Onze Taal. Jaargang 71 logo_onze_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Onze Taal. Jaargang 71 uit 2002. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd. De opmaak van het origineel is in deze digitale editie niet weer te geven. Kaderteksten zijn tussen paragrafen in geplaatst of aan het einde van een pagina. p. 350-351: de tabel op deze pagina's is te breed om in deze digitale versie in zijn geheel te kunnen worden weergegeven. Daarom is deze tabel hier in delen onder elkaar geplaatst. _taa014200201_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl unicode scans eigen exemplaar DBNL Onze Taal. Jaargang 71. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2002 Wijze van coderen: standaard Nederlands Onze Taal. Jaargang 71 Onze Taal. Jaargang 71 2019-07-03 AB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Onze Taal. Jaargang 71. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2002 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014200201_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal HET NEDERLANDS VAN MÁXIMA Wuifdagen, mobimiles, poederpost Nieuwe woorden van 2001 Culibeet, kippengate Woordsplinters die een eigen leven leiden De rekenkundige eigenschappen van voegwoorden Enquête onder Onze Taal-lezers Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang januari 2002 {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 44.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19,- per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35, - per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19,-. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 1 januari 2002 ‘In België wordt inmiddels gesproken van “kippengate”. Het schandaal rond met dioxinen besmette kippen kostte twee ministers hun baan. Deze maand in Onze Taal (blz. 23)’ {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 4 René Appel ‘PRIMA TOT NU TOE, MAAR IK MOET HET VERBETEREN NATUURLIJK’ Het Nederlands van Máxima Nederland viel vorig jaar massaal voor Máxima, zeker ook vanwege haar beheersing van het Nederlands. Doet ze het inderdaad zo goed? Een analyse. 12 Ton den Boon WUIFDAGEN, MOBIMILES, POEDERPOST Nieuwe woorden van 2001 Welke gebeurtenissen van 2001 lieten hun sporen na in onze taal? De opvallendste neologismen van het afgelopen jaar. 22 Matthias Hüning CULIBEET, KIPPENGATE Woordsplinters die een eigen leven leiden De Monica Lewinsky-affaire werd wel ‘Monicagate’ genoemd, met een knipoog naar ‘Watergate’. Er blijken veel meer van dit soort samenstellingen met ‘woordsplinters’ te bestaan. 28 Emmeken van der Heijden ALLE AANWEZIGEN BEHALVE DE KINDEREN De rekenkundige eigenschappen van voegwoorden ‘Alle aanwezigen behalve de kinderen dronken wijn’ is net een sommetje, waarbij het voegwoord behalve staat voor het minteken. Over het raakvlak tussen taal en rekenen. En verder 10 99 andere woorden voor interface/Ander woord voor... prime time 15 Uitbraak, echtbreuk en verbreking 16 Taalergernissen 18 Enquête onder Onze Taal-lezers 25 Komma na het aanhalingsteken? 25 Cateren voor Rubrieken 9 Reacties: wapen Broek in Waterland; sjouw; Dries; dove ouders 11 Vraag en antwoord: geronnen; sirene(n)zang, sirene(n)geloei; flessentrekkerij; tweedè()generatie()allochtonen 24 Loos alarm 26 Etymologica: uitbreiding van de woordenschat: samenstellingen 29 Taal in beeld 30 Het proefschrift van... Nicoline van der Sijs: van wad tot toppie joppie 32 Tamtam: Bezorgdheid over schoolvak Nederlands; eurobijnamen bekroond 33 Geschiedenis op straat: Gouw 34 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 35 Website: Engelse leenwoorden 36 Ruggespraak {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Prima tot nu toe, maar ik moet het verbeteren natuurlijk’ Het Nederlands van Máxima René Appel - hoogleraar Nederlands als tweede taal, Amsterdam Nederland viel vorig jaar massaal voor Máxima, zeker ook vanwege haar beheersing van het Nederlands. Doet ze het inderdaad zo goed? Wat zijn eigenlijk de kenmerken van haar versie van onze taal? En lijkt die op het Nederlands van andere tweedetaalverwervers? Een analyse. Op 30 maart 2001 werd de verloving van Willem-Alexander met Máxima Zorreguieta officieel aangekondigd. Tijdens de persconferentie vroeg een journalist aan de kroonprins of hij de opmerking die hij enkele maanden daarvoor in New York had gemaakt over een brief van de Argentijnse oud-dictator Videla als ‘open bron’ misschien achterwege had moeten laten. Willem-Alexander bevestigde dat hij dat inderdaad beter niet had kunnen zeggen en hij voegde er nog aan toe: ‘Dat was stom.’ Zijn kersverse verloofde probeerde dat enigszins te verzachten. ‘Jij was een beetje dom’, zei ze, en die glimlachend gemaakte opmerking herhaalde ze nog een keer. {== afbeelding ‘We hebben veel over gesproken en gelezen.’ Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Standaardfrase Het lijkt me een treffend voorbeeld van Máxima's Nederlandse taalvaardigheid: ze brengt niet alleen stom terug tot dom, maar voegt er ook een beetje aan toe, want ‘Jij was dom’ klinkt ook niet erg sympathiek. Die opmerking van Máxima werd trouwens bijna meteen gepromoveerd tot standaardfrase in het Nederlandse taalgebruik. Veel activiteiten, uitspraken of personen werden plotseling ‘een beetje dom’ gevonden. In één week tijd, ruim na de bewuste persconferentie, vond ik in NRC Handelsblad twee keer beetje dom in de kop van een artikel: op 8 juni boven een stukje over belangenverstrengeling door de waarnemend burgemeester van Middelburg, en op 11 juni boven een column van Sylvain Ephimenco over Hein Verbruggen, de Nederlandse voorzitter van de internationale wielerbond. In zijn column schrijft Ephimenco onder meer: ‘Hein Verbruggen is niet alleen incompetent of laks, hij is ook heel erg sullig en onnozel. Een beetje dom, zou Máxima met medelij zeggen.’ Het bedrijf Art Unlimited bracht eind april zelfs een oranje ansichtkaart op de markt met daarop in grote blauwe letters de tekst ‘Dat was 'n beetje dom.’ ‘Fantastisch Nederlands’ Máxima's beheersing van het Nederlands oogstte na de persconferentie allerwegen lof. En dat gebeurde ook eind juni, toen ze officieel kennismaakte met de leden van de regering. Volgens Het Parool had ze daarbij geen tolk nodig. De krant citeerde twee bewindslieden. Minister Borst: ‘Ze spreekt echt fantastisch Nederlands.’ En minister Netelenbos: ‘Ze kent zelfs allerlei uitdrukkingen: iemand het gras voor de voeten wegmaaien, bijvoorbeeld.’ Iemand die met haar gesproken heeft bij haar bezoek aan Amsterdam vertelde me dat ze ook intens haar best doet om Nederlands te verstaan. ‘Bovendien speelt ze uitstekend theater en een onderdeel daarvan is dat ze heel goed de indruk kan wekken dat ze alles verstaat. Praat je langer met haar, dan merk je dat er nogal wat is wat {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} haar ontgaat, maar dat weet ze heel slim te verhullen.’ {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Kennelijk heeft Máxima de aanbevelingen van haar aanstaande schoonvader gevolgd. Bij de aankondiging van de verloving zei prins Claus: ‘Als ik bij deze gelegenheid terugkijk op de verlovingstijd van mijn vrouw en mij, komt mij in mijn herinnering terug wat ik toen heb gehoord en wat ik ook Máxima wil aanbevelen: leer zo snel mogelijk Nederlands! Dat heeft ze gedaan en dat heeft ze op een manier gedaan die niet te vergelijken is met het gestumper dat ik toen heb gepresteerd.’ Dit lijkt trouwens een vorm van valse bescheidenheid van Claus, die zich het Nederlands juist betrekkelijk snel en goed eigen maakte. In contrast hiermee staat zijn schoonvader, prins Bernhard, die met een tamelijk zwaar accent Nederlands is blijven praten. Over hem wordt wel verteld dat hij eind jaren dertig altijd probeerde zijn docent Nederlands te ontlopen. Hard gewerkt Om de taal van haar nieuwe land onder de knie te krijgen, schijnt Máxima die zo veel mogelijk te spreken, ook met haar verloofde. Een verslaggever van De Gelderlander tekende het volgende op bij het bezoek van ‘het paar van het jaar’ aan een school in Dordrecht waar Marokkaanse vrouwen Nederlandse les krijgen. ‘Jij goed Nederlands praten?’ vroeg één van de leerlingen Máxima. ‘Ja... mmm... ja, haja’, zei ze weifelend, ‘maar om elf uur ben ik doodmoe.’ ‘Ja, om elf uur 's avonds dan’, vulde Willem-Alexander aan. Als het Máxima te veel is geworden, spreekt het paar onderling Engels, vertelde de Argentijnse. ‘Of Spaans, maar dan krijg ik geen antwoord’, zei Máxima. De Prins van Oranje beheerst het Spaans namelijk niet. ‘En ik heb zo hard gewerkt’, zei ze tegen de Marokkaanse vrouwen die voor dezelfde taak staan het Nederlands te leren beheersen. (De Gelderlander, 9 oktober 2001) Dat Willem-Alexander de taal van zijn schoonfamilie niet beheerst, blijkt ook uit een verslagje van het bezoek aan Friesland in de Volkskrant: ‘Bij een ijsmachine Notoir moeilijk voor Spaanstaligen is bijvoorbeeld onze h, maar Máxima zegt keurig “hij heeft” en niet iets als “ij eeft”. staat een studente die Spaans spreekt. Máxima praat gretig Spaans terug. Willem-Alexander snapt er geen jota van.’ Uitstekende uitspraak Alom dus waardering voor het Nederlands van Máxima, maar doet ze het inderdaad zo goed? En wat zijn eigenlijk de kenmerken van haar versie van onze taal? Lijkt die op het Nederlands van andere tweedetaalverwervers? Eind maart bleek haar uitspraak van het Nederlands al uitstekend te zijn, zeker voor iemand met Spaans als moedertaal. Notoir moeilijk voor Spaanstaligen is bijvoorbeeld onze h, maar Máxima zegt keurig ‘hij heeft’ en niet iets als ‘ij eeft’. Moedertaalsprekers van het Spaans struikelen ook nogal eens over het verschil tussen korte en lange klinkers, maar de aanstaande Prinses van Oranje slaagt glorieus voor dit examenonderdeel. De v, w en b mengt ze evenmin tot een klank die daar ergens tussenin zit, iets wat veel Spaanstaligen wel doen in hun Nederlands. Natuurlijk is goed te horen dat ze een tweedetaalspreker van het Nederlands is. Zo gaat haar nu de richting uit van noe, de ij in mijn vader schuift op naar de ie van mien vader, en spannend lijkt veel op sjpannend. Soms worstelt ze met het woordaccent, en dan zegt ze ‘démocratische’, ‘inbúrgering’ en ‘zenuwáchtig’. Het zinsaccent komt ook weleens op de verkeerde plaats, en dan zegt ze dat Willem-Alexander en zij ‘veel van elkáár houden’ en niet ‘veel van elkaar hóúden’. Ceran Instituut In contrast met de meeste andere sprekers van Romaanse talen is Máxima vermoedelijk erg snel met het leren van Nederlands als tweede taal (NT2). Haar opvallende vaardigheden op het niveau van de klanken van het Nederlands heeft ze misschien ook te danken aan het gevolgde taalonderwijs. Toen ze nog in Brussel werkte, heeft ze deelgenomen aan cursussen van het prestigieuze Ceran Instituut in Spa, dat als motto voert: ‘Meer dan een kunst om te leren... een kunst om te leven!’ Dat instituut is zo'n 25 jaar geleden opgericht door René Bastin en zijn vrouw, die veel ervaring hadden met het doceren van Frans in {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} verschillende Afrikaanse landen. Ze hebben eigen methodes en materialen ontwikkeld, maar het belangrijkste is misschien dat ze een totaal onderdompelingsprogramma bieden. Cursisten verblijven intern en worden 66 uur per week geconfronteerd met de taal die ze moeten of willen leren. De kosten zijn aanzienlijk, en gezien de financiering van lessen voor anderstaligen in Nederland is het een beetje een gotspe dat Tweede-Kamerleden voorstelden dat nieuwkomers in Nederland hetzelfde lesprogramma als Máxima zouden moeten volgen. Het programma van Ceran wordt ook sterk aangepast aan de individuele wensen, behoeftes en mogelijkheden van de cursisten, maar duidelijk is dat er veel in het talenpracticum wordt gewerkt. Vandaar misschien Máxima's opvallend goede uitspraak van het Nederlands, die zoals te verwachten ook sterk ABN-achtig is. Treffend is dat ze wel heel adequaat een spreektaalvorm gebruikt in ‘een goeie beslissing’. Sinds ze in Huis ten Bosch woont, schijnt Máxima nog twee ochtenden per week Nederlandse les te krijgen van een privé-docent, ook een voorziening die niet is weggelegd voor elke willekeurige Hasan of Fatima. Klassieke fout {== afbeelding Máxima's ‘beetje dom’ werd bijna meteen een standaardfrase; er verscheen zelfs een ansichtkaart van. ©Paul Baars. Uitgave Art Unlimited®, Amsterdam ==} {>>afbeelding<<} ‘Dat was 'n beetje dom’. Zoals te verwachten - want het is een bijna klassieke fout in het Nederlands van NT2-sprekers - levert de buigings-e in bijvoeglijke naamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden, zoals ook in goeie, moeilijkheden op bij onzijdige zelfstandige naamwoorden met een onbepaald lidwoord. Máxima zegt dan ook ‘een fantastische land’, ‘onze huwelijk’ en ‘een goeie besluit’. Dit struikelblok hangt uiteraard samen met het probleem van die onzijdigheid. Zoals de meeste tweedetaalverwervers past Máxima een vorm van overgeneralisatie toe: voor haar zijn vrijwel alle zelfstandige naamwoorden de-woorden, en dus zegt ze: ‘die oude regime’, ‘Hij wil de allerbeste voor mij’ en ‘de besluit’. Dit betekent overigens niet dat ze altijd voor de of die kiest. Toen Willem-Alexander op een vraag van een journalist had verteld dat hij Máxima op de vijver van Huis ten Bosch een huwelijksaanzoek had gedaan - nadat hij had geprobeerd haar te leren schaatsen - zei Máxima: ‘Het was eerste keer, dat schaatsen.’ Hieruit blijkt dat ze ook weleens een lidwoord of verwijswoord weglaat of correct gebruikt. Een voorbeeld van dat laatste is ook nog ‘dit onderwerp’. Duidelijk is dat ze worstelt met het geslacht van Nederlandse zelfstandige naamwoorden. Misschien heeft ze het daarom in de voorgelezen persverklaring ook over ‘het rechtvaardigheid’. Vrijwel iedere Nederlander die een vreemde taal leert, heeft problemen met de voorzetsels. Denk bijvoorbeeld maar aan het Engels. Is op school nu at school, in school of on school? Máxima doet dit in haar Nederlands over het algemeen voortreffelijk, en ze zegt dan dingen als ‘de gevoeligheden over dit onderwerp’, ‘Ik zal doorgaan met...’ en ‘Toen kwam hij met zijn vraag.’ Zeer incidenteel maakt ze een fout, bijvoorbeeld in ‘Ik ben daarvoor heel blij.’ Soms zoekt ze ook naar de goede vorm: ‘Eerst moet ik mijn spullen in... van Brussel ophalen’, waar uit de beste keuze zou zijn geweest. Het vervoegen van werkwoorden doet Máxima vrijwel foutloos, zelfs als het gaat om voltooide deelwoorden van sterke werkwoorden, zoals gewonnen, gelezen en genomen. Correcte zinsbouw Máxima is waarschijnlijk ook zo geprezen om haar Nederlands omdat haar zinsbouw in de meeste gevallen correct is. Een bijna clichématige fout van NT2-sprekers is dat ze de volgorde onderwerp - persoonsvorm handhaven in zinnen waarin een bepaling vooropstaat. Dat leidt dan bijvoorbeeld tot ‘Morgen ik ga naar Den Haag.’ In Máxima's Nederlands bij de persconferentie kwam dit geen enkele keer voor, terwijl ze wel correcte zinnen produceerde als ‘Toen kwam hij met zijn vraag’ (het huwelijksaanzoek), ‘Natuurlijk wilde hij een goeie besluit nemen’ en ‘Eerst moet ik naar Brussel gaan om alles af te ronden.’ Als het vooropgeplaatste deel niet een bepaling is maar een bijzin, is de structuur ook goed: ‘Sinds ik elf of twaalf jaar oud was, heb ik een democratie gehad in mijn eigen land.’ Betrekkelijk ingewikkelde constructies, zoals in de zin over Brussel, brengt ze zonder haperen tot een goed einde. Ze breidt de zin zelfs nog uit: ‘Eerst moet ik naar Brussel gaan om alles af te ronden, mijn spullen op te halen’ (let ook op ‘af te ronden’ en ‘op te halen’!). Volgordefouten lijkt Máxima vrijwel alleen te maken als ze twee bepalingen vooropzet, zoals in ‘Als zijn dochter natuurlijk vind ik vreselijk.’ Het vervloekte er Hoe goed ze het ook doet, één onderdeel van het Nederlands blijft kennelijk lastig voor Máxima, en dat is het door veel tweedetaalverwervers vervloekte woordje er, dat meestal wordt weggelaten. Máxima zegt dus: ‘We hebben veel over gesproken en gelezen’ en ook in de voorgelezen tekst laat ze een keer er weg: ‘Wat is gebeurd in die periode in Argentinië is vreselijk.’ Overeenkomstig is het weglaten van het als onderwerp of lijdend voorwerp, zoals in het al geciteerde ‘Als zijn dochter natuurlijk vind ik vreselijk.’ Af en toe gebruikt ze er trouwens wel correct, zoals na een vraag of ze weleens getwijfeld heeft of het geen ‘onmogelijke liefde’ was: ‘Natuurlijk, natuurlijk heb ik getwijfeld, maar dat is een reden om meer te {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} denken en er met Alexander over te praten.’ Deze zin illustreert tegelijk haar vaardigheid in constructies met om te. Vermoedelijk heeft ze daar speciaal op geoefend, wat als resultaat heeft dat ook daarbij overgeneralisatie lijkt op te treden. In haar antwoord op de vraag naar de toekomst van de monarchie, zegt ze namelijk: ‘Het lijkt nu om goed te werken.’ Treffend is trouwens dat ze daaraan haperend toevoegt: ‘Dus... eh, misschien is het ook in de toekomst ook...’, waarna ze eindigt in onverstaanbaar gemompel en haar kersverse verloofde enigszins vertwijfeld aankijkt. Die schiet haar dan te hulp met de ferm uitgesproken frase: ‘Meer kan je er niet over zeggen, want je bent hier pas.’ Volmondig Máxima lijkt al een behoorlijke woordenschat te hebben in het Nederlands, waarschijnlijk dankzij een toespitsing van het lesprogramma op haar maatschappelijke en politieke positie. Woorden als gevoeligheden en protestante religie komen vlot en vlekkeloos uit haar mond. Op het huwelijksaanzoek van Willem-Alexander Uiteraard heeft ze soms problemen met het Nederlandse idioom, bijvoorbeeld als ze voor de voorgelezen verklaring vraagt om ‘begrip voor mijn heel mogelijke fouten, heel mogelijke fouten’. heeft ze ook ‘volmondig’ ja gezegd (en niet ‘met volle mond’, zoals een van haar aanstaande schoonzusters bij een soortgelijke gelegenheid). Een enkele keer toont ze duidelijk woordvindingsproblemen, bijvoorbeeld wanneer haar wordt gevraagd waar de kroonprins en zij elkaar hebben ontmoet. ‘Dat was twee jaar geleden in Sevilla’, antwoordt ze, ‘bij ge...’ Dan komt ze even niet verder. Willem-Alexander vult dat aan met ‘gemeenschappelijke vrienden’ en Máxima neemt dat vervolgens over. Uiteraard heeft ze soms problemen met het Nederlandse idioom, bijvoorbeeld als ze voor de voorgelezen verklaring vraagt om ‘begrip voor mijn heel mogelijke fouten, heel mogelijke fouten’, als ze zegt ‘Ik ken Nederland niet zo heel veel’ of ‘Ik had het veel koud’ (bij het huwelijksaanzoek). Het hele domein van versterkende bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden ligt voor haar waarschijnlijk nog vol met voetangels en klemmen. Een woordje waar Máxima een sterke voorkeur voor blijkt te hebben, is natuurlijk, zoals de volgende zinnen laten zien: -Dat is prima tot nu toe, maar ik moet het verbeteren natuurlijk. (over haar Nederlands) -Natuurlijk wilde hij een goeie besluit nemen. (over haar vader) -Natuurlijk was prins Claus heel goed voor mij. -Onze huwelijk zal een heel blije dag blijven, maar natuurlijk, we hebben wel gezegd: het zal heel moeilijk zijn voor mij. (over de afwezigheid van haar ouders bij het huwelijk) {== afbeelding ‘Het was heel warm, heel indrukwekkend. Veel te veel om te leren. Maar het was heel goed om dit samen met Alexander te doen en zijn land te leren kennen.’ Foto: Picture Report. Copyright Rijksvoorlichtingsdienst ==} {>>afbeelding<<} Impliciet taalgebruik Wat haar taalbegrip betreft lijkt Máxima onder meer problemen te hebben met impliciet taalgebruik. Treffend is het fragment waarin een journalist haar vraagt: ‘Hebt u enig idee waar u aan begint, mevrouw Zorreguieta?’ Eerst zegt ze: ‘Sorry.’ Dan wordt de vraag in dezelfde bewoordingen opnieuw gesteld, maar Máxima begrijpt het nog steeds niet. Vervolgens herhaalt Willem-Alexander de vraag, eerst in het Nederlands en daarna zegt hij: ‘What you're starting with, what you're doing to yourself.’ Máxima zegt dan: ‘Ah... nu... Nu werk ik nog steeds.’ Vermoedelijk heeft ze de vraag geïnterpreteerd als: ‘Waar ga je nu mee beginnen?’ Willem-Alexander komt dan opnieuw te hulp en herhaalt zijn uitleg in het Engels. Als dat weer niets oplevert, grijpt het hoofd van de Rijksvoorlichtingsdienst, Eef Brouwers, in en hij parafraseert de vraag: of ze zich wel heeft gerealiseerd wat het betekent om met de kroonprins in het huwelijk te treden. ‘Ja, ik realiseer me wel’, zegt Máxima dan - let ook op het weggelaten het - ‘om mijn leven met Alexander te delen, in een nieuwe land te wonen, een nieuwe taal te spreken, in een gouden kooi. Natuurlijk zijn alle thema's die ik heb wel...’ En ze strandt weer in enkele onverstaanbaar gemompelde woorden. Vertwijfeld Het is trouwens opvallend hoe beschamend slecht, onduidelijk of ingewikkeld verschillende journalisten hun vraag formuleren. Ze houden kennelijk volstrekt geen rekening met het feit dat Máxima geen moeder- {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} En dan bloedt de zin dood, zodat Máxima, als een (bijna) volleerde spreker van het Nederlands, afsluit met dus. taalspreker is van het Nederlands. Zo vraagt iemand: ‘Hebt u, gezien uw afkomst, moeten vechten om een gevoel voor democratie te ontwikkelen?’ De vraagsteller realiseert zich vermoedelijk niet dat een woord als gezien in de hier gebruikte betekenis moeilijk te interpreteren is voor NT2-leerders. Nog bonter maakt iemand het die de volgende, zeer complexe vraag aan Máxima voorlegt: ‘Hoe wapent u zich tegen de wetenschap van de geschiedenis dat veel aangetrouwde partners van leden van het Koninklijk Huis veel moeite hebben gehad hun eigen rol te vinden en gelukkig te worden?’ Het is geen wonder dat Máxima opnieuw vertwijfeld kijkt en de kroonprins dan maar een antwoord geeft, waarin hij overigens behoorlijk diplomatiek om de kern van de vraag heen draait. Ook in andere opzichten maakt het Nederlandse journaille niet altijd een goede beurt bij de persconferentie. Wat te denken van de Story-journalist, die zijn vraag over mogelijke gezinsuitbreiding (ze zijn nog niet eens getrouwd!) inleidt met: ‘Complimenten aan de charmante performance van mevrouw Zorreguieta.’ Op zo'n manier krijgt Máxima de Nederlandse voorzetsels nooit onder de knie. {== afbeelding Ook op internet is er veel aandacht voor de taal van Máxima. De website van Planet Internet biedt een cursus ‘inburger-Argentijns’. ==} {>>afbeelding<<} Op 15 november, na de laatste etappe van de zogenoemde Máxima-toer langs de twaalf provincies en de vier grote steden, spraken Máxima en Willem-Alexander weer met radio- en televisiejournalisten. Een globale vergelijking met de persconferentie van 30 maart leert dat Máxima's uitspraak van het Nederlands verder is verbeterd. Complexe zinnen blijven af en toe moeilijk. In een kort interview met het Jeugdjournaal gaat het over de kinderen die ze ontmoet heeft en die nogal gespannen waren en weinig spontaan. Ze zegt: ‘Ik hoop de volgende keer zullen ze een beetje meer uitbundig zijn.’ Dat ze zinnen met een om te-constructie perfect beheerst, blijkt bijvoorbeeld weer eens uit de volgende passage over haar ervaringen in den lande: ‘Het was heel warm, heel indrukwekkend. Veel te veel om te leren. Maar het was heel goed om dit samen met Alexander te doen en zijn land te leren kennen.’ Een aantal kwesties blijft problematisch, zoals in de volgende zin, waarin ze wat gebruikt in plaats van waar. Het is het antwoord op een vraag van Maartje van Weegen over de inhoud van de bezoeken. ‘Het is heel verschillend, per provincie, per stad, maar wel er zijn ook heel gemeenschappelijke dingen, bijvoorbeeld die wat ik over had, die oud en nieuw, hoe is de ontwikkeling, hoe houden we met tradities en natuur...’ En dan bloedt de zin dood, zodat Máxima, als een (bijna) volleerde spreker van het Nederlands, afsluit met dus. Nog een voorbeeld is Máxima's opmerking ‘Dit is niet die enige dat ik doet.’ De zinsbouw is volledig correct, maar met de keuze van lidwoord en betrekkelijk voornaamwoord en de vervoeging van doen gaat ze in de fout. Voorzetsels zijn incidenteel ook nog lastig. Zo merkt ze op dat het heel vermoeiend was om alles te begrijpen, ‘van één stad op die andere te springen’. ‘Absoluut en meer dan dat’ Máxima's kwaliteiten als NT2-leerder komen misschien nog het best aan het licht bij de woordenschat of het idioom. Slechts een enkele keer maakt ze een foutje als het volgende, dat overigens wel typerend is voor een tweedetaalverwerver, omdat algemeen inzetbare woorden als maken en doen vaker worden verwisseld: ‘En dan moet ik soms meer moeite maken om dat te begrijpen en te accepteren’ (namelijk de beperkingen in haar privé-leven). Dat ze op lexicaal gebied in ruim een halfjaar forse vooruitgang heeft geboekt, blijkt bijvoorbeeld al uit het gebruik van per in het bovenstaande ‘per provincie, per stad’ en haar wens dat kinderen in de toekomst meer ‘uitbundig’ zijn. Sommige spreektaalfrases beheerst ze ook al goed. Zo antwoordde ze op de vraag of Nederland haar was meegevallen: ‘Absoluut en meer dan dat.’ Ten slotte heeft natuurlijk zich als zeer frequent woord gehandhaafd. Zo zegt Máxima dat er ‘natuurlijk’ een beperking is in haar privé-leven, en als haar gevraagd wordt of dat moeilijk te accepteren is, luidt haar antwoord: ‘Ja, natuurlijk.’ De indruk dat Máxima in maart 2001 al zeer acceptabel Nederlands sprak en dat ze daarna nog meer vooruitgang heeft geboekt, wordt gestaafd door een eerste analyse van haar taalgebruik. Ze heeft vermoedelijk veel en goed les gehad, ze is zeer gemotiveerd om Nederlands te leren, maar ze beschikt ook over taalaanleg. Om het in haar eigen woorden te zeggen: ze lijkt een natuurlijk taaltalent. Met dank aan Folkert Kuiken. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Wapen Broek in Waterland Jeroen Trommelen - Broek in Waterland Het gemeentewapen van Broek op Waterland toont een kledingstuk (een broek dus), hetgeen bewijst dat de bewoners van deze gemeente de oorspronkelijke betekenis van het woord broek (‘moerassig land’) niet meer kennen. Aldus beweert B. Jörgers uit Maasland in de rubriek ‘Reacties’ van het oktobernummer. Ik tel in zijn bewering twee vergissingen. Ten eerste: de gemeente Broek op Waterland bestaat niet. Het dorp Broek in Waterland wel; het maakt sinds tien jaar deel uit van de gemeente Waterland. Ten tweede: het wapen van Broek in Waterland noch dat van Waterland toont een broek. Men weet namelijk wel beter. De illustratie bestaat uit een zwaan met een kroon om de hals. Misschien was Jörgers in de war met de gemeente Broek op Langedijk - zij het dat het wapen daarvan evenmin een broek toont, maar een ‘schild, waarop een zeilend scheepje in deszelfs natuurlijke kleur’ (bron: Nederlandse Genealogische Vereniging). {== afbeelding Wapen van de gemeente Waterland ==} {>>afbeelding<<} Naschrift redactie Het verschijnsel dat het element broek (‘moerassig land’) als deel van een plaatsnaam in een wapen wordt weergegeven als een kledingstuk, komt overigens wel voor. Zo voerde de voormalige Zuid-Hollandse gemeente Abbenbroek een zilveren broek in haar wapen, en de voormalige Noord-Hollandse gemeente Hensbroek een broek en een kip. {== afbeelding Wapen van de gemeente Hensbroek, in 1979 opgegaan in Obdam en Heerhugowaard. ==} {>>afbeelding<<} Sjouw Kees Stada - Kropswolde In de rubriek ‘Reacties’ in het novembernummer schrijft Gelijn Jansen over het woord sjouw, zoals gebruikt op Texel en Vlieland. Zelf heb ik nog meegemaakt hoe de sjouw op Terschelling functioneerde. Mijn grootvader Jacob Stada (1859-1937) heeft nagenoeg zijn gehele leven als stuurman en kapitein op zeilschepen gevaren. Toen hij het zeemanschap vaarwel zegde, werd hij ‘tijdbalophaler’ in zijn geboorteplaats Midsland op Terschelling. In zijn tuin stond een paal die hoog boven de huizen en bomen uitstak. Met behulp van een touw door een katrol hees hij dagelijks op gezette tijden een gevlochten rieten mand. De boeren op het land wisten dan ‘hoe laat het was’, dat het tijd was om bijvoorbeeld te eten of de koeien te melken. Deze tijdmelder werd ‘sjouw’ genoemd en ik heb altijd begrepen dat dit woord van het Engelse werkwoord to show was afgeleid. Overigens heeft mijn grootvader van moederszijde (1875-1960) deze functie later overgenomen, totdat deze in 1952 werd opgeheven. Dries Els Schaafsma-Verburg - Heiloo Riemer Reinsma behandelt in zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ (Onze Taal november) de straatnaam Dries en de varianten Driest en Dres(ch). Al lezend herinnerde ik me uit de tijd dat ik in Maastricht woonde nog een andere variant: de Maagdendries. Volgens het Woordenboek of Diksjenaer van 't Mestreechs (H.J.E. Endepols, 1955) werd deze straatnaam in het Maastrichts uitgesproken als [maagdendrees], en ook wel verkort tot [drees]. Maar wat de betekenis van Maagdendries zou kunnen zijn...? Naschrift Riemer Reinsma De Maastrichtse Maagdendries is inderdaad ook een dries in de door mij behandelde betekenis (‘weiland’). Wat dat maagden betreft: dat deel van de naam verwijst waarschijnlijk naar een voormalig vrouwenklooster. Bert Lejeune meldt in zijn boek Maastrichtse straatnamen op blz. 174: ‘Omstreeks 1200 stichtte een communiteit van begijnen een klooster, het klooster van St. Andries, op een braakliggend terrein, Driesch of Sacs Drijes genaamd, waarschijnlijk eigendom van de familie Sac. Dries staat voor onbebouwd en onvruchtbaar terrein (akkerland).’ Dove ouders B.H. Wagenaar-Jansen en P. Wagenaar - Zoetermeer Marc van Oostendorp schrijft in zijn artikel ‘Zingen in gebarentaal’ (Onze Taal september) over onze zoon Gerdinand Wagenaar: ‘Hij werd geboren als horende zoon van dove ouders, en groeide tweetalig op - op school, op straat en van horende familieleden leerde hij Nederlands.’ Deze formulering suggereert dat Gerdinand niets van zijn ouders heeft geleerd en dat zijn taalontwikkeling afhankelijk was van anderen. Dat was zeker niet zo. We hebben onze kinderen zelf leren praten, en hadden daarbij niet de hulp van familieleden of anderen nodig. Naschrift Marc van Oostendorp Als de indruk is ontstaan dat Gerdinand Wagenaar niets van zijn ouders heeft geleerd, betreur ik dat. Wagenaar is iemand met een groot taalgevoel en volgens mij is het nauwelijks mogelijk je zo te ontwikkelen zonder hulp en steun van je ouders. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} 99 andere woorden voor interface Taaladviesdienst De oproep in het novembernummer van Onze Taal om een Nederlands alternatief voor interface te bedenken, leverde minder reacties op dan we de afgelopen tijd gewend waren: 40 lezers stuurden in totaal 99 verschillende alternatieven in voor deze term. Ter herinnering: het woord interface wordt meestal gebruikt als verkorting van gebruikersinterface. Dat is het geheel van middelen dat een computergebruiker tot zijn beschikking heeft om programma's te bedienen: toetsenbord, (aanraak)scherm, muisfuncties, gesproken invoer, enz. Wat er in de computer zelf precies gebeurt, ziet de gebruiker niet. De interface is het hulpmiddel waarmee hij de techniek kan activeren, oftewel ‘een “tolk” tussen gebruiker en achterliggende techniek’, zoals de Volkskrant Internetgids 2.0 het verwoordt. Interfaces komen in allerlei vormen voor, en niet alleen bij computers: het bedieningspaneel van een kaartjesautomaat of een rekenmachine is net zo goed een interface als het bureaublad van Windows of het werkscherm van een programma als Word. Vanwege de ruime toepassingsmogelijkheden van het woord interface zou een Nederlands alternatief ook vrij algemeen moeten zijn en bij voorkeur ook buiten de computerwereld gebruikt moeten kunnen worden. Inzendingen als computerbesturing, applicatieschil en menscomputermedium vallen daarom af. Algemene termen bleken het overigens goed te doen bij de inzenders; de volgende woorden zijn vaker dan één keer ingezonden: -koppelvlak (5x); -grensvlak, raakvlak (3x); -januskop, koppelaar, tussenlaag (2x). Volgens enkele inzenders wordt koppelvlak al langer gebruikt in sommige technische omgevingen. Grensvlak en raakvlak worden - naast enkele andere alternatieven - gesuggereerd in de Woordwijzer (1998) van het Nederlands Normalisatie-instituut en het Belgisch Instituut voor Normalisatie. Deze twee woorden verwijzen naar de oorspronkelijke Engelse betekenis van interface: het raakvlak tussen twee lichamen, ruimten of vloeistoffen (zoals in an oil-water interface), of ook wel een raakvlak in abstracte zin (the interface between literature and theology, ‘het raakvlak tussen literatuur en theologie’). Raakvlak roept daarnaast associaties op met een interface waarbij gebruik wordt gemaakt van een aanraakscherm. Andere voorgestelde alternatieven die de algemene lading van interface vrij goed dekken, zijn datatolk, doorgeefluik, intermediair, tussenschakel (dat ook in de Woordwijzer genoemd wordt) en tussenvlak. Doorgeefluik, intermediair en tussenschakel worden alle drie al in de betekenis ‘tussenpersoon’ of ‘verbinding tussen twee zaken’ gebruikt. Het zijn echter vrij concrete begrippen, terwijl interface vooral in abstracte zin wordt gebruikt. Ook datatolk, koppelaar en de overigens creatieve vondst januskop (‘kop met twee gezichten’) vinden we niet abstract genoeg. Woorden die op -vlak eindigen, passen goed bij interfaces die als venster of scherm worden gepresenteerd, maar minder goed bij interfaces waarbij bijvoorbeeld een muis of gesproken invoer een rol speelt. Vandaar dat koppelvlak, grensvlak, raakvlak en tussenvlak het veld moeten ruimen. Als winnend Nederlands equivalent van interface hebben we gekozen voor tussenlaag. Dit woord sluit door de abstracte betekenis die laag kan hebben mooi aan bij het abstracte begrip interface, en tussen slaat ondubbelzinnig op het ‘tussen de gebruiker en de techniek in zitten’; daarbij is tussen een goede vertaling van het van oorsprong Latijnse woord inter. Frans Roobeek uit Wijchen was de eerste die tussenlaag voorstelde. Hij ontvangt de boekenbon van €25, - van de Stichting LOUT. We danken de inzenders hartelijk voor hun bijdragen. Ander woord voor... prime time Het begrip prime time is afkomstig uit de radio-en-televisiewereld. Letterlijk betekent het ‘eerste/voornaamste tijdstip’, maar volgens Van Dale - waarin de term sinds 1992 is opgenomen - is prime time ‘zendtijd met de grootste luister- of kijkdichtheid’. Het woordenboek van Koenen (1999) geeft als omschrijving: ‘(tv) tijd waarop de meeste mensen kijken’. Koenen koppelt prime time dus uitsluitend aan televisie, terwijl Van Dale het ook betrekt op radiozendtijd. Dat Van Dales omschrijving dichter bij de werkelijkheid ligt, blijkt uit The New Oxford Dictionary of English (2001). Ook dit woordenboek geeft bij prime time een omschrijving die verband houdt met tv én radio. De Stichting Natuurlijk Nederlands (SNN) stelt in haar Woordenlijst onnodig Engels (2001) toptijd en piektijd voor als Nederlandse vervangers van prime time. Toptijd heeft echter al een specifieke betekenis: ‘De atleet zette een toptijd neer.’ En piektijd is onzes inziens een wat al te algemeen woord; het is ook denkbaar in zinnen als ‘Half zes is piektijd op de Nederlandse wegen’, ‘December is altijd piektijd bij ons op de zaak’ en ‘Het is piektijd voor de studenten: ze hebben deze maand zes tentamens.’ Het Nederlandse equivalent van prime time moet het liefst het betekeniselement ‘radio en tv’ in zich hebben, omdat het alleen in die context gebruikt wordt. Hebt u suggesties voor een Nederlands alternatief voor prime time, laat het ons dan weten. De Taaladviesdienst ontvangt uw reactie graag vóór 18 februari. Ons adres: Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De inzender van het geschiktste Nederlandse woord voor prime time wordt door de Stichting LOUT beloond met een boekenbon van €25, -. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Geronnen ? In het decembernummer werd bij de uitleg van de uitdrukking zo gewonnen, zo geronnen gezegd dat het oude werkwoord rinnen zowel ‘(weg)stromen, (weg)lopen’ betekent als ‘stollen, stremmen’. Hoe kan één werkwoord twee zo verschillende betekenissen hebben? ! In het Middelnederlands bestond naast rinnen, dat als hoofdbetekenis ‘lopen’ of ‘vloeien’ had, het werkwoord gerinnen. Gerinnen is afgeleid van rinnen; het voorvoegsel ge- betekent in dit geval ‘samen’. Gerinnen is dus letterlijk ‘samenlopen’, en samenlopen kan onder meer ‘stollen, stremmen, klonteren’ betekenen, aldus Van Dale (1999). Deze - inmiddels verouderde - betekenis is waarschijnlijk ontstaan uit een andere betekenis van samenlopen: ‘samenkomen, zich verenigen (in één punt)’. Het werkwoord gerinnen werd in het Middelnederlands al weinig gebruikt; alleen het voltooid deelwoord kwam geregeld voor in combinaties als geronnen bloed en geronnen melk. Doordat men geronnen niet meer herkende als het voltooid deelwoord van gerinnen, ging men het interpreteren als het gelijkvormige voltooid deelwoord van het gebruikelijkere werkwoord rinnen. Rinnen kreeg er hierdoor de betekenis ‘stollen’ bij. Sirenenzang, sirenegeloei ? Waarom krijgt sirenenzang een tussen-n en sirenegeloei niet? ! Het plaatsen van een tussen-n in een samenstelling hangt samen met de vraag of het eerste deel een meervoud op een n of een s (of allebei) heeft. Bij sirene hangt de meervoudsvorm af van de betekenis. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De meest voorkomende betekenissen van sirene zijn ‘mythisch wezen met betoverende zang’ (bekend uit de verhalen over Odysseus) en ‘apparaat dat geluidssignalen geeft’ (bijvoorbeeld de sirene van een ambulance). In de eerste betekenis heeft sirene alleen een meervoud op een n; dat betekent dat een samenstelling met dit woord een tussen-n krijgt. In de andere betekenis zijn er twee meervoudsvormen mogelijk: sirenes en sirenen. Na een woord op een toonloze e dat zo'n dubbel meervoud heeft, komt in een samenstelling geen tussen-n. Het gezang van de mythische sirenen - of gezang dat daarmee wordt vergeleken - is dus sirenenzang, en het geloei van alarmsirenes sirenegeloei. (De spelling sirenengeloei zou kunnen worden gebruikt door iemand die het gezang van de mythische wezens niet weet te waarderen.) Er zijn geen vaste regels om te bepalen of een woord dat op een toonloze e eindigt, een meervoud op een s of op een n (of allebei) heeft; woordenboeken baseren zich op de regelmaat waarmee de meervoudsvormen voorkomen. De voorkeur voor een bepaalde vorm kan in de loop der tijd veranderen. Zo kon in ouder Nederlands ook het meervoud sirenes worden gebruikt als de mythische figuren werden bedoeld. Die vorm komt voor in een van de oudste Nederlandse vertalingen van de Odyssee (uit 1561, door Dirk Volkertszoon Coornhert), en ook in een vertaling uit 1560 van Erasmus' Lof der zotheid: ‘Sirenes zijn dieren in de zee geweest, bouen [= van boven] hebbende de gedaente der ionger vrouwen, ende onder waren sy visschen.’ Flessentrekkerij ? Waar komt het woord flessentrekkerij voor ‘oplichterij’ vandaan? ! De term flessentrekkerij is ontleend aan de uitdrukking op flessen trekken, waarin trekken de betekenis ‘(af)tappen’ heeft. Dit werd oorspronkelijk gezegd van bier; bedoeld werd dan ‘bottelen’, in het bijzonder ‘het laatste van een vat op flesschen aftappen, om het door toevoeging van gerst en suiker weer drinkbaar te maken’, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Minderwaardig bier werd dus verkocht alsof het gewoon bier was, en zo kreeg (op-)flessentrekkerij de betekenis ‘bedrog’. Hiervan is ook het werkwoord flessen afgeleid, dat ‘oplichten, afzetten’ betekent. Een waarschijnlijk verwante uitdrukking is op de fles gaan voor ‘failliet gaan, opgeheven worden’. Het verband met op flessen trekken is volgens het WNT dat ‘de persoon wiens zaken misgaan wordt vergeleken bij een vat dat ledigraakt’. Het WNT citeert uit Schatten uit de volkstaal (1887), een verzameling Vlaamse volksspreuken van A. Joos: ‘hij is op flesschen getrokken, het is haast met hem gedaan, ten opzichte van vermogen, aanzien of gezondheid’. Het Idioomwoordenboek (1999) van Van Dale voegt hieraan toe: ‘In het Antwerps is iemand die op de fles is, ligt of staat er nog erger aan toe: die is ongeneeslijk ziek, opgegeven.’ Tweede( )generatie( )allochtonen ? Hoeveel spaties en/of streepjes komen er in de woordcombinatie tweede + generatie + allochtonen? ! Dat ligt eraan wat er bedoeld is. De combinatie de tweede generatie allochtonen wordt gebruikt als groepsaanduiding voor ‘de kinderen van buitenlandse werknemers’, aldus Van Dale. Het gaat dan om een generatie die bestaat uit allochtonen. Vergelijkbare woordgroepen zijn de tweede lichting studenten, de grote groep mensen en de nieuwe serie artikelen. Als het niet gaat om de generatie als geheel, maar om de afzonderlijke allochtonen van de tweede generatie, moet de combinatie als één woord worden geschreven: tweedegeneratieallochtonen. Het is dan een drieledige samenstelling, vergelijkbaar met hogesnelheidstreinen en langetermijneffecten. Volgens het Groene Boekje mag de structuur van een onoverzichtelijke samenstelling worden verduidelijkt met streepjes. Ook tweedegeneratie-allochtonen, tweede-generatieallochtonen en tweede-generatie-allochtonen zijn dus mogelijk. Het verschil tussen de schrijfwijze als drie woorden en die als één woord is te horen aan de plaats van de klemtoon: in tweede generatie allochtonen ligt de klemtoon op allochtónen, in tweedegeneratieallochtonen op generátie. Bovendien krijgt tweede generatie allochtonen een enkelvoudige persoonsvorm, omdat generatie de kern van de woordgroep is, en tweedegeneratieallochtonen een meervoudige: ‘De tweede generatie allochtonen is haar tijd ver vooruit’; ‘Tweedegeneratieallochtonen spreken vaak beter Nederlands dan hun ouders.’ {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Wuifdagen, mobimiles, poederpost Nieuwe woorden van 2001 Ton den Boon - hoofdredacteur grote Van Dale WTC-ramp, biobom en poederlawine: natuurlijk hebben veel nieuwe woorden van 2001 te maken met ‘11 september’. Maar ook andere belangrijke gebeurtenissen lieten hun sporen na in onze taal. Zo danken we aan Máxima wuifdagen, aan Herman Brood troeteljunk en leeft de MKZ-crisis voort in melkdubbeltje. De opvallendste neologismen van het jaar 2001. ‘Aan de vruchten kent men de boom’, luidt het spreekwoord. Ook wie de oogst aan woorden van een bepaald jaar in ogenschouw neemt, komt al gauw in de verleiding aan de hand daarvan het jaar te typeren. Zo bezien is 2001 een rampjaar. Heel wat veelvoorkomende neologismen uit 2001 houden althans verband met een ramp. MKZ-ramp, rampcafé, nieuwjaarsramp, WTC-ramp - het zijn allemaal woorden die hoog scoren op de frequentielijst van nieuwe woorden uit 2001. Vanuit taalkundig en lexicografisch oogpunt valt er niet veel aan die ramp-woorden te beleven. Het zijn heel gewone samenstellingen, waarvan het deel voor of na ramp gemakkelijk inwisselbaar is voor een willekeurig ander woord. Historisch gezien zijn het echter wel getuigen van ingrijpende gebeurtenissen, die gedurende kortere of langere tijd in het jaar 2001 de tongen (en de pennen) in beweging hebben gebracht. Melkertmalus Naast deze woorden heeft 2001 ook ander in historisch opzicht interessant woordmateriaal opgeleverd. Sommige neologismen hebben te maken met opvallende gebeurtenissen uit de lands- of wereldpolitiek, de economie en de kunst. Denk maar aan alle commotie rondom het Europees Sociaal Fonds (en aan samenstellingen als ESF-affaire, ESF-drama), die de opvolging van PvdA-leider Kok door Ad Melkert nog spannender maakte. De ESF-affaire leverde in 2001 bovendien een mooi allitererend woord op: Melkertmalus, het tegenovergestelde van het al langer bekende woord premierbonus. Het woord is echter zo eenmalig dat het in de toekomst geen rol van betekenis zal spelen. Sommige nieuwe woorden uit 2001 hebben wel een lange levensverwachting, al kunnen daarover binnen het bestek van een jaar geen definitieve uitspraken worden gedaan. In dit artikel is een aantal woorden bijeengebracht die typerend zijn voor 2001. De meeste zullen na 2001 nooit meer of zelden in de krant verschijnen, maar sommige komen we in de toekomst wellicht nog eens tegen, misschien zelfs in het woordenboek. apotheekvoetbal Van oudsher is volkssport nummer één een belangrijke leverancier van nieuwe woorden, maar in 2001 laat het voetbal het afweten. Wel wordt het vaderlandse voetbal nu en dan met nieuwe woorden gekwalificeerd. Zo typeert columnist Hugo Camps het spel van het Nederlands elftal, dat volgens hem in een ‘semi-comateuze gezapigheid’ verkeert, smalend als ‘cabaretvoetbal’ (NRC Handelsblad, 24-2-2001). Opvallend in voetballand zijn vooral de vele dopingaffaires. Zo worden bij Oranje-spelers Edgar Davids en Frank de Boer in maart 2001 sporen gevonden van nandrolon, een verboden spierversterkend middel dat wel als doping wordt gebruikt. Hoewel het niet uitgesloten is dat beide voetballers de verboden stof te goeder trouw via voedingssupplementen hebben binnengekregen, worden ze allebei geschorst als onderdeel van de strijd tegen het ‘apotheekvoetbal’ (NRC Handelsblad, 25-4-2001), waarbij spelers een overdosis aan middelen en medicijnen gebruiken om de sportieve prestaties te leveren waarvoor ze worden betaald. In november wordt ook Jaap Stam betrapt op nandrolongebruik. biobom Bioterreur en bioterrorisme dateren van voor 2001, maar staan nog niet in het woordenboek. Naar men moet vrezen komt daar in een toekomstige editie verandering in. Na 11 september 2001 is het gebruik van deze woorden in de krant namelijk explosief toegenomen. Bovendien zijn er diverse andere bio-samenstellingen van dezelfde strekking opgekomen. Zoals biobom. Het dateert uit 2001, maar stond al in de krant voordat de bioterroristische acties met miltvuurbrieven plaatshadden. Op 15 juni 2001 kopt het Algemeen Dagblad: ‘Biobom is reëel gevaar’ en herhaalt daaronder waarschuwingen van de Gezondheidsraad: ‘Door de open grenzen, de dichte bebouwing en de grote mobiliteit is Nederland kwetsbaar voor zo'n aanslag.’ Vijf dagen voor de WTC-ramp staat biobom voor de tweede maal in de krant; er wordt melding gemaakt van het feit dat de VS zelf bezig is met de ontwikkeling van ‘een virulente vorm van de miltvuurbacterie’. Verderop in het artikel staat dat ‘het Pentagon van plan [is] om via genetische {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} manipulatie een “super-antrax” te creëren’ (NRC Handelsblad, 6-9-2001). In hetzelfde artikel wordt biologisch wapentuig, de biobom dus, beschreven als een ‘armeluisatoombom’. biofilie Mede door MKZ (mond- en klauwzeer) staat de natuur in 2001 weer volop in de belangstelling, en dat levert direct heel wat woorden op, variërend van MKZ-driehoek tot natuurvee. Ook sommige neologismen met bio- getuigen van de hernieuwde belangstelling voor onze ‘habitat’. Zoals biofilie, ‘de liefde voor alles wat groeit en bloeit, en ons altijd weer boeit’, aldus het Algemeen Dagblad (21-4-2001). Ook biocrisis debuteert in 2001 in de krant (NRC Handelsblad, 13-3-2001). Het woord heeft rechtstreeks te maken met de MKZ-uitbraak in Nederland, de veroorzaker van die crisis in de veeteelt. Een ander fraai ‘groen’ woord uit 2001 is biokist (Trouw, 9-3-2001). Dat is een biologisch afbreekbare doodskist, waarin men zonder het milieu bovenmatig te belasten ter aarde kan worden besteld. dotnot De ‘internetbubble’, die eind jaren negentig de economie nog in zijn greep had, is in 2001 definitief uiteengespat. De dotcomgekte, die in de tweede helft van 2000 al was omgeslagen in een ‘dotcommalaise’ (Het Parool, 14-3-2001), blijkt te zijn uiteengespat als een ‘e-zeepbel’ (de Volkskrant, 30-1-2001), waardoor we inmiddels in een heuse ‘dotcomcrisis’ (Het Parool, 6-1-2001) verkeren. Op de effectenbeurzen dalen begin 2001 de koersen van technologiebedrijven in rap tempo en al snel vallen er termen als dotcomkrach (de Volkskrant, 17-2-2001). Dotcoms die een jaar geleden nog veelbelovend waren, hebben zich ontpopt als ‘dotflop’ (Het Parool, 6-1-2001) of als ‘dotnot’ (Algemeen Dagblad, 4-5-2001), waar beleggers en risico-investeerders ijlings de schamele restjes van hun kapitaal uit terugtrekken. Zo'n dotnot ligt dan ook in een mum van tijd op het ‘dotcomkerkhof’ (Het Financieele Dagblad, 6-2-2001). flitsscheiding Trouwen was al een fluitje van een cent, maar ook scheiden wordt nu een stuk gemakkelijker. En leuker, want de Raad voor de Kinderbescherming vindt dat er een bemiddelende instantie moet komen voor echtscheidingen: ‘Met behulp van bemiddeling valt een einde te maken aan de oorlog die een echtscheiding jaarlijks in duizenden gevallen pleegt te worden.’ (de Volkskrant, 5-7-2001) In de toekomst hoeft aan een scheiding zelfs geen rechter meer te pas te komen, althans, zo is het in de nieuwe huwelijkswet geregeld. Dat stuit hier en daar wel op weerstand. De rechter heeft immers een drempelverhogend effect (waardoor bezinning mogelijk is), en als hij buitenspel komt te staan, vrezen sommigen voor ‘impulsscheidingen’ (Algemeen Dagblad, 16-8-2001), oftewel ‘flitsscheidingen’ (Het Parool, 16-8-2001). Het Algemeen Dagblad parafraseert de nieuwe wet echter als volgt: ‘Vastbesloten echtelieden die elkaar niet meer kunnen luchten of zien, hoeven alleen nog een verklaring bij een jurist te laten opstellen en naar het gemeentehuis te gaan.’ Lekker snel, lekker makkelijk. kleptotaks Op de Dag van de Arbeid wordt de exhibitionistische zelfverrijking van sommige topmanagers weer eens onder vuur genomen. Dit keer door Lodewijk de Waal, de voorzitter van de FNV. Hij oppert de invoering van een ‘kleptocratentaks’ (NRC Handelsblad, 1-5-2001) of ‘kleptotaks’ (NRC Handelsblad, 2-5-2001): ‘Al degenen die meer dan driehonderd keer het minimumloon verdienen, zouden over het meerdere 100 procent belasting moeten betalen. De opbrengst is bestemd voor de allerarmsten op deze wereld.’ (NRC Handelsblad, 1-5-2001) Met de naam kleptocratentaks zal dit belastingvoorstel niet veel kans van slagen hebben, want die naam is nogal tendentieus: een kleptocraat is immers iemand die (in economisch opzicht) machtig is en zichzelf verrijkt door te stelen van de gewone man. Wellicht zou er nog een kansje zijn als er een andere naam wordt gekozen, zoals Waaltaks (Algemeen Dagblad, 4-5-2001). Of Robin Hoodtaks natuurlijk (Algemeen Dagblad, 4-5-2001). {== afbeelding Lodewijk de Waal van de FNV opperde de invoering van een ‘kleptocratentaks’. Foto: Chris van Tongeren ==} {>>afbeelding<<} klikgebit Sommige woorden moeten al tijden in het verborgene hebben bestaan voordat ze in 2001 in de krant opduiken. Neem kerkhofgebit (Algemeen Dagblad, 2-2-2001), een slecht gebit. Of kaaskiezen, kiezen die eruitzien als een gatenkaas: ‘Sommige kinderen van zes, zeven jaar hebben in hun eerste grotemensenkiezen meteen bij het doorkomen al gaten in het glazuur. Kaaskiezen heet dat.’ (de Volkskrant, 31-3-2001) Maar er verschijnen in 2001 op tandheelkundig gebied ook woorden die een nieuw verschijnsel aanduiden. Zoals klikgebit (Algemeen Dagblad, 6-2-2001). Dat is een kunstgebit dat vastgeklikt wordt ‘op een metalen stangetje in de onderkaak dat zich hecht aan twee implantaten’ en waaraan volgens gebruikers niet de klachten kleven die vaak aan het klappergebit, pardon, het traditionele kunstgebit verbonden zijn, namelijk heen en weer schuiven in de mond en problemen bij het spreken. {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} melkdubbeltje De MKZ-crisis maakt in 2001 vele slachtoffers. Behalve het vee hebben vooral de boeren eronder te lijden. Zowel emotioneel (boerentranen doet zijn intrede) als financieel. Om de zwaarst getroffen boeren erbovenop te helpen, stellen de supermarkten begin mei een solidariteitsheffing in, die al snel bekendstaat als het ‘melkdubbeltje’ (Rotterdams Dagblad, 5-4-2001). Deze ‘heffing’ is in feite niets anders dan een tijdelijke verhoging van de melkprijs {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} met tien cent. Supermarkten berekenen dat dubbeltje extra op elke liter melk en sluizen de opbrengst van ongeveer een miljoen gulden per week door naar de agrarische sector. Althans, dat is de bedoeling, want de actie is geen lang leven beschoren. Binnen de kortste keren stelt de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een onderzoek naar deze solidariteitsheffing in. Dat leidt tot een onmiddellijk en vooral roemloos einde van het melkdubbeltje. Na het echec wordt deze solidariteitsheffing wel ironisch ‘Joris Driepinterheffing’ genoemd (NRC Handelsblad, 4-4-2001; Het Parool, 5-5-2001), naar de reclameheld die vroeger namens het Zuivelbureau melk (‘Drie glazen per dag’) aan de man bracht. merkambassadeur Onder de kop ‘Stiekeme reclame’ beschrijft de Volkskrant van 4 oktober 2001 de ‘merkambassadeur’: een man of vrouw die door een bedrijf is ingehuurd om potentiële klanten in een alledaagse situatie met zijn product te laten kennismaken. In het café bijvoorbeeld komt er een knappe vrouw naast een man alleen zitten. Ze vraagt of ze hem een flesje bier mag aanbieden. Dat mag natuurlijk. De man is verguld. Zijn ego groeit. Zo maakt hij kennis met een trendy biermerk dat net in de markt is gezet. De man associeert het nieuwe bier voortaan met de knappe vrouw en neemt daarbij ongetwijfeld voor lief dat de vrouw elke avond misschien wel vijftig mannen haar attenties schenkt. Deze vorm van reclame maken wordt wel ‘stealth marketing’ genoemd ‘naar de Amerikaanse bommenwerper die bij verrassing toeslaat omdat hij niet op de radar te zien is’ (de Volkskrant, 6-10-2001). poederpost Het medische synoniem voor miltvuur luidt antrax. Ook buiten de wetenschappelijke wereld wordt antrax wel gebruikt, maar vaak wordt het dan, net als in het Engels, gespeld als anthrax. Het lekenwoord, miltvuur, kwam in de tien jaar voor de gebeurtenissen op 11 september ruim 220 keer in de krant voor. In de maand na 11 september stond het ongeveer 150 keer in de krant. Ant(h)rax stond in de maand na 11 september ongeveer 80 keer in de krant. Dat komt door de post. Poederpost wel te verstaan. De poststukken met miltvuurpoeder die na 11 september vooral in Amerika worden verstuurd, heten aanvankelijk ‘antraxbrieven’ of ‘miltvuurbrieven’ (Het Financieele Dagblad, 16-10-2001), maar als blijkt dat de brieven geen sporen van de miltvuurbacterie bevatten maar een onschuldig poeder, worden ze direct omgedoopt tot ‘poederbrieven’ (NRC Handelsblad, 16-10-2001). Daar worden er medio oktober zo veel van verstuurd dat er sprake is van een ware ‘poederlawine’ (De Telegraaf, 17-10-2001). sms-bombardement 2001 is in telecomland het jaar van de grote neergang. Veel interessante nieuwe taal levert dat niet op, want economische neergang gaat doorgaans niet gepaard met technologische innovaties die een naam moeten hebben. Alleen op het gebied van sms is er nog wat nieuws. Het sms'en blijkt in 2001 bijvoorbeeld te kunnen worden ingezet in de strijd tegen de misdaad. Zo kondigt de politie in maart 2001 aan dat er voortaan ‘sms-bommetjes’ naar gestolen gsm'etjes zullen worden gestuurd. ‘Zodra iemand aangifte doet, bestookt de politie het gestolen mobieltje om de drie minuten met de boodschap: “Dit toestel is gejat, koop of verkoop is strafbaar. De politie.” Door deze maatregelen is de gsm voor dieven zo goed als onbruikbaar.’ (NRC Handelsblad, 27-3-2001) Het ‘sms-bombardement’ (NRC Handelsblad, 4-4-2001) is zo succesvol dat deze methode van misdaadbestrijding geëxporteerd wordt naar Groot-Brittannië. tandtatoeage Voor wie geen stukje huid meer vrij heeft, moet het een bron van vreugde zijn geweest: het bericht dat ook de tanden getatoeëerd kunnen worden. Een pijl die een hart doorboort, een rode roos, een vlinder, een adelaar, een dolfijn, een cobra, een gitaar met muzieknoten en een zonnebloem - de afbeelding moet weliswaar met behulp van een vergrootglas aangebracht worden, maar dan heb je ook wat om mee op te vallen in de disco of hiphopscene: een heuse ‘tandtatoeage’. Het woord debuteert tijdens de komkommertijd in het Algemeen Dagblad (25-7-2001) en duikt vervolgens ook in de Volkskrant op. De ‘tandtattoo’ (zoals de tatoeage op internet heet) blijkt in werkelijkheid een plakkertje te zijn. Het blijft slechts 24 uur op het gebitsdeel zitten. tophoppers Op 20 juli begint in het Italiaanse Genua de jaarlijkse G8-top. De zeven rijkste industrielanden plus Rusland confereren drie dagen lang over de wereldhandel en over de mondiale welvaart. Het wordt een hete zomer, daar in Genua, waar zich niet alleen diplomatieke delegaties hebben verzameld, maar ook ‘antiglobalisten’, oftewel ‘antimondialisten’. Heel wat van die actievoerders reizen van de ene naar de andere wereldtop om te demonstreren. In een voorbeschouwing over ‘anarchisten, punks, chaoten en andere autonomen’ die van een wereldconferentie in Seattle naar een top in Gotenburg of Nice reizen en zich in juli 2001 opmaken voor een vlammend protest in Genua, worden de antiglobalisten ‘tophoppers’ genoemd (de Volkskrant, 28-6-2001). troeteljunk Op woensdagmiddag 11 juli 2001 klimt Herman Brood naar het dak van het Amsterdamse Hilton-hotel om er even later ijskoud af te springen. ‘Brood is dood’, meldt de radio een uur later met gevoel voor rijm en ritme, en meteen gaat muziekminnend Nederland kopje-onder in collectieve rouw om het verlies van onze enige echte rock-'n-rolljunkie. Voor de gelegenheid wordt Brood in maar liefst vier kranten, bijvoorbeeld in het Het Parool van 12 juli 2001, gekarakteriseerd als onze nationale ‘troeteljunk’. De rouw om Brood materialiseert zich niet alleen in de vorm van muziek - met Broods postuum uitgebrachte vertolking van Sinatra's ‘My way’ scoort hij eindelijk een nummer-éénhit - maar ook in een korte maar hevige tulpenhandel in de schilderijen en prenten van dit multitalent. {== afbeelding Herman Brood: ‘troeteljunk’ Zelfportret 1978 ==} {>>afbeelding<<} wuifdagen Op 30 maart is het zover. Onze vorstin kondigt de verloving van haar zoon met mooie Máxima aan. Door Máxima's innemende optreden tijdens de persconferentie sluit het hele volk haar in het hart. De populariteit van Máxima neemt nog toe tijdens de uitgebreide kennismakingstournee waarin zij Nederland enigszins kan leren kennen. De dagelijkse gang naar weer een andere provincie tijdens deze ‘tour {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} d'Hollande’ (Algemeen Dagblad, 10-5-2001), die gekenmerkt wordt door vele geregisseerde ‘zwaaimomenten’, wordt in de volksmond al snel als ‘wuifdagen’ (Trouw, 19-9-2001) afgedaan. zeggekorfslak Elk jaar maakt er wel een nieuwe bedreigde diersoort zijn opwachting in de krant. Na de korenwolf, de vuursalamander, de noordse wolmuis, de kamsalamander en de knoflookpad is het in 2001 de beurt aan de zeggekorfslak om op het punt van uitsterven te staan. Op 23 februari 2001 bevatten landelijke kranten voor het eerst de naam van dit beestje. ‘Beestje’, want het slakje is slechts 2 millimeter groot. Het staat op de lijst van beschermde diersoorten, maar blijkt ook voor te komen op de oostoever van de Maas. En laat daar nu toevallig de A73 gepland zijn. Dit leidt tot leutige krantenkoppen als ‘Slak blokkeert aanleg snelweg’ (Rotterdams Dagblad, 26-2-2001). Ter verhoging van de hilariteit maakt Het Financieele Dagblad, zoals altijd begaan met wat zich in het slijk der aarde roert, een freudiaanse vergissing, wanneer het schrijft: dat de ‘zogeheten zeggekorfslak (...) tot de bedreigende diersoorten’ behoort (5-3-2001). In november blijkt dat alle commotie rond Vertigo moulinsiana - zoals de zeggekorfslak in het Latijn heet - vruchten heeft afgeworpen, want er zal bij de aanleg van de A73 rekening met hem worden gehouden. Uitbraak, echtbreuk en verbreking P.J. Macht - Spijkenisse Een van de eigenaardigheden van het Nederlands is dat bij het werkwoord breken de zelfstandige naamwoorden braak, breuk en breking horen, maar dat die drie mogelijkheden er lang niet altijd zijn bij afleidingen en samenstellingen met dit werkwoord. Zo heb je geen inbreking of uitbreking, maar wel inbraak en uitbraak, terwijl uitbreuk weer geen goed woord is en inbreuk wel. Doorbreken heeft doorbraak en doorbreking, maar onderbreken heeft geen onderbraak. Een heleboel vormen hebben alleen -breking (opbreken, verbreken, openbreken), maar aanbreken heeft zelfs geen aanbreking, en ontbreken geen ontbreking. Echtbreuk bestaat, en woordbreuk, bankbreuk, schipbreuk en beenbreuk ook, maar vreemd genoeg hoofdbreuk niet (wel: hoofdbreken(s)). Ik kan er geen regelmaat in ontdekken. Hoe kiest iemand die het Nederlands beheerst of, erger nog, iemand die Nederlands wil leren, uit deze mêlee van mogelijkheden het juiste woord? De Algemene Nederlandse spraakkunst roert deze kwestie alleen even aan en geeft geen duidelijke aanwijzingen. Op de gegeven regel volgen onmiddellijk vele uitzonderingen. Is het Nederlands inderdaad te mooi om in regeltjes te vangen? Of zitten er verborgen betekenisaspecten in de verschillende afleidingsmogelijkheden? Welke taaldiscipline kan hierin meer helderheid verschaffen? Naschrift redactie De oplossing van deze raadsels ligt in het verleden: sommige afleidingen van werkwoorden met breken zijn in oudere taalfasen gevormd. De taaldiscipline die zich hiermee bezighoudt, is de etymologie. Het werkwoord breken kent een sterke vervoeging door middel van een klankverandering (breken - brak - braken - gebroken), die al uit oudere taalfasen bekend is als de zogeheten ablaut. In het Gotisch, een Oost-Germaanse, aan het Nederlands verwante taal uit de vierde eeuw, luidde de vervoeging brika (‘ik breek’) - brak (‘ik brak’) - brekum (‘wij braken’) - brukans (‘gebroken’). In alle taalfasen kon je zelfstandige naamwoorden afleiden van werkwoorden. Tegenwoordig doen we dat onder meer met achtervoegsels als -ing, maar vroeger hebben er twee andere manieren bestaan. Voor de eerste wordt gebruikgemaakt van dezelfde klankverandering als bij de vervoeging van het werkwoord: het zelfstandig naamwoord braak heeft dezelfde klank als de verleden tijd braken. Op dezelfde manier heb je spraak net zoals spraken, maat net zoals maten en zelfs wraak net zoals wraken (wat nu wreekten is). Bij de tweede manier om een zelfstandig naamwoord te vormen, wordt er gebruikgemaakt van de klank van het voltooid deelwoord, maar wordt daar ook nog iets aan toegevoegd: door de zogenoemde umlaut van de o (denk aan het Duitse Höhe van hoch) maak je breuk uit gebroken (het Gotische brŭki), maar bijvoorbeeld ook spreuk (en sproke) uit gesproken, en reuk uit geroken. Welke vormen feitelijk gevormd of overgeleverd zijn, is voor een deel door het toeval bepaald. Ook de betekenisontwikkeling is niet helemaal voorspelbaar. Toch kunnen we wel aannemen dat de klankovereenkomst tussen het voltooid deelwoord en het afgeleide zelfstandig naamwoord ook aanleiding heeft gegeven tot een soort voltooid betekenisaspect: breuk is eerder het resultaat van breken, en braak is het breken zelf. Betekenissen kunnen echter in de loop van de tijd verschuiven. Dan is er alleen nog de vraag waarom er niet zoiets bestaat als aanbreking. Dat heeft te maken met de betekenis van het achtervoegsel -ing. Volgens Van Dale betekent dat: ‘achtervoegsel waarmee van ww. zn. worden gevormd die betekenen: het verrichten van de door het grondwoord bedoelde handeling’. Daarom kun je de zin ‘Hij verbreekt de verloving’ parafraseren als ‘de verbreking van de verloving’. Het onderwerp uit de zin (Hij) verricht een handeling, namelijk: ‘de verloving verbreken’. Je kunt er bijwoorden bijzetten als expres of per ongeluk. In de zin ‘De dag breekt aan’ ligt dat anders. Daarin ontbreekt zo'n handelend onderwerp. Omdat de dag niet expres of per ongeluk kan aanbreken, is ook de aanbreking van de dag onmogelijk. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen ‘Genootschap, doe er iets aan!’ Slechte uitspraak Elly Stutvoet-van Hoeven - Parrega Onze staatssecretaris van Cultuur, de heer Rick van der Ploeg, spreekt een merkwaardig Nederlands. In een radio-interview hoorde ik hem in tien minuten tijd het volgende zeggen: -Straal Planbro (= ‘Centraal Planbureau’); -Kep lol gad met Dijkstal (= ‘Ik heb lol gehad met Dijkstal’); -in psipe (= ‘in principe’); -msien (= ‘misschien’); -petijbstuur (= ‘partijbestuur’); -bevobbeld (= ‘bijvoorbeeld’); -onksetábel (= ‘onacceptabel’); -ksammesegge (= ‘ik zal maar zeggen’). Wat een armoe, wat een armoe! De Nederlandse taal is óók cultuur! {== afbeelding Rick van der Ploeg: ‘In psipe’. ==} {>>afbeelding<<} Hij weet als geen ander dat H.J. Trap - Hendrik-Ido-Ambacht De afgelopen jaren hebben veel lezers in deze rubriek kritiek geleverd op veelvoorkomende uitdrukkingen als in die zin dat, ik heb zoiets van en het kan toch niet zo zijn dat. Ik wil daar graag mijn favoriet aan toevoegen: hij weet als geen ander dat. Als ik bijvoorbeeld een sportverslaggever hoor zeggen dat een speler ‘als geen ander weet dat er gescoord moet worden’, vraag ik mij steeds af waar die andere spelers voor gekomen zijn. Gewoon W. Benard - Apeldoorn Het stopwoord gewoon doet mij pijn aan de oren. Bijna elke spreker voor radio of televisie gebruikt dit woord te pas, maar meestal te onpas. Weermannen melden dat het ‘gewoon zal regenen maar dat gelukkig daarna gewoon de zon zal gaan schijnen, waardoor het morgen gewoon weer een zomerse dag zal zijn’. Een kruistocht tegen het misbruik van dit woord zou mijns inziens ‘gewoon’ op zijn plaats zijn. Soepbasis Hugo Klooster - Den Haag ‘Doe de inhoud van het zakje soepbasis in een pan’, zo valt te lezen op een zakje soep van Honig. ‘Maaltijdbasis van pure tarwe’, staat op de verpakking van een ander Honigproduct. Ook in mijn gezin heerst de basis-ziekte. ‘Pa, hier is alvast de koffiebasis; suiker en melk volgen nog’, zei laatst mijn oudste zoon. Mond-op-mondreclame Leo van der Maarel - Velsen-Zuid De uitdrukking mond-op-mondreclame is kennelijk onuitroeibaar. Je hoort en leest die overal, zelfs in de rubriek ‘Pas verschenen literatuur’ in de boekenbijlage van NRC Handelsblad. Hoewel Wolters' Koenen de uitdrukking niet eens meer afkeurt, wekt deze op mij nog steeds de indruk dat men kussenderwijs rondwaart om reclame- of andere boodschappen te verspreiden. Echt juist is natuurlijk gewoon mondreclame, desnoods mond-tot-mondreclame. De laatste versie is overigens de boosdoener: men verwart die met mond-op-mondbeademing, een volstrekt andere bezigheid. Stemhebbende medeklinkers N. Schmidt - Oosterbeek Het valt me de laatste tijd op dat de z niet meer zo vaak als een s wordt uitgesproken. Het lieve meisje dat ons het weer van de komende dagen aankondigt, heeft het over de wind die naar het ‘zuiden’ - met een stemhebbende z - draait. En er is iemand die een verzekering aanprijst waarover we inlichtingen kunnen krijgen als we nummer ‘zeventig zeventig (...)’ draaien, waarbij de eerste z stemhebbend en de tweede stemloos wordt uitgesproken (de spreker was zeker even zijn goede voornemen vergeten!). Trouwens, bijna alle nieuwslezers menen er goed aan te doen de tientallen van veertig tot en met zeventig met stemhebbende beginletters uit te spreken. Een nieuwe trend? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Zinloos woordmisbruik Annemarieke Weber - Amsterdam Reclamemakers zijn trendvolgers, getuige de vele inhakers op de actualiteit. Zo ook de schrijvers van de radioboodschap voor Skala Business Electronics. Twee bekakt lallende heren doen verslag van een uit de hand gelopen presentatie. De apparatuur liet het afweten. Het gevolg: ‘Zinloos foute-bedrijfsapparatuurgeweld’. De actualiteit die hier misbruikt wordt, is het zinloze geweld. Dat deze reclame grappig bedoeld is, meen ik op te mogen maken uit de achternaam van een van genoemde snoevers (Van Binsbergen, zo gepikt uit Jiskefet) en uit de studentikoze brallerigheid die de acteurs is voorgeschreven door de bedenkelijke bedenkers van dit spotje. Bepaald niet grappig, deze zinloze {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} woordontkrachting. Is het niet genoeg dat het woord meerwaarde geen waarde meer heeft, dat juist de visielozen het hardst schreeuwen dat visie onontbeerlijk is? Vult u het lijstje sleets geraakte, ergo inhoudsloze, woorden maar aan! Uit piëteit weersta ik de verleiding om op te roepen tot een ‘stille tocht’ tegen dit ‘zinloos woordgeweld’. Liever roep ik op zuinig te zijn op onze taal. IRA: ‘aai-ar-ee’? B.W.F. Walthaus † - Groningen Nederlandse journalisten die voor radio en televisie werken, spreken Nederlands. Dat mag je althans verwachten. Maar in de uitspraak van buitenlandse, vooral Engelse afkortingen is daar vaak niet veel van te merken. Het schijnt chic te staan om deze afkortingen op z'n ‘buitenlands’ uit te spreken. IRA wordt uitgesproken als [aai-ar-ee], ILO als [aai-el-oo] en UNHCR zelfs als [joenaitit neesjens haai kommisjener for refjoedzjies]. Bij veel luisteraars en kijkers leidt dit tot onbegrip. Er schijnen op dit punt geen afspraken te bestaan. Hooguit ongeschreven wetten: geen journalist zal het wagen om te spreken van [dabbeljoe-eetsj-oo] als hij het over de WHO, de Wereldgezondheidsorganisatie, heeft. Toch zou het goed zijn om eenduidige richtlijnen aan de uitspraak van buitenlandse afkortingen te verbinden. Daar hebben minder geletterde landgenoten recht op. En dan naar het voorbeeld van landen en steden. We zeggen tenslotte ook ‘Frankrijk’ en geen ‘France’, en Londen spreken we ook niet op z'n Engels uit. Daar heeft gezond verstand het blijkbaar gewonnen van de (taal)ijdelheid. Regelgeving en wetgeving Dr. P.N.J. Wisse - Den Haag Het is tegenwoordig gebruik geworden om niet te spreken over ‘regels’ en ‘wetten’, maar over ‘regelgeving’ en ‘wetgeving’. Je leest dan: ‘Hier voorziet de wetgeving niet in’, of iets dergelijks. Ik denk dan altijd: zou de spreker ook iedere dag stilstaan in de filevorming? Geleerde, vage woorden Frens Bakker - Nijmegen Plotseling zijn ze in ieders mond: woorden die tot voor kort als stijf, geleerd en te lang golden. Zo worden we vergast op: een ‘ongelimiteerde’ (‘onbeperkte’) duur, de ‘introductie’ (‘invoering’) van de euro, die in 2002 in ‘circulatie’ (‘omloop’) komt, een fabriek die ‘geëxplodeerd’ (‘ontploft’) is, een gemeente die arbeidsplaatsen ‘creëerde’ (‘schiep’), de Kamer die ergens een ‘substantieel’ (‘aanzienlijk’ of gewoon ‘groot’) bedrag voor wil uittrekken en ‘de Palestijnse Autoriteit’ (‘het Palestijns Gezag’). En de Nederlandse Mededingingsautoriteit zou - ware zij tien jaar eerder gesticht - waarschijnlijk ‘Nederlandse Mededingingsraad’ hebben geheten. Denk aan de Hoge Raad, die een autoriteit is zonder zo te hoeven heten. Mij dunkt dat het amateur-vertalers zijn die dit soort woorden van zolder hebben gehaald, omdat die het meest lijken op de Engelse woorden die ze dagelijks zien of horen. Dat ze langer zijn dan de gewone Nederlandse speelt kennelijk geen rol. Maar het meest in opmars zijn de vage en voor schier elk soort contact gebruikte woorden communiceren en communicatie. Het lijken de smurfwoorden van de moderne gewichtige sprekers. Laatst las ik dat buitenlandse voetballers op het veld niet alleen Nederlands ‘praten’ (of ‘gebruiken’), nee, ze ‘communiceren’ er zelfs in! Waarin ik dat las? In het zomernummer van Onze Taal. Of misschien moet ik wel zeggen: ‘Ons Communicatiesysteem’. Incrementele patches Lau Kanen - Veldhoven Er wordt in Onze Taal geregeld geschreven over de invasie van het Engels in het Nederlands. Hoewel een echte ‘alfa’ en daardoor behoorlijk taalkundig geschoold, heb ik soms ook problemen met die verengelsing. Bijvoorbeeld als ik op mijn scherm de volgende tekst voorgeschoteld krijg: ‘Bezig met het toepassen van incrementele patches’. Ik begrijp dan dat het apparaat ergens mee bezig is (en enig geduld van mij vraagt), maar vraag me niet waarmee. Ik vind dat softwareontwikkelaars iets meer moeite zouden moeten doen om ook aanduidingen als incrementele patches te vertalen in verstaanbaar Nederlands. Een onbegrijpelijke mededeling op het scherm zetten heeft immers weinig zin. Misschien moet er anders door de regering of de Nederlandse Taalunie maar een permanente vertaalgroep ingesteld worden die dit soort geheimtaal in onze moerstaal omzet. ‘Dinke’ Jo Daan - dialectoloog, Barchem Vorig voorjaar viel me een uitspraakverandering op die voorheen nog wat onduidelijk was. In het tv-programma Buitenhof hoorde ik Rob Trip toen [dinke] zeggen in plaats van [denke], en dat was bepaald niet de eerste keer. Even later sprak de socioloog dr. A.C. Zijderveld de stomme e in de infinitiefvorm van een werkwoord uit als de i van dik, dus [zeggi] in plaats van [zegge], wat vroeger als ‘plat’ gold. Is dit verschijnsel Randstads? Hier achter de IJssel heb ik het nog niet gehoord. {== afbeelding Rob Trip: ‘Dinke’. Foto: NPS - Jean Pierre Heijmans ==} {>>afbeelding<<} Lullig W.R. Mulder - Castricum Laatst gehoord in het radioprogramma Met het oog op morgen: interviewster stelt een vraag aan minister De Grave: ‘Vond u het ook niet lullig dat (...)’. Het wachten is nu op de troonrede waarin de koningin zal zeggen: ‘De regering vond het erg lullig dat er in het afgelopen jaar (...)’. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie u bent en wat u vindt Enquête onder Onze Taal-lezers Redactie Onze Taal De gemiddelde Onze Taal-lezer besteedt maandelijks tachtig minuten aan zijn blad, gelooft niet dat het Nederlands zal verdwijnen en vindt ‘Ruggespraak’ de aardigste rubriek. Hij is goed te spreken over het tijdschrift en als er al aan iets behoefte is, dan is het aan meer praktische taalinformatie. En nog meer aandacht voor actualiteiten zou ook wel prettig zijn. Het blijkt allemaal uit een onlangs gehouden lezersenquête. Wat vindt u, Onze Taal-lezer, van uw blad? Boeit het u nog of haakt u steeds vaker af? Mist u iets bepaalds of voelt u zich overstelpt? Gaat het boven uw pet of zitten wij juist te veel op onze hurken? En wie bent u eigenlijk? Hoe denkt u over taal, en over onze taal, en over het Genootschap Onze Taal? Zulke vragen spelen vrijwel dagelijks door ons hoofd, en minstens één keer per maand, tijdens de redactievergadering, stellen we ze ook hardop. Totdat de tijd weer rijp is voor een grondig antwoord. Deze zomer was het zover. We ontwierpen een uitvoerige enquête en legden die voor aan 1200 leden. We kregen 466 formulieren ingevuld retour, ruim voldoende om te kunnen spreken van een representatief onderzoek. De uitkomsten waren soms verrassend. Dat ‘Ruggespraak’ nog steeds veruit de populairste rubriek is, hadden we wel verwacht, en dat u over het algemeen goed te spreken bent over het blad kwam eerlijk gezegd ook niet als een donderslag bij heldere hemel. Maar dat u een zo uitgesproken voorkeur hebt voor meer praktische informatie wisten we niet. En dat zovelen van u de website van Onze Taal nog niet hebben bezocht, was voor ons ook wel een beetje nieuw. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten. Hete hangijzers De meeste Onze Taal-lezers zijn tussen de 35 en 49 jaar oud. Duidelijk minder dan de helft (zo'n 40%) is vrouw, en een overgrote meerderheid van bijna 80% volgde een hbo- of universitaire opleiding. Wat dat betreft is er weinig verschil met het vorige onderzoek, uit 1994. Wel veranderd is het aantal leerkrachten onder onze werkende leden. Voor het eerst vormen ze niet de hoofdmoot: met hun 21% moeten ze het afleggen tegen de ruim 31% die werkzaam is in het bedrijfsleven. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Dit keer hebben we voor het eerst geïnformeerd naar uw mening over enkele hete hangijzers op taalgebied. 63% blijkt het helemaal of enigszins eens te zijn met de stelling ‘Wat mensen taalverloedering noemen, is meestal gewoon taalverandering.’ En 56% vindt de huidige invloed van het Engels op het Nederlands onrustbarend - al denken tegelijk maar weinigen (bijna 7%) dat het Nederlands de komende vijftig jaar (misschien) zal verdwijnen. En ten slotte is 45% van mening dat het Genootschap Onze Taal niet iets meer hoeft te doen aan de bestrijding van ongewenste taalontwikkelingen; 13% heeft geen mening en 42% heeft wél behoefte aan meer actie. De vraag waar men dan aan denkt, leidde tot een bonte schakering van suggesties - van posters op het station tot ‘de ongewenste taal belachelijk maken’. Leesgedrag Onze Taal heeft nog steeds betrekkelijk veel ‘nieuwe lezers’; 38% is niet langer dan vijf jaar lid. In 1994 was dit nog 53%, en in 1988 48%. Slechts 5% van de abonnees leest Onze Taal uit een beroepsmatige interesse; maar liefst 55% doet het uit persoonlijke be- {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} langstelling, en voor 40% heeft het te maken met een combinatie van beide. Het tijdschrift wordt goed gelezen: net als de vorige keer leest 31% van de ondervraagden het helemaal, alleen het percentage ‘grotendeels’ is enigszins gedaald, van 52 naar 38%. Gemiddeld besteden Onze Taal-lezers tachtig minuten aan een nummer. De ‘meeleesfactor’ bleef onveranderd: nog steeds komt ieder exemplaar van het blad onder ogen van gemiddeld bijna twee mensen. Bij het huidige abonneebestand van 44.000 is het werkelijke bereik zo'n 85.000. Velen bewaren het tijdschrift na lezing geheel of gedeeltelijk (72%) of geven het aan anderen (15%); de vorige keer waren die percentages respectievelijk 86% en 5,5%. Tijdschrift Het rapportcijfer dat we van u kregen voor de inhoud van het blad was weer mooi: net als de vorige keer een 7,9. Hoe kwam u tot die totaalscore? U vindt de artikelen in Onze Taal prettig leesbaar (93% van de ondervraagden), goed te begrijpen (95%), niet oppervlakkig (89%), deskundig (88%) en goed van lengte (82,5%). 46% van de lezers vindt de stukken bovendien vermakelijk. Dat laatste percentage was in 1994 hoger (61%); een ander opmerkelijk verschil: het aantal mensen dat Onze Taal goed te begrijpen vindt, steeg met 12%. (Een overzicht van de hoogst gewaardeerde artikelen vindt u hiernaast.) Hoe waardeert u de vaste rubrieken? Net als voorheen staat ‘Ruggespraak’ stijf op de eerste plaats, en ook onveranderd is dat het rapportcijfer voor de laagst gewaardeerde rubriek (‘Taalcrypto’ dit keer) nog altijd net iets meer dan een 7 is. (Zie verder het kader hiernaast.) Op de vormgeving zijn we iets gedetailleerder ingegaan dan vorige keren. Zo vroegen we u of u het omslag te druk vindt (nee, zegt 75%), of het informatief is (ja, volgens 62%), of het bij het blad past (ja, aldus 72%) en of de omslagillustraties u aanspreken (30% ja, 40% nee, 30% geen mening). Hetzelfde over de binnenpagina's: te druk? (nee, 84%), uitnodigend? (ja, 73%), overzichtelijk? (ja, 84%), voldoende foto's en illustraties? (ja, 62%), aansprekende cartoons? (ja, 64%). Dat laatste percentage is hoger dan in 1994; toen was net iets meer dan de helft van de lezers te spreken over de cartoons. Suggesties Een enquête moet natuurlijk ook iets zeggen over hoe het beter kan. We somden 32 taalonderwerpen op (variërend van spelling tot groepstalen en van taalkronkels tot literair proza) en vroegen u welke volgens u in het blad te veel, juist voldoende of te weinig aan bod komen. Waar u kennelijk weinig behoefte aan hebt, is meer aandacht dan nu voor ‘taalzuivering en purisme’, voor ‘Engels in het Nederlands’ en voor ‘lezersreacties’. Maar wat had u dan wél meer gewild? Praktische informatie, zo blijkt zonneklaar: meer ‘taaloefeningen en dictees’ en meer ‘taaltips voor de beroepspraktijk’. Daarnaast zou er wat u betreft meer ingegaan mogen worden op taalonderwijs, en op spreekwoorden en uitdrukkingen; ook vertalen en Nederlands in Zuid-Afrika en Suriname scoorden hier hoog - althans betrekkelijk hoog, want bij dit alles moet wel bedacht worden dat een overgrote meerderheid vindt dat er aan alle genoemde onderwerpen juist voldoende aandacht wordt geschonken. Dat u meer praktische informatie wilt, bleek ook uit een vraag over de verhouding tussen praktische en theoretisch-wetenschappelijke informatie in het blad. 58% vindt die verhouding precies goed, 6% wil meer theorie en maar liefst 36% ziet graag meer informatie voor de dagelijkse praktijk. We peilden ook uw mening over de verhouding tussen nieuws en actualiteiten aan de ene kant en achtergrondinformatie aan de andere kant. Hoewel we sinds 1994 het taalnieuws veel meer op de voet volgen (in de rubriek ‘Tamtam’ en in een toenemend aantal stukken over actuele kwesties), zou het voor 16% nog wel iets meer mogen. 72% vindt de verhouding goed en 12% wil liever meer achtergrondinformatie. Taaladviesdienst en website Het blad bepaalt van oudsher grotendeels het gezicht van het genootschap, maar het is bepaald niet het enige wat Onze Taal te bieden heeft. Al ruim vijftien jaar beantwoordt de Taaladviesdienst dagelijks tientallen vragen over alle mogelijke taalkwesties. 20% van de leden doet weleens een beroep op de Taaladviesdienst - 9% meer dan zes jaar geleden. Ook heeft Onze Taal een website, die dagelijks wordt bezocht door maar liefst 1800 mensen. Toch is 74% van de leden nog nooit op www.onzetaal.nl geweest. Dat kan niet komen doordat ze geen computer hebben; 80% van de Onze Taal-leden beschikt over een internetaansluiting, en niet minder dan 97% komt weleens op internet. Wat zeggen al deze cijfers ons nu? Dat we moeten beseffen dat onze lezers graag iets meer praktische taalkwesties besproken willen zien. En dat nieuws en actualiteiten onze speciale aandacht moeten blijven houden. Maar zeker ook dat we door moeten gaan op de ingeslagen weg: het maken van een voor velen aantrekkelijk blad waarin in allerlei vormen (beschouwingen, adviezen, interviews, discussies, nieuwsberichten) begrijpelijk en aanstekelijk wordt ingegaan op de vele kanten van (onze) taal. Wij danken alle 466 deelnemers aan het onderzoek. De vijf beste artikelen Wat is het beste artikel dat u zich herinnert? 77% van de respondenten vulde de vraag in. Wat opviel was dat er zo veel verschillende stukken werden genoemd. Je zou dus kunnen zeggen dat maar weinig artikelen er met kop en schouders boven uitsteken. Maar ook - indachtig het mooie rapportcijfer voor de inhoud in het algemeen - dat de kwaliteit constant hoog is. Hieronder de stukken die meer dan drie stemmen kregen. 1 ‘Snacktaal speciaal’, Ubel Zuiderveld (juli/augustus 2000) (20 stemmen) 2 ‘De razendsnelle opkomst van het Sms-lands’, Ewoud Sanders (juni 2001) (8) 3/4 ‘Aantal taalfouten in de krant stijgt?’, Hans van den Heuvel en Joop van der Horst (januari 2001) (5) 3/4 ‘De taal van Johan Cruijff’, Guus Middag en Kees van der Zwan (november 1996) (5) 5 Thema ‘Kleine rotwoordjes’, Ton van der Wouden e.a. (november 1999) (4) De tien hoogst gewaardeerde rubrieken (Het getal achter de rubrieken is het gemiddelde rapportcijfer.) 1 Ruggespraak (8,46) 2 Vraag en antwoord (7,82) 3 Etymologica (7,78) 4 Taalergernissen (7,66) 5 Verse woorden (7,64) 6 Ander woord voor... (7,61) 7/8 Taalmythen/Vergeten woorden (7,59) 9 Geschiedenis op straat (7,57) 10 Taal in beeld (7,53) {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Culibeet, kippengate Woordsplinters die een eigen leven leiden Matthias Hüning - Vrije Universiteit Berlijn De affaire rondom Bill Clinton en Monica Lewinsky werd ook wel ‘Monicagate’ genoemd, waarbij dat -gate natuurlijk verwees naar dat andere grote Amerikaanse schandaal: Watergate. Hoe splinters van woorden een eigen leven kunnen gaan leiden. Wat is een digibeet? Een digibeet is iemand die niet met computers kan omgaan. Het woord is gevormd naar analogie van analfabeet, maar dat gebeurde op een nogal merkwaardige manier. Op de vraag hoe dat precies zit, antwoordde de Taaladviesdienst op de website van Onze Taal: De betekenis van het woord digibeet vloeit niet voort uit de onderdelen waaruit het is opgebouwd. Digibeet is een combinatie van het voorvoegsel digi-, dat gebruikt wordt voor zaken die met digitaal dataverkeer te maken hebben, en -beet, het laatste gedeelte van analfabeet. Analfabeet is weer opgebouwd uit het voorvoegsel a(n)- (‘niet’), en alfabet (de eerste twee letters van het Griekse alfabet, alfa en bèta). Een analfabeet is dus iemand die het alfabet niet beheerst, of, minder letterlijk, iemand die niet kan lezen of schrijven. De ontkenning (‘niet kunnen’, ‘niet beheersen’) wordt in dit woord uitgedrukt door an-, en niet door -beet. (...) (www.onzetaal.nl/advies/digibeet.html) Het Nederlands kent tal van woorden waarvan de betekenis niet rechtstreeks kan worden afgeleid uit de onderdelen ervan. Misschien zijn zulke woorden zelfs eerder regel dan uitzondering. Neem nu de betekenis van een gewoon woord als ziekenhuis. Die is niet zomaar te herleiden op basis van de woorden ziek(e) en huis, want ziekenhuis is niet zomaar een huis van of voor zieken, maar een ‘inrichting voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken en het gebouw daarvan’ (Van Dale). Samenstellingen hebben vaak onvoorspelbare betekeniselementen, hun betekenis is meestal meer dan de som der delen. Wij kennen de betekenis van ziekenhuis omdat deze ingeburgerd is en omdat we dat woord ooit in zijn geheel geleerd hebben, maar bij nieuwe samenstellingen zijn we vaak aangewezen op de context om de juiste betekenis te achterhalen. Wat is bijvoorbeeld een ‘wijnmeter’? Is dat iemand die wijn meet of een toestel waarmee men wijn kan meten (en wat meet men dan...)? Alleen de context kan uitsluitsel geven: Albert Heijn-bedrijfsleider M. Everhardus denkt in meters schaplengte. Hij wijst aan: er zijn nu de ‘mediterrane meters’ (pasta, tomatenblokjes, olijfolie, pastasaus), de ‘wijnmeters’ (tien meter erbij want jonge tweeverdieners houden van wijn) (...) (NRC Handelsblad, Weekeditie voor het buitenland, 10-7-2001) We moeten dus niet denken aan meter dat is afgeleid van het werkwoord meten, maar aan de lengte-eenheid. Wijnmeters is hier een compacte aanduiding voor ‘meters schaplengte voor wijnflessen’. De context stuurt onze interpretatie en bij nieuwe woorden zijn we zonder deze steun vaak reddeloos verloren. Met de context erbij echter - in combinatie met onze wereldkennis en onze kennis van de taal - is de interpretatie, ook van de meest ongewone of ‘onlogische’ woorden, over het algemeen een fluitje van een cent. Vaak valt het niet eens op dat we te maken hebben met een nieuw woord. Splinters Digibeet is echter geen gewone samenstelling van twee ook los voorkomende woorden, maar een combinatie van delen van woorden die niet zelfstandig gebruikt worden, tenminste niet in het Nederlands. Dergelijke woorddelen staan in de taalkundige literatuur ook wel bekend als ‘splinters’ (zo worden ze bijvoorbeeld door de Nijmeegse taalkundige M.C. van den Toorn genoemd). Digibeet is dan een combinatie van twee splinters: digi- (van digitaal) en -beet (van analfabeet). Veel vaker dan splinter-splintercombinaties vinden we samenstellingen van een splinter en een woord (cybercafé, cyberseks), of van een woord en een splinter (shareware, freeware). Kenmerkend voor al deze gevallen is dat zo'n splinter herkenbaar is: we kunnen vaak gemakkelijk achterhalen wat het woord is waarvan hij is afgesplinterd en we herkennen in de splinter de betekenis van dat woord. Cyber- in cybercafé staat voor cyberspace, en -ware in freeware voor software. De betekenis van cybercafé is dus ‘cyberspace-café’, en die van freeware ‘free software’. We hebben {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} deze woorden ontleend aan het Engels, maar ook in de context van het Nederlands blijven deze relaties zichtbaar. Monicagate Soms wordt een woordsplinter erg populair; hij wordt dan gebruikt in tal van woorden en kan daardoor op den duur zelfs zelfstandig gaan functioneren, als woord of als voor- of achtervoegsel. Een voorbeeld van een splinter die op weg is zelfstandig te worden, is -gate. Aan de oorsprong van -gate ligt Watergate, de naam van het gebouwencomplex waar het afluisterschandaal zich afspeelde dat in 1974 Nixon zijn presidentschap kostte. Watergate werd frequent gebruikt ter aanduiding van die affaire; daarnaast werd het ook overdrachtelijk gebruikt ter aanduiding van een willekeurig (politiek) schandaal (‘It was a financial Watergate’, enz.). Maar in de jaren zeventig ontstaan er ook nieuwvormingen met het tweede lid -gate. Een voorbeeld: -Rumors of a coverup spread, and journalists scurried to investigate what some were already calling Hollywoodgate. (Newsweek, 23-1-1978) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gate wordt hier niet in zijn oorspronkelijke betekenis ‘poort’ gebruikt, maar het fungeert hier als splinter, als verwijzing naar Watergate in zijn overdrachtelijke betekenis ‘affaire, schandaal’. Hollywoodgate is dus in zekere zin een ‘Hollywood-Watergate’. De splinter gate heeft inmiddels al een grote carrière achter de rug. Vooral het Clinton-tijdperk heeft aanleiding gegeven tot de vorming van tal van nieuwe namen voor affaires: Whitewatergate, Zippergate, Monicagate - om er maar eens een paar te noemen. Kippengate Woorden met -gate zijn vaak geschikt als internationale aanduiding voor een schandaal. Een paar voorbeelden uit Nederlandse kranten: -De afgelopen weken is het wereldnieuws geplaagd door Monicagate, een affaire die vooral bestaat uit een golf van oncontroleerbare geruchten. (de Volkskrant, 7-2-1998) -‘Willygate’ blijft België beroeren. (Leidsch Dagblad, 4-3-1995; over Willy Claes) -‘Bibigate’ heet het in Israël en het is een echt schandaal met alle ingrediënten van dien: seks, een videotape, chantage, en politici. De hoofdrolspeler is Benjamin - bijgenaamd Bibi - Netanjahoe. (Trouw, 16-1-1993) -Camillagate aanslag op Britse monarchie. (NRC Handelsblad, 13-1-1993) Er zijn echter ook specifiek Nederlandse woorden op -gate: -Beurshandelaren zitten in zak en as vanwege ‘Beursgate’. (de Volkskrant, 22-11-1997) -‘Kippengate’ komt Vlaams Blok goed uit (...) In België wordt inmiddels gesproken van ‘kippengate’. Het schandaal rond met dioxinen besmette kippen (...) kostte twee ministers hun baan. (NRC Handelsblad, 2-6-1999) -Voor de Erasmus Universiteit viel de klap begin december, toen Klusjesgate in de openbaarheid kwam. (NRC Handelsblad, 19-12-1992, over bijklussende hoogleraren) -Eerst zou het voor 2,3 miljard bankiertje spelen - wat beter de Zuid-Hollandgate dan de Ceteco-affaire kan worden genoemd - worden uitgezocht, voor de schuldvraag aan bod zou komen. (Trouw, 28-7-1999) Dergelijke woorden zijn zeker niet ontleend, maar gevormd in het Nederlands als naam voor een Nederlandse affaire. Als we zien hoe vaak -gate gebruikt wordt, kunnen we ons afvragen of het nog wel een splinter is, een impliciete verwijzing naar Watergate. Het lijkt erop dat het inmiddels misschien al de status heeft van een zelfstandig woordvormingselement - niet alleen in het Engels, maar ook in het Nederlands. Culibeet Hoewel digi- en -beet nog niet als (bijna) zelfstandige elementen gezien worden, gaat de taalgebruiker erg creatief om met deze splinters. Zo noemt Van Dale het woord digicash, ‘(elektronisch) geld waarmee via het internet geleverde diensten kunnen worden afgerekend’ en de Leidse taalkundige Ariane van Santen noteerde de volgende twee recente nieuwvormingen met -beet. In het programma Barend en Van Dorp (15-5-2001) antwoordde FNV-voorzitter Lodewijk de Waal op vragen naar het koningshuis: ‘We kwamen er net achter dat ik een monarchobeet ben’, en in NRC Handelsblad kon men mei vorig jaar lezen onder het kopje ‘Het leed van de culibeet’: [BBC-kooklerares Delia Smith heeft met haar succesvolle programma] een nieuwe doelgroep aangeboord: de culibeten. ‘Ik kan nog geen ei bakken’ is de geijkte openingszin waarmee ze uit de kast komen. Culibeten zijn mensen die elke of bijna elke culinaire vaardigheid ontberen. (...) In de beste families komt, meestal in de mannelijke lijn, culibetisme voor. Zulke nieuwe woorden klinken vaak nogal bedacht (dat geldt ook voor veel woorden op -gate). Ze zijn opzettelijk gevormd voor eenmalig gebruik in een zeer specifieke context, maar - en daar gaat het om - in die context zijn ze dan ook zonder meer te begrijpen voor de lezer of hoorder. Dergelijke woorden worden vaak ook erg origineel gevonden; ze vallen {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} op, juist omdat het geen gewone samenstellingen of afleidingen zijn. Ook al ervaart men nieuwvormingen met splinters soms als gek, vreemd of niet-kloppend, het procédé zelf, de mogelijkheid om woorden te vormen met splinters, is heel gewoon en gangbaar. En hoe meer nieuwe woorden er zijn met een bepaalde splinter, hoe waarschijnlijker het wordt dat taalgebruikers deze splinter als mogelijk woordvormingselement herkennen en zelf gebruiken in een nieuwvorming. Op deze manier kan er op den duur een nieuw woordvormingsprocédé ontstaan. Dat ook dit geenszins ongewoon is, laten voorvoegsels als cyber-, maar ook tele- en euro- zien, die alle klein begonnen zijn - als splinter. Matthias Hüning schreef eerder over dit onderwerp in ‘Monica en andere gates. Het ontstaan van een morfologisch procédé’, dat verscheen in Nederlandse taalkunde 5 (2000), p. 121-132. Loos alarm Redactie Onze Taal Vliegt de spellingcontroleur van uw computer op een geestige manier uit de bocht, meld het ons dan. De spelregels: het gaat om alternatieven die de spellingchecker geeft voor goed gespelde woorden die hij desondanks niet kent. Dus bijvoorbeeld fobietje voor mobieltje. Alleen woorden uit de Nederlandse woordenschat en algemeen bekende eigennamen doen mee, en alles moet met iedere gewone spellingchecker nagegaan kunnen worden; aangepaste spellingcontroleurs vallen er dus buiten. En natuurlijk moeten de woorden foutloos ingetikt zijn. Ten slotte: wilt u erbij vermelden welk tekstverwerkingsprogramma u gebruikt? En dan nu - met dank aan de inzenders - een greep uit wat we deze maand zoal ontvingen. Word 2000 berichten e-mailen - berichten bemalen webmaster - zwemster servers - pervers Cisco Systems - Disco Sisters Dutchtone - Autochtone Telfort - Belfort liposuctie - olieproductie Halloween - Halogeen zinslengte - inslenter Ans - Anus Urk - Kurk Urker - Braker convenanten - ovenwanten FNV-bondgenoten - NAVO-bondgenoten Taliban - Taxibaan Osama bin Laden - Samba in Laden antrax - natrap George Bush - Geborgen Bus Vladimir Poetin - Vladimir Opeten Gerhard Schröder - Geharde Schroten Tony Blair - Tonic Balie Londenaar - Hondenhaar Nasdaq - Wasdag Britney Spears - Britse Pers Ron Brandsteder - Rond Randsteden Lenie Saris - Lenige Sari's Greet Hofmans - Reet Hofdans Guido Gezelle - Huid Gezwellen Word 97 groothoekobjectieven - erotiekobjectieven Drechtsteden - Terechtgestelden {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Komma na het aanhalingsteken? P.J.S. Zwart - Deventer Jan Renkema's beroemde Schrijfwijzer uit 1995 vermeldt op bladzijde 211: Bij een onderbroken citaat komt de komma na het aanhalingsteken. -‘Dat is’, zei hij, ‘natuurlijk waar.’ Dit verbaasde mij, omdat ik zelf de komma altijd vóór het aanhalingsteken zet. Ik pakte NRC Handelsblad erbij en daar las ik: -‘Laten we eerst maar eens wachten op het rapport van Oosting’, zegt Tom Krom -‘Nee’, gilt Kinski -‘Maar die boete wordt dan toch uit de staatskas betaald?’, vroeg Nova Renkema leek hiermee dus gelijk te hebben. Toch was ik niet overtuigd. Ik liep naar mijn boekenkast en pakte willekeurig een aantal romans vanaf 1995. En wat bleek? Er was geen spoor van Renkema's volgorde te ontdekken! Zo vond ik onder veel meer: -‘Ik ga zakken,’ riep de bediener van de hijskraan (Het geheim, Anna Enquist, De Arbeiderspers, 1997) -‘Goedendag,’ antwoordde de jongen (Ruisend gruis, W.F. Hermans, De Bezige Bij, 1995) -‘Jongens,’ zei onze begeleider (Over het water, H.M. van den Brink, Meulenhoff, 1998) Een klein onderzoek leerde dat alle grote uitgevers het op deze manier doen. We hebben dus te maken met de volgende vreemde en ongewenste situatie: dagbladschrijvers gebruiken de volgorde die door Renkema feitelijk al tot norm is verheven, terwijl literaire uitgevers consequent een andere volgorde hanteren. Moeten we concluderen dat uitgevers zich weigeren aan te passen aan de regels? Of heeft Renkema misschien een onverklaarbaar en onnodig verschijnsel gesanctioneerd? Naschrift redactie Jan Renkema verklaart desgevraagd: ‘Ik heb indertijd met een aantal mensen contact gehad over de vraag of er eerst een aanhalingsteken of eerst een komma moet komen na een citaat - niet alleen met allerlei uitgevers, maar ook met redacteuren van kranten en populair-wetenschappelijke tijdschriften, en met taaldocenten in het hbo. Overheersend was de opvatting dat de komma niet tot het citaat behoort; vandaar dat ik adviseer om eerst het afhalingsteken te plaatsen en dan de komma. Maar onze taal zou onze taal niet zijn wanneer deze regel geen uitzonderingen kent. In de Schrijfwijzer (p. 211) geef ik als voorbeeld het citaat waarin een komma staat: “Natuurlijk, dat is waar.” Als je deze uitspraak “onderbroken” wilt citeren, moet je de komma ook meenemen. Je krijgt dan een komma voor het afhalingsteken. In zo'n geval kan de komma achter het afhalingsteken achterwege blijven: “Natuurlijk,” zei hij, “dat is waar.” De hoofdregel is echter dat de leestekens die het gevolg zijn van het opnemen van een citaat, buiten het citaat blijven. Vandaar als standaardvolgorde: eerst het afhalingsteken en dan de komma.’ Bij het gros van de Nederlandse literaire uitgeverijen gaat het inderdaad precies andersom: eerst de komma en dan het afhalingsteken. Navraag bij eindredacteuren van uitgeverijen leert dat het vooral een kwestie is van de macht der gewoonte. Men beschouwt het als een oude conventie, en ziet niet goed waarom die moet veranderen. Maar wat zou dan het oorspronkelijke idee erachter zijn geweest? Volgens Gerrie Bruil, oud-eindredacteur van De Bezige Bij en door de wol geverfd op dit gebied, wordt de komma voor het afhalingsteken hier en daar als typografisch mooier ervaren: ‘Die volgorde zou overeenkomen met de schrijfbeweging: van linksonder naar rechtsboven.’ Zelf heeft Bruil zich altijd verzet tegen deze citaatmarkering. ‘Net als Renkema vind ik dat alleen wat werkelijk geciteerd is tussen aanhalingstekens moet staan. En eigenlijk zou die komma van mij ook nog wel weg mogen; het tweede aanhalingsteken vormt tenslotte al een rustpunt. Ik vind: hoe minder leestekens hoe beter. Het zijn vaak lapmiddelen; als het goed is, doet de tekst het allemaal zelf.’ Liet iedere schrijver zich door haar overtuigen? ‘Nee, W.F. Hermans bijvoorbeeld had op school nu eenmaal geleerd dat de komma voor het aanhalingsteken moet, en daarmee was voor hem de kous af. En de schrijver heeft altijd het laatste woord.’ Cateren voor J.P. van Braam Houckgeest - vertaler Engels, Tonden NRC Handelsblad berichtte enige tijd geleden over een tweemansbedrijfje genaamd ‘Rent-a-Priest’, opgericht en gedreven door twee Belgische priesters. In het bericht kwam de volgende zinsnede voor: ‘“Rent-a-Priest” (...) catert voor het toenemende aantal Belgen die voor eerste communies, doopvieringen of huwelijken niet meer naar de kerk willen.’ Omdat aan de genoemde gelegenheden doorgaans allerlei heerlijke hapjes te pas komen, zou het mij niet verbazen als sommige lezers aanvankelijk dachten dat dit tweemanschap maaltijden verzorgt (daarmee tevens een nieuwe invulling gevend aan het woord smulpapen). Catering en cateren zijn tenslotte woorden die inmiddels volledig in het Nederlands zijn ingeburgerd. Het krantenartikel maakte echter duidelijk dat het niet ging over het leveren van maaltijden, maar over het verzorgen van religieuze plechtigheden. Hier dreigt de lezer op het verkeerde been te worden gezet. Volgens mij zit het zo: dit ‘catert voor’ is door de auteur afgeleid van het Engelse to cater for ‘bedienen, inspelen op, tegemoetkomen aan’. In de geciteerde tekst wordt dus to cater for in deze betekenis vernederlandst, met gebruikmaking van het inmiddels geaccepteerde woord cateren, dat een geheel andere betekenis heeft. Zou dit werkwoord cateren voor een leemte in de Nederlandse taal vullen? En ook al zou het antwoord ‘ja’ zijn, zou het dan toch niet beter zijn om zo goed en zo kwaad als het gaat een Nederlandse formulering te zoeken, zodat misverstanden kunnen worden voorkomen? {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Uitbreiding van de woordenschat: samenstellingen Nicoline van der Sijs Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je er wat meer vanaf weet. In de maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie. De Nederlandse woordenschat heeft zich in de loop van de tijd gestaag uitgebreid. Dat was noodzakelijk omdat de maatschappij veranderde en er nieuwe zaken, begrippen en technieken ontstonden, die allemaal een naam moesten krijgen. De woorden die al voorkwamen in de Germaanse periode of nog eerder, in de Indo-Europese periode, waren niet meer voldoende om er de wereld mee te benoemen. {== afbeelding Fretboor is een ‘tautologische samenstelling’, van twee woorden met dezelfde betekenis. ==} {>>afbeelding<<} Om nieuwe woorden te maken hebben we een heel arsenaal aan middelen tot onze beschikking. De meest voorkomende waren (en zijn) de vorming van samenstellingen (stoel + poot = stoelpoot), afleidingen (achter + -lijk = achterlijk; be- + zitten = bezitten), en het overnemen van leenwoorden uit andere talen. Nieuwe woorden worden verder gevormd door samentrekking van bestaande woorden (boel van boedel), door verkorting (accu van accumulator) of door vervorming of verbastering (paddo van paddestoel). Andere soorten woorden, bijvoorbeeld letterwoorden zoals ahob voor ‘automatische halve overwegboom’ of klanknabootsende woorden zoals koekoek, komen relatief zelden voor. Om de herkomst van een woord te kunnen bepalen, is het belangrijk inzicht te hebben in de procédés die ten grondslag kunnen liggen aan woordvorming. In de komende afleveringen van deze rubriek zal ik daarom aandacht besteden aan de verschillende manieren waarop woorden kunnen worden gevormd. In deze aflevering staan samenstellingen centraal, en wel de grootste categorie: de samengestelde zelfstandige naamwoorden. Samengestelde zelfstandige naamwoorden Een samenstelling is de samenkoppeling van twee of meer zelfstandige woorden tot een nieuw woord met één hoofdklemtoon. Samenstellingen werden al gemaakt in de Indo-Europese en Germaanse tijd. Al in de achtste eeuw zijn in het Nederlands de woorden manslag en weergeld gevonden, en in de tiende en elfde eeuw werden onder andere boomgaard, herfstmaand, kinnebak, vouwstoel en westenwind genoteerd. Sommige samenstellingen hebben een verbindings-s, -e(n) of -er, vergelijk het dertiende-eeuwse elleboog en middernacht en het veertiende-eeuwse godsdienst. In de periode dat deze samenstellingen werden gevormd, waren dit nog geen verbindingsklanken maar naamvalsuitgangen. Neem nu godes dienst ‘dienst van God’; dit werd op den duur als eenheid opgevat en als godsdienst geschreven. Toen de naamvallen verdwenen, ging men de naamvalsuitgangen als verbindingsklanken beschouwen en kwamen ze door analogie en voor een gemakkelijker uitspraak ook op plaatsen te staan waarin het vroegere naamvalssysteem er niet in zou hebben voorzien. Dat geldt bijvoorbeeld voor arbeidsloon: arbeid was vroeger een vrouwelijk woord (tegenwoordig is het mannelijk) en kreeg dus geen -s in de tweede naamval; de -s is dus pas later als verbindingsklank gevormd. Borechtocht Normaal gesproken worden Nederlandse woorden in de loop van de tijd steeds korter. Dit heeft te maken met de sterke klemtoon, die op één lettergreep ligt (oorspronkelijk meestal de eerste). Hierdoor verzwakken eindlettergrepen en vallen ze zelfs weg. Vergelijk bijvoorbeeld het Middelnederlandse herte of harte met het hedendaagse hart; of me(e)rminne met meermin. Bij samenstellingen, die dus ook één sterk benadrukte lettergreep hebben, vindt echter geen verzwakking van andere lettergrepen plaats. De afzonderlijke delen van de samenstelling zijn vrijwel altijd herkenbaar gebleven. Het streven naar begrijpelijkheid en transparantie heeft kennelijk de verwachte klankveranderingen tegengehouden. Samenstellingen maken wel een verandering door, maar daarbij passen de delen van de samenstelling zich aan aan de afzonderlijke woorden waaruit de samenstelling bestaat; vergelijk de Middelnederlandse woorden bor(e)chtocht, kersesnuttere en we(i)delant/wei(d)land met de moderne vormen borgtocht, kaarssnuiter en weiland. Vanuit etymologisch oogpunt bezien zijn dergelijke samenstellingen dus geheel doorzichtig. Daarom, en omdat er heel veel samenstellingen zijn en er nog altijd veel nieuwe bij komen, worden ze meestal niet opgenomen in etymologische woordenboeken. Er zijn twee soorten samenstellingen die wél in etymologische woordenboeken te vinden zijn. Ten eerste woorden die weliswaar herkenbaar zijn als samenstelling, maar waarvan de herkomst of betekenis niet doorzichtig is, en ten tweede woorden die niet (meer) herkenbaar zijn als oorspronkelijke samenstelling. Ondoorzichtige samenstellingen Sommige samenstellingen bezitten een deel dat als apart woord is verdwenen, maar alleen in de bewuste samenstelling is blijven voortleven. Zo kennen we gom ‘man’ alleen in bruidegom, galen ‘zingen’ alleen in nachtegaal, wie ‘heilig’ alleen in wierook, en vagen ‘vegen, schoonmaken’ alleen in vagevuur. Dan zijn er samenstellingen waarvan een deel (meestal het eerste) zodanig veranderd is dat de oorsprong niet meer helder is. Wie ziet in litteken en likdoorn nog lijk ‘lichaam’, in sprinkhaan sprin- {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} gen en in knoflook het Middelnederlandse clof ‘kloof, spleet’? Bij sommige samenstellingen is de betekenis niet af te leiden uit die van de afzonderlijke delen. Denk aan de gebaksnamen kletskop en negerzoen of de persoonsaanduidingen blaaskaak, druiloor, flapdrol, helleveeg, klaploper, klikspaan, losbol en voetveeg. Dergelijke samenstellingen behoeven etymologische verklaring, al kan men van sommige de herkomst wel enigszins raden. Hangmat, toerbeurt Een kleine categorie samenstellingen bestaat uit woorden die een samenstelling lijken, maar dat van oorsprong niet zijn. Deze woorden zijn volksetymologisch aangepast. Omdat ze onbekend en daardoor onbegrijpelijk waren, werden ze door de taalgebruikers aan andere, bekende woorden aangepast. Hierdoor kregen ze de schijn van doorzichtigheid. Veelgenoemde voorbeelden zijn balkenbrij (zou eigenlijk balgenbrij moeten luiden, want het is een afleiding van het Middelnederlandse balch ‘buik, ingewanden uit de slacht’), biefstuk (ontleend aan het Engelse beefsteak), hangmat (ontleend aan het Spaanse hamaca), hondsdraf (dat in het Middelnederlands onder andere gonderave luidde) en rosbief (ontleend aan het Engelse roast beef). Behalve door volksetymologie werden onbegrijpelijke woorden ook verduidelijkt door er een vertaling aan vast te plakken. Dat gebeurde het meest bij leenwoorden. Hierdoor kon een samenstelling ontstaan van twee woorden die hetzelfde betekenen, bijvoorbeeld drilboor, fretboor, graftombe, keurslijf, rooilijn, tapkraan en toerbeurt. Een dergelijke samenstelling wordt ‘tautologisch’ genoemd. Het is makkelijk te zien dat er hier sprake is van een samenstelling, maar dat de samenstelling tautologisch is, zullen slechts weinigen zich realiseren. Oorspronkelijke samenstellingen Een aparte categorie vormen die woorden die nu niet meer samengesteld lijken, maar dat van origine wel zijn. Er zijn maar heel weinig van dergelijke zogenoemde verholen samenstellingen. Vent lijkt bijvoorbeeld niet samengesteld, maar was dat oorspronkelijk wel: de oudste vorm luidde namelijk ven(n)oot, wat een samenstelling was van veem ‘vereniging’ en (ge)noot. Bongerd, wingerd, leidsel en wimper lijken afleidingen met de achtervoegsels -erd, -sel of -er, maar oorspronkelijk luidden ze boomgaard, wijngaard, leidzeel en wenkbrauw (ook wim(p)brauw). Samenstellingen kunnen in de loop van de tijd worden verkort, doordat een deel van de samenstelling wordt weggelaten. Dit heet ‘ellips’. Het eerste deel is weggevallen in aarsbil of achterbil, die verkort zijn tot bil. Maar in de meeste gevallen verdwijnt het tweede deel, vergelijk aanrecht(bank), antivries(middel), baker(moeder), bessen(jenever), bouwvak(vakantie) en boemel(trein). De verbindings-s na het eerste deel is bewaard gebleven - en is een belangrijke aanwijzing voor de oorsprong van deze woorden - in ellipsen zoals beroeps(militair of -speler), eerstejaars(student), driezits(bank), dubbelloops(geweer), kandidaats(examen) en scheids(rechter). Detective (story) Het komt herhaaldelijk voor dat de ellips samenvalt met een bestaand woord, waardoor dit er een betekenis bij krijgt. Zo werd amandelspijs tot spijs verkort, dat daardoor ‘voedsel’ en ‘amandelpers’ ging aanduiden; schootlijn werd schoot, dat toen de betekenissen ‘lichaamsdeel’ en ‘touw van zeilboot’ kreeg; en sparrenboom werd verkort tot spar, waardoor spar de betekenissen ‘staak’ en ‘boomsoort’ kreeg. Ook van vreemdtalige samenstellingen worden ellipsen gemaakt. Zo zijn camping en pocket in het Nederlands gemaakte verkortingen van de Engelse samenstellingen camping site en pocketbook. Ook ellipsen van vreemdtalige samenstellingen kunnen samenvallen met eerder geleende vreemde woorden, die er in zo'n geval een betekenis bij krijgen die in de taal van oorsprong niet bestaat: detective story werd in het Nederlands verkort tot detective, waardoor het eerder geleende detective ‘geheim politieagent’ er in het Nederlands de betekenis ‘misdaadroman’ bij kreeg - een betekenis die in het Engels niet bestaat; living room werd verkort tot living ‘woonkamer’, en viel daardoor samen met living ‘bestaan’. Samenstelling is van oudsher de meest voorkomende manier om nieuwe woorden te vormen. Dat dit nog steeds het geval is, blijkt uit de diverse neologismenwoordenboeken die de laatste tijd zijn verschenen. Toch besteden etymologen juist aan samenstellingen de minste aandacht, omdat die het meest voorspelbaar en doorzichtig zijn. En dat is jammer, want alleen al de bepaling hoe lang een samenstelling in het Nederlands voorkomt, rechtvaardigt de behandeling ervan. Verholen samenstellingen Het Nederlands kent maar weinig zogenoemde verholen samenstellingen, samenstellingen die niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Ik vond er maar veertien: schout ‘bestuursambtenaar’, oorspronkelijk schout(h)ete bongerd ‘boomgaard’, van boomgaard laars ‘schoeisel’, van lederhose wortel ‘onderste deel van gewas’, eigenlijk ‘ronde plant’, van het Middelnederlandse wort(e) ‘kruid, plant’ en walen ‘wentelen, rollen’ wingerd ‘wijnstok’, van wijngaard vent ‘kerel’, van ven(n)oot juffrouw ‘(ongehuwde) vrouw’, van jonkvrouw achtel ‘achtste hectoliter, oude inhoudsmaat’, van achtendeel verrel ‘vierde deel’, van vierendeel bakkes ‘gezicht’, van bakhuis enter ‘eenjarige koe’, van eenwinter jonker ‘aanspreektitel voor adelborst’, van jonkheer leidsel ‘teugel’, van leidzeel wimper ‘ooghaartje’, van wenkbrauw, ook wim(p)brauw {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Alle aanwezigen behalve de kinderen De rekenkundige eigenschappen van voegwoorden Emmeken van der Heijden - Rheinische Friedrich-Wilhelms-Universität Bonn Samentrekken lukt niet altijd. ‘Hij zwemt of hij fietst’ kan zonder problemen ‘Hij zwemt of fietst’ worden, maar bij ‘Hij hoeft maar te kikken of hij krijgt zijn zin’ gaat dat niet. Toch wordt in alle twee de zinnen het voegwoord of gebruikt. Wat is hier aan de hand? Het antwoord hangt samen met een vakgebied waarvan je dat misschien niet zo snel zou verwachten: de wiskunde. Voegwoorden vormen het cement van de taal: ze verbinden woorden of zinsdelen met elkaar. Hoe zat het ook alweer? Er zijn twee grote groepen. Allereerst nevenschikkende voegwoorden, zoals en en of, die zinsdelen van dezelfde soort verbinden. Hieronder zijn de gelijke delen onderstreept: -Heb jij hem gesproken of geschreven? -Hij fietst en zwemt heel veel. -Zij vouwde haar paraplu op en het begon te regenen. De tweede grote groep wordt gevormd door de onderschikkende voegwoorden, zoals omdat of nadat, die een bijzin toevoegen aan een andere zin. In deze voorbeelden is alleen de bijzin onderstreept: -Zij zette haar bril op, omdat ze wilde lezen. -Zij heeft hem pas gesproken nadat ze hem geschreven had. Een ander verschil tussen beide soorten voegwoorden is dat alleen nevenschikkende voegwoorden ‘samentrekking’ toelaten. Samentrekking is het weglaten van zinsdelen, zoals de woorden tussen haakjes in de volgende zinnen. Dat kan bij nevengeschikte verbindingen dus wel en bij ondergeschikte niet. De zinnen met een sterretje zijn onmogelijk: -Narcissen-(velden) of tulpenvelden. -Ze zette haar bril op en (ze) begon te lezen. *Ze zette haar bril op, omdat (ze) wilde lezen. *Zij heeft hem pas gesproken, nadat (ze) hem geschreven had. Problematische indeling Hoe eenvoudig het onderscheid tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden ook lijkt, er zijn twee problemen. Ten eerste kan een aantal voegwoorden niet duidelijk bij een van de twee categorieën worden ingedeeld. Bijvoorbeeld de woorden dan en behalve, en als wanneer het bij vergelijking gebruikt wordt. Deze kunnen zich niet alleen als nevenschikkend, maar ook als onderschikkend voegwoord gedragen. In de volgende voorbeelden voegen die woordjes een bijzin in een andere zin in, en daar gedragen ze zich dus als onderschikkende voegwoorden. -Hij heeft meer gefietst dan dat hij gezwommen heeft. -Ik weet dat hij, behalve dat hij fietst, ook veel zwemt. -Ik weet dat hij evenveel fietst als dat hij zwemt. Maar ze kunnen dus ook als nevenschikkende voegwoorden zinsdelen van gelijke soort verbinden, en ze laten bovendien samentrekking toe: -Hij heeft meer gefietst dan gezwommen. -Ik weet dat hij behalve fietst ook zwemt. -Hij heeft evenveel gefietst als gezwommen. -Dit is eerder een moeilijke dan een makkelijke bergtocht. -Behalve narcissen- ook tulpenvelden. -Evenveel narcissen- als tulpenvelden. Het tweede probleem met de indeling in neven- en onderschikkende voegwoorden is dat niet bij álle nevenschikkingen samentrekking mogelijk is. In de volgende zinnen is er wel sprake van nevenschikking, maar de woorden tussen haakjes kunnen niet weggelaten worden: *Hij hoeft maar te kikken of (hij) krijgt zijn zin al. *Je maakt nog zo'n opmerking en (je) kunt gaan. Wat is nu het verband tussen samentrekking, nevenschikking en onderschikking? Optellen en aftrekken In mijn proefschrift heb ik aangetoond dat er een verband is tussen de betekenis van voegwoorden en hun mogelijkheden tot samentrekking. De betekenis van het voegwoord en is gemakkelijk: het komt overeen {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} met de optelling van twee aantallen. In de wiskundige verzamelingenleer worden aantallen als verzamelingen voorgesteld. De betekenis van ‘Jan is bakker en visser’ wordt in verzamelingstheoretische termen opgevat als ‘Jan behoort zowel tot de verzameling bakkers als tot de verzameling vissers.’ Op dezelfde wijze is behalve de talige variant van de aftrekking. De verbinding alle aanwezigen behalve de kinderen drukt uit dat van het aantal aanwezigen het aantal kinderen moet worden afgetrokken. Maar in een andere gebruikswijze is behalve hetzelfde als en. In de woordgroep behalve Susan ook de andere aanwezigen komt de combinatie behalve... ook ongeveer overeen met en. Zo vormen en en behalve de tegenhangers van de rekenkundige tekens ‘+’ en ‘-’. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Evenveel bakkers als vissers Dan en het vergelijkende als doen eveneens iets getalsmatigs. De rekenkundige tegenhangers van ‘groter of kleiner dan’ en die van ‘gelijkheid’ zijn de tekens > (groter dan), < (kleiner dan) en = (gelijk aan). In de verbinding meer vissers dan bakkers geldt: ‘aantal vissers > aantal bakkers’, en in evenveel bakkers als vissers: ‘aantal bakkers = aantal vissers’. In rekenkundige termen: er moet iets bij opgeteld dan wel van afgetrokken worden, en het ene aantal is gelijk aan het andere. Ook het voegwoord of heeft een rekenkundige kant. In het voorbeeld ‘Jan is bakker of visser’ behoort Jan tot de verzameling die het resultaat is van de samenvoeging van de bakkers en de vissers. Daar moet je nog de doorsnede (dat wat beide verzamelingen gemeen hebben) van aftrekken, omdat Jan niet tegelijk bakker en visser zou kunnen zijn. Al eerder zagen we dat deze voegwoorden in sommige gebruikswijzen geen samentrekking toelaten. Zo konden in de volgende zinnen de woorden tussen haakjes niet worden weggelaten: -Hij hoeft maar te kikken of (hij) krijgt zijn zin al. -Je maakt nog zo'n opmerking en (je) kunt gaan. -Hij was nauwelijks binnen of (hij) begon al aan te dringen op een pauze. Nu wordt duidelijk waarom hier geen samentrekking mogelijk was. Juist in deze gebruikswijzen ontbreekt een rekenkundige betekenis. De verbindingen hebben meer een ‘als-dan’-betekenis of een ‘toen’-betekenis. Samentrekking en rekenkundige betekenis zijn blijkbaar onlosmakelijk met elkaar verbonden. Haakjes Maar wat is nu het precieze verband tussen samentrekking en rekenkundige betekenis? Wie vroeger goed opgelet heeft bij de lessen wiskunde, ziet in samentrekking een bekende rekenkundige bewerking: het ‘buiten haakjes halen’. In een rekenkundige som ab+ac mag je de a buiten haakjes halen en schrijven: a(b+c). Vergelijk dat eens met de samentrekking dorps(pleinen en -straten). Is dat niet hetzelfde? Dit werkt ook de andere kant op. Van ac+bc mag je maken (a+b)c. Dit heeft in de taal ook een parallel: (narcissen- en tulpen)velden. En dit kan niet alleen met het voegwoord en: -(behalve tijdens ook na) de lezing -(alle korte behalve de gele) broeken -(meer narcissen- dan tulpen)velden Samentrekking is dus eigenlijk een rekenkundige bewerking, en komt alleen voor bij voegwoorden die een rekenkundige betekenis hebben. Taal en rekenen Dat rekenkundige bewerkingen als optelling en aftrekking, en buiten haakjes halen, ook in de taal te vinden zijn, is vanuit traditioneel oogpunt gezien verrassend. We gaan er toch allemaal van uit dat taal en rekenen niets met elkaar te maken hebben. Maar misschien wordt het tijd om die opvatting eens te heroverwegen. Wie goed is in taal, kan misschien juist ook wel goed rekenen. E. van der Heijden. Tussen nevenschikking en onderschikking. Een onderzoek naar verschillende vormen van verbinding in het Nederlands. Dissertatie KUN, 1999. Den Haag: Holland Academic Graphics. Taal in beeld {== afbeelding Foto: Marcel Uljee uit Amersfoort; hij ontvangt een boekenbon van €25,-. ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Nicoline van der Sijs: van wad tot toppie joppie Marc van Oostendorp 1955 was het jaar van de woorden bowlen, cryptogram, discrimineren, diskjockey, escapisme, espresso, H-bom, houtje-touwtje, jukebox, klerelijer, mortuarium, nozem, olympiajol, orkestmuziek, pep, platvloers, psychosomatisch, schuimplastic, sciencefiction, teenager, teringlijer, tonic, tyfuslijer en vlizotrap. Het was het jaar waarin de eerste druk verscheen van het meest verkochte Nederlandse woordenboek aller tijden: het Prisma woordenboek Nederlands van A.A. Weijnen, het jaar waarin het onderwijs in het Fries op de lagere school werd toegestaan en het jaar waarin de eerste moskee, in Den Haag, in gebruik werd genomen. 1955 was ook het jaar waarin Nicoline van der Sijs werd geboren; zij zou een van de productiefste taalkundigen van Nederland worden. {== afbeelding Vlizotrap (1955, ‘uittrekbare trap naar vliering of zolder’) ==} {>>afbeelding<<} Behalve dat over het geboortejaar komen al deze gegevens uit het Chronologisch woordenboek van Van der Sijs. Zij onderzocht de geschiedenis van ruim achttienduizend hedendaagse Nederlandse woorden. Van elk woord tekende ze op wanneer het voor het eerst in geschreven of gedrukte bronnen voorkwam. Zo duikt het oudst gedateerde woord, wad (‘doorwaadbare plaats’), in het jaar 107 op bij de Romeinse schrijver Tacitus, in de plaatsnaam Vadam. De laatst opgetekende woorden komen uit het jaar 2000: plassticker, weblog, toppie joppie en nog een paar. Van der Sijs promoveerde in november vorig jaar op dit boek aan de Universiteit van Leiden. Twente, Drente In haar woordenboek drukt Van der Sijs de woorden in chronologische volgorde af, met onder aan elke pagina een overzicht van de belangrijkste taalgebeurtenissen uit de behandelde periode. In de 584 pagina's die aan dat overzicht voorafgaan, laat ze zien hoe ze aan haar materiaal gekomen is, en vooral wat we eruit kunnen leren over de geschiedenis van onze taal. De oudste woorden zijn het moeilijkst te traceren. Tot in de dertiende eeuw werd het Nederlands nog niet of nauwelijks geschreven. We moeten het doen met de woorden die Romeinse schrijvers in hun teksten noemden, vaak als onderdeel van een plaatsnaam: wad is dus het eerste woord, het tweede woord is twee in de provincienaam Twente, die gevonden is rond het jaar 222. Wat -nte in deze naam betekent, is overigens niet helemaal duidelijk. Drente, met hetzelfde achtervoegsel, voorafgegaan door het betekeniselement drie, heeft Van der Sijs voor het eerst gevonden in een bron uit 820. Een belangrijke bron uit de achtste eeuw is de zogenoemde Lex Salica, een wettekst van de Franken die straffen beschrijft voor misdrijven die gepleegd worden in ‘Saleheim’, ‘Bodoheim’ en ‘Widoheim’ - volgens Van der Sijs zou het hier best eens kunnen gaan over de dorpen Zelhem, Bodegem en Videm. De tekst van de Lex Salica is in het Latijn geschreven, maar er bestaat een handschrift waarin in aantekeningen (zogenoemde glossen) allerlei juridische termen van Frankische equivalenten worden voorzien. Alleroudste woorden In die glossen kunnen we namen voor dieren vinden, zoals merrie, os en veulen, omdat de straffen voor het stelen van vee gedetailleerd werden beschreven. Ook komen we in de wetteksten enkele juridische termen voor het eerst tegen, zoals echt (in de betekenis ‘huwelijk’) en zaak (in de betekenis ‘rechtszaak’) en telwoorden zoals vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, veertig en tweeduizend: de uitgedeelde boetes werden in deze termen beschreven. Dit zijn dan misschien de woorden die we in de oudste bronnen terugvinden, het zijn daarmee niet de alleroudste Nederlandse woorden. Althans, het zijn waarschijnlijk niet de woorden die het allerlangst in deze streken gebruikt zijn. Voordat de Franken en andere Germaanse volkeren zich hier vestigden, moeten er al mensen geleefd hebben. Van hun taal is niet veel meer over, maar er zijn geleerden die denken dat bijvoorbeeld kleven, knaap, struik, broek, knobbel, kut en hok tot de laatste restanten van die taal behoren. Bovendien hadden de Germanen voordat ze zich hier vestigden ook al woorden uit andere talen geleend. Het woord zilver komt bijvoorbeeld uit het Akkadisch, een taal die in het oude Mesopotamië werd gesproken, maar in het jaar 100 na Christus al uitgestorven was. En het woord hennep is geleend uit het Thracisch, dat op de Balkan werd gesproken, of uit het Scythisch, een Iraanse taal. Duizenden jaren geleden waren er kennelijk al wereldwijde handelscontacten die ervoor zorgden dat talen woorden van elkaar overnamen. Bedachte leenwoorden De eerste grote toevloed aan leenwoorden nadat de Germanen zich hier gevestigd hadden, kwam uit het Latijn. Honderden woorden {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben we sindsdien uit het Latijn overgenomen. Dat gebeurde niet alleen in die eerste periode, maar ook in de Middeleeuwen, en nog later. In totaal zijn er onder de achttienduizend woorden in Van der Sijs' verzameling 1905 van Latijnse herkomst: van muur uit de tiende eeuw, via school (1240), tot mortuarium (1955). Alleen uit het Frans hebben we er meer. Uit het Frans hebben we 4605 woorden geleend, uit het Engels 1857, waarmee deze taal op de derde plaats komt te staan. Met de veronderstelde ‘toevloed’ van Engelse woorden valt het dus nog wel mee. Bedachte leenwoorden We hebben overigens in ons taalgebied ook leenwoorden bedácht - woorden die er wel buitenlands uitzien, maar in het veronderstelde land van herkomst zelf onbekend zijn, in ieder geval in de Nederlandse betekenis: grossier (1485), modieus (1717), fabricage (1807), logé (1844), dancing (1926), strip (1949) en camping (1958). Ook op andere manieren hebben mensen nieuwe, exotisch klinkende woorden weten te maken. Horeca is een zogenoemd lettergreepwoord, gemaakt (in 1940) van de eerste lettergrepen van hotel, restaurant en café. Op soortgelijke manier zijn in 1955 vlizotrap (‘vliering-zoldertrap’) en in 2000 bamamodel (‘bachelor-master’, een nieuwe structuur voor het hoger onderwijs) gemaakt. Van sommige woorden weten we vrij precies wie ze wanneer gemaakt heeft. Niet alleen schrijvers (fatsoensrakker, 1935, Simon Vestdijk), reclamemakers (frisdrank, 1956, Dick Schiferli), televisiemakers (gekte, 1973, Wim T. Schippers) en uitvinders (plassticker, 2000, Guus Welling uit Utrecht) bedachten dit soort woorden. Vlaflip werd in 1963 verzonnen door mevrouw Reuvers-Ulijn uit Oss, die een man had die bij Campina werkte, en trainer Leo Beenhakker gebruikte voor een nieuwe generatie voetballers in 1989 knorrig de kwalificatie patatgeneratie. {== afbeelding Plassticker (2000, ‘sticker met een afbeelding die verandert als erop wordt geplast’) ==} {>>afbeelding<<} Pesto Er blijken ook woorden te zijn waarmee de etymologische wetenschap zich nog geen raad weet. Van bijvoorbeeld pief, toepen, das, pet, vies en leus is de herkomst onduidelijk of controversieel, en sommige woorden zijn pas onwaarschijnlijk laat voor het eerst opgetekend (beleg en lolbroek in 1976 en ladderzat in 1984). Maar voor heel veel woorden heeft Van der Sijs een nieuwe, preciezere datering weten te geven. Door de manier van dateren - met gebruik van gedrukte bronnen - kun je je wel verbazen over de recentste dateringen: ik weet zeker dat ik pesto al voor 1999 gebruikte en voor 2000 al wist wat dim sum was. Van der Sijs' woordenboek zit vol feitjes en wetenswaardigheden over de duizenden jaren waarin onze taal nu al van dag tot dag in beweging is. Het is veel dikker en tegelijkertijd veel leesbaarder dan andere proefschriften. Het is bovendien een uniek werk: voor geen enkele andere taal bestaat er op dit moment een chronologisch geordende woordenlijst. Wetenschappers kunnen het gebruiken als een bron van nieuw onderzoek (Is het waar dat de oudste leenwoorden zich het best aan het Nederlands hebben aangepast? Waarom heeft de Spaanse overheersing maar zo weinig sporen in de taal achtergelaten?). De liefhebbers kan het inspireren tot nieuwe Opperlandse spelletjes: schrijf een zin met alleen woorden die al voor 1300 waren opgetekend, maak een gedicht met alle nieuwe woorden uit 1955. En iedereen kan voortaan weten hoe oud zijn woorden zijn: hoe (901-1000) heeft (901-1000) onze (901-1000) taal (1220-1240) het (901-1000) zo (901-1000) lang (788-789) kunnen (1100) doen (901-1000) zonder (901-1000) chronologisch (1697) woordenboek (1584)? Nicoline van der Sijs, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Utrecht, Veen, 2001. 1164 blz. Gebonden, €56,72. ISBN 90 204 2045 3. (Zie blz. 21 voor een speciale aanbieding voor Onze Taal-lezers.) Kansspelen De geschiedenis van de woordenschat weerspiegelt de geschiedenis van de cultuur. In een apart hoofdstuk behandelt Van der Sijs de woordenschat rond een aantal thema's: beroepen, schoeisel, munten, sauzen, ziektes en veel meer. Onder het hoofdje ‘kansspelen’ noemt ze bijvoorbeeld: 1237 wedden ‘gokken’ 1324 dobbelen ‘met dobbelstenen werpen’ 1518 loterij ‘kansspel met lootjes’ 1738 roulette ‘hazardspel’ (uit het Frans) 1824 lotto ‘loterij’ (uit het Italiaans) 1846 kienen ‘het kienspel spelen’ 1856 tombola ‘loterijspel’ (uit het Italiaans) 1860 gokken ‘spelen om geld’ (uit het Jiddisch) 1886 baccarat ‘kansspel met kaarten’ (uit het Frans) 1944 toto ‘systeem van wedden’ (uit het Duits) 1949 pool ‘voetbalpool’ (uit het Engels) 1968 bingo ‘hazardspel’ (uit het Engels) 1973 flipperkast ‘speelautomaat’ 1974 blackjack ‘een soort eenentwintigen’ (uit het Engels) 1984 fruitautomaat ‘gokautomaat’ 1985 balletje-balletje ‘gokspel waarin een bal in een van drie bekers wordt verstopt’ 1997 piramidespel ‘frauduleus gokspel’ Er is hier een lange traditie van gokken. Dobbelen was al in de Middeleeuwen populair en loterij is een woord dat andere talen van ons hebben geleend (Duits: Lotterie, Frans: loterie). In de achttiende en de negentiende eeuw komen de nieuwe gokmodes vooral uit Frankrijk en Italië; na de Tweede Wereldoorlog komen ze uit Amerika, al worden voor sommige populaire spelen al snel Nederlandse namen gemaakt. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Bezorgdheid over schoolvak Nederlands Begin november vorig jaar luidde de Landelijke Vereniging van Neerlandici (LVVN) de noodklok: het gaat niet goed met het vak Nederlands op de middelbare school. Volgens dr. Jan Stroop van de LVVN is de leerstof sinds enkele jaren ‘verschraald tot het aanleren van inhoudsloze vaardigheden: werkstukken maken, teksten analyseren, spreekbeurten houden, samenvattingen maken en ga zo maar door’. Door deze nadruk op vaardigheidstraining zou de aandacht voor Nederlandse taal- en letterkunde ernstig in het gedrang zijn gekomen. Stroop: ‘Russische studenten die aan de universiteit van Moskou Nederlands studeren, weten straks meer van Slauerhoff dan Nederlandse leeftijdsgenoten. Dat is toch idioot.’ Is de LVVN dan tegen het aanleren van taalvaardigheid? Nee, alleen zouden ook andere vakken ervoor op moeten draaien. Stroop: ‘Leren argumenteren kun je ook bij Engels of Duits. En een presentatie houden kun je net zo goed bij aardrijkskunde of geschiedenis. Waarom moet dat ten koste gaan van het vak Nederlands? Nederlands behoort te bestaan uit het bestuderen van de Nederlandse taal en de Nederlandse literatuur. Daar is nu amper tijd voor.’ Eind november stelde de LVVN de kwestie centraal op haar congres ‘Zorg om het schoolvak Nederlands’. Ook werd besloten via de website van de LVVN (www.lvvn.nl) handtekeningen te verzamelen voor een petitie aan de minister van Onderwijs. Daarin wordt gevraagd een ‘brede commissie’ in te stellen die tot taak krijgt ‘het inhoudelijk evalueren van het schoolvak Nederlands in basis- en voortgezet onderwijs’. De LVVN verwijst hierbij naar ‘de vele positieve reacties op het rapport-De Rooy, dat een rehabilitatie bepleit van kennis van en inzicht in de eigen geschiedenis’. Lang niet alle betrokkenen staan achter de LVVN-actie. De VON (Vereniging voor het onderwijs in het Nederlands) zal de petitie niet tekenen, evenmin als de sectie Nederlands van de Vereniging van Leraren in Levende Talen. Sectievoorzitter René van de Kraats vindt de tijd niet rijp om het vak Nederlands onder de loep te nemen. ‘We zijn nu net bezig met de invulling van de onlangs in gang gezette Tweede Fase. Ik vind het ook jammer dat een havist geen literatuurgeschiedenis meer krijgt. Maar je moet nu eenmaal kiezen. En op veel scholen is die aandacht voor praktische vaardigheden broodnodig. Zeker als er veel allochtone leerlingen rondlopen.’ En ook overigens was er kritiek. Leraar Nederlands (‘en literatuurliefhebber’) Hans Frank in NRC Handelsblad: ‘Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat het onderdeel literatuur door de Tweede Fase in het nauw is gekomen, maar er is gelukkig ook een hoop waardevols bijgekomen. Zo leren de leerlingen nu veel beter schrijven en is er meer aandacht voor belangrijke mondelinge taalvaardigheden zoals discussiëren en debatteren.’ Hij erkent dat je argumenteren ook bij Duits en Engels kunt leren, maar ‘hetzelfde valt natuurlijk ook (en misschien wel met veel betere argumenten) te zeggen over het literatuur- en het grammaticaonderwijs’. Bronnen: de Volkskrant, 1 en 2-11-2001; Het Parool, 5-11-2001; NRC Handelsblad, 17-11 en 1-12-2001; www.lvvn.nl Eurobijnamen bekroond Als het aan het Nationaal Forum voor de introductie van de euro ligt, betalen we met ingang van deze maand met ‘gouweringen’, ‘klebben’ en ‘hulken’. Het zijn een paar van de winnende voorstellen uit de eurobijnamenwedstrijd van het forum, die in november onder grote mediabelangstelling door staatssecretaris van Financiën Wouter Bos wereldkundig werden gemaakt. In de prijzen vielen: fluitje (1 cent, naar de uitdrukking fluitje van een cent), duocent (2 cent), handje (5 cent, naar de vijf vingers aan een hand), deuppie (10 cent), dubbelduppie (20 cent - ‘dubbeldeuppie werd niet ontvangen’), halfom (50 cent), gouwering (1 euro, naar de goudkleurige rand), daalder (2 euro), kleb (5 euro, ‘kleinste eurobiljet’), eurojoet (10 euro), blauwtje (20 euro), brammetje (50 euro, naar ‘Abraham’), hulk (100 euro, vanwege de kleur), dubbeldekker (200 euro) en eurotop (500 euro). Het viel op dat de jury voornamelijk naar originaliteit heeft gekeken. Namen die vaak werden ingestuurd en dus een redelijke kans zouden maken daadwerkelijk gebruikt te worden (bijvoorbeeld kwintje voor 20 eurocent), werden verworpen. En munten waarvoor eigenlijk al goede aanduidingen bestaan (onder meer de ‘eurostuiver’ en het ‘eurodubbeltje’), kregen met handje en deuppie een nogal gezochte naam. Ook brammetje wekt verbazing; ooit is die bijnaam voorgesteld voor het vijftigguldenbiljet, maar veel weerklank heeft die niet gevonden. Ook elders werd gezocht naar eurobijnamen. Het programma OntbijtTV deed een oproep, net als De Telegraaf. Die laatste leverde onder meer vlo (voor de eurocent), Zalmmootje (biljet van 50 euro) en daalder (ditmaal voor 1 euro) op. Conclusie van de redactie: ‘De snel naderende invoering van de euro inspireert het publiek (nog) nauwelijks tot het bedenken van aansprekende bijnamen.’ Bron: persbericht Ministerie van Financiën; www.kro.nl; De Telegraaf, 10-11-2001 {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Gouw Riemer Reinsma Het woord gouw roept de laatste zestig à zeventig jaar vooral onaangename associaties op. Ouderen herinneren zich nog heel goed de ‘gouwen’ (‘districten’) waarin de NSB het land had verdeeld, in navolging van de Gaue in nazi-Duitsland. Dat neemt niet weg dat gouw in oorsprong een volstrekt Nederlands woord is - geen vertaling van het Duitse woord, maar een soort broertje daarvan. In Waterland, ten noorden van Amsterdam, doet het woord gouw al sinds onheuglijke tijden dienst als onderdeel van straatnamen. In het gebied vlak boven het IJ liggen bijvoorbeeld de Zunderdorpergouw, de Poppendammergouw, de Liergouw en de Broekergouw. Purmerend en Zuiderwoude hebben ieder een straat die kortweg Gouw heet. Dezelfde naam vinden we ook in de West-Friese plaatsen Hoorn en Opperdoes. Het zou wellicht voor de hand liggen om aan te nemen dat gouw simpelweg een dialectwoord is voor ‘weg’ of ‘straat’, maar het Plaatsnamenboek van Gerald van Berkel en Kees Samplonius helpt ons uit de droom. Gouw was in eerste instantie een waternaam. Pas later is het de naam geworden voor een weg lángs zo'n water. Volgens het Etymologisch woordenboek van Van Dale is gouw in de betekenis ‘weg langs water, sloot’ verwant met een ander woord gouw, dat ‘gewest, landstreek’ betekent en afgeleid is van het Gotische woord gawi (vierde eeuw n.Chr.), dat óók ‘landstreek, gewest’ betekende. Het woord is onder andere terug te vinden in de naam Het Gooi (eigenlijk een oude naamvalsvorm), en in het achtervoegsel -ga dat we tegenkomen in Friese plaatsnamen als Wolvega en Sint-Nicolaasga. Maar die verklaring roept vragen op: het woord gouw zou dan toch wel een héél merkwaardige betekenisontwikkeling hebben ondergaan. Immers, de betekenis ‘gewest’ zou zich om een onduidelijke reden vernauwd moeten hebben tot die van ‘sloot, waterloop’. {== afbeelding De Gouw in Hoorn lag vroeger naast een waterloop, zoals de kaart van Jacob van Deventer (16de eeuw) nog laat zien. Uit: R. Fruin, Nederlandse steden in de zestiende eeuw. (Met dank aan de heer Jan de Bruin, Archiefdienst Westfriese Gemeenten, Hoorn) ==} {>>afbeelding<<} Het lijkt daarom interessant om eens te kijken naar een mogelijke verwantschap met de naam Gouwe, van de bekende Zuid-Hollandse waterloop. Is het niet veel waarschijnlijker dat Gouw (‘water’) en Gouwe op eenzelfde woord teruggaan? Die gedachte is verleidelijk omdat de variant met een -e óók in West-Friesland voorkomt: in de omgeving van Opmeer ligt een landweg (en een gelijknamig gehucht) met de naam Gouwe. Deze weg ligt grotendeels langs een waterloop, en zal zijn naam daar dus waarschijnlijk aan ontleend hebben. In het Waterlandse dorp Landsmeer vinden we beide vormen - Gouwe en Gouw - zelfs broederlijk bij elkaar: de Nieuwe Gouw ligt maar een paar huizenblokken van De Gouwe af. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (1892) gaan gouw ‘straat, sloot’ en gouw ‘streek’ terug op hetzelfde woord, en ook het Middelnederlandsch Woordenboek denkt er zo over. Toch zijn er aanwijzingen dat het in oorsprong verschillende woorden waren. Volgens het Plaatsnamenboek heette de Gouwe, het water in Zuid-Holland, in de twaalfde eeuw Golda (hiervan is de naam Gouda afgeleid), en we kunnen daarin duidelijk de woordbestanddelen gold (‘goudkleurig’) en a (‘water’) herkennen. Hetzelfde geldt trouwens voor het watertje de Goude (of Gouwe) dat de scheiding vormde tussen de eilanden Schouwen en Duiveland; de naam ervan leeft voort in die van het dorp Noordgouwe. L.Ph.C. van den Bergh deelt in zijn Handboek der Middelnederlandsche geographie (tweede druk, 1872) mee dat ook dit water in een ver verleden Golda heette - dat was in 976. De conclusie dringt zich dus op dat de Noord-Hollandse straten en wegen genoemd zijn naar goudkleurige waterlopen, naar de sloten en kanalen. De gouden kleur zal wel te maken hebben gehad met de meegevoerde bezinksels. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Taal in beeld Zo'n dertig jaar geleden publiceerde fotograaf Eddy Posthuma de Boer twee boekjes met foto's van opschriften die hij aantrof op gevels en in etalages. Onlangs verscheen een derde boekje met dergelijke, soms originele, soms onbeholpen taaluitingen, die vooral namen van winkels en andere neringvormen, en allerlei mededelingen aan het publiek als onderwerp hebben. Bij elkaar schetsen ze een komisch beeld van de eigenzinnige taalcreativiteit van (vooral) de kleine ondernemer. Het voorwoord is van Jan Kuitenbrouwer. In 't nest met de rest is een uitgave van Uitgeverij Bas Lubberhuizen en kost €11,50 (ingenaaid, 112 blz.). ISBN 90 76314 837 Nederlands in het voortgezet onderwijs In het hedendaagse middelbaar onderwijs ligt in het vak Nederlands het accent op taalgebruik en taalvaardigheid. De inhoudelijke kant - taalbeschouwing en grammatica - is op de achtergrond geraakt, terwijl juist deze onderwerpen van belang zijn voor leerlingen die het Nederlands van huis uit niet spreken. Eva Tol-Verkuyl gaat in haar boek Fundamenten voor taalbeschouwing diepgaand in op de mogelijkheden om taalbeschouwing in een nieuwe vorm weer in het onderwijs op te nemen. Die nieuwe vorm presenteert ze in de vorm van een model dat taalgebruiksfuncties in de grammatica incorporeert, en dat in uitgewerkte vorm toegepast zou kunnen worden in het voortgezet onderwijs. Fundamenten van taalbeschouwing. Een synthese van opvattingen over het gebruik van taalkundige kennis in het taalonderwijs is een uitgave van Coutinho en kost €43,11 (ingenaaid, 625 blz.). ISBN 90 6283 274 1 Stijlfiguren Een stijlfiguur (metafoor, inversie, antithese, etc.) is volgens Van Dale een ‘uitdrukking die een stijleffect teweegbrengt door bijzondere formulering, bijzonder gebruik van een woord of afwijking van de gebruikelijke zinsbouw’. In het dagelijks taalgebruik komen stijlfiguren vaak voor in uitdrukkingen en vaste verbindingen, en verder treft men ze vooral aan in reclame-uitingen en gedichten. Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale, beschrijft in zijn nieuwste boek een groot aantal stijlfiguren. De lemma's zijn alfabetisch gerangschikt, van abissio tot zeugma, en zijn alle voorzien van een korte uitleg en voorbeeldcitaten. Als extra bevat het boek een bijlage over ritme en rijm. Stijlfiguren is een uitgave in de ‘Kort en goed’-reeks van Sdu Uitgevers en kost €18,95 (ingenaaid, 165 blz.). ISBN 90 12 09290 6 Nederengels Emile Bode gaat in zijn boek Oneliners & soundbites in op de invloed van het Engels op het Nederlands, en dan vooral op de vele Engelse woorden die de laatste decennia in het Nederlands zijn opgenomen. In de eerste helft van het boek zijn de leenwoorden (met vertaling en/of uitleg) gerangschikt in korte thematische hoofdstukken (‘computers’, ‘beeld en geluid’, ‘beroepsnamen’, ‘voornamen’), die worden afgewisseld met onderhoudende beschouwingen over bijvoorbeeld namen van popgroepen, Engels in het Afrikaans, en ‘anglohaat’. De tweede helft van het boek bevat een alfabetische lijst met woorden die in de eerste helft niet aan bod zijn gekomen. Oneliners & soundbites. De onstuitbare opmars van het Nederengels is een uitgave van Bzztôh en kost €9,- (gelijmd, 158 blz.). ISBN 90 5501 884 8 Uitdrukkingen over geld In Voor een dubbeltje op de eerste rang bracht Ewoud Sanders ‘1001 spreekwoorden en zegswijzen over Nederlands geld’ samen. De uitdrukkingen zijn alfabetisch gerangschikt in thematische hoofdstukken over bijvoorbeeld muntsoorten (stuiver, oordje, etc.), gierigheid, armoe, sparen, dieren en vrienden. Het decembernummer van Onze Taal bevatte een voorpublicatie uit dit boek (blz. 324). Voor een dubbeltje op de eerste rang. 1001 spreekwoorden en zegswijzen over Nederlands geld is een uitgave van Prometheus/NRC Handelsblad en kost €11,25 (gelijmd, 242 blz.). ISBN 90 446 0106 7 Internetwoorden Het handzame Internet woordenboek bestaat uit een lijst van zo'n tweeduizend internet- en computertermen. Alle lemma's zijn voorzien van een beknopte beschrijving, die soms is aangevuld met een vertaling, synoniemen en verwijzingen. De bijlagen bevatten lijsten met onder meer acroniemen, emoticons en domeinextensies. De woordenlijst is ook te raadplegen op de website van het bedrijf dat het woordenboek samenstelde: www.furore.com. Internet woordenboek van Furore is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €14,- (ingenaaid, 262 blz.). ISBN 90 12 09294 9 Nomen est omen Huisartsen die Griep, Kramp of Verwijs heten, bakkers die Bakker heten, en een violist en een contrabassist die Pauk respectievelijk Luit {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} heten - Hans Hoekstra verzamelt al jaren dit soort toevalligheden. Hij schrijft er een rubriek over in Het Parool, getiteld ‘Nomen est omen’, en zijn verzameling is nu gepubliceerd in het boek Naam & faam. De namen zijn voor het grootste deel per beroepsgroep geordend, maar sommige hoofdstukken handelen over namen die hun ‘faam’ ontlenen aan een andere activiteit van de drager ervan. Het boek is geïllustreerd met veel foto's van uithangborden en andere vindplaatsen. Naam & faam is een uitgave van Nijgh & Van Ditmar en kost €11,34 (gelijmd, 168 blz.). ISBN 90 388 3107 2 E-mails, brieven en faxen De magische mediamix is een leidraad voor de schriftelijke communicatie van de moderne kantoormens. Het boek gaat kort in op de vraag welk medium - brief, fax of e-mail - in welke situatie het best gebruikt kan worden, waarna het ingaat op de regels en conventies die men in acht moet nemen voor het schrijven van een effectieve zakelijke brief, fax of e-mail. De twee laatste hoofdstukken behandelen de onderwerpen taalgebruik en stijl. De magische mediamix. E-mail brieven faxen van Nathalie Beex, Rob Doeve en Eric Tiggeler is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €18, - (ingenaaid, 151 blz.). ISBN 90 12 09028 8 Verborgen bedoelingen De verbale en non-verbale communicatie van de mens weerspiegelt vaak zijn verborgen bedoelingen. Ed Nissink beschrijft in Het is voor je eigen bestwil! hoe je die achterliggende, soms onbewuste drijfveren kunt herkennen, zodat je er adequaat mee kunt omgaan. Het is voor je eigen bestwil! Verborgen bedoelingen herkennen is een uitgave van Ankh-Hermes en kost €12,50 (ingenaaid, 162 blz.). ISBN 90 202 6028 6 Direct mail In Kramers direct mail worden in ruim honderd vragen en antwoorden alle aspecten van direct mail (‘persoonlijke reclamepost’) uitgebreid toegelicht. Aan de orde komen onderwerpen als het bepalen van de doelgroep, adressenbestanden, inhoud en lengte van de brief en het gebruik van antwoordkaarten. Maar de meeste aandacht gaat uit naar het taalgebruik en de stijl van de direct-mailbrief. Het boek is geschreven door Frank Jansen en Ninke Stukker van de afdeling Taalbeheersing van de Universiteit Utrecht, en het is gebaseerd op een taalkundige en communicatieve analyse van honderden direct-mailbrieven. Kramers direct mail is een uitgave van Het Spectrum en kost €10,95 (gelijmd, 229 blz.). ISBN 90 274 7318 8 Cursus Haags {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De door Sjaak Bral, RJ. Rueb en Marnix Rueb (de tekenaar van de Haagse Harrystrips) geschreven spellinggids voor het Haags heeft nu een vervolg gekregen in de vorm van een taalcursus, bestaande uit een boek en een cd. Het door Marnix Rueb geïllustreerde lesboek doet pogingen niet-Hagenezen in tien lessen het Haags bij te brengen; de cd bevat luisteroefeningen en uitspraaklessen (‘luistâh en lul mei’). Haags, de kugsus van het Haags Tale Instituut kost €11,30 (geniet, 32 blz.). ISBN 90 806453 1 1 Dialectclassificatie De indeling van de Nederlandse streektalen van Cor en Geer Hoppenbrouwers geeft een overzicht van de verhoudingen tussen de dialecten van 156 Vlaamse en Nederlandse plaatsen. Deze classificatie is gebaseerd op de zogenoemde featurefrequentiemethode. Hierbij bepaalt een computerprogramma welke fonetische kenmerken (‘features’) in een dialect voorkomen, en in welke mate ze daarin voorkomen. Door deze fonetische analyses met elkaar te vergelijken, kan vervolgens de mate van verwantschap tussen twee dialecten bepaald worden. Hoewel wetenschappelijk van opzet, is het boek ook voor leken toegankelijk. De indeling van de Nederlandse streektalen is een uitgave van Van Gorcum en kost €22,67 (ingenaaid, 210 blz.). ISBN 90 232 3731 5 Website Engelse leenwoorden Veel organisaties en personen die zich tegen de ‘verengelsing’ van het Nederlands verzetten, stellen woordenlijsten op met al dan niet zelfverzonnen Nederlandse alternatieven. Op internet zijn een aantal van dergelijke lijsten te vinden. Het karakter ervan varieert van korte opsommingen met een wat willekeurig karakter tot uitgebreide overzichten met doordachte en creatieve alternatieven. In die laatste categorie valt het ‘vertaalwoordenboek’ van de Bond tegen leenwoorden (die overigens niet alleen uit het Engels afkomstige woorden wil bestrijden, maar ook die uit andere talen). Dit zeer puristische woordenboek is vooral ook interessant vanwege de vele alternatieven voor bètawetenschappelijke termen (waaronder een volkomen vernederlandst periodiek systeem der elementen, waarin bijvoorbeeld helium ‘zonnegas’ heet en fosfor ‘lichtsteen’). De samenstellers deinzen er niet voor terug om terug te grijpen op archaïsche woorden, en propageren ook de invoering van beladen maandnamen als louwmaand (voor januari) en hooimaand (voor juli). Het overgrote deel van de lemma's is al tientallen jaren of nog langer in het Nederlands ingeburgerd. Dat geldt niet voor de lemma's in de woordenlijst ‘600 x liever Nederlands’ van de Stichting Natuurlijk Nederlands. Deze stichting richt haar pijlen op recente Engelse leenwoorden, en dan vooral op die welke overbodig zijn omdat er een goed Nederlands alternatief voorhanden of te verzinnen is. Een belangrijk oogmerk van Natuurlijk Nederlands is de bewustwording van de taalgebruiker: het hóéft allemaal niet in het Engels. Daarom zijn op hun website ook een ‘handreiking woordvorming’ en een ‘woord-smidse’ te vinden, waarin wordt uitgelegd hoe je zelf tot Nederlandse alternatieven voor Engelse woorden kunt komen. De strijd tegen de Engelse invasie kan overigens ook een wat luchtiger karakter hebben, getuige de website van Ampzing. Deze stripfiguur is gemodelleerd naar de Haarlemmer predikant Samuel Ampzing (1590-1632), die zich in zijn tijd al druk maakte om de vele leenwoorden die door vooral geleerden en geestelijken gebruikt werden. Onder het motto ‘Haarlem kan wel een verzetje gebruiken’ geeft de hedendaagse Ampzing in de cartoons op zijn website commentaar op de oprukkende Engelse leenwoorden in de Nederlandse samenleving in het algemeen en het Haarlemse stadsleven in het bijzonder: ‘Haarlem, let op je woorden!’ Bond tegen leenwoorden: www.geocities.com/SoHo/Den/7522/Index.html Stichting Natuurlijk Nederlands: www.vvb.org/anglowaan Ampzing: www.ampzing.nl {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Elton John heeft zijn neus vol van de platenindustrie. Volgens het Britse persbureau PA wil de Britse popster geen nieuwe cd's meer opnemen. Groninger Dagblad Actie Van Toor loopt gesmeerd Weer bestelbus uitgebrand Opnieuw brandde er deze week een bestelbus uit. Ondertussen is Woerden bezig om de schade van de vorige autobrand gezamenlijk te dragen in de ‘actie Van Toor’. Woerdense Courant Ik ben bijna 38, mooi (blond), vrolijk en warm (latijns bloed), moeder van een kind met een goede baan. Contactadvertentie in de Volkskrant In de eerste kennismakingsweken bezocht Zwarts verschillende vestigingen om het concern goed te leren kennen. Daarbij stak hij zelf ook de mouwen uit de zakken. De Gooi- en Eemlander Teamchef J. Post van de politie was het hier mee eens. ‘Met de wijziging van de politiecultuur zijn we op de goede weg. We doen er alles aan om het veiligheidsgevoel van de mensen te verminderen.’ BN/De Stem Carel ter Linden trouwt kroonprins NRC Handelsblad Groot-Brittannië: In het noorden regen en veel wind. Naar het zuiden toe meest droog en geregeld zon. Máxima ongeveer 13°. Dagblad De Limburger Lotgenoten bijeen over uitblijvende kinderwens Jouster Courant De stof komt terecht in het water en vervuilt het. De vissen eten het kwik op en vervolgens de mens. De Ware Tijd Van Vollenhoven: Veiligheid bij NS is onaanvaardbaar Rotterdams Dagblad {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2/3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal CONGRES ‘TAAL EN BEELD’ De rol van taal en beeld in cartoons, strips, sport op tv, reclame, pictogrammen en op internet Nieuwe rubriek: stem mee over taalkwesties Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang februari/maart 2002 {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 44.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19.- per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35, - per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19,-. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft, en de afdeling Niederländische Philologie van de Universität Oldenburg. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 2/3 februari/maart 2002 ‘In de reclame staat het pakweg 9 tegen 1 voor Het Beeld. De spanning is al jaren weg. De supporters van Het Beeld scanderen euforisch “tien, tien, tien”, terwijl op de troosteloze tribunes voor de fans van De Taal de wind vrij spel heeft met de achtergebleven pennenvruchtenproppen. Deze maand in Onze Taal (blz. 50)’ {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} CONGRES ‘TAAL EN BEELD’ 40 Jos Collignon DE ROL VAN TAAL IN CARTOONS Is de ideale cartoon een tekening zonder woorden? Is het gebruik van taal een zwaktebod? 44 Kees Kousemaker en Margreet de Heer TAAL EN BEELD IN STRIPS Toen de strip zijn intrede deed in Nederland, werd die door kunstliefhebbers met minachting bekeken. Sindsdien is er veel veranderd. 48 Humberto Tan TAAL, SPORT EN BEELD Een enkele flard sportcommentaar kan een emotioneel sportmoment in onze herinnering roepen. Hoe komen sportverslaggevers juist op dat ene zinnetje? 50 Hans van Walbeek HEIMWEE NAAR TAAL IN DE RECLAME In de reclame heeft taal het veld moeten ruimen voor beeld. Komt het ooit nog goed? 54 Paul Mijksenaar VAN TAAL NAAR BEELDTAAL EN WEER TERUG Wanneer werken pictogrammen beter dan woorden? En hoe ziet de toekomst van beeldcommunicatie eruit? 58 Francisco van Jole DE OPKOMST (EN ONDERGANG) VAN DE DIGITALE BEELDCULTUUR Zeker sinds internet werd voorzien van plaatjes, roept iedereen om het hardst dat de beeldcultuur de taal verdringt. Maar is het beeld wel zo machtig? En verder 53 Sprekershoek 62 Taalquiz congres Rubrieken 63 Reacties: vlizotrap; balletje-balletje; vagen; smetteloos Nederlands; verdwijnende geldnamen; telegram uit Darmstadt; PowerPoint-presentaties; x-rijke woorden 65 Vraag en antwoord: zjuutje/sjuutje/justje; geliefd/geliefkoosd; ondersteuning verlenen aan/bij; ‘beidt uw tijd’, ‘duur uw uur’ 66 Etymologica: uitbreiding van de woordenschat: hoe greep ontstond uit grijpen 70 Taalcrypto 71 NIEUWE RUBRIEK: ‘Hom of kuit’ 71 Loos alarm 72 Het proefschrift van... Tim van der Avoird: Hindoestaanse taal in Nederland 73 Raptus: gekte en begrip 74 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 75 Tijdschrift: Stem-, spraak- en taalpathologie 76 Ruggespraak Het congres ‘Taal en beeld’ werd mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Prins Bernhard Cultuurfonds, van het VSB Fonds en van de Gravin van Bylandt Stichting. De vignetten in dit nummer zijn van Frank Dam. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres ‘Taal en beeld’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Televisie, reclame, internet: taal en beeld vechten steeds meer om onze aandacht. Waar leidt dat toe? Om deze vraag ging het tijdens de taaldag van het Genootschap Onze Taal, die 3 november vorig jaar werd gehouden in De Doelen in Rotterdam. Zo'n 1500 bezoekers waren getuige van optredens (van musicalacteurs Henk Poort en Tom Van Landuyt, gebarentaaltolken Mindy Brown en Gerdinand Wagenaar, en dichter Bart Chabot), een sprekershoek en de uitreiking van de Groenman-taalprijs aan Ivo de Wijs. Maar de hoofdmoot werd gevormd door lezingen. Zes deskundigen gingen na hoe het nu precies zit met de verhouding tussen taal en beeld: in cartoons, in strips, in sport op tv, in de reclame, in de taal van pictogrammen en op internet. Al eerder, in het decembernummer, schonken we aandacht aan de bekroning van Ivo de Wijs; op de volgende bladzijden vindt u de door de redactie ingekorte en bewerkte teksten van de lezingen, en een impressie van de sprekershoek. Duizend woorden of één tekening De rol van taal in cartoons Jos Collignon - cartoonist Is de ideale cartoon een tekening zonder woorden? Is het gebruik van taal een zwaktebod? Of een vorm van onderschatting van de kijker? Nee, volgens cartoonist Jos Collignon. Woorden zijn een onvervreemdbaar onderdeel van een cartoon - tenminste: als het goed is. Twee jaar geleden kreeg ik de volgende brief: Geachte redactie en meneer Collignon, Met deze brief hoef ik absoluut niet in de krant. De laatste tijd valt het mij op dat de heer Collignon opvallend veel tekst gebruikt in zijn tekeningen. Als vaste klant-kijker van zijn subtiele tekeningen wil ik vragen die teksten weg te willen laten. Wie het niet ziet heeft pech gehad. De tekst doet in heel veel gevallen afbreuk aan de heerlijke tekenstijl. Vaak heb ik het gevoel dat de tekenaar niet uit de voeten kan met het onderwerp en dan uit armoede maar wat tekst toevoegt. Ik ben ervan overtuigd dat u die tekstballonnetjes helemaal niet nodig heeft. Meneer Collignon, gewoon laten zien wat u bedoelt! De briefschrijver veronderstelt hier dat de ideale cartoon geen tekst bevat. Veel lezers doen dat met hem. Daar is wat voor te zeggen. In de filmwereld wordt gezegd: ‘Don't tell them, show them’ (‘Vertel het ze niet, laat het ze zien’). Dat geldt zeker ook voor tekeningen. De lezer gebruikt het voorstellingsvermogen van de tekenaar en hoeft aan diens voorstelling verder niets toe te voegen. Wat je ziet is wat je krijgt, tekstloos - het bedje is gespreid. En dat is precies waarom we in de jaren vijftig volgens onze opvoeders maar beter geen strips konden lezen. Al die gemakzucht verhinderde dat je je eigen fantasie ontwikkelde. Hoe anders was dat met teksten en met verantwoorde literaire werken. Die zetten je verbeelding in gang. Een woord is op zichzelf niets, maar krijgt betekenis door de voorstelling die we er zelf bij bedenken. Zo zouden we door veel te lezen een rijke verbeelding krijgen. Maar u en ik, lezer en tekenaar, zijn in staat tot een samenspel met veel meer mogelijkheden. Dat hebben wij tekenaars de laatste zeventig jaar uitgebreid ontdekt. Twee nijlpaarden in een poel is nog niets, maar door de tekst vind ik deze klassieke tekening van Paul Crum uit 1937 persoonlijk vreselijk leuk. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En het volgende plaatje (van Mike Peters, uit de jaren zeventig) dankt zijn effect ook geheel aan de paar woorden eronder. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ik ben dus niet van de ‘de-ideale-tekening-is-een-tekening-zonder-tekst’-school. Taal is onmisbaar gereedschap in mijn tekenkist. Taal en tekeningen zijn twee werelden, de uwe en de mijne, die we kunnen laten botsen dat het een lust is. Prentenuitleggers Taal en tekeningen kunnen op veel manieren worden samengebracht. Om te beginnen kan het heel onhandig. In het begin van de vorige eeuw moest het terrein nog verkend worden, en dat resulteerde in realistische, donker gearceerde tekeningen, die al dan niet schrijnende misstanden voorstelden. Daaronder viel nog eens het verhaal te lezen met tussen haakjes extra aanwijzingen voor het begrip van het tafereeltje. Zoals hier: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Ziekenhuispatiëntje (uit een groot gezin in een arme wijk dat een glas melk krijgt): “Tot hoever mag ik drinken?”’ Dit lijkt een duidelijk geval van ‘Don't show them, tell them! And tell them in great detail!’ Het beroemde Engelse satirische tijdschrift Punch heeft jarenlang zulke tekeningen veel later opnieuw afgedrukt, maar dan zonder onderschrift, bij wijze van prijsvraag. Elke week verzonnen lezers actuele teksten bij prenten uit de oude doos. In het voorbeeld hieronder heeft een lezer een oude tekening omgebouwd tot ierenmop, het Engelse equivalent van onze belgenmop: ‘Ik zie dat we weer worden afgeluisterd door de Ierse geheime dienst.’ De originele tekst staat eronder. Wekelijks humor met tachtig jaar verschil ertussen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In Nederland kenden we ook dit soort ‘looiige’ tekeningen. Heel bekend zijn Albert Hahns tekeningen bijvoorbeeld deze hiernaast, naar aanleiding van de spoorwegstaking van 1903. Ik zou Hahn tekortdoen door hem als humorloze prentenuitlegger te omschrijven, maar het gaat toch om erg ouderwets-verheven tekeningen uit duistere tijden. Elke prent had in die jaren een titel en vaak ook nog op rijm; deze heet, zoals bekend: ‘Gansch het raderwerk staat stil als uw machtigen arm het wil.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tegenwoordig gebruiken we al die plechtigheid vooral om er de draak mee te steken, bijvoorbeeld als de ontdekking van een zeldzaam torretje de bouw van een industrieterrein verhindert: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Zelfs de goede Opland, die enige maanden geleden is overleden, stond nog met één been in de vertellerstraditie. Boven zijn prenten schreef hij waarover hij zou gaan tekenen. In zijn tekeningen schreef hij waar het over ging. En eronder stond doorgaans waarover hij had getekend. {== afbeelding RADIO-ACTIEF SPROOKJE Of Hoe Het Nederlandse Volk In Iets Héél Geheimzinnigs Betrokken Raakte ==} {>>afbeelding<<} Het lijkt misschien overbodig en dubbelop, en dat was het natuurlijk ook, maar het was ook erg duidelijk. En toch ook slim. Zijn tekeningen hebben iets van een rebus; misschien ontlenen lezers wel de grootste lol aan het kale feit dat ze de tekening snappen. Je moest er wel even bij blijven en het was wel even wat werk, maar na het zien van een tekening van Opland was je weer helemaal bij in Den Haag. Absurdisten De laatste twintig, dertig jaar zie je hoe er duizend wegen naar Rome leiden en hoe tekst en tekeningen op evenzovele manieren samenwerken. Het spannendst en populairst zijn wat ik maar ‘de absurdisten’ zal noemen, die taal en tekeningen met opzet langs elkaar laten schuren. Tekst en prent botsen, knellen en wringen. Het zet in ons hoofd telkens onverwachte luikjes tegen elkaar open, waardoor een tochtvlaag de kans krijgt stof op te blazen en een strakke lichtstraal plots een duister plekje verlicht. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De onvolprezen Gummbah moet genoemd worden: Erg leuk vind ik de tekening hiernaast, van de Amerikaan Larson. Larson verbeeldt hier meteen ook een filosofisch vraagstuk: kraakt een omvallende woudreus ook als er niemand in de buurt is om het te horen? Is de wereld buiten onze waarneming niet stiekem een volstrekt andere wereld? Hebben we deze waarheid op de een of andere manier niet allemaal eens vermoed? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hapje voor hapje Wat zijn verder de mogelijkheden? Taal kan tekeningen gewoon aanvullen, versterken, het er nog eens bovenop leggen, het nog eens op een andere manier zeggen: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij de volgende tekening was tekst misschien niet nodig geweest, maar dat is van tevoren vaak moeilijk in te schatten. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ik verklap u een geheim. In geval van twijfel schrijf ik er weleens wat bij. Er is namelijk niets treuriger dan een tekening terugkrijgen van de redactie omdat niemand er daar een touw aan kan vastknopen. Wat terugkomt, zijn steevast de prenten waarvan ik zeker wist dat het de leukste en subtielste waren die ik ooit {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} had gemaakt. Stel u voor: deze Boonstra-tekening zonder tekst, zonder zijn naam op zijn truitje. Zonder tekst op de koekjestrommel. Zo'n tekening wordt gegarandeerd teruggestuurd. En dat willen wij tekenaars weleens voor zijn met een geschreven vingerwijzing. {== afbeelding Jos Collignon: ‘Taal is onmisbaar gereedschap in mijn tekenkist.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Deze Boonstra-tekening wijst op nog een kunstje dat ik graag gebruik. Het blijkt heel functioneel om de lezer met tekst door een drukke tekening te leiden. Hapje voor hapje kan de lezer de tekening consumeren. Voor de overzichtelijkheid is dat erg handig. Ik maak van de tekening een soort strip met één plaatje. Natuurlijk kun je op de ruimte van één plaatje ook een echt stripje maken - allemaal met de bedoeling om op het juiste moment bij de lezer het vonkje te laten overspringen: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En wat ik natuurlijk niet mag vergeten: de tekening in dienst van de goeie ouwe flauwe woordspeling. De woordspeling is een uitkomst voor cabaretiers en tekenaars die even echt niks anders weten: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De tekening hieronder, die in Rotterdam speelt, waar oud-burgemeester Bram Peper overhoop lag met zijn hoofdcommissaris van politie, demonstreert een belangrijke wet: regisseer de tekst strak. Ik werk toe naar een pointe en zorg dat die helemaal achterin ligt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ten slotte: het is onvermijdelijk dat er spelfouten en foute taalconstructies in tekeningen blijven staan - zelfs na de dubbele zeef van de redactie en de eindredactie op de krant. In de volgende tekening is staatssecretaris Schmitz, die over de asielzoekers ging, bezig aan haar favoriete breiwerkje: opsporen, aanpakken, uitzetten en van je af laten glijden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Deze tekening leidde ook tot een berispende brief: iemand schreef mij op wat sikkeneurige toon: Het zou uw cartoons ten goede komen als uw bijschriften geen taalfouten bevatten zoals ‘een lekkere warme wollen dwangbuis’. Dwangbuis is namelijk onzijdig en het moet dus zijn: ‘een lekker warm wollen dwangbuis’. Tot ergernis van velen maar tot uw troost moge strekken dat deze en soortgelijke fouten door het merendeel van de Nederlandse journalisten in toenemende mate worden gemaakt. Dit voorstel vond ik zo mal klinken dat, al hád ik mij de onzijdigheid van dwangbuis gerealiseerd, ik de tekstzin nog zou hebben opgeschreven zoals ik heb gedaan. Twee fouten had ik hier staan in één zin. Maar er was nog een derde, die de briefschrijver wonderlijk genoeg niet noemde. En dat was de enige die mij, toen ik 's ochtends vroeg de krant opensloeg, zelf een rilling had bezorgd. ‘Oma Schmitz, waar we allemaal veel van houden’ hoort natuurlijk te zijn: ‘Oma Schmitz, van wie we allemaal veel houden’. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} De sprekendste vorm van beeldende kunst Taal en beeld in strips Kees Kousemaker en Margreet de Heer - stripantiquariaat Lambiek, Amsterdam Toen de strip een eeuw geleden zijn intrede deed in Nederland, werd die door kunstliefhebbers met minachting bekeken. Sindsdien is er veel veranderd; niet alleen nam de waardering toe, ook het genre zelf maakte een enorme ontwikkeling door. Over een bijzondere vorm van samenwerking tussen taal en beeld. Strips - zijn dat niet van die grappige plaatjes met leuke tekstjes erbij? Leuk voor kinderen en voor enkele volwassen verzamelaars die hun jeugdhobby nooit ontgroeid zijn? Een aardig tijdverdrijf voor de makers, die zich echter nooit zullen kunnen meten met de meesters van de Echte Kunsten - noch de Literatuur, noch de Beeldende Kunst? {== afbeelding Margreet de Heer: ‘De strip is het enige beeldend-literaire medium dat op zo'n natuurlijke manier kan uitdrukken wat er door een personage gedacht wordt.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Als u zo over strips denkt, loopt u achter. Zo'n 250 jaar om precies te zijn. Halverwege de achttiende eeuw publiceerde de Duitse kunsttheoreticus Lessing het boekwerk Laokoon, Oder über die Grenzen der Malerei und Poesie. Hierin bakent hij nauwkeurig het gebied van de schilder en de dichter af. Zijn betoog komt erop neer dat de schilderkunst altijd een toestand weergeeft, en de poëzie een handeling beschrijft. Een schilder dient zich te onthouden van het weergeven van een doorlopende handeling en een dichter of schrijver mag niet, zoals vele naturalistische schrijvers bijvoorbeeld wel deden, een toestand beschrijven. Kindervermaak Deze strenge opvatting heeft in de negentiende eeuw een grote invloed gehad, en was voor het beeldverhaal, dat aan het eind van die eeuw tot bloei begon te komen, niet minder dan dodelijk. Een strip doet namelijk precies wat verboden is: een handeling weergeven. Het gebruik van tekst bij de beelden maakte de zaak er bepaald niet beter op - een goed beeld heeft geen toelichting nodig en moet voor zichzelf spreken. Volgens Lessing en zijn volgelingen kan het beeldverhaal niet deugen, omdat het zich schuldig maakt aan ‘bloedschennige vermenging der kunsten’. Beeldverhalen werden enkel gedoogd als kindervermaak. Het kinderachtige imago werd zelfs met geweld in stand gehouden. In Zwitserland schreef en tekende Rodolphe Töpffer aan het begin van de negentiende eeuw de avonturen van Mijnheer Prikkebeen, die algauw in verschillende landen vertaald en gedrukt werden. Het calvinistische Nederland paste de wat gewaagdere stukken aan en bestond het zelfs om van wat oorspronkelijk Mijnheer Prikkebeens maîtresse was, in de vertaling zijn zuster te maken. Een andere reden waarom de strip zo lang minachtend bekeken is, is dat er voor de Eerste Wereldoorlog maar weinig waardering was voor de comics uit Amerika. Het idee bestond dat er uit Amerika - waar de strips al wel een prominente plaats hadden in kranten en tijdschriften - geen goede kunst kon komen. Tekststrips Het is dan ook niet verwonderlijk dat de strip, net als de film in de begindagen, voornamelijk als een soort kermisvermaak werd gezien. Eeuwenlang werden er op jaarmarkten en kermissen zogenoemde centsprenten of mannekesprenten verkocht aan het volk. Dit waren vierkante blokken met prentjes en tekst eronder, veelal op rijm. De onderwerpen varieerden van heiligenlevens tot de avonturen van ‘Jan de Wasscher’, die onder de plak zat bij zijn vrouw. Deze vorm van beeldverhaal was de voorloper van de huidige Nederlandse stripverhalen, waarvan de eerste rond 1920 in de kranten verschenen. Het ging om bijvoorbeeld Bulletje en Boonestaak en later Tom Poes, Erik de Noorman en Kapitein Rob. De schrijver was bij deze tekststrips van groot belang, vooral omdat uit de plaatjes nauwelijks de voortgang van het verhaal viel af te leiden. De roem van dergelijke strips was dan ook vaak te danken aan de goede teksten. Pa Pinkelman werd bekend doordat het verhaal geschreven werd door Godfried Bomans in zijn creatiefste jaren, maar deze strip is voorgoed in onze hersenschors gebrand door het mollige, ronde tekenwerk van Carol Voges, waarin ook vaak bekende Nederlanders raak werden geportretteerd. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet altijd waren de onderteksten van deze tekststrip literaire pareltjes. Vooral wanneer de schrijver probeerde een rijmschema toe te passen, resulteerde de tekst in vaak tenenkrommende rijmelarij, zoals in dit voorbeeld uit Bruintje Beer: {== afbeelding No. 44. - Na een wandeling van een minuut of tien bereiken ze den grooten weg, waar ze allerlei sprookjesmenschen en -dieren zien. ‘Wat is dat éénig zeg!’ roept Wimpie Das. ‘Ja,’ zegt Bruintje Beer, die er nu al aan gewend was, ‘ik ontmoette dat volkje uit mijn sprookjesboek al eer.’ ==} {>>afbeelding<<} Comics In Amerika ontwikkelde de strip zich op andere wijze. Vele, vooral Duitse immigranten kregen vanuit hun thuisland tijdschriften toegestuurd die ook komische secties bevatten, met getekende verhalen van tekenaars als Wilhelm Busch, wiens verhalen over de ondeugende jongetjes Max en Moritz ook in Europa al een grote populariteit hadden bereikt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een Amerikaanse krantenuitgever deze succesformule wilde overnemen. Tekenaar Outcault kreeg de opdracht een strip te maken voor The New York Herald toen er een lichtvaste kleur geel was uitgevonden die het mogelijk maakte om in vier kleuren te drukken. Omdat de kleurenfotografie nog niet bestond, was dit stripverhaal, Yellow Kid, het eerste dat fullcolour in de krant verscheen. De Yellow Kid had nog geen tekstballon; zijn teksten stonden op zijn gele jakje. De andere personages in deze strip uitten hun teksten wél via tekstballons aan een snelgroeiende schare trouwe lezers. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vooral de strips over kwajongens en hun streken waren erg populair; vanwege hun komische karakter kregen ze de naam comics. In het Nederland van de jaren dertig maakten we kennis met dergelijke geïmporteerde kwajongensstrips in bladen als De humorist, Doe mee en natuurlijk Sjors van de rebellenclub. Omslag In Amerika vond in die tijd onder invloed van films als Tarzan een omslag plaats. Niet langer hoefde de strip komisch te zijn, ook realistische ridderverhalen zoals Prins Valiant, sciencefictionverhalen zoals Flash Gordon en oerwoudavonturen als die van Tarzan werden vaak vormgegeven in een barok getekende stijl. Hierin was de tekstballon een ondenkbaar fenomeen, omdat de tekenaars het een te abstract object vonden. De teksten, zowel de beschrijving van het verhaal als de gesproken teksten, werden in een vrijgelaten hoekje van de tekening gezet. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De moderne strip bedient zich nauwelijks meer van tekst onder de plaatjes, maar maakt gebruik van ballontekst. Voor Nederlanders die opgegroeid zijn met krantenstrips zoals Paulus de Boskabouter, Tom Poes, Panda en Tekko Taks was dat wel even wennen. In de praktijk blijkt dat een strip met tekstballonnen makkelijker en sneller te lezen is. Al sinds de oudste politieke prenten worden teksten aan mensen toegeschreven door een ballon- of wolkvormige ruimte in de tekening. De Italianen spreken dan ook, wanneer zij het over strips hebben, over ‘fumetti’: ‘wolkjes’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Uit de twee voorbeelden hiervoor, uit Asterix, van de tekenaar Uderzo, blijkt dat de vorm van een tekstballon onmisbare informatie toevoegt aan de tekst: wordt deze geschreeuwd, gefluisterd of op ijzige of juist slijmende toon gesproken? Bovendien kan men in een strip via de denkballon de gedachten van de personages volgen. Geen enkel ander beeldend-literair medium, of het nu film, theater of opera is, beschikt over de mogelijkheid om op zo'n natuurlijke manier uit te drukken wat er door een personage gedacht wordt. Goed, film kent de voice-over, theater de ‘terzijdes’, maar die vormen hebben vaak iets gekunstelds, en degraderen de theatervoorstelling meestal tot poppenkastniveau. In de strip is de denkballon, die zich van de tekstballon onderscheidt doordat hij door middel van kleine wolkjes met de denker verbonden is, een volkomen natuurlijke en unieke uitdrukkingsvorm geworden. Algemeen Onbeschaafd Maar het stripverhaal heeft nog meer mogelijkheden. Streektaal, dialect en accenten kunnen min of meer fonetisch worden weergegeven. In Amerika maakte men in de jaren twintig al kennis met het platte New Yorkse dialect van Krazy Kat, van tekenaar Herriman. In Nederland verscheen eind jaren dertig Gijsje Goochem van Grosman, een ventje dat een soort Algemeen Onbeschaafd sprak. Moderner is de bekende stripfiguur Haagse Harry, die door tekenaar-schrijver Marnix Rueb het plat Haags welhaast tot een nieuwe taal verheven heeft: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ook de makers van Asterix hebben bijzonder beeldende manieren gevonden om verschillende talen in stripvorm weer te geven: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En in enkele gevallen is de schrijver van een strip zo creatief geweest dat er een ware eigen striptaal is ontstaan. Denkt u bijvoorbeeld aan de overbekende kleine blauwe mannetjes, die met hun taalgebruik menige smurf de oren van de smurf smurfen. En wie kent niet de briljante taalvaardigheid van Marten Toonder, vader van Ollie B. Bommel en Tom Poes (en sinds 1995 erelid van het Genootschap Onze Taal)? Door hem bedachte woorden en uitdrukkingen, zoals breinbaas, denkraam en een eenvoudige doch voedzame maaltijd werden door velen opgenomen in hun vocabulaire, en zijn begrippen in de Nederlandse taal geworden. Zedeloze beeldromans In de periode na de Tweede Wereldoorlog waren er in Nederland twee soorten strips te onderscheiden: de krantenstrip en de beeldroman. Beeldromans werden ook wel ‘Dick Bossies’ genoemd, aangezien de serie Dick Bos, al voor de oorlog begonnen door Alfred Mazure, de eerste in zijn soort was. Deze beeldromans handelden over volwassen onderwerpen zoals misdaad, zedeloosheid en handel in verdovende middelen. De plots waren vaak flinterdun, en werden aan het einde van elk boekje omstandig uit de doeken gedaan, hetgeen nogal eens ten koste ging van de plaatjes, zoals het voorbeeld hiernaast laat zien. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het zedeloze en gewelddadige karakter van de meeste beeldromans leidde tot grote ongerustheid onder pedagogen, die naarstig op zoek gingen naar middelen om hun kroost deze verderfelijke lectuur afhandig te maken. Toen er in Enkhuizen een moord werd gepleegd door een zestienjarige jongen die deze boekjes verslond, was de relatie tussen strips en misdaad snel gelegd. Bovendien leefde de gedachte dat men van het lezen van strips naast crimineel gedrag ook nog leesluiheid kon oplopen. Het oordeel over deze boekjes was geveld - de leerkrachten mochten vrijelijk hun vernietigende werk verrichten. Heropleving Aan het eind van de jaren zestig leefde onder de oorlogsgeneratie, waarvan aanvankelijk de strips waren verscheurd en verbrand, de belangstelling voor haar oude liefde op. De Stichting Jeugdsentiment werd in het leven geroepen door Randstedelijke dertigers, die boekjes gingen schrijven over de jaren vijftig waarin de strip een grote rol speelde als onderwerp van weemoed en jeugdsentiment. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} In Amerika vond eenzelfde heropleving plaats. Kunstenaars als Lichtenstein en Rauschenberg lieten zich inspireren door de strip. Ze vergrootten plaatjes uit oude Amerikaanse pulpstrips en verhieven deze - uit hun verband gehaalde en aan de vergetelheid ontrukte - plaatjes tot kunstvorm. Ook geestige strips als Asterix, die vanwege het humoristische gebruik van het Latijn op menig leestafeltje niet misstond, droegen bij aan een herwaardering van de strip en trokken deze uit de kindersfeer. Deze strips waren duidelijk bestemd voor een leeftijdscategorie van 8 tot 80. Bommen en donderwolken We zagen al dat de vorm van een ballon de toon kan weergeven van de tekst die erin staat. Maar er zijn meer manieren waarop taal en beeld elkaar goed kunnen aanvullen. Sommige uitingen in een strip zijn bijvoorbeeld zo universeel dat woorden vervangen worden door tekeningen die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. Een sterk voorbeeld hiervan zijn krachttermen, die vaak door bommen, donderwolken en uitroeptekens worden weergegeven. Een striptekenaar die deze techniek tot het uiterste heeft vervolmaakt, is Erik Kriek. In zijn strip Gutsman wordt uitsluitend gecommuniceerd met getekende mededelingen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ook geluiden in strips worden soms in tekenvorm weergegeven, zoals hieronder te zien is in een gedeelte uit de strip Doorzon van Gerrit de Jager. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar meestal wordt geluid toch uitgedrukt met behulp van tekst. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En dan zijn er natuurlijk nog de immer weerkerende bijschriften in strips, de zogenoemde captions. Termen als ondertussen, even later en maar verderop... kunnen dienen als tijdsaanduidingen, scènewisselingen of als koddig commentaar op het getoonde. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Omdat we hier te maken hebben met een geacht publiek van taalliefhebbers, hebben we de verleiding weerstaan u alleen maar prachtige strips voor te schotelen die uw nieuwsgierigheid naar dit zo buitengewoon rijke en veelzeggende gebied van de beeldende kunst nog meer hadden geprikkeld. Vandaar dat wij u willen aansporen de rijkdom van de strip met eigen ogen te komen aanschouwen op onze website, www.lambiek.nl. Wegens ziekte van Kees Kousemaker werd deze tekst uitgesproken door zijn collega Margreet de Heer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Taal, sport en beeld De taalcapriolen van de sportverslaggever Humberto Tan - presentator Studio Sport In sportverslagen lijkt taal ondergeschikt aan het beeld. Toch kan een enkele flard commentaar een emotioneel sportmoment in onze herinnering roepen. Hoe komen sportverslaggevers juist op dat ene zinnetje? Waar letten ze op? En hoe komen de teksten van de presentator tot stand? Het is bijna poëzie: Opgegroeid in Groningen, volwassen geworden in Amsterdam en Eindhoven, man van de wereld in Barcelona. Sportcommentator Theo Reitsma dichtte dit ter plekke in zijn commentaar bij de Europacupfinale van 1992, tussen Sampdoria en Barcelona, toen Ronald Koeman uit een vrije trap de enige treffer scoorde. Wie deze woorden nu hoort, ziet onmiddellijk het beeld voor zich van de juichende Koeman en zijn trainer Johan Cruijff, die half struikelend over de reclameborden stapt. Een ander voorbeeld van een flard commentaar die een bijzonder sportmoment uit het verleden oproept: Zijn we er toch weer in getuind! Met deze zin verwoordde Herman Kuiphof in 1974 het afgrijzen van de Nederlandse televisiekijker toen het onoverwinnelijk geachte Nederlands elftal in de finale van het wereldkampioenschap tegen West-Duitsland, na een snelle voorsprong, door Gerd Müller op een 2-1-achterstand werd gezet. Zijn woorden vatten niet direct het beeld samen, maar ze zijn daar wel onlosmakelijk mee verbonden. Tijdens de Olympische Spelen in 1980 verpulverde Eric Heiden het vier jaar oude olympisch record schaatsen op de tien kilometer van de Nederlander Piet Kleine door ruim twintig seconden sneller te rijden, in een tijd van 14.28,13. Commentator Mart Smeets kon zijn ogen niet geloven en riep uit: Die tijd wordt nooit meer verbeterd, wat een tijd! Inderdaad leek dat record destijds van een andere planeet. Smeets karakteriseerde de emotie van het moment met een tekst die iedereen is bijgebleven. Het record hield het minder lang uit. De Zweed Tomas Gustafson schaatste in 1988 13.48,20, en met klapschaatsen en een sneller schaatspak maakte Gianni Romme er in 1998 weer 13.15,33 van. {== afbeelding Eric Heiden tijdens de Olympische Spelen in Lake Placid, 1980. Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} En aan welk beeld denkt u bij de volgende zinsnede? Het is een goed stel, hoor! Juist, aan het hossende Nederlands elftal na het behalen van het Europees kampioenschap in 1988, op de bankjes voor de elftalfoto. Theo Reitsma grifte dit beeld met zijn uitspraak in het geheugen van voetbalminnend Nederland. ‘Rondje 31’ De voorbeelden hierboven zijn stuk voor stuk sterke teksten, die onmiddellijk het emotionele sportmoment weer voor de geest roepen. Maar toch heeft de hedendaagse sportverslaggever het niet gemakkelijk. Aan het begin van de twintigste eeuw, toen er nog niet eens aan televisie werd gedácht, wist de schrijver Jacob Israël de Haan het al: ‘Beelden zeggen meer en zijn indringender dan woorden kunnen omvatten.’ En Frederik van Eeden, een andere schrijver uit die tijd, verwoordde het gevoel dat menige hedendaagse schaatscommentator heeft bij het zoveelste ‘rondje 31’: ‘Wie kiest zijn woorden volmaakt juist? En dan, hoe gebrekkig zijn woorden niet, en toch moet men {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} het ermee doen.’ Tja, dan roep je toch maar weer: ‘rondje 31’. Als je niks zegt, worden de kijkers boos omdat ze meeschrijven en dan zelf moeten opletten of de schaatsers een vlak schema rijden. {== afbeelding Humberto Tan: ‘Woorden zijn vaak ontoereikend bij de beelden, en als je als commentator al iets zegt, moet je tientallen overwegingen maken.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Woorden zijn vaak ontoereikend bij de beelden, en als je als commentator al iets zegt, moet je tientallen overwegingen maken. Bijvoorbeeld over de toon van je commentaar. Moet je objectief zijn in je analyses, of juist partij kiezen? En hoe zit dat in een internationale wedstrijd tussen Nederlandse sporters en hun buitenlandse concurrenten? Als je vertelt dat onze grootste Duitse schaatsrivale, Gunda Niemann, niet kan meedoen aan de Olympische Winterspelen in Salt Lake City, omdat ze na een trainingsstage met haar coach-echtgenoot zwanger blijkt te zijn, en een baby in de buik niet bevorderlijk is voor goede rondetijden, moet je dan echt je glimlach onderdrukken? Spreektaal Als presentator van een sportprogramma heb je het ogenschijnlijk gemakkelijker dan als verslaggever van rechtstreekse sportevenementen. Bij het aan elkaar praten van de beeldverslagen heb je een redacteur die de teksten voor je uitschrijft. Het nadeel is wel dat je bijna helemaal van zo'n redacteur afhankelijk bent. Zeker in een rechtstreekse uitzending kun je niet alle teksten vooraf lezen. Het moment waarop u als kijker of luisteraar de teksten hoort, is hetzelfde moment als waarop de presentator ze onder ogen krijgt. Toch heb je als presentator wel een klein beetje vrijheid. De redactie van Studio Sport probeert spreektaal te schrijven. Dat wil zeggen: geen onnodig stijve schrijftaalwoorden. Op die manier kun je als presentator nog wel wat improviseren. Ik geef een voorbeeld uit televisiecommentaar bij een samenvatting van de voetbalwedstrijd Willem II-Vitesse. De tekst luidt: Goedenavond dames en heren, welkom bij Eredivisie op vrijdag. Er is vanavond één wedstrijd gespeeld. Een subtopper: nummer zes Willem II tegen nummer drie Vitesse. De Tilburgers zijn dit seizoen nog ongeslagen. Vitesse echter heeft in elf duels slechts drie doelpunten moeten incasseren. Dat echter is echt zo'n schrijftaalwoord, net als slechts. Die woorden kun je er dan uit halen en de laatste zin vervangen door: Maar ook Vitesse is sterk. In elf duels heeft de ploeg uit Arnhem maar drie doelpunten moeten incasseren. Je kunt natuurlijk geen al te grote ingrepen doen. Je bent aangewezen op de ijzeren vuistregeltjes: vervang verklaren door zeggen, en eveneens door ook, enzovoort. Maar ook van zulke kleinigheden kan een tekst al geweldig opknappen. Blunders Zoals ik uit mijn ervaring als redacteur en presentator bij het NOS-journaal weet, wordt dit soort vuistregeltjes ook daar door de redactie gebruikt. Net zoals Studio Sport is het Journaal een grote organisatie met meer dan honderd medewerkers: redacteuren, camera- en geluidsmensen, regisseurs, enzovoort. Maar in tegenstelling tot Studio Sport heeft het Journaal een heuse taalcommissie, onder leiding van Henny Stoel. Die commissie spoort allerlei taalfouten op in de journaalteksten, en haalt ze er vaak net op tijd uit. Op de computers van de NOS wordt een archief bijgehouden van deze taalfouten, ter lering en vermaak. Ik geef een paar voorbeelden. De Fransen worden Europees kampioen voetbal, nadat ze twee jaar eerder ook al het wereldkampioenschap behaald hebben. Het bijbehorende commentaar: Winnen went niet: het feit dat de Fransen na de wereldbeker nu ook Europees kampioen zijn geworden, maakte het feest alleen maar groter. Ziet u de fout? Hier staat eigenlijk dat de Fransen de wereldbeker ‘zijn geworden’. De correcte tekst moet zijn: Winnen went niet: het feit dat de Fransen eerst de wereldbeker hebben gewonnen en nu ook Europees kampioen zijn geworden, maakte het feest alleen maar groter. De volgende fout is ook een klassieker: De spelers kunnen het bijna niet geloven, maar Louis van Gaal is de gedoodverfde favoriet om Alex Ferguson op te volgen als coach van Manchester United. Gedoodverfd betekent hier ‘voorbestemd’, ‘favoriet’. Je kunt dus wel gedoodverfd zijn als winnaar, of de gedoodverfde nieuwe president van de Verenigde Staten zijn, maar gedoodverfde favoriet is dubbelop. Het gaat bij deze blunders niet alleen om grammaticale fouten. Je moet ook rekening houden met bijbetekenissen. Deze uitglijer maakte Hans van Zetten bij het WK turnen in Gent. Hij legde de puntentelling bij de meerkamp voor vrouwen uit. De punten van de juryleden moeten bij elkaar opgeteld worden om het eindresultaat van de turnster te verkrijgen. Maar dan zegt Van Zetten: De juryleden moeten ook aftrekken om tot het eindresultaat te komen. De tekst is geheel correct, maar zal in menige huiskamer tot hilariteit hebben geleid. Als sportcommentator heb je dus een moeilijke, en soms ondankbare taak. Je taal moet correct zijn, geen ongewenste associaties oproepen en goed passen bij het moment. Soms kun je beter niets zeggen - en soms moet je dat ene zinnetje produceren waardoor het publiek later het moment weer kan oproepen. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Vapona maakt van vliegen vlogen’ Heimwee naar taal in de reclame Hans van Walbeek - reclamemaker Reclamemakers die tegenwoordig bij opdrachtgevers komen aanzetten met een bladzijdenvullende reclametekst zullen die waarschijnlijk in de versnipperaar zien verdwijnen. Waarom heeft taal in de reclame het veld moeten ruimen voor beeld? En komt het ooit nog goed? Om maar meteen de teleurstellende aap uit de mouw te laten komen: ook in de reclame staat De Taal lelijk achter tegen Het Beeld. En dat mag niet verwonderlijk heten, want al die uiteenlopende uitingen die we ‘reclame’ noemen, zijn bij uitstek hijgende volgers van de algemene ontwikkelingen in de samenleving. En in die samenleving is tegenwoordig de macht van het beeld alom welhaast aanstootgevend. Daarbij komt natuurlijk vooral de televisie niet onder de beschuldigende vinger uit. {== afbeelding Hans van Walbeek: ‘Tekst is de pineut geworden.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Fluimeffect Sinds de onweerstaanbare opkomst van de treurbuis weten we dat de meerderheid van de Nederlandse huiskamers inmiddels een grotere autoriteit toekent aan televisiebeelden dan aan krantenartikelen. Zelfs mijn eigen echtgenote denkt dat er tegenwoordig op de voetbalvelden meer gespuugd, gekwat en gefluimd wordt dan vroeger. Terwijl ik ervan overtuigd ben dat dat vóór 1951 nauwelijks minder was, maar sinds de televisiecamera's vanuit alle perspectieven inzoomen op de mens achter de speler, is het beeld de waarheid. Wij mogen hier spreken van het zogenoemde fluimeffect. Ook in de reclame is dat fluimeffect alom zichtbaar. Daar hebben enkele van zulke vermeende waarheden, waarover straks meer, ervoor gezorgd dat het pakweg 9 tegen 1 staat voor Het Beeld. De spanning is al jaren weg. De supporters van Het Beeld scanderen euforisch ‘tien, tien, tien’, terwijl op de troosteloze tribunes voor de fans van De Taal de wind vrij spel heeft met de achtergebleven pennenvruchten-proppen. Het zegt wel wat dat binnen het totaal van de massamediale reclamemiddelen de portie tv nog steeds elk jaar groeit en nu al op 41,3% van de koek zit. En dit gaat ten koste van gedrukte media als kranten en tijdschriften. En minstens zo veelzeggend: bij de televisiereclame overlijden in hoog tempo onmiskenbare taalcommercials, met presentatoren als Gerard ‘Duyvis’ Cox, Martine ‘Hak’ Bijl, Peer ‘Melkunie’ Mascini en Cora van Mora, om plaats te maken voor beeldvertellingen. Vermeende waarheid U hebt het geproefd aan mijn woordkeus: de teloorgang van Taal is slikken voor de reclamemakers van mijn generatie. Wij waren er namelijk heilig van overtuigd dat er niets mooiers is dan de derde dimensie die kan ontstaan zodra taal en beeld samen een verrassende emotie oproepen. Als de tekst het beeld verheft en andersom. Maar tekst in de reclame kreeg de wind tegen. Tekst is de pineut geworden. Naar mijn overtuiging komt dat door meer omstandigheden dan alleen de nieuwe expositiemogelijkheden van het beeld. Reclametekst botste namelijk ook op de pech dat er steeds minder te melden viel vanaf het moment dat de grote naoorlogse golf van innovaties achter de rug was. En sinds de diverse aanbieders in een en dezelfde markt niet meer wezenlijk van elkaar verschillen, sinds alle banken zich op identiek ongegeneerde wijze verrijken, sinds alle automerken broederlijk met elkaar in de file staan en sinds alle wasmiddelen witter dan wit wassen, is er al helemaal nauwelijks nog iets onderscheidends te vertellen. Bij die ontstentenis van kwalitatieve argumenten werd dan ook en masse de stelling omarmd dat reclame maken voortaan een kwestie van ‘likeability’ zou zijn: welk merk vind ik het aardigst? Welk merk geeft mij het prettigste gevoel? Dus laten we het vóór alles sympathiek en onderhoudend proberen te maken. En wat ook niet meezat: gezond nadenken was ondertussen heel modieus ‘marketing’ gaan heten. En mensen waren opeens gebombardeerd tot ‘consumenten’. Waarna die marketing ook nog eens met de vermeende waarheid kwam dat ‘de consument niet meer leest’ - dat was echt de hond in de pot; daarmee werd {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} het adagium ‘schrijven is schrappen’ tot het uiterste doorgevoerd. Eén beeld, één perceptie werd pardoes tot waarheid verheven. Voilà: het fluimeffect ten voeten uit! Copywriters ‘De consument leest niet meer.’ Ja, dat krijg je als je niet meer van ‘mensen’ spreekt. Hoepel op met ‘de consument’. Goede reclame praat tegen mensen, van vlees en bloed, met hart en ziel, en verstand en gevoel - zoals Albert Heijn dat jarenlang gedaan heeft in de krant. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dankzij even menselijke, lichtvoetige als informatieve hele pagina's in de dagbladen maakte Albert Heijn Nederland wekelijks een voedselkundig stapje wereldwijzer. Dat waren nog teksten van echte ‘copywriters’. Die schreven niet óver huisvrouwen (en -mannen), maar die vertélden hun wat. Die praatten niet tégen, maar mét ze. Copy als gesprek onder vier ogen, zoals een copywriter het ooit noemde, met als intentie dat schrijver en lezer het aan het eind van het verhaal roerend met elkaar eens zijn. Over ogenschijnlijk marginale zaken als een kiwi of een krop sla nota bene. Hiermee werd ook een andere wijsheid van marketing onderuitgekegeld, namelijk dat hoogstens nog ingrijpende aankopen als een auto, een parketvloer of een hypotheek overredingskracht door middel van taal zouden behoeven. Maar goed, het fluimeffect van die vermeende waarheid ‘De consument leest niet meer’ heeft dus bewerkstelligd dat er niet veel echte copy meer wordt geschreven. De klant wil hoogstens een rechttoerechtaantekstje. Het enige wat mijn aanwezigheid op dit taalcongres, in dit hol van de linguïstische leeuw, dus rechtvaardigt, is het treurige feit dat ik mij nog heel archaïsch ‘copywriter’ noem. Ik heb gelukkig nog steeds een aantal collega's die dat ook doen. Een ander deel noemt zich ‘tekstschrijver’. Maar dat durf ik niet. Dat klinkt juist weer zo Annie M.G. Schmidtachtig. Zo Ivo de Wijs-ig. Nee, copywriter geeft het goed aan. Daarin proef je de commercie: ‘Uitkijken jongens, het gaat over reclame.’ Maar waar het hier om gaat: de huidige generatie vindt het fenomeen copywriten een volstrekt anachronistisch begrip. ‘Ontzettend geile kiek’ Alles is anders nu. Vroeger zat je op een reclamebureau als copywriter de godganse dag tegenover een ‘artdirector’ op een kamertje. Die artdirector, dat Hoofd Beeld, die vormgever, had meestal een echte opleiding gevolgd, aan een grafische school of een kunstacademie, terwijl de copywriter zich in veel gevallen gespecialiseerd wist als gemankeerd schrijver. Hij was niet getalenteerd genoeg voor een écht schrijfvak, maar wel vol ambitie om over de rug van de commercie zijn woordkunstige gram te halen. Waarbij, ik moet dat ruiterlijk toegeven, geregeld vrolijk fluitend voorbij werd gegaan aan de vraag of de beoogde afnemers van een afwasborstel of een onderbroek wel zaten te wachten op een marathonnetje mooischrijverij. De destijds heersende opvatting was even simpel als animerend: ‘Een goed geschreven tekst is nooit te lang.’ Die klassieke twee-eenheid ‘copy & art’ is vandaag de dag bijna geheel verdwenen. Inmiddels schurkt op de kamertjes van de reclamebureaus de ene vormgever tegen een andere aan. Twee identieke disciplines gaan op zoek naar een idee. Naar een visueel concept. Naar wat in de uitvoering ‘een ontzettend geile kiek’ of ‘een te gek sfeerfilmpje’ moet worden. En als een opdrachtgevende malloot daar nog wél een paar woorden aan wil vuilmaken, ach, dan komen ze daar samen ook wel uit. De flitsende veeg De toekomst belooft weinig beters. Ook in de sollicitatiemappen van aanstormend talent ontbreekt vrijwel consequent het ingrediënt ‘copy’. Geen rake kopregels, geen overtuigende ‘bodycopy's’ (hetgeen reclametaal is voor lopende tekst waarin de adverteerder zijn heilsboodschap met argumenten aan de man tracht te brengen), geen spitsvondige dialogen voor radio of televisie. Bovendien zijn de luttele woorden die in zo'n hedendaagse sollicitatiemap opduiken meestal Engelstalig, ‘want in het Nederlands klinkt het altijd zo truttig’. Dat is ook nog zoiets: die vlucht in het Engels. Let maar eens op hoeveel reclame-uitingen zich tegenwoordig als trendy proberen te manifesteren door een paar woordjes uit het modieuze tijdschrift Wallpaper achter elkaar te mieteren. Hetgeen ik het ‘Just do it-effect’ zou willen noemen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Just do it’: op zichzelf een briljant regeltje. Contemporaine copywriting pur sang. Omdat het niets heeft van de traditionele slagzin. Omdat het, zoals een collega het formuleerde, niet dwingt en niet op de borst ramt. Omdat het zelfs geen merknaam bevat, maar toch als vanzelf het leiderschap aan de desbetreffende adverteerder toewijst. En omdat het met Zwitserse precisie zegt waar het in de sport om draait. En dat alles is door z'n simpele ingrediënten ook nog eens een keer uitermate geschikt voor mondiale consumptie. Nike is er groot mee geworden. Maar nu het groot is, hebben zelfs die drie woordjes het veld moeten ruimen en volstaat het alleszeggende logo: de zogeheten ‘swoosh’, de flitsende veeg. Monsterverbond De beeldgedomineerde benadering van de verse troepen bij de reclamebureaus volgt dus moeiteloos het spoor van de opdrachtgevende marketeers, die al een tijd terug besloten hadden dat de consument voor commercie z'n leesbril niet meer uit het hoesje haalt. Dat monsterverbond tussen opdrachtgevers en uitvoerders houdt de deur voor taal voorlopig stevig vergrendeld. Ook het overzichtsboek dat een club van reclame-creatieven elk jaar in elkaar zet door elkaars fraaiste en meest jaloersmakende werk te kiezen, benadrukt de teloorgang van copy. Er zijn inmiddels - hoe veelzeggend wederom - diverse jaren geweest waarin de deelbekroning ‘copy’ niet eens meer werd toegekend. Het gros van de prijzen gaat naar televisie. En in het geselecteerde trosje advertenties speelt tekst vaak een secundaire rol. En als er al sprake is van een geschreven vertelling, dan heeft de hedendaagse vormgever er wel voor gezorgd dat de toegankelijkheid minimaal is. Kleine kabouterkorpsjes, modieuze schreeflozen, ongeïnteresseerde interlinies, geforceerde kolombreedtes: alles is ondergeschikt gemaakt aan de visuele impressie, waarmee van het stuk tekst weinig meer overgebleven is dan een ornamentje in de egoshow van de plaatjesmaker. Versnipperaar Al die ontwikkelingen drijven mij hier in de armetierige rol van de zure, oude, uitgerangeerde copywriter. Van de verstofte inktkoelie, die zijn ganzenveer doopt in heimwee naar echte schrijfcampagnes. Naar memorabele leesadvertenties die moeiteloos een hele pagina dagblad opeisten. En (ik kan het niet laten...) het is ook heimwee naar het hoogtepunt uit mijn eigen schrijfcarrière, toen ik een pagina dagblad dacht vol te schrijven onder de kopregel ‘Vapona maakt van vliegen vlogen’. Welk een briljante reclamezin. Wat een rode loper naar de tijdloze Hall of Fame. Gedurende een doorwaakte week had mijn adrenaline de hoogwetenschappelijke bio- en chemotechnische laboratorium-overwegingen van de ambitieuze insectenbestrijder verwerkt tot een kristalhelder en rondom overtuigend verkooprelaas voor de van de natuur vervreemde medemens. Het kon niet anders of gans het volk zou zich als een onafzienbare zwerm woestijnsprinkhanen gaan storten op alle plaatsen van verkoop. Maar helaas: het fluimeffect sloeg toe! De dienstdoende marketingmanager volstond met de even kille als zelfverzekerde reactie dat - inderdaad - de huidige consument niet meer leest. Zodat het complete verhaal dus stante pede de versnipperaar in kon. Daarna deed het er eigenlijk niet meer toe dat een serpentige marketingassistente mij nog even trakteerde op de doodsteek door te sissen dat Vapona binnen zijn totaalassortiment ook één niet-vliegend insect bestreed. Laat u het touw maar vieren, doodgraver. Het is niet anders nu. De fans van De Taal zullen even moeten wachten totdat de eeuwige golfbeweging weer gaat vragen om echte copywriters. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Sprekershoek Redactie Onze Taal Zeven leden van Onze Taal namen op 3 november plaats in de sprekershoek. In de pauzes van het congres kregen zij precies drie minuten voor hun smeulende en brandende taalkwesties. De meeste bezoekers van het Onze Taal-congres kwamen natuurlijk voor het hoofdprogramma, maar er waren er die handenwrijvend de pauzes afwachtten. Want de sprekershoek, onder leiding van Onze Taal-redacteur Jaap de Jong, beloofde verbaal vuurwerk. Sander de Kramer, hoofdredacteur van het Rotterdams Straatmagazine en Rotterdammer van het jaar 2001, beet het spits af met een pleidooi voor meer aandacht voor het daklozenjargon. Deze vorm van straattaal vindt hij vaak geestig en inventief. ‘Dat is niet vreemd, want een dakloze moet elke dag overleven en humor helpt daarbij.’ Een uitdrukking als naar de bakker gaan betekent voor een dakloze ‘een dealer opzoeken’. En: ‘Als een dakloze zegt: “een krijger is beter dan een bukker”, dan bedoelt hij dat een mooie nieuwe sigaret uit een pakje beter is dan een sjekkie gerold van peuken die op de stoep zijn gevonden.’ De Kramers boekje over straattaal, Steppen met één been, vond na afloop gretig aftrek. {== afbeelding In de sprekershoek mochten liefhebbers tijdens de pauzes van het congres hun hart luchten over wat hun dwarszit in de taal. Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} ‘Weg ermee’ De Amsterdamse advocaat Erik Goedhart trok van leer tegen ontkennende vragen. Niet alleen in zijn beroepsleven bij de rechtbank, maar ook in het dagelijkse taalgebruik kunnen ze zeer verwarrend zijn. ‘Neem nu de vraag “Jij wilt zeker geen suiker in je thee?” Elk antwoord is verwarrend. Zeg je “ja”, dan denkt de vraagsteller misschien dat je toch suiker wilt. Zeg je “nee”, dan levert de dubbele ontkenning weer ellende op. Daarom: weg ermee.’ Een grote ergernis van Philip Bosma, test-engineer bij Philips, is het toenemende misbruik van de letter y op plaatsen waar een ij moet staan. In Nijmegen staat er ‘NYMEGEN’ op de bus. De ‘lange IJ’ zat niet in het busdisplaysysteem, vandaar. Bij parkeergarages zien we de aanduiding VRY. De borden met deze wisseltekst komen uit Duitsland, waar ze onze ij niet kennen. Nijenrode werd ‘Nyenrode’, IJ-markt werd ‘Y-markt’. Bosma ergert zich wild aan deze ‘verkwanseling’ van het Nederlands: ‘In de telefoongids is jaren geleden de ij radicaal afgeschaft, maar dat was gelukkig tijdelijk. De Gouden Gids daarentegen is met de “Ryksweg”, “Nyverheidsstraat”, “Ysvogellaan” en “Nymeegsebaan” helaas nog steeds op de verkeerde weg.’ Bosma ziet niets in de oplossing om de ij tot 27ste letter van het alfabet te maken. ‘Dat zal de verwarring alleen maar vergroten. Maar wat we eigenlijk missen, is een handige naam voor de i-grec, de Griekse i, niks Griekse ij. Ypsilon is ook te lang. Het Engels is met de why nog het beste af. Misschien de “yi”?’ Dialectverenigingen De geboren en getogen Gentenaar Fred Verhoeyen woont ruim vier jaar in Nederland, maar mist de Gentse tongval. Hij betreurt het verdwijnen van het Gentse dialect. De kleine burgerij en intellectuelen spraken het ‘schûûn Gents’ of ‘Burgergents’. Daarnaast zijn er het ‘Platgentsch’ en het ‘Fabrieksgentsch’ te onderscheiden. Verhoeyen pleit voor de oprichting van dialectverenigingen waarin de leden met elkaar dialect kunnen spreken. De uitspraak van het Nederlands baart zangeres Marie-Cécile Moerdijk grote zorgen. Zelf van huis uit Franstalig, deed ze haar studie etnomusicologie in het Spaans en trouwde ze met een Russischtalige man. Maar de drie minuten die zij plaatsnam in de sprekershoek leverden prachtig klinkend Nederlands op, de geestige voordracht van een steeds sneller uitgesproken gedicht vol tongbrekers, en de verzuchting ‘Als Máxima haar Nederlands maar niet van de televisie leert!’ Taalbetweters Dat de huidige spelling niet deugt, daarover waren de laatste twee sprekers het roerend met elkaar eens. Volgens journalist Rob Visser is het Nederlands geen taal meer waarin je spontaan kunt communiceren. De spellingregeltjes die we opgedrongen krijgen van spellingcommissies maken dat de taal niet meer het comfortabele voertuig voor onze gedachten en gevoelens is. Al die complexe en inconsistente taalregels, dictees en taalbetweters maken dat mensen niet graag meer schrijven en lezen. ‘Het kofschip keert de wal.’ Opleider bij de politie Dick Hulsman heeft een andere oplossing voor de lastige spelling. Om de jeugd en de allochtonen te helpen zich de moeilijke spelling van het Nederlands eigen te maken, bepleit hij een fonetische spelling: schrijven zoals het klinkt. ‘In het Servo-Kroatisch, de taal van mijn vrouw, worden ook leenwoorden vrijwel fonetisch gespeld. Waarom kan dat niet in het Nederlands? Daarom pleit ik voor sgynhylig, sgapen, wort en rystebry. Onze nazaten en tweedetaalverwervers zullen ons er dankbaar voor zijn.’ De gong maakte een eind aan de sprekershoek en de pauze. En geamuseerd, gesticht dan wel geërgerd door de diverse tirades spoedde het publiek zich naar het hoofdpodium, waar Bart Chabot alweer klaarstond om een poederbrief te ontvangen. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Visueel Esperanto of steno voor ingewijden? Van taal naar beeldtaal en weer terug Paul Mijksenaar - hoogleraar Industrieel Ontwerpen TU Delft Even leek het erop dat beeldtaal het mogelijk zou maken om met de hele wereldbevolking te communiceren. Maar wie weleens heeft gekopieerd op een kopieerapparaat met louter pictogrammen, weet dat beeldtaal niet altijd uitkomst biedt. Wanneer werken pictogrammen beter dan woorden? En hoe ziet de toekomst van beeldcommunicatie eruit? De jeugd leest niet meer maar kijkt. In advertenties heeft het woord plaatsgemaakt voor het beeld. In onze auto's en op apparatuur thuis is tekst ingeruild voor veelal onbegrijpelijke symbolen. Taal is uit, zo lijkt het wel. Zwartkijkers spreken van de overgang naar een beeldcultuur alsof het einde van onze gehele cultuur in zicht is gekomen. Is die angst voor de beeldcultuur terecht? En wat voor beeldtaal is er zoal? Stukje vlees {== afbeelding Paul Mijksenaar: ‘Het inzicht dat pictogrammen niet zonder meer zelfverklarend zijn, is betrekkelijk laat doorgedrongen tot ontwerpers.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Beeldtaal moet, net als geschreven taal, geleerd worden voordat mensen er adequaat op kunnen reageren. Beeldtaal spreekt dus nooit voor zichzelf, en het is maar zeer de vraag of het voldoende internationaal of multicultureel is, twee graag beoogde eigenschappen bij bijvoorbeeld fabrikanten en gebouwbeheerders, omdat ze daarmee zijn ontslagen van de dure en ruimtevretende plicht om hun informatie in ik weet niet hoeveel talen aan de gebruikers van hun producten aan te bieden. Er bestaat een gidsje met afbeeldingen dat je op reis mee kunt nemen als je naar een land gaat waarvan je de taal niet spreekt. Ter plaatse wijs je op het vliegveld, in de stad, in het hotel of in het restaurant gewoon aan wat je wensen zijn. Zo wees iemand op vakantie in China in een overzicht van dieren er een aan waarvan hij een stukje vlees bliefde. De ober knikte instemmend en na anderhalf uur kwam er een gigantische schotel op tafel waarop ook van alle overige afgebeelde dieren een stuk voorhanden was. Het beeld alleen is dus niet genoeg, er horen regels bij die geleerd moeten worden. Pictogrammen Beeldtaal is tamelijk jong. Een tekening uit de negentiende eeuw toont een straatbeeld met affiches waarop uitsluitend tekst te zien is, zij het in opvallend veel verschillende lettertypes. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op eenzelfde gevelmuur overheerst nu het beeld, met hier en daar een slogan of merknaam. Met de komst van de auto verscheen in de vorm van verkeersborden de eerste publieke beeldtaal. Eerst waren het er vier, later is het systeem uitgebreid tot vele tientallen borden. Bijzonder aan verkeersborden is dat ze internationaal gestandaardiseerd zijn, een voorwaarde voor geslaagde communicatie. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Bandenfabrikant Michelin volgde spoedig met het gebruik van symbolen in zijn beroemde rode hotelgidsen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eigenlijk waren dit de eerste echte pictogrammen. Pictogrammen zijn de symbolen die zichtbare overeenkomsten vertonen met datgene waar ze in de praktijk naar verwijzen. Zo is het bord dat aangeeft dat er ergens een verplicht fietspad is (blauw rond bord met een witte fiets) een pictogram omdat de afbeelding lijkt op een echte fiets. Maar niet alle verkeersborden zijn pictogrammen. Het bord voor ‘voorrangsweg’ (geel ruitvormig bord met witte rand) bijvoorbeeld: dat is een min of meer willekeurig, geometrisch figuur. Elk pictogram is dus een symbool, maar niet alle symbolen zijn pictogrammen. De symbolen op verkeersborden zijn van grote afstand zichtbaar, terwijl Michelin juist compacte tekens hanteert om de gidsen niet onnodig dik te maken. Het is echter duidelijk dat in beide gevallen sprake is van symbolen die verwijzen naar een onderlinge afspraak die elders precies en ondubbelzinnig op schrift staat. Zo staat de exacte betekenis van verkeersborden in het wetboek en voegt Michelin al honderd jaar een bladwijzer aan de gids toe waarop de belangrijkste symbolen verklaard worden. Ook worden alle symbolen in elke editie van de gids in vier talen uitgelegd. Hoge kwaliteit Omstreeks 1930 zag de Weense econoom Otto Neurath in symbolen de ideale oplossing om met behulp van ‘beeldstatistiek’ ingewikkelde economische principes voor de gewone mens duidelijk te maken. Voor elk statistisch gegeven liet hij door beroemde kunstenaars uit die tijd, zoals Gerd Arntz, een symbool ontwerpen. Dat symbool representeerde een vast aantal eenheden. Als één poppetje voor honderd mensen stond, werden driehonderd mensen op papier dus weergegeven met drie poppetjes. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Omdat de ‘beeldstatistiek’ beperkt leek te blijven tot het weergeven van eenvoudige statistische gegevens en minder geschikt was voor abstracte economische principes, stierf deze vorm na Neuraths dood langzaam uit. Het lijkt echter zeker dat de uitzonderlijk hoge kwaliteit van de symbolen latere ontwerpers heeft geïnspireerd tot het ontwikkelen van de huidige pictogrammen. Taalloze producten Pictogrammen werden voor het eerst op zeer grote schaal toegepast op de Olympische Spelen van 1948. De organisatie liet vanwege het grote aantal deelnemende nationaliteiten pictogrammen ontwerpen voor de bewegwijzering en de programmaboekjes. Naderhand volgden fabrikanten van consumentengoederen, zoals auto's, hifi-apparatuur en witgoed. Dankzij de pictogrammen hoefde er geen taal op de producten te komen om ervoor te zorgen dat ze overal verkocht konden worden. De consumenten moesten de verklaring ervan zien terug te vinden in de bijgeleverde gebruiksaanwijzing in soms wel meer dan tien verschillende talen. Maar voor de gebruiker zaten er ook voordelen aan de beeldtaal. Wie eenmaal geleerd heeft een auto te besturen met al zijn symbolen op de vele hendeltjes en knopjes, kan overal ter wereld een auto huren en daarmee direct wegrijden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Beeldgrammatica In hoeverre is er bij beeldcommunicatie nu eigenlijk sprake van een echte taal? Zoals gezegd moet beeldtaal net als geschreven taal aangeleerd worden. Ook op andere gebieden zijn er overeenkomsten. Zo vormen alle beelden van één serie pictogrammen, bijvoorbeeld een reeks verkeersborden, wasvoorschriften of muziekschrift, een familie door hun gemeenschappelijke stijlkenmerken, net als woorden in een taal. Ook is er voor sommige beelden een soort grammatica ontwikkeld waarin de volgorde ervan is vastgelegd. De aanwijzing voor het plaatsen van verkeerstekens in een handleiding voor wegbeheerders is daar een voorbeeld van. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En net als bij taal vallen uitzonderingen op, een eigenschap waar ‘beeldenmakers’ gretig gebruik van maken, al blijft de bedoeling van oorzaak en gevolg bij deze waarschuwing in de Parijse metro onduidelijk. Verouderde beeldtaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Zoals taal in de loop van de tijd verandert, zo kan ook beeldtaal verouderen. Op dramatische wijze bleek bijvoorbeeld dat het huidige verkeersbord met een ouderwetse stoomlocomotief voor ‘onbewaakte overweg’ door jonge kinderen uitgelegd wordt als een aanduiding voor een (spoorweg)museum. Enkele kinderen in Duitsland buitelden vrolijk de rails op, met dodelijke afloop. De stoomlocomotief op het bord werd daar daarom razendsnel vervangen door een meer eigentijdse trein. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En Nederland kende tot 1994 het verkeersbord ‘voetgangersgebied’ met daarop een obscure mansfiguur-met-gleufhoed die een kindje voortsleurt naar een plek waarvan we tegenwoordig aannemen dat er oneerbare voornemens ten uitvoer gebracht worden. Dit bord is nu vervangen door een seksloze volwassene en dito kleuter. Zouden we in dit geval een man en vrouw afbeelden, dan is er verwarring mogelijk. Dat beeld is namelijk de aanduiding voor toiletten geworden, omdat de toiletpot, die onderdeel is van het internationaal gestandaardiseerde pictogram (ISO), uit preutsheid overal ter wereld weggelaten wordt. Onervaren reizigers In de loop van de tijd is ook duidelijk geworden dat het gebruik van pictogrammen voor publieke voorzieningen beperkt is tot concrete functies die in de wereld min of meer gemeengoed zijn geworden. Zo lijkt de euforische poging van de Duitse ontwerper Otl Aicher om pictogrammen te ontwerpen voor vrijwel elke openbare voorziening - of die zich nu in een ziekenhuis, winkelcentrum of op een luchthaven bevond - bij voorbaat zinloos. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het inzicht dat pictogrammen niet zonder meer zelfverklarend zijn, is betrekkelijk laat doorgedrongen tot ontwerpers. De Nederlandse Spoorwegen zijn er pas in 1999 toe overgegaan om alle pictogrammen op de stationsbewegwijzering, die Europees gestandaardiseerd zijn, te voorzien van een korte uitleg. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De teksten zijn bewust klein gehouden en kunnen beschouwd worden als bijschriften. De idee is dat onervaren reizigers even naar het bord toe lopen om de betekenis te bekijken, iets wat de volgende keer niet meer hoeft. De kleine letters zitten verder niet in de weg voor iemand die al weet wat een bepaald pictogram betekent. Lingua franca Op de luchthaven Schiphol speelde een ander probleem. In 1990 zijn daar pictogrammen toegevoegd aan de bestaande Nederlandse en Engelse teksten op de bekende gele bewegwijzeringsborden. Sindsdien werd dus alle informatie driemaal aangeboden: in het Nederlands, het Engels en met een pictogram. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Door de enorme toename van het aantal voorzieningen en de groei van de luchthaven zelf werden de borden talrijker, complexer en groter. Men realiseerde zich dat voor de internationale reiziger enige kennis van de Engelstalige begrippen van luchthavenvoorzieningen (gates, check-in, departures, baggage hall, change, exit) onmisbaar is omdat hij daar op elke andere luchthaven ter wereld mee geconfronteerd wordt, bijvoorbeeld die waar hij aankomt en waarvandaan hij vertrekt. Er is dus in feite sprake van de Engelse taal als lingua franca van de internationale reiziger. Na uitvoerige studie is daarom besloten de informatie op de bewegwijzeringsborden zo veel mogelijk te beperken tot de Engelse benaming en het internationale pictogram. Het Nederlands is dus vrijwel van de bewegwijzering verdwenen. Dankzij deze ingreep was het mogelijk de tekst op de borden te vergroten, en ontstond er een veel rustigere lay-out. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Daar waar dat zinvol was, bleef het Nederlands gehandhaafd, zij het dat de Nederlandse tekst kleiner wordt weergegeven dan de Engelse. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Al eerder was gebleken dat veel automobilisten moeite hadden om hun auto terug te vinden op een van de drie enorme parkeervoorzieningen van Schiphol. Er is een geval bekend van een Duitse zakenman die vijf uur tevergeefs zijn auto heeft lopen zoeken... op het verkeerde parkeerterrein! Het bleek dat de cijfer-en-lettercodes van de parkeergarages moeilijk te onthouden waren. Als oplossing kreeg elke parkeervoorziening zijn eigen ‘thema’: Holland, vervoer of sport. Per etage en per vak ontwierp tekenaar Opland sterk gestileerde symbolen die nu vele malen herhaald worden op de borden. Bij terugkomst hoeft iemand slechts zijn ‘eigen’ symbool te volgen om moeiteloos op de juiste etage zijn auto terug te vinden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Minibeeldschermen Goedkope microprocessoren maakten het mogelijk om ook op apparaten als kopieermachines, afstandsbedieningen en mobiele telefoontoestellen de gebruiksinstructie op een minibeeldscherm in elke gewenste taal zichtbaar te maken. Dit bracht de ontwikkeling van beeldtaal bruusk tot stilstand. De poging om een betrekkelijk eenvoudige instructie (‘Kopieer een bundel enkelzijdige originelen tot dubbelzijdige, verkleinde, gesorteerde en geniete sets in een oplage van 25 stuks’) op het display van een kopieermachine uitsluitend door middel van symbolen weer te geven, was bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Dezelfde instructie in louter taal wordt daarentegen door iedereen foutloos begrepen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Verfijning Bij de nieuwe generatie kopieermachines waarop de gebruiker zijn eigen taal kan kiezen, vervalt de noodzaak tot het gebruik van symbolen, die er immers vooral waren omwille van de grote exportmogelijkheden van de fabrikant. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} We zien nog wel de toepassing van symbolen, maar nu gereduceerd tot ‘knoppen’ waarmee de gewenste functie geactiveerd kan worden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dankzij de verfijning van de elektronica, die zoveel beeld- en symbolentaal over ons heeft uitgestort, is het dus mogelijk steeds meer gebruiksinstructies in de landstaal van de gebruiker weer te geven. En zo zal de elektronica steeds meer tegemoetkomen aan de individuele gebruiker. Ik verwacht bijvoorbeeld dat vliegtuigpassagiers binnen enkele jaren op grote displays langs de kant van de weg naar Schiphol en op het vliegveld zelf informatie kunnen vinden die alleen voor hen bestemd is. Ooit meende men dat beeldtaal tot een vorm van visueel Esperanto zou kunnen uitgroeien. We zijn nu op een punt beland dat beeldtaal niet langer een substituut voor taal is, maar steno voor ingewijden wanneer er voor lezen geen tijd of geen ruimte is. Soms taal dus, soms beeld. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Beeld schreeuwt harder maar is eerder schor De opkomst (en ondergang) van de digitale beeldcultuur Francisco van Jole - internetjournalist van de Volkskrant en de TROS Zeker sinds internet werd voorzien van plaatjes, roept iedereen om het hardst dat de beeldcultuur de taal verdringt. Op MTV domineert het beeld en op internet stellen mensen zich tentoon via een webcam. Toch wordt de Nederlandstalige muziek - zelfs in dialecten - almaar populairder en worden webcam-opnamen steeds vaker begeleid door tekst. Is het beeld wel zo machtig als het aanvankelijk leek? Tien jaar geleden verscheen in het wetenschapskatern van de Volkskrant mijn allereerste artikel over internet. Of althans: over het gebruik van e-mail en de communicatieproblemen die met die nieuwigheid van destijds gepaard gingen. In dat artikel deed ik onder meer de volgende constatering: ‘In een poging de communicatiekloof te slechten, grijpen de e-mailgebruikers terug op de oervorm van de schriftelijke communicatie: het beeldschrift. Er bestaan inmiddels digitale hiëroglyfen die moeten voorkomen dat opmerkingen verkeerd worden opgevat. Zo kan de zin “Wat ben je toch een sulletje” gevolgd worden door de dubbele punt, streep, haakje sluiten, een serie leestekens die tezamen het liggende beeld van een lachend gezicht vormen, om aan te geven dat de constatering slechts vriendelijk bedoeld is.’ Smiley {== afbeelding De smiley werd gaandeweg gebruikt als leesteken: een duidelijk voorbeeld van het oprukken van de beeldcultuur. ==} {>>afbeelding<<} U begrijpt wellicht dat ik het in mijn eerste artikel over internet had over een verschijnsel dat thans bekendstaat als de smiley. Het is een in leestekens vormgegeven weergave van het knalgele lachende gezichtje dat in 1963 werd ontworpen door Harvey Ball en sindsdien niet meer uit onze maatschappij weg te denken is. De smiley is een symbool van de jaren zestig en misschien nog wel meer van de relaxte, vrolijke levensstijl die indertijd gepropageerd werd. Tegenwoordig is de leestekenvariant van de smiley onmiskenbaar in de schriftelijke communicatie aanwezig. De opmars lijkt niet te stuiten. Voor een deel kan die gretigheid verklaard worden vanuit de - ook in Onze Taal bediscussieerde - behoefte aan een ironieteken. De smiley is zo'n ironieteken. Het hele dilemma over het toevoegen van een nieuw leesteken of het toekennen van een nieuwe betekenis aan een bestaand teken is met een slimme manoeuvre overbodig gemaakt door de smiley, een samengesteld leesteken. Tik in een tekstverwerker als Microsoft Word een dubbele punt, streepje en haakje sluiten na elkaar en voilà, het programma verandert deze tekenreeks automatisch in een heuse smiley. Wondermiddel De transformatie van de oorspronkelijke smiley naar leesteken en de daaropvolgende verwerking ervan in teksten kan gezien worden als een duidelijk voorbeeld van het oprukken van de beeldcultuur. Immers, de smiley kon alleen maar aan zijn opmars beginnen omdat de schriftelijke taal tekortschoot in de nakende wereld van de snelle communicatie via internet. Schrift is iets voor boeken, voor verhandelingen, en schrijven is iets wat nadenken en afwegen vereist. De lichtsnelheid waarmee digitale communicatie verloopt, kan op dat soort getreuzel niet wachten. De opkomst van het gecomputeriseerd schrijven zorgde bovendien voor de transformatie van het geschreven woord naar spreektaal; de snelheid waarmee geschreven wordt, maakt het immers mogelijk als het ware een conversatie met het beeldscherm aan te gaan. De smiley vult daarbij efficiënt de lacune tussen spraak en schrift die het beeldscherm nu eenmaal kent. Spreektaal kan amper zonder beeld. Wie spreektaal gebruikt, heeft als vanzelf behoefte aan de gezichtsuitdrukking, het gebaar, of bij gebrek aan echt beeld het klankbeeld: de intonatie. De smiley blijkt op dat gebied een wondermiddel, een soort verzekering tegen misverstanden, zoals de gewone glimlach ook vaak gebruikt wordt. Zij het dat die laatste meer venijn kent en dat de smiley nog niet zodanig geëvolueerd is dat hij net als de glimlach dubbelhartig gebruikt kan worden. Onverzadigbaarheid De smiley is echter niet de enige indicatie van de opmars van de beeldcultuur. Het web zelf is er misschien nog wel het beste voorbeeld van. Ruim twintig {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} jaar lang bestond internet uit louter tekst en werd het bestaan ervan nauwelijks opgemerkt. Maar toen kwam het web met de plaatjes en in een tijdsbestek van slechts enkele jaren wist het een stevige maatschappelijke positie te veroveren. Overigens bestond die beeldcultuur natuurlijk al langer, de digitale media fungeerden meer als katalysator. Descartes mocht dan nog zeggen: ‘Ik denk dus ik ben’, sinds enige tijd is het niet meer belangrijk wat je denkt, het gaat om je imago, het beeld dat je oproept. De opkomst van MTV, het eerste wereldwijde massamedium dat alleen maar draaide om beeld en klank en waar gesproken woord nagenoeg afwezig was, vormde daarvoor het overduidelijke bewijs. Om nog maar niet te spreken van de erotisering van het dagelijks leven en de onverzadigbaarheid aan beelden die daarmee gepaard gaat. ‘Beeld’-scherm Het mooie van digitale media is dat die je in staat stellen op relatief eenvoudige wijze zelf beeld te maken. Sterker nog: de digitale media hebben in hoog tempo de tekst achter zich gelaten ten faveure van het beeld. In de begindagen vereiste het bedienen van een computer kennis van geschreven commando's en opdrachten die nauwkeurig in de juiste volgorde ingetikt moesten worden, heden ten dage is die techniek nagenoeg geheel verdwenen. Een programma start je thans door op een icoontje te klikken. De eerste computer die dat mogelijk maakte, was de Apple, een machine die dan ook niet toevallig razend populair is onder vormgevers en andere beeldtaal-gebruikers. De vroege passie van die beroepsgroep voor dit systeem valt wellicht te verklaren vanuit het gegeven dat een groot deel van hen lijdt aan woordblindheid. En het is dan ook niet toevallig dat op de eerste baanbrekende internationale conferentie over digitale vormgeving, de in 1993 te Amsterdam gehouden ‘Doors of Perception’, de onvermijdelijke victorie van de beeldcultuur werd verkondigd. De woorden zeggen het zelf eigenlijk al. Digitale media maken gebruik van een ‘beeld’-scherm. En wat zie je op een beeldscherm? Nieuwe media. Nieuw, dat was het woord dat het laatste decennium van het voorbije millennium beheerste: nieuwe media, nieuwe economie, nieuwe tijden. Het is het soort nieuw dat geen ruimte meer laat voor oud. {== afbeelding Francisco van Jole: ‘In de gewone wereld mag één zwaluw dan nog geen zomer maken, op het hoogtepunt van de digitale revolutie wilde men aan de hand van een enkel veertje nogal eens een complete klimaatverandering voorspellen.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Jenny Holzer, Truisms, 1983. Eigendom Stedelijk Van Abbemuseum, Eindhoven. Foto: Peter Cox ==} {>>afbeelding<<} Als er nog plaats was voor woorden, dan was het louter als beeld. Een beeldend kunstenaar als Jenny Holzer bijvoorbeeld gebruikt woorden, slogans, op die manier. Brian Eno deed hetzelfde bij de vormgeving van de wereldwijde ZooTV-tournee van de popgroep U2. Grote videoschermen toonden woorden, kreten, als niet meer dan snelle beelden. Vliegende schotels Een revolutie is pas echt geslaagd als de oude macht niet alleen volledig is overwonnen maar als ook haar functies zijn geïncorporeerd in de nieuwe verhoudingen, en daar leek hier sprake van. De woorden waren zelf beeld geworden. En de opmars leek niet te stuiten. Het dagboek maakte plaats voor de persoonlijke webcam, om maar een voorbeeld te noemen. En de volgende generatie mobiele telefoons zal ons in staat stellen direct beelden naar elkaar te sturen. Kortom, het was hoog tijd voor een Internationaal Centrum voor Beeldcultuur, en het lag voor de hand dat dat in Rotterdam zou komen - een betere manier om deze stad op te stuwen in de vaart der volkeren leek nauwelijks voorhanden. Alleen... dat centrum komt er niet. En het sneuvelen van die plannen in oktober jongstleden is een teken aan de wand, het zoveelste. Er is de afgelopen tien jaar namelijk iets misgegaan met onze perceptie van de werkelijkheid. In de drang naar nieuw, nieuwer, nieuwst hebben we dingen gezien die er niet waren, ongeveer op dezelfde manier zoals de gretige goedgelovigen vliegende schotels zien. De mogelijkheid om beelden via de mobiele telefoon te verzenden bijvoorbeeld zal er ongetwijfeld komen, al duurt het waarschijnlijk langer dan iedereen denkt. Maar dan nog is het de vraag of we daar gebruik van zullen maken. Weliswaar gaan imago en zelfverzekerdheid hand in hand, maar in werkelijkheid zijn wij stervelingen nog even onzeker als altijd. Glimlach van de ziel De telecommunicatiespecialisten mogen er graag op wijzen dat de mobiele telefoon razend populair is onder scholieren, vooral het sms'en, en dat het versturen van beelden alleen nog maar populairder zal {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn. Maar is dat ook zo? En is sms'en eigenlijk wel zo nieuw? Is het niet alleen maar een oud verschijnsel in een nieuw jasje? Sinds mensenheugenis is een van de populairste communicatievormen onder scholieren het doorgeven van briefjes. Sms is een voortzetting van die traditie met andere middelen. En waarom zijn briefjes populair? Omdat ze de veiligheid van het geschreven woord bieden. Het woord biedt je de volledige ruimte, ontdaan van iedere beperking en vooral iedere directe confrontatie. Wie denkt dat beeld het van woord gaat winnen, moet eens met een puber een fotoalbum van hem of haar bekijken. En wie is tevreden met de pasfoto die in zijn of haar eigen paspoort prijkt? Er is maar een heel klein deel van de mensheid dat content is met zijn fysieke zelfbeeld. Het is waarschijnlijk niet het aangenaamste deel, noch het sociaalste. En op internet zijn weliswaar nog steeds webcams te zien, al lijkt de hype er net als op andere onderdelen wel vanaf, maar ze worden steeds vaker begeleid door dagboeken dan wel andere schrijfsels die inzicht moeten bieden in het leven van de tentoongestelde. Louter exhibitionisme is op den duur kennelijk toch niet voldoende om een band te scheppen en de kijker te behagen. De verlokking van het beeld is eindig; op een gegeven moment wil je toch weten wie er nu eigenlijk te zien is, of wil degene die zich toont meer van zichzelf laten zien dan alleen het uiterlijk. En vooralsnog is de taal de enige manier waarop we een conversatie kunnen aangaan met iemands innerlijk. Het uiterlijk is niet meer dan een glimlach van onze ziel, aantrekkelijk wellicht, maar na verloop van tijd dringt zich de vraag op: waarom? Duizend woorden Een van de aspecten waar zieners en andere futurologen begrijpelijkerwijs weinig aandacht voor hebben, is de tegenreactie, de reactie die volgt op een ontwikkeling. Soms, of misschien zelfs vaak, is iets niet meer interessant zo gauw het mogelijk is. {== afbeelding IKON-programmamaakster Jacobine Geel presenteerde het congres. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Mindy Brown en Gerdinand Wagenaar brachten tijdens het congres een gedeelte uit Zipper, hun theaterprogramma in gebarentaal. ==} {>>afbeelding<<} Ja, MTV bracht de wereldwijde beeldcultuur, maar het is op z'n zachtst gezegd opvallend dat de populariteit van Nederlandstalige muziek, zelfs in dialecten, ongeveer parallel loopt aan de opmars van MTV. Zo gauw een cultuur wereldwijd is, is het wellicht interessanter om de eigen omgeving opnieuw te waarderen. En in plaats van op beeld richt men zich op de taal, op het dialect. De eerdergenoemde slogans van Jenny Holzer en kreten van Brian Eno wijzen ook in de richting van een tegenreactie. Waarom worden woorden populair als beeldende kunst, juist in een tijd dat het beeld lijkt te overheersen? Een beeld zegt immers meer dan duizend woorden. En dat is precies het probleem. Vaak wil je geen duizend woorden zeggen. Wie bijvoorbeeld ‘stop’ wil zeggen, zegt dat beter en krachtiger met een woord dan met een beeld. Het is niet voor niets dat het woord stop tegenwoordig zelfs uitgeschreven staat op verkeersborden, zo men wil de pioniers van de beeldcultuur. Ook woorden als liefde, macht, haat zijn kernachtiger dan de mogelijke verbeelding ervan. Alleen een woord als oorlog moest het afleggen tegen de beelden waar het naar verwijst. En daar zien we er na Vietnam steeds minder van. Dat is nóg een vreemde ontwikkeling als er daadwerkelijk sprake zou zijn van een allesoverheersende beeldcultuur die sinds die tijd is opgerukt. Internethype Misschien zijn mensen ook wel minder gefixeerd op beeld dan we voortdurend denken als het gaat om digitale media. Een onderzoek dat vijf jaar geleden aan de universiteit van Stanford in Californië is opgezet en waarvan vorig jaar de eerste resultaten bekend werden gemaakt, bevestigt dit vermoeden. De onderzoekers brachten bij proefpersonen apparatuur aan die hun oogbewegingen registreerden terwijl ze webpagina's bekeken. Tot ieders verrassing bleek de aandacht veel meer naar tekst dan naar beeld uit te gaan. 64 procent van de beelden werd een blik waar- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} dig gekeurd tegen maar liefst 92 procent van de teksten. Sterker nog: foto's in bijvoorbeeld tijdschriften bleken veel beter bekeken te worden dan foto's op het web. Wat nou digitale beeldcultuur? Het is daarom waarschijnlijk niet voor niets dat het grootste deel van de virtuele wereld die internet geschapen heeft, bestaat uit tekst. Sterker nog, tekst is overheersender op internet dan enig ander aspect van ons leven. Zelfs in veel on-linespelletjes, toch dragers van de beeldcultuur bij uitstek, zit een mogelijkheid tot chatten ingebouwd. Iemand in beeld voluit bloederig aan mootjes hakken zegt op den duur kennelijk toch te weinig. Klimaatverandering Hoe kon het gebeuren dat de beeldcultuur als zo bepalend voor de nieuwe media werd gezien? Zoals bij zo veel aspecten van de digitale revolutie blijken vage verschijnselen opgeblazen te zijn tot verwachtingen ten aanzien van nieuwe allesoverheersende ontwikkelingen. In de gewone wereld mag één zwaluw dan nog geen zomer maken, op het hoogtepunt van de digitale revolutie wilde men aan de hand van een enkel veertje nogal eens een complete klimaatverandering voorspellen. Naast de opwinding over de digitale revolutie was er ook nog die van de millenniumwisseling. Beide factoren versterkten elkaar nogal eens. Het magische jaar 2000, de start van een nieuw millennium, zou immers verandering brengen. Dacht men. Met als resultaat dat er geen grotere kater is gemeten dan die van het nieuwe millennium. Al in februari bleek het jaar 2000 wel heel erg op 1999 te lijken. Ik kan het verband niet aantonen, maar het was ook precies in die tijd dat de internethype de top bereikte en de ineenstorting van de luchtkastelen begon. De toekomst was ineens heel erg iets van gisteren. Zeggingskracht In het dagboek van een webcammeisje las ik onlangs dat ze een boek had gekocht: Het seksuele leven van Catherine M. Ze citeerde er een passage uit die zo bol stond van de lust dat de verbeelding niet wilde wijken. Ik keek er aanvankelijk van op. Waarom zou iemand die haar leven doorbrengt op internet staan te kijken van een boek als dit? Internet is immers vergeven van de pornografische beelden in werkelijk alle vormen, soorten en maten. Waarom dan opkijken van een paar woorden? {== afbeelding Boekenverkoop op de drukbezochte informatiemarkt. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Tom Van Landuyt en Henk Poort zongen liederen uit de musical Kuifje. Foto's: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Naast het boek van Catherine Millet is er een fotoboek verschenen, vervaardigd door haar echtgenoot, een boek met erotische foto's van de schrijfster. Welk van de twee boeken zal over honderd jaar de lezer nog opwinden? Het geschreven woord of de erotische afbeeldingen? Ik denk het eerste. De beeldcultuur schreeuwt misschien harder maar is ook eerder schor. En zelfs als het beeld oppermachtig is, dan is de kans nog groot dat het uiteindelijk opgenomen wordt in de taal. De smiley bijvoorbeeld zou het inderdaad tot leesteken kunnen schoppen. Het is dan een beeld dat opgenomen is in de taal en niet andersom. Mag ik iedereen die gelooft in de onvermijdelijkheid en de oppermacht van de beeldcultuur verwijzen naar de eerste vormen van schrift, zoals het beeldschrift van de Egyptenaren? Die beelden vormden woorden. En die woorden waren nodig omdat de beelden alleen kennelijk niet voldoende zeggingskracht hadden. In tegenstelling tot het beeld reikt de taal namelijk verder dan de werkelijkheid. Onlangs verschenen bij Meulenhoff twee boeken van Francisco van Jole: Valse horizon, over de status van internet, en Blink, een roman over een jonge internetonderneming. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalquiz congres Taaladviesdienst Genootschap Onze Taal Ook deze keer konden de bezoekers van het Onze Taal-congres deelnemen aan een taalquiz. De Taaladviesdienst had een formulier met tien meerkeuzevragen gemaakt, dat verkrijgbaar was bij de Taaladviesdienst-stand. Deelnemers konden hun antwoorden daar tot het einde van het congres inleveren. Onder de bezoekers die alle vragen foutloos beantwoord hadden, zouden tien exemplaren van het boekje Pierewaaien verloot worden. Die tien exemplaren is de Taaladviesdienst niet kwijtgeraakt, want van de 261 inzendingen waren er slechts zes foutloos. Deze waren afkomstig van: H.W. Boogert, Goes J.M. Gramberg, Amsterdam Jennifer v.d. Heuvel, Amsterdam Bert Jansen, Bussum J.J. Korstanje, Deventer Marijke Verhelst, Lembeek (België) Zij hebben Pierewaaien inmiddels ontvangen. Helaas was er een typefout geslopen in het juiste antwoord op vraag 1. We willen hiervoor onze excuses aanbieden aan de quizdeelnemers. Vanzelfsprekend is vraag 1 vanwege de typefout niet betrokken bij de vaststelling van het aantal fouten van elke inzender. Hieronder drukken we de quiz in zijn geheel af, en dit keer zijn de juiste antwoorden écht foutloos. De antwoorden op de tien vragen vindt u rechtsonder aan deze pagina. Het is overigens opmerkelijk dat er één vraag was waarbij tachtig procent van de deelnemers uitgleed: van de 261 inzenders gaven er 210 een onjuist antwoord op vraag 4. 1.Welke zin bevat de juiste spelling? aDe opticiën en de groenteman gingen er vanuit dat hun cliëntele de producten online wilde bestellen. bDe opticien en de groentenman gingen ervanuit dat hun clientèle de produkten on line wilde bestellen. cDe opticien en de groenteman gingen ervan uit dat hun clientèle de producten on line wilde bestellen. 2.De constructie onderdeel uitmaken van is een apleonasme bzeugma ccontaminatie 3.Wat was een klaploper oorspronkelijk? aeen zwerver been leprapatiënt ceen deserteur 4.Hoe luidt het voltooid deelwoord van het werkwoord updaten? ageüpdatet bge-updated cge-update 5.In welke zin zijn de persoonlijke voornaamwoorden hun en hen correct gebruikt? aNu hun een grote erfenis ten deel is gevallen, wacht hen een betere toekomst. bHet siert hen dat ze de buren steunen nu hun zoiets vervelends is overkomen. cIk reken op hen, want ik heb hun ook nooit teleurgesteld. 6.Welke schrijfwijze is juist? aten alle tijde bten alle tijden cte allen tijde 7.Iemand die in kennelijke staat is, is averdacht bdronken czwanger 8.Het woord stijlvol werd voorheen beschouwd als een agallicisme banglicisme cgermanisme 9.In welke zin zijn de accenttekens goed gebruikt? aDe dégénéré vond het jé van hét dat de logee zich geneerde voor haar etage. bTijdens het tête-à-tête spraken de attachés wèèr over futiele détails. cDe leden van het comité werden gefeteerd met ragoût, paté en vruchtencompote. 10.Waar staat de afkorting sms voor? a‘short message service’ b‘snelle mededelingenservice’ c‘small message switching’ {== afbeelding 261 bezoekers van het congres namen deel aan de taalquiz van de Taaladviesdienst. Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Antwoorden taalquiz congres 1c, 2c, 3b, 4a, 5b, 6c, 7b, 8c, 9a, 10a {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Vlizotrap? Wouter Peters - Groningen Al sinds jaar en dag kijk ik zeer geregeld tegen de onderkant van de onderste trede van onze uittrekbare zoldertrap aan, waarop de merknaam Vliezo-trap (dus met ie en een koppelteken) en de naam van de fabrikant, Frits Bode Breda, staan. Daarom keek ik een beetje vreemd op van de spelling vlizotrap in het artikel van Marc van Oostendorp over het proefschrift van Nicoline van der Sijs (Onze Taal januari). Ook Koenen en de grote Van Dale blijken deze spelling te geven. Wat nu? Merknamen zijn meestal gedeponeerd. Mij dunkt dat de fabrikant zijn eigen merknaam juist zal spellen. Hebben alle woordenboeken het dan mis? Of heb ik geen ‘echte vlizotrap’ in huis maar een kloon waarvan de naam net voldoende van het origineel afwijkt om juridisch door de beugel te kunnen? Balletje-balletje Bart Vermeulen - Utrecht In de bespreking van het proefschrift van Nicoline van der Sijs (januarinummer Onze Taal) staat bij balletje-balletje dat het woord voor het eerst in 1985 is gebruikt en dat het betekent: ‘gokspel waarin een bal in een van drie bekers wordt verstopt’. Zowel de datering als de omschrijving is mijns inziens onjuist. Ik ken de term al zeker vanaf 1980, toen we in Amsterdam geconfronteerd werden met groepjes meestal uit Joegoslavië afkomstige personen die op straat argeloze voorbijgangers het geld uit de zak klopten met hun zogenaamde gokspel. Een klein balletje wordt daarbij onder een van de drie bekers gelegd, waarna de bekers door schuiven van plaats worden verwisseld. De speler moet daarna aangeven onder welke beker het balletje ligt. Enkele leden van de groep doen zich voor als speler en ‘winnen’ uiterst simpel een flink bedrag, waardoor omstanders worden overgehaald het ook eens te proberen. Hoe goed ze de beweging van de bekers daarop ook volgen, het balletje ligt nooit onder de door hen aangewezen beker. Natuurlijk niet, want zodra er echt ‘gespeeld’ wordt, wordt het balletje weggegoocheld, zodat de speler altijd verliest, welke beker er ook wordt aangewezen. Daarna wordt een van de twee andere bekers opgetild, waaronder dan het balletje wel te voorschijn komt: het is gewoon een kwestie van vingervlugheid. Balletje-balletje is dus beslist geen gokspel, maar een geraffineerde oplichtingstruc! Vagen Feico Nater - Hengelo Nicoline van der Sijs schrijft in de januari-aflevering van haar rubriek ‘Etymologica’ dat we het woord vagen, dat ooit gebruikt werd voor ‘vegen, schoonmaken’, alleen nog kennen uit vagevuur. Ik lees echter vaak in de krant dat een huis door een ontploffing is ‘weggevaagd’. Gaat het hier niet om hetzelfde woord vagen? Naschrift Nicoline van der Sijs Vagen is inderdaad ook in de samenstelling wegvagen bewaard gebleven. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is vegen: ‘het gewone woord in geheel het ndl. taalgebied, behalve in het vlaamsch en in het zeeuwsch, waar alleen vagen wordt gebezigd (...). In de schrijftaal wordt vagen vooral in de samenst. wegvagen en vagevuur gebruikt.’ Smetteloos Nederlands Wim Jansen - voorzitter Stichting Natuurlijk Nederlands, Noordwijk In het novembernummer van Onze Taal (blz. 308) gaat Harry Cohen naar aanleiding van het Barbarismenwoordenboek van Bas Hageman in op leenwoorden en barbarismen en het verzet hiertegen. Ik heb me zeer gestoord aan de neerbuigende betoogtrant van dit artikel waar het gaat over taalzorg en taalbescherming (begrippen die Cohen mijns inziens verwart met purisme), en aan de twijfelachtige stellingen die hij poneert. Cohen schrijft: ‘Tegenwoordig lijken leenwoorden steeds meer geaccepteerd te worden.’ Dit is volkomen uit de lucht gegrepen. Het peil van de taalverzorging ligt lager dan vroeger, en velen zien taal nog slechts als een noodzakelijke verpakking van een boodschap. Deze nonchalance betreft ook vreemde woorden: zij worden te pas en te onpas gebruikt, met een vernederlandste betekenis, verkeerd gespeld, verkeerd uitgesproken... het deert ons nauwelijks. Dit alles heeft niets met acceptatie te maken - en de strijd hiertegen niets met purisme. Even verder beweert Cohen dat ‘er taalgenoten zijn die deze dingen niet op hun beloop willen laten, maar de ontwikkeling graag zouden bijsturen’. De ANS, de Van Dale en het Groene Boekje zijn echter ook symbolen van bijsturing. Zonder deze hoekstenen zou er geen uniform onderwijs in het Nederlands zijn en zou onze taal zijn gronddoelstelling, het mogelijk maken van communicatie tussen alle Nederlandstaligen, niet kunnen vervullen. Ten slotte strooit Cohen de lezer zand in de ogen met de uitspraak ‘Het besef groeit dat de diverse talen in de wereld (...) dichter bij elkaar komen’. Was het maar waar, dan hoefden we alleen maar geduldig te wachten op dit product van natuurlijke fusie en was het taalprobleem internationaal opgelost! De technischwetenschappelijke terminologie vertoont inderdaad overeenkomsten in veel (vooral Indo-Europese) talen, en hamburgers en pizza's komen we op de hele wereld tegen, maar taal is meer dan dat. Het is niet aantoonbaar dat de zinsbouw en de klankleer van het Nederlands, Engels, Frans en Itali- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} aans Cohens hamburgertheorie volgen en bezig zijn in een meetbaar tempo naar elkaar toe te groeien. Verdwijnende geldnamen [1] Richard A. Keijzer - Hilversum {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ada van der Linden schrijft in het decembernummer over de bijnamen van de inmiddels verdwenen guldenmunten en -bankbiljetten. Ik neem aan dat zij niet uit de hoofdstad afkomstig is, anders had zij geweten dat een bas in geen geval een dubbeltje is. Het is een stuiver (het ‘dubbele’ zit hem in het feit dat een stuiver twee vierduitstukken waard is). Het dubbeltje wordt, om onderscheid te maken, aangeduid met de term beis(je). Het Bargoens woordenboek geeft een combinatie van beide woorden in de vorm kimmelbeisbas, zijnde drie dubbeltjes en een stuiver, ofwel een bedrag van 35 cent. Kimmel betekent ‘drie’ en is afgeleid van de gimel, de derde letter uit het Hebreeuwse alfabet. Verdwijnende geldnamen [2] Ing. J. Prakken - Paterswolde Naar aanleiding van het stuk over verdwijnende geldnamen van Ada van der Linden in het decembernummer het volgende. In mijn jeugd (ik ben van 1929) waren de halve cent en de halve stuiver nog gangbare munten. Als je moeder in een royale bui was, kreeg je een cent om die in de snoepwinkel te verbrassen. Af en toe kwamen mijn grootouders uit Deventer bij ons logeren, en van mijn grootmoeder, die van 1867 was, kreeg ik dan weleens het exorbitante bedrag van tweeënhalve cent, oftewel een halve stuiver. Mijn grootmoeder noemde dit muntstuk echter geen halve stuiver, maar ze gebruikte de door mij onbegrepen aanduiding vierduitstuk. Onbegrepen, omdat ik niet snapte hoe tweeënhalve cent uit vier duiten kon bestaan. Pas later begreep ik dat voor de Franse tijd een stuiver niets te maken had met het begrip ‘vijf cent’, net zomin als de gulden toen verbonden was aan het getal honderd. De stuiver was toen namelijk verdeeld in acht duiten, en een halve stuiver was dus gelijk aan vier duiten. De gulden was twintig stuivers waard: 160 duiten. Dit illustreert overigens de hardnekkigheid waarmee sommige muntnamen in zwang blijven, want toen mijn grootmoeder geboren werd, waren de duiten al vijftig jaar verdwenen. Telegram uit Darmstadt M. Gelderblom-Spijker - Gorinchem Ewoud Sanders schrijft in het oktobernummer over uitdrukkingen met een woordspeling op een geografische naam, waaronder ook een telegram uit Darmstadt. Mijn moeder, die in 1890 geboren was in Maassluis, placht te zeggen, als iemand een feeksje (of ‘veeksje’?) liet, zoals zij dat noemde: ‘Telegram uit Darmstadt: lading verse worst in aantocht.’ Waarschijnlijk had ze die uitdrukking gehoord van haar grootvader, die in Vlaardingen een slagerij had. Hoe het ook zij, de uitdrukking is in ieder geval van ver voor 1960, de datering die Sanders geeft. PowerPoint-presentaties [1] J. Reedijk - Leiden Met veel interesse en instemming las ik het artikel ‘Zoevende zinnen en vliegende vlakken’ van Wim Blokzijl en Roos Naeff over het gebruik van PowerPoint in voordrachten (Onze Taal december). Graag zou ik hierop enkele aanvullingen geven. 1. In plaats van met de hand, een stok of laser, kan men bepaalde zaken ook zeer goed op het projectiescherm aanwijzen met de muisaanwijzer op het computerscherm. De spreker kan dan over het scherm van zijn computer steeds naar zijn gehoor blijven kijken 2. De cursor is te veranderen in een gekleurde pen, waardoor men tijdens de presentatie iets kan doorhalen, aankruisen of toevoegen. Daar is overigens wel andere software voor nodig; die in PowerPoint zelf is te klein. 3. Binnen PowerPoint kan op eenvoudige wijze andere software worden gestart en gebruikt (ook via de muis). Ik gebruik dit zelf bijvoorbeeld om een HTML-bestand of zelfs een website op te roepen. PowerPoint-presentaties [2] Richard Klein - Potsdam, Duitsland Het artikel over het gebruik van PowerPoint in voordrachten (Onze Taal december) geeft sprekers een aantal zinvolle suggesties voor het publieksvriendelijk gebruik van PowerPoint. Terecht wordt gewezen op het belang van een goed contrast tussen tekst en achtergrond. Hieraan zou ik willen toevoegen: zorg ervoor dat het contrast ‘kleurenblindenvriendelijk’ is. Ooit heb ik een spreker tijdens zijn presentatie moeten verzoeken de achtergrondkleur van zijn PowerPoint-dia's te veranderen omdat ik met geen mogelijkheid kon lezen wat voor het merendeel van het publiek overduidelijk was. Ongeveer tien procent van de mannelijke bevolking is in meer of mindere mate kleurenblind; meestal kunnen rood en groen niet goed onderscheiden worden. Rode tekst op een groene achtergrond (of andersom) zijn voor kleurenblinden een vaak terugkerende plaag die eenvoudig voorkomen kan worden. X-rijke woorden: toonspoorstroomloop Lex van Boetzelaer - Zeewolde Battus schreef in het juli/augustusnummer 2001 van Onze Taal over de x-rijkste woorden: zo kort mogelijke woorden in Van Dale of het Groene Boekje waarin een bepaalde letter het meest voorkomt. Bij de letter o gaf hij het woord oostnoordoost met zes o's. Rutger Kiezebrink verbeterde dit record in ‘Reacties’ van het oktobernummer met het woord grootvorst-troonopvolger, met zeven o's. Sinds december 2001 werk ik bij Railinfrabeheer, waar ik geconfronteerd word met veel woorden die voor mij nieuw zijn. Zo kwam ik in een begrippenlijst de volgende zin tegen: ‘De detectie van treinen op een beveiligingssectie kan bijvoorbeeld plaats vinden met behulp van spoorstroomlopen en toonspoorstroomlopen.’ Dat laatste woord heeft evenveel o's als grootvorst-troonopvolger, maar is drie letters korter. Het enkelvoud toonspoorstroomloop, met maar liefst acht o's, ben ik in mijn prille dienstverband nog niet tegengekomen, maar collega's hebben me verzekerd dat dit ook gebruikt wordt. Omdat toonspoorstroomloop niet in Van Dale en het Groene Boekje voorkomt, is het volgens Battus' normen helaas niet officieel het o-rijkste woord, maar mede vanwege de mooie gelijkmatige verdeling van de o's en de afwezigheid van andere klinkers verdient het zeker een eervolle vermelding. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Zjuutje/sjuutje/justje ? In het café bestel ik graag een ‘zjuutje’. Maar hoe schrijf je dat woord eigenlijk? ! U hebt de keus tussen justje en sjuutje. Justje is het ‘officieelst’, maar sjuutje sluit het meest aan bij de vernederlandste uitspraak en zal voor de meesten het duidelijkst overkomen. Het Groene Boekje vermeldt bij jus (meestal een verkorting van jus d'orange) geen verkleinvorm, maar volgens de Spellingwijzer Onze Taal (2000) moet het justje zijn. De regel die de Spellingwijzer hanteert, is dat de verkleinvorm van een (Frans) woord dat op een niet-uitgesproken s eindigt, wordt gevormd met de uitgang -tje. Dit is bijvoorbeeld ook het geval bij bourgeoistje en rendezvoustje, die wél in het Groene Boekje staan. De vorm sjuutje heeft echter ook op papier ingang gevonden: de woordenboeken van Van Dale (1999) en Koenen (1999) vermelden deze variant als verkleinvorm bij jus. Het komt wel vaker voor dat een informele (uitspraak)variant het tot schrijftaalvariant schopt; zo is van shag het verkleinwoord sjekkie afgeleid, dat naast shagje gebruikt kan worden. Geliefd/geliefkoosd ? ‘Bomen zijn voor mij een geliefkoosd onderwerp om te schilderen’, las ik onlangs in iemands autobiografie. Kun je niet beter spreken van ‘een geliefd onderwerp’? Liefkozen betekent toch ‘aaien, strelen’? ! Het werkwoord liefkozen betekent inderdaad ‘strelen, aanhalen’, en vroeger ook ‘lief spreken’ (denk aan op liefkozende toon). Het voltooid deelwoord geliefkoosd is echter een eigen leven gaan leiden in de betekenissen ‘geliefd, dierbaar, waaraan iemand de voorkeur geeft’. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel IV, 1889) werd dit geliefkoosd vroeger wel afgekeurd, omdat het werkwoord liefkozen niet de betekenis ‘liefhebben’ had. Het WNT noemt het verschil in betekenis tussen het werkwoord en het voltooid deelwoord ‘iets buitengewoons, en de uitdrukking is zeer oneigenlijk [= niet-letterlijk]’. Het woordenboek vervolgt: ‘Eene geliefkoosde spijs klinkt vreemd, omdat spijs geen voorwerp van liefkoozing is, en als een bevallig meisje van haren geliefkoosden schrijver spreekt, dan is 't voor haar te hopen, dat men hare woorden niet te letterlijk opvatte. Doch het gebruik heeft beslist. Sedert het begin dezer eeuw [= de negentiende] is geliefkoosd nevens geliefd in zwang gekomen. (...) [Het is] zelfs meer en meer de gewone term geworden, vermoedelijk omdat geliefd, als edele uitdrukking, wat te plechtig begon te klinken.’ Anno 1936 ging de redactie van Onze Taal in op een brief van een lid dat vond dat we moesten spreken van ‘onze geliefde taal’, niet van ‘onze geliefkoosde taal’. De redactie merkte op dat geliefd en geliefkoosd niet volledig synoniem zijn: ‘Stellig, onze geliefde taal, ons geliefde vaderland; wij hebben onze taal, ons vaderland lief. Geliefkoosd heeft een geheel andere gevoelswaarde. Een vrouw mag in alle gemoedsrust spreken over haar geliefkoosden dichter, zonder vrees behoeven te hebben dat wij in dien dichter haar geliefde zullen zien. En daarom mochten wij ook spreken van een geliefkoosde uitdrukking.’ Voor sommigen zal er nog verschil zijn tussen een geliefde dichter en een geliefkoosde dichter. In de meeste gevallen - waaronder een geliefd/geliefkoosd onderwerp - zijn geliefd en geliefkoosd echter synoniem. Ondersteuning verlenen aan/bij ? Welk voorzetsel is juist in de volgende zin uit een personeelsadvertentie? ‘Als assistent-manager verleent u ondersteuning bij/aan diverse marketingprojecten.’ ! Het gebruikelijke voorzetsel bij (ondersteuning) verlenen is aan, maar hier levert dat een wat ongewone zin op. ‘Als assistent-manager verleent u ondersteuning aan diverse marketingprojecten’ houdt namelijk in dat het die projecten zijn die ondersteuning krijgen. Dat is wel mogelijk, maar de gebruikte constructie ondersteuning verlenen aan wordt doorgaans gecombineerd met (groepen) personen of instellingen. Vermoedelijk is bedoeld dat de beoogde assistent-manager mensen ondersteunt die bij die projecten betrokken zijn. In dat geval kan het best voor bij worden gekozen: hij/zij verleent ondersteuning áán de betrokkenen (die niet in deze zin genoemd worden), en doet dit bíj́ de projecten. Ook binnen zou gebruikt kunnen worden. ‘Beidt uw tijd’, ‘Duur uw uur’ ? Op de klokkentoren van de Beurs van Berlage in Amsterdam staan de spreuken ‘Beidt uw tijd’ en ‘Duur uw uur’. Wat betekenen die spreuken en waar komen ze vandaan? ! In beide gevallen gaat het om een citaat uit ‘De toren’, een van de gedichten die Albert Verwey (1865-1937) ongeveer een eeuw geleden speciaal voor de Beurs van Berlage heeft geschreven. Het werkwoord beiden betekent ‘afwachten, verwachten’. Duren heeft verschillende betekenissen, waaronder ‘blijven’ en ‘verduren’, en uur heeft hier de overdrachtelijke betekenis ‘tijd’. ‘Beidt uw tijd’ betekent dus zoiets als ‘wacht uw tijd af’, en ‘Duur uw uur’ kan worden uitgelegd als ‘blijf zo lang als nodig is, hou vol’. Op de website van de Beurs van Berlage worden de twee uitdrukkingen samen uitgelegd als: ‘Blijf waakzaam, doe niets overhaast, maar grijp je kans wanneer die daar is’ (www.beursvanberlage.nl/rondleidingen/historisch/anno_03.html). {== afbeelding De klokkentoren van de Beurs van Berlage in Amsterdam: ‘Beidt uw tijd’. Foto: Jan Derwig ==} {>>afbeelding<<} Wat de vorm betreft, komen beidt en duur overigens niet met elkaar overeen: beide zijn een gebiedende wijs, maar beidt is mét een t geschreven en duur zónder t. Eigenlijk had het ‘Beid uw tijd’ moeten zijn, want de gebiedende wijs met een t was ook in Verweys tijd niet gebruikelijk, ook niet voor het meervoud. Dicteeliefhebbers herinneren zich misschien nog dat deze uitdrukking voorkwam in de slotzin van het Groot Dictee der Nederlandse Taal van 1998: ‘(...) maar beid relaxed uw tijd.’ {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Uitbreiding van de woordenschat: hoe greep ontstond uit grijpen Nicoline van der Sijs Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je er wat meer vanaf weet. In de maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie. Hoe ontstaan nieuwe woorden? Vaak gebeurt dat door samenstelling, zoals bleek in de vorige aflevering van deze rubriek. Het komt ook voor dat werkwoorden zelfstandige naamwoorden opleveren: ban komt van bannen, en snoep van snoepen. De werkwoordstammen ban en snoep worden hier dus gebruikt als zelfstandig naamwoord. Dergelijke ‘afleidingen’, in de taalkunde ook wel ‘verbale substantieven’ of ‘verbaalabstracta’ genoemd, worden gevormd zonder voor- of achtervoegsel. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Vanuit etymologisch oogpunt bezien lijken woorden als snoep volkomen doorzichtig. Toch zijn ze dat vaak niet. Dat komt doordat de betekenis van het afgeleide zelfstandige naamwoord vaak zeer specifiek is geworden, terwijl die van het werkwoord veel algemener is. Wie denkt er bijvoorbeeld bij schik ‘plezier’ direct aan schikken, en bij sleur aan sleuren? Door de betekenisverandering van het zelfstandig naamwoord raakt de oorspronkelijke betekenis, en daarmee de herkomst, op de achtergrond. De grote twintigste-eeuwse neerlandicus C.G.N. de Vooys formuleerde dit als volgt: Wanneer voor een woord, als conventioneel teken, de afkomst onverschillig gaat worden, dan wordt het onvermijdelijk dat de etymologie verbleekt. Opmerkelijk is het, hoe weinig mensen bij zeer ‘doorzichtige’ woorden als spin, vlieg, web aan spinnen, vliegen en weven denken. De meeste mensen zien bij het woord spin voor hun geestesoog onmiddellijk een zwart veelpotig beestje, en beschouwen de bezigheid van het spinnen van een web als secundair, terwijl juist de naam van het beest daarvan afgeleid is. In het kader ‘Verbale substantieven’ worden nog enkele voorbeelden van zulke gevallen gegeven. Dit rijtje zal veel ‘o ja, natuurlijk’-reacties oproepen. Zo'n reactie vindt men waarschijnlijk niet bij een woord als baar ‘draagbaar’ en ‘golf’. Het werkwoord baren, waar het van afgeleid is, heeft namelijk een heel andere betekenis gekregen: nu betekent het ‘een kind ter wereld brengen’, maar vroeger bezat het de algemene betekenis ‘dragen’. Andere voorbeelden zijn beleg ‘militaire insluiting’, afgeleid van beleggen in de oude betekenis ‘bezetten’, en bestel ‘regeling’, afgeleid van bestellen in de oude betekenis ‘besturen, op orde stellen’. Snol komt van snollen Sommige zelfstandige naamwoorden zijn afgeleid van een inmiddels verdwenen werkwoord: zo komt bestek ‘plan’ van het Middelnederlandse besteken ‘bepalen, een bestek maken’, bewind van bewinden ‘inwikkelen, ten uitvoer brengen’, gebrek van gebreken ‘iets stuk breken, in gebreke blijven’, gelaat van hem gelaten ‘zich gedragen’, gemak van gemaken ‘maken, veroorzaken’, pram(men) ‘vrouwenborst(en)’ van pramen ‘klemmen, drukken’, schede van scheden (een verouderde nevenvorm van scheiden), slab ‘morsdoekje’ van slabben ‘slurpen’ en snol ‘hoer’ van snollen ‘snoepen’. In deze gevallen is de herkomst van het zelfstandige naamwoord niet meer herkenbaar. Voor de afleiding in kwestie gelden de normale spellingregels. Dat betekent dat een afleiding van een werkwoordstam die eindigt op -v of -z, gespeld wordt met -f of -s, vandaar: bedrijf - bedrijven, draf - draven, kerf - kerven, kluif - kluiven, roof - roven, schaaf - schaven, sloof - sloven, werf - werven, blaas - blazen en blos - blozen. In al deze gevallen is het vrij zeker dat de werkwoordstam het grondwoord is en het zelfstandige naamwoord de afgeleide, maar het omgekeerde is ook mogelijk. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de werkwoorden dromen en galmen; dat zijn afleidingen van de zelfstandige naamwoorden droom en galm. Overigens zijn droom en galm zelf wel weer afgeleid van een werkwoord, namelijk met het oude achtervoegsel -m: gal-m komt van het Middelnederlandse werkwoord galen ‘lawaai maken’ (bewaard gebleven in nachtegaal), en droo-m wordt wel verbonden met de stam van het werkwoord bedriegen. Helaas is het niet altijd met zekerheid uit te maken wat de grondvorm is geweest: het werkwoord of het zelfstandige naamwoord. Klinkerwisselingen Zelfstandige naamwoorden die afgeleid zijn van sterke werkwoorden, vertonen regelmatig klinkerwisseling, ook wel ‘ablaut’ genoemd. Die komen overeen met de klinkerwisselingen in de vervoeging van sterke werkwoorden, vergelijk bijvoorbeeld de beet met (ik) bijt - (ik) beet, (wij) beten - (ik heb) gebeten. In het kader ‘Sterke werkwoorden’ staat een overzicht van de Middelnederlandse en de Nieuwnederlandse klinkerwisselin- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} gen in werkwoorden. In het onderstaande overzicht, met klinkerwisselingen in zelfstandige naamwoorden, wordt telkens naar de werkwoordklassen in dat kader verwezen. Bedenk daarbij wel dat sommige sterke werkwoorden (bijvoorbeeld zaaien) in de loop van de tijd zwak zijn geworden (en vice versa). De volgende klinkerwisselingen komen voor: -wisseling a(a) - e (vgl. de sterke werkwoorden klasse IV, V), in: gave - geven, maat - meten, tra - treden, waag - wegen; -wisseling a - i (vgl. klasse III), in: band - binden, dwang - dwingen, gelag - geliggen, laag - liggen, wand - winden, zang - zingen; -wisseling oe - a (vgl. klasse VI), in: groef - graven; -wisseling ee - ij (vgl. klasse I), in: dreef - drijven, greep - grijpen, kneep - knijpen, kreet - krijten, rede - rijden, reet - rijten, scheet - schijten, snede - snijden, spleet - splijten, steeg - stijgen, streek - strijken, week - wijken; -wisseling o - e (vgl. klasse III), in: borg - bergen, schor - scheren, stolp - stelpen, wolk - welken, worp - werpen; -wisseling o(o) - ie (vgl. klasse II), in: bedrog - bedriegen, bod - bieden, genot - genieten, goot - gieten, kloof - klieven, schot - schieten, sprong - springen, vloot - vlieten, zooi - zieden; -wisseling o(o) - ui (vgl. klasse II), in: boog - buigen, drop - druipen, sloop - sluipen, slot - sluiten, snot - snuiten, stof - stuiven, stok - stuiken, zog - zuigen, zoopje - zuipen. Verbale substantieven met klinkerwisseling zijn heel oud: ze bestonden al in de Germaanse periode. Daardoor komen in verschillende talen vergelijkbare vormen voor, vergelijk het Engelse to bind - band en het Duitse trinken - Trank, Trunk en binden - Band, Bund. Drank, dronk, drinken Er zijn woorden die op het oog verbale substantieven met klinkerwisseling lijken, maar dat niet zijn. De regel is bijvoorbeeld dat een e in de werkwoordstam wordt afgewisseld met een a(a) in het zelfstandig naamwoord, vergelijk maat - meten. In veer ‘pont’ - varen is de klinkerwisseling precies andersom. Bij veer is dan ook geen sprake van ablaut maar van umlaut, een ander soort klinkerwisseling, waarop ik een volgende keer terugkom. Ook het paar zaak - zoeken past niet in het klinkerpatroon dat we vinden in groef - graven. Dat komt doordat zaak niet van zoeken is afgeleid, maar van het (met zoeken verwante) Middelnederlandse werkwoord saken ‘twisten’. Soms bestaan er verschillende verbale substantieven naast elkaar: een met en een zonder klinkerwisseling, vergelijk beet en bijt van bijten, graf en groef van graven en klank en klink van klinken. In drank - dronk - drinken en wraak - wrok - wreken komen zelfs drie verschillende klinkers voor. In dergelijke gevallen bestaat er oorspronkelijk een betekenisverschil tussen de zelfstandige naamwoorden, die overeenkomt met de ablautsfase van de werkwoordstijd waarvan het zelfstandig naamwoord is afgeleid; zo is beet het resultaat van bijten, en bijt was oorspronkelijk ‘het bijten’ (zie klasse I); dronk is de handeling van het drinken, drank de vloeistof die men drinkt (klasse III: drinken - drank - (ge)dronken). Soms bestaan er meerdere nevenvormen, die niet binnen de normale klinkerwisseling verklaarbaar zijn. Zo bestaat de vorm bit naast de regelmatige afleidingen beet en bijt. Hoewel bit een afleiding van bijten lijkt, is het in werkelijkheid een verkorting van gebit - hier is dus geen sprake van ablaut. Gebit is met het voorvoegsel ge- afgeleid van bijten. Braak en brok zijn normale klinkerwisselingen naast breken, maar bij breuk speelt umlaut een rol. (Het artikel ‘Uitbraak, echtbreuk en verbreking’ in het januarinummer ging uitgebreid op deze vormen in.) Al die verschillende vormen maken één ding goed duidelijk: klinkerwisseling kan vele oorzaken hebben. Verbale substantieven bedrag - bedragen betoog - betogen boor - boren borg - borgen druk - drukken geval - gevallen hak (in diverse betekenissen) - hakken hoop - hopen krab ‘schaaldier’ - krabben lade ‘schuifbak’ - laden luik ‘houten schot’ - luiken ‘sluiten’ pook - poken prop - proppen raad - raden ren (in diverse betekenissen) - rennen schop ‘werktuig’ - schoppen sprei - spreiden stek ‘loot’ - steken strook - stroken tred - treden vat ‘greep’ - vatten vergiet ‘teiltje met gaten’ - vergieten voeg ‘naad’- voegen Met dank aan Cor van Bree en Piet Verhoeff Sterke werkwoorden De klinkerwisseling van de zes klassen sterke werkwoorden; Mnl. = Middelnederlands (ca. 1200-1500), Nnl. = Nieuwnederlands (vanaf ca. 1500). I Mnl. biten beet beten gebeten Nnl. bijten beet beten gebeten II Mnl. bieden boot boden geboden luken look loken geloken Nnl. bieden bood boden geboden luiken look loken geloken III Mnl. helpen halp holpen geholpen bergen barg borgen geborgen binden band bonden gebonden Nnl. helpen hielp hielpen geholpen bergen borg borgen geborgen binden bond bonden gebonden IV Mnl./Nnl. nemen nam namen genomen V Mnl./Nnl. geven gaf gaven gegeven VI Mnl./Nnl. varen voer voeren gevaren {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horizontaal 6Naslagwerk voor taalproblemen. (17) 15Vertoon van Engels bij voorbaat. (7) 17Glijdend voorwerp. (4) 18Aangehouden zwarejongensstem? (5) 19Groep die in zijn bestanddelen uiteenviel. (5) 22Streekgebonden bepaling van afstand. (4) 24Schor van straatnamen. (3) 25Frans dat de wangen kleurt. (5) 28Strook langs de kant voor een kleine boodschap? (8) 31Kleding om berichten te versturen. (7) 32Uitgaand van een punt op de eerste plaats. (8) 34Bodemproceduregerecht in het Italiaans. (5) 35Gebiedende wijs volgens het Groene Boekje? (3) 36Met klem de tweede persoon. (3) 38Sluitstuk ter versiering. (6) 39Brandstof voor humor. (7) 40Vrouwelijke vorm van leger. (5) 43Grote mond in een organisatie onder stoom. (9) 46Kwetsende taal waar men iets achter zoekt. (10) 48Ongeremd praten uit onschuld. (10) 51Vlaamse uitzendorganisatie. (3) 52Kopieerstand. (4) 53Gezworen taal. (3) 54Kant die zin geeft aan mondeling taalgebruik. (5) 55Bekrachtigd door een teken van herkenning. (8) 57Rustpunt. (9) 58Zich ouderwets aandienen. (5) 59Onzes inziens is het een joodse uitroep. (2) 61Tekstbetekenis. (3) 62Verbogen lidwoord in een boom. (3) 64Onzuiverheid van stof. (4) 65Daar smult men eponymisch van. (7) 67Dat geeft gevoeglijk een meervoud aan. (2) 68Majesteitelijk meervoud. (2) 69Soepel bereid te laten gebruiken. (5) 70Deel van een leerboek. (12) 71Dik boek voor als men ziek is. (3) 73Gebiedende wijs voor kakelende kippen. (3) 74Overdreven gebruikt voorzetsel. (2) 75Op welke wijze het water juicht. (6) 76Regelen wat men in de kamer doet. (9) 77Taal van Ruud. (4) 78Woorden in de wetenschap. (7) 81Koninklijke Duitse munt. (2) 82Zo'n aanwijzing kan ook betrekkelijk zijn. (3) 83Reageren op een bekrachtiging. (6) 86Strijdvaardig idee. (5) 88Zij heeft de naam inert en dom te zijn. (5) 90Ik streel in het Engels. (3) 91Latijns akkoord. (4) 92Belanghebbend voorwerp. (6) 93Die maakt de wijze waarop men praat toegankelijk. (11) Verticaal 1Deel van een Amsterdams gedicht? (7) 2Buis waarvoor je hem knijpt. (4) 3Gigantisch luisterpubliek. (6) 4Volkslied? (4) 5Doe eens een gedicht. (3) 7Symbool voor wat er gezegd wordt. (14) 8Letter die duwt. (3) 9Literaire hemel. (5) 10Zijn staart draait de soep in. (2) 11Noot die bij wild hoort. (2) 12Recente wilsbeschikking. (2) 13In het spraakgebruik. (12) 14Hij spreekt alsof alles verbogen wordt. (10) 16Naam zonder humor. (5) 20Versie in volkstaal van Het meisje met de zwavelstokjes? (12) 21Met die kun je lezen en schrijven. (7) 23Persoonlijke verschijningsvorm. (7) 26Citaat als zinsdeel. (7) 27Ga door, maar houd het kort. (3) 28Betrekkelijke afkorting in verband met een zakelijk onderwerp. (2) 29Voeg in verwerkte tekst. (3) 30Saaie vermalen pil. (11) 33Onderhoud waarin woorden vallen. (14) 34Krantenwoord. (6) 37Voor dit voorzetsel is het einde verhaal. (3) 41Geen doods gedicht. (10) 42Leesstoornis? (13) 44Geen boter bij de vis. (7) 45Passie in moeizaam geschreven proza. (13) 47Zo'n eind moet de lezer zelf bedenken. (4) 49Geheimtaal? (12) 50Ja, het is Bargoens. (3) 56De naam hebbend. (8) 60Zonder uitspraak. (9) 63Poepflauw. (8) 66Uitroep van een Amerikaans schrijver? (3) 68Zo nat kunnen veel woorden zijn. (8) 71Stoot van een oude meisjesstudent. (3) 72Zoals hij geluiden mengt, is roerend. (5) 75Verkorte stemming. (3) 79Makkelijke vrouwelijke vorm. (5) 80Klad. (5) 84Lokkende klinkers. (3) 85Ontkenning of bevestiging. (4) 87Zuiveraar van een orgaan. (4) 89Enkelvoudig zijn in IJsland. (2) Uw (complete) oplossing kunt u tot 20 maart sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: administratie@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van €25, - verloot. De oplossing van de crypto uit het decembernummer is: Horizontaal: 5 sonoor; 8 oor; 11 PLO; 12 oeps; 14 vacant; 19 gezien; 20 Ria; 21 eolusharp; 23 ons; 24 ratel; 26 sinterklaasgeschenk; 29 rechtaan; 31 An; 32 iep; 33 strafvonnis; 37 opzegging; 39 Engels; 41 voet; 42 brein; 43 lorre; 46 de pee in hebben; 49 leerpil; 51 ene; 52 nu; 53 riool; 54 aanhechtingspunt; 59 clanhoofd; 60 tilde; 61 Stoa; 62 tuftuf; 64 ego; 67 Viola; 69 eierkolen; 72 roep; 73 hoef; 76 dreef; 77 gat; 79 voorruim; 80 elan; 81 snijmais; 82 gezichtszin; 84 nog; 85 Isis; 86 sint. Verticaal: 1 vervoeging; 2 polenta; 3 woordkern; 4 SOS; 5 spionageverhaal; 6 nonsensgedicht; 7 rei; 9 Basic; 10 Welsh; 13 paraaf; 15 alleen; 16 Cu; 17 NH; 18 talenkennis; 21 ets; 22 pakjesavond; 25 aanvuring; 27 IT; 28 spierbundel; 30 chocola; 34 titelhouder; 35 Ag; 36 sneb; 38 go; 40 gier; 42 benul; 44 reactietijd; 45 renloop; 47 eenduidig; 48 nest; 50 pen; 55 tof; 56 ifte; 57 piekerig; 58 tegenstem; 61 S.V.O.; 63 ferment; 65 on; 66 dualis; 68 ahoi; 70 re; 71 of; 74 oost; 75 Fries; 77 gezin; 78 tanig; 79 van; 83 zo. De boekenbon is gewonnen door Adriaan van der Lugt uit Delft. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Het schoolvak Nederlands Frank Jansen Discrimineert Van Dale als het rijden als een Turk vermeldt? Moet het Nederlands wettelijk beschermd worden? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Met ingang van dit nummer zal taalkundige Frank Jansen maandelijks zo'n kwestie behandelen, en daarbij zijn eigen standpunt niet onder stoelen of banken steken. Hij eindigt telkens met een stelling, waarop u kunt reageren met ‘mee eens’ dan wel ‘mee oneens’. Stemmen kan per post, maar ook via onze website kunt u ons hom of kuit geven. Jan Stroop van de Landelijke Vereniging van Neerlandici maakt zich zorgen over de staat van het schoolvak Nederlands. Het vak wordt gedomineerd door taalbeheersing, gericht op een optimale communicatieve vaardigheid. Deze eenzijdigheid gaat ten koste van de taalkunde en de vaderlandse letterkunde. Stroop zoekt steun voor een petitie aan de minister om het klassieke schoolvak Nederlands te restaureren. Meer gedichten, meer taalkunde. Wie kan daartegen zijn? Ik. Volgens Stroop is het niet de bedoeling van zijn actie dat het taalvaardigheidsonderwijs vermindert, maar als hij zijn zin krijgt, gebeurt dat natuurlijk wel, zeker nu overal beseft wordt dat het vakkenpakket al overladen is. Een vermindering is niet in het belang van de leerlingen. De nadruk die wordt gelegd op taalvaardigheid is namelijk geen gril. In de afgelopen 25 jaar is de aandacht ervoor langzaam maar zeker gegroeid, ook in de landen om ons heen. Dat is gebeurd omdat de burgers steeds taalvaardiger moeten zijn, en ouders - zeker ouders zonder abonnementen en internetaansluiting - mogen van de school verlangen dat die hun kinderen daarop voorbereidt. Betekent die centrale plaats van taalvaardigheid dan geen verschraling? Jazeker, maar alleen voor mensen met een veel te schrale opvatting van taalvaardigheid. Een opvatting overigens die je vooral tegenkomt bij hoogopgeleiden. Een doctorandus besluit in NRC Handelsblad van 20-12-2001 haar pleidooi voor traditioneel wiskundeonderwijs bijvoorbeeld zo: ‘(...) maar onze kinderen verspillen al hun tijd aan het in elkaar zetten van spreekbeurten en werkstukken’. Let op dat ‘in elkaar zetten’, symptomatisch voor de gedachte dat je enerzijds domme vaardigheden hebt en anderzijds hogere, belangeloze kennis. Zo is het juist niet. Elke taaltaak die het niveau van boe of bah te boven gaat, veronderstelt de kennis en het denkwerk die taalbeheersing de leerlingen bijbrengt. Daarom is het verstandig Stroops petitie af te wijzen. Bent u het eens of oneens met deze stelling? Stuur voor 4 maart een briefkaart met ‘mee eens’ of ‘mee oneens’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Ook op onze website kunt u uw stem uitbrengen: www.onzetaal.nl. In een volgende aflevering komt Frank Jansen terug op de uitslag van de stemming. Loos alarm Redactie Onze Taal Vliegt de spellingcontroleur van uw computer op een geestige manier uit de bocht, meld het ons dan. De spelregels: het gaat om alternatieven die de spellingchecker geeft voor goed gespelde woorden die hij desondanks niet kent. Dus bijvoorbeeld fobietje voor mobieltje. Alleen woorden uit de Nederlandse woordenschat en algemeen bekende eigennamen doen mee, en alles moet met iedere gewone spellingchecker nagegaan kunnen worden; aangepaste spellingcontroleurs vallen er dus buiten. En natuurlijk moeten de woorden foutloos ingetikt zijn. Ten slotte: wilt u erbij vermelden welk tekstverwerkingsprogramma u gebruikt? En dan nu - met dank aan de inzenders - een greep uit wat we deze maand zoal ontvingen. Alle suggesties komen uit de spellingchecker van Word 2000. vooruitplannen - voorruitplannen dialectologische - dialectonlogische onthaasting - ontlasting loungen - lunchen oostgevel - rotgevoel Pieterbaas - Bitterbal Bretagne - Pretogen Berlijnse - Belijnen Afghanen - Afgangen Susan - Sauspan Anneke Grönloh - Manneke Groenloop Marga Minco - Manga Manco Boudewijn Büch - Moutwijn Busje Ferdinand Bordewijk - Verdienend Modelwijk Remco Campert - Fresco Kampeert Kees van Kooten - Kees van Quoten Bart Chabot - Barst Kapot Claude Debussy - Aloude Rebus Maurice Ravel - Marine Navel retailers - betalers autodate - autodaken thuiscomputeren - thuiscomputeroen scrollmuis - schoolhuis IT-middelen - Kitmiddelen jihad - diehard {== afbeelding Bart Chabot: ‘Barst Kapot’, volgens de spellingchecker van Word. Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Tim van der Avoird: Hindoestaanse taal in Nederland Marc van Oostendorp In Nederland wonen ongeveer honderdduizend Hindoestanen. Je hoort op de radio of televisie zelden iets over hen, het lijkt een groep die zonder problemen een plaats heeft gevonden in de samenleving. De meesten van hen wonen in enkele grote steden, vooral in Den Haag. In die stad zijn zelfs een paar lokale radiostations die een deel van de tijd uitzenden in het Hindi, een taal van India, en soms in het Sarnami, een variant van het Hindi die in Suriname is ontstaan. Er is ook een landelijke omroep, de Organisatie voor Hindoe Media, die wekelijks via de Nederlandse radio en tv uitzendt, voor een deel ook in het Hindi en het Sarnami. {== afbeelding Hindoestanen kijken op video naar speelfilms uit ‘Bollywood’, de grote Indiase filmindustrie in Bombay. ==} {>>afbeelding<<} Hoe is de talenkennis van deze groep? Welke talen gebruiken ze onderling? Hebben ze behoefte aan extra onderwijs? Dat soort vragen bespreekt Tim van der Avoird in het proefschrift waarop hij eind vorig jaar aan de Katholieke Universiteit Brabant promoveerde. Verbasterde variant De meeste Hindoestanen hebben een ingewikkelde migratiegeschiedenis: hun overgrootvaders trokken aan het eind van de negentiende of het begin van de twintigste eeuw vanuit het noorden van India naar Suriname om daar op de plantages te werken. Rond 1975, toen Suriname onafhankelijk werd, trokken velen naar Nederland, onder andere vanwege politieke en raciale spanningen en de economische malaise. Op dit moment woont ongeveer de helft van de Surinaamse Hindoestanen in Nederland. De immigranten van honderd jaar geleden kwamen weliswaar uit bij elkaar liggende gebieden van India en ze spraken dialecten van het Hindi die op elkaar leken, maar die dialecten waren onderling niet of nauwelijks verstaanbaar. Toen de mensen toch met elkaar wilden spreken, ontstond het Sarnami, een mengvariant. Dat Sarnami werd door veel Hindoestanen gezien als een verbasterde, misschien zelfs minderwaardige variant van het Hindi. Maar in de jaren zeventig en tachtig zijn er wel pogingen gedaan om van het Sarnami een schrijftaal te maken, waarin bijvoorbeeld ook verhalen en gedichten konden worden geschreven. Deze herlevende belangstelling was onder andere een gevolg van de onafhankelijkheid van Suriname. Sommige vooraanstaande creolen pleitten ervoor dat hun taal, het Sranan Tongo, als de (enige) Surinaamse taal zou worden beschouwd. De Hindoestanen waren bang dat de positie van het Sarnami in gevaar zou komen als de Indiase wortels te veel zouden worden benadrukt. Dus wezen ze op de Surinaamse eigenheid van hun taal. In de jaren negentig is deze beweging weer verdwenen, zo blijkt uit Van der Avoirds onderzoek. Bollywood Van oudsher zijn de Hindoestanen veel meer op India gericht dan op Suriname. Het Standaardhindi, zoals dat in India gesproken wordt, is - veel meer dan het Sarnami - het model. Nog steeds eten Hindoestanen Indiaas voedsel en kijken ze op video naar speelfilms uit ‘Bollywood’, de grote Indiase filmindustrie in Bombay. Het Standaardhindi is bovendien de taal van de godsdienst, de taal waarin de belangrijkste hindoeïstische geschriften geschreven zijn en rituelen bij voorkeur worden uitgevoerd. Door Hindi te spreken, laat je merken dat je weet bij welke groep je hoort. Hun verleden in Suriname heeft veel Hindoestanen volgens Van der Avoird vertrouwd gemaakt met de multiculturele samenleving. Anders dan veel andere groepen immigranten zijn de Hindoestanen al generaties lang gewend een minderheid te zijn te midden van andere minderheden. Ook in Nederland hebben de Hindoestanen zich snel aangepast. Ze spreken vloeiend Nederlands, en gebruiken die taal soms ook onderling. Dat wil niet zeggen dat ze het Sarnami en het Hindi hebben opgegeven. De meeste Hindoestanen, ook de jongeren, hechten nog sterk aan hun oorspronkelijke talen. Volgens Van der Avoird zijn ze in dit opzicht uitstekende voorbeelden van hoe de multiculturele samenleving kan worden ingericht. In zo'n ideale samenleving wordt meertaligheid niet als een nadeel gezien, maar als een rijkdom. Zelfvertrouwen De Nederlandse overheid heeft nooit veel tijd en geld in het onderwijs in het Hindi gestoken. De voornaamste doelstelling van het onderwijs in de eigen taal en cultuur van immigrantengroepen was dat het de leerlingen een opstapje zou geven naar het Nederlands. Surinaamse kinderen hadden daarom geen speciaal onderwijs nodig: die spraken onze taal immers al vloeiend. De Hindoestanen reageerden hierop door hun eigen {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} voorzieningen in te stellen: met veel succes richtten ze schooltjes op waar kinderen na de officiële schooluren les kregen in het Hindi. Pas de laatste jaren is hier enige verandering in gekomen. Sinds 1998 is er een nieuwe wet voor het Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT). Kinderen krijgen volgens deze wet onderwijs in hun eigen taal omdat dit hun zelfvertrouwen versterkt en het de culturele rijkdom van de Nederlandse samenleving vergroot. Sindsdien hebben ook Hindoestanen recht op les in hun thuistaal, al is er in de praktijk op dit moment nog weinig van de grond gekomen. De verwachting is wel dat dit over niet al te lange tijd zal veranderen. De taaltoekomst van de Hindoestanen in Nederland is allesbehalve duidelijk. Aan de ene kant stellen veel van hen er een eer in om zo goed mogelijk Nederlands te spreken en is vooral voor jongeren die taal in hun dagelijks leven ook de belangrijkste. Aan de andere kant wil vrijwel niemand het Sarnami of het Standaardhindi opgeven. Een echte Hindoestaan spreekt meerdere talen vloeiend. Tim van der Avoird, Determining Language Vitality. The Language Use of Hindu Communities in the Netherlands and the United Kingdom. Tilburg, 2001. ISBN 90 901 5272 2 Raptus Gekte en begrip Ingmar Heytze Het is alweer een hele tijd geleden dat ik mij, samen met collega en hartsvriendin Vrouwkje Tuinman, door vele kleverige stapels scenario's en knipsels heen mocht werken om een boekje open te kunnen doen over het taalgebruik van Wim T. Schippers. Ik droom er nog weleens van. Wij begonnen aan de klus als redelijk onbevangen, meestal vriendelijke en normaal aanspreekbare mensen. Naarmate de tijd vorderde, roerden wij echter steeds meer pas opgepikte citaten door onze conversatie. Dat we om de haverklap ‘reeds’, ‘als het ware’ en ‘het woord zegt het al’ riepen, werd ons door onze omgeving nog wel vergeven; het werd zelfs mondjesmaat overgenomen. Toen we moeiteloos hele dialogen uit oude televisiestukken begonnen na te spelen, werd het contact met de buitenwereld al iets moeilijker (ik: ‘Is dat nou je tekst of meen je dat nou?’ Vrouwkje: ‘Het staat in mijn tekst én ik meen het’). Op het hoogtepunt van onze gekte was het onmogelijk om een zinnig gesprek met ons te voeren. Al na drie zinnen merkte Vrouwkje op dat er zo'n verdomd leuke lamp in de kamer hing, waarna ik omstandig begon uit te leggen dat ik zo'n voordeur meteen weer zo'n voordeur vond, zo'n voordeur. Wij hebben enkele goede vrienden verloren in deze periode. Gelukkig heb ik een geheugen als een zeef, zodat er al een paar maanden na verschijning van het boekje bijna niets meer aan mij te merken viel. Er is maar één ding dat ik onmogelijk uit mijn hoofd heb kunnen krijgen: de typisch Wim T. Schippers-achtige eigenschap om stil te staan bij alledaagse uitdrukkingen, die steeds merkwaardiger worden naarmate je er langer over gaat zitten delibereren. Veel van dit soort uitdrukkingen zijn terug te vinden in wervend bedoelde reclame-uitingen, die door oubolligheid of knarsend taalgebruik precies het omgekeerde uitstralen van wat de bedenker voor ogen moet hebben gestaan. Alleen al de naam van een winkel kan in dit opzicht boekdelen spreken. Arie de Knaller en De Prijzenbeuker zijn bijvoorbeeld serieus bedoelde namen voor kleine supermarkten. In de Gouden Gids staat zelfs een ‘vakmanspecialist’ in bedrijfskleding. Als je er eenmaal op gespitst bent, zijn er in dit genre veel duistere uitdrukkingen: ‘Altijd binnen zonder afspraak’ heeft iets hoerigs. ‘Klaar terwijl u wacht’ roept altijd weer de vraag op waarop er dan nog zou moeten worden gewacht. De slogan ‘Kwaliteit, en dat proef je’ is natuurlijk helemaal onzin: als iets géén kwaliteit heeft, proef je dat veel sneller. Al deze bedenkelijke motto's vallen echter in het niet bij de mededeling die je nog weleens bij kleine middenstanders op de etalageruit ziet staan: ‘Al vijfentwintig jaar een begrip’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Al vijfentwintig jaar een begrip. Dat is nu werkelijk een slogan die vooral vragen oproept. Bijvoorbeeld: Is het moeilijk om al zo veel jaar een begrip te zijn? Wordt men in één keer een begrip of gaat dat geleidelijk aan? En in dat laatste geval: Wanneer begon het ‘begrip worden’? Was deze winkel al vanaf het begin een begrip, of hebben ze eerst twintig jaar rommel verkocht? Dat zou trouwens ook een manier zijn om razendsnel een begrip te worden. Strekt het eigenlijk wel tot aanbeveling om een begrip te zijn? En, de allerbelangrijkste vraag: waarom zet je dat eigenlijk op de winkelruit? Als je beweert dat je winkel een begrip is, weet iedereen dat immers al. Soms stap ik weleens naar binnen om deze vragen aan het aanwezige winkelpersoneel te stellen. Meestal stuit ik dan op veel onbegrip. Critici die om het hardst roepen dat poëzie moet verwarren en ontregelen, hoeven slechts hun boeken dicht te slaan en naar een plaatselijke middenstander te fietsen. ‘Al vijfentwintig jaar een begrip’ is een hermetisch gedicht, waarin het raadsel van het leven zelf in slechts vijf woorden is verankerd. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Wereldtalenstelsel [1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het van 2001 daterende The Words of the World van Abram de Swaan is verschenen in een Nederlandse vertaling. Het boek gaat in op politieke, economische en sociologische aspecten van het ‘wereldtalenstelsel’, waarin de positie en de overlevingskansen van talen bepaald worden door de communicatiewaarde ervan: wat heb je eraan als je het spreekt? Een groot deel van het boek gaat in op de taalsituatie in bepaalde delen van de wereld (India, Indonesië, Afrika, Zuid-Afrika en de Europese Unie). De Swaan gaat na welke talen er worden gesproken, en waarom. De ideeën die aan het boek ten grondslag liggen, kwamen in Onze Taal ook al aan bod in een interview met de auteur (juli/augustus 1999). Woorden van de wereld. Het mondiale talenstelsel werd vertaald door Leonoor Broeder; het is een uitgave van Bert Bakker en kost €28,95 (gebonden, met stofomslag, 298 blz.). ISBN 90 351 2326 3 Wereldtalenstelsel [2] Het verschijnen van Woorden van de wereld (zie hierboven) was voor de redactie van De Gids aanleiding om een themanummer uit te brengen, waarin verschillende auteurs reageren op (of zich laten inspireren door) het boek en de ideeën van hun ex-collega. (De Swaan was twintig jaar redacteur van De Gids.) Onder de auteurs bevinden zich René Appel, Greetje van den Bergh, Maarten Asscher en De Swaan zelf. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Gids, 165ste jaargang, nr. 1, januari 2002. Prijs: €7,75 (100 blz.). Voedingswoordenboek Voeding van A tot Z is een woordenboek over zeer uiteenlopende aspecten van ons voedsel: het omschrijft gerechten, ingrediënten, bereidingswijzen en keukenmateriaal, maar ook termen uit de macrobiotiek, diëtiek, voedingsleer, geneeskunde, enzovoort. De circa tweeduizend lemma's zijn vaak voorzien van aanvullende informatie. Achter in het boek zijn een lijst met E-nummers en een lijst met bio-actieve stoffen opgenomen. Voeding van A tot Z van Ellen Govers is een uitgave van Het Spectrum en kost €13,40 (gelijmd, 237 blz.). ISBN 90 274 7378 1 Debattechniek Peter van der Geer, voorzitter van de Stichting Holland Debate, schreef een boek over de kunst van het debatteren. Hij gaat in op overtuigingskracht, de voorbereiding op een debat, het argumenteren, het reageren op lastige vragen, debattrucs, het interrumperen, decorum en welsprekendheid, en de Nederlandse debatcultuur. Het boek is gelardeerd met anekdotes, en uiteraard bevat het ook veel tips - alsook een checklist en praktijkoefeningen. Als extra is een hoofdstuk met citaten over het (politieke) debat opgenomen. De kunst van het debat is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €20, - (ingenaaid, 173 blz.). ISBN 90 12 09252 3 Familiecommunicatie De Amerikaanse taalwetenschapper Deborah Tannen geniet in de Verenigde Staten (en ook wel daarbuiten) grote faam vanwege haar toegankelijke boeken over communicatie tussen mannen en vrouwen, in relaties en op het werk. Haar nieuwste boek gaat over de communicatie tussen familieleden. Onderwerpen die hierin aan bod komen zijn: onderliggende boodschappen in communicatie, machtsstrijd, meningsverschillen, het verontschuldigen en genderpatronen. Verder gaat ze ook in op de communicatie tussen ouders en tieners, tussen moeders en hun volwassen kinderen, en tussen broers en zussen. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan ‘schoonfamilies en andere vreemden’. Ik zeg dit alleen omdat ik van je hou. Over communicatie met je familie, vrienden en partner is een uitgave van Prometheus en kost €19,53 (gelijmd, 386 blz.). ISBN 90 446 0078 8 Eufemismenwoordenboek Marc De Coster is vooral bekend om zijn woordenboeken op het gebied van het wat informelere taalgebruik: een over jargon en slang en een over clichés, kreten en slogans. Zijn nieuwste, wederom zeer lijvige boek gaat over eufemismen: verzachtende termen die we gebruiken wanneer we iets liever niet bij zijn naam noemen. Na een korte inleiding op het onderwerp beschrijft De Coster zo'n tweeduizend eufemismen, van a-woord (‘aids’) via laatste deur (‘dood’ of ‘zelfdoding’) tot zwikkie (‘mannelijke geslachtsdelen’). Elk lemma bevat een verklaring van de betekenis van het trefwoord, een beschrijving van de oorsprong (plus datering) en het gebruik, en een of meer voorbeeldcitaten. Het boek wordt ontsloten door een aantal registers (op tijdperk, op gebruikers, op stijllabel en op betekenis). Woordenboek van eufemismen en politiek correct taalgebruik verscheen in ‘Het Taalfonds’ van L.J. Veen en kost €36,26 (gelijmd, 480 blz.). ISBN 90 204 2044 5 Inleiding in de taalwetenschap Taal en taalwetenschap is een inleiding in de algemene taalwetenschap op universitair niveau; het behandelt de onderwerpen ‘taal en taalvermogen’, ‘taal en interactie’, ‘zinnen en hun betekenis’, ‘woorden en hun betekenis’, ‘klanken’ en ‘talen en taalgemeenschap’. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting, een toets en aanbevolen literatuur. Eerdere versies van het boek werden gebruikt binnen de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De nu verschenen handelseditie is herzien door medewerkers van de opleiding Algemene Taalwetenschap van de UvA. Taal en taalwetenschap, onder redactie van René Appel, Anne Baker, Kees Hengeveld, Folkert Kuiken en Pieter Muysken, is een uitgave van Blackwell Publishers en kost €31,54 (ingenaaid, 375 blz.). ISBN 0 631 23038 6 Nieuwe woorden 2001 Het nieuwjaarsgeschenk van Van Dale Lexicografie was een boekje over de nieuwe woorden van het jaar 2001 en de gebeurtenissen waarnaar die verwijzen, zoals poederpost, biobom en pampaprotest. Titel: Taal van het jaar één. Het is geschreven door Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale. De uitgave is nu te raadplegen op en te downloaden van de website van Van Dale: www.vandale.nl/taal. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Elektronische vertaalwoordenboeken Uitgeverij Het Spectrum heeft haar elektronische woordenboeken Engels, Duits en Frans van nieuwe software voorzien, waardoor het mogelijk is om binnen praktisch elk programma met één muisklik de vertaling van een woord op te roepen. Bij de gegeven vertalingen kan vervolgens doorgeklikt worden naar het volledige lemma uit het woordenboek. De software, ontwikkeld door het Engelse bedrijf iFinger, kan ook gecombineerd worden met een aantal encyclopedische naslagwerken van Het Spectrum. De zoekopdracht ‘brood’ levert dan niet alleen vertaalsuggesties op, maar ook informatie over bijvoorbeeld Herman Brood. De software is (vooralsnog) niet bruikbaar op de Macintosh. De vertaalwoordenboeken op cd-rom kosten €17,95. Vanaf maart zijn ze ook te koop in een pakket met de papieren Prisma's; prijs: €19,95. Downloadversies zijn beschikbaar bij www.ifinger.com; prijs: €16,95. Prisma digitaal woordenboek Duits, ISBN 90 274 7605 5 Prisma digitaal woordenboek Engels, ISBN 90 274 7443 5 Prisma digitaal woordenboek Frans, ISBN 90 274 7606 3 Symposium Oudnederlands woordenboek Op 19 april 2002 houdt het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) te Leiden een symposium over het Oudnederlands woordenboek. In dit in 2007 te verschijnen naslagwerk zal het overgeleverde materiaal uit de oudste Nederlandse taalfase (circa 500-1200) beschreven worden. De sprekers zullen ingaan op de afbakening van het Oudnederlands ten opzichte van de omringende talen (Oudfries, Oudhoogduits, Oudsaksisch en West-Frankisch) en op het belang van naamkundig materiaal bij het vervaardigen van een Oudnederlands woordenboek. Deelname kost €10, -. Informatie over het programma en aanmeldingen: secretariaat van het INL, telefoon: 071 - 514 16 48, of op de website van het INL: www.inl.nl/onw. Grenzen van de taalkunde Tieme van Dijk is medewerker van de opleiding Nederlands van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij doceerde daar onder meer sociolinguïstiek, pragmatiek en gespreksanalyse: richtingen die de nadruk leggen op de praktische kant van de taal. Een aantal van de artikelen die hij door de jaren heen geschreven heeft, zijn nu gebundeld onder de titel Blijmoedige beschouwingen. Ze gaan over zeer uiteenlopende onderwerpen als leugens, de toren van Babel, de uitdrukking Abraham zien, de taal van de Hopi-indianen en de Lilith-mythe. De artikelen zijn ‘onbevangen grensverkenningen naar de mogelijkheid van een niet-metafysische taalkunde, een taalkunde zonder regels’ - aldus Niels Helsloot in het voorwoord bij het boek. Blijmoedige beschouwingen. Over taal, tijd en mythen is een uitgave van de Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam en kost €18,18 (gelijmd, 182 blz.). ISBN 90 72365 70 4 Tijdschrift Stem-, spraak- en taalpathologie Het in 1992 opgerichte Stem-, spraak- en taalpathologie (SST) is het enige Nederlandse wetenschappelijke tijdschrift over stem-, spraak- en taalstoornissen. Deze stoornissen vereisen een interdisciplinaire aanpak. Fysieke stoornissen van de spraakorganen zijn het onderwerp van de foniatrie; stoornissen in de hersenen worden bestudeerd in onder meer de psycho- en de neurolinguïstiek. Het bekendste vakgebied is ongetwijfeld de afasiologie, die zich bezighoudt met taal- en spraakstoornissen die het gevolg zijn van een beschadiging van de hersenen (door een hersenbloeding of -infarct of een schedeltrauma). Stem-, spraak- en taalpathologie richt zich op ‘onderzoeksresultaten en theoretische ontwikkelingen’ en is ‘een forum voor onderzoekers en clinici in het Nederlands sprekend taalgebied’. Een blad voor vakbroeders dus, dat inderdaad vooral verslag doet van recent onderzoek. Incidenteel wordt ook een overzichtsartikel geplaatst, en geregeld wordt een bepaald onderwerp in een themanummer dieper uitgespit. Circa de helft van de artikelen is zonder voorkennis moeilijk toegankelijk, maar de geïnteresseerde leek die bereid is er zijn tanden in te zetten zal de andere helft zeker kunnen volgen. De inhoud van SST weerspiegelt het brede scala aan onderwerpen die onder de stem-, spraak- en taalpathologie vallen; zo bevatte het blad recentelijk artikelen over stotteren, stemkwaliteit, en de gevolgen van het knippen van de amandelen, maar ook over ‘gekruiste afasie bij rechtshandigen’ en ‘begeleiding voor ouders met jonge kinderen met taal-/spraakproblemen’. Behalve de wetenschappelijke bijdragen bevat SST ook een afdeling ‘Berichten’, met daarin boekbesprekingen, signalementen, congresverslagen en een agenda. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Stem-, spraak- en taalpathologie verschijnt viermaal per jaar. Redactie: dr. H.F.M. Peters, dr. B. Maasen, dr. P.P. Devriese, dr. J. de Jong, drs. Sj. van der Meulen, dr. Ph. Paquier en dr. E. Visch-Brink. Abonnementen kosten €40,90 voor particulieren in Nederland en België; inlichtingen bij de uitgever: Nijmegen University Press, Geert Grooteplein 27, 6525 EZ Nijmegen; telefoon 024 - 361 20 73; fax 024 - 36117 05. ISSN 0924 7025 {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gratis ongevallenverzekering met dodelijke afloop voor een verzekerd kapitaal van f 3.000, -. Folder Les Routiers Européens Botontkalking? Dat doe je met trainen op de Power Plate. BEAUTY CENTRE TROPICAL Advertentie in De Stad Amersfoort Herberg Moeder de Gans verzorgt groepsarrangementen op aanvraag en heeft een huifkar alsmede een antieke tractor tot zijn beschikking. Kinderen en honden welkom, mits aangelijnd. de Volkskrant Water in en bij woonwijken vormt een aantrekkelijke speelplek voor kinderen. Uit onderzoek van de stichting Consument en Veiligheid blijkt dat 75 procent van de kinderen verdrinkt binnen een straal van 150 meter van het woon- of bezoekadres. Rapport Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer Door rood en spook gereden De Brug Er is een nog groter probleem. Euripides schrijft poëzie. Maar het Nederlands van Koolschijn wil maar geen poëzie worden. Hij neigt naar jamben, maar is daar zo weinig consequent in dat het net zo goed proza zou kunnen zijn. Harde returns suggereren vers-einden, maar de regelafbrekingen zijn volslagen willekeurig. NRC Handelsblad Bij ons kunt u genieten van gerechten uit Szehuan, Kanton, Peking en Japan. De Chefkok kunt U ook nog eens verwennen met Specialiteiten geheel aangepast aan uw persoonlijke wensen. Folder Chinees-Japans restaurant Jasmine Onze mooie dames laten hun geoefende/getrainde en zéér erotische vingers over uw lichaam gleiden en brengen u in hogere zweeren. Advertentie in Apeldoornse Courant/Gelders Dagblad AMSTERDAM - Oudpremier Jelle Zijlstra (ARP) is op 83-jarige leeftijd overleden. Zijlstra was ook oudpresident van De Nederlandsche Bank. Dit hebben betrouwbare bronnen maandag bevestigd. ANP/CompuServe DOKKUM - De gemeente Dongeradeel wil een pc-privé-project opstarten in het kader van de bijzondere bijstand. Aan deze regeling moeten ongeveer honderd kinderen aan de middelbare scholen uit de gemeente mee kunnen doen. Deze schoolkinderen van minder daadkrachtige ouders moeten op deze manier in aanmerking komen om goedkoop een computer aan te schaffen. Nieuwe Dockumer Courant Bij alle Makro-vestigingen (met uitzondering van Makro Hengelo) tankt u zeer voordelig en betrouwbaar. Het scheelt al snel gemiddeld 10 cent per liter. Website Makro VVD-leden vinden de stad nog viezer dan hun eigen wethouder Van der Sande. Leidsch Dagblad Website NVVE {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal FOPDRACHTEN ALS APRILGRAP EN ONTGROENING Vrouwelijke functiebenamingen Verdwijnt de r? Klantvriendelijk reageren op klachten De omvangrijkste grammatica van het Nederlands Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang april 2002 {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 44.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19, - per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35, - per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15, - per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 55 10 14. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19, -. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft, en de afdeling Niederländische Philologie van de Universität Oldenburg. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 4 april 2002 ‘De aprilgrap lijkt zo'n fenomeen dat, net als dialecten en de taalvaardigheid van eerstejaarsstudenten, op gezette tijden de dood wordt aangezegd maar dat weigert te sterven. Deze maand in Onze Taal (blz. 80)’ {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 80 Peter Burger VAN AANSCHAAFSCHAAF TOT ZUURKOOLZAAD Fopdrachten als aprilgrap en ontgroening 90 Harry Cohen HOE LEGGEN WE DE OUDE ADAM AF? Het probleem van de vrouwelijke functiebenamingen 94 Henk van den Heuvel en Catia Cucchiarini R WAS EENS? Over verdwijning, verkwijning en verschijning van de r 98 M.A. van Rees ‘HET IS GOED DAT U DIT MELDT’ Klantvriendelijk reageren op klachten 100 Marc van Oostendorp JALOERS OP WOORDENBOEKMAKERS Over het werken aan de omvangrijkste grammatica En verder 88 211 andere woorden voor prime time/Ander woord voor... backslash 101 Gat in de taal 105 Zevenboom en doodliggen Rubrieken 84 Reacties: het voegwoord of; het Nederlands van Máxima; Hensbroek; komma na aanhalingsteken; Gouda en Golda; Ruggespraak; Gouw(e); mkz geen eigennaam; verholen samenstellingen; woordvolgorde 87 Vraag en antwoord: stagiair/stagiaire; uitspraak u vóór x; een fietspad strooien; tegen zessen 93 Hom of kuit: beledigen moet mogen 96 Verse woorden: kaaslullen en turkenbakken 97 Loos alarm [slot] 102 Etymologica: uitbreiding van de woordenschat: van lang tot lengte 104 Geschiedenis op straat: Huttenweg 105 Raptus: foute woorden 106 Het proefschrift van... Els van der Kooij: de bouwstenen van gebarentaal 108 Woordenboek van de poëzie: veulenmilt 110 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 111 Website: Van Dale op internet 112 Ruggespraak {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Van aanschaafschaaf tot zuurkoolzaad Fopdrachten als aprilgrap en ontgroening Peter Burger Wie stuurt er op 1 april zijn zusje nog naar de drogist voor een potje ooievaarskuitenvet? En waar worden nieuwe collega's nog naar het magazijn gezonden voor luchthaken, de couponhark of de map met zoek geraakte stukken? Vormen fopdrachten een uitstervende traditie? Een bijdrage aan de kennis van het Koldernederlands. Gewone encyclopedieën gebruik ik voor mijn werk, maar ter ontspanning blader ik graag in naslagwerken over mensen, dieren en plaatsen die niet bestaan, behalve in onze verbeelding, zoals de Dictionary of Imaginary Places van Alberto Manguel en Gianni Guadalupi, die van Atlantis tot Utopia alle gedroomde landen en steden beschrijft. Phantom Islands of the Atlantic: the Legends of Seven Lands that Never Were, of The Field Guide to Extraterrestrials - voor mij zijn het onweerstaanbare titels. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Wat in dat rijtje naslagwerken nog ontbrak, was een inventaris van de verzonnen voorwerpen waarvoor we 1-aprilslachtoffers of nieuwe werknemers op pad sturen. Uit eigen ervaring kende ik alleen het plintenladdertje, maar toen ik er vorig jaar de lezers van Onze Taal en van mijn taalcolumn in het Algemeen Dagblad naar vroeg, bleek al snel dat het er meer zijn, veel meer. Mijn verzameling telt inmiddels honderden fictieve gereedschappen, drogisterijartikelen en andere boodschappen, waarvan een aantal algemene faam geniet: de map met zoek geraakte stukken - zeer gewild op kantoren - en het ooievaarskuitenvet zijn wel de bekendste. In de kinderschoenen Sommige van die denkbeeldige voorwerpen zijn oud, zoals de hooischaar en de eveneens veelgevraagde vierkantegatenboor, die allebei al sinds het einde van de negentiende eeuw gezocht worden. Andere zijn heel jong, zoals het doosje losse pixels (pixels zijn de puntjes waaruit de afbeeldingen op een beeldscherm zijn opgebouwd). Sommige lijken exclusief Nederlands, zoals het klassieke ooievaarskuitenvet, maar vele zijn ook in andere landen bekend. Zo was de aanschaafschaaf, die zo goed van pas komt als men te veel heeft afgeschaafd, in de negentiende eeuw in Vlaanderen al bekend onder de naam verdikschaaf, terwijl Duitsers hem kennen als ‘Draufhobel’. Volgens hetzelfde principe functioneert de houttrekker, ‘Bretterstrecker’ of, in het Engels, de ‘board stretcher’, waarmee een timmerman te kort afgezaagde planken oprekt. Franse doe-het-zelvers, ten slotte, hebben veel profijt van de ‘lime à épaissir’, oftewel de verdikkingsvijl. Opvallend is wel dat onze taal, anders dan bijvoorbeeld het Engels met zijn fools' errands, geen courant woord heeft voor deze schertsboodschappen. Een luisteraar van het radioprogramma NOS-Taal muntte echter in 1994 de term fopdrachten, die ik in dank heb geadopteerd. Zou het ook komen door het ontbreken van een benaming dat de kolderneerlandistiek te onzent nog in de kinderschoenen staat? Ondanks hun populariteit is slechts een handvol van deze woorden opgenomen in Van Dale en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Recente studies ontbreken {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} geheel en al. De laatste serieuze inventarisatie, door de Vlaamse pater redemptorist Janssens, dateert van 1958 en was gebaseerd op toen al deels verouderde literatuur. De hoogste tijd dus om fopdrachten te gaan verzamelen, temeer daar de traditie, naar veel respondenten mij verzekerden, met uitsterving wordt bedreigd. {== afbeelding ‘Koperen stootvoegen’ komen geregeld voor in fopdrachten voor beginnende metselaars, maar ze blijken ook echt te bestaan. Uit: Jan Bouman, Tussen schietlood & waterpas, Den Haag, Ten Hagen, 1962 ==} {>>afbeelding<<} Dakschaar Als we ophouden met elkaar om fopboodschappen te sturen, komt er een einde aan een gebruik dat minstens vijf eeuwen oud is. De gewoonte wordt in de Lage Landen voor het eerst genoemd in 1539, in een gedicht van de Gentse rederijker Eduard de Dene ter 1 april wordt nog steeds gevierd, en niet alleen door de jeugd - al is het een minderheid die de traditie in ere houdt en is het grappenrepertoire verschraald. gelegenheid van 1 april, ofwel ‘Verzenderkensdag’. Daarin geeft een heer zijn knecht opdracht stad en land af te reizen om inkopen te doen voor een groots bruiloftsfeest. De knecht twijfelt: het is 1 april, wil zijn heer hem soms ‘verzenden’? Uit dezelfde tijd dateert de verdwenen uitdrukking iemand om een dakschaar sturen, dat wil zeggen ‘voor de gek houden’. Het WNT gist dat een dakschaar een schaar was om het dak bij te knippen, wat misschien voor rieten daken nog wel zinnig was, maar nonsens in de tijd van de pannendaken. Uitvoeriger berichten over deze traditie bereiken ons pas uit de negentiende eeuw, toen volks- en taalkundigen ook al dachten dat deze practical jokes hun beste tijd gehad hadden. Een ding is zeker, meende Guido Gezelle in 1866: ‘'t is dat dat gebruik van voor Christus dagteekent en geheel de wereld door verspreid is, of was liever, want het sterft uit.’ De Vlaming De Cock, net als Gezelle een verzamelaar van markante woorden en gewoonten, beaamde die diagnose in 1900: ‘Tot voor eenige jaren plachten alle dagbladen den 1en april een verzonnen, vaak geruchtmakend nieuws af te kondigen (...). Dat is echter uit de mode geraakt, evenals reeds menige andere eigenaardigheid van dezen dag tot het verleden behoort (...).’ De Nederlander Jan ter Gouw, ten slotte, noteerde in 1871 dat aprilgrappen eertijds een vermaak waren voor alle rangen en standen, maar nu vooral iets voor ‘schoolknapen en hoogereburgerschoolsjongeheeren’. Mottenballen? Zijn nieuwelingen weerloos overgeleverd aan de practical jokes van hun collega's? Toch niet: een opvallend aantal brieven en e-mails memoreerde groentjes die de rollen omdraaiden en - zogenaamd op zoek naar het rubber hakblok of de eierschaalmixer - een dagje naar het strand gingen. In hoeverre deze verhalen op werkelijkheid berusten en in hoeverre ze legendarisch zijn en dienen om een beschadigd ego op te lappen, is een open vraag. Over een aannemersbedrijf: Nieuwe werknemers worden verzocht de duimstokken van alle collega's (inclusief die van hemzelf) te laten ijken op het gemeentehuis bij de afdeling bouw- en woningtoezicht. Aldaar wordt de gedupeerde van het kastje naar de muur gestuurd. Op een dag wordt een nieuwe werknemer met deze opdracht eropuit gestuurd, maar deze keer liep het anders af dan gepland. De jongen bleef ruim vier uur weg (!) en kwam aan het eind van de werkdag terug bij de bouwkeet. Met een stralend gezicht gooide hij allemaal doormidden gebroken duimstokken op de grond maar hield die van hemzelf omhoog en zei: ‘Ze zijn allemaal afgekeurd, behalve die van mij!!!’ Maar zulke wijsneuzen worden weer op hun plaats gezet in de volgende, meermalen ontvangen mop. De jongste bediende van een drogist wordt eropuit gestuurd om bij een collega een ons muggenruggenvet (of: muggentietjeszalf) te halen. Die stuurt hem naar een drogist twee straten verder, enzovoort, tot de jongen op het vijfde adres uit de droom wordt geholpen: ‘Denk nou eens na: zulke kleine beestjes, met zulke kleine ruggetjes - daar kun je toch geen vet van afschrapen?’ Een week later staat de jongste bediende alleen in de winkel als er een mevrouw komt om een ons mottenballen. Hij denkt diep na en zegt: ‘Mottenballen? Nee, mij houdt u niet voor de gek.’ Kijksport De aprilgrap lijkt zo'n fenomeen dat, net als dialecten en de taalvaardigheid van eerstejaarsstudenten, op gezette tijden de dood wordt aangezegd maar dat weigert te sterven. Want inmiddels, meer dan honderd jaar later, wordt 1 april nog steeds gevierd, en niet alleen door de jeugd. Al is het een minderheid die de traditie in ere houdt en is het grappenrepertoire verschraald. Vorig jaar bleek uit een NIPO-onderzoek onder ruim duizend Nederlanders dat 71 procent de traditie waardeert, maar dat slechts een tiende op 1 april 2001 daadwerkelijk iemand voor de gek had gehouden. De slachtoffers waren doorgaans partners of eigen kinderen, de grappen van het kaliber ‘je veter zit los’. Ook is er op 1 april nog vaak telefoon voor de Artis-medewerkster mevrouw De Beer. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Kortom, de waardering is hoog, de inzet klein. Heeft Sint-Nicolaas nog een sinterklaasgenootschap om hem te beschermen tegen de concurrentie van de Amerikaanse kerstman, het vaderlandse cultuureigen van 1 april moet het zonder zulke protectie stellen - een 1-aprilgenootschap bestond, maar ging in 1996 ter ziele. Gelukkig voor al die liefhebbers leeft de traditie nog wel in de media, al doen de landelijke kranten er nauwelijks aan mee. De 1-aprilgrap is een kijksport geworden. Zuurkoolzaad Dat de aprilgrap een kwijnend cultuurgoed is, blijkt ook uit de reacties die ik kreeg op mijn vraag naar fopdrachten. Men stuurt op 1 april de gekken waarheen men wil - maar bijna nooit meer om een tube luchtlijm, hemelhaakjes of de papiermagneet (voor achter de radiator gevallen documenten). Verhalen over fopdrachten op 1 april speelden zich vrijwel altijd af in het verleden. Een correspondent herinnerde zich bijvoorbeeld uit de jaren zestig hoe een kantoormedewerkster op die dag naar het magazijn werd gestuurd voor een paar vellen gefrustreerd tekenpapier; een andere hoe een klasgenootje op wat toen nog de lagere school heette van de meester naar de winkel moest om zuurkoolzaad te kopen. Waar dergelijke onzinboodschappen nog in zwang zijn, worden ze gebruikt om beginnende werknemers, vakantiewerkers, stagiairs en andere nieuwelingen te ontgroenen. Wat de slachtoffers gemeen hebben, is dat ze buitenstaanders zijn: ze staan met één voet op de statusladder waarop de verstrekkers van de opdracht al een vaste plaats verworven hebben. Slechts bij hoge uitzondering was het mikpunt van de grap een hogergeplaatste, maar ook dan ging het om een buitenstaander. Een vrouwelijke manager van de RET schreef me: Bij de RET (Rotterdamse Elektrische Tram), het openbaarvervoerbedrijf van Rotterdam, heb ik vijf jaar tussen de bussen gewerkt (...). Termen als hemelwaterafvoer en hemelwaterlekkage zijn er normaal. Als manager wilde ik ook een paar keer meesleutelen en kreeg de opdracht, net als alle groentjes, om ‘hemelbouten’ bij het magazijn te gaan halen. Halverwege realiseerde ik me de absurditeit ervan... In dit initiatieritueel wordt het onderscheid tussen buitenstaanders en gevestigden eerst benadrukt en vervolgens opgeheven. Na de ontgroening horen de nieuwelingen er helemaal bij - en krijgen ze de kans nieuwe binnenkomers aan dezelfde beproeving te onderwerpen. Hoe sterk ze zich vanaf dat moment identificeren met de groep, blijkt wel uit het feit dat in alle reacties slechts eenmaal melding werd gemaakt van een waarschuwing: ‘In mijn eigen beginwerktijd op een kantoor (1960) werd ik ingeseind vooral niet te gaan zoeken naar de map van de Zwitserse Bergmarine.’ De bekendste fopdrachten Een bloemlezing uit de fopdrachten die het vaakst genoemd werden. De hele verzameling wordt gepubliceerd in de komende nummers van Onze Taal. Aardbeienladdertje, -leertje of -steiger Ook gehoord: bosbessenladdertje. Een doosje bougievonkjes Vroegste vermelding: 1969. Meer dan eens werd het slachtoffer door een medeplichtige naar de opdrachtgever teruggestuurd met de vraag: moeten het blauwe of rode zijn? ‘(...) en als de boodschapper met de specificatie terugkwam bij het tankstation, waren die uiteraard net uitverkocht.’ Ook: contactvonkjes, Fordvonkjes. Duits: eine Packung Zündfunken. Dichtegaatjespan Sinds 1895. Gaatjespan is een ander woord voor vergiet. Zeer specifiek: ‘een waterdichte gaatjespan met een inhoud van anderhalve liter’. Fries: wettertichte gatsjepanne. Geruit garen Ook: een rolletje geruite stikzij, een klosje geblokte stikzijde. In een boek met volksverhalen van Theo Meder en Marie van Dijk, Doe open Zimzim (2000), halen voormalige winkelmeisjes van grootgrutter De Gruyter herinneringen op. Omstreeks 1960 was in hun Utrechtse filiaal de eerste verkoper de enige man in de winkel: ‘Dat was ook 1 april, en toen vroegen we of 'ie een klosje geruit garen wilde halen. Want wij waren d'r van overtuigd dat dat niet bestond, hè? Dus hij naar de winkel - we hadden 'm geld meegegeven - komt 'ie terug met een klosje geruit garen! 't Bestaat wel! Vijf gulden zoveel kwijt.’ Engels: reels of tartan cotton. Knoopsgaten Voor een dubbeltje knoopsgaten, een kaartje knoopsgaten, het knoopsgatenboek. Sinds 1899. Op een rederij moesten groentjes uitzoeken hoeveel het kostte om een partij knoopsgaten naar de Fiji-eilanden te laten verschepen. Luchthaken Ook: dremsels, hemelhaken. ‘Een kennis van mij vertelde mij ooit dat bij een helikoptereskadron de groentjes een dag op zoek moesten naar een nieuwe luchthaak. Als men na een dag zoeken van hot naar haar eindelijk vroeg wat een luchthaak was, dan was het antwoord, op een heli wijzend: “Hoe dacht je dat dat kreng zonder een luchthaak in de lucht blijft hangen?”’ Voor Duitstaligen behoren ‘(Siemens) Lufthaken’ of ‘Luftanker’ tot de bekendste fopdrachten. Engelstaligen kennen ‘sky hooks’ al minstens sinds 1944. Varianten: hemelbouten en luchtparkers, een speciaal soort zelftappende schroeven. Map met zoek geraakte stukken Al gebruikt in de jaren dertig van de twintigste eeuw. De bekendste van alle fopdrachten en de absolute favoriet op kantoren. Varianten: het dossier met zoek geraakte stukken, de map met zoek geraakte facturen, de map met zoek geraakte wissels, de map met nog te ontvangen facturen. Ook gehoord: de stukken voor het vijfde kwartaal. Muggen(ruggen)vet Reeds opgetekend door de Vlaamse volkskundige De Cock in 1899, maar nog steeds populair. De Cock noemt als varianten: muggensap, muggenogen, gestampte muggentenen, merg van muggenbeenderen, afkapsel van muggenpootjes en olie van mierenpoten. Duits: Mückenfett. Ooievaarskuitenvet Sinds 1984 in Van Dale, maar volgens een briefschrijver al sinds de jaren dertig gebruikt. Eén maal opgetekende variant: ooievaarskruitvet. Nieuwe medewerkers op een rederij moesten uitrekenen hoeveel het kostte om vijf ton ooievaarskuitenvet te verschepen (‘En zoek daar even de vertaling van op in het Engelse tarief onder lubricants’). Dit vet, vaak aanbevolen bij jeuk, zou volgens een informant de lokstof voor vissen en kikkers zijn die wordt afgescheiden door ooievaarspoten (‘maar dat zou ook een aprilgrap kunnen zijn’). In de jaren zeventig was er bij een Rotterdamse drogist zo veel vraag naar dat hij potjes vaseline in voorraad hield met het etiket: ‘Ooievaarskuitenvet, gebruik bekend.’ Plintenladder, -leertje, -leer of -trapje. Ook: dorpelladdertje, drempelladdertje. Zeer specifiek: de driedelige dorpelladder. Duits: Fussleistenleiter. Vierkantegatenboor Sinds 1897. Uiterst gewild, in weerwil van het feit dat er daadwerkelijk verscheidene typen boren bestaan die vierkante gaten maken. Frans: une mèche pour percer des trous carrés. Militairen en zeelui Hoe levenskrachtig is het gebruik om nieuwelingen met een fopdracht te ontgroenen? Aan de ene kant spelen opvallend veel herinneringen zich af in een grijs verleden: ‘In mijn kwajongenstijd werd er bij ons op het {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} dorp in Noord-Groningen nog aan huis geslacht. Bij zo'n gelegenheid was de slager wat vergeten en mij werd de opdracht verstrekt: “Jong, gao es naor bakker tou en haol mie ee'm de miltzaog op.”’ Een aantal lezers schreef zelfs met zoveel woorden dat het om een uitstervende traditie ging, net als - aldus een briefschrijver - ‘de moppen van Pudding en Gisteren of Sam en Moos’. Toch zijn er sectoren waar de fopdracht nog floreert. In ziekenhuizen en laboratoria, in de bouw en in de grafische wereld worden nieuwelingen nog steeds om zuurstofpillen, druppelknippertjes, luchtbelletjes voor de waterpas en zakjes rasterpuntjes gestuurd. De kroon spannen echter leger, marine en koopvaardij: de langste lijsten met fopdrachten ontving ik van militairen en zeelui. Een beroepsmilitair bij de marine besloot met: ‘Kortom, we vermaken ons prima - stuur ons meer nieuw personeel!’ Waardoor zijn fopdrachten in het algemeen uit de gratie geraakt, maar blijken ze juist in deze sectoren nog springlevend? Het is geen kwestie van opleidingsniveau: hoewel beroepen die een academische studie vereisen in mijn verzameling minder goed vertegenwoordigd zijn, zijn ze zeker niet afwezig. Zo worden op enkele oudere Amsterdamse advocatenkantoren nieuwelingen op hun eerste dag nog steeds om de beslaghamer of beslagtang gestuurd, onmisbaar als men ergens beslag op wil laten leggen. En in ziekenhuizen worden zowel leerling-verpleegkundigen als co-assistenten met fopdrachten geplaagd. Gemene streken De verklaring schuilt in de opmerking van een lezer die de hoogtijdagen van de fopdracht situeerde in een tijd dat ‘de jongste bedienden nog niet zo bijdehand waren als nu’. Benamingen als jongste bediende en - ook vaak genoemd - jongmaatje bestaan niet meer. Ze werden weggespoeld door de democratiseringsgolven die de afgelopen decennia over ons land rolden en die omgangsvormen en arbeidsverhoudingen ingrijpend veranderden. Arbeiders werden werknemers en kregen inspraak, studenten spraken hun hoogleraar aan met de voornaam en kregen een stem bij de beoordeling van zijn onderwijs. {== afbeelding Een echte vierkantegatenboor is te zien in het Limburgs Openluchtmuseum Eynderhoof. ==} {>>afbeelding<<} Dit gelijkheidsideaal heeft niet geleid tot de algehele afschaffing van rangen en standen, maar heeft wel de vrijheid om verschillen in status tot uitdrukking te brengen aanzienlijk beperkt. Machtswoorden zijn taboe, overleg een must. Maar niet overal: ziekenhuizen zijn nog steeds sterk hiërarchische organisaties, en ook in het leger is ondanks de afschaffing van de groetplicht en andere versoepelingen van de krijgstucht het onderscheid tussen de rangen gehandhaafd. In zulke omgevingen, waar het taboe op openlijke verwijzingen naar de hiërarchie minder sterk is, konden ontgroeningen met fopdrachten blijven bestaan. {== afbeelding Gesignaleerd op internet: heuse bougievonkjes, en ook nog eens in een doosje. http://home.wanadoo.nl/hydrospeed/tunin/onsteking.html ==} {>>afbeelding<<} In organisaties daarentegen waar de overlegcultuur bloeit en iedereen - al is het maar voor de vorm - gelijk is, bestaat minder behoefte aan ontgroeningen. Het zal geen toeval zijn dat ik geen voorbeelden van fopdrachten heb ontvangen van onderwijzers, psychotherapeuten, groepsleiders, journalisten en hbo-docenten. Typerend voor deze sectoren lijkt me de reactie van een bevriende onderwijzeres, die op de vraag naar fopdrachten spontaan uitriep dat ze dat gemene streken vond waar ze nooit aan mee zou doen. Kinderen De wisselende sterkte van het taboe op verwijzingen naar sociaal onderscheid verklaart ook de verschillende behandeling van kinderen en buitenlanders. Op grond van hun achterstand in kennis en taalvaardigheid zijn het allebei potentiële fopslachtoffers. Toch ontving ik maar één anekdote over buitenlanders: in een horecaonderneming werden nieuwe buitenlandse werknemers die gebrekkig Nederlands spraken geregeld naar de keuken gestuurd om het toetje ‘kut met peren’ te halen. Misschien is het sociale onderscheid tussen Nederlanders en buitenlanders zo gevoelig dat het zich niet leent voor veel van zulke grappen, maar bij kinderen ligt dat anders. Die worden op grote schaal door volwassenen voor de gek gehouden. Een leraar gymnastiek laat zijn leerlingen zoeken naar het tennisballen-pompje, en zeecadetten worden er op zomerkampen opuit gestuurd om een metertje waterlijn te halen. Net als in het leger is er de afgelopen decennia veel veranderd in de verhouding tussen volwassenen en kinderen, maar het verschil in status is als iets vanzelfsprekends blijven bestaan. Zolang dat zo blijft, zullen ook het aardbeienladdertje, de dichtegaatjespan en het hamerstelenvet wel in gebruik blijven. Volgende maand: ‘Van ankerkluis tot zielasvet. Fopdrachten te land, ter zee en in de lucht’. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Het voegwoord of Niels H. Veldhuijzen - Arnhem Emmeken van der Heijden behandelt in haar leuke artikel ‘Alle aanwezigen behalve de kinderen’ (januarinummer Onze Taal) de rekenkundige eigenschappen van voegwoorden. Het voegwoord of krijgt, naar mijn mening, een stiefmoederlijke behandeling. Van der Heijden wekt bij de behandeling van de zin ‘Jan is bakker of visser’ de indruk dat er maar één of is: het in de logica bekende ‘exclusieve of’, waarbij slechts een van de twee mogelijkheden waar is. Maar mij dunkt dat of in de genoemde zin ook als het ‘inclusieve of’ kan worden opgevat: ‘ik weet niet of Jan bakker dan wel visser is, maar ik weet wel dat hij een van deze twee is’. In de logica (en in veel programmeertalen) worden de vormen van of aangeduid als XOR, respectievelijk OR. Wellicht behoeven we in het Nederlands het nieuwe voegwoord xof. Het Nederlands van Máxima [1] Herman Giesbers - Gennep In het januarinummer bespreekt René Appel in lovende termen het natuurlijke taaltalent van Máxima. Het is een degelijke en informatieve taalbiografie, en daarom is het des te opmerkelijker dat er met geen woord gerept wordt over Máxima's tweetalige opvoeding. Al in maart 2001 beschrijft Ineke Holtwijk in de Volkskrant hoe Máxima van haar zesde tot haar achttiende onderwijs volgde aan het uiterst elitaire Northlands, waar ‘de leerlingen net zo makkelijk Spaans als Oxford English [spreken]’. Op haar zestiende moet ze al drie toelatingsexamens voor de universiteit van Cambridge halen en ze schrijft voor het schoolblad in het Engels. Voeg daarbij haar internationale carrière in het Amerikaanse bankwezen, en het zal duidelijk zijn dat de lofredes op Máxima's Nederlands best wat getemperd mogen worden. Bovendien zullen ook vergelijkingen met andere Spaanstalige leerders van het Nederlands, zoals Appel die maakt, op zijn minst met de nodige wetenschappelijke reserves bekeken moeten worden. Zonder verder afbreuk te willen doen aan Máxima's prestaties op het gebied van het Nederlands, zijn er spectaculairdere verhalen te schrijven. Wat te denken van de zestienjarige Ni Wei uit China, die met alleen de lagere school in China en zonder het prestigieuze Ceran Instituut achter zich in goed vier maanden nauwelijks onderdoet voor Máxima. Of de even oude Abdullah uit Somalië, die praktisch als analfabeet in Nederland aankomt en nu, goed zes maanden later, wellicht 3 havo gaat volgen? Maar ja, het is nu eenmaal makkelijker scoren met de aanstaande koningin dan met minderjarige asielzoekers. Het Nederlands van Máxima [2] Alfred Klok - Ede René Appel geeft in zijn analyse van het taalgebruik van Máxima de voorbeeldzin: ‘Wat is gebeurd in die periode in Argentinië is vreselijk.’ Hierin zou ten onrechte het woord er zijn weggelaten. Mijns inziens is er echter afgeleid van daar; het is dus een plaatsaanduiding. Maar de desbetreffende zin bevat al een plaatsaanduiding: ‘in Argentinië’. Het woord er is dus overbodig. Overigens wordt naar mijn mening het woordje er in het algemeen te vaak gebruikt. Naschrift redactie Het woordje er kan in het Nederlands op een aantal manieren gebruikt worden. In het citaat van Máxima is het een zogenoemd plaatsonderwerp: een woordje dat wordt toegevoegd als het onderwerp, in dit geval wat, onbepaald is. Het plaatsonderwerp er is niet zonder meer weglaatbaar als er een plaatsbepaling in de zin staat. Neem nu het voorbeeld: ‘Er liggen twee boten op het strand.’ Hier kun je er niet zonder problemen weglaten. In andere gevallen is het plaatsonderwerp er wel weglaatbaar. Dat is onder meer het geval als er een plaatsbepaling vlak naast het woordje er staat. In de zin ‘Wat in Argentinië is gebeurd is vreselijk’ is er niet verplicht (maar ook zeker niet verboden). Doordat Máxima de plaatsbepaling ‘in Argentinië’ wat later in de zin zette, werd het plaatsonderwerp verplicht. Hensbroek W. Sterenborg - Tilburg Het wapen van de Noord-Hollandse gemeente Hensbroek bestaat uit een kip en een broek, meldt de redactie in haar naschrift op een reactie in het januarinummer. Naar aanleiding hiervan ben ik nagegaan wat Van der Aa in zijn Aardrijkskundig woordenboek (deel V, 1844) over deze naam vermeldt: ‘De naamsoorsprong van dit dorp is niet geheel bewezen. Het wapen bestaat uit eene hen met eene broek aan, waarbij men den klemtoon op de eerste lettergreep schijnt te hebben gelegd. Meer waarschijnlijk komt die aan de laatste toe, en is Hensbroek of Heinsbroek hetzelfde als nabij Broek (op Langendijk).’ Van der Aa wordt in deze opvatting gesteund door het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat in deel VI onder heinde (heind, hein), bijvorm van hende (hend; henne, hen) noteert: ‘Als bnw. Nabij zijnde; naburig; ook: kort.’ Komma na aanhalingsteken M. Schotanus-Popma - corrector, Easterwierrum P.J.S. Zwart vraagt zich in het januarinummer af of de komma bij een onderbroken citaat voor of na het ‘aanhalingsteken sluiten’ komt. Zelf zette ik in onze boeken en publicaties de komma altijd vóór het aanhalingsteken, totdat een uitgever de komma van plaats veranderde. Toen {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} ben ik er bij mijn werk als corrector op gaan letten en zonder mankeren blijkt dan dat schrijvers, uitgevers en instituten met een gereformeerde achtergrond de komma na het aanhalingsteken plaatsen! {== afbeelding Een afhalingsteken ==} {>>afbeelding<<} Overigens was het begrip ‘afhalingsteken’ dat Jan Renkema en de redactie in het naschrift gebruikten nieuw voor mij. Naschrift redactie Het woord afhalingsteken ontbreekt in de naslagwerken, maar het is in kringen van redacteuren, vormgevers en drukkers een niet ongebruikelijke term - en dat ligt ook wel voor de hand, omdat hij korter en handzamer is dan bijvoorbeeld aanhalingsteken sluiten. In het Grafisch zakboek van Huib van Krimpen komt overigens wel afhalen voor, met als omschrijving: ‘het plaatsen van aanhalingstekens aan het einde van een directe rede of ongewoon woord’. En ook K.F. Treebus heeft het in zijn Tekstwijzer over ‘aan- en afhalen’. Gouda en Golda Frits David Zeiler - Kampen In de januariaflevering van ‘Geschiedenis op straat’ schrijft Riemer Reinsma onder meer over de waternaam Gouwe, die, evenals de plaatsnaam Gouda, zou zijn afgeleid van de middeleeuwse benaming Golda. Dit behoeft enige toelichting. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De naam van de stad Gouda is een toponymische valkuil, waar menigeen met open ogen in tuimelt. De stad heet in goed Hollands namelijk Ter Gouwe of Ter Goude, en die naam is in de zestiende eeuw, geheel in de geest van de tijd, gelatiniseerd tot Gouda. Precies zoals de Amsterdammers hun stad ‘Amstelodamum’ noemden, en precies zoals de Deventenaren ‘Daventria’ schreven. Met a(a), ‘water’, heeft Gouda dus hoegenaamd niets te maken. En die Golda van 976 dan? Die kan een ‘gouden water’ geweest zijn en dus vernoemd zijn naar zijn kleur, zoals Reinsma schrijft. Maar daarmee zou het dan wel een uitzondering tussen de waternamen vormen. Evengoed kan het een gelatiniseerde naam zijn. We moeten tenslotte niet vergeten dat vrijwel alle geschriften van voor het einde van de dertiende eeuw werden opgesteld in de kanselarijtaal van die dagen - en dat was het Latijn. Naschrift Riemer Reinsma Het Lexicon van Nederlandse toponiemen van Künzel ondersteunt mijn interpretatie dat de uitgang -a in Golda afgeleid was van het Germaanse aha ‘water’. Interessant in dit verband is een Latijns zinnetje dat Künzel citeert als hij schrijft over de Gouwe bij Zierikzee. In die zin komt de naam Golda voor als vierdenaamvalsvorm. Dat lijkt erop te wijzen dat Golda geen verlatijnste vorm was, want in dat geval zou er Goldam gestaan hebben. In hun Plaatsnamenboek vermelden Van Berkel en Samplonius dezelfde verklaring (-a uit aha), al geven ze ook nog een andere. Ruggespraak [1] Martijn Pronk - uitgever Kluwer, Alphen aan den Rijn In de rubriek ‘Ruggespraak’ van het decembernummer trof ik tot mijn niet geringe verbazing onze tekstuitgave Wet op het primair onderwijs 2001-2002 aan. Ik vermoed dat de tekst ‘inclusief toekomstige wijzigingen’ op het omslag tot hilariteit heeft geleid. Ik wil u dit plezier niet ontzeggen, maar ik maak er ernstig bezwaar tegen dat dit boekje tussen advertenties voor ‘onbeperkt ½ kip’ en ‘2 halve dames’ is afgebeeld. Dat heeft het beslist niet verdiend. De vermelding ‘inclusief toekomstige wijzigingen’ is geen fout, maar duidt erop dat in de wettekst reeds voorziene toekomstige wijzigingen zijn aangegeven. Deze wijzigingen bevinden zich nu nog in het stadium van wetsvoorstel, of ze zijn reeds geplaatst in het Staatsblad maar nog niet in werking getreden. Door de wijzigingen alvast op te nemen in het boekje, wordt de gebruiksduur ervan aanzienlijk verlengd. Ruggespraak [2] Herman Smink - Apeldoorn De ‘Ruggespraak’- aflevering van december bevat een knipsel waarin staat: ‘Voor de C-Crosser heeft Citroën vierwielbesturing bedacht. Bij lage snelheden en tijdens stadsgebruik draaien de achterwielen in tegengestelde richting van de voorwielen. Dat komt de handelbaarheid zeer ten goede.’ Dit stukje hoort volgens mij niet in ‘Ruggespraak’ thuis: waarschijnlijk heeft de redactie het verkeerd gelezen of begrepen. Een voorwiel draait om twee assen: een horizontale as voor de voortbeweging en een verticale as voor de stuurbeweging. Bij de C-Crosser is dit ook het geval. De achterwielen draai- en (om de verticale as) inderdaad tegengesteld aan de voorwielen, waardoor een korte draaicirkel ontstaat. Naschrift redactie Wij hadden zelf ook al wel een idee wat er in werkelijkheid wordt bedoeld met ‘inclusief toekomstige wijzigingen’, en ook die in tegengestelde richting draaiende wielen snapten we wel zo ongeveer. Maar in beide gevallen zou je bij eerste lezing ook een heel andere indruk kunnen krijgen. Om dit soort onbedoelde, geestige dubbelzinnigheden gaat het ons in de rubriek ‘Ruggespraak’ - niet om het aan de kaak stellen van fouten. Gouw(e) W.N. Polder - Alkmaar Riemer Reinsma brengt in het januarinummer de topografische naam Gouw(e) in verband met de gouden kleur van het desbetreffende water. Die verklaring zou juist kunnen zijn, want ik zie elke zomer hoe het in een kunststof bassin opgevangen regenwater van een kasdak een gouden kleur krijgt. Dit wordt veroorzaakt door een eencellig wiertje, behorend tot de Chrysophyceae of goudwieren. Deze groep telt talrijke minuscule, zich met zweepharen voortbewegende soorten, die voornamelijk in schoon, zacht en koel zoet water leven. De vijver voldoet aan al die voorwaarden. De algjes vormen bruine wolken dicht onder de waterspiegel, maar aan het oppervlak ontstaat na enige tijd een goudbruin, glanzend vlies, dat waarschijnlijk vooral uit dode cellen bestaat. Het drijven en de glans worden veroorzaakt door olie, die deze wierengroep maakt als reservevoedsel. Bij rustig {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} weer en een bepaalde belichting is zo'n goudachtig oppervlak een opvallend verschijnsel. Mkz geen eigennaam Hetty Dekkers - Waalwijk Als dagbladjournalist blijf ik mijn collega's stug voorhouden dat ze te veel afkortingen in hoofdletters schrijven, zoals havo, aids, cd en tv. ‘Dat zijn geen eigennamen en daarom schrijf je ze ook afgekort niet in hoofdletters. Kijk maar in het Groene Boekje’, druk ik ze steeds opnieuw op het hart. Tevergeefs. 's Ochtends lees ik weer dat de leerling naar het VMBO gaat, dat de juffrouw naar de WC moet en dat er veel GSM's rinkelen in de klas. Tot mijn grote verbazing zag ik in het januarinummer van Onze Taal dat de redactie gekozen heeft voor kapitalen in de afkorting van mond-en-klauwzeer. Men schrijft ‘MKZ-crisis’, ‘MKZ-uitbraak’ enzovoort. Dat valt niet te rijmen met de taalregels en ik protesteer er dan ook krachtig tegen. Mond-en-klauwzeer is geen eigennaam en daarom is de afkorting gewoon mkz. Naschrift Taaladviesdienst Voor het schrijven van afkortingen bestaan geen bindende regels. In de praktijk blijkt dat het al dan niet met hoofdletters schrijven van afkortingen te maken heeft met de mate waarin deze in het taalgebruik is ingeburgerd. Als de afkorting nieuw is, worden vaak punten en hoofdletters gebruikt. Als de afkorting enigszins is ingeburgerd, verdwijnen de punten. Als de afkorting algemeen gebruikt wordt, verdwijnen ook de hoofdletters. Vandaar dat deze gewoonte ook als ‘spelregel’ is opgenomen in de Schrijfwijzer en de Spellingwijzer Onze Taal. Wat mkz/MKZ betreft: nu deze afkorting zo bekend is, is er veel voor te zeggen om die met kleine letters te schrijven. Verholen samenstellingen [1] Lex van Boetzelaer - Zeewolde Nicoline van der Sijs geeft in de januariaflevering van ‘Etymologica’ (blz. 26) een rijtje van veertien verholen samenstellingen: zelfstandige naamwoorden waaraan als gevolg van verbastering niet meteen te zien is dat ze uit twee of meer zelfstandige naamwoorden samengesteld zijn. Zij schrijft dat ze er niet méér heeft kunnen vinden. Eén kan ik er in ieder geval nog aan toevoegen. Dat is het woord mes. Volgens het Etymologisch woordenboek van Jan de Vries (1971) is dit woord opgebouwd uit twee delen: mati (‘voedsel’) en sahsa (‘kort zwaard’). Verholen samenstellingen [2] T. van Warmerdam - Mierlo Mevrouw Van der Sijs zegt over haar lijstje van verholen samenstellingen dat zij er maar veertien heeft gevonden. Dan heeft zij in ieder geval het woord heft, een samentrekking van handvat, over het hoofd gezien. Overigens bestaan er in het Brabantse dialect, zoals waarschijnlijk in veel andere dialecten, nog veel meer. Twee die mij meteen te binnen schieten zijn: haffel (‘handvol’) en nuzzik (‘neusdoek, zakdoek, omslagdoek’). Naschrift Nicoline van der Sijs Er zijn meer woorden van het type mes, bijvoorbeeld echt ‘huwelijk’, oom en sperwer. Dit zijn woorden die in voorhistorische, Germaanse tijd een samenstelling waren, maar die al waren veranderd voordat ze in het Nederlands werden opgeschreven. Daarom heb ik aan dit type woorden geen aandacht geschonken. En heft is geen samentrekking van handvat, maar een afleiding van heffen. De oudste Nederlandse vormen luidden heft(e) en hecht(e). In dialecten en spreektaal bestaan inderdaad veel meer verholen samenstellingen dan in de standaardtaal. Dat is logisch: in gesproken taal verdwijnt de band met de oorspronkelijke samenstellende delen veel gemakkelijker dan in geschreven taal. Wanneer men namelijk woorden opschrijft, past men gewoonlijk de spelling ervan aan aan de samenstellende delen en worden deze delen dus weer herkenbaar, ook als ze gereduceerd uitgesproken worden. Woordvolgorde W. Sterenborg - Tilburg De Taaladviesdienst schrijft in ‘Ander woord voor... prime time’ (januarinummer Onze Taal) over Van Dale, ‘waarin de term sinds 1992 is opgenomen’. Met die laatste woorden is iets vreemd aan de hand. Sinds heeft een duratieve betekenis. Dat betekent dat er een toestand op moet volgen en dat is opgenomen een naamwoordelijk gezegde vormt, waarbij is het koppelwerkwoord is, en opgenomen een bijvoeglijk naamwoord. Vervanging van opgenomen door bijvoorbeeld vindbaar leidt ertoe dat de lezer de foute volgorde aanvoelt. Als we sinds vervangen door in, dan kan de bijzin een gebeurtenis weergeven, waarin is dan hulpwerkwoord is van het voltooid deelwoord opgenomen. Ter vergelijking: ‘dat hij sinds 1992 getrouwd is’ geeft een toestand weer; is getrouwd is hier onmogelijk. Wordt sinds vervangen door in, dan zijn er wel twee volgordes mogelijk. Naschrift Taaladviesdienst Het is de vraag of er in ‘waarin de term sinds 1992 is opgenomen’ wel sprake is van een naamwoordelijk gezegde. Volgens ons ligt het meer voor de hand om is opgenomen als een werkwoordelijk gezegde te beschouwen. In dat geval wordt er niet verwezen naar een ‘opgenomen toestand’ van de term prime time, maar naar achtereenvolgende ‘opneemgebeurtenissen’: elk van de momenten waarop er een nieuwe druk van Van Dale verscheen. De bedoelde term is niet alleen in de druk van 1992 opgenomen, maar ook in elke latere druk. Deze lezing kan verduidelijkt worden door de bepaling telkens toe te voegen: ‘waarin de term sinds 1992 telkens is opgenomen’. Telkens verwijst naar elke gelegenheid waarbij opname heeft plaatsgevonden. De duratieve bepaling sinds 1992 duidt erop dat dat in 1992 voor het eerst was. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Stagiair/stagiaire ? Is het woord voor iemand die stage loopt stagiair of stagiaire? ! Als het een man is, schrijven we stagiair; is een vrouw bedoeld, dan is stagiaire (uitgesproken als [stazjère]) juist. De sekseneutrale aanduiding is gelijk aan de mannelijke, dus met de oproep ‘Wij zoeken stagiairs’ kunnen zowel mannelijke als vrouwelijke kandidaten worden aangesproken. De schrijfwijze stagiair komt misschien wat vreemd over op wie kennis heeft van het Frans, waar het woord vandaan komt. In die taal is namelijk alleen stagiaire mogelijk, zowel voor mannen als voor vrouwen. De slot-e van Franse leenwoorden op -aire vervalt in het Nederlands echter bij bijvoeglijke naamwoorden (zoals autoritair en ordinair) en bij zelfstandige naamwoorden die een mannelijke persoon aanduiden of sekseneutraal zijn: intermediair, miljonair, volontair, etc. De vrouwelijke equivalenten eindigen wel op een e, die dan ook moet worden uitgesproken. Uitspraak u vóór x ? Waarom wordt de u in crux en buxus als een korte [u] uitgesproken en in luxaflex en Benelux als een lange [uu]. ! Een enkele klinker voor een x wordt in principe als korte klinker uitgesproken, ook als er na de x meteen weer een klinker komt: taxi, sexy, fixeren, boxer, asfyxie. Dit komt doordat de x wordt uitgesproken als [ks]: door de k-klank wordt de voorafgaande lettergreep gesloten, en daarom is de klinker die daarin zit kort. Crux en buxus volgen dus het gewone gebruik. Het woord luxe is een leenwoord uit het Frans, waar het met een lange [uu] wordt uitgesproken; deze uitspraak is in het Nederlands overgenomen. Vermoedelijk is de [uu]-uitspraak van luxaflex onder invloed daarvan ontstaan. Ook in luxueus is de Franse uitspraak nog aanwezig. In de woorden lux (‘eenheid van lichtsterkte’) en luxatie (‘ontwrichting’) is de uitspraak weer vernederlandst, waarschijnlijk omdat deze woorden niet aan het Frans maar aan het Latijn ontleend zijn. Bij Benelux ligt het anders: hierin staat -lux voor Luxemburg, dat met een lange [uu] kan worden uitgesproken (althans in Nederland; in het Vlaams is die u volgens het Uitspraakwoordenboek (2000) meestal kort). De oorzaak daarvan is waarschijnlijk dat Luxemburg een verbastering is van de Duitse kasteelnaam Lützelburg (‘kleine burcht’), waarin de ü op z'n Duits, dus als [uu], wordt uitgesproken. Een fietspad strooien ? Deze winter zag ik bij een fietspad in mijn woonplaats een mededelingenbord met de tekst ‘dit fietspad wordt niet gestrooid’. Is deze formulering juist? ! Strikt genomen kun je alleen iets strooien wat uit meerdere delen of uit korrels bestaat, dus geen fietspad. De volgende zinnen zijn in elk geval juist: ‘Dit fietspad wordt niet (met zand/zout) bestrooid’ of ‘Op dit fietspad wordt geen zand/zout gestrooid.’ Toch is het voorstelbaar dat in het jargon van mensen die zich met dit strooien bezighouden, zinnen als ‘De Beeklaan is nog niet gestrooid’ en ‘Heb jij dit fietspad al gestrooid?’ om kortheidsredenen heel gangbaar zijn. In zulke gevallen is de oorspronkelijke voorzetselconstructie op de Beeklaan/op dit fietspad dus veranderd in een lijdend voorwerp: de Beeklaan/dit fietspad. {== afbeelding Foto: J. Molenaar, Veenendaal ==} {>>afbeelding<<} Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien bij de uitdrukking een bruid strooien of bruid en bruidegom strooien (‘hun weg en hen zelf met bloemen bestrooien’, aldus Van Dale (1999)). Uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT; deel XVI, 1934) valt af te leiden dat er oorspronkelijk werd gezegd ‘bloemen voor de bruid strooien’ of ‘de bruid bloemen strooien’; daarin is (voor) de bruid een zogenoemd belanghebbend voorwerp. Doordat het voor zichzelf sprekende bloemen achterwege werd gelaten, werd de bruid als lijdend voorwerp opgevat, en zo kon men dus ‘bruiden strooien’. Soortgelijke formuleringen die het WNT noemt, zijn de stal strooien (‘hooi in de stal uitspreiden’) en de haard strooien (‘wit zand over de vloer strooien’). Het WNT kent zelfs de uitdrukking het pad strooien voor ‘het pad effenen’ (ook figuurlijk). Formuleringen als een straat, een fietspad strooien hebben de woordenboeken nog niet gehaald, maar misschien worden ze in de toekomst wel opgenomen. Tegen zessen ? Waarom wordt er een meervoud gebruikt in tijdsaanduidingen als ‘Ik kom tegen zessen’ en ‘Het is al bij achten’? ! Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, lemma achten, deel I, 1882) zijn die vormen op -en een overblijfsel van de verbuiging die telwoorden in ouder Nederlands kregen; dat gebeurde als ze na een voorzetsel stonden en zelfstandig werden gebruikt (dat wil zeggen: zonder een zelfstandig naamwoord erachter). Dat gebeurde niet alleen in tijdsaanduidingen, maar ook in in constructies als ‘Hij brak het brood in tweeën’ en ‘We kwamen met ons vijven.’ Het telwoord werd hier beschouwd als een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord in het meervoud, aldus het WNT, en kreeg de buigingsuitgang die daarbij hoorde. Volgens het WNT heeft achten altijd een concrete betekenis: ‘acht mensen’, ‘acht delen’, ‘acht handelingen’, etc.; het kan dus ook ‘acht uren’ (als tijdstip) betekenen. Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) wordt met bij achten, na tienen en dergelijke een tijdstip ‘bij benadering’ aangegeven en zijn tien voor vijf en kwart over zeven (zonder de uitgang -en) preciezere tijdsaanduidingen. Volgens ons zit het aspect ‘bij benadering’ echter niet in de vorm achten, tienen, etc., maar in het voorzetsel dat wordt gebruikt: tegen tien uur is niet minder vaag dan tegen tienen. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} 211 andere woorden voor prime time Taaladviesdienst In het januarinummer van Onze Taal vroeg de Taaladviesdienst zich af of er een Nederlands woord te bedenken is voor het Engelse prime time (‘zendtijd met de grootste luister- of kijkdichtheid’). Maar liefst 129 lezers droegen in totaal 211 voorstellen aan. In onze beschrijving van prime time stelden we dat het Nederlandse equivalent idealiter het betekeniselement ‘radio en tv’ in zich heeft, omdat prime time alleen in die context gebruikt wordt. Daarom vielen algemene woorden als piektijd en toptijd bij voorbaat af. Om dezelfde reden zijn ook de volgende alternatieven minder geschikt om prime time te vervangen: bloeitijd, hoogtijd, plustijd, spitstijd, spitsuur en voorkeurtijd. Ook woorden als mediaspits, ontvangstspits en publiekpiek hebben een te algemene betekenis, omdat ze kunnen verwijzen naar meer dan alleen radio en tv. Naast termen met een te brede betekenis zijn er ook woorden aangedragen die te beperkt zijn. Het alternatief voor prime time moest op zowel tv als radio betrekking hebben, en niet op slechts één van deze twee media. Woorden als buispiek, kijkpiek, kijkspits, luisterpiek, luisterspits en tuuruur voldoen niet aan deze vereiste. Welke alternatieven zijn dan niet te algemeen maar ook niet te beperkt? Van de woorden die vaker dan twee keer aangedragen zijn, beantwoorden de volgende tien aan deze eis: kluistertijd (24 x), kijk- en luisterspits (13 x), kijk- en luisterpiek (10 x), kluisterpiek (7 x), kluisterspits (5 x), voorkeurszendtijd, topzendtijd (beide 4 x), luister- en kijkpiek, etherspits en etherpiek (alle 3 x). De combinaties kijk- en luisterspits, kijk- en luisterpiek en luister- en kijkpiek geven ondubbelzinnig weer wat prime time is, maar zijn aan de lange kant. Bovendien is de kans groot dat een samentrekking moeilijker ingeburgerd zal raken dan een enkel woord. Ook voorkeurszendtijd en topzendtijd dekken de lading van prime time, maar ze beschrijven het verschijnsel vooral vanuit het perspectief van programmamakers en adverteerders. Daardoor zijn deze woorden wat minder neutraal. Etherspits en etherpiek zijn qua betekenis geschikt om het verschijnsel prime time mee aan te duiden, maar hun tekortkoming is dat kabeltelevisie en -radio ervoor gezorgd hebben dat het begrip ether bij velen in de vergetelheid is geraakt. De samenstellingen met kluister werden verreweg het vaakst ingezonden. Veel deelnemers wezen ons erop dat kluister gezien kan worden als een samensmelting van kijk en luister. Daarnaast is het natuurlijk de stam van het werkwoord kluisteren (‘binden, boeien’), dat vaak in verband gebracht wordt met radio en tv: ‘Heel Nederland was op 2 februari aan de buis gekluisterd’, ‘Tijdens de uitzendingen van Radio Oranje was ons gezin aan de radio gekluisterd.’ Om al deze redenen, maar zeker ook omdat zo veel deelnemers een voorkeur voor een combinatie met kluister blijken te hebben, lag het voor de hand om een van de kluister-woorden tot beste alternatief voor prime time uit te roepen. De keuze is gevallen op kluistertijd, in dit geval ook de combinatie die het meest is aangedragen. Kluistertijd is welluidend en sluit vanwege tijd mooi aan bij de oorspronkelijke Engelse aanduiding. {== afbeelding Het journaal van acht uur: sinds jaar en dag op ‘kluistertijd’. ==} {>>afbeelding<<} Petra Schoenmaker uit Maassluis was de eerste die kluistertijd voorstelde. Zij ontvangt de boekenbon van €25, - van de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal). Wij bedanken alle deelnemers van harte voor hun bijdragen. Ander woord voor... backslash De afgelopen tijd heeft de Taaladviesdienst een paar keer de vraag gekregen wat het Nederlandse woord is voor backslash, de term waarmee het teken \ aangeduid wordt. Helaas konden we deze vraag niet beantwoorden - de woordenboeken vermelden geen Nederlands woord voor backslash. Voor de tegenhanger van de backslash, de slash (het teken /), zijn er wel enkele Nederlandse aanduidingen, namelijk schuine streep, Duitse komma en schrap. De backslash wordt onder meer gebruikt in formules, programmeertalen en bestandsaanduidingen, zoals ‘C:\Onderzoek\Inleiding.doc’. Kunt u een geschikte Nederlandse aanduiding voor dit teken bedenken? Stuur uw suggesties (maximaal vijf) dan voor 22 april 2002 naar de Taaladviesdienst, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De Stichting LOUT stelt een boekenbon van €25, - beschikbaar voor de inzender van het beste Nederlandse alternatief voor backslash. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe leggen we de oude Adam af? Het probleem van de vrouwelijke functiebenamingen Harry Cohen Het is een geregeld terugkerende discussie: moet je aan functienamen kunnen zien of een beroep wordt uitgeoefend door een man of door een vrouw? Hoe de keuze ook uitvalt, in de praktijk zijn er allerlei problemen, ook taalkundige. Want hoe vervrouwelijk je arts of raadsheer? En wat is de sekseneutrale variant van timmerman? Onlangs verscheen er een boek dat zulke kwesties in kaart brengt - en en passant ook wat houvast biedt. Elke generatie taalgebruikers worstelt weer met andere ge- en verboden. In mijn jeugd mocht je geen ‘jij’ tegen je ouders zeggen. Tegen grote mensen moest je ‘met twee woorden spreken’ en uitroepen als poddomme waren op het randje. Later kwamen de zuiveraars, die altijd precies wisten welke vreemde woorden ‘verwerpelijk’ waren en welke de taal juist verrijkten. En nog later de correctelingen, die opkwamen tegen het gebruik van het soort woorden en uitdrukkingen dat Van Dale tegenwoordig als ‘minachtend’ of ‘beledigend’ aanduidt. Ze hebben niet allemaal succes gehad, die goedbedoelende hervormers van onze taalzeden. Maar sommigen wel. {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} Ik denk nu aan de jaren zestig en zeventig van de afgelopen eeuw. Die wilde tijd waarin de lesbiennes uit de kast kwamen, de beha's op de brandstapel gingen en de dolle mina's gelijk loon voor gelijke arbeid eisten. In Amerika namen de feministes het niet langer dat vrouwelijke voorzitters en tv-coördinatoren met chairman en anchorman werden aangeduid. Dus werd het vocabulaire uitgebreid met chairwoman en anchorwoman, zodat de vrouwen in die beroepen ‘zichtbaar’ werden. Maar in een latere fase verdwenen die weer uit beeld, want toen werd het chairperson en anchorperson en ten slotte chair en anchor. De strijd ging overigens niet alleen om de benaming van beroepen, maar ook van alle andere kwaliteiten, statussen, rollen en titels waartoe zowel vrouwen als mannen toegang hebben (geliefde, grijsaard, officier, dominee, beklaagde, lezer, baron, zeurpiet, homoseksueel, ketter, onderdaan). Tegenpolen In het Engels is de toepassing van dit soort aanduidingen (‘functiebenamingen’) op vrouwen geen groot probleem. Voor het merendeel gaat het om woorden die eindigen op -er, -ist of -or (dancer, psychologist, operator), en die worden zowel voor vrouwen als voor mannen gebruikt. Door ontwikkelingen van het type chairman → chairwoman → chairperson → chair is deze ‘sekseneutrale’ categorie zelfs nog groter geworden. Zeker, er zijn nog allerlei specifiek vrouwelijke functiebenamingen in omloop (actress, majorette), maar die schijnen steeds meer te worden genegeerd. Bovendien is een klein - maar toenemend - deel daarvan niet algemeen bruikbaar vanwege een negatieve bijbetekenis (negress, ‘negerin’, maar ook ‘zwartje’; poetess, ‘dichteres’, maar ook ‘rijmelaarster’). Kortom, het ziet ernaar uit dat in het Engels de vrouwelijke functiebenamingen op de terugtocht zijn, om plaats te maken voor een stelsel van uitsluitend sekseneutrale termen. Toen de beweging oversloeg naar Europa, bleek het probleem daar een beetje anders te liggen. In Frankrijk en Duitsland hebben namelijk niet alleen de mensen een geslacht (sekse), maar ook de zelfstandige naamwoorden (genus). In het Duits hoort bij elk woordgeslacht een ander lidwoord en vaak ook een {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} andere vorm van het bijvoeglijk naamwoord en/of het voornaamwoord (der Arbeiter, die Arbeiterin; dieser eifriger Arbeiter, diese eifrige Arbeiterin). In het Frans zijn er zelfs nog meer grammaticale complicaties. Kortom, men kan zich in die talen niet correct uitdrukken zonder het geslacht te kennen van ieder zelfstandig naamwoord dat men gebruikt. Misschien komt het door dit ‘geslachtsbewustzijn’ dat men in Frankrijk en vooral in Duitsland heeft gekozen voor een stelsel met zo veel mogelijk afzonderlijke functiebenamingen voor mannen en vrouwen (opticien, opticienne; Professor, Professorin). In dit opzicht is het dus de tegenpool van de Engelse aanpak. Tussen twee types in Het Nederlands zit zo'n beetje tussen deze twee taaltypes in. Aan de ene kant hebben wij geen last van aparte lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en dergelijke voor mannen en vrouwen. Het Engelse systeem van één benaming per functie zou dus ook in onze taal goed toepasbaar zijn (zoals nu al bij oppas, getuige, luitenant, belastingplichtige). Anderzijds is er in het Nederlandse taalgebied voor veel functienamen al van oudsher een aparte vrouwelijke vorm voorhanden (danseres, echtgenote). Overgaan op het Franse of Duitse systeem zou daarom evenmin grote moeilijkheden opleveren. Vandaar dat taalgebruikers bij ons beide kanten op kunnen. En dat doen ze ook! In de praktijk ontmoeten we zowel voorstanders van de ene stroming als van de andere. Hun keus wordt bepaald door factoren als gehechtheid aan traditie, neiging tot ordening en - vooral - ideologische voorkeuren. Obstakels Daarnaast zijn er taaltechnische overwegingen. Zij die het stelsel van afzonderlijke benamingen voor mannen en vrouwen bepleiten, stuiten soms op functienamen die geen achtervoegsel verdragen. Hoe vervrouwelijk je arts? In Vlaanderen wil menigeen wel artse (en zeker wel dokteres) gebruiken, maar Nederlanders vinden dat maar raar staan. De intuïtie werkt blijkbaar niet overal dezelfde kant op. Dan heb je de beroepsnamen die op -man, -jongen, enz. eindigen, zoals timmerman. De tegenhanger timmervrouw is niet voor iedereen acceptabel (wat doen we dan met timmermansoog?) en -mannin doet buiten de bijbel nogal vreemd aan. Een vrouw die lid van de Hoge Raad is, wordt blijkens Van Dale raadsheer genoemd, maar die oplossing lijkt me niet algemeen toepasbaar. En zo is er meer. Een heel ander probleem. Ook in een systeem met aparte functiebenamingen voor mannen en vrouwen is er nogal eens behoefte aan een omvattende term die naar beide geslachten verwijst (‘Voetgangers hier oversteken’). Men kan in zulke gevallen natuurlijk voetgangsters en voetgangers schrijven of - om het korter te maken - voetgang(st)ers. Al deze oplossingen hebben het nadeel dat ze de communicatie ietwat scheeftrekken. Zij richten namelijk de aandacht op de geslachtsverschillen, terwijl dat aspect helemaal niet aan de orde is. Uitsluitend voor mannen gebruikte functienamen Er bestaan functienamen die alleen naar een man kunnen verwijzen. Tot deze categorie behoren in ieder geval: ballerino baron -broeder (ziekenbroeder e.d.) gigolo graaf -heer (gastheer e.d.) hertog -jongen (ballenjongen e.d.) keizer koning -man (weerman e.d.) markies prins -vader (jeugdherberg vader e.d.) verpleger ‘Niet aan banden’ ‘De Nederlandse en de Vlaamse overheid menen dat het niet aan hen is om te bepalen wat het juiste woord is. Niet alleen omdat er in de samenleving niet voldoende consensus over bestaat, maar ook omdat de algemene opvatting is dat taalgebruik in de eerste plaats een zaak van de taalgebruiker is en daarom zo min mogelijk aan banden gelegd moet worden.’ (Koen Jaspaert, algemeen secretaris Nederlandse Taalunie, in het voorwoord van Gezocht: Functiebenamingen (M/V)) Ongemarkeerd Dit zijn maar een paar voorbeelden. Een systematisch en veel vollediger overzicht van deze problematiek is te vinden in het vorig jaar verschenen boekje Gezocht: Functiebenamingen (M/V), dat de taalkundigen Johan de Caluwe en Ariane van Santen op verzoek van de Nederlandse Taalunie hebben geschreven. De twee genoemde stromingen, differentiëring (afzonderlijke benamingen voor mannen en vrouwen) en neutralisering (gemeenschappelijke benaming voor beide geslachten), worden hier in detail bekeken. De auteurs kiezen geen partij; zij onderzoeken eenvoudig hoe het taalgebruik zich de facto ontwikkelt. Uit hun analyse blijkt onder meer dat woordparen als psycholoog - psychologe qua betekenis niet symmetrisch zijn. Op het eerste gezicht lijkt de eerste term voor mannen bedoeld en de tweede voor vrouwen, maar in de praktijk blijkt dat anders uit te pakken. Psychologe is inderdaad voor vrouwen gereserveerd, maar psycholoog wordt voor beide geslachten gebruikt (‘Daarvoor moet je maar eens een psycholoog raadplegen’). Meer in het algemeen: uitsluitend voor mannen gebruikte functienamen zijn zeldzaam. De auteurs stellen het aantal op ‘niet meer dan een stuk of twintig’ (zie kader). Deze uitspraak zal menigeen verbazen, maar hij is gebaseerd op een onderzoek van een van de grootste verzamelingen Nederlandse teksten die momenteel beschikbaar zijn (38 miljoen woorden). Vaagheden Ook in andere opzichten is onze terminologie niet ondubbelzinnig, zoals in het boek wordt aangetoond met het volgende voorbeeld. In het gewone taalgebruik heeft de mededeling ‘Zij is de enige vrouwelijke kandidaat’ niet dezelfde betekenisinhoud als ‘Zij is de enige kandidate’. In het eerste geval zijn de overige kandidaten namelijk mannen, in het tweede zijn er geen medekandidaten. In verband met dit soort vaagheden onderscheiden de auteurs de functiebenamingen liever niet in vrouwelijke en mannelijke, maar in vrouwelijke en niet-vrouwelijke, of - nog preciezer - in gemarkeerde en ongemarkeerde. Onder ‘gemarkeerd’ vallen alle specifiek vrouwelijke namen plus die ‘stuk of twintig’ puur mannelijke waarvan hierboven sprake was. Alle overige zijn ‘ongemarkeerd’ en kunnen voor beide geslachten worden gebruikt. Opvallende voorbeelden van deze unisekse categorie zijn: cameraman, geneesheer, maarschalk, consul, scheepslader, kapitein, smid, klerk en metselaar. Alweer, dit is geen subjectief oordeel van de auteurs, maar de uitkomst van hun speurtocht door de bovenbedoelde tekstenverzameling. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Woordvorming Na deze uiteenzettingen volgt in het boek een hoofdstuk over woordvormingstechnieken. Sommige functienamen duiden van huis uit een vrouw aan (baker, weduwe), maar het merendeel van de vrouwelijke vormen is afgeleid van de mannelijke tegenhanger. Dat gebeurt in de regel door middel van een achtervoegsel: cineaste, rentenierster, onderwijzeres, herderin, inspectrice, plus enkele onregelmatige vormen en curiosa. Deze materie zit vol detailprobleempjes (Waarom noemen we een vrouwelijke hoogleraar niet ‘hooglerares’? En hoe zit dat bij burgemeesteres?), ook bij de meervoudsvorming (chirurges, strateges, kan dat?). Woordvorming komt niet alleen aan de orde bij de creatie van nieuwe specifiek vrouwelijke functiebenamingen (voetbalster, agente, programmeuse), maar ook bij het zoeken naar nieuwe sekseneutrale benamingen (leerkracht, bewindspersoon, afdelingshoofd, verpleegkundige). Neutralisering kan echter, zoals we gezien hebben, ook langs andere weg worden gerealiseerd, namelijk door de betekenis van oorspronkelijk mannelijke aanduidingen uit te breiden (dokter, minister, accountant). En ten slotte zijn er ook heel wat benamingen die van huis uit sekseneutraal zijn: raadslid, helderziende, werkloze, gedetineerde. Zoals gezegd, de auteurs geven geen blijk van voorkeur in de kwestie ‘neutralisering of differentiëring’. Zij onderzoeken de argumenten voor elk van beide richtingen, maar stellen vast dat de strijd in het veld nog niet is beslist. Wel nemen zij een standpunt in over de vraag of de overheid in deze materie regelend dient op te treden. Het antwoord is: nee. Hun boek is dan ook niet bedoeld als model voor een dwingende norm, maar veeleer als vraagbaak voor weifelende taalgebruikers. Een flink aantal pagina's is inderdaad gewijd aan de bespreking van praktische kwesties. Woordgeslacht en biologisch geslacht Sekse (het geslacht van een levend wezen) en genus (woordgeslacht) gaan niet altijd samen. Wijfjesolifant is een mannelijk woord. Mannequin ook. Dat staat in het Groene Boekje. Maar ja, als je daarop afgaat, zijn voetbalsterren en tandartsassistenten altijd vrouwen. En de woorden hoer en ouwehoer blijken niet van hetzelfde geslacht te zijn. Zijn/haar Er is één probleem dat buiten het bestek van dit boek valt, maar toch heel nauw met het gebruik van functienamen is verbonden. Dat is de zogenoemde voornaamwoordelijke aanduiding. Hierboven werd gesproken over het ‘geslachtsbewustzijn’ dat bij Frans- en Duitstaligen sterker ontwikkeld is dan bij Engelstaligen. Ook in dit opzicht neemt het Nederlands weer een tussenpositie in. Bij ons is broodjeswinkel officieel een mannelijk woord, maar broodjeszaak niet, ook al hebben nog maar weinig taalgebruikers begrip voor dit soort fijnzinnigheden. Menigeen spreekt zelfs onbezorgd over ‘de kip z'n eieren’ en ‘de koe z'n melk’. Maar als het om mensen gaat, hechten we wel nog aan de onderscheidingen hij/zij, hem/haar, zijn/haar. Daardoor kan er een probleem ontstaan als we spreken over een persoon van wie we het geslacht niet kennen. Voorbeeld: ‘Ik zal de ambtenaar die dat beslist heeft, weleens even op zijn nummer zetten.’ Waarom zijn? Misschien heet die onbekende ambtenaar wel Eva. Een bekende uitweg is de vlucht in het meervoud (‘Ik zal de ambtenaren... op hun nummer...’). Andere mogelijkheden zijn: zijn of haar nummer en zijn/haar nummer. Allemaal correct, maar mooi is anders. Er is geen oplossing die in alle gevallen voldoet. Dat viel ook niet te verwachten. We leven tenslotte al eeuwenlang in een cultuur waarin de man vooropstaat. Opperwezen, eerste mens en alle verdere prominente figuren van hemel en aarde - het zijn vrijwel uitsluitend mannen. Mannen hebben tot nu toe als gezinshoofd gefungeerd, het land bestuurd, de economie geleid, de oorlogen gevoerd. Deze ordening heeft natuurlijk haar stempel gedrukt op de manier waarop wij denken en ons uitdrukken. Geen wonder dat in deze tijd, waarin de vrouwen aan al die activiteiten beginnen deel te nemen, er het een en ander aan het instrumentarium van onze taal blijkt te mankeren. Het zal nog wel even behelpen blijven. Johan de Caluwe en Ariane van Santen, Gezocht: Functiebenamingen (M/V). Wegwijzer voor vorming en gebruik van Nederlandse functiebenamingen. Den Haag, Sdu Uitgevers, 2001. ISBN 90 12 09291 4. Prijs €12,50. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Beledigen moet mogen Frank Jansen Moet het schoolvak Nederlands op de helling? Verdient onze taal wettelijke bescherming? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt maandelijks zo'n kwestie, en steekt daarbij zijn eigen mening niet onder stoelen of banken. Hij eindigt telkens met een stelling, waarop u kunt reageren met ‘mee eens’ dan wel ‘mee oneens’. Stemmen kan per post, maar ook via onze website kunt u ons hom of kuit geven. Een Turk wil zegswijzen met Turk uit Van Dale verwijderen. Een Surinaamse stichting wil hetzelfde met neger. Anderen vinden dat Pim Fortuyn niet mag zeggen dat de islam een achterlijk geloof is. De overeenkomst: men acht zich beledigd en gediscrimineerd, en beledigen en discrimineren zijn beide strafbare taalhandelingen volgens artikel 137c en e van het Wetboek van Strafrecht. Dat er niet gediscrimineerd mag worden is natuurlijk goed, maar ik denk dat we de passage over doelbewuste belediging beter uit het Wetboek van Strafrecht kunnen schrappen. Met die schrapping zijn de beledigers gebaat, want zij hoeven hun agressie niet meer op te kroppen. Ook de beledigden gaan erop vooruit. De huidige praktijk leidt tot een stoet van aandachtvragers die zich wentelen in zelfbeklag, en daar is nog nooit iemand beter van geworden. Maar de maatschappij profiteert nog het allermeest van de voorgestelde schrapping. Wie door een uiting te verbieden probeert een standpunt te taboeïseren, gaat uit van een magische taalopvatting: iets onaangenaams verdwijnt als je erover zwijgt. Dat werkt niet. Door het huidige artikel wordt het debat, de enige manier waarop we verder komen, gesmoord, omdat tegenstanders van de belediger debatteren met een verachtelijke knuppel in hun zak: ‘Ik kan u altijd aangeven wegens het uiten van een verboden standpunt.’ Het is voor een tegenstander aantrekkelijker om een belediger tegemoet te treden met: ‘Ik ben het niet met u eens’ of: ‘Ik walg van uw standpunt.’ Maar leidt het schrappen er dan niet toe dat de overheid onmachtig is iets te doen tegen een bordje ‘Verboden voor Marokkanen’ op een disco? Helemaal niet. Het bezwaar tegen deze laatste uiting is niet dat Marokkanen zich beledigd voelen, maar dat ze belemmerd worden in de uitoefening van hun rechten - dat ze gediscrimineerd worden. En dan moeten ze zeker op hulp van de staat kunnen rekenen. Maar de staat kan niet bewerkstelligen dat burgers ongekwetst door het leven gaan. Kortom, het is verstandig om voor het strafbaar stellen van taalhandelingen meer gronden te verlangen dan alleen het gevoel beledigd te zijn. Daarom luidt de stelling dit keer: De passage over beledigen moet uit het Wetboek van Strafrecht. Bent u het eens of oneens met deze stelling? Stuur voor 15 april een briefkaart met ‘mee eens’ of ‘mee oneens’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Ook op onze website kunt u uw stem uitbrengen: www.onzetaal.nl. In een volgende aflevering komt Frank Jansen terug op de uitslag van de stemming. Uitslag vorige stemming Krijgen leerlingen bij het schoolvak Nederlands te weinig vaderlandse literatuur en grammatica? Ja, vindt Jan Stroop, die een handtekeningenactie voor een petitie is begonnen. Nee, vind ik, zoals ik uiteenzette in de vorige aflevering van deze rubriek (Onze Taal februari/maart). Mijn stelling was: ‘Daarom is het verstandig Stroops petitie af te wijzen.’ Wat vond u? Van de 141 stemmers wijst 70% de stelling af; 30% is het ermee eens. Alle inzenders hartelijk bedankt. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} R was eens? Over verdwijning, verkwijning en verschijning van de r Henk van den Heuvel en Catia Cucchiarini - Katholieke Universiteit Nijmegen De metgezel van Winnie de Poeh is een tijger die Teigetje heet, Amsterdam wordt vaak uitgesproken als ‘Amsedam’, en burgemeester was ooit burgermeester. Het lijkt wel of de r na een klinker en voor een medeklinker aan het verdwijnen is. Is dat ook zo? Over de r is veel te doen de laatste tijd. Vorig jaar april stonden er in Onze Taal twee artikelen waarin de r een belangrijke rol speelde: één van Dick Smakman over moderne uitspraakverschijnselen en één van Leendert Plug over geluidswegval in het Nederlands. Verder was er in 2000 aan het wetenschappelijke Max Planckinstituut in Nijmegen een heel symposium gewijd aan de r, en financierde de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een grootscheeps Vlaams-Nederlands onderzoek naar de eigenschappen van de r in het Nederlands. Wat bij dit alles vooral de aandacht trekt, zijn de vele manieren waarop de r in Nederland wordt uitgesproken. Er zijn onderzoeken bekend waarin wordt gewaagd van wel dertien verschillende uitspraken van de r. Voorbeelden die iedereen wel kent, zijn de tongpunt-r, de huig-r en de Gooise r, maar de r blijkt ook uitgesproken te worden als [ch], [h] en zelfs [w]. Een uitbundige variatie dus. Maar er is nog een veertiende variant: de r die niet uitgesproken wordt. Test Als je geluidsopnamen bestudeert van de uitspraak van het woord Amsterdam, dan merk je opvallend vaak dat je eigenlijk [amsedam] hoort. De t en de r zijn helemaal weggevallen. In een syllabus over statistiek kwamen we het woord standaaddeviatie tegen. En op een papiertje met de namen van klasgenootjes van een van onze kinderen troffen we de naam Maten aan (het moest echt Maarten zijn). Maar er zijn ook woorden met een verdwenen r die volledig zijn ingeburgerd. Een voorbeeld is burgemeester, dat is afgeleid van burgermeester. Het lijkt wel of de r na een klinker en voor een medeklinker langzaam het veld aan het ruimen is. Maar is dat ook zo? Om te onderzoeken of, en in welke gevallen de r niet uitgesproken wordt, hebben we de volgende test gedaan. We vroegen dertien fonetici - dus deskundigen op het gebied van spraakklanken - om in fonetisch schrift precies te noteren welke r ze hoorden in 450 woorden. Klanken die niet uitgesproken werden, mochten ze niet opschrijven. In die 450 woorden, die we uit geluidsopnamen van spontane dialogen hadden geknipt, stond de r altijd na een klinker en voor een medeklinker. We hadden dus wel woorden als heersen, maar niet heren. Wel vertellen maar niet betrekking. De klinker voor de r varieerde systematisch in de gekozen woorden; hij kon kort of lang zijn (werden of weerden) en al dan niet woordklemtoon hebben (kwartje of dollartje). Ook kon die klinker een ‘stomme e’ zijn, de zogeheten sjwa, zoals in tijgertje. De sjwa is per definitie altijd kort en onbeklemtoond. Vaak na sjwa Wat bleek nu uit dit kleine experiment? Na een lange beklemtoonde klinker (dus bijvoorbeeld in de tweede lettergreep van vermoord) hoorden onze fonetici nog bijna altijd een r; slechts in 6% van de gevallen werd de r niet genoteerd. Als de lange klinker onbeklemtoond was (bijvoorbeeld in antwoord), verdween de r in 9% van de gevallen. Na een korte klinker bleek de r maar een beetje vaker weg te vallen. In 13% van de woorden was hij niet meer waarneembaar, of de voorgaande klinker nu de woordklemtoon droeg (als in worden) of niet (Coevorden). Duidelijk anders ligt het bij de verdwijning van de r na een sjwa, bijvoorbeeld in honderd. In maar liefst 34% van de gevallen schreven de proefpersonen helemaal niets op waar een r had moeten staan. En als ze al iets noteerden, was het in veel gevallen ook nog iets anders dan een r - bijvoorbeeld een j of w, of een sjwa(!). Maar die hebben we niet eens meegeteld als verdwijning. Na een sjwa blijkt de uitspraak van de r dus zelfs voor getrainde fonetici in één op de drie gevallen niet waarneembaar. Waar ligt dat aan? En is die r wel écht weg? Verkwijning en verdwijning Soms blijkt er een spoortje achter te blijven van een verdwenen klank, bijvoorbeeld doordat die de omringende klanken heeft veranderd. Leendert Plug schonk hier in Onze Taal van vorig jaar april aandacht aan. Als voorbeeld noemde hij dat er een verschil te horen is tussen de uitspraak [zweet] waarmee zweert wordt bedoeld en die waarmee zweet wordt bedoeld. In de {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} uitspraak van zweert is de r verdwenen, maar de typische korte i-klank van zweert niet. Het verschijnsel dat de r op die manier een spoor heeft achtergelaten zullen we omschrijven met de term verkwijning. Sommige klinkers kleuren duidelijk voor de r. In een woord als zweert lijkt de klank van de ee dus veel op een verlengde vorm van de korte i (als in pit). In oorden is de oo meer een lange variant van de korte o (van pot). Nadere bestudering van het akoestische patroon van deze gekleurde klinkers laat zien dat de kleuring voornamelijk bestaat uit een soort overgang naar een sjwa. Het is net alsof er achter de oorspronkelijke klinker een kleine sjwa is geplakt. Die halve sjwa is dus het spoor van de r dat bij verkwijning overblijft. Het is niet geheel duidelijk of dat spoor bij alle klinkers even sterk is. De oo, ee en eu staan bekend als klinkers die sterk verkleuren wanneer er een r volgt. Veel minder verkleuring (en dus een veel geringer spoor) vindt men bij de aa. Maar als verkwijning een verkleuring in de richting van een sjwa betekent, dan volgt daaruit dat verkwijning nooit kan optreden na een sjwa zelf. Als de r daar niet uitgesproken wordt, is het spoor niet te onderscheiden van de voorafgaande klinker. Daarom is er in woorden als Allerheiligen, Amsterdam en spijkerbroek geen sprake van r-verkwijning, maar wel van r-verdwijning. Soms kan een r dus ook gewoon verdwijnen, zonder een spoor achter te laten. Verschijning Een verrassende bevestiging van de stelling dat de r soms echt spoorloos verdwijnt, is het omgekeerde verschijnsel: in sommige gevallen blijken mensen een r te horen waar er helemaal geen uitgesproken is. We noemen dat ‘r-verschijning’. In de schriftelijke weergave van telefoongesprekken met het reisinformatiesysteem van de NS zagen we bijvoorbeeld regelmatig Spijkernisse opduiken in plaats van Spijkenisse. In de opname was hier geen r te horen. De mensen die de banden uitschreven, dachten de r te horen in het correct uitgesproken woord Spijkenisse. Je zou bij deze plaatsnaam natuurlijk kunnen denken aan verwarring met het woord spijker, maar er zijn ook andere voorbeelden, die niet op die manier te verklaren zijn. Mensen horen bijvoorbeeld het woord oftewel als ofterwel. Hier ligt verwarring met een bestaand woord helemaal niet zo voor de hand: waarom zouden mensen ter prefereren boven te? Daarnaast is het opvallend dat de r-verschijning zich maar op één plaats in Nederlandse woorden voordoet: na de sjwa. Alleen na een sjwa denken mensen soms een r te horen waar die niet uitgesproken wordt. Als verwarring met andere woorden de enige reden voor r-verschijning zou zijn, zou je verwachten dat de r ook verschijnt bij een plaatsnaam als Heesch, die dan gehoord zou moeten worden als Heers, of het woord kleinood dat kleinoord zou moeten worden. Maar dat gebeurt allemaal niet. R-verschijning lijkt dus wel degelijk een zuiver fonetisch verschijnsel, dat beperkt is tot de positie achter de sjwa. Normaal verschijnsel Maar hoe is deze r-verschijning na de sjwa nu een bevestiging van de stelling dat een r soms spoorloos verdwijnt? Dat zit zo: stel dat een spreker die een r weglaat, altijd een spoor achterlaat - bijvoorbeeld door kleuring van een klinker - dan kunnen de luisteraars zo'n onuitgesproken r reconstrueren omdat ze dat spoor waarnemen. Maar in een correct uitgesproken woord als oftewel of Spijkenisse kan geen spoor aanwezig zijn, omdat de spreker daar helemaal geen r heeft weggelaten. De luisteraars kunnen daar dus ook geen spoor waargenomen hebben. Wel kunnen ze dénken een r te horen, omdat ze er ten onrechte van uitgaan dat er zo'n spoor is. En dat kan alleen daar waar reconstructie van de r zonder spoor een normaal verschijnsel is, met andere woorden: alleen na de sjwa waar de r spoorloos kan verdwijnen. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Een mooi geval van r-verschijning is nog het volgende. Veel mensen denken dat het woord slabbetje iets te maken heeft met een ‘slabber’. Dat komt natuurlijk doordat bijna uitsluitend het verkleinwoord gebruikt wordt. Aangezien r-verdwijning na de sjwa een geaccepteerd verschijnsel is en de r op die plek spoorloos verdwijnt, concludeert de taalgebruiker dat een slabbetje in de kingsizecategorie een ‘slabber’ genoemd moet worden. De r-verdwijning levert ook weleens een opvallend nieuw woord op: eerder noemden we al het voorbeeld burgemeester. Maar wat lazen we onlangs in het Wijchens weekjournaal? ‘Wijchen heeft inspraak bij keuze burgermeester’. U ziet het goed: er staat een r te veel. Een mooi geval van r-verschijning in een woord waarin hij eerst wel, en toen weer niet thuishoorde. Verdwenen en opnieuw verschenen. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Verse woorden Kaaslullen en turkenbakken Ton den Boon - hoofdredacteur grote Van Dale Een woordenboek is nooit af. Op het moment dat er een nieuwe editie in de winkel ligt, is die alweer verouderd - de woordenschat verandert immers dagelijks. In de serie ‘Verse woorden’ gaat Van Dale-hoofdredacteur Ton den Boon tweemaandelijks in op de nieuwe woorden die de redactie van Van Dale zoal tegenkomt, en op de overwegingen om ze al dan niet op te nemen in een volgende editie. Sommige woorden en uitdrukkingen hebben een uitgesproken ongunstige betekenis of bijklank. Denk maar aan uiteenlopende woorden als dossiervreter, kaasloeder, sportjongetje, troetelallochtoon en turkenbak. Een aantal daarvan wordt standaard als scheldwoord gebruikt, zoals kaasloeder en -lul. Andere hebben alleen in een bepaalde context een ongunstige, denigrerende of beledigende bijklank, zoals dossiervreter, sportjongetje, troetelallochtoon en turkenbak. Horen zulke taalvormen in een beschrijvend woordenboek thuis? De vraag werd onlangs actueel door een aantal klachten over als beledigend ervaren taalvormen die al sinds de negentiende eeuw in het woordenboek staan. Zo maakte een Turkse Nederlander enige tijd geleden bezwaar tegen uitdrukkingen als zwart zien als een Turk in de grote Van Dale. Onlangs genoteerd biocard identiteitskaart met een chip waarop de gegevens van de vingerafdruk van de houder opgeslagen zijn. bomchecken (terreinen of gebouwen, ook wel personen) controleren op de aanwezigheid van bommen. broekzakbeller iem. die met zijn of haar mobiele telefoon onbewust een voorgeprogrammeerd nummer belt doordat de gsm in de (broek)zak door stoten of knellen geactiveerd wordt. enronitis vrees, m.n. van beleggers, voor niet-vermoede grootschalige faillissementen van bedrijfsconglomeraten als gevolg van langdurig, al dan niet door accountants goedgekeurd gesjoemel met de bedrijfsboekhouding. flitspaalterreur vandalisme gericht tegen langs de weg op palen geplaatste camera's waarmee de politie verkeersovertredingen vastlegt. hapkido Koreaanse vechtsport die gericht is op zelfverdediging. kaasschaafdepressie economische neergang, o.m. blijkend uit een langdurige afkalving van de beurskoersen. moedercontract flexibel arbeidscontract voor werkende vrouwen, m.n. in de zorg, waarbij de werktijden zijn afgestemd op de schooltijden van hun kinderen. nuluitkering sociale uitkering waarbij als sanctie geen geld wordt uitgekeerd aan de uitkeringsgerechtigde. skimmen de gegevens van een creditcard kopiëren en op basis hiervan een valse kopie maken die gebruikt wordt voor het verrichten van frauduleuze betalingen (dit leenwoord bestond al in de betekenis ‘de essentie van een tekst snel achterhalen door alleen de kernwoorden te lezen’). Drakenkop Veel woorden kunnen incidenteel als scheldwoord dienstdoen. Drakenkop bijvoorbeeld kan in een onaangenaam gesprek zonder veel moeite getransformeerd worden tot een scheldwoord voor een onuitstaanbare figuur. Moedertaalsprekers bedenken desgewenst ook vaak ter plekke nieuwe scheldwoorden. Zo creëerde Jan Kuitenbrouwer in januari 2001 in zijn column in de Volkskrant spontaan het woord kaaslul (‘Zo'n ellendige arrogante kut-Amsterdammer. Zo'n Osdorper moron. Zo'n Transvaler kaaslul. Zo'n Ajax-seizoenkaarthouder!’). Het is samengesteld uit kaas (dat Hollanders op nogal folkloristische wijze stereotypeert en dat ook in kaaskop figureert) en het gebruikelijke scheldwoord lul (‘rotvent’). Kaaslul, een gelegenheidswoord dat misschien ook vóór januari 2001 al weleens bedacht maar nog niet eerder aan het papier toevertrouwd was, kan dan ook vrij simpel worden geparafraseerd als ‘Hollandse rotvent’. Scheldwoorden zijn gewoonlijk het resultaat van samenstelling (kaaslul) of afleiding (rotterik) of van een figuurlijke toepassing van een bestaand woord (drakenkop). Daarnaast bestaan er meerwoordige schimpnamen, zoals vuile x, smerige y en driedubbel overgehaalde z. Al die scheldwoorden worden gebruikt om iemand doelbewust te honen of te beledigen. Dat wordt in het algemeen beschouwd als sociaal onwenselijk gedrag en als iemand daarover zijn beklag wil doen, zal hij of zij zich niet beroepen op het woordenboek, waarin slechts een fractie van de (mogelijke) scheldwoorden staat, maar op algemeen aanvaarde omgangsvormen en fatsoensnormen. Jezuïetenstreek Beledigen kan ook onbedoeld en/of indirect plaatsvinden. De volgende zin bevat daar een voorbeeld van: ‘Jan is van nature nogal krenterig, 't is een echte Zeeuw, een boekhoudertje, maar hij heeft mooi wel zijn schaapjes op het droge.’ In deze context wordt Jan zelf niet per se beledigd. Er wordt weliswaar enigszins smalend gedaan over zijn overdreven zuinigheid, maar dat is nog geen directe belediging. Het is echter heel goed mogelijk dat anderen dan Jan zich wél gekwetst of beledigd voelen door deze zin. Daarin worden boekhouders en Zeeuwen namelijk gestereotypeerd als ‘krenterige lieden’. Die stereotypering plaatst hen in een ongunstig daglicht en is daarom niet voor iedereen sociaal aanvaardbaar. Toch zal ook weer niet elke boekhouder of Zeeuw de stereotiepe associatie met krenterigheid als een persoonlijke belediging opvatten. Veel duidelijker is er sprake van belediging als een woord van zichzelf al een uitgesproken negatieve (figuurlijke) betekenis heeft, die zelfs in het woordenboek is vastgelegd. Voorbeelden daarvan zijn jezuïet (in de figuurlijke betekenis ‘intrigant’) en jezuïetenstreek (‘gemene of huichelachtige streek’). Wanneer bijvoorbeeld jezuïetenstreek gebruikt wordt om het handelen van een willekeurige persoon te typeren, wordt gebruikgemaakt van een vooroordeel over jezuïeten en hun ‘streken’. Dat is beledigend voor de geestelijken van de jezuïetenorde, want die {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} worden hierdoor in een ongunstig daglicht geplaatst in een context waarin ze zelf niet eens optreden. Wanneer de handeling van een willekeurige persoon wordt afgedaan als een ‘jezuïetenstreek’ kan dat dus direct beledigend zijn voor deze persoon, maar is het in ieder geval indirect beledigend voor de jezuïeten. {== afbeelding In een recente campagne van het Ministerie van VROM figureert een ‘zûnige’ Zeeuwse. Onbedoeld beledigend voor Zeeuwen? ==} {>>afbeelding<<} Beledigingen beschrijven Voor directe beledigingen worden naast geijkte schimpwoorden vaak ook willekeurige taalvormen gebruikt, die afhankelijk van de context een liefkozende, beledigende of andere bijklank krijgen. Woorden als drakenkop en zaadcontainer bijvoorbeeld zijn voor hun eventuele ongunstige bijklank sterk afhankelijk van de context waarin ze worden gebruikt. Indirecte beledigingen daarentegen hebben van zichzelf een ongunstige betekenis, of de ongunstige bijklank is geheel aan het woord verkleefd. Als de ongunstige lading deel uitmaakt van een woord of uitdrukking, moet die lading ook onderdeel zijn van de beschrijving in het woordenboek. Daarom is bij taalvormen als jezuïetenstreek en zo zwart zien als een Turk in het woordenboek aangegeven dat ze (van zichzelf) ‘beledigend’ zijn. Maar zouden zulke woorden eigenlijk niet bewust uit het woordenboek geweerd moeten worden? De woorden maken - mét hun beledigende lading of strekking - deel uit van de taalwerkelijkheid. Wie uitgaat van het standpunt dat een woordenboek de taalwerkelijkheid zo getrouw mogelijk behoort te beschrijven, zal accepteren dat daarin ook woorden worden opgenomen waarvan het gebruik volgens algemeen geaccepteerde fatsoensnormen in onze samenleving minder wenselijk is. Nieuwe beledigingen Ontstaan er veel nieuwe beledigende woorden? Dat valt erg mee, althans wanneer men zich vooral baseert op geschreven bronnen, zoals kranten en tijdschriften. Bovendien kan het ook enige tijd in beslag nemen voordat een beledigend woord voldoende gewicht en spreiding heeft gekregen om voor opname in het woordenboek in aanmerking te komen. Een voorbeeld daarvan is het woord turkenbak in de betekenis ‘oude grote personenauto’. Het wordt in de geschreven taal niet zeer frequent gebruikt, maar blijkt al wel gedurende een langere periode in de media voor te komen. Bovendien figureert dit woord in de spreektaal. Als woordenboekmaker kun je er dan ook niet omheen dat het geleidelijk deel is gaan uitmaken van de algemene woordenschat. Daarom is het woord een serieuze kandidaat voor vermelding in de volgende editie van het woordenboek. Turkenbak wordt niet per se als directe belediging gebruikt, maar het kan wel als indirecte belediging worden opgevat, omdat er een vooroordeel over (de autokeuze van) een bepaalde bevolkingsgroep in besloten ligt. Daarom zal het woord, als het in het woordenboek wordt opgenomen, naar alle waarschijnlijkheid voorzien worden van de markering ‘beledigend’. Loos alarm [slot] Redactie Onze Taal Vorig jaar mei vroegen wij u voor het eerst ons komische suggesties van uw spellingchecker toe te sturen. Sindsdien kregen we zo veel reacties dat we deze rubriek maandelijks ruim konden vullen. Vooral bij persoonsnamen (Claus vond Asperge voor Claus von Amsberg), aardrijkskundige namen (Hemelpoort voor Emmeloord) en nieuwe woorden (pervers voor servers) bleek de spellingcontrole op een grappige manier uit de bocht te vliegen. Maar nu, een jaar en bijna driehonderd maal ‘loos alarm’ later, heeft de checker niet zo veel verrassingen meer in petto, en daarom hebben we besloten de rubriek te beëindigen. We willen iedereen die het afgelopen jaar een bijdrage heeft geleverd hartelijk danken. En dan nu de laatste reeks spellingsuggesties, die ook deze keer allemaal uit de controleur van Word 2000 komen. werkoverleggen - werkoverleggêne verslagje - verflaagje tekstverwerkertje - dekstierwerkertje mailserver - railvervoer browserproblemen - vrouwenproblemen chatbox - chador ICT-producten - Cd-producent hbo-docenten - hobodocenten flexwerken - leeuweriken retecool - redeloos donateurenbestand - donateuronbestaand zeekadetten - zeekatten veenstroompjes - wensdroompjes brutogezinsinkomen - prutgezinsinkomen droogkookbeveiliging - droogklootbeveiliging neurolinguïstiek - neurootlinguïstiek ierenmop - mierenhoop Valkenswaard - Varkenshaar Bussum - Museum Ermelo - Ereloon Monnickendam - Monnikendom Bilthoven - Beltonen Melbourne - Melkboeren Tilburgers - Visburgers Unilever - Junikever Ford Fiesta - Ford Fietstas auto-met-chauffeur - autopedchauffeur Ronald Koeman - Zonale Boeman Lee Towers - Lege Dooiers dolle mina's - dolle inca's {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Het is goed dat u dit meldt’ Klantvriendelijk reageren op klachten M.A. van Rees - hoofddocent taalbeheersing, argumentatietheorie en retorica, Universiteit van Amsterdam Een klacht is een signaal: er is iets beschadigd in de relatie tussen de klager en de organisatie waarbij wordt geklaagd. Daarom is het vooral ook voor zo'n organisatie van groot belang dat een klacht goed wordt afgehandeld. Maar hoe doe je dat precies? Een jaar of wat geleden kocht ik een paar nieuwe luidsprekers, waarvan er een het al snel begaf. Toen ik teleurgesteld naar de winkel terugging, zei de jongeman van de servicebalie: ‘Nou mevrouw, dan zal er wel te harde discomuziek over gedraaid zijn.’ Als alleenwonende, wat intellectueel ogende vrouw van boven de vijftig zou je je dan gevleid kunnen voelen, maar misschien kunt u zich voorstellen dat ik toch niet echt tevreden was met deze reactie. Ongetwijfeld kent iedereen wel enkele van zulke gevallen. Toch is dat wel vreemd, want een goede klachtenbehandeling levert voor alle betrokken partijen voordeel op. Allereerst natuurlijk voor de klager, maar ook voor de instelling of het bedrijf waar de klacht wordt ingediend. Een klacht is een signaal dat de relatie tussen de organisatie en de klant beschadigd is. Een goede klachtenbehandeling kan die relatie herstellen en het imago van de organisatie verbeteren. Maar wat houdt een goede klachtenbehandeling eigenlijk in? De klacht Het is zinnig eerst eens na te gaan wat er precies gebeurt als iemand een klacht indient. Iemand die bij u klaagt, drukt uit dat: -er iets mis is; -hij dat vervelend vindt; -hij wil dat u (of uw organisatie) er iets aan doet. Hij richt zich tot u omdat hij: -schade of ongemak heeft ondervonden; -vindt dat er een sociale norm is overschreden; -ervan overtuigd is dat u verantwoordelijk bent voor het probleem; -vindt dat u verplicht bent het op te lossen. De achterliggende gedachte van de klager is dat u: -in staat bent het probleem op te lossen; -dat niet uit uzelf zult doen. Reageren op een klacht betekent in feite ingaan op een of meer van deze punten. Als u als klachtenbehandelaar bijvoorbeeld zegt: ‘Nou, die klacht hebben we nog nooit gekregen hoor, mevrouw’, dan heeft uw reactie betrekking op het eerste punt: u betwijfelt met zoveel woorden dat er iets mis is. Als u zegt: ‘Ach meneer, overal gebeurt weleens wat’, dan gaat u in op de vijfde kwestie: u ontkent dat er een norm is overschreden. Het perspectief van de klager Het zal duidelijk zijn dat de gevallen hiervóór voorbeelden zijn van hoe het niet moet. Dat komt doordat de klachtenbehandelaar weigert het perspectief van de klager te aanvaarden. De klager vindt dat hij op alle onderdelen van de klacht het gelijk aan zijn zijde heeft. Hij is ervan overtuigd dat er iets mis is, dat u (of uw organisatie) verantwoordelijk bent voor het probleem, dat er een norm is overschreden, enzovoort. Natuurlijk kan uw perspectief op essentiële punten afwijken van dat van de klager. Over het algemeen zal uw organisatie waarschijnlijk juist vinden dat zij correct heeft gehandeld bij de gebeurtenissen die de aanleiding vormden voor de klacht. Dat betekent dat u het op een aantal onderdelen van de klacht oneens bent met de klager. Maar als u klantvriendelijk wilt optreden, laat u de klager in de eerste plaats weten dat u ervan uitgaat dat hij oprecht en correct handelt. Dat wil zeggen dat u zo veel mogelijk de nadruk legt op de punten waarover u het met hem eens bent, en zo weinig mogelijk op de meningsverschillen. Dat geldt zowel bij het aanvaarden als bij het afwijzen van een klacht. Stel dat een huurder bij zijn woningbouwvereniging heeft geklaagd over een lekkend plafond. Dan is de volgende aanvaarding van de klacht, waarin een groot aantal onderdelen wordt geaccepteerd, heel klantvriendelijk: Een lekkend plafond, nee dat is niet echt leuk, dat begrijp ik, meneer. Ik hoop dat de schade niet al te groot is. Ik vermoed dat er iets is misgegaan bij de reparatie van de afvoer bij uw bovenburen. Maar een lekkend plafond, dat kan natuurlijk niet. Daar moeten wij natuurlijk iets aan doen. Goed dat u even belt, we gaan direct actie ondernemen. Heel wat minder klantvriendelijk is een reactie waarin slechts één onderdeel wordt geaccepteerd: Goed, meneer, we zullen komen kijken. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij een afwijzing is het juist weer goed om maar één punt aan te stippen: Het spijt me enorm, meneer, maar daar kunnen wij helaas niets aan doen. Wij zijn niet langer onderhoudsplichtig voor dit pand. Dat klinkt heel wat prettiger dan het volgende voorbeeld, waarin een groot aantal onderdelen wordt afgewezen: Nou, meneer, dat lijkt mij sterk. De bovenverdieping staat al jaren leeg. En wat dan nog, dat is toch het ergste niet, een beetje vochtuitslag. Dat heb je nu eenmaal gauw met een oud pand. En u zult vermoedelijk zelf ook wel niet altijd de nodige voorzichtigheid in acht genomen hebben. Nee, wij kunnen er niet aan beginnen om daar wat aan doen. Trouwens, we hoeven er niets aan te doen, want wij zijn niet langer onderhoudsplichtig voor dit pand. Natuurlijk draagt de verontschuldiging in de eerste afwijzing (‘Het spijt me enorm’) ook bij tot de klantvriendelijkheid ervan. Maar het zou nog beter zijn als er meer begrip werd getoond voor de positie van de klager. Zie het volgende voorbeeld: Ja, dat is uiteraard erg vervelend voor u, meneer, en het spijt me als u daarvan schade ondervindt. Maar helaas kunnen wij daar niets aan doen. Wij zijn niet langer onderhoudsplichtig voor dit pand. Maar het is goed dat u het meldt. Misschien kunnen wij dit bij een volgend huurcontract nog eens extra duidelijk benadrukken. Niet ingaan op de motieven van de klant of uitgebreid van alles aanvoeren wat er helemaal niets mee te maken heeft, is geen goed idee. We kennen allemaal de ergernis die een reactie als de volgende opwekt: Ach meneer, het hele bedrijf ligt in de reorganisatie en niemand weet hier van voren meer waar-ie van achteren leeft en we kunnen allemaal door de bomen het bos niet meer zien. En zelf ben ik hier ook nog maar twee dagen in dienst. Uit een dergelijke reactie blijkt maar één ding: de klacht zelf wordt genegeerd. Beleefdheid Niet alleen de inhoud van uw reactie, maar ook de wijze waarop die is geformuleerd kan meer of minder klantvriendelijk zijn. Beleefdheid speelt daarbij natuurlijk een grote rol, en bij klachtenbehandeling heeft dat dan vooral te maken met de mate waarin uw reactie tegemoetkomt aan de wensen en de behoeften van de klager. Als u de klant niet kunt bieden wat hij met zijn klacht wil bereiken, is een indirecte formulering beleefder, in de andere gevallen kunt u beter kiezen voor een directere aanpak. Indirect formuleren houdt in dat u uw reactie inkleedt, afzwakt of omkleedt met redenen of voorziet van verontschuldigingen. Voorbeelden van indirect geformuleerde reacties op een klacht zijn: -Het spijt me, maar ik ben bang dat ik het niet helemaal met u eens kan zijn. -Misschien was het achteraf gezien verstandiger geweest als u dit truitje op de hand had gewassen. De reacties hierboven zouden er direct geformuleerd zo uitzien: -Ik ben het niet met u eens. -U hebt dit truitje verkeerd gewassen. Tips voor een klantvriendelijke klachtenbehandeling -Aanvaard het perspectief van de klager: leg zo veel mogelijk de nadruk op de punten waarover u het met hem eens bent, en zo weinig mogelijk op de meningsverschillen. -Gebruik een indirecte formulering als u niet tegemoet kunt komen aan de wensen van de klager, kies in de andere gevallen voor een directe aanpak. -Zorg ervoor dat de organisatie die u vertegenwoordigt als geheel ook klantvriendelijk is. Bloemenbon Naast de inhoud en de formulering van de eigenlijke reactie op de klacht is er nog iets wat bepalend is voor de klantvriendelijkheid van de afhandeling: de manier waarop de mondelinge of schriftelijke afhandeling als geheel verloopt. Aan de ene kant moet de klager in staat worden gesteld zijn kant van de zaak duidelijk te maken, aan de andere kant moet u de mogelijkheid hebben om uit te zoeken wat er precies gebeurd is voordat u een beslissing neemt. En natuurlijk komt er bij een klantvriendelijke klachtenbehandeling nog meer kijken. Een klachtenbehandelaar kan alleen goed functioneren wanneer de organisatie die hij vertegenwoordigt als geheel ook klantvriendelijk is. Klanten moeten worden geïnformeerd op welke manier ze een klacht kunnen indienen. De klachtenafdeling moet herkenbaar en bereikbaar zijn. Er moet een klachtenmanagement zijn dat de klacht en de afhandeling daarvan registreert en ervoor zorgt dat er lering kan worden getrokken uit eventuele fouten. Maar alles staat of valt met de kwaliteit van de reactie op de klacht in het eerste contact tussen organisatie en klant. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Dat het ook weleens goed gaat, moge blijken uit de reactie die ik van mijn bank kreeg op mijn klacht dat een van mijn rekeningen was opgeheven, terwijl ik nu juist te kennen had gegeven dat ik die rekening wilde behouden. Niet alleen liet de bank mij weten dat zij de gang van zaken oprecht betreurde en dat zij de gemaakte fout onmiddellijk zou herstellen, uiteraard zonder voor mij nadelige gevolgen voor de renteberekening, maar bij de aangeboden verontschuldigingen werd ook een bloemenbon gevoegd: ‘voor het geleden ongemak’. Van M.E. van den Bergh en M.A. van Rees verscheen in 1995 het boek Reageren op klachten. Handleiding voor een klantvriendelijke klachtenbehandeling, Bohn Stafleu Van Loghum. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Jaloers op woordenboekmakers Over het werken aan de omvangrijkste grammatica Marc van Oostendorp De Tilburgse taalkundige Hans Broekhuis werkt sinds enkele jaren met een groep collega's aan een duizenden pagina's dikke Engelstalige grammatica van het Nederlands. Binnenkort wordt het eerste deel gratis ter beschikking gesteld via internet. Waarom is die grammatica zo dik? En waarom wil iemand daar jaren van zijn leven aan besteden? ‘Het is een schande’, zegt de Tilburgse taalwetenschapper Hans Broekhuis, ‘dat de Nederlandse overheid zo weinig geld steekt in de grammatica. De taal is een belangrijk cultuurgoed, dat het verdient om serieus bestudeerd te worden.’ Broekhuis is sinds 1997 leider van een ambitieus project waarin taalwetenschappers de grammatica van het Nederlands zo nauwkeurig en wetenschappelijk verantwoord mogelijk in het Engels beschrijven. Het oorspronkelijke plan was dat dit zou leiden tot een lijvig boekwerk. De titel: A Modern Grammar of Dutch (MGD). Enkele duizenden pagina's heeft Broekhuis met zijn team inmiddels al volgeschreven. Omdat het nog niet is gelukt een uitgever voor zo'n boek te vinden, kunnen de bladzijden die af zijn sinds deze maand gratis via internet worden geraadpleegd. Er zijn als het aan Broekhuis ligt nog vele jaren en enkele duizenden pagina's te gaan. Als er tenminste subsidie gevonden kan worden om het project voort te zetten. De grammatica is te omvangrijk om commercieel te worden uitgebracht, maar culturele subsidiegevers vinden het werk te ‘wetenschappelijk’. Wetenschappelijke subsidiegevers zeggen juist dat Broekhuis' grammatica te veel een samenvatting is van de gegevens die in eerder wetenschappelijk werk gepresenteerd zijn, en te weinig vernieuwend eigen onderzoek bevat. Het werk aan het eerste deel, dat nog in volle gang is, wordt overigens wel door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gefinancierd. Wat moet er in die grammatica komen te staan? ‘Het eerste deel zal uiteindelijk ongeveer drieduizend bladzijden bevatten. Dat deel gaat over de vier belangrijkste woordcategorieën: het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord, het werkwoord en het voorzetsel. Voor daarna is er nog een deel gepland over de onderdelen van de zinsbouw die meer met de betekenis te maken hebben, zoals het gebruik van wederkerende en wederkerige voornaamwoorden, werkwoordstijden en ontkenningen. Als we ook dat deel af hebben, hebben we alleen nog maar de zinsbouw van het Nederlands beschreven, de syntaxis. Daarna zouden nog delen geschreven moeten worden over klankleer, woordvorming, betekenisleer en de structuur van teksten.’ Nederlandse grammatica op internet De Modern Grammar of Dutch is te vinden op het internet-adres http://mgd.niwi.knaw.nl/ Ook de Algemene Nederlandse Spraakkunst komt op internet. Een demoversie is te vinden op www.kun.nl/e-ans/; eind van dit jaar moet de hele tweede druk on line beschikbaar zijn. Wie vooral op zoek is naar praktische tips kan terecht op onder meer de website van VRT-taaladviseur Ruud Hendrickx (www.taaldatabanken.com), het Taalunieversum (www.taalunieversum.org) en de website van het Genootschap Onze Taal (www.onzetaal.nl/advies/). Gedetailleerde beschrijvingen Maar zelfs dit eerste deel is al behoorlijk dik. ‘Het lijkt meer dan het is. Het wordt voor een belangrijk deel gevuld door voorbeeldzinnen. Elk verschijnsel dat we beschrijven, hebben we uitvoerig willen documenteren met zo veel mogelijk voorbeelden. Maar voor een ander deel komt het ook doordat er in de afgelopen tientallen jaren heel veel onderzoek naar de Nederlandse zinsbouw is gedaan, dat heel gedetailleerde beschrijvingen mogelijk en noodzakelijk maakt.’ ‘In sommige opzichten is de grammatica ongetwijfeld nog niet dik genoeg. Elke taalkundige die het leest, zal wel iets missen. De ideale grammatica van het Nederlands is oneindig dik.’ Waarom was dit boek eigenlijk nodig? We hebben de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) toch al? ‘De ANS is een heel goed en nuttig boek voor iemand die geen taalkundige opleiding heeft, maar snel wil opzoeken hoe het ook alweer moet. De MGD is bedoeld voor degene die meer taalwetenschappelijke details wil weten, of die het Nederlands niet machtig is, maar wel geïnteresseerd is in de structuur van onze taal.’ ‘De Amerikaan Noam Chomsky gaf zijn eerste boekje in Nederland uit. Zijn werk is sinds de jaren {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} zestig onder Nederlandse taalkundigen ongekend populair. Mede daardoor is het Nederlands een van de best bestudeerde talen geweest binnen Chomsky's theorie. Helaas zijn artikelen en boeken uit die school over het algemeen zo technisch en wiskundig dat ze voor de buitenstaander nauwelijks te lezen zijn. Zelfs taalkundigen die zich niet gespecialiseerd hebben in grammatica, maar bijvoorbeeld in de manier waarop kinderen taal leren, of in taalstoornissen, of in het sociale functioneren van taal, kunnen dat werk maar moeilijk volgen. Terwijl ze misschien wel behoefte hebben aan een overzicht. Voor hen is de MGD in eerste instantie bedoeld. Voor niet-taalkundigen treden we misschien wel heel erg in details.’ Is het daarom ook in het Engels geschreven? ‘Ja, veel taalkundigen zijn geïnteresseerd in taal als een algemeen-menselijk verschijnsel. Elke taal is voor hen daarom interessant, ook als ze haar zelf niet spreken. We gaan ervan uit dat meer buitenlanders dan Nederlandstaligen geïnteresseerd zijn in alle syntactische details van het Nederlands.’ Wat is zo'n verschijnsel waar u gedetailleerder over bent dan andere grammatica's? ‘Er zijn in het Nederlands twee soorten werkwoorden: de ene groep neemt het hulpwerkwoord zijn in de voltooide tijd (“De jongen sterft”; “De jongen is gestorven”), de andere neemt hebben (“De jongen danst”; “De jongen heeft gedanst”). Dat verschil wordt in andere grammatica's wel genoemd, maar uit recent onderzoek is gebleken dat het correspondeert met andere verschillen tussen deze werkwoorden. Zo kunnen werkwoorden uit de eerste categorie niet, maar die uit de tweede categorie juist wel in de lijdende vorm worden gezet (“in het stadion werd gedanst” kan wel, maar “in de ziekenboeg werd gestorven” kan niet). Omgekeerd kun je weer wel zeggen “de gestorven jongen”, maar niet “de gedanste jongen”. Al die verschillen hangen met elkaar samen, maar dat is een vrij recent inzicht, dat in eerdere grammatica's niet tot zijn recht komt.’ Aanscherpingen Wat is de lol van dit monnikenwerk? Is het niet saai? ‘Nee, het is heel bevredigend om al die kennis die elke spreker van het Nederlands onbewust heeft over zijn moedertaal, nu eens duidelijk op een rijtje te zetten. Bijna elke dag kom ik wel weer nieuwe dingen tegen, dingen die laten zien dat je theorieën en definities net weer iets moeten worden aangescherpt. Zo wisten we bijvoorbeeld wel dat je in oostelijke dialecten dingen kunt zeggen als “Ik heb de band lek” of “Ik heb de vrouw ziek”, in de betekenis “mijn band is lek” en “mijn vrouw is ziek”. Wat iedereen daarbij over het hoofd heeft gezien, is dat we in het Standaardnederlands ook wel degelijk een constructie hebben die hier sterk op lijkt. Die vind je bijvoorbeeld in de zin “Na veel schrobben had hij eindelijk de kwasten schoon.” Hoe zit dat precies in elkaar? En wat zijn de verschillen met het dialect?’ Bestaat er al een vergelijkbare grammatica voor andere talen? ‘Volgens mij niet. Er bestaan wel grote grammatica's voor bijvoorbeeld het Engels, maar die laten meestal het moderne onderzoek buiten beschouwing. Aan de andere kant bestaan er wel grammatica's die gebaseerd zijn op moderne theorieën, maar deze zijn voor buitenstaanders nauwelijks toegankelijk.’ {== afbeelding Hans Broekhuis: ‘De ideale grammatica van het Nederlands is oneindig dik.’ Foto: Marc van Oostendorp ==} {>>afbeelding<<} ‘Het Nederlands heeft met het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) al het omvangrijkste woordenboek ter wereld. Daar is dan ook meer dan honderd jaar voortdurend aan gewerkt door een team van redacteuren. Soms ben ik wel jaloers op die woordenboekmakers. Het is kennelijk veel makkelijker om mensen te overtuigen van de zin van een dergelijke grootschalige onderneming als het om woorden gaat. Maar taal is veel meer dan de woordenschat. Als wij over dezelfde middelen konden beschikken als de makers van het WNT, zouden we een prachtige gedetailleerde grammatica kunnen schrijven.’ Gat in de taal Alex Manassen - Dalfsen Voor sommige begrippen kent het Nederlands geen woord. Peter Burger noemde dit soort gevallen in Onze Taal ‘gaten in de taal’. In drie artikelen (december 1995, juni 1996 en juli/augustus 1997) behandelde hij flink wat van zulke omissies. Ik heb er een aanvulling op. We kennen het woord handtastelijk, dat een negatieve lading heeft. Maar wie kent er een woord waarmee wel het aanraken wordt aangeduid, maar niet het negatieve aspect? Een extra eis waaraan het woord moet voldoen, is dat het zich als een Nederlands bijvoeglijk naamwoord gedraagt, zodat er een vergrotende en overtreffende trap van vergelijking mee gevormd kan worden. Enkele suggesties, die het allemaal net niet zijn: tactiel, aanrakerig, aanraakgraag, innig, genaakbaar, tastig, tastzinnig, tastzindelijk en tastzinnelijk. Er moet toch een compactere manier zijn om te zeggen: ‘In het zuiden van Europa is men veel meer geneigd elkaar aan te raken dan in ons land’? {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Uitbreiding van de woordenschat: van lang tot lengte Nicoline van der Sijs Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je er wat meer vanaf weet. In de maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie. Er zijn veel manieren om nieuwe woorden te maken. We zagen in de vorige afleveringen al dat er veel gebruik wordt gemaakt van samenstelling (tafelpoot) en de vorming van zelfstandige naamwoorden uit werkwoordstammen (snoep van snoepen en zang van zingen). Maar ook worden er veel nieuwe woorden gemaakt door het toevoegen van een voor- of achtervoegsel aan een bestaand woord. Met achtervoegsel is bijvoorbeeld aanvallig van aanval gevormd, zorgeloos van zorg, roodachtig van rood en achterwaarts van achter. Met voorvoegsel is bezitten van zitten gemaakt en ontbijten van bijten. Met zowel een voorvoegsel als een achtervoegsel zijn gebeente en gevogelte afgeleid van been en vogel. Uit de voorbeelden blijkt dat voor- en achtervoegsels woorddelen zijn die niet als zelfstandig woord voorkomen, maar alleen in combinatie met een grondwoord of stam: de woorden ig, loos (in de betekenis ‘zonder’), achtig, waarts, be en ont bestaan niet. Daarin verschillen afleidingen dus van samenstellingen: de delen van samenstellingen, bijvoorbeeld huisdeursleutelgat, komen allemaal ook zelfstandig voor. -Sel Sommige achtervoegsels stammen al uit de Indo-Europese tijd en worden tot op heden gebruikt in nieuwvormingen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het achtervoegsel -sel. Hiermee werden en worden zelfstandige naamwoorden van werkwoorden afgeleid, bijvoorbeeld deksel (uit 1240) van dekken, raadsel van raden en voedsel van voeden. Dit achtervoegsel is nog steeds productief (vergelijk schrijfsel uit 1923). Het wordt dus al vier- of vijfduizend jaar gebruikt. Werkwoorden met umlaut Onderstaande werkwoorden gingen oorspronkelijk uit op -jan. Ter vergelijking wordt telkens een verwante vorm zonder umlaut gegeven, die meestal de bron van het werkwoord is. behelzen, omhelzen - hals belenden(d) - land dekken - dak denken - dank lengen - lang redden - rad (‘vlug’) schenden - schande scheppen - -schap strekken - strak temmen - tam zeggen - gezag Klemtoonverlies Oorspronkelijk waren voor- en achtervoegels waarschijnlijk wel degelijk zelfstandige woorden. Althans: van sommige achtervoegsels weten we dat zeker. Zo bestond in het Oudnederlands het woord duom ‘oordeel’, ons doem. Dit woord werd als tweede deel in samenstellingen gebruikt, en kreeg daar de afgeleide, vagere betekenis ‘(toe)stand, waardigheid’. Zo komt in de tiende-eeuwse Wachtendonckse psalmen het woord ricd(u)om ‘rijkdom’ voor en is in 1240 biscdume ‘bisdom’ genoteerd. In de loop van de tijd werd -dom steeds vaker in samenstellingen gebruikt, waarbij het de klemtoon verloor (samenstellingen kennen slechts één (hoofd)klemtoon), totdat het niet meer zelfstandig voorkwam. Op dat moment was het een achtervoegsel. Op vergelijkbare wijze zijn -heid en -schap tot achtervoegsels geworden. Dat blijkt uit het voorkomen van het zelfstandig naamwoord haidus ‘wijze, hoedanigheid’ in het Gotisch en scap ‘wijze, gedaante’ in het Oudhoogduits. Met voor- en achtervoegsels kunnen gemakkelijk nieuwe woorden worden gemaakt. De procédés die aan dergelijke nieuwvormingen ten grondslag liggen, worden in grammatica's beschreven, bijvoorbeeld in de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Etymologische woordenboeken schenken minder aandacht aan afleidingen, omdat deze vaak eenvoudig zijn te doorzien. Toch zijn ze ook vanuit etymologisch oogpunt interessant: het is de moeite waard om te bekijken wanneer individuele afleidingen zijn ontstaan en welke vorm- en betekenisontwikkelingen ze hebben doorgemaakt, en het is minstens zo interessant om datzelfde na te gaan van voor- of achtervoegsels: sinds (en tot) wanneer wordt een bepaald woorddeel in nieuwvormingen gebruikt en welke veranderingen heeft het in de loop van de tijd doorgemaakt? Vooralsnog is daar niet veel over bekend. Umlaut Hoewel in veel afleidingen het grondwoord gemakkelijk te herkennen is, zijn er uitzonderingen. Zo is niet onmiddellijk duidelijk dat behendig is afgeleid van hand, of wetering van water. De stamklinker a is in de afleiding tot e geworden. Hoe komt dat? Die verandering is in het verleden veroorzaakt door de onbeklemtoonde i in het achtervoegsel: hierdoor werd de oorspronkelijk korte a van het grondwoord meer voor in de mond uitgesproken, in de richting van de i in de volgende lettergreep. Het gevolg van deze uitspraakverandering was een klinkerwisseling die umlaut of i-umlaut wordt genoemd. Umlaut is een heel oude klankverandering, die plaatsvond in het Germaans. Hij werd niet alleen veroorzaakt door een onbeklemtoonde i na het grondwoord, maar ook door een onbeklemtoonde j. Sinds de Germaanse tijd heeft het Nederlands veel veranderingen doorgemaakt. Een daarvan was dat onbeklemtoonde klinkers tot sjwa (de e-klank in bijvoorbeeld het lidwoord de) werden gereduceerd. Dat hield bijvoorbeeld in dat de Oudnederlandse vorm wihsil in het Middelnederlands veranderde in wissel. Deze verandering vond plaats rond 1200 en was zo ingrijpend dat ze de Middelnederlandse periode inluidde. Vervolgens vielen veel gereduceerde klinkers weg, net als de onbeklemtoonde j in achtervoegsels en uitgangen (voor voorbeelden zie het onderste kader op deze bladzijde). Vanaf dat moment vond er geen umlaut meer plaats: door de reductie of verdwijning van de onbeklemtoonde i en j verviel immers de oorzaak ervan. Sprookje en spreuk Doordat tegenwoordig de onbeklemtoonde i en j meestal zijn verdwenen, is het moeilijk de afleidin- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} gen te doorzien en de klinkerwisseling te verklaren. Alleen door de oudere vormen te bekijken, weten we dat hengsel is afgeleid van hangen, helft van half en mens van man: de oudere vormen luiden namelijk *hangisla, *halfiþo en *manniska - alle drie dus met een onbeklemtoonde i (de asterisk betekent dat de vorm nooit is gevonden, maar is gereconstrueerd). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Haan, hen en hoen bestonden al in het Germaans. Dat blijkt uit het feit dat ze voorkomen in andere Germaanse talen, bijvoorbeeld in de Duitse dialecten. Uit: Werner König en Hans-Joachim Paul (cartografie), dtv-Atlas Deutsche Sprache. München, Deutscher Taschenbuch Verlag, 1998 ==} {>>afbeelding<<} De klinkerwisseling van a in e vond niet plaats wanneer de stam in het Nederlands uitging op ch of cht. Vandaar de woorden krachtig, drachtig, lachen en geslacht. Sommige dialecten kennen ook in deze gevallen klinkerwisseling en dat verklaart het naast elkaar voorkomen van machtig en amechtig - de laatste vorm is oorspronkelijk Limburgs-Brabants. Door umlaut veranderde in het Germaans niet alleen de korte a in de stam, maar ook de korte u, die werd uitgesproken als [oe]. Die Germaanse u werd normaliter in het Nederlands tot o, zo ontstond vol uit het Germaanse *fulna-. Maar wanneer de korte u gevolgd werd door een i of j, veranderde hij op een andere manier, afhankelijk van het feit of hij in een gesloten of een open lettergreep stond. In een gesloten lettergreep werd de [oe] tot [u], vandaar vullen (de j blijkt nog uit het Gotische fulljan) naast vol, en gulden naast goud (dat weer van het oudere golt komt). In een open lettergreep werd de [oe] tot [eu], en dat verklaart het voorkomen van de vormen brok (gebroken), rook en sprook(je) naast breuk, reuk en spreuk - de laatste vormen met umlaut. Momenteel zijn dit weliswaar gesloten lettergrepen, maar dat was in het verleden niet zo: de woorden bevatten immers een i die verantwoordelijk was voor de umlaut; zo gaat breuk bijvoorbeeld terug op de vorm *broki. Vergelijk ook teloor(gaan) met teleur(stelling). Umlaut is dus een ander soort klinkerwisseling dan de ablaut, die in de vorige aflevering van ‘Etymologica’ ter sprake is geweest. Ablaut is een bepaalde regelmatige klinkerwisseling die optreedt bij sterke werkwoorden en daarvan afgeleide zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld dreef van drijven (dreven - gedreven) en gave van geven (gaven - gegeven). Umlaut is de verandering van een oorspronkelijke korte stamklinker a of u wanneer deze gevolgd wordt door een onbeklemtoonde i of j. Omdat die i of j tegenwoordig is verdwenen, is umlaut niet direct te herkennen. Het gevolg ervan wel: de afwisseling van vormen met a en e of met o en u of eu. Hieronder zal ik een aantal voorbeelden geven van naast elkaar voorkomende vormen met en zonder umlaut, zodat de werking van umlaut duidelijker wordt en gemakkelijker herkenbaar is. Lepel, vleugel en leemte Het achtervoegsel -el werd vroeger gebruikt voor de vorming van verkleinwoorden, zoals stippel van stip. In het Germaans luidde dit achtervoegsel -ila, met de onbeklemtoonde i die verantwoordelijk is voor umlaut. Die umlaut vinden we in hekel ‘vlaskam’ van haak, schepel ‘inhoudsmaat’ van schap ‘plank’, sprenkel van sprank en tengel ‘houten strook’ van tang. Met hetzelfde achtervoegsel werden ook werktuignamen van een werkwoord afgeleid, vergelijk bikkel van bikken en stekel van steken. Met umlaut vinden we de afleidingen hengel, klepel, lepel en stempel, die teruggaan op hangen, klappen, het Middelnederlandse lapen ‘likken’ en stampen. Beugel, sleutel, teugel en vleugel gaan terug op vormen met een o: buigen (boog), sluiten (sloot, slot), tijgen (toog) en vliegen (vloog). Met het achtervoegsel -te worden abstracte zelfstandige naamwoorden afgeleid van bijvoeglijke naamwoorden, bijvoorbeeld breedte van breed en ziekte van ziek. Dit achtervoegsel gaat terug op het Germaanse *-ida. Het Germaanse achtervoegsel heeft gezorgd voor umlaut bij lengte van lang en leemte van lam. De umlaut ontbreekt in kalmte, vlakte, warmte en zwakte. Dit bewijst dat deze afleidingen ‘jong’ zijn, dat wil zeggen dat ze gevormd zijn in een periode dat de umlaut niet meer werkte. Tot slot: in het huidige Nederlands kennen we nog een aantal paren van woorden die van elkaar verschillen in umlaut. Voorbeelden zijn haag naast heg, haan en hen, en zaal en gezel. Het verschil in oorsprong is in alle drie de gevallen hetzelfde: de woorden hadden allemaal een stam met de klinker a, maar in het geval van heg, hen en gezel werd die stam gevolgd door een j. Door deze j ontstond umlaut, en dus veranderde de a in een e. Later viel de j weg, en ontstonden de huidige woorden, die dus alleen wat de klinker betreft van elkaar verschillen. Met dank aan Piet Verhoeff. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Huttenweg Riemer Reinsma Straatnamen met het woord hut erin herinneren meestal aan de tijd dat onze voorouders het nog niet zo heel breed hadden. Hutten kennen we uit de derde wereld, maar de tijd dat ze ook in ons land een alledaags verschijnsel waren, is nog niet lang voorbij. Zo herinnert de Huttenweg in het dorp Miste (bij Winterswijk) volgens de Achterhoekse almanak voor het jaar 1995 aan de armzalige plaggenhutten die daar hebben gestaan, en hetzelfde geldt voor de Huttendijk in het naburige Rekken. Het woord hut is afkomstig uit het Duits. Voorzover bekend is het al in de Middeleeuwen ontleend. De oudste vindplaats is een Hollandse tekst uit 1475, en het woord heeft daar de betekenis die we nu ook nog steeds kennen: ‘eene menschelijke woning van kleinen omvang en eenvoudige of gebrekkige inrichting’, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) het in gedragen bewoordingen formuleert. {== afbeelding Café ‘Hut van Mie Pils’ in Waalre, volgens een schilderij uit 1984 (maker onbekend). ==} {>>afbeelding<<} Het opvallende is nu dat straatnamen met het woord hut erin niet over het hele land verspreid liggen, maar uitsluitend voorkomen in de oostelijke en zuidoostelijke provincies. Om enkele voorbeelden te noemen: van zuid naar noord vinden we de Hutweg in het Limburgse Eijsden, de Hutten in de Brabantse plaats Bergeyk, de Huttendijk in Rekken (Gelderland), de Huttenweg in Almelo (Overijssel) en dito in Ruinen (Drenthe). Waren er in westelijk Nederland dan geen ‘menschelijke woningen van kleinen omvang’? Ongetwijfeld. Toch valt het verschijnsel, denk ik, vooral te verklaren als we bedenken dat westelijk Nederland in vorige eeuwen aanzienlijk welvarender was dan het oosten en het zuiden. Maar er speelt ook iets anders mee. In sommige streken, zoals Noord-Brabant, was een hut geenszins een woning ‘van kleinen omvang’; sterker nog, het kon ook een groot stenen huis aanduiden. Evert Meijs meldt in zijn boek De straatnamen van Aalst en Waalre van A tot Z (1998) dat de Hutdijk in Waalre onder andere zo heet omdat daar de ‘Hut van Mie Peels’ staat. Het oorspronkelijke etablissement (nu verdwenen) was in 1717 gebouwd om dienst te doen als herberg. Volgens Jean Coenen (Mie Peels en de Aalsterhut, 1985) was het ‘een prachtig stenen huis’, wat heel bijzonder was in een tijd dat de meeste huizen ‘wanden van takken en leem’ hadden. De naam ging over op een huis in de naaste omgeving, maar onderging een kleine verandering: Peels werd Pils. Bovendien: niet alle hutten waren woningen. Het woord hut sloeg soms op een ijzergieterij. Het WNT vermeldt deze betekenis van hut weliswaar niet, maar er zijn verschillende bewijzen dat het woord, althans in Twente en de Achterhoek, die betekenis heeft gehad. Zo heeft er in het Achterhoekse dorp Ulft aan de Hutteweg ooit een ijzergieterij gestaan, zoals de genoemde Achterhoekse almanak weet te vertellen. En ook in Enschede moet zo'n preïndustriële hoogoven gestaan hebben; dit blijkt uit de straatnaam Huttensmidhoek. Het woord hut sluit wat de betekenis aangaat ook hier aan bij het Duits, waar de betekenis ‘smelterij, hoogoven’ nog steeds heel gebruikelijk is; denk maar aan de naam van een bedrijf als Thyssen Hütte, in het Roergebied. En misschien is het geen toeval dat de hutten in Nederland die aantoonbaar ijzergieterijen waren, vlak bij de Duitse grens stonden. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Raptus Foute woorden Ingmar Heytze Poëzie is, statistisch gezien, bijzonder vervelend. Ik weet waar ik het over heb, want de afgelopen maanden heb ik de openbare én de universitaire bibliotheek in Utrecht doorgewerkt op zoek naar gedichten over drugs en verslaving. Samen met mijn collega Vrouwkje Tuinman ben ik namelijk bezig met de middelste bloemlezing uit onze trilogie over seks, drugs en rock-'n-roll. Met zo'n negenduizend Nederlandstalige gedichten van de laatste eeuw vers achter de kiezen kan ik u verzekeren dat negentig procent van de poëzie, althans van de poëzie die om wat voor reden dan ook is opgenomen in de collectie van voornoemde bibliotheken, buitengewoon vervelend is. De ellende concentreert zich niet zozeer in een bepaalde periode als wel in sommige, niet nader te noemen oeuvres en stromingen. Mijn hemel, wat is er een hoop rommel aan de drukpers toevertrouwd onder de tedere vlag van de poëzie. Het leuke aan systematisch gedichten lezen is dat alles wat je voor mooi en waar hield, onder je ogen instort als een kaartenhuis. Gelauwerde grootheden vallen van hun voetstuk, verguisde namen blijken veel beter dan verwacht en obscure bundels bevatten de schitterendste gedichten. Op den duur kom je tot de conclusie dat je onmogelijk nog kunt spreken van je favoriete dichters - er zijn alleen maar favoriete gedichten. Eén briljant gedicht kan het doorploegen van een verzameld werk vol middelmatigheid goedmaken. Ooit vroeg J.C. Bloem zich af: ‘Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten, / Voor de rechtvaardiging van een bestaan?’ Het antwoord is: ja. Al lezend en lezend begin je je onwillekeurig af te vragen of de kwaliteit van een gedicht nu enkel een kwestie van smaak is. Naarmate je meer leest, merk je dat dit niet het geval is. Een goed gedicht herken je eigenlijk altijd, ook als je het totaal niet mooi vindt. Ik durf te beweren dat mijn medesamensteller en ik het over een bloemlezing met de beste gedichten vrij snel eens zouden zijn. Over een bloemlezing met de mooiste gedichten zouden we elkaar tot in lengte van dagen de hersens inslaan met de verzamelde gedichten van H.H. ter Balkt (daar houden we allebei niet van). Een van de helderste indicaties voor een kwalitatief goed gedicht is de geringe concentratie van ‘foute woorden’. Een bindende definitie van zulke woorden is niet te geven, maar de geroutineerde poëzieconsument herkent ze onmiddellijk. Foute woorden hebben niet alleen een verwoestend effect op een gedicht, maar ook op het humeur van de lezer. Ze zijn te vaag, te weids, te hol of gewoon versleten door overmatig gebruik. Ze zorgen ervoor dat het gedicht overhelt naar overdreven tragiek, of juist als een willekeurige kubieke meter stank in het luchtledige blijft hangen. Natuurlijk kunnen zelfs de meest foute woorden in de juiste omgeving toch bijdragen aan een goed gedicht. En uiteraard is er poëzie die zulke foute woorden zo manifest gebruikt dat het gedicht juist door die verbale ellende met een scheve grijns onder zijn eigen overgewicht vandaan weet te kruipen. Laat ik dit stukje afsluiten met een eerste, tamelijk willekeurige maar uiterst foute lijst van 25 woorden. Weet u er meer? Mail ze door naar foutewoorden@heytze.nl. U krijgt de laatste versie van de volledige lijst teruggemaild. Afstand Ademen Conclusie Contouren Dansend Individu Inhoud Interbellum Leegte Nimmer Onrust Ontstaan Ontwaken Onzichtbaar Oppervlak Rusteloos Sneeuw Stilte Vergetelheid Verlangen Verscheuren Verstenen Verwijderen Wanhoop Werkelijkheid Zevenboom en doodliggen C. Kostelijk - Alkmaar De neerlandicus L.F.W. Adriaenssen wordt gerekend tot Nederlands bekwaamste genealogen. Daarom publiceerde Gens nostra, het maandblad van de Nederlandse Genealogische Vereniging, een vraaggesprek met hem. Volgens Adriaenssen brengt genealogie de minder bekende aspecten van de geschiedenis aan het licht. Dat de hedendaagse woordbeschrijving daarvan kan profiteren, moge uit het volgende citaat blijken: Naast de lakenververij houd ik mij ook bezig met de ‘postnatale abortus’, zeg maar zuigelingenmoord. Van abortus wisten mensen toen nog niets. Ze kenden wel het kruid zevenboom, maar dat was letterlijk een paardenmiddel. Het beste middel was toen ‘het kind doodliggen’ (er bovenop gaan liggen tot het gestikt is) of boven het secreet [= toilet] bevallen. Ik heb hiervan honderden casussen en verklaringen gevonden. Van Dale kent doodliggen (met als voorbeeldzin: ‘De zeug heeft haar biggen doodgelegen’), maar vermeldt niet duidelijk dat doodliggen ook iets is wat - opzettelijk - gebeurde bij mensen. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ontbreekt het woord al helemaal. Over de zevenboom trof ik in het WNT wél een citaat aan, uit 1670: ‘dese Boomen worden niet veel geplant, om dat de meysjens, die niet poort-vast zijn, haer daer van dienen om niet zwanger te worden’. Het volgende stukje uit Elseviers gids van giftige planten uit 1984 van dr. M. de Cleene doet vermoeden dat het gebruik van de zevenboom vaak misgegaan is: ‘Van de zevenboom zijn alle delen zeer giftig (...) De dodelijke dosis voor de mens is onbekend. Vergiftigingen zijn voorgekomen na innemen van een “geneeskrachtig” extract of een afkooksel van bladeren als vruchtafdrijvend middel.’ Van Dale zegt in de nieuwste, dertiende editie over zevenboom: ‘tot de cipres behorende heester of heesterachtige boom met lange opstijgende takken, die in Z.-Europa groeit en niet zelden bij ons gekweekt wordt’. Blijkbaar is het bij Van Dale niet bekend waarvoor de zevenboom gebruikt werd; de giftigheid wordt in geen enkele editie genoemd. Zevenboom en de toepassing ervan spelen een rol in de veelgelezen en veelgeprezen roman Publieke werken van Thomas Rosenboom uit 1999. Daarom bestaat de kans dat de volgende druk van Van Dale wat scheutiger is met informatie over dit middel. En anders is er nog de toekomstige dissertatie van Adriaenssen. Daarin worden de honderden casussen van zuigelingenmoord opgenomen. Wellicht zullen zijn bevindingen hun neerslag krijgen in de naslagwerken. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Els van der Kooij: de bouwstenen van gebarentaal Marc van Oostendorp Als je iedere week met een ander autootje wilt spelen, kun je elke zaterdagmiddag naar de speelgoedwinkel gaan en daar een nieuw model dinky toy aanschaffen. Dat is duur en bewerkelijk. In plaats daarvan kun je ook één keer een doos lego kopen en daarvan elke week zelf een nieuw autootje knutselen. {== afbeelding Het gebaar voor ‘thee’. ==} {>>afbeelding<<} Taal lijkt meer op een doos lego dan op een verzameling dinky toys. We zouden bijvoorbeeld voor elk woord best een apart geluid kunnen onthouden: een kreun voor man, een fluittoon voor kussen, een gil voor vrouw. Kreun-fluit-gil betekent dan ‘een man kust een vrouw’. Het menselijk geheugen is waarschijnlijk groot genoeg om zo enkele tienduizenden verschillende geluiden te kunnen onthouden, ruim voldoende voor de woordenschat van een gemiddeld mens. Toch werkt het zo niet. Omdat taal zuinig is, biedt elke taal in plaats daarvan een beperkt aantal legosteentjes - klinkers en medeklinkers - waaruit alle woorden zijn opgebouwd. Gebarenschrift Elke taal? Gebarentalen hebben geen klinkers of medeklinkers. Toch bestaan volgens de onderzoekster Els van der Kooij ook die talen uit legosteentjes. Onlangs promoveerde zij aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over dit onderwerp. Lange tijd hebben doven, dovenbegeleiders en onderzoekers gedacht dat gebarentaal minderwaardig was in vergelijking met gesproken talen als het Nederlands. Maar tegenwoordig wordt het steeds duidelijker dat gebarentalen en gesproken talen veel op elkaar lijken. De drie belangrijkste bouwstenen van een gebaar zijn volgens Van der Kooij: de vorm van je hand (bijvoorbeeld gebald tot een vuist, met alle vingers gespreid of met één vinger opgestoken), de plaats bij het lichaam waar de hand zich bevindt (bijvoorbeeld bij het hoofd, op de keel of recht voor de borst) en de richting waarin de handpalmen wijzen (naar voren, naar achteren, omhoog of omlaag). Elk gebaar uit de Nederlandse gebarentaal is opgebouwd uit een van de ongeveer dertig handvormen, een van de negen plaatsen en een van de vier mogelijke handpalmrichtingen. Doordat er binnen een gebaar ook nog veranderingen kunnen plaatsvinden - de handpalm is eerst naar boven gericht, maar wordt later omlaag gehouden, de hand beweegt zich van beneden naar boven - kan een groot aantal gebaren beschreven worden. Sterke hand Dergelijk onderzoek is mogelijk nuttig voor het ontwikkelen van een schriftsysteem voor gebarentaal. Nu bestaat er nog geen standaardmanier om gebarentalen op te schrijven. De ontdekking dat je gesproken woorden in klinkers en medeklinkers kunt verdelen, was een belangrijke stap in de ontwikkeling van het alfabet. Om ooit een bruikbaar gebarenschrift te kunnen maken, moeten we weten welke onderdelen van een gebaar essentieel zijn. Het onderzoek naar de bouwsteentjes van gebarentaal is ook interessant omdat het laat zien hoe zuinig de taal met het beschikbare geheugen omspringt. Zo worden de meeste gebaren met één hand gemaakt, de ‘sterke hand’, de hand waarmee je ook schrijft of een hamer vasthoudt. Sommige gebaren worden met twee handen gemaakt. Van der Kooij meent dat er twee soorten tweehandige gebaren zijn. Bij het ene soort spiegel je met de zwakke hand precies wat je met de sterke hand doet. Bij het gebaar voor ‘trein’ maak je bijvoorbeeld met twee vlakke vooruitgestoken handen een draaiende beweging. Bij het andere soort gebaar gebruik je de zwakke hand als de plaats waarop je een gebaar met de sterke hand uitvoert. Voor het woord koffie bal je beide handen tot een vuist, en wrijf je met je sterke hand over de wijsvinger en duim van je zwakke hand. Theedrank In alle tweehandige gebaren hebben de sterke en de zwakke hand dezelfde vorm. Het is lichamelijk helemaal niet moeilijk om aan de ene hand bijvoorbeeld de pink uit te steken en aan de andere de wijsvinger, maar in gebarentaal worden dit soort vormen nooit gebruikt. Misschien is de reden daarvoor dat het moeilijk is om twee verschillende handvormen tegelijkertijd te zien, of misschien is ook dit weer een voorbeeld van de zuinigheid waarmee menselijke talen werken. Als een kind een nieuw gebaar leert, kan het eventueel nog wel onthouden dat dit gebaar met twee handen moet worden gemaakt, maar niet dat de zwakke tweede hand nog een eigen vorm heeft. Er zijn overigens een paar uitzonderlijke gevallen waarin de twee handen wel verschillende vormen hebben. Die uitzonderlijkheid heeft dan altijd te maken met de betekenis van het gebaar. Voor het gebaar voor ‘thee’ houd je bijvoorbeeld je zwakke hand alsof je een kopje vasthoudt, terwijl je er met je sterke hand een theezakje in doopt. Van der Kooij denkt dat dit soort woorden samenstellingen zijn; het gebaar voor ‘thee’ betekent dan ongeveer ‘theedrank’, waarbij de sterke hand ‘thee’ uitdrukt en de zwakke ‘drank’. Op deze manier proberen gebarentalen dus net als gesproken talen zo veel mogelijk uit te drukken met zo min mogelijk middelen. Zuinigheid is iedereen aangeboren, of hij nu doof is of niet. Els van der Kooij, Phonological Categories in Sign Language of the Netherlands. The Role of Phonetic Implementation and Iconicity. Utrecht, LOT, 2002. ISBN 90 76864 16 0 {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Veulenmilt Guus Middag Er was eens, heel lang geleden, vele eeuwen voor het begin van onze jaartelling, een koningin in het land van Phoenicië. Zij heette Dido. Op een kwade dag was zij gedwongen haar land te verlaten. Ze belandt op de kust van Afrika en sticht daar een stad: Carthago. Niet veel later krijgt zij bezoek van een andere vluchteling, Aeneas, die na de val van Troje ook op zoek is naar een plek voor een nieuwe stad. Ze worden verliefd, ze bedrijven de liefde en even lijkt het erop alsof zij voorbestemd zijn voor elkaar. Maar Aeneas krijgt stemmen door: goddelijke influisteringen die hem vertellen dat zijn bestemming verderop ligt. Hij voelt zich genoodzaakt aan deze roeping te gehoorzamen, en als het Dido niet lukt hem op andere gedachten te brengen, overvalt haar een groot verdriet. {== afbeelding Anna ontdekt Dido's zelfmoord. Uit: Henric van Veldeke, Eneas (Straatsburg - Elsässische Werkstatt, 1418-1419). Universiteitsbibliotheek Heidelberg. ==} {>>afbeelding<<} Dido besluit een einde aan haar leven te maken, maar niemand mag het weten. Zij vertelt haar zus Anna dat een priesteres haar heeft aangeraden om een houtstapel op te richten, met daarop alles wat nog herinnert aan de vertrekkende geliefde. ‘Alles wat aan die verrader / herinnert dient verbrand te worden’, zo heeft de priesteres haar opgedragen, in de vertaling van M. d'Hane-Scheltema in Het verhaal van Aeneas (2000). Anna zal haar zus Dido helpen, niet bevroedend dat Dido zelf op de brandstapel plaats wil nemen. En dus wordt er een bos hout opgericht met daarop enkele door Aeneas achtergelaten spullen: zijn zwaard, zijn kleren, zijn portret. De priesteres verricht allerlei magische handelingen op en om de houtstapel. Zij roept ‘driemaal honderd goden’ aan. Zij plengt ‘uit Avernus' bron’. Zij doet een greep in kruiden ‘die met bronzen messen / bij maanlicht zijn gesneden’ en die rijk zijn aan ‘donker, giftig sap’. En ook grijpt zij ‘naar veulenmilt, dat bloed van liefde dat de merrie / na de geboorte van haar jong vaak weglikt van zijn kop’. Liefdesbloed Het is een spannend verhaal, de zinnen lopen soepel, en de lezer wil weten hoe het met dit liefdesdrama afloopt - maar wat is veulenmilt eigenlijk, zonder lidwoord? Een ander woord kennelijk voor ‘bloed van liefde’. En dat is blijkbaar weer een bestaande term voor het bloed dat meteen na de bevalling door het moederpaard van het hoofd van haar veulen wordt weggelikt. Als de merrie dat kennelijke liefdesbloed, blijkbaar ook wel veulenmilt geheten, weglikt, hoe kan deze priesteres er dan over beschikken? En hoe moeten we ons voorstellen dat zij er bij die brandstapel naar grijpt? Wordt het bewaard in een flesje of potje? En kon je het spul vroeger gewoon in de winkel kopen, of alleen in het illegale circuit, of was het nu typisch iets voor zo'n geheime priesteres om het zelf bij paardenbevallingen te bemachtigen en vervolgens via geheime toverprocédés te conserveren? Dit was een passage die vroeg om een voetnoot, en die was er dan ook, al riep hij meer vragen op dan hij beantwoordde. Dit is wat de vertaalster in noot 22 toevoegde aan Aeneis, boek IV, verzen 515-516: ‘Veulenmilt (hippomanes) is een uitwas op het voorhoofd van een pasgeboren veulen; men kende er speciale toverkracht aan toe. Volgens Van Dale is het echter: “een vleesachtig koekje dat een veulen bij de geboorte in de bek heeft”.’ Kennelijk is veulenmilt toch geen bloed, zoals de vertaalster vertaalt, maar een uitwas, zoals ze in haar toelichting zegt? En die uitwas is dan weer van zulk zacht materiaal dat hij weggelikt kan worden? We kunnen ons er iets bij voorstellen: een of ander rudiment van een hoorn op het voorhoofd (denk aan de eenhoorn), een aanzet tot een inmiddels in de loop van de evolutie verloren gegaan paardengewei of een restant van een of andere foetale knobbel, na de geboorte overbodig geworden. Maar de uitleg van Van Dale maakt het geval wel erg curieus. Volgens het woordenboek zou het hier niet gaan om bloed, en ook niet om een uitwas, maar om een kant-en-klaar koekje, in de bek nog wel. Als geboortegeschenk door de natuur meegegeven voor onderweg? Of juist een aardigheidje voor de moeder, een moederkoekje, als blijk van waardering voor de zware arbeid tijdens de bevalling verricht? Groeisel De kwestie maakt nieuwsgierig naar andere vertalingen, maar die maken de zaak van het koekje er niet eenvoudiger op. P.H. Schrijvers wekt, in zijn Aeneis-vertaling uit 1996, de indruk dat het Dido zelf is die er, op aanraden van een priesteres, op uit is getrokken om het geheimzinnige veulengoedje te bemachtigen. Bij hem gaat het niet om bloed dat liefde kan verwekken, maar om een uitwas met die bijwerking: ‘Ook wordt het voorhoofd van een jong veulen ontdaan van zijn groeisel, / hippomanes, dat liefde verwekt.’ In de prozavertaling van M.A. Schwartz, uit 1959, gaat het ook om een uitwas (nu ter grootte van een wrat) en ook Schwartz meldt de liefdesstimulerende werking ervan, maar hij wendt zich daartoe niet tot het veulen, maar tot diens moeder, die {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} de wrat blijkbaar al heeft verwijderd, maar nog net niet weg- of opgelikt: ‘De wrat gerukt van de kop van het pasgeboren veulen, liefde verwekkend, werd aan de merrie ontnomen.’ In een Duitse vertaling van de Aeneis (van Johannes Götte, uit 1955) vinden we nog weer een andere combinatie. Hier is het de priesteres die op zoek gaat, en niet naar bloed van liefde, maar naar ‘das Liebesgewächs’ (‘het liefdesgroeisel’ of ‘de liefdesuitwas’), ‘entrissen der Stirn des eben geborenen Füllens’ (‘weggerukt van het voorhoofd van het pasgeboren veulen’), ‘dem Muttertiere entrafft’ (‘aan de merrie ontnomen’). Er zijn blijkbaar nogal wat mogelijkheden en het is dan ook wel voorstelbaar dat de Engelse vertaling van Robert Fitzgerald, uit 1983, het maar een beetje in het midden laat en twee mogelijkheden biedt: ‘the rare love-charm / or caul torn from the brow of a birthing foal / and snatched away before the mother found it’. Met ‘love-charm’ zal zoiets als een afrodisiacum zijn bedoeld. ‘Caul’ is volgens het woordenboek de helm, het vlies dat bij de geboorte soms nog om het hoofd van het veulen zit. Klontje Bloed, uitwas, groeisel, wrat, vlees, helm, veulenmilt, hippomanes: er zit inmiddels niets anders op dan terug te keren naar de oorspronkelijke Latijnse tekst. Die geeft verrassend genoeg geen hippomanes, maar: ‘quaeritur et nascentis equi de fronte revolsus / et matri praereptus amor.’ In deze zin moet het slotwoord ‘amor’ wel het onderwerp zijn en ‘quaeritur’ het gezegde. ‘Amor quaeritur’: ‘amor’ wordt gezocht, men zoekt ‘amor’. Twee bijstellingen bij ‘amor’: ‘revolsus de fronte nascentis equi’ (‘weggenomen van het voorhoofd van een veulen’) en ‘praereptus matri’ (‘door of aan de moeder ontnomen’). Het door ons gezochte woord is dus amor. En blijkbaar betekent dat hier niet ‘liefde’, maar iets veel specifiekers betreffende wratten, helmen of andere voorhoofdsaangroeisels van pasgeboren paardjes. Er zit dus ook niets anders op dan terug te keren naar een regulier Latijns woordenboek om te zien wat daar onder het lemma amor vermeld staat. Niet alleen ‘liefde’, ‘vriendschap’ en ‘begeerte’ en, metonymisch, ‘voorwerp van liefde, lieveling’ en ‘liefdesklacht’, maar ook, zowaar, zonder verdere uitleg: ‘liefdewekkend middel, “veulenkoek” (klontje geronnen bloed op de kop van pasgeboren veulen, dat de merrie terstond pleegt op te eten en waaraan magische kracht werd toegekend)’. Naast bloed, helm, wrat en uitwas heeft zich nu ook een klontje geronnen bloed gevoegd bij de mogelijke verschijningsvormen van de ‘amor’ of ‘veulenmilt’. Koekje Er blijft intussen nog één vraag over: hoe zit het nu met de koekjes? Wat aan te vangen met de bizarre mededeling in de voetnoot, en in Van Dale, dat veulens met vleesachtige koekjes in de mond ter wereld komen? Enig naslagwerk leert dat het allemaal nog waar schijnt te zijn ook. De omschrijvingen in Van Dale en in het Woordenboek der Nederlandsche Taal voor veulenmilt (en voor de synoniemen veulenbrood, veulenkoekjes, paardenmilt, zuiglap en zuiger) gaan allemaal terug op wat dr. L.M. Metz, volgens de titelpagina arts te Vorden, erover schreef in zijn Woordverklaring. Woordenboek voor praktische kennis uit 1937: ‘Veulenmilt. Vleesachtig koekje, dat bij de geboorte van het veulen in den bek wordt aangetroffen en waarvan de beteekenis onbekend is. Wegens den vorm heeft het koekje den naam van veulenmilt gekregen. De geheimzinnigheid ervan leidde eertijds tot de veronderstelling, dat het geneeskracht tegen vallende ziekte zou hebben.’ Overigens meldt M.A. van Andel in zijn Volksgeneeskunst in Nederland (Utrecht, 1909) nog wel meer, vaak eeuwenoude toepassingen. Het koekje zou, behalve als liefdespil en als middel tegen epilepsie, ook gebruikt zijn als medicijn tegen ernstige ziekte in het algemeen. Ook dacht men lang dat een veulen dat met zulke koekjes in de bek geboren werd, later ‘een groot renner’ zou worden, ‘omdat het de milt in den bek heeft, deze dus kwijt is en niet door miltsteek zal worden geplaagd’. De verschillende diergeneeskundige naslagwerken bevestigen het bestaan van het veulenbrood. Het gaat om tamelijk vaste lichaampjes, ontstaan uit instulping van het buitenste blad van de allantoïs met het chorion in het allantoïslumen en aldaar afgestorven, steelsgewijs aan het allantochorion vastzittend of afgestoten en ronddrijvend in het allantoïsvocht, meestal enkele centimeters lang, in het midden ongeveer één centimeter dik, ovaal, miltvormig, plat, geelachtig of bruin, bij de vrucht van paarden, heel soms ook bij herkauwers, heel zelden bij zwijnen. Soms heeft het veulen een of meer van deze koekjes nog in de bek, soms drijven ze bij de bevalling met ander vocht mee naar buiten; in beide gevallen is de merrie geneigd ze snel weg te likken en op te eten. Van een wrat of uitwas of liefdesgroeisel op het voorhoofd van het pasgeboren veulen is hier dus geen sprake. Noteren wij daarom in het woordenboek van de poëzie: ‘veulenmilt, zeker vlezig koekje, in of bij een pasgeboren paard aangetroffen, door allerlei dichters en hun vertalers in de loop der eeuwen ten onrechte beschouwd als voorhoofdsaanwas met het effect van liefdesverwekker of wonderbrood voor allerlei kwalen, zoals bijvoorbeeld door Vergilius in zijn Aeneis IV, 515-516, ook wel “hippomanes” genoemd (niet te verwarren met het lijmachtige vocht uit de schaamdelen van tochtige merries, eveneens “hippomanes” genoemd en eveneens voor allerlei toverdranken aangewend en eveneens beschreven door Vergilius, maar nu in zijn Georgica III, 280-284; zie ook paardskrevel).’ {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Hiërogliefen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Britse egyptologe Bridget McDermott schreef een boek over het Egyptische hiërogliefenschrift. Behalve op de historische, culturele en taalkundige aspecten van het schrift gaat dit boek vooral in op de schrijfwijze van bepaalde woorden. Het doel van het rijk geïllustreerde boek is dan ook het bieden van een ‘leergang om de belangrijkste elementen uit hiëroglifische teksten te begrijpen’. Egyptische hiërogliefen is een uitgave van Tirion en kost €22,50 (gebonden, met stofomslag, 176 blz.). ISBN 90 246 0641 1 Buitenlands in Nederland Babylon aan de Noordzee geeft een overzicht van de talen van de belangrijkste allochtone bevolkingsgroepen die de afgelopen decennia hun intrede in de Nederlandse samenleving hebben gedaan: Arabisch, Berbers, Chinees, Hindi en Sarnami, Italiaans, Koerdisch, Moluks Maleis, Papiamentu, Portugees, Romanes, Servisch, Kroatisch en Bosnisch, Somalisch, Spaans, Sranan en Turks. Na een inleidend hoofdstuk over de plaats van de allochtone bevolkingsgroepen en hun talen in de samenleving en in het onderwijs wordt per bevolkingsgroep ingegaan op onder meer de culturele identiteit, de (taal)politieke situatie in het land van herkomst, de status van de taal binnen de eigen gemeenschap en in Nederland, en de rol die de taal speelt in het Nederlandse onderwijs en in de (massa)media. Babylon aan de Noordzee, onder redactie van Guus Extra en Jaap de Ruiter, is verschenen bij Bulaaq en kost €18,50 (ingenaaid, 336 blz.). ISBN 90 5460 068 3 Nieuwe woorden De taal van het jaar van Ewoud Sanders is een alfabetisch lexicon van 250 woorden die in het jaar 2001 voor het eerst in het Nederlands opdoken, zoals verleefbarisering en tophopper (volgens Sanders het lelijkste respectievelijk het mooiste woord van het jaar). De woorden krijgen allemaal een ruime toelichting op hun ontstaansgeschiedenis; het boek is geïllustreerd met cartoons van Fokke & Sukke. De taal van het jaar. Tweehonderdvijftig woorden die het aanzien van 2001 bepaalden is een uitgave van L.J. Veen en kost €6,95 (gelijmd, 79 blz.). ISBN 90204 0198 X Liefdeswoorden Wim Daniëls stelde een luchtig lexicon samen met woorden die te maken hebben met de liefde. Tussen aantrekkelijkheid en zwoel beschrijft hij vele soorten liefde (‘zoutwaterliefde’, ‘onbeantwoorde liefde’) en zaken die te maken hebben met onze beleving van de liefde (‘jaloezie’, ‘geur’) of met de meer praktische kanten ervan (‘bed’, ‘lovehandles’). Liefdeslexicon. Taal van haar zachtste kant is een uitgave van L.J. Veen en kost €10,- (gelijmd, 141 blz.). ISBN 90 204 0648 5 Babytaal Het met veel foto's geïllustreerde Babytaal van dr. Richard Woolfson is bestemd voor volwassenen die praktijkgerichte informatie willen over de taalontwikkeling van kinderen van nul tot drie jaar. Het boek beschrijft vooral hoe je met jonge kinderen kunt communiceren, hoe je hun communicatieve vaardigheden kunt stimuleren en hoe je hun uitingen kunt interpreteren. Behalve aan de spraak(ontwikkeling) besteedt Babytaal ook veel aandacht aan lichaamstaal. Het boek bestaat uit korte, overzichtelijke hoofdstukken die veel tips bevatten. Babytaal. Hoe kleine kinderen communiceren met gebaren en spraak werd uit het Engels vertaald door Marjan Faddegon-Doets. Het is verschenen bij Cantecleer en kost €19,50 (ingenaaid, 144 blz.). ISBN 90 213 3166 7 Jan-lexicon De afgelopen vijfhonderd jaar behoorden Johannes en de vele afleidingen daarvan (zoals Jan, Hans, Johan en Joop, maar ook Yann, Joe, Juan en Iwan) tot de meest voorkomende namen in West-Europa. Die populariteit heeft ook zijn sporen in de taal nagelaten, want het Nederlands kent een groot aantal termen, zegswijzen en uitdrukkingen waarin Jan of een van zijn broertjes figureert. Zo'n twaalfhonderd van die taaluitingen zijn nu bijeengebracht in het boek Johannes. Ze zijn thematisch geordend rond onderwerpen als geld (‘Jan Grijp’), relaties (‘zo verzot op iemand zijn als een mus op Jan’) en drank (‘zuiphans’). Sommige lemma's geven behalve de betekenis ook informatie over de herkomst van de termen en uitdrukkingen. Johannes. Het groot Jannenboek van Ton Spruijt is een uitgave van L.J. Veen en kost €11,30 (gelijmd, 172 blz.). ISBN 90 204 2066 6 Brabants en Limburgs Het Woordenboek van de Brabantse dialecten en het Woordenboek van de Limburgse dialecten zijn thematisch opgezet. De delen I en II behandelen de beroepsgebonden woordenschat, en deel III - dat weer in verschillende secties is opgedeeld - de algemene woordenschat. De twee woordenboeken worden in afleveringen uitgegeven en zullen uiteindelijk elk zo'n zesduizend bladzijden beslaan. Van beide uitgaven verschenen onlangs twee delen over dierenbenamingen - een over vogels en een over overige dieren. Ze bevatten zowel lemma's over specifieke soorten (zoals de boerenzwaluw, die in het Limburgs 63 benamingen heeft) als lemma's met een algemenere inhoud (bijvoorbeeld over benamingen voor ‘mannelijke vis’ of ‘vleugel’). Een groot aantal lemma's wordt verduidelijkt met dialectkaarten en/of geïllustreerd met afbeeldin- {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} gen van de dieren. Alle uitgaven zijn ontsloten met een alfabetisch register. Woordenboek van de Limburgse dialecten. Deel III, sectie 4, aflevering 1 (vogels) en 2 (overige dieren) van J. Kruijsen zijn uitgegeven door Van Gorcum en kosten €38,57 resp. €31,31 (ingenaaid, met stofomslag, 269 blz. resp. 256 blz.). ISBN 90 232 3753 6 resp. 90 232 3754 4 Woordenboek van de Brabantse dialecten. Deel III, sectie 4, aflevering 1 (vogels) en 2 (overige dieren) van J. Swanenberg zijn uitgegeven door Van Gorcum en kosten €34,- resp. €38,57 (ingenaaid, met stofomslag, 272 blz. resp. 293 blz.). ISBN 90 232 3755 2 resp. 90 232 3756 0 Opnieuw uitgegeven • Van Marc De Costers Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en slogans (1998) is onlangs een tweede editie (in goedkopere uitvoering) verschenen. Het boek bevat honderd nieuwe lemma's, en een aantal oude werd voor deze editie herschreven; sommige werden wegens gebrek aan een ‘harde’ vindplaats geschrapt. Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en slogans is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €29,90 (ingenaaid, 590 blz.). ISBN 90 12 09266 3 • In 1998 verscheen Susanne Gerritsens Schrijfgids voor economen. Dit boek wil economen en economiestudenten ‘laten kennismaken met regels en eisen voor het schrijven van wetenschappelijke teksten’. Onlangs verscheen een geactualiseerde en uitgebreide tweede druk van dit boek. Schrijfgids voor economen is een uitgave van Coutinho en kost €16, - (ingenaaid, 213 blz.). ISBN 90 6283 282 2 • Correct taalgebruik is een boek dat in België een zekere faam geniet. Het is in feite een alfabetische lijst van honderden termen en zinswendingen die vaak verkeerd gebruikt worden, waaronder veel gallicismen. Elk lemma bevat informatie over het juiste gebruik en reikt correcte alternatieven aan. Van dit boek (uit 1991) verscheen onlangs de zevende, bijgewerkte druk. Correct taalgebruik van Willy Penninckx, Paul Buyse en Willy Smedts is een uitgave van UGA en kost €24,50 (gelijmd, 319 blz.). Bestelinformatie bij de uitgever: telefoon (0032) 056 36 32 00; e-mail publ@uga.be. ISBN 90 6768 247 0 • Bij Sdu Uitgevers is een tweede, ongewijzigde maar goedkopere editie verschenen van het Handboek stijl van Peter Burger en Jaap de Jong. De eerste druk van dit ‘advies- en ideeënboek over leesbaar schrijven’ verscheen in 1997. Handboek stijl. Adviezen over aantrekkelijk schrijven kost €25, - (ingenaaid, 485 blz.). ISBN 90 12 09482 8 Eponiemen Het Nederlands kent veel eponiemen, oftewel woorden die teruggaan op een historische, mythologische of bijbelse persoonsnaam (zoals diesel, adamsappel en freudiaans, maar ook bijvoorbeeld Mount Everest, Eiffeltoren en Madurodam). Volgens Marcel Grauls, auteur van diverse eponiemenwoordenboeken, zijn het er zo'n vijfduizend, waaronder ook wetenschappelijke plantennamen en namen van ziektes en syndromen. Achthonderd daarvan beschrijft Grauls in zijn nieuwste boek Mijn naam is haas. Elk lemma biedt informatie over de gebeurtenissen die ten grondslag lagen aan het ontstaan van het besproken woord en over de levensloop van de naamgever. In het boek zijn ook woorden opgenomen waarvan ten onrechte wordt gedacht dat ze een eponiem zijn. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Mijn naam is haas. Hoe historische figuren in het woordenboek belandden is een uitgave van Van Halewyck/Balans en kost €25, - (ingenaaid, 422 blz.). ISBN 90 5018 546 0 Kiliaanlezing Els Ruijsendaal, historisch taalkundige en voorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond, houdt op 25 april 2002 van 15.30 tot 17.00 uur de jaarlijkse Kiliaanlezing. De Kiliaanstichting, die de lezing organiseert, streeft naar bevordering van het etymologisch onderzoek in België en Nederland. De titel van de lezing is ‘Het onderwerp van het gezegde: grammaticale termen als cultureel erfgoed’. Plaats van handeling is het P.C. Hoofthuis, Spuistraat 134 te Amsterdam. De toegang is gratis. Website Van Dale op internet De website van Van Dale is vooral bekend doordat je er woorden kunt opzoeken in de elektronische versie van het woordenboek hedendaags Nederlands. Maar de site bevat nog veel meer. In de eerste plaats - uiteraard - lexicografische informatie. Daaronder vallen ‘het woord van de week’, lijsten met jargon (momenteel wintersportwoorden, eurologismen en internetjargon) en rubrieken over leenwoorden, synoniemen, spreekwoorden en idioom. Verder bevat de website een tamelijk uitgebreid zakenwoordenboek met termen uit het bedrijfsleven, en een citatenbank waarin vooral achtergrondinformatie te vinden is over Nederlandse dichtregels die in het dagelijks taalgebruik zijn doorgedrongen. Daarnaast biedt de site taalhulp. Op de taaladviespagina's is het antwoord te vinden op allerlei vragen over briefconventies, grammatica, spelling, woordvormen en leestekens, en elders wordt er een overzicht gegeven van de belangrijkste spellingregels van het Nederlands, Frans en Duits. De vreemde talen komen ook aan bod in rubrieken over valse vrienden (buitenlandse woorden die op Nederlandse lijken maar een andere betekenis hebben) en over buitenlands idioom. Ten slotte biedt Van Dale nog items die zich niet in de bovenstaande tweedeling laten onderbrengen, zoals een nieuwsrubriek van taaljournalist Ludo Permentier, een agenda en een cryptogram. En natuurlijk is er ook informatie over de papieren en elektronische producten van Van Dale, alsmede een pagina waar upgrades, updates en patches voor hun digitale woordenboeken gedownload kunnen worden. De website van Van Dale is professioneel opgezet en oogt overzichtelijk. Veel van de informatie wordt in korte, hapklare stukjes gepresenteerd. Het enige bezwaar is misschien dat door de gekozen presentatie - de drie hoofdpagina's bieden elk zo'n vijftien doorklikmogelijkheden - sommige onderdelen pas na enig browsen boven water komen. Adres: www.vandale.nl. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Knuffelbeesten die niet gewassen kunnen worden in afgesloten plasticzak doen en tenminste 24 uur laten staan, ze zullen vrijwel zeker dood zijn. GGD-folder Wat te doen bij hoofdluis? Autogeurverspreider Verkrijgbaar in drie geuren. 2.95 €1.99 folder Blokker De reddingsbrigade West-Zeeuws-Vlaanderen bestaat vandaag 30 jaar. Om dat te vieren wordt vanavond in de kantine van de brigade een groots feest gegeven. Guust Christiaanse uit Schoondijke is één van de grondleggers van de brigade en de enige die er nog bijzit. Teletekst Omroep Zeeland AGENT BELEDIGD - Tijdens een politiecontrole in Krimpen aan den IJssel is een politieman zo beledigd dat hij een proces verbaal kreeg. IJssel- en Lekstreek Amersfoort stopt miljoenen in riool Amersfoortse Courant ‘Natuurlijk is het niet overal kommer en kwel, maar er bereiken ons teveel negatieve signalen. Daarom hebben we besloten actie te ondernemen’, zegt CIO-K-secretaris Jaap Broekhuizen. De commissie hoopt nog deze week met de inspectie van vrom op de tafel te gaan zitten. Trouw Als de patiënt vierentwintig uur per dag aandacht nodig heeft, kunnen de mensen van de Hospice Groep meegeroosterd worden met de familie. Witte Weekblad Alles over selectiegesprekken Jack van Minden - paperback - 1999 - Onze prijs €18,10 Of het nu gaat om een selectiegesprek voor een nieuwe baan, overplaatsing, promotie of uitzending; dit boek bereidt de kandidaat optimaal voor. Na lezing van dit boek is men geen weergaloze sollicitant meer. www.managementboek.nl Verbouwing Jehovah's Getuigen mag Veenendaalse Krant Death Becomes Her VS-'92. Zwarte komedie van Robert Zemeckis over rivaliserende dames Goldie Hawn en Meryl Streep, die met behulp van een magisch drankje eeuwig jong en mooi proberen te blijven. Streeps man Bruce Willis spit het onderdelf. de Gelderlander Angeren is wachten op de toekomst beu de Gelderlander advertentie in de Woonbode {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal SPREKEN IN TONGEN: TRANCE OF TECHNIEK? Interview met de schepper van Haagse Harry Hoe staat het met het dialect? De presentatietechniek van Pim Fortuyn Van ankernetje tot zielasvet Fopdrachten [2] De jongerentaal Murks Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang mei 2002 {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 44.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19,- per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19,-. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft, en de afdeling Niederländische Philologie van de Universität Oldenburg. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 5 mei 2002 ‘“Hoe de verkiezingen ook uitpakken, één ding is zeker: in de afgelopen maanden is er een schatkamer aan materiaal bijeengebracht voor iedereen die belangstelling heeft voor presentatie en debattechniek.” Deze maand in Onze Taal (blz. 130)’ {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 116 Jan Erik Grezel SPREKEN IN TONGEN: TRANCE OF TECHNIEK? Achtergrond en praktijk van ‘tongentaal’ in de pinksterbeweging 122 Raymond Noë en Marc van Oostendorp HET BESMETTELIJKSTE ACCENT VAN NEDERLAND Interview met Marnix Rueb, de schepper van Haagse Harry 124 Nicoline van der Sijs TAAL IN STAD EN LAND Hoe staat het met het dialect? 126 Peter Burger VAN ANKERNETJE TOT ZIELASVET Fopdrachten [2]: in leger, marine en koopvaardij 130 Erik van der Spek FORTUYN, DE MUSICAL Mooie verpakking, maar waar blijft het cadeautje? 134 Jacomine Nortier ‘IK WAS ME VERSLAPEN, WEET JE’ De jongerentaal Murks En verder 129 Het verschil tussen heel en al 137 Oké breidt uit 137 Jaarvergadering Onze Taal Rubrieken 120 Reacties: woorddateringen; taal, sport en beeld; spinnen 121 Vraag en antwoord: vrouwelijke jarige job; gogme; namen muzieknoten; havo(-)/vwo-niveau; 132 Raptus: steenkolen-Nederlands 138 Etymologica: woordvorming in het Bargoens 140 Geschiedenis op straat: Stokstraat 141 Taalcrypto 142 Woordenboek van de poëzie: suspensie 143 Hom of kuit: niet eindeloos tolken 144 Het proefschrift van... Aniek IJbema: de geschiedenis van te 145 Tamtam: inburgeringscursus geen succes; politici spreken klare taal; sukkeltje wel, kankerhoer niet beledigend 146 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 147 Tijdschrift: Linguaan 148 Ruggespraak {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Spreken in tongen: trance of techniek? Achtergrond en praktijk van ‘tongentaal’ in de pinksterbeweging Jan Erik Grezel Pinksteren, dat is vooral twee vrije dagen bij volop voorjaar. Maar wat is ‘Pinksteren’ eigenlijk? Christenen herdenken dan de neerdaling van de Heilige Geest op de apostelen. Volgens het Nieuwe Testament begonnen Paulus en de zijnen daarbij ‘in andere talen’ of ‘in tongen’ te spreken. Het spreken in tongen is ook vandaag nog een opvallend element in de pinksterbeweging, een kerkelijk buitenbeentje. Hoe gaat dat in z'n werk? Is het pure extase of kun je ‘tongentaal’ ook leren? ‘Spreken in tongen kun je niet plánnen’, zegt Wim Breedveld, voorganger van een pinkstergemeente in Drenthe. ‘Maar bij een gebeds- en genezingsdienst heb je meer kans dat het gebeurt dan in een gewone samenkomst.’ Bij het spreken in tongen - ook wel ‘glossolalie’ genoemd - brengt iemand onbegrijpelijke, maar gestructureerde klankreeksen voort. In de pinksterbeweging is het een belangrijk fenomeen: men beschouwt het, overeenkomstig het Nieuwe Testament, als een gave van de geest - hét bewijs dat de spreker is bevangen door de Heilige Geest. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Klappen, dansen en springen Breedvelds ‘Living Water Fellowship’ huist in een voormalige tractorreparatieruimte op een industrieterrein in Assen. Op een zondagochtend zijn hier zo'n zestig mensen van alle leeftijden bijeengekomen. Bonte banieren sieren de grauwe wanden: ‘Jesus is my King’, ‘Welcome Holy Spirit’. De sfeer is gemoedelijk en ongedwongen. Eerst een kopje koffie en wat bijkletsen. Op de verhoging voor in het zaaltje begint een band van vier jonge muzikanten zachtjes te spelen: drums, akoestische gitaar en twee vocalistes. Hier geen orgelspel en zacht gefluister, geen predikant die statig een kansel bestijgt. Breedveld stapt zwierig in het midden, verwelkomt met lofprijzingen de aanwezigen en dan zet de band echt goed in. Als bij toverslag staat iedereen te klappen, te dansen en te springen. Twee meisjes zwaaien met grote vlaggen. Breedveld, toch niet meer de jongste, gooit moeiteloos de benen van de vloer. Broeder Bert - baseballpet met embleem ‘Jerusalem’ - schalt zijn halleluja's door de ruimte en tolt als een dolle in het rond. De samenkomst is begonnen, welkom in de vrolijke kerk. Het eerste deel van de tweeënhalf uur durende bijeenkomst wordt er veel omhelsd, gejubeld en gezongen. Aanvankelijk Engelse, dan Nederlandse liedjes. Meeslepende melodieën, aanstekelijke ritmes, eenvoudige teksten, geprojecteerd op een scherm. Een juichgolf gaat door de rijen. Dan weer deinen en wiegen op rustige refreinen: ‘Meer liefde, meer kracht, laat mij zijn zoals U’, een dwangdeun die nog dagen in je hoofd blijft hangen. Het gezang vloeit uit in een gemeenschappelijke trance en velen beginnen voor zich uit te prevelen. Breedveld weeft er scanderend een gebed doorheen. Spreken de gelovigen hier in tongen? Vervoering Later is er de preek over beproeving en reiniging door zout en vuur. Broeder Bert op de voorste rij roept na elke ferme uitspraak of retorische vraag van de voorganger heftig hoofdknikkend ‘Halleluja’ dan wel ‘Amèn’. Er is ruimte voor grappen en de overigens welbespraakte Breedveld mag gerust even de draad {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} kwijt zijn: ‘Wat zei ik ook alweer dat er in Marcus 9 stond?’ Aan het eind van de preek worden de aanwezigen uitgenodigd om ‘naar voren’ te komen. Tijdens een gecombineerd bidden en zingen ontstaat er opnieuw een sfeer van trance en extase. Elk lid murmelt zijn eigen tekst. Tongentaal? Deze massale vervoering lijkt hoe dan ook het ideale vehikel voor de gaven van de geest. {== afbeelding Evangelisatiecampagne Johan Maasbach Wereld Zending, Hoogeveen, 1992 ==} {>>afbeelding<<} ‘Nee, dat is niet zo’, zegt na de dienst de tot rust gekomen broeder Bert Woudwijk, die zelf voorganger blijkt te zijn van een Messiaanse gemeente in Dordrecht. ‘Toen ik mensen voor het eerst in tongen hoorde spreken, dacht ik ook dat het in trance gebeurde. Maar ik kan een dienst meteen beginnen met een stukje tongentaal, nog voor er een noot muziek gemaakt wordt.’ Hoe gaat dat dan in zijn werk, vraagt de leek zich af. ‘Essentieel is dat je je onder leiding stelt van de Heilige Geest. Dat is een keuze die je maakt.’ Veel concreter kan hij het niet zeggen. Wel beaamt hij dat de techniek ook van belang is. ‘Er zit een leerelement in. De eerste keer wist ik niet wat me overkwam. Ik voelde me een beetje belachelijk, als een brabbelend kind. Maar naarmate je het vaker doet, raak je er bedrevener in.’ {== afbeelding foto: Charisma Magazine ==} {>>afbeelding<<} Woudwijk onderscheidt twee vormen. ‘Thuis zit ik soms uren in tongen te spreken. Dan gaat het alleen om mijn relatie met God. Zoiets kan ook in de samenkomst gebeuren. Daarnaast heb je het spreken in tongen dat vertaald moet worden. Dan gaat het om een {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} boodschap. Dat heb ik nog niet mogen meemaken. Maar onze gemeente is jong: we bestaan nu net vier jaar.’ {== afbeelding Een Amerikaanse gebedsgenezer in de Apollohal in Amsterdam (1960). Foto: Spaarnestad Fotoarchief ==} {>>afbeelding<<} Achwataballa Het fenomeen tongentaal leent zich gemakkelijk voor bespotting of anekdotiek. Een hilarisch, maar ook ontnuchterend verhaal hierover is ‘Spreken in tongen’ van Maarten Biesheuvel, uit zijn bundel Duizend vlinders (1981). De schrijver vertelt over een genoeglijke avond bij een bevriend echtpaar. Het is een vrolijk innemen. Na de whisky komt de cognac op tafel en de verhalen worden hoe langer hoe sterker. Tegen twaalven stelt Maartens vrouw Eva voor om naar bed te gaan. ‘Straks als de cognac op is beginnen we aan de jenever en daarna aan de Berenburger en zo zitten we hier morgen tegen zessen nog.’ Jannie, de gastvrouw, gaat echter koffie maken, en wil, na aandringen van haar man, uiteindelijk wel wat kwijt over haar jeugd. ‘Ik ben heel gelukkig geweest als kind. (...) Mijn vader en moeder waren lid van de Pinkstergemeente en iedere zondag gingen we twee keer naar de kerk. In de Pinkstergemeente gaat alles, geloof ik, net zoals in de katholieke of de hervormde Kerk. Alleen preekt de voorganger veel vuriger over het genot van de hemel en de ellende die ons op aarde te wachten staat. (...) Tijdens zijn preek last hij af en toe een pauze in. (...) Dan geeft een ouderling een kreun en springt midden in de kerk. “Achwami!” roept de ouderling, die op een verhoginkje is gaan staan. “Ik geloof dat de geest vaardig is geworden over ouderling Pelkman,” zegt de voorganger, “laten we met grote aandacht luisteren naar wat hij te zeggen heeft.” Op dat moment komt de ouderling pas goed los en schreeuwt door de kerk: “Ballamiere, dostojozwenieje prachmatoej! Jesoes zallekoem prabeneum. Mundus solvendira prachmata slach et kakemento prastos. Iesos trafol gefalle, halleluja!” Het schuim staat tegen die tijd de ouderling op de lippen. Hij gaat op zijn verhoginkje zitten en zegt tegen een jongetje dat naast hem in de banken zit: “Ik kan niet meer, geef me een pepermuntje, vlug!” Dan springt een andere ouderling uit zijn bank en gaat door de kerk hollen. “Gemeenteleden,” roept hij uit, “kinderen van één Vader, oh wij deelhebbers aan het grote heil, ik heb verstaan wat ouderling Pelkman heeft gezegd en ik zal het voor u vertalen: “De Verlosser is gekomen en alle droefenis zal ons afvallen. Hij zal ons reinigen van de zonde en in de hemel zullen we eens melk en honing drinken, zolang wij ons maar aan de geboden van God houden, halleluja!”” Dat was voor mij altijd een heerlijk moment, en iedere zondag ging het anders toe.’ Tijdens een buitendag hebben de voltallige gemeenten van een paar grote steden een zakelijke bijeenkomst in een monstertent aan de voet van de piramide van Austerlitz. Er ontstaat ruzie tussen twee broeders uit Den Haag over een nieuw soort collectezakje en of de voordeur van de kerk zwart of groen geverfd moest worden. Jannie vertelt: ‘De geest der mildgestemden was ver te zoeken. (...) Toen ineens begon een ouderling uit Amsterdam door de tent te rennen. “Achwataballa!” riep hij uit. “gnoerstikom Pelkman passejewietsj huichsja Ter Vreeze patom, etiem djelo snatsietjelno objechtsjajetsje, halleluja.” (...) Een andere ouderling uit Amsterdam sprong op een verhoging en sprak met luide stem: “Gode zij dank kan ik verstaan wat ouderling Ruisblad heeft gesproken. Hij zegt namelijk dat ouderling Pelkman gelijk heeft en niet meneer Ter Vreeze. Aldus spreekt namelijk God: “De collectezakjes blijven gewoon in hun oude vorm gehandhaafd en de voordeur van de kerk der Haagse gemeente wordt groen geverfd.”” De ruzie was meteen bijgelegd, maar ik was mijn geloof kwijt.’ Tongentaal in de Bijbel Toen de leerlingen van Jezus tijdens het pinksterfeest bij elkaar kwamen, gebeurde er volgens de bijbel iets opmerkelijks: de Heilige Geest werd over hen uitgestort. In Handelingen 2:4 staat: ‘En zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.’ Hetzelfde wonder overkwam later ook anderen: ‘En al de gelovigen (...) stonden verbaasd, dat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken.’ (Handelingen 10:45-46) Een andere belangrijke bijbelpassage voor aanhangers van de pinkstergedachte is 1 Korintiërs 14:18, waaruit blijkt dat ook Paulus na zijn bekering in tongen sprak: ‘Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek’. Volgens theologische tegenstanders van de pinkstergemeente blijkt uit de bijbel dat het spreken in tongen in de tijd van de apostelen vooral werd gezien als een middel om ongelovigen te overtuigen. De pinkstergemeenten zelf zien het spreken in tongen juist als iets voor ‘intern gebruik’, tussen de gelovigen onderling en tussen de gelovige en zijn God. Het spreken in tongen is overigens niet voorbehouden aan christenen. Het komt in mystieke stromingen in allerlei godsdiensten voor. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk het orakel van Delphi in de Griekse Oudheid, waar een priesteres, de Pythia, onverstaanbare teksten sprak die door priesters werden vertaald. Ook buiten de godsdienstige sfeer wordt wel in tongen gesproken. Vrijwel alle jonge kinderen ontdekken op een bepaald moment het plezier in hun taal en uiten dat door een tijdje in tongen te praten. ‘Ik kán het’ De theoloog Ronald Schouten was jarenlang een fervent aanhanger van de pinksterbeweging. Hij schreef een studie over glossolalie, heeft inmiddels de beweging de rug toegekeerd, maar wil wel praten over zijn ervaringen. ‘Bij een charismatische gemeenschap wordt alle ruimte gegeven aan de gaven van de geest. In 1 Korintiërs 12 worden er negen genoemd, waaronder genezing, profetieën en het spreken in tongen. Je hebt heel extreme en gematigde groeperingen. Wat ze gemeen hebben, is de idee van de doorbraakervaring, de doop in de geest, en die gaat gepaard met het spreken in tongen.’ Deze doop in de Heilige Geest volgt op de bekering of wedergeboorte. Het spreken in tongen is daarbij het bewijs van de komst van de Heilige Geest in de gelovige. Schouten, die twee jaar een charismatische bijbelschool volgde, ging in het begin bij de samenkomsten regelmatig ‘naar voren’, maar het magische bewijs voor de doop in de geest - het spreken in tongen - bleef uit, de twijfel sloeg toe. Tijdens een seminar over genezing dat Schouten bijwoonde, deed een bekende voorganger een oproep aan de zieken om voor voorbede naar voren te komen. De mensen die in de kerkzaal achterbleven, moesten geestelijk meestrijden. Op een bepaald moment riep de voorganger de gemeente op mee te bidden in tongen. Schouten: ‘En op dat moment werd ik in het hart geraakt. Ik kán het. Welhaast “vanzelfsprekend” begon ik, eerst aarzelend en zacht, later met wat meer volume, in tongen te bidden. Eindelijk, ik had de gave. Het was een sensationele, extatische ervaring.’ Tongentaalkunde Tongentalen klinken zo simpel en tegelijkertijd zo ingewikkeld mogelijk. Zo blijkt uit alle taalkundige onderzoeken naar het verschijnsel dat sprekers in tongen een grote voorkeur hebben voor lettergrepen die eindigen op een klinker (‘open’ lettergrepen, zoals ba, tie, koe) in plaats van op een medeklinker (‘gesloten’ lettergrepen, zoals pap, tien, loek). Nu is bekend dat de eerste inderdaad makkelijker zijn dan de laatste: alle talen hebben open lettergrepen, maar niet alle talen hebben gesloten lettergrepen, en kinderen leren eerst open lettergrepen maken voor ze toekomen aan de gesloten varianten. Tegelijkertijd klinkt tongentaal soms exotisch. De klinkers en medeklinkers maken meestal deel uit van de moedertaal van de spreker, maar worden op een ongebruikelijke manier uitgesproken. Zo maken sommige Amerikaanse sprekers in tongen bij voorkeur een tongpunt-r - een variant van de r-klank die in het gewone Amerikaans niet voorkomt. Jomanda Schouten ging, na vijf jaar pinksterbeweging en mét de zegen van de voorganger, theologie studeren. Maar daarmee begon ook de verwijdering van de magie. ‘In het tweede jaar van mijn studie maakte ik kennis met het werk van Samarin. Deze linguïstische antropoloog heeft de tongentaal aan een analyse onderworpen. Hij ontdekte patronen en klankwisselingen met een min of meer vaste herhaling van consonanten. Ook trok hij lijnen naar kindertaal, kinderliedjes en muziek. Aan mijn bureau begon ik zelf mijn tongentaal op te schrijven. Ik was inmiddels zo geoefend dat ik me gemakkelijk kon laten gaan. Tot mijn grote verbazing kwam ik erachter dat ook mijn tongentaal voldeed aan de opbouw volgens Samarins theorie. Dat betekende voor mij dat het spreken in tongen geen bovennatuurlijke handeling was, maar een principe dat in elk mens aanwezig is en waar je hoogstens een geestelijke lading aan kunt geven. Spreken in tongen bleek een meditatietechniek.’ De verwijdering werd compleet toen er in Schoutens gemeente steeds meer aandacht kwam voor buitenissige en exotische ervaringen. Hij ging twee keer {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik heb weleens mensen in een Zweeds-achtige tongentaal horen praten, terwijl ze echt helemaal niets met Zweden hadden.’ kijken bij Jomanda en zag daar dezelfde verschijnselen. ‘Ik vond het te kort door de bocht om dit opeens “occult”, “demonisch” of “van de duivel” te noemen. Met de toename van de manifestaties in de samenkomsten nam mijn gevoel van onbehaaglijkheid toe.’ Hij komt al jaren niet meer in de samenkomsten, maar beheerst de techniek nog. ‘Zal ik een stukje voordoen? Koe-ri-o-sa-man-ta-ki-ri-e-tek-ki-ki-es-se-te-koe-koe-es-set.’ Uit zijn mond vloeit het als een vaste reeks. ‘Nee, het zijn wel dezelfde klanken, maar het wisselt. De eerste keer dat je het doet, lijkt het ook een kopie van wat je om je heen hoort. Maar het komt toch voor een belangrijk deel uit jezelf: nan-ta-li-a-si-ni-koe-ni-a-san-ta. Het is een techniek geworden, maar pinkstergelovigen zullen dat nooit zo ervaren. Zij hebben een sensationeel gevoel, dat ik dus niet meer heb. Het wordt veel thuis gepraktiseerd, in de binnenkamer, ook tijdens het gebed.’ Schouten wil het overigens niet vergelijken met het gebrabbel van kinderen. ‘Dat zou te goedkoop zijn. Ik heb mensen geobserveerd die de eerste keer letterlijk beginnen met “bo-bo-bo-bo”. Langzamerhand hoor je dat dan veranderen. Bij die eerste keer speelt het ritueel een grote rol. Het gaat gepaard met handoplegging en ik geloof dat het in een trance-ervaring gebeurt. Uit het diepste van de mens komen onbekende klankopeenvolgingen op. Mensen zijn vaak zeer verbaasd, omdat ze niet wisten dat ze dat in zich hadden.’ Grieks De trance-ervaring is bekend uit alle religies. Is spreken in tongen ook niet iets universeels, ook al staat het in de verschillende godsdiensten bekend onder een andere naam? Schouten: ‘In geen enkele godsdienstige beweging op de wereld wordt zo veel in tongen gesproken - of hoe je het ook noemen wilt - als in het christendom. Je hebt de laatste tien jaar een sterk opkomende evangelische beweging en daarin zitten ook charismatische elementen als die van de pinksterbeweging. Zelfs binnen de “zwartekousenkerken” heb je groepen mensen die in tongen spreken en in profetie geloven. Het zijn minderheden, maar ze zijn er wel. Er zijn zat leden van gevestigde kerken die het spreken in tongen praktiseren, maar daar staan ze niet bij te dansen en te springen.’ Wat kan hij nog zeggen over de patronen die hij via het werk van Samarin ontdekte? Bestaat er een soort fonetisch wetboek voor het spreken in tongen? Is de opeenvolging van medeklinker en klinker zoals bij de toonladder ‘do-re-mi’ de meest voorkomende? ‘Een grammaticale wetmatigheid ligt er niet aan ten grondslag. Ik vergelijk het met zingen. Spreken in tongen lijkt wel op een muzikale voordracht. Er zitten terugkerende klankopeenvolgingen in. Ik onderscheid bij mezelf: di-es-ta, di-as-ta, di-en-ta, di-den-te; san-ta, sun-ta, san-ta, an-ta. Dat komt dan steeds weer terug. Sta-ba-di, sti-pi-di, sta-bi-di, sta-ban-ta. Ik heb weleens het commentaar gekregen: “Jij spreekt Grieks.” Dat komt waarschijnlijk doordat ik veel klanken gebruik als koe-ri-os.’ Dat Schouten Grieks-klinkende reeksen voortbrengt, is misschien te verklaren uit zijn klassieke achtergrond en studie theologie. Hij zal toch niet snel in een soort Chinees in tongen spreken? ‘Ik sprak al in tongen jaren voor ik theologie studeerde. En ik heb weleens mensen in een Zweeds-achtige tongentaal horen praten, terwijl ze echt helemaal niets met Zweden hadden. Ik denk dat het uit het binnenste van de mens komt. Er zijn ook muzikanten die het gebruiken. Als mensen zich laten gaan, krijg je de mooiste klanken. Bij de muziekgroep Dead Can Dance praktiseert de zangeres het. Zij kan zich beter uiten in die klanken. Maar ik denk ook aan een componist als Wim Mertens. Die is naar mijn idee bij zijn pianospel gewoon aan het glossolaleren. Prachtig!’ Kaderteksten: Marc van Oostendorp. Het artikel van Ronald Schouten, ‘Glossolalie. Een literatuurstudie naar het spreken in tongen binnen de pinksterbeweging’, is te vinden op www.theologie.nl/artikelen/religie/heterodoxie/neomontanisme. De Nederlandse Pinksterbeweging Gerrit Roelof Polman (1868-1932) was al lang op zoek naar God toen hij op 4 juni 1908 tijdens een reis naar Engeland de ‘pinksterdoop’ ontving en voor het eerst in tongen sprak. Hij was al aangesloten geweest bij het Leger des Heils en de beweging van de charismatische Amerikaan Alexander Dowie. Bij beide had hij slechte ervaringen gehad: hij was waarschijnlijk te eigenzinnig om een goed heilsoldaat te kunnen zijn en de Dowie-beweging viel na de dood van de leider door allerlei schandaaltjes uit elkaar. Polmans vrouw Wilhelmina ontving de gave van het spreken in tongen als eerste. Toen zij in het najaar van 1907 op het huis paste van kennissen die in Zwitserland waren om de betrekkelijk nieuwe pinksterbeweging te onderzoeken, kreeg ze een visioen van Jezus die haar opriep Hem te volgen. De week erna sprak mevrouw Polman volgens bronnen in de pinksterbeweging in tongen en zong ze ‘in de Geest een krachtige melodie’. Onder leiding van het echtpaar Polman bloeide de Nederlandse pinksterbeweging op, maar na de dood van Gerrit brak er een periode van twisten en onenigheid aan tussen drie troonpretendenten. Pas de laatste jaren wordt er werkelijk gestreefd naar samenwerking. Een van de grootste en best georganiseerde verenigingen van pinkstergemeenten in ons land lijkt momenteel de Broederschap van Pinkstergemeenten (www.euronet.nl/~bpg), die naar eigen zeggen ongeveer zestig aangesloten gemeenten kent, met in totaal zo'n negenduizend gelovigen. Een andere grote organisatie heet Volle Evangelie Gemeenten in Nederland (VEGN). Deze telt naar eigen zeggen 43 gemeenten en ruim zesduizend leden. De twee groepen werken met nog vier andere samen in het Landelijk Platform van de Pinkster- en Volle Evangeliebeweging. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Woorddateringen [1] Ton Roskam - Dieren Marc van Oostendorp bespreekt in het januarinummer van Onze Taal het Chronologisch woordenboek van Nicoline van der Sijs. Hij noemt een aantal woorden die volgens dat boek in 1955 voor het eerst in het Nederlands voorkwamen. Omdat dit ‘geboortejaar’ me voor enkele van die woorden zeer onwaarschijnlijk voorkwam, heb ik mijn woordenboek uit 1951 (Koenen Endepols, 23ste druk) er eens bij genomen. Hieruit bleek dat bowlen reeds bestond, evenals discrimineren en olympiajol (sinds de Olympische Spelen van 1936). Uit eigen herinnering puttend meen ik dat ook de ‘klerelijer’ en de ‘tyfuslijer’ al voor 1955 in ons spraakgebruik waren doorgedrongen, dat de montycoat in de dagelijkse omgangstaal al verworden was tot een ‘houtje-touwtje’, dat er een ‘jukebox’ in de kroeg stond en dat we daar een ‘tonic’ bestelden, al of niet met gin. De genoemde voorbeelden van eerste verschijningsvormen overtuigen mij dan ook absoluut niet. Woorddateringen [2] Ir. L.P.M. Wensing - Rotterdam Volgens het Chronologisch woordenboek van Nicoline van der Sijs, dat in het januarinummer van Onze Taal werd besproken, zouden de woorden beleg en lolbroek pas in 1976 voor het eerst zijn opgetekend. Het is jammer dat hierbij niet is vermeld welke betekenis van beleg hier bedoeld wordt. Het juiste woord van L. Brouwers (vierde druk, 1965) vermeldt beleg in drie rubrieken (dus met drie verschillende betekenissen): ‘Bedekken’, ‘Aanvallen’ en ‘Versieren’. Is er nog een vierde betekenis? Ook het woord lolbroek komt al in deze uitgave van Het juiste woord voor; het is vermeld in de rubriek ‘Geestig’. Naschrift Nicoline van der Sijs In mijn Chronologisch woordenboek staat bij ieder gedateerd woord de betekenis: bij beleg ging het om ‘wat men op een boterham legt’; de betekenis ‘insluiting van een vesting’ dateert al van 1351-1400. Discrimineren is gedateerd in de huidige betekenis: ‘niet gelijk behandelen, onderscheid maken op basis van ras, geloof, sekse e.d.’ Het woord is ouder in de algemene betekenis ‘scheiden, onderscheiden’. In het boek staat bovendien uitgelegd hoe de dateringen gelezen moeten worden en hoe ze tot stand zijn gekomen. Kort samengevat: ieder jaartal staat vooreen periode van 10 tot 25 jaar. Een woord verbreidt zich namelijk meestal geleidelijk: eerst wordt het door slechts enkelen gebruikt, daarna nemen steeds meer mensen het over, totdat het zelfs in woordenboeken wordt opgenomen. Voor de twintigste eeuw was het uiteraard onmogelijk alle geschreven bronnen te raadplegen. Dat hoeft ook niet, want het jaar staat voor een periode. Ik had ervoor kunnen kiezen de periode af te drukken in plaats van het exacte jaar, maar uit reacties op het Etymologisch woordenboek van Van Dale bleek dat lezers dat onbevredigend vinden. Voor het dateren gebruik ik alleen gedrukte bronnen, omdat het geheugen van mensen notoir onbetrouwbaar is. Bovendien worden vaak zaak en benaming door elkaar gehaald: het feit dat een bepaalde zaak op een bepaald moment bestond of bekend was, wordt als bewijs aangedragen dat ook de benaming toen bestond. Dat hoeft echter niet het geval te zijn: toen Nederlanders in de zestiende eeuw de ijsbeer leerden kennen, noemden ze het dier ‘zeebeer’, ‘waterbeer’ en ‘sneeuwbeer’. De benaming ijsbeer kwam pas later op. {== afbeelding Han Hollander (1886-1943) Uit: Nico Scheepmaker, Het krankzinnige kwartiertje. Bussum. De Gooise Uitgeverij ==} {>>afbeelding<<} Taal, sport en beeld J.G. Wentink-Bellaar Spruyt - Bilthoven Toen ik in het februari/maartnummer de congrestekst van Humberto Tan over taal, sport en beeld las, kwamen er herinneringen uit lang vervlogen tijden bij mij boven. Wanneer de AVRO op zondagmiddag via de radio voetbalwedstrijden versloeg, raakten mijn man en ik, geen van beiden voetbalminnaars, altijd in de ban van Han Hollander. Hij was volledig één met het spel, waarbij hij stond te huilen of te lachen. Iedere wedstrijd moet een slijtageslag voor hem zijn geweest. Spinnen Bob Vos - Maastricht Nicoline van der Sijs schrijft in de februari/maart-aflevering van haar rubriek ‘Etymologica’ dat het woord spin is afgeleid van het werkwoord spinnen. Maar als dat zo is, hoe werd een spin dan genoemd voordat het spinnen (door mensen) werd uitgevonden? Naschrift Nicoline van der Sijs Spinnen en weven wordt al heel lang gedaan: in het Indo-Europees bestonden al woorden voor ‘spinnen’, ‘weven’, ‘naaien’ en ‘wol’. Spinnen is verwant met het Litouwse pinti ‘vlechten’ en met spannen; de betekenis ‘spinnen’ is ontstaan uit de betekenis ‘trekken, het uittrekken van de vezels om gesponnen te worden’. De dierennaam spin komt ook in andere Germaanse talen voor, bijvoorbeeld in het Duitse Spinne, maar er zijn geen Indo-Europese verwanten gevonden. Hoe de spin vroeger heette, is onbekend - met de oorsprong van het werkwoord spinnen zitten we al in de Germaanse en Indo-Europese tijd, dat wil zeggen in een periode waarvan geen geschreven bronnen bestaan. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Vrouwelijke jarige job ? Iemand die jarig is, kun je ‘een jarige job’ noemen. Maar voor mijn gevoel is dat vreemd als je het over een vrouw of meisje hebt. Is daar geen andere benaming voor? ! Jawel: de vrouwelijke tegenhanger van een jarige job is een jarige jet of een jarig jetje. Om de een of andere reden is deze benaming minder bekend dan de mannelijke variant, maar ze is in de meeste hedendaagse woordenboeken gewoon opgenomen. Vermoedelijk is de vrouwelijke variant jonger dan de mannelijke: het Woordenboek der Nederlandsche Taal kent jarige job wel, maar jarig(e) jet(je) niet. De namen Job en Jet zijn vermoedelijk gekozen vanwege de alliteratie met jarige; het gaat in elk geval niet om de bijbelse Job. Jarig Jetje is ook de naam van een kinderliedje (zie http://web.inter.nl.net/users/R.Hiddinga/kids/jarigjetje.htm). Overigens schrijven de meeste naslagwerken (jarige) job en jet met een hoofdletter. Dat is niet nodig: eigennamen die niet (meer) als zodanig functioneren, krijgen een kleine letter. Vergelijkbare gevallen zijn een vrolijke frans, een razende roeland en een brave hendrik. Gogme ? Op een voetbalsite las ik: ‘Ajax wordt geassocieerd met het gogme en de bluf die kenmerkend zijn voor de Amsterdamse levensdrift.’ Wat betekent gogme? ! Van de hedendaagse woordenboeken noemt alleen Koenen (1999) het woord gogme, en omschrijft het als ‘slimheid, geslepenheid, inzicht’. Van oorsprong is gogme een Jiddisch woord, ontleend aan het Hebreeuwse chochma ‘wijsheid’. Het is verwant met goochem (‘slim, gewiekst’). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gogme komt al geruime tijd in het Nederlands voor - althans in het Bargoens, de ‘dieventaal’. Het wordt al genoemd in een boek uit 1937 over deze taalvariant: De gabbertaal van E.J. van Bolhuis. Net als veel andere Jiddische en Bargoense woorden is het in de Amsterdamse stadstaal terechtgekomen; zo is het wijder verbreid geraakt. Op internet komt gogme vooral voor in teksten over voetbal, in het bijzonder als het over Ajax gaat. Vermoedelijk is oud-Ajaxtrainer Louis van Gaal, die het woord graag in de mond nam, (mede)verantwoordelijk voor de populariteit ervan. In enkele boeken, zoals Resten van een taal (1967) en Jerosche van H. Beem (1959, 3e dr. 1998), wordt het woord geschreven als chochme. Deze schrijfwijze wordt ook geadviseerd in het boekje Hebreeuwse en Jiddische woorden in het Nederlands, dat dit najaar verschijnt. Hoewel deze spelling nauwer bij de Hebreeuwse uitspraak aansluit, is de spelling gogme in het hedendaagse Nederlands gaan overheersen. Namen muzieknoten ? Ik vraag me al heel lang af waar de namen van de muzieknoten vandaan komen: do, re, mi, fa, sol, la en si. In de film The Sound of Music klaagt een van de kinderen dat die lettergrepen niets betekenen. Is dat inderdaad zo? ! Als losse woorden hebben die namen geen betekenis, maar ze komen ook niet uit de lucht vallen. Ze zijn - op do na - in de elfde eeuw ontleend aan de volgende Latijnse hymne ter ere van Johannes de Doper: ‘Ut queant laxis / Resonare fibris / Mira gestorum / Famuli tuorum / Solve polluti / Labii reatum / Sancte Ioannes’ (‘Opdat uw dienaren het wonderbaarlijke van uw daden luidkeels kunnen verklanken, ontsla, Heilige Johannes, de schuld van hun bezoedelde lippen’). De benedictijner monnik en musicus Guido van Arezzo (ca. 995-1050) zocht een manier om toonladders of muziekstukken op elke gewenste toonhoogte te kunnen inzetten. De ‘absolute tonen’ a, b, c, d, e, f en g waren vanwege hun vaste (meetbare) toonhoogte niet geschikt. Guido ontdekte dat elk van de eerste zes regels van de hymne steeds één toon hoger begon dan de vorige regel; daarom waren die beginlettergrepen een goed hulpmiddel bij het treffen van de juiste toon, vooral in relatie tot andere tonen. Bovendien waren de ‘Aretijnse lettergrepen’ (zoals ze later wel genoemd werden) makkelijker te zingen dan a, b, c, enzovoort. Guido's toonladder telde maar zes tonen. De naam si, gevormd uit de S en / van de laatste regel, werd daar in de latere toonladder van zeven tonen aan toegevoegd. Omdat ut niet zo geschikt is om te zingen, aangezien het op een medeklinker eindigt, werd deze naam later vervangen door do, dat volgens het Spectrum muzieklexicon (1991) is afgeleid van Dominus (‘Heer’). In plaats van sol wordt ook wel so gebruikt (zodat elke lettergreep open is) en in plaats van si ook ti (zodat elke naam met een andere medeklinker begint). Havo(-)/vwo-niveau ? In de profielschets van een vacature die ik had opgesteld, luidde een van de eisen: ‘havo/vwo-niveau’. Volgens een collega moest dat geschreven worden als havo-/vwo-niveau. Klopt dat? ! Er zijn twee mogelijkheden: havo-/vwo-niveau en havo-vwo-niveau. De versie havo/vwo-niveau is niet mogelijk. Havo-/vwo-niveau is een samentrekking van havo-niveau/vwo-niveau, waarin het eerste niveau is weggelaten. ‘Iemand met havo-/vwo-niveau’ is dus iemand die óf een opleiding op havo-niveau óf een opleiding op vwo-niveau heeft. De schrijfwijze havo-vwo-niveau duidt op één, wat ruimer genomen niveau, namelijk ‘havo-vwo’. Daarmee wordt een indicatie gegeven van het verwachte niveau, zodat bijvoorbeeld ook iemand met een buitenlands diploma aan de eis kan voldoen. In dit geval wordt een liggend streepje gebruikt en geen schuine streep, omdat een schuine streep een keuzemogelijkheid aangeeft, terwijl het hier juist om een combinatie van (taalkundig) gelijkwaardige delen gaat. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Het besmettelijkste accent van Nederland Interview met Marnix Rueb, de schepper van Haagse Harry Raymond Noë en Marc van Oostendorp Het Haags is misschien wel het populairste dialect van Nederland. Dat is voor een belangrijk deel te danken aan de strip Haagse Harry, over een platpratend gabbertje uit de Schilderswijk. Met deze strip gaf tekenaar Marnix Rueb het Haags een eigen spelling, en de Haagse identiteit een boegbeeld. Marnix Rueb werd geboren in 1955 en groeide op in de Haagse wijk Benoordenhout. Na het atheneum had hij tientallen uitzendbaantjes (van boekhouden tot betonstorten), terwijl hij in de avonduren aan opdrachten werkte (illustratie en in het begin ook fotografie). Sinds een jaar of tien tekent hij vooral ‘Harry, Harry en nog eens Harry’, maar daarnaast is hij ook freelance illustrator. In de toekomst zou hij zich graag ook met websites en multimedia gaan bezighouden. Mensen die horen dat Marnix Rueb geen plat Haags spreekt, zijn soms teleurgesteld. Interviewers bijvoorbeeld: ‘Dan vragen ze me of ik een stukje kan voorlezen voor de radio. Maar ik spreek van huis uit geen plat Haags. Als ik het probeer, wordt het veel te vet.’ Rueb is de scenarioschrijver en tekenaar van het in het Haags geschreven, maar in heel Nederland populaire stripverhaal Haagse Harry. Er zijn inmiddels drie albums verschenen met korte verhalen over Harry, zijn vriendin Bianca en tal van andere bekende en minder bekende inwoners van Den Haag. Verder publiceerde Rueb samen met de Haagse cabaretier Sjaak Bral en zijn broer RJ. Rueb onder meer Ut groen-geile boekie over de spelling (met ‘scheldwèzâh’), en een talencursus (Haags. De kugsus). Er is ook een bescheiden assortiment afgeleide producten, zoals T-shirts en muismatten. Rueb heeft zijn tekenstudio aan huis, en omdat hij de boeken ook zelf uitgeeft, staan er tienduizenden exemplaren van zijn laatste album (Dachetnie!!) in dozen in de gang. Dakje op de a Haagse Harry verscheen in het begin van de jaren negentig voor het eerst, in het Haagse uitgaanstijdschrift Doen. Rueb: ‘Ik woonde toen in de Schilderswijk en zag op straat echt van die types rondlopen in trainingspak en met haarmatjes in hun nek. Op een bepaald moment moest ik een artikel illustreren over Haagse literatuur. Daar heb ik toen de dichter Haagse Harry voor bedacht, die voordroeg uit zijn “erautiese gedich” “Kankâhhoeâh”.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Harry kreeg al snel een eigen strip, en deze werd beroemd in heel de stad. ‘De nieuwe Doen was altijd zo verdwenen - het blad werd gratis verspreid - en mensen scheurden Harry eruit.’ Al snel kwamen er ook uitgevers langs. ‘Maar die kwamen met grote auto's voorrijden. Het was duidelijk dat zij minstens twee keer zo veel aan die boeken zouden verdienen als ik. Dus ben ik het zelf maar gaan doen.’ Voor de authenticiteit maakte Rueb een eigen spelling van het Haags. ‘Een ‘kankâhteikening’ is nu eenmaal heel wat anders dan een ‘kankertekening’. Een ei wordt in Ruebs spelling bijvoorbeeld geschreven als een è (plèn, gehèm), een r na een lange klinker als een âh (dooâh, zuuâh) en na een korte klinker als een g (hagt, zwagt). ‘Er waren dan van die studenten Nederlands die zeiden dat het niet klopte, dat het dakje op die a overbodig was.’ Toch werkte Rueb zijn spelling serieus uit. ‘Ik heb in allerlei boeken opgezocht hoe ze bijvoorbeeld bepaalde klanken in het Frans opschrijven. Maar voor de Haagse ui-klank kwam ik er niet uit. Die is volgens mij niet in letters weer te geven. Ik zet er nu maar een accentje op om te laten zien dat je hem moet samendrukken: kùiken.’ De spellingregels werden in Ut groen-geile boekie uitgewerkt, maar Rueb interpreteert ze zelf ruim. ‘Een oude man praat bijvoorbeeld anders dan een jonge. Daarom staat er achter bijna elke spellingregel ook “behalve ùitzonderingsgevalle”.’ Van Kooten en De Bie De spelling maakt volgens Rueb een belangrijk deel van het succes van de strip uit. ‘Daarom zou een tekenfilm over Harry ook veel minder leuk worden dan {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} de albums. Mensen vinden het leuk om te puzzelen, het zelf uit te proberen. Een heel boek in het Haags zou vermoeiend worden, maar de tekstballonnen in een strip zijn precies te doen. En vooral dankzij Van Kooten en De Bie weet heel Nederland hoe het Haags klinkt.’ ‘Het is ook leuk om het te imiteren. Ga maar eens als Hagenaar in een Amsterdams café zitten. Binnen een paar minuten zit dat hele café Haags te praten. Een Amsterdammer in een Haags café overkomt het omgekeerde heus niet. Het Haags is het besmettelijkste accent van Nederland.’ Het zou dan ook weinig zin hebben om te proberen Harry in het Engels te vertalen. ‘Die humor slaat zelfs in België niet aan. Het zijn daar alleen een paar freaks die de albums kopen - het gaat toch vaak te specifiek over Nederlandse situaties. Bovendien zien ze dan vaak alleen de grofheid van het taalgebruik, niet wat er nog achter ligt.’ Patsers Overal in Nederland is Harry populair. Van Groningen tot Maastricht liggen de albums in de winkel. Rueb vermoedt dat er twee belangrijke groepen fans zijn: studenten en Hagenaars die naar elders verhuisd zijn en nu nostalgische gevoelens hebben. {== afbeelding Marnix Rueb: ‘Ik hoor vaak dat Harry de Hagenaars hun trots teruggaf.’ Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik was eens in Arnhem om te signeren. Komt er een Hagenaar naar me toe om me te bedanken voor Harry. “Dankzij jou durf ik weer Haags te praten”, zegt hij. Maar vervolgens vraagt hij waar ik zelf eigenlijk precies vandaan kom, en dan durf ik nauwelijks te zeggen dat ik uit het Benoordenhout kom. Want daar praten ze nogal bekakt. Bekakt Haags is volgens mij trouwens bijna hetzelfde als plat. Diezelfde klanken: pèn, heuâh, fàùt. Het is alleen wat stijver en minder smeuïg omdat ze om die aardappel heen moeten.’ De twee soorten inwoners van Den Haag hebben meer gemeen, volgens Rueb. Ze zijn allebei nogal afstandelijk. ‘Hagenaars zijn joviaal, maar je moet niet te dichtbij komen. Hagenaars zijn patsers - taxichauffeurs, ze zetten een brede borst op.’ Notenbalkjes Om Harry op een realistische manier te kunnen laten praten, houdt Rueb een database bij met Haagse uitdrukkingen die hij op straat of in het café hoort. Hij hoeft bijvoorbeeld maar bijdehand in te tikken, of hij krijgt zo een serie authentieke bijdehante uitdrukkingen. ‘Hagenaars zijn heel creatief in hun taalgebruik, vooral in het schelden. In andere steden hebben ze dat misschien ook wel, maar dat ken ik niet.’ Soms verzint Rueb ook dingen zelf. En soms komen die dan ook op straat terecht. ‘Ik heb eens een stripje gemaakt waar Harry de hele tijd loopt te glimlachen. “Ik weet niet wat het is”, zegt hij dan op het eind, “Ik heb vast de EO-kankâh.” Sta ik later op het Plein, op een of ander festival, hoor ik achter me iemand precies die uitdrukking gebruiken.’ Het Haags zoals Harry dat spreekt, hoor je overigens steeds minder in de stad: ‘Dat sterft uit. Fietsenmaker Van Rijn uit de Kikkerstraat bijvoorbeeld, die spreekt nog echt authentiek Haags. Maar de jongeren doen dat niet meer. De Haagse è wordt ook steeds meer een aai: mensen zeggen plaain in plaats van plèn. Zoals in Rotterdam en Leiden.’ De meeste mensen maken zich weinig zorgen over het verdwijnen van het dialect. Haagse Harry is in de eerste plaats grappig. ‘Dialect klinkt vaak grappig, ja. Limburgs, Achterhoeks... Alleen het Amsterdams vind ik niet grappig, dat is lijzig. Zangerig, zeggen veel mensen. Ik zou ook geen Amsterdamse strip willen maken, ik zou niet weten hoe ik het zou moeten opschrijven. Dan moet ik notenbalkjes gebruiken. Amsterdammers zingen ook altijd maar, daarom gaan er ook zo veel liedjes over Amsterdam. Sjaak Bral is de laatste jaren bezig geweest om liedjes over Den Haag bij elkaar te zoeken, maar daar zijn er maar weinig van. Ja, “O, o, Den Haag” van Harry Klorkestein (Harrie Jekkers), dat kent iedereen, maar verder? Hagenaars zingen niet.’ Asterix Harry is een symbool geworden voor Den Haag, het boegbeeld van de Haagse identiteit. ‘Zeker in het begin. De hype zwakt nu alweer een beetje af, maar in de tijd van de eerste twee albums hoorde ik vaak dat Harry de Hagenaars hun trots teruggaf. De strip maakte het Haags weer acceptabel, je hoefde je er niet meer voor te schamen.’ En inderdaad, als de plaatselijke middenstand iets wil aanprijzen, doet ze dat steeds vaker met dakjes op de a, en ook de gemeente gaat er bij tijd en wijle in mee. De populariteit van Harry neemt ook wel rare vormen aan. ‘Vroeger zette ik mijn schetsen gewoon bij het oud papier op straat. Tot ik ontdekte dat dan de volgende ochtend de straat helemaal bezaaid lag met papier omdat er mensen in hadden zitten zoeken. En ik kreeg een keer een jongen op bezoek van een jaar of zestien die Harry op zijn schouder wilde hebben. Of ik een schets kon maken voor een tatoeage. “Doe dat nou niet,” zei ik, “straks vind je Harry helemaal niet meer leuk, maar loop je wel met zo'n gigantisch gezicht op je schouder.”’ ‘De komende tijd wil ik het een beetje rustiger aan doen. Je moet voorkomen dat je het Haags zo gaat uitmelken dat mensen het moe worden. Verder zie ik wel wat er komt. Ik zou graag een vertaling van Asterix in het Haags willen maken. Ik heb daar ook weleens met de uitgever over gepraat, maar die voelde er niet voor. Ik wilde het wel op mijn manier kunnen doen. Als je Obelix Haags laat praten, kun je hem niet “bij Toutatis” laten zeggen.’ {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Taal in stad en land Hoe staat het met het dialect? Nicoline van der Sijs Stadsdialecten zijn razend populair en sommige streektalen zijn sinds kort zelfs officieel erkend. Beleven we werkelijk zoiets als een dialectrenaissance? En hoe verhouden dialect en standaardtaal zich tegenwoordig tot elkaar? Hoe is dat zo gekomen? Een inventarisatie en een terugblik. Wat is het verschil tussen een taal en een dialect? Taalkundigen nemen op die vraag graag hun toevlucht tot oneliners als ‘Taal is een dialect met een nationale vlag’ of ‘Taal is een dialect met een leger en een vloot.’ Dat lijkt misschien een wat al te gemakkelijke manier om een lastige kwestie te omzeilen, maar zo'n antwoord snijdt wel degelijk hout. Er bestaat formeel namelijk geen verschil tussen een taal en een dialect. Het onderscheid tussen het Standaardnederlands en een Nederlands dialect ligt in buitentalige zaken: in het feit dat spelling, grammatica en woordkeus van het Standaardnederlands zijn geüniformeerd, vastgelegd en op school worden onderwezen, en dat het Standaardnederlands tot staatstaal is verheven. Standaardtaal en dialect hebben een verschillende maatschappelijke positie en waardering gekregen. Hoe al die Nederlandse dialecten van de standaardtaal afwijken, is vanaf begin mei goed na te gaan, want dan verschijnen de eerste dertien delen van een nieuwe reeks: ‘Taal in stad en land’. Elk boek gaat in op een bepaalde variëteit, bijvoorbeeld het Rotterdams, Gronings en Haags, maar ook het Zuid-Gelders en het Oost- en West-Brabants. Gestandaardiseerde schrijftaal Het verschil tussen standaardtaal en dialecten is dus vooral een statusverschil, dat zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. De reeks staat ook stil bij de manier waarop die ontwikkeling in Nederland is verlopen. De taal die in de Middeleeuwen werd gesproken, verschilde per regio, stad en zelfs dorp. Er bestonden dus alleen streektalen. Tijdens de Renaissance werd naast de geleerdentaal Latijn steeds vaker de volkstaal, het Diets, gebruikt, zowel in literaire en wetenschappelijke werken als in bijbelvertalingen. De taalverschillen tussen de regio's bleken hoe langer hoe hinderlijker, vooral toen teksten door de opkomst van de drukpers veel ruimer verspreid gingen worden. Daarom schiep men geleidelijk een overkoepelende standaardtaal, waarin althans in de geschreven taal de regionale verschillen beperkt werden. Een mijlpaal was de verschijning van de Statenvertaling van de bijbel, in 1637. Vanaf die tijd bestond er een verschil tussen de dialecten, die in een bepaalde streek gesproken werden, en de gestandaardiseerde schrijftaal, die in het hele Nederlandstalige gebied min of meer uniform was. ABN Er mocht nu dan een eenheidstaal bestaan, voorlopig bestond die alleen in geschreven vorm. De gesproken taal bleef tot eind negentiende eeuw van streek tot streek verschillen. Halverwege de negentiende eeuw ontstond er een soort beschaafde spreektaal, een gesproken eenheidstaal, die aanvankelijk alleen werd gebruikt door de gegoede burgers. Deze beschaafde spreektaal breidde zich vanuit de Randstad steeds verder uit, ten koste van de dialecten, dankzij onderwijs, grotere mobiliteit, dienstplicht, radio en later televisie. Men ging die standaardtaal Algemeen Beschaafd Nederlands of ABN noemen. Daarnaast groeiden vanaf ongeveer 1900 de plattelandsdialecten steeds meer naar de standaardtaal toe, of ze pasten zich aan elkaar aan in grotere dialectgebieden, zodat er ‘regiolecten’ ontstonden, bijvoorbeeld binnen delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs. Stadstalen Eind negentiende eeuw veranderde ook de positie van de stadsdialecten radicaal. Naast de dikwijls al bestaande tegenstelling tussen stad en platteland ontstonden er nu sociale tegenstellingen binnen de steden zelf. Onder andere als gevolg van de industrialisatie trokken allerlei mensen van het platteland naar de stad, en daar vond een vermenging plaats van de dialecten die ze voorheen spraken, met als resultaat een groepstaal of sociolect, namelijk van de arbeiders. Hier ligt de kiem van de huidige stadstalen zoals het Amsterdams, Haags, Rotterdams en Utrechts. Na een betrekkelijk korte wordingsperiode kregen de stadsdialecten hun definitieve vorm. In de twintigste eeuw zijn ze over het algemeen minder veranderd dan de plattelandsdialecten, onder andere omdat het leven in de stad minder ingrijpend gewijzigd is dan op het platteland. Maar de stadsdialecten bleven ook niet helemaal hetzelfde; met name die van de Randstad groeiden geleidelijk steeds meer naar de standaardtaal toe. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Momenteel wijken ze hiervan eigenlijk vooral nog in klank af. Daarom worden ze ook wel simpelweg ‘accenten’ genoemd. {== afbeelding De Maastrichtse versie van het beroemde aap-noot-mies-leesplankje. ==} {>>afbeelding<<} De stadstalen in het zuiden van het land, zoals het Maastrichts, Roermonds, Venloos en Sittards, vertonen daarentegen nog steeds grote verschillen met de standaardtaal, hoewel ook zij hier steeds meer naartoe groeien. Een belangrijk verschil met de dialecten uit de Randstad is dat de zuidelijke stadstalen nooit het sociolect van een bepaalde klasse zijn geweest. Ze werden altijd door alle lagen van de bevolking gesproken. Jaren zestig In de twintigste eeuw keek men tot ongeveer de jaren zestig neer op alle van de standaardtaal afwijkende taalvariëteiten, die men denigrerend ‘plat’ noemde. Onderwijzers en ouders ontmoedigden het gebruik van dit plat. Toen er in de jaren zestig verzet ontstond tegen het gevestigde gezag, uitte zich dat ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder officieel werd. De jonge generatie keerde zich tegen het verzorgde en als formeel beschouwde taalgebruik van de oudere generatie. Er kwam een grote tolerantie voor verschillen in uitspraak en woordkeus, voor informeel taalgebruik en voor het gebruik van dialect. Het verschil tussen spreektaal en schrijftaal werd kleiner. In de jaren negentig werd dankzij internet- en sms-verkeer geschreven spreektaal zelfs normaal. De emancipatie van de jaren zestig leidde ook tot het ontstaan van allerlei nieuwe groepstalen, zoals jongerentaal, yuppietaal en homotaal. Van belang voor het ontstaan van deze groepstalen is het feit dat jongeren en jongvolwassenen gedurende langere tijd bijeenblijven dankzij de leerplicht (en tot voor kort de dienstplicht), en dat er een sterk groepsgevoel bestaat onder jongeren, dat zich onder andere uit in een eigen woordenschat. Dialectrenaissance Een speciale en recente vorm van jongerentaal is straattaal, dat voor het eerst is gesignaleerd in 1997. Straattaal is een groepstaal van jongeren in de steden, een mengtaal met Nederlands als basis, aangevuld met woorden uit het Engels en minderheidstalen zoals Surinaams, Arabisch, Turks en Papiaments. Een variant hiervan is het zogenoemde Murks: de taal van allochtone jongeren die wordt gesproken door autochtone jongeren (zie het artikel verderop in dit nummer). Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we een duidelijke opleving van zowel de plattelandsdialecten als de stadsdialecten. Er wordt wel gesproken van een ‘dialectrenaissance’: popgroepen die in dialect zingen zijn erg populair, er verschijnen veel publicaties in en over het dialect, en cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een groot publiek. De aandacht voor streektalen en dialecten is overgenomen door de politiek. Regionale en landelijke overheden bieden financiële steun aan inspanningen ten behoeve van het dialect. Sinds eind jaren tachtig werden er streektaalfunctionarissen benoemd voor het Gronings, het Drents, het Overijssels, het Stellingwerfs, het Zeeuws en het Limburgs. Bovendien zijn in 1996 het Fries en het Nedersaksisch in Nederland officieel erkend als regionale taal, op grond van het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen. In 1997 kreeg ook het Limburgs zo'n erkenning. Verschillen Hoe staat het in het nieuwe millennium met de dialecten? Wat duidelijk naar voren komt in de deeltjes van ‘Taal in stad en land’ is dat de stadsdialecten over het algemeen minder verschillen van het Standaardnederlands dan de omringende plattelandsdialecten. De stadsdialecten van de Randstad onderscheiden zich het minst van de standaardtaal, en sommige stadsdialecten zijn zelfs vrijwel verdwenen. Het huidige Leids en Nijmeegs bijvoorbeeld wijken nog maar op enkele onderdelen af van het Standaardnederlands: ze hebben enkele speciale klanken of een afwijkende intonatie. Verder blijkt dat de diverse taalvariëteiten verschillend worden beleefd en gewaardeerd. Dankzij de dialectrenaissance is de status van de dialecten in het algemeen weliswaar verhoogd, maar de waardering van de dialecten onderling loopt flink uiteen. Opvallend is dat vooral de vroeger verguisde stadsdialecten in het westen van het land in bepaalde situaties en in gecultiveerde vorm een hogere status hebben gekregen, zowel binnen de stad zelf als daarbuiten. Een sterk voorbeeld is het Haags, dat door stripfiguur Haagse Harry een grote populariteit geniet (zie ook het artikel elders in dit nummer). De statusverhoging van de plattelandsdialecten blijft daarbij over het algemeen achter. Het is interessant om te zien dat er ook in zuidelijk Nederland - waar de waardering en het gebruik van het dialect van oudsher door de hele bevolking werd gedragen - een tegenstelling bestaat tussen het platteland en de stad. In Maastricht bijvoorbeeld kijkt men vaak neer op dialecten van het omringende gebied, die men ‘boers’ noemt. Maar er is nog iets opvallends. Terwijl de belangstelling voor streektalen zowel bij de bevolking als bij de politiek nog steeds toeneemt, blijkt dat tegelijkertijd het daadwerkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt. Bovendien veranderen alle dialecten, zowel die van het platteland als die van de stad, steeds meer in de richting van de standaardtaal. Dat lijkt tegenstrijdig, maar misschien hebben die twee verschijnselen wel met elkaar te maken. Want voor velen zal het afkalven van de dialecten bij uitstek een stimulans zijn om zich erover te ontfermen, en te strijden voor het behoud ervan. Maar dat gebeurt dus niet door het zelf te spreken of er kinderen in op te voeden, terwijl dat toch de enige manier is om het dialect te behouden. Op 1 mei verschenen bij Sdu Uitgevers de eerste dertien delen van de reeks Taal in stad en land: ‘Amsterdams’, ‘Fries en Stadsfries’, ‘Gronings’, ‘Haags’, ‘Leids’, ‘Maastrichts’, ‘Oost-Brabants’, ‘Rotterdams’, ‘Stellingwerfs’, ‘Utrechts, Veluws en Flevolands’, ‘Venloos, Roermonds en Sittards’, ‘West-Brabants’ en ‘Zuid-Gelderse dialecten’. De deeltjes zijn alleen te koop bij BGN-boekwinkels en kosten €12,50 per stuk; de dertien delen samen: €125, -. Meer informatie over de reeks: www.taalinstadenland.nl. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Van ankernetje tot zielasvet Fopdrachten [2]: in leger, marine en koopvaardij Peter Burger Het kielvarken, een doosje richtlijntjes en de stemfluit voor de scheepshoorn: nergens worden groentjes zo vaak om fopboodschappen gestuurd als in leger, marine en koopvaardij. Deel twee van de fopdrachteninventaris. Kent u onzinboodschappen om nieuwe werknemers te ontgroenen, zoals het plintenladdertje of het blikje ooievaarskuitenvet, vroeg ik vorig jaar aan de lezers van het Algemeen Dagblad en Onze Taal. En óf u die kende. Dankzij uw brieven en e-mails telt mijn verzameling inmiddels honderden fictieve gereedschappen, drogisterijartikelen en andere boodschappen. Het populairst bleek deze ontgroeningshumor bij de marine en in de koopvaardij, met de landmacht als goede tweede (waarom de luchtmacht hierin zo achterblijft, is nog een vraag). De brieven die ik kreeg, wekken de indruk dat iemand die nooit op de uitkijk heeft gestaan voor de postboei de naam marineman of -vrouw niet waardig is. ‘Bent u ooit weggestuurd voor een meter waterlijn, een schopvoetje, een dot spijkervet, een blikje 440 hertz, de sleutel van het potdeksel?’, vraagt de openingspagina van een website voor oud-marinepersoneel. ‘Dan is dit de site die u zeker moet bekijken!!!’ In het vorige nummer ging ik in op dit soort 1-april- en ontgroeningsrituelen, en gaf ik alvast de elf bekendste grappen. Hier volgen, van bandentang tot zielasvet en van ankernetje tot een metertje waterlijn, de fopdrachten te land en ter zee. Leger Bandentang ‘In militaire dienst (1966) stuurden wij de “oliebollen” (nieuwe dienstplichtigen) tijdens het onderhoud van de voertuigen naar de garage om de “bandentang” te halen waarmee de rubber puntjes van nieuwe banden moesten worden afgeknipt.’ (Wim Schook) Doorhaalkoord voor de stoomslang van een watergekoelde .30-mitrailleur Herinnering uit een diensttijd in de jaren vijftig. Fillervet Enigszins lugubere substantie: ‘fillers’ zijn soldaten die na hun opleiding bij een eenheid aankomen om een groep af te lossen; in soldatenjargon is filler synoniem met groentje. Toen de dienstplicht nog bestond, hield het fillersysteem in dat er iedere drie maanden een nieuwe lichting van potentiële fopslachtoffers opkwam. Horizon, het midden van de - Voor artilleristen. Voor het aanwijzen van een doel is een ‘uitgangspunt’ nodig. Nieuwelingen kregen daartoe wel ‘het midden van de horizon’ op. Kleinemannetjeszaad Bij de Gele Rijders (de rijdende artillerie; insiders zeggen ‘Rijers’) werden nieuwelingen om ‘kleinemannetjeszaad’ gestuurd. Als het slachtoffer na lang zoeken onverrichter zake terugkwam, kreeg hij dit traditionele rijmpje te horen: ‘Smidje, smidje, rik tak tik / We hadden je lekker bij je pik / We stuurden je om kleinemannetjeszaad / Douw nou je neus maar in mijn naad.’ Oude fopdracht: omstreeks 1900 werkte de oudtante van een correspondent in een naaiatelier waar nieuwelingen om kleinmannekeszaad naar een winkelier werden gestuurd die klein van stuk was. Richtlijntjes, een doosje - Vooral populair bij de artillerie. Schop met het voetje Ook: schoppuntvoetje; schopvoetje; holdreun; holldröhn; holschop, in twee uitvoeringen: verkrijgbaar in ½″- en ¾″-uitvoering en zowel links als rechts voorradig. Het slachtoffer wordt naar een kist geleid en dient zich voorover te buigen om de holdreun te vinden: een schop onder zijn achterwerk. Een voormalig wachtmeester van de cavalerie herinnert zich een legendarische huzaar die de schop met het voetje ging terugbezorgen bij een adjudant, en zodoende een superieur straffeloos een trap voor zijn achterste verkocht. Ook buiten het leger gebruikt. Startlijn, een stukje - Bij de infanterie. De startlijn is de denkbeeldige lijn in het landschap die bij het begin van de aanval op een bepaald tijdstip moet worden overschreden. Tussengas, een potje - Populair bij AAT (aan- en afvoertroepen). Tussengas was bij de oude clashversnellingsbakken nodig om terug te schakelen, maar uiteraard niet los verkrijgbaar. Zielasjes, zielasvet Ook verlengde-zielasvet. Een infanterist herinnert zich: ‘Iemand wegsturen voor zielasvet was zeer gebruikelijk, en iedereen trapte erin; immers, bij het boordwapen hoorde per slot van rekening ook een zielaskijker, en dat ding was echt!’ (Hendrik de Bruin) De zielas is de denkbeeldige lijn door het midden van de loop van een kanon en kan dus niet ingevet worden. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Marine en koopvaardij Anker nat gooien ‘Als matroos kreeg ik van de kapitein de opdracht om vlak voor het ten anker gaan de beide ankers met de putsemmer nat te gooien. Wanneer ze droog te water gingen, zouden ze door de harde klap op het water weleens kunnen breken! Op de schepen van de rederij ging het verhaal over een werknemer die deze stelling zo logisch vond dat hij de procedure van het ankers nat gooien tot aan zijn stuurmanstijd volhield.’ (Robert Tetteroo) Ankerkluis, eigendommen opbergen in de - De ankerkluis is het grote gat in de boeg waardoor de ankerketting loopt en waarin het anker wordt opgetrokken. Ankernetje Vissersschepen kunnen een ankernet (een sleepnet) gebruiken, maar aan boord van marine- of koopvaardijschepen is zoiets niet aangetroffen. Ankerpunten bijslijpen ‘De rivaliteit tussen machinisten en matrozen leidt soms ook tot het aan elkaar opgeven van fopdrachten en soms tuinen meer ervaren opvarenden daar nog in. Ik maakte zelf mee dat een stuurman met een pokergezicht van de eerste machinist verlangde dat “nu eindelijk eens de ankerpunten bijgeslepen moesten worden”. Dit volgde daags na een ankermanoeuvre waarbij het anker in de modderige ondergrond steeds maar bleef krabben (geen houvast vond). Later die dag begaven enkele machinisten zich met slijptollen en verlengkabels naar de boeg voor het broodnodige onderhoud!’ (Robert Tetteroo) De bout die bij het gat is afgebroken Nog steeds in zwang bij de marine, maar al opgetekend op Urk in 1942, als ‘dè bout die bij 't gat ofèbrukèn is’. Scabreuze woordspeling. Vergelijk de sleutel van de boutkist. {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} Douchemuntje Een marineschip is geen camping: er zijn wel douches, maar die werken niet op muntjes. Drone, mee mogen vliegen met de - De ‘drone’ wordt gebruikt bij schietoefeningen. Het is een gesleept luchtdoel of een onbemand, radiografisch bestuurd doelvliegtuigje, dat met een startraket gelanceerd wordt. Groentjes hebben het voorrecht om mee te vliegen als piloot of ‘aanslagwaarnemer’, maar dienen daartoe eerst een medische keuring te ondergaan en aan te treden met vliegersbril, helm en oranje overall (‘En zich maar afvragen: waarom neemt iedereen nou foto's?’). {== afbeelding De ellipspasser blijkt echt te bestaan. Hiernaast de Ellipsograph van de Duitse firma HAFF. ==} {>>afbeelding<<} Ellipspasser Gezocht op de zeevaartschool. Lijkt even onzinnig als het ‘krullenzeefje’, maar blijkt wel degelijk te bestaan, als ‘tekeninstrument om ellipsen te trekken’ (Van Dale). Gerrit Vraag een nieuweling: ‘Mag ik de rest van jouw koffie aan Gerrit geven?’ en gooi het als hij toestemt overboord. Gerrit is de naam voor de meeuwen. IJsdonkeys optoppen ‘Aan boord staan zogeheten ijsdonkeys waaruit je gekoeld drinkwater kunt drinken. De toevoer komt van het drinkwatersysteem, de afvoer gaat in het scheepsvlak en kan dan buitenboord worden gelensd [weggepompt - PB]. Als er nieuw personeel is, spreken we met de technische dienst af dat er gebeld wordt zodra hij/zij om een keteltje water gestuurd wordt. Niet lang daarna komt dan een geïrriteerde techneut ons hok binnenstormen met de mededeling dat wij nou alweer het donkey hebben leeggetrokken en dat wij hem ook weleens mogen “optoppen”. De jongste sturen we dan om twee emmers en we laten hem in de waan dat de afvoer de toevoer is en u begrijpt, dan ben je wel even bezig voor die vol is... Er zijn er zelfs die nog doorgaan als wij na een tijdje het bekende liedje beginnen te zingen: “Twee emmertjes water halen, twee emmertjes pompen...”’ (Theo Huizenga) Het kielvarken voeren Het kielvarken is een fabeldier dat eveneens bekend is onder Duitse matrozen, die ook wel de opdracht kregen de kompasroos water te geven. Amerikaanse zeelui moesten eieren zoeken in het kraaiennest. Kompassleutel ‘Op de koopvaardij was het gedurende mijn vaartijd gewoonte om de leerling-stuurman op zijn eerste reis ook de gebruikelijke onnodige boodschappen uit te laten voeren. Een van de gebruikelijkste was het halen van de “kompassleutel”. De leerling-stuurman kreeg van de eerste stuurman opdracht om bij de eerste machinist de kompassleutel op te halen om het kompas te gaan controleren. Dit (magnetische) kompas bevond zich boven het stuurhuis op het zogenoemde schavotje, dus helemaal bovenop. De leerling werd meestal het hele schip door gestuurd, van de machinekamer naar de bootsman, dan naar de timmerman, enzovoort, enzovoort, totdat hij uiteindelijk van de olieman achter in de schroefastunnel de grootste steeksleutel meekreeg die aan boord was, de sleutel van de schroefaslagerbouten. Met trillende benen van het gewicht van de sleutel en het trappen klimmen meldde de leerling zich bij de eerste stuurman, die dan met een stalen gezicht een klein sleuteltje uit zijn zak haalde waarmee hij het deurtje van het kompashuis openmaakte en zei dat hij de “sleutel” inmiddels al gevonden had.’ (Adam Andrea) Duits: Kompassschlüssel. Vergelijk het Engelse key of the starboard watch, key to the keelson. Lampje van de verlichte zeewacht Wanneer een schip voor anker ligt, is er minder personeel nodig en kan er wachtgelopen worden volgens het rooster van de ‘verlichte zeewacht’. ‘Drie keer raden wie er op zoek gestuurd wordt naar het lampje van de verlichte zeewacht...’ Luchtbellen kloppen ‘Dit was een karweitje waaraan een nieuwe leerling-machinist soms werd gezet. Hierbij werd hem verteld dat een schip, als het een tijdje stil had gelegen, onder de waterlijn last kreeg van luchtbellen op de scheepshuid. Dit was vooral het geval als het schip in dok was geweest. Deze luchtbellen vormden tijdens het varen een aanzienlijke weerstand en moesten dus worden verwijderd. Dit kon het beste gebeuren door onder de waterlijn met een grote houten hamer tegen de scheepswand te kloppen. Dit karwei kon soms uren in beslag nemen.’ (Wout Udo) Meerrol, touw om de - binden De ‘meerrol’ is een van de rollen (taken) die de bemanning moet uitvoeren wanneer het schip aan- of afmeert. Moot 5 Laat een nieuweling iets halen in ‘moot 5’. Een schip bestaat uit vier moten; moot 5 bevindt zich dus achter het schip. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Perslucht, een emmer - Ook: een bus compressie. Postboei, postbootje Nieuwelingen worden op de voorplecht gezet om uit te kijken naar de postboei, de denkbeeldige boei waar de bemanning post kan droppen. Ook in het buitenland bekend: onder Engelse en Amerikaanse zeelui is de mail buoy watch de populairste fopdracht. Variant: ‘Schepen die de Straat van Gibraltar passeren, sturen de jongste matroos naar de boeg met een rode vlag. Indien een schip nadert - en dat gebeurt vrijwel altijd in deze trechter - moet de matroos uitbundig zwaaien met de rode vlag. Het zou een aandachtsteken zijn voor schepen die belangrijke post moeten uitwisselen. Schepen van dezelfde rederij die elkaar passeerden op de lijndiensten, plaatsten beide een matroos op het voordek; de gefopte matrozen begonnen dan zelfs uitbundiger te zwaaien naar elkaar.’ (Robert Tetteroo) Een andere zeeman hoorde op zijn eerste reis dat ter hoogte van de Azoren het postbootje langs zou komen om de brieven voor Nederland op te halen. ‘Om de bemanning van het postbootje duidelijk te maken dat er inderdaad post was, moest iemand met een grote enveloppe op het voorschip gaan staan en daar flink mee zwaaien. (...) Het leek mij nogal raar om op het voorschip van de Westerdam met een grote enveloppe te gaan staan zwaaien, terwijl we twee goed opgeleide marconisten met een flinke zender aan boord hadden om per radio de bemanning van het postbootje te kunnen waarschuwen. Verder was het zo dat de Westerdam bijna twintig mijl liep, zodat de boeg van het schip ook bij kalm weer soms tot aan het bovenste puntje in de golven verdween en een verblijf op het voorschip dus niet zonder gevaar was.’ (Wout Udo) Scheepsvlakladdertje Het scheepsvlak is de bodem van het schip, en kan dus niet met een ladder bereikt worden. Sleutel van de boutkist Van sleepboot-bemanningen in de haven van Rotterdam. Andere imaginaire sleutels: de sleutel van het potdeksel (een deel van de brede zij van het schip), het waterslot, de bootsmanskist, of de tornsleutel van de voedingwatervoorverwarmer. Zeekadetten zoeken de boldersleutel. Spermafoon Op zoek naar dit apparaat klopte een leerling-stuurman eens aan bij de hut van de chef-elektricien, ‘die over een gespierd soort humor beschikte’. Hij zei dat hij hem eigenlijk zelf nodig had, maar liet toen zijn broek zakken: ‘Hier heb je hem.’ Stagzijgertje Geheimzinnig onderdeel uit de zeilvaartwereld. Misschien een contaminatie van stag (‘touw dat of staaldraad die de mast steunt’) en bramzijgertje, volgens Van Dale visserstaal voor de fosforische dampen die uit zee kunnen opstijgen en waarin vissers de duivel dachten te ontwaren, maar vooral bekend uit de titel van een roman van Jan de Hartog, waarin het een jongen is die als geronselde werkkracht meevaart op een botter. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Steeltjes voor de Lolaborstels ‘Ik ben ooit, toen ik tijdens een schoolvakantie op de grote vaart meevoer als koksmaatje, het hele schip rondgestuurd op zoek naar steeltjes voor de Lolaborstels. Nu is dit niet helemaal kolder - die steeltjes zijn te vervangen - maar ik was wel zo naïef dat ik een en ander door het hele schip ben gaan vragen, tot bij de kapitein en de machinist aan toe.’ (Ewoud Sanders) Stemfluit voor de scheepshoorn ‘Tijdens een van mijn eerste reizen werd ik er in Londen opuit gestuurd om een “stemfluit voor de scheepshoorn” te gaan lenen bij een ander Hollands schip. Ik bleef twee dagen logeren bij een Engelse vriendin en kwam toen terug aan boord, met het verhaal dat ik van het kastje naar de muur was gestuurd. Algehele hilariteit, maar die ouwe vertrouwde het niet helemaal.’ (Jaap van der Wijk, De taal van het water) Stoom Veelgevraagd: een ‘mandje stoom’ (Engels: bucket of steam). Op de grote vaart moesten nieuwelingen 's winters wel ‘stoom op de reling zetten’ (‘anders krijgt de kapitein koude handen’). En op zondag kon er behoefte zijn aan ‘stoom op het orgel’. Streepje zetten waar iets overboord is gegaan ‘Mocht tijdens de werkzaamheden op een varend schip een nieuwe matroos een stuk gereedschap overboord laten vallen, dan vraagt de stuurman nog weleens: “Heb je dan geen streepje gezet op de plaats waar het overboord ging? Dan hadden we het later kunnen opdreggen...”’ (Robert Tetteroo) Thermometers ijken Na het passeren van de evenaar moeten de thermometers geijkt worden voor het zuidelijk halfrond, omdat ze daar ondersteboven hangen ten opzichte van het noordelijk halfrond. Ook moeten de horloges magnetisch omgepoold worden. Trimtest aan boord van een onderzeeboot ‘Betrokkene werd te licht bevonden en moest dan enkele dagen met extra gewichten zoals een duikersloodgordel rondlopen, zodat de trim (het zweven) van de boot onderwater beter in de hand bleef.’ (Fré Harmsen, Van baroe tot branie) Uitkijk keerkring Wanneer een marineschip een van de keerkringen nadert, krijgt iemand de functie ‘uitkijk keerkring’ toebedeeld. Hij moet dan letten op veranderingen in de kleur van het water en in de golfstroom. Heel belangrijk, want tussen de keerkringen krijgt de bemanning een tropentoelage. Valrepen Valrepen kopen in de scheepstoko, het winkeltje dat ook Marsen en ander snoep verkoopt. (Een valreep is het touw, de touwladder of de trap die langs het schip neergelaten kan worden.) VDS-duiker, de opleiding volgen tot - VDS is de afkorting voor ‘Variabele DiepteSonar’ op M-fregatten. Waterlijn, een metertje - Ook in de Verenigde Staten bekend: plimsoll line, waterline. Literatuur: •Morgiana P. Halley, An Ethnography of Marine Convoys during World War II. Dissertatie, University of Sheffield, 1995. •Fré Harmsen, Van baroe tot branie. Termen en zegswijzen bij de Koninklijke Marine. Bergen, 1991. •Henk Salleveldt, Het woordenboek van Jan Soldaat. Nederlandse soldatenfolklore. Alphen aan den Rijn, 1978. •Website AVOM (‘De marine ná de marine’): http://home.wanadoo.nl/~p.j.klein. Momentsleutels bestaan wél De echte vaktermen die nieuwelingen zich in korte tijd eigen moeten maken bij de landmacht, de marine en de koopvaardij, zijn vaak moeilijk te onderscheiden van de gefingeerde. Veel correspondenten herinnerden zich hun verwarring en onzekerheid. ‘Mijn boordschutter was eens uren in de weer om zogenoemde winterpads (een pad is een rubberblok van een rupsbandschakel en bestaat echt niet in een winteruitvoering!) voor mij te halen, en dacht bij een volgende opdracht slim te zijn’, aldus Hendrik de Bruin, die als dienstplichtige in Seedorf op een rupsvoertuig reed. ‘Toen ik hem vroeg een momentsleutel te halen, omdat ik er geen tijd voor had, verdween hij in de richting van een militair tehuis, waar hij aan het eind van de middag door de pelotonssergeant weer uit geplukt werd. De momentsleutel bestaat echt, en omdat het (toen) een schaars artikel was, moest je dat ding ophalen bij de onderhoudsgroep van je eenheid.’ Eveneens verdacht, maar echt, waren volgens De Bruin de zelfborgende moeren en de afvuurkam. Geheel imaginair daarentegen waren de hulzenmagneet, de boeggolf (die pas ontstaat als je met het voertuig te water gaat), de handdoek maat S (er is maar één maat), bougies voor de Detroit-diesel (‘alleen proberen bij a-technici!’), de schietluikperforator, de rupsbandspanningsmeter en het pistoolaffuit. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Hij heeft heel mijn koffie opgedronken’ Het verschil tussen heel en al Frank Joosten - aspirant F.W.O.-Vlaanderen, Katholieke Universiteit Leuven Waarom kun je wel spreken over ‘al het goud’, maar niet over ‘heel het goud’? En waarom is omgekeerd ‘heel de kast’ wel, en ‘al de kast’ niet grammaticaal? Hoe zit dat precies? Wat zeg je als iemand zijn auto volledig in de prak heeft gereden: ‘Al zijn auto was total loss’ of ‘Heel zijn auto was total loss’? Geen moedertaalspreker die eraan twijfelt: dat laatste natuurlijk. Net zoals iedereen weet dat het niet ‘heel het zand’ is, maar ‘al het zand’. We kunnen dus goed voorspellen wanneer je heel en wanneer je al moet gebruiken, maar wat ligt er precies ten grondslag aan deze intuïtie? De eerste indruk die je krijgt, is dat de keuze tussen heel en al te maken heeft met de zaken waarnaar de zelfstandige naamwoorden verwijzen. Zo kun je zand, maar ook bijvoorbeeld ijs en goud, opdelen in stukken die je nog altijd ‘zand’, ‘ijs’ en ‘goud’ kunt noemen. ‘Zand min zand’ is immers nog altijd zand. En de helft van een kilogram ijs is dan wel minder ijs, maar het is en blijft ijs. Bovendien zien korreltjes zand er allemaal hetzelfde uit, net zoals brokken ijs en stukken goud er allemaal ongeveer hetzelfde uitzien. In tweeën hakken Bij bijvoorbeeld auto's, boeken en kasten ligt dat anders. Wanneer je een auto in tweeën hakt, dan is er niet echt sprake meer van een auto. Twee banden en een stuk van de carrosserie kun je bezwaarlijk nog een auto noemen. En een kast die je in stukken zaagt, is geen kast meer. Het lijkt erop dat je al gebruikt om te verwijzen naar zaken die na het opdelen in stukjes nog altijd de oorspronkelijke naam waardig zijn: zand, goud, ijs, enz. Lukt dat niet en heeft een opdeling van de zaak gevolgen voor de identiteit ervan, dan gebruik je blijkbaar heel, dus bijvoorbeeld bij auto, kast en boek. Moeite en crisis Tot nu toe zijn uitsluitend tastbare zaken ter sprake gekomen. Maar hoe werkt het met abstractere begrippen als ‘crisis’ of ‘moeite’? Hoe weet een taalgebruiker dat ‘een stukje moeite’ nog altijd moeite is (het is niet heel die moeite maar al die moeite), maar dat ‘een stukje crisis’ geen crisis meer is (juist wel heel die crisis en niet al die crisis)? Gelukkig blijkt er een handig hulpmiddeltje te bestaan. Het is al onze moeite, omdat moeite een niet-telbaar woord is; het kan niet met een en ook niet in het meervoud voorkomen. Je zegt wel: ‘Ik heb moeite gedaan’, maar niet: ‘Ik heb een moeite gedaan’ of ‘Ik heb moeites gedaan’. En het is heel de crisis, omdat crisis wel een en een meervoudsvorm duldt en dus telbaar is. Het is niet ‘Ik heb crisis meegemaakt’, maar ‘Ik heb een crisis (of: twee crisissen/crises) meegemaakt.’ Zaken die in de werkelijkheid telbaar zijn - auto's, boeken en kasten - zijn ook grammaticaal telbaar (een auto, twee kasten, sommige boeken) en krijgen heel. Onafgebakende massa's, daarentegen, die op zich niet vermenigvuldigd kunnen worden - zand, ijs of goud - zijn grammaticaal niet-telbaar en krijgen al. En hetzelfde geldt dus ook voor abstractere woorden: de telbare (crisis, hervorming, dag) met heel, de niet-telbare (moeite, vreugde, haat) met al. Koffie Nu kunnen we ook verklaren waarom een woord als koffie met heel én al kan voorkomen, en waarom iedereen heel mijn taart en heel mijn familie even onberispelijk Nederlands vindt als al mijn taart en al mijn familie. Dit soort woorden kunnen namelijk meerdere betekenissen hebben: nu eens telbaar en dan weer niet-telbaar. Een koffie - telbaar - betekent zoveel als ‘een kopje koffie’. Een kopje koffie vormt een afgebakende, vermenigvuldigbare eenheid die je niet zomaar in identieke stukken kunt verdelen. Vandaar: ‘Hij heeft heel mijn (kopje) koffie opgedronken.’ Anderzijds kan koffie ook niet-telbaar zijn; het gaat dan om een niet nader bepaalde hoeveelheid koffie, die wél in identieke (koffie)deeltjes op te delen valt. Iemand die ‘al je koffie’ heeft opgedronken, kan dan ook evengoed drie kopjes of zelfs een hele koffiekan hebben leeggedronken. En zo kan met taart verwezen worden naar het geheel of naar de stukken, en met familie naar het geheel of naar de familieleden. De taal vertelt ons dus iets over de werkelijkheid, of beter nog, over de manier waarop we die werkelijkheid (moeten) bekijken. Zo maakt ze ons duidelijk dat gelach min gelach nog altijd gelach is (al het gelach), maar dat een getuigenis niet opdeelbaar is in identieke, kleine stukjes getuigenis (heel de getuigenis). Dat corruptie plus corruptie corruptie is (al de corruptie), maar dat een avontuur en een avontuur twee avonturen zijn (heel het avontuur). En dat wanneer iemand heel zijn lamsburger en zijn buurman al zijn lamsvlees heeft opgegeten, de een een afgebakend, telbaar voorwerp en de ander een min of meer amorfe massa heeft gezien. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Fortuyn, de musical Mooie verpakking, maar waar blijft het cadeautje? Erik van der Spek - communicatieadviseur, Hilversum Je kunt je eraan ergeren, maar de manier waarop Pim Fortuyn zijn tegenstanders verbaal en non-verbaal te lijf gaat, is wél effectief. Zijn optreden vormt een leerzame casus voor iedereen die de publieke arena wil betreden. Met z'n blauwe ogen, sigaar en twee schoothondjes is ‘Professor Pim’ geroutineerde politici keer op keer te vlug af. Hoe doet hij dat toch? Hoe communiceert hij precies? Hoe de verkiezingen ook uitpakken, één ding is zeker: in de afgelopen maanden is er een schatkamer aan materiaal bijeengebracht voor iedereen die belangstelling heeft voor presentatie en debattechniek. Niet alleen politici, maar ook managers en ambtenaren hebben tijdens de recente verkiezingsstrijd hun hart kunnen ophalen. En dat is allemaal te danken aan één man, die in zijn eentje de grondvesten van ‘Paars’ heeft doen schudden: de Berlusconi van Rotterdam, Pim Fortuyn. Triomf van de vorm Wat is het geheim van Fortuyn? Over deze vraag hebben talloze politici, journalisten en columnisten zich de afgelopen tijd gebogen, maar het raadsel laat zich niet gemakkelijk oplossen. Wat in elk geval een grote rol heeft gespeeld, is zijn superieure presentatie. De opkomst van Fortuyn is voor een groot deel de triomf van de vorm over de inhoud. Het zijn niet de ‘bizarre en krankzinnige voorstellen’ (VVD-leider Dijkstal), de borreltafelwijsheden en de rancuneuze kritiek waar zijn stemmers op afkomen. Het is veeleer de wijze waarop hij met deze gebrekkige wapens steeds opnieuw zijn paarse tegenstanders zware schade blijkt te kunnen toebrengen. Toegegeven, die tegenstanders maken het hem niet al te moeilijk. Paarse prominenten als Dijkstal en Melkert zijn gewend aan een gehoor van bureaucraten of technocraten, bij wie ze zich kunnen onderscheiden op inhoud. Hun toespraken worden geschreven door ambtenaren en zitten dan ook vol beleid. Een tegenstander die niet geïnteresseerd is in beleid, die kort door de bocht gaat, moeiteloos kan overschakelen van een persoonlijke aanval naar een grapje, behoorde tot voor kort tot een ander discours. Alleen de sprekers die hun debatvaardigheden op straat hebben verworven, zoals Jan Marijnissen of Paul Rosenmöller, maken tegen zo'n tegenstander enige kans. Futloze metaforen In een tijdschrift over taal zou een analyse van het taalgebruik van Fortuyn op de eerste plaats moeten staan, maar met dat taalgebruik in strikte zin is niet zo veel aan de hand. Hij schrijft vooral ongeïnspireerd. Hij gebruikt graag clichés (‘een donderslag bij heldere hemel’) en metaforen waar weinig leven in zit: ‘Ik voelde mij steeds beter in mijn vel en het lijsttrekkerschap begon mij als gegoten te zitten.’ Soms doet zijn beeldspraak denken aan die van Henk van der Meyden, met zinnen als ‘Toen kwam die akelige zaterdag 9 februari 2002 en lag de idylle tussen mij De effectiviteit van een presentatie wordt door een aantal factoren beïnvloed, en Fortuyn kent ze allemaal. en Leefbaar Nederland aan scherven.’ (Bescheiden mensen zouden overigens geschreven hebben: ‘tussen Leefbaar Nederland en mij’.) Ook zonder beeldspraak schrijft Fortuyn horkerig, met zinnen als ‘Ik heb geen zin in een leven, waarin achterdocht en gekonkel regeert.’ In de geschriften van Fortuyn zijn diens tekortkomingen makkelijk aan te wijzen, maar in het debat storen ze veel minder. Ook zijn tegenstanders gebruiken immers clichés en futloze metaforen - die zijn eigen aan het politieke bedrijf. Het verschil is vooral dat Fortuyn wat minder woorden nodig heeft om to the point te komen. Dat is prettig, maar het is nauwelijks onderscheidend. We zullen zijn succesfactoren daarom iets verder moeten zoeken: in zijn presentatie als geheel. Natuurtalent Als het gaat om presentatie en acteertalent ligt Fortuyn een straatlengte voor op zijn concurrenten. Hij is een natuurtalent, dat zijn vaardigheden door de jaren {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} heen heeft geperfectioneerd. Zijn presentatie sluit bovendien naadloos aan bij zijn persoonlijkheid, sterker nog: de twee vallen samen. Hij heeft geen moeizame gedaantewisseling hoeven door te maken om te zijn wie hij is, zoals in het geval van oud-minister Brinkman, die op advies van zijn voorlichters de ‘Brinkman-shuffle’ moest aanleren. Fortuyns optreden komt natuurlijk over, wat niet wil zeggen dat hij er niet aan geschaafd heeft. Zoals regisseur Peter de Baan over hem zegt (in Vrij Nederland): ‘Als acteren er heel eenvoudig uitziet, weet je dat er hard gewerkt is.’ De effectiviteit van een presentatie wordt door een aantal factoren beïnvloed, en Fortuyn kent ze allemaal. Allereerst het uiterlijk. Fortuyn is goed en consistent gekleed, met een voorkeur voor opvallende dassen. Waar het optreden van prins Claus de das bijna had uitgeroeid, heeft Fortuyn gezorgd voor een revival van de gekleurde strop. Zijn gladgeschoren hoofd werkt ook in zijn voordeel: sinds Nixons deconfiture weten we dat gezichtsbeharing een onbetrouwbare indruk wekt. Je hoeft maar aan Lubbers' eendagsbaard te denken om de waarheid van deze stelling in te zien. Melkert heeft afgelopen zomer trouwens ook z'n snor afgeschoren. {== afbeelding Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Excentriek imago Fortuyns uiterlijk maakt deel uit van een zorgvuldig gekoesterd imago, met als trefwoorden ‘geslaagd’, ‘chic’ en ‘licht excentriek’. Hij rookt sigaren, laat zich rondrijden in een Daimler met chauffeur en wordt vaak gefotografeerd met twee schoothondjes. Die Daimler en die hondjes zweven toch een beetje om hem heen op het moment dat hij een lijsttrekkersdebat voert; zijn imago geeft zijn woorden een extra lading. Hij is, zoals de Engelsen zeggen, ‘a character’. Bij alles wat hij doet, lijkt hij het effect op de media in gedachten te hebben. De stap van ‘Fortuyn, de politicus’ naar ‘Fortuyn, de musical’ is maar klein. Een tweede succesfactor in Fortuyns optreden is zijn stemgebruik. Hij heeft een duidelijke, uitgesproken stem, waarmee hij een groot aantal registers kan bedienen. Als het moet, kan zijn stem staal snijden, wat handig is bij interrupties: ‘Tien jaar niets gedaan, meneer Melkert!’ Aan de andere kant kan hij zelf met een kleine stemverheffing over een interruptie heen praten. Maar hij kan ook gevoel in zijn stem leggen, hij kan zoetgevooisd klinken en flemen. Daarbij heeft hij een uitstekend gevoel voor timing en maakt hij effectief gebruik van korte pauzes als hij weet dat de ogen op hem gericht zijn. Ook non-verbaal is hij sterk. De meeste politici zijn nogal statisch als ze spreken en helemaal als ze luisteren. Melkerts onderuitgezakte houding en chagrijnige gezicht tijdens de bijeenkomst na de gemeenteraadsverkiezingen kwamen hem zelfs op een publieke uitbrander te staan. Dat zul je bij Fortuyn niet zien. Hij maakt graag grote gebaren, vanaf zijn eerste optreden (‘At your service!’) bij Leefbaar Nederland. Maar ook zijn mimiek, zijn manier om een tegenstander uit te lachen en zijn priemende blauwe ogen zijn effectieve wapens. Effectieve debattechniek ‘Hoe gaat u zich opstellen tijdens het volgende lijsttrekkersdebat?’, vraagt Andries Knevel. ‘Gewoon mezelf zijn’, antwoordt Fortuyn. ‘Als anderen met modder gaan gooien... ach, ik heb een brede rug.’ Knevel knikt tevreden, want dat is wat hij wil horen. Ook dat is een van de talenten van Fortuyn: hij is doelgroepgericht, hij stemt zijn presentatie af op zijn publiek. Bij Ivo Niehe praat hij gezellig over de smaak van sperma, maar bij Andries Knevel heeft hij het over ‘een opdracht’, wel wetend dat zijn gesprekspartner een religieuze lading aan dat woord zal geven. Fortuyns debattechniek is net zo goed ontwikkeld als zijn presentatietechniek. Zijn trukendoos bevat veel gereedschap: veel leuke, irritante, knappe en valse vondsten. Maar één ding moet gezegd worden: ze zijn bijna allemaal effectief. Een korte vlootschouw. • Fortuyn maakt gebruik van emotie. Hij weet dat kiezers niet houden van droge feiten en beleidsvoornemens, dus hij kiest onderwerpen en stellingen die emotie oproepen: criminaliteit op straat, wachtlijsten in de zorg. • Inhoud of diepgang gaat hij vaak uit de weg. Een goede show is beter dan een goed betoog. Bij vragen naar inhoud maakt hij zich er geregeld met een grapje van af. Bij de formatiebesprekingen in Rotterdam werd hem gevraagd wat de nieuwe wethouder Veiligheid (te leveren door zijn partij) zou moeten gaan doen. Fortuyns antwoord: ‘Daar ben ik ook heel benieuwd naar.’ • Hij levert kritiek op anderen, zonder zelf veel ideeën naar voren te brengen. De titel van zijn boek annex verkiezingsprogramma De puinhopen van acht jaar paars roept een beeld op van stadsgeweld en smeulende barricades. Door die puinhopen centraal te stellen, wordt de aandacht van zijn eigen voorstellen afgeleid. • Zonder moeite schakelt hij tussen een persoonlijke aanval en een min of meer ‘zakelijke’ bijdrage aan het debat. Als dat zo uitkomt, scheldt Fortuyn z'n tegenstanders uit: ‘Mevrouw, u bent een etter’, beet hij Wouke van Scherrenburg van Den Haag Vandaag toe. Als hij zelf aangevallen wordt, speelt hij de vermoorde onschuld, zoals in zijn pleidooi nadat hij een taart in z'n gezicht had gekregen: ‘U bent ook mijn minister-president’ (tegen Kok). • Een handig extraatje in dit verband is zijn positie als homoseksueel en dus lid van een minderheid, een positie die hij goed weet uit te buiten. De achterliggende gedachte: ik discrimineer niet, want ik weet als {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} lid van een minderheid wat discriminatie is. Dit maakt zijn kritiek op de islam en op het Nederlandse asielbeleid in de ogen van zijn doelgroep waarschijnlijk minder verdacht. Deze gedachte wordt nog versterkt doordat Fortuyn (geslaagde) leden van minderheidsgroeperingen prominent zichtbaar in zijn gelederen opneemt, zoals João Varela, een Kaapverdiaan, de nummer twee op zijn lijst. Deze manager van een cosmeticabedrijf zit volledig op Fortuyns lijn: ‘Mijn kleurtje is mooi meegenomen’, zei hij tegen NRC Handelsblad. • Ook een andere drogreden is populair bij Fortuyn: het autoriteitsargument. ‘U hoeft het niet te Fortuyn spreekt geen beleidstaal en ook geen Jip-en-Janneke-taal, maar borreltafeltaal. weten, maar ik als wetenschapper...’ of ‘U kunt er niks aan doen, want u heeft geen economie gestudeerd.’ • Fortuyn spreekt geen beleidstaal en ook geen Jip-en-Janneke-taal, maar borreltafeltaal. Kenmerken: harde uitspraken en platitudes van het kaliber ‘Nederland is vol’, ‘Meer blauw op straat’ en ‘De schouders eronder zetten.’ Het klinkt ferm, al zit er weinig achter. Theater Met al deze verbale en non-verbale vaardigheden zorgt Fortuyn voor een nieuwe levendigheid in de verkiezingsstrijd. Het aardigste wat je van hem kunt zeggen, is dat hij de Haagse politici hardhandig wakker geschud heeft. Dankzij zijn aanwezigheid is het weer leuk om naar een lijsttrekkersdebat te kijken. Dat is zijn kracht, maar ook zijn zwakte, zoals Rosenmöller hem al voor de voeten wierp: ‘Als je op je zwakke punten wordt aangevallen, geef je geen antwoord. In plaats daarvan maak je theater.’ Dat zwakke punt zou weleens Fortuyns achilleshiel kunnen zijn: als er op het punt van theater en entertainment een verzadiging optreedt, kan het gebrek aan inhoud een kale indruk maken. Dan kan er een tijd komen dat de kiezers zeggen: ‘We hebben nu wel genoeg verpakking gezien. Waar blijven de cadeautjes?’ Raptus Steenkolen-Nederlands Ingmar Heytze Met het Nederlandstalige lied is in de vorige eeuw alles gebeurd wat een genre maar kan overkomen. Het heeft zalen doen vollopen, het heeft zalen doen leeglopen. Het heeft succes gekend, het heeft ellende gekend. Het is een keer of drie verhuisd van de bouwsteigers naar de salon - en weer terug. Maar nooit is het Nederlandse lied, of het nu gaat om smartlappen, truckershits of carnavalsnummers, overkomen wat zich de laatste vijf jaar voltrekt: uitholling door wartaal. Nog nooit hebben zo veel grammaticaal verdachte liedjes door de hitlijsten gewaard. Regels als ‘Ja en al onze dromen / stak de sleutel op 't slot’ (Guus Meeuwis), ‘Tussen nooit en misschien heel soms / Tussen ik en ons’ (De Poema's) of ‘Sluit me op, gooi de sleutel, laat de hond erop af / haal het onderste boven, je weet dat het niet anders kan’ (Abel) - wat moeten we ermee? Niet over nadenken, gewoon meezingen? Er is een verklaring voor. Populaire Nederlandstalige muziek heeft zijn wortels in Engelse en Amerikaanse popmuziek. Omdat Engels als taal eenvoudiger en beknopter is, begint de Nederlandse tekstschrijver al met een achterstand. Hij is van meet af aan bezig om het Nederlands in het ritme van een andere taal te proppen. Bovendien valt het in het Nederlands meteen op wanneer een tekst onzinnig is, terwijl iedereen honderden Engelstalige nummers fonetisch kan meezingen zonder ooit diepgaand te zijn geconfronteerd met de inhoud ervan. Ondanks, of misschien juist dankzij die beperkingen zijn er duizenden prachtige Nederlandstalige popnummers geschreven. Tekstschrijvers als Rick de Leeuw, Huub van der Lubbe of Raymond van het Groenewoud hebben grote oeuvres met uitstekende teksten opgebouwd. Niet dat die taalkundig allemaal om door een ringetje te halen zijn - een popnummer is nu eenmaal iets anders dan het Groot Dictee - maar over het algemeen bestaan ze uit klare taal waarvan je je niet na tien keer luisteren afvraagt: wat zingt die man nu eigenlijk? De laatste vijf jaar slechten steeds meer tekstschrijvers de frictie tussen tekst en muziek op een nieuwe manier: ze laten grammatica vallen voor ritme. Als gevolg daarvan ontstaat er langzaam maar zeker een soort steenkolen-Nederlands dat eigenlijk alleen in liedjes wordt gebezigd. De onbetwiste koningen van dit stijlmiddel zijn Acda en De Munnik. Zeker de helft van hun liedjes bevat ongrammaticale, maar goed bekkende regels als ‘Wat er fout ging? / Ik denk de jaren / Te veel jaren te lang goed / Je kunt de dans wel / Wel lang ontspringen / Tot het moment en dat is nu / Dat je toch eens dansen moet’. Nu is het allerminst mijn bedoeling om zulke goede liedjesschrijvers af te rekenen op cryptische regels als ‘Foto's bij een zee of zo / Of jou alvast met dat kado / Ik wil foto's van hoe mooi het was vandaag / Dat ze gelukkig was’. Zolang een dichter als Jacques Hamelink ongestraft geleuter als ‘Hoor hoe de naar de uiterst onreine later om het reine / honingzeem teruggekeerde, de bedrogene het uitschreeuwt / na het bijenkorfbelcanto door de aas- en varkenseters!’ aan het papier mag toevertrouwen, zijn Acda en De Munnik boven iedere kritiek verheven. Maar nietszeggend orakelen was tot nu toe slechts het privilege van de dichter, niet van de zanger. Kortom: lanceer Jacques Hamelink en consorten op cd-single en nomineer Acda en De Munnik voor de Herman Gorterprijs. Zowel de poëzie als de liedkunst zal ervan opknappen. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik was me verslapen, weet je’ De jongerentaal Murks Jacomine Nortier - docent sociolinguïstiek, Universiteit Utrecht ‘Ah tezz, ik vind echt niet leuk of zo.’ Dit lijkt een typisch staaltje ‘straattaal’, het bekende, door jongeren gebruikte mengsel van Nederlands, Engels en enkele minderheidstalen. Maar het is iets anders. Over het Murks, een taalvariant die min of meer bij toeval werd ontdekt. De volgende zinnen zijn opgetekend uit de mond van veertien- en vijftienjarige jongeren: -Gerije noemen we haar. Dat vinden we strakke naam. -Ik woon niet in huis (...), niet in huis, anders. -We waren in de zwembad en eh wij kwamen jongen tegen en hij zei ik speel bij Gijenoord. -Ja we gaan naar winkelcentrum wolla. -Geef ons die ding maar. -Ik eh morgen ik ga naar hamam, ik moet naar moskee. -Ah tezz, wat is dat, ik vind echt niet leuk of zo. -Echt strak joh, hee ha ha ha vet strak dat ik jou zie joh, geef me hand. Iedereen zal denken dat dit gezegd is door allochtone jongeren, maar dat is opmerkelijk genoeg niet zo. Het zijn autochtone Nederlandse tieners die bewust de taal van allochtone leeftijdsgenoten spreken - niet om ze op de hak te nemen, maar omdat het stoer is. Wat is dat precies voor manier van praten, en hoe wordt die gebruikt en gewaardeerd? Cassetterecorder In Onze Taal van juni 1999 ging René Appel uitvoerig in op wat hij straattaal noemt: ‘Nederlands dat doorspekt is met (...) woorden uit andere talen, en nieuwe, zelfbedachte woorden’. Zijn onderzoek had betrekking op Amsterdam; ik wilde bekijken of er in Utrecht ook zoiets als straattaal bestond. Voordat ik op een Utrechtse school met een onderzoek begon, heb ik eerst een kleine voorstudie uitgevoerd. Ik legde de lijst met meest voorkomende straattaalwoorden uit het onderzoek van Appel voor aan een groepje autochtone Utrechtse jongeren: doekoe ‘geld’ loesoe ‘weg’ chick(ie) ‘meisje, lekker wijf’ osso ‘huis’ afoe ‘stukje, trekje van een sigaret’ faja ‘erg, vies’ fitti ‘vechten, gevecht’ kill ‘jongen’ fatoe ‘grapje’ scott(en) ‘vernederen, vernedering’ tata ‘Nederlander’ Tot mijn verbazing bleek dat de jongeren die woorden niet eens herkenden, laat staan gebruikten. Ze vertelden me dat ze onderling wel een andere eigen manier van praten hadden: een taal die ik later ‘Murks’ ben gaan noemen; ik hoorde een Utrechts vriendinnengroepje die term ooit gebruiken. Het is een samentrekking van Marokkaans (Berbers en Arabisch) en Turks, de talen die de jongeren vooral bleken te imiteren. Ik werd nieuwsgierig en besloot het te gaan onderzoeken. Aan een paar veertien- en vijftienjarige jongens uit het vwo die ik al heel lang ken, heb ik toen een cassetterecorder ter grootte van een walkman meegegeven met het verzoek er Murks op te zetten. Dat hebben ze keurig gedaan; telkens als ze met een paar vrienden, soms ook met meisjes erbij, bij elkaar kwamen, zetten ze het apparaat aan en op die manier kon ik heel wat materiaal verzamelen. Afwijkingen Hoe ziet dat Murks er nu precies uit? Een opvallend verschil met het Standaardnederlands is het uithalen aan het begin van een uiting. De jongeren beginnen vaak met een uitroep, zoals ‘Ah’ of ‘Tezz’ (‘shit’), waarbij de stem ongeveer een octaaf omhooggaat. In de rest van de uiting gaat de stem omhoog op plaatsen waar dat in het Nederlands niet voor de hand ligt, zoals in de drie volgende voorbeelden. (Een naar boven gericht pijltje na een woord betekent dat de stem bij het uitspreken van dat woord omhoog is gegaan.) Ah ↑, wij ↑ doen hier niks. Tezz ↑, wat ↑ is dat, ik ↑ vind echt niet leuk of zo. Ah ↑, wat ↑ is d'r gebeurd? Andere uitspraakkenmerken die regelmatig zijn terug te vinden in de opgenomen gesprekken: {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} -De s wordt vaak uitgesproken als [sj] (schoen klinkt als [sjgoen]). -De g is veel scherper en harder dan in het Standaardnederlands, vooral aan het begin van een woord. -De r is vaak rollend (in ieder geval meer dan in het Standaardnederlands); lang niet alle sprekers van het Nederlands kunnen een rollende r produceren, maar wie het wel kan, doet het ook in het Murks. -De tje-klank als in weet je, die in het Standaardnederlands achter in de mond wordt gevormd, wordt in het Murks vaak vóór in de mond uitgesproken, met enigszins geronde lippen (als de beginklank in het Engelse chocolate). -De z is zeer stemhebbend en scherp. -De s is harder en scherper dan in het Standaardnederlands. -De ij/ei wordt vaak [ai] - veel sterker nog dan in het zogenoemde Poldernederlands. In de woordenschat van het Murks heb ik niet veel afwijkingen van het Standaardnederlands aangetroffen. Een enkel woord als het genoemde tezz of wolla (‘ik zweer het’) komt uit een minderheidstaal die in Nederland wordt gesproken, in dit geval uit het Arabisch, maar verder zijn er op dit gebied weinig afwijkingen van gewone Nederlandse jeugdtaal, waarin óók zinnen voorkomen als ‘Vet strak dat ik jou zie.’ Grammaticaal gezien zijn er wel afwijkingen mogelijk: de sprekers doen hun best om fouten te maken die leerders van het Nederlands ook maken of zouden kunnen maken, zoals het gebruik van de of die waar ze eigenlijk het of dat hadden moeten zeggen (‘die ding’, ‘die meisje’). Ook worden lidwoorden soms helemaal weggelaten, zoals in ‘Geef me hand’ en ‘Ik moet naar moskee.’ Imitatie Het heeft een aantal aantrekkelijke kanten om Murks te praten. Net is al genoemd dat het stoer kan zijn. Maar het is ook leuk, het is een spel om anders dan anderen te praten. Wanneer heel de vriendenkring dezelfde, maar voor anderen onbekende taal spreekt, verhoogt dat het saamhorigheidsgevoel. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. Van een Hongaarse collega hoorde ik dat jongeren in Boedapest expres met een Roma-accent praten als ze stoer willen overkomen (Roma is een zigeunertaal). Maar ook in Nederland komt het voor dat mensen iemand nadoen. Denk aan cabaretiers als Wim Sonneveld met zijn Frater Venantius en Tineke Schouten, die niet alleen Utrechts praat maar ook de Marokkaanse Fatima speelt. En een zekere snackfabrikant is beroemd geworden door het inzetten van de niet-Limburgse maar voor de gelegenheid wel Limburgs sprekende Cora. Door het nadoen van een bevolkingsgroep, of eigenlijk een prototype daarvan, benadruk je de verschillen met de eigen groep, waardoor er een saamhorigheidsgevoel kan ontstaan. De Murks sprekende jongeren imiteren dus mensen die het Nederlands nog niet zo goed beheersen, maar welke nationaliteit hebben zij daarbij precies op het oog? De jongeren zelf konden dat niet exact aangeven. Ze hadden het meestal over ‘Turken’, maar vaak bleken ze die niet te kunnen onderscheiden van Marokkanen. Een van de jongeren die op mijn bandopnames staan, vertelt bijvoorbeeld verschillende keren over dezelfde gebeurtenis: hij en een vriend hadden een vastgelopen fietsketting, en werden geholpen door iemand die een mes bij zich had. Deze persoon vond hij stoer, en nu eens noemde hij hem een Turk, dan weer een Marokkaan: -Maar toennet wel weer een leuke belevenis: toen hebben we hier aan zo'n echte Turk of Marokkaan, ik weet niet wat het was, daar hebben we zo'n mes van geleend, echt zo'n hele mooi mes ja. -Toen hebben we een mes geleend van zo'n echte Turk. -En toen was de ketting d'r af gegaan en toen hadden we van iemand een mes geleend, was zo een grote Marokkaan met zo'n grote mes. Waarschijnlijk wordt het Murks het meest beïnvloed door Marokkaanse talen. In de omgeving van de jongeren leven nauwelijks (zichtbaar) Turkse jongeren, terwijl Marokkaanse jongeren overduidelijk aanwezig zijn in Utrecht. En in het Murks zijn ook duidelijk invloeden vanuit de Marokkaanse talen herkenbaar. Dat geldt in ieder geval voor de intonatie en (andere) uitspraakkenmerken, zoals de stemhebbende z en de harde g. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Hun vinden dat natuurlijk niet leuk’ Degenen die Murks gebruiken, zijn zich ervan bewust dat de geïmiteerde allochtone jongeren er misschien niet zo mee ingenomen zijn. Het bewijs hiervoor vond ik op het cassettebandje van Murks sprekende jongeren die in een snackbar zaten. Het viel op dat ze midden in een gesprek ineens overgingen op ‘gewoon’ Nederlands. Bij navraag bleek dat er op dat moment een groepje Marokkaanse jongens de snackbar binnenkwam. Een dertienjarige jongen die zelf geen Murks spreekt, merkte het volgende op: Soms merk je dat wel dat ze gewoon in een groepje {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} zitten te praten en dan komen er toevallig een paar Marokkaanse jongens langs of zo en dan gaan ze ineens heel beschaafd Nederlands praten. Aan scholieren die van het bestaan van Murks op de hoogte waren, maar het zelf niet gebruikten, is gevraagd wat ze van het Murks vonden. In het algemeen waren de reacties vrij negatief. Illustratief is het volgende citaat: Hun kunnen ook niet zo heel erg goed Nederlands praten, die Marokkaanse jongeren. En als jij dan voor de lol hun taal gaat nadoen, hoe hun Nederlands praten, dan vinden hun dat natuurlijk niet leuk. Dat begrijp ik wel. Er is nóg een groep die het Murks niet toejuicht: mensen die vrezen dat het Nederlands van jongeren onder het Murks te lijden heeft. Ik denk dat zij zich niet ongerust hoeven te maken. Hoewel ik natuurlijk niet meer dan een paar Murks sprekende jongeren heb ontmoet en op basis daarvan geen harde uitspraken kan doen, heb ik sterk de indruk dat jongeren die Murks gebruiken allemaal uitstekend in staat zijn om Standaardnederlands te spreken. Afhankelijk van de situatie praten ze Murks of Standaardnederlands. Zolang ze die keuzemogelijkheid hebben, is er geen reden om aan te nemen dat hun Nederlands in gevaar komt. Murks en straattaal Ik heb in een latere fase van mijn onderzoek in Utrecht ook groepen straattaalsprekers gevonden die qua samenstelling wel overeenkwamen met de jongeren die Appel heeft beschreven: jongeren uit verschillende etnische groepen. Met hen, maar ook met andere jongeren, heb ik heel wat gesprekken gevoerd over het gebruik van Murks en straattaal. Hoewel beide ontstaan zijn onder invloed van het taalgebruik van groepen allochtone jongeren, zijn er veel verschillen. Murks wordt strikt binnen de eigen, Nederlandse groep gehouden, straattaal wordt juist wel door jongeren met verschillende etnische achtergronden gebruikt. Straattaal wordt niet als beledigend of stigmatiserend gezien. Murks wel - zowel door de Murkssprekers zelf als door de geïmiteerden en andere buitenstaanders. De sprekers van Murks zeggen zo te praten omdat het onder andere leuk en grappig is. Ook straattaalsprekers hebben dit argument genoemd maar ook ‘omdat we nou eenmaal zo zijn; dat is onze manier van praten’. In beide gevallen maakt het taalgebruik deel uit van de identiteit van de groep. Is Murks nu iets om blij mee te zijn? Het is om in maatschappelijk gangbare termen te spreken niet bepaald integratiebevorderend. Is het onschuldig? Misschien wel. Misschien is het net zo onschuldig als het imiteren van een frater. Juist omdat dat na-apen zo gebruikelijk is, is het eigenlijk vreemd dat de talige kanten ervan nog nooit zijn onderzocht. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Oké breidt uit Kees van der Zwan Tot voor kort werd oké alleen gebruikt om waardering of instemming uit te drukken. Maar intussen is er iets veranderd met dat woord. Een jaar of vijf geleden merkte ik het voor het eerst. Aan een collega werd iets uitgelegd, en toen dat was gebeurd, zei ze: ‘oké’. Of beter: ze zei ‘okeee!’, want in plaats van twee korte stootjes, op ongeveer dezelfde toonhoogte, hoorde je de klanken rustig, bijna glijdend hoger worden, om uit te monden in een dalende, nogal langgerekte e. Het klonk een beetje verbaasd. Klanklengte, hoogteverloop en vloeiendheid deden denken aan ahaaa!, en dat was - toevallig of niet - ook ongeveer wat mijn collega wilde zeggen. Ze bedoelde zoveel als ‘op die manier’, ‘ik snap het’, ‘de boodschap is doorgekomen’. Het was opmerkelijk, deze neutrale toepassing van oké, maar omdat er ook een beetje instemming in meeklonk, had het toch ook wel weer iets vertrouwds. Dit nieuwe oké werd gaandeweg steeds vaker gebruikt, vooral door twintigers en dertigers als ik me niet vergis. Bijvoorbeeld in de trein is goed te horen hoe vaak en hoe vanzelfsprekend okeee! (soms ook met uitspraakvariant: hoog ingezet en dan langzaam dalend) voorkomt als reactie op zinnen als ‘Mijn stage is afgelopen, ik doe nu een pr-project bij de Azië-desk’ of ‘Dit weekend ga ik niet naar m'n ouders, want dan ga ik zeilen’ of ‘Pim heeft die kamer allang niet meer, hij woont nu samen.’ Ook in deze voorbeelden van oké wordt naast ‘aha!’ ook wel iets van instemming uitgedrukt. Maar algauw leek er weer een verschuiving aan de gang te zijn. Het nieuwe oké kwam steeds meer voor zonder dat er enige bijval in te bespeuren viel. Dat proces had zich voor mijn gevoel definitief voltrokken toen ik hoorde hoe een jongen en een meisje die elkaar al een tijdje niet meer hadden gezien, aan het bijpraten waren. De jongen was verhuisd naar het centrum van de grote stad, en daar was het meisje heel enthousiast over - volgens de jongen waarschijnlijk een beetje té. Hij corrigeerde het florissante beeld dat het meisje kennelijk had van zijn nieuwe woonomstandigheden door te vertellen dat het om een kraakpand ging, zonder water en elektriciteit en met hier en daar een ingezakte vloer. Waarop het meisje - niet wat je noemt het krakerstype - reageerde met ‘Okeee!’ Sindsdien heb ik het vaak horen gebruiken, dit van elke goedkeuring ontdane, alleen maar als ontvangstbevestiging dienende oké. Onlangs kon ook de eerste ironische toepassing van het nieuwe oké genoteerd worden, in een behoorlijk stroef gesprek tussen een man die uitvoerig over zijn werk vertelde en een vrouw die zich daar stierlijk bij verveelde. ‘Vandaag ging het de hele dag over consumentenbelangen, en dat is dus wel mijn favoriete onderwerp’, zei hij bijvoorbeeld. Het ontlokte de vrouw een ‘okeee!’ dat net zo lusteloos klonk als het zo! waarmee je soms zo fijn kunt duidelijk maken dat het je eigenlijk allemaal worst zal wezen. Dat het nieuwe oké inmiddels ook op deze manier voorkomt, moet er haast wel op wijzen dat het al behoorlijk ingeburgerd is. En dat betekent weer dat oké definitief is uitgebreid - en nu net zo wordt gebruikt zoals bijvoorbeeld juist. Jaarvergadering Onze Taal Bestuur Genootschap Onze Taal Op donderdag 6 juni zal in Sociëteit De Witte, Plein 24 in Den Haag, om 19.30 uur de jaarvergadering van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. De sociëteit ligt dicht bij het Centraal Station (ruim vijf minuten lopen, richting Binnenhof). In verband met de beschikbare plaatsruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen vriendelijk verzocht zich telefonisch (070-356 12 20) of schriftelijk aan te melden. AGENDA 1Opening door de voorzitter 2Verslag van de jaarvergadering in 2001 3Jaarverslag 2001 4Financieel verslag 2001 5Verslag kascommissie 6Benoeming nieuwe kascommissie 7Benoeming bestuursleden -Aftredend en herkiesbaar: •drs. S. Gaaikema -Aftredend en niet herkiesbaar: •mevr. M. van Paemel PAUZE 8Rondvraag 9Voordracht door Petra Laseur, actrice en bestuurslid van Onze Taal. 10Sluiting Het jaarverslag en het financieel verslag 2001 alsmede de overige vergaderstukken liggen een halfuur voor aanvang van de vergadering op de plaats van de jaarvergadering ter inzage. De vergaderstukken zijn van 16 mei tot en met 6 juni ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a in Den Haag. Alle leden zijn van harte welkom. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Woordvorming in het Bargoens Nicoline van der Sijs Witterik, grijpeling en temeie-bajes zijn Bargoense woorden voor ‘melk’, ‘duim’ en ‘bordeel’. Zulke termen doen vaak grappig aan, maar zijn in het Bargoens zelf neutraal, en de woordvorming verloopt veelal via vaste regels. Welke precies? Daarover gaat deze aflevering van ‘Etymologica’, de rubriek over de basisbeginselen van de etymologie. Nieuwe woorden worden gevormd door samenstelling (fruit en schaal wordt fruitschaal) en afleiding (lang leidt tot lengte, en grijpen tot greep). In de vorige afleveringen van deze rubriek is er uitvoerig ingegaan op dit soort woordvorming. De voorbeelden die daarbij genoemd werden, kwamen allemaal uit het Standaardnederlands. Hoe zou woordvorming in andere variëteiten van het Nederlands verlopen? Het Bargoens bijvoorbeeld? Bargoens is de geheimtaal van landlopers, zwervers, venters, reizende handelaren en dieven, maar het wordt tegenwoordig ook wel gebruikt als aanduiding voor de volkstaal in grote steden. Onlangs verscheen een heruitgave van De geheimtalen van J.G.M. Moormann uit 1932 en 1934, met onder meer drie nieuwe woordregisters. Hiermee is de tot op heden uitgebreidste woordverzameling van het Nederlandstalige Bargoens beschikbaar gekomen. Met dit boek is het mogelijk na te gaan in hoeverre de woordvorming in het Bargoens verschilt met die van het Standaardnederlands. Bargoense afleidingen Het Bargoens kent vrijwel dezelfde achtervoegsels als het Standaardnederlands, maar deze worden soms op een andere manier of in een andere betekenis gebruikt. Verreweg het meest voorkomende achtervoegsel in het Bargoens is -erik. In het Standaardnederlands worden met dit achtervoegsel persoonsnamen afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord; dergelijke afleidingen hebben een ongunstige betekenis, denk aan stommerik of viezerik. In het Bargoens wordt -erik vooral gebruikt voor de afleiding van zaak- en diernamen. De basis hiervoor is soms een bijvoeglijk naamwoord (bijvoorbeeld wit in witterik, dat zowel ‘melk’ als ‘ei’ kan betekenen), soms een werkwoord (bijvoorbeeld bijten in bijterik ‘tand’, en mauwen in mauwerik ‘kat’). Hoewel dergelijke afleidingen voor standaardtaalsprekers al gauw grappig klinken, hebben ze in het Bargoens een neutrale betekenis. (Zie voor meer voorbeelden het kader hiernaast.) In het Standaardnederlands wordt het achtervoegsel -(e)ling gebruikt voor de afleiding van persoonsnamen als stedeling, en in veel mindere mate van dier- en plantnamen, zoals poteling ‘plant of vis die gepoot wordt’. Het Bargoense knageling ‘rat’ is op dezelfde wijze gevormd als poteling. Ook bestaan er enkele zaaknamen met dit achtervoegsel, zoals krakeling, maar nieuwvormingen komen we in het Standaardnederlands niet meer tegen. In het Bargoens daarentegen worden met dit achtervoegsel regelmatig zaaknamen van werkwoorden afgeleid, vergelijk grijpeling ‘vinger’, spanling ‘oog’ (van spannen ‘zien’) en vatling ‘gereedschap’. In duimeling ‘duim’ en pinkeling ‘pink’ is sprake van een verlenging van duim en pink. Mauwert Het achtervoegsel -erd wordt in het Standaardnederlands alleen gebruikt voor de vorming van persoonsnamen, vaak met een ongunstige betekenis, denk aan stommerd, maar ook leukerd. In het Bargoens komt dit achtervoegsel ook weer veelvuldig voor in neutrale zaak- en diernamen, ook met de spellingvariant -ert: blaffert ‘revolver’, diepert ‘kelder’, dofferd ‘klap, ketel’, drukkerd ‘straf’, glibberd ‘kaal hoofd’, houtert ‘bos, tak’, klimmerd ‘klauterpartij’, knappert ‘hout, twijg’, mauwert ‘kat’, in één rukkerd ‘aan één stuk’, snorkert ‘varken’, trappert ‘paard’, tikkerd ‘horloge’, vonkert ‘kachel’ en zitterd ‘stoel’. Enkele volkstaalwoorden met dit achtervoegsel zijn doorgedrongen tot het (gesproken) Standaardnederlands en staan in de woordenboeken, bijvoorbeeld pakkerd, smakkerd en snufferd. Een achtervoegsel dat alleen in het Bargoens en niet in het Standaardnederlands voorkomt, is -ink, bijvoorbeeld in snuffelink ‘neus’. Dit lijkt een contaminatie van -(er)ik en -(el)ing. Meestal bestaat er naast de afleiding op -(er)ink ook een variant op -(er)ik. Zo bestaat gaperik naast gaperink (‘lepel’, maar ook ‘mond’ - van gapen ‘wijd openstaan’), prikkerik naast prikkerink (‘vork’), schuimerik naast schuimerink (‘zeep’), wilderik naast wilderink (‘haas’, ‘konijn’) en zwemmerik naast zwemmerink (‘vis’, ‘haring’, ‘eend’). Iets minder vaak komt een variant op -eling voor, bijvoorbeeld knageling en knagelink voor ‘rat’, en vatling ‘gereedschap’ naast vattelink voor ‘(bedden)goed’. Bargoense samenstellingen Maar ook Bargoense samenstellingen hebben opvallende eigenschappen. Zo heeft het tweede deel daarvan vaak de betekenis ‘ding dat iets kan bevatten’ of ‘bergruimte’. De betekenis kan hierbij variëren van iets groots als een huis (gokbajes voor ‘speelhuis’) tot iets kleins als een zak (spoormeluk voor ‘jaszakje voor treinkaartje’). Het eerste deel van de samenstelling duidt dan aan wat of wie zich in de (berg)ruimte bevindt of wat men er doet. Er zijn drie woorden die veel in Bargoense samenstellingen gebruikt worden om aan te geven dat het om een huis of grote bergruimte gaat. Verreweg het meest gebruikte woord is keet(e), met als varianten kiet(e) en kit. Deze woorden zijn inheems en komen ook in het Standaardnederlands voor, denk aan bouwkeet en kolenkit. In het Bargoens duiden ze allerlei gebouwen aan, bijvoorbeeld barmonjekit en raadkit ‘stadhuis’, bidkeete en preemkeete ‘kerk’, gastkit ‘gasthuis’, kafferskeete ‘boerderij’, peeskit en peserkeete ‘gevangenis’, pierkeete en tippelkeet ‘danszaal’, roofkit ‘roofhol’, spinkit ‘spinhuis’ en wouterkeet ‘politiebureau’. Maar ook spiese komt vaak voor {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} in samenstellingen voor ‘huis’. Dit woord is ontleend aan het Jiddische osjpize ‘herberg’, dat via het Aramees teruggaat op het Latijnse hospitium. Het komt onder andere voor in de samenstellingen dolmspiese ‘slaapstee’, foksespiese ‘winkel van een goudsmid’, gokspies ‘speelhuis’, larie spiese, lommerdspiese, beide ‘bank van lening’, olmspiese ‘oudemannenhuis, gekkenhuis’ en schrijfspiese ‘kantoor’. {== afbeelding Tekens die bedelaars en zwervers voor elkaar achterlieten. Behalve een gesproken geheimtaal gebruikten de ‘jongens van de vlakte’ ook een geschreven geheimtaal. Uit L. Günther, Die deutsche Gaunersprache, 1919 ==} {>>afbeelding<<} En dan het derde en laatste woord dat gebruikt wordt om er een huis mee aan te duiden: bajes. Dit van oorsprong Jiddische woord is in het Standaardnederlands opgenomen in de betekenis ‘gevangenis’, maar in het Bargoens is de betekenis veel ruimer, kijk maar naar gok bajes ‘speelhuis’, golo bajes ‘ziekenzaal’, nachtbajes ‘nachtverblijf’ en stielie-bajes ‘gevangenis’. Woorden op -erik Bargoense zaak- of diernamen op -erik, afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord: brederik ‘weg’ bruinderik ‘bier’ dieperik ‘kelder, graf’ hogerik ‘hemel, zolder, verdieping’ langerik ‘tafel, tong, vrouwenmantel’ legerik ‘kelder’ (van laag) lichterik ‘dag, licht, ochtend’ ronderik ‘ei, ring’ snellerik ‘spoorweg, trein’ wilderik ‘haas, konijn’ zoeterik ‘koek, melk, suiker’ zwarterik ‘koffie’ Bargoense zaak- of diernamen op -erik, afgeleid van een werkwoord: bidderik ‘rozenkrans’ blafferik ‘hond, pistool’ blèterik ‘schaap, geit’ buigerik ‘knie’ damperik ‘sigaar’ dromerik ‘nacht’ drukkerik ‘boek’ fladderik ‘krant’ fonkerik ‘kachel’ glibberik ‘kaal hoofd’ glimmerik ‘oog, bril’ grijperik ‘hand’ hangerik ‘kleren’ kijkerik ‘venster’ kladderik ‘papier, papieren’ klopperik ‘ei, uurwerk’ knakkerik ‘hout’ knipperik ‘schaar’ krakerik ‘noot’ lonkerik ‘ogen, venster, bril’ luimerik ‘nacht, bed’ maalderik ‘koffiemolen’ pafferik ‘vuurwapen, sigaar’ rijerik ‘paard’ schieterik ‘revolver’ schrabberik ‘lucifer’ sluiterik ‘kist, kast, venster’ smokerik ‘sigaar’ snijderik ‘mes’ snuiterik ‘neus’ spreierik ‘lakens’ tikkerik ‘horloge’ trapperik ‘paard, voet, schoen, trap, fiets’ trotterik ‘voet’ vliegerik ‘vogel’ wroeterik ‘varken’ zitterik ‘stoel’ zweterik ‘koffie’ Lettertaal Dat keet, bajes en spiese verwisselbare synoniemen zijn, blijkt uit het feit dat er veel samenstellingen bestaan waarin een bepaald eerste deel gecombineerd wordt met twee of drie van de genoemde woorden. Opvallend is hoe vaak keet, bajes en spiese voorkomen in de benamingen van een soort kroeg of bordeel. Kijk maar eens naar de volgende woorden: -bordeel: gondelbajes, gondelkit, gondelspiese, malochemkit, nafkebajes, poetekeete, temeiebajes, temeie(s)kit, temeie(r)spieze, trankkeetje; -danshuis: danskit, dansspiese, denderkit, zweefkit; -herberg: buizekeet, hennenkeet, her(re)keet, herriespies, hoerekeet, keilekit, neuriespiese, nörriekit, sikke(l)bajes, sikke(l)kit, sjaskelbajes; -herenhuis: serroorkit, sorrorekit, toespiese; -logement: luimkeet, luimkit, luimspiese, mafspies; -nachtkroeg: deerkit, nachtspiese: -plee: bautekeete, boutkit(je), boutspieze; -schoenenwinkel: trederikerspiese, trederiks-bajes. Kleinere bergruimtes krijgen als tweede deel tiejijs, melis of meluk en vin(k). Tiejijs, ook gespeld als tiejeis, is in het Standaardnederlands onbekend. De herkomst van dit woord is niet helemaal zeker. Enno Endt noemt in zijn Bargoens woordenboek de mogelijkheid dat het woord een restant is van een lettertaal, een geheimtaal die gevormd wordt door op regelmatige wijze letters door andere te vervangen. In het geval van tiejijs zou het gaan om een lettertaal waarin men de klinkers in een woord verving door iejij; tiejijs zou dan een vervorming zijn van tas. Samenstellingen met tiejijs zijn brandtiejijs ‘brandkast’, breektiejijs ‘breekijzer’, gondeltiejeis ‘bordeel’, gromtiejijs ‘wieg’, kinnemtiejijs en rispeltiejijs ‘haarkam’, lol-tiejijs ‘middel tot opwekken van vrouwelijke wellust’, mieg-tiejijs ‘pisbak’ en spoortiejijs ‘jaszakje voor treinkaartje’. In principe duidt tiejijs dus een bergplaats aan, maar in bijvoorbeeld breektiejijs heeft het {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} de vage betekenis ‘ding’ gekregen - een breekijzer kan immers niets bevatten. Melis of meluk ‘zak’, en vink of vin ‘portemonnee, beurs’ zijn waarschijnlijk beide ontleend aan het Rotwelsch, de Duitse dieventaal. Samenstellingen met meluk of melis zijn achtermeluk ‘achterzakje op pantalon’, binnenmeluk ‘binnenzak’, broekmeluk ‘broekzak’, drootmelis ‘geldzak’ en spoormeluk ‘jaszakje voor treinkaartje’. Samenstellingen met vin(k) zijn bloedvin en platvin(k) ‘beurs, tas’, botvin ‘tafel’ (botten betekent ‘eten’), goudvink ‘horloge’ en schijtvink ‘beurs met weinig of geen geld’. Tik tik en kattenborrel Een klein aantal Bargoense nieuwvormingen berust op klanknabootsingen, zoals de aanduiding voor ‘telegraferen’: rittetik gaan, of de verschillende namen voor ‘bel’: ting, tingeling, tring en voor ‘horloge’: klopper, tik, tikker, tikkerd, tikkerik, tikkertje, tik tik. Veel vaker krijgen bestaande woorden in het Bargoens een nieuwe metaforische of overdrachtelijke betekenis. Denk aan de Bargoense woorden banaan, pisang en hoorn voor ‘penis’, blinkers voor ‘lakschoenen’, erwtje voor ‘elektrische bel’, knoopsgat voor ‘steekwond’, kuil voor ‘kelder’, stuifsel voor ‘meel’ en verwanten voor ‘luizen’. Een jas wordt ‘huidje’, ‘lap’, ‘tapijtje’, ‘vel’ of ‘velletje’ genoemd. En tot slot worden veelvuldig nieuwe samenstellingen gesmeed die een grappige omschrijving van een begrip geven: een ‘glas melk’ heet kattenborrel, ‘water’ heet eendewijn, een ‘pietlut’ is een mierenslikker, een ‘jacquet’ of ‘pandjesjas’ wordt staldeurenjasje, een ‘lange overjas’ wordt kuitentikker of windvang, een ‘schip’ wordt vlooienbak. Grappige omschrijvingen voor dieren zijn majemtrapper, platvoetje en waggelkontje voor ‘eend’ (majem betekent ‘water’), langnek voor ‘gans’, splitspootjes en tweebeentjes voor ‘kippen’, langbek voor ‘vogel’, en ploempslinger voor ‘paling’. Onlangs verschenen: een heruitgave van De geheimtalen. Het Bargoense standaardwerk met een nieuw, nagelaten deel van J.G.M. Moormann, bezorgd door Nicoline van der Sijs, met een inleiding van Enno Endt. Amsterdam, Veen, 2002. Zie ook de lezersaanbieding op pagina 133. Geschiedenis op straat Stokstraat Riemer Reinsma De Stokstraat is een van de bekendste en oudste straten van Maastricht. ‘Over de oorsprong van de naam bestaat veel onenigheid’, sombert Bert Lejeune in zijn boek Maastrichtse straatnamen tot 1 jan. 1997 (1997). Oorspronkelijk heette de straat kortweg Stok. Dat schrijft de (voorletterloze) mr. Franquinet in zijn boek Oorsprong, afleiding en geschiedenis der Maastrichtsche straatnamen (1910). Men had het over ‘in den Stocke’ of, op zijn Latijns, ‘in trunco’. Maar wat moeten we ons voorstellen bij die stok? Zoals gezegd ontbreekt het niet aan gissingen. In de Middeleeuwen kon een stok een gevangenis zijn. Het probleem is in dit geval echter dat de gevangenis - in het toenmalige stadhuis van Maastricht - twee straten verderop was. Een tweede bezwaar is dat het Latijnse woord truncus nooit ‘gevangenis’ heeft betekend. Franquinet stelt daarom een andere verklaring voor. De stok zou een lindeboom zijn geweest. En wel een ‘gerechtsboom’, waaronder de oude Franken ‘bij plechtige gelegenheden vergaderden of over zaken van algemeen belang beraadslaagden’. Maar ook deze verklaring is vatbaar voor kritiek. Al was het maar omdat het woord stok nooit een boom heeft aangeduid, hooguit een deel ervan: boomstam of boomstronk. Gelukkig is er nog een derde, meer bevredigende verklaring mogelijk - en gek genoeg wordt die wel door Franquinet vermeld, maar om een onduidelijke reden ook weer verworpen. Een stok kon namelijk ook een offerblok zijn: een bus waarin men aalmoezen kon deponeren. In het geval van de Stokstraat kan dat een offerblok aan de achterkant van de Onze-Lieve-Vrouwekerk zijn geweest. De Maastrichtse Stokstraat zou niet de enige Nederlandse straat zijn die naar een offerblok is genoemd. In het Brabantse dorp Dinther ligt een bijna-naamgenoot, de Heilige Stokstraat. In het tijdschrift Wojstap-kroniek zette M. Hermans in 1982 uiteen dat deze straat is genoemd naar een stuk grond in de buurt van de kerk. Dat perceel was op zijn beurt weer genoemd naar het offerblok dat daar aan een eik getimmerd zat. In de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw plachten de processies hier halt te houden, en de gelovigen stopten hun giften dan in de offerbus. {== afbeelding De Stokstraat (Maastricht) in 1966. Tekening: J.F. Geusebroek ==} {>>afbeelding<<} {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horizontaal 1Onvriendelijke kroegtaal. (4) 5Op de proef gesteld verstand. (2) 7Woordgroep ter discussie. (5) 10Momenteel van Frans ontbloot. (2) 11Gehucht waar het om draait onder vuur. (5) 14Evolutie in het Nederlands. (12) 19Foute klank van k's. (3) 20Gedragen stof waaraan geen mouw te passen is. (4) 21Landelijke journalistiek. (7) 23Onder invloed van versteend Engels. (6) 24Vierklank. (5) 27Voorvoegsel waarmee wordt afgerekend. (4) 28Kan zowel een ontkenning als een bevestiging zijn. (4) 29Op rijm zetten. (9) 33Oneigenlijk gebruik van ‘haar’. (5) 34Opname in het geheugen van menselijke spraak. (14) 36Waarschuwing voor recente schildering. (3) 37Rechtlijnige afstammelingen. (3) 38Die letter is het einde voor een alfamens. (5) 40Specifieke werkwoorden. (9) 43Daar wordt uitheems op het matje geroepen. (6) 46Literatuur geschreven met de hoedenpen. (9) 48Dat deel is uitgelezen. (8) 50Het schip waarin men zit met een betaaloverschot. (5) 51Letter op zijn plaats. (2) 53Publiceerde hij in Raster? (6) 54Daarin wordt een raamvertelling opgetekend. (14) 58Morgenrood in het Grieks. (3) 59Voegwoord van bouwvakkers. (4) 60Pil die weinig voorstelt. (10) 61Kwajongen die verkouden begint aan het leesplankje. (7) 62Onder die plaats vertelt men de waarheid. (3) 63Ben zo terug om te spreken. (3) 65De ontvanger vriendelijk gezind zijn. (6) 67Scheet ter bevestiging. (4) 70Willen praten met mensen van verschillende nationaliteit. (5) 71Vrijhandelaarster. (4) 72Straat vol auto's die schoner gaan rijden. (7) 74Lettermaat. (2) 75In dat gedoe zit 'm de kneep. (13) 79Papier voor de pantograaf. (7) 81Per adres van de familie. (2) 82Titel waarop gestudeerd is. (2) 83Hersteld met een glaasje. (4) 84Niet echt vriendelijk. (6) 85Met dikke drukletters. (5) 87Zangerige riviertaal. (5) 89De woensdag in het kort. (2) 90Onderwerp met een stam. (21) 91Buurt met een eigen radio. (5) 92Heilige woonplaats. (3) Verticaal 1Mogelijke onze-taalgebruiker. (4) 2Relatieteken. (4) 3Vrouw in indianenverhalen. (5) 4Verschoning voor slecht Engels. (3) 6Schilderachtig lui. (4) 7Dat wordt van het onderwerp gezegd. (9) 8Homonieme familie. (5) 9Voegletter. (2) 12Dubbelzijdige klankvorming. (6) 13Fietslied? (10) 14Nutteloos om het kaf van het koren te scheiden. (3) 15Bijeenkomst in een gat. (15) 16Geheimtaal met een motief. (13) 17Symbolisch element van een Franse ontkenning. (2) 18Omroep waar uitbundig wordt gelachen. (8) 20Aantasten van het Latijn. (11) 22Kracht van het Engels. (4) 25Zo kort mogelijk. (3) 26Geen bezittelijk naamwoord. (3) 30Talig ding. (8) 31Leuk enkelvoudig. (4) 32Horizontale vulling. (7) 34Taal van een splinterpartij? (6) 35Gleuf met een slijtvergunning. (4) 39Twee klinkers en andere kort. (2) 40Leesteken dat ijskoud wordt gebruikt. (9) 41Meester in het kletsen. (13) 42Constructie waarop wordt gebroed. (8) 44Geachte groep. (5) 45Medium bij de tandarts? (13) 47Snelle zender met aanzuigende werking op slijk. (13) 49Onderdeel van een muziekbureau. (2) 52Relatie die open en dicht kan. (8) 55Open plek om over uit te weiden. (3) 56Weg die bij het weer hoort. (4) 57Noot over een bedrijvende vorm. (2) 63Dichtvolgorde. (2) 64Militaire actie op je boterham. (5) 66Gedwongen onderwerp. (8) 68Regelmatig werkwoord. (7) 69Juridisch jargon? (7) 70Blaadjes met een letter. (4) 72Praatjesmaker. (7) 73Geheime informatiedrager. (5) 76Naamgever van een breuk. (6) 77Gewas dat letters opnoemt. (5) 78Spraak van een platvis. (4) 80Bedrijf zonder naam. (2) 85Grappig Engels palindroom. (3) 86Sportieve ruststand. (3) 88Symbool van hoop om vast te houden. (5) Uw oplossing kunt u voor 5 juni sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: administratie@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van €25,- verloot. De oplossing van de crypto uit het februari/maartnummer is: Horizontaal: 6 puzzelwoordenboek; 15 preview; 17 slee; 18 tenor; 19 rotte; 22 Gooi; 24 nes; 25 rouge; 28 plasberm; 31 postpak; 32 centraal; 34 pizza; 35 sla; 36 jou; 38 agrafe; 39 lachgas; 40 Milva; 43 regelklep; 46 steekwoord; 48 vrijspreken; 51 VRT; 52 pose; 53 eed; 54 oever; 55 bezegeld; 57 ordeteken; 58 naken; 59 oi; 61 zin; 62 den; 64 smet; 65 tompoes; 67 en; 68 wij; 69 lenig; 70 sportverslag; 71 pil; 73 leg; 74 te; 75 hoezee; 76 inrichten; 77 Urdu; 78 lexicon; 81 RM; 82 die; 83 ingaan; 86 inval; 88 trien; 90 aai; 91 fiat; 92 fetisj; 93 stemsleutel. Verticaal: 1 pijpvoet; 2 tube; 3 zeeoor; 4 folk; 5 ode; 7 uitspraakteken; 8 zet; 9 zwerk; 10 os; 11 re; 12 NT; 13 ongeschreven; 14 kromprater; 16 Ernst; 20 lucifersdoos; 21 taalles; 23 opkomst; 26 gezegde; 27 enz.; 28 pr; 29 las; 30 slaappoeder; 33 taalverzorging; 34 parool; 37 uit; 41 levenslied; 42 verzamelzucht; 44 krediet; 45 lijdensverhaal; 47 open; 49 rekenschrift; 50 ken; 56 getiteld; 60 impliciet; 63 vijgenmat; 66 poe; 68 waterval; 71 por; 72 mixer; 75 hum; 79 eitje; 80 onnet; 84 aas; 85 niet; 87 nier; 89 IS. De boekenbon is gewonnen door P.J. van Diepen uit Leiden. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Suspensie Guus Middag In een van de gedichten uit haar bundel Vergezichten en gezichten (1954) vertelt M. Vasalis het verhaal van een afscheid. Het lijkt te gaan om het afscheid van een geliefde. De plaats van handeling is buiten, de straat, de stoep vlak voor de deur. Tijd: niet 's avonds laat of diep in de nacht, bij het aanbreken van een nieuwe dag, maar ‘in de vroege schemer’. Omdat het gedicht zich afspeelt in de winter, moet dat tegen het einde van de middag zijn. Niet bij uitstek een tijdstip voor een amoureus afscheid, maar het heeft wel gesneeuwd, en het sneeuwt nog steeds, en dat verhoogt toch de sfeer. Zo begint ‘Afscheid’: Hij ging het huis uit in de vroege schemer, de stoep was wit en uit de hemel dreef glinstrend en fijn en als geknipt van donkere wimpers nog sneeuw, die in een weemlende suspensie bleef. De geur van sneeuw en avond drong in onze hoofden, wij werden bleek en koud en zuiver als de dood; toen ik hem aanzag, werd hij even ver en groot en keek of hij mij streng en dringend iets beloofde. {== afbeelding Amsterdam, 1952 Foto: Maria Austria/MAI ==} {>>afbeelding<<} In de eerste regels ziet de dichteres sneeuw dalen, langzaam en stil uit de lucht vallende sneeuw, gezien in het licht van een net ontstoken straatlantaarn tegen de donkere achtergrond van een winteravondlucht: ‘glinstrend en fijn’ en, met een verrassend beeld, ‘als geknipt van donkere wimpers’. Donkere wimperknipsels zou je welbeschouwd niet eens moeten kunnen zien in de vroege winteravondschemering, maar wie op dat tijdstip weleens sneeuwvlokken uit het duister in het lamplicht naar beneden heeft zien dwarrelen, ziet ze vermoedelijk toch wel voor zich. De sneeuw vált hier niet - het is eerder dwarrelen, drijven (‘uit de hemel dreef (...) nog sneeuw’) en al wentelend om zichzelf rondhangen. Zoiets moet ongeveer bedoeld zijn met ‘sneeuw, die in een weemlende suspensie bleef.’ Zwevend Wat is eigenlijk een suspensie? Ongebruikelijk woord. De gedachten gaan eerst naar verwante buitenlandse woorden als suspense en suspensoir, maar de betekenissen daarvan (‘spanning’ en ‘draagverband, m.n. voor de balzak’) zijn hier niet aan de orde. Van Dale geeft vijf verschillende betekenissen, zoals ‘ophijsing’, ‘schorsing’, ‘opschorting’ en ‘verkorting’, maar er is er maar één die betrekking kan hebben op de wemelende schemersneeuw van Vasalis: term uit de chemie en de natuurkunde, aanduidende een ‘dispersie van een vaste stof in een vloeistof’. Dat verheldert ook nog niet alles, maar de voorbeeldzin (‘een suspensie van kleideeltjes in water’) geeft aan dat we op het goede spoor zitten. Een suspensie is een dispersie (niet te verwarren met een emulsie), en een dispersie is een ‘colloïdale verdeling van één stof in een andere’, waarbij men moet weten dat een colloïde een stof is ‘die uit deeltjes bestaat waarvan de afmetingen veel groter zijn dan die van atomen en gewone moleculen maar zo klein dat ze met het oog niet zichtbaar zijn’. Afleidkundig gaat de suspensie terug op het Latijnse voorzetsel sub (‘onder’) en het werkwoord pendere (‘hangen’), met als gezamenlijke betekenis zoiets als ‘zwevend’ en ‘rondhangend’. Een suspensie is dus zoiets als een vernevelingstoestand, een rondhangtussenmengsel, een fijn verdeelde zweefverstrooiingsmengverhouding, zoals men zich bij langzaam rondwarrelende wemelsneeuw in de schemering onder de lantaarnpaal wel voorstellen kan. Laborantenwoord Waarom Vasalis voor dit vreemde laborantenwoord koos? Geen idee, behalve dan dat het haar uit haar studie (medicijnen) of uit haar dagelijkse praktijk (arts) wel bekend zal zijn geweest. En dat de betekenis ervan niet scherp omlijnd was, en daardoor ook van toepassing kon zijn op de bijbehorende, evenmin scherp omlijnde gemoedstoestand, hangende tussen verliefdheid en verdriet, liefdevol afscheid en vrees voor het verdwijnen van de geliefde, gevoelens van warmte en tegelijk ook ‘bleek en koud en zuiver als de dood’. Hoe loopt het met dit afscheid af? Na de eerste twee kwatrijnen volgt er, als in een sonnet, een witregel en een wending: {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar toen ik terug kwam in de warme kamer stond daar een wolkje van zijn laatste sigaret en rekte zich in zachte haast, toen draaide het en met een liefelijk gebaar van wanhoop en vaarwel strekte het zich uit en toen verdween het snel. We weten niet hoe het verder gaat met dit afscheid, omdat de dichteres in regel 9 juist weer naar binnen gaat, maar wat zij daarbinnen ziet, zal door iedere lezer toch wel opgevat worden als een beeld voor wat er buiten in de sneeuw is voorgevallen. Van de geliefde is binnen iets vluchtigs achtergebleven: een wolkje van zijn laatste sigaret. En dat wolkje neemt vervolgens afscheid, op een wijze die wel moet herinneren aan hoe de geliefde afscheid nam: in zachte haast, omgedraaid, liefelijk gebaar gemaakt, uitgestrekt en toen snel verdwenen. Tegenover buiten staat binnen, tegenover kou de warmte, tegenover ver en groot een liefelijk gebaar, tegenover strenge stilstand een gracieus gebaar en tegenover een wemelende suspensie van sneeuw een stilstaand wolkje van rook. Of het de bedoeling van de dichteres was weet ik niet, maar zo gelezen verhelderen ze elkaar: het bekende beeld van een sigarettenrooksliert en het vreemde begrip suspensie. Noteren wij daarom in het woordenboek van de poëzie: ‘suspensie, vernevelingssituatie, of de verneveling zelve, vaak in een laaghangendheid en in een geest van lichte wemeling, als van een wolkje rook dat enige tijd geleden in een warme kamer uitgeblazen is en daar hangende is gebleven alvorens zich te rekken, te draaien, uit te strekken en snel te verdwijnen’. Hom of kuit Niet eindeloos tolken Frank Jansen Hebben personen die naar Nederland geëmigreerd zijn de plicht om de landstaal te leren? Er is geen politieke partij die daar met het oog op de komende verkiezingen geen uitspraak over heeft gedaan. Buitenlanders zouden verplicht een inburgeringscursus moeten volgen, compleet met een toets over vaderlandse geschiedenis en het Wilhelmus. Dit leidt tot honderden ambtenaren erbij die moeten gaan controleren of Ibrahim S. op tijd op cursus komt, en of Jadranka I. daar geen dutje doet. Het is de vraag of dit middel wel in verhouding staat tot het doel. Hoe graag we ook willen dat iedereen deelneemt aan de samenleving, niemand kan daartoe gedwongen worden. Als een burger zich, door geen Nederlands te leren, van de samenleving afzijdig wenst te houden, moet de overheid hem daar vrij in laten. Tenminste, zolang die persoon in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Het getuigt wel van inconsequentie, en eigenlijk ook van een tikkeltje kwade trouw, als zo'n bewust afzijdige burger een beroep op de staatskas gaat doen om de negatieve gevolgen van die keuze te verzachten. Dat betekent in ieder geval: terughoudend zijn met de vertaling van voorlichtingsmateriaal, en geen subsidies meer voor tolken om mensen bij te staan die hier al twintig jaar wonen. Natuurlijk is het niet meer dan redelijk om immigranten royaal in de gelegenheid te stellen de taal te leren. Stel een termijn van bijvoorbeeld drie jaar, en zorg ervoor dat in die tijd adequate taalcursussen beschikbaar zijn. Licht de immigranten ook helder voor over wat van hen op taalgebied verwacht wordt, en wat de sanctie is. Laat dat niet over aan het circus van beroepsbelangenbehartigers die als een mistbank tussen overheid en immigrant hangen. Daarom luidt de stelling deze keer: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Binnen drie jaar moet een immigrant Nederlands hebben geleerd. Daarna heeft hij geen recht meer op tolken of vertalingen. Bent u het eens of oneens met deze stelling? Breng voor 1 juni uw stem uit op onze website: www.onzetaal.nl. U kunt ook per post reageren; stuur een briefkaart met ‘tolken: mee eens’ of ‘tolken: mee oneens’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In een volgende aflevering de uitslag van de stemming. Uitslag vorige stemming Mijn stelling in de vorige aflevering (Onze Taal april) was: ‘De passage over beledigen moet uit het Wetboek van Strafrecht’. Ruim 70% van de stemmers (103 van de 144) was het met mij eens. Wat nu als ik - overmoedig geworden - aanneem dat het hele Nederlandse volk er ook zo over denkt? Dan is de volgende vraag: wat is er in juridisch opzicht tegen het schrappen van de beledigingsbepaling in te brengen? Misschien is er onder de 41 tegenstemmers wel een jurist die dat kort en duidelijk kan uitleggen. Alle inzenders weer hartelijk bedankt. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Aniek IJbema: de geschiedenis van te Marc van Oostendorp Wat is het stuitje van het Nederlands? Wat de blindedarm? Als een taal een levend organisme was, sleepte ze dit soort onderdelen mee, die misschien ooit hun nut hebben gehad maar inmiddels zo sterk versleten zijn dat ze geen enkele functie meer hebben. Het woord te lijkt op het eerste gezicht zo'n taalkundig stuitje. Het is onduidelijk wat het precies bijdraagt aan de betekenis van een zin als ‘Cecilia wenst te zingen.’ Toch kun je het hier niet zomaar weglaten, terwijl het andersom in de in veel opzichten vergelijkbare zin ‘Cecilia wil zingen’ juist niet mág staan. Ooit was te een voorzetsel met een duidelijke betekenis. Hoe heeft die betekenis in een paar honderd jaar zo kunnen afslijten? De taalkundige Aniek IJbema onderzocht onder meer de geschiedenis van het woordje te in het Nederlands, de huidige functie ervan, en de manier waarop kinderen het leren. Ze meent dat te nog steeds geen echt stuitje is, nog steeds niet volkomen nutteloos. Ze promoveerde in maart van dit jaar aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over dit onderwerp. Te gronde Ooit betekende te ‘naar’, net als het Engelse to. ‘Maerghin als die zonne op gaet’, zegt bijvoorbeeld Reynaert de vos, ‘willic te Roeme om aflaat’ (‘Morgen als de zon opgaat, wil ik naar Rome gaan voor een aflaat’). Die betekenis komt in het moderne Nederlands alleen nog voor in enkele vaste uitdrukkingen, zoals ‘hij richt zichzelf te gronde’. Op een dag kon te ook gebruikt worden met werkwoorden in de onbepaalde wijs. Er werden vanaf dat moment dingen geschreven als ‘Wi ghebieden den hemelschen viere desen lieden te verterne’ (‘Wij gebieden het hemelse vuur deze lieden te verteren’). Die e aan het eind van verterne was een naamvalsuitgang. Het Middelnederlands had net als het Duits nog naamvallen en na het voorzetsel te hoorde een naamvals-e te komen (zoals zelfstandige naamwoorden na het Duitse zu nog steeds in de derde naamval staan). In het begin kon dat woordje te alleen na een klein aantal werkwoorden komen: na gebieden, zoals in het voorbeeld hierboven, na begeren (‘wensen’), hopen, peinzen (‘denken’) en nog een aantal werkwoorden. Die werkwoorden hebben iets met elkaar gemeen: als ik gebied dat Cecilia zingt, als ik wens, hoop of denk dat zij zingt, is het helemaal niet zeker dat Cecilia dat ook daadwerkelijk doet. Te zingen drukt in die context dus een irreële toestand uit; zoals Reynaert ook nog niet in Rome is als hij zegt dat hij ‘te Roeme’ gaat. Echt gezongen Zo kon te zich ontwikkelen van een voorzetsel tot een woordje dat (ook) bij werkwoorden in de onbepaalde wijs kan staan om daar een onwerkelijke toestand mee uit te drukken. In het moderne Nederlands kan te ook gebruikt worden in contexten zonder irreële betekenisnuance. Uit de zin ‘Jan beseft gefaald te hebben’ mogen we zeker concluderen dat Jan niet in zijn opzet geslaagd is. Toch voelen veel mensen nog steeds wel iets van de irreële betekenislaag van te. De meeste mensen vinden de eerste zin hieronder beter klinken dan de tweede: -In het Concertgebouw te zingen is Cecilia's grootste wens. -In het Concertgebouw te zingen is Cecilia's grootste prestatie. In het tweede geval zouden de meeste mensen te liever weglaten. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat Cecilia anders dan in de eerste zin in de tweede echt gezongen heeft. ‘Niekje buiten spelen’ De uitgang -en van de onbepaalde wijs zingen had van oorsprong eenzelfde betekenis. Deze uitgang stamt van een oude Germaanse naamvalsuitgang die onder andere een doel of een richting aanduidde. In de Middeleeuwen was die betekenisnuance waarschijnlijk al grotendeels verdwenen en moest ze worden versterkt met te. Op een vergelijkbare manier wordt later te in bepaalde gevallen weer versterkt met het voorzetsel om (‘Ik ben gekomen om te zingen’). Kinderen die het Nederlands als moedertaal leren, voelen die doelgevende betekenis van te en -en volgens IJbema nog wel aan. Als de kleine Niek zegt: ‘Niekje buiten spelen’, bedoelt hij meestal dat hij naar buiten wíl, niet dat hij daar al ís. In volwassen taal hoor je dat soort dingen ook nog weleens: ‘Nu ophoepelen!’ is nooit een beschrijving, maar altijd een dringend verzoek. De betekenis van te is in de loop van de tijd enigszins verbleekt. Van een voorzetsel met een duidelijke betekenis is het langzamerhand een woordje geworden dat vooral een grammaticale functie heeft - het verbindt twee werkwoorden in dezelfde zin met elkaar. Een taalkundig stuitje is het daarmee niet; te vervult in ons moderne Nederlands nog steeds een eigen functie. Misschien hebben menselijke talen ook niet zo veel stuitjes en blindedarmen. Talen zijn dan ook geen zelfstandige levende organismen, maar producten van de menselijke geest. Elke generatie maakt de taal opnieuw op het moment dat ze haar leert. Als woorden echt geen enkele functie meer hebben, verdwijnen ze. Aniek IJbema, Grammaticalization and Infinitival Complements in Dutch. Utrecht, LOT, 2002. ISBN 90 76864 15 2 {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Inburgeringscursus geen succes Van de 17.000 allochtonen die jaarlijks een verplichte cursus Nederlands volgen, spreekt slechts vijftien procent na afloop genoeg Nederlands om zich goed te kunnen redden op de arbeidsmarkt. Eén op de vijf cursisten haakt voortijdig af. Dit blijkt uit een onderzoek dat onlangs werd uitgevoerd door bureau Regioplan in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De cijfers spreken duidelijke taal: de Wet inburgering nieuwkomers uit 1998 is mislukt. Het streven was dat nieuwkomers in Nederland na een jaar, oftewel 600 uur les, ‘sociaal of professioneel redzaam’ zouden zijn. Maar nu blijkt dat slechts veertig procent van de cursisten na een jaar in het Nederlands de weg kan vragen, is het volgens de Tweede Kamer tijd voor een strengere aanpak. Minister Van Boxtel (Grote Steden- en Integratiebeleid) kondigde daarom twee maatregelen aan. Allereerst moeten de cursussen beter gaan aansluiten bij het niveau van de cursisten: analfabeten mogen bijvoorbeeld niet langer in een groep hoger opgeleide allochtonen terechtkomen. Bovendien moeten er op het verzuimen van de taallessen sancties komen te staan. Op papier kunnen allochtonen momenteel al beboet worden met 2200 euro als zij niet komen opdagen tijdens de lessen, maar van die mogelijkheid is - ondanks de hoge uitval - nog nooit gebruikgemaakt. Van Boxtel wil daarom een borgsysteem invoeren: wanneer de cursist zijn taallessen met goed gevolg afrondt, krijgt hij zijn geld terug. Bronnen: Haagsche Courant, 9-3-2002 en 27-3-2002; Trouw, 20-3-2002 en 25-3-2002; Algemeen Dagblad, 26-3-2002 Sukkeltje wel, kankerhoer niet beledigend ‘Wat ben jij een sukkeltje met dat brilletje.’ Dat riep een 41-jarige man uit het Brabantse plaatsje Eethen naar de politieagent die de zoon van de man wilde arresteren. De Bredase politierechter W. Bakx tilde zwaar aan deze belediging en gaf de Eethenaar een geldboete. Ten onrechte volgens de raadsheer van de man, want uit een arrest van het Amsterdamse gerechtshof zou blijken dat agenten beledigingen moeten tolereren: die horen nu eenmaal bij het werk van iemand die de orde handhaaft. Het Amsterdamse hof sprak ooit een man vrij die een vrouwelijke agent had uitgemaakt voor ‘kankerhoer’. De Bredase politierechter was niet onder de indruk: ‘Dat agenten in Amsterdam zulke beledigende taal blijkbaar moeten slikken, wil niet zeggen dat we dat voorbeeld in het hele land moeten overnemen.’ Bron: Brabants Dagblad, 29-3-2002 Politici spreken klare taal Het is een bekend verwijt: politici spreken veel te vaag en onbegrijpelijk. Maar de laatste tijd is er op dit punt opmerkelijk weinig reden tot klagen. Eind maart hield premier Aznar van fungerend EU-voorzitter Spanje een toespraak voor het Europees Parlement waarin hij hoog opgaf van de resultaten van de allerwegen als weinig opzienbarend ervaren topconferentie in Barcelona. Aan het slot van zijn betoog, toen hij dacht dat de microfoon al dicht was, zei hij: ‘Vaya conazo que he soltado’, wat zoveel betekent als ‘Wat een lulverhaal heb ik hier gehouden.’ Twee weken later overkwam de Israëlische premier Sharon iets soortgelijks. Vlak voordat hij een persconferentie zou beginnen over de belegering van Ramallah, fluisterde de naast hem gezeten stafchef hem iets toe. Beiden wisten niet dat de microfoon al open stond, en dat iedereen dus de volgende dialoog over de Palestijnse leider Yasser Arafat kon verstaan: (stafchef:) We moeten hem eruit gooien. (Sharon:) Dat weet ik. Zo'n kans krijgen we nooit meer. We moeten er nu over nadenken. Het is problematisch daar, het zal niet makkelijk zijn. Ook in Nederland klonk expliciete politieke taal. Rob Oudkerk, leider van de Amsterdamse PvdA-fractie, antwoordde na de gemeenteraadsverkiezingen op de vraag of iemand als Pim Fortuyn in Amsterdam ook veel stemmen zou hebben behaald: ‘Wij hebben hier toch ook kut-Marokkanen.’ Het tv-programma 2Vandaag had het gesprek opgenomen, maar op last van de hoofdredacteur werd de gewraakte passage uit de uitzending gehouden. Oudkerks woordvoerder haastte zich te verklaren hoe het zo gekomen was: ‘Oudkerk is tijdens de recente verkiezingscampagne elke dag geconfronteerd geweest met Amsterdammers die het in deze termen hadden over een kleine groep Marokkanen die rotzooi trappen. Hij had het niet over de hele bevolkingsgroep.’ Ook Oudkerk zelf verontschuldigde zich. ‘Ongepast’, noemde hij zijn opmerking achteraf, en ‘onparlementair en stom’. Toch wil hij voortaan niet om de hete brij heen lopen. ‘Anders helpen we Fortuyn’, meent hij. ‘En die jongens helpen we er ook niet mee. Ik wil alles benoemen zoals het is. Wat krom is, is niet recht.’ Bronnen: http://nu.nl/, 21-3-2002; www.omroep.nl/nos/nieuws/, 3-4-2002; NRC Handelsblad, 19 en 20-3-2002 {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Leesboeken voor dyslectische kinderen Uitgeverij Fontein is een reeks leesboeken voor dyslectische kinderen begonnen onder de titel ‘Ik ben niet bom!’. Behalve door een aangepaste opmaak kenmerken de boeken uit deze reeks zich door een chronologische verhaallijn en korte zinnen waarin weinig beschrijvingen van personen en de omgeving voorkomen; moeilijke woorden worden niet vermeden maar herhaald. De eerste twee delen zijn beide geschreven door Marion van Coolwijk: Het graf van volkvanger (avontuur, vanaf negen jaar) en Mijn vader is een tovenaar (fantasie, vanaf acht jaar). Het graf van volkvanger kost €12,48 (gebonden, 109 blz.). ISBN 90 261 1760 4 Mijn vader is een tovenaar kost €12,48 (gebonden, 91 blz.). ISBN 90 261 1761 2 Overijsselse dialecten Onlangs verscheen het derde deel van het Woordenboek van de Overijsselse dialecten. De opzet van dit woordenboek is thematisch, wat wil zeggen dat de woorden per onderwerp aan bod komen. Het nu verschenen deel is het laatste in een serie van drie die gewijd is aan ‘het huis’. Het belangrijkste doel van het boek is het in kaart brengen van de woordvariatie en -verspreiding binnen de Overijsselse dialecten, maar daarnaast krijgen veel begrippen in tussenliggende teksten een volkskundige, historische of technische toelichting. Het boek is royaal voorzien van verspreidingskaartjes en illustratiemateriaal (dat voor een deel door de lezer ingeplakt moet worden). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Woordenboek van de Overijsselse dialecten. Aflevering 1: Het huis-C van dr. H. Scholtmeijer wordt uitgegeven door de Stichting IJsselacademie en kost €9,05 (ingenaaid, 151 blz.). ISBN 90 6697 133 9 Russisch-Nederlands woordenboek Eind 2000 verscheen de derde druk van het Groot Nederlands-Russisch woordenboek van A.H. van den Baar. Het wachten was toen op de voltooiing van het corresponderende deel Russisch-Nederlands. Dit deel is nu - na een productietijd van twaalf jaar - verschenen. Als basis diende het omgekeerde woordenbestand van Van den Baars woordenboek, en dat werd vervolgens uitgebreid met negentiende-eeuwse woorden - nodig voor het kunnen lezen van de grote negentiende-eeuwse romans - en veel cultuureigen woorden (maten en gewichten, religie, enzovoort). Ook de veranderingen in de woordenschat die plaatsvonden na de perestrojka zijn vastgelegd. Het boek is in eerste instantie gericht op Nederlandstalige gebruikers; het bevat zo'n 85.000 trefwoorden. Groot Russisch-Nederlands woordenboek van dr. Wim Honselaar is een uitgave van Pegasus en kost €95, - (gebonden, met stofomslag, 1699 blz.). ISBN 90 6143 274 X Schrijfwijzer Jan Renkema's Schrijfwijzer is met afstand het best verkochte taaladviesboek van Nederland. Van het boek is nu een vierde editie verschenen, die ten opzichte van de vorige editie uit 1995 sterk is uitgebreid en herzien. Het aantal adviezen is toegenomen en daarnaast zijn de opmaak en de zoekstructuur verbeterd. Bovendien werden er korte oefeningen en meer uitleg en voorbeelden toegevoegd. Het resultaat is dat deze editie twee keer zo veel pagina's bevat als de vorige. Lezers van Onze Taal kunnen het boek met korting bestellen (zie bladzijde 131). Schrijfwijzer is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €29,95 (gebonden, 468 blz.). ISBN 90 12 09023 7 Opperlans! In maart verscheen de reeds enige tijd aangekondigde tweede editie van Battus' befaamde Opperlandse taal- en letterkunde, onder de titel Opperlans! Taal- & letterkunde. Het boek is vier keer zo dik als de vorige editie, omdat, aldus Battus, ‘het aantal wonderen in het Nederlands verdubbeld is en (...) ik mij niets meer aantrek van de beperkingen die ik me puriteins had opgelegd. Ik laat ook buitenlanders en buitenlands toe, ik heb aandacht voor Opperlandse geschiedenis en ik kon de computer niet meer buiten de deur houden. Zelfs uitspraak en handschrift zijn niet langer taboe.’ Opperlans! Taal- & letterkunde is een uitgave van Querido en kost €74,95 (gebonden, met stofomslag, 672 blz.). ISBN 90 214 5433 5 Auteursrechten boek over Onze Taal Deze zomer zal bij uitgeverij Athenaeum het boek Taaltumult (ondertitel: De mooiste observaties, hartenkreten en boze brieven uit Onze Taal) verschijnen. Daarin is een selectie van merkwaardige, opvallende of wetenswaardige onderwerpen (artikelen en delen van artikelen) uit zeventig jaargangen van Onze Taal opgenomen. De samensteller is taalhistoricus Ewoud Sanders. De auteurs van de geselecteerde artikelen zijn benaderd voor toestemming indien hun namen en adressen bekend waren. Andere rechthebbenden roepen we hierbij op zich alsnog te melden indien zij bezwaar hebben tegen overname van (delen van) hun artikel(en) uit de oude jaargangen van Onze Taal. Bezwaarden kunnen (schriftelijk) contact opnemen met het secretariaat van het genootschap (t.a.v. de heer P. Smulders). {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Tijdschrift {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Linguaan Het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers (NGTV) is in de eerste plaats een belangenvereniging, maar het streeft ook naar ‘de bevordering van een juist begrip van de taak van de vertaler’ en ‘het verhogen van het peil van vertalingen’. Het in 1956 opgerichte genootschap doet dat onder meer door het uitgeven van het vakblad Linguaan. Daarin worden vertalers op de hoogte gehouden van allerhande ontwikkelingen in hun vakgebied. Allereerst zijn dat technische ontwikkelingen. Met de intrede van de computer en het internet zijn er vele hulpmiddelen voor de vertaler beschikbaar gekomen, zoals vertaalsoftware, elektronische woordenboeken en zelf te beheren databases, en dit soort producten krijgen regelmatig aandacht in het blad. Verder wordt er in Linguaan veel aandacht besteed aan de secundaire, bedrijfsmatige aspecten van het vak, zoals leenrechtvergoedingen en beroepsaansprakelijkheid. De meeste vertalers zijn immers zelfstandige ondernemers en moeten dus veel zelf regelen. Naast deze beroepsinformatie bevat Linguaan ook artikelen en interviews over allerlei actuele aspecten van het vertalen en het vertalersvak. Zo werd er in de afgelopen jaargang ingegaan op opleidingen en examens, ondertitelen, werken voor de Europese Unie en gebarentaaltolken, maar ook op de genderlading van vertalingen en het eeuwige dilemma van de vertaler: de vraag hoe vrij een vertaling eigenlijk mag zijn. Voorts bevat het blad informerende artikelen over taal en talen in het algemeen, bijvoorbeeld over het Fries, het Welsh, en het uitsterven van kleine talen. En uiteraard kent Linguaan ook een aantal vaste rubrieken. De belangrijkste zijn die waarin congressen, bijeenkomsten en nieuwe publicaties besproken worden. Linguaan verschijnt vier keer per jaar. Eindredactie: Antoinette Dop. Een abonnement kost €20, - per jaar (gratis voor NGTV-leden). Informatie: secretariaat NGTV, Heidestein 7, 3971 ND Driebergen; telefoon 0343 - 51 89 04; fax 0343 - 51 67 76; e-mail ngtv@heidestein.nl; website: www.ngtv.nl. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Pastoor Van Arskerk in de verkoop Eindhovens Dagblad Voor feesten, partijen, begrafenispreventie en overige incidentele beveiligingsopdrachten gelden all-in tarieven per uur van €36,50 Mailing Gooiland Beveiliging Nieuw in Zuidlaren traditioneel Afrikaans vechten. Ook mogelijk bij kort haar. Vakkundig uitgevoerd door Afrikaanse vrouw. Evt. ook aan huis. Bel voor info of een afspraak Advertentie in Nieuwsblad van het Noorden De vorming van nieuwe zenuwcellen (neuronen) in de menselijke hersenen leek enkele jaren geleden onbestaanbaar. Inmiddels is echter bekend dat dit in de hippocampus vrijwel continu gebeurt. Bij ratten was dat al langer bekend. NRC Handelsblad Netelenbos wil nog dit jaar brommerrijbewijs www.zonnet.nl Net als elke Yaris wordt de Yorin geleverd met drie jaar garantie, twaalf jaar garantie op de carrosserie en Eurocare, een pakket waarmee elke Yaris-rijder recht heeft op pech onderweg. Edese Post Sylvia, 52 jaar jong, ziet er niet zo uit en zij zoekt een man op MBO niveau voor een hele fijne lieve, warme vriendschap of LAT relatie. Wie gaat bellen? Advertentie in Haagsche Courant Man schiet niet in zijn linkerknie Apeldoorn - Bij bouwwerkzaamheden op de Kayersdijk is een 32-jarige inwoner van Deventer onlangs gewond geraakt. ‘De man was met een nietpistool aan het schieten met nieten van zes centimeter’, meldt de politie. Apeldoorns Dagblad In het noorden ligt de havenplaats Naoussa, waar bij de taverna's aan het water inktvissen en visnetten te drogen hangen. 's Avonds kun je ze op je bord verwachten... heerlijk! Vriendin Cursus huiselijk geweld succes Al negenhonderd collega's hebben de eendagscursus Huiselijk Geweld gevolgd. Dat heeft z'n vruchten afgeworpen. Op wijkteams waar veel mensen de cursus hebben gevolgd, is het aantal geregistreerde meldingen verdubbeld en het aantal aanhoudingen fors omhoog gegaan. Korpsbericht (politie Amsterdam-Amstelland) Bakkerij in Amsterdam {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal TAALMYTHE: ‘WE SPREKEN STEEDS SLORDIGER’ De Taaladviesdienst van Onze Taal Interview met taalkundige dr. M.C. van den Toorn Het nieuwe krijgen Fopdrachten [3] Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang juni 2002 {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 42.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist. voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, mevr. M. van Paemel, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19,- per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15, - per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19,-. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft, en de afdeling Niederländische Philologie van de Universität Oldenburg. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 6 juni 2002 ‘Kijk, er wordt veel lariekoek over taal te berde gebracht. Ik wilde laten zien dat het heel nuttig is een beetje elementaire taalkundige kennis bijgebracht te krijgen op de middelbare school, zodat mensen geen onzin over taal gaan uitkramen. Deze maand in Onze Taal (blz. 163)’ {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TAALMYTHE 152 Marc van Oostendorp HOU OP MET KLAGEN EN ZET JE OREN OPEN Het Nederlands wordt niet almaar slordiger uitgesproken 158 Taaladviesdienst Genootschap Onze Taal ‘DANKZIJ JULLIE GEEN FOUTEN MEER’ De Taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal 162 Jan Erik Grezel ‘TAALKUNDE IS VEEL MEER DAN ZINSONTLEDING’ Interview met emeritus hoogleraar Nederlandse Taalkunde dr. M.C. van den Toorn 168 Peter Burger VAN APRILZAAD TOT ZOEKLURF Fopdrachten [3]: in het ziekenhuis, de bouw en op de boerderij 174 Joop van der Horst HET NIEUWE KRIJGEN Hoe er een hulpwerkwoord bij komt En verder 156 Woordenboek in stukjes 156 Jaarvergadering Onze Taal 160 Taaladvies on line 164 Schildwachtklier 165 Schwalbe of fopduik? 166 Aanbiedingen voor lezers 177 Engelland Rubrieken 155 Reacties: glashut; r-verschijning; Luxemburg; ontkennende vragen; Gouda 157 Vraag en antwoord: buiten(n)issig; uilskuiken; de (in)huldiging van Ajax; staan voor 161 Raptus: Maanrag 171 Geschiedenis op straat: Den Dolech 172 Etymologica: klanknabootsingen 177 Vergeten woorden: pottertje 178 Woordenboek van de poëzie: roosvingerig 179 Hom of kuit: geen telefoon in het verkeer 180 Het proefschrift van... G.A. Seyger: middeleeuws Twents 181 Tamtam: Engels op Schiphol; campagnetaal verruwd 182 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 183 Website: bronnen neerlandistiek 184 Ruggespraak {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalmythen Er bestaan opvattingen over taal die zo hardnekkig zijn dat het is alsof ze niet meer bewezen hoeven te worden. ‘Vreemde woorden bedreigen het Nederlands’ is er een. Of: ‘De ene taal wordt sneller gesproken dan de andere.’ Sommige van deze stellingen bevatten een kern van waarheid, andere zijn alleen gebaseerd op vooroordelen. In de serie ‘Taalmythen’ onderwerpen we een aantal van dergelijke veelgehoorde opvattingen aan een nadere beschouwing. Ditmaal gaat het om: ‘Het Nederlands wordt almaar slordiger uitgesproken.’ Marc van Oostendorp heeft er een duidelijke mening over. Hou op met klagen en zet je oren open Het Nederlands wordt niet almaar slordiger uitgesproken Marc van Oostendorp Volgens sommigen wordt er almaar slechter en slordiger gesproken. Die mensen hebben ongelijk: er wordt niet slechter gesproken dan vroeger en er is zelfs veel moois te horen. Als je er maar naar wilt luisteren. Er is een opmerkelijk verschil tussen liefhebbers van muziek en liefhebbers van taal. Muziekliefhebbers zijn levenslustige mensen, die geanimeerd kunnen vertellen over hun favoriete muziekstuk, componist of genre. Natuurlijk horen ze weleens iets minder aangenaams, maar daar hebben ze het liever niet over. Liever praten ze over de dingen waar ze wél van kunnen genieten. Kom daar maar eens om bij de mensen die zich taalliefhebber noemen: zij slijten hun dagen met chagrijn en gemopper over hoe slecht alles is en hoeveel slechter alles wordt. Probeer maar eens iemand te vinden die zich erop laat voorstaan goed te luisteren naar de manier waarop anderen hun moedertaal uitspreken en die niet vervolgens urenlang jeremieert over de teloorgang van het onderwijs en het gebrek aan discipline bij de jeugd. Het is alsof iemand zijn liefde voor pianomuziek illustreert door uit te leggen hoe belabberd er tegenwoordig door iedereen op dat ding gespeeld wordt. Ongeïnspireerd Wanneer en waardoor dit verschil tussen muziekliefhebbers en taalliefhebbers precies is ontstaan, weet ik niet. Misschien heeft het iets te maken met het onderwijs, dat veel mensen heeft ingeprent dat taal vooral iets is waarbij je goed moet opletten en niks fout mag doen. Het is treurig dat er mensen zijn die zich kennelijk zo kunnen storen aan iets wat zo veel medemensen met zo veel overgave de hele dag doen: praten, babbelen, formuleren. Natuurlijk zijn er veel mensen die hun moedertaal ongeïnspireerd en zonder gevoel uitspreken. Maar daar staan ook veel mensen tegenover die met hun stem, hun tong, hun spraakkanaal van elke zin een cadeautje maken. U hoort ze om u heen: het meisje bij de bakker dat haar klinkers vrolijk over de broodjes laat schallen, de conducteur op de trein die zijn teksten uitspreekt als een nieuwslezer, de tante die haar verhalen kruidt met dialogen in een vlekkeloos Rotterdams accent. Nie feil beiter Waar komen de klachten dan vandaan? Er is één beroepsgroep die misschien inderdaad minder ‘zorgvuldig’ is gaan spreken in de loop der jaren - de mensen die achter de microfoon werken bij de Nederlandse omroep. Enkele jaren geleden verscheen een proefschrift waarin de taalkundige Hans Van de Velde de taal van radioverslaggevers uit Nederland en Vlaanderen vergeleek in de periode van 1935 tot en met 1995. De Vlaamse radioverslaggevers bleken in de loop van de tijd min of meer hetzelfde te zijn blijven praten, terwijl er in de spraak van hun Nederlandse collega's nogal wat veranderd was: ze waren de v's meer als f'en gaan uitspreken en de ee's meer als ei's, ze waren kortom meer ‘plat’ gaan praten: dat is nie feil beiter. We kunnen daaruit niet de conclusie trekken dat iedereen dus slordiger is gaan spreken. Zo'n conclusie zou gebaseerd zijn op twee misverstanden. Het eerste misverstand is dat de omroep representatief is voor de rest van de mensheid. Het tweede is dat het een {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} teken is van algehele slordigheid en verval als omroepers [feil] zeggen in plaats van [veel]. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} De omroep is nooit representatief voor het dagelijks taalgebruik. Mensen die voor de omroep werken, hebben een microfoon voor hun neus en het is vrijwel onmogelijk om natuurlijk te blijven praten als je je daarvan bewust bent. Dat omroepers vroeger zo netjes spraken, was omdat ze daar erg hun best op deden. Dat Nederlandse omroepers nu minder netjes spreken, betekent niet dat ze nu achteloos zijn geworden. Het betekent enkel dat ze informeel willen klinken. Het een is beslist niet gemakkelijker dan het ander, het zijn allebei technieken die je moet leren. Sympathiek Dat die omroepmedewerkers minder netjes praten, is dus niet per se een teken van verval. Het zegt zelfs helemaal niets over de manier waarop mensen buiten het gehoor van microfoons spreken of spraken. Over dat laatste hebben we ook nauwelijks betrouwbare gegevens. Daarvoor hadden we al in de jaren dertig opnamen moeten maken van gewone gesprekken, maar gesprekken die worden opgenomen zijn nooit gewone gesprekken. We weten dus niet precies hoe mensen vroeger spraken, zelfs niet in de tijd die we zelf hebben meegemaakt, want niemand onthoudt grote hoeveelheden gesprekken woordelijk. {== afbeelding Philip Freriks: er is niemand die het woord redacteur zó fraai kan uitspreken. Foto: Paul Bergen ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding PvdA-kamerlid Sharon Dijksma: Poldernederlands Foto: Roel Rozenburg ==} {>>afbeelding<<} Het is een misverstand om te denken dat je alleen ‘verzorgd’ praat als je zo stijfjes mogelijk probeert aan een strikte eenheidsnorm te voldoen: alleen wie precies zo probeert te spreken als alle anderen, praat mooi. Dat was misschien lange tijd inderdaad de heersende gedachte, maar gelukkig zijn we daarvanaf. Volgens mij kun je ook verzorgd praten als je een persoonlijke uitspraak koestert, die natuurlijk wel verstaanbaar moet zijn voor anderen, maar tegelijkertijd een persoonlijke toets heeft. Neem nu Philip Freriks. Er zijn mensen die zich aan hem ergeren. Hij verspreekt zich af en toe, ja zeker, hij klinkt niet altijd even begrijpelijk, maar er is niemand die het woord redacteur zó fraai kan uitspreken, er is niemand die met zo veel hoorbaar genoegen de kijkers nog ‘een heel prettige avond’ kan wensen. Het is niet altijd correct, maar het heeft wel een eigen stijl. Je moet misschien van die stijl houden, en ik houd er toevallig van. {== afbeelding Uit Onze Taal, juli 1947 ==} {>>afbeelding<<} Natuurlijk zijn er ook mensen die ik minder mooi vind klinken. Ik houd bijvoorbeeld niet zo van de stem, de dictie, de woordkeus en bijna elk ander aspect van het taalgebruik van het Tweede-Kamerlid Sharon Dijksma (PvdA). Het valt me daarbij altijd op dat ik dat gevoel nooit heb bij mensen die mij om andere redenen al sympathiek zijn. Alleen onaangename mensen klinken onaangenaam. De geliefde van Dijksma zal van haar taal genieten. Examinatoren machteloos Een andere groep die het onveranderlijk moet ontgelden in de taalklachten, is de jeugd. Dankzij de cd-rom met de jaargangen van Onze Taal van 1932 tot en met 2000 valt dit goed na te gaan. Sinds jaar en dag verschijnen er in dit tijdschrift ingezonden brieven en andere stukken waarin wordt geklaagd over de voortschrijdende articulatieluiheid. Al in de allereerste jaargang, in mei 1932, mag de hoogleraar Stoett uitgebreid klagen over de deplorabele toestand van het uitspraakonderwijs. Terwijl in de omringende landen kandidaat-leraren werden afgewezen als ze een slechte uitspraak hadden, stonden Nederlandse examinatoren van toekomstige leerkrachten machteloos: ‘Al zijn de examinatoren nòg zoo overtuigd, dat iemand, die onze taal niet behoorlijk spreekt, niet geschikt is, de Nederlandsche jeugd te onderwijzen, zij staan machteloos.’ De Nederlandse jeugd die les heeft gekregen van deze slechte onderwijzers is inmiddels in de zeventig. Zij hebben zelf ook alweer generaties grootgebracht. Als ook zij al zover verloederd waren, is er voor ons eigenlijk geen hoop meer. Wij zouden nu eigenlijk allemaal zo slecht moeten spreken dat niemand een ander nog zou verstaan. In de praktijk blijkt dat wel mee te vallen. Je hoort {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} nooit een grootvader klagen dat hij zijn kleinkinderen niet kan verstaan, wat hij ook probeert. Je hoort misschien weleens iemand klagen dat hij andermans kinderen niet kan verstaan. Die kinderen zijn dan waarschijnlijk ook helemaal niet tegen hem aan het praten, maar onderling, in een taal die misschien wel helemaal niet bedoeld is voor volwassen oren. Iedere Nederlander en iedere Vlaming die dat wil en die geen ernstige aandoening heeft, kan zich verstaanbaar maken voor iedere andere taalgebruiker. Er bestaan geen wetenschappelijke onderzoeken waaruit blijkt dat jonge generaties inderdaad luier zouden zijn in hun uitspraak. Poldernederlands Er bestaan geen wetenschappelijke onderzoeken waaruit blijkt dat jonge generaties inderdaad luier zouden zijn in hun uitspraak. Ze hebben daar dan ook geen enkele reden voor. Jonge mensen zijn over het algemeen gezond van lijf en leden en hebben een minstens even grote drang om te communiceren als ouderen. Wel zijn er onderzoekers die zich druk maken over de kwaliteit van het onderwijs, maar ook zij kunnen zich niet op onderzoek beroepen. Zo heeft de Amsterdamse taalkundige Jan Stroop in sommige publicaties over het door hem ontdekte Poldernederlands erop gewezen dat de doorbraak van die variant volgens hem het gevolg is van een verminderd uitspraakonderwijs. Het Poldernederlands is een nieuw soort uitspraak van de tweeklanken. De ei wordt bijvoorbeeld uitgesproken als [aj]. Een spreekster van het Poldernederlands zegt dus [wajn] voor wijn. Stroop stelt dat de Engelsen en de Duitsers al heel erg lang [wajn] zeggen, terwijl in de Middeleeuwen alle drie deze volken nog [wien] zeiden. Er heeft dus in alle drie de talen een verandering plaatsgevonden, maar in het Nederlands werd deze, in ieder geval voor een tijdje, halverwege afgebroken, zodat we [wijn] zeiden. Stroop meent dat dit alles een gevolg is geweest van het uitstekende Nederlandse uitspraakonderwijs. Nuttige taalverandering Nu dit onderwijs nauwelijks meer bestaat - het is waar, er wordt op Nederlandse scholen eigenlijk geen aandacht besteed aan ‘correcte’ uitspraak - krijgt de natuurlijke uitspraak [wajn] de kans alsnog door te breken. Daarover zijn echter een paar dingen te zeggen. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk dat het uitspraakonderwijs in Duitsland en Engeland nu zoveel slechter is geweest dan in Nederland, zodat men daar al zo veel sneller overstapte op [wajn]. Daarbij moet je om [wajn] te zeggen je mond wijder opendoen dan om [wijn] te zeggen. In dat opzicht kost de nieuwe uitspraak dus juist meer moeite; aan de andere kant is [wajn] makkelijker te onderscheiden van ween dan wijn. Je kunt dus ook zeggen dat het onderwijs altijd een nuttige taalverandering heeft tegengehouden. Sharon Dijksma spreekt ook Poldernederlands, en ik zal ook niet beweren dat ik dat nu zo'n mooie variant van het Nederlands vind. Maar ik ken genoeg spreeksters van het Poldernederlands naar wie ik wel met plezier luister, die aardige dingen zeggen met een prettige stem en een eigen uitspraak die toch duidelijk is. Zoals er in het algemeen op radio en tv steeds meer uitspraakvarianten te horen zijn, lokale uitspraken, allochtone uitspraken. Het Nederlands wordt almaar mooier en interessanter om naar te luisteren met al die variatie. ‘Spannond’ Er zijn nog meer vernieuwingen in de klankvorm van het Nederlands die helemaal niet zo gemakkelijk op luiheid zijn terug te voeren. Bijvoorbeeld het volgende, dat mij een jaar of drie geleden voor het eerst opviel: steeds meer mensen, naar mijn indruk vooral uit de omgeving van Amsterdam, zeggen dingen als [spannond], [Diemon-Zuid] en [levons]: ze spreken de stomme e voor een n uit als een oh-achtige klinker. Dat is waarschijnlijk een vrij recente ontwikkeling; ik ken er in ieder geval geen beschrijvingen van in de taalkundige literatuur. Nu is er geen klinker zo gemakkelijk te maken als juist de stomme e. Toch hoor je in steeds meer radio- en tv-programma's die uitspraak [spannond]. Je kunt dat mooi vinden, je kunt dat lelijk vinden. Maar lui kun je het niet noemen. Het is een kwestie van smaak, maar taal is volgens mij niet iets om over te klagen. Tegenover elke lelijke stem staan een heleboel mooie, tegenover elke ongeïnspireerde uitspraak van het Nederlands staan talloze prachtige. Een heleboel moois wordt ons elke dag door onze medemensen aangereikt. Houd op met klagen, zet uw oren open, doe desnoods uw ogen dicht. En luister. ‘Luiheid, gemakzucht en slordigheid’ Geregeld ontvangen we brieven van lezers die de uitspraak achteruit horen gaan. Hieronder drie recente voorbeelden. ‘Eknomie’ Grietje Oudenampsen - logopediste en sopraan, Utrecht In mijn 35-jarige praktijk als logopediste en zangpedagoge constateer ik al jaren dat de slechte uitspraak van diverse medeklinkers te wijten is aan luiheid, gemakzuchten slordigheid. Behalve die slechte articulatie worden ook vaak hele of halve lettergrepen ingeslikt, zelfs op radio en tv. Woorden als economie [eknomie] hebben daaronder te lijden. Spraakles is de enige manier om een en ander te verbeteren, mits de ‘patiënt’ daartoe bereid is. Grenzen stellen? Jo Daan - dialectoloog, Barchem Met sprekers van meer dan middelbare leeftijd heb ik geen enkel probleem, maar jongere sprekers kan ik moeilijk verstaan. Dat heeft alles te maken met veranderingen in de uitspraak, zoals de [e] die de afgelopen tijd steeds meer als een [i] klinkt: [dinken] voor denken. Het is alsof de jongere generatie het groepsgevoel wil uitdrukken door middel van een onvoldoende articulatie. Moeten we uitspraakveranderingen laten gebeuren of is het beter grenzen te stellen? In het laatste geval: hoe doen we dat? ‘Vgouwen’ die ‘bgouwen’ Tj. de Boer - Urk Ik erger me groen en geel als ik op het radionieuws een of andere ‘mevgouw’ ‘bgouwend’ en ‘kiggend’ iets hoor voorlezen over ‘de stgijd tegen het integnasionaal teggogisme’. En er is een meneer die ik geregeld hoor spreken over ‘het optreden van de peliesie’. Waar is de tijd gebleven dat er nog eisen gesteld werden aan nieuwslezers? Staan we als bevolking werkelijk machteloos tegenover een kleine groep doordrijvers? {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Glashut C. Groeneveld-van Staveren - Krimpen aan de Lek Riemer Reinsma schrijft in de aprilaflevering van ‘Geschiedenis op straat’ dat straatnamen met het woord hut ‘uitsluitend voorkomen in de oostelijke en zuidoostelijke provincies’. Ook de voorbeelden die Reinsma geeft van hut in de betekenissen ‘groot stenen gebouw’ en ‘ijzergieterij’ zijn allemaal afkomstig uit die streek. Toch kwam hut ook in West-Nederland voor. Ik herinner me dat mijn grootvader omstreeks de jaren twintig van de vorige eeuw in de Glashut aan de Nijverheidsstraat in Capelle aan den IJssel werkte. Daar werd glas geblazen. Zeker in Leerdam kunnen meer van dergelijke ‘Glashutten’ bestaan hebben. R-verschijning Klaas Bil - Zoetermeer In het artikel ‘R was eens?’ (Onze Taal april) worden enkele voorbeelden genoemd van r-verschijning, woorden die geen r bevatten, maar waar mensen er wel een denken te horen. Het voorbeeld slabber (van slabbetje) kende ik niet. Maar onze dochter had het als peuter weleens over een ‘kommer’, waarmee ze een ‘groot kommetje’ wilde aanduiden. Ze had kennelijk een r horen verschijnen in onze uitspraak van kommetje, of ze veronderstelde onbewust dat wij hem hadden laten verdwijnen. Luxemburg Karel F. Treebus - Berkel en Rodenrijs De rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het aprilnummer van Onze Taal bevat een stukje over de uitspraak van de u voor de letter x. Die wordt kort uitgesproken in woorden als buxus, en lang in bijvoorbeeld Luxemburg (althans in Nederland; in Vlaanderen is die u vaak kort). Misschien is het goed om eens te kijken hoe de Luxemburgers die u zelf uitspreken. In het Luxemburgs (aldaar ‘lëtzebuergesch’ genoemd), dat sinds 27 januari 1984 naast het Duits en Frans ook een officiële landstaal van het groothertogdom is, wordt de eerste u van de naam kort uitgesproken. Volgens de Offizieller Schreifweis d'lëtzebuergesch Ëmgangssprooch déi een iwwerall am Lande versteet schrijft men de korte u in deze Moezel-Frankische variant van het Duits als ë in plaats van als de Standaardduitse ö. Het lijkt me daarom dat de Vlamingen met de uitspraak [luksemburg] dichter bij het ‘origineel’ komen dan wij met ons [luuksemburg]. Naschrift redactie Zoals de Taaladviesdienst al schreef in het aprilnummer betekent Luxemburg of Lëtzeburg ‘kleine burcht’, en de stam little/luttel had in ieder geval al in het oude West-Germaans een korte klinker. Die klinker hoeft dus niet per se te komen uit die nog maar zo kort bestaande officiële taal van Luxemburg, maar kan in de Nederlandse en Vlaamse uitspraak al veel ouder zijn. Ontkennende vragen H. Ketelaars-Burgers - Leidschendam ‘Weg ermee.’ Dat zei een van de deelnemers aan de sprekershoek op het Onze Taal-congres toen hij het had over ontkennende vragen, zoals ‘Jij wilt zeker niets meer drinken?’ (Onze Taal februari/maart). Ik heb juist altijd veel plezier beleefd aan dat soort vraagzinnen. Ik hoorde voor het eerst een antwoord op een ontkennende vraag toen ik in 1944 bij de NS in Breda werkte. Wanneer iemand vroeg: ‘Wil jij geen suiker in de koffie?’, antwoordde een collega van me altijd: ‘Ja, ik wil geen suiker in de koffie.’ Van de blik van de vraagsteller kon ik echt genieten. En nog steeds moet ik lachen als ik zo'n ontkennend antwoord hoor. Daarom zou ik juist willen zeggen: laat ze blijven. Gouda Lex van Boetzelaer - Zeewolde Er blijkt onzekerheid te bestaan over de vraag of de a in Gouda wel of niet van aha (‘water’) is afgeleid (zie ‘Geschiedenis op straat’ in het januari- en ‘Reacties’ in het aprilnummer). In de Nederlandse aardrijkskundige naamgeving is het heel gebruikelijk dat bij samengestelde namen de klemtoon op het laatste lid ligt. Voorbeelden hiervan zijn: Amsterdám, Lexmónd, Rijnswéérd en Odíj́k. In dit rijtje horen ook de plaatsnamen Bredá en Krommeníé thuis, waarin de a en de ie inderdaad van aha afgeleid zijn. Een verschil tussen Gouda en deze twee namen is echter dat de klemtoon bij Gouda niet op het tweede lid ligt (de a), maar op het eerste (de ou). Dit zou naar mijn idee een aanwijzing kunnen zijn dat de a in deze plaatsnaam niet van aha afgeleid is, maar dat het (bijvoorbeeld) een verlatijnste naam is. Naschrift Riemer Reinsma Wat de klemtoonligging aangaat, zijn er heel wat tegenvoorbeelden te geven. Tegenover Breda, met eindaccent, staat bijvoorbeeld Bredevoort. Andere namen die een accent op de eerste lettergreep hebben en bestaan uit een combinatie van een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord zijn Langedijk, Nieuwkoop en Hoogland. Ook bij namen waarvan het eerste lid een zelfstandig naamwoord is, ligt de klemtoon vaak op de eerste lettergreep: Katwijk, Reeuwijk, Voorburg, Rijnsburg, Tilburg, Doornspijk en Boskoop. De ligging van het accent levert hier dus geen argument op voor de etymologische herkomst. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek in stukjes Ed Bogers - Bergen op Zoom Al jaren erger ik me aan de koopmansgeest van onze Nederlandse woordenboekmakers. In plaats van meteen iets coherents te maken zoals de Fransen dat hebben gedaan met wat ze heel bescheiden Le Petit Robert noemen, en hun Dictionnaire Historique de la Langue Française, verschijnt er in Nederland van tijd tot tijd telkens een stukje woordenboek op de markt. Zo kwam na het Etymologisch woordenboek van Van Dale (1989) het Leenwoordenboek van Nicoline van der Sijs (1996), gevolgd door het Uitspraakwoordenboek van Josée Heemskerk en Wim Zonneveld (2000) en het Chronologisch woordenboek, eveneens van de hand van Nicoline van der Sijs (2001). En inmiddels is ook het Uitleenwoordenboek al aangekondigd! Terwijl we tientallen jaren hebben moeten wachten tot de grote Van Dale eindelijk etymologische en fonetische informatie ging geven (zonder dat er trouwens sprake is van evenwichtige toepassing, dus bij alle lemmata, onontbeerlijk voor taalleerders!), geeft de Franse Le Petit Robert, naast betekenis en gebruik, tegelijkertijd evenwichtige etymologische, chronologische en analogische informatie, een fonetische transcriptie, synoniemen en antoniemen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat Van der Sijs' (bovengenoemde) gespecialiseerde woordenboeken betreft, waarom maakt ze niet een groot, degelijk standaardwerk, een Historisch Woordenboek der Nederlandse Taal of iets dergelijks, in plaats van het Nederlandse publiek telkens opnieuw te laten betalen voor deze versnipperde opeenstapeling van dikke, duur gebonden taalbijbels? Het genoemde Dictionnaire Historique de la Langue Française is alles in één: het biedt etymologie, leen en uitleen, chronologie en synchronie, en nog veel meer, kort om: een wetenschappelijke topprestatie. Naschrift Riemer Reinsma - woordenboekmaker We hebben in Nederland een forse reeks gespecialiseerde Nederlandse woordenboeken, die elk over één bepaald aspect informeren, zoals etymologie, synoniemen en uitspraak. Maar van een uitmelkstrategie is zeker geen sprake, al was het maar omdat de meeste door de heer Bogers genoemde boeken niet van één uitgever komen. Evenmin hoeven we de woordenboekuitgevers op dit punt te verdenken van een soort complot. Zelfs in het geval van Van Dale, de uitgever die naast het algemene, driedelige werk ook een etymologisch woordenboek op de markt heeft gebracht, is de beschuldiging van de heer Bogers niet gerechtvaardigd. Immers, de informatie in het Etymologisch woordenboek van Van Dale is veel uitvoeriger dan die in het algemene werk. Zo beslaat de etymologie van bos in de driedelige anderhalve regel, tegen acht regels in de etymologische Van Dale. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de hoeveelheid informatie die de driedelige Van Dale geeft over synoniemen. Die is veel beperkter dan in het synoniemenwoordenboek van dezelfde uitgeverij. Uit onderzoek is gebleken dat het de gebruikers van een verklarend woordenboek als de driedelige Van Dale voornamelijk gaat om de spelling van woorden, en om betekenisomschrijvingen. Het zou dus weinig zin hebben om zonder zelfbeperking allerlei andere soorten informatie toe te voegen. De drie delen Van Dale zouden snel uitgroeien tot vier of vijf, en dan wordt de uitgave wel wat erg prijzig. En de meeste gebruikers zouden dus extra moeten betalen voor informatie waar het ze niet om te doen is. En het zoeken wordt vertraagd, doordat je een woud van gegevens door moet Wie een synoniem zoekt, is op dat moment niet geïnteresseerd in betekenis en etymologie. De heer Bogers vergelijkt Van Dale met Le Petit Robert, en die vergelijking valt niet gunstig uit voor Van Dale. Want Le Petit Robert geeft informatie die in Van Dale ontbreekt, zoals die antoniemen en ‘analogische’ informatie. Misschien moeten we dat betreuren. Maar ook in dit geval zou ik willen pleiten voor een apart (en uitvoerig) analogieënwoordenboek. Los hiervan moeten we bedenken dat grote woordenboeken als Robert, Van Dale, Duden of Wahrig ieder zo hun eigen tradities hebben, en dat heeft best iets aardigs. Als ik de heer Bogers goed begrijp, wil hij alle titels van Van der Sijs in één ferme boekenrij onder één titel samengevoegd zien. Maar welke besparing in papier of in geld levert dat op? Zoals gezegd, elk van Van der Sijs' boeken behandelt en ordent het materiaal vanuit een bepaald perspectief. Het feit dat het afzonderlijke uitgaven zijn, biedt de koper juist een voordeel: hij kan selectief kopen, en kan zich beperken tot die boeken die hem het meest aanspreken. Hij wordt niet het slachtoffer van koppelverkoop. Jaarvergadering Onze Taal Bestuur Genootschap Onze Taal Op donderdag 6 juni zal in Sociëteit De Witte, Plein 24 in Den Haag, om 19.30 uur de jaarvergadering van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. In verband met de beschikbare plaatsruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen, vriendelijk verzocht zich telefonisch (070 - 356 12 20) of schriftelijk aan te melden. Voor de agenda zie bladzijde 137 van het meinummer. De vergaderstukken liggen een halfuur voor aanvang van de vergadering op de plaats van de jaarvergadering ter inzage en zijn van 16 mei tot en met 6 juni ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a in Den Haag. Alle leden zijn van harte welkom. {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Buiten(n)issig ? Schrijf je buiten(n)issig met één of twee n'en? ! Met één n: het woord is met het achtervoegsel -ig gevormd uit het voorzetsel buiten en de werkwoordsvorm is. Buitenissig is het bijvoeglijk naamwoord bij buitenissigheid, dat een schepping is van de schrijver Multatuli. Hij heeft het woord voor het eerst gebruikt in zijn Ideën [sic]: ‘Natuur is alles. Wat er meer is, noemt men metaphysiek, bovennatuurkunde, d.i. buitenissigheid’ (Idee 71, eerste bundel, 1862). Volgens de Multatuli-encyclopedie van K. ter Laan (1995) wilde Multatuli er ‘buiten het zijnde’ mee zeggen. Het bijvoeglijk naamwoord buitenissig is in de algemene omgangstaal terechtgekomen in de betekenis ‘zonderling, afwijkend, vreemd’. Over de spelling met dubbel n schrijft de Multatuli-encyclopedie: ‘Buitennissig, een veel voorkomende verschrijving, is welbewust door Lucebert gebruikt in het gedicht “Een dichter dringt door tot de aarde” (Verzamelde gedichten, 1974, p. 424).’ Uilskuiken ? Ik heb altijd begrepen dat de uil een symbool is van wijsheid. Toch wordt het woord uilskuiken gebruikt voor iemand die uitgesproken dom is of iets doms doet. Waar komt dat verschil vandaan? {== afbeelding De huldiging van landskampioen Ajax op 5 mei 2002 Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} ! De symboliek van de uil verschilt van cultuur tot cultuur, zo maken we op uit Prisma van de symbolen (1991) van Hans Biedermann. De oude Grieken beschouwden de uil als een wijs dier, waarvoor dit boek als verklaring geeft: ‘Uilen lijken overeen wijze, afwachtende, in zichzelf gekeerde en peinzende blik te beschikken, terwijl ze bovendien in het donker kunnen zien.’ Die associatie met wijsheid is door de grote invloed van de Griekse cultuur in veel Europese culturen overgenomen. In andere streken werd of wordt de uil juist geassocieerd met kwade geesten of demonen, met de dood of met onheil. Ook in onze streken had de uil niet altijd een goede naam, wat volgens Biedermann samenhing met ‘zijn nachtelijke (“lichtschuwe”) levenswijze, zijn schuwheid, zijn geruisloze vlucht en zijn klaaglijke roep’. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel XVII, 1984) noemt tal van uitdrukkingen en verbindingen waarin de uil voorkomt. De meeste daarvan zijn niet al te vleiend. Uit het WNT blijkt dat uil vooral als scheldwoord werd en wordt gebruikt, onder meer voor ‘sukkel’, ‘botterik’, ‘vlegel’ en ‘onbeduidend persoon’, en ‘in algemeeneren zin als louter minachtende benaming’ vooreen persoon. Het woord uilskuiken is eigenlijk een versterking van uil in dergelijke betekenissen: een uil is al dom, maar een uilskuiken is helemáál onnozel. De (in)huldiging van Ajax ? Begin mei hoorde ik iemand op de radio spreken over ‘de inhuldiging van Ajax’, toen deze club landskampioen was geworden. Kun je een club wel inhuldigen? ! Nee, inhuldigen betekent ‘plechtig in een ambt bevestigen’, ‘officieel in gebruik nemen’, ‘inwijden’. Een koningin of een burgemeester kan worden ingehuldigd, evenals een gebouw, een zaal, enz. In deze betekenissen kan van het werkwoord inhuldigen het zelfstandig naamwoord inhuldiging worden afgeleid. Vermoedelijk is het gebruik van inhuldiging in verband met sporters een contaminatie van huldiging (‘huldebetoon, eerbewijs’) en intocht (‘officiële of feestelijke inkomst’). Staan voor ? In het februari-maartnummer van Onze Taal stond: ‘Waar staat de afkorting sms voor?’ (taalquiz, pagina 62). Gebruikt de Taaladviesdienst nu ook al dat lelijke anglicisme staan voor in plaats van betekenen? ! Met het gebruik van staan voor in deze betekenis is naar onze mening niets mis. Allereerst is het gebruik ervan zodanig ingeburgerd dat het niet meer als anglicisme afgekeurd hoeft te worden. Zelfs de allerstrengste taaladviesboeken hebben er geen moeite mee. Belangrijker is dat staan voor een nuance heeft die met uw suggestie betekenen niet kan worden uitgedrukt. We kunnen bijvoorbeeld wel zeggen: ‘De initialen W.F. staan voor Willem Frederik’, maar niet: ‘De initialen W.F. betekenen Willem Frederik.’ Initialen zelf hebben immers geen betekenis: ze duiden een naam aan of geven een naam weer. Evenzo is de betekenis van een afkorting vaak iets anders dan (de beginletters van) de woorden waar de afkorting van gevormd is. Een voorbeeld: de afkorting c.s. stáát voor cum suis, maar betékent - in het Nederlands - ‘met de zijnen’. Staan voor heeft dus een eigen betekenisnuance gekregen, waarmee een gat in de Nederlandse taal is gevuld. Dat is al meerdere decennia geleden gebeurd, getuige Onze Taal van april 1945, waarin gesproken wordt over ‘(...) voorbeelden van zinnen, waarin [het woord] gerust staat voor ons [huidige] rustig.’ {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dankzij jullie geen fouten meer’ De Taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal Taaladviesdienst Genootschap Onze Taal Is het stofgezogen of gestofzuigd? Wat is de juiste aanhef van een brief? En waar komt de uitdrukking oude koeien uit de sloot halen vandaan? De Taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal beantwoordt jaarlijks duizenden van dit soort taalvragen en voert daarnaast honderden correctie- en schrijfopdrachten uit. Een kijkje achter de schermen. Stel, u leest in de krant dat een politicus zei: ‘Dat heeft u mij niet horen zeggen.’ En u denkt opeens: is hebt u niet beter dan heeft u? U legt het probleem voor aan een van uw collega's. Die beweert dat alleen u heeft correct is. Maar een andere collega is ervan overtuigd dat u hebt de enige juiste vorm is. De gemoederen lopen hoog op en er wordt een fles wijn ingezet. Nu wordt het menens. Bladeren in Van Dale levert niets op en er is geen deskundige in de buurt die opheldering kan verschaffen. In zo'n geval kan de Taaladviesdienst uitkomst bieden. De dienst beantwoordt per jaar duizenden taalvragen, die telefonisch of per brief, fax of e-mail binnenkomen. Een kleine greep daaruit: ‘Waar moet je transport afbreken?’ ‘Is het deelnemen aan of in iets?’ ‘Waar kan ik een bijspijkercursus Nederlands volgen?’ Stijging De Taaladviesdienst werd zeventien jaar geleden in het leven geroepen door het Genootschap Onze Taal. Dat was nodig omdat het genootschap steeds meer vragen kreeg voorgelegd, die niet meer allemaal door de redactie van het tijdschrift konden worden beantwoord. In het begin was de Taaladviesdienst één dag per week geopend en was er slechts één taaladviseur werkzaam. Inmiddels is de dienst vijf dagen per week bereikbaar en zijn er vier taaladviseurs aan verbonden. Dat is geen overbodige luxe, want het aantal vragen is sinds de oprichting aanzienlijk gestegen: van bijna 250 in 1986 tot ruim 11.000 in 2001. Bij de beantwoording van al die vragen maken de taaladviseurs gebruik van een indrukwekkende verzameling taalboeken. De boekenkasten van de Taaladviesdienst z'ijn gevuld met meters woordenboeken, grammatica's en overige literatuur - van het Groene Boekje, Van Dale en de Algemene Nederlandse Spraakkunst tot Motortaal, Het dialect van het land van Ravenstein en Offertes, stiefkinderen in verkoopland. De tien meest gestelde vragen aan de taaladviesdienst 1Is het u hebt of u heeft? 2Wanneer gebruik je hen en wanneer hun? 3Is het Wordt lid of Word lid? 4Komt er een tussen-n in koste(n)loos, reuze(n)panda en gedachte(n)gang? 5Waar komen de spaties in er()van()uit()gaan en er()naar()toe()gaan? 6Wanneer zijn ten()slotte en ten()minste één woord en wanneer twee woorden? 7Wat is het nadrukteken: wèl of wél? 8Waar komen de hoofdletters in mevrouw drs. van vliet-de vries? 9Moet je enkelvoud of meervoud gebruiken in zinnen als ‘Het belangrijkste onderdeel is/zijn de nieuwe regels’ en ‘De medewerkers wordt/worden om begrip gevraagd’? 10Gebruik je zijn of haar in de zin ‘Het bedrijf heeft zijn/haar koers gewijzigd’? Door de beugel Veel vraagstellers bellen of mailen voor hun werk. Geregeld is er iemand aan de lijn die een rapport, brief of brochure aan het schrijven is en wil weten of een woord of formulering wel door de beugel kan. ‘Ik werk alleen en dan is het prettig als je af en toe een zin aan iemand kunt voorleggen’, zegt Ginetta Blokzijl, die voor haar eigen bureau GéBé Marketing & PR regelmatig teksten schrijft. Copywriter Howard Krol is het hiermee eens: ‘Ik vind het leuk om te overleggen over hoe een zin nog beter kan worden.’ Correct taalgebruik is erg belangrijk voor de meeste bellers, zoals voor Hesther Oey, werkzaam als corrector in de reclamewereld: ‘Ik bel meestal voor kwesties als “aan elkaar of los?” en “u of zich?”, en soms over dingen die wel correct zijn maar misschien ouderwets klinken, zoals onzes inziens.’ Lang niet iedereen stelt beroepsmatig een taalvraag; ook weddenschappen staan hoog genoteerd. Collega's die onderling ruziën over de spelling van bijvoorbeeld geüpdatet, schakelen de dienst vaak als scheidsrechter in. ‘Bedankt, dankzij u heb ik een tompoes gewonnen’, is dan ook een reactie waar de Taal- {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} adviesdienst niet raar van opkijkt. Daarnaast zijn er geregeld vragen van puzzelaars, die bijvoorbeeld op zoek zijn naar een woord van vijf letters waarvan de derde een b moet zijn. En rond 5 december is er altijd wel iemand die zich opeens afvraagt wat kapoentje in Sinterklaas kapoentje betekent. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De Taaladviesdienst. V.l.n.r. Joanne Klumpers, Rutger Kiezebrink, Laura Vening en Linda den Braven. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Artis De u hebt/u heeft-vraag is een van de meest gestelde vragen. De taaladviseurs van de Taaladviesdienst kunnen er dan ook zonder veel moeite antwoord op geven. Maar lang niet altijd is een snelle reactie mogelijk. Soms is er enig speurwerk nodig. Bijvoorbeeld bij de vraag waarom Artis ‘Artis’ heet. Waarom is de volledige naam Natura Artis Magistra verkort tot Artis (‘van de kunst’) en niet tot het meer voor de hand liggende Natura (‘natuur’), wilde de vraagsteller weten. De parate kennis van de vier taaladviseurs van de Taaladviesdienst schoot bij deze vraag tekort, maar ook de naslagwerken en internet gaven geen uitsluitsel. En onder de deskundigen die de Taaladviesdienst vaak raadpleegt bij lastige kwesties, bevond zich geen Artis-kenner. Gelukkig wist men het bij Artis zelf wél. Een medewerkster van de afdeling voorlichting: ‘Als een heer in de negentiende eeuw aan een dame vroeg: “Kunnen wij elkaar in Natura ontmoeten?”, dan gaf dit aanleiding tot beschaamde blosjes op de wangen van de aangesprokene; in natura betekent “in natuurlijke toestand”, oftewel “naakt”. Het schijnt dat daardoor Artis als afkorting in zwang kwam.’ Zulk speurwerk levert helaas niet altijd een antwoord op. Weet u bijvoorbeeld of rooibos, de naam van een theesoort, een de- of een het-woord is? De Taaladviesdienst is er nog niet uit. Golfen in de Algarve Taalvragen beantwoorden is een belangrijk onderdeel van het werk van de Taaladviesdienst, maar niet de enige activiteit. Er komen ook steeds meer teksten binnen die moeten worden gecorrigeerd. Van columns over sexy voetballers tot nieuwsbrieven over freesmachines, en van personeelsadvertenties voor helpdeskmedewerkers tot reclameteksten over golfen in de Algarve. De opdrachtgevers - banken, reclamebureaus, overheidsinstanties, musea, enzovoort - leveren per jaar zo'n vijfhonderd correctie- en redactieopdrachten aan. Remco de Boer, die zijn eigen marketingcommunicatiebureau heeft, schakelt de Taaladviesdienst geregeld in: ‘Opdrachtgevers komen bij ons omdat we technische verhalen helder kunnen verwoorden, ze komen niet voor d/t-kwesties. We hebben een partij nodig die daarop let voor ons.’ StarJob, een uitzendbureau voor secretaresses, laat het eigen magazine Topics corrigeren. ‘Omdat het tijdschrift voor secretaresses en voor opdrachtgevers is geschreven, kunnen we het ons niet veroorloven daar taalfouten in te laten staan’, aldus StarJob-medewerker Suzanne Westgeest. ‘Dankzij jullie is ons blad foutloos.’ Bereikbaarheid van de taaladviesdienst telefoon: 0900 - 345 45 85 (€0,50 per minuut; 10.00-12.30 en 14.00-16.30 uur) fax: 070 - 392 49 08 e-mail: taaladvies@onzetaal.nl internet: www.onzetaal.nl/advies Troonrede Elke opdrachtgever geeft zijn wensen aan. Voor sommige tekstschrijvers worden alleen echte spelfouten gecorrigeerd. Anderen vinden het ook prettig als er suggesties voor herschrijvingen en inhoudelijk commentaar worden gegeven, zoals Otto van der Mieden, directeur van het Poppenspe(e)lmuseum in Vorchten, {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} voor wie de Taaladviesdienst onder meer museumteksten corrigeert: ‘Ik wil zeker weten dat jong en oud de teksten snapt. Ik ben dan ook blij met opmerkingen over de inhoud. Een keer had ik de term geënsceneerde fotografie gebruikt in een tekst voor achtjarigen. Daarbij werd opgemerkt dat de term niet zo geschikt was voor de doelgroep. Wij begrijpen onze teksten wel, maar iemand anders moet het ook snappen.’ Een bijzondere opdracht die jaarlijks terugkomt, is de correctie van de troonrede. Al vijftien jaar worden twee taaladviseurs begin september in het torentje van de minister-president ontboden om de tekst van de troonrede met een taalkundige blik te bekijken. Een andere telkens terugkerende opdracht is het meelezen van de opgaven voor het tv-programma 10 voor Taal. Daarnaast produceert de Taaladviesdienst zelf allerlei teksten over taal. Voor de Onze Taal Taalkalender schrijven de taaladviseurs de ‘taaladviesdag’, voor het tijdschrift de rubrieken ‘Vraag en antwoord’ en ‘Ander woord voor...’ en voor de Onze Taal-website allerlei taaladviezen. Ook heeft de dienst de Onze Taal-uitgaven Guichelheil, Pierewaaien en Een slipje van de sluier samengesteld. Overspoeld De laatste jaren werd de Taaladviesdienst zo vaak en lang telefonisch geraadpleegd dat het beantwoorden van schriftelijke vragen en het corrigeren van teksten voor opdrachtgevers in het gedrang kwamen. Hierdoor zag het genootschap zich in juli 2000 genoodzaakt op een betaald telefoonnummer over te gaan. Geheel tegen de verwachting in is het aantal telefonische vragen sinds de invoering van dit betaalde nummer nóg meer toegenomen. Ook met schriftelijke taalvragen werd de dienst zozeer overspoeld dat de service moest worden beperkt. Alleen de schriftelijke vragen van leden van het Genootschap Onze Taal kunnen beantwoord worden. Maar dat zijn er nog steeds zo veel dat een antwoord soms enige tijd op zich laat wachten. Bellers krijgen in ieder geval direct antwoord. Dus als u belt om te weten te komen of het nu u hebt of u heeft moet zijn, krijgt u meteen het volgende advies: ‘U hebt en u heeft zijn beide correct, maar het is het best om u hebt te gebruiken.’ Als u geïnteresseerd bent in de toelichting, zal de Taaladviesdienst u het volgende vertellen: ‘U was vroeger net als hij een derde persoon. Het is hij is en hij heeft en daarom zei men vroeger ook u is en u heeft. Tegenwoordig wordt u net als jij als een tweede persoon gezien. Het is jij bent en daarom ook u bent. Niemand zegt meer “u is”. Bij het werkwoord hebben is deze ontwikkeling nog aan de gang. U heeft en u hebt worden door elkaar gebruikt. Onze voorkeur gaat uit naar u hebt, omdat het het consequentst is om in alle gevallen u als tweede persoon te zien. Het is jij hebt en daarom ook u hebt.’ En mocht u door dit antwoord iemand een fles wijn, slagroomtaart, krat bier of reisje naar Barcelona schuldig zijn, dan heeft de Taaladviesdienst het volgende advies: sluit snel nóg een weddenschap af. Zie voor inspiratie www.onzetaal.nl/advies. Taalvragen telefonisch per brief per fax per e-mail totaal 1986 144 105 -- -- 249 1991 1856 294 109 -- 2259 1996 6927 371 654 31 7983 2001 9837 136 16 1143 11132 Correctie-opdrachten 1986 -- 1991 109 1996 550 2001 421 Taaladvies on line P. Smulders - Genootschap Onze Taal Taaladvies vragen aan het genootschap wordt steeds populairder, zo blijkt wel uit het artikel hierboven. De Taaladviesdienst van Onze Taal helpt meer dan 11.000 vraagstellers per jaar. Maar wat doet de overheid op dit terrein? Is er behalve dit ‘particulier initiatief’ van Onze Taal niet ook een dienstverlening van de overheid? Ja, zo'n voorziening bestaat sinds maart 2001. Toen is de Nederlandse Taalunie op internet begonnen met Taaladvies on line. De Taalunie is de uitvoerder van het gezamenlijke overheidsbeleid van Nederland en Vlaanderen met betrekking tot taal en literatuur. Het opzetten van een infrastructuur voor taaladvies is een van de taken binnen het huidige beleid van de unie. Daarbij is gekozen voor internet als medium om snel en aan een groot publiek taaladvies te kunnen geven. Forum De Taalunie zocht naar partners die in het project de advisering voor hun rekening konden nemen. Dat werd voor Vlaanderen de Taaltelefoon van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, en voor Nederland de Taaladviesdienst van Onze Taal. Het genootschap ontvangt jaarlijks een projectvergoeding voor de diensten die het levert voor de Taalunie. Een à twee dagen per week werkt een van de taaladviseurs van Onze Taal aan Taaladvies on line. Beantwoorden de taaladviseurs via Taaladvies on line gewoon vragen zoals ze dat de rest van de week voor het genootschap doen? Ja - maar ze doen meer dan dat. Ze dragen ook bij aan een adviesbank van de Taalunie waarin eerder verstrekte adviezen te vinden zijn. Die adviezen hebben een uitgebreide onderbouwing en zijn goedgekeurd door een forum van taaldeskundigen. Dat forum is het {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesoverleg, dat bestaat uit tien taalonderzoekers en -adviseurs uit Nederland en Vlaanderen. Zij staan borg voor de verantwoording van de adviezen en voor voldoende consensus over de inhoud ervan. Taaladviesbank Op de website www.taalunieversum.org hebt u onder het kopje ‘taaladvies’ inzage in ruim 1200 taaladviezen in de Taaladviesbank. Is de vraag waarop u een antwoord zoekt daar niet te vinden, dan kunt u die op een elektronisch vraagformulier invullen en opsturen. Een webbeheerder sluist uw vraag door naar de Taaltelefoon in Brussel of de Taaladviesdienst in Den Haag. Uit de gegeven adviezen maken de medewerkers een selectie van kwesties die voor opname in de Taaladviesbank in aanmerking komen. Het Taaladviesoverleg bespreekt en accordeert de gemaakte uitwerking en de bank is weer een kwestie rijker. Mede op grond van de vragen die binnenkomen zal de Taalunie gaandeweg een groot bestand met taaladviezen via internet toegankelijk maken. De bedoeling is dat de bestaande taaladviesdiensten steeds meer ontlast zullen worden door deze service op internet, die voor iedereen onbeperkt beschikbaar is. Het genootschap en de Taalunie zullen de samenwerking in het najaar van 2002 evalueren. Het streven van beide organisaties is om die samenwerking met een meerjarig contract voort te zetten. Raptus Maanrag Ingmar Heytze Dit stukje zal vooral herkenbaar zijn voor mensen onder de 40, oftewel: voor de eerste generatie die in het voortgezet onderwijs met een wetenschappelijke calculator ging werken. Er waren twee of drie modellen, die inmiddels allemaal tot de antieke elektronica behoren: de ultraplatte zilverkleurige Casio FX in kunstlederen mapje, de dikkere versie in een slagvaste plastic behuizing en de blauwige Texas Instruments Galaxy, die was uitgerust met grote, rubberen profieltoetsen. Voor de calculator van toen gold precies hetzelfde als voor de pc nu: we gebruikten nog geen fractie van de aanwezige rekenkracht. Dat kwam doordat we al snel doorhadden dat je er veel leukere dingen mee kon doen. Als je de calculator omdraaide, kon je er namelijk woorden op maken. Door handig gebruik van de geheugentoets behoorden zelfs ultrakorte zinnetjes tot de mogelijkheden. Voor de standaard met sms en Gameboy uitgeruste scholieren van nu moet dit wel zielig klinken, maar ook begin jaren tachtig moest je íéts verzinnen om te voorkomen dat je per ongeluk wat zou leren. Helaas is de woordenschat van de omgekeerde display tamelijk beperkt. De cijferreeks 1234567890 levert, ondersteboven gelezen, de volgende karakters op: 06blgshe2i. Je hebt dus slechts acht verschillende letters tot je beschikking, en de maximumlengte van een woord is, afhankelijk van je calculator, acht tot tien tekens. Bloemrijke ontboezemingen zaten er dus niet in, maar iedere Els zal, als ze even niet oplette, weleens de mededeling ‘elsisgeil’ op haar rekenmachine hebben gevonden (spaties behoorden uiteraard niet tot de mogelijkheden). Woorden als heleboel en hooisilo werden ook veel gemaakt, al bleef meestal duister wat daarmee uitgedrukt moest worden. Onlangs heb ik het plan opgevat om een min of meer betekenisvol gedicht te schrijven, dat uitsluitend bestaat uit woorden die je op een oude calculator zou kunnen maken. Om een zo uitgebreid mogelijke lijst van bruikbare woorden te vinden, heb ik gebruikgemaakt van het computerprogramma Maanrag (inderdaad, een anagram van anagram), waarmee je elke willekeurige verzameling letters om kunt zetten in een uitputtende lijst van anagrammen en bijna-anagrammen. Daar valt niet tegenop te associëren, zeker niet in de luttele seconden die het programma nodig heeft om de honderden foutloze combinaties te maken waar je zelf avonden mee bezig zou zijn geweest. Maanrag kwam met een lange lijst woorden van onvermoede schoonheid, waaronder biologie, bobbelig, bobslee, elegie, elisie, elleboog, gelei, geloei, geoloog, glosse, heilig, hobbelig, hobo, ibis, lelies, libel, lobbes, oehoe, oliebol. Het heeft iets weg van zo'n pakketje met Engelse poëtische woorden op kleine magneetjes, waarmee je op de ijskast minigedichten kunt schrijven als ‘whisper enormous language / and leave bitter blood behind’. Alleen, die magneetpakketjes zijn met zorg samengesteld op hun bruikbaarheid, en dat kun je van onze rekenmachinewoordenlijst niet zeggen. Er zal een uiterst fanatieke Lucebert-adept moeten opstaan om zulke woorden samen te voegen tot een plausibel gedicht. Op een calculator kun je bovendien geen lidwoorden maken (immers, geen t en geen d) en mede door het ontbreken van de tamelijk essentiële letter n valt ook niet te verwachten dat het resultaat meer wordt dan een incoherente collage ‘for the sake of the experiment’. Dat neemt niet weg dat er met Maanrag wel weer bijzonder leuk geknutseld kan worden aan andere zaken, zoals absurde beledigingen ad nominem. Maanrag wist de letters van mijn naam bijvoorbeeld om te husselen tot ‘ranzige mythe’, Marco Borsato werd omgezet in ‘matroos cobra’, Michaël Zeeman in ‘machinale zeem’, en... Genoeg, genoeg. Maanrag is gemaakt door Onno ‘zoonwenser’ Zweers. Het programma kan gratis worden gedownload op www.xs4all.nl/~onnoz/maanrag/download.html. Lukt het u wél om een min of meer zinvol gedicht te maken met de woorden die Maanrag maakt op basis van de ‘letters’ van een calculator? Mail het naar calculator@heytze.nl. Op de eventuele resultaten zal ik nog terugkomen. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Taalkunde is veel meer dan zinsontleding’ Interview met emeritus hoogleraar Nederlandse Taalkunde dr. M.C. van den Toorn Jan Erik Grezel Achttien jaar lang was Maarten van den Toorn hoogleraar Nederlandse Taalkunde in Nijmegen. Bekend is hij van de bestsellers Nederlandse taalkunde en Nederlandse grammatica. Hij stond aan de wieg van de ANS (de Algemene Nederlandse Spraakkunst) en schreef onder andere over het taalgebruik van de nationaal-socialisten en over nieuwe trends in het Nederlands van de twintigste eeuw. Een gesprek met een volbloed neerlandicus die de polemiek niet schuwt. ‘Invloed? Nee, ik geloof niet dat ik veel invloed heb gehad.’ Het klinkt bescheiden uit de mond van de man wiens boeken elke student Nederlands heeft leren kennen. ‘Ik ben namelijk niet van een bepaalde school. En ik ben ook niet zo'n vreselijke specialist. Ik voel me bovenal neerlandicus. De letterkunde heeft ook altijd mijn warme belangstelling gehouden.’ Maarten van den Toorn was tot 1992 hoogleraar Nederlandse Taalkunde in Nijmegen. Hij heeft zich na zijn emeritaat weer gestort op de saga's uit de Oudijslandse literatuur, een onderwerp waarop hij ooit promoveerde. ‘Oude liefde roest niet.’ Veelzijdig actief Met zijn Aula-pocket Nederlandse taalkunde bereikte Van den Toorn in de jaren zeventig een groot publiek. In nauwelijks tweehonderd bladzijden laat hij leken en beginnende neerlandici kennismaken met het vakgebied taalkunde. Hij stelt er ook de zin van het schoolvak taalkunde aan de orde. Voor docenten-in-opleiding schreef hij Nederlandse grammatica. Van den Toorn was 22 jaar studieleider bij de MO-opleiding Neerlandistiek. Van 1974 tot 1992 was hij hoogleraar Nederlandse Taalkunde in Nijmegen. Hij was redacteur van verschillende vaktijdschriften, was betrokken bij het ‘Nederlands extra muros’ (de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten) en vormde met Guido Geerts en Jaap de Rooij de hoofdredactie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). In Wij melden u den nieuwen tijd (1991) beschreef hij het woordgebruik van de NSB'ers. Van den Toorn geldt als kenner van nieuwe ontwikkelingen in het Nederlands. Hij schreef het hoofdstuk over het Nederlands na 1920 in het omvangrijke Geschiedenis van de Nederlandse taal (1997) en verrichtte studie naar de taal van het NOS-journaal. Binnen de neerlandistiek bekleedde Van den Toorn tal van functies. Hij zat in de commissie die moest adviseren over de spellingherziening. En nog steeds is hij actief op dit gebied; momenteel is hij voorzitter van de commissie die de totstandkoming van een nieuw Groen Boekje (eind 2005, begin 2006) begeleidt. Ook maakte hij vijf jaar lang deel uit van de jury van het Groot Dictee. ‘Ik ben ermee gestopt. Voor je het weet, word je vereenzelvigd met dat dictee. Dat wilde ik niet. Het blijft een spelletje. Je moet de spelling niet al te serieus nemen.’ Gekkigheid Van den Toorn maakte naam met het toegankelijke Nederlandse taalkunde (Aula-pocket, verschenen in 1973, sindsdien geregeld herdrukt en herzien) en Nederlandse grammatica, een leerboek voor aankomende docenten Nederlands (ook uit 1973, ook geregeld heruitgegeven). Als hoogleraar leidde hij achttien jaar lang neerlandici op en deed hij veel taalkundig onderzoek, met de nadruk op morfologie (woordvorming) en lexicologie (woordenschat en woordenboeken). ‘Aan de universiteit moet je onderzoek doen. Maar ik heb het geven van onderwijs altijd als een zegen ervaren. Als mensen zich alleen maar met onderzoek bezighouden, krijg je allerlei gekkigheid, zoals in Het Bureau van Voskuil. Aan de universiteit word je daarvoor behoed doordat je altijd contact hebt met studenten.’ ‘In mijn onderzoek heb ik me vooral gericht op de hedendaagse geschiedenis van het Nederlands. Wat zijn de kenmerken van het Nederlands van nu? Ik heb me verder verdiept in de morfologie. Interessant is bijvoorbeeld de vraag welke tussenklanken wij gebruiken in samenstellingen. Wanneer komt er nu een s, wanneer e(n) en wanneer helemaal niets? Het gaat er niet om of er een e of en komt, dat is puur een spellingkwestie.’ Voor de keus wel of geen tussen-s bestaat toch niet echt een vuistregel? ‘Dat klopt. Maar hoe komt dat? Misschien hebben er in de loop van de tijd verschillende tendensen bestaan. Neem een woord als zon. Je hebt zonneschijn, zonlicht en zonsverduistering. Of het woord schaap, dat kent ook drie verschillende vormen in samenstellingen: en, s en geen tussenklank. Je zegt “schapen- {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} vlees”, “schaapskooi”, maar “schaapherder”. Wellicht gaat dit terug op verschillende perioden in de taal, waarin een bepaalde verbindingsklank de voorkeur kreeg. En daardoor is er een onregelmatigheid ontstaan waarop je geen regel kunt baseren.’ Paradox Van den Toorn hield zich vooral bezig met de ‘beschrijvende’ taalkunde. Een exponent van dat werk is de monumentale ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, waarvan de eerste editie in 1984 verscheen (de tweede dateert van 1997). Wat Van Dale is onder de woordenboeken, is de ANS onder de grammatica's. ‘De ANS is voortgekomen uit de neerlandistiek in het buitenland. Jaap de Rooij, lector in Zweden, nam het initiatief. Met hem en met de Leuvense hoogleraar Guido Geerts vormde ik de hoofdredactie. Het was echt een groot project.’ ‘De ANS is verwelkomd en verguisd. Het boek doet het goed in de neerlandistiek in het buitenland. Universitaire taalkundigen in Nederland kunnen er niet zoveel mee, hoewel ze er wel veel materiaal uit halen. De ANS geeft geen regels en berust niet duidelijk op een theorie. We hadden het veel theoretischer kunnen maken, maar dan was het alleen toegankelijk geweest voor een kleine groep van specialisten.’ {== afbeelding Prof. dr. M.C. van den Toorn: ‘Mensen moeten leren dat taal verandert, en ze moeten inzicht krijgen in dat proces van verandering.’ Foto: Ron Moes ==} {>>afbeelding<<} ‘Het boek is bedoeld voor het algemene publiek. De paradox is dat de ANS dat publiek niet zo goed bereikt. Het is voor veel mensen een salontafelboek. Maar wat kan iemand erin vinden? Je kunt in zo'n boek pas wat vinden als je weet wat je zoekt. Dat is voor niet-taalkundig geschoolden moeilijk. Dat komt doordat het onderwijs in de taalkunde op de middelbare school veel te wensen overlaat.’ U leverde in uw artikelen vaak kritiek op dat onderwijs. Wat voor taalkundeonderwijs voor twaalf-tot achttienjarigen staat u voor ogen? ‘Zinsontleding is een belangrijk onderdeel, maar taalkunde is veel meer dan zinsontleding. Je zou een soort algemene taalwetenschap moeten geven, zo'n beetje de onderwerpen die mijn pocket Nederlandse taalkunde behandelt. Bijvoorbeeld sociolinguïstiek: het verband tussen taalgebruik, individu en samenleving. “Misschien loop je achter als je nu iets “gaaf” noemt. Dat is leuk om uit te zoeken. Op die manier betrek je leerlingen bij het vak taalkunde.” En dan op een manier waarbij je de leerlingen er direct bij betrekt. Ik heb dat met studenten vaak zo aangepakt: ik gaf ze de opdracht de volgende keer naar college te komen met alle nieuwe woorden die ze in kranten en tijdschriften hadden gelezen of via tv en radio hadden gehoord. Als je die inventariseert, ontdek je dat er nogal wat nieuwe woorden zijn die vooral door jongeren gebruikt worden. Dan kun je gaan praten over “jeugdtaal”. Die verschilt per schooltype en per regio, maar ook per periode. Op een gymnasium is de taal van de scholieren anders dan op een havo. En op een havo in de Betuwe is die anders dan op een havo in een buitenwijk van Nijmegen. Sommige woorden worden opeens heel veel gebruikt, maar raken ook snel weer in onbruik. Misschien loop je achter als je nu iets “gaaf” noemt. Dat is leuk om uit te zoeken. Op die manier betrek je leerlingen bij het vak taalkunde.’ Het pedagogisch adagium ‘aansluiten bij de belevingswereld van het kind’. Dat wordt volgens u te weinig gedaan? ‘Ik denk het wel. Bij zinsontleding is dat ook vrij moeilijk. Maar neem nu ambiguïteit, de dubbele betekenis die woorden en zinnen kunnen hebben. Bij moppen maakt men vaak gebruik van die eigenschap van taal. Als je een ambigue zin gaat ontleden, kun je laten zien waar ambiguïteit op gebaseerd is. Herrie U hebt ooit geschreven: ‘Op het onbevoegd uitoefenen van de taalkunde staat geen straf.’ Wat wilde u daarmee zeggen? ‘Die uitspraak is helemaal verkeerd begrepen en dat heeft een hoop herrie gegeven. Kijk, er wordt veel lariekoek over taal te berde gebracht. Ik wilde laten zien dat het heel nuttig is een beetje elementaire taalkundige kennis bijgebracht te krijgen op de middelbare school, zodat mensen geen onzin over taal gaan uitkramen.’ Wat voor onzin bedoelt u precies? ‘Ach, dan schrijft iemand in de krant dat Nederlands de moeilijkste taal is. Kinderen moeten op school leren dat je over zulke zaken alleen in relatieve termen kunt spreken. Of neem de uitspraken over taalverloedering en taalverarming die je regelmatig hoort. Mensen moeten leren dat taal verandert, en ze moeten inzicht krijgen in dat proces van verandering. Dan zullen ze begrijpen dat taalverandering meestal geen verarming is.’ Bent u iemand die felle reacties uitlokt? Zoekt u de polemiek? ‘Er klinkt in mijn stukken misschien nauwelijks verholen ergernis door. Als mensen van naam, zoals wijlen W.F. Hermans, onzin schrijven over taal, dan kan ik dat niet goed hebben en doe ik misschien een beetje hatelijk.’ {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Veel mensen kunnen uitstekend een auto besturen, maar dat wil nog niet zeggen dat ze verstand hebben van wat zich onder de motorkap afspeelt. Zijn daar problemen mee, dan ga je naar de vakman.’ ‘Je moet weten waar je het over hebt en hoe je je moet uitdrukken, ook als je over taal schrijft. Ik heb de vergelijking gemaakt met een auto. Veel mensen kunnen uitstekend een auto besturen, maar dat wil nog niet zeggen dat ze verstand hebben van wat zich onder de motorkap afspeelt. Zijn daar problemen mee, dan ga je naar de vakman.’ Maar er zijn toch genoeg ‘leken’ die heel zinnige dingen over taal kunnen zeggen, alleen al doordat zij ervaren schrijvers of sprekers zijn. ‘Hermans was een goed stilist, maar zijn opmerkingen over taal raakten kant noch wal. Hij heeft zich heel denigrerend uitgelaten over de teksteditie van de Max Havelaar, maar van teksteditie had hij geen verstand. Hij vond dat de meervouden effecten en twijfels niet bestaan. En hij noemde iedere afkorting van woorden klakkeloos een “apocope”. Ten onrechte. Apocope is een taalhistorisch verschijnsel waarbij de slotlettergreep verdwijnt of wordt “geapocopeerd”. Zo is bed uit bedde ontstaan.’ Aanrader U hebt u ook beziggehouden met de geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw. Wat zijn opvallende veranderingen in het hedendaagse Nederlands? ‘Daarbij moet je niet alleen denken aan nieuwe woorden en uitdrukkingen, maar ook aan morfologische vernieuwingen, bijvoorbeeld van het type computergestuurd. Dat is een zelfstandig naamwoord in combinatie met een voltooid deelwoord; andere voorbeelden zijn tijdgebonden, vetbeperkt, kinderbeveiligd. Verder constateer ik een opmars van de zogenoemde nulderivaten: kinderopvang, aanpak van voetbalvandalisme, doorstroom van studenten. Het gaat dan om stammen van samengestelde werkwoorden.’ ‘Populair zijn ook afleidingen op -er. Die bestaan al heel lang, maar nieuw is dat ze nu een passieve betekenis hebben. Een “aanrader” is niet iemand die iets aanraadt, maar dat wat aangeraden wordt. Een “bijsluiter” is iets wat bijgesloten wordt en niet iemand die bijsluit. En een “meezinger” zingen we allemaal mee.’ Verzamelt u die stelselmatig? ‘Ja, ik noteer ze wel als ik ze tegenkom. Ik lees de avondkrant met een potlood in de hand.’ U deed ook onderzoek naar het taalgebruik van de nationaal-socialisten. Vanwaar deze specifieke belangstelling? ‘Door mijn interesse voor de Tweede Wereldoorlog, die ik vrij bewust heb meegemaakt. De nationaal-socialisten waren nota bene erg gekant tegen germanismen. Op hun manier waren NSB'ers “goede vaderlanders”. Ze hadden in Volk en vaderland een rubriek met de rare naam “de Taalhark”. Daarin stond hoe je dingen moest zeggen. Ze probeerden purismen in te voeren zoals opsteller in plaats van redacteur.’ ‘Door onderzoek naar het taal- en woordgebruik van politici kun je, ook nu, een bepaalde trend ontdekken. Als er iets aan de hand is, met “bolletjesslikkers” bijvoorbeeld, hoor je een parlementslid zeggen: “Het kan niet zo zijn dat in dit land...” en daarna een hele tirade. In dit land komt vooral uit VVD-mond. Laatst hoorde ik Rosenmöller van GroenLinks binnen een paar zinnen wel tien keer de samenleving zeggen. Er zijn woorden en zinswendingen die binnen een bepaalde partij heel frequent zijn en daar kun je aardig onderzoek naar doen.’ Dus we kunnen binnenkort iets van u verwachten over de taal van de verkiezingen van dit jaar? ‘Nou nee, met het taalgebruik van politici houd ik me niet meer zo bezig. Ik verdiep me in zo'n onderwerp als het woordgebruik van de NSB'ers of van het NOS-journaal, maar op een zeker moment ben ik ermee klaar.’ U bent niet monomaan. ‘Helemaal niet. Ik ben misschien te ongedurig. Ik ga me na verloop van tijd weer op iets anders storten. Als wetenschapper kun je helemaal bezeten zijn van één onderdeel, maar dan kun je ook gek worden. Ik ben geen vakidioot.’ Schildwachtklier Redactie Onze Taal Een tijdje terug kregen wij een knipsel toegestuurd uit de AVRO-bode waarin stond dat het TROS-programma Aktua medisch aandacht zou besteden aan de ‘schildwachtklierbehandeling’. Schildwachtklier: dat leek ons een grappige verhaspeling van schildwacht en schildklier. Omdat de schildwachtklier bovendien ontbrak in de naslagwerken die we raadpleegden, besloten we het knipsel te plaatsen op de ‘taalkronkeldag’ van de Onze Taal Taalkalender 2002, tussen wendingen als ‘een geneutraliseerde Afghaan’ en ‘dikkere en draagkrachtige dieren’. En dat hebben we geweten. Nogal wat taalkalenderlezers - voornamelijk medici - wezen ons erop dat er echt zoiets bestaat als een schildwachtklier. Griet Van de Walle, redacteur bij de Vlaamse Liga tegen Kanker: ‘De term is vooral bekend uit de borstkankerbehandeling. De schildwachtklier is de klier die het dichtst bij de tumor ligt. Bij de nieuwe techniek wordt enkel die klier weggenomen en getest op kwaadaardige cellen. Als de schildwachtklier niet is aangetast, dan hoeven de andere niet te worden verwijderd. De schildwachtklierbehandeling wordt echter nog niet op grote schaal toegepast (onder meer door het grote aantal valse negatieve resultaten).’ {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Schwalbe of fopduik? Kees van der Zwan Opeens was het er: het woord schwalbe, als aanduiding voor de opzettelijke, vaak theatrale val die een voetballer maakt om een strafschop toegekend te krijgen. Het kwam uit Duitsland, waar de duikeling van zo'n speler kennelijk deed denken aan de duikvluchtbewegingen en vleugelstand van de zwaluw. (Schwalbe is Duits voor ‘zwaluw’.) De voetbaltoepassing van het woord werd in 1983 voor het eerst officieel geregistreerd, in het Deutsches Universalwörterbuch van Duden. Later werd de toepassing iets ruimer. Volgens een ander Duden-woordenboek uit 1994 kwam de Schwalbe nu ook buiten het ‘Strafraum’ (strafschopgebied) voor, en kon hij dus behalve een ‘Elfmeter’ (strafschop) ook een ‘Freistoß’ (vrije trap) opleveren. Rond die tijd verscheen Schwalbe in het Nederlands, en ook hier maakte het snel furore. Voorheen hadden voetbalcommentatoren het bij het zien van vrijwillig naar de grond gaande aanvallers nog weleens over een ‘stervende zwaan’ of ‘de vallende ziekte’, maar daar werd weinig meer van gehoord toen Schwalbe zich eenmaal in onze taal had gevestigd. Dat moet eind jaren negentig zijn beslag hebben gekregen. In 1997 nam Arno Kantelberg Schwalbe op in zijn lexicon Voetbaltaal, en in 1999 stond het ook in de grote Van Dale, zonder hoofdletter, en in de beperktere betekenis die het aanvankelijk ook in het Duits had: de Nederlandse schwalbe vindt vooralsnog alleen plaats binnen het strafschopgebied. Hoe ingeburgerd schwalbe inmiddels ook was, toch werd er ook wel nagedacht over een Nederlands alternatief. Arno Kantelberg verwijst in zijn lexicon bij Schwalbe voorzichtig naar het lemma matennaaier, maar dat is toch weer net iets anders. En in 1998 schrijft scheidsrechter Ed van Leeuwen in Onze Taal: ‘Aangezien ik het woord schwalbe niet erg mooi vind, gebruik ik valspel. Hierin komt niet alleen tot uitdrukking dat het om het (toneel)spel van het vallen gaat, maar ook dat er eigenlijk sprake is van “vals spel”.’ Jammer voor Van Leeuwen, maar van valspel werd nooit meer iets vernomen. Schwalbe leek een woord als überhaupt te zullen blijven: net zo handig in het gebruik en net zo lastig te vertalen. Maar onlangs diende zich ineens een kandidaat aan. Op 10 maart dit jaar kraaide Mart Smeets in Studio Sport dat het Nederlands er een woord bij had gekregen: fopduik. Evert ten Napel had het even daarvoor gebruikt in zijn commentaar bij de samenvatting van Ajax-De Graafschap, toen Ajax-spits Nikos Machlas weer eens opzichtig aan het duikelen was in de zestien. En de vrijdag ervoor was fopduik ook al gebezigd, door Marcel Abrahams in NRC Handelsblad. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat Smeets gelijk had, en dat schwalbe zelfs verdrongen zou worden door fopduik. In de week na 10 maart kwam het woord in vrijwel alle kranten voor, maar algauw nam dat wat af. Er waren ook wel bezwaren tegen fopduik aan te voeren: het heeft iets kinderachtigs en belegens, en ook wel iets oubolligs. Paul Onkenhout noemde het in de Volkskrant ‘veel te veel Peppi en Kokki’. {== afbeelding PSV'er Nyron Wau in de wedstrijd tegen PAOK Saloniki op 6 december 2001: fopduik? Foto: ANP ==} {>>afbeelding<<} Is fopduik dus een eendagsvlieg? Dat is nog niet helemaal duidelijk. Dankzij Ten Napel en Smeets kende iedereen het woord opeens, en het lijkt erop dat het sindsdien zo links en rechts een keertje uitgeprobeerd wordt. NRC Handelsblad plaatste fopduik eind april tussen aanhalingstekens (‘Latuheru benutte in blessuretijd een strafschop, na een “fopduik” van de Tsjech Simr’) - en dat is typerend. Het woord verkeert in een tussenpositie. Voorlopig wordt fopduik alleen voorwaardelijk gebruikt. Taal in beeld {== afbeelding Foto: F.G. Dierick en M.L.M. Dierick-Steen uit Denekamp; zij ontvangen een boekenbon van €25,-. ==} {>>afbeelding<<} {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Van aprilzaad tot zoeklurf Fopdrachten [3]: in het ziekenhuis, de bouw en op de boerderij Peter Burger Het druppelknippertje, de rechte winkelhaak, de komkommerhamer: wie in de gezondheidszorg, de nijverheid of de landbouw werkt, kan het slachtoffer worden van zeer uiteenlopende fopboodschappen. Deel drie van de fopdrachteninventaris. Kent u onzinboodschappen om nieuwe werknemers te ontgroenen of om een 1-aprilgrap mee uit te halen, zoals het plintenladdertje of het blikje ooievaarskuitenvet, vroeg ik vorig jaar aan de lezers van het Algemeen Dagblad en Onze Taal. En óf u die kende. Dankzij uw brieven en e-mails telt mijn verzameling inmiddels honderden fictieve gereedschappen, drogisterijartikelen en andere boodschappen. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} In de twee vorige afleveringen van deze serie ging ik in op dit soort 1-april- en ontgroeningsrituelen, gaf ik de bekendste grappen en inventariseerde ik de militaire en maritieme fopfolklore. Deze maand: onzinboodschappen in de gezondheidszorg, de nijverheid en de agrarische sector. Gezondheidszorg Onzinboodschappen voor co-assistenten, leerling-verpleegkundigen en aankomende laboranten Aromaatvrij benzeen Op 1 april 1962 moest een beginnend laborant een blik van dit goedje halen. Benzeen is in de organische chemie bekend als hét voorbeeld van een aromaat. Belazerinezuur Een analist in opleiding op de laboratoriumschool in Delft werd gewaarschuwd niet in geintjes te trappen als: ‘Ga maar een pot H+-ionen halen’, of: ‘Je moet er wat belazerinezuur bij doen.’ Toen haar werd gevraagd om een roervlo, geloofde ze het ook niet - maar die bestaat wél: het is een magnetisch staafje dat onder invloed van een magneetroerder ronddraait in een oplossing. Als de roerder te hard staat, springt het wild op en neer. (Els Rhijnsburger) Druppelknippertje ‘In de farmacie wordt vaak aan nieuwelingen gevraagd een druppelknippertje of druppelschaartje te bestellen bij de groothandel. Ik had lange tijd een assistent die dat consequent bestelde op 1 april.’ (Charles Wauters) Eikelenzalf Hiervoor werden leerlingen en stagiairs bij een instelling voor verstandelijk gehandicapten naar andere paviljoens gestuurd. Uit dezelfde sector: ‘Ga even naar de apotheek en haal het zetpillenpistool.’ En, heel vernuftig: het tweepersoonsspanlaken. Glasmagneet Op een laboratorium werd een nieuweling die een glas gebroken had naar het magazijn gestuurd voor de glasmagneet, die ook in andere sectoren bekend is. Houten spatel Toen de zorg voor verstandelijk gehandicapten nog zwakzinnigenzorg heette (je werkte ‘in de z’) moesten stagiairs bij het verst verwijderde paviljoen de houten spatel gaan lenen. ‘En vraag meteen of je de hallucinatiegraadmeter meekrijgt.’ ‘En kijk of je bij de huishoudelijke dienst nog een dicht vergiet vindt.’ (uit de nieuwsgroep nl.motorfiets, 2001) Keuteltang Om ernstige gevallen van obstipatie te verhelpen. Uit de tijd dat leerling-verpleegkundigen al na een vooropleiding van drie maanden de verpleegafdelingen op werden gestuurd. Uit Vlaanderen: ‘Op de Dienst Spoedgevallen van een of ander ziekenhuis werd een stagiair om anuskurken gestuurd. Dit zogezegd als direct middel tegen aambeien.’ Kwikmagneet ‘Tijdens mijn studie scheikunde’, schrijft Jan Bus, ‘werd een verse {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} student die wat kwik gemorst had op zijn labtafel of op de grond wel naar het magazijn gestuurd om de kwikmagneet te halen.’ Ook in het Duits: Quecksilbermagnet. Kwik wordt niet door een magneet aangetrokken, maar kan wel worden opgeruimd met een kwiktang. Leidse farmaciestudenten die in de jaren vijftig al eens vergeefs om het gouden natriummes waren gestuurd, dachten echter dat ook dat een fopdracht was. Ongesteld water In het Amsterdamse Binnengasthuis werden nieuwe co-assistenten naar het lab gestuurd om bij de aantrekkelijke laborantes het ongestelde water op te halen. Gesteld water bestaat wel (‘gebufferd water dat een constante zuurgraad heeft’). Potentiemeter Fopdracht voor leerlingverpleegkundigen, net als de borstvoedingsmeter, de zuurstofpillen en de diabetenzeep. Tensiemeter is ziekenhuisjargon voor bloeddrukmeter. Steriele flatus In een Amsterdams ziekenhuis wordt volgens taalcolumnist Huib Boogert (De Telegraaf, 2 juni 2001) met regelmaat aan een nieuwe schoonmaker gevraagd om op de EHBO-afdeling een ‘steriele flatus’ te gaan halen. ‘En met spoed, want het ding moet met de ambulance mee!’ Vergelijk ‘flatus incarceratus’ (letterlijk ‘beklemde scheet’), een fopdracht ontvangen door een co-assistent in het Nijmeegse Radboudziekenhuis. Streptokokkenborsteltje Hiervoor werden nieuwe laboranten op het Centraal Diergeneeskundig Instituut te Lelystad (tegenwoordig: ID-DLO) van het ene laboratorium naar het andere gezonden. Zwelorgaan Een eerstejaarsmedicijnenstudent werd ervoor naar de prothesewinkel gestuurd. Bouw en nijverheid Denkbeeldige bouw-, timmer- en andere gereedschappen Aanzaagzaag Voor als men te veel heeft afgezaagd; ook de houttrekker komt dan van pas. Volgens hetzelfde principe werkt de aanschaafschaaf. Zeer populair motief in het Engels: board stretcher, rock stretcher, chicken stretcher, bill stretcher, wall stretcher, bottle stretcher. Duits: Bretterund Leistenstrecker. Balkenschaar Een van de vele fantasiescharen. Varianten: de randschaar, de rafelschaar (eind negentiende eeuw, onder houtzagers in Zaandam) en de strangschaar, waarmee mijnwerkers de wanden van de mijn glad zouden maken (een strang is een stalen sleepkabel). Bermschaaf Uit de wegenbouw: ‘Een collega-praktikant, weggezonden om een bermschaaf bij een andere aannemer te halen, kwam terug met de mededeling dat hij er een gehuurd had voor vijfhonderd gulden per dag.’ (Ch. van Wettum) Hetzelfde verhaal doet de ronde over de betonschaaf. Buizenklophamer Even onzinnig als de daghamer die men eertijds bij de smid moest halen. {== afbeelding Uit advertentie LIDL. ==} {>>afbeelding<<} Boorgaatjes, een kilo - Op hetzelfde stramien: veertig gaten, een doos paalgaten, een doosje spijkergaatjes, kortelinggaten (kortelingen zijn dwarsbalken in steigerwerk). Centerpunttangetje De centerpunt is het middenpunt van de center (oftewel de kop) van een draaibank. Compressiepoeder Aankomende automonteurs krijgen van ervaren collega's de opdracht om compressiepoeder te gaan kopen bij een auto-onderdelenwinkel. Ook: flesje compressielucht, bus compressie. Emmertje stroom Altijd handig als het draadloze verlengsnoer niet werkt. Gelijkstroomtransformator Een natuurkundeleraar probeerde hier in 1950 een lezer mee voor de gek te houden. Ook Duits: Gleichstromtrafo. Giechelolie ‘Mijn originaliteitsprijs gaat echter naar de leerling-metaalbewerker van een grote Schiedamse scheepswerf die zich gráág de straat op liet sturen voor een flesje giechelolie. Hij verlummelde zijn hele dag in de kroeg, kwam onverstoorbaar bij de ploegbaas terug en sprak de historische woorden: “Helemaal uitverkocht. Daarom heb ik maar een doosje tisserniet voor u meegebracht.”’ (Huib Boogert, De Telegraaf, 2 juni 2001) Glasparkers Parkers zijn zelftappende schroeven, maar glasparkers zijn even irreëel als de glasschaaf en de glazen bijl. Hamerstelenvet Zeer populair, evenals het spijkervet. Ook gehoord: drijfriemvet. IJzerlijm ‘Vroeger werden nieuwkomers in een constructiebedrijf er weleens opuit gestuurd voor ijzerlijm, maar sinds er metaallijmen, zoals epoxylijm en tweecomponentenlijm op de markt zijn, gaat die grap niet meer op.’ (Rolf Engmann) Kopermagneet Ook in het Duits: Kupfermagnet, Messingmagnet. In het zilverstadje Schoonhoven is ook de zilvermagneet bekend. Koudbrander Even absurd als vierkante kogellagers, het vetleren handzaagje en keilspijkers. Linkshandige schroevendraaier Ook in het Engels: left-handed screwdriver. Een van de Angelsaksische standaardvoorbeelden van een fopboodschap is de ‘left-handed monkey wrench’ (‘Engelse sleutel’). Luchtbelletjes voor de waterpas Ook bekend bij Duits- en Engelstaligen: ‘Ersatzluftblase für die Wasserwaage’; ‘air bubble for the spirit level’. Moerbeksleutel ‘Als klein jongetje, zo midden jaren dertig, vond ik het prachtig als begin augustus de Middelburgse kermis werd opgebouwd. Als kijkertje werd mij opgedragen even de moerbeksleutel te halen bij de poffertjestent.’ (E. Oldeman) Nijnagels Bestaan, het zijn alleen geen spijkers, maar, aldus Van Dale, ‘plaatsen waar de huid langs de nagel is ingescheurd’. Vergelijk een kilo baardnagels. Plafonddrempel Eveneens gezocht: plafondspijkers en de plafondschaar (de laatste al in 1900). Plastic aardklem Een lezer herinnert zich hoe een stagiair in 1954 bij de NSF (Nederlandse Seintoestellen Fabriek) te Hilversum een plastic aardklem moest halen voor de telefooncentrale waar zijn collega's aan werkten. Met een opdrachtbon ging hij vergeefs van het ene magazijn naar het andere en ten slotte, op zijn eigen voorstel, de stad in. Bruinverbrand kwam hij de volgende dag terug. ‘Tot in Loosdrecht hadden ze nergens zo'n klem! Er kwam wel een standje voor de man die de opdracht had gegeven. Als stagiair kreeg je toen tien cent per uur - tachtig cent vergooid voor zo'n stomme opdracht!’ (E. Mol) Poelepetatieklepje Leerling-automonteurs moeten het weleens bijstellen. Dat poelepetaat een ander woord is voor parelhoen, maakt de betekenis alleen maar raadselachtiger. Porringpunten, een emmertje - Boodschap waarmee een timmerman jongmaatjes naar de ijzerwinkel stuurde. De porringdraad is volgens Van Dale de draad die een metselaar bevestigt op het middelpunt van de cirkel waarvan een te metselen boog een segment is: door de porringdraad strak te spannen kan men op elk willekeurig punt de richting van de voegen bepalen. Het {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} porringpunt is het punt waar de porringdraad wordt vastgehecht of waar twee porringen elkaar snijden. Rechte winkelhaak Uit een verzameling Friese folklore, 1895. Franse variant: l'équerre ronde, ‘de ronde winkelhaak’. Rubber drevel Een van de vele onzingereedschappen van rubber. Zo ook: het rubber hakblok, de hardrubberen zoetvijl. Vergelijk Duits Hartgummibohrer, Gummimeissel (‘rubber beitel’). Sleutelgatzaagje Recente fopdracht bij verhuurder van feesttenten: ‘Als het slachtoffer, na een paar keer te zijn doorgestuurd, nattigheid begon te voelen, was er altijd wel iemand die vroeg welke kleur het zaagje dan wel moest hebben, blauw of oranje. Waarna het hele verhaal weer opnieuw kon beginnen...’ (Abel Land) Spijkerzeef Zeer gezocht. Op zijn Zeeuws: ‘spiekerzifte’. Varianten: boutenzeef, krullenzeef. Splintermeetbrug ‘Tijdens mijn mts-stageperiode werkte ik in 1978 bij de Provinciale Utrechtse Elektriciteits Maatschappij in Utrecht. Daar werd mij eens gevraagd of ik een splintermeetbrug wilde halen uit het magazijn. (...) Ik was in de veronderstelling dat het een of ander meetinstrument was om onderdelen van kilowattuurmeters te meten, en wel zodanig dat het de afmeting van kopervijlsel kon meten.’ (Jaap van Erk) Stootvoegen Zeer populair in de bouw: een emmertje, een kilo of een doos stootvoegen, koperen stootvoegen, het mandje met lintvoegen. Zie voor een huis met echte koperen stootvoegen het aprilnummer van Onze Taal. Taludschaaf ‘In mijn jeugd werkte ik bij diverse strandpaviljoens in Zandvoort’, schrijft N. Blom. ‘Een geijkte grap voor nieuwkomers was om ze de 25 strandtenten langs te sturen om de taludschaaf. Alle strandpaviljoens stonden namelijk op een talud.’ Duits: Böschungshobel. Varianten: bergschaaf, dijkschaaf. Ventielboutjes Voor beginners in de aërosolindustrie: een ventiel heeft geen boutjes. Vijlenvet, een potje - Onder meer voor nieuwelingen bij het oude Amsterdamse Werkspoor. Duits: Feilenfett. Vizierlijn Voor beginnende landmeters en praktikanten in de wegenbouw: ‘Wil je tien meter vizierlijn voor me halen?’ ‘Een vizierlijn is een streep, zichtbaar als men in een landmeetkundig instrument (waterpastoestel) kijkt, en wordt gebruikt om een hoogtemaat af te lezen op een baak (meetlat). De vizierlijn vormt het optisch midden van het objectief van het instrument.’ (Ch. van Wettum) Werkijzer Volgens een woordenlijst uit 1942 werden op het toenmalige eiland Urk nieuwelingen uitgestuurd op het werkijzer. Zoeklurf Even moeilijk te vinden als de precieze plaats van iemands lurven. Zwart-witverf Engelsen kennen striped paint en polkadot paint. Ook gehoord: blauwe menie. Land- en tuinbouw Fopdrachten uit alle sectoren van het agrarisch bedrijf Anthuriumlak Voor nieuwkomers op de Bloemenveiling Aalsmeer. Lakanthuriums, naaste verwanten van de flamingoplant, hebben van zichzelf glanzende bladeren. Bloeiende aardappelboom, tak van een - Van de Landbouwuniversiteit Wageningen. Bokkenvet Van een lezer die in 1948 stage liep bij een fruitteeltonderneming te Krabbendijke. ‘Ik kreeg argwaan en ben er niet in getrapt!’ Draaiboomzaad Rond 1900 opgetekende 1-aprilboodschap. Enkele andere denkbeeldige zaadsoorten: aprilzaad, draadnagelzaad, grindtegelzaad, lummelzaad, prikkeldraadzaad, slimzaad. Gieterkastje Een tuinder testte de kennis van stagelopers door hen, als ze om een gieter vroegen, de hele tuin door te sturen voor het gieterkastje. Groepdweil Om de groep te dweilen in de stal: de goot achter de koeien, waarin de koeienpoep valt. Vroegste vermelding: 1956. Hooischaar Al opgetekend in 1895, maar nog steeds geregeld gezocht op het platteland. Vergelijk hooitasschaar of tasschaar (hooitas is een ander woord voor hooischelf), hooistamper, hooischerm, hooischaaf, hooischop en hooistrijkijzer. Houtwolstamper Een lezer werkte in 1955 vooreen postorderbedrijf voor bloembollen, planten, rozen en heesters, waar rozenstruiken werden verstuurd met hun takken verpakt in houtwol. De jongste bediende moest van de schuurbaas de houtwolstamper gaan lenen, herinnert Wout Krieger zich, en bleef twee dagen weg. Hij keerde terug met een uit het telefoonboek overgeschreven lijst van bedrijven die hij afgelopen was, terwijl hij - vertelde hij zijn collega's - in werkelijkheid zat te vissen aan de Leidsevaart. Kersenschaar Al in 1897. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal: ‘“Iemand om de kersenschaar sturen”, hem er met een onmogelijke boodschap in laten loopen; in den Tielerwaard.’ Komkommerhamer ‘Toen ik als vakantieweker heftruckchauffeur was op de nu niet meer bestaande veiling in Pijnacker, waren er drie maten komkommers (...). En dan waren er de “kromme” komkommers die afgekeurd waren omdat ze een lelijke vorm hadden, die vaak deed denken aan gezwellen. Ik ben er een keer opuit gestuurd om een hamer te halen waarmee de kromme komkommers recht geslagen konden worden.’ (Rob Visser) {== afbeelding Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Krentengeweer Om de druiven te krenten. Fries: krintegewear. Ook: eartegewear (‘erwtengeweer’). Takkenbossenzeef Zeer populair op tuinderijen. ‘Een jongeman op een tuindersbedrijf wordt met een kruiwagen naar de buurman gestuurd om de “takkenbossenzeef” te halen. Daar wordt hij doorgestuurd naar een ander bedrijf en vervolgens nog eens naar twee bedrijven. Op het laatste bedrijf wordt hij ingesmeerd met roet en teruggestuurd.’ (André van den Enden) Waterschoffel Agrarische tegenhanger van de waterzaag. Wormval De volkskundige Waling Dijkstra vertelt in zijn reuzenwerk Uit Friesland's volksleven van vroeger en later (1895) hoe een jongetje naar de mollenvanger wordt gestuurd om diens wormval te lenen. Maar de boodschappenjongen heeft het door: ‘Fop wien ge wilt, maar mij kunt ge niet beet hebben. Dan zoudt ge mij ook wel naar den smid kunnen zenden om de steenschaaf en de rechte winkelhaak. (...) Die kool ken ik wel, evenals de hooischaar, de dichte gaatjespan en het naaldensmeêr voor den kleermaker (...) Ga gij als ge wilt naar den bakker om de pepernootschaar (...).’ Vergelijk: de vliegenval (1897). Wordt vervolgd. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Den Dolech Riemer Reinsma Iedereen die weleens te maken heeft gehad met de Technische Universiteit Eindhoven, kent de straatnaam Den Dolech. Het straatnaambordje bevat een toelichting: ‘afgesneden meander van een rivier’. In dit geval zou het dus om een rivierarm van de nabijgelegen Dommel moeten gaan, maar oud-archivaris Jan Spoorenberg verzekert mij dat de rivierarm in kwestie niet híér gelegen heeft. Wel lag er een laag, vochtig gebied, maar dat had een andere naam. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Links: in 1900 lagen er vlak bij Reusel verschillende meertjes (met wit aangegeven) waarop de naam Dooleg kan teruggaan. Rechts: de straat Dooleg in Reusel op een kaart uit 1998. Bronnen: Historische atlas Noord-Brabant, kaart 705, en Travelmanager, uitgeverij Andes ==} {>>afbeelding<<} De naam Dolech komt veel vaker buiten Nederland voor dan erbinnen. In Vlaams-België vinden we hem niet minder dan negen keer. En in elk van die negen plaatsen wordt hij weer anders gespeld: Doleegstraat (Leuven), Doolaegepark (Destelbergen), Doolegt (Evere), enzovoort. De vorm die in Van Dale staat, is overigens dolage, dat is samengesteld uit dood en lage. Maar waar komt dat lage vandaan? De verwarring onder de etymologen is groot. Van Dale ziet een verband met het oude Nederlandse woord lake, laec of lac (‘waterloop’), en dat zou, wat de betekenis aangaat, kunnen kloppen: een dolage zou dan een ‘dood water’ zijn, een niet-stromend water. Maar er valt een belangrijk bezwaar tegen deze theorie in stelling te brengen: van een k-klank valt in de Nederlandse en Vlaamse straatnamen niets te bespeuren, allemaal worden ze met een g, gh of ch gespeld. Er valt dus meer te zeggen voor de opvatting van het Middelnederlandsch woordenboek en het Woordenboek der Nederlandsche Taal dat lage een afleiding is van liggen. Een dolage is dan een water dat ‘dood ligt’. En, zo kunnen we uit deze gegevens opmaken, een dolech hoefde dus niet per se een rivierarm te zijn. Als we afzien van een klein verschil in schrijfwijze vinden we dezelfde naam ook in het Brabantse Reusel (Dooleg) en het Noord-Brabantse Someren (Dooleggersbaan). De middeleeuws aandoende spelling Dolech komt alleen voor in Eindhoven. Waar deze schrijfwijze vandaan komt, valt niet meer te achterhalen. Jan Spoorenberg meent te weten dat de naam is geïntroduceerd door een vroegere stadsarchivaris: ‘Wellicht heeft hij de naam gevonden in een van de vele boekwerken van de Belgische toponymist Jos Molemans (...) Den Dolech is in elk geval geen ter plekke overgeleverde middeleeuwse vorm.’ Een paar kilometer ten oosten van de door universitair hoogbouwbeton omzoomde Dolech, vinden we een straatnaam die wél aan een heus moeras herinnert, namelijk de Doolstraat. In de negentiende eeuw heette die nog Dooleggersstraat. Ook de Dooleg in Reusel heeft zijn naam ooit eer aangedaan, schrijft Wim van Gompel in het blad De Schééper (nr. 3, 1989). Op oude kaarten is nog te zien dat niet ver hiervandaan enkele vijvers gelegen hebben - visvijvers. Hoe het ook zij, in het begin van de twintigste eeuw moet het woord dolage al volop in het vergeetboek zijn geraakt. Toen de Vlaamse schrijver Herman Teirlinck in 1905 de roman De doolage publiceerde, vond hij het nodig om naast de titelpagina een kadertje af te drukken waarin hij het woord in authentiek Vlaams omschreef: ‘Doolage is wakke en onvaste grond, gemijnd door ondereerdsche wateren en waar de kwelm voortdurend boven dringt.’ Dat het woord onherroepelijk uit de dagelijkse woordenschat verdwenen is, wordt, geheel onbedoeld, geïllustreerd door Van Dale. Het is niet overdreven hier te spreken van een lexicografische blunder. Nadat het naslagwerk dolage (volgens Van Dale uitgesproken als [dolaazje]) heeft afgeleid van de Middelnederlandse grondvormen doot, en lake, laec en lac, volgt er een omschrijving die bijzonder weinig met stilstaand water van doen heeft: ‘het dolen, ronddwalen’. Daarna volgt er een citaat uit het werk van de schrijver Den Doolaard: ‘een verhaal van jeugd en durf, (...) van blinde dolage en helle verrukking’. De raadselachtige koppeling van ‘moeras’ en ‘ronddwalen’ is alleen te begrijpen als we ons realiseren dat Van Dale hier twee woorden door elkaar haalt: een door Den Doolaard gefabriceerd woord dolage (uitspraak [-aazje], afleiding van het werkwoord dolen) dat inderdaad ‘het dolen’ betekent, en een op zijn Nederlands uitgesproken woord dolage (samenstelling van dood en lage), dat ‘moeras’ betekent. Overigens heeft Van Dale de fout blijkbaar zelf ook opgemerkt, want in de elektronische versie van het woordenboek wordt deze gedeeltelijk hersteld. Er worden nu twee betekenissen gegeven (‘het dolen, ronddwalen’, met het citaat van Den Doolaard en ‘moerassige grond’, met de etymologie doot + lake, laec, lac), maar de uitspraak [-aazje] is voor beide betekenissen gehandhaafd. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Klanknabootsingen Nicoline van der Sijs De woordenschat uitbreiden kan op verschillende manieren. Een daarvan is klanknabootsing. Daaraan danken we woorden als pats, plons, koekoek en kraken. Ze staan centraal in deze aflevering van ‘Etymologica’, de rubriek over de basisbeginselen van de etymologie. Als iets zwaars op de grond valt, hoor je ‘bons’. Dat geluid is een woord geworden: een tussenwerpsel, maar later kwam het ook als zelfstandig naamwoord voor: ‘Hij zette de tas met een bons neer.’ Het is een voorbeeld van het ontstaan van een nieuw woord door klanknabootsing: een woord wordt gevormd op grond van de klank die door iets of iemand wordt geproduceerd. Dat procédé heeft veel minder nieuwe woorden opgeleverd dan samenstelling en afleiding (zie vorige afleveringen van deze rubriek), maar het is een interessante categorie. Eenvoudigste vormen Woorden als bons zijn de eenvoudigste vormen van klanknabootsing. Zulke klanknabootsende tussenwerpsels hebben geen eigen betekenis en doen niet meer dan het imiteren van de klanken die worden voortgebracht door dieren of mensen (haha, hatsjie, zzz) of door voorwerpen (klets, klik, knak, pang, pats, plof, plons, tiktak). Sommige klanknabootsende tussenwerpsels worden gebruikt als begeleiding van een beweging: hopla, hoepla, hup. Klanknabootsende tussenwerpsels vallen buiten de normale spellingregels: zo kunnen ze bijvoorbeeld bestaan uit alleen maar medeklinkers (zzz) of medeklinkercombinaties bevatten die verder niet of zelden voorkomen (tsj in hatsjie). Opvallend is hoeveel van deze tussenwerpsels beginnen met plofklanken (b-, k-, p-, t-); verder beginnen veel woorden met een h-, de enige letter die met ademtocht wordt uitgesproken. Klanknabootsende woorden komen in alle talen voor. Sommige taalkundigen menen zelfs dat taal hieruit ontstaan is. Taal zou dan zijn voortgekomen uit instinctieve pijn- en vreugdekreten (au, ah), uit onwillekeurige geluiden die men maakt bij krachtsinspanningen (pf), of doordat jagers de geluiden van hun prooi nabootsten. Inmiddels gelooft men niet dat dit de enige oorsprong van taal is, maar wel dat klanknabootsing een bepaalde rol gespeeld heeft bij de vorming van een aantal nieuwe woorden. Klanknabootsingen voor ‘praten’ Heel veel woorden voor ‘praten’, of ruimer: ‘met de mond geluid produceren’, zijn klanknabootsingen, bijvoorbeeld: babbelen brabbelen brallen brouwen dreinzen drenzen fluisteren gillen hummen joelen juichen kermen kikken kletsen klikken kreunen krijsen krijten kuchen kwebbelen kwekken lallen mokken monkelen mopperen morren mummelen neuriën praten prevelen pruilen schreeuwen slissen smiespelen snauwen steunen tateren tetteren wauwelen Vogels en insecten Zoals gezegd vertegenwoordigen tussenwerpsels het simpelste stadium van klanknabootsing. In een volgende fase gaat de klank een zaak aanduiden, en wordt het tussenwerpsel dus een naam: ‘Koekoek, roept de vogel’ en ‘De vogel die koekoek roept’ wordt ‘De vogel koekoek’ en uiteindelijk ‘de koekoek’. Men veronderstelt dat op deze wijze de vogelnamen grutto, karekiet, kauw, kieviet, kloek, kluut, kneu, koekoek, koet, kraai, raaf, roek, tjiftjaf, uil en vink zijn ontstaan. Als klanknabootsende insectennamen worden dar, hommel, krekel, mug en tor genoemd. Men neemt namelijk aan dat dar verwant is met dreunen, hommel met hummen, krekel met kraken, en tor met het Middelnederduitse turren, ‘gonzend vliegen’. In sommige verwante talen komen vergelijkbare benamingen voor. De kraai heet in het Engels crow, in het Duits Krähe en in het Zweeds kråka; de raaf heet in het Duits Rabe en in het Engels raven. De benamingen lijken weliswaar op elkaar, maar ze zijn toch allemaal net iets anders. Dat is vreemd, want ze bootsen allemaal hetzelfde vogelgeluid na. Hoe kan het dan dat er verschillen tussen de talen optreden? In klanknabootsingen wordt het geluid slechts bij benadering weergegeven, omdat het omgezet wordt in menselijke klank en lettertekens, wat per definitie een interpretatie en vereenvoudiging met zich meebrengt: onze spraakorganen kunnen maar een klein deel van de geluiden vormen. Hoewel dieren overal dezelfde klank produceren, blijken mensen met verschillende moedertalen de dierenklanken op verschillende manieren weer te geven. Dat is niet alleen een kwestie van spelling, maar het zal ook te maken hebben met de klanken en klankcombinaties die in een taal voorkomen: het is bekend dat mensen alleen horen wat ze kennen uit de eigen taal. Daarom horen mensen met bijvoorbeeld Russisch als moedertaal het verschil tussen man en maan alleen als hun erop gewezen wordt: in het Russisch is de lengte van klinkers niet betekenisonderscheidend. Doordat een klanknabootsing het geluid vaak slechts benadert, is het niet altijd zeker of een woord echt een klanknabootsende herkomst heeft. Vorm en betekenis één Bij klanknabootsingen bestaat er een relatie tussen de vorm van het woord en de betekenis. Dat is heel bijzonder, want normaliter bestaat een dergelijk verband niet: het is totaal willekeurig dat wij voor het begrip ‘deur’ de woordvorm deur gebruiken en voor ‘stoel’ stoel, en dat de Fransen deze zaken benoemen met porte en chaise. De benamingen koekoek en kneu zijn daarentegen niet toevallig en niet onderling uitwisselbaar. Wél toevallig is de keuze voor een klanknabootsende naam, en niet voor een ander benoemingsmotief. Zo hebben de Fransen bij het benoemen van de kneu niet het geluid van de vogel de doorslag laten geven, maar zijn lievelingsvoedsel: het {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} dier heet linotte, een afleiding van lin, ‘lijnzaad’. {== afbeelding Nederlandse koeien loeien net als Chinese, maar Nederlanders imiteren dat geluid anders dan Chinezen. En ook vele andere klanknabootsende woorden zijn niet in alle landen hetzelfde. 1China 2Duitsland 3Spanje 4Frankrijk 5Groot-Brittannië 6India 7Iran 8Nederland 9Polen 10Rusland Uit: Agata Zwierzyñska, Ten Language Sound Dictionary, Amsterdam. Idea Books, 1995 ==} {>>afbeelding<<} Hinniken en proesten Niet alleen dieren heten vaak naar hun geluid, ook de werkwoorden die dierengeluiden aanduiden, bevatten meestal het benoemde geluid, of geven hiervan een (zeer globale) klankbeschrijving. Denk aan werkwoorden als bassen, blaffen, blaten, briesen, gakken, grommen, hinniken, kakelen, keffen, knorren, kwaken, miauwen, piepen, sjilpen en snateren. Dit is slechts een selectie, meer voorbeelden zijn eenvoudig te bedenken. Dat het om een globale klankbeschrijving gaat, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het boe zeggen van een koe loeien genoemd wordt en niet boeien. Ook van de geluiden die voorwerpen maken, zijn klanknabootsende werkwoorden afgeleid. Een kleine selectie: beuken, bruisen, bulderen, daveren, druisen, klateren, klinken, kloppen, knarsen, kraken, rammelen, ratelen, ritselen, ruisen, sissen, snerpen, zoemen en zoeven. Menselijk optreden dat met geluid gepaard gaat, heeft tot een groot aantal klanknabootsende werkwoorden geleid, zoals happen, hijgen, hikken, niezen, puffen, reutelen, rochelen, snuiven, snurken, spuwen en zuchten. De tegengestelden ‘lachen’ en ‘huilen’ leverden de klanknabootsingen giebelen, giechelen, grijnzen, grinniken, lachen, proesten en grienen, huilen, janken en snikken. Maar het grootste aantal klanknabootsingen levert het begrip ‘praten’ op; zie het kader. Klanknabootsende zelfstandige naamwoorden komen vrijwel altijd voor naast een werkwoord, waarbij niet goed uit te maken valt of het werkwoord dan wel het zelfstandig naamwoord de bron was. Denk aan woorden zoals boer(en), donder(en), klap(pen), mep(pen), pets(en), plas(sen), prut(telen) en riedel(en). Over klanknabootsende bijvoeglijke naamwoorden, zoals schor en schril, kunnen we kort zijn: daarvan zijn er maar weinig. Klankontwikkeling Een belangrijk kenmerk van klanknabootsingen is dat zij niet per definitie de gewone klankontwikkeling volgen. Piepen en grienen zouden bijvoorbeeld volgens de normale regels pijpen en grijnen moeten luiden. Een Middelnederlandse lange i-klank is namelijk ij geworden: vroeger heette een zwijn een swine. Bij klanknabootsingen kan de normale ontwikkeling echter tegengehouden worden doordat men het blijft associëren met het werkelijke geluid. De namen van de koekoek en de uil bezaten vroeger beide een oe-klank, die in het Middelnederlands gespeld werd als u(u): cuccuc en ule. In het moderne Nederlands is dit ui geworden, vergelijk het Middelnederlandse huus met het modern-Nederlandse huis. Uil heeft dus wél de normale klankverandering doorgemaakt (en is dus momenteel niet meer klanknabootsend!), maar koekoek niet, want dan zou de vogel kuikuik heten - iets wat hij overduidelijk niet zegt. Uit de gegeven voorbeelden blijkt dat nieuwe woorden op specifieke terreinen van de woordenschat - tussenwerpsels, dierennamen, werkwoorden gerelateerd aan geluid - geregeld door klanknabootsing worden gevormd. Dat gebeurt tot op heden. Zo zijn deppen, sassen en sputteren waarschijnlijk in de twintigste eeuw gemaakt. Wanneer de herkomst van een woord op een van deze terreinen niet duidelijk is, is het verstandig de mogelijkheid van klanknabootsing te bezien. Zo veronderstel ik dat zwoegen klanknabootsend is, hoewel geen van de Nederlandse etymologische woordenboeken deze verklaring geeft. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Het nieuwe krijgen Hoe er een hulpwerkwoord bij komt Joop van der Horst Het werkwoord krijgen kreeg er een jaar of tien geleden een toepassing bij. Sindsdien kun je gerust zeggen ‘Ik krijg dat niet naar Polen gemaild’ of ‘Hoe krijg ik dat eiwit zo snel geklopt?’ Dat lijkt misschien een onbeduidende betekenisuitbreiding, maar er is méér aan de hand. Joop van der Horst over een verandering die een centraal hoofdstuk van onze grammatica raakt. Soms krijg je niet bedacht wat er allemaal fout kan gaan. Deze eerste zin is niet van mij; hij stond in een brief die ik onlangs kreeg. Geen persoonlijke brief, maar een algemeen schrijven, gericht aan velen. Ik denk dat de opsteller van die brief hooguit dertig is. {== afbeelding Top Naeff: ‘(...) en hij stond op om uit een valies de broodjes te krijgen.’ foto: J. Huijsen/coll. Ge Vaartjes ==} {>>afbeelding<<} Een zin om lang over na te denken. Vooral wegens dat krijgen. De betekenis van dat woord is door de eeuwen heen verschillende keren veranderd. Ik herinner mij dat mijn grootvader weleens zei: ‘Krijg jij die doos eens uit de kast.’ Dat bevreemdde me, toen ik zes of tien was. Het was duidelijk dat ik niets kreeg, en dat ik alleen maar even die doos voor hem moest pakken. Ik vond dat een raar gebruik van krijgen. Later ben ik het vaker zo tegengekomen. Het was dus niet iets uitzonderlijks van mijn grootvader. Honderd jaar geleden (mijn grootvader was van 1880) was het zelfs de gewoonste betekenis van krijgen. Top Naeff schrijft rond 1935 in een van haar boeken: ‘(...) en hij stond op om uit een valies de broodjes te krijgen.’ Zelf ben ik een product van de geboortegolf van na de Tweede Wereldoorlog; ik heb krijgen door oudere mensen dikwijls zo horen gebruiken, ik heb het ook veel zo gelezen, maar zelf zal ik het nooit doen. Blijkbaar ben ik net van de volgende generatie, die het zo niet meer gebruikt. Zonder inspanning De oudste betekenis van krijgen die we kennen, is ‘door inspanning verkrijgen’. Waarschijnlijk is ook krijgen in de betekenis ‘oorlog voeren, strijden’ (vergelijk krijgsheer) zo ontstaan. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw raakte de inspanning op de achtergrond. Een boek uit de kast krijgen (= pakken) vergde zelfs voor een zes- of tienjarige al geen grote inspanning meer. Ongeveer ter hoogte van mijn generatie, meen ik, verdween de notie van inspanning zelfs geheel. Wie nu voor zijn verjaardag een boek krijgt, hoeft daar juist helemaal niets voor te doen. Krijgen is meer en meer gaan betekenen ‘zomaar verwerven, zonder enige inspanning’. 't Is te zeggen: in bepaalde toepassingen. Want soms is er nog steeds enige inspanning mee gemoeid. Bijvoorbeeld in ‘Ik krijg die vlek niet weg’, ‘Ik krijg het niet voor elkaar’, ‘Ik krijg het niet over mijn lippen’ en het akelige modieuze ‘Ik krijg het niet op mijn netvlies’ (voor: ‘Ik zie dat nog niet zo’). Intussen ondergaat krijgen weer een verandering. Ik probeer vast te stellen wat er precies nieuw is aan de eerste zin van dit artikel. Want ook al zou ik het zelf nooit zo zeggen, het lijkt me buiten kijf dat anderen het wel zo zeggen. Bijvoorbeeld in ‘Ik krijg dat niet naar Polen gemaild.’ En daar is niets mis mee. Het werkwoord krijgen heeft blijkbaar een nieuwe toepassing gekregen. Ik noem het: ‘het nieuwe krijgen’. Is het trouwens echt iets nieuws? Het gebruik van mijn grootvader en zijn generatie laat ik nu maar verder buiten beschouwing. Voor mij is dat voorgeschiedenis. Ik beperk me tot de situatie {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} uit mijn jeugd (de situatie van midden twintigste eeuw), en dat noem ik ‘het oude krijgen’. Om een overzicht te hebben van de toestand, ik bedoel: zowel van het oude krijgen als van het nieuwe krijgen, verzamel ik een flink aantal voorbeelden. Een uiterst praktisch middel daartoe blijken de twee cd-roms met alle jaargangen Onze Taal: een massa teksten van 1932 af tot en met 2000, en we laten de computer zoeken op ‘krijg*’. Dankzij het sterretje wordt niet alleen krijg gezocht, maar ook krijgt en krijgen. Inderdaad ook enkele krijgsheren en krijgshandelingen, en enkele keren krijg in de betekenis ‘oorlog’, maar die kunnen we gemakkelijk uit onze verzameling verwijderen. Helaas telt het programma het aantal treffers niet, maar het zijn er enige duizenden. Ruim voldoende voor een overzicht van het gebruik van krijgen. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter==} {>>afbeelding<<} Het oude krijgen Afgezien van enkele bijzondere gevallen, kunnen we alle gebruikswijzen van het oude krijgen in twee typen verdelen: amet alleen maar een lijdend voorwerp (‘Ze krijgt een boek’) bmet een lijdend voorwerp en tevens een bepaling van gesteldheid (‘Ze krijgt het in handen’) Bij elk van beide types nu een kleine toelichting. Het lijdend voorwerp bij krijgen is soms heel concreet (een flesch citroensap, gestoofde leeuwerik), maar vaker niet. Er zijn ook een massa min of meer vaste verbindingen bij, zoals gelegenheid krijgen, het gevoel krijgen, een hekel krijgen, opdracht krijgen, vorm krijgen en je zin krijgen. Of zelfs geheel vaste verbindingen, zoals er genoeg van krijgen, ervan langs krijgen, het moeilijk krijgen. Ook blijkt al gauw dat we dikwijls niet aan ‘bezit’ moeten denken: -Mengt men gele en blauwe verf, dan krijgt men een groene verf (1949). -Ach, een paar van die boekenwoorden is niet zo erg. Maar als ze overal staan, dan krijg je zo'n quasiplechtstatige tekst (1976). -Als je alle invallen achter elkaar zou uitwerken, krijg je nog geen goed opgebouwde tekst (1994). Het zal niet eenvoudig zijn om precies uit te leggen wat nu precies de betekenis is van krijgen. Wel kunnen we, dunkt me, vaststellen dat in al deze gevallen er hoegenaamd geen inspanning aan te pas komt. Dat is deels anders in groep b, de gevallen van krijgen waar tevens een zogenoemde bepaling van gesteldheid in het spel is. Er zijn drie ondersoorten. De bepaling van gesteldheid is ofwel (b1) een voorzetselgroep of een bijwoord: iets of iemand in handen krijgen, onder ogen krijgen, tegen zich krijgen, naar binnen krijgen, onder de knie krijgen, over de vloer krijgen, voor elkaar krijgen, uit krijgen, af krijgen. De bepaling van gesteldheid kan ook de vorm hebben van te + werkwoord (dat noemen we groep b2): te zien krijgen, te horen krijgen, te vertalen krijgen, te behandelen krijgen, te slikken krijgen, te dragen krijgen. Ofwel, derde mogelijkheid: de bepaling van gesteldheid is een voltooid deelwoord (groep b3): iets toegestuurd krijgen, aangeboden krijgen, overhandigd krijgen, iets niet gepubliceerd krijgen, gedaan krijgen. In wisselende mate heeft krijgen in de drie b-groepen (b1, b2 en b3) nog wel iets van de oude betekenis waarbij inspanning te pas komt. Maar ook hier geldt: het gaat in veel gevallen niet of nauwelijks om ‘bezit’. Wat je wel kunt zeggen: het gaat om een ‘hebben’. Het lijkt wel alsof de basisbetekenis van krijgen omschreven moet worden als: ‘geraken in een toestand van hebben’, ‘tot hebben geraken’. En dat men in toenemende mate alles kan ‘krijgen’ wat men kan ‘hebben’. Maar ‘hebben’ is eveneens veel ruimer dan bezit. Want behalve geld en goederen kan men ook een kind hebben, of een gouden idee, een hekel, een vriendin of een akelige ziekte. Het lijkt wel alsof de basisbetekenis van krijgen omschreven moet worden als: ‘geraken in een toestand van hebben’, ‘tot hebben geraken’. En dat men in toenemende mate alles kan ‘krijgen’ wat men kan ‘hebben’. Tot zover de schets van het gebruik van krijgen van midden twintigste eeuw. Het oude krijgen dus. Ik heb trouwens de indruk dat tussen 1932 en 2000 de frequentie van dit werkwoord sterk toegenomen is, maar dat is voorlopig enkel een indruk. Ik weet nog niet hoe ik dat precies moet meten. Het nieuwe krijgen Het nieuwe krijgen heb ik precies drie keer in de teksten aangetroffen. Let op de jaartallen: -[zo moeilijk] dat ik dit type fout bijna niet uitgelegd krijg (1993). -die krijgt toch geen zinnig mens ooit geleerd (1996). -De lezer vraagt zich af hoe hij dit eiwit zo snel geklopt krijgt (1996). {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben niet erg handig met computers en het is mogelijk dat een enkel geval me ontgaan is. Toch meen ik er niet ver naast te zitten als ik zeg dat het nieuwe krijgen ongeveer tien jaar oud is. Althans in de kolommen van Onze Taal. Het is op dit moment in de spreektaal, en dan vooral bij jongere taalgebruikers, zeer gangbaar, in Vlaanderen evenzeer als in Nederland. Gangbaar naast het oude krijgen moet ik zeggen, want dat blijft vooralsnog volop voortbestaan. Er is dus voorlopig alleen maar iets bij gekomen. Niet in de plaats van iets anders. Wat is er nieuw aan dat nieuwe krijgen? De combinatie van een lijdend voorwerp en een voltooid deelwoord bestond toch al (type b3)? Ja, maar de constructie is nu anders. Dit is het verschil: het onderwerp van het tweede werkwoord (het voltooid deelwoord) is nu hetzelfde als dat van het eerste werkwoord. ‘Ik krijg dat niet uitgelegd’ is ‘Het lukt me niet dat uit te leggen’, ‘Ik kan het niet uitleggen’. Evenzo: ‘Het lukt hem dit eiwit te kloppen.’ Vergelijk het maar eens met het oude krijgen in groep (b3): ‘Ze kreeg het rapport overhandigd’, ‘(...) toegestuurd’, ‘(...) aangeboden Als het waar is wat ik hier veronderstel, dan beleven wij met het werkwoord krijgen thans wat circa duizend jaar geleden gebeurd is met hebben. enz., waarbij het iemand anders is die overhandigt, toestuurt of aanbiedt. Bij het nieuwe krijgen is degene die krijgt dezelfde als degene die uitlegt, leert, klopt, enz. Echt iets veranderd Nu we zover gekomen zijn, doen zich allerlei vragen voor. Bijvoorbeeld: hoe kon zo'n grote stap gezet worden? Dat laat zich waarschijnlijk verklaren door de vele zinnen waar de stap weinig opvalt. Bijvoorbeeld bij ‘Ik krijg dat niet gedaan.’ Bij het oude krijgen gaat het om andermans doen. Een zin als ‘Ik krijg dat (bij de gemeente) niet gedaan’ (‘Het lukt me niet dat men het voor me doet’), kan makkelijk overgaan in ‘Ik krijg het niet gedaan’ (‘Het lukt me niet het te doen’). Evenzo een zin als ‘Dat krijg je vast wel gepubliceerd’: dezelfde gebeurtenis kan immers verteld worden als ‘Hij publiceert een boek’ maar ook als ‘De uitgever publiceert zijn boek.’ Bij het oude krijgen is de gedachte dat de uitgever het voor je publiceert (‘Het lukt je vast wel dat het gepubliceerd wordt’); bij het nieuwe krijgen dat je het zelf publiceert (‘Het lukt je wel het te publiceren’). Een anders gestructureerd geval, maar even geschikt om de overgang geleidelijk te laten verlopen is ‘Hij krijgt zijn computer niet gestart.’ Ook hier zijn weer twee patronen denkbaar: ‘Het lukt hem niet dat de computer start’, en ‘Het lukt hem niet de computer te starten.’ Per saldo zijn allerlei zinnen op twee manieren op te vatten. En zo kon de overstap zich bijna ongemerkt voltrekken. Maar als we in 1993 zinnen als ‘[zo moeilijk] dat ik dit type fout bijna niet uitgelegd krijg’ aantreffen, is het zonneklaar dat er echt iets veranderd is. Blijkens de context is er namelijk geen sprake van dat aan deze persoon iets uitgelegd wordt; nee, de leraar is aan het woord. Geen twijfel mogelijk: het onderwerp van krijgen is hier hetzelfde als dat van uitleggen. Hulpwerkwoord De verandering, die voorlopig enkel een uitbreiding is, is belangrijker dan misschien op het eerste gezicht lijkt. Er zijn honderden woorden die in de loop der tijden een ietsepietsie andere betekenis krijgen: iedere nieuwe editie van de woordenboeken toont dat aan. Maar wat hier bij krijgen gebeurt, raakt een centraal hoofdstuk van onze grammatica. Juist doordat het onderwerp van het voltooid deelwoord voortaan identiek kan zijn aan dat van krijgen, wordt krijgen tot zoiets als een hulpwerkwoord. En dan nog wel een hulpwerkwoord van een heel speciaal type: een hulpwerkwoord dat gecombineerd wordt met een voltooid deelwoord. Van dat soort waren er tot dusverre drie in onze taal: zijn, worden en hebben. Het ziet ernaar uit dat het nieuwe krijgen in feite een nieuw hulpwerkwoord is. Waarbij de relatie tussen zijn en worden als het ware weerspiegeld wordt in de relatie tussen hebben en krijgen. Zoals worden het proces aanduidt waarbij men geraakt tot zijn, zo wordt krijgen gebruikt om het proces aan te duiden waarbij men tot hebben geraakt. Als het waar is wat ik hier veronderstel, dan beleven wij met het werkwoord krijgen thans wat circa duizend jaar geleden gebeurd is met hebben. Want alle taalkundigen zijn het er wel over eens hoe hebben van zelfstandig werkwoord (‘Hij heeft een koe’) zich ontwikkeld heeft tot hulpwerkwoord (‘Hij heeft een boek geschreven’). Dat is gegaan via zinnen met een bepaling van gesteldheid erin (‘Hij heeft twee vrienden in huis’). Oorspronkelijk betekende ‘Hij heeft twee vrienden vermoord’ zoveel als ‘Hij heeft twee vermoorde vrienden’, ‘Twee van zijn vrienden zijn vermoord’. Evenzo betekende ‘Hij heeft een schip gebouwd’ ‘Hij heeft een gebouwd schip’. Meer en meer kreeg dat de interpretatie dat hij het zelf bouwde. Oftewel: meer en meer werd het onderwerp van gebouwd identiek aan het onderwerp van hebben. En zo zijn we dan, duizend jaar geleden, aan onze constructie gekomen ‘Hij heeft een schip gebouwd.’ Als krijgen nu dezelfde weg gaat, en de eerste schreden lijken gezet, komt er naast hebben een werkwoord dat het ‘geraken tot hebben’ uitdrukt, niet ongelijk aan worden dat ‘geraken tot zijn’ uitdrukt. Of de verandering werkelijk zal doorzetten, is een andere vraag. Het nieuwe krijgen is op dit moment zeker heel algemeen verbreid, maar dat zegt niet alles. Er zijn ook beperkingen. Zo valt het bijvoorbeeld op dat het in de meeste gevallen optreedt met een ontkenning: ‘Ik krijg dat niet...’ Noodzakelijk is die ontkenning echter niet. Er zijn in het verleden wel meer voorbeelden aan te wijzen van taalveranderingen die er veelbelovend uitzagen, maar die uiteindelijk toch geen doorgang vonden. We zullen moeten afwachten. Wat overigens een beetje een dooddoener is: de opkomst van een nieuw hulpwerkwoord is een proces dat lang kan duren. Langer dan u en ik gaan meemaken. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergeten woorden Pottertje Hans Heestermans Cupido, dat kleine ventje met pijl en boog, veroorzaakt naast veel vreugde en genot ook vaak liefdesleed, zowel in de werkelijkheid als in de literatuur. Laat ik me veiligheidshalve maar bij het geschreven woord houden en wel bij het zeventiende-eeuwse geschreven woord. Bredero beschrijft in zijn Rodd'rick ende Alphonsus hoe Elisabeth, de ‘Joffrouw’, gewond is door de pijlen van Cupido en dus zwaar verliefd is. En zij, Elisabeth, zegt dan: Nu 't Pottertje my heeft ghewondt nu biedt het my sijn lieve mondt. Nu wil hy peys: hy looft en sweert te gheven wat mijn hert begheert. Dus: ‘'t Pottertje’ belooft haar, nee zweert haar zelfs dat het zal geven wat zij wil, namelijk de geliefde Rodd'rick. 't Pottertje is duidelijk een andere naam voor het liefdesgodje Cupido, en daar zijn er meer van. Dit beminde en gevreesde wezentje wordt ook vaak aangeduid met woorden als schelmpje, guitje en boefje. Zo dicht, heel onschuldig, de mij verder onbekende dichter S. Ipz. Wiselius in die innocente negentiende eeuw: 't Schelmtje liet ons toen alleen. 'k Sloeg den arm om Choë heen. En Bredero dicht, in verzen van aanzienlijk hogere kwaliteit: Waar dat kleyne Guytje blint, g'lijck men 't uytgeschildert vint, Ick leed' dan in mijn Ziele niet, dit lieffelijck en swaar verdriet. Enigszins vrij vertaald: ‘Als Cupido blind was, zoals je dat vaak op schilderijen ziet, dan had ik niet zo'n liefdespijn, een pijn die tegelijkertijd heerlijk en verschrikkelijk is.’ Al die benamingen als schelmpje en guitje hebben iets schalks, iets lossigs, iets spits ook. Cupido is een listig rakkertje dat zomaar lukraak zijn pijlen afschiet. De getroffene kan niet anders dan verliefd worden. Dat is aangenaam als de liefde beantwoord wordt. Dat is hard als je wordt afgewezen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het ligt voor de hand dat ook aan pottertje een schelmse betekenis ten grondslag ligt. En dat is ook zo. Pottertje is verwant aan potje zoals in ergens een potje van maken, ‘geen ernst met iets maken, er met de pet naar gooien’. Potje betekent in deze uitdrukking eigenlijk ‘grapje’. De eerste betekenis van potter, namelijk ‘spotter’, heeft dan ook enigszins met grappen te maken. In Psalm 1 van de Statenvertaling staat te lezen: Nademael, (...) alsoo geschreven staet, dat hy salig is die niet en gaet ofte wandelt in den weg der godtloosen, (...) noch sitt in 't gestoelte der potteren. In de wat begrijpelijker taal van de NBG-vertaling (uit 1951) is dat: Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de stoel der spotters. Met spotters kan het goed of slecht aflopen. We haten hun gespot als dat venijn onszelf treft en we stoten hen uit, of we genieten van hun bijtende gal die over anderen wordt uitgestort. Het begrip ‘spotter’ ontwikkelt zich op die manier negatief tot ‘landloper, schooier, bedelaar’ of tot ‘boef, schavuit’ (de uitgestotene), of positief-schertsend tot ‘schelm, rakker’ en uiteindelijk wordt pottertje de koosnaam voor dat lieve, dekselse liefdesgodje. Engelland Jaap Cieraad † - Diepenveen Op de Onze Taal taalkalender trof ik ooit een stukje van Gerald van Berkel aan over de volgende regel uit een kinderversje: ‘Witte zwanen, zwarte zwanen, wie gaat er mee naar Engeland varen?’ Van Berkel stelt dat in de oorspronkelijke versie de witte zwanen vergezeld werden door kroenekranen, ofwel kraanvogels; later werd kroenekranen verbasterd tot groene zwanen en weer later tot zwarte zwanen. Maar over dit liedje is nog veel meer te zeggen. Het ging oorspronkelijk namelijk niet om Engeland waar je naartoe kunt varen, maar om ‘het land der engelen’, engelland dus. Voorzover mij bekend is de originele tekst: Witte zwaan en zwarte zwaan Wie wil mee naar engelland gaan? Engelland is gesloten De sleutel is gebroken Is er dan geen timmerman, Die de sleutel maken kan? Laat doorgaan, laat doorgaan De laatsten zullen voorgaan Het versje zoals ik het geleerd heb, heeft een nogal religieuze inslag. Het engelland is gesloten en de sleutel gebroken vanwege de ‘zondeval’. Het versje heeft ook een verwijzing naar Jozef, de timmerman van Nazareth. De zinsnede ‘Is er dan geen timmerman’ kun je interpreteren als ‘Je weet toch wel dat er die timmerman is!’ Maar, een timmerman maakt toch geen sleutel? Daarom ontstond de variant: Is er dan geen smid in 't land die ons de sleutel maken kan? De laatste twee regels van het oorspronkelijke rijm betekenen ‘vele laatsten zullen de eersten zijn’. Het versje hoorde vroeger bij een spelletje. Kinderen dansten in het rond en vormden daarna een poortje. De laatsten moesten door dat poortje naar voren lopen en daar het poortje verder bouwen. Door dit spelletje veranderden de laatste twee regels in: Laat doorgaan, laat doorgaan De laatste zullen we vangen Bij dat woord ‘vangen’ werden dan de twee die zich in het poortje bevonden ingesloten en dat was dan het einde van het spel. Er zit vaak meer achter kinderliedjes dan de oppervlakkige beschouwer ziet. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Roosvingerig Guus Middag In een van de gedichten uit zijn debuutbundel Weloverwogen en onopgemerkt (1996) fantaseert Piet Gerbrandy in een context van dijen, handen, zwelling en bronst over een ‘droomloos oord van voor de rozen / vingerende dageraad.’ Het is een toespeling op iets bekends, iets met rozen en dageraad, maar wat ook alweer precies? In een van de scènes uit zijn History: the home movie (1994) beschrijft Craig Raine hoe een van zijn personages zich met een mengsel van medische belangstelling en seksuele opwinding verdiept in de tumescentie van de clitoris, de vastgestelde waarde van de bloedplaatjes, supplementaire stimulatio aan de epidermis, en zo verder. Raine spreekt dan van ‘Rosy-fingered porn’, en de Nederlandse vertaling (van J. Eijkelboom) van ‘Rosy-vingerige porno’. Ook dat is een verwijzing naar dezelfde bekende plek, ergens in de wereldliteratuur, waar het gaat over rozen en gevinger en iets met dageraad. {== afbeelding Foto: Paul Poelenije ==} {>>afbeelding<<} In beide gevallen wordt de bron bekend verondersteld: Homerus, omstreeks 800 v.Chr., de Griekse dichter van de Ilias en de Odyssee. In die twee epen wordt met een zekere regelmaat vermeld dat er een nieuwe dag aanbreekt en dat de zon opgaat en dat het morgenrood de hemel kleurt. Maar Homerus zegt het mooier: hij spreekt dan van ‘de roosvingerige dageraad’. Roosvingerig heet in het jargon wel een epitheton, een bijstelling, meer in het bijzonder een epitheton ornans, een versierende bijstelling. Het wemelt ervan bij Homerus: van de blankarmige Nausicaä en de fonkelogige godin tot de snelvoetige Achilles, de langhaardragende Grieken en de breedstratige stad der Trojanen. De bijstelling roosvingerig is zó bekend dat Van Dale haar als eerste en enige voorbeeld noemt bij de uitleg van het woord epitheton: ‘de rozenving'rige Eoos is een epitheton uit Homerus’. Eoos is de godin van de dageraad. In het Latijn heet zij Aurora. Dichterlijk Bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord vormen een vaste combinatie bij Homerus, en ze verschijnen ook steeds in dezelfde bijzin. In het Grieks klinkt die ongeveer als volgt: ‘èmos d'èrigeneia fanè rhododaktylos Eoos’. Woord voor woord: ‘toen vroeg-in-de-morgen-geboren verscheen roosvingerige Dageraad’. Imme Dros koos er in haar Homerusvertaling voor om steeds dezelfde zin te gebruiken: ‘En toen (of: Maar toen) de vroege, rozenvingerige Eoos te zien was.’ Rozenvingerig: het klinkt mooi, als een echt dichterlijk woord. Verbonden met de frisse en vrolijke sfeer van een pril begin. De eerste dichter, de eerste epen, het begin van de West-Europese poëzie. Ochtendkrieken, zonneschijn, een nieuwe dag. Sfeer van verwachting en toekomst, alles is nog mogelijk. Het dichtersmoment bij uitstek, vergelijk ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’ (Herman Gorter, ‘Mei’) en ‘o muze in het morgenlicht’ (Jan Engelman, ‘Vera Janacopoulos’). Positieve bijbetekenissen: bloemen, rozen, liefde. Morgenstond heeft goud in de mond. Rooskleurig. Rozengeur. Des te vreemder is het om hetzelfde woord niet heel veel later, nog steeds tijdens de dageraad van de westerse poëzie, in een gedicht van Sappho, omstreeks 600 v.Chr., aan te treffen - maar nu in een context van nacht en maneschijn. Sappho, fragment 96, in de vertaling van Mieke de Vos: ‘Nu straalt zij tussen de Lydische vrouwen, / zoals na zonsondergang / de rozenvingerige maan verder schijnt / dan al de sterren.’ Een maan met rozenvingers? Hoe zouden we ons dat moeten voorstellen? En wat is, met terugwerkende kracht, eigenlijk een rozenvingerige dageraad? Welke vingers, en van wie, en hoeveel? En hoe zien zulke vingers eruit, als ze de vorm van een roos zouden moeten hebben? Donkere vingers Het Griekse woord is dus rhododaktylos. Daktylos is afgeleid van hetzelfde zelfstandig naamwoord daktylos, ‘vinger’, en betekent zoiets als ‘vingerig’. Rhodo is afgeleid van het zelfstandig naamwoord rhodon, ‘roos’, en moet dus zoiets betekenen als ‘rozig, als van een roos’. Hoe zou een rozigvingerige dageraad eruitzien? De meteorologische naslagwerken kennen de rozige vingers als de grote brede donkere strepen die 's ochtends vlak voor zonsopgang in het oosten vanaf de horizon omhoog wijzen, als het ware met het hemelgewelf mee. Maar de meteorologen zijn geneigd hieraan toe te voegen dat ‘de roze vingers’, zoals zij ze in navolging van Homerus noemen, in feite geen roze vingers zijn, maar donkere vingers aan een rozerode hemel (en die rozerode kleur wordt weer veroorzaakt door breking en verstrooiing van het licht van de zich nog onder de horizon bevindende opkomende zon door de fijne waterdruppels in de ten opzichte van onze waarneming onderste laag van de dampkring). Alles wijst erop dat in het epitheton roosvingerig het element roos geen betrekking kan hebben op de bloem van die naam, maar alleen op de karakteristieke oerkleur van de (inmiddels ook in vele andere kleuren leverbare) bloem: rood, roze of rozerood. Strikt genomen zou men van een ‘roodvingerige’ dageraad moeten spreken en niet van een ‘roosvingerige’, maar om een of andere reden is in de loop der jaren het laatste woord ingeburgerd geraakt als vertaling van het Homerische rhododaktylos. Zie bijvoorbeeld Tirocinium Homericum, het decennialang op vele gymnasia verplichte woordenboekje voor de Homerus- {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} lectuur. Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal en Van Dale geven het woord roosvingerig, en daarnaast de strikt genomen even vreemde variant rozenvingerig (beide met als betekenisomschrijving ‘met rozenrode vingers’). Het Beknopt Grieks-Nederlands woordenboek van Muller en Thiel geeft van rhododaktylos als eerste betekenis ‘rozevingerig’, maar zet dat woord tussen aanhalingstekens, als een niet helemaal serieus te nemen ad-hocvertaling, en voegt er na een dubbele punt bij wijze van uitleg aan toe: ‘met gouden stralen (boven de horizon uit)’. Curieus, deze verheldering. En curieus, deze overbodige toevoeging dat de goudstralen zich boven de horizon bevinden (en niet onzichtbaar onder de horizon). Wie zou ooit kunnen aantonen dat de oude Grieken zoiets als ‘goudstralig’ bedoelden als ze ‘rozevingerig’ zeiden? Noteren wij in het woordenboek van de poëzie: ‘roosvingerig (gezegd van de dageraad), verwerpelijk graecisme, inhoudelijk onjuist epitheton, leuk verzonnen om de donkere vingervormige strepen aan een roodroze ochtendhemel dichterlijk mee te beschrijven; in de praktijk vervange men het door roodvingerig of, aardiger, rozenroodvingerig of, inhoudelijk juister volgens sommigen, goudstralig boven de horizon uit; men kan ook, bij wijze van compromis, kiezen voor een wat zangeriger formulering, waarvan bovendien meteen wel duidelijk is dat er voor een mugzifterige lemmamaker geen eer aan te behalen valt: “De dag gaat open als een gouden roos”, begin van een gedicht van Herman Gorter (classicus).’ Hom of kuit Geen telefoon in het verkeer Frank Jansen Ook weleens bijna overreden of tegen de grond gelopen door iemand die een telefoontje tegen zijn oor gedrukt hield? En wat zei die persoon toen die daarop aangesproken werd? ‘Sorry, ik had maar één hand beschikbaar’? Of: ‘Sorry, ik lette niet op’? Bij mij was het laatste het geval, en dat zal ook bij u zo zijn geweest. In dat licht is de nieuwste maatregel van de minister van Verkeer op z'n minst merkwaardig. Vanaf 30 maart mag je niet meer tegelijk telefoneren met een handtelefoon en een auto besturen. Het telefoneren zelf blijft mogen. Professionele rijders hebben dan ook snel een autotelefoon laten inbouwen die zonder handen kan worden bediend. Maar daarmee is het probleem niet opgelost. Het grote gevaar van rijdend telefoneren zit niet in de handen, maar in het hoofd van de telefoneerder. Onderzoek toont haarfijn aan dat de vertraging die het telefoneren op zichzelf (dus zonder handen) veroorzaakt bij het nemen van een beslissing zelfs groter is dan waneer de bestuurder dronken is. (Zie www.verkeerskunde.nl/artikelen/handsfree.htm.) Het verbod van de minister stoelt op de denkfout dat alleen zichtbare handelingen moeite kosten, en praten of denken niet. Het is juist omgekeerd: een telefonerende bestuurder zit voortdurend op twee sporen informatie te verwerken en snel beslissingen te nemen. Daarvoor heeft hij maar een beperkte denkcapaciteit beschikbaar. Voor routinematige verkeersen gespreksactiviteiten is die ruimte voldoende. Het probleem is echter dat de deelname aan zowel een gesprek als aan het verkeer plotseling en onvoorspelbaar veel diepergaande verwerkingseisen kan stellen. Opeens stelt je gesprekspartner de vraag of je nog wel van haar houdt, precies op het moment dat je aan het voorsorteren bent op een rotonde... boem! Kortom, het getuigt van overschatting om te denken dat je een gesprek kunt voeren en volwaardig aan het verkeer kunt deelnemen. Daarom luidt de stelling deze keer: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tegelijk telefoneren en actief aan het verkeer deelnemen moet verboden worden. Bent u het eens of oneens met deze stelling? Breng voor 5 juli uw stem uit op onze website: www.onzetaal.nl. U kunt ook per post reageren; stuur een briefkaart met ‘telefoneren: mee eens’ of ‘telefoneren: mee oneens’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In een volgende aflevering de uitslag van de stemming. Uitslag vorige stemming Binnen drie jaar moet een immigrant Nederlands hebben geleerd; daarna heeft hij geen recht meer op tolken en vertalingen. Op deze - speciaal op de verkiezingen toegesneden - stelling reageerden ongeveer evenveel mensen als de vorige keren. En ook ditmaal laat de uitslag niets aan duidelijkheid te wensen over: 111 stemmers zijn het met mij eens, 28 niet. Is er een verband met de verkiezingsuitslag? (Ik schrijf dit een dag na de verkiezingen.) Misschien wel. Beide uitslagen ondersteunen het idee dat de maatschappij (en de overheid in het bijzonder) aan iedereen die hier woont duidelijk maakt wat van hem of haar verwacht wordt. Alle inzenders weer hartelijk bedankt. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... G.A. Seyger: middeleeuws Twents Marc van Oostendorp De veertiende eeuw was een woelige periode voor het Nederlands. Nadat het Latijn eeuwenlang als de enige officiële schrijftaal had gegolden, werd binnen betrekkelijk korte tijd overgeschakeld op de volkstaal. Dé volkstaal? In die tijd werden er in Nederland alleen plaatselijke dialecten gesproken, en van een eenheidstaal, een Standaardnederlands, was nog helemaal geen sprake. Hoe ontstaat een schrijftaal? De taalkundige Gerard Seyger onderzocht het taalgebruik in Twentse officiële documenten uit de veertiende en de vijftiende eeuw, omdat hij wilde weten hoe de jonge, niet-literaire schrijftaal er in die tijd uitzag. Richtten Twentse ambtelijke schrijvers zich meer op het westen of op het oosten, meer op Utrecht of meer op Osnabrück? Seyger promoveerde dit voorjaar op een proefschrift over dit onderwerp aan de Rijksuniversiteit Groningen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vort Seyger ontdekte dat het geschreven Twents vanaf het begin veel meer op Nederlands leek dan op Duits. Als er van een bepaald woord of een bepaalde zinsconstructie twee varianten bestonden, een ‘westelijke’ en een ‘oostelijke’, kozen de Twenten vrijwel altijd voor de westelijke. Die voorkeur voor het westen werd bovendien in de loop van de periode steeds groter. Neem de uitspraak van het woord vo(o)rt. In het Duitse taalgebied heeft dat woord een korte klinker, zoals we nog steeds kunnen zien aan sofort. Ook in laatmiddeleeuwse documenten uit de Duitse steden Lemgo en Osnabrück (die allebei niet ver van Twente af liggen) wordt dat woord altijd met een korte klinker geschreven. In het Middelnederlands had het woord een lange klinker gekregen, die men noteerde als oi of oe. In Twentse documenten vond Seyger al die verschillende spellingen: vort, voert en voirt, maar de laatste twee waren veruit in de meerderheid, en de eerste, ‘Duitse’, vorm was tegen het eind van de vijftiende eeuw verdwenen. Midwinter Het is niet zo vreemd dat de schrijftaal zich op het westen richtte, want Twente hoorde bestuurlijk in die tijd tot het bisdom Utrecht. De bisschop kwam regelmatig op bezoek in Oldenzaal, de belangrijkste stad in de streek, al was het maar omdat het de enige stad was met meer dan duizend inwoners. Oldenzaal was bovendien een Hanzestad die op een drukke handelsroute van Vlaanderen naar Noord-Duitsland lag en daarmee was het een belangrijk handelsknooppunt. Dat laatste is de verklaring waarom in de loop van de door Seyger bestudeerde periode zelfs in Westfalen, het deel van Duitsland dat aan Twente grenst, steeds meer Nederlandse invloed kwam in de schrijftaal. Zo was het Twentse woord voor ‘Kerstmis’ in de veertiende en vijftiende eeuw midwinter, terwijl men in Osnabrück sprak over ‘wynachten’. Aan het einde van de vijftiende eeuw begon men in die laatste plaats ook over ‘midwinter’ te spreken, maar inmiddels had men het in Twente al over ‘kerstes dage’. Zo trokken de woorden aan het eind van de Middeleeuwen van west naar oost. Om dit alles te kunnen ontdekken, had Seyger de hulp van een computer nodig. Hij voerde de teksten in van een grote verzameling officiële documenten die in de Twentse steden Almelo, Enschede, Oldenzaal en Ootmarsum waren opgesteld. Hierin ging hij op zoek naar varianten: woorden of zinsconstructies die op verschillende manieren werden geschreven. Vervolgens onderzocht hij met behulp van studies van anderen of en in hoeverre die varianten ook al voorkwamen in onder andere officiële documenten in de Duitse steden Osnabrück en Lemgo, en in de papieren die de bisschop van Utrecht in die tijd naar Twente stuurde. Ik hebbe schreven Vanaf het allereerste begin week de schrijftaal in Twente af van de spreektaal. Dat blijkt al uit het woordje voort: hoewel de Twentse schrijvers dat op zijn Nederlands met een lange klinker schreven, zeg je in het Twentse dialect nog steeds [fot] met een korte o. Datzelfde kun je zien aan het voltooid deelwoord. In het Standaardnederlands beginnen voltooid deelwoorden doorgaans met ge-: gehangen, gegeven, geschreven en gezworen. In Twentse dialecten laat je dat ge weg: ‘Ik heb een brief schreven’, zeg je dan ongeveer. Zo moeten Twenten in de Middeleeuwen ook geklonken hebben. In de middeleeuwse oorkonden vond Seyger ook wel een paar van dat soort ge-loze vormen, maar die waren overduidelijk in de minderheid: van de 638 voltooide deelwoorden die hij aantrof, hadden er 630 een voorvoegsel. Kennelijk vonden schrijvers het belangrijker om aan te sluiten bij de jonge schrijftaaltraditie dan bij de taal die ze om zich heen hoorden. Ze deden duidelijk al hun best een taal te maken die bedoeld was voor een groter gebied dan hun geboortestreek. Die taal was de taal van hun bisschop en van hun machtige handelscontacten in het zuiden en het westen. Je probeert te schrijven en te praten zoals de machthebbers schrijven en praten - die leidraad heeft altijd gegolden bij de vorming van eenheidstalen. Hij heeft er onder meer voor gezorgd dat de Twenten Nederlanders werden en geen Duitsers. G.A. Seyger. Twenthe tussen west, zuid en oost (1336-1500). Variabelenlinguïstisch onderzoek op oorkonden uit de steden Almelo, Enschede, Oldenzaal en Ootmarsum en voorts van ambtman en rentmeester in Twenthe. Enschede, 2002. ISBN 90 36715946. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Engels op Schiphol De stichting Natuurlijk Nederlands, de Stichting Taalverdediging en het Algemeen-Nederlands Verbond hebben eind april de directie van de luchthaven Schiphol een gezamenlijke petitie aangeboden. De aanleiding hiervoor was de nieuwe bewegwijzering van de luchthaven, die het Nederlands ondergeschikt maakt aan het Engels. Er zijn borden waarop het Nederlands zelfs helemaal is weggelaten. De actievoerende organisaties eisen nu van de directie dat ze de nieuwe borden aanpast, ‘omdat het een nationale luchthaven niet betaamt om informatie niet eerst of uitsluitend in de eigen landstaal beschikbaar te stellen’. De directiewoordvoerster die de petitie in ontvangst nam, zag het anders en wees erop dat Schiphol een internationale luchthaven is: ‘In het deel achter de paspoortcontrôle is 66 procent van de mensen niet-Nederlands. (...) Het gaat ons er in de eerste plaats om dat mensen hun weg kunnen vinden.’ De directie van Schiphol heeft toegezegd op de petitie te zullen reageren. Bronnen: De Telegraaf, 26-4-2002; Eindhovens Dagblad, 27-04-2002; website Stichting Natuurlijk Nederlands: www.vvb.org/snn/nieuws.htm. Campagnetaal verruwd Het taalgebruik van de politici die zich profileerden in de campagnes voor de kamerverkiezingen was - tot de dood van Pim Fortuyn - ruwer dan ooit tevoren. Een mogelijke oorzaak hiervan is de ‘duidelijke taal’ van Fortuyn, waarmee hij zijn opponenten de oren waste: minister Jorritsma was dom en had een paardengebit, premier Kok werd machtswellust verweten, en Frits Bolkestein was een lafaard. Fortuyns collega-politici lieten zich vervolgens ook niet onbetuigd, zoals mag blijken uit Bolkesteins opmerkingen over het ‘pleefiguur’ dat Nederland mogelijk zou slaan en Ad Melkerts ontboezeming dat hij ‘over zijn nek ging van het gezeik’. Niet iedereen was even blij met dit taalgebruik. Vice-kamervoorzitter Frans Weisglas (VVD) liet zich er afkeurend over uit: ‘Politici denken dat de mensen dit mooi vinden en dat ze zich op deze manier populair maken. Dat is niet zo.’ D66-voorman Thom de Graaf zag nog een andere oorzaak voor al die onwelvoeglijke taal, namelijk de steeds overheersender rol van de media in de samenleving. Door de alomtegenwoordige tv-camera's zouden politici zich tijdens de verkiezingscampagne gedwongen gevoeld hebben om te kiezen voor makkelijke ‘soundbites’. Bronnen: Brabants Dagblad, 3 mei 2002; BN/De Stem, 4 mei 2002; de Volkskrant, 8 mei 2002. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dante en de volkstaal Pleidooi voor de eigen taal is de titel van de vertaling van Dante Alighieri's De vulgari eloquentia (1305). In dit boek schetst hij zijn theorie over de ontwikkeling van de natuurlijke talen uit één oerbron, namelijk het Hebreeuws zoals dat in het paradijs werd gesproken. Daarnaast behandelt Dante verschillende Italiaanse dialecten uit zijn tijd, en verdedigt hij ook de autonomie van het Italiaans tegenover het Provençaals, dat indertijd een grote invloed had op de Italiaanse literatuur. Bovendien geeft hij in dit boek als eerste een poëtica voor het schrijven van Italiaanse literatuur, in het bijzonder van de canzone, de versvorm waarin hij zelf uitblonk. Het boek is uitvoerig ingeleid, en in het nawoord gaat vertaler Lodi Nauta in op Dante als commentator van zijn Divina Commedia. Pleidooi voor de eigen taal is een uitgave van de Historische Uitgeverij en kost €22,46 (gebonden, 176 blz.). ISBN 906554 472 0 Taalcolumns Huib Boogert schrijft in De Telegraaf een tweewekelijkse column over taal. Daarin stelt hij op lichte toon allerlei taalwetenswaardigheden en -eigenaardigheden aan de orde - of aan de kaak. Hij richt zich daarbij vooral op het eigentijdse taalgebruik dat in de media en op straat te horen is. Een aantal van zijn columns is nu gebundeld onder de titel ViTaal of faTaal? Onderwerpen die aan bod komen, zijn onder meer makelaarstaal, eufemismen, onnodig Engels, krantenkoppen, fopdrachten, Vlaamse uitdrukkingen en de spellingregels. Elk stukje is voorzien van een selectie uit de lezersreacties erop. ViTaal of faTaal? Verbazing en verdwazing in het Nederlands is een uitgave van Bzztôh en kost €11,50 (gelijmd, 158 blz.). ISBN 90 5501 953 4 Sekseneutraal schrijven Traditionele ideeën over rolpatronen weerspiegelen zich vaak in het taalgebruik. Wanneer dat het geval is, kun je zeggen dat het een zogenoemde genderlading krijgt. Deze genderlading kan er weer toe bijdragen dat die traditionele denkbeelden over rolpatronen blijven bestaan. Deze cirkel kan doorbroken worden zodra de taalgebruiker zich bewust is van de manier waarop zulke denkbeelden in teksten verwerkt zijn. Agnes Verbiest en A. Agnes Sneller gaan in hun boek Bij wijze van schrijven na hoe denkpatronen de genderlading van taalgebruik bepalen, welke rol de vormconventies van bepaalde media (zoals kranten, maar ook bijvoorbeeld visitekaartjes) hierin spelen, en hoe men bepaalde strategieën kan toepassen om gendergeladen taalgebruikte vermijden. Het boek sluit af met een aantal vuistregels. Bij wijze van schrijven. Over gender en trefzeker taalgebruik is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €20,- (ingenaaid, 134 blz.). ISBN 90 12 09475 5 Bargoens De geheimtalen van J.G.M. Moormann - oorspronkelijk uitgegeven in twee delen, in 1932 en 1934 - biedt het volledigste overzicht van het Nederlandstalige Bargoens van de zestiende eeuw tot het midden van de twintigste eeuw. De kloeke heruitgave van dit standaardwerk bevat ook een tot nu toe niet uitgegeven deel, en bovendien zijn er drie omvangrijke registers aan toegevoegd. Lezers van Onze Taal kunnen het boek met korting bestellen; zie de aanbieding op blz. 166. De geheimtalen. Het Bargoense standaardwerk, met een nieuw, nagelaten deel is een uitgave van L.J. Veen en kost €49,95 (gelijmd, 863 blz.). ISBN 90 204 59457 De toestand van het Nederlands Wim Jansen is docent interlinguïstiek aan de Universiteit van Amsterdam, en ex-voorzitter van de Stichting Natuurlijk Nederlands. Zijn pas verschenen boek Relax! bevat volgens het begeleidende persbericht ‘taalobservaties van een wereldburger’. Het zijn observaties over de huidige toestand van het Nederlands - die vooral bedreigd wordt door de slordige en zorgeloze manier waarop de sprekers ermee omspringen - en de bescheiden positie van het Nederlands binnen Europa. Jansen besteedt daarbij aandacht aan zeer gevarieerde aspecten van het Nederlands en andere talen, en betrekt ook de taalgebruikers zelf in zijn beschouwingen. In het laatste hoofdstuk laat Jansen zijn fantasie de vrije loop en beschrijft hij een onverwachte taalontwikkeling in het jaar 2048, die de redding van het Nederlands betekent. Relax! Ons Nederlands toen, nu en straks is een uitgave van L.J. Veen en kost €13,50 (gelijmd, 176 blz.). ISBN 90 204 2055 0 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Allochtone talen Het boek De andere talen van Nederland biedt informatie over de 23 voornaamste allochtone talen die in Nederland gesproken worden. In het eerste gedeelte van het boek worden de status, de verspreiding en de vitaliteit van die talen besproken; in de tweede helft wordt ingegaan op de positie van die talen in het onderwijs. De teksten worden aangevuld met een zeer uitgebreide bibliografie. De andere talen van Nederland. Thuis en op school van Guus Extra, Rian Aarts, Tim van der Avoird, Peter Broeder en Kutlay Yaǧmur is een uitgave van Coutinho en kost €30,- (ingenaaid, 377 blz.). ISBN 90 6283 275 X Op het lijf geschreven Vanaf 2 juni is in het Scryption, museum voor schriftelijke communicatie te Tilburg, een tentoonstelling te zien over taal op kleding. Welke boodschap draagt beschreven kleding - of beschreven huid - uit, en in welke vorm gebeurt dat zoal? De tentoonstelling is geopend van dinsdag tot en met vrijdag van 10.00-17.00 uur. In het weekend van {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} 13.00-17.00 uur. Adres: Spoorlaan 434a, Tilburg. Telefoon: 013 - 580 08 21. Website: www.scryption.nl. Dialectreeks Onder de titel Taal in stad en land is Sdu Uitgevers een serie begonnen over streektalen en stadsdialecten. De dertien verschenen delen omvatten elk zo'n 120 bladzijden en behandelen de (ontstaans)-geschiedenis en de literatuur van het dialect, en daarnaast de klank- en vormleer ervan. Voorts zijn in elk deel een woordenlijst en een bibliografie opgenomen. Op de bijbehorende website www.taalinstadenland.nl is behalve een hoofdstuk over ieder dialect ook aanvullende informatie te vinden, alsmede een geluidsfragment en koppelingen naar andere websites. De serie omvat delen over de dialecten van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Maastricht, Leiden, Stellingwerf, Oost- en West-Brabant, Groningen en Zuid-Gelderland. Het Utrechts, Veluws en Flevolands worden samen in een deel behandeld, evenals het Venloos, Roermonds en Sittards. En ten slotte is er ook een deel over de Friese taal en de Stadsfriese dialecten. Meer delen zijn in voorbereiding. De delen uit de serie Taal in stad en land kosten €12,50 en zijn vooralsnog alleen verkrijgbaar in BGN-boekhandels of via bovengenoemde website. De hele serie is verkrijgbaar voor €125,-. Website Bronnen neerlandistiek Websites over de neerlandistiek, de studie van de Nederlandse taal en literatuur, herbergen voor het overgrote deel algemene informatie of overzichten, en zijn doorgaans gericht op bepaalde vakgebieden. Maar er zijn ook sites die zich toeleggen op het beschikbaar stellen van primaire bronnen. Twee daarvan zijn neerlandistiek.nl en de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, die zich ook van de meeste andere sites onderscheiden doordat ze zowel de taal- als de letterkunde bestrijken. Het webtijdschrift neerlandistiek.nl is een taal- en letterkundig tijdschrift dat uitsluitend op internet gepubliceerd wordt. Het biedt ruimte voor presentaties van nieuw onderzoek, overzichtsartikelen en (kritische) besprekingen, en het beperkt zich uitdrukkelijk niet tot een bepaald vakgebied. De inhoudsopgave bevat dan ook artikelen van zeer uiteenlopende aard - over nasale medeklinkers bijvoorbeeld, maar ook over het gebruik van versregelwit door de dichter Kees Ouwens. Tot nu toe - het tijdschrift bestaat net een jaar - hebben de letterkundige bijdragen overigens (nog) de overhand. De elektronische vorm van de artikelen biedt de mogelijkheid tot het opnemen van audiovisueel materiaal of koppelingen naar bronnen elders op internet. Bovendien kunnen reacties direct achter een artikel geplaatst worden, en kunnen overzichtsartikelen steeds aan de actualiteit worden aangepast. Een geheel andere benadering heeft de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (dbnl). Deze website, die mede is opgezet door de Universiteit Leiden, richt zich op het verleden. Het doel ervan is de belangrijke teksten uit de Nederlandse literatuur beschikbaar te stellen, en daarnaast klassieke studies en belangrijke (oudere) artikelen uit de taal- en letterkunde. Bovendien is er ruimte voor historisch materiaal als brieven en geluids- en beeldfragmenten. De werken zijn opgenomen in een vorm die de papieren versie zo veel mogelijk benadert, en kunnen in hun geheel worden gedownload. Na een wat aarzelende start worden er nu zeer geregeld gedigitaliseerde werken aan de bibliotheek toegevoegd, waarbij opgemerkt moet worden dat de nadruk ligt op het beschikbaar stellen van literaire bronnen, en dat de taalkunde (vooralsnog) wat stiefmoederlijk bedeeld wordt. Adressen: www.neerlandistiek.nl www.dbnl.nl {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De talentvolle pianiste Alina Pogostkin De Gelderlander Wij wensen veel sterkte toe met dit dierbare gemis van onze ouwe Rouwadvertentie Oneerlijkheid is één van de drijfveren van Jeltje van Nieuwenhoven. ‘Noem me een ouderwetse sociaal-democraat, maar ik ben erg bezig met dat idee van eerlijk delen van kennis, macht en inkomen.’ Trouw Sommige berijders zijn hun leven begonnen in een Mini. Veel mensen willen er nu ook weer in eindigen. Eindhovens Dagblad Gevraagd part-timekrachten voor de afdeling houdbaar van 8 tot 11 uur Personeelsadvertentie in Albert Heijn-filiaal De leegte die hij achterlaat is niet te vervangen Rouwadvertentie Informatie voor de cliënten van Apotheek Stiphout Om u goed van dienst te kunnen zijn en om een verantwoorde zorg aan u te kunnen leveren zal Apotheek Stiphout van 12.30 tot 13.30 gesloten zijn. Folder apotheek Met verschillende bezienswaardigheden zoals het ‘Prater’, de ‘Hofburg’, het ‘Schönbrunn’ en het kunsthistorisch museum, kunt u de culturele veelfout van deze stad ontdekken. Folder Finn Comfort Schoenen LENTE AANBIEDING Iedere woensdag 10% korting op alle kinderen Advertentie Maxx Kappers in Edese Post Depressieve avond Riagg DEVENTER - Riagg IJselland houdt 14 mei een voorlichtingsavond voor familieleden en depressieve jongeren. Deventer Post ‘Ze hebben een tijdje het bed gedeeld en in die periode is Joling bij Hensema in het verkeerde keelgat geschoten. Sindsdien is het altijd bonje tussen die twee.’ VPRO Gids Eén van de zes verdachte mannen die variëren in leepheid van 18 tot 30 jaar is aangehouden. Spits DIGITALE BARBECUE VORK Nooit meer rauw viees met verlichte display NU €7.95 (max 1 per klant) Aktiekrant Van Cranenbroek {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 7/8] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal TAAL OP VAKANTIE Vreemde talen leren in het buitenland Een rondreis langs gevelstenen Wat ende hoe in middeleeuws Nederlands Nederlands in Suriname Achtertuinië, Costa Balconia Hoe zeg je dat je thuisblijft? Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang juli/augustus 2002 {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Mare van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 42.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist, voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19,- per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35,- per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19,-. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 31 73 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft, en de afdeling Niederlôndische Philologie van de Universitä Oldenburg. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 7/8 juli/augustus 2002 ‘Waar gaan jullie dit jaar naartoe? Naar Environs-la-Maison. Oftewel: wij blijven rondom huis. Een Duits klinkende variant is Oemkeboem, lees: “Umgebung”. Deze maand in Onze Taal (blz. 203)’ {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TAAL OP VAKANTIE 188 Jan Erik Grezel DE LEERZAME VAKANTIE VAN DE TAALTOERIST Vreemde talen leren in het buitenland 192 Riemer Reinsma TAAL IN STEEN Een kleine rondreis langs gevelstenen in Nederland 196 Corrie de Haan en Jaap de Jong REIZEN IN DE TIJD Wat ende hoe in middeleeuws Nederlands 199 Armand Snijders NEDERLANDS MET EEN EXOTISCH TINTJE De ontwikkeling van de officiële taal van Suriname 202 Ewoud Sanders VAN ACHTERTUINIË TOT THAILAND Veertig manieren om te zeggen: ‘Wij blijven thuis!’ En verder 191 Zomercursus Nederlandse taal en cultuur 195 Over kamperen gesproken 208 Dick Springorum DEZE MEVROUW; JENNY HIER; DE ZUSTER Hoe verwijs je naar de derde in een gesprek? En verder 203 Hallo als afscheid 206 243 andere woorden voor backslash/Ander woord voor ... breaking news 209 Oproep: mode-uitdrukkingen 2002 216 Aanbiedingen voor lezers 217 Een neutraal handtastelijk 221 Oproep: kindertaal Rubrieken 201 Taal in beeld 204 Reacties: nooit meer tolken?; burge(r)meester; zwak woordbeeld; slot-l; oké; werken aan uitspraak; Paulus = Petrus; gave van God; Murks; Haags 207 Vraag en antwoord: de/het speerpunt; bestaan in/uit; 's Heren/Heeren/heren/heeren wegen; wezen en zijn 210 Etymologica: verkortingen 212 Verse woorden: van natuurgrazers tot baggerbonten 214 Taalcrypto 215 Geschiedenis op straat: Dubbele Buurt 217 Raptus: spiegel 218 Woordenboek van de poëzie: dagenrad 219 Tamtam: Walkman nu ook soortnaam; ‘Meer Duits in Europese Unie’ 220 Het proefschrift van... Jeanne Kurvers: analfabeten en taal 221 Hom of kuit: Nederlands hoeft niet altijd op Schiphol 222 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 223 Tijdschrift: Driemaandelijkse bladen 224 Ruggespraak FOPDRACHTEN In de afgelopen drie nummers inventariseerde Peter Burger de onzinboodschappen om nieuwe werknemers te ontgroenen of om een 1-aprilgrap mee uit te halen. De vierde en laatste aflevering van de serie verschijnt in het septembernummer. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Taal op vakantie Hoe vraag je een Griekse ober om zoutloos eten? En wat betekent cerrado ook alweer op de deur van een Spaanse bank? Zelden word je zo met je neus op taal gedrukt als tijdens de vakantie - en dat kan een ontluisterende ervaring zijn. Bijvoorbeeld als het eten wil uitslaat van het zout of u te laat bent om geld te wisselen. Maar sommigen zien in die spraakverwarringen evenzoveel uitdagingen. Ze besluiten de vreemde taal nu eens goed onder de knie te krijgen, en wel in het buitenland in kwestie. Jan Erik Grezel inventariseert in dit vakantienummer van Onze Taal de ervaringen van zulke taaltoeristen. Voor bijzondere taalvormen hoef je trouwens helemaal niet ver van huis. In enkele Nederlandse steden staan huizen met gevelstenen waarin intrigerende spreuken en woordspelingen zijn uitgehouwen. Riemer Reinsma belicht de achtergronden van dit typisch Nederlandse verschijnsel. Besluit u na een bezoekje aan een van die steden te overnachten op een camping ter plaatse, dan kunt u nóg meer opmerkelijk Nederlands horen, zoals blijkt uit Jan Erik Grezels column over zijn kampeerervaringen. Wie een reis in de tijd van plan is, bijvoorbeeld naar de Middeleeuwen, kan nog snel de cursus van Corrie de Haan en Jaap de Jong volgen: ‘Wat ende hoe in het middeleeuws Nederlands’. Zo'n drastische voorbereiding is niet nodig voor een trip naar de West - al zult u in Suriname merken dat ook daar een ander Nederlands wordt gesproken. Armand Snijders licht het toe. Maar natuurlijk kun je in de vakantie ook gewoon thuisblijven. Wie er moeite mee heeft dat ronduit te zeggen, kan putten uit de alternatieven die Ewoud Sanders biedt, zoals ‘Dit jaar wordt het Costa Balconia.’ Want al mogen haar gebruikers het in de zomer soms wat rustiger aan doen, taal gaat nooit op vakantie. De leerzame vakantie van de taaltoerist Vreemde talen leren in het buitenland Jan Erik Grezel In de vakantie gaan duizenden Nederlanders voor een taalcursus de grens over. Ze willen af van hun school-Frans of steenkolen-Engels en haken naar een vlotte buitenlandse babbel. Wat houdt een cursus Engels in Boston of Spaans in Barcelona in? Een beeld van het hedendaagse taaltoerisme. ‘In de taxi van het vliegveld naar mijn logeeradres kon ik nog geen woord Spaans met de bestuurder wisselen. Een week later op de terugweg had ik echt een goed gesprek met de chauffeur. Daar stond ik zelf versteld van.’ Luuk de Jong (55) ging voor z'n plezier in zijn vakantie naar een cursus Spaans in de buurt van Sevilla. En het loonde. ‘Een zeer leerzame ervaring.’ Tanneke Mevissen uit Zeist was zestien toen ze eindexamen havo deed. ‘Ik voelde me nog te jong voor een vervolgopleiding. Ik kwam op het idee om met een cursus van drie maanden in Amerika mijn Engels bij te schaven. Dat is aardig gelukt. In Boston leerde ik in een paar dagen meer Engels dan in een jaar op school in Nederland.’ Tanneke ging in het kader van haar ‘multilanguagejaar’ na Boston ook nog zes maanden naar Barcelona om Spaans te leren. ‘Op dit moment doe ik er niet veel mee, maar ja, een taal is nooit weg.’ Gastgezin Het lijkt zo logisch: een vreemde taal leer je het best ‘op locatie’: in een land waar die taal gesproken wordt. Voor een vlotte ‘flux de paroles’ à la Philip Freriks moet je naar Frankrijk. Maar hoe pak je dat aan, als je je Frans wat soepeler wilt laten vloeien? Niet iedereen kan als au pair naar Parijs of gaat graag druiven plukken in Zuid-Frankrijk. En hoe vind je een geschikte cursus in een verre, onbekende metropool als je gestructureerd een moderne vreemde taal wilt leren? In zo'n geval biedt een ‘taalreis’ uitkomst. Je {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} boekt een taalcursus-in-het-buitenland. Reis en onderdak kunnen daarbij gemakkelijk geregeld worden. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Nederland telt tegenwoordig tientallen organisaties die taalreizen verzorgen (zie kader op blz. 190). ‘Wij bemiddelen tussen de Nederlander die in het buitenland een taalcursus wil volgen en het taleninstituut ter plaatse’, zegt Erik Jan Marquart van Interlanguage in Rotterdam. ‘We kunnen een reis boeken en voor accommodatie zorgen. Maar het belangrijkste is de cursus. En die moet goed aansluiten bij wat de cursist wil. Een drukke stad aan de kust of een klein plaatsje in de provincie? Hoeveel uur per dag kan iemand aan? En voelt de cursist wel voor een gastgezin, of toch meer voor een appartement of een hotel?’ Luuk de Jong koos voor een appartement. ‘Dan kun je een beetje op jezelf zijn. Als je jonger bent, kruip je wat makkelijker in een gastgezin.’ Tanneke Mevissen, die via de al sinds 1965 opererende organisatie EF naar het buitenland ging, zat in Boston in een residentie, een behuizing die bij het instituut behoort. In Barcelona woonde ze bij een gastgezin. ‘In de residentie zit je gezellig met mensen uit allerlei andere landen bij elkaar. En je spreekt voortdurend Engels. Mijn gastmoeder in Barcelona deed alles voor me, ze kookte heerlijk, sprak alleen maar Spaans, want ze kende niet eens Engels, en dat is natuurlijk heel goed. Maar ik geef toch de voorkeur aan het samenwonen met andere cursisten.’ Waarnaartoe en wat kost dat? Waar moet je heen als je Engels wilt leren? Londen ligt voor de hand, maar er zijn veel meer mogelijkheden. Arthur van de Ven (20) koos voor Kaapstad. ‘Ik wilde na mijn eindexamen een jaar naar het buitenland, maar dan ook écht van huis. Engeland is eigenlijk net om de hoek. In Amerika zit je met allerlei beperkingen als je nog geen 21 bent en Australië lijkt me meer iets voor rugzaktoeristen. Ik ben heel blij dat ik voor Kaapstad heb gekozen, het was helemaal “top”. Ik zat op een prima school in een nette, veilige buurt. De cursus leidde op voor een internationaal certificaat. Daar moest je echt voor blokken.’ Voor Spaans ben je niet op Spanje aangewezen. Wie Europa uit wil, kan naar Midden- en Zuid-Amerika. Taleninstituten die je vanuit Nederland kunt boeken, zijn er in onder andere Costa Rica, Mexico en Ecuador. De meeste taalreisbureaus bieden in grote lijnen dezelfde verscheidenheid aan cursussen en bestemmingen. De nieuwste trend is de zogenoemde themataalreis, zoals ‘Engels & Acting’ in New York, ‘Italiaans voor mode’ in Milaan of ‘Duits en muziek’ in Wenen. En wat kost dat nu? Voor de ‘homelanguagecursus’ was Henny Kruijs, alles inbegrepen, zo'n 1200 euro kwijt. EF rekent in de brochure voor dat je voor een ‘multilanguage-programma’ van 36 weken (twee of drie talen) bijna 11.000 euro kwijt bent (reis niet inbegrepen). Hoe bekostigen schoolverlaters - de grootste groep klanten voor de meeste bureaus - de prijzige reizen? Tanneke Mevissen: ‘Ach, ik heb een lieve moeder.’ Steuntje in de rug De meeste bureaus adviseren voor het onderdak een gastgezin. Dan ben je gedwongen om de hele dag door de vreemde taal te gebruiken. Dat is zelfs het uitgangspunt in een bijzondere variant van de taalreis die onder andere Interlanguage aanbiedt: de ‘home-languagecursus’. De cursist logeert bij de docent thuis en krijgt 15 tot 25 uur privé-les per week. ‘Een unieke lesmethode’, jubelt de fraai vormgegeven brochure. ‘Omdat u bij uw docent in huis woont, spreekt en oefent u continu de taal. Niet alleen tijdens de lessen, maar ook in dagelijkse situaties en tijdens activiteiten die u met uw docent onderneemt.’ Dat ondervond inderdaad ook Henny Kruijs (69) uit Baarn. Ze deed zo'n cursus-met-inkwartiering in het plaatsje Sandwich in Kent (Engeland). ‘Ik had in Nederland een paar keer een cursus Engels bij de Volksuniversiteit gevolgd. De docenten vond ik heel prettig, maar het niveau was of te laag of veel te hoog. We lazen bijvoorbeeld teksten over kinderen met RSI-problemen of over voedingssupplementen. Die onderwerpen trokken me niet. Nee, ik wilde het gangbare Engels leren. Deze zomer ga ik wandelen in Cornwall en dan moet ik ook met het gewone Engels uit de voeten kunnen.’ Waarom een cursus bij de docent in huis en niet met anderen in een schoollokaal? ‘Bij een groepscursus zit je vaak met mensen van andere leeftijden in een klasje. Je doet veel samen en daar heb ik de energie niet meer voor. Deze formule is me uitstekend bevallen. Het is natuurlijk nogal luxe en duur, maar ik vond het énig. Het moet natuurlijk wel klikken. De docente was van mijn leeftijd, dat vond ik erg prettig. Soms ging ze met mij het stadje in, ik moest dan in een winkel het woord doen. Ze verbeterde me niet meteen, maar kwam er in de les thuis op terug. “Kijk, daar heb je nog moeite mee”, legde ze dan uit. “Zoals met drankjes bestellen in een pub.”’ Over de begeleiding is Kruijs zeer te spreken. ‘Heel zorgvuldig. Halverwege de week kwam er een plaatselijke agent van het taalreisbureau informeren hoe het ging. Aan het eind van de week belde hij weer om te vragen of ik tevreden was en om mij nog een goede reis te wensen. Ze maken er wel werk van. Ik voelde het als een steuntje in de rug: “Ga ermee door!” Ik heb veel geleerd. Ik koop nu af en toe een Engels tijdschrift en kijk wat vaker naar de BBC.’ Woordspelletjes In de lessen gaat het er in het buitenland vaak anders aan toe dan in Nederland. Tanneke Mevissen kan het goed vergelijken. ‘In Nederland spreken de vreemdetalendocenten altijd Nederlands. Dat vind ik waarde- {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} loos. De docenten op de cursussen in Boston spreken uitsluitend Engels en die in Barcelona alleen maar Spaans. Daar leer je volgens mij het meest van. In Nederland moet je veel woordjes en zinnetjes stampen. Op die buitenlandse cursussen praat je voortdurend, en echt niet steeds over koetjes en kalfjes. Toen ik in Boston zat, waren er net verkiezingen. Dat was aanleiding om de Amerikaanse politieke situatie te vergelijken met die van de landen waar de cursisten vandaan kwamen. Dat vond ik het aantrekkelijkste van de cursus: ik heb heel veel over andere landen en culturen geleerd.’ {== afbeelding Foto: Interlanguage Taalreizen Rotterdam ==} {>>afbeelding<<} Arthur van de Ven (20) uit Eindhoven volgde zestien weken een cursus Engels in Kaapstad en zestien weken Spaans in Madrid. ‘Het onderwijs in Kaapstad is qua aanpak anders dan in Nederland. De organisatie is Brits en strak, maar in de lessen ging het leren vaak spelenderwijs. We deden allerlei woordspelletjes, zoals een soort scrabble of raadsels. Het einddoel was het halen van een certificaat: Cambridge Advanced English. We gebruikten een boek met teksten over onderwerpen die mij aanspraken, zoals ruimtevaart en genetische manipulatie. Die leenden zich goed voor brede discussies in de klas. Bij het mondeling examen werd je niet alleen beoordeeld op spreekvaardigheid, maar ook op algemene conversatievaardigheden: je moest bijvoorbeeld je gesprekspartner goed aankijken. Verder bestond het examen uit een luistertoets, een grammaticatoets en tekstverklaring, en we moesten twee opstellen schrijven.’ Taalreisbureaus in Nederland De oudste taalreisorganisatie is EF, wat staat voor ‘Education First’. Het is een van oorsprong Zweeds bedrijf dat wereldwijd in 41 landen opereert. EF beschikt over eigen taleninstituten. De organisatie hecht nogal aan het contact tussen de verschillende culturen. ‘Het idee is een groep internationale studenten bij elkaar te brengen die allemaal hetzelfde doel hebben: de taal van een land leren’, zegt Margo Thiele van het Amsterdamse kantoor van EF. Lexton uit Oosterhout bestaat zo'n dertien jaar en biedt, evenals de andere bureaus, een grote verscheidenheid aan cursussen, ‘voor mensen van 10 tot 80’. ‘We hebben cursussen voor de jeugd’, vertelt Sandra Steketee van Lexton, ‘en daarbij is meer begeleiding. De 55-plussers die bij ons boeken, gaan meestal met leeftijdgenoten.’ ‘Wij bieden ook “kleinere” talen aan: bijvoorbeeld Grieks, Portugees en Japans. Anders dan EF hebben we geen eigen scholen, maar vertegenwoordigen we internationale taleninstituten. Een van de kwaliteitscriteria is dat de scholen de directe methode hanteren, dat betekent dat er alleen in de te leren taal gesproken en uitgelegd wordt.’ Het geloof in ‘doeltaal is voertaal’ wordt door de hele taalreisbranche beleden. Pieter Jan Hegener, directeur van het Rotterdamse Interlanguage: ‘Vanaf het allereerste moment moet je de doeltaal gebruiken. En er wordt niet gewerkt met vertalingen of woordenboeken. In het begin levert dat wel wat handen-en-voetenwerk op, maar dat hoort erbij. Daarna gaat men het diepe in. De nadruk ligt op verbale communicatie: luisteren en spreken. Enkel leren uit een boekje, dat kan thuis ook.’ De grote lijn ‘Een heel actieve cursus’, oordeelt Luuk de Jong over zijn Spaanse week. ‘Er werd niet diep op grammaticale problemen ingegaan. “Zo zeggen we dat nu eenmaal”, was vaak het verhaal van de docente - een heerlijk gek mens, met wie we ontzettend gelachen hebben. Ze leerde ons de Spaanse manier van doen en denken. Hoe kijken Spanjaarden tegen bepaalde maatschappelijke verschijnselen aan, zoals drugsgebruik? En wij op onze beurt - ik zat in een groepje met vijf mensen uit verschillende landen - vertelden dan hoe dat “bij ons” zat. De docente praatte veel, maar ik heb ook geleerd dat je niet alles tot in detail hoefde te snappen. Het was voldoende om de grote lijn vast te houden. Op dat niveau alles begrijpen is ondoenlijk en dat moet je ook niet willen. Het was wel hard werken. We hadden huiswerk uit een lesboek dat helemaal in het Spaans was. Bij de lessen waren er geen grammaticale uiteenzettingen; je kreeg bijvoorbeeld wel een rijtje met vervoegingen, en die moest je ook kennen. Maar de meeste woorden heb ik geleerd doordat ik mensen die hoorde gebruiken.’ Kookavond De meerwaarde van een cursus in het buitenland zit 'm vooral in de natuurlijke taalomgeving. De taal ligt op straat, de buitenwereld is de klas en van elke autochtoon kun je wat leren. Hoe maken de verschillende cursussen daarvan gebruik? Henny Kruijs: ‘'s Ochtends had ik drie uur les en 's middags ging ik meestal het stadje in, even wat boodschappen doen, hier en daar een praatje maken. Na de thee had ik nog een uur les. Dan moest ik vertellen wat ik allemaal gedaan had. De docente nam mijn relaas op de band op en dat luisterden we samen helemaal af. Na die les had ik het gehad, hoor, dan was ik helemaal op.’ Luuk de Jong belicht de voordelen van zijn onderdompeling in het Spaanse bad. ‘Je verkeert voortdurend in een situatie waarin Spaans spreken vereist is. 's Middags en 's avonds waren er activiteiten en excursies: een soort safaritocht, een uitstapje naar Sevilla. Dan kom je weer met een heel ander Spaans in aanraking dan in de klas. De Spaanse woorden die je op safari leert, hebben vooral betrekking op de natuur, en wat je in Sevilla hoort meer op de Spaanse cultuur en geschiedenis. Tijdens zo'n tocht wordt alleen maar Spaans gesproken. Er was ook een kookavond. Het was niet de bedoeling dat je fantastische Spaanse gerechten leerde koken, maar je leerde wel het Spaans van de keuken. De dames uit ons groepje hebben een avond “Spaanse dansen” gedaan. Telkens zo'n andere context maakt de cursus extra interessant. Nee, daar weegt geen cursus in Nederland tegen op.’ Informatie over de verschillende taalreisorganisaties is te vinden via www.onzetaal.nl/2002/07/vakantie.html. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Buitenlanders spijkeren in Zeist hun Nederlands bij Zomercursus Nederlandse taal en cultuur Jan Erik Grezel Niet alleen Nederlanders zwermen deze maanden uit om elders een vreemde taal te leren. Er komen hartje zomer ook honderden ‘taaltoeristen’ naar Nederland. Vrijwel elke universiteit biedt buitenlanders een zomercursus Nederlands. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) en de Nederlandse Taalunie organiseren voor buitenlanders die ‘iets met het Nederlands hebben’ op drie plaatsen speciale zomerscholen: op Woudschoten in de bossen bij Zeist, en in Hasselt en Gent. Een voorwaarde voor toelating is wel dat de cursist een elementaire kennis van het Nederlands heeft. De meeste deelnemers studeren in hun eigen land Nederlandse taal- en letterkunde. De belangstelling is enorm. ‘We hebben in totaal 300 plaatsen beschikbaar’, zegt Marc le Clercq, verantwoordelijk voor het buitenlands beleid van de Nederlandse Taalunie. ‘Maar er waren voor dit jaar wel 650 aanmeldingen.’ Half juli beginnen in Zeist ruim 140 studenten uit alle delen van de wereld met de drieweekse cursus Nederlandse taal en cultuur. Duitsers vormen een grote groep, maar er zijn ook Indonesiërs bij, Amerikanen, mensen uit Oost-Europa en zelfs een enkeling uit Zuid-Korea of Turkije. Spreekvaardigheid Dit jaar wordt de cursus voor de 47ste keer gehouden. Taalverwerving staat centraal, maar het Nederlands leren gebeurt niet alleen in de schoolbanken. Het programma staat bol van de culturele en maatschappelijke activiteiten. Gerard Elshout is sinds een aantal jaren cursusleider. ‘Het taalonderwijs is 's ochtends, behalve op zondag. 's Middags en 's avonds zijn er vooral voordrachten, excursies en uitstapjes. Mijn doel is om allerlei dwarsverbanden te leggen tussen de cursusactiviteiten. Als er een lezing wordt gehouden, moeten de studenten daar vervolgens iets over schrijven of vertellen. Op een praatje van een architect volgt een bezoek aan modern Rotterdam en het Nederlands Architectuurinstituut aldaar.’ Er zijn twaalf groepen van ongeveer twaalf deelnemers, verdeeld over verschillende niveaus. De nadruk ligt op spreekvaardigheid. Er is verder voor iedereen een week lang elke dag een speciale uitspraakles van een uur. Gevorderden hebben twee uur keuzevakken: grammatica, discussie en conversatie, of ‘de krant’: ‘Je wordt redacteur van de cursuskrant. Je schrijft, redigeert, fotografeert, interviewt, en maakt de lay-out’, meldt het programma. Er zit ook een pittige portie Nederlandse literatuur in. Elshout: ‘We bestrijken de verschillende perioden in de letterkunde. Ik ben zelf een van de docenten voor de moderne literatuur. Bij de poëzie gebruik ik als uitgangspunt een boekje met de honderd bekendste Nederlandse gedichten van de twintigste eeuw. Van daaruit behandel ik meer poëzie van dezelfde dichters, maar ook cabaretteksten. Dan is er een docent die recente romans bespreekt als Mijn tweede huid van Erwin Mortier of Siegfried van Harry Mulisch.’ Sommige keuze-uren staan in het teken van de Nederlandse cultuur en maatschappij. Thema's zijn bijvoorbeeld ‘Eten en drinken in Nederland’, ‘Kerk en religie’, ‘Geld, werk en status’, ‘Nederland en Oranje’ of ‘Vreemd volk in Nederland’. Uitstapjes De meeste docenten van de cursus komen van verschillende instellingen in Nederland, sommigen zijn docent aan een buitenlandse universiteit. ‘Ze zijn vertrouwd met het NT2-onderwijs (Nederlands als tweede taal) of met het Nederlands als vreemde taal (onderwijs in het Nederlands zoals dat in het buitenland wordt gegeven). We hebben ook docenten uit Polen, Duitsland en Spanje. Het zijn uiteraard allemaal “native speakers”, Nederlands is hun moedertaal.’ {== afbeelding Een bezoek aan het Rijksmuseum in Amsterdam is een vast onderdeel van de zomercursus Nederlandse taal en cultuur. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Het programma biedt vrijwel dagelijks voordrachten van hoogleraren en andere deskundigen. ‘Ton Anbeek komt een lezing houden over moderne Nederlandse letterkunde. Cor Gout - muziekrecensent én neerlandicus - vertelt iets over “Nederpop”, Maarten Huygen van NRC Handelsblad praat over “De media”, en historicus Jan Bank gaat het hebben over “Tolerantie in Nederland”. Er komen verder elk jaar schrijvers die uit eigen werk voorlezen. Dat is dit jaar Rasha Peper.’ Aan uitstapjes geen gebrek. Een dagje Den Haag met bezoek aan het Mauritshuis, een stadswandeling door Amsterdam met uiteraard een kijkje in het Rijksmuseum en het Van Gogh Museum, en een excursie naar het Kröller-Müller Museum op de Hoge Veluwe. Aan de zomercursus is geen afsluitende toets verbonden. ‘Het is moeilijk om de leerwinst van drie weken vast te stellen. Dat is ook omstreden. We geven een certificaat van deelname en in de enquête aan het eind schrijven cursisten wat ze geleerd denken te hebben. Dat is naar hun gevoel vaak veel.’ {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Taal in steen Een kleine rondreis langs gevelstenen in Nederland Riemer Reinsma Wie in de vakantie een dag naar Amsterdam (of Kampen, Gouda of Deventer) gaat, kan zijn hart ophalen aan allerlei intrigerende, in steen uitgehouwen spreuken en woordspelingen. Ze zijn te vinden op huizen en dateren uit de tijd dat die nog niet genummerd waren. Over de geschiedenis en achtergronden van een typisch Nederlands verschijnsel. ‘De gekroonde Eenhoorn’; ‘Ik hakte een acte in steen’: het zijn twee voorbeelden van teksten die zijn uitgehouwen op gevels van Amsterdamse huizen. Zulke gevelstenen, met de naam van het huis, of met een spreuk of woordspeling, zijn tamelijk zeldzaam geworden. Bovendien vind je ze alleen in Nederland en in streken waar veel Nederlanders zijn geweest, zoals steden aan de Oostzee. Hoe het komt dat het een typisch Nederlands verschijnsel is, is niet echt duidelijk. De Nederlandse gevelstenen zijn voortgekomen uit iets wat wél internationaal gangbaar was: het uithangteken. De eerste gevelstenen ontstonden in de zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw werden ze razend populair, al bleven ook de uithangborden in zwang. In den Wildeman Gevelstenen waren niet alleen mooi maar ook uiterst nuttig. In een tijd waarin de straten nog geen vaste, officieel vastgestelde namen hadden (zo heette het Damrak in de wandeling vaak nog Het Water), vormden de gevelstenen handige herkenningspunten. Een voorbeeld: de Amsterdamse uitgever Harmen Jansz Muller woonde en werkte ‘in die vergulden Passer’. Ander voorbeeld: een document uit 1519 maakt melding van een ‘Frans Hendricksz in den Wildeman’. De Wildeman was de naam van een herberg. Het woordje in betekende in dit geval niet dat genoemde Frans in de herberg zelf woonde; men neemt aan dat hij ernaast woonde. Herbergen hadden vaak een uithangbord of gevelsteen waarop een ‘wildeman’ te zien was: een soort Tarzan avant la lettre, woest en halfnaakt, en met een knuppel in zijn hand. Onuitwisbaar Alleen al in Amsterdam waren er in het midden van de achttiende eeuw ongeveer 1500 grachtenpanden met in de gevel zo'n steen waarop een gebeeldhouwde voorstelling te zien was, of een spreuk, of alleen een jaartal dat aangaf wanneer het huis gebouwd was. Maar aan het einde van de achttiende eeuw zette het verval in. De oorzaak was duidelijk: de straten kregen nu vaste namen, en de huizen werden genummerd. Van die 1500 Amsterdamse stenen is minder dan de helft bewaard gebleven. Vooral in de jaren vijftig en zestig zijn er vele gesneuveld. Maar zelfs als de gevelstenen totaal van de aardbodem zouden verdwijnen (wat erg onwaarschijnlijk is), dan nog zullen er talloze onuitwisbare herinneringen aan blijven bestaan in de vorm van namen - al zal in veel gevallen niet meer te achterhalen zijn of het om een uithangbord of een gevelsteen ging. Zo herinnert de achternaam van Paul de Leeuw naar alle waarschijnlijkheid aan een etablissement van die naam. De naam van de onlangs overleden dichter en schrijver Morriën geeft aan dat een voorouder een tabakswinkel heeft gedreven die te herkennen was aan een moriaan: een neger. Het Bredase biermerk De Drie Hoefijzers dankt zijn naam aan een smederij die in de zeventiende eeuw tegenover de brouwerij lag. Ook sommige straten ontlenen hun naam aan een gevelsteen of uithangbord, zoals de Balk in 't Oogsteeg (Amsterdam), en dat geldt zelfs voor een heel stadsdeel in Amsterdam: De Baarsjes heet zo vanwege een herberg De Drie Baarsjes die aan de Kostverlorenvaart heeft gestaan. En er is een compleet dorp naar een herberg genoemd: Groenekan. Taalgrapjes Wat de oude gevelstenen vooral zo interessant maakt, is dat er - net als op de uithangborden - vaak taalgrapjes en rebussen op stonden gebeiteld. Een aardig voorbeeld van zo'n rebus is nog te zien op de hoek van de Kloveniersburgwal en het Rusland, in Amsterdam. Een afbeelding van een wijnglas en een vissende man herinnert aan de dichter Roemer Visscher (een roemer is een groen glas voor rijnwijn). Andere taalatleten splitsten een woord in kleinere stukken, zodanig dat er een groep woorden met een nieuwe betekenis ontstond. Dit lot onderging bijvoorbeeld komenijswaren. Met dit woord werden vroeger zuivel, kruidenierswaren en fijne vleeswaren aangeduid. Jacob van Lennep en Jan ter Gouw melden in hun {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} boek De uithangteekens (1868) dat een grappenmaker hiervan kom en eisch waren had gemaakt. Daar had hij veel succes mee: diverse komenijen - zoals winkels die deze waren verkochten, heetten - namen het zinnetje over. Het werd zelfs zo serieus genomen dat het in adresboeken doordrong en tot een heuse volksetymologie uitgroeide. Nog in 1929 lezen we in de roman Jonker Johnny van Marie Joseph Brusse over een zekere ‘wijze Keesje, die ons geleerd had: “Kom en eisch waren”: van den komeneischbaas’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Links: Recht Boomssloot 33, Amsterdam. Rechts: Kloveniersburgwal, hoek Rusland, Amsterdam. Foto's: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Taalspelletjes van het type ‘kom en eis waren’ zijn - en wat mij betreft is dat te betreuren - in Nederland heel zeldzaam, in tegenstelling tot Frankrijk. Misschien komt dat voor een deel door de Franse spelling, die ver van de uitspraak afstaat en daardoor zorgt voor veel homoniemen: woorden met dezelfde klank, maar een verschillende betekenis. Een Parijse linnenkoper uit het begin van de negentiende eeuw had een uithangbord waarop een aap met manchetten en jabot geschilderd was. Deze afbeelding stond voor ‘singe en batiste’ (‘aap in batist’), een spottende zinspeling op Saint Jean Baptiste, oftewel Johannes de Doper. Toegegeven, als je weet dat de stofnaam batist afgeleid is van de voornaam van Baptiste de Cambrai, een dertiende-eeuwse linnenwever die klaarblijkelijk naar diezelfde Johannes de Doper vernoemd was, wordt de woordspeling minder leuk. Elders in Parijs had een verzekeraar de letter A uithangen boven een hengsel: ‘A sur anse’ (‘assurance’; anse betekent ‘hengsel’). En een hotelier maakte een schitterende variatie op het bekende Au lion d'or (‘In de Gouden Leeuw’) met ‘Au lit on dort’ (‘op het bed slaapt men’). Tips voor wandelaars, surfers en lezers Een vrij recent standaardwerk is Gevelstenen in Nederland (1986) van G.A.M. Offenberg; dat bevat ook een uitvoerige literatuurlijst en een register van voorstellingen. Over de gevelstenen van afzonderlijke steden en dorpen zijn tientallen boeken verschenen. Een uitvoerig titeloverzicht is te vinden op http://picarta.pica.nl. Amsterdamse wandelaars kunnen gebruikmaken van het boek De gevelstenen van Amsterdam van O. Boers (2001). Over bijbelse gevelstenen in Amsterdam gaat het boek Gevelstenen in Amsterdam. Wandelen langs bijbelse voorstellingen (2001) van H.F. van Woerden. Er zijn meer steden waar de liefhebber een gevelstenenroute kan volgen. Het Stedelijk Museum Kampen, Oudestraat 158 (tel. 038 - 331 73 61) verstrekt een beschrijving voor €1,59. Een route in Gouda kan men van internet plukken: www.gnngouda.nl - maar er is ook een boekje: Goudse gevelstenen (uit 1977), dat onder andere verkrijgbaar is in de GC-bookshop, Markt 26, Gouda. Voor Deventer kan men terecht in het boek Een wandeling langs een aantal uithangborden en gevelstenen in de binnenstad van Deventer (1986). Ten slotte: er is ook een vereniging op dit gebied: de Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen (www.amsterdamsegevelstenen.nl). Symbolen Voordat de huisnummering werd ingevoerd, waren het onder meer de neringdoenden en ambachtslieden die hun huis of bedrijf voorzagen van uithangtekens en gevelstenen. Ze gebruikten daarbij vaak vaste symbolen. Enkele voorbeelden: afbeelding soort bedrijf ossenkop 1) slager, later ook leerhandelaar 2) huidenkoper varken spekslager troffel metselaar sleutel smid schaar kleermaker leest, later ook laars schoenmaker molen grutter krans wijnhuis wildeman herberg Sommige symbolen maken nog steeds een vanzelfsprekende indruk, zoals een varken voor een spekslager of een schaar voor een kleermaker. Maar de krans van het wijnhuis is alleen te begrijpen als je weet dat herbergiers een krans moesten uithangen als ze wijn of bier schonken. Op veel gevelstenen zien we niet één bepaalde figuur afgebeeld, maar twee, drie of meer. En ook inscripties maken vaak melding van meer dan één figuur. Een kleine bloemlezing: De Twee Rookers De Drie Hoefijzers De Vier Haringen De Vijf Vliegen De Zes Kruiken De Zeven Zwaben De Acht Kikkers Waarom die geheimzinnig aandoende aantallen? Zitten daar allerlei romantische, sinistere of anderszins meeslepende verhalen achter? Van Lennep en Ter Gouw helpen ons uit de droom. De figuren die op de {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} oude uithangborden en gevelstenen waren aangebracht, waren van dezelfde aard als de heraldische tekens die de adel op zijn wapens had laten schilderen. In de begintijd van de heraldiek kon men nog vrijelijk bepaalde veranderingen aanbrengen in het overgeleverde familiewapen. C. Pama schrijft in zijn boek Heraldiek (1958) dat ridders dat bijvoorbeeld deden door het aantal afgebeelde figuren te vergroten. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Links: Prinsengracht 7, Amsterdam. Rechts: Prinsengracht 9, Amsterdam. Foto's: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Kleuren Nog een raadsel: de merkwaardige kleuren die sommige heraldische figuren hebben. Een ‘Gouden Leeuw’ lijkt dan misschien nog een beetje op zijn levende voorbeeld, en dat geldt zeker voor een ‘Bruin Paard’ of een ‘Grijze Ezel’. Maar Van Lennep en Ter Gouw maken bijvoorbeeld ook melding van Blauwe, Rode en Zwarte Leeuwen. Volgens Hans 't Mannetje, een deskundige op het gebied van gevelstenen, hebben we hier te maken met symboolkleuren. Een gezaghebbend boek over dit onderwerp is de - vroeger toonaangevende - Iconologia (1593) van de Italiaanse renaissancekunstenaar Cesare Ripa. Hierin heet rood het symbool van de vlijt, en groen dat van de hoop én van de kunst; zwart stond voor geheugen en herinnering, en goud voor intelligentie. Maar Ripa was niet de enige die over kleuren en hun betekenis schreef. Zijn landgenoot Paolo Giovio deed dat ook, en bij hem hadden de kleuren heel andere betekenissen; ze drukken een kenmerkende eigenschap van een persoon uit: zwart betekende smart, rood bloeddorst en wit reinheid. Toch blijft met dit alles de vraag onbeantwoord waarom één en dezelfde figuur op gevelstenen en uithangborden in verschillende kleuren afgebeeld wordt. Waarom die rode én blauwe én zwarte leeuwen? Een leeuw kon bloeddorstig zijn, maar als symbool van de smart (zwart) of de hoop (blauw) komt hij toch nauwelijks in aanmerking. En waarom blauwe, rode en zwarte herten? Herten zijn moeilijk als bloeddorstige beesten te beschouwen. Waarschijnlijk moeten we voor een meer plausibele verklaring te rade gaan bij deskundigen op het gebied van de heraldiek. C. Pama schrijft dat de vraag naar de redenen voor een bepaalde kleur ‘zelden te beantwoorden’ is. En J.B. Rietstap merkt in zijn standaardwerk Handboek der wapenkunde (1943, herzien door C. Pama) op dat de kleuren op de wapenschilden maar één doel hadden: de strijders moesten van veraf te herkennen zijn aan de kleur. ‘Harde sprekende kleuren en scherpe omtrekken had men noodig.’ Inderdaad: misschien moeten we er niet te veel achter zoeken. De strijders moesten herkenbaar zijn, net als - later - de winkels en neringen. Aan wélke kleur, dat maakte niet uit. Moderne gevelstenen Een van de zeer weinigen in Nederland die nog gevelstenen maken, is de Zutphense beeldhouwer Hans 't Mannetje. Eind vorig jaar ontving hij daarvoor de Stadsbeeldprijs van Amsterdam. Hoewel je dat misschien niet zou verwachten van een beeldhouwer, komt voor hem de taal, het opschrift, op de eerste plaats en het beeld pas op de tweede. Maar taal en beeld hangen bij gevelstenen natuurlijk nauw met elkaar samen. Wat de taalkant betreft: Hans 't Mannetje splijt een woord graag in kleinere stukjes die samen een geheel eigen betekenis krijgen. Bij een opschrift ‘Gelijkenis’ zien we bijvoorbeeld twee identieke nissen afgebeeld. En ‘Licht en Duisternis’ leverde een lichte en een donkere nis op - met dit procédé kan Hans 't Mannetje voorlopig goed vooruit, als we bedenken dat er vele tientallen woorden zijn die op nis eindigen. Ook het verschijnsel homonymie (woorden die in klank overeenkomen maar iets verschillends betekenen) mag zich in een warme belangstelling van 't Mannetje verheugen. Op twee bij elkaar horende gevelstenen zien we achtereenvolgens een smakelijke karbonade met het onderschrift ‘vgl. viande (fr.) en vijand’, en een varken met als onderschrift: ‘vgl. dear (eng.) en dier’. In de opschriften van Hans 't Mannetje is vaak informatie verwerkt die alleen door ingewijden kan worden begrepen. Voordat de beeldhouwer met zijn stenen aan de slag gaat, neemt hij zijn klanten interviews af, en de verkregen gegevens verwerkt hij in de steen. Zo draagt een oud huis aan de hoofdstedelijke Prinsengracht een gevelsteen met de inscriptie ‘Nooit weer’. Niet-ingewijde voorbijgangers zullen nooit weten welk drama zich achter deze vier muren afgespeeld heeft, maar Hans 't Mannetje wil het wel kwijt: de eigenaar van het huis had bijzonder slechte ervaringen opgedaan toen hij het huis restaureerde. Intrigerend is ook de gevelsteen in het aanpalende huis, dat ‘Halverwege’ heet. Het huis staat aan het begin van de Prinsengracht, en het opschrift kan dus niet op de ligging van het huis slaan. Op de gevelsteen zien we een mannetje afgebeeld dat op een ring van Möbius loopt: een platte ring met een halve slag erin, dus zonder een binnen- en een buitenkant. Het mannetje is gevorderd tot de plek waar de uiteinden van de ring samenkomen. Verklaring: de eigenaar was, statistisch gesproken, halverwege zijn leven. Meer informatie over het werk van Hans 't Mannetje is te vinden op www.hanstmannetje.com. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Over kamperen gesproken Jan Erik Grezel Voor een beetje gesprek over kamperen is meer nodig dan de dagelijkse woordenschat. Termen als stormlijn, skottelbraai en nokstok zijn dan onontbeerlijk. En gewone uitdrukkingen hebben voor ‘tentenaars’ een bijzondere lading. Wachten tot het ophoudt bijvoorbeeld. Jan Erik Grezel over zijn kampeerervaringen. Tegenwoordig zou ik liever lopend gaan. Maar ja, ik was zestien, dus moest ik zo nodig op de brommer naar Jutland. Met twee schoolvriendjes. Geld hadden we nauwelijks. Voor onderdak rekenden we op vage bekenden en verre familie. In noodgevallen zouden we wildkamperen, met een dubbeldakstent die een van m'n vriendjes onder strenge voorwaarden van een zwager had geleend. Voor mij zou het de eerste keer kamperen zijn. Het werd een drama. Zulke drama's doen het altijd goed in gezelschap. Zit u op een saai feestje om een onderwerp verlegen, begin dan over kamperen. ‘Over kamperen gesproken’, neemt iemand over, en dan volgt de ene anekdote op de andere. Dan blijkt al snel: de mensheid is in twee kampen te verdelen: kampeerders en niet-kampeerders. ‘Kamperen is creperen’, luidt het cliché van lieden die meestal zelf nog nooit op een luchtbed hebben gelegen. Nu is het ook wel erg gemakkelijk om af te geven op kamperen, zeker in een land met een wisselvallig weertype. Geen troostelozer beeld van een vakantie dan stug volhoudende tentbewoners. Ze ‘wachten tot het ophoudt’. De zonneluifel hangt hol van het hemelwater, mensen in glanzende regenkleding zetten plastic mokken dampende oploskoffie aan de lippen. {== afbeelding Foto: ANWB ==} {>>afbeelding<<} Daartegenover staan de verhalen van romantiek en heroïek: kamperen-bij-de-boer of geultjes graven en stormlijnen spannen tijdens een knetterend onweer. ‘Als de binnentent maar droog blijft.’ Kamperen, vindt de liefhebber, maakt de oermens in ons wakker. ‘Voor even ben je weer nomade.’ En die tent is al lang geen joert of tipi meer. Tenten zijn er in net zo veel soorten en maten als schroefjes bij de Gamma. Als hij eenmaal een tent heeft aangeschaft, kan de raskampeerder het gesprek met gelijkgestemden beginnen. Over de tentstof (polyester of katoen), de grondpennen en haringen, de scheerlijnen, en het kookgerei (knoeien met een pannengreep of comfortabel koken met een ‘skottelbraai’, een Zuid-Afrikaanse wok). Maar vooral over het merk en het type: een koepeltent of een tunnelmodel? Een piramide of een ouderwetse bivak? Een ‘De Waard’ is de Harley Davidson onder de tenten: zwaar, stoer, stormvast en niet stuk te krijgen. Tweedehands zijn ze prijziger dan gloednieuwe middenklassers. Zo'n merk verbroedert. Op de camping zie je mensen met een klassieke ‘Albatros’ al snel buurten bij de bewoners van een ‘Stormvogel’, een robuuste één-stokker. Echte ‘tentenaars’ gaan niet naar een camping, maar naar een (natuur)kampeerterrein. Is dat iets anders dan een camping? Ja, er staan geen caravans en campers. Die verafschuwt de kampeerder. Daarin huizen de wekelingen, de quasi-kampeerders: de pseudonomaden. Het ware kamperen ontdoet het leven van alle franje. Het brengt je tot de kern van menselijke verhoudingen. Ik heb op kampeerterreinen menig huwelijk zien wankelen. Geen zwaardere test voor een relatie dan gezamenlijk een tent opzetten. Liefst een forse bungalowtent met voortent en bijzettent, in blind vertrouwen tweedehands gekocht. Bij het uitzoeken van het ‘plekje’ ontstaat de eerste irritatie. De een ziet overal venijnige steentjes en takjes, de ander keurt een stukje mals gras af vanwege de ‘helling’. ‘Dan liggen we vannacht om drie uur met z'n tweeën in de bagagepunt.’ Er zijn partners die samen niet verder komen dan het leggen van het grondzeil. En anders loopt het wel stuk bij het sorteren en monteren van hoofdmast en nokstokken. Echtparen met kinderen hebben vaak de zwaarste stormen al doorstaan. Ze weten hoe ze het moeten aanpakken: zíj́ gaat met de kinderen het terrein verkennen en neemt een duik in het zwembad, híj́ begint met het opzetten, in afwachting van de brave buurman die met de rubberen haringhamer in de hand z'n hulp aanbiedt. Samen zetten ze de stokken precies verticaal en in één lijn met de achterste naden. Raakt de tent bij het spannen van de deurpanelen uit het lood, dan kun je opnieuw beginnen. Na mijn eerste tentervaring leek ik voorgoed verloren voor het kamperen. Op de terugweg uit Jutland begon het te onweren. Het was midden in de nacht. Doorrijden was zinloos. We zochten bij bliksemflitsen een plekje in de wei langs de weg. Vette druppels kondigden een hoosbui aan. Haast bij het opzetten was geboden. Eén vriendje stond klaar met het buitendoek. Ik kreeg de achterste tentstok met dop en hoedje in m'n handen en kroop de platliggende binnentent in. Geen bliksem om me even bij te schijnen. Ik prikte de stok door wat het geringde oog in de achterpunt leek. Een langgerekt krassen van scheurend katoen en ik keek opeens tegen een oplichtende hemel. Rauwe vloeken, striemende scheldwoorden: het binnendoek lag aan flarden. Het werd schuilen in een boerenschuur, onder drukkend stilzwijgen. In de vriendschap zat een onherstelbare winkelhaak. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Reizen in de tijd Wat ende hoe in middeleeuws Nederlands Corrie de Haan en Jaap de Jong - Universiteit Leiden, opleiding Nederlands Tijdreizigers met bestemming Middeleeuwen zullen zich danig moeten voorbereiden op hun uitstapje. Alles wat hun te wachten staat, is anders dan ze gewend zijn. Neem nu de taal: die lijkt in maar weinig op het Nederlands van nu. Gelukkig bestaat er sinds kort een speciale stoomcursus Middelnederlands. De onlangs aan de TU Delft uitgevonden tijdmachine is de kinderziektes eindelijk te boven. Streng geselecteerde tijdreizigers worden momenteel in het grootste geheim klaargestoomd voor een reis terug naar de Middeleeuwen. Eetgewoonten, omgangsvormen, politieke achtergronden - overal is aan gedacht in het voorbereidingsprogramma. Maar hoe kan de taalkennis van de uitverkoren tijdreizigers bijgespijkerd worden? De Universiteit Leiden ontwikkelde een speciale spoedcursus Middelnederlands. Hieronder een uitgebreide samenvatting. {== afbeelding Het Middelnederlandse elckerlijc betekent iets als ‘iedereen’. Elckerlijc is ook de titel van een vijftiende-eeuws toneelstuk, dat in onze tijd werd verfilmd. Foto: George Burggraaff ==} {>>afbeelding<<} ‘Beste tijdreizigers, het is nog onbekend naar welke tijd u precies zult reizen, maar u zult ergens tussen de twaalfde en zestiende eeuw terechtkomen. In die periode van het zogenoemde Middelnederlands is er nog geen standaardtaal. Iedereen schrijft en spreekt in het dialect van de eigen stad of streek. In Leiden en Haarlem is dat Hollands, in Gent en Brugge Vlaams. Het huidige Nederland en België bestaat in de Middeleeuwen uit een aantal graafschappen en bisdommen. Pas als de contacten daartussen steviger worden, ontstaat er behoefte aan een algemene taal. Dialecten die u op uw reis te horen kunt krijgen, zijn het Hollands, het Vlaams, het Brabants - waartoe ook het Antwerps behoort - het Limburgs en het Oost-Middelnederlands. Om een voorbeeld te geven: in het Vlaams zegt men niet ‘ons’ maar ‘uus’ en in het Hollands niet ‘dertich’ maar ‘dortech’. Mogelijk zult u een beetje met uw oren staan te klapperen vanwege de uitspraak van het Nederlands, want die is wel wat veranderd in de loop van de tijd. En mocht u op uw reis ook teksten moeten lezen of schrijven, dan zult u zien dat de middeleeuwers er andere spellingregels opna houden, namelijk bijna géén. Blokken wordt het op de naamvallen en de werkwoordvervoegingen. Ook zult u merken dat de middeleeuwer andere woorden en andere zinsconstructies gebruikt. Maar na deze cursus in ‘VI leringe’ begrijpt u het allemaal: daer heb ic luttel sorghen vore. Leringe I: uitspraak Met de uitspraak valt het nog wel mee, al maken de middeleeuwers lange klanken (zoals de a in aventure) ook echt lang. Wij noemen de a in aventure tegenwoordig wel een lange a en die in af een korte, maar zouden we de tijd opmeten, dan blijkt dat we de klanken ongeveer even lang uitspreken. De middeleeuwers maken wél echt lengteverschil. Onthouden dus: u gaat ‘aaaventuuuren’ beleven. Ook de dubbel gespelde medeklinkers klinken lang. De dd in bedde moet u daarom uitspreken als de dd in bloeddruk. En verder? De g klinkt meer als een k. Dat weten we uit rijmteksten waarin hi sprekt kan rijmen op hi segt. Ook in combinatie met de n heeft de g waarschijnlijk een k-achtige klank. De ng van singhen spreek je dan ook uit zoals die in het Engelse finger. Een zeer opvallend verschil tot slot is de uitspraak van ij, namelijk als een i. Wilt u de middeleeuwer vertellen wat uw favoriete soap is, dan wordt dat: Goede tiden, slechte tiden. En kent u iemand met een keurige vrouw: ‘Hi hevet een aerdich wief.’ {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Leringe II: spelling Moet u lezen of schrijven, dan kunt u niet terugvallen op den dicken Van Dale, 't Groene Boecskijn of de Scrifwiser van Jan Renckema. Naar heel veel woorden kunt u net als de middeleeuwers een slag slaan, maar de volgende adviezen zijn wellicht handig. In aengenaem is de lange klank a niet met een dubbel teken (aa) weergegeven, maar met ae. Pas in de vijftiende eeuw wordt de huidige spelling met dubbele tekens ‘Wie iemand tegenkomt die maarschalk is, hoeft niet direct in de houding te springen. Een maerschalc is een hoefsmid of een paardenknecht.’ gebruikelijk. Daarvóór vinden we de e of de i om aan te geven dat de klank lang duurt: groet en groit staan dus voor ‘groot’ en het woord jaar kon als jaer of jair gespeld worden. Wilt u, als u toch ter plekke bent, goed luisteren of beide met [ei] of [ee] uitgesproken wordt? Op grond van de spelling lijkt het namelijk allebei te kunnen. Ik ben benieuwd naar uw bevindingen. In het huidige Nederlands spellen we niet zoals we spreken. In het woord bord spreken we een t uit maar we schrijven een d, omdat het meervoud borden luidt. Deze regel van gelijkvormigheid kennen de middeleeuwers niet. Zij schrijven gewoon bort, en in het ‘velt’ kan een ‘out paert’ staan. Ook de regel van analogie, waardoor wij hij vindt met dt schrijven, bestaat in de Middeleeuwen nog niet. Daar lezen we dus: hi vint. Mede door dialectische uitspraakverschillen is er veel variatie in spelling in de werelt, werlt, werrelt, werlet, werhilt, welt. Nog een lastig punt van de middeleeuwse spelling is dat woorden die in de uitspraak aan elkaar geplakt worden, zo ook op perkament verschijnen: doude man (‘die oude man’), tien tiden (te dien tiden, ‘op die tijd’), hets gesciet (het es (‘is’) gesciet). Een Middelnederlandse tekst is dan ook - net als de strip Haagse Harry - makkelijker te begrijpen als u hardop leest. Leringe III: woordenschat Een middeleeuwse reiskostenvergoeding heet ‘milegelt’. Men legt 's avond het hoofd neer op een ‘fluwine’ (‘kussensloop’) in de hoop niet wakker te worden van het ‘bloken’ (‘blaffen’) van de honden. Deze en vele andere woorden kennen we nu niet meer: dat wordt dus woordjes leren. Lastiger is het dat het Middelnederlands veel woorden heeft die u wel herkent, maar waarvan de betekenis veranderd is. Deze ‘valse vrienden’ kunnen tot pijnlijke misverstanden leiden. Zo is wijf nog geen scheldwoord in het Middelnederlands. Het betekent gewoon ‘vrouw’. Ook tronie klinkt niet negatief, maar betekent neutraal ‘gezicht’. En wie iemand tegenkomt die maarschalk is, hoeft niet direct in de houding te springen. Een maerschalc is een hoefsmid of een paardenknecht. Het werkwoord varen heeft in het Middelnederlands een veel ruimere betekenis dan vandaag de dag, namelijk ‘gaan’. ‘Hi vaert henen’ betekent dus niet noodzakelijk dat iemand per schip vertrekt. De oorspronkelijke betekenis van varen zien we terug in woorden als uitvaart, bedevaart en luchtvaart. Omgekeerd betekent gaen in het Middelnederlands specifiek ‘te voet gaan’. ‘Hi gaet henen’ betekent dus dat er iemand wegloopt. Tien tips voor een middelnederlandse speech 1Kies een effectieve aanhef: ‘O scone maeght van herte rein’ of ‘Vercoren lief, mi es soe wee.’ 2Vraag expliciet om stilte: ‘Nu hoert na mi, ic sal beginnen ene aventure tellen van minnen’ of ‘Nu biddic u allen, arme ende rike, dat ghi wilt swighen over al ende merct, hoet beghinnen sal.’ 3Spreek alle ij's als i uit: ‘Heer Halewijn zong een liedekijn. Al die dat hoorde wou bi hem zijn.’ 4Plaats gerust het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: ‘mine geselle fine’ en ‘Dat was gheselscap goet ende fijn.’ 5Denk aan de tweeledige ontkenning: ‘Hi ne wiste niet wat of hem was gesciet’ en ‘Die derwaert gaen en keeren niet.’ 6Gebruik opvallende bijwoorden als herde (‘zeer’) en dicke (‘vaak’): ‘Die coninc wart herde gram als hi dicke was ghewone.’ 7Experimenteer met werkwoordsvormen: du seghes, du seechs; ook beide correct: hi hevet, hi heeft. 8Pas als special effect de onpersoonlijke constructie toe waarbij ik in mij verandert, bijvoorbeeld bij het inleiden van een toast: ‘Scinc den wijn, mi dorst’, of in de liefde: ‘Mi lanct na di.’ 9Vergeet niet af en toe een emotionele uitroep in te voegen: tfij! (‘bah, foei’), jaet (‘jazeker’), lacy of ey lacen (‘helaas’), ay my! (‘wee mij’), o wach (‘o wee’). 10Gebruik stijlfiguren, zoals de personificatie (‘Minne worpt mi onder voet’), de litotes (‘Hi en loech niet sere’, wat betekent dat hij huilde) en niet te vergeten de tautologie: rouwe ende smerte, vroude ende bliscap, seker ende ghewes. Even oefenen: stel dat u als gast op een bruiloftsfeest geacht wordt een speech te houden, dan kunt u met onderstaande toespraak voor de dag komen: Sijt wellecome bruut ende brudegome, Máxima ende Alexander, Die dach es comen dat ghi malcanderen trouwt. Een huwelijc is ene sake voor ii menschen, maer velen sijn met u. Het en gesciet niet elken dach dat eene coninx sone huwelikt. Dies ben ic vro. Here, ghi hebbet ghecoren een bijsonder wijf. Si comt van verre ende hevet u seer lief. Si haer getrouwe. Vrouwe, aenstonden sult ghi princesse sijn ende dat en es niet emmer simpel. Mi dunke nochtan ghi sult dienen dat lant met herten. Bruut ende brudegome, maect van uwen lieve niet u leet. Dient Venus met bliscap ende dat lant mede. Nu swighic stille, so waer ic Job hete. Leringe IV: werkwoorden Om een goed woordje Middelnederlands te spreken, moet u ook iets van de werkwoorden af weten. Het opvallendst is de tweede persoon enkelvoud, die zowel in de tegenwoordige als in de verleden tijd op een -s eindigt. Het is dus du woens, du woendes van wonen, en du neems, du naems. Ook de tweede persoon meervoud luidt anders dan in het huidige Nederlands: ghi woent, ghi woendet, ghi neemt, ghi naemt. Du en ghi staan voor respectievelijk ‘jij’ en ‘jullie’, maar ghi kan ook gebruikt worden voor het enkelvoud en geldt dan als beleefdheidsvorm: ‘Here, ghi {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} segt waer.’ Du wordt gebruikt wanneer u met iemand zeer vertrouwd bent of wanneer u zich richt tot iemand van een lagere stand of minachting uit wilt drukken: ‘Du best enen dorper’ (‘Je bent een onbeschofte vent’). Velen van u zullen de aanvoegende wijs nog kennen van het Duits op de middelbare school. In het huidige Nederlands komen we deze vorm alleen tegen in versteende uitdrukkingen als ‘Leve de koningin’ of ‘Men neme een snufje zout.’ Maar in het Middelnederlands wordt deze vorm nog vaak gebruikt als er een wens, veronderstelling of aansporing moet worden uitgedrukt: ‘Men slaese doot!’ Het scheelt wel dat de aanvoegende wijs alleen nog maar in de derde persoon enkelvoud een aparte vorm krijgt, namelijk een uitgang op -e: ‘Die dan salich wille wesen, houde sinen zin an desen.’ Let op bij de verleden tijd van de werkwoorden. Sommige werkwoorden die nu zwak zijn, zijn in het Middelnederlands sterk: hij ‘lachte’ niet maar ‘loech’, en ‘raadde’ dat niet maar ‘riet’ dat. Ook hebben sommige werkwoorden in het Middelnederlands twee vormen voor de verleden tijd: een voor het enkelvoud en een voor het meervoud: hi vant, wi vonden. Leringe V: naamvallen Ook op een ander punt komt het Middelnederlands met het Duits overeen. Het Middelnederlands kent namelijk nog naamvallen, vier om precies te zijn: de nominatief (of eerste naamval) voor het onderwerp, de genitief (tweede naamval) om bezit uit te drukken, de datief (derde naamval) voor het meewerkend voorwerp, en de accusatief (vierde naamval) voor het lijdend voorwerp. Het rijtje voor de mannelijke woorden ziet er als volgt uit: Die coninc regeerde XL iaren. Des coninx sone huwelikt morgen. Hi brachte den coninge hulde. Hi groete den coninc. Soms kan een klein naamvalsverschil wijzen op een behoorlijk verschil in betekenis. In ‘Hi slacht sinen vadere’, waarin vader in de datief staat, hebben we namelijk met een ander werkwoord te maken dan in ‘Hi slacht sinen vader’, met een accusatief. In het eerste geval líj́kt de zoon op zijn vader, in het tweede geval vermóórdt hij hem. Leringe VI: zinsbouw Met het afslijten van de naamvallen heeft het Nederlands een vastere woordvolgorde gekregen. De functie van de woorden is nu immers niet meer zichtbaar door naamvalskenmerken. Daarom kan in het huidige Nederlands bij een combinatie van het meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp alleen het meewerkend voorwerp vooropgaan; de eerste zin is daardoor wél mogelijk, de tweede niet: Ik geef mijn schoonmoeder een cactus. Ik geef een cactus mijn schoonmoeder. Met het verdwijnen van naamvallen ontstaan tevens voorzetselconstructies. In plaats van ‘des coninx sone’ spreken we van ‘de zoon van de koning’. Het gebruik van voorzetsels maakt de woordvolgorde tegelijk weer vrijer, waardoor het lijdend voorwerp toch weer voorop kan gaan: Ik geef een cactus aan mijn schoonmoeder. Behalve een vrijere woordvolgorde kent het Middelnederlands ook constructies die inmiddels zo goed als verdwenen zijn. Een voorbeeld daarvan is de zogenoemde onpersoonlijke constructie, waarbij een onderwerp in de eerste naamval ontbreekt: ‘Mi lanct na di’ (‘Ik verlang naar jou’), ‘Mi dorst’ (‘Ik heb dorst’). In het huidige Nederlands treffen we nog slechts een enkel spoor van deze constructies aan, tenminste zo dunkt mij. Verder kan in het Middelnederlands het bijvoeglijk naamwoord ook achter het zelfstandig naamwoord geplaatst worden. Naast die goede ridder komt die ridder goet voor. Bij twee bijvoeglijk naamwoorden kan er zelfs een voor en een na het zelfstandig naamwoord komen: een coene helt stout en van der scoonre vrouwen, der blonden. {== afbeelding Ook schrift zag er in de Middeleeuwen heel anders uit. Het begin van het Egidiuslied (in het Gruuthuse-handschrift), met de bekende regel: ‘Egidius waer bestu bleven’ Van: www.literatuurgeschiedenis.nl ==} {>>afbeelding<<} Behalve kennis van het Duits komt ook het Frans van pas als u naar de Middeleeuwen reist. Het Middelnederlands kent namelijk net als het Frans (‘Je ne sais pas’) een tweeledige ontkenning, bestaande uit en (of ne) plus niet, noit, niemant of een ander ontkennend woord. Een taalkundig correct excuus voor ontrouw luidt dan ook: ‘Lief en belghet u niet [“wordt niet boos”], het dede Venus, diet mi riet.’ Na deze spoedcursus, beste tijdreiziger, weet u dat het middeleeuwse Nederlands op verschillende punten afwijkt van het huidige Nederlands. Veel reisplezier. En vergeet niet ook de speciale les over middeleeuws speechen (zie vorige pagina) door te nemen. Ic groete u ende segghe: vaert wel!’ Een cursus Middelnederlands in tien lessen is te vinden op: www.literatuurgeschiedenis.nl. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlands met een exotisch tintje De ontwikkeling van de officiële taal van Suriname Armand Snijders - journalist GPD (correspondent Suriname) De officiële taal van Suriname is het Nederlands. In de loop der jaren kreeg het daar allerlei invloeden te verwerken, die stuk voor stuk terug te voeren zijn op de rijke etnische samenstelling van het land, en op de bonte geschiedenis ervan. Hoe Nederlands is het Surinaams-Nederlands nog? Toen minister van Justitie en Politie Siegfried Gilds vorig jaar zijn reactie gaf op de vondst van duizend kilo cocaïne in het Surinaamse regenwoud, was het alsof er een allochtoon sprak die nog maar kortgeleden was begonnen met Nederlandse lessen. ‘Die vangst daarvan, wij zeer gelukkig zijn daarmee.’ Iedereen wist uiteraard wat hij bedoelde, maar het klonk wel erg vreemd, zeker uit de mond van een vooraanstaand politicus met een respectabele opleiding. {== afbeelding Nederlands in Suriname Foto: Eljee ==} {>>afbeelding<<} Surinamers maken vaak andere zinsconstructies, met andere woordvolgordes, dan Nederlanders. Dat geldt voor rijk en arm, afgestudeerden en ongeschoolden, Hindoestanen en creolen, en Javanen en indianen. Bovendien voegen ze vrijelijk de meest uiteenlopende woorden toe aan de officiële taal. Het Nederlands in Suriname is langzaam maar zeker overgegaan in een nieuwe variant: het Surinaams-Nederlands. Slavernij Het ontstaan van dat Surinaams-Nederlands begon ruim 150 jaar geleden. De negerslaven, die sinds de zestiende eeuw door de Hollanders massaal vanuit Afrika naar Suriname en andere Caribische landen in de regio werden getransporteerd, was het tot 1844 verboden om Nederlands te spreken. Dat was immers de taal van de koloniale meesters. Door de slaven te dwingen alleen hun eigen taal te gebruiken, moest hun duidelijk worden gemaakt dat ze niet op dezelfde hoogte stonden als hun overheersers. Maar met de komst van de zendelingen kwam daar verandering in. Vanaf 1844 waren de onderdrukten vrij om het Nederlands te leren, omdat zij dan de bijbel zouden kunnen lezen. En dat, zo geloofden de slavenmeesters, zou het systeem van slavernij in stand kunnen houden. In 1876, dertien jaar na de afschaffing van de slavernij, werd de vrijgekomen negerslaven zelfs verplicht om zich de Nederlandse taal eigen te maken. De leerplicht werd ingevoerd en het Nederlands voerde de boventoon. Tegen deze assimilatiepolitiek is sindsdien weinig weerstand geweest. Zeker met de komst van de Brits-Indische, en later de Javaanse contractarbeiders bestond er behoefte aan een gezamenlijke taal. De koloniale machthebbers hadden er alle belang bij dat die taal het Nederlands was. Het gaf hun een gevoel van superioriteit en zo konden ze de bevolking zo veel mogelijk manipuleren. Officiële landstaal Ook toen in 1954 het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van kracht werd en de Surinamers meer zelfbeschikkingsrecht kregen, werd er niet aan de belangrijke plaats van het Nederlands getornd. Sterker {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Het Nederlands is de taal die eenieder min of meer beheerst en die de Surinamers ook bindt.’ nog, in dat jaar werd het Nederlands officieel uitgeroepen tot enige landstaal. Toch trad er in de tweede helft van de vorige eeuw geleidelijk aan wel verandering op in het denken van de Surinamers. Op een congres van taalleraren in 1963 werd het Nederlands zelfs ter discussie gesteld. Volgens de congresgangers moest het Standaardnederlands wel de norm blijven, maar diende er ook plaats te zijn voor typisch Surinaamse spreekwijzen. Dat zou tot een eigen Surinaams-Nederlands moeten leiden. In 1974, een jaar voor de onafhankelijkheid, kwam de minister van Onderwijs, de huidige president Ronald Venetiaan, met een nota over vreemde talen in het onderwijs. Ook hierin werd het Nederlands een belangrijke plaats toebedeeld. Wel zou het Engels waar mogelijk begunstigd worden door het aantal lesuren in het voortgezet onderwijs gelijk te trekken met het Nederlands. Frans, Portugees en Duits werden geschrapt, terwijl Spaans een keuzevak werd. Opvallend was dat er niet werd gerept over de positie van de Surinaamse talen, zoals het Sarnami (de moedertaal van de Hindoestanen), het Javaans en het Sranantongo (de lingua franca van de bevolkingsgroepen, soms ook wel ‘neger-Engels’ genoemd). ‘Dit is van een andere geaardheid en een ander kaliber’, zo oordeelden de samenstellers van de nota. ‘Ik ga weggaan hoor!’ ‘Ronny heeft mij nooit geschijnd. Ik sweer voor je dat hij me nooit geschijnd heeft.’ Zo begint een kort verhaal van Marilyn Simons. Het is een voorbeeld van hoe Surinamers omgaan (en spelen) met het Nederlands. Met een beetje fantasie kunnen ook Nederlandstaligen iets snappen van dit Surinaams-Nederlands, zoals de Surinamers deze taal zelf noemen. Met schijnen wordt ‘naar iemand lonken’ bedoeld. Sweer wordt met een s geschreven, omdat het een verbastering is van het Sranantongo-woord sweri, dat ‘gezwel’ of ‘zweren, een eed afleggen’ betekent. Sweri is overigens een Surinaams woord dat weer afkomstig is van het Engelse swear. Niet alleen het Engels heeft invloed (gehad) op het Surinaams-Nederlands, de Surinamers hebben ook zelf, in de ogen van de Europese Nederlanders, eigenaardigheden ingebouwd. ‘Ik ga weggaan hoor!’ is een standaardopmerking bij vertrek. Er zijn voorbeelden te over van typisch Surinaams-Nederlandse woorden. Een supporter van een voetbalvereniging ‘kraakt’ tijdens een wedstrijd voor de spelers van zijn club, oftewel hij duimt voor ze. Regelmatig worden woorden geïntroduceerd die in de Nederlandse woordenboeken niet terug te vinden zijn. Het dagblad De Ware Tijd oordeelde jaren geleden in een commentaar dat het tijd werd dat de opgeschorte hulprelatie tussen Nederland en Suriname ‘ontschort’ zou worden. Verwarrend is het soms dat vrijwel alles waar Surinamers geen pasklaar woord of geschikte uitdrukking voor weten, wordt omschreven met dat ding. Vooral kinderen hebben daar een handje van: ‘Pa, weet je waar dat ding is? Het lag net nog in de kast, naast dat ding.’ Een parlementariër die de discussie rond de al eerder genoemde relatie met Nederland zat was, zei tijdens een vergadering van de volksvertegenwoordiging: ‘Ik word enorm moe van dat ding.’ Misschien komt het Surinaams-Nederlands nog wel het best tot uitdrukking in de relatiesfeer. Als overspelige man heb je een ‘buitenvrouw’. Zijn bedrogen echtgenote zal als ze daarachter komt zeggen dat hij ‘voor haar uitloopt’ en hem een ‘bok’ geven, wat zoveel betekent als ‘bestraffend toespreken’. Mocht de echtelijke twist die als gevolg daarvan kan ontstaan uit de hand lopen, dan is de kans groot dat de man haar zal ‘zwepen’, oftewel een ordinair pak rammel zal geven. Verschillende moedertalen Pas nadat Suriname op 25 november 1975 onafhankelijk was geworden, kwam er weer belangstelling voor de Surinaamse talen. In 1977 ging het project ‘Taal en taalgedrag als functie van de multilinguale Surinaamse samenleving’ van start, met als doel inzicht te krijgen in de Surinaamse taalsituatie en in het bijzonder de taalsituatie in het onderwijs. Maar dit project, dat over meerdere jaren werd uitgesmeerd, stierf in 1982 een vroege dood toen Nederland vanwege de decembermoorden de geldkraan voor Suriname had dichtgedraaid en de financiering was weggevallen. Toen jaren later de relatie tussen beide landen met horten en stoten verbeterde, werd de draad niet meer opgepakt. Wel kwam met het door de onafhankelijkheid aangewakkerde nationalisme de belangstelling voor de verschillende moedertalen bovendrijven. In 1984 werden spellingcommissies geïnstalleerd voor het Sranantongo en het Sarnami, twee jaar later gevolgd door een spellingcommissie Surinaams-Javaans en Karaïbisch, een van de indianentalen. De spelling voor de eerste drie talen werd in de jaren daarop bekrachtigd. Ook zijn sinds de onafhankelijkheid tal van woordenboeken verschenen, zoals Sranantongo-Nederlands en Javaans-Nederlands. De overheid heeft zich daarbij afzijdig gehouden. Robby Morroy, voormalig directeur van het inmiddels ter ziele gegane Instituut voor Taalontwikkeling en Taalwetenschappen (IVTET), weet waarom de overheid het gebruik van de moedertalen niet wil stimuleren. ‘Het ligt heel gevoelig. Het Nederlands is de taal die eenieder min of meer beheerst en die de Surinamers ook bindt. Als er voor een andere taal gekozen zou worden, ligt het het meest voor de hand dat de keus op het Sranantongo valt. Maar dat wordt in niet-creoolse kringen beschouwd als de taal van de creolen, zodat er weerstand ontstaat bij vooral de Hindoestanen en Javanen.’ Gevoelig Hoe gevoelig de taalkwestie ligt, werd een aantal jaren geleden nog eens extra benadrukt in de Nationale Assemblee, het Surinaamse parlement. De vorig jaar overleden parlementsvoorzitter Jagernath Lachmon, een Hindoestaan, ontstak in woede toen een creoolse parlementariër geheel tegen de regels in tijdens zijn betoog overschakelde op het Sranantongo. ‘Het was tegen het zere been van de Hindoestaanse groep dat in het hoogste college van het land de negertaal werd gesproken’, legt Morroy de opvallend felle reactie van de immer gematigde Lachmon uit. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Het waarschijnlijkst is het dat in de toekomst het Surinaams-Nederlands terrein gaat winnen ten koste van het Nederlands. Dat gebeurt nu al heel geleidelijk aan. Het is een taal van niemand, een verbasterd Nederlands met wat ingrediënten van alle bevolkingsgroepen. Maar naast dat Surinaams-Nederlands zal iedere etnische groep de eigen traditionele taal blijven spreken. Zo kunnen bijvoorbeeld in één kort gesprek tussen Javanen (Surinaams-)Nederlands, Sranantongo en Javaans gesproken worden. Maar ook dat Javaans wijkt weer af van wat oorspronkelijk op Java werd gesproken, omdat het in de loop der decennia allerlei invloeden heeft ondergaan, en zich ontwikkelt tot een Surinaams-Javaans. Mengelmoes Door dit alles is er in Suriname een opmerkelijke talenbrij, waarin het Nederlands vooralsnog de bindende factor blijft. Stadscreolen beheersen het Nederlands doorgaans het best, omdat hun voorouders, de slaven, zoals we hiervoor zagen op den duur gedwongen werden zich deze taal eigen te maken. De boslandcreolen, nazaten van weggelopen slaven, hebben aanmerkelijk meer moeite met de officiële taal, omdat zij zijn opgegroeid in afgelegen dorpen waar traditioneel het Saramaccaans of Aucaans wordt gesproken, talen die geleidelijk aan door hun voorouders zijn ontwikkeld. Ook de Hindoestanen, Javanen en indianen kunnen minder goed uit de voeten met het Nederlands, omdat zij van huis uit de traditionele talen met de paplepel krijgen ingegoten. Een aparte groep vormen de Chinezen, die in de eerste helft van de vorige eeuw naar Suriname begonnen te emigreren, en daar tot op de dag van vandaag mee doorgaan. Zij zijn vooral actief als supermarkt- of restauranteigenaar. Vooral de eerste generatie Surinaamse Chinezen heeft zich weinig moeite getroost om Nederlands te leren. In veel zaken is het daarom vrijwel onmogelijk om in het Nederlands een kilo suiker of een portie nasi te bestellen. Het Sranantongo beheersen zij daarentegen perfect. {== afbeelding Doks betekent ‘eend, i.h.b. de cultuurvorm van de bosdoks’, aldus het Woordenboek van het Surinaams-Nederlands van J. van Donselaar. Foto: Eljee ==} {>>afbeelding<<} ‘Het is in deze mengelmoes enorm moeilijk om iedereen ertoe te bewegen een en dezelfde taal te spreken’, aldus Robby Morroy. ‘Het is inherent aan het feit dat uit alle windstreken mensen hiernaartoe zijn gekomen, met hun eigen gebruiken en gewoonten, én met hun eigen talen. Er zullen nog heel wat generaties moeten volgen om van al die groepen echte Surinamers te maken. En dus zal het ook vele generaties duren voor men toe is aan een eigen taal. Tot die tijd zal het Nederlands centraal staan.’ Taal in beeld {== afbeelding Foto: L.A. Verduyn uit Rheden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Foto: Bas Boot uit Maassluis. ==} {>>afbeelding<<} Beide foto's zijn genomen op een Franse camping. De fotografen ontvangen elk een boekenbon €25,- {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Achtertuinië tot Thailand Veertig manieren om te zeggen: ‘Wij blijven thuis!’ Ewoud Sanders Wat zeg je als je niet op vakantie gaat en je voor de zoveelste keer de vraag krijgt ‘waar de reis dit keer naartoe gaat’? Dan kun je in plaats van ‘Ik blijf thuis’ ook antwoorden: ‘Naar Costa Balconia’, of ‘Saint-Souterrain’, of ‘Hinterhause’. Een lexicon voor de thuisblijver. Een tijd geleden riep ik de lezers van Onze Taal (en van NRC Handelsblad) op om mij fictieve plaatsnamen toe te sturen van het type Nergenshuizen en Verweggistan. Veel van die plaatsnamen bleken te zijn ontstaan als grappig bedoeld antwoord op de vraag ‘Waar gaan jullie dit jaar naartoe met vakantie?’ Dit heeft geleid tot een grote stroom ‘vertalingen’ van Nederlandse plaatsnamen in het Frans, Duits, Engels, Spaans of Italiaans, zoals Arrondissement-sur-Mer voor Wijk aan Zee, Ausserhorn am Seidelsee voor Uithoorn, Longfield on the beach voor Langevelderslag, Costa Bakka voor Bakkum en Lago di Spartèl voor het Spartelmeer. Maar er waren natuurlijk ook nog de thuisblijvers, de mensen die helemaal niet met vakantie gingen, zelfs niet in eigen land. Die zorgden weer voor een andere groep fictieve plaatsnamen, namelijk plaatsnamen die zeggen: ‘Wij blijven thuis.’ Thuis betekent in dit geval: in de tuin (een element dat in verschillende talen in negen fictieve plaatsnamen voorkomt), op het balkon of het terras (samen eveneens goed voor negen plaatsnamen) of simpelweg rondom het huis - met vijftien plaatsnamen de grootste groep. De thuisblijvers maakten wel uitstapjes in de omgeving, en om ook dat exotisch te laten klinken, werd een spel gespeeld met namen als Cuba, Deo, Reo en Thailand. Achtertuinië Komt ook voorin de vorm Achtertunia. Thematisch verwant zijn: Bad Meingarten of kortweg Meingarten (met de nadruk op Mein-), Costa del Jardin, Gardenia, Grazonië, (Bad) Hintergarten, Saalbach-Hintergarten en Tuinesië. Baggaragatti ‘In Limburg rond Roermond’, aldus een informant, ‘was Baggaragatti een vakantiebestemming voor de thuisblijvers. Dat is zo rond 1975 begonnen. Er kwamen toen steeds meer baggergaten, die voor recreatie werden benut. Het was gratis en het water was redelijk. Ook waren er vaak strandjes.’ Balkonië Wij hebben het woord balkon aan het eind van de zeventiende eeuw overgenomen uit het Frans. De oorspronkelijke betekenis is ‘kroonlijst’. Als vakantiebestemming voor thuisblijvers is ‘Balkonië’ lange tijd zeer populair geweest. Het is één keer meteen uitbreiding aangetroffen, in Den Haag. Daar zei of zegt men: ‘Naar Balkonië, bereikbaar met de haringkoets vanaf het Nassauplein.’ Varianten zijn Balconiënburg, Balkonia, Balkoniohoven, Costa Balcon(i)a, Gran Balconia en Playa del Balcona. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Blekeveld ‘Mijn ouders gingen en gaan altijd met vakantie naar Blekeveld’, aldus een lezer. ‘Hiermee geven zij aan niet op vakantie te gaan; zij bedoelen het grasveld achter hun huis, het veld waar de was lag te drogen/bleken (bleekveld). Ik heb gemerkt dat deze term in Oost-Groningen (Winschoten en omgeving) algemeen bekend is en ik heb het in de stad Groningen ook al enkele keren gehoord. Ook mijn oma sprak van Blekeveld als vakantiebestemming.’ {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} In de negentiende eeuw telde Nederland nog dertien plaatsnamen met bleek-, maar inmiddels is er daar niet één meer van over. Cuba In Breda en omstreken geregeld gehoord als zogenaamd exotische vakantiebestemming (het eiland Cuba), terwijl Cuba hier een acroniem is voor de in de nabijheid gelegen dorpen Chaam, Ulvenhout, Bavel en Alphen (volgens anderen gaat het om Chaam, Ulicoten, Baarle-Nassau en Alphen). Deo Gevormd naar het voorbeeld van Reo (zie aldaar). ‘Toen ik nog studeerde,’ aldus een informant, ‘had ik geen cent te makken. Wanneer iemand naar mijn vakantiebestemming informeerde, antwoordde ik altijd: “Ik ga naar Deo” (wat betekent: “Delft en omstreken”).’ Environs-la-Maison Waar gaan jullie dit jaar naartoe? Naar Environs-la-Maison. Oftewel: wij blijven rondom huis. Een Duits klinkende variant is Oemkeboem, lees: ‘Umgebung’. Meer van Hiernève Oftewel: ‘het meer van hiernaast’. Hiermee werd in Noord-Limburg het meer de Grote Siep aangeduid (nu Mookerplas geheten). De bron van inspiratie is natuurlijk het Meer van Genève. De Grote Siep werd ook ‘De Middelaarse Zee’ genoemd. Nieveranche ‘Als je in Deinze, in Oost-Vlaanderen, waar ik in de jaren vijftig en zestig opgroeide, aan iemand vroeg waar hij dat jaar naar op reis ging, kreeg je weleens als antwoord: “naar Nieveranche”. Nergens was in ons dialect nieverans. De schertsende verfransing van het woord gaf het een uitheemse, chique klank, die aangaf dat de spreker zich van de ironie bewust was, en waarmee je een naïeve vrager om de tuin kon leiden’, aldus een lezer. Ook aangetroffen in een uitgebreide variant: Nieverans-les-Bains. Reo In Rotterdam een geliefde nepvakantiebestemming. Reo is een afkorting van ‘Rotterdam en omgeving’. De afkorting is ook gebruikt voor ‘Rijswijk en omgeving’ en ‘Roosendaal en omgeving’, maar de Rotterdamse toepassing lijkt ouder en is veel wijder verbreid. Het idee is Reo een beetje te laten klinken als Rio, dus als het exotische Rio de Janeiro in Brazilië. De vroegste voorbeelden dateren uit de jaren zestig. Rundhausen Een van de meest genoemde vakantiebestemmingen van thuisblijvers is ‘Rundhausen’. Deze plaatsnaam werd door tientallen informanten ingezonden, uit alle delen van het land. Er zijn twee uitgebreide versies, Rundhausen am Thür en Rundumhausen, er is een Nederlandse ‘vertaling’, Rondhuizen (met de klemtoon op -huizen), en er zijn vele varianten, zoals Bleib im Hausen, Hinterhausen, Nachbarhausen en Umhausen. En dan zijn er ook nog diverse variaties op hetzelfde thema, zoals Saint-Souterrain (‘Sint-Kelder’), Costa del Zolder of Hal, net achter de voordeur. Een van de weinige fictieve plaatsnamen die met een Scandinavisch accent moeten worden uitgesproken is Køkedør (‘keukendeur’). ‘Wij strijken neer vlak achter Køkedør’, hoorde een informant uit Hengelo ooit iemand zeggen. Stoepe ‘Als vakantieadres gaven kennissen van mijn ouders ooit eens “Stoepe” op (waarbij zij er een enigszins Duitse uitspraak opna hielden). Als antwoord op de gestelde vraag “Waar ligt dat nou in godsnaam?” kwam dan het antwoord: “Gewoon, bij ons voor de deur...” Het was in de jaren zeventig, toen al die reisverhalen toch een beetje als “kouwe kak” opgevat werden’, aldus een correspondent uit Utrecht. Elders is Stuphause gesignaleerd. Terrassië In de jaren zestig gehoord in Twente. Varianten zijn Terrazza-di-plaza-om-di-hoek-ja en Terrasso. Thailand Het is in Groningen een geliefd grapje, dat door tientallen informanten is ingezonden. ‘Waargaan jullie dit jaar naartoe?’ ‘Naar Thailand.’ ‘Wat, helemaal naar Thailand?’ ‘Nee joh, naar 't áíland (het eiland)’. Dat wil zeggen: naar Schiermonnikoog. Dit alles natuurlijk in Gronings dialect, waarin 't ailand bijna hetzelfde klinkt als Thailand, zeker als het lidwoord wordt afgekapt. Het grapje is ook in Rotterdam gesignaleerd, op z'n plat-Rotterdams, maar verreweg de meeste meldingen komen uit het noorden van Nederland. Net als bij Reo dateren de vroegste voorbeelden uit de jaren zestig. Overigens bestaat er enige discussie of met 't ailand nu alleen Schiermonnikoog kan worden aangeduid of ook Ameland. De meesten noemen ‘Schier’, dat het dichtst bij Groningen ligt. Reacties en aanvullingen a.u.b. naar sanders@nrc.nl of naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Hallo als afscheid C. Kostelijk - Alkmaar In het boek Boeren en buitenlui (Amersfoort, 1996) staat een verhaal van Herman Pieter de Boer, waarin hij vertelt over een wandeling die hij samen met Eelke de Jong maakt: Daarna gingen we kippenvoer kopen in Steenwijk. ‘Moet je opletten,’ zei Eelke, ‘die winkelier zegt “hallo” als je weggaat’ Dit keer was het niet gelogen. Toen we binnenkwamen zei de man: ‘Goeiedag heren.’ Toen we weggingen, riep hij ‘Hallo!’ Zijn papegaai herhaalde dit. Dat gebruik van hallo als afscheidsgroet wekte mijn nieuwsgierigheid, en dus las ik het artikel ‘Sag beim Abschied...’ van Harrie Scholtmeijer (in het tijdschrift Respons, nr. 3, 1999), waarin hij de talloos vele afscheidsgroeten bespreekt die er in ons land voorkomen. Maar hallo staat daar niet in. Een bevriende uitgeversrelatie daarentegen bleek deze afscheidsgroet wel degelijk te kennen. Hij zou voorkomen in Kampen. Hij gaf mij het adres van de neerlandicus Nico Stam, die mij schreef: Wel weet ik dat in Kampen hallo (liever allo) de normale afscheidsgroet is/was. Waarschijnlijk bij de meer ‘volkse’ mensen. Toen ik mij in november 1964 in deze stad vestigde, viel me deze eigenaardigheid terstond op. En ook in het Woordenboek van de Kamper taal, dat in 2000 verscheen, staat bij het trefwoord allo: ‘now allo eur “tot ziens”’. Alle sporen leiden dus naar Kampen, en niet naar Steenwijk. Ik vroeg de projectleider streektaal van de IJsselacademie, mevrouw Ph. Bloemhoff-de Bruijn, of zij misschien meer wist. Haar ‘voorlopige conclusie’ is dat ‘(h)allo als afscheidsgroet beperkt is tot Kampen en de dorpen die op Kampen georiënteerd zijn’. Zij verbaast zich erover dat het verhaal van Herman Pieter de Boer zich in Steenwijk afspeelt: ‘In Steenwijk heb ik mijn licht opgestoken bij iemand die zijn hele leven een winkel heeft gehad’, aldus de projectleider. ‘Hij had het nog nooit gehoord. Men zegt daar “goeie!” of “tot ziens”.’ {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Nooit meer tolken? Herman Giesbers - Gennep Ervoor pleiten geen tolken meer ter beschikking te stellen aan immigranten die na drie jaar nog geen Nederlands beheersen (zoals Frank Jansen doet in ‘Hom of kuit’, Onze Taal mei), is typisch een verschijnsel van de waan van de dag. Er worden onmogelijke eisen gesteld aan een nieuwkomer, en als hij daar vervolgens niet aan voldoet, dan ‘wil hij niet integreren’. Hoe snel iemand het Nederlands onder de knie heeft, hangt af van veel verschillende dingen. Van aanleg voor taal bijvoorbeeld: niet iedereen, ook niet een hoogopgeleide, is het gegeven om na drie jaar een vreemde taal in alle finesses te beheersen. Ook van invloed op de uiteindelijke taalbeheersing zijn de kwaliteit van de lessen, de docenten en het materiaal, en de omstandigheden waarin iemand moet studeren. Maar vóór alles leert de nieuwkomer de taal het snelst als hij de mogelijkheid krijgt die taal in de praktijk te gebruiken. En ook al heeft iemand op voorbeeldige wijze Nederlands geleerd, dan nog is dat geen garantie dat hij dat ook altijd en overal adequaat kan toepassen. Het passeren van een akte bij de notaris is voor de Nederlander ook een crime, en de emoties van de moeder van een doodziek kind bij de dokter of die van een puber die de pil uitgelegd krijgt, lijken me voldoende reden om een tolk of vertaling toch op zijn minst te overwegen. Hoe dan ook: een discussie over hoe allochtonen meer talige praktijkervaring kunnen opdoen, lijkt me nuttiger dan debatteren over onvruchtbare, maar helaas modieuze stellingen als die over het al dan niet toestaan van tolken en vertalingen na drie jaar Nederlands leren. R was eens? [1]: burge(r)meester Casper Koene - Brussel Henk van den Heuvel en Catia Cucchiarini voeren in hun artikel ‘R was eens?’ (Onze Taal april) burgemeester op als voorbeeld van een woord met een verdwenen r. Maar was burgemeester vroeger echt wel burgermeester? In ieder geval het etymologisch woordenboek dat ik raadpleegde, ondersteunt mijn veronderstelling dat de burge(r)meester in een vroeg stadium gezien werd als de meester van de ‘burgh’ (namelijk in 1254), en pas later ook wel als die van de ‘burgher’ (1297). Misschien dat het oude woord burgermeester is ontstaan doordat men het oudere burch(e)meester niet goed meer begreep. Dat zou dan betekenen dat er al langgeleden - nog ver voordat de r in het woord verdween - een r is verschénen. Naschrift redactie Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geeft geen aanwijzingen voor de stelling dat het oude burg(e)meester zich ooit heeft ontwikkeld tot burgermeester: ‘De naam burgermeester is (...) op te vatten als “der burgheren meester”, zooals Hooft [1581-1647 - red.] het uitdrukt (...) Aan burgimagister (in de 14de eeuw voorkomende) beantwoordt burchmeester, in België oudtijds een gewone term (...) Deze vorm is in België en Noord-Frankrijk verfranscht tot bourguemaistre (in den Dict. Génér. vindt men eene bewijsplaats uit het jaar 1309), en waarschijnlijk onder invloed daarvan is weer ontstaan de Nederlandsche vorm burgemeester, dien men anders zou moeten beschouwen als eene verminking van burgermeester. Eene zuiver Nederlandsche samenst. met burg kan burgemeester niet zijn.’ In ieder geval sluit het WNT de stelling van Henk van den Heuvel en Catia Cucchiarini, namelijk dat het hedendaagse burgemeester voortkomt uit burgermeester, niet uit. R was eens? [2]: zwak woordbeeld Truus Doekes- Obdam In het aprilnummer van Onze Taal werden enkele gevallen van verdwijning van de r besproken. Mijn indruk is dat de brugklassers op de havo-vwo-school waar ik lesgeef de r ook steeds vaker weglaten in een aantal geschreven woorden. Ik herinner mij bijvoorbeeld: boederij (komt zeer vaak voor) progamma kwatier hedershond ze liepen veder Nedelands univesiteit veticaal geschokken schijfster Aanvankelijk vond ik dit bizarre en lachwekkende slordigheidsfouten, totdat ik begon te vermoeden dat ze veroorzaakt worden door een combinatie van het niet horen van de r en een zwak woordbeeld. Overigens behoren twee andere door kinderen veel gemaakte schrijffouten tot de categorie r-verschíj́ning, namelijk waarneer voor ‘wanneer’ en verluisteren voor ‘fluisteren’. R was eens? [3]: slot-l Sjef Bosman - Aouste sur Sye, Frankrijk Als de r zo nu en dan lijkt te verdwijnen, zoals Henk van den Heuvel en Catia Cucchiarini constateren in het aprilnummer, hoe zit het dan met andere letters? Volgens mij is ook de l, die steeds meer wordt uitgesproken als een w, geen lang leven meer beschoren. Met name de slot-l van een woord of lettergreep heeft het zwaar te verduren. Dit ‘verschijnsew’ is ‘wew’ zeer goed waarneembaar bij bijvoorbeeld de presentatrice Caroline Tensen. Hebben we naast de Gooise r nu ook een Gooise l? {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Oké Paul van der Kwast - Amsterdam Kees van der Zwan signaleert in het meinummer een nieuwe, neutrale toepassing van het woordje oké. Veel Amerikanen gebruiken oké al heel lang om duidelijk te maken dat de luisteraar de boodschap heeft begrepen zonder dat dit betekent dat hij het ermee eens is. Oké kan zelfs, mits met een bepaalde intonatie uitgesproken, worden gevolgd door het tegenspreken van de gesprekspartner. Blijkbaar ontdekken steeds meer Nederlanders dat oké in de Verenigde Staten meer kan betekenen dan goedkeuring alleen, en nemen zij deze Amerikaanse toepassing over omdat oké nu eenmaal wat stimulerender en positiever overkomt dan mmm of aha. Werken aan uitspraak Grietje Oudenampsen - logopediste en sopraan, Utrecht Marc van Oostendorp probeert in het juninummer de mythe te ontkrachten dat mensen almaar slordiger spreken, maar mij heeft hij niet weten te overtuigen. Als zangeres-logopediste help ik mensen hun uitspraakslordigheden af te leren (onder meer met een oude Italiaanse zangmethode), maar ik merk daarbij nog vaak dat er op het gebied van de eigen stem en spraak te weinig zelfkennis is. Daarom stel ik mij graag enkele dagdelen beschikbaar om in groepjes van maximaal vier personen aan de uitspraak te werken. De bijeenkomsten vinden plaats in Utrecht op 19 en 26 oktober van 11.00 tot 13.00 uur en van 14.00 tot 16.00 uur, en op 23 oktober van 19.00 tot 21.00 uur. Er zijn geen kosten aan verbonden. U kunt u vóór 10 oktober opgeven via de redactie van Onze Taal. Spreken in tongen [1]: Paulus = Petrus H.C. Stork - Amsterdam Jan Erik Grezel vergist zich als hij in de introductie van het artikel ‘Spreken in tongen’ (Onze Taal mei) schrijft dat volgens het Nieuwe Testament ‘Paulus en de zijnen’ in andere talen begonnen te spreken. Dit moet zijn: ‘Petrus en de zijnen’. Paulus, die eerst Saul(us) heette, vervolgde tot aan zijn bekering de christengemeente. Pas na die bekering werd hij Paulus genoemd. Spreken in tongen [2]: gave van God M.J. Janse - vertaalster, Middelburg Tot mijn verrassing trof ik in het meinummer een artikel aan over het verschijnsel ‘tongentaal’, zoals dat plaatsvindt in christelijke en in het bijzonder evangelische en pinkstergemeenten. De geïnterviewde theoloog Ronald Schouten reduceert dit verschijnsel tot een techniek, nadat hij zijn ervaringen ermee ondergeschikt heeft gemaakt aan een wetenschappelijke benadering. Het ‘spreken in tongen’ is echter geen techniek, maar een gave van God. Tijdens een seminar kortgeleden vertelde een van de sprekers, die een bediening heeft voor het bidden voor bevrijding en innerlijke genezing van mensen wereldwijd, het volgende. Hij had het verschillende keren meegemaakt dat hij wilde bidden met iemand, maar de taal van deze persoon absoluut niet sprak. Doordat hij zich openstelde voor de leiding van God gebeurde er vaak iets bijzonders: dan begon hij vloeiend de taal van die persoon te spreken. Er waren talen bij die in het geheel niet op zijn moedertaal leken. Het is interessant dat er patronen in ‘tongentaal’ te ontdekken zijn, maar dat hoeft niet te betekenen dat het niet iets bovennatuurlijks is. Er zijn nog altijd dingen die ons beperkte menselijke bevattingsvermogen te boven gaan. Murks Benny Snepvangers - Utrecht Jacomine Nortier schrijft in het meinummer dat de naam voor de Utrechtse jongerentaal Murks een samentrekking is van Marokkaans en Turks. Leuk bedacht, dat wel. Maar... Murks is het ‘taoltsie’ dat je in de omgeving van de Utrechtse Anton Geesinkstraat kunt horen. Precies, bij Café Murk: een begrip in Ondiep. Naschrift Jacomine Nortier Ik ben weleens langs Café Murk gefietst, maar ik ben er nooit binnen geweest, zodat ik het Ondiepse Murks niet ken. Voor alle zekerheid heb ik een van de meisjes gebeld van wie ik het woord Murks heb overgenomen om te vragen of ze het café kent, maar zij en haar vriendin (uit Lunetten) blijken er nog nooit van gehoord te hebben. Het Murks dat zij gebruiken, is echt een samentrekking van Marokkaans en Turks. Haags Rob Maas - Den Haag Marnix Rueb, de tekenaar van Haagse Harry, stelt in het meinummer dat de fietsenmaker Van Rijn uit de Kikkerstraat een van de zeer weinigen is die nog authentiek Haags spreken. De auteur haalt echter twee fietsenmakers door elkaar: Tinus van Rijn uit de Hooistraat en Leo van Zijl uit de Kikkerstraat. Van Rijn verdween meer dan tien jaar geleden uit het zicht en dus wordt Leo bedoeld. Inderdaad, Leo spreekt, als zeldzaamheid, prachtig authentiek Haags: gutturaal en toch romig. Dus niet knauwerig, zoals al die inmiddels duizenden imitators. Ik weet dat zo goed omdat ik er vrijwel elke week even van geniet in een altijd aardig gesprekje met Leo van Zijl. Deze vriendelijke en hulpvaardige vakman laat zijn prachtige basstem namelijk coachen door concertpianiste Ani Avramova, die ook mij op het zangspoor houdt. {== afbeelding Leo van Zijl Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} 243 andere woorden voor backslash Taaladviesdienst Precies 150 Onze Taal-lezers gaven gehoor aan onze oproep een Nederlands alternatief te bedenken voor backslash, het woord waarmee het teken \ aangeduid wordt. In totaal deden zij 243 suggesties. Sommige van deze woorden blijken in de praktijk al gangbaar te zijn. Zo schrijft Peter Quite dat hij in computerliteratuur terugschrap tegengekomen is, een term die ook Louis Leenders al jaren gebruikt. ICT-medewerker Henny Lobbezoo heeft het in de omgang met computergebruikers over terugstreep, terwijl medisch secretaresse Yvonne van Diepen gemerkt heeft dat tegenschrap door anderen meteen goed begrepen wordt. Terugschrap, terugstreep, tegenschrap: de begrippen die in de praktijk al gebruikt blijken te worden, behoren ook tot de termen die het vaakst door inzenders van ‘Ander woord voor...’ aangedragen zijn. De top-vijf: -terugstreep (14x) -terugschrap (13x) -tegenschrap (13x) -leunstreep (11x) -tegenstreep (8x) Veel inzenders combineerden hun alternatief voor backslash met een - al dan niet zelfbedacht - Nederlands woord voor het teken /, dat in de praktijk ‘slash’, ‘schuine streep’, ‘schrap’ of ‘Duitse komma’ genoemd wordt. Enkele voorbeelden van zulke woordparen: schrap en antischrap, noordooststreep en noordweststreep, struikelstreep en valstreep, stijgstreep en daalstreep en - volgens ons het leukste - Duitse komma en Oost-Duitse komma. Ook de vaakst ingezonden woorden terugstreep en terugschrap werden door sommigen voorzien van een ‘spiegelbeeld’: heenstreep respectievelijk heenschrap. Veel ingezonden benamingen voor het teken \ hebben het woord schrap in zich. Dat is niet verwonderlijk, want schrap is de kortste Nederlandse aanduiding voor de /, de tegenhanger van het gewraakte teken. Naast de hierboven genoemde samenstellingen met schrap werden onder meer achterschrap, kantelschrap, keerschrap, rugschrap en spiegelschrap voorgesteld. Toch valt er ook wel iets tegen al die combinaties met schrap in te brengen. Schrap blijkt namelijk bij sommige taalgebruikers niet bekend te zijn in de betekenis ‘schuine streep’. Ook Van Dale (1999) ziet schrap niet als ingeburgerde aanduiding voor het teken /: dit woordenboek vermeldt dat deze betekenis alleen ‘bij typistes’ voorkomt. Om die reden ligt een combinatie met schrap minder voor de hand als alternatief voor backslash dan een met streep. De verschillen tussen terugstreep, leunstreep en tegenstreep - de drie top-vijfwoorden met streep - zijn gering. Bij ons was het vaakst ingezonden terugstreep favoriet, omdat dat woord volgens ons het best de richting van het teken \ weergeeft. Voor het teken / zou het eerdergenoemde heenstreep gebruikt kunnen worden, maar ook het al zeer gangbare schuine streep voldoet goed als tegengestelde van terugstreep. De eerste die terugstreep voorstelde, was Hermen Rijks uit Amsterdam. Hij ontvangt de boekenbon van €25, - van de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal). Alle deelnemers worden hartelijk bedankt voor hun bijdragen en hun toelichtingen daarop. Ander woord voor... breaking news In de periode kort na 11 september waren op de Nederlandse en Vlaamse tv geregeld beelden te zien die afkomstig waren van de Amerikaanse nieuwszender CNN. Die CNN-beelden waren voorzien van voorbijrollende voetteksten: het laatste nieuws was niet alleen te zien en te horen, maar ook te lezen. Een term die vaak opdook in deze voetteksten was breaking news, wat vertaald zou kunnen worden met ‘het laatste en belangrijkste nieuws’. {== afbeelding Breaking news bij CNN. ==} {>>afbeelding<<} Breaking news wordt ook in het Nederlands gebruikt. Deze Engelse aanduiding kwam al vóór 11 september in onze taal voor, maar het gebruik ervan is toegenomen sinds de aanslagen in de Verenigde Staten. Inmiddels is de term gebruikt in het kader van schokkende gebeurtenissen in Nederland, met name de val van het kabinet-Kok II en de moord op Pim Fortuyn. De oorspronkelijke betekenis van de Engelse uitdrukking to break the news is ‘het nieuws bekendmaken’. Breaking news heeft echter een specifiekere betekenis: het is niet zomaar nieuws dat bekendgemaakt wordt. Het is zeer belangrijk nieuws, waarvoor het andere nieuws moet wijken. Op tv worden programma's onderbroken voor ‘breaking news’, maar de term wordt niet uitsluitend in televisie-uitzendingen gebruikt. Ook op internet komt breaking news voor in de betekenis ‘groot nieuws’. En speciale sms-diensten bieden de mogelijkheid om via het scherm van een mobiele telefoon op de hoogte gesteld te worden van ‘breaking news’. Wij zijn benieuwd of deze betekenisaspecten van breaking news te vangen zijn in een Nederlandse term. Hebt u suggesties, stuur die dan vóór 26 augustus naar de Taaladviesdienst, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag; e-mail: taaladvies@onzetaal.nl. De Stichting LOUT looft een boekenbon van €25, - uit voor de bedenker van het geschiktste alternatief. {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst De/het speerpunt ? In een beleidstekst schreef ik: ‘Het speerpunt van onze organisatie is het zoeken naar nieuwe uitdagingen.’ Een collega wees me erop dat speerpunt een de-woord is. Heeft hij gelijk? ! In de letterlijke betekenis ‘punt van een speer’ is speerpunt in elk geval een de-woord; als met punt ‘scherp uiteinde, spits’ bedoeld wordt, spreken we immers van ‘de punt’. Maar ook in de figuurlijke betekenis ‘leidend element, iets wat een leidende rol speelt’ is volgens de hedendaagse woordenboeken alleen de speerpunt mogelijk: Van Dale (1999) geeft als voorbeeldzin ‘dat bedrijf is de speerpunt van ons concern’, en Koenen (1999) ‘die onderneming gaat de speerpunt worden van alle buitenlandse operaties van ons concern’. Toch is ook het speerpunt ingeburgerd; op internet komt dit zelfs veel vaker voor dan de speerpunt. Vermoedelijk is de betekenis van het woorddeel punt in speerpunt beïnvloed door punt in woordcombinaties als agendapunt, hoofdpunt, aandachtspunt, punt van overweging en een gevoelig punt: punt betekent daar zoveel als ‘kwestie, zaak’ of ‘onderdeel, item’ en is dan een het-woord. De oorspronkelijke betekenis ‘punt van een speer’ is dus naar de achtergrond verdwenen. Het is daarom wat streng om het speerpunt af te keuren. De redactie van het woordenboek van Koenen liet ons desgevraagd weten dat in de volgende druk van dit woordenboek het figuurlijk gebruikte speerpunt ook als het-woord zal worden opgenomen. Bestaan in/uit ? Welk voorzetsel is juist in de volgende zin: ‘Uw werk bestaat in/uit het werven van klanten’? ! In deze zin is alleen in juist. Bestaan in betekent ‘inhouden’ of simpelweg: ‘zijn’. De zin hierboven betekent dus ‘Uw werk houdt het werven van klanten in’ of ‘Uw werk is het werven van klanten.’ Bestaan in kan ook ‘gelegen zijn in’ betekenen, zoals in de volgende voorbeeldzin uit Verschueren (1996): ‘het ware geluk bestaat in tevredenheid’. Bestaan uit betekent ‘samengesteld zijn uit’ en wordt in de regel gecombineerd met meerdere onderdelen, leden of bestanddelen waaruit de bedoelde zaak is opgebouwd (bijvoorbeeld: ‘Dit boek bestaat uit tien delen’) of met een opsomming daarvan. Het is dus wel mogelijk om te zeggen: ‘Uw werk bestaat uit het werven van klanten, het schrijven van brieven en het notuleren van vergaderingen.’ De woordenboeken van Koenen (1999) en Kramers (2002) maken geen expliciet onderscheid tussen bestaan in en bestaan uit, maar geven wel voorbeeldzinnen waaruit een betekenisverschil blijkt. 's Heren/Heeren/heren/heeren wegen ? In een reisverslag las ik: ‘Wij liepen twee weken langs 's Heeren wegen.’ Moet Heeren in deze uitdrukking inderdaad met een hoofdletter en met twee e's? ! Nee, het moet als heren geschreven worden, tenzij 's heren aan het begin van een zin staat. 's Heren wegen of 's heren straten betekent ‘de grote weg, de openbare weg’. In Nederlandse spreekwoorden en gezegden van F.A. Stoett (bewerkte editie, 1981) staat als uitleg: ‘[eigenlijk] langs de weg van de landsheer, de grote weg, die onder bescherming van de vorst staat’. Heren is de oude tweede naamval (de bezitsvorm) van heer, dat hier ‘landsheer’ betekent; 's heren betekent dus ‘van de (lands)heer’. Heer wordt met een hoofdletter geschreven als de naam bedoeld is waarmee God of Gods zoon wordt aangeduid; ook de verbogen vormen Here en Heren krijgen dan een hoofdletter. Vandaar dat we Here(n) in bijvoorbeeld het jaar onzes Heren en in de Here zijn wel met een hoofdletter schrijven. De dubbele e in open lettergrepen is afgeschaft bij de spellingwijziging van 1946-1947 (die in 1954 in het eerste Groene Boekje resulteerde). Voor die tijd werd heeren/Heeren met dubbel e geschreven. Overigens was die spelling volgens de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (cd-romversie) niet in overeenstemming met ‘de aard van den klinker in heer (...); doch men [= de redactie] heeft gemeend van de reeds sinds drie eeuwen meest gebruikelijke schrijfwijze heeren niet te moeten afwijken.’ Wezen en zijn ? Wat is het verschil tussen wezen en zijn? ! Wezen en zijn zijn ten dele synoniemen. Zijn wordt gebruikt voor de eerste, tweede en derde persoon meervoud van de tegenwoordige tijd (wij/jullie/zij zijn), en daarnaast voor de onbepaalde wijs (de infinitief): ‘Je moet wel op tijd zijn’, ‘Hij mag er zijn’, ‘Het heeft zo moeten zijn.’ Als onbepaalde wijs is wezen ook mogelijk: ‘Je moet wel op tijd wezen’, ‘Hij mag er wezen’, ‘Het heeft zo moeten wezen.’ Wezen wordt dan overigens wel vaak als minder verzorgd beschouwd dan zijn. Soms is alleen wezen mogelijk, namelijk in zinnen als ‘Ik ben daar even wezen kijken.’ (Over dit gebruik werd in 1938 nog in Onze Taal gemopperd, maar in 1946 werd het geaccepteerd.) Wezen komt dus vooral als onbepaalde wijs voor. In spreektaal wordt het ook wel gebruikt in gebiedende zinnen als ‘Wezen jullie eens stil’ (waar zijn ook mogelijk is), maar andere functies heeft het niet. Afgeleide vormen van wezen zien we nog in de gebiedende wijs (‘Wees stil’, ‘Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt u’), in de verledentijdsvormen was en waren, in het voltooid deelwoord geweest, en in het bijvoeglijk naamwoord gewezen (‘voormalig’), dat eigenlijk een nevenvorm van geweest is. Zijn is volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal een jonger woord dan wezen. In het Vroegmiddelnederlands (dertiende eeuw) kwamen vormen van zijn en wezen in elk geval al door elkaar voor, maar zijn heeft als meervoudige persoonsvorm wezen verdrongen. Als infinitief is wezen blijven bestaan. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze mevrouw; Jenny hier; de zuster Hoe verwijs je naar de derde in een gesprek? Dick Springorum - hoofddocent taalgebruik en communicatie KU Nijmegen Hoe moet een winkelchef in gesprek met een klant verwijzen naar de caissière die erbij zit? Met haar? Dus: ‘Rekent u dit even bij haar af’? Maar dat is toch onbeleefd? Waar moet hij dan voor kiezen? Een rondleiding op een terrein vol voetangels en klemmen. Taalgebruik stellen we ons vaak voor als communicatie tussen een spreker en een toegesprokene. Maar soms is er een derde bij betrokken. En dan bedoel ik niet iemand die toevallig het gesprek tussen de twee kan horen, maar iemand die openlijk en nadrukkelijk met zijn aandacht gericht is op wat de een tegen de ander zegt. Zo'n derde in een gesprek is bijvoorbeeld de caissière in wier aanwezigheid een winkelbediende tegen een klant zegt: ‘Dan kunt u dit nu even bij haar afrekenen.’ Of de hoogleraar die naast een universiteitsmedewerkster staat terwijl zij tegen een student zegt: ‘Dat moet ik dan toch eerst even met hem overleggen.’ Of de ziekenhuisassistente die vlak bij een arts staat die tegen een patiënt zegt: ‘Dan mag u even met haar meegaan voor dat bloedonderzoek.’ Ongepast {== afbeelding Illustratie: Anne van Buul ==} {>>afbeelding<<} In deze voorbeelden wordt naar de caissière, de hoogleraar en de ziekenhuisassistente - kortom naar de derde in een gesprek - verwezen met haar of hem. Maar dat is geen goede oplossing. Het geldt als ongepast om iemand in zijn of haar bijzijn aan te duiden met een persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon. De Franse taalkundige Emile Benveniste heeft ooit eens geschreven dat de aanwezige derde persoon op die manier tot een afwezige wordt gedegradeerd, tot een ‘non-personne’. Maar welke mogelijkheden heeft de spreker dan wél om op een respectvolle manier naar zo'n derde persoon te verwijzen? Op zichzelf is er keus genoeg. De arts zou kunnen zeggen: ‘Dan mag u even met Aafke meegaan’, of: ‘met zuster Aafke’, ‘met mevrouw Diekstra’, ‘met mijn assistente’, ‘met deze mevrouw hier’, ‘met die mevrouw daar’ en misschien ook wel: ‘met m'n vriendin’. En onze taal biedt ook de universiteitsmedewerker tal van mogelijkheden: ‘Dat moet ik dan toch eerst even met professor Graafsma overleggen’, of: ‘met m'n baas’, ‘met m'n buurman hier’, ‘met de voorzitter van de vakgroep’, ‘met Graafsma’, ‘met Henk’, enzovoort. En ook voor de caissière zijn er voldoende aanduidingen te bedenken. Maar het is duidelijk dat niet al die mogelijkheden altijd even geschikt zijn. Dubbele adressering Wie op een goede manier naar de derde in een gesprek wil verwijzen, krijgt als ik het goed zie te maken met twee beperkingen, die allebei samenhangen met de aard van dit soort gesprekssituaties. De spreker die zich met een boodschap óver de aanwezige derde tot de hoorder wendt, richt zich in feite ook tót deze derde persoon. De spreker moet zijn boodschap dus ‘dubbel adresseren’. En dat beperkt het aantal geschikte verwijswoorden. De eerste beperking is dat het voor de hand ligt om alleen verwijswoorden te kiezen die ook een aanspreekvorm zijn. Immers: de aanwezige derde wordt ook daadwerkelijk toegesproken. Maar welke woorden komen dan precies in aanmerking? Het Nederlands kent een aantal parallelle verwijswoorden: meneer naast man mevrouw naast vrouw professor naast hoogleraar dominee naast predikant zuster naast verpleegkundige dokter naast arts Je kunt al deze woorden gebruiken om naar iemand {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} te verwijzen: ze kunnen immers allemaal ingevuld worden op de open plaats in bijvoorbeeld ‘Daar woont een...’, of ‘De hoofdpersoon van dit verhaal is getrouwd met een...’ Maar de verwijswoorden in de linkerkolom kun je óók als aanspreekwoord gebruiken, die uit de rechterkolom niet. Dat valt af te leiden uit het feit dat je de woorden uit de linkerkolom kunt combineren met namen: meneer Graafsma is een gangbare aanspreking, maar man Graafsma niet. De woorden uit de linkerkolom zijn ook, anders dan die uit de rechter-, bruikbaar in een begroetingsformule: dag meneer, dag professor, dag zuster zijn gebruikelijke begroetingen, maar dag man, dag hoogleraar en dag verpleegkundige niet. En een begroetingsformule is een duidelijk geval van een aanspreekvorm. Namen Aanspreekwoorden zijn dus heel geschikt om mee te verwijzen naar de aanwezige derde persoon. Soms kan er een bepaald lidwoord voor staan (‘Gaat u maar even met de zuster mee’), soms komt het voor met een naam (‘Dat moet ik eerst even met professor Graafsma overleggen’) - eventueel in combinatie met het woordje hier (‘Meneer hier heeft een probleem’) of deze (‘Deze mevrouw wacht al een week op antwoord’). De verwijswoorden uit de rechterkolom zijn in al dit soort gevallen niet geschikt. Ook andere aanspreekwoorden blijken heel goed bruikbaar te zijn. Namen bijvoorbeeld: een voornaam, een achternaam of een combinatie van beide kan in de voorbeelden hierboven gerust worden ingevuld. Het hangt een beetje van de omstandigheden af wat voor soort naam de voorkeur heeft. Zo worden in een gezin vooral familiebenamingen gebruikt om naar de aanwezige derde te verwijzen: papa, mama, opa, oma, tante Truus, oom Jan, enzovoort. Relaties Maar er is nog een tweede beperking. De verwijswoorden die we zoeken, moeten niet alleen aanspreekvormen zijn, maar ze moeten ook passen binnen de relaties tussen de betrokkenen. Het belangrijkste criterium daarbij is dat het door de spreker gebruikte verwijswoord voor de toegesprokene hanteerbaar is, maar bovendien voor de aanwezige derde aanvaardbaar is. Neem nog even de situatie waarin een arts zich richt tot een patiënt, met de boodschap ‘Dan mag u even met... meegaan voor dat bloedonderzoek’, waarbij hij op de plaats van de puntjes verwijst naar zijn assistente. Op die plaats kunnen verschillende geschikte want ook als aanspreekvorm voorkomende verwijswoorden worden ingevuld, bijvoorbeeld: mevrouw hier, de zuster hier, zuster Diekstra, zuster Aafke, Aafke. In deze verzameling is globaal een tweedeling te maken tussen woorden die passen binnen een meer formele relatie (mevrouw/de zuster hier, zuster Diekstra) en woorden die passen binnen een meer informele relatie (zuster Aafke, Aafke). De keuze van de arts heeft allereerst te maken met de vraag of diens relatie met de verpleegkundige afstandelijk of informeel is. Maar er is meer aan de hand. Met zijn keuze doet de arts tegelijkertijd ook een ‘relatievoorstel’ aan de patiënt. Met ‘Gaat u maar even met Aafke mee’ zegt de arts tegen de patiënt iets als: ‘Mijn assistente daar heet Aafke, en u zou haar wel mogen tutoyeren.’ En dan is er nóg iets. Het ‘relatievoorstel’ aan de patiënt is tegelijk óók een voorstel aan de verpleegkundige. Of beter: een mededeling waarvan zij slechts kennis kan nemen. Want het is een relatievoorstel dat zij geacht wordt te accepteren, omdat zij zich daar in de gegeven gesprekssituatie nauwelijks tegen kan verweren - en daar moet de arts bij zijn keuze van de verwijsterm ook rekening mee houden. Te intiem Het toenemende gebruik van voornamen, ook in formelere situaties, brengt taalgebruikers - en niet alleen de wat oudere taalgebruikers - soms in de problemen. Er zijn patiënten en verpleegkundigen die bezwaar hebben tegen zo'n indirect ‘voorstel’ om informeel te worden aangeduid. Ze voelen zich er niet gemakkelijk bij omdat het in hun ogen te intiem is. Maar het voorstel afwijzen en kiezen voor het handhaven van de meer formele benadering, is ook geen elegante oplossing, want dan lijkt het of de verpleegkundige of de patiënt de arts terechtwijst. Het is dus van groot belang - niet alleen in het ziekenhuis, maar ook in de supermarkt en op de universiteit, en elders - dat de spreker zich in dergelijke situaties tweemaal bedenkt. En misschien zelfs wel driemaal. Oproep: mode-uitdrukkingen 2002 Redactie Onze Taal Een aantal jaren geleden zeiden veel mensen als ze iets heel opmerkelijk vonden, of heel ingrijpend of heel vreselijk: ‘Dat is niet te filmen.’ Tegenwoordig hoor je in plaats daarvan opvallend vaak: ‘Dat wil jij niet weten.’ Ook ‘Dat slaat nergens op’ verdween langzamerhand, terwijl ‘Dat gaat nergens over’ juist sterk in opkomst is. Tegenwoordig is iets ook ‘drie keer niks’, en ‘doet’ iets of iemand ‘ertoe’. Het zijn zomaar een paar voorbeelden van mode-uitdrukkingen - uitdrukkingen die er opeens waren en na een zekere tijd ook vast weer net zo makkelijk zullen verdwijnen. In Onze Taal willen we ze jaarlijks gaan vastleggen, en daarvoor roepen we uw hulp in. Hoort u uitdrukkingen die volgens u dit jaar hun opmars zijn begonnen of definitief zijn doorgebroken, laat het ons dan weten - als het even kan met vermelding van de (vermoedelijke) betekenis, de plaats waar u ze (vaak) hoort, door welke leeftijdscategorie ze vooral worden gebezigd, en alle andere informatie die interessant zou kunnen zijn. Uit de reacties die we ontvangen, stellen we een overzicht van modieuze uitdrukkingen samen, dat we zullen publiceren in het januarinummer van 2003. Dat betekent dat u tot eind november de tijd hebt om uitdrukkingen in te sturen. Ten slotte nog dit. De ervaring leert dat veel mensen uit ergernis reageren op zulke oproepen. Ze zien het als een gelegenheid om (weer) eens hardop te zeggen hoe vre-se-lijk ze die en die uitdrukking wel niet vinden. Daar is op zichzelf natuurlijk weinig mis mee, maar graag benadrukken we dat irritatie wat ons betreft niet de drijfveer hóéft te zijn. We zijn net zo benieuwd naar mode-uitdrukkingen die u mooi vindt, of handig of geestig. Als het maar mode-uitdrukkingen zijn. Inzenden kan tot eind november: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Reageren kan ook via www.onzetaal.nl. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Verkortingen Nicoline van der Sijs De woordenschat uitbreiden kan op verschillende manieren. Een daarvan is het verkorten van woorden. Daaraan danken we woorden als gym, paddo, arrenbie en horeca. Zulke verkortingen staan centraal in deze aflevering van ‘Etymologica’, de rubriek over de basisbeginselen van de etymologie. Nieuwe woorden kunnen worden gevormd door het verkorten van een al bestaand woord. Dat kan op veel manieren, en er zit een systeem in. Veel verkortingen zijn gemakkelijk te doorzien (tuurlijk voor natuurlijk, trusten voor welterusten) en vanuit etymologisch oogpunt daarom niet zo interessant. Maar andere verkortingen hebben het moederwoord verdrongen, zijn ermee samengevallen of hebben een eigen betekenisontwikkeling doorgemaakt. Daardoor zijn ze etymologisch ondoorzichtig geworden. Om die woorden gaat het me hier vooral. {== afbeelding Een botel in Amsterdam. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} De eenvoudigste wijze om een woord te verkorten is er een deel van af te hakken. Meestal is dat het tweede deel: gymnasium en gymnastiek worden gym, proleet wordt prol, sociëteit wordt soos. Minder vaak vervalt het eerste deel; dat gebeurt bijvoorbeeld bij pantoffel, dat toffel wordt. En het Middelnederlandse overmids luidt tegenwoordig vermits. Soms ontstaat er tussen de korte en de lange vorm een betekenisverschil, bijvoorbeeld bij ampul en pul, humeur en hum, Katrien en trien, minimum en mum, japon en pon, ratjetoe en rats. Afko's en ellipsen Een modeverschijnsel sinds de jaren zeventig, door Jan Kuitenbrouwer in zijn Turbotaal genadeloos beschreven, is de vorming van verkortingen op -o, zoals aso, arro en mayo. Daarbij is -o een soort achtervoegsel geworden dat aan nieuwgevormde verkortingen wordt geplakt wanneer deze niet van zichzelf op een o eindigen, zoals lesbo van lesbienne, paddo van paddestoel en turbo van turbine. Daarnaast komen afko's op -i voor: depri, gezelli, ordi, popi. Ook samenstellingen worden verkort. Daarbij valt één deel van de samenstelling, meestal het laatste, weg. Dit heet een ellips. De benaming muisjes ‘gesuikerde anijszaadjes’ is een verkorting van muizenkeuteltjes en als is verkort uit also (een samenstelling van als en zo). In bil is het eerste deel weggevallen, want bil is verkort uit aarsbil of achterbil. En in voordeurkorting is het middendeel van voordeurdelerskorting weggevallen. Opvallend zijn de verkortingen beroeps en scheids, waarin de verbindings-s tot woordeinde is geworden. Een heel oud voorbeeld van zo'n verkorting is het al in 1677 gevonden loods, dat van loodsman komt. Spijs en smoking Ellipsen behoeven vaak een etymologische verklaring: de oorsprong van het woord en de betekenis zijn niet zonder meer duidelijk. Wanneer een samenstelling verkort wordt, blijft er een niet-samengesteld woord over. Dikwijls bestaat dat al - het vormde immers de bron van de oorspronkelijke samenstelling - met als gevolg dat de verkorting samenvalt met een al bestaand woord. De betekenis van het bestaande woord wordt hierdoor uitgebreid. Zo werd amandelspijs tot spijs verkort, met als gevolg dat spijs ‘voedsel’ er de betekenis ‘amandelpers’ bij kreeg. Lollepot werd verkort tot pot, dat hierdoor naast ‘vaatwerk’ ook ‘lesbienne’ is gaan betekenen. Sparrenboom werd spar, waardoor spar niet alleen meer ‘staak’ maar ook ‘boomsoort’ betekent. Ook van geleende samenstellingen worden wel ellipsen gemaakt die samenvallen met een al bestaand leenwoord. In zo'n geval krijgt het leenwoord een betekenis die in de taal van oorsprong niet bestaat: detective story werd in het Nederlands (en dus niet in het Engels) verkort tot detective, zodat het woord detective in het Nederlands nu niet alleen meer ‘geheim politieagent’ betekent, maar ook {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘misdaadroman’. Ook het leenwoord living ‘bestaan’ kreeg er een betekenis bij toen living room ‘woonkamer’ verkort werd tot living. Detective in de betekenis ‘misdaadroman’ en living in de betekenis ‘woonkamer’ lijken dus ontleningen, maar ze zijn het niet. Het zijn ‘pseudo-ontleningen’. Er bestaan ook verkorte geleende samenstellingen die in het Nederlands maar één betekenis hebben: camping, parking, pocket en smoking; in het Engels gebruikt men voor deze begrippen camping site, parking-lot, pocketbook en smoking-jacket. Camping, parking, pocket en smoking bestaan wel in het Engels, maar daar betekenen ze ‘kamperend’, ‘parkerend’, ‘zak’ en ‘rokend’. Geleende letterwoorden: aids cd laser lp pc radar tl tv wc Letterwoorden De grootst mogelijke verkorting ontstaat door van het woord alleen de beginletter van de woorddelen of van de woordcombinatie te laten staan, zoals cv voor ‘centrale verwarming’. Iedereen kent wel voorbeelden van deze letterwoorden - en heeft meestal geen idee waar ze voor staan; de ambtenarij en politiek zijn dol op het gebruik ervan. Etymologisch oninteressant zijn de letterwoorden waarvan iedere letter apart wordt uitgesproken (atv voor ‘arbeidstijdverkorting’, bh voor ‘bustehouder’). Dergelijke woorden zijn direct herkenbaar als letterwoord. Interessanter zijn de letterwoorden waarvan de herkomst moeilijker te doorzien is, doordat ze als een nieuw woord worden uitgesproken (ahob voor ‘automatische halve overwegbomen’; niemand zegt [a-ha-o-be]) of doordat de letternamen worden uitgespeld (arrenbie, beha, elpee). Ook wanneer er nieuwe samenstellingen of afleidingen gevormd worden met een oorspronkelijk letterwoord, verdwijnt de oorsprong ervan naar de achtergrond. Denk aan amogger ‘asielzoeker met onacceptabel gedrag’, bommoeder, latrelatie, pinnen en vutter. Geleende verkortingen: accu auto disco expo homo info intro foto kilo memo repro Lettergreepwoorden en samentrekkingen Als men de reductie van woorddelen en woordcombinaties tot hun beginletters te rigoureus vindt, kan men ook beslissen de begindelen - meestal de eerste lettergreep - intact te houden. Dat leidt tot lettergreepwoorden als horeca (van hotel, restaurant, café), doka (van donkere kamer) en minco (van minderwaardigheidscomplex). Ook kan men nieuwe woorden smeden door het begin (vaak de eerste lettergreep) van een woord te combineren met het eind (de laatste lettergreep) van een ander woord. Dit leidt tot nieuwvormingen als conculega (concurrent + collega), prosument (producent + consument) en stagflatie (stagneren + inflatie). Naar analogie van het Engelse motel als samentrekking van motorists' hotel werden in het Nederlands botel (boot + hotel) en zotel (ziekenhuis + hotel) gemaakt. Aan Van Kooten en De Bie danken we de grappige samentrekkingen nieuw flinks en krommunicatie. Dergelijke samentrekkingen zijn over het algemeen jong - van na de Tweede Wereldoorlog - en daardoor meestal nog doorzichtig. In een aantal gevallen komt de samengetrokken vorm alleen voor in een samenstelling, bijvoorbeeld in bamamodel (‘bachelor-mastermodel’), dobli-spiegel (‘dode- en blindehoekspiegel’) en vlizotrap (‘vliering-zoldertrap’). Contaminaties Bovengenoemde samentrekkingen bestaan telkens uit twee woorden met twee verschillende betekenissen; de betekenis van het nieuw-gevormde woord is een soort optelsom van beide betekenissen (boot + hotel = botel). Anders ligt dat bij contaminaties. Ook hier worden twee woorden samengetrokken, maar ditmaal gaat het om woorden met ongeveer dezelfde betekenis: opbellen en telefoneren leveren het nieuwe woord optelefoneren. De samentrekking is vaak onbewust en wordt dikwijls aanvankelijk als een ‘taalfout’ bestempeld: twee woorden zijn dan ten onrechte door elkaar gehaald of verhaspeld. Zo worden wel afgekeurd: inberekenen (van berekenen + incalculeren), nachecken (van checken + nagaan), veramuseren (van amuseren + vermaken), verassureren (van assureren + verzekeren) en verexcuseren (van excuseren + verontschuldigen). Sommige contaminaties zijn al oud en daardoor is allang de zogenaamd onjuiste herkomst uit ons collectief bewustzijn verdwenen. Niemand beschouwt vermaledijen nog als een foute samentrekking van maledijen + vervloeken, of wil plotsklaps (van plotseling + eensklaps) of aangezicht (van het Middelnederlandse gesicht(e) + aensichte) uit het woordenboek verwijderen. Uit de voorbeelden blijkt dat verkorting een belangrijke manier is om nieuwe woorden te maken. Rest de vraag waarom er eigenlijk voor verkortingen gekozen wordt. De belangrijkste reden is taaleconomie: een kort woord kan sneller worden uitgesproken of opgeschreven. De recente toename van het aantal letterwoorden, lettergreepwoorden en samentrekkingen zal dus wel te wijten zijn aan deze jachtige tijden. Enkele ellipsen: aanrecht < aanrechtbank baker < bakermoeder lager < lagerbier mat < schaakmat opper < opperwachtmeester pas < paspoort triplex < triplexhout vergiet < vergiettest (test als ‘kom, schotel’) {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Verse woorden Van natuurgrazers tot baggerbonten Ton den Boon - hoofdredacteur grote Van Dale Woorden en uitdrukkingen die te maken hebben met de agrarische sector nemen in de oudste edities van Van Dale een prominente plaats in. Geen wonder, want toen Johan Hendrik van Dale in de tweede helft van de negentiende eeuw het naar hem genoemde woordenboek samenstelde, was het Nederlandse taalgebied nog een echte agrarische samenleving. En het woordenboek weerspiegelde vanzelfsprekend de taal die daarbij hoorde. De afgelopen 100 à 125 jaar is de economie (en de samenleving) veel diverser geworden, waardoor het aantal woorden en uitdrukkingen op het gebied van landbouw en veeteelt in de omgangstaal verhoudingsgewijs flink is gedaald. Ook is de laatste decennia de aanwas van ‘agrarische trefwoorden’ betrekkelijk klein geweest. Blonde d'Aquitaine {== afbeelding De limousin-koe: een ‘natuurgrazer’ oftewel een ‘grote grazer’. Foto: © KINA/ Jan van der Geld ==} {>>afbeelding<<} Van de ‘agrarische’ woorden die er in de jaren tachtig en negentig toch nog bij kwamen, hangen er nogal wat samen met de elkaar opvolgende landbouwsaneringen en met de invoering en verscherping van de milieuregelgeving. Vaak gaat het dan ook om ambtelijke begrippen van het type mestquota en mineralenboekhouding. Daarnaast bestaan de neologismen van de afgelopen jaren vooral uit productnamen (grasei, maisei), landbouwtechnische begrippen (cyclomaaier, sleepvoetbemester) en niet te vergeten ziektenamen (scrapie, bse). Opvallende nieuwe woorden zijn de benamingen voor de diverse soorten exotisch rundvee, zoals blonde d'Aquitaine, charolais, galloway en limousin. Deze aanduidingen doen misschien agrarisch aan, maar zijn dat niet. Want al deze ‘natuurgrazers’ of ‘grote grazers’ - nóg twee nieuwe termen uit het afgelopen decennium - worden niet met een agrarisch doel gehouden, ze worden ingezet met het oog op natuurontwikkeling. Ze maken paden en open plekken en zorgen voor gevarieerde vegetaties, die weer het leefgebied vormen van allerlei andere dieren. Grote grazers zien er opvallend anders uit dan de koeien die wij van oudsher gewend zijn, en daarom is het niet verwonderlijk dat de namen ervan vrij snel tot de omgangstaal zijn doorgedrongen. Intussen is de vertrouwde Hollandse koe enigszins naar de achtergrond of zelfs letterlijk in de stal verdwenen. Knuffelkoe Onlangs kwam de gewone koe echter weer wat meer van nabij in beeld dankzij nieuwsberichten over ernstige veecrises (bse, mkz) en de bijbehorende ruimingen van complete rundveebedrijven. Hoe spraakmakend deze veecrises ook waren en hoe vaak ze ook voorpaginanieuws zijn geweest, ze leverden uiteindelijk niet veel neologismen op. Althans niet direct. Maar indirect misschien wel, want door de bse-gevallen en de mkz-crisis heeft de koe bij het grote publiek een zeker zieligheidsgehalte gekregen. De koe wordt hoe langer hoe meer gezien als ‘bedreigde diersoort’ of als slachtoffer van de intensieve veeteelt. De hierdoor ongetwijfeld gegroeide sympathie voor de koe is een vruchtbare voedingsbodem geweest voor het ontstaan van woorden als natuurkoe (april 1998) en adoptiekoe (april 2001). Vooral na de vroege bse-gevallen is het koebeeld bij het grote publiek geleidelijk veranderd en lijkt de aaibaarheidsfactor van rundvee te zijn toegenomen. Misschien zijn enkele niet-agrarische zaken van invloed geweest op dat gewijzigde imago van de koe: de koeiencolumns die Koos van Zomeren maandenlang op de voorpagina van NRC Handelsblad publiceerde, de reclamecampagnes waarin koeien figureerden (‘Al het goeie komt van Melkunie-koeien’), en de recentelijk toegenomen aanwezigheid van koeien in de beeldende kunst (denk alleen al aan het werk van Marleen Felius). Het ontstaan of de algemene verspreiding van betrekkelijk jonge woorden als knuffelkoe en koeienprint kunnen vermoedelijk in verband worden gebracht met die toegenomen belangstelling van het grote publiek voor rundvee. Kleurslagen Ook in de pers is er meer aandacht voor de koe zelf, want het dier blijkt opeens in soorten en maten te bestaan. Boeren weten dat natuurlijk allang, maar in de krant wordt sinds het midden van de jaren negentig vaker dan voorheen over verschillende koeienrassen en kleurslagen geschreven. En daardoor zijn de bijbehorende woorden sinds de jaren negentig meer en meer ingeburgerd geraakt. Zo komt holsteinkoe vóór 1995 slechts sporadisch voor in de Nederlandse krant, maar staat datzelfde woord de laatste vijf, zes jaar zo frequent in de krant dat het in een volgende editie van de grote Van Dale niet meer zal mogen ontbreken. Iets vergelijk- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} baars geldt voor MRIJ-vee of MRIJ-rund. MRIJ is een afkorting van Maas-Rijn-IJssel, en een MRIJ-rund is een roodbonte koe, een zogeheten dubbeldoelkoe - nog zo'n in de omgangstaal steeds vaker aangetroffen vakterm - die eerst melk en vervolgens vlees levert. Ook namen van kleurslagen (baggerbont, blauwbont, witrik) figureren hoe langer hoe meer in de algemene media. Het omslagpunt voor de interesse voor zeldzame rassen en variëteiten ligt steeds in het midden van de jaren negentig. Relicten De toegenomen frequentie van bepaalde rundveenamen duidt op een toegenomen interesse voor oude, inmiddels vaak zeldzame Hollandse koeienrassen - haast relicten van de vaderlandse cultuur. De sporen van die belangstelling zullen ongetwijfeld in komende edities van de grote Van Dale zichtbaar worden, maar dat de koe weer zo'n prominente plaats zal innemen in onze taal (en in het woordenboek) als in het verleden het geval was, lijkt onwaarschijnlijk. Daarvoor zou de koe misschien eerst weer moeten uitgroeien tot een nationaal symbool. In de zeventiende en achttiende eeuw, toen de koeien- en zuivelexport een van de fundamenten van de Hollandse economie was, is de koe ook werkelijk zo'n symbool geweest. Marijke Meijer Drees schreef in 1995, in Patriottisme in de Nederlandse literatuur (ca. 1650-ca. 1750): ‘De vaderlandse koe moest tegen (...) vijanden beschermd worden, de vaderlandse leeuw diende hen te bestrijden.’ Onlangs genoteerd blokart driewielig voertuig met een zeil dat door de wind wordt voortbewogen. cochleogram grafische weergave van de frequentie (uitgedrukt in hertz) en de duur (uitgedrukt in millisecondes) van een woord wanneer dat door iemand wordt uitgesproken. detentieschool speciale school voor minderjarige delinquenten waar naast reguliere vakken ook lessen worden gegeven in kernwaarden van de rechtsstaat, zoals recht en gezagsverhoudingen, en waar de pupillen pas vanaf mogen als ze hun diploma hebben gehaald. fluistertrekker truck waarvan de motor weinig lawaai maakt, bedoeld voor goederendistributie in stedelijke centra. pesoficatie omzetting van tegoeden en schulden in dollars naar tegoeden en schulden in peso's. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horizontaal 3Speldier. (3) 6Selecteerde deze naam. (4) 7Werkwoordelijke afkorting. (2) 9Openingswoord van een puzzelmaker. (2) 11Kenmerk van een kliek. (15) 16Finale zin. (3) 17Met een vals predikaat. (9) 18Huiselijke verdieping onder de pannen. (6) 21Geen vroege ij die uit de verf komt. (5) 22Nationale druk. (11) 24Koeienletter. (3) 25Zo praten stakers. (4) 27Het dubbelzinnig zijn? (13) 29Teken van angst voor betekenisloosheid. (5) 32Woorden waarmee men een verhouding begint. (2, 4, 6) 35Vlaams kopje om mee te nemen. (3) 37Algemeen gebruik van wier. (3) 38Bedekt gemeen. (4) 39Achterzetsel? (2) 40Onbekende kracht van een Griekse letter. (9) 41Slimme noot. (3) 42Hongaars dat danst. (7) 44Achtervoegsel dat meervoudig gelezen kan worden. (3) 45Staat op kort en krachtig. (9) 47Zoetjes verouderd bij de jeugd. (4) 48Verouderd Nederlands middel van vergelding. (6) 51Beeldtaal in bedrijvende vorm. (4) 53Tijd die in het honderd loopt. (4) 55Meer dan overtreffend voorzetsel. (2) 57Bij de les zonder dromerij. (5) 60Aan banden gelegde afkorting. (6) 61Wat taal ons geeft. (10) 65De kaft van een herdruk. (10) 66Deel van het taalgebied in de hersenen? (9) 70Engels is uit. (2) 71Engelse vervoeging is een maat. (3) 72Die vorm is nog niet helemaal rond. (6) 75Vlaamse pen voor de vorm. (5) 76Opvangorgaan voor het gesproken woord. (3) 78Beter in vadertaal. (4) 79Bijbels in naam van oma. (5) 80Korte warmte die voedsel geeft. (3) 81Zoetgebekt persoon. (10) 84Oorsprong die mannelijk is. (7) 86Onderwerpswaarneming. (14) 87Betrokken bij een gedicht. (9) 88Amerikaans bureau waar men in de ruimte kletst. (4) 89Dat hangt men een maat aan zijn neus. (5) 90Het uitmaken als het muntje valt. (4) Verticaal 1Volkse gezichtsuitdrukking? (13) 2Jongenstaal? (6) 3Verschijnsel van kreupel rijm? (12) 4Geen vaste verbinding. (3) 5Regelmatig herhaalde bedrijvende vorm. (16) 6Teken dat het goed is. (4) 7Verdwenen verbinding. (3) 8Ergernis die wel ver gaat. (6) 9Dichterlijke wijze van schrijven. (11) 10Voorwerp waar een voornaamwoord aan wordt gewijd. (5) 12Klassieke stem. (3) 13Geschrift met veel afkortingen. (9) 14Vergrotende trap van zool. (3) 15Naam waaraan niet valt te ontkomen. (3) 19Dichter op uitnodiging. (8) 20Kortste lidwoord. (2) 23Kunsttaal in de kinderschoenen. (4) 24In de war wegens dialect. (3, 6) 26Klapper van een palindroom. (3) 28Bloem van het politieke hart van Nederland? (8) 29Sterke vervoeging? (11) 30Mannelijke of vrouwelijke verbindingsterm. (4) 31Lol om poetsen. (13) 33Ofschoon alle leeftijden. (2) 34Vervelend voorzetsel. (4) 36School van Plato. (8) 43Spaanse noot. (2) 46Medeklinker van zekere lengte. (2) 49Werkwoord van tijd? (3) 50Onderscheiding die fijn is. (10) 52Moederlijke aanspreekvorm. (4) 54Verwerking van taal in twee letters. (2) 56Persoonlijk telwoord. (3) 58Taal die gebrekkig was ooit. (7) 59Aftuigen wegens onbedekte kop. (5) 62Het vals zijn in geschriften. (6) 63IJshokkie. (4) 64Boek van de geest. (6) 65Pierenkuiltje. (7) 67In Egypte waren er tien. (5) 68Krul voor het spelglaasje. (7) 69Oplossing die niet waar was. (4) 73Bijwoord van beroep. (5) 74Letter voor een cirkelredenering. (2) 77Toegankelijk ondicht. (4) 78Vloeiend en toch haperend? (6) 81Begrijp de beweging met de mond. (4) 82Drinken onder invloed van Engels. (5) 83Twee o's om een boom en je hebt een organisatie. (4) 85Uitgever van naam. (2) Uw oplossing kunt u voor 26 augustus sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: administratie@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van €25,- verloot. De oplossing van de crypto uit het meinummer is: Horizontaal: 1 bars; 5 IQ; 7 panel; 10 nu; 11 asgat; 14 wordingsgang; 19 tik; 20 cape; 21 weipers; 23 stoned; 24 hoera; 27 euro; 28 niet; 29 verversen; 33 pruik; 34 stemonthouding; 36 nat; 37 oir; 38 omega; 40 vakjargon; 43 moskee; 46 pastorale; 48 selectie; 50 pinas; 51 er; 53 Sartre; 54 ruitjesschrift; 58 Eos; 59 tras; 60 soeptablet; 61 snotaap; 62 Ede; 63 neb; 65 gunnen; 67 bout; 70 talen; 71 snol; 72 carwash; 74 el; 75 angsttoestand; 79 apenvel; 81 pa; 82 dr.; 83 oude; 84 lievig; 85 gezet; 87 Zaans; 89 wo; 90 familieaangelegenheid; 91 getto; 92 ark Verticaal: 1 Belg; 2 ring; 3 squaw; 4 bad; 6 laks; 7 predikaat; 8 nicht; 9 en; 12 stereo; 13 gironummer; 14 wan; 15 openingszitting; 16 streepjescode; 17 ne; 18 giertros; 20 corrumperen; 22 push; 25 evt.; 26 arm; 30 voorwerp; 31 enig; 32 ligstro; 34 Spaans; 35 glee; 39 e.a.; 40 vriespunt; 41 klassenleraar; 42 nestbouw; 44 octet; 45 kiestelevisie; 47 opjaagstation; 49 la; 52 ritsband; 55 tra; 56 heen; 57 fa; 63 na; 64 beleg; 66 noodzaak; 68 ordenen; 69 taalwet; 70 thee; 72 causeur; 73 spion; 76 noemer; 77 spelt; 78 tong; 80 NV; 85 gag; 86 zit; 88 anker De boekenbon is gewonnen door J. Boone uit Sittard. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Dubbele buurt Riemer Reinsma De naam Dubbele Buurt (ook gespeld als Dubbelebuurt) is te vinden in Noord- en Zuid-Holland, in tien plaatsen. Er heeft een hardnekkig misverstand geheerst over deze straatnaam. Aanleiding daartoe was vooral de Dubbele Buurt die vroeger - tot aan 1896 - op het grondgebied van twee (voormalige) gemeenten lag: in Sloten en Nieuwer-Amstel (nu Amstelveen). ‘Het “dubbele” betekent waarschijnlijk dat hier vroeger twee gemeenten waren’, schrijft Jaap Kruizinga hierover in Het XYZ van Amsterdam (1995). Gelukkig komt de auteur prompt daarna met de verklaring die verre de voorkeur verdient - ook al is Kruizinga, gek genoeg, zelf een andere mening toegedaan. Een ‘dubbele buurt’, aldus Kruizinga, was een stuk straat of dijk waar aan beide kanten huizen stonden, in tegenstelling tot de rest van de desbetreffende straat of dijk. Het woord buurt heeft hier een betekenis die in de alledaagse taal in onbruik geraakt is. Immers, we moeten daarbij niet denken aan een wijk in een stad of dorp, maar aan iets veel kleiners: een gehucht of een rij huizen. Toegegeven, deze verklaring heeft op het eerste gezicht iets raadselachtigs. Want wat is er eigenlijk zo vermeldenswaard aan een dubbele huizenrij? Nu, het mag dan volstrekt normaal lijken dat je aan allebei de kanten van een straat huizen bouwt, soms lag dat beslist niet voor de hand. Vaak grensde een straat (en een dijk uiteraard al helemaal) voor het grootste deel direct aan een rivier of gracht, en dan kon er uitsluitend aan de landzijde gebouwd worden. Maar een kleiner gedeelte van diezelfde straat lag soms meer landinwaarts, en dan kon men aan beide kanten bouwen. De buitenste rij huizen grensde dus aan het water. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Dubbele Buurt in Alkmaar. Els Ruijsendaal schrijft hierover in haar boek Alkmaar binnen de veste (1998): ‘De Nieuwesloot, vroeger aan één zijde bebouwd, heette later aan het einde, waar zij aan beide zijden was bebouwd, Dubbele Buurt.’ En in Wormerveer kun je ook nu nog aan de plattegrond zien waarom de Dubbelebuurt daar zijn naam gekregen heeft. Immers, langs de Zaan loopt een weg die steeds trouw de rivieroever volgt, maar over een afstand van zo'n tweehonderd meter plotseling enkele tientallen meters verder landinwaarts ligt, en daarna weer terugkeert naar de Zaanoever. {== afbeelding De Dubbele Buurt in Wormerveer. Op de gemarkeerde plaats staan er langs deze straat twee huizenrijen, waarvan er één aan de Zaan grenst. ==} {>>afbeelding<<} De Dubbele Buurten zullen meestal ontstaan zijn bij rivieren, grachten en kanalen. En dat zal vermoedelijk verklaren waarom we de naam alleen in Noord- en Zuid-Holland aantreffen, het waterrijkste deel van het land. Met één uitzondering. In Friesland bestaat er een straatnaam die weliswaar iets anders luidt maar precies dezelfde betekenis heeft, namelijk Dûbele Streek in het Friese plaatsje Dronrijp. Een streek is in het Fries een rij huizen. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Raptus Spiegel Ingmar Heytze Er bestaat een sketch van John Cleese waarin een man een boekhandel binnenloopt om een vogelgids te kopen. De gekúíste versie, welteverstaan: de editie zonder de jan-van-gent. Na een kort moment van verbijstering werpt de verkoper tegen dat de jan-van-gent een doodgewone vogel is, die in iedere vogelgids staat. Waarop de klant zegt: ‘Nou, ik mag ze niet. Ze hebben lange, nare snavels! Én ze schijten in hun eigen nest.’ Waarop de verkoper de pagina met de jan-van-gent uit het boek scheurt. Verkoper: ‘Anders nog iets?’ Klant: ‘Nou, ik heb het ook niet zo op roodborstjes...’ Dit lijkt een duidelijk geval van absurde humor, maar de samenstellers van de grote Van Dale worden regelmatig geconfronteerd met vergelijkbare verzoeken. Zo kwam de Stichting Eer en Herstelbetalingen Slachtoffers van de Slavernij in Suriname begin dit jaar in de pers omdat ze vond dat de woorden neger en creool dienden te worden geschrapt. Eerder wilde een Turkse Nederlander het woord Turk eruit hebben. Ook zijn er milieuactivisten die vinden dat uitdrukkingen als een hondse behandeling of werken als een paard uit het woordenboek moeten, want dat is dierenmishandeling. Ze doen me denken aan de idioten die in bibliotheekboeken op zoek gaan naar schuttingwoorden om die door te krassen. Voor je het weet moet Aap, Noot, Mies ook op de helling wegens exploitatie van schapen, minderjarige modellen en culturele stereotypering van de agrarische sector. Anders nog iets? Jazeker. De taalwetenschapper Henk Verkuyl zette een lange analyse op internet waarin hij een aantal voorbeelden van antisemitisme in Van Dale geeft. Ik kan niet goed beoordelen of hij gelijk heeft. Wat ik wel weet, is dit: naar racisme, antisemitisme en andere ideologische stupiditeiten hoef je niet op zoek te gaan in het woordenboek zolang je ze nog op elke straathoek kunt vinden. De meeste actieve beoefenaars ervan zijn niet in het bezit van de grote Van Dale. En als ze dat wél zijn, slaan ze hem niet op ter bevestiging van hun ideeën. Het is vreemd dat veel van dergelijke acties gericht zijn op het verwíj́deren van woorden. De achterliggende gedachte moet wel zijn dat een woord dat niet in Van Dale staat, vanzelf wel zal verdwijnen. De bestrijding van racisme en dierenleed kun je beter niet overlaten aan mensen die zo naïef zijn. Een woordenboek is een verklarend boekwerk. Er staat dus niet in welke woorden je moet gebruiken, maar wat de woorden die je gebruikt - of overweegt te gebruiken - zo ongeveer betékenen. En passant kom je erachter hoe het woord gespeld moet worden en wellicht waar het vandaan komt - al zijn er voor de herkomst van een woord natuurlijk ook etymologische woordenboeken voorhanden. Zeker bij woorden die als racistisch opgevat kunnen worden, lijkt het me levensgevaarlijk om ze zomaar weg te halen. Een toonaangevend woordenboek is immers bij uitstek de plaats om een woord van de juiste uitleg te voorzien. Ook de Nederlandse taal kan nooit politiek correcter zijn dan haar sprekers. Voor alles wat mensen elkaar aan moois of lelijks willen vertellen, bestaan woorden. Lieve en harde woorden, verheven en platvloerse woorden, verstandige en belachelijke woorden. Ieder woordenboek is de spiegel van de ziel. Sla hem stuk en je tast voorgoed in het duister. Het lijkt me trouwens een lexicografische uitdaging van de eerste orde om een kleine Van Dale van Incorrecte Woorden uit te brengen, waarin alle mogelijke foute woorden van vroeger en nu uitgebreid van context en uitleg worden voorzien. Ik zie het voor me: bloedrode kaft, zwarte bladzijden en ivoorwitte, gotische letters. Gegarandeerde bestseller. Een neutraal handtastelijk Redactie Onze Taal ‘In het zuiden van Europa is men veel meer geneigd elkaar aan te raken dan in ons land.’ Dat is wel erg omslachtig geformuleerd, vond Alex Manassen in het aprilnummer van Onze Taal. Met een neutraal woord voor handtastelijk moest dat toch korter kunnen? Woorden als tactiel, aanrakerig, aanraakgraag, innig, genaakbaar, tastig, tastzinnig, tastzindelijk of tastzinnelijk waren het allemaal net niet volgens Manassen. Daarom vroeg hij de lezers van Onze Taal om suggesties voor het opvullen van dit ‘gat in de taal’. We kregen negen reacties binnen. Een lezer vraagt zich af waarom Manassen aanrakerig eigenlijk verwierp: ‘Ik zou denken dat aanrakerig het gat helemaal vult.’ Ook op internet blijkt aanrakerig een paar keer voor te komen. Maar er zit toch wel een nadeel aan de aanduiding: woorden op -erig hebben vaak een wat negatieve betekenis, denk aan hangerig, zweverig en zoenerig. En Manassen zocht juist een term die volledig gevrijwaard was van zulke negatieve associaties. Welke alternatieven werden er zoal genoemd? Er kwamen woorden binnen die qua vorm veel overeenkomsten vertoonden met handtastelijk of een van de door Manassen afgekeurde woorden: aanraakzaam, handtastbaar en tastaardig. Ook dachten mensen aan strelingen, gelet op bijdragen als aaierig, aaiig en aaigraag. En uit weer een andere hoek kwam de suggestie wederkozig. Dit zijn allemaal aardige vondsten, maar het is de vraag of dit soort nieuwvormingen het in de praktijk zullen redden. Van één ingezonden woord kon daar iets meer zekerheid over worden gegeven: lichamelijk, een woord dat al in Van Dale staat, zij het niet in de gezochte betekenis. Twee lezers schreven ons dat zij dat woord daadwerkelijk gebruikten in de gezochte betekenis. Trudie Smak: ‘Omdat ik vrij veel in Aziatische landen kom, waar men bijvoorbeeld gezellig tegen je aanschuift als het naar onze maatstaven beter is om wat meer afstand te houden, bezig ik lichamelijk vrij regelmatig om dit tegenover vrienden duidelijk te maken. Het wordt altijd prima begrepen.’ En ook dit woord blijkt op internet enkele malen voor te komen in de gezochte, neutrale betekenis. Ingeburgerd is dit lichamelijk daarmee nog bepaald niet, maar het zou zeker een geschikte kandidaat zijn om breedsprakige formuleringen als in de eerste zin te omzeilen. Alle inzenders hartelijk bedankt voor hun bijdrage. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Dagenrad Guus Middag Dit is de eerste regel van een gedicht van Ed Leeflang: ‘De muizen draaien hun dagenrad.’ De d en de lange a van ‘draaien’ keren mooi terug in de d en de lange a van ‘dagen’. De r van ‘draaien’ krijgt een aardige echo in de r van ‘rad’. De d van ‘de’, ‘draaien’ en ‘dagen’ loopt kalm door de hele regel heen, net als de onbeklemtoonde lettergreep van ‘muizen’, ‘draaien’ en ‘dagen’. Het is een rustig verlopende, ritmisch lekkere regel, maar wat betekent hij? Het gedicht heet ‘Herfst’, maar dat helpt ons nog niet veel verder. Wat is een dagenrad? De woordenboeken kennen het woord niet. En wat zou een muis met zo'n rad moeten doen in het najaar? {== afbeelding Rad van fortuin (tarotkaart) ==} {>>afbeelding<<} Eerst maar eens verder lezen dan: ‘Schelpen die elkaar niet horen / ruisen van oorlog.’ Dat lijkt mij een toespeling op het mooie geloof dat je in schelpen de zee nog kunt horen ruisen als je ze voor je oor houdt. Maar hier ruisen ze niet meer van de zee, maar van oorlog. En blijkbaar doen ze dat ieder voor zich, want ze kunnen elkaar niet horen - en het dus ook niet aan elkaar doorvertellen. Zou het typisch iets voor de herfst zijn, dit oorlogsgeruis van de schelpen? En zou hun gedrag het radgedraai van de muizen nog kunnen verhelderen? Nog maar eens verder lezen dan: ‘Zo is de herfst / gebrouwen van plagen, nat blad / en wind voor de doedelzak.’ Brouwen en herfst: dat zou in een kruiswoordpuzzel als oplossing bokbier geven, maar wat moeten we hier met dat bier? De plagen zouden kunnen aansluiten bij de eerdergenoemde muizen. Muizenplaag: in de herfst gaan de muizen massaal de beschutting van de huizen opzoeken? Nat blad hoort bij de herfst, dus dat klopt. En de doedelzak ook, althans voor mijn gevoel; ik kan het niet bewijzen, maar de doedelzak lijkt mij een typisch herfstinstrument. De wind door de doedelzak herinnert aan de wind die door de schelpen ruist. Zo dient zich al associërend een eerste mogelijke betekenis aan. Doedelzak, wind, schelpengeruis: zouden die muizen in de eerste regel misschien aan een of andere vorm van muziekbeoefening doen? ‘Draaien’ en ‘rad’ roepen het beeld op van een draaiorgel: een klein muizendraaiorgel voor herfstmuziekjes? Het geluid van een draaiorgel lijkt intussen weer niet erg op de meest karakteristieke muizengeluiden: piepen en ritselen. Zou het ritselen van muizen achter het behang, op zolder of bijvoorbeeld door herfstig nat blad nog kunnen doen denken aan het draaien van een of ander rad? Een windmachine, zoals gebruikt bij hoorspelen? Vliegwiel Het lijkt allemaal erg vergezocht. Misschien moeten we ons laten leiden door de overduidelijke woordspelingen in die eerste regel. Wil met het draaien van het rad gezegd zijn dat de muizen raddraaiers zijn: oproerkraaiers, deugnieten? Ondeugende diertjes, bijvoorbeeld vanwege hun irritante geritsel en geknaag elke dag maar weer? Geen gewone raddraaiers dus, maar raddraaiers op dagelijkse basis, zeg maar gerust dagen-raddraaiers. Of moeten we het eerder zoeken in een woordspeling met het woord dageraad? Dan betekent die eerste regel misschien wel gewoon dat de muizen weer vroeg op zijn vandaag, en alweer druk doende deze nieuwe dag op gang te helpen. Een beetje vreemd is dat wel, want muizen zijn juist 's nachts actief en gaan meestal bij het aanbreken van een nieuwe dag weer rusten. Het is mogelijk dat de dichter dat juist heeft willen zeggen, maar dan moeten we de regel anders lezen, met sterke nadruk op ‘hun’: de muizen draaien hún dagenrad, dus bij ons is het nu nacht. Misschien is er mythologisch of volkenkundig ergens een verband tussen dageraad en -rad, tussen het aanbreken van een nieuwe dag en het draaien aan een of ander dagenwiel of dagschijf? Er zijn wel meer dichters die het in die richting zoeken. Lidy van Marissing ziet ergens een vliegwiel met dagen nachtfunctie: ‘het vliegwiel van de dagen windt ook de nachten op’. Vasalis merkt ergens op hoe aan het eind van de dag ‘de avondspin (...) ons onmerkbaar ingesponnen’ heeft. Spin, avondspin, spinnenweb - een web heeft wel iets van een wiel of rad. Denk ook aan de schikgodinnen met hun spinnewiel, onze levensdraad spinnend. Er lopen mogelijk enkele dunne lijnen tussen dageraad, dagenrad, dagdraad, avondspin, vliegwiel, levensdraad - en dan kan Pieter Boskma er ook nog wel bij met zijn zelfbedachte woord nachteraad (‘ben ik de kier in de nachteraad’). Zou het dagenrad een begrip uit de Germaanse folklore zijn (vergelijk het zonnewiel)? Of een symbool uit de kalender van de Egyptenaren? Iets uit de Maya-cultuur? Een wiel dat uit zeven vakjes bestaat misschien? Een of ander rad van fortuin? Het ligt met die muizen erbij niet erg voor de hand. Sisyphuscilinder Waar komt de ‘raad’ van de dageraad eigenlijk vandaan? Hier stuiten we op een opvallend grote eensgezindheid in de etymologische woordenboeken: ze weten het niet. Ze weten allemaal wel Middelnederlandse, Oudengelse, Westgermaanse of Oudhoogduitse voorlopers van het woord dageraad te noemen, en ze vermoeden ook allemaal dat het woord wel iets met de dag te maken zal hebben, maar geen van allen weet waar dat tweede deel vandaan komt. En geen van allen durft er een slag naar te slaan. Misschien heeft de dichter het {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} allemaal wat intuïtiever bedoeld, met een minder letterlijk te nemen, eerder geestelijk rad dat dagelijks gedraaid moet worden. ‘De muizen draaien hun dagenrad’: de muizen draaien hun dagelijkse routine af, gaan noest verder met wat de dagelijkse sleur nu eenmaal vereist? Gisteren stond ik toevallig even te kijken in de etalage van Saskia's Dierenpaleis. Daar zag ik de muizen druk doende in een soort licht metalen reuzenradje dat door henzelf, zo te zien zonder veel nadenken, van binnen met een treedconstructie draaiende werd gehouden. Het geheel maakte een weinig speelse indruk. Werktuiglijk, als een paard of een ezel in een tredmolen, zo draaiden de muizen rond in hun doorzichtige looptrommel, hun Sisyphuscilinder, hun work-out-tonnetje met spijlen. Er stond geen bordje bij, maar het deed allemaal erg existentieel en elementair aan: ziehier de muis (mus musculus) in zijn wezenlijke staat. Ecce mus. Misschien heeft de dichter ook weleens toevallig voor die etalage gestaan, peinzend, op een natte najaarsdag, en iets vergelijkbaars bedacht: zie de muizen hun dagenrad draaiende houden. Noteren wij voorlopig in het woordenboek van de poëzie: ‘dagenrad, onzijdig, geen meervoud, (1) (figuurlijk) mentale molen, dagelijkse routine, waar men nu eenmaal doorheen moet (2) (iets minder figuurlijk) de veruiterlijking van deze maalinstelling, inzonderheid voor kleine hobbydieren met zachte vacht: tredmolentje, muizenminireuzenradje, dagelijks te betreden, liefst gedachteloos en zonder veel mimiek, m.n. in het najaar (meestentijds in litt. taal ter symbolisering van dichterlijke gevoelens van herhaling en eeuwige terugkeer); zie ook herfstdepressie.’ Tamtam Redactie Onze Taal Taalberichten Walkman nu ook soortnaam De merknaam Walkman lijkt aan zijn eigen succes ten onder te gaan. Sony liet de naam in de jaren tachtig wereldwijd registreren; wie het woord gebruikte voor een draagbare radio of cassetterecorder van een ander merk werd voor de rechter gesleept. Dat overkwam onlangs ook Time Tron Corp, een Oostenrijkse groothandelaar. Maar ditmaal kreeg het Japanse elektronicaconcern geen gelijk: het Oostenrijkse hooggerechtshof besliste dat Sony niet langer de exclusieve eigenaar is van de naam Walkman, en dat het nu dus ook een soortnaam is. De rechters vonden dat de naam intussen zo bekend is dat niemand zich er nog van bewust is dat het ooit een merk is geweest. Zij verwezen daarbij naar een Duits woordenboek waarin walkman een plekje heeft verworven. Bovendien, zo oordeelden zij, had Sony met de introductie van de walkman een alternatief begrip moeten lanceren dat fabrikanten voor hun eigen draagbare (radio)-cassetterecorder konden gebruiken. Sony was onaangenaam verrast door de uitspraak: ‘De naam is ons bezit en niet zomaar een zelfstandig naamwoord dat door iedereen gebruikt mag worden’, aldus een zegsvrouw van Sony. De beslissing van het Oostenrijkse hooggerechtshof kan een precedent vormen voor andere landen van de Europese Unie. Overigens komt walkman ook voor in de grote Van Dale, in de betekenis ‘draagbare radio en/of cassetterecorder met koptelefoon’. Alleen staat daar (nog?) wel een ®-teken achter, dat aangeeft dat het om een merknaam gaat. Bronnen: BBC News, 5-6-2002; Van Dale Taalweb, 6-6-2002 ‘Meer Duits, minder Engels in Europese Unie’ Jim Janssen van Raay, Kamerlid voor de Lijst Pim Fortuyn en tweede ondervoorzitter van de Tweede Kamer, veroorzaakte begin juni een taalrelletje. Tijdens een besloten etentje met de buitenlandcommissie van het Europees Parlement liep hij tot verbazing van zijn dertig internationale tafelgenoten kwaad weg omdat de voertaal aan tafel Engels was. De parlementariër sprak er vooral schande van dat de Europese commissaris voor uitbreiding van de Europese Unie (EU), de Duitser Günther Verheugen, zijn tafelrede in het Engels hield. Janssen van Raay, die jarenlang in het Europees Parlement zat namens het CDA, sprak Verheugen daar ten overstaan van het complete gezelschap in het Duits op aan. Hij noemde het onbegrijpelijk dat de EU-commissaris het Engels verkoos boven het Duits, de taal met de meeste moedertaalsprekers binnen de EU. Overigens kwam Janssen van Raay na tien minuten weer terug aan tafel, maar hij hield voet bij stuk: ‘Ik vond dat ik dit even moest zeggen.’ Het standpunt van Janssen van Raay, dat volgens een LPF-woordvoerster breed gedragen wordt binnen de partij, zal in ieder geval in goede aarde zijn gevallen bij de Duitse conservatieve partijen CDU en CSU. Die hadden namelijk enkele dagen eerder hun verkiezingsprogramma's bekendgemaakt, waarin zij eveneens aandringen op meer Europese status voor het Duits. Bronnen: www.eurolang.nl, 31-5-2002; Algemeen Dagblad, 5-6-2002 {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Het proefschrift van... Jeanne Kurvers: analfabeten en taal Marc van Oostendorp {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een analfabete vrouw kwam een paar jaar geleden bij haar maatschappelijk werkster. De vrouw had een brief gekregen en ze vroeg of de hulpverleenster deze kon voorlezen. De brief betrof een persoonlijk onderwerp, dus voegde de vrouw eraan toe: ‘Maar dan moet je wel je oren dichthouden.’ Er is geen reden om te denken dat de vrouw die dat zei uitzonderlijk dom of naïef was. Ze kon alleen niet lezen en schrijven omdat ze dat door omstandigheden nooit had geleerd. Hoe denken analfabeten over taal in een maatschappij waar het geschreven woord nog steeds overal aanwezig is? Welke relatie leggen zij tussen gesproken taal en krabbeltjes die ze op winkelruiten, op brieven en onder aan het televisiescherm zien? Weten ze wat bijvoorbeeld ‘lettergrepen’, ‘woorden’ en ‘zinnen’ zijn? Over dit soort vragen gaat het proefschrift Met ongeletterde ogen van de Tilburgse psycholinguïste Jeanne Kurvers. Taaltestjes Kurvers sprak voor haar onderzoek met analfabeten die hooguit twee jaar naar school waren geweest. De onderzoekster richtte zich op Turkse, Marokkaanse en Somalische allochtonen, die de vragen kregen voorgelegd in hun moedertaal. Zij koos voor allochtonen omdat mensen die in Nederland geboren zijn altijd minstens tien jaar onderwijs hebben gevolgd. Er zijn natuurlijk wel autochtone analfabeten, maar die hebben meestal ook andere problemen. Het is dan moeilijker vast te stellen of niet vooral die andere problemen verantwoordelijk zijn voor hun eventueel afwijkende resultaten in het onderzoek. Kurvers stelde de geïnterviewden vragen over taal en liet hen taaltestjes doen. Aan laaggeschoolde maar geletterde landgenoten legde ze dezelfde vragen voor en ze vergeleek de resultaten ook met die van kleuters die nog niet hadden leren lezen. Tomaten verdelen Analfabeten blijken fascinerend anders te denken over de functie van schrift dan de andere groepen. Kurvers stelde een lijst met zinnen op (‘Ik woon in Nederland’, ‘Een baby is heel oud’) en vroeg haar gesprekspartners of ze dachten dat die zinnen opgeschreven konden worden. Anders dan de anderen bleken de analfabeten over het algemeen van mening dat onware zinnen niet konden worden opgeschreven. Een Somalische vrouw bleek bijvoorbeeld te denken dat de zin ‘De winkel sluit om zes uur’ in het Nederlands wél, maar in het Somalisch níét kon worden opgeschreven. Maar er waren ook mensen die er anders over dachten. Een van Kurvers' gesprekspartners zag dat de onderzoekster haar zinnen van een lijst haalde en antwoordde: ‘Jij hebt het toch opgeschreven, anders kun je het niet aan mij vragen.’ Kleuters leken over het algemeen meer doordrongen van het feit dat onzin ook kan worden opgeschreven, maar voor het overige bleken hun ideeën en vaardigheden niet erg veel af te wijken van die van de volwassen analfabeten. Beide groepen vinden het bijvoorbeeld heel moeilijk om een woord in klanken, in klinkers en medeklinkers te verdelen. Kennelijk is dat een vaardigheid die je pas opdoet wanneer je een woord als een groepje letters leert zien. Woorden in lettergrepen verdelen is voor ongeletterden een stuk gemakkelijker: ‘Tomaten? Ja, dat kun je verdelen, toma-ten.’ Maar sommige analfabeten kunnen zich heel moeilijk losmaken van de betekenis van een woord: ‘Tomaten? Ja, dat kun je verdelen. Ieder een tomaat.’ Blauwe stenen Ook uit andere testjes bleek dat het moeilijk is om een woord als een vormpje te zien, los van de betekenis, als je niet kunt lezen. Een Marokkaanse vrouw was er bijvoorbeeld van overtuigd dat het Berberse woord lfil langer was dan het woord asardun: het eerste betekent ‘olifant’, het tweede ‘paard’. Alleen als ze twee namen moest vergelijken (Margaretha en Leyla) luisterde ze naar de klank ervan om te besluiten dat de eerste langer was. Het lijkt er dus op dat je wanneer je leert lezen vooral ook leert dat je woorden als abstracte en manipuleerbare symbolen kunt zien: ‘Alle stenen op de maan zijn blauw. Een man gaat naar de maan en vindt een steen. Welke kleur heeft de steen?’ Als je dit voorlegt aan mensen die kunnen lezen en schrijven, halen ze hun antwoord uit het verhaaltje en zeggen ze bijna allemaal ‘blauw’. Analfabeten en kleuters proberen het antwoord te vinden door na te denken over wat ze over de wereld weten, en zeggen bijvoorbeeld: ‘Zwart, het is daar heel erg heet.’ Letters tekort Wie leert lezen en schrijven, leert dus ook op een bepaalde manier met taal omgaan. Onderzoek naar de manier waarop analfabeten tegen taal aankijken, is niet alleen nuttig voor taalkundigen, die zo meer inzicht krijgen in de manier waarop wij mensen taal in ons hoofd opbergen. Het is ook nuttig voor het onderwijs, dat zo beter kan aansluiten op de belevingswereld van de leerling. De meeste analfabeten die Kurvers sprak, wilden heel graag leren lezen, maar kwamen daar eerder niet toe. ‘Ik wilde al veel langer,’ zei een van hen, ‘maar mijn man was ziek.’ Een ander vertelde dat haar dochtertje haar min of meer naar de les had gestuurd. Het meisje had vaak gevraagd of haar moeder iets kon voorlezen. Toen ze moest vertellen dat ze dat niet kon, had het meisje gezegd: ‘Jij kunt ook niks, mama.’ De meeste mensen wilden vooral praktische alledaagse dingen leren beheersen - een briefje schrijven, de informatie van de school van hun kinderen lezen - maar opvallend genoeg waren er mensen die Kurvers toevertrouwden dat ze ambitieuzere plannen hadden. ‘Later ga ik een boek over mijn leven schrijven’, zei iemand tegen de leraar Nederlands. ‘Waarom later?’, vroeg deze, ‘Waarom niet nu?’ ‘Ik kom’, antwoordde de cursist, ‘nog letters tekort.’ Jeanne Kurvers. Met ongeletterde ogen. Kennis van taal en schrift van analfabeten. Amsterdam, Aksant, 2002. ISBN 90 5260 057 0 {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Nederlands hoeft niet altijd op Schiphol Frank Jansen Het Nederlands heeft op Schiphol een knauw gekregen doordat een flink aantal tweetalige (Engels-Nederlandse) wegwijsbordjes vervangen zijn door eentalige Engelse. De Stichting Natuurlijk Nederlands wil het Nederlands terug op de bordjes. Heeft de stichting gelijk? Reizigers die van een lange reis terugkeren, waarderen het gebruik van hun moedertaal, ook in opschriften. Nederlands werkt dan als geruststelling: ‘Eindelijk weer thuis!’ Wie hiervoor gevoelig is, zal alle borden dan ook in het Nederlands willen hebben. Maar wegwijsborden zullen voor de meeste mensen toch een andere functie hebben: dat ze weten waar ze heen moeten. Daaruit volgt overigens nog allerminst dat er op de borden alleen maar Engels zou moeten voorkomen. Het hangt ervan af wat de reizigers het best begrijpen. Kijken we nu naar de feiten, dan zijn er in de eerste plaats de gevallen waarin de Nederlandse en de Engelse aanduidingen weinig verschillen, zoals lifts/liften en toilets/toiletten. Ik vind het raar om in deze gevallen Engelse woorden af te keuren. In de tweede plaats gaat het om termen als arrival/aankomst en exit/uitgang. Schiphol heeft onderzoek gedaan naar het begrip van deze Engelse termen onder de mensen die ‘aan de luchtzijde’ van Schiphol vertoefden (een vakterm voor de ruimtes na de douane), zowel Nederlanders als buitenlanders. Uit de resultaten komt naar voren dat de Nederlanders in overgrote meerderheid (80% tot 100%) de Engelse termen begrijpen. Sommige termen (bijvoorbeeld baggage hall) blijken ze zelfs aanzienlijk beter te begrijpen dan de buitenlandse reizigers! Tegen deze achtergrond vind ik de overgang naar het Engels te billijken. Goed, maar deze argumenten voor Engels zijn toch geen redenen om de Nederlandse tekst te schrappen? Toch wel. Wie het Nederlands op alle borden wil houden, gaat uit van het - onjuiste - idee dat meer informatie altijd beter is. Wegwijsbordjes (en daar zijn er al zo veel van) functioneren juist beter naarmate ze minder informatie bevatten. Het opnemingsvermogen van de vermoeide reiziger wordt snel overschat. Waar die vooral behoefte aan heeft, is eenvoud en visuele rust. Daarom is de maatregel van Schiphol verantwoord. Vandaar dat de stelling deze keer luidt: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op wegwijsborden van Schiphol mag het Nederlands soms verdwijnen. Bent u het eens of oneens met deze stelling? Breng voor 19 augustus uw stem uit op onze website: www.onzetaal.nl. U kunt ook per post reageren; stuur een briefkaart met ‘niet altijd Nederlands op Schiphol: mee eens’ of ‘niet altijd Nederlands op Schiphol: mee oneens’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In het volgende nummer de uitslag van de stemming. Uitslag vorige stemming Mogen mensen die actief aan het verkeer deelnemen tegelijk ook telefoneren? Dit probleem raakte bij u een gevoelige snaar. 312 inzenders, ruim twee maal zo veel als de vorige keer, hadden er een mening over en maar liefst 256 (82%) van hen willen het telefoneren in het verkeer verbieden. Een inzender memoreerde nog het bordje ‘Niet praten met de bestuurder’ in de bus, dat getuigt van eenzelfde gezond wantrouwen tegen praten en besturen. Iets om weer in te voeren. Alle inzenders wederom hartelijk dank. Oproep: kindertaal Redactie Onze Taal Elke ouder kent het trotse gevoel als een kind weer eens iets bijzonders zegt. Kinderen zijn bijna voortdurend bezig met het leren van hun moedertaal, en wenden daarbij alle creativiteit aan die ze in zich hebben. Dat levert soms aardige taalvondsten op, waar al vaker hele verzamelingen van zijn aangelegd. In de jaren zeventig verschenen er nog verscheidene bestsellers op dit gebied, waarvan de eerste getiteld was Juf, daar zit een weduwe in de boom. Onze Taal bereidt voor het najaar een themanummer voor over kinderen en hun taalverwerving. Voor dat nummer zijn we op zoek naar leuke voorbeelden van de moeite die kinderen hebben met het leren van hun taal, en hoe ze deze moeilijkheden overwinnen. Het hoeft niet allemaal grappig te zijn, en we zoeken zeker geen kopieën van bekende anekdotes. Aan de andere kant hoeft het ook niet per se te gaan over Nederlandse kinderen die hun moedertaal leren; ook anekdotes over anderstalige kinderen die worstelen met de Nederlandse taal zijn welkom. Stuurt u ons uw voorbeelden toe en zet de taal van uw kinderen eens in de schijnwerpers! {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë InZicht licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. Kantoortaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In Daar worden wij niet vrolijk van heeft journalist Nico Dikstaal zo'n zevenhonderd kantoor- en managementtermen bijeengebracht. Kantoortaal bestaat volgens hem uit ‘een bizar idioom, doorspekt met leenwoorden uit het Engels, contaminaties en combinaties daarvan’. Voorbeelden: aftimmeren, afzinken, asset allocatie, asap en assignatie. De woorden worden in het boek van een verklaring voorzien - hoewel ze, aldus Dikstaal, doorgaans vooral gebruikt worden om op een interessante manier niets te zeggen. Het gebruik van de woorden wordt geillustreerd met voorbeeldzinnen. Daar worden wij niet vrolijk van. Business- en kantoorjargon van A tot Z is een uitgave van Het Spectrum en kost €9,- (gelijmd, 131 blz.). ISBN 90 274 7623 3 Inleiding in de taalwetenschap {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Taal in gebruik biedt een breed overzicht van de stand van zaken (en de nabije toekomst) van het taalkundig onderzoek dat zich richt op het (vooral mondelinge) taalgebruik in interactieve situaties. Het boek is in de eerste plaats bestemd voor studenten die een taal- of communicatieopleiding volgen, en het bestaat uit bijdragen van allerlei deskundigen, gegroepeerd rond centrale thema's als taalverwerving, -verwerking en -verandering en communicatiepatronen. Verder wordt er aandacht besteed aan meertaligheid, multiculturaliteit en taalnormen. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een selectie uit de relevante vakliteratuur, en het boek wordt ondersteund door een website waarop zelftoetsen, opdrachten en geactualiseerde informatie te vinden zullen zijn. Taal in gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap, onder redactie van Theo Janssen, is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €22,- (ingenaaid, 282 blz.). ISBN 90 12 09483 6 Erotische taal Spreekwoordenonderzoeker M.A. van den Broek heeft een groot deel van de vele Nederlandse uitdrukkingen en zegswijzen over erotiek en seksualiteit bijeengebracht in zijn Erotisch spreekwoordenboek. De circa 1300 uitdrukkingen zijn alfabetisch geordend op trefwoord: van aangebrand (lelijk aangebrand zijn, ‘een geslachtsziekte hebben’) tot zuiden (op het zuiden liggen, ‘geil zijn’). Indien nodig worden de uitdrukkingen ook toegelicht. Achter in het boek is een overzicht opgenomen waarin voor bepaalde termen alle bijbehorende uitdrukkingen worden opgesomd - en hieruit blijkt dat verreweg de meeste (230) de coïtus als onderwerp hebben. Erotisch spreekwoordenboek is een uitgave van L.J. Veen en kost €9,95 (ingenaaid, 127 blz.). ISBN 90 204 0003 7 Spaansekeukenwoorden Na eerdere delen over de terminologie van de Italiaanse en de Franse keuken is in de reeks ‘De taal van de menukaart’ nu ook een boekje verschenen over Spaanse culinaire termen. Het bevat een lijst met circa 2500 trefwoorden (voornamelijk gerechten en ingrediënten), een aparte lijst met dranken en een beknopt wijnlexicon. Indien van toepassing wordt ook aangegeven uit welke streek een gerecht afkomstig is. De taal van de menukaart - Spaans van M. Rey de Moral is een uitgave van Het Spectrum en kost €8,90 (gelijmd, 125 blz.). ISBN 90 274 7669 1 Aardrijkskundige namen Is het nu Kiev, Kiew of Kief? - de juiste spelling van aardrijkskundige namen levert vaak problemen op. Officiële regels zijn hier niet voor, maar instanties als de Verenigde Naties bevelen aan om de naam die in het land zelf gebruikt wordt over te nemen. Eventuele problemen die vervolgens ontstaan door de transcriptie van niet-westerse alfabetten kunnen worden ondervangen door een gestandaardiseerd transcriptiesysteem te gebruiken. Deze uitgangspunten vormen de basis voor de Wijzer van geografische namen. Dit boek geeft per land de spelling van de namen van de belangrijkste steden, rivieren, gebergten, enzovoort, waarbij uiteraard ook bestaande Nederlandse benamingen (zoals Turijn voor ‘Torino’) zijn opgenomen. Ook worden de inwonernamen (Letlander of Let?) en de bijvoeglijke naamwoorden (Cyprisch of Cypriotisch?) gegeven. Het boek is ontsloten dooreen alfabetisch register met daarin alle benamingen die in het boek zijn opgenomen. Wijzer van geografische namen van Jan van Groesen en Gerard Verhoeven is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €35,- (gebonden, 302 blz.). ISBN 90 12 08923 9 Taal en cultuur In zijn boek Een wereld van woorden beschrijft de Belgische emeritus hoogleraar Flip G. Droste hoe de geschiedenis en cultuur van de mensheid bepaald zijn door het feit dat de mens de beschikking kreeg over taal. Want met de taal kwam het zelfbewustzijn en het vermogen om afstand te nemen - het vermogen om de ruimte te vullen ‘met alles wat denkbaar, maakbaar en zelfs niet-maakbaar is’. Droste schetst de relatie tussen taal, denken en cultuur door in te gaan op onderwerpen als reizen, dromen, verhalen, wetten, namen, strijd, liefde, wetenschap en geloof, waarbij hij vaak en graag het werk van andere denkers en schrijvers in zijn betogen betrekt. Een wereld van woorden. Over taal, cultuur en taalcultuur is een uitgave van de uitgeverijen Pelckmans en Klement en kost €12,50 (gelijmd, 122 blz.). ISBN 90 77070 15 X Het Groene woordenboek De Woordenlijst Nederlandse taal (het ‘Groene boekje’) geeft de juiste spelling van woorden, maar niet de betekenis ervan. Voor de Sdu was dat een aanleiding om met Het Groene woordenboek te komen: een combinatie van het Groene boekje en een woordenboek. Dit werk is een heruitgave van de Grote Prisma Nederlands, die voor de gelegenheid is geactualiseerd en uitgebreid - en uiteraard zijn de officiële spellingregels erop toegepast. Elk van de circa 50.000 lemma's bevat informatie over betekenis, afbreekpunten en klemtoon. Indien van toepassing worden ook het woordgeslacht, de uitspraak, vaste verbindingen en verbuigingen of vervoegingen gegeven. Het Groene woordenboek van André Abeling is een uitgave van Sdu Uitgevers en {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} kost €22,50; na 1 september €25,- (gebonden, met stofomslag, 901 blz.). ISBN 90 12 09308 2 Eindredactie Voor het op een goede manier redigeren van teksten moet men tekstuele onvolkomenheden kunnen herkennen, benoemen en verbeteren. De redacteur die daarbij hulp nodig heeft, kan deze vinden in taaladvies- en stijlboeken. Wim Daniëls heeft nu een boek geschreven waarin dit soort informatie gepresenteerd wordt in de vorm van een model voor tekstevaluatie, het zogeheten RED-model (waarbij RED staat voor ‘regels’, ‘eenheid’ en ‘doelgroep’). Dit model omvat 25 ijkpunten voor taalregels (7), tekstuele eenheid (8) en doelgroepgerichtheid (10). Ze zijn verdeeld over de tekstaspecten presentatie, formulering, opbouw, inhoud en tekstsoort. De behandelde onderwerpen worden veelal besproken aan de hand van voorbeelden. Gids voor de eindredacteur is een uitgave van L.J. Veen en kost €16,50 (gebonden, 157 blz.). ISBN 90 204 2056 9 Onbreekbare code Op 1 augustus gaat de film Windtalkers in première. In deze actiefilm van regisseur John Woo spelen de Navajo-indianen, die in de Tweede Wereldoorlog de codering van geheime Amerikaanse legerberichten verzorgden (door ze in het Navajo te vertalen), een belangrijke rol. Het verhaal van de film - over de vriendschap en de belevenissen van een Amerikaanse soldaat en een Navajo-‘codetalker’ - is onlangs ook in boekvorm verschenen. De Navajo-code van Randall Wallace is een uitgave van Karakter Uitgevers en kost €9,25 (gelijmd, 190 blz.). ISBN 90 6112 321 6 Kramers woordenboek Het Kramers woordenboek Nederlands heeft een geheel nieuwe opzet gekregen. Het is nog steeds een verklarend woordenboek (met 75.000 ingangen), maar de ‘hedendaagse woordenschat’ is aangevuld met een groot aantal economische, financiële, juridische en ICT-termen. Een ander extra zijn de synoniemen die onder aan elke bladzij te vinden zijn - in totaal zo'n 180.000. Elk lemma geeft informatie over de betekenis, afbreekpunten en klemtoon. De betekenis wordt toegelicht met voorbeeldzinnen. Waar nodig worden ook het woordgeslacht, vaste verbindingen, zegswijzen en verbuigingen of vervoegingen gegeven. Kramers woordenboek Nederlands van H. Coenders e.a. is een uitgave van Het Spectrum en kost €34,50 (gebonden, met stofomslag, 1481 blz.). ISBN 90 274 7566 0 Opnieuw uitgegeven • Zakelijk corresponderen is een herziene uitgave van Handboek bedrijfscorrespondentie uit 1993, maar dan zonder de hoofdstukken over Engelse, Franse, Spaanse en Duitse zakenbrieven. Het boek behandelt vrijwel alle aspecten - voorbereiding, indeling, stijl, taalgebruik - van allerlei soorten (schriftelijke en elektronische) zakelijke correspondentie. Zakelijk corresponderen. Handboek voor de professionele brievenschrijver, onder redactie van Jaap de Jong, is een uitgave van Martinus Nijhoff en kost €42,50 (gebonden, 484 blz.); tot 1 augustus is de prijs €39,50 (zie de aanbieding op blz. 216). ISBN 90 68 90520 1 • De Spellingwijzer Onze Taal geeft behalve de juiste spelling van probleemwoorden ook de spellingregels die erop van toepassing zijn. Onlangs is een nieuwe, geheel herziene en geactualiseerde editie van dit boek verschenen. Spellingwijzer Onze Taal, onder redactie van Jan Renkema e.a., is een uitgave van de uitgeverijen L.J. Veen en Wolters-Noordhoff en kost €13,50 (gebonden, 623 blz.). ISBN 90 204 0114 9 Themadag ‘Communiceren en veranderen’ Op zaterdag 12 oktober houdt de Vlaamse Vereniging voor Zakelijke Communicatie (VVZC) in Brussel een themadag over ‘Communiceren en veranderen’. Vijf sprekers zullen ingaan op de invloed die maatschappelijke veranderingen hebben op de communicatie in bijvoorbeeld het onderwijs, de industrie en bij de overheid. De dag wordt afgesloten met een forumgesprek. Meer informatie en een aanmeldingsformulier vindt u op de website van de VVZC: www.vvzc.be. Tijdschrift {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Driemaandelijkse bladen De dialecten die gesproken worden in Groningen, Drenthe, Overijssel en delen van Gelderland (en in de aangrenzende gebieden in Duitsland) vormen tezamen het Nedersaksisch. Aan een aantal streektaalacademies wordt dat Nedersaksisch bestudeerd, beschreven en gepromoot, en ook op universitair niveau is er aandacht voor, aan het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Dit instituut is ook uitgever van het tijdschrift Driemaandelijkse bladen, met als ondertitel ‘voor taal en volksleven in het oosten van Nederland’. Hieruit blijkt al dat dit tijdschrift zich niet alleen op de taal van het gebied richt, maar ook op de cultuur ervan. Het blad verschijnt sinds 1902. De inhoud van Driemaandelijkse bladen is wetenschappelijk verantwoord, maar voor de leek doorgaans goed te volgen. De artikelen - de meeste tussen de tien en twintig bladzijden lang - behandelen ‘de dialecten, de literatuur, de geschiedenis en cultuurgeschiedenis, de naamkunde, de historische geografie en de volkskunde van de Nedersaksische gebieden’, waarbij de taalkundige onderwerpen overigens veruit in de meerderheid zijn. Behalve artikelen bevat het blad ook boekrecensies en aankondigingen. Hoewel de titel van het blad anders doet vermoeden, verschijnt Driemaandelijkse bladen nogal onregelmatig, als gevolg van het grote aantal thema- en dubbelnummers. Een jaargang omvat zo'n 160 bladzijden, maar die kunnen zowel over twee nummers als over drie of vier nummers verdeeld zijn. Driemaandelijkse bladen staat onder redactie van R.A. Ebeling en J. van der Kooi. Een abonnement kost €11,50 per jaar. Informatie: Nedersaksisch Instituut, Postbus 716, 9700 AS Groningen; telefoon 050 - 363 59 44. ISSN 0012-6209 {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Balkenende drong bij Zalm aan op steun in het debat over het klonen van embryo's dat vanmiddag in de Eerste Kamer zou plaatshebben. NRC Handelsblad BEREIDING: margarine cremeren - zoetstof voorzichtig toevoegen - eieren één voor één toevoegen - een weinig bloem toevoegen - sinaasappelsap ondermengen - bloem en bakpoeder ziften en kort onderspatelen - olie ondermengen. Recept REVOGAN N.V. Tijd van Proeven GALL & GALL • Wijnen gemaak van één druif • Nieuwe spaaritems Kristalactie • 41 aanbiedingen Advertentie Gall & Gall Franse vrouwen en wijn proeven in het Isala Theater De Postiljon Het boekje Koken met EKO bevat twaalf bijzondere recepten. Het is gratis als u per acceptgiro een vrijwillige bijdrage overmaakt. Gezondheidsnieuws Jan Hellegering, scheidsrechter, knoopt er nog een seizoen aan vast: ‘Mijn rug speelt steeds meer op, maar ik kan niet zonder’ Wageningen Stad Journaal Vlaamse volksmuziekseks & danskes Melodieën verzameld door Geert van den Elsacker. FOLKnieuws Mukusu moet het toerisme in Uganda nieuw leven inblazen. Het eilandje is omringd door water en is een uitstekende locatie voor een luxe hotel of vakantiehuis. Spits IN HET GROENE HART MOET JE WETEN WAT JE ZIET. KOOS VAN ZOMEREN WEET BIJVOORBEELD NOG HOE EIND JAREN ZEVENTIG WOLKEN GRUTTO'S OPVLOGEN ALS HIJ LANGSKWAM. DAT IS NU NOG EEN ENKELE. EN DAN ZWIJGEN WE NOG MAAR OVER DE KOE. Volkskrant Magazine In het kader van de herinrichting van het recreatiegebied tussen Delft en Schiedam worden er onder de spoorbaan tussen deze steden twee fietstunnels voor voetgangers gebouwd. Delftse Post Melkert en Dijkstal zijn de gebroeders De Witt van onze tijd; regenten tegen wie het volk in opstand komt. Gelukkig herhaalt de geschiedenis zich nooit, want de broers kwamen om bij een gruwelijke lunchpartij door het volk. Algemeen Dagblad Opluchtdienst in Dedemsvaart De Sallander {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 9] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal JUBILEUMNUMMER ZEVENTIG JAAR ONZE TAAL Een rondgang door de jaargangen Interview met C.K. Elout, oprichter van Onze Taal Vraaggesprekken met lezers Zusters van Onze Taal Maandblad van het Genootschap Onze Taal Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana 71ste jaargang september 2002 {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap onze taal Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00-12.30 en 14.00-16.30 (€0,50 per minuut) e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Marc van Oostendorp) Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 42.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. Niet alleen de deskundige is aan het woord in Onze Taal, maar ook en vooral de taalgebruiker in welke hoedanigheid ook. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie desondanks meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. F.W. Kist. voorzitter mevr. mr. C.M. le Clercq-Meijer, secretaris drs. J. van der Steen RA, penningmeester mevr. prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, C.N.F. van Ditshuizen, drs. S. Gaaikema, mevr. drs. V.M.E. Kerremans, lic. L. Permentier, mevr. P.M. Veltman-Laseur Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur mevr. H.M.J. van der Laan mevr. H. Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Linda den Braven Rutger Kiezebrink Joanne Klumpers Laura Vening Redactie Peter Smulders, secretaris Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Kees van der Zwan Saskia Aukema, redactiemedewerker Raymond Noë, redactiemedewerker Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Jan Erik Grezel, Hans Heestermans, Ingmar Heytze, Frank Jansen, Hein de Kort, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Gineke van der Putten, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Jaap Vegter Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €3,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €19, - per jaar; buitenland binnen Europa €27,50 (per luchtpost €29,50); buitenland buiten Europa €35, - per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders: €15, - per jaar; opgave voor CJP'ers uitslúítend aan Federatie CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook op cassette en in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Een abonnement op het tweemaandelijkse blad Nederlands van Nu (van de Vlaamse Vereniging Algemeen Nederlands) kost leden van Onze Taal €19, -. Opgave: Nieuwpoortsesteenweg 29 bus 3, B-8400 Oostende, telefoon 00 32 50 3173 66. In Nederland: giro 3992897 t.n.v. Ver. Alg. Ned., Oostende. Het genootschap werkt samen met: het Meertens Instituut voor onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur, Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant; het Centrum voor Taal en Techniek van de Technische Universiteit Eindhoven; de Afdeling Nederlands van de Rijksuniversiteit Groningen; de Opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden; het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden; de Vakgroep Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen; de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der letteren, opleiding Nederlandse Taal en Letterkunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam; het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht; de Vakgroep taalkunde van de Fryske Akademy; de Sectie Toegepaste Communicatiewetenschap van de Technische Universiteit Delft, en de afdeling Niederländische Philologie van de Universität Oldenburg. Vormgeving: Ad van der Kouwe, Inge Kwee, Karin Verheijen (Manifesta), Rotterdam Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Hoonte Bosch & Keuning, Utrecht ISSN 0165-7828 71ste jaargang nummer 9 september 2002 ‘Toen ik met Onze Taal begon, was het een blaadje van vier bladzijden. Dat had je uit als je in de trein zat van 's-Gravenhage naar Woerden. Nu kan men Keulen gemakkelijk halen voordat het laatste artikel uitgelezen is. Deze maand in Onze Taal (blz. 233)’ {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} JUBILEUMNUMMER ZEVENTIG JAAR ONZE TAAL 228 Ewoud Sanders ZEVENTIG JAAR TAALTUMULT Een rondgang door de jaargangen van Onze Taal 232 Jaap de Jong HET PAARD VAN TROJE Interview met C.K. Elout, oprichter van Onze Taal 235 Jan Erik Grezel DE DOORSNEELEZER BESTAAT NIET Vraaggesprekken met lezers van Onze Taal 238 Marc van Oostendorp ZUSTERS VAN ONZE TAAL Taalverenigingen in Nederland en daarbuiten 250 Peter Burger VAN AARDBEIENONTPITTER TOT ZWITSERSE BERGMARINE Fopdrachten [slot]: in de winkel, de horeca en de grafische sector, op kantoor en op school En verder 246 Aanbiedingen voor lezers 248 Namen van studentenhuizen 253 Oproep: boemannen 254 Kort verslag jaarvergadering Genootschap Onze Taal Rubrieken 241 Vraag en antwoord: secce; sinds enkele jaren; helic/kopterview; van likmevestje 242 Reacties: stomme e als o; uitspraakveranderingen registreren; klachten over uitspraak niet wegwuiven; uitspraak u in Luxemburg; Artis; oké!; geen fopduik; het Engelse krijgen 244 Verse woorden: een jaar na 11 september 247 Raptus: rare jongens, die vertalers 255 Hom of kuit: Zeeuws moet niet erkend worden 255 Taal in beeld 256 Het proefschrift van... Hanny Vermaas: u of jij? 257 Tamtam: taalplannen van het nieuwe kabinet, en ander taalnieuws 258 InZicht: over nieuwe boeken, congressen en lezingen 259 Tijdschrift: Muttersprache en Der Sprachdienst 260 Ruggespraak {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord zeventig jaar Onze Taal De oprichters van Onze Taal zouden het niet in hun hoofd hebben gehaald om hun blad te beginnen met een ‘voorwoord’. Al in het allereerste nummer van Onze Taal kreeg deze term namelijk het ergst denkbare stempel dat een woord in hun ogen kon krijgen: het was een germanisme. De Raad van Deskundigen, die het genootschap jarenlang bijstond in de strijd tegen Duitse leenwoorden, zag in voorrede een passend alternatief. Dat eerste nummer van Onze Taal verscheen in 1932 - een jaar na de oprichting van het genootschap - en het moge duidelijk zijn: in de zeven decennia en de ongeveer negenduizend bladzijden die daarop volgden, is er veel veranderd. Het bokkige strijdkrantje van een fanatiek clubje taalzuiveraars groeide uit tot het grootste taaltijdschrift van de Lage Landen, waarin de meest uiteenlopende onderwerpen aan bod komen. Natuurlijk vormt zo'n platina jubileum een mooie aanleiding voor enige reflectie. Daarom blikken we in dit jubileumnummer terug op de zeventig jaargangen, en kijken we naar Onze Taal van nu. Wat zijn de hoogtepunten van al die jaren taalstrijd en taalbeschouwing? Zouden de oprichters van Onze Taal zich in hun graf omdraaien als zij zagen wat er van hun verenigingsblad - en van het Nederlands - is geworden? Waarom melden mensen zich nog altijd als lid bij het genootschap? En zijn er eigenlijk vergelijkbare organisaties in binnen- en buitenland? Over de eerste zeventig jaar van een vitaal taaltijdschrift. Zeventig jaar taaltumult Een rondgang door de jaargangen van Onze Taal Ewoud Sanders ‘Research komt steeds vaker voor’, ‘Pup is een stom woord’, ‘Zeg [auto], geen [oto].’ In de zeventig jaargangen van Onze Taal staan tal van zulke observaties en hartenkreten. De opvallendste ervan verschenen onlangs in het boek Taaltumult. Samensteller Ewoud Sanders over zijn tocht door negenduizend pagina's Onze Taal, op zoek naar kleine taalmonumentjes. Hoe leuk is het om in korte tijd zeventig jaargangen van een tijdschrift te lezen? Dat ligt aan je eigen belangstelling én aan het tijdschrift. Maar ook aan de tijd die je ervoor uittrekt. In het geval van Onze Taal vond ik het érg leuk. Een paar maanden lang heb ik iedere ochtend en iedere avond een nummer van Onze Taal doorgenomen. In het begin ging dat erg snel, want toen telde een complete jaargang niet meer dan 36 pagina's. Op het laatst moest ik stevig doorlezen, want tegenwoordig omvat een jaargang telkens zo'n 360 pagina's - ik begrijp van de redactie dat er nooit gebrek aan kopij is. Ondoenlijk Wat mij bezielde om ochtend na ochtend, avond na avond duizenden pagina's taaltijdschrift door te ploeteren? Ik was in opdracht van uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep bezig de meest memorabele artikelen uit het blad te selecteren voor het boek Taaltumult, dat zij wilde uitgeven vanwege het zeventigjarige jubileum van Onze Taal. Het idee om een representatieve selectie uit de jaargangen te maken heb ik snel laten varen. Want hoe had ik dat moeten doen? Per jaar een bepaald aantal stukjes, en steeds méér naarmate het tijdschrift dikker werd? En dan een goede verdeling qua onderwerpen (spelling, grammatica, uitspraak, woordgeschiedenis, enzovoort), plus een goede verdeling tussen bijdragen van taalkundigen, professionele auteurs en leden van het genootschap? Dat bleek al snel ondoenlijk. Hoe ben ik dan wél te werk gegaan? Allereerst heb ik uit de oude jaargangen meer opgenomen dan uit de nieuwe. Tegenwoordig verschijnt het tijdschrift in een oplage van ruim {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} 40.000 exemplaren, maar omstreeks 1950 waren dat er slechts 5000, en in de jaren dertig minder dan 1000. Onze Taal wordt relatief goed bewaard, maar toch zijn die oude jaargangen behoorlijk zeldzaam, dus daarom is er voor de bloemlezing vaker uit geput. Bovendien is het uit oude spullen makkelijker kiezen dan uit jonge. De tijd helpt een handje - die maakt duidelijk wat belangrijk en vermakelijk was, en wat niet meer. Opmars Om het tijdschrift Onze Taal naar waarde te kunnen schatten, is het nodig iets te weten over de geschiedenis van het tijdschrift en het genootschap. Die geschiedenis is in 1991 door Peter Burger en Jaap de Jong uitvoerig uit de doeken gedaan in Onze Taal! Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands - een even degelijk als onderhoudend boek. Wat bij het maken van Taaltumult van belang bleek, is dat het genootschap in de jaren dertig hoofdzakelijk is opgericht om een halt toe te roepen aan de opmars van germanismen. Men dacht niet: taal is zo interessant, laten we er een tijdschrift aan wijden, nee, men was tégen - tegen het gebruik van woorden als aanhangwagen, afslachten en ansicht. Dit moest zijn: bijwagen, slachten (dan wel ombrengen, uitmoorden) en prentbriefkaart of prentkaart. Ik noem hier slechts de eerste drie germanismen van de ‘eerste lijst’, die in 1932 verscheen, in het eerste nummer. Er zouden nog vele lijsten volgen. Voor de huidige lezer is meteen duidelijk dat al die opwinding (men kon zich over die germanismen werkelijk boos maken) niet heeft mogen baten, want wij spreken nog steeds van ‘aanhangwagen’, ‘afslachten’ en ‘ansicht’. Historische waarde {== afbeelding Het eerste nummer van Onze Taal, uit 1932. ==} {>>afbeelding<<} Betekent dit dat die oude jaargangen van Onze Taal geen waarde meer hebben? Integendeel, ze verschaffen ons juist een intrigerend tijdsbeeld. Je moest aanvankelijk behoorlijk fanatiek zijn om je te willen aansluiten bij het genootschap. De oprichters hadden plannen om op stations posters te plakken met opschriften als ‘Let op uw taal!’, ‘Gedoog geen germanismen!’ en ‘Steun de degermanisatie!’ En in het tijdschrift publiceerde men lange lijsten taalfoutjes uit kranten onder de kop ‘Oh die journalisten!’ Maar het prettige van fanatieke mensen is dat ze doorgaans oplettend zijn, gretig als ze zijn om hun gelijk te bewijzen. Juist die oplettendheid maakt Onze Taal tot een waardevolle taalhistorische bron. Ik vermoed dat de kopij in de eerste decennia voornamelijk afkomstig was van leden die zich ergerden (tot omstreeks 1950 stonden bij de stukken zelden de namen van de auteurs). Wat ze nú toch weer in de krant hadden gelezen, of wat ze nú toch weer hadden gehoord - dat liep toch werkelijk de spuigaten uit. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Maar in hun ergernis deden ze verslag van de opkomst van talloze nieuwe woorden en uitdrukkingen, van klankverschuivingen, van veelgemaakte fouten, van modewoorden en stopwoordjes (ergens, zou, een beetje), en van de opmars van - arrggghhh! - een heel nieuwe generatie ‘verwerpelijke’ leenwoorden, te weten de ‘anglicismen’. Het doel van de klagers was doorgaans om de gesignaleerde woorden, uitdrukkingen en taalverschijnselen uit te bannen, maar dat doel is nooit bereikt. Zo werkt dat nu eenmaal niet in een levende taal. De ergernis van taalpuristen gaat zelfs geheel aan de goegemeente voorbij, want de meeste mensen lezen geen taaltijdschriften. Hakenkruis De oplettendheid van de redactie en van de leden van Onze Taal is goed in het tijdschrift terug te zien. En ook in Taaltumult, want uiteindelijk vond ik veel van die signalementen van eigentijds taalgebruik het interessantst. Ik vond het mooi om te zien dat in 1934, in {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} de zesde lijst van germanismen, het woord hakenkruis opduikt (het genootschap raadde aan om haakkruis, gamma-kruis of loopend kruis te gebruiken). In 1940 lichtte men de betekenis van Lebensraum toe en keurde men de ‘vertaling’ levensruimte af. In 1946 vroeg een lid: ‘Moet wederopbouw als een germanisme beschouwd worden?’ (Antwoord van de redactie: ‘Ons dunkt van niet; het woord schijnt ons feilloos gevormd.’) Op 4 november 1957 werd de eerste kunstmaan ter wereld, de Spoetnik I, gelanceerd, en krap vier weken later merkte Onze Taal op dat spoetnik in de dagbladen ten onrechte als eigennaam werd behandeld en niet als een gewoon zelfstandig naamwoord (‘Ook de maan is een spoetnik, ook jupiter heeft spoetniki’). In 1958 schreef iemand over de betekenis van spijtoptant en over de opkomst van woorden als kernenergie, automatisering en ruimtevaart. In 1959 merkte het tijdschrift op dat bepaalde ‘jongelieden’ in de krant werden aangeduid met nozems, in 1961 werd er een vraag gesteld over het correcte gebruik van welvaartstaat, en in 1973 werd vastgesteld dat bijna niemand in staat was het woord drugs correct uit te spreken én dat de jeugd sprak van [dzjiens] en [lievaais]. Enkele fragmenten uit Taaltumult De meeste stukjes zijn ingekort. Broadcasten Een van onze leden vestigt de aandacht op de toeneming van het gebruik van ‘broadcasten’ voor ‘uitzenden’. Ons lid ziet hier het nut niet van in. Wij evenmin. (1935, p. 26) Keurige taal Gehoord uit den mond van een paar jonge dames (met betrekking tot een gerecht, dat haar gesmaakt had): Walgelijk lekker! ‘De meysjes benne nou soo keurigh.’ (1938, p. 18) Barbarismen Moeten wij dan per se elk woord afkeuren, dat men ons ter afkeuring voorlegt? Als dát ons werk was, zouden wij niet ‘Onze Taal’ moeten heeten, maar ‘Ons Hakmes’ of iets dergelijks. Wij willen immers allen onze taal dienen, en dienen wij de taal werkelijk, als wij maar links en rechts alles wegkappen, dat ons - notabene ons, leeken die wij zijn op het stuk van de taal! - om de een of andere reden (of zelfs zondereen bepaalde reden, maar zóó maar) niet aanstaat? De taal, vrij van vreemde ‘smetten’! Jawel. Maar houdt men er dan wel voldoende rekening mee, dat het taalleven héél ingewikkeld is en dat het héél moeilijk is, en heel veel studie vereischt, om met recht te kunnen beoordeelen, wàt tot de taal behoort, haar eigen is - en wat in strijd is met haar aard. (1943, p. 73) Ordner ‘Wat is een goed woord voor: Ordner?’ Een goed woord voor Ordner is ‘brievenknip’, of eenvoudig maar: knip, als het woord veel wordt gebruikt. Wij danken dit woord aan het lid van onzen Raad Prof. dr. G.G. Kloeke. De brieven worden in zoo'n brievenknip vastgehouden (‘geknepen’) en gevangen als een vogel in een knip. Men hoort bovendien een knip als er een brief in wordt gedaan. (1944, p. 12) Research Het woord research wordt meer en meer gebruikt voor economische onderzoekingen of wetenschappelijke nasporingen. Mij dunkt onderzoek, opsporing, nasporing kunnen als Ned. woorden volstaan. (1945, p. 7) Pup ‘Pup’ is een stom, nietszeggend woord. In Engeland is elke hond tot één jaar een ‘pup’. Met onze Nederlandsche woorden ‘nesthond’ en ‘jonge hond’ bedoelen wij een hondenboreling tot 8 weken en van 8 weken tot een jaar. Dat zegt Toepoel, P.M.C., en hij weet het. (1949, p. 12) Eenmalig ‘Eenmalig’ is een germanisme, zoals er weinig zijn. Het vierde hoogtij in Hitlers tijd. Weg ermee! (1949, p. 48) Hij-hebziekte Voorzeker, een ernstige kwaal! En hardnekkig! Bijna ongeneeslijk! Zij komt vooral veel voor in de hoofdstad van ons land, ook in ontwikkelde kringen. Een zeer besmettelijke ziekte. Misschien is een inspuiting met het hij-heeftserum bij alle pasgeborenen nog te proberen? Of zou zelfs dat niet meer baten? Dan zien wij de toekomst donker in, want al ‘heb’ de lijder aan de hij-hebziekte nog zoveel beschaving, beschaafd spreken doet hij niet! O, onze arme taal! (1950, p. 28) Het Engels van de maand Peaceful coexistence? Laten we aannemen, dat onze twee Ministers van Buit. Zaken het zo druk hebben, dat er geen Nederlandse vertaling af kan. Eerder denken wij aan joy-riding en joy-rider. Knapen van twaalf, dertien jaar hebben al dzjojgereden; het wordt tijd, dat dit pretwoord Nederlands wordt. Wij vragen ons af, hoe toch al die Fransen en Duitsers het zonder Engels klaarspelen. Koopt u eens aan een kiosk een paar Franse en Duitse kranten en telt U daarin eens het aantal Engelse woorden. Wat een armzalige taal, dat Nederlands! (1955, p. 4) Nieuwe cliché's Nieuwe cliché's: gesprek, gespreksgroep, gespreksavond, gespreksontmoeting(!). Ander nieuw cliché, heel wetenschappelijk: de concrete situatie. Nog een ander cliché, semi-wetenschappelijk: de huidige problematiek van de concrete conflictsituatie. (1957, p. 52) Aarzelen Aarzelen is een lelijk woord. Denk maar aan de platte etymologie. Want aarzelen is niet voorwaarts durven: het is achterwaarts, in de richting van de... aars blijven treuzelen. Ban dus dat woord. Aarzel nooit. Doch verval ook niet in het andere èn zelfde uiterste: het Franse ‘culot’, want dat is nog met de aars werken, zij het nu vooruit. Heb desnoods lef, dat aardig op de stam van ‘leven’ lijkt en inderdaad Hebreeuws is voor hart, en dus moed. (1962, p. 3) Vreemd gaan Een advertentie heeft het over ‘vreemd gaan’: ga eens vreemd met (en dan volgt de naam van het produkt). Niet in een woordenboek te vinden. Betekent overspel plegen. Ondanks alle veranderingen in het ‘sexuele leefpatroon’, nogal smakeloze beeldspraak in zo'n advertentie. (1968, p. 4) Oto Hoe haalt iemand het in zijn mond om oto te zeggen? In het Grieks is het autos; via het Latijn en dus het Italiaans zijn de a en de u (oe) samengetrokken tot au. De Italianen zeggen dat het duidelijkst: aoetomobile. De eerste auto kwam uit Duitsland: das Automobil. Ergo: het is auto, vol in de wijd geopende mond. Het zuinige oto is een regelrecht gallicisme. (Erwin van de Pol, 1992, p. 135) Frikkerige betweters Het zou echter onterecht zijn om die oplettendheid, die alertheid op actuele taalontwikkelingen, uitsluitend toe te schrijven aan ergernis. Aanvankelijk speelde irritatie een grote rol, maar van meet af aan was duidelijk dat die voornamelijk voortkwam uit liefde voor het Nederlands. Het Nederlands was zo'n mooie en fijne taal, hoe konden mensen die nou verzieken door een slechte uitspraak of door de verkeerde {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden te gebruiken? En niet alleen journalisten en hoger opgeleiden moesten beter opletten, ook Jan met de pet. Zo schreef het tijdschrift in 1938: ‘Een Amsterdamsche bakker van het betere brood biedt ons aan: Volkorenbrood, Witpanbrood en Zoetroggenbrood. Zou het een jong- of een oudbakker zijn, die ons dit voorzet? Een betere bakker zou hij zijn, als hij zou ophouden deze misbaksels te bakken.’ (Voor de duidelijkheid: witpanbrood is een germanisme.) {== afbeelding Nozem in Verschuerens modern standaard woordenboek en atlas (1968). In 1959 werd de term voor het eerst in Onze Taal gesignaleerd. ==} {>>afbeelding<<} Maar gaandeweg zie je dat ergernis in het tijdschrift minder ruimte krijgt, in de eerste plaats bij de redactie, en later ook bij de leden, hoewel er ook nu nog relatief veel mensen zijn die Onze Taal lezen omdat zij zich boos maken over de ‘oprukkende taalverloedering’. Maar het cohort van soms nogal frikkerige betweters heeft in toenemende mate gezelschap gekregen van mensen die taal vooral leuk vinden. (Signalement uit Onze Taal van 1933: ‘Leuk wordt allang gebezigd in den zin van “aardig”. Foutief; de eigenlijke beteekenis is: oolijk-bedaard, ook wel: zich van den domme houdend. Maar de nieuwe beteekenis is er zoo goed ingegaan omdat ze aan een behoefte voldeed.’) Goed dan, van mensen die taal niet alleen ‘leuk’ vinden, maar die zich verwonderen over de veelzijdigheid van het Nederlands, over de rijke geschiedenis, over de schoonheid, de speelsheid en de levendigheid van onze taal. En die natuurlijk ook antwoord willen op de eeuwige vraag: ‘Is het nou iets wat of iets dat?’ - een kwestie die vele malen is behandeld. Confronterend Alles bij elkaar heeft het tijdschrift een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Wat begon als een bokkig strijdkrantje van een fanatiek clubje taalzuiveraars is uitgegroeid tot het grootste, populairste en meest gelezen taaltijdschrift van de Lage Landen. Zoals gezegd heb ik doorgaans gekozen voor (korte) signalementen van eigentijds taalgebruik, of dit nu werd verketterd of niet. Bij het selecteren van stukken uit de laatste decennia heb ik die lijn voortgezet, hoewel het tijdschrift in die periode veel meer te bieden had. Ik weet dat ik het huidige tijdschrift daarmee tekortdoe. Daar staat tegenover dat ik relatief veel ruimte heb geboden aan de groep die het tijdschrift mogelijk maakt, namelijk de leden van het Genootschap Onze Taal. Hun ergernis, hun boosheid, hun verbazing, hun vragen en hun observaties komen ruimschoots aan bod. Natuurlijk zijn er ook heel wat bijdragen opgenomen van taalkundigen en professionele taalauteurs, maar als je mij vraagt: ‘Waar heb jij je nou het meest mee vermaakt?’, dan zeg ik toch: ‘Met de bijdragen van de leden van het genootschap.’ Dat is enigszins confronterend als je jezelf taalauteur noemt, maar zo kan het soms lopen. Taaltumult. De mooiste observaties, hartenkreten en boze brieven uit Onze Taal is uitgegeven door Athenaeum - Polak & Van Gennep. Zie pagina 246 voor een lezersaanbod. {== afbeelding Januari 1980 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding September 1987 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding December 1997 ==} {>>afbeelding<<} {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Het paard van Troje Interview met C.K. Elout, oprichter van Onze Taal Jaap de Jong - redactie Onze Taal Waakzaamheid blijft geboden, aldus C.K. Elout, de oprichter van het Genootschap Onze Taal. De Nederlandse taal en cultuur zijn het volgens hem waard om voor te strijden. Zeventig jaar geleden verscheen onder zijn leiding het eerste nummer van een ‘onderonsje’, dat het grootste taaltijdschrift van Nederland zou worden. Een onverwacht vraaggesprek. De redactievergadering over het septembernummer van Onze Taal is nog maar net begonnen als er lang en luid gebeld wordt. Voor de deur van het genootschapspand aan de Haagse Raamweg staat een gedistingeerde heer. ‘Goedemorgen, Elout is de naam. Ik was in de buurt, dus ik dacht: komaan - eens kijken hoe het genootschap er tegenwoordig bij zit.’ Elout? De oprichter van het Genootschap Onze Taal? De eerste redacteur van het blad? Maar die is toch al jaren... Van de eerste verbazing bekomen, bieden we hem een kop koffie en een rondleiding aan. Misschien dat hij in ruil daarvoor een paar vragen van de redactie wil beantwoorden. Elout, zelf zijn hele leven verslaggever geweest, stemt glimlachend toe. Hoe bent u ertoe gekomen om een taalgenootschap op te richten? {== afbeelding C.K. Elout: ‘In mijn tijd schreven we bewust weinig in Onze Taal over spelling: wij wisten ons beter tot de hoofdzaak in taal te bepalen, als ik zo vrij mag zijn.’ Bron: Gemeentearchief Amsterdam ==} {>>afbeelding<<} ‘Een samenloop der omstandigheden! Het artikel over de verduitsing van onze volksgeest dat ik op 15 december 1930 in het Algemeen Handelsblad publiceerde onder de titel “Het Paard van Troje” kreeg weerklank. Ik betoogde daarin dat onze taal waarlijk geen zuilheilige is die boven de menigte zit in onbeweeglijke bespiegeling. Taal leeft en verandert. Maar te eenzijdige buitenlandse invloed moet geweerd worden, en zeker van de Duitse taal, die zo verwant is dat de indringers van die kant binnen korte tijd voor “eigen volk” gehouden worden en zodoende het karakter van onze taal en daarmee van ons volk ongemerkt doen ontaarden. Inderdaad dus: een paard van Troje.’ ‘Toen ik kort daarna het vervolgartikel “Trojaanse veulens” had gepubliceerd, ontving ik nog meer steunbetuigingen. Ik wist me daar aanvankelijk geen raad mee, maar een lezer van het Handelsblad, de Amsterdamse importeur van muurverven P.C. Smit, wél. Hij opperde een vereniging op te richten, een blaadje voor de leden uit te geven en een index van verwerpelijke woorden en uitdrukkingen op te stellen. De oprichtingsvergadering op 16 mei 1931, die ik toen heb uitgeschreven in het Centraal Hotel aan de Amsterdamse Stadhouderskade, werd bezocht door het bemoedigende aantal van dertig personen, onder wie twee dames. Na de nodige discussie - een van de aanwezigen wilde zich teweerstellen tegen álle Duitse invloeden, ook tegen de invoer van Duitse werkkrachten en dienstmeisjes - werden we het eens.’ Strijder tegen teloorgang Cornelis Karel Elout (1870-1947) was de belangrijkste parlementair verslaggever van zijn tijd. Hij schreef boeken over parlementaire welsprekendheid (De Heeren in Den Haag, 1907 en 1909), over zijn reizen naar Indië (De groote oost, 1930), het dienstboderecht en het nut van het partijwezen. Zijn bekommernis om de teloorgang van de Nederlandse cultuur blijkt onder meer uit een boek over klederdracht: In kleuren en kleeren (1930): ‘Onze schone oude klederdrachten verdwijnen en worden niet vervangen door nieuwe schoonheid, maar door goedkope, karakterloze confectie-rommel.’ Een vergelijkbare ontwikkeling zag hij in de taal met de opkomst van germanismen, waartegen hij in het Algemeen Handelsblad toornde onder het motto ‘Omdat het ook Duits is’. Hij richtte het Genootschap Onze Taal op en onder zijn redactie verscheen in 1932 het eerste nummer van het kwartaalblad, later maandblad, Onze Taal. In 1936 nam Elout afscheid als voorzitter en redacteur. Hij werd het eerste erelid van het genootschap. Onderonsje Wilde u een taalpolitieke beweging stichten? ‘Nee, waarachtig niet. Ik had in 1931 helemaal niets tegen Duitsland en zelfs evenmin iets tegen de Duitse taal - ik mag graag Heine en Goethe citeren - maar wel iets tegen het verduitsen van de Nederlandse taal. We besloten ons uitsluitend op de taal te richten en politiek te vermijden. Dat heeft er later nog voor {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} gezorgd dat we ook in de moeilijke tijd tijdens de Tweede Wereldoorlog zonder ons te corrumperen konden blijven bestaan - en konden bloeien dankzij de toegenomen vaderlandsliefde. Mei 1940 telde het genootschap 433 leden en 1 donateur, en in 1945 lazen wel 6500 geïnteresseerden het blad. Politieke stukken tegen de agressieve Duitse politiek heb ik overigens als parlementair verslaggever vanaf 1922 wel geschreven, maar dan in het Handelsblad: aan fascisme heb ik altijd al een broertje dood gehad, net als aan socialisme en communisme.’ ‘Diegrappig bedoelde tekeningen zullen wel tegemoetkomen aan de huidige wens tot verstrooiing, maar voor mij hoeft dat in een taalblad niet per se.’ Wat wilde u bereiken met Onze Taal? ‘Ik wilde vooral germanismen bestrijden. Maar Smit wilde iets algemeners: een bredere vereniging tot het praktisch beoefenen van zuiver Nederlandse taal. We vonden elkaar in de doelstelling de onzuiverheden in de Nederlandse taal te bestrijden, welke bestrijding zich in het bijzonder - in dit tijdsgewricht - keerde tegen het gebruik van germanismen. De heer Groenman pleitte er nog voor om borden op de stations te plaatsen met opschriften als “Gedoog geen germanismen!” en “Steun de degermanisatie!” Maar dat achtten we destijds niet opportuun, en bovendien ontbrak het ons aan financiële middelen. Er werd besloten dat het genootschap allereerst als “onderonsje”, dus binnen de kring der leden, zou werken.’ Als kiespijn Wat beschouwt u als uw grootste verdienste? ‘Ik ben geneigd daar anderen over te laten oordelen. Wel kan ik er een zeker genoegen in scheppen te zien dat Onze Taal een genootschap is geworden waarbinnen een zeker evenwicht in de discussies en bijdragen te vinden is tussen enerzijds de dilettant die belangstelt in taal, laat ons zeggen: de gewone taalliefhebber, en anderzijds de deskundige. Ik heb destijds geijverd voor deskundige bijstand. Met Smit heb ik een Raad van Deskundigen weten te vormen, samengesteld uit de krachtens hun functie meest deskundige kenners der Nederlandse taal, zoals de hoogleraren Van Ginneken, Kern, Overdiep, Prinsen, Wille, Kloeke en Beets, redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Zij hebben ons ongetwijfeld behoed voor pietluttigheden, taalmicroscopie en doordraverij.’ Hoe kijkt u terug op de strijd tegen de leenwoorden? ‘Ik vreesde al dat u deze vraag zou stellen. Mag ik hem met een wedervraag beantwoorden? Ook al mogen diverse studies inmiddels hebben uitgewezen dat onze strijd tegen germanismen niet veel heeft opgeleverd, het kan toch zeker geen kwaad om de mensen erop te wijzen dat ze zich niet klakkeloos van vreemde woorden hoeven te bedienen terwijl er prachtige Nederlandse woorden voor het opscheppen liggen? Nee, het spijt me in het geheel niet dat we ons met behulp van zwarte lijsten hebben beijverd voor de bestrijding der germanismen. Ik bewaar goede herinneringen aan de discussies met de Raad van Deskundigen. We waren het onderling zelden eens over de schadelijkheid van woorden als loper, voorwoord en middels, of de geschiktheid van de Nederlandse variant (raadsheer, voorrede, door middel van), maar die debatten scherpten het taalgevoel wis en waarachtig. Zo'n woord als schwalbe kunt u thans toch ook missen als kiespijn? Fopduik, dat klinkt terstond veel beter. Het zal u niet verrassen dat uw rubriek “Ander woord voor...”, waarin u Nederlandse woorden zoekt voor Engelse insluipsels, mij in dit tijdsgewricht het meest aanspreekt.’ Iets te vulgair Wat valt u op aan het blad nu? {== afbeelding Foto: Eric Bakker ==} {>>afbeelding<<} ‘Dat het zo ongelofelijk dik is geworden. Toen ik ermee begon, was het een blaadje van vier bladzijden. Dat had je uit als je in de trein zat van 's-Gravenhage naar Woerden. Nu kan men Keulen gemakkelijk halen voordat het laatste artikel uitgelezen is. Toen moesten we het vaak zelf helemaal volschrijven, maar nu lijkt de redactie geen gebrek aan kopij te hebben. En over {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} welke onverwachte onderwerpen! Gebarentaal, typografie, elektronische post, snacktaal (naar mijn smaak iets te vulgair), voetbaljargon, de taal der zintuigen, PowerPoint-presentaties (wat een woord!), fopdrachten, automatische stijlcontroles (daar geloof ik niet in) en talrijke stukken over de spelling. Persoonlijk ben ik niet erg gelukkig met die spellingveranderingen. Als ik oud-minister Marchant tegenkom, zal ik hem nog eens vragen naar zijn opinie ter zake. In mijn tijd schreven we overigens bewust weinig in Onze Taal over spelling: wij wisten ons beter tot de hoofdzaak in taal te bepalen, als ik zo vrij mag zijn.’ {== afbeelding Illustratie: Jaap Vegter ==} {>>afbeelding<<} ‘Ook valt me op dat er zo veel foto's en illustraties in staan, en grappig bedoelde tekeningen. Dat zal wel tegemoetkomen aan de huidige wens tot verstrooiing, maar voor mij hoeft dat in een taalblad niet per se. Er is voorts niet alleen sprake van een zekere professionalisering in vormgeving, maar ook zijn de artikelen vaker door deskundigen geschreven, terwijl er nochtans talrijke lezersbijdragen en brieven te vinden zijn. De discussie is gelukkig nog even levendig als vroeger. En dan is er nu ook een website, pardon een webstek. Dat moet u me een volgende keer nog maar eens uitleggen.’ ‘Wel mis ik soms een meer literair-satirische stijl in het blad. Men wake voor een te vlakke, verstandige, saaie toon in een tijdschrift dat een breed publiek wenst aan te spreken. En als de redactie mij nog een aanmerking vergunt, u zou er veel eer mee kunnen inleggen door de politieke sprekers van vandaag beter te volgen: hun wonderlijke taalgebruik en oratorische verrichtingen. Ik heb mezelf destijds nogal vermaakt met het beschrijven van de Haagse vormen van welsprekendheid, de sofismen, paradoxen en andere stijlfiguren, en ik meen dat daarvoor ook nu nog belangstelling gewekt kan worden, ook al kan men thans dankzij radio en televisie veel meer volgen van wat er in de beide Kamers in 's lands belang besloten wordt. Voorts is het prudent dat Onze Taal zich niet als taalpolitie gedraagt. Mogen pietlutten en pietluttigheden uit de kolommen geweerd blijven!’ Hoorndol Wilt u ook de Taaladviesdienst op de bovenste verdieping bezoeken? ‘Gaarne. Het pand waarin het genootschap nu gehuisvest is, oogt ruim en bevat een prachtige verzameling naslagwerken. Zelfben ik tijdens de oorlog door plotselinge evacuatie verstoken geweest van al mijn boeken, een huiveringwekkende tijd. De telefoon lijkt hier bij de Taaladviesdienst nooit stil te staan; ik zou er hoorndol van worden. En wat meer is: wat werken er nu jonge medewerkers. In de begintijd waren het vooral mannen op leeftijd die zich met blad en genootschap bezighielden. Smits handelskantoor te Amsterdam vormde het administratieve en redactionele centrum van Onze Taal. Smit deed bijna alles zelf: artikelen schrijven, taalvragen beantwoorden, eindredactie: alles behalve het drukken. Om onnodige kosten te besparen bezorgde Smit zelfs zo veel mogelijk brieven zelf. Doet de huidige directeur dat ook? Smits onmisbare secretaresse mejuffrouw G. ter Huppe stond hem bij door talloze brieven te beantwoorden.’ ‘Het genootschap heeft na de dood van Smit en na een paar moeilijke jaren met veel wisselingen uiteindelijk veel geluk gekend in het kiezen van kundige en trouwe redacteuren: eerst Jan Veering, die zo'n 25 jaar het blad vakkundig en tot mijn genoegen niet zonder humor heeft volgeschreven. Daarna kwam Jan Renkema, die, meen ik, 10 jaar redacteur was en daarna nog geruime tijd in het bestuur heeft gezeten. Is hij tegenwoordig zelfs niet bijzonder hoogleraar Taalverzorging namens het genootschap? Nu is er een heel redactieteam verantwoordelijk voor het samenstellen van het blad. Maar die Peter Smulders maakt daar ook alweer 19 jaar deel van uit. Hij kan Veering nog weleens naar de kroon gaan steken.’ ‘Wat betreft de jaarvergaderingen: het is me als erelid niet ontgaan dat momenteel weinig leden door hun komst van hun bijzondere belangstelling blijk geven. Nu was dat in mijn tijd soms ook al een select gezelschap, maar toch: het totale ledenaantal is intussen wel heel wat toegenomen. Wel doet het deugd te horen dat zovelen op de congresdagen verschijnen. 1500 zegt u? Bijna beangstigend.’ ‘Ten slotte stemt het mij tot grote dankbaarheid dat na de koninklijke goedkeuring, die we terstond op 11 december 1931 voor f 51,50 hebben verworven, koningin Juliana in 1966 beschermvrouwe van het genootschap heeft willen worden. En dat zij het blijkbaar bovendien op prijs stelde na haar aftreden als vorstin toch beschermvrouwe te blijven, nu bij elkaar al 36 jaar lang.’ ‘Maar komaan, ik moet er weer eens vandoor. Ik wens u alle soorten van kracht bij uw belangrijke werk voor blad en genootschap. En hoed u voor het paard van Troje, zij het van Duitse of Engelse herkomst. Weg met de schwalbe, leve de fopduik!’ De bronnen waarvan voor dit interview gebruik is gemaakt, zijn te vinden op www.onzetaal.nl/2002/9/elout.html. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} De doorsneelezer bestaat niet Vraaggesprekken met lezers van Onze Taal Jan Erik Grezel De gemiddelde Onze Taal-lezer - wat is dat voor iemand? Een recente enquête (zie het januarinummer van dit jaar) leverde weliswaar een hoop nuttige cijfers op, maar geeft al die duizenden abonnees geen gezicht. Wie zijn ze en wat doen ze? Welke plaats neemt de taal in hun leven in en waarom lezen ze er zo graag een tijdschrift over? We vroegen het aan negen abonnees, van jong tot hoogbejaard. ‘Ik kan het natuurlijk niet máken om de artikelen van mijn docenten niet te lezen’, lacht Martha Pelkman (24). Ze is vierdejaars Nederlands in Leiden en volgt college bij Jaap de Jong en Peter Burger, redacteur en medewerker van Onze Taal. Maar ze kent het blad al van vóór haar studie. ‘Mijn vader leest het. Toen ik nog thuis woonde, bladerde ik het vaak door. Ik houd van al die merkwaardige taalfeitjes en taalkundige weetjes. Etymologie trekt mij het meest, en ook lees ik graag over de herkomst van spreekwoorden en gezegden. De brievenrubriek is voor mij koppensnellen. Het is goed dat mensen kunnen reageren, maar ik ga er snel doorheen.’ Ze steekt regelmatig wat van de artikelen op. ‘Vorig najaar was er een themanummer over spraaktechnologie. Daar heb ik veel van geleerd, bijvoorbeeld over geautomatiseerde antwoordsystemen. Nu weet ik wat de stand van de wetenschap en de techniek daarin is. En het is leuk wanneer ik tijdens een gesprek opeens kan zeggen: “O, dat heb ik laatst in Onze Taal gelezen.”’ Kritisch lid De neerlandica windt zich niet op over taalkwesties, maar bepaalde spellingregels gaan tegen haar gevoel in. ‘In studentenverenigingen gebruik je karakteristieke woorden als praeses (“voorzitter”) en quaestor (“penningmeester”). Die moet je nu met een e in plaats van met ae schrijven, maar dat vind ik echt niet staan.’ Onder invloed van Onze Taal veranderen haar standpunten weleens. ‘Ik besef nu dat taalverandering niet altijd taalverloedering is. Een statische taal is een dode taal. Levende talen zijn dynamisch - ze veranderen.’ J. van Malde (76) uit Voorschoten is ook een uitgesproken liefhebber van etymologie. ‘Ik houd van artikelen over de oorsprong van Nederlandse woorden, bijvoorbeeld woorden voor maten of vruchten. Ook verhalen over de invloed van het Nederlands op andere talen lees ik graag.’ Van Malde werkte jaren als civiel ingenieur bij Rijkswaterstaat. Op zijn kantoor circuleerde een leesmap, waarin ook Onze Taal zat. ‘Bij een bezuinigingsronde van de overheid werd dat abonnement geschrapt. Toen ben ik zelf maar lid van het genootschap geworden.’ Van Malde volgt de redactie met een kritische blik, en hij leest altijd de vraag-en-antwoordrubriek en de ingezonden brieven. Zijn eigen naam duikt zo nu en dan ook in die kolommen op. ‘Ik ben van oordeel dat de medewerkers van Onze Taal weleens te gemakkelijk beweren dat het Nederlands snel verandert. De invloed van de “inwijkelingen” zou groot zijn. Dat wordt mijns inziens sterk “Ikvind het een gezonde zaak als de mens fier is op zijn eigen taal. Het genootschap spreekt dat op geen enkele manier uit.” overdreven. Er is weinig uitwisseling tussen mensen uit andere culturen en Nederlanders. Taal verandert inderdaad, maar niet in een hoog tempo. En dat is ook goed, want zo blijven we door onze taal verbonden met voor- en nageslacht.’ Leesbaarheid ‘Wat ik betreur, is de hang naar uniformiteit in de taal. Het lijkt wel of de medewerkers dat mooi vinden, zoals de teloorgang van het onderscheid tussen de derde en de vierde naamval of tussen sterke en zwakke werkwoorden. Laatst schreef een dame dat de sterke werkwoorden maar afgeschaft moeten worden. Dat is toch apekool?’ ‘Ik vind het een gezonde zaak als de mens fier is op zijn eigen taal. Het genootschap spreekt dat op geen enkele manier uit. Er staan wel artikelen in Onze Taal over de invloed van het Turks of het Ara- {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} bisch op het Nederlands, maar ik heb nog nooit iets in het blad gelezen over de invloed van ons eigen Fries op het Nederlands.’ Tineke Veen (45) leest Onze Taal met heel andere ogen. Zij is beleidsmedewerker op het hoofdkantoor van Politie Drenthe in Assen. ‘In de politieorganisatie wordt communicatie steeds belangrijker. De beleidsstukken die worden geschreven, blinken niet uit in leesbaarheid. Ze zijn vaak te moeilijk en te afstandelijk. Het is een van mijn taken die stukken toegankelijker te maken. Daarom ben ik veel bezig met “goed formuleren”. Onze Taal past echt bij mij.’ Op een A4'tje De beleidsstukken die Tineke Veen bijschaaft, zijn bedoeld voor de medewerkers, maar ook voor ‘de partners in veiligheid’, zoals dat bij de politie heet: het Openbaar Ministerie en de burgemeesters van alle gemeenten. ‘Als die een dik jaarplan moeten lezen, zeggen ze: “Kan het niet op een A4'tje?” Het moet beknopter en duidelijker. Dat vereist nogal wat taalvaardigheid.’ Soms treft ze in het blad nuttige en concrete aanwijzingen, zoals adviezen over het geven van een presentatie met PowerPoint. ‘Daar wijs ik dan ook de collega's op. Maar wat mijzelf het meest interesseert, zijn de taalontwikkelingen die het blad signaleert. Ik denk bijvoorbeeld aan het stuk over de verbastering van Turkse en Marokkaanse woorden. Ook achtergrondverhalen, zoals dat over vreemde talen leren in het buitenland, lees ik met veel plezier. De artikelen over etymologie sla ik bij eerste lezing meestal over.’ Onze Taal heeft volgens haar de laatste tien jaar een breder karakter gekregen. ‘Het speelt goed in op actuele zaken. Bij de invoering van de euro publiceerde Onze Taal een artikel over taal en geld, met allerlei uitdrukkingen die we aan het geldverkeer te danken hebben. Dat vind ik goed gekozen.’ Lekker {== afbeelding André Maassen uit Quartier La Chapelle, Frankrijk: ‘Mijn twee logés (een marketingmanager en een hoofdredacteur) hadden ter verstrooiing het meinummer van Onze Taal bij zich, terwijl ik het nummer zelf net per post ontvangen had. Dit toeval is vastgelegd in Rochebaudin in Drôme Provençale in Frankrijk.’ ==} {>>afbeelding<<} Florine Jansen (22), derdejaarsstudent Nederlands in Groningen, is nog maar kort abonnee. ‘Ik moet bekennen dat ik nauwelijks wist wat het genootschap en het blad te bieden hadden toen ik lid werd. Ik lees Onze Taal nu grondig. Mijn studie is vaak theoretisch; in het blad lees ik veel praktische zaken over het Nederlands. Waar komt een woord vandaan? Hoe spel je het en waarom spel je het zo? Wat betekent het precies? Ook uit de vraag-en-antwoordrubriek pik ik meestal wel wat wetenswaardigheden op. En uit sommige artikelen, zoals dat over het gebruik van aanhalingstekens.’ ‘Wat mij in het taalgebruik van anderen stoort, zijn vooral de verkeerde verwijzingen met die en dat. Zelfs in liedjes hoor je het, en in commentaren op tv. Misschien doe ik het zelf soms ook wel fout.’ En de invloed van het Engels? ‘Nee, dat ergert me niet. Daar “Ik vind het blad zeer toegankelijk. Het leest lekker weg. In veel taalkwesties schrijft het blad gelukkig niet voor hoe het moet.” is toch ook niets aan te doen? Bovendien heb ik door mijn studie én uit stukken in Onze Taal begrepen dat het beperkt blijft tot overname van woorden. Engelse werkwoorden vervoegen we op onze eigen manier. Zolang de grammatica niet verandert, blijft de invloed beperkt.’ ‘Ik vind het blad zeer toegankelijk. Het leest lekker weg. In veel taalkwesties schrijft het blad gelukkig niet voor hoe het moet. Er worden taalverschijnselen gesignaleerd en verklaard, zonder dat er een soort “Onze Taal-school” ontstaat. Het blad zou een nog breder publiek kunnen bereiken. Jullie mogen best weleens wat meer op de trom slaan.’ Dat vindt ook mevrouw Wentink-Bellaar Spruyt (89) uit Bilthoven. De liefde voor het Nederlands zit in de familie - haar grootvader was de vermaarde hoogleraar Nederlandse taal en Middelnederlands J. Verdam - maar ze is pas enkele jaren lid. ‘Was ik maar eerder op de hoogte geweest van jullie bestaan! Ik kijk altijd uit naar het moment dat Onze Taal in de bus valt. Mijn taalinteresse heb ik van thuis meegekregen. Bij ons werd “zuiver Nederlands” gesproken. Daarmee bedoel ik dat wij geen vreemde woorden mochten gebruiken.’ Ter plekke Sinds haar jeugd is het taalgebruik wel veranderd. ‘Er wordt tegenwoordig zo slordig gesproken. Ik ben een beetje doof, en doordat jongeren het Nederlands zo onduidelijk uitspreken, heb ik er extra moeite mee ze te volgen. Ook zeggen ze alles graag zo kort mogelijk. Veel woorden worden afgekort. Maar als men het druk heeft, gebruikt men wel drie keer het woordje druk. Waarom die energie niet gebruikt om de woorden gewoon voluit te zeggen? En dan het taalgebruik in de krant. Dan heet iets opeens “opgeleukt”. Ik begrijp wel wat het betekent, maar ik vind het een afschuwelijk woord. Ik moet aanvaarden dat taal verandert - mijn moeder ergerde zich in haar tijd al grasgroen aan wat er in de krant geschreven stond.’ {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Een lezer van het eerste uur is C. Kostelijk (82) uit Alkmaar, lid sinds 1935. Hij is als het ware met het blad meegegroeid. De manier waarop het tijdschrift zich heeft ontwikkeld, vooral de laatste twintig jaar, noemt hij ‘veranderingen ten goede’. Zoals bij velen is ook zijn belangstelling een combinatie van leken- en beroepsinteresse. ‘Ik ben jarenlang leraar Nederlands geweest. Tegenwoordig corrigeer ik nog drukproeven voor een uitgeverij. Nog steeds leer ik dingen door het lezen van Onze Taal. Zoals over de herkomst van ter plekke, dat voor het eerst gebruikt is door Joop Doderer, alias Swiebertje.’ ‘Ik lees het blad ook omdat ik moet bijblijven. Over lelijke neologismen ben ik wel anders gaan denken, daar maak ik me niet meer zo druk over. Die verdwijnen wel weer. Het is heel goed dat Onze Taal elk jaar een lijst met nieuwe woorden publiceert. Als je dan een paar jaargangen terugslaat, kun je vaststellen dat de meeste nieuwe woorden geen stand houden.’ Eenduidig Patricia de Jong (30) uit Delft is als webredacteur bij Sdu Uitgevers veel met taal bezig, maar ze leest Onze Taal uit ‘gewone belangstelling’. Ze houdt van langere achtergrondartikelen waarin wat dieper op taaleigenaardigheden wordt ingegaan. De rubriek ‘Reacties’ slaat ze vaak als eerste op. Daarentegen hoeven etymologie en het uitspitten van straatnamen voor haar niet zo nodig. Ergernissen over het taalgebruik van anderen heeft ze nauwelijks. ‘Alleen het onsystematisch gebruik van hun en hen in plaats van zij stoort me. Met de invloed van het Engels valt het wel mee. Het is heel natuurlijk dat het Nederlands woorden uit andere talen overneemt. Mijn standpunten veranderen niet door het lezen van het blad. Meestal staan in de artikelen de meningen wel naast of tegenover elkaar. Ik vind Onze Taal vooral veelzijdig. Er is nooit een nummer waar niets interessants in staat.’ Jan Piet Vermaas (31), programmeur bij een softwarebedrijf in de Randstad, is ooit als CJP-houder abonnee geworden. ‘Ik neem het blad tegenwoordig mee naar mijn werk. De rubriek “Ruggespraak” op de achterzijde trekt mijn collega's als een magneet aan. In de regel lees ik vrijwel alle artikelen.’ Vermaas ziet raakvlakken tussen zijn werk als programmeur en zijn belangstelling voor taal. ‘In programmeertalen heb je ook met syntaxis (taalstructuur) en semantiek (betekenis) te maken. Door middel van taal probeer je iets uit te drukken. Een van de mooie eigenschappen van natuurlijke taal is dat die vaak niet eenduidig is, terwijl je normaal gesproken wel zo duidelijk mogelijk probeert te zijn. Maar programmeertaal móét eenduidig zijn.’ Hij heeft een hekel aan ‘populair’ taalgebruik. ‘Dat heeft iets onpersoonlijks. Opeens gebruikt iedereen dezelfde uitdrukkingen. Op dit moment is dat bijvoorbeeld mega, om aan te geven dat iets heel groot is. Verder stoor ik me wel aan het leggen van verkeerde klemtonen. Dat gebeurt nogal eens in nieuwsuitzendingen.’ Onze taal in Oldenburg Dieter Stephan - student universiteit van Oldenburg De studenten Nederlands van de Carl von Ossietzky Universität in Oldenburg volgden afgelopen winter een serie colleges waarin Onze Taal centraal stond. De meesten van hen kenden het blad al wel, als bron voor hun werkstukken, maar hoogleraar Arie Sturm gebruikte de verdiepende kennismaking ook als aanleiding om vragen als ‘Zijn Nederlanders meer in taal geïnteresseerd dan Duitsers?’ aan bod te laten komen. De colleges resulteerden vaak in taalkundige discussies. Over dubbelzinnigheid bijvoorbeeld, naar aanleiding van een knipsel uit ‘Ruggespraak’ (‘De ideale bescherming tegen insecten uit de bekende Bruynzeel-fabrieken’). Maar ook over leenwoorden of over het geslacht van Nederlandse woorden. En over retorische kwesties, want ook in Duitsland beleeft de kunst van het debatteren een kleine renaissance. De Duitse studenten bleken overigens minder gecharmeerd van stukken over etymologie, en al helemaal niet van artikelen over uitspraak - een onderwerp dat voor hen weinig tastbaar is. Kritiek op het blad was er ook: men miste bijvoorbeeld de empirische onderbouwing - oftewel de cijfertjes - bij sommige artikelen. De vormgeving van het blad ten slotte werd, zeker in vergelijking met die van Duitse taalbladen, zeer gewaardeerd. Omhoogwaardering Van een programmeur met hart voor het Nederlands zou je verwachten dat hij moeite heeft met al het Engels in zijn vak. Maar dat valt mee. ‘Je probeert zo veel mogelijk Nederlandse woorden te gebruiken. Maar vechten tegen het Engels helpt niet. Het Nederlands heeft in het verleden ontzettend veel leenwoorden opgenomen. Sommige verdwijnen vanzelf weer, andere vinden een plekje in onze taal. Het Nederlands blijkt veerkrachtig.’ Kent hij voorbeelden van min of meer puristische termen uit de computerwereld? ‘Voor het veelgebruikte woord update is omhoogwaardering voorgesteld, maar dat is toch een gruwelijke variant? Ik heb de discussie in Onze Taal over een ander woord voor interface gevolgd. Omdat “interactie” daarbij een kernbegrip is, vind ik interactielaag wel goed.’ {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Vermaas roemt de vraag-en-antwoordrubriek. ‘Daar steek ik wat van op, zoals de keuze voor bij dezen in plaats van bij deze. Mijn taalvaardigheid heeft baat bij het lezen van Onze Taal. Ik krijg er ook meer inzicht door in taalontwikkelingen en -eigenaardigheden. Laatst hadden we op mijn werk een discussie met buitenlandse programmeurs over het antwoord op een vraag waar een ontkenning in zit. Wat moet je zeggen als iemand vraagt: “Ben je gisteren niet geweest?” We kwamen erachter dat je het bevestigen of ontkennen in het Nederlandse antwoord altijd moet specificeren. Verder doet de intonatie er ook veel toe.’ Schoolverlater G. Pelkman (56), vader van de eerdergenoemde Martha Pelkman, is ambtenaar op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Net als alle lezers vindt hij ‘Ruggespraak’ vermakelijk. Zijn interesse geldt vooral etymologie en taalhistorie. ‘Het is toch leuk om te weten dat het woord school oorspronkelijk “vrije tijd” betekende? Ik volg ook graag de discussies: welke argumenten zijn er om een aantal mensen als een meervoud te beschouwen?’ ‘Ik voel me enigszins taalpurist. Het steekt me wanneer ik “Hij is groter als mij” hoor, of wanneer mensen het hebben over “watersnoodramp”. Ik vind een “watersnood” al erg genoeg. Onze Taal neemt een genuanceerd standpunt in, een goede tussenweg tussen het van harte toejuichen en het volledig afkeuren van elke nieuwe ontwikkeling.’ ‘Op het ministerie heb ik weleens een praktische taalkwestie. Ik heb te maken met de problematiek van kinderen die voortijdig van school gaan. Laatst rees de vraag of het voortijdig schoolverlater of voortijdige schoolverlater moest zijn. De afdeling die advies geeft over tekstredactie kwam er niet uit. Toen heb ik de vraag voorgelegd aan de Taaladviesdienst van Onze Taal. Die oordeelde dat het voortijdige schoolverlater moet zijn. En dat is het geworden.’ Zusters van Onze Taal Taalverenigingen in Nederland en daarbuiten Marc van Oostendorp Het Genootschap Onze Taal telt ruim 40.000 leden. Dat klinkt vrij fors, maar kan het zich meten met organisaties in het buitenland? In grote taalgebieden als het Engels of het Frans zijn vast veel grotere taalverenigingen actief. En het zullen er ook wel meer zijn dan in Nederland. Of toch niet? Een onderzoek biedt verrassende resultaten. Nederlanders, hoor je weleens beweren, houden niet van hun taal. Als dat zo is, dan is er wel iets merkwaardigs aan de hand: nergens op de wereld zijn er zo veel taalverenigingen als in Nederland. En nergens op de wereld lijkt er een grotere taalvereniging te bestaan dan hier. Ik ben de afgelopen maanden op zoek geweest naar verenigingen van taalliefhebbers met een omvang die vergelijkbaar is met die van het Genootschap Onze Taal. Misschien heb ik een Chinese volksbeweging over het hoofd gezien, maar ik durf wel te concluderen dat vergelijkbare verenigingen in ieder geval in de ons omringende taalgebieden niet te vinden zijn. Neem het Engeltalige gebied, dat omvangrijk en kapitaalkrachtig is. Maar naar een grote vereniging waarin Engelstalige taalliefhebbers elkaar ontmoeten en die een leesbaar blad over taal uitgeeft, is het vergeefs zoeken. De grootste vereniging is de Modern Language Association (MLA) in Amerika, met naar eigen zeggen 30.000 leden in ruim honderd landen. Maar die leden zijn vooral taalleraren. Mensen die uitsluitend gedreven worden door liefde voor de taal, ‘leken’, zul je in deze vereniging niet vinden, en die schrijven ook niet in het blad dat de MLA uitgeeft. Simpl Spelling Voor het overige lijkt het Engels het te moeten doen met enigszins excentrieke clubjes. Tamelijk bekend is de Simplified Spelling Society, een merkwaardig, in 1908 opgezet genootschap van intellectuelen die de spelling van het Engels te ingewikkeld vinden. Hoewel de vereniging niet meer dan 200 leden telt, die voornamelijk in de buurt van Londen wonen, is ze nog steeds behoorlijk actief. Zo publiceert ze steeds weer andere plannen voor de vereenvoudiging van de spelling: er is niet één bijzondere spelling waarnaar de vereniging als geheel streeft, ieder lid heeft zijn eigen stokpaardje. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De vereniging biedt zowel in een tijdschrift (het halfjaarlijks verschijnende Journal of the Simplified Spelling Society) als in een nieuwsbrief (Simpl Spelling, die driemaal per jaar verschijnt) een open podium voor alle leden met een spellingvoorstel. Hoewel er ook wel gelobbyd wordt bij beleidsmakers en uitgevers, lijken de activiteiten van de vereniging weinig vruchtdragend. Dat stoort de leden niet. Je krijgt de indruk dat plezier in het experiment vooropstaat. Restauratie en reparatie Minder zorgeloos, maar nauwelijks groter, is de Queen's English Society, die opgericht is in 1972. In Groot-Brittannië werd de vereniging tamelijk bekend in de jaren tachtig. De toenmalige voorzitter, Godfrey Talbot, een voormalig omroeper van de BBC, zei toen in interviews dingen als: ‘Het komt mij voor dat de moedertaal, die de halve wereld nu gebruikt, een reden is voor zorg in het vaderland, waar de taal tegelijkertijd als vanzelfsprekend wordt beschouwd en bezoedeld. We moeten restaureren en repareren. Zelden is zo'n rijke erfenis zo ondergewaardeerd geweest.’ De vereniging geeft een tijdschrift uit, Quest, waarin veel ruimte is voor taaladviezen, en zij heeft in het verleden bij de Britse regering zonder veel succes aangedrongen op meer aandacht voor traditionele taalverzorging in het basisonderwijs. Er mogen dan niet veel verenigingen zijn in het Engelstalige gebied, er zijn wel enkele tamelijk populaire periodieken. Vrij bekend in Nederland (onder andere doordat mensen als Gerrit Komrij en Liesbeth Koenen erover geschreven hebben) is het onregelmatig verschijnende Maledicta (‘Slechte taal’). Dit is een eenmansuitgave van de Amerikaan Reinhold Aman, die in zijn geheel gewijd is aan vloeken, scheldwoorden en obsceniteiten in alle talen van de wereld. Precieze oplagecijfers zijn niet bekend, maar waarschijnlijk wordt het ‘blad’ (het heeft de omvang van een fors boek) door enkele honderden mensen gelezen. De jongste aflevering (nummer 12) is alweer geruime tijd geleden verschenen, in 1996, maar een nieuw nummer is inmiddels aangekondigd voor december 2002. Het Engelstalige tijdschrift dat het meest op Onze Taal lijkt, is zonder twijfel Verbatim (‘Woordelijk’). Het blad biedt een heel gevarieerde inhoud voor de ‘geïnteresseerde in taal zonder een doctorsgraad’: in de laatste afleveringen werd onder andere aandacht besteed aan de taal van Harry Potter en die van ‘gamers’ (jeugdige spelers van computerspelletjes), de voordelen van correct taalgebruik, het Engels in Italië en verdwijnende woorden. Toch heeft het blad niet meer dan 1600 abonnees (enkele recente proefnummers staan op de fraaie website van het tijdschrift; adres: zie kader). Niet-moedertaalsprekers Voor het Frans, Duits en Engels zijn er ook organisaties die zich speciaal richten op mensen die geen moedertaalsprekers zijn. De bekendste zijn: Alliance Française: www.alliancefr.org/html_fr/index1.htm Goethe Institut: www.goethe.de British Council: www.britishcouncil.co.uk Vijf opmerkelijke taalorganisaties Behalve de in het artikel genoemde zijn er nog vele opmerkelijke taalverenigingen in Nederland. U vindt hier een beperkte selectie uit een zeer ruime keuze; meer koppelingen vindt u via www.onzetaal.nl/koppling. Esperanto Nederland: www.esperanto-nederland.nl Etymologie-Club Arnhem: http://w3.ixs.nl/g.smeets/etymologie.html Nederlandstalig Scrabble-Verbond: http://home.worldonline.be/~fr020202/ntsv.htm Stichting Taalvorming en Taaldrukken: www.taalvorming.nl Vereniging Woortblind (voor ouders van dyslectische kinderen): www.woortblind.myweb.nl Taalstrijd Dat er in het Engelstalige gebied weinig grote verenigingen zijn die zich zorgen maken om de taal, is gezien de sterke internationale positie van die taal misschien logisch. Maar in andere taalgebieden om ons heen is de situatie niet anders. De belangrijkste taalvereniging in Frankrijk heet Défense de la langue française (‘Verdediging van de Franse taal’). De in 1958 opgerichte vereniging, die ruim 3000 leden heeft, wil ervoor strijden dat het Frans op alle terreinen van de samenleving kan worden gebruikt en dat er Franse alternatieven komen voor (Engelse) leenwoorden. Défense de la langue française geeft een gelijknamig tijdschrift uit met artikelen van leden, en zij reikt prijzen uit, aan onder anderen middelbare scholieren en journalisten. In Parijs zijn af en toe bijeenkomsten waar dictee-en dichtwedstrijden worden gehouden, of waar men luistert naar ‘begaafde sprekers’ die iets te berde brengen over de Franse taal. Een grappig aspect is dat de vereniging een aantal gespecialiseerde deelverenigingen kent, zoals de ‘Ambroise Paré-kring’, die zich richt op het gebruik van het Frans in de medische wereld, en de ‘Pierre de Coubertin-kring’, die zich richt op de taal van de sport. In het algemeen lijkt de Franse publieke belangstelling voor taal zich heel sterk te richten op taal- {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} strijd. Het Parijse tijdschrift Vox Latina (‘Latijnse stem’) trekt bijvoorbeeld ongeveer 22.000 lezers met artikelen over de zorgelijke politieke toekomst van de Franse taal in Frankrijk en in de rest van de wereld. In het blad staan overigens ook algemene artikelen over mondialisering en internationale politiek, en bovendien wordt, zoals de naam al suggereert, aandacht besteed aan andere Romaanse talen. Schwarzgeldaffäre In Duitsland lijkt de taalbeweging wat diverser. Er is een relatief groot aantal instellingen actief, met verschillende doelstellingen. Het grootst is waarschijnlijk de Gesellschaft für deutsche Sprache (GfdS), die in 1947 is opgericht en inmiddels enkele duizenden leden telt. De GfdS heeft net als Onze Taal een taaladviesdienst (Sprachberatungsdienst) en geeft twee tijdschriften uit: Muttersprache en Der Sprachdienst. Het eerste is wat algemener en theoretischer, het tweede wat meer op de praktijk gericht. De vereniging deelt ook prijzen uit aan journalisten en haalt ieder jaar minstens één keer de Duitse pers - als zij het ‘woord van het jaar’ uitroept (in 2000 was dat Schwarzgeldaffäre, in 2001 der 11. September). Het grootste Duitstalige tijdschrift is Deutsche Sprachwelt, waarvan de laatste zeven nummers een gemiddelde oplage van 30.000 exemplaren hadden. Het wordt uitgegeven door de Verein für Sprachpflege, maar men hoeft geen lid te zijn van deze vereniging (eigenlijk een koepelorganisatie van taalverenigingen) om zich op het blad te kunnen abonneren. Helaas is het blad voor de gemiddelde Nederlandse lezer wat minder aantrekkelijk, omdat het voor een belangrijk deel gevuld wordt met protesten tegen de nieuwe spelling. Deze is ongeveer tegelijkertijd ingevoerd met de laatste spellinghervorming van het Nederlands, maar waar in onze streken de meeste mensen zich inmiddels al dan niet moedeloos bij de gang van zaken hebben neergelegd, kunnen Duitse tijdschriften als Deutsche Sprachwelt nog in elk nummer vele bladzijden vullen met klachten en protesten, en verklaringen van uitgevers die zijn teruggekeerd naar de oude spelling. Websites van de genoemde taalverenigingen Modern Language Association: www.mla.org Simplified Spelling Society: www.spellingsociety.org Queen's English Society: www.author.co.uk/qes Verbatim: www.verbatimmag.com Défense de la langue française: www.langue-francaise.org Vox Latina: www.voxlatina.com Gesellschaft für deutsche Sprache: www.gfds.de Deutsche Sprachwelt: www.deutsche-sprachwelt.de Algemeen-Nederlands Verbond: www.algemeennederlandsverbond.org Genootschap De Vlaamse Taal: http://groups.msn.com/vlamingenzijngeennederlanders Stichting Natuurlijk Nederlands: www.natuurlijk-nederlands.org Vereniging voor Nederlandstalige Terminologie NL-Term: www.nlterm.org Vereniging Veldeke Limburg: www.veldeke.net Vereniging voor Wetenschappelike Spelling: www.spellingverbetering.nl Werkgroep Algemeen Geschreven Limburgs: www.limburghuis.nl Vereniging tot bevordering van kennis van Hebreeuws: www.hebreeuws.myweb.nl De Vereniging Algemeen Nederlands heeft helaas geen eigen website. Informatie vindt u in het colofon van dit blad. Goet gespelt In het Nederlandse taalgebied is het Genootschap Onze Taal lang niet de enige vereniging die zich met taal bezighoudt. Er zijn allerlei andere organisaties. Daar zijn verenigingen bij die zich op min of meer hetzelfde terrein begeven als Onze Taal, zoals de Vereniging Algemeen Nederlands, de ‘Vlaamse’ zustervereniging van Onze Taal, die het tijdschrift Nederlands van Nu uitgeeft. Er zijn ook verenigingen die zich behalve met taal ook met culturele zaken bezighouden, zoals het Algemeen-Nederlands Verbond (met het tijdschrift Neerlandia). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Andere organisaties zijn gespecialiseerder. Zoals de Stichting Natuurlijk Nederlands, die onder andere regelmatig lijsten publiceert met Nederlandstalige alternatieven voor Engelse leenwoorden. Of het Genootschap De Vlaamse Taal, dat zich onder aanvoerderschap van Charles Vanderhaegen inzet voor een aparte Vlaamse standaardtaal zonder ‘Hollandse’ invloed. Of de Vereniging voor Wetenschappelike Spelling, die anders dan de Engelse Simplified Spelling Society wel een eigen standaardspelling voorstaat (‘Goet gespelt’). Of de Vereniging voor Nederlandstalige Terminologie NL-Term, voor ‘alle personen die met terminologie worden geconfronteerd’. Of Veldeke Limburg, een van de vele organisaties die zich bezighouden met een dialect. Of de werkgroep Algemeen Geschreven Limburgs, die Veldeke Limburg te vuur en te zwaard bestrijdt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Er zijn zelfs organisaties in Nederland die zich op een heel andere taal richten. De 400 leden tellende Vereniging tot bevordering van kennis van Hebreeuws bijvoorbeeld, die studiedagen organiseert en het tijdschrift Alef beet uitgeeft over zowel het bijbelse Hebreeuws als de moderne taal. Georganiseerd verband Ik vermoed dus dat het Nederlandse taalgebied niet alleen mogelijk de grootste taalvereniging kent, maar ook het grootste aantal taalverenigingen per hoofd van de bevolking. De leden van al die organisaties en clubjes worden vast gedreven door een grote liefde voor taal, maar toch kan dat het verschil met het buitenland niet verklaren. In de landen om ons heen houdt men niet minder van taal. De oplossing ligt misschien ergens anders: in het algemeen is het openbare leven in Nederland (en tot op zekere hoogte in Vlaanderen) veel georganiseerder dan elders. De Consumentenbond en de ANWB horen in hun soort net zo goed tot de grootste organisaties ter wereld. Ook onze liefde voor taal beleven we kennelijk graag in georganiseerd verband. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Secce ? Bestaat er een verbogen vorm van het bijvoeglijk naamwoord sec? En zo ja, hoe schrijf je die? ! Bijna geen enkel naslagwerk vermeldt een verbogen vorm van sec; dat is waarschijnlijk omdat het woord meestal ergens áchter staat of als bijwoord wordt gebruikt: ‘De wedstrijd sec was niet interessant (maar wat erna gebeurde wél)’, ‘Ze vertelde het sec.’ De Grote Koenen (1986) is het eerste woordenboek waarin een verbogen vorm is opgenomen: secce, namelijk in het voorbeeld ‘een secce manier van vertellen’. Hoewel deze schrijfwijze niet aansluit bij de gewoonte om een c voor een e als [s] uit te spreken, zoals in cel en accepteren, is het een fraaiere oplossing dan bijvoorbeeld secke of secque. Ook komt secce overeen met andere woorden die zijn afgeleid van een grondwoord op een c, zoals aerobiccen en montignaccen (een apart geval is chic - chique). Kennelijk kan een dubbele c voor een toonloze e als [k] worden uitgesproken. Koenen (1999) noemt nog een voorbeeld waarin sec verbogen wordt: een secce hartenheer. Hier gaat het om de betekenis van sec in het bridgespel: ‘als enige kaart van een bepaalde kleur’. Op internet komt secce meestal in een bridgecontext voor. Sinds enkele jaren ? In april stond in Onze Taal dat Hans Broekhuis ‘sinds enkele jaren’ aan een grammatica werkt. Volgens mij is het woord sinds hier verkeerd gebruikt: je werkt ‘al enkele jaren’ aan iets, of ‘sinds (bijvoorbeeld) 1999’. Zie ik dit juist? ! De woordenboeken zijn het niet eens over het gebruik van het voorzetsel sinds. Volgens Van Dale (1999) kan het alleen worden gecombineerd met een tijdstip in het verleden (‘ik heb hem sinds maandag niet meer gezien’), en niet - zoals in de zin uit Onze Taal - met een periode. Maar Verschueren (1996) en Koenen (1999) noemen het gebruik van sinds in combinatie met een periode wél. Koenen geeft de voorbeeldzin ‘sinds veertien dagen is hij ziek’, en doet dat al sinds de tweede druk (1901). {== afbeelding Carel Vosmaer schreef al in 1880 ‘Sints een jaar of vier zwerft zij nu buiten 's lands.’ ==} {>>afbeelding<<} Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) vermeldde al in 1936 dat sinds de betekenis ‘gedurende het verloop van den genoemden, onmiddellyk voorafgaanden tijd’ kan hebben. Het WNT noemt onder andere enkele voorbeeldcitaten uit de negentiende eeuw. Zo schreef C. Vosmaer in 1880: ‘Sints een jaar of vier zwerft zij nu buiten 's lands.’ In juli/augustus 1997 werd in deze rubriek het gebruik van sinds in de betekenis ‘gedurende’ afgekeurd. Bij nader inzien is dat een te streng oordeel geweest: dit gebruik komt al ruim een eeuw in de woordenboeken voor, en al veel langer in het taalgebruik. Ook ‘Taaladvies on line’, een verzameling taaladviezen onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Taalunie op internet (www.taalunieversum.org/taaladvies), noemt de combinatie van sinds met een periode ‘Algemeen Nederlands’. Hoewel sinds overbodig lijkt in combinatie met een periode, kan het soms een nuance aanbrengen, namelijk dat de bewuste periode op het moment van spreken nog voortduurt. Met ‘Ik woon tien jaar in Zeist’ laat de spreker in het midden of hij daar blijft wonen, terwijl ‘Ik woon sinds tien jaar in Zeist’ impliceert dat dat nog een tijdje kan duren: de periode is nog niet afgelopen. Om dezelfde reden kan sinds niet worden gebruikt met een voltooide tijd (‘Ik heb sinds tien jaar in Zeist gewoond’) of met een afgeronde periode (‘Ik wacht sinds de hele ochtend op jou’). Helic/kopterview ? Wat is de juiste schrijfwijze: helikopterview of helicopterview (‘manier van beschouwen waarbij men alleen op de grote lijnen let en niet op de details’)? ! Van dit woord bestaat geen officiële spelling: het ontbreekt in het Groene Boekje. Helikopter wordt officieel met een k geschreven, maar over helik/copterview zijn de naslagwerken het niet eens. Van Dale (1999) en Koenen (1999) schrijven helicopterview, maar Verschueren (1996) en ook het Van Dale groot woordenboek Engels-Nederlands (1998) schrijven het met een k. De c-spelling van Van Dale en Koenen doet het meest recht aan de oorsprong van het woord, dat ontleend is aan het Engelse helicopter view. Wel schrijven deze woordenboeken het aaneen, net als andere ingeburgerde Engelse woordcombinaties, zoals sciencefiction en coffeeshop. De twee andere naslagwerken zien het als een samenstelling van een Nederlands en een Engels woord. Daar is gezien de uitspraak zeker iets voor te zeggen: veel mensen spreken het woord uit als [heeliekopter-vjoew] en niet ‘op z'n Engels’ als [hellekopte-vjoew]; ook Van Dale noemt - ondanks de Engelse schrijfwijze - alleen de vernederlandste uitspraak. Bovendien sluit de schrijfwijze met een k aan bij Nederlandse alternatieven van helik/copterview, zoals helikopterblik (genoemd in Verschueren) en helikoptervisie (genoemd in beide Van Dales) - en natuurlijk bij andere samenstellingen met helikopter. Voor helicopterview pleit dus weer dat hier de Engelse c-spelling intact blijft. Beide schrijfwijzen zijn dus te verdedigen, maar wij hebben een voorkeur voor het meest vernederlandste helikopterview. Van likmevestje ? ‘Willie is een uitvinder van likmevestje’ betekent dat Willie een uitvinder van niks, een waardeloze uitvinder is. Waar komt die uitdrukking van likmevestje vandaan? ! Volgens het Idioomwoordenboek (1999) en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (deel XXI, 1971) is het woorddeel vestje waarschijnlijk een eufemisme voor ‘gat, hol’. Mogelijk is het een verbastering van het Franse fesse (‘bil’), aldus het Idioomwoordenboek. Dat vermoeden wordt ook verwoord in Krijg de vinkentering! (1998) van Ewoud Sanders en Rob Tempelaars. Daarin wordt lik me vestje (ook) een verwensing genoemd, vergelijkbaar met lik me gat, lik me hol en lik me reet. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag (e-mail: redactie@onzetaal.nl). Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Uitspraak [1]: stomme e als o Robert Endert - Eindhoven Marc van Oostendorp bespreekt in zijn artikel ‘Hou op met klagen en zetje oren open’ (Onze Taal juni) een uitspraakverandering die hem drie jaar geleden voor het eerst is opgevallen: in de omgeving van Amsterdam wordt de stomme e voor een n als een soort oh-klank uitgesproken. Men zegt dus niet [spannend] maar [spannond]. Dit is echter geen nieuwe ontwikkeling. In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw viel deze uitspraak mij, als Haagse schooljongen, al op bij een Amsterdams vriendje. En wie goed oplet, hoort deze klank bij tal van bekende (ook oudere) Nederlanders die uit de regio Amsterdam afkomstig zijn, zoals Louis van Gaal, Frits Lambrechts, Frits Barend, Adèle Bloemendaal, André Hazes en Carry Tefsen. Deze uitspraak betreft een subtiele ‘stomme’ klinker die veel Amsterdammers die ABN zijn gaan spreken, zijn vergeten ‘bij te schaven’. Het gaat hier dus veeleer om een klankrestant dan om een nieuwe klank. Iets dergelijks doet zich overigens voor bij sprekers van het Haags die ABN spreken. Zij vergeten dikwijls d