienlaan en een Ziendervaart. Sceptici zullen wellicht denken: je kunt me nog meer vertellen, bewijs het maar eens. Welnu, in een bron uit 1634 wordt gesproken over ‘de voorschreve Siende ofte Sydtwint van Aerlanderveen’. De ie-klank van Ziendijk moet een overblijfsel uit de Middeleeuwen zijn, want normaal gesproken zou die zich in de zeventiende eeuw tot de tweeklank ij moeten hebben ontwikkeld, volgens dezelfde klankwet die bijvoorbeeld liden heeft veranderd in lijden, en idel in ijdel. De ie-klank vinden we ook nog in de naam van de Achterhoekse dwarsdijk Zieuwent, die het - net als Zijdewind - tot dorpsstatus geschopt heeft. Maar in de Achterhoek is die ie heel gewoon, daar is de ij nooit in het dialect doorgedrongen en zegt men nog steeds ‘kiek'n’ en ‘liek'n’. Op enkele tientallen kilometers van Uitgeest vervormde men Zijdewend nog weer anders. In Oosterblokker en Westwoud hebben we Zittend, een plaatsje dat in een document uit 1745 nog De Zijdtwindt heette. Het hoeft niet te verbazen dat het mooie maar veelgeteisterde woord Zijdewind ook weleens het slachtoffer is geworden van volksetymologie: soms associeerde men zijde met zuiden, en zo vinden we een Zuidwende in Hendrik-Ido-Ambacht (Zuid-Holland) en in het Groningse Ten Boer. Verder ligt er in Oost-Groningen een dorpje Zuidwending - een paar kilometer treurige lintbebouwing langs een straatweg die zelf óók Zuidwending heet. In 1906 noemde Vivat's encyclopedie dit dorp nog: ‘Zuidwending of Zijdwending’. In datzelfde Oost-Groningen komen we een waarachtig taalkundig wondertje tegen. Immers, in Midwolda gaat een weg die de ‘juiste’ naam Zijdwende draagt, over in een weg met de ‘foute’ naam Lange Zuidwending (cursiveringen van mij). {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten GPV wil meldpunt taalbescherming ‘“Defend our Dutch” says MP [“Member of Parliament”]’, zo kopte Het Financieele Dagblad onlangs. Het heeft wel iets ironisch dat dit bericht op de Engelstalige pagina van deze krant terechtkwam, want de ‘MP’ in kwestie, Eimert van Middelkoop van het GPV, ergert zich juist aan de vanzelfsprekendheid waarmee veel Nederlanders overschakelen op het Engels. En ook de ‘verengelsing’ van het Nederlands is hem een doorn in het oog. Eind november stelde het Tweede-Kamerlid op een symposium van het Algemeen-Nederlands Verbond voor om een soort ombudsman voor taalzaken in het leven te roepen: het meldpunt taalbescherming. Hier moeten mensen terechtkunnen met hun klachten over ‘taalverslonzing’. Van Middelkoop wil dat het meldpunt vooral instanties en prominenten op de vingers gaat tikken die te pas en te onpas Engels gebruiken in het Nederlands: ‘Ik wil geen taalinquisitie in gang zetten, maar mensen cultureel ter verantwoording roepen. Het meldpunt zal niet over ieder woord vallen, maar moet bijvoorbeeld goed het onderwijs in de gaten houden. Neem nu het tweetalig vwo: kinderen leren daar geen van de twee talen echt goed. Ik zou er moeite mee hebben als kinderen leren over de “battle of Newport”. Maar het meldpunt moet ook optreden tegen bijvoorbeeld Nederlandse politici die een persconferentie geven in het Engels; dat doen hun Portugese collega's toch ook niet?’ Enkele collega-politici deden in dezelfde maand eveneens opvallende uitspraken over dit onderwerp. Zo pleitte Oussama Cherribi, Tweede-Kamerlid voor de VVD, begin november in een tv-programma van Karel van de Graaf voor een ‘overheidsinstelling die vreemde woorden aan de grens tegenhoudt’. En ook de minister-president van Vlaanderen, Patrick Dewael, vroeg laatst vertwijfeld: ‘Willen jullie dat onze taal stilaan verdwijnt?’ Deze vraag was gericht aan de Nederlandse ministers, die zich volgens Dewael al jarenlang te weinig inzetten om de opmars van het Engels te stoppen. De Belgische minister-president zou graag zien dat de Vlamingen en de Nederlanders samenwerken; hij vreest dat het Nederlands anders verloren zal gaan. Bronnen: Algemeen Dagblad, 14-11-2000 en 22-11-2000; Trouw, 27-11-2000; Het Financieele Dagblad, 28-11-2000 Statuten mogen in Fries, UvA heft studie op Verenigingen en stichtingen in Friesland mogen hun statuten voortaan alleen in het Fries opstellen. Het kabinet heeft 17 november ingestemd met een wetsvoorstel van deze strekking dat was ingediend door minister Korthals van Justitie. Voor verenigingen die ook een onderneming drijven, is daarnaast een Nederlandstalige versie van de tekst nodig om in een handelsregister opgenomen te kunnen worden. Diezelfde week kregen de voorvechters van het Fries eveneens een kleine tegenslag te verwerken. De Universiteit van Amsterdam (UvA) is namelijk van plan de studierichting Fries op te heffen. In plaats daarvan zou Amsterdam de enige plaats moeten worden waar (weer) Nieuwgrieks gedoceerd wordt. Fries zou dan alleen nog een universitair vak zijn in Groningen. Volgens de bestuurders van de UvA is de studie Fries te klein om aan twee universiteiten te worden gegeven. Bronnen: www.eurolang.net, 15-11-2000; www.ad.nl, 18-11-2000 Amerikaanse spelling op Engelse scholen Zoals sommige Nederlanders bang zijn voor verengelsing van het Nederlands, zo zijn veel Engelsen beducht voor veramerikanisering. De uitspraak die de Qualifications and Curriculum Authority onlangs deed, was dan ook in de ogen van veel Britten onaanvaardbaar. Volgens deze commissie, die toeziet op de eindexamens in Engeland, moeten kinderen namelijk de ‘internationale’ (oftewel Amerikaanse) spelling leren van sommige woorden. Engelse kinderen zullen in de toekomst dus wellicht fetus en sulfate moeten schrijven in plaats van foetus en sulphate. Ook een commentator van de krant The Independent reageerde boos op het idee: ‘Alsof Microsoft, het internet, Disney, rap, McDonald's en chads nog niet genoeg waren, vinden we nu een Amerikaanse vijfde colonne in ons midden.’ Bron: www.independent.co.uk, 25-11-2000 Streektaal vult de kerken Hoe krijgen we de mensen weer terug in de kerk? Over die vraag breken pastoors en dominees zich al decennialang het hoofd. Dr. Harrie Scholtmeijer, dialectoloog bij de Stichting GrensOverschrijdende Streektalen-Overijssel, lijkt een antwoord te hebben gevonden: hou kerkdiensten in de streektaal. Want mensen die nooit naar de kerk gaan, doen dit opeens wel wanneer er in de kerk dialect te horen is. Vooral in het noorden en het oosten van Nederland zijn dialectdiensten in trek. Volgens Scholtmeijer moeten er soms zelfs van tevoren (gratis) kaarten worden uitgegeven, zodat iedereen een zitplek kan krijgen. Op dit moment worden er in 82 plaatsen erediensten in de plaatselijke taal gehouden, is de bijbel, geheel of gedeeltelijk, in 65 streektalen vertaald en zijn de berijmde psalmen in 50 dialecten vertaald. Scholtmeijer spreekt van een ware dialectrenaissance: ‘Als zelfs de meest heilige teksten in het dialect vertaald kunnen worden, is het dialect voorgoed van zijn armoedig imago verlost.’ Bronnen: Nederlands Dagblad, 18-11-2000; Provinciale Zeeuwse Courant, 22-11-2000 {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Jargon van de psychoanalyse Van het Psychoanalytisch woordenboek (1994) is een herziene en sterk uitgebreide tweede druk verschenen. Het boek bestaat voor het grootste deel uit een lexicon met daarin definities van alle belangrijke psychoanalytische termen en korte beschrijvingen van ‘centrale personen’ en hun ideeën. Daarnaast bevat het een bijlagendeel over de brieven, de publicaties en het leven van Freud, en een uitgebreide literatuurlijst. Nieuw psychoanalytisch woordenboek van Harry Stroeken is een uitgave van Boom en kost f 49,50 (ingenaaid, 271 blz.). ISBN 90 5352 617 X Verhalen vertellen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lang geleden werden verhalen mondeling overgeleverd. Dat vertellen diende niet alleen om informatie over te dragen, maar het had ook een sociale functie. In De kracht van verhalen bepleit verteller Jac Vroemen de herwaardering van vertellen als manier om met elkaar te communiceren, omdat het tot echt contact leidt en zelfs een helende werking kan hebben op onze door zorgen en problemen geteisterde zielen. Vroemen gaat in op de verschillen tussen vertellen enerzijds en voordracht en theater anderzijds, hij besteedt aandacht aan hoe we spreken en luisteren, en geeft adviezen en tips over hoe men in een vertelkring of in het dagelijks leven het vertellen tot een ware levenskunst kan ontwikkelen. En uiteraard is er ook veel aandacht voor de soorten verhalen die verteld kunnen worden. De kracht van verhalen van Jac Vroemen is een uitgave van Bres en kost f 29,50 (gelijmd, 189 blz.). ISBN 90 6229 066 3 Woordenboek Nederlands-Russisch {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij uitgeverij Pegasus is een geactualiseerde en uitgebreide herdruk verschenen van het Groot woordenboek Nederlands-Russisch van A.H. van den Baar. Ten opzichte van de vorige (tweede) druk, die nog door Van Dale werd uitgegeven, is er flink wat veranderd. Het boek heeft een overzichtelijker en compactere vormgeving gekregen, de Nederlandse tekst staat nu in de nieuwe spelling en de vertalingen en voorbeeldzinnen zijn geactualiseerd. Bovendien zijn er 7000 trefwoorden toegevoegd, zodat het boek nu 60.000 trefwoorden bevat. In de Russische vertalingen wordt indien nodig ook een stijlniveau (registeraanduiding) aangegeven. Het corresponderende deel Russisch-Nederlands zal medio dit jaar verschijnen. Groot woordenboek Nederlands-Russisch kost f 209,35/Bfr. 4185/€95,- (gebonden, stofomslag, 1265 blz.). ISBN 90 6143 273 1 Handelswoordenboek Het onlangs verschenen Businesswoordenboek van Kramers is gebaseerd op de algemene woordenboeken Nederlands-Engels/Engels-Nederlands (100.000 trefwoorden) van deze uitgever, maar ten behoeve van het zakenleven zijn daar 15.000 termen uit marketing, handel, beurs, bank- en geldwezen, economie, recht en ICT aan toegevoegd. In de bijlagen zijn verder nog een grammatica van het Engels en een correspondentiehulp opgenomen. Het woordenboek is ook op cd-rom verkrijgbaar. Deze bevat als extra nog een stijlgids van het Engels, met daarin aandacht voor voetangels en klemmen die zich bij het vertalen in en uit het Engels kunnen voordoen. Kramers Businesswoordenboek Engels-Nederlands/Nederlands-Engels, onder redactie van H. Coenders, H.J. Demeersseman en P.S. Vermeer, is een uitgave van Elsevier en kost f 99,50 (gebonden, 1683 blz.). Ook de cd-rom kost f 99,50. ISBN 90 6882 438 4 (boek); 90 6882 403 1 (cd-rom) Beurstermen De financiële berichtgeving in de krant is vergeven van de vaktermen - waaronder veel Finglish (‘financieel Engels’) - die de berichten er voor de leek niet begrijpelijker op maken: underperformer, straddle, ondertoon, halfkaal schrijven, enzovoort. Ton den Boon (hoofdredacteur van de grote Van Dale) stelde een woordenboek samen met financieel-economisch jargon zoals dat dagelijks op de beurspagina's in de krant te lezen is. Indien nodig wordt de taalkundige beschrijving uitgebreid met een korte uitleg en/of een illustrerend citaat. Zakenwoordenboek beurstaal is een uitgave uit Het Taalfonds van L.J. Veen en kost f 29,90 (gelijmd, 155 blz.). ISBN 90 204 5901 5 Schrijfhulp Het Prisma handboek van de Nederlandse taal presenteert zich als ‘een “algemeen Nederlandse spraakkunst voor-het-volk”, een compleet naslagwerk met grammatiaregels’. Het boek bevat hoofdstukken over taalwetten en -regels, woordsoorten en woordvorming, zinnen, tekstopbouw, werkwoorden, enkel- en meervoud, verwijswoorden, woorduitgangen, samenstellingen en afleidingen, en hoofdletters en leestekens. Behalve op de regels gaat de overzichtelijk in twee kleuren gepresenteerde tekst ook in op uitzonderingen, valkuilen en eigenaardigheden, en het geheel wordt verduidelijkt met voorbeeldzinnen. Prisma handboek van de Nederlandse taal van Henriëtte Houët is een uitgave van Het Spectrum en kost f 52,75 (gelijmd in harde kaft, 349 blz.). ISBN 90 274 6377 8 Dialectendag De tweejaarlijkse Nederlandse Dialectendag wordt dit jaar voor het eerst in België gehouden, en wel op 17 maart van 10.00 tot 16.30 uur in het cultureel centrum Alden Biesen in Bilzen. Het thema is ‘Dialect en familienamen’ (tegelijk ook het onderwerp van het traditioneel op deze dag verschijnende Dialectenboek). Het ochtendprogramma bestaat uit lezingen van prof. dr. Magda Devos, Henny Stoel, Jan Wauters en dr. Ann Marynissen. Het middagprogramma wordt gevuld met zogenoemde ‘werkwinkels’ over dialectologische en genealogische onderwerpen. Bovendien is er een informatiemarkt, waar onder meer veel dialectverenigingen en heemkundekringen aan deelnemen. De toegang is gratis. Informatie over het programma en de aanmelding is te verkrijgen bij: Stichting Nederlandse Dialecten, telefoon 024-361 20 48. In België: {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlaams Centrum voor Volkscultuur, telefoon 02 - 24317 30, e-mail info@vcv.be. Verborgen boodschappen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gesproken communicatie bevat veel verborgen boodschappen, die iets vertellen over de gevoelens van de spreker. Als we weten waar we op moeten letten, kunnen we veel van die boodschappen herkennen en interpreteren. Hoe dat precies in zijn werk gaat, beschrijft Ed Nissink in Ergens mag ik je wel... Het boek beschrijft op welke manieren mensen hun gevoelens, denkbeelden, wensen, voorkeuren en afkeer verbergen en waarom ze dat doen, en hoe we daar, als we de boodschap eenmaal herkend hebben, adequaat op kunnen reageren. De tekst is voorzien van veel voorbeelden, oefeningen en tips. Ergens mag ik je wel... Verborgen boodschappen in onze communicatie wordt uitgegeven door Ankh-Hermes en kost f 29,50 (gelijmd, 175 blz.). ISBN 90 202 6021 9 Speelse taal • Voer voor alfabeten vertelt verhaaltjes over taal: korte, columnachtige stukjes, waarin op onderhoudende toon leuke wetenswaardigheden over bepaalde woorden en taaluitingen beschreven worden, met de nadruk op etymologie (zoals de herkomst van fata morgana), woordbetekenis (onder meer de voorvoegsels dis- en dys-) en stijl(vormen). Voer voor alfabeten van Harman A. Hoetink wordt uitgegeven door Bzztôh en kost f 24,50 (gelijmd, 160 blz.). ISBN 90 5501 773 6 • Weet u wat ommen is? Of rumpen? En wat is een ukkel? Het zijn natuurlijk alledrie plaatsnamen, maar waar staan die namen voor? Nou, ommen is bijvoorbeeld ‘uit pure levensvreugde een extra rondje met de draaideur maken’, en een ukkel is ‘een puistje in aanleg’. Justus van Oel verzon voor een groot aantal Belgische en Nederlandse plaatsnamen een fictieve, grappig bedoelde betekenis en publiceerde die verzameling (in 1989) in de vorm van een lexicon. Van dit boek is nu een herziene en uitgebreide herdruk verschenen. Kunt u breukelen? is een uitgave van Nijgh & Van Ditmar en kost f 19,90 (gelijmd, 155 blz.). ISBN 90 388 5508 7 • Driek van Wissen is behalve dichter ook iemand die graag met taal speelt. Het liefst gaat hij op zoek naar vreemde eigenschappen van woorden en rare inconsequenties in het (dagelijks) taalgebruik (‘Een voetballer staat niet opgesteld, want hij ligt eruit en dus zit hij op de bank.’). Zijn beschouwingen zijn uitgegeven in zeven boeken, waaruit nu een bloemlezing is samengesteld onder de titel De Dikke Driek. Over vreemde neologismen, opmerkelijke liedteksten en verkeerde (spreek)woorden. De Dikke Driek. Het betere werk. Luchtige taalbeschouwingen is een uitgave van Bzztôh en kost f 29,50 (gelijmd, 351 blz.). ISBN 90 5501 783 3 • Wim Daniëls schreef samen met zijn twee jonge kinderen een boekje met 75 taalspelletjes, waarbij je meestal niet meer nodig hebt dan pen en papier. De spelletjes zijn bedoeld voor kinderen vanaf tien jaar en variëren in moeilijkheidsgraad. Slap-lantjes (sla-plantjes) van Wim, Simon en Lida Daniëls is een uitgave van Piramide en kost f 19,90 (gelijmd, 127 blz.). ISBN 90 245 4103 4 Taal op internet • Teksten op internet moeten aan andere eisen voldoen dan papieren teksten, omdat de beeldschermlezer doorklikt naar een volgende website zodra hij niet meer geboeid is. Deze gedachte is het uitgangspunt van Tijdschrift {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De vereniging Veldeke (naar Hendrik van Veldeke, de oudst bekende Nederlandse dichter, die in het Limburgs schreef) heeft als doel ‘het instandhouden en bevorderen van de volkscultuur in beide Limburgen, in het bijzonder van de Limburgse dialecten’, of, zoals het tijdens de oprichtingsvergadering geformuleerd werd: ‘Limburgs dinke, Limburgs spreke, Limburgs blieve.’ En dat is gelukt, want niet alleen viert de vereniging dit jaar haar 75-jarig jubileum - met een nog steeds groeiend aantal leden - maar ook heeft ze in Limburg (en ook wel daarbuiten) een zekere naam en faam opgebouwd, mede doordat zij een rol heeft gespeeld bij de erkenning van het Limburgs als streektaal. Het tijdschrift van de vereniging heet simpelweg Veldeke. Van oudsher wordt het voor een groot deel gevuld met proza en poëzie van leden, maar er staan ook veel artikelen in over culturele onderwerpen, zoals tv-programma's, film, (pop)muziek en literatuur (vertalingen in het Limburgs). Bovendien bevat elke aflevering een interview met een bekende Limburger. Onder aan elk artikel wordt vermeld welk van de vele Limburgse dialecten er is gebruikt. Behalve voor de Limburgse cultuur heeft men natuurlijk ook belangstelling voor de taalkundige aspecten van de Limburgse dialecten en het maatschappelijk draagvlak dat ze hebben. Die belangstelling uit zich in dialectologische, volkskundige en cultuurhistorische artikelen, beschouwende bijdragen over (de positie van) Limburg en het Limburgs, en signalementen van belangrijke (meest dialectologische) publicaties. Dankzij de vele inzendingen van de leden is Veldeke een blad met een gevarieerde inhoud, waarin men rijp en groen door elkaar aantreft. De vormgeving van het blad doet ondanks het vierkleurenomslag wat amateuristisch aan. Veldeke verschijnt zesmaal per jaar. Hoofdredactie: drs. Paul Weelen. Abonnementen à f 35,- per jaar kunnen worden aangevraagd bij Veldeke ledenadministratie, Postbus 2250, 6201 HB Maastricht. Telefoon 043 - 327 05 88; fax 043 - 327 05 89; e-mail p.m.hboltong@freeler.nl. ISSN 0166-333X {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vervolg InZicht] Schrijf in punt nl, dat in vier hoofdstukken uitlegt aan welke criteria een beeldschermtekst moet voldoen om de aandacht van de lezer vast te houden. Met checklists en begrippenlijst. Schrijf in punt nl van Theo Groen is een uitgave van Kemper Conseil Publishing en kost f 29,90 (gelijmd, 105 blz.). ISBN 90 76542 03 1 • Steeds meer mensen gebruiken e-mail. Een flink deel van al die berichten bestaat uit onzin, zoals grappige of schunnige plaatjes, moppen, et cetera, en daarnaast wordt e-mail vaak gebruikt om mensen lastig te vallen met boodschappen die niet voor hen bestemd zijn. Over al dit soort mail schreven Wouter Schoonman en Jan van den Brink een boekje, dat vol staat met grappig bedoelde praktijkvoorbeelden. In de verbindende tekst wordt voornamelijk leutig commentaar geleverd, maar er wordt ook ingegaan op de e-mailetiquette die langzamerhand aan het ontstaan is. We m@ilen! is een uitgave van Aramith en kost f 15,- (gelijmd, 96 blz.). ISBN 90 6834 182 0 • Van de succesvolle (want veel verkochte) Internetgids van de Volkskrant (1999) is een tweede druk verschenen, die is aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen op internet. Het boek geeft gevarieerde informatie over e-mailgebruik en over het zoeken en publiceren van informatie op het wereldwijde web. De Volkskrant internetgids 2.0 van Theo Stielstra is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost f 24,90 (ingenaaid, 148 blz.). ISBN 90 12 08930 1 Etymologisch woordenboek Onlangs verscheen de 21ste druk van het befaamde Etymologisch woordenboek van J. de Vries en F. de Tollenaere. Wederom zijn er nieuwe trefwoorden toegevoegd, en een deel van de bestaande artikelen is herzien. Etymologisch woordenboek. Onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling is een uitgave van Het Spectrum en kost f 52,75 (gelijmd in harde kaft, stofomslag, 467 blz.). ISBN 90 274 6747 1 Liever Nederlands De Stichting Natuurlijk Nederlands heeft onlangs een eerste woordenlijst met alternatieven voor Engelse termen uitgebracht (zoals punaisepoes/-kater voor pin-up, en plankskiën voor snowboarden). De lijst heeft de vorm van een boekje. Titel: 300 x liever Nederlands. Het is te bestellen door f 4,- over te maken op gironummer 82 08 521 t.n.v. Stichting Natuurlijk Nederlands te Leiden, o.v.v. ‘woordenlijst’. De lijst is ook in zijn geheel (gratis) van internet te plukken (www.vvb.org/snn, onder het hoofdje ‘Nieuwsbrieven’). {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} GRATIS (!) EEN SCOOTER OF 2 FIETSEN BIJ AANKOOP VAN TALLOZE BANKSTELLEN Advertentie Poppeliers - European Furniture Masters Door de Stichting Mensenrechten - Oorlogsslachtoffers wordt hulp geboden aan mensen die in mensontbeerlijke omstandigheden verkeren. Advertentie Stichting Mensenrechten - Oorlogsslachtoffers Vlees Heel tam konijn ± 800 gram per stuk 12.98 9.98 Advertentie C1000 Prachtige nieuwbouwappartementen vanaf 140 m2 tot 170 m2 omgeven door een prachtige Engelse tuin met grote terrassen op het zuiden en ondergrondse staanplaatsen. Woonweekblad - editie Eindhoven/Helmond De fruitterminal is niet meer en daarmee komt een eind aan een 14 jaar durende klucht. De terminal kostte f 92 miljoen (waarvan f 30 miljoen subsidie) en daarnaast werd de kade nog eens voor f 30 miljoen aangepast. Er was niettemin een te krappe financiering, er waren wat tegenslagen en er bleek onvoldoende kennis voorhanden van bananen en tropisch fruit, waardoor de terminal in 1988 na één jaar al op de rand van de afgrond bivakkeerde. Nieuwsblad van her Noorden Rijden onder invloed opgenomen in opleiding Haarlems Dagblad Meldpunt moet taal beter bescherming DORDRECHT - Tweede-Kamerlid E. van Middelkoop (GPV) pleit voor de invoering van een Meldpunt Taalbescherming. Nederlands Dagblad Het bestuur van de Nutsschool wil op termijn verhuizen naar nieuwbouw in Lakerlopen. Verbouwing van de Nutsschool zou, met name door achterstallig onderwijs, een te kostbare operatie worden. Eindhovens Dagblad BABY'S MOGEN NIET ZONDER TOEZICHT DOOR VOLWASSENEN GEVOED WORDEN. Gebruiksaanwijzing TommeeTippee-zuigfles Thema-avond over Dixlexie BEILEN - De oudervereniging Balans, afdeling Drenthe houdt van(dinsdag)avond in Beilen een informatieavond over Deslexie en Onderwijs, bedoeld voor ouders, onderwijsgevenden en hulpverleners en heeft als thema: Wat kunnen leerkrachten/docenten doen, wat mogen ouders verwachten. Mevrouw van Mameren, orthopedagoge uit Nijmegen, geeft informatie over dyslexie en taalachterstand en besteedt aandacht aan de problemen die het kind in de toekomst te wachten staan. Hoogeveens Weekblad {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2/3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal TELOORGANG OF SURVIVAL? Taalkenmerken die het lot van Engelse leenwoorden bepalen Etymologische broodjes-aap Interview met Antoine Braet, hoogleraar retorica Weg met dialect op tv Een zonnige toekomst voor nationale talen Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang februari/maart 2001 {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85 van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (Webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 46.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, mevr. P.M. Veltman-Laseur, mr. E.L.J. van Vliet Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Marlies Philippa, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Corriejanne Timmers, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,- (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,- per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,- per jaar (per luchtpost f 65,-). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan per 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 0486-486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-. Opgave: Ringlaan-Noord 68, B-8420 De Haan, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., De Haan. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 2/3 februari/maart 2001 ‘Het Mexicaanse schiereiland Yucatán zou aan zijn naam zijn gekomen door een communicatie-stoornis tussen de Spaanse veroveraars en de oorspronkelijke bewoners, die op de vraag naar de plaatsnaam antwoordden: “Tectatan” - “Ik weet het niet”, wat vervolgens werd verbasterd tot Yucatán. Deze maand in Onze Taal (blz. 48)’ {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 40 Marinel Gerritsen en Frank Jansen TELOORGANG OF SURVIVAL? De taalkenmerken die het lot van Engelse leenwoorden bepalen Veel Engelse leenwoorden verdwijnen na een tijdje vanzelf weer uit het Nederlands. Waarom redt het ene woord het wel en het andere niet? 48 Peter Burger BLUNDERENDE ONTDEKKINGSREIZIGERS Etymologische broodjes-aap ‘Kangoeroe’, antwoordden aboriginals op de vraag ‘Hoe heet dat beest?’ Eigenlijk betekent kangoeroe ‘Hoe bedoelt u?’ Of toch niet? Over sterke verhalen in de taalkunde. 50 Jan Erik Grezel ‘TAALVAARDIGHEID KUN JE SLECHTS MARGINAAL BEÏNVLOEDEN’ Interview met hoogleraar Antoine Braet De pas aangetreden hoogleraar Geschiedenis van de Retorica over zijn lesmethode Taaldaden, debatteren en - onderwerp van zijn inaugurele rede - amplificeren. 58 Wilfried Vandaele WEG MET DIALECT OP TV De toegankelijkheid van Nederlandstalige coproducties Tv-programma's die succes hebben in Vlaanderen, zijn soms een flop in Nederland, en andersom. Welke rol speelt dialect hierbij? 62 Bronisław Geremek OOK HET POOLS BLIJFT BESTAAN Een zonnige toekomst voor nationale talen Volgens de Poolse historicus en oud-minister Geremek hoeft niemand wakker te liggen van het oprukkende Engels. Een pleidooi voor meertaligheid. En verder 46 De leugen regeert 53 Zet neer, dat woord! 54 Vervrouwelijkende verkleinwoorden 56 Randvoorwaarden en de wet van behoud van ellende 57 Een miljard of een biljoen? 60 Irritante tussentaal 60 Waalse onwil? 61 Taalkring Kamerleden 66 De herkomst van wetenschappelijke plantennamen Rubrieken 43 Reacties: landdag; naar Duitsland toe; chap; steenkolen-Engels; pictogrammen; ontbrekende leestekens; uitspraak van de c; fouten in de krant; corrector?; toelaten en verbieden; typografie 47 Vraag en antwoord: sieraden aantrekken; rugge(n)spraak; oud(-)president(-)directeur; symbolen voor eenheden; 55 Vergeten woorden: padoog 61 Taal in beeld 64 Taalcrypto 65 Tamtam: Europees Jaar van de Talen; gemeenten vallen over straatnamen; problemen bij beltaxi door dialect 67 Geschiedenis op straat: Nes 68 Het proefschrift van... Jos Swanenberg: Zuid-Nederlandse vogelnamen 69 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 71 Tijdschrift: De Vlaamse Taal 72 Ruggespraak {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Teloorgang of survival? De taalkenmerken die het lot van Engelse leenwoorden bepalen Marinel Gerritsen (Katholieke Universiteit Nijmegen, Center for Language Studies) en Frank Jansen (Universiteit Utrecht, afdeling Communicatiekunde) Bij alle klachten over de ‘verengelsing’ van het Nederlands wordt nog weleens vergeten dat veel leenwoorden ook weer gewoon verdwijnen. Wie kent nog bowser (‘achtwielige tank’), embossings (‘versieringen’) en salesmanship (‘verkoopkunde’)? Aan de andere kant zijn computer, design en bulldozer volkomen ingeburgerd geraakt. Wat zit daarachter? Marinel Gerritsen en Frank Jansen onderzochten het, eerst via een woordenboek-analyse en daarna aan de hand van een experiment onder jongeren. Als woorden mensen waren, stonden de kranten vol met geboorteaankondigingen en bleven de rouwrubrieken leeg. Nieuwe woorden vallen op, en dan vooral de ontleningen aan een andere taal, die niet zelden ook tot veel ergernis leiden. Maar als een woord verdwijnt, gebeurt dat geruisloos - eerst wordt het steeds minder gebruikt, en vervolgens sterft het in stilte en eenzaamheid. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Zo is het nu eenmaal. Het heeft geen zin om het anders te willen. Maar het betekent wel dat we ons er nauwelijks van bewust zijn dat er zoveel woorden verdwijnen, ook die Engelse leenwoorden. Wie weet nog wat crisper, deadlock of rubbing betekent? Wij vroegen ons af hoeveel Engelse leenwoorden er de laatste jaren zoal zijn verdwenen, en welke dat zijn. Misschien nog interessanter is de volgende vraag: hebben de verdwijnende leenwoorden andere eigenschappen dan de blijvertjes? We zijn dat gaan uitzoeken. Daarbij hebben we ons gericht op de talige eigenschappen. Niet omdat die het allerbelangrijkst zijn - hoogstwaarschijnlijk zijn de maatschappelijke kenmerken van de zaak waarnaar het woord verwijst veel belangrijker. Als het leenwoord betrekking heeft op een product dat niet aanslaat op de markt, verdwijnt het woord samen met dat product. Denk maar aan tattoo voor ‘kort tabakspijpje’, dat begin jaren negentig werd ingevoerd. Maar zulke verschijnselen zijn minder relevant in taalkundig opzicht. En over de talige factoren die met succes of teloorgang samenhangen, valt genoeg te zeggen. Oude woordenlijsten We hebben alle Engelse woorden verzameld die voorkomen in het boek Engelse invloed op de Nederlandse woordvoorraad (1951) van de neerlandicus C.G.N. de Vooys en in English in the Netherlands. A case of linguistic infiltration (1964) van de anglist R.W. Zandvoort. Dat leverde een bestand op van 991 Engelse woorden die in het Nederlands zijn terechtgekomen. Om te bepalen of deze woorden na verloop van tijd uit het Nederlands zijn verdwenen of zich er juist in hebben genesteld, is van elk woord nagegaan of het nog voorkwam in Van Dale groot woordenboek van hedendaags Nederlands uit 1984. Juist dit woordenboek is als referentiepunt genomen, omdat de samenstellers in het voorwoord zeggen dat ze niet alleen liberaal zijn geweest ten opzichte van Engelse leenwoorden, maar ook terughoudendheid hebben betracht bij het opnemen van verouderde woorden. Hierdoor is de kans klein dat Engelse woorden die nog wel in gebruik zijn er niet in zijn opgenomen, en dat Engelse leenwoorden die niet meer in het Nederlands worden gebruikt, er wel in staan. Als een Engels woord in de Hedendaagse uit 1984 voorkwam, gingen we ervan uit dat het blijvend was opgenomen in de Nederlandse woordenschat. Van de 326 Engelse woorden uit de lijst van De Vooys stond 51% nog in het woordenboek, en van de 665 Engelse woorden uit de lijst van Zandvoort nog 64%. Daaruit concluderen we dat eenderde tot de helft {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} van de leenwoorden zomaar verdwijnt. Wie zich, net als wij, nu ergert aan loungen ‘rondhangen (maar dan wel door yuppen)’, masterpiece ‘scriptie’ en seasoning ‘saus’, ergert zich in een van de drie gevallen voor niks. We weten alleen nu nog niet welk van de drie dat zal zijn. Succesfactoren Welke woordeigenschappen zorgen ervoor dat woorden snel verdwijnen of juist blijven? Een analyse van woorden uit beide categorieën leverde vijf eigenschappen op waarvan het om statistische redenen aannemelijk is dat ze invloed hebben: Woordsoort Zelfstandige naamwoorden (bijvoorbeeld dealer, shorts, plaid) en werkwoorden (bijvoorbeeld slippen, finishen, scoren) blijken minder te verdwijnen dan bijvoeglijke naamwoorden (bijvoorbeeld downhearted, haunted, classic) en woordgroepen (bijvoorbeeld happy-go-lucky, balance of power, meeting of minds). Concreetheid Woorden met een concrete betekenis (bijvoorbeeld crew, flat, coat) verdwijnen minder dan woorden met een abstracte betekenis (bijvoorbeeld prim, overstatement, showy). Uitspreekbaarheid Woorden die in de Standaardnederlandse uitspraak van dat woord alleen klanken hebben die ook in het Standaardnederlands voorkomen (bijvoorbeeld flat [flet], automatic [otomettik], dancing [densing]), verdwijnen minder dan Engelse woorden die in hun Standaardnederlandse uitspraak klanken of klankreeksen hebben die verder niet voorkomen (bijvoorbeeld pipeline [paiplain], thrill [sril]). {== afbeelding Tattoo, het begin jaren negentig geïntroduceerde tabakspijpje, redde het niet ondanks veel reclame ervoor - en daarmee verdween ook het woord in deze betekenis. Foto: Imperial Tobacco Group ==} {>>afbeelding<<} Lengte Het Engelse woord verdwijnt minder als het Nederlandse equivalent minstens een lettergreep langer is (bijvoorbeeld shorts - korte broek, strapless - zonder schouderbandjes, research - onderzoek, kidnap - ontvoering) dan wanneer het Nederlandse equivalent even lang of korter is (bijvoorbeeld shirt - hemd, gentleman - heer, crazy - gek). Gelijkenis Als naast het leenwoord een Nederlands woord voorkomt dat er sterk op lijkt (bijvoorbeeld trophy - trofee, hall - hal, centre - centrum), verdwijnt het meer dan wanneer het er niet op lijkt. Het is goed om te bedenken dat de invloed van deze vijf factoren beslist niet absoluut is. Zo is computer ([kompjoeter]) een mooi voorbeeld van een blijvertje, hoewel er met [pjoe] een klankreeks in zit die in de ‘gewone’ Nederlandse woordenschat niet voorkomt. Gebruikersonderzoek Bij het woordenboekonderzoek hebben we vadertje Tijd als het ware een experiment laten doen. Behalve naar de wetmatigheden die dat opleverde, waren we ook benieuwd naar iets heel anders, namelijk: hoe staan de huidige taalgebruikers tegenover de Engelse leenwoorden? Dat hebben we onderzocht door middel van een experiment met 92 scholieren van 14 tot 17 jaar die schoolgingen op een mavo of een vbo in Helmond. Dit opleidingsniveau werd gekozen omdat het representatief is voor het merendeel van de Nederlanders. Aan de hand van vragen over twintig Engelse woorden (zie kader op de volgende bladzijde) is nagegaan of de mechanismen die in het verleden met inburgering samenhingen, dat ook in het heden doen. Geven de jongens en meisjes de voorkeur aan het Engelse leenwoord? We legden hun een zin voor met het Engelse en Nederlandse woord, waarna ze mochten kiezen. De uitslag is duidelijk: in driekwart van de gevallen kiest men voor het Nederlands. Overigens is dat gemiddelde bedrieglijk: bij sophisticated heeft maar 2% een voorkeur voor het Engels, bij trend 77%. Als onze proefpersonen het Nederlandse woord kiezen, waarom doen ze dat dan? Een analyse leverde vier redenen op: die woorden zijn gemakkelijker voor de spreker en begrijpelijker voor de hoorder, maar ook speelde nationalisme een rol (‘We leven in Nederland’), en standsbesef (‘Als je Engels gebruikt, ben je een “kakker”’). In het kwart van de gevallen waarin de leerlingen het Engelse woord kiezen, geven ze daarvoor de argumenten die we al verwachtten: anglofilie (‘Ik hou van Engels’), gemak (‘korter’, ‘makkelijker uit te spreken’) en aansluiten bij de gebruiksnorm (‘Zo heet het op tv’). Maar daarnaast kunnen we uit hun opmerkingen een ander argument distilleren: het Engelse woord heeft prestige omdat het minder begrijpelijk is: ‘Klinkt interessanter’, ‘Het is net of ik er meer van afweet.’ Aantrekkelijkheid en kennis Uit de overwegingen ‘Klinkt interessanter’ en ‘Het is net of ik er meer van afweet’ blijkt dat er een verband zou kunnen bestaan tussen de onbegrijpelijkheid en de aantrekkelijkheid van een Engels woord. Die mogelijkheid hebben we onderzocht door voor elk van de twintig Engelse woorden na te gaan welke betekenis de leerlingen er zelf aan toekennen. De resultaten zijn ondubbelzinnig: leerlingen die de betekenis van een Engels leenwoord níét kennen, zeggen veel vaker het leenwoord te gebruiken dan proefpersonen die de betekenis van het leenwoord wél kennen. Gebrek aan kennis van het Engels lijkt hand in hand te gaan met de populariteit ervan. Ook hier was weer een enorme variatie in kennis van de betekenis van een woord: van 4% goed (foundation) tot 100% goed (crazy). Bij de betekenis van veel woorden tasten de leerlingen overigens volstrekt in het duister, zo blijkt uit de volgende ‘bloopers’: blazer afstandsbediening, ketting, instrument, luchtballon, laserpistool entertainment werken met computers foundation fantasie gentleman jonge heer image energie, hersenen, gezondheid, uiterlijk research vuilnis sophisticated lelijk, hysterisch, stiekem, agressief, moeilijk strapless hoerig De woordenlijst in het experiment was zo opgesteld dat we konden nagaan of de succesfactoren van de woordenboekanalyse ook bij de voorkeuren van deze jongens en meisjes een rol spelen. Dat bleek inderdaad het geval, zij het dat bij één factor de zaken ingewikkelder bleken te liggen: uitspreekbaarheid. Het experiment gaf ons ook de gelegenheid het verband te bestuderen tussen de manier waarop de leer- {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} lingen het Engelse woord zelf uitspreken en hun voorkeur voor dat woord. We verwachtten dat mensen die de Engelse uitspraak van het leenwoord kiezen, in ieder geval besef hebben van de aparte status van dat woord ten opzichte van het Nederlands. Op grond daarvan hebben ze mogelijkerwijs een voorkeur voor het Nederlandse woord. Aan de andere kant zullen mensen die het leenwoord op z'n Nederlands uitspreken, waarschijnlijk weinig of geen besef hebben van de aparte status van dat woord. De voorkeur voor het ene dan wel het andere woord zou voor hen daarom waarschijnlijk geen keuze zijn tussen een Engels en een Nederlands woord, maar tussen twee Nederlandse woorden. Het gevolg is dat ze, als ze al een eventuele voorkeur voor Nederlandse woorden hebben, deze voorkeur niet kunnen toepassen op dit woordenpaar. Deze verwachting kwam uit. Leerlingen die zeggen de Nederlandse uitspraak van een woord te gebruiken, hebben vaker een voorkeur voor het Engelse woord dan de leerlingen die zeggen het woord op z'n Engels uit te spreken. De bestrijders van het anglicisme kunnen hieruit leren dat het van belang is Nederlanders Engelse woorden op z'n Engels te laten uitspreken. De woorden en hun kenmerken Zelfstandige naamwoorden Engels woord Nederlands equivalent Concreet/ abstract Klankeigenschappen Verschil in aantal lettergrepen tussen Engels woord en Nederlands equivalent Gelijkenis shorts korte broek concreet Nederlands -2 neen foundation lingerie concreet Nederlands 0 neen shirt hemd concreet Nederlands 0 neen kidnap ontvoering concreet Nederlands -1 neen blazer ongevoerd herenjasje concreet Nederlands -5 neen trophy trofee concreet Nederlands 0 ja hall hal concreet Nederlands 0 ja producer producent concreet deel Engels 0 neen gentleman heer concreet deel Engels +2 neen image imago abstract deel Engels -1 neen centre centrum concreet Nederlands 0 ja trend tendens abstract Nederlands -1 neen research onderzoek abstract deel Engels -1 neen entertainment vermaak abstract Nederlands +2 neen practical joke poets abstract deel Engels +3 neen Bijvoeglijke naamwoorden unfair oneerlijk abstract deel Engels -1 neen no iron strijkvrij concreet deel Engels +1 neen strapless zonder schouderbandjes concreet Nederlands -4 neen crazy gek abstract Nederlands +1 neen sophisticated verfijnd abstract Nederlands +3 neen Tips voor activisten Onze twee onderzoeken naar de teloorgang en inburgering van Engelse leenwoorden in het Nederlands hebben aan het licht gebracht welke taalkundige factoren daarin een rol spelen. Wie die leenwoorden wil bestrijden, kan daarvan gebruikmaken. Er zijn twee mogelijkheden, een dure en een goedkope. De dure mogelijkheid is als de bliksem ‘actie te nemen op’ nieuwe Engelse leenwoorden waarin alle succesfactoren aanwezig zijn: zelfstandige naamwoorden en werkwoorden die naar concrete zaken verwijzen, die niet langer zijn dan het Nederlandse equivalent en waarvan dat equivalent sterk afwijkt van het leenwoord. Dat zal veel energie kosten, die in de meeste gevallen vergeefs besteed zal zijn. De goedkopere optie is de aandacht juist te richten op die leenwoorden waarin de succesfactoren ontbreken, en die daarom misschien maar een klein zetje nodig hebben om te verdwijnen. Voor de keuze tussen deze twee mogelijkheden kunnen we niet te rade gaan bij de taalkunde. Het is een activistische keuze, die gemotiveerd wordt door de verhouding tussen beschikbare middelen en verwachte resultaten. Ten slotte zouden we strijders tegen de ‘verengelsing’ een heel ander soort actie willen suggereren: leer Nederlanders op school de juiste betekenis en de juiste uitspraak van het Engelse leenwoord! De docent Engels zou weleens de beste bondgenoot in de strijd tegen het anglicisme kunnen zijn. Dit onderzoek is gedaan in opdracht van de Stichting LOUT, onder de titel ‘Welk Engels idioom kan met succes worden bestreden?’ De stichting is uiteraard niet verantwoordelijk voor de opvattingen die wij hier ten beste geven. Wij danken mevrouw M. Gaasbeek en de heer P. Fagg voor hun hulp bij de analyse van respectievelijk de corpora van De Vooys en Zandvoort, en mevrouw I. Gijsbers voor haar hulp bij het verzamelen van de data bij de scholieren. Een tientje voor taal Bestuur Stichting Let Op Uw Taal Het onderzoek van dr. Marinel Gerritsen en dr. Frank Jansen werd mogelijk gemaakt door de financiële bijdragen van de donateurs van de Stichting Let Op Uw Taal. Met behulp van dergelijke studies krijgen bestuursleden van LOUT, neerlandici en publiek een beter zicht op de wijze waarop het Engels/Amerikaans de Nederlandse taal beïnvloedt. Wilt u ook onze stichting helpen? Word dan donateur door voor het lopende jaar ten minste f 10,- over te maken naar Postbanknummer 57 60 43 ten name van de Stichting Let Op Uw Taal. Bij voorbaat zijn wij u zeer erkentelijk voor uw steun. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Landdag Sies van Raaij - Helmond M. Stol schrijft in het januarinummer over de verdwijning van het woord landdag. Hij haalt de notulen aan van Ex Oriente Lux, het genootschap waarvan hij secretaris is: ‘Dit was de laatste Landdag in deze stijl en mogelijk verdwijnt het oude woord landdag nu voorgoed uit het levende Nederlandse taalgebruik.’ Ik moge de lezers geruststellen: nog elk jaar worden op het kampeerterrein ‘Tot Vrijheidsbezinning’ in het Friese Appelscha de Pinkster Landdagen gehouden. Inderdaad, met Pinksteren, en al vanaf 1934, een jaar later dan Ex Oriente Lux. De voorganger van dit jaarlijkse, vrij-socialistische evenement, de Pinkster Mobilisatie, werd al in 1927 gehouden in Drenthe. Naar Duitsland toe Lex van Boetzelaer - Zeewolde A.A. Langbroek ergert zich aan de toevoeging toe in ‘We gaan naar Duitsland toe’, zo blijkt uit zijn (of haar) bijdrage aan de rubriek ‘Taalergernissen’ (Onze Taal november). Naar mijn idee is het gebruik van toe hier echter goed. Onze taal kent namelijk uitdrukkingen die een beweging aanduiden, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen bewegingen zónder en bewegingen mét een duidelijke bestemming. Voorbeeldparen hiervan zijn: ‘Hij loopt onder de brug’ en ‘Hij loopt onder de brug door’, of ‘Zij vliegt over het water’ en ‘Zij vliegt over het water heen.’ Het tweede voorbeeld van elk paar heeft duidelijk de andere kant (van de brug of van het water) als bestemming. De zinnen ‘Wij gaan naar Duitsland’ en ‘Wij gaan naar Duitsland toe’ vormen denk ik ook zo'n paar, zij het dat het verschil minder duidelijk is. Ik vermoed dat dat vroeger anders was. De zin met naar... toe zou Duitsland daadwerkelijk als eindbestemming aanduiden; die met alleen naar niet per se. De betekenissen van naar en naar... toe zijn tegenwoordig samengevallen, maar blijkbaar bestaat er toch behoefte aan onderscheid. Dat meen ik ook op te mogen maken uit het gebruik van richting in ‘We gaan richting Duitsland.’ In dit voorbeeld is Duitsland niet noodzakelijk de eindbestemming. Chap Berry J. Prinsen - Marbella, Spanje In een bijdrage over de herkomst van het woord sjappietouwer (Onze Taal oktober) stelt H.R. de Vries dat het Engelse chap ‘opgeblazen, verwaand ventje’ zou betekenen. Die betekenis komt niet voor in Van Dales Groot woordenboek Engels-Nederlands; daarin staat ‘vent’ als vertaling van chap, alsook ‘kerel’, ‘knul’ en ‘jongen’. Misschien is de foutieve vertaling ontstaan doordat ‘ons soort mensen’ in Groot-Brittannië het woord chap gebruikt, terwijl de overige bevolkingsgroepen meestal de voorkeur geven aan lad of bloke. Steenkolen-Engels Erik de Jong - Zaandam Frank Drop stelt in de rubriek ‘Reacties’ in Onze Taal van december dat steenkolen-Engels als oplossing voor het wereldtaal-probleem niet kan werken, omdat de verschillende steenkolenvarianten van het Engels te veel van elkaar verschillen. Hierdoor zouden de steenkolensprekers elkaar slecht kunnen volgen, terwijl echte Engelstaligen al die steenkolenvarianten van hun moedertaal veel beter zouden begrijpen. Mijn eigen ervaringen uit de praktijk lijken het tegendeel uit te wijzen. Ik heb vrij veel gereisd en daarbij viel het me op dat Engelstaligen vrijwel zonder uitzondering moeite hadden met een steenkolenvariant, terwijl een andere steenkolenspreker deze vrij makkelijk oppikte, wat betreft zowel idioom als accent. Ik weet niet waarom, maar steenkolensprekers lijken zich toch makkelijker aan te passen aan andermans steenkolen-Engels dan een echte Engelstalige. Pictogrammen Rob van den Berg - taalkundige, Katholieke Universiteit Nijmegen In het themanummer ‘Taal en beeld’ (Onze Taal november) komen in het stuk ‘Bij doorstart niet roken’ van Piet Westendorp en Paul Mijksenaar pictogrammen en hun onderlinge relatie aan bod. Het viel mij op dat er geen aandacht wordt besteed aan de kijkrichting. Deze is namelijk sterk cultureel bepaald, en hangt nauw samen met de leesrichting: westerlingen kijken van links naar rechts, maar in andere culturen kijkt men van rechts naar links. Neem de officiële foto's van Saddam Hoessein van Irak: daarop kijkt hij naar rechts. Westerlingen vragen zich vaak af: ‘Waar kijkt die man naar?’ Hij kijkt het beeld uit, althans in onze beleving. Een ander voorbeeld is de reeks pictogrammen die het voormalige Nutricia hanteerde. Op de verpakking voor poedermelk als babyvoeding staat links een mager kindje, dan een blikje poedermelk, en rechts een dik kindje. In onder meer Saudi-Arabië kwam het product niet van de grond. Men las het immers van rechts naar links, en dat leverde natuurlijk geen aanbeveling op. Of dit een ‘broodje-aapverhaal’ is, heb ik niet kunnen nagaan. Een mondiale standaard voor pictogrammen zal dus in elk geval rekening dienen te houden met de cultureel bepaalde verschillen in de kijkrichting. Naschrift Piet Westendorp Terecht merkt Rob van den Berg op dat het voorbeeld van de pictogrammen van Nutricia wellicht een broodje-aapverhaal is. Dat is het namelijk. Ik heb Nutricia gebeld, men heeft het {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} intern overal nagevraagd en sommige medewerkers hadden het verhaal ook al eens gehoord - tot hun verbazing. Niemand weet waar het vandaan kwam, en niemand kent de genoemde pictogrammenreeks. Tijd om dit voorbeeld van vermeende culturele verschillen in gebruiksinstructies naar het rijk der fabelen te verwijzen. In ons boek Hier openen. De kunst van de visuele instructies (2000) deden Paul Mijksenaar en ik dat al eerder met een vergelijkbaar voorbeeld. Het ging toen om plaatjes die analfabetische mijnwerkers in Zuid-Afrika moesten instrueren om stenen van de rails te halen en in een karretje te doen. De mijnwerkers zouden stenen uit hun karretje op de rails gelegd hebben omdat ze de plaatjes van rechts naar links lazen. Wij ontleenden dit voorbeeld aan het Symbol Sourcebook van Henry Dreyfuss, maar ook hij blijft zeer vaag over het onderzoek en de bewijsvoering. Wie de plaatjes ziet, weet meteen dat het niet kan kloppen, want het mannetje is met zijn neus naar rechts getekend. Wanneer je van rechts naar links leest, zou hij dus verkeerd om staan. Het is slechts denigrerend om die mijnwerkers voor zo dom te houden. Weer geen voorbeeld van culturele verschillen in visuele instructies. Natuurlijk blijft staan dat de plaatjes van rechts naar links geplaatst moeten worden als ze in een tekst staan die ook in die richting gelezen moet worden. Te triviaal om over te schrijven, en daarom misschien iets voor een standaard. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ontbrekende leestekens [1] Erik Slagt - Den Haag Onze Taal gaf een groep kunstacademiestudenten de opdracht om nieuwe leestekens te ontwerpen voor situaties waarin extra verduidelijking wenselijk is. De resultaten hiervan werden gepubliceerd in het novembernummer. De winnende ontwerpen voldoen echter niet aan een belangrijke vooraf gestelde eis: toepasbaarheid. Winnares Annemarie Roos heeft geprobeerd hand- en armgebaren te stileren en gebruikt ook zon, maan en ogen voor haar nieuwe leestekens. Het resultaat: ingewikkelde tekens, die alleen duidelijk zijn op een vrij groot formaat en die bovendien in handschrift moeilijk te reproduceren zijn. Het is eenvoudiger om gebruik te maken van bestaande tekens, want die zijn algemeen bekend, en sober en doelmatig vormgegeven. Bovendien zijn ze op elk toetsenbord te vinden. Het mondiale succes van het al eeuwen bestaande, en door elke tekstverwerker ondersteunde ‘apenstaartje’ bewijst dat in korte tijd een brede toepassing mogelijk is. Ik maak een kleine rondgang langs de toetsen: ‘maar niet heus’: ^...^ ‘men zegt’: < ... > ‘hij/zij’: ~ ‘vrije indirecte rede’: # ‘enzovoort’: && (en ‘enz. enz.’: &&&) ‘retorische vraag’: {...} of: {{...}} Het nadrukteken is een geval apart: het moet boven een klinker geplaatst worden, iets wat op de computer maar met een beperkt aantal tekens kan. Het Pools kent een punt boven een aantal letters, maar dat komt in de meeste tekstverwerkers niet voor, evenmin als het Scandinavische ‘kleine rondje’ en het ‘omgekeerde dakje’ van de Tsjechen. Gezien het beperkte voorkomen van het accent circonflexe in het Nederlands is dat teken een mogelijkheid - maar helemââl gelukkig ben ik niet met die keuze. Ontbrekende leestekens [2] J.G. Boon - Krimpen aan den IJssel G.J.M. Bemelmans vraagt zich in de rubriek ‘Reacties’ van het januarinummer af of het mogelijk is de winnende ontwerpen van de leestekenwedstrijd (Onze Taal november) in de computer te krijgen. Zelf heb ik ze allemaal even gescand en nu staan ze als bitmap- of nog kleiner bestandje in ‘mijn documenten’, zodat ik ze naar believen kan overbrengen naar brief of e-mail. Op deze manier heb ik al veel plezier gehad van die nieuwe leestekens. Uitspraak van de c G.W.J. Pater-Bark - Zuidwolde In Onze Taal van december stonden in de rubriek ‘Reacties’ twee rijmpjes over de uitspraak van de c. Mijns inziens mag het volgende rijmpje in dat rijtje niet ontbreken. C voor u, voor o, voor a Spreekt men uit als ene k C voor ij, voor i, voor e Spreekt men uit als ene c Dit versje leerde ik circa 55 jaar geleden van mijn moeder, die het op haar beurt in het begin van de vorige eeuw op school had geleerd. Fouten in de krant [1] Piet Willemsens - Brummen ‘Er staan meer fouten in de krant dan vroeger’, beweert Hans van den Heuvel, redacteur van het Eindhovens Dagblad (Onze Taal januari). Ik verwachtte dat die stelling onderbouwd zou worden door eenvoudigweg een aantal krantenpagina's van pakweg 45 jaar geleden te vergelijken met een paar bladzijden uit 2000 (voor mijn part vijf pagina's). Daar zouden dan duidelijke cijfers uit voortgekomen zijn over het aantal fouten toen en nu. Immers, weten is meten. Maar niets van dat al. Gelukkig - dacht ik in mijn naïviteit - volgt er een tweede artikel, dat belooft met het eerste de vloer aan te vegen. Helaas wordt er ook in dit stuk, van Joop van der Horst, slechts geschreven over foutjes van toen, maar het méten wordt nagelaten. Zo zetten beide auteurs de lezer op het verkeerde been. Ik verwacht alsnog een echt doorwrocht artikel over de vraag of er tegenwoordig meer of minder fouten in de krant staan. Gewoon meten! Fouten in de krant [2] Jan van der Pol - Eindhoven Met de meningen van Hans van den Heuvel van het Eindhovens Dagblad en Joop van der Horst over fouten in de krant (Onze Taal januari) ben ik het ongeveer evenveel eens, maar één punt in het betoog van Van der Horst vraagt om rechtzetting. Hij {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijft over de afbreekfouten in de kranten van vroeger: ‘... maar het waren menselijke fouten; men deed maar wat, en de lezers kenden de afbreekregels evenmin als de journalisten.’ Dit tekent de onbekendheid van de schrijver met het krantenvak. De journalist van vroeger hoefde zich niet te bekommeren om afbrekingen. Dat deed eerst (met veel zorg en kunde) de zetter en daarna de corrector. En vaak stond de opmaakredacteur er met zijn neus bovenop als de opmaker vervolgens, vlak voor de zaktijd, de gecorrigeerde regels op hun plaats zette. Corrector? Frans Nieuwenhuijze - journalist, Maarn Bij de stukken over de taalmythe ‘Er staan meer fouten in de krant dan vroeger’ (Onze Taal januari) staat een foto van een man in een grijze stofjas. Dat is vast geen corrector, zoals de redactie in het bijschrift suggereert. Hij is als typograaf, opmaker, herkenbaar aan zijn gereedschap: een els, waarmee onder meer na correctie de loden regels in de vorm op hun plaats werden gebracht. Dat gebeurde aan ‘het steen’, een plek in de technische ruimten van de krant. De afdeling ‘correctie’ zat meestal op een wat rustiger plek, soms ook in diezelfde omgeving. Opmakers waren ervaren vakmensen, die door journalisten met een zekere eerbied werden behandeld. Tegenover de typografen aan het steen stond meestal een opmaakredacteur, die wel aanwijzingen mocht geven, maar met z'n vingers van het lood moest afblijven. Toelaten en verbieden Lieuwe Op't Land - Ericeira, Portugal Marc van Oostendorp bespreekt in het decembernummer het proefschrift van Bregje Holleman. Zij heeft in een onderzoek de antwoorden vergeleken op twee enquêtevragen, die ik hier sterk gereduceerd weergeef: 1.Moet men uitsluiting verbieden? ‘Nee’: 46%. 2.Moet men uitsluiting toelaten? ‘Ja’: 13%. Van Oostendorp schrijft vervolgens: ‘Toch zijn verbieden en toelaten logisch tegengesteld aan elkaar. De overheid kan alleen iets verbieden of toelaten, een tussenweg is er niet. We zouden dus verwachten dat alle mensen die “nee” op de eerste vraag zeggen, “ja” op de andere antwoorden.’ Maar verbieden en toelaten zijn weliswaar tegengesteld van strekking, ze zijn niet elkaars volkomen tegendeel! De zuiver logische antithese van vérbieden is gébieden: verbieden is 100% niet, en gebieden 100% wel. Toelaten hangt daartussenin. Maar het wezenlijke verschil tussen verbieden en toelaten is dat er bij het eerste woord sprake is van inmenging (in dit geval van de overheid) en bij het tweede niet. Hier ligt mijns inziens de vaagheid van de enquêtevragen en de moeilijkheid van de waardering der antwoorden. Hopelijk is dit een hint aan Bregje Holleman voor de oplossing van haar achtergrondprobleem. Typografie Raf De Ryck - Brussel Het artikel over typografie van Karel F. Treebus in het novembernummer van Onze Taal heeft me ontgoocheld, omdat het ingaat tegen datgene wat ik mijn collega's al jaren probeer aan te praten. Ik ben amateurtypograaf en ontwerp mijn eigen posters voor wetenschappelijke congressen, dia's en transparanten voor uiteenzettingen, en vertel aan iedereen die het horen wil dat ze hierbij schreefloze letters moeten gebruiken omwille van de leesbaarheid van de tekst. Maar volgens Treebus is de keuze voor een lettertype met of juist zonder schreven alleen een kwestie van smaak en gewenning. Er wordt vaak gezegd dat letters met schreven een ‘leeslijn’ geven, met andere woorden: als je een boek of een krant in je handen hebt, nodigen de schreven uit om rustig met de ogen de tekst te volgen. Dat geldt misschien voor lopende tekst die gelezen wordt, maar niet als je iets moet opzoeken in een telefoongids, naslagwerk of dienstregeling van het openbaar vervoer. En er zijn meer gevallen waarin zo'n leeslijn niet nodig is: reclameborden, dia's en transparanten, posters tijdens wandelsessies op congressen, straat- en plaatsnaamborden en allerhande aanduidingen langs de wegen. In al die gevallen is het zelfs beter om voor een schreefloze letter te kiezen. De Belgische telefoonmaatschappij Belgacom liet een typografisch-ergonomische studie over de leesbaarheid van telefoongidsen uitvoeren alvorens een telefoongids uit te geven. Een schreefloze letter bleek de voorkeur te hebben. Met of zonder schreef is dus niet alleen een kwestie van smaak en gewenning, maar ook van leesbaarheid, samenhangend met het gebruik: lezen of opzoeken. Naschrift Karel F. Treebus De zin waar de heer De Ryck op doelt, heb ik iets anders geformuleerd dan in bovenstaand stukje wordt gesuggereerd. Ik schreef: ‘Wellicht is de waardering van een lettersoort ook een kwestie van smaak en gewenning.’ Het woord alleen komt er niet in voor. De heer De Ryck heeft gelijk als hij zegt dat lezen iets anders is dan opzoeken. Misschien had ik in mijn stuk uitdrukkelijk moeten vermelden dat de genoemde uitkomsten van leesbaarheidsonderzoeken gelden voor boeken, kranten of tijdschriften. Als de heer De Ryck ‘iedereen die het horen wil’ vertelt dat voor teksten in telefoonboeken, op dia's, op borden, enzovoort alleen schreeflozen deugen, is dat zijn goed recht. Maar stiekem hoop ik dat er enkelen zijn die ‘niet willen horen’. Er zijn vormgevers, amateur en prof, die eigenwijs of deskundig genoeg zijn om voor genoemde zaken ook schreven te gebruiken. Bijvoorbeeld een van Nederlands bekendste letterontwerpers en typografen, de in mijn artikel genoemde Gerard Unger. Ter gelegenheid van het Jubeljaar 2000 kreeg hij van de stad Rome de opdracht om een compleet nieuwe belettering en bewegwijzering te ontwerpen. Hij ontwierp daarvoor een nieuw lettertype... met schreven: de Capitolium. En over gewenning en smaak gesproken: er is ooit tijdens een Brits leesbaarheidsonderzoek ontdekt dat ‘lezers lettertypen die ze op esthetische gronden prefereren sneller lezen’. We kunnen met beide soorten letters schitterende en leesbare, dan wel afschuwelijke en onleesbare typografie bedrijven. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} De leugen regeert Ewoud Sanders Of ons koningshuis veel woorden aan het Nederlands heeft toegevoegd, is niet bekend. Het zou kunnen, want vooral wetten leveren vaak nieuwe woorden op en er was een tijd dat onze vorsten en vorstinnen zich intensief met de wetgeving bemoeiden. Zeker is dat zij aan de wieg hebben gestaan van enkele uitdrukkingen. Zoals Mon Dieu, ayez pitié de mon âme; mon Dieu, ayez pitié de ce pauvre peuple (toegeschreven aan Willem van Oranje) en to die in the last ditch, woorden van stadhouder-koning Willem III die voortleven in het Engels. Koningin Wilhelmina gaf haar memoires in 1959 de titel Eenzaam maar niet alleen, woorden die sindsdien vaak zijn herhaald. {== afbeelding Hugo Brandt Corstius: ‘Koning Leugen regeert Nederland.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Op zaterdag 27 november 1999 deed koningin Beatrix een duit in het zakje. Tijdens de viering van het veertigjarig jubileum van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren zei Hare Majesteit dat in de vaderlandse journalistiek ‘de leugen regeert’. Zij zei dit in een gesprek met de journalisten Frènk van der Linden, Hans Nijenhuis en Margriet Oostveen. In een verslag van dit gesprek schreven Nijenhuis en Oostveen op 29 november in NRC Handelsblad: Tegenwoordig overheerst in de pers het populariseren, meent de koningin. ‘Hoe verklaart u dat?’, vragen wij. Beatrix: ‘Door de commercialisering.’ Zij heeft de indruk dat een aantal journalisten niet correct wíl zijn. De majesteit vertelt over een zaak die iemand in haar kennissenkring heeft beziggehouden: een verslaggever die niet wenste in te gaan op een uitnodiging zich nader te komen informeren nadat hij ‘eenzijdig’ had bericht. Het staatshoofd concludeert over de vaderlandse pers: ‘De leugen regeert.’ Beatrix zei ook nog dat de Nederlandse journalistiek wordt ontsierd door ‘slordigheden’, ‘spelfouten’ en ‘onzorgvuldigheden’. Nijenhuis en Oostveen: ‘De koningin lijkt echt boos. Daar vragen we naar. “U bent hier echt boos over?” De koningin beaamt dat: “Het raakt mij en het emotioneert mij. En dat merkt u wel.”’ Bij de Nederlandse pers sloegen de uitspraken van Beatrix in als een bom. Niet alleen omdat men het zware aantijgingen vond, maar vooral omdat NRC Handelsblad brak met een traditie door informele uitspraken van het staatshoofd te publiceren. Nijenhuis en Oostveen waren zich hier goed van bewust: Na het gesprek, dat ongeveer tien minuten duurde, vragen we ons af waarom de majesteit zonder enige aarzeling of terughoudendheid haar mening te kennen gaf in een zaal vol journalisten. Wilde zij bewust een boodschap kwijt? Of heeft zij zich even laten gaan? En: kunnen wij dit citeren? Nee, vindt de één, omdat de status van het gesprek niet duidelijk was. Wel, vindt de ander, juist omdat de status van het gesprek niet duidelijk was. Tevoren zijn we per brief geïnformeerd over de wens van de koningin om ons te spreken, maar daarin stond niets over vertrouwelijkheid. Evenmin is ons daar later nog om gevraagd. En de hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst, Brouwers, had het gesprek zonder ingrijpen op zijn beloop gelaten. De koninklijke uitspraken werden dus wél gepubliceerd, de kranten en tijdschriften stonden er vol van, en de uitdrukking de leugen regeert raakte in no time algemeen bekend. Het werd zelfs de titel van een VARA-televisieprogramma waarin de kwaliteit van de Nederlandse pers wordt getoetst. Inmiddels is een beetje weggezakt door wie koningin Beatrix zich bij dit alles liet inspireren. Toch werd dit wel degelijk ter sprake gebracht, en wel door premier Wim Kok. Op 4 december 1999 schreef NRC Handelsblad: Kok bestrijdt overigens dat de koningin met de term ‘de leugen regeert’ doelde op de Nederlandse media. Volgens de premier refereerde de koningin aan een niet nader genoemde column uit 1996. Het betreft hier een column van Hugo Brandt Corstius onder het pseudoniem Maaike Helder uit de Volkskrant getiteld ‘Leve de leugen’. De hoofdredactie van NRC Handelsblad stelt dat dit verband door de koningin in het gesprek met de journalisten niet is gelegd, maar dat de uitlatingen in algemene zin waren bedoeld. De niet nader genoemde column van Hugo Brandt Corstius stond op 20 september 1996 in de krant. Brandt Corstius schreef dat minister Van Mierlo de Tweede Kamer had voorgelogen over de reden voor de overplaatsing van de toenmalige ambassadeur in Zuid-Afrika. Volgens Brandt Corstius was dit gebeurd op verzoek van koningin Beatrix, omdat zij er bezwaar tegen had dat de ambassadeur ‘met een vriendin hokte’. Maar komt in deze column ook de uitdrukking de leugen regeert voor? Niet woordelijk. Maar de beginzinnen luiden: ‘Koning Leugen regeert Nederland. Dat is geen literaire leus, maar een bittere waarheid.’ Kennelijk is die column Beatrix zo in het verkeerde keelgat geschoten dat hij ruim vier jaar later leidde tot de boze samenvatting: de leugen regeert (in de journalistiek). De koningin introduceerde daarmee een nieuwe uitdrukking in het Nederlands, die in het jaar 2000 ruim driehonderdmaal te vinden was op internet en in de digitale krantenleggers. Véél vaker dan eenzaam maar niet alleen, de uitdrukking waarmee haar grootmoeder het Nederlands verrijkte. Overigens liet ook Wilhelmina zich door iemand anders inspireren, namelijk door Lodewijk van Deyssel, die in een sonnet had geschreven: ‘Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen.’ {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Sieraden aantrekken ? Is het mogelijk om sieraden aan te trekken? ! Nee. Aantrekken wordt volgens Van Dale (1999) gebruikt bij kleding, schoeisel en wapenrusting, en niet bij sieraden. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (deel I, 1882) is iets specifieker over het gebruik van aantrekken: ‘Van kleedingstukken (of wapenrusting) die geheel of gedeeltelijk gesloten zijn, en dus een deel van het lichaam, waarom ze getrokken worden, geheel omgeven.’ Van Dale vermeldt bij aantrekken: ‘synoniem: aandoen’, en noemt bij dat lemma het voorbeeld ‘een sieraad aandoen’ (omschrijving: ‘omdoen’). Aandoen heeft echter een ruimere betekenis dan aantrekken. Zo noemt Van Dale ook ‘een zwaard aandoen’, maar ‘een zwaard aantrekken’ is niet mogelijk. En er zijn ook soorten schoeisel waarbij aantrekken voor veel mensen vreemd klinkt, zoals klompen of slippers; in zulke gevallen is aandoen volgens ons beter. Overigens is ook ‘sieraden aandoen’ misschien niet voor iedereen acceptabel. Er zijn echter genoeg andere mogelijkheden, afhankelijk van het type sieraad: omdoen, indoen (oorbellen), opdoen (een speld, een broche), omhangen, aan je vinger/arm doen, om je nek hangen, etc. Rugge(n)spraak ? Op de achterpagina van Onze Taal staat de rubriek ‘Ruggespraak’. Waarom krijgt dit woord geen tussen-n? ! Daar zijn de naslagwerken het niet helemaal over eens. Volgens het Groene Boekje krijgen (onder andere) samenstellingen die als volgt zijn opgebouwd géén tussen-n: ‘Het eerste deel is een lichaamsdeel en het geheel is een versteende samenstelling: kakebeen, kinnebak, ruggespraak.’ De Spellingwijzer Onze Taal schaart dergelijke woorden echter onder de samenstellingen waarvan ‘een van de delen niet (meer) herkenbaar is als afzonderlijk woord in de oorspronkelijke betekenis’, net als bijvoorbeeld apekool, dageraad, klerelijer en paddestoel. Inderdaad past ruggespraak beter in deze categorie dan bij de ‘lichaamsdeel’-uitzonderingen die het Groene Boekje noemt, omdat rug hier niet naar een lichaamsdeel verwijst: ruggespraak is een leenvertaling van het Duitse Rücksprache, dat ‘het naar achteren spreken’ betekent (rug heeft hier dus meer te maken met terug dan met het lichaamsdeel). Er komt wél een n in samenstellingen als ruggengraat, ruggenmerg en ruggensteun (en het werkwoord ruggensteunen), waarbij het om rug in de letterlijke betekenis gaat. Oud(-)president(-)directeur ? Hoeveel streepjes komen er in oud(-)president(-)directeur? De spellingcontrole van Word op mijn computer geeft oud-presidentdirecteur, maar ik twijfel aan die oplossing. ! Oud-president-directeur is de juiste spelling: twee streepjes dus. Volgens de Spellingwijzer Onze Taal is er in president-directeur een streepje nodig omdat dit woord een samenstelling is ‘waarin het ene deel een bijzondere bepaling is bij het andere’: een president-directeur is voorzitter (president) van een directorium (bestuurslichaam). Vergelijkbare woorden zijn moeder-overste (bestuurster van een vrouwenklooster) en kardinaal-deken (hoofd van het college van kardinalen). Het woord oud in de betekenis ‘voormalig, ex-’ behoort tot de ‘enkele woorden en voorvoegsels die van oudsher een streepje krijgen’, aldus de Spellingwijzer Onze Taal. In de Leidraad van het Groene Boekje wordt bij de ‘samenstellingen waarvan een deel zich gedraagt als een eng-verbonden voor- of nabepaling’ het voorbeeld oud-burgemeester genoemd. De schrijfwijze oud-presidentdirecteur sluit aan bij dit voorbeeld en bij de vele andere combinaties met oud- die in de woordenlijst van het Groene Boekje te vinden zijn, van oud-aanvoerder tot en met oud-zeeman. Dat Word oud-presidentdirecteur voorstelt, komt doordat dit programma (althans de versies van na 1995) alleen woorden uit de woordenlijst van het Groene Boekje herkent; als een woord niet in die lijst voorkomt, bekijkt de spellingcontrole of dit een samenstelling van twee andere woorden kan zijn. In dit geval kent hij oud-president en directeur wel, en maakt hij daar een samenstelling van. Bij de combinaties met oud- in het Groene Boekje staan overigens twee gevallen waarin geen streepje hoort te staan: oud-papierhandel en oud-vaderlands. Het gaat hier immers niet om oud- in de betekenis ‘voormalig’. Oudpapierhandel is een samenstelling van oud papier en handel, en volgens de Leidraad worden dergelijke (drieledige) samenstellingen helemaal aaneengeschreven. Oudvaderlands is een bijvoeglijk naamwoord bij oud vaderland en heeft ook geen streepje nodig (vergelijk oudchristelijk en oudadellijk). Symbolen voor eenheden ? Bestaan er regels voor het hoofdlettergebruik bij eenheden? Waarom is het bijvoorbeeld m (‘meter’), Hz (‘hertz’) en dB (‘decibel’)? ! Deze regels zijn te vinden in het internationaal eenhedenstelsel, beter bekend als het SI (Système International d'Unités). Het SI gebruikt geen afkortingen voor namen van eenheden, maar symbolen (zonder punt). Deze worden met een kleine letter geschreven, tenzij de naam van de eenheid is afgeleid van een persoonsnaam: dan is de eerste letter van het symbool een hoofdletter. We schrijven dus m en s voor meter en seconde, maar Hz en W voor hertz en watt. Decibel is een combinatie van het voorvoegsel deci- (dat een tiende deel aanduidt) en bel, de basiseenheid voor geluiddichtheid. Het symbool voor deci- is d, en dat voor bel is B (omdat bel is vernoemd naar A.G. Bell); decibel heeft zodoende als symbool dB. Eenheden worden voluit altijd met kleine letters geschreven: hertz, meter, decibel (maar in graden Celsius en graden Fahrenheit krijgt de persoonsnaam wél een hoofdletter). Ook voorvoegsels bij eenheden worden voluit met kleine letters geschreven: deci-, mega-, etc. De symbolen voor voorvoegsels krijgen een hoofdletter als het voorvoegsel groter is dan kilo, en anders een kleine letter; vandaar dat we bijvoorbeeld megabyte verkorten tot Mb, kilogram tot kg en centimeter tot cm. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Blunderende ontdekkingsreizigers Etymologische broodjes-aap Peter Burger ‘Kangoeroe’, antwoordden de aboriginals toen de ontdekkingsreiziger James Cook vroeg: ‘Hoe heet dat beest?’ Eigenlijk betekent kangoeroe ‘Hoe bedoelt u?’ De lama kwam door hetzelfde misverstand aan zijn naam, net als het Mexicaanse schiereiland Yucatán. Of niet? Tien identieke sterke verhalen zijn gelijk aan één broodje-aap, ook in de taalkunde. In de roman Scoop (1938), de klassieke satire van Evelyn Waugh over oorlogsjournalisten, wordt William Boot, die alleen verstand heeft van tuinaanleg, per abuis door zijn krant naar de Afrikaanse republiek Ishmaëlia gestuurd. Een van de ontdekkingen die hij daar doet, is een plaats die niet bestaat. Natuurlijk komen er in romans wel vaker denkbeeldige plaatsen voor, maar deze is dubbel denkbeeldig. Waughs roman beschrijft hoe een commissie die in de koloniale tijd de grens tussen Ishmaëlia en Soedan moet vaststellen, aan een jongen uit de buurt de naam van een bepaalde heuvel vraagt. De jongen antwoordt: ‘Laku’, wat Ishmaëlitisch is voor ‘Ik weet het niet.’ Zo kwam Laku (5000 inwoners) op de kaart. De Fransen hebben er zelfs weleens een consul benoemd. ‘De ankerplaats is daar’ Is Laku niet meer dan een aardige vondst van een schrijver die de koloniale politiek in het interbellum op de hak wilde nemen? Als ik de woordenboeken mag geloven, zijn dergelijke misverstanden ook in het echt voorgekomen. Zo kwam de hoofdstad van Ivoorkust volgens de Dictionnaire étymologique des noms géographiques van André Cherpillod (1986) als volgt aan haar naam. Franse kolonisten vroegen in 1903 aan een groepje inheemse vrouwen: ‘Waar zijn we?’ De vrouwen begrepen ‘Wat hebt u gedaan?’, en ze antwoordden: ‘T'chan m'bi djan’ - ‘Ik heb net bladeren geplukt.’ Vandaar: Abidjan. Toen ik zo'n verhaal voor de derde keer tegenkwam, ben ik aantekeningen gaan maken. Ze leken me eerst even zeldzaam als postzegels van vrouwelijke presidenten met rood haar. Maar het werd al snel een hele verzameling. De Amerikaanse staat Virginia heette aanvankelijk Windgancon, of ‘Wat dragen jullie vrolijke kleren’ - het antwoord van de indianen aan kolonisten die de naam van de streek wilden weten. In Banjul (Gambia) dachten enkele plaatselijke bewoners in de vijftiende eeuw dat Portugese bezoekers vroegen: ‘Wat maakt u?’ ‘Bangjulo’, antwoordden ze: ‘matten van touw’. In Dakar (Senegal) verstond de bevolking: ‘Wat is dat voor boom aan de kust?’ Het was een tamarinde, in de plaatselijke taal Wolof: ‘n'dakar’. Toleara op Madagaskar kwam aan zijn naam toen een man in een prauw Europeanen de weg wees met: ‘De ankerplaats is daar.’ In het Malagasi: ‘Tòly eròa’. De eerste blanken in Guinee vroegen in gebarentaal waar ze waren beland. De bewoners dachten dat ze naar een groepje vrouwen wezen en antwoordden in het Susu: ‘guiné’ - ‘vrouw’. En het Mexicaanse schiereiland Yucatán, ten slotte, zou volgens het inmiddels bekende schema aan zijn naam zijn gekomen door een communicatiestoornis tussen de Spaanse veroveraars en de oorspronkelijke bewoners, die op de vraag naar de plaatsnaam antwoordden: ‘Tectatan’ - ‘Ik weet het niet’, wat vervolgens werd verbasterd tot Yucatán. ‘Indri! Indri!’ Niet alleen landen en steden moeten door het leven met een naam die op een misverstand berust, hetzelfde lot trof ook dieren en planten. Zo scharrelt er door de bomen van Madagaskar een halfaap, de indri (Indri indri), die zijn naam omstreeks 1780 ontving van de Franse natuurvorser Pierre Sonnerat. Diens inlandse gids, die Malagasi sprak, wees het dier aan en riep: ‘Indri! Indri!’ Toen Sonnerat erachter kwam dat dat eigenlijk betekent: ‘Kijk! Kijk!’, was het al te laat om de naam nog te veranderen. Een andere natuurvorser, Leschenault, verbreidde - doordat zijn Tamil niet zo best was - in het begin van de negentiende eeuw plantennamen die betekenen ‘Ik zou het niet kunnen zeggen’, ‘Ik begrijp het niet’ en ‘Die hebben we hier niet.’ Deze laatste anekdote vond ik in het voorbericht van C.A. Backers Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen (1936, heruitgegeven in 2000). Er schuilt veel onzin in plantennamen, moppert Backer. De plaatselijke bevolking die je raadpleegt, is vaak slecht op de hoogte, maar wil de onderzoeker, die nog dommer is, niet teleurstellen. ‘Doch ook, als een inboorling zoo ongemanierd is geweest den naam eener plant niet te weten en dat vergrijp eerlijk te bekennen, is die erkenning wel eens als naam beschouwd: als plantennaam vindt men opgete- {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} kend belon tentoe en teu njahoe, beide betekenend: ik weet het niet.’ In een stukje over Backers woordenboek voor NRC Handelsblad meldde Ewoud Sanders een nog sterker verhaal: er moet een Surinaamse plant zijn waarvan de naam, letterlijk vertaald, betekent: ‘Ik zal het mijn vader vragen.’ Er is zelfs een heel volk dat de verkeerde naam draagt. Het verhaal wil dat Spanjaarden in het zuidwesten van de latere Verenigde Staten een stam ontmoetten waarvan de leden zichzelf ‘A'a'tam’ noemden, ‘de mensen’. ‘Hoe noemen jullie jezelf?’ vroegen de Spanjaarden. ‘Pimatc’, antwoordden de A'a'tam, waardoor ze hun huidige naam Pima verwierven. In hun eigen taal betekent pimatc: ‘Ik begrijp de vraag niet.’ Van mond tot mond Wat verklaart die frequente misverstanden? De conclusie dringt zich op dat onbegrip een onderschatte rol speelt in de naamgeving van planten, dieren, plaatsen en volkeren. Of is er iets anders aan de hand? Kent u de anekdote over die Amerikaanse arts die een lezing moest houden in Praag? Op het laatste moment bedacht hij dat hij in ieder geval de woorden dames en heren in het Tsjechisch wilde zeggen, maar het was te laat om een woordenboek te raadplegen. Staande voor de toiletten kreeg hij echter een briljante ingeving: hij noteerde de woorden die op de twee deuren stonden. Zodat hij tot hilariteit van het publiek zijn lezing begon met ‘Toiletten en urinoirs!’ Als hetzelfde verhaal je verteld wordt over een Engelse missionaris in Mozambique en een Nederlandse fysicus in Polen, concludeer je dat het een broodje-aap is: een verhaal dat van mond tot mond gaat, maar uiteindelijk meestal zonder grond blijkt. Het kan over de hele wereld opduiken, waarbij de details veranderen, maar het gegeven gelijk blijft. Hoeveel van de sterke verhalen over dieren- en plaatsnamen zijn broodjes-aap? Ten minste drie ervan zijn inmiddels ontmaskerd: die over de lama, de plaats Nome in Alaska (beide zie kader) en de kangoeroe. Eetbare dieren Volgens een wijdverbreid verhaal vroeg de eerste Engelse ontdekkingsreiziger die een kangoeroe voorbij zag hoppen aan een aboriginal: ‘Hoe heet dat beest?’ ‘Kangoeroe’, antwoordde de man, wat in zijn taal betekende ‘Hoe bedoelt u?’ De werkelijkheid is prozaïscher. Op 12 juni 1770 ontdekte de Engelse kapitein James Cook het Grote Barrièrerif, het koraalrif langs de noordoostkust van Australië, door daar met zijn schip de Endeavour tegenop te varen. In de twee maanden die de scheepstimmerlieden nodig hadden om het gat in de romp te dichten, maakten Cook en zijn mannen nader kennis met de fauna rond de plaats die nu Cooktown heet, in Queensland. Een van Cooks metgezellen, de natuurvorser Joseph Banks, ontmoette een dier zoals hij nog nooit had gezien. Het meest kenmerkende, noteerde hij in zijn dagboek, was het springen op de achterpoten, waarbij de dieren een enorme snelheid konden bereiken - het enige exemplaar dat zijn greyhound te pakken kreeg, was een jong. De plaatselijke bevolking noemt die springers ‘kangaroo’, schreef Banks. Hij ving het woord op in het gebied waar nog steeds de aboriginaltaal Guugu Yimidhirr wordt gesproken. Inderdaad betekent gangurru in die taal ‘grote zwarte kangoeroe’. De aboriginals hadden het dus over één soort kangoeroe, terwijl de Engelsen het opvatten als een woord voor alle soorten. {== afbeelding Betekent kangoeroe inderdaad ‘Hoe bedoelt u?’ Foto: Rob Doolaard/IZP ==} {>>afbeelding<<} De spraakverwarring begon juist daarna, toen Engelsen ook in andere delen van Australië, waar andere talen gesproken werden, het woord kangoeroe gebruikten. Andere aboriginals dachten dat kangoeroes ‘eetbare dieren’ betekende, en begrepen dat Engelsen de koeien die ze meenamen zo noemden. En aboriginals in weer een andere streek namen kangoeroe over van de Engelsen als naam voor een dier dat zíj́ voor het eerst zagen: het paard. Zo dwalen de woorden over de wereld. En de verhalen. Met dank aan Jaap Engelsman, Ewoud Sanders en Nicoline van der Sijs. De sterke verhalen van Charles Berlitz Het broodje-aap dat de naam van het Mexicaanse schiereiland Yucatán ‘Ik weet het niet’ zou betekenen, is onder meer verspreid door de veelschrijver Charles Berlitz - ufoloog, Atlantisdeskundige en kenner van de Bermudadriehoek - die volgens de flaptekst van een van zijn boeken 32 talen beheerst. Hij is een kleinzoon van de bekende oprichter van de Berlitz-talenscholen. Behalve Yucatán noemt Berlitz in De wonderlijke wereld van de taal (1983) de geschiedenis van de plaats Nome in Alaska. Nome zou zijn naam hebben gekregen toen een blanke in 1930 vroeg: ‘Hoe heet het hier?’ en een Eskimo antwoordde: ‘Ka-nome’, ‘Ik weet het niet.’ In dit geval is de werkelijkheid minstens even fantastisch: op een kaart van Alaska werd de aantekening ‘? name’ aangezien voor ‘C. Nome’, waardoor er een Cape Nome en een plaats Nome ontstonden. Ten slotte noemt Berlitz ook de Zuid-Amerikaanse lama als een dier dat zijn naam dankt aan een misverstand: ‘Toen de Spaanse veroveraars het vreemde dier zagen, vroegen ze de Indianen ¿Como se llama? (“Hoe heet dat?”) De Indianen probeerden te begrijpen wat de Spanjaarden zeiden en bleven het woord llama maar herhalen. De Spanjaarden hielden hun eigen vraag toen voor het antwoord en doopten het dier dat ze eerst “Indiaans schaap” hadden genoemd llama.’ In werkelijkheid komt lama uit de indianentaal Quechua. Het werd voor het eerst opgetekend in een Spaanse geschiedenis van Peru uit 1535. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Taalvaardigheid kun je slechts marginaal beïnvloeden’ Interview met hoogleraar retorica Antoine Braet Jan Erik Grezel Antoine Braet heeft met zijn boek Taaldaden duidelijk een stempel gedrukt op het taalvaardigheidsonderwijs in Nederland. Hij introduceerde onder andere de argumentatieleer op de middelbare school en bedacht het begrip ‘alineaverband’. Ook de hernieuwde aandacht voor retorica en het debatteren is het werk van Braet. Sinds kort is hij bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Retorica aan de Universiteit van Amsterdam; vorige week hield hij zijn inaugurele rede. ‘Taalgebruik moet vooral duidelijk en aantrekkelijk zijn. Bij communiceren komt correctheid niet direct op de eerste plaats. Maar een taal- of spelfout kan je betoog natuurlijk wel schaden.’ Voor taalbeheerser en bijzonder hoogleraar in de Geschiedenis van de Retorica Antoine Braet draait alles om doel- en publieksgerichtheid. {== afbeelding Antoine Braet: ‘De retorica leert je wat werkzaam is bij het spreken of schrijven. Hoe je die kennis gebruikt, is afhankelijk van je geweten.’ ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik ben tien jaar lang leraar op een middelbare school geweest. Opgeleid als taal- en letterkundige moest ik in de praktijk taalbeheersing geven, met de bestaande leermiddelen. Dat was verschrikkelijke beunhazerij. Als ik letterkunde gaf, dan had ik wat te vertellen. Maar als docent taalvaardigheid was ik absoluut niet beter dan iemand van de straat. Hoe kon ik leerlingen advies geven over het maken van een goede samenvatting? Niet veel anders dan door te zeggen: je moet de voorbeelden weglaten. Uit die frustratie is mijn belangstelling voor het universitaire vak taalbeheersing geboren. Door het vak is er in het onderwijs veel veranderd, maar nog altijd niet voldoende.’ Alineaverbanden Braet schreef in de tijd dat hij docent op een middelbare school was zelf maar een boek voor het taalvaardigheidsonderwijs: Taaldaden. Het werd een kraker. ‘Het paste naadloos in de tijdgeest. Ik maakte veel gebruik van inzichten uit de taalfilosofie.’ Welke inzichten bijvoorbeeld? ‘Vóór Taaldaden gebruikte men Schrijvenderwijs. Ik heb eens voor een artikel een tekst uit dat boek genomen. Bij zo'n tekst werden altijd vragen gesteld. Die heb ik allemaal veranderd. In plaats van geijkte vragen als “Waar verwijst “die” naar in regel 6?” schreef ik: “In alinea 2 wordt een stelling geponeerd. Wat kun je dan verwachten van de inhoud van alinea 3?” Zo kwam ik tot “alineaverbanden” - dat is misschien het belangrijkste concept dat ik bedacht heb.’ Maar de oude schoolboeken besteedden daar toch ook wel aandacht aan? ‘Incidenteel. Ik vond dat vragen over alineaverbanden áltijd gesteld moesten worden. Het is een instrument om meer greep te krijgen op een tekst, zodat je bijvoorbeeld een goede samenvatting kunt maken.’ ‘Overigens wil ik niet zeggen dat de oude methoden in alle opzichten slecht waren, want ik heb veel te veel respect voor traditie. De tekstkeuze was mijlenver verheven boven die van tegenwoordig. Vroeger koos men teksten van professoren. De inhoud stond ver van de leerlingen af; men wilde op die manier de leerlingen “verrij- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} ken”. Met Taaldaden ging ik al over naar de columnisten. Tegenwoordig hoef je niet eens meer met Kousbroek aan te komen. Teksten moeten direct aansluiten bij de belevingswereld van een zestienjarige. Dat is een soort terreur.’ Anderzijds vindt u de exameneisen van tegenwoordig weer te hoog. ‘Er is iets paradoxaals aan de hand met de tweede fase in het middelbaar onderwijs. Inhoudelijk is er sprake van een niveauverlaging. Maar de formele eisen zijn te hoog gegrepen voor het vak Nederlands. De leerlingen krijgen op het eindexamen twee teksten. Een daarvan moeten ze samenvatten. Van de andere moeten ze een argumentatieanalyse maken; ze moeten bijvoorbeeld drogredenen in die tekst kunnen aanwijzen en ook nog verklaren waarom het drogredenen zijn. Dat is niet niks! Ik ben er natuurlijk voor dat er aandacht besteed wordt aan argumentatie. Daar ben ik zelf mee begonnen. Maar dit is te ver doorgeschoten, met name voor de havo.’ Is er tegenwoordig niet te veel aandacht voor formele aspecten van taalgebruik (zoals tekststructuur en argumentatieschema's) en te weinig voor de inhoud? ‘Zelfs de formele aspecten zijn niet meer zo belangrijk. Men wil de leerlingen op geen enkele manier dwingen tot gestuurd lezen, noch naar de vorm, noch naar de inhoud - want die leerlingen hebben een hekel aan lezen.’ In elkaar plakken ‘Wat ze vooral moeten kunnen, is zich documenteren, internet op gaan en bestanden downloaden. Die eisen hebben niets meer met het vak te maken. Het verzamelen van informatie en in elkaar plakken van een “Het idee - vooral ook in literaire kringen aangehangen - dat je taalvaardiger wordt als je maar veel met literaire teksten omgaat, bleek niet juist.” werkstuk vindt men blijkbaar belangrijker dan kijken naar de inhoud.’ Het gaat uiteindelijk om de vraag hoe je leerlingen taalvaardiger maakt. Je kunt ze lastige stukken laten lezen die boven hun niveau liggen, je kunt ze alineaverbanden laten aanwijzen. Een vriend van mij heeft les gehad van dichter en publicist Cornets de Groot. Die behandelde als leraar Nederlands alleen maar gedichten in de klas. ‘Misschien maak je leerlingen taalvaardiger door vooral poëzieonderwijs te geven, maar dat acht ik onwaarschijnlijk. Ik heb eens een onderzoekje gedaan onder onze studenten naar het verband tussen hun schrijfvaardigheid en het onderwijs dat ze op de middelbare school hadden gehad. Daaruit kwam naar voren dat mensen die hadden geleerd betogende opstellen te schrijven, beter waren in het schrijven van een scriptie dan de studenten die verhalen hadden leren schrijven. Het idee - vooral ook in literaire kringen aangehangen - dat je taalvaardiger wordt als je maar veel met literaire teksten omgaat, bleek niet juist.’ Maar je wordt wel beter als je Taaldaden of z'n opvolger Textuur gebruikt? ‘Het verband is moeilijk vast te stellen. Het effect kán ook niet groot zijn: taalvaardigheid is slechts marginaal te beïnvloeden. Het onderwijs levert maar een heel klein stukje van wat je aan taal en taalgebruik meekrijgt. En als de leerling niet betrokken is, niet een beetje slim, niet kritisch, dan is het boter aan de galg. Ik denk dus dat aanleg, motivatie en ook pure oefening veel belangrijker zijn dan bijvoorbeeld theoretische kennis over alineaverbanden.’ Ondergraaft u daarmee niet de zin van uw eigen werk als schoolboekenschrijver? ‘Nee, als je taalbeheersingsonderwijs geeft omdat je ervan overtuigd bent dat het een beetje helpt, moet je dat zo goed mogelijk doen. Ik heb me schuldig gemaakt aan het maken van weer een nieuwe methode, maar dat deed ik vanuit het vermoeden dat het enigszins zou helpen. Bovendien - dat is wel aangetoond - is het schoolvak Nederlands ook wel weer interessanter geworden voor leerlingen dankzij de argumentatieleer.’ Prof. dr. A.C. Braet: veelzijdig taalbeheerser Sinds april 2000 is Antoine Braet hoogleraar Geschiedenis van de Retorica aan de Universiteit van Amsterdam. Op 9 februari hield hij zijn inaugurele rede, getiteld: ‘Argumenteren of amplificeren: een vals dilemma’. In universitaire kringen is Braet - werkzaam bij de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit Leiden, sinds 1980 - bekend als de chroniqueur van het vakgebied taalbeheersing, dat in zijn ogen tegenwoordig te weinig belangstelling toont voor het moedertaalonderwijs. Hij is ook de man die het debatteren in Nederland nieuw leven heeft ingeblazen. Landelijke bekendheid kreeg Braet - zijns ondanks - door de rel rond de invoering van de verplichte boekenlijst. ‘Ik was voorzitter van een commissie die de minister moest adviseren over het literatuuronderwijs. Wij overwogen een lijst van 25 boeken, waarvan er 10 verplicht zouden zijn. Toen dat uitlekte, leidde dat meteen tot Kamervragen. Het was het gesprek van de dag, zelfs bij de bakker op de hoek. “Moet mijn dochter verplicht Karel ende Elegast en De donkere kamer van Damokles lezen?” Zoiets leeft blijkbaar bij de mensen. Uiteindelijk bleek er zelfs in de commissie geen meerderheid voor. Eigenlijk een neprel dus.’ Een jonge generatie middelbare scholieren kent Braet vooral als auteur van Taaldaden, jarenlang de meestgebruikte methode voor het vak Nederlands in de bovenbouw van vwo en havo. Braet maakte het boek in de tien jaar dat hij leraar in het middelbaar onderwijs was. Zijn nieuwe schoolboek, Textuur, is niet zo'n succes. ‘Taaldaden was precies waar het onderwijs behoefte aan had. Textuur - dat in wezen minder zwaar is met kortere teksten en meer plaatjes - vindt men nu alweer te saai. De tijd is veranderd, ik ben kennelijk blijven staan.’ Retorica U bent behalve argumentatiespecialist sinds kort ook bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Retorica. Bij retorica denkt men onwillekeurig aan welsprekendheid en spreken in het openbaar. ‘Dat is retorica in enge zin. Maar het is een veel ruimer terrein. Cicero omschreef het vak in De oratore als een soort tekstwetenschap. Hij had ook belangstelling voor het schrijven van historische teksten. De retorica leert hoe je zo'n tekst correct, duidelijk, aantrekkelijk en passend maakt, eigenlijk wat taalbeheer- {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} sing ook doet. Taalbeheersing wordt daarom ook wel neo-retorica genoemd.’ Wat bespreekt u in de colleges? ‘Ik behandel met de studenten bijvoorbeeld het begrip “amplificeren”. Daar gaat mijn oratie ook over. Het is een belangrijke literaire techniek, vooral bekend “Over retorica wordt vaak gezegd: het is een wapen en een schild. Je kunt aanvallen, maar door kennis van retorica kun je je in een debat ook beter beschermen tegen de retoriek van een ander.” uit de renaissanceliteratuur. Kort gezegd is het het versterken binnen een betoog. Dat kan horizontaal zijn, dan ga je alles breed uitmeten. En verticaal, dan maak je het erger. Bij een aanklacht doe je dat om de ernst van de misdaad duidelijk te maken.’ ‘Het systeem van de klassieke retorica hanteert een zeer uitgebreid begrippenapparaat. Dat bespreek ik meestal aan de hand van moderne voorbeelden. Zo neem ik de verdedigingsrede van Aantjes, de fractieleider van het CDA in de jaren zeventig. Er werd ontdekt dat hij lid was geweest van de SS, en hij moest aftreden. In een persconferentie verdedigde hij zich en daarbij gebruikte hij allerlei retorische technieken. Hij paste onbewust de statusleer toe. Van nature doet iedereen dat die beschuldigd wordt. Het houdt in dat je vier manieren hebt om je te verdedigen.’ Wat is taalbeheersing? Voor de meeste mensen is taalbeheersing wat Van Dale eronder verstaat: ‘het goed kunnen hanteren van een taal’. En ‘goed’ is dan vooral correct en verzorgd. Zo niet voor neerlandici. Die denken bij taalbeheersing aan het vak dat zich bezighoudt met alle facetten van ‘verbale communicatie’ of ‘verbaal adequaat taalgebruik’. Zulke omschrijvingen zijn ook meteen stereotypen van het stroeve proza dat sommige professionele taalbeheersers produceren. Taalbeheersing werd rond 1970 ingevoerd als onderdeel van de studie Nederlands. Wat moest er bij dat vak behandeld worden? Eigenlijk alles wat niet onder taal- of letterkunde viel, zoals argumentatieleer, discussie- en vergadertechniek, gespreksanalyse en taalfilosofie. In het onlangs verschenen Taalbeheersing als communicatiewetenschap schetst Antoine Braet hoe het vak zich in de afgelopen drie decennia ontwikkelde. In de jaren zeventig (‘meer mensen mondig maken’) was er veel aandacht voor de verbetering van het moedertaalonderwijs. Tegenwoordig hebben taalbeheersers vrijwel uitsluitend oog voor ‘professionele communicatie’. ‘Je ziet niet alleen het verband met de tijdgeest’, zegt Braet. ‘Veel meer dan taal- en letterkunde houdt taalbeheersing rekening met het beroepsperspectief van de studenten. Die werden vroeger allemaal leraar. Nu wil geen mens meer voor de klas. Ik probeer ze nog wel het onderwijs in te praten, maar ze gaan liever bij een communicatiebureautje werken.’ Chocola ‘De eerste manier is gewoon ontkennen. Kinderen doen dat ook zo. Ik noem weleens het voorbeeld van mijn zoontje. Die had eens van de chocola gesnoept en dat mocht niet. Toen ik hem beschuldigde, ontkende hij eerst. Toen liet ik hem in de spiegel z'n chocolademond zien. Moeiteloos stapte hij over op de tweede manier. Hij zei: “Ik kwam thuis uit school en ik had zo'n honger en er was niets te eten. Toen heb ik maar van de chocola genomen. Het was geen “snoepen”.” Dat is het herdefiniëren van de daad. Je geeft niet toe, je plakt er een ander etiket op. Aantjes bijvoorbeeld gaf een andere definitie van “lidmaatschap”. Je wordt lid van een club om die te ondersteunen. Maar hij was bij de SS gegaan om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen, dus met een ander oogmerk. Daarmee wordt het ook een andere daad. De derde manier is verzachtende omstandigheden aanvoeren, en tot slot kun je je beroepen op procedurele mankementen in de aanklacht. Je zegt bijvoorbeeld dat de aanklager niet bevoegd is of dat het niet de juiste tijd en plaats is voor een aanklacht.’ Als je de kneepjes van het vak kent, kun je de retorica ook gemakkelijk misbruiken. ‘Aristoteles heeft gezegd dat je alle middelen kunt gebruiken en misbruiken: medische kennis, worstelen, en ook de retorica. In zijn ogen is de retorica als wetenschap waardevrij. De retorica leert je wat werkzaam is bij het spreken of schrijven. Hoe je die kennis gebruikt, is afhankelijk van je geweten.’ ‘Over retorica wordt vaak gezegd: het is een wapen en een schild. Je kunt aanvallen, maar door kennis van retorica kun je je in een debat ook beter beschermen tegen de retoriek van een ander.’ Wedstrijd Wat debatteren betreft: dat hebt u in Nederland doen herleven. ‘Ja, het academisch debatteren heb ik uit Amerika geïmporteerd. Doordat ik erover ben gaan schrijven, staat het nu in alle schoolboeken. Ik heb er wel eigen ideeën aan toegevoegd. Ik vind dat het niet alleen om het debatteren moet gaan. Men moet ook weten hoe het zit met de verdeling van de bewijslast bijvoorbeeld. Maar veel mensen interesseert dat niet, die willen gewoon een wedstrijd winnen.’ Uw boek over debatteren is zeer gedegen, haast te klinisch. ‘Het is inderdaad klinisch. Als ik ergens in het land als spreker optreed, vinden mensen mij tegen hun verwachting in leuk. Blijkbaar kom ik uit mijn boeken nogal droogkloterig over. In de mondelinge situatie ben ik dat minder.’ U past misschien retorische middelen toe. ‘Als ik schrijf, probeer ik dat zeker. Textuur staat vol stijlbloempjes, maar waarschijnlijk toch te academische.’ Bent u door de vakbeoefening zelf beter gaan argumenteren en debatteren? Hebt u iets geleerd van de retorica? ‘Ik heb sterk de indruk dat dat zo is. Ik heb een zeker talent, niet heel groot, maar meer dan gemiddeld, ik ben gemotiveerd en ik schrijf veel. In mijn oratie pas ik retorische slimmigheidjes toe. Ik heb het over amplificeren, maar ik amplificeer natuurlijk zelf ook. Maar of ik nu dankzij de studie van de retorica beter spreek en schrijf, is een subjectieve kwestie. Dat oordeel laat ik graag aan anderen over.’ Een overzicht van de belangrijkste publicaties van Antoine Braet is te vinden op: www.onzetaal.nl/2001/02/braet.html {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Zet neer, dat woord! René Appel - taalkundige, Amsterdam In discussies over taalverandering, vrijwel altijd opgevat als verarming of verloedering, zijn meestal de bekende, uitgekauwde voorbeelden aan de orde: hun als persoonlijk voornaamwoord in de eerste naamval, als in plaats van dan als voegwoord van vergelijking, of verlaging van klinkers in het Poldernederlands, zoals in de inmiddels befaamde en door Jan Stroop veelvuldig geciteerde frase ‘Blaif bai mai’. Als het gaat om veranderingen in de woordenschat wordt vaak verwezen naar de grote invloed van het Engels, maar andere, sluipende innovaties blijven meestal buiten beschouwing. Zo vind ik het toenemend gebruik van het werkwoord neerzetten opmerkelijk. De jongste editie van de grote Van Dale geeft zes betekenissen van neerzetten, met uiteraard als eerste ‘ergens plaatsen’. In verband met de huidige populariteit van neerzetten is vooral de tweede betekenis relevant, omdat die breder wordt toegepast. Van Dale geeft van die tweede betekenis, die in feite tot stand komt in specifieke contexten, de volgende omschrijvingen: -(schilderkunst) in toetsen aanbrengen (ook van literaire kunst gezegd), met liefde zijn al die kleine, karakteristieke trekken neergezet (Kelk); -(van acteurs) (op overtuigende wijze) spelen, syn. uitbeelden, vertolken: een rol neerzetten; Marijke zet een schitterende Badeloch neer; (ook wel van andere uitvoerende kunstenaars) deze dirigent zet een robuuste Haydn neer; -(sportterm) Ids Postma [in de vorige uitgave van Van Dale was dit nog Ard Schenk - RA] zette een prachtige tijd neer, maakte een mooie, snelle tijd; -noteren, opschrijven. Neerzetten lijkt dienst te gaan doen als vervanger van allerlei specifieke werkwoorden. In recensies van toneelstukken worden tegenwoordig nog zelden rollen vertolkt of uitgebeeld, maar vrijwel alleen nog neergezet. Mensen vertellen geen verhaal, maar ze zetten het neer. Een concept wordt niet weergegeven of geformuleerd, maar neergezet. Bij de Olympische Spelen in Sydney werd er ook van alles en nog wat neergezet, zoals de volgende uitingen illustreren (het specifiekere werkwoord staat steeds tussen haakjes): -Ze hebben een uitstekende prestatie neergezet (geleverd). -Hij slaagde er net niet in een nieuw record neer te zetten (vestigen). -We hebben wel degelijk een goed niveau neergezet (gehaald). Maar ook in andere sectoren van de maatschappij lijkt neerzetten aan een onstuitbare opmars bezig. Hier volgen nog vier voorbeelden. -We zijn erin geslaagd met typografie en achtergrond-motief de sfeer van het boek neer te zetten (weer te geven). -Van der Veer zette op de familiezender een mix neer van amusement en informatieve programma's (presenteerde). -Sinds Uli Hoeness, de manager van Bayern München, zo'n twee weken terug Daum in een interview had neergezet als een cocaïnegebruiker en een hoerenloper, zat de stemming er goed in (afgeschilderd). -Party-organisator Ted Langenbach is donderdag onderscheiden met de Laurenspenning 2000 voor de wijze waarop hij, soms tegen de stroom in, een bijdetijdse culturele werkelijkheid neerzet door het promoten van dansmuziek als bindmiddel van culturen (creëert). Wat mij betreft zou deze laatste zin ook nog wel een prijs verdienen in de categorie ‘modieuze krompraat’, maar daar gaat het nu even niet om. Ten slotte nog een stukje woordkunst van de huidige minister van OCenW, Hermans, die dus ook medeverantwoordelijk is voor het Nederlandse taalonderwijs: ‘We zullen maatregelen die op andere plaatsen zijn getroffen, ook in het onderwijs neerzetten’ (toepassen/invoeren). Natuurlijk is het overmatig gebruik van neerzetten geen voorbeeld van werkelijke taalverarming. De woorden die neerzetten vervangt, blijven immers bestaan. Op z'n hoogst is er sprake van vervlakking van het taalgebruik van individuele sprekers en schrijvers van het Nederlands. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Mannentaal en vrouwtjestaal Vervrouwelijkende verkleinwoorden Willem van Thiel - Utrecht Een man draagt een pak, een vrouw een pakje. En de woorden nonnetje en bruidje zijn heel gebruikelijk, maar monnikje en bruidegommetje doen raar aan. Zou het gebruik van verkleinwoorden inderdaad seksegebonden zijn? En op wat voor manieren dan ongeveer? Een man en een vrouw zitten in een restaurant te eten. Zegt de een: ‘Ik roep die vrouw nog even, ik lust nog wel een wijntje, jij nog wat?’ ‘Ja,’ antwoordt de ander, ‘als je dat vrouwtje toch roept, doe mij dan ook nog maar een glas wijn.’ Ra ra, wie van hen is de man en wie is de vrouw? Een significante meerderheid van proefpersonen antwoordt dat de eerste de vrouw is en de tweede de man. En dat terwijl de twee personen grotendeels dezelfde woorden gebruiken en geen expliciete aanwijzingen omtrent hun sekse geven. Er is maar één aanwijzing: ze maken verschillend gebruik van verkleinwoorden. Doktersromannetje Waarom kiest een taalgebruiker er eigenlijk voor om een verkleinwoord te gebruiken? Er zijn drie hoofdredenen. De eerste - en meest voor de hand liggende - is om iets kleins aan te duiden, zoals in een wandelingetje door het bos of een fietsje voor je dochter. De betekenis van wandelingetje of fietsje verschilt niet van kleine wandeling of kleine fiets. De tweede reden is dat er soms eenvoudigweg geen andere vorm dan het verkleinwoord bestaat. Naast het bed staat een nachtkastje omdat een ‘nachtkast’ niet te koop is, en een olifant met een piemel noemen we nu eenmaal een mannetjesolifant en niet ‘mannenolifant’. Ten slotte gebruiken we verkleinwoorden om te ironiseren (zo'n ambtenaartje van de gemeente), te vergoelijken (een leugentje om bestwil), te vertederen (liefje) - én om aan te geven dat er sprake is van iets vrouwelijks. Dat laatste kan worden geïllustreerd met de volgende voorbeeldtekst, die in de huidige tijd wat overdreven aandoet, maar die een goede indruk geeft van het bedoelde principe: De heer des huizes gaat met de wagen naar zijn werk, en zijn vrouw rijdt met haar boodschappenautootje nog even langs de Albert Heijn. Op het werk draagt hij een pak, zij een pakje. 's Avonds lezen ze graag, hij deze keer de laatste roman van Voskuil, zij een doktersromannetje. Voor het slapengaan drinkt hij een glas whisky en zij neemt een advocaatje met slagroom. Ze moeten weer vroeg op, hij heeft een drukke dag met veel vergaderingen en zij gaat naar het naaikransje. De verkleinwoorden hierboven zijn onlosmakelijk met het vrouwelijke verbonden. Maar het gaat nog verder. Verkleinwoorden kunnen niet alleen weergeven dat iets bij een vrouw hóórt, maar ook dat er een vrouw wordt bedóéld: Voordat de heer des huizes naar zijn werk gaat, moet hij nog even een stagiaire ophalen, de dochter van een kennisje. Normaal doet een collegaatje van de administratie dat, maar die kon vandaag niet (en hij vindt het ook niet erg, want meneer vindt haar wel een lekkertje). Op de terugweg van zijn werk naar huis moet hij ook nog de kinderen ophalen bij de oppas, een vriendelijk oudje. Wanneer je een verkleinwoord gebruikt om naar iemand te verwijzen, dan veronderstelt men algauw dat een vrouw bedoeld is. Verkleinwoorden ter aanduiding van een man daarentegen zie je zelden. Nonnetje, bruidje en hoertje zijn vrij gebruikelijke woorden, maar monnikje, bruidegommetje of gigolootje kom je niet veel tegen. En áls je ze al tegenkomt, dan lijkt er wel iets zeer dramatisch met deze mannen aan de hand te zijn. Spulletjes Een interessante vraag is of het gebruik van verkleinwoorden voor vrouwelijke zaken of personen nu typisch iets is voor mannen of juist voor vrouwen. Om daarachter te komen, deed ik verschillende experimenten, waaraan veertig proefpersonen deelnamen en waarbij ik tijdschriftartikelen met in totaal ruim twintigduizend woorden analyseerde. Ik ontdekte dat vrouwen vaker verkleinwoorden gebruiken voor persoonlijke eigendommen, en dat mannen vaker verkleinwoorden gebruiken als ze naar vrouwen verwijzen. Ik zal dit toelichten. Dat vrouwen persoonlijke bezittingen aanduiden met een verkleinwoord, kun je goed zien als je een stapel vrouwenbladen (bijvoorbeeld Viva, Elle en Flair) doorneemt, en zoekt naar passages waarin een lezeres beschrijft hoe zij haar huis heeft ingericht en welke spullen haar dierbaar zijn, of waarin ze tips geeft. De spulletjes, potjes en pannetjes, tafeltjes, gordijntjes en zelfs de koloniale bankjes vliegen je om de oren. Doe hetzelfde bij een mannenblad (bijvoorbeeld Voetbal International, Aktueel of Playboy) en je zult zien dat daarin verkleinwoorden zelden worden gebruikt voor persoonlijke bezittingen. Wat ook goed werkt, is een vrouw vragen wat ze aan heeft en waar ze het gekocht heeft. Stel vervolgens een man dezelfde vraag en leg de turflijstjes naast elkaar, en je ziet: trui en truitje, bloes en bloesje, sjaal en sjaaltje en zelfs slip en slipje. Dan valt ook nog iets anders op: hoe persoonlijker de bezitting, {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe groter de kans dat een vrouw ervoor kiest om een verkleinwoord te gebruiken. Artikelen waar mensen doorgaans weinig mee hebben, maken weinig kans om door de eigenaar omschreven te worden met een verkleinwoord; stofzuigerzakje, wc-brilletje en douchekopje zullen niet zo snel voorkomen. Zoals gezegd bleek verder dat mannen vaker verkleinwoorden gebruiken ter aanduiding van vrouwen - alleen moet hierbij vermeld worden dat dit een stuk minder opvallend is dan de hierboven genoemde vrouwelijke gewoontes. Maar toch: woorden als serveerstertje en blondje zijn vaak, zo niet altijd, afkomstig van mannen. Vrouwen gebruiken deze woorden niet of nauwelijks. Tuttig en beledigend Dan rest er nog één vraag: bestaat er verschil tussen mannen en vrouwen als het gaat om de waardering van verkleinwoorden? Je zou verwachten dat vooral mannen zich storen aan de vrouwelijke verkleinwoorden voor persoonlijke bezittingen, en dat vooral vrouwen aanstoot nemen aan woorden als blondje of serveerstertje. Uit mijn onderzoek komt echter naar voren dat mannen en vrouwen zich evenveel ergeren aan dergelijke woorden. Beide seksen vinden het even tuttig en kinderachtig wanneer een vrouw het over haar ‘gordijntjes’ heeft, en het gebruik van blondje vinden mannen en vrouwen even beledigend. Dit artikel is een beknopte samenvatting van de doctoraalscriptie Verkleinwoord en gender, waarop de auteur eind 1999 afstudeerde aan de Universiteit Utrecht. Mocht u geïnteresseerd zijn in een exemplaar van de scriptie, dan kunt u via de redactie contact opnemen met de auteur. Vergeten woorden Padoog Hans Heestermans Het kan weleens gebeuren dat er een klein maar venijnig ontstekinkje aan je ooglid ontstaat. Bij mij altijd aan het onderste ooglid, maar dat kan toeval zijn. Voor zo'n gezwelletje bestaan veel namen, die allemaal op een vergelijking berusten. In het Grieks heet het ongemakje chalazion (‘hagelkorrel’), en die benaming komt ook in het Nederlands voor. In verscheidene dialecten zijn er woorden voor dit ‘strontje’, die iets als ‘eelt’ of ‘knoest’ betekenen: war ‘knoest’; weer, wee(r)n, weeroog en weendel, die alle de grondbetekenis ‘eelt’ gemeen hebben. En niet die van ‘weder’, zoals het onderstaande citaat ten onrechte suggereert. Er is nog een soort van aandoening op de oogen, die door den wind (...), door hagelbuijen en onweder, of zeevlammen veroorzaakt wordt en de oogen tranen doet, somtijds tot verettering overslaat; en de oogklieren verstramt; dit noemt men dan weer-oog, als zijnde door het weder veroorzaakt. (J. Le Francq van Berkhey, Natuurlijke Historie van Holland, 1810) In West-Brabant heet een oog dat voorzien is van zo'n gezwelletje een ‘padoog’, en elders wordt die gerstekorrel ook wel ‘paddenscheet’ genoemd. Deze namen zouden berusten op het volksgeloof dat het vocht dat een pad uitscheidt, schadelijk is voor de ogen. ‘Er heeft een pad op mijn oog gescheten’, zeiden we in mijn jeugd in Bergen op Zoom als we zo'n strontje op ons ooglid hadden. Volgens het volksgeloof kon dat paddenspuwsel zelfs de dood veroorzaken. Men tredet die padde wel soe lange, dat sy van sich spyet. (G.J. Meyer, Oude Nederlandsche Spreuken en Spreekwoorden, 1836) Letterlijk vertaald staat hier: men kan zo lang op een pad trappen, tot ze van zich af spuwt. Dat werd ook wel gezegd om aan te geven: je moet iemands geduld niet al te veel op de proef stellen. Naast paddenscheet en padoog komen ook de woorden paddenschijter en paddenpisser voor. Dat is merkwaardig. Die paddenscheet was, als scheet van een pad, nog wel uit dat volksgeloof te verklaren. Maar paddenschijter en paddenpisser kunnen alleen maar geïnterpreteerd worden als ‘iemand die op een pad pist of schijt’. En dat is, in de context van het genoemde volksgeloof, natuurlijk onzin. Dus moet er naar een andere verklaring gezocht worden. En die is er ook. Er zijn vele volksgeloven en een daarvan houdt het volgende in: iemand die zijn behoeften doet op de openbare weg, krijgt een strontje op zijn oog. Ick verseker v (...) so wie dat pisset tusscen twe huysen of tegens die sonne dat die daer of criget die twerne op die oge of roye ogen. [Ik verzeker u dat wie tussen twee huizen of in de open lucht een plas doet, die krijgt het ‘weer’ op zijn ogen of rode ogen.] (Die Euangelien Vanden spinrocke metter glosen bescreuen ter eeren van den vrouwen, ca. 1500) Pad staat in paddenschijter en paddenpisser dus niet voor het diertje, maar voor ‘weg’. Die opvatting wordt nog versterkt door het bestaan van het woord weegscheet of wegenscheet, waarin het eerste lid niet anders dan als ‘pad, weg’ geïnterpreteerd kan worden. U weet dat de taalgebruiker graag wat met de taal speelt; hij jongleert er wat mee. Als er zoveel fecaliën in een groep van gelijkbetekenende woorden zitten, dan gaat hij een variant bedenken. Zo greep hij ooit naar het bestaande woord pissebed, en hechtte ook daar de betekenis ‘strontje’ aan. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Randvoorwaarden en de wet van behoud van ellende Dr. ir. J. IJff - Alkmaar Waar komen woorden precies vandaan? Dat is meestal een kwestie van gissen, maar soms is het heel nauwkeurig na te gaan. Over de uitvinding van een modewoord en een zich langzaam inburgerende uitdrukking. Randvoorwaarde is een modewoord. Het kwam op in de jaren tachtig en heeft zich in de jaren negentig als een olievlek verbreid. Geen politiek-bestuurlijk rapport of de randvoorwaarden vliegen je om de oren. Zelfs de troonrede van 1998 repte ervan: ‘Voorts zal de regering nog dit jaar haar voornemens formuleren inzake een eventuele aanvullende locatie om de groei van de luchtvaart op te vangen. Hierbij worden de randvoorwaarden van milieu, gezondheid en veiligheid in acht genomen.’ In de elfde editie van de grote Van Dale, uit 1984, verscheen het woord voor het eerst. Het werd toen gedefinieerd als: ‘(in beginsel bijkomstige) voorwaarde waaraan voldaan moet zijn, wil het beoogde doel ooit bereikt kunnen worden’. In de editie erna, die uit 1992, kreeg het woord er een betekenis bij: ‘voorwaarde die de mogelijkheden tot variatie beperkt (...) grens die niet mag worden overschreden’. Het voorbeeld dat Van Dale hierbij geeft, is ‘budgettaire randvoorwaarden’. Randvoorwaarde wordt hier gebruikt in plaats van grens, zoals het in de eerste betekenis gewoon wordt gebruikt in plaats van voorwaarde. Randvoorwaarde klinkt wat minder hard, verhullender en abstracter. Misschien is het daarom zo populair geworden in de politiek-bestuurlijke wereld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De geluidsbelastingscontouren voor de luchthaven Schiphol (links) hebben wel iets weg van bepaalde gelijkvormige figuren die in de toegepaste wiskunde voorkomen, en die worden bepaald door ‘randvoorwaarden’ (rechts). Uit: Structuurschema burgerluchtvaartterreinen, 1979; Advanced Engineering Mathematics, 1951 ==} {>>afbeelding<<} Gelijkvormige figuren Maar waar komt het woord vandaan? Het is afkomstig uit de toegepaste wiskunde. Althans, daar heb ik het aan ontleend rond het jaar 1970, en ik verbeeld mij dat ik daardoor de ‘boosdoener’ ben geworden die het heeft geïntroduceerd in politiek en bestuur. Ook rond 1970 moest er al een vijfde baan op de luchthaven Schiphol komen, wilde Schiphol niet afzakken tot een regionaal vliegveld. Het was de maatschappelijke discussie rondom de geluidhinderproblematiek die mij ertoe bracht het woord randvoorwaarde te gebruiken. De mate van geluidhinder, die wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (genoemd naar de Delftse hoogleraar Kosten), wordt op papier weergegeven met contouren rond Schiphol. De contouren worden groter naarmate je je verder van de luchthaven bevindt, maar de vorm ervan blijft ongeveer hetzelfde. Soortgelijke families van gelijkvormige figuren komen ook voor in de toegepaste wiskunde als oplossing van bepaalde wiskundige problemen. Die figuren bezitten niet de grillige vormen van de geluidhindercontouren, maar het zijn wel contouren die individueel gedefinieerd worden door een bepaalde waarde van een parameter, soms de ‘randvoorwaarde’ genoemd. Zo kwam ik ertoe om een bepaalde mate van geluidhinder te associëren met een randvoorwaarde. Ik noemde de Kosteneenheid 35, die de contour definieert waarbinnen geen aaneengesloten woonbebouwing mag plaatsvinden, ‘de randvoorwaarde voor geluidhinder voor Schiphol’. Ik vond dat het woord goed het karakter van zo'n contour weergaf. Rand drukte het geografische aspect ervan uit, want binnen die contour mocht geen aaneengesloten woonbebouwing {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} bestaan, en voorwaarde maakte duidelijk dat het in bestuurlijke zin een verplichting betrof. Randbedingung Randvoorwaarde werd door mij gebruikt in allerlei werkgroepen, commissies en besturen die aan de Schipholproblematiek gewijd waren en waarvan ik als provinciebestuurder deel uitmaakte. In die ambiance is het woord geïntroduceerd en heeft het zijn verbreiding gekregen. In theorie is het natuurlijk mogelijk dat een ander terzelfder tijd of zelfs eerder dit woord is gaan gebruiken. Tot nader order claim ik toch maar het auteursrecht. Maar ik zit nog met een vraag. Onlangs kwam ik in een Duits politiek geschrift het woord Randbedingung tegen in dezelfde betekenis als ons woord randvoorwaarde. Zou ook in Duitsland iemand met een achtergrond in de toegepaste wiskunde dit begrip in de politiek hebben geïntroduceerd? Of heeft Duitsland dit begrip overgenomen uit het Nederlands? Ik houd mij aanbevolen voor aanvullende informatie. Over een andere uitdrukking, met een natuurkundige achtergrond, heb ik geen twijfel. Dat betreft de wet van behoud van ellende naar analogie van de wet van behoud van energie. Ik heb die uitdrukking in de jaren zeventig geïntroduceerd in het milieuhygiënisch jargon om aan te geven dat het zuiveren van water en lucht meestal neerkomt op het verplaatsen van de vervuiling van het ene compartiment (water, lucht of bodem) naar het andere. Luchtverontreiniging wordt door filters gevangen en uitgewassen in water of gestort op de bodem. Deze wet van behoud van ellende ben ik inmiddels een paar keer tegengekomen in vaktijdschriften, en de term is nu in de journalistiek doorgedrongen, zoals ik onlangs heb mogen constateren na lezing van een column van John Jansen van Galen in Het Parool. Een miljard of een biljoen? T. Hoevers - Amsterdam Enige tijd geleden stond in Het Parool dat de Amerikaanse regering aan de nazaten van de negerslaven een bedrag verschuldigd zou zijn van ruim $ 22 triljoen aan achterstallig loon, plus een verdubbeling daarvan bij wijze van smartengeld en daarbovenop de samengestelde rente over 132 jaar. Dat leek me gortig, en ik sloeg aan het rekenen. En jawel hoor, ik kwam uit op ruim $ 22 bíljoen, dus eenmiljoenste van het genoemde bedrag. Zoals zoveel mensen wist ook de redactie van deze krant niet dat het Europese en het Amerikaanse getalstelsel van elkaar verschillen. In Europa zit er telkens een factor één miljoen tussen de opeenvolgende getalsnamen op -iljoen. Een miljoen miljoen is een biljoen; een miljoen biljoen is een triljoen. Daartussen zitten de getallen in stappen van duizend. Die eindigen op -iljard. Dus duizend miljoen is een miljard; duizend biljoen is een biljard. Het Amerikaanse systeem kent die -iljard-getallen niet. De -iljoen-getallen worden in stappen van duizend gebruikt. Dus duizend miljoen is een biljoen; duizend biljoen is een triljoen. Het is natuurlijk onwenselijk dat in deze tijd van internationale standaardisatie het stelsel voor de zeer grote getallen niet overal hetzelfde is. Er moet een eenheid komen die een eind maakt aan die rekenkundige spraakverwarring, vooral ook omdat we in de toekomst waarschijnlijk steeds meer met zulke getallen te maken zullen krijgen. Zo wisten de samenstellers van het metrisch stelsel in 1799 ook niet wat voor getallen anderhalve eeuw later in gebruik zouden komen. Het stelsel is inmiddels uitgebreid met nieuwe maten als de yoctometer (eentriljardste millimeter) en de yottameter (een triljard kilometer). Maar welk van de twee systemen heeft de voorkeur? Het Europese systeem is logisch en helder opgebouwd. Aan de namen zijn duidelijk de machten van het miljoen af te lezen. Zo is een triljoen een miljoen tot de derde en een septiljoen een miljoen tot de zevende. Het Amerikaanse systeem mist die logica. Het gaat uit van machten van duizend, maar de benamingen geven dat niet helder weer. Een triljoen is daar niet 10003, zoals de naam doet vermoeden, maar 10004. De benamingen zitten dus een stap onder de macht. Men kan dit systeem wel een zekere logica toekennen door uit te gaan van het aantal blokjes van drie nullen dat aan het getal duizend wordt toegevoegd. Een triljoen heeft twaalf nullen; er zijn dus drie blokken van drie nullen aan het duizendtal toegevoegd. Maar deze argumentatie vind ik niet sterk en daarom voel ik meer voor internationale invoering van het Europese systeem. Europese naam Aantal nullen Macht van miljoen Macht van duizend Amerikaanse naam miljoen 6 1.000.0001 10002 miljoen miljard 9 10003 biljoen biljoen 12 1.000.0002 10004 triljoen biljard 15 10005 quadriljoen triljoen 18 1.000.0003 10006 quintiljoen triljard 21 10007 sextiljoen quadriljoen 24 1.000.0004 10008 septiljoen quadriljard 27 10009 octiljoen quintiljoen 30 1.000.0005 100010 noviljoen quintiljard 33 100011 deciljoen HOE ZWAAR IS EEN...? Voorwerp In cijfers Benamingen in Europese stelsel elektron 9,11 × 10-31 kg 911 quintiljoenste gram waterstofatoom 1,67 × 10-27 kg 1,67 quadriljoenste gram watermolecule 3 × 10-26 kg 30 quadriljoenste gram bacterie 10-13 kg 100 biljoenste gram lichaamscel 10-11 kg 10 miljardste gram fruitvliegje 7,5 × 10-7 kg 750 miljoenste gram honingbij 10-4 kg 1 tiende gram kolibrie 2 × 10-3 kg 2 gram mus 3,5 × 10-2 kg 35 gram mens 70 kg 70 kilo koe 600 kg 600 kilo olifant 104 kg 10.000 kilo (10 ton) walvis 105 kg 100 ton straalvliegtuig 3 × 105 kg 300 ton aardatmosfeer 5 × 1018 kg 5 biljard ton water op aarde 1,5 × 1021 kg 1,5 triljoen ton aarde 6 × 1024 kg 6 triljard ton zon 2 × 1030 kg 2 quadriljard ton melkwegstelsel 2,5 × 1041 kg 250 sextiljoen ton Uit: Mary Blocksma, De schaal van Richter en andere getallen. Ooievaar Pockethouse. 1989. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Weg met dialect op tv De toegankelijkheid van Nederlandstalige coproducties Wilfried Vandaele - Algemeen secretaris Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland Tv-programma's die succes hebben in Vlaanderen, zijn soms een flop in Nederland, en andersom. Welke rol spelen ‘schoon Vlaams’, Amsterdams en ondertiteling hierbij? Is het wel altijd nodig, dat dialectgebruik in tv-programma's, en dan vooral in Vlaams-Nederlandse coproducties? Wilfried Vandaele, nauw betrokken bij de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, zet zijn gedachten uiteen. Vlaanderen en Nederland werken op allerlei gebieden samen, en soms is die samenwerking vastgelegd in officiële overeenkomsten. Zoals de Nederlandse Taalunie de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland regelt op het gebied van de taal en de letteren, is er ook een Cultureel Verdrag, dat de samenwerking op het gebied van cultuur, kunsten, onderwijs en wetenschap, welzijn en media moet bevorderen. Maar wat is de praktijk van die culturele samenwerking? Een inventarisatie leert dat de Vlaamse en de Nederlandse radio en televisie onder meer gebruikmaken van elkaars correspondenten, dat er een satellietproject ‘BVN-TV’ (het Beste van Vlaanderen en Nederland) is, waarin Nederland en Vlaanderen samen een selectie uit hun programma's naar het buitenland brengen, en dat er een doorgifteplicht is: Nederland en Vlaanderen moeten elkaars radio- en tv-zenders doorgeven. En er zijn de coproducties. 25 in 1997, 15 in 1998, maar als je er rekening mee houdt dat het bij zo'n coproductie vaak om een reeks van verschillende afleveringen gaat, dan betreft het toch een aanzienlijk aantal uitzendingen, alleen al in 1998 een tachtigtal. Doorgaans gaat het om cofinanciering, en niet echt om een coproductie in de zin dat men alles samen bedenkt en uitvoert zodat er een echt gemeenschappelijk product ontstaat. Echte coproducties zijn zeldzaam. Waar ik het hier in het bijzonder over wil hebben, is de vraag welke factoren de toegankelijkheid van coproducties belemmeren. {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} Onverantwoord Het zou alle programmamakers in Nederland en Vlaanderen ter harte moeten gaan: hoe komt het dat een reeks die het in Vlaanderen uitstekend doet, in Nederland soms niet wordt gewaardeerd, en omgekeerd? Natuurlijk moet je daarbij rekening houden met alle factoren: uur van uitzending, concurrerende programma's op andere zenders, enz. Maar toch blijft de vaststelling dat sommige programma's, sommige coproducties, in het land van oorsprong erg succesvol zijn en in het buurland - tevens partnerland in de coproductie - floppen. Nemen we ‘Windkracht 10’, de helikopterserie die zich afspeelt in het Vlaamse Koksijde, een coproductie van de VRT en de TROS. De reeks was in Vlaanderen een voltreffer, in Nederland niet. Daar kwam de serie niet van de grond. Dat de afleveringen in Nederland ondertiteld werden, brengt ons al meteen op een belangrijk knelpunt. Nederland en Vlaanderen spannen zich maar weinig in om hun taalgebruik en uitspraak aanvaardbaar en begrijpelijk te houden voor het buurland. Laat ik het als Vlaming bij Vlaanderen houden. Een eerste euvel is dat men o zo graag dialect spreekt (‘Edde gai da nie gezeen?’), of een tussentaal, het ‘schoon Vlaams’ oftewel het ‘verkavelings-Vlaams’, zoals G. Van Istendael het noemt (‘Hebde gij da nie gezien?’). Het dialect dat gebruikt wordt, is vaak het Antwerps-Brabants, waardoor Vlamingen met een andere streektaal geërgerd voor de buis zitten. Als deze toestand vele Vlamingen al ergert, waar- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} om zouden Nederlanders zich dan tolerant moeten gedragen? Nee, weg met het slechts zelden functionele dialect, weg met het schoon Vlaams. Het is totaal onverantwoord - cultureel en economisch - om een massamedium als televisie op die manier te misbruiken. Cultureel onverstandig omdat we er alle belang bij hebben het ontgrenzende Europa een uniforme Nederlandse taal aan te bieden, waarmee ook buitenlanders zowel in Vlaanderen als in Nederland terechtkunnen. Economisch onverstandig omdat de kansen om onze producties aan het buitenland te slijten in elk geval niet toenemen naarmate we minder Standaardnederlands hanteren. Let op: Vlamingen maken zich dik als Nederlanders Vlaamse acteurs ondertitelen, maar in de eigen nieuwsuitzendingen in Vlaanderen wordt de eenvoudige West-Vlaamse of Limburgse landman steevast ondertiteld. Een andere landman, even eenvoudig, die zich in het Antwerps tot de kijker richt, wordt in Vlaanderen niet ondertiteld. Verstaanbaarheid Maar terug naar Nederland-Vlaanderen. We moeten ons in Vlaanderen weinig illusies maken en mogen van de kijkende buur geen grote inspanningen verwachten. Niet alleen verschillen in zinsconstructies en woordgebruik doen de buur afhaken, zelfs de andere klankkleur kan de toegankelijkheid al schaden, want zelfs als Vlamingen in coproducties hun best doen om algemeen beschaafd te spreken, gaat men in Nederland al ondertitelen. In ‘Windkracht 10’ was dat het geval, maar de verstaanbaarheid werd daarin volgens kenners ook geschaad door het ratjetoe van helikopter- en zeegeluiden en het Engelse vakjargon van de piloten. Omgekeerd gebeurt het ook: de VRT ondertitelt de Nederlandse reeks ‘Baantjer’. Hebben wij meer moeite met elkaars taal omdat we minder dan vroeger naar elkaars zenders kijken? Sinds de komst van de commerciële televisie zijn de Vlaamse en de Nederlandse kijkers inderdaad meer op het eigen land gericht dan vroeger. Het marktaandeel van Nederland 1, 2 en 3 in Vlaanderen schommelt rond de 5%. De Nederlanders spenderen 3% van hun kijktijd aan de VRT. Veel is dat niet, maar toch zijn het van alle buitenlandse zenders de Nederlandse die in Vlaanderen het meest bekeken worden, en omgekeerd. Dat Vlamingen Nederlanders niet verstaan, en Nederlanders Vlamingen niet, moet echter gerelativeerd worden. Als mijn kinderen naar de Nederlandse reeks ‘Otje’ kijken, waarin het Ottekind toch een behoorlijk mondje Hollands praat, dan hebben ze daar geen moeite mee. Maar als ze naar het Vlaamse ‘Blinker’ kijken, waar het dialectische Vlaams vanaf druipt, dan hebben ze daar wel moeite mee. Bijvoorbeeld als zo'n Blinker, die allesbehalve uitblinkt in helder taalgebruik, roept: ‘Iek sal mee Mats wil ne nieve pot ferf gaan kope.’ Misplaatst In het taalkatern van De Standaard van 14 maart 2000 geeft VRT-taaladviseur Ruud Hendrickx uitleg bij het ‘Taalcharter’ dat hij anderhalf jaar geleden lanceerde en naar aanleiding waarvan de pers toen zei dat de VRT koos voor de Vlaamse norm. Hendrickx: ‘Alleen wil de VRT er meer dan in het verleden mee rekening houden dat de Nederlandse standaardtaal zoals ze in België gebruikt wordt op een beperkt aantal punten kan verschillen van de in Nederland gebruikelijke variant van de Nederlandse standaardtaal.’ Meer ruimte dus voor typisch Belgisch-Nederlandse woorden. Dat is niet ongevaarlijk. Maar Hendrickx is wel in goed gezelschap, want in de Volkskrant van 5 mei 2000 zegt Koen Jaspaert, algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, dat er toleranter moet worden omgegaan met taalvariaties. Ook ik vind dat Vlamingen verdieping niet door etage moeten vervangen, herstelling door reparatie, uitbater door exploitant, luidop door hardop of fruitsap door vruchtensap (of jus d'orange). Maar als Vlamingen sentimenteel gaan doen over fermette, fondant, mutualiteit en positioneren, dan breekt mijn klomp. Ik ben het eens met de sociolinguïsten dat we op verschillende niveaus communiceren, in verschillende kringen en in verschillende taalregisters. In mijn dorp kan ik, als lid van de lokale biljartclub ‘De lustige Voor een massamedium als televisie, dat bovendien grensoverschrijdend is, is het gebruik van iets anders dan Algemeen Nederlands misplaatst. nachtvlinders’, dus perfect - en bij voorkeur! - het plaatselijke dialect gebruiken. Maar volgens dezelfde redenering is voor een massamedium als televisie, dat bovendien per definitie grensoverschrijdend is, het gebruik van iets anders dan Algemeen Nederlands misplaatst. Het geëigende taalregister voor de media is het Standaardnederlands. Taal is een communicatiemiddel, en als je ziet dat het gebruik van bepaalde varianten ervoor zorgt dat de noorderbuur, respectievelijk de zuiderbuur, moeite heeft met die varianten en dat dit de toegankelijkheid van een tv-productie schaadt, dan is dat een probleem waar iets aan gedaan moet worden. Gevoelde drempels Maar het is niet allemaal kommer en kwel. Van de hele toegankelijkheidsellende vinden we niets terug bij ‘10 voor taal’, een coproductie van de VRT en de KRO, die ondertussen al een eeuwigheid bestaat en nog steeds hoog scoort in beide landen. Hoe komt dat? Doordat taal hier juist het onderwerp is? Door het competitie-element dat Nederlanders tegen Vlamingen uitspeelt? Het feit dat je iets bijleert als kijker? Dat laatste geldt dan in ieder geval niet voor Nederlanders, want die weten alles al... beter. En wat te denken van de coproductie ‘Groot licht’, het populair-wetenschappelijke jongerenprogramma, dat het toch ook in beide landen goed doet, terwijl taal en competitie daarbij niet echt een rol spelen? Tot slot wil ik professor Guido Fauconnier citeren, die in 1990 een rapport schreef over ‘Moeilijkheden en drempels bij tv-coproducties’. Hij zegt over de hindernissen: ‘Dat wil niet zeggen dat drempels er echt liggen, alleen dat ze gevoeld worden. (...) Voor wie over een drempel struikelt, is het irrelevant of die er echt was.’ Dit artikel is een bewerking van een deel van een rede die Wilfried Vandaele uitsprak bij de uitreiking van de Coproductieprijs op 24 mei 2000 in Brussel. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Irritante tussentaal Geert Vanhecke - Londen Al vijf jaar woon ik als Vlaming in Londen, waar ik onder meer Nederlands doceer aan volwassenen. Mijn leerlingen zijn vooral Britten. Sommigen hebben een Nederlandstalige partner of willen in Nederland of België gaan wonen, en anderen hebben het Nederlands nodig voor hun werk of dragen onze taal gewoonweg een warm hart toe. De meeste Britten zijn nog steeds eentalig, maar daar begint verandering in te komen. Het zou weleens zo kunnen zijn dat mijn Britse leerlingen over een aantal jaren beter Nederlands spreken dan de meeste Vlamingen. Onlangs was ik weer in België. Elke Nederlandstalige weet dat Vlamingen dialectsprekers zijn. Ik draag dialecten een warm hart toe, maar toch vind ik het heel jammer dat ik in Vlaanderen zo weinig goed Nederlands hoor. Als ze geen dialect gebruiken, spreken Vlamingen verkavelings-Vlaams, zoals Geert Van Istendael - in zijn boek Het Belgisch labyrint - deze irritante tussentaal al noemde. Verkavelings-Vlaams is geen dialect, het is geen standaardtaal, het is niet meer dan een tussentaaltje. Maar helaas zijn er Vlamingen die deze ontaal in plaats van het Nederlands als officiële standaardtaal willen invoeren. Waarom toch steekt die idiote zelfgenoegzaamheid met het eigen tussentaaltje steeds vaker de kop op in Vlaanderen? Het meest schuldig aan dit Vlaamse monster zijn de radio en de televisie. Vroeger keken Vlamingen vaak naar de Nederlandse televisie. In 1989 werd de VTM opgericht en kon Vlaanderen voor het eerst van commerciële televisie genieten. De VTM maakt gretig gebruik van verkavelings-Vlaams. Ook de VRT, de vroegere BRT(N), en dan vooral de radio, doet er tegenwoordig graag aan mee. Tijdens mijn laatste bezoek aan België hoorde ik de overigens mooie Vlaamse radiostemmen om de haverklap verkavelings-Vlaams gebruiken. ‘Zeg, 't is schoon weer, doe maar gerust uw vensters open, en als ge goesting hebt kunde straks nog ietske winnen met ons prijsspel.’ Die vervlaamsing doet mij pijn, maar zij is blijkbaar niet tegen te houden. Er heerst een gevoel van ‘we doen het zelf wel’. Vlaamse uitgevers verklaren met trots dat de Vlaamse literatuur ook in het buitenland aanslaat, terwijl Jo Vally op de radio een Vlaamse versie zingt van een Julio Iglesias-hit. Vroeger kwamen er van elke nieuwe Disney-film twee versies in de Vlaamse bioscopen: de originele Engelstalige en een Nederlandstalige, altijd ingesproken door Nederlandse acteurs. Tegenwoordig is een Nederlands gesproken versie niet goed genoeg meer voor Vlaanderen, en steekt men tijd en geld in het maken van een Vlaams gesproken versie. Het verkavelings-Vlaams klinkt al zo vertrouwd in de oren dat men het Nederlandse accent niet meer kan verstaan (of wil verstaan). Vlamingen vragen me weleens of ik Nederlander ben. Ze vragen zich af waarom ik zo keurig Nederlands spreek. Met mijn familie spreek ik mijn West-Vlaamse dialect, maar in alle andere omstandigheden spreek ik Nederlands. Waarom? Omdat ik een taal wil spreken, en verkavelings-Vlaams is dat niet. Dat het Nederlands in Vlaanderen anders klinkt dan in Nederland, is volkomen normaal. Het Engels in de Verenigde Staten is anders dan dat in Groot-Brittannië. In Oostenrijk hoor ik een ander Duits dan in Duitsland, maar toch weten we allemaal dat Oostenrijkers Duits spreken (en geen Oostenrijks). Waarom moet ik dan zo vaak tegen heug en meug uitleggen dat het Nederlands ook in België een officiële taal is? Dat bekrompen ‘we doen het zelf wel’-gevoel in Vlaanderen moet ophouden. Veel Vlamingen vinden Nederlanders eigenwijs en arrogant, een veralgemenisering die de vooroordelen steeds weer aanwakkert. Wanneer ik pleit voor goed Nederlands hoor ik Vlamingen weleens beweren dat ik me schaam om Vlaming te zijn, en dat ik eigenlijk Nederlander wil zijn. Wat een onzin! Wie dit beweert, blijft zich verschuilen achter zijn bekrompenheid. Nederlanders en Vlamingen moeten meer samenwerken! De officiële taal van Nederland en Vlaanderen is het Nederlands! Dat is een feit, en dat kan maar beter ook zo blijven. Waalse onwil? Luc Saver - Gullegem, België Toen in 1962 de taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië werd vastgelegd, werkten de toenmalige politici een - typisch Belgisch - compromis uit voor een aantal taalgrensgemeenten en zes Brusselse randgemeenten. Zo werden de gemeenten in de bij de Nederlandse grens gelegen Voerstreek overgeheveld van de Waalse provincie Luik naar de Vlaamse provincie Limburg. Omgekeerd werden bijvoorbeeld de West-Vlaamse gemeenten Komen en Moeskroen bij de Waalse provincie Henegouwen gevoegd. Sindsdien geldt voor de Brusselse randgemeenten en voor de genoemde taalgrensgemeenten een apart regime, de zogenoemde faciliteiten. Deze spitsvondigheid komt erop neer dat ook de taalminderheid er recht op heeft om in haar taal bediend te worden. Concreet: in de Nederlandstalige Voerstreek moeten Franstaligen in hun contacten met de lokale overheid gebruik kunnen maken van het Frans en hebben Franstalige kinderen ook recht op Franstalig onderwijs. De Vlaamse inwoners van het Franstalige Komen-Moeskroen moeten hun kinderen naar Nederlandstalige scholen kunnen sturen en moeten op het gemeentehuis in het Nederlands aan hun trekken kunnen komen. Dat is de wettelijke regeling. Maar de praktijk is soms anders. Het gaat hier immers niet louter om {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} taalwetten, maar ook om de toepassing ervan, en meer nog om het draagvlak dat ervoor bestaat bij de plaatselijke overheden en de bevolking. Cruciaal hierbij is de bereidheid om de taal van de minderheid te spreken en gebruiken. Zo mag je toch aannemen dat de gemeentelijke diensten (burgerlijke stand, politie, toerisme e.d.) van de faciliteitengemeenten béíde talen vlot beheersen. Ik kan niet oordelen over de taaltoestand in het Limburgse Voeren, maar tegen de manier waarop bijvoorbeeld de dienst Toerisme van faciliteitengemeente Mouscron/Moeskroen met het Nederlands omspringt, heb ik toch ernstige bedenkingen. In de meertalige brochure ‘Een dagje uit in Moeskroen’, die ik bij een bezoek mocht ontvangen van een vriendelijke stadsgids, is het taalgebruik hemeltergend. De ‘vertaler’ lijkt zich niet eens de moeite te hebben getroost een Frans-Nederlands woordenboek te raadplegen, laat staan dat hij advies heeft ingewonnen bij een deskundige Nederlandstalige ambtenaar of leraar. Ik kan niet anders denken dan dat pure onwil en gebrek aan respect voor de Nederlandse taal aan de basis liggen van een dergelijk linguïstisch wangedrocht. Zo is er in de brochure onder meer sprake van ‘generale toestanden’ (‘conditions générales’), ‘het vriendschapglas’ (‘le verre de l'amitié’), ‘persoonlijke uitgaven (...) zijn aan uw kosten’, ‘een overkost van 200 BEF’, ‘de dienst Toerisme is niet verantwoordelijk voor ongevallen, dieven of lossen’, ‘afgifte van een documentatie’, ‘een intrekking eisen voor het breken van het contract’, en ‘alle modificatie heeft geen efect on deze prijzen’. Ik besef dat heel wat Nederlanders wellicht monkelend de schouders zullen ophalen over dit typisch Belgische kwaaltje. Maar Vlamingen hebben het er Willen Vlamingen en Walen in de toekomst onder hetzelfde Belgische dak blijven wonen, dan zullen zij toch wederzijds een inspanning moeten leveren om elkaars cultuur te waarderen moeilijk mee dat, hoewel zij de meerderheid van de Belgische bevolking uitmaken, heel wat Waalse en Franstalige medeburgers nog steeds een manifeste onwil laten blijken om de Nederlandse taal aan te leren. Het gaat er niet om dat het Frans een wereldtaal is en het Nederlands de taal van een - weliswaar grote - minderheid. Nee, het punt is dat, willen Vlamingen en Walen in de toekomst onder hetzelfde Belgische dak blijven wonen, zij toch wederzijds een inspanning zullen moeten leveren om elkaars cultuur te waarderen - en dus ook elkaars taal horen te begrijpen en te spreken. Taal in beeld {== afbeelding Foto: Ab Wagenvoort uit Voorburg; hij ontvangt een boekenbon van f 50,-. ==} {>>afbeelding<<} Taalkring Kamerleden Bestuur Genootschap Onze Taal De laatste jaren is het bestuur van het genootschap een aantal Tweede-Kamerleden opgevallen die er blijk van geven dat ze onze taal een bijzonder warm hart toedragen. Dat is onder meer tot uiting gekomen in het debat over de vraag of de positie van het Nederlands grondwettelijk moet worden geregeld en over de marginalisering van het Nederlands in een eenwordend Europa, maar ook in discussies over de invloed van het Engels of over de Nederlandse onverschilligheid tegenover de eigen taal in het algemeen. Deze toenemende belangstelling is verheugend voor het genootschap, omdat het onderwerpen betreft die bij veel van onze leden bezorgdheid oproepen. Het bestuur van het genootschap heeft zich gewend tot Kamerleden die een bijzondere belangstelling voor het Nederlands aan de dag leggen. Zij zijn benaderd op grond van hun persoonlijk getoonde belangstelling; in lang niet alle gevallen zijn zij ook woordvoerder voor hun partij op dit gebied. Het genootschap wilde graag een informele kring van Kamerleden vormen waartoe het zich kan wenden om bijvoorbeeld aandacht te vragen voor onwenselijke ontwikkelingen met betrekking tot de Nederlandse taal, of om aan hen informatie te verstrekken waarvan het genootschap het belangrijk vindt dat de Kamerleden erover beschikken. Van de vijftien aangeschreven Kamerleden zijn er elf toegetreden tot de Onze Taal-kring van taalbehartigers. In alfabetische volgorde zijn dat: mevr. drs. J. Belinfante (PvdA) mr. ing. W.G.J.M. van de Camp (CDA) C. Cornielje (VVD) mr. B.O. Dittrich (D66) mevr. M.J.A. van der Hoeven (CDA) H.G.J. Kamp (VVD) E. van Middelkoop (ChristenUnie) mevr. J. van Nieuwenhoven (PvdA) mr. A.J. te Veldhuis (VVD) drs. M.J.M. Verhagen (CDA) mevr. M.C.W. Visser-van Doorn (CDA) {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook het Pools blijft bestaan Een zonnige toekomst voor nationale talen Bronisław Geremek - oud-minister van Buitenlandse Zaken, Polen Niet alleen Nederlanders maken zich zorgen over het voortbestaan van de eigen taal, ook de Polen doen dat. Toch hoeven we niet wakker te liggen van het oprukkende Engels, aldus de Poolse historicus en oud-minister van Buitenlandse Zaken Bronisław Geremek. Een pleidooi voor meertaligheid - een begrip dat ook centraal staat in het onlangs begonnen Europees Jaar van de Talen. Talen hebben hun eigen geschiedenis. Al lijkt de kaart van de nationale talen in het hedendaagse Europa wel af te zijn, volgens sommige prognoses heeft amper eentiende deel van de zesduizend talen die wereldwijd gesproken worden een kans om de 21ste eeuw te overleven. Omdat talen sterfelijk zijn, is de vraag gerechtvaardigd of de Poolse taal de pressie van de Europese integratie zal kunnen weerstaan. Rond het jaar 1000 konden Polen en Tsjechen elkaar moeiteloos verstaan; nog niet zo lang geleden dacht men dat Slaven altijd in het Duits met elkaar zouden kunnen communiceren (‘die allgemeine slawische Sprache’). Zullen Polen en Tsjechen aan het eind van de 21ste eeuw in het Engels met elkaar praten en zullen ze misschien zelfs in hun eigen land op het Engels overgaan? Hegemonie De angst voor het uitsterven van de Poolse taal is verbonden met de vrees dat gedurende het Europese integratieproces de nationale cultuur zal verdwijnen, maar hiervoor lijkt in de geschiedenis van de Europese Unie tot dusver geen duidelijke grond te vinden. Immers, het is niet een van de vooraanstaande EU-lidstaten die de culturele hegemonie in Europa verworven heeft, maar juist de Verenigde Staten, een land dat geen lid van de EU is. De expansie van de Franse, Duitse en Engelse cultuur in andere Europese landen voltrok zich in vorige eeuwen en niet in het tijdperk van het zich verenigende Europa. Polen maakte in het verleden deel uit van twee taalgebieden: van het Duitse in de door Pruisen en Oostenrijk geannexeerde delen van Polen en van het Russische in het door Rusland ingelijfde gebied. Dat alles heeft echter geen meertalige cultuur doen ontstaan. In Rusland zijn nog teksten gevonden uit het begin van onze jaartelling: brieven van een eenvoudige boer aan zijn vrouw, geschreven op berkenbast; de toenmalige volkstaal van het Oosterse christendom was ook een schrijftaal. Polen had te maken met het Westerse christendom, en toen dat de overhand kreeg, verdween de geschreven volkstaal. Honderden jaren kon het verplichte Latijn zijn verzwakkende invloed op de nationale taal uitoefenen. Toch bleek in de zestiende eeuw, toen het Pools weer tot een literaire taal werd verheven, dat het een rijke taal was, gekenmerkt door eenheid tussen de gesproken en de geschreven vorm. Hoewel er gedurende vijfhonderd jaar geen geschreven equivalent voor de gewone spreektaal had bestaan, heeft dit het overleven van de taal niet in de weg gestaan. Erasmus Wordt de nationale taal verzwakt of juist versterkt door meertaligheid? In Polen lijkt de ontwikkeling van de nationale taal er niet door verstoord, maar meertaligheid is hier steeds aan de bevoorrechte klassen voorbehouden geweest, omdat het voor wie niet tot die klassen behoorde, jarenlang heel moeilijk was om contacten met het buitenland te onderhouden. De middeleeuwse en vroegmoderne elites, zo kunnen we met jaloezie constateren, beschikten over een wonderlijk, universeel communicatiemiddel: het Latijn. Kennis van het Latijn was voor de elite vanzelfsprekend. Tussen de correspondenten van Erasmus, de grootste geest van zijn tijd, treft men vooraanstaande vertegenwoordigers van de Poolse cultuur aan, die met ‘de prins van de gedachte’ in die gemeenschappelijke taal communiceerden. De rol van het middeleeuwse Latijn lijkt enigszins op die van het moderne Engels, dat in het internationale circuit wordt gebruikt. Het Engels is een universele taal geworden: ongeveer eenderde deel van alle mensen op aarde beheerst het in zekere mate. Het bepaalt de onderlinge communicatie, het verdringt de overige congrestalen en verwordt tot een soort lingua franca. Maar het is een taal van de wetenschap, die de nationale talen niet in hun bestaan bedreigt. De nationale talen blijven functioneren als communicatiemiddel binnen het domein van cultuur, expressie en emotie, en alle andere domeinen waarvoor de wetenschappelijke taal niet geschikt is. Meertaligheid Ook in de Middeleeuwen werd er geklaagd dat voor een intellectueel het universele Latijn niet toereikend was {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} om zich genuanceerd uit te drukken. Toch was het Latijn een levende taal, die het communicatiedoel goed diende. Hetzelfde geldt voor het moderne Engels. Onlangs las ik een door een Britse historicus geschreven recensie van een Engelstalig boek van een Nederlandse historicus. Deze Brit constateerde: ‘Het is een geweldig boek en ik ben erg blij dat ik het kon lezen in een taal die ik goed begrijp. Maar het Engels dat gebezigd is door mijn hooggeprezen collega mist datgene wat in een taal het allerbelangrijkst is, namelijk haar expressierijkdom, waardoor het boek vlak en kunstmatig bleef. Heel jammer.’ Maar als hij het desbetreffende boek alleen in het Nederlands tot zijn beschikking had gehad, had hij het helemaal niet gelezen. Wij gaan een wereld tegemoet waarin tweetaligheid algemeen zal zijn, maar elke taal zal een ander doel dienen. Mijn grote wens is dat er in het onderwijs over de hele wereld, en vooral in Europa, een behoefte aan meertaligheid zal ontstaan, waarbij de ‘minder belangrijke’ talen wel degelijk een rol spelen. Kennis van andere talen dan het Engels zal iemands arbeidsperspectieven dan vergroten. Als iedereen Engels spreekt, zal dit bij het verwerven van een baan geen voordeel meer zijn. Wanneer iemand nog een extra taal machtig is, bijvoorbeeld het IJslands, het Hongaars of het Fins, dan vergroot dat zijn mogelijkheden om carrière te maken. Kortom: tweetaligheid moet een algemeen verschijnsel worden, zoals bijvoorbeeld in de Scandinavische landen al het geval is, en meertaligheid moet worden gestimuleerd om mensen meer mogelijkheden tot verdere ontplooiing te bieden. Geen regeringsacademie Heeft de overheid bepaalde plichten ten aanzien van de bescherming van de nationale taal? Uiteraard. De overheid dient haar burgers in de eigen taal de toegang te garanderen tot alles wat zij nodig hebben om in het openbare leven te kunnen functioneren. De rest valt buiten haar taak. De nationale autoriteiten moeten níét in de taal willen ingrijpen. De Fransen, die op dat punt zeer gevoelig zijn, hebben vroeger een academie opgericht die zich nu nog steeds met de nationale taal bezighoudt, en die de opdracht heeft vast te stellen wat in taalkundig opzicht juist is. Dit lijkt me een taak die eerder is weggelegd voor academische instanties dan voor regeringsorganen; bovendien kun je mijns inziens je eigen taal niet verdedigen door vreemde talen aan te vallen. Het is een natuurlijke ontwikkeling dat een van de talen, in dit geval het Engels, op de drempel van de 21ste eeuw zich tot een algemeen communicatiemiddel ontwikkelt. Het gejammer dat het Frans en in zekere mate ook het Duits en het Spaans hun posities hebben moeten inleveren, lijkt me niet terecht. Er is geen wet die het gebruik van Poolse woorden en uitdrukkingen kan opleggen. De school hoort leerlingen een goed taalgebruik aan te leren, zodat iemand die geen Poolse woorden gebruikt dit vanzelfsprekend als een teken van zwakte gaat ervaren. In Frankrijk heeft men geprobeerd de wetenschappelijke wereld te dwingen om tijdens internationale conferenties de Franse taal te gebruiken. Het heeft ertoe geleid dat er nauwelijks nog conferenties in Frankrijk werden georganiseerd. Na een tijdje werd de oude situatie hersteld. Nu zijn er weer diverse congrestalen te horen, het Engels voorop, en de Franse taal verkeert nog steeds in goede conditie. Men moet proberen ruimte te creëren voor de eigen taal door haar te populariseren. Hiervoor dient de overheid zorg te dragen, met taalonderwijs binnen academische opleidingen over de hele wereld. Met het ‘privé-leven’ van de taal moet zij zich niet gaan bemoeien. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Pools zal overleven Zullen de Polen over honderd jaar nog Pools spreken? Anders gezegd: zal de Poolse taal haar huidige vorm behouden hebben of zal zij onder invloed van de open grenzen sterk veranderd zijn? Men moet dit proces vanuit een langetermijnperspectief bekijken. Wanneer men nu een in het Pools geschreven boek uit de zestiende eeuw leest, dan is daar zowel een schoolopleiding als een woordenboek voor nodig; en wil men er nog wat plezier aan beleven, dan is ook nog een studie van enkele jaren vereist. Ook in de toekomst zal de taal veranderingen en aanpassingen ondergaan. En zoals wij vandaag de dag onze voorouders van honderd jaar geleden kunnen begrijpen, zo zullen wij zelf over honderd jaar nog te begrijpen zijn. In Europa zijn de lokale talen dan uitgestorven, maar de nationale talen niet. Europa integreert, overal gelden dezelfde douanevoorschriften, de grenzen tussen de landen verdwijnen, en er wordt een uniforme technische taal gebruikt. Maar de Europese Unie zal naar mijn overtuiging een verbond van naties blijven en niet in een Europese staat uitmonden. De Polen zullen dan ook Pools blijven spreken. In Europa worden de nationale talen niet met uitsterven bedreigd. Vertaald uit het Pools door Ewa van den Bergen-Makala. De oorspronkelijke (langere) versie van dit artikel verscheen op 15 januari 2000 in het Poolse opinieblad Polityka. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horizontaal 5Taboe in taal. (12) 12Zin om veel en nat te praten. (8) 13Indiaans tussenwerpsel. (3) 14Religieus werk. (6) 15Strenge vorm van haar. (5) 16Werkwoord dat niet in de gebiedende wijs staat. (8) 18Verdwenen woord van de straat. (3) 19Wisselleus. (6) 21Aanstootgevend duf. (4) 23Bulgaars bijbelboek. (3) 25Herhaalde uitroep. (3) 26Klinkende medeklinkers maken. (10) 29De eerste vrouwelijke vorm. (3) 32Lettervariatie. (4) 33Overredend geschreven stuk. (10) 35Middel om een voorwerp te voorschijn te halen. (4) 37Wanhopig wit. (2) 38Aandoening waarbij men overdreven sierlijk schrijft? (10) 39Reclamewoord zonder zweet. (9) 43Frisse noot. (2) 44Klinkt als d. (2) 45De taal bevalt hier. (12) 47Dat is slijmerig door de neus. (4) 48Recht op gebiedende wijs. (3) 49Zijn taal is cool. (6) 50Daaruit komt geen verfijnde taal. (3) 51Zoet als water. (9) 54Letter met zekere lengte. (2) 55Mondeling. (8) 57Taalblad. (11) 59Daar praat men steeds. (4) 60Aardige onverwachte marge. (7) 63Zij spreekt in werkwoorden. (13) 64Invloed van het Hoog-Engels. (4) 66Versie om verstrikt in te raken. (3) 67Agressieve aanslag. (3) 68Vergrotende trap van plas. (4) Verticaal 1Prijs het blad. (4) 2Specialist in afwijkingen. (4) 3Waarmee men gevangen wordt op internet. (3) 4Zwanger van wijsheid. (5) 5Glijdend wagen. (4) 6Kennis van het schrijven. (12) 7Is toch geen Fransman. (3) 8Hanige taal. (8) 9Handgeschreven letters. (13) 10Domme hap. (4) 11De behaaglijkheid van woorden. (14) 12Geen kunst dat het schikt. (6) 14Bijwoord van graad. (3) 17Vrolijke zin. (4) 20Daar schrijf je vieze woorden mee. (12) 22Woordenomzetter. (4) 24Leesteken? (12) 25Tekstvorm. (4) 27Vrijheidsbeperkend voorvoegsel. (3) 28Kort in 't taalonderwijs. (3) 30Duidelijke jongerentaal. (3) 31Als een ratel reagerend. (5) 32Bedenkelijke lichaamstaal. (5) 34Siertaal. (4) 36Poëtische pendant van de kasteelroman? (11) 37Vurig op zijn Frans. (6) 40Vereniging die gelooft in het woord. (2) 41Taal met veel woorden voor ijs en sneeuw? (5) 42Eetbaar voorvoegsel. (5) 46Hoofd in krulletters. (8) 52Daarin laat men EEG-taal zien. (7) 53Kracht per kind. (2) 56Paranormale boom. (3) 58Karakter zonder inhoud? (10) 61Tweede deel van Het Woord. (2) 62Letters regenen. (6) 65Modewoordje. (2) Uw (complete) oplossing kunt u vóór 9 maart sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: onzetaal@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van f 50,- verloot. De oplossing van de crypto uit het decembernummer is: Horizontaal: 4 duur; 7 tournee; 9 bijwoord; 13 pers; 16 seersucker; 18 mug; 20 kop; 21 vet; 22 lettervers; 25 eer; 28 populair-wetenschappelijk; 32 bal; 33 assonantie; 34 kruippak; 35 L.S.; 36 el; 37 trap; 38 verte; 39 Moors; 42 lof; 44 ed.; 45 staand; 47 potjeslatijn; 49 Turkse; 50 alt; 51 ijsvrij; 54 reëel; 55 psalm; 56 leven; 58 ik; 60 epos; 61 middenoor; 64 pc; 65 missive; 68 verstechnisch; 69 tetraëder; 71 Ur; 72 wat; 73 allen; 74 hartlijn; 78 pay-tv; 79 pueblo; 80 mineur. Verticaal: 1 kern; 2 vuursteenslot; 3 prijsvers; 4 door; 5 Urdu; 6 trektulp; 7 toetsen; 8 eik; 10 weerwoord; 11 prozastijl; 12 pulpauteur; 14 Roel; 15 spraakmakend; 17 cursiefjesschrijver; 19 geolied; 23 t.p.; 24 vis; 26 ent; 27 bijzin; 29 tal; 30 cel; 31 praktijkschool; 32 brr; 34 Keuls; 40 oase; 41 oneliner; 43 OT; 45 survival; 46 treedeel; 47 ploert; 48 solutie; 52 vleitaal; 53 ijl; 55 popcultuur; 57 emiraat; 59 kor; 62 even; 63 os; 66 set; 67 St.; 70 Deens; 75 april; 76 Ra; 77 type. De boekenbon is gewonnen door R. Willemsen uit Numansdorp. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Europees Jaar van de Talen Een verenigd Europa: één munt, één markt en dus ook maar één taal? Niet als het aan de Europese Unie en de Raad van Europa ligt. Zij riepen 2001 uit tot het ‘Europees Jaar van de Talen’, dat als doel heeft ‘een brede talenkennis onder de Europese burgers te stimuleren’, want ‘talen openen deuren. Naar andere culturen, andere mensen, naar werk. En talen leren is leuk’, aldus de officiële website. In Nederland is het project in handen van een Nationaal Comité, dat voorgezeten wordt door oud-staatssecretaris van Cultuur Aad Nuis. Eind januari ging het themajaar in ons land officieel van start op de Nationale Onderwijs Tentoonstelling in Utrecht. Nadat het Jaar van de Talen groots was aangekondigd in de media, waren de verwachtingen hooggespannen. Maar wat mogen we nu precies verwachten van dat Nationaal Comité? Een korte blik op de website leert dat er eigenlijk vooral veel wordt gepráát over vreemde talen: congressen en debatten vormen de hoofdmoot van het programma. De enige activiteiten voor de doelgroep lijken vooralsnog de Europese week van de talen (van 5 tot en met 12 mei), waarin taleninstanties open dag houden en evenementen organiseren, en de introductie van het ‘taalportfolio’ in september, een soort paspoort waarin min of meer objectief kan worden aangegeven hoe goed iemand zijn talen beheerst. Er kunnen in de loop van het jaar wel activiteiten bij komen, want goede ideeën zijn nog altijd welkom bij het comité. Bron: www.jaarvandetalen.nl Gemeenten vallen over straatnamen De ene na de andere nieuwbouwwijk verrijst in Nederland, en daarmee ontstaan ook allerlei nieuwe straten, die voorzien moeten worden van een naam. Dat laatste is nog niet zo eenvoudig, zo blijkt uit de verhitte discussies die de afgelopen tijd in enkele gemeenten zijn ontstaan. In Oud-Beijerland bijvoorbeeld, waar momenteel gebouwd wordt aan de componistenwijk Poortwijk II. Enkele raadsleden vielen over straatnamen als Stravinskypad en Tjaikowskipad. Die namen zouden niet alleen onuitspreekbaar zijn, maar vooral ook lastig te spellen. Dat de schrijfwijze van de twee namen inderdaad problematisch is, moge blijken uit de vele varianten die op de Nederlandse straatnaambordjes voorkomen. Zo vermeldt een postcodesite zowel de spelling Tsjaikowski als Tsjaikovski, Tsjaikowsky en zelfs Tsjaikofski; en zowel Stravinski als Strawinski en Strawinsky. De Oud-Beijerlandse varianten worden op de site nog niet genoemd. Ondanks alles ging de gemeenteraad akkoord met de voorgestelde straatnamen. Het Goese nieuwbouwproject Ouverture moet een modérnecomponistenwijk worden. De gemeente koos voor straatnamen als John Lennonlaan, Freddy Mercuryhof, Janis Joplinhof en Jim Morrisonpad. Dit tot grote ergernis van S. de Putter van de SGP/Christen-Unie in de Goese gemeenteraad, die het ongepast vindt om straten te vernoemen naar artiesten met een levenswandel die geen navolging verdient. In een debat bleek De Putter echter alleen te staan in zijn kritiek. De Haagse gemeenteraad ten slotte verbood de Aad Mansveldstraat en Dolf Brouwersstraat, namen die twee jaar geleden de winnende voorstellen waren bij een prijsvraag. Personen moeten namelijk langer dan tien jaar overleden zijn voordat er een straat naar hen vernoemd mag worden; de komiek Dolf Brouwers en de FC Den Haag-vedette Aad Mansveld overleden in respectievelijk 1997 en 1991. Bronnen: www.pzc.nl, 20-12-2000; www.rotterdamsdagblad.nl, 21-12-2000; www.haagschecourant.nl, 8-1-2001; www.postcode.nl Problemen bij beltaxi door dialect Ouderen en gehandicapten die urenlang op vervoer moeten wachten, chauffeurs die bij de verkeerde mensen aanbellen, telefonistes die zich massaal ziek melden: het ‘Vervoer op Maat’-project in Zuid-Limburg, dat 1 januari begon, is uitgelopen op een klein drama. De oorzaak: spraakverwarring door dialectgebruik. Toen het vervoer van ouderen en gehandicapten in Heerlen en Kerkrade in handen kwam van het Tilburgse bedrijf Personenvervoer Zuid-Nederland (PZN), bleek dat het Limburgs voor veel buitenstaanders onverstaanbaar is. PZN-directeur René de Beer: ‘Zelfs als de mensen hun woorden spellen, begrijp je er niets van.’ De telefonistes van PZN konden op weinig begrip van de bellers rekenen. ‘Een heleboel Limburgse bellers waren heel boos vanwege de lange wachttijd en begrepen niet dat onze telefonistes, die in Tilburg zitten, geen Limburgs spreken. Als onze telefonistes dan vroegen of men Nederlands wilde praten, werden bellers nog bozer en weigerden dat’, aldus De Beer. Zeven van de vierentwintig telefonistes meldden zich ziek vanwege de druk die op hen uitgeoefend werd. Het Tilburgse bedrijf heeft tijdelijk vier Limburgers aangenomen om de meest onverstaanbare klanten te kunnen helpen. Maar volgens De Beer is dit geen knieval voor het dialect: ‘Wij zijn een Nederlands bedrijf en staan mensen in het Nederlands te woord. In Tilburg worden ook ritten in West-Brabant geregeld en daar wordt Zeeuws gesproken.’ Bronnen: de Volkskrant, 8-1-2001; Dagblad De Limburger, 4-1-2001 {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Middelgrote stervormige bloemkroon’ De herkomst van wetenschappelijke plantennamen Nicoline van der Sijs Je loopt in een tuincentrum en je leest orchidee. Je zult er misschien niet direct bij stilstaan dat het woord van het Griekse orchis ‘teelbal’ komt, omdat de plant als afrodisiacum werd beschouwd. Niet alleen volksnamen van planten zijn veelzeggend (ogentroost, stinkbloem, klimop), ook over hun wetenschappelijke varianten valt veel opmerkelijks te vertellen. Over de geschiedenis van onder meer primula, azalea en chrysant. Plantennamen in het Nederlands en in Nederlandse dialecten zijn vaak gebaseerd op een opvallend kenmerk van de plant. Uit de naam blijkt dan bijvoorbeeld dat een plant schadelijk is (kankerbloem) of lastig (brandnetel), geneeskrachtig (ogentroost, pisbloem), of eetbaar voor mens (veldsla) of dier (konijneblad). De plantennaam kan ook iets vertellen over de periode van bloei: het sneeuwklokje, het maartse viooltje, het aprilbloempje en de meidoorn bloeien vroeg, de septemberlelie en de late guldenroede laat, de pinksterbloem en de paaslelie op een bepaald moment in het jaar. De naam kan bovendien uitdrukken dat een plant een opvallende geur verspreidt (stinkbloem, stinkende gouwe) of een bijzondere smaak heeft (bitterblad). De vorm van de plant blijkt uit de namen klokjes, trompetnarcis en vingerhoedskruid, de manier van groeien uit klimop, de plaats waar de plant voorkomt uit korenbloem en muurbloem. Tot slot zijn er namen die naar de kleur van de plant verwijzen: boterbloem, witbol, zeegroene en rode ganzenvoet. Verwarrend Over dergelijke volksnamen zijn veel boeken geschreven; het recentst is het mooie Van vergeet-me-nietje tot gebroken hartje van Har Brok uit 1993. Het gebruik van volksnamen heeft echter een aantal nadelen. Er bestaat slechts voor een beperkt aantal soorten een volksnaam, in principe alleen voor inheemse of veel gekweekte soorten. Daarbij wordt een en dezelfde volksnaam dikwijls voor verschillende planten gebruikt, en andersom worden verschillende namen gebruikt voor een en dezelfde plant. Dat werkt verwarring in de hand. Een dergelijke verwarring wordt voorkomen door de wetenschappelijke naam te gebruiken, want iedere plant heeft slechts één wetenschappelijke naam, die is vastgelegd volgens internationale regels. Wetenschappelijke namen voor soorten hebben een tweeledige naamgeving, die in 1753 is ingevoerd door Carolus Linnaeus. Dit betekent dat iedere naam uit twee delen bestaat: de naam van het geslacht (met een hoofdletter geschreven) en die van de soort (het epitheton, met een kleine letter), bijvoorbeeld Ranunculus acris voor de scherpe boterbloem, of Stellaria media voor de vogelmuur. De wetenschappelijke naam is een Latijnse naam, maar die behoeft bepaald geen Klassieklatijn te zijn - dat kan ook niet eens, want er zijn niet genoeg klassieke namen. Hij kan een afleiding zijn van een volksnaam, van een geografische naam, van de naam van een persoon, enzovoort. Wetenschappelijke namen Over de herkomst van wetenschappelijke plantennamen is veel minder geschreven dan over die van de volksnamen. Ten onrechte, want ook over deze namen valt veel interessants op te merken. Het uitgebreidst is het Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen van C.A. Backer uit 1936, dat onlangs opnieuw is uitgegeven. Backer geeft voor ongeveer 22.500 wetenschappelijke namen van Nederlandse en Indonesische bloemplanten en varens de betekenis, afleiding en uitspraak. Zo kunnen we in Backers woordenboek vinden dat Stellaria van het Latijnse woord stellaris ‘stervormig’ komt - dat verwijst naar de vorm van de bloemkroon - en dat media de vrouwelijke vorm van het Latijnse woord medius ‘middelste, het midden houdend’ is, dat verwijst naar de middelmatige grootte van de kroon in vergelijking met andere soorten van het geslacht Stellaria. Wetenschappelijke namen hebben vaak dezelfde benoemingsmotieven als volksnamen, alleen zijn ze niet direct doorzichtig voor wie geen Latijn of Grieks kent. De groeiplaats zien we in azalea (van het Griekse azaleos ‘droog, dor’), de tijd van bloeien in primula (van het Latijnse primus ‘eerste’), de duur van bloeien in ageratum (van het Griekse agèratos ‘nooit oud wordend’), de kleur in chrysant (van het Griekse chrusos ‘goud(geel)’), en de geneeskrachtige werking in orchidee (van het Griekse orchis ‘teelbal’, omdat de plant als afrodisiacum werd beschouwd). Reinwardti Veel benamingen verwijzen naar de vorm van bladeren of bloemen: acanthus (van het Griekse akantha ‘doorn’), aspidistra (van het Griekse aspis ‘schild’), digitalis (van het Latijnse digitus ‘vinger’), gladiool (van het Latijnse gladius ‘zwaard’). Als we de wetenschappelijke naam doorzien, krijgen we dus ook informatie over de plant zelf. Een prachtig voorbeeld is mimosa. Dit woord is afgeleid van het Griekse mimos ‘nabootser’, omdat de bladeren bij aanraking plotseling lijken te verwelken: zij bootsen een verwelkt blad na. Omdat het moeilijk is telkens nieuwe namen te verzinnen, zijn veel planten naar ontdekkers of kwe- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} kers vernoemd. Vaak zijn dergelijke namen moeilijk te onthouden, maar sommige details uit de biografie van een ontdekker zijn zo kleurrijk dat je naam en plant nooit meer vergeet. Zo zijn planten met de soortnaam reinwardti genoemd naar hun ontdekker C.G.C. Reinwardt (1773-1854), die directeur van de menagerie van Lodewijk Napoleon was, daarna de eerste directeur werd van 's Lands Plantentuin in Buitenzorg, en vervolgens hoogleraar werd in Leiden, waar hij, aldus Backer, verzonk in volkomen onbeduidendheid. Wetenschappelijke plantennamen worden steeds vaker gebruikt, niet meer alleen onder wetenschappers en in flora's en encyclopedieën, maar ook door leken en in tuincentra. Bovendien worden veel niet-inheemse planten ingevoerd die geen Nederlandse volksnaam hebben. Daardoor komen steeds meer wetenschappelijke namen als Nederlandse benaming in de algemene woordenboeken - namen zoals abelia, abelmoschus, gerbera en spirea - en wordt inzicht in deze namen voor steeds meer mensen belangrijk. Met dank aan Jan Frits Veldkamp. Geschiedenis op straat Nes Riemer Reinsma Een van de bekendste ‘Nessen’ is die in Amsterdam. Het is een smalle straat, op geringe afstand van en evenwijdig aan het Rokin. Volgens J.A. Wiersma (De naam van onze straat, 1987) duidt de naam aan ‘dat hier vroeger moerassig land was’. Het was een stuk terrein aan de oever van de Amstel. Aan het zompige verleden van deze Nes herinnert ook Brakke Grond, de naam van het theater aan de Nes. Maar een nes kon ook een stuk buitendijks land zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Nes in Woerden, die buiten de Rijndijk lag, zoals we kunnen lezen in het boek De straatnamen van Woerden van W.R.C. Alkemade en L.Cl.M. Peters (1996). En dan kon het ook nog een landtong zijn. Dat was het geval bij de Nes in Vijfhuizen. In de Historie van de straatnamen in de Haarlemmermeer (1982) schrijft A.K. van Rijn dat het hier gaat om een landtong in het oude Haarlemmermeer. {== afbeelding In 1342 lag de Amsterdamse Nes (‘De Nesse’, linksboven) deels nog in onbebouwd gebied. De kaart dateert waarschijnlijk uit het derde kwart van de zeventiende eeuw. Foto: Gemeentearchief Amsterdam ==} {>>afbeelding<<} Wat is nu de oudste betekenis? Omdat de meeste nessen zompige stukken land waren, nam men lange tijd aan dat nes hetzelfde woord was als het - al heel lang verouderde - bijvoeglijk naamwoord nesch, dat ‘vochtig’ kon betekenen. Het woord zou dan verwant zijn met nat. Zo beweerde de Amsterdamse boekhandelaar Arend Fokke Simonsz in 1808: ‘De Nes (was) (...) een moeras (...), gelijk uit derzelver naam, die van nas of nat afkomstig schijnt te zijn, blijkt.’ Toch wordt tegenwoordig algemeen aangenomen dat de grondbetekenis die van ‘landtong’ was. Nes is een ‘ablautvorm’ van neus. Met andere woorden: de twee woordvormen zijn waarschijnlijk een overblijfsel van twee oude naamvallen van hetzelfde woord. Een nes was dus een neusvormig stuk land, oftewel een landtong. Grappig trouwens dat we nooit van een landnéús plegen te spreken maar alleen van een landtóng. En dat terwijl we in aardrijkskundige namen nu juist vooral die neus tegenkomen. Niet alleen in Nes, maar ook in de plaatsnaam Terneuzen. Het woord tong komt maar heel sporadisch in namen voor. Misschien in de plaatsnamen Oude Tonge en Nieuwe Tonge - maar het is niet zeker dat hier van een landtong sprake was. Het is niet zo vreemd dat nes zo veel betekenissen kon hebben. In het laaggelegen westen van Nederland kon een landtong uiteraard nogal moerassig zijn, of buiten een rivier- of zeedijk liggen. Een speciale dialectvorm van Nes, met een i-klank, is te vinden in Zeeland. Zo heeft Kruiningen een Nisseweg en een Nishoek. Het gaat hier om landtongen. De vorm met een i-klank valt ook te signaleren in Zeeuwse en Zuid-Hollandse plaatsnamen, zoals Scherpenisse en Spijkenisse. Het woord nes is allang uit het alledaagse spraakgebruik verdwenen. Misschien was de schrijver Joachim Oudaan de laatste die het woord als soortnaam - dus niet als eigennaam - gebruikt heeft. Dat was in 1661, in een Nederlandse vertaling van een Latijnse tekst. Een nes is bij Oudaan hetzelfde als een ‘broekland’, een moeras: Zoo queekt [brengt voort] den Ojevaar zijn kiekens met echdissen [hagedissen] En kikkers, welk hij uit het broekland weet te vissen; Tot dat den jongen toom [troep vogels] het vliegen machtig es, Die stikkelt [grijpt bliksemsnel] insgelijx die diertjes uit de nes. Opmerkelijk is ten slotte de exotisch gespelde straatnaam De Ness in Linschoten. Engelse invloed? Dat lijkt hoogst onwaarschijnlijk. De dubbele s zal eerder een overblijfsel zijn uit de Middeleeuwen, toen het Nederlands nog naamvallen had. De eerste naamval was toen nesse. In de tiende eeuw lag er in Utrecht een plaatsje met die naam. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Jos Swanenberg: Zuid-Nederlandse vogelnamen Marc van Oostendorp Turdus viscivorus heeft slechts één naam in het Standaardnederlands - grote lijster - maar wie in Brabant navraagt hoe het beestje daar genoemd wordt, krijgt veel verschillende antwoorden: Franse lijster, rode lijster, schijtlijster, balklijster, paplijster, kraaklijster, kraker, kwaker, sjachelaar, vlierscheut, klapekster, hamster, vosse merel, en nog tientallen andere benamingen. Sommige mensen zeggen ook kortweg ‘lijster’. Jos Swanenberg is redacteur van het Woordenboek van de Brabantse dialecten, een groot wetenschappelijk project waarin de woordenschat van Noord- en Vlaams-Brabant zo precies mogelijk wordt opgetekend. In zijn vrije tijd schreef hij een proefschrift waarin hij nader ingaat op de rijkdom aan variatie in de namen van vogels als de boerenzwaluw, de huismus, de pimpelmees en de grote lijster. Hij keek daarbij vooral naar Brabantse dialecten, maar ook naar die in Limburg en Vlaanderen. Paplijster Volgens Swanenberg valt er uit de overvloed aan dialectnamen veel te leren over de manier waarop mensen naar hun omgeving kijken en de wereld om zich heen in categorieën indelen. Die indeling is niet het resultaat van systematisch en objectief biologisch onderzoek, maar weerspiegelt de werking van de menselijke geest, meent Swanenberg. Zo hebben alle lijsterachtigen wel ergens een volksnaam met daarin het element lijster. Dat geldt bijvoorbeeld voor de kramsvogel, die in Rosmalen ‘winterlijster’ heet en in Droeshout ‘grijze lijster’, en ook voor de merel, die in de buurt van Tilburg ‘zwarte lijster’ genoemd wordt. In de volksnamen voor deze vogels zit daarmee dezelfde kennis die biologen met wetenschappelijk onderzoek hebben aangetoond: dat al die vogels familie van elkaar zijn. Aan het element lijster worden woordelementen toegevoegd die betrekking hebben op de kleur (rode lijster), het trekgedrag (Franse lijster), het geluid (kraaklijster), de lichaamsomvang (grote lijster, paplijster), de nestelplaats (balklijster) of het gedrag (schijtlijster) van de desbetreffende vogel. Kennelijk zijn dat de eigenschappen die voor de dialectsprekers het meest kenmerkend zijn. Ook in andere talen worden vogels op deze manier ingedeeld. Sjachelaar Zoals gezegd, worden bijna alle lijsterachtigen ook weleens simpelweg met lijster aangeduid. Het vaakst gebeurt dat met de zanglijster. Kennelijk was dat altijd de ‘gewoonste’ lijster, waarmee alle andere vogels werden vergeleken. Doordat in sommige gebieden de zanglijster minder vaak voorkomt of doordat sommige van de ondervraagde dialectsprekers het verschil tussen alle lijsterachtige vogels niet kenden, wordt ook de grote lijster weleens ‘lijster’ genoemd. Ook de namen voor lijsterachtigen waarin het element lijster niet voorkomt, wist Swanenberg over het algemeen te herleiden tot de genoemde elementen. Zo zijn kraker, kwaker en sjachelaar waarschijnlijk imitaties van het geluid dat de grote lijster maakt, en hamster en vlierscheut hebben betrekking op zijn voedingspatroon (de laatste term zou dan te maken hebben met de voorkeur van de lijster voor vlierbessen; scheut is waarschijnlijk een Germaans woord dat ‘zich ergens met snelheid op storten’ betekent). Opvallend is dat in Nuland de grote lijster ook wel ‘klapekster’ genoemd wordt. Lijsters en eksters zijn nauwelijks verwant aan elkaar en zien er ook nogal verschillend uit. Kennelijk is de overeenkomst tussen het nogal schrille, schreeuwerige geluid dat eksters en grote lijsters maken, voldoende geweest om de naam van de een op de ander over te dragen. Ook in Engelse dialecten wordt wel hetzelfde woord gebruikt voor de ekster en de grote lijster: jay of jaypie. Vosse merel Een andere opvallende naam voor de grote lijster is vosse merel, die in Turnhout gebruikt wordt. Het element vos verwijst hier waarschijnlijk naar de rossige kleur van het beest. In de buurt van Turnhout is merel overigens de gebruikelijkste naam voor alle soorten lijsters. De zanglijster heet daar ‘slijkmerel’, de kramsvogel ‘blauwmerel’ en de gewone merel ‘buntmerel’. Het woord merel is waarschijnlijk afkomstig van het Latijnse merula. Dat woord is dan een leenwoord, en waarschijnlijk nieuwer dan lijster. In navolging van eerdere dialectonderzoekers gaat Swanenberg ervan uit dat de merel in het verleden in ieder geval in Nederland ‘zwarte lijster’ of zelfs kortweg ‘lijster’ heette, en dat deze naam langzaam maar zeker vanuit het zuiden verdrongen is geraakt door het leenwoord merel. In een vogelnamenboek van E.D. van Oort (De vogels van Nederland) uit 1930 wordt merel ook nog de ‘volksnaam’ genoemd voor de vogel die beter ‘zwarte lijster’ genoemd kan worden. Volgens deze theorie zou de merel in een ver verleden gezien zijn als de meest prototypische soort lijster, eventueel samen met de zanglijster. Dat werpt volgens Swanenberg een ander licht op namen als grijze lijster voor de zanglijster en rode lijster voor de koperwiek: dat zouden weleens restanten kunnen zijn van een tijd waarin de merel nog algemeen de gewone lijster was. Zo geeft de studie van vogelnamen niet alleen een kijkje in de werking van de menselijke geest, maar ook in die van de geschiedenis van onze taal. Jos Swanenberg. Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd. Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen. Bestelinformatie: J.Swanenberg@let.kun.nl {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dialecten • Wat bedoelen ze in Hardenberg met triptrappie? Waar in Overijssel wordt de spoelkeuken met kebof aangeduid, en hoeveel woorden zijn er in die provincie voor het bakje dat aan de cv-radiator hangt? Het antwoord op deze vragen is te vinden in het eerste deel van het Woordenboek van de Overijsselse dialecten. De opzet van dit woordenboek is thematisch, wat wil zeggen dat de woorden per onderwerp aan bod komen. Dit eerste deel is gewijd aan ‘het huis’, en dan vooral aan de functie en de inrichting van de verschillende vertrekken in een huis. Het hoofddoel van het boek is vooral de woordvariatie en -verspreiding binnen de Overijsselse dialecten in beeld te brengen. De uitgave is royaal voorzien van verspreidingskaartjes en illustratiemateriaal (dat voor een deel door de lezer zelf ingeplakt moet worden). Woordenboek van de Overijsselse dialecten. Aflevering 1: Het huis-A van dr. H. Scholtmeijer wordt uitgegeven door de Stichting IJsselacademie en kost f 19,90 (ingenaaid, 136 blz.). ISBN 90 6697 111 8 • Het Ingweoons is een verzameling met elkaar samenhangende dialecten die voorkwamen aan de Nederlandse Noordzeekust. Enkele ervan (West-Fries, Zaans, Texels) worden nog steeds gesproken, maar de meeste zijn uitgestorven. Zo ook het Aalsmeers oftewel het Buurts. De woordenschat van het Buurts is nu vastgelegd in een woordenboekje. Het bevat ongeveer tweeduizend trefwoorden die geïllustreerd worden met voorbeeldzinnen, en een aparte lijst met uitdrukkingen. 't Buurts. Het niet meer gesproken dialect van Aalsmeer in woorden en uitdrukkingen is samengesteld door Maarten 't Hart (nee, niet díé). Het is een uitgave van de Stichting ‘Oud Aalsmeer’ en kost f 25,- (ingenaaid, 112 bladzijden). Het kan besteld worden door storting van f 30,- op rekeningnummer 30 01 13 463 t.n.v. Stichting ‘Oud Aalsmeer’. • Het vierde deel uit de grammaticareeks van de IJsselacademie beschrijft de klank- en de vormleer van de dialecten van Groot-IJsselmuiden (Wilsum, IJsselmuiden, 's-Heerenbroek en Zalk). Deze dialecten onderscheiden zich vooral van de standaardtaal door het veel grotere aantal klinkers en tweeklanken. De dialecten van Groot-IJsselmuiden. Klanken vormleer van J.J. Spa kost f 29,95 (ingenaaid, 148 blz.). ISBN 90 6697 115 0 • Henk Tetteroo schreef een jaar lang in twee regionale kranten over allerlei aspecten van het Delflands, de streektaal die rond Delft gesproken wordt. De vijftig stukjes zijn nu gebundeld. Voor een groot deel gaan ze in op de talige kanten van een bepaald onderwerp uit het dagelijks leven (het weer, vogels, infrastructuur, klaverjassen, enzovoort), maar er zijn ook hoofdstukken over de algemene kenmerken van het Delflands, zoals zinsbouw, woordvorming, werkwoordvervoeging en verbuigingsvormen. Overige onderwerpen die aan bod komen, zijn streektaalpolitiek, de geschiedenis van het Delflands en ‘streektaal en strips’. Kreen en gruizig. Over de streektaal van Delfland wordt uitgegeven door Deltech uitgevers en kost f 24,95 (ingenaaid, 143 blz.). ISBN 90 75095 75 9 Vrouwen in bijbelvertalingen Door de eeuwen heen zijn er veel vertalingen verschenen van de bijbel en gedeelten daarvan. Hoewel de brontekst steeds dezelfde was, kunnen die vertalingen nogal uiteenlopen wat betreft de man-vrouwstereotypen die de vertaler de tekst heeft meegegeven. In Wie kijft die blijft doet Anneke de Vries, taalkundige en theoloog, verslag van een onderzoek naar de vraag in hoeverre dat in een aantal recente vertalingen van oudtestamentische teksten gebeurd is. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wie kijft die blijft. Vrouwen in bijbelvertalingen is een uitgave van L.J. Veen en kost f 14,90 (ingelijmd, 63 blz.). ISBN 90 204 5694 6 Logopedisch lexicon De vaktermen die in het vakgebied van de logopedie gebruikt worden, zijn vaak meerduidig. Bovendien bevat het logopedisch jargon veel Latijnse en buitenlandse termen, die niet zonder meer begrijpelijk zijn en die ook nog vaak verschillend gespeld werden. Er was dus behoefte aan normen. De Stichting Logopedie Fonds heeft daarom een lexicon laten opstellen waarin van een groot aantal termen en afkortingen de betekenis wordt beschreven. De lemma's bevatten waar nodig ook een korte uitleg. Nederlands logopedisch lexicon van L.J.M. van Bogaert is een uitgave van de Stichting Logopedie Fonds en kost f 35,- (ingenaaid, 143 blz.). Het lexicon kan besteld worden door storting van f 38,20 op girorekening 44 49 873 t.n.v. SLF te Gulpen, o.v.v. ‘NLL’. ISBN 90 74805 12 4 Vogelnamen Inheemse vogels hebben vele namen. Behalve de wetenschappelijke benaming en de ‘officiële’ Nederlandse naam, zijn er zeer veel plaatselijke namen, die vaak op de een of andere manier een typering van de vogel geven (zie ook de rubriek ‘Het proefschrift van...’ op blz. 68). In 1995 verscheen Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, waarin meer dan 5000 namen voor 325 in Nederland voorkomende vogelsoorten worden behandeld. Het beschrijft in korte hoofdstukjes per vogel de in Nederland voorkomende benamingen (alsook de officiële Latijnse, Franse, Duitse, Engelse en Friese naam) en de oorsprong en betekenis daarvan. Vanwege de aanhoudende vraag naar {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} dit uitverkochte boek is er nu een (herziene en uitgebreide) tweede druk van verschenen. Nederlandse vogelnamen en hun betekenis van Henk Blok en Herman ter Stege is een uitgave van Bergboek en kost inclusief verzendkosten f 38,90 (ingelijmd, 292 blz.). Het boek is te bestellen op internet: www.bergboek.nl, of bij Herman ter Stege: 040-221 65 10. ISBN 90 9008646 3 Antroposofische woorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Vrije VanDalen is een woordenboekje waarin voor de antroposofie en het antroposofisch onderwijs typerende woorden en begrippen met milde zelfspot van een geestige omschrijving worden voorzien. Zo is Lucifer ‘de geest die vaardig is over mensen die zich prettig onderscheiden van anderen’, en heileuritmie ‘geneeskrachtige geestesgym, met de gezonde uitstraling van levertraan’. Om het boek op zijn waarde te schatten is een zekere kennis van de antroposofie en het Vrije School-onderwijs een vereiste. Het voorwoord is geschreven door Ewoud Sanders. De Vrije VanDalen. Zeer veel verklarend zakwoordenboek van het antroposofisch jargon. Vraagbaak voor de onschuldige Vrije School-ouder van Leonard Beuger, Félo Hettich en Wolfgang Sievers is een uitgave van Uitgeverij Vrij Geestesleven en kost f 14,90 (gelijmd, 53 blz.). ISBN 90 6038 489 X Beeldschermteksten Van het eind 1999 verschenen Schrijven voor het beeldscherm (zie ‘InZicht’ van december 1999) is nu een herziene en uitgebreide editie verschenen. Behalve dat tekst en illustraties waar nodig geactualiseerd zijn, zijn in deze tweede druk ook hoofdstukken toegevoegd over het schrijven voor intranetten en on-lineopleidingen, en over teksten die in databases worden opgeslagen. Schrijven voor het beeldscherm. Internet, intranet, helpsystemen van Willem Hendrikx is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost f 32,50 (ingenaaid, 191 blz.). ISBN 90 12 08972 7 Grammatica Syntaxis van het Nederlands, een handboek voor taalstudenten op hbo- en universitair niveau, geeft een ‘inleiding in de syntactische kenmerken en eigenaardigheden van het Nederlands’ op grond van de jongste inzichten in de generatieve taalkunde. De tekst in het boek wordt aangevuld met oefeningen op cd-rom. Onderwerpen die aan bod komen, zijn onder meer: de bouw van woordgroepen, structuur van de zin, verbale projectie, infinitiefzinnen, passief en vraagzinnen. Syntaxis van het Nederlands. 11 hoofdstukken van de zin van Hans Bennis wordt uitgegeven door Amsterdam University Press en kost f 59,50 (ingenaaid, 255 blz.). ISBN 90 5336 414 4 Leenwerkwoorden In 1993 verscheen de eerste druk van Faxen faxte gefaxt, waarin Corriejanne Timmers inging op de vervoeging van werkwoorden van buitenlandse oorsprong. Van dit boek is nu een sterk gewijzigde, tweede druk verschenen. De oorspronkelijke inleidende hoofdstukken zijn herzien, uitgebreid en geactualiseerd, en er is een hoofdstuk toegevoegd met een overzicht van de nieuwespellingregels voor vreemde werkwoorden. Verder bevat het boek een (langere) alfabetische lijst met informatie over de vervoeging, de herkomst en de betekenis van de werkwoorden, en een retrograde lijst, met behulp waarvan men kan nagaan hoe ontbrekende werkwoorden waarschijnlijk moeten worden vervoegd. Bij alle werkwoorden uit de lijst is een verwijzing opgenomen naar de regels die erop van toepassing zijn. Faxen faxte gefaxt. De juiste spelling van ruim 1500 oorspronkelijk vreemde werkwoorden is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost f 37,50 (ingenaaid, 263 blz.). ISBN 90 579 7021 X Funerair lexicon Henk Kok is in Nederland de deskundige bij uitstek op het gebied van de dood, het uitvaartwezen en de betekenis daarvan voor de Nederlandse cultuur. Al meer dan vijftig jaar houdt dit onderwerp hem bezig, als verzamelaar, onderzoeker en schrijver. Een groot deel van zijn kennis is nu vastgelegd in het Funerair lexicon, een lijvig werk waarin ruim duizend trefwoorden zijn opgenomen die met bovengenoemde onderwerpen te maken hebben, van aansprekersoproer tot zwart. Bij de meeste lemma's wordt een vaak uitgebreide toelichting op het onderwerp gegeven. Het boek is zeer fraai uitgevoerd en rijkelijk van illustraties voorzien. Funerair lexicon. Encyclopedisch woordenboek over de dood is een uitgave van de Stichting Crematorium Limburg en kost f 115,- (gebonden met stofomslag, 296 blz.). Bestellingen uitsluitend per fax: 043 - 350 01 80. ISBN 90 901 4096 4 Hertaalde taalgidsen Het eerste bekende ‘wat en hoe’-taalgidsje voor (Nederlandse) reizigers in het buitenland stamt uit 1527. Dit achttalige boekje werd geschreven door Noël van Berlaimont en was - gezien de vele herdrukken - zeer populair. Ook ene Frederik de Houtman had, toen hij rond 1600 op Atjeh voor twee jaar gevangen werd gezet, een exemplaar van het gidsje in zijn bagage. Tijdens zijn gevangenschap leerde hij Maleis en schreef hij een aanvulling op het gidsje, bedoeld voor Oost-Indiëgangers. De Nederlandse teksten uit het reisgidsje en De Houtmans aanvullingen zijn nu opnieuw uitgegeven onder de titel Wie komt daar aan op die olifant? De teksten zijn in hedendaags Nederlands vertaald door Nicoline van der Sijs. Behalve de taalgidsen bevat het boek ook een hertaling van het verslag dat De Houtman schreef over zijn reis en zijn gevangenschap, en twee ruime inleidingen over leven en werken van Van Berlaimont en De Houtman. Wie komt daar aan op die olifant? is een uitgave van L.J. Veen en kost f 34,90 (ingelijmd, 220 blz.). ISBN 90 204 5890 6 Drank en taal Dat drank een grote rol speelt in onze samenleving, is te merken aan het Nederlandse idioom, dat een groot aantal zegswijzen over drank en drinken kent. In het Alcoholisch spreekwoordenboek zijn zo'n 1400 van dergelijke gezegden, uitdrukkingen, spreekwoorden en zeispreuken bijeengebracht, van zo blauw als een gympie tot de ziekte van Heineken. De zegswijzen zijn alfabetisch op trefwoord gerangschikt. Alcoholisch spreekwoordenboek van M.A. van den Broek wordt uitgegeven door L.J. Veen en kost f 19,90 (ingelijmd, 111 blz.). ISBN 90 204 5879 5 {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaljaar 2000 De nieuwe woorden van 2000 zijn door Ton den Boon bijeengebracht in Taal van het jaar nul, maar niet in de voor dat soort boeken gebruikelijke vorm van een woordenlijst. In plaats daarvan behandelt Den Boon in korte hoofdstukjes een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen die vorig jaar plaatsvonden, en hij laat daarbij de ermee samenhangende nieuwe woorden aan bod komen. Een consequentie van deze aanpak is dat een aantal nieuwe woorden niet is opgenomen, maar daartegenover staat dat het boekje ook een beeld schetst van het jaar 2000. Taal van het jaar nul. Kroniek van het Nederlands in 2000 is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost f 20,- (ingenaaid, 122 blz.). ISBN 90 6648 995 2 Taalhulpmiddelen De Taalbaak, een losbladig taalnaslagwerk dat ook op cd-rom verscheen, is niet meer. In plaats daarvan verscheen er een andere cd-rom, TaalAssistent geheten, met daarop de inhoud van de Taalbaak plus een correspondentiehulp. De jaarlijkse update hiervan gaat f 77,- kosten. De cd-rom wordt aangevuld met een serie praktijkgerichte boekjes - onder de naam TaalAnker - die elk een bepaald onderwerp uitspitten. De tot nu toe verschenen deeltjes gaan over het afhandelen van klachten, over notuleren en over de vervoeging van werkwoorden. Abonnees krijgen zes keer per jaar zo'n themaboekje (van circa 30 blz.) à f 19,90 toegestuurd. Informatie over abonnementen bij de klantenservice van uitgever Samsom: telefoon 0172 - 46 68 47; e-mail: klantenservice@samsom.nl Oude beroepsnamen De heer J.B. Glasbergen uit Nuenen is al enige tijd bezig met het samenstellen van een lijst van oude Nederlandse beroepsnamen. De lijst - die vooralsnog alleen op internet te vinden is - bevat informatie over de benamingen van beroepen die vóór 1900 in Nederland voorkwamen (inclusief synoniemen en spellingvarianten), plus een beschrijving ervan. De lijst is te raadplegen op http://home.hccnet.nl/jb.glasbergen. Aanvullingen en opmerkingen zijn zeer welkom. Volgens Van Dale Het taaladviestijdschrift Van Dale Taalbrief van uitgever Samsom bestaat niet meer. De opvolger is Volgens Van Dale, een uitgave van Van Dale Lexicografie. Dit blad, dat niet zo gek veel van zijn voorganger verschilt, geeft praktische adviezen voor iedereen die beroepshalve met taal en communicatie te maken heeft. Het verschijnt tien keer per jaar; twee nummers worden aangevuld met taaladvies-bewaarbijlagen. Een abonnement kost f132,50 per jaar. Abonnementen: per fax bij de afdeling Verkoop van Van Dale: 030 - 236 96 43. Tijdschrift {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Vlaamse Taal Al zolang als België als staat bestaat, vrezen Vlamingen voor de teloorgang van het ‘Vlaams’. Er is niet alleen angst voor de invloed en de overheersing van het Frans, maar ook voor die van het Nederlands. Vlamingen die zich afzetten tegen het Nederlands zijn te vinden bij het Genootschap De Vlaamse Taal. Dat richt zich ‘tot alle Vlaamse taalgebruikers, van De Panne tot Maaseik, die door een jarenlange hetze tegen alles wat Vlaams is, meestal niet eens meer weten dat er een Vlaamse taal bestaat’, en heeft als doel het ontwikkelen van het Vlaams ‘tot een standaardtaal voor Vlaanderen met een eigen spelling, een eigen grammatica en syntaxis’. Dat valt te lezen in het eerste nummer van De Vlaamse Taal, het drie jaar geleden begonnen tijdschrift dat de spreekbuis is van het genootschap. In alle nummers die sindsdien verschenen, wordt deze boodschap keer op keer en in alle toonaarden uitgedragen. Behalve voor het Vlaams legt het blad ook een grote belangstelling aan de dag voor de Vlaamse cultuur en geschiedenis, onder het motto: ‘Wij zijn Vlamingen, ons land is Vlaanderen en onze taal is Vlaams!’ De Vlaamse Taal is opmerkelijk eenvormig: vrijwel elke aflevering bestaat uit een aantal rubrieken, die steeds door dezelfde mensen worden geschreven (hoofdredacteur Charles Vanderhaegen neemt een groot deel voor zijn rekening). In de meeste van die rubrieken komen aspecten van het Vlaamse taaleigen aan de orde (idioom, zinsbouw), waarbij - niet geheel onverwacht - vaak de nadruk wordt gelegd op de verschillen tussen het Vlaams en het Nederlands. Bovendien bevat elk nummer een artikel over ‘flandristiek’, waarin uitgewerkte voorstellen voor een officiële Vlaamse spelling en spraakkunst worden gedaan. Andere onderwerpen die in het sober vormgegeven blad aan bod komen, zijn taalpolitiek, taalgebruik in de media en literatuur, en verder zijn er een boeken-, een brieven- en een vraag-en-antwoordrubriek. De Vlaamse Taal verschijnt vier keer per jaar. Hoofdredactie: Charles Vanderhaegen. Een jaarabonnement kost Bfr. 300/ f 16,20. Steunabonnement: Bfr. 500/ f 27,-. Abonnementen zijn te verkrijgen door het storten van het verschuldigde bedrag op rekeningnummer 290-0540440-74 (België) of 53.80.40.378 (Nederland). ISSN 1372-9055 {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Rectificatie In het openingartikel van het Contact van vorige week werd abusievelijk gemeld dat voor de verlichting van het dorpskerkje in Groet vier ton is gereserveerd. Dat moet vier mille (veertigduizend gulden) zijn. Onze excuses BES contact Werkgevers kunnen ook nu al straffeloos brieven en telefoontjes afluisteren. de Volkskrant HILVERSUM - De Explosieve Opruimingsdienst (EOD) heeft dinsdagmiddag op de Zuiderheide een bom uit de Tweede Wereldoorlog tot ontploffing gebracht. De vijfhonderd pond (lbs) bom van Engelse makelaardij was maandagmiddag tijdens graafwerkzaamheden op de Eerste Loswal gevonden. De Gooi en Eembode Cecilia Bartoli De Italiaanse mezzosopraan en operaster Cecilia Bartoli is gast bij het Concertgebouworkest. Met dirigent Riccardo Chailly zingt zij werken van Haydn en Rossini. Algemeen Dagblad KATHOLIEKE PRIESTERS HUWEN TOCH HOMO'S de Volkskrant De spits werd ervan beschuldigd zijn tegenstander Kreek te hebben geslagen op basis van rapporten van scheids- en grensrechter. De aanklager voegde aan het slaan van een tegenstander nog een gewelddadige handeling toe in de vorm van duwen. NRC Handelsblad Bij de bomaanslag vielen 22 doden van wie er één slecht aan toe is. Radio Nederland Wereldomroep ‘Waarom eten veel mensen geen varkensvlees? Ze wisten al millennia lang dat ze ziek kunnen worden van het eten van soortgenoten.’ NRC Handelsblad Heb je kleine kinderen, maar wil je uiteindelijk een vijver, plaats dan een zandbak op de plek waar je straks water wilt. Dagblad De Limburger Proef: fietsen met draaibare sturen Nieuwsblad van het Noorden VERBOUWINGS-UITVERKOOP wegens uitbreiding gaat Kuttschreutter piano's verbouwen en daarom moet de showroom leeg. Grijp uw kans, kortingen tot 50% op vele vleugels en piano's. Kuttschreutter Piano's. advertentie NRC Handelsblad Kardinaal Simonis houdt vast aan leer de Gay Krant {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal DE HUISSTIJL VAN DE KWALITEITSKRANTEN De grote stijlboekentest Poldernederlands of Gooise r? De waardering van moderne uitspraakverschijnselen Mag et wa minde weze? Geluidswegval in het Nederlands ‘Alitalia bruid van KLM’ Huwelijkskandidaten in metaforen Nieuwe column: ‘Raptus’, van dichter Ingmar Heytze Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang april 2001 {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (f 1, - per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 46.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, mevr. P.M. Veltman-Laseur, mr. E.L.J. van Vliet Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Marlies Philippa, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Corriejanne Timmers, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,- (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,- per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,- per jaar (per luchtpost f 65,-). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan per 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-. Opgave: Ringlaan-Noord 68, B-8420 De Haan, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., De Haan. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 4 april 2001 ‘Als zingen de voorouder van praten is, dan moet poëzie wel de oermoeder van proza zijn. Deze maand in Onze Taal (blz. 93)’ {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 76 Peter Burger DE HUISSTIJL VAN DE KWALITEITSKRANTEN De grote stijlboekentest Met hun stijlboeken gunnen de dagbladen hun lezers een kijkje in de keuken. Wat zijn de verschillen en wat voegen ze toe aan de bestaande naslagwerken? 88 Dick Smakman POLDERNEDERLANDS OF GOOISE R? De waardering van moderne uitspraakverschijnselen Wat vinden Nederlanders erger, het Poldernederlandse ‘blaaif baai maai’ of de r van Kinderen voor Kinderen? En wat zegt dit over het Standaardnederlands van de toekomst? 90 Leendert Plug MAG ET WA MINDE WEZE? Geluidswegval in het Nederlands Iedereen die ‘zambak’ hoort, reconstrueert dat meteen tot zandbak. Hoe doen we dat? Zijn we goede gokkers of goede luisteraars? 94 Riemer Reinsma ‘ALITALIA BRUID VAN KLM’ Huwelijkskandidaten in metaforen Bij fusies wordt de ene partij vaak de ‘bruid’ van de andere genoemd. Wat maakt dat juist bedrijf X de bruid is en Y de bruidegom? Spelen stereotypen hierbij een rol? En verder 84 131 andere woorden voor branddating/Ander woord voor ... disclaimer 85 Onze Taal als dagblad 92 De erkenning van het Zeeuws Rubrieken 80 Reacties: Ziendijk; handzetter; schoonvader; mijn zwager/je oom; beleidsdiscretie en rampenpolder; lofzangen; handleiding; spreektijd; ironieteken; naar de pijpen dansen; randvoorwaarde; Naze; landdag; wet van behoud van ellende 83 Vraag en antwoord: Georges/George's/George' boek; ‘Joost mag het weten’; voor/over het voetlicht halen/komen/brengen 86 Verse woorden: nieuwe economie 93 NIEUWE COLUMN: ‘Raptus’, van dichter Ingmar Heytze 95 Geschiedenis op straat: Kostverloren 96 Het proefschrift van... Heike Martensen: van letter naar klank 97 Tamtam: ‘Taalverdediging’: extreem-rechtse werkgroep; Duitsers willen ‘Sprachpolizei’; Vlaams Parlement tegen afkortingen 98 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 98 Website: nl.taal 99 Taal in beeld 100 Ruggespraak {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} De huisstijl van de kwaliteitskranten De grote stijlboekentest Peter Burger Heet de leider van Libië Kadafi, Kadhafi of Gaddafi? Wat is het verschil tussen een overtreding en een misdrijf? Is het ten slotte of tenslotte? En mag een dagbladredacteur speculeren op de beurs? Met hun stijlboeken gunnen de kwaliteitskranten hun lezers een kijkje in de keuken. Wat zijn de verschillen en wat voegen ze toe aan bestaande naslagwerken? Als journalist verricht ik mijn arbeid vanachter een borstwering van naslagwerken. Recht voor me staat, om de zwaarste klappen op te vangen, de grote Van Dale. Meer dan vierduizend bladzijden dundruk, geflankeerd door vertaalwoordenboeken, het Groene Boekje, de Spellingwijzer Onze Taal, de Schrijfwijzer van Jan Renkema en nog een menigte andere wijzers, gidsen, adreslijsten en almanakken. De harde schijf van mijn pc zit tot de randen volgestouwd met elektronische lexica, via internet kan ik een onafzienbaar aantal databases raadplegen, en dan is er nog mijn tekstverwerkingsprogramma, dat zich uit eigen beweging met mijn zinnen bemoeit. Mij zullen ze niet snel op een verkeerd gespeld woord, een zonde tegen de grammatica of een feitelijke fout betrappen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Visitekaartje Als aanvulling op al deze naslagwerken circuleerden op krantenredacties al jaren boekjes met vermaningen voor gebruik binnenshuis: eventually betekent niet ‘eventueel’ maar ‘uiteindelijk’, schrijf niet onze jongens maar het Nederlandse leger en accepteer nooit cadeautjes die de waarde van een stropdas of balpen te boven gaan. De afgelopen jaren hebben de kwaliteitskranten deze huisstijlboeken uitgebreid en aangepast voor gebruik buiten de krant. De Volkskrant was in 1992 de eerste, in 1999 volgden Trouw en Het Financieele Dagblad, en afgelopen jaar publiceerde ook NRC Handelsblad een publieksversie van zijn stijlboek. Bovendien verscheen in 1997 het stijlboek van de Vlaamse krant De Standaard. Deze publicaties zijn bestemd voor uiteenlopende groepen gebruikers: opgezet als handboek voor de eigen medewerkers, doen ze nu ook dienst als naslagwerk voor buitenstaanders en niet in de laatste plaats als visitekaartje van de krant. Een kwaliteitskrant laat ook met haar stijlboek zien dat zij ‘de nuance zoekt’, dan wel ‘misschien wel de beste krant van Nederland’ is. Wat hebben journalisten en anderen aan deze boeken? En wat voegen ze toe aan de bestaande naslagwerken? Om die vragen te beantwoorden heb ik de boeken van Trouw, Volkskrant en NRC een schriftelijk tentamen afgenomen, bestaande uit tienmaal tien vragen uit de journalistieke praktijk. De gidsen van Het Financieele Dagblad en De Standaard bleven door hun specifieke onderwerp (financieel-economisch nieuws) en doelgroep (Vlaamse lezers) buiten de vergelijking - zie over deze boeken het kader. Vragenlijstje Wat mag je verwachten van het ideale stijlboek? Dat het de belangrijkste spellingproblemen oplost die meer uitleg vergen dan het Groene Boekje verschaft (ten slotte of tenslotte?). Dat het helpt met beruchte landennamen: was de aardbeving in Boetan, Bhutan of Bhoetan? En met namen van personen: is Bolkestein met of zonder n in het midden, hoe spel je Moammar Al-Kadafi en hoe transcribeer je onbekende Arabische namen? Dan zijn er de bekende taalkwesties: is Milos̆ević schuldig aan misdaden tegen de mensheid of menselijkheid? En wanneer gebruik je wat als betrekkelijk voornaamwoord (het beste wat of dat?)? Verder moet zo'n boek natuurlijk de belangrijkste vragen over journalistieke stijl beantwoorden. Staan {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwskoppen altijd in de tegenwoordige tijd? Wat is het verschil tussen een intro en een lead? Accepteert de krant citaatinbeddingen van het type ‘“Ik ga weg”, sloeg hij de deur dicht’? {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Een heuse persbijbel zou je bovendien snel bijpraten over actuele kwesties: Wat is BSE? Wat is het Akkoord van Schengen? Wat betekenen de afkortingen ADHD en NGO? Ook moet zo'n boek de algemene ontwikkeling van een journalist op peil brengen door het verschil uit te leggen tussen een misdaad en een misdrijf en te verklaren wat de Raad van State doet. Tot slot vermeldt mijn vragenlijstje nog wat ethische kwesties: Betaalt de krant weleens voor een interview? Wat is een embargo - en moet een journalist zich eraan houden? En mag ik op kosten van de platenmaatschappij naar Mallorca voor een cd-presentatie? Hoe brachten de drie vergeleken stijlboeken het er af? Spellingkwesties Hoewel we al goed voorzien zijn van spellingcorrectors op papier en cd-rom, ruimen alle stijlboeken veel plaats in voor spelling - erg veel plaats kun je gerust zeggen: voor naslagwerken die zich afficheren als stíj́lboek, komt het onderdeel stijl er bij alle drie eigenlijk maar bekaaid af. Bij de spelling van woorden voegen ze zich naar het Groene Boekje, maar niet helemaal. Helaas zijn deze afwijkingen in geen van de drie opgenomen als lijstje, maar per woord verantwoord. Gebruikers moeten dus het hele stijlboek lezen om erachter te komen dat de Volkskrant - in tegenstelling tot het Groene Boekje - Prinsjesdag een hoofdletter geeft en rock 'n' roll spelt in plaats van rock-'n-roll. De NRC verantwoordt de afwijkingen het grondigst: online is daar bijvoorbeeld, in weerwil van het Groene Boekje en Van Dale, één woord, omdat het zo vaak fout wordt gedaan dat het Groene Boekje zich naar verwachting aan die schrijfwijze zal aanpassen. {== afbeelding Is het gestagedivet of gestagedived? Wat zeggen de krantenstijlboeken erover? Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Uiteraard bieden de stijlboeken minder woorden dan de echte spellinggidsen. Wel vermelden ze een groot aantal van de klassieke struikelblokken, zoals bijdehante, cappuccino en precieze. De NRC pakte de zaak bijna wetenschappelijk aan door samen met de firma Van Dale een hele jaargang te checken om de meest gemaakte fouten op te sporen. Koplopers bleken na-oorlogs (moet zijn: naoorlogs), ondermeer en danwel (beide twee woorden). Verder beantwoorden de drie gidsen vaak gestelde vragen over zaken als hoofdletters, accenttekens, de verbindings-s en de vervoeging van Engelse werkwoorden (gedeletet? gestagedivet?). Overigens geeft alleen de Volkskrant algemene uitleg over de laatste kwestie; gebruikers van het Trouw- of het NRC-boek moeten weer per woord opzoeken hoe het zit. Voor spellingvragen zal de gebruiker van het Volkskrantboek het vaakst misgrijpen: dit is met zijn omvang van nog geen 200 pagina's uiterst bondig vergeleken bij de 319 van de NRC en de 640 van Trouw. Ter vergelijking: bij de Volkskrant bevindt zich tussen de ingangen jargon en jezuïet alleen Jemen; de NRC geeft op dit traject 17 en Trouw zelfs 35 woorden en namen. De fax van Cruijff Toch is de meerwaarde van deze lijsten met lastige woorden twijfelachtig, gezien de beschikbaarheid van gespecialiseerde spellinggidsen, die in volledigheid niet te kloppen zijn. Zinniger is de opname van landennamen, omdat daarin bij afwezigheid van een algemeen aanvaarde norm meer keuzes mogelijk zijn. Trouw en de Volkskrant vermelden alle landen, de NRC daarentegen nam geen aardrijkskundige namen op, maar verwijst naar de Bosatlas en de Wolters-Noordhoff Wereld@tlas met zijn 1,8 miljoen plaatsnamen, ‘die beschikbaar is op het interne netwerk’. Lezers die deze atlassen niet in huis hebben en evenmin in het genot zijn van een aansluiting op het interne NRC-netwerk, komen ook een aardig eind met de Spellingwijzer Onze Taal, die behalve alle landen ook vele andere geografische namen bevat. De Spellingwijzer is bovendien een goede hulp voor de spelling van eigennamen. Uit mijn testlijstje van tien miste hij er vijf (Frits Bolkestein, Arnon Grunberg, Bernhard von Lippe-Biesterfeld, Henk van der Meyden, Luchino Visconti), maar daarmee scoorde hij beter dan de Volkskrant en de NRC. De NRC is ook als het om eigennamen gaat weinig behulpzaam, terwijl dit een notoir moeilijk terrein is, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de verschillende mogelijkheden om Kadafi te schrijven. Trouw spelt Moammar Al-Kadafi, de Volkskrant Kadhafi en Onze Taal houdt {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} het op Khaddafi. In de NRC-gids ontbreekt de naam, maar in de praktijk blijkt de krant te kiezen voor Gaddafi. {== afbeelding Moet je dameshockey schrijven of vrouwenhockey? Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} De echte namenkampioen is echter het Schrijfboek van Trouw, dat in een apart hoofdstuk enkele duizenden namen opsomt, met een karakteristiek en geboorte- en sterfjaar. Trouw excelleert ook in organisaties, waaronder bekende als Unesco en TNO, maar ook obscure zoals Lawine, de Landelijke organisatie van Nederlandse vrouwen met een niet-Nederlandse partner, en de ANS, voluit de Algemene Nederlandse Sjoelbond. Slechts één naam uit mijn testlijstje was in alle stijlboeken te vinden: Johan Cruijff - Trouw nam zelfs zijn faxnummer op. Dames- of vrouwenhockey? Niet alleen bij de spelling, ook bij het onderdeel taal en stijl ondervinden de besproken boeken geduchte concurrentie van andere naslagwerken. De meeste vragen over grammatica worden grondiger behandeld in een boek als de Schrijfwijzer van Renkema. Afgezien van deze beperking ontlopen de drie elkaar weinig, al zijn er per onderdeel verschillen in volledigheid. Zo informeren de NRC en Trouw beter over het geslacht van woorden (de bank en haar of zijn cliënten?), terwijl u voor de beste lijsten van persclichés (op het dievenpad, verdachte hoort eisen) bij de Volkskrant en Trouw moet zijn. Geen van drieën waarschuwt tegen de rare citaatinbeddingen, al levert Trouw wel een lijst met 199 synoniemen voor zeggen. Alleen Trouw en de Volkskrant maken zich druk over seksistische taal: schrijf vrouwenhockey in plaats van dameshockey, raden beide kranten aan; heb het over leerkrachten en verpleegkundigen, maar reserveer menskracht voor citaten. Over de elementaire journalistieke kwesties, zoals het opstellen van nieuwsberichten en koppen, informeren alle drie adequaat. Voor alles wat met internet te maken heeft, een onderwerp dat nog niet tot de canon van de adviesliteratuur behoort, is de gebruiker het beste af met het NRC-boek. Efficiënt zoeken, verwijzen naar webpagina's, iemands gangen op het net nagaan - het stijlboek van de NRC heeft er behartigenswaardige lemma's over. Overigens komen digitale kwesties ook en uitvoeriger aan de orde in twee recente boeken van internetredacteuren van de Volkskrant en NRC: de Volkskrant internetgids 2.0 (2000) van Theo Stielstra en Meer weten over Internet (2000) van Marie-José Klaver. Parate kennis Een specialisme kan nooit kwaad voor een journalist, maar essentieel is dat je van alles een beetje weet. Zijn de drie stijlboeken behulpzame aanvullingen op de vereiste parate kennis? Als het gaat om juridische en politieke termen springt het NRC-boek er duidelijk uit. Zo staat daar duidelijk uitgelegd dat een overtreding in beginsel wordt berecht door de kantonrechter en ook wel ‘wetsdelict’ wordt genoemd: ‘alleen door zorgvuldige lezing van de wet kan de burger weten wat er nu precies verboden is’. Misdrijven daarentegen worden berecht door de rechtbank en kunnen gevangenisstraf opleveren; bij overtredingen kan alleen hechtenis worden opgelegd. Trouw stelt op dit punt het meest teleur en ziet het ook nauwelijks als zijn plicht om de lezer te informeren over actuele kwesties. De NRC kwijt zich het best van deze taak en legt bijvoorbeeld helder en bondig uit wat cfk's en pcb's nu eigenlijk voor stoffen zijn. Aan de andere kant worden de afkortingen IRT (‘Interregionaal Rechercheteam’) en ADHD (‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’), die de afgelopen jaren toch niet ontbroken hebben in de kranten, in geen van de stijlboeken verklaard. Alleen Trouw kent NGO's (‘non-gouvernementele organisaties’), en dat ME behalve ‘mobiele eenheid’ ook ‘myalgische encefalomyelitis’ betekent, een ziekte die ook bekend is als chronisch-vermoeidheidssyndroom, weet alleen de NRC. Het Financieele Dagblad en De Standaard Het stijlboek van de Vlaamse krant De Standaard onderscheidt zich van de andere hier besproken boeken door de onbekrompen aandacht die het besteedt aan journalistieke stijl - het is het enige van de vijf dat met recht aanspraak maakt op de titel stíj́lboek. Zeer instructief is bijvoorbeeld een reeks zin voor zin becommentarieerde nieuwsberichten. Het is een lijvig (359 pagina's), maar uitstekend hanteerbaar naslagwerk, al mist het belangrijke onderwerpen als interviewvormen, clichés, internet en actuele kwesties. Wel bevat het nuttige bijlagen over de terminologie van staatsinrichting, economie en rechtspraak in België. En een groot aantal exclusief Vlaamse struikelblokken: schrijf niet panikeren maar in paniek geraken, ijsroom is roomijs, kraantjeswater is leidingwater en Oostende is geen ‘badstad’, maar een ‘badplaats’. De Stijlgids van het eerbiedwaardige Het Financieele Dagblad is slank (157 pagina's) en gebruiksvriendelijk: als de gezochte informatie erin staat, kan die de lezer door de uitgebreide inhoudsopgave, de thematische indeling, het register en de ruimhartige interne verwijzingen niet ontgaan. Correct taalgebruik vult het leeuwendeel van dit boek, één hoofdstuk is gewijd aan stijl, andere kanten van het journalistieke ambacht komen nauwelijks aan bod. Naast Renkema's Schrijfwijzer gelegd biedt het weinig nieuws, al zijn ten behoeve van de beoogde lezers alle kwesties voorzien van financieel-economische voorbeelden. Voor deze gebruikers bevat het boek ook een lijstje van financiële termen (van activa tot volatiliteit) en de meest gebruikte valuta's en beursindices. En een advies dat wijdere bekendheid verdient: niet meedoen aan fantasiespellingen van organisaties die hun naam als logo gebruiken, zoals ArenA en NOC*NSF. Arena en NOC-NSF zijn goed genoeg. Axl Rose en andere hobby's NRC en Trouw geven de meeste culturele, historische en religieuze informatie van de drie. Trouw blinkt - zoals verwacht - uit in kerkgenootschappen: als u wilt weten wie de stichter van de Noorse Broeders was, hoeveel leden zij hebben en welke kranten zij lezen, moet u bij Trouw zijn. De NRC is goed in pop- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} groepen, wijntermen, gevleugelde woorden, etymologie en islamitisch vakjargon (sigheh: ‘tijdelijk huwelijk op basis van een contract, vooral voorkomend in de sjiitische islam’). Veel hiervan valt in de categorie ‘leuk om te weten’, maar is niet echt onontbeerlijk bij de dagelijkse journalistieke arbeid: het NRC-boek wekt vaak de indruk dat hobbyisme een belangrijke invloed had op het opnamebeleid. Zo is de naam van Axl Rose, de zanger van Guns N' Roses, een anagram van oral sex. De cordon bleu is uiteindelijk vernoemd naar de blauwe band van de Ridders van de H. Geest. En dat Boerenkoolstronkeradeel een fictieve plaatsnaam is uit het rijtje Nergenshuizen, Verweggistan en de vergeten plaatsen Zorghoek en Zwijgland - tja, ik koester zelf een grote interesse voor de basilisk, de griffioen, de feniks en andere fabeldieren, maar ik maak me weinig illusies over het aantal journalisten dat die liefhebberij deelt. De NRC grossiert ook in spreuken die ik van mijn leven nog nooit gezien heb, zoals amicae amicique, ‘vrienden en vriendinnen’, waarvan ik me afvraag welke oud-gymnasiasten dit gebruiken als ‘informele aanhef bij een brief of kattebelletje’. Het lijkt me geen toeval dat juist het oude schrijversadagium kill your darlings in het NRC-boek als ingang ontbreekt. Op het onderdeel ‘journalistieke termen’ scoren alle drie de stijlboeken onverwacht laag. Geen van drieën vindt het nodig om canard, creditline, stoppertje en tabloid uit te leggen. Ankeilers kent alleen de NRC. Aandelenbezit Rest de categorie ethiek. De Volkskrant zwijgt hier vrijwel over, Trouw is degelijk en de NRC laat zich hier met recht kennen als de krant die de nuance zoekt. Mogen redacteuren lid zijn van een politieke partij? Ja, maar partijfuncties zijn onwenselijk en voor leden van de Haagse redactie en de hoofdredactie verboden. Mogen redacteuren aandelen bezitten? Ja, maar de redacteuren van de redactie Economie behoren hun portefeuille bij hun chef te melden. Maar hoe komt een lezer erachter dat het NRC-stijlboek überhaupt een standpunt inneemt over de beleggingsactiviteiten van redacteuren? Doordat hij bij toeval op het lemma aandelenbezit redacteuren stuit of een verwijzing volgt onder de overkoepelende ingang journalistieke normen en waarden. Wie onder de e van ethiek of de n van normen en waarden zoekt, vangt bot. Bovendien verzuimt de inleiding het bestaan van dergelijke overkoepelende lemma's te vermelden en ontbreken vaak kruisverwijzingen. Zo worden interviews behandeld onder vraaggesprek; interview staat er wel in, maar zonder verwijzing naar vraaggesprek. Dit gebrek aan overzicht gaat, in ieder geval bij het nazoeken van honderd problemen, behoorlijk op de zenuwen werken. Beide concurrenten van de NRC zijn overzichtelijker. De Volkskrant heeft alle kwesties ook in alfabetische volgorde geplaatst, maar somt in de inleiding juridische, medische, bestuurlijke en andere lemma's thematisch op. Bovendien is de Volkskrantgids ook in zijn geheel te lezen, terwijl alleen de ergste neuroten de NRC-gids van kaft tot kaft door zullen nemen. Trouw, ten slotte, heeft het ordeningsprobleem opgelost door zijn Schrijfboek in vijven te delen - journalistiek, stijl, woorden, namen, data - en daarbinnen de alfabetische volgorde te hanteren. Testuitslag NRC Trouw de Volkskrant 1 Spelling persoonsnamen - - + - - 2 Spelling landennamen - - ++ ++ 3 Spelling moeilijke woorden + + ± 4 Taalkwesties + + + 5 Stijl en journalistieke conventies + ± ± 6 Juridische en politieke termen + - - - 7 Algemene ontwikkeling ± - - - - 8 Afkortingen ± - - 9 Journalistieke termen ± - - 10 Ethiek ++ + - - Toegankelijkheid - + ± Aantal pagina's 319 640 188 Prijs in guldens 39,50 20,- 19,90 Digitale vorm Uiteraard zouden de zoekproblemen van het NRC-boek grotendeels verholpen zijn wanneer dit ook in digitale vorm beschikbaar was. Er zijn plannen voor een cd-rom, maar zover is het nog niet. Het stijlboek van de Volkskrant is wél verkrijgbaar als cd-rom en de mensenvrienden van Trouw bieden hun Schrijfboek zelfs gratis aan op de website van de krant (www.trouw.nl/schrijfboek). In digitale vorm zullen de stijlboeken ook eenvoudiger te actualiseren zijn en daardoor beter in de dagelijkse behoeften van journalisten kunnen voorzien. In Volendam branden een paar cafés af - hoe heet het instituut dat zich bezighoudt met brandweer en rampenbestrijding, en waar vind ik het? In de VS beslist Florida de presidentsverkiezingen - maar hoe heet een inwoner van die staat? ‘Floridees’? ‘Floridaan’? ‘Floridiaan’? U wilt tot slot een koopadvies? Wenst u vooral bondige informatie, kies dan Het nieuwe stijlboek van de Volkskrant: goedkoop en het enige dat zonder veel moeite in zijn geheel te lezen valt. Houdt u van grondig en wilt u bovendien uw kennis van Latijn, Frans en Arabisch wat opfrissen, neem dan het stijlboek van NRC Handelsblad. Maar koop als u weinig geld wilt uitgeven en niet meer dan één boek erbij wilt op uw bureau het Schrijfboek van Trouw: goed toegankelijk ondanks zijn omvang en met de beste prijs-kwaliteitverhouding. •Han van Gessel e.a. (red.), Het nieuwe stijlboek. Den Haag, Sdu, 1997. ISBN 90 12 08383 4. Prijs f 19,90. Ook verkrijgbaar als cd-rom: Het elektronische stijlboek. Sdu, 1998. ISBN 90 12 08649 3. Prijs f 34,90. •Jaap de Berg, Trouw schrijfboek. Amsterdam, Muntinga en Dagblad Trouw, 1999. ISBN 90 417 0172 9. Prijs f 20,-. Ook gratis te raadplegen op de website van Trouw: www.trouw.nl/schrijfboek. •Ewoud Sanders en Koos Metselaar, Stijlboek NRC Handelsblad. Utrecht/Rotterdam, Van Dale Lexicografie/NRC Handelsblad, 2000. ISBN 90 6648 996 0. Prijs f 39,50. •Ludo Permentier en Ludo Van den Eynden, Het stijlboek - De Standaard/Het Nieuwsblad. Utrecht, Contact, 1997. ISBN 90 254 1671 3. Prijs f 39,90. •M.C. Blom, J.A.J.M. van de Laar en M.E. Verburg, Stijlgids. Leidraad voor financieel-economische teksten. Het Financieele Dagblad, 1999. ISBN 90 76173 10 9. Prijs f 39,50. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Ziendijk Frits David Zeiler - Kampen Met veel belangstelling las ik de januariaflevering van Riemer Reinsma's rubriek ‘Geschiedenis op straat’ over het toponiem Zuwe. Veel daarvan kwam mij als waterstaats-historicus en medewerker aan het Glossarium van waterstaatstermen bekend voor. Maar met de interpretatie van de straatnaam Ziendijk in Uitgeest ben ik het niet eens. Deze naam is geen verbastering van zijdewende, zoals Reinsma schrijft, maar is vernoemd naar de polder De Zien. En die naam is waarschijnlijk in het begin van de zeventiende eeuw ontstaan uit het - in Midden-Kennemerland vaker voorkomende - woord voor ‘afleiding van kwelwater uit het duin’, dat als scie voorkomt in Castricum en als cie (Grote Cie en Kleine Cie) in Heemskerk. Duinrel is het moderne equivalent hiervan. Ook elders komt een vorm van dit woord voor, bijvoorbeeld in de riviernaam Schie (bij Schiedam) en op een aantal plaatsten in Drenthe. Bij De Zien is er geen sprake van een hydroniem, oftewel een waternaam, dat overgeleverd is; het ontstaan van deze polder en een aantal aanpalende polders is nauw verbonden aan de ontwatering van de natte duinen door het graven van de Hoepbeek in 1611. Cie, scie, zie, enzovoort hebben in oorsprong dezelfde stam als siepelen, sijpelen, zijgen en ook zijp en siep, met de betekenis ‘langzaam druppelen’. Aan weerszijden van de Gelderse IJssel heeft dit zelfs geleid tot de vreemde verbastering zeegraven, wat oorspronkelijk iets als siegraven of zijggraven moet zijn geweest, dus in gewoon Nederlands ‘afwateringssloot’ of ‘kwelsloot’. Voor het goede begrip: graven is hier enkelvoud en betekent eenvoudig ‘gegraven afwatering’. Handzetter Ton de Greeuw - Brummen Het januarinummer van Onze Taal bevat een discussie tussen Hans van den Heuvel en Joop van der Horst over het aantal fouten in de kranten vroeger en nu. Ooit ben ik opgeleid tot handzetter, een inmiddels vrijwel uitgestorven beroep. Het leerlingstelsel, waarin vier dagen werd gewerkt als leerling en één dag grafische school werd genoten, was het opleidingsfundament. Nederlands was voor ons zetters een hoofdvak: eindeloos dictees maken, woorden leren en vervoegingen van de werkwoorden oefenen. Elke fout werd ons, aankomende zetters, zwaar aangerekend. Het resultaat was een sterk ontwikkeld zintuig voor fouten. Ze vallen me zelfs nu, dertig jaar later, nog steeds direct op, terwijl ik er niet eens bewust op let. Mijn indruk is dan ook dat er steeds meer fouten in de krant staan. Vooral afbrekingen en fouten met de korte ei en de lange ij scoren hoog. Schoonvader Joke Spits - Vught ‘Is “mijn moeder” wel “je schoonmoeder”?’, vraagt Dick Springorum zich af in zijn erg leuke artikel over het gebruik van verwijstermen in partner- en familierelaties (Onze Taal januari). Ik heb mijn schoonvader nooit gekend en druk me uit in termen als: ‘De vader van Pieter is al meer dan 40 jaar dood’ of ‘Pieters vader kwam uit Zeeland.’ Ik ben nooit op het idee gekomen om over hem als ‘mijn schoonvader’ te spreken. Mijn zwager/je oom Arie Sturm - Oldenburg Vlak na het lezen van Springorums artikel over verwijstermen in familierelaties (januarinummer Onze Taal) lees ik in De aansprekers van Maarten 't Hart, op blz. 114: ‘Opeens richtte hij zich tot mij met weer een totaal andere vraag: “Kun je m'n zwager niet eens vragen of hij nog een inleiding voor mij heeft?”’ Hier spreekt de vader (Pau) tot de ‘ik’ uit de roman, zijn zoon Maarten. Onze Taal ligt nog binnen handbereik, en ik zoek het artikel van Springorum op. Hij schrijft: ‘wanneer ouders tegenover hun kinderen naar familieleden verwijzen, kiezen ze spontaan het perspectief van die kinderen’. Dat geeft te denken. Zelf heb ik geen kinderen, maar toch durf ik er wat onder te verwedden dat Springorum het gelijk aan zijn zijde heeft. Vader Pau had het dus over ‘je oom’ moeten hebben. Nu is die vader van Maarten (in de roman) ook in andere opzichten niet helemaal goed bij zijn hoofd. Zou dat het zijn? Of blijkt hier eens te meer dat 't Hart niet goed kan schrijven? Dan Voskuil in deel 2 van Het Bureau: ‘“Is opa hier?” vroeg hij gehaast. Sinds hij kinderen had noemde hij zijn vader consequent opa. “Opa is dood,” antwoordde Maarten, dat ge-opa irriteerde hem, “maar vader is er nog.”’ Beleidsdiscretie en rampenpolder O.L.E. Jongmans - Wateringen In het januarinummer schrijft Ton den Boon in zijn stuk over de nieuwe woorden van 2000: ‘Peper beroept zich (...) namelijk op “beleidsdiscretie”, een nieuw en heel net woord om zijn zwijgzaamheid (...) te motiveren.’ Die omschrijving lijkt mij niet juist. De term discretie betekent hier ‘vrije beslissing of beschikking’ (zie ook de grote Van Dale). Peper verwees naar mijn mening naar de bestuursrechtelijke term discretionaire bevoegdheid, waarmee de beleidsvrijheid wordt aangeduid die het bestuur heeft om - binnen de grenzen van de regelgeving, volgens de regels van het bestuursrecht en liefst gebaseerd op een kenbaar beleid - zelfstandig een beslissing te nemen. Het toekennen of weigeren van subsidies is daar een goed voorbeeld van. Peper doelde kennelijk op een door hem veronderstelde beleidsvrijheid om bepaalde posten binnen de regels van het declaratiebeleid, maar naar eigen beleidsinzicht, al dan niet declarabel te achten. En daar hoeft hij op zichzelf geen ongelijk in te hebben gehad. Dan over het woord rampenpolder, dat Den Boon eveneens bespreekt in zijn artikel. Gebieden die eeuwenlang waren bestemd om te hoog rivierwater op te {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} vangen om zodoende een overstromingsramp te voorkomen, werden aangeduid met het woord overlaat. Dit woord verwees dus zowel naar de zogeheten coupure (plaatselijke en soms permanente verlaging van de rivierdijk) als naar het gebied dat als gevolg van zo'n coupure onderliep. Vergelijk de Beerse overlaat, waarmee zowel de coupure in de rivierdijk bij het dorp Beers werd bedoeld als het gehele gebied waarin het water afstroomde, tot het bij de Bergse Maas terugstroomde in het reguliere rivierbed. Het is jammer dat wel het verschijnsel maar niet het woord overlaat lijkt terug te komen. Lofzangen Dr. L. Engelfriet - Bennekom Onze Taal van december 2000 bevat een interview met prof. dr. A.M. Hagen als recent verzamelaar van lofzangen op onze taal. Hij is verrast door het grote aantal lofzangen op het Nederlands sinds 1500. Hagen brengt ook Bilderdijk ter sprake, die hij een ‘romantische blaaskaak’ noemt, een kwalificatie die hij volgens mij niet verdient. Het schrijven van lofzangen op de moedertaal is inderdaad geen teken van deze tijd. In naam van de multiculturele samenleving wordt de betekenis van een eigen cultuur en een eigen taal tegenwoordig schromelijk onderschat. Daartegen bieden pleitbezorgers van onze moedertaal zoals Hagen een welkom tegenwicht. Met chauvinisme en nationalisme heeft deze waardering niets te maken, wel met het historische inzicht in de ontwikkeling van onze cultuur. Met een eigen taal zijn wij volgens de cultuurhistoricus Huizinga in staat vreemde invloeden gelijkmatig te verwerken. Dat de taal de ziel der natie is, mag niet als een romantisch inzicht worden afgedaan, maar vraagt om een diepere kennis van die taal. Deze overweging hebben de samenstellers van het Woordenboek der Nederlandsche Taal destijds, in 1882, als leidraad voor hun initiatief beschouwd. Dat blijkt tenminste uit het aan Bilderdijk ontleende motto van dit fantastische cultuurbezit: ‘Bataven! kent uw spraak en heel haar overvloed.’ Aan de kennis van de taal in samenhang tot de cultuur heeft Bilderdijk zelf een belangrijke bijdrage geleverd. Uit mijn dissertatie uit 1995, Bilderdijk en het jodendom. Bilderdijks waardering van het joodse denken in confrontatie met zijn tijd, blijkt hoe groot de nationale bijdrage van deze erflater aan onze beschaving geweest is. Zijn ideeën hebben zelfs vruchten afgeworpen voor een multiculturele samenleving als de onze, want de calvinistisch georiënteerde Bilderdijk had in tegenstelling tot zijn tijdgenoten oog voor de waarde van het jodendom en de islam. Men kan zijn inzicht over de oosterse herkomst van onze taal romantisch en zijn meesterlijke ‘Ode aan Napoleon’ uit de Franse tijd overdreven noemen, maar door Bilderdijk te omschrijven als een romantische blaaskaak geeft prof. dr. Hagen te kennen middelmatigheid de grootste Nederlandse deugd te vinden. In dat oordeel is wel iets van een moderne cultuurhistorische context terug te vinden, maar geen kennis van Bilderdijk. Handleiding M. Stevens - Eerbeek In Onze Taal van november 2000 staat in de rubriek ‘Taalergernissen’ een stukje van dr. Jo Daan over handleidingen. Zij bespreekt een zin uit een gebruiksaanwijzing van een invalidenscooter: ‘Ga met schuin een helling groter dan 10° af.’ Volgens Daan had er niet in plaats van met moeten staan. Hoewel ik de oorspronkelijke, waarschijnlijk Engelse tekst niet gezien heb, denk ik toch dat Daan zich vergist heeft. Het is een feit dat een steile helling, zowel opgaand als neergaand, makkelijker te nemen is door zigzag te rijden, te lopen of te skiën. Soms is dit zelfs noodzakelijk, bijvoorbeeld als men bergopwaarts met een auto en een caravan ergens op de helling heeft moeten stoppen. Volgens mij wordt dat bedoeld met ‘met schuin’. Spreektijd Bastienne Tholen - Amsterdam Wim Blokzijl beschrijft in Onze Taal van januari in zijn artikel ‘Ik zal het kort houden...’ hoe sprekers kunnen voorkomen dat hun toespraak uitloopt. Ik heb heel wat ervaring met het organiseren van en zelf optreden op studiedagen. Een goed middel om de omvang van een speech al bij voorbaat in de hand te houden is de voor te dragen tekst uit te typen. Eén getypt A4'tje - dat is ongeveer 700 woorden - kost ongeveer 4 minuten spreektijd. Ironieteken Etteke de Boer - Los Cristianos, Tenerife Karel F. Treebus schrijft in zijn artikel ‘Nog eens: ontbrekende leestekens’ (Onze Taal januari) dat Harry Mulisch ooit een ironieteken bedacht. Voor mij heeft zo'n teken iets pleonastisch, alsof je een mop uitlegt. De kunst is toch juist om met behulp van onschuldige woorden op subtiele wijze een bepaald gevoel op te roepen? Dit lukt in het algemeen best aardig, getuige de uitdrukking ‘de ironie druipt ervanaf’. Dat Harry Mulisch meent een dergelijk leesteken nodig te hebben, geeft te denken. {== afbeelding Het ironieteken van Harry Mulisch: het cijfer 3 met een punt eronder. ==} {>>afbeelding<<} Naar de pijpen dansen Dr. F. Debrabandere - voorzitter Vereniging Algemeen Nederlands, Brugge In Onze Taal van januari maakt Hans van den Heuvel in zijn artikel ‘Er staan meer taalfouten in de krant dan vroeger’ een punt van de wending ‘dansen naar de pijpen van de verkoper’. Nog altijd heerst namelijk de misvatting dat we naar hét pijpen zouden moeten dansen. Zelfs de Taaladviesbank uit 1999, een naslagwerk op cd-rom met door het Taaladviesoverleg van de Nederlandse Taalunie goedgekeurde adviezen, veroordeelt nog - ten onrechte - naar de pijpen dansen. In mijn artikel ‘Naar de/het pijpen dansen van...’, dat in het meinummer 1999 van Nederlands van Nu verscheen, toonde ik aan dat het alleroudste voorbeeld ‘nader pipen salmen dansen’ uit 1495 de verbogen vorm van het zelfstandig naamwoord pipe ‘pijp’ bevat. En dat geldt voor de meeste oude voorbeelden. Ook dialectische en anderstalige synonieme uitdrukkingen wijzen erop dat het om het zelfstandig naamwoord (de) pijpen gaat: op iemand zijn schuifelke/zijn fluitse dansen (Oost-Vlaams), ‘danssen naar zijn fluit’ (1719, bron: WNT), aller aux flûtes de quelqu'un, to dance to a person's pipe, nach jemandes Pfeife tanzen. Vooral het laatste voorbeeld is heel bewijskrachtig. Naschrift Taaladviesdienst De heer Debrabandere heeft gelijk: er is geen enkele reden om naar de pijpen dansen, een vorm die al eeuwen voor- {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} komt, af te keuren. Dit is trouwens ook in Onze Taal al eens aangetoond, door Marlies Philippa, in het novembernummer van 1987. Het is jammer dat het misverstand in de meeste recente woordenboeken en zelfs in naslagwerken als de Taaladviesbank niet is opgehelderd. Randvoorwaarde Bob H. Vos - Maastricht De heer IJff schrijft in het februari/maartnummer dat hij rond 1970 het woord randvoorwaarde heeft geïntroduceerd in politiek-bestuurlijke zaken en dat hij het heeft ontleend aan de toegepaste wiskunde. Ter aanvulling: Carlslaw en Jaeger gebruikten in 1947 in Conduction in heat and solids al het woord boundary conditions. En in Wärmeübertragung van Gröber en Erk uit 1957 wordt gesproken van Grenzbedingungen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen randvoorwaarden van plaats en van tijd. Naze verwant met nes? G.L. Slieker - Koog aan de Zaan Riemer Reinsma schrijft in de februari/maartaflevering van zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ over de herkomst van het woord nes ‘landtong’, dat verwant is met neus. Naar aanleiding daarvan het volgende. In het Engelse graafschap Essex, in de omgeving van Colchester, bevindt zich het kustplaatsje Walton-on-the-Naze. The naze is de naam van de iets noordelijker gelegen landtong; naze betekent trouwens ook ‘landtong’. De oorsprong van dit woord is mij niet bekend, maar het zou een verbastering kunnen zijn van het Standaardengelse nose. Bovendien bevindt zich in het graafschap East-Sussex een kaap genaamd Dungeness. Ook hier is sprake van een landtong, dus wellicht is ook ness verwant met het Nederlandse nes. Naschrift Riemer Reinsma De Oxford English Dictionary (OED) geeft geen etymologie van naze en zegt alleen dat dit ‘landtong’ of ‘voorgebergte’ betekent. Ness is verwant met het Oudengelse nasu, en nose gaat terug op nosu, maar de relatie tussen nosu en nasu is onduidelijk, aldus de OED. Kortom, naze, ness en nose zijn hooguit op een onduidelijke manier verwant. De relatie tussen ness en nes is duidelijker. Volgens het Etymologisch woordenboek van De Vries en De Tollenaere (21ste druk, 2000) hebben nes en het Oudengelse naess, dat zich later ontwikkelde tot ness, dezelfde ‘voorouder’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Landdag [1] José Haring - lid Soroptimist International Club Zoetermeer e.o., Zoetermeer In het januarinummer van Onze Taal (blz. 14) schrijft M. Stol dat het woord landdag vermoedelijk uit het Nederlands zal verdwijnen. Ik kan hem/haar geruststellen: dat zal voorlopig niet gebeuren. Ik ben lid van de grootste serviceorganisatie van vrouwen ter wereld: Soroptimist International. In Nederland zijn er zo'n negentig plaatselijke en regionale Soroptimistclubs, verenigd in de Unie van de Soroptimistclubs in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Deze Unie houdt al sinds haar oprichting in 1928 elk jaar in de zomer ‘de Landdag’. Op deze landdag presenteert de organiserende club zichzelf en haar stad of regio en worden enkele honderden Soroptimisten uit binnen- en soms ook buitenland gastvrij onthaald. Landdag [2] Maria van Oosten - Nijkerk Het woord landdag is, in tegenstelling tot wat M. Stol in het januarinummer van Onze Taal veronderstelt, geenszins verdwenen uit het levende Nederlands, en het leeft ook niet alleen nog in België voort. De in 1996 opgerichte vereniging NCZ, Nederlands Centrum voor ZKM, duidt de jaarlijkse bijeenkomst voor leden aan als ‘landdag’. ZKM staat voor ‘ZelfKonfrontatieMethode’, een onderzoeks- en begeleidingsmethode die gebruikt wordt bij loopbaanbegeleiding en therapieën en in het onderwijs, en die in de jaren zeventig (vandaar de ludieke schrijfwijze met een K) is ontwikkeld door prof. dr. Hubert J.M. Hermans, hoogleraar persoonlijkheidsleer. Het gebruik van de ouderwetse term landdag blijkt te kunnen samengaan met het moderne, misplaatste gebruik van het Engels, getuige de titel van de vorig jaar gehouden landdag: ZKM across cultures. Wet van behoud van ellende [1] Prof. ir. H. Peters - Hengelo Met grote verbazing heb ik kennisgenomen van de laatste alinea van het artikel van dr. ir. J. IJff, getiteld ‘Randvoorwaarden en de wet van behoud van ellende’, in het februari/maartnummer van Onze Taal. Hierin beweert hij de uitdrukking de wet van behoud van ellende ‘in de jaren zeventig’ te hebben geïntroduceerd. Ik wil erop wijzen dat er in 1973 een door mij geschreven boek is uitgegeven door de Wetenschappelijke Uitgeverij te Amsterdam, met als titel De wet van behoud van ellende. De natuurlijke grenzen van de welvaart. Het boek kreeg destijds veel aandacht, zowel in de landelijke pers als in de politiek. Mocht de heer IJff claimen het woord nog eerder te hebben gebruikt, dan verwijs ik hem naar bladzijde 93 van mijn boek. Daar is sprake van een waterzuiveraar die al vóór 1967 tijdens een vergadering van de Nederlandse Vereniging voor Afvalwaterzuivering sprak over een ‘soort wet van behoud van ellende’ in verband met problemen rond het afvalslib. Wet van behoud van ellende [2] E.J. van de Kraats - Heemstede De heer J. IJff claimt, in het februari/maartnummer van Onze Taal, het auteursrecht op de taaluitingen randvoorwaarde en de wet van behoud van ellende - hij zegt deze in de jaren zeventig gebruikt te hebben, zij het dat hij enige twijfel heeft bij randvoorwaarde. Wat betreft de wet van behoud van ellende kan ik alle twijfels wegnemen. Deze wet was rond 1960, en waarschijnlijk al eerder, bij vele Delftse studenten bekend. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Georges/George's/George' boek ? Hoe luidt de bezitsvorm van de naam George? Schrijf je Georges boek, George's boek of George' boek? ! Zowel George' boek als Georges boek is mogelijk; het hangt ervan af hoe George wordt uitgesproken. De slotklank van een naam is namelijk bepalend voor de schrijfwijze van de bezitsvorm. De hoofdregel is dat we van een naam een bezitsvorm kunnen maken door er een s aan toe te voegen: Jans dochter, Esthers verjaardag, Annies kapsalon. Eindigt de naam op een lange (vrije) klinker die als één letter geschreven wordt, dan is er een apostrof nodig om verkeerde uitspraak te voorkomen: Ina's jas, Amy's huis, Pichegru's aanval; dit geldt niet voor de é en de toonloze e: Renés verdwijning, Ankes kat. De bezits-s wordt vervangen door een apostrof bij woorden die op een sisklank eindigen: Truus' gast, Inez' auto. Blijkens de voorbeelden uit de naslagwerken is het begrip ‘sisklank’ tamelijk rekbaar: niet alleen de s en de z, maar ook de sj, de tsj, en alle letters of lettercombinaties die op een van deze vier manieren worden uitgesproken, vallen onder de sisklanken: Alex' vriendin, Barentsz' pooltocht, Maurice' fiets, Bush' vader, Ivic' auto. Om op George terug te komen: van deze naam bestaan een Engelse uitspraak [dzjo(r)dzj], een Franse [zjorzj], een vernederlandste [sjors] en een Duitse [geeorge] (met tweemaal de g van goal). In het laatste geval is de slotklank van George een toonloze e en luidt de bezitsvorm dus Georges. In de andere drie gevallen is de slotklank een sisklank. Dat de s een sisklank is, is hierboven al beschreven, maar dat dat ook voor de zj en dzj geldt, verdient misschien enige uitleg. In de klankleer is de klank z de stemhebbende tegenhanger van de stemloze s, en beide worden tot de sisklanken gerekend. Analoog hieraan kunnen ook de zj en dzj - de stemhebbende tegenhangers van de sisklanken sj en tsj - tot de sisklanken worden gerekend. Bovendien klinkt een zj- of dzj-klank aan het eind van een Nederlands woord meestal als een sj respectievelijk tsj, net zoals een z aan het eind van een woord niet als z maar als s klinkt. Overigens wordt de bezitsvorm van een naam die op een sisklank eindigt net zo uitgesproken als de naam zelf; dit geldt dus ook voor George'. ‘Joost mag het weten’ ? Als je iets niet weet, kun je zeggen ‘Joost mag het weten.’ Wie is deze Joost? ! Joost is een benaming voor de duivel. Het gaat hier niet om de persoonsnaam Joost, maar om een volksetymologische verbastering van het Javaanse woord joos, zo vermelden het Van Dale idioomwoordenboek (1999) en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel VIII, 1926). Dit joos was een aanduiding voor een Chinese godheid of de afbeelding daarvan. Het ‘door de Hollanders op Java gehoorde joos (waarvan zij joosje en joost maakten)’, aldus het WNT, is een verkorting van dejos, dat is ontleend aan het Portugese deus ‘god’. Later werd joos in verband gebracht met de al bestaande voornaam Joost. Maar hoe kan een aanduiding voor een Chinese godheid de betekenis ‘duivel’ hebben gekregen? Volgens het WNT is joos/Joost ‘bij uitbreiding [een naam] voor andere heidensche godheden of afgodsbeelden; in de algemeene taal overgegaan met de beteekenis van: duivel’. Het idioomwoordenboek voegt hier nog aan toe: ‘De god van de ene religie is vaak de duivel van de andere, en zo kreeg Joost bij ons de betekenis “duivel”.’ Voor/over het voetlicht halen/komen/brengen ? Onlangs las ik: ‘Degene die we ditmaal voor het voetlicht halen, heeft dat meer verdiend dan wie ook.’ Kun je wel zeggen dat je iemand ‘voor het voetlicht haalt’? ! De uitdrukking voor het voetlicht halen (dus met halen) staat niet in de naslagwerken, maar is volgens ons goed te gebruiken. Er zijn veel uitdrukkingen waarin het woord voetlicht wordt gebruikt; het bijbehorende werkwoord ligt niet vast. Met voetlicht worden de lampen vóór op het toneel aangeduid die de spelers beschijnen. De term wordt meestal gecombineerd met het voorzetsel voor; het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel XXII, 1986) omschrijft voor het voetlicht als ‘vooraan op het tooneel’. Als toneelspelers het podium op komen, treden of komen ze voor het voetlicht. De figuurlijke betekenis die voor het voetlicht komen/treden heeft gekregen, is volgens de hedendaagse (idioom)woordenboeken en het WNT te omschrijven als ‘verschijnen, zich vertonen’, ‘in de openbaarheid komen’ of ‘in het openbaar optreden’. Ook voor het voetlicht brengen wordt vooral figuurlijk gebruikt; het betekent ‘ten tonele brengen’ of ‘(in het openbaar) bespreken, behandelen’. Hier sluit voor het voetlicht halen goed op aan; je kunt immers ook iemand ‘op het podium halen’. Zolang er bij een constructie met voetlicht een letterlijke (toneel)situatie voorstelbaar is - zoals bij voor het voetlicht komen en brengen - kan die constructie volgens ons ook probleemloos in figuurlijke zin worden gebruikt. Iets dergelijks geldt voor de combinatie met over; met over het voetlicht wordt bedoeld dat iets aan de andere kant van het voetlicht terechtkomt, dus bij het publiek. Volgens Verschueren (1996) betekent over het voetlicht komen ‘goed overkomen, begrepen of aanvaard worden’; Van Dale (1999) geeft de voorbeeldzin ‘dat komt niet goed over het voetlicht’, met als betekenis ‘[dat] mist de bedoelde uitwerking op het publiek, wordt niet begrepen’. Over het voetlicht brengen wordt in een voorbeeldzin in Koenen (1999) gebruikt in de toneelbetekenis ‘spelen, opvoeren’, maar het WNT kent deze betekenis - net als de figuurlijke - toe aan (een stuk) voor het voetlicht brengen. Volgens ons zijn beide varianten mogelijk: wie iets vóór het voetlicht brengt, brengt het op het toneel (dus voert het op of brengt het onder de aandacht), en wie iets óver het voetlicht brengt, zorgt ervoor dat de boodschap bij het publiek overkomt. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} 131 andere woorden voor... branddating Taaladviesdienst Vorig jaar deed de term branddating zijn intrede in onze taal. Ton den Boon omschreef dit verschijnsel in het januarinummer van Onze Taal als een vorm van ‘koppelen’ waarbij de partners elkaar niet selecteren op karaktereigenschappen maar op merken die ze gebruiken. Op websites als www.branddating.nl zijn contactadvertenties te vinden die louter uit merknamen bestaan. Wie op zoek is naar een partner die van dezelfde merken houdt als hij- of zijzelf, kan de geschikte kandidaat via die weg proberen te vinden. We moeten het begrip merk hier overigens breed zien: bij branddating zijn niet alleen iemands favoriete kledingmerk en lievelingsauto van belang, maar ook de supermarkt die hij bezoekt en de tandpasta die hij gebruikt. {== afbeelding Peter de Wit, Sigmund. Eerder verschenen in de Volkskrant. ==} {>>afbeelding<<} Drie maanden geleden vroeg de Taaladviesdienst u een Nederlands woord te bedenken voor dit nieuwe verschijnsel. 73 Onze Taal-lezers droegen in totaal 131 alternatieven voor branddating aan. Zij noemden zowel werkwoorden als zelfstandige naamwoorden, wat gezien de Engelse uitgang -ing niet verwonderlijk is. Zo werden onder andere de werkwoorden bemerkstelligen, e-hunkeren, ken-merken, merkprofileren, soortzoeken en warenjakoppen voorgesteld, en de zelfstandige naamwoorden koopkoppel, labelliefde, merkvrijmarkt, smaakafspraak, variatierelatie en voormerkaartje. Opvallend was dat verreweg de meeste verzinsels maar één keer genoemd werden. Van de twaalf termen uit de vorige alinea is labelliefde de enige die vaker voorkwam (twee keer). En van alle inzendingen werden er slechts zeven vaker dan twee keer genoemd: 1.merkkoppelen/merk(en)koppeling (9x) 2.samenmerken/samenmerking (7x) 3.merk(en)afspraakje (6x) 4.kennismerken/kennismerking (5x) 5.merk(en)contact (4x) 6.merktreffen (4x) 7.netmerken (3x) Uit de vaakst ingezonden woorden valt af te leiden dat er een voorkeur bestaat voor een term met merk erin. Daarnaast zou het mooi zijn als het Nederlandse begrip, net als het Engelse branddating, als werkwoord en als zelfstandig naamwoord kan fungeren. Om deze laatste reden zijn merktreffen en netmerken volgens ons minder geschikt. Merk(en)contact en Ander woord voor... disclaimer Voer in een zoekmachine op internet het woord disclaimer in, en het aantal treffers is enorm. Behalve op websites komt het woord ook veel voor onder aan e-mailberichten, als kop boven een standaardtekstje. Een voorbeeld van een disclaimer die we op een website tegenkwamen, is: ‘Alhoewel de grootste zorg is betracht, teneinde verzekerd te zijn van de juistheid en de volledigheid aangaande de informatie die deze internetsite bevat, kan de maker van deze internetsite, (...), noch enige onderneming waaraan hij is verbonden, aansprakelijk worden gesteld met betrekking tot verliezen of schade, op welke wijze dan ook veroorzaakt, als gevolg van enige activiteit die is ondernomen op basis van de informatie die wordt verstrekt op deze internetsite.’ Disclaimers die onder aan e-mailberichten staan, bevatten meestal formuleringen als ‘De informatie in dit bericht is uitsluitend bestemd voor de geadresseerde’ of ‘De afzender is niet verantwoordelijk voor fouten of vertragingen die optreden bij de verzending van dit bericht.’ Sinds 1999 staat disclaimer in Van Dale, met als betekenis: ‘mededeling in een publicatie waarin een onderneming haar aansprakelijkheid beperkt’. Wij zijn benieuwd of deze omschrijving in één Nederlandse term te vangen is. Hebt u suggesties, stuurt u die dan vóór 17 april naar de Taaladviesdienst, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De Stichting LOUT stelt ook deze keer een boekenbon van f 50,- ter beschikking voor het winnende alternatief. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vervolg 131 andere woorden voor... branddating] merk(en)afspraakje komen wel in aanmerking om branddating te vervangen, want hoewel deze woorden geen werkwoorden zijn, kunnen ze wel gemakkelijk in een werkwoordelijke uitdrukking gebruikt worden: merk(en)contact hebben/houden, een merk(en)afspraakje hebben/maken. Toch geven wij de voorkeur aan een originelere aanduiding dan deze letterlijke vertalingen van branddating. Bij kennismerken/kennismerking is niet direct duidelijk wat bedoeld wordt. Bovendien verwachten wij dat het onbedoelde associaties oproept met het begrip kennis in de betekenis ‘dat wat je weet’. Ook voor samenmerken/samenmerking geldt dat het vermoedelijk voor verwarring zal zorgen; de kans is groot dat men samenwerken/samenwerking verstaat of leest. En beide woordparen hebben als nadeel dat het werkwoord merken twee verschillende hoofdbetekenissen heeft (‘bemerken’ en ‘markeren’); dit kan tot misverstanden leiden. Het woordpaar merkkoppelen/merk(en)koppeling daarentegen is wél ondubbelzinnig. Als we daarbij in ogenschouw nemen dat merkkoppelen/merk(en)koppeling het vaakst is voorgesteld van alle alternatieven, is de keuze eigenlijk eenvoudig: dit woordpaar is het geschiktst om het Engelse branddating in het Nederlands te vervangen. Dolinde van Kol uit Zuid-Scharwoude was de eerste die merkenkoppeling voorstelde. Zij ontvangt daarom een boekenbon van f 50,- van de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal). We bedanken alle inzenders hartelijk voor hun bijdragen. Onze Taal als dagblad Marc van Oostendorp - redacteur Onze Taal op internet Wie lid is van het Genootschap Onze Taal, krijgt tien keer per jaar het tijdschrift van de vereniging in de bus. Voor sommige mensen is dat misschien genoeg, maar over taal valt veel vaker iets te vertellen. Elke dag staan er nieuwe artikelen met taalnieuws in de krant, elke dag worden er nieuwe taalvragen gesteld aan de Taaladviesdienst van het genootschap, en elke dag verschijnen er pagina's op het worldwide web met nieuwe informatie over taal. Vier jaar geleden heeft het genootschap daarom een website geopend (adres: www.onzetaal.nl), die het tijdschrift niet vervangt, maar aanvult. We streven ernaar om op de website elke dag iets nieuws te brengen. Bovendien vindt u op de site een aantal uitgebreide en gemakkelijk doorzoekbare archieven. {== afbeelding De openingspagina van de Onze Taalwebsite: www.onzetaal.nl ==} {>>afbeelding<<} De openingspagina weerspiegelt de structuur van de website. Ze is verdeeld in twee kolommen. Rechts vindt u een dagelijkse selectie uit het taalnieuws: korte actuele berichten over curieuze ontdekkingen van de taalwetenschap, dialectdictees, verzet tegen de invloed van het Engels, demonstraties van doven voor erkenning van de gebarentaal, en nog veel meer. Bij elk kort berichtje plaatsen we een verwijzing naar de bron: een pagina elders op het internet waarop u meer informatie over de kwestie kunt vinden. De linkerkolom vermeldt wat er nieuw is op de eigen website. Zo zetten we de inhoudsopgave van elk nieuw nummer van Onze Taal enkele weken voordat dit verschijnt al op de website, plaatsen we regelmatig oude en nieuwe artikelen uit het blad en groeit het archief van taaladviezen. Bovenaan vindt u alle afdelingen waaruit de website bestaat: - Onze Taal en Tijdschrift bevatten informatie over het genootschap en het tijdschrift. U vindt hier bijvoorbeeld de inhoudsopgaven van het tijdschrift sinds 1997, een register van alle nummers van het tijdschrift van 1980 tot en met 2000 en een doorzoekbare versie van de rubriek ‘InZicht’, met beschrijvingen van honderden boeken over taal die de afgelopen jaren zijn verschenen. - Koppelingen is een afdeling waarin de webredactie probeert zo veel mogelijk verwijzingen naar websites over taal te verzamelen. U vindt hier meer dan zeshonderd links, in categorieën als ‘spelling’, ‘taaladvies’, ‘dialecten’ en ‘Dutch for foreigners’. - Advies is de afdeling van de Taaladviesdienst. Deze bevat op het moment ongeveer 750 adviezen die op verschillende manieren doorzoekbaar zijn. Wie een beetje handig is met zijn computer kan al deze adviezen ook in één keer binnenhalen, zodat hij ze kan raadplegen zonder contact te maken met zijn internetaanbieder. Bovendien vindt u in deze afdeling enkele extraatjes, zoals lijsten met fouten in het Groene Boekje en correcties in de Spellingwijzer Onze Taal. - Dossiers is een afdeling met elektronische versies van artikelen en boeken over taal; u vindt hier onder andere oude artikelen over overtuigende taal uit het maandblad, maar ook bijvoorbeeld een boekje van de taalkundige René Appel over voetbaltaal. - Nieuws bevat een archief van kortere en langere artikelen over taalgebeurtenissen van de afgelopen vier jaar. De website is een gratis dienst van het genootschap voor iedere internetgebruiker die geïnteresseerd is in taal. De opmaak is met opzet sober gehouden om de gebruikers zo snel mogelijk de gevraagde informatie te kunnen geven. Wie niet genoeg heeft aan het maandblad Onze Taal, kan op internet Onze Taal ook raadplegen als dagblad en als archief. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Verse woorden Nieuwe economie Ton den Boon - hoofdredacteur grote Van Dale Een woordenboek is nooit af. Op het moment dat er een nieuwe editie in de winkel ligt, is die alweer verouderd - de woordenschat verandert immers dagelijks. In de serie ‘Verse woorden’ gaat Van Dale-hoofdredacteur Ton den Boon tweemaandelijks in op de nieuwe woorden die de redactie van Van Dale zoal tegenkomt, en op de overwegingen om ze al dan niet op te nemen in een volgende editie. Sinds 1994 duikt in de krant steeds vaker het begrip nieuwe economie op. Tot 1998 komt deze woordgroep jaarlijks niet vaker dan 20 à 30 keer voor in de kranten die in de Persdatabank zijn opgeslagen (alle grote landelijke kranten behalve De Telegraaf), waarbij jaarlijks wel een licht stijgende trend te bespeuren is. In 1999 raakt het begrip in de mode en komt het ruim 225 keer in de krant voor, en in 2000 stijgt de frequentie explosief tot meer dan 2000 meldingen in krantenartikelen. April 2000 spant de kroon met ruim 400 meldingen in één maand tijd. Het is duidelijk: rond de millenniumwisseling groeit de nieuwe economie uit tot een hype. Containerbegrip Doorgaans zijn het geen eenmalige gebeurtenissen of kortstondige hypes maar duurzame ontwikkelingen die onze taal blijvend beïnvloeden. Over de nieuwe economie is de afgelopen tijd echter zo veel geschreven dat heel wat van de gebruikte terminologie in brede kring bekend is geraakt. Zelfs al blijkt de nieuwe economie een verschijnsel van voorbijgaande aard te zijn, dan nog zal zij daarom voorlopig sporen in onze taal achterlaten. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} In elk geval verdient de woordgroep nieuwe economie zelf - als naam van een spraakmakende economische visie - een plaatsje in het woordenboek van de toekomst. Daarmee dient zich meteen het eerste probleem aan: de verklaring. Want al zijn de kernwoorden van de nieuwe economie misschien wel bekend (voortgaande productiviteitsgroei, informatie- en communicatietechnologie, oneindige digitale reproduceerbaarheid van informatie tegen geringe kosten, duurzame economische groei zonder inflatie), het samensmeden van deze begrippen in een definitie is heel wat lastiger, vooral omdat de deskundigen (de ‘nieuwe economen’) de accenten vaak verschillend leggen en het begrip dus niet uniform omschrijven. Vooralsnog lijkt het erop dat nieuwe economie als een containerbegrip moet worden beschouwd: een ‘begrip zonder scherp afgebakende betekenis waaraan de taalgebruiker zelf nader invulling kan geven en dat op veel verschillende toestanden, gebeurtenissen of zaken wordt toegepast’, zoals Van Dale het omschrijft. Uitkristallisering Zolang een taalvorm in de taalwerkelijkheid geen scherp afgebakende betekenis heeft, is het verantwoord die vorm als containerbegrip te beschrijven. Zo'n behandeling heeft wel als consequentie dat een woordenboekredactie het woord moet blijven volgen. Het is immers niet uitgesloten dat de betekenis ervan nog in ontwikkeling is en op een zeker moment toch uitgekristalliseerd raakt. Op dat moment is wellicht een precieze omschrijving mogelijk en is dus een aanpassing van de definitie vereist. Voor een woordenboek met vrij strenge selectiecriteria, zoals de grote Van Dale, die als uitgangspunt hanteert dat een taalvorm een aantal jaren regelmatig in diverse media moet zijn aangetroffen wil het voor vermelding in aanmerking kunnen komen, werkt de tijd doorgaans in het voordeel. Als een woord namelijk enige tijd in het taalgebruik is opgenomen, heeft het de mogelijkheid gehad te ‘rijpen’ en is de betekenis ervan vaak wel zodanig vast komen te liggen dat een accurate betekenisomschrijving mogelijk is. Bij nieuwe economie - dat inmiddels ruimschoots aan de selectiecriteria van de grote Van Dale voldoet - is dat echter nog steeds niet het geval. Dead economy? Begin 2000 sprak voormalig minister Hans Wijers, inmiddels werkzaam bij de prestigieuze Boston Consulting Group, in een reclameuiting voor de Rabobank: ‘Uiteindelijk zal alles New Economy worden. De rest is Dead Economy.’ Waarmee hij gezien zijn woordkeuze tevens leek te willen zeggen dat wat hem betreft niet het Nederlands maar het Engels de voertaal van de nieuwe economie is. De woordcombinatie dead economy heeft evenmin als haar Nederlandse equivalent dode economie een brede verspreiding in onze taal gekregen. Als tegenhanger van nieuwe economie is wel een andere {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} De taal van de nieuwe economie bevat ook bestaande Nederlandse woorden die in dit kennisdomein een nieuwe dimensie hebben gekregen, bijvoorbeeld thuiswinkelen. uitdrukking populair geworden, namelijk oude economie, dat wil zeggen de traditionele economie die gebaseerd is op schaarste en waarin de conjunctuur wisselt. Deze aanduiding heeft alleen betekenis in verhouding tot nieuwe economie en zal wellicht het woordenboek nooit halen, tenzij de tegenstelling tussen beide economische modellen nog langere tijd blijft bestaan. Voortbrengselen De nieuwe economie zou een dorre stam zijn wanneer zij niet meer taalvruchten zou hebben voortgebracht dan haar eigen naam. Tegelijk met dit economische model zijn echter enige honderden woorden geïntroduceerd, waarvan een deel zelfs regelmatig in de krant kan worden aangetroffen. Een groot deel van de terminologie is uit het Angelsaksische taalgebied overgenomen, bijvoorbeeld (business) accelerator (persoon of organisatie die geld en faciliteiten beschikbaar stelt aan startende internetbedrijven om ze snel tot ontwikkeling te brengen), clicks and bricks (benaming voor afzet via virtuele en fysieke distributiekanalen, dat wil zeggen winkels en webwinkels) en datacasting (verspreiding van (multimediale) data via het internet). Veel Engelstalige begrippen zijn inmiddels vertaald en soms zelfs geheel vervangen door Nederlandse pendanten. Zo kennen we naast business angel (welgestelde exondernemer of particulier die een startend bedrijf medefinanciert en adviseert) inmiddels zakenengel, terwijl naast het Engelse mass customization het intrigerende en mooi allitererende massamaatwerk in opkomst is. Ook zijn er vrij veel taalvormen die gedeeltelijk Engels en gedeeltelijk Nederlands zijn (of gedeeltelijk op z'n Engels of Nederlands worden uitgesproken), zoals de samenstellingen cyberondernemer (internetondernemer) en dataharvesting (het putten van relevante informatie, bijvoorbeeld klantprofielen, uit beschikbare databestanden). Daarbij sluiten samenstellingen van het type e-strategie aan, waarvan de e een Engelse uitspraak krijgt wanneer hij als verkorting van het Engelse electronic wordt opgevat, maar een Nederlandse uitspraak wanneer hij wordt opgevat als verkorting van het Nederlandse elektronisch. Ten slotte bevat de taal van de nieuwe economie bestaande Nederlandse woorden die in dit kennisdomein een nieuwe dimensie hebben gekregen (bijvoorbeeld thuiswinkelen). Op dit moment valt nog nauwelijks te voorspellen welke van deze woorden zullen beklijven. Wel lijken met name de taalvormen succesvol te zijn die betrekking hebben op concrete verschijnselen en technieken, bijvoorbeeld datacommunicatie (die ook los van de nieuwe economie wordt ontwikkeld). Maar uiteindelijk zal pas definitief duidelijk zijn wat de erfenis van de nieuwe economie is voor onze taal als van de nieuwe economie het nieuwe af is. Onlangs genoteerd akoestische schok beroepsziekte bij m.n. medewerkers van callcenters en helpdesks, waarbij als gevolg van harde, ongefilterde geluiden via ondeugdelijke headsets tijdelijk gehoorverlies optreedt Balkansyndroom benaming voor een complex van gezondheidsklachten en ziekteverschijnselen dat optreedt bij personen die tijdens de Balkanoorlog met verarmd uranium (onder andere verwerkt in munitie) in aanraking zijn geweest eurochipper soort van chipper waarmee betalingen in euro's kunnen worden verricht FSE feline spongiform encephalopathy, gekkekattenziekte gekkekattenziekte spongiforme encefalopathie bij katten, een door prionen veroorzaakte hersenziekte waarvan de gevolgen overeenkomsten vertonen met die van gekkekoeienziekte, FSE groensparen fiscaal aantrekkelijk beleggen in een fonds dat in door de overheid erkende milieuvriendelijke projecten investeert kanjermonument grootschalig monument waarvan het onderhoud en/of de restauratie veel geld vereist man-vrouwfirma vennootschap onder firma waarin echtgenoten ieder voor vijftig procent deelgerechtigd zijn in de winst precessie economische situatie die voorafgaat aan een recessie, pre-recessie [nieuwe betekenis van bestaand woord] stadsopiumkit ruimte waar van stadswege opiaten (crack en dergelijke) worden verstrekt en waar deze tevens kunnen worden gebruikt {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Poldernederlands of gooise r? De waardering van moderne uitspraakverschijnselen Dick Smakman - afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, Katholieke Universiteit Nijmegen Wat vinden Nederlanders erger, het ‘blaaif baai maai’ van jonge ambitieuze vrouwen of de Gooise r van Kinderen voor Kinderen? Of is ‘de son en de see’ toch nóg verwerpelijker? En wat zeggen die oordelen over de kans dat zulke uitspraakvormen Standaardnederlands gaan worden? Een enquête werpt licht op onze houding tegenover moderne uitspraak. Vraag een groep Nederlanders wat typisch hedendaagse uitspraakverschijnselen van hun moedertaal zijn, en iedereen zal zo ongeveer op hetzelfde uitkomen. De Gooise r zal veel worden genoemd, en ook de uitspraak [blaaif] voor blijf en nog wat andere kenmerken van het zogenoemde Poldernederlands zullen als modern worden bestempeld. Minder eensgezindheid zal er bestaan over de vraag hoe ‘erg’ zulke verschijnselen nu eigenlijk zijn, en - daarmee samenhangend - welke van die hedendaagse uitspraakvarianten tot het Standaardnederlands behoren en welke niet. Om na te gaan hoe het precies zit met die waardering, heb ik een lijstje met enkele bekende moderne uitspraakverschijnselen voorgelegd aan een groep Nederlanders. {== afbeelding Het Kinderen voor Kinderen-koor: bij uitstek de vertolker van de omstreden Gooise r. Foto: NOB-Foto ==} {>>afbeelding<<} Fissen aan de fecht Op mijn lijstje stonden allereerst de klanken van het Poldernederlands - het Nederlands dat wordt gesproken door ambitieuze jonge vrouwen, en dat een paar jaar geleden is ontdekt door de taalkundige Jan Stroop. Het gaat om de ui die naar [au] neigt (uit wordt [aut]), de ou die als [aau] wordt uitgesproken (koud wordt [kaaut]), de ei die klinkt als [aai] (tijd wordt [taait]) en de eu die als [ui] gerealiseerd wordt (leuk wordt [luik]). En ook om de ee en oo die steeds meer worden uitgesproken als de tweeklanken [ei] en [ou] (beet wordt [beit], en boot [bout]). Misschien nog wel bekender dan deze klinkerverschuivingen is de Gooise r (die ongeveer klinkt als het Engelse werkwoord are, uitgesproken door een Amerikaan), dus die is ook in de lijst opgenomen. En dan zijn er nog de v en z die ‘verstemloosd’ worden uitgesproken, dus als [f] en [s] ([fissen aan de fecht], [de son en de see]). Ook heb ik voor de gelegenheid de zachte g toegevoegd, hoewel die natuurlijk al van oudsher in zuidelijk Nederland te horen is. Deze ‘afleider’ diende om de deelnemers alert te houden. Bovendien leverde hij ook nog interessante informatie op, zoals later blijken zal. Deelnemers voor dit onderzoekje vond ik via nl.taal, een nieuwsgroep op internet waar mensen praten over belangrijke en minder belangrijke dingen die met de Nederlandse taal te maken hebben. Uiteindelijk zegden 191 mensen toe mee te doen aan de enquête. Zij hadden met elkaar gemeen dat ze meer dan gemiddeld geïnteresseerd waren in de Nederlandse taal. Gevoelige plekken De deelnemers moesten in een vragenlijst aangeven in hoeverre elk genoemd verschijnsel een acceptabel onderdeel was van de standaardtaal in Nederland. Hierbij werd steeds dezelfde formulering gebruikt, bijvoorbeeld ‘In hoeverre is het in het Standaardnederlands acceptabel dat een ee een beetje als een [ei] klinkt?’ en ‘In hoeverre is het in het Standaardnederlands acceptabel dat een g een beetje als een zachte g klinkt?’ Het was mijn bedoeling te achterhalen wat voor Nederlanders de gevoelige plekken zijn als het gaat om uitspraakverandering. De genuanceerde for- {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} mulering van de vragen staat dit niet in de weg. Je kunt ervan uitgaan dat iemand die zich groen en geel ergert aan bijvoorbeeld de Gooise r, daar ook sterk tegen zal ageren als er voorzichtig wordt gevraagd hoe ‘acceptabel’ die is. {== afbeelding De waardering van moderne uitspraakverschijnselen: van minst acceptabel (‘echt niet’) tot meest acceptabel (‘het moet’). ==} {>>afbeelding<<} Ten slotte heb ik de deelnemers gevraagd of ze zelf nog uitspraakfenomenen kenden die geen onderdeel waren van het Standaardnederlands, maar die ze wel vaak hoorden bij degenen die bij uitstek geacht worden Standaardnederlands te bezigen: sprekers op televisie. Uit de resultaten kan een hiërarchie gemaakt worden, van meest acceptabel (‘het moet’) tot minst acceptabel (‘echt niet’) in het Standaardnederlands (zie de tabel op deze bladzijde). Omstreden klank Het dichtst in de buurt van ‘het moet’ komt de zachte g, de afleider, die als enige gemiddeld getolereerd wordt in de standaardtaal. Een aantal deelnemers vond zelfs dat de zachte g een noodzakelijk onderdeel is van het Standaardnederlands. Dit kan betekenen dat Nederlanders de - vaak nogal krakerige - Standaardnederlandse g misschien wel wat zachter zouden willen hebben. Een andere mogelijke verklaring is dat mensen de zachte g zien als iets wat het Standaardnederlands niet bedreigt, en wat dus best mag. Ik denk zelf dat dit laatste zwaar weegt; mensen vinden zo'n zachte g wel leuk (en zuidelijk, gezellig en gemoedelijk, et cetera), maar op het moment dat hij greep zou krijgen op het Standaardnederlands, nemen ze het waarschijnlijk een stuk minder licht op. De volgende drie verschijnselen in de uitkomst zijn de Gooise r en de verstemlozing van de v en de z. De Gooise r staat in dit testje gemiddeld nog wel betrekkelijk dicht bij ‘het moet’, maar de meningen erover lopen ook het sterkst uiteen - de Gooise r is een omstreden klank. De deelnemers gaven aan dat de verstemlozing van de v iets meer tolerabel is dan de verstemlozing van de z. Dit weerspiegelt de praktijk van het Nederlandse taalgebruik: de verstemlozing van de v is verder gevorderd dan die van de z, en dus meer geaccepteerd. Het uitspreken van zee als [see] is minder ingeburgerd dan het uitspreken van veel als [feel]. Olievlek Net als de Gooise r en de verstemlozing van de v en de z staat ook de uitspraak van ou als [aau] nog net in de rij van verschijnselen die oogluikend worden toegestaan. Het is het eerste klinkerverschijnsel in de uitkomstenlijst. De resterende verschijnselen betreffen alleen nog maar klinkers; ze staan in de lijst erg dicht bij elkaar, links op de schaal. Die lage waardering sluit aan bij de veelgehoorde klacht dat dergelijke klinkerverschuivingen zich - vanuit de Randstad - als een olievlek over Nederland uitbreiden. Als we wat preciezer naar de volgorde van de klinkers kijken, dan zien we dat de uitspraak van de ee die neigt naar [ei] als minder erg wordt beschouwd dan de uitspraak van de oo die op [ou] lijkt. Ook dit is een getrouwe weerspiegeling van de praktijk. In het Standaardnederlands is de verschuiving van ee naar [ei] verder gevorderd dan die van oo naar [ou], en zo is de uitspraak van beet als [beit] minder ‘plat’ dan de uitspraak van boot als [bout]. De minst geaccepteerde verandering is de neiging de ui tot [au] om te vormen. Het kan zijn dat het feit dat deze klinkerverandering het meest drastisch lijkt (vooral als je het geschreven voor je ziet) de deelnemers nogal krachtig deed reageren. Naast de klankverschijnselen in de lijst kwamen er uit de enquête ook nog andere kenmerken naar voren die als typisch hedendaags worden beschouwd. Vooral de s die hypercorrect als [z] wordt uitgesproken werd vaak genoemd. De s die klinkt als [sj] stoorde ook veel mensen, net als de l die als [w] wordt uitgesproken (melk wordt [mewk]). Een ander fenomeen dat meermaals opdook, was het weglaten van de slot-n dan wel het juist wél uitspreken van deze klank. Regionale verschillen Wat is er te zeggen over de regionale herkomst van de deelnemers en de invloed daarvan op de beoordeling van de klankveranderingen? Over de klinkers zijn de deelnemers uit alle windstreken het min of meer eens. En zelfs de zachte g wordt door alle deelnemers soortgelijk beoordeeld, inclusief de zuiderlingen. Wat zuiderlingen echter sterker verwerpen dan anderen, is de verstemlozing van de v en de z. Hier valt een verband te leggen met de zuidelijke neiging om het onderscheid tussen de v en de f en tussen de z en de s duidelijk hoorbaar te houden. Kennelijk beschouwen zuiderlingen het handhaven van dit onderscheid als verzorgd, terwijl andere Nederlanders de schouders ophalen over het verdwijnen ervan. Ook de Gooise r wordt door zuiderlingen duidelijk sterker verworpen dan door deelnemers uit alle andere gebieden. Misschien heeft dat iets te maken met de afstand (letterlijk en figuurlijk) tussen Brabant en de Randstad; daardoor zou verklaard kunnen worden dat Brabanders in het algemeen minder geneigd zijn zich aan te sluiten bij nieuwe westelijk getinte uitspraaknormen. Zijn de hierboven besproken hedendaagse uitspraakverschijnselen nu al doorgedrongen tot de standaardtaal? In ieder geval voor een deel al wel, want veel mensen beschouwen verschillende ervan als acceptabel in het Standaardnederlands. Maar of ze ooit een volledig onopvallend onderdeel van de standaardtaal zullen vormen, is niet met zekerheid te zeggen. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Mag et wa minde weze? Geluidswegval in het Nederlands Leendert Plug - Department of Language and Linguistic Science, University of York Iedereen die ‘zambak’ hoort, weet meteen dat zandbak is bedoeld. En maar weinigen zullen bij de klank ‘ofren’ aan iets anders denken dan aan offeren. Het is opmerkelijk hoe weinig moeite we hebben woorden te interpreteren die op het eerste gehoor maar gedeeltelijk worden uitgesproken. Hoe doen we dat? Zijn we goede gokkers? Of heel goede luisteraars? Als uw slager vraagt ‘Mag et wa minde weze?’, dan snapt u zonder twijfel precies wat hij zegt. In het dagelijks taalgebruik hebben we voortdurend te maken met zulke gedeeltelijk uitgesproken woorden, maar we zijn zó goed in het interpreteren ervan dat we er niet eens bij stilstaan dat bepaalde geluiden zijn weggelaten. Hoe komt het toch dat we die ‘ingeslikte’ gedeelten er telkens weer feilloos aan vastplakken? Om die vraag te beantwoorden, is het goed eerst eens te bekijken welke klanken vaak verdwijnen. Gemaklek Nederlandse klanken die vaak wegvallen, zijn de r, de t, de n en de sjwa. Om met de laatste te beginnen: sjwa is de term voor de klinker die het tussenvoegsel eh vormt en die verder te horen is in de, een en talloze andere onbeklemtoonde lettergrepen. De klinker komt in geschreven vorm meestal overeen met de e, hoewel de ij in gemakkelijk doorgaans ook als sjwa wordt uitgesproken, evenals de tweede u in kubus. Als woorden twee achtereenvolgende lettergrepen met een sjwa als klinker hebben, verdwijnt de eerste sjwa vaak, zodat bijvoorbeeld soepele wordt uitgesproken als [soeple], gemakkelijk als [gemaklek] en offeren als [ofren]. Of sjwa-wegval wel of niet kan, hangt af van de twee medeklinkers die bij wegval van de sjwa een eenheid, een cluster, vormen. Bij de clusters pl, kl en fr kan het, maar bij bijvoorbeeld kn, dn en ml niet: tekenen kan niet worden uitgesproken als [teeknen], redenen niet als [reednen] en rammelen niet als [ramlen]. De medeklinker n wordt in het Nederlands bijna altijd weggelaten aan het eind van woorden die eindigen op en, zoals regen, molen, planten, lopen, gouden, duurden, enzovoort. Als het volgende woord met een klinker begint, wordt de n wel uitgesproken, als verbindingsklank: vergelijk regen en regen klettert met regen of wind. Het uitspreken van de n in woorden als regen en regen klettert wordt door veel mensen als overdreven precies beschouwd, en sommige sprekers gebruiken de n zelfs niet altijd als verbindingsklank. Recente ontwikkeling? De medeklinker t, die geschreven wordt als t of d, kan worden weggelaten wanneer die tussen bepaalde andere medeklinkers staat, zoals in zichtbaar, kastje, lichtst, vrachtwagen of zandbak. Lees deze woorden maar eens hardop voor; de kans is groot dat u ze uitspreekt als respectievelijk [zichbaar], [kasje], [lichst], [vrachwagen] en [zambak] (waarin de n zich aanpast aan de b en zo in de uitspraak verandert in een m). Net als bij de sjwa hangt de mogelijkheid tot wegval af van de medeklinkers die daarna een cluster zouden gaan vormen. In het geval van t-wegval mag de eerste medeklinker niet n, m, r of l zijn: [tanje], [hemje], [harje] en [vilje] zijn onacceptabele uitspraakvormen van respectievelijk tandje, hemdje, hartje en viltje. De medeklinker r kan verdwijnen tussen een klinker en bepaalde medeklinkers, zoals in middernacht, Nederland, portier, verticaal, noorden, Heerlen, kaars, poort of zweert. Sommige taalkundige onderzoekers stellen dat na een beklemtoonde korte klinker, zoals in hars, hert, of borst, de r niet kan verdwijnen, andere bronnen gebruiken deze woorden juist als voorbeeld van r-wegval. Wellicht is r-wegval in deze woorden een recente ontwikkeling; in mijn eigen onderzoek naar r-wegval bij jongvolwassen sprekers van het Standaardnederlands kan ik in ieder geval weinig verschil ontdekken tussen de uitspraak van hart, waar r-wegval onmogelijk zou zijn, en die van haard, waar wegval weer wél zou kunnen. In beide gevallen lijkt de r helemaal niet uitgesproken te worden. Sporen Wat is geluidswegval eigenlijk precies? Deze vraag lijkt vrij eenvoudig te beantwoorden: de term wil zeggen dat een geluid in sommige omstandigheden wél wordt uitgesproken in een bepaalde positie, en in andere omstandigheden niet. In nadrukkelijke, formele spraak komt bijvoorbeeld veel minder wegval voor dan in snelle huis-, tuin- en keukenspraak, en niet alle sprekers passen de wegvalregels even vaak toe in dezelfde spraakstijl. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar wat bedoelen we als we zeggen dat een geluid ‘niet wordt uitgesproken’? Er zijn de laatste jaren een aantal studies verricht naar Engelse gevallen van geluidswegval; zo is de uitspraak van n-th in woordparen als in the of on these, waaruit th volgens de traditionele literatuur kan worden weggelaten, grondig onderzocht, en dat geldt ook voor op het eerste gehoor identieke uitspraken van paren als sport en support of train en terrain. Deze onderzoeken, waarbij gebruikgemaakt is van geavanceerde fonetische apparatuur, hebben uitgewezen dat veel ‘weggevallen’ geluiden sporen achterlaten in het woord waaruit ze weggelaten zijn; zo is de n in in the langer dan de n in in a, hoewel de th in het eerste woordpaar helemaal niet te horen is. Ook uit mijn onderzoek naar de uitspraak van de r door jongvolwassen sprekers van Standaardnederlands blijkt dat. Er is een onderscheid waarneembaar tussen de uitspraak [zweet] waarmee zweert wordt bedoeld en die waarmee zweet wordt bedoeld. Het verschil zit hem in de lengte en kwaliteit van de ee (in zweert klinkt de ee als de i van zit, in zweet niet) en de articulatieplaats van de t. Spreek de woorden maar eens hardop uit en u zult horen en voelen wat ik bedoel. We zouden nu kunnen zeggen dat geluidswegval helemaal niet bestaat. Als een geluid sporen achterlaat, is het in feite niet weggevallen. Het is echter niet zeker of in alle gevallen van geluidswegval sporen te vinden zijn; het lijkt erop dat hoe sneller er gesproken wordt, hoe meer geluiden er wegvallen en hoe minder sporen er te vinden zijn. Geluidswegval bestaat dus wél, maar moet iets verfijnder worden gedefinieerd, bijvoorbeeld zó: geluidswegval wil zeggen dat een klank in bepaalde omstandigheden als duidelijk herkenbaar geluid wordt uitgesproken, en in andere omstandigheden niet. Gokwerk? Hoe reageren luisteraars op geluidswegval? Er staan hun in ieder geval twee methodes ter beschikking om erachter te komen wat er wordt bedoeld met een woord waarin klanken ontbreken. De eerste is iets razendsnel opzoeken. Als een luisteraar bijvoorbeeld de uitspraak [zichbaar] hoort, zal hij in zijn interne lexicon - het woordenboek in zijn hoofd - moeten zoeken om achter de betekenis ervan te komen. Aangezien zichbaar geen Nederlands woord is en ook zigbaar niet, zal hij verder zoeken naar vergelijkbare vormen, en zo bij zichtbaar uitkomen en de uitspraak juist interpreteren. Het zou ook kunnen dat hij alternatieve uitspraken in het interne lexicon vastlegt, zodat [zichbaar] na verloop van tijd wel in het lexicon staat, met de mededeling ‘veel voorkomende uitspraak van zichtbaar’. Deze methode van interpretatie gebruiken we al bij het luisteren naar verschillende accenten van het Nederlands. Het duurt vaak even voor we aan een vreemd accent ‘gewend’ zijn, maar als dat eenmaal is gebeurd, valt het ons haast niet meer op dat de spreker een accent heeft: we hebben de alternatieve uitspraken in ons geheugen vastgelegd en weten zo de betekenis van de woorden moeiteloos te vinden. Maar wat doen we met een uitspraak die door geluidswegval dubbelzinnig wordt? Met de uitspraak [kasje] bijvoorbeeld kan kasje of kastje bedoeld zijn, [het] zou het of hert kunnen betekenen en [lope] lopen of loper. In deze gevallen zal de luisteraar goed moeten letten op de context waarin het woord wordt gebruikt. Zo moet hij alert zijn op de grammaticale context als er sprake is van dubbelzinnigheid bij woorden van verschillende grammaticale categorieën, zoals het werkwoord lopen en het zelfstandig naamwoord loper. En wanneer het gaat om woorden van dezelfde grammaticale categorie, zoals kasje en kastje, zal hij de betekenis een rol moeten laten spelen. Zulk op context gebaseerd gokwerk is een belangrijk onderdeel van de interpretatie van spraak. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Het oor Maar in veel gevallen hebben we deze twee interpretatiemethoden helemaal niet nodig, omdat we het weggevallen geluid direct herkennen aan de sporen die het achterlaat. Zoals gezegd zijn de ee en t in [zweet] waarmee zweert bedoeld wordt, anders dan die waarmee zweet wordt bedoeld. Het is ook goed voorstelbaar dat de s in [kasje] waarmee kastje bedoeld wordt, iets langer is dan die waarmee kasje wordt bedoeld, en dat [gemaklek] ritmisch niet hetzelfde is als [gemakzucht] door de onderliggende, maar niet uitgesproken sjwa. Ook zou het kunnen dat de e in [duurde] waarmee duurden bedoeld wordt net iets nasaler is dan die waarmee duurde wordt bedoeld. Het lijkt onwaarschijnlijk dat we deze details allemaal kunnen horen. Fonetici die onderzoek doen met allerlei geavanceerde apparatuur, of door herhaaldelijk te luisteren door een koptelefoon, zonder verstorend geluid, horen natuurlijk veel meer dan wij bij de slager. Maar we moeten het oor ook weer niet onderschatten. Onderzoeken, bijvoorbeeld naar gebrekkige kinderspraak, tonen telkens weer aan dat de mens gevoelig is voor minieme fonetische verschillen zonder zich daarvan bewust te zijn. Zo is gebleken dat kinderen die kikker en pindakaas uitspreken als [titter] en [pindataas], systematisch een andere t gebruiken voor de k dan voor de t. Dat zou erop kunnen wijzen dat ze het verschil tussen de t en de k wel degelijk goed horen - ook al slagen ze er niet in dat verschil in hun uitspraak duidelijk naar voren te laten komen. Het wordt steeds duidelijker dat het bij het spreken en luisteren niet alleen gaat om grove klanken, maar ook om subtiele kenmerken. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Een taal is een taal als haar sprekers dat willen De erkenning van het Zeeuws Marc van Oostendorp - Meertens Instituut, Amsterdam De provincie Zeeland wil dat het Zeeuws erkend wordt als streektaal. Eind februari diende het provinciebestuur een verzoek daartoe in bij de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Hoeveel kans maakt die aanvraag? En wat is eigenlijk het verschil tussen een taal en een dialect? Wanneer is een stuk grond een zelfstandig land en wanneer een provincie? De geologie geeft geen bevredigend antwoord op deze vraag. Of een bepaald deel van de aarde als een zelfstandig land moet worden gezien, is niet afhankelijk van het aantal rivieren dat er stroomt of de variatie in bodemgesteldheid. De enige bepalende factor is de politiek: als de mensen op een bepaald deel van de aarde hun gebied een land willen noemen, en de internationale gemeenschap respecteert dat, dan is hun stukje grond daarmee een land geworden. {== afbeelding Sinds 1998 bestaat Noe (‘nu’), een Zeeuwstalig tijdschrift over taal en cultuur van Zeeland. ==} {>>afbeelding<<} Precies zo is de vraag of een bepaalde manier van praten nu een taal moet worden genoemd of een dialect, ook een politieke kwestie. Taalkundigen bestuderen allerlei eigenschappen van taalsystemen - hoe ze klinken, hoe hun woordenschat in elkaar zit, wat hun geschiedenis is, enzovoort - maar geen van die eigenschappen geeft objectief uitsluitsel over de vraag of zo'n systeem nu een taal is of een dialect. Uiteindelijk hangt het antwoord op die vraag alleen af van de wil van de mensen die dat systeem gebruiken. Een taal is een taal als haar sprekers dat graag willen. Gelegenheidsargumenten Enkele jaren geleden ondertekende Nederland het Europees Handvest voor Regionale en Minderheidstalen. Het lag voor de hand dat het Fries in Nederland als eerste als een dergelijke minderheidstaal erkend zou worden. Waarom het Fries? De belangrijkste reden is dat de Friezen altijd het actiefst zijn geweest in de bevordering van hun eigen taal. Er zijn ook wel andere argumenten: van alle varianten van de Germaanse talen aan de Noordzee heeft het Fries zich het eerst afgescheiden, en het Fries is het meest gestandaardiseerd in zijn woordenschat en grammatica. Maar dat zijn allebei gelegenheidsargumenten. Het Fries mag dan iets minder verwant zijn aan de andere in Nederland gesproken taalvarianten, het blijft verwant: met enige moeite is een gemiddelde Friese tekst in grote lijnen te volgen voor een intelligente en taalgevoelige Nederlandstalige. En dat het Fries met eigen woordenboeken en andere naslagwerken komt, is een gevolg van het feit dat de Friezen hun taal graag als taal willen zien. Streektalen die nog geen standaard hebben, kunnen er nog altijd een krijgen. Formeel verzoek Toen het Fries eenmaal erkend was, begonnen andere bevolkingsgroepen zich te roeren. Eerst waren dat de buren van Friesland: de inwoners van Groningen, Drenthe, Overijssel en de Achterhoek. Zij gaven hun dialecten een overkoepelende naam - het Nedersaksisch - en dienden een verzoek in bij de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Zij kregen hun erkenning, zij het dat die van een lager niveau was dan die van de Friezen. Het Fries is erkend ‘volgens deel III’ van het Europees Handvest, wat betekent dat de Nederlandse overheid zich onder andere verplicht onderwijs en radio- en televisieuitzendingen in het Fries te subsidiëren. Het Nedersaksisch kreeg een erkenning volgens deel II. Dat is niet meer dan een geste van de overheid, die zegt dat het Nedersaksisch ook een taal is. Financiële consequenties heeft die uitspraak nauwelijks. Toen het Nedersaksisch was erkend, diende ook de provincie Limburg een verzoek in voor erkenning volgens deel II. Dat verzoek werd ook gehonoreerd. Nu zijn de Zeeuwen aan de beurt. Eind februari zond de provincie Zeeland een formeel verzoek aan de staatssecretaris het Zeeuws officieel te erkennen, ook weer volgens deel II. Attesten De belangrijkste argumenten van de Zeeuwen zijn anders dan die van de Nedersaksen en de Limburgers. De laatsten hadden taalkundigen gevraagd om vast te stellen dat het Nedersaksisch en het Limburgs wetenschappelijk gezien echte talen waren. Deze wetenschappers schreven daadwerkelijk zulke attesten en die werden door de politiek ook geaccepteerd. De toenmalige verantwoordelijke staatssecretaris, Jacob Kohnstamm, was oorspronkelijk tegen erkenning van het Nedersaksisch, maar draaide bij toen hij hoorde dat geleerden in de dialectologie hadden verklaard dat het Nedersaksisch wel degelijk een taal was. Dat was een vreemde gang van zaken: geleerden kunnen niet bepalen wat nu wel of niet een taal is, en de staatssecretaris had zich niet door dergelijke niet-politieke argumen- {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} ten moeten laten overtuigen (al waren er misschien andere, politieke, argumenten om die erkenning vervolgens toch door te zetten). De Zeeuwen redeneren op een andere manier. Hun belangrijkste argument is dat het Zeeuws in Zeeland maatschappelijk en taalkundig min of meer dezelfde status en positie heeft als het Nedersaksisch in het noordoosten. Als het Nedersaksisch erkend is als taal, is het volgens het gelijkheidsbeginsel niet meer dan redelijk dat het Zeeuws ook als zodanig erkend wordt, zeggen de Zeeuwen. Hun argument is dus veel uitdrukkelijker een politiek argument. Het is de vraag hoe de huidige staatssecretaris, Gijs de Vries, daarop reageert. Immigrantentalen Als het Zeeuws erkend wordt, is de discussie voorlopig nog niet afgelopen. In Limburg en de Nedersaksische provincies gaan al geluiden op om te streven naar een erkenning volgens deel III. En in Brabant hoor je ook al voorzichtige geluiden over een erkenning. Bovendien zijn er mensen die pleiten voor erkenning van niet-regionale minderheidstalen in Nederland, zoals de Nederlandse Gebarentaal en de grotere immigrantentalen, zoals het Turks en het Sranan. In België wordt de erkenning van streektalen minder vaak besproken. De Belgische regering heeft het Europees Handvest nooit ondertekend, vooral omdat de situatie in dat land met drie officiële talen in wankel evenwicht (Nederlands, Frans en Duits) al ingewikkeld genoeg is. Toch speelde de discussie daar begin vorig jaar even op, omdat Belgisch Limburg in navolging van de Nederlandse zusterprovincie een onderzoekje had ingesteld naar de haalbaarheid van erkenning. Voor het eerst werd toen de Nederlandse Taalunie om advies gevraagd, en deze reageerde negatief: het had geen zin de eenheid van het Nederlands verder te verbrokkelen door aan bepaalde varianten ervan een speciale status toe te kennen. De Nederlandse Taalunie zal nu ook door de Nederlandse staatssecretaris worden geraadpleegd en haar advies zal waarschijnlijk weer negatief zijn. De discussie over de erkenning van het Zeeuws krijgt daarmee hopelijk de inhoud die ze hoort te hebben - een politieke. Raptus Ingmar Heytze Onder de titel ‘Raptus’ zal de dichter Ingmar Heytze de rest van dit jaar maandelijks een column schrijven voor Onze Taal. Hij gaat in op alles wat met poëzie te maken heeft: van het ontstaan van een gedicht (inspiratie of transpiratie?) tot het naar buiten brengen ervan (bundelen? voordragen? rappen?). Het draait daarbij om de vraag hoe taal kan zorgen voor ‘geestvervoering’ - volgens Van Dale de betekenis van raptus. En om ‘de dichterlijke raptus van een modern, zelfs romantisch mens’, zoals het voorbeeldcitaat van Van Dale luidt. De dichteres Hagar Peeters verklaart in de Volkskrant van 20 januari jl.: ‘Dansen is ontstaan uit heel mooi lopen, zingen uit heel mooi praten. Poëzie is een manier om heel mooi te kunnen denken, en de verbazing en verwondering over de ondoorgrondelijkheid van het bestaan zo zuiver mogelijk uit te drukken.’ Twee dagen later staat in dezelfde krant een artikel waarin, althans over zingen, precies het omgekeerde wordt beweerd: volgens wetenschappers is zingen een evolutionair voorstadium van spreken. Daar is niet alleen anatomisch bewijs voor te vinden in de vorm van ons strottenhoofd, het ligt ook nogal voor de hand. Toen de mens nog niet bestond, waren er immers al dieren die konden zingen. Het is niet erg logisch om te veronderstellen dat onze relatief jonge diersoort eerst de vogelgeluiden om zich heen negeerde, toen de niet geringe moeite nam om te leren praten om daarna eens een keer bij zingen uit te komen. Mogelijk geldt dat wel voor zingen als artistieke uiting of esthetische belevenis (en dat is wat Hagar Peeters waarschijnlijk bedoelde), maar niet voor het zingen dat aan de wieg van onze verbale communicatie moet hebben gestaan. Als zingen inderdaad de voorouder van praten is, dan moet poëzie wel de oermoeder van proza zijn. En zoals de mens het dier over de hele wereld heeft verdrongen, zo heeft proza de poëzie verbannen naar een verre uithoek van de literatuur. Poëzie wordt beschouwd als mooi, zeldzaam en kwetsbaar - een bedreigde literatuursoort. De dichter leeft in de gedoogzone, als een bedelaar, van subsidies en dankzij een handvol welwillende uitgevers. Voor hem is poëzie een ziekte die je - om met de dichter Menno Wigman te spreken - ‘met een handvol hopeloze idioten deelt’. Dat dichters de laatste jaren met redelijk succes worden teruggefokt, doet weinig af aan hun fragiele status. Die is het directe gevolg van de ontoereikendheid van de taal om er de (binnen)wereld mee uit te drukken, en van de wens van dichters om dat desondanks te proberen. Als we diep in het hart van een dichter kijken, huist daar misschien wel de ultieme wens om het verschil tussen taal en wereld volledig op te heffen. Maar een woord is geen daad en in taal valt niet te wonen. Of, om nogmaals met Wigman te spreken: ‘de kamer blijft een kamer, het bed een bed’. Dichters laten zich hierdoor niet ontmoedigen. In plaats van te stoppen met dichten om nu eindelijk eens iets nuttigs te gaan doen, zoals het verven van een kamer of het timmeren van een bed, proberen ze de onhebbelijkheden van de taal op te heffen door deze te benoemen. Hagar Peeters schreef recentelijk een recensie van de taal in dichtvorm. De eerste strofe spreekt boekdelen: De taal, niets zo vrijpostig, niets zo ruim en onstuimig, onbedwingbaar, onbeheersbaar, vingervlug, onbestemd talrijk en onmogelijk alomvattend. Een vrijplaats voor de geest, een klankbord voor het lichaam, bode van wat is, niet is, nog komen moet of was. En de laatste ook: En zo narcistisch als zij is, wanneer zij, zoals nu ook weer, zichzelf bepraat: zij pleegt te allen tijde hoogverraad. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Alitalia bruid van KLM’ Huwelijkskandidaten in metaforen Riemer Reinsma In het bedrijfsleven grijpt men bij fusies graag naar de huwelijksmetafoor: de ene partij wordt dan ‘de bruid’ van de andere genoemd. Wat maakt dat nu juist bedrijf X de bruid is, en Y de bruidegom? Spelen bepaalde stereotypen over man en vrouw hier een rol? Abstracte begrippen spreken bijzonder weinig tot de verbeelding. Ze smeken om een metafoor. Een van de oudste metaforen voor innige verbondenheid of hechte samenwerking, óók als het gaat om abstracte zaken, is die van het huwelijk. De partners die zo'n innig verbond aangaan - bijvoorbeeld bedrijven, instellingen, politieke partijen - worden bruid en bruidegom genoemd. Het beeld van de bruid komt al voor in de bijbel. In Openbaring 21:9 lezen we: ‘Ik [een engel] zal u tonen de Bruid, de Vrouw des Lams [Christus].’ Naar men vanouds aanneemt, wordt hiermee bedoeld dat de Kerk de bruid van Christus is; de gemeenschap van gelovigen werd in geestelijke zin geacht gehuwd te zijn met Jezus Christus. {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} ‘De bruid van de Oceaan’ Ook steden en landen werden (en worden) vaak als een bruid voorgesteld. Zo wordt Alexandrië vaak ‘de bruid van de Middellandse Zee’ genoemd. Venetië is ‘de bruid van de Oceaan’, de Syrische hoofdstad Damascus, die in een grote oase ligt, heet ‘de bruid van de woestijn’. Bekend is ook het gedicht ‘De bruid’ (1911) van Jan Prins, waarvan de eerste strofe als volgt eindigt: De bruigom is de lentezon En Holland is de bruid. In onze tijd van ongekende fusiedrang is de bruidsmetafoor weer zeer geliefd. Toen de enigszins noodlijdende luchtvaartmaatschappij Alitalia een paar jaar geleden een begin maakte met de privatisering maar op hetzelfde moment staatssteun ontving, kopte een krant: ‘Steun maakt van Alitalia mooie bruid’. Het bijzondere van deze bruid was destijds dat er niet, zoals gebruikelijk, slechts één huwelijkskandidaat was, maar maar liefst twee: KLM en Air France. We weten inmiddels dat KLM de uiteindelijke bruidegom werd, en ook dat het huwelijk alweer ontbonden is, maar dat doet voor dit verhaal niet ter zake. De luxueuze situatie van Alitalia - als aanstaande bruid het hof gemaakt door twee ‘mannen’ - is overigens geen uitzondering. Toen het bouwbedrijf HBG begin vorig jaar fusiegesprekken voerde met twee andere bedrijven, schreef een krant: ‘Vooralsnog draaien twee bruidegommen om een bruid en kan HBG kiezen.’ Stereotypen Wat maakt nu een bedrijf tot ‘bruid’? Waarin verschilt zo'n bruid van een ‘bruidegom’? Allereerst valt het op dat in verband met zo'n bruid vaak de adjectieven mooi, aantrekkelijk en zelfs wonderschoon gebruikt worden. De bruid is zelfs zó aantrekkelijk dat ze haar partner voor het uitkiezen heeft: soms zijn er twee of meer huwelijkskandidaten. Het is een oud stereotype: vrouwen dienen voornamelijk mooi te zijn. En men moet onweerstaanbaar denken aan die beruchte opmerking die Karel Appel jaren geleden maakte tegen Sonja Barend: ‘Tais-toi et sois belle’ (‘Houd je mond en wees mooi’). Een consequentie van dat mooi zijn is dat de bruid niet wervend hoeft op te treden. Dat doet de andere partij wel. En daarmee komt een tweede, hoogbejaard stereotype om de hoek kijken: de vrouw hoort passief te zijn. Ze wacht rustig af wie er op haar afkomt, en maakt dan haar keuze. Is de bruid nu ook altijd de kleinste of de zwakste van de twee partijen - zoals het traditionele vrouwbeeld wil? Enkele jaren geleden sprak CDA-senator Postma de wens uit dat Nederland en Vlaanderen weer staatkundig zouden worden verenigd; samen zouden ze veel meer invloed in de wereld kunnen hebben dan ieder afzonderlijk. Hij noemde Vlaanderen ‘een zeer attractieve bruid’. Als we bedenken dat Vlaanderen in bevolkingsaantal beduidend kleiner is dan Nederland (zes miljoen tegenover zestien), drukte de senator zich in traditionele termen uit: de bruid behoort in dit geval tot het ‘zwakke’ geslacht. Niet de kleinste Maar ook het omgekeerde komt voor - het zijn dus toch niet uitsluitend overjarige stereotypen die er uit de kast worden gehaald. Er zijn ook voorbeelden van gevallen waarin het ingesleten man-vrouwbeeld juist wordt doorbroken: dan is juist de bruid de (financieel) sterkste van de twee partijen. Toen in 1997 de schoenenwinkelketen {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Scapino aan Vendex werd verkocht, verklaarde de eigenaar van Scapino: ‘Vendex is een goede bruid.’ Het eigen - kleinere - bedrijf zag hij dus, zonder het met zoveel woorden te zeggen, als de bruidegom. Dat de ‘bruid’ inderdaad niet de kleinste van de twee samenwerkende of fuserende partijen hoeft te zijn, blijkt ook uit een ander voorval. In de politiek - waar men eveneens dol is op de bruidenmetafoor - is de ‘bruid’ de partij die in alle omstandigheden nodig is om een regeringscoalitie te kunnen vormen. In de tijd vóór Paars was dat het CDA. ‘Het CDA zat altijd in het midden als de begeerde bruid, en maakte daar schaamteloos gebruik van’, schreef een krant. Welke rol is voor een bedrijf nu te verkiezen, die van bruid of die van bruidegom? Het valt op dat bedrijven en politieke partijen niet snel van zichzélf zeggen dat ze de bruid zijn. Hoe mooi en verleidelijk bruiden ook heten te zijn, een zichzelf respecterend bedrijf is toch liever bruidegom dan bruid. Tenzij... tenzij Remco Campert het bij het rechte eind had. In de Volkskrantrubriek ‘Camu’ reageerde hij enkele jaren geleden op de voorgenomen fusie van de accountantskantoren Moret, Ernst & Young en KPMG. Hij citeerde een ME&Y-topman, die de volgende gedenkwaardige woorden had gesproken: ‘Als je een vrouw wilt, dan moet je ook de beste kiezen.’ Campert maakte hieruit op dat KPMG indertijd de bruid was, maar voegde daaraan toe: ‘Tenzij het een lesbisch huwelijk is, maar daar is men in die wereld nog niet aan toe.’ Inderdaad: het wachten is nu op een homohuwelijk. Welk fuserend bedrijvenpaar komt er als eerste voor uit dat beide partijen homo zijn? Geschiedenis op straat Kostverloren Riemer Reinsma Het is een wat sombere naam, Kostverloren. Hij komt in tientallen plaatsen in ons land voor als straatnaam of als onderdeel daarvan, en verwees oorspronkelijk naar iets waarvan je de kosten als verloren moest beschouwen. De vestingbouwexpert Menno van Coehoorn schreef in 1685 over bepaalde verdedigingswerken: ‘Souden wij sodanige werken, (...) geen kostverlorens derven [= mogen] noemen? ten zy men om het schoon gesigt [= aanblik] der Muurwerken so veel wilde spanderen.’ En inderdaad bestaat er minstens één vestingwerk dat die naam ook werkelijk heeft gekregen. Het Plaatsnamenboek van Gerald van Berkel en Kees Samplonius noemt een vestingwerk in Groningen dat de naam Kostverloren draagt. Een geruststellende naam voor iedere vijandige mogendheid die plannen had om Groningen binnen te vallen. {== afbeelding Het huis Kostverloren, tussen Amsterdam en Ouderkerk. Tekening van Anthonie Beerstraten, gemaakt tussen 1660 en 1671. Foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam. ==} {>>afbeelding<<} Naast Kostverloren komt ook Kostvlies voor: in Gasselte. Blijkbaar slikten de inwoners van dit dorp de tweede lettergreep van Kostverlies en masse in. Ook de versie Verlorenkost komt geregeld als straatnaam voor (of als onderdeel daarvan). Maar Kostverloren wint het in populariteit makkelijk van zijn tegenhanger: het komt 31 maal voor, tegen Verlorenkost (soms overigens als twee woorden gespeld) achtmaal. In de Klucht van de koe maakte Bredero melding van een versterkt huis ‘Kost-verloren’, dat in zijn tijd aan de Amstel heeft gestaan, tussen Ouderkerk en Amsterdam. Het huis had zijn naam te danken (of beter te wijten) aan de drassige grond waarop het gebouwd was: men had voor veel geld geprobeerd dit euvel tegen te gaan, maar tevergeefs. Verlorenkost is, net als zijn tegenhanger, een stokoud woord. Het is al te vinden in de bijbel van Liesvelt, uit de zestiende eeuw. In Marcus 14 wordt verteld dat Jezus aan tafel zit in het huis van een melaatse man. Een vrouw heeft een fles met een peperdure zalf erin. Ze breekt de fles en giet de zalf op Jezus' hoofd, als een soort eerbewijs. De omstanders vinden dat maar verspilling. In de woorden van de Liesveltbijbel: ‘Daer waren zommige die worden [= werden] ontstelt [= verbijsterd] ende seiden, waer toe dient doch [= toch] desen verloren cost.’ Welke zaken - behalve de genoemde vestingwerken - noemde men ‘kostverlorens’? Soms ging het om een stuk land. De Kostverloren in Laren is genoemd naar een stuk armetierige grond. Hetzelfde geldt voor de Kostverlorenweg in Soest; deze dankt zijn naam aan een boerderij Kostverloren, omdat het land dat bij de hoeve hoorde bar weinig opleverde. ‘Al het gezwoeg om de dorre grond vruchtbaar te maken, was verloren moeite’, aldus Ben J. van Os in zijn boek Geschiedenis en verklaring van de straatnamen in Soest. Maar het kon ook om een waterweg gaan. De Amsterdamse Kostverlorenstraat is, naar men vermoedt, genoemd naar de Kostverlorenwetering, die in 1413 werd gegraven om een kortere vaarroute te krijgen naar het Haarlemmermeer en de meren bij Leiden. De vaart is tot in het begin van de zeventiende eeuw een twistappel geweest voor Amsterdam en Haarlem, en de stadsbesturen hebben veel geld uitgegeven aan processen. Aldus J.A. Wiersma in Geschiedenis en verklaring van de straatnamen in Amsterdam. Het geld dat aan de vaart besteed is, is er dus niet uit gekomen. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Heike Martensen: van letter naar klank Marc van Oostendorp Dwaard. Iedereen die Nederlands kan lezen, is in staat de serie letters in dit onzinwoord voor te lezen en iedereen zal het ook op ongeveer dezelfde manier doen. Maar wat gebeurt er allemaal in een mensenhoofd bij het uitvoeren van zo'n schijnbaar eenvoudig opdrachtje? Zetten we elke letter apart om in de bijbehorende klank, of maken we gebruik van grotere eenheden, zoals dw, aa en rd, of zelfs dwaa of aard? De psychologe Heike Martensen onderzocht deze vragen voor haar proefschrift, waarop ze in januari dit jaar promoveerde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Ze onderwierp Nederlandse proefpersonen Martensen bood haar proefpersonen regelmatige woorden als greep aan, maar ook onregelmatige als jeep. Over het voorlezen van dat laatste doen mensen iets langer. aan een aantal experimenten die samen inzicht geven in de manier waarop zij lezen, en vergeleek haar resultaten met wat onderzoekers eerder hadden gevonden bij Engelse lezers. Nauwkeurig Engels lijkt moeilijker voor te lezen dan Nederlands. Dat komt doordat in het Engels dezelfde lettercombinaties vaker op verschillende manieren moeten worden uitgesproken. Though rijmt niet op through, en cough rijmt op geen van beide woorden, ook al eindigen alle drie de woorden op de lettercombinatie ough. In het Nederlands vinden we minder van dat soort onregelmatigheden. De uitzonderingen zijn meestal leenwoorden: jeep rijmt niet op reep, kneep of greep, maar die laatste drie rijmen wel allemaal op elkaar. In een taalkundig experiment liet Martensen aan dertig Nederlanders Nederlandse woorden zien op een computerscherm. Zij moesten deze woorden voorlezen en Martensen mat tot op een duizendste van een seconde nauwkeurig hoeveel tijd er zat tussen het moment dat het woord op het beeldscherm stond en het moment dat de proefpersoon het woord begon te zeggen. Als je zo nauwkeurig meet, kun je heel subtiele psychologische processen op het spoor komen. Daarvoor hoeft iemand zonder het zelf te merken maar heel even te aarzelen. Martensen bood haar proefpersonen regelmatige woorden als greep aan, maar ook onregelmatige als jeep. Over het voorlezen van dat laatste doen mensen iets langer. Martensen vroeg zich af hoeveel omringende letters je precies moet zien om onregelmatigheden te onderkennen. Aanzet Taalkundigen verdelen een lettergreep over het algemeen in twee delen. Alles wat voorafgaat aan de klinker (gr in greep) noemen ze de aanzet van de lettergreep, alles wat erop volgt (eep) noemen ze het rijm - wat hier dus iets heel anders betekent dan in de poëzie. Dat rijm kan zelf weer worden verdeeld in een kern, die alleen uit de klinkers bestaat (ee), en de coda, die bestaat uit de medeklinkers volgend op de kern. Nederlandse lezers bleken vooral gebruik te maken van de kleinere eenheden bij het verklanken van woorden - de aanzet, de kern en de coda. Uit experimenten van andere onderzoekers was al bekend dat Engelstaligen juist vooral kijken naar grotere eenheden - de aanzet en het rijm. Kennelijk leren mensen zichzelf aan om naar zo klein mogelijke groepjes letters te kijken voor het bepalen van de uitspraak. En omdat het Engels relatief ondoorzichtig is, heb je voor die taal kennelijk grotere groepjes letters nodig dan voor het Nederlands. Schuine streepjes Als je eenmaal hebt gekozen voor een bepaalde manier om lettergrepen in stukjes te verdelen, wijk je daar ook niet meer van af. In het Nederlands kun je vrijwel altijd de medeklinkers in de aanzet uitspreken zonder dat je hoeft te weten wat de klinker is. Een uitzondering op die regel is de c, die over het algemeen als [s] wordt uitgesproken voor een e (cent), en als [k] voor een o (computer). In theorie is het nu mogelijk dat Nederlanders van hun gebruikelijke strategie afwijken om een lettergreep in aanzet, kern en coda te verdelen als ze een c tegenkomen. Om na te gaan of ze dit ook daadwerkelijk doen, deed Martensen een nieuw experiment. Hierin liet ze mensen rijtjes letters zien op een beeldscherm, waarbij ze moesten bepalen of het wel of niet bestaande Nederlandse woorden waren. Een complicatie hierbij was dat de woorden onderbroken werden door schuine streepjes. Soms stonden deze schuine streepjes onmiddellijk na de aanzet (‘m//ormel’, ‘c//ortex’) en soms stonden ze juist onmiddellijk na de klinker (‘mo//rmel’, ‘co//rtex’). In het laatste geval bleken de woorden altijd net iets lastiger herkenbaar - de proefpersonen deden er net een fractie van een seconde langer over om te beslissen dat het hier om goede Nederlandse woorden ging. Het maakte daarbij niet uit of de eerste medeklinker een c was of niet. Kennelijk verdeelt een Nederlandse lezer de lettergrepen die hij tegenkomt onbewust altijd in een aanzet, een kern en een coda - zelfs als dat op het oog onvoordelig is. Heike Martensen, How does a Word Become a/wƷːd/? The Role of Sublexical Phonology in Adult Reading. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen. Bestelinformatie: martensen@nici.kun.nl. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten ‘Taalverdediging’: extreem-rechtse werkgroep ‘Het gehele openbare leven in Nederland dient zich in het Nederlands af te spelen’; ‘Er dient gestreefd te worden naar het behoud van het Nederlands taalgebied. (Hiertoe worden ook de landen gerekend waar Afrikaans gesproken wordt)’; ‘Spreek Nederlands als U in ons taalgebied woont!’ In de afgelopen anderhalf jaar stuurde de Werkgroep Taalverdediging enkele honderden mensen in Nederland af en toe een nieuwsbrief waarin dit soort meningen werden verkondigd. De Werkgroep Taalverdediging is een afsplitsing van de Werkgroep Onnodig Engels, waaruit later de Stichting Natuurlijk Nederlands voortkwam. De laatste is een bonafide gezelschap van mensen die zich zorgen maken over de invloed van het Engels op het Nederlands, en daarom onder andere een woordenlijst met Nederlandse alternatieven voor Engelse leenwoorden verspreiden. ‘Taalverdediging’ is echter een stuk radicaler. Volgens onderzoekers Gerard Dekker en Willem Hart van de Antifascistische Onderzoeksgroep Kafka bestaat de leiding van deze groep zelfs voornamelijk uit mensen die banden onderhouden met extreem-rechtse organisaties als de Centrum-Democraten en het Nederlands Blok. Tijdens de IJzerbedevaart in het Vlaamse Diksmuide in augustus 2000 stond volgens de onderzoekers van Kafka ‘tussen de standjes van fascistische clubs als de Viking Jeugd Vlaanderen en Were Di nu dus ook een standje van Taalverdediging’. Er zijn andere uiterst rechtse clubjes die zich met de strijd tegen het Engels bemoeien. Begin februari deelde een groepje studenten folders uit bij het ‘Congres Engels’, waarin zij opkwamen voor het recht om universitair onderwijs te volgen in het Nederlands. De studenten bleken afgevaardigden te zijn van het ‘Landelijk Actieplatform Nationalistische Studenten’ - een organisatie die zich op haar eigen website zegt in te zetten ‘voor volk en vaderland’. (Marc van Oostendorp) Bronnen: www.antifa.net/kafka/taalverdediging.htm; persbericht Landelijk Actieplatform Nationalistische Studenten Duitsers willen ‘Sprachpolizei’ Niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland klinken de laatste tijd veel klachten over de vermeende overdadige invloed van het Engels. Bezorgde Duitsers noemen hun taal tegenwoordig spottend ‘Denglisch’: ‘Deutsch’ met een flinke scheut ‘Englisch’. Bekende Duitse schrijvers en politici uit alle partijen roepen om een ‘Sprachpolizei’, die de taal zou moeten zuiveren van woorden als airbag, software en meeting point. Ook Big Brother, de naam van het bekende Nederlandse tv-programma, moet het ontgelden. Tot degenen die zich zorgen maken om het Duits behoren onder anderen parlementsvoorzitter Thierse (‘Het is steeds moeilijker te verdragen hoe de taal wordt verprutst’) en president Johannes Rau (‘Het gebruik van niet-Duitse woorden is onnozel en dom’). Verder waarschuwde de schrijver Günther de Bruyn voor een tweedeling van de maatschappij: ‘Alleen de goed opgeleide toplaag kan nog Duits spreken. De taal wordt geruïneerd.’ Dit klinkt allemaal vrij radicaal, maar De Bruyn en enkele van zijn collega's onderstrepen dat hun strijd niets te maken heeft met een opnieuw ontwakend nationalisme. Op al deze uitspraken werd gereageerd door mensen die wat milder gestemd zijn. Deze ‘multiculturelen’, zoals het dagblad Die Welt deze groep noemt, vinden dat het Duits niet ‘verloedert’ door buitenlandse invloeden, en een ‘Sprachpolizei’ is volgens hen dan ook overbodig. De gekleurde Duitstalige rapper Torch is zo'n ‘multicultureel’. Hij spreekt namens vele jonge popmusici en schrijvers als hij het ‘stijve bureaucraten-Duits’ veroordeelt: ‘Als men mij voorschrijft welke woorden ik mag gebruiken, rap ik alleen nog in het Turks.’ Bronnen: www.ad.nl, archief; www.spiegel.de, 14-2 en 21-2-2001 Vlaams Parlement tegen afkortingen ‘IBO, PIP, PEP, MER, VOI... Welke geheimtaal is dit? Blijft onze taal wel toegankelijk voor iedereen?’ Riet Van Cleuvenbergen van de Christelijke Volkspartij in het Vlaams Parlement vreest dat veel burgers - maar ook de parlementsleden zelf - geen wijs meer kunnen worden uit het stijgende aantal afkortingen en letterwoorden dat in de politiek gebruikt wordt. Áls mensen al weten welke wet of organisatie met een bepaalde afkorting wordt bedoeld, hebben zij er volgens Van Cleuvenbergen vaak geen idee van waar de letters precies voor staan - iets wat alleen met de grootste moeite achterhaald kan worden, want verklarende woordenlijsten ontbreken bij de Vlaamse overheid. En wat het allemaal nog verwarrender maakt: verschillende begrippen hebben soms dezelfde afkortingen. Zo staat IBO de ene keer voor ‘Initiatieven Buitenschoolse Opvang’ en de andere keer voor ‘Individuele Beroeps Opleiding’. Om de taal van de overheid wat toegankelijker te maken, diende Van Cleuvenbergen een voorstel van resolutie in. Hierin vraagt zij de Vlaamse regering om geen nieuwe onduidelijke, ondoorzichtige of overbodige afkortingen meer in te voeren, een verklarende lijst samen te stellen die voor iedereen toegankelijk is, en de afkortingen in teksten van de Vlaamse overheid waar mogelijk te vermijden. De parlementsleden stemden unaniem in met het voorstel, dat nu aan de Vlaamse regering wordt toegestuurd. Bron: persbericht CVP-fractie in het Vlaams Parlement {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Spreekwoordenboek Eind vorig jaar verscheen de derde druk van het meertalige Van Dale spreekwoordenboek, een boek dat met elke nieuwe druk flink dikker wordt omdat er weer nieuwe talen aan toegevoegd worden. Was de eerste druk nog viertalig (Nederlands, Engels, Duits, Frans), in de tweede waren daar al Latijn en Spaans bij gekomen, en nu zijn er ook Friese en Zuid-Afrikaanse spreekwoorden toegevoegd. De Nederlandse spreekwoorden zijn geordend op thema en subthema, en daarbinnen op alfabet. Vervolgens vindt men onder de Nederlandse versie de betekenis en de buitenlandse equivalenten. Het boek is ontsloten door middel van een ‘Nederlands’ en een ‘buitenlands’ register. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Dale spreekwoordenboek van prof. dr. H.L. Cox is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost f 135,- (gebonden, met stofomslag, 998 blz.). ISBN 90 6648 316 4 Gesproken Nederlands De in 1999 overleden Jelle de Vries, radio- en televisiemaker, was zijn leven lang gefascineerd door Nederlandse spreektaal, ook omdat deze zo verschilt van ‘officiële’ schrijftaal. Hij schreef een lijvig boek over het gesproken Nederlands - een soort tegenhanger van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) - dat hij Onze Nederlandse spreektaal, oftewel ONS, noemde. Het boek beschrijft systematisch de uitspraak, de woordsoorten, de zinsdelen en de grammatica van onze gesproken taal. De tekst is zeer uitvoerig met voorbeelden geïllustreerd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Nederlandse spreektaal is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost f 69,90/€31,71 (ingenaaid, 563 blz.). ISBN 90 12 09038 5 Nieuwe woorden 2000 Vierhonderd van de nieuwe woorden die het jaar 2000 heeft opgeleverd, zijn door Ewoud Sanders bijeengebracht in De taal van het jaar. Hij zocht ernaar in de bestanden van de Nederlandse Persdatabank, maar ook op internet. Veel nieuwe woorden bleken veel vaker op internet dan in de papieren media voor te komen; volgens Sanders lijkt het erop dat taalvernieuwing steeds meer op internet plaatsvindt. De opgenomen nieuwe woorden zijn alle voorzien van een uitleg over het ontstaan en de maatschappelijk context ervan, en ze worden geïllustreerd met een citaat. Doordat de nieuwe woorden vaak de belangrijkere ontwikkelingen van het afgelopen jaar betreffen, geeft het boek ook een beeld van het jaar 2000. Het meest voorkomende nieuwe woord was overigens weblog, ‘een soort digitaal dagboek, met korte recensies van bezochte sites’. De taal van het jaar. Nieuwe woorden en uitdrukkingen, editie 2001 is een uitgave van L.J. Veen en kost f 24,90 (gelijmd, 143 blz.). ISBN 90 204 5716 0 Website De rubriek ‘Tijdschrift’ zal voortaan worden afgewisseld met de nieuwe rubriek ‘Website’. Daarin zal aandacht worden besteed aan internetbronnen over het Nederlands. Wie op internet informatie zoekt, kan niet alleen terecht op websites, maar ook bij bijvoorbeeld nieuwsgroepen. Hierin kan men elektronisch discussiëren met andere internetgebruikers. Ook kan men er vragen stellen, in de hoop dat die dan door andere nieuwsgroepleden beantwoord worden. Als het om het Nederlands gaat, is er de nieuwsgroep ‘nl.taal’, een forum voor ‘discussies over de Nederlandse taal in al haar aspecten’. De onderwerpen die bij nl.taal aan bod komen, zijn dus zeer gevarieerd: etymologie, nieuwe woorden, spelling, et cetera, maar ook bijvoorbeeld de vraag of de cd-rom met daarop de grote Van Dale nu makkelijk te kopiëren is of niet. Omdat sommige vragen steeds weer gesteld worden (de zogenoemde VVV: ‘veelvoorkomende vragen’), is er een aparte website in het leven geroepen waarop ze met antwoord en al te vinden zijn: een gevarieerde lijst met taaladviezen en weetjes over het Nederlands. Een variant van de nieuwsgroep is de mailinglist. Ook deze werkt volgens het vraag-en-antwoordprincipe, maar je moet je eerst abonneren - een formaliteit overigens - alvorens mee te kunnen doen. De bekendste taalmailinglists zijn Spits (voor tekstschrijvers, redacteuren, correctoren, et cetera) en een forum dat simpelweg ‘Vertalers’ heet, en dat in het leven is geroepen voor vragen en onderwerpen die met het vertalen in en uit het Nederlands te maken hebben. De onderwerpen in deze discussiefora - en ook de reacties zelf - zijn niet altijd even serieus van aard. Ook de lichtere kanten van het Nederlands komen er aan bod (zoals anagrammen van namen van bekende Nederlanders en de vraag waarom pindakaas ‘pindakaas’ heet), en sommige reacties en discussies lijken het vooral te moeten hebben van hun amusementswaarde. Omdat de inhoud van nieuwsgroepen zeer tijdelijk is, gaat al dat moois al snel weer verloren, en om dat te voorkomen heeft Onno Zweers de (vooral komische) hoogtepunten van de nl.taal-discussies uit het tijdvak 1996-1998 op een website bij elkaar gezet - een overzicht dat jammer genoeg niet meer wordt aangevuld. Een andere afgeleide van nl.taal is een website met ‘spreekmoorden en verzegdes’ (verhaspelde uitdrukkingen) - en die wordt gelukkig nog wél onderhouden. - VVV nl.taal: http://arachne.jaze.net/~reinpost/nl-taal-faq.html - Spits: http://groups.yahoo.com/group/spits - Vertalers: http://groups.yahoo.com/group/vertalers - Het beste uit nl.taal: http://www.xs4all.nl/~onnoz/nl-taal/index.html - Spreekmoorden en verzegdes: http://home.wxs.nl/~herelder/verzegden.txt {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vervolg InZicht] Murks en straattaal De toename van het aantal buitenlandse jongeren heeft een grote invloed op het Nederlands van allochtone én autochtone jongeren. Ze lenen elkaars woorden en uitdrukkingen, en daardoor is, in elk geval in de grote steden, een nieuw soort jongerentaal - ‘straattaal’ - ontstaan, die zelfs geïmiteerd wordt door Standaardnederlandssprekende jongeren (en in dat geval ‘Murks’ wordt genoemd). In Murks en straattaal beschrijft taalkundige Jacomine Nortier het ontstaan, het gebruik en de eigenschappen (woordenschat, grammatica, uitspraak en toonhoogte) van straattaal aan de hand van gesprekken die ze voerde met Utrechtse en Amsterdamse jongeren. Verder komen aan bod: de mening van jongeren over straattaal, jongerentaal buiten Nederland en de vraag of het Nederlands door dit soort taalvermenging verloren zal gaan. Murks en straattaal. Vriendschap en taalgebruik onder jongeren wordt uitgegeven door Prometheus en kost f 25,- (gelijmd, 119 blz.). ISBN 90 5333 944 2 Westlands dialect Dat is goud, een woordenboekje met Westlandse woorden en uitdrukkingen, verscheen voor het eerst in 1989. Van het boekje is nu een vierde druk verschenen. De woordenlijst is aangevuld met een aantal nieuwe woorden, en waar nodig is de nieuwe spelling toegepast. Dat is goud. Tuinbouwtaal uit 't Westland van Manita Koop is een uitgave van Adequaat communicatie-adviseurs (ingenaaid, 52 blz.). Het boekje kan besteld worden door storting van f 24,95 (inclusief verzendkosten) op gironummer 6308284 t.n.v. Adequaat communicatieadviseurs, De Lier. Colloquium Neerlandicum Vorig jaar hield de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) - de vereniging van neerlandici die in het buitenland Nederlands doceren - het veertiende Colloquium Neerlandicum, onder de titel ‘Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw’. De onlangs verschenen gelijknamige congresbundel bevat 33 artikelen, die gegroepeerd zijn rond zes thema's: de toekomst, nieuwe technologieën, letterkunde, Nederlands als bronnentaal, onderwijsmethodologie, en tolken en vertalen. Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen veertiende Colloquium Neerlandicum is een uitgave van de IVN en kost €18,- (f 39,67/Bfr. 725) (ingenaaid, 457 blz.). Het boek is te bestellen bij de IVN. Telefoon: 0172-51 82 43; e-mail: ivnnl@wxs.nl. ISBN 90 7287006 9 Nederlands geld Wanneer we volgend jaar op de euro zijn overgestapt, verdwijnen dan ook de aanduidingen die in de volksmond bestaan voor het huidige munt- en papiergeld (piek, heitje, duppie, geeltje, enz.)? En wat gebeurt er met al die spreekwoorden en uitdrukkingen waar die benamingen in voorkomen? Het zal wel even duren voordat de laatste sporen van de gulden uit ons taalgebruik verdwenen zijn, maar vooruitlopend daarop heeft Rob Groeneveld een boekje samengesteld waarin veel van die benamingen en uitdrukkingen geïnventariseerd zijn. Ook wordt van elke munt en elk bankbiljet kort de geschiedenis beschreven. Vaarwel gulden is een uitgave van Image-Books Factory en kost f 16,50 (gebonden, 64 blz.). ISBN 90 75441 55X Taal in beeld {== afbeelding Foto: I.B. Ottevanger uit Zeist; hij ontvangt een boekenbon van f 50,-. ==} {>>afbeelding<<} {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TIP • Laat uw kinderen zelf gehaktballetjes draaien en in de soep gaarkoken Het Groenten & Fruit ABC Wegwerpkattenbak staat op doorbreken Rotterdams Dagblad Deze reisthermometer is digitaal en niet temperatuur-gevoelig (dus ook te gebruiken bij extreme warmte). Catalogus TravelSafe International Het gedeeltelijk slopen van het pand (begane grond met wanden en vloer) (20010189) Groninger Gezinsbode, rubriek bouwvergunningen Ondanks die haveloze aanblik is Van der Laan optimistisch. ‘Het dak valt nog wel te restaureren, het ziet er erger uit dan het lijkt, maar het had natuurlijk allemaal veel eerder gemoeten.’ Leeuwarder Courant Wild zwijn mag niet meer zomaar restaurant in Trouw Wat menig ongewenste vrouw reeds langere tijd vermoedde, hebben de Britse wetenschappers inmiddels aangetoond. De vruchtbare periode van de vrouw ligt meestal niet slechts tussen de 10e en 17e dag van de menstruatiecyclus, zoals tot op heden vrij algemeen werd vernomen. Zondagochtendblad GroenLinks vreest voor behoud van bomen bij bouw appartementen Nieuwsblad van het Noorden Geboden wordt een betrekking in een creatieve en collegiale sfeer, in ruil voor een alleszins redelijk salaris. personeelsadvertentie in de Volkskrant Voorzitter Gehrels concludeerde na het debat dat er een unanieme meerderheid van de raadscommissie was voor de aanleg van de fietsersbrug op de aangewezen locatie Weekblad voor Nieuw-Vennép, Rijsenhout en omliggende plaatsen Het avondeten zal om ± 17.00 uur worden geserveerd en zal weer worden opgehaald tussen 17.30-17.45 uur. Informatie Westfries Gasthuis Naast de zitplaatsen voor twee personen is er nog voldoende bagageruimte voor handen. De Waalwijker, rubriek ‘Autonieuws’ {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal RÉGIONALE OMROEPEN, ÁDEQUATE VOORZIENINGEN Verschuift de klemtoon echt steeds vaker naar voren? Interview met prof. dr. Jan W. de Vries, het gezicht van het Nederlands in de wereld De of het? Het (on)voorspelbare geslacht van Nederlandse woorden @: apenstaartje of at? Nieuwe rubriek: ‘Loos alarm’, met hilarische spellingtips van de computer Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang mei 2001 {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (f 1,- per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 46.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, mevr. P.M. Veltman-Laseur, mr. E.L.J. van Vliet Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Marlies Philippa, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Corriejanne Timmers, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,- (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,- per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,- per jaar (per luchtpost f 65,-). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-. Opgave: Ringlaan-Noord 68, B-8420 De Haan, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., De Haan. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 5 mei 2001 ‘De Gouden Eeuw maakt nog steeds grote indruk in het buitenland. In al die jaren heb ik zelden iemand getroffen die voor Dutch Studies koos vanwege de Nederlandse literatuur of interessante taalkundige aspecten van het Nederlands. Deze maand in Onze Taal (blz. 113)’ {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 104 Renée van Bezooijen RÉGIONALE OMROEPEN, ÁDEQUATE VOORZIENINGEN Verschuift de klemtoon echt steeds vaker naar voren? Vanwaar toch die neiging om de klemtoon in bijvoeglijke naamwoorden naar voren te halen? En is het inderdaad echt iets van de laatste tien jaar? Onderzoek leidde tot verrassende uitkomsten. 112 Jan Erik Grezel ‘NEDERLAND HEEFT GEEN BUITENLANDSE TAALPOLITIEK’ Interview met prof. dr. Jan W. de Vries, het gezicht van het Nederlands in de wereld Emeritus hoogleraar De Vries over zijn zendingswerk voor de Nederlandse taal en cultuur, maar ook over het Nederlands in Indonesië en de slot-t in het Leids. 116 Jan Don DÉ AFWAS GAAT IN HÉT SOP Het (on)voorspelbare geslacht van Nederlandse woorden Van vrijwel alle woorden weten we zonder erbij na te denken of het een de-woord of een het-woord is. Maar wat is nu precies het systeem achter die woordgeslachten? En verder 119 @: apenstaartje of at? 119 Jaarvergadering Onze Taal 120 Taalergernissen 122 Bommelskont Rubrieken 107 Reacties: MB/Mb; de corrector en de spellingchecker; wet van behoud van ellende; biljoen of miljard?; uitspraak van de c; ‘apenvertalingen’; Waalse onwil?; teloorgang of survival? 109 NIEUWE RUBRIEK: ‘Loos alarm’ 110 Tamtam: Italiaanse dyslectici beter af dan Engelse; Godsnaam in nieuwe bijbelvertaling; studie Fries aan UvA blijft toch bestaan 111 Vraag en antwoord: kleine letter aan begin zin; Berber(s); heen( )kijken; iets op je bord/brood krijgen 115 Geschiedenis op straat: Lange Mare 123 Raptus 124 Het proefschrift van... Reinier Cozijn: oogbewegingen en tekstbegrip 125 Taalcrypto 126 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 126 Tijdschrift: Ons Erfdeel 128 Ruggespraak {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Régionale omroepen, ádequate voorzieningen Verschuift de klemtoon echt steeds vaker naar voren? Renée van Bezooijen - Afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, Katholieke Universiteit Nijmegen De cúlturele sector, définitieve plannen, een índividuele keuze: als er een toptien van taalergernissen bestond, dan zou er een hoge notering zijn weggelegd voor de klemtoonverschuiving. Vanwaar toch die neiging om de klemtoon in bijvoeglijke naamwoorden naar voren te halen? En is het echt waar dat het verschijnsel vooral de laatste tien jaar om zich heen grijpt? Onderzoek leidde tot verrassende uitkomsten. De uitspraak van het Nederlands is ingrijpend aan het veranderen. Steeds vaker wordt de klemtoon in woordgroepen als adequate voorzieningen en collectieve arbeidsovereenkomsten naar voren geschoven: steeds meer zegt men ‘ádequate’ in plaats van ‘adeqúáte’, en ‘cóllectieve’ in plaats van ‘collectíéve’. Althans, dat valt op te maken uit talloze stukjes en ingezonden brieven in kranten en tijdschriften. Zo schreef J. Koopman enkele jaren geleden in Onze Taal: Standwerkersklemtoon - goed voor veel punten in het scrabblespel - zou de aanduiding kunnen zijn van een ernstig om zich heen grijpende ziekte in de spreektaal: de mode om bijvoeglijke naamwoorden die van nature geen klemtoon op de eerste lettergreep hebben, toch - en wel met veel nadruk - van zo'n klemtoon te voorzien. Wie lijden hieraan? Voornamelijk mensen die het woord krijgen en die ons ergens van willen overtuigen of iets aan de man willen brengen en die geen twijfel willen laten bestaan aan hun gelijk. Daardoor is het verschijnsel het best waarneembaar op radio en televisie, in actualiteitenprogramma's, sportuitzendingen, en parlementaire en andere rubrieken. Daar vliegen deze klemtonen je om de oren, uitgesproken door ministers, Kamerleden, verslaggevers, commentatoren, nieuwslezers en presentatoren. (Onze Taal oktober 1997) Is het nu echt zo dat in de media klemtonen steeds vaker naar voren verplaatst worden? Om daarachter te komen heb ik een telling verricht in recente en oudere radio-opnames. Het ging om reportages, documentaires en actualiteitenrubrieken van de nationale Nederlandse radio-omroep in de jaren vijftig, zeventig en negentig. Per periode heb ik de spraak van vijf presentatoren (zie ook de grafiek op pagina 106) beluisterd, tussen de tien en twintig minuten per persoon, verspreid over verschillende opnames. Het betrof bijna altijd goed voorbereide, in de meeste gevallen voorgelezen spraak. Ik heb alleen gelet op de uitspraak van meerlettergrepige bijvoeglijke naamwoorden die direct werden gevolgd door het zelfstandig naamwoord waar ze bij hoorden. Dus het woord populair kwam wel in aanmerking om te worden geteld in ‘Het is een populaire badplaats’, maar niet in ‘Hij is erg populair’ of ‘Het is een populaire, drukbezochte badplaats.’ Natuurlijk is alleen gekeken naar bijvoeglijke naamwoorden die van zichzelf al niet de klemtoon vooraan hadden. In totaal waren dat er 389. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Het bleek dat gedurende de hele periode, van de jaren vijftig tot en met de jaren negentig, in 26% van de gevallen de klemtoon naar voren is verhuisd. Dat komt in grote lijnen wel overeen met wat je op grond {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} van de klachten van taalgebruikers zou kunnen verwachten. Maar klopt ook die andere vrij algemeen aanvaarde opvatting, namelijk dat de klemtoonverschuiving vooral gedurende de laatste tien jaar haar beslag kreeg? Om dat na te gaan is het nodig iets nader op de resultaten van het onderzoek in te gaan. {== afbeelding Arie Kleywegt: ‘gloriéúze aankomst’ Foto's: Nederlands Audiovisueel Archief (tenzij anders vermeld) ==} {>>afbeelding<<} Deelbaar en ondeelbaar In de taalkundige literatuur over klemtoonverschuiving wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen twee typen bijvoeglijke naamwoorden: ‘deelbare’ en ‘ondeelbare’, zoals ik ze hier zal noemen. Bij het eerste type gaat het om bijvoeglijke naamwoorden waarvan iedereen makkelijk kan zien dat ze uit meerdere delen zijn opgebouwd en waarvan duidelijk is welke betekenis die delen hebben. Samenstellingen als donkerblauw, sociaal-economisch en rooms-katholiek vallen eronder, maar ook samenstellende afleidingen zoals grootscheeps, driestemmig en bovengronds, en bijvoeglijke naamwoorden met het voorvoegsel on-, zoals onvoldoende, onoverkomelijk en ongunstig. Het zijn allemaal woorden waarvan de totale betekenis een optelsom is van de samenstellende delen. {== afbeelding Wim Ruth: ‘ideále doelstellingen’ ==} {>>afbeelding<<} Bij dergelijke deelbare bijvoeglijke naamwoorden - die overigens niet zo vaak voorkomen - is volgens de vakliteratuur klemtoonverplaatsing gebruikelijk en eventueel zelfs verplicht als ze direct worden gevolgd door het bijbehorende zelfstandig naamwoord. Dus normalerwijs zou een spreker moeten zeggen: ‘De omstandigheden zijn ongúnstig’, maar ook: ‘Het zijn óngunstige omstandigheden.’ Kenmerkend is dat de klemtoon altijd, of hij nu verplaatst wordt of niet, op een deel van het woord valt dat een zelfstandige betekenis heeft. {== afbeelding Noud Smelt: ‘pólitiek conflict’ ==} {>>afbeelding<<} Alle overige meerlettergrepige bijvoeglijke naamwoorden vallen onder het type ‘ondeelbaar’. Voorbeelden zijn absoluut, royaal en spectaculair. Opsplitsen van deze woorden in betekenishebbende delen is veel moeilijker; ze vormen veel meer een integraal geheel. Volgens de literatuur ligt klemtoonverplaatsing bij dit soort ondeelbare woorden, die heel vaak voorkomen, aanzienlijk minder voor de hand; de klemtoon zit veel meer vast aan het eind van het woord. {== afbeelding Hans Emmering: ‘speciále vergadering’ ==} {>>afbeelding<<} De vijftien radiopresentatoren blijken inderdaad een duidelijk onderscheid te maken (dan wel gemaakt te hebben) tussen de twee typen. Het materiaal bevat veertig deelbare bijvoeglijke naamwoorden. In 80% van de onderzochte gevallen werd de klemtoon onder invloed van het eropvolgende zelfstandig naamwoord naar voren verplaatst. Blijkbaar is bij deze categorie de drang om de klemtoon naar voren te halen heel groot. Zoals op grond van de literatuur kon worden verwacht, geldt dat veel minder voor de 349 ondeelbare bijvoeglijke naamwoorden. Daarin wordt de klemtoon in niet meer dan 20% van de gevallen verplaatst. {== afbeelding Karel Ornstein: ‘crúciaal moment’ Foto: Ornstein ==} {>>afbeelding<<} Toename? Zijn er nu verschillen tussen de drie onderzochte periodes waarin de opnames zijn gemaakt? In de jaren vijftig werd in 16% van de onderzochte gevallen de klemtoon in bijvoeglijke naamwoorden (deelbaar én ondeelbaar) verplaatst; voor de jaren zeventig en negentig zijn die percentages resp. 32 en 26. Er is dus een algemene toename tussen de jaren vijftig en zeventig en daarna een afname tussen de jaren zeventig en negentig. {== afbeelding Pieter Jan Hagens: ‘ófficieel rapport’ Foto: Kippa ==} {>>afbeelding<<} Ik heb ook een onderscheid gemaakt tussen de twee types bijvoeglijke naamwoorden. Bij de deelbare woorden (type donkerblauw) waren er respectievelijk 71%, 82% en 82% verplaatsingen. Ook hier is er alleen een toename tussen de jaren vijftig en zeventig. Hetzelfde patroon komt naar voren bij de ondeelbare woorden (type absoluut): een forse toename van 11% naar 25% verplaatsingen tussen de jaren vijftig en zeventig, en daarna een lichte terugval tot 20% in de jaren negentig. Wat hier verder opvalt, is dat de verschillen tussen de verslaggevers in de jaren negentig kleiner zijn (variërend tussen 13% en 29% verplaatsingen) dan in de jaren zeventig (tussen 0% en 46% verplaatsingen), wat wijst op een stabilisering van de situatie (zie ook de grafiek op pagina 106). Verrassend Wat wijzen deze meer gedetailleerde tellingen nu uit? We zagen al dat het aantal klemtoonverschuivingen in de media is toegenomen, en dat de intuïtie die taalgebruikers daarover hebben dus juist is. Alleen kreeg die toename niet de laatste tien jaar haar beslag, maar al veel eerder: vóór de jaren zeventig. Er zijn in mijn materiaal geen aanwijzingen dat het aantal klemtoonverschuivingen sinds de jaren zeventig nog verder is toegenomen. En dat is in het licht van wat algemeen wordt aangenomen bepaald een verrassende uitkomst. Daar moet overigens nog wel een keer bij gezegd worden dat deze conclusies betrekking hebben op informatieve programma's. Ik kan niet uitsluiten dat er uit bijvoorbeeld reclameteksten een heel ander beeld naar voren komt; misschien is er in reclames nog steeds sprake van een toename, of is de toename daar later in gang gezet. Dat zou verder moeten worden uitgezocht. Een heel andere kwestie is waarom sprekers überhaupt klemtonen naar voren halen. Taalwetenschappers gaan ervan uit dat bij voorwaartse klemtoonverschuiving, die zich niet alleen in het Nederlands voordoet maar bijvoorbeeld ook in het Engels en het Italiaans, zowel ritmische als structurele factoren een rol spelen. Wat het eerste betreft: mensen hebben de neiging om klemtonen regelmatig over een uiting te spreiden en daarbij te voorkomen dat er twee klemtonen vlak na elkaar komen. Zo'n regelmatig ritme zou minder inspannend zijn voor zowel de spreker als de luisteraar. Als het gaat om de structurele kant van de zaak, blijkt dat sprekers de uiteinden van woordgroepen duidelijk willen markeren. Dit dient vooral de luisteraar, die op die manier in een zin (en ook in grotere tekstgedeelten) makkelijker de samenstellende delen kan herkennen. Door in een woordgroep als adequate voorzieningen de klemtoon naar voren te halen - dus door niet adeqúáte te zeggen maar ádequate - wordt het begin beter aangegeven. De taalwetenschappers Mieke Trommelen en Ellis Visch noemen dit het ‘hangmatprincipe’. Zij reageerden in Onze Taal van april 1992 op de onrust onder met name niet-taalkundig geschoolde Nederlanders door uit te leggen dat sprekers die hun klemtonen naar voren halen niet zómaar wat doen - en dat ze zich ook niet bezondigen aan taalverloedering - maar dat ze juist nauwgezet de klemtoonprincipes van het Nederlands toepassen. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Waar verschoof de klemtoon? Bij welke ondeelbare bijvoeglijke naamwoorden van het type absoluut verschoof de klemtoon wél naar voren en bij welke niet? Een aantal voorbeelden uit het onderzoek. Jaren vijftig álgemene termen culturéle zaken éventuele geluidseffecten officiéél bezoek áctuele reportages populáír vakantieoord ópenbare leeszaal centrále programmadienst définitief standpunt dirécte uitzending óptimale veiligheid gloriéúze aankomst Jaren zeventig révolutionaire dwarsliggers negatíéve geluiden dírecte zeggenschap sociále overeenkomst vítale bedrijfsonderdelen actíéve sector índustriële activiteit modiéúze betrokkenheid nátionale maatregelen actíéve meneren cónsequente solidariteit militáíre overheid Jaren negentig ábsolute stilte macáber geheel ágressieve handelswijze uníék project crúciaal moment politíéke organisaties mílitair optreden económische macht móndiaal probleem democrátische toekomst ófficiële eindrapport massále acties Jong en enthousiast Als klemtoonverschuiving zo veel voordelen heeft, dan zou men zich eigenlijk eerder moeten verbazen over de áfwezigheid van klemtoonverschuiving dan over de áánwezigheid ervan. En dan is het vooral de vraag waarom toch nog steeds zo veel bijvoeglijke naamwoorden zich onttrekken aan klemtoonverschuiving. Een antwoord hierop heb ik niet kunnen vinden. Maar het is misschien toch aardig de mogelijke oorzaken ervan na te gaan. {== afbeelding Percentage verplaatste klemtonen in ondeelbare bijvoeglijke naamwoorden, per verslaggever. ==} {>>afbeelding<<} Alom heerst het gevoel dat klemtoonverplaatsing bij ondeelbare bijvoeglijke naamwoorden samenhangt met stilistische factoren, met name met het propagandistische gehalte van de tekst. Hoe meer de spreker zich inspant om de luisteraar voor zich te winnen, hoe vaker hij de klemtoon in woorden als absoluut zal verplaatsen. En andersom, hoe formeler en ‘neutraler’ de gesprekssituatie, hoe minder de klemtoon wordt verplaatst. Experimenten waarin sprekers teksten moesten voorlezen die varieerden van heel neutraal tot extreem wervend, lijken deze veronderstelling te bevestigen. De toename tussen de jaren vijftig en zeventig zou dan misschien kunnen samenhangen met de informalisering van het taalgebruik in de media, zoals die ook uit ander onderzoek naar voren komt. Zo vond Hans Van de Velde in zijn proefschrift (Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands (1935-1993), 1996) een toename van de spreeksnelheid en van het gebruik van eh in radioverslagen van sportwedstrijden en koninklijke plechtigheden in de periode 1935-1993. De informalisering voltrekt zich volgens Van de Velde vooral tussen 1965 en 1980, de periode waarin volgens mijn bevindingen het aantal klemtoonverschuivingen toenam. Dat stilistische factoren inderdaad een rol spelen, blijkt ook uit andere observaties, zoals die van J. Koopman aan het begin van dit artikel, en uit allerlei anekdotes. Een voormalig journalist, een kennis van een kennis, hoorde dat ik bezig was met een onderzoek naar klemtoonverschuiving in het taalgebruik van de media, en dit was zijn reactie: Vijftien jaar geleden al zei ik op de Regionale Omroep Zuid tegen de presentator van ons jongerenprogramma: ‘Waarom kondig je de zender toch altijd aan met: “Dit is de Régionale Omroep Zuid?”’ En hij antwoordde: ‘Omdat ik van het jongerenprogramma ben, wil ik wat jonger, wat enthousiaster overkomen.’ Waarop ik reageerde met: ‘Als je enthousiaster, jonger, ouder, of anderszins origineel wilt klinken, zoek het dan in alles, behalve in het leggen van verkeerde klemtonen.’ Het heeft niet geholpen. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. MB/Mb Philippe Chabot - Vught De Taaladviesdienst behandelt in de rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het februari/maartnummer de regels voor het hoofdlettergebruik bij eenheden; het gaat dan om vragen als ‘Waarom is het m (“meter”) met een kleine letter, maar ook Hz (“hertz”) met een hoofdletter?’ Helaas valt men aan het eind van het stukje zelf in de valkuil van hoofd- en kleine letters. Volgens de Taaladviesdienst moet megabyte worden afgekort tot Mb, maar dit is onjuist: het moet MB zijn. De b is namelijk de afkorting voor bit, de B voor byte, een groep van acht bits. Eén MB is dus acht Mb. Naschrift Taaladviesdienst Omdat de naslagwerken elkaar tegenspreken - Verschueren (1996) en de Spellingwijzer Onze Taal (2000) adviseren (M)b voor(mega)byte, de meeste overige naslagwerken (M)B - hebben we de kwestie voorgelegd aan het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI). Het NNI publiceert onder meer normen op het gebied van taalgebruik in teksten van zakelijk-technische aard, die terug te vinden zijn in de uitgave Woordwijzer. Goed taalgebruik in bedrijf en techniek (1998) van het NNI en het Belgisch Instituut voor Normalisatie; de (mega)byte-kwestie wordt hierin echter niet behandeld. Het NNI liet ons weten dat er geen symbolen voor bit en byte in een norm zijn vastgelegd en er ook geen afspraak voor bekend is. Wel is voor het Engels de regel voorgesteld om voor bit het symbool b te gebruiken en voor byte B. Dit komt volgens ons grotendeels overeen met de praktijk. Om verwarring tussen bit en byte te voorkomen, lijkt het ons raadzaam het Engelse voorstel voor het Nederlands over te nemen, ook al wijkt dit af van de richtlijn om alleen symbolen voor naar personen vernoemde eenheden met een hoofdletter te schrijven (denk aan Hz voor ‘hertz’). Het symbool voor megabyte is dus inderdaad MB. De corrector en de spellingchecker Willem Ammerlaan - redacteur en ombudsman van het Algemeen Dagblad De journalist Hans van den Heuvel van het Eindhovens Dagblad etaleert zich in zijn artikel ‘Er staan meer taalfouten in de krant dan vroeger’ (Onze Taal januari) als een vakman die verstand van zaken heeft. Zijn opponent Joop van der Horst weet ongetwijfeld veel van taalgeschiedenis, maar volgens mij weinig van kranten. Ik loop een kleine veertig jaar mee in de dagbladjournalistiek, stam nog uit het ‘lood’-tijdperk en heb dus kranten, en hun redactionele vorm en inhoud nogal zien veranderen. In die ontwikkeling, waarbij alles steeds sneller moest en de vervlakking op de loer lag, is ook de taal meeveranderd. Spreektaal is daarbij meer en meer de geschreven taal geworden. Het is nogal zinloos om kranten van dertig, veertig jaar geleden te vergelijken met die van nu, om vervolgens te concluderen dat het ‘vroeger niet beter’ was. Vroeger was het vooral ‘anders’, en daarbij moet de kwaliteit van journalistieke prestaties gezien worden in het licht van die tijd. Zeker de opbouw van nieuwsberichten was in die jaren compleet anders, met vaak plechtstatig, ambtelijk taalgebruik, proces-verbaaltaal dikwijls ook. Zulke stukjes zouden vandaag de dag geen eindredactie meer passeren, hoewel er misschien geen fout in stond. Ik heb Van den Heuvel in zijn stuk ook niet zien beweren dat het vroeger allemaal zo veel beter was op redacties. Integendeel, hij doelt aan het slot van zijn betoog (‘Het gaat gelukkig meestal goed, dankzij de vakkennis, de ijver en de betrokkenheid van de collega's’) zeker ook op de instroom van een nieuwe generatie journalisten, die door de bank genomen stukken beter is opgeleid dan de oudere. De kwaliteit van de journalistiek is inhoudelijk aanzienlijk verhoogd, daar kan niemand omheen. De vraag is alleen wel of de taalvaardigheid van die nieuwe generatie (maar ook van de oudere) met die inhoudelijke ontwikkeling wel gelijke tred heeft gehouden. Dat mag ernstig worden betwijfeld. Op krantenredacties is de taalverslonzing in het onderwijs jarenlang merkbaar geweest. Ach, wat maakte het uit of iets fout werd opgeschreven, je wist toch wat er stond en wat ermee werd bedoeld? Die trend is gelukkig voorbij en iedereen hecht er ook op de middelbare school weer aan dat ik word weer gewoon zonder t wordt geschreven. Dat het aantal (taal)fouten in de krant vergeleken met vroeger juist sterk is gedaald, is echt uit de lucht gegrepen. Zoals ook de zegen van de spellingchecker heel betrekkelijk is. Als Van der Horst meent dat er minder afbreekfouten in de krant staan ‘sinds de computer het voor ons doet’, gaat hij echt van een verkeerde veronderstelling uit. Zo simpel is het niet: kranten werken doorgaans met redactionele computersystemen die uit het buitenland moeten komen en dus van oorsprong niet voor de Nederlandse taal ontwikkeld zijn. Daarin moeten dan weer aparte afbreekprogramma's worden geïntegreerd, die razend ingewikkeld zijn en zelf niet kunnen beredeneren op welke plek een Nederlands woord aan het einde van een regel moet worden afgebroken. Dat betekent dat elk woord en elke afbreekvariant in de computer opgeslagen moet worden. Systeembeheerders krijgen grijze haren van woorden die almaar weer blijken te ontbreken of van de ‘denkfouten’ die de computer maakt. Van der Horst zegt maar wat als hij stelt dat de computer de afbrekingen ‘tien keer beter dan de journalist’ maakt en dat de kranten vroeger stijf stonden van de afbreekfouten. Van den Heuvel heeft absoluut gelijk met zijn stelling dat met het verdwijnen van de corrector het aantal fouten in {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} de krant ontegenzeglijk verhoogd is. Op mijn eigen redactie hoor ik nog dagelijks eindredacteuren verzuchten: ‘Hadden we de correctie nog maar.’ Want de corrector was natuurlijk ook meer dan een spellingchecker. In tegenstelling tot de computer was hij iemand die verstand had van taal en met redacteuren meedacht, die nuttige aanwijzingen in de kantlijn gaf als het ging om de stijl van een bericht, je even met twee benen op de grond zette als je wat doordraafde in voor een krant iets te literaire metaforen. Dat menselijke vangnet is door de elektronica niet vervangen. Wet van behoud van ellende J.S. Burgers - huisarts, Gorinchem In zijn bijdrage ‘Randvoorwaarden en de wet van behoud van ellende’ in het februari/maartnummer van Onze Taal beweert de heer IJff dat hij de wet van behoud van ellende als uitdrukking heeft geïntroduceerd om aan te geven dat milieuhygiënische maatregelen vaak leiden tot het verplaatsen van vervuiling, in plaats van tot het elimineren daarvan. De term zou nu ook in vaktijdschriften en in de journalistiek gebezigd worden. Graag zou ik daaraan willen toevoegen dat ook in de geneeskunde deze uitdrukking geregeld wordt gebruikt. Allereerst om aan te geven dat mensen weliswaar een hogere levensverwachting hebben, maar door het ouder worden langer lijden aan chronische ziekten. Daarnaast is de uitdrukking ook van toepassing op sommige individuele patiënten die altijd wat te klagen hebben. Als de ene kwaal genezen lijkt te zijn, komt er weer een andere voor in de plaats. Soms ontlenen deze patiënten grote betekenis aan het klagen - een leven zonder klagen of zonder ellende lijkt voor hen zelfs minder wenselijk. In zijn extreemste vorm treffen we dit verschijnsel aan bij gevallen van automutilatie of het zogenoemde Münchhausensyndroom, waarbij men zich - meestal niet doelbewust - verwondt of klachten voorwendt om daardoor extra aandacht van de medische zorg te mogen genieten. Deze ernstige psychiatrische stoornissen zijn vaak moeilijk te behandelen, waardoor de wet van behoud van ellende hier van toepassing is. Biljoen of miljard? D.E. Knibbe - Naarden T. Hoevers schrijft in zijn stuk ‘Een miljard of een biljoen?’ (Onze Taal februari/maart) over de verschillen tussen Europese en Amerikaanse benamingen voor grote getallen. De kwestie van internationale of Amerikaanse namen voor grote getallen is internationaal opgelost door de Internationale Standaardisatie Organisatie (ISO). De door Hoevers ‘Europees’ genoemde namen zijn door de ISO erkend, maar helaas wordt in kranten en andere publicaties het verschil met de Amerikaanse niet altijd opgemerkt. Er is echter een door alle partijen erkend systeem om grote getallen weer te geven, namelijk met voorvoegsels, zoals milli- of kilo-. Bij elektriciteitsopwekking ziet men al P(peta-) en T(tera-), in de elektronica nano- en pico-. De tabel luidt als volgt: aantal nullen symbool voorvoegsel 24 Y yotta- 21 Z zetta- 18 E exa- 15 P peta- 12 T tera- 9 G giga- 6 M mega- 3 k kilo- 2 h hecto- 1 da deca- -1 d deci- -2 c centi- -3 m milli- -6 μ micro- -9 n nano- -12 p pico- -15 f femto- -18 a atto- -21 z zepto- -24 y yocto- Uitspraak van de c Riet Moest - Zoetermeer Drie rijmpjes over de uitspraak van de c staan er totaal in de rubriek ‘Reacties’ van het december- en het februari/maartnummer. Vroeger op school leerde ik die variërende uitspraak onthouden met een paar woorden: concert in circus Carré; vijf keer de c voor een bepaalde klinker, waarvan er drie als [k] en twee als [s] worden uitgesproken. Dit lijkt me een simpeler oplossing. Bij mij staat die zin in ieder geval in mijn geheugen gegrift. ‘Apenvertalingen’ Laurian Kip - vertaalster, Rotterdam In het artikel ‘Apenvertalingen’ in het januarinummer van Onze Taal worden (overigens goede) pogingen gedaan tot reconstructie van een gebruiksaanwijzing die door de slechte vertaling onbegrijpelijk is geworden. De inleidende alinea's van dit artikel, waarin een denkbeeldige, zeer gemakzuchtige vertaler wordt opgevoerd, ervaar ik - als gewetensvol en zorgvuldig beroepsvertaler - als een belediging van mij en mijn vakgenoten. Zeker weten doe ik het natuurlijk niet, maar mijn vermoeden is dat aan deze vertaling geen mens te pas is gekomen. Er bestaat tegenwoordig zoiets als ‘machinevertaling’, waarbij een computerprogramma de teksten van de ene taal in de andere overzet, en dat levert op dit moment nog geen producten op van de kwaliteit van het origineel. Waarschijnlijk zal nog heel lang, zo niet altijd, de inbreng van beroepsvertalers nodig zijn om iets leesbaars te produceren, of liever, een vertaling die het origineel in al zijn facetten correct weergeeft. Voor veel bedrijven is de vertaling van hun teksten een sluitpost. Zij denken op de kosten te kunnen besparen door hun teksten machinaal te laten vertalen. De bedrijven die die keuze maken, zijn verantwoordelijk voor dit soort onbegrijpelijke teksten - niet de vertalers. Waalse onwil? Thérèse Punt - Bergen op Zoom Luc Saver schrijft in het februari/maartnummer van Onze Taal (blz. 60-61) over de Waalse onwil om de Vlaamse taal te gebruiken, die volgens hem het gevolg is van een gebrek aan respect. Als Franstalige Belgische betreur ik de strekking van dit artikel. Ik ontken {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} niet dat er vaak erg slecht vertaald wordt, maar ik denk dat dat veroorzaakt wordt door het feit dat kleine bedrijven, gemeenten en instellingen vaak niet over de middelen beschikken om een vertaler in dienst te nemen, en dat de vertaling dan wordt verzorgd door een medewerker die een mondje Nederlands spreekt. Of Frans, want het geldt evengoed voor Nederlandstalige bedrijven en instanties. Hebt u weleens een Nederlands elektrisch apparaat of een Nederlands gezelschapsspel gekocht en de Franse vertaling van de gebruiksaanwijzing gelezen? Zonder de Nederlandse uitleg is vaak niet te begrijpen waar het over gaat. Een paar jaar geleden kocht ik een pakje muesli; ik telde, over een paar regels verspreid, zeventien fouten in de Franse tekst! Ik heb toen de correcte vertaling opgestuurd, maar het bedrijf nam niet eens de moeite om te reageren. Uiteraard zou het zo moeten zijn dat er in een tweetalig land als België hogere eisen aan de vertalers gesteld worden. Maar zolang dat niet gebeurt, kunnen we dan niet beter spreken van minachting van elkáárs taal en cultuur? Teloorgang of survival? Steven H. Stenfert - Curaçao, Nederlandse Antillen Marinel Gerritsen en Frank Jansen bespreken in het artikel ‘Teloorgang of survival?’ (Onze Taal februari/maart) de ‘houdbaarheid’ van Engelse leenwoorden. Hun conclusies baseren ze onder meer op een vergelijking van het aantal lettergrepen van bepaalde Engelse woorden en de Nederlandse equivalenten. De zinnigheid van zo'n vergelijking hangt af van de daadwerkelijke gelijkwaardigheid van het Engelse en het Nederlandse woord. Naar mijn mening is die in een aantal van de aangedragen voorbeelden niet, of nauwelijks, aanwezig. Men oordele: -shorts/korte broek: shorts betekent meer dan alleen ‘korte broek’, namelijk ‘een (vlot gesneden) broek(je), met pijplengte variërend van kruishoogte (hotpants) tot vrijwel onder de knie (bermuda's), gebruikt voor sport/ontspanning/tropen’. -foundation/lingerie: foundation betekent, anders dan lingerie, ‘(dames)ondergoed ter vormgeving en ondersteuning’, dus ‘corsetterie’. -blazer/ongevoerd herenjasje: de in woordenboeken gegeven omschrijving ‘ongevoerd’ is achterhaald, en alleen daarom al onjuist; voorts is de blazer zeker niet slechts bij heren in gebruik! -sophisticated/verfijnd: sophisticated betekent ‘een verfijnde of ontwikkelde smaak en gewoontes hebbend’ en kan dus niet slechts met ‘verfijnd’ worden afgedaan. Naschrift Marinel Gerritsen Met ‘equivalenten’ hadden Frank Jansen en ik iets anders voor ogen dan de heer Stenfert. We bedoelden de kortst mogelijke omschrijving in het Nederlands van de zaak of van het begrip waar het Engelse leenwoord naar verwijst. Daarbij waren we niet al te kieskeurig omdat tussen elk paar woorden wel een subtiel verschil in betekenis of gevoelswaarde bestaat of lijkt te bestaan. Overigens zijn we het eens met de heer Stenfert als hij zegt dat op onze keuze van Nederlandse equivalenten zeker aanmerkingen zijn te maken. Toch denken we dat de door ons gesignaleerde tendens - Engelse leenwoorden blijven langer in het Nederlands wanneer ze korter zijn dan hun Nederlandse equivalent - zeer duidelijk uit onze data blijkt. Loos alarm Redactie Onze Taal Een groot voordeel van schrijven op de computer is dat de automatische spellingcontrole je waar nodig op de vingers tikt. Schrijf produktie, pannekoek of onmiddelijk, en hij wijst je er meteen op dat het toch heus productie, pannenkoek en onmiddellijk moet zijn. Maar soms wordt er ook alarm geslagen als er géén fouten zijn gemaakt. Want hoe onberispelijk een woord ook gespeld is, als het niet in de woordenlijst voorkomt, meent de spellingcontroleur toch met een spelfout te maken te hebben. Naarstig gaat hij vervolgens op zoek naar de ‘juiste’ vorm, en dat levert vaak ronduit hilarische resultaten op. Wie bijvoorbeeld het woord mobieltje intikt, krijgt van de spellingchecker van Word het advies dat te vervangen door fobietje. En in de zin ‘Neerlandici waren vroeger allesdoeners’ wijst Word het laatste woord af, en suggereert flesopeners. Om zulke verrassende alternatieven voor goed ingetikte, maar in de woordenlijst ontbrekende woorden gaat het in onze nieuwe rubriek ‘Loos alarm’. Wij zijn van plan er maandelijks een aantal van af te drukken, en daarvoor willen we graag uw hulp inroepen. Vliegt uw spellingcontroleur op een geestige manier uit de bocht, meld het ons dan. Er zijn wel enkele beperkingen. Alleen woorden uit de Nederlandse woordenschat en algemeen bekende eigennamen doen mee, en alles moet op iedere gewone spellingchecker nagegaan kunnen worden; aangepaste spellingcontroleurs vallen er dus buiten. En ten slotte moeten de woorden natuurlijk foutloos ingetikt zijn. Om u alvast in de stemming te brengen een greep uit wat wij onlangs tegenkwamen: agressoren - afgezworen Erasmus - Grasmus EU-beleid - Jubelend ICT-gebied - Uitgewied luchtserveerster - luchtververser Steenwijk - Steenrijk verstemloosd - verstelgoed Vught - Vlucht Westerkerk - Meesterwerk Wij kijken uit naar uw reacties: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: redactie@onzetaal.nl. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Italiaanse dyslectici beter af dan Engelse Voor het eerst is bewezen dat dyslexie veroorzaakt wordt door een universele stoornis in de hersens, zo viel half maart te lezen in het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift Science. Uit een groot, internationaal onderzoek, verricht door psychologen, bleek dat Engelstalige dyslectici weliswaar meer last hebben van hun handicap dan Franse (die op hun beurt weer meer problemen ondervinden dan Italiaanse woordblinden), maar dat bij déze verschillen biologische factoren geen rol spelen. De psychologen lieten dyslectici uit Italië, Engeland en Frankrijk een groot aantal woorden voorlezen. Hierbij viel allereerst op dat alle dyslectici ongeveer evenveel slechter scoorden dan hun niet-woordblinde landgenoten. De oorzaak hiervan kwam naar voren toen de proefpersonen plaatsnamen in een PET-scanner. Dit apparaat meet de doorbloeding - en dus de activiteit - van de hersenen. Uit welk land de dyslectici ook kwamen, allen vertoonden ze een sterk verminderde activiteit in hersendelen die hard behoren te werken wanneer iemand een tekst onder ogen krijgt. Hieruit trokken de onderzoekers de conclusie dat dyslexie wel een aandoening van neurologische aard moet zijn. Het tweede opvallende onderzoeksresultaat is dat de Italiaanse woordblinden de test duidelijk het best deden: ze maakten veel minder fouten dan de Fransen, die weer beter scoorden dan de Engelsen. Maar: als de biologische oorsprong van de ziekte bij alle nationaliteiten identiek is, hoe kan het vóórkomen ervan dan per land verschillen? Hier wijzen de psychologen op de moeilijkheidsgraad van de spelling. De schrijfwijzen van het Frans en het Engels zijn bijzonder inconsequent. Zo zijn er in het Engels 1120 manieren om veertig verschillende klanken weer te geven. Daardoor klinken dezelfde letters vaak verschillend: vergelijk mint [mint] met pint [paint], of clove [kloov] met love [lav]. Het Italiaans kent slechts 33 letters en lettercombinaties, die ongeveer evenzoveel klanken vertegenwoordigen. Dyslectici hebben er daardoor minder moeite mee. Dit verklaart ook waarom de aandoening in Italië zo weinig voorkomt: wat in Groot-Brittannië een milde vorm van dyslexie is, blijft in Italië nog net onder de oppervlakte. De onderzoekers pleiten daarom voor de vereenvoudiging van complexe spellingen. De Amerikaanse Webster-hervorming, waarbij colour werd vereenvoudigd tot color, zien zij als een stap in de goede richting. Bron: www.trouw.nl, 16-3-2001 Godsnaam in nieuwe bijbelvertaling is Heer Het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting werken al bijna tien jaar samen aan de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), die in 2004 gereed zal zijn. De nieuwe vertaling moet ‘qua taal en stijl up-to-date’ zijn, en ‘historisch en theologisch naar de huidige inzichten verantwoord’. De weergave van de naam van God, in het Hebreeuws aangeduid met de letters JHWH, vormde hierbij een heet hangijzer. Aan de uiteindelijke beslissing hierover, die half maart werd genomen, ging een zeer emotionele discussie vooraf. In de voorlopige vertaling werd de Godsnaam weergegeven door HEER, en dat stuitte op protest. Allereerst zou HEER in strijd zijn met het NBV-voorschrift dat het taalgebruik in de vertaling niet (sekse)specifieker mag zijn dan op basis van de brontekst gerechtvaardigd is - en in die oorspronkelijke tekst is ‘JHWH’ mannelijk noch vrouwelijk. Bovendien, zo werd betoogd, is het wat ouderwets aandoende HEER in tegenstelling tot JHWH geen (substituut van een) eigennaam, maar een titel. Zevenhonderd mensen schreven daarom onder het motto ‘Heer kan niet meer’ een protestbrief naar de samenstellers van de bijbelvertaling, met in totaal zo'n honderd alternatieven (waaronder God, de Eeuwige, de Scheppende, de Onnoembare, J en onuitspreekbare symbolen). Tevergeefs, de bestuursleden van de bijbelorganisaties kozen half maart toch definitief voor heer - in kleinkapitale letters. Bronnen: persbericht Nederlands Bijbelgenootschap, 15-3-2001; www.bijbelgenootschap.nl Studie Fries aan UvA blijft toch bestaan De studie Fries aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) mag voorlopig toch blijven. Eind vorig jaar maakte het universiteitsbestuur bekend dat deze opleiding plaats moest maken voor de studie Nieuwgrieks (zie ook de januari-aflevering van ‘Tamtam’). De medezeggenschapsorganen van personeel en studenten van de Faculteit der Geesteswetenschappen wisten dit eind maart echter te voorkomen door hun veto uit te spreken over het plan - al ging het volgens het universiteitsbestuur iets anders in zijn werk. ‘We hebben besloten onze plannen in te trekken op grond van de vruchtbare gesprekken die we hadden met de provincie Friesland, de Fryske Akademy en de Universiteit Groningen’, verklaarde universiteits-woordvoerder Jeroen Winckers. Dat is opmerkelijk, omdat beide partijen een maand eerder nog tegenover elkaar stonden voor de rechter. Die bepaalde in een door de Fryske Akademy en de provincie Friesland aangespannen kort geding dat het Fries in Amsterdam mocht verdwijnen. Durk Gorter, hoogleraar Fries in Amsterdam, noemt de verklaring van de universiteit dan ook ‘laf’. ‘Ze moesten hun plan gewoon intrekken vanwege het bijna unanieme verzet van de medezeggenschapsorganen’, aldus Gorter. Het geharrewar lijkt intussen wel tot een aanwas van studenten te hebben geleid. Voor volgend jaar hebben zich acht nieuwe studenten ingeschreven, en dat is wel meer dan men in Amsterdam gewend was. Bron: www.omropfryslan.nl; www.eurolang.net {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Kleine letter aan begin van zin ? Wij schrijven de naam van ons bedrijf helemaal met kleine letters: bbf arbeidsvoorwaardenadvies. Moeten we een hoofdletter gebruiken als we een zin beginnen met onze naam? ! Ja. Er verschijnen steeds meer namen die met een kleine letter beginnen, zoals eBay, chello en iMac (en het aanverwante iBook, iMovie, iProfit en iTunes). De bedenkers van deze namen wijken - om verschillende redenen - bewust af van de regel dat namen met een hoofdletter beginnen. Omdat naamgevers zelf de schrijfwijze van een naam vaststellen, zit er niets anders op dan deze afwijkende schrijf-wijzen over te nemen. Aan het begin van een zin geldt echter voor álle woorden, ook voor namen, dat ze met een hoofdletter moeten worden geschreven: -Pc-gebruikers [normaal pc-gebruikers] onderschatten de ernst van een muisarm. -De Volkskrant [normaal de Volkskrant] lees ik in de trein. -EBay [normaal eBay] is een bekende veilingsite. -Bbf arbeidsvoorwaardenadvies geeft werkgevers gedegen advies. Er zijn twee uitzonderingen op de regel dat een zin met een hoofdletter moet beginnen. Ten eerste krijgt in een zin die begint met een afgekapt woord het tweede woord een hoofdletter: ‘'t Was een warme dag’, ‘'s Ochtends kom ik moeilijk op gang.’ De tweede uitzondering geldt voor zinnen die met een getal of symbool beginnen: ‘28% van de ondervraagden gaat drie keer per jaar op vakantie’, ‘@-tekens zijn tegenwoordig in bijna elke tekst te vinden.’ Berber(s) ? Een vriendin van mij van Noord-Afrikaanse afkomst zegt dat ze Berbers spreekt. Volgens mij bedoelt ze Berber. En is zij zelf een Berber, een Berberse, of nog iets anders? ! Uw vriendin is een Berberse, een Berbervrouw of een Berber, en ze spreekt Berbers. In Van Dale (1999) vinden we het zelfstandig naamwoord Berber, dat ‘lid van het Berbervolk’ betekent, en het meervoudige Berbers: ‘autochtone bevolkingsgroep in Noord-Afrika’. Ook noemt Van Dale het bijvoeglijk naamwoord Berbers (‘van, betreffende de Berbers’). De taal wordt niet genoemd, maar normaal gesproken is de taalnaam van een land of volk gelijk aan het bijvoeglijk naamwoord ervan. De taalnaam Berbers wordt wel vermeld in de Spellingwijzer Onze Taal (1998) en de Nieuwe Spellinggids van de Nederlandse Taal (1997). De vrouwelijke inwonernaam is vaak hetzelfde als het bijvoeglijk naamwoord met een -e erachter: Nederlandse, Duitse, Engelse, en daarom ook Berberse; de Nieuwe Spellinggids vermeldt daarnaast Berbervrouw. Bovendien kan Berber als sekseneutrale aanduiding worden gebruikt. Heen( )kijken ? In een artikel las ik: ‘Je moet door dat masker heen kijken.’ Heenkijken staat echter als één woord in het Groene Boekje. Had het hier dan ook niet aaneengeschreven moeten worden? ! Nee, de schrijfwijze in twee woorden is correct. Heen maakt geen deel uit van een werkwoord heenkijken, maar is een achtergeplaatst voorzetsel dat hoort bij het voorzetsel door in het zinsdeel door dat masker heen. Er zijn meer voorzetsels in combinatie waarmee heen kan voorkomen, namelijk om, over en langs: ‘Hij bleef om zich heen kijken’, ‘Je zult wel over dat verlies heen komen’, ‘Het is langs me heen gegaan.’ De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) noemt enkele tientallen combinaties van twee voorzetsels (een vooropgeplaatst en een achtergeplaatst), zoals naar... toe, onder... door en tussen... in. Waarom het Groene Boekje heenkijken heeft opgenomen, is ons niet duidelijk. Heen kan in een samengesteld werkwoord alleen gebruikt worden met de betekenis ‘weg’: heengaan betekent ‘weggaan, vertrekken; sterven’, heenzenden betekent ‘wegzenden’. Heenkijken zou dus ‘wegkijken’ moeten betekenen, maar dit woord is niet in de woordenboeken te vinden en komt volgens ons ook niet voor. Iets op je bord/brood krijgen ? Moet ik bord of brood gebruiken in de zin ‘Als het misgaat, krijgt Henk het op zijn bord/brood’? ! Als u bedoelt dat Henk er de schuld van krijgt dat het misgaat, gebruikt u brood; als Henk de problemen moet oplossen die ontstaan als het misgaat, is bord juist. Er is dus een betekenisverschil tussen de uitdrukkingen iets op je brood krijgen en iets op je bord krijgen, waarvan overigens enkele varianten bestaan (bijvoorbeeld met geven of leggen). Bij de varianten met brood gaat het om schuld of een verwijt, bij die met bord om taken waarmee iemand wordt belast of problemen die hij of zij moet oplossen. Doordat de woorden bord en brood sterk op elkaar lijken, is de kans groot dat ze worden verward. De varianten met bord zijn betrekkelijk jong. Van Dale neemt er pas sinds de elfde druk (1984) een voorbeeld van op: ‘de vragen werden op het bord van het gemeentebestuur gelegd, daaraan voorgelegd, ter beantwoording doorgespeeld’, en sinds de twaalfde druk (1992) nog een: ‘dat krijgt zij op haar bordje, zij wordt met die taak belast, zij moet daar voor opdraaien’. Ook Verschueren en Koenen vermelden dergelijke uitdrukkingen nog niet zo lang, en Kramers en De grote Prisma Nederlands zelfs helemaal niet. Varianten van de uitdrukking met brood komen daarentegen al sinds de Middeleeuwen voor. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel III, I, 1902) en het spreekwoordenboek van dr. F.A. Stoett uit 1943 kon het gebruikte werkwoord geven zijn, maar ook leggen, zetten, schieten, hangen, enz. (Het WNT geeft als uitleg over de herkomst een citaat uit het spreekwoordenboek van C. Tuinman uit 1726: ‘zo dat hy 't als met zyn brood moet opeeten en verduwen, al valt het hem niet zeer smaakelyk’.) De hedendaagse woordenboeken geven bij (iemand) iets op zijn brood geven betekenissen als ‘iets verwijten’ en ‘de schuld van iets geven’, en bij iets op zijn brood krijgen ‘als verwijt krijgen’, ‘bezuren’ en ‘de schuld van iets krijgen’. Naast iets op zijn brood krijgen komt overigens ook iets op zijn boterham krijgen voor. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Nederland heeft geen buitenlandse taalpolitiek’ Interview met prof. dr. Jan W. de Vries, het gezicht van het Nederlands in de wereld Jan Erik Grezel Onlangs nam prof. dr. Jan W. de Vries afscheid van de Leidse universiteit. Hij was er als taalkundige en voorzitter van de opleiding ‘Dutch Studies’ bijna dertig jaar aan verbonden. Een interview over zijn zendingswerk voor de Nederlandse taal en cultuur, maar ook over het Nederlands in Indonesië, de slot-t in het Leids, en het Nederlands van buitenlanders. ‘Ik ben geridderd’, zegt prof. dr. Jan W. de Vries nog voor ik een vraag heb kunnen stellen. Toen hij in februari in Leiden afscheid nam als hoogleraar Nederlandse Taalkunde, kreeg hij een koninklijke onderscheiding: hij werd ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Het persbericht dat hij me toont, noemt zijn grote didactische kwaliteiten en roemt de manier waarop hij de taalkunde toegankelijk heeft gemaakt voor een breed publiek. Maar voor de meeste vakgenoten zal zijn naam altijd verbonden blijven met de studie Nederlands in het buitenland en met de opleiding ‘Dutch Studies’ in Leiden. Dat is de vierjarige studie Nederlandse taal en cultuur voor studenten uit het buitenland. De Vries zette de opleiding in 1986 op en maakte die levensvatbaar. ‘We hebben momenteel zo'n honderd studenten. De helft studeert hier maar één jaar, en volgt vooral het eerstejaarsprogramma. In het eerste jaar krijgen ze Nederlands, kunstgeschiedenis en een college dat “Cultuur en maatschappij der Nederlanden” heet. Daarnaast is er een uitgebreid excursieaanbod. Een aantrekkelijk programma.’ Bronnentaal De Vries' band met het buitenland gaat terug tot 1969. Toen kreeg hij de opdracht de afdeling Nederlands aan de Universitas Indonesia in Jakarta nieuw leven in te blazen. Enkele jaren na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 was die afdeling gesloten. Het onderwijs, tot dan toe in het Nederlands, moest van de ene op de andere dag overschakelen op het Indonesisch. ‘Maar het Nederlands heeft nog heel lang doorgewerkt. Studenten moesten het wel passief beheersen, want het studiemateriaal was in het Nederlands. Er was geen geld om meteen alle boeken te vertalen. Men moest daarom Nederlands blijven geven, maar op het rooster heette het anders, namelijk “bahasa sumber” (“bronnentaal”), omdat het Nederlands behoorlijk uit de gratie was geraakt. Overigens, Soekarno deed tot z'n dood toe niets liever dan Nederlandse gedichten citeren die hij vroeger op school geleerd had. Soeharto heb ik nooit een woord Nederlands horen spreken, hoewel hij het wel beheerst.’ Wat moest u precies opzetten in Jakarta? ‘Een studie Nederlands op “bachelor”-niveau, te vergelijken met het oude Nederlandse kandidaatsniveau. Natuurlijk moesten studenten Nederlands leren, maar taalkundige en letterkundige scholing viel er ook onder. Daarnaast was er een onderdeel “Kennis van land en volk”.’ Welk niveau bereikte u met studenten in zo'n niet-Nederlandstalige omgeving? ‘Vooral mondeling een heel behoorlijk niveau. Een zwakte bleef de schrijfvaardigheid, met name in de hogere jaren. Daar is volgens mij nog steeds geen goede methode voor.’ Ontbloten en ontgroenen U bent drie jaar in Indonesië gebleven. ‘Ik moest weg om gezondheidsredenen. Ik werd afgekeurd voor de tropen. Toen kwam ik bij de universiteit in Leiden als taalkundige. Ik moest binnen drie jaar promoveren. Dat is gelukt. Ik deed onderzoek naar lexicale morfologie: Hoe maak je in het Nederlands nieuwe werkwoorden? Waarom betekent ontbloten “het bloot zichtbaar maken” en ontgroenen “het groen weghalen”? Ook schreef ik m'n eerste sociolinguïstische artikelen. Die handelden bijvoorbeeld over de vragen: Wanneer laten Leidenaren de slot-t weg (“Hij loop”)? Is het afhankelijk van leeftijd, sekse (nee, dat verwachtte ik ook niet) en sociale klasse? En in welke situatie spreken ze de t niet uit? In vrije conversatie doen ze het vaker dan wanneer ze iets voorlezen.’ ‘Daarna verschoof mijn aandacht naar het Nederlands van buitenlanders, en dan vooral de fonetische aspecten. Het verrassendste resultaat van een onderzoek was dat een Turk een mooie, zuivere ee, die we met behulp van een computer gemaakt hadden, beter herkent dan de Hollandse studenten die we als controlegroep gebruikten. Hoe komt dat? Hier in het westen hebben we geen zuivere ee, zoals in het Duits en zoals je die ook in het oosten van Nederland hoort; de Hollandse ee eindigt op een i. Het woord {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} beet wordt door westerlingen dus herkend als “bit”. Als we het in Nijmegen hadden gedaan, waren de resultaten anders geweest.’ Pecok ‘De achterliggende vraag bij mijn onderzoek was: welke klankeigenschappen van het Nederlands maken onze taal voor buitenlanders moeilijk, niet alleen bij het spreken maar ook bij het verstaan? Als iemand de p (in bijvoorbeeld pot) wat meer laat ploffen, maakt dat voor de verstaanbaarheid van het woord niet veel uit. Maar het onderscheid tussen “kort” en “lang” bij klinkers is essentieel; dat zorgt voor het verschil tussen pot en poot. Turken hebben veel moeite om dat verschil te horen, en dus ook om het bij het uitspreken te laten horen.’ ‘Toen ik in 1985 buitengewoon hoogleraar werd, ben ik me gaan bezighouden met de invloed die het Nederlands op het Indonesisch heeft gehad en omgekeerd. Ik heb in het bijzonder de taal van de Indische Nederlanders bestudeerd. Je hebt bijvoorbeeld het Javindo, een Javaanse taal met Hollandse woorden. Daarnaast is er het Pecok (spreek uit “petjò”). Indonesiërs in Nederland spreken het nog, maar ze vinden het vaak een minderwaardig taaltje, alleen geschikt voor gebruik in eigen kring. De structuur is Maleis, de woordenschat is grotendeels Nederlands. De journalist Jan Boon heeft onder de schuilnaam Tjalie Robinson boekjes in het Pecok geschreven. Hij wilde de taal cultiveren om de identiteit van de groep te versterken. Maar van zijn weduwe hoorde ik dat hij z'n kinderen nota bene verbood om het thuis te spreken. Zo diep gaat dat.’ Matrassen kopen In diezelfde tijd is de afdeling Dutch Studies opgezet. Hoe is dat idee ontstaan? ‘Buitenlandse studenten die in Leiden Nederlands studeerden, lukte het vrijwel nooit om een diploma te halen. Er moest een afzonderlijke opleiding komen. We hebben een programma ontwikkeld voor buitenlanders die in Nederland een volwaardige studie Nederlands wilden doen. Het doel was hun niet alleen iets over taal- en letterkunde bij te brengen, maar ook over de geschiedenis en de kunstgeschiedenis van de Nederlanden. De universiteit wilde daar wel voor vijf jaar geld in steken, daarna moest de opleiding zichzelf bedruipen.’ {== afbeelding Prof. dr. J.W. de Vries: ‘Ik moest voortdurend de Nederlandse ambassades ervan overtuigen dat onze cultuur niet ophoudt bij de zeventiende-eeuwse schilderkunst, het Concertgebouworkest en het Nederlands elftal.’ ==} {>>afbeelding<<} Wie komen er op zo'n studie af? ‘We begonnen met vier Indonesische en vijf Chinese studenten. De Chinezen verschenen nog in die grijze Mao-pakjes. De eerste studenten haalden we van het vliegveld, we hielpen ze met het inrichten van hun kamers. Onze secretaresse ging op een dag met de Indonesiërs matrassen kopen. De studenten beschouwden haar als een bediende: ze verwachtten dat zij hun matrassen zou gaan sjouwen. Na twee lastige jaren raakten we steeds breder bekend en kregen we ook studenten uit Japan, Korea, Amerika en Canada, en ook wel uit West-Europa. Maar de grote doorbraak kwam met de val van de Muur. Vanaf die tijd hebben we veel Oost-Europeanen.’ Prof. dr. Jan W. de Vries De Vries begon z'n loopbaan als onderwijzer op een Scheveningse lagere school en deed ondertussen de MO-studie Nederlands. Hij studeerde daarna Algemene Taalwetenschap, Nederlands en Indonesisch. Die laatste keus bepaalde z'n levensloop. In 1969 kreeg hij het verzoek om in Jakarta de afdeling Nederlands aan de universiteit te reanimeren. Vanaf 1972 was hij als taalkundige werkzaam aan de Leidse universiteit. Sinds 1985 is hij in Leiden hoogleraar Nederlandse Taalkunde, vanaf 1990 in het bijzonder met betrekking tot de relatie tussen het Nederlands en andere talen. Met zijn onderzoek ging hij tot in de uithoeken van het vakgebied, zoals het Leidse dialect, het Nederlands van buitenlanders, leenwoorden in het Indonesisch, en het Nederlands in het protestantse dorpje Depok, ten zuiden van Jakarta. Het is aan De Vries te danken dat er in Nederland sinds 1986 een universitaire studie neerlandistiek bestaat die specifiek bestemd is voor buitenlandse studenten: ‘Dutch Studies’. Van de grote hoeveelheid publicaties die op zijn naam staan, moet in ieder geval genoemd worden Het verhaal van een taal (samen met Roland Willemyns en Peter Burger). In dit boek (waarvan een herziene uitgave in voorbereiding is) wordt de geschiedenis, de ontwikkeling en de verspreiding van het Nederlands op een aantrekkelijke manier verwoord en verbeeld. Een beknopt overzicht van zijn publicaties is te vinden op de website van Onze Taal: www.onzetaal.nl/2001/05/devries.html. Wilde studenten Ik neem aan dat ze al Nederlands kennen als ze zich hier inschrijven. ‘Nee, de meesten kennen geen woord Nederlands. In het eerste jaar ligt de nadruk op taalverwerving.’ Maar als je nog geen woord Nederlands spreekt, waarom ga je dan vanuit Kiev, Boston of Seoul naar Leiden om Dutch Studies te doen? ‘In de eerste plaats heb je studenten die in hun eigen land Engels of Duits studeren. Amerikanen kunnen voor een fractie van het bedrag dat ze in eigen land zouden moeten betalen, een jaar naar Nederland. De tweede groep zijn de beursstudenten. In de derde plaats zijn er studenten die betaald worden door hun eigen universiteit. Dat zijn bijvoorbeeld mensen die docent Duits worden maar er Nederlands bij doen. Dan kunnen ze dat ook gaan geven. En in de vierde plaats de “wilde” studenten. Die melden zich aan omdat ze bijvoorbeeld een vriend of vriendin in Nederland hebben. In het derde jaar zit op dit moment de vrouw van de Russische ambassadeur. Zij doet het uit pure liefhebberij.’ De mogelijkheid van een beurs is toch een magere motivatie. Zijn er geen inhoudelijke redenen? ‘Natuurlijk vragen wij daarnaar. Vaak wijzen de studenten op hun belangstelling voor de cultuur en de geschiedenis. De Gouden Eeuw maakt nog steeds grote indruk in het buitenland. In al die jaren heb ik {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} zelden iemand getroffen die voor Dutch Studies koos vanwege de Nederlandse literatuur of interessante taalkundige aspecten van het Nederlands.’ Nederlands als geheimtaal Ooit kwam Jan W. de Vries toevallig op het spoor van travestieten in Jakarta die het Nederlands als geheimtaal en als ‘prestigetaal’ gebruiken. In 1989 schreef hij er in het tijdschrift Ons Erfdeel een boeiend verhaal over. Het begint op een avond op het terras van een Nederlandse kennis. Die woont aan een pleintje in de chique wijk Menteng. ‘Een uur na het invallen van de duisternis - het is er om zes uur donker - kwamen vanachter de struiken en bananebomen aan de rand van het pleintje travestieten tevoorschijn. Uitdagend fraai verzorgd: een kort strak rokje als billen en benen het toestonden doordat de mannelijke hoekigheid ontbrak, of een lange rok met een split tot bovenaan de dij (...) Al gauw begon het druk te worden op het deftige pleintje. (...) Auto's reden langzaam voorbij en ook steeds meer wandelaars maakten juist dit straatje om. Travestieten en passanten ondernamen toenaderingspogingen.’ Dat deed De Vries ook, maar met de oprechte bedoelingen van de taalkundige. In de weken die volgden, wint hij het vertrouwen van de groep. De Vries beschrijft hoe anders de rol van travestieten in de Indonesische samenleving is dan in de westerse wereld. Hij brengt ook de talen en codes die ze gebruiken in kaart. Zo spreken de travestieten ‘speeltalen’: variaties op het Indonesisch waarbij bepaalde klinkers of uitgangen systematisch vervangen zijn door andere, ongeveer zoals kinderen dat ook doen. ‘Van ieder woord is de op een na laatste klinker een e, en alles wat op deze e volgt, wordt vervangen door ong. Zo wordt banci (spreek uit [bantji], de informele naam voor een travestiet) vervangen door bencong.’ Deze speeltaal wordt daarom het Ong-ong genoemd. Het Nederlands fungeert bij de travestieten als geheimtaal, waarmee ze zich onderscheiden van collega's van minder allooi. ‘In Indonesië bewijst het gebruik van het Nederlands nog steeds dat men een goede opvoeding heeft genoten.’ Diepgang Hoe ziet de studie eruit voor de mensen die langer dan een jaar blijven? ‘Het tweede jaar biedt een inleiding in de historische en moderne taalkunde. Verder zijn er uiteraard colleges oude en moderne letterkunde, én vaderlandse (dus Nederlandse) geschiedenis. In het derde jaar kiezen de studenten een specialisatie: taalkunde, letterkunde, geschiedenis of kunstgeschiedenis. De studie heeft ook een onderdeel vakdidactiek. En het laatste jaar staat in het teken van de scriptie.’ Met mensen die in het eerste jaar nog Nederlands moeten leren, kun je in het tweede jaar toch nauwelijks serieus taalkunde beoefenen? Hoe is het niveau als je het vergelijkt met Nederlandse studenten? ‘Buitenlanders die bij Dutch Studies afstuderen, hebben veel minder literatuur gelezen. Maar verder variëren de scripties qua diepgang net zo als bij de Nederlandse studenten. We hebben ook drie proefschriften afgeleverd. Twee daarvan waren taalkundig. Er is een Indonesiër bij mij gepromoveerd op de problemen die rijzen bij het maken van een Indonesisch-Nederlands woordenboek. Om een voorbeeld te noemen: wij hebben de woorden voet en been. In het Indonesisch worden beide gedekt door het woord kaki. Hoe moet je de betekenis van kaki tegenover voet en been precies afbakenen?’ Wat zijn de beroepsperspectieven voor een buitenlander met een doctors- of doctorandustitel in Dutch Studies? ‘Afgestudeerden gaan terug en worden vaak docent. Anderen komen terecht in het bedrijfsleven, bijvoorbeeld bij de vestiging van een Nederlandse bank in hun eigen land. Sommigen krijgen een baan op een ambassade, hier of in Brussel. En er zijn studenten die blijven hangen. Het kan ook gebeuren dat iemand niets meer met z'n studie doet. Een bij mij gepromoveerde Chinees heeft wel een goede baan in het bedrijfsleven gekregen, maar hij is verloren voor de wetenschap. Hij kwam uit Shanghai. Ik wilde daar een afdeling Nederlands opzetten - met hem als hoofd. Dat is mislukt, onder andere omdat “Peking” het tegenhield. Misschien heb ik het onhandig aangepakt. Dat beschouw ik als een van de mislukkingen in mijn leven.’ {== afbeelding Travestieten in Jakarta. Foto: © Arjan Onderdenwijngaard ==} {>>afbeelding<<} Consolideren Wat is er de afgelopen vijftien jaar aan de studie veranderd? Zijn er nieuwe onderdelen toegevoegd? ‘De opleiding denkt nu na over een component voor theoretische maar vooral praktische vertaalwetenschap. Daar is grote behoefte aan en de beroepsmogelijkheden voor de studenten worden erdoor uitgebreid.’ ‘Wat sterk is veranderd, is het taalvaardigheidsonderwijs. Ik moet vaststellen dat de studenten nu een betere mondelinge taalvaardigheid hebben dan toen ik er voor een groot deel verantwoordelijk voor was. Waarschijnlijk geven de huidige docenten beter les dan ik vroeger. Ik ben nog te veel de oude lesgever die voortdurend aan het woord is. Ik ga ze onmiddellijk verbeteren. De jonge collega's laten de studenten maar aanpraten en komen na afloop met selectief commentaar. Als ik ingrijp, ben ik weer een paar minuten aan het woord. Ook wil ik dan alles taalkundig verantwoorden. Dat is mijn fout.’ Zit er nog groei in Dutch Studies? ‘We hebben al een sterke groei doorgemaakt. Nu is het de tijd van consolideren. Dat kost ook energie. Ik moest voortdurend de Nederlandse ambassades ervan overtuigen dat onze cultuur niet ophoudt bij de zeventiende-eeuwse schilderkunst, het Concertgebouworkest en het Nederlands elftal. De Nederlandse taal en de letterkunde zijn ook de moeite waard. Maar Nederland heeft geen buitenlandse taalpolitiek. Ik heb in mijn werk veel moeten reizen om Dutch Studies bekendheid te geven.’ U wordt inderdaad geroemd om uw apostolische arbeid voor de neerlandistiek in het buitenland. Hoe moet dat verder, nu u vertrekt? ‘Het is zeer spijtig dat ik voorlopig niet opgevolgd word. De benoemingscommissie is het niet eens geworden over een kandidaat. En als er geen hoogleraar is, is er ook geen duidelijk gezicht in het buitenland.’ {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Lange Mare Riemer Reinsma Wie in Leiden over de Lange Mare wandelt, of over de Stille Mare, zal zich niet zo snel realiseren dat daar vroeger water was. De Mare was in de Middeleeuwen een zijtak van de Oude Rijn, tussen Leiden en het Haarlemmermeer. Hét Haarlemmermeer, want ook daar klotsten de golven toen nog. Wandelt men van de Lange Mare naar het noorden, dan ziet men wel iets van de oude toestand: de Korte en Nieuwe Mare liggen daar nog steeds aan weerszijden van een water. Leiden is niet de enige plaats in Nederland met een Mare. De naam komt bijvoorbeeld ook helemaal in het zuiden van het land voor. Althans, hij is daar te vinden als onderdeel van een straatnaam: de Marebosjesweg in het Zuid-Limburgse Brunssum. Echter, de betekenis is daar enigszins anders: een mare of maar is in dit geval een waterpoel. De woordvorm maar is in Zuid-Limburg evenwel gebruikelijker dan mare. Het boek De straatnamen in Kerkrade (1998) maakt melding van een straatnaam Maar, die verwijst naar ‘een waterpoel die vroeger ter plaatse was gelegen. Maar (of, minder vaak: mare) is een in Zuid-Limburg en het Rijnland veelvoorkomende naam voor ondiepe waterpoelen binnen gehuchten en dorpen. Zij dienden voor het drenken van vee en als reservoir voor bluswater.’ De Zuid-Limburgse ‘Maren’ zijn, naamkundig gesproken, identiek met de kratermeren in de naburige Eifel, die óók met Maar worden aangeduid. Toch is er een klein verschil. In het Duits is Maar onzijdig, in Limburg zeg je ‘de maar’. Een gezondheidscentrum in Kerkrade, vlak bij het voormalige meertje, heet De Maar. Een weer wat andere betekenis van maar vinden we in het hoge noorden. In Noord-Groningen ligt een gebied dat vroeger geteisterd werd door binnenstromend zeewater. De zeegeulen in dit waddengebied heetten vanouds maren (enkelvoud maar). En nog steeds herinneren sommige straat- en wegnamen daarginds aan die onstuimige tijd. Zoals de Maarhoek in het Groningse plaatsje Wirdum, en de Maarhuizen in Winsum. Sommige zeegeulen zijn nog altijd als waterlopen in het landschap te herkennen. Zo ligt een eindje ten zuiden van Uithuizermeeden het Meedster Maar. Hét Meedster Maar? Inderdaad: het woord maar is in dit geval onzijdig. Ik maak dat op uit het feit dat het Woordenboek der Nederlandsche Taal ergens spreekt van ‘het Hondshalstermaar’ - óók zo'n oude kreek. Maar het woordenboek wordt tegengesproken door de grote Van Dale, die de Groningse waterloopjes als een de-woord bestempelt. Wie het weet mag het zeggen. Het lijdt geen twijfel dat mare en maar dezelfde etymologische oorsprong hebben. De betekenissen mogen dan wat uiteenlopen, het gaat wel steeds om water - stilstaand water. Tegenwoordig neemt men over het algemeen aan dat de woorden etymologisch verwant zijn met meer. Ook het Etymologisch woordenboek van J. de Vries en F. de Tollenaere is het daarmee eens, maar de auteurs achten het niet uitgesloten dat maar ‘uit gallorom. mara “afvoerkanaal”’ is overgenomen. Met ‘gallorom.’ wordt ‘een verlatijnste Keltische vorm’ bedoeld. {== afbeelding De Lange Mare aan het eind van de negentiende eeuw, toen er nog water door stroomde. Foto: Gemeentearchief Leiden ==} {>>afbeelding<<} Terug naar de Mare in Leiden. In de Middeleeuwen noemde men deze waterloop ook wel ‘de Maerne’, en in de zeventiende en achttiende eeuw ‘Maarne’. Misschien mogen we daaruit de gevolgtrekking maken dat de Leidse ‘Maarne’ identiek is met de Friese waternaam Marne. In de Friese plaatsjes Schettens en Witmarsum bevindt zich een weg met de naam Marnedijk. Waarschijnlijk stond dit Friese woord marne, net als het Groningse maar, voor een oude getijdenkreek. En dan komt de hamvraag: is de Friese Marne taalkundig verwant met haar grote Franse naamgenoot - zijrivier van de Seine? Dat lijkt niet helemaal ondenkbaar, want het Frans heeft heel wat woorden aan het Germaans ontleend. Toch is het niet erg waarschijnlijk als we bedenken dat de oude Germanen nooit zó diep in Frankrijk doorgedrongen zijn. En de Dictionnaire étymologique des noms de rivières et de montagnes en France helpt ons dan ook uit de droom. De Franse rivier dankt haar naam aan het Gallische woord matra (‘moeder’): het is de moederrivier. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Dé afwas gaat in hét sop Het (on)voorspelbare geslacht van Nederlandse woorden Jan Don - Universiteit Utrecht Is het de of het stad? En de of het woord? Maar heel weinig moedertaalsprekers zullen problemen hebben met deze vragen. Van vrijwel alle woorden, ook heel nieuwe, weten we zonder erbij na te denken of het een de-woord of een het-woord is. Het is allemaal zó vanzelfsprekend dat we ons zelden afvragen wat nu het systeem is achter die woordgeslachten. Waarom zeggen we ‘de afwas’, ‘de schoonmaak’, maar ‘het schoonmaakmiddel’ en ‘het sop’? Stel je voor: je kent 40.000 mensen (een stadion vol, zeg maar) en je moet van al die mensen onthouden of ze voor Ajax of voor Feyenoord zijn, of dat ze liever wel of geen suiker in hun koffie hebben. Dat zal je met geen mogelijkheid lukken, en toch verricht je dagelijks een vergelijkbare prestatie. We aarzelen bijna nooit over de vraag of een woord het lidwoord de moet krijgen (de stad, de vlag, de jas) of juist het (het woord, het koord, het oord). Moedertaalsprekers kennen zo'n 60.000 woorden. Ongeveer 40.000 daarvan zijn zelfstandige naamwoorden, en van al die woorden weet je feilloos welk lidwoord erbij hoort. Zelfs van een paar collega's kan ik al nauwelijks onthouden hoe ze hun koffie drinken, maar woorden en hun eigenschappen onthouden is kennelijk toch iets heel anders. Trouwens, onthóúden we inderdaad van al die woorden één voor één het bijbehorende lidwoord, of maken we gebruik van een stelsel van regels? Maar hoe zien die regels er dan uit? Je zou je kunnen voorstellen dat we met een beperkte, aangeleerde set woorden vanzelf eigenschappen van andere woorden kunnen vaststellen. Maar hoe gaat dat dan? Het paard en de hengst Het eerste waar je natuurlijk aan denkt bij geslachtstoekenning is het biologisch geslacht. In het Duits is het der Hahn (mannelijk) en die Henne (vrouwelijk), want die woorden verwijzen nu eenmaal naar mannelijke en vrouwelijke dieren. Maar het Standaardnederlands maakt vrijwel geen onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. Het kent alleen het- en de-woorden, oftewel onzijdige en zijdige woorden. Het biologische onderscheid tussen man en vrouw helpt ons dus niet erg. Ondertussen kunnen we hiermee wel begrijpen dat haan en kip allebei de-woorden zijn. Als beesten zijn ze natuurlijk wel mannelijk of vrouwelijk, dus: zijdig. En dat geldt voor meer boerderijdieren: de namen voor de mannetjes en de vrouwtjes zijn allemaal de-woorden, maar de soortnaam is onzijdig: de koe, de zeug, de beer, de hengst, maar: het paard, het varken, het rund, het hoen. Veel schieten we daar overigens niet mee op. Zulke regels zijn niet toepasbaar op woorden als de brug en het gebouw. Het onzinwoord Toch zijn er bij nader inzien veel woorden waarvan het geslacht wél voorspelbaar is: bijvoorbeeld afwas en schoonmaak. Het belangrijkste verschil tussen deze woorden en woorden zoals kip en haan is dat afwas en schoonmaak opgebouwd zijn uit meerdere afzonderlijke elementen: ze zijn ‘geleed’. En dat maakt het geslacht van deze woorden opeens wél afleidbaar. Het woord computerspel is een het-woord omdat spel een het-woord is, en spelcomputer is een de-woord omdat computer een de-woord is. Het geslacht van samengestelde woorden wordt bepaald door het rechterlid van die samenstelling. Dat we met een echte regel te maken hebben, die we als taalgebruikers dagelijks onbewust toepassen, en niet met enkele toevallig goedgekozen voorbeelden, blijkt als je een geheel nieuwe samenstelling maakt. Van een onzinwoord als karweibezem voelt iedere spreker van het Nederlands intuïtief aan dat het een de-woord is. Draaien we de delen om en maken we op die manier het onzinwoord bezemkarwei, dan ‘weet’ iedereen dat dit een het-woord is. Of neem onzinwoord zelf: de woordonzin, maar het onzinwoord. Computerspel en onzinwoord zijn samenstellingen. Ze zijn opgebouwd uit twee afzonderlijke woorden. Maar ook anders gelede woorden hebben een voorspelbaar geslacht. Neem de afleidingen die je maakt door -heid achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten. Dat zijn allemaal de-woorden: de vrijheid, de aardigheid, de onbestaanbaarheid, enzovoort. Niet omdat ze eindigen op zomaar de letterreeks -heid (dat doen het onderscheid en het afscheid ook) maar op het áchtervoegsel -heid. Dat achtervoegsel -heid is een geslachtsbepalend rechterdeel. Het geslacht van bijna alle gelede woorden in het Nederlands is op zo'n soort manier voorspelbaar. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat gegeven ontlast ons geheugen wel zeer. Van de 40.000 zelfstandige naamwoorden die we kennen, is een groot gedeelte geleed (naar schatting zo'n 35.000). Als we de regels kennen, hoeven we dus nog maar van zo'n 5000 woorden apart het geslacht te onthouden. Computeren en wateren Het geslacht van de woorden afwas en schoonmaak is dus afleidbaar uit het geslacht van was en maak. Het is de maak (‘Mijn boot is nog in de maak’) en de was. Maar waarom? Die woorden lijken ongeleed, dus zonder voorspelbaar geslacht. Maar zijn ze wel echt ongeleed? De was heeft toch alles te maken met wassen, en de maak met maken? Van veel werkwoorden kun je de stam (de vorm zonder -en) gebruiken als een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld aanvangen - aanvang en vallen - val. De afleiding die je daarmee krijgt, is altijd een de-woord. Dat verklaart het geslacht van was en maak. Dat lijkt een belangrijke winst. Maar toch lijken er veel uitzonderingen op deze regel te bestaan. Hoe zit het bijvoorbeeld met sop? Dat is een het-woord, maar is het niet afgeleid van soppen? Woorden kunnen op allerlei manieren geleed zijn. Een woord als vrijheid is afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord vrij door er het achtervoegsel -heid aan vast te plakken. Daardoor maak je een zelfstandig naamwoord. Eigenlijk is het zelfstandig naamwoord aanvang ook een soort geleed woord. Je neemt de stam van het werkwoord aanvangen, en maakt daar een zelfstandig naamwoord van. Dat gaat niet gepaard met een zichtbaar achtervoegsel, maar er is wel degelijk sprake van afleiding. Ook de omgekeerde route is gebruikelijk in het Nederlands. Je neemt een zelfstandig naamwoord (bijvoorbeeld computer), en maakt daar een werkwoord van: computeren. Op dezelfde manier gaan: wateren van water, en feesten van feest, en blijkbaar ook soppen van sop. Sop is net als water en feest een ongeleed zelfstandig naamwoord zonder voorspelbaar geslacht en het werkwoord soppen is van het sop afgeleid in plaats van omgekeerd, zoals bij was en maak. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Uitzondering met knipoog Een curieuze uitzondering op de regel dat het tweede lid van een samenstelling het geslacht bepaalt, is het woord knipoog. Immers, het is de knipoog en het oog. Toch is ook knipoog verklaarbaar: het is afgeleid van het werkwoord knipogen en daarom een de-woord, net als val of aanvang. Overigens is knipogen wel een bijzonder werkwoord. Het is samengesteld uit een zelfstandig naamwoord oog dat achter de stam van het werkwoord knippen is toegevoegd. De werkwoorduitgang -en verschuift daarbij naar de achterkant van het woord: het ‘knippen met het oog’ wordt knip+oog+en. Dit woordvormingsprocédé is in het Nederlands uitgestorven. Overblijfselen zijn nog: klappertanden, knarsetanden, knikkebollen, knipogen, krimpneuzen, likkebaarden, reikhalzen, ringeloren, schokschouderen, schoorvoeten, schuddebuiken, stampvoeten, suizebollen, trekkebenen en watertanden. Kent u meer van zulke voorbeelden, stuur ze dan naar de redactie van Onze Taal: Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: redactie@onzetaal.nl. Verleden tijd Nu lijken we een beetje in de problemen te zitten: als we een woord tegenkomen dat op het eerste gezicht ongeleed is, en we weten dat het als werkwoord én als zelfstandig naamwoord gebruikt kan worden, hoe kunnen we dan voorspellen of het een de-woord of een het-woord is? Als het zelfstandig naamwoord is afgeleid van een werkwoord, moet het - zoals we hierboven zagen - een de-woord zijn; in het andere geval is het geslacht onvoorspelbaar. Maar is er een manier om de soort afleiding te bepalen? In een aantal gevallen is er hoop: er blijkt een verband te zijn tussen de verleden tijd van een werkwoord en de soort afleiding. Werkwoorden die zijn afgeleid van een zelfstandig naamwoord hebben allemaal een regelmatige verleden tijd. De verleden tijd van computeren is computerde, en die van voetballen voetbalde (en niet bijvoorbeeld voetbiel). Een mooie illustratie van dit verband is het werkwoord krijten - of beter: de twee werkwoorden krijten. Het eerste, dat ‘huilen’ betekent, wordt onregelmatig vervoegd: kreet - gekreten. Maar veel bekender is natuurlijk krijten met de betekenis ‘met een zeker wit goedje op het schoolbord schrijven’. Dat laatste krijten wordt regelmatig vervoegd (krijtte - gekrijt) omdat het is afgeleid van een zelfstandig naamwoord: krijt. Nog een voorbeeld: werkwoorden met een ij in de stam zijn bijna allemaal onregelmatig (blijven - bleef, wijken - week), maar rijmen - rijmde bijvoorbeeld niet. De reden daarvoor is dat dit werkwoord is afgeleid van een zelfstandig naamwoord (het rijm). {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Voorspellende kracht Met deze wetenschap kun je als taalgebruiker de volgende conclusie trekken: als je een woord tegenkomt dat als werkwoord én als zelfstandig naamwoord gebruikt kan worden, en het werkwoord heeft een onregelmatige verleden tijd, dan kan het werkwoord niet afgeleid zijn van het zelfstandig naamwoord. Dus moet het zelfstandig naamwoord zijn afgeleid van het werkwoord, en dus is het een de-woord. We hoeven niet apart te onthouden dat het de val is, of de loop. Dat weten we omdat de verleden tijd van vallen viel is en van lopen liep. Deze verbanden helpen ons niet in alle gevallen. Zonder twijfel hebben we nog steeds een fenomenaal geheugen nodig om alle woorden en hun eigenschappen te leren. Taalwetenschappers schatten dat kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar minstens tien nieuwe woorden per dag leren. Waarschijnlijk spreken we dat geheugen dan ook op grote schaal aan bij het leren van de eigenschappen van ongelede woorden. Voor gelede woorden echter ligt het anders: in de meeste gevallen kunnen we de eigenschappen daarvan voorspellen uit de elementen waaruit die woorden zijn afgeleid. We maken daarbij soms gebruik van ingewikkelde verbanden om de soort van afleiding te ontrafelen. Dankzij deze voorspellende kracht hoeven we onze hersens niet helemaal vol te stoppen met een voetbalstadion vol onsamenhangende details. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} @: apenstaartje of at? Ad Welschen - Bussum In Nederland staat het @-teken in e-mailadressen al sinds een jaar of vijftien bekend als het ‘apenstaartje’. Waarom het zo genoemd wordt, is niet helemaal duidelijk. Misschien doet de slinger om de a denken aan de staart van een aap, ook al omdat de letter in die slinger de beginletter van het woord aap is. Oorspronkelijk had deze beeldspraak wel iets grappigs, maar voor velen is apenstaartje inmiddels een wat oubollig cliché geworden. Waarschijnlijk daarom hoor je er steeds vaker het Engelstalige at voor in de plaats. Dit at is een verkorting van at the cost of (‘à raison van’) - de betekenis die het @-teken in het handelsverkeer in Angelsaksische gebieden al heel lang heeft. Het voorzetsel at heeft hier de betekenis van het Nederlandse tegen (uit ‘tegen de prijs van’). Nu het in e-mailadressen gebruikt wordt, kan het @-teken echter weer worden gelezen als het gewone Engelse at met de betekenis ‘op’, ‘te’ of ‘bij’. {== afbeelding Het wordt steeds gebruikelijker om een @-teken te lezen als at. ==} {>>afbeelding<<} Hoewel het Engelse at zakelijker en korter is dan dat melige apenstaartje, klinkt het in een Nederlands adres niet zo natuurlijk. Zou het daarom niet wenselijk zijn een nieuwe aanduiding voor het @-teken te verzinnen? Helaas beschikken wij niet over een toepasselijk voorzetsel dat ook nog naar de a verwijst. Wat dan te gebruiken? Een zeer eenvoudige en ‘handzame’ Nederlandse lezing voor het @-teken zou mijns inziens kunnen luiden: per adres - een vertaling die min of meer equivalent is met at, en die door de a van adres ook naar de a in het @-teken verwijst. Of zijn er misschien betere alternatieven? Afna, monkey, Affenschwanz Het Nederlands is niet de enige taal die het @-teken een ‘apige’ naam heeft gegeven, zo blijkt uit een recent onderzoekje van de Amerikaans-Taiwanese taalkundige Karen Steffen Chung, waarover zij onlangs rapporteerde in het elektronische bulletin The Linguist Network. Het Duits bijvoorbeeld kent de Affenschwanz (naast Klammeraffe, Schweinekringel en Alphakringel), en in het Bulgaars (majmunka) en het Sloveens (afna) heet het ‘aapje’; het Kroatisch kiest quasi-internationaal voor het Engelse monkey. Het Roemeens kent, net als het Nederlands en het Duits, een equivalent voor apenstaartje, maar gebruikt daarnaast ook de fraaie en functionele Franse aanduiding a rond (‘ronde a’), fonetisch gelijk aan aronde (‘zwaluw’). Daarmee belanden we bij de categorie ‘andere diersoorten’, met daarin onder meer de Italiaanse en Indonesische benaming (‘slakje’), het Griekse ‘eendje’ en het Koreaanse ‘spiraaldiertje’. In het Deens gebruikt men ‘a met olifantenslurf’. Behalve naar dieren wordt er soms ook naar menselijke lichaamsdelen verwezen: naar ‘oortje’ in het Grieks en naar ‘navel’ (nombril) in het Frans. Naast dergelijke beeldende termen zijn er ook meer zakelijk-functionele aanduidingen. Enerzijds letterlijke vertalingen voor de Angelsaksische benamingen at, commercial at en a commercial. Anderzijds aanduidingen die het uiterlijk omschrijven: ‘gekrulde a’ (Noors), ‘cirkel-a’ (Vietnamees) en ‘a in ronde cirkel’ (Mongools). Tussenvormen zijn dan de half beschrijvende, half beeldende varianten uit het Indonesisch (‘gekooide a’ of ‘ingeklampte a’), het Georgisch (‘a met staart’) en het Mandarijn (‘langgestaarte a’). Jaarvergadering Onze Taal Bestuur Genootschap Onze Taal Op donderdag 7 juni zal in Sociëteit De Witte, Plein 24 in Den Haag, om 19.30 uur de jaarvergadering van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. De sociëteit ligt dicht bij het Centraal Station (ruim vijf minuten lopen, richting Binnenhof). In verband met de beschikbare plaatsruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen, vriendelijk verzocht zich telefonisch (070 - 356 12 20) of schriftelijk aan te melden. AGENDA 1Opening door de voorzitter 2Verslag van de jaarvergadering in 2000 3Jaarverslag 2000 4Financieel verslag 2000 5Verslag kascommissie 6Benoeming nieuwe kascommissie 7Benoeming bestuursleden -Aftredend en herkiesbaar: •mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer •mevr. drs. V.M.E. Kerremans -Aftredend en niet herkiesbaar: •mr. E.L.J. van Vliet Het bestuur draagt voor benoeming voor: •Ludo Permentier, taalredacteur van De Standaard PAUZE 8Rondvraag 9Lezing door dr. H. Heestermans, redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, onder de titel ‘Hoe braaf is braaf? Over betekenisverandering’ 10Sluiting Het jaarverslag en het financieel verslag 2000 alsmede de overige vergaderstukken liggen een halfuur voor aanvang van de vergadering op de plaats van de jaarvergadering ter inzage. De vergaderstukken zijn van 17 mei tot en met 7 juni ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a in Den Haag. Alle leden zijn van harte welkom. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Volgens mij Bob Kroon, journalist - Genolier, Zwitserland Als correspondent in het buitenland, die niet zo vaak meer in het koninkrijk komt, struikel ik over het inmiddels in beton gevatte, nogal pedante volgens mij. Wat is er mis met ik vind, ik denk, ik geloof, mijns inziens, naar mijn mening of desnoods ik ben van mening? Waarom ‘Volgens mij is dat een mooie auto’? Volgens mij liever niet! Ik heb geen bezwaar tegen volgens de ministerraad of volgens de Volkskrant, want daarmee neem je afstand van de opvatting in kwestie. Het eigenzinnige volgens mij suggereert dat iedere tegenspraak onnodig of ongewenst is. Maar gelijkhebberigheid is nu eenmaal een bekend nationaal karaktertrekje. Eigenaresse Ingmar Roerdinkholder - Eindhoven De afgelopen jaren ben ik al een paar keer een vrouw tegengekomen aan wie ik steeds meer een hekel begin te krijgen: de ‘eigenaresse’. Zowel in mondeling taalgebruik als in een krant als de Volkskrant is dit woord mij herhaaldelijk opgevallen. Waarschijnlijk speelt het woord secretaresse een rol in de vorming van eigenaresse. Eigenaresse komt overigens voor in de jongste editie van de grote Van Dale, net als dienaresse, agentesse en meesteresse. Andere vergelijkbare woorden krijgen deze extra uitgang niet; niemand heeft het over ‘tovenaresse’ of ‘leraresse’. {== afbeelding Uit: de Volkskrant, 12-2-2000 ==} {>>afbeelding<<} Om Ab Klaassens - Eindhoven In kranten en op de radio wordt steeds meer om gebruikt, te pas en te onpas. Ik noteerde bijvoorbeeld: -Hij is tegenstander om illegalen te detineren; -Armstrong maakt de indruk om ontspannen te rijden; -Hij hoeft niet bang te zijn om Joegoslavië te verlaten; -Zij zijn bang voor stemmenverlies om de renteaftrek ter discussie te stellen. Charivarius, de kritische taaladviseur uit de eerste helft van de vorige eeuw, draait zich vast om in zijn graf, want hij vond ‘Wij verzoeken u om...’ al verwerpelijk. Maar toen gingen we nog met kroontjespennen, inktlappen, griffels en sponzendozen naar school. ‘Hiej is uw biej’ Herman Gallé - Britsum Een aantal jaren geleden werd er nogal gegniffeld over de uitspraak van de letter r bij het uitkomen van een lp van Kinderen voor Kinderen. Velen van de jonge zangertjes en zangeresjes bleken deze letter aan het eind van een woord uit te spreken als een j. Vier uur werd ‘viej uuj’ en de ouders werden aangeduid als ‘vadej en moedej’. Dachten we toen nog dat dit een modieus verschijnsel was dat vanzelf wel weer zou overwaaien, thans meen ik te mogen constateren dat deze in mijn ogen buitengewoon lelijke uitspraak gemeengoed is geworden, althans in de Randstad. Met name radio- en televisiepresentatoren met wie ik, zappenderwijs, weleens word geconfronteerd, kunnen er wat van. En luttele weken geleden werd ik in het vliegtuig door een luchtserveerster aangesproken met de woorden: ‘Hallo meneej, hiej is uw biej.’ (En dat terwijl een paar jaar terug een vrouw die als stewardess bij de KLM wilde werken, werd afgewezen omdat zij een Achterhoeks accent had!) En warempel, in het kantoor waar ik mijn dagelijks brood verdien, is sinds kort in de lift een luidsprekertje aangebracht waaruit een sensuele vrouwenstem klinkt die mij vertelt op welke verdieping ik mij bevind. Wanneer ik mij naar de catacomben begeef, meldt zij dat ik mij bevind in de ‘keldej’! Zelf lijd ik aan een ‘huig-r’ en ik heb al vaak geprobeerd mij de tongpunt-r eigen te maken. Daarbij heb ik mij bediend van een handig trucje dat ik ooit eens ergens gelezen heb. Herhaal enkele malen de woorden ‘tedi teda tedo tedei’ (of ‘kedi keda kedo kedei’). Begin langzaam en voer de snelheid steeds verder op. Op het laatst vormt de d zich om tot een rollende r. Ik heb het idee dat het iets heeft geholpen. ‘Het kan niet zo zijn dat...’ Albert van der Vliet - Amsterdam Telkens erger ik me wanneer iemand, meestal een politicus, zegt: ‘Het kan niet zo zijn dat...’ Laatst sprak Kamerlid Rob Oudkerk deze frase uit, gevolgd door de mededeling dat Nederlandse patiënten in het buitenland geopereerd moeten worden. Waarom kan dat ‘niet zo zijn’? Het kan heel goed zo zijn, sterker nog: het is zo, want sommige rugpatiënten worden al in München geopereerd. Wat mij stoort in deze frase is het moralisme en de gelijkhebberigheid. Door een objectieve formulering te kiezen (die alleen gebruikt kan worden in zinnen als ‘Het kan niet zo zijn dat twee plus twee vijf is’) objectiveert de spreker zijn subjectieve mening. Ik heb liever dat Oudkerk - en met hem al die anderen - in zo'n geval zegt: ‘Ik vind het niet acceptabel dat...’ Meest ingewikkeld Robbert Tilli - Amsterdam Taal is voor mij, als journalist voor diverse bladen in binnen- en buitenland, niet alleen een inkomstenbron maar ook een bron van vermaak. Tegenwoordig put ik mijn lol vooral uit de integratie van anglicismen in de overtreffende trap. In plaats van het ingewikkeldst hoor je hoe langer hoe meer het Engels aandoende het meest ingewikkeld. ‘Most complicated.’ Met een paar collega's heb ik onlangs een poging gedaan te schatten wanneer iemand van ons voor het eerst ‘de meest goede’ in plaats van ‘de beste’ zou horen. De gewaagdste {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} voorspelling was twee jaar. Maar al véél eerder was het zover: op straat ving ik de magische woorden op. Het gaat hier wel om de overtreffende trap van alle taalfouten, die erg genoeg ook al tot de zogenaamde kwaliteitskranten is doorgedrongen. Kan Onze Taal hier eens iets aan doen? Het publiek die Hennie Ruedisueli - Breda Is dat nog te redden? Ik vrees dat ik deze vraag ontkennend moet beantwoorden, dat er geen houden meer aan is: dat is ten dode opgeschreven! Als luisteraar van Radio 1 en in het bijzonder van het Radio 1 Journaal laat ik mijn vrouw dagelijks opschrikken met mijn kreet ‘dat!’, als er weer iemand - professor, Kamerlid, minister, radioverslaggever, zelfs mijn favoriete presentatrice Clairy Polak - het betrekkelijk voornaamwoord die gebruikt waar dat vereist is. Laatst werd het me te veel. Ik kwam om kwart voor vier thuis en zette de radio aan, waar de EO een vraaggesprek had met ene Joke, zo te horen verbonden aan het Letterkundig Museum. Zij sprak zonder enige gêne over ‘het publiek die wordt verwacht’. Een paar minuten later volgde een gesprek met een automobielen zegenende kanunnik, die het had over ‘het dorp E. die al eeuwenlang (...)’. En een nieuwe weermevrouw zei en plein public: ‘een regenfront die ons land zal bereiken’. Het waren dus allemaal, naar ik aanneem, redelijk opgeleide personen die ‘het’ doen. Is daar nu helemaal niets tegen te beginnen? (Ver)algemeniseren J.A. Korthouwer - Noordwijkerhout De synoniemen generaliseren en veralgemenen hebben lange tijd vreedzaam naast elkaar bestaan, maar daar is allang geen sprake meer van. Door contaminatie van deze woorden hoor je nu veelvuldig veralgemeniseren, terwijl het gebruik van een van de correcte vormen uitzonderlijk is. Dit nieuwe woord woekert vervolgens voort. In de Volkskrant van 10 mei 2000 stond de zinsnede: ‘Pas door die algemeniseerbare betekenissen van concrete ervaringen van medemensen wordt het mogelijk (...)’. We kunnen nu blijkbaar ook iets ‘algemeniseren’ en de stam van dit nieuwe werkwoord combineren met het achtervoegsel -baar. Het lijkt me beter het taalgedrocht algemeniseerbaar te vervangen door algemeen toepasbaar. Ver(war)taal G.L. Slieker - Koog aan de Zaan In toenemende mate kom ik woorden tegen die wel heel letterlijk uit het Engels vertaald zijn. Bij Britse tv-series op de Nederlandse zenders bijvoorbeeld. Het is bekend dat humor moeilijk te vertalen is, maar ook andere zaken worden slecht vertaald. Zo was er een serie die zich in de wereld van Londense advocaten afspeelde, en waarin advocaten voorkomen die ook als aanklager mogen optreden. Zij worden wel aangeduid met de term silk - vanwege de zijden toga die men in die functie mag dragen. Zo'n advocaat werd in de vertaling aangeduid met zijde. Andere voorbeelden van te letterlijk vertaalde termen: ingezworen worden (to be sworn in, ‘beëdigd worden’), acteren op (to act upon, ‘naar aanleiding van iets handelen’), zich committeren (to commit oneself, ‘een verplichting aangaan’) en actueel (actual, ‘feitelijk’). Blijkbaar zijn er vertalers aan het werk die onvoldoende kennis van zaken hebben en zo de kijker of lezer op een dwaalspoor zetten. Voor een goede vertaling is een grondige kennis van de buitenlandse taal (en gewoontes) én van de eigen taal vereist. Anders is er sprake van ‘ver(war)taal’. Transparant Jan van der Aa - Sint-Oedenrode Het gewone Nederlandse woord duidelijk blijkt afgedaan te hebben. Helder is ervoor in de plaats gekomen. Aanvankelijk bedienden vooral managers zich van dit woord, maar inmiddels gebruikt menigeen helder. Blijkbaar staat dat gewichtig. Maar de aandachtige luisteraar en lezer zal het niet zijn ontgaan dat ook helder intussen op zijn retour is. Het maakt plaats voor transparant: als iets transparant is, bestaat er geen misverstand over. Ik heb dit onlangs met veel genoegen mogen ervaren tijdens een raadsvergadering in mijn gemeente, waar ik als verslaggever voor de krant aanwezig was. Dit genoegen sloeg bij mij en mijn collega's op een gegeven moment over in ergernis. In alle toonaarden gaven de raadsleden aan dat het nieuwe inschrijvingssysteem voor bouwgrond vooral transparant moet zijn, zodat het voor iedereen helder en duidelijk is hoe het in elkaar zit. De meeste raadsleden snapten door die woorden niets van de discussie. Iets wat de wethouder na afloop zelfs toegaf. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Aquaplaning H. Peter Smaling - Amstelveen Veel nieuwslezers spreken het woord aquaplaning (‘het slippen van een voertuig als gevolg van een laagje water tussen het wegdek en de banden’) uit als [aakwaaplenning] en niet als het juiste [aakwaapleening]. Bij de uitspraak [aakwaaplenning] is het net alsof het om iets gaat wat wordt ‘gepland’. Mijn ergernis over deze verkeerde uitspraak gaat zó ver dat ik, toen ik het weer eens in een nieuwsuitzending op de radio hoorde, de euvele moed heb gehad de redactie van dat programma per fax te melden dat ze verkeerd bezig waren. De achterliggende gedachte was dat de uitspraak van nieuwslezers door 99% van de mensen als juist wordt ervaren. Aan mijn ergernis lijkt een eind te zijn gekomen. Na mijn fax werd het verkeer in het desbetreffende programma gewaarschuwd voor ‘watergladheid’, een term die voorheen vooral in Vlaanderen gebruikt werd. Perfect, wat mij betreft. Daarnaast heb ik het woord inmiddels ‘vernederlandst’ als [aakwaaplaaning] gehoord. Ook hiermee kan ik leven. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Bommelskont Ewoud Sanders In het oktobernummer van Onze Taal vroeg ik de lezers mij voorbeelden te sturen van fictieve plaatsnamen van het type Absurdistan, Boerenkoolstronkeradeel, Nergenshuizen en Verweggistan. Ook in NRC Handelsblad deed ik zo'n oproep. Het aantal reacties verbaasde mij: ik kreeg in totaal ruim zevenhonderd kaarten, brieven en mailtjes. Te veel om iedereen persoonlijk te bedanken, en daarom doe ik dat bij dezen. Wat me ook verbaasde, was de hoge frequentie van de plaatsnaam Bommelskont. Die naam werd door ruim vijftig lezers ingestuurd. Het is niet bekend welke fictieve plaatsnaam vandaag de dag het meest wordt gebruikt; ik vermoed dat Absurdistan en Verweggistan hoge ogen gooien. Maar Bommelskont werd veruit het vaakst genoemd, in allerlei variaties en met velerlei toevoegingen. Er zijn twee hoofdvarianten: Bommelskont en Bobbelskont, dus met mm of bb in het midden. De eerste vorm werd iets vaker genoemd, maar het verschil is niet groot. Daarnaast zijn er kleine vormvarianten. Voor de m-vorm zijn dit: Bommeleskonte(n), Bommelskonte(n), Bommeltjeskonte(n) en Bommerskonten. Voor de b-vorm: Bobbeleskont(e), Bobbels(e)kont, Bobbeltjeskonte(n), Bobberskonten, Bobbeskonte(n) en Bobskonten. Bovendien was er één omdraaiing, namelijk Kommersbonten. Boven de hel Het zal maar weinig inzenders bekend zijn dat zij met Bommelskont een fictieve plaatsnaam gebruiken die al ruim drie eeuwen in het Nederlands voorkomt. De vroegste vindplaats dateert uit de zeventiende eeuw en is afkomstig van Salomon van Rusting, een arts die naam maakte met toneelstukken en gedichten die zo vol stonden met platheden dat ze hem de bijnaam drekpoëet opleverden. In 1687 dichtte Van Rusting: Wie weet of jy 't misschien noch vont, Je bent doch vaardig om te ryzen, Trek metter haast na bommelskont. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Trek metter haast na bommelskont’ betekent ‘vertrek spoedig naar Bommelskont’. Het is een verwensing die zoveel wil zeggen als ‘donder op’. Ook later is Bommelskont in verwensingen gebruikt, zoals in ‘Loop naar Bommelskont’, een uitdrukking die in 1892 voor het eerst is opgetekend. De bekende spreekwoorden-verzamelaar P.J. Harrebomée vermeldde in 1859 nog een andere vorm, namelijk ‘Hij gaat naar Bommelskonten, drie uren [gaans] boven de hel, daar [= waar] de honden met het [= hun] gat blaffen’. Dat soort toevoegingen is in zwang gebleven. Tegenwoordig wordt Bommelskont het meest gebruikt in dooddoeners, in antwoorden op vragen als ‘Waar ga je naartoe?’ of ‘Wat ga je doen?’ Men kan dan antwoorden verwachten als: ‘Naar Bommelskont, drie uren boven (of achter) de hel.’ Of: ‘... drie uur achter Futfutselen’, ‘... drie uur voor de leeuwenbekberghelling’, ‘... zeven meter onder de kippenhemel.’ En als antwoord op de vraag ‘Wat ga je doen?’: ‘Naar Bommelskont, een aap vlooien dan mag jij z'n staart vasthouden’, ‘... paardenhollen witten’, ‘... pap eten drie uur boven de hel’, ‘... piesen boven de weteringe’, ‘... water halen drie uur boven de kippenhemel.’ Duivelsaars Uit dit alles blijkt nog niet wat Bommelskont nu eigenlijk betekent. Daar is het een en ander over te doen geweest. Harrebomée bracht de naam in verband met bommer ‘bluffer, opschepper’. De letterkundigen De Beer en Laurillard dachten met een verbasterde vorm van een bestaande plaatsnaam van doen te hebben, namelijk Bommelskous of Den Bommel, beide in Zuid-Holland. ‘Met Hel’, schreven zij in 1899 over de toevoeging drie uur boven de hel, ‘zal wel Hellevoet(sluis) bedoeld zijn.’ Een paar jaar later bracht het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) uitkomst. Waarschijnlijk betekent het precies wat er staat, schreef dit woor- {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} denboek, namelijk ‘kont van de bommel’, waarbij bommel moet worden opgevat als een van de talloze volksnamen voor ‘drommel’ of ‘duivel’. Bommelskont is dus ‘duivelsgat’ of ‘duivelsaars’. Het gaat, met andere woorden, om ‘de ingang der onderwereld, later in 't algemeen: eene plaats waar 't niet pluis is, en waarheen men iemand verwenscht’. Latere onderzoekingen - vooral door WNT-redacteur J.W. Muller - hebben deze theorie bevestigd: Bommelskont = ‘duivelsaars’ = ‘ingang van de onderwereld’. Die ligt volgens sommigen drie uur bóven de hel, volgens anderen zeven uur (of kilometer) áchter de hel. Zeker is dat Bommelskont nog steeds volop wordt gebruikt. Een leven van ruim driehonderd jaar is voor een fictieve plaatsnaam een hele prestatie. Ook de volgende fictieve plaatsnamen spelen een rol in dooddoeners: Affekaffe, Boskehoe, Boskontelawaaiberguut, Boxtehoeze, Futsifinne, Haviogum, Koetjeboe, Likfotse, Mukkelebummelen, Nederveen, Noeneuzen, Oetjepoe, Pielkwierum, Pruttentuin, Scheetjeboe en Schuitjesveen. Kent u nog andere? Zo ja, schrijf dit dan aan de redactie van Onze Taal of aan sanders@nrc.nl. Vermeld s.v.p. waar, wanneer en onder welke omstandigheden u de naam hebt leren kennen. Raptus Ingmar Heytze Geestvervoering - oftewel ‘raptus’ - door poëzie is een periodieke aandoening. Er zijn dagen dat je hevig aangedaan kunt raken door willekeurig welk goed gedicht (met een slecht gedicht gaat het ook, maar dat is een ander soort vervoering). Op andere dagen heeft zelfs poëzie van de bovenste plank geen enkele zeggingskracht. Achterberg staat als een zwijgend borstbeeld in de kast, Nijhoff is naar een tuinfeest toe, Slauerhoff is uitgevaren naar de verste ster en Rutger Kopland is ergens jonge sla aan het rooien. Niets van wat ze hebben geschreven komt je mooi, waar of invoelbaar voor. Je dichtbundels zijn een verzameling voorbedrukte dummy's geworden en het is maar afwachten wanneer de poëzie weer thuis geeft. Met het schrijven van gedichten gaat het niet anders. Dagen dat je je een groot dichter waant, wisselen zich af met dagen dat het lijstje voor de supermarkt al een hele opgaaf is. Uiteraard is het juist in zo'n vruchteloze bui van levensbelang om iets op papier te krijgen - is het geen heel gedicht, dan toch tenminste iets wat voor een redelijke aanzet door kan gaan. En natuurlijk lukt dat niet. Een gedicht springt niet te voorschijn wanneer het de dichter behaagt om over zijn lamp te wrijven. En wat erger is, je kunt niemand uitleggen wat daar nu zo vreselijk aan is. Je hebt altijd om het hardst geroepen dat poëzie goddank volkomen nutteloos is. Uit de ontreddering die je overvalt op dagen dat het lezen en schrijven ervan even niet lukt, wordt pijnlijk duidelijk dat het omgekeerd werkt: alles is nutteloos, behalve poëzie. In plaats van blij te zijn dat er eindelijk eens geen woord poëzie uit komt, ijsbeer je door de kamer, op zoek naar woorden als een vampier op zoek naar bloed - maar de spiegel blijft leeg. Er zit niets anders op dan in vredesnaam maar een beetje te gaan léven. Het zou interessant zijn om eens aan oudere dichters te vragen hoe lang ze over hun beste werk hebben gedaan. Voor de paar werkelijk goede gedichten die iedere dichter in zijn leven mag schrijven, geldt waarschijnlijk opvallend vaak dat ze er in een paar minuten stonden, zonder dat dat iets van doen had met mysterieuze inspiratie of de goddelijke vonk. Een goed gedicht maakt geen dramatische opkomst, maar staat onopgemerkt in de coulissen als een ernstig kind, tot het moment dat de dichter het opmerkt. Soms vind ik bij het opruimen de eerste opzet voor een gedicht terug - een nauwelijks leesbaar, beduimeld vel papier waar elke letter met de geestdrift van een uitroepteken haastig is opgekalkt. Bij gedichten die ik zelf als geslaagd beschouw, valt me altijd op hoe weinig er eigenlijk aan die eerste versie hoefde te worden veranderd. Het was meer een kwestie van tien keer kijken of het wel echt zo onvoorstelbaar eenvoudig was dat er meteen stond wat er stond. Een dichter dwaalt door een donker huis. Af en toe voelt hij op de tast een raam, dat meestal dichtgetimmerd zit. Dichten is zoiets als morrelen aan dat raam. Als het opeens opengaat, mag hij heel even denken met de snelheid van het licht. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Reinier Cozijn: oogbewegingen en tekstbegrip Marc van Oostendorp Sommige smoezen zijn verbluffend makkelijk te snappen: ‘Ik kom wat later, omdat er op de snelweg een file staat.’ Wie zijn baas belt met een dergelijke mededeling, hoeft niets meer uit te leggen. Minstens twee factoren kunnen bijdragen aan de duidelijkheid van die mededeling. In de eerste plaats delen spreker en luisteraar allerlei kennis over de wereld waarin wij leven. Ze weten dat automobilisten stilstaan in de file en dat de kans om te laat te komen op je werk toeneemt naarmate je langer stilstaat. Een andere factor die een rol kan spelen, is het woordje omdat. Dat woord legt een verband tussen de twee deelzinnen; het zegt dat de ene deelzin een verklaring geeft voor de andere. ‘Ik kom wat later. Er staat op de snelweg een file’ is daardoor misschien net een tikkeltje lastiger te begrijpen: als luisteraar moet je eerst bepalen wat het verband tussen de twee zinnen is. Volgens de meeste onderzoekers is dat woord omdat bij een min of meer voor de hand liggende verklaring veel minder noodzakelijk dan bij minder alledaagse redeneringen, zoals ‘Ik kom wat later, omdat er een leuk muziekje op de radio is.’ In dat laatste geval zou elk openlijk signaal dat hier een logisch verband wordt gelegd, zoals het woordje omdat, hard nodig zijn. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Oogballen Wat is nu precies het belang van die verschillende factoren? Is dat woordje omdat wel zo vreselijk belangrijk? De tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de manier waarop taal in ons hoofd zit, de psycholinguïstiek, beschikt over allerlei technische middelen om nauwkeurig na te gaan wat er omgaat in het hoofd van iemand die het verband tussen een paar zinnen probeert te begrijpen. Een van die middelen is de zogenoemde oogbewegingsregistratietest, waarmee wordt gemeten hoe de ogen van een lezer over het papier bewegen. De psycholinguïst Reinier Cozijn gebruikte die test om een preciezer begrip te krijgen van de manier waarop mensen een oorzakelijk verband tussen zinnen leggen. Enkele maanden geleden promoveerde Cozijn aan de Katholieke Universiteit Brabant op een proefschrift over dit onderwerp. Hoe werkt oogbewegingsregistratie? Terwijl de proefpersoon een tekst leest van een beeldscherm, registreert de computer de bewegingen die zijn oogballen maken. Wie leest, springt met zijn ogen door de tekst. Hij leest niet letter voor letter, maar laat zijn ogen heel even op een bepaald punt rusten, bekijkt de letters die rondom dat punt staan, en springt dan een aantal letters verder naar een volgend rustpunt. Gemiddeld maakt een lezer ongeveer vier of vijf sprongen per seconde; bij elke sprong gaan de ogen ongeveer acht lettertekens verder. Tijdens zo'n rustmoment ziet hij ongeveer drie letters links van de letter waarop zijn blik rust, en acht letters aan de rechterkant. Terugspringen Dat zijn allemaal gemiddelden. Bij lastige passages kan een lezer zijn oog net iets langer laten rusten en de sprongetjes kunnen dan ook iets korter worden. Bovendien kan een lezer af en toe even terugspringen, om iets nog eens goed na te lezen. Omgekeerd blijft het oog als het toevallig terechtkomt op een plaats waar alleen kleine functiewoordjes staan als een, te of om, daar nauwelijks hangen. Hoe een en ander precies in zijn werk gaat, is overigens nog niet bekend. Men weet bijvoorbeeld nog niet hoeveel tijd er zit tussen het moment dat een woord door het oog wordt bekeken en het moment dat de hersens dat woord begrepen hebben. Daardoor is het lastig te interpreteren wat het betekent als het oog aan een bepaald woord blijft haken. Het kan betekenen dat de lezer over dat woord zélf moet nadenken; een andere mogelijkheid is dat hij nog bezig is met het vorige. Populaire techniek Hoewel het dus belangrijk is om voorzichtig te zijn met de interpretatie van de gegevens, is oogbewegingsregistratie een populaire techniek. Dat komt onder meer doordat het ook voor de proefpersoon heel prettig is. Bij andere technieken moeten mensen na elke paar zinnen een vraag beantwoorden, of ze moeten hun hoofd laten aansluiten op apparaten die de hersenactiviteit meten. Tijdens het meten van oogbewegingen hoeft de lezer maar één ding te doen: lezen. Om die reden liet Cozijn de oogbewegingen van mensen meten terwijl ze de redenering lazen over de vertraging in de file, zowel met als zonder het woordje omdat. Zijn bevindingen bevestigden onder meer het vermoeden dat een expliciet omdat het gemakkelijker maakt om een redenering te volgen. Opvallend was daarbij dat de vermoedens van eerdere onderzoekers onjuist bleken: omdat is voor de lezer bijna net zo hard nodig in ‘Ik kom wat later, omdat er een file is’ als in ‘Ik kom wat later, omdat er een leuk muziekje op de radio is.’ Al blijven de ogen van de lezers bij de laatste zin natuurlijk net iets langer haken. Reinier Cozijn. Integration and inference in understanding causal sentences. ISBN 90 74029 11 6. Bestelinformatie: R.Cozijn@kub.nl. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horizontaal 4Onaangenaam van klank maakt onbereid. (4) 6Pover van drukletters. (5) 8Gebruik een hemels bevel. (4) 9Spraakkunstige roeping. (8) 11Muzikale lestaal. (9) 13Hatelijke persoon. (5) 14Levend Engels. (4) 16Lastig om recht erop te hebben. (5) 20Houding alsof men lucht is. (3) 21Na vieren en vijven is het wel voldoende. (3) 23Doe een gedicht. (3) 25Team dat het soepel laat verlopen? (10) 28Tuindichter. (4) 31Pluim waarmee men hogerop komt. (10) 33Letterlijk grote gladde rijmer. (7) 34Klank op de gok. (10) 35Taal gebruiken die niet op de werkelijkheid past. (6) 36Uitspraak tijdens lessen. (6) 38Artiestenjargon? (9) 40Moedwillige inpakmethode. (4) 41Snelheid van een groet. (8) 42Toon van een tweede naamval. (3) 43Dwaling van het Latijn. (5) 44Uien wat betreft eenheid. (4) 46Persoonlijk kan het enkel- of meervoud zijn. (2) 50Kunstmatig uit het Frans. (11) 52Gezegde waarin een ding als schat wordt gezien. (4, 4, 4, 5) 56Meest gebruikte naamval van het jaar. (4) 57Een partij gevierde klanken. (11) 58Het is mis zoals het klinkt in een saaie plaats. (4, 5) 60Toets voor eerstejaars. (5) 61Kort in de mode. (4) 62Kleur van Nederlandse noot op Chinese maat. (4) 64Italiaanse nachtspiegel. (2) 66Muziek in de cocon van onze taal. (8) 69Onvatbaar brein. (5) 70Niets van Frans wetend. (8) 71Mededeling om rekening mee te houden. (4) 72Slimme toon. (3) Verticaal 1Zonder betekenis kan het voor koek staan. (5) 2Woord voor suiker in Andijk. (5) 3Verdediger van het Engels. (4) 4Frans op de terugtocht. (8) 5Hondse taal. (3) 6Uitgang voor gesproken taal. (4) 7Als men dit spuwt, spreekt men bitter. (3) 8Explosieve klank in overdrachtelijke zin. (5) 9Hoog spreektempo van gebarentaal. (10) 10Verkorte uitgave. (2) 12Goddelijk begin van een vragende zin. (2) 13Tot vaagheid gemaakt? (7) 15Uitgebreid naar onderzoek. (7) 17Soort taalprijs. (11) 18Staat uitdrukkelijk alleen aan het roer. (3) 19Hoorbaar slordige communicatie. (5) 21Wagen in triomf. (7) 22Functie van hulpwerkwoorden. (14) 24Plaats waar men af mag wijken van de regels. (11) 26Bijwoord van beperking? (3) 27Teksten op de tocht? (13) 29Opmerkelijk vreselijk. (3) 30Kan deel uitmaken van een traditie. (7) 31Beweeg boven de lip. (4) 32Gewichtig Spaans. (4) 33Weg van Latijn. (3) 35Improvisatie naar behoefte. (7) 37Grote uitspraak van een hond. (6) 39Raakte driftig van gerei. (7) 42Werk dat mis gaat. (6) 45Verdraaid lidwoord als ontkenning. (3) 47Monotype. (7) 48Natuurlijke sisklank. (2) 49Toegeeflijk met betrekking tot het Frans. (7) 50Zuiverende geest? (5) 51Toon alsof het een telwoord is. (3) 53Maak de klank visueel. (4) 54Afkorting van de Vlaamse maatschappij voor water. (3) 55Lekker puh voor deze richting. (3) 59Spreken met vertoon. (5) 63Griekse pronker. (6) 64Trap van trots. (4) 65Versmelting met beelden. (6) 67Figuur voor liefde in zinnen. (4) 68Jongenswoord in een oud geschrift. (2) Uw (complete) oplossing kunt u voor 24 mei sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: onzetaal@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van f 50,- verloot. De oplossing van de crypto uit het februari/maartnummer is: Horizontaal: 5 spreekverbod; 12 kletsbui; 13 oef; 14 dienst; 15 knoet; 16 vrijlaten; 18 weg; 19 devies; 21 vuns; 23 lev; 25 bis; 26 consoneren; 29 Eva; 32 font; 33 lokartikel; 35 dreg; 37 ar; 38 krulziekte; 39 okselfris; 43 fa; 44 re; 45 woordenkraam; 47 snot; 48 sta; 49 tiener; 50 bek; 51 regendrop; 54 el; 55 stemtest; 57 tekstpagina; 59 stad; 60 speling; 63 actievoerster; 64 high; 66 net; 67 tik; 68 meer. Verticaal: 1 loof; 2 arts; 3 web; 4 vroed; 5 slee; 6 pennenvriend; 7 Est; 8 kukeleku; 9 vingeralfabet; 10 bete; 11 wrijvingswarmte; 12 kitsch; 14 dan; 17 lust; 20 vlekkenstift; 22 tolk; 24 verzamelpunt; 25 boek; 27 nor; 28 NTI; 30 vet; 31 alert; 32 frons; 34 lers; 36 slotgedicht; 37 ardent; 40 EO; 41 Fries; 42 snert; 46 kroeskop; 52 etalage; 53 pk; 56 esp; 58 sierletter; 61 NT; 62 gieten; 65 in. De boekenbon is gewonnen door mevrouw J.M. Tadema-Zwagerman uit Assen. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Gespreksvaardigheid {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Veel van de regels en conventies die ten grondslag liggen aan een (goed) gesprek, passen we onbewust toe, maar zodra we ons ervan bewust zijn, kunnen we ze gebruiken om een gesprek bevredigender te laten verlopen. In Een goed gesprek beschrijft Susanne Gerritsen vanuit recente taalkundige inzichten wat er in een gesprek precies gebeurt, wat er zoal fout kan lopen (en waarom), en wat we daaraan kunnen doen. Behalve aan het verbale aspect besteedt ze aandacht aan niet-verbale gesprekselementen als lichaamstaal, intonatie en context - een sollicitatiegesprek is immers wat anders dan een borreltafelconversatie. De theoretische inzichten in het boek worden waar nodig verduidelijkt met voorbeeldgesprekken. Een goed gesprek. Over communicatieve vaardigheden wordt uitgegeven door Uitgeverij Nieuwezijds en kost f 29,90/ Bfr. 550 (ingelijmd, 158 blz.). ISBN 90 5712 033 X Retail-marketingjargon Retail-marketing is marketing die zich richt op de detailhandel: hoe zorg je er als producent voor dat de detailhandel je product inkoopt? Ook dit vakgebied kent zijn eigen jargon, dat zich vooral kenmerkt door Engelse woorden en lange samengestelde termen als pakketcompleteringsstrategie, routinematige winkeltrouw en intrakanaalconflict. Het boekje Retail marketing geeft van achthonderd van zulke actuele termen uit deze branche de betekenis en waar nodig een uitleg. Retail marketing van Henk Huizinga is een uitgave van Adfo Specialists Group en kost f 39,50 (ingelijmd, 109 blz.). ISBN 90 14 07270 8 Schriftsoorten Alfabet, hiëroglief en pictogram is een rijk geïllustreerd boek dat in kort bestek ingaat op de belangrijkste schriftsoorten uit heden en verleden. ‘Verdwenen’ schriftsoorten die behandeld worden, zijn: spijkerschrift, Egyptische en Maya-hiërogliefen, het Lineair B en een aantal (nog) niet ontcijferde schriftsoorten als het Lineair A, het Proto-Elametisch en het Rongorongo. Verder worden de geschiedenis en de kenmerken van het Japanse en Chinese karakterschrift en van hedendaagse alfabetten (Grieks, Romeins, Hebreeuws, Arabisch, Indiaas, Cherokee) beschreven. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op beeldtaal en pictogrammen. Alfabet, hiëroglief en pictogram. De geschiedenis van het schrift van Andrew Robinson is een uitgave van Natuur & Techniek/Tirion Uitgevers en kost f 75,- (gebonden, met stofomslag, 224 blz.). ISBN 90 4390 174 1 Nederlands overzee Het Meertens Instituut hield in 1993 een symposium over ‘Nederlands in den vreemde’: de talen van Nederlandse emigranten (zoals het Afrikaans en het negentiende-eeuwse Yankee Dutch) en mengtalen als het Negerhollands en Berbice Dutch, die ontstonden doordat de plaatselijke bevolking zich (mede) door het Nederlands liet beïnvloeden. De meeste van die talen zijn inmiddels alweer verdwenen zonder dat ze ooit uitvoerig zijn bestudeerd, maar de laatste jaren kunnen ze eindelijk op een zekere belangstelling rekenen. In de (pas) vorig jaar verschenen bundel Overzees Nederlands zijn vier tijdens het symposium uitgesproken lezingen opgenomen, die achtereenvolgens ingaan op het Afrikaans, het Negerhollands, het Amerikaans-Nederlands en het Braziliaans-Nederlands. Overzees Nederlands, onder redactie van J.B. Berns en J. van Marie, is een uitgave van het Meertens Instituut en kost f 29,50 (ingenaaid, 102 blz.). Het boek kan besteld worden bij Edita KNAW: tel. 020 - 551 07 00, e-mail: edita@bureau.knaw.nl. ISBN 90 70389 63 0 Tijdschrift {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sinds jaar en dag is de Vlaams-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel nijver in de weer met het bevorderen van de culturele samenwerking tussen Nederlandssprekenden en het in het buitenland bekend maken van de cultuur van Vlaanderen en Nederland. Dit laatste gebeurt onder meer door het in meer dan twintig talen uitgeven van publicaties over de cultuur van de lage landen, en door deze te belichten in een Franstalig tijdschrift, Septentrion, en in een Engelstalig jaarboek. Verder geeft de stichting het tijdschrift Ons Erfdeel uit. Dit sinds 1957 verschijnende blad richt zich op de gemeenschappelijke Vlaams-Nederlandse cultuur, met het accent op hedendaagse onderwerpen. De hoofdmoot van de artikelen gaat over literatuur, maar daarnaast komen ook taal, theater, beeldende kunst, muziek, film en architectuur aan bod. Het blad, per aflevering zo'n 160 bladzijden dik, heeft al jaren dezelfde opzet: het opent met tien à twaalf hoofdartikelen, waarin de auteurs flink de ruimte krijgen; tien pagina's is geen uitzondering. De stukken hebben vaak het karakter van een overzichtsartikel, of zijn opiniërend van aard. Artikelen over poëzie worden steevast voorzien van een relevante selectie gedichten. Het tweede deel van Ons Erfdeel is de ‘Culturele kroniek’, met kortere artikelen (twee pagina's) over actuelere zaken. Het derde onderdeel heet ‘Taal- en cultuurpolitiek’ - enigszins misleidend, want hierin zijn bijvoorbeeld ook artikelen te vinden over neerlandistiek en de buitenlandse aandacht voor het Nederlands. Ten slotte bevat Ons Erfdeel nog een aantal boekbesprekingen, en de ‘Bibliografie van het Nederlandse boek in vertaling’, waarin wordt bijgehouden welke Nederlandse boeken er vertaald zijn (waarschijnlijk meer dan u denkt). Het blad maakt een zeer verzorgde indruk, en de illustraties (ook in kleur) vullen de tekst mooi aan. Ons Erfdeel staat onder hoofdredactie van Jozef Deleu. Het verschijnt vijf keer per jaar. Een jaarabonnement kost f 117,-/Bfr. 2100/€52,06. Informatie en abonnementen: Stichting Ons Erfdeel, telefoon 0(032) 56 4112 01, e-mail: info@onserfdeel.be, website: www.onserfdeel.be. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vervolg InZicht] Van der Tuuk In de reeks ‘Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen’ verscheen vorig jaar een korte levensschets van de excentrieke taalkundige Herman Neubronner van der Tuuk (1824-1894). Het overgrote deel van zijn leven bracht hij in Indië door, waar hij - levend als een inlander - aanvankelijk het Bataks (midden-Sumatra) en later het Balinees bestudeerde en toegankelijk maakte in een spraakkunst en een woordenboek. Tot 1873 deed hij dit als taalkundige en bijbelvertaler in dienst van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, dat het als zijn plicht zag om de bijbel in inheemse talen te laten vertalen - volgens Van der Tuuk een zinloos initiatief, maar het stelde hem in staat om de talen te bestuderen. Zijn taalkundige werkzaamheden zette hij na 1873 voort in dienst van het Indische gouvernement, maar deze periode blijft in het boekje buiten beschouwing. De tekst wordt geïllustreerd met citaten uit brieven van Van der Tuuk en anderen. Van Radja Toek tot Goesti Dertik. Herman Neubronner van der Tuuk als veldlinguïst in negentiende-eeuws Indonesië van Kees Groeneboer is een uitgave van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en kost f 25,- (ingenaaid, 44 blz.). Het boekje kan besteld worden bij Edita KNAW: tel. 020 - 551 07 00, e-mail: edita@bureau.knaw.nl. ISBN 90 6984 299 8 Dialectenboek 6 Tijdens de op 17 maart gehouden zesde Dialectendag (thema: dialect en familienamen) werd het evenzoveelste Dialectenboek gepresenteerd. Het grootste deel van dit boek bestaat uit artikelen van dialectologen en naamkundigen die - grofweg per (Nederlandse en Vlaamse) provincie - ingaan op de karakteriserende eigenschappen van de familienamen van een streek. Daarnaast bevat het boek de teksten van de op die dag uitgesproken lezingen, van Magda de Vos, Henny Stoel, Jan Wauters en Ann Marynissen, en een uitgebreide lijst met adressen van landelijke en regionale instellingen op het gebied van de dialectologie en de naamkunde. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het dialectenboek 6. Van de streek. De weerspiegeling van dialecten in familienamen, onder redactie van Veronique De Tier en Ann Marynissen, is een uitgave van de Stichting Nederlandse Dialecten (SND) en kost f 25,-/Bfr. 500 (ingenaaid, 416 blz.). Het boek is in de boekhandel verkrijgbaar maar kan ook besteld worden bij de SND: tel. 024-361 20 48, e-mail: h.van.de.wijngaard@let.kun.nl. ISBN 90 73869 06 4 {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe burgemeester leeft niet Groot Voorschoten Het gaat volgens de archeologen van het Rijksmuseum van Oudheden en de Universiteit Leiden om een unieke vondst. Het graf is het oudste dat tot nu toe in Sakkara is aangetroffen en werd, gezien het grote aantal scherven dat werd gevonden, waarschijnlijk al eerder geplunderd. NRC Handelsblad MIDDERNACHTSKINDEREN Winnaar van de Booker Prize 1981. Prachtig chaotisch boek, maar dan gestructureerd chaotisch, zoals het leven zelf: spannend, onderhoudend, vol humor, maar ook gruwelen, die heel veel lezers verdienen. folder Libris TummyTub®; makkelijk, veilig en ontspannen kinderbadje. De ideale manier van baden voor zowel baby als ouder. reclamefolder Etos Duitse economie groeit langzamer dan mogelijk is Reformatorisch Dagblad verkoop van biologische groente en fruit muslie zonder suiker en biologische ingrediënten verpakkingsmateriaal natuurvoedingswinkel de Eekhoorn Wederom wijziging Gemeentereiniging: Het vuilnis wordt i.p.v. maandag en donderdag voortaan gebracht. Binnenk®ant Elvis rules ‘My scarf's too short 'n my belt's falling off’, mompelde een dikke Elvis Presley tijdens een optreden in de herfst van zijn loopbaan met een voor popsterren zeldzaam humoristisch relativeringsvermogen. Geen overleden ster heeft zoveel imitators, gadgets, boeken, sites en I-saw-Elvis-verhalen voortgebracht. Metro De hoofdingang bleek gisterochtend geblokkeerd door een 4,60 meter grote zeeolifant. Het is voor het eerst dat zo'n kolos op het Zuid-Afrikaanse vasteland is beland. Vermoedelijk heeft het dier ergens in de oceaan een verkeerde afslag gemist, zei een woordvoerder van een wildbeschermingsvereniging. Metro Kortom: U kunt NLG 2.283,- betalen zonder dat het u iets kost! Brief ABN AMRO over bedrijfsspaarregeling Overig 2000 2001 Kosten aanvragen water 54,59 (51,50) 54,59 (51,50) Kosten onverricht bezoek 27,30 (25,75) 26,50 (25,00) folder Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Veehouderij mag Raad van State uitbreiden Nieuwsblad van het Noorden {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal HOEST? VEEL SUC6! De razendsnelle opkomst van het Sms-lands Interview met Siemon Reker, bijzonder hoogleraar Gronings Heeft de pratende jas de toekomst? Parlementariër Judith Belinfante over taalpolitiek Nieuwe rubriek: ‘Etymologica’ Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang juni 2001 {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (f 1,- per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 46.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, mevr. P.M. Veltman-Laseur, mr. E.L.J. van Vliet Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,- (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,- per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,- per jaar (per luchtpost f 65,-). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette beschikbaar. Inlichtingen bij Centrum voor Gesproken Lektuur: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 6 juni 2001 ‘Hardop in jezelf praten (door Hofland ooit “wildpraten” genoemd) mag niet. We mompelen allemaal weleens wat voor ons uit als we in gedachten zijn, maar willen daar niet op betrapt worden, net zomin als op het meedirigeren van een muziekstuk, of het bespelen van de luchtgitaar. Deze maand in Onze Taal (blz. 149)’ {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 132 Ewoud Sanders HOEST? VEEL SUC6! De razendsnelle opkomst van het Sms-lands Wereldwijd suizen er krankzinnige aantallen sms-berichten door de ether. Over een nieuw, ongekend populair communicatiemiddel met een heel eigen taal. 140 Jan Erik Grezel ER GAAT NIETS BOVEN HET GRONINGS Interview met Siemon Reker, bijzonder hoogleraar Gronings Streektaalfunctionaris, en sinds kort hoogleraar, Siemon Reker over zijn streven naar waardering voor het Gronings. 148 Frank Jansen SPREKENDE KLEDING Heeft de pratende jas de toekomst? Er bestaan jassen waarin moderne communicatiemiddelen zijn verwerkt. Hoe levensvatbaar is dat idee? 156 Marc van Oostendorp NIET BANG VOOR MEERTALIGHEID Parlementariër Judith Belinfante over taalpolitiek Judith Belinfante over de rol van het Nederlands in een tijd van toenemende internationalisering. En verder 138 168 andere woorden voor disclaimer/Ander woord voor... royalty watcher 145 Telefoonbotje en weduwnaarspijn 145 Ooievaarskuitenvet en andere fopdrachten 151 Waar komt fuut vandaan? 152 Nog eens: tompoes en Napoleon 153 Hoe zacht is saft? 157 Weesmoeder of...? 158 Kootjes? 158 Lekker kort 158 Ikik Rubrieken 135 Reacties: orchidee; Zuwe; Tattoo geen tabakspijpje; uitspraak; miljard of biljoen?; leesrichting en kijkrichting; handleiding; Taalverdediging; groter als/groter dan 139 Vraag en antwoord: geuit/geüit; schrikkelen; voor wat betreft; ‘Als ik hen/hun was’; oorsprong vraagteken 143 Raptus 144 Tamtam: lof voor Nederlands van Máxima; Nederlands als wetenschapstaal; Belgische topambtenaren verplicht tweetalig 146 NIEUWE RUBRIEK: ‘Etymologica’ 150 Loos alarm 154 Verse woorden: gevleugelde namen 159 Geschiedenis op straat: Klif 160 Woordenboek van de poëzie: koolpikravenzwart 162 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 162 Website: Geschiedenis van het Nederlands 164 Ruggespraak {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoest? Veel suc6! De razendsnelle opkomst van het Sms-lands Ewoud Sanders Wat zijn al die mensen toch aan het doen die druk met de toetsen van hun mobiele telefoon in de weer zijn, zonder te bellen? Ze tikken, versturen en ontvangen sms-berichten: korte boodschappen van maximaal 160 tekens. In Nederland suizen er maandelijks minstens 50 miljoen van die berichten door de ether, en wereldwijd gaat het helemaal om krankzinnige aantallen. Over een nieuw, ongekend populair communicatiemiddel met een heel eigen taal. Het grote wonder van sms is dat het een gat heeft gevuld waarvan we niet wisten dat het bestond. Wie zeven jaar geleden - toen de Short Message Service werd geïntroduceerd - had voorspeld dat dagelijks honderdduizenden mensen gebruik zouden gaan maken van een dienst waarbij je met relatief veel moeite een boodschap van maximaal 160 tekens kunt versturen, zou voor gek zijn verklaard. Want waar zou je dat voor nodig hebben? Ook toen kon je al bellen, chatten, faxen, e-mailen en oh ja, er was ook nog zoiets als de brief en de ansichtkaart. Twee zaken maken het extra vreemd dat dit wonder zich heeft voltrokken. In de eerste plaats is sms een bijproduct. Het is een van de dingen die je met een mobiele telefoon kunt doen, en niet het belangrijkste. Zo kun je ook in een auto naar de radio luisteren, maar toch zijn er maar weinig mensen die daarom een auto kopen. Bij de mobiele telefoon ligt dat anders: tienduizenden jongeren gebruiken dit apparaat vooral om te sms'en, een werkwoord dat in 1999 voor het eerst is aangetroffen. Ze béllen ook weleens met hun mobieltje, maar niet te vaak, want bellen is doorgaans duurder dan een sms-bericht versturen, wat gemiddeld vijftig cent per bericht kost. Hoe maakt u een sms-bericht? Bij de nummers 2 tot en met 9 op uw mobiele telefoon staan de letters van ons alfabet. Die kunt u in de zogeheten sms-functie van uw mobieltje oproepen door op een toets te drukken. Voorbeeld: onder de 2 staan de letters ABC. Druk één keer en u krijgt een A, twee keer drukken of de toets langer ingedrukt houden geeft een B, en zo verder. Wilt u iemand per sms uitnodigen voor een feest, dan is dat even een werkje, want voor het woord feest moet u drie keer op de 3 drukken voor de F, tweemaal op de 3 voor de E (en dat dan twee keer), vier keer op de 7 voor de S en één keer op de 8 voor de T. En dan tussendoor steeds even wachten, want anders krijgt u een andere letter, een leesteken of een of ander wild typografisch teken dat onder de nummertoetsen verstopt zit. Explosief Wat het succes van sms ook zo wonderlijk maakt, is dat het tamelijk omslachtig is om een bericht te maken (zie het kadertje). Toch wordt er héél erg veel ge-sms't. In het eerste halfjaar van 1999 verzond KPN 17,6 miljoen sms-berichten. In de eerste zes maanden van 2000 waren dit er ruim zes keer zo veel (114 miljoen). Ook bij Libertel/Vodafone steeg het aantal sms-berichten explosief, vooral toen het mogelijk werd om te sms'en met een zogenoemde prepaidtelefoon: van zo'n 3 miljoen berichten in september 1999 tot ruim 21 miljoen berichten in september 2000. Telecomaanbieder Ben - zeer geliefd bij de jeugd - verzendt met ‘slechts’ 950.000 klanten ruim 11 miljoen sms-berichten per maand. Samen al meer dan 50 miljoen dus. Wereldwijd gaat het helemaal om krankzinnige aantallen, want per maand suizen er op dit moment zo'n 10 miljard sms-berichten door de ether. Nooit hebben we elkaar zo veel te vertellen gehad. Emoticons In de meeste berichten wordt een aparte taal gebruikt. Honderdzestig tekens (inclusief spaties) is natuurlijk niet zo heel veel, maar toch meer dan je zou denken want het is werkelijk precies de lengte van deze zin. Daar kun je dus al het nodige in kwijt, maar doorgaans willen sms'ers meer zeggen in minder tekens. En nog belangrijker: omdat het samenstellen van een sms-bericht zo omslachtig is, barst het Sms-lands van de reducties, zoals taalkundigen dat noemen. Dat wil zeggen: er wordt van alles en nog wat weggelaten, verkort, samengetrokken en vertaald in icoontjes. Vooral dat laatste lijkt in de media te worden overdreven. Zoals bekend kun je door bepaalde typografische tekens bij elkaar te zetten allerlei gezichtjes maken. Draai deze bladzijde een kwartslag en u ziet hier :-) een lachend gezichtje, hier een knipoog ;-) en hier iemand die zijn tong uitsteekt :-P. Dergelijke zogenoemde emoticons worden bij sms (en in e-mailberichten) gebruikt, maar hoe wijdverbreid dit ver- {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} schijnsel is, weet niemand, want er is nooit uitvoerig onderzoek naar gedaan. Een kleine steekproef leert dat emoticons als :-{#} ‘beugel’ en :*) ‘kliert maar wat’ voornamelijk in kranten opduiken, maar niet in het echte leven. En dat is logisch, want zó vaak heb je het woord beugel niet nodig. Het woord telt slechts één teken meer dan het emoticon, maar is veel makkelijker te maken. Geinig verzonnen dus, maar nauwelijks toegepast. Cijfers en letters Sms-taal is duidelijk beïnvloed door de taal die in chatrooms en nieuwsgroepen (babbelboxen op internet) wordt gebruikt. Chatten is ouder. Sms dateert van 1994 en brak pas eind 1999 goed door. Sinds 1993 wordt er in Nederland intensief gechat op internet. Ook het chatjargon wemelt van de afkortingen, meestal van Engelse woorden. Voorbeelden zijn: A/S/L: ‘age, sex, location’; AFK: ‘away from keyboard’; BS: ‘bullshit’; BRB: ‘be right back’; CU: ‘see you’; EG: ‘evil grin’; ICQ: ‘I seek you’; IRL: ‘in real life’; LMAO: ‘laughing my ass off’; LOL: ‘laughing out loud’; OBTW: ‘oh by the way’; RO(T)FL: ‘roll on the floor laughing’; TY: ‘thank you’; YW: ‘you're welcome’ en WTF: ‘who the fuck’. Daarnaast worden er in sms-taal veel cijfers gebruikt in de plaats van letters. Te goed voor jou wordt 2g4u ‘too good for you’, alleen maar voor de lol wordt J4F ‘just for fun’, vieren wordt 4en of 4&, nacht wordt n8, succes suc6 en ga zo maar door. Nieuw is dit allemaal niet - dergelijke cijferwoorden zijn al in de negentiende eeuw te vinden - maar het wordt nu vaker toegepast en het is functioneler geworden; het is niet langer voornamelijk een vernuftig taalspelletje. Geheimtaal Zal het Sms-lands nu veel invloed hebben op het taalgebruik van jongeren? René Appel, bijzonder hoogleraar Nederlands als tweede taal en deskundige op het gebied van straattaal, denkt dat het wel losloopt: ‘Wellicht ontwikkelen ze er een grotere flexibiliteit mee. Ik moet zo'n woord waarin cijfers en letters worden gecombineerd een paar keer lezen voordat ik doorheb wat er staat. Mogelijk leren kinderen hiermee sneller decoderen. Sms-taal is toch een soort geheimtaal, een groepstaal. Het is een heel creatieve taal. Maar ik betwijfel of het invloed zal hebben op hun gewone leesvaardigheid.’ {== afbeelding Sms-college in Tilburg: studenten verzenden hun antwoorden per sms naar een computer. Foto: Erik van der Burgt ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Wel denkt Appel dat het Sms-lands op den duur enige invloed kan hebben op de schrijfvaardigheid van jongeren. Nu al schrijven sommige van zijn studenten 1 en ander in plaats van een en ander, zonder dat ze beseffen dat ze een fout maken. ‘Van afkortingen die in de sms-taal, of in het chatjargon, zeer wijdverbreid zijn, kun je verwachten dat ze op een gegeven moment doordringen in de standaardtaal’, aldus de Amsterdamse hoogleraar. ‘Maar’, benadrukt hij, ‘je moet niet vergeten dat dit aansluit bij een gewoon taalverschijnsel, namelijk het algemene streven naar verkorting. We zeggen “s.v.p.” in plaats van “s'il vous plaît”, en in ziekenhuizen zegt men “o.k.” in plaats van “operatiekamer”. Daardoor heb je kans dat bepaalde afkortingen uit de sms- of chattaal tot de standaardtaal zullen doordringen, zoals bijvoorbeeld LOL voor laughing out loud.’ Hoewel sommige afkortingen vrij algemeen zijn - ff in plaats van effe/even en hoest voor hoe is het bijvoorbeeld - lijkt het Sms-lands vooralsnog erg particulier. Bepaalde scholen, bepaalde klassen of enkele vrienden en vriendinnen ontwikkelen een eigen taaltje, met eigen afkortingen en grapjes, die alleen zij begrijpen. De overlevingskans van dat soort groepstalen, die al bestaan zolang mensen met elkaar praten, is gering, want op het moment dat de groep uiteenvalt, vervalt de taal. Anderzijds wordt het sms-taaltje steeds verder geformaliseerd doordat het vastgelegd wordt in woordenboekjes. Bij Het Spectrum verscheen onlangs WAN2TLK? :-) SMS-WRDBKJE. Twee opvolgers zijn in aantocht. En Wim Daniëls publiceerde bij Van Holkema & Warendorf het boekje Sms. Teksten, smileys & sites. Al die boekjes staan vol afkortingen en emoticons. Eisprong Sms'en heeft niet alleen een taalkundige, maar ook een sociologische kant. Aanvankelijk was het alleen populair onder de jeugd, maar inmiddels ontdekken ook steeds meer ouderen de zegen van het korte tekstbericht per mobiele telefoon. Bijna negen miljoen Nederlanders bezitten momenteel een mobiele telefoon. De verwachting is dat velen van hen de ko- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} mende jaren gaan sms'en. Een en ander heeft tot gevolg dat er steeds meer diensten per sms worden aangeboden. Het digitale lifestylemagazine Maghreb.nl stuurde in november 1999 tijdens de ramadan per sms elke dag een lijst met de gebeds- en etenstijden (plus een opbeurend woord voor de hongerlijders). In dezelfde maand vond in Tilburg het eerste sms-college plaats. Om de studenten in de zaal beter bij de les te houden, liet de docent hen tijdens het college antwoorden op meerkeuzevragen per sms naar een computer sturen, die de gegevens meteen verwerkte. Sms wordt zelfs gebruikt om zwanger te worden. Vul een formulier in op de Vlaamse website www.zappybaby.be en beide partners worden per sms geïnformeerd als de eisprong heeft plaatsgevonden. Fraggi opvoeden Wie wil, hoeft geen uur meer zonder sms'je te leven. Je kunt nieuwsberichten, weerberichten, je horoscoop, de slotkoersen van de AEX, moppen, sportuitslagen, de inhoud van actualiteitenrubrieken, vacatures en reclame ontvangen. Voor sommige berichten moet je betalen, andere zijn gratis. Je kunt per sms schaken, stemmen tijdens het Eurovisiesongfestival, beleggen, meedoen aan een quiz, deelnemen aan discussies en een virtueel huisdiertje (‘Fraggi’ genaamd) opvoeden. De televisiezenders TMF en SBS6 hebben sms-lichtkranten. Net als bij andere lichtkranten worden pornografische en racistische teksten door een filterprogramma of censor onderschept, en net als bij andere lichtkranten is het een sport om die te misleiden. Door bijvoorbeeld ‘krijg de canker’ te schrijven in plaats van ‘kanker’ of ‘B EREN L UL’ in plaats van ‘berenlul’. En natuurlijk is er seks op sms, want bij ieder nieuw medium dient de seksindustrie zich vrijwel als eerste aan. Wie per mobieltje het bericht ontvangt ‘Hallo lieverd, ik zit hier met een natte poes’ weet hoe de vlag erbij hangt, maar verneukeratiever is het verzoek ‘Wil je mij bellen?’, gevolgd door een 0906-nummer. Wie dit belt, krijgt een keurige vrouwenstem te horen die zegt dat het gesprek een knaak kost. Pas daarna wordt de beller doorgeschakeld naar het gebruikelijke gestamp en gehijg. De grootste sms-hit van het afgelopen jaar was de nieuwjaarswens. Tussen tien uur 's avonds en één uur 's nachts kreeg alleen Libertel/Vodafone al 1,1 miljoen sms-berichten te verwerken; ook KPN gaf die nacht circa een miljoen sms-berichten door. Maal vijftig cent per bericht. Vrienden Hoe is dit enorme succes te verklaren? Anders gezegd: welk gat heeft sms nu eigenlijk gedicht? Het belangrijkst is dat sms'en - vooral onder jongeren - een manier is om voortdurend contact met elkaar te houden. Zo vertelt Floor (‘14, bijna 15’) uit Heemstede dat zij al haar zakgeld (f 25,- in de maand) besteedt aan sms'jes. Ze maakt er gemiddeld vijf per dag, die ze naar haar vriendinnen stuurt. De meeste gaan naar één bepaalde vriendin. Die zit bij haar in de klas. En ze fietst met haar naar school. Toch blijft er genoeg over om uit te wisselen. Over huiswerk en natuurlijk over de liefde. Iedereen in Floors klas heeft een mobieltje, maar bijna niemand belt ermee, want dat is te duur. {== afbeelding Foto: Marco Knieriem ==} {>>afbeelding<<} Ook Daan (‘12, bijna 13’) uit Vorden belt bijna nooit met zijn mobiele telefoon, om dezelfde reden. In zijn klas zitten ‘nog maar’ vijf kinderen met een gsm, de rest is er volgens hem voor aan het sparen. Hij sms't zeker drie keer per dag, naar zijn vrienden, naar de meisjes met wie hij naar school fietst en naar zijn vader, voornamelijk om de cijfers voor zijn toetsen aan hem door te geven. Floor zegt dat ze niet snel sms zou gebruiken om een jongen te zeggen dat ze hem leuk vindt (‘dan stap ik gewoon op hem af’), maar Daan kan zich daar alles bij voorstellen (‘dat is minder eng, net als bij chatten of e-mailen’). Navraag leert dat dat laatste voor veel meer sms'ers geldt. Hiermee naderen we de essentie van het succes van sms. Sms is precies wat het zegt te zijn: de taal van korte boodschappen. Die kunnen zakelijk zijn, maar de grote populariteit zal eerder zijn veroorzaakt door de andere boodschappen die via deze dienst worden verzonden. Bellen kan te direct zijn. Je kunt iemand storen en je hebt de lengte en de toon van het gesprek niet helemaal in de hand. Voor e-mailen heb je vooralsnog een computer nodig. Voorlopig is sms'en persoonlijker. Iemand hoeft niet achter een computer te kruipen om je boodschap te lezen, maar hij of zij kan op ieder moment en overal lezen wat je te zeggen hebt. Je hebt direct contact met iemands broekzak, je boodschap ligt letterlijk in iemands hand. Als je leuk uit de hoek wilt komen, heb je de tijd om daarover na te denken - je hoeft niet ad rem te zijn. Je kunt je woorden wegen, of ze nu leuk, zakelijk of lief zijn. Contacten intensiveren Sommigen vragen zich af of sms het contact nu oppervlakkiger of onpersoonlijker maakt. Het tegendeel is eerder het geval. Sms lijkt in de plaats te komen van de ansichtkaart: het is een manier om iemand kort te laten weten dat je aan hem of haar denkt. Dat kan desnoods meerdere keren per dag, op een makkelijke manier. Sms zal daardoor vriendschappen en contacten eerder intensiveren dan oppervlakkiger maken. Dit blijkt ook uit het gebruik van sms door jonge geliefden. Een belangrijke vraag voor hen is vaak: kan ik hem/haar nu al bellen of niet? Bellen kan te opdringerig zijn, e-mailen moet vaak op de computer van een van de ouders of is aan een plaats gebonden, en brieven schrijven is hopeloos ouderwets aan het worden. De oplossing heet sms: te kort om je te vergalopperen, lang genoeg om de essentie over te brengen. Dit artikel is gebaseerd op een stuk dat eerder is gepubliceerd in NRC Handelsblad. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Orchidee Jan Klerkx - Maastricht {== afbeelding Herminium monorchis Uit: H. Heukels, Plantenatlas. Groningen, P. Noordhoff, 1925. ==} {>>afbeelding<<} Met veel genoegen las ik het artikel van Nicoline van der Sijs over wetenschappelijke plantennamen (Onze Taal februari/maart). Zij schrijft daarin onder meer dat de naam orchidee van het Griekse orchis ‘teelbal’ komt, en dat deze plant zo heet ‘omdat de plant als afrodisiacum werd beschouwd’. Ik vraag me af of dat omdat hier wel helemaal op z'n plaats is. Volgens mij is deze plantengroep zo genoemd omdat veel orchideeënsoorten twee wortelknolletjes bezitten die door hun vorm en plaatsing aan teelballen doen denken. (Er is trouwens ook een soort met maar één zo'n knolletje, die dan ook ‘Herminium monorchis’ wordt genoemd, dus met één teelbal.) Ik vermoed dat het gebruik als afrodisiacum pas later is ontstaan. De redenering zal geweest zijn dat een plant met teelbalvormige knolletjes wel potentieverhogend zou werken, net zoals men dacht dat een plant met niervormige bladeren wel goed voor de nieren zou zijn, en een met hartvormige bladeren goed voor het hart. Zuwe Wouter Bakker - De Bilt Riemer Reinsma gaat in zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ in op de straatnaam Zuwe (Onze Taal januari). Hij herleidt deze naam tot zijdewende (dat ‘dwarsdijk’ betekent) en geeft van dit woord een groot aantal verbasteringen. Maar het verband tussen zuwe en zijdewende maakt hij nergens aannemelijk. Volgens de grote Van Dale betekent zuwe iets heel anders: behalve ‘goot, greppel voor waterafvoer’ ook gewestelijk ‘looppad door een moeras’. Deze laatste betekenis stemt overeen met het karakter van een aantal zuwes, zoals de Portengense en de Ter Aarse Zuwe. Het verband tussen zuwe en zijdewende blijkt ook niet uit de namen van dwarsdijken: de bekendste hebben geen ‘zuwe’-naam, maar een dijknaam, zoals de Diefdijk en de Meerndijk. Alleen nabij Schalkwijk is er een met de raadselachtige, pleonastisch aandoende naam Zuwedijk. De Baambrugse Zuwe, waar Reinsma over schrijft, is overigens geen dwarsdijk. Deze heeft zijn huidige dijkachtige karakter gekregen doordat men (na circa 1880) de omliggende veengronden heeft afgegraven voor de turfwinning. De Baambrugse Zuwe bleef daarbij achter als een schijnbare dijk tussen de omringende plassen. Dit blijkt ook uit de hoogte die vermeld staat op de uitsnede uit de topografische kaart die bij het artikel van Reinsma is afgedrukt: -1,5 meter - een maaiveldhoogte. Kades (lagere dijken die polders tegen boezemwater beschermen) hebben meestal een kruinhoogte rond NAP, dijken zijn nog hoger. Ten slotte: het is onwaarschijnlijk dat de naam Zijdewinde in Vijfhuizen heeft ‘overleefd’: de Haarlemmermeer is pas in 1852 drooggelegd, en de naam moet dus daarna zijn (her)ingevoerd. Tattoo geen tabakspijpje Gerrit Selles - Utrecht Marinel Gerritsen en Frank Jansen stellen in hun artikel ‘Teloorgang of survival’ (Onze Taal februari/maart) dat Tattoo de benaming was voor een kort tabakspijpje. Dat klopt niet. Tattoo was destijds het merk van een speciaal soort pijptabak van Douwe Egberts. Die tabak was verpakt in een handig klein plastic doosje. Bij dit ‘concept’ is toen ook een klein pijpje ontworpen, dat in vele kleuren verkrijgbaar was, maar dat betekent niet dat Tattoo synoniem was met het pijpje. Uitspraak N. Schmidt - Oosterbeek Leendert Plug drukt ons in het aprilnummer met de neus op het feit dat Nederlanders veel klanken weglaten in de huis-, tuin- en keukenspraak. Dit doet me denken aan iets vergelijkbaars. Tijdens mijn vele contacten met buitenlanders (ik tracht asielzoekers in mijn omgeving wat meer Nederlands bij te brengen) word ik telkens geconfronteerd met de gevolgen van een snelle uitspraak. Ik herinner me een voorval met een Iraniër die een brief naar zijn familie wilde sturen en mij vroeg hoeveel postzegels van tachtig cent erop moesten. Ik woog de brief en stelde vast dat er f 2,40 op moest. Dus zei ik welgemoed: ‘Durmoetedurdrieop.’ Ik hoorde de man het nieuwe woord drieop een paar maal zachtjes binnensmonds herhalen. Wat was dat nu weer voor een postzegel? Een goede les, ook voor mij. Miljard of biljoen? T.J.A. Pilaar - Voorburg In het februari/maartnummer bekritiseert T. Hoevers terecht de verschillen tussen Europese en Amerikaanse benamingen voor grote getallen: wat in Europa ‘miljard’ heet, wordt in Amerika ‘biljoen’ genoemd. Wil het nog iets worden met de uniformiteit, dan moet er zeker ook met de Britten gepraat worden, want zij hebben het Amerikaanse systeem inmiddels overgenomen. In 1971 gaf The Concise Oxford Dictionary bij milliard nog: ‘one thousand millions’, volgens het Europese stelsel dus, maar in de praktijk werd toen in Groot-Brittannië al jaren het Amerikaanse stelsel gebruikt. Ergens in de loop van de jaren tachtig moet dit officieel zijn geworden, zoals vergelijking van het Engels-Nederlandse woordenboek van Wolters uit 1981 met dat van Van Dale uit 1989 leert. Wolters houdt nog het Europese stelsel aan; Van Dale noemt de Nederlandse vertalingen waarbij het Europese stelsel is aangehouden een paar jaar later ‘verouderd’. Terwijl Groot-Brittannië al jarenlang en met veel moeite bezig is het decimale stelsel in te voeren om aansluiting met de rest van Europa te vin- {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} den, wordt tegelijkertijd een onderdeel van die Europese conventies verlaten voor de Amerikaanse variant. Hier zou de Europese Commissie moeten ingrijpen. Alle mogelijke eenheden worden geharmoniseerd, maar niet de getallen zelf! Als Europa één lijn trekt, is er misschien een kans dat de Verenigde Staten zich hierbij aansluiten. Leesrichting en kijkrichting R. Dallinga - Den Haag De rubriek ‘Reacties’ in het februari/maartnummer bevat een inzending van R. van den Berg, waarin hij aandacht besteedt aan de kijkrichting van mensen op portretafbeeldingen; deze is sterk cultureel bepaald en hangt nauw samen met de leesrichting. Westerlingen kijken van links naar rechts, maar in sommige andere culturen kijkt men van rechts naar links. Dat deed mij denken aan een leus met bijbehorende portretten die ik in Isfahan (Iran) zag. Als ‘service’ had men onder de tekst in het Farsi een vertaling in het Engels geplaatst, die van links naar rechts gelezen niet bij de van rechts naar links te bekijken afbeeldingen past: rechts is immers Khamenei afgebeeld en links Khomeiny. Een leuke illustratie van een mogelijke miscommunicatie. {== afbeelding Foto: R. Dallinga ==} {>>afbeelding<<} Handleiding [1] W. Heijbroek - Zeist Dr. Jo Daan ergerde zich in Onze Taal van november vorig jaar aan een zin in de handleiding bij haar invalidenscooter: ‘Ga met schuin een helling groter dan 10° af.’ Dat ‘met’ moest volgens haar ‘niet’ zijn. In het aprilnummer schreef de heer Stevens uit Eerbeek dat met de zin in kwestie iets wordt bedoeld als ‘Men moet een helling schuin nemen.’ Het is beter deze raad niet te volgen. Ik verplaats me reeds enkele jaren in een rolstoel. Hellingen omhoog of omlaag of een mul pad geven geen enkel probleem. Eenmaal probeerde ik een verlaagde stoep schuin te nemen en prompt kantelde ik (verwondingen gering, dank u). Bij een spoorbreedte van 55 cm, een driewielig onderstel en een zithoogte van 80 cm komt het zwaartepunt algauw buiten het geringe grondvlak te liggen. Op bospaden vermijd ik elke dwarshelling en rijd ik liever wat om. In de instructie moet dus staan: ‘Ga niet schuin een helling op of af.’ Handleiding [2] Jo Daan - Barchem In mijn stukje over handleidingen in het novembernummer van Onze Taal schreef ik dat er in de zin ‘Ga met schuin een helling groter dan 10° af’ - uit de handleiding van mijn invalidenscooter - ‘niet’ in plaats van ‘met’ moest staan. M. Stevens neemt in zijn ingezonden brief uit het aprilnummer aan dat ik me vergis, en dat er met de woorden met schuin bedoeld wordt dat je een helling het best schuin af kunt gaan. Inderdaad moet je een helling van minder dan 10° schuin nemen, maar een steilere helling niet. Waar ‘met’ staat, moet dus toch echt ‘niet’ staan. Bovendien is ‘met schuin’ slecht Nederlands. Taalverdediging [1] Prof. ir. Matthias Storme - voorzitter Verbond der Vlaamse Academici, Gent In Onze Taal van april wordt in de rubriek ‘Tamtam’ aandacht besteed aan een bericht van de antifascistische onderzoeksgroep Kafka, waaruit zou blijken dat de werkgroep Taalverdediging extreem-rechts is. Taalverdediging zou - behalve door haar banden met bepaalde politieke partijen - extreem-rechts zijn omdat ze tijdens de IJzerbedevaart in augustus 2000 ‘tussen de standjes van fascistische clubs als Viking Jeugd Vlaanderen en Were Di’ stonden. Dit is een schoolvoorbeeld van incorrecte berichtgeving. Op de bedevaart zelf zijn geen standjes, wel op de markt in de stad Diksmuide aan de overzijde van de stroom. Op de bedevaart zijn sedert jaren extreem-rechtse groepen geweerd en met de hulp van de politie verwijderd. Tientallen bonafide verenigingen van allerlei gezindten hebben in Diksmuide een stand ter gelegenheid van de IJzerbedevaart. Zijn al die verenigingen extreem-rechts enkel en alleen omdat ook Were Di daar een stand heeft? De Viking Jeugd Vlaanderen heeft overigens geen stand; het is een gezelschap dat uit drie man bestaat, nog niet eens genoeg om een stand te installeren. In het ‘Tamtam’-stukje wordt vervolgens melding gemaakt van een persbericht van het ‘Landelijk Actieplatform Nationalistische Studenten’ - volgens de auteur een ‘ander uiterst rechts clubje’. Ik ken dit platform niet, maar ze ‘uiterst rechts’ noemen enkel en alleen omdat ze zich inzetten ‘voor volk en vaderland’ is simplistisch. Dat hebben generaties vóór ons - en allen die tijdens de oorlog de bezetting bestreden - toch ook gedaan? Taalverdediging [2] Sandra Keuper - voorzitter werkgroep Taalverdediging Met verbijstering heeft het bestuur van de werkgroep Taalverdediging kennisgenomen van de kop en de inhoud van het artikeltje in ‘Tamtam’ over onze organisatie (Onze Taal april). Taalverdediging wordt hierin afgeschilderd als extremistisch. Op grond waarvan komt de schrijver van het stukje tot deze gevolgtrekking? Hij blijkt af te gaan op de berichtgeving van Kafka, een instelling die wij zien als het verlengstuk van het terrorisme in ons land, belichaamd in de krakersbeweging, RaRa, het Dieren Bevrijdingsfront, de Autonomen en andere groepen die in het verleden met hun aanslagen voor honderden miljoenen guldens schade hebben aangericht. De schrijver heeft niet de moeite genomen bij Taalverdediging te informeren naar de juistheid van deze berichten. Kennelijk is {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} het de redactie van Onze Taal erom te doen Taalverdediging in een kwaad daglicht te stellen. Ten onrechte wordt gemeld dat de leiding van Taalverdediging voornamelijk uit mensen bestaat die banden onderhouden met extreem-rechtse organisaties als de CD en het Nederlands Blok. Verder zou Taalverdediging op de IJzerbedevaart tussen fascistische clubjes als de Viking Jeugd en Were Di een kraampje hebben gehad. De waarheid is dat de gemeente Diksmuide Taalverdediging een plaats heeft toegewezen naast de kraam van het Taalaktiekomitee en tegenover die van de Vlaamse Volksbeweging. Ook de CVP stond daar. Is de redactie van Onze Taal misschien tot deze onvriendelijke houding ten aanzien van Taalverdediging gekomen doordat wij het werk doen dat het Genootschap Onze Taal laat liggen? De schrijver van het stukje neemt het Taalverdediging kwalijk dat zij vindt dat: a)het gehele openbare leven in ons land zich in het Nederlands dient af te spelen; b)het Nederlandse en Afrikaanse taalgebied moet worden behouden; c)men binnen het Nederlandse taalgebied Nederlands dient te spreken. Wat voor bezwaar kan Onze Taal hiertegen hebben? Het genootschap heet toch nog steeds Onze Taal - of speelt men al met de gedachte de naam te veranderen in Weg Met Onze Taal? Wij willen hierbij duidelijk maken dat Taalverdediging ernaar streeft in Nederland dezelfde wetten ter bescherming van de eigen taal in te voeren als die welke al jarenlang in Frankrijk van kracht zijn en onlangs nog zijn aangescherpt. Daar is niets extremistisch aan; het is zelfs hoogstnoodzakelijk in een land waar de landstaal zo op de tocht staat. Dit is niet noodzakelijkerwijs extreem-rechts: Frankrijk wordt immers al geruime tijd bestuurd door een regering bestaande uit socialisten, communisten en groenen! Ten slotte stellen wij nadrukkelijk dat Taalverdediging politiek neutraal is (zoals ook soortgelijke organisaties zouden moeten zijn) en openstaat voor alle Nederlandstaligen die streven naar het behoud van onze Nederlandse taal, hetgeen niets met politiek te maken heeft. Naschrift redactie De kop boven ons bericht (‘“Taalverdediging”: extreem-rechtse werkgroep’) wekt een suggestie die bij nader inzien minder gelukkig is, namelijk dat ál haar leden extreem-rechts zouden zijn. Wie het bericht leest, zal zien dat dit ook niet de strekking was. We signaleerden dat Kafka met gedetailleerde en overtuigende informatie kwam dat vijf prominente leden van Taalverdediging (onder wie de oprichter) nauwe banden onderhouden (of onderhielden) met extreem-rechtse groeperingen als de Centrum-Democraten, het Nederlands Blok, de NVU en de door de rechter verboden CP '86. Dat blijft natuurlijk een bewering van Kafka, maar wij vonden (en vinden) het nieuwswaardig, en dus signaleerden we het in onze nieuwsrubriek. Overigens wordt juist die bewering in de reactie van de werkgroep Taalverdediging niet weerlegd. Groter als/groter dan J. van Malde - Voorschoten In Onze Taal van december 2000 doet lezer M. Siesling uit Den Haag in de rubriek ‘Reacties’ verslag van zijn ‘onderzoekje’ naar groter als/groter dan in Vondels Gysbrecht van Aemstel (1637). De als-constructie bleek er niet in voor te komen, tegen twintig keer het gebruik van dan na de vergrotende trap. Volgens het naschrift van de redactie gebruikte Vondel (1587-1679) in zijn vroegere werk in zulke gevallen als, maar later niet meer. Hoe verhelderend deze bevindingen ook zijn, zij laten de vraag buiten beschouwing hoe oud de dan-constructie is of zou kunnen zijn. Min of meer toevallig kwamen mij, liefhebberende taalmens, enkele oudere gevallen onder ogen. Zij volgen hier in de versies zoals die opgenomen zijn in Spectrum van de Nederlandse letterkunde, waarvan de samensteller (dr. M.C.A. van der Heijden) per deel zijn bronnen verantwoordt. Allereerst het ‘Wilhelmus’ (deel 7, 1970) in een der oudste versies - zo niet de oudste - uit omstreeks 1570. Het tiende vers begint als volgt (bladzijde 78): Niet doet my meer erbarmen In mijnen wederspoet Dan datmen siet verarmen Des conincks landen goet Ongeveer een eeuw ouder zijn de gedichten van de Utrechtse ‘Suster Bertken’ (omstreeks 1427-1514). In deel 4 (1968) vindt men het gedicht ‘Die werelt hielt mi in haer ghewout’, met in de regels 41 en 42: Wat mach daer wesen sachter pijn Dan in der leliën rooc te sijn Van nog verder terug (tweede helft veertiende eeuw) dateert het befaamde Gruuthuse-handschrift, waarin voorkomt het bekende ‘Egidius, waer bestu bleven?’ met (deel 4, bladzijde 249) de regels 6 en 7: Nu bestu in den troon verheven Claerre [= helderder] dan der zonnen scijn Deze toevalsvondsten tonen uiteraard niet meer aan dan dat de dan-constructie al zeer lang gebruikt wordt. Dat nu leek mij belangwekkend genoeg om er de aandacht op te vestigen. Naschrift redactie Wil Pijnenburg en Dick Wortel van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie waren zo vriendelijk ons inzage te geven in het vooralsnog enige bestaande exemplaar van het vorig jaar gereedgekomen Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VMNW), dat het Nederlands uit de dertiende eeuw beschrijft. Volgens dit woordenboek wordt er na een vergrotende trap uit die tijd ‘nooit alse aangetroffen, steeds dan(ne)’. En van die laatste constructie zijn in het VMNW dan ook talloze voorbeelden te vinden, met als eerste vindplaats: ‘dů wart aiol dů híj́t gesach. noch blider dan men secgen [mac]h’. Deze regels zouden ergens tussen 1220 en 1240 geschreven zijn. In de zestiende en zeventiende eeuw nam het gebruik van als na een vergrotende trap aanzienlijk toe. Sindsdien is er geregeld gepleit voor het gebruik van als na een vergrotende trap, onder anderen door de schrijver Willem Bilderdijk, en - veel recenter - door de taalkundige prof. P.C. Paardekooper. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} 168 andere woorden voor disclaimer Taaladviesdienst In het aprilnummer van Onze Taal vroegen we u een Nederlands alternatief te bedenken voor disclaimer, de Engelse aanduiding voor een tekst waarmee een onderneming haar aansprakelijkheid beperkt. We treffen disclaimers vaak aan op websites en onder aan e-mailberichten, maar ook in andere soorten publicaties, zoals brochures en advertenties. Zes inzenders wezen ons erop dat er in het Nederlands in feite al een equivalent van disclaimer bestaat, namelijk exoneratieclausule. In Fockema Andreae's juridisch woordenboek (1990) wordt dit omschreven als ‘beding in een overeenkomst, waarbij een partij zich ontlast van de naar regelend recht op hem rustende aansprakelijkheid (...)’. Exoneratieclausule lijkt de lading van disclaimer dus slechts ten dele te dekken: exoneratieclausules zijn beperkt tot contracten, terwijl disclaimers in openbare uitingen voorkomen. We gingen daarom op zoek naar een andere term. In totaal droegen 97 Onze Taallezers 168 Nederlandse equivalenten van disclaimer aan. De meeste van die woorden werden maar één keer genoemd. Van die groep willen we u de woordspelingen buitenschotje, eisbreker, trammelantbarrière en verhindernis niet onthouden. Behalve het eerdergenoemde exoneratieclausule werden de volgende acht woorden vaker dan twee keer voorgesteld: 1.vrijwaring (13x) 2.aansprakelijkheidsbeperker/-beperking (12x) 3.voorbehoud (8x) 4.indekker (7x) 5.aansprakelijkheidsuitsluiting (4x) 6.afschuiver (3x) 7.vrijpleiter (3x) 8.vrijwaringsclausule (3x) Van deze lijst roepen indekker, afschuiver en vrijpleiter wat ons betreft een onjuist beeld op. Ze suggereren dat een onderneming die een disclaimer bij een uiting plaatst, er bij voorbaat van uitgaat dat die uiting in de praktijk ook werkelijk nadelige effecten zal hebben. Vooral afschuiver heeft een negatieve gevoelswaarde. Het alternatief voorbehoud is volgens ons niet specifiek genoeg om disclaimer te vervangen. De omschrijving van voorbehoud uit het hierboven genoemde juridische woordenboek - ‘het voorbehoud toegevoegd aan een verklaring (...) strekt om het verbinden van rechtsgevolg daaraan te voorkomen (...)’ - geeft weliswaar goed weer wat een disclaimer is, maar buiten juridische teksten heeft voorbehoud ook de algemene betekenis ‘restrictie’ (bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘onder voorbehoud’) en dat is een te algemene aanduiding voor een disclaimer. Aansprakelijkheidsbeperker/-beperking en aansprakelijkheidsuitsluiting beschrijven wél duidelijk wat het verschijnsel disclaimer behelst. We vinden aansprakelijkheidsuitsluiting echter wat te sterk: blijkens de definitie in Van Dale bepérkt een disclaimer de aansprakelijkheid van een onderneming. Natuurlijk zijn er bij disclaimers verschillende gradaties van beperking denkbaar, maar in het algemeen kunnen we niet stellen dat een disclaimer elke aansprakelijkheid uitsluit. Als het gaat om aansprakelijkheidsbeperker en aansprakelijkheidsbeperking, valt de keuze op het eerste woord, omdat dit door de uitgang -er het meest correspondeert met disclaimer. Het vaakst voorgestelde woord, vrijwaring, betekent onder andere ‘garantie’. En het werkwoord dat het dichtst bij vrijwaren ligt, is behoeden. Disclaimers behoeden ondernemingen voor nadelige gevolgen van hun publicaties; de term vrijwaring is daarom goed gekozen. Toch voegen wij er in dit geval liever clausule aan toe, omdat vrijwaring alleen te algemeen is om disclaimer te vervangen. De toevoeging clausule maakt duidelijk dat een disclaimer een concreet stuk tekst is. Van Dale omschrijft clausule namelijk onder andere als een ‘afzonderlijke zinsnede in een stuk of brief (...)’. Daarnaast heeft clausule als synoniem voorbehoud, dat in combinatie met vrijwaring de lading van disclaimer ook goed dekt. Al met al is zowel aansprakelijkheidsbeperker als vrijwaringsclausule een goed te beredeneren Nederlands alternatief voor het Engelse disclaimer. Omdat aansprakelijkheidsbeperker wel erg lang is en minder goed klinkt, is vrijwaringsclausule volgens ons het geschiktst om disclaimer te vervangen. Martin van Oostrom uit Amsterdam was de eerste die vrijwaringsclausule voorstelde. Hij ontvangt daarom een boekenbon van f 50,- van de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal). Alle inzenders: veel dank. Ander woord voor... royalty watcher ‘Toen bekend was dat onze prins gezien was met Máxima, was ik er onmiddellijk van overtuigd dat zij de ware was. Ik denk dat je als royalty watcher zoiets aanvoelt.’ Dat zei Jurian van Mispelrode, de webmaster van www.maxima-zorreguieta.net, in de Volkskrant van 25 april 2001. De term royalty watcher komt al enkele jaren voor in het Nederlands, maar is in geen enkel woordenboek opgenomen. Het is de aanduiding voor iemand die het doen en laten van de leden van het koningshuis op de voet volgt. Een royalty watcher is vaak een journalist of schrijver, maar er zijn ook mensen die uit liefhebberij royalty watcher zijn. Hebt u suggesties voor een bruikbaar Nederlands alternatief voor royalty watcher, stuurt u die dan vóór 16 juli naar de Taaladviesdienst, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De Stichting LOUT beloont de beste inzending met een boekenbon van f 50,-. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Geuit/geüit ? Waarom wordt geüpdatet (het voltooid deelwoord van updaten) wel met een trema geschreven en geuit (het voltooid deelwoord van uiten) niet? ! Het trema wordt bij niet-samengestelde woorden (woorden waarvan de delen niet zelfstandig als woord kunnen voorkomen) gebruikt om te voorkomen dat twee opeenvolgende klinkers als één klank worden uitgesproken. Het gaat hierbij niet om alle klinkercombinaties, maar om de volgende veertien: aa, ae, ai, au, ee, ei (behalve als die i bij de ij hoort, zoals in geijkt), eu, ie, oe, oi, oo, ou, ui en uu. Bij geüpdatet wordt met het trema aangegeven dat de e en de u niet als eu-klank maar als twee aparte klanken worden uitgesproken. De e en de u horen immers bij verschillende lettergrepen: de e bij de lettergreep ge- en de u bij -up-. Het trema komt te staan op de klinker die het begin vormt van de volgende lettergreep. Ook bij geuit vormen de e en de u niet samen één klank. Het gaat hierbij echter om drie in plaats van twee klinkers achter elkaar. En als meer dan twee klinkers elkaar opvolgen, dan kunnen volgens het Groene Boekje (Leidraad, p. 33) alleen de e en de i een trema krijgen. Daarom hebben woorden als geuit en geautoriseerd geen trema, maar bijvoorbeeld beëindigd, mozaïek en bedoeïen wel. Ook geldt voor een combinatie van meer dan twee klinkers dat er nooit een trema direct na de i komt; vandaar dieet, financieel en ooievaar. De woorden smeuïg en jeuïg, die dezelfde klinkercombinatie bevatten als geuit, hebben wél een trema. Hierbij moeten namelijk niet de e en de u van elkaar worden gescheiden, maar de u en de i (die bij de volgende lettergreep hoort). En op een i mag wél een trema worden gezet bij een opeenvolging van meer dan twee klinkers. Schrikkelen ? Ik zag in Van Dale dat het werkwoord schrikkelen de betekenis ‘overslaan’ heeft. Dat vind ik vreemd. Ik had verwacht dat het ‘toevoegen’ zou betekenen. Schrikkeldagen worden toch toegevoegd aan de kalender? ! Het werkwoord schrikkelen is afgeleid van schrikken in de betekenis ‘verspringen’. En volgens de meeste naslagwerken ligt dit schrikken - dus niet schrikkelen - ten grondslag aan woorden als schrikkeljaar, schrikkeldag en schrikkelbaby. In een schrikkeljaar verspringen de vaste feestdagen een dag, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal. De betekenis ‘verspringen’ is ook terug te vinden in de Engelse term voor schrikkeljaar: leap year (leap betekent ‘(vooruit)springen’). Schrikkelen is een zogeheten frequentatief, een werkwoord dat een herhaling aangeeft. Andere voorbeelden daarvan zijn klapperen (‘telkens klappen, een klappend geluid maken’), hinkelen (‘voortdurend hinken’) en suizelen (‘voortdurend een suizend geluid maken’). Schrikkelen betekent dus eigenlijk ‘telkens schrikken, telkens verspringen’, en daaruit heeft zich de betekenis ‘overslaan’ ontwikkeld. Overigens is schrikkelen geen gangbaar Nederlands woord. Al in de eerste editie van Van Dale, uit 1872, werd bij schrikkelen opgemerkt: ‘een verouderd werkwoord, dat echter in sommige streken nog gehoord wordt in de samenstelling overschrikkelen, d.i. overspringen’. Voor wat betreft ? Een politicus hoorde ik in een tv-interview steeds de constructie voor wat betreft gebruiken. Is deze - mijns inziens lelijke - formulering wel correct? ! Sommige taalgebruikers keuren voor wat betreft af. Zij zien deze vertaling van de Franse uitdrukking pour ce qui est de nog als een gallicisme (een uitdrukking die overgenomen is uit het Frans en in strijd is met de regels van het Nederlands) en vinden dat voor weggelaten moet worden. Voor wat betreft is echter helemaal ingeburgerd geraakt; nog maar weinigen ervaren voor wat betreft als een on-Nederlandse constructie. Voor wat betreft is voor veel mensen zelfs ‘gewoner’ dan wat betreft. Zo kwamen we op internet via een zoekmachine 16.000 keer voor wat betreft tegen en 10.400 keer wat betreft. De constructie is tegenwoordig ook in Van Dale (1999) en Koenen (1999) te vinden. Het gaat ons daarom te ver om voor wat betreft af te keuren. Wilt u echter taalkritiek vermijden, dan kunt u voor beter weglaten en alleen wat betreft gebruiken. ‘Als ik hen/hun was’ ? In een krant las ik de kop ‘Als ik hun was, zou ik oppassen’. Moet hun niet hen zijn? ! Juist is inderdaad ‘Als ik hen was, zou ik oppassen’. Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) wordt in de constructie ‘Als ik... was’ niet de onderwerpsvorm maar de niet-onderwerpsvorm van een persoonlijk voornaamwoord gebruikt. Dus niet jij maar jou, en niet hij maar hem. Het meervoudige zij heeft twee niet-onderwerpsvormen: hun en hen. Hun moet worden gebruikt als het fungeert als meewerkend voorwerp (‘Ik geef hun de cadeaus’), als belanghebbend voorwerp (‘Ik schenk hun een borrel in’) of als ondervindend voorwerp (‘Dat valt hun zwaar’). In de overige gevallen moet hen worden gebruikt. In ‘Als ik... was’ gaat het niet om een meewerkend, belanghebbend of ondervindend voorwerp, dus is hen de correcte vorm. Oorsprong vraagteken ? Hoe is het vraagteken ontstaan? ! Het vraagteken is mogelijk ontstaan uit de afkorting voor het Latijnse woord quaestio (‘vraag’): q., aldus de Tekstwijzer van K.F. Treebus (1995). De punt van deze afkorting kwam later onder de letter q te staan, waarna het teken zich verder ontwikkelde tot het huidige vraagteken. De Tekstwijzer vermeldt dat ook het uitroepteken waarschijnlijk van Latijnse afkomst is: ‘(...) volgens één verklaring was het oorspronkelijk io, een uitroep van vreugde. Dit evolueerde tot i. en nog later kwam de punt ook onder de i, waarna het nog maar een kleine stap naar! was.’ {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Er gaat niets boven het Gronings Interview met Siemon Reker, bijzonder hoogleraar Gronings Jan Erik Grezel Sinds 1 maart 2001 is Siemon Reker bijzonder hoogleraar Gronings aan de Rijksuniversiteit Groningen. Reker ijvert als streektaalfunctionaris met succes voor meer waardering voor zijn dialect. Maar het Nederlands overspoelt het Noorden. Een gesprek over een emancipatiestrijd en achterhoedegevecht. ‘Ik koester niet de illusie dat ik iets kan bijdragen aan het voortbestaan van het Gronings.’ Siemon Reker, sinds maart bijzonder hoogleraar Gronings aan de Rijksuniversiteit Groningen, wil geen rol als conservator van een curiosum. Zijn voornaamste taak is het kweken van een sfeer van interesse in de taal van de regio. Dat doet hij, sinds hij in 1984 streektaalfunctionaris van de provincie Groningen werd, als radiomaker, columnist en publicist - allemaal in en over het Gronings. ‘Als hoogleraar ga ik nu ook een inleidend college Gronings geven. En ik wil de boer op met studenten om onderzoek te doen.’ Toch komt in een gesprek met hem over het Gronings de benarde toestand van het dialect voortdurend aan de orde. ‘Van de zeventigplussers kent zo'n 98% nog Gronings. Van de Groningers onder de veertig nauwelijks 50%. Dan gaat het hard. Het Nederlands is al heel lang de norm. Men denkt dat het Gronings een barrière is voor een maatschappelijke carrière. Het dialect moet in die visie afgeleerd worden. Dat is onzinnig. Kinderen kunnen heel goed twee talen tegelijk leren.’ Stoet Reker en zijn vrouw voedden hun twee zoons goeddeels in het Gronings op. Wel kwamen die voortdurend met het Nederlands in aanraking. De twee jongens konden de twee taalsystemen goed gescheiden houden. ‘Ik las op een avond voor uit Jip en Janneke, in het Nederlands. Je moet even weten dat zij ziet in het Gronings zai zugt is. Jip en Janneke zien een man met een tros ballonnen. En dan staat er: “Wat een mooie ballonnen, zucht Janneke.” Waarop mijn oudste mij meteen corrigeerde: “Niet zucht, maar ziet!” Een Gronings woord in dat Nederlandse verhaaltje kon voor hem niet.’ Reker pleit ervoor het Gronings en het Nederlands in het onderwijs met elkaar in verband te brengen. ‘Nu is Gronings meestal een apart uurtje. Waarom zou je Gronings en Nederlands niet combineren? Dan kweek je op de basisschool al kleine taalbeschouwertjes. Op de lagere school heb ik zelf eens meegemaakt dat de juffrouw met ons bezig was met rijmwoorden en vroeg: “Wat rijmt op goed?” “Stoet”, riep ik. “Fout,” zei ze, “dat is Gronings.” Stoet is namelijk het Groningse woord voor “brood”. Ze ging helemaal voorbij aan het Nederlandse woord stoet, maar erger nog vind ik die strikte scheiding die ze maakte.’ Typisch Gronings? Groningers gaan door voor stug, en zouden zuinig met woorden zijn. Maar het zijn vooral de Groningers zelf die daar grappen over vertellen. Zoals het verhaal van de boerenknecht die al veertig jaar bij een boer werkt en elke dag op de fiets naar zijn werk komt. 's Morgens wordt er niets anders gezegd dan een korte groet en aan het eind van de dag is het ‘Tot mörgen’. De hele dag wordt er gewerkt en gezwegen. Op een dag komt de knecht op een ‘plof’ (bromfiets) naar het werk. De boer vraagt belangstellend: ‘Naie plof?’ (nieuwe brommer?). ‘Joa’, zegt de knecht. Zwijgend gaan ze aan het werk. Aan het eind van de dag komt de knecht bij de boer. ‘'k Kom mörgen nait weer’ (ik kom morgen niet meer terug, ik neem ontslag). De boer kijkt hem verbaasd aan. Zijn blik vraagt om een verklaring. ‘Ach,’ zegt de knecht, ‘al dat gezoes over die naie plof!’ (al dat gezeur over die nieuwe bromfiets). Die anekdotes zijn vermakelijk en herkenbaar, vindt Reker. Zelf solliciteerde hij naar de functie van streektaalfunctionaris met een brief van één zin: ‘Die boan liekt mie wel wat tou.’ Hij werd prompt aangenomen. ‘Maar ik ken ook tegenvoorbeelden: situaties waarin men zegt “Doar most moar wel (of nait) op reken” in plaats van kortweg “joa” of “nee”. Dat heeft een duidelijke functie: een hiërarchie scheppen en in stand houden, bijvoorbeeld op de werkvloer. “Joa” of “nee” is dan te gelijkwaardig.’ Gêne De druk om het Gronings in te ruilen voor het Nederlands is blijkbaar erg groot. Na de eerste week op de basisschool spraken Rekers kinderen nooit meer Gronings, terwijl hij het zelf stug volhield. Dat ergerde de kinderen weleens. ‘Toen ik een keer op de tennisbaan {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} “Oet!” riep in plaats van “Uit!”, zei een van mijn zoons: “We zijn hier niet op de boerderij, hoor.”’ {== afbeelding Siemon Reker: ‘Wat mij vooral interesseert is de dynamiek van het dialect: “Hoe verandert het Gronings?”, “Welke kant gaat het op en hoe snel gaat dat?”’ Foto: Van Vliet Fotografie ==} {>>afbeelding<<} Daar spreekt toch ook de typisch Groningse gêne uit. Limburgers laten graag horen dat ze uit Limburg komen, Groningers schamen zich voor hun dialect. ‘Ik proef dat ook wel, maar het is nooit uitgezocht. Ik ken Groningers die het vervelend vinden dat ze een Groningse tongval hebben, bijvoorbeeld door de fameuze “natte t”. Jan Kamminga, commissaris van de Koningin in Gelderland, is op logopedie geweest. Hij wilde beter leren articuleren. Maar iemand als Jan Mulder schaamt zich toch niet? En zijn de Limburgers allemaal zo trots? De journalist Frits Abrahams - afkomstig uit Limburg - vertelde me dat er Limburgers zijn die op spraakles gaan om de zachte g kwijt te raken.’ ‘Die gêne heeft weer te maken met de maatschappelijke factor. Een taal heeft het moeilijk als die negatief stigmatiseert en een belemmering vormt voor sprekers die “hogerop” willen. Maar dat soort beschouwingen is niet mijn vak. Wat mij vooral interesseert is de dynamiek van het dialect: niet zozeer het statische verschil tussen het Gronings in Oude en Nieuwe Pekela, maar vooral vragen als “Hoe verandert het Gronings?”, “Welke kant gaat het op en hoe snel gaat dat?”’ Liedteksten Wat gaan uw colleges Gronings precies inhouden? ‘Het hoogleraarschap is voor één dag per week. Ik ga in de eerste plaats een inleidend college geven. Via Groningse liedteksten ga ik het vizier op de taal richten. Ik verwacht dat studenten in de liedjes iets herkennen. Uiteraard verdiepen we ons ook wat in de letterkunde. Maar ik wil studenten vooral laten kijken naar de veranderlijkheid van taal. Dat is typerend voor deze tijd en de situatie van het Gronings.’ Wordt er naast het inleidende college nog onderzoek gedaan? ‘In overleg en samenwerking met collega's Fries en Nedersaksisch wil ik neerlandici en andere belangstellenden graag een vak aanbieden dat over de grenzen van het Gronings heen kijkt naar het hele gebied van Noord- en Oost-Nederland. Dat kan bijvoorbeeld een werkcollege zijn waarbij taalverschijnselen uit Overijssel vergeleken worden met kenmerken van het Gronings.’ U bent ook nog altijd streektaalfunctionaris. Wat moeten we ons bij dat werk voorstellen? ‘Vanaf het begin heb ik steeds zelf ideeën aangedragen om de functie inhoud te geven. De publieke kant is vooral “naar buiten treden”, in de pers, voor de radio. Ik heb in de krant hier veel stukjes geschreven en voor Radio Noord regelmatig programma's gemaakt. Op zondagochtend had ik een Gronings programma waarin Jan Mulder een column deed in het Gronings. Dat is erg goed voor de emancipatie van het dialect.’ ‘Bij Radio Noord gaf ik in het Gronings ook een drie minuten durende samenvatting van het nieuws, zonder wollig taalgebruik. Mensen vonden dat Groningse nieuws directer en verrassend. Bij de weersverwachting zei ik niet dat het mistig werd, maar dat er “dook” kwam. Dat verrassingseffect heb je ook als wij op het Vlaamse nieuws dollekoeienziekte horen.’ Officiële streektaal ‘Vorig jaar was er een tentoonstelling over de in 1986 overleden, momenteel erg populaire Groningse zanger Ede Staal. Die tentoonstelling was een enorme klapper. Maar ik merkte dat mensen bijvoorbeeld niet wisten wat vaaier in zijn liedje “As vaaier woorden” betekent (“vier”). Daarom heb ik een boek samengesteld waarin ik zijn liedteksten toelicht.’ {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Verder schreef Reker een zakwoordenboekje met een gedeelte Gronings-Nederlands én een gedeelte Nederlands-Gronings. Ook maakte hij een retrograde woordenboek van het Gronings, louter bedoeld voor taalkundig onderzoek, maar het wordt vooral verkocht als rijmwoordenboek. Als streektaalfunctionaris vroeg hij aandacht voor het Gronings in het onderwijs. In Oost-Groningen - en later ook elders - werden taal- en cultuurcursussen opgezet voor ‘import’, mensen die oorspronkelijk van buiten de provincie komen. ‘Voor die cursussen is veel belangstelling. Er is verder een hele serie leespakketten naar alle basisscholen in de provincie gestuurd: Groningse verhaaltjes, liedjes, toneel en hoorspelen, met lessuggesties.’ Is het schrift geen groot obstakel bij het dialect? Mensen die Gronings spreken, weten vaak niet hoe ze het moeten schrijven. ‘Ik zou heel graag een leesproject op de basisscholen starten. Aan het eind van zo'n acht weken krijgen kinderen dan een getuigschrift waarop staat dat ze Gronings kunnen lezen. Voor scholen lijkt me dat een mooie manier om iets aan de taal van de eigen regio te doen met een duidelijk doel. Dus geen rijtje met vervoegingen leren als “ik dou, doe dust, hai dut”, maar leren lezen. Dan kunnen ze ook zien dat spelling in het Gronings, net als in het Nederlands, een benadering is van wat je zegt.’ {== afbeelding Ede Staal, Groningens beroemdste troubadour. ==} {>>afbeelding<<} Het Gronings is ook officieel erkend in Europees verband. Wat houdt dat in? ‘Het Gronings is als onderdeel van het Nedersaksisch (dat behalve in Groningen ook wordt gesproken in Drenthe, Overijssel en de Achterhoek) erkend in het kader van het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen. Het gaat om een erkenning volgens deel II van het handvest. Dat houdt in dat de overheid het Nedersaksisch officieel als taal beschouwt, maar op dit gebied verder nauwelijks financiële verplichtingen heeft. Het Fries, dat erkend is volgens deel III, heeft wél recht op overheidssubsidie, voor bijvoorbeeld radio- en tv-uitzendingen in het Fries. De erkenning van het Nedersaksisch lijkt daarom misschien alleen maar een formaliteit, maar het psychologisch effect is heel belangrijk: de mensen in Groningen (en in de rest van het “Nedersaksische” gebied) krijgen het gevoel dat er in Brussel en Den Haag positief over hun streektaal wordt gedacht.’ Ede staal Hij wordt wel de Jacques Brel van het Groninger land genoemd: Ede Staal, Groningens beroemdste troubadour. Vooral na zijn vroege dood in 1986 is hij ongekend populair geworden, tot ver buiten de provincie met de vette klei. Wie van oordeel is dat het Gronings altijd ruig en rauw klinkt, moet eens naar zijn vrolijke, grappige en hartverscheurende liedjes luisteren. Ze verschenen ook op enkele cd's. Hij schreef niet alleen ín, maar ook óver het Gronings: Grunnegers veur begunners Ik bin hier geboren, ik proat din ook plat. Mor t lezen en schrieven, ja dat is mie ja wat. Ik heb dat noeit leerd, dus dat is niks veur mie. Ie waiten hou t gaait, ja din blift t ter voak bie. Is t puutoal mot oa of sums mit ao? Ie kieken noar de regel, din wait je dat zo. En loat dizze raais nou de moud es nait zakken, A-je ainmoal begunnen, hei-je de smoak zo te pakken. Ie waiten dat de mainsten wel Grunnegers kinnen. En nou waiten ie ook dat doar regels veur binnen. Dij helpen joe bie t proaten, bie t schrieven en lezen. t Het veuls te laank duurd, dus t mout nou mor wezen. Is t puutoal... Helpt klòkje of klókje t maist tegen de kol' n Potje het broek vól da's aans wat as vòl. Liggoam, n lief, n pokkel of n pens. Wie zeggen Godlinze, mor doar zegt men Glins. Is t puutoal... Bijbel In zijn onderzoek (onder andere voor zijn dissertatie) richtte Reker zich vooral op het Groningse werkwoordensysteem, dat sterk in beweging is. ‘Maar op dit moment ben ik bezig met een Groningse samenvatting van een proefschrift over neuropsychologische aspecten bij de behandeling van kinderen met leukemie. Veel van die kinderen komen uit een milieu waar Gronings wordt gesproken, en met zo'n samenvatting in het eigen dialect zorg je ervoor dat de wetenschappelijke bevindingen toegankelijk worden voor de ouders van die kinderen.’ Zijn er meer situaties waarin het gebruik van het Gronings een duidelijke functie heeft? ‘In de handel ben je betrouwbaarder als je dialect spreekt. In de agrarische sector wordt nog steeds behoorlijk veel dialect gesproken - dat blijkt nu duidelijk met de MKZ-crisis. Verder natuurlijk in de humor. Er zijn talloze anekdotes die je alleen in het Gronings kunt vertellen, omdat het vooral taalgrappen zijn.’ ‘En wat je misschien niet zou verwachten: ook in de kerk speelt het Gronings een rol. De bijbelvertaling in het Gronings is bijna gereed. In de gezondheidszorg, met name in de ouderenzorg, kan het Gronings {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} nog zeker dertig jaar zeer nuttige diensten bewijzen.’ Kunt u zelf alles in het Gronings zeggen? ‘Technische termen zijn lastig. Ik heb me destijds zijdelings beziggehouden met die bijbelvertaling. Verzin maar eens een Gronings woord voor tollenaar of wijngaard. Soms duiken er opeens nieuwe woorden op voor moeilijk te vertalen begrippen. T-shirt is in het Gronings maauwhemd, dat is in zwang geraakt door Winus van der Laan, een bekende Winschoter die voor de radio werkte. Overigens betekent dat oorspronkelijk een hemd met lánge mouwen.’ Vindt u het ene soort Gronings ook mooier dan het andere? ‘Ik vind het Gronings van aardige mensen mooier dan dat van onvriendelijke mensen. Ik vind het kul als mensen zeggen dat ze een hekel hebben aan het Gronings uit Winschoten. Dan hebben ze een hekel aan het Gronings van Winus van der Laan.’ Wat merken jullie in Groningen van de renaissance van het dialect? ‘Die zogenaamde renaissance wordt vooral vanuit Amsterdam gesignaleerd, maar ik voel dat niet zo. Het veronderstelt een verhoogde geestelijke activiteit. Er is wel meer belangstelling en waardering dan twintig of dertig jaar geleden. De emancipatiestrijd werpt wellicht toch vruchten af. En ik kan nu tegen de mensen zeggen dat ze hun kinderen rustig in het Gronings kunnen opvoeden, want je kunt er zelfs hoogleraar mee worden.’ De afkalving van een dialect Pessimisten geven het Gronings nog een jaar of dertig. Anderen houden het op zestig of tachtig jaar. Hoe het ook zij, de afkalving van het Gronings gaat razendsnel. Zelden zijn mensen van één generatie getuige van zo'n spectaculaire taalverandering. Reker onderscheidt daarin twee ontwikkelingen. De situaties waarin men nog dialect spreekt, worden steeds schaarser. ‘Zo'n dertig jaar geleden was het ondenkbaar dat er op het schoolplein of op het voetbalveld géén Gronings gesproken werd. Nu hoor je het nauwelijks meer.’ Verder schuift het dialect snel op naar het Nederlands. ‘Er ontstaat een soort pseudo-Gronings, dat een een-op-eenrelatie heeft met het Nederlands. Alleen de klinkers worden nog vergroningst, zodat de streektaal zich ontwikkelt tot een klinkervariant van de standaardtaal.’ Onder de varianten van het Gronings krijgt het Veenkoloniaals nu de overhand. ‘Dat ligt het dichtst bij het Nederlands. Het is een tussenstation op weg naar het Amsterdams of het Haags.’ De veranderingen begonnen na de Tweede Wereldoorlog. ‘Er kwam toen een grotere tolerantie tegenover het Nederlands. Die ontwikkeling zette de sluisdeuren van de taalverandering wijd open. De overdracht van dialect werd in de thuissituatie losgelaten. Ouders spraken onderling nog wel Gronings, maar niet tegen hun kinderen. De taal was ineens niet meer bepalend voor de vraag of je er wel of niet bij hoorde.’ De media en de veel grotere mobiliteit zijn de motoren van de taalverandering. Biedt de lokale omroep geen tegenwicht? ‘Radio Noord heeft enkele uitzendingen in het Gronings, TV Noord doet er tot mijn ongenoegen vrijwel niets aan; alleen het weerbericht is in het dialect.’ Raptus Ingmar Heytze Sommige dichters vinden het niet voldoende om een gooi naar de onsterfelijkheid te doen, ze willen ook uitleggen hoe je moet gooien. Ze streven naar een poëtica die zo zuiver en universeel is dat ze voor álle poëzie geldt. Voor deze dichters is niets zo belangrijk als definiëren wat goede poëzie is en wat niet. Zij zoeken naar onderscheid door tegenstellingen te creëren: nieuw versus oud, vent versus vorm, hermetisch versus anekdotisch. Hun grootste vervoering ligt in het even onverzoenlijk als onomstotelijk bewijzen dat de ene stijl van dichten betere gedichten oplevert dan de andere. Het zijn de dichters die, zoals het in Ilja Pfeijffers gedicht ‘Vuurvogel’ heet, ‘heethoofdig samenzweren in een revolutionair café / waar in jeneverdamp een diep doorrookt j'accuse / tegen de gelauwerde canon bijna niet wordt verworpen’. Met bevlogen manifesten timmeren zij handvatten en instructieplaatjes op het glazen ei van de poëzie. We zouden ze ‘duidende dichters’ kunnen noemen. De classicus Ilja Pfeijffer heeft zich ontpopt als zo'n duidende dichter. Eind vorig jaar hield hij de jongste generatie dichters een lachspiegel voor in het essay ‘De mythe van de verstaanbaarheid’. Dit stuk moest bewijzen dat onbegrijpelijke poëzie altijd beter is dan verstaanbare. Verstaanbare poëzie is plat, eendimensionaal, simplificerend en daarom leugenachtig. Aardig voor op het podium, maar geen grote dichtkunst: ‘puistig provoceren op een popi podium is geen poëzie / want poëzie is geen performance / versterkte taal die niet electrisch vonkt / blijft blubberen als zwakstroom / wie ritme uit een box moet lenen hoopt te zingen / maar hij zingt niet.’ Een goed gedicht zou, volgens Pfeijffer, de ‘inelkaargewikkeldheid’ van de dingen moeten aantonen. Dat het daardoor onbegrijpelijk wordt, lijkt hij eerder nastrevenswaardig dan belemmerend te vinden. ‘Complexe gedichten worden geschreven omdat de werkelijkheid complex is’, aldus de dichter: ‘poëzie is vrezen met groten vreze in een slapeloos kinderbedje / omdat je niet weet of je vergramd hebt / dan wel balkend roos herkauwen en weten dat het lukken zal / te spreken als een mens en sprekend als een mens / in donkere catacomben de geheimste woorden / uit de oude boeken te bezweren dat het lood / van de cirkel volgens de gulden snede / pentagrammatisch in de vijfde essentie vierkant raakt / gequadrateerd en leem begint te ademen op voeten / poëzie is gevaarlijk of zij is geen poëzie’. Nu zijn er in de vorige eeuw heel wat verhitte literaire debatten gevoerd, maar over het algemeen waren er minstens een páár voor- en tegenstanders om elkaar in de haren te vliegen. Het boeiende aan Pfeijffers kritiek is dat hij, althans wat zijn eigen generatie betreft, volstrekt alleen staat. Dat komt waarschijnlijk doordat hij de gelauwerde canon niet tegenspreekt, maar in de kaart speelt. De dichters die hij hekelt zijn niet de veertigplussers met hun kont op het pluche, maar de aanstormende angry young men. Hij vermoordt niet zijn vaderen, maar zijn broeders. In dat licht is het ook niet zo vreemd dat hij hardvochtig van repliek is gediend. Het verwoede debat is te volgen op de site www.epibreren.com/pages/reacties.html. Het is verplichte kost voor wie wil weten wat de jongste dichtersgeneratie bezielt. In een reactie op de storm aan protest die zijn stuk opriep, schrijft Pfeijffer: ‘Ik ben helemaal niet TEGEN jullie. Ik wil alleen niet zijn zoals jullie.’ Het zal wel niet zo zijn dat dichten en duiden elkaar volkomen uitsluiten, maar grote duiders zijn zelden grote dichters. Ze hebben de neiging om overleefd te worden door de dichters die ze aanprijzen. De mindere dichters die ze afwijzen waren ook zonder hun kritiek ten dode opgeschreven, de goede komen in de regel sterker dan ooit uit de woordenstrijd. Goed, een dichter wordt niet snel onsterfelijk, maar voor een duider valt nooit meer te halen dan een grimmig, vergankelijk gelijk. Het kan geen kwaad als zowel Ilja Pfeijffer als zijn felste tegenstanders zich dat realiseren. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Lof voor Nederlands van Máxima Na de bekendmaking van de verloving van Willem-Alexander met Máxima Zorreguieta werd de aanstaande bruid alom geprezen om haar beheersing van het Nederlands. ‘Haar toespraak was erg goed,’ vond Jaco Alberts van NRC Handelsblad, ‘maar die was natuurlijk uitgevlooid door een neerlandicus. Bij de vragen nadien - waarvan sommige tamelijk abstract waren, zoals: “Weet u waaraan u begint?” - bleek dat ze haar kennis zeker kan verbeteren. Maar dat is natuurlijk geen schande. Nee, al met al heeft ze het goed gedaan.’ Taalkundige Jan Stroop vond Máxima's Nederlands ‘leuk en mooi’, en het viel hem ook direct op dat ze zich niet bezondigde aan het door hem zo verfoeide Poldernederlands - dit in tegenstelling tot de journalisten (‘vooral die vrouwen dan, hè’) die haar tijdens de persconferentie interviewden. ‘Het eerste wat ze zei was “Ik ben blij”. Niet “blaai”.’ In België werd meteen een vergelijking gemaakt met prinses Mathilde. De kwaliteitskrant De Standaard schreef: ‘Máxima heeft tijdens haar eerste publieke optreden prinses Mathilde duidelijk op punten verslagen.’ De Vlaamse royalty watcher Jan van den Berghe voegde daaraan toe: ‘In haar eerste persconferentie heeft Máxima al meer Nederlands gesproken dan prinses Mathilde in anderhalf jaar heeft laten horen, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief.’ Overigens heeft Máxima uitgerekend in België een cursus Nederlands gevolgd. In de tijd dat ze in Brussel voor de Deutsche Bank werkte, bezocht ze het Ceran-instituut in Spa, waar ook de Belgische koningin Paola - van origine Italiaanse - ooit Nederlands leerde. Anneke Simons van het Ceran-instituut: ‘Wij zijn hofleverancier en geven geen gedetailleerde informatie over onze klanten. Maar het klopt dat Máxima hier in april vorig jaar een cursus heeft gevolgd. Ik heb haar op 30 maart horen spreken en dat was zeer goed. Máxima heeft een goed taalgevoel en ze is niet bang om te spreken in het openbaar. Dat zijn factoren die helpen.’ Bronnen: De Standaard, 3-4-2001; Het Parool, 2-4-2001 Werkgroep Nederlands als wetenschapstaal Tien jaar geleden opperde Jo Ritzen, destijds minister van onderwijs, dat Engels de voertaal zou moeten worden op de Nederlandse universiteiten. Vrijwel heel Nederland viel vervolgens over hem heen. Maar langzamerhand lijkt Ritzens idee toch werkelijkheid te worden. Wetenschappers gebruiken steeds vaker Engels in artikelen en colleges, en voor nieuwe, Engelstalige begrippen wordt geen Nederlands equivalent meer bedacht. Dat zou kunnen leiden tot een kloof tussen wetenschap en samenleving. Voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) was dit een reden om een werkgroep in het leven te roepen die zal onderzoeken of het Nederlands nog te redden valt als wetenschapstaal. ‘We willen het Engels zeker niet uitbannen, maar het Nederlands moet aan de universiteiten, ook in de laatste jaren van de studie, naast het Engels blijvend een plaats krijgen’, aldus Renate Bartsch, lid van de werkgroep en hoogleraar taalfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Overigens zullen de exacte wetenschappen buiten beschouwing blijven. De werkgroep richt zich alleen op geestes-, gedrags- en maatschappijwetenschappen. Bron: Het Parool, 31-3-2001 Belgische topambtenaren verplicht tweetalig De hoogste Belgische ambtenaren moeten voortaan de twee belangrijkste talen van België beheersen. Eind maart besloot de ministerraad de regels te schrappen die het mogelijk maken dat federale topambtenaren (dus de ‘landelijke’, niet die van de Vlaamse en Waalse deelregeringen) de andere landstaal niet spreken en zelfs niet begrijpen. Het lijkt voor buitenstaanders misschien wat curieus dat zo'n maatregel niet al lang bestond. Want hoe ging het dan tot nu toe als een topambtenaar die alleen het Nederlands beheerste met een Waalse collega moest overleggen die alleen Frans sprak? Dan deed hij een beroep op de ‘taaladjunct’ die hij toegewezen had gekregen. Volgens De Standaard-journalist Guy Tegenbos is dat ‘iemand die eigenlijk niets mocht doen, alleen de baas moest bijstaan als de andere taal aan bod kwam, en die voor het overige tijd vrij had voor politieke of andere bemoeienissen, en/of voor het opstapelen van frustraties door zijn of haar functionele overbodigheid’. Maar dat is nu dus verleden tijd. Al hoeft de topambtenaar in de toekomst ook weer niet perfect tweetalig te zijn. ‘De manager moet medewerkers begrijpen en door hen begrepen kunnen worden’ en moet een tekst in de andere landstaal ‘begrijpend kunnen lezen’ en kunnen ‘controleren op inhoud’. Bron: De Standaard, 31-3-2001 {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Telefoonbotje en weduwnaarspijn Ewoud Sanders Zijn er plekken waar je je als kind vaker bezeert dan als volwassene? Ja, het puntje van je elleboog. Althans, ik kan mij niet heugen dat ik pas nog mijn ‘tinteldoos’ heb geraakt, terwijl me dat als kind vaak is overkomen. Het is een pijn die je nooit vergeet: alsof er een stroomstoot door je onderarm trekt; een korte, hevige, tintelende pijn die je pink en de onderkant van je handpalm verdooft. Het woord tinteldoos heb ik van mijn moeder. Mijn vrouw noemt dat plekje ‘elektriciteitsknobbel’. Maar er zijn meer woorden voor: telefoonbeentje, telefoonbotje, telegrambotje en weduwnaarsbotje. En in de Zaanstreek noemde men dit plekje aan het eind van de negentiende eeuw ‘jodenbeentje’. Al die woorden doen vermoeden dat je een bótje in je elleboog raakt - en zo staat het bijvoorbeeld ook in de grote Van Dale - maar in feite gaat het om een zenuw: de nervus ulnaris of elleboogszenuw. Die ligt zo dicht aan de oppervlakte dat je hem gemakkelijk kunt bezeren of beknellen, wat nog weleens gebeurt bij mensen die in coma liggen. De typische pijn wordt ‘weduwnaarspijn’ genoemd, een woord dat in 1854 voor het eerst is opgetekend. Waarom ‘weduwnaarspijn’? Wat heeft een weduwnaar met pijn in je elleboog te maken? Over die vraag hebben in het verleden twee geleerden zich gebogen. In 1879 kwam de Leidse hoogleraar P.J. Cosijn tot de conclusie dat weduwnaarspijn een ‘in scherts gevormde verbastering’ moest zijn van weeuwtepijn. Weeuwte is Middelnederlands voor ‘pijn’, en de oorspronkelijke betekenis was dus ‘pijn-pijn’. Dat vond A. Beets, zoon van de beroemde Nicolaas Beets en redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, nogal onwaarschijnlijk. Waarom zou nu juist pijn in je elleboog ‘pijn-pijn’ worden genoemd? Volgens hem lag het veel eenvoudiger. Het volkswoord weduwnaarspijn, schreef hij in 1890 in een tijdschrift, kent hetzelfde gewicht toe aan twee soorten pijn: de hevige maar korte pijn van een gestoten elleboog en de hevige maar korte rouw van een weduwnaar. Om zijn gelijk aan te tonen nam Beets een paar grote, internationale spreekwoordenboeken door. Hij vond elf voorbeelden, uit onder meer Denemarken, Duitsland, Italië, Noorwegen, Spanje en Zweden. Het is een cynisch lijstje. Zo zeiden de Noren: ‘Een elleboogstoot en een weduwnaarstraan doen smart zolang ze duren, maar zijn gauw gedaan.’ De Denen: ‘Zijne vrouw te missen, dat is een elleboogstoot, maar zijn liefje te missen, dat is hellepijn.’ En een Spaans spreekwoord luidt: ‘Rouw van een echtgenoot en pijn aan den arm: smarten wel hevig maar duren niet lang.’ ‘Eerlijksheidshalve’ zocht Beets ook naar voorbeelden waarin de pijn van een vrouw om het verlies van haar man wordt vergeleken met het stoten van je elleboog. Hij vond er slechts twee. Niet in de Germaanse talen, maar alleen in het Italiaans. Elektriciteitsknobbel, jodenbeentje, telefoonbeentje, telefoonbotje, telegrambotje, tinteldoos, weduwnaarsbotje - kent u nog andere woorden voor dit plekje op de elleboog? Mail naar sanders@nrc.nl of schrijf naar de redactie van Onze Taal: Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Ooievaarskuitenvet en andere fopdrachten Peter Burger Kent u, vroeg ik in maart aan de lezers van mijn taalcolumn in het Algemeen Dagblad, voorbeelden van de onzinboodschappen waarmee nietsvermoedende slachtoffers, bijvoorbeeld op 1 april, van het kastje naar de muur worden gestuurd? ‘Fopdrachten’, noemden luisteraars van het radioprogramma NOS Taal deze practical jokes. Zelf herinnerde ik me het plintentrappetje en in naslagwerken vond ik onder meer de vierkantegaatjesboor, gestreepte verf, een ons tisterniet, droog water, muggenvet en de waterzaag. Maar er zijn er meer - veel meer. Uit de reacties die ik ontving van AD-lezers is een lange lijst van fopdrachten samen te stellen. Een aantal lijkt in alle bedrijfstakken bekend te zijn: ooievaarskuitenvet en de map met zoekgeraakte stukken werden tientallen malen genoemd, en meer dan één briefschrijver had ooit lopen zoeken naar de glasmagneet, naar spijkervet, hamerstelenvet, het aardbeienladdertje, geruit garen of de schop met het voetje. Andere lijken alleen bekend te zijn binnen een branche of een enkel bedrijf: bakkers sturen hun jongste medewerker om de ovensleutel, in de marine zoeken groentjes naar een metertje waterlijn en bij een diergeneeskundig instituut liepen nieuwe laboranten alle laboratoria af op zoek naar het streptokokkenborsteltje. Deze traditie is naar mijn weten voor het laatst geïnventariseerd in 1958. Sindsdien ligt het onderzoek naar het Koldernederlands stil. Daarom de volgende vragen: Kent u meer voorbeelden van dergelijke onzinboodschappen? Worden ze nog gebruikt op 1 april en om nieuwe werknemers te ontgroenen, of is dit een uitstervende vorm van folklore? U leest de resultaten later dit jaar in Onze Taal. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Het ontstaan van de etymologie Nicoline van der Sijs Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. Zelden gaat die verder dan het begin- en het eindpunt van een woord (‘school komt van het Griekse scholè “vrije tijd”’). En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je weet wat er onderweg, tussen scholè en school, allemaal is gebeurd. In de nieuwe maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie. In de eerste aflevering: het ontstaan van het vak. Waar komt het woord spijt vandaan? Hoe oud is het? Zijn de vorm en betekenis ervan in de loop van de tijd veranderd? Het antwoord luidt: de eerste vindplaats van spijt dateert van 1436, en de herkomst blijkt uit de oudere vorm die ervan bestaat. In 1300 sprak men namelijk van despijt, en dat was ontleend aan het Oudfranse despit (modern Frans: dépit ‘berouw’): een lange i werd in het Nederlands regelmatig tot ij, vergelijk het Middelnederlandse swigen met de moderne vorm zwijgen. De Nederlanders gingen het woord despijt langzamerhand ten onrechte opvatten als ‘de spijt’, en zo ontstonden uitdrukkingen als spijt hebben (in plaats van despijt hebben). {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} De wetenschap die zich toelegt op het geven van dit soort antwoorden heet etymologie. Veel mensen zijn daar erg in geïnteresseerd - er is haast geen tv-taalquiz denkbaar zonder etymologische vragen. Het bezwaar van zulke quizzen is alleen dat de gegeven antwoorden soms wel erg kort en simpel zijn. Woorden waarvan de vorm of betekenis op geen enkele manier lijkt op het huidige Nederlandse woord, worden dan als de oorsprong opgegeven, wat tot veel oh's en ah's leidt, maar uiteindelijk weinig met echte etymologie te maken heeft. School is ‘vrije tijd’? Een voorbeeld van dit verschijnsel (ik besprak het al in Onze Taal van juli/augustus vorig jaar) is de bewering dat school van het Griekse scholè ‘vrije tijd’ komt. Dit levert steevast reacties op als: ‘Kijk eens wat leuk dat die oude Grieken in hun vrije tijd naar school gingen.’ Of: ‘Wat grappig dat de Grieken leren als nietsdoen beschouwden.’ Maar de werkelijkheid is net iets anders. In het Grieks betekende scholè aanvankelijk inderdaad ‘vrije tijd’, maar de betekenis ging geleidelijk verschuiven. Eerst werd het ‘dat wat je in je vrije tijd doet’, vandaar ‘liefhebberij’, vervolgens ‘studie’ en ten slotte ‘gebouw waar die studie plaatsvindt’. Het Griekse woord scholè is onder meer met de betekenis ‘schoolgebouw’ door de Romeinen overgenomen, en het Nederlandse woord is vervolgens ontleend aan hun Latijnse schola. Met de betekenis ‘vrije tijd’ heeft het woord in het Nederlands helemaal nooit iets te maken gehad, en deze betekenis is dan ook irrelevant voor de herkomst van het Nederlandse woord: de betekenisontwikkeling heeft geheel in het Grieks plaatsgevonden, lang voordat er zelfs maar sprake was van Nederlands als aparte taal! Cursus etymologie In spelletjes wordt gemakshalve dus vaak alleen het begin- en het eindpunt van een woord gegeven, zonder dat er acht wordt geslagen op de weg die tussen beide loopt. Dat is jammer, want het is juist die verbindingsweg die het eindpunt begrijpelijk maakt, en die er bovenal voor zorgt dat etymologie zo interessant en spannend is. Maar om zulke ontwikkelingen te kunnen volgen is het wél nodig om over inzicht in en overzicht van het vak te beschikken. Is etymologie daarom alleen iets voor deskundigen? Zijn alleen (historisch) taalkundigen in staat etymologieën te verifiëren? Nee. Het is mogelijk de waarschijnlijkheid van een etymologie te beoordelen zonder dat men zich gedetailleerd en grondig in de materie verdiept, zoals we ook algemene inzichten in de natuur- en scheikunde bezitten zonder dat we weten hoe de processen exact werken en welke wetten eraan ten grondslag liggen. Zo weet iedereen dat als je water op het vuur zet, het op een zeker moment gaat koken, en dat dat iets te maken heeft met moleculen. Maar hoe dat nu precies zit...? Een leek kan leren inschatten wat het antwoord is op een vraag als: is ons woord kelk ontleend aan het Hongaars, het Latijn of het Sanskriet? Daarvoor moet men globale kennis hebben van de algemene tendensen van de geschiedenis en de ontwikkeling van de taal. Ik ben van plan in deze rubriek telkens een onderwerp uit de taalontwikkeling te bespreken. Op het laatst hebt u al lezend een korte cursus etymologie achter de rug, en kunt u zelf meedenken over gepresenteerde etymologieën. Beesten: omdat si ons bistaen Hoe is het vak etymologie ontstaan? In oude Griekse teksten zien we al dat men zich heeft afgevraagd wat achter de woorden schuilging, waar ze vandaan kwamen en wat ze eigenlijk betekenden. Hierbij legde men in de Oudheid verbanden tussen woorden op grond van toevallige klankovereenkomsten. Daardoor leidde men bijvoorbeeld het Latijnse caelebs ‘vrijgezel’, dat we kennen uit celibatair, af van caelum ‘hemel’. Een caelebs zou dan iemand zijn die als {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} in de hemel leeft. Ook in de Middeleeuwen bleef men de etymologie op die klankgerichte manier benaderen. Zo geeft Jacob van Maerlant in zijn Rijmbijbel uit 1285 de etymologie van beesten: omdat si ons bistaen ‘omdat ze ons bijstaan’. Wigardus à Winschooten, die in 1681 een beroemd zeemans-woordenboek publiceerde, meende dat bekken ‘schaal’ was afgeleid van het woord bek, omdat zeelieden hun ‘bek’ en hele hoofd in een bekken steken om zich te wassen. In werkelijkheid is bekken een leenwoord uit het Latijn. Taalfamilies Het mag duidelijk zijn: met wetenschap hadden deze vormen van etymologie weinig te maken. De grondslag voor etymologie als wetenschap is pas aan het eind van de achttiende eeuw gelegd. Toen realiseerde men zich namelijk dat er taalfamilies bestaan. Nadat een Franse priester, le père Coeurdoux, in 1767 had geschreven dat bijvoorbeeld het Sanskriet-woord padam ‘stap’ kan worden vergeleken met het Griekse pous ‘voet’ (tweede naamval podos) en het Latijnse pes ‘voet’ (tweede naamval pedis), stelde Sir William Jones onafhankelijk van Coeurdoux in 1786 in een jaarrede voor de Asiatic Society dat Sanskriet, Grieks en Latijn en in mindere mate Perzisch, Gotisch en Keltisch zo veel met elkaar gemeen hadden dat zij wel een gemeenschappelijke oorsprong móésten hebben. Al die talen zouden teruggaan op één taal, die aanvankelijk Indo-Germaans genoemd werd, omdat de talen die eruit voortgekomen zijn zich uitstrekken van het gebied waar Germaanse talen werden gesproken (met IJsland als noordwestelijkste punt) tot de rivier de Indus in Bangladesh. Tegenwoordig wordt meestal de neutralere naam Indo-Europees gebruikt. Tot de Indo-Europese talen behoren momenteel vrijwel alle talen in Europa en verder een aantal talen in India. In Europa zijn alleen het Baskisch, de aan elkaar verwante talen Fins, Ests, Laps en Hongaars, de Turkse taalfamilie, en een groot aantal kleine Oeralische en Kaukasische talen in de voormalige Sovjet-Unie geen Indo-Europese talen. Erfwoorden De talen die behoren tot de Indo-Europese taalfamilie hebben een groot aantal overeenkomsten in woordenschat, structuur en klanken. De woorden die ze gemeenschappelijk hebben, zijn de zogenoemde erfwoorden. Deze erfwoorden behoren over het algemeen tot de centrale woordenschat: de woorden voor de alledaagse, onmiddellijke, voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de mens. Dit zijn bijvoorbeeld namen voor mensen en hun lichaamsdelen (man, arm, neus, oor, oog), familierelaties (kind, moeder, vader), weersverschijnselen (regen, sneeuw, wind), hemellichamen (maan, ster, zon), tijd (dag, maand, nacht), landschap (berg, heuvel), namen voor planten en bomen (berk, beuk, den, wilg), dieren (eend, hond, geit, koe, otter, varken, vee, wolf) en dierlijke producten (melk), bijvoeglijke naamwoorden die algemene eigenschappen aanduiden (breed, jong, lang, oud), telwoorden (twee, drie, vier), en tot slot werkwoorden die basishandelingen in het leven uitdrukken (eten, drinken, dromen, horen, slaan, voelen, slapen, zien). Weliswaar kennen de erfwoorden in de verschillende talen klankverschillen (vergelijk oog, oor met het Engelse eye, ear en het Latijnse oculus, auris), maar deze zijn voor een groot deel regelmatig en kunnen worden beschreven in zogenoemde klankwetten. De moderne etymologie is dus gebaseerd op taalvergelijking, waarbij klankwetten als uitgangspunt gelden. De klankverschillen tussen de talen zijn opgetreden doordat de sprekers van het Indo-Europees, dat aanvankelijk waarschijnlijk in Zuid-Rusland gesproken werd, zich vanaf ongeveer 2500 voor Chr. over een groter gebied verspreidden. Het onderlinge contact ging hierdoor verloren, en delen van het Indo-Europees kwamen in de verschillende gebieden in aanraking met andere talen die invloed uitoefenden. Hierdoor viel het Indo-Europees in de loop van de tijd uiteen in verschillende takken, zoals het Germaans, het Romaans, het Grieks en het Slavisch. In de volgende aflevering van ‘Etymologica’ zal ik nader ingaan op de klankverschillen en de klankwetten. {== afbeelding De Indo-Europese taalfamilie Bron: Cor van Bree, Historische taalkunde. Leusden, Acco, 1996. ==} {>>afbeelding<<} Tot besluit wil ik lezers graag verzoeken om vragen of suggesties over etymologie in het algemeen of de herkomst van een bepaald woord in het bijzonder te sturen naar de redactie van Onze Taal. Ik zal die vragen dan waar mogelijk verwerken in de komende stukjes. En o ja, kelk is ontleend aan het Latijn. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Sprekende kleding Heeft de pratende jas de toekomst? Frank Jansen Er bestaan tegenwoordig jassen waarin moderne communicatiemiddelen zijn verwerkt. Dat lijkt een weinig levensvatbaar idee. Wie heeft nu de behoefte om op straat in z'n kraag te staan praten? En wat als de jas naar de stomerij moet? Aan de andere kant is het natuurlijk niks nieuws, communiceren door middel van kleding - zo liep Reagan ooit met een T-shirt met de tekst ‘Stop Communism in Central America’ erop. Zou er misschien toch iets te zeggen zijn voor de pratende jas? Enige tijd geleden stond er een foto in de krant van een bijzondere jas. Het was een prototype van een slimme jas, met een ingebouwde telefoon en mp3-speler (waarmee je digitale muziek kunt opnemen en afspelen), en later wellicht ook een internetaansluiting en wap-mogelijkheden. Het leidde bij de journalisten tot toekomstvisioenen. ‘Je draagt een compleet mobile office met je mee, alles draadloos, klein’, schreef het Utrechts Nieuwsblad. En de Volkskrant voegde daaraan toe: ‘We worden gered door intelligente kleding. Door truien die heel hard “sleutels” roepen voordat de deur dichtklapt. Broeken die alarm slaan bij zakkenrollen. Jassen die de weg wijzen. Bh'tjes die tijdens het hardlopen je hartslag controleren.’ Het zal duidelijk zijn: de journalisten zien wel iets in die jas. Waarschijnlijk behoren ze tot de doelgroep van surfers en modernisten die naar de makers hopen grif tweeduizend gulden voor hun pratende jas zullen neertellen. Misschien wordt deze jas inderdaad wel een succes, maar dan zullen er wel enige hobbels genomen moeten worden. Dwangcommunicatie Kleding dient niet alleen om het lijf warm te houden en de geest niet te verhit te laten raken, maar fungeert ook als communicatiemiddel. Dat is een cliché. De systematiek in de westerse cultuur is maar al te duidelijk. Hoe meer van het lijf bedekt wordt, des te formeler is de uitstraling: vergelijk het nette pak van de man en het mantelpakje van de vrouw met shorts of hemden met korte mouwen. Wijde omhulsels (denk aan toga en habijt) zijn ook formeler dan nauwsluitende kleding (legging). Kleding die de lengte van de drager accentueert (zoals de hoge hoed en de militaire pet) heeft meer status dan platte kleding (zoals de pet, die nu ‘cap’ heet). Serieusheid ten slotte drukken we uit door de eenkleurigheid van onze kleding, vergelijk het grijze pak met de bonte joggingkleding. Deze eigenschappen werken onmiskenbaar communicatief, maar de soort boodschappen die ermee kunnen worden overgedragen, is tamelijk beperkt. Wie zich van top tot teen hult in een vormeloze eenkleurige massa kleren, drukt daarmee status, ernst en macht uit, maar kan nooit overbrengen dat zij een liefhebber van poëzie is. Voor preciezere boodschappen hebben we taal nodig, en het wekt dan ook geen verbazing dat kleding gebruikt wordt om er tekst op te zetten. Het platte vlak van textiel is als achtergrond voor letters misschien nog wel geschikter dan klei, papyrus of perkament. Toch duurt het relatief lang voordat de eerste gedrukte teksten verschijnen, wat samenhangt met de grote kostbaarheid van het bedrukken volgens de oude procédés. Lange tijd komen alleen opgenaaide létters voor, zoals de rode A die overspeligen in Amerika moesten dragen en de J op de davidsster uit de Tweede Wereldoorlog. In beide gevallen is duidelijk sprake van dwangcommunicatie, een naargeestig terrein dat we snel verlaten voor teksten die de dragers zelf gekozen hebben. ‘Kiss me quick’ De eerste volledige teksten verschijnen waarschijnlijk op T-shirts. De eenvoudige witte T-shirts, populair geworden omdat ze zo goed inzicht geven in de goddelijke tors van de jonge Marlon Brando, lijken te vragen om een versiering met plaatjes of tekst. En de moderne drukmethoden maken het mogelijk om aan deze behoefte te voldoen. Het is goed mogelijk dat de eerste bedrukte T-shirts in de jaren zestig opduiken, maar ik heb het eerste bewijs pas gevonden in het modeblad Vogue van 1971. Als dat blad de tekenen des tijds goed opgevangen heeft, proberen de teksten al meteen contact te leggen met alle personen die de drager tegemoetkomen. Er stonden uitnodigingen op als ‘Kiss me quick’ en ‘Hello Sailor’ of juist afwijzingen als ‘Pow!’ Het taalgebruik is uitgesproken informeel. En zo is de dracht. Het is ook onmiskenbaar een Amerikaans verschijnsel. Reagan schijnt er wel- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} eens eentje gedragen te hebben met ‘Stop Communism in Central America’ erop. Maar Kok of Willem-Alexander zien we niet zo snel in een bedrukt T-shirt rondlopen. Het T-shirt is nog niet aan het einde van zijn communicatieve mogelijkheden. Vorig jaar kwam een T-shirt op de markt met op de borst een soort schoolbord van klittenband, waarop de drager elke dag een andere passende tekst kan aanbrengen. Uit de nek kletsen Kleding is dus heel geschikt als drager van taal. Maar kun je er ook mondelinge boodschappen mee uitdragen? Ook dat komt wel voor. De oude Grieken ontwierpen hun toneelmaskers al zo dat het mondstuk als megafoon functioneerde. Voor het heden ligt het voor de hand te denken aan soldaten en motorrijders die in hun helm een ingebouwde microfoon hebben, maar verder lijkt er niets op dit vlak te bestaan. Het is niet moeilijk te raden waarom dat zo is. Hardop in jezelf praten (door Hofland ooit ‘wildpraten’ genoemd) mag niet. We mompelen allemaal weleens wat voor ons uit als we in gedachten zijn, maar willen daar niet op betrapt worden, net zomin als op het meedirigeren van een muziekstuk, of het bespelen van de luchtgitaar. De gestoorden die in grote steden op een straathoek hun monologen staan af te steken, zijn een schrikbeeld. Met andere woorden: spreken is wel een wenselijke activiteit, maar alleen met iemand anders. Dat is waarschijnlijk de reden dat de mobieltjes wel kleiner maar beslist niet onopvallender worden. Huidkleurige toestellen worden niet aangeboden. Het zijn juist de felle, contrastieve frontjes die het apparaatje goed zichtbaar maken, zodat iedereen ziet dat je niet in jezelf staat te praten. Dat leidt tot het eerste bezwaar tegen de pratende jas: het voordeel dat je zomaar wat in je kraag kan zeggen, weegt waarschijnlijk niet op tegen de indruk die dat op de buitenwereld maakt, namelijk dat je uit je nek staat te kletsen. Opslagstrategie Kunnen kleren ons ook bijstaan bij het luisteren of lezen? Ik twijfel. Er bestaan walkmans waarvan de koptelefoon vermomd is als oorwarmer, maar die maken een vreemde indruk. Verder kennen we alleen het mobieltje aan de riem, of in een koket zakje op de mouw van een jack. Toch zou het een beetje vals spelen zijn om die tot de communicatiemiddelen te rekenen. Het gaat hier immers niet zozeer om het communiceren zelf als wel om de opslag van communicatieproducten. En dat kleren geschikt zijn voor de opslag van taal en tekst, is oud nieuws. Merkwaardig is wel dat de seksen zo scherp verdeeld zijn als het gaat om de opslagstrategie. Mannen hebben gekozen voor functiespecifieke opslag. Een goed pak heeft aparte zakken voor agenda, portefeuille, kleingeld, portemonnee en krant of pocket, met als voordeel directe beschikbaarheid: de drager hoeft nooit lang te zoeken naar het specifieke opslagmiddel. Verspreide opslag heeft ook een nadeel: elke verandering van kleding brengt met zich mee dat elke zak nauwkeurig onderzocht en de inhoud getransporteerd moet worden. En dan nog treffen we in gewassen kleding regelmatig vilten bolletjes aan waarvan we vermoeden dat het belangrijke notities zijn geweest. Vrouwen hebben gekozen voor de tegenovergestelde strategie, namelijk die van alle opslag op één punt, het damestasje. Met precies de omgekeerde voor- en nadelen. Heeft dat alleen te maken met hun frequentere wisseling van garderobe? Of komt het voor dames ook weleens goed uit om op een moeilijk moment in hun tasje te gaan rommelen? Buitengesloten Voor de opslagmiddelen die in de pratende jas verwerkt worden, gelden de bovenstaande bezwaren even hard. Het is niet waarschijnlijk dat de mp3-ontvanger de stomerij overleeft, laat staan de informatie op cd-rom of harde schijf. Voor vrouwen komt daar nog bij dat de gespreide manier van opslaan haaks staat op hun neiging alles in één tas op te bergen. Ook bij de apparaten die de ontvanger van informatie ten dienste staan (zoals de telefoon), vallen kanttekeningen te maken. Is het bijvoorbeeld waarschijnlijk dat het gebruik van het mobieltje zo sterk zal blijven toenemen? Ik denk het niet. In de eerste plaats leidt het mobieltje tot een grotere psychische druk op de ontvanger doordat het hem totaal beschikbaar maakt, terwijl iedereen behoefte heeft aan momenten van incommunicabiliteit. Het verhaal gaat dat Japanse forenzen massaal hun toestel, dat ze van hun werkgever ‘cadeau gekregen’ hadden, ‘vergeten’ mee te nemen als ze uit de trein stappen. In de tweede plaats zijn de signalen van het mobieltje en de conversatie soms storend voor de omgeving, zoals in de bioscoop of concertzaal. Op dit punt zie je snel etiquetteregels ontstaan. {== afbeelding Een jas uit de ICD+(Industrial Clothing Division)-collectie van Levi's en Philips. Ingebouwd zijn een mobiele telefoon, een mp3-speler, oortelefoontjes, een bedieningspaneeltje en bedrading. Foto: Levi's® ==} {>>afbeelding<<} Interessanter vind ik het verschijnsel dat omstanders zich - blijkens een continue stroom krantenberichtjes hierover - ook elders blijken te storen aan mobiele bellers, zoals in de wachtrij voor de kassa, op een terras, of in de bus. Wat kan daarachter zitten? Voor de nieuwsgierigen onder ons is het de irritatie dat we maar de helft horen (en dan altijd nog de minst interessante helft). Nette mensen zullen er zich juist aan ergeren dat ze ongewild deelgenoot worden {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} van confidenties. Maar het is even storend om een zakengesprek of het uitwisselen van de verblijfplaats van de bellers te moeten bijwonen. Wat is daar zo storend aan? {== afbeelding Bedieningspaneeltje met aansluitingen in een jas uit de ‘ICD+’-collectie. Foto: Levi's® ==} {>>afbeelding<<} Naar mijn mening voelen we dat telefoneren in de loop van de twintigste eeuw een eigen sociale betekenis heeft gekregen. We zijn de telefoon gaan zien als het medium voor persoonlijke gesprekken. Wie telefoneert, is intiem verbonden met iemand die niet aanwezig is, maar die - voor de telefoneerder - juist meer aanwezig is dan de omstanders. De telefoneerder schept door het gesprek een sfeer om zich heen waar omstanders niet in door kunnen dringen. En buitengesloten worden is nooit prettig. Sms Kortom, er zijn ten minste drie obstakels voor de pratende jas. De opslag van informatie is riskant, wildpraten is gek en in gezelschap converseren met iemand buiten dat gezelschap is asociaal. Deze obstakels zijn niet onoverkomelijk. Voor het eerste is misschien een technologische oplossing mogelijk. Voor de andere twee ligt het meer voor de hand om terug te keren tot visuele communicatiemiddelen, zoals de sms-schermpjes. De bedenkers daarvan zagen vooral mogelijkheden voor zakelijk verkeer, maar in de praktijk zie je vooral jongeren korte, persoonlijke berichten sms'en. Zij hebben een goede neus voor het wezenlijke voordeel van geschreven taal: het niet-verstorende karakter ervan. Het is veel makkelijker om ongemerkt een boodschap in te tikken dan in te spreken, en een steelse blik op het scherm is al genoeg om de boodschap tot je te nemen. Je gezelschap kan niet meegenieten, het heeft zelfs niet eens door dat je met heel iemand anders communiceert. En dat is waardevol op zichzelf, want is het belang van een boodschap niet omgekeerd evenredig aan het aantal ontvangers? Dit artikel is een bewerking van het college waarmee de nieuwe opleiding Communicatie- en informatiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht werd geopend. Loos alarm Redactie Onze Taal Onze oproep in het meinummer om ons uitglijers van de spellingchecker van de computer toe te sturen, heeft tot een flink aantal inzendingen geleid. Maar omdat we er maandelijks een aantal willen afdrukken, blijven we ons aanbevolen houden voor nieuwe voorbeelden. Dus mocht uw spellingcontroleur op een geestige manier uit de bocht vliegen, meld het ons dan. Nog even de spelregels: het gaat om alternatieven die de spellingcontroleur geeft voor goed gespelde woorden die hij desondanks niet kent. Dus bijvoorbeeld fobietje voor mobieltje. Alleen woorden uit de Nederlandse woordenschat en algemeen bekende eigennamen doen mee, en alles moet met iedere gewone spellingchecker nagegaan kunnen worden; aangepaste spellingcontroleurs vallen er dus buiten. En natuurlijk moeten de woorden foutloos ingetikt zijn. En dan nu - met dank aan de inzenders - een greep uit wat we zoal ontvingen: Judith - Nudist Jacques - Jakkes Prof. dr. - Proefdier zeskamerwoning - eenkamerwoning heenvlucht - oefenvlucht marketeers - mafketels or-lid - koorlid arboman - aroma connectiviteit - non-activiteit connectief - confectie lijkschennis - rijksgrens erlebte (Rede) - verlepte dialyseren - idealiseren herontwikkeling - beursontwikkeling Ingrid - Inrit Matthieu - Adieu Harm - Harem Groesbeek - Rookspek Groesbekers - Grootsprekers Groesbeeks - Groepsseks Evelien - Ezelin Denekamp - Tentenkamp Dordtenaar - Moordenaar Ruud - Rund Leidse - Elites Leidenaren - Bedienaren Rutger - Ruiger Nedersaksische - Pederastische Wanadoo - Waanidee interactief - kinderachtig alletwee - atlete Johan Cruijff - Ohaën Druif {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Waar komt fuut vandaan? Klaas J. Eigenhuis - Aalsmeer De fuut (Podiceps cristatus) is een bekende watervogel, maar dit is niet altijd zo geweest. In 1598 maakte de Antwerpse kopergraveur Adriaan Collaert een tekening van de fuut en schreef erbij: ‘Rara Avis aquatica’, ‘zeldzame watervogel’. Hoe komt dit beestje en zelfs een hele vogelfamilie aan de naam fuut? Etymologische woordenboeken als Van Veen (1993) en De Vries (1992) vermelden dat fuut een klanknabootsend woord is, maar dat is zeer onwaarschijnlijk. De volwassen fuut maakt een geluid dat in de verste verten niet op [fuut] lijkt. We moeten de herkomst van het woord dus ergens anders zoeken. Aarsvoet In het woordenboek van Kiliaan (1599) komt fuut niet voor. Wel vermeldt het de Aers-voet, een benaming voor de fuut en de dodaars, een kleine vogel uit de futenfamilie. Dit woord moet toen al enige tijd bestaan hebben, want de Zwitserse humanist Conrad Gesner maakte reeds in 1555 gewag van Arsevoet, de Hollandse benaming voor de dodaars. {== afbeelding De aarsvoet dankt zijn naam aan ‘den zeer agterlyken stand der Pooten’, schreef Martinus Houttuyn in de achttiende eeuw. ==} {>>afbeelding<<} De aarsvoet dankt zijn naam aan ‘den zeer agterlyken stand der Pooten’, zo schrijft Martinus Houttuyn bijna twee eeuwen later. In zijn tweede boek over vogels, uit 1763, duikt voor het eerst het woord fuut (meervoud fuuten) op. Houttuyn geeft aan dat de naam fuut ook gebruikt wordt ter aanduiding van de familie der futen. We krijgen een zeer belangrijke vingerwijzing over de etymologie van het woord wanneer hij schrijft: ‘Wy noemen hem Aarsvoet, Foet of Fuut.’ In dit rijtje is het eerstgenoemde woord de oudste benaming. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat de uitspraak van dit woord onder invloed van de scherpe s niet [aarsvoet] luidde, maar [aarsfoet]. Dit verklaart de vorm foet. Men kan alleen speculeren over de vraag waarom men het eerste deel van de samenstelling wegliet. Misschien begreep men het woord aarsfoet niet meer, misschien begreep men het te goed en vond men het woorddeel aars niet netjes. De aarsfoet leeft overigens enigszins voort in het woord earsfuttel(er), de officiële Friese benaming voor de dodaars. Van foet naar fuut Onbekend is hoe lang het woord foet in gebruik is geweest en hoe wijd het woord verbreid was. Het is echter vrijwel zeker dat de oorspronkelijke betekenis na verloop van tijd niet meer begrepen werd. Uit het ‘rijtje van Houttuyn’ mogen we met vrij grote zekerheid concluderen dat de naam fuut uit de oudere naam foet ontstaan is. Doordat de oorspronkelijke betekenis van foet niet meer begrepen werd, kreeg de klankverandering van oe in uu meer kans. Maar er is iets merkwaardigs aan deze klankverandering. Klankveranderingen in de taal verlopen in het algemeen via een bepaalde wetmatigheid. Zo komen voor het begrip ‘huis’ in Nederland drie woorden voor, uitgesproken als [hoes], [huus] en [huis]. Het eerste van deze drie is het oudst, het laatste het jongst. Zoiets moet ook ten grondslag liggen aan het woord fuut, ware het niet dat de overgang van [foet] naar [fuut], naar het zich laat aanzien, in een andere tijd plaatsvond dan de klankverandering die leidde tot het woord huis. Daarom is de overgang van [foet] naar [fuut] niet in een klankwet onder te brengen. Een mogelijke verklaring is dat de vogelnaam kluut (vroeger gespeld als kluit, maar van oorsprong waarschijnlijk uitgesproken als [kluut]) de naam fuut heeft helpen ontstaan. Duikbewegingen De etymoloog dr. F. de Tollenaere suggereerde na het lezen van een eerdere versie van dit stuk dat het tussenwerpsel fuut een rol gespeeld zou hebben bij de opzichzelfstaande klankverandering. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal zegt over fut: ‘uitroep. Daarnaast ft en fuut. Van klanknabootsenden aard. (...) Om te kennen te geven dat iets iemand plotseling ontgaat of dat iets snel verdwijnt.’ Met als voorbeeld: ‘Ik meinde de' vogel te pakken, maar fut hij was weg.’ Misschien dankt de fuut zijn naam dus mede aan zijn snelle duikbewegingen. In Vlaanderen is maar een beperkt aantal namen voor de fuut opgetekend, waaronder het fraaie scheerborstel. Daarom is het onwaarschijnlijk dat de naam fuut daar zijn oorsprong vond. Opmerkelijk is wel dat het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten ook de uitspraak [fuit] heeft genoteerd. De naam fruut, die in de plaats Overboelare in Oost-Vlaanderen is opgetekend, toont duidelijk aan dat mensen geneigd zijn onbegrepen woorden, vogelnamen in het bijzonder, te verbasteren. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eens: tompoes en Napoleon De herkomst van een gebaksnaam Marcel Grauls Dr. A.A. de Boer schrijft in het januarinummer over de herkomst van de gebaksnaam tompoes. Hij gaat in tegen de mogelijke verklaring die het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geeft. Volgens het WNT zou het gebak genoemd zijn ‘naar den dwerg die in de tweede helft van de 19de eeuw onder den naam van Tom Pouce (Tom Thumb) door de wereld reisde’. In mijn boek Weet wie je eet (1999) heb ik deze theorie over Charles Stratton, de echte naam van Tom Thumb, overgenomen en uitgebreid toegelicht. Volgens De Boer ligt het dus anders: de tompoes is, zo schrijft hij, genoemd naar Napoleon en niet naar Charles Stratton. Hij ontdekte namelijk bij het eten van zijn (en mijn) lievelingsgebak her en der in Europa dat het in Scandinavië ‘napoleonskake’, ‘napoleonsbakelse’ en ‘napoleonskage’ genoemd wordt. Verder wijst hij erop dat het in de Verenigde Staten ‘a napoleon’ heet. {== afbeelding Tom Thumb als Napoleon ==} {>>afbeelding<<} Arthursagen In De Boers stuk staan echter enkele vreemde gedachtegangen. Hij stelt Tom Thumb/Tom Pouce bijvoorbeeld gewoon gelijk aan Kleinduimpje. Zo vind je het weliswaar in de hedendaagse woordenboeken, maar 150 jaar geleden, toen het tompoesgebakje ontstond, was dat anders. Tom Thumb is een figuur uit de Arthursagen, die destijds in Frankrijk en in Nederland totaal onbekend was, en dat nu nog steeds is. Kleinduimpje is een heel ander personage; hij komt uit Contes de ma mère l'oye (Sprookjes van moeder de gans, 1697) van Charles Perrault en heet in het Frans Le Petit Poucet. Déze sprookjesfiguur was zeker toen en is ook nog vandaag geen gemeengoed in Engelstalige landen. In december 1842 kreeg de showman Phileas Barnum in New York een jongetje van vier jaar te zien, dat sinds zijn zesde maand niet meer gegroeid was. Hij kwam hooguit tot aan zijn knie. Hij huurde deze Charley Stratton als attractie in en bedacht meteen een artiestennaam: Tom Thumb. Barnum vertelt in zijn memoires dat hij de kleine dwerg naar de miniridder uit de Arthursagen noemde en hoe hij het inmiddels zesjarige jongetje uitlegde wat die naam betekende. Twintig jaar lang oogstte Tom Thumb een overdonderend succes. Toen hij op 18 januari 1844 de eerste keer naar Europa vertrok, kwamen tachtigduizend Amerikanen afscheid nemen. Aan boord was ook een privé-leraar die hem zijn hele repertoire in het Frans aanleerde en zijn naam letterlijk in het Franse Tom Pouce vertaalde, een naam die voor de komst van Stratton nog nergens voorkwam in Frankrijk of in de rest van het Europese vasteland. Pas later, nadat Stratton in een theaterstuk de rol van Kleinduimpje vertolkt had, werd Tom Pouce min of meer synoniem met Le Petit Poucet. Napoleon De Boer haalt niet alleen twee sprookjesfiguren door elkaar, ook het verband dat hij legt tussen Napoleon en de tompoes is niet helemaal duidelijk. De Boer schrijft: ‘De relatie (...) werd mij in Noorwegen verklaard door het verhaal dat Tom Pouce in het Frans de spotnaam voor Napoleon was’, en die ‘Napoleon’ zou dan volgens De Boer ofwel Napoleon Bonaparte zijn, ofwel Napoleon III. Dat die eerste ‘Tom Pouce’ werd genoemd, lijkt mij vrijwel uitgesloten: Napoleon Bonaparte stierf in 1821 en Als banketbakker wil je je creatie toch liever met de naam van een immens populaire artiest verbinden dan met de scheldnaam voor een dubieuze Franse keizer? Tom Thumb/Tom Pouce werd in 1838 geboren. Het is erg onwaarschijnlijk dat Napoleon de naam van een onbekende figuur uit de Arthursagen als bijnaam had. Dat was immers de enige Tom Thumb die er in die tijd bestond en het Franse equivalent was er toen nog helemaal niet. Louter datumtechnisch kan de tompoes naar Napoleon III zijn vernoemd: vijf jaar voor de eerste vindplaats van tompoes (in het boek De hedendaagsche banketbakker uit 1875) was Napoleon III nog keizer der Fransen. En er is ook wel een verband te leggen: Victor Hugo noemde hem in 1853 spottend ‘Tom-Pouce Attila’. De vraag is alleen: was de scheldnaam van Victor Hugo aan het adres van Napoleon III wel gemeengoed? In ieder geval noemden de Fransen, die toch de meeste invloed ondervonden van deze keizer, het gebakje in kwestie ‘millefeuille’. En ei- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} genlijk is het ook wel zeer onaannemelijk dat de gebaksnaam zijn oorsprong vindt in een scheldnaam. Als banketbakker die een culinair hoogstandje op de markt brengt, wil je je creatie toch liever met de naam van een immens populaire artiest verbinden dan met de scheldnaam voor een dubieuze Franse keizer? Koopmansgeest In Europa werden allerlei producten naar het kleine mannetje met de naam Tom Pouce genoemd. Handelaars in Londen en Parijs brachten chocoladefiguurtjes met zijn beeltenis op de markt, maar ook beeldjes in gips en snuifdozen met zijn beeltenis erop. Een polkadans kreeg zijn naam en een restaurant werd naar hem genoemd. Dus waarom zouden de Nederlanders achterblijven? Laten we de Hollandse koopmansgeest niet onderschatten. Op het ogenblik van de eerste Nederlandse registratie van de gebaksnaam maakte Tom Thumb nog furore. Stratton bezocht Amsterdam in 1858; hij zorgde daar voor opwinding in de stad. Tussen dit bezoek en de eerste tompoes-notering ligt dus maar zeventien jaar - een niet abnormaal lange tijd voor een gebakje om in een banketbakkersboek geconsacreerd te worden. Degene die de tompoes in Nederland op de markt bracht, moet zich dus bij het bedenken van de naam wel door het bezoek van Tom Thumb hebben laten inspireren. Daar komt nog bij dat de dwerg als een enorme zoetekauw bekendstond. Tom Thumbs biografe Alice Curtis Desmond schrijft in haar boek Barnum Presents: General Tom Thumb (1954): ‘Hij gaf nog geen shilling uit, behalve voor overheerlijke gebakjes en af en toe een cadeautje voor zijn moeder.’ Een bijzonder toeval is wel dat Tom Thumb/Tom Pouce een onverwoestbaar nummer had, dat hij overal mocht brengen behalve in Frankrijk: zijn populaire imitatie van Napoleon Bonaparte, in het Engels ‘Boney’ geheten. Is daardoor zelfs de Noorse ‘napoleonskake’ dan naar Tom Pouce genoemd? Dit zou al te toevallig zijn. Maar wie weet? De tompoesologie is een nog jonge wetenschap, ontstaan namelijk op de dag dat er aan het solide WNT werd getwijfeld. Hoe zacht is saft? P.C. Paardekooper - emeritus hoogleraar Nederlandse Taalkunde, Leiden De Nachtwacht heeft Rembrandt horen praten, maar hoe dicht je je oor ook tegen het doek legt, nooit zul je z'n stem nog kunnen horen, hoe zacht ook. Maar toch zijn er middelen om ongeveer te weten te komen hoe het Amsterdams van zijn dagen klonk. Rembrandt was een volksjongen en zal evenmin als Karel Appel erg z'n best gedaan hebben om te praten zoals een dominee vanaf de kansel. Hij praatte hoogstens Beschaafd Amsterdams, en dus zei die ‘saft’ en ‘saggies’. Het laatste is nog altijd dialectisch heel bekend, maar saft is bij mijn weten in de hoofdstad helemaal verdwenen. Het was overigens ook buiten Amsterdam de normale Hollandse vorm, en vooral in Noord-Hollandse dialecten is het nog springlevend. En toch. De Statenbijbel zei zacht, de dominee zei het in z'n preken en de schoolmeester leerde het aan de kinderen: ‘Eigenlijk moet je zacht zeggen.’ Stukje bij beetje ging saft achteruit in Amsterdam, en ten slotte verdween het. Maar toen Van Riebeeck met z'n mensen in 1651 naar de Tafelberg voer om daar een Tuinderij met een hoofdletter te stichten voor scheurbuikige bemanningen van Oostinjevaarders, nam-ie zowel het halfbeschaafde saft mee als het toen aanstellerige zacht. En in zonnig Zuid-Afrika bleven ze naast mekaar bestaan, maar mét de waarderingsverschillen. Het Afrikaans kent ze nog allebei, en het is dat verschil nog niet vergeten: sag is de Algemeen Beschaafde vorm; saf is minder algemeen en wordt meestal in ongunstige zin gebruikt, en betekent hier en daar zelfs ‘dronken’. Dat doet een beetje denken aan ons een halve zachte. Saggies heeft het Afrikaans even goed bewaard als het Amsterdams; zachtjes bestaat er niet, dat is Hooghollands. Maar er is nóg een Afrikaanse vorm, namelijk sagkens. Dat is ietwat verouderd en betekent onder meer ‘liefderijk’. Ook in het Nederlands is het lang blijven bestaan: Multatuli gebruikte het nog. Maar iets anders is: hoe is dat Brabantse woord sagkens in Amsterdam beland? Er zijn twee mogelijkheden. De Statenbijbel is het resultaat geweest van samenwerking tussen Hollanders en Vlamingen, Brabanders en Friezen, en zo hoorde het ook. Het was een boek voor álle Nederlandse provincies. En daarom zitten er ook Brabantse en Vlaamse vormen in (zoals in het ABN). ‘Kinderkens, bemint elkander’ kun je niet direct zuiver Hollands noemen. Ook zachtkens is Statenbijbels. Hebben Van Riebeeck z'n mensen dat bijbelse woord overgenomen, en waren zij vromer als de Hollanders die thuisgebleven waren? Dat is onwaarschijnlijk. We gaan dus naar de tweede verklaring. In de beginjaren van de zeventiende eeuw was elke derde Amsterdammer een Antwerpenaar, dus een Brabander. Die Brabantse invloed op het Amsterdams is nog goed te horen aan de Amsterdamse donkere ao zoals in [daor] en [maoke]. Nergens anders in Holland is die ao bekend; het is van huis overal [deer] of [dèèr]. In het Afrikaans is die Amsterdamse ao zelfs beschaafd geworden, althans in veel streken. Zou sagkens dan ook niet aan dat Brabants ontleend zijn? Natuurlijk. Tegen Saskia heeft Rembrandt dus gezegd dat-ie ‘safte kwasten’ moest hebben, maar misschien zei die tegen z'n rijke opdrachtgevers dat z'n doeken met een ‘sachte kwast’ geschilderd waren. De auteur weet van het verschil tussen bijvoorbeeld als en dan, hij en die, enzovoort, maar stelt er prijs op zijn eigen keuze te maken. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Verse woorden Gevleugelde namen Ton den Boon - hoofdredacteur grote Van Dale Een woordenboek is nooit af. Op het moment dat er een nieuwe editie in de winkel ligt, is die alweer verouderd - de woordenschat verandert immers dagelijks. In de serie ‘Verse woorden’ gaat Van Dale-hoofdredacteur Ton den Boon tweemaandelijks in op de nieuwe woorden die de redactie van Van Dale zoal tegenkomt, en op de overwegingen om ze al dan niet op te nemen in een volgende editie. Niet alleen woorden zijn betekenisdragers, ook namen kunnen incidenteel een algemene betekenis ontwikkelen. Lutjebroek bijvoorbeeld is de unieke eigennaam van een plaats in Noord-Holland, om precies te zijn een van de plaatsjes waaruit de Noord-Hollandse fusiegemeente Stede Broec is gevormd. Daarnaast wordt deze plaatsnaam ook wel gebruikt als ‘soortnaam’ met de betekenis ‘plaats in de provincie’ of zelfs ‘afgelegen (en achtergebleven) plaats’. Zo staat in de krant over een Amsterdamse societydisco: ‘Voor vijfentwintig gulden - inclusief toilet en garderobe - is dus ook de postbode of de huismoeder uit Lutjebroek - mits drugsvrij en misschien niet hip maar wel met zorg gekleed - van harte welkom’ (Rotterdams Dagblad, 16-12-2000). Er wordt niet gerept van een postbode uit Hoogkarspel, noch over een huismoeder uit Tolkamer - om maar wat andere ‘buitenplaatsen’ te noemen. Nee, in teksten waarin een Nederlandstalige spreker een concrete voorstelling van een buitenplaats wil oproepen, kiest hij of zij bijna vanzelf Lutjebroek. Want Lutjebroek is in onze cultuur en taal de belichaming van de buitenplaats. Er zijn vele tientallen, misschien wel enige honderden namen in onze taal en cultuur die op vergelijkbare wijze als stereotype fungeren. In het woordenboek bleven zulke gevleugelde namen tot op heden vrijwel onbeschreven, maar daar komt verandering in, want als betekenisdragers maken zulke namen deel uit van ons taaleigen. Timboektoe Als een naam zich losmaakt van zijn oorspronkelijke unieke referentie en een tweede leven gaat leiden in de taal, krijgt hij een symboolwaarde of betekenis. Timboektoe is in onze cultuur blijkbaar de belichaming van een ver weg gelegen exotisch oord, want in heel wat teksten wordt de naam Timboektoe gebruikt in de betekenis ‘ver oord’ in het algemeen: ‘Als iemand zijn universitaire titel in Timboektoe heeft behaald, dan krijg je argwaan’ (Rotterdams Dagblad, 4-5-2000). In deze en vele vergelijkbare contexten wordt niet per se naar een stadje aan de grens van de Sahara verwezen, gelegen in het Afrikaanse land Mali, maar naar een exotisch oord als zodanig. Een ander voorbeeld van dit gebruik van Timboektoe is te vinden in de volgende krantenpassage: ‘Al komt iemand uit Timboektoe, als hij lekker kan voetballen is hij van harte welkom’ (NRC Handelsblad, 8-2-1997). Voorbij Wuustwezel Sommige geografische eigennamen hebben geen autonome betekenis ontwikkeld (zoals Lutjebroek en Timboektoe), maar zijn deel gaan uitmaken van min of meer vaste uitdrukkingen. Zo figureren Hoek van Holland, Lobith, Nieuweschans, Winterswijk en Wuustwezel van oudsher in uitdrukkingen die betrekking hebben op de begrenzing van het Nederlandse grondgebied. ‘Nederland houdt natuurlijk niet op bij Wuustwezel en Lobith’, staat in de krant (NRC Handelsblad, 10-5-1997), en een andere krant rept van ‘ons van Wuustwezel tot Nieuweschans beleden ideaal van de multiculturele samenleving’ (de Volkskrant, 11-3-1995). Lobith wordt doorgaans genoemd als de plaats waar de Rijn ons land binnenstroomt (in feite gebeurt dat bij het plaatsje Spijk), en via diezelfde Rijn moeten onze voorouders ooit ‘ons land’ zijn binnengekomen. Althans, zo wil de mythe; het heet dat de Batavieren ‘bij Lobith Nederland’ binnenkwamen (Rijn en Gouwe, 2-8-2000) - hoewel noch Lobith noch Nederland in die tijd bestonden. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Peppi en Kokki Naast geografische namen zijn ook bepaalde namen van personen en personages een eigen leven in onze taal gaan leiden, zoals Caruso, Callas, Ma Flodder, Rambo, Willie Wortel, Snuf en Snuitje, Peppi en Kokki, Kuifje, Tom Poes. De personen of figuren waarnaar {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} deze namen verwijzen, maken deel uit van de collectieve kennis van de Nederlandstalige sprekers. Ze hebben bovendien gemeenschappelijk dat ze allemaal zijn uitgegroeid tot stereotypen. Caruso bijvoorbeeld is het stereotype van de briljante (opera)tenor en hij dient dan ook als het ultieme referentiepunt voor andere tenoren. Zo ben je als zanger niet slecht af als je wordt getypeerd als ‘de Caruso van de...’, waarbij op de plaats van de puntjes een muziekstroming of een tijdvak wordt ingevuld. Roy Orbison bijvoorbeeld heette in NRC Handelsblad ooit ‘de Caruso van de rock'n' roll’ (7-12-1996). Een rambo Rambo - de zwijgzame maar doortastende dommekracht uit de gelijknamige films - is een ander voorbeeld van een personage dat uitgegroeid is tot een stereotype, en door die status kunnen andere personen als ‘Rambo’ of zelfs als ‘een rambo’ worden gekwalificeerd. Daimler Chrysler-voorzitter Jürgen Schrempp bijvoorbeeld heet in de krant bij de aankondiging van een flinke reorganisatie dan ook ‘Rambo in krijtstreep’ (de Volkskrant, 27-2-2001). Vooral strip- en televisiefiguren - vaak ‘karikaturen van zichzelf’ - blijken nogal eens tot stereotypen uit te kunnen groeien. Snuf en Snuitje - figuren uit een kinderserie die in de jaren zeventig populair was - zijn daarom nog steeds regelmatig in de krant te vinden als schertsende benaming voor een boevenduo met een benedengemiddelde boevenslimheid. En Peppi en Kokki, ooit twee onafscheidelijke televisieclowntjes in matrozenpakjes, zijn stereotiep geworden voor een onafscheidelijk komisch of beter gezegd koddig duo. Als een journalist een willekeurig ander duo effectief als koddig wil neerzetten, kan hij daarom zonder nadere motivatie volstaan met schertsenderwijs de namen van deze clowns te noemen. Zo werden de juristen Wim en Hans Anker aangeduid als ‘Peppi en Kokki van de advocatuur’ (De Groene Amsterdammer, 9-4-1997). ... revisited Er zijn nog meer soorten namen die een afgeleide betekenis kunnen ontwikkelen, zoals merk- en productnamen. Zo kan er in de krant sprake zijn van de Rolls Royce onder de stofzuigers en de Rolls Royce onder de fietsen, waarmee meteen duidelijk is dat Rolls Royce niet alleen een naam is, maar ook een symbool. Ten slotte blijken ook titels van boeken, films en programma's zich goed te lenen voor een tweede leven als uitdrukking. Aan titels als Terug naar Oegstgeest, Het verdriet van België, Brideshead revisited, Voer voor psychologen, Het grote gebeuren, Nooit meer slapen, Van de koele meren des doods en De laatste resten tropisch Nederland wordt dikwijls gerefereerd om een problematiek in één keer aanschouwelijk te presenteren. Diezelfde titels lenen zich bovendien goed voor vrije varianten. Zo wordt in de krant gerept van ‘een seminar onder het motto “Maastricht revisited”’ (Nederlandse Staatscourant, 15-6-1996), en elders is er sprake van ‘De jaren twintig revisited: de tijd dat het beide seksen net geoorloofd werd om gezamenlijk in zwembaden te verkeren.’ Zulke idiomatische uitdrukkingen gaan linea recta terug op de boektitel Brideshead revisited van Evelyn Waugh, en vooral op de succesvolle tv-serie naar dit boek. En in navolging van Claus' roman Het verdriet van België zijn er inmiddels heel wat landen, streken en plaatsen met hun eigen verdriet: het verdriet van Italië, het verdriet van Enschede, enzovoort. Codewoorden Een stereotype kan een concrete, levendige voorstelling geven van wat je bedoelt, maar je laat er tevens mee zien dat je precies op de hoogte bent van de levende cultuur. De namen die als stereotype fungeren of waaraan regelmatig wordt gerefereerd, zijn in feite dan ook codewoorden en dat onderstreept meteen hun belang in de communicatie: net als het idioom zijn namen die een symboolwaarde of algemene betekenis hebben ontwikkeld bindende elementen binnen de taalgemeenschap. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat zulke namen een plaatsje in het woordenboek verdienen. Onlangs genoteerd allotransplantatie transplantatie waarbij organen van een menselijke donor worden gebruikt, i.t.t. xenotransplantatie. chaabi soort van Noord-Afrikaanse populaire muziek waarin de liefde wordt bezongen. halteboerderij boerderij speciaal ingericht voor het tijdelijk stallen van vee tijdens een transport. klusrecht wettelijk recht van huurders om verbeteringen en aanpassingen aan de woning aan te brengen zonder dat daaraan de noodzaak is gekoppeld om de woning na afloop van de huurperiode in de oorspronkelijke staat terug te brengen. korfmunt munteenheid die is samengesteld uit verschillende nationale munten. napsteren muziek downloaden (genoemd naar de Napster-website). privétisering het nemen van maatregelen om de privacy van de werknemer tijdens zijn werk te waarborgen. qubit (verkorting van quantum bit) eenheid van informatie in informatieverwerkende systemen die zowel de waarde 0 als 1 kan hebben. stretchlimo verlengde limousine. tweetrapszelfmoordpil zelfmoordpil die bestaat uit twee tabletten die beide een van de werkzame stoffen bevatten en die slechts in combinatie met elkaar dodelijk zijn. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet bang voor meertaligheid Parlementariër Judith Belinfante over taalpolitiek Marc van Oostendorp Judith Belinfante controleert als parlementariër de Nederlandse Taalunie. Wat is de rol van het Nederlands in een tijd waarin de Europese landen steeds meer samenwerken en er steeds meer inwoners van ons land een andere moedertaal hebben? Meertaligheid is een sleutelbegrip in Judith Belinfantes kijk op taalpolitiek. We moeten niet bang zijn voor andere talen, vindt zij. Belinfante is lid van de Tweede Kamer voor de PvdA en voorzitter van de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie. In discussies over de multiculturele samenleving of de Europese Unie zien mensen soms problemen mede uit angst voor meertaligheid. Die angst is volgens haar onterecht: ‘Mijn voorouders kwamen in de zeventiende eeuw uit onder andere Spanje en Portugal naar Nederland. Tot in de negentiende eeuw gebruikte onze familie Spaans, Portugees, Nederlands en Hebreeuws. In de synagoge werd ook heel lang nog in het Portugees gepreekt. Zelfs in mijn vaders familie werden af en toe nog Portugese uitdrukkingen gebruikt. Als het met onze familie zo enkele eeuwen lang kon gaan, waarom zouden we ons dan op dit moment zoveel zorgen maken om de nieuwkomers van nu?’ Onwerkbare situatie In de Interparlementaire Commissie controleert Belinfante het werk van de Nederlandse Taalunie. De Taalunie is een overheidsinstelling die het gezamenlijke Vlaams-Nederlandse beleid op het gebied van de Nederlandse taal en letteren coördineert en deels uitvoert. In de Interparlementaire Commissie zitten 22 parlementsleden uit Nederland en Vlaanderen. Wat is het bestaansrecht van de Nederlandse Taalunie? Waarom moeten de Nederlandse en Vlaamse overheid zich gezamenlijk met de taal bemoeien? ‘In het verleden was de taaleenheid voor de Vlamingen belangrijk om sterker te staan in taalpolitieke discussies binnen België. Tegenwoordig is dat gezamenlijke optreden bijvoorbeeld belangrijk om de positie van het Nederlands in Europa te garanderen.’ ‘Met de uitbreidingen van de Europese Unie kun je voorzien dat er op een bepaald moment een onwerkbare situatie ontstaat. Je kunt niet tijdens een vergadering tolken pakweg twintig talen van de ene naar de andere taal laten vertalen. Op het moment dat daar discussie over ontstaat, moeten wij als taalgebied opkomen voor het belang van de minder gebruikte talen zoals het Nederlands. Want in een democratie moet in ieder geval de besluitvorming toegankelijk zijn voor alle burgers. Iedereen moet alle wetten en besluiten kunnen lezen, in zijn of haar eigen taal. Bovendien moet ook gegarandeerd blijven dat iedereen kan deelnemen aan het democratische debat en lid kan worden van het Europees Parlement zonder meer talen te beheersen. Als dat niet meer op de huidige manier kan, dan moeten andere middelen worden ingezet, bijvoorbeeld taaltechnologie, of vertalingen vanuit een andere taal.’ Veel ervaring Maar die principes houden toch niet op bij het Nederlands? We zouden dan ook moeten opkomen voor de rechten van nog kleinere talen, zoals het Grieks. ‘Dat is waar. Het Nederlandse taalgebied heeft een bijzondere positie. Nederland en België maken al sinds 1951 deel uit van de voorlopers van de Europese Unie. We hebben dus al veel ervaring in het verdedi- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} gen van de belangen van kleinere talen en we zouden dan ook bijvoorbeeld het Grieks moeten ondersteunen evenals de andere zogeheten “minder gebruikte talen”.’ {== afbeelding Judith Belinfante Foto: © PvdA ==} {>>afbeelding<<} ‘Op ambtelijk niveau en in commissies voorkom je overigens niet dat besprekingen gevoerd gaan worden in een beperkt aantal talen. Als je alleen je eigen taal spreekt, heb je daardoor een achterstand. Wie als ambtenaar in Europa wil werken, moet zeker meertalig zijn, maar dat lijkt me eerder positief dan negatief. De Amerikanen bevinden zich volgens mij uiteindelijk in een negatieve positie. Het feit dat ze niet genoodzaakt zijn enige vreemde taal te leren, vernauwt hun blikveld.’ Zou het trouwens niet goed zijn om ook Suriname bij de Nederlandse Taalunie te betrekken? Dat land is ook voor een belangrijk deel Nederlandstalig. ‘Er zijn lange tijd plannen geweest in die richting, maar om politieke redenen was het ook lang onmogelijk dat Nederland zou samenwerken met Suriname. Het ziet er nu beter uit. Misschien komt het er nu ook werkelijk van.’ Judith Belinfante (Voorburg, 1943) studeerde moderne geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en werkte na haar afstuderen tot 1998 bij het Joods Historisch Museum in Amsterdam; vanaf 1976 was zij daar directeur. Sinds mei 1998 is ze lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid. Taalachterstanden Onder voorzitterschap van Belinfante heeft de Interparlementaire Commissie zich vooral sterk gemaakt voor een zogenoemd ‘sociaal taalbeleid’, dat gericht is op taal als middel om volwaardig te kunnen participeren in de samenleving, en dus op het wegwerken van taalachterstanden bij immigranten én bij autochtone achterstandsgroepen. In de moderne maatschappij wordt het volgens de commissie steeds belangrijker dat mensen zich mondeling en schriftelijk goed kunnen uitdrukken. De Nederlandse en de Vlaamse overheid moeten proberen zo veel mogelijk een gezamenlijk beleid te ontwikkelen om groepen met een taalachterstand te helpen. Immigranten vormen de groep waarover de afgelopen jaren de meeste discussie is geweest. Volgens Belinfante moet de overheid bij voorlichting aan minderheidsgroepen niet alleen rekening houden met taalproblemen, maar ook met verschillen in communicatiemethoden: ‘Jarenlang is aan de Berbers in dit land schriftelijk voorlichtingsmateriaal gestuurd in het Arabisch. Daarbij werden twee dingen vergeten. In de eerste plaats dat Berbers niet hetzelfde is als Arabisch. In de tweede plaats dat relatief veel van die mensen analfabeet zijn. Tegenwoordig worden daarom ook cassettebandjes met gesproken Berbers gebruikt.’ ‘We moeten er overigens wel voor zorgen dat al die mensen ook het Nederlands beheersen. Het gevaar dreigt anders dat er groepen in de samenleving zijn die zich helemaal isoleren.’ Ook hier is meertaligheid volgens Belinfante de oplossing: immigranten moeten en kunnen behalve hun eigen taal ook het Nederlands beheersen. Hoe staat u tegenover de erkenning van streektalen, zoals het Nedersaksisch, het Limburgs en het Zeeuws? ‘Dat lijkt me een onderwerp waar we eens beter naar zouden moeten kijken, ook in verband met het sociale taalbeleid. Ik weet niet of erkenning per se nodig is, maar ook in dit geval zouden we meertaligheid wellicht willen stimuleren. De kwestie ligt overigens in Vlaanderen veel gevoeliger dan in Nederland. Dat is ook niet zo gek als je ziet hoezeer men daar heeft moeten strijden voor een eenheidstaal. Die eenheid geef je dan niet meer zo gemakkelijk op.’ Weesmoeder of...? Redactie Onze Taal Onlangs vroeg een lezeres zich af wat de benaming is voor een ‘ouder van een overleden kind’: ‘Ik heb geen kinderen meer in leven. En toch voel ik me “moeder”. Een echt woord voor wat ik ben, betekent voor mij een vorm van respect. Nu is er niet eens een naam voor.’ Wij wisten het antwoord niet. We dachten aan weesmoeder en weesvader, maar die woorden zijn al in gebruik voor een bestuurster respectievelijk een bestuurder van een weeshuis. Maar wat was het dan wel? Er bestaan in het Nederlands eigenlijk niet zoveel woorden ter aanduiding van degenen die achterblijven na een sterfgeval. Weduwe, weduwnaar, wees, daarmee houdt het wel zo ongeveer op. Van Dale vermeldt nog wel een of twee varianten hierop, zoals nawees (kind dat na de dood van de vader geboren wordt), maar een woord voor ouders die een kind verloren hebben, of voor kinderen die een broertje of zusje verloren hebben, is er niet. Of toch wel? Misschien kent u zo'n woord? Een gewestelijk of zelfs een plaatselijk woord, of misschien een begrip uit een andere taal? Als dat zo is, willen we dat graag weten. U kunt uw antwoord sturen naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: onzetaal@onzetaal.nl. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Kootjes? Joy Burrough-Boenisch - Wageningen Pas na 22 jaar in Nederland te hebben gewoond, ontdekte ik dat de vingers en de tenen van Nederlanders heel anders in elkaar zitten dan die van Britten. Toen mij laatst gevraagd werd wat kootjes in het Engels zijn, kon ik zo gauw niets anders bedenken dan: ‘Die hebben wij niet.’ Achteraf gezien was dat nog niet zo'n gek antwoord. Want toen ik het woord in mijn Nederlands-Engelse woordenboek opzocht, vond ik phalanx als vertaling. Dit is een niet-alledaags woord, dat ik alleen als term voor een groep soldaten in vechtformatie kende. Onlangs hoorde ik een BBC-radiojournalist spreken over ‘a phalanx of press photographers’ - persfotografen die achter een beroemdheid aan gingen. Phalanx in de betekenis ‘een van de botten in je vingers of tenen’ is een anatomische term. Medisch jargon dus. Engelssprekende mensen hebben er in het dagelijks leven blijkbaar geen behoefte aan om hun vingers en tenen in kootjes onder te verdelen. Als het echt moet, dan zouden wij het over ‘the top of’ een vinger hebben (niet ‘the tip of’; dat is jullie ‘vingertop’). Of we zouden van ‘two-thirds’ (twee kootjes) van een teen kunnen praten. De term kootjes maakt uitspraken over ongelukken of misdaad zo mogelijk nog griezeliger, zoals bij de bedreiging ‘I'll chop your fingers off one by one’ in de film Lock, stock and two smoking barrels. De marteling werd voor mij in de ondertiteling verdrievoudigd: ‘Ik zal je kootjes een voor een afsnijden.’ Lekker kort Ab Klaassens - oud-journalist, Eindhoven ‘De burgemeester van Zwolle, jhr. mr. G.A.M. Strick van Linschoten’. Zo schreven journalisten dat in de jaren vijftig. Een kwarteeuw later zouden de radiojournalisten er vast ‘burgemeester Strick van Linschoten van Zwolle’ van gemaakt hebben. Ik hoor er nog steeds van op: ‘woordvoerder Wilting van de Amsterdamse politie’ of ‘voorzitter Van Nieuwenhoven van de Tweede Kamer’. Het moet kort en het moet ‘bekken’. Daarom maken mensen die luisteren naar popmuziek plaats voor ‘luisteraars naar popmuziek’. De commissie die de Bijlmerramp onderzoekt, wordt ‘de onderzoekscommissie naar de Bijlmerramp’. Mensen die in de buurt van de fabriek wonen, horen zich ‘buurtbewoners van de fabriek’ genoemd worden, en de mambo is geen dans afgeleid van de salsa, maar ‘een afgeleide dans van de salsa’. Redacteuren van radioprogramma's willen hun presentatoren ook niet lastigvallen met die- en dat-zinnetjes. De parlementair verslaggever spreekt niet over ‘de stukken van de minister die zijn uitgelekt’, maar over ‘de uitgelekte stukken van de minister’. De sporthal die mogelijk gebouwd wordt aan de Parkweg kun je voorbij horen komen als ‘de mogelijke sporthal aan de Parkweg’. En het scheelt drie woorden als je ‘Australië is een van de landen die het best zijn voorbereid op de millenniumwisseling’ vervangt door ‘Australië is een van de best voorbereide landen op de millenniumwisseling’. Meer voorbeelden van ‘lekker kort’ geformuleerde teksten uit het Radio 1 Journaal: -Een van de initiatiefnemers aan het boekje -Overgevoelige mensen voor smog -Een vergelijkbaar inkomen met andere sectoren -Het fusieverbod tussen universiteiten en hogescholen Ikik Felix van de Laar - tekstadviseur, Antwerpen Veel Vlamingen zeggen ‘ikik’ als ze ik bedoelen. Als je er als Nederlander op let, kan het je niet ontgaan, maar zelf horen ze het niet. (Dit is overigens niet helemaal waar. In een interviewtekst in HUMO zag ik ikik voluit uitgeschreven staan.) Ze zeggen het ook niet altijd, maar wel vrijwel altijd als de zin met een ander woord begint en ikik dus volgt op een voegwoord of een werkwoordsvorm: ‘Hij vroeg wat ikik ervan vond’ en ‘Heb ikik dat gedaan?’ De eerste helft van ikik is onbeklemtoond; de nadruk ligt op de tweede lettergreep. Heeft iemand ooit een analyse van dit verschijnsel gemaakt? Het doet een beetje denken aan die andere typische spreektaalvorm die ook bedoeld lijkt om het voornaamwoord duidelijker tot uitdrukking te laten komen: ‘Ik weet niet wat of ik nou moet doen’, maar in deze constructies komt of onafhankelijk van de onderwerpsvorm voor. Op de plaats van ik had net zo goed jij of hij kunnen staan. Het onbeklemtoonde ik is in de Nederlandse standaardspreektaal zoals ik die ken de gewoonste vorm. Met ikik lijkt het wel alsof de spreker alsnog heeft besloten dat dat niet genoeg is, alsof er een misverstand dreigt te ontstaan dat rechtgezet moet worden. Naschrift redactie De herhaling van het persoonlijk voornaamwoord in het Vlaams (ook wel reduplicatie genoemd) is een bekend verschijnsel, dat in de taalkunde aandacht heeft gekregen in het werk van grammatici als Liliane Haegemann en Jan-Wouter Zwart. In het Vlaams (en dan met name in het West-Vlaams) wordt ik als onderwerp verdubbeld in een onbeklemtoonde vorm, die aan het voegwoord of aan het werkwoord op de tweede-zins- {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} deelplaats vastgehecht zit. Het is ‘Omdat-k ik dat gezien heb’ en ‘Dat heb-k ik gezien’, maar niet ‘Omdat ik dat gezien heb-k.’ Maar ook verdubbeling van de derde persoon zij komt voor, bijvoorbeeld in ‘Dat hee-ze zie gezien’ (‘Dat heeft zij gezien’). Een bijzonder geval is een zin als ‘K-heb-k-ik dat gezien’, waarin het lijkt alsof er drie keer ik staat. De verklaring hiervoor is als volgt: vanuit ‘normale’ gevallen als ‘Omdat-k ik dat gezien heb’ en ‘Dat heb-k ik gezien’ ontstaat bij de taalgebruiker de gedachte dat het voornaamwoord niet ik maar kik is. Nu wordt soms het verdubbelde voornaamwoord niet achter maar vóór het werkwoord aangehecht, bijvoorbeeld in ‘Z-eet zie da gezien’ (‘Ze-heeft zij dat gezien’). Met kik ontstaat dan ‘K-heb kik dat gezien.’ De eerste k is dus het verdubbelde voornaamwoord, en de tweede k is samen met ik het eigenlijke onderwerp. Geschiedenis op straat Klif Riemer Reinsma Bij een straat die Klif heet, 't Klif, Het Klif of - in het Fries - It Klif, denk je allereerst aan een steile kust. Zoals het Rode Klif in het Friese Gaasterland. Dat is een kust waar de woeste golven eeuwenlang aan geknaagd hebben, maar die het toch nog eeuwen zal uithouden, omdat hij uit een solide grondstof bestaat: het puin dat in de grote ijstijd uit de Scandinavische bergen naar de lage landen is afgevoerd en dat nu ‘keileem’ heet. Soms klopt die associatie met die steile kust ook wel. De straatnaam 't Klif in Urk bewaart inderdaad de herinnering aan zo'n kustheuvel, uit de tijd dat Urk nog een echt eiland was. Maar we vinden ook ‘kliffen’ op plaatsen die niet direct aan zee grenzen. Het Klif in Den Hoorn (op Texel) bijvoorbeeld is aan alle kanten royaal omgeven door land. En in het geval van de Klifstraat in Kerkrade en de Klifsbergweg in Vlodrop, beide in Limburg, is de zee al helemaal in geen velden of wegen te bekennen. Bovendien bestaan de twee laatstgenoemde ‘kliffen’ zeker niet uit keileem: de Scandinavische gletsjers hebben Zuid- en Midden-Limburg nooit bereikt. Een klif of klift, zo meldt het Woordenboek der Nederlandsche Taal, is - heel in het algemeen - ‘een bodemverheffing, een hoogte of steilte’. Hugo de Groot schreef in zijn Bewijs van de ware Godsdienst (1622) dat niets in de natuur toevallig is, en dat er dus een goddelijk beginsel moet heersen. Hij vervolgt: Werpt van een hooge klift veel lettren naar beneên, Noyt sal daer uit ontstaen een boek met goede reên [= argumenten]. Het woord is nauw verwant met het Engelse cliff, en - meer in de verte - met het Nederlandse klip. Toch is de oudst bekende vorm die in het Nederlands is aangetroffen niet klif maar klef. In een middeleeuwse bron uit het oosten van het land, uit het eind van de vijftiende eeuw, wordt gesproken van een ‘clef’. Deze vorm met een e is allerminst van de aardbodem verdwenen. In de Peel en een aangrenzend deel van Noord-Limburg vinden we hem nog tot op de dag van vandaag. Zo kennen de dorpen Beers en Sint Anthonis allebei een straat met de naam De Klef, Venray heeft een Zwarte Klef, Overloon De Kleffen, en Boxmeer de Steenklef. Het gaat hier om zandheuvels. Taalhistorici zijn er, wat de etymologie betreft, vrijwel zeker van dat ook de naam van de Duitse stad Kleef in dit rijtje thuishoort. {== afbeelding Het Klif in Den Hoorn (Texel) loopt vlak langs de voet van een kleileemheuvel (hoogste punt 6,8 meter). © Topografische Dienst, Emmen ==} {>>afbeelding<<} Tot nu toe ontbreekt in dit overzicht het noordoosten van het land. Komen er dan geen zand- of keileemheuvels voor in Groningen, Drenthe en Overijssel? Jawel, maar ze heten er een beetje anders. De plaatsen Farmsum (Groningen), Meppel (Drenthe) en Borne (Twente) hebben ieder een straat met de naam Kluft. Maar het gaat in oorsprong om hetzelfde woord klef; alleen wordt de klinker op een andere plaats in de mond gevormd. En hetzelfde geldt voor Op de Klucht in Uithoorn. Het feit dat we hier een ch vinden in plaats van een f is niets bijzonders; denk maar aan ons woord lucht naast het Duitse Luft of aan ons woord achter naast het Engelse after. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Koolpikravenzwart Guus Middag Aan het slot van de sonnettenbundel Tomben (1989) van Jan Kuijper staat dit gedicht: De tombe van Pierre Kemp Prachtige blauwen lucht geeft ik een hand volgens de regel. Niet volgens de mijne. De zwarten die op het tapijt verschijnen zijn te weldenkend: zij hebben verstand van persoon en getal. Spring uit de band! Het heeft geen zin. Zij zullen zich verfijnen tot er niets overblijft dan weg te kwijnen als een te donker staande kamerplant. Spot er maar mee! Direct komt Nicolaas ons boos en wild dopen tot over de oren in zijn grote inktpot, wordt ons silhouet voorgoed uit de kleurenruimte gezet. Als bliksems staakt wij donderend geraas over de koolpikravezwarte moren. Het is een moeilijk, en ook wel raar gedicht. Voor een goed begrip is het handig te weten dat alle sonnetten in de bundel Tomben beginnen met een citaat van de in de titel genoemde dichter. Het citaat mag dan in de meeste gevallen voor Kuijper alleen maar dienst hebben gedaan als losse aanleiding, toevallig begin voor een geheel eigen sonnet dat met de context van de aanjaagregel niets te maken heeft - dat geloven we in de praktijk toch meestal pas als we het met eigen ogen hebben gezien. En zeker in dit geval. Is die onbegrijpelijke beginzin met die zetfout, of die twee zetfouten, inderdaad een dichtregel van Pierre Kemp? Ja. Hij is te vinden in het midden van Kemps gedicht ‘Blauwe handdruk’ uit 1961: ‘Prachtige blauwen lucht geeft ik een hand / en graag, maar niet allen’ (Verzameld werk, deel II, p. 919). Zonder wijzigingen door Kuijper overgenomen. De vermeende zetfouten zijn dus welbewuste kopieën van de fouten in het gedicht van Kemp. Lekker ongrammaticaal Met dat gegeven gaat Kuijper vervolgens spelen. ‘Volgens de regel’ betekent: ‘zoals de beleefdheid voorschrijft’ maar ook: ‘zoals ik deze regel heb aangetroffen’. ‘Niet volgens de mijne’ betekent: ‘ik gebruik zelf andere regels’, bijvoorbeeld andere taalregels voor ‘persoon en getal’ (regel 5). Bij mij hoort de persoonsvorm ‘geeft’ niet bij ‘ik’ en het bijvoeglijk naamwoord ‘blauwen’ niet bij ‘lucht’. ‘Blauwen’ lijkt wel een meervoud van het zelfstandig naamwoord blauw of blauwe. Tegenover deze blauwen worden in regel 3 ‘zwarten’ gesteld, die op hun beurt ook worden uitgenodigd nu eens gek te gaan doen en zich lekker ongrammaticaal te gedragen (‘Spring uit de band!’), maar daarvoor zijn zij te weldenkend, en te verfijnd. Hun wacht de stille wegkwijndood in een donker hoekje. Met ‘zwarten’ kunnen ‘zwarte verfkleuren’ bedoeld zijn, zeker bij de dichter-schilder Pierre Kemp. In zijn gedichten wemelt het van de kleuraanduidingen, ook van dit type (‘gelen’, ‘roden’, ‘blauwen’). Zie ook een bundeltitel als Engelse verfdoos (1956). In een voorpublicatie heette Kuijpers gedicht ‘Klassieke zwarten’, een toespeling op de titel van een andere bundel van Kemp: Standard-book of classic blacks (1946). Maar wat moeten we in dit sonnet verder met deze wetenschap? Of met de tegenstelling tussen de blauwen hoog in de lucht en de zwarten beneden op het tapijt? Zijn met die zwarten schaduwen bedoeld, of zekere zwarte dieren? Zwarte mensen, negers? En wat doen die daar op dat tapijt? Vooralsnog valt er niet veel van te snappen. Ook de tweede helft van het gedicht lijkt geen nieuwe aanwijzingen te gaan brengen. Wie is deze Nicolaas met zijn grote inktpot? Moriaan De alleen in de voorpublicatie bij het gedicht afgedrukte illustraties uit Der Struwwelpeter (hier beter bekend als Piet de Smeerpoets), het kinderboek van Heinrich Hoffmann uit 1845, kunnen ons op een nieuw spoor brengen. Ze zijn afkomstig uit ‘De geschiedenis van de zwarte jongens’, een van de verhalen uit dat boek. Het begin daarvan, in de bewerking uit 1848 van W.P. Razoux, is nog als kinderliedje bewaard gebleven: ‘Een moriaan, zo zwart als roet, / ging eenmaal wand'len, zonder hoed; / de zon, die scheen hem op zijn' bol, / daarom nam hij een parasol.’ Het vervolg is iets minder bekend. Dit Moorse hoedloze jongetje wordt door drie blanke jongens, met hoed, uitgelachen. Om zijn parasolletje, maar toch vooral om zijn zwarte huid. Dan dient zich de grote Nicolaas aan, met zijn manshoge inktpot, die het allemaal vanuit de verte heeft aangezien. Hij heeft veel weg van onze Sinterklaas. Hij maant de kinderen de Moor met rust te laten: ‘Het is zijn schuld toch waarlijk niet, / dat hij zo zwart als steenkool ziet.’ Maar de jongens blijven doorgaan. Dan wordt de goedheiligman boos. Hij doopt de jongens een voor een van top tot teen in de zwarte inkt en zet ze dan weer op straat. Daar gaan ze, ‘zwarter nog dan roet’ en zwarter nog ‘dan het moortje zonder hoed.’ De moraal is wel duidelijk: ‘Dus, lieve kindren! spot toch niet, / als gij iets vreemds aan and'ren ziet.’ Staakt uw wild geraas Deze geschiedenis vormt de achtergrond voor Kuijpers gedicht. In de tweede strofe komen de jongens, de klassieke zwarten (de zwartgeverfden uit het klassiek geworden kinderboek) zelf aan het woord. ‘Spot er maar mee!’, roepen zij, zelf spotters. Zij weten wat hun te wachten staat. Als zij doorgaan met pesten, dreigen ze ‘voorgoed uit de kleurenruimte gezet’ te worden, dat is: letterlijk zwart gemaakt te worden. Bij Hoffmann gebeurt dat ook, zoals we gezien hebben. Overigens gaan de jongens daar, ondanks de no- {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} dige vermaningen, door met het bespotten van het negerjongetje. Bij Kuijper niet: hij suggereert dat ze op het laatste moment eieren voor hun geld kiezen. Er dient zich een regel uit een sinterklaaslied aan: ‘Makkers staakt uw wild geraas’ (van J.P. Heije, uit de tijd van Hoffmann). Dat is hier wel een voor de hand liggende overgang: Nicolaas is Sinterklaas, en dit Moorse jongetje heeft veel weg van diens knecht Zwarte Piet. De zetfouten van Pierre Kemp en het rommelen met persoon en getal krijgen hier een aardig vervolg: wij staken niet ons geraas, maar wij ‘staakt’, en niet als de bliksem, maar ‘als bliksems’. Driedubbel pleonasme Het gedicht lijkt dus een mooi braaf einde te krijgen, maar misschien is in de slotregel juist een dubbele bodem aangebracht. Alles wijst erop dat de jongens net op tijd inzien dat ze een Moor niet om zijn huidskleur mogen uitlachen, en dat is ook wat er staat, maar intussen wordt met het opvallende neologisme ‘koolpikravezwart’ de nadruk wel heel erg op diens zwartheid gelegd. Kool (houtskool), pik (pek, teer), raaf, zwart: dat is vier keer zwart - en dat dan ook nog eens als bijvoeglijk naamwoord bij ‘moor’, dat toch al zoveel betekent als ‘zwarte’. Volop discriminerend zeggen de jongens hier dat ze net op tijd zijn gestopt met discrimineren. Het ingewikkelde is ook nog eens dat zij, door de toespeling op het sinterklaaslied in de voorlaatste regel, zelf als het ware de rol van Zwarte Piet op zich hebben genomen. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet, terwijl hij zegt de ketel niet meer zijn zwartheid te willen verwijten. {== afbeelding Nicolaas met zijn inktpot Uit: Heinrich Hoffmann, Piet de Smeerpoets. Amsterdam, Querido, 2000 ==} {>>afbeelding<<} De dubbel- of driedubbelzinnigheid van het gehele gedicht komt voor mijn gevoel mooi tot uitdrukking in het zelfverzonnen dubbele of driedubbele pleonasme waarmee het besluit. Het gedicht is lastig en niet overal even helder, maar dit woord van eigen vinding vergoedt veel. Noteren wij in het woordenboek van de poëzie: ‘koolpikravezwart, gezegd van Moren: zo zwart als roet, git, inkt, drop, kraai en nacht tegelijk.’ Originaalwoord Eind vorig jaar verscheen een nieuwe vertaling van Der Struwwelpeter. De vertaler, pas op de laatste pagina vermeld, in een kleine letter, heette Jan Kuijper. Het is wel aardig om te zien hoe hij zelf het verhaal van de zwarte jongens heeft vertaald, en daarin al meteen in de eerste regel zijn handtekening heeft achtergelaten. Daar vinden we zijn neologisme terug, maar nu in de nieuwe spelling: Een koolpikravenzwarte neger, nog zwarter dan een schoorsteenveger, die liep onder zijn parasol: dan scheen de zon niet op zijn bol. Het is bij mijn weten de tweede vindplaats in het Nederlands van het curieuze driedubbeloppe Kuijperpleonasmewoord. Noteren wij dus, in de tweede, herziene druk van het woordenboek van de poëzie: ‘koolpikravenzwart, gezegd van een neger: nog zwarter dan een schoorsteenveger.’ Wat zou er op deze plaats eigenlijk in de oorspronkelijke tekst staan? Ik sloeg Der Struwwelpeter op, bladerde naar de ‘Geschichte von den Schwarzen Buben’ en vond daar, tot mijn verwondering: Es ging spazieren vor dem Tor ein kohlpechrabenschwarzer Mohr. Die Sonne schien ihm aufs Gehirn da nahm er seinen Sonnenschirm. Bij de vorming van zijn neologisme bleek Kuijper niets anders gedaan te hebben dan het Duitse originaalwoord boekstaaf voor boekstaaf te overzetsen. Kohlpechrabenschwarz: koolpikravenzwart. Nog verrassender: het woord blijkt gewoon in het Duitse woordenboek (de Grote Duden) te staan, zonder enige opmerking over de pleonasticiteit ervan. Omschrijving: ‘kohlrabenschwarz’. Onder kohlrabenschwarz staat: ‘tiefschwarz’. En onder pechrabenschwarz: ‘kohlrabenschwarz’. Blijkbaar is het Duits minder allergisch voor pleonasmen dan het Nederlands. Noteren wij in het woordenboek van de poëzie, derde druk: ‘koolpikravenzwart, erg zwart (verwerpelijk germanisme).’ {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Neerlandistiek in België Wie dertig jaar geleden een studie Nederlands afrondde, had 80% kans in het onderwijs terecht te komen. Tegenwoordig is die kans nog maar 40%: steeds meer neerlandici gaan in communicatieve beroepen aan de slag. Het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek hield vorig jaar een colloquium rond de vraag of deze ontwikkeling ook moet leiden tot een andere vorm voor de studie Nederlands, waarbij de opleiding dan meteen aangepast zou kunnen worden aan de in Europees verband bepleitte bachelor-masterstructuur. De tijdens het colloquium gehouden lezingen zijn onlangs gepubliceerd in een bundel, waarin ook de bevindingen en aanbevelingen van de vergadering zijn opgenomen. Welk nieuw profiel voor de studie Nederlands? onder redactie van Guy Janssens, is een uitgave van Acco en kost f 35,50/Bfr. 650 (gelijmd, 108 blz.). ISBN 90 334 4831 9 Effectieve communicatie De Amerikaanse communicatieadviseur Milo O. Frank leerde al vroeg in zijn lange en succesvolle loopbaan dat het verwoorden van een kernboodschap in een gesprek, tijdens een vergadering of in een toespraak niet langer dan dertig seconden mag duren. Duurt het langer, dan zal de aandacht van de toehoorder(s) verminderen of verdwijnen. In het boek Effectief communiceren in 30 seconden of sneller legt hij uit hoe men te werk moet gaan om een boodschap bondig te formuleren en te presenteren. Effectief communiceren in 30 seconden of sneller is een uitgave van Elmar en kost f 27,50 (gelijmd, 104 blz.). ISBN 90 389 1156 4 Slechte gedichten Wim Zaal stelde een bloemlezing samen uit de slechtste Nederlandstalige gedichten. Hij koos bij het samenstellen niet voor het oeuvre van tweederangs- en zondagsdichters, maar voor de uitglijers en misstappen in het werk van grote namen als Vondel, Achterberg en Bilderdijk, die blijkbaar ook weleens een mindere dag hadden. Het voorwoord meldt dat het lezen van de kreupele verzen (of passages daaruit) de blik van de lezer zal scherpen, en dat het boek daarom zelfs als een cursus poëziekennis gezien kan worden. De gedichten en passages zijn gerangschikt op onderwerp (‘huwelijk en huisgezin’, ‘gewijde poëzie’, et cetera) en ze zijn door Zaal op lichte toon van verbindende teksten voorzien. Bar & boos. De slechtste gedichten in de Nederlandse taal is een uitgave van Prometheus en kost f 25,- (gelijmd, 193 blz.). ISBN 90 5333 993 0 Gezelles schuimwoorden Zijn leven lang verzamelde de priester-dichter Guido Gezelle woorden en uitdrukkingen uit het West-Vlaams, de taal van zijn streek. Zijn nalatenschap omvatte dozen vol notities, die uiteindelijk op 140.000 fiches terechtkwamen, de zogenoemde ‘Woordentas’. Een onderdeel daarvan is een verzameling van zesduizend voornamelijk Franse bastaardwoorden - door de purist Gezelle ‘schuimwoorden’ genoemd. Op latere leeftijd heeft hij ook geprobeerd de uitgave van een ‘schuimwoordenboek’ te bewerkstelligen, maar zijn inspanningen liepen op niets uit. Nu, 102 jaar na zijn dood, is dat schuimwoordenboek er toch gekomen dankzij de inspanningen van Nienke Bakker, die als medewerker aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal vele jaren heeft besteed aan het bestuderen (en Website {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘De geschiedenis van het Nederlands’ is de naam van een drietalige (Nederlands, Duits en Engels) website van het Institut für Nederlandistik van de universiteit van Wenen, waarin het door de structuur en de snelle schermopbouw prettig navigeren is. Deze zeer informatieve site geeft een chronologisch overzicht van onze taal: voorgeschiedenis (Indo-Europees en Gotisch), Oudnederlands (vanaf 700 na Chr.), Middelnederlands (1150-1500), het Nederlands van de zestiende en zeventiende eeuw, en dat van de negentiende en twintigste eeuw. Voor elk tijdperk worden de belangrijkste kenmerken en veranderingen van de taal van die tijd genoemd en wordt er ingegaan op historische en maatschappelijke achtergronden. Vanaf de hoofdstukken over de zeventiende eeuw wordt en passant een beeld geschetst van de ontwikkelingen binnen de taalkunde en van sommige deelgebieden daarvan. Verder worden ook het Vlaams en het Brussels behandeld; een apart hoofdstuk is gewijd aan het Afrikaans en het Fries. De website is een schoolvoorbeeld van hoe een vrij grote hoeveelheid informatie overzichtelijk gepresenteerd kan worden: de grote lijn van de hoofdteksten wordt verder uitgespit in deelonderwerpen (die weer verder worden uitgespit in sub-deelonderwerpen, et cetera), zodat de lezer via talrijke koppelingen de voor hem interessante zijlijntjes kan volgen. Waar nodig zijn ook literatuurverwijzingen naar studieboeken en bronnenmateriaal opgenomen. Behalve de hoofdtekst biedt de site nog een aantal extra's, zoals een literatuurlijst, een uitgebreide lijst met koppelingen naar andere taalsites, een lijst met sites die voor onderwijsdoeleinden gebruikt kunnen worden, en informatie over de ‘neerlandistiek extra muros’. Een leuk extraatje is ook de rondleiding die de bezoeker langs enkele taalsites kan volgen. http://www.ned.univie.ac.at/publicaties/taalgeschiedenis/nl/ {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vervolg InZicht] ordenen) van Gezelles Woordentas. Het woordenboek bevat per lemma de vindplaats, (West-)Vlaamse of Nederlandse alternatieven en eventuele verwijzingen. Apart opgenomen is een lijst van vertalingen van wiskundige termen. Een bij het boek behorend elektronisch register van de Nederlandse/Vlaamse equivalenten is te raadplegen op de website van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde: www.kantl.be. Guido Gezelle, opbouw en analyse van zijn bastaardwoordenboek van Nienke Bakker is een uitgave van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en kost Bfr. 887/€22,- (ingenaaid, 218 blz.). ISBN 90 72474 35 X Oude geografische namen In Nederlandse historische bronnen komen vaak plaatsnamen voor die moeilijk te identificeren zijn. Je moet maar net weten dat Oslo ook wel ‘Anslo’ heette (en Aberdeen ‘Aberduyn’) en dat met Kiskas ‘Les Casquettes’ bedoeld werd. Wie het niet weet, kan terecht bij de Nieuwe spiegel der zeevaart. Dit boek verklaart de oude geografische benamingen (behalve die van steden ook van kapen, eilanden, gebieden, enzovoort) die vermeld staan op Nederlandse kaarten van Europese kusten uit zestiende- en zeventiende-eeuwse zeeatlassen. Van dit standaardwerk - de dissertatie van de taalkunige Damsteegt uit 1942 - is nu na bijna zestig jaar een door de auteur herziene tweede druk verschenen. Het fraai en op groot formaat uitgevoerde boek bevat een deel met kaarten, een deel met naamsverklaringen en een register. Nieuwe spiegel der zeevaart. Beknopte historische atlas van de Europese kusten met de oude Nederlandse namen van B.C. Damsteegt is een uitgave van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en kost f 125,- (gebonden, 173 blz.). ISBN 90 6984 302 1 Symposium taalwetenschap en streektaalbeleid Het Meertens Instituut houdt op 12 juni onder de titel ‘Taal of tongval’ een symposium over ‘taalwetenschap en streektaalbeleid’ - een actueel onderwerp, omdat na het Fries, het Nedersaksisch en het Limburgs binnenkort misschien ook het Belgisch-Limburgs en het Zeeuws officieel zullen worden erkend als streektaal. Sprekers zijn Koen Jaspaert (Nederlandse Taalunie), Renée van Bezooijen, Marc van Oostendorp, Henk Bloemhoff, Guus Extra en Durk Gorter. Het programma wordt afgesloten met een discussie. Symposium ‘Taal of tongval’, op 12 juni van 9.30 tot 17.30 uur. Locatie: Meertens Instituut, Joan Muyskenweg 25, 1096 CJ Amsterdam. Aanmelding bij Astrid Verburg, tel. 020 - 462 85 39, e-mail astrid.verburg@meertens.knaw.nl. Meer informatie is te vinden op de website van het Meertens Instituut: www.meertens.knaw.nl/agenda/taaltongval/taaltongval.html. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ik kreeg in totaal ruim zevenhonderd kaarten, brieven en mailtjes. Te veel om iedereen persoonlijk te bedanken, en daarom doe ik dat bij dezen. Onze Taal KLM ziet daling van passagiers NRC Handelsblad U kunt uw auto parkeren in de Radboudgarage, welke u bereikt via de lichtmasten van Hoog Brabant. Er is een lift direct naar Hoog Brabant. Routebeschrijving vergadercentrum Hoog Brabant. ‘In The Gift gaat het om de ‘bovennatuurlijke’ gave van een vrouw. Zij kan kaartlezen. Haar hulp bij het opsporen van de sexy Jessica wordt niet door iedereen gewaardeerd... Folder Luxor Theater Hoogeveen Ik wil nog wel graag wat zeggen tegen de mensen dat ‘als ze ergens aan beginnen - in dit geval een huisdier - moeten ze het ook afmaken en goed verzorgen’. Heemsteedse Courant Blair stort 250 pond in ieder wiegje de Volkskrant Beurzen komen even op adem Analisten verwachten de komende maanden zijwaartse koersbeweging van onze redacteur AMSTERDAM - Beleggers op de Europese beurzen konden donderdag even bijkomen na de hectiek de dag ervoor. Woensdag werd de handel op het Damrak tijdelijk stilgelegd na een val... (lees verder) Website Het Financieele Dagblad De grote massa van het Nederlandse volk was allang voorstander van het huwelijk. Zij vinden Máxima, net als de minister-president, een aantrekkelijke vrouw. Nederlandse Staatscourant Helaas zijn er nog altijd mensen die het niet na kunnen laten van andermans eigendommen af te blijven. Bord in wachtkamer fysiotherapeut Ledenwerving Het weren van nieuwe leden blijft een belangrijke zaak: ook deze keer wil het bestuur dit weer graag onder Uw aandacht brengen. Rondschrijven Vrienden van de Stichting ‘Den Huygen Dijck’ Ik gebruik de auto even vaak als mijn partner / iemand anders.................. □ Ga naar vraag 2 Vragenlijst NIPO ‘Er raakt veel weg, we stuiten aan de lopende band op voorwerpen die er niet meer zijn.’ NRC Handelsblad Batavenbrood Knapperig van buiten en mals van binnen (zoals de Batavieren) Broodverpakking Aldi Het personeel werd kort na sluitingstijd bedreigd met een pistool en ging er vandoor met een groot geldbedrag. De Telegraaf {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 7/8] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal VEELTALIG VOETBAL Spraakverwarring onder topvoetballers? Hij is van Domburg. Uitdrukkingen met een woordspeling op een plaatsnaam Coppenhaven, Ter Stolp, Voghelhoek Nederlandse namen op oude zeekaarten Opperlandse vingeroefeningen Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang juli/augustus 2001 {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (f 1,-/€0,45 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 45.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,-/€3,18 (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,-/€17,24 per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,-/€24,96 per jaar (per luchtpost f 65,-/€29,50). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,-/€13,16 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-/€18,61. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 7/8 juli/augustus 2001 ‘In de tweede helft gaf ik een vrije schop aan Vasco da Gama en toen begon Vampeta een beetje te zeuren: “Dat is geen vrije schop, jij niet goed gezien.” Waarop ik zei: “Hoe is 't met de hond?” Hij vroeg: “Welke hond?” Ik zei: “O, ik dacht dat je een hond had.” Dat is zo'n conversatie waarmee je even het ijs breekt. Deze maand in Onze Taal (blz. 173)’ {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 168 Jan Erik Grezel VEELTALIG VOETBAL Spraakverwarring onder topvoetballers? Een gesprek met onder anderen Ajax-trainer Adriaanse, de spelers Arveladze (Ajax) en Zeman (Vitesse), en scheidsrechter Jol over de talige gevolgen van de internationalisering van het topvoetbal. 178 Ewoud Sanders VAN AARDENBURG TOT ZWIJNDRECHT [1] Uitdrukkingen met een woordspeling op een plaatsnaam Van iemand die niet slim is, kun je zeggen: ‘Hij komt uit Domburg.’ Er blijken veel meer van zulke op plaatsnamen zinspelende geografische uitdrukkingen te bestaan. De eerste helft van een tweedelig overzicht. 182 Riemer Reinsma POLDERSLOTEN IN PLEIMUIDEN Nederlandse namen op oude zeekaarten Coppenhaven, Ter Stolp, Voghelhoek: dit soort Nederlandse namen lieten onze zeevarende voorouders achter op de Europese kusten waar zij langs voeren. Over de ontroerende getuigenissen van onze maritieme geschiedenis. 184 Battus OPPERLANDSE VINGEROEFENINGEN Twintig jaar geleden verscheen Battus' befaamde Opperlandse taal- & letterkunde. In november komt er eindelijk een nieuwe, herziene editie. Tot die tijd maandelijks een voorproefje. 188 Ad Foolen ‘IK LIEP WEG OM METEEN TERUG TE KOMEN’ Het ‘vooruitblikkende’ om ‘Zij ging op zoek naar die ene trui, om te ontdekken dat die uitverkocht was.’ Is dat om hier wel op z'n plaats? Een oude taalkwestie opnieuw bekeken. En verder 176 Word-leed 181 Congres Onze Taal 181 Cd-rom met alle jaargangen Onze Taal 189 Straattaal 189 Vreemdvormingen 190 Deskundigen maken zich sterk voor de streektaal Rubrieken 174 Reacties: Nes; Vijfhuizen; randvoorwaarde; handelswijze?; dé vierkant; kb of Kb?; vraagteken; apenstaartje of at 177 Vraag en antwoord: ‘Zij zijn elkaars gelijke(n)’; aambeeld/aanbeeld; verzoeke; overleden zijn 186 Etymologica: klanken en wetten 191 Loos alarm 192 Woordenboek van de poëzie: bereshit 193 Raptus: podiumdichters 194 Tamtam: ongekuiste taal in Handelingen Kamer; Max en Anne populairste kindernamen; scepsis over pauselijke vertaaleisen 195 Taalcrypto 196 Het proefschrift van... Klarien van der Linde: schoow 197 Geschiedenis op straat: De Aa 198 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 199 Tijdschrift: Ad Rem 200 Ruggespraak {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Veeltalig voetbal Spraakverwarring onder topvoetballers? Jan Erik Grezel Terwijl half Nederland met vakantie is, heerst er drukte op de transfermarkt. Inmiddels is de Deense voetballer Allan Bak Jensen aangekocht door SC Heerenveen, en de Japanner Shinji Ono wordt de nieuwe aanvallende middenvelder van Feyenoord. Betekent dit ook dat Bak Jensen en Ono Nederlands moeten leren? En hoe zal dat in de praktijk gaan? Hebben ze eigenlijk niet genoeg aan Engels? Of bestaat er een andere voetballingua franca? Jan Erik Grezel maakte een rondje langs de velden en sprak met onder anderen Ajax-trainer Adriaanse, de spelers Arveladze (Ajax) en Zeman (Vitesse), en scheidsrechter Jol over de talige gevolgen van de internationalisering van het topvoetbal. ‘Komt-ieieieieieie...’ De voorzet van de hulptrainer zeilt vanaf de hoekvlag met een mooie curve het strafschopgebied in. ‘En afmakeeee...!’ Via de voet van Shota Arveladze verdwijnt de bal snoeihard in de kruising. Op een oefenveldje in de schaduw van de imposante Arena knallen en koppen vier voorhoedespelers van de Ajax-selectie de ballen in een rap trainingstempo tegen de touwen. Er staan wat vaders met zoontjes langs het hek naar hun helden op het veld te gapen. Vier spelers, vier nationaliteiten, één voertaal: Nederlands met een vleugje Amsterdams, doorspekt met voetbaltermen. Nederlands móét, vindt trainer Co Adriaanse, en het vakantie-publiek hier is het met hem eens. ‘Hoe moet anders een Keniaan met een Tsjech communiceren?’ Handdoekje! handdoekje! Een van de eerste buitenlandse voetballers in Nederland was de Zuid-Afrikaan Steve Mokone, bijgenaamd De Zwarte Meteoor. Eind jaren vijftig speelde hij twee seizoenen voor de Almelose club Heracles, en maakte daar een onuitwisbare indruk. ‘In die jaren zag je nooit een neger,’ aldus toenmalig elftalgenoot Isie Greving in Voetbal International, ‘en nu hadden we er plotseling een in de ploeg. Je moet je voorstellen dat dat toentertijd, en zeker in Almelo, een hele vreemde gewaarwording was. Je hoort weleens wat over discriminatie, maar daar was geen sprake van. Je wist nog niet eens wat dat was!’ Het viel de Almeloërs niet mee om te communiceren met Mokone, die door Heracles was weggehaald bij Coventry City. Niemand van de spelers was de Engelse taal machtig en Mokone sprak geen Nederlands. Dat leverde soms hilarische taferelen op, zowel op het veld als daarbuiten. Greving: ‘Ik weet nog goed dat wij een hele belangrijke wedstrijd hadden gewonnen. Na afloop kwam het bestuur ons in de kleedkamer feliciteren. Zelfs de vrouwen van de bestuursleden kwamen mee. We kregen allemaal een hand en de complimenten. Steve stond ook in de rij om handen te schudden, maar tot onze grote schrik zagen we dat hij in z'n blote kont stond. Wij riepen nog naar hem: “Steve, handdoekje! Handdoekje!”, maar dat begreep hij niet. Hij bleef gewoon in z'n blootje handen staan schudden.’ Eind vorig jaar ging er een film over Mokone in première: De Zwarte Meteoor, regie Guido Pieters, gebaseerd op het gelijknamige boek van Studio Sport-journalist Tom Egbers. Zenuwachtig ‘Ja, we zijn hier in Nederland’, zegt trainer Adriaanse even later in de catacomben van de Arena. ‘Ajax is een echte volksclub. Bij grote bedrijven als Philips of Shell is het tegenwoordig gebruikelijk om op de werkvloer Engels te spreken, maar dat past niet bij Ajax.’ Ajax is wel multinationaal maar geen ‘multinational’. De hele staf van Ajax is Nederlands, en ook de supporters. Daarom verplicht Adriaanse de buitenlandse spelers lessen Nederlands te volgen. Maar dat gaat niet van harte. ‘De lessen zijn meestal voor of na de training. In het ene geval betekent dat voor de spelers vroeger opstaan, in het andere geval moeten ze na een pittige training waar ze goed moe van worden, ook nog in de schoolbanken.’ De lesgangers worden ook gepest door de Nederlanders en de buitenlandse spelers die al goed Nederlands spreken. Adriaanse: ‘Dan zeggen ze bij het eten: “Hé, moet jij niet naar de les?” of: “Trainer, heeft hij die les die hij vorige week gemist heeft, al ingehaald?”’ Het valt de trainer ook op hoe zenuwachtig de spelers zijn als ze een test moeten doen. ‘Heel wat nerveuzer dan wanneer ze zich moeten bewijzen in een stadion met zestigduizend man. Voor de test lopen ze te ijsberen door de gang en woordjes te leren.’ {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} En als ze verzuimen, dreigt u met een plaats op de tribune? ‘Ik geef ze op hun donder. Maar ze niet opstellen als straf voor spijbelen gaat me te ver. Dan benadeel ik de club te veel. Een geldboete geef ik wel, en dan gaat het niet om vijftig of honderd gulden, hoor. Toch is dat bijna nooit nodig. Ze gaan wel.’ Kunt u ze anders motiveren dan met sancties zoals boetes? ‘Laatst heb ik ze het voorbeeld van Máxima voorgehouden. “Die heeft hier een nieuwe baan gekregen,” heb ik gezegd, “ze is hier nog maar een paar maanden en spreekt al beter Nederlands dan jullie.” “Ja, maar zij wordt koningin”, riepen ze. “En jullie moeten koning worden,” zei ik, “koningsschutter van de Arena.”’ Taaltrainer De spelers werpen weleens tegen dat ze de taal niet hoeven te spreken om doelpunten te maken, maar dat is volgens Adriaanse een bekrompen visie. Ook buiten het veld moeten ze goed in de groep meedraaien, zoals bij gesprekken in de kleedkamer of met de staf. Er zijn natuurlijk grote niveauverschillen in de beheersing van het Nederlands. ‘De Scandinaviërs pikken het snel op. De Noor Bergdølmo verstaat heel veel. Die is er ook echt in geïnteresseerd, hij verdiept zich in het Nederlands. De meeste Afrikanen hebben problemen, maar Yakubu uit Ghana doet het daarentegen opvallend goed. Hij zit hier in een gastgezin van een behoorlijk niveau waar ze voortdurend Nederlands met hem spreken. Zo'n gastgezin is overigens geen garantie. Onze Nigeriaanse spits Ikedia heeft ook in een gastgezin gezeten, maar z'n Nederlands is dramatisch. Het succes hangt naar mijn idee samen met intelligentie en de mate waarin je ervoor openstaat.’ Wat doen ze in de Nederlandse les? Is het vooral voetbalterminologie? {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} ‘We hebben een taaltrainer die gespecialiseerd is in dit soort werk. Ik heb hem meegenomen van mijn vorige club, Willem II. Er zijn themalessen, bijvoorbeeld over Sinterklaas en Nederlands eten - ze weten allemaal wat erwtensoep is. En in december maken ze kerstkaartjes in het Nederlands. Er is uiteraard veel aandacht voor typische voetbalwoorden. Ik ben zelf zeer geïnteresseerd in voetbaltaal. Ik heb een lijst met 2600 uitdrukkingen en termen verzameld die met voetballen te maken hebben. Dat is waarschijnlijk de uitgebreidste lijst op dit gebied. De buitenlandse spelers moeten die woorden en termen vertalen in hun eigen taal en allemaal leren.’ {== afbeelding Co Adriaanse: ‘Op de training is het altijd Nederlands. Als ze het niet begrijpen, leg ik het nog wel een keer uit.’ Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} ‘De Scandinaviërs pikken het snel op. De Noor Bergdølmo verstaat heel veel. Die is er ook echt in geïnteresseerd, hij verdiept zich in het Nederlands.’ Merkt u dat spelers door de lessen met sprongen vooruitgaan? ‘Shota Arveladze heeft net voor het eerst in het Nederlands een interview bij Studio Sport gegeven. En Nikos Machlas, die vorig jaar - toen ik hier nog geen trainer was - niet op de les kwam, maar dit jaar verplicht is die te volgen, is behoorlijk vooruitgegaan. Wamberto, de Braziliaan, heeft veel moeite met het Nederlands, terwijl zijn zoontjes het heel goed spreken. Die spelen bij ons bij de jeugd.’ Geen risico Spreekt u, ondanks dat onbegrip bij sommigen, altijd Nederlands met de spelers? ‘Ja, daar ben ik heel consequent in. Anders leren ze het nooit. Ik spreek goed Engels, Frans en Duits, dus het zou voor mij niet moeilijk zijn op die talen terug te vallen, maar dat doe ik niet. Ik maak daar alleen een uitzondering op bij stresssituaties tijdens een wedstrijd. Dan kan ik geen risico nemen. Wat heb ik eraan als ik vanaf de zijlijn tegen een Nigeriaan zeg: “Rechts dekken!” en hij draaft meteen naar links? Maar op de training is het altijd Nederlands. Als ze het niet begrijpen, leg ik het nog wel een keer uit.’ {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Shota Arveladze: ‘Als ik het niet begrijp, so what? I don't care.’ Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Ze zijn vast ook weleens Oost-Indisch doof? ‘Het komt ze weleens goed van pas om iets niet te verstaan. Als ik roep “Voluit sprinten”, dan halen ze misschien hun schouders op: “Wat is voluit?” Honderd procent snappen ze wél.’ In Nederland heb je altijd een Nederlandse scheidsrechter. Dat is ook lastig als je als speler geen Nederlands spreekt. ‘Een speler hoeft niet met de scheidsrechter te communiceren. Dat doet de aanvoerder. Maar bij internationale wedstrijden laat ik de keuze van de aanvoerder weleens afhangen van de nationaliteit van de arbiter. Voor de ploeg is het noodzakelijk dat de aanvoerder goed Nederlands spreekt; hij moet overleggen met het team, de medische staf, de teammanager, het bestuur en met mij. Als aanvoerder moet je goed je woordje kunnen doen. Op dit moment is Galásek aanvoerder, en dat is een Tsjech!’ ‘Hé scheids!’ De Georgiër Shota Arveladze, sinds vier jaar spits van Ajax, blinkt niet uit in het spreken van het Nederlands. Met z'n privé-mengelmoesje van Nederlands en Engels hangt hij de pias uit, en die rol past goed bij hem. Arveladze heeft wel een verklaring voor z'n falen op het vlak van de taal. Als hij z'n best doet Nederlands te spreken, begint iedereen Engels tegen hem te praten, behalve coach Adriaanse. Toen hij in Turkije speelde, móést hij wel Turks leren. ‘Iedereen spreekt Turks daar: trainer, spelers, supporters. Ik heb goed Turks geleerd.’ Nederlandse standaardfrasen komen wel soepel uit z'n mond: ‘Ik ga naar huis, ik ben moe.’ Als je tegen een scheidsrechter praat, dan is het toch makkelijk als je Nederlands kent? ‘Ik zeg: “Hé scheids! Kom op joh, is foul. Rot op man.” Meer is niet nodig.’ Je kent de meeste voetbaltermen in het Nederlands wel. ‘Ja, zoals kom op, afmaken, willen winnen, niet scherp, beetje naar achteren. Als je dat na vier jaar nog niet begrijpt, moet je wel erg dom zijn.’ Maken andere spelers weleens grappen in het Nederlands over jou die je niet begrijpt? ‘Als ik het niet begrijp, so what? I don't care.’ Wat leer je op de Nederlandse les? ‘We praten over het voetbal, over de laatste wedstrijd. Of de docent vraagt: “Waarom speel je niet? Wat is er mis? Hoe gaat het met de blessure?” Maar we praten ook over bijvoorbeeld familie of de vakantie: “Waar ga je heen?” We spreken alleen maar Nederlands in de les.’ Moet je ook huiswerk maken? ‘Ja, tv kijken, vooral naar Studio Sport.’ Een speler als Wamberto spreekt geen Engels. Hoe communiceer je met hem? ‘Een mix van Nederlands, Engels, Spaans en handen en voeten. Dat begrijpt hij wel.’ Kun je het Nederlands goed lezen, bijvoorbeeld sportverslagen in de krant? ‘Ik lees wat er over mij wordt geschreven. Soms heb ik hulp nodig. Dan vraag ik iemand die naast me zit.’ Weet je wat een ‘steekballetje’ is? ‘Jagen’? ‘Inschuiven’? ‘Insjchoive? Ja, “to come close”. Ach, voor mij is het belangrijker de beste speler te zijn dan Nederlands te spreken.’ Op de training bij Ajax Trainer Co Adriaanse: ‘Mooie pass, Wamberto!’ De Braziliaanse speler Wamberto steekt zijn beide duimen omhoog. Adriaanse: ‘Even zakken, Wamberto!’ Wamberto steekt zijn beide duimen omhoog. Adriaanse: ‘Je huis staat in de fik, Wamberto!’ Wamberto steekt zijn beide duimen omhoog. Beleefd ‘Ik heb eigenlijk helemaal geen verstand van voetbal’, zegt Nel Kluitenberg, een dame op leeftijd die belast is met de taaltraining van de buitenlandse spelers van Vitesse. ‘Ik kan de wedstrijd niet analyseren, daar is de trainer voor. Maar ik ga, als ze thuis spelen, wel altijd kijken. En dan kan ik aan het begin van de les zeggen: ‘Jongen, wat heb je een mooi doelpunt gemaakt.’ Of: ‘Ben je de avond voor de wedstrijd laat “Voor mij is het belangrijker de beste speler te zijn dan Nederlands te spreken.” naar bed gegaan? Je kwam niet hard vooruit!’ Toen ze haar voor het baantje vroegen, aarzelde ze. Voetballers waren in haar ogen ruwe, harde kerels. ‘Maar deze knapen zijn uiterst beleefd. “En zondag winnen, hè?”, zeg ik aan het eind van de les. Zegt Diarra uit Mali: “Ik doe mijn best, mevrouw.”’ Net als bij Ajax heerst bij Vitesse een strenge taalpolitiek. Er wordt alleen maar Nederlands gesproken tijdens de training, in het veld, in de kleedkamer en op de kneedbank bij de fysiotherapeut. En wie de les verzuimt, loopt kans niet opgesteld te worden. Maar er zijn voetballers die geen stok achter de deur nodig {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben. ‘Mbamba, uit Kameroen, komt uit zichzelf als hij een les gemist heeft. En de Roemeen Nanu is een heel harde werker. Dat zie je in het veld, maar ook in de klas. Die man is zeer gemotiveerd.’ Publiekslieveling ‘De beste leermeester is de praktijk. Ik stimuleer ze zo veel mogelijk Nederlands te spreken buiten de les. Wat ik ze in de les aanbied, helpt ze daarbij.’ Kluitenberg gebruikt als lesmateriaal De Delftse methode, een bekende taalmethode om snel Nederlands te leren spreken en verstaan. De teksten in het boek die de cursisten goed moeten leren en beluisteren, handelen over alledaagse zaken. ‘Alle onderwerpen die voor de jongens belangrijk zijn, worden in De Delftse methode opgepakt: naar de politie gaan om je visum in orde te maken, een bezoek aan de dokter, de verzekering regelen en ook het huren of het kopen van een huis.’ Met het bijbehorende oefenboek traint ze haar ‘knapen’ in snelle dialoogjes, de flitsende een-tweetjes van de spreektaal. Daarnaast gebruikt ze de clubbladen en veel krantenknipsels, die vaak over voetbal gaan. ‘Ik spreek met de spelers beslist niet altijd over voetbal. Vitesse heeft nu op een schlemielige manier Europees voetbal gemist, daar worden de spelers al genoeg over doorgezaagd. Dus dat roer ik niet meer aan. Maar als ze hebben geschitterd, ga ik daar wél op in. Laatst kwam de Kameroener Kalle Sone van het tweede elftal met een enorme foto van hem uit de krant, met als onderschrift: “de Publiekslieveling”. Hij scoorde in de wedstrijd vijf doelpunten en maakte een salto achterover. Dat is natuurlijk leuke lesstof.’ {== afbeelding Marian Zeman: ‘Ik voel me veel beter als ik in een land de taal van de mensen spreek.’ Foto: WB (John Voermans) ==} {>>afbeelding<<} Gebrekkige kennis van het Nederlands kan ook bij topvoetballers tot kleine rampen leiden. ‘Toen een Joegoslavische speler die wegging bij Vitesse z'n huis verkocht aan Diarra, werd de koop via de telefoon gesloten, in het Nederlands. Achteraf bleek dat de jongens elkaar totaal verkeerd begrepen hadden over de uiteindelijke verkoopprijs.’ Trainers staan op Nederlands Ajax-trainer Co Adriaanse is niet de enige oefenmeester in het betaalde voetbal die wil dat er in zijn selectie Nederlands wordt gesproken. Zo gaf (inmiddels ex-)AZ-trainer Gerard van der Lem om talige redenen de voorkeur aan Nederlanders toen hij zich aan het begin van het afgelopen seizoen op de spelersmarkt begaf. En Frans Thijssen wees dit jaar, als coach van Fortuna Sittard, de Braziliaanse aanvaller Somalia af omdat die alleen Portugees sprak. Gaat een elftal dan beter voetballen als alle spelers het Nederlands beheersen? Ja, meent NAC-trainer Henk ten Cate. Rond de jaarwisseling blikte hij in Voetbal International terug op de eerste seizoenshelft van zijn club: ‘Er zijn nog wat communicatieproblemen in de achterhoede. Doelman Babos en rechtsback Féher zijn de Nederlandse taal, die voor hen zeer moeilijk onder de knie te krijgen is, niet machtig. Als ze die straks wel spreken, zal dat de prestaties alleen maar ten goede komen.’ Ook voor Vitesse-trainer Ronald Koeman staat het buiten kijf dat er een verband is: ‘Ik ben erg fel op de taal, omdat het problemen geeft als een speler in het veld niet duidelijk kan maken wat hij wil’, verklaarde hij in Metro. Daarom verplicht hij zijn buitenlandse spelers lessen Nederlands te volgen. Vitesse-middenvelder Mahamadou Diarra, afkomstig uit Mali, nam een loopje met die lessen en werd door de trainer tot de orde geroepen. Het was óf Nederlands leren óf zijn plek bij de selectie verliezen. De Afrikaan koos voor het eerste. Foppe de Haan, trainer van Heerenveen, bedacht iets anders om zijn spelers naar de cursus Nederlands te krijgen. Hij liet de spelersvrouwen en -vriendinnen meekomen naar het stadion als er les werd gegeven. Vrouwen zijn fanatieker, legde De Haan uit aan het Utrechts Nieuwsblad, en ze hebben de taal in hun nieuwe woonomgeving misschien nog wel harder nodig om overeind te blijven. Het lijkt er dus op dat de coaches Nederlands leren allemaal even belangrijk vinden. Maar dat is niet helemaal waar. PSV-trainer Erik Gerets verklaarde vorig jaar augustus, nadat zijn ploeg de Johan Cruijff-schaal in de wacht had gesleept: ‘Het maakt mij niet uit wat hij spreekt, al is het Chinees, zolang hij maar scoort.’ Gerets had het over zijn nieuwe aanwinst, de van Partizan Belgrado overgenomen Joegoslavische spits Mateja Kezman, die zojuist zijn officiële debuut voor PSV had gemaakt. Zijn Nederlands schijnt nog steeds niet geweldig te zijn, maar hij werd het afgelopen seizoen wél topscorer van Nederland. Ja of jij? Vitesse-verdediger Marian Zeman uit Slowakije is met voorsprong het meest veeltalige talent van de Nederlandse velden: hij beheerst het Nederlands erg goed en spreekt naast zijn Slowaakse moedertaal ook (vloeiend) Duits, Engels, Tsjechisch, Turks en Russisch. Een kwestie van intelligentie? Zeman: ‘Nee, intelligentie bepaalt misschien de snelheid waarmee je leert. Het belangrijkste is de motivatie. Je moet het {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} echt wíllen. In het begin heb ik gezegd dat iedereen Nederlands tegen mij moest spreken. Als iemand in het Duits begon, zei ik: “Ik begrijp je niet.” In Nederland kom je in weinig situaties terecht waarin je Nederlands móét praten. Ik voel me veel beter als ik in een land de taal van de mensen spreek. De mensen zijn dan veel opener en je hebt sneller contact. Misschien heb ik die houding doordat ik uit een klein land kom. Wij passen ons snel aan.’ ‘Ik heb ook in Turkije gespeeld. De eerste paar weken dacht ik: dat Turks leer ik nooit. Maar in Turkije ben je aangewezen op het Turks. En je moet overal zelf achteraan. De mensen daar spreken geen Engels of Duits. Dus ik moest wel.’ ‘De gewone voetbaltermen leer je heel snel, want die hoor je dagelijks op de training. Maar in de voetballerij heb je ook moeilijke Nederlandse termen die niet te vertalen zijn. Ik zou niet weten wat doordekken in het Slowaaks is.’ Hij kan meepraten over misverstanden in het veld en op de training. ‘In het begin was ik weleens in de war met ik en jij. Dat zijn woorden die we vaak roepen in de verdediging. In mijn taal is het woordje voor “ik” zoiets als “ja”. Dus als iemand “jij” riep, dacht ik dat hij “ik” bedoelde - met andere woorden: de bal zou voor hem zijn, maar hij bedoelde dat de bal voor mij was. Dat is een kwestie van wennen. Je moet bij voetbal heel snel reageren. Vertalen is niet mogelijk, je moet in de vreemde taal denken en aanwijzingen geven. Anders ben je te laat.’ Doordekken ‘Ik kan me een voorval herinneren van een paar jaar geleden: we moesten de bal op de borst opvangen en met de wreef terugspelen. Een Afrikaanse speler wist echt niet wat “wreef” was, maar deed net alsof hij het wel begreep. Toen vroeg de trainer: “Wat is je wreef?”, waarop de speler op zijn bovenbeen sloeg.’ Zeman vindt het Nederlands beslist niet gemakkelijk. ‘De gewone voetbaltermen leer je heel snel, want die hoor je dagelijks op de training. Maar in de voetballerij heb je ook moeilijke Nederlandse termen die niet te vertalen zijn. Ik zou niet weten wat doordekken in het Slowaaks is.’ Heeft een gebrekkige kennis van het Nederlands naar jouw idee ook invloed op het spel? ‘Nee, zo'n directe relatie zie ik niet. Het ligt aan de persoon in kwestie. Als iemand niet goed in z'n vel zit, presteert hij minder. De taal is een van de vele factoren die kunnen bepalen hoe je je voelt. Bij Vitesse doen zich nu bijna geen echte taalproblemen meer voor. Ook Nanu, de Roemeen, die het in het begin heel moeilijk had, verstaat alles.’ ‘Soms maken spelers nog gekke taalfouten. We hadden gisteren een partijtje tijdens de training: vijf buitenlanders tegen vijf Nederlanders. Diarra wilde dat we in driehoekjes gingen spelen, maar hij zegt altijd “driehoedjes”. Hij heeft moeite met de uitspraak. “Dat is mijn plas”, zegt hij. Hij bedoelt: “Dat is mijn plaats.” Als je hem verbetert, wordt hij kwaad. “Wat maakt het uit, jullie begrijpen toch wat ik bedoel?”’ Heb je nog een advies voor rekruten uit het buitenland die bij Vitesse komen spelen? ‘Praat niet alleen op de training Nederlands maar ook daarbuiten. En probeer elke dag een halfuurtje zelf te leren. Dan gaat het echt vanzelf.’ ‘Laatst kwam ik Shota Arveladze tegen; ik ken hem nog uit Turkije, omdat we daar allebei in dezelfde periode gespeeld hebben. Ik sprak hem aan in het Nederlands, maar hij schakelde automatisch op het Engels over. Ja, dan leer je het nooit.’ ‘Un paloma no hace verano’ Behalve het Nederlands heeft Johan Cruijff ook het Spaans verrijkt met opmerkelijke nieuwe uitdrukkingen. Dat gebeurde toen hij als speler en later als trainer was verbonden aan FC Barcelona. Volgens Edwin Winkels, een Nederlandse journalist die in dienst van de krant El Periódico de Catalaanse voetbalclub dagelijks op de voet volgt, dateert de meest gevleugelde van een aantal jaren geleden, toen Barcelona zojuist een belangrijke overwinning had behaald. Cruijff waarschuwde toen: ‘Un paloma no hace verano’, letterlijk: ‘Een duif maakt geen zomer.’ Het probleem was niet dat hij niet ‘una paloma’ zei (duif is vrouwelijk), maar dat ook in de Spaanse versie van dit spreekwoord de hoofdrol is weggelegd voor de zwaluw: ‘Una golondrina no hace verano.’ ‘No balón hospital’ Toen Louis van Gaal in 1997 begon als trainer van Barcelona, beloofde hij binnen drie maanden zijn persconferenties in het Spaans te zullen geven. Maar daar kwam niet zo veel van terecht. ‘Ik praat Spaans met mijn spelers, dat is voldoende. De pers heeft toch andere belangen dan ik, dus hoef ik daar niet mee te communiceren’, citeerde Edwin Winkels Van Gaal in het tijdschrift Hard gras. Maar volgens Winkels verliep in die tijd ook Van Gaals communicatie met zijn spelers niet altijd zonder problemen. Tijdens een trainingspartijtje passt Ferrer de bal nogal zacht naar een medespeler, zodat een tegenstander nog een ultieme poging kan wagen de bal met een sliding te veroveren - een poging die zo vervaarlijk is dat de aangespeelde zijn voet voor alle zekerheid maar terugtrekt. In het Nederlands heet zo'n pass een ‘ziekenhuisbal’. Van Gaal legt de training stil en voegt Ferrer toe: ‘No balón hospital!’ Ferrer kijkt naar het ziekenhuis dat vijfhonderd meter van het trainingsveld ligt, en hij begrijpt er niet veel van: zijn pass was toch juist te zácht? Kaderteksten: Kees van der Zwan {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dick, jij geen vrije schop geven’ Scheidsrechter Jol over de omgang met buitenlandse spelers Jan Erik Grezel Kon ik maar liplezen, denk ik weleens als ik tijdens een Europese voetbalwedstrijd op tv een scheidsrechter zie uitvaren tegen een speler. Wat zou die man nou brullen? Welke taal gebruikt hij? De Nederlandse scheidsrechter Dick Jol heeft heel wat internationale topwedstrijden gefloten, met als hoogtepunt de finale van de Champions League in mei dit jaar, tussen Bayern München en Valencia. Maar van het Haags kan hij zich in Nou Camp of San Siro niet bedienen. Hoe praat hij met spelers uit Mali of Oezbekistan? Jol: ‘De gebaren en signalen zijn internationaal, zoals voor “inworp” of “Ik geef voordeel”. Ik maak dus veel gebruik van lichaamstaal. Verder spreek ik Engels en Duits. In Nederland gebruik ik dat alleen tegen buitenlandse spelers die hier pas zijn. Als ze hier al enige tijd wonen, moeten ze mijn Nederlands maar kunnen begrijpen.’ Wat zegt een scheidsrechter precies? ‘Het zijn natuurlijk vooral wedstrijdzaken: duw in de rug, shirtje trekken, strafschop - die woorden kennen ze allemaal. Maar je hebt weleens wat meer nodig om een speler terug te krijgen in het rechte spoor of uit een moeilijke situatie te halen, waarin hij wordt geprovoceerd. Dan roep ik hem even bij me. In mijn emotie spreek ik als scheidsrechter ook weleens mijn eigen taal in een internationale wedstrijd. Dan roep ik: “Sodemieter op.” Als ik vlak bij zo'n gozer sta, schrikt die zich het apezuur. Hij verstaat het niet maar begrijpt het donders goed.’ {== afbeelding Dick Jol: ‘Meestal begrijp ik uit de toon en de lichaamstaal wat iemand zegt.’ Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Wat doet u als een buitenlandse speler iets in zijn eigen taal tegen u roept en u voelt wel aan dat het geen compliment is? ‘Meestal begrijp ik uit de toon en de lichaamstaal wat iemand zegt. Als het iets smerigs is, zie ik het wel aan de gelaatsuitdrukking. Dan pak ik een speler wel aan: ik vermaan hem flink, waaruit blijkt dat ik er niet van gediend ben - en als het erg agressief in mijn richting is, dan krijgt hij toch een waarschuwing of een gele kaart.’ Ik kan me voorstellen dat spelers die vroeger in Nederland gevoetbald hebben, in het voordeel zijn als ze met u tijdens een internationale wedstrijd Nederlands kunnen spreken. ‘Ik heb vorig jaar de WK-finale voor clubs gefloten in Brazilië, dat was Vasco da Gama tegen Corinthians, met aan de ene kant Romario, en aan de andere kant Vampeta - twee spelers die allebei voor PSV zijn uitgekomen. Alle twee probeerden ze me te bespelen. In het begin was het allemaal vriendelijk, maar naarmate de wedstrijd vorderde, werd het anders. Toen ik een vrije schop gaf aan Corinthians, kwam Romario naar mij toe: “Dick, jij geen vrije schop hier geven.” En ik zei: “Ben jij niet een beetje moe?” Romario zei vroeger altijd: “Ik ben een beetje moe.” In de tweede helft gaf ik een vrije schop aan Vasco da Gama en toen begon Vampeta een beetje te zeuren: “Dat is geen vrije schop, jij niet goed gezien.” Waarop ik zei: “Hoe is 't met de hond?” Hij vroeg: “Welke hond?” Ik zei: “O, ik dacht dat je een hond had.” Dat is zo'n conversatie waarmee je even het ijs breekt.’ Denkt u dat het voetbal in Nederland door de internationalisering sterk verandert, vooral de communicatie op het veld? ‘Ik zie veel Nederlandse voetballers die zich aanpassen, ze gaan Engels praten. Dat is dan in het teambelang. Maar ik juich het toe dat spelers verplicht wordt Nederlands te leren, zoals bij Vitesse en Ajax. Ik denk dat PSV daar ook wel naartoe zal gaan.’ Wordt er in de scheidsrechtersopleiding aandacht besteed aan die internationalisering en de communicatie in meer talen op de Nederlandse velden? ‘We hebben mediatraining en mentaliteits- en stress-training, daar zit ook een stukje communicatie bij. In de eerste plaats wordt aandacht besteed aan de techniek van het kort en duidelijk antwoord geven. Je moet er geen verhaal van maken. “Weg, spelen.” Wat je verder leert, is bijvoorbeeld dat er in de ene cultuur een gebaar is voor “slim” terwijl datzelfde gebaar in de andere cultuur “je bent niet goed wijs” betekent. Ik was vorige week in Bulgarije en daar maken ze voor “nee” een gebaar dat bij ons op “ja” kan duiden. Dus ze knikken “ja” maar bedoelen “nee”, althans in mijn ogen. Zulke dingen kunnen makkelijk tot misverstanden leiden.’ {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Nes, naze en nez Feico Nater - Hengelo In de rubriek ‘Reacties’ van het aprilnummer suggereert G.L. Slieker een mogelijke verwantschap tussen enerzijds de Nederlandse woorden nes en neus, en anderzijds de Engelse woorden naze en ness, die beide ‘kaap’ betekenen. Ter aanvulling wil ik erop wijzen dat in het noordwesten van Frankrijk de Cap Gris Nez te vinden is. Vijfhuizen Edmond Destrée - Hoofddorp Riemer Reinsma besprak in het januarinummer in zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ de herkomst van de onder meer in Vijfhuizen voorkomende straatnaam Zijdewinde. Ik heb andere nummers van Onze Taal op deze - zeer lezenswaardige - rubriek nageslagen, en zowaar stuitte ik opnieuw op het dorp Vijfhuizen, nu in de besprekingen van de straatnamen Mient (mei 2000) en Nes (februari/maart 2001). De belangstelling van de heer Reinsma voor straatnamen in Vijfhuizen is verwonderlijk. Immers, volgend jaar wordt gevierd dat de Haarlemmermeer 150 jaar droog is, en dat geldt ook voor Vijfhuizen. Met andere woorden: het gaat hier om een relatief jonge geschiedenis. De door Reinsma besproken straatnamen hebben dan ook geen betrekking op het verleden van dit dorp. Het zijn toevallig gekozen namen voor straten in een nieuwbouwwijk, en ze hebben dus geen enkele verklarende waarde. Het lijkt erop dat Reinsma zich meer laat leiden door de beschikbare literatuur over het onderwerp dan door de topografie, in ieder geval waar het Vijfhuizen betreft. Naschrift Riemer Reinsma Op mijn straten-cd-rom van Nederland had ik al gezien dat de genoemde Vijfhuizense straten in een nieuwbouwwijk liggen. Zoiets zie je meestal meteen aan de loop van de straten en het type straatnamen. Ik snapte natuurlijk wel dat bijvoorbeeld de straat met de naam Nes, die vroeger onder meer ‘landtong’ betekende, niet exact op de plaats van de oude landtong lag in de drooggevallen Haarlemmermeer. Dat heb ik dan ook niet beweerd. Ik heb alleen gezegd dat hij naar zijn vroegere betekenis verwijst, net zoals Mient en Zijdewinde naar hun vroegere betekenissen verwijzen. Randvoorwaarde Menno P. Sypkens Smit - Hattem Dr. ir. IJff claimt dat hij het woord randvoorwaarde als eerste buiten de wiskunde toepaste (Onze Taal februari/maart). Hij zou het rond 1970 geïntroduceerd hebben in de discussie over de geluidhinderproblematiek van Schiphol. In Onze Taal van april reageert Bob Vos hierop. Hij schrijft dat het Engelse equivalent boundary conditions al voorkwam in 1947, en het Duitse Grenzbedingungen in 1957. Dat lijkt het verhaal van de heer IJff onderuit te halen. Toch kan ik me wel het psychische proces voorstellen waardoor hij denkt de introducent ervan te zijn geweest. Iets soortgelijks heb ik zelf bij de hand gehad bij het woord wollig, dat ik begin jaren zeventig in discussies gebruikte voor teksten die door een veelheid van onduidelijke begrippen, omhaal van woorden, dubbele ontkenningen, et cetera nooit direct duidelijk maakten wat er nou precies bedoeld werd. Zoals bij de pluizige rand van een wollen deken niet direct duidelijk is waar de deken nu exact ophoudt. Toen ik jaren later het ‘nieuwe’ wollig door anderen gebruikt zag worden, dacht ik, net als de heer IJff met het woord randvoorwaarde: hé, ze gebruiken ‘mijn’ woord. Toch denk ik dat het woord wollig ofwel eerder door mij onbewust werd opgepikt, ofwel door anderen ook als zodanig werd uitgevonden omdat het zo beeldend is. Ik denk ook dat IJff randvoorwaarde al onbewust was tegengekomen in niet-wiskundig verband en dat hij het dus niet heeft (her)uitgevonden. Handelswijze? Lau Kanen - Veldhoven Onder verwijzing naar de zeer ter zake doende reactie van Willem Ammerlaan over fouten in de krant (Onze Taal mei), attendeer ik de auteur van het eerste artikel (‘Régionale omroepen, ádequate voorzieningen’) in hetzelfde nummer erop dat in een van haar voorbeelden een dikwijls gemaakte, maar daarom niet minder storende spelfout zit: handelswijze. Misschien worden we misleid doordat in bijna alle samenstellingen die handel als eerste lid hebben een tussen-s voorkomt: handelswaar, handelsterm, handelsovereenkomst, enzovoort. We realiseren ons wellicht onvoldoende dat het woord handel in die samenstellingen een zelfstandig naamwoord is. Maar in het woord handelwijze (zonder tussen-s!) hebben we - net als bij handelbaar, onhandelbaar en verhandelbaar - te maken met een werkwoord en daar is, hoe vaak het ook anders gedaan wordt, een tussen-s misplaatst. Dé vierkant Ab Romein - Waddinxveen Jan Don schrijft in zijn artikel ‘Dé afwas gaat in hét sop’ in het meinummer van Onze Taal onder meer over het voorspelbare geslacht van Nederlandse samenstellingen. Dat richt zich namelijk altijd naar het rechterdeel van de samenstelling. Zo is computerspel een het-woord omdat spel ook een het-woord is. Een uitzondering op deze regel is echter het woord vierkant. Dat is een het-woord (althans iedereen spreekt {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} van ‘het vierkant’ en Van Dale geeft dat ook zo aan), terwijl kant een de-woord is. Als we kijken naar het verwante woord zeskant, dan blijkt dát wel een de-woord te zijn. kb of Kb? Rob Geutskens - Assen In Onze Taal van mei maakt de Taaladviesdienst naar mijn mening de juiste keus door te zeggen dat Mb de afkorting is voor megabit en MB voor megabyte. Als technisch tekstschrijver heb ik me vanaf het begin aan deze toen nog ongeschreven regel gehouden in de hoop dat de lezer het zou begrijpen zoals ik het bedoelde. De ontwikkeling van namen voor eenheden en de afkortingen (symbolen) daarvan heeft geen gelijke tred gehouden met die van de elektronica zelf. Wie reclame-uitingen beziet van leveranciers van computers en toebehoren, kan uitdrukkingen tegenkomen zoals ‘capaciteit 100 mb’. Volgens de regels staat hier ‘100 millibit’, oftewel ‘eentiende bit’. Baarlijke nonsens, want een bit is de kleinste, dus ondeelbare eenheid van informatie: 1 of 0. Bedoeld wordt ‘100 MB’, dus ‘100 megabyte’, en dat komt overeen met 800 megabit (Mb). Zoals de Taaladviesdienst al schreef, moeten we niet alleen onderscheid maken tussen b en B, maar zeer zeker ook tussen m en M als we geen onzin willen schrijven. Dit als inleiding tot het volgende probleem: k of K als voorvoegsel van afgekorte namen voor eenheden. Volgens het officiële SI-eenhedenstelsel wordt de k gebruikt voor kilo, waarmee de factor 1000 wordt aangeduid: 1000 g is gelijk aan 1 kg, 1000 m is 1 km. Volgens deze regel is 1 kb dus 1000 bit. Maar men bedoelt met 1 kb ‘1 × 210’, en dat is niet 1000 maar 1024. Daarom gebruik ik de hoofdletter K voor de ‘grote kilo’. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld 1 KB = 1024 byte. Met deze hoofdletter kan geen verwarring ontstaan, omdat de K in het SI-stelsel geen functie heeft als voorvoegsel, en dus nog vrij is voor dit doel. Dit in tegenstelling tot de m en de M, die wel beide betekenis hebben als voorvoegsel (namelijk milli- en mega-). Vraagteken Karel F. Treebus - typografisch ontwerper, Berkel en Rodenrijs De Taaladviesdienst verklaart in de rubriek ‘Vraag en antwoord’ van het juninummer de oorsprong van het vraag- en uitroepteken. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een theorie die ik heb vermeld in de Tekstwijzer. Het vraagteken zou volgens die theorie van de afkorting q. komen (van het Latijnse woord quaestio ‘vraag’). Dat was echter maar één verklaring. Een ander, aannemelijker verhaal vermeldt dat het vraagteken afkomstig is uit de Karolingische tijd. In de kloosterschrijfschool van Tours, waar de bekende Angelsaksische abt Alcuin(us van York) - 732-804 - de scepter zwaaide, werd het schrift- en tekensysteem geüniformeerd. Dit leverde ook nieuwe leestekens op. Aan het einde van een vragende zin ging men een waarschijnlijk uit de toenmalige muzieknotatie ontleend tekentje gebruiken: een ‘quilisma’, twee verbonden, naar rechts omhoog wijzende boogjes of haakjes, met een punt eronder. Dit teken zou het in verschillende varianten ruim zes eeuwen uithouden. Enige decennia na de uitvinding van de boekdrukkunst gaf een andere beroemdheid, de Venetiaanse humanistische drukker-uitgever Aldus Manutius (ca. 1450-1515), het ding de huidige rechtopstaande vorm. Deze verklaring is onder meer te vinden in het boekje De geschiedenis van de komma, van Wim Daniëls (1994). Het uitroepteken verscheen pas in de zestiende eeuw (evenals de apostrof). {== afbeelding Tussen quilisma en vraagteken Uit: Wim Daniëls, De geschiedenis van de komma. Den Haag, Sdu Uitgevers, 1994 ==} {>>afbeelding<<} @: apenstaartje of at [1] Ir. Walter Belgers - Eindhoven Ad Welschen stelt in zijn artikel over de uitspraak van het @-teken (Onze Taal mei 2001) dat je tegenwoordig steeds vaker ‘at’ hoort in plaats van ‘apenstaartje’. Maar toen ik in 1988 voor het eerst e-mail gebruikte, was het in mijn omgeving juist heel gebruikelijk om het @-teken met at aan te duiden. Aangezien alle terminologie rondom het internet in die tijd in het Engels was, was het niet meer dan logisch dat het @-teken ook op zijn Engels werd uitgesproken. Ik ergerde me dan ook behoorlijk toen ik voor het eerst het @-teken in e-mailadressen als ‘apenstaartje’ uitgesproken hoorde worden! Tot mijn vreugde volgen we nu weer de Vlamingen, die altijd al at gebruikten. @: apenstaartje of at [2] J. Sandee - Boskoop In het meinummer stelt Ad Welschen voor het @-teken in e-mail-adressen voortaan aan te duiden met per adres in plaats van met at of apenstaartje. Het lijkt me vechten tegen de bierkaai. Apenstaartje is al flink ingeburgerd, en dat geldt ook wel voor het synoniem slingeraap, dat ik omstreeks 1965 al door computermensen heb horen gebruiken. In 1992 heeft dit slingeraap er in de grote Van Dale dan ook de betekenis ‘@-teken’ bij gekregen. Daarnaast heb ik de tussenvorm apenslinger wel gehoord. Er zal overigens vast wel een oude typograaf te vinden zijn die weet onder welke benaming het @-teken vroeger bekend was. @: apenstaartje of at [3] Paul J. Tilanus - Duivendrecht Het apenstaartje is al langer bekend in de computerwereld, want reeds in de jaren zestig was het een van de speciale tekens die op de machines van IBM een bijzondere functie vervulden. We noemden het toen overigens meestal ‘slingeraapje’. Is u overigens ook het verschil tussen de Nederlandse en de Vlaamse uitspraak van at opge- {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} vallen? In Nederland zegt men [et], maar in Vlaanderen vaak [at]. @: apenstaartje of at [4] Hans Korevaar - Geleen De heer Welschen vraagt zich aan het eind van zijn bijdrage over at en apenstaartje als benamingen voor het @-teken af of er nog betere alternatieven zijn dan zijn voorstel per adres. Het lijkt mij het meest voor de hand liggen om het woord bij te gebruiken, omdat een e-mail wordt gericht aan een persoon die een e-mailadres heeft bíj́ een bedrijf of instantie, of bíj́ een provider. @: apenstaartje of at [5] Pia ten Hagen - Bussum Of het beter is, weet ik niet, maar ik denk aan ad als alternatief voor apenstaartje en at. Het is weliswaar Latijn, maar in het Nederlands heeft het ook de betekenis ‘à raison van’, en bovendien verwijst het naar a(d) in adres én naar de a in het @-teken. @: apenstaartje of at [6] Michiel de Boer - Utrecht Ad Welschen schrijft in het meinummer over Nederlandse benamingen voor het @-teken, maar hij vertelt daarbij niet hoe het in onze e-mailadressen is terechtgekomen. Op www.escape.ca/~parker/email.htm staat het verhaal van de Amerikaan Ray Tomlinson, die in 1972 bij het schrijven van het eerste e-mailprogramma op zoek was naar een teken om de naam van een gebruiker te scheiden van de naam van de computer waar deze mee werkte. Het moest een teken zijn dat onder geen beding in de beide namen kon voorkomen. Tomlinson koos toen voor het @-teken, mede omdat dit de betekenis ‘op, te, bij’ had. Overigens ben ik het eens met de heer Welschen dat apenstaartje een oubollig cliché is geworden. Ik denk dat het Engelse at de strijd al heeft gewonnen. Ten slotte nog een aanvulling op het stukje over de buitenlandse benamingen voor het @-teken: op www.linguistlist.org/issues/7/7-968.html is een lijst met benamingen uit 37 landen te vinden. @: apenstaartje of at [7] Drs. Pim Heuvel - Utrecht Hebben we een mooi woord voor het @-teken, is het weer niet goed. In tegenstelling tot wat de heer Welschen beweert, is de term apenstaartje voor velen helemaal geen oubollig cliché geworden, en volgens mij is het ook niet waar dat je steeds vaker het Engelse at ervoor in de plaats hoort. Integendeel, het komt mij voor dat apenstaartje terrein wint. Om de proef op de som te nemen, heb ik een aantal kennissen gebeld. Van de tien ondervraagden vonden er negen dat apenstaartje zo ingeburgerd is dat het geen zin heeft er een Engels woord voor in de plaats te kiezen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat is dat toch voor neiging om Nederlandse woorden te min te vinden? Ik vind het fijn dat veel Nederlanders de term apenstaartje gebruiken, en dat velen van hen dit woord in hun hart gesloten hebben. Word-leed Redactie Onze Taal Sinds het begin van de rubriek ‘Loos alarm’ (zie ook blz. 191), hebben wij een flink aantal missers van de Word-spellingchecker ontvangen. Sommige lezers maakten direct van de gelegenheid gebruik om ook hun overige ergernissen over de tekstverwerker kenbaar te maken. Bijvoorbeeld Yves Deroubaix uit Oudenaarde (België), die zich beklaagt over de correcties die Word ongevraagd, op eigen houtje, uitvoert: ‘Een probleem waarmee ik nogal eens te kampen krijg, is de hoofdletter IJ. Wanneer ik IJsland intik, maakt mijn computer daar consequent Ijsland van. Ik zou dat niet zo erg vinden, ware het niet dat mijn spellingcorrector dan nog het lef heeft om mij te vertellen dat je IJsland met twee hoofdletters schrijft.’ Een dergelijk probleem is dan wel te verhelpen door via ‘Extra’ en ‘AutoCorrectie’ het vakje ‘TWee beginhoofdletters corrigeren’ uit te vinken, maar dan herstelt de tekstverwerker niet de teksten waarin de schrijver écht per ongeluk twee hoofletters intikt. Kortom: er zou veel ergernis zijn voorkomen wanneer het programma had ‘geweten’ dat er in Nederland zoiets bestaat als een ij, én dat woorden die met deze lettercombinatie beginnen twee hoofdletters krijgen. Dit voorbeeld vormt vast nog maar het topje van de ijsberg. Omdat wij graag willen dat Word op zo veel mogelijk punten verbeterd wordt, zijn wij van plan een lijst met klachten samen te stellen en deze te overhandigen aan Microsoft, de maker van het Word-programma. Stoort u zich ook aan de bemoeienissen van Word zoals hierboven beschreven? Of vindt u dat het programma op een andere manier steken laat vallen als het om taal en tekst gaat? Laat het ons dan weten: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: administratie@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘Word-leed’. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst ‘Zij zijn elkaars gelijke(n)’ ? Wat is juist: ‘Zij zijn elkaars gelijke’ of ‘Zij zijn elkaars gelijken’? ! Dat hangt af van wat er bedoeld wordt. Als zij op twee enkelvoudige personen slaat, bijvoorbeeld Jan en Piet, moet het enkelvoudige gelijke worden gebruikt. De zin ‘Jan en Piet zijn elkaars gelijke’ is te vergelijken met bijvoorbeeld ‘Jan en Piet zijn elkaars buurman.’ Jan is de buurman van Piet en Piet de buurman van Jan; in zo'n geval komt na elkaars altijd een enkelvoud. Het meervoudige gelijken is juist als zij niet op individuen slaat maar op groepen personen: ‘De Nederlanders en de Belgen zijn elkaars gelijken in de wedstrijd.’ Deze zin is vergelijkbaar met ‘De Nederlanders en de Belgen zijn elkaars buren.’ Aambeeld/aanbeeld ? Ik heb altijd gedacht dat aambeeld de juiste spelling was, maar het Groene Boekje vermeldt ook de vorm aanbeeld. Hoe zit dat precies? ! Inderdaad is zowel aambeeld als aanbeeld een correcte schrijfwijze; u hebt dus de keus. In de praktijk komt aambeeld veel vaker voor dan aanbeeld; op internet levert de zoekterm aambeeld (afhankelijk van de zoekmachine) tien tot twintig keer zo veel treffers op als aanbeeld. Alle hedendaagse spellinggidsen en woordenboeken vermelden de twee vormen als gelijkwaardige schrijfwijzen. De meeste verwijzen bij aanbeeld naar aambeeld, maar de Grote Koenen (1986) en Verschueren (1996) zien aanbeeld kennelijk als de hoofdvorm van het woord. Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) verwijst bij aambeeld naar aanbeeld. Etymologisch gezien heeft de vorm aanbeeld de oudste rechten. Het eerste deel van het woord is namelijk het voorvoegsel aan-, dat ‘aan’ of ‘op’ betekent; de n hiervan werd onder invloed van de b van -beeld als m uitgesproken, en zo is de vorm aambeeld in gebruik gekomen. Over de herkomst van -beeld bestaan twee theorieën. De oudste theorie luidt dat het zou zijn afgeleid van een werkwoord billen, dat ‘slaan, beuken’ betekent; een aambeeld is dan iets waarop men slaat. Volgens de andere theorie, die in recentere etymologische woordenboeken te vinden is, is -beeld indirect verwant aan het woord vilt, dat eigenlijk ‘het gestampte, geperste’ betekent; de verbindende schakel is dan een werkwoord dat ‘stampen’ of ‘slaan’ betekent. Het WNT gaat in deel I (1882) bij het lemma aanbeeld nog uit van de eerste theorie, maar bij de aanvullingen op het lemma aanbeeld in het supplement op deel I (1956) en bij het lemma vilt in deel XXI (1971) wordt de nieuwe theorie aangehangen. Verzoeke ? In een bus zag ik laatst het opschrift ‘Verzoeke met gepast geld te betalen.’ Is verzoeke hier een aanvoegende wijs, net als leve in ‘Leve de koningin’? ! Nee. De vorm verzoeke heeft op het eerste gezicht wel de kenmerken van een enkelvoudige aanvoegende wijs: die wordt immers gevormd door van het hele werkwoord de slot-n af te halen (de meervoudsvorm is gelijk aan het hele werkwoord). De aanvoegende wijs wordt meestal gebruikt om een wens, toegeving, aanwijzing of aansporing uit te drukken; bijvoorbeeld: ‘Het ga je goed’ (wens: ‘ik hoop/wens dat het je goed gaat’), ‘Het zij zo’ (toegeving: ‘het moet - dan maar - zo zijn’), ‘Men neme een ons suiker’ (aanwijzing: ‘men moet een ons suiker nemen’). Met verzoeke wordt echter geen wens, toegeving, aanwijzing of aansporing uitgedrukt; het is bijvoorbeeld niet zo dat de schrijver de lezer aanspoort iemand anders te verzoeken met gepast geld te betalen. In deze zin is verzoeke een verouderde vorm van de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord verzoeken. De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) vermeldt dat van verzoeken, zeggen en schrijven vormen van de eerste persoon enkelvoud op -e voorkomen, waarbij ik wordt weggelaten. Deze - tamelijk ouderwetse - vormen hebben het karakter van vaste uitdrukkingen. Als voorbeelden geeft de ANS ‘Verzoeke spoedig te antwoorden’ en ‘Zegge en schrijve f 125,-’; deze zinnen betekenen letterlijk ‘ik verzoek (u) spoedig te antwoorden’ en ‘ik zeg en ik schrijf f 125,-’. Anders is het bij gelieve, zoals in ‘Gelieve met gepast geld te betalen’: gelieve is wél een aanvoegende wijs, namelijk van gelieven (‘goedvinden, willen’). In ‘Gelieve met gepast geld te betalen’ is het onderwerp u weggelaten; de zin moet worden gelezen als ‘wij hopen dat u met gepast geld wilt betalen’ en betekent dus vrijwel hetzelfde als ‘Verzoeke met gepast geld te betalen.’ Overleden zijn ? In Onze Taal van februari/maart stond de zin ‘Personen moeten langer dan tien jaar overleden zijn voordat er een straat naar hen vernoemd mag worden’ (rubriek ‘Tamtam’, pagina 65). Volgens mij moet tussen tien jaar en overleden het woord geleden worden toegevoegd, omdat overlijden een eenmalige gebeurtenis is en geen durende toestand. ! Als u overleden in de genoemde zin als werkwoordsvorm opvat, hebt u gelijk. Het is dan het voltooid deelwoord van overlijden, en overlijden doe je maar één keer. (Langer dan) tien jaar drukt een periode uit, (langer dan) tien jaar geleden een tijdstip in het verleden. Vergelijk ‘Hij is langer dan tien jaar geleden verongelukt’ (niet: ‘Hij is langer dan tien jaar verongelukt’). Overleden kan volgens de hedendaagse woordenboeken echter ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt; het heeft dan dezelfde betekenis als dood. Overleden zijn duidt in dat geval dus wel een durende toestand aan, en daarom is ‘Personen moeten langer dan tien jaar overleden zijn (...)’ correct. Doordat overleden vóór zijn staat, kan het zowel een voltooid deelwoord als een bijvoeglijk naamwoord zijn. Als overleden áchter zijn had gestaan (‘Personen moeten langer dan tien jaar zijn overleden’), zou het alleen als voltooid deelwoord kunnen worden opgevat en zou de toevoeging van geleden verplicht zijn. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Aardenburg tot Zwijndrecht [1] Uitdrukkingen met een woordspeling op een plaatsnaam Ewoud Sanders Van iemand die niet erg slim is, kun je zeggen dat hij van Domburg komt. Niet omdat de inwoners van die Zeeuwse stad werkelijk dommer zijn of waren dan de gemiddelde Nederlander, maar vanwege het woordspel met dom. Ewoud Sanders legde een verzameling aan van dit type geografische uitdrukkingen, die in twee delen in Onze Taal zal verschijnen. Het Nederlands telt honderden, zo niet duizenden uitdrukkingen waarin een plaatsnaam voorkomt. Denk bijvoorbeeld aan kijken of je het in Keulen hoort donderen en zo oud als de weg naar Kralingen (of: naar Rome). Meestal zijn dergelijke uitdrukkingen voortgekomen uit een bepaalde historische omstandigheid: ooit was er iets of iemand waardoor de plaats zich zó onderscheidde dat die een gevleugeld woord opleverde. Hij is van Wijshagen Een relatief kleine groep geografische uitdrukkingen is volgens een heel ander principe gevormd. Van een domkop kun je zeggen ‘Hij is [of: komt] van Domburg’, niet omdat de inwoners van die stad werkelijk dommer zijn of waren dan de gemiddelde Nederlander, maar vanwege het woordspel met dom. Anders gezegd: het tálige element in de plaatsnaam was doorslaggevend voor het ontstaan van de uitdrukking. Het gaat daarbij meestal om een zogenoemde volksetymologische interpretatie. Dom in Domburg wordt hier opgevat in de betekenis ‘niet slim’, hoewel het etymologisch gezien om een heel ander woord gaat. Doorgaans speelt alleen het eerste deel van de plaatsnaam een rol, maar soms wordt ook het tweede deel erbij betrokken, zoals bij Grootebroek, Houthem, Kortrijk, Landuit, Roermond en Montfort. Er kan ook sprake zijn van een associatie, zoals bij Het is feest in Roodkerk voor ‘zij is ongesteld’. Soms is de woordspeling flauw en erg voor de hand liggend, soms is zij behoorlijk subtiel. Wie begrijpt bijvoorbeeld meteen waarom in joodse kringen een niet-jood een ‘Hilversummer’ wordt genoemd? Ook ironie kan een rol spelen: van een dom iemand kun je zeggen: ‘Hij is van Wijshagen.’ Boertig spel Dit enigszins boertige spel met plaatsnamen wordt al zeker vijfhonderd jaar gespeeld. Het oudste voorbeeld, van Zottegem zijn (of: komen) voor ‘(een beetje) gek zijn’, is in 1500 opgetekend. Ik ben ze gaan verzamelen en inmiddels telt het totale overzicht 105 geografische uitdrukkingen, waarvan 54 met een Nederlandse plaatsnaam en 40 met een Belgische. Voorzover bekend zijn er in Nederland elf uitdrukkingen met namen van buitenlandse landen of steden, zoals Hij is van Kleef (‘hij is gierig’) en Duren is een schone stad (‘volhouden is een goede zaak’), maar die buitenlandse komen wellicht een andere keer ter sprake. Een belangrijke bron was het zesdelige standaardwerk Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk (1929-1937) van de Vlaamse folklorist Jozef Cornelissen, maar ook in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, in diverse (oude) taaltijdschriften en in spreek- en dialectwoordenboeken was het een en ander te vinden. Oproep De bedoeling is de verzameling zo compleet mogelijk te krijgen. Dat kan alleen met uw hulp. De vraag is dus of u aanvullingen en correcties wilt zenden naar sanders@nrc.nl of naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Geef bij aanvullingen s.v.p. aan waar, wanneer en in welke omstandigheden u de uitdrukking hebt leren kennen. Voorwaarde is dat de uitdrukking een woordspeling bevat op een bestáánde plaatsnaam (dus geen fictieve). Het jaartal achter de uitdrukking geeft de vroegste vindplaats aan. Herhaling van sommige zinswendingen was onvermijdelijk. Om ruimte te besparen is zuinig omgesprongen met verwijzingen. Wegens de omvang zal dit artikel in twee afleveringen worden geplaatst. In het volgende nummer van Onze Taal vindt u de tweede helft. {== afbeelding ‘Hij is van Bierbeek’ Foto: Gemeente Bierbeek ==} {>>afbeelding<<} {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Aardenburg Hij is naar Aardenburg (1892) = ‘hij is dood en begraven’. Naar Aardenburg in Zeeland, met een woordspeling op aarde. Vergelijk Blijenbeek, Kuilenburg, Lovendegem, Pittem, Putte, Rotterdam en Zandwerven. Asse, Assen Asse ligt bij Brussel (1908). Gezegd tegen iemand die (plat) [as] in plaats van [als] zegt. Naar Asse in Vlaams-Brabant. Elders zei men: ‘Assen ligt in Drente’ (1858). Er bestaan tientallen uitdrukkingen om iemand er schertsend op te wijzen dat hij als uitspreekt als [as], zoals As is verbrande turf en As de as breekt, dan valt de kar. Vergelijk Menen, Neede, Wier en Wouw. Bellegem Spreken als de klokken van Bellegem (1892) = ‘(te) luid praten’. Naar Bellegem in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op bellen ‘luiden’. Bierbeek Hij is van Bierbeek (1929) = ‘hij is dronken’. Naar Bierbeek in Vlaams-Brabant. Vergelijk Zwijndrecht. Bilderdam Een Bilderdamse kermis houden (1858) = ‘een pak voor de billen geven’. Naar Bilderdam in Zuid-Holland. Vergelijk Munsterbilzen. Birdaard Hij is uit Birdaard (1901). Wordt gezegd van iemand met een kalm, bedaard karakter. Naar Birdaard in Friesland, met een woordspeling op bedaard, dat in het Fries net zo wordt uitgesproken als de plaatsnaam. Men zei ook: ‘Hij is van Kollum en Birdaard’ voor ‘hij is een langzame werker’, naar Kollum in Friesland, dat in het Fries eender wordt uitgesproken als kalm (dus: ‘hij is kalm en bedaard’). Van een opvallend evenwichtig iemand zei men: ‘Zijn vader komt van Kollum en zijn moeder van Birdaard.’ Blaasveld Hij komt van Blaasveld (1931) = ‘hij is een bluffer, een blaaskaak’. Naar Blaasveld in de provincie Antwerpen, zinspelend op (op)blazen. Blankenberge Hij geraakt te Blankenberge (1898) = ‘hij wordt kaal’. Naar Blankenberge in West-Vlaanderen, met een woordspeling op blank ‘kaal’. Blijenbeek Blijenbeek gaat voorop (1892). Gezegd tijdens de begrafenis van iemand wiens dood welkom was. Naar Bleijenbeek in (Nederlands) Limburg, met een woordspeling op blij. Men zei ook, om hetzelfde uit te drukken: ‘Iemand op Blijberg [of: Blij(d)egem, Blijenberg] begraven.’ En: ‘Hij zal niet op de Treurenberg begraven worden’ (‘om zijn dood zal niemand rouwen’). Het gaat hier om fictieve plaatsnamen. Bokhoven Hij doet als de Maas bij Bokhoven (1899) = ‘hij gaat voorbij zonder te groeten’. Naar Bokhoven in Noord-Brabant, dat aan de Maas ligt, met een woordspeling op bokkig ‘ongemanierd’. De uitdrukking werd ook gebruikt in de betekenis ‘voorbijgaan zonder notitie van iets of iemand te nemen’. De Zuid-Nederlandse tegenhanger is voorbijgaan (of: passeren) gelijk de Schelde voor Antwerpen. Bottelare Hij komt van Bottelare (1894) = ‘hij is een botterik’. Naar Bottelare in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op bot ‘ongemanierd’. Werd ook gebruikt in de betekenis ‘hij weet van niets’. ‘Wanneer de Vlaamsche boerenknechts 's middags aan tafel zitten,’ schreef Jozef Cornelissen in 1929 ter toelichting, ‘drinken zij allen uit één glas; wie laatst drinkt, moet voor den volgende inschenken. Doet hij dit niet, dan zondigt hij tegen alle regelen der goede manieren en van hem wordt in dat geval gezegd dat hij van Bottelare is.’ Bovekerke Naar Bovekerke gaan (1929) = ‘gaan slapen’. Naar Bovekerke in West-Vlaanderen, met een woordspeling op boven (waar het bed stond? naar hoger sferen?). Boxmeer Hij gaat naar Boxmeer (1916) = ‘hij trekt zijn beurs’. Naar Boxmeer in Noord-Brabant, met een woordspeling op boks, een verouderd woord voor de wijde broek die vooral door zeelui werd gedragen. Het idee was dus: ‘hij tast in zijn boks, naar zijn buidel’. Buiksloot Naar Buiksloot varen (ca. 1785) = ‘geslachtsgemeenschap hebben’. Naar Buiksloot, indertijd een zelfstandig dorp in Waterland (Noord-Holland), inmiddels een deel van Amsterdam, zinspelend op buik ‘onderbuik’. Ko Cassandra (1802-1868) gebruikte de plaatsnaam in een gedicht getiteld ‘Onschuldig tijdverdrijf’: ‘Wel, man! wat deedt gij toch op 't Water bij Kato?’ ‘Gij bleeft zo lang bij haar; - ge weet, ik kén je, Koo!’ ‘Mijn goede griet’, sprak Koo, ‘uw kom- mer zij niet groot; We keken naar een' mast, die heenvoer naar Buiksloot!’ Een vergelijkbare woordspeling is te vinden in buiksloterhammetje voor ‘vagina’, met daarin de naam Buiksloterham, oorspronkelijk een dorpje ten noorden van Amsterdam, dat inmiddels door de stad is opgeslokt. Men zei ook ‘naar Stootwijk rijden’ voor ‘geslachtsgemeenschap hebben’. Stootwijk is een fictieve plaatsnaam. Deerlijk Hij komt van Deerlijk (1892) = ‘hij ziet er ziekelijk, bleek en mager uit’. Naar Deerlijk in West-Vlaanderen, met een woordspeling op deerlijk ‘jammerlijk, bedroevend, pijnlijk’. Domburg Hij is (of komt) van Domburg (zeventiende eeuw) = ‘hij is dom’. Naar Domburg in Zeeland. Toespelingen op de zogenaamde domheid van de Domburgers zijn al te vinden in de zeventiende eeuw. De Duitsers kennen een vergelijkbare uitdrukking met Domnau in Oost-Pruisen (nu Domnovo in Rusland), naast het fictieve Dummsdorf. De Fransen zeggen: ‘Tu as fait ton cours à Asnières’ (‘je hebt je opleiding genoten in Asnières’), naar Asnières bij Parijs, met een toespeling op âne ‘ezel’. Vergelijk Goudriaan, Leermens, Maldeghem, Scherpenisse, Vosmeer, Wijshagen en Zottegem. {== afbeelding ‘Hij is van Domburg’ ==} {>>afbeelding<<} Drouwen Hij is van Drouwen (1870) = ‘hij is een draler, een talmer, hij stelt altijd alles uit’. Naar Drouwen in Drente, met een woordspeling op het inmiddels verouderde werkwoord drouwen ‘van plan zijn, voornemens zijn’. Gauw Gauw ligt dicht bij Sneek (1831). ‘Een boertend antwoord aan hen, die door hun gaauw, gaauw! tot voortvarendheid aansporen’, aldus P.J. Harrebomée in 1858. Naar Gauw in Friesland, met een woordspeling op gauw ‘snel’. Goudriaan Hij is van Goudriaan (1561) = ‘hij is langzaam van begrip’. Naar Goudriaan in Zuid-Holland, met een (ironische) woordspeling op gauw. Aangetroffen in de verbasterde vorm Gauweriaan. ‘Elke plaats is een Gauweriaan voor hem’, aldus een negentiende-eeuws spreekwoordenboek, ‘die niet vlug van bevatting en onervaren in het vinden der juiste middelen is.’ Grimberg Van Grimberg(en) komen (1561) = ‘humeurig zijn’. In de negentiende eeuw kende Nederland nog twee plaatsjes met de naam Grimberg (plus een Grimhuizen en een Grimmestein), maar inmiddels zijn die opgegaan in andere gemeenten. Het ene Grimberg lag in Overijssel, het andere in Gelderland. De uitdrukking van Grimberg(en) komen is al in de zestiende eeuw opgetekend (‘Grimt niet, soo ghy van Grimbergen niet zijt’). Carolus Tuinman vermeldde in 1726 Hij ziet er uit alsof hij van Grimberg was. In Duitsland bestaat nog wel een plaats die Grimberg heet (bij Keulen), en bij Brussel ligt Grimbergen. De oorspronkelijke betekenis is ‘grindberg’. Grootebroek Hij komt van Grootebroek (1925) = ‘hij is een opschepper’. Naar Grootebroek in Noord-Holland, met een woordspeling op groot + {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} broek. Een uitgebreide variant is Hij komt van Grootebroek, maar Lutjebroek [‘kleine broek’] komt eerst. Halen Hij is van Halen (1870) = ‘hij is een bedelaar, een schooier’. Naar Halen in (Belgisch) Limburg, zinspelend op halen ‘pakken’. Hardenberg Zij zijn van Hardenberg (1896) = ‘het zijn slechte betalers’. Naar Hardenberg in Overijssel, met een woordspeling op hard ‘onvermurwbaar’. Men zei ook ‘Hij is zo hard als een spijker’ voor ‘hij bezit niets, hij betaalt niet’. Harderwijk Hij is van Harderwijk (1879) = ‘hij is arm’. Naar Harderwijk in Gelderland, zinspelend op een hard leven. Helmond Hij komt van Helmond (1877) = ‘hij maakt veel lawaai, hij praat veel en luid’. Naar Helmond in Noord-Brabant, met een woordspeling op hel + mond. Vergelijk Roermond. Hilversummer Hij is een Hilversummer (ca. 1950) = ‘hij is een niet-jood’. Naar Hilversum, dat in het Gooi ligt, met een woordspeling op het Jiddische goj ‘niet-jood’. De uitdrukking is uiteraard opgetekend in joodse kring. Houthem Hij komt van Houthem (1892) = ‘hij is gierig’. Naar Houthem in West-Vlaanderen of Houthem in (Nederlands) Limburg. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal kiest voor Nederland, maar de uitdrukking is in Vlaanderen voor het eerst opgetekend. Met een woordspeling op houd + hem. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Jousumburen Hij is niet van Jousumburen (1896) = ‘hij is niet goedgeefs’. Naar Jousumburen (Jousenbuorren) in Friesland, met een woordspeling op het Friese jou(st) ‘geef(t)’. Jousumburen wordt hier dus geïnterpreteerd als ‘geefbuurt, geversbuurt’. Vergelijkbare uitdrukkingen zijn gevormd met de plaatsen Jousterbuorren en Jousmaburen. Het Woordenboek der Friese Taal vermeldt als uitbreidingen De boerin is niet van Jousumburen maar van Knijphuisterburen en Hij is niet van Jousumburen, maar echt van De Knipe. Knijphuisterburen is een fictieve plaatsnaam, De Knipe bestaat echt (zie aldaar). Keiem Van Keiem zijn (1931) = ‘koppig zijn’. Naar Keiem in West-Vlaanderen, met een woordspeling op keikop, Vlaams voor ‘iemand die zeer koppig is, die van geen toegeven wil weten’. Knipe, De Van De Knipe zijn (1903) = ‘gierig zijn’. Naar De Knipe (De Knijp) in Friesland, met een woordspeling op knijperig, een dialectwoord voor ‘krenterig, karig, gierig’. Men zei ook ‘Hij is niet van Jousumburen, maar echt van De Knipe.’ Een vergelijkbare uitdrukking is: Hij komt uit Knijphuizen (of: Kniephuizen). Dit lijkt een fictieve plaatsnaam, maar mogelijk speelt er een associatie mee met de Oost-Friese heerlijkheid Kniphausen. Vergelijk Jousumburen. Kortenaken Te Kortenaken uitkomen (1890) = ‘tekortkomen.’ Naar Kortenaken in Vlaams-Brabant, met een woordspeling op (te)kort. Kortrijk Het zijn heren van Kortrijk (1642) = ‘het zijn rijken van korte duur’. Naar Kortrijk in Wallonië. Woordspelingen met Kortrijk duiken vanaf het midden van de zeventiende eeuw in de literatuur op. Carolus Tuinman schreef in 1727: ‘Overdaad en verquisting maakt heeren van Kortryk, en doet ras met de noorder zon verhuizen: maar spaarzaamheid is een groote rente.’ Kortrijk wordt soms in één adem genoemd met Duren, naar Düren in Noordrijn-Westfalen, met een woordspeling op duren ‘het verlopen van zekere tijd’. Zo schreven Wolff en Deken in 1793: ‘Duuren is een schoone stad, doch Kortrijk ligt er digte bij, plagt mijn moeder te zeggen.’ Kuilenburg Hij is naar Kuilenburg (1925) = ‘hij is dood en begraven’. Naar Culemborg in Gelderland, vroeger Kuilenburg geheten. Met een woordspeling op kuil. Tijdens de Republiek was Kuilenburg een vrijplaats voor onder anderen bankroetiers. Vandaar dat de plaats ook voorkomt in de uitdrukking Kuilenburg is zijn voorland, ‘hij gaat achteruit in zaken’. Laken, Lakerveld Naar Laken gaan (1929) = ‘naar bed gaan’. Naar Laken, inmiddels een deel van Brussel, met een woordspeling op (bed)laken. Men zei ook ‘naar Laken-kermis gaan’. Van recente datum is: naar Lakerveld gaan (naar Lakerveld in Zuid-Holland). Vergelijkbaar is naar Betje van Veeren in de Lange Lakenstraat gaan. Landuit Heer van Landuit (1894) = ‘arme drommel, iemand zonder land’. Naar Landuit in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op land + uit. Langdorp, Langeberg, Lankom Er zijn veel manieren om te zeggen dat iets maar niet vordert of dat de voltooiing van een werkje of de betaling van een rekening te lang op zich laat wachten. In drie van die uitdrukkingen komt een plaatsnaam voor. Het gaat om van Langdorp komen (1937), naar Langdorp in Vlaams-Brabant, van Langeberg komen (1899), naar Langeberg in (Nederlands) Limburg, en van Lankom komen (1937), naar Lankom in de provincie Antwerpen. Lang- wordt hier steeds geassocieerd met lang(zaam). Latem Van Latem zijn (1929) = ‘altijd te laat zijn’. Naar Sinte-Maria-Latem of het nabijgelegen Sint-Martens-Latem, beide in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op laat. Lauwe Drie keer Lauwe is nog niet warm (1929). Naar Lauwe in West-Vlaanderen, met een toespeling op lauw ‘tussen heet en koud’. ‘Woordspeling op den naam der Gemeente, waardoor men den aard der Lauwenaars wil kenmerken’, aldus Jozef Cornelissen. Ledegem Naar Ledegem gaan (1892) = ‘gaan slapen’. Naar Ledegem in West-Vlaanderen, dat in de plaatselijke dialecten werd uitgesproken als [leêgem] of [liggem], met een woordspeling op liggen. In de buurt van Ledegem ligt Rollegem. Vandaar dat men ook zei: ‘Ik ga naar Liggem en trek Rollegem [= “mijn deken”] over mij heen.’ Ook zijn opgetekend naar Leêgem, onder Rollegem en tussen Leêgem en Rollegem, beide voor ‘in bed’. Leermens Hij is om Leermens gekomen (1887) = (schertsend) ‘hij weet wat er in de wereld te koop is’. Naar Leermens in Groningen, met een woordspeling op leren + mens. Rondom Leermens loopt een weg. Wie die afloopt, ziet heel wat van de wereld - dat is het idee. K. ter Laan vermeldde in 1929 de uitbreiding: Hij is om Leermens gekomen, met het ene been in het asgat en met het andere aan het hek vast voor ‘hij heeft door schade en schande geleerd’. Het asgat was een kuil achter de boerderij waar men de as in wierp. Lekkerkerk Van Lekkerkerk zijn (1916) = ‘kieskeurig zijn’. Naar Lekkerkerk in Zuid-Holland. Wordt vervolgd. Met dank aan Jaap Engelsman, Anne Dykstra en Rob Tempelaars. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres Onze Taal 3 november ‘Taal en beeld’ Onze taalcultuur is steeds meer ook een beeldcultuur geworden. Televisie, reclame, internet... taal en beeld vechten samen om onze aandacht. Hoe komt die wisselwerking tussen taal en beeld tot stand? Aan dit thema wijdt het Genootschap Onze Taal zijn congres van zaterdag 3 november in De Doelen te Rotterdam. Hoe vormen in het stripverhaal tekst en beeld een onafscheidelijke twee-eenheid? Wat kan de taal nog toevoegen aan het soms overdonderende geweld van het beeld in de reclamewereld? Op tv zet allereerst het beeld de toon; hoe kan de taal - bijvoorbeeld in de sport - daarbij aansluiten? En hoe zit het met de samenhang tussen taal en beeld op internet en in de wereld van de illustrator? Hoe worden wij, tot slot, gedirigeerd en geïnformeerd met beelden, borden, tekens, pictogrammen en bewegwijzering? Zes sprekers zullen op 3 november vanuit heel verschillende invalshoeken op het thema ‘Taal en beeld’ ingaan. De lezingen worden afgewisseld met drie optredens waarin het thema van de dag op een bijzondere manier wordt belicht: een opvoering uit de nieuwe musical Kuifje, Jacques Brel en David Bowie in gebarentaal, en een optreden van Bart Chabot. Op het congres reikt de Stichting LOUT voor de vijfde keer de Groenman-taalprijs uit aan een markante radio/tv-presentator die zich onderscheiden heeft door zijn gebruik van de Nederlandse taal. Verder kunnen leden van het genootschap pleidooien houden over een taalonderwerp in een ‘sprekershoek’, is er een taalboekenmarkt, en worden verschillende activiteiten van het genootschap gepresenteerd. In het septembernummer vindt u een antwoordkaart waarmee u zich kunt aanmelden voor het congres. In dat nummer worden ook de definitieve gegevens over het congres en over de sprekers vermeld. Leden met spraakwater gezocht Lezers van Onze Taal roeren zich graag. Daarom organiseert de redactie voor het Onze Taal-congres van zaterdag 3 november een sprekershoek. Leden kunnen de congresbezoekers dan precies twee minuten lang onderhouden over een taalkwestie die hun na aan het hart ligt. Dit gebeurt in de pauzes van het hoofdprogramma, op een speciaal spreekgestoelte in de foyer. Wij zijn op zoek naar Onze Taal-lezers met lef en spraakwater. En met een mooi betoog van 120 seconden over kwesties als ‘Moet het Zeeuws als taal erkend worden?’, ‘Had Michelle haar songfestivalliedje toch in het Nederlands moeten zingen?’ of ‘Is de relativerende reactie van de Nederlandse ambassadeur op de Vlaamse premier Dewael toch terecht geweest?’ Elk taalonderwerp volstaat, zolang het pleidooi maar met toewijding gebracht wordt. Is er iets op taalgebied waar u sterk voor of juist tegen bent, en wilt u dat krachtig en welsprekend naar voren brengen voor een groot publiek van taalliefhebbers, meldt u zich dan zo spoedig mogelijk aan bij onze ‘sprekershoekmedewerker’, tevens juryvoorzitter: Jaap de Jong, redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, administratie@onzetaal.nl. De ‘sprekende leden’ ontvangen voor hun prestatie een passende beloning van het genootschap. Cd-rom met alle jaargangen Onze Taal Dit jaar bestaat het Genootschap Onze Taal zeventig jaar. Ter gelegenheid daarvan wil de vereniging alle jaargangen van het tijdschrift van 1932-2000 op twee cd-roms uitbrengen. Deze uitgave moet dit najaar beschikbaar komen en zal dan €35,- (f 77,-) kosten. Op de cd-roms zullen de ruim 8500 pagina's staan die sinds 1932 in de 69 jaargangen van het tijdschrift verschenen zijn. Deze pagina's zijn als ‘foto’ (pdf-bestand) opgenomen, in hun originele vormgeving dus. In het onderliggende tekstbestand kan de gebruiker de jaargangen op woorden, namen en onderwerpen doorzoeken. {== afbeelding Het logo dat 48 jaar lang het omslag van Onze Taal sierde. ==} {>>afbeelding<<} De meeste schrijvers van artikelen in Onze Taal behouden het auteursrecht over de door hen geschreven stukken. Nu het genootschap alle jaargangen op cd-rom wil zetten, proberen wij iedereen te bereiken die ooit een artikel heeft geschreven in Onze Taal. Een deel van de auteurs ontvangt van ons een brief waarin wij toestemming vragen voor dit beperkte hergebruik van in Onze Taal gepubliceerde artikelen. Met déze bekendmaking proberen wij iedereen te bereiken die niet persoonlijk door ons kon worden benaderd. Wij gaan ervan uit dat iedereen die weleens in Onze Taal heeft geschreven het genootschap een warm hart toedraagt en wil bijdragen aan de uitgave van een cd-rom om de toegankelijkheid van oude jaargangen te vergroten. Met nadruk willen wij aangeven dat de uitgave geen commercieel project is en allereerst het belang van de leden en van taalkundige vorsers moet dienen; het is niet de bedoeling dat er geld mee wordt verdiend. De cd-rom wordt in een beperkte oplage vervaardigd en tegen een lage prijs aan de leden aangeboden. Zonder tegenbericht gaan wij ervan uit dat de auteurs die wij niet persoonlijk konden bereiken, geen bezwaar hebben tegen de nieuwe vorm waarin we Onze Taal toegankelijk maken. Het succes van de cd-rom staat of valt met de mogelijkheid om ook werkelijk alle teksten op te nemen. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Poldersloten in Pleimuiden Nederlandse namen op oude zeekaarten Riemer Reinsma Coppenhaven, Ter Stolp, Voghelhoek, Den omghekeerden Boot: het zijn namen die onze zeevarende voorouders in de Gouden Eeuw als geurvlaggen achterlieten op de Europese klippen en fjorden waar zij langsvoeren. Onlangs verscheen na zestig jaar een herdruk van een proefschrift over zulke namen. Over de ontroerende getuigenissen van onze maritieme geschiedenis. Toen de jonge neerlandicus B.C. Damsteegt in 1942 tot doctor promoveerde, pleegde hij in feite een piepklein verzetsdaadje. Uitgerekend op het moment dat Nederland zich in de houdgreep van de oosterbuur bevond, publiceerde hij een proefschrift over de ruim drieduizend namen waarmee onze zeevarende voorouders in vroegere eeuwen de steden, dorpen, rotsen, zandbanken, riviermonden en klippen aanduidden die ze langs de kusten van West- en Oost-Europa hadden aangetroffen. Coppenhaven (Kopenhagen), Voghelhoek (een uitstekende kaap van een eilandje bij Spitsbergen, aldaar nu Vogelhoek geheten), Nieu-Hollandt (vlakbij Nova Zembla): het zijn een soort geurvlaggen, kwistig op de verre kusten en kustwateren achtergelaten. Daarmee werd Damsteegts boek een prachtig getuigenis van Nederlands (‘Neêrlands’ zou men in 1942 geschreven hebben) maritieme prestaties in de Gouden Eeuw en daarvóór. De titel van het boek, Nieuwe spiegel der zeevaart, was een hommage aan de cartograaf Lucas Jansz. Waghenaer (1533/34-1606). Deze had in 1584 en 1585 met zijn Spieghel der Zeevaerdt baanbrekend werk verricht. Onverzettelijke houding Onlangs verscheen een herziene herdruk van Damsteegts proefschrift. Het boek bevat, net als de oorspronkelijke uitgave, dertig kaarten die op het eerste gezicht sterk doen denken aan de kaart van Groenland. Namen van dorpen, baaien, enzovoort zie je alleen langs de kust afgedrukt, het binnenland is ongerept wit, net als het Groenlandse sneeuwlandschap. De dertig kaarten vormen dan ook een compilatie van de vele kaarten die Damsteegt aantrof in de zeemansgidsen en zeeatlassen die van 1540 tot in de achttiende eeuw verschenen zijn; ook op die kaarten bleef het binnenland altijd blanco. De schippers wilden immers informatie over het kustgebied, het binnenland was voor hen niet van belang. De kusten liggen er op deze oude kaarten in grote lijnen nog net zo bij als nu. Opvallend zijn alleen de namen van de locaties, die voor de moderne lezer vaak geheel onherkenbaar zijn, maar... doorgaans wél uiterst Hollands aandoen. Zo vermeldt een kaart van de Noorse kust een eiland Crabbekerck (in het Noors Skorpa), en blijkt Kouwerwijck de naam voor een deel van de Golf van Riga. Kemenesse is een Franse eilandengroep in Het Kanaal: Les Cheminées. In andere namen is de hedendaagse versie al makkelijk te herkennen, maar is de uitspraak meestal verhollandst. Een blik op de oostkust van Engeland wijst uit dat Plymouth indertijd Pleimuiden heette, Yarmouth was Jarmuiden, Canterbury Kantelberg. Dit was de tijd waarin de ‘mannen van zee en zout’, zoals iemand ze ooit genoemd heeft, buitenlandse namen zonder aarzeling vernederlandsten, of in plaats van de buitenlandse naam een totaal nieuwe, Nederlandse naam gebruikten die, alsof het volstrekt vanzelf sprak, de concurrentie met de bestaande buitenlandse naam aanging. Steeds stug je eigen namen gebruiken: dat getuigt van een onverzettelijke houding zoals je die tegenwoordig alleen nog bij Vlamingen tegenkomt. Sommige zuiderburen zeggen immers nog steeds met nietsontziende consequentie ‘Kales en Bonen’, in plaats van ‘Calais en Boulogne’. Aangeharkt De oude kaarten wekken soms een bepaalde ontroering op. Een ontroering die niet makkelijk onder woorden te brengen is. Het is bijvoorbeeld een eigenaardige ervaring om aan de Poolse noordkust een plaatsje met de naam Ter Stolp te ontwaren. Zo stond dit oord vroeger onder de Hollandse schippers bekend; in het Duits heette het Stolpmünde (het ligt iets ten noorden van wat nu, in het Pools, Slupsk heet). Verrassend: een naam als Ter Stolp verwacht je eerder aan de noordkust van Groningen. Ander voorbeeld: een paar honderd kilometer naar het westen, niet ver van Peenemünde, vinden we op de oude zeekaarten een stuk zee met de naam 't Nye Diep. Ook al een oer-Nederlandse naam, met de onvermijdelijke associaties van dien: een liniaalrecht kanaal met lintbebouwing. In werkelijkheid was 't Nye Diep een diep vaarwater in een grote baai, dat naar zee voerde. Het {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} wonderlijke van dit soort plaatsnamen is misschien dat ze in eerste instantie de suggestie wekken dat de verre buitenwereld zich ruwweg volgens het Nederlandse vocabulaire laat indelen. Of, van de andere kant beschouwd, dat de Nederlandse woorden en begrippen probleemloos op de grote, gevaarlijke buitenwereld kunnen worden geprojecteerd. Het gevolg is in elk geval dat die grote buitenwereld met zijn vervaarlijke klippen, fjorden, kloven en bergen, dankzij die Hollandse namen, er op de kaart betrekkelijk gemoedelijk en geruststellend uitziet. De wereld lijkt bijna net zo aangeharkt als Nederland zelf, en het is niet makkelijk om je bij de naam Pleimuiden iets radicaal anders voor te stellen dan bij Leimuiden: een vriendelijk ensemble van groene polders en slootjes. Hanglip Soms waren de Hollandse namen hele of gedeeltelijke vertalingen. Zo werd het eilandje Jomfruland (Noorwegen) Jofferland. Andere waren vervormingen van het buitenlandse origineel, die voor een nieuwe betekenis zorgden - een soort van volksetymologieën. Het Franse plaatsje Dublot werd vernederlandst tot Duyvecot en Duvekot (= ‘duivenhok’, maar ook een zeventiende-eeuws woord voor ‘bordeel’). Het Deense rif Broens Rev werd omgedoopt tot Brouwersrif, al had het rif niets met een bierbrouwerij van doen. Een stenige ondiepte in de Sont met de naam Nordre Flint werd in Nederlandse mond Noordvliet. Les Triagons, een groep rotsen in Het Kanaal, werd verdietst tot De Driakelpotten (driakel = ‘tegengif voor slangenbeten’). Een mooi staaltje van onbedoeld taalspel was de naam Hanglip, voor het eilandje Noss, aan de oostkant van de Shetland-eilanden. Het eilandje eindigt aan de oostkant in een klip die als een poort in zee staat; je kunt eronderdoor varen. De Engelse naam van de klip was Hangcliff. Dit moet door de Nederlandse zeelieden zijn vertaald met Hangklip. Vervolgens viel per abuis de k weg - en een nieuwe, maar niet minder toepasselijke naam was geboren: Hanglip. {== afbeelding De kust van Lapland volgens zeeatlassen uit de zestiende tot de achttiende eeuw. Uit: B.C. Damsteegt, Nieuwe spiegel der zeevaart. Amsterdam, KNAW, 2001 ==} {>>afbeelding<<} Het kwam ook voor dat de zeevaarders totaal nieuwe, uiteraard Nederlandse namen bedachten. Soms als alternatief voor een bestaande naam, zoals de beeldende aanduiding Den omghekeerden Boot, voor een ronde berg in Noorwegen; in het Noors werd hij Siaaen genoemd, of Christiansands Knob. Maar soms had de plaatselijke bevolking zelf geen naam voor het fenomeen in kwestie. Exoniemen Heel leuk allemaal, al die Nederlandse namen in een wereld die grotendeels géén Nederlands sprak - maar was het wel echt handig? Waren die namen geen belemmering bij de internationale contacten? Zeker. Opmerkingen van deze strekking waren al in de zestiende eeuw te beluisteren. De genoemde cartograaf Lucas Jansz. Waghenaer was al een tegenstander van het gebruik van wat we nu ‘exoniemen’ noemen: ver- {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} nederlandste namen van het type Parijs, Berlijn, Londen, Keulen. Waghenaer klaagde dat ‘onse Zee-varende luyden uyt Hollandt ende Zeelandt etlijcke Franzoysche, Spaensche, ende Engelsche namen (...) geheel absurd, vreemt, ende anders noemen [= “uitspreken”] dan de selfde eygentlijck by den Franchoisen, Spaengiaerden ende Engelschen (...) uytgesproken werden [= “worden”]’, en hij publiceerde in zijn Spieghel der Zeevaerdt een lijst van door hem afgekeurde namen. Soms was de cartograaf, als we het achteraf bezien, wel wat heel erg streng: de oude naam Lonnen (voor Londen) wilde hij voortaan vervangen zien door London, een voorstel waarmee hij anno 2001 beslist niet de handen op elkaar zou krijgen. Maar Waghenaers wens dat Pleymuyden plaats zou maken voor Plymouth is al enkele eeuwen geleden vervuld, en hetzelfde geldt voor al die andere Engelse exoniemen op -muiden: Portsmuyden, Dortmuyen (Dartmouth), Jermuyen (Yarmouth). Evenmin vonden vernederlandsingen van Franse en Spaanse namen genade in de ogen van Waghenaer, die zich ontpopte als een vroege kampioen van de globalisering. In plaats van Calis moest het voortaan Calais zijn, Ritzeel moest Rochelle worden. Littekens De namen die de Hollandse schippers gaven, kwamen soms niet, of niet helemaal, overeen met de namen die de ‘inboorlingen’ hadden gegeven. Namenvorser Rob Rentenaar (‘Die litorale Toponymie Nordwesteuropas’, in het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung, 1991) legt uit hoe dat komt: er was onder meer een verschil in blikrichting. De zeelieden gaven namen voor objecten die hun, kijkend vanaf zee, opvielen. Naar gelang van de plaats waar ze voeren, veranderde de aanblik van de kust. De plaatselijke bewoners echter gaven de namen ‘vanuit’ het land. Het verschil tussen de twee was goed te zien aan de naam Geske, die door Hollandse zeelieden was gegeven aan een eilandje in de buurt van de Noorse stad Trondheim. De naam Giske was echter door de plaatselijke boeren al gegeven aan het eilandje dat vlak achter Geske lag. De zeemannen wisten dus van een eilandje Giske, maar konden dat vanaf de zee niet zien, en gaven de naam aan het verkeerde eiland. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sommige van die zeemansnamen waren (of zijn nog steeds) een soort littekens. Ze herinneren aan lang vervlogen scheepsrampen of bijna-rampen. Neem de Doggersbank, waar meer dan één dogger vastgelopen of gestrand moet zijn. Een dogger was een vaartuig waarmee men kabeljauw ving. Bij een andere zandbank, de Schotsman bij Noord-Beveland, is ooit een Schots schip vergaan. Beter verging het, naar men mag hopen, het schip dat in het waddengebied ten westen van Sleeswijk-Holstein voer. Plotseling naderde dat een zandbank en moest men snel ballast uitwerpen om niet op een zandplaat vast te lopen. Die plek stond bij de Hollandse kapiteins bekend als de Ballast Plaet. Het is een weelde aan oude namen die Damsteegt ons biedt. Veel ervan zijn verdwenen, en men kan dat spijtig vinden. Een cartograaf als Lucas Jansz. Waghenaer zou het overigens niet betreurd hebben, net zomin als zijn moderne collega-kaartmakers er rouwig om zullen zijn. Hun biedt de standaardisering van namen alleen maar voordelen. Ze hoeven telkens maar één naam te vermelden en dat geeft een hoop ‘lucht’ op de kaart. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sommige van die oude Hollandse zeemansnamen zullen in ieder geval zeker nóóit verdwijnen. Immers ... ze hebben internationaal carrière gemaakt. Namen als Skagerrak en Kattegat, allebei van Nederlandse origine, zijn allang wereldwijd geaccepteerd als dé namen voor de twee zee-engten die de Noordzee verbinden met de Oostzee. Zo spreken Britten van ‘the Kattegat’ en Duitsers van ‘das Kattegat’. Verder kan een naam het niet schoppen. Opperlandse vingeroefeningen Battus Twintig jaar geleden verscheen Battus' Opperlandse taal- & letterkunde, een boek dat al snel de status van standaardwerk verwierf. Sindsdien beleefde het vele herdrukken, maar het wachten was toch op een nieuwe, herziene editie. In november is het dan zover. Tot die tijd in Onze Taal maandelijks een voorproefje. De ogen van de gnoe Pak een woord, gooi de letters door elkaar, maak er een ander woord van en u hebt een anagram van het eerste woord. Zo is gevoelig een anagram van veelogig. Doordat de oe in dit anagram voorkomt en niet in het woord waar het een anagram van is, ontstaat er een verrassend effect. Ineens wordt een totaal andere klank opgetoverd. Bezie deze vijf woorden waarin maar één letter verschoven hoeft te worden om een anagram te vinden: boter, geboden, loketten, overzette, bokachtige. Als u weet dat hun anagrammen de oe bevatten, hoeveel tijd kost het u dan om te vinden: boert, geboend, kloetten, verzoette, boekachtig? Moeilijker wordt het bij de volgende anagrammen: doorbreken, erotisch, graanoogsten, ontslapen, ophopenden. Zelfs als bekend is dat er een oe in voorkomt, zullen de meesten van ons veel moeite en emotie kwijt zijn alvorens te vinden dat het de anagrammen zijn van: {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} onderbroek, schroeit, orang-oetans, plantsoen, hondenpoep. Test u zelf uzelf: 1. Laten we met tien eenvoudige woorden beginnen, waarin een letter e gaat lopen, en waaruit een woord met oe moet ontstaan: beroken, pose, veerboten, beogen, zomede, doneer, schone, grote, verdomde, gegronde. 2. En tien woorden waarin de enige verandering de plaats van de letter o is en weer een oe-woord ontstaat: o-benen, openen, opleg, oreren, verover, overtuig, overzend, bedoel, overnemen, overheden. 3. De vorige waren niet moeilijk. Nu krijgen we gevallen waarin bijna alle letters van plaats wisselen. De eerste vijf krijgen in het anagram de oe vooraan: koralen, ondiertje, rentekoers, Esperanto, obsedeert. 4. Het tweede vijftal krijgt in het anagram de oe na de eerste letter: dominee, eekhoorn, emotie, koppies, erotiek. 5. En nu vijf woorden waarin de oe na twee letters komt: orgie, onweert, ogen, opgeblazen, proleten. 6. De volgende vijf woorden krijgen een anagram waarin goed voorkomt: geleidehond, georiënteerd, godsgetuigen, ongedacht, ongerede. 7. En de laatste vijf zullen als anagram het woordje voer bevatten: tovenaar, vermogen, vertoornde, voorleven, erover. De oplossingen staan onder aan deze bladzijde. X-rijke woorden Vijf jaar geleden kwam het Elektronisch Groene Boekje uit. Ik haalde daar (Onze Taal juli 1997) voor de 26 letters van het alfabet plus de ij de ‘x-rijkste woorden’ uit (op de plaats van x kan een willekeurige letter worden ingevuld). Nu is er de cd van de dertiende druk van Van Dale met ruim twee keer zo veel woorden. Daar heb ik hetzelfde mee gedaan. In de lijst hieronder ziet u achter elke letter het maximale aantal keren dat die letter in een woord voorkomt, en daarachter het kortste woord met dat maximale aantal. Bij de letters c, d, f, j, m, o, r, s, v, x en z geef ik het oude Groene Boekje-record, omdat Van Dale het niet verbeterde. Bij de letters h en i heb ik het (kortere) Groene voorbeeld met dezelfde herhaalwaarde gehandhaafd. Bij de helft van het alfabet leverde de lijst van 720.000 worden uit de elektronische Van Dale dus een rijker woord. letter aantal keren toepassing a 7 baccalaureaatsgraad b 5 hobbeldebobbel c 5 catch-as-catch-can d 5 donderdagmiddag e 10 levensverzekeringsgeneeskundetje f 5 afvalstoffenheffing g 5 overbruggingsregeling h 4 huichelachtigheid i 6 liquiditeitscrisis j 3 jojootje k 6 koekoeksklokken l 6 allylalcoholletje m 5 mammogrammen n 7 binnenantennen o 6 oostnoordoost p 6 papperlapappen q 2 quinquet r 5 harrewarrerij s 7 stofwisselingsstoornissen t 7 tetterettetten u 5 uterusruptuur v 3 vijvervis w 3 wiewauw x 2 xerox y 4 polyhydroxyaldehyde ij 3 tijdschrijflijst z 3 jazzmuziek De bij de letters e en l gegeven voorbeelden zijn geen fraaie verkleinwoorden, maar weledelzeergeleerde en lellebellen hebben een herhaling minder. Als u het meervoud bij n lelijk vindt, moet u koninginnenkronen nemen. Bij de letters o en v verwierp ik de woorden kruipdoor-sluipdoor-doolhof en evviva. Opmerkelijk is dat de woorden huichelachtigheid, liquiditeitscrisis en stofwisselingsstoornissen niet in Van Dale staan. Nog scherper dan bij de Groene Boekje-cd geeft de Van Dale-cd bevestiging van de elegante wetmatigheid bij de aantallen woorden die minstens 2, 3, 4, ... keer de letter e bevatten. Deelt men in onderstaande lijst elk aantal door het aantal eronder, dan ontstaat een rij die na een valse start 1, 2, 3, ... is. Het aantal woorden dat minstens n keer de letter e bevat, is dus n maal zo groot als het aantal woorden dat nog een e meer heeft. Regelmatigheid in de reeks e-woorden e-tal aantal quotiënt met volgende aantal 0 720514 1 1 649545 1,5 2 440243 2 3 210809 3 4 70566 4 5 17020 5 6 3240 6 7 531 7 8 75 8 9 9 9 10 1 De oplossingen van de anagrammen: 1. broeken, poes, verboeten, boegen, zoemde, doener, schoen, groet, verdoemd, gegroend; 2. boenen, poenen, ploeg, roeren, vervoer, voertuig, verzoend, boedel, vernoemen, verhoeden; 3. oerknal, oertijden, oersterken, oesterpan, oesterbed; 4. moeiden, koehoren, moeite, soepkip, toereik; 5. groei, wroeten, gnoe, ploegbazen, ploerten; 6. goedhielden, goedertieren, goedgunstige, nachtgoed, goederen; 7. aanvoert, mengvoer, ontvoerder, volvoeren, ervoer. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Klanken en wetten Nicoline van der Sijs Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. Zelden gaat die verder dan het begin- en het eindpunt van een woord (‘school komt van het Griekse scholè “vrije tijd”’). En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je weet wat er onderweg, tussen scholè en school, allemaal is gebeurd. In de maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie. Het Nederlandse honderd is verwant met het Latijnse centum. Dat betekent dat deze woorden een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Op dezelfde manier is voet verwant met het Sanskriet-woord padam ‘stap’, deur met het Griekse thura, en borst met het Russische brjucho ‘buik’. Maar het Nederlandse kat is niet verwant met het Latijnse cattus, en peper niet met het Latijnse piper of het Griekse peperi. Hoe weten we dat zo zeker? In de vorige aflevering van deze rubriek bleek dat het Nederlands en de andere Germaanse talen tot de Indo-Europese taalfamilie behoren. Familieleden van het Germaans zijn onder andere het Grieks, het Latijn en de daaruit voortgekomen Romaanse talen, de Slavische talen, het Keltisch en het Indo-Iraans (met het Sanskriet en het Perzisch) in Azië. {== afbeelding De taalkundige Jacob Grimm (rechts) en zijn broer Wilhelm, de sprookjesbewerker, in 1843 Uit: Herbert Scurla, Die Brüder Grimm. Hanau, Verlag Werner Dausien, z.j. ==} {>>afbeelding<<} Klankverschuiving Toen die verschillende talen zich uit het Indo-Europees ontwikkelden, traden er klankveranderingen op. Deze veranderingen - die zich het opvallendst voordeden bij de medeklinkers - zijn voor een groot deel regelmatig en kunnen worden beschreven in zogenoemde klankwetten. Voor ons is de verandering in het Germaans het interessantst. De Germaanse taalfamilie onderscheidt zich van de andere Indo-Europese talen door de zogenoemde Germaanse klankverschuiving, ontdekt door Jacob Grimm, de broer van de beroemde sprookjesschrijver. Deze houdt globaal in dat de Indo-Europese p, t, k in het Germaans overgingen in f, th (als in Engels thought) en ch, dat b, d, g overgingen in p, t, k en dat bh, dh, gh veranderden in b, d, g. Schematisch kan de klankverschuiving als volgt weergegeven worden; ter vergelijking zijn Latijnse en enkele andere verwante vormen toegevoegd: Indo-Europees Germaans Nederlands Latijn p f v: vee pecus (vgl. Engels fee) t th d: drie tres k ch h, niets: hart cor b p p: lip labium d t t: voet pedis, 2e naamval van pes g k k: akker ager bh b b: broeder frater (vgl. Russisch brat) dh d d: deur foris (vgl. Grieks thura) gh g g: gast hostis (vgl. Russisch gost') Dankzij deze klankwetten kunnen we er zo zeker van zijn dat het Nederlandse kat onmogelijk verwant kan zijn met het Latijnse cattus, en peper beslist niet met het Latijnse piper of Grieks peperi. Een Latijnse c correspondeert immers nooit met een Nederlandse k (vergelijk het Latijnse cor, cornus, centum met het Nederlandse hart, hoorn, honderd) en een Latijnse of Griekse p evenmin met een Nederlandse p (vergelijk Latijnse pellis, piscis, pater met het Nederlandse vel, vis, vader). Er moet dus een andere relatie tussen cattus - kat en piper - peper bestaan. En dat is ook zo: de Nederlandse woorden kat en peper zijn allebei ontléénd aan het Latijn. Van verwantschap is dus geen sprake, want ze hebben geen gemeenschappelijke voorouder. Uitzonderingen Toen men de klankwetten eenmaal had onderkend, sprak men in de eerste euforie over de ‘Ausnahmslosigkeit der Lautgesetze’, de uitzonderingsloosheid van de klankwetten. Allengs werd echter duidelijk dat er in individuele woorden uitzonderingen kunnen voorkomen. Zo mist adder de begin-n die voorkomt in het Duitse Natter en het Latijnse natrix ‘(water)slang’. Betekent dit dat adder en Natter niet met elkaar verwant zijn? Nee, de woorden hebben wel degelijk een gemeenschappelijke oorsprong. Dat blijkt wanneer we bezien wat de oudste Nederlandse vorm is: die luidde namelijk nadre. Later is in het Nederlands de begin-n weggevallen (net zoals overigens in het Engelse adder), omdat men de n opvatte als een lidwoord; men ontleedde het woord als 'n adder of den adder. Hieruit wordt duidelijk dat het voor taalvergelijking belangrijk is terug te gaan naar de oudste geschreven vormen. Deze liggen namelijk het dichtst bij de oorspronkelijke, Indo-Europese of Germaanse bron. Dat is de reden waarom in etymologische woordenboeken meestal de Oudengelse, Oudhoogduitse, Latijnse, etc. vormen vermeld worden in plaats van de moderne Engelse en Duitse vormen. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Van appel naar Apfel Nadat de Germaanse klankverschuiving was opgetreden, traden er ook binnen het Germaans klankwettige veranderingen op, waardoor de verschillen ontstonden tussen de moderne Germaanse talen (Deens, Duits, Engels, Fries, IJslands, Nederlands, Noors en Zweeds). Iedereen kent wel de medeklinkerverschillen tussen het Nederlandse tijd, tien en het Engelse time, ten tegenover het Duitse Zeit, Zehn, of die tussen het Nederlandse en het Engelse pan tegenover het Duitse Pfanne, en tussen het Nederlandse koken en het Engelse to cook tegenover het Duitse kochen. Hieraan lijkt een klankwet ten grondslag te liggen, en dat is ook zo. De (Oud)hoogduitse klankverschuiving, zoals deze klankwet genoemd wordt, was verantwoordelijk voor een regelmatig verschil tussen de Nederlandse en de Duitse medeklinkers. Deze klankverschuiving, die waarschijnlijk in de tweede helft van de vijfde en in de zesde eeuw plaatsvond, hield onder andere in dat in Duitse woorden p, t, k na klinkers f, s, ch werden en na medeklinkers of aan het begin van een woord pf, (t)z, k. Na r en l veranderde p in f, niet in pf. Deze klankverschuiving verklaart het verschil tussen het Nederlandse appel, dorp, ik, maken, pond en het Duitse Apfel, Dorf, ich, machen, Pfund. Maar hoe zit het dan met het Duitse Paar en Pein naast Nederlands paar en pijn? Volgens de klankverschuiving zou dat in het Duits toch Pfaar en Pfein moeten zijn? Het feit dat de klankverschuiving in deze woorden niet is opgetreden, duidt erop dat de woorden waarschijnlijk ontleend zijn, en wel nadát de klankverschuiving was opgetreden, dus na de zesde eeuw. Inderdaad zijn deze twee woorden, net als het Nederlandse paar en pijn, ontleend aan het Latijn. Het feit dat deze twee woorden niet meegedaan hebben met de klankverschuiving, vertelt ons dus zowel iets over de herkomst van de woorden als over de ouderdom ervan. In andere Latijnse leenwoorden, zoals Pflanze, Pfütze, Pfeffer, Kelch, Kessel en Schüssel, trad de klankverschuiving wel op; vergelijk de Nederlandse vormen plant, put, peper, kelk, ketel en schotel. Deze woorden zijn dus al vóór de vijfde eeuw geleend. Over klankwetten valt nog veel meer te vertellen. Wie nieuwsgierig geworden is, moet beslist het mooie boek Vergelijkende taalwetenschap van R. Beekes lezen. Woordenboeken Het besef van de verwantschap tussen de Indo-Europese talen en het optreden van klankwetten maakt het lezen van etymologische woordenboeken een stuk eenvoudiger. Een voorbeeld van een trefwoord zoals men dat in een etymologisch woordenboek kan vinden, is: hond (vgl.) Oudhoogduits hunt, Oudfries, Oudengels hund, Oudnoords hundr, Gotisch hunds, beantwoordt aan (of: buiten het Germaans) Grieks kuōn, Oudiers cú, Sanskriet śvā. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Hier treffen we na het Nederlandse trefwoord een opsomming aan van woorden in andere talen. Wat is hiervan nu de bedoeling? De etymoloog wil hiermee aantonen dat het woord een Indo-Europees erfwoord is; daarom vermeldt hij eerst alle verwante vormen in andere Germaanse talen (en wel de oudste fasen daarvan) en vervolgens de verwanten in andere Indo-Europese talen (waarbij ons nu opvalt dat het Grieks en Oudiers een k-klank hebben waar in de Germaanse talen een h staat, geheel conform de Germaanse klankverschuiving). Een tweede voorbeeld: draad (vgl.) Oudsaksisch thrād, Oudhoogduits drāt, Oudfries thrēd, afgeleid van draaien. In dit geval worden alleen Germaanse verwanten vermeld. Hiermee wil de etymoloog zeggen dat het woord draad in het Germaans is gevormd en geen Indo-Europese verwanten heeft. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik liep weg om meteen terug te komen’ Is het ‘vooruitblikkende’ om een taalfout? Ad Foolen - Katholieke Universiteit Nijmegen Bent u ook weleens in kledingzaken op zoek geweest naar die ene trui, om te ontdekken dat die uitverkocht was? En had u toen ook inderdaad de bedoeling om te ontdekken dat die trui uitverkocht was? Is dat om hier dan wel op z'n plaats? Een oude taalkwestie opnieuw bekeken. Vorig jaar, tijdens de Olympische Zomerspelen in Sydney, schreef NRC Handelsblad over de prestaties van de succesvolle Nederlandse zwemmer Pieter van den Hoogenband: Van den Hoogenband verliet weliswaar als laatste het startblok, maar nam na zeventig meter de leiding, om die vervolgens niet meer af te staan. Sommige lezers zullen zich gestoord hebben aan het woordje om in deze zin. Er staat volgens hen dat het alleen maar Van den Hoogenbands bedóéling is geweest om de leiding niet meer af te staan. Maar dat heeft de journalist natuurlijk niet willen beweren. Hij verwees naar meer dan alleen Van den Hoogenbands intentie, namelijk naar wat er vervolgens werkelijk gebeurde. Hij bedoelde: ‘... en hij stond de leiding vervolgens niet meer af’, en dat had de journalist volgens die taalcritici dan ook moeten schrijven. Eveneens in de NRC stond een terugblik op de olympische prestaties van de Nederlandse volleybalploeg in 1992: In Barcelona verraste de ploeg vriend en vijand door in de kruisfinales groepswinnaar Italië te verslaan om uiteindelijk pas in de eindstrijd het hoofd te moeten buigen voor Brazilië. Was het in het Van den Hoogenband-voorbeeld met wat goede wil nog mogelijk om aan het woordje om een ‘doel-betekenis’ toe te kennen, bij dit tweede citaat zou dat echt onzin opleveren: natuurlijk heeft Oranje Italië niet verslagen met als doel van Brazilië te verliezen. ‘Ten einde’ De ergernis over het gebruik van het woordje om in dit soort voorbeelden is al tamelijk oud. In 1943 schreef de destijds beroemde taalcolumnist Charivarius in zijn boek Is dat goed Nederlands? (in 1998 na jaren weer eens herdrukt): Bedenk dat om een doel (bestemming, strekking) aanduidt; vervang het in gedachte door ten einde en schrijf dus niet: Het schip voer in 1870 naar Indië om nooit terug te keren. Hij vertrok welgemoed naar Amerika om daar de dood te vinden. Tegenwoordig tref je in de taalkundige literatuur een gematigder standpunt aan. Er zijn verschillende gevallen waarin je om kunt gebruiken (zie het kader), en tot een ervan behoren de bovenstaande voorbeelden. De Algemene Nederlandse Spraakkunst beschrijft die categorie zó: In sommige gevallen wordt in de om-zin alleen maar een stand van zaken tot uitdrukking gebracht die nog niet gerealiseerd is in de hoofdzin, zonder dat er van een subjectief of objectief doel sprake is. Men noemt dit ‘prospectief om’. Vergelijk de volgende zinnen: Zij gingen naar de tropen om er een ellendig einde te vinden. (...) Zinnen als [deze] zijn niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar; er hoeft echter geen bezwaar tegen gemaakt te worden. {== afbeelding De beroemde taalcolumnist Charivarius in 1943: ‘Bedenk dat om een doel aanduidt.’ © Familiestichting Nolst Trenité ==} {>>afbeelding<<} Strenge taalcritici keuren het gebruik van om zonder doel-betekenis dus af, en tolerante taalkundigen lijken zich bij de taalfout te hebben neergelegd. Maar ís het prospectieve (‘vooruitblikkende’) om eigenlijk wel een taalfout? Het gebruik van om Het woordje om kan, behalve als voorzetsel (‘om het huis’), worden gebruikt als voegwoord voor bijzinnen zonder onderwerp en persoonsvorm (beknopte bijzinnen): ‘om te schrijven’. Zo'n beknopte bijzin komt voor als aanvulling bij een werkwoord (‘beloven om te schrijven’) of een zelfstandig naamwoord (‘een pen om mee te schrijven’). In deze gevallen heeft om geen duidelijke eigen betekenis: het dient enkel om de bijzin in te luiden. In andere gevallen heeft om vaak een ‘doel-betekenis’: ‘Hij ging aan tafel zitten om te schrijven.’ Meestal is het dan te vervangen door teneinde. Bijzinnen met om die geen doel aangeven, maar alleen vooruitblikken op gebeurtenissen die later plaatsvinden (zogenoemde prospectieve zinnen), onderscheiden zich van de andere beknopte bijzinnen doordat ze niet vooropgeplaatst kunnen worden. Het voorbeeld ‘Hij ging aan tafel zitten om te schrijven’ kan gemakkelijk worden omgevormd tot ‘Om te schrijven ging hij aan tafel zitten’, maar van bijvoorbeeld ‘Hij vertrok plotseling, om even later weer terug te keren’ kun je niet maken ‘Om even later weer terug te keren, vertrok hij plotseling.’ {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Signaalfunctie Vorige zomer heb ik gelet op zulke vooruitblikkende om-constructies, en ik merkte dat ze in de landelijke dagbladen geregeld voorkomen. Als deze constructies zo omstreden zijn, waarom gebruiken journalisten ze dan zo hardnekkig? Hebben ze allemaal moeite met formuleren? Of heeft het gebruik van om een andere, nog niet ontdekte functie? Het valt op dat het vooruitblikkende om steeds voorkomt aan het einde van een beschrijving die twee of meer met elkaar samenhangende gebeurtenissen beslaat: iemand doet aanvankelijk iets, en dan iets anders, en dan misschien weer iets, ‘om’ ten slotte te eindigen met nog weer iets anders. De tekstuele functie van om lijkt hiermee voor de hand te liggen: het markeert de laatste in een reeks van gebeurtenissen. In zekere zin zouden we deze signaalfunctie van om als een variant op de doel-betekenis kunnen beschouwen: het woordje signaleert niet zozeer het doel van de hoofdpersoon uit de zin, maar het doel van de ópsomming, en daarmee het doel van de schrijver, en de lezer. Het vooruitblikkende om heeft dus een doel-betekenis op het niveau van de tekstorganisatie. Het maakt het voor de lezer gemakkelijker om de zin te volgen. De voorbeelden van taalcritici zijn vaak nogal kort, en juist in die korte zinnen is de signaalfunctie van om overbodig. Toch komen dergelijke zinnen ook in de krant voor (‘Ik liep weg om vijf minuten later weer terug te komen’). Door dat om hebben zulke zinnen misschien iets levendigs, maar tegelijk is de neiging groot om daarin de doel-betekenis met de gebéúrtenis te verbinden in plaats van met de opsomming, en daardoor ontstaat dan weer vaak een komisch effect. Sturing De kritiek op het gebruik van het vooruitblikkende om lijkt me dus niet terecht. Bij lange of ingewikkelde opsommingen kan de lezer best wat sturing gebruiken. Blijkbaar is het dan handig om de doelbetekenis van om aan te wenden voor het signaleren van de laatste gebeurtenis in een reeks. Journalisten hebben gelukkig meestal goed door dat lezers niet zitten te wachten op taalkundig puzzelwerk, maar ontspannen verder willen lezen, om er ten slotte op een efficiënte manier achter te komen hoe het verhaal afloopt. Straattaal Peter de Langen - Amstelveen ‘Heeft u vroeger wel eens wat gedjaft, meester?’, vroeg een van mijn leerlingen mij laatst. Ik kende het woord djaffen inmiddels; de kinderen gebruiken het in plaats van stelen of jatten. Mijn leerlingen zijn gemiddeld twaalf jaar en wonen in een zogenoemde multiculturele wijk. De meeste allochtone leerlingen spreken met hun ouders hun moedertaal en met hun broers en zussen ook wel Nederlands. Op school móéten ze Nederlands spreken, en dat doen ze redelijk, maar op straat wordt een soort Nederlands gesproken dat doorspekt is met woorden en zinsdelen die afkomstig zijn uit diverse talen. Dit mengsel wordt ook wel ‘straattaal’ of ‘smurfentaal’ genoemd. René Appel wijdde er in Onze Taal van juni 1999 een artikel aan. Soms worden in straattaal bestaande Nederlandse woorden van een andere betekenis voorzien. Als voorbeeld noem ik de woorden gierig en wreed, die normaal gesproken een ongunstige lading hebben. In jongerentaal zijn ‘gierige schoenen’ mooie schoenen, en is een ‘wrede film’ een prachtige film. Een ander voorbeeld is de voorganger van djaffen, het woord straffen, dat ook ‘stelen’ betekent. ‘Hij heeft mijn pen gestraft’, hoorde je dan. Inmiddels heeft het woord straffen blijkbaar weer afgedaan. De ontwikkelingen in de straattaal gaan dan ook zeer snel. Wanneer een leerling bijvoorbeeld twee jaar terug door een opmerking op zijn nummer werd gezet, riep iemand anders uit de klas vaak ‘wrede bok’ om de nederlaag te benadrukken. De wrede bok verdween en is inmiddels alweer vervangen door de ‘scot’. Tot slot een van de laatste ontwikkelingen. Sinds vorig schooljaar hoor ik vooral Marokkaanse leerlingen woorden als schoenen of stop uitspreken met [sj] in plaats van [s], net zoals in de eerste letters van het Duitse Schuh. Ze zeggen: ‘Hé, niet sjlijmen hè’, of: ‘Dat is een sjlechte film.’ Het werkt, zelfs de leerkracht maakt er gebruik van: ‘Zo, en nu aan het werk, en zorg dat het sjtil blijft.’ Ze lachen erom en het blijft rustig. Vreemdvormingen Jef Braekmans - Lier, België Sinds acht jaar hou ik me bezig met het krampachtig vertalen van de overblijvende acht procent leenwoorden in het IJslands (zie ook onze webstek www.geocities.com/nyyrdasmidja, gemaakt door Fabian Valkenburg van de Bond Tegen Leenwoorden). Daarbij ontdekte ik onlangs een verschijnsel dat ik ‘vreemdvorming’ (Engels: ‘exologism’) heb genoemd. Vreemdvormingen zijn woorden met een oorsprong die volledig verschilt van die in elke andere taal. Deze aard van nieuwvormingen wordt door taalzuiveraars van mijn slag beschouwd als je van het. Een voorbeeld is het Deense woord brint, dat ‘waterstof’ betekent. Dit woord werd gevormd door de Deense wetenschapper H. Ørsted aan het begin van de negentiende eeuw. Hij leidde het af van braende, dat ‘branden’ betekent. In elke andere taal is het vakwoord afgeleid van het woord voor ‘water’. Brint is vakwoordkundig een vreemde eend in de bijt, of kortweg een vreemdvorming. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe meer dialecten, hoe beter Deskundigen maken zich sterk voor de streektaal Marc van Oostendorp Veel Nederlandse dialecten staan op het punt te verdwijnen. Volgens sommige deskundigen helpt officiële erkenning door de overheid om dit tij te keren, maar volgens anderen doet zo'n erkenning meer kwaad dan goed. In juni kwamen enkelen van hen bij elkaar om over dit onderwerp te praten. ‘Weete-gij dat in uw Groen Boekske woorden voorkomen die helemaal niet bestaan?’, vroeg het elfjarige zoontje van Koen Jaspaert onlangs aan zijn vader. Jaspaert is algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie en woont in het Belgische Aarschot. Zijn zoontje had van een leraar op school gehoord dat er in de jaren vijftig een Aarschotse professor is geweest die wilde nagaan of zijn collega's in de redactie van het Groene Boekje wel opletten, door een lijst met ‘niet-bestaande’ woorden toe te voegen - woorden uit het Aarschotse dialect. Wat die woorden precies waren, wist de jongen niet meer, maar met enig puzzelen kon Jaspaert er minstens één achterhalen: blaffetuur, dat overigens ook in de recentste editie van het Groene Boekje en in Van Dale staat. Ook wie de professor indertijd was, viel na te gaan. De uit Aarschot afkomstige professor Pauwels zat in de jaren vijftig in de redactie van het Groene Boekje. Hij streed voor het Vlaams en wilde waarschijnlijk de woorden uit zijn moedertaal burgerrecht geven in de standaardtaal. Zijn kleine taalpolitieke daad leeft nu nog steeds voort als een Aarschots stadsverhaal. Machtspositie Jaspaert vertelde dit verhaal tijdens het symposium ‘Taal of tongval?’, dat vorige maand gehouden werd op het Meertens Instituut in Amsterdam. Taalkundigen en taalbeleidsmakers kwamen bij elkaar om te praten over de rol van wetenschappers bij de bescherming van het dialect. Dat het de moeite waard is om de bestaande varianten te beschermen, daarover lijken de meeste deskundigen het met elkaar eens. Maar over de beste manier om dat te doen, zijn de meningen verdeeld. Volgens Jaspaert is de anekdote veelzeggend voor de manier waarop vaak met taalbeleid is omgegaan: ‘Pauwels was een man die het Vlaams wilde verdedigen en die op een bepaald moment in een machtspositie kwam - als redacteur van het Groene Boekje - die het hem mogelijk maakte zijn ideaal te verwezenlijken.’ In zaken van taalpolitiek wordt volgens Jaspaert de gemiddelde dialectspreker zelden iets gevraagd. De meeste beslissingen worden genomen door een taalkundige elite. Als daar toevallig een hoogleraar bij is die het Aarschots hoog heeft zitten, komt blaffetuur in het Groene Boekje. Zonder dat dit overigens veel effect heeft: een gemiddeld Aarschots jongetje van elf weet ondanks Pauwels allang niet meer wat een blaffetuur is (een naar binnen openslaand luik voor het raam). Nieuwe standaardtalen {== afbeelding Koen Jaspaert, algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Foto: Nederlandse Taalunie ==} {>>afbeelding<<} Ook de erkenningsprocedures in Nederland zijn volgens Jaspaert op deze weinig democratische manier verlopen. Enkele jaren geleden tekende Nederland het Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat alleen het Fries erkenning en ondersteuning zou krijgen, maar al snel werd ook erkenning aangevraagd voor het Nedersaksisch (de dialecten die gesproken worden in onder andere Groningen, Drenthe, Overijssel en de Achterhoek) en het Limburgs. Dit voorjaar diende de provincie Zeeland een aanvraag in voor erkenning van het Zeeuws. De regering is zich hierop momenteel aan het beraden. In geen van die gevallen is de bevolking van de respectieve gebieden gevraagd wat zij van een dergelijke erkenning zou vinden. Jaspaert is een tegenstander. Hij ziet het Nederlands als een verzameling taalvarianten; de standaardtaal is één zo'n variant, maar de dialecten zijn daaraan gelijkwaardig. Het enige verschil is dat de standaardtaal in formele, onpersoonlijke situaties wordt gebruikt en het dialect in het dagelijks leven. Het zoontje van Jaspaert spreekt dialect met zijn vader, maar de standaardtaal op school. Door nu sommige streektalen een aparte status toe te kennen, creëer je volgens Jaspaert ongelijkheid. Sommige varianten worden nieuwe standaardtalen en de andere varianten blijven daarbij achter. Recht Veel sprekers op het symposium waren het niet met Jaspaert eens. De hoogleraar Friese taalkunde Durk Gorter vindt bijvoorbeeld dat erkenning een belangrijk steuntje in de rug kan zijn voor een streektaal. De Groningse streektaalfunctionaris en taalkundige Siemon Reker ging nog een stap verder. Hij keurt de houding van de Nederlandse Taalunie af: ‘Het Europees Handvest is bedoeld om deuren open te zetten - om de taalkundige rijkdom in Europa te bevorderen. Laten we die deuren dan ook openzetten en talen de erkenning geven waar ze {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} recht op hebben.’ In Nederland wordt volgens Reker overdreven strikt aan de letter van het handvest vastgehouden: ‘In Zwitserland is men bijvoorbeeld veel liberaler. Hoewel het handvest expliciet voorschrijft dat alleen talen mogen worden aangemeld die verschillen van de officiële talen van het land, heeft men daar het Reto-Romaans en het Italiaans aangemeld. Dat zijn officiële talen van het land, maar ze zijn volgens de Zwitsers wel bedreigd.’ Volgens de Tilburgse hoogleraar Guus Extra zijn de streektalen in Nederland overigens nog beter af dan de allochtone minderheidstalen. Extra: ‘Streektalen worden vaak wel door de overheid gestimuleerd, maar nog nauwelijks thuis gebruikt. Voor immigrantentalen ligt dat precies omgekeerd.’ Ook in het onderwijs merk je volgens Extra het verschil: ‘Het succes van kinderen die Fries leren, wordt afgemeten aan hun taalvaardigheid in het Fries. Maar het succes van het onderwijs in het Turks wordt afgemeten aan de taalvaardigheid van de leerlingen in het Nederlands.’ Eilanders Over één ding lijken de meeste betrokkenen het eens: veel Nederlandse dialecten zijn er slecht aan toe. Durk Gorter gaf een voorbeeld van zo'n uitstervende taal: het ‘Eilanders’, het dialect van Schiermonnikoog. Waren er in de jaren vijftig nog enkele tientallen gezinnen die thuis Eilanders spraken, momenteel is dat er nog maar een. In totaal zijn er slechts ongeveer honderd sprekers van het Eilanders. Gorter: ‘De burgemeester zegt dat hij de taal wel belangrijk vindt, maar hij vindt het onzin om haar toe te staan bij raadsvergaderingen of om zelf op cursus te gaan.’ Het Eilanders is daarmee misschien ten dode opgeschreven, maar andere varianten zijn misschien nog te redden. Met of zonder officiële erkenning door de overheid. Loos alarm Redactie Onze Taal De inzendingen met uitglijers van de spellingchecker van de computer blijven binnenkomen. Intussen houden we ons nog steeds aanbevolen voor nieuwe voorbeelden. Dus mocht uw spellingcontroleur op een geestige manier uit de bocht vliegen, meld het ons dan. Nog even de spelregels: het gaat om alternatieven die de spellingchecker geeft voor goed gespelde woorden die hij desondanks niet kent. Dus bijvoorbeeld fobietje voor mobieltje. Alleen woorden uit de Nederlandse woordenschat en algemeen bekende eigennamen doen mee, en alles moet met iedere gewone spellingchecker nagegaan kunnen worden; aangepaste spellingcontroleurs vallen er dus buiten. En natuurlijk moeten de woorden foutloos ingetikt zijn. En dan nu - met dank aan de inzenders - een greep uit wat we deze maand zoal ontvingen: Koreanen - Knorhanen Angelique - Afgelikte Johannes - Douanes Mathiaskerk - Satanskerk VVD-fractie - PvdA-fractie Constantijn - Contantje Claus von Amsberg - Claus vond Asperge Beatrix - Beatniks Irene - Urine Willem - Wielklem rompertje - brombeertje ongeschoond - ongeschoold vertaaltechnologische - oertaaltechnologische voorgedefinieerde - ongedefinieerde unithoofd - punthoofd unitleiders - uitglijders unitmanager - uitrangeer IT-managers - Rietzangers IT-beheer - Uitbener providers - profiteurs Bill Gates - Bil Gajes desktopapplicaties - pestkopapplicaties masterplan - waterplant Someren-Asten - Hoerenkasten Mozart - Mooizat dochteren - tochtdeuren Noach - Coach Lauwers College - Flauwerds College IJsselmeer - IJskelder responsiviteit - explosiviteit Yves Rocher - Vies Rochel Wehkamp - Werkkamp arbozorg - rotzorg Nicoline - Nicotine Smit - Shit Bethlehem - Bedgeheim Valkenswaard - Varkenshaar Berkel en Rodenrijs - Perikel en Dodenrijk {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Bereshit Guus Middag Hoe is het volgens de bijbel allemaal ooit ook alweer begonnen? Met een heel grote tuin, een park met een soort kinderboerderij erin, en de eerste twee mensen die daar in hun blootje vrij mochten rondlopen. Maar met welk woord? Een sprookje begint met er was eens, maar hoe begint het sprookje van de schepping van het paradijs? Was het niet zo dat er eerst, in den beginne, het Woord was - ‘en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God’? Jawel, maar dat is het begin van het evangelie van Johannes, in het Nieuwe Testament. Wat was er in den beginne in het Oude Testament, en welk woord was er toen? Zó begint het eerste hoofdstuk van het eerste bijbelboek, Genesis, in de Statenvertaling uit 1637: ‘In den beginne schiep Godt den hemel, ende de aerde.’ En in de voorlopige Nieuwe Bijbelvertaling uit 2000: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ In het Nederlands is in dus het begin van de bijbel. Wat zou er in de oorspronkelijke tekst staan? Rob Schouten wijdde er een gedicht aan (in zijn bundel Infauste dienstprognose, 2000): Gods eerste woordje bij het scheppen, in medias res mag je wel zeggen, alles nog in de zandbak en met beesten, zich van geen enkel kwaad bewust en zonder babylonische verwarring. Maar na de nodige volksverhuizing, klankverschuiving en gezichtspuntwisseling sta je nog steeds te kijken van direct zo'n treffende trouvaille, want inderdaad: bereshit. In de eerste helft zien we een vrije interpretatie van het scheppingsverhaal. De zandbak lijkt een toespeling op de tijd waarin de aarde nog woest en ledig was (Genesis 1:2). Met de beesten is verwezen naar de komst van de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens en alle gevleugeld gevogelte (op de vierde scheppingsdag, Gen. 1:21-22) en van het wild gedierte, het vee en het kruipend gedierte (op de vijfde scheppingsdag, Gen. 1:24-25). Ze waren zich, zo zegt Schouten, van geen enkel kwaad bewust, dus het gaat hier vermoedelijk nog over de tijd van voor de zondeval toen de slang nog niet sprekend was ingevoerd (Gen. 1-2). En voorzover er al gesproken werd, verstond alles en iedereen elkaar. De mens was nog niet zo eigenwijs geweest om in Babel een hoge toren te willen bouwen - een streven dat de Schepper indertijd bestrafte met de Babylonische spraakverwarring (Gen. 11:1-9). {== afbeelding De beginwoorden en de titel van het boek Genesis in de joodse bijbel luiden, in getranscribeerde vorm, beresjiet of bereshit. Uit: Nederlandsche vertaling van den Pentateuch, benevens eene Nederlandsche verklarende vertaling van Rashie's Pentateuch-commentaar door A.S. Onderwijzer, 1895. Heruitg. Amsterdam,. Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap, 1975 ==} {>>afbeelding<<} Paradijselijke zandbak Zo ziet Schouten het begin van de wereld: als een gelukkige speelplaats, een paradijselijke zandbak, met een Schepper in de rol van onschuldig spelend kind, met speelgoedbeesten en schepjes, zijn eerste woordjes brabbelend. Zoals bekend heeft het paradijs niet al te lang mogen duren. Na de eerste twee hoofdstukken diende zich de zondeval al aan, spoedig gevolgd door de Babylonische spraakverwarring en daarna ‘de nodige volksverhuizing, klankverschuiving en gezichtspuntwisseling’, om het in navolging van de dichter maar even kort samen te vatten. Voor de huidige toestand in de wereld heeft Schouten geen ander woord tot zijn beschikking dan het maar al te duidelijke neologisme bereshit, een zelfverzonnen tweetalig compositum. Shit is Engels voor ‘schijt, stront, drek’. Het wordt in het Nederlands vooral gebruikt als uitroep bij afkeer of ergernis, of als afkorting van bullshit, met als betekenis ‘onzin, kletskoek, rotzooi’. Beide gevallen zijn opgenomen in Van Dale. Met het Engelse woord is en passant het post-Babylonische karakter van het gedicht nog versterkt: we vinden hier Nederlands, Engels, Frans (‘trouvaille’) en Latijn (‘in medias res’) door elkaar. Bere- is een versterkend voorvoegsel, dat oorspronkelijk nog wel verwezen zal hebben naar het grote en krachtige dier in kwestie (beresterk, ‘zo sterk als een beer’), maar allengs via woorden als beregoed (‘zo goed als een beer, heel erg goed’) en beregezellig (‘heel erg gezellig’) als betekenis heeft gekregen: ‘erg, heel erg, bijzonder’. Bereshit is dus ‘heel erge shit’ of, zoals men in zulke gevallen ook wel hoort, ‘dikke shit’. Daarnaast kan bere- ook begrepen worden als afgeleid van de stofnaam beer (‘menselijke uitwerpselen; gier’) of van het werkwoord beren (volkstaal voor ‘ontlasting {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben’). In dat geval krijgt bereshit iets pleonastisch: ontlasting ten gevolge van het zich ontlasten, poepdrol, drukbolus. Puinhoop In de ogen van Schouten is het voormalige paradijs nu veranderd in een puinhoop. Er is, om in de beeldspraak van het vers te blijven, gescheten in de schone zandbak van weleer. Maar in werkelijkheid was er iets anders aan de hand. Gods eerste woord bij het scheppen had al die tijd niets met ontlasting of bruine beren van doen. Bereshit is Oudhebreeuws voor ‘in den beginne’. Theologisch en etymologisch is het misschien niet helemaal te verdedigen, maar voor een woordgevoelige dichter als Schouten lijkt het louter op grond van de woordkeus wel alsof de Schepper indertijd bij het begin (bereshit) voorzien moet hebben dat het later met de wereld op een grote rotzooi (bere-shit) zou uitdraaien. Het is mooi dat het woord waar het allemaal mee begon hier voor het eerst opduikt helemaal aan het eind van de laatste regel: ook daaruit zou je kunnen aflezen dat in de ogen van de dichter de schepping inmiddels op haar kop is gezet. Noteren wij in het woordenboek van de poëzie: ‘bereshit [letterlijk “in den beginne” (Hebr.), maar ook, bijna drieduizend jaar later, “poep van een beer” (Ned.-Eng.)] heel erg shit, zwaar klote, gezegd van de wereld heden ten dage in het algemeen, inz. in de slotregel van een gedicht van Rob Schouten (in de titel van het gedicht en in de inhoudsopgave van de bundel ten onrechte gespeld als “berenshit”, volgens de dichter in een interview “een fnuikende zetfout”, ontstaan door toedoen van “een uitzendknurft bij de uitgeverij die heeft gemeend de nieuwe spelling te moeten toepassen”, niettemin toch maar opgevat als “een vingerwijzing dat ik zulke gedichten niet meer moet schrijven”).’ Raptus Podiumdichters Ingmar Heytze Zelfs een dichter moet eten. Natuurlijk huist er een zekere romantiek in het cliché van de dichter als getourmenteerde, tuberculeuze armoedzaaier die niets liever wil dan vroeg vlammen en jong sterven, maar zulke dichters moet je met een lantaarntje zoeken. De Nederlandse dichter is, om met Anton Korteweg te spreken, ‘comfortabel ongelukkig’. Veel van onze letterheren en -dames zijn hoogopgeleide notabelen die op gezette tijden de kunstenaar in zichzelf loslaten. Het is algemeen aanvaard dat dichters carrière maken in de letterkunde, de psychiatrie of de bestudering van jaarringen. Als hun beroep al van invloed is op de ontvangst van hun werk, dan is die invloed positief. Het maakt weinig uit wat ze doen om aan de kost te komen, zolang ze maar geen podiumdichter worden. Wat is een podiumdichter? Laten we hem losweg definiëren als ‘een dichter die geregeld eigen werk voordraagt voor publiek, zo mogelijk uit het hoofd, eventueel ondersteund door live of vooraf gecreëerde muziek en/of beelden’. Wie weleens een literaire avond bezoekt, weet dat de meeste dichters niet in dit profiel passen. Veel papieren tijgers veranderen in schildpadden zodra ze worden uitgenodigd om hun werk te komen voorlezen. Hun strottenhoofd lijkt een rudimentair lichaamsdeel dat ergens in de vorige eeuw, tijdens de aftocht richting ivoren toren, van lieverlee is afgestorven. Met bijstand van een welwillend gehoor kan hun onbeholpenheid omslaan in charme - een mompelende, fluisterende en monotone charme die het uiterste vergt van publiek en geluidstechniek. Een dichter die geen zin heeft om zijn werk zo slecht te presenteren, wordt al snel voor podiumdichter aangezien. Een dodelijker stigma bestaat niet. Een podiumdichter is een Onaanraakbare. Geen fonds bekommert zich om hem, er bestaan geen aanmoedigende prijzen voor zijn werk, literaire mandarijnen laten zich laatdunkend uit over zijn gedichten en hij ontvangt geen kaartjes voor het Boekenbal. Voor een podiumdichter geldt de volgende strofe van Frank Koenegracht bij uitstek: ‘Ik denk dat iedereen wil / dat hij doodgaat maar daarna / wel zelf opstaat en naar huis gaat.’ De heersende opinie is dat podiumdichters per definitie mindere poëzie schrijven, omdat ze hun werk aanpassen aan de eisen die het podium stelt. Volgens Maarten Doorman in NRC Handelsblad gaat het om ‘elektriek versterkte podiumpoëten, tuk op direct succes in de zaal, (...) die het gewone woord en de begrijpelijke taal verkozen boven de als academisch versleten moeilijkdoenerij’. Ilja Pfeijffer stelt huiverend: ‘Wat het beste werkt op het podium zijn gedichten die een origineel idee uitwerken, bij voorkeur met een verrassende clou, in verzorgde maar toegankelijke taal, met aandacht voor klank en ritme, maar verder zo dicht mogelijk bij de taal van alledag. (...) Zulke hapklare poëzie is gewoon hetzelfde als zappen.’ Dirk van Weelden schrijft met enige jaloezie in het meinummer van De Gids: ‘Er zijn weer jonge dichters die geen genoegen nemen met de letterkundige niche waarin de poëzie zich ophoudt en die openlijk haken naar een populairder, mediavriendelijker, zelfs met enige glamour omgeven dichterschap. (...) Hun podiumstatus houdt het midden tussen die van acteur en singer-songwriter. De directe communicatie met het publiek is het voornaamste doel.’ Van Weelden noemt geen namen en dat ligt voor de hand, want de dichters die hij signaleert, bestaan niet. In Nederland zijn geen dichters die vinden dat hun werk uitsluitend op het podium thuishoort en niet op papier. Podiumdichters zijn net zulke fictieve wezens als papierperformers. Er zijn wel dichters die van nature toegankelijk schrijven en goed voordragen. Ze kiezen niet, maar delen: het is juist de combinatie van papier en podium die hen zo succesvol maakt. Hun criticasters kunnen veel van hen leren. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Voortaan ongekuiste taal in Handelingen Kamer Toen een Kamerlid begin jaren negentig zei: ‘Het kan u niet verdommen wat er gebeurt met die motie’, greep de Kamervoorzitter in. Dat woord verdommen moest van hem uit de officiële Kamernotulen (de Handelingen) geschrapt worden. Binnenkort kan dit niet meer. Eind juni besloot de Kamer - op voorstel van voorzitter Van Nieuwenhoven en het presidium van de Tweede Kamer - dat de Handelingen niet langer mogen worden gezuiverd van beledigingen, scheldwoorden, vloeken en andere onwelvoeglijke taal. Onparlementaire uitingen komen volgens het Kamerbestuur tenslotte ook gewoon in de media, bijvoorbeeld bij rechtstreekse radio- en tv-uitzendingen. Niet iedereen vindt het een goed idee om ongekuiste taal toe te laten in de Handelingen. De orthodox-gereformeerde SGP bijvoorbeeld vindt dat volksvertegenwoordigers het goede voorbeeld zouden moeten geven en tekende daarom bezwaar aan tegen het voorstel: ‘Dat goede voorbeeld geeft het parlement niet door woorden in de officiële stukken op te nemen die niet door de beugel kunnen.’ De Bond tegen het Vloeken vindt het op zichzelf jammer dat de Handelingen niet langer worden gezuiverd (‘want hoe minder krachttermen en vloeken er op papier komen, hoe beter het is’), maar ziet ook een positieve kant aan de verandering: ‘Straks zullen de volksvertegenwoordigers misschien beter op hun taalgebruik letten dan nu. In het vuur van de discussie wil iemand er nog weleens wat uitflappen, maar als het Kamerlid weet dat alles op papier komt, zal hij toch gewetensvoller formuleren’, aldus Teunis Bunt van de bond. Overigens valt het in Nederland wel mee met het taalgebruik van de Kamerleden. Volgens een woordvoerder van de Stenografische Dienst van de Tweede Kamer moest er de afgelopen tien jaar maar een enkele keer iets gekuist worden in de Handelingen. Bronnen: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-6-2001; Noordhollands Dagblad, 9-6-2001; de Gelderlander, 29-6-2001 Max en Anne populairste kindernamen Max is op dit moment in Nederland de populairste voornaam voor jongens. Voor meisjes is dat Anne, een naam die al jarenlang hoog genoteerd staat. Dit blijkt uit een onderzoek van het NIPO. Meisjesnamen als Michelle, Kimberly en Joyce, die zes jaar terug nog erg populair waren, hebben het veld moeten ruimen voor veelal tweelettergrepige namen als Sanne, Iris, Tessa, Ilse, Lisa en Romy. En voor jongensnamen geldt tegenwoordig al helemaal: hoe korter, hoe beter. Enkele van de populairste jongensnamen: Lars, Bart, Bas, Rick, Tom, Daan, Tim en Niels. Bron: persbericht NIPO Scepsis over pauselijke vertaaleisen De liturgische teksten en liederen van de Rooms-katholieke Kerk van de afgelopen 32 jaar moeten worden herzien. Dat is althans de strekking van de pauselijke instructie Liturgiam Authenticam (‘authentieke liturgie’), waarin paus Johannes Paulus II heeft bepaald dat vertalingen zo dicht mogelijk bij de Latijnse bron moeten blijven. De vorige instructie, uit 1969, liet tekstdichters en vertalers veel meer vrijheid. Binnen vijf jaar moeten de bisschoppen een werkplan aan het Vaticaan presenteren waarin zij duidelijk maken hoe en binnen welke termijn liturgische teksten herzien kunnen worden. Waarschijnlijk zal de invoering van de pauselijke instructie ingrijpende gevolgen hebben voor de Nederlandse liturgie in rooms-katholieke missen. Onder andere het altaarmissaal zal moeten worden aangepast. Ook bijbelvertalingen moeten worden herzien. Zo wordt volgens kenners het neutrale mensen of broeders en zusters in plaats van broeders niet geaccepteerd, en ook zal het woord gave veranderd moeten worden in offer, de letterlijke maar misschien wat naargeestige vertaling van het Latijnse sacrificium. Ook alle geestelijke liederen moeten worden herzien aan de hand van de criteria van het Liturgiam Authenticam. De Bossche bisschop mgr. A. Hurkmans verdedigt het beleid van het Vaticaan: ‘Uit contacten met mensen weet ik dat ze terugverlangen naar een mystieke, geheimnisvolle taal, die ruimte geeft om te denken, te bidden. Te gewone taal geeft die ruimte niet.’ Dominicaan, dichter en schrijver Henk Jongerius deelt die mening niet. ‘De liturgie moet in de volkstaal’, vindt hij. ‘Ik vraag me af of de Nederlandse bisschoppen zich sterk gaan maken voor die liederen of dat het van die slapjanussen zijn die zeggen: “Het mag nou eenmaal niet van de paus.”’ Ook E. de Jong, secretaris van de Nationale Raad voor Liturgie, staat sceptisch tegenover de pauselijke instructie. Die is volgens hem voor Nederland ‘rigoureus’. De Jong vreest bijvoorbeeld dat de teksten van de populaire dichter Huub Oosterhuis gevaar lopen. Oosterhuis zelf denkt dat het niet zo'n vaart zal lopen. Volgens hem zal niemand zich ‘een donder’ aantrekken van de decreten: ‘Het is een belachelijk verouderd, bijna sektarisch standpunt dat Rome inneemt.’ Bronnen: De Telegraaf, 28-5-2001; de Volkskrant, 29-5-2001; Brabants Dagblad, 30-5-2001; de Gelderlander, 5-6-2001 {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horizontaal 5Stopwoordje. (2) 6Vette praatjes die herkauwd worden. (10) 10Wie zich in huis laat jagen, wordt de mond gesnoerd. (3) 11Uitroep van een ezel. (2) 12Zo'n verteller is volmaakt op de hoogte. (8) 15Literaire tekst vol ongerijmdheden. (5) 17Geen harde bepaling van tijd. (4) 19Verkorte okkeloen. (3) 20Terug naar het Latijn. (5) 21Problemen met boeken waar de bladen genaaid zijn. (11) 25Klinkt als meer aanhang. (3) 26Leesteken dat een wending aangeeft? (10) 28Bende die in het geweer gaat tegen bederf. (3) 29Strijdvaardige doorhaling. (6) 32De toon die er van de andere kant klinkt. (2) 33Betrekkelijk wollig voornaamwoord. (3) 34Onderdeel van een geschrift dat goed wordt ontvangen. (7) 36Grieks werk in een lange reeks. (5) 40Klank van brood dat de aandacht trekt. (4) 41Niet de enige die gekort wordt. (2) 42Partijprogramma. (11) 45Jawoord. (10) 47Pretentieus Engels in de lucht. (3) 48Opening met een opwerping om het tij te keren. (7) 51Opgewonden hersenspinsel. (3) 53Protagonist van het Nederlands. (7) 54Door de uitgever achter de hand gehouden werken? (12) 58Regelmatige afwisseling van accenten. (5) 59Aanwijzing dat het Engels sterft. (3) 60Waarschuwing dat er letters missen. (15) 64Vrouwelijk Spaans rivierdal. (3) 65Werkwoord? (3) 66Nodeloze uitvoerigheid om vaarwel te zeggen. (14) 71Moeite die de luisteraar treft. (6) 74Die plechtigheid zit ernaast. (3) 75Schuttingtaal? (6,5) 76Bedrijvende vorm. (6) 77Strekking die rondwaart. (5) 78Werk waar lijn in zit. (8) 82Kort tegenover een vrouw. (2) 83Studie van de vervoeging van werkwoorden? (16) 84Verzamelplaats van venijn. (6) 85Hoeveelheid sprookjesfiguren. (6) Verticaal 1Rake taal bij wijze van spreken. (19) 2Elementair voedsel voor taalkundigen. (10) 3Werkelijk met woorden. (7) 4Kleine werkwoordbasis. (10) 5In het Engels is die oude plaatsaanduiding actueel. (3) 7Diamanten scheldwoord. (4) 8Schuifnoot. (2) 9Klanken die ver doorklinken. (9) 10Naam die vrouwelijk is, maar mannelijk lijkt. (5) 13Wolfskind. (4) 14Scheepsjongen. (6) 16Luistergeld? (3) 18Onzin aan de Leuvense universiteit. (3) 22Hoed je voor het Italiaans! (9) 23Centraal Nederland met aantekeningen. (2) 24Het weergeven van gesproken taal. (9) 25Voorzetsel dat weg is. (3) 27De moeder van de doctorandus in de letteren. (2) 30Inhoudelijk met lof. (2) 31Getrouwe weergave van klanken. (4) 34Het is goed om over te praten. (12) 35Makkelijk door een Engelse bril. (2,4) 37Toegang tot de moderne volgorde. (4) 38Man die bij is met Latijn. (2) 39Vanaf de ster. (6) 43Het werktuig van de Europese Gemeenschap. (2) 44Taal die bij koek hoort. (5) 46Gebroken week. (4) 49Geen schitterende titel voor zo'n vogel. (6) 50Stuk van een vrouw. (4) 51Slang om over je nek te gaan. (3) 52De laatste letters weglaten. (9) 55Het aanhouden van toekomende tijd. (8) 56Konijnentaal? (9) 57Talen. (7) 59Vreselijk werk. (5) 61Gebiedende wijs die verdwijnt. (2) 62Neus in volkstaal. (7) 63Sociaal aangedaan. (6) 67Geen waarheidsgetrouwe tekst. (6) 68Voorvoegsel ter plaatse. (2) 69Overblijfsel uit het Frans. (4) 70Twee identieke klinkers in Friesland. (2) 72Groot voorvoegsel. (5) 73Kunst die niets om het lijf heeft. (5) 79Ondernemingsraad of Engels. (2) 80Schaapskleren. (3) 81Kattig etiket. (3) Uw (complete) oplossing kunt u vóór 28 augustus sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: administratie@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van f 50,- verloot. De oplossing van de crypto uit het meinummer is: Horizontaal: 4 rauw; 6 mager; 8 maan; 9 vocatief; 11 drinklied; 13 vijand; 14 live; 16 dwars; 20 air; 21 zes; 23 ode; 25 smeertroep; 28 perk; 31 springveer; 33 versaal; 34 neusgeluid; 35 liegen; 36 prosit; 38 kunsttaal; 40 erom; 41 dagvaart; 42 des; 43 error; 44 unie; 46 ze; 50 artificieel; 52 iets voor lief nemen; 56 anno; 57 muziekfeest; 58 louw loene; 60 enter; 61 mini; 62 lila; 64 po; 66 nederpop; 69 geest; 70 ignorant; 71 nota; 72 gis. Verticaal: 1 larie; 2 kandij; 3 back; 4 retirade; 5 waf; 6 mond; 7 gal; 8 media; 9 vingervlug; 10 ed.; 12 ra; 13 vermist; 15 visruim; 17 woordtarief; 18 rep; 19 morse; 21 zegekar; 22 steunverlening; 24 speelruimte; 26 eng; 27 reisartikelen; 29 erg; 30 kandeel; 31 snor; 32 peso; 33 via; 35 latrine; 37 reuzin; 39 troffel; 42 dienst; 45 nee; 47 eenling; 48 es; 49 coulant; 50 Ariël; 51 ces; 53 toon; 54 VMW; 55 O.Z.O.; 59 uiten; 63 adonis; 64 prat; 65 opname; 67 Eros; 68 OT. De boekenbon is gewonnen door Henk Bakker uit Loosdrecht. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Klarien van der Linde: schoow Marc van Oostendorp ‘Er moet me iets van het hart’, schreef A.P.G. Seijkens in 1992 in Onze Taal. ‘Steeds vaker wordt [de] l, vooral door jongeren, uitgesproken als een zuivere w (...) Laatst hoorde ik twee meisjes praten over hun “schoow”. Opzettelijk liet ik ze dat woord herhalen: “schoow”! Wist ik niet eens wat een “schoow” was? Zij meenden zelf werkelijk dat zij “school” zeiden!’ De fonologe Klarien van der Linde onderzocht het door Seijkens beschreven verschijnsel en merkte dat kinderen die hun moedertaal leren uitspreken relatief vaak dit soort vergissingen maken. Soms leiden die vergissingen tot een taalverandering. Van der Linde ontdekte bovendien dat ook sommige patiënten met een taalstoornis zich vaak op deze manier vergissen - maar niet allemaal. Van der Linde promoveerde dit voorjaar aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift over dit onderwerp. Dimensies De nieuwe uitspraak van de l is sinds A.P.G. Seijkens meer mensen opgevallen. Zeker in de Randstad zijn er nauwelijks nog jongeren die géén [schoow] zeggen. Het is ook geen nieuw soort verandering. Ooit is kalt/cold veranderd in koud en alt/old in oud, en andere talen maken ook weleens een dergelijk proces door. In het Frans veranderde journals in journaux (dat woord werd toen waarschijnlijk met een [au] uitgesproken) en op dit moment schijnen ook Britse jongeren steeds vaker [miwk] te zeggen tegen milk. Hoe zit die taalverandering in elkaar? We kunnen de klanken van een taal volgens Van der Linde in verschillende dimensies plaatsen. Eén zo'n dimensie is de plaats in de mond waar we ze maken: de t, de n, de s, en de i voor in de mond, de k, de a en de g achter in de mond, de m, de o, de f en de b bij de lippen. Een andere dimensie is relatieve klinkerachtigheid: om een typische klinker (bijvoorbeeld een a) te maken, open je je mond en laat je de lucht vrijelijk naar buiten stromen; bij de uitspraak van een echte medeklinker (bijvoorbeeld een p) sluit je je mond even en laat je even helemaal geen lucht door. De meeste taalklanken bevinden zich wat klinkerachtigheid betreft ergens tussen een a en een p in. Voor een f bijvoorbeeld sluit je je mond wel een beetje, maar net niet helemaal, zodat er een ruisend geluid ontstaat. Unieke instructies De plaats waar iemand klanken maakt, is objectief te meten, maar relatieve klinkerachtigheid niet. Met röntgenstralen en andere technieken kun je in iemands hoofd kijken terwijl hij praat, en zo vaststellen waar hij of zij de klanken precies produceert. Er zijn geen soortgelijke technieken beschikbaar om na te gaan hoe sterk een klank op een klinker lijkt. De verandering van l naar w is volgens Van der Linde een verandering in klinkerachtigheid. De l verandert alleen aan het eind van een lettergreep: niemand zegt [wekker] in plaats van [lekker]. Dat laat zien dat het niet per se gemakkelijker is om een w te zeggen dan een l. In het Italiaans zijn er bijvoorbeeld nauwelijks woorden die op een medeklinker eindigen; door [school] in [schoow] te veranderen zet het Nederlands een stapje in Italiaanse richting. Behalve klinkerachtigheid verandert er weinig. De plaats waar je de l en de w maakt, is min of meer gelijk. Achter in de lettergreep - in school - is de l van oudsher nogal ‘dik’ in het Nederlands. Dat wil zeggen dat hij wordt gemaakt met de tong achter in de mond en geronde lippen. Dat is ongeveer ook hoe de w gemaakt wordt. Er is geen uniek recept om een klank in je mond ‘klinkerachtiger’ te maken, terwijl er wel zo'n recept is voor de articulatieplaats. Mensen denken wel te horen dat de ene klank klinkerachtiger is dan de andere, maar dat heeft volgens Van der Linde meer te maken met hoe ze die klanken in hun hoofd hebben dan met hoe ze die daadwerkelijk maken. Een l wordt geen w omdat het makkelijker is een w te zeggen dan een l, maar omdat de woordenlijst die mensen voor hun moedertaal in hun hoofd hebben zo is georganiseerd dat lettergrepen makkelijker te onthouden zijn als ze eindigen op iets klinkerachtigs. Hersenbloeding Dat een verandering in klinkerachtigheid zijn oorsprong vindt in de hersens en niet in de mond, bleek ook uit de verschillen die Van der Linde vond tussen twee soorten mensen met een taalstoornis. Zo'n taalstoornis ontstaat vaak door een hersenbloeding, waardoor een deel van de hersenen tijdelijk of permanent onbruikbaar wordt. Die hersenbloeding kan op verschillende plaatsen ontstaan - op de plaats waarvan bekend is dat mensen hem gebruiken voor de lichamelijke aansturing van de spraakorganen, of juist op de plaats waar de grammaticale aspecten van taal zijn vastgelegd. Patiënten die op die laatste plaats getroffen zijn, zeggen relatief vaak [schoow]. Volgens Van der Linde is dat een aanwijzing voor haar theorie dat klinkerachtigheid meer te maken heeft met het taalsysteem dan met de puur fysieke aspecten van taal. Klarien van der Linde. Sonority Substitutions. Groningen, Grodil. Bestelinformatie: Grodil, Postbus 716, 9700 AS Groningen. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat De Aa Riemer Reinsma Een ‘aa’ was een rivier of een meertje. In ons waterrijke land komt het woord vanzelfsprekend óók veel voor als naam voor een straat die in de buurt van een water lag of ligt. Straten en wegen met de naam De Aa liggen verspreid over een flink deel van het land: van Boekel (Noord-Brabant) tot Breukelen (Utrecht), en van Groessen (Gelderland) tot Wierden (Overijssel). Het ultrakorte woord aa is het resultaat van eeuwenlange slijtage. Het komt sinds onheuglijke tijden alleen nog maar voor als eigennaam, maar is lang geleden ook een soortnaam geweest. In het oude Nederlands zijn daar geen bewijzen van, maar in het vroegmiddeleeuwse Duits (750-1100) bestond er een woord aha (‘water’). Gaan we nog verder in het verleden terug, dan blijkt het woord nóg iets langer te zijn geweest: in het Gotisch (een uitgestorven Germaanse taal, vierde eeuw na Chr.) werd het geschreven als ahva. Klassiek gevormde lezers zal inmiddels een licht opgaan: aa is nauw verwant met het Latijnse aqua (‘water’). Maar als het ware om al die slijtage goed te maken, kreeg aa in de loop van de tijd een fors aantal uitspraakvarianten. In sommige streken (Friesland, Noord-Holland, Zeeland) veranderde de aa-klank in een ee, zoals we kunnen zien aan de naam van het Friese dorp Ee (genoemd naar een water). Dat gebeurde meestal vanaf de twaalfde eeuw - in de ene streek zette de verandering eerder in dan in de andere. Maar ook de ee-uitspraak was lang niet in alle streken definitief. In sommige gebieden waar de ee-klank zich gevestigd had, trad na enige tijd een nieuwe klankverandering op: de ee werd in sommige delen van Friesland en Noord-Holland een ie-klank. En nog was het eindpunt niet bereikt. Immers, in een deel van Noord-Holland veranderde de ie op zijn beurt weer in een ij-klank, zoals nog te zien is aan de naam van het IJ, de levensader van Amsterdam. Al met al heeft de oorspronkelijke aa een flink deel van het alfabet doorlopen. Let wel: er is dus een vrijwel onwrikbare volgorde in al deze klankveranderingen. Aa werd ee, ee werd ie, ie werd ij. Het is vrijwel ondenkbaar dat aa rechtstreeks ie werd, laat staan dat het omgekeerde gebeurde en een ie in een aa veranderde. Enkele voorbeelden die deze ontwikkelingsroute illustreren: Krommenie (= ‘krom water’) heette in 1484 nog Crommenee, en Middelie (middel-ie = ‘middenwater’) werd in 1277 nog met een aa-klank uitgesproken: het werd toen gespeld als Middela. ‘Hét IJ’, zeggen we nu als vanzelfsprekend, maar eigenlijk ligt dat onzijdige geslacht helemaal niet voor de hand. We spreken immers van ‘de rivier dé Aa’. Oorspronkelijk was er dan ook sprake van een vrouwelijk woord, net als in het Latijn. Ook in Friesland is het nog een de-woord, zoals blijkt uit de waternaam De Dokkumer Ee en uit straatnamen zoals De Olde Ee (Boerakker). IJ was aanvankelijk ook een de-woord. In een bron uit 1482 lezen we over schepen die ‘ter halver Ye zouden gaen leggen [= “liggen”]’. In de zeventiende eeuw was dat veranderd. IJ gold toen al volop als een het-woord, denk maar aan Vondels dichtregel: {== afbeelding De Ransdorper Die, de Holysloter Die en de Uitdammer Die, allemaal samentrekkingen van De Ie. © Topografische Dienst, Emmen ==} {>>afbeelding<<} Aen d'Aemstel, en aen 't Y, daer doet sich heerlijck ope Sy die, als Keyserin, de kroon draeght van Europe. Deze geslachtsverandering is volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal voortgekomen ‘uit vaak gebezigde verbindingen als b.v. op d'IJ, waaruit bij snelle uitspraak al heel licht op 't IJ ontstaat’. Sommige taalkundigen plaatsen echter hun vraagtekens bij deze verklaring. Kennelijk is de streek boven Amsterdam een uitstekende voedingsbodem voor misverstanden. Want ook in Waterland, waar de ie-klank nog bewaard was gebleven, had men er moeite mee vast te stellen waar het lidwoord ophield en het zelfstandig naamwoord begon. Hier plakte men de en Ie aan elkaar vast, zodat er een nieuw woord ontstond: Die. Het dorp Bergen heeft een straat met de naam Die; de naam herinnert overigens niet aan een watertje dat daar in de onmiddellijke omgeving gelegen heeft. In Breukelen treffen we de straat Oud Aa aan. Deze naam is het tweelingbroertje van Oud Ade, een dorp in Zuid-Holland. In Oud Ade vond men dat de oorspronkelijke naam, Oud Aa, niet deftig genoeg klonk; zoals la minder chic klinkt dan lade, en chocola net iets minder plechtig is dan chocolade. Echter, er is een belangrijk verschil. La is wel uit lade ontstaan, maar Aa niet uit Ade. Dat laatste woord berust op fantasie. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Prisma Nederlands Onlangs verscheen de 35ste druk van het Prisma woordenboek Nederlands. Het boek heeft een vernieuwde vormgeving en typografie, en ten opzichte van de vorige druk zijn er zo'n duizend nieuwe termen toegevoegd. Waar nodig zijn de lemma's van nieuwe betekenissen en modernere voorbeeldzinnen voorzien. Behalve van de Prisma Nederlands verschenen er ook herziene uitgaven van de modernetalenwoordenboeken (Frans, Duits, Engels, Italiaans en Spaans). Prisma woordenboek Nederlands van prof. dr. A.A. Weijnen en drs. A.P.G.M.A. Ficq-Weijnen is een uitgave van Het Spectrum en kost f 16,97/€7,70 (ingenaaid, 565 blz.). ISBN 90 274 7204 1 Taaladviesboek Vraagbaak Nederlands wil een taaladviesboek zijn waarin snel het juiste antwoord op een taalvraag gevonden kan worden. De lezer kan in eerste instantie een verkorte of de normale inhoudsopgave raadplegen, of anders het uitgebreide register. Eenmaal aangekomen bij het gezochte onderwerp, vindt hij daar vervolgens een korte, heldere uitleg, al dan niet voorzien van voorbeeldzinnen. Het boek behandelt vijf onderwerpen: spelling (streepjes, hoofdletters, getallen, etc.), ‘het juiste woord’ (over de keuze van onder meer verwijs-, lid- en voegwoorden), leestekens, stijl, en opbouw en indeling van verschillende soorten teksten (brieven, rapporten, etc.). Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal van Eric Tiggeler is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost f 52,50/€23,80 (gebonden, 306 blz.). ISBN 90 12 08996 4 Betekenis van woorden Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale, gaat in zijn populair-wetenschappelijke boek Woorden en hun betekenis voornamelijk in op de herkomst van de Nederlandse woordenschat (erfwoorden, leenwoorden, nieuwvormingen, etc.) en het hoe en waarom van de betekenisverandering die woorden kunnen ondergaan. Andere onderwerpen die aan bod komen, zijn de gevoelswaarde van woorden, ambiguïteit (woorden met meerdere betekenissen) en de verschillende manieren om de betekenis van woorden (in woordenboeken) te omschrijven. Woorden en hun betekenis is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost f 39,90/€18,11 (ingenaaid, 172 blz.). ISBN 90 1208 984 0 Grammaticatermen Veel taalcursisten en -studenten vinden de grammatica van de te leren taal het lastigste onderdeel ervan, niet zelden doordat men veel grammaticale termen niet kent. Speciaal voor deze groep stelde Michel C. Vrisekoop een overzicht samen van de belangrijkste grammaticale terminologie, dat bij elke term een korte omschrijving plus een voorbeeldzin geeft. De lijst wordt voorafgegaan door een inleiding over woordsoorten. Als extra zijn van een groot aantal termen ook de vertalingen in het Duits, Spaans, Frans, Engels en Latijn opgenomen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Grammaticale termen. Het gereedschap voor elke taal wordt uitgegeven door Coutinho en kost f 19,50/€8,85 (ingenaaid, 88 blz.). ISBN 90 6283 244 X Citaten over religie Bij uitgeverij Boekencentrum verscheen onlangs Het groot citatenboek over God, geloof & kerk, een verzameling van 2800 citaten, aforismen en dichtregels over het christelijke geloof. De uitspraken uit ‘heden en verleden’ zijn geordend rond zo'n driehonderd thema's, en zijn afkomstig van ‘heiligen en heidenen’ - ze kunnen dus ook kritisch van toon zijn. Het boek bevat een onderwerpen- en een personenregister. Het groot citatenboek over God, geloof & kerk, samengesteld door Rien van den Berg, Koos van Noppen en Gert Marchal, is een uitgave van Boekencentrum en kost f 49,58/€22,50 (gebonden, 328 blz.). ISBN 90 239 0724 8 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sms-taal De populariteit van het sms'en leidde in Engeland tot de uitgave van een zeer succesvol boekje, WAN2TLK?, waarvan inmiddels ook een Nederlandse vertaling verschenen is. Het boekje bevat lijsten met voor de sms-taal typerende afkortingen van woorden en woordgroepen (bijvoorbeeld NMBM: ‘naar mijn bescheiden mening’) en emoticons (figuurtjes bestaande uit letters en leestekens die iemands stemming weergeven). WAN2TLK? SMS-WRDNBKJE is een uitgave van Het Spectrum en kost f 6,95/€3,15). (gelijmd, 96 blz.). ISBN 90 274 158 8 Nederlands als tweede taal De resultaten van het (verplichte) onderwijs in de Nederlandse taal aan buitenlanders zijn over het algemeen teleurstellend. Jenny van der Toorn-Schutte betoogt in Cultuur en tweedetaalverwerving dat de culturele verschillen tussen Nederlanders en buitenlanders weleens een belangrijke oorzaak hiervan zouden kunnen zijn. Doordat de buitenlandse student onze cultuur niet kent, zal hij ook moeite hebben met het doorgronden van de taal, omdat die een weerspiegeling van onze cultuur is. Hij zal zich, kortom, taal én cultuur eigen moeten maken. Van der Toorn-Schutte behandelt in haar boek het onderzoek dat er de afgelopen jaren naar tweedetaalverwerving verricht is en de taalkundige context hiervan. Vervolgens beschrijft ze als voorbeeld de taal en cultuur van China, alsook de Nederlandse denkwereld, en spitst ze de problematiek toe op de verschillen tussen die twee, waarna ze in het afsluitende hoofdstuk een aantal con- {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} clusies trekt en aanbevelingen doet om het tweedetaalonderwijs aan buitenlanders te verbeteren. Cultuur en tweedetaalverwerving. Een taalkundig-antropologische vergelijking tussen Oost en West is een uitgave van Boom en kost f 39,55/€17,95 (ingenaaid, 190 blz.). ISBN 90 5352 605 6 Redenaar worden Twaalf jaar lang werkte dichterleraar Piet Gerbrandy aan de vertaling van de Institutio oratoria, een lijvig standaardwerk over de retorica van de hand van de Romeinse retor (‘redenaar’) Quintilianus (ca. 40-ca. 100). Het boek, dat vreemd genoeg nog niet eerder in het Nederlands vertaald was, gaat in op de eigenschappen en vaardigheden die een redenaar moet bezitten, en daarnaast behandelt het de vele aspecten van de verschillende onderdelen van de redevoering. Gerbrandy heeft er in zijn vertaling naar gestreefd een evenwicht te vinden tussen toegankelijkheid en wetenschappelijke betrouwbaarheid, opdat de tekst ook voor leken aantrekkelijk zou blijven. Het fraai uitgevoerde boek is ontsloten door middel van een aantal zeer uitgebreide registers. De opleiding tot redenaar is een uitgave van de Historische Uitgeverij en kost f 99,-/€44,92 (gebonden, in stofomslag, 763 blz.). ISBN 90 6554 423 2 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Geschiedenis van het schrift Het Scryption, het museum voor schriftelijke communicatie in Tilburg, huisvest van 23 juni t/m 21 oktober ‘Het LetterLabyrint’, een ‘doe-tentoonstelling’ gericht op gezinnen met kinderen van 8-12 jaar. De tentoonstelling geeft een beeld van de ontwikkeling van het schrift, vanaf de rotstekeningen uit de steentijd via de eerste schriftsoorten (spijkerschrift, hiërogliefen) en alfabetten (Grieks, Romeins) tot de verschillende hedendaagse lettertypes. Bovendien gaat de expositie in op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het Scryption is gevestigd aan de Spoorlaan 434a te Tilburg. Telefoon: 013 - 580 08 21. Website: www.tref.nl/tilburg/scryption. Toegang f 6,-/€2,72, kinderen 4 t/m 12 jaar f 4,-/€1,82. Neerlandistiek.nl Sinds 14 juni is het eerste elektronische wetenschappelijke tijdschrift over Nederlandse taal- en letterkunde ‘in de lucht’. De titel is neerlandistiek.nl (adres: www.neerlandistiek.nl) en het tijdschrift staat onder redactie van Bregje Holleman, Matthias Hüning, Johan Koppenol, Marc van Oostendorp en Thomas Vaessens. Doel is het op internet aanbieden van hoogwaardige wetenschappelijke informatie (onderzoeksverslagen, overzichtsartikelen en kritische besprekingen). Meer informatie over het hoe en waarom van het tijdschrift is te vinden in het redactioneel: www.neerlandistiek.nl/info/redactioneel.html. Tijdschrift {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Vlaamse Vereniging voor Zakelijke Communicatie (VVZC) wil een platform zijn waar theorie en praktijk van de zakelijke communicatie - dus docenten en onderzoekers enerzijds en communicatiemedewerkers van instellingen en bedrijven anderzijds - elkaar kunnen ontmoeten. Daartoe worden studiemiddagen en cursussen georganiseerd, en ook geeft de VVZC voor haar leden een tijdschrift uit: Ad Rem. Dit blad doet in eerste instantie denken aan Volgens Van Dale en Taal-Actief, twee Nederlandse bladen die ook de zakelijke markt bestrijken. Maar terwijl deze twee bladen ook informeren over onderwerpen die niet over zakelijke communicatie gaan, en dus een wat gevarieerder en misschien wat luchtiger karakter hebben, beperkt Ad Rem zich tot kwesties die voor het grootste deel onder de noemer taalbeheersing vallen - taalkundig gesproken dan, want voor bedrijven zullen ze vallen onder de afdeling ‘marketing en communicatie’. De artikelen in het blad betreffen zowel interne als externe communicatie, in zowel mondelinge als schriftelijke vorm: het personeelsblad, de nieuwjaarsboodschap, openingszinnen voor presentaties, enquêteformulieren, reclame-uitingen, efficiënt vergaderen, direct mail, presentaties op internet, bedelbrieven, enzovoort. Het adviserende aspect staat daarbij voorop, maar de lezer wordt ook op de hoogte gehouden van actueel onderzoek, en bij tijd en wijle wordt een ‘communicatieproduct’, zoals een folder of een mailingtekst, op zijn kwaliteiten beoordeeld. Elk nummer van Ad Rem opent met een hoofdartikel van drie à vier bladzijden, gevolgd door drie of vier kortere artikelen. Verder zijn er onregelmatig verschijnende rubrieken over stijlkwesties, nieuws en recente ontwikkelingen, en verenigingsnieuws. En ten slotte bevat elke aflevering een aantal boekrecensies. Ad Rem oogt in de dit jaar ingevoerde nieuwe vormgeving eigentijdser en professioneler dan voorheen, maar ook wat onrustig. Meer informatie over Ad Rem en de VVZC is te vinden op www.vvzc.be. Ad Rem verschijnt zesmaal per jaar. Hoofdredactie: Eric Dams; eindredactie: Johan Papen. Abonnementen (inclusief lidmaatschap van de VVZC) à Bfr. 1800 kunnen worden aangevraagd bij de uitgever: Kluwer, Kouterveld 2, 1831 Diegem. Telefoon: 0800 - 301 43; fax: 0800 - 175 29; e-mail: info@kluwer.be. ISSN 0774-613-X {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Albert Heijn hangt tevreden telers op OOGST Landbouw Rijkelijk belegen vispizza's f 9,95 per stuk 3 voor SLECHTS f 25,- Markt Aanbiedingen BADMODE in de maten 38 t/m 52 A t/m F cups nu ook voor heren! Management Team U profiteert altijd van de laagste-prijsgarantie van GolfStore, die u garandeert dat u nergens anders méér betaalt. NGF-Selecties ‘Bloemkooloor kan tot piercing leiden’ DEN HAAG - Volgens Britse oorartsen kan een piercing boven in de oorschelp leiden tot een ‘bloemkooloor’, een merkwaardig vervormd oor. Eindhovens Dagblad FIETSROUTE KAART DE MOOISTE FIETSROUTES VAN NEDERLAND HANDIG LOSBANDIG SYSTEEM HEMA-folder Met een evenwichtige vegetarische voeding krijg je alles binnen wat je nodig hebt, ook kinderen. Leven Aanpak jeugdcrimineel spant kar achter wagen Metro Bijkomende verplichte kosten: Eindschoonmaak Type A DM 35,- Type B DM 30,- Type C DM 50,- Energie naar verbruik Op aanvraag: Bedlinnen DM 7,- p.p. Hond DM 10,- p.d. Recrea 't Verst haal je toch dichtbij!!!! uit onze aardappelen- groenten- en fruitafdeling * Vrijdag en zaterdag * HOLLANDSE BOSPENIS bos 198 IJssel- en Lekstreek REUZENRAT OP VELPSE KERMIS Het was het afgelopen weekeinde weer dolle pret voor jong en oud met de knusse, maar daarom niet minder spectaculaire Velpse kermis. Velps Weekblad {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 9] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal ‘TAAL IS VOORAL OOK LÉÚK’ Een blik op de Nederlandse taalcolumns Zingen in gebarentaal Interview met dr. F. de Tollenaere, de archeoloog van het Nederlands Hoe braaf is braaf? Over veranderende woordbetekenissen ‘Taal en beeld’: congres Onze Taal Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 70ste jaargang september 2001 {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (f 1,-/€0,45 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 45.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer f 7,-/€3,18 (Bfr. 125). Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen f 38,-/€17,24 per jaar (Bfr. 700); buiten deze landen f 55,-/€24,96 per jaar (per luchtpost f 65,-/€29,50). Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: f 29,-/€13,16 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal Bfr. 750 of f 41,-/€18,61. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00/32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 70ste jaargang nummer 9 september 2001 ‘Rappers doen iets waar zelfs de meeste experimentele dichters alleen maar van kunnen dromen: ze vinden de taal ter plekke uit. Nederhop ligt lichtjaren voor op het woordenboek. Deze maand in Onze Taal (blz. 215) {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 204 Frank Jansen ‘TAAL IS VOORAL OOK LÉÚK’ Een blik op de Nederlandse taalcolumns Huib Boogert, Peter Burger, Wim Daniëls, Jan Kuitenbrouwer en Ewoud Sanders: er is geen gebrek aan taalcolumnisten in de kranten. Frank Jansen vergelijkt ze met elkaar. 212 Marc van Oostendorp ZINGEN IN GEBARENTAAL Doventolken op het concertpodium Gebarentaaltolken Gerdinand Wagenaar en Mindy Brown over zingen in een taal die vooral gebruikt wordt door mensen die niet kunnen horen. 216 Jan Erik Grezel ‘COMPLEET IS EEN WOORDENBOEK NOOIT’ Interview met dr. F. de Tollenaere, de archeoloog van het Nederlands Dr. F. de Tollenaere legt sinds jaar en dag nauwgezet de fundamenten van onze woorden bloot. Een gesprek met een perfectionistische kamergeleerde. 222 Ewoud Sanders VAN AARDENBURG TOT ZWIJNDRECHT [2] Uitdrukkingen met een woordspeling op een plaatsnaam Van iemand die niet slim is, kun je zeggen: ‘Hij komt uit Domburg.’ Er blijken veel meer van zulke op plaatsnamen zinspelende geografische uitdrukkingen te bestaan. Het tweede deel van een overzicht. 230 Hans Heestermans HOE BRAAF IS BRAAF? Over veranderende woordbetekenissen Vroeger wilde stout nog zoveel zeggen als ‘fier’ en ‘zelfbewust’. Hoe kunnen woordbetekenissen zo veranderen, van positief naar negatief, en andersom? En verder 207 Congres Onze Taal: ‘Taal en beeld’ 213 Oproep sprekershoek congres 214 199 andere woorden voor royalty watcher/Ander woord voor... loungen 227 Opperlandse vingeroefeningen [2]: Het lam is lam 228 Kort verslag jaarvergadering Genootschap Onze Taal Rubrieken 208 Reacties: ikik; de of het?; woorden (voor)spellen; tompoes en Napoleon; schrik; Vijfhuizen; het Klif; lekker kort 210 Loos alarm 211 Vraag en antwoord: controleren; vijf na/over acht; het huwelijk consum(m)eren 215 Raptus: rapture 219 Tamtam: spraakverwarring oorzaak dodelijk vliegtuigongeluk; weinig Nederlands in allochtone gezinnen; Dordtse politie leert Papiamento 220 Etymologica: verre familie 226 Woordenboek van de poëzie: diensthuis 229 Taal in beeld 232 Het proefschrift van... Ab van Langevelde: het bedrijfsleven en het Fries 233 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 234 Website: Taaldatabanken.com 236 Ruggespraak {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Taal is vooral ook léúk’ Een blik op de Nederlandse taalcolumns Frank Jansen - taalkundige Huib Boogert, Peter Burger, Wim Daniëls, Jan Kuitenbrouwer en Ewoud Sanders: er is geen gebrek aan taalcolumnisten in de kranten. Ze hebben het allemaal graag over spelling, etymologie, grappen en klachten over (andermans) taal. Maar er zijn ook opmerkelijke verschillen. Frank Jansen over de hedendaagse taalcolumnistiek. Taal is méér dan drukte om spelling, ook al blijft het onlogisch dat we casanova met een kleine letter schrijven en Don Juan met hoofdletters. Taal is ook curiositeit, want het is een fabeltje, dat alleen wij vreemde woorden importeren. Veel andere talen hebben juist woorden van óns gepikt. Taal is ook de herkomst van het woord guppy (het visje). Waarom spreken we van een ‘warme bakker’ en een ‘luie stoel’, terwijl die bakker helemaal niet warm is en die stoel helemaal niet lui? Dat is schilderen met de taal. Met de taal kun je natuurlijk ook grapjes uithalen. Vanzelfsprekend wordt de taal ook misbruikt. Vooral politici maken zich daaraan schuldig. Uit al die voorbeelden blijkt, dat de taal vooral ook léúk is. Zo ‘leuk’, dat dat woord niet eens te vertalen is. Basisrepertoire Het bovenstaande heb ík niet geschreven. Misschien had u dat al gezien aan de vele komma's of aan de wending waarin het metonymisch gebruik van bijvoeglijke naamwoorden als lui in een luie stoel beschreven wordt als ‘schilderen met taal’, terwijl het eigenlijk ‘ontschilderen’ is. Vergeleken met de correcte omschrijving ‘stoel waarin je op een luie manier kunt zitten’ zijn er immers juist woorden wéggelaten. De bovenstaande zinnen zijn wél van Huib Boogert. Het zijn de eerste zinnen van alinea's van zijn eerste taalcolumn in De Telegraaf, die mei vorig jaar verscheen. Het stukje is een beginselverklaring, en zegt niet alleen iets over de columns van Boogert, maar biedt ook een staalkaart van het basisrepertoire van de taalcolumnist in het algemeen: spelling, etymologie, grappen en klachten over (andermans) taal. En ook de achterliggende gedachte van het stukje komt overeen met die van de typische taalcolumn: taal is een geschikt onderwerp, maar wel alleen zolang taal leuk is. Dat er zoiets bestaat als een typische taalcolumn blijkt als je je verdiept in het werk van Boogert en zijn collega's. En dat zijn er inmiddels aardig wat, want er verschijnen de laatste tijd nogal wat taalcolumns. Jan Kuitenbrouwer en Wim Daniëls schrijven ze al jaren (in de Volkskrant, en het Eindhovens Dagblad en het Brabants Dagblad), een paar jaar geleden voegde Liesbeth Koenen (NRC Handelsblad) zich bij hen, en vorig jaar kwamen er maar liefst drie bij: behalve Huib Boogert ook Peter Burger (Algemeen Dagblad) en Ewoud Sanders (Nederlandse Staatscourant). Melancholieke verwondering Naast alle overeenkomsten zijn er ook duidelijke verschillen tussen de taalcolumnisten, zo werd duidelijk toen ik al die stukjes onder de loep nam. Hieronder in het kort - en in alfabetische volgorde - mijn bevindingen. Huib Boogert geeft in zijn column ‘Voertaal’ in De Telegraaf ruimte aan de ergernissen van zijn vaste lezers, maar zijn specialiteit is duidelijk de herkomst en betekenisverandering van woorden. Daarbij heeft hij een voorkeur voor de wat oudere voorbeelden, misschien wel omdat die zo makkelijk in de woordenboeken te vinden zijn. Opmerkelijk is dat hij een stukje schrijft over woorden die in Vlaanderen een andere betekenis hebben dan in Nederland, onder de titel ‘Verboden op het werk te komen’, maar dat een verwijzing naar het gelijknamige boekje over hetzelfde onderwerp van Ton van der Wouden ontbreekt. Peter Burger staat sinds vorig jaar mei elke week in het Algemeen Dagblad met zijn column ‘Taal & teken’. Hoe zou het komen dat algemene columnisten vaak leukere taalobservaties hebben dan taalcolumnisten? {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij schrijft ook veel over oude woorden en plundert daarvoor de woordenboeken, maar als hij in vorm is, verschijnen zijn bespiegelingen in het gouden licht van een melancholieke verwondering over alles wat voorgoed voorbij is. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Burger schrijft een enkele keer over tekstkenmerken, zoals het ‘bruggetje’ dat een schrijver construeert om van het ene op het andere onderwerp over te gaan. Een ander sterk punt van Burger is dat hij af en toe bij taalkundige discussies aansluit. Zo schrijft hij bijvoorbeeld over het verdwijnen van de honderden talen in Nieuw-Guinea en de gevolgen die dat mogelijk heeft voor het ontdekken van nieuwe dier- en plantensoorten. Achtbaan Waarvoor je niet bij Peter Burger moet zijn, is taalkundige analyse. Wanneer is een bruggetje in een tekst nu geslaagd? Burger zwijgt. En over de drieslag ziek, zwak en misselijk komen we van alles te weten, behalve het antwoord op de belangrijkste vraag: wat maakt zo'n drieslag met overbodige woorden nu aantrekkelijk? Maar Burgers stijl maakt veel goed. Hij schrijft zo goed dat het op zijn lezers lijkt af te stralen. Hij drukt een klachtenbrief van een lezer over de verloedering van het sterke werkwoord (zo'n typisch onderwerp van een oudemannetjesklacht) integraal af. Een waagstuk. Meestal bevatten dergelijke klachtenbrieven namelijk zelf de nodige afwijkingen van de standaardtaal. Deze niet. Deze is zo goed geschreven dat je bijna zou gaan denken dat... Maar dat kan niet waar zijn. Wim Daniëls schrijft voor het Eindhovens Dagblad en het Brabants Dagblad de column ‘Taal’. Ik heb een zwak voor hem. Hij is de springerigste columnist. Daniëls lezen is een ritje in de achtbaan. Hij heeft wel een nadeel: soms heb je na z'n column hetzelfde gevoel als vroeger bij het verlaten van de bioscoop na een Franse film: waar ging dit over? De klaptegel, een nieuwe vondst van de verkeerspolitie, verleidt hem tot een opsomming van alle woorden die met klap- beginnen. En wist u dat het woord mot twaalf betekenissen heeft? Ik ook niet, maar net als u weet ik niet wat ik ermee moet. Als Daniëls echter op dreef is, geeft hij verrassende analyses, bijvoorbeeld de uitspraak ‘Ik heb mij open laten reren’ en wat daarachter zit. Levend verscheuren Liesbeth Koenen stond tot juni 2001 om de week in NRC Handelsblad met haar column ‘Zeggen & schrijven’. Bij haar zat je goed voor taal in de heel ruime zin van het woord: inclusief het taalbeleid van de omroepen, de vrijheid van meningsuiting en de inkomsten van taalcolumnisten (en dat laatste in wel heel beperkte zin). Zij had altijd een mening en was daar heel duidelijk over. Een ander positief punt was haar vasthoudendheid: leverde een bewindspersoon een wanprestatie op het gebied van gebarentaal of spelling, dan kon ze hem levend verscheuren. Koenen heeft een heel eigen stijl. Wie durft zoveel partikels te stapelen als zij: ‘Oké, goed, ze [een hoge ambtenaar zonder kennis van gebarentaal] zal het vast niet zo kwaad bedoelen dus laat ik dan ook nou maar eens ophouden me kwaad te maken.’ Bezwaarlijk is wel dat haar columns zo'n grote ik-dichtheid hadden: ‘Vertelde ik u laatst nog dat ik me geen {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} raad wist met al het leed van Nederlanders die beroerd worden van het Nederlands van andere Nederlanders, (...).’ Satirische dialoogjes Jan Kuitenbrouwer schrijft elke week in de Volkskrant een aflevering van zijn rubriek ‘Hedenlands’. Ook hij is een meester in het uitlokken en recyclen van ergernissen, waardoor zijn rubriek vanzelf in gang blijft. Maar naast die ergernissen geeft Kuitenbrouwer veel ruimte aan echt recente ontwikkelingen, ook op andere gebieden dan het lexicon, zoals de rare zinswendingen in het ‘journalese’ of de o-achtige uitspraak van de stomme e: telefonistes zeggen ‘doorverbindon’. Waar zo'n klankontwikkeling vandaan komt (zou die o niet een reactie kunnen zijn op de i-achtige uitspraak van de sjwa in Noord-Holland?), dat is zijn pakkie-an dan weer niet. Waarschijnlijk komt dat eerder door een gebrek aan kennis van taalkunde dan door beperkt inzicht. Als de voorzitter van de Tweede Kamer een onzinnige verandering in het debatteren wil doorvoeren, heeft hij er tenminste geen moeite mee om haar bekwaam onder de grond te schoffelen. Een sterk punt van Kuitenbrouwer is dat hij het ook weleens over recente ontwikkelingen in het Amerikaans-Engels heeft. Maar zijn allersterkste punt is natuurlijk dat zijn teksten vrijwel altijd uitmonden in satirische dialoogjes, sinds zijn boek Turbotaal zijn handelsmerk. En die zijn echt grappig. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Degelijk Ewoud Sanders levert in de Nederlandse Staatscourant eens in de twee weken degelijke beschouwingen af in zijn column ‘Taal en teken’. Ook hier gaat het over woorden en hun geschiedenis, maar Sanders vlecht in zijn verhaal ook altijd informatie die hij zelf heeft gevonden. Meer dan eens weet hij te verrassen met stukken waarin hij een eigen standpunt inneemt. Een voorbeeld is zijn column over voorlezen, een vaardigheid waaraan op de basisschool onevenredig veel belang wordt gehecht. Terecht merkt hij op dat dat voorlezen ook veel volwassenen niet goed afgaat. Na twee of drie vlekkeloos uitgesproken zinnen, zo observeert hij, gaan zij onherroepelijk fouten maken. Bovendien leidt het voorlezen af van de inhoud: het lukt niet om een stuk dat je aan het voorlezen bent tegelijk te begrijpen en te beoordelen. Dat vind ik herkenbare, maar vooral ook erg interessante observaties, waarover je voordat je het weet een hele avond zit na te denken. Tunnelvisie Al deze columnisten schrijven alleen maar over taal. Maar er zijn ook veel ‘algemene’ columnisten die op een opmerkelijke manier taalonderwerpen behandelen. Ik knip sinds mijn studententijd in de jaren zeventig stukjes met of over opvallende taalverschijnselen uit de twee kranten die ik lees (de Volkskrant en NRC Handelsblad). Het opmerkelijke is nu dat in mijn collectie wel veel stukjes van algemene columnisten zitten, maar veel minder van taalcolumnisten. Tijdens het voorbereiden van dit stuk knipte ik de volgende stukjes uit: Max Pam over telegrammen, Jan Mulder over verbaal geweld, S. Montag over mobiele telefoontjes, Ronald Plasterk over de dure woorden van ex-burgemeester Peper, Frits Abrahams over ambtenarentaal, Koos van Zomeren over bijvoeglijke naamwoorden en Jan Blokker over direct-mailbrieven. En als ik oudere mappen openmaak, tref ik bijvoorbeeld werk aan van Karel van 't Reve over vaste verbindingen, van Van Lennep over chic taalgebruik en van Battus over tof taalgebruik. Als ze dat uitkomt, schrijven deze algemene columnisten graag over taal. En wat zij schrijven is - althans voor mij - verrassender, zinniger en alerter dan de producten van hun taalcollega's. Hoe zou het komen dat algemene columnisten vaak leukere taalobservaties hebben dan specialisten? Is dat toe te schrijven aan een verrassingseffect: je verwacht van die algemene columnisten niet direct specialistische stukken over taal? Ik denk eerder dat de verzamelde taalcolumnisten aan een zekere tunnelvisie lijden. En dat is jammer. Taal mag dan een rijk onderwerp zijn, het is nog veel rijker dan Boogert dacht. Veel onderwerpen krijgen nooit de aandacht die ze verdienen. In Nederland zijn enkele honderden mensen serieus bezig met onderzoek naar taal en communicatie. Lang niet alles wat zij vinden, zijn echte ontdekkingen en lang niet alle echte ontdekkingen zijn interessant, laat staan relevant, voor een breed publiek. Maar het is wel gek dat er zo'n afgrond gaapt tussen de onderwerpen in de vakbladen en de onderwerpen van taalcolumnisten. Ik kan me voorstellen dat geïnteresseerde wetenschappers de verzamelde columnisten uitnodigen voor een rondetafelgesprek. Het onderwerp is geen verrassing. Taal en communicatie: nog veel leuker dan grappig. {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres Onze Taal 2001: ‘Taal en beeld’ Zaterdag 3 november, De Doelen, Rotterdam Onze taalcultuur is steeds meer ook een beeldcultuur geworden. Televisie, reclame, internet... taal en beeld vechten samen om onze aandacht. Hoe komt er op verschillende terreinen een wisselwerking tussen taal en beeld tot stand? Aan dit thema wijdt het Genootschap Onze Taal zijn congres van zaterdag 3 november in De Doelen te Rotterdam (op enkele minuten lopen van het Centraal Station). Aanvang 10.15 uur; einde omstreeks 16.15 uur. Het congres wordt gepresenteerd door drs. Jacobine Geel, onder meer tv-presentatrice en programmamaakster bij de IKON. Programma 10.15-10.20 Welkomstwoord door de voorzitter van het genootschap, mr. F.W. Kist, en inleiding door congrespresentatrice drs. Jacobine Geel 10.20-10.45 LEZING over taal en beeld in journalistieke tekeningen - door Jos Collignon, cartoonist in onder meer de Volkskrant, de Journalist, FNV Magazine en FEM/De Week 10.45-11.10 LEZING over beeld en taal van het beeldverhaal - door Kees Kousemaker, stripantiquaar, striphistoricus en strippublicist 11.10-11.25 OPTREDEN fragment musical Kuifje (première voor Nederland) 11.25-11.55 KOFFIEPAUZE 11.55-12.20 LEZING over taal en beeld in de sport - door Humberto Tan, presentator van Studio Sport 12.20-12.45 Uitreiking Groenman-taalprijs (van de Stichting LOUT) aan een bekende radio- of tv-persoonlijkheid 12.20-12.25 LOUT-voorzitter dr. H. Heestermans 12.25-12.30 juryrapport Groenman-taalprijs 12.30-12.45 reactie prijswinnaar 12.45-14.00 LUNCHPAUZE 14.00-14.25 LEZING over de relatie tussen taal en beeld in de reclame - door Hans van Walbeek, reclamemaker, verbonden aan reclamebureau Van Walbeek Etcetera 14.25-14.50 LEZING over beeldtaal en pictogramtaal - door Paul Mijksenaar, hoogleraar Industrieel Ontwerpen aan de TU Delft en directeur Bureau Mijksenaar 14.50-15.05 OPTREDEN poëzie en muziek in gebarentaal: delen uit het theaterprogramma Zipper van Talking Hands 15.05-15.35 THEEPAUZE 15.35-16.00 LEZING over de opkomst (en ondergang) van de digitale beeldcultuur - door Francisco van Jole, internetjournalist van de Volkskrant en de TROS 16.00-16.15 OPTREDEN van Bart Chabot: hoe komt taal in beeld in Nederland? 16.15 SLUITING In de pauze worden onder meer boeken verkocht, vinden presentaties plaats van verschillende diensten van het genootschap, en proberen leden van het genootschap u van een stelling over taalgebruik te overtuigen in een ‘sprekershoek’. Aanmelding voor deelname In het hart van deze aflevering van Onze Taal is een aanmeldingskaart opgenomen. Wilt u aan het congres deelnemen, stuur dan de ingevulde kaart zo spoedig mogelijk naar het genootschap, in elk geval vóór vrijdag 19 oktober. De toegangsprijs van het congres bedraagt f 22,50. Lunch U kunt u met de aanmeldingskaart tevens opgeven voor de lunch. Op grond van reacties bij vorige congressen is dit jaar niet gekozen voor een (duurder) lunchbuffet maar voor een individuele ‘lunchdoos’. Daarin vindt u twee belegde broodjes, een krentenbol, melk, fruit en cake. De lunchdoos kost f 15,-. Betaling Na ontvangst van het verschuldigde bedrag op girorekening 115040 van het Genootschap Onze Taal te Den Haag (o.v.v. ‘congres’) volgt toezending van de bestelde kaart(en)/lunchbon(nen). Het bedrag dient uiterlijk 19 oktober in ons bezit te zijn. Het congres wordt financieel gesteund door het VSB Fonds en de Gravin van Bylandt Stichting. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Ikik [1] Prof. dr. J. Goossens - Leuven Felix van de Laar vraagt in het juninummer van Onze Taal of iemand ooit een analyse heeft gemaakt van ikik, het ‘Vlaamse’ repeterende persoonlijk voornaamwoord. Dat is inderdaad het geval. In mijn artikel ‘Ik en Trijntje Cornelis’ in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 107 (1991), p. 1-19, geef ik zo'n analyse. Om te beginnen komen er in verschillende regio's een aantal patronen voor van twee- of drievoudig ik. Het basistype is waarschijnlijk herhaling van ik na het vervoegde werkwoord: ‘Ik heb ik dat niet gedaan.’ Dit type is West-Vlaams, maar is ook in de zuidelijke helft van Zeeland en het westen van Noord-Brabant niet onbekend. Het zal ontstaan zijn vanuit de behoefte om het eerste ik, dat aan het werkwoord vastgeplakt wordt ('keb in plaats van ik heb), te versterken. In drie andere patronen leidt herhaling automatisch tot de dubbelvorm ikik, die we ‘reduplicatie’ noemen. Dit is het geval bij inversie (vooropplaatsing van een ander zinsdeel dan het onderwerp: ‘Dat heb ikik niet gedaan’), na een onderschikkend voegwoord (‘Hij zegt dat ikik dat gedaan heb’, ‘Hij vroeg of ikik dat gedaan had’), en in bijzinnen met het vervoegde werkwoord op de eerste positie (‘Had ikik dat geweten, dan was (ik)ik niet gekomen’). Deze reduplicerende vorm (ikik) wordt vervolgens overgedragen op het basispatroon, zodat daar de herhaalde vorm ook de reduplicerende vorm wordt (‘Ik heb ikik dat niet gedaan’). Alle types komen voor in de Belgische provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen. De oudste vermeldingen zijn echter te vinden in zeventiende-eeuwse blijspelen van Hollandse auteurs, die het hun Antwerpse personages in de mond leggen. Ikik [2] Willem Scheelings - Den Haag Begin juni was ik bij een technische cursus in Antwerpen. De leraar sprak zo Nederlands mogelijk, maar er bleef een Vlaams aspect aan. Omdat ik het artikel ‘Ikik’ van Felix van de Laar in het juninummer net had gelezen, viel het me op dat hij heel weinig ‘ikik’ zei. Wel gebruikte hij opvallend vaak dedie(n) en dedeze(n), meestal iets op het bord aanwijzend: ‘zoals dedie ook’ en ‘dedeze hier en dedeze hier’. Ik vertelde hem dat dit me opviel. Hij bleek zelf niet in de gaten te hebben dat hij deze vormen gebruikte. Naschrift redactie De constructie dedie of dedeze is van een andere orde dan de Vlaamse ikik-constructie. Bij ikik is sprake van herhaling van een woord, bij dedie/dedeze niet: het gaat hier om een lidwoord gevolgd door een aanwijzend voornaamwoord. In het Standaardnederlands kan een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord niet worden voorafgegaan door een lidwoord. Dedie is dus geen standaardtaal. In dialecten komen wel vormen voor als d'n dieje(n) of d'n deze(n). Het Standaardnederlands kent maar één geval waarin een voornaamwoord bij zelfstandig gebruik een lidwoord kan krijgen, namelijk als een bezittelijk voornaamwoord zelfstandig wordt gebruikt: de mijne. De mijn boeken daarentegen is niet mogelijk. De of het? Marijke van der Kleij - Zevenhoven In Onze Taal van mei las ik met toenemende belangstelling het artikel ‘Dé afwas gaat in hét sop’ van Jan Don over het (on)voorspelbare woordgeslacht van Nederlandse woorden. Hij bespreekt daarin onder meer de basisregel dat het geslacht van samengestelde of afgeleide woorden wordt bepaald door het rechterdeel van het woord. Het is dus het onzinwoord vanwege het woord, en de vrijheid vanwege het achtervoegsel -heid. Maar er is nóg een factor waarmee je het woordgeslacht kunt voorspellen: de betekenis van een woord. Toen ik in Brazilië Nederlandse les gaf, gebruikte ik een cursusboek waarin zulke regels staan. Deze luiden als volgt: De voor: -bomen (de eik, de den); -jaargetijden (de lente), behalve woorden op -jaar (het voorjaar); -muziekinstrumenten (de fluit, de klarinet); -munten (de gulden), behalve munten op -je (het kwartje); -losse letters (de a); -rivieren (de Rijn). Het voor: -metalen en grondstoffen (het diamant, het glas, het steen, het ijzer), tenzij het een afgebakende hoeveelheid is (de zware steen, de geslepen diamant); -namen van landen, provincies, steden (het mooie Brazilië, het Amsterdam van voor de oorlog); -windrichtingen (het noorden, het zuidwesten); -talen (het Portugees, het Nederlands); -zelfstandig gebruikte persoonlijke voornaamwoorden en bijwoorden (het ik, het waarom). Bovenstaande regels zijn volgens mij niet volledig, maar mogelijk helpen ze buitenlanders die onze taal willen leren een stuk op weg. Naschrift redactie Het lijstje is inderdaad nog uit te breiden. Zo vermelden de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) en de Nederlandse grammatica voor anderstaligen van A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer (1993): De voor: - personen (de man, de lerares), behalve het kind, het joch, het wicht, het mens, het wijf en ver- {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} kleinwoorden als het mannetje; - dieren (de leeuw, de mier); - vruchten, groentes, bloemen en planten (de appel, de bloemkool, de roos, de tulp); - bergen (de Olympus); - getallen (de zes); - muzieknoten (de do). Het voor: - sporten en spelen (het voetbal, het bridge). Verder een kleine aanvulling: de meeste muziekinstrumenten krijgen, zoals mevrouw Van der Kleij schrijft, het lidwoord de, maar klavierinstrumenten (het harmonium, het orgel) zijn meestal onzijdig (behalve de piano). Woorden (voor)spellen Paul Baars - Zaandijk In het artikel ‘Hoest? Veel suc6!’ over het taalgebruik in sms-berichten (Onze Taal juni) schrijft Ewoud Sanders dat het invoeren van tekst op een mobiele telefoon lastig kan zijn, doordat je voor sommige letters twee- of driemaal een bepaalde toets moet indrukken. Dit geldt voor veel toestellen, maar sommige (bijvoorbeeld die uit de Siemens 35-serie) maken tekstinvoer makkelijker door middel van zogenoemde ‘predictive text input’. Hierbij volstaat het om voor een letter de desbetreffende toets slechts één keer in te drukken. Uit de ingetoetste reeks probeert de telefoon af te leiden welk woord de gebruiker bedoelt. Als er verschillende woorden in de cijferreeks passen, kan men daaruit zelf het juiste woord kiezen - en als het bedoelde woord er niet bij staat, kan men het alsnog op de gewone manier invoeren. Dat afleiden van het bedoelde woord lukt vaak verrassend goed. Hier volgt als voorbeeld de invoer van het woord brood, waarbij in de eerste kolom de cijfertoets staat, in de tweede de gewenste letter en in de derde kolom het woord dat op het scherm verschijnt. 2 - b - a 7 - r - as 6 - o - arm 6 - o - bron 3 - d - brood Alternatieven: armoe, bromf (van bromfiets?). Blijkbaar heeft het toestel een woordenlijst aan boord en gebruikt het een beslissingsroutine om het waarschijnlijkste woord te bepalen. Voor taalkundigen is het natuurlijk interessant welke woorden in die lijst voorkomen en hoe de rangorde in waarschijnlijkheid wordt bepaald. Het principe moet wel gebaseerd zijn op tellingen, maar ik vraag me af welke bronnen daarbij gebruikt werden. Nog eens: tompoes en Napoleon Sibylla Nijhof Dr. A.A. de Boer legde in het januarinummer een verband tussen de gebaksnaam tompoes en keizer Napoleon III, onder meer door te wijzen op Scandinavische benamingen voor dit gebak, die allemaal het element napoleon- bevatten. De zaak van de napoleonskake in Scandinavië ligt echter wat gecompliceerder dan tot nu toe in Onze Taal geschetst. De napoleonskage uit Denemarken en de napoleonsbakelse uit Zweden hebben niet alleen een vulling van banketbakkerscrème, maar ook nog een extra laag vruchtenjam of compote: in Denemarken meestal frambozen- of bessenjam, in Zweden standaard appelcompote. Wat wij onder een tompoes verstaan, heet in Zweden zolabakelse (ook in taartvorm verkrijgbaar). Ik heb de indruk dat de term napoleonsbakelse pas laat in de Zweedse banketbakkerscultuur is terechtgekomen: het standaard-kookboekje Sju sorters kakor (mijn exemplaar: 42ste druk, 1959; aantal uitgegeven exemplaren sinds 1945: 1.138.000) van de ICA-uitgeverij vermeldt wel de zola- maar niet de napoleonsbakelse. Een grote heruitgave, ICA förlagets stora bakbok (1993), rept behalve van de zolabakelse ook van een napoleonsbakelse, met een korte toelichting: ‘Bodem van bladerdeeg met een vulling van appeljam en vanillecrème. De bovenkant gegarneerd met gesmolten appelgelei en poedersuikerglazuur. Dateert uit de tijd van Napoleon III, een neef van Keizer Napoleon.’ (Vertaling Jules Hellendoorn.) Toch wat anders dan een tompoes. Schrik Jan van den Berg - Groningen Met belangstelling las ik de beschouwing van de Taaladviesdienst over het werkwoord schrikkelen, dat de betekenis ‘overslaan’ heeft (‘Vraag en antwoord’, juninummer). Uit mijn jeugd in Noord-Drenthe ken ik nog het zelfstandig naamwoord schrik. Mijn broer en ik hielpen onze vader geregeld bij het turfgraven. Meestal werden de door vader gegraven turven door ons in zogenoemde ringen gestapeld. Maar als het om zeer vette en zeer natte turf ging, dan werd een andere manier van stapelen toegepast: het schrikken zetten. Dat ging op de volgende manier: er werden twee turven met enige tussenruimte evenwijdig naast elkaar gelegd, de volgende twee werden daar met dezelfde tussenruimte dwars overheen gelegd, een volgend paar daar weer dwars bovenop, enzovoort. Eén enkele turf completeerde het geheel. Het resultaat werd een ‘schrik’ of ‘schrikje’ genoemd. Het aantal turven per schrik kon uiteenlopen van elf tot vijftien. Aldus gestapeld kregen de natte turven beter de kans om in de wind te drogen. {== afbeelding Turfstekers in De Peel ==} {>>afbeelding<<} Hoe oud is Vijfhuizen? J.J. Prosée - Spanbroek Wouter Bakker reageert in het juninummer op het artikel van Riemer Reinsma over de straatnaam Zuwe. In de slotalinea neemt hij aan dat het dorp Vijfhuizen in de Haarlemmermeer pas na 1852, na de drooglegging van het Haarlemmermeer, kan zijn ontstaan. Maar Vijfhuizen en het aangrenzende gebied vormden al lang daarvóór een landtong tussen het Haarlemmermeer en het Spieringmeer. Na het graven van de ringvaart en de daaropvolgende drooglegging is de landtong - en Vijfhuizen - binnen de huidige gemeente Haarlemmermeer komen te liggen. Men mag dus aannemen dat de naam Zijdewinde al lang bestond in Vijfhuizen. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Klif op Texel Irene Maas - Alkmaar Riemer Reinsma gaat in de juniaflevering van zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ in op de straatnaam Klif, die iets als ‘steile kust’ betekent. Daarbij vermeldt hij dat het Klif in Den Hoorn (Texel) midden op het eiland ligt. Anno 2001 is dat inderdaad zo, maar vóór de doorbraak van het Marsdiep lag het Klif aan de noordrand van de keileem-hoogte van het oude land van Texel (ook als een klif), als begrenzing van Holland. Het Klif van Den Hoorn, de zuidkant van deze hoogte, lag in die tijd net als nu binnenslands. Ten noorden ervan lagen de overige Wadden, ten zuiden veengrond. Stormen en overstromingen sloegen de veendrempel weg en verwoestten het kustgebied. Na 1170 lag Den Hoorn aan het zeegat Marsdiep en was het een havenstad. Na 1200 begon het opstuiven van de Jonge Duinen, terwijl de verheling (‘aanhechting’) van de eerste Noorderhaaks-zandbank vóór 1300 plaatsvond. Nadien is er nog viermaal zo'n verheling opgetreden en de tegenwoordige zandbank kan zich ‘elk moment’ aan Texel hechten. Door al die verhelingen zijn Den Hoorn en het Klif steeds verder landinwaarts komen te liggen. Lekker kort Sibylla Nijhof Ab Klaassens schrijft in het juninummer over de vooral op de radio waarneembare tendens om zinnen zo kort mogelijk (en daardoor fout) te formuleren. Als voorbeelden geeft hij onder meer: 1Een van de initiatiefnemers aan het boekje 2Overgevoelige mensen voor smog 3Een vergelijkbaar inkomen met andere sectoren 4Het fusieverbod tussen universiteiten en hogescholen Bij het lezen van deze voorbeelden viel het mij op dat het ene veel ‘fouter’ aandoet dan het andere. Zo is voorbeeld 1 veel minder storend dan voorbeeld 2. Wat tevens opvalt, is dat de voorbeelden 2 en 3 zich laten herformuleren zonder dat daarvoor een betrekkelijke bijzin nodig is: -Voor smog overgevoelige mensen -Een met andere sectoren vergelijkbaar inkomen Maar met de voorbeelden 1 en 4 lukt dat niet: -Een van de aan het boekje initiatiefnemers -Het tussen universiteiten en hogescholen fusieverbod Is hier een patroon zichtbaar? Waarom doet de voorzetselbepaling aan het einde van de zin in voorbeeld 1 en 4 veel minder vreemd aan dan in 2 en 3, en waarom laten 1 en 4 een herformulering zonder voorzetselbepaling aan het einde van de zin niet toe? Hier lijkt me veel meer aan de hand te zijn. Naschrift redactie Het lijkt erop dat de door u gesignaleerde verschillen samenhangen met de woordsoort van het kernwoord waar de bepaling bij hoort. In de voorbeelden 1 en 4 hoort de voorzetselbepaling bij een zelfstandig naamwoord (‘initiatiefnemers’, ‘fusieverbod’), in 2 en 3 bij een bijvoeglijk naamwoord (‘overgevoelig’, ‘vergelijkbaar’). Bepalingen bij een bijvoeglijk naamwoord kunnen ervóór of erachter staan, dus: voor smog overgevoelig of overgevoelig voor smog. Als het bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord hoort (zoals in deze voorbeelden), komt de bepaling ervóór te staan, en is splitsing van bepaling en bijvoeglijk naamwoord door achteropplaatsing afwijkend. In de voorbeelden 1 en 4, met een zelfstandig naamwoord, is steeds sprake van een samenstelling. De bepaling hoort eigenlijk bij een deel van de samenstelling: ‘aan het boekje’ hoort niet zozeer bij ‘initiatiefnemers’ maar eerder bij ‘initiatief’ en ‘tussen universiteiten en hogescholen’ hoort bij ‘fusie’ en niet bij ‘fusieverbod’. Blijkbaar wordt dit als sterker afwijkend ervaren. Het is overigens bekend dat dergelijke bepalingen nooit vóór het zelfstandig naamwoord staan. Loos alarm Redactie Onze Taal Vliegt de spellingcontroleur van uw computer op een geestige manier uit de bocht, meld het ons dan. De spelregels: het gaat om alternatieven die de spellingchecker geeft voor goed gespelde woorden die hij desondanks niet kent. Dus bijvoorbeeld fobietje voor mobieltje. Alleen woorden uit de Nederlandse woordenschat en algemeen bekende eigennamen doen mee, en alles moet met een gewone spellingchecker nagegaan kunnen worden; aangepaste spellingcontroleurs vallen er dus buiten. En natuurlijk moeten de woorden foutloos ingetikt zijn. Ten slotte: wilt u erbij vermelden welk tekstverwerkingsprogramma u gebruikt? En dan nu - met dank aan de inzenders - een greep uit wat we deze maand zoal ontvingen: Sophie - Softie Ciska - Viskar Cornelis - Kronkels Harrie - Larie Casper - Kaasboer Maurits - Naturist Angela's - Nagelkaas Ad Melkert - Ad Mekkert Willem Elsschot - Willen Nekschot Jeroen van Inkel - Beroven van Winkel Hilton - Huiltoon bioscoopje - miskoopje Veronica - Erotica gsm'etje - smetje reduplicerend - reeduplicerend IC-verpleegkundigen - Wc-verpleegkundigen multi-orgaandonatie - müsliorgaandonatie diepte-onderzoek - diepzeeonderzoek Barentszzee - Baronesse Batavus - B-status Waterloo - Watervlo Waterlooërs - Waterpoloërs Krimpen aan den IJssel - Krimpen aan den IJszee Emmeloord - Hemelpoort Dinteloord - Ringeloort Barneveld - Berenvel Coevorden - Koekvormen Geldrop - Geldbron Velp - Help Zevenaar - Zeveraar Sliedrecht - Asielrecht Terneuzen - Verneuken Veghel - Vlegel Zutphen - Zuipen Hardenberg - Hartenboer Zaankanter - Aanrander checker - gekker {== afbeelding Twentsche Courant Tubantia, 1-8-2001 ==} {>>afbeelding<<} {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Controleren ? Het valt me op dat controleren tegenwoordig vaak wordt gebruikt in de betekenis ‘beheersen’, naast die van ‘toezicht houden’ of ‘nagaan of iets klopt’. Volgens mij is dit een anglicisme: het Engelse to control heeft wél beide betekenissen. Of heeft controleren er een betekenis bij gekregen? ! Controleren in de betekenis ‘beheersen’ is van oorsprong inderdaad een anglicisme (een vertaling uit het Engels die in strijd is met het taaleigen). Deze betekenis komt echter al tientallen jaren in het Nederlands voor en is dan ook al geruime tijd in de woordenboeken te vinden. In Verschueren komt de ‘beheersen’-betekenis sinds 1979 voor, met de expliciete vermelding dat deze uit het Engels komt. Koenen schreef in 1956: ‘gewoon is [controleren] thans ook (...) in de zin van Eng. to control’ (met de aantekening dat in enkele gevallen beheersen beter is), maar vier drukken later (1987) is die opmerking geschrapt. En Van Dale, die deze betekenis van controleren sinds 1950 vermeldt (eerst alleen als economische term), heeft er nooit een opmerking over gemaakt. Het Prisma stijlboek (1993) keurt controleren in de betekenis ‘beheersen, regelen, in bedwang houden’ nog steeds als anglicisme af, maar vermeldt tevens dat onder controle hebben - oorspronkelijk ook een anglicisme - inmiddels ingeburgerd is. In die combinatie betekent het zelfstandig naamwoord controle ‘beheersing, bedwang’, en het is dus niet verwonderlijk dat controleren ‘beheersen’ is gaan betekenen. Wij willen controleren in de betekenis ‘beheersen’ dan ook niet afkeuren, maar we kunnen ons voorstellen dat het verwarring kan veroorzaken. Als controleren kan worden opgevat als ‘toezicht houden’ én ‘beheersen’, kunt u beter voor een alternatief kiezen. De taalgids (1999) van Peter van der Horst en de Woordwijzer (1998), een uitgave van het Nederlands Normalisatie-instituut en het Belgisch Instituut voor Normalisatie, geven verschillende mogelijkheden: beheersen, domineren, regelen, (be)sturen, beheren en overwegende zeggenschap uitoefenen. Al in december 1945 werd er in Onze Taal de aandacht op gevestigd ‘dat het Engelsche werkwoord “to control” niet mag worden vertaald door: controleeren, wat onze kranten geregeld doen.’ In mei 1946 werd er nader op ingegaan: ‘Vóór den laatsten wereldoorlog hadden wij van dit anglicisme weinig last. Dit veranderde door slordige vertaling van het Engelsche “to control” in de nieuwsberichten waarmede wij door Engeland van den loop der zaken op de hoogte werden gehouden. (...) Het is nu zoo ver gekomen dat men, als men het woord “controleeren” leest, dikwijls niet weet wat bedoeld wordt.’ Vijf na/over acht ? Mijn man en ik verschillen van mening over het tijdstip 8.05 uur. Hij noemt dat ‘vijf over acht’, ik noem het ‘vijf ná acht’. Dit doe ik van huis uit, en ik vind het ook logischer: het voorzetsel na drukt opeenvolging in tijd uit; het is het tegenovergestelde van voor (zoals in vijf voor acht). Wat is nu juist? ! Volgens de Taaladviesbank (1999), een taaladvies-cd-rom onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Taalunie, is over in dergelijke tijdsaanduidingen het correcte voorzetsel. De constructie vijf na acht, die volgens Van Dale (1999) gewestelijk wordt gebruikt, komt vooral in Vlaamse spreektaal voor. De Taaladviesbank gaat uitgebreid in op het gebruik van na en over bij tijdsaanduidingen. In de meeste gevallen is na het gewone woord; dat kan niet alleen een tijdstip weergeven (25 minuten na zonsondergang, 1254 na Christus, enzovoort) maar ook een tijdsduur (na de middagpauze, na 1998, enzovoort). Over wordt gebruikt om de concrete kloktijd - een tijdstip - aan te geven: tien over drie, kwart over vier, twee minuten over halfzes. De Taaladviesbank meldt verder dat over soms wordt gebruikt als er geen sprake is van exacte kloktijd maar wel van een tijdstip, namelijk in zinnen van het type ‘Het is al over twaalven’ en ‘Over een week zullen de uitslagen bekend zijn.’ (In deze twee soorten gevallen is na ook mogelijk.) De eerste zin kan worden gebruikt ‘om (verontrust) aan te geven dat het moment van spreken zich bevindt na een bepaald (emotioneel beladen) tijdstip’. De tweede zin houdt in ‘dat de uitslagen niet eerder maar ook niet later dan na een week bekend zullen zijn’. Volgens Van Dale en de Voorzetselwijzer (1997) betekent over hier ‘na verloop van’. Het huwelijk consum(m)eren ? Ik kom weleens de uitdrukking het huwelijk consumeren tegen, waarmee wordt bedoeld dat twee pasgehuwden met elkaar naar bed gaan. Is consumeren hier wel goed gebruikt? ! Nee, het moet consummeren zijn (met twee m'en), al is dit uit de naslagwerken moeilijk op te maken. Naast het bekende consumeren (‘nuttigen, gebruiken; verbruiken’) bestaat er een werkwoord consummeren, dat ‘volbrengen, voltooien’ betekent. Dit komt al in de oudste drukken van Van Dale voor, maar heeft nooit het Groene Boekje gehaald. Het woordenboek van Verschueren (1996), de Spellingwijzer Onze Taal (2000) en De nieuwe spellinggids van de Nederlandse taal (1997) vermelden, net als Van Dale (1999), wél beide woorden. Dat consumeren en consummeren verschillende woorden zijn, blijkt onder meer uit hun herkomst: ze gaan respectievelijk terug op de Latijnse woorden consumere (‘opmaken, verbruiken, besteden’) en consummare (‘voleindigen, voltooien’). Vanaf de zevende druk van Van Dale (1950) is ook het zelfstandig naamwoord consummatie opgenomen, met de omschrijving ‘voltrekking van het huwelijk, bep. door de bijslaap’ (tegenwoordig is ‘bep.’ weggelaten en ‘bijslaap’ vervangen door ‘coïtus’). Vreemd genoeg vermeldt Van Dale sinds de vorige uitgave (1992) bij consumeren (met één m) als derde betekenis ‘(m.betr.t. een huwelijk) door de bijslaap voltrekken’. En ook Koenen (1999) omschrijft het huwelijk consumeren als ‘door de geslachtsdaad bekrachtigen’. De redactie van Van Dale liet ons desgevraagd weten dat wat bij de derde betekenis van consumeren staat niet juist is, en dat het bij consummeren had moeten staan; datzelfde geldt voor Koenen. Bij een volgende gelegenheid zal dit worden rechtgezet. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Zingen in gebarentaal Doventolken op het concertpodium Marc van Oostendorp Tijdens het Onze Taal-congres in november zullen Gerdinand Wagenaar en Mindy Brown enkele liedjes vertolken in de Nederlandse Gebarentaal. Zingen in een taal die vooral gebruikt wordt door mensen die niet kunnen horen - hoe doe je dat? En waarom? Hoe maak je een dove vriend duidelijk hoe een fluit klinkt? Dat hangt van je persoonlijkheid af. Mindy Brown houdt haar armen hoog, trekt een vrolijk gezicht en imiteert een vogel. Gerdinand Wagenaar zegt in gebarentaal: zoals een stok met gaatjes. Als je muziek wilt omzetten in gebarentaal, moet je niet alleen vertalen, maar vooral interpreteren. Wagenaar en Brown treden dit jaar op met het theaterprogramma Zipper. Daarin proberen ze uit te vinden hoe ze liedjes moeten vertolken voor doven. Ze hebben verschillende opvattingen en die laten ze zien: Brown legt de nadruk op het gevoel dat een muziekstuk oproept; ze gebruikt behalve gebarentaal ook zang en mime. Bij Wagenaar ligt de nadruk meer op de teksten van de liedjes, op het verhaal en de taal. Het programma is toegankelijk voor horenden én doven, en bevat liedjes van onder anderen Jacques Brel, David Bowie en Whitney Houston. Tijdens het congres van Onze Taal op 3 november zal een deel van Zipper te zien zijn. Banjosolo's De Amerikaanse Mindy Brown vertaalt al sinds eind jaren tachtig muziek in gebarentaal. Tijdens haar theateropleiding in New York volgde ze uit nieuwsgierigheid ook een cursus Amerikaanse Gebarentaal. Ze raakte er steeds bedrevener in. Op een dag werd haar gevraagd te tolken bij een folkbandje. Ze besloot zich niet tot de teksten te beperken. Brown: ‘Zo'n liedje had minutenlange banjosolo's, en dan wilde ik niet met mijn armen over elkaar staan. Voor ik het wist, stond ik op het podium te dansen.’ Na het eerste optreden kwamen er al snel nieuwe opdrachten. Wat daar een belangrijke rol bij speelde, was een wet die begin jaren negentig in de Verenigde Staten werd aangenomen. Brown: ‘Volgens die wet mogen er geen beperkingen zijn bij de deelname van gehandicapten aan het openbare leven. Als een dove een concert wil bijwonen, moet er een tolk geregeld worden.’ Brown trad geregeld op met het Los Angeles Philharmonic Orchestra. Brown: ‘Ik sprak met de dirigent over zijn visie op het stuk, welke beelden hij erbij zag, wat voor een verhaal hij erbij had. Dat verhaal vertelde ik dan op het podium. En ik probeerde de klankkleur van de muziek in mijn gebaren te vangen.’ Behalve met het klassieke orkest trad ze ook op met popgroepen als Van Halen, en met jazzbands. In het diepe Voor Gerdinand Wagenaar is gebarentaal letterlijk zijn moedertaal. Hij werd geboren als horende zoon van dove ouders, en groeide tweetalig op - op school, op straat en van horende familieleden leerde hij Nederlands. Wagenaar is nu een van de succesvolste gebarentaaltolken van Nederland. Hij tolkt onder meer voor het Jeugdjournaal en voor een aantal Europese instanties. Voor hij Brown leerde kennen, had Wagenaar nog nooit in het openbaar gebarentaal ‘gezongen’: ‘Alleen als puber, op mijn eigen kamer, waar ik de muziek die mijn ouders niet konden horen, aanzette en zowel in gesproken als in gebarentaal meezong.’ Wagenaar begon pas liedjes te tolken nadat hij Brown had ontmoet. Wagenaar: ‘Ik was bij Mindy op bezoek in New York toen ze me in het diepe gooide. De rapper Malcolm Warner trad op bij een manifestatie tegen drugs. Toen heeft ze me het podium op gestuurd. Ik moest er maar wat van zien te maken, al kon ik het slang en het accent nauwelijks verstaan.’ {== afbeelding Gerdinand Wagenaar en Mindy Brown in Zipper, hun theaterprogramma in gebarentaal. Foto: Frits Dijcks ==} {>>afbeelding<<} {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Amerikaans accent Enkele jaren later trouwden de twee tolken met elkaar. Brown kwam bij Wagenaar in Den Haag wonen. Ze voelt zich in Nederland inmiddels beter thuis onder de doven dan onder de horenden: ‘Mensen kunnen natuurlijk aan me horen dat ik uit Amerika kom, en ik blijf daardoor een buitenstaander. In de dovenwereld word je veel eerder geaccepteerd - zeker als je je best doet Nederlandse Gebarentaal te gebruiken.’ Ook als ze Nederlandse Gebarentaal gebruikt, heeft Brown een accent - er zijn grote verschillen met de Amerikaanse Gebarentaal. Wagenaar: ‘In het Amerikaans worden woorden die naar mannen verwijzen vaak boven aan het gezicht gemaakt, en woorden die naar vrouwen verwijzen aan de onderkant. De Nederlandse Gebarentaal heeft zo'n onderscheid niet. Daar had Mindy in het begin weleens moeite mee.’ Geheimtaal Brown en Wagenaar delen vier talen - de twee gebarentalen, het gesproken Nederlands en het gesproken Engels. Ze gebruiken ze alle vier als ze met elkaar praten: ‘Gebarentalen zijn heel handig in de trein, je kunt zeggen wat je wilt zonder dat iemand je verstaat. Het is nog nooit gebeurd dat iemand ons ineens in gebarentaal aansprak.’ Die combinatie van talen speelt ook een rol in Zipper, waarin op een band Nederlands- en Engelstalige liedjes te horen zijn, die tegelijkertijd worden getolkt. Wagenaar speelt in Zipper een horende man die het kind is van dove ouders - iemand als hijzelf. Hij kan wel liedjes vertolken, maar richt zich daarbij vooral op de tekst. Een horende die hem een liedje als ‘Het vlakke land’ van Jacques Brel ziet vertolken, herkent sommige gebaren als hij weet waarover het gaat: Wagenaar spreidt de palmen van zijn hand en strijkt ermee voor zich uit. Brown verbeeldt de expressieve, de muzikale kant, die door Wagenaar wel bewonderd en begeerd wordt, maar uiteindelijk toch niet kan worden bereikt: hij kan zich niet losmaken van de taal. Wagenaar valt vooral terug op de sterke verhaalcultuur die er in de dovengemeenschap is: ‘Op verjaardagen komen mensen met de mooiste verhalen. Er wordt veel aandacht besteed aan de vorm en daardoor heb ik me laten inspireren.’ Wagenaar en Brown kregen vorig jaar een subsidie voor dovencultuur, waarvan ze een professionele producente hebben ingehuurd. Ook is er inmiddels een videoversie van de voorstelling gemaakt. Wat willen ze met de voorstelling laten zien? Wagenaar: ‘Gebarentaal wordt vaak gezien als de taal van dove mensen. Dat is het voor een belangrijk deel natuurlijk ook. Maar het is ook míj́n taal, een taal waarin ik mij kan uitdrukken.’ Het programma Zipper is ook op video verkrijgbaar. Informatie hierover en over optredens van Wagenaar en Brown is te vinden op www.talkinghands.nl. De erkenning van de nederlandse gebarentaal Toen de door de regering ingestelde Commissie Nederlandse Gebarentaal in 1997 in het rapport Méér dan een gebaar de aanbeveling deed de gebarentaal zo snel mogelijk te erkennen, beloofde de regering zich inderdaad voor die erkenning in te spannen. Sindsdien is er, ondanks herhaalde Kamervragen en ondanks allerlei inspanningen van de dovengemeenschap (die bijvoorbeeld in januari van dit jaar een grote betoging op het Binnenhof hield), nog weinig gebeurd. De argumenten waarom er nog niet tot erkenning kan worden overgegaan, veranderen van moment tot moment. Zo werd er enkele jaren geleden gezegd dat de taal eerst gestandaardiseerd moest worden - de verschillen tussen de op de verschillende dovenscholen gebruikte ‘dialecten’ moesten worden overbrugd. De laatste tijd wordt er beweerd dat erkenning niet mogelijk zou zijn volgens het Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden, dat alleen erkenning van talen met een regionale basis (zoals het Fries en het Catalaans) zou toestaan. Beide argumenten worden door de meeste deskundigen van de hand gewezen. De dialecten van de Nederlandse Gebarentaal liggen niet zo ver uit elkaar dat ze onderling onverstaanbaar zouden zijn en standaardisering is daarom zeker niet noodzakelijk. En zelfs als het waar is dat het Europees Handvest geen erkenning van de gebarentaal toestaat - wat door sommigen wordt betwijfeld - hoeft dat erkenning buiten het handvest om natuurlijk niet in de weg te staan. Wel heeft staatssecretaris Margo Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in juli van dit jaar een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin ze aankondigt dat er binnenkort een ‘actieplan’ komt. Tegelijkertijd is erkenning van de Nederlandse Gebarentaal minstens even belangrijk als van het in Nederland al wel erkende Fries, Nedersaksisch en Limburgs. Al is het maar omdat de Nederlandse Gebarentaal sterk verschilt van het Nederlands, en het Nederlands voor doven ook om andere redenen veel moeilijker te leren is dan voor Friezen of Limburgers. Congres Onze Taal Leden met spraakwater gezocht Lezers van Onze Taal roeren zich graag. Daarom organiseert de redactie voor het Onze Taal-congres van zaterdag 3 november een sprekershoek. Leden kunnen de congresbezoekers dan precies twee minuten lang onderhouden over een taalkwestie die hun na aan het hart ligt. Dit gebeurt in de pauzes van het hoofdprogramma, op een spreekgestoelte in de foyer. Wij zijn op zoek naar Onze Taallezers met lef en spraakwater. En met een mooi betoog van 120 seconden over kwesties als ‘Moet het Zeeuws als taal erkend worden?’, ‘Had Michelle haar songfestivalliedje toch in het Nederlands moeten zingen?’, ‘De spelling moet nog één keer herzien worden!’ of ‘Leenwoorden zijn een verrijking.’ Maar elk taalonderwerp volstaat, zolang het pleidooi maar met toewijding gebracht wordt. Is er iets op taalgebied waar u sterk voor of juist tegen bent, en wilt u dat krachtig en welsprekend naar voren brengen voor een publiek van taalliefhebbers, meldt u zich dan zo spoedig mogelijk aan bij onze ‘sprekershoekmedewerker’, tevens juryvoorzitter: Jaap de Jong, redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, administratie@onzetaal.nl De ‘sprekende leden’ ontvangen voor hun prestatie een passende beloning van het genootschap. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} 199 andere woorden voor royalty watcher Taaladviesdienst Een royalty watcher is iemand die het doen en laten van de leden van het koningshuis op de voet volgt, beroepshalve of uit liefhebberij. Onze oproep in het juninummer om een Nederlands woord voor royalty watcher te bedenken bracht veel creativiteit teweeg: 142 Onze Taal-lezers stuurden maar liefst 199 verschillende alternatieven in. De volgende twaalf woorden zijn het vaakst ingezonden: 16 xvorstenvorser 15 xkoningskijker 14 xkroonkijker, vorstenvolger 5 xhofwaarnemer, oranjekijker 4 xhofkijker, koningshuiskijker, kroongetuige, oranjegluurder, paleisgluurder, vorstenhuisvolger {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} De Stichting Natuurlijk Nederlands (SNN) oppert in haar Woordenlijst onnodig Engels (2000) al drie alternatieven voor royalty watcher: hofverslaggever, hofkenner en koningshuisvorser. Deze suggesties zijn volgens ons echter niet zo geschikt: hofverslaggever kan alleen op journalisten slaan en niet op amateur-royalty watchers, hofkenner klinkt meer als een ingewijde (ook hier vallen de amateurs buiten de boot), en koningshuisvorser lijkt op iemand te slaan die alles met betrekking tot het koningshuis - bijna wetenschappelijk - onderzoekt; bovendien is vorser tamelijk ouderwets en ongebruikelijk. Ook andere inzendingen met vorser vinden we daarom niet geschikt, waaronder de nummer één uit de top-twaalf, het op zich fraai geconstrueerde vorstenvorser. Een extra reden waarom vorstenvorser niet onze voorkeur heeft, is dat het woord vorst voor ‘koning(in)’ steeds minder wordt gebruikt. Om dezelfde reden vallen vorstenvolger en vorstenhuisvolger af. Bij de inzendingen komen naast vorser tientallen andere vertalingen van watcher voor; populair zijn onder meer kenner, kijker, volger en waarnemer, die vrij neutraal zijn, maar ook minder positieve woorden als (be)spieder, (be)gluur- Ander woord voor... loungen Taaladviesdienst Het is alweer een paar jaar in: loungen. Loungen (uitspraak: [laundzjen]) is een vorm van uitgaan - voor zowel jongeren als ouderen - die volgens een artikel op de website WinkelNieuws Rotterdam (http://www.winkelnieuws.nl) het best kan worden omschreven als ‘het zalig nietsdoen in gezelschap’, met de nadruk op sfeer, comfort en onthaasten. De trend is voortgekomen uit de behoefte om tijdens het uitgaan meer te ontspannen en (bij) te kletsen. Het Engelse to lounge betekent ‘luieren’ of ‘rondlummelen, nietsdoen’. Als trend komt er iets meer bij kijken, aldus WinkelNieuws Rotterdam: ‘men gaat op zoek naar een smaakvol en modern ingerichte uitgaansgelegenheid, waar men lekker op een bank of poef kan neervlijen. Een droge martini of een glaasje champagne, hapklare sushi op een lage salontafel, muziekje op de achtergrond, beetje socializen, beetje bijpraten met je vrienden. (...) Het zet een sfeer neer van ontspanning en welvaart in het goede leven. Kijken en bekeken worden. Zowel stijlvol als relaxed.’ Loungen lijkt dus niet zozeer nietsdoen in gezelschap te zijn als wel nietsdoen in het júíste gezelschap. Hoe het ook zij: er wordt wat afgelounged, en het lijkt ons aardig om een bruikbaar Nederlands alternatief voor loungen te vinden. Als u een suggestie hebt, kunt u die tot 20 september sturen naar de Taaladviesdienst, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De beste inzending wordt beloond met een boekenbon van f 50,- van de Stichting LOUT. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vervolg 199 andere woorden voor royalty watcher] der, jager en loerder. Kennelijk heeft niet iedereen een hoge dunk van royalty watchers - iets wat ook blijkt uit (eenmalige) inzendingen als paleismuskiet, koningshuismijt, monarchusoog, luis van oranje en blauwbloedzuiger. Wij geven echter de voorkeur aan een neutraal woord voor watcher. Van de vier genoemde vinden we kenner te beperkt - zoals we hierboven schreven bij hofkenner - en kijker en waarnemer te afstandelijk en te passief. Om deze redenen vallen nog eens zes top-twaalfwoorden af. Van de top-twaalf sneuvelt ten slotte ook kroongetuige: het is mooi gevonden, maar betekent al iets anders. Uiteindelijk vinden we volger de geschiktste vertaling van watcher. Volgen kan zowel iets actiefs uitdrukken (onder andere in de betekenis ‘achternalopen’) als iets passiefs (zoals in een tv-serie volgen), en betekent volgens Van Dale (1999) onder meer ‘de voortgang of ontwikkeling bijhouden van (iets of van de gedachten van iem.), volle aandacht schenken aan -’. Er waren behalve de al genoemde vorstenhuisvolger en vorstenvolger nog zes inzendingen met volger als vertaling van watcher: hofvolger, koningshuisvolger, kroonvolger, oranjevolger, paleisvolger en troonvolger. Hiervan vinden we kroon-, paleis- en troonvolger ongeschikt omdat ze - in tegenstelling tot royalty - niet op personen slaan. Hofvolger vinden we niet zo lekker bekken, en oranjevolger vinden we niet breed genoeg, omdat dat alleen op de Nederlandse koninklijke familie slaat, terwijl een royalty watcher zich ook op het buitenland kan richten. De keuze is uiteindelijk gevallen op het twee keer ingezonden koningshuisvolger. Koningshuis slaat ondubbelzinnig op (de leden van) de koninklijke familie - van welk land dan ook - en is dus een goede vertaling van royalty, en volger is, zoals gezegd, het beste alternatief voor watcher. Een aardige bijkomstigheid is dat koningshuisvolger wat het aantal lettergrepen en het metrum betreft overeenkomt met royalty watcher. De eerste die koningshuisvolger instuurde, was Bas Pinto uit Utrecht. Hij ontvangt een boekenbon van f 50,- van de Stichting LOUT. We bedanken alle inzenders van harte voor hun inspanningen. Raptus Rapture Ingmar Heytze Rond 1997 ontstond er een redelijk serieus literair debat rondom de vraag of rap en poëzie geen verwante kunstvormen waren, of, nog sterker, of rap eigenlijk niet gewoon een nieuwe poëzie was. ‘Rappers hebben de poëzie door mond-op-mondbeademing op het nippertje gered. De poëzie zal van binnenuit worden geëlektrificeerd en nooit meer dezelfde zijn’, aldus Gerrit Komrij. Misschien is die overspannen belofte tot op heden niet waargemaakt, maar het succes van de nederhop geeft de dichter in ieder geval stof tot nadenken. Rap versus poëzie is podium versus papier, redundantie versus essentie, betrokkenheid versus onthechting, massa versus elite, lowbrow versus highbrow - dichters en rappers zijn bijna op alle fronten water en vuur. Toch zijn ze met elkaar verbonden door dat ene, alle verschillen slechtende bindmiddel: de taal. En als het gaat om plezier en vrijheid in de omgang met die taal, geven rappers dichters makkelijk het nakijken. Dichters gedragen zich zelden als rappers, al kunnen pogingen daartoe leiden tot aardige resultaten. Zo kreeg de 81-jarige Louis Lehmann in 1997 de bezoekers van de ‘Nacht van de poëzie’ op de banken met een korte, dadaïstische rap waarvoor hij zelf een krakerige ‘human beatbox’ op een memorecorder had ingesproken. En Maarten Doorman schreef anno 2000 een hilarisch ‘Oudbakken rapvers’. De laatste regels gaan als volgt: Ik kan steeds meer zinnen die niets beweren gebruiken als pillen om een feestje te versjteren ik jaag dames en heren in een vloek uit de kleren om met woorden te maskeren hoe de liefde je verteren kan ik kan ik kan veel Het is een strofe waar een rapper zich, ritmisch en rijmtechnisch gesproken, beslist niet voor zou hoeven te schamen. Maar het is veel te gekunsteld en meerduidig om rap te kunnen zijn. Dichters veranderen niet zo snel in overtuigende rappers. Rappers, daarentegen, zijn in hun beste momenten wel degelijk dichters. Ze doen iets waar zelfs de meeste experimentele dichters alleen maar van kunnen dromen: ze vinden de taal ter plekke uit. Nederhop ligt lichtjaren voor op het woordenboek. De keer dat ik een kwartiertje backstage in de kleedkamer van de jonge rapper Brainpower zat, staat me nog helder voor de geest: de voertaal was volkomen begrijpelijk Nederlands, maar met een soort vreemde ‘twist’ van jargon erin. Termen als dope, wack, flex en jinx vlogen me om de oren. Juist de essentie van de ‘lyrics’ leek zich te verstoppen in termen waarvan ik als niet-ingewijde alleen maar kon vermoeden wat ze ongeveer betekenen. Het fascineerde me meer dan alle hermetische poëzie bij elkaar. Je zou kunnen zeggen dat een rapper zijn eigen taal gedeeltelijk onvertaalbaar maakt, zodat ze zijn persoonlijk bezit wordt. Een rapper bedoelt met elk woord ‘ik’, maar omgekeerd bedoelt hij elke keer als hij ‘ik’ zegt, eigenlijk: ‘taal’. Voor een rapper is zijn taal zijn identiteit. Voor de werkelijke betekenis van de sleutelwoorden uit zijn vocabulaire moet je niet in Van Dale zijn, maar in zijn biografie. In plaats van te modderen met woorden die net niet betekenen wat hij bedoelt, verzint hij termen die precies aangeven wat hem beweegt of juist afstoot. Als de vondst geslaagd is, wordt die door andere rappers overgenomen met het gemak van een sample. Extince rapt in het nummer ‘Thema van New Amsterdam’: ‘We mix it up and bring it back to one slang / al die platen van de DJ klinken net als één stem.’ Het lijkt niets minder dan een oproep tot eenwording van taal door het mooiste van alle mogelijke talen met elkaar te verenigen. Onze beste nederhop is Esperanto van de straat. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Compleet is een woordenboek nooit’ Interview met dr. F. de Tollenaere, de archeoloog van het Nederlands Jan Erik Grezel Veertig jaar lang werkte dr. F. de Tollenaere bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het WNT. Maar bekend is hij vooral door het populaire Etymologisch woordenboek (De Vries en De Tollenaere), waarvan vorig jaar de 21ste druk verscheen. De inmiddels 89-jarige De Tollenaere publiceerde ruim driehonderd doorwrochte artikelen, waarin hij nauwgezet de fundamenten van onze woorden blootlegt. Waar komt bekaaid vandaan? Hoe is burrelen ontstaan? Een gesprek met een perfectionistische kamergeleerde. ‘Even kijken wat Van Wijk ervan zegt.’ Als hij over de herkomst van Nederlandse woorden praat, zegt etymoloog en woordenboekmaker De Tollenaere niet zómaar wat. Hij raadpleegt regelmatig een van de talloze naslagwerken waaruit de muren van zijn studieburcht zijn opgetrokken. Geen boek heeft hij bij zijn grondige spitwerk zo vaak ter hand genomen als Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal van N. van Wijk uit 1912. De taalarcheologie van De Tollenaere leunt zwaar op het werk van voorgangers. Maar die hadden het niet altijd bij het rechte eind. Verbrusseld ‘Woordenboeken staan vol fouten’, klinkt het verrassend uit de mond van de man die veertig jaar lang dag in, dag uit aan het kolossale, 29-delige Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) werkte. En voor fouten is De Tollenaere uiterst gevoelig. Zestig jaar na dato kan hij zich nóg opwinden over de klunzigheid van de drukker van zijn proefschrift. ‘Kijk, die heeft op de titelpagina mijn naam “verbrusseld”, er staat “Detollenaere” in plaats van De Tollenaere.’ Na zijn studie Germaanse filologie in Gent en zijn diensttijd werd De Tollenaere leraar in Bergen, Henegouwen. ‘Wat moest ik de kindertjes leren? “Ik heb een potlood, gij hebt twee potloden.” Al snel kreeg ik de mogelijkheid als Vlaamse vertegenwoordiger naar Leiden te gaan, waar het WNT gemaakt werd. Die kans heb ik met beide handen aangegrepen. Ik ben toch vooral in wetenschap geïnteresseerd.’ Wat hield het werk precies in? ‘Het begon met het foutloos leren uitschrijven van citaten uit allerhande boeken. Dat moest volgens bepaalde methoden, met afkortingen. Toen ik dat drie maanden gedaan had, ging ik zelf woordenboekartikelen maken. Ik ben begonnen met knie. De letter K was destijds nog een hiaat. Uit een Deens woordenboek nam ik de indeling van het artikel over. Later deed ik een groot stuk van de V. Van redacteur Knuttel kreeg ik als commentaar dat ik te lang over mijn artikelen deed. Hijzelf werkte heel vlug, maar ook erg vluchtig.’ Fiches Wat voor soort woorden kostten de meeste tijd? ‘Ik heb een heel jaar over het voorvoegsel ver- gedaan, en ook aan het woordje van heb ik een jaar gewerkt, maar met plezier. Er was helemaal geen materiaal. Die citaten hebben we uit het WNT zelf moeten opdiepen. Ik heb gezocht naar allerlei verbindingen met van: van belang, van lieverlee.’ Hoe deed u dat vóór de intrede van de computer? ‘We maakten fiches: kleine briefjes waar alle citaten op stonden. Er waren assistenten die zich bezighielden met het uitschrijven van de citaten, die afkomstig waren uit boeken vanaf de zestiende eeuw. Dat was ons materiaal.’ ‘De kennis van historische taalkunde is zo beperkt dat neerlandici zelfs geen etymologisch woordenboek meer kunnen lezen.’ Is het werk in de loop van de veertig jaar waarin u bij het WNT werkte, veranderd? ‘Eigenlijk niet zo veel. Alleen zijn we na de oorlog gaan dateren. Je kunt wel Vondel bij een citaat zetten, maar de vroege Vondel en Vondel bij z'n dood is toch een groot verschil.’ Ponsband Door de komst van de computer is het werk methodisch toch heel anders geworden? ‘We konden in de jaren zestig de inhoud van een boek op ponsband zetten en vervolgens fiches maken. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat was een vooruitgang, al had het voor het WNT helemaal geen zin, omdat het hele toekomstige materiaal al in primitieve vorm voorhanden was, in de vorm van excerpten: woorden op kleine briefjes, met hun bron. Nu is die ponsband totaal verouderd. Mijn boek Nieuwe wegen in de lexicologie uit 1963 was een doorbraak. Ik maakte als eerste gebruik van de nieuwe techniek.’ {== afbeelding Dr. F. de Tollenaere: ‘Ik heb een heel jaar over het voorvoegsel ver-gedaan, en ook aan het woordje van heb ik een jaar gewerkt, maar met plezier.’ Foto: Sijmen Hendriks ==} {>>afbeelding<<} ‘Maar de kern van het werk is hetzelfde gebleven. Als je een woord beschrijft in een woordenboek, zul je dat woord en de citaten waarin het voorkomt in hun context moeten bekijken. Alleen het voorbereidende werk is gemakkelijker geworden, doordat boeken dankzij de automatisering tegenwoordig veel beter doorzoekbaar zijn.’ Gegapt Naast lexicograaf is De Tollenaere toch vooral etymoloog. Hij werd bekend als bewerker van het voor het grote publiek bestemde Etymologisch woordenboek van De Vries. In 1983 verscheen de eerste door De Tollenaere ‘geheel opnieuw bewerkte’ versie van dat boek, dat daarna nog vele (deels ook weer herziene) herdrukken beleefde. Door zijn uiterst kritische zin en gedegen kennis van de historische taalkunde ontdekte De Tollenaere de feilen in het werk van vorige generaties etymologen en woordenboekmakers - over wie hij overigens met grote eerbied spreekt. ‘Neem het woord burrelen of beurelen uit de jagerstaal. Dat is wat herten doen in de bronsttijd, maar het wordt in Vlaanderen ook gebruikt voor het loeien van koeien. J. Verdam schrijft in zijn Middelnederlandsch woordenboek: “Hetzelfde als ons brullen, door metathesis”. Metathesis is de omkering van klanken, zoals pers tegenover het Middelnederlandse presse. Die simpele verklaring deugt niet. Ons woord brullen is namelijk veel jonger dan burrelen. Maar wat Verdam zegt, is door veel mensen overgenomen.’ Wordt er op die manier veel overgenomen? ‘Ja, en in principe is daar natuurlijk geen bezwaar tegen. Als je iets publiceert, is dat publiek domein. Iets anders is als het wordt overgeschreven zonder bronvermelding. Mijn dateringen - waar ik heel veel werk aan gehad heb - zijn bijvoorbeeld gegapt door P.A.F. van Veen voor zijn Etymologisch woordenboek van Van Dale.’ U hebt het populaire Etymologisch woordenboek (De Vries en De Tollenaere) keer op keer bewerkt en uitgebreid. Wat zijn de belangrijkste veranderingen geweest? ‘In de eerste plaats heeft het een chronologisch reliëf gekregen: ik ben gaan dateren. Verder bevatten veel artikelen nieuwe informatie, zoals bij dinosaurus, garnaal en wisent. In de loop der jaren zijn er meer dan duizend nieuwe woorden opgenomen, zoals het lemma cynisch in de laatste druk. Zou ik er een goed woordenboek van willen maken, dan heb ik nog wel twintig jaar nodig.’ Wat is een goed woordenboek? ‘Dat is een woordenboek waarin je alles kunt verantwoorden. Maar dat kan ik niet. Ik heb dingen overgenomen waarvan ik niet zeker weet of ze goed zijn.’ Dr. F. de Tollenaere De Vlaming Félicien de Tollenaere (89) studeerde Germaanse filologie in Gent. Vóór de oorlog kwam hij als vertegenwoordiger van de Vlaamse Academie te Gent bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) in Leiden terecht, waar hij tot 1977 werkte. Hij nam het initiatief tot oprichting van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden en legde het fundament voor de Nederlandse computerlexicologie met zijn boek Nieuwe wegen in de lexicologie. Toen de germanist en etymoloog Jan de Vries in 1964 overleed, was zijn omvangrijke Nederlands etymologisch woordenboek weliswaar voltooid, maar ontbraken er nog een inleiding en woordregisters. De Tollenaere verzorgde die, zodat dit standaardwerk uiteindelijk in 1971 kon verschijnen. Bekendheid verwierf De Tollenaere met het wat toegankelijker, oorspronkelijk als pocket uitgegeven Etymologisch woordenboek van De Vries, dat hij vanaf de dertiende druk (1983) geregeld grondig herzag. Vorig jaar verscheen de 21ste druk, gebonden, en drie duimen dik. Ook was De Tollenaere 24 jaar docent aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, waar hij Gotisch en Historische Grammatica doceerde. ‘Gelukkig wel, ja. Het schrijven aan het WNT en aan het Etymologisch woordenboek is allemaal “Sitzfleiss”: het is eenzaam, zittend werk. Door de school kwam ik in contact met jonge, geïnteresseerde mensen aan wie ik mijn kennis kwijt kon en van wie ik ook iets kon leren. Door hun kritische reacties zijn heel wat artikelen ontstaan.’ De belangrijkste eigenschappen van een goed etymoloog zijn volgens hem nieuwsgierigheid en historisch besef. ‘Je moet iets achter woorden willen zoeken. Natuurlijk moet je op basis van je kennis verbanden weten te leggen. Dan stuit je op zekere dag op een beschrijving waarvan je zegt: “Dat kán niet goed zijn.”’ Garnele U hebt zelf - dacht ik - het Nederlands met een taalkundig begrip verrijkt: spookbetekenis. Wat verstaat u daar precies onder? ‘Dat is een betekenis die verzonnen is. Het kán zijn dat ik die term voor het eerst gebruikt heb. Spookbetekenis is een vertaling van het Franse mot fantôme. Een bekend voorbeeld is muishond. Mensen lazen dat woord in Middelnederlandse teksten en wisten niet wat het was. Verdam geeft als betekenis “kat” en in die betekenis is het gaan rondwaren. Maar iedere Vlaming weet dat het een ander woord voor “wezel” is.’ Etymologen lijken de te behandelen woorden nogal willekeurig te kiezen. Waarop is uw selectie gebaseerd? {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Voor een deel steun ik op de voorgangers. Maar er zit zeker ook willekeur in. Soms zegt mijn vrouw: “Dat woord staat er niet in.” Trouwens, de etymologie maakt - net als de sterrenkunde - veel gebruik van het werk van amateurs. De arts Klaas J. Eigenhuis is een goed voorbeeld. In het juninummer van Onze Taal heeft hij uitgelegd waar het woord fuut waarschijnlijk vandaan komt. Ik had die informatie graag willen opnemen in de laatste druk van mijn woordenboek, maar er rustte nog een embargo op, omdat het artikel nog niet was gepubliceerd.’ Kunt u uw belangstelling voor het vakgebied verklaren? ‘Als student was ik al erg geïnteresseerd in de herkomst van onze woorden. Bij het WNT begon ook elke beschrijving met een antwoord op de vraag: “Waar komt het woord vandaan?” Ik noemde net het woordje van. Kijk je in het WNT bij van, dan vind je eerst bijna een hele bladzijde over de etymologie. Je kunt je ervan afmaken, maar dat is niks voor mij.’ Wat is de etymologie meer dan een verzameling aardige ‘weetjes’? ‘Soms gaat het enkel om een weetje. Maar ik haal de taalhistorische achtergrond erbij. Zo heb ik bijvoorbeeld kunnen aantonen waar het Duitse Garnele vandaan komt. Dat komt uit het Nederlands, maar in het Duitse etymologische woordenboek van Kluge staat nog dat de herkomst “unklar” is. Waarom hebben de Duitsers Garnele en niet Garnale? Wel, ik heb allereerst vastgesteld dat er in Zuiderzeeplaatsen “garnéél” werd gezegd. Duitse venters moeten die vorm van de Zuiderzeevissers hebben overgenomen en hebben meegenomen naar Duitsland. Van Wijk gaat ervan uit dat garneel ouder is dan garnaal, maar het is net andersom.’ Koppig Aan welke beschrijvingen beleeft u veel plezier? ‘Bijvoorbeeld de afleiding van koppig.’ Laat ik eens proberen: koppig komt van kop, en dat zal wel met het Latijnse caput samenhangen. ‘Nee, het komt niet uit het Latijn. Kop is ook een beker of schaal waaruit je drinkt, een hersenpan. Het komt waarschijnlijk van het Middellatijnse cuppa “beker”. Maar nu koppig. Nicoline van der Sijs heeft in haar Leenwoordenboek geschreven dat koppig in navolging van het Franse têtu is ontstaan. Waarschijnlijk heeft ze gelijk, maar ze heeft niet verklaard waarom. Het oudste citaat komt uit een tekst van Marnix van St. Aldegonde uit 1601. Hij heeft die in het Frans - de cultuurtaal destijds - geschreven, maar het is direct in het Nederlands vertaald. Marnix was een tweetalige Brusselaar. Hij schrijft over de Hugenoten: “Ils sont testus comme mules papales” en in de vertaling staat: “Ze zijn koppig als 's Paus muilezels.” In 1601 duikt het woord koppig dus voor het eerst in schrift op, maar het leefde natuurlijk al langer in de hoofden van tweetalige edelen.’ {== afbeelding Een fiche van dr. F. de Tollenaere voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal. ==} {>>afbeelding<<} De etymologie van bekaaid bekaaid (1609), verl. dw. bij bekaaien; in de oudste aanh. in 't net bekeyen (: scheyen) ‘opsluiten, vangen’. Deze bet. stemt overeen met zw. bekajad ‘vastzittend in de struiken’ (1541), zw. bekajelse (1526); de. (dial.) (Bornholm) bekaja ‘in een strik vangen, belemmeren’. Uit de bet. ‘vangen’, ook ‘belemmeren in zijn beweging’, hebben zich verder andere, fig. bet. van bekaaid ontwikkeld, zoals o.m. ‘bedrogen’. Bekaaien ‘vangen’ is zelf een overdrachtelijk gebruik van ouder becayen (1569), hypercorrect ook bekaden (1514) ‘(buitendijks land) met een kaai, een aarden waterkering omsluiten’, een term uit het oude dijk- en waterschapsrecht. Het omsluiten van gorzen met een kaai werd bij uitbr. toegepast op het omsluiten, opsluiten, vangen van mens of dier (Ts. 110, 1994, 129-140). Uit: J. de Vries en F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek. Onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling. 21ste druk. Utrecht, Het Spectrum, 2000 Sanskriet Een van de woorden waarvan u de herkomst uitvoerig in een artikel hebt beschreven, is bekaaid. Maar je kunt dat woord natuurlijk ook heel goed gebruiken zonder te weten waar het vandaan komt. ‘Voor het synchronische taalgebruik - dus het hedendaagse gebruik - heeft de etymologie geen enkel belang. Bij een historische benadering kun je echter niet zonder. Helaas is historische taalkunde - althans binnen de universiteit - helemaal uit de gratie. Historische letterkunde kan misschien nog net. Maerlant is in Leiden “in”, maar hoe moeten studenten hem lezen zonder iets van Middelnederlandse grammatica te weten? Dat is me een raadsel. De zeventiende-eeuwse Huygens is voor studenten net Sanskriet. De kennis is zo beperkt dat neerlandici zelfs geen etymologisch woordenboek meer kunnen lezen. De afkortingen vormen niet eens de grootste moeilijkheid. Ze begrijpen de betoogtrant niet, omdat ze geen taalhistorische verbanden zien.’ Gaten Zijn er nog veel witte plekken in de etymologie? ‘Het stikt ervan. In een etymologisch woordenboek staat vaak bij een woord “herkomst onbekend”. Een taak voor de volgende generatie.’ Zijn er woorden waar u al uw leven lang mee rondloopt? ‘Het woord sjouw, “seinvlag op een schip”, in de uitdrukking de vlag in sjouw. Onze zeevaarder De Ruyter schreef “schou”. Hij heeft een heel vreemde spelling, omdat hij alleen maar lager onderwijs heeft gehad. De betekenis is duidelijk, maar er is geen goede etymologie van bekend. Waar komt dat vandaan?’ Ik miste het woord boulevard in uw woordenboek. Dat komt toch van het Nederlandse bolwerk? ‘Dat klopt. Staat dat er niet in? Compleet is een woordenboek nooit. Ik zal er een notitie van maken. Het komt erin, als me nog een volgende druk is gegeven.’ {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Spraakverwarring oorzaak dodelijk vliegtuigongeluk Vorig jaar kwam bij een ongeluk op de luchthaven Charles de Gaulle bij Parijs een Britse piloot om het leven en raakte zijn collega zwaargewond. Onlangs is vastgesteld dat het ongeval voor een belangrijk deel is veroorzaakt door spraakverwarring tussen de Frans sprekende luchtverkeersleider en de twee Britse piloten, die het Frans niet beheersten. Het vrachttoestel waarin de twee piloten zaten, stond op de baan waar een passagiersvliegtuig net begonnen was met starten. De toestemming daarvoor was door de luchtverkeersleiding in het Frans gegeven; de piloten van het vrachttoestel hoorden het bericht wel, maar begrepen het niet, en waren zich dus van geen gevaar bewust. Hun cockpit werd geramd door een vleugel van het passagiersvliegtuig. Het Franse Bureau Enquêtes-Accidents (BEA), dat de toedracht van het ongeluk heeft onderzocht, beveelt de Franse luchtvaartautoriteiten aan om luchtverkeersleiders tijdens hun werk voortaan Engels te laten spreken, zoals in de meeste Europese landen gebruikelijk is. Maar dat ligt wat moeilijk in Frankrijk, dat nu eenmaal een naam heeft hoog te houden als het gaat om het beschermen van de positie van de eigen taal tegen buitenlandse indringers. Nog maar een maand voor het ongeluk had Air France een plan om Engels verplicht te stellen op de lange baan geschoven. Of de verkeersleiders nu wél snel overgaan op het Engels, is nog maar de vraag. Een woordvoerder wees erop dat er in de Franse luchtvaart geen verplichting bestaat om Engels te spreken: ‘Luchtverkeersleiders kunnen Frans spreken met Franse piloten en Engels met piloten die het Frans niet beheersen.’ Intussen bestuderen de luchtvaartautoriteiten de aanbevelingen van het BEA; het is nog niet te zeggen of en wanneer ze die ook gaan opvolgen. Bron: The Times, 24-7-2001 Weinig Nederlands in allochtone gezinnen In bijna de helft van de gezinnen van Turkse of Marokkaanse afkomst in Den Haag wordt weinig of geen Nederlands gesproken. Dat is een van de uitkomsten van de ‘stadsenquête’ die jaarlijks in Den Haag wordt gehouden. Daarin waren dit jaar voor het eerst ook vragen opgenomen naar de verschillen tussen autochtone en allochtone Hagenaars. In veertig procent van de Turkse en dertig procent van de Marokkaanse huishoudens wordt uitsluitend de moedertaal gesproken. In een klein deel van de allochtone gezinnen wordt zowel Nederlands als Turks of Marokkaans gesproken. En voor acht procent van de Turkse en zestien procent van de Marokkaanse gezinnen geldt dat ze uitsluitend Nederlands als voertaal gebruiken. Uit de enquête blijkt óók dat allochtonen het belang van de Nederlandse taal onderkennen. Behalve multiculturele activiteiten stellen zij vooral taallessen erg op prijs. De taalcursussen op de regionale televisie waarmee de gemeente Den Haag dit najaar begint, zullen dus in goede aarde vallen. Bron: Haagsche Courant, 24-7-2001 Dordtse politie leert Papiamento Politieagenten in Dordrecht hebben de afgelopen maanden Papiamento geleerd om beter te kunnen communiceren met de Antilliaanse jongeren in hun stad. Vooral in de wijk Krispijn wonen veel gewelddadige, criminele jongeren die zonder opleiding of werk hun geluk in Nederland zijn komen zoeken. 's Zomers kampt de wijk met veel problemen, waaronder ook gewelddadigheden. Volgens een politiewoordvoerster was de taalcursus ‘heel basaal’. ‘Gewoon: hoe maak ik contact? Dat je “bon dia” zegt, in plaats van “goedemiddag”. Dat vindt zo'n gemeenschap leuk.’ Daarnaast leert een Antilliaanse psychologe de agenten iets over de Antilliaanse cultuur en omgangsvormen. Het blijkt bijvoorbeeld dat Antillianen het als denigrerend ervaren als politiemensen een hand op hun schouder leggen. Antillianen gebruiken op hun beurt drukke lichaamstaal en praten hard, waardoor agenten hen eerder voor agressief aanzien dan andere groepen. Dordtse agenten die onlangs een tijd meedraaiden met een wijkteam in Willemstad, op Curaçao, waren onder de indruk van de grote eerbied die de bevolking daar heeft voor hun collega's. De Nederlanders hopen dat ze iets van die dwingende toon en vastberaden lichaamstaal kunnen overnemen. Ze worden daarbij geholpen door een psycholoog die gespecialiseerd is in neurolinguïstisch programmeren, een vorm van positief denken die vooral in het bedrijfsleven flink is aangeslagen. Die leert de aan overleg verslingerde agenten hoe ze weer streng moeten zijn. Of het een met het ander te maken heeft, is niet duidelijk, maar het was deze zomer betrekkelijk rustig in Krispijn. Bron: Trouw, 4-8-2001 {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Verre familie Nicoline van der Sijs Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. Zelden gaat die verder dan het begin- en het eindpunt van een woord (‘school komt van het Griekse scholè “vrije tijd”’). En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je weet wat er onderweg, tussen scholè en school, allemaal is gebeurd. In de maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie. Het Nederlands heeft naaste en verre familie. Onze naaste familie bestaat uit de andere Germaanse talen, zoals het uitgestorven Gotisch, de Noord-Germaanse talen Deens, Faerøers, IJslands, Noors en Zweeds, en de West-Germaanse talen Engels, Duits en Fries. Onze verre familie is veel uitgebreider. In etymologische woordenboeken wordt deze vermeld bij erfwoorden, woorden die de Indo-Europese talen gemeenschappelijk hebben. Op die manier wordt duidelijk gemaakt dat het Nederlandse woord niet uit de lucht is komen vallen, maar verwanten bezit in andere talen. Zo zou je in een etymologisch woordenboek onder het trefwoord wiel het volgende kunnen vinden: wiel verwant met Oudengels hweol, Grieks kuklos ‘wiel, cirkel’, Tochaars A kukäl, Tochaars B kokale ‘wagen’, Oudpruisisch kelan, Oudkerkslavisch kolo, Oudindisch cakra- Tochaars A, Tochaars B, Oudpruisisch, Oudkerkslavisch en Oudindisch zijn voorbeelden van verre familieleden. Zulke talen spelen een grote rol in de etymologie. Voor taalvergelijking is het namelijk van groot belang de oudste geschreven varianten te bekijken, omdat deze qua vorm en betekenis het dichtst bij de oorspronkelijke Indo-Europese bron liggen. Niet alle talen zijn op hetzelfde moment opgeschreven, en van sommige talen zijn vrijwel geen geschreven teksten bewaard gebleven. Het belangrijkst voor de taalvergelijking zijn uiteraard de talen die vroeg zijn opgeschreven en waarvan veel teksten bekend zijn. Welke zijn dat? Hieronder een overzicht. {== afbeelding Het Tochaars ==} {>>afbeelding<<} De oudste De oudste geschreven Indo-Europese taal is het Hettitisch. De Hettieten woonden in Turkije en een deel van Syrië. In 1906 bleek uit opgravingen dat in, of beter: onder, Boǧazköy de vroegere hoofdstad Hattusas lag. Hier vonden Duitse archeologen het kleitablettenarchief van de Hettitische koningen. Deze kleitabletten zijn tussen 1700 en 1200 v.Chr. geschreven. Het spijkerschrift op de kleitabletten werd in 1917 ontcijferd. Nog lang niet al het materiaal is gepubliceerd. Het bestaat uit inventarislijsten, maar ook uit juridische en religieuze teksten, en teksten over de regeringsperiodes van de verschillende koningen. Het Hettitisch is een archaïsche taal, dat wil zeggen dat het veel oude kenmerken behouden heeft. Zo correspondeert de Hettitische vorm edmi ‘ik eet’ heel mooi met de Oudindische vorm admi - beide verwant met onze vorm (ik) eet; in het Nederlands is de persoonsuitgang van het werkwoord veranderd. De belangrijkste Voor de bestudering van de Indo-Europese talen zijn de gegevens van de Indo-Iraanse tak het belangrijkst. Deze tak heeft namelijk nog meer oude kenmerken behouden dan het Hettitisch, en bovendien zijn er zeer veel teksten in overgeleverd. Het Indo-Iraans bestaat uit twee nauw verwante takken: het (Oud)indisch en het Iraans. De oudste teksten zijn geschreven in het Iraanse Avestisch. Dit is de taal van de Avesta, het heilige boek van de leer van de profeet Zarathoestra (Zoroaster). Avesta betekent eigenlijk ‘tekst’. Het Avestisch is rond 600 v.Chr. uitgestorven. Tot op heden bestaat nog het Perzisch, dat nauw verwant is aan het Avestisch. De oudste Perzische teksten, geschreven in spijkerschrift, dateren van circa 500 v.Chr. Het huidige Perzisch wordt geschreven in het Arabische schrift. De oudste geschreven vorm van het Oudindisch zijn teksten in het Sanskriet (Oudindisch en Sanskriet worden daarom vaak als synoniemen gebruikt). Het oudste stadium van deze taal heet het Vedisch, omdat in deze taal de veda's zijn geschreven. Dit zijn de oudste religieuze teksten van het hindoeïsme, opgeschreven vanaf ongeveer 600 v.Chr. Veda betekent ‘ik weet’ en is verwant met ons weten. De grammatica van het Sanskriet is rond 400 v.Chr. door de geleerde Panini vastgelegd. In de loop der tijd is het Sanskriet een kunsttaal geworden, en heeft het in India dezelfde positie ingenomen als het Latijn in West-Europa: Sanskriet werd de taal van religieuze, literaire en wetenschappelijke teksten. De taal wordt nu nog in beperkte mate gebruikt. De klassieken Griekse teksten zijn al bekend vanaf de achtste eeuw v.Chr., toen Homerus in zijn dichtwerken de Ilias en de Odyssee vertelde over de oorlog om Troje en de omzwervingen van Odysseus. De Griekse klassieke letterkunde loopt tot het einde van de vijfde eeuw n.Chr. Een veel ouder Grieks dialect is het Myceens. Dit is bekend van kleitabletten uit 1400 tot 1200 v.Chr., geschreven in een lettergreepschrift. Dit schrift, het Lineair B genaamd, is pas in 1952 ontcijferd, door Michael Ventris. Er zijn veel kleitabletten met Myceens gevonden, maar er is slechts een zeer beperkte woordenschat op te vinden, omdat het gaat om inventarislijsten met veel namen. Met het Nederlands verwante Myceense woorden heb ik niet gevonden. Wel zijn van sommige leenwoorden de oudste vormen al in het {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Myceens genoemd. De uit het Latijn geleende woorden roos en sesam gaan alle twee terug op het Grieks, en van beide kennen we de oudste vorm uit het Myceens, respectievelijk wrodo en sasama. De oudste Latijnse inscripties dateren van ongeveer 500 v.Chr. Literaire teksten zijn vanaf de derde eeuw v.Chr. bekend. De klassiek-Latijnse literatuur, die tot ongeveer 600 n.Chr. loopt, is minstens zo omvangrijk als de Griekse, en alleen al daarom van belang voor de taalvergelijking. De overige talen Van enkele Indo-Europese talen zijn alleen maar wat inscripties overgeleverd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Gallisch, de Keltische taal die in Frankrijk gesproken werd toen Caesar dit gebied in 57 v.Chr. veroverde. Gallische inscripties dateren van circa 500 v.Chr. en later. Meer sporen van het Gallisch zijn overgebleven in de vorm van leenwoorden in het Latijn. Sommige daarvan heeft het Nederlands uit het Latijn geleend, en zo komen we aan de van oorsprong Gallische woorden bek, kar, mergel en ton. Na het Gallisch, dat in de zesde eeuw verdween, is de oudste geschreven vorm van het Keltisch het Oudiers; sporadische Oudierse inscripties vinden we vanaf 300 n.Chr. Alle andere Indo-Europese talen zijn pas na het begin van de jaartelling voor het eerst opgetekend. De oudste geschreven vorm van de Slavische talen is het Oudkerkslavisch, ook wel Oudbulgaars genoemd. Teksten in deze taal dateren uit de negende eeuw, en zijn alle van religieuze aard, vandaar de naam Oudkerkslavisch. {== afbeelding Het evangelie in het Oudkerkslavisch ==} {>>afbeelding<<} De Baltische talen Lets en Litouws zijn pas in de zestiende eeuw opgeschreven. Het Litouws heeft echter zeer veel oude kenmerken bewaard: het klanksysteem staat dicht bij het Indo-Europees en de buigingsuitgangen zijn weinig afgesleten. Daarom is het Litouws toch heel belangrijk voor de bestudering van de Indo-Europese talen. Het uitgestorven Oudpruisisch is wat eerder opgeschreven dan de andere Baltische talen (rond 1400), maar er is slechts weinig materiaal van over. {== afbeelding Oudperzisch spijkerschrift ==} {>>afbeelding<<} Armeens, Albanees, Tochaars Tot slot drie talen die, om diverse redenen, minder belangrijk zijn voor de taalvergelijking: het Armeens, het Albanees en het Tochaars. Het Armeens en Albanees zijn twee talen die veel leenwoorden hebben opgenomen en behoorlijk wat veranderingen hebben ondergaan ten opzichte van de moedertaal. Het Armeens is vanaf ongeveer 400 n.Chr. geschreven, en wel in een geheel eigen schrift. Geschreven documenten van het Albanees zijn pas vanaf 1500 bekend. Het aantal Armeense en Albanese verwanten met Nederlandse woorden is gering, maar ze zijn beslist niet afwezig. Zo zijn de Armeense woorden jaunem ‘ik pleng’, meg, mayr en mun verwant met het Nederlandse gieten, mist, moeder en mug. De Albanese woorden mi, natë, shpreh en palë zijn verwant met het Nederlandse muis, nacht, spreken en vouw. Het Tochaars is tussen de zesde en de achtste eeuw n.Chr. geschreven (in een Indisch lettergreepschrift) en daarna spoorloos verdwenen. Omstreeks 1900 zijn in het Tochaars geschreven handschriften gevonden in het Tarimbekken in China. Het gaat daarbij voornamelijk om boeddhistische teksten die zijn vertaald uit het Sanskriet. Er zijn twee varianten: Tochaars A en Tochaars B. Het Tochaarse materiaal is slechts gedeeltelijk gepubliceerd en wordt daarom maar zelden als vergelijking bij een erfwoord vermeld. Verwant met het Nederlands einde zijn Tochaars A antus, Tochaars B entwe ‘daarna’, verwant met hoog zijn Tochaars A koc en Tochaars B kauc. {== afbeelding Het Myceens of Lineair B ==} {>>afbeelding<<} Van het Sanskriet, Grieks en Latijn bestaan dus verreweg de meeste teksten. Dat is de reden dat bijna bij ieder Nederlands woord dat tot het Indo-Europees kan worden herleid, wel een verwant uit een of meer van deze talen wordt vermeld. Waarom beperken de etymologische woordenboeken zich daar eigenlijk niet toe? Daarvoor zijn goede redenen: hoe meer verwanten gevonden zijn, hoe zekerder een Indo-Europese herkomst is en hoe preciezer betekenisverschuivingen en klankveranderingen in kaart gebracht kunnen worden. Woorden die slechts in één of enkele takken voorkomen, kunnen bijvoorbeeld in die takken zijn geleend uit een niet-Indo-Europese taal. De volgende keer komen de naaste familie van het Nederlands en het ontstaan van het Nederlands als aparte taal aan bod. {== afbeelding Het evangelie in het Sanskriet, devanagari-alfabet ==} {>>afbeelding<<} {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Aardenburg tot Zwijndrecht [2] Uitdrukkingen met een woordspeling op een plaatsnaam Ewoud Sanders Van iemand die gierig is, wordt wel gezegd: ‘Hij komt van Vrekhem’, naar het plaatsje Vrekhem in Oost-Vlaanderen, en met een woordspeling op vrek. Ewoud Sanders legde een verzameling aan van dit type geografische uitdrukkingen. Hieronder het tweede deel daarvan. Van een domkop kun je zeggen: ‘Hij is [of: komt] van Domburg’, niet omdat de inwoners van die stad werkelijk dommer zijn of waren dan de gemiddelde Nederlander, maar vanwege het woordspel met dom. Anders gezegd: het tálige element in de plaatsnaam was doorslaggevend voor het ontstaan van de uitdrukking. Het gaat daarbij meestal om een zogenoemde volksetymologische interpretatie. Dom in Domburg wordt hier opgevat in de betekenis ‘niet slim’, hoewel het etymologisch gezien om een heel ander woord gaat. Inmiddels heb ik 105 van dit soort geografische uitdrukkingen verzameld. De eerste helft daarvan stond in het juli/augustusnummer van Onze Taal. Deze maand het tweede deel. {== afbeelding ‘Over Tongeren rijden.’ ==} {>>afbeelding<<} Lippelo Van Lippelo komen (1929) = ‘ontevreden zijn’. Naar Lippelo in de provincie Antwerpen, met een woordspeling op lip, waarbij hier vooral wordt gedoeld op de pruilend neerhangende lip. Loenen Hij komt uit Loenen (ca. 1950) = ‘hij is vals, gemeen, onwaarachtig, leugenachtig’. Naar Loenen in Utrecht of Gelderland, met een woordspeling op het (Bargoense) loenen ‘te veel praten, doorslaan, verraderlijk praten’. Een loenenaar is in het Bargoens een ‘valsaard, verrader, leugenaar’. In 1861 vermeldde P.J. Harrebomée Hij komt van Loenen in de betekenis ‘hij is niet zo onnozel als hij zich voordoet’. Volgens deze Gorkumse spreekwoordenverzamelaar was deze uitdrukking te verklaren uit een woordspeling met loensch ‘links, niet rechtuit’. Lovendegem Iemand op Lovendegem begraven (1892). ‘Wordt gezegd van iemand wiens afsterven weinig betreurd wordt, bijvoorbeeld een suikeroom, van wien men erven moet’, aldus Jozef Cornelissen in 1929. Naar Lovendegem in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op loven ‘lof schenken aan’. Men loofde God omdat hij de suikeroom had gehaald. Maarssen Achter Maarssen wonen ook mensen (ca. 1950) = ‘hierachter zitten ook personen’. Naar Maarssen in Utrecht, met een woordspeling op m'aars ‘mijn kont’. Bijvoorbeeld gebruikt als iemand in de bioscoop voor je langs schuift. In het werk van Nescio is een vergelijkbaar woordspel gevonden met de plaatsnaam Maarsbergen in Utrecht. Denk ook aan de verwensing Je kan me de maas (of: maarsj) likken. Makkum Naar Makkum moeten (1911) = ‘naar de wc moeten’. Naar Makkum in Friesland, met een woordspeling op gemak ‘toilet’. Vergelijk Po(o)rtuga(a)l. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Maldegem Van Maldegem zijn (of: komen) (1561) = ‘mal, gek zijn’. Naar Maldegem in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op mal ‘zot’. In de literatuur treft men de plaatsnaam ook vaak aan in de vorm Malleghem. Maldegem wordt geregeld in één adem genoemd met Zottegem (zie aldaar). Zo staat in een gedicht uit de eerste helft van de zestiende eeuw: ‘Te Malleghem ben ick ghebroet, Ende die van Sotteghem hebben my ghevoet.’ Menen Menen ligt in Vlaanderen (ca. 1830). Als reactie op iemand die steeds ‘ik meen’ zegt. Naar Menen in West-Vlaanderen, met een woordspeling op menen ‘het voornemen hebben iets te doen’. Menen komt in ettelijke vergelijkbare uitdrukkingen voor, die in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw in heel Nederland en Vlaanderen zijn opgetekend. Het gaat onder meer om Aan Menen bindt niemand zijn paard, Hij is (burgemeester) van Menen, Menen en Missen begint met dezelfde letter, Menen ligt dicht bij allewinde en verre van Wareghem, Menen ligt dicht bij Kortrijk (ook: Menen ligt verre van Komen en dicht bij Kortrijk), Menen ligt verre van hier en Menen vergaat dikwijls in Missen. In Groningen zei men bovendien: ‘Menen ligt in Brabant, drie uur achter Bommelstad, vier uur achter het schaapshok’ en ‘Menen ligt in Poepenland, twintig uur van Bremen’ (‘Poepenland’ is Duitsland, waar op zo'n 65 km voorbij Bremen een dorp Meinern ligt). Vergelijk Asse, Neede, Wier en Wouw. Miskom Het is van Miskom (1890) = ‘het is mislukt’. Naar Miskom in (Belgisch) Brabant, met een woordspeling op mis(lukken). Men zei bijvoorbeeld: ‘Zijn huwelijk is van Miskom.’ Opgetekend in Vlaams-Brabant. Montfort Een mond opzetten zo wijd als Montfort (1916) = ‘een grote mond opzetten’. Naar Montfort in (Nederlands) Limburg, met een woordspeling op mond + (wellicht) het Franse fort ‘sterk’. Vergelijk Helmond. Munsterbilzen Een Munsterbilzer kermis houden (1890) = ‘een pak voor de billen geven’. Naar Munsterbilzen in (Belgisch) Limburg. Vergelijk Bilderdam. Neede Nee is hier twee uren vandaan (1861). Als reactie op iemand die steeds ‘nee’ zegt. Naar Neede in Gelderland, een plaatsnaam die in Groenlo - waar deze uitdrukking is opgetekend - wordt uitgesproken als [nee]. Vergelijk Asse, Menen, Wier en Wouw. Nigtevecht Hij komt uit Nigtevecht (ca. 1950) = ‘hij is een homoseksueel’. Naar Nigtevecht in Utrecht, met een woordspeling op nicht ‘homoseksueel’ (een betekenis die al aan het begin van de achttiende eeuw is opgetekend; het was indertijd een soort codewoord onder homoseksuelen). Van recente datum is Hij is van Homoslowakije, een woordspel met Tsjecho-Slowakije. Vergelijk Utrecht. Oudenaarde Hij is van Oudenaarde (1865) = ‘hij is gierig’. Naar Oudenaarde in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op houden, dat in verschillende Vlaamse dialecten wordt uitgesproken als [ouden]. De inwoners van Oudegem in Oost-Vlaanderen dragen, eveneens vanwege de associatie ouden - houden, de bijnaam gierigaards. Pittem Hij is naar Pittem (1892) = ‘hij is dood en begraven’. Naar Pittem in West-Vlaanderen, dat wordt uitgesproken als [puttem], met een woordspeling op put ‘gat in de grond’. Po(o)rtuga(a)l Naar Portugal gaan (ca. 1520) = ‘naar de wc gaan’. Hoogstwaarschijnlijk naar Poortugaal bij Rotterdam (en niet naar het land Portugal), met een woordspeling op poort in de betekenis ‘achterste’. Ook Poortegael werd overdrachtelijk gebruikt voor ‘heimelijk gemak’ en ‘achterste, zitvlak’. Men zei: ‘een brief schrijven naar Portugal’ voor ‘naar de wc gaan’. Een wc-papiertje werd wel een ‘Portugalsbriefje’ genoemd. Vergelijk Makkum. Putte Het is een lang eind van Put (1929). Wordt gezegd tegen iemand die heel lang is. Naar Putte in de provincie Antwerpen. Iemand die lang is, torent hoog uit boven een put in de grond. Men zei ook: ‘van Zottegem naar Put gaan’. ‘Gezegd van iemand die zich aan den drank overgeeft, eerst zot wordt en daarna naar zijn put gaat (sterft en begraven wordt)’, aldus een dialectwoordenboek uit 1938. Roermond Van Roermond komen (1925) = ‘praatziek zijn’. Naar Roermond in (Nederlands) Limburg, met een woordspeling op mond + roeren. Vergelijk Helmond. Rollegem Naar Rollegem gaan (1892) = ‘gaan slapen’. Naar Rollegem in West-Vlaanderen, met een woordspeling op (je bed in) rollen. Zie verder bij Ledegem. Roodkerk Het is feest in Roodkerk (1972) = ‘zij is ongesteld’. Naar Roodkerk in Friesland, zinspelend op (menstruatie)bloed. Vergelijkbare buitenlandse uitdrukkingen zijn to have a visitor from Redbank (‘een gast uit Redbank hebben’) en traverser la Mer Rouge (‘de Rode Zee oversteken’) - beide voor ‘ongesteld zijn’. Rotterdam Hij is naar Rotterdam (1861) = ‘hij is dood en begraven’. Naar Rotterdam in Zuid-Holland, met een woordspeling op rotten ‘vergaan’. Scherpenheuvel Hij komt van Scherpenheuvel (1865) = ‘hij is gierig, hij let scherp op zijn centen’. Naar Scherpenheuvel in Vlaams-Brabant, met een woordspeling op scherp ‘in sterke, hevige mate’. Men zei ook: ‘Hij is scherp op een halve cent.’ Scherpenisse Van Scherpenisse komen (1561) = ‘slim, scherp van verstand zijn’. Naar Scherpenisse in Zeeland, met een toespeling op scherp ‘spits’. Een uitgebreide variant is Hij komt van Plompardije (of: Plomphuizen) niet van Scherpenisse. Plompardije en Plomphuizen zijn fictieve plaatsnamen, waarbij Plompardije is gevormd naar het voorbeeld van Lombardijen. Schoonhoven Zij is van Schoonhoven afgevaren en te Lelijkendam aangekomen (1657) = ‘zij heeft haar vroegere schoonheid verloren’. Naar Schoonhoven in Zuid-Holland. Lelijkendam is een fictieve plaatsnaam. Schoonhoven komt in verschillende toespelingen op de vrouwelijke schoonheid voor. De oudste voorbeelden zijn te vinden in het werk van J. de Brune. In 1657 schreef deze Zeeuwse raadpensionaris: ‘Liever noch mevrouw van Leelickendam, die wat in de melck te brocken heeft, als madame van Schoonhoven, daer de kasse schoon en ledigh is.’ Elders schreef hij, over een man die veel geld over de balk had gesmeten om een rijke maar lelijke vrouw voor zich te winnen: ‘Hy [moest] somtijds hooren, dat hy Schoon-hoven ghemist, en te Leelicken-dam gherocht [= geraakt] was.’ Schuiferskapelle Naar Schuiferskapelle gaan (1892) = ‘verdwijnen, weggaan om nooit meer terug te keren’. Naar Schuiferskapelle in West-Vlaanderen, met een toespeling op het Zuid-Nederlandse schuiven ‘stilletjes verdwijnen’. Spaarndam Men is daar Spaarndam (1657) = ‘men leeft daar zuinig’. Naar Spaarndam (Sparendam) in Noord-Holland, met een woordspeling op sparen. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De plaatsen die voorkomen in geografische uitdrukkingen met een woordspeling. Studio NRC Handelsblad ==} {>>afbeelding<<} Spannum Het gaat bij Spannum om (1896) = ‘het spant erom’. Naar Spannum in Friesland, met een woordspeling op (erom) spannen. Steenwijk Men zal u naar Steenwijk zenden (1861) = ‘u zult hard behandeld worden’. Naar Steenwijk in Overijssel, zinspelend op steen(hard). Stroobos Naar Stroobos gaan (1931) = ‘gaan slapen’. Naar Stroobos in Friesland, doelend op stro als matrasvulling. De plaatsnaam Stroobos dateert uit de achttiende eeuw. Ternat Hij komt van Ternat (1894) = ‘hij is natgeregend’. Naar Ternat in Vlaams-Brabant, zinspelend op nat ‘niet droog’. Terneuzen Hij komt van Terneuzen (1925) = ‘hij heeft een grote neus’. Naar Terneuzen in Zeeland, met een woordspeling op neus. Om hetzelfde uit te drukken zei men ook wel: ‘Hij komt van Neuzegem’ (Neuzegem is een fictieve plaatsnaam). Tongeren Over Tongeren rijden (1931) = ‘over de tong gaan, besproken worden’. Naar Tongeren in (Belgisch) Limburg, zinspelend op tong. Tuil Hij is van Tuil (1552) = ‘hij is gek, van lotje getikt’. Mogelijk naar Tuil in Gelderland (hoewel dit door het Woordenboek der Nederlandsche Taal wordt betwijfeld), met een woordspeling op tuil, een inmiddels verouderd woord voor ‘grap, scherts’. Uitgeest Het is een Uitgeester (1861) = ‘het is een lege fles’. Naar Uitgeest in Noord-Holland, met een woordspeling op uitgeesten ‘uitdampen, uitwasemen’ of op uit + geest (uit de fles). ‘Men zinspeelt in deze spreekwijze op de wijnflesch, waaruit de geest geweken is, als het vocht de flesch heeft verlaten’, aldus P.J. Harrebomée. Vergelijk Volendam. Utrecht Van Utrecht zijn (of: komen) (1861) = ‘homoseksueel zijn’. Mogelijk te verklaren uit Hij komt van achter de Dom, waarbij de Dom(toren) staat voor het mannelijk lid. Men zei ook: ‘Een Utrechtenaar draagt zijn broek achterstevoren’, een uitdrukking die in de studententaal is opgetekend. Hij komt van Utrecht werd in de negentiende eeuw bij het biljarten gebruikt als een bal van achte- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} ren werd geraakt. Men heeft deze uitdrukkingen in verband gebracht met de grote sodomieprocessen in Utrecht in de eerste helft van de achttiende eeuw, maar woordspelige verbanden tussen Utrecht en homoseksualiteit zijn pas veel later aangetroffen. De plaatsnaam Utrecht werd in de volkstaal uitgesproken als [uitert]. Dit gaf aanleiding tot uitdrukkingen als een Uitertse reis ‘een verre en moeilijke tocht’ en Hij is bij de poort van Uitert aangekomen ‘hij is arm’. Het gaat hier om woordspelingen met uiterst ‘het meest verwijderd, het verst afgelegen’ en/of uitwaarts. Een en ander verklaart ook de (in 1854 in Friesland opgetekende) uitdrukking Van Utrecht naar Vollenhove gaat niet gemakkelijk, maar van Vollenhove naar Utrecht heeft men het voor de wind voor ‘het is moeilijker om van arm rijk te worden dan andersom’. Vergelijk Vollenhove. Volendam Het is een Vollendammer (1861) = ‘het is een volle fles’. Naar Volendam in Noord-Holland (dat lang met dubbel / werd geschreven). J.H. van Dale vermeldde in 1872 de (later geschrapte) uitdrukking: Hij is een Vollendammer voor ‘hij houdt veel van volle flesschen (met wijn of sterken drank)’. Vergelijk Uitgeest. Vollenhove Het is daar Vollenhove (1893) = ‘er woont daar een groot gezin’. Naar Vollenhove in Overijssel, met een woordspeling op vol. De uitdrukking werd ook gebruikt in de betekenis ‘men leeft daar op grote voet’. Vandaar de zegswijze Men vaart door het Sparen [= het Spaarne] naar Vollenhove (‘door te sparen word je bemiddeld’), een uitdrukking die in 1861 is opgetekend. De uitdrukking Van Utrecht naar Vollenhove gaat niet gemakkelijk, maar van Vollenhove naar Utrecht heeft men het voor de wind betekent ‘het is moeilijker om van arm rijk te worden dan andersom’. Zie voor de verklaring bij Utrecht. Vosmeer Van Vosmeer zijn (1657) = ‘slim zijn’. Naar Vosmeer, inmiddels Oud-Vossemeer genoemd, in Zeeland, met een woordspeling op vos, een dier dat in de volksverhalen bekendstaat om z'n sluwheid. Vosmeer wordt vaak samen met Schalkeroord genoemd, een fictieve plaatsnaam die wordt gebruikt in de uitdrukking van Schalkeroord zijn voor ‘geslepen, sluw, bedrieglijk zijn’. Zo schreef W. Sluyter in 1668: ‘Die met and'ren nu wil voort zijn, moet van Vos-meer of Schalckeroort zijn. De werelt overvloeyd nu doch Van linkernyen en bedrog.’ Vrekhem Van Vrekhem komen (1892) = ‘gierig zijn’. Naar Vrekhem in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op vrek. Ook aangetroffen in de vorm Hij komt uit het land van Vrekhem. Wachtebeke Haar vent (of vrijer) woont te Wachtebeke (1911). Gezegd van een meisje dat tevergeefs op een aanbidder wacht. Naar Wachtebeke in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op wachten. Tegen een ongeduldig iemand kon men halverwege de negentiende eeuw zeggen, aldus P.J. Harrebomée: ‘Wacht-een-beetje is ook een dorp.’ Waregem Hij is van Waregem (1892) = ‘hij is een leugenaar’. Naar Waregem in West-Vlaanderen, met een woordspeling op waar(heid). Waregem komt in verschillende vergelijkbare uitdrukkingen voor, zoals Het is te Waregem gebeurd en te Leugegem verteld; Dat komt van Waregem, maar is te Leugegem gebeurd; Het is te Waregem gebeurd en te Zottegem bekendgemaakt en een Waregemse waarheid (voor ‘een leugen’). Leugegem is een fictieve plaatsnaam, maar Zottegem (zie aldaar) is een bestaande plaats in Oost-Vlaanderen. Werken Werken is een slechte parochie en ziek zijn is een slecht ambacht (1929). Naar Werken in West-Vlaanderen, met een woordspeling op werken. Westerwolde Daar zit Westerwolde aan de lucht (1870) = ‘het wordt slecht weer’. ‘Er wordt hier gezinspeeld’, aldus P.J. Harrebomée in 1870, ‘met de beide bestanddeelen van den naam van het Groninger dorp Westerwolde: wolde (voor woud) een beeld van de plaats voor den te wachten wind, en wester (als regenhoek) de voorstelling van naderende regenbuien.’ Wier Wier ligt dicht bij Berlikum (1896). In Friesland als dooddoener gezegd tegen iemand die steeds ‘wier’ (dit is: ‘waar’) zegt. Wier en Berlikum liggen ook in werkelijkheid dicht bij elkaar. Omdat Berlikum (‘Beltsum’ in het Fries) een langgerekt dorp is, zei men ook: ‘zo lang als Beltsum’ (‘zeer lang’). Wijshagen Hij is van Wijshagen (1892) = ‘hij is niet erg slim’. Naar Wijshagen in (Belgisch) Limburg, met een (ironische) woordspeling op wijs. Wouw Wouw ligt (een uur) achter Roosendaal (1861). Gezegd tegen iemand die telkens ‘ik wou’ zegt. Naar Wouw in Noord-Brabant. In verschillende vergelijkbare dooddoeners komt wouw voor in de betekenis ‘vrij grote dagroofvogel’. Te denken valt aan Wouwen vliegen hoog in de lucht, Wouwen vliegen hoog boven de duinen en Wouwen zijn kiekendieven. Al deze uitdrukkingen zijn in de tweede helft van de negentiende eeuw opgetekend. Vergelijk Asse, Menen, Wier en Neede. Zandwerven Hij is naar Zandwerven (1861) = ‘hij is overleden’. Naar Zandwerven in Noord-Holland, met een woordspeling op zand + (wellicht) (ver)werven of op het meervoud van werf in de betekenis ‘opgeworpen heuvel’. Zevergem Hij komt van Zevergem (1892) = ‘hij kletst uit zijn nek’. Naar Zevergem in Oost-Vlaanderen, zinspelend op zeveren ‘kletsen’. Zottegem Van Zottegem zijn (of: komen) (1500) = ‘(een beetje) gek zijn’. Naar Zottegem in Oost-Vlaanderen, met een woordspeling op zot ‘dwaas, gek’. Vooral in de zestiende-eeuwse rederijkersliteratuur komen heel wat heren en graven van Zottegem voor. Zottegem wordt nogal eens in één adem genoemd met Maldegem (zie aldaar). Zo staat in een gedicht uit de eerste helft van de zestiende eeuw: ‘Te Malleghem ben ick ghebroet, Ende die van Sotteghem hebben my ghevoet.’ Tegen een drinkebroer zei men aan het eind van de negentiende eeuw in Antwerpen: ‘van Zottegem naar Put gaan’ (zie bij Putte). De plaatsnaam Zottegem heeft overigens niets met zot te maken; hij moet waarschijnlijk worden verklaard als ‘heem (“woonplaats”) der Sottingen’. Zwijndrecht Van Zwijndrecht hebben (of: komen) (1898) = ‘dronken zijn’. Naar Zwijndrecht in de provincie Antwerpen, met een woordspeling op zwijn ‘dronkaard’ of op zwijmelen ‘waggelend lopen door overmatig drankgebruik’. Er ligt ook een Zwijndrecht in Zuid-Holland, maar, schrijft het Woordenboek der Nederlandsche Taal, ‘de geographische spreiding van de zegswijze sluit wel uit dat ook het Zuidhollandsche Zwijndrecht bedoeld kan zijn.’ Aanvullingen en correcties kunt u sturen naar sanders@nrc.nl of naar de redactie van Onze Taal: Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Geef bij aanvullingen s.v.p. aan waar, wanneer en in welke omstandigheden u de uitdrukking hebt leren kennen. Voorwaarde is dat de uitdrukking een woordspeling bevat op een bestaande plaatsnaam (dus geen fictieve). {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Diensthuis Guus Middag ‘Liefst niet’ is een gedicht over werk en gezin van Anton Korteweg, uit de bundel Voor de goede orde (1988): Heb een ijzeren diensthuis voor acht uur per dag maar kan er bij zitten. Ook van het gezin is het huis niet zo wijd - warm is het wel. Zelf beide gekozen, wat scheelt, maar afgezien daarvan wou ik toch liefst niet uitgeleid: ik wantrouw wat op eigen kracht niet kan worden bereikt. Dus wolk noch vuurkolom voor mij. Maar mocht je ooit geknecht me neer doen zitten bij me, heb ik niemand dan jou, wil ik weg, dan zal ik toch, vrees ik, je vragen om dekking. Mag je je hand uitstrekken tegen hen die me belagen. En redden. Als ik maar niet verlangen hoef naar wat je me verlaten liet. Schoonmaaksters en dienstboden spreken wel van hun ‘werkhuis’ als ze het hebben over het pand waar ze hun schoonmaak- en dienstbodewerk doen. Met het diensthuis, in de eerste regel, zal Korteweg zijn werkhuis bedoelen, de plek waar hij acht uur per dag in dienst is. Het is een ‘ijzeren’ diensthuis, zegt hij. Dat roept gedachten op aan ijzeren tucht en staalindustrie, of aan kooien met tralies en strafgevangenissen met rasterluiken, maar voor wie iets weet van leven en werk van de dichter zou het ijzer ook eenvoudigweg kunnen verwijzen naar het gebouw waar hij zijn brood verdient: het Nederlands Letterkundig Museum te Den Haag, ondergebracht in het grote witte complex waarin de Koninklijke Bibliotheek is gehuisvest; de buitenkant daarvan is met aluminium platen afgewerkt. In dat museum is Korteweg niet werkzaam als schoonmaker, dienstbode of dozensjouwer, maar als directeur. Zwaar lichamelijk werk wacht hem daar dus niet; hij kan erbij blijven zitten. {== afbeelding Anton Korteweg in zijn werkkamer Foto: Annemieke Schrage ==} {>>afbeelding<<} Kortewegs diensthuis is niet tegelijk ook zijn dienstwoning. Hij heeft ook nog een gewoon huis: niet van ijzer, ook niet zo groot, maar wel weer warm. Er lijkt zich dus een geijkte tegenstelling af te tekenen (kil groot werkgebouw tegenover kleine gezellige eengezinswoning), maar zo simpel is het niet. Daarvoor goochelt Korteweg te veel met interne tegenwerpingen en modaliteiten (‘maar’, ‘ook’, ‘wel’ en ‘toch’). Vermoedelijk is hij met beide huizen wel tevreden, en bovendien heeft hij er, zoals hij zegt, zelf voor gekozen. Dat is wat hij graag doet: zelf kiezen, niet afhankelijk zijn en ‘op eigen kracht’ iets bereiken. Uittocht Het was mij op dit punt, halverwege het gedicht, nog niet duidelijk waar de dichter naartoe wilde met zijn verhandeling, maar na de witregel begon me wel iets op te vallen. ‘Wolk noch vuurkolom’: was dat niet bijbels? En gold dat ook niet voor woorden als ‘knechten’ en ‘doen neerzitten’, ‘belagen’ en ‘redden’, en met terugwerkende kracht voor de vreemde formulering met het ‘uitgeleid’ worden in de vijfde regel? Het klónk in ieder geval ouderwets, als Statenvertalingtaal. Bij de hand uitstrekken vermeldt Van Dale apart een specifieke bijbelse betekenis, gevolgd door een citaat uit het boek Exodus. Kortewegs gedicht bevat wel meer toespelingen op de uittocht (ex-odus, uit-leiding) van het joodse volk uit Egypte. Het heeft er dan ook alle schijn van dat de dichter in het tweede deel het woord richt tot God: de God zonder wie hij het wel zou willen stellen, maar die hij misschien toch nog nodig heeft. Als de dichter zich ooit ontredderd zou voelen of alleen zou komen te staan, dan zou hij God vermoedelijk toch stiekem om hulp gaan vragen. En dat alles liefst op zijn eigen voorwaarden, dus bij voorkeur zonder heimwee, naar een vroeger geloof bijvoorbeeld. Er zit iets brutaals en vrijpostigs in deze houding, en misschien zelfs wel iets godslasterlijks. Wordt God hier serieus aangeroepen, als de God van leven en dood die in het stervensuur de helpende hand mag komen bieden? Of richt hij zich hier eerder spottend tot diezelfde God, die te zijner tijd in het geval van ontslag, VUT en pensioen mag helpen bij een rustige uitleiding uit het diensthuis en het ambtenaarlijk dienstverband? Slavernij Het zit er voor mijn gevoel een beetje tussenin - een positie die ook is af te lezen aan Kortewegs gebruik van het woord diensthuis. Dat lijkt een oud Nederlands woord, natuurlijk gevormd, verwant met woorden als werkhuis en dienstwoning, waar men zich tal van gebruiksmogelijkheden bij voor kan stellen, van gevangenis tot bordeel en van kazerne tot kerk. Maar {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} het curieuze is dat het woord welbeschouwd niet bestaat, alleen maar als de vertaling van een Hebreeuws woord en alleen maar in één vaste wending. Exodus 20:2: ‘Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb’ (ook in Ex. 13:3, 13:14; Deut. 5:6, 7:8; Jozua 24:17; Richt. 6:8; Jer. 34:13). Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is een diensthuis een huis ‘waar men als ondergeschikte, als slaaf werkzaam is’; het woord komt ‘alleen in den bijbel en in bijbelschen stijl’ voor. Van Dale zegt dat een diensthuis (geen meervoud, bijbeltaal) een ‘huis der dienstbaarheid’ is, wat dat ook maar precies moge zijn, waarna het citaat uit Exodus volgt. Het klinkt vriendelijk, ‘diensthuis’, als een vertrouwde plek waar men met collega's een fijne dienst kan draaien, maar in de werkelijkheid van de bijbel is het een eufemistische vertaling voor een ellendige toestand van onderdrukking. Om een of andere reden besloten de Statenbijbelvertalers indertijd niet te kiezen voor een vertaling met slavernij of knechting, maar voor diensthuis, met alle misverstanden van dien. Zie bijvoorbeeld deze zin, gevonden in een PvdA-geschrift, over Troelstra: ‘Hij zag zichzelf als een tweede Mozes die de arbeidersklasse uit het diensthuis der knechtschap zou leiden, en de partijleden accepteerden zijn leidersrol volledig en met overgave.’