Onze Taal. Jaargang 76 logo_onze_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Onze Taal. Jaargang 76 uit 2007. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd. De opmaak van het origineel is in deze digitale editie niet weer te geven. Kaderteksten zijn tussen paragrafen in geplaatst of aan het einde van een pagina. Koppen die in het origineel over twee pagina's lopen, zijn in deze digitale editie op één pagina geplaatst. p. 342-343: de tabel op deze pagina's is te breed om in deze digitale versie in zijn geheel te kunnen worden weergegeven. Daarom is deze tabel hier in delen onder elkaar geplaatst. _taa014200701_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl scan aangeleverd door de redactie Onze Taal. Jaargang 76. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2007 Wijze van coderen: standaard Nederlands Onze Taal. Jaargang 76 Onze Taal. Jaargang 76 2019-07-03 AB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Onze Taal. Jaargang 76. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2007 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014200701_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 1 MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG JANUARI 2007 De wankele positie van het Jiddisch HET BARGOENS TOEN EN NU NIEUWE WOORDEN VAN 2006 RECLAME VOOR ‘GEZONDE’ PRODUCTEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76ste jaargang nummer 1 januari 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 13.00 uur (€0,70 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 37.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Paul Flaton Elly Molier Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester C.N.F. van Ditshuizen, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Voor het aanprijzen van gezondheidsproducten en functionele voeding laat de Warenwet genoeg vrijheid.’ Lars-Erik van Dinter (blz. 19) {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 4 Marc van Oostendorp ‘Zullen we maar weer Hebreeuws praten?’ De wankele positie van het Jiddisch 8 Ewoud Sanders Van onderwereld naar bovenwereld Het Bargoens toen en nu 14 Ton den Boon Van islamtsunami tot VOC-mentaliteit Nieuwe woorden van 2006 18 Jan Erik Grezel Halvarine voor hongerige hersenen Hoever kan reclame voor ‘gezonde’ producten gaan? En verder 10 Onze Taal 75 jaar 11 Ander woord voor lotgenoot? 23 Corrumptief Rubrieken en series 11 Iktionaire: de kuch 12 Reacties: witte spelling; bezits-s; WNT online; spatiegebruik op teletekst; ‘Redt de Torteltuin’; Franse haringen; muntterminologie; aaneenschrijven; boeiuh! 16 Taaltest 17 Vraag en antwoord: geldbedragen; verwijzen naar gezin; kennelijk/blijkbaar; CO2/CO2/CO2; slome duikelaar 22 Merken worden woorden: eBay 24 Het mooiste woord van... Carla Bogaards 25 Bij wijze van zeggen: chronique scandaleuse; ‘Post coitum omne animal triste’ 26 Aanbiedingen voor lezers 28 Het onderzoek: de overtuigingskracht van de hoogleraar 29 Spaan: irritatie 30 Tamtam: taalnieuws 31 Hom of kuit: zijn goede wensen wenselijk? 32 InZicht: Nederlandse plaatsnamen, en andere nieuwe taalboeken 34 Taalergernissen 35 Gesignaleerd 36 Ruggespraak {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Sint Antoniesbreestraat in Amsterdam, ca. 1900. Het Amsterdams raakte in de negentiende eeuw doorspekt met Jiddische woorden. Foto: Collectie Joods Historisch Museum, Amsterdam. Collectie J. van Velzen. ==} {>>afbeelding<<} ‘Zullen we maar weer Hebreeuws praten?’ De wankele positie van het Jiddisch Marc van Oostendorp Het Jiddisch, ooit de taal van de meeste Nederlandse Joden, werd in de negentiende eeuw door koning Willem I verbannen van de scholen. In 1998 is het door de overheid erkend, maar in de praktijk blijkt die erkenning weinig om het lijf te hebben. Wat is de geschiedenis van het Jiddisch? Wie houden zich er tegenwoordig mee bezig? En is er nog toekomst voor die taal? ‘Het Jiddisch is een taal van ballingschap’, verklaarde de schrijver Isaac Bashevis Singer (1904-1991). ‘Een taal zonder land, zonder grenzen, zonder ondersteuning van enigerlei regering, een taal die geen woorden voor wapens, munitie, manoeuvres of militaire tactiek bezit.’ Singer kon het weten. De Nobelprijswinnaar had vrijwel zijn hele oeuvre in het Jiddisch geschreven, de nauw aan het Duits verwante taal van de Joden die hij in Polen als moedertaal had geleerd. Op het eerste gezicht heeft Singer inmiddels ongelijk gekregen, in ieder geval als het gaat om regeringssteun. In 1998 heeft de Nederlandse overheid het Jiddisch erkend volgens het zogenoem- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} de Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In de praktijk is dat echter een symbolisch gebaar. ‘Het bestaansrecht is door de overheid erkend,’ zegt Vincent van Steen, woordvoerder van het ministerie van Binnenlandse Zaken, ‘maar daar blijft het bij. In tegenstelling tot het Fries, waarvoor wetgeving is die zaken regelt voor bijvoorbeeld onderwijs en omroep, zijn er geen speciale maatregelen genomen.’ Landen die het Europees handvest hebben getekend, mogen zelf bepalen welke talen eronder vallen. Alleen Zweden heeft het Jiddisch ook erkend. ‘De Zweedse regering doet iets meer dan Nederland, maar ook niet veel’, vertelt Shlomo Berger (1953), hoogleraar Jiddisch aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Ze organiseren ieder jaar een zomersymposium met geld van de overheid. Dat is alles.’ ■ Terror Er zijn ook niet veel mensen meer die de taal nog spreken. Terwijl het Jiddisch in de negentiende eeuw nog van Litouwen tot Amsterdam gebruikt werd, zijn er nu wereldwijd nog slechts enkele duizenden sprekers. Eigenlijk alleen in streng orthodox-joodse kringen in New York en Jeruzalem wordt de taal actief doorgegeven aan jongere generaties, omdat men meent dat het ongepast is om het Hebreeuws, dat immers de taal van de Bijbel is, als alledaagse omgangstaal te gebruiken. In Nederland beperkt deze groep zich tot een klein gezelschap mensen; op het ‘cheider’, de orthodoxjoodse school in Amsterdam, wordt een deel van het onderwijs nog in het Jiddisch verzorgd. In Antwerpen is er nog wel een gemeenschap van enige omvang. Volgens Berger neemt echter ook in orthodoxe kringen de kwaliteit van het Jiddisch af: ‘Als ik in New York kom, koop ik altijd nieuwe boeken. Laatst was dat de roman Farkhapt in terror (“Gegrepen door terreur”), een jeugdboek over 11 september. Zelfs zo'n boek, dat de jeugd kennis moet laten maken met modern taalgebruik, is in vrij erbarmelijk Jiddisch geschreven. In Amerika praat men ook al over het “Yeshivish”, de taal van de Joodse school voor hoger onderwijs, de jesjieve. Dat is Engels met Jiddische woorden, mogelijk inmiddels al de feitelijke omgangstaal van de orthodoxe jeugd. De wereld is zó complex geworden dat ook die mensen zich niet meer kunnen isoleren.’ ■ Volkser Waar komt het Jiddisch vandaan? De oorsprong ligt in een streek in Duitsland - waarschijnlijk het Rijnland. Daar woonde in de negende eeuw een relatief grote groep Joden, die in eerste instantie het plaatselijke dialect spraken. Die mensen kenden nauwelijks Hebreeuws; die taal werd toen al vooral gebruikt om te bidden en uit de Bijbel te citeren, en veel minder als dagelijkse omgangstaal. Wel mengden ze hun Duitse dialect met veel Hebreeuwse woorden. Uit dit Joods gekleurde Duits ontstond in de loop van de tijd een eigen Zoals men in Europa overstapte van het Latijn naar de volkstalen, zo ruilden de Joden het Hebreeuws in voor het Jiddisch. taal. Dit kwam allereerst doordat de Joden geïsoleerd raakten van de rest van de bevolking, bijvoorbeeld doordat ze gedwongen werden apart te leven. Zo begon hun taalgebruik zich langzamerhand anders te ontwikkelen dan het Duits. Bovendien trokken na vervolgingen soms grote groepen Joden naar andere streken, bijvoorbeeld in Polen. Zij namen hun taal dan mee. Gaandeweg werd het Jiddisch ook steeds meer als een echte taal gezien. Volgens Berger was vooral de boekdrukkunst van invloed: ‘Voor die tijd was er ook al wel Jiddisch geschreven, maar dat was vaak informeler. Om een gedrukt boek te produceren, moest je nadenken: waarom schrijf ik in deze taal?’ Zoals men overal in Europa overstapte van het dode Latijn naar de volkstalen, zo ruilden ook de Joden het antieke Hebreeuws in voor het volksere Jiddisch. Vanaf het begin werden Jiddische boeken bovendien overwegend met Hebreeuwse letters geschreven, wat ze typografisch onderscheidde van Duitse boeken. Stichting Jiddisj De Stichting Jiddisj stelt zich ten doel om het Jiddisch te beschermen en kennis erover te verspreiden. De stichting geeft een (Nederlandstalig) kwartaalschrift uit, Grine Medine ‘Groen land’, en organiseert ieder jaar een bijeenkomst. In 2006 ging deze bijvoorbeeld over de golem, een figuur in Jiddische verhalen. Meer informatie: www.stichtingjiddisj.nl, of Stichting Jiddisj, Weesperzijde 300, 1097 EB Amsterdam. Telefoon: 020 - 668 16 34. E-mail: info@stichtingjiddisj.nl ■ Willem I In de zeventiende eeuw trok een grote groep Asjkenazische Joden naar Nederland - Asjkenaz was de naam van het Joods-Duitse cultuurgebied. Shlomo Berger: ‘De Portugese Joden die hier al langer waren, keken neer op de Asjkenazische Joden met hun Jiddisch. De nieuwelingen waren vluchtelingen en over het algemeen armer en minder intellectueel dan de Portugezen. Omdat het niet lukte uit eigen kring iemand hoog genoeg op te leiden, moesten de Asjkenazische Joden hun hoofdrabbijn tot ver in de negentiende eeuw uit het buitenland halen.’ Door snelle migratie kregen de Asjkenazische Joden al snel de overhand: aan het eind van de zeventiende eeuw waren zij in Amsterdam met ongeveer zevenduizend mensen, tegenover ongeveer drieduizend Portugezen. Rond die tijd spraken veel Nederlandse Joden een variëteit van het zogenoemde West-Jiddisch, dat zich steeds meer onderscheidde van het dialect dat onder meer in Polen en Litouwen gesproken werd, het Oost-Jiddisch. Vanaf het eind van de achttiende eeuw verdween het Jiddisch gaandeweg uit Nederland. In 1796 kregen Joden volledig burgerschap. Tot die tijd mocht je in Amsterdam alleen als Joodse burger ingeschreven staan als je lid was van de joodse gemeente. Nu hoefde dat ineens niet meer. Joden kwamen daardoor losser van hun gemeenschap te staan en mengden zich meer met de rest van de bevolking. De intellectuele elite was eerder al geassimileerd geraakt; maar nu begon pas de echte assimilatie, bij de gewone mensen, in volksbuurten als de Jordaan. Dat had tot gevolg dat het Nederlands voor Joden belangrijk werd en dat er in het Nederlands, en dan vooral in het plat Amsterdams, relatief veel Jiddische {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden zijn opgenomen (gabber, gappen en gein bijvoorbeeld). {== afbeelding Professor Shlomo Berger: ‘Ook in orthodoxe kringen neemt de kwaliteit van het Jiddisch af.’ Foto: Eduard Lampe ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Max Rubinstein: ‘Het Jiddisch is veranderd van een alledaagse, gesproken taal in een cultuurtaal, een taal die vooral gebruikt wordt om in te schrijven en voor de muziek.’ Foto: Frank Fahmer ==} {>>afbeelding<<} Een andere oorzaak van het verdwijnen van het Jiddisch was de bemoeienis van de overheid. Onder koning Willem I werd vanaf 1817 het gebruik van het Jiddisch op (Joodse) scholen en in synagogen verboden. Dat bracht feitelijk de doodsteek toe aan het Nederlandse Jiddisch, dat vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw nauwelijks nog gesproken werd. In plaats ervan was een Joods-Nederlands gekomen, met veel Jiddische en Hebreeuwse woorden, maar ingebed in een Nederlands staketsel. ■ Verbaasd In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw kreeg de taal in ons land een bescheiden nieuwe impuls, door de instroom van Joden die Oost-Europa verlieten en zich in Nederland vestigden, later gevolgd door Joodse vluchtelingen uit Duitsland, van wie een deel ook nog Jiddisch sprak. De ouders van Max Rubinstein (1921) hoorden bij die laatste groep: ‘Vlak na de Eerste Wereldoorlog waren ze vanuit Polen naar Düsseldorf getrokken, maar toen de nationaal-socialisten daar in 1933 aan de macht kwamen, zijn ze snel naar Amsterdam vertrokken. Mijn ‘Het Jiddisch werd geassocieerd met het getto. Sociologisch-politiek was dat een begrijpelijke gedachte. Maar cultureel is het onvergeeflijk.’ vader was goudsmid en hij hoopte dat hij in Amsterdam zijn ambacht succesvol zou kunnen uitoefenen.’ Onderling gebruikten Rubinsteins ouders Jiddisch, ‘maar tegen ons kinderen spraken ze Duits, omdat dit beter zou zijn voor de assimilatie.’ Het gezin Rubinstein raakte snel betrokken bij het seculiere Oost-Europees-Joodse leven in de Nederlandse hoofdstad. Zo was er de organisatie An-Ski, een links georiënteerde vereniging van Joden uit Oost-Europa, die onder meer lezingen en toneelvoorstellingen organiseerde - alles in het Jiddisch. Zoon Max was deelnemer van de jeugdgroep van die vereniging. Met de Nederlandse Joden, die geen Jiddisch meer spraken en soms, net als eerder de Portugezen, neerkeken op de vaak veel armere Oost-Europeanen, was weinig contact. De Tweede Wereldoorlog vernietigde het Joodse leven in Amsterdam, dat ook daarna maar moeizaam op gang kwam. De weinige overlevenden - zoals Max Rubinstein - hadden de eerste jaren {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} ook wel iets anders aan hun hoofd dan zich bezig te houden met de eigen Joodse cultuur: ‘Ik moest mijn leven opnieuw opbouwen en ik moest voor mijn gezin zorgen.’ In de jaren vijftig begon Rubinstein weer na te denken over zijn Joodse achtergrond, en begin jaren zeventig ging hij op Jiddische les: ‘Ik was verbaasd hoeveel er nog in mijn hoofd bleek te zitten. Ik had gedacht dat ik opnieuw moest beginnen, maar ik herkende veel woorden meteen.’ Jiddische woorden in het Nederlands Doordat Joden in Amsterdam relatief veel contact hadden met niet-Joden, zijn er nogal veel Jiddische woorden in het Amsterdams terechtgekomen, en daarmee soms in het Nederlands. In het boek Koosjer Nederlands. Joodse woorden in de Nederlandse taal van Justus van de Kamp en Jacob van der Wijk zijn dit soort woorden verzameld, zoals: aankeiler, bajes, cheider, dalles, eisjedies gaan, flamoes, gallisch, hoteldebotel, ibbel, jat, kaffer, lef, miesmuis, niks, ossenworst, ponem, ramsj, schmieren, tippelen, vernachelen, weigoochem en zwans. Hoeveel woorden kent u? ■ Wereldliteratuur In die tijd werd Rubinstein - die twintig jaar na zijn pensioen nog steeds een kleine praktijk aan huis heeft als organisatieadviseur - ook lid van een Jiddische leeskring in Amsterdam, een gezelschap dat nog steeds één keer in de week bij elkaar komt om van gedachten te wisselen over Jiddische romans. ‘We lezen de klassiekers uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw,’ zegt Rubinstein, ‘maar ook modernere werken. In Israël, in Amerika, in Frankrijk en in Argentinië leven nog steeds schrijvers die de traditie voortzetten.’ Uit de Amsterdamse leeskring is ook de Stichting Jiddisj voortgekomen (zie kader op blz. 5), die een eigen tijdschrift uitgeeft en ieder jaar een studiedag organiseert. De stichting, die zich vooral bezighoudt met het seculiere gebruik van de taal, heeft momenteel ongeveer 150 donateurs. Is er nog toekomst voor het Jiddisch? ‘Ik vraag het me soms af’, zegt Max Rubinstein. ‘Nu gebeurt er nog van alles, maar kan dat blijven doorgaan? De taal is veranderd van een alledaagse, gesproken taal in een cultuurtaal, een taal die vooral gebruikt wordt om in te schrijven en voor de muziek.’ Vooral de Jiddische muziek heeft de afgelopen jaren een heuse revival doorgemaakt: ‘Ja, klezmer is heel populair. Alles klezmert. Het is leuke muziek, maar er is soms misschien zelfs wel iets te veel van.’ Rubinsteins eigen hart ligt bij de literatuur: ‘Schrijvers uit allerlei landen hebben in deze taal bijgedragen aan de wereldliteratuur. Dat is niet alleen interessant voor Joden.’ ■ Functie Die ándere Joodse taal, het Hebreeuws, speelde in Rubinsteins leven een minder belangrijke rol. ‘Ik heb het als kind wel op de Joodse school geleerd. En heel veel Jiddische woorden komen uit het Hebreeuws, daar kun je niet omheen. Maar het Hebreeuws vertegenwoordigt een andere traditie. Zoals u misschien weet, was het Jiddisch in Israël lange tijd niet populair. Het is er ook pas vrij laat erkend als een Joodse taal, net als het Ladino, de taal van de Portugezen. In het begin had men het idee: wij zijn een land in opbouw, en het Ivriet (zoals het modern Hebreeuws ook genoemd wordt) is de taal van de toekomst. Het Jiddisch werd geassocieerd met het getto. Sociologisch-politiek was dat een begrijpelijke gedachte. Maar cultureel is het onvergeeflijk.’ Rubinsteins kinderen spreken geen Jiddisch meer: ‘Mijn zoon weet natuurlijk wel dat hij Joods is, maar houdt zich daar niet mee bezig. Mijn dochter is meer op Israël georiënteerd.’ In de loop van de twintigste eeuw hebben het Jiddisch en het Hebreeuws stuivertje gewisseld. Waar het Jiddisch ooit ontstond doordat de Joden geen Hebreeuws meer spraken, kwam de laatste taal in de staat Israël opnieuw tot volle bloei, terwijl het Jiddisch minder belangrijk werd. Ook voor de hoogleraar Shlomo Berger is het Hebreeuws in het dagelijks leven de belangrijkste van de twee talen. ‘Ik was een paar weken geleden in Israël. Daar spreek ik dan nog wel Jiddisch met een broer van mijn grootvader. Maar dat is een hoogbejaarde man, en als hij moe wordt, zegt hij: “Zullen we maar weer Hebreeuws praten?”’ Volgens Berger betekent dat niet dat de taal verdwijnt: ‘Hij verandert alleen van functie. Het is niet meer in de eerste plaats een taal voor alledag, maar een die mensen gebruiken in culturele uitingen, in literatuur en muziek, om te laten zien wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Daarnaast krijgt de taal meer academische belangstelling. De cursussen Jiddische taal en literatuur die ik geef aan de Universiteit van Amsterdam worden altijd door enkele tientallen mensen bezocht - Joden en niet-Joden. Ze zijn zó geïnteresseerd en stellen zó veel vragen dat ik aan de geplande tien lessen nooit genoeg heb. Er moet altijd een elfde bij.’ Voorbeeld van een Jiddische tekst Hooglied 1:2-3 in de vertaling van Jehojesj-Sjloime Bloemgartn: Koesjn zol er mich mit di koesjn foen zain moil; worem besser foen wain iz dain libsjaft. Woil tsoem geroech zainen daine ejln, geklerte boiml iz dain nomen, droem hoben joengfroien dich lib. Nederlandse vertaling: Hij kusse mij met de kussen van zijn mond; want kostelijker dan wijn is uw liefde, heerlijk van geur zijn uw oliën, als uitgegoten olie is uw naam. Daarom hebben de jonge meisjes u lief. In Hebreeuwse transcriptie, die vaak wordt gebruikt voor het Jiddisch: קושן זאָל ער מיך מיט די קושן פֿון זײַן מױל; װאָרום בעסער פֿון װײַן איז דײַן ליבשאַפֿט. װױל צום גערוך זײַנען דײַנע אײלן, געקלערטע בױמל איז דײַן נאָמען, דרום האָבן יונגפֿרױען דיך ליב. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Oude boeken over ciminelen en politie zijn een ware goudmijn voor de speurder naar Bargoens. ==} {>>afbeelding<<} Van onderwereld naar bovenwereld Het Bargoens toen en nu Ewoud Sanders De tijd dat het Bargoens de lingua franca van de zelfkant was, ligt inmiddels achter ons. Zijn daarmee woorden als gozer, klabak en tof van de aardbodem verdwenen? Nee, een aantal is juist opgeklommen tot de standaardtaal. Hoe dat precies gebeurd is, zal taalhistoricus Ewoud Sanders nagaan in de nieuwe, tweemaandelijkse serie ‘Bargoens’. Als aanloop schetst hij globaal de ontwikkeling van deze taal van ‘de jongens van de vlakte’. Het Bargoens geldt als een dode taal. Het was de geheimtaal van onder anderen de dieven, hoeren, landlopers en rondtrekkende handelaren. Maar er zijn bijna geen landlopers en rondtrekkende handelaren meer, de meeste prostituees komen tegenwoordig uit het buitenland, en dieven zijn niet meer op dezelfde manier georganiseerd als vroeger. Nog geen honderd jaar geleden was er sprake van ‘dievengilden’. De leden van zo'n gilde kwamen geregeld in de kroeg bij elkaar om te praten over hun volgende ‘kraak’, en natuurlijk deden zij dat in geheimtaal. Althans, ze spraken ‘gewoon’ Nederlands, maar ze doorspekten dat met woorden en uitdrukkingen die ze vaak zelf hadden opgepikt van Joodse marskramers, marktkooplieden en handelaren - vandaar dat de invloed van het Jiddisch en het Hebreeuws op de dieventaal zo groot is. ■ Kat en muis Omdat de politie meeluisterde én ijverig woordenlijstjes aanlegde, bedachten de jongens en meiden van de vlakte, zoals ze werden genoemd, telkens weer wat nieuws. Het was een taalkundig spel tussen kat en muis, tussen ‘gozers’, ‘binken’ en ‘gabbers’ enerzijds, en ‘stillen’, ‘russen’ en ‘klabakken’ anderzijds. Maar het spel is dus uit, want zoals gezegd zou het Bargoens inmiddels een dode taal zijn. Toch is dat niet helemaal juist. Ja, het Bargoens is niet langer de lingua franca van de zelfkant. Daar, in de marge van de samenleving, zie je nu veel meer invloeden van het Surinaams, het Antilliaans, het Turks en het Marokkaans - de talen van de grootste groepen nieuwe Nederlanders. En ja, veel van het Bargoens is verloren gegaan. Dat blijkt heel duidelijk als we de jongste editie van de grote Van Dale vergelijken met De geheimtalen van J.G.M. Moormann, dat de grootste verzameling Bargoense woorden en uitdrukkingen bevat. Moormann publiceerde zijn tweedelige standaardwerk, waarvoor hij veel veldwerk verrichtte, tussen 1932 en 1934. In 2002 verzorgde de Utrechtse taalkundige Nicoline van der Sijs een uitgebreide en herziene {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} herdruk, die zij onder meer voorzag van een register Geheimtaal - Nederlands. Dat register bevat maar liefst 9664 ingangen. Nu beschrijft Moormann het Bargoens vanaf de zestiende eeuw, maar toch, ruim negenduizend woorden is véél. Ter vergelijking: de jongste Van Dale, een woordenboek dat de taal van de laatste honderdvijftig jaar zegt te beschrijven, vermeldt bij 1153 woorden het label ‘Bargoens’. ■ De jaren zestig Waarom geeft Van Dale eigenlijk die Bargoense woorden? Omdat het Bargoens niet écht kopje-onder is gegaan, althans niet volledig. Het Bargoens was de taal van de onderwereld, maar een deel van die woordenschat is in de bovenwereld terechtgekomen. Dat is voornamelijk gebeurd in en na de jaren zestig, een tijdperk waarin de normen en waarden grondig werden herzien. Alles moest opeens anders: minder hiërarchisch, minder formeel, minder autoritair. Die algemene sociale veranderingen hebben ook veel invloed gehad op onze taal. Taboewoorden die tot dan toe alleen in kleine kring of slechts onder de dekens werden gebruikt, kwamen langzaam bovengronds - in tijdschriften, boeken, gedichten, toneelstukken, op de radio en uiteindelijk zelfs op televisie. Daarbij veroorzaakten ze soms veel ophef. Het bekendste voorbeeld is de rel die ontstond toen de AVRO in 1964 weigerde een afevering van het televisieprogramma Literaire ontmoetingen uit te zenden omdat Remco Campert daarin een gedicht had voorgedragen met de regels ‘Alles zoop en naaide / heel Europa was één groot matras’. De toenmalige programmaleider van de AVRO, Ger Lugtenburg, vond het woord naaien ‘niet geschikt voor massaconsumptie’. De kranten die over het voorval schreven, durfden het n-woord aanvankelijk niet af te drukken. De Nieuwe Rotterdamse Courant had het over ‘een plat woord voor cohabiteren dat in minder platte zin naald en draad hanteren betekent’ en de Volkskrant schreef dat in het gedicht ‘een bepaald menselijk handelen op minder parlementaire wijze bij de naam wordt genoemd’, een woord voor ‘een handeling waar wij het voortbestaan van de wereld aan te danken hebben’. Trouw en Het Parool drukten het gedicht enkele dagen later alsnog af, wat tot een stroom ingezonden brieven leidde over ‘viezigheid’ en ‘smeerlapperij’ - allemaal vanwege dat ene taboewoord. ■ Bronnen De taal van de onderwereld is dus niet dood, een deel ervan is - soms met horten en stoten - in de bovenwereld terechtgekomen, waar veel woorden en uitdrukkingen die voorheen als ‘dieventaal’ werden aangemerkt, al lang niet meer als zodanig worden herkend. Weten wij hoe dit proces is verlopen? Vreemd genoeg is dat nooit systematisch onderzocht. Van oudsher zijn er lijstjes en lijsten met Bargoense woorden en uitdrukkingen gemaakt, maar daarbij is vrijwel geen gebruik gemaakt van literaire en semi-literaire bronnen (met het werk van de Vlaamse lexicograaf Marc De Coster als voornaamste uitzondering). Toch zijn dergelijke bronnen volop voorhanden. We moeten daarbij denken aan boeken over, of met herinneringen van: {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} -politierechercheurs en commissarissen; -dieven, zakkenrollers en inbrekers; -kwajongens, bengels en straatjongens; -bedelaars, schooiers, landlopers en zwervers; -prostituees en hoerenmadams; -venters, marktkooplui en kroegbazen; -(Amsterdamse) taxichauffeurs; -bekende straatfiguren; en aan: -verzamelingen van straatliederen; -journalistieke reportages van strafzaken; -verzamelingen van cabaretteksten; -boeken over het soldatenleven; -boeken over het leven in de gevangenis, in tuchthuizen en strafkolonies; -naturalistische romans uit eind negentiende, begin twintigste eeuw; die wilden zo realistisch mogelijk zijn en gingen relatief vaak over de zelfkant van het leven, over de ‘morsige mens’; -vroege thrillers en boeken die spelen in beruchte volksbuurten, zoals de Jordaan in Amsterdam en de Zandstraat in Rotterdam; -boeken en brochures over reclassering, armoedebestrijding en straatevangelisatie; -boeken die de sociale omwentelingen van de jaren vijftig, zestig en zeventig beschrijven. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Alles bij elkaar gaat het om zo'n 750 titels, waarin je een paar duizend woorden uit het Bargoens en de platte stadstaal kunt vinden. Die bronnen zijn om twee redenen belangrijk. Populaire boeken en liedjes zullen rechtstreeks hebben bijgedragen aan de verbreiding van Bargoense woorden. Zo kreeg het woord pikketanussie voor ‘borrel’, dat al in 1937 was opgenomen in een Bargoens woordenboekje, pas in 1968 landelijke bekendheid door een hit van Johnny Jordaan, met als refrein: Een pikketanussie gaat er altijd in Een pikketanussie maakt je blij van zin Ik heb geen trek in zo'n Franse pernod Dat witte spul krijg je van me cadeau En ook die Deense aquavit Die drink ik van m'n leven niet In plaats van wodka of Engelse gin Een pikketanussie, een pikketanussie Een pikketanussie dat gaat er altijd in. Maar ook boeken van vergeten schrijvers, die nooit door veel mensen zijn gelezen, kunnen ons een hoop leren over het gebruik van het Bargoens of van platte volkstaal. We komen er gegevens in tegen over de betekenisontwikkeling en vormverandering van woorden, soms wordt duidelijk of een woord als typisch Amsterdams of Rotterdams werd ervaren, en de aan- of afwezigheid van een betekenisverklaring zegt veel over de bekendheid van dergelijke woorden. Vóór 1920 werden woorden als link, tof en bajes bijvoorbeeld vaak verklaard: in een voetnoot, tussen haakjes of in een woordenlijstje. Maar na 1920 verdwijnen die verklaringen. Kennelijk veronderstelden de auteurs die woorden inmiddels algemeen bekend. Al deze bronnen zijn, kortom, een ware goudmijn voor wie de sporen van het Bargoens wil volgen. Daarom begint binnenkort een tweemaandelijkse serie over schrijvers, boeken en liedjes die ons veel leren over het Bargoens. De eerste aflevering gaat over Justus van Maurik (1846-1904), een sigarenfabrikant die een goed oog had voor het Amsterdamse volksleven en een onwaarschijnlijk goed oor voor de Amsterdamse volkstaal. Onze Taal 75 jaar Redactie Onze Taal Het zojuist begonnen nieuwe jaar is voor Onze Taal een heel belangrijk jaar. In maart is het precies 75 jaar geleden dat het tijdschift Onze Taal voor het eerst van de persen rolde. Het februari/maartnummer, dat half februari verschijnt, zal voor een groot deel in het teken staan van deze mijlpaal. Maar natuurlijk zullen we het komende jaar ook op allerlei andere manieren aandacht schenken aan het jubileum. Zo zullen er enkele speciale uitgaven verschijnen, en is er in december een bijzonder jubileumcongres. Natuurlijk houden wij u op de hoogte van alle activiteiten. Het nummer dat u nu in handen hebt, draagt ook de sporen van de aanstaande feestelijkheden. We hebben het jubileum namelijk aangegrepen om het blad een modernere opmaak te geven. Karin Nas-Verheijen van bureau Manifesta in Rotterdam vernieuwde de vormgeving. Wij presenteren het resultaat hierbij - en niet zonder trots. Ook inhoudelijk hebben we wat aanpassingen gedaan. Er is een rubriek bij gekomen: ‘Bargoens’ van Ewoud Sanders, waarvan u hiervóór een voorproefje hebt kunnen lezen. En twee bestaande rubrieken hebben een nieuwe impuls gekregen: ‘Taalergernissen’ en ‘Gesignaleerd’, waarin lezers ergerlijke of opvallende taalverschijnselen kunnen signaleren. Beide rubrieken verschijnen voortaan maandelijks, en krijgen een vaste plaats. Hiermee benadrukken we wat Onze Taal al 75 jaar wil zijn: een blad vóór maar ook ván de lezers. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Ander woord voor lotgenoot? John van Duin Of kwaalgenoot, wachtkamerfamilie of similario goede alternatieven kunnen worden voor het woord lotgenoot betwijfel ik, maar het zijn wel mooie vondsten. Samen met nog tientallen andere suggesties vormden ze de oogst van de oproep die ik in het oktobernummer van Onze Taal deed om een ander woord te vinden voor lotgenoot. Onder andere als communicatiemedewerker bij de Diabetesvereniging Nederland merkte ik hoeveel mensen moeite hadden met het woord. Lotgenoot (gebruikt voor mensen met een ziekte, maar ook wel voor mensen in hun omgeving, zoals partners, ouders, kinderen) refereert altijd aan een ziekte of traumatische gebeurtenis en is daardoor erg beladen geworden. Bovendien is het lot passief, iets wat je overkomt of wat je ondergaat. ‘Ik heb nog nooit van mijn lot genoten, dus noem mij geen lotgenoot’, zoals een collega van mij weleens zegt. Toch vinden sommige inzenders dat je er geen ander woord voor moet gaan gebruiken. Lotgenoot doet precies wat het moet doen én elk woord krijgt nu eenmaal na een poosje een negatieve bijbetekenis, zo wordt wel gezegd. De meesten dachten daar anders over en stuurden wél een alternatief in. Steungroep werd tweemaal ingezonden, maar dekt de lading niet: je kunt er niet mee naar individuen verwijzen. Ervaringsdeskundige (driemaal ingestuurd) veronderstelt een wat langere ervaring met een ziekte of aandoening en kan daardoor minder makkelijk worden gebruikt voor ‘beginners’. Bovendien heeft het een andere betekenis, want eigenlijk is ervaringsdeskundige meer een eufemisme voor patiënt. Ervaringsdeler bevalt dan beter, terwijl ervaringsmaatje (2x) wellicht wat te frivool is. Ervaringsgenoot (3x) en deelgenoot (het meest genoemd: 7x) zijn ook bruikbare alternatieven. Met de woorden ervaringsdeler, ervaringsgenoot en deelgenoot zal de discussie binnen de Diabetesvereniging worden voortgezet via haar vrijwilligersblad, zodat we weten hoe de alternatieven worden ontvangen binnen de vereniging. In de loop van 2007 kan het uiteindelijke alternatief dan in gebruik worden genomen. Bedankt voor alle reacties; ze zijn van grote waarde! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire De Kuch Hij is ongetwijfeld onderwerp van diverse medisch-wetenschappelijke publicaties, ook sociologen hebben 'm bestudeerd, z'n effect op concertzaalbezoekers bijvoorbeeld, maar bestaat er eigenlijk taalkúndige literatuur over de kuch? Over gebruik en betekenis van de kuch in de conversatie? Ik zat bij de tandarts. De inspectie was snel voorbij, niets aan de hand gelukkig, dus hij begon een gesprekje. Ik lag nog half in de stoel, de tandarts stond voor me, en schuin achter me, aan haar bureau, zat de assistente, die de controlegegevens genoteerd had (‘Eén is twee. Twee is één.’ Et cetera.) en nu zwijgend afwachtte. De tandarts stelde een vraag, ik gaf antwoord en stelde een tegenvraag. (Hij vertelde over trekking, ik over zeilen.) De tandarts ging in op mijn vraag en toen hij klaar was, liet hij een pauze vallen die een logisch en natuurlijk moment had kunnen zijn om over te gaan op het beëindigingstraject, het afhecht-protocol zogezegd, maar toen stelde hij een nieuwe vraag. Ik zag de assistente niet, zij maakte ook geen geluid, en toch registreerde ik op een of andere manier dat zij naar de klok keek. Een kleine luchtverplaatsing misschien? Of de tandarts spiegelde haar, door ook heel even zijn blik op te slaan, dat kan ook. Hoe dan ook, ik beantwoordde de vraag, pauzeerde even en toen de tandarts opnieuw geen begin maakte met stoppen, stelde ik de vraag die intussen bij mij was opgekomen. Het geduld-elastiek tussen de assistente en ons stond nu behoorlijk gespannen, dat was duidelijk, ofschoon zij niets deed of zei. De tandarts en ik wisselden een blik. Volgende ronde? Toen kwam het kuchje. De timing was perfect. Het kuchje zat exact midden in de stilte tussen mijn laatste woorden en zijn eerste. Iets eerder zou door mij als onbeleefd kunnen zijn opgevat, een halve seconde later door de tandarts. Nu stoorde of onderbrak zij niemand, maar gaf toch te kennen dat het welletjes was met ons gebabbel. De tandarts beantwoordde weliswaar mijn vraag, maar begon tegelijk de bekende lichaamstalige signalen af te geven die een wens tot afscheid te kennen geven - handen bijeenbrengen, rug rechten, even om je heen kijken, et cetera. Ik keek om naar de tandartsassistente. Ze glimlachte kort en sloeg haar ogen neer, ten teken dat zij begreep dat ik begreep hoe zij had ingegrepen. Met een kuchje. Met het tijd-om-te-gaan-kuchje, om precies te zijn. Dit is maar een van de vele, vele varianten van het kuchje. Zo kennen we bijvoorbeeld ook het kijk-eens-even-mijn-kant-op-kuchje, het ik-ga-nu-iets-vervelends-zeggen-kuchje en het schrik-niet-ik-ben-in-de-kamer-kuchje, ik doe maar een greep. Het kuchje - er zit een dissertatie in. Jan Kuitenbrouwer {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Witte spelling Valerie Bakker - Leerling Lycée International, Ferney, Frankrijk De Werkgroep Spelling van de Nederlandse Taalunie reageert in het oktobernummer van Onze Taal met het artikel ‘Als door één pen geschreven’ op de verschijning van het Witte Boekje van het Genootschap Onze Taal. Ook ik ben geen voorstander van dat Witte Boekje. Ik zit op een middelbare school in Frankrijk en volg naast het gewone Franstalige programma lessen Nederlands, en die worden er op deze manier voor mij niet makkelijker op. Meerdere spellingen betekent meer onduidelijkheid en dus meer moeite om de taal te leren. Ook voor de leraren wordt het lastiger. Ik vind ook dat Onze Taal zichzelf tegenspreekt. Men had kritiek op bepaalde nieuwe regels, maar zegt daarna in het Witte Boekje dat schrijvers zelf maar moeten kiezen of zij wel of niet een tussen-n gebruiken. En vervolgens argumenteert Jaap de Berg, samensteller van het Trouw schrijfboek en aanhanger van de witte spelling, dat de taal ‘als door één pen geschreven’ moet worden. Bezits-s Joop van Diepen - Oosterblokker De Taaladviesdienst gaat in de oktoberafevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ in op de bezitsapostrof bij iemand anders, zoals in iemand anders' jas. De regels voor dergelijke bezitsvormen zijn duidelijk: de auto van vader en de fiets van Jan resulteren in: vaders auto en Jans fiets. Maar het valt mij al lange tijd op dat het bedrijfsleven zich absoluut niet aan deze regel houdt. Het Witte Boekje geeft als voorbeeld Van Nelle's koffie, waar het eigenlijk had moeten zijn: Van Nelles koffie, en vermeldt daarbij dat er van de regels mag worden afgeweken om de eigennaam duidelijker te laten uitkomen. Dat lijkt me heel terecht. Stel, de heer Boot begint een bouwbedrijf, dan noemt hij dit Boot's Bouwbedrijf, want hij wil zijn achternaam ongeschonden houden. Zijn buurman, de heer Boots, begint een garagebedrijf en geeft dit vanzelfsprekend als naam Boots' Garagebedrijf. De tendens om de (achter)naam ongewijzigd te laten in deze situaties is mijns inziens universeel, afgaande op alle naamgevingen van bedrijven op gevels, op vrachtwagens en in advertenties. {== afbeelding Bedrijven gebruiken vaak een apostrof voor de bezits-s om hun naam intact te houden. ==} {>>afbeelding<<} WNT online Tanneke Schoonheim - Projectleider WNT Online, Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden In Ewoud Sanders' interessante artikel ‘Heeft het papieren woordenboek nog toekomst?’ (Onze Taal november) vraagt Van Dale-hoofdredacteur Ton den Boon zich af of gebruikers van de eind januari beschikbaar komende onlineversie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT online) ‘bereid zijn om bijvoorbeeld tachtig pagina's over het woord vallen door te lezen op zoek naar de gewenste informatie’. Het is jammer dat Den Boon hier kennelijk nog gehinderd wordt door het traditionele beeld van het papieren woordenboek, waarin men inderdaad soms vele bladzijden met informatie moet doorlezen (het lemma vallen heeft er overigens maar zeven) om de gewenste informatie te vinden. Online werkt dat natuurlijk niet zo, ook niet bij het WNT. Niet alleen heeft de onlineversie van het WNT diverse zoekopties waarmee iemand heel gericht naar bepaalde informatie binnen een bepaald lemma geleid kan worden, maar ook zijn de lemmata zo gestructureerd dat betekenisomschrijvingen en citaatblokken naar believen in- en uitgeklapt kunnen worden. Wie in het WNT online op zoek is naar de specifeke betekenis van een woord, naar woorden met een gemeenschappelijk betekeniskenmerk, of naar een bepaald woord in een citaat, om maar een paar van de zoekmogelijkheden te noemen, krijgt de gewenste informatie helder en overzichtelijk op het scherm gepresenteerd en zal zeker geen pagina's vol overtollige informatie hoeven door te lezen om het gevraagde te vinden. Spatiegebruik op teletekst René Dings - Platform Signalering Onjuist Spatiegebruik, Delft In de rubriek ‘Taalergernissen’ in het novembernummer van Onze Taal schreef iemand zich te ergeren aan het spatiegebruik op teletekst, en dan vooral aan het ontbreken van spaties na komma's en punten. Natuurlijk hebben wij van het platform Signalering Onjuist Spatiegebruik ons daar ook al eens over verbaasd. Inmiddels is duidelijk geworden dat het vreemde spatiegebruik op teletekst niet het gevolg is van onzorgvuldigheid van de redactie, maar van technologische keuzes uit het verleden. Teletekst is een oude techniek, die in 1974 werd geïntroduceerd door de BBC en die sinds april 1980 ook in Nederland gebruikt wordt. Dat was niet de tijd van de moderne tekstverwerker, maar die van de typemachine en daarmee ook van de nietproportionele lettertypes. Bij die lettertypes wordt voor ieder teken een ‘vakje’ gebruikt van een vaste breedte; brede tekens als de w en de m nemen net zo veel ruimte in als smalle tekens zoals de i en de punt. Voor gebruik op teletekst werd afgesproken dat alle tekens netjes midden in hun ‘vakje’ zouden staan. De punt en de komma waren echter zo klein, dat die leken te verdrinken in de beschikbare ruimte - een effect dat werd versterkt doordat er ook nog altijd een spatie na komt. Daarom werd besloten om zowel de punt als de komma samen met de erop volgende spa- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} tie te beschouwen als één teken. In de teksten op teletekst werd dus geen spatie gebruikt na een punt of komma, omdat die al automatisch werd meegeleverd met het voorafgaande teken. Een ogenschijnlijk charmante oplossing. Philips was - als enige fabrikant van televisies met teletekst in die tijd - betrokken bij het opstellen van de specificaties voor de tekstweergave. Als gevolg daarvan was er op Philips-televisies altijd netjes automatisch een soort van spatie te zien achter de komma en de punt. Al snel kwamen er echter teleteksttoestellen van andere merken, en die namen het niet allemaal even nauw met de specificaties. Zo werden de punt en de komma op die andere toestellen gewoon net als de andere tekens midden in hun vakje geplaatst, waardoor er van de bijbehorende spatie niets meer te zien was. Als het je opvalt dat op teletekst geen spaties worden gebruikt na punten en komma's, dan heb je zeer waarschijnlijk een televisie met een teletekstchip die niet voldoet aan de originele specificaties. Natuurlijk zou men bij het schrijven van teletekstberichten voortaan best een spatie kunnen typen na komma's en punten, maar dan ontstaat er op televisies die wél aan de specificaties voldoen een lelijk groot gat. Dan lijkt het ineens alsof er twee spaties achter elkaar staan, en dat is ook weer niet mooi. ‘Redt de Torteltuin’ Dr. Barbara van Vugt-Lussenburg - Amsterdam Bij het lezen van het novembernummer van Onze Taal viel mijn oog op de brief van Myrna Fraters in de rubriek ‘Taalergernissen’. Zij beklaagt zich over het voorkomen van de - volgens haar - onjuiste imperatief ‘Redt de Torteltuin’ in de kinderfilm Pluk van de Petteflet. Mijns inziens is redt hier helemaal niet fout; het is immers de meervoudsvorm van de imperatief, zoals die ook gebruikt wordt in uitdrukkingen als ‘Gaat henen’ en ‘Komt dat zien.’ Ik vond het wel jammer dat haar brief, ondanks de foutieve inhoud, gewoon geplaatst is. Correct taalgebruik lijkt mij niet thuis te horen in de rubriek ‘Taalergernissen’. Kijk, daar erger ik me dan weer aan! Naschrift redactie Het is ons bekend dat een werkwoord in de gebiedende wijs ook op een t kan eindigen, maar het gaat dan wel om bijvoorbeeld ironisch of expres ouderwets bedoelde vormen: ‘Koopt hier uw kaartje’, ‘Luistert en huivert!’ In een ‘gewone’ gebiedende wijs ontbreekt die t tegenwoordig, ook in het meervoud (‘Ga allemaal zitten’, ‘Kom allemaal binnen’). De vorm mét t heeft zich binnen enkele decennia dus ontwikkeld van ‘goed’ naar ‘ouderwets’. We wilden met het afdrukken van de brief (die overigens afkomstig was van een jongere) óók laten zien dat er een nieuwe ontwikkeling is waar te nemen: de vorm wordt niet alleen als verouderd beschouwd, maar hij wordt zelfs al afgekeurd. Zie voor meer informatie over de vorm zelf: www.onzetaal.nl/advies/redt.php. Franse haringen Mieke Roelse - Oost-Souburg De Taaladviesdienst zet in het oktobernummer uiteen dat de tentharing zijn naam dankt aan zijn oorspronkelijke vorm, die deed denken aan een vis. In 2005 kwamen wij er in Zuid-Frankrijk achter dat we een deel van de haringen vergeten waren. Bij een kampeerspullenzaak kwamen wij met het Franse woord voor ‘haringen’ niet veel verder. Na omschrijving én aanwijzing bleek men daar ‘sardines’ te zeggen. Ook daar moest men kennelijk aan een vis denken. Muntterminologie Sepha Metsu-van Tol - Amsterdam Nicoline van der Sijs publiceert in het novembernummer twee gedeelten uit haar Calendarium van het Nederlands. Bij het jaar 2002 meldt zij: ‘Invoering van de euro als officiële munteenheid van twaalf lidstaten van de EU. Hierdoor raakt de oude muntterminologie (gulden, dubbeltje, kwartje, rijksdaalder, riks) in één klap verouderd.’ Dat klopt niet. Zelf gebruik ik wel degelijk nog steeds cent, stuiver, dubbeltje, vijfje, tientje en honderdje. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Aaneenschrijven D.E. Knibbe - Naarden Charles den Tex pleit in een ingezonden brief in het oktobernummer voor het zo min mogelijk aaneenschrijven van woorden. Hij beargumenteert: ‘Het Engels, Frans en Spaans hanteren bijvoorbeeld de los schrijf regel. Daar gaan taalautoriteiten ervan uit dat de lezer uit de zin en context zal begrijpen wat er staat.’ Maar het sterke punt van de Germaanse talen is juist dat met het aaneenschrijven van woorden dubbelzinnigheid vermeden kan worden. En zodra woorden los geschreven worden, gaat het mis. Dat zie je aan de foto in dat-zelfde oktobernummer met de tekst ‘harddrugs vrij’, terwijl bedoeld is ‘harddrugsvrij’, ‘geen harddrugs’ dus. Zelf bedacht ik nog ‘asfalt weg in natuurgebied’. Het Engels is in dit verband trouwens al helemaal geen goed voorbeeld. Groucho Marx gebruikte de dubbelzinnigheid die los schrijven met zich meebrengt toen hij zei: ‘Time flies like an arrow, fruit flies like a banana.’ En het Frans, ten slotte, kent verschillende manieren om aan te geven dat het om een samenstelling gaat. Het kan verschillende termen combineren met de woordjes de (nom de plume, ‘schuilnaam’) en à (couteau à viande, ‘vleesmes’), en gebruikt ook wel koppelstreepjes, zoals in tire-bouchon (‘kurkentrekker’). Boeiuh! R. van de Velde - Amsterdam Peter-Arno Coppen gaat in het oktobernummer van Onze Taal de betekenis en herkomst na van het jongerenwoord boeiuh (in afkeurende reacties als ‘Ja, boeiuh!’). Mij viel op dat er in het geheel geen aandacht wordt besteed aan de mijns inziens meest voor de hand liggende verklaring. Waarom zou deze kreet zich niet uit de normale betekenis van boeien (‘in de boeien sluiten’) ontwikkeld hebben? Via de bijgedachte aan het arresteren en opsluiten van ongewenste mensen en zaken kon het dan worden tot een kreet die bij jongeren iets is gaan betekenen als ‘(met kracht) verwijderen’ of ‘(geboeid) afvoeren’. Rectificatie In ‘Het taaljaar 2006’ in het decembernummer is bij drie foto's de naam van de fotograaf weggevallen. Gerbrand Bakker werd gefotografeerd door Roeland Fossen, Joop van der Horst door Bart Versteeg en Merel Roze door Thomas Schlijper. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Van islamtsunami tot VOC-mentaliteit Nieuwe woorden van 2006 Ton den Boon Hoofdredacteur grote Van Dale Welke gebeurtenissen, ontdekkingen en rages drukten in 2006 hun stempel op onze woordenschat? Ton den Boon verzamelde een jaar lang alle nieuwe woorden, en selecteerde de opvallendste. {== afbeelding Illustraties: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Wie ons taalgebied moet typeren aan de hand van de opvallendste nieuwe woorden van 2006, zal misschien concluderen dat het een grimmig jaar was. Tolerantie heeft plaatsgemaakt voor gejammer over een ‘islamtsunami’ en een gebrek aan ‘VOC-mentaliteit’. En een rationeel staatsbestel lijkt te zijn vervangen door een ‘peilingendemocratie’, die beheerst wordt door de waan van de dag. Toch is dat maar de helft van het verhaal. Uit de verscheidenheid aan nieuwe woorden blijkt dat er naast de destructieve ook constructieve krachten werkzaam zijn. Vooral economisch lijkt er gebouwd te worden aan een nieuwe samenleving waarin diverse culturen naast elkaar bestaan. Dat blijkt wel uit de ‘halalisering’ van de hypotheekmarkt en de ‘allochtonisering’ van het vlees in de schappen van 's lands grootste kruidenier. Oordeel zelf: de opvallendste woorden van 2006. aanrechtsubsidie Eind juni 2006 valt het derde kabinet-Balkenende. Al snel beginnen de partijen de messen te wetten om bij de verkiezingen op 22 november zo veel mogelijk stemmen te winnen. In de verkiezingsstrijd lijkt het steeds minder om de partijen en steeds meer om de partijleiders te gaan. Verandert Nederland van een ‘partijendemocratie’ in een ‘personendemocratie’? De hoofdrolspelers bestrijden elkaar steeds minder met argumenten, maar scoren steeds vaker door op de man te spelen. Met Rutte als de nummer één van de VVD loopt die partij volgens (rechtse) critici het risico van ‘verrutting’ (lees: ‘verlinksing’), waardoor er ruimte op rechts zou ontstaan voor populistische partijen. Met Wouter Bos aan de macht dreigt de AOW gefiscaliseerd te worden. Bos' tegenstanders noemen die ‘bejaardenbelasting’ kernachtig een ‘bosbelasting’ (naar Wouter himself). Niet op de persoon, maar ook op het gevoel speelt zelfs het Groen-Links van Femke Halsema. Zij serveert namelijk het belastingvoordeel voor kostwinners in het kostwinnersmodel van het CDA af als ‘aanrechtsubsidie’. Zo verwordt de politiek tot een verbaal steekspel waarin het sentiment regeert. boerkini Hoe kun je je het best vertonen anno 2006: in een ‘boerkini’ of in een ‘leeuwenhose’? De leeuwenhose - een korte broek met galgen (‘schouderbanden’) en een oranje leeuwenstaart, gemaakt door bierbrouwerij Bavaria en gedragen door supporters van het Nederlands elftal - schijnt getuige de aan voetbal inherente rellen nogal eens het beest in de mens wakker te maken. De boerkini daarentegen is juist bedoeld om de dierlijke lusten te dempen die mannen eigen schijnen te zijn. Zo'n boerkini is namelijk een zwempak voor moslima's dat het lichaam van top tot teen bedekt. Het werd ontworpen door een Australische moslima, die zich beknot voelde in haar bewegingsvrijheid. Of de boerkini - een samentrekking van boerka en bikini - een succes wordt, valt nog te bezien. Aan de stranden van de landen waar de sharia is ingevoerd, zijn deze zomer nog niet veel baigneuses in boerkini gesignaleerd; ook op het eerste ‘moslimstrand’ in Europa (bij de Italiaanse stad Riccione) schijnen ze nog niet gespot te zijn. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} croftybom Ontploffen in Irak in 2006 inmiddels dagelijks ‘berm- en wegbommen’ (door opstandelingen in elkaar geknutselde explosieven langs de kant van de weg, die bedoeld zijn om de Amerikaanse bezetter uit het land te verjagen), ook in Nederland is het in 2006 regelmatig raak. Pubers blijken een nieuwe hobby te hebben ontdekt: doe-het-zelfbommetjes maken. Een beproefde methode is het vervaardigen van een explosief door een (pet)fes te vullen met zogeheten caustische soda, die normaliter gebruikt wordt als gootsteenontstopper en onder meer in de handel wordt gebracht onder de merknaam Crofty®. De werking van zo'n ‘croftybom’ berust op versnelde oxidatie van aanwezige metalen. Hierbij ontstaat een gas dat druk uitoefent op de gesloten fes, die hierdoor kan ontploffen. Door de splinters of door de warmte waarmee het chemische proces gepaard gaat, kunnen croftybommen ernstig letsel veroorzaken. De merknaamhouder vreest voor zijn imago door deze toepassing van zijn handel. energiesnoeier Was het najaar van 2005 met een gemiddelde temperatuur van ongeveer 12 graden al de warmste herfst van de laatste 300 jaar, in 2006 is die herfst met een gemiddelde temperatuur van 13,6 pas echt heet. De allerheiligenzomer baart Nederland echter geen zorgen. Er wordt wat gemompeld over nieuwe kerncentrales, die in elk geval niet aan de opwarming van de aarde zullen bijdragen door CO2-uitstoot, maar verder wordt de oplossing voor de opwarming van de aarde vooral gezocht in het ‘uitpolderen’ van grote stukken Nederland. Dat komt zo ongeveer neer op het doorsteken van de dijken, waardoor wat ooit moeizaam ingepolderd is, opnieuw onder water kan lopen, vooral om eventuele wateroverlast als gevolg van klimaatverandering op te vangen. Terug naar af dus. Nee, dan Vlaanderen, daar pakt de overheid de opwarming van de aarde structureel aan door energiesnoeiers op pad te sturen. ‘Energiesnoeiers’? Jazeker, de Vlaamse minister van Sociale Economie Kathleen Van Brempt maakt in de recordherfst van 2006 bekend dat zo'n honderd laaggeschoolden zullen worden opgeleid om huis aan huis eenvoudige klusjes te klaren, zoals het plaatsen van isolatie. Het is de bedoeling dat in de Vlaamse doorsneewoning op die manier dertig procent minder energie zal worden gebruikt. De energiesnoeiers moeten er niet alleen voor zorgen dat de burger op zijn energiekosten bespaart, maar ook dat België de Kyoto-normen gaat halen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} halalhypotheek Nederland ‘halaliseert’. Albert Heijn kondigt in de nazomer van 2006 aan een proef te willen doen met halalvlees: vlees van ritueel geslachte dieren, bestemd voor de moslimconsument. Diervriendelijk Nederland raakt in rep en roer, want halalvlees is afkomstig van de dieren die onbedwelmd worden geslacht. Dat vinden westerlingen wreed, onbeschaafd en in het geheel niet koosjer. Er wordt massaal geprotesteerd bij Albert Heijn. Met succes, want eind oktober kondigt de supermarktketen aan voortaan alleen nog maar halalvlees van bedwelmd ritueel geslachte dieren in het halalschap te leggen. De ‘halalisering’ van de markt breidt zich ook uit in de financiële wereld, als de Rabobank in november aankondigt een ‘halalhypotheek’ te willen introduceren. Die hypotheek is gericht op moslims voor wie het verschijnsel rente van huis uit ‘haram’ is (niet in overeenstemming met de islamitische wetten). In december lijkt de Rabobank ingehaald te worden als Bilaa-Riba Islamic Finance een nieuwe, door een ‘shariaboard’ (een raad van islamitische rechtsgeleerden) goedgekeurde hypotheekvorm introduceert. Die hypotheek komt erop neer dat niet de woningbezitter een huis-methypotheek koopt, maar dat de bank de woning koopt en die met een opslag (ter bestrijding van de financieringskosten) in maandelijkse porties aan de bewoner doorverkoopt. Zo is er volgens de wetgeleerden namelijk geen sprake van haramme rente, maar van halalle handel. islamtsunami In de tweede helft van 2006 is Nederland in de ban van de verkiezingen. Zal het schip van staat weer vier jaar rechts-conservatief voortdrijven, of gaat het roer om en varen we de komende jaren de ‘sociaal-christelijke’ koers van ChristenUnie, PvdA en CDA (wat iets anders schijnt te zijn dan de al langer bekende christelijk-sociale politiek van coalities van CDA en PvdA)? In de felle campagne in de aanloop naar de verkiezingen nemen sommige politici onverbloemd stelling tegen hele bevolkingsgroepen. De onderbuik regeert, en vooral moslims zijn de gebeten hond. Geert Wilders en Marco Pastors vechten om het kampioenschap emopolitiek en waarschuwen voor een vérgaande islamisering van Nederland. Wilders wint die strijd, misschien omdat hij aansprekende metaforen introduceert, zoals zijn aanhoudende waarschuwing dat Nederland een ‘islamtsunami’ te wachten staat. lichtstaking Hoe zet je als werknemer van een energiebedrijf je eisen kracht bij als je wilt voorkomen dat het bedrijf gesplitst wordt? Dan draai je het licht uit tijdens een internationale voetbalwedstrijd. Begin september 2006 dreigen de ondernemingsraden van een aantal energiebedrijven dat te doen tijdens de interland Nederland - Wit-Rusland. Deze ‘lichtstaking’ gaat echter niet door als de KNVB dreigt de bestuursleden van de ondernemingsraden persoonlijk aansprakelijk te stellen. Die krijgen opeens last van slappe knieën. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} megawuppie Albert Heijn weet ze tijdens het wereldkampioenschap voetbal niet aangesleept te krijgen: ‘wuppies’, een soort kopvoeters die onder het mom van gedeelde voetballiefde door de grootgrutter als promotiemiddel worden ingezet. De ‘world unique promotional product identity & emotion’ - want dat betekent de afkorting wuppie - wordt een doorslaand succes, maar het succes van de ‘megawuppie’ wordt zo mogelijk nog groter. Krijgt de klant van Albert Heijn de wuppies gratis, voor de megawuppie - een groot uitgevallen pluizebol die hetzelfde doel dient als de wuppie - moet de consument betalen. De megawuppie wordt niettemin een rage. Vooral als ze op zijn bij de supermarkt, worden ze razend populair. Iedereen wil er een hebben. De megawuppies worden op verkoopsites dan ook voor het tien- of twintigvoudige van de winkelprijs verhandeld. Waar een klein land groot in kan zijn! religiecode In september 2005 publiceert een Deense krant een paar cartoons over de profeet Mohammed. Het duurt even, maar begin februari 2006 dringen deze cartoons in de moslimwereld door. Het gevolg? Deense (en andere westerse) ambassades en consulaten in brand en doodsbedreigingen aan het adres van Denen en andere Scandinaviërs in moslimlanden. De wereld slaat op tilt. Een paar weken lang zijn er dagelijks ‘cartoonrellen’. Daar vallen zelfs ‘cartoondoden’ bij. Het opvallendst aan deze ‘moslimrellen’ is het begrip ervoor bij sommige westerlingen. Koesterde ‘de vrije wereld’ tot voor kort de vrijheid van meningsuiting en werden godsdienstkritiek en een flinke dosis blasfemie getolereerd, naar aanleiding van de vijandelijkheden die volgen op de Deense cartoons lijken westerse overheden bereid te zijn de vrijheid van meningsuiting te offeren op het altaar van de lieve vrede (en de oliediplomatie). Zoals de Europese Commissie, die op 6 februari 2006 de invoering van een ‘godsdienstcode’ oftewel ‘religiecode’ voorstelt: een gedragscode voor de media ten aanzien van de omgang met godsdienstige zaken die onder de gelovigen voor onrust kunnen zorgen. slobberlaars Jaren geleden waren ze ook al eens in de mode: laarzen met een zachtleren schacht, die om kuit of onderbeen slobberen. Maar hun naam kregen ze pas onlangs: ‘afzaklaars’, ‘slobberlaars’ of ‘zaklaars’. Geen vleiende benamingen, maar dat schijnt de handel niet te deren. Slobberlaarzen zijn in de herfst van 2006 niet meer weg te denken uit het straatbeeld. VOC-mentaliteit Eind september 2006, tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, verzucht de Nederlandse premier Balkenende terug te verlangen naar de ‘VOC-mentaliteit’. Balkenende bedoelt dat als metafoor voor (Hollandse) ondernemingszin: handen uit de mouwen en gaan met die banaan! Maar aan de basis van die metafoor, de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, kleven niet alleen maar positieve eigenschappen. De VOC, die tussen 1602 en 1798 de handel op de Oost domineerde, paarde amoreel commercialisme aan koloniaal paternalisme, en dat maakt VOC-mentaliteit een ongelukkig woord in de mond van een modern bestuurder. Dat blijkt, want zijn verzuchting levert Balkenende behoorlijk wat kritiek op. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.30 km zone b.30 km-zone c.30km-zone 2. a.Cruesli b.cruesli c.crüsli 3. a.gefruite ui b.gefruiten ui c.gefruitte ui 4. a.Nordic walking b.nordic walking c.nordicwalking 5. a.op zoek gaan b.opzoek gaan c.opzoekgaan 6. a.pritstift b.Prittstift c.prittstift B. Vergroot uw woordenschat 1.adelskalender a.adelsregister b.schaatsranglijst c.stamboom van raspaarden 2.gallomaan a.benzineslurper b.francofiel c.waanzinnige 3.masala a.joodse feestdag b.kruidenmengsel c.wijn 4.sinecure a.iets makkelijks b.iets moeilijks c.iets vanzelfsprekends C. Zoek de fouten 1.Na een helletocht door het ontstuimige Middellandse Zeegebied vaarden we met onze plezierjacht de kosmopolitische wereldstad Istanbul binnen waar we ons konden laveren aan gotische minaretten en exotische minaressen. 2.Ondanks enig oponthoud konden we onze reis na precies een dekade voortzetten en meerden we af op De Krim, het welbekende vakantieschiereiland van de Russische maffia in Oekraïne, na Rusland en Turkije het derde grootste Zwarte Zeeland. D. Extra Hoe schrijf je het jaartal 2007 in letters? De antwoorden vindt u op bladzijde 31 van dit nummer. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Geldbedragen ?Noteer je geldbedragen met het euroteken of met het woord euro? En wat voor leestekens gebruik je erbij? ! Normaal gesproken worden exacte bedragen met een euroteken geschreven, met name in zakelijke teksten: ‘Die sjaal kostte €14,95’, ‘Het lidmaatschap van Onze Taal kost €23,- per jaar.’ Het voluit geschreven woord euro wordt vooral gebruikt als het er niet op aankomt om het bedrag heel exact weer te geven: ‘Heb je 120 euro voor die jas betaald?’, ‘De premie stijgt gemiddeld met tien euro.’ Dat geldt ook voor zinnen waarin bijvoorbeeld een omschrijving met miljoen of miljard staat: ‘Het kostte 23 miljoen euro’, ‘Het budget bedraagt 3,25 miljard euro.’ Een zin als ‘Het budget bedraagt €3,25 miljard’ is verwarrend, omdat je eerst €3,25 leest en daarna pas miljard. Wij adviseren om het euroteken alleen te gebruiken als het hele bedrag in cijfers wordt uitgedrukt, en anders te kiezen voor een vorm als 3,25 miljard euro. Wat de leestekens betreft: bij een notatie met het teken € wordt altijd een komma gebruikt tussen het aantal euro's en het aantal centen. Bij bedragen in hele euro's komt na de komma een (breed) streepje: €23,-. In tabellen kunnen de komma en het streepje achterwege blijven. In geldbedragen vanaf vijf cijfers worden punten gebruikt: €18.272,88, €23.312.500,-. In bedragen met vier cijfers voor de komma is de punt optioneel: zowel €1234,- als €1.234,- is juist. Meestal is de punt niet nodig. Verwijzen naar gezin ?‘De Tokkies zijn een onaangepast gezin uit Amsterdam-West, dat zijn/hun buren terroriseerde.’ Is het zijn of hun? !Beide zijn juist. Het bezittelijk voornaamwoord hoort hier bij het woord dat, en dat slaat terug op gezin. Vanwege gezin ligt allereerst zijn voor de hand: zijn is het juiste bezittelijk voornaamwoord bij het-woorden (met uitzondering van vrouwelijke personen en dieren, zoals het meisje, het koekalf en het zebrawijfje). Maar naar woorden die een verzameling aanduiden, kan ook met hun worden verwezen, aldus de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Eigenlijk wordt er dan ‘buitentekstelijk’ verwezen naar ‘de leden van de verzameling in kwestie’, dus naar de afzonderlijke personen, en niet naar de verzameling als geheel. Een voorbeeld uit de ANS: ‘Het prinselijk paar en hun kinderen brachten een bezoek aan de dierentuin.’ {== afbeelding ‘De Tokkies zijn een gezin dat zijn buurt terroriseerde.’ Of moet het zijn: ‘hun buurt’? ==} {>>afbeelding<<} Voor veel mensen zal hun in de zin over de Tokkies natuurlijker klinken dan zijn. Dat wordt misschien nog extra gestimuleerd doordat de hoofdzin een meervoudig onderwerp bevat: de Tokkies. Kennelijk/blijkbaar ?Is er een verschil tussen blijkbaar en kennelijk? Ik heb het idee dat kennelijk steeds minder gebruikt wordt. !In de praktijk komt blijkbaar wel vaker voor, maar kennelijk is nog lang niet uitgestorven. Blijkbaar en kennelijk betekenen (meestal) hetzelfde: ‘naar aangenomen mag/moet worden’. Een zin als ‘Imke heeft blijkbaar geen geld voor een auto’ betekent dus hetzelfde als ‘Imke heeft kennelijk geen geld voor een auto.’ Maar kennelijk heeft ook een andere betekenis: ‘herkenbaar, duidelijk, onmiskenbaar’. Die wordt onder meer gebruikt in de juridische formulering kennelijk onredelijk ontslag, waarmee bedoeld wordt dat er geen reden voor het ontslag is gegeven en dat het ontslag dus onmiskenbaar onredelijk was. Buiten juridische contexten is die betekenis van kennelijk nauwelijks meer bekend; daardoor is de kans groot dat kennelijk onredelijk ontslag verkeerd geïnterpreteerd wordt. CO2/CO2/CO2 ?Wat is juist: CO2-uitstoot, CO2-uitstoot of CO2-uitstoot? !Zowel het Groene Boekje als het Witte Boekje spelt CO2-uitstoot, dus met een ‘verlaagd’ tweetje (subscript). CO2 is de chemische formule voor koolstofdioxide: C is het symbool voor koolstof en O voor zuurstof. Met het lage tweetje (de ‘index’) wordt in de chemische notatie aangegeven dat er in een molecuul koolstofdioxide twee zuurstofatomen zitten (tegenover één koolstofatoom). Een andere bekende chemische notatie is H2O voor water: twee waterstofatomen (symbool: H) en één zuurstofatoom. In de praktijk wordt de 2 vaak ‘op de regel’ geschreven: CO2. In informele teksten is daar geen bezwaar tegen, maar het is in strijd met de chemische notatieconventie. Een verhoogd tweetje is zeker niet juist: dat wordt alleen gebruikt voor het kwadraat van een getal (52 = 25) en in oppervlakteaanduidingen als m2 (‘vierkante meter’). In molecuulformules wordt nooit een verhoogd cijfer gebruikt. Slome duikelaar ?Waar komt het scheldwoord slome duikelaar (‘niet actief, saai mens’) vandaan? !Slome duikelaar gaat terug op een historische persoon. Abraham Joseph Swalff (1745-1819) was een Amsterdamse schoenpoetser, visventer en grappenmaker die ook verhalen en gedichten in het Jiddisch schreef. Zijn pseudoniem was Sjloume Duikelaar, waarin Sjloume een Jiddische vorm is van de bijbelse naam Salomo(n). De naam Duikelaar koos hij waarschijnlijk op grond van het Middelnederlandse werkwoord duckelen (‘bukken’), aldus Marcel Grauls in zijn boek Mijn naam is haas. Hoe historische figuren in het woordenboek belandden (2001). Er deden allerlei anekdotes over Sjloume Duikelaar de ronde en zijn naam werd (plaatselijk) legendarisch. Toen de gedachte aan deze figuur vervaagde, werd Sjloume opgevat als het bijvoeglijk naamwoord slome; zo werd slome duikelaar de benaming voor iemand die sloom overkomt, die weinig presteert. De naam Salomo komt overigens van het Hebreeuwse woord voor ‘vrede’, sjalom, dat in die taal ook nog steeds een bekende groet is. Op de website van Onze Taal worden zo'n duizend taalkwesties besproken. Kijk voor een overzicht op www.onzetaal.nl/advies/overzicht.php. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Halvarine voor hongerige hersenen Hoever kan reclame voor ‘gezonde’ producten gaan? Jan Erik Grezel Een rimpelloze oude dag, hernieuwde levenslust, garantie voor een goede stoelgang: het is niet niks wat gezondheidsproducten ons allemaal beloven. Hoe serieus moeten we dit allemaal nemen? Vooral bij aanprijzingen van voeding en gezondheidsproducten is vaak niet duidelijk waar een terechte claim eindigt en het misleiden begint. Ideaal terrein voor creatieve reclamemakers om de talige grenzen te verkennen. {== afbeelding Makers van reclame voor gezonde producten zoeken de grens van het toelaatbare. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Het was nog erger dan een bord met spruitjes: de dagelijkse lepel levertraan. De foltering van reukorgaan en smaakpapillen met deze ranzige substantie is hét voedingstrauma van heel wat kinderen geworden. Maar het heette goed voor de weerstand, zeker als de r in de maand was. Voor vermoeide moeders was er Pleegzuster Bloedwijn. En abdijsiroop deed wonderen bij een zere keel. Veel meer keus in gezondheidsmiddelen was er niet, zo'n halve eeuw geleden. De overzichtelijkheid van de jaren vijftig. Sta je anno 2007 in de supermarkt voor de schappen met voedingssupplementen, dan begint het je te duizelen. Honderden potjes, flesjes en flaconnetjes beloven een gezonde geest in een rimpelloos lichaam: draagt bij tot een betere gemoedsstemming, verbetert je leer- en concentratievermogen, houdt je huid jong en zacht, vermindert het risico op hart- en vaatziekten, verhoogt je energie en weerstand. En voor een vlekkeloze stoelgang moet je niet bij de potten bruine bonen zijn, maar bij de functionele voeding in het zuivelvak. Hier jubelt de kartonnen wikkel rond een setje plastic bekertjes met yoghurt: ‘de enige met bewezen effect binnen veertien dagen. Wetenschappelijke studies tonen aan dat Activia, dankzij de unieke Bifidus Essensis cultuur, de stoelgang bevordert en kan bijdragen aan een evenwichtige darmflora. Eet Activia elke dag en merk de resultaten binnen twee weken.’ ■ Optimelisme Gezond is ‘in’. Geen voedselfabrikant die daar niet op inspringt. Anderhalf jaar geleden hield VMT (het vakblad voor de voedingsmiddelenindustrie in Nederland en België) een bijeenkomst onder de titel ‘Gezond, grijp uw kans. De klant vraagt erom’. Communicatie- en projectmanagers van onder andere McDonald's en Farm Frites voerden er het woord - wat toch de indruk wekt alsof de vos de passie preekt. Een marketingdeskundige van Campina, een zuivelproducent die zich in de strijd tegen overgewicht werpt, vertelde op het congres over het ‘Optimelisme’. Dat verwijst naar het al enige jaren door Campina geproduceerde Optimel, een assortiment aan onder andere yoghurtdrankjes, kwark en vla met 0% vet en ‘geen suiker toegevoegd’. In Campina's campagnes ligt de nadruk op beperkte energie-inname. ‘Eten zonder diëten’ is de reclameleus bij het nieuwste product Optimel Control. De hele voedingsmiddelenbranche, van melkboer tot patatbakker, lijkt zich ‘gezondheid’ toegeëigend te hebben. Steeds meer producten hebben een uitdrukkelijke gezondheidsclaim - een bewering die een verband legt tussen de consumptie van een product en het effect daarvan op de gezondheid. Voor de {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} industrie is zo'n aanprijzing vooral een marketinginstrument. Naast margarine kennen we al jaren de minder vette halvarine. En je kunt tegenwoordig ook al ‘minarine’ krijgen, een soja-margarine met een nog lager vetgehalte, verkrijgbaar onder de merknaam Alpro. Door de enorme aanwas van ‘gezonde’ producten worden de claims steeds specifieker. Zou de consument warm te krijgen zijn voor ‘eetlustremmende pijnboompittenolie’? Makers van reclame voor gezondheidsproducten en functionele voeding zoeken de grens van het toelaatbare om zich te onderscheiden van de concurrent. Maar waar ligt die grens? En wie bepaalt wat wel en wat niet mag? ■ Medische claims ‘Een claim op een gezondheidsproduct heeft een lange weg afgelegd voordat hij op het etiket staat’, zegt chemicus Lars-Erik van Dinter. Hij begeleidt vanuit zijn adviesbureau voor gezondheidsmarketing MYN producenten van gezondheidsmiddelen. Van Dinter kent de kaders van de Warenwet en weet aan welke eisen een claim moet voldoen. Misleidend mag een reclame nooit zijn. De dropfabrikant die zijn kokindjes op de verpakking ‘vetvrij’ noemt, wordt door de rechter teruggefoten. Geen enkele dropsoort bevat vet. ‘Je kunt als producent niet zomaar wat op een etiket zetten. De Warenwet geeft duidelijke kaders aan. Een product mag niet de veiligheid en de gezondheid van consumenten in gevaar brengen. Voor gezondheidsproducten zijn vooral artikel 19 en 20 van belang. Een verwijzing naar ziekte of genezing is niet toegestaan. Ook een toespeling op geneeskrachtige werking kan niet door de beugel. Dan wordt het namelijk een medische claim. Medische claims zijn voor geneesmiddelen. Daar gelden veel strengere regels voor. Maar voor het aanprijzen van gezondheidsproducten en functionele voeding laat de Warenwet genoeg vrijheid. Ik adviseer om bij het formuleren van een claim vooral te kiezen voor termen als bevordert, stimuleert en verhoogt - als tenminste wetenschappelijk bewezen is dat die op hun plaats zijn.’ ■ Amandelpaddestoel Toevallig ontdekte Van Dinter een paar jaar geleden zelf een middel tegen eczeem. Met dat middel doorliep hij het hele proces van ‘vondst’ tot goedkeuring van de gezondheidsclaim door de bevoegde instantie. ‘Ik had in een culinair artikel iets gelezen over een soort truffel, een amandelpaddestoel. Die wordt veel gebruikt in de betere restaurants. Deze paddestoel - de Agaricus blazei murill - blijkt een gunstige werking te hebben op het immuunsysteem. Nu had ik vanaf mijn vijftiende al ontzettend last van eczeem. Jarenlang ben ik behandeld met de meest vreselijke rommel, zoals corticosteroïden - niets hielp. De dokter hield het op stress. Maar ik hád helemaal geen last van stress. Toen ik het stukje las over die truffel, dacht ik: dat ga ik proberen.’ ‘Binnen twee weken had het resultaat. Ik wilde, als chemicus maar ook als eczeempatiënt, weten wat de werkzame bestanddelen zijn. Dat bleken “bètaglucanen”, vezels die het immuunsysteem stimuleren. Ze zitten overigens ook in haver en gerst. Ik ben er uiteindelijk in geslaagd om zelf een product te maken met deze natuurlijke bestanddelen van de amandelpaddestoel. Uit wetenschappelijke bronnen heb ik na een lange zoektocht drie claims kunnen afleiden voor mijn product Nurilan: “stimuleert het immuunsysteem”, “ondersteunt het herstellend vermogen van de huid” en “verhoogt de vitaliteit”.’ ‘De steun komt onder andere uit onderzoek van Harry Wichers, hoogleraar immuunmodulatie aan de universiteit van Wageningen. Zwammen wekken weerstand was de ondertitel van zijn inaugurele rede. Ik heb mijn claims goed gefundeerd. Ze zijn goedgekeurd door de KAG, de Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten.’ Functionele voeding en gezondheidsproducten Activia van Danone behoort tot de ‘functionele voeding’. Dat zijn voedingsmiddelen die de gezondheid van de consument kunnen bevorderen doordat er meer of juist minder van bepaalde ingrediënten in zit. Een van de oudste en bekendste voorbeelden is Becel, dat in 1960 op de markt kwam. Naast de functionele voeding is er de laatste jaren een enorme markt aan gezondheidsmiddelen opgekomen. Dit zijn vitaminepreparaten en voedingssupplementen die het farmaceutische uiterlijk hebben van een geneesmiddel (bijvoorbeeld vitaminepillen en visoliecapsules), maar beslist geen medicijnen zijn. ■ Winderigheid Deze keuringsraad speelt een centrale rol bij het toelaten of verbieden van claims op gezondheidsproducten. Heeft een fabrikant een nieuwe claim, dan beoordeelt de KAG de aannemelijkheid. ‘Tegen zwakke zenuwen’ mag niet, ‘geeft zwakke zenuwen een weldadige rust’ mag wel. In de loop der jaren is een lijst ontstaan waarop alle toegelaten en niet toegelaten claims worden opgesomd, gerangschikt naar indicaties (zoals hart- en vaatziekten, hoofd, spijsvertering, zenuwen, huid, sportgerelateerde claims en veroudering). Is een claim eenmaal aanvaard, dan kan iedereen die gebruiken. Deze indicatieve lijst (zie het kader op bladzijde 21) kan via internet geraadpleegd worden. De leek die de lijst bekijkt, wordt wel erg nieuwsgierig naar de argumentatie achter de beoordelingen. Waarom mag ‘geprikkelde ogen’ wel en ‘geïrriteerde ogen’ niet? De woordvoerster van de raad benadrukt dat het hier niet om een taalkundig, maar om een juridisch oordeel gaat. Uit vrees voor negatieve publiciteit wil zij overigens niet meewerken aan dit artikel. Van Dinter kan een aantal ondoorgrondelijke beslissingen van de KAG toch wel verklaren. ‘Alles wat op een medische claim lijkt, wordt afgewezen. “Geïrriteerde ogen” valt daar net wel {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} onder, “geprikkelde ogen” klinkt iets zachter en wordt kennelijk niet als een medische omschrijving beschouwd. “Verbetert de conditie van het tandvlees” geeft duidelijk aan waar het middel goed voor is. Maar “tegen bloedend tandvlees” wekt de suggestie dat het middel een medisch probleem oplost. Dat wordt dus niet toegelaten. Zoals gezegd kan een reclamemaker het best actieve en positieve woorden kiezen: ondersteunen, helpen, behouden, optimaliseren, bevorderen - daarmee heb je de meeste kans op acceptatie en succesformuleringen.’ {== afbeelding Lars-Erik van Dinter, adviseur ‘gezondheidsmarketing’: ‘Ik adviseer om bij reclame voor gezondheidsproducten vooral te kiezen voor termen als bevordert, stimuleert en verhoogt.’ Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Toch blijven er dan nog veel vragen over. Waarom ‘winderig’ wel, maar ‘winderigheid’ niet? Van Dinter: ‘Dat begrijp ik ook niet. Maar de context ontbreekt in de lijst. Dat is het hele dossier over de aanvraag van goedkeuring van een claim. Zo'n dossier zou het verschil kunnen verklaren.’ ■ Eenvoudige slogans ‘De scheidslijn tussen wat wel en niet mag, is inderdaad niet altijd duidelijk’, vindt ook dr. Henk van den Berg, specialist Voeding en Gezondheid van het Voedingscentrum. Dat is een onafhankelijke organisatie die consumenten voorlicht over veilig en gezond voedsel. Daarnaast wil het Voedingscentrum gezond eetgedrag bevorderen, bijvoorbeeld door te wijzen op de onlangs vernieuwde ‘schijf van vijf’. ‘De KAG kijkt alleen of een claim aannemelijk is. Maar dat is niet voldoende. Je kunt wel op een potje vitaminepreparaten zetten dat die pillen het vitaminetekort opheffen, maar dat hangt af van wie ze inneemt. Vitaminesupplementen hebben alleen effect als je ook echt een vitaminetekort hébt. Het Voedingscentrum zegt daarom dat een claim ook relevant moet zijn. De claim zou moeten vermelden bij welke doelgroep het effect op de gezondheid duidelijk optreedt.’ Ook gaat de KAG volgens Van den Berg voorbij aan de vraag of een claim al dan niet begrijpelijk is voor de consument. ‘Vraag de consument maar eens naar de betekenis voor de gezondheid van “verzadigde” en “onverzadigde vetzuren”. Uit enquêtes blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagden dat niet weet - en dat zijn dan begrippen die al jaren op de kuipjes margarine staan. Op veel verpakkingen zie je wonderlijke woorden en formuleringen: “darmfora”, “vijgcactus”, “koeienzwezerik”. Uitheemse ingrediënten en biochemische uitleg moeten vertrouwen wekken en de indruk geven dat het product verantwoord is. Maar het blijkt - ook daar is onderzoek naar gedaan - dat de kopers een voedingsproduct met een eenvoudige formulering betrouwbaarder vinden dan een product met ingewikkelde verhalen.’ ‘Soms nemen fabrikanten juist hun toevlucht tot heel eenvoudige slogans. “Je hersenen hebben honger”, staat op de nieuwe halvarine “voor het hele gezin” Blue Band Idee. In zo'n simpele slogan gaat de nuancering en specificering van het gezondheidseffect verloren. De eigenlijke boodschap van Blue Band is: “visvetzuren hebben een gunstig effect op de cognitieve hersenfuncties”, maar dat wordt niet direct geclaimd. Zo'n claim kan ook nog niet voldoende worden onderbouwd. Simpele claims zijn wel begrijpelijk maar niet precies genoeg.’ {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} ■ Cowboys Met de enorme toename van gezondheidsmiddelen en de grotere verscheidenheid aan claims veranderen ook de regels. Per i januari 2007 is er een nieuwe Europese verordening van kracht. Nutricia zegt over de babyvoeding Nutrilon: ‘Nutrilon Hypo-Allergeen verkleint de kans op allergie.’ Dat is een regelrechte verwijzing naar een ziekte. Dat kan toch, want fabrikanten krijgen meer mogelijkheden om de preventíéve werking te benadrukken. Maar die moet dan wel wetenschappelijk onderbouwd zijn. Dus staat er op de ‘handige hersluitbare bewaarbus’ Nutrilon: ‘Wetenschappelijk onderzoek toont nu aan dat de unieke samenstelling van Nutrilon opvolgmelk het immuunsysteem van je baby versterkt.’ {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Tot nu toe was het grijze gebied nogal groot’, vertelt dr. ir. Marge Jansen, productmanager Voedselconsumptie en Epidemiologie bij TNO Kwaliteit en Leven. ‘Je kon een lolly verkopen met de bewering dat die rijk is aan vitamine C. Daar is nu paal en perk aan gesteld. Zo worden de cowboys - de fabrikanten die de wildste claims hanteren - uit de markt geweerd.’ Volgens Jansen ontstaan er op Europees niveau drie soorten claims. ‘Om te beginnen voedingsclaims, zoals “rijk aan vitamine C”. Dat kun je op een kistje sinaasappelen zetten. Andere voorbeelden van voedingsclaims zijn “bron van...” en ook het veelgebruikte “light”. Dan heb je generieke claims, zoals “verbetert de stoelgang”. Dat past op een product dat veel vezels bevat. We weten namelijk uit talloze onderzoeken dat vezels goed zijn voor de stoelgang. Erg onderscheidend is het niet. Iedere producent van vezelrijk voedsel kan bijvoorbeeld de claim over de stoelgang gebruiken. Tot slot heb je specifieke “ziekterisicoreductieclaims”, zoals “product X versterkt het immuunsysteem”. Die moet je als producent onderbouwen met wetenschappelijk onderzoek en je moet een autorisatie aanvragen bij de EFSA (European Food Safety Authority).’ De grens tussen wel en niet toegelaten claims In Nederland beoordeelt de Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten (KAG) of beweringen (aanprijzingen of claims) op de etiketten van gezondheidsmiddelen en in reclame-uitingen aannemelijk zijn. De formulering mag niet de indruk wekken dat het product ziekte voorkomt of geneest. De ‘Indicatieve lijst gezondheidsaanprijzingen’ van de KAG bevat meer dan duizend gezondheidsclaims. De KAG zegt bij de lijst: ‘Vanzelfsprekend zijn er ook andere claims mogelijk. Wij laten het over aan uw creativiteit om nieuwe, toegestane claims te bedenken.’ (SUB)INDICATIE TOEGELATEN NIET TOEGELATEN gehoor en evenwichtsorganen goed voor het gehoor -[bij] duizeligheid -verbetert het gehoor -[bij] oorgeruis ogen om scherp te zien tegen wazig zien luchtwegen verzachtende invloed op luchtwegen verzachtende invloed op bronchiën/longen hart- en bloedvaten gunstige invloed op hart- en bloedvaten gunstige werking op hart- en bloedvaten zware benen etalagebenen darmen, stoelgang goed voor de darmperistaltiek prikkelt de darmen tot actie winderig winderigheid menstruatie prikkelbaar vóór menstruatie [bij] psychische ongemakken voorafgaand aan de menstruatie huid insectenbeten en kwallenbeten neutraliseert het gif van insecten te lang in de zon zonnebrand ■ Compromis De Europese verordening regelt ook dat ons eten enigszins uitgebalanceerd is: er worden zogenoemde voedingsprofielen ingesteld. Er mogen niet te veel verzadigde vetten, transvetten, zout en suiker in producten zitten die een voedings- of gezondheidsclaim voeren. Hoe die voedingsprofielen er precies uit gaan zien, is nog niet bekend. Jansen: ‘Die lolly met vitamine C wil je vanuit voedingskundig oogpunt niet promoten, omdat er gewoon te veel suiker in zit.’ ‘Bij de onderhandelingen tussen de lidstaten over deze profielen is een compromis uit de bus gerold. Van de vier genoemde stoffen - verzadigde vetten, transvetten, suiker en zout - mag er één de grenswaarde overschrijden. Je kunt dus toch nog een gezondheidsclaim zetten op yoghurt waar te veel suiker in zit, maar je moet dan wel op je product aangeven dát er te veel suiker in zit; dat is een soort disclaimer. De praktijk zal de komende jaren moeten uitwijzen tot welke claims dit Europese kader van richtlijnen zal leiden.’ Zowel Van Dinter als Van den Berg verwacht een toename van de ‘ziekterisicoreductieclaims’. Van den Berg: ‘Op een pak melk met extra calcium mocht de fabrikant zetten: “Calcium is goed voor de botten.” Door de nieuwe verordening zou dat bijvoorbeeld kunnen worden: “Helpt botfracturen te voorkomen”. Voorwaarde is wel dat zo'n effect dan duidelijk aangetoond moet zijn.’ ■ Gevarieerd Heeft een fabrikant eenmaal een aannemelijke en begrijpelijke claim die klinkt als een klok en die ook nog eens aan vrijwel alle regels voldoet, dan is hij er nog niet. De verpakking moet ook een minimale dagdosering aangeven waarbij het veronderstelde effect optreedt. ‘Voor een blijvend resultaat raden wij aan dagelijks tenminste een portie (125 g) te eten’, heeft Danone op de wikkel van Activia gezet. Van Dinter: ‘Je kunt nog zo'n mooi en gezond product hebben, als die dagdosering te hoog is, kun je het product echt niet verkopen. Ik had eens een klant die olijfolie produceerde met een hoog gehalte aan tocotrienol. Dat is een antioxidant dat preventief werkt bij risico op hart- en vaatziekten. Maar je moest er elke dag minimaal 45 milliliter van gebruiken. Dat is geen realistische dagelijkse portie.’ Rest de vraag of al die claims wel zinvol zijn. Gezond mag dan wel ‘in’ zijn, ‘gewoon gezond’ is in de reclame niet meer toereikend om je te onderscheiden. Maar wie al die prachtige aanprijzingen op de wikkels en de etiketten leest, vraagt zich af of de producent zichzelf niet overschreeuwt. Hebben we die vele gezondheidsproducten en dat voedsel met al die toevoegingen eigenlijk wel nodig? Nee, niet als je normaal eet en gezond bent, zeggen de voedingsdeskundigen van het Voedingscentrum. Kritisch zijn ook het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en de Gezondheidsraad, het adviesorgaan voor regering en parlement op het gebied van de volksgezondheid. Het gebruik van gezondheidsmiddelen en functionele voeding heeft nauwelijks extra voordelen voor gezonde mensen die gevarieerd en gezond eten volgens de schijf van vijf. Wie normaal eet, krijgt echt wel binnen wat hij nodig heeft. Doe maar gewoon, dan eet je al goed genoeg. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Merken worden woorden eBay Ton den Boon Brintageneratie, bountyeiland, barbiefiguur: er zijn merken die zo'n grote invloed hebben gekregen dat ze in het dagelijks taalgebruik zijn terechtgekomen. Sommige zijn zelfs doorgedrongen tot het woordenboek. Om de maand bespreekt Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale, zulke merken in Onze Taal. {== afbeelding Je kunt tegenwoordig ‘eBayen’ op een bepaald product. Foto: Wikipedia ==} {>>afbeelding<<} In hun lange geschiedenis is het de veilinghuizen Christie's en Sotheby's nog niet overkomen dat hun namen verwerkt werden tot werkwoorden. Een Van Gogh kun je niet christiën en een Rembrandt niet sothebyen. Een relatieve nieuwkomer op veilinggebied, het Amerikaanse internetveilingbedrijf eBay, is het anders vergaan. Waarschijnlijk hebben de bekendheid en de populariteit onder alle lagen van de bevolking bijgedragen aan het ontstaan van het werkwoord eBayen. Zoals eBay de naam is van een jong bedrijf, zo is eBayen - veel taalgebruikers negeren de merkwaardige hoofdletter en schrijven ebayen - een piepjong werkwoord. Pas sinds een jaar of anderhalf, twee wordt het geregeld aangetroffen op internet. Aanvankelijk leek eBayen een gelegenheidswerkwoord, maar inmiddels wordt het zó vaak en in zulke diverse betekenissen gebruikt dat van incidenteel gebruik geen sprake meer kan zijn. Enkele andere talen, waaronder het Duits en het Pools, kennen overigens een vergelijkbaar werkwoord. ■ Ge ebayt? De eigenlijke betekenis van eBayen is ‘deelnemen aan een veiling op de site van eBay’, maar het woord wordt hier en daar ook al meer in het algemeen gebruikt: ‘online loven en bieden’. Op een eBay-forum wordt eBayen overigens nog ruimer gedefinieerd als ‘handelen op het internet’. De meeste mensen eBayen alleen zo nu en dan, maar sommigen hebben er hun beroep van gemaakt: ‘Veel mensen hebben reeds de stap gezet om fulltime te ebayen, want hoe u het ook draait en keert, niets geeft zoveel voldoening als uw eigen baas te zijn.’ Niet alleen mensen die professioneel eBay-handel drijven, maar ook mensen die nu en dan eBayen, worden wel ‘eBay-handelaars’ genoemd. Of ‘eBayers’ of ‘eBaysters’ natuurlijk. Het werkwoord eBayen wordt niet alleen onovergankelijk (dat wil zeggen: zonder lijdend voorwerp) gebruikt in de betekenis ‘deelnemen aan een onlineveiling (op de site van eBay)’, maar ook overgankelijk. Zo kun je volgens internetbronnen ‘een cd'tje eBayen’ - wat dan kan betekenen dat je het in veiling brengt of er op een eBay-veiling op biedt. Hoewel eBayen inmiddels vaak als werkwoord wordt gebruikt, is niet voor iedereen duidelijk hoe het vervoegd moet worden. ‘Ik eBay’, ‘jij/hij eBayt’, ‘wij hebben geëBayd’ - zo luidt de correcte vervoeging, maar met die vervoeging wordt door heel wat deelnemers aan internetveilingen eigenzinnig omgesprongen. Zo komt de foutspelling geebayt (of ge ebayt) zelfs vaker voor dan de correcte spelling. ■ Sneakers gemarktplaatst Je kunt ook eBayen ‘op een bepaald product’, wat betekent dat je op een veilingsite (van eBay) ergens naar zoekt. Soms wordt het werkwoord eBayen dus gebruikt terwijl er op een andere veiling- of verkoopsite dan eBay gehandeld wordt; zo eBayt men bijvoorbeeld op de Nederlandse verkoopsite Marktplaats.nl. Normaliter vinden merknaamhouders zulk gebruik van afleidingen van hun merknaam niet zo'n succes. Zo liggen de felle juridische protesten van Google tegen het gebruik van googelen voor ‘zoeken via een willekeurige internetzoekmachine’ nog vers in het geheugen (zie ook de september-aflevering 2006 van deze rubriek). Maar misschien wordt het in het geval van Marktplaats wel door de vingers gezien, want die website is in 2004 door eBay overgenomen. Ook Marktplaats.nl zelf dient overigens als basis van een regelmatig gebruikt Nederlands werkwoord: marktplaatsen, bijvoorbeeld ‘zaterdagavond nog maar effe gemarktplaatst’ en ‘An heeft mijn oude sneakers gemarktplaatst.’ Marktplaatsen wordt dus net als eBayen nu eens onovergankelijk gebruikt en dan weer overgankelijk. Maar er zijn ook verschillen tussen de werkwoorden: marktplaatsen wordt vooral in de infinitief gebruikt (‘Ga marktplaatsen zou ik zeggen’) en soms als deelwoord (‘gemarktplaatst’); het wordt - in tegenstelling tot eBayen - nauwelijks vervoegd. Dus vormen als ‘ik marktplaats’ en ‘wij marktplaatsen’ worden niet vaak aangetroffen. Misschien verdwijnt de relevantie van zulke vervoegingen op den duur ook wel, want wie weet doopt eBay Marktplaats nog eens om tot eBay en kun je ook op het (voormalige) Marktplaats naar hartelust eBayen. Uit het oogpunt van taaleconomie zou dat wel wenselijk zijn. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Corrumptief Frans Lisman en Peter-Arno Coppen In de media wordt wel gesproken van ‘corrumptief gedrag’. Volgens Van Dale is er niets mis met dat corrumptief, maar daar valt over te discussiëren. -Wat zit je daar te lezen? -Dit? O, dat is heel interessant. Dat is een stapel krantenknipsels over die bouwfraudezaak van een paar jaar geleden, weet je nog? -Jaja, dat was één grote corruptiezaak. Dat weet ik nog wel. Ik geloof dat toen zo'n beetje iedereen verdacht werd van corrumptief gedrag. -Dat is grappig dat je dat zegt. Dat staat hier ook steeds, ‘corrumptief gedrag’. -Is dat niet goed dan? -Nee, het moet zijn corruptief gedrag, zonder m. -Zonder m? Hoe dat zo? -Nou, het komt oorspronkelijk van het Latijnse werkwoord corrumpere, dat ‘beschadigen, vervalsen, vervuilen’ betekent. -Wacht even: maar daar zit toch een m in? -Ja, maar ons woord corruptief is afgeleid van het zelfstandig naamwoord corruptie. Dat is in het Latijn corruptio, dat weer is afgeleid van corruptus, het voltooid deelwoord van corrumpere. En in dat voltooid deelwoord is die m al weg. -Poeh, wat ingewikkeld! Ik hoef toch zeker geen Latijn te kennen om een goed Nederlands woord te maken? -Nee, maar ook als je geen Latijn kent, kun je het woord corruptief gewoon afleiden van corruptie. Dan heb je geen enkele reden om daar een m in te gebruiken. -Jaja. Ik dacht waarschijnlijk aan het woord consumptief, als in consumptief krediet. -Dat kan wel zo zijn, maar consumptief is op dezelfde manier afgeleid van consumptie, dat weer uit het Latijn via consumptio van het voltooid deelwoord consumptus komt, en daar zit die m dan wél in. -Maar nogmaals: ik hoef toch geen Latijn te kennen om Nederlands te spreken? -Nee, maar jij zegt toch ook gewoon ‘corruptie’ en ‘consumptie’? Jij hebt het toch niet over ‘corrumptie’? -Nee, dat niet, nee. -Nou dan! Dan kun je toch gewoon een f achter die woorden zetten? Dan krijg je corruptief en consumptief. -Ja, da's waar. Nou ja, ik zou het misschien gewoon opzoeken. -Dan word je door de grote Van Dale wel op het verkeerde been gezet, want dit woordenboek vermeldt het woord in 1999 voor de eerste keer, maar helaas foutief, namelijk als corrumptief. -Aha. Daar ben ik dan mooi klaar mee. Is het dan toch correct? -Uiteindelijk beslist de taalgemeenschap dat. Maar ik zou het wel jammer vinden als corrumptief straks de enige uitzondering wordt op al die woorden op -ief. Want die zijn allemaal van bestaande zelfstandige naamwoorden afgeleid. Depressie - depressief, actie - actief, zelfs fout - foutief. -Wat zou dat? -Hoe leggen we die uitzondering straks uit aan onze kinderen, of aan buitenlanders die Nederlands willen leren? -Nou ja, gelukkig komt corrumptief niet zo heel vaak voor, dus zo'n vaart zal het niet lopen. -Ik help het je hopen! Straks gaan we nog ‘corrumpt’ en ‘corrumptie’ zeggen, en dan zijn we nog veel verder van huis. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Het mooiste woord van... Carla Bogaards Zeg hardop ‘poëziealbum’ en ach ja, je voelt zo'n poezelige kleinemeisjesvertedering. Maar het zou eigenlijk ‘o nee’ moeten zijn. Wat een wereld van frustratie en sociale discriminatie ligt er verborgen tussen die maagdelijke velletjes papier. Stap terug in de lagereschooltijd, de willekeur, de fluistercampagnes. Ten eerste associeer ik poëziealbum nog steeds met dat kreng van een juffrouw Vlist uit de vierde klas. Ze trok keihard en met satanisch genoegen jongens aan hun oren de bank uit, zodat ze levenslang met flaporen liepen. Meisjes sloeg ze met de stok over de vingers, je hield er lelijke kootjes aan over, en ze zette je voor schut. Ik zei een keer, staand bij haar tafeltje: ‘Achgoh...’ Haar ogen begonnen te vlammen, ze schreeuwde dat ik Gods naam misbruikte. Ik werd knalrood, en die rotkinderen gniffelden, ze bleef maar doortetteren en papegaaien, ze vond het zeker lekker om ook eens ‘achgoh’ te zeggen. Terwijl ik alleen ‘achgoh’ had gemómpeld, teleurgesteld over iets. En omdat ik toen nog een kindje van de Heer was, schokten haar beschuldigingen me ernstig. Ik vraag die vrouw ook nog in mijn album te schrijven - ja, je leert je onderdrukker lief te hebben - en verdomd, ze schrijft in schoonschrift een liedboekgezang: ‘Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, die galmt door gansch Jerusalem.’ Ten tweede was er die rangorde: wie schrijft als eerste na je familieleden? Wat een gekonkel en gedraai, want hoe verder naar voren in het album, hoe dieper de zogenaamde vriendschap. En later de roddels omdat Jenny Bos echt uit een vies gezin kwam, ze had met kleurpotlood geschreven en het had gevlekt. En dat Maria de Jong zo'n stomme tekening bij haar versje had gemaakt, hartstikke lelijk getekend. En Jannie dan, van die winkel, kapsones, maar van die lelijke doffe plaatjes zonder glittertjes. En Therese Tuin, ordinair hoor, zo'n gedichtje van die engel met die b ervoor. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ik bedoel, op mijn tiende kreeg ik eindelijk na veel zeuren een poëziealbum, een nogal gewaagd ding, helgroen glanzend, met in gouden letters poesie, zonder trema, wat ik idioot vond, want iedereen thuis verbeterde me non-stop bij elk verkeerd uitgesproken woord. Een wit plastic teckeltje sierde het kaft, ik was als de dood voor honden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ik ben niet verder gekomen dan zes versjes van vriendinnetjes. Toen begon de weerzin tegen kruiperijen en slechte poëzie, dat ten derde. Want nadat mijn grote zus van vierentwintig jaar een eigen authentiek gedícht voor me geschreven had, vond ik eerlijk gezegd de rest een hoop rijmelarij en gezemel; reinheid, een kroon van weldoen, eenvoud, zachtheid en deugd. Dus hield ik mijn album verder gesloten. Het was tien jaar na de oorlog. Samen met mijn pa bracht ik op Dodenherdenking bloemen naar het monument in Scheveningen, Bevrijdingsdag was bij ons een feestdag. Mijn zus schreef speciaal voor mij een gloednieuw, prachtig gedicht dat ‘Vrijheid’ heette, over de wind die door de zon woei, en een vlag wapperend op het rode dak, en de kinderen met opbollende jassen, een jongen klom in een boom, want de lente begon, het was zo transparant en vitaal, ik onderscheidde twee vrijheden. Het ging over mij, en over het verlangen naar vrede. Misschien ben ik mede daarom dichter geworden. Vandaag nog scheur ik die stomme juffrouw Vlist uit mijn poesiealbum. Tip tap top, mijn inkt is op. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Carla Boogaards (1947) is dichter en schrijver. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij wijze van zeggen Riemer Reinsma Chronique scandaleuse Omstreeks 1488 verscheen een anoniem boek over de Franse koning Lodewijk XI (1423-1483), onder de titel Chroniques du très-chréstien et victorieux Louys de Valois, unziesme de ce nom (‘Kronieken van de zeer christelijke en zegevierende Lodewijk van Valois, elfde van die naam’). Algemeen vermoedde men indertijd dat het was geschreven door Jean de Roye (of Royes, of Troyes; 1425-ca. 1495), notaris en secretaris van Jan II, hertog van de Bourbonnais. Dat was een vrij braaf boek, met een vrij brave titel. Dat veranderde in 1611, toen het boek weer eens herdrukt werd en de drukker het nodig vond de titel eens flink op te leuken; het werd nu de Chronique scandaleuse ou histoire des estrange faicts arrivez soubs le regne de Louis XI, roy de France. Opeens was daar dus het woord scandaleuse, terwijl er aan de inhoud van het boek niets veranderd was. Sindsdien is er een niet opdrogende stroom geschriften met de titel Chronique scandaleuse verschenen, oftewel ‘geschriften vol roddels en (seks)schandaaltjes’. In 2001 meldde de website www.cyburg.nl van het Amsterdamse stadsdeel Zeeburg dat er een ‘chronique scandaleuse’ te schrijven zou zijn over... het plaatselijke buurthuis. Maar helaas, ook hier - evenmin als bij Jean de Roye - geen sappige roddels en seksschandalen. ‘Post coitum omne animal triste’ De uitdrukking ‘Post coitum omne animal triste’ betekent iets als ‘na de coïtus is ieder dier terneergeslagen’. De huidige vorm is niet de oudste. Het gezegde kennen we uit het Latijn, maar het stamt oorspronkelijk uit het Grieks. Het komt voor het eerst voor in het boek Problemata, dat over het algemeen wordt toegeschreven aan de filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.), aangezien het veel materiaal bevat dat ook in de ‘erkende’ geschriften van Aristoteles voorkomt. Het boek kreeg zijn uiteindelijke vorm pas na het begin van de jaartelling. {== afbeelding De Franse koning Lodewijk XI (1423-1483) figureerde als eerste in een ‘chronique scandaleuse’. ==} {>>afbeelding<<} Ook de ínhoud van het spreekwoord was oorspronkelijk enigszins anders. In het Grieks luidt de tekst als volgt: ‘Meta ta afrodisia hoi pleistoi athumoteroi gignontai’ (‘na het liefdesgenot worden de meesten enigszins moedeloos’). Met ‘de meesten’ zijn dus alleen mensen bedoeld, geen dieren. Ook de oudste Latijnse vertaling rept trouwens alleen van mensen: ‘Et post coitum quoque animum plerique plus minusve dejiciunt’ (‘en na de coïtus raken de meesten ook meer of minder moedeloos’; uit: Aristotelis Opera omnia, uitgave Didot, deel IV, blz. 268). Hoe de dieren in het spreekwoord terechtgekomen zijn, is onduidelijk. Misschien heeft iemand het woord animum (‘ziel’) verward met animal. Hoe het met die postcoïtale droefheid zit, licht Aristoteles als volgt toe: ‘Zij die gemeenschap hebben, zijn vaak meer terneergeslagen, want door de gemeenschap koelen zij af, doordat zij iets verliezen wat waardevol is, zoals blijkt uit het feit dat de hoeveelheid zaad die wordt uitgestort, niet groot is.’ Het ‘koud’ zijn leidt volgens Aristoteles altijd tot neerslachtigheid. Opmerkelijk is dat de uitdrukking in deze vorm dus alleen op mannen slaat; vrouwen blijven buiten beschouwing. Hoewel het dus al een oud gezegde is, duikt het zo nu en dan nog altijd op in het Nederlands, en ook in andere talen. In 1996 kwam bijvoorbeeld de roman Animal triste uit, van de Duitse schrijfster Monika Maron, en een jaar later verscheen de Franse film Post coitum animal triste. Beide gaan vanzelfsprekend over een (niet al te soepel verlopende) relatie. Minder bekend is dat er later een vervolg aan het spreekwoord is gebreid. Dat gebeurde in het Latijn: ‘(...) praeter gallum, qui cantat’ (‘behalve de haan, want die kraait’). Nog weer later diende een nieuwe uitbreiding zich aan: ‘(...) sive gallus et mulier’ (‘behalve de haan en de vrouw’). De uitdrukking heeft vanouds veel stof tot discussie gegeven, en heeft evenveel bijval als scepsis geoogst. Valt er over het onderwerp eigenlijk ook nog iets zinnigs te zeggen? Heeft de moderne, empirische wetenschap ons hier iets te melden? Nu is de al dan niet droeve gemoedsstemming van een haan lastig te onderzoeken, maar bij vrouwen gaat dat iets makkelijker. En dan blijkt dat deze uitbreiding van het gezegde weleens zou kunnen kloppen met de werkelijkheid. In 2002 namelijk rapporteerde de psycholoog Gordon Gallup in het blad Archives of Sexual Behavior over een onderzoek waaruit bleek dat zaad een antidepressieve werking heeft. Vrouwen die zonder condoom de liefde hadden bedreven, hadden in het verleden minder vaak zelfmoordpogingen gedaan dan vrouwen die wel een condoom gebruikten, of zich van de geslachtsdaad onthielden. Wat de vrouwen betreft heeft het spreekwoord dus geen gelijk gekregen: zij voelen zich na de geslachtsdaad (in ieder geval die zonder condoom, dus) níét terneergeslagen. {== afbeelding Affiche voor een Franse film uit 1997. ==} {>>afbeelding<<} {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Het onderzoek De overtuigingskracht van de hoogleraar Marc van Oostendorp Hoe overtuig je mensen ervan dat ze misselijk worden als ze iedere dag sherry drinken? Je kunt ze bijvoorbeeld vertellen over je oom Herman, die zo'n naar gevoel kreeg toen hij enkele maanden twee glazen per dag had gedronken. Je kunt erop wijzen dat in een experiment met 267 volwassen mannen 78% van de proefpersonen misselijkheid rapporteerde nadat ze een week lang dagelijks een glaasje oloroso voorgezet hadden gekregen. Of je kunt aanvoeren dat alcoholdeskundige prof. dr. F. Klassen van de Universiteit Utrecht deze opvatting al jarenlang verdedigt. Niet al deze argumenten werken even sterk. Bovendien zijn er culturele verschillen in de kracht van argumenten. Een Frans publiek raakt eerder overtuigd door de mening van de - overigens fictieve - hoogleraar Klassen dan een Nederlands publiek. Dat blijkt uit het proefschrift waarop communicatiedeskundige Jos Hornikx (27) onlangs aan de Radboud Universiteit Nijmegen promoveerde en waarin hij toetste hoe geloofwaardig Fransen en Nederlanders stellingen vonden nadat hij er verschillende argumenten voor gegeven had. ■ Postbus 51 De overtuigingskracht van beweringen is een van de oudste onderwerpen van onderzoek in de westerse wetenschap: de Griekse wijsgeer Aristoteles dacht er al over na. Toch zijn er allerlei zaken nog niet bekend; hoe verschillende culturen argumenten beoordelen, is bijvoorbeeld nog nauwelijks bestudeerd. Hornikx' onderzoek voorziet in een deel van die leemte. Er worden doorgaans vier hoofd-soorten argumenten van elkaar onderscheiden. Het argument van oom Herman heet ‘anekdotisch’, dat van de 267 proefpersonen ‘statistisch’, en dat van professor Klassen een ‘autoriteitsargument’. Het vierde type is ‘oorzakelijk’: je beweert dat alcohol in het bloed komt en zo de maag en het evenwichtsorgaan aantast, en daarmee maak je het verband tussen drankconsumptie en misselijkheid aannemelijker. Voor schrijvers is het nuttig om te weten welke argumenten het best aanslaan bij hun publiek. Wie een brochure moet schrijven over bijvoorbeeld de effecten van alcohol, heeft waarschijnlijk een arsenaal aan argumenten tot zijn beschikking, die niet allemaal in de tekst verwerkt kunnen worden. Dan is het volgens Hornikx zaak om de trefzekerste argumenten te kiezen. {== afbeelding Jos Hornikx onderzocht hoe in verschillende culturen argumenten voor stellingen worden beoordeeld. Foto: Jos Hornikx ==} {>>afbeelding<<} Hornikx' belangstelling ging vooral uit naar het autoriteitsargument. Hoe vaak wordt dat argument precies gebruikt? Om dat te weten te komen verzamelde hij zowel in Nederland als in Frankrijk een groot aantal folders die als doel hadden de mening of het gedrag van de lezer te beïnvloeden. In Nederland ging het bijvoorbeeld om overheidsbrochures van Postbus 51, maar ook om informatiemateriaal van ideële instellingen als Amnesty International. Er bleek inderdaad verschil te zijn tussen de twee landen: de Nederlandse schrijvers verwezen zo goed als nooit naar autoriteiten, terwijl hun Franse collega's dat wel af en toe deden. ■ Marketing Nu zeggen zulke verschillen tussen bestaande brochures niet noodzakelijkerwijs iets over verschillen in overtuigingskracht. Misschien hebben de schrijvers tijdens hun opleiding wel geleerd om argumenten te gebruiken die bij nadere beschouwing geen enkel effect hebben op hun publiek. Daarom onderzocht Hornikx ook hoe lezers erover dachten. Zo ging hij in Nederland en in Frankrijk universiteiten langs om groepen studenten zijn stellingen en bijbehorende argumenten voor te leggen. De studenten kregen de opdracht {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} om de verschillende argumenten te rangschikken naar de mate van overtuigendheid. Ook uit dit onderzoek kwam naar voren dat Fransen iets meer waarde hechten aan autoriteitsargumenten dan Nederlanders. Franse collega's aan wie de onderzoeker zijn resultaten voorlegde, waren niet verbaasd. In Frankrijk wordt nu eenmaal veel waarde gehecht aan autoriteiten en experts, meenden zij. Maar wat is er voor Fransen nu precies zo waardevol aan het oordeel van die hoogleraren? Daarover deed Hornikx nóg een opmerkelijke ontdekking. Hij gebruikte in zijn onderzoek namelijk twee vormen van het autoriteitsargument: een waarbij de geciteerde hoogleraar zich bevond op een vakgebied dat duidelijk verband hield met het onderwerp in kwestie - de alcoholdeskundige die zich uitlaat over het drinken van sherry - maar ook een waarbij de hoogleraar een heel ander vakgebied bestreek - de marketing bijvoorbeeld, of de oogheelkunde. Als lezers waarde hechten aan deskundigheid, zou je verwachten dat ze eerder naar de eerste zouden luisteren dan naar de tweede. Maar de Franse studenten bleken, anders dan de Nederlanders, de professor in de marketing vrijwel even overtuigend te vinden als zijn collega in de alcohol. Het was nog vreemder: ze bleken beide hoogleraren zelfs ongeveer even deskúndig te vinden op het gebied van de stelling. ■ Misselijkheid Wat is er aan de hand? Denken Fransen dat een professor bij uitstek overal evenveel verstand van heeft? Ook dat bleek niet het geval: in een vervolgonderzoekje voerde Hornikx deskundigen op die geen hoogleraar waren, maar ook daarbij bleken de Franse proefpersonen nauwelijks verschil te maken tussen mensen die over hun eigen of juist over een heel ander vakgebied spraken. Wat de precieze verklaring voor het verschil tussen Nederlanders en Fransen is, weet Hornikx niet. Misschien heeft het te maken met een verschil in leescultuur, denkt hij. Franse scholieren en studenten zijn eerder geneigd om een aangeboden tekst ter kennisgeving aan te nemen; het verschil tussen een geneeskundige en een marketingspecialist valt hun daarbij dan nauwelijks op. Nederlandse leerlingen is beter geleerd teksten kritisch te benaderen. Hen krijg je niet zo gemakkelijk overtuigd van het feit dat sherryconsumptie misselijkheid veroorzaakt op basis van enkel de overtuigingskracht van een professor. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Irritatie Waar was ik nou laatst dat ze vroegen: ‘Spaart u onze punten?’? En waarom word ik daar agressief van? Ik wil nooit meer naar die winkel toe. ‘Ik haat sparen’, zei ik. Caissières snappen er niets van. ‘Hebt u een bonuskaart?’ Je mag het niet zeggen, het is straattaal van het laagste allooi, in de meeste straten hoor je het dan ook nooit, maar wat je op de lippen brandt is de aansporing dat Albert Heijn wat jou betreft de bonuskaart in zijn reet mag steken. Let wel: ik zég het dus niet, ik denk het alleen. Dat het zo ver met je komt dat je de wegenwacht moet bellen als je weer eens met een lege tank aan de kant van de snelweg staat omdat je zo opziet tegen de vraag of je zegels spaart. Dat er mensen bestaan, waarschijnlijk de meerderheid van de bevolking, die bepaalde tankstations overslaan omdat daar die week géén bepaalde voordeelactie is. Ik weet vrij zeker dat dit dezelfde mensen zijn die tijdens het laatste referendum tegen Europa hebben gestemd. Zo veel verschil is er niet tussen Wilders en Marijnissen: ‘typisch Nederlands’ is wat hen bindt. Ik wil nu graag het heilloze pad van de politiek verlaten om een vorm van geritualiseerde lichaamstaal te bespreken die mijn agressie al evenzeer wekt als de bonuskaart van Albert Heijn. Het gaat om vormen van lichaamstaal in de horeca waarbij ik mijn handen nauwelijks kan thuishouden. In geen land ter wereld behalve hier komen sommige obers op hun hurken het menu van de dag doorgeven, dan wel de bestelling opnemen. Ik heb zelfs weleens een voluit knielende man aan mijn tafeltje gehad. Het is toch niet gek dat je zo iemand wilt slaan? Wat is het voor een ongepaste intimiteit? Afgezien van de belachelijke houding komt zo'n man of vrouw veel te dicht op je. Als ik érgens niet van gediend ben, is het een toevallige aanraking door een onbekende ober. Op een sterke tweede plaats in de eeuwige ranglijst van irritaties komt de ober die de wijn laat proeven. Ongetwijfeld leren ze dit op school. De ober ontkurkt de wijn, veegt met serveerdoek of servet de flessenhals schoon en ruikt aan de kurk. Tot zover niets aan de hand. Dan komt het: alvorens de wijn ter keuring in te schenken, vaak zo weinig dat je nauwelijks kunt proeven, laat hij het etiket zien, MET DE ANDERE HAND OP ZIJN RUG. Waarom? Wat is de functie? Waarom zou een ober bij het laten keuren van de wijn één hand verstoppen? Ik hoop dat iemand het kan uitleggen. Niet met als argument ‘dat het nu eenmaal zo hoort’, want daarin geloven we niet. Tot slot het mooiste woord van deze maand. Het is Duits. Ik las het op de site van Voetbal International: Wundertüte. Een van de voetballers van Werder Bremen noemde de Braziliaan Ronaldinho een ‘Wundertüte’: een zak vol plezierige verrassingen. Zo veel poëzie verwacht je van een Duitse verdediger niet. Henk Spaan {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Kamervoorzitter eist duidelijke taal Gerdi Verbeet (PvdA), die begin december werd verkozen tot voorzitter van de Tweede Kamer, wil dat er onder haar voorzitterschap ‘duidelijk wordt gesproken’. Dat geldt ook voor de regering, als het aan de oud-docente Nederlands ligt: ‘De voorzitter moet ingrijpen als een minister geen antwoord geeft op vragen van de Kamer. Het is “Ja”, of “Nee”, of “Ik weet het niet.”’ (de Volkskrant) {== afbeelding Gerdi Verbeet, sinds december voorzitter van de Tweede Kamer, verlangt duidelijke taal in het parlement. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} ‘Onderwijs in Nederlands schiet tekort’ Scholen moeten bij hun leerlingen de kennis van wiskunde en Nederlands zien op te vijzelen. Dat staat in een advies van de Onderwijsraad dat begin december is verschenen. De raad onderzocht op verzoek van minister Maria van der Hoeven van Onderwijs of leerlingen nog wel genoeg kennis opdoen op school. De aanleiding was de veelgehoorde klacht dat de nadruk tegenwoordig te zeer wordt gelegd op vaardigheden, en te weinig op kennis. Die klagers krijgen dus in ieder geval voor het vak Nederlands het gelijk aan hun zijde: leerlingen scoren te laag op de onderdelen ‘woordenschat, grammatica en zinsbouw’, en volgens de Onderwijsraad hebben leerlingen ook moeite met structureren, redeneren en het scheiden van hoofd- en bijzaken in een tekst. Er zijn al enkele universiteiten en hogescholen die studenten bij aanvang van hun studie een entreetoets Nederlands laten doen, en hun een reparatieprogramma aanbieden als ze daarvoor zakken. Dat moet gestimuleerd, maar liever nog voorkomen worden, aldus de raad. Van VOC-mentaliteit tot truthiness De woorden van het jaar VOC-mentaliteit is het woord van het jaar, volgens woordenboekmaker Van Dale. Premier Balkenende kreeg veel media-aandacht nadat hij dat woord had gebruikt om aan te geven dat Nederland weer ‘over grenzen heen’ moet kijken. Ook in andere landen boog men zich over de jaarlijkse oogst van nieuwelingen. De Duitse Gesellschaft für deutsche Sprache verkoos bijvoorbeeld Fanmeile (‘feestplaats voor WK-voetbalsupporters’) tot woord van het jaar, en de Amerikanen hadden blijkens een door woordenboekmaker Merriam-Webster georganiseerde webverkiezing een voorkeur voor truthiness (vrij vertaald ‘wenswaarheid’). Voor meer woorden van het jaar zie: www.onzetaal.nl/dossier/mooiewoorden.php. Gescheld op het voetbalveld Eind 2006 werd er omstandig gediscussieerd over de vermeende taalverruwing op de voetbalvelden. De aanleiding was de rode kaart die Ajacied Wesley Sneijder in november kreeg in de wedstrijd tegen Sparta, nadat hij scheidsrechter Ruud Bossen voor ‘blinde tyfushond’ zou hebben uitgemaakt. Een week eerder had Sneijders ploeggenoot Kenneth Perez een grensrechter al ‘kankerneger’ genoemd. Sneijder verweerde zich: hij had helemaal geen ‘blinde tyfushond’ gezegd, maar ‘witte tyfuslijder’, en bovendien doelde hij niet op Bossen maar op de hoogblonde Spartaan Jeffrey Vlug, die een overtreding op hem zou hebben begaan. Hier en daar klonk vervolgens de vraag of dit de zaak wel minder ernstig maakte. Is het verwensen van een tegenstander aanvaardbaarder dan het uitschelden van een scheidsrechter? En doet het ene scheldwoord echt onder voor het andere? Verder klonk er gemor over de vergoelijkende opmerkingen van de Ajax-leiding. Zo zei voorzitter John Jaakke in het Radio 1 Journaal: ‘We zijn geen koorknapenvereniging. We doen aan topsport, aan topvoetbal op het allerhoogste niveau. Dat gebeurt op het scherp van de snede (...). Het is straattaal, ja.’ Bij dat laatste bleek ook een taalkundige kanttekening te kunnen worden geplaatst. Ewoud Sanders in NRC Handelsblad: ‘Onder straattaal wordt tegenwoordig doorgaans de nieuwe jongerentaal verstaan, een taal met veel invloeden uit het Turks, Marokkaans en Surinaams. Maar schelden met tyfus dateert al van ver voordat er in Nederland op grote schaal mensen uit Turkije, Marokko en Suriname kwamen wonen.’ Hoe dan ook: Wesley Sneijder kreeg van diezelfde commissie een redelijk zware straf: een schorsing van drie wedstrijden, waarvan één voorwaardelijk. Ajax-trainer Henk ten Cate, die diezelfde wedstrijd van het veld gestuurd werd nadat hij Bossen ‘moraalridder’ had genoemd, werd door de tuchtcommissie vrijgesproken. Sms-peranto Sinds een tijdje bestaat de schrijftaal Zlango, die volgens een Israëlisch bedrijf het Esperanto van de sms-wereld moet worden. Vooralsnog bestaat de taal uit 200 icoontjes, die iedereen volgens de ontwerpers zou kunnen begrijpen, ongeacht zijn moedertaal. De berichten kunnen via een sms-bericht worden uitgewisseld met iedere telefoon die Zlango ondersteunt. De eerste gebruikers zijn positief, maar klagen wel over de beperkte woordenschat van de taal. (HCC Magazine, De Telegraaf, Zlango.com) {== afbeelding lelijk ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding maar ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding slim ==} {>>afbeelding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Zijn goede wensen wenselijk? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Het is gebruikelijk om elkaar na de jaarwisseling op de werkplek een gelukkig nieuwjaar te wensen. Sommigen genieten daarvan, anderen wringen zich in allerlei bochten om zich eraan te onttrekken. Moet het goede-wensen-wensen blijven? ■ Tegenstander Natuurlijk bedoelen alle goede-wensenwensers het goed. En natuurlijk is niemand te beroerd om een ‘wederzijdsje’ te formuleren. Maar o, wat zijn die eindeloze herhalingen van dezelfde wens vervelend! Vreemd dat er nog geen communicatiebureau een training ‘origineel gelukkig nieuwjaar wensen’ op de markt heeft gebracht. Of dat bedrijven niet op de morgen van de eerste werkdag in januari het personeel in koor ‘De beste wensen allemaal’ laten uitroepen. Dan zijn we ook meteen af van het gezeur omstreeks de vijftiende januari of een wensje nog wel gepast is. Maar dat is nog niet alles. Al dat gewens is van een stuitende opdringerigheid. Allereerst in letterlijke zin: hoeveel vrouwen gaan er in januari niet met lood in hun schoenen naar het werk omdat ze vrezen dat sommige collega's zich niet tot een klam handje zullen beperken, maar een vochtige zoen proberen te laten landen in hun hals of, nog weerzinwekkender, op hun mond? Maar in de tweede plaats heeft het wensproces ook inhoudelijk iets bemoeizuchtigs. Wat heeft de wenser met mijn geluk te maken? En wat weet de wenser van mijn omstandigheden, dat ik zijn wensen zo goed kan gebruiken? ■ Voorstander Kerstkaarten, kaarsen en oliebollen: in dat gezellige rijtje horen de nieuwjaarswensen thuis. Vroeger kwamen een half uurtje na middernacht buren en kennissen langs om elkaar een goed jaar toe te wensen. Een moment waarin de door het tafelen en lange wachten wat benauwd geworden familiesfeer opklaarde, wederzijdse goede bedoelingen werden uitgesproken en oude banden herbevestigd. Kortom, er is veel voor het wensen te zeggen. Nu de ceremonie zich grotendeels verplaatst heeft naar de werkplek, geldt hetzelfde. Het aanbreken van een nieuw jaar heeft als elke cesuur iets afschrikwekkends: wat zou ons nu weer boven het hoofd hangen? Gelukkig is er een manier om die angsten te bezweren: door wederzijds de hoop uit te spreken dat het de ander goed zal gaan. Met dat ritueel geven we de gevoelsgevoelstemperatuur op het werk een zetje in de goede richting. Dat er wat sleet in de formulering van de wens gaat zitten, is eerder een voordeel dan een nadeel, omdat het het ritueel alleen vertrouwder maakt, en dus geruststellender. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Zijn goede wensen wenselijk? Geef voor 6 februari uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Goede wensen zijn wenselijk’ of ‘Goede wensen zijn niet wenselijk’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Hadden er niet meer talige onderwerpen moeten voorkomen in de half oktober gepresenteerde canon van de Nederlandse geschiedenis? Het kan de meeste Onze Taal-lezers weinig schelen. Slechts 258 inzenders - beduidend minder dan anders - brachten hun stem uit, waarbij de voorstanders van meer taal in de canon met 190 stemmen (73,6%) duidelijk in de meerderheid waren. De volgende onderwerpen werden canonwaardig geacht: onze dialecten, de wederopstanding van het Nederlands in het negentiende-eeuwse België en de kindergedichtjes van Hiëronymus van Alphen (‘Jantje zag eens pruimen hangen’). De tegenstanders van meer taal in de canon waren met 68 stemmen (26,4%) dus in de minderheid. Minimaal een van hen vond zelfs dat het wel wat minder kon, en wel ten gunste van meer bèta-onderwerpen. Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 16) A. Spelling 1.c. 30km-zone 2.a. Cruesli (merknaam) 3.a. gefruite ui 4.b. nordic walking 5.a. op zoek gaan 6.b. Prittstift (merknaam) B. Woordenschat 1.b. schaatsranglijst 2.b. francofiel 3.b. kruidenmengsel 4.a. iets makkelijks C. Zoek de fouten 1.onstuimige, Middellandse Zee-gebied mag ook, voeren, ons plezierjacht (onze plezierjacht is jagen als sport), kosmopolitische wereldstad is dubbelop, Istanboel mag ook, komma voor waar, laven, minnaressen 2.decade, de Krim, derde moet weg, liever Zwarte Zee-land om verwarring met Zeeland te voorkomen D. Extra 2007 in letters weergegeven levert twee losse woorden op: tweeduizend zeven. De algemene regel voor het aaneenschrijven van getallen in letters luidt: zet een spatie na duizend en schrijf de woorden miljoen en miljard los; de rest is aaneen. Dat levert bijvoorbeeld zestien miljoen driehonderdnegenenvijftigduizend negenhonderdtwintig op (de bevolking van Nederland op de ochtend van 1 december 2006), maar ook tweeduizend zeven. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë Nederlandse plaatsnamen ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 2005 werd Doodstil tot mooiste plaatsnaam van Nederland gekozen. Maar die tot de verbeelding sprekende naam wil niet zeggen dat het daar in dat Groningse dorpje zo stil is. Doodstil gaat namelijk terug op Dodes til, ‘de brug van Dode’. De tak van wetenschap die zich bezighoudt met dit soort zaken, waar taalkunde en geschiedenis elkaar raken, is de plaatsnaamkunde of toponymie. Oude namen vertellen vrijwel altijd iets over het gebied in kwestie, waardoor het beeld dat de historicus zich hiervan kan vormen weer wat completer wordt. Zo is het heel goed mogelijk dat het Zuid-Hollandse-Nootdorp zijn naam dankt aan een veemarkt (noot = ‘rundvee’) die daar ooit werd gehouden. Maar de naamselementen kunnen ook iets vertellen over de ouderdom van de naam: zo weten we dat plaatsnamen met het achtervoegsel -t of -d, zoals Beesd en Hemert, vaak van voor de Middeleeuwen dateren, terwijl namen die eindigen op -dijk, -dam, -sluis of -zijl vrijwel zeker van na het jaar 1000 zijn. De herkomst van het overgrote deel der Nederlandse toponiemen is terug te vinden in Nederlandse plaatsnamen van Gerald van Berkel en Kees Samplonius. Dit standaardwerk was al enkele jaren niet meer verkrijgbaar, maar onlangs verscheen een sterk uitgebreide derde druk in een mooie gebonden uitgave. Er zijn 1000 plaatsnamen toegevoegd, zodat het boek er nu 6500 verklaart, van Aa tot Zwolle. Die verklaringen geven de oudere vormen van de naam, dateringen en de mogelijke betekenis ervan, die waar nodig ook wordt toegelicht met historische feiten. In de inleiding van hun boek beschrijven Van Berkel en Samplonius ook de problemen die men zoal kan tegenkomen bij het duiden van een toponiem. Plaatsnamen mogen dan een spiegel van het verleden zijn, het valt niet altijd mee om het beeld in die spiegel scherp te krijgen. Daartoe moet er gespeurd worden naar oudere vormen van de huidige namen. Wat is bijvoorbeeld de herkomst van Farmsum (bij Delfzijl)? De zoektocht terug in de tijd leidt via Fermssem (1435) en Fermeshem (1228) naar Fretmareshem (begin elfde eeuw), oftewel het heem (‘woonplaats’) van Fretmar (‘vermaard door vrede’). Maar het kan ook eenvoudiger: de plaatsnaam Kampen is niets meer dan een meervoud van kamp (‘een door wallen, heggen of greppels omgeven stuk land’). Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en historie is een uitgave van Het Spectrum en kost €24,50 (gebonden, 532 blz.). ISBN 978 90 274 2097 8 ■ Nieuwe woorden van 2006 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De afgelopen zes jaar verscheen er bij Van Dale Lexicografie in december steeds een boekje met de nieuwe woorden van het voorbije jaar. In de opvolger van die boekjes, het Jaarboek taal 2007, zijn die ook weer terug te vinden - denk aan tomtommen, vodcasten en zuurvandaal. Daarnaast bevat het boek veel woorden die al langer in het Nederlands voorkomen, maar die het om de een of andere reden niet tot de grote Van Dale geschopt hebben, zoals billenman, malarianet en make love, not war. Daarmee is dit jaarboek een aanvulling op het grote woordenboek geworden, maar wel een met een goeddeels tijdelijk karakter, want zoals in het voorwoord al wordt opgemerkt is het bij veel woorden nog maar de vraag of ze ooit de grote Van Dale zullen halen. De inhoud van het boek kan men met een meegeleverde cd-rom op de harde schijf installeren, waarna de bestanden ook raadpleegbaar zijn vanuit de elektronische versie van de grote Van Dale. Helaas is de cd-rom alleen geschikt voor Windows. Van Dale Jaarboek taal 2007 van Ton den Boon is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost €29,50 (gebonden, 160 blz.). ISBN 978 90 6648 963 9 ■ Calendarium van het Nederlands {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op 6 november jongstleden kreeg taalkundige en Onze Taal-medewerker Nicoline van der Sijs de prestigieuze Prins Bernhard Cultuurfonds Prijs voor de Geesteswetenschappen. Ter gelegenheid hiervan verscheen het Calendarium van de Nederlandse taal, een mooi verzorgde uitgave waarin de zogenoemde externe geschiedenis van het Nederlands (zeg maar: de invloeden van buitenaf) strikt chronologisch behandeld wordt. Dat betekent dat er een overzicht gegeven wordt van alles wat het Nederlands heeft beïnvloed: politieke en maatschappelijke gebeurtenissen, contacten met andere talen, de wetenschap en het onderwijs - vanaf het allereerste Nederlands tot nu aan toe. Sommige onderwerpen, zoals de Statenvertaling, legertermen en ‘het mooiste woord’, worden in kaderteksten verder uitgediept. (Zie de aanbieding op bladzijde 27.) Calendarium van de Nederlandse taal. De geschiedenis van het Nederlands in jaartallen is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €25,95 (gebonden, 338 blz.). ISBN 90 12 11737 2 ■ Ampzing {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Haarlemse Ampzing Genootschap strijdt nu alweer vijf jaar op ludieke wijze tegen de ‘invasie’ van Engelse woorden in het Nederlands. Het laatste wapenfeit van het genootschap is de oprichting van een borstbeeld van hun naamgever en schutspatroon, de purist-dominee Samuel Ampzing (1590-1632), naast de Sint Bavo-kerk in Haarlem. Ter gelegenheid hiervan is een bundel verschenen met bijdragen van Haarlemse schrijvers als Ewoud {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Sanders en L.H. Wiener, die de ‘wedergeboren’ purist in de schijnwerpers zetten. Traditiegetrouw wordt ook bij dit Ampzingboek een audio-cd met twee toepasselijke liedjes meegeleverd. Terug in Haarlem. Haarlemse verbeeldingen is een uitgave van het Ampzing Genootschap en kost €17,50 (ingenaaid, 72 blz.). Bestellingen: www.ampzing.nl. ISBN 90 808466 3 5 ■ Kennismaking met het Brabants {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Houdoe!, het nieuwste deel in de reeks dialectgidsen op zakformaat van uitgeverij In Boekvorm, gaat over het Brabants. Het met veel foto's en plaatjes geïllustreerde boekje is geschreven door streektaalfunctionaris Jos Swanenberg en biedt een eerste kennismaking met het dialect (of liever gezegd: met de vier Noord-Brabantse dialecten die tezamen het Nederlands-Brabants vormen). De inhoud bestaat uit gedichten en tekstfragmenten, plus korte stukjes over uitspraak, woordenschat, grammatica en personen die voor het Brabants van belang zijn geweest. Houdoe! Taalgids Noord-Brabant is een uitgave van In Boekvorm en kost €14,50 (ingenaaid, 120 blz.). ISBN 90 77548 40 8 ■ Alledaags Frans {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wie zich in Frankrijk tussen de Fransen waagt, merkt al snel dat hun dagelijkse conversatie bar weinig te maken heeft met ons school-Frans. Dat komt doordat de Fransman zijn uitspraken niet zelden kracht bijzet met woorden die het label ‘informeel’ of zelfs ‘grof’ verdienen. Voorbeelden: un gnon (‘optater’), avoir le ballon (‘zwanger zijn’) en avoir un oeil qui dit merde à l'autre (‘scheel kijken’). In Merde! van Geneviève Edis worden honderden van dit soort woorden plus veel spreektalige uitdrukkingen en zegswijzen voor niet-Fransen verklaard en toegelicht. Dit oorspronkelijk op de Angelsaksische markt gerichte boekje is in het Nederlands vertaald door Willem Scheepers en Berry van de Wouw. Van deze uitgave zijn tot nu toe acht drukken verschenen, en onlangs is ook het tweede deel in het Nederlands vertaald, onder de titel Merde encore!, waarin nog meer smeuïg, snedig en smerig taalgebruik is verzameld. • Merde! Het echte Frans dat u op school nooit leerde is een uitgave van Arti-choc en kost €10,50 (gelijmd, 84 blz.). ISBN 90 804111 1 6 • Merde encore! Meer van het echte Frans dat u op school nooit leerde is een uitgave van Arti-choc en kost €10,50 (gelijmd, 91 blz.). ISBN 90 804111 0 8 ■ Schelden in het Limburgs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Leonie Robroek is schelddeskundige voor het Limburgs. In 2004 schreef ze al een boekje over Limburgse scheldwoorden, en onlangs publiceerde ze de opvolger hiervan, die de Limburgse ‘scheldwoorden, persoonstyperingen, bastaardvloeken, dooddoeners, krachttermen, plaagverzen, terechtwijzingen, uitroepen en verwensingen’ inventariseert. Een kleine greep: krieg 'ne ulebulekül (‘krijg een uilenzakkenpiemel’), boets wieder boets (‘eigen schuld, dikke bult’), labberdepoepie (‘mooi niet’) en hazzesdeies (‘lieve hemel’). De lijstjes grove taal worden af en toe onderbroken door een toepasselijk gedichtje of een stukje proza waarin schelden centraal staat. Nondetonnaer!, Tru! is een uitgave van de Stichting dialect- en cultuuronderwijs Limburg en kost €12,- (ingenaaid, 162 blz.). ISBN 90 76920 09 5 ■ Bijbelvertalingen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sinds de vijftiende eeuw is de Bijbel vele malen in het Nederlands vertaald. Slechts enkele vertalingen werden in bredere kring geaccepteerd, met als bekendste natuurlijk de Statenvertaling (1637). In Vertaald verleden geeft Anne Jaap van den Berg een beknopt overzicht van al die vertalingen, waarbij ook steeds allerlei achtergronden en de ontvangst ervan aan de orde komen. Het boekje is fraai geïllustreerd met vooral (titel)pagina's uit de vertalingen. Vertaald verleden. Beknopte geschiedenis van bijbelvertalen in Nederland is een uitgave van Jongbloed/NBG en kost €12,95 (ingenaaid, 120 blz.). ISBN 978 90 6126 682 2 ■ Falsche Freunde {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In de vertaalkunde zijn ‘valse vrienden’ woorden uit een buitenlandse taal die een bepaalde vertaling suggereren doordat ze op Nederlandse woorden lijken. In zijn boek Als er gebellt wordt, blaffen de honden verzamelde universitair docent Duits Jan Lanneau 270 Duitse valse vrienden, of ‘dwaalduiders’, zoals hij ze noemt. Zo leert Lanneau ons dat lehren niet ‘leren’ maar ‘onderwijzen’ is, Hirt niet ‘hert’ maar ‘herder’, en Vorjahr niet ‘voorjaar’ maar ‘het vorige jaar’. En Wappen is wel een wapen, maar niet een waarmee geschoten kan worden. De lijst wordt aangevuld met oefeningen waarmee de lezer zich de juiste betekenis van de dwaalduiders kan eigenmaken. Als er gebellt wordt, blaffen de honden. Dwaalduiders en aanverwante woorden in het Duits is een uitgave van Acco en kost €14,80 (ingenaaid, 119 blz.). ISBN 90 334 6244 3 ■ Engels voor Nederlanders {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Andy en Astrid Baxter weten alles van zakelijke communicatie in het Angelsaksische taalgebied. Hun Baxter's English Survival Kit helpt ‘iedereen met een middelbareschoolopleiding Engels die regelmatig met een Engelse taaluitdaging te maken heeft’ langs de voetangels, valkuilen en andere hindernissen die daarmee gepaard gaan. Er wordt ingegaan op onder meer spelling, leestekens, woordenschat, correspondentie en het Dunglish (‘Dutch-English’, oftewel Engels met Hollandse trekjes). Baxter's English Survival Kit. Praktische Engelse taaltips is een uitgave van Sdu Uitgevers en kost €15,95 (ingenaaid, 153 blz.) ISBN 90 12 11659 7 En verder ■Het ABC van het nieuwe dictee. Spelletjes en puzzels waarmee de (nieuwe) spelling van woorden geoefend kan worden, plus uitleg van de belangrijkste regels. Denksport, €3,95 (gelijmd, 98 blz.). ■Science? Fiction! en 808 andere ludieke stellingen van wetenschappers in spe van Jan Luitzen. Bloemlezing uit de opvallendste, leukste en prikkelendste stellingen die Nederlandse promovendi de afgelopen vijftig jaar aan hun proefschrift hebben toegevoegd. Sdu Uitgevers, €12,95 (ingenaaid, 82 blz.). ISBN 90 12 11680 5 ■Zakelijk schrijven van Judith ter Horst en Ad Molenaar. Handleiding die de schrijver van zakelijke teksten stapsgewijs door het schrijfproces leidt. Coutinho, €21,50 (ingenaaid, 190 blz.). ISBN 978 90 469 0019 2 ■Succesvol rapporteren van Aynur Doğan. Deeltje uit de TaalAnker-reeks over ‘taalaspecten die een rol spelen bij het schrijven van rapporten’. Kluwer, €31,50 (gelijmd, 92 blz.). ISBN 90 13 03985 5 {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). {== afbeelding ‘Laten ze eerst maar eens hun taal “better” maken.’ Foto: Philips ==} {>>afbeelding<<} Engels in reclame Dr. C.G.L. Apeldoorn - Baarn Wat mij ergert: de Engelstalige wervende zinnetjes van verscheidene automerken. Op het ogenblik schiet me alleen ‘Feel the difference’ te binnen, van Ford, maar er zijn er meer. Dan liever: ‘Je voelt je lekkerder in een Peugeot.’ Overigens, ‘ons’ Philips is geen haar beter met ‘Sense and simplicity’, en ‘Let's make things better’. Laten ze dat laatste eerst maar eens met hun taal doen! Het meest allererg Hugo van Bergen - Den Haag Het meest allererg vind ik het meest monsterlijke gebruik van het woordje meest. Van meest favoriete tot meest grote. Nog even en we zijn bij de trits ‘goed, meer goed, meest goed’ beland en halen daarmee de Engelsen links (rechts?) in. Jakkiebâh ende huiverrrr... ‘Dat was 'm?’ G. van Gorkum - Huizen Na het regelen van mijn bestelling plaatst de middenstander mijn boodschappen op de toonbank met de vraag: ‘Dat was 'm?’ Dat was tot voor kort toch echt: ‘Dat was het?’ De complete Huizer middenstand doet er al aan mee. Ik vind het nogal vreemd klinken om boodschappen aan te duiden als persoon. Mijn antwoord is dan ook standaard: ‘Ja, dat was het, dank u.’ Mogelijk beperkt deze nieuwe uitdrukking zich tot het Gooi. Breezertaal Myrna Fraters (17) - Emmeloord Als men op het ‘wereldwijde web’ surft, zal men een verschrikkelijke ontdekking doen: een groot deel van de webstekken is volgepropt met niet-leesbare teksten, iets wat moderne taal schijnt te zijn. Een voorbeeld: ‘iK wIL oOk bij De BreEzAH-clUB, bEn Ik tOEgeLaTuh?’ De bewuste taal verspreidt zich bliksemsnel over gans Nederland. Er zijn zelfs al kinderen gesignaleerd van een jaar of elf die besmet zijn met het ‘breezertaalvirus’. Het is een kwalijke zaak als u bedenkt dat zij zelfs al bij repetities op school in afkortingen en cijfers beginnen te schrijven. Wat mij betreft is de voornaamste reden van het gebruik van deze afschuwelijke taal dat jongeren graag ‘anders’ willen zijn. Prima, hoor. Maar moet dat ten koste van onze grandioos mooie taal? Benoemd tot nieuwe burgemeester Willem Hekhuis - Leusden Vroeger werd er nog weleens iemand benoemd ‘tot directeur’, of ‘tot burgemeester’ of iets dergelijks. Tegenwoordig wordt men steevast benoemd ‘tot nieuwe directeur’, en Thom de Graaf werd onlangs benoemd ‘tot de nieuwe burgemeester van Nijmegen’. Ik vraag me weleens af: kun je ook benoemd worden tot oude directeur? Tot oude burgemeester? Nrc.next Jan Sizoo - Amsterdam Kunt u in Onze Taal een fel protest laten horen tegen de naam van het nieuwste dagblad nrc.next? Het is te gek voor Nederlandse woorden dat de slijpsteen waar de reclame van NRC Handelsblad het voortdurend over heeft, de geest van de uitgever van dat blad zo afgestompt heeft dat die te armoedig is geworden om een behoorlijke Nederlandse naam voor hun nieuwe ochtendblad te vinden. Een Nederlandse krant met een Engelse naam weiger ik te lezen. ‘Ielegaal’? Frans Lisman - Velp Regelmatig horen we op de televisie ‘ielegaal’ zeggen. Het woord illegaal komt voort uit in en legaal (in betekent ‘niet’; denk aan inconsequent, inefficiënt). Die n is samengevallen met de letter erna. Evenzo werd in-reëel irreëel, en in-mobiel immobiel. De uitspraak van de i blijft dezelfde als die van in. Een andere foute i horen we vaak in het woord codicil. Dat rijmt op pil, maar men spreekt het vaak uit als ‘codiciel’ (en dat rijmt op imbeciel...). Tiplijst en toplijst Arie Snoek - Rotterdam Walging is een wat groot woord voor wat er door me heen ging toen ik in de krant de nieuwe aanduidingen tiplijst en toplijst tegenkwam in verband met de AKO Literatuurprijs, maar het kwam toch vrij dicht in de buurt. Tiplijst en toplijst (ik merk dat het me zelfs moeite kost de woorden in te tikken) zijn het resultaat van een oproep van AKO en Onze Taal om een ander woord te verzinnen voor longlist en shortlist. Nu ben ik de eerste om toe te geven dat er heel wat ergerlijk, dikdoenerig en overbodig Engels voorkomt in onze taal, maar longlist en shortlist zijn wat mij betreft beslist niet aanstootgevend. Tiplijst en toplijst wél. Die hebben dezelfde opgelegde, krampachtige en ook wat tuttige correctheid als bijvoorbeeld stempost (voor voice-mail) en webstek (voor website). {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik hoop maar dat de taal zich ook ditmaal niet stoort aan dit soort kunstmatige pogingen tot koerswijziging, en gewoon haar eigen gang gaat. Over het weekend heen tillen Annemarie Hosli - Boxmeer Vroeger werd een afspraak uitgesteld, indien nodig. Tegenwoordig wordt die ‘over het weekend heen getild’, of: ‘over de herfstvakantie’. Ik weet niet of het goed Nederlands is, maar ik vind het maar een vreemde uitdrukking. Hun hebben [1] Jan van Herwijnen - Amsterdam Tijdens het wachten in de rij om naar binnen te mogen bij ‘Eerste drukte/Vers voor de pers’, waar uitgevers hun nieuwe boeken aan de pers presenteren, hoorde ik te midden van boekverkopers, bibliothecarissen en uitgevers, plotseling iemand zeggen: ‘Hun hebben...’ Zonder problemen passeerden ze even later de portier. ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Hun hebben [2] L. Huisman Zoals bekend zeggen veel mensen ‘hun hebben’. Als ik iemand durf te corrigeren, zeg ik: ‘Ja, en zijn heeft!’ Dan kijken ze heel raar, maar misschien helpt het. Geen lichaamsdeel die... F.G. van Hasselt - Athene ‘Ik had bijna geen lichaamsdeel meer die nog normaal functioneerde’, zei Michaëlla Krajicek nadat ze had opgegeven bij een tennistoernooi in Melbourne. ‘Kenia, die heeft veel migranten ontvangen’, zei minister Verdonk, tijdens een bezoek aan dat land. Dit soort zinnen hoor ik nu vrijwel dagelijks op de Wereldomroep. In razend tempo verdwijnt het betrekkelijk en aanwijzend voornaamwoord dat uit de spreektaal! Maar ook uit de schrijftaal. Zo las ik onlangs in NRC Handelsblad over ‘het vriendje (...) die’, ‘het verkiezingsbord (...) die’ en ‘het Turkse leger, die’. Gesignaleerd Vindhek Annemarieke Weber - Amsterdam {== afbeelding Foto: Annemairieke Weber ==} {>>afbeelding<<} Nieuw woord: vindhek. Het vindhek stond van 1 maart tot 12 mei 2006 in het Amsterdamse Vondelpark en is sinds 25 november 2006 weer terug. Het concept is: vind een verloren voorwerp terug, voeg een gevonden voorwerp toe. Tweestrijd R. Doornbos - Haren (GR) Vrijwel alle parlementaire journalisten spraken tijdens de verkiezingscampagne van november vorig jaar over de ‘tweestrijd’ tussen Balkenende en Bos. Volgens mij, daarin ondersteund door Van Dale, is een tweestrijd een innerlijke strijd en zou men een strijd tussen twee personen een ‘tweekamp’ moeten noemen. Potloodgemeenten René Dings - Delft Tijdens de verkiezingsavond gehoord, en meteen ook heel vaak: ‘potloodgemeenten’: gemeenten waar niet met de stemcomputer werd gestemd, maar met het rode potlood. Het neologisme van het jaar 2006? Wereldberoemd A.B. Hobbel - Hekelingen Grappen zoals wereldberoemd in Buiksloot zijn tot de gewone woordenschat gaan behoren. Zo hoorde ik een commentator van Eurosport over de Braziliaanse marathonloper Dos Santos zeggen dat die ‘wereldberoemd in Brazilië’ is. Hoewel wereldberoemd volgens Van Dale alleen nog betekent ‘over de gehele wereld beroemd’, is het woord dus ook gewoon ‘hartstikke beroemd’ gaan betekenen. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Advertentie in Het Kompas Beide treinen ontspoorden. Twee containers met een lading Jack Daniels whiskey barstten open. De overige containers bevatten geen zware giftige stoffen en zijn nog intact. NRC Handelsblad De jongen werd aangesproken door een onbekende blanke man, gekleed in een wit vest, bruin haar van ongeveer 1.80 lang. Streekblad 200.000 doden in de Groninger archieven De Groninger Archieven zijn bezig aan een opmerkelijke operatie om de gegevens van 200.000 overledenen in Groningen digitaal toegankelijk te maken. Groninger Internet Courant Zou u zo vriendelijk willen zijn om de spullen die op de galerij's staan te verwijderen zodat wij onze werkzaamheden met zorg kunnen uitvoeren? We zullen proberen u zo mogelijk overlast te bezorgen. Brief schoonmaakbedrijf De lijst van rijkste vrouwen in China wordt dit jaar voor het eerst aangevoerd door een vrouw. NRC Handelsblad Een prachtige wereld waarin voor een appel en een ei de gouden bergen je als gebraden duiven de mond invliegen. Automatisering Gids Volgens TNT Post Groep klopt het dat poststukken die in het weekend zijn gepost, minder vaak op maandag aankomen dan doordeweeks geposte stukken. Algemeen Dagblad Toen ze de man volgden werd een snelheid gemeten van 104 kilometer per uur. Bovendien viel het de agenten op dat de man met die snelheid diverse fietsers passeerde. De Nieuwe Krant De meteropnemer rijdt door de straat en vangt met de computer de gebruikte kubieke meters leidingwater op. People Planet Profit Stamcellen Verbod omstreden commerciële opslag van navelstrengbloed laat nog op zich wachten Navelstreng in kinderschoenen de Volkskrant Moeders, baby's en alle anderen die meer willen weten over borstvoeding, zijn vanaf 20 uur welkom. Algemeen Dagblad {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2/3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 2/3 MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG FEBRUARI /MAART 2007 75 jaar 75 jaar Onze Taal {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76ste jaargang nummer 2/3 februari/maart 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 13.00 uur (€0,70 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 37.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan Vaste medewerkers Rerené Appel, Ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Paul Flaton Elly Molier Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester C.N.F. van Ditshuizen, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik zag graag meer aandacht voor de plaats die het Nederlands in het onderwijs behoort in te nemen, niet alleen wat vaardigheden, maar vooral wat kennis betreft.’ Jan Stroop (blz. 47) {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 75 jaar Onze Taal 40 Jaap de Jong Jan Veering De neerlandicus die Onze Taal redde 45 Redactie Onze Taal Overbezorgde taalbehoeders of nonchalante verkwanselaars? Onze Taal volgens collega-organisaties 50 Jan Erik Grezel ‘Als we niets doen, gaat het fout’ Kleinere taalorganisaties in gevecht tegen het Engels 54 Joop van der Horst Waarom een prijs? De toegenomen aandacht voor taalkundige popularisering En verder 57 75 jaar Onze Taal in omslagen Rubrieken en series 48 Taalergernissen door de jaren heen 56 Iktionaire: Ónze Taal 58 Vraag en antwoord: hoe werkt de Taaladviesdienst? 59 75 andere woorden voor crowdsourcing / Ander woord voor... catchphrase 60 Reacties: Nescafé; geldhoeveelheid; raamnegers bij Lingo; pop; intensieve menshouderij; Stan the Man 61 Spaan: gedigten 62 Het mooiste woord van... Ton van Reen 62 Taaltest 63 Geschiedenis op straat: De Maat 64 Etymologica: etymologische misvattingen: letterwoorden 66 Aanbiedingen voor lezers 68 Tamtam: taalnieuws 69 Hom of kuit: is taalactivisme wenselijk? 70 InZicht: Elk nadeel heeft zijn voordeel, en andere nieuwe taalboeken 72 Ruggespraak {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Jan Veering De neerlandicus die Onze Taal redde Jaap de Jong Toen in 1948 oprichter en redacteur P.C. Smit overleed, maakten het Genootschap Onze Taal en het gelijknamige maandblad een moeilijke tijd door. De redding kwam in 1952 in de persoon van de neerlandicus Jan Veering. Een onvermoeibare taalman die zijn lezers mee op avontuur nam - weg van de germanismenstrijd. ‘De Nederlander is geneigd tot slobberen.’ {== afbeelding Jan Veering werkte van 1952 tot zijn dood in 1977 voor Onze Taal, eerst als redacteur en later ook als directeur. Hij speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van het genootschap. ==} {>>afbeelding<<} Kort na de oorlog kwam het Genootschap Onze Taal in zwaar weer terecht. Een van de oprichters, de illustere journalist C.K. Elout, die van 1932 tot 1936 als eerste redacteur het blad van het genootschap had volgeschreven met vlammende stukken over de Duitse woorden die het Nederlands in slopen, overleed in 1947. Met medeoprichter P.C. Smit ging het ook niet goed. Deze Amsterdamse handelaar in muurverven, die het redacteurschap van Elout had overgenomen en het blad op knappe wijze door de Tweede Wereldoorlog heen had geloodst, zag in 1947 eerst zijn onmisbare secretaresse mejuffrouw G. ter Huppen naar Indië vertrekken en werd kort daarna zelf ziek. Op zijn sterfbed had hij weliswaar voor vier maanden kopij gereedgemaakt, maar opvolging was niet geregeld. Hij liet in september 1948 het genootschap verweesd achter. ■ Papierschaarste Het blad werd in die naoorlogse jaren door papierschaarste gedrukt op slecht papier dat snel bruin werd, en het verscheen in de beperkte omvang van vier pagina's per maand; in het begin van de oorlog telde het vaak een veelvoud daarvan. Het aantal leden, dat van 45 in 1932 was gegroeid tot zo'n 6500 leden en abonnees aan het eind van de oorlog, liep voor het eerst in de geschiedenis terug: in 1952 was het gezakt tot 4500. Vanaf Smits overlijden overtroffen de uitgaven de inkomsten en teerde men in op het kapitaaltje dat Smit door zijn belangeloze werk voor het genootschap had vergaard. Het bestuur wilde meer werk maken van propaganda voor het genootschap, wilde meer met andere partijen samenwerken en wilde de belangstelling van het onderwijs en de pers zien te winnen voor het streven naar zuiver Nederlands. Frustrerend genoeg ontbrak het telkens weer aan tijd voor zulke initiatieven en voor het organiseren van bijvoorbeeld een groot taalcongres. De correspondentie met de leden, waaronder het beantwoorden van allerlei verzoeken om taaladvies, lag soms maanden stil. Men kwam maar net toe aan het uitgeven van het blad. Uit het jaarverslag van 1949 en een deel van 1950: ‘Dit jaarverslag (...) kan niet beginnen zonder te getuigen, hoezeer het overlijden van den oprichter en eersten redacteur, den heer Smit, zich heeft gewroken in de laatste twaalf maanden. (...) Het is tot nog toe niet gelukt hem op geheel gelijkwaardige wijze te vervangen. Het noodlot, waaronder praktisch het gehele bestuur gebukt gaat, den secretaris inbegrepen, is tijdgebrek, en het bestuur is er totnogtoe ook niet in geslaagd iemand te vinden, met voldoende belangstelling voor onze taal en voldoende begaafdheden die over genoeg tijd beschikt om zich weer geheel aan het tijdschrift te wijden.’ Men probeerde in de jaarverslagen en het blad een optimistische toon te blijven treffen, maar binnenskamers bleek het overduidelijk: de klap van Smits dood kwam het genootschap maar niet te boven. ■ Getob met redacteuren H.H.J. van de Pol, president-directeur van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), had zijn best gedaan de redactionele werkzaamheden van Smit over te nemen, samen met zijn medewerker mr. M.C. Godschalk (later direc- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} teur van het ANP), maar Van de Pol vond dat het de redactie ontbrak aan deskundigheid. Het genootschap liep daardoor volgens hem het risico onoordeelkundige adviezen te verstrekken en de langzaam opgebouwde goede naam te verliezen. Het bestuur was tot dan toe bang voor een gediplomeerd taalkundige in de redactie van het blad van het lekengenootschap. Natuurlijk verwierp men de resultaten van taalwetenschappelijk onderzoek niet; het bestuur wist dat dilettantisme gevaarlijk was. Het vreesde evenwel dat het oordeel van de wetenschappers voor de leek te vaag of te progressief zou zijn. Het bestuur wilde per se een kring van leken blijven: leken mochten fouten maken in hun taalbeschouwingen; ze zouden eerder bereid zijn die toe te geven dan deskundigen. Van de Pol won het pleit en mocht mejuffrouw J.L. van Essen, doctoranda in de Nederlandse letteren, aanstellen om de redactie te versterken. Helaas moest zij wegens haar promotie en ‘op last van haar geneesheer’ het werk al na anderhalf jaar neerleggen. Daarna probeerde Van de Pol het met mejuffrouw H.A.J. Griep, een lerares Nederlands. Zij had de aandacht op zich gevestigd met een prikkelend artikel, waarin ze een ‘taalwacht’ had voorgesteld, die zou moeten waken over het taalgebruik van de kranten en omroepen. De samenwerking liep al snel op een teleurstelling uit. In een brief aan de voorzitter en penningmeester van ‘Ik heb er een gunstige indruk van gekregen. Hij is ijverig en niet van humor gespeend.’ het genootschap lucht Van de Pol zijn hart: ‘Het artikel van mej. Griep is algemeen gewaardeerd om haar bedoelingen, maar in een 10-tal brieven van lezers zo verschrikkelijk gekraakt om de slechte stijl en het tekort aan taalbeheersing, dat ik in de grootste moeilijkheden verkeer. Deze jongedame is bijzonder eigengereid, gauw op haar teentjes getrapt en diep overtuigd van haar grote deskundigheid’ (31 maart 1952). De heren van het bestuur, die gewend waren in hun werkkring de lakens uit te delen, zullen het ongetwijfeld ook moeilijk hebben gevonden goed naar deze jonge vrouwen te luisteren. ■ Neerlandicus Tot zijn grote opluchting heeft Van de Pol een leraar Nederlands leren kennen, drs. Jan Veering, die met zijn dochter heeft gestudeerd. ‘Ik heb er een gunstige indruk van gekregen. Hij is ijverig en niet van humor gespeend.’ Het bleek een gouden greep. Deze leraar Nederlands zou in de 25 jaar erna het blad omvormen van een verenigingsorgaan van verstokte germanismenjagers tot een blad voor minder eenzijdig geïnteresseerde lezers, dat streeft naar leesbaarheid en diversiteit. Wie is de man die het aantal terechtwijzingen en voorschriften verminderde ten gunste van taalvoorlichting en amusement? Jan Veering, geboren in 1921, begon in september 1940 een studie Nederlands aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Hij genoot van zijn vak en de colleges, maar tijdens de bezetting weigerde hij als student de loyaliteitsverklaring aan de Duitsers te tekenen. Hij dook onder, werd aangegeven en moest als dwangarbeider in Duitsland gaan werken. Veering ontsnapte, vluchtte naar Nederland, werd opnieuw aangegeven en opnieuw tewerkgesteld, nu in Dresden, waar hij het verwoestende bombardement meemaakte. Na vele omzwervingen kwam hij thuis en rondde na de oorlog zijn studie Nederlands in Amsterdam af. In 1949 trouwde hij met de Oostenrijkse Therese Feigl, een Joodse vrouw die hij in Dresden had ontmoet. Therese leerde in de kortst mogelijke tijd Nederlands en besloot geen Duits meer te spreken, later ook niet tegen de kinderen. Ze was getrouwd met een Nederlander, nee een neerlandicus, en dat zou ze weten ook. ‘Vanaf het moment dat mijn man het ANP-gebouw in Den Haag binnenliep waar hij door de directeur Van de Pol gevraagd werd redacteur van Onze Taal te worden, ben ik getrouwd met het genootschap’, zegt mevrouw Veering eind 2006. ‘27 februari 1952 - ik kan me die dag nog goed herinneren omdat onze {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} dochter, Bernadette, in die nacht geboren werd. Ze wilden een echte neerlandicus, want anders zou het te dilettantistisch blijven.’ ‘Jan werkte al hard als leraar bij de Tijmstra HBS in Den Haag, maar daarna werd het werk alleen maar meer. Elke avond en vrije dag zat hij brieven te beantwoorden, artikelen met nieuwe woorden of uitdrukkingen uit te knippen en in grote boeken te plakken, en artikelen te schrijven voor het maandblad. Of hij moest naar vergaderingen of besprekingen. In het begin deed hij alles vanuit onze tweekamerwoning, later werd de administratie en organisatie in een kantoor van het ANP gevestigd. In 1957 werd Jan naast redacteur ook directeur van Onze Taal, allemaal boven op zijn hoofdbaan als neerlandicus en later lector Toegepaste Taalkunde aan de Technische Hogeschool in Delft. Hij was helemaal geen slechte echtgenoot en vader, maar echt al zijn vrije tijd ging op aan Onze Taal.’ ■ Ondogmatisch Veering zette zich voortvarend aan het redacteurschap. In het jaarverslag 1952 valt te lezen dat het bestuur voorzichtig positief is: ‘Voorzover het bestuur dit tot heden heeft kunnen beoordelen heeft de heer Veering de spheer van ons genootschap zeer goed doorgrond en weet hij het orgaan in een aantrekkelijke toon te houden. Ook een massale uit- Als neerlandicus verdiepte hij de inhoud en nam hij een relativerende houding aan tegenover regels en normen. tocht van lezers heeft nog niet plaatsgehad.’ Veering wilde het blad uitbreiden tot zes bladzijden en er meer een ‘gebruiksorgaan’ van maken: meer bijdragen van verschillende leden en (vak)-mensen van buiten. Het onderscheid tussen leden en abonnees werd opgeheven: vanaf 1953 is iedereen tegelijk lid én abonnee. Hij onderhield contact met Belgische zusterverenigingen (zoals de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal) en organiseerde het eerste congres waarin het genootschap zich aan de buitenwereld presenteert in het Amsterdamse Tropeninstituut. Het congres, over ‘Verzorgd Nederlands’, leverde erg veel werk voor de bestuursleden en de redacteur op, maar ook vierhonderd tevreden bezoekers, veel persaandacht en geslaagde lezingen. Het ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen bleek bereid het genootschap wat subsidie te geven, op voorwaarde dat er tweejaarlijks zo'n bijeenkomst werd georganiseerd. Dit betekende een telkens weer schrikbarende klus voor de directeur en diens gezin. Huize Veering was in de periode rond het congres altijd in rep en roer, waarbij iedereen werd ingeschakeld om uitnodigingen te adresseren en programma's te vouwen. Veerings opleiding en persoonlijkheid drukten een duidelijk stempel op het blad. Als neerlandicus verdiepte hij de inhoud en nam hij een relativerende houding aan tegenover regels en normen. Zijn verdraagzaamheid en humor versterkten de nieuwe, ondogmatische toon in het blad. Niet langer diende iedere ongerechtigheid met wortel en tak te worden uitgeroeid en iedere taalmisbruiker te vuur en te zwaard te worden bestreden. Veering hanteerde in zijn taaladviezen vooral de begrijpelijkheid als norm en had een scherp oog voor taalverandering. Veering beantwoordde volgens het jaarverslag van 1958 bijna een brief per dag en gaf twee telefonische adviezen per week. Mevrouw Veering: ‘Ik kneep hem als mensen belden met taalvragen. Want dan moest ik met mijn Duitse accent de telefoon opnemen van het Genootschap Onze Taal, opgericht om te strijden tegen germanismen... Soms liet ik de bel ook weleens rinkelen of een van mijn kinderen de telefoon aannemen.’ ‘Ingesloten zenden wij U’ 1954 Het is een oud gezegde, dat in de maanden Juni en Juli de ene helft van Nederland de andere een examen afneemt. Nu ligt de tijd, dat we trillend van onwetendheid tegenover welwillende en tegelijkertijd veeleisende examinatoren zaten, wel ver achter ons, maar wij blijven in ons hart meevoelen met de om een diploma strijdende helft. Deze week belde een van die strijders ons op. Luistert U mede? Onbekende: Spreek ik met Onze Taal? Wij: Ja. Onbekende: Wilt U mij helpen bij een taalmoeilijkheid? Wij: Graag, maar willen is nog iets anders dan kunnen. Onbekende: Gisteren zat ik op een mondeling examen voor... Ze legden me de volgende zin voor: ‘Ingesloten zenden wij U de bedoelde rekening.’ Ze vroegen me, of deze zin goed was. Wat zou U in mijn plaats gezegd hebben? Wij: Bij een examen is behalve kennis ook diplomatie nodig. Het is bijvoorbeeld van grote waarde te weten, wie de examinator is en welk antwoord hij op prijs stelt. Wat heeft U gezegd? Onbekende: Ik zei: goed! Maar ik zal dan mijn vraag herhalen in andere vorm. Vindt U dat mijn antwoord juist was? Wij: Ja. Wat zei de examinator? Onbekende: Die vond het fout. Durft U dat ‘ja’ in Onze Taal te verklaren? Wij: Waarom niet? Onbekende: Omdat taalzuiveraars ineens veel strenger worden, als ze hun ideeën zwart op wit gaan neerzetten. Ik wacht in spanning. Nu, zo spannend is de zaak ook niet, maar het is toch wel goed aan dit ingesloten eens een beschouwing te wijden, te meer daar vele correspondenten in het onzekere verkeren of de uitdrukking er mee door kan of niet. Die uitspraak van de onbekende over taalzuiveraars kunt U later overdenken. Wij vinden dat hij gelijk heeft, of liever dat het omgekeerde nog juister is: taalzuiveraars worden minder streng als zij niet schrijven maar praten... (Begin artikel ‘Ingesloten zenden wij U’ van Jan Veering, Onze Taal juli 1954) ■ Breuk Vaak nam Veering door schoolmeesters aangevallen taalvormen in bescherming. Zie ook het kader op deze bladzijde. Zijn eerste hoofdartikel, in mei 1952, ging over de slepende kwestie van hen en hun (is het ‘Ik zie hen’ of ‘Ik zie hun’?). De grens tussen goed en fout, luidt de conclusie, kan niet altijd {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} getrokken worden. En het ‘niet zo, maar zo’ van zijn voorgangers werd bij Veering vaak: ‘het mag allebei’ (ook de titel van een artikel uit 1959). {== afbeelding Jan Veering (uiterst links) voorafgaand aan het Onze Taal-congres in 1968, in het Circustheater in Scheveningen. Verder v.l.n.r. Veerings dochter Bernadette, Onze Taal-voorzitter J.M. Redelé, koningin Juliana, prins Claus en mr. V.G.M. Marijnen, burgemeester van Den Haag. ==} {>>afbeelding<<} Deze breuk met het vroegere moralisme is de belangrijkste scheidslijn in de geschiedenis van Onze Taal. Niet alle leden namen hem dat in dank af, maar Jan Veering was mild en nuchter en kon goed relativeren - ook zichzelf. Uit het verslag van de jaarvergadering van 26 april 1958 (28 leden aanwezig): ‘Een der aanwezigen schoof de directeur een taalzonde in de schoenen (“postmerk”), die ootmoedig aanvaard werd.’ En uit hetzelfde verslag over de voordracht die hij in zijn functie van redacteur had gehouden: ‘De redacteur hield een beschouwing over “het vreemde woord in onze taal”. Dit onderwerp bleek zo veel verschillende kanten te hebben dat zelfs een breedvoerige uiteenzetting de stof nog bij lange na niet uit kon putten. Met telkens wisselende nadruk werd het voor en tegen aan de hoorders getoond. Door talrijke voorbeelden moest men erkennen dat het een uiterst moeilijk onderwerp is, waarbij het onmogelijk bleek een rechtlijnig standpunt in te nemen. Na afloop werd heel wat kritiek geleverd, waarop de spreker met veel animo inging.’ Veering was, volgens zijn vrouw, niet altijd gelukkig met de opvattingen van de bestuursleden over taal. ‘Voorzitter Duyvis, een echte industrieel, had volgens hem ouderwetse ideeën over taalzuivering.’ Duyvis moppert, aldus de notulen van 1 mei 1954, dat ‘de jongeren minder taalgevoel hebben en te lui zijn om nieuwe woorden te leren’. Deze opvattingen passen al te goed bij dat deel van de gepensioneerde leden van het genootschap dat vergeten is hoe weinig taalgevoel en -ijver ze zelf hadden toen ze jong waren. Veering vond het ‘oude heren met meer liefde voor sigaren dan verstand van taal’. Maar hij bleef geduldig uitleggen en voorlichten en begrip vragen. ■ Wereld op zijn kop Veering sloeg niet meteen een andere weg in. Aanvankelijk wees ook hij germanismen categorisch af, wat in de smaak viel bij bestuursleden en leden van het genootschap. Ook verder hield hij er als jong redacteur nog opmerkelijke denkbeelden op na, bijvoorbeeld over het verband tussen taal en volkskarakter. Zo vatte de secretaris een lezing van Veering over ‘taalkarakter’ (op 4 juni 1955) als volgt samen: ‘De vergadering wordt besloten met een beschouwing van de redacteur, nu eens niet over de veelsoortige germanismen, doch over het verschil in taalkarakters van het duits tegenover dat van het nederlands. Dit taalkarakter gaat hand in hand met de beide volkskarakters. De duitser gebruikt zijn taal nauwgezet, de nederlander is geneigd tot slobberen. De duitser construeert dikwijls zijn woorden, de nederlander volgt met succes een opwelling, een ingeving. Voor de man, die op beschaving aanspraak wil maken, is het zaak, de neiging tot slobberen met kracht te bedwingen.’ Dat Veering er later anders over dacht, blijkt wel uit de kritiek die hij in 1965 uitoefende op de schrijver van het boek De Nederlander uiterlijk en innerlijk, die verbanden legt tussen taal en volkskarakter: ‘Zo vindt hij een aantal kenmerken van de Duitsers terug in hun taal o.a.: “het precies-pedante, zich uitend in de vele gehandhaafde naamvalsuitingen en de scherpe uitspraak van elke letter.” (...) En dan: een “letter” spreek je niet uit, dat is de wereld op zijn kop.’ Hier houdt Veering zijn lezers een wetenschappelijk gesteund relativisme voor over het verband tussen die twee. ■ Zelfkritiek {== afbeelding Jan Veering in 1970. ==} {>>afbeelding<<} Veering verzamelde zijn ideeën over brandende taalkwesties in het boekje Spelenderwijs (zuiver) Nederlands (1959). (Uit het lichtvoetige voorwoord: ‘Er staan waarschijnlijk in dit boek ook domme dingen en zelfs fouten tegen de taal. Uw huisdokter krijgt ook te gepasten tijde de griep en de mijne rookt zelfs sigaretten. Wie geen domme fouten durft (te?) schrijven, moet geen pen op papier zetten.’) Een bijdrage aan de theorie van de taalzorg leverde hij in zijn dissertatie over taalzorg en de geschiedenis van Onze Taal, Mogelijkheden en moeilijkheden van taalverzorging (1966). In dat proefschrift toonde Veering zich ook een kritisch beschouwer {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} van zijn eigen werk: ‘Fouten in de redactie van het blad, in het gehele taalbeleid van O.T. zijn er zonder twijfel evenveel gemaakt na begin 1952 als daarvoor. De subjectiviteit in het oordeel over taalvormen, het niet geheel te verantwoorden conservatisme, de ongemotiveerde vrees voor veranderingen komen soms zowel in mijn eigen beschouwingen voor, als in de bijdragen die onder mijn verantwoordelijkheid in het blad zijn opgenomen.’ Veering schreef net als zijn voorgangers over purisme, grammatica en etymologie, maar hij was veel breder geinteresseerd. Hij publiceerde ook over kunsttalen, tutoyeren, Nederlandse immigranten in de Verenigde Staten, mooie en lelijke talen, sociale verschillen in de taal, het Nederlands als zangtaal, taalstrijd in Vlaanderen, klanksymboliek in poëzie, voornamen, de Troonrede en ambtelijke taal, Nederlands als tweede taal en standbeelden voor literaire personages. In het blad leefde Veering zijn speelsheid uit in de zogenoemde vierkantjesrubriek, waarin hij lezersvragen behandelde en zijn verwondering over nieuwe taalvormen met de lezers deelde. Door zijn werk voor de Technische Hogeschool Delft hield hij zich bezig met de taal van bedrijfsleven en techniek. Veering was meneer Onze Taal. Hij vertegenwoordigde het genootschap in binnen- en buitenland. Hij was lid van diverse taalnormalisatiecommissies, voorzitter van de commissie bedrijfsterminologie en secretaris van de departementale commissie ter bevordering van Goed Taalgebruik, bestuurslid van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en voorzitter van de Studiekring voor Technische Informatie. Hij was lid van de Commissie Duidelijke Taal en van de eerste commissie die de Nederlandse Taalunie heeft voorbereid. {== afbeelding Het februari/maartnummer 1977, dat een jubileumnummer had moeten worden voor een kwart eeuw redacteurschap van Veering, werd een ‘in memoriam’. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De Commissie Duidelijke Taal in 1974. V.l.n.r. dr. Jan Veering, mr. J. Klaassesz, A. Vondeling en H.J.A.M. Vrouwenvelder. Foto: Anefo/Mieremet. Collectie ANEFO / Nederlands archief ==} {>>afbeelding<<} ■ Erfenis In 1977 stond Veering op het punt hoogleraar Toegepaste Taalkunde in Delft te worden, en het lintje (officier in de Orde van Oranje-Nassau) wegens zijn verdiensten voor Onze Taal lag al klaar. Het februari/maartnummer van 1977, dat een jubileumnummer had moeten worden voor een kwart eeuw redacteurschap, werd een ‘in memoriam’: op 3 februari 1977 overleed Jan Veering, 55 jaar oud. Anders dan zijn voorganger Smit had Veering voor opvolging gezorgd. Op zijn sterfbed had hij Jan Renkema en Piet van Caldenborgh verzocht zijn werk over te nemen. Vanaf Veering waren alle redacteuren van het lekengenootschap taalkundig geschoold. Van Caldenborgh was een jonge collega van hem van de TH Delft en specialist op het gebied van leesbaarheidsformules. Neerlandicus Jan Renkema was wetenschappelijk medewerker bij de Staatsuitgeverij en als adviseur van de Commissie Duidelijke Taal specialist op het gebied van ambtenarentaal. Onder Renkema zouden het blad en het genootschap de tien jaar erna een nieuwe en nog grotere groei doormaken. De erfenis van Jan Veering, deze bescheiden, hardwerkende taalkenner, ‘niet van humor gespeend’, was groot. Naast zijn taalboek en zijn dissertatie over het genootschap waren daar de honderden artikelen en stukjes die hij in de loop van 25 jaar in het blad had gepubliceerd zonder zijn naam daaronder te plaatsen. Het genootschap werd steeds bekender en raakte langzaam maar zeker het imago van germanismenjagers kwijt. Het aantal lid-abonnees was tijdens Veerings redacteurschap toegenomen van vijfduizend tot dertienduizend, en er bestond een klein maar goedwerkend secretariaat. Maar vooral waren daar zijn relativerende houding tegenover taalregels, zijn grote passie voor het Nederlands en de lichte toon waarmee hij over zeer diverse kanten van zijn geliefde taal schreef. Hij was de redder van Onze Taal. Voor meer informatie zie www.onzetaal.nl/2007/23/veering.php. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Overbezorgde taalbehoeders of nonchalante verkwanselaars? Onze Taal volgens collega-organisaties Redactie Onze Taal Is Onze Taal een club van schoolmeesterachtige kommaneukers? Of juist een losgeslagen bende die het Nederlands probleemloos prijsgeeft aan het Engels? Het hangt er maar van af aan wie je het vraagt. Ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum maakten we een rondgang langs een aantal min of meer verwante organisaties. Het Genootschap Onze Taal is bepaald niet de enige instelling die zich bezighoudt met onze taal. Ook bijvoorbeeld de stichting Nederlands doet dat. En het Meertens Instituut, het Algemeen-Nederlands Verbond en de Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap. En natuurlijk de Nederlandse Taalunie. Wat vinden die van Onze Taal? Het 75-jarig jubileum lijkt ons een mooie aanleiding om de mening te peilen van tien ‘aanpalende’ organisaties, aan de hand van drie vragen: 1Waar denkt u aan als u denkt aan het Genootschap Onze Taal? 2Wat vindt u van het tijdschrift Onze Taal? 3Wat zou Onze Taal (tijdschrift én genootschap) beter kunnen doen? Hans Bennis, directeur Meertens Instituut (onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur), bijzonder hoogleraar Taalvariatie aan de Universiteit van Amsterdam 1 Het Genootschap Onze Taal roept bij mij gemengde gevoelens op. Aan de ene kant denk ik bij dat genootschap aan een groep liefhebbers van de Nederlandse taal. Dat ben ik als onderzoeker ook en ik ben blij dat er een groepering is die zich rond deze belangstelling heeft georganiseerd. Aan de andere kant zie ik dit genootschap ook als een groep mensen die zich heeft voorgenomen om onze taal te behoeden voor allerlei slechte invloeden en verloedering door slordigheid en onkunde. Zelf zie ik onze taal als een object zonder hoofdletters dat dynamisch is en zich ontwikkelt, vooral ook door invloeden van buitenaf. Ik beschouw dat als een teken van de vitaliteit van het Nederlands en ben niet zo dol op de normativiteit die dit gezelschap naar mijn indruk voorstaat. 2 Ik vind het tijdschrift Onze Taal de laatste jaren aanzienlijk verbeterd ten opzichte van wat het vroeger was. De normativiteit is gelukkig aanzienlijk teruggebracht. Een wijzende vinger in de richting van germanismen of anglicismen, boosheid over onzorgvuldigheid in het taalgebruik, ongerustheid over de toekomst van onze taal, het zijn thema's die mij niet buitengewoon boeien. Veel aardiger is het om met Onze Taal zicht te bieden op diepere eigenschappen van onze taal in al zijn variëteiten. In mijn voordrachten in het land merk ik hoe weinig inzicht de meeste mensen, en vooral ook de zichzelf intellectueel noemende of voelende mens, heeft in de fascinerende eigenschappen van onze taal. Onze Taal besteedt daar gelukkig de laatste periode meer aandacht aan. 3 Naar mijn oordeel zou Onze Taal op de ingeslagen weg voort moeten gaan. Misschien met nog meer inhoudelijke en theoretisch geïnspireerde artikelen en wellicht met meer aandacht voor regionale, etnische en sociale verschillen in uitspraak, woordenschat, woordvorming en zinsbouw. Ik zou het toejuichen als Onze Taal een blad zou zijn waarin elke onderzoeker van de Nederlandse taalkunde regelmatig voor een groot publiek komt uitleggen wat hij of zij de afgelopen periode heeft ontdekt. Dit vraagt niet alleen om een iets andere opstelling van Onze Taal, maar vooral om een andere houding van de deskundigen van onze taal. {== afbeelding Hans Bennis (Meertens Instituut) ==} {>>afbeelding<<} Linde van den Bosch, algemeen secretaris Nederlandse Taalunie (Nederlands-Vlaams-Surinaamse beleidsorganisatie op het gebied van taal, onderwijs en letteren) 1 Bij Onze Taal denk ik aan een vereniging van tienduizenden mensen die hart hebben voor taal, die met een bescheiden organisatie veel nuttig werk doet en interessante congressen organiseert. {== afbeelding Linde van den Bosch (Nederlandse Taalunie ==} {>>afbeelding<<} Helaas stond in 2006 de spelling als het ware tussen onze organisaties in. Onze Taal heeft bijgedragen aan het idee dat er nu twee spellingen zijn. Dat is jammer, te meer omdat de verschillen met het blote oog niet te zien zijn. 2 Onze Taal is een blad om naar uit te kijken. Verrassende keuzes van onder- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} werpen en invalshoeken. Het laat zien hoe veelzijdig onze taal is en hoe creatief ermee omgegaan kan worden. Het biedt een goed evenwicht tussen wetenschappelijke verdieping en maatschappelijke reflectie. De boeiende themanummers kenmerken zich eveneens door breedte en diepte. 3 Tijdens de tweejaarlijkse congressen is er vaak zichtbaar aandacht voor jongeren en voor taal in eigentijdse cultuurvormen (popmuziek, musical, straatpoëzie). Het zou mooi zijn als Onze Taal zich sterker in die richting zou kunnen profileren. Met name internet, dat door Onze Taal al actief wordt gebruikt, lijkt een geschikt medium om jongeren actiever bij het onderwerp ‘taal’ te betrekken. Als vereniging kan het genootschap meer bijdragen aan een open debat over functies en stuurbaarheid van taal in de samenleving. Als algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie zie ik dit als voorwerp van gemeenschappelijke zorg. Graag ga ik daarover met het genootschap het gesprek aan. {== afbeelding Ab Braamkolk (Stichting Taalverdediging) Foto: Bert Jansen ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Dr. Frans Debrabandere (Vereniging Algemeen Nederlands) ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Martin Everaert (Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap) Foto: Marc van Oostendorp ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Marja Kristel (Internationale Vereniging voor Neerlandistiek) Foto: Ger Veldhuis ==} {>>afbeelding<<} Ab Braamkolk, bestuurslid Stichting Taalverdediging (strijdt tegen ‘de instroom van vreemde - Engelse - woorden in onze taal’ en vóór ‘herstel en behoud van het Nederlands’). 1 We denken dan aan een grote taalorganisatie die we hartelijk gelukwensen met haar 75-jarig jubileum; een genootschap dat opgericht werd om buitenlandse (toen vooral Duitse) taalinvloeden te bestrijden, maar in die doelstelling nu schromelijk tekortschiet. Het Genootschap Onze Taal houdt zich uitvoerig bezig met het beschouwen van het Nederlands, maar weinig met taalbehoud. Het is jammer dat het zich ten opzichte van de huidige buitenlandse invloeden (de verengelsing) zo passief opstelt. 2 Het tijdschrift Onze Taal ziet er uitermate verzorgd uit, is grafisch van hoge kwaliteit en bevat veel interessante artikelen, voor elk wat wils. Dit neemt niet weg dat het ontbreken van ernstige kritiek op de aantasting van het Nederlands door het Engels onder het mom ‘een taal leeft nu eenmaal’ (en fatalistisch: gaat dus ook dood) als een groot gemis aan strijdvaardigheid uit de beginjaren moet worden beschouwd. 3 Aansluitend op het bovenstaande hopen we dat het genootschap zich wat meer zal bekommeren om zijn oorspronkelijke doelstellingen, en om de positie en toekomst van onze taal, en dat via de kolommen van het blad zal laten blijken, met plaats voor inzendingen van critici. Wat de spelling betreft hebben we in de loop van de tijd hele pagina's weinigzeggende stukjes gezien; moge een goed doordacht, constructief voorstel nog eens het licht zien. Dr. Frans Debrabandere, oud-voorzitter van de Vereniging Algemeen Nederlands (VAN, België) 1 Ik denk aan een vereniging die in de eerste plaats opgericht is om het correcte gebruik van het Nederlands te bevorderen. Ze fungeert inderdaad als vereniging, door de organisatie van een tweejaarlijks congres, en als taaladviesdienst. Maar bij de naam Onze Taal denk ik allereerst aan een tijdschrift. 2 Onze Taal is een mooi, modern tijdschrift. Het biedt voor elk wat wils. Het is gevarieerd, informatief en volgt de actualiteit. 3 De rubriek ‘InZicht’ geeft eigenlijk alleen korte signalementen van recente publicaties. Ik geef er de voorkeur aan dat belangrijke werken een uitvoerige(r) bespreking krijgen. Verder heb ik de indruk dat de oorspronkelijke bedoeling van Onze Taal, ‘de bevordering van het goede Nederlands’, wat op de achtergrond is komen te staan. Onze Taal zou zich meer moeten inspannen om de taaleenheid tussen Noord en Zuid te bevorderen, om het uiteengroeien van Nederland en Vlaanderen tegen te gaan. Martin Everaert, directeur Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap (LOT) 1 De organisatie Onze Taal ken ik eigenlijk niet, wél het tijdschrift en de website. Toch ben ik als taalkundige blij dat er zo'n organisatie is. En we zouden er ons als taalkundigen misschien ook meer om moeten bekommeren dan we doen. 2 Vroeger heb ik regelmatig in het tijdschrift gelezen omdat mijn vrouw er als vertaler op geabonneerd was. Toen vond ik het wel leuk, maar niet heel bijzonder; voor professionele taalkundigen was het niet zo interessant. Dat is inmiddels veranderd. Ik heb het gevoel dat Onze Taal probeert iets dieper te graven, en de lezer wat meer geeft dan alleen spelling. Maar spelling of stijladviezen moeten natuurlijk ook. De website vind ik goed. De LOT verzorgt ook de pagina Taalwetenschappen op de website Kennislink.nl, en daar linken we ook door naar de website van Onze Taal. 3 Hoe Onze Taal zich kan verbeteren, zou ik niet zo snel weten. Misschien zouden wij als LOT wat beter ons best moeten doen, door meer aandacht aan het genootschap te geven. Marja Kristel, directeur Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN; verenigt docenten neerlandistiek aan universiteiten buiten Nederland en Vlaanderen) 1 Onze Taal ís onze taal. Een oudere jongere die niet zo oud is als onze taal, maar wel net zo vitaal als onze taal. Een instituut dat zich richt op een breed publiek, van de kommaneuker tot de houvast zoekende, onzekere maar belangstellende gebruiker van de Nederlandse taal, van de man in de straat tot aan de politicus, van jong tot oud. Onze Taal mengt zich, gelet op de recente discussie over de aanpassingen in de spelling, in het publieke debat. Daar is Onze Taal in zijn element: als ongebonden instelling met één belang: onze taal. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 2 Met het tijdschrift - en trouwens ook de website - treedt Onze Taal de wereld tegemoet. Geen geheven vingertje, maar gedegen informatie en advies. 3 Geen idee wat Onze Taal beter zou kunnen doen. Tenzij het tijdschrift niet beschikbaar is op middelbare scholen: het hoort daar in de bibliotheek, ten bate van zowel de docent als de leerling. Het tijdschrift hoort - en dat is mijn wens - ook standaard thuis in de bibliotheken van de instituten neerlandistiek in het buitenland. Els Ruijsendaal, hoofdredacteur van Neerlandia, tijdschrift van het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV; internationale vereniging voor de Nederlandse taal en cultuur) 1 Het Genootschap Onze Taal is nu 75 jaar oud. Het heeft een jonge, professionele organisatie weten op te bouwen uit een lange traditie, een organisatie die kennis en plezier uitstraalt bij het bezig zijn met taal en de zorg daarvoor. Dat is een felicitatie waard! Want hoe we ook klagen over gebrek aan belangstelling voor onze taal, er zijn in de wereld toch weinig of geen taalgenootschappen te vinden die zo veel betrokken leden hebben en van een ledendag zo'n feest weten te maken. 2 Het tijdschrift sluit aan bij de sfeer die de organisatie uitstraalt: levendig, actueel, misschien iets te woorderig af en toe, maar heerlijk om te lezen. Echt reclame voor onze taal! 3 Dit sterke genootschap zou misschien ook wat beleidsmatiger en daarmee internationaler kunnen gaan denken over onze taal, en dus over de positie ervan in onderwijs en wetenschap, in de bedrijvensector, en in Europa en verder. Dat heeft het Nederlands momenteel meer nodig dan een Wit Boekje. De overheid springt te gemakkelijk met dit beleidsonderdeel om. Dus Onze Taal, wat let u? {== afbeelding Els Ruijsendaal (Neerlandia) ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Arno Schrauwers (stichting Nederlands) Foto: Frank Fahmer ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Jan Stroop (Landelijke Vereniging van Neerlandici) Foto: Noordhollands Dagblad/Joop Boek ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Margreet de Vries (Stichting Lezen & Schrijven) ==} {>>afbeelding<<} Arno Schrauwers, voorzitter stichting Nederlands (beoogt ‘de devaluatie van het Nederlands tegen te gaan’, onder meer door ‘onvertaald Engels te vernederlandsen’) 1 Een vriendelijke, wat al te voorzichtige en behulpzame club van taalhobbyisten die misschien ietsje te veel wordt gedomineerd door taalkundigen. 2 Tot voor een aantal jaren (precies weet ik het niet meer) was Onze Taal een blad dat ik meteen consumeerde. Nu blijft de wikkel er soms maanden om zitten. Het gaat toch iets te vaak over dingen die me niet al te zeer interesseren, terwijl mijns inziens belangrijke kwesties als die van taalverdringing maar mondjesmaat aan bod komen. Het mag van mij ook iets journalistieker. 3 Wat de stichting Nederlands betreft zou het genootschap zich wat vaker met de wereld buiten het blad mogen bemoeien. Nu is het Genootschap Onze Taal wat al te in zichzelf gekeerd. Ooit is er een mooi initiatief geweest om een groep ‘taalgevoelige’ Kamerleden te formeren, die in voorkomende taalgevallen benaderd en bijeengeroepen zou worden. Voorzover ik weet is dat nooit gebeurd. Gewoon doen, maar er dan ook mee aan de slag. Jan Stroop, Landelijke Vereniging van Neerlandici (LVVN) 1 Aan een gezelschap dat voor een belangrijk deel bestaat uit personen die hechten aan regels en voorschriften en die iedere taalverandering als ‘taalverloedering’ bestempelen. Maar ook aan een organisatie die een eigen standpunt durft in te nemen dat ingaat tegen wat ‘officieel’ is. Onze Taal zou iets meer tegen dat eerste mogen ingaan. 2 Onze Taal is een fris en boeiend tijdschrift. Goed geschreven stukken, die ook voor taalkundigen van belang zijn. Rubrieken over actuele en belangrijke onderwerpen. 3 Ik zag graag meer aandacht voor de plaats die het Nederlands in het onderwijs behoort in te nemen, niet alleen wat vaardigheden, maar vooral wat kennis betreft. Een onderbelicht gebied is ook het gesproken Nederlands. Gelet op de verhouding tussen wat de burger dagelijks aan geschreven en gesproken Nederlands produceert en tot zich neemt, zou er wel wat meer aan spreektaal gedaan mogen worden. Vergelijk dat eens met wat er allemaal niet over spelling geschreven wordt. Margreet de Vries, directeur Stichting Lezen & Schrijven (bestrijdt analfabetisme en laaggeletterdheid) 1 Ik denk aan een gedreven en vakkundig genootschap taalliefhebbers, dat nu 75 jaar actief is. Een goede taalvaardigheid is ongelooflijk belangrijk om verder te komen in de maatschappij. Gelukkig merken wij dat taal steeds meer in de publieke belangstelling staat. We zien dat terug in de discussie over de taalbeheersing van pabo-studenten, de anderhalf miljoen laaggeletterden die Nederland telt, taalstimulering door consultatiebureaus en de discussie over de nieuwe spelling. Taal leeft! Het Genootschap Onze Taal draagt daar volop aan bij. 2 Onze Taal is een tijdschrift dat uitdaagt om gelezen te worden. Bij de Stichting Lezen & Schrijven lezen we het blad graag. Actuele discussies over bijvoorbeeld sms- of msn-taal geven ons weer inspiratie voor jongerenprojecten. Naast de artikelen is de taaltest een van mijn favoriete onderdelen. 3 Onze Taal heeft erg veel kennis over taal. Juist nu de discussie zo hoog oplaait, mag Onze Taal best breder laten zien wat het in huis heeft. Neem nu de Taaladviesdienst; ik denk dat daar erg veel behoefte aan is, maar toch is het grote publiek er nog niet mee bekend. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen door de jaren heen Onze Taal ontstond 75 jaar geleden uit ergernis: de eerste pijlen van het genootschap waren gericht op Duitse invloeden, maar ook op ‘onjuiste taalvormen’ in het algemeen. Hoewel er sindsdien veel meer aandacht kwam voor andere, positievere kanten van taal, is de irritatie nooit helemaal uit de kolommen van het blad verdwenen. Sommige van die boze brieven uit de oude doos blijken verrassend actueel. Een bloemlezing. ■ Vreemde smetten Puur Duitsch (1932) Wij vonden in de Memorie van Antwoord van den Minister van Justitie op het Voorloopige Verslag der Tweede Kamer betreffende het wetsontwerp tegen smalende Godslastering dezen zin: ‘Uitgeschakeld zijn dus daarmede wetenschappelijke uitingen, kondgevingen van eerlijke overtuigingen (...)’ Wij laten het onjuiste gebruik van uitschakelen nu rusten maar wat zegt men van kondgevingen? Afgezien van het onaesthetische van het woord, is het puur Duitsch: Nederlandsch is kond doen. Onnodig Engels (1939) Waarom spreken wij nooit meer van een ‘gelukkig einde’ of van een ‘gelukkig slot’, maar altijd van ‘happy ending’, of liever nog van ‘happy end’? Hoe zouden wij er toe gekomen zijn het kleedingstuk, dat de Engelschen ‘dinner jacket’ noemen, met ‘smoking’ aan te duiden? Welke overwegingen zouden ons er toe geleid hebben, een denkbeeld, een voorstel, met suggestie aan te duiden? Als wij bridge spelen, zou het Hollandsche maat uit den toon vallen; dus zeggen wij ‘partner’ (dikwijls hoort men niet ‘paar-tner’, maar ‘par-tner’). Onnatuurlijke alternatieven (2005) m. vaalburg - arnhem Onlangs kreeg ik een boekje getiteld 'k Heb u lief, mijn Nederlands, waarin de Stichting Taalverdediging strijd voert tegen Engelse leenwoorden. Ik zal een deel van de verketteringslijst doornemen, en dan mag u me vertellen of de alternatieven die de stichting aandraagt juist en natuurlijk klinken of zijn. Botsbalg (airbag), tijdelijke blindheid (black-out), weddenschapsmakelaar (bookmaker), smalle doorgang voor voetgangers (catwalk), ritmisch kerkgezang (gospelsong), bruismelk (milkshake), leespistool (scanner) en zwenkwielwagentje (trolley). ■ Klassieke kwesties Kennen en kunnen (1935) -Ik kan jou! -Da ken. Liggen en leggen (1952) Waarom weigert de volkstaal hardnekkig onderscheid te maken tussen liggen en leggen? Ik geloof niet dat het platte Engels of Duits deze woorden zo verhaspelt. Hoe komt het dan, dat zitten en zetten niet verward wordt? Hun hebben (1954) In Utrecht en omgeving hoort men dikwijls hun in plaats van zij (meervoud). Zelfs jongelui van de middelbare school doen daaraan mede. ‘Hun hebben hun werk.’ ‘Hun denken dat wel, maar wij doen dat anders.’ ■ Woordgebruik Gelijk (1935) In den hoedenwinkel. De verkooper tot den klant: ‘Zal ik hem thuis bezorgen of neemt U hem gelijk mee?’ (Bedoeld is: ‘te gelijk’ maar dat beteekent niet ‘dadelijk’.) Controleren (1945) Ik zou er eens de aandacht op willen vestigen dat het Engelsche werkwoord to control niet mag vertaald worden door: controleeren, wat onze kranten geregeld doen. Als zij de Chineezen laten betoogen dat zij ‘de Chineesche zee moeten controleeren’, dan bedoelen zij die zee te ‘beheerschen’; en dat is iets heel anders, Als zij schrijven over den door de communisten ‘gecontroleerden’ Balkan, dan is dat ook duidelijk fout. De plek-gekte (1987) J. van zijst - barendrecht Velen lijken momenteel door een vreemde manie te worden beheerst, de plek-gekte. Het woord plek wordt voortdurend daar gebruikt waar men normaal het woord plaats zou verwachten. Een bloemlezing: ‘plek zat’; ‘Hij eindigde op de eerste plek’; ‘Hij is niet op zijn plek’; ‘onvoldoende parkeerplek’; ‘op zijn plek zetten’; ‘plekken in de wet’; ‘Er moeten meer speelplekken komen.’ Wat een eenheidsworst maakt men door dit modieuze gedoe toch van het Nederlands! Wie zich wil onderscheiden, bezige het woord plaats: hij zal opvallen door origineel taalgebruik! ■ Uitspraak ‘Dooj de dooj’ (1947) In de laatste jaren valt het mij op hoe slordig onze taal wordt uitgesproken. Waarom is de r in ongenade? De radioomroeper zegt ons, dat ‘dooj de dooj’ overstroomingen worden gevreesd, de predikant spreekt in langgerekten kanselstijl van de ‘waaajjjden’ des Christendoms en de jeugd - zoo vernam ik van deze - vindt het uitspreken van de r tegenwoordig ‘aanstellerig’. ‘Schoow’ (1992) a.p.g. seijkens - schiedam Er moet me iets van het hart. Het betreft de uitspraak van woorden die eindigen op de letter /. Steeds vaker wordt die /, vooral door jongeren, uitgesproken als een zuivere w: dus wew, maaw, enz. Laatst hoorde ik twee meisjes praten over hun ‘schoow’. Opzettelijk liet ik ze dat woord herhalen: ‘schoow!’ Wist ik niet eens wat een ‘schoow’ was? Zij meenden zelf werkelijk dat zij ‘school’ zeiden! Vroeger moesten wij voor de onderwijzer tijdens de taalles in koor klanken uitspreken: ‘o o o - oe oe oe - p p p - III’, enz. Toen werd er nog op de uitspraak gelet. ‘Genootschap, doe er wat aan!’ ■ Verwijswoorden Haar-ziekte (1951) Uit de pers: ‘Speeltuinwerk en haar invloed.’ Dus ‘de’ speeltuinwerk? ‘Het is daarom een vergissing te menen, dat tevens het kapitalisme in haar eindphase zou zijn getreden; integendeel het staat juist thans aan het begin van haar grootste bloei.’ Sinds wanneer is haar het bezittelijke voornaamwoord voor het onzijdige geslacht? Wat of dat? (1966) c. beekman jr. - den haag Ik heb er destijds een ‘hobby’ van gemaakt, te letten op het gebruik van wat, in zinnen als ‘Het apparaat wat (moet zijn dat) u hier ziet, dames en heren (...).’ Ik kan u zeggen: niemand zegt meer ‘dat’ (niemand = bijna iedereen = 99,9% gebruikt wat waar het dat ‘moet’ zijn). Zelfs in de {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} geschreven taal is deze ‘fout’ doorgedrongen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Illuistratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Het meisje die (1999) henk tetteroo - delft Als leraar op een middelbare school (vwo-havo) viel het me de laatste jaren op dat het betrekkelijk voornaamwoord dat en het aanwijzend voornaamwoord dat door leerlingen steeds vaker vervangen werden door die: ‘Het meisje die daar loopt, ken ik niet. Die moet je eens aanspreken.’ En verder dat het persoonlijk voornaamwoord het bij hen steeds meer plaatsmaakte voor die of hij: ‘Het middel raakt uitgewerkt. Hij moet worden vervangen.’ ■ Stopwoordjes De ikbedoelers (1958) Kent u ‘ikbedoelers’ in uw omgeving? Mensen die om de twintig seconden ‘ik bedoel’ zeggen? En vindt u het ook zo ellendig om naar zulk gehakkel te moeten luisteren? ‘De volgende week zondag blijven we thuis. Ik bedoel: dan krijgen we geen bezoek.’ Maar als u dát bedoelt, waarom zegt u dan niet direct: ‘Aanstaande zondag krijgen we geen bezoek’? Dat is veel prettiger om naar te luisteren. Wijs er uw goede vriend maar eens op, dat hij een ikbedoeler is. Betrap hem maar eens, ga maar eens turven als hij spreekt. U bewijst hem er een dienst mee. Zoiets van... (1990) françoise keulen - nijmegen Zelden was er een meelijwekkender slachtoffer dan zoiets. Tot voor kort functioneerde het arme woord nog zeer nuttig en bescheiden als ‘onbep. vnw., iets als dat, iets van dien aard: zoiets stoms!, een aap op een flets, hoe vind je zoiets’ (dikke Van Dale, blz. 3518), maar sinds enige tijd is het wreed weggerukt uit zijn vertrouwde omgeving en moet het vaak samen met ook dienstdoen: ‘dan heb ik (ook) zoiets van’. Ons rest slechts een gepast stilzwijgen bij zoveel bruut en zinloos geweld. Wij treuren om het verlies van onze dierbaren. Zeg maar (2000) ger de graaff - alphen aan den rijn De laatste jaren komt in de gesproken taal het stopwoord zeg maar voor in een mate die pijn aan de oren doet: Het is vandaag, zeg maar, prachtig weer. De temperatuur is, zeg maar, niet te hoog en niet te laag. De wind is, zeg maar, matig, en de luchtvochtigheid komt, zeg maar, niet uit boven, zeg maar, normale waarden. Het verbaast mij dat het gebruik van dit stopwoord zo weinig mensen opvalt. Gebruikers en niet-gebruikers kijken verbaasd op als ik het fenomeen ter sprake breng. Ik zou weleens, zeg maar, willen weten hoe dat, zeg maar, komt. ■ Spellingwijziging Tussen-n (1959) De uitspraak van de spellingcommissie 1954 maakt een verschil tussen strikt meervoud (boekenkast) en niet (beddegoed); het ware wellicht beter geweest de knoop hier voor eens en voor altijd door te hakken, nl. altijd -e! We waren dan weer eeuwen uit de zorgen geweest. (reactie op het Groene Boekje van 1954) Boycot nieuwe spelling! (1996) drs. a.e. reinders-reeser - leiden Wilt u een nieuwe spelling? Kent u iemand die een nieuwe spelling wil? De gebruiker is er niet mee gediend. Wij stellen voor de nieuwe spelling niet in te voeren. Als u het hiermee eens bent, stuurt u dan voor deze landelijke handtekeningenactie een briefkaartje of fax (met naam, adres, en de tekst GEEN NIEUWE SPELLING) naar de Tweede Kamer, en roep iedereen die u de komende tijd spreekt op om hetzelfde te doen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. (reactie op het Groene Boekje van 1995) Geen binding met de praktijk (2006) henk harmsen - stokkum De Taalunie [de organisatie die verantwoordelijk is voor het Groene Boekje - red.] is verworden tot een kwalijk clubje van doorgeslagen quasi-taaldeskundigen, die zich als wereldvreemde pietlutten samen blindstaren op de zoveelste uitzondering op de zoveelste uitzondering, die geen enkele binding meer hebben met de dagelijkse taalpraktijk, en die menen dat taal van achter het bureau kan worden gemaakt. Afschaffen en boycotten die ‘Taalunie’, verbranden die Groene Boekjes. Leve de spelling volgens het Gezond Verstand. (reactie op het Groene Boekje van 2005) Witte spelling: geen oplossing (2007) valerie bakker - leerling lycée international, ferney, frankrijk Ik ben geen voorstander van dat Witte Boekje. Ik zit op een middelbare school in Frankrijk en volg naast het gewone Franstalige programma lessen Nederlands, en die worden er op deze manier voor mij niet makkelijker op. Meerdere spellingen betekent meer onduidelijkheid en dus meer moeite om de taal te leren. Ook voor de leraren wordt het lastiger. (reactie op het Witte Boekje van 2006) In de eerste decennia van Onze Taal werden briefschrijvers niet bij naam genoemd, vandaar dat een auteursvermelding bij oudere stukjes vaak ontbreekt. Sommige brieven zijn ingekort. Enkele ervan verschenen ook al in Taaltumult. De mooiste observaties, hartenkreten en boze brieven uit Onze Taal, samengesteld door Ewoud Sanders (2002). {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ab Braamkolk (Stichting Taalverdediging): ‘De strijd gaat vooral tegen het Engelse leenwoord; daarvan komt toch het grootste gevaar.’ Foto: Bert Jansen ==} {>>afbeelding<<} ‘Als we niets doen, gaat het fout’ Kleinere taalorganisaties in gevecht tegen het Engels Jan Erik Grezel Naast het Genootschap Onze Taal bestaan er in Nederland enkele kleinere organisaties voor taalliefhebbers, zoals de stichting Nederlands, het Ampzing Genootschap en de Stichting Taalverdediging. Zij hebben één gemeenschappelijke vijand: het oprukkende Engels. Maar de strijd wordt heel verschillend gestreden. De ene probeert het met ludieke acties, de andere staat met spandoeken op straat of voert rechtszaken. Een portret van de actievoerders onder de taalminnaars. ‘Kijkt u maar op onze webstek’, zegt Arno Schrauwers van de stichting Nederlands. ‘Daar vindt u een doorklikpunt naar onze woordenlijst.’ Ruim 2400 Nederlandse alternatieven voor Engelse leenwoorden bevat de woordenlijst van de stichting. Even checken wat er online allemaal te vinden is: een ‘partydrug’ is een ‘pretpil’, een ‘jetlag’ een ‘vliegkater’ en een ‘cateraar’ een ‘spijzenier’ of ‘maaltijdverzorger’. Bij het lemma computer staat alleen een opgeheven en bewegend duimpje. Dat woord is helemaal ingeburgerd en daarom aanvaardbaar voor de stichting. Een computer wordt nooit meer een ‘rekenaar’. In Nederland zijn er een handvol organisaties die zich vooral kanten tegen onnodig gebruik van Engelse wóórden. Andere aspecten van ons taalgebruik, zoals accent, verbuigingen, vervoegingen en zinsconstructies, krijgen veel minder aandacht van de bestrijders van ‘de Engelse ziekte’. De bekendste organisaties zijn de stichting Nederlands, het Ampzing Genootschap en de Stichting Taalverdediging - alle opgericht in de laatste acht jaar. Behalve dat ze het Engelse leenwoord als gemeenschappelijke vijand hebben, verzetten ze zich ook tegen het gebruik van het Engels als voertaal, bijvoorbeeld in sectoren van het onderwijs. Zusterorganisaties van het Genootschap Onze Taal kun je {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} ze eigenlijk niet noemen. Onze Taal is immers een vereniging met een veel bredere doelstelling: het samenbrengen van mensen die geïnteresseerd zijn in de vele facetten van taal. De mogelijke bedreiging van het Nederlands door het Engels is daar één van. Sinds de oprichting heeft Onze Taal een liberale houding ontwikkeld tegenover het opnemen van leenwoorden. Veel leden zien Engelse woorden niet als een levensgroot gevaar, omdat het Nederlands - ook in tijden waarin er veel invloed van het Duits of het Frans was - getoond heeft wel tegen een stootje te kunnen. De andere organisaties zijn daar helemaal niet gerust op. Hun verbale strijd tegen het Engels zit vol natuurgeweld. Het Engels is als springtij dat ons land bedreigt. We moeten een dam opwerpen tegen de stormvloed van Angelsaksische woorden en uitdrukkingen. Maar ‘puristen’ willen ze geen van allen genoemd worden. ‘Wij zijn niet tegen het Engels, maar vooral vóór het Nederlands’, zegt Schrauwers. ■ Simon Stevin Naast deze drie organisaties zijn er nog andere, zoals de ‘Bond tegen Leenwoorden’, een eenmansonderneming die een sluimerend bestaan leidt. De bond biedt een woordenboek op internet. Een ‘taalpurist’ is daarin een ‘taalzuiveraar’, die strijdt tegen álle woorden die uit andere talen zijn overgenomen. Minder scrupuleus en veel ruimer in doelstelling zijn de initiatiefnemers van taalpuristen.web-log.nl, dat ‘taalverloedering in media en reclame signaleert’. Daarop zijn citaten te vinden van slecht taalgebruik in kranten, tijdschriften en op televisie, voorzien van allerlei commentaar. Onnodig Engels krijgt op het weblog niet veel aandacht. De benaming taalpuristen lijkt op deze club niet van toepassing. Woordvoerder ‘Scrubs’ beschrijft zijn drijfveer: ‘Werken aan het weblog houdt me gefocust op mijn eigen taalgebruik.’ De site heeft nog het meest van een virtuele uitvergroting van ‘Ruggespraak’, de rubriek met grappige uitglijders uit de media, op de achterkant van Onze Taal. Tot slot is er het Algemeen Nederlands Verbond (ANV), een in 1895 in Vlaanderen opgerichte vereniging voor Nederlandse taal en cultuur. Het - nu ook Nederlandse - verbond kent een Werkgroep Taal en Taalbeleid die zich richt op ‘het bevorderen van het gebruik van het Nederlands, overal waar dit vanzelfsprekend is of behoort te zijn’. Het verbond werkt in het hele taalgebied, waaronder ook Zuid-Afrika en Suriname. Wat doen deze organisaties nu precies en hebben hun acties succes? Valt een taalontwikkeling als het opnemen van leenwoorden uit andere talen wel te sturen? ‘Dat is wel degelijk te beïnvloeden’, vindt Arno Schrauwers van de stichting Nederlands - een club die ontstaan is uit de werkgroep ‘Anglowaan’, opgericht door verontruste Onze Taalleden. ‘Als Simon Stevin in de zestiende eeuw bijvoorbeeld geen woorden als scheikunde, wiskunde, loodrecht en driehoek had bedacht voor alle Latijnse wetenschappelijke termen, dan hadden we nu waarschijnlijk nog altijd “triangulum” gezegd. Een recenter voorbeeld van vernederlandsing is te vinden op het voetbalveld. Vroeger werden termen als offside, free kick en corner nog veel gebruikt. Nu heeft iedereen het over “buitenspel”, “vrije trap” en “hoekschop”.’ ■ Status Schrauwers: ‘In het Nederlands kun je je heel fatsoenlijk uitdrukken, ook zonder Engels. Het Nederlands functioneert al eeuwen, en vroeger hadden de taalgebruikers het Engels ook niet nodig. Maar als Nederlanders iets willen benoemen, gaan ze daar meteen een Engels woord voor gebruiken. Anglomanie heet dat. André van Duin krijgt de Toon Hermans Oeuvre Award. zo'n woord als award in plaats van prijs of onderscheiding is toch belachelijk? Ik heb het idee dat de meeste Nederlanders, als ze er goed over gaan nadenken, dit echt niet willen.’ {== afbeelding Arno Schrauwers (stichting Nederlands): ‘Als Nederlanders iets willen benoemen, gaan ze daar meteen een Engels woord voor gebruiken.’ Foto: Frank Fahrner ==} {>>afbeelding<<} ‘Geen taal is zo rijk voor de taalgebruiker als zijn moedertaal. Het leren van je moedertaal is bovendien een gigantische investering geweest. Het is doodzonde als je daar niet optimaal gebruik van maakt. Maar het Nederlands verliest steeds meer domeinen aan het Engels, zoals het hoger onderwijs en delen van het bedrijfsleven. Ook de overheid is bevangen door anglomanie. Het CBS brengt in het Engels rapporten uit over Nederland. Een kwestie van status. Die lui van het CBS denken dat er iets van de schittering van het Engels op hun werk afstraalt.’ Het Engels als voertaal in het hoger onderwijs is een punt waarover nauwelijks discussie is geweest, volgens Schrauwers. ‘Het Nederlandse hoger onderwijs moest internationaliseren en daaraan heeft men de conclusie verbonden dat het onderwijs in het Engels moest. Dat werkt juist vaak contraproductief, omdat het niet het niveau van onderwijs in de moedertaal haalt. Dissertaties moet je in het Engels schrijven, denkt men; anders bereik je niets. Een van de invloedrijkste proefschriften die {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} ooit in Nederland zijn verschenen, is dat van de natuurkundige Van der Waals: Over de continuïteit van den gasen vloeistoftoestand. Van der Waals schreef in het Nederlands. Maar dat proefschrift is wereldwijd bekend geworden.’ ■ Vleesch noch fish Het gevecht tegen het Engels lijkt van recente datum: de meeste kleinere taalorganisaties zijn nog piepjong. Toch staan ze in een lange traditie van purisme en strijd tegen leenwoorden. Het Ampzing Genootschap is genoemd naar de zeventiende-eeuwse Haarlemse dominee Samuel Ampzing, die zich ergerde aan het gebruik van Latijn en Frans door geleerden: ‘men late onse tale maer ongeschoffierd in haer geheel’. Dat probeert dit genootschap vooral langs ludieke weg te bereiken. ‘Humor helpt in deze strijd’, zegt Hennie Leeflang, een van de zes kernleden van het genootschap (dat bestaat uit circa 160 leden). ‘Door humor krijg je meer aandacht en blijft de boodschap beter hangen dan wanneer je heel serieus bent.’ Het genootschap is actief met publicaties en optredens. Dat heeft met de literaire en grafische achtergrond van de meeste leden te maken. Het fraai uitgegeven Vleesch noch fish woordenboek is rijk voorzien van tekeningen en bestaat voor een groot deel uit een woordenlijst met vertalingen en een grappig bedoelde ‘vrije vertaling’. Oubolligheid ligt op de loer. Saven is natuurlijk ‘opslaan’, maar ‘vrij vertaald’ te associëren met ‘acht negen tien’. In het voorwoord van het puntdichtenboek Aap Noot Mies Wim Not Yet zegt genoot en kinderboekenschrijver Bies van Ede: ‘Humor. Het wapen van het Ampzing Genootschap is tegelijkertijd zijn zwakte.’ Een puntdicht als ‘Vrek’ zal inderdaad niet aan iedereen besteed zijn. Vrek ‘Ik wil een nieuwe ring Toon’ ‘Schat, wat doen we dan nog hier? Die koop je bij de Phoneshop, niet bij de juwelier!’ ■ IJslanders Scherpslijperij is het Ampzing Genootschap vreemd. Hennie Leeflang, die moeiteloos een woord als fan in de mond neemt: ‘Wij zijn geen taalpuristen. Maar al die borden langs de weg in Zeeland met het woord beach vinden wij lariekoek. Het toppunt is aqua & leisure host, dat nu wordt gebruikt in plaats van badmeester. Het is dubbel fout, omdat het ook helemaal geen goed Engels is.’ Leeflang wijst op het internationale karakter van de strijd tegen het Engels. ‘In Duitsland heb je bijvoorbeeld de Verein Deutsche Sprache. Duitsers zijn behoorlijk op hun hoede voor vreemde invloeden. Fransen gaan daar nog wat verder in, maar de kampioenen zijn de IJslanders. Nederlanders zijn bij hen vergeleken lui en gemakzuchtig als het gaat om het bedenken van Nederlandse alternatieven voor vreemde woorden.’ Volgens Leeflang is er hoop voor de toekomst. ‘We gaan die slag wel winnen. De kern van ons genootschap treedt regelmatig op. We hebben een avondvullend programma met leuke liedjes en voordrachten. Ik merk daarbij dat steeds meer mensen zich bewust worden van het onzinnige gebruik van Engelse woorden. In Haarlem moest het verbouwde concertgebouw een nieuwe naam krijgen. Daar zijn we snel op ingesprongen om te voorkomen dat het “Harlem Music Hall” zou worden. Met succes: het heet nu de Philharmonie. Eind januari is onze vijfde uitgave verschenen: de Kind noch Cry Box. Daarin geven we Engelse termen voor bekende Nederlandse woorden die nog géén Engels equivalent hebben. Die hebben wij bedacht en daarmee doen we dus net alsof we meedoen met de rage.’ Woordenlijst Engels-Nederlands Voorbeelden van veelgebruikte Engelse leenwoorden met de Nederlandse equivalenten uit de woordenlijsten van de stichting Nederlands (SN), het Ampzing Genootschap (AG), de Stichting Taalverdediging (TV) en de Bond tegen Leenwoorden (BL). cruisecontrol SN (automatische) snelheidsregeling, tempomaat TV snelheidsregelaar BL rijgeleider downloaden SN binnenhalen, ophalen AG binnenhalen, (vrij:) binnenloodsen TV overnemen, binnenhalen, oproepen (van groot naar klein systeem) BL neerladen, afladen feedback SN terugkoppeling TV terugkoppeling BL terugkoppeling, terugvoering manager SN 1 [officiële functie] chef, bedrijfsleider, hoofd; 2 [praktische functie] baas, leidinggevende; 3 [beroep] zakelijk leider, impresario; 4 [eigenschap] regelaar AG regelaar; (vrij:) overbetaalde knecht TV beheerder, zaakvoerder, directeur, bestuurder reality-tv SN sensatie-tv, echteleven-tv, gebeur-tv AG werkelijkheids tv, (vrij:) absolute nullijn running gag SN repeteergrap AG repeteergrap, (vrij:) ouwe bak stalken SN belagen, dwangvolgen AG dwangvolgen, (vrij:) ongewenst schaduwschuiven TV bejagen, dwangvolgen BL dwangvolgen the sky is the limit AG tot aan het gaatje, (vrij:) echt leer is toch mooier ■ Haarkloverij Ook de Stichting Taalverdediging (aanhang geschat op circa 550 leden en donateurs) timmert stevig aan de weg, maar dan met serieuze acties tegen onnodig Engels taalgebruik in het maatschappelijk verkeer. Woordvoerder Ab Braamkolk: ‘Neem de verengelsing van Schiphol - de enige luchthaven in de {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} wereld die de landstaal niet vooropstelt. Daar hebben we met spandoeken tegen geprotesteerd met een man of 25, in samenwerking met het ANV en de stichting Nederlands. Het heeft tot nu toe niets geholpen, maar we gaan door. Een andere actie is gericht tegen de invoering van het Engels als instructietaal op Rotterdamse basisscholen. Begrijp mij goed, ik heb niets tegen het Engels of de Engelse cultuur. Maar we zijn wel tegen het Engels in plááts van het Nederlands. Die kinderen krijgen vakken als aardrijkskunde uitsluitend in het Engels. Dan leren ze dus niet de gangbare Nederlandse geografsche begrippen. Over de invoering loopt een rechtszaak. Maar die dreigt in juridische haarkloverij te verzanden.’ De stichting klinkt krijgshaftig op haar ‘thuispagina’: ‘Wij stellen ons te weer.’ Dat klinkt toch anders dan de strijdkreet van het Ampzing Genootschap: ‘Mannen, te paard... we zijn verraden.’ Uit links-radicale hoek kwam ooit de aantijging dat de Stichting Taalverdediging banden zou hebben met extreem-rechts. Braamkolk: ‘Wat die links-radicale actiegroep beweert, is beslist onjuist. Ene meneer Braamhorst, ex-lid van een rechts-extremistische partij, zou bij ons bestuurslid zijn. Die man ken ik helemaal niet en de naam komt niet voor op onze ledenlijst. Het enige wat ik zie, is dat zijn achternaam op de mijne lijkt. Wij zijn politiek neutraal, dat staat in onze statuten en het blijkt ook uit onze nieuwsbrieven. Maar als je opkomt voor het gebruik van de Nederlandse taal, ben je natuurlijk wel een beetje nationalistisch. Dat nationalisme is echter van het soort dat je ook bij voetbalwedstrijden van Oranje tegenkomt.’ {== afbeelding Standbeeld van de zeventiende-eeuwse purist Samuel Ampzing op de Oude Groenmarkt te Haarlem. Foto: Eric J. Coolen ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Rond de verkiezingen in november hebben we twintig vragen over taalbeleid voorgelegd aan politici. De SP en de ChristenUnie komen het meest op voor onze taal. We gaven geen stemadvies, maar constateren alleen wat de partijen aan taalbeleid zeggen te doen.’ Met welke acties heeft de stichting echt iets bereikt? ‘In plaats van “Royal Dutch Airforce” staat er nu “Koninklijke Luchtmacht” op de vliegtuigen van onze luchtvloot. De EO heeft een programma Rail away. De aankondiging van dat programma was in het Engels. Ons protest heeft geleid tot een herziening. Het programma heet nog wel zo omdat het oorspronkelijk Engels is, maar de aankondiging is nu in het Nederlands.’ Ergernis en de overtuiging dat er iets gedaan moet worden, vormen de persoonlijke drijfveer van Braamkolk. ‘Wij zijn vooral een actieclub. Onze Taal is beschouwend en constaterend. De ANV is een veel bredere vereniging en is meer belerend. Het Nederlands wordt verdrongen; je kunt de verdediging niet aan de “zelfreinigende werking” van de taal overlaten, vinden wij. Als we niets doen, gaat het fout. De strijd gaat vooral tegen het Engelse leenwoord; daarvan komt toch het grootste gevaar.’ ■ Vuurslijk De Bond tegen Leenwoorden (BTL) heeft alleen een naslagwerk op internet. De kalender van de BTL heet ‘jaarwijzer’ en in plaats van februari is het ‘sprokkelmaand’. Hier dus wel purisme van het zuiverste water. Via het ‘thuisblad’ van de BTL krijgt men toegang tot het BTL-woordenboek. Onder de ‘boekstaaf’ P staat voor punaise ‘duimspijker’, onder de L vindt men voor lasso ‘werpstrik’, ‘vuurslijk’ is een aardige vondst voor lava. De initiatiefnemer van de bond heeft met dit woordenboek alleen willen laten zien ‘hoe onze taal zich had kunnen ontwikkelen bij afwezigheid van uitheemse invloeden’. Wie het veld van taalactieclubs overziet, vraagt zich toch af waarom er niet meer samenwerking is. Elke club heeft bijvoorbeeld zijn eigen woordenlijst. Waarom de krachten niet gebundeld? Braamkolk van de Stichting Taalverdediging: ‘Er zijn zeker wel contacten over en weer. Via internet verwijzen de verschillende verenigingen naar elkaar. Dat er niet volledig wordt samengewerkt heeft ongetwijfeld met persoonlijke stijlvoorkeuren te maken.’ Leeflang van het Ampzing Genootschap: ‘We hebben de taaldag van de stichting Nederlands opgeluisterd. De clubs houden elkaar wel op de hoogte van hun activiteiten. De verschillen zitten in de aanpak. Maar we voeren allemaal dezelfde strijd.’ Schrauwers benadrukt vooral de verscheidenheid. ‘Het Ampzing Genootschap probeert het op een luchtige manier, wij zijn serieuzer.’ En Onze Taal? ‘Dat neemt geen stelling. Zij willen niet lobbyen.’ Lobbyen? ‘Nou ja, dat woord is toch al aardig ingeburgerd?’ De internetadressen van de genoemde organisaties kunt u vinden op www.onzetaal.nl/2007/23/purisme.php. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarom een prijs? De toegenomen aandacht voor taalkundige popularisering Joop van der Horst Al 75 jaar is Onze Taal een blad voor de gewone taalgebruiker. Dat betekent ook dat Onze Taal al 75 jaar aan popularisering van wetenschap doet. Taalkundige Joop van der Horst, sinds jaar en dag auteur van Onze Taal, werd vorig jaar voor zijn vaardigheden op dit gebied bekroond met de populariseringsprijs van de LOT (Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap). Hieronder een aangepaste versie van de toespraak die hij bij die gelegenheid hield. Over taal schrijven voor een groot publiek is niets nieuws. Het gebeurt al eeuwenlang. Nieuw is dat er tegenwoordig weleens een prijs voor uitgereikt wordt. Populariseren lijkt belangrijker gevonden te worden dan vroeger. Ook in andere landen zien we een toegenomen waardering. Hoe zou dat komen? Een intrigerende vraag. Een vraag die serieuze behandeling verdient. Het beste zou zijn: een wetenschappelijke behandeling. Alleen, de juiste wetenschap daarvoor bestaat nog niet. Dat is jammer, want het zou een belangrijke en nuttige tak van wetenschap zijn, namelijk de historische taalbeheersing. Zolang die nog niet bestaat, moeten we ons behelpen met overwegingen en veronderstellingen. Ik wil u graag enkele van mijn overwegingen voorleggen. ■ Moeilijker vak Wat je weleens hoort, is dat de taalwetenschap gaandeweg steeds gespecialiseerder en technischer geworden is, en zodoende steeds moeilijker, en dat daardoor allengs geroepen wordt om popularisering, om ‘vertaling’ van al die moeilijke uiteenzettingen ten behoeve van lezers van de wetenschapsbijlage. Ik geloof daar niet in. Honderd en honderdvijftig jaar geleden was de taalwetenschap ook nogal technisch. Ook toen kwamen er populariseerders aan te pas om een en ander uit te leggen voor een breder publiek. Bijvoorbeeld Max Müller en William Dwight Whitney, zonder wie de denkbeelden van de Duitse taalkundige Grimm nooit in brede kring ingang gevonden zouden hebben. Maar er werden geen prijzen voor uitgeloofd. Anders had Max Müller stellig de hoofdprijs verdiend. Beiden, het zij terzijde opgemerkt, waren zelf ook eminente linguïsten; Müller en Whitney waren geen wetenschapsjournalisten. Nee, dat ons vak steeds technischer geworden is en dat dáárdoor popularisering nodig is geworden, daar geloof ik niet in. Het vak is misschien een klein beetje technischer geworden, maar de modale lezer ook. ■ Slecht schrijvende taalkundigen Een andere verklaring voor de toegenomen waardering voor populariseren zou kunnen zijn dat taalkundigen steeds beroerder zijn gaan schrijven. En dat er een ander aan te pas komt om het een beetje leesbaar en fatsoenlijk uit te leggen. Met name bij het lezen van sommige dissertaties en inleidende handboeken denk ik dat weleens, maar het is toch, geloof ik, niet waar. Ook al lijkt het soms zo. De grammatica van C.H. den Hertog (1892), die kun je lezen, van a tot z. De Nederlandse spraakkunst van De Vooys (eerste druk 1947) eveneens. Daarbij vergeleken is de ANS (1984; tweede druk 1997) van een armoedige kleurloosheid qua taalgebruik, waardoor men haar al gauw geeuwend ter zijde legt. Internationaal hetzelfde beeld. Hermann Pauls Prinzipien der Sprachgeschichte (1880) lees je voor je plezier; Jespersens Progress in Language (1894) kun je moeilijk wegleggen voor je het uit hebt. Maar de werkelijkheid is toch genuanceerder. Wie weleens begonnen is aan de lectuur van Von Humboldt (Über die Verschiedenheit des menschlichen Sprachbaues. Über die Sprache, 1836), heeft in de meeste gevallen zijn boek al na luttele bladzijden zuchtend teruggebracht naar de bibliotheek. Onleesbaar. ■ Eenvormiger En het kan nog veel erger met die slecht schrijvende taalkundigen. Het absolute dieptepunt in de taalkunde, nooit meer overtroffen, ligt mijns inziens bij Jacob Grimm. Geen doorkomen aan. Wat onder andere komt doordat Grimm voorstander was van de zogenoemde ‘kleinschreibung’: geen hoofdletters. Ook niet aan het begin van de zin. Wie denkt: na een punt begint een nieuwe zin, geen probleem, die heeft kennelijk nog nooit iets van Grimm onder ogen gehad, in wiens boeken het krioelt van de afkortingen, allemaal met punt. Zodat een beetje zin al gauw vier of vijf punten bevat, niet zelden met een afkorting als laatste element. Ga er maar aan staan. {== afbeelding De taalkundige C.H. den Hertog publiceerde in 1892 een grammatica die nog steeds van a tot z leesbaar is. Illustratie: dbnl ==} {>>afbeelding<<} Zo bont wordt het niet meer gemaakt. Ik denk ook eigenlijk dat de kwaliteit van het taalgebruik van taalkundigen in hun boeken en artikelen in anderhalve eeuw, gemiddeld, veeleer vooruitgegaan is. Vandaag de dag wordt {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} de lat hoger gelegd dan vroeger. We zijn beter gaan schrijven, lijkt me; maar ook: eenvormiger, saaier, kleurlozer. De dieptepunten uit het verleden, dat zou nu niet meer kunnen. Maar de laatste prettig leesbare grammatica of monografie is toch ook al weer van vrij lang geleden. Een enkele, veelal buitenlandse, uitschieter niet te na gesproken. Maar of dit nu de roep om populariseringen verklaart, dat vind ik toch niet zo evident. ■ Andere taalcultuur Men zou, op zoek naar verklaringen, ook in een heel andere richting kunnen zoeken, bijvoorbeeld in de taalcultuur, die in de tweede helft van de twintigste eeuw sterk is veranderd. We komen van een taalcultuur waarin het woord, de taal, bovenal geschreven taal, een centrale plaats innam. Vertrouwdheid met de Klassieke Oudheid en met de Bijbel waren vanzelfsprekend in de intellectuele bagage van toonaangevende kringen. Wij hebben, anno 2007, andere toonaangevende kringen (zie ook mijn artikel in Onze Taal, precies een jaar geleden: ‘Andere mensen, andere taal’, over de veranderde positie van de standaardtaal). Dit betreft zeker niet alleen Nederland en België, maar de hele westerse wereld. De Klassieke Oudheid en de Bijbel zijn sterk op de achtergrond geraakt, en daardoor ook een daarmee verbonden soort gerichtheid op taal, formulering, spelling, vertaling, retorica, enz. Ik mopper niet; ik spreek er geen waardeoordeel over uit, ik stel het vast. Maar ik meen wel te mogen zeggen: de hedendaagse mens, de ontwikkelde hedendaagse mens, ‘heeft minder met taal’ dan zijn ouders, zijn grootouders en overgrootouders. Ik denk dat dat zo is, ook al kan ik er hier niet uitvoerig op ingaan. Een recent voorbeeld is onze massale overstap van het kruiswoordraadsel en het cryptogram op de sudoku. Vanuit dit perspectief zou de toenemende vraag naar popularisering niet zozeer voortkomen uit een ingewikkelder vak, of uit een slechtere schrijfstijl van taalkundigen, maar veeleer uit een toegenomen afstand tussen de taalkunde enerzijds en de rest van de samenleving anderzijds. ■ Dialecten van koolmeesjes Ondertussen zijn er nog andere verklaringen te overwegen. Een vierde, mogelijke, verklaring is deze: zou het kunnen zijn dat er tegenwoordig om populariseerders wordt gevraagd omdat er vanuit de taalwetenschap momenteel niet veel te melden valt? Gaat het echt wel zo goed met de taalwetenschap als men meestal voorgeeft? {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} Toen ik bijna veertig jaar geleden taalkunde ging studeren, stond het vak bol van de hooggespannen verwachtingen. Een algemene universele en aangeboren grammatica was in aantocht, waarop alle concrete talen slechts oppervlakkige variaties waren. Geweldig! Staan we werkelijk fundamenteel zo veel verder dan de collega-taalkundigen uit 1950? Reikhalzend werd daarnaar uitgezien. Maar de lezer van de wetenschapsbijlagen weet na een halve eeuw ook wel dat hij kan wachten tot hij een ons weegt. Rond 1970 deden er futuristische verhalen de ronde over vertalen met de computer; maar tegenwoordig weten we dat het, alweer, overtrokken verwachtingen waren. Loos alarm. Het zal nog heel lang duren voordat de computer met iets echt fatsoenlijks afkomt. De analyse van de communicatiesystemen van dolfijnen, ook zoiets, zou zorgen voor een spectaculaire doorbraak in onze visie op taal; maar je hoort er eigenlijk niets meer over. Alleen af en toe iets over dialectische verscheidenheid in het gefluit van koolmeesjes. Het is niet mijn bedoeling serieus en degelijk taalkundig onderzoek belachelijk te maken, maar ik stel wel tegelijkertijd de vraag: staan we werkelijk fundamenteel zo veel verder dan de collega's uit 1950? Er is zeer zeker een duidelijke (en waardevolle) toename van concrete en nauwgezette beschrijvingen van meer talen. Maar dat is in essentie meer van hetzelfde. ■ Taalkunde aan de zijlijn Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat allerlei andere wetenschappen in de laatste vijfentwintig jaar bepaald meer nieuws te melden hadden. Ik denk aan de fysica van de elementaire deeltjes, aan de genetica, aan de ruimtefysica, de theoretische wiskunde, de medische wetenschap, de evolutiebio- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} logie; maar ook dichter bij huis: de geschiedwetenschappen, de archeologie. Zou men 1950 als ijkpunt nemen, dan ben ik er niet helemaal gerust op dat de taalwetenschap de vergelijking met andere vakken in dit opzicht gemakkelijk kan doorstaan. In verschillende periodes in het verleden stond de taalwetenschap in de voorste gelederen en was ze maatschappelijk toonaangevend, bijvoorbeeld in de Renaissance bij de natievorming, en in de negentiende eeuw, die geobsedeerd was door Darwin, erfelijkheid en stambomen. Darwin kwam op het idee voor zijn stamboom van de soorten door de talenstamboom van A. Schleicher. Maar op dit moment lijkt de taalwetenschap maatschappelijk gezien langs de zijlijn te staan. De meeste mensen houden het werk van taalkundigen voor gemierenneuk. Als dit klopt, dan is er wel behoefte aan een paar ijzersterke populariseerders om er nog wat van te maken. En ik zou hun als eerste les meegeven: houd op met grote verwachtingen te wekken bij de buitenwacht, want die worden allang niet meer geloofd. ■ Televisie Misschien echter is wat ik zojuist gezegd heb, allemaal onzin. Misschien heeft de recente tendens om prijzen uit te reiken aan populariseerders helemaal niets te maken met ontwikkelingen in het vak, of het ontbreken daarvan, of het slechter schrijven van wetenschappers, of een veranderende taalcultuur; misschien moeten we de oorzaak in een heel andere richting zoeken. Ik heb ook gedacht aan de televisie. Of eigenlijk, nauwkeuriger, aan de manier waarmee op televisie iets ‘ontwikkeld’, of ‘opgeblazen’ wordt tot iets geweldigs. Daar zijn in principe twee manieren voor: allereerst human interest (relaties, liefde, dood, enge ziektes, leed, tranen, kortom: emoties) en vervolgens spanning, competitie, afzien, prijzen. En wat de meeste televisiekanalen tot op het merg bedorven heeft, is ook doorgedrongen tot de hele samenleving: hoe kun je je zaakje in het zonnetje zetten? Organiseer een wedstrijd, loof een prijs uit, en je kunt persberichten rondsturen, en met een beetje geluk kom je in de krant of op tv. En om er echt boter uit te braaien: eerst een rondje ‘nomineren’; dat is twee keer suspense voor hetzelfde geld. Kortom: de prijs als middel om iets onder de aandacht te brengen. Als dit zo is, dan zou niet de winnaar van de prijs de echte populariseerder zijn, maar de prijs zelf. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Ónze Taal Goed, achteraf, dat het genootschap destijds ‘Onze Taal’ gedoopt werd, en niet ‘Onze Nederlands(ch)e Taal’ of iets dergelijks. Zo kan het altijd blijven bestaan, ook als ons Nederlands geheel overwoekerd is door Engels, Turbo, Murks, Smurfentaal (pardon, Strááttaal), Psychobabbel, Yuppiespeak, Polderlands en al die andere vormen van Hedenlands die het ABN sinds 1932 belagen. En dan vergeet ik het Duitsch nog, de woekering waar het allemaal mee begon, maar die al snel wegebde toen de woorden gezelschap kregen van ‘native speakers’ in uniform. Dat is het goede van die naam: het blijft ónze taal, wat we er ook van maken. En dat blijft verbazen en vermaken, elke dag weer. Half acht 's ochtends, je zit met je slaperige hoofd en een kop thee boven De Telegraaf en ineens ben je klaarwakker. De schaar! Amsterdam-columnist Angelo Vergeer windt zich op over het nieuwste verzinsel van het Amsterdamse gemeentebestuur: de ‘buurtthermometer’. Direct zie je een reusachtige koortsthermometer, die met behulp van een bouwkraan in het rectum van een probleemwijk wordt geschoven. ‘Éve wákteh...!!’ Angelo plaatst dit taalkundige novum ook nog even in z'n context, zogezegd. We kennen natuurlijk de ‘buurtregisseur’ (man met rijlaarzen en megafoon die het buitenzetten van de vuilnisbakken regisseert), de ‘buurtambassadeur’ (die naar de wethouder gaat als de regisseur meer geld nodig heeft), de ‘buurtvader’ (die alles ontkent), de ‘buurtmonitor’ (daarop kijkt de regisseur of het goed gaat), en de ‘buurtschouw’ (de buurtregisseur laat voor het eerst publiek toe, een soort try-out eigenlijk) en de ‘buurtconciërge’ (die na afloop de rommel aanveegt). En passant brengt Angelo ook nog de ‘peer educator’ en de ‘aanjager’ ter sprake, die de veelheid van buurtverbeterende bezigheden in Amsterdam moeten ‘coördineren en stimuleren’, meent wethouder Aboutaleb. Heerlijk. En het is pas kwart voor acht. Om zijn appreciatie van deze taalaanwas kenbaar te maken vraagt Angelo aan het eind van zijn column om ‘een teiltje’, wat weer een jammerlijk cliché op zich is, maar dat vergeven we hem graag, want al met al verricht Angelo hier nuttig werk. Onze taal heeft helaas ook verkeerde vrienden. Neem Freddy Radstaak, freelance-tekstschrijver-met-taaltips-op-website. Een tijdje geleden signaleerde ik de opmars van de ‘tvt’, de ‘tegenwoordig verleden tijd’. ‘In mei krijgt hij een ernstig auto-ongeluk en in augustus overlijdt hij’, hoor je in januari op de radio. Hier wordt een lugubere voorspelling gedaan, denk je even, maar het onderwerp is al jaren dood. De tekst stond namelijk in de tvt. Nee, Freddy Radstaak weet het beter. ‘Teksten lezen makkelijker als zij in de tegenwoordige tijd staan’, schrijft hij op z'n website. ‘Schrijvers maken al jaren gebruik van deze vorm. Het verlevendigt je stuk. Laat [Kuitenbrouwer] liever blij zijn dat er schrijvers zijn die de moeite nemen om hun verhaal publieksvriendelijker te maken.’ Ja, oen! Dat is de humbug waarmee dit foute gebruik in zwang gebracht is, dat weet ik ook wel, en dat de ‘historic present’ op zich bestaansrecht heeft, is ook het punt niet; wat je ziet is een slordige en slaafse toepassing ervan door taalgebruikers die domweg doen wat de heao-juf zegt, zonder zelf na te denken. Dat mag dan onze taal zijn, Freddy, maar het is niet ónze taal, als je begrijpt wat ik bedoel. Trouwens, Freddy, weet je hoe je een verhaal écht ‘publieksvriendelijk’ kunt maken? Met de deleteknop. Weg met al die hinderlijke lettertekens. En dan, voor de levendigheid, zet je er een bewegend poppetje voor in de plaats. Met ‘KLIK&WIN!’ ernaast of zoiets. Moet jij eens opletten. Daar ga jij mee scoren bij je klanten, Freddy. Dat bedoel ik: met zulke vrienden heeft de taal geen vijanden meer nodig. Van harte, genootschap, & nog vele jaren. Jan Kuitenbrouwer {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze Taal 1932-2007 {== afbeelding maart 1932, eerste nummer ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding juni 1940, direct na het begin van de Tweede Wereldoorlog ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding april 1961 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding december 1978 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding januari 1980, eerste nummer met steunkleur ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding mei 1983 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding januari 1985 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding december 1988 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding juli/augustus 1994 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding december 1996 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding december 1997 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding februari/maart 1998 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding juli/augustus 1999 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding januari 2002 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding januari 2003, eerste nummer in vierkleurendruk ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding februari/maart 2007 ==} {>>afbeelding<<} {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Wat er de afgelopen 75 jaar ook allemaal veranderd is in Onze Taal, de praktische en concrete taaladviezen namen altijd een prominente plaats in. Sinds eind 1985 zijn die te vinden in de rubriek ‘Vraag en antwoord’. Ter gelegenheid van dit jubileumnummer nu eens geen vragen over taal, maar over de rubriek. {== afbeelding De Taaladviesdienst: Tamara Mewe, Wouter van Wingerden, Aleid Fokma, Rutger Kiezebrink en Roos de Bruyn. ==} {>>afbeelding<<} De vragen ?Waar komen de vragen voor ‘Vraag en antwoord’ vandaan? !Een enkele keer halen we zelf een kwestie van stal, maar de meeste onderwerpen in deze rubriek zijn vragen die daadwerkelijk aan de Taaladviesdienst gesteld zijn. Per maand beantwoorden we meer dan duizend telefonische en honderd tot tweehonderd schriftelijke taalvragen. Vele daarvan zijn erg specifiek, maar er zijn genoeg algemene vragen die ook voor anderen interessant zijn en een plaatsje in deze rubriek verdienen - zeker als ze meer dan eens gesteld worden. Het gaat in deze rubriek meestal om onderwerpen waar wat meer uitleg of uitzoekwerk voor nodig is, of waarbij nuance een rol speelt. Of je zo + lang aaneenschrijft, bijvoorbeeld, is niet eenvoudig met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden; het hangt af van de betekenis en de context. Relatief eenvoudige spellingkwesties (hoe schrijf je axioma?) behandelen we gewoonlijk niet, omdat die doorgaans in naslagwerken na te zoeken zijn. En interessante vragen die niet in het tijdschrift komen, bewaren we voor de taalkalender van Onze Taal, de website (www.onzetaal.nl/advies) of ons weblog (http://taal.web-log.nl). De antwoorden ? Waarop baseren de taaladviseurs hun antwoord? !Afhankelijk van het soort kwestie baseren we de adviezen op (een combinatie van): -Naslagwerken: spellinggidsen, woordenboeken, stijlboeken, vaktaalboeken - er staan er duizenden op de tweede verdieping van het pand van Onze Taal. -Eigen taalgevoel en taalkennis: elke taaladviseur heeft veel kennis paraat. En als iemand ons een zin voorlegt die niet goed loopt, bieden woordenboeken vaak geen houvast. Door even met elkaar te overleggen kunnen we vaak een goede herschrijfsuggestie doen. -Raadplegen van de vaste adviseurs van Onze Taal, bijvoorbeeld voor etymologische of taalhistorische informatie. -Internet: er staan tal van woordenboeken en taaladviezen online, maar er is ook veel encyclopedische informatie te vinden. Vaak gebruiken we internet simpelweg voor getalsmatig onderzoek: komt een scala aan vaker voor dan een scala van? Soms geeft dat de doorslag in een advies. Zie ook de vraag over ‘de rol van internet’. Salomonsoordeel ? Vaak is het antwoord: het mag allebei. Wat hebben vraagstellers eraan als ze alsnog zelf knopen moeten doorhakken? !Als we zeggen dat er twee mogelijkheden zijn, proberen we daarbij altijd aan te geven of er een verschil is in betekenis(nuance), gebruikscontext, welluidendheid, stijl, mate van acceptatie, etc., of waarom het een beter klinkt of sterker overkomt dan het ander. Ons oordeel is gebaseerd op de specifieke context waarin de kwestie zich voordoet, waarbij we allerminst uit het oog verliezen wat over het algemeen acceptabel en correct wordt gevonden. Er is in onze taal nu eenmaal veel variatie mogelijk - hij is immers voortdurend in ontwikkeling. Tal van zaken die vroeger ‘fout’ werden gevonden zijn nu geaccepteerd. Zo is het anglicisme de beste speler ooit lange tijd afgekeurd, maar tegenwoordig wordt er weinig bezwaar meer tegen gemaakt; al zijn er velen die de beste speler aller tijden beter vinden. En de deksel - variant van het deksel - mag dan een uitzondering zijn in vergelijking met het stremsel, het plaveisel, het bedenksel, etc., maar het is een uitzondering die al tientallen jaren gewoon is. In beide gevallen is de norm veranderd, en de oude norm is niet per se beter dan de nieuwe. De rol van internet ? Is internet een scheidsrechter geworden in goed-foutkwesties? !Nee. Internet is vooral een praktisch hulpmiddel om te achterhalen wat er zoal gebruikelijk is. Komt geluidshinder of geluidhinder het meest voor? Is leidmotief een ingeburgerde vernederlandsing van leitmotiv? Is iets typisch Vlaams of komt het in Nederland net zo vaak voor? Google geeft snel antwoord - al varen we zeker niet blind op de zoekresultaten, want die zijn vaak ‘vervuild’. Bepaalde trends in taalgebruik zijn er relatief eenvoudig waar te nemen. Dankzij internet krijgen we dus een goede indruk van de manier waarop taal zich ‘in het wild’ ontwikkelt, en daar kunnen we in onze adviezen dan weer rekening mee houden. Toekomstige ontwikkelingen ? Valt er van de Taaladviesdienst nog iets nieuws te verwachten? !Ja. We werken op dit moment (mee) aan een aantal nieuwe uitgaven, waaronder het Witte Woordenboek, de nieuwe taalkalender en een eigen taaladviesboek. Dit jaar willen we vooral de diensten aan de leden van het genootschap uitbreiden. Leden kunnen al gratis schriftelijke taalvragen stellen via taaladvies@onzetaal.nl; binnenkort is het ook mogelijk om correctieopdrachten voor privédoeleinden met korting te laten uitvoeren (hou daartoe www.onzetaal.nl in de gaten). Ook willen we informatieve cursusbijeenkomsten voor kleine groepen leden organiseren; meer hierover leest u in april in Onze Taal. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Ander woord voor... Taaladviesdienst 75 andere woorden voor crowdsourcing Zoals we al een beetje hadden gevreesd, bleek het niet makkelijk om crowdsourcen (‘het door het internettende publiek laten verbeteren of mee laten ontwerpen van een product’) te vangen in één pakkende Nederlandse term. We ontvingen maar 33 reacties, met in totaal 75 woorden of woordparen voor crowdsourcing en crowdsourcen. Opvallend genoeg zat daar geen enkele doublure bij: alle voorstellen zijn uniek. We ontvingen genoeg creatieve suggesties: webmijnen, talputten, gemeenteraadplegen, bronlinen en websponzen zijn daar voorbeelden van. Maar het lijken ons geen begrippen die makkelijk ingang zullen vinden bij crowdsourcers zelf en de bedrijven die hen inzetten. Dat zou misschien nog wel kunnen met de woorden die Emy Pelt uit Australië bedacht: weboogst(en), webvangst en webvissen, en netvisserij en netvissen. Mooi gebruik van beeldspraak, al ligt het perspectief te eenzijdig bij de profterende bedrijven. De enige termen voor crowdsourcing en crowdsourcen waarvan we denken dat ze goed bruikbaar zijn in de praktijk, zijn e-novatie en e-noveren. Die vindingen staan dicht bij het soms al gebezigde open innoveren en bevatten de e die we ook tegenkomen in e-mail en e-business (en allerlei andere hedendaagse termen). En volgens de bedenkster, Ineke van Nuijs, zijn e-novatie en e-noveren voor iedereen inzichtelijk. Zij ontvangt de boekenbon van €25,- van de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal). We danken alle inzenders hartelijk voor hun bijdragen. Ander woord voor... catchphrase Eens in de zoveel tijd is er een film, reclame of televisieserie die invloed krijgt op het taalgebruik. Een meestal herhaaldelijk gebezigd zinnetje daaruit wordt dan zo populair dat het ook door de kijkers gebruikt gaat worden - en zelfs mensen die de bron niet kennen, nemen de frase over. Britse comedy's zijn al decennialang de grootste leveranciers van zulke zinnetjes, maar ook Nederlandstalige series als Jiskefet (‘Goeiesmorreges’) en films als Flodder (‘Maar buurman, wat doet u nu?’) kunnen er wat van. Zie ook het kader hiernaast. Eigenlijk zijn het talige ‘running gags’ - of ‘groeigrappen’, het in 2003 in deze rubriek aangedragen Nederlandse alternatief daarvoor. {== afbeelding ‘Yeah but, no but, yeah but no but yeah...’: ‘catchphrase’ van Vicky Pollard in de tv-serie Little Britain ==} {>>afbeelding<<} Opvallend genoeg wordt zo'n beroemde wending ook al met een Engels woord aangeduid: catchphrase. Er is geen Nederlandse term voor. Lukt het u om er een te bedenken? Stuur dan uw suggestie(s) uiterlijk 27 maart naar taaladvies@onzetaal.nl of naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Bekende catchphrases Asterix en Obelix Rare jongens, die Romeinen! Brilsmurf (De Smurfen) Hee, wacht op mij! Bugs Bunny What's up, doc? Carol Beer (Little Britain) Computer says no. De Baron (Bassie en Adriaan) Drommels, drommels en nog eens drommels! Hyacinth Bucket (Schone schijn) The Bouquet Residence, the lady of the house speaking! Inspecteur De Cock (Baantjer) De Cock met C-O-C-K. James Bond Bond, James Bond. Loekie de Leeuw Asjemenou! Meneer de Uil (Fabeltjeskrant) Oogjes dicht en snaveltjes toe. Michelle ('Allo 'allo) Listen very carefully, I shall say this only once. Monty Python And now for something completely different. Ollie B. Bommel Als je begrijpt wat ik bedoel. Rijk de Gooijer (reclame Reaal) Foutje, bedankt! Captain Kirk (Star Trek) Beam me up, Scotty! Vicky Pollard (Little Britain) Yeah but, no but, yeah but no but yeah... {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pasworden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Nescafé K. Ruig - Malden Ton den Boon beschrijft in de november-aflevering van zijn rubriek ‘Merken worden woorden’ hoe de merknaam TomTom een alledaags woord (tomtom) is geworden. Dit riep bij mij een herinnering op die ik u niet wil onthouden. In 1951 maakte ik als stuurmansleerling mijn eerste reis naar de Verenigde Staten. Niet lang daarvoor was er een nieuw product op de markt gekomen, dat flink duur was: oploskoffie, in die tijd in Nederland alleen verkrijgbaar van het merk Nescafé. Je mocht dat niet zomaar vrij invoeren: 100 gram Nescafé was het maximum, terwijl je van gewone koffie een kilo mocht meenemen. In Amerika ontdekte ik oploskoffie van het merk Maxwell, en ik kocht tien potjes van 100 gram om mijn ouders en mijn familie mee blij te maken. Terug in Nederland klaarde ik 1 kilo Maxwell-koffie in. Op de kade hield de douane me staande, bekeek de papieren, keek in de bagage en ontdekte de oploskoffie. Geen gewone koffie, maar ‘Nescafé’ - dat was dus smokkel! Ik wees de douanier op het verschil tussen de aanduiding in de wet (Nescafé) en die op mijn potjes (Maxwell). Hij weigerde mij door te laten en ik weigerde te betalen en liet de chef erbij roepen. Die gaf mij ten slotte gelijk en ik heb de familie dus echt blij kunnen maken, want (je kunt het je nu niet meer voorstellen) oploskoffie was toen een echte luxe. Geldhoeveelheid [1]: onbepaalde hoeveelheid Kees Pot - Berkenwoude In het artikel ‘Geldhoeveelheid of hoeveelheid geld?’ (Onze Taal december) beschrijft Joop van der Horst hoe de samenstelling x-hoeveelheid (zoals geldhoeveelheid) in het dagelijks taalgebruik terrein wint op de woordgroep hoeveelheid x (hoeveelheid geld). Een interessant stuk. {== afbeelding Maxwell-oploskoffie uit Amerika, jaren vijftig van de vorige eeuw, heette geen ‘Nescafé’ en kon hier daarom makkelijker worden ingevoerd. ==} {>>afbeelding<<} In mijn beleving is het ene onbepaald, en het andere bepaald. Bijvoorbeeld: ‘Bij de lawine kwam een enorme sneeuwhoeveelheid naar beneden (erg grote, onbepaalde hoeveelheid); er moest daarna een grote hoeveelheid sneeuw geruimd worden om de weg vrij te maken (wel tien vrachtwagens vol, dus bepaald).’ Of: ‘Als de gletsjers in de Alpen smelten, komt er een waterhoeveelheid vrij waardoor de hoeveelheid water in de Rijn zal stijgen.’ Hoeveel smeltwater er aanvankelijk vrijkomt, is onbekend, maar hoeveel het water stijgt, is meetbaar. Voor een onbepaalde lezing van de zin kunnen beide vormen door elkaar gebruikt worden, maar voor een bepaalde lezing niet: in het laatste voorbeeld kun je ook zeggen dat er een ‘hoeveelheid water’ vrijkomt, maar niet dat de Rijn met een bepaalde ‘waterhoeveelheid’ zal stijgen. Geldhoeveelheid [2]: vakterm Max Meijs - Oisterwijk Joop van der Horst wekt in zijn artikel ‘Geldhoeveelheid of hoeveelheid geld?’ (Onze Taal december) de indruk dat geldhoeveelheid hetzelfde is als hoeveelheid geld. Maar dat is niet het geval. Ik ben geen taalkundige maar econoom, en ik zou het een nooit gebruiken als alternatief voor het ander. Geldhoeveelheid is een (vak)technische term die in de door Van der Horst genoemde definitie uit de Van Dale correct omschreven wordt: ‘totale som aan chartaal en direct opvorderbaar giraal geld bij het publiek’. De toevoeging ‘bij het publiek’, die Van der Horst best weg zou willen laten, kan nu juist niet weg. Geld in handen van banken en overheid telt niet mee bij de geldhoeveelheid. (Eigenlijk is het gebruik van het woord chartaal in de definitie al een verwijzing naar het vaktechnische karakter van de samenstelling; de meeste mensen moeten dat - net als Van der Horst in zijn artikel - opzoeken.) Ik vraag me af of er ook bij de andere voorbeelden van Van der Horst misschien sprake is van een verschil tussen technische en algemene termen, waardoor de theorie van de geleidelijke vervanging van het een door het ander op losse schroeven zou komen te staan. Raamnegers bij Lingo Michiel Eijsbouts, Voormalig Juryvoorzitter Lingo - Antwerpen In ‘Het taaljaar 2006’ in het decembernummer noemt internetpubliciste Merel Roze raamnegers het ergste woord van het afgelopen jaar, en zij weet erbij te vermelden dat dit in het televisiespelletje Lingo werd goedgekeurd. Dit is niet juist. In de queeste naar het door de kandidaten te raden tienletterwoord werd in de desbetreffende uitzending inderdaad het (niet-bestaande) woord raamnegers genoemd, maar aangezien het niet de juiste oplossing betrof, werd deze suggestie door de vigerende jury afgekeurd. (Bij het tienletterwoord krijgen de kandidaten maar één kans.) Vanwege de licht-humoristische waarde van het voorval werd dit echter opgepikt door Jack Spijkerman, die wel vaker de draak stak met het bekende woordspel. Ik herinner mij een uitzending waarin de heer Spijkerman meende het tienletterwoord herfstkaas te moeten ridiculiseren, terwijl dit destijds gewoon in Van Dale stond. Bij navraag bleek de redactie van Kopspijkers nog met een oude editie te werken. Hoe dan ook, raamnegers is dus nooit goedgekeurd in het spelletje Lingo, en het voorval vond ook niet plaats in het taaljaar 2006, maar al in 2003. De juiste oplossing van de betreffende puzzel was overigens rondnaaier. Pop Henk Kok - Schagen Dat pop in de uitdrukking zo fijn als gemalen poppestront ‘baby’ betekent (Ewoud Sanders in Onze Taal, september 2006), wordt ondersteund door uitdrukkin- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} gen in het West-Friese dialect. Een poppie koupe, 't poppie voor 't gat zoene en met de poppesnor an de reed gaan betekenen respectievelijk ‘een kind krijgen’, ‘op kraamvisite gaan’ en ‘met de kinderwagen [waarvan de wielen een snorrend geluid maken] uit rijden gaan’. Intensieve menshouderij G. Crisson - Alphen aan den Rijn In Jaap de Jongs artikel ‘Titanenstrijd of titaantjes?’ (Onze Taal november) wordt Jan Marijnissen aangehaald, die de term intensieve menshouderij zou hebben gebruikt voor ‘grootschalige verpleeghuizen waarin ouderen te slecht worden behandeld’. Hij is echter niet de bedénker ervan. De term is van oorsprong de titel van een boek uit december 2004, dat als ondertitel heeft: ‘Hoe kwaliteit oplost in rationaliteit’. Stan the Man Wim Ros - Soest Van the Man is de bijnaam van Ruud van Nistelrooy, schrijft Frank Joosten in zijn artikel over bijnamen van voetballers in het juninummer van Onze Taal. In de rubriek ‘Reacties’ in het decembernummer betoogt Jack Goedegebuure vervolgens dat het hier gaat om een ‘tweedehands’ bijnaam: de lerse zanger Van Morrison ging hem voor. Maar Van the Man ‘Nistelrooy’ en Van the Man ‘Morrison’ zijn beiden slechts surrogaatjes. De eerste echte ‘The Man’ was en is Stan Musial, een beroemde Amerikaanse honkballer. Begon in 1941, trad terug in 1963. Stan the Man. {== afbeelding De Amerikaanse honkballer Stan Musial, oftewel Stan the Man. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Gedigten Vroeger vond je taalvernieuwing in de poëzie. Op school leerden we de betekenis van een ‘neologisme’. Nu moet je voor die stijlfiguur op het internet zijn, met name op de website die zegt geen stijl te hebben. Een paar voorbeelden uit de GeenStijl-woordenlijst. Breezah - ‘meisje met blond haar, beugel en b-cup dat doet alsof ze een pornoster is’ Campingzender - ‘SBS6’ Plofkip - ‘vrouw met bomgordel’ Gestopt met roken - ‘deaud’ (Zo spellen ze dood, wat ik vrij grappig vind.) De grootste taalkunstenaar op Geen-Stijl is P. Kouwes, een enigszins anaal gefixeerde auteur die eenmaal per week een column publiceert. Hij houdt niet van leestekens. Hier een proeve van zijn stijl: nou ja verder dit en dat zus en zo alles zijn gangetje want ik werd gebeld door manke dennis die vroeg of belangstelling had voor een eppel moot biel ik zeg nee ik zit net aan de frietduur stop die appel maar in je reedtgebeuren maar goed het bleek te gaan om een nieuwe ketsjet dus ik zeg kom maar langs Dit citaat is uit zijn column van 10 januari, die om 19.57 uur op het net verscheen. Het stuk zou in totaal 401 reacties opleveren, een aantal waar elke dagbladcolumnist zijn vingers bij zou aflikken. Het bijzondere aan deze rubriek is dat de vaste GeenStijl-bezoekers weten dat Kouwes in de loop van de avond live, als een soort toegift op zijn column, een stuk of acht gedichten zal gaan optikken. Geen dichter in Nederland mag zich in zo'n gretige aandacht verheugen. Dat zijn lezers zitten te popelen, is niet te veel gezegd. Om 20.08 uur kwam de eerste zeuren: ‘Kouwes heb je de kracht nog voor een paar gedigten?’ (Zo spelt Kouwes dat: ‘gedigt’.) Om 20.21 uur iemand anders: ‘Waar blijven de gedigten?’ Om 20.45: ‘En nu een gedicht.’ Om 21.08: ‘Hulde Kouwes. Hij is weer lekker. Krijgen we nog gedigte?’ Om 21.28: ‘Kouwes en Keats.’ En dan eindelijk, om 21.57, twee uur nadat de column is verschenen, komt Kouwes met zijn eerste gedicht. uit de bundel in duizendvoud graag de gedigt echte schrijver ECHTE SCHRIJVER nu nog een titel en dan kon hij beginnen Het is een woensdagavond om een uur of tien en tientallen mensen zitten grinnikend achter hun beeldscherm. Ze kijken niet naar porno, maar lezen poëzie. Ik vind dat bijzonder. Meteen verschijnen er aanmoedigingen en ook niet door Kouwes geschreven gedichten. Om 22.03 Kouwes' tweede van de avond. uit de bundel in duizendfout graag de gedigt achterflapfoto ACHTERFLAPFOTO nee laten we dat maar niet doen Ruimtegebrek maakt verder citeren onmogelijk. Kouwes gebruikt in zijn poëzie niet veel woorden per regel. Hoe de gedigten in een boek zouden staan, weet ik niet. Op het net zijn ze in elk geval grappig en, in sommige gevallen, verrassend sterk. Henk Spaan {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Het mooiste woord van... Ton van Reen Als kind stond ik vaak in de smidse van mijn oom te kijken als hij aan het smeden was. Hoe hij het vuur oppookte, het ijzer roodgloeiend verhitte en het daarna met zijn hamer op het aambeeld de vormen gaf die hij het wilde geven. Slag na slag verscheen er een waaier van vurige gensters, die oplichtte in de altijd halfdonkere smidse met zijn geblakerde ruiten, waar zelfs in de zomer de zon niet doorheen drong. Het licht kwam er slechts van een paar peertjes boven de draaibank en de boormachine. Het smidsvuur moest zichzelf bijlichten. Ook als mijn oom stond te boren, lasnaden polijstte of ijzer blank sleep op de tollende slijpmachine, spoten de gensters door de smidse. Ze gaven zijn werk een feeërieke uitstraling. ‘Gensters’, zo noemden we de gloeiende metaaldeeltjes die met kracht van het bewerkte voorwerp af sprongen, nog even nagloeiden en dan als stof naar de bodem dwarrelden. Zo klein dat je ze niet eens kon zien. Hoe vurig ook, ze waren zo krachteloos dat een regen van gensters niet in staat was ook maar de kleinste brand te veroorzaken. Ze doofden zelfs in de bak petroleum die mijn oom gebruikte om ingevette kogellagers schoon te poetsen. ‘Ginsters’ noemde mijn oom ze in zijn dialect. ‘Gensters’ noemde ik ze in mijn eerste roman Geen oorlog, meer dan vijfendertig jaar geleden. Bij de uitgeverij zeiden ze er niets van. Pas toen het boek onlangs heruitgegeven werd, struikelde een redacteur over het woord en stelde voor er vonk van te maken. Maar dat kan niet. Een genster is iets anders dan een vonk. Een genster is een rondvliegend vurig deeltje. Een vonk is een kleine vlam, een klein tongetje van vuur. De laatste jaren word ik geacht mijn manuscripten te kuisen van woorden als genster, marbel en talloze andere woorden die niet meer begrepen worden. Woorden die gedoemd zijn uit te sterven, hoewel er geen andere woorden voor in de plaats komen: abusievelijk worden ze vervangen door woorden die iets heel anders betekenen. Genster door vonk. Marbel door stuiter (maar een marbel is een knikker van leem en een stuiter is van glas). Vaak als ik zit te schrijven en soms een beetje meelees met wat er in schrift verschijnt, liggen dit soort bijna uitgestorven woorden nog als vloeitjes op mijn lippen. Steeds dunner. Steeds meer onuitgesproken. Met spijt slik ik ze in, en mijn pen produceert al haast vanzelf het surrogaat. Zo worden ze, nog voordat ze neer kunnen dwarrelen in het manuscript, al vervangen door woorden die eigenlijk niet zeggen wat ik had willen zeggen. Genster, gene ster. Dat moet het zijn geweest. Ginster, gindse ster. Wie weet, misschien is het woord toch ooit geboren uit het werkwoord glinsteren. Het woord genster is een * onder de woorden: klein en flitsend, maar helaas te vlug uitgedoofd. Ton van Reen publiceerde meer dan vijftig boeken voor volwassenen en jongeren - zowel fictie als non-fictie. Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.75 jarig b.75-jarig c.75jarig 2. a.drie kwart eeuw b.driekwart eeuw c.driekwarteeuw 3. a.duitse herder b.Duitse herder c.Duitse Herder 4. a.Germanismevrees b.germanismenvrees c.Germanismenvrees 5. a.jubileumcomissie b.jubileümcomissie c.jubileumcommissie 6. a.lidabonnee b.lid/abonnee c.lid-abonnee B. Vergroot uw woordenschat 1.boomveil a.boomziekte b.houtkap c.klimop 2.lido a.bioscoop b.casino c.zandstrand 3.per fas et nefas a.door dik en dun b.met alle middelen c.rijp en groen 4.toornen a.boos zijn b.hoog uitsteken c.ineendraaien C. Zoek de fouten 1.De Chineze auto-industrie verovert de Beneluxlanden stormenderhand met luxewagens voor middenklasserprijzen - maar zijn die futuristisch ogende carrosseriën wel veilig? 2.Beste kans dat de ANWB in no time met alarmerende crashtesten komt, dat de CO2-uitstoot de normen te buiten gaat en de elektronica het om de haverklap begeven. D. Extra Welke lentebloem heeft iets te maken met de Indische specerij kurkuma? De antwoorden vindt u op bladzijde 69 van dit nummer. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat De Maat Riemer Reinsma {== afbeelding Hoogmade, in Zuid-Holland. ==} {>>afbeelding<<} De straatnaam De Maat is veelal vertegenwoordigd in landelijke streken, ver van de grote stad. We vinden hem bijvoorbeeld in Ommen (Overijssel), Borculo (Gelderland) en Woudenberg (Utrecht). Wanneer je ook namen als De Lange Maat meerekent, komt de naam ook in Drenthe voor: in Ruinen is er een straat die zo heet. Dat De Maat vooral te vinden is op het platteland, is geen toeval. Een ‘maat’ was een stuk hooiland: land dat bestemd was om gemaaid te worden, niet beweid. Een mooi voorbeeld is De Maat in Ermelo. In het boek De straat waarin u woont. Ermelo's straatnamen verklaard (1987) melden J.W.P. van Dijk en C. Kortenhoeven: ‘Hooilanden hadden meestal in de eerste plaats deze functie [die van hooiland - RR], omdat ze te drassig waren om er vee te laten grazen. Het vee zou de zode vertrappen.’ ■ Bloeien Het woord maat (vroeger ook als maad geschreven) is afgeleid van de stam van het werkwoord maaien, dat in de Middeleeuwen ook wel voorkwam in de vorm maden. Nauw verwant hiermee is de vorm Made, die we ook kennen als de naam van een dorp in Noord-Brabant, en van het dorp Hoogmade in Zuid-Holland. Hoe is die d erin geslopen, in maad en made? Het Woordenboek der Nederlandsche Taal legt een verband met bloeden, dat sommige mensen uitspreken als ‘bloeien’. Maar wat het woordenboek niet vermeldt, is dat er ook een groot verschil is: bij bloeien (in de zin van ‘bloeden’) is de vorm met een d (bloeden) het oudst, bij maad en made die zónder d. Misschien is het dus beter ervan uit te gaan dat maad en made hypercorrecte vormen zijn: omdat mensen leerden dat ze bijvoorbeeld ‘goede’ moesten zeggen voor het minder nette ‘goeie’, gingen ze - te ver doorschietend in hun streven naar correctheid - ook ‘maden’ zeggen voor ‘maaien’. Net zoals de plaatsnaam Oud-Ade een hypercorrecte vorm is voor Oud-Aa (‘oud water’). ■ Nazomer Door een klankverandering ontstond in het oude Fries de nieuwe vorm meed, die nog steeds vooral in Groningen en Friesland te vinden is (zo is Meeden een dorp in Groningen). Uit meed(e) is in het Fries vervolgens de vorm miede voortgekomen. Maar ook die nieuwste vormen hebben inmiddels een indrukwekkende ouderdom. Neem de - in oorsprong Friese - straatnaam De Miede in het Noord-Hollandse Schagen. Die moet op z'n minst dateren uit de tijd dat er in West-Friesland nog volop Fries werd gesproken. Dus vóór het eind van de dertiende eeuw. Na ongeveer 1300 maakte het Fries hier namelijk plaats voor het Hollands. Niet overal, en niet altijd, betekende maat of made ‘hooiland’. In Gelderland en Overijssel kon het ook de aanduiding zijn voor een weiland, zo meldde de lexicograaf J.H. Gallée in 1895 in zijn Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch dialect. Of, nóg specifieker: ‘eene weide, omringd met boomen, wordt eene maat genoemd’, zoals iemand het in 1837 in het tijdschrift Taalkundig magazijn omschreef. De twee spellingen, maad en maat, wijzen ook op twee meervouden: maden en maten. Deze komen inderdaad allebei voor. In Blaricum en in Kampen liggen wegen met de naam De Maten, en in Appelscha hebben we De Maden - wat beslist niet op een grote rijkdom aan wormen slaat. Het boekje Hoe komen wij aan onze straatnamen, een uitgave van de gemeente Ooststellingwerf, meldt dat deze naam terug te voeren is op ‘hooilanden ten westen van de Boerestreek’ - en onwillekeurig snuiven we de zoetige geur van de nazomer op. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Etymologische misvattingen: letterwoorden Nicoline van der Sijs Je zou de mensen de kost moeten geven die denken dat black box teruggaat op de uitvinder van het apparaat, de luchtvaartpionier Black. De komende afleveringen van ‘Etymologica’ zullen gewijd zijn aan zulke veelvoorkomende en taaie etymologische misvattingen. Sommige hiervan hebben enige tijd onder etymologen gecirculeerd maar gelden tegenwoordig als achterhaald. Andere zijn niet meer dan ingenieuze verzinsels van leken die telkens worden doorgegeven. Ieder jaar ontvang ik brieven van lezers die erop wijzen wat volgens hen de herkomst is van woorden als black box of snob. Die herkomst is altijd onjuist. Meestal hebben zulke briefschrijvers hun wetenschap van ‘een vriend’, ‘een leraar op school’ of ‘een reisleider’, of herinneren ze zich dat een familielid hen in hun jeugd deelgenoot heeft gemaakt van deze wijsheid. Een andere bron van verkeerde informatie zijn journalisten van dag- en weekbladen, die - de goeden niet te na gesproken - nooit te beroerd zijn een stuk op te leuken met niet nader gecontroleerde herkomstinformatie onder het motto ‘een goed verhaal moet je niet kapotchecken’. Sappige doch geheel uit de duim gezogen etymologieën worden tegenwoordig dankzij internet bovendien in grotere kringen verbreid en worden zo bijkans onuitroeibaar. De recentste mij bekende misvatting op internet is de herkomst van shit. In februari 2002 schreef iemand onder de pakkende titel ‘History in the making!!!!’ dat het Engelse woord shit een letterwoord is van Ship High In Transit (‘hoog op schepen vervoeren’), afgekort tot S.H.I.T. Dit zou vroeger als waarschuwing op zakken mest hebben gestaan; dergelijke zakken dienden namelijk niet in het scheepsruim bewaard te worden, omdat de mest bij aanraking met water methaangas zou leveren, dat kon exploderen. In 2003 stuurde iemand dit broodjeaapverhaal als spam de wereld rond, en velen waren overtuigd van de juistheid ervan. ■ Hudo en maffia Leken zijn snel geneigd een woord te herleiden tot een letterwoord. Weliswaar bestaan er in het Nederlands inderdaad afkortingen die het tot soortnaam hebben gebracht, zoals ahob (van automatische halve overwegbomen) of vutter (van vervroegde uittreding). Maar dergelijke woorden zijn vrijwel allemaal in de twintigste eeuw gevormd, en dan nog op zeer beperkte schaal. Oudere woorden, zoals shit, gaan nooit terug op een letterwoord. Uit ingezonden brieven komt als topvijf van zogenaamde letterwoorden naar voren hudo, maffia, nylon, snob en SOS. Generaties hopmannen hebben hun verkennertjes verteld dat de padvindersterm hudo (voor ‘buitentoilet’) is samengesteld uit de beginletters van houd uw darmen open. Een enkele hopman gaf een alternatieve verklaring, zoals hier uw dagelijkse ontlasting of HUrk-DOos. Het woord hudo is echter afkomstig uit het Urdu, de officiële taal van Pakistan. In het Urdu werd hawda gebruikt voor ‘overdekt olifantengestoelte’. Het is door het Engels overgenomen als howdah en houdah, wat wel ongeveer als [hudo] klinkt. Zoals bekend heeft de Britse grondlegger van de padvinderij, Baden-Powell, als militair in Brits-Indië gediend, waar hij het Urduwoord geleerd zal hebben. Het huisje boven op een olifant heeft wel enige gelijkenis met sommige buitentoiletten. Het woord maffia, in het Italiaans gespeld als mafia, wordt vaak verklaard als letterwoord van morte alla Francia, Italia anela (‘dood aan Frankrijk is waarnaar Italië smacht’) of morte ai Francesi, invasori, assassini (‘dood aan de Fransen, indringers en moordenaars’). Het letterwoord zou gemaakt zijn tijdens de Franse invasie van Sicilië in 1282, of tijdens de bezetting van Palermo in de negende eeuw. Vervolgens worden, als bewijs van de waarheidsgetrouwheid van deze herkomst, allerlei romantische verhalen opgedist over de penibele situatie waarin de Italianen het letterwoord voor het eerst bezigden. De onzekerheid over de vraag op welke uitdrukking het zogenaamde letterwoord mafia is gebaseerd, zou er al op kunnen wijzen dat het helemaal niet om een letterwoord gaat. En als dan blijkt dat mafia in het Italiaans voor het eerst is vermeld in 1865, wordt een verklaring die is gebaseerd op een gebeurtenis uit de dertiende of de negende eeuw volstrekt onwaarschijnlijk. De echte herkomst van het woord is helaas onbekend, wat natuurlijk voer voor fantasten is. ■ Nylon Voor nylon is de meestgehoorde verklaring dat het woord is gevormd uit de beginletters van New York (ny) en London (lon), de twee steden waar scheikundigen aan het product zouden hebben gewerkt of waar het product het eerst op de markt zou zijn gebracht - maar dat klopt niet met de feiten. Nylon is in 1939 in New York gepresenteerd door de Amerikaanse firma DuPont, na een aankondiging een jaar eerder. Een andere verklaring luidt dat het woord is gevormd uit de beginletters van now you lousy old Nippon of now you've lost, old Nippon. Het woord zou dan zijn gevormd in de anti-Japansfeer (Nippon is ‘Japan’) die in Amerika heerste na de Japanse aanval op Pearl Harbor in 1941, en zou verwijzen naar het feit dat dankzij kunstvezels zoals nylon de Japanse markt voor zijde zou instorten. Maar chronologisch is dit onmogelijk: de aanval op Pearl Harbor vond een paar jaar ná de naamgeving van het product plaats. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het woord nylon zou gevormd zijn uit de beginletters van New York en London. ==} {>>afbeelding<<} Waar komt nylon dan wel vandaan? Uitvinder Wallace Carothers noemde de stof ‘Fiber 66’, wat de directie van Du-Pont weinig aansprekend vond. Daarom werd er een naamgevingscomité benoemd, dat een groot aantal namen de revue liet passeren. De meligheid sloeg kennelijk toe, want een van de namen die overwogen schijnt te zijn was Duparooh voor DUPont Pulls A Rabbit Out Of a Hat (‘DuPont tovert een konijn uit de hoed’). Serieuzer was het voorstel van een van de directeuren, Ernest Gladding. Hij suggereerde als naam norun (letterlijk ‘laddert niet’). Omdat deze claim evident onjuist was, vreesde men echter juridische problemen. Daarom ging Gladding op de naam variëren: hij draaide het woord om tot nuron, maar dat bekte niet lekker. Vervolgens ging hij letters vervangen totdat hij kwam op nylon, een woord zonder betekenis waarvan het achtervoegsel -on ook voorkwam in andere Engelse stofnamen, zoals rayon en cotton ‘katoen’. Het woord werd bewust niet als handelsmerk gedeponeerd, zodat de naam een soortnaam kon worden. ■ Snob en sos Een van de meest verbreide misvattingen is dat snob terug zou gaan op de Latijnse uitdrukking Sine NOBilitate (‘zonder adel’). Dat is echter onmogelijk, want de oudste betekenis van het woord - aangetroffen in 1781 - was ‘schoenmaker’ of ‘schoenmakersleerling’. Net als van maffia is de exacte herkomst van het woord onbekend. Het grootste aantal letterwoordverklaringen is waarschijnlijk verzonnen voor het internationale noodsignaal SOS. Dit signaal werd in 1906 door de International Radio Telegraph Convention voorgesteld en in 1908 officieel ingevoerd. De letters betekenen niets: ze zijn gekozen omdat ze in morsecode gemakkelijk te seinen en te herkennen zijn (drie puntjes, drie streepjes, drie puntjes). Veel mensen vonden het onbevredigend dat de letters geen betekenis hadden, met als gevolg een groot aantal herinterpretaties. Meest genoemd zijn de letterwoorden save our souls en save our ship, maar ook vindt men survivors on ship, save our sailors, stop other signals en send out sailors. ■ Moab Waarom is het nu zo aantrekkelijk om woorden te herleiden tot letterwoorden? Een van de redenen zal zijn dat je geen kennis hoeft te hebben van etymologie en historische taalontwikkeling: iedereen kan een letterwoord verzinnen. De meeste hierboven genoemde woorden zijn kort en de herkomst ervan is ondoorzichtig of onbekend, wat natuurlijk smeekt om een verklaring. Daarbij zal een deel van de verklaringen begonnen zijn als een grapje dat een eigen leven is gaan leiden. Een voorbeeld daarvan is het woord MOAB, de naam voor een zeer zware bom die dankzij de Tweede Golfoorlog algemeen bekend werd. MOAB is weliswaar een letterwoord (voluit: Massive Ordnance Air Blast, ‘geschut met zware springstoflading’), maar het werd vrijwel direct verklaard als ‘Mother Of All Bombs’, en velen kennen alleen die laatste verklaring. Uit de voorbeelden hierboven blijkt dat herleidingen tot letterwoorden niet beperkt zijn tot Nederland. Ook in bijvoorbeeld het Engels bestaat een vast repertoire aan woorden die door leken worden verklaard als letterwoorden - zie ook het kader. Het is beslist geen toeval dat de Engelse taalkundige Michael Quinion een boek over taalmythen schreef getiteld Port Out, Starboard Home, dat ten grondslag zou liggen aan het Engelse posh (‘chic’), met daarbij het verhaal dat op het ticket van de rijken de afkorting POSH werd gezet. Daardoor kregen zij op de scheepsreis van Engeland naar India op de heenweg een hut aan bakboord en op de terugweg aan stuurboord, waar het telkens het koelst was. En hoe zit het nu met black box? Daar kom ik op terug in de volgende aflevering, waarin het zal gaan over vermeende eponiemen (dat wil zeggen: van persoonsnamen afgeleide soortnamen). Geen letterwoorden Engelse woorden waarvoor ten onrechte een herkomst als letterwoord wordt gesuggereerd: Cop (‘politieagent’) = constable on patrol (‘agent op patrouille’) Fuck (‘neuken’) = for unlawful carnal knowledge (‘wegens onwettige geslachtelijke gemeenschap’, waarmee in het verleden verkrachters werden aangeduid); of fornication under consent of the king (‘ontucht met toestemming van de koning’) Golf (sport) = gentlemen only; ladies forbidden (‘alleen voor heren; voor dames verboden’) News (‘nieuws’) = north, east, west, south (‘noord, oost, west, zuid’, oftewel: van alle windstreken) Tip (‘fooi’) = to insure promptness (‘om te zorgen voor snelheid’) of to improve performance (‘om de prestatie te verbeteren’) {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Roep om beter taalonderwijs steeds luider Klachten over jongeren die hun taal niet beheersen, zijn al zo oud als de taal zelf, maar de afgelopen maanden klonken ze toch wel érg vaak. Het begon allemaal met het advies van de Onderwijsraad eind vorig jaar. Die adviseerde het hoger onderwijs om reparatieprogramma's voor taal op te zetten, omdat veel leerlingen de middelbare school bleken te verlaten met een achterstand op dat gebied (zie ook de vorige aflevering van ‘Tamtam’). Vlak na Nieuwjaar kwam daar nog bij dat bijna de helft van alle eerstejaars rechtenstudenten aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit bleek te zijn gezakt voor een taaltoets (gericht op spelling, interpunctie en structurering van teksten), de eerste in zijn soort op de universiteit. En als klap op de vuurpijl presenteerde Doekle Terpstra, voorzitter van de HBO-raad, de week erna de weinig optimistisch stemmende resultaten van een onderzoek naar de taalvaardigheid van pabo-studenten. Voor een landelijke, door het Cito ontwikkelde taaltoets (die zich vooral richtte op spelling en grammatica) slaagde niet meer dan 32% van de eerstejaars studenten. Volgens de HBO-raad is het aannemelijk dat studenten op andere hbo-opleidingen vergelijkbaar slecht zouden scoren. Hoewel sommigen wat kritische kanttekeningen plaatsten (bijvoorbeeld bij de toets zelf), was er vooral veel bijval. Veel mensen herkenden het beeld van de jonge brekebenen, en het pleidooi van de HBO-raad voor meer aandacht voor taal op de middelbare school werd met instemming onthaald. De raad kondigde verder aan in het komende studiejaar een grootschalig onderzoek uit te voeren naar de taal- en ook rekenvaardigheid van aankomende hbo-studenten. ‘Versimpel Kamertaal’ En terwijl er gefoeterd werd op de taalbeheersing van studenten klonk er ook de roep om eenvoudigere taal. De demissionaire minister van Financiën Gerrit Zalm (VVD) pleitte in een ingezonden brief in NRC Handelsblad voor duidelijke taal in de Kamer. Hij verwees daarbij naar moties tegen zijn partij- en ambtgenoot Rita Verdonk (toen nog Vreemdelingenzaken), waarin haar handelwijze werd ‘afgekeurd’. Zalm had het beter gevonden als er onomwonden was gezegd dat ze ‘uit het kabinet diende te verdwijnen’. Van Dale: toch geen christelijk woordenboek Daar had woordenboekmaker Van Dale niet op gerekend: toen het bedrijf inging op het verzoek van enkele reformatorische scholen in Staphorst om een gekuiste versie van het gewone schoolwoordenboek te maken, kreeg het in de media meteen flink de wind van voren. Door het op bestelling censureren van (bastaard)vloeken (jeetje, shit) en seksueel getinte woorden (sperma, viagra) - zowel in de woordenlijst als in de definities - zou Van Dale zijn goede naam te grabbel gooien. De uitgever blies daarop het hele project af. Onjuiste spatie van 2006 gekozen De bezoekers van www.spatiegebruik.nl, een initiatief van ‘Signalering Onjuist Spatiegebruik’ (SOS), hebben een foutieve spatie in een belspelprogramma van SBS 6 tot ‘onjuiste spatie van 2006’ verkozen. De belspelpresentatrice, een gewezen lerares, zei een enorme taalfout te zien op een bordje met de tekst ‘Wat vind je in de huis kamer?’ Ze pakte een dikke stift, liep op het bordje af en corrigeerde niet - zoals de meeste kijkers zullen hebben verwacht - de overbodige spatie tussen ‘huis’ en ‘kamer’, maar zette een t achter ‘vind’. Groene Boekje-maker heeft spijt Prof. dr. Piet van Sterkenburg, die onlangs afscheid nam als directeur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (dat de woordenlijst van het Groene Boekje samenstelt), liet vorige maand in een nieuwsbrief van de Universiteit Leiden weten dat hij het liever anders had gedaan met het Groene Boekje. Daarbij doelde hij niet op de - controversiële - spelling, want die noemde hij ‘de beste ter wereld’, maar wel op de opname van Engelstalige leenwoorden, zoals saven, updaten en downloaden. ‘Echt waanzin’ noemt hij het dat die een plaats hebben gekregen in het boekje. ‘Wat is er mis met bewaren, actualiseren en binnenhalen?’ Kinderen krijgen taaltassen en -boeken Verschillende gemeenten proberen de taalachterstanden in de kiem te smoren. Zo kregen jonge kinderen in Den Haag de ‘Taal-Speel-Tas’ uitgereikt, een tas vol ‘op elkaar afgestemde materialen waar ouders en kinderen samen taal mee kunnen maken’. En alle kinderen in het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes die twee jaar worden, ontvingen van de stadsdeelraad Mijn eerste Van Dale. De cadeaus zijn bedoeld om taalachterstand weg te werken bij kinderen en hun ouders - allochtoon én autochtoon. {== afbeelding Uit de ‘Taal-Speel-Tas’ voor jonge kinderen in Den Haag. Foto: Vanderburgvanderzijden Visuele Communicatie, Delft ==} {>>afbeelding<<} {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Is taalactivisme wenselijk? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. In dit nummer hebt u kunnen lezen dat het Genootschap Onze Taal 75 jaar geleden gegrondvest is op de activistische gedachte dat ingrijpen in taal en taalgebruik mogelijk en wenselijk is. Het genootschap is sindsdien een andere koers gaan varen, maar anderen, zowel personen als instellingen, gaan nog wel van deze gedachte uit. In hoeverre is dat terecht? ■ Tegenstander Eerst waren taalactivisten tegen Duitsachtige woorden, toen tegen ambtelijk Nederlands, nu tegen Engelse woorden en de groene spelling, en volgend jaar tegen Chinese leenwoorden of managementeufemismen. Die grilligheid maakt wel duidelijk hoe het zit: taalactivisten zijn voor alles in zolang ze maar ergens tegen kunnen zijn. Nu zou dat nog niet zo erg zijn als die energie goed besteed was, als bijvoorbeeld de afnemende frequentie van Duitsachtige woorden in de tweede helft van de vorige eeuw aantoonbaar toegeschreven zou kunnen worden aan de woorden en daden van de germanismenbestrijders van destijds. Zoiets zal zelfs de fanatiekste taalactivist nooit durven beweren. En terecht. De woordkeuze is allereerst onderhevig aan modes, en wordt in de tweede plaats beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de statusverandering van de culturen om ons heen. Daar doe je verder niets aan. Wie dat niet gelooft, moet eens nagaan hoe vaak hij de Nederlandse woorden gebruikt die Onze Taal op gezette tijden aandraagt in de rubriek ‘Ander woord voor...’ Kortom: wie andermans taalgebruik wil bekritiseren en verbeteren, moet dat doen om zijn kwade sappen kwijt te raken, maar niet om de taal te veranderen. ■ Voorstander Natuurlijk heeft taalactivisme nut. We twijfelen toch ook niet aan het nut van een leraar Nederlands? Die corrigeert de werkstukjes van zijn leerlingen en na enige tijd begrijpen die wat de bedoeling is en gaan ze hun taal beter gebruiken. Een taalactivist is ook een leraar, alleen eentje met een wat grotere klas. Als hij maar geduldig blijft uitleggen waarom bepaalde taalvormen minder geslaagd zijn, leidt dat na enige tijd tot betere prestaties. Natuurlijk lukt dat niet overal en altijd. Sommigen interesseert taal niets, en anderen willen wel maar missen het talent. Maar de ontvankelijken hebben op den duur baat bij de correcties en adviezen. Zou het bijvoorbeeld echt toevallig zijn dat de cultuur waarin een boek als Renkema's Schrijfwijzer al decennialang verslonden wordt, ook de cultuur is met de meest begrijpelijke voorlichtingsfolders? Hoe zinnig taalactivisme op zichzelf dus kan zijn, het kost wel de nodige tijd en energie. Die energie is vooral welbesteed als activisten zich richten op woordkeuzeproblemen die het hart van de communicatie raken, zoals het gebruik van vage of obscure woorden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Is taalactivisme wenselijk? Geef voor 19 maart uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Taalactivisme is wenselijk’ of ‘Taalactivisme is niet wenselijk’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming In hoeverre staat u welwillend tegenover de traditie om elkaar op het werk in de eerste weken van het nieuwe jaar goede, ja zelfs de beste, wensen te wensen, eventueel vergezeld van een dikke pakkerd? De uitslag is weer duidelijk: dat vindt u best. 112 stemmers (70%) waren ervoor, 48 (30%) ertegen. De voorstanders die de moeite namen hun standpunt te motiveren, wijzen op de creatieve formuleringen die mensen gebruiken en op de waarde van tradities. Een inzender schrijft: ‘De suggestie van opdringerigheid en bemoeizucht is volkomen misplaatst en duidt eerder op het groeiende isolationisme dat samenhangt met het individualisme uit de (paarse) jaren negentig. Daarnaast registreer ik in de roep om toch vooral origineel te zijn, een ziekelijke en aanstellerige behoefte aan aandacht.’ Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 62) A. Spelling 1.b. 75-jarig 2.b. driekwart eeuw 3.b. Duitse herder 4.b. germanismenvrees 5.c. jubileumcommissie 6.c. lid-abonnee B. Woordenschat 1.c. klimop 2.c. zandstrand 3.b. met alle middelen 4.a. boos zijn C. Zoek de fouten 1.Chinese, luxe wagens mag ook, carrosserieën 2.Best kans, crashtests heeft de voorkeur, CO2-uitstoot, liever begeeft D. Extra De kurkuma of geelwortel dankt zijn naam aan het Arabisch, waarin kurkum ‘saffraan’ betekent. (Het kruid wordt ook wel ‘Indische saffraan’ genoemd: het kan gerechten geel kleuren zodat het lijkt of het dure saffraan erin is verwerkt.) Het woord is in het Grieks terechtgekomen als krokos, en via het Latijn (crocus) is het in het Nederlands beland als krokus. Saffraan wordt gemaakt van de stampers van een bepaalde soort krokus. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Moderne spreekwoorden Onlangs verscheen bij Van Dale het mooi verzorgde boek Elk nadeel heeft zijn voordeel, waarin 2500 vandaag de dag gebruikte spreekwoorden worden verklaard en toegelicht. Spreekwoorden, zo vermeldt het voorwoord van deze verzameling, hebben tegenwoordig ‘een slechte pers’, want ‘oorspronkelijke, zelfbewuste taalgebruikers zien ze veelal als oubollige dooddoeners’. Dat geldt misschien voor oude spreekwoorden als ‘Wie de roede spaart, haat zijn kind’ en ‘Als apen hoger klimmen willen, dan ziet men juist hun naakte billen’, maar wie erop let, merkt dat er in ons taalgebruik nog steeds veel spreekwoorden voorkomen. Sommige daarvan zijn van zeer recente datum, zoals ‘Alles van waarde is weerloos’ van Lucebert en Bart de Graaffs ‘Zeg maar nee, dan krijg je er twee.’ Andere zijn recent te noemen omdat ze nog niet zo lang geleden uit het (vooral Angelsaksische) buitenland geleend zijn, zoals ‘Put your money where your mouth is’, ‘When the going gets tough, the tough get going’ en Rambo's ‘A man's gotta do what a man's gotta do’. En natuurlijk zijn er de klassiekers als ‘Gestolen goed gedijt niet’, ‘Beter laat dan nooit’ en ‘Wie het laatst lacht, lacht het best.’ Op de 2500 ‘moderne’ spreekwoorden die in Elk nadeel heeft zijn voordeel zijn bijeengebracht, zijn twee criteria van toepassing. Ze moesten, zoals het een spreekwoord betaamt, een bepaalde moraal uitdrukken, en ze moesten gangbaar zijn. Maar over dat laatste valt geregeld te twisten, want hoe gangbaar zijn bijvoorbeeld ‘Je moet nooit geeuwen tegen een paard’, ‘Een dorsende os moet je niet muilbanden’, ‘Kwaad ei, kwaad kuiken’ en ‘Het zijn allen geen jozefs’? En zo bevat deze verzameling nog tientallen spreekwoorden waar de meeste mensen nog nooit van gehoord zullen hebben. Laten we het er maar op houden dat dit boek ons óók laat kennismaken met de wat obscuurdere pareltjes uit de Nederlandse spreekwoordenschat. En daarnaast bevat de verzameling dus ook alle spreekwoorden die vandaag de dag wél algemeen gebruikt worden, van ‘Elk pondje gaat door het mondje’ en ‘Goedkoop is duurkoop’ tot ‘Praatjes vullen geen gaatjes.’ Elk nadeel heeft zijn voordeel en 2499 andere spreekwoorden. Van Dale modern spreekwoordenboek van Ton den Boon is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost €19,95 (gebonden, 217 blz.). ISBN 978 90 6648 070 4 ■ Spellingquizzen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Taaldilemma's 3 van Dick Pak bevat 48 spellingquizzen van zo'n tien à twaalf vragen, die steeds gevolgd worden door een korte toelichting op een bepaald spellingprobleem. De quizzen verschenen al eerder in een aantal regionale dagbladen. Taaldilemma's 3 is een publicatie van Uitgeverij Pak en kost €12,50 (gelijmd, 160 blz.). ISBN 90 77018 20 4 ■ Spelling in het onderwijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spelling van Hans Oepkes is gericht op leerkrachten en anderen die in hun werk met spellingonderwijs te maken hebben. Oepkes behandelt onderwerpen als didactiek, leermiddelen, toetsing en rapportage, en dyslexie, en gaat daarnaast in op recente visies op het spellingonderwijs. Onderwerpen die en passant aan bod komen, zijn spellingverandering en sms- en chattaal. Spelling is een uitgave van Bekadidact en kost €24,- (ingenaaid, 120 blz.). ISBN 978 90 262 3775 1 ■ Geneeskundig woordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 1923 verscheen er een boekwerkje waarin dr. H. Pinkhof enige uitheemse medische termen van een Nederlandse verklaring voorzag. Dit geneeskundig lexicon heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een omvangrijk standaardwerk - de ‘Pinkhof’ -, waarvan onlangs de elfde editie is verschenen. De nieuwe versie (in een nieuwe vormgeving) is grondig herzien en uitgebreid met duizenden medische begrippen, en bovendien bevat het boek nu zogenoemde profieltermen, die 250 aandoeningen in detail beschrijven. Daarnaast zijn de onderlinge verwijzingen tussen de lemma's verbeterd en is de gehele tekst aangepast aan de jongste spellingherziening. Behalve de papieren versie zijn er ook elektronische versies verschenen, voor de pc en voor de pda (‘personal digital assistant’). Pinkhof geneeskundig woordenboek onder redactie van dr. J.J.E. van Everdingen e.a. is een uitgave van Bohn Stafleu van Loghum en kost €95,- (gebonden, 1303 blz.). De pc- en de pda-versie kosten eveneens €95,-. ISBN 978 90 313 4837 4 ■ Gelders {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Anderhalf jaar terug was het Gelders het enige grotere Nederlandse dialect dat een eigen woordenboek ontbeerde. Maar nadat eind 2005 de eerste twee delen van het Woordenboek van de Gelderse dialecten verschenen waren (een over de Veluwe en een over het rivierengebied), maakte men er meteen haast mee: nog geen jaar later verschenen er weer twee delen. Het is een thematisch woordenboek, hetgeen betekent dat de woor- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} den niet alfabetisch maar op onderwerp geordend zijn. De eind vorig jaar verschenen delen zijn gewijd aan woorden die te maken hebben met ‘de mens’, en geven van ieder opgenomen woord de verschillende varianten die er in Gelderland van gebruikt worden. De boeken zijn geïllustreerd met foto's en dialectkaarten. Woordenboek van de Gelderse dialecten. Rivierengebied. De mens van Charlotte Giesbers en Woordenboek van de Gelderse dialecten. Veluwe. De mens van Harrie Scholtmeijer zijn uitgaven van uitgeverij Matrijs en kosten €19,95 per deel (ingenaaid, 248 resp. 304 blz.). ISBN 90 5345 304 0 / 90 5345 305 9 ■ Taalcanon {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Begin november 2006 nam etymologe Marlies Philippa afscheid als universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam en als hoofdredacteur van het Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Ter gelegenheid daarvan werd een symposium georganiseerd, waar ook de aan Philippa opgedragen bundel Wat iedereen van het Nederlands moet weten en waarom werd gepresenteerd. In deze bundel geven 26 bekende taalkundigen een overzicht van inzichten en feiten die volgens hen tot de canon van het Nederlands behoren. Onderwerpen die aan bod komen, zijn onder meer spelling, klanken, woorden, dialect, ABN, etymologie, gebarentaal, dyslexie, familienamen en het Afrikaans. Wat iedereen van het Nederlands moet weten en waarom, onder redactie van Nicoline van der Sijs, Jan Stroop en Fred Weerman, is een uitgave van Prometheus en kost €19,90 (ingenaaid, 286 blz.). ISBN 978 90 351 3083 8 ■ Schrijven voor internet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het boek met de woordspelige titel Copywwwriting geven 24 copywriters die veel voor websites schrijven in korte antwoorden op steeds dezelfde vragen hun visie op voorbije en toekomstige ontwikkelingen in hun vak en in hun eigen werk. De rode draad van dit eigentijds vormgegeven boekje: ‘less is more’, oftewel ‘Wees bondig, vat dat samen en kort dat in.’ Copywwwriting. Schrijven voor internet, hoe doe je dat eigenlijk? van Astrid van Pluuren en Henk van der Roest is een uitgave van La Gazzetta en kost €14,95 (ingenaaid, 103 blz.). Te bestellen op www.copywwwriting.nl. ISBN 978 90 811332 1 0 ■ Gronings {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sinds enkele jaren heeft hoogleraar Groninger taal en cultuur Siemon Reker de beschikking over een corpus van bijna drie miljoen woorden, dat is samengesteld uit drie culturele en literaire tijdschriften uit de periode 1918-2002 die geheel in het Gronings verschenen. Aan de hand van deze enorme woordenverzameling heeft hij onderzoek gedaan naar onder meer veranderingen die zich de afgelopen eeuw hebben voltrokken in de spelling en morfologie van het Gronings en het verschijnen en/of verdwijnen van bepaalde constructies. In het boek Corpus-gebaseerde dialectologie worden zo'n honderd van die veranderingen behandeld. De resultaten zijn geïllustreerd met inzichtelijke grafiekjes. Corpus-gebaseerde dialectologie. Ongoing changes in drie Groninger tijdschriften uit de 20ste eeuw is een uitgave van In Boekvorm Uitgevers en kost €16,50 (ingenaaid, 72 blz.). ISBN 978 90 77548 42 4 ■ Streektaalbeleid {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Medio 2006 vond in Maastricht de ‘Eerste nationale streektaal-conferentie’ plaats, waar een aantal deskundigen hun licht lieten schijnen over de ‘taalpolitieke situatie van de dialecten en streektalen in Nederland’, die zo veranderd is nadat het Nedersaksisch en het Limburgs wettelijk als streektaal zijn erkend, zo'n tien jaar terug. De lezingen zijn nu gebundeld in Lang leve de dialecten. Ze gaan in op noodzaak, doel en nut van het streektaalbeleid, nu en in de nabije toekomst. Het boek wordt afgesloten met een verslag van de op de conferentie gehouden forumdiscussie. Lang leve de dialecten. Streektaalbeleid in Nederland, onder redactie van Roeland van Hout en Ton van den Wijngaard, is een uitgave van Uitgeverij TIC en kost €12,50 (gelijmd, 110 blz.). ISBN 978 90 78407 11 9 ■ Friese grammatica {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onlangs verscheen een Prisma-pocket over de grammatica van het Fries, van de hand van frisist en neerlandicus Jan Popkema. Het is een ‘taalleerboek en een naslagwerk’, en het gaat vrij uitgebreid in op achtereenvolgens klankleer en spelling, woordvorming en woordenschat, woordsoorten en woordverbuiging, en zinsbouw. In de inleiding wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van het Fries en aan regionale variëteiten. Grammatica Fries is een uitgave van Het Spectrum i.s.m. de Fryske Akademy en kost €24,50 (gelijmd, 380 blz.). ISBN 978 90 274 3207 ■ Dialectendag Op 17 maart houdt de Stichting Nederlandse Dialecten de negende dialectendag, dit jaar in het Belgische Mechelen. Het thema is ‘Dialect in het spel’. Het ochtendprogramma omvat drie lezingen, en in de middag kunnen bezoekers een aantal workshops volgen en de boekenmarkt bezoeken. Bovendien zal die dag het traditionele Dialectenboek, dat handelt over het dagthema, worden gepresenteerd. Meer informatie en inschrijvingen: http://www.vcv.be/. En verder: ■Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie van Bert Pol e.a. Over ‘de (onmogelijkheden van communicatie voor overheidsdoeleinden’, voor studenten en communicatiemedewerkers. Coutinho, €18,50 (ingenaaid, 167 blz.). ISBN 978 90 6283 485 3 ■Met stomheid geslagen? Nieuwe taal en gebruiken bij uitvaarten. Radiopredikant Aart Mak gaat in op de dood en hoe die vandaag de dag beleefd wordt, en daarnaast op ‘stijl, taal en vormen die gebruikt kunnen worden bij en rond de uitvaart’. Boekencentrum, €17,90 (gelijmd, 198 blz.). ISBN 978 90 239 2009 0 ■Modale uitdrukkingen in Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands: corpusonderzoek en enquête van Janneke Diepeveen e.a. Verslag van wetenschappelijk onderzoek naar verschillen in gebruik van modale woorden in Nederland en België. Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam. €12,50 (gelijmd, 145 blz.). Bestellingen bij de uitgever. ISBN 978 90 72365 98 9 ■Overleggen met effect van Anita Roelands en Rob de Ruiter. Hoe wordt er gecommuniceerd in werk- en overlegsituaties, en hoe kun je de verschillende communicatiestijlen en -niveaus herkennen en toepassen? Coutinho, €12,50 (ingenaaid, 112 blz.). ISBN 978 90 469 0029 1 ■Et Stellingwerver plaanteboek. De naemen en biezunderheden van Henk J. Jager. Namen van planten in het Stellingwerfse dialect, plus een beschrijving van de planten. Bestellingen: Stichting Stellingwarver Schrieversronte, Willinge Prinsstraat 10, 8421 PE Olderberkoop. Prijs €12,50 (ingenaaid, 96 blz.). ISBN 978 90 6466 137 2 {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Folder Albert Heijn Tamme konijnen bouten in pruimensaus Advertentie poelier Cellen Schiphol vandaag open Het cellencomplex op Schiphol-Oost kan vanaf vandaag weer grotendeels in gebruik worden genomen. Nrc.next Gezocht: figuur- en hotelzeepjes, eventueel ruilen voor mijn dochter. Antiek & verzamelkrant De gemeente Cuijk zegt veel maatregelen te treffen om de agressie te verspreiden. Dé Weekend Krant Cuijk Veel ouderen eten alleen met de kerst TC/Tubantia Als Office Manager ben je letterlijk en figuurlijk het middelpunt van onze onderneming. Je bent een spin met 4 of 5 poten die de volledige regie krijgt over het reilen en zeilen bij ons op kantoor. Advertentie op vacaturesite Minder files na afsluiten wegen Het afsluiten van wegen tijdens wegwerkzaamheden leidt tot minder files. Brabants Dagblad Zwoele uitvoering van dit vroege nog niet atonale meesterwerk van Schoenberg. De cd wordt gecompleteerd met een ander jeugdwerk van Webern namelijk de passacaglia voor orkest. Schitterend uitgeboerd door het Schotse nationaal orkest. Advertentie op Marktplaats.nl Schop accommodatie Voetbal Staphorst in mei de grond in Meppeler Courant Bord in winkel Foto: Sonja Brouwer - Leeuwarden {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 4 MAANBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG APRIL 2007 75 jaar Nietszeggende bedrijfsnamen in opmars RIJMLOZE WOORDEN VAN RIJM VOORZIEN WEERTS: EEN VAN 'S WERELDS KLINKERRIJKSTE TALEN GOOGLE EARTH: TAAL VANUIT DE RUIMTE GEZIEN {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76ste jaargang nummer 4 april 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 13.00 uur (€0,70 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 37.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan Vaste medewerkers René Appel, ton den Boon, Peter Burger, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Paul Flaton Elly Molier Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; Woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester C.N.F. van Ditshuizen, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Eerst dacht ik: het liedje is zo sterk in het Nederlands, het moet gewoon zo. Maar ik wil ook dat iedereen in Helsinki begrijpt waar het over gaat.’ Edsilia Rombley (blz. 102) {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 76 Erwin Wijman Corus, Coris, Corio, Corbis, Cordares Over nietszeggende bedrijfsnamen 82 Jaap Bakker Gewezen wezen Enkele fameuze rijmloze woorden van rijm voorzien 84 Berthold van Maris De 28 klinkers van het Weerts Midden-Limburgs dialect een van 's werelds klinkerrijkste talen 88 Peter-Arno Coppen, Folkert de Vriend en Ton van de Wijngaard Taal vanuit de ruimte gezien De inzet van Google Earth in de dialectologie En verder 79 Oproep: het Nederlands van 2082 81 Cursussen Taaladviesdienst Rubrieken en series 80 Reacties: wereldberoemd; (aan)tal; wijn schenken; ‘post coitum omne animal triste’; poesiealbum; vermeend; Hebreeuws en Ivriet; aantal sprekers Jiddisch; onmogelijk rijm: eens tulps 90 Bargoens [2]: Justus van Maurik 92 Iktionaire: Café De Uitdaging, v/h De Taak 93 Vraag en antwoord: één miljard is/zijn; antraciet(e(n)); penthouse; boot/schip; storm aan/van kritiek 94 Bij wijze van zeggen: Frisia non cantat 95 Taaltest 96 Het onderzoek: sms'jes uit de Middeleeuwen 97 Spaan: ‘niels’ 98 Aanbiedingen voor lezers 100 Woordenboek van de poëzie: zoon des wegs 102 Tamtam: taalnieuws 103 Hom of kuit: iedere subcultuur zijn eigen woordenboek? 104 InZicht: Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen?, en andere nieuwe taalboeken 106 Taalergernissen 107 Gesignaleerd 108 Ruggespraak {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Arcadis, Ardis, Lentis, Fortis: bedrijfsnamen lijken steeds meer op elkaar, en zeggen steeds minder. ==} {>>afbeelding<<} Corus, Coris, Corio, Corbis, Cordares Over nietszeggende bedrijfsnamen Erwin Wijman Eruit springen in de massa. Dat is de allereerste vereiste voor een bedrijfs- of merknaam. Een goede, onderscheidende naam bespaart vermogens op reclame- en marketingkosten. Maar waarom zijn zo veel bedrijfs- en merknamen dan zo nietszeggend? En waarom lijken ze zo op elkaar? Bedrijfsnamen lijken uit één grote bedrijfsnamenfabriek te rollen. Veel bedrijfsnamen zeggen niets. Exendis, Exerion, Arcadis, Atradius, Athlon, Amphia: waar staan ze voor? Alle zes zijn het namen van grote Nederlandse bedrijven. Veel nietszeggende namen hebben nóg een heel groot nadeel: ze klinken zoals andere namen klinken. Zeker voor bedrijven in een en dezelfde sector zou het logischer zijn dat hun namen zich juist van elkaar onderscheiden. Dan spring je er tenminste uit. Als ondernemer wil je toch niet stilletjes in een hoekje kruipen? Je wilt opvallen. Een unieke naam is je eerste winst, tenslotte. En ben je als bedrijf vaak overgeleverd aan de economie, het weer, koopzondagen die vervallen vanwege Kerstmis, en andere grillen van de markt, je naam is een van de weinige dingen die je zelf kunt bepabepalen. Maar of er nu een nieuwe naam moet komen vanwege een fusie of overname, het ontwikkelen van andere kernactiviteiten, internationale uitbreiding of een smet op de oude naam, bedrijven lijken hun naam helemaal niet zelf te kiezen. Het lijkt eerder of die namen als een soort sofinummer door een rijksinstantie worden toegekend. Alsof er in Lelystad een bedrijfsnamenfabriek staat waar namen van de band rollen in allerlei kleuren zolang ze maar zwart zijn. Of beter gezegd: grijs. ■ Verwarring Kijk naar het volgende, willekeurige rijtje namen met een K: Kijkshop, Kwantum, Kruidvat, Kwekkeboom, Klene, KLM. En daarna naar het volgende rijtje: Corio, Cordaan, Cordares, Corus, Coris, Cordis, Cordys, Corbis, Corbis Plus, Cordius, Cordaid, Corelio. Wie drie of, oké, twéé dan, van de twaalf Corren uit dit cor-porate rijtje meteen kan thuisbrengen, wint vast ook elk potje Triviant. Al die Cor-alikes (zie ook het kader op bladzijde 78) leiden al gauw tot verwarring. Een sprekend voorbeeld daarvan is Cordys, het nieuwe software- {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} bedrijf van Jan Baan. Cordys voerde vorig jaar een uitgebreide reclamecampagne op BNR Nieuwsradio, waarin het belooft de ‘wirwar in informatiesystemen in uw bedrijf’ aan te pakken. Die radiospotjes stonden bol van gewichtigdoenerige Engelse termen als ‘simplifying business’. Dat is Cordys' bedrijfsmotto en dat doet Cordys met ‘SOA-oplossingen’ (uitgesproken als ‘es oo ee’). SOA? Pakt Cordys druipers op de werkvloer aan? Doet Cordys in aidsremmers of chlamydiapillen voor naast de Cup-a-Soup-automaat en de watertap? Nee, SOA staat bij Cordys voor ‘Service Oriented Architecture’. Denkt Cordys echt dat radioluisteraars na alleen maar een razendsnel uitgesproken ‘cordispuntcom’ het bedrijf op hun pc of laptop daadwerkelijk op het internet kunnen vinden? Op het wereldwijde web raak je namelijk verstrikt in de cordissen. En dat waagt zichzelf dan te verkopen als ‘simplifying business’, dit Cordys. Bedrijfsnaamexperts hameren op het belang van een bedrijfsnaam die ook als internetdomeinnaam op het eerste gehoor duidelijk is, en dus ‘speech visibility’ bezit. Alex.nl en kpn.nl zitten goed. Maar heel veel bedrijfsnamen ontberen elke mogelijke speech visibility. Neem nu het ICT-bedrijf 2organize.com, dat in ‘marketing automation & services’ doet. Geen klein bedrijf, er werken honderd man. 2organize adverteert ook op de radio, maar probeer het bedrijf daarna maar eens terug te vinden op het web. Schrijf je to, too, two of 2? Schrijf je organise of organize? Zitten er koppeltekens tussen? Je ruikt bijna het klamme zweet van de noodoplossing: het radiospotje wordt afgesloten met ‘Ga naar campagnemanagement.nl’. En nu maar hopen voor 2organize dat niemand campagne met een k spelt. ■ Schuttersveld werd kendrion Een andere Cor, Cordares, heette tot 2005 Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Dat was een eenvoudige, ambachtelijke Hollandse naam, die zei wat ze daar doen. Maar die duidelijke naam, anno 1952, moest geofferd worden aan de vooruitgang. De ‘slow naming’-naam Sociaal Fonds Bouwnijverheid, ook wel verkort tot SFB Groep, kon niet meer omdat het bedrijf naar eigen zeggen ook voor derden aan de slag wil als pensioenbeheerder. Hielp het? Belde elk pensioenfonds op 1 juni 2005, de dag na de naamswijziging, meteen naar Cordares om de agenda's te trekken voor een afspraak? Er zijn heel veel bedrijven die van naam veranderen omdat ze er iets anders bij gaan doen. Zo verdwenen heel veel oude Hollandse en voor zichzelf sprekende namen ten gunste van namen Alsof de Belastingdienst zich binnenkort omdoopt in iets als Fiscalis of Pecunion omdat ze er een andere activiteit bij kregen. die helemaal niet meer voor zichzelf spreken. Zoals ook Schuttersveld, in Enschede, dat 142 jaar lang (sinds 1859) Schuttersveld heette. Maar omdat het beursgenoteerde bedrijf tegenwoordig niet meer in textiel doet maar in (internationale) handel, distributie en industriële componenten, en de naam Schuttersveld erg Nederlands klinkt, werd het in 2001 omgedoopt in Kendrion. Expres iets nietszeggends dus. En hetzelfde geldt voor Exerion, de nieuwe naam van de later weer uit Kendrion losgemaakte bedrijfsdochter Kendrion Precision Technology. Alsof de Belastingdienst zich binnenkort omdoopt in iets als Fiscalis of Pecunion omdat ze er immers een compleet andere activiteit bij kregen: niet innen, maar uitbetalen van toeslagen voor huursubsidie en kinderopvang. ■ Fusies Dan Corus. Uit de naam Hoogovens kon je nog afleiden wat Hoogovens deed. Hoogovens klinkt heet. En groots, stomerig, rokerig. Een naam van staal, van een staalbedrijf van naam, want een goede naam hád Hoogovens in de staalsector. Maar Corus, zoals Hoogovens heet sinds het in 1999 fuseerde met British Steel, dat klinkt naar een gestopt trompetje. Wat sinds mensenheugenis de Nederlandse bloedbanken heette, fuseerde in 1998 met het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis. Toen mocht het ineens niks meer met bloedbank of bloedtransfusie zijn, want het werd Sanquin. Sanquin? Kan niemand meer bloed zien, soms? Zelfs bij de bloedbank zelf niet? Je zou haast denken dat namen die wél iets zeggen het gevaar lopen dat wat ze zeggen tegen ze gebruikt wordt, waardoor ze levenslang achter de tralies verdwijnen. Zeker bij fusies worden de laatste vijf tot tien jaar aan de lopende band veelzeggende namen ingeruild voor nietszeggende. Het beursgenoteerde elektronicabedrijf De Drie Electronics, opgericht in 1939, ging in 2001 samen met het Duitse Industrie Automation Energiesysteme en moet sindsdien verder als Exendis. In de zorgsector, dé groeimarkt van de laatste jaren en dus vergeven van de fusies en overnames, heeft de nieuwe- {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} namenmode een akelige, en onderschatte, bijwerking. De typische nieuwe zorgnamen, zoals Alysis, Antaris en Lentis, missen namelijk ook betekenis doordat ze niet geworteld zijn in stad, streek of regio. De namen zijn ontheemd. En juist ouderen en zwakkeren, de belangrijkste zorgafnemers, zullen zich door zo'n nieuwe naam zelf ook eerder ontheemd voelen. De nieuwe zorgnaam heeft voor hen niks van het vertrouwde van de oude naam. In Gelderse plaatsen als Apeldoorn, Nijmegen en Harderwijk heet de crisisopvang voor verslaafden en daklozen geen De Hulsen meer, of Brinkakkers of Rotonde, maar Arcuris. En die naam Arcuris is dan misschien goed bedoeld want afgeleid van arcus (Latijn voor ‘boog’, ‘dak boven je hoofd’) en cura (‘zorg’). Maar wat zegt Arcuris de junk die gewoon naar De Hulsen wil? Of de warmte zoekt van de huiskamer van Brinkakkers? Wat doet Cor? Coris, internationale hulpverleningsorganisatie Corus, nieuwe naam Hoogovens en British Steel na fusie in 1999 Corio, een van Europa's grootste beleggers in vastgoed Cordaan, grote zorgorganisatie, fusie van de IJlanden en Verenigde Amstelhuizen Cordares, nieuwe naam Sociaal Fonds Bouwnijverheid (en SFB Groep) Cordes, organisatieadviesbureau Cordis, industriële automatisering (cordis.nl) Cordis, fabrikant van hartapparatuur (cordis.com), dochter Johnson & Johnson Cordis, informatiedienst voor communautair onderzoek en ontwikkeling (cordis.europa.eu) Cordys, wereldwijd IT-softwarebedrijf (cordys.com) Corbis, grote leverancier van stockfoto's Corbis Plus, fusie van thuiszorginstanties Kop van Noord-Holland en Texel Cordius, holding van Banque Artesia (voorheen Paribas) en BACOB Bank Cordaid, hulporganisatie (Memisa en Mensen in Nood) Cordial, papier- en kartonlijmfabriek Cordial, sterrenrestaurant in Oss, in 2006 met stip in top-tien van de Lekker-gids Corendon, reisorganisatie Coralis, overnameconsultants Cores!, softwarebedrijf ■ Internationaal In de energie- en watersector van hetzelfde laken een pak. Daar zijn werkelijk alle nieuwe namen ontheemd - ook door al die fusies. Wie de afgelopen tien jaar in het buitenland woonde, herkent geen enkele naam meer. In 1994 ontstond Nuon. Edon was in 1993 het fusie-product van Energiebedrijf IJsselmij en Energiebedrijf Groningen Drenthe, en ging in 1999 met de Noord-Brabantse/Limburgse PNEM/Mega Groep weer op in Essent. En net toen het een beetje tot de bewoners van Utrecht en omgeving was doorgedrongen dat hun drinkwater van Hydron kwam, werd die naam alweer omgewisseld voor Vitens. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Hydron heette tot 2001 nog gewoon Waterleidingbedrijf Zuid-Holland Oost. Maar de huidige directeur van Vitens wéét dat waarschijnlijk niet eens. En klonk Hydron nog enigszins naar water, Vitens helemaal niet meer. Je kunt makkelijk beweren dat Vitens Evean had kunnen heten, zoals het snel opstomende zorgconcern, en Evean Vitens - zo inwisselbaar zijn zulke namen. Het zijn typische fusienamen, net als Laurus, Arcuris, Orbis, Corbis Plus, Aedes, en ga maar door. Consensusnamen. Alle samengaande partijen moeten zich in de nieuwe naam herkennen en tegelijkertijd ook niet, want natuurlijk mag niemands oude bedrijfsnaam zichtbaar zijn in de nieuwe naam. Vaak gaat een bedrijfsnaam op de schop vanwege uitbreiding naar het buitenland. Heidemij, opgericht in 1888, wil in 1997 voortaan als Arcadis door het leven. Dat is omdat het inmiddels aan de beurs genoteerde ingenieursbureau internationaal actief is, verklaart Arcadis. Onzin natuurlijk. Want aartsconcurrent Grontmij heet nog steeds Grontmij. En Grontmij werkt ook internationaal. Grontmij behoort tot de ‘top van Europese advies- en ingenieursbureaus’ en is maar een fractie kleiner dan Arcadis. De uitgang -is van Arcadis, afgeleid van arcadia, maakt de naam lekker eigentijds. Want dat achtervoeg- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} seltje -is is erg in de bedrijfsnamenmode sinds Fortis (anno 1990). Gewoon Arcadia had ook gekund, maar klinkt natuurlijk te veel naar iets als Massagesalon Arcadia. Die bestaat ook echt, trouwens, in Tegelen (ze doen er ook bondage). ■ Ontsmettingsoperaties Naast fusies, overnames of (internationale) bedrijfsuitbreiding is er nog een belangrijke reden om als bedrijf je naam te veranderen in een naam die naar niks klinkt. Namelijk een slecht imago of een smet op je naam. Dat geldt voor Museumpark Orientalis. Dat heette tot half maart Bijbels Openluchtmuseum. Maar het museum heeft zich, zoals Orientalis in Heilig Landstichting bij Nijmegen zelf zegt, losgewrikt van de katholieke kerk en wil met zijn nieuwe naam breken met het verleden. Weer een historische naam weg - zoals het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden zich sinds 1998 Naturalis noemt. Het Bijbels Openluchtmuseum, een eenvoudige maar veelzeggende naam, een naam uit de cultuurcanon, wordt ingeruild voor een kreet. Orientalis. Een kreet die binnen een tel 2,6 miljoen Google-hits oplevert. Ook de omnaming van Vendex KBB in Maxeda, vorig jaar, is een ontsmettingsoperatie. ‘We zullen open en eerlijk zijn over de reden voor een nieuwe naam. Helaas is de reputatie van onze organisatie momenteel niet optimaal’, sombermande het moederbedrijf van V&D, de Bijenkorf, Hema en Praxis in een interne brochure voor medewerkers. Intussen geldt voor Maxeda hetzelfde als voor al die andere namen: hij is volkomen nietszeggend. Maxeda had net zo goed Madexa of Daxema kunnen heten. ■ Stevig tussen de oren Hebben bedrijven ook nog andere motieven om te kiezen voor zulke abstracte namen? Jazeker, betogen de bedrijfsnamenexperts. Ten eerste zijn beschrijvende namen, zoals Deelblokjes, GSM-Shop of Variatiesaus, veel moeilijker merkrechtelijk te beschermen. Het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom, voorheen Benelux Merkenbureau, weigert namen in te schrijven die een gebrek aan onderscheidend vermogen hebben. Daarnaast raken beschrijvende namen ook gewoon op, verklaart consultant Alef de Jong van naamcreatiebureau Markeys Branding in Enschede. Bovendien zijn bij bestaande Nederlandse woorden ook vaak de ‘.nl’- en ‘.com’-internetdomeinnamen al vergeven. En die moeten wel identiek aan je bedrijfsnaam zijn. Ten vierde worden, zoals al aangestipt, Nederlandse namen over de grens moeilijker begrepen. De Jong: ‘Latijnse en Griekse klanken doen het overal in Europa en de VS goed.’ Maar het belangrijkste voordeel van een fantasienaam is volgens De Jong dat die makkelijker te ‘branden’ is, oftewel: makkelijker in het hoofd van de consument te stampen. ‘Neem beschrijvende namen als Lang Lekker (van Domo), of Dubbelvla (van Campina). Dat kan iedereen op zijn pakken drukken. Grote kans dat je met een ander merk terugkomt als je op pad wordt gestuurd met die producten op je boodschappenlijstje.’ Een fantasienaam kost in het begin wel meer aan reclame, erkent hij, maar de naam zit op den duur steviger tussen de oren dan een beschrijvende naam. Denk nu even aan Häagen-Dazs. Dan krijg je automatisch zin in ijs. Maar het heeft het Amerikaanse ijsmerk wel heel veel geld aan reclame gekost om van die fantasienaam een lustopwekkende merknaam te smeden. Verkorte bewerking van het eerste hoofdstuk van het boek De bedrijfsnamenfabriek. Trends en kuddegedrag van Erwin Wijman, dat in april verschijnt bij Nieuw Amsterdam Uitgevers. ISBN 978 90 468 0221 2, 192 blz., €17,50. Zie ook de aanbieding op bladzijde 101. Oproep: het Nederlands van 2082 Redactie Onze Taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Als je het eerste nummer van Onze Taal (uit maart 1932) opslaat, vallen onmiddellijk de verschillen met het huidige Nederlands op. Niet alleen de spelling doet ouderwets aan, maar ook de manier waarop er destijds werd geformuleerd. Zo schreven de redacteuren precies 75 jaar geleden: ‘Het was goed om een en ander nog eens saam te vatten, zoo dacht ons’; nu zouden we het hebben over ‘samen te vatten’ en ‘zo dachten we’. Hoe de Onze Taal-redacteuren van het eerste uur klónken, weten we niet. Maar het is onwaarschijnlijk dat ze woorden als waarlijk en bijgevolg (ook uit dat eerste nummer) uitspraken als ‘waawluk’ en ‘baaigefolg’, zoals een huidige spreker van het Poldernederlands dat zou doen. Kortom, de afgelopen 75 jaar is er veel veranderd, en het is heel waarschijnlijk dat dat in de komende 75 jaar niet anders zal zijn. Maar hoe zou ‘onze taal’ er in die verre toekomst uitzien en klinken? Blijft het beperkt tot de opmars van hun zeggen, groter als en het meisje die, zoals zo vaak gezegd wordt? Of staan ons ook verrassingen te wachten? Gebruiken onze nazaten in 2082 bijvoorbeeld nieuwe klanken, een ander soort woorden of merkwaardige zinsconstructies? We nodigen álle sprekers van het Nederlands uit om hun fantasie en inbeeldingsvermogen de vrije loop te laten. Eigenlijk is er maar één regel: hou het kort (max. 250 woorden). Insturen kan tot 30 juni. Reageer bij voorkeur via internet (toekomst@onzetaal.nl of via www.onzetaal.nl/toekomst). Stuur anders uw bijdrage naar: redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 EH Den Haag. Wij zouden graag uw naam en adres weten, en liefst ook uw leeftijd. We willen kinderen en jongeren met klem vragen te reageren - als iemand die verre toekomst zal meemaken, dan zijn zíj́ het tenslotte. Misschien zijn er docenten onder onze leden die ervoor voelen het project een plaats te geven in de lessen taal of Nederlands. Neem voor meer informatie daarover contact op met de redactie van Onze Taal, via 070 - 356 12 20. De mooiste, origineelste en opmerkelijkste voorspellingen over de taal van 2082 verschijnen in boekvorm. Mocht uw bijdrage daarvoor geselecteerd worden, dan krijgt u dat boek van ons cadeau. Verder dienen alle bijdragen mede als basis voor het jubileumcongres ‘Onze taal, onze toekomst’, op 8 december 2007. Maar de allermooiste beloning is toch wel de vermelding in Onze Taal van maart 2082, als het tijdschrift 150 jaar bestaat en uw voorspelling blijkt te zijn uitgekomen. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Wereldberoemd Kees Kamp - Veldriel A.B. Hobbel heeft het in de rubriek ‘Gesignaleerd’ in het januarinummer over de uitdrukking wereldberoemd in Buiksloot (of om het even welke weinig mondiaal aandoende plaats), die inderdaad gemeengoed geworden is. Volgens mij is de uitdrukking afkomstig van de legendarische sportverslaggever Theo Koomen, die tijdens een schaatswedstrijd in zijn gebruikelijke enthousiasme over de Zwitser Franz Krienbühl uitriep: ‘In Zwitserland kent niemand hem, maar in Nederland is hij wereldberoemd.’ Krienbühl was een kleurrijke figuur op de Europese schaatsbanen. Bij gebrek aan concurrentie kon hij Zwitserland tot op hoge leeftijd internationaal blijven vertegenwoordigen, wat hem de bijnaam ‘de schaatsende opa’ opleverde. Hij was ook de uitvinder van het eendelige aerodynamische schaatspak, dat tot op de dag van vandaag door wedstrijdschaatsers wordt gedragen. {== afbeelding De Zwitserse schaatser Franz Krienbühl was in de jaren zeventig ‘wereldberoemd in Nederland’. ==} {>>afbeelding<<} (Aan)tal G. Crisson - Alphen aan den Rijn In zijn stuk ‘Geldhoeveelheid of hoeveelheid geld’ (Onze Taal december 2006) heeft Joop van der Horst het over inwoner(s)aantal en dodenaantal. Deze twee woorden ken ik al heel lang als inwonertal en dodental. Wijn schenken Bert Biel - Rolde Henk Spaan vraagt zich in zijn column in het januarinummer geërgerd af waarom de ober die de wijn laat proeven het etiket laat zien ‘MET DE ANDERE HAND OP ZIJN RUG’ (Spaan ergert zich er zó aan dat hij hoofdletters gebruikt). Nou, dat zit zo. Je pincode houd je geheim door met de andere hand het zicht erop te belemmeren, maar bij het schenken van klare wijn doe je precies het omgekeerde. Het etiket wordt in alle openheid getoond door de andere hand juist zo ver mogelijk uit de buurt te houden. Hij verdwijnt zelfs helemaal, verstopt achter de rug van de ober. Overdreven? Jazeker, maar het is een goedaardig toneelstukje. Jammer dat Spaan zich daaraan ergert. Dit soort theater vind ik juist wel grappig. ‘Post coitum omne animal triste’ Dolf Huijgers - Aerdenhout Riemer Reinsma gaat in de januariaflevering van zijn rubriek ‘Bij wijze van zeggen’ in op de herkomst van de uitdrukking ‘Post coitum omne animal triste’, oftewel ‘na de coïtus is ieder dier terneergeslagen’. Lang geleden voegden wij leerlingen van het Gymnasium Augustinianum te Eindhoven daaraan toe: ‘praeter gallum qui cantat, homoque qui fumat’ (‘behalve de haan, die kraait, en de mens, die rookt’). Poesiealbum Ir. M. Hugenholtz - Roden Carla Bogaards schrijft in de januariaflevering van de rubriek ‘Het mooiste woord van...’ dat ze het als kind merkwaardig vond dat op de omslag van haar poëziealbum het woord poesie zonder trema werd geschreven. Maar heel verwonderlijk is dat niet, want die albums kwamen oorspronkelijk uit Duitsland en daar wordt dat woord zonder deelteken geschreven. Vandaar dat iedereen in Nederland over een ‘poesiealbum’ (met oe-klank) sprak en spreekt. De grote Van Dale noemt poesiealbum overigens kindertaal (tot in de voorlaatste druk stond er zelfs poessiealbum, met dubbel s). Vermeend R.W. Asser - Amstelveen In het januarinummer van Onze Taal doet de redactie in de rubriek ‘Tamtam’ verslag van de discussies ‘over de vermeende taalverruwing op de voetbalvelden’. Deze inleidende woorden deden mij meteen rechtop zitten. Waarom niet alleen ‘over de taalverruwing’? Moest de toevoeging ‘vermeend’ - in de betekenis uit mijn jongere jaren - aangeven dat de verruwing niet is geconstateerd? Of wordt de verruwing juist wél verondersteld, vermoed of aangenomen? Die nieuwe betekenis is, dunkt me, ingeburgerd. Maar is de oude daarmee radicaal ‘uitgeburgerd’? De media hebben ons met een vloedgolf van ‘vermeenden’ laten wennen aan de gedachte dat een vermeende moordenaar kan worden veroordeeld. Dat maakt verwerping, afschaffing en uitburgering van de oude betekenis gewenst en praktisch, eigenlijk zelfs noodzakelijk, want anders moeten we elke keer als {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} we vermeend lezen, uit de context of het vervolg proberen af te leiden wat er bedoeld wordt. Zoals in dit geval: wat is nu precies de conclusie van de redactie over die taalverruwing? Naschrift redactie Pas na lezing van de brief van de heer Asser ontdekten we dat de betekenis van het woord vermeend inderdaad is: ‘niet zijnde wat het genoemde aanduidt’, zoals de jongste grote Van Dale het formuleert. Met ‘de vermeende taalverruwing op de voetbalvelden’ bedoelden we te zeggen: ‘de veronderstelde taalverruwing’. Met die formulering wilden we een zekere afstand scheppen. Immers: dertig jaar geleden werd er op het voetbalveld ook al flink wat ‘ruwe taal’ gebruikt, en nergens is aangetoond dat dit sindsdien ook werkelijk is toegenomen. Hoe dan ook is het opvallend dat dit gebruik van vermeend bij niemand van de Onze Taal-redactie (en bij niemand van de deskundige meelezers) een belletje deed rinkelen. We zijn zo vrij dat te beschouwen als een aanwijzing dat de betekenis van vermeend in de loop van de tijd inderdaad een flink eind is verschoven in de richting van ‘verondersteld’. Hebreeuws en Ivriet Dafna Hoexter, tolk-vertaler Hebreeuws - Muiderberg In het januarinummer staat het artikel ‘De wankele positie van het Jiddisch’ van Marc van Oostendorp. Hij heeft er weer een prachtig stuk van gemaakt: beknopt en duidelijk. Toch wil ik even reageren op een wel vaker gehoord misverstand dat ook in dit artikel voorkomt: Ivriet is niet een ander woord voor Hebreeuws, zoals Van Oostendorp zegt, maar het Hebreeuwse woord voor ‘Hebreeuws’. Aantal sprekers Jiddisch C. Joseph-Szwajcer - Amstelveen Graag reageer ik, vrouw (1950), geboren uit Jiddisch-sprekende ouders, op het artikel ‘“Zullen we maar weer Hebreeuws praten?”’, over ‘de wankele positie van het Jiddisch’ (Onze Taal januari). Het bevat absoluut interessante elementen, maar de bewering dat het Jiddisch wereldwijd nog maar enkele duizenden sprekers heeft, is apert onjuist. Het zijn er zonder twijfel meer (Londen alleen al heeft dit aantal), en mijn zuster en mij hebt u niet meegerekend! Graag wijs ik in dit verband op het boek van Barnard Wasserstein, Het einde van een diaspora. Joden in Europa sinds 1945 (1996). Naschrift redactie Marc van Oostendorp doelde met zijn ‘nog slechts enkele duizenden sprekers’ op het aantal mensen dat het Jiddisch als moedertaal heeft. Tweedetaalsprekers zijn er veel meer. Shlomo Berger, hoogleraar Jiddische taal en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, schat hun aantal desgevraagd op een half miljoen, maar tekent daarbij aan dat hun kennis van het Jiddisch meestal niet zo groot is. Onmogelijk rijm: eens tulps Fabian Valkenburg - Veenendaal In het decembernummer van Onze Taal, in het artikel over onberijmbare woorden, haalt Jaap Bakker een gedicht van Drs. P aan: Ei, hoort gij niet een zoet gesuis? Het is de minneroep eens uis! De schrijver vervolgt dit gebruik des tweeden naamvals met: Ei, hoort gij niet iets wufts en wulps? Het is de minneroep eens tulps! Een ware vondst om de tweede naamval te gaan gebruiken als oplossing voor een onmogelijk rijm. Maar wel gevaarlijk, want de meeste Nederlanders beheersen tegenwoordig de naamvallen nog maar nauwelijks - wellicht met uitzondering van de naamvallen in versteende uitdrukkingen. Nazoeken in het woordenboek (want ook ik weet niet altijd wat het geslacht van een woord is) leerde mij dat tulp oorspronkelijk vrouwelijk is. Had het dus niet moeten zijn: ‘Het is de minneroep ener tulp’? Cursussen Taaladviesdienst Spelling en formuleren {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vanwege het 75-jarig jubileum van Onze Taal biedt de Taaladviesdienst korte taalcursussen aan, exclusief voor leden. De kosten bedragen slechts €19,- per persoon per cursus, een speciaal jubileumtarief. Het gaat om twee soorten cursussen: een spellingcursus (werkwoordspelling, aaneenschrijven, enz.) en een formuleringscursus (onder andere: lastige zinsconstructies, briefconventies). Elke bijeenkomst duurt tweeënhalf uur, inclusief pauze. U kunt kiezen tussen een middag- en een avondprogramma. Beide cursussen worden - vooralsnog - vier keer gegeven, in het pand van Onze Taal (Raamweg 1a, Den Haag - niet ver van station Den Haag Centraal). De data zijn: -dinsdag 15 mei, 14.30-17.00 (spelling) -dinsdag 15 mei, 19.30-22.00 (spelling) -woensdag 23 mei, 14.30-17.00 (spelling) -woensdag 23 mei, 19.30-22.00 (spelling) -woensdag 20 juni, 14.30-17.00 (formuleren) -woensdag 20 juni, 19.30-22.00 (formuleren) -dinsdag 26 juni, 14.30-17.00 (formuleren) -dinsdag 26 juni, 19.30-22.00 (formuleren) U kunt u voor een van deze bijeenkomsten opgeven via cursus@onzetaal.nl of met een briefje naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, onder vermelding van uw naam, lidmaatschapsnummer, adresgegevens en telefoonnummer. Als er meerdere data zijn waarop u kunt komen, geeft u dit dan aan; dat geeft ons meer mogelijkheden bij het indelen. Plaatsing gebeurt in volgorde van aanmelding. Het deelnemersaantal per bijeenkomst is minimaal 6 en maximaal 15. Het is niet de bedoeling dat bedrijven zich inschrijven; de cursussen zijn bestemd voor individuele Onze Taal-leden. Als er voldoende belangstelling is, zullen we de mogelijkheden onderzoeken om in de toekomst regelmatig cursussen voor leden aan te bieden. Meer informatie vindt u op www.onzetaal.nl/cursussen. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Gewezen wezen Enkele fameuze rijmloze woorden van rijm voorzien Jaap Bakker Verkleumd, jongst, googelen en Al-Qaida. Dat zijn enkele van de Nederlandse woorden zonder rijm. Of eigenlijk: dat wáren ze. Want na de oproep van Jaap Bakker om die woorden van een rijmpartner te voorzien, zijn ze door de lezers van Onze Taal uit hun eenzaamheid verlost. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Afgelopen december liet ik u kennismaken met een groep woorden die al dan niet terecht als onberijmbaar te boek staan. Dat bleken er aardig wat te zijn, vooral meerlettergrepige woorden zoals lachen, gordel en vijftig. Weesrijmen met een eenlettergrepige rijmklank zijn veel zeldzamer. Sommige daarvan, zoals herfst, zijn al vele malen door vernuftige rijmers aan een partner geholpen, bij andere was dat nog nooit geprobeerd. ik eindigde met een oproep aan de lezers om eens hun best te doen op de woorden verkleumd, jongst, googelen en Al-Qaida. Zelden heb ik zo veel reacties op een artikel gekregen. Tientallen rijmen dwarrelden op mijn bureau, sommige nogal houterig en geforceerd, andere bijzonder geslaagd. Van die oogst wil ik u graag iets meegeven. ■ Uitgemuseumd Degenen die zich over verkleumd hebben gebogen, namen veelal hun toevlucht tot oogrijm. Logisch, want er bestaan nauwelijks woorden op -eumen om van uit te gaan (tenzij je de plaatsnaam Heumen als werkwoord opvat, zoals iemand heeft geprobeerd). Het Nederlands kent echter wel een hele rits oorspronkelijk Latijnse woorden op -eum. Die bieden interessante mogelijkheden, zoals ‘We waren uitgewinkeld en uitgemuseumd’ of ‘Geen wonder als je urenlang Te Deumt’. Het rijm is gekunsteld, maar juist daardoor ook wel grappig. Zeker als je de verkeerde uitspraak van de e-u in het verhaal betrekt, zoals Bastiaan Vinkenburg deed in een gedichtje over iemand die een reünie bezoekt. Hier het cruciale fragment: Terwijl door ieder werd gereunied Wist zij de uitspraak van de eu niet Met haar werd niet gejubileumd Buiten stond ze, stil, verkleumd Maar het meest overtuigend vond ik de oplossing van Frits Criens, die een volwaardig rijm produceerde met behulp van het mooie archaïsche woord dreum: Het werk begon al om een uur of zeven De hal was koud, mijn handen zijn verkleumd Eerst moest ik het getouw een dreumbeurt geven - De dreum zijn afvalrestjes na het weven - In no time had ik heel de zaak ontdreumd Over naar de volgende patiënt. Het woord jongst vereist vanwege de uitgang -st een rijmwoord in de overtreffende trap. Er bestaan echter geen bijvoeglijke naamwoorden die zich op die manier laten verbuigen. Of toch? Edwin den Boer schreef: Van alle schrijvers is Thomas het jongst Maar zijn boekje is niet het oblongst De mededeling snijdt weinig hout, maar de woordvorm het oblongst is zo dwaas nog niet. Een boekje van laat ons zeggen 15 cm hoog en 20 cm breed heeft een oblong-formaat; een exemplaar van 15 bij 25 is oblonger en een van 15 bij 30 is van de drie het oblongst. Deze oplos- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} sing is in elk geval een stuk acceptabeler dan neologismen als het verwrongst, het gongst en het ongst. ■ Origineelste Anderen fabriceerden superlatieven met andere woordsoorten. Twee rijmers namen ‘zoenen’ als thema en voerden iemand op die dat ‘het tongst’ deed. Een versje over snel defect rakend plastic bestek besloot met de verzuchting ‘Dit is echt weer Hongkong op z'n Hongkongst’. Die rijmtruc is al eerder vertoond (‘Wieringerwerf op z'n Wieringerwerfst’), maar het resultaat is alleszins geloofwaardig. Nog een stapje verder ging Theo Danes, die geen plaatsnaam maar een persoonsnaam in de overtreffende trap zette. Zijn oplossing is stellig de origineelste van allemaal en het bijbehorende gedicht is zó aardig dat ik het graag in z'n geheel citeer: Mannenkoor ‘De dronken drenkelingen’ Startte door de sleur van gospelsongs Met een wedstrijd: Wie het best kan zingen Op z'n Robert Longs Vreemd, de winnaar van de metgezellen Kende Long niet eens: hij was het jongst Maar hij zong, zo zou je kunnen stellen Op z'n Robert Longst Het vers spreekt me ook daarom aan omdat het een eerbewijs is aan de onlangs overleden Robert Long, niet alleen een begaafd zanger en muzikant, maar ook een geweldige tekstdichter, die taalspel en stuntrijm niet uit de weg ging. Hij hielp bijvoorbeeld het weesrijm veertig aan een partner (in een boos lied over de verwaarlozing van Nederlandstalig repertoire op de radio: ‘En dat maakt me soms zo vreselijk koleertig / Er staat zowat geen Hollands stuk in de Top-40’). ■ Bugles Dit brengt ons bij de meerlettergrepige weesrijmen, waarvan ik u de vorige keer een hele lijst voorzette. Een paar woorden bleken daar ten onrechte op te staan. De scherpzinnige Frits Criens liet mij weten dat karper, dertig, desem, misselijk, ronselen, monster, vordert, behoudend en smuigerd ‘natuurlijke rijmpartners’ kennen in de vorm van harper, pertig, resem, gewisselijk, fronselen, tonster, ordert, ontwoudend en ruigerd. In deze opsomming ontbreekt het bovenvermelde woord koleertig, omdat het niet in Van Dale staat. Toch is het in het Nederlandse taalgebied bepaald niet onbekend, zoals iedereen na een minuutje googelen kan bevestigen. Googelen, ja, dat is een van die moderne uitdagingen voor de rijmacrobaat. Er is inmiddels ‘in het wild’ een rijmpartner gesignaleerd: froogelen (koopjes jagen met behulp van de door Google geëxploiteerde zoekmachine Froogle - de naam zinspeelt op het Engelse woord frugal ‘zuinig’). Maar zeg nu zelf, een erg opwindend koppel is googelen - froogelen niet. Heel wat pittiger is het rijm van een lezer die onder de naam Tjan een website beheert en daarin herinnerde aan het bestaan van Bugles, hoornvormige maiszoutjes van Smiths. Hij verwerkte de naam als volgt: Dat er veel chips en zoutjes zijn Laat zich eenvoudig googelen Wat doen we, gaan we ringlingen Wokkelen, of bugelen? Bugelen lijkt mij een legitieme nieuw-vorming te zijn, naar het voorbeeld van snacken, kaasfonduen, teaën, borrelen en grazen. Dezelfde Tjan heeft ook een aanval gedaan op Al-Qaida, door middel van het klankwoord laidada daida. Het gedicht in kwestie is erg leuk, vooral voor wie van zwarte humor houdt, maar te lang om hier te citeren. Nieuwsgierigen verwijs ik naar www.tjan.nl. ■ Roverhoofdman van Al-Qaida Andere inzenders hebben de mogelijkheden van het dubbelrijm geëxploreerd, bijvoorbeeld met het zinnetje ‘Geef mij nog maar een groot stuk vlaai, ma’ of de door een Vlaming geslaakte uitroep ‘Hé, gai da!’ Heel grappig vond ik een gedichtje van Bas Hobbel, waarin wordt gebruikgemaakt van oogrijm dat binnen de context van het verhaal wordt gerechtvaardigd (die aanpak zagen we al eerder bij het koppel gejubileumd - verkleumd). Het vers gaat zo: De roverhoofdman van Al-Qaida Schreef op een velletje papier: ‘Ik luister graag naar De barbier Maar nog veel liever naar de Aida’ (Ik weet dat zij A-ï-da heet Maar of dat opperhoofd dat weet?) Professionele plezierdichters weten dat er een truc is waarmee je vrijwel alle moeilijke rijmwoorden aan een partner kunt helpen: het ‘rime batelé’ (goochelrijm). Batelérijm is de klankovereenkomst tussen het slotwoord van een versregel en een of meer (fragmenten van) woorden binnen in de volgende regel. Als prototype mag gelden het lied ‘Vrijgezellenflat’ van Ria Valk, dat zo begint: In mijn kleine vrijgezellenflat ben ik wat van plan Elke avond fijn een lekkere man... darijn of sinaasappel Van alle inzenders is er maar één die deze mogelijkheid heeft uitgebuit: Hans de Jong, leraar wiskunde te Rotterdam. Hij schreef een gedicht waarin alle rijmkundige hangijzers aan bod komen, onder meer het fameuze twaalf: Rijmen op het woordje twaalf? Eindelijk is hier een optie: Voor het maandblad Onze Taal fijn weer een weeskind ter adoptie. Iemand die dit verzint, weet ook wel raad met moeilijke meerlettergrepige rijmen. Ik eindig dan ook graag met De Jongs slotcouplet: Verder leverde Al-Qaida Menig uurtje peinzen op. Die beweging is niet fraai. Daarom denk ik dat ik nu stop. Omdat er niets bestond bij goog'len, Tot besluit van dit couplet, Heb ik, van het rijmen moe, Glenn Miller weer eens opgezet. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De markt in Weert, met rechts het beeld van stadsomroeper Tieske Weekers. Foto: Stefan Koopmans ==} {>>afbeelding<<} De 28 klinkers van het Weerts Midden-Limburgs dialect een van 's werelds klinkerrijkste talen Berthold van Maris Het dialect van het Limburgse stadje Weert staat in de top-tien van talen met de meeste klinkers, te midden van bijvoorbeeld het Hamonts uit België en het !Xû uit Zuidelijk Afrika. Hoe komt het Weerts aan al die klinkers? Heeft de typisch Limburgse ‘toon’ er iets mee te maken? Over Zuid-Nederlandse sleeptonen, toonhoogtepatronen en tweeklanken. In zijn boek Vowels and Consonants uit 1999 beweert de Engelse taalonderzoeker Peter Ladefoged dat het dialect van het Midden-Limburgse stadje Weert waarschijnlijk wereldrecordhouder is op het gebied van klinkers: het Weerts zou er maar liefst 28 verschillende hebben. We mogen aannemen dat Ladefoged wist waarover hij sprak. Hij was een expert op het gebied van taalklanken, en reisde tot zijn dood (begin 2006) onvermoeibaar van het ene naar het andere continent, op zoek naar bijzondere klanksystemen. In Weert is hij nooit geweest. De informatie over het aantal klinkers dat daar ge- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} bezigd wordt, heeft hij van twee Nijmeegse taalkundigen: Carlos Gussenhoven en Linda Heijmans. ■ Spectaculair Het Standaardnederlands heeft trouwens ook al 15 klinkers. Met de ‘stomme e’ erbij, die in dit soort vergelijkingen meestal niet wordt meegeteld, zou je zelfs op een aantal van 16 klinkers komen. Dat is behoorlijk veel, als je bedenkt dat twintig procent van alle talen genoeg heeft aan 5 klinkers. Er zijn ook talen die het met 3 klinkers doen. Het gemiddelde aantal klinkers ligt wereldwijd rond de 8. Dus 15 is al heel wat. En als het dialect van Weert inderdaad 28 klinkers heeft, zou dat ronduit spectaculair zijn. Dat er iets bijzonders aan de hand is met het Weerts, wordt onmiddellijk duidelijk als je kijkt naar de spelling die de liefhebbers van dit dialect hanteren. In het Limburgse stadje wordt vlijtig gewerkt aan een nieuwe editie van De Weertlandse dialecten, een woordenboek plus grammatica, 600 pagina's dik. Volgens Jan Feijen, een van de samenstellers van het boek, zal daarin de nieuwe Limburgse spelling gebruikt worden, zoals die wordt geadviseerd door de Raod veur 't Limburgs. Omdat het alfabet maar 5 klinkertekens heeft, moeten er in Weert inventieve sprongen gemaakt worden om al die 28 klinkers weer te geven. Dit resulteert in een overvloed aan originele spellingswijzen, zoals ao, ae, aê, äö, oe, oê en oeë. ■ Toon Wie wil begrijpen waarom het Weerts zo veel klinkers heeft, moet eerst iets begrijpen van een ander verschijnsel dat in veel Limburgse dialecten voorkomt, maar juist níét in het Weerts. Namelijk ‘toon’. Net als in het Chinees wordt in veel Limburgse dialecten de betekenis van een woord niet alleen bepaald door de klinkers en medeklinkers, maar óók door de manier waarop de lettergrepen geïntoneerd worden. Wat dat inhoudt, laat zich het gemakkelijkst uitleggen aan de hand van het Chinees. In het Mandarijn betekent het woordje shu, afhankelijk van de ‘toon’, de toonhoogte en de melodie waarmee het wordt uitgesproken: ‘boek’, ‘rijp’, ‘tellen’ of ‘boom’. Een woord dat niet met de juiste toon wordt uitgesproken, is voor een Chinees vaak onverstaanbaar. Zo heet wordt de soep in Limburg natuurlijk niet gegeten. Toch bestaan ook daar woorden die alleen qua toon van elkaar verschillen. Als je in Roermond, dat maar twintig kilometer van Weert ligt, ‘sjoon sjoon’ zegt, oftewel ‘mooie schoenen’, dan krijgt het eerste sjoon een andere toon dan het tweede sjoon. Sjoon in de betekenis ‘mooi’ heeft een gewone ABN-achtige intonatie, terwijl sjoon ‘schoenen’ ietsje langer duurt en in toonhoogte omhooggaat. Dit laatste wordt in Limburg de ‘sleeptoon’ genoemd. Arm (het ledemaat) is in Roermond erm met sleeptoon. Armen (meervoud dus) is erm met een neutrale toon. Er zijn in het Roermonds meer van die minimale paren te vinden: woorden die alleen in de toon van elkaar verschillen. Arm (het ledemaat) is in Roermond erm met sleeptoon. Armen (meervoud dus) is erm met een neutrale toon. Zo zijn er nog een paar enkelvouden en meervouden die alleen qua toon van elkaar verschillen: bein (‘been’ dan wel ‘benen’), knien (‘konijn’ dan wel ‘konijnen’). Het enkelvoud heeft dan altijd de sleeptoon, en het meervoud klinkt neutraal. Dit wonderlijke verschijnsel doet zich niet alleen voor in Limburg, maar ook in de aangrenzende gebieden in België, Duitsland en Luxemburg. Taalkundigen denken dat de Limburgse toon ooit in Keulen is ontstaan - bijvoorbeeld als een manier om enkelvouden en meervouden van elkaar te onderscheiden - en dat het verschijnsel zich van daaruit verspreid heeft, tot in Midden-Limburg. Tot Roermond en Weert ongeveer. Extreme klanksystemen •Talen hebben meestal tussen de 20 en 35 klanken om te doen wat ze geacht worden te doen. Er zijn talen die het met minder afkunnen. Het Hawaïaans heeft genoeg aan 13 klanken (5 klinkers plus 8 medeklinkers). Dat ziet er bijvoorbeeld zo uit: ‘No ka ke Akua hana ana i ka lani a me ka honua, ke kanaka a me na holoholona.’ •Er zijn zelfs twee talen bekend met maar 11 klanken: het Mura (Zuid-Amerika) en het Rotokas (Stille Oceaan). •Aan de andere kant van het spectrum ligt het !Xû, een taal uit Zuidelijk Afrika met 141 klanken (waaronder 48 klinkers - al wordt er daarbij een onderscheid gemaakt tussen nasale en niet-nasale klinkers). Om zo'n taal te spellen moeten alle tekens van het toetsenbord gemobiliseerd worden, inclusief het uitroepteken - zoals de spelling van de naam van de taal al laat zien. •In de Kaukasus zou een taal bestaan met maar 2 klinkers - maar daarover zijn de deskundigen het niet eens. De absolute ondergrens lijkt toch 3 klinkers te zijn. •De verhouding tussen klinkers en medeklinkers is gemiddeld 2:5. Als het Weerts inderdaad 28 klinkers heeft, zou dat betekenen dat het meer klinkers heeft dan medeklinkers. Uit Nieuw-Guinea is een taal bekend met bíj́na evenveel klinkers als medeklinkers (10 klinkers naast 11 medeklinkers). Maar meer klinkers dan medeklinkers, dat zou misschien een unicum zijn. ■ Duurverschil Carlos Gussenhoven, hoogleraar in Nijmegen, heeft de Limburgse toon uitvoerig bestudeerd. Over Weert, dat net buiten het toongebied ligt, zegt hij: ‘Het Weerts heeft zeker ooit toon gehad. De contrasten die je in Roermond enzo hebt, bijvoorbeeld tussen erm met en zonder sleeptoon, vind je ook in Weert, maar dan in de vorm van duurverschillen: erm met een lange è - zoals in crème - versus erm met een korte è - zoals in tram. De toonhoogteverschillen zijn dus helemaal verdwenen. De sleeptoon klinkt van nature ook al wat langer dan de neutrale toon. In Roermond is dat duurverschil maar heel subtiel: de sleeptoon is daar net ietsje langer. Maar in Maastricht is het duurverschil behoorlijk groot. Als je dat gaat overdrijven, wat in Weert waarschijnlijk gebeurd is, wordt het duurverschil op den duur belangrijker dan het toonverschil, en dan heb je die toon uiteindelijk helemaal niet meer nodig. Bijvoorbeeld omdat de volgende generatie alleen nog op de duur let, en niet meer op de toonhoogte.’? {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo kan een toonverschil dus veranderen in een duurverschil: naast iedere korte klinker ontstaat een klinker die ongeveer twee keer zo lang duurt - waardoor het klinkersysteem verdubbelt. Terwijl toon een eigenschap is van de lettergreep (daar zijn alle fonologen het over eens), is duur een eigenschap van de klinker. Zo komt het Weerts dus aan zijn 28 verschillende klinkers. De mooie meervouden van het Limburgs Dat het Limburgs meer doet met klinkers dan het Standaardnederlands, is ook goed te zien aan de meervoudsvormen. Limburgse dialecten kennen, vooral voor de meest alledaagse woorden, nogal wat meervouden die geen -en of -s nodig hebben. Het verschil tussen enkelvoud en meervoud zit 'm dan puur in een andere klinker. Hier volgen wat voorbeelden uit Weert. Het hoedje betekent: verlenging (of, voor de mensen die daar niet in geloven: sleeptoon). pak - pek kast - kest rok - rök knop - knup boëk - buûk vooëgel - vuuëgel knoûp - knuîp daâg - daag bâl - bel slaâg - slieëg boûm - buim ■ Gevoelig voor toon Jan Feijen, samensteller van De Weertlandse dialecten, heeft daar zo zijn twijfels over. Hij denkt dat er in Weert nog altijd met sleeptoon wordt gesproken. ‘Gussenhoven baseert zich op onderzoek van een assistente van hem, die hier uit de regio kwam. Jo Verhoeven van de universiteit van Antwerpen heeft het indertijd ook onderzocht en zijn conclusie was: de sleeptoon bestaat nog en wordt door Weertenaren ook nog herkend.’ Bij navraag blijkt Verhoeven daar nu anders over te denken. ‘Ik heb lang gedacht dat het toon was’, zegt hij, ‘maar ik heb mijn mening herzien. We hebben een paar jaar geleden opnamen gemaakt van vier authentieke Weertenaren - twee mannen en twee vrouwen - die Stadsweerts spreken, het dialect dat gesproken wordt binnen de wallen van Weert. Als je met hen praat, blijkt dat ze zelf nog altijd het idee hebben dat ze de sleeptoon gebruiken. Maar als je effectief gaat meten en toonhoogtepatronen gaat vergelijken, dan blijkt er tonaal niet veel aan de hand te zijn. Het is hoofdzakelijk een duurverschil.’ {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} In het Weerts veranderde toonverschil in duurverschil: naast iedere korte klinker ontstond een klinker die ongeveer twee keer zo lang duurt. Carlos Gussenhoven geeft nog een ander argument. ‘Mijn collega Rachel Fournier heeft het Roermonds en het Weerts met elkaar vergeleken. Dan blijkt dat de waarneming van toonverschillen in het Roermonds afhankelijk is van de zinsintonatie. Dat gaat soms beter en soms slechter. Wat logisch is, want toon en intonatie zijn voortdurend met elkaar in conflict; ze maken allebei gebruik van dezelfde bandbreedte: toonhoogteverschillen. In het Weerts daarentegen maakt dat allemaal niks uit. Logisch, want duur en toon zijn twee verschillende dingen. Dus ja, dat wijst ook in de richting van een duurcontrast.’ Eigenlijk is het nog ingewikkelder: Weertenaren gebruiken geen toon, maar zijn er nog wel gevoelig voor. Jo Verhoeven deed een experimentje, waarin hij de oudere dialectsprekers liet luisteren naar door de computer gemanipuleerde uitspraken van kenin (‘konijn’ dan wel ‘konijnen’) - met meer of minder toon erin. Vervolgens vroeg hij: hebt u nu het enkelvoud of het meervoud gehoord? ‘En dan blijkt het toch wel zo te zijn dat die Weertenaren nog reageren op toonhoogteverschillen.’ Dus ook al {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} gebruiken ze geen toon, ze willen wel toon horen. ■ Tweeklanken ‘Met klinkers moeten we overigens een klein beetje voorzichtig zijn’, zegt Verhoeven. ‘Eigenlijk moet je een onderscheid maken tussen echte klinkers en zogenoemde tweeklanken.’ Als we zeggen dat het Nederlands 15 klinkers heeft, dan tellen we naast de 12 echte klinkers (a, aa, è, ee, ie, etc.) ook de 3 tweeklanken mee: ei, au en ui. Die bestaan uit twee klanken, maar net als de ‘echte’ klinkers functioneren ze als één teken in het klinkersysteem. Het Weerts heeft 22 echte klinkers, en daarnaast 6 tweeklanken: in de spelling van Jan Feijen zijn dat ieë, uue, oeë, ei, ui en ou. Verhoeven vertelt dat hij ook heeft gekeken naar de buren van Weert: de inwoners van het Belgische plaatsje Hamont. Het Hamonts dialect heeft ook 22 echte klinkers, maar bedient zich daarnaast van maar liefst 13 tweeklanken. Tenminste, dat is de analyse waar Verhoeven op uitkomt: ‘Ze kennen daar ook een duurcontrast op de tweeklanken. Paus versus kouous. En reis versus zeieis.’ Tel je de echte klinkers en de tweeklanken bij elkaar op, dan kom je uit op 35 klinkers - 7 meer dan die 28 van Weert. Verhoeven: ‘Dat toon sterk kan eroderen, zie je ook in een gebiedje ten zuiden van Maastricht, ook net over de grens, in België: de Voerstreek. Daar heb je een dertiental dialecten waarin het toonverschil verdwenen zou zijn, waardoor je dus ook nogal wat lange klinkers zou krijgen. Ik heb daar nog nooit metingen van gezien, maar er wordt weleens beweerd dat daar systemen zouden zijn met 28 echte klinkers. Meer dan in Weert dus.’ Dus misschien moet het wereldrecord in de Voerstreek gezocht worden? ‘Nee, dat denk ik niet’, zegt Verhoeven. ‘Als je deze aantallen vergelijkt met wat er in de rest van de wereld voorkomt, dan zitje inderdaad aan de top. Maar het is zeker geen absoluut record. Bij mijn weten zou je daarvoor naar Zuidelijk Afrika moeten. Je hebt daar een klinker-systeem met 48 klinkers: 24 orale klinkers die contrasteren met 24 nasale klinkers.’ Nasale klinkers kennen we in Nederland van het Frans: de a in het Franse woord France is bijvoorbeeld zo'n nasale klinker. Mocht er nog eens een herdruk komen van Vowels and Consonants, dan zou de passage over het Weerts misschien aangepast kunnen worden: het Weerts heeft met 28 klinkers een ongewoon uitgebreid klinkersysteem, maar is waarschijnlijk net geen wereldrecordhouder. Klanken tellen Hoe tel je klinkers in een taal? Dat is nog niet zo eenvoudig. In het Standaardnederlands klinkt de ie in lied heel anders dan de ie in lier, maar toch spreken we daar niet van twee verschillende klinkers. Dit verschil wordt door fonetici als klinkervariatie beschouwd. Waarom? Een van de belangrijkste redenen is dat dit verschil in het Nederlands geen betekenis heeft. De twee varianten van de ie worden geheel bepaald door hun omgeving. Voor de r heb je de ene variant, en op andere plaatsen de andere. Wanneer heb je dan wel twee verschillende klinkers? Als de twee varianten in dezelfde omgeving ook twee verschillende woorden opleveren. Zo zijn in het Nederlands, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in het Spaans, de a en de aa twee verschillende klinkers, omdat je woorden hebt als vat en vaat, die alleen verschillen in die klank, en iets heel anders betekenen. In het Weerts is dat met die twee varianten van de ie bijvoorbeeld ook het geval. Spreek je het woord wies uit met de ie van lied, dan betekent het ‘wijs, wijze, melodie’, maar doe je het met de ie van lier, dan betekent wies (in het Weerts dan gespeld als wieës) ‘wees(kind)’ of ‘(hij) wees’. En dan heeft het Weerts nog een derde variant, de verlengde vorm van de eerste ie, maar zonder die extra e, gespeld als wiês. Dan betekent het woord ‘wijs, verstandig’. Dat zijn drie varianten van de ie, die in het Weerts dus als verschillende klinkers geteld moeten worden. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Met Google Earth is goed in beeld te brengen hoe het woord tas (de rode kopjes) tegenwoordig veel voorkomt in het gebied waar een eeuw geleden kop (blauw) nog domineerde. ==} {>>afbeelding<<} Taal vanuit de ruimte gezien De inzet van Google Earth in de dialectologie Peter-Arno Coppen, Folkert de Vriend en Ton van de Wijngaard - Radboud Universiteit Nijmegen De tijd dat taalkundigen dialectkaarten maakten door met de hand en in zwart-wit rondjes en vierkantjes in te tekenen, ligt ver achter ons. Tegenwoordig is er Google Earth. Dat is niet alleen een spectaculaire, maar ook erg inzichtelijke manier om onderzoeksresultaten te presenteren. In 1926 werd de legendarische ‘Kloekekaart’ ontwikkeld: een landkaart van Nederland en België, samengesteld door de dialectoloog Gesinus Kloeke, met duizenden meetpunten waar dialectgegevens met de hand op konden worden ingetekend. In het computertijdperk kon dit monnikenwerk natuurlijk gedigitaliseerd worden. En met het computerprogramma Google Earth is er nóg veel meer mogelijk. Wie Google Earth nog nooit heeft gezien, moet dat zeker eens downloaden (earth.google.com). Vanuit de ruimte kun je inzoomen op elke plaats op de planeet aarde, tot de parkeerplaats voor je eigen huis toe. De Google Earth-informatie is samengesteld uit satellietfoto's die regelmatig vernieuwd worden (en bij elke nieuwe versie weer scherper zijn). Als in een vliegtuig kun je vervolgens scheervluchten maken over het land, en bijvoorbeeld je hele vakantieomgeving verkennen voordat je ook maar een kilometer gereisd hebt. ■ Zweven In dat landschap kun je je eigen gegevens opnemen - op het land, maar ook in de lucht, waardoor je die gegevens - {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} in geval van dialectologische toepassingen: de woorden - als het ware boven het landschap kunt laten zweven. Dat biedt interessante mogelijkheden voor het combineren van historische gegevens. Je kunt bijvoorbeeld de oude woorden op 1000 meter hoogte laten zweven en de nieuwe op 2000 meter. Daardoor ontstaan een soort historische taallagen boven het landschap, die je beter kunt inspecteren naarmate je verder inzoomt. Deze technieken zijn onlangs toegepast in een digitaliseringsproject (het zogenoemde D-kwadraatproject) waarin twee grote dialectonderzoeken zijn gecombineerd. In 1914 werd op initiatief van de Nijmeegse taalkundigen Jos Schrijnen en Jac. van Ginneken een omvangrijke dialectenquête gehouden in Zuidoost-Nederland. Uit het Limburgse taalgebied werden maar liefst 196.000 gegevens handmatig verzameld en verwerkt. Tachtig jaar later werd een soortgelijke enquête gehouden. De twee onderzoeken zijn nu samengebracht op één cd-rom. ■ Belevenis Ter illustratie hebben we de ontwikkeling van de twee belangrijkste dialectvormen voor het woord kopje in Limburg in beeld gebracht. Het betreft de vormen kop (köpke) en tas (meestal in de vorm teske), dat van het Franse tasse is overgenomen. Ook in Vlaanderen komt dit laatste woord vaak voor. De taalsituatie van 1914 hebben we in de kaart verwerkt door de traditionele Limburgse dialectgebieden in te kleuren, als een soort verkiezingsuitslag (zie de foto rechts). Is het gebied overwegend kop, dan wordt het blauw, een tas-gebied wordt rood. De witte gebieden zijn onbeslist. Het is duidelijk te zien dat in 1914 in het noorden de blauwe koppen de meerderheid hadden, terwijl de rode tassen geconcentreerd waren in de zuidelijke gebieden. Vervolgens hebben we de gegevens uit een grote dialectenquête van 1994 boven op de oude gegevens geprojecteerd. Nu is in één oogopslag duidelijk dat de ‘tassen’ met name in de noordelijke gebieden winst hebben behaald. Dat kan fraai in beeld gebracht worden door een scheervlucht boven het meest noordelijke gebied, waarbij de rode tassen nu sterk in het blauwekoppengebied zijn binnengedrongen (zie de foto links). Hoewel de foto al een fraai beeld geeft, is een werkelijke virtuele rondvlucht boven het dialectgebied helemaal een belevenis. Voor wie dat wil meemaken, is een animatie van zo'n verkenningsvlucht op de website van Onze Taal gezet: www.onzetaal.nl/2007/04/dialect.php. ■ Duurder servies Deze presentatietechnieken zijn natuurlijk heel erg spectaculair. Maar in feite geldt dat ook voor de uitkomsten van het onderzoek. Terwijl algemeen wordt aangenomen dat de dialecten op hun retour zijn, zien we hier een Standaardnederlands woord (kopje) dat in de afgelopen eeuw juist verdrongen is door een dialectwoord (tas). De verklaring voor deze eigenaardige opmars moet waarschijnlijk gezocht worden in het gestegen welvaartspeil van de Limburgers. Oorspronkelijk werd tas of teske gebruikt voor een duurder soort serviesgoed, dat alleen bij speciale gelegenheden uit de kast werd gehaald. Naarmate de welvaart in de twintigste eeuw toenam, werden ook de ‘teskes’ algemener gebruikt, en verdrongen zo de duurdere woorden ook de goedkopere. {== afbeelding Het woord kopje in Limburg, in 1914, voorgesteld in een Google Earth-afbeelding. Blauw: kop, rood: tas, wit: beide. ==} {>>afbeelding<<} Of de tassen hun opmars zullen doorzetten en over een aantal jaren de Randstad Holland zullen belegeren, mag worden betwijfeld. In ieder geval zullen de ontwikkelingen fraai in beeld kunnen worden gebracht. De dialectgegevens zijn gepubliceerd in Een eeuw lang Limburgs, met cd-rom, onder redactie van Joep Kruijsen (ISBN: 978 90 78407 06 5). De website van dit D-kwadraatproject vindt u op www.ru.nl/dialect/d2. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Bargoens [2] Justus van Maurik Verliefd op het vee van de richel Ewoud Sanders Het Bargoens was vroeger de lingua franca van de zelfkant. Nu is het verdwenen of juist opgeklommen tot de standaardtaal. Aan wie hebben we die taal zoal te danken? Taalhistoricus Ewoud Sanders gaat het na in deze tweemaandelijkse serie. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Justus van Maurik (1846-1904) beschikte over veel bijzondere talenten. Hij was muzikaal, hij kon buikspreken en goed tekenen, hij sprak en schreef vloeiend Frans, Duits en Engels - dat laatste was in de negentiende eeuw bijzonder -, hij kon heel goed stemmen imiteren, hij bracht de sigarenfabriek die hij van zijn vader had overgenomen tot bloei én hij had een bijzonder schrijftalent. Dat laatste had hij reeds vroeg ontdekt. Als jongen maakte hij al aantekeningen van dingen die hem waren overkomen of die hij had gezien - een knokpartijtje in de engelenbak in de Amsterdamse schouwburg bijvoorbeeld. De engelenbak was de hoogste en dus goedkoopste rang van een theater. Later zou hij over zijn bezoek aan die engelenbak schrijven: ‘Nergens bleef een plaats onbezet; zelfs op “de richel” zat men mannetje aan mannetje.’ In een voetnoot voegde hij toe: ‘De Richel’ was een smal bankje, achter tegen den schuinen wand van de kap aangebracht. Men kon daar zoowat zitten, maar niets zien van 't geen op het tooneel gebeurde; daarom moesten zij, die daar plaatsen hadden, gedurende de voorstelling staan, of leunen op de ruggen van de menschen, vóór hen. Nu nog noemt men in Amsterdam het minste soort menschen: 't Vee van de Richel. In het werk van Van Maurik zijn geregeld dit soort etymologische verklaringen te vinden. ■ Komische situaties Van Mauriks eerste novellenbundel, Uit het volk, verscheen in 1879 en bevat stukken die hij had gepubliceerd in het weekblad De Amsterdammer, later De Groene Amsterdammer geheten, een blad waar hij zijn hele leven voor zou blijven schrijven. In de loop van de tijd resulteerde dat in veertien bundels novellen. In al die novellen spelen Amsterdamse volksfiguren een belangrijke rol. Als geen ander wist Justus van Maurik eenvoudige, arme mensen te portretteren. Hij deed dit met veel liefde en mededogen; hij schetst komische situaties, vertelt soms sentimentele geschiedenissen, maar nergens is hij neerbuigend. Bovendien maakte hij er veel werk van om het taalgebruik van deze eenvoudige mensen zo exact mogelijk weer te geven - en dat maakt zijn boeken tot een goudmijn voor het onderzoek naar het Bargoens en de platte Amsterdamse volkstaal uit de negentiende eeuw. We zijn vrij goed geïnformeerd over hoe Van Maurik te werk ging. ‘Justus van Maurik’, zo lezen we in Uit het leven van Justus van Maurik, dat in 1904 werd samengesteld door J.H. Rossing, ‘heeft geen enkel verhaal geschreven of hij heeft met menschen uit het volk gesproken, want (...) hij ging nooit over één nacht ijs, om de taal precies weer te geven, om er de kracht en de kleur van te behouden. Schilderachtige taal, typige [sic] uitdrukkingen, echt Amsterdamsch dialect waren hem een vreugde. Als hij, nog jonkman, werkzaam op de sigarenfabriek van zijn vader, van het volk, van de jongens en meiden, een ongekend woord uit hun taal, een hem onbekende uitdrukking hoorde, teekende hij die op, en vertelde die 's avonds aan zijn vriend Gerrit Portielje. Dezen vriend ontgingen op de zetterij en drukkerij van zijn vader de volksuitdrukkingen evenmin. Zoodra hij nieuwe had gehoord, liep hij, na afloop der werkzaamheden, naar vriend Just en bracht hem die over.’ ■ Oude moedertjes Van Maurik maakte dus ijverig aantekeningen van wat hij aan bijzonder taalgebruik hoorde onder de arbeiders in de sigarenfabriek. Hij deed hetzelfde op de vele stadswandelingen die hij maakte. Volgens Rossing mocht Van Maurik op die wandelingen graag een gesprek aanknopen met ‘Amsterdamse oude moedertjes’. ‘Knus en vertrouwelijk, sjeuïg en smeuïg, zat hij dan met het moedertje te keuvelen en zijn hart op te halen aan de pure en zuivere Amsterdamsche taal.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Mauriks jeugdvriend Gerrit Portielje deed er nog een schepje bovenop. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Een paar dagen na de dood van Van Maurik kwam De Amsterdammer met een speciale editie van het weekblad, die geheel aan de populaire volksschrijver was gewijd. Daarin schrijft Portielje: ‘De Amsterdamsche taal en het echte, ruwe maar goedige en hartelijke, deelnemende en deelzame Amsterdamsche volk had hij boven alles lief.’ ■ Grote liefde Waartoe leidde deze grote liefde? Tot een ongekende registratie van de spreektaal zoals die in de tweede helft van de negentiende eeuw in Amsterdam te horen moet zijn geweest. Wie Van Maurik leest, hóórt de Amsterdammers uit die dagen spreken. Ik ken geen andere schrijver uit die tijd die dit zo knap en zo overtuigend heeft gedaan. Neem het verhaal ‘Te veel vergunning’ (lees: te veel jenever), gepubliceerd in de bundel Van allerlei slag. Van Maurik voert daarin een volksvrouw op die goedmoedig een straalbezopen, op straat liggende man bespot. De omstanders vragen zich af wat de man scheelt, waarop de vrouw galmt: Niewaar, meneer Uwé heeft geen tak van een beroerte, is 't wel? Gommes, neen! Uwé is maar alleenig een beetje pisankoor! Zie je wel, menschen, hij knikt van ja. Och, wat doet hij aardig met zijn hoofd; wat een mooi kopje met zwart haar: 't glimt als een spiegel. Zeg, meneer! doet uwé pomade aan je kuiten, dat je pruik zoo glimt? Zie je wel, hij zeit alweer van ja. Stootjeneus niet aan je halfhempje, schat! (...) Heeft uwé soms de bollenkoorts? Heb je je tongetje in je glaasje laten liggen? Wat heb je gedronken, papa? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding In het werk van schrijver Justus van Maurik (1846-1904) zijn veel voorbeelden te vinden van Bargoens en platte Amsterdamse volkstaal uit de negentiende eeuw. ==} {>>afbeelding<<} En zo gaat het nog een tijd door. Als de man iets onverstaanbaars terug zegt, roept zij: ‘Och, heb je zoo'n last van 't hartwater? Jongens, jongens! dat is een akelig ding.’ En een paar alinea's verder: ‘Moet je naar menheertje? Hij zeit van ja, menschen! Ze hebben aan de Ouwe-brug al een logeerkamer voor je klaargemaakt, met een heerlijk bed van lange veeren en een houten hoofdkussen.’ Meheertje of meneertje: dat was indertijd, zowel in het Bargoens als in de platte volkstaal, sociolecten die overigens niet altijd goed te onderscheiden zijn, de aanduiding voor ‘commissaris van politie’. En op de Ouwe-brug in Amsterdam was een politiebureau gevestigd, dat zal duidelijk zijn. Of Van Maurik moet een stenografisch geheugen hebben gehad, of hij moet ter plekke pen en papier hebben gepakt - zo echt klinkt het allemaal. ■ Kolder in het hoofd Verhaspelde uitdrukkingen, onafgemaakte zinnen, volkswoorden en volksuitdrukkingen - je vindt ze bij Van Maurik in overvloed. Wie de veertien novellenbundels doorneemt die hij heeft geschreven (plus zijn dertien toneelstukken), komt daarin ruim achthonderd platte woorden en uitdrukkingen tegen. Sommige worden in een voetnoot verklaard, zoals ‘pisankoor’ in het citaat hierboven, dat Van Maurik als volgt toelichtte: ‘Bargoensche uitdrukking voor beschonken.’ Andere blijven onverklaard - omdat wel duidelijk is wat er werd bedoeld. Hoe keek men indertijd, in de tweede helft van de negentiende eeuw, tegen het werk van Justus van Maurik aan? Aanvankelijk werd hij op handen gedragen. Zijn boeken waren regelrechte bestsellers; hij behoorde tot de bestverkochte auteurs uit die periode. Als hij ergens een voordracht gaf, stroomde het publiek toe - er waren altijd stoelen te weinig. Over Van Mauriks weergave van het plat Amsterdams waren de literaire recensenten soms minder enthousiast. Al in 1879 schreef De Gids, over Van Mauriks eerste boek: ‘En nauwelijks hebt ge u, even als ik, gestooten aan de soms wel wat lang volgehouden nabootsing van het eigenaardige dialect der echte Amstelaren, of de schrijver heeft blijkbaar zelf begrepen dat de lezer daarvan verzadigd is en zet zijn vertelling verder voort in dien zoo gemakkelijken en vloeienden verhaaltrant, welken hij tot den einde toe weet vol te houden.’ ■ Sentimenteel Aan het eind van zijn leven werd Van Mauriks werk slechter ontvangen. Er waren nieuwe stromingen in de literatuur gekomen en men vond Van Maurik te sentimenteel en niet geëngageerd genoeg, iets wat de oude sigarenfabrikant erg stak. In 1901, een paar jaar voor zijn dood, schreef Van Maurik Toen ik nog jong was, het boek waarin ook de beschrijving van de engelenbak voorkwam. Het werd zijn mooiste boek, met een prachtige en weemoedige terugblik op het Amsterdam van zijn jeugd. Ook hierin passeren weer allerlei volksfiguren de revue, met hun eigenaardige taalgebruik. Zo schetst Van Maurik een prachtig portret van ‘de blikken Dominee’, een man die oblieën (ronde, dunne wafels) verkocht en tegelijkertijd predikte over ‘de verdorvenheid des vleesches, de verkankering des gemoeds en de gift- {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} planten der zonden, die op de mesthoopen der menschenzielen ontspruiten’. ‘Hij was een allerzonderlingste verschijning, een man met een ascetisch voorkomen, lang grijs haar en een sterk Willemstraatsch accent’, aldus Van Maurik, die hierbij zijdelings aangeeft dat er indertijd meerdere varianten van het plat Amsterdams bestonden, iets waar dialectologen elkaar later over in de haren zijn gevlogen. ■ Levende beelden In het inleidende hoofdstuk zegt Van Maurik iets over het volkse taalgebruik, bij mijn weten de enige keer dat hij dit doet: ‘In deze bladzijden tracht ik, van wat ik zag en opmerkte, “beelden” te geven en zooveel mogelijk levende beelden, door de menschen te laten praten, ieder op zijn eigenaardige manier - in hun eigen taal. Misschien klinken daardoor, voor zeer gevoelige ooren, sommige uitdrukkingen wat ruw, maar alle humor - en ons volk bezit een oorspronkelijken humor - alle komische kracht en al het schilderachtige van de volksuitdrukkingen gaat verloren, zoodra men er aan vijlt of schaaft.’ Zo was het en zo is het. De taal van het volk heeft haar eigen schoonheid en het is goed om die ongepolijst te registreren, zonder gevijl en geschaaf. Voor de tweede helft van de negentiende eeuw is niemand daar zo goed in geslaagd als Justus van Maurik, en alleen dát maakt het al zeer de moeite waard om zijn boeken te lezen. Volkswoorden Enkele typische volkswoorden uit het werk van Justus van Maurik. baldoveren ‘verklikken’ dalfenoor ‘arme drommel’ dooienverklikker ‘begrafenisondernemer’ gammor ‘domoor, ezel’ grandigger ‘politieagent’ kiepertje ‘borreltje’ koperhoed ‘agent’ leepeneut ‘slim wijf’ marwieger ‘dief’ ongalig ‘onwel’ ribbemoos ‘stoere vent’ verkleffer ‘rechercheu’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Café De Uitdaging, v/h De Taak Waarom koop je nieuwe kleren? De oude zijn te klein geworden of versleten, mogelijkheid één. De mode verandert, mogelijkheid twee. Je bent uitgekeken op je oude, mogelijkheid drie. Met taal gaat het ook zo. Zo ontstaan, achtereenvolgens: het neologisme, Hedenlands en Turbotaal. Het moeilijkst te doorgronden is de middelste categorie. Nieuw verschijnsel vergt nieuw woord, dat is duidelijk. Persoonlijke profilering door taalinnovatie, dat is ook duidelijk. Maar ‘de mode’ - waar komt die vandaan? Hoe kan het dat ontwerpers over heel de wereld onafhankelijk van elkaar voor komend seizoen dezelfde kleur kiezen? Zo gaat het dus niet; er worden talloze kleuren gelanceerd, maar de modepérs kiest er eentje uit. Dat wil zeggen: een machtig blad, braaf gevolgd door de rest. En hoe kiest zo'n blad? Tja, een ‘gut feeling’? Een ‘educated guess’? Een neus voor wat de markt verlangt? Neem het woord uitdaging. Iedereen spreekt tegenwoordig van ‘uitdagingen’. Uitdaging is al zo'n cliché geworden dat mensen zich ervoor excuseren. Maar vanwaar die populariteit? Uitdaging is het aanbod, maar wat was eigenlijk de vraag? Laatst wist ik het ineens. Er was een Nederlandse voetbalcoach op de radio, die bij een Duitse club ging werken. Het gaat niet goed met die club. ‘En om te zorgen dat ze in de Bundesliga blijven,’ sprak de coach, ‘dat is dus mijn uitdaging.’ Zoals gebruikelijk tegenwoordig was de achtergrond van de benoeming al zeker drie keer uitgelegd, dus ik wist ongeveer wat hij zou gaan zeggen, maar op het moment dat hij ‘uitdaging’ zei, klonk in mijn hoofd het woord taak. Natuurlijk. Uitdaging is Hedenlands voor taak! Dus er is iets mis met taak? Kennelijk. Taak impliceert een baas, ondergeschiktheid, verplichting. Zo ziet de moderne mens zich niet graag, als iemand die iets móét. Nee, wij zijn vrije mensen, die dingen doen omdat we ze wíllen, omdat ze bijdragen aan onze ontplooiing en zelfverwerkelijking. Wij zoeken naar nieuwe úítdagingen. Niet die Duitse club heeft de coach opgedragen ze te behoeden voor degradatie, nee, dat heeft hij zelf gedaan, gesponsord door de club, als het ware. Daarom hoorde ik het ineens, denk ik. Als er nou één bedrijfstak is waar keihard taken gesteld worden, dan is het de topsport. Als het om de uitdaging ging, zou die club beter míj́ hebben kunnen aanstellen om ze in de Liga te houden, voor mij zou het namelijk een nog véél grotere uitdaging zijn. Uitdaging, Hedenlands voor taak. Het was een fijn moment. Alsof in de hoek van een kruiswoordpuzzel heel lang een rijtje leeg is gebleven, en je ineens ziet wat daar moet staan. Even dacht ik nog aan missie. Twee letters te veel, maar toch, het zit in de buurt. Als we het íéts minder vrijblijvend willen maken wordt het missie. Net wat meer dwang, maar nog steeds een flinke portie vrije wil. Uitdaging, missie, oké, maar geen taak. In godsnaam. Of in mensnaam, dus, beter gezegd. Jan Kuitenbrouwer {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Eén miljard is/zijn ?Laatst las ik: ‘Eén miljard wereldburgers is aangesloten op internet’. Moet dat is niet zijn zijn? !Zijn heeft hier inderdaad de voorkeur. Als het onderwerp van de zin een telwoord en een meervoudig zelfstandig naamwoord bevat, staat de persoonsvorm gewoonlijk in het meervoud: tien mensen zijn, drieduizend scholen hebben, etc. Ook één miljard fungeert als telwoord. Het enkelvoud is wel te verdedigen, omdat miljard (ook) een zelfstandig naamwoord is; één miljard wereldburgers duidt dan een groep aan die (als geheel) iets is of doet. Maar heel gebruikelijk is dat niet. Ook bij miljoen is het meervoud de beste keus, zeker als het om meerdere miljoenen gaat: ‘Acht miljoen mensen keken naar het debat.’ Antraciet(e(n)) ?Wat is juist: antracieten aanrechtbladen of antraciete aanrechtbladen? !Volgens de woordenboeken moet het antraciete aanrechtbladen zijn. Die vermelden namelijk antraciet niet alleen als zelfstandig naamwoord (‘zeer harde steenkoolsoort’), maar ook als bijvoeglijk naamwoord met de betekenis ‘antracietkleurig, zwartgrijs’; de verbogen vorm hiervan is antraciete. Het woord antracieten ontbreekt in de woordenboeken. Toch doet die vorm erg vertrouwd aan. Antracieten ziet er namelijk uit als een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord, vergelijkbaar met bakelieten en granieten (een bakelieten telefoon, een granieten voetstuk). Het probleem is echter dat antracieten dan ‘gemaakt van antraciet’ zou betekenen, en dat is erg ongebruikelijk: antraciet wordt als brandstof gebruikt, maar doorgaans niet als grondstof voor bijvoorbeeld aanrechtbladen. Maar misschien is de betekenis breder. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden worden soms namelijk ook als kleurnaam gebruikt: gouden zonnestralen, zilveren haren. Het is daarom niet zo vreemd dat antracieten ook weleens als kleuraanduiding wordt gebruikt; wellicht nemen de woordenboeken dit in de toekomst ook op. Penthouse ?Mijn ouders wonen sinds kort in een penthouse. Waar komt dat woord vandaan? !Penthouse heeft niet direct iets met house (‘huis’) te maken. De oudste vorm van het woord is het Middelengelse pentis of pentice, dat een verkorting is van het Franse apentis of apentiz; daarmee werd een bijgebouwtje aangeduid, bijvoorbeeld een loods of schuur. Dit woord gaat terug op het Latijnse werkwoord appendere voor ‘hangen aan’, waar onder meer het woord appendix (‘aanhangsel, bijvoegsel’) vandaan komt. Doordat men het woorddeel -is/-ice in pentis/pentice niet meer begreep en het woord wel met house associeerde, veranderde het woord in de zestiende eeuw in penthouse. {== afbeelding Penthouse gaat terug op het Latijnse appendere, ‘hangen aan’. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Aan het begin van de twintigste eeuw kreeg het woord in het Amerikaans-Engels de betekenis ‘exclusief appartement op de bovenste verdieping’. Al in de jaren dertig kwam pent(-)house voor in Nederlandse kranten die over Amerika schreven. De eerste Nederlandse penthouses verschenen rond de jaren zeventig. Boot of schip ?Zijn boot en schip synoniemen, of is er een verschil in betekenis? !Het verschil tussen boot en schip heeft voornamelijk te maken met de grootte van het vaartuig. Het Lexicon van de watersport, visserij, koopvaardij, marine en bruine vloot van Jaap van der Wijk (1996) zegt: ‘Doorgaans spreekt men boven de 20 meter lengte van een schip en daaronder van een boot, maar bij “stoomboot” gaat dat alweer niet op.’ Daarbij staat de relativeren de opmerking: ‘Troost u, zelfs de experts zijn niet echt consequent in het “juiste” gebruik van “boot” en “schip”.’ In het Binnenvaartpolitiereglement, dat de verkeersregels voor de Nederlandse binnenvaart bevat, komt de term boot niet voor, behalve in duwboot en snelle motorboot. Er wordt consequent voor schip gekozen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten schepen, waaronder ‘klein schip’ (kleiner dan 20 meter), ‘groot schip’, ‘zeilschip’, ‘vissersschip’ en ‘motorschip’. In stoomboot is volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal een oudere betekenis van boot bedoeld: ‘kleinere zeewaardige vaartuigen met één of twee masten’. De eerste stoomboten waren waarschijnlijk vrij klein; toen ze groter werden, bleef de naam behouden. Storm aan/van kritiek ?Is het ‘Er barstte een storm van kritiek los’ of ‘Er barstte een storm aan kritiek los’? !Een storm van kritiek heeft de voorkeur. In de grote Van Dale (2005) vinden we ‘een storm van verontwaardiging, van kritiek, van protesten’, en ook in de praktijk komt storm van vele malen vaker voor dan storm aan. Woorden die een grote hoeveelheid aanduiden, zoals scala, stortvloed, aanbod, arsenaal en wirwar, worden tamelijk willekeurig met aan of van gecombineerd. Vaak zijn beide voorzetsels mogelijk maar is een van de twee (iets) gebruikelijker, zoals bij scala aan, stortvloed aan en arsenaal aan. Misschien legt aan wat meer de nadruk op de hoeveelheid en minder op de (letterlijke) betekenis van het zelfstandig naamwoord dat ervoor staat. Bij wirwar is van gewoner, omdat de betekenis ‘verward geheel’ vaak nog een rol speelt. Al met al lijkt aan steeds gebruikelijker te worden. Bij een storm is dat nog niet het geval. Een storm aan kritiek kan niet fout genoemd worden, maar het is beter om het te vermijden. Op de website van Onze Taal worden meer dan duizend taalkwesties besproken: www.onzetaal.nl/advies. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij wijze van zeggen Frisia non cantat Riemer Reinsma {== afbeelding Zangkorendag ‘Frisia cantat’, 7 oktober 2006 in Joure. Foto: Herman Schimmel ==} {>>afbeelding<<} Ze staat in de grote Van Dale en is te vinden op meer dan honderd Nederlandse websites: de Latijnse uitdrukking Frisia non cantat. De letterlijke betekenis is ‘Friesland zingt niet’, maar het wordt ook gezegd van anderen dan Friezen - om aan te geven dat ze niet muzikaal zijn, of heten te zijn. Op de website van het Meertens Instituut, bijvoorbeeld, eindigt een stukje over door oude plattelandsbewoners uit verschillende delen van Nederland gezongen liederen met de retorische vraag ‘Frisia non cantat?’ En op de Concertzender is er het radioprogramma Frisia non cantat; het biedt ‘hedendaagse, vocale muziek van Nederlandse bodem’. Niet alleen het bereik van de uitdrukking varieert, ook de uitdrukking zélf bestaat in verschillende versies. De Oost-Friese auteur Derk de Haan meldde in 1973 in het tijdschrift Ostfriesland dat er ook een versie Westfalia non cantat bestaat. En op internet is er een veelheid aan vormen te vinden, met in plaats van Frisia onder meer Cassubia, Sudetia, Eiflia, America, Holsatia (Sleeswijk-Holstein), Alemannia, Suevia, Tubantia, Pommerania, Brabantia en Germania. ■ Tacitus Intussen is het natuurlijk wel opmerkelijk, zo'n Latijnse zegswijze over de muzikaliteit van Friezen. Waar komt die vandaan? Een hardnekkige overlevering wil dat de gevleugelde woorden afkomstig zijn uit het boek De origine et situ Germanorum liber van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (eerste eeuw na Christus). Maar zeker nu de integrale tekst van Tacitus' boek op internet staat, valt makkelijk vast te stellen dat de Romein niets over de gebrekkige Friese zangkunst heeft beweerd. De Encyclopedie van Friesland stelt vast dat de bron van het gezegde onbekend is. Hoe oud de spreuk is, laat zich moeilijk schatten. De oudste vindplaats dateert, voorzover nu bekend, uit 1781. In de Wöchentliche Ostfriesische Anzeigen und Nachrichten van 19 november van dat jaar was de redactie begonnen de vele aankondigingen en berichten in het blad af te sluiten met enkele gedichten van Oost-Friese makelij. Een lezer protesteerde hiertegen en riep de redactie op de streekpoëten het zwijgen op te leggen. En wel onder het motto: ‘Frisia non cantat.’ De redactie volgde dit advies echter niet op en verweerde zich met de mededeling dat dit ‘oude motto’ al honderd jaar niet meer opging. Daaruit mogen we voorzichtig de conclusie trekken dat de spreuk al op zijn minst uit de zeventiende eeuw dateert. ■ Geschreeuw en gebrul De meningen over het waarheidsgehalte van het gezegde zijn vanouds verdeeld. De Duitse auteur Hermann Allmers - inderdaad, Nederlandse Friezen komen er in dit verhaal nauwelijks aan te pas - meldde in 1858 dat het gezegde toen nog volledig opging. In zijn boek Marschenbuch. Land- und Volksbilder aus den Marschen der Weser und Elbe (1858) meldde hij dat in dit gebied, dat ooit Fries was, inderdaad opvallend weinig gezongen werd. Als de landarbeiders 's avonds terugkwamen van hun werk, liepen ze zwijgend in een rij, alsof het een begrafenis betrof. En áls er al gezongen werd - bijvoorbeeld in de kerk - leek het vooral op geschreeuw en gebrul. Ook Heinrich Heine (1797-1856) had zich trouwens al in die zin uitgelaten, al gebruikte hij niet de Latijnse spreuk. De Oost-Friezen omschreef hij als ‘een volk dat vlak en nuchter is zoals de grond die het bewoont, dat zingen noch fluiten kan, maar niettemin een talent bezit dat de mens adelt (...): het talent van de vrijheid’. En nog in 1959 citeerde de Duitse lexicograaf Heinrich Teut in zijn woordenboek over het dialect van Hadeln (een gebied bij de Elbemonding) een uitspraak van een streekbewoner: ‘Singen deerns en floiten knechts de war allminendaags nichts rechts’ (‘Zingende meisjes en fluitende knechts, dat betekende in mijn tijd niets goeds’). Wat in deze citaten opvalt, is dat de muzikale armoede van de Friezen niet alleen werd gememoreerd door niet-Friezen zoals Heine, maar ook door de Friezen zelf, of meer bepaald, de Oost-Friezen. Maar er klonk ook weleens een ander geluid. In 1932 berichtte iemand in het tijdschrift De Navorscher over een Duitse pastor die in 1839 een bezoek bracht aan Leeuwarden. Hij hoorde op straat prachtig klokkenspel weerklinken en vroeg prompt retorisch: ‘Frisia non cantat?’ ■ Verstand En net als Heine zagen sommigen ook de andere kant van de medaille: het {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} mocht dan zijn dat de Friezen niet konden zingen, ze wisten donders goed hun verstand te gebruiken. Blijkbaar werd deze mening breed gekoesterd, want na verloop van tijd kreeg het gezegde een uitbreiding: Frisia non cantat, sed ratiocinatur (‘Friesland zingt niet, maar het redeneert’). Het spreekwoord heeft tot veel ophef geleid, niet het minst bij de Friezen zelf. Velen menen dat Friezen wel degelijk graag zingen, en een Fries koor - in ‘ons’ Friesland - draagt dan ook, enigszins provocerend, de naam Frisia Cantat. Ook in Oost-Friesland, waar men zich volop Fries voelt, ook al spreekt men er nu het Platduitse dialect, nam men subtiel wraak met een ‘tegengezegde’. Toen daar in 1972 de Plattdütse Psalmen un Gesangen verschenen, stond er in het voorwoord: ‘Dat is ja wall [=wel] Tacitus west [= geweest] de dat seggt hett: “Frisia non cantat”. Man [=maar] al Fritz Reuter hett dat verbetert in “Frisia kann dat”.’ Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1 a.aerodinamica b.aerodynamica c.aërodynamica 2. a.killing fields b.Killing Fields c.killingfields 3. a.liaison dangereuse b.liaison dangereux c.liason dangereuse 4. a.paparassen b.paperassen c.papparassen 5. a.phyton b.python c.pyton 6. a.yin en yang b.ying en yang c.ying en yan B. Vergroot uw woordenschat 1.galjoot a.fransoos b.kleine galei c.oud medicijn 2.hofmeier a.100 euro b.opzichter van een hofhouding c.verwaand persoon 3.pata a.aardappel b.schoudervulling c.schoen 4.submarino a.martelmethode b.matroos c.onderzeeër C. Zoek de fouten 1.De url van ons weblog dat nu zo wat een halfjaar bestaat, is http://taal.web-log.nl. 2.We berichten hier over tal van interressante taalkundige onderwerpen, vaak na aanleiding van één of ander nieuwsitem. D. Extra Je kunt een Italiaans restaurant ‘de Italiaan’ noemen en een Surinaamse toko ‘de Surinamer’. Maar hoe noem je dan een Indiase eetgelegenheid: ‘de Indiër’ of ‘de Indiaër’? De antwoorden vindt u op bladzijde 101 van dit nummer. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Het onderzoek Sms'jes uit de Middeleeuwen Marc van Oostendorp Toen de Leidse hoogleraar Slavische taalkunde Jos Schaeken vorig jaar in Frankrijk met vakantie was, pelde hij een stuk berkenbast van een boom, bevochtigde het en kraste er met een mesje in. ‘Ik wilde weleens weten hoe dat eigenlijk werkt’, zegt hij, ‘en het ging betrekkelijk gemakkelijk.’ Jos Schaeken is een van de weinige ‘berestologen’ op de wereld - geleerden die oude stukjes berkenbast bestuderen waar mensen uit Noordwest-Rusland in de late Middeleeuwen hun teksten in hebben zitten krassen. Beresta is het Russische woord voor ‘berkenbast’. Op dat goedkope en gemakkelijk te bewerken materiaal schreven gewone Russen elkaar informele briefjes met rekeningen, grappen, liefdesverklaringen, dreigementen en huwelijksaanzoeken: ‘Trouw met mij. Ik wil jou en jij mij.’ Al die briefjes bij elkaar geven een inkijkje in de alledaagse taal van het Rusland van bijna duizend jaar geleden. Meestal is het moeilijk om te achterhalen hoe mensen in die tijd met elkaar spraken. Voor het Nederlands hebben we daar bijvoorbeeld nauwelijks een idee van. Voor het Russisch moest men het tot 1951 - toen de eerste beschreven berkenbast ontdekt werd - doen met kerkelijke en religieuze teksten, die in een plechtige en uit Bulgarije geïmporteerde taal waren opgesteld. Dankzij de berkenbasten, waarvan er inmiddels ruim duizend zijn geïdentificeerd, komt het alledaagse leven van lang geleden ineens dichterbij. Door de omvang - op berkenbast kun je geen lange epistels schrijven - en door de alledaagse, misschien zelfs wel slordige stijl lijken de berichten wel wat op sms'jes. Aardig is dat ze bovendien niet alleen door mannen geschreven zijn, maar ook door vrouwen en kinderen. ■ Vierkante millimeter De gemeenschap van berkenbastdeskundigen is maar klein: in Rusland zelf houden zich slechts enkele tientallen op hoog niveau met het vak bezig en daarbuiten zijn het er hooguit nog eens tien. ‘Ik zou ze gemakkelijk allemaal op mijn werkkamer kunnen uitnodigen’, zegt Schaeken, terwijl hij om zich heen wijst in zijn niet al te grote kantoor. {== afbeelding Berichten op stukjes berkenbast geven inzicht in het leven en de taal van middeleeuws Rusland. www.gramoty.ru ==} {>>afbeelding<<} Wat is de lol van dat soort werk? ‘Ik houd ervan op de vierkante millimeter te werken. Dat doen we soms letterlijk.’ Hij toont een foto van een stukje berkenbast van twee of drie vierkante centimeter waarop drie letters geschreven staan. ‘En zelfs over zo'n snipper vallen dan toch nog wel een paar interessante dingen op te merken’, zegt Schaeken glimmend van genoegen. Zijn belangstelling geldt daarbij vooral kleine klankverschuivingen: ‘We weten dat in het Russisch de klankcombinatie ke ooit is veranderd in tse. Er werd altijd gedacht dat dit al voor de Middeleeuwen in heel de Slavische wereld gebeurd was. Maar op de berkenbasten zien we nog heel vaak ke geschreven staan - té vaak om te kunnen denken dat het al- Dankzij de berkenbasten komt het alledaagse leven van lang geleden ineens dichterbij. leen maar verschrijvingen waren.’ Samen met zijn Russische collega's heeft Schaeken de afgelopen jaren een website opgezet waarop foto's van alle stukjes berkenbast te vinden zijn, met onder andere vertalingen in het moderne Russisch; aan vertalingen in het Engels wordt nog gewerkt. ‘Het voordeel van zo'n website is dat alle teksten nu beschikbaar zijn voor alle belangstellenden. We hoeven nu niet meer helemaal naar Moskou of Novgorod om die details te raadplegen.’ Om alle details goed weer te geven, zijn de teksten zelfs uit drie verschillende invalshoeken gefotografeerd: zo kun je het reliëf van de inkervingen bestuderen. ■ President Poetin In Rusland is de belangstelling voor de berkenbasten groot. Dat heeft minder met de verandering van ke naar tse te maken dan met de historische sensatie die de bekraste stukjes boomschors geven. Sommige vertellen kleine drama's in een notedop. Een ontroerend voorbeeld is een briefje dat een vrouw waarschijnlijk schreef aan haar geliefde die niet was komen opdagen op een afspraakje: ‘Wat neem je me kwalijk, dat je deze week niet bij me gekomen bent? Ik heb je als mijn eigen broer behandeld. Heb ik je werkelijk gekwetst met datge- {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} ne wat ik jou gestuurd heb? Ik weet dat het voor jou onaangenaam is. Als het gemakkelijk voor je zou zijn, zou je je uit de ogen van de mensen weggerukt hebben en heimelijk gekomen zijn.’ Zulke fragmenten vertellen ons ook iets over de positie van vrouwen in de vroege Middeleeuwen: kennelijk konden ook zij in die tijd schrijven, en was het niet ongewoon dat ze minnaars cadeautjes stuurden of hen verwijtend toespraken als zij daar niet op reageerden. Vanwege alle publieke belangstelling is ook president Poetin een keer komen kijken op een graafplaats in Novgorod, de Noordwest-Russische stad waar de grote meerderheid van de berkenbast-fragmenten tot nu toe gevonden is. ‘Hij beloofde toen dat er een verrijdbaar afdak zou komen’, vertelt Schaeken. ‘Tot nu toe is dat er nog niet. De opgravingen kunnen vanwege het klimaat maar zo'n twee maanden per jaar plaatsvinden. Als het dan regent, gebeurt er een heel jaar niets.’ ■ ‘Geen bier meer’ Waarom er zo veel berkenbasten in Novgorod worden gevonden, is niet helemaal duidelijk. Misschien werden ze elders in Rusland en zelfs elders in Europa ook wel geschreven, maar zijn ze in deze streek het best bewaard gebleven vanwege de bijzondere manier waarop men eeuwenlang elke vijftien jaar uiterst voorzichtig nieuwe fundamenten voor de huizen legde: de meeste berkenbasten worden tussen twee lagen fundamenten gevonden. De hoogleraar probeert de belangstelling voor zijn kleine vakgebied ook buiten Rusland groter te maken, onder andere door de Russische teksten te vergelijken met oude privécorrespondenties elders in Europa. Zo zijn er in de Noorse stad Bergen runeninscripties aangetroffen die veel gemeen hebben met de berkenbasten. Al is het maar omdat in allebei af en toe over armoe wordt geklaagd: ‘Het ontbreekt mij aan veel, kameraad. Er is geen bier meer, en ook geen vis’, schreef een Viking rond 1300, zoals iets eerder een jongen aan zijn ouders in Novgorod had geschreven: ‘Verkoop de hoeve, kom hierheen - naar Smolensk of naar Kiev. Het brood is hier namelijk goedkoop.’ De taal van de mensen die vroeger in Europa in armoede leefden, wordt zo langzaam maar zeker ontsloten door het onderzoek naar kleine, eeuwenlang genegeerde briefjes. Zie ook http://website.leidenuniv.nl/˜schaekenj/oratie/onfim.jpg en http://gramoty.ru/ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan ‘Niels’ Dankzij opleidingsinstituten als Radio TV West en Radio en TV Rijnmond, komen er steeds meer Rotterdammers in Hilversum werken. Daar is niets op tegen. Ik ben een voorstander van emancipatie. Vlak ook de invloed van Carrie niet uit, iemand wier naam steevast wordt voorafgegaan door het woordje columniste. Alsof iemand zou kúnnen denken dat ze huisvrouw was. Door die tsunami aan Rotterdammers in de landelijke media neemt één angstwekkend spraakgebrek hand over hand toe. Ze kunnen daar de opeenvolgende klanken u en w niet uitspreken als ze worden voorafgegaan door een ie-klank. Dit is angstwekkend omdat je weet hoe snel dergelijke affectaties gemeengoed worden. Is er nog niels? Nee, er is geen niels. Hier is de Radio Nielsdienst verzorgd door het ANP. Geen niels is goed niels. Er is niets niels onder de zon. Voor het laatste niels schakelen we over naar de studio Den Haag. Je moet je niet voorstellen hoe zo'n Rotterdammer woorden als nieuwlichter of Nieuwlinks zou uitspreken. Ik heb twee vrienden uit Rotterdam, Hugo Borst en Wilfried de Jong, beiden niels-zeggers van het eerste uur. Voor de rest geen niels. O, dat is Hugo. Die heeft zeker weer iets niels. Rotterdammers houden er nu eenmaal van in het niels te zijn. Jammer dat ze zo'n moeite hebben met de uitspraak van sommige Nederlandse woorden. Het is geen niels dat Rotterdammers veel meer de behoefte hebben om voor hun stad op te komen dan bewoners van bijvoorbeeld de hoofdstad. Mocht dit stukje reacties uit Rotterdam teweegbrengen, dan zou dat voor mij geen niels zijn. Hugo en Wilfried zijn beiden journalisten met een grote nielshonger. Als de voornaam Niels in Rotterdam voorkomt, dan heeft de jongen die zo heet een probleem van Abbott-en-Costello-achtige proporties, de koningen van het absurdistisch misverstand. -Niels! -Wat? Is er niels? -Nee, ik roep Niels. -Is het goed niels? -Wat is goed niels? Ik roep Niels. -Wie niels roept, moet niels hébben. -Natuurlijk moet ik Niels hebben, anders riep ik geen Niels. Het is een kwestie van het tuiten van de lippen. Wie ‘niels’ zegt, hoeft zijn lippen niet te bewegen. ‘Niels’ zeggen is een binnensmondse activiteit. De juiste uitspraak van het woord nieuws vereist een zekere inspanning van de mond. Rotterdammers moeten hun lippen leren tuiten. Vermoedelijk zoenen ze te weinig. Henk Spaan {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Zoon des wegs Guus Middag Ik bladerde wat door de nieuwe uitgave van de gedichten van J.H. Leopold, de Verzamelde verzen 1886-1925, bezorgd door H.T.M. van Vliet, en kwam toen weer het aalmoesvers tegen. Het aalmoesvers is het gedicht waarin Leopold het woord aalmoes op een rare manier gebruikt, voor mijn gevoel tenminste. ik ken aalmoes als een woord met een lidwoord ervoor, maar voor Leopold is het blijkbaar een woord als appelmoes, een niet-telbaar zelfstandig naamwoord, zonder meervoud: Geef aalmoes aan den arme en veracht den zoon des wegs niet, wie ook tot u kwam, maar stook den haard en lok een rosse vlam, die als een veulen dartelt in den nacht. Het is een kort gedicht, waarin de dichter ons wil leren dat wij goed moeten zorgen voor de minderbedeelden. Daar horen giften bij: aalmoes. En respect. Maar ook onderdak, en warmte. Komt een arme zwerver tot ons, dan dienen wij de haard te ontsteken en voor een vlam te zorgen. De vlam dient ‘gelokt’ te worden - mooi gezegd. En als de vlam eenmaal uit zijn donkere beschutting tevoorschijn is getreden, dan zal hij gaan dartelen, als een veulen in de nacht - nog mooier gezegd. Een haardvuurvlam als een door de nacht dartelend veulen: zo had ik er zelf eerlijk gezegd nog nooit naar gekeken. Maar als het beeld je eenmaal is aangereikt, zie je het paardje inderdaad vrolijk springen door de donkere nacht. Sindsdien zie ik er soms zelfs wel meer dan één: dan dartelt er een hele kudde jonge veulentjes over de houtblokjes heen. Er is nog iets merkwaardigs met dit korte gedicht aan de hand: de woorden ‘zoon des wegs’, in de tweede regel. Het klinkt onnatuurlijk. Staat daar om te beginnen niet gewoon een zetfout? Je zou zoon des weegs verwachten, met een lange ee, net als in een eind weegs. Of misschien, andere verbuiging, zoon der wegen, net als in bijvoorbeeld allerwegen. Maar toen ik het in een eerdere uitgave van de poëzie van Leopold, de uitgave van P.N. van Eyck uit 1935, opsloeg, zag ik het daar net zo staan, en de hele woordgroep zoon des wegs zelfs tussen aanhalingstekens, dus het zal echt wel zo bedoeld zijn. {== afbeelding J.H. Leopold (1865-1925) Tekening: H.E. Mees ==} {>>afbeelding<<} Leopold heeft het gedicht nooit gepubliceerd. Het bestaat alleen in handschrift. In een aantekening vermeldde Van Eyck dat er in die tweede regel twee varianten stonden waaruit Leopold nog niet had gekozen. In plaats van ‘wie ook tot u kwam’ (de keuze van Van Vliet) zou je ook kunnen lezen: ‘die er tot u kwam’, en dat was waar Van Eyck in 1935 voor koos. Van Eyck heeft ook een opmerking over de vreemde uitdrukking ‘zoon des wegs’. Hij vermeldt dat die woorden in de plaats zijn gekomen van het doorgeschrapte woord ‘vreemde’. Ook vertelt hij dat Leopold de woorden ‘zoon des wegs’ ook nog eens los, tussen aanhalingstekens, in potlood boven aan de bladzijde schreef. Dat verklaart waarom de ene editeur deze woorden wel tussen aanhalingstekens heeft opgenomen en de andere dat achterwege heeft gelaten. ■ Oostersch Wat is een zoon des wegs precies? Het zal wel een vertaling zijn, vermoedelijk van iets Perzisch of Arabisch, net als de rest van het korte gedicht. Het handschrift maakte deel uit van een groep gedichten die Leopold ‘Oostersch III’ wilde noemen, als vervolg op zijn eerdere reeksen oosterse gedichten. Het waren volgens Van Eyck ‘grotendeels bewerkingen van in 1920 en '22 verschenen Franse en Engelse vertalingen’, maar hij gaf daar verder geen titels bij. Daarvoor kunnen we dan weer terecht in de wetenschappelijke uitgave van de nagelaten gedichten van Leopold, verschenen in 1985. De tekst van Leopold blijkt inderdaad terug te gaan op een Engelse vertaling, de Translations of Eastern Poetry and Prose van R.A. Nicholson, uit 1922. Daarin moet Leopold ook enkele gedichten hebben aangetroffen van de Syrische dichter Al-Ma'arrî, voluit Abû 'l-'Alâ Ahmad ibn 'Abdallah al-Ma'arrî, geboren in 973, overleden in 1058. En in een van die {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} gedichten las hij een strofe die hem aanzette tot de vrije vertaling die wij inmiddels kennen: Give the poor man who comes to thee a dole, Scant though it be, nor frown away thy guest, But raise for him a flame of ruddy crest That frolics in the darkness like a foal! ‘A dole’ is een aalmoes. ‘Scant’ betekent ‘karig, gering’. En ‘ruddy’ ‘rossig’. ‘Crest’: ‘pluim, kuif, kam’. ‘Frolic’: ‘dartelen’. ‘Foal’: ‘veulen’. In de tweede regel staat de opdracht ‘nor frown away thy guest’. Dat betekent zoveel als: ‘kijk uw bezoeker niet weg, jaag uw gast niet met een gefronste blik weg’. Anders gezegd: ‘wees gastvrij voor iedere vreemdeling’. Leopold vertaalde het eerst zo: ‘en veracht / den vreemde niet, die vragend tot u kwam’, maar kwam, zoals we al hadden gezien, via verschillende bewerkingen tot de regel met de ‘zoon des wegs’ en de twee varianten. De ongebruikelijke uitdrukking ‘zoon des wegs’ is dus Leopolds vertaling, als je dat tenminste zo mag noemen, van ‘thy guest’. De samenstellers van de wetenschappelijke uitgave melden in een voetnoot dat ‘Leopold de uitdrukking “zoon des wegs” waarschijnlijk ergens heeft gelezen’, maar wisten toen nog niet waar. De kans is groot dat hij de uitdrukking heeft gevonden in een vertaling van de Koran, of in (vertalingen van) literatuur die zich dicht bij de Koran ophoudt - vertaalde Arabische wijsheidspoëzie bijvoorbeeld. Want wie nu met behulp van een zoekmachine op internet zoon des wegs opzoekt, wordt meteen doorverwezen naar de Koran. En wie vervolgens de Nederlandse koranvertaling van J.H. Kramers opslaat, vindt in het trefwoordenregister meteen de ‘Zoon des Wegs’, en alle zeven vindplaatsen keurig op een rij. {== afbeelding De uitdrukking zoon des wegs (onderstreept) in de Koran (Soera 2, aya 177). ==} {>>afbeelding<<} ■ Voetnoten De zoon des wegs is een vaste koranuitdrukking, steeds genoemd in opsommingen van behoeftige mensen aan wie gelovigen aalmoes zouden moeten geven. Zoals in Soera 2, aya 177: vroom is hij die ‘het bezit / ondanks zijn liefde daarvoor / geeft aan de verwanten en de wezen / en de behoeftigen / en de zoon des wegs / en de bedelaars / en de geknechten’. De uitdrukking sprak niet voor zichzelf, ook niet in het Arabisch. In de meeste uitgaven van de Koran staan er dan ook al van oudsher voetnoten bij. Ibn as-Sabeil, ‘de zoon des wegs’, is ‘de reiziger’ of ‘de medereiziger of beroepsgenoot’. In de Nederlandse koranvertaling worden deze voetnoten overgenomen. In sommige gevallen voegt de Nederlandse vertaler zelf ook nog een voetnoot toe bij onze zoon des wegs: ‘meestal begrepen als “reiziger”’ en ‘de reiziger, de vreemdeling’. Abû 'l-‘Alâ Ahmad ibn ‘Abdallah al-Ma'arrî schreef dus in de tiende eeuw een stichtelijke tekst, leunend op vertrouwd klinkende koranvoorschriften, en met gebruikmaking van een enkele vertrouwde koranuitdrukking, maar ook met een eigen dichterlijke uitweiding - over het haardvlamveulentje. R.A. Nicholson had in zijn vertaling kunnen kiezen voor ‘child of the road’, maar koos voor het nog gewonere ‘guest’. J.H. Leopold koos aanvankelijk voor het gewone woord vreemde, maar besloot bij nader inzien zijn tekst toch iets mee te geven van de oude bron waarop hij terugging - en zo werd de wegenzoon, na in het Engels even een ‘gast’ en in het Nederlands even een ‘vreemde’ te zijn geweest, toch weer de zoon des wegs die hij tien eeuwen daarvoor ook al geweest was. Noteren wij daarom in het Woordenboek van de poëzie: ‘zoon des wegs, vreemde (inzonderheid behoeftige, naar onderdak en dartele veulenvormige haardvlam verlangende toevallig voorbijkomende reiziger).’ Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 95) A. Spelling 1.b. aerodynamica 2.c. killingfields 3.a. liaison dangereuse 4.b. paperassen 5.b. python 6.a. yin en yang B. Woordenschat 1.b. kleine galei 2.b. opzichter van een hofhouding 3.c. schoen (straattaal) 4.a. martelmethode C. Zoek de fouten 1.komma na weblog, onze weblog die mag ook, zowat, half jaar heeft in de witte spelling de voorkeur 2.interessante, naar aanleiding, een of ander D. Extra Een Indiaas restaurant kun je ‘de Indiër’ noemen, net als een inwoner van India. Moderne afleidingen van India bevatten bij voorkeur een a, ter onderscheiding van het oude Indië (Brits of Nederlands): Indiaas, Indiase (niet Indisch, Indische). Maar Indiaër is zo'n lastige vorm dat meestal toch de voorkeur wordt gegeven aan Indiër. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Taalbeleid in het regeerakkoord Het nieuwe kabinet heeft ambitieuze plannen voor het taalbeleid de komende vier jaar. Het meest in het oog springt het voornemen om het Nederlands vast te leggen in de grondwet. De nieuwe coalitie hoopt daarmee ‘het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal’ te bevorderen. Verder zijn de coalitiepartners van plan voor eens en voor altijd de wachtlijsten voor inburgerings- en taalcursussen weg te werken. Binnen vier jaar moeten die tot het verleden behoren. Tot slot lijkt er na jarenlange discussie over het onderwerp nu toch een soort taaltoets voor peuters te komen. Consultatiebureaus en andere instanties zullen kinderen onder de drie jaar gaan testen op taalvaardigheid. Kinderen met een achterstand kunnen dan bijgespijkerd worden voordat ze in het basisonderwijs terechtkomen. De Friezen hebben al laten weten niet veel vertrouwen te hebben in het nieuwe kabinet en de plannen. Niet alleen omdat het Nederlands als grondwettelijk erkende taal opeens een veel hogere status zou krijgen dan het Fries, maar ook vanwege oude uitspraken van de nieuwe minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Ronald Plasterk. In zijn tijd als columnist noemde hij het Fries ooit ‘heel gewoon Nederlands (...). Als je Haags fonetisch opschrijft, en de meeste gemaakte taalfouten (hij heb, hij ken) in regels vastlegt, dan heb je precies zo'n taal als het Fries.’ Overheidsformulieren worden simpeler De vorige regering had al een voorschot genomen op wat in het regeerakkoord het bevorderen van ‘eenvoudig (...) gebruik van het Nederlands’ wordt genoemd. Vlak voor de installatie van het nieuwe kabinet maakte de ministerraad bekend dat alle formulieren van de Rijksoverheid vóór 1 september begrijpelijk moeten zijn voor ‘mensen met een bepaalde taalvaardigheid’ - een formulering die door taalcolumnist Jaap de Berg in Trouw al meteen werd afgedaan als voorbeeld van hoe het straks niet moet. Welke kant het dan wél op moet met die formulieren, wordt uitgebreid uit de doeken gedaan op de nieuwe website www.begrijpelijkeformulieren.nl. {== afbeelding Edsilia Rombley deed het goed in de Lofprijs-verkiezing, maar besloot daarna op het Songfestival toch in het Engels te zingen. ==} {>>afbeelding<<} Lof- en Sofprijs Het jarenlange streven van de ChristenUnie om het Nederlands in de grondwet te verankeren werd niet alleen bekroond met opname van het plan in het regeerakkoord, maar het leverde voormalig ChristenUnie-lijsttrekker André Rouvoet ook de Lofprijs van de stichting Nederlands op. De negatieve pendant van de prijs, de Sofprijs, ging eveneens naar Den Haag - naar het ministerie van Economische Zaken om precies te zijn. Dat deed volgens de stichting ‘allerlei moeite om zo Engels mogelijk over te komen’. Overigens gooide ook zangeres Edsilia Rombley hoge ogen als kandidaat voor de Lofprijs. Haar voornemen Nederland op het komende Eurovisiesongfestival in de eigen landstaal te vertegenwoordigen, bracht haar tot een tweede plaats. Pikant genoeg bedacht ze zich later: ze zingt 10 mei in Helsinki toch in het Engels. ‘Eerst dacht ik: het liedje is zo sterk in het Nederlands, het moet gewoon zo. Maar ik wil ook dat iedereen daar begrijpt waar het over gaat.’ Nederlands niet langer verplichte octrooitaal Octrooien hoeven straks niet langer in het Nederlands te worden ingediend. Ook Engelstalige patenten worden geldig in Nederland, zo heeft de ministerraad half februari besloten. Daarmee is Nederland het eerste land in Europa dat de eigen taal als verplichte taal voor octrooien loslaat. Wie nu een patent wil aanvragen in heel Europa, moet zijn octrooi in meer dan twintig talen laten vertalen: een kostbare en tijdrovende zaak. Op dit moment zijn acht landen - waaronder naast Nederland ook Duitsland en Frankrijk - bezig met het opstellen van een zogeheten vertalingenprotocol. Daarin moet worden vastgelegd dat patenten voortaan in het Engels, Duits of Frans kunnen worden opgesteld. (Bron: NRC Handelsblad) Docenten universiteit op Engels getest ‘I see it through the fingers.’ Steenkolenengels als dit is niet van de lucht op de Universiteit Twente, waar de masteropleidingen - net als op andere universiteiten - veelal een internationaal en Engelstalig karakter hebben. Na klachten van studenten over het gebrekkige Engels van sommige docenten, moeten de ergste brekebenen op cursus. Als vorderingen uitblijven, kan een docent overgeplaatst worden van de masteropleiding naar het Nederlandstalige bachelorgedeelte van een studie. Aan de Universiteit van Tilburg worden soortgelijke maatregelen getroffen, maar daar moet iedereen eraan geloven. Zelfs de dames van de koffie worden getest, al hoeven ze niet aan dezelfde eisen te voldoen als hun wetenschappelijke collega's. (Bron: NOS.nl, Brabants Dagblad) {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Iedere subcultuur zijn eigen woordenboek? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Eind januari werd bekend dat Van Dale een woordenboek ging maken voor scholen met een behoudend-christelijke signatuur. In een dergelijk woordenboek zouden geen schuttingtaal en scheldwoorden staan. Het plan werd vrij snel afgeblazen, maar is het niet toch het overwegen waard? Iedere subcultuur heeft toch recht op een eigen woordenboek? Tegenstander Waar waren woordenboeken ook alweer voor bedoeld? Om de taalgebruiker, en dan vooral de lezer, te helpen die een hem onbekende woordvorm tegenkomt. Dat zou dus kunnen gaan om een christelijke jongeling die ergens kut ziet staan, niet weet wat dat betekent en een diep verlangen heeft daar wel achter te komen. in zijn gekuiste woordenboek zal hij het niet vinden, waardoor hij zich genoodzaakt ziet navraag te gaan doen, bijvoorbeeld bij de meester in de klas. Gelukkig weten alle andere kinderen daar ook van niks, dus de onderwijzer kan wegkomen met ‘heideroosje’. Toch moet de christelijke onderwijzer liever hebben dat de jongen een volledig woordenboek had geraadpleegd, zodat hij de betekenis en de gevoelswaarde van het gewraakte woord op eigen kracht had gevonden. Maar los van dit rijkelijk theoretische voorbeeld zijn er meer algemene bezwaren. Mensen hebben het woordenboek nodig omdat ze lang niet allemaal dezelfde woordenschat hebben en toch met elkaar willen communiceren. Zo bezien maakt het woordenboek het mogelijk dat Nederlandssprekenden ondanks hun grote verschillen een gevoel van eenheid kunnen ervaren. Zo'n unificatiebron geef je op als elke subcultuur zijn eigen woordenboek samenstelt. Een gekuist woordenboek zet bovendien een stap op een gevaarlijk pad. En dat is nog niet alles. De christelijke schoolhoofden gaan nog een stap verder op dat pad. Zij wensen ook de woordbetekenissen in overeenstemming met bijbelse waarden te brengen. Ik stel me zo voor dat ze bij masturberen in plaats van de opgewekte uitleg die nu in het woordenboek staat, liever vermeld willen zien dat deze handeling tot hel en verdoemenis leidt. Zo'n woordenboek zou pas werkelijk de eenheid van het taalgebied bedreigen. Een goed woordenboek geeft de betekenissen die anderen aan de woorden geven. Voorstander Juristen, kinderen, Utrechters, kortom elke bevolkingsgroep heeft inmiddels allang zijn eigen specifieke woordenboek. Als niemand daar aanstoot aan neemt, dan mogen behoudende christenen er toch zeker ook wel een? De zorgen van de christelijke schoolhoofden zijn bovendien heel begrijpelijk. Zij willen graag dat hun kinderen niet grof in de mond worden, en ze stellen ze dan ook het liefst op geen enkele manier aan dergelijke taal bloot. Dan is een gekuiste versie een stap in de goede richting. Daar komt bij dat het woordenboek niet zomaar een bron is. Het gezag van een woordenboek als Van Dale staat op eenzame hoogte, en zijn opvoedkundige status is navenant. Zo is te voorzien dat kinderen het enkele feit dat een schuttingwoord in het woordenboek gedrukt staat, zullen beschouwen als een bewijs dat dit woord tot de standaardtaal behoort. Ha, denkt de jongeling, die woorden bestaan dus blijkbaar echt, ze staan zelfs in dit deftige woordenboek. Daar kan geen waarschuwend labeltje van het type ‘bel.’ of ‘vulg.’ tegenop, als dergelijke afkortingen al überhaupt begrepen worden. Ten slotte nog een heel ander argument: alle tegenstanders nemen voetstoots aan dat schoolhoofden voor het complete woordenboek kiezen als een gekuiste versie niet haalbaar is. Maar het valt te vrezen dat ze het hele woordenboek afschaffen. Zonde! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moet iedere subcultuur zijn eigen woordenboek krijgen? Geef voor 23 april maart uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Iedereen zijn eigen woordenboek’ of ‘Niet iedereen zijn eigen woordenboek’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Bent u taalactivistisch ingesteld? De vraag in het jubileumnummer van Onze Taal was nogal fundamenteel. Taalactivisme, ingrijpen in andermans taalgebruik, was immers 75 jaar geleden de drijfveer achter de oprichting van het genootschap. Het merendeel van de inzenders (201 stemmen, 69 procent) vindt taalactivisme nog altijd wenselijk, een minderheid (91 stemmen, 31 procent) is het daar niet mee eens. Op het eerste gezicht lijkt dat een steun in de rug voor de taalactivisten onder ons, aan de andere kant wijst het relatief lage aantal inzenders (292) erop dat de kwestie de meeste leden een zorg zal zijn. Veel reacties op het forum gingen over het probleem wélke taalverschijnselen (vreemde woorden, modieus taalgebruik) aanleiding zouden moeten zijn voor taalactivisme, terwijl de vraag toch was óf ingrijpen op zichzelf wenselijk was. Verder huldigen nogal wat inzenders het voor mij onbegrijpelijke standpunt dat de waarde van activisme losstaat van de kans op effect. Er waren ook zinnige discussiebijdragen te lezen over hoe je kunt aankijken tegen ingrijpen in andermans taalgebruik. Is dat een onnatuurlijke reactie die de communicatie bedreigt en de ontwikkeling van onze taal remt? Of is het juist een onderdeel van de taalontwikkeling? {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Beleefdheid Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Beleefdheidsuitingen zijn er in soorten en maten, en de verschillen ertussen kunnen tamelijk subtiel zijn. Tussen ‘Geef me de krant’ en ‘Heb je die krant al uit?’ liggen nog allerlei gradaties, zoals ‘Mag ik de krant van je hebben?’ en ‘Wil je me de krant even aangeven?’ In zijn boek Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen? onderzoekt emeritus hoogleraar Spaanse taal- en letterkunde Henk Haverkate wat beleefdheid is en hoe Nederlanders die in de praktijk brengen. Waarom hebben we zo'n rijk repertoire aan beleefdheidsvormen, en hoe kiezen we de juiste formulering uit het brede scala dat ons ter beschikking staat? Sociale verhoudingen (positie, leeftijd, sekse) spelen daarbij een rol, maar ook overwegingen als ‘Hoe redelijk is mijn verzoek?’ en ‘Kan ik een welwillende reactie verwachten?’ Een tweede centrale vraag in het boek is waarom beleefdheid in andere culturen vaak zo'n andere verschijningsvorm heeft. Aziaten gelden in onze ogen vaak als overbeleefd en Oost-Europeanen juist als onbeschoft - waar ligt dat aan? Beleefdheid, aldus Haverkate, wordt bepaald door twee factoren, namelijk solidariteit (inleving in de ander) en distantie (respect voor de ander), en hij signaleert dat die factoren in andere culturen een heel ander gewicht kunnen hebben. Bijvoorbeeld: Japanners verontschuldigen zich om de haverklap voor alles wat ze doen, en Spaans hotelpersoneel zal steeds kribbiger worden als je hen steeds weer bedankt voor hun diensten. Als we niet bekend zijn met de beleefdheidsnormen van een andere cultuur en uitgaan van onze eigen normen, kan dat tot grote misverstanden leiden - zoals mag blijken uit de vele, vooral Spaanse, voorbeelden die Haverkate ten tonele voert. Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen? is een gepopulariseerde bewerking van een wetenschappelijke studie uit 1994, en behalve voor vertalers en studenten (ver)taalkunde of communicatiewetenschappen is het vooral ook bedoeld voor de belangstellende leek. Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen? Nederlandse omgangsvormen in intercultureel perspectief. De rol van beleefdheid in onze taal en cultuur is een uitgave van Rozenberg Publishers en kost €19,50 (ingenaaid, 242 blz.). ISBN 978 90 5170 888 2 ■ Taal van Lucebert {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lucebert (L.J. Swaanswijk, 1924-1994) geldt als een ‘moeilijke dichter’, maar dat lijkt een zekere invloed van zijn werk op het Nederlands niet belemmerd te hebben. ‘Alles van waarde is weerloos’, ‘overal zanikt bagger’, ‘omroeper van oproer’, ‘in deze tijd heeft (...) schoonheid haar gezicht verbrand’ - het zijn slechts enkele voorbeelden uit Luceberts talige erfgoed die gemeengoed zijn geworden. In het boekje ‘Wie wil stralen, die moet branden’ gaat Van Dale-hoofdredacteur Ton den Boon in op het taalgebruik van Lucebert, en op zijn bijdragen aan het Nederlandse taaleigen. Uiteraard bevat het boekje ook een citatenlexicon. Het geheel is verluchtigd met twintig tekeningen van Luceberts hand. ‘Wie wil stralen, die moet branden’. Citaten en aforismen van Lucebert is een uitgave van BnM uitgevers en kost €12,50 (ingenaaid, 88 blz.). ISBN 978 90 77907 90 0 ■ Geschreven en gesproken taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De gesproken taal was er eerder dan de geschreven taal, en de taalkunde beschouwt de eerste dan ook als haar primaire onderzoeksobject. Maar, zo betoogt de in 2005 overleden hoogleraar Algemene Taalwetenschap A. Kraak in het postuum verschenen Homo loquens en homo scribens, de geschreven taal is ons zó vertrouwd dat we kenmerken ervan op de gesproken taal projecteren, wat leidt tot ideeën als ‘letters corresponderen met afzonderlijke klanken’, en ‘zinnen drukken gedachten uit’. Kraak plaatst hier vraagtekens bij, en laat zien hoe onze schrijfkunst gezorgd heeft voor het vertekende beeld dat taalwetenschap, filosofie en psychologie van het denken en het spreken (gehad) hebben. Homo loquens en homo scribens. Over natuur en cultuur bij de taal is een uitgave van Amsterdam University Press en kost €44,95 (ingenaaid, 512 blz.). ISBN 978 90 5356 954 2 ■ Nederlandse uitdrukkingen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eind 2006 verscheen het Groot uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale en The Reader's Digest, een voortzetting van hun in 1999 verschenen Idioomwoordenboek. Het geeft informatie over de betekenis en herkomst van zo'n 10.000 uitdrukkingen: zegswijzen als ‘bij het minste of geringste’ en ‘daar is niks mis mee’, maar ook spreekwoorden als ‘Wie niet waagt, die niet wint’ en ‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’. Deze heruitgave biedt 250 nieuwe uitdrukkingen, waaronder ook typisch Belgische als ‘In hetzelfde bedje ziek zijn’, ‘Moet er nog zand zijn?’ en ‘Koken kost geld.’ De betekenis van de uitdrukkingen wordt steeds geïllustreerd met citaten. Van Dale groot uitdrukkingenwoordenboek. Verklaring en herkomst van moderne uitdrukkingen, onder hoofdredactie van Hans de Groot, kost €59,95 (gebonden, 1050 blz.). ISBN 978 90 6648 317 0 {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Lachwoordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Boekenweekthema van dit jaar was ‘lof der zotheid’, oftewel ‘humor’. Naar aanleiding daarvan stelde taalkundige en (kinderboeken) schrijver Wim Daniëls een bundel samen met daarin de lachwoorden die het Nederlands rijk is (lachbaby, lachtanden, uitlachtelevisie), alsook lachcombinaties (kantiaans lachen, lachend rijk), lachuitdrukkingen (Jantje huilt, Jantje lacht) en lachcitaten (‘Mannen lachen om hun tranen te trainen’ - Jacques Brel). Lachwoordenboek is een uitgave van Adr. Heinen Uitgevers en kost €9,95 (gelijmd, 168 blz.). ISBN 978 90 8680 046 9 ■ Van Kooten en De Bie over taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een andere uitgave ter gelegenheid van de Boekenweek is de dvd Schertz, zatire en yronie van Kees van Kooten en Wim de Bie. Voor deze ‘themaschijf’ werd nog nooit eerder uitgebracht materiaal geselecteerd uit de periode 1973-1996 over boeken, schrijvers en taal. Een kleine greep uit de dertig sketches: prof. dr. E.I. Kipping gaat in op kwesties als de klemtoon, het als/dan-probleem en de uitspraak van het Nederlands; Dirk boert het alfabet; de Krasse Knarren zijn vóór tweetaligheid en tégen afkortingen; en Carla van Putten schrijft haar autobiografie. En verder veel bekende typetjes als Cor van der Laak, de Vieze Man en de Positivo's. Speelduur: 110 minuten. Schertz, zatire en yronie door Van Kooten & De Bie. Over boeken, schrijvers en taal is een uitgave van De Harmonie en kost €19,90. ISBN 978 90 6169 815 9 ■ Grafieklexicon {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De terminologie van de grafiek oftewel de prentkunst (houtsnedes, gravures, etsen, enzovoort) wordt beknopt verklaard in het boekje op zakformaat AbC Grafisch van Van Dale-hoofd redacteur Ton den Boon. Het gaat in op onder meer technieken, hulpmiddelen en materialen, en het is geïllustreerd met grafisch werk van beroemde kunstenaars. AbC Grafisch. Beknopte verklaring van termen uit de grafische kunsten is een uitgave van BnM uitgevers en kost €4,95 (ingenaaid, 48 blz.). ISBN 978 90 77907 65 8 ■ Afscheid Piet van Sterkenburg {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op 26 januari jl. nam Piet van Sterkenburg afscheid als directeur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) en als hoogleraar Lexicologie aan de Universiteit Leiden. Ter gelegenheid daarvan werd hem de bundel Leven met woorden aangeboden. 52 collega-taalkundigen leverden hieraan een bijdrage. Het boek is ingedeeld in de rubrieken ‘Woordenboeken en woordenlijsten’, ‘Corpora en taaltechnologie’, ‘Woorden, uitdrukkingen en spreekwoorden’, ‘Namen, vloeken en verwensingen’ en ‘Taalkunde’, en het bevat een bibliografie van Van Sterkenburg. Leven met woorden, onder redactie van Fons Moerdijk e.a., is een uitgave van INL/Koninklijke Brill en kost €45,- incl. porto (ingenaaid, 496 blz.). Bestellingen bij het secretariaat van het INL: secretariaat@inl.nl. ■ Dierenwoordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In zijn Groot dierenwoordenboek beschrijft taalkundige en (kinderboeken)schrijver Wim Daniëls de etymologische en andere talige bijzonderheden van zo'n driehonderd dierennamen, van aalscholver en aap tot zwaan en zwaluw, waarbij hij ook steeds bijzonderheden over het uiterlijk en het gedrag van de beesten vermeldt. Het boek is geschreven voor kinderen, en het is geïllustreerd door Jeannette Ensing. Groot dierenwoordenboek (ook voor kleine dieren) is een uitgave van Adr. Heinen Uitgevers en kost €14,95 (gebonden, 152 blz.). ISBN 978 90 8680 009 4 ■ Moeilijke woorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} KriQ is een ‘werkdagelijkse’ e-mailnieuwsbrief waarin steeds een ‘moeilijk of grappig’ woord (mediamiek, poliep, sousafoon) wordt verklaard en toegelicht. Het is een gratis service (zie voor aanmeldingen www.kriq.nl), maar wie er toch voor wil betalen, kan voor €17,95 donateur worden en ontvangt dan (naast andere extra service) het boekje KriQ 2006. De 101 moeilijkste woorden uit de media, met daarin een selectie uit de afleveringen van vorig jaar. Dialecten ■ Op goei gevuul. Vormleer van de Meierijse dialecten van Jos en Cor Swanenberg. Beschrijving van de woordvorming en de zinsbouw van de dialecten van de Meierij van Den Bosch - pakweg het oostelijk deel van de provincie Noord-Brabant. Uitgeverij Van de Berg, €13,95 (gebonden, 154 blz.). ISBN 978 90 5512 270 7 ■ Kie(k) däör, wà räör. Woordenboek van het Nimweegs dialect van Roeland van Hout, Jan Roelofs en Leo van Stijn. Woordenboek Nederlands-Nijmeegs en Nijmeegs-Nederlands met waar nodig een korte toelichting op de Nijmeegse woorden. Selexyz Dekker v.d. Vegt, €12,95 (gebonden, 239 blz.). ISBN 978 90 8690 038 4 ■ Het Helmonds woordenboek van Wim Daniëls. Woordenboek Helmonds-Nederlands; sommige lemma's geven aanvullende taalkundige, historische of culturele informatie. Adr. Heinen Uitgevers, €19,95 (gebonden, 205 blz.). ISBN 978 90 8680 004 9 En verder ■ Multinationaal afkortingenlexicon van Henk Nuiten. Herziene en uitgebreide uitgave van cd-rom met 7000 pagina's informatie over afkortingen uit het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Portugees, Russisch en Latijn. Bestellingen: http://members.chello.nl/~h.nuiten. ■ Het juiste voorzetsel. Lexicon van het voorzetselgebruik in het Nederlands van Th. Vindevogel. Herziene, zesde druk (vijfde 1999) van een gids die bij zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en voorzetseluitdrukkingen het juiste voorzetsel geeft. Het boek (gelijmd, 266 blz.) is uitgegeven in opdracht van de Stichting Multikulturele Aktiviteiten Utrecht, waar het ook besteld kan worden door overmaking van €22,50 op rekeningnummer 394543041 t.n.v. SMAU Utrecht. ISBN 978 90 309 3339 7 ■ Vlekkeloos Nederlands. Spelling en stijl compleet van Dick Pak. Studenten en bovenbouwleerlingen uit het middelbaar onderwijs kunnen met dit boek hun kennis van de Nederlandse spelling, stijl, interpunctie en grammatica bijspijkeren. Bevat theorie en veel oefenstof (plus antwoorden). Uitgeverij Pak, €18,50 (gelijmd, 208 blz.). ISBN 978 90 77018 14 9 ■ Hoe schrijf je dat? Schrijftips en taalregels van Jolanda Bouman. Schrijfhulp voor ‘vlotte, eigentijdse en begrijpelijke teksten’, met bondige aandacht voor zinsbouw, spelling, grammatica en stijl. Thema, €17,50 (gelijmd, 160 blz.). ISBN 978 90 5871 325 4 ■ Rectificatie In de vorige aflevering van ‘Inzicht’ werd vermeld dat het boek Modale uitdrukkingen in Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands €12,50 kost. Dat moet zijn: €17,50. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Voor de rechter slepen A.B. Hobbel - Hekelingen Vroeger werd men voor de rechter gedaagd, maar of het nou gaat om een sjoemelende aannemer of een multinational, een nalatige huisbaas of zelfs de Staat der Nederlanden, van alles en iedereen wordt tegenwoordig voor de rechter ‘gesleept’. Beide groepen F.G. van Hasselt - Athene NRC Handelsblad schreef begin 2006: ‘Zowel leden van de Zuidelijke Dravidiaanse taalgroep als die van de noordelijke Hindisprekers (...) hebben een diepe gemeenschappelijke verwantschap (...).’ Die combinatie van zowel en gemeenschappelijk is natuurlijk helemaal fout. Maar ook veelgehoorde zinnen als ‘Beide groepen raakten met elkaar slaags’ klinken mij vreemd in de oren. In dat geval is de twee groepen toch beter? Of desnoods de beide groepen. Behartenswaardig? Frans Lisman - Velp Het woord behartenswaardig horen en lezen we steeds vaker. Van Dale (2005) keurt het al goed, terwijl er in 1995 nog stond: ‘onjuiste spelling, zie behartigenswaardig’. Het gaat om een zaak of kwestie die het waard is om behartigd te worden, die het behartigen waard is. Net als bij noemenswaardig en vermeldenswaardig komt er een s achter het werkwoord, en dus wordt het behartigenswaardig. En dat blijft het, want beharten blijft onzin. Sprekers en schrijvers: let op uw saeck! Risicovol Janny Wijchman - Aduard Misschien is het vaktaal, maar rondom mij (laboratorium, ziekenhuis) hoor ik geregeld: risicovol. Ik erger me eraan omdat er een mooi alternatief is: riskant. Geschokt H.J. Trap - Hendrik-Ido-Ambacht Er worden steeds vaker ‘zware’ woorden gebruikt voor op zichzelf min of meer gewone situaties. We ‘maken’ niet meer simpelweg een ‘stomme fout’, maar we ‘falen’. Een min of meer ernstig ongeluk heet in de pers al gauw een ‘ramp’. Als we van iets schrikken, zijn we ‘geschokt’. Problemen bij het vmbo? De minister reageert ‘geschokt’. Een terrorist in je straat? De buurt is ‘geschokt’ (‘Het komt nu wel erg dichtbij!’). Dat alles leidt tot twee mogelijke conclusies: ofwel het is grondig mis in onze samenleving, ofwel het is niet zo erg als iemand geschokt is en een ramp een dagelijks verschijnsel is. Advies College Bert van den Braak - Delft In de Staatscourant zag ik het instellingsbesluit van een nieuw adviesorgaan: Advies College Landelijk Management development brandweer. Volgens mij is development geen Nederlands en moeten advies en college aan elkaar geschreven worden. Toch merkwaardig dat, hoewel we sinds jaar en dag een door de overheid voorgeschreven spelling hebben, de overheid zelf zich daar weinig van meent te moeten aantrekken. ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Zelfmoord Puck Kooij - Enschede Als het om ‘zelfdoding’ gaat, heeft iedereen het altijd over ‘zelfmoord’ - en dat stoort mij geweldig. Wie zijn wij om op een zelfdoding, waarachter vaak een geweldige tragiek schuilgaat, het beladen etiket ‘moord’ te plakken? Het woord zelfdoding is neutraal, terwijl het woord zelfmoord een negatief waardeoordeel inhoudt. Misschien kunnen we in Nederland het woord suïcide meer gaan accepteren. Een woord als genocide wordt tenslotte ook altijd gebruikt terwijl er een Nederlands woord voor is (volkerenmoord). Gedood S.C. Walland - Amsterdam In het nieuws worden de bij een ongeluk omgekomen mensen of de gesneuvelden in een oorlog steevast aangeduid met gedood. Dit is ongetwijfeld de letterlijke vertaling van het Engelse to be killed en in het Engels betekent dat ook ‘omkomen, de dood vinden’. Bij het werkwoord doden moet ik altijd aan een gerichte handeling denken waarbij iemand een ander ‘doodt’, ‘doodmaakt’, en dat is niet het geval bij een ongeluk en zelden in een oorlog. Er is dus ooit een slordige vertaling van een Engelse term ontstaan die niet gecorrigeerd is, die is ingeburgerd in het Nederlands, maar die mij telkens stoort. Tussen-n in namen Frits Houtman - Arnhem Een fotobijschrift op de nieuwssite Nu.nl luidt: ‘Frits Bolkenstein geeft lezing over politiek tijdens bijeenkomst VVD in Leiden’ - met een n te veel dus in de naam van de voormalige VVD-leider, met dank aan de Nederlandse Taalunie. Het is een merkwaardig geval van hypercorrectie, die te wijten moet zijn aan de onzekerheid van taalgebruikers over de tussen-n-regeling uit het Groene Boekje, kennelijk onder het motto: bij twijfel schrijven. De redacteur bij Nu.nl is niet de enige. Via Google vind ik circa 20.900 treffers voor ‘Frits Bolkenstein’ (tegenover 523.000 treffers voor het juiste ‘Frits Bolkestein’). Kwartiel P.P.L. Regtien - Hengelo Sinds kort wordt bij sommige onderwijsinstellingen het studiejaar niet meer in ‘semesters’ (periodes van zes maanden), ‘trimesters’ of ‘dimesters’ (periodes van drie respectievelijk twee maanden) onderverdeeld, maar in zogenoemde ‘kwartielen’. Er bestond kennelijk behoefte aan een woord voor een periode van ongeveer drie maanden, maar niet precies gelijk aan een kwartaal (synoniem met trimester). Een kwartiel beslaat tien tot twaalf weken, al naar gelang de plaats in het kalenderjaar. Wat mij betreft mag dit gewoon ‘kwartaal’ blijven heten (een van de vier studieperiodes in een jaarcurriculum). Zeker geen ‘kwartiel’, want dat is een term uit de statistiek met een totaal andere betekenis (daar is het een van de drie waarden die een geordende verzameling in vier gelijke delen opdeelt; vergelijk de mediaan, die de verzameling opdeelt in twee gelijke delen). {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitgezonderd J.F. Razoux Schultz - Maastricht Geregeld lees ik iets als: ‘Verboden voor alle verkeer, uitgezonderd stadsbussen.’ Dat ‘uitgezonderd’ vind ik niet zo fraai. Behalve is toch een veel mooier woord? Opzouten Lieneke van der Schoot - Rosmalen Wat ik maar niet kan begrijpen is dat opzouten een populair alternatief is geworden voor wegwezen of opdonderen. Volgens Van Dale betekende opzouten voorheen vooral ‘bewaren’. Het had zijn betekenis te danken aan de conserveermethode waarbij zout gebruikt wordt. Als iemand het heeft over ‘opzouten’, vat ik dat daarom nog altijd op als ‘je kritiek voor je houden’ of ‘niet zeuren’. Marinebioloog George Slieker - Koog aan de Zaan Op een van de commerciële tv-kanalen zijn regelmatig reportages te zien over duikexpedities, etc. Daarbij komen ook deskundigen aan het woord, in het Engels ‘marine biologists’ geheten. Dit wordt steevast vertaald als ‘marinebioloog’. Aan boord van de HMS Van Speyk zijn echter geen marinebiologen te vinden. Het woord marine betekent in het Engels ‘datgene wat met de zee te maken heeft of in de zee leeft’. Zeestrijdkrachten heten in het Engels ‘navy’. ‘Dat moet je niet willen’ Arie Snoek - Rotterdam Wat zeiden we in de vorige eeuw ook alweer als we iemand duidelijk wilden maken dat iets geen goed plan was, niet nastrevenswaardig was, een heilloze weg was, geen goed idee was, niet te ambiëren was of alleen maar tot ellende leiden zou? Ik weet het niet meer precies, maar ik weet wél wat aan het begin van deze eeuw overal en altijd te horen is: ‘Dat moet je niet willen.’ En zo is het maar net. Gesignaleerd NAi en NMa Jan Bruens - Rosmalen Er zijn instanties en bedrijven die hun tot hoofdletters afgekorte naam laten eindigen met een kleine letter. Twee willekeurige voorbeelden: NAi (Nederlands Architectuurinstituut) en NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit). Dat lijkt me een modeverschijnsel, want vroeger kreeg het laatste deel van een samengestelde naam vaak wél een hoofdletter: de Vlaamse Automobilistenbond is de VAB (niet VAb), Volkswagen is VW (niet Vw) en de Nederlandse Kabelfabriek is NKF (niet NKf). Voetbalstadia Francine van Leeuwen - Zeist Tijdens het beluisteren van het Radio 1 Journaal op woensdag 6 december 2006, om 12.00 uur tekende ik de volgende verspreking uit de mond van Wouter Bos op, toen hij het had over de Voetbalwet: ‘We hebben van alles gedaan om geweld in en rond de voetbalstadia tegen te houden.’ Deze meervoudsvorm van voetbalstadion, kennelijk gevormd naar het voorbeeld stadium - stadia, is nieuw voor mij, maar een blik op internet leert dat er zeker enkele honderden mensen zijn die het gewoon gebruiken. {== afbeelding Foto: Hugo Klooster ==} {>>afbeelding<<} ‘Kijk is binnen’ Hugo Klooster - Den Haag ‘Kijk is binnen’, staat te lezen op het reclamebord van een cafetaria. Bedoelt men dat het nieuwste nummer van het tijdschrift Kijk binnen ter inzage ligt? Nee, wij hebben te maken met een nieuwe taalontwikkeling, ook waarneembaar in opstellen van basisschoolleerlingen, waarin het bijwoord eens, via 'ns en es, geleidelijk verandert in is. Nog even en men rekent het tot de werkwoorden... Restaurantnamen René Appel - Amsterdam Er lijkt sprake te zijn van een tendens om nieuwe restaurants een naam te geven die bestaat uit één kort woord, vaak eenlettergrepig en quasi-Oudhollands gespeld, soms een bijvoeglijk naamwoord. Zo heb ik in Amsterdam de laatste paar jaar onder meer de volgende restaurantnamen mogen noteren: Lof, Uyt, Werck, Zinder, Simpel, Puur, Praq, Bloesem, en (eetcafé) Zath. Gekend persoon Jan Bosmans - Wetenschappelijk Auteur, Antwerpen Al jaren leer ik mijn redacteuren dat leerstof ‘gekend’ is maar dat de meeste andere zaken of personen ‘bekend’ zijn: de oorzaak van iets, iemands identiteit, een man of vrouw die veel mensen kennen. De laatste tijd lijkt die strijd althans in Vlaanderen verloren. Het woord bekend verschraalt in rap tempo tot een synoniem van befaamd, terwijl in alle andere betekenissen gekend in opmars is. Dankzij de uitdrukking ‘een BV’ (‘bekende Vlaming’) zal bekend nog wel even blijven bestaan, maar constructies als ‘Hij is een gekend persoon’ zijn allang geen uitzondering meer. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Vuurwerkverpakking Begrafenisvereniging vreest komst van dokterspraktijk Begrafenisvereniging Eert Uw Doden in Wijhe is boos over het plan om een tijdelijke huisartsenpost te realiseren achter het Weijtendaal. De vereniging vreest dat de rust rond uitvaartdiensten en condoleances verstoord zal worden. Sallands Dagblad Jongeman lief en trouw zoekt alleen staande vrouwen voor vriendschap. Contactadvertentie in Oostgelders Vizier Raak vertelt het verhaal van een jongen die auto's vernielt en zijn alleenstaande moeder. Brabants Dagblad New York wil ‘nigger’ uit de taal bannen van onze redactie buitenland Nederlands Dagblad - found 33 minutes ago NEW YORK - De gemeenteraad van New York heeft unaniem een resolutie aangenomen die bedoeld is om het woord ‘nigger’ voortaan uit de taal te bannen. Zoekmachine Alltheweb.com Troonopvolging De prinsen Johan-Friso, Pieter-Christiaan en Floris zijn door hun huwelijken afgevallen. NOS.nl Het asbestschip zou vorig jaar worden gesaneerd in Turkije, maar dat weigerde het schip. NOS Teletekst Slecht taalkennis wordt aangepakt Barneveld Vandaag Monique Hoffman is geboren en getogen in Maastricht, maar runt al ruim 10 jaar een (grand) café in Hasselt. Ze is helemaal weg van de stad en wijst u graag terecht. Nummer 1 Vijf procent Nederlanders vast Vijf procent van alle Nederlanders vast in de 40 dagentijd die gisteren, ‘Aswoensdag’ (21 februari) begon. Jeshua.nl Als u geen internet heeft, kunt u uw bestelling plaatsen via sdu@sdu.nl. Bestelformulier uitgever Boomerang supports kinderarbeid. Tekst op achterzijde ‘Boomerang freecard’ {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 5 MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG MEI 2007 De taal van de politie BIZARRE ETYMOLOGIE UIT DE ZESTIENDE EEUW NIEUWE ZINSVOLGORDE BRUTAAL ALS DE BEUL EN ANDERE VERSTERKINGEN {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76ste jaargang nummer 5 mei 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 13.00 uur (€0,70 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 37.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Paul Flaton Elly Molier Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester C.N.F. van Ditshuizen, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘We doen alsof we mensen aan het inburgeren zijn. Maar het niveau wordt voor 65 procent niet gerealiseerd.’ Ella Vogelaar (blz. 138) {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 112 Jan Erik Grezel Met toeters en bellen naar een prio 1 Taal in het werk: de politie 116 Trees Roose ‘Zijn adem riekte’ De taal van het proces-verbaal 122 Berthold van Maris ‘Afleidingen, die aen krankzinnigheid grenzen’ De etymologische speculaties van de 16de-eeuwse geleerde Becanus 126 Joop van der Horst ‘We moeten hun het lastig maken’ Over een nieuwe zinsvolgorde waarop we konden wachten 134 Rik Schutz ‘Poeslief’ of ‘brutaal als de beul’? Versterkende vergelijkingen in het Nederlands En verder 143 Jaarvergadering Onze Taal 143 Oproep: het Nederlands van 2082 Rubrieken en series 118 263 andere woorden voor catchphrase / Ander woord voor... headhunter 119 Vraag en antwoord: IJs(s)el; ieder(e) mens; bij tijd en wijle; New Yorks/New-Yorks/Newyorks; periode van vier maanden 121 Reacties: krokus; los of aaneen?; herkomst mafa; ‘Post coitum omne animal triste’ 125 Iktionaire: vraagteken 129 Merken worden woorden: borrelnootjes 130 Etymologica: etymologische misvattingen: valse eponiemen 132 Aanbiedingen voor lezers 137 Taaltest 137 Spaan: plekje 138 Tamtam: taalnieuws 139 Hom of kuit: heeft het ironieteken bestaansrecht? 140 InZicht: Achternamen in Nederland & Vlaanderen, en andere nieuwe taalboeken 142 Taalergernissen 143 Gesignaleerd 144 Ruggespraak {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Met toeters en bellen naar een prio 1 Taal in het werk: de politie Jan Erik Grezel De taal van de politie is een vreemde mengelmoes van codes, formeel taalgebruik, straattaal en ondoorgrondelijk juristenjargon. Welke termen hanteert de sterke arm? Wat voor geheimtaal gaat er door de ether? Hoe wordt een bekeuring beargumenteerd? In deze zevende aflevering van de serie ‘Taal in het werk’ een kijkje achter de schermen bij de politie. {== afbeelding De Groningse politieagent Kevin Swart tijdens zijn avonddienst (een ‘prio 3’): ‘Wij “rijden een melding mee”.’ Foto: Jeroen van Kooten ==} {>>afbeelding<<} Maandagavond, 19.43 uur. -HB, hier de 10-11. Over. -10-11, zeg het maar. -Ha, Ina. De 10-11 met Kevin en Henk. Heb jij een kenteken voor mij? -Ja, roept u maar. -Yankee - Kilo - éénentachtig - Hotel - Papa. -Momentje (...). Een blauwe Daihatsu Charade. -Yep. Kun je even een persoontje natrekken? -Doe ik! (...) Papos 1000. -Oké. Bedankt. Hoofdagenten Henk Lania (30) en Kevin Swart (25) rijden in een politiebus rondjes door de binnenstad van Groningen (code 10). Ik zit op het arrestantenbankje achterin, maar vanavond ben ik ‘opstapper’. Ik mag mee op surveillance (code 11), vooral om te luisteren: welke specifieke termen gebruiken agenten in hun werk, wat voor geheimtaal wisselen ze uit met de meldkamer, hoe spreken ze de burger op straat aan? Bestuurder Henk vroeg net aan Ina van de meldkamer (‘HB’, het hoofdbureau) gegevens over een ouwe brik die voor ons rijdt. De letters van het kenteken spelt hij volgens het NAVO-alfabet. Klopt het nummerbord met het merk en type? Heeft de eigenaar misschien ‘nog iets openstaan’? Het parketpolitiesysteem (‘Papos’) geeft de ‘code 1000’: niets op z'n kerfstok. Geen reden tot ‘staandehouding’. Laat staan tot ‘aanhouding’. Er komt een melding. Een passant heeft twee jongens over een hek zien klimmen bij een bouwplaats. Eropaf. Henk en Kevin kammen het karkas van een renovatiewoning uit. ‘Niets aangetroffen’, laten ze HB weten. ■ Heisa De avonddienst van Henk en Kevin is een ‘prio 3’. Kevin: ‘Wij “rijden een melding mee”: als het nodig is, bieden we steun aan de noodhulp, twee collega's in een andere auto, een “prio 2”. Die gaan het eerst “t.p.” (ter plaatse) als de meldkamer een melding uitgeeft.’ We zitten tijdens een pauze op het hoofdbureau, de portofoons staan voor ons op de koffietafel. Berichten uit het hele district Groningen kunnen we hier beluisteren. Voorlopig is voor ons alleen van belang wat er in het centrum gebeurt. Janneke Kamp schuift aan. Ze is lid van het ‘heisa-team’. ‘Het heisa-team richt zich op overlast in de binnenstad: junks, zwervers, dronken lui’, legt ze uit. ‘Wij zijn een “voetpost”. We lopen de overlastplekken af waar in “wit” en “bruin” gedeald wordt: cocaïne en heroïne. Ik ken de meeste jongens, en zij mij.’ Ze wordt onderbroken door een heftig piepende portofoon. Alle gezichten springen op alert. ‘Dat is een “prio 1”, een ernstige melding’, fronst Kamp. De meldkamer stuurt een auto naar een buitenwijk in Hoogezand. ‘“Met toeters {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} en bellen”: zwaailicht en sirenes. Ook FE gaat erheen.’ ‘FE’ is de functionele eenheid, de recherche. Even later horen we uit de portofoons: ‘Slachtoffer is aangetroffen in een garagebox - 63.34, jullie worden opgevangen als je de Kamperfoeliestraat in komt rijden.’ Een andere stem, de ‘piketman’ (de dienstdoende rechercheur): ‘U mag TR ook naar Hoogezand laten komen.’ ‘Dat is de technische recherche’, fuistert Kamp. Een moord? ‘In de ether spreken we alleen van “slachtoffer”.’ Er komt van de meldkamer nog een ‘aanrijding van bus met voetganger’ binnen. Kamp trekt een pijnlijk gezicht: ‘Dat is meer dan een “matje” - een aanrijding met alleen materiële schade.’ Maar ook dat speelt zich ver buiten de binnenstad af. ■ Deëscalerend Wordt Janneke Kamp weleens uitgescholden? Hoe reageert ze daarop? ‘Dat ligt eraan hoe het gezegd wordt en in welke situatie. En vooral hoe ik het zelf ervaar. Ik voel me niet beledigd door wijf. Heks beschouw ik als een compliment. Maar als ze me “kankerhoer” noemen, neem ik ze mee.’ En hoe gaat ze om met geweld? ‘Deëscalerend optreden hè! Daar heb je technieken voor. Oogcontact maken is belangrijk. Bereik je iemand niet, dan zeg je: “Ja, hallo, ik ben hier, ik wil even met je praten.” Is hij al “bezig”, dan duik je erbovenop en doe je 'm in de boeien of hij wordt “gepepperd”.’ Kevin springt bij: ‘“Met gepastgeweld onder controle gebracht”, heet dat. In de opleiding leer je allerlei aanhoudingstechnieken.’ Politieagenten krijgen een opleiding van minimaal drie jaar aan de Politieacademie, met locaties in het hele land, onder andere in Apeldoorn. Praktijk en theorie wisselen elkaar af: drie maanden naar school, drie maanden meelopen in de praktijk. Duaal leren, in kwartielen - zoals kwartalen hier heten. Bij het onderdeel IBT, integrale beroepstraining, leert een ‘aspirant’ (agent in opleiding) aanhouden, schieten, fysiek optreden. ‘Gewoon vechten’, vat een student samen. Maar in de lijst competenties die een politiefunctionaris in huis moet hebben, staan ‘communicatieve vaardigheden’ bovenaan. Welgekozen woorden zijn een belangrijk wapen in het werk. Door te praten moeten agenten in stresssituaties of bij escalaties mensen kalmeren. Maar ze moeten ook een ‘pv’ (proces-verbaal) kunnen schrijven. Of tactvol een vreselijke boodschap overbrengen. Voorbeelden van politiejargon een achtje bestuurder van voertuig onder invloed (naar artikel 8 in de Wegenverkeerswet 1994) daderwetenschap iets wat alleen de dader kan weten een 310 een diefstal iets betekenen iets officieels meedelen, meestal aan een verdachte katvanger persoon die vele autokentekens op zijn naam heeft staan knippen en scheren een verdachte totaal uithoren mortulance een soort ambulance om een stoffelijk overschot te vervoeren naffer Noord-Afrikaanse crimineel op breken staan op het punt staan te bekennen pd plaats delict pitauto auto met zwaailicht (pit) poepverkoper verkoper van nepdrugs vingeren de vingerafdrukken van een aangehouden verdachte op papier drukken zingen bekennen (van een verdachte) ■ Slechtnieuwsgesprek ‘Bij het schrijven van een pv moet je de juiste ordening van de informatie aanbrengen. Dat vinden de studenten lastig’, zegt Suson Wolff, docent Beroepsgerichte Taalvaardigheid. Ze bladert door een stapel pv's vol rode strepen. ‘Aspiranten leren waarnemingen beschrijven zonder conclusies te trekken. Ze moeten objectief zijn. “Verdachte zag dat...” - dat kan niet. Je kunt alleen beschrijven wat je zelf ziet. Ze moeten de “redenen van wetenschap” aangeven, een term uit het Wetboek van Strafvordering: hoe ben je aan je informatie gekomen? Gezien, gehoord? Studenten maken ook de stereotiepe fouten in zinsconstructies. “Ik, verbalisant, zag dat de man zich bukte en nam de wieldop weg.” Je ziet ook veel spelfouten en verschrijvingen, of ze kennen woorden gewoon niet. Wat dacht je van “rampkraak”? Of “dikke peerzaag” (voor “decoupeerzaag”).’ (Voor meer voorbeelden van de taal van het proces-verbaal zie het artikel hierna.) Hans van Haandel, docent Gesprekstechniek, heeft op de ochtend van mijn bezoek aan locatie Apeldoorn het slechtnieuwsgesprek op het programma staan: vooral rollenspelen met leedaanzegging, in een ruimte ingericht als Hollandse huiskamer. Stelregels bij het slechtnieuwsgesprek: wees respectvol, wees duidelijk, draai er niet omheen, vertel altijd de waarheid. ‘Uw vader is vanochtend betrokken geweest bij een ernstig ongeluk. Hij is daarbij helaas overleden’, zegt aspirant Roel na een formele inleiding op gepaste toon tegen de zoon van het slachtoffer. Hij zwijgt, want een ander advies is: ‘Geef ruimte voor een reactie.’ Die reactie komt van de snibbige vriendin van de zoon, die bij gebrek aan echte acteurs (die waren door een misverstand niet komen opdagen) wordt gespeeld door een van de aspiranten: ‘Overleden? Valt door die pa van jou de vakantie wéér in het water.’ Als je het slechte nieuws gebracht hebt, ben je er nog niet. Van Haandel: ‘Een vrouw is onder de trein gesprongen. De familie vraagt: “Kunnen we moe- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} der ook zien?” Zeg niet: “Dat moet u niet doen.” De beslissing laat je aan de nabestaanden. Een optie is: “Uw moeder ziet er niet meer uit zoals u haar gekend hebt.”’ {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ■ Tippelzone 20.53 uur. ‘Eén keer mét’, hoor ik uit een portofoon op de koffietafel. Wordt er patat besteld? Kevin: ‘Nee, er komt een surveillance-auto binnen met een arrestant.’ Even later deining op de binnenplaats. Ik zie zes agenten rennen. ‘Als je wat actie wilt zien, moet je nu even gaan kijken’, zegt Kevin. Maar de arrestant, die zich aanvankelijk heftig verzet, hoeft niet ‘onder controle gebracht te worden’: bij zo veel overmacht houdt hij zich plotseling slap. Tussen vier man in wordt hij naar binnen gedragen. Wij gaan nog een rondje maken. Op de hoek van de hoerenbuurt en een verlaten winkelstraat staan drie schimmige figuren weggedoken in hun jassen. ‘Dat zijn onze klanten’, wijst Kevin met een hoofdknik. ‘We laten ons zien. Optreden doen we alleen als we constateren dat ze handelen. We zijn wat vroeg, ze beginnen rond half tien en gaan de hele nacht door.’ Dan nog maar even een uitstapje naar de tippelzone op een industrieterrein buiten het centrum. Ik zie een stuk of tien auto's honderd meter vóór de tippelzone. Staan ze hier in de rij? Kevin: ‘Die auto's zijn van de “omhangers”, de mannen die bij de meisjes horen. Sjonge, zie je die Mercedes, da's een hele dure.’ We rijden langs de ‘bushokjes’, de dames groeten vriendelijk. Aan het eind kun je naar links, maar daar staat een bord ‘Verboden Toegang’ met daaronder: ‘BEHALVE IN HET GEZELSCHAP VAN VROUWEN’. Kevin: ‘Dat is bedoeld om gluurders weg te houden bij die afwerkplek.’ Wij gaan naar rechts. ■ ‘Ga boeven vangen’ Henk en Kevin gaan ‘schrijven’: een jonge bestuurder van een auto staat stil bij een coffeeshop. Henk: ‘Heb je het bord niet gezien? Je mag hier niet stoppen. We gaan even een en ander noteren. ‘Het einddoel is dat de verdachte gaat “zingen”. Je wilt uiteindelijk dat hij “komt”.’ Geen rij- en kentekenbewijs bij je? Voor ons lastig, voor jou lastig. Vijftig euro, nog een gezellige avond.’ Worden ze weleens beledigd als ze bekeuren vanwege ‘lullige overtredingen Kevin: ‘“Ga boeven vangen”, “Hebben jullie niks beters te doen?”, dat horen we vaak. Als we verbaliseren, krijgen we vooral commentaar van omstanders. Worden die echt vervelend, dan “vorder” ik: “Nu doorlopen, anders ga ik over tot aanhouding.”’ Politietaal staat bol van het juristenjargon. Dat komt door de juridische basis: het Wetboek van Strafvordering. Dat beschrijft hoe strafbare feiten vervolgd worden. De omstandige formuleringen uit de wet vind je terug in het taalgebruik van de politie. Maar via de portofoon klinkt een agent juist ultrakort. Informatie moet snel, zakelijk en duidelijk overgebracht worden, vandaar al die codes en afkortingen. Het mobilofoonverkeer is nu goed afgeschermd, maar in het verleden was afluisteren gemakkelijk en waren codes ook echt noodzakelijk voor geheimhouding. Verder draagt het taalgebruik van de politie de sporen van zwarte humor en cynisme. Misschien is dat het gevolg van alle ellende en ernstige zaken waarmee de agent te maken krijgt. Van belang bij dit alles is dat de agent ook de tegenwoordigheid van geest heeft om op tijd weer over te schakelen op gewoon taalgebruik, op het moment dat hij met een burger praat. ■ Acteertalent Johan Huizing werkt ook op het hoofdbureau, maar draagt in plaats van een uniform een stemmig kostuum. Hij doet onderzoek naar ‘klanttevredenheid’. ‘Als mensen klagen over de politie, is het vaak vanwege de botheid. Een ingeslagen autoruitje en een verdwenen laptop? Heel vervelend voor de burger. Maar voor ons is zo'n laptop niet meer dan een apparaatje. Wie de aangifte opneemt, laat dat misschien weleens te veel blijken. Dat kan anders. Een oudere agent van het voormalige bureau Warmoesstraat in Amsterdam stond erom bekend dat hij altijd zijn arm om de schouder van een gedupeerde sloeg en zei: “Wat zijn het ook een rotzakken, hè?” Een zeldzame combinatie van empathisch vermogen en acteertalent.’ Aan acteertalent ontbreekt het in ieder geval niet bij Wilfried Hendriksen, docent Verhoortechniek in de middag- {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} sessie. Hij zit tegenover twee aspiranten die het verhoor in dit rollenspel afnemen. Subliem speelt Hendriksen een verdachte die een vrouw met de dood heeft bedreigd met een vuurwapen. Hij houdt zich perfect van den domme. De groep kijkt toe. ‘Zo, beetje goed geslapen vannacht?’, begint een van de verhoorders. ‘Tjô, voorzover dat gaat, hè, in deze omstandigheden.’ Eerst zijn er wat formaliteiten. Een van de verhoorders spreekt de ‘cautie’ uit: ‘U bent niet tot antwoorden verplicht.’ Het eerste deel heeft als doel contact te maken. Ook moeten de agenten het ‘spanningsniveau’ bij de verdachte meten. Ze vragen naar de dagelijkse bezigheden en de sociale achtergrond. ‘Je wilt zo'n verdachte “afkaderen”’, legt Hendriksen na het spel uit. ‘Hij moet dingen gaan vertellen waarmee je hem later in het verhoor kunt confronteren. Maar ga niet echt meepraten over gemeenschappelijke hobby's bijvoorbeeld. Dan gaat de verdachte met je op de loop en dan ben je hem kwijt!’ Het tweede deel moet leiden tot het einddoel: de verdachte gaat ‘zingen’. ‘Je wilt uiteindelijk dat hij “komt”.’ Maar een verdachte kan toch onschuldig zijn? ‘Precies’, zegt psychologe Riekje Stokes, gespecialiseerd in verhoortechniek, met name bij zware criminaliteit. ‘Tegenwoordig spreken we ook niet meer van “bekennen”. Het gaat om “waarheidsvinding”. Al in een vroeg stadium van een verhoor praten we met een verdachte over eerlijkheid. “Ben je altijd eerlijk?” “Niemand is altijd eerlijk.” “Hoe ligt dat dan voor jou?”, vragen we. Dat hoort allemaal bij de tactiek van het “omsingelen” (zie het kader hieronder). Een verdachte zit toch met de vraag: “Ga ik de waarheid zeggen of niet?” En er zijn veel verschillende verhalen, maar er is maar één waarheid.’ {== afbeelding Wilfried Hendriksen, docent aan de Politieacademie, ‘staat op breken’ tijdens het verhoor door twee aspiranten. Foto: Monique van den Berg ==} {>>afbeelding<<} ■ Muteren 21.51 uur. Henk moet boven op de rem voor een bromfietser die geen voorrang verleent. Een oudere, nogal haveloze man. Aangeschoten? Kevin doet het raampje naar beneden. ‘Rechts heeft nog altijd voorrang.’ ‘Sorry, sorry, sorry’, klinkt het meer smekend dan verontschuldigend van de niet helemaal frisse figuur. Kevin: ‘Een klap was voor jou veel erger geweest dan voor ons.’ De man mag verder. Z'n achterlicht doet het tenminste. Dan moeten we toch nog, de enige keer deze avond, ‘met toeters en bellen’ door de stad. Op het drukste verkeersknooppunt aan de zuidkant van Groningen heeft een vrachtauto houten planken verloren. ‘Levensgevaarlijk, vooral voor motorrijders’, verduidelijkt de meldkamer. De ‘noodhulp’ is al ‘t.p.’, maar vraagt om assistentie. Henk raast bedreven door de binnenstad, een uitvalsweg op. We worden geflitst. Als het hout is opgeruimd, komt er nog een laatste melding binnen: weer iemand die over een hoog hek geklommen is bij een braakliggend terrein tussen twee woningen. Poging tot inbraak? Samen met de noodhulp erheen. Een van de agenten van de noodhulp belt aan bij een woning en vraagt de bewoner of hij even vanaf het balkon op het terrein kan kijken. ‘Ik mag altijd graag bij mensen binnenkomen.’ Niets bijzonders te zien in het schijnsel van de zaklantaarns. 22.42 uur. Terug op het hoofdbureau. De dienst zit er bijna op, alleen nog ‘muteren’: verslag leggen van de gebeurtenissen van deze avond. Henk meldt het registratiesysteem waar en wanneer hij geflitst is - alleen als een surveillance toestemming heeft om met toeters en bellen te rijden, wordt er ontheffing verleend. De bon voor de automobilist komt in ‘TOBIAS’, het Totaal Bonnen Informatie- en Afhandelingssysteem. Janneke keert met een collega terug van haar ronde. ‘Rustig, heel rustig.’ Op Kevin heeft de dure Mercedes bij de tippelzone deze avond de meeste indruk gemaakt. ‘O, die is van die blonde’, weet Jannekes collega van het heisateam; ‘die “gebruikt” niet en werkt voor zichzelf. Die verdient natuurlijk tien keer zo veel.’ En wat is er nu eigenlijk in Hoogezand gebeurd in die garagebox? Een agent leest de mutatie voor van zijn computerscherm: ‘Een natuurlijke dood. O, moet je kijken. “Schoonzoon heeft schoonvader herkent.” “Herkent” met een t!’ Verhoortechniek: omsingelen en stapelen Een veelgebruikte verhoortechniek in Nederland is ‘omsingelen’. Psychologe Riekje Stokes: ‘Je doet dat door middel van het “trechtermodel”. Dat betekent dat je van heel algemeen naar specifiek gaat. Er is hier een schietpartij geweest in een maisveld. Daar is een auto bij gebruikt. We weten op wiens naam de auto staat. Heeft die man er iets mee te maken? In het verhoor gaan we met de eigenaar eerst heel algemeen praten over het autogebruik. Als hij uit zichzelf vertelt dat hij zijn auto nooit uitleent, kan hij zich later in het verhoor niet meer verschuilen achter: “O, maar toen had ik hem net uitgeleend.” Dat is een voorbeeld van omsingelen.’ Op de Politieacademie worden bij de lessen Verhoortechniek allerlei verhoorbegrippen behandeld en geoefend, waaronder ‘stapelen’. Volgens de Handleiding verhoor (Van Amelsfoort e.a.) is dat ‘het door de verhoorder achter elkaar uitspreken van eerdere constateringen en confrontaties, zonder tussenkomst van de verdachte, met het doel de druk bij de verdachte te verhogen’. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Zijn adem riekte’ De taal van het proces-verbaal Trees Roose Als een politieagent in een proces-verbaal verslag doet van een strafbaar feit, gaat hij opeens een heel ander soort taal gebruiken: plechtig, ouderwets, wetboekachtig en bovenal tamelijk gekunsteld. Juridisch gezien is dat vast nodig, maar dat maakt het er vaak niet minder koddig op. Een bloemlezing uit het proza van de plichtsgetrouwe politieagent. ‘Er verscheen voor mij, verbalisant, een manspersoon die opgaf te zijn genaamd...’ Inbraak, moord, verkeersongeval of verkrachting, al deze delicten hebben één ding gemeen: als er verdachten worden gehoord, komt er een proces-verbaal. Bij het lezen daarvan lijkt het alsof niet de verbaliserende agent aan het woord is maar zijn overgrootvader. Want of zo'n proces-verbaal nu in Groningen of Vlissingen wordt opgemaakt, het ademt eenzelfde sfeer van merkwaardig ouderwets taalgebruik, dat vaak ook nog tamelijk krom is. Als taaldocent en parttime rechtbankrapporteur bij de reclassering lees ik daarin al decennialang de eigenaardigste stijlbloemen, ijverig opgetekend door plichtsgetrouwe politiemensen. Zij leren in hun opleiding om hun bevindingen rond overtredingen en misdrijven zo feitelijk mogelijk weer te geven, omdat hun verslaglegging bij een strafzaak bewijstechnisch van groot belang is. Daardoor ligt de nadruk op objectiviteit. Op generlei wijze mag de persoon van de verbalisant doorklinken in het geschreven verslag. Zo kan een agent bijvoorbeeld niet constateren dat betrokkene een mes draagt. Dat wordt al als een mening beschouwd. Hij mag alleen opschrijven dat hij met eigen ogen zág dat zulks het geval was. ■ Dienstvoertuig Het curieuze proza waartoe deze eis van objectiviteit leidt, laat enkele gemeenschappelijke kenmerken zien. Gewoon Nederlands is bijvoorbeeld uit den boze. Zoals gezegd is de stijl vaak stoffig en ouderwets. Als de politie een chauffeur aanhoudt die naar alcohol stinkt, ‘riekte zijn adem naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank’. Het is duister wie deze standaarduitdrukking ooit heeft verzonnen, maar hij is nog steeds gangbaar. Als de politie de verdachte dan nadert, ‘waren wij op dat moment zichtbaar als politieman gekleed en als zodanig duidelijk herkenbaar. Ook reden wij in een opvallend dienstvoertuig. Middels het transparant op ons surveillancevoertuig hebben wij, verbalisanten, getracht de bestuurder te doen stoppen. Deze vervolgde echter zijn weg, en reageerde niet op optische en geluidssignalen.’ Heeft er dan ook nog eens een ongeval plaatsgevonden, dan verwoorden zij dat als volgt: ‘nadat de slachtoffers waren vervoerd, hebben wij, verbalisanten, de plaats delict ruim afgezet met ter plaatse aanwezige collega's’. Soms is de taal zó abstract dat de verbalisant zijn eigen Een verdachte meldt dat hij zich in ‘een uitgaansgelegenheid bevond’, waar hij ‘aan de bar gezeten was’. woorden even in gewoon Nederlands samenvat. ‘Op grond van hevige emotionele problematiek (aangeefster was overstuur) heeft geen confrontatie in persoon plaatsgevonden.’ Ook situatieschetsen moeten in opperste nauwkeurigheid worden weergegeven: ‘Direct nadat wij de politiebus hadden neergezet naderde ons een aantal koplichten, waar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de verdachte auto tussen moest zitten. De hierna te omschrijven situatie zal ongeveer analoog aan de windstreken worden weergegeven. De genoemde koplampen naderden ons uit zuidelijke richting. De chauffeur zat voorin.’ Ouderwetse betrekkelijke voornaamwoorden worden gekoesterd: ‘de videoband welke tijdens de overval in werking was’. Verkeerde trouwens ook: ‘Een bierglas die ik in mijn hand hield heb ik richting jongen gegooid’ of ‘het wapen welke verdachte in zijn bezit had’. ■ Stijve mannelijkheid Soms wordt het taalgebruik, tegen alle schrijfregels in, bijna ritmisch mooi van alle onnodige herhalingen. ‘Wij verbalisanten zagen dat het geschreeuw van de man de aandacht trok van de belendende terrassen. Wij verbalisanten zagen dat de mensen opstonden om beter te kunnen zien wat er gebeurde. Wij verbalisanten voelden ons in onze goede eer en geweten aangetast door de beledigingen.’ Een ander voorbeeld, een fragment uit een verhoor: ‘U deelde mij mede dat mijn rol in de steekpartij nog niet duidelijk is. U deelde mij mede dat ik als verdachte wordt aangemerkt. U deelt mij mede dat ik als verdachte niet tot antwoorden verplicht ben.’ Elke verdachte heeft een eigen spreektaal, die zoveel mogelijk naturel in een proces-verbaal naar voren moet komen. Dat gaat vaak goed. Maar vaak ook niet. Een verdachte vertelt over een caféruzie, en meldt dat hij zich in ‘een uitgaansgelegenheid bevond’, waar hij ‘aan de bar gezeten was’. Tijdens de ruzie gooide hij het glas ‘met een behoorlijk harde worp richting zijn gezicht’. Hij heeft spijt, omdat hij het slachtoffer ‘geen letsel had willen toebrengen tijdens de schermutseling’. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook andere schrijftaalwoorden worden door verdachten opvallend vaak gebruikt: gehuwd zijn, vrouws- of manspersoon, woonachtig zijn, naderen en omtrent. {== afbeelding Een agente van de Politie Haaglanden wijst een burger op de gang van zaken bij het opnemen van een aangifte. Foto: Peter Monteny © Politie Haaglanden ==} {>>afbeelding<<} Behalve verdachten worden ook slachtoffers gehoord. Zo kan het gebeuren dat een vrouw aangifte doet omdat een man tegen haar zin ‘zijn stijve mannelijkheid in mijn vrouwelijkheid stopte en ik daar ernstig pijn van bekwam’. Uiteraard is er veel aandacht voor een goede behandeling van de aangehouden persoon tijdens zijn verblijf op het bureau. Een verdachte mag nooit een verklaring afleggen onder ontoelaatbare druk. Zo komt het dat deze zegt: ‘Het verhoor vond plaats in een ontspannen sfeer en ik heb daarover geenszins klachten. U heeft mijn verklaring wederom verwoord zoals ik heb bedoeld en zo op papier gezet. U heeft mij in voldoende mate van drinkwater voorzien en ik heb tijdens het verhoor geen druk van u ondervonden.’ Een bereidwillige verdachte zegt bij het verhoor ook nog: ‘Ik weet dat u mij wilt horen omtrent hetgeen er heeft plaatsgevonden. Ik ben bereid daaraan medewerking te verlenen.’ ■ Onbedoelde humor Het is wel duidelijk: er zit veel onbedoelde humor in de pv's. ‘Wij, verbalisanten, hebben van de verdachte vervolgens beiden een arm gepakt en tegen de muur van de woning aangebracht.’ Uit een proces-verbaal over een potloodventer: ‘De man versperde mij de weg met gesteven geslachtsdeel.’ Een politieman die een gruwelijke vondst deed, meldt in zijn verslag in een verkeerd gebruikte beknopte bijzin: ‘Zittend op de wc vond ik de dode vrouw.’ Nog een voorbeeld van een vreemde zin: ‘Nadat ondergenoemde tolk de aangever zijn verklaring had voorgelezen, volhardde hij daarin en ondertekende deze met de tolk.’ Soms zijn de verbalisanten bewust lollig. Na een brand in een paardenstal citeert het proces-verbaal een brandweerman die meldt dat er sprake moet zijn geweest van opzet, ‘want paarden roken nu eenmaal niet in bed.’ Eerdergenoemde potloodventer wilde trouwens graag ‘handgrepen’ om van zijn probleem af te komen. Omdat het hun vooral gaat om de inhoud en de woordkeuze, letten verbalisanten nauwelijks op taalfouten. Die worden veelvuldig gemaakt. Missers als ‘signalemend’, ‘enigst kind’, ‘buro van politie’, ‘u verteld’, ‘hij bekend’, ‘het meisje die’ en ‘hij heeft geld gepint’ komen veelvuldig voor. Woorden die aan elkaar moeten, worden over het algemeen los geschreven: ‘beneden verdieping’, ‘beveiligings bedrijf’, ‘schiet wapen’, ‘horeca gelegenheid’, ‘in beslag neming’. Zelfs het streepje in procesverbaal wordt vaak weggelaten. Maar goed, als de verdachte eenmaal is ‘afgehoord’, wordt het pv gesloten en als hij dan geluk heeft, wordt hij ‘invrijheid gesteld’. ■ Nazi's en naties De politie doet tegenwoordig steeds beter haar best om de verklaringen, waar dat kan, zo ongekunsteld mogelijk op te tekenen. Een leerlinge die moet vertellen over een seksueel ontspoorde leraar die haar oneerbare voorstellen deed: ‘Ik vond dat vet raar.’ Maar ja, vervolgens wel aangifte doen ‘terzake poging tot aanzetten van ontuchtige handelingen bij een minderjarige’. De tekst van de aangifte moet blijkbaar toch zo dicht mogelijk bij de letterlijke bewoordingen van het desbetreffende wetsartikel liggen. Daarom zal dit taalgebruik op korte termijn ook niet spectaculair veranderen. De juridische protocollen rond het opmaken van een proces-verbaal zijn nu eenmaal tamelijk ingewikkeld. Natuurlijk is het makkelijk glimlachen om de geconstrueerde en onnatuurlijke wijze waarop verbalisanten aan verslaglegging doen. Bedenk alleen wel dat het ook los van de eis van juridische waterdichtheid heel belangrijk is om secuur te formuleren. In 2005 werden twee politieagenten op straat voor ‘nazi's’ uitgescholden. De Leeuwarder rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat het proces-verbaal meldde dat zij voor ‘naties’ waren uitgemaakt. Normaal gesproken mag een rechter dergelijke fouten naast zich neerleggen wegens wat genoemd wordt ‘kennelijke verschrijving’. Universitair docent N. Kwakman van de Rijksuniversiteit Groningen vermoedde, zo liet hij in de regionale pers weten, ‘een beetje een lollige bui’ bij de politierechter, die ‘misschien de laatste tijd wat al te vaak onzorgvuldige processen-verbaal op zijn bureau heeft gehad en nu dacht dat hij die opsporingsambtenaren eens een keer op hun nummer moest zetten.’ {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Ander woord voor... Taaladviesdienst 263 andere woorden voor catchphrase Onze oproep om een alternatief voor catchphrase te bedenken, leverde (mede dankzij de e-mailnieuwsbrief Taalpost) 154 reacties met wel 263 verschillende woorden op. Enkele inzenders verwonderden zich over de keuze voor catchphrase als te vervangen term. We hebben toch al een gevleugeld woord of een gevleugelde uitdrukking? Jawel, maar een catchphrase is vaak afkomstig van tv, vooral van series. Een speciaal geval van een gevleugelde uitdrukking dus. Overigens hebben we zes jaar geleden naar een alternatief voor soundbite gezocht, en toen is gekozen voor pakzin - een woord dat nu ook voor catchphrase het vaakst werd ingezonden (tien keer). Andere vaak gesuggereerde woorden waren stopzin, plakzin, trefzin, hangzin, kenzin, vangzin en slagzin - waarbij dat laatste eigenlijk niet juist is, want dat is meer een reclameslogan. Verder wemelde het van de samenstellingen met pakken, beklijven, blijven en treffen. Sommige daarvan waren ‘catchy’ genoeg, maar de meeste inzendingen bleven niet echt hangen. Vijf inzendingen deden dat wel. Blijfzin bijvoorbeeld, of bijblijver - maar dat laatste zegt niet dat het om een zin gaat, en (bij)blijven kunnen ook andere citaten dan catchphrases wel. Voor tv-cliché is veel te zeggen: het is duidelijk, het is het enige woord dat de bron van catchphrases noemt, en het klinkt goed - alleen is cliché duidelijk negatief, terwijl catchphrase juist eerder het positieve en aanstekelijke aspect benadrukt. Gert Cuppens stelde twee woorden voor die we allebei vonden getuigen van veel vindingrijkheid. Bekzin bekt lekker en roept de associatie met het Engelse back op: zo'n zin keert steeds terug, in én buiten de context. En beetkreet is sterk omdat het rijmt, omdat catch terugkomt in beet, en omdat kreet vaak beter van toepassing is op een catchphrase dan het neutrale zin. Desondanks is er helaas geen enkele inzending die ons kansrijk genoeg lijkt om daadwerkelijk in zwang te raken. De meeste zijn te vlak of onherkenbaar, en sommige (zoals bekzin en beetkreet) misschien juist té opvallend. Toch willen we die laatste twee originele woorden belonen met de boekenbon van €25,- van de Stichting Lout (Let Op Uw Taal), die dus naar Gert Cuppens gaat. We danken uiteraard alle deelnemers voor hun creatieve inspanningen. Oproep De catchphrase is een interessant taalverschijnsel. Veel populaire catchphrases nestelen zich in het dagelijkse taalgebruik, variërend van gezinsleden die elkaar elke ochtend als agent Crabtree uit de tv-serie 'Allo 'allo begroeten met een jolig ‘Good moaning!’ tot jongeren die om de haverklap ‘Yeah but no but yeah but no’ zeggen, zoals Vicky Pollard uit de serie Little Britain. Op www.onzetaal.nl/tijdschr/awv/awv0705.php staan een paar voorbeelden, maar die lijst nodigt natuurlijk uit tot aanvulling. Het gaat dus om catchphrases die in het dagelijkse taalgebruik optreden. Wat zeggen uw gezinsleden om de haverklap? Wat hoort u tegenwoordig dagelijks om u heen? Zegt er nog wel eens iemand ‘Sapperdefap’ of ‘Ossiepossie’? Graag met bronvermelding van de catchphrase en liefst met een beschrijving van wanneer dit steeds gezegd wordt. U kunt ze mailen naar redactie@onzetaal.nl of per post toesturen. In de zomer zullen we de leukste inzendingen in een artikel bespreken. Ander woord voor... headhunter Een headhunter was vroeger in het Engels een koppensneller. Koppensnellen kwam onder meer op Irian Jaya voor: in stammenoorlogen werd het hoofd van de gedode tegenstander als trofee meegenomen. Tegenwoordig is een headhunter vooral iemand wiens werk bestaat uit het zoeken naar gespecialiseerd hoger personeel (en daarbij ook zonder scrupules mensen weglokt bij hun huidige werkgever). Volgens Van Dale kun je zo iemand ook in het Nederlands koppensneller noemen, maar dat woord zegt eigenlijk niets; dan is het ook in het Nederlands al vrij lang en vaak gebruikte headhunter toch duidelijker. Maar het blijft een vakterm, waarvoor vast wel een mooi alternatief aan te dragen is. De stichting Nederlands, die een lijst met 2400 Nederlandse alternatieven voor Engelse woorden op internet heeft gezet (wwwstichtingnederlands.nl), stelt kaderjager en kaderwerver voor. Kunt u ons verrassen met nog een andere rake vondst? Stuur die dan uiterlijk 6 juni naar taaladvies@onzetaal.nl of anders naar Taaladviesdienst Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. {== afbeelding Het woord headhunter wordt ook in het Nederlands gebruikt, hier als boektitel. ==} {>>afbeelding<<} {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst IJssel/IJsel ?Ik heb vroeger op school geleerd IJsel, Overijsel, IJselstein, etc. te schrijven, dus met één s. Tegenwoordig zie ik het bijna altijd met twee s'en, zelfs in atlassen. Hoe zit dat? !Historisch gezien is IJssel het best te verdedigen. Al in zeventiende- en achttiende-eeuwse atlassen wordt vrijwel zonder uitzondering deze schrijfwijze gebruikt. Zo schrijft Jan Christiaan Sepp in zijn Nederlandsche reise- en zak-atlas uit 1773: ‘De Rivier de Geldersche Yssel is de Rechter Arm van den Rhyn, beginnende by de Schans Ysseloort, niet ver van Arnhem.’ Ook noemt hij (onder meer) ‘de Hollandsche Yssel’, ‘Ysselstein’ en ‘Overyssel’. De spelling met één s werd vanaf eind negentiende eeuw in veel schoolatlassen gebruikt, met name in de bekende Bosatlas (eerste druk: 1877). De maker hiervan, de Groningse schoolmeester en redacteur P.R. Bos, schreef Nederlandse plaatsnamen zo veel mogelijk zoals ze volgens de toenmalige woordvormings- en spellingregels geschreven zouden moeten worden - bijvoorbeeld Zutfen, Oosterwijk en Kuilenburg en niet Zutphen, Oisterwijk en Culemborg. Omdat na een ij één s voldoende is om de juiste uitspraak te garanderen, vond Bos dat het IJsel moest zijn, en bijvoorbeeld ook Rijsen (nu Rijssen). Pas in 1955 stapte de Bosatlas over op de aardrijkskundige schrijfwijzen die altijd gebruikelijk waren geweest. Maar toen hadden enkele generaties scholieren al IJsel leren schrijven. Ieder/iedere mens ?Laatst zei iemand: ‘Ik vind dat ieder mens recht heeft op schoon drinkwater.’ Dat vind ik ook, maar dat ‘ieder mens’ zette me aan het denken: moet het niet iedere mens zijn? !Zowel ieder mens als iedere mens is juist, maar ieder mens is gewoner. Met mens is iets bijzonders aan de hand: zowel de mens als het mens is mogelijk. Met de mens bedoelen we ‘de mens in het algemeen’; het mens verwijst meestal naar een (onaardige) vrouw (‘dat mens van hiernaast’). Bij de-woorden worden elk en ieder doorgaans verbogen: elke medewerker, iedere dag; bij het-woorden blijft de e achterwege: elk huis, ieder meisje. Toch hoeft ieder mens niet ‘iedere (onaardige) vrouw’ te betekenen. Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) wordt in gevallen als ieder(e) mens en ieder(e) persoon ‘bij voorkeur de vorm zonder -e gebruikt’, ook als mens ‘mens in het algemeen’ betekent. Iedere mens en elkemens zijn dus niet fout, maar minder gewoon; voor veel mensen zal het wat stijf aandoen, en misschien zelfs een tikje filosofisch. {== afbeelding IJssel met dubbel s in de Grote historische atlas van Nederland, 1830-1855. ==} {>>afbeelding<<} Bij tijd en wijle ?Wat betekent wijle eigenlijk, in de uitdrukking bij tijd en wijle? !Bij tijd en wijle betekent ‘af en toe’; vroeger kon er ook ‘na verloop van tijd, als schikt’ mee worden bedoeld. Wijl of wijle is een oud woord voor ‘periode, poos’, te vergelijken met het Duitse Weile. Het Groot uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) schrijft: ‘Tijd en wijle betekenen hier dus hetzelfde. Het klinkerrijm heeft een versterkend effect.’ Wijl(e) is zelf in onbruik geraakt, maar het komt in een aantal alledaagse woorden nog terug. Bijvoorbeeld in terwijl, dat een verkorting is van ter wijle dat (letterlijk ‘in de tijd dat, op het moment dat’); in dikwijls, waarin wijl ‘terugkerend tijdstip’ betekent en dik ‘veelvuldig’; en in onderwijl (‘gedurende de tijd’), een synoniem van intussen. New Yorks/New-Yorks/Newyorks ?Hoe zit het nu precies: is het New Yorks, New-Yorks of Newyorks? !New Yorks is juist, zowel in de groene als in de witte spelling. Evenzo is het New Yorker. Als een eigennaam uit twee delen bestaat, blijft in afleidingen (bijvoorbeeld op -s, -n of -er) de spatie intact: New Yorks(e), Costa Ricaan(s), Sierra Leoons, Sri Lankaan(s), New Delhiër. Soms vervalt een deel van de naam, zoals bij Salvadoraan (‘inwoner van El Salvador’) en Marinees (‘inwoner van San Marino’). Als een naam een streepje bevat, blijft dat ook staan in afleidingen: Equatoriaal-Guineeër, Nieuw-Zeelands, Zuid-Bevelander. Periode van vier maanden ?Er bestaan woorden voor een periode van drie maanden, namelijk trimester en kwartaal, en voor zes maanden: semester. Maar hoe noem je een periode van vier maanden? !De hedendaagse woordenboeken kennen hier (nog) geen woord voor. Naar analogie van trimester en semester zou de term quadrimester gebruikt kunnen worden. Het woorddeel -mester komt van het Latijnse mensis, ‘maand’, en de voorvoegsels tri-, se- en quadri- betekenen respectievelijk ‘drie’, ‘zes’ en ‘vier’. Latijnse woordenboeken noemen het bijvoeglijk naamwoord quadrimestris: ‘vier maanden durend, viermaands’. En onder meer in het Frans en het Italiaans wordt quadrimestre wel gebruikt. Een andere mogelijkheid is tertiaal (letterlijk: ‘een derde (jaar)’), naar analogie van kwartaal (‘een vierde (jaar)’). Dit woord heeft als nadeel dat het minder precies is: het betekent letterlijk alleen maar ‘derde deel’; de betekenis ‘van een jaar’ zit er niet heel duidelijk in. Overigens hoeft dat geen argument te zijn om het te vermijden: een woord krijgt zijn betekenis door de manier waarop het gebruikt wordt; dat is immers ook bij kwartaal gebeurd. Zowel quadrimester als tertiaal is echter niet erg gebruikelijk. Wie een van de twee wil gebruiken, kan het best ergens in de tekst toelichten wat ermee bedoeld wordt. Op de website van Onze Taal worden meer dan duizend taalkwesties besproken: www.onzetaal.nl/advies. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. {== afbeelding De saffraankrokus (Crocus sativus) bloeit niet in de lente maar in de herfst. ==} {>>afbeelding<<} Krokus niet altijd lentebloem Dr. J.A. Schulp - Oud-Docent Warenkennis, Sneek In ‘Taaltest’ van het februari/maartnummer tracht de Taaladviesdienst de lezers de etymologische verwantschap tussen krokus en kurkuma te laten ontdekken vanuit de vraag: ‘Welke lentebloem heeft iets te maken met de Indische specerij kurkuma?’ Mensen die verstand hebben van bloemen en/of gastronomie worden hiermee op het verkeerde been gezet. De saffraankrokus, Crocus sativus, is namelijk een herfstbloeiende krokus. Er bestaan meer herfstbloeiende krokussoorten, zoals de Crocus speciosus. Maar alleen C. sativus wordt verwerkt tot saffraan. Kortom: het is niet helemaal correct om de krokus zonder nadere specificatie als een lentebloem aan te duiden. Los of aaneen? Joop van Mil - Sportverslaggever, Paramaribo Charles den Tex reageert in het oktobernummer van 2006 in de rubriek ‘Reacties’ op de aflevering van de rubriek ‘Hom of kuit’ waarin Frank Jansen ingaat op de vraag ‘Woorddelen los schrijven minder gedogen?’ Den Tex neemt duidelijk stelling tegen de aaneenschrijfregels. Mijn overtuiging is dat het aaneenschrijven van woorddelen minder te maken heeft met de door Den Tex veronderstelde regelzucht van de Nederlandse overheid, en meer met het voorkomen van misverstanden. Het volgende geval spreekt voor zichzelf. Anderhalf à twee jaar geleden werd op de Johan Adolf Pengel-luchthaven in Suriname (in de volksmond ook wel ‘vliegveld Zanderij’ genoemd) een aanvang gemaakt met de verbouwing van de aankomsthal. In de kranten stond het volgende bericht: ‘(...) deze verbouwing is noodzakelijk om de luchthaven passagiers vriendelijker te maken.’ (In de Surinaamse pers wordt over het algemeen het door Den Tex gepropageerde los schrijven van samenstellingen gebezigd.) Op televisie werd dit bericht door een vrouwelijke nieuwslezer, die overigens perfect Nederlands spreekt, als volgt voorgelezen: ‘(...) deze verbouwing is noodzakelijk om de luchthavenpassagiers vriendelijker te maken.’ Het had dus moeten zijn ‘(...) de luchthaven passagiersvriendelijker te maken.’ Den Tex stelt voor de oorlog te verklaren aan het platform Signalering Onjuist Spatiegebruik. Ik denk eerder aan een vredeskus. Herkomst mafia Henny Hassebroek - 't Harde Nicoline van der Sijs schrijft in de februari/maartaflevering van haar rubriek ‘Etymologica’ dat de herkomst van het woord mafia, in het Nederlands gespeld als maffia, onbekend is. Ik wil u in dit verband wijzen op het boek Cosa Nostra van John Dickie (2004), waarin een mogelijke verklaring wordt gegeven voor het ontstaan van dit woord. In een dialect dat vroeger in Palermo gesproken werd, zou mafioso iets betekenen als ‘stoer’ of ‘zelfbewust’, en iemand die die eigenschappen bezat, werd als ‘mafioso’ bestempeld. Later kreeg het woord mafioso criminele connotaties vanwege het toentertijd zeer populaire toneelstuk I mafiusi di la Vicaria, uit 1863. Het ging over een aantal gevangenen (‘mafiusi’) wier gedragingen en onderlinge verhoudingen veel weg hadden van wat we tegenwoordig bij de maffia vinden. De basis voor I mafiusi zou een verhaal zijn dat aan de (onbekende) makers van het stuk zou zijn verteld en dat over georganiseerde misdaad ging. Dit laatste is nooit bevestigd. Het woord mafiusi komt overigens alleen in de titel voor en is er vermoedelijk als lokkertje in gezet vanwege bovengenoemde betekenis. Naschrift Nicoline van der Sijs Deze verklaring van mafia en mafioso wordt ook genoemd in bijvoorbeeld het grote Italiaanse etymologische woordenboek van Cortelazzo en Zolli. Zij gaan echter voor mafioso uit van een voor de hand liggende betekenisverschuiving van ‘moedige man’ naar ‘overmoedige man, man die zijn moed inzet in de misdaad’. Het genoemde toneelstuk zou verantwoordelijk zijn voor de verbreiding van het woord buiten Sicilië. Dit alles laat onverlet dat de etymologie van mafia onzeker is: we weten namelijk niet waar dit Siciliaanse woord, dat pas in de negentiende eeuw voor het eerst wordt genoemd, vandaan komt. Er zijn verbanden gelegd met verschillende Arabische en Romaanse woorden, die echter allemaal problemen opleveren, ofwel wat betreft de klank ofwel wat betreft de betekenis. ‘Post coitum omne animal triste’ E. Goossens - Sint-Truiden, België Riemer Reinsma gaat in de januari-aflevering van zijn rubriek ‘Bij wijze van zeggen’ in op de herkomst van de uitdrukking ‘Post coitum omne animal triste’ (‘na de coïtus is ieder dier terneergeslagen’). Hij vermeldt ook de latere uitbreiding ‘praeter gallum, qui cantat’ (‘behalve de haan, want die kraait’). In mijn Leuvense studententijd voegden we daar nóg een regel aan toe, gebruikmakend van het feit dat gallus behalve ‘haan’ ook ‘Galliër’ kan betekenen, namelijk ‘et omnium g/Gallorum Belgae fortissimi’ - ‘en van alle hanen/Galliërs zijn de Belgen het dapperst’. Dat is een parafrase van een bewering uit De bello Gallico (‘Over de Gallische oorlog’) van Julius Caesar (ca. 100-44 v. Chr.), die door ons geregeld op studentikoze bijeenkomsten luidruchtig ten gehore werd gebracht. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Afleidingen, die aen krankzinnigheid grenzen’ De etymologische speculaties van de 16de-eeuwse geleerde Becanus Berthold van Maris Willem Hietbrink, ‘de Duizenddichter’, die in het tv-programma Man bijt hond uiteenzet hoe bijvoorbeeld het Franse fromage (‘kaas’) teruggaat op ‘af-room-maken’ en het Engelse duty (‘plicht’) op ‘doe-het-uwe’, is niet de enige die ervan overtuigd is dat het Nederlands het dichtst bij de ‘oertaal’ ligt. De zestiende-eeuwse geleerde Becanus dacht er ook al zo over. Hij werkte zijn ideeën uit in een beroemd, fascinerend, maar door wetenschappers bespot boek: het werk van een geniale fantast. {== afbeelding De zestiende-eeuwse geleerde Becanus, vereeuwigd in een muur van boerderij ‘Leenhof’ in het Noord-Brabantse gehucht Gorp, nabij Hilvarenbeek. ==} {>>afbeelding<<} Het wonderlijkste taalkundige boek dat ooit door een Nederlander werd geschreven, heet Origines Antwerpianae (‘De oorsprong van Antwerpen’). Het verscheen in 1569, in het Latijn, en is van de hand van Joannes Goropius Becanus, een Antwerpse humanist die eigenlijk Jan Geertszone van Gorp heette. In dit boek, dat meer dan duizend bladzijden dik is, ‘toont hij aan’ dat het Nederlands nog sterk verwant is aan de oertaal. Becanus - met deze naam is hij de geschiedenis in gegaan - was niet zomaar iemand. Hij had een uitstekende reputatie als arts, was zelfs een tijdje de lijfarts van twee zusters van Karel de Vijfde, en in Antwerpen, waar hij na omzwervingen door Europa ten slotte ging wonen, stond hij als geneesheer aan het bed van de beroemde drukker Christoffel Plantijn, toen deze bijna overleed aan zijn verwondingen na een afranseling op straat. Zoals veel humanisten in de toenmalige Nederlanden voelde Becanus zich thuis in verschillende disciplines: naast geneeskunde waren dat filosofie, wiskunde en de klassieke talen. Hij behoorde tot de vrijzinnig-intellectuele elite van Antwerpen en werkte mee aan de Biblia polyglotta, de belangrijkste wetenschappelijke bijbeleditie van die tijd. Ook wist hij te regelen dat de stad Antwerpen hem opdracht gaf tot het schrijven van een stadsgeschiedenis. Toen dit werk af was, bleek dat De oorsprong van Antwerpen vooral over taal ging. Want taal was de grote obsessie van Jan Geertszone van Gorp. ■ Babylonische spraakverwarring In encyclopedieën wordt meestal vermeld dat Becanus dacht dat het Nederlands de oertaal was, of nog krasser: de taal van Adam en Eva. Maar dat is een te gemakkelijke vereenvoudiging van wat hij werkelijk beweerde. Becanus meende dat het Nederlands de enige taal was die direct van de oertaal afstamde en er nog erg op leek. Alle andere talen waren in zijn ogen het product van de Babylonische spraakverwarring. Bij de bouw van de toren van Babel werd de oertaal door goddelijke tussenkomst veranderd in een heleboel onderling onverstaanbare talen. De Antwerpenaren echter zouden afstammen van Jafet, een van de drie zonen van Noach. De nakomelingen van Jafet hadden niet meegebouwd aan de toren van Babel, en dus hadden zij de oertaal bewaard - zij het in verbasterde vorm. De oertaal was volgens Becanus dus een oude, ‘zuivere’ vorm van het Nederlands, een soort proto-Nederlands of oer-Nederlands - zelf gebruikte hij er het woord Cimbrisch voor - en alle andere talen zouden tot dit oer-Nederlands te herleiden zijn. Taalkundige en godsdienstige argumenten lopen in zijn boek door elkaar heen. Becanus moest {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} natuurlijk verklaren hoe de nakomelingen van Jafet uiteindelijk in Antwerpen terecht waren gekomen en ontwierp daartoe zijn eigen geschiedenis: een zeer persoonlijke interpretatie van de Bijbel en allerlei bij elkaar geraapte weetjes uit eigentijdse, middeleeuwse en antieke bronnen. ■ Volmaakte taal De taalkundige argumenten zijn voor de hedendaagse lezer interessanter. Becanus vergeleek het Nederlands - althans de variant die hij sprak: het Brabants van Antwerpen - met de talen die hij kende. Dat waren vooral het Latijn, Grieks en Hebreeuws. Hij stelde vast dat de woorden in het Nederlands korter zijn dan in het Latijn en Grieks. Veel alledaagse Nederlandse woorden bestaan maar uit één lettergreep. Becanus veronderstelde dat de woorden in de oertaal allemaal uit één lettergreep hadden bestaan. Het Hebreeuws had ook veel eenlettergrepige woorden, maar die hadden vaak meerdere betekenissen. Het Nederlands had volgens Becanus veel meer woorden dan het Hebreeuws, zodat er voor elke betekenis een apart woord was, wat het Nederlands tot een uitzonderlijk heldere taal maakte. Kortom, hij vond het Nederlands kernachtiger, helderder en rijker dan andere talen. Het was zo volmaakt dat het geen twijfel leed dat het Nederlands nog heel dicht bij de oertaal stond. Becanus had ook zijn eigen kijk op hoe talen zich gevormd hadden. Het was ooit begonnen met letters, die zelf al een betekenis hadden. Daaruit waren de eenlettergrepige basiswoorden gevormd. Door die basiswoorden met elkaar te combineren ontstonden vervolgens langere en complexere woorden - wat volgens hem niet per se een verrijking was. Het was juist vaak een vorm van aftakeling en verarming. Ook het Nederlands dat in Antwerpen gesproken werd, was in de ogen van Becanus van mindere kwaliteit dan het oer-Nederlands, ook al was het veel minder afgetakeld en verarmd dan al die andere talen. Deze kijk op de ontwikkeling van taal doet nog middeleeuws aan: de mensheid had zich in de loop van de geschiedenis steeds verder verwijderd van de zuivere oorsprong. Becanus was ervan overtuigd dat letters oorspronkelijk ook een betekenis hadden gehad. Aangezien de Heilige Geest de letters gecreëerd had, zo redeneerde hij, waren die letters in beginsel volmaakt. De ee bijvoorbeeld symboliseerde eenheid. De t was een bindende letter. Vandaar dat uit de ee en de t het woord eed kon ontstaan. De h stond voor hoogte en kwam daarom voor in hoog, maar ook in heet, want warmte stijgt. Alle Nederlandse woorden konden herleid worden tot het eenlettergrepige oer-Nederlands. Een paar voorbeelden van dit etymologische gegoochel: -appel = ‘ap-fel’. Ap = ‘happen, grijpen’, fel = ‘wreed’. Het woord appel herinnert ons aan de appel die door Eva in het Paradijs gegeten werd. -varken = ‘ver-ken’, ‘ver van het kennen’. Het varken is het symbool van de mens die zijn kennis niet richt op God en aan de aarde gebonden blijft. Zo iemand is een varken. -wijs = ‘wy-sie’, ‘wie wijd ziet’. -been (in de betekenis ‘bot’) = ‘bieen’. Beenderen houden het lichaam bijeen. -schip komt van scheppen (‘maken’). Een schip moet met zorg gemaakt worden. Bovendien werd het eerste schip, de ark van Noach, gemaakt in opdracht van de Schepper. -slang = ‘siel-hang’. Hangt onze ziel op, wurgt haar, een verwijzing naar de slang in het paradijs. Dat vorm en betekenis in het oer-Nederlands volmaakt in evenwicht waren, was nog te zien aan woorden die bij omkering van de letters een omgekeerde betekenis kregen. Als voorbeelden noemt Becanus: -barg (‘berg’) - grab (‘graf’) -een - nee -roof - voor -tup (‘top’) - put -an (‘aan’) - na Uiteindelijk waren ook de woorden van het Latijn, Grieks en Hebreeuws te herleiden tot het oer-Nederlands. Becanus geeft vooral voorbeelden uit het Latijn: -lupus (‘wolf’). Komt van sluip, sluipen. -malum (‘appel’). Komt van mael, malen. Men maalt het eten met de tanden, vandaar onze woorden maal en maaltijd. Het eerste eten van de mens bestond uit appels. -purpura (‘purper’). Komt van ‘purvur’, ‘zuiver vurig’. Vuur zuivert alles. -videre (‘zien’). Komt van wijd. Ook de namen van mythologische en bijbelse figuren kunnen vanuit het Nederlands verklaard worden: {== afbeelding In Origines Antwerpianae (‘De oorsprong van Antwerpen’, 1569) legt Becanus uit dat het Nederlands de enige taal is die direct van de ‘oertaal’ afstamt. Foto: Ed Schilders ==} {>>afbeelding<<} -Bacchus = ‘Bac-got’ (‘beker-god’). De god der bekers. -Atlas = ‘haat-land’. Hij hield meer van de zee dan van het land en ook was hij veel bezig met de sterren. -Adam = ‘haat-dam’ (‘tegen de haat van de slang’). -Eva = ‘eeuw-vat’. Een vat van alle eeuwen: de vrouw als moeder. Wie dat vat vult, is een ‘vat-er’ (‘vader’). Overigens geeft Becanus elders in zijn boek nog twee heel andere etymologische verklaringen van de naam Eva. Zo worden er in De oorsprong van Antwerpen duizenden etymologische verklaringen gegeven, die vervlochten zijn met Becanus' persoonlijke versie van de geschiedenis van de mensheid. Tussen de bedrijven door komen er ook nog allerlei andere zaken voorbij. Bestonden er vroeger reuzen?, vraagt Becanus zich af, en bij het antwoord op deze vraag (nee) komt zijn artsenkennis hem goed van pas. Hoe groot was de ark van Noach en konden alle dieren erop? Ja, hij rekent het voor. Hoe ontstaat regen? Was Antwerpen vroeger zee? Ook legt hij uit dat de appel waar Eva van at eigenlijk een vijg was: een zoete vrucht die zoete wellust symboliseerde. ■ Duizelingwekkend Het is al met al een duizelingwekkend boek. En ook een boek dat bijna niemand helemaal gelezen heeft, zoals wel {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} vaker het geval is met beroemde boeken. Van het werk werden door Christoffel Plantijn tachtig exemplaren gedrukt - een normale oplage voor die tijd - en daarbij is het gebleven. Het werd nooit herdrukt, en is ook nooit vertaald. De meeste exemplaren liggen nu in universiteitsbibliotheken. {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} De Belg Eduard Frederickx is misschien de enige die de meer dan duizend bladzijden zestiende-eeuws Latijn werkelijk gelezen heeft. Hij promoveerde op Becanus, in 1973. Over de stijl van het boek schreef hij: ‘Naar Torrentius [een andere humanist - BvM] beweert zou Becanus door zijn ideeën zo gefascineerd zijn geweest dat hij er dag en nacht over nadacht. Eens dat hij echter begon te schrijven, zette hij alles lukraak op papier, zonder grondige voorbereiding. Hij bekent trouwens zelf dat hij het manuscript van de Origines niet herlas, vermoedelijk omdat er haast geboden was bij het publiceren.’ De Nederlandse taalkundige J.H. Halbertsma formuleerde het in de negentiende eeuw aldus: ‘Deze lijvige foliant telt niet minder dan 1100 bladzijden, waerin bergen van geleerdheid in schrikkelijke wanorde op elkander gestapeld liggen, en zulks om afleidingen, die aen krankzinnigheid grenzen, waer te maken (...). Doch gelijk men een parel op een mestfaelt vindt, zo komt dit dwaze boek de eer toe van het Gotische Onze Vader het allereerst wereldkundig te hebben gemaakt.’ Inderdaad, Becanus heeft dit stukje oeroud Germaans, dat later door veel historisch taalkundigen is bestudeerd, als eerste gepubliceerd. ■ Aantrekkingskracht De aantrekkingskracht van het etymologisch speculeren is altijd groot geweest. Dat is al te zien in een van de dialogen van Plato, Kratylos, waarin Socrates uitgebreid fantaseert over de herkomst van allerlei woorden, en ook over de betekenis van letters. Maar het verschil is dat Socrates wéét dat hij speculeert en zelf niet erg in zijn eigen speculaties gelooft. Becanus daarentegen geloofde wel in zijn eigen hersenspinsels. Hij had een systeem bedacht en raakte helemaal in de ban van dat systeem. Een interessant psychologisch verschijnsel, dat je vaak tegenkomt in de pseudo-wetenschap, maar ook in de wetenschap zelf. Denk maar aan Freud, die een prachtig psychoanalytisch systeem bedacht waar ruim een halve eeuw lang door velen in geloofd werd, zonder dat er ooit enige vorm van empirisch bewijs voor was. De oorsprong van Antwerpen verscheen in een spannende tijd, zestien jaar voor de val van Antwerpen, toen er in deze toenmalige wereldstad allerlei nieuwe ideeën circuleerden. Het wemelde er van de protestanten, ook al waren er maar weinig die daar openlijk voor uitkwamen. Hoe het met Becanus' religieuze voorkeuren zat, is ook onduidelijk. Hij gebruikt in zijn boek soms christelijke argumenten die middeleeuws aandoen: het feit dat veel basiswoorden uit drie letters bestaan, zou bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar de Heilige Drie-eenheid. Maar de manier waarop hij de Bijbel interpreteert, is zonder meer creatief en onorthodox. Ook stoorde hij zich in het geheel niet aan het gangbare (katholieke) standpunt dat het Hebreeuws de eerste taal was. Willem Hietbrink: hedendaagse nazaat van Becanus Willem Hietbrink, die in het tv-programma Man bijt hond geregeld zijn geheel eigen etymologieën ten beste geeft, noemt in zijn boek Kwispelen met taal (1995) Becanus als een belangrijke inspiratiebron. Net als Becanus beschouwt Hietbrink het Nederlands als de enige taal die afstamt van de oertaal en er nog erg op lijkt. Bij Hietbrink leidt dit tot onder (veel) meer de volgende afleidingen, die overigens door de taalwetenschap - en ook dát is een overeenkomst met Becanus - niet serieus worden genomen. condoom = ‘gom-doe-om’ favoriet = ‘fa-vor-iet’: ‘ver-voor-uit’ snor Dat zit snor, ‘s-n-or’: ‘is-in-orde’ vliegtuig = ‘vliegt-huig’: ‘vliegt hoog’ yesterday (Engels, ‘gisteren’) = ‘gisterdag’ krompir (Slavisch, ‘aardappel’) = ‘kroem pier’: ‘kromme peer’ Kartoffel (Duits, ‘aardappel’) = ‘gaarde appel’ {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Lachwekkend In zijn eigen tijd en de periode daarna had Becanus een handjevol aanhangers, onder wie de beroemde geograaf Ortelius en een paar belangrijke vroege taalkundigen. Maar zijn theorie werd ook door veel tijdgenoten al als lachwekkend ervaren. De bekende Nederlandse humanist Justus Lipsius, die Becanus persoonlijk had gekend, zei over hem, in een brief aan een geleerde vriend: We hebben al vaak gesproken - nu ja, spreken, het is eerder grapjes maken - over onze taal en over Becanus, die haar, zoals je weet, niet alleen als een zeer oude en mooie taal beschouwt, maar zelfs als de oertaal en in zekere zin zelfs als de moedertaal van alle andere talen. De mensen bij ons zaten op het puntje van hun stoel en in het buitenland stonden allen versteld van zulke waagstukken en ongehoorde probeersels, en vele mensen vonden het ook lachwekkend. Wil je mijn mening weten? Wel, ik respecteerde die man en bewonderde zijn scherpe, vlugge, ja rijke geest. Rijke geest, mocht hij zich tenminste op een ander onderwerp hebben toegelegd. Lipsius weerlegt een aantal redeneringen van Becanus. Hij wijst erop dat het Nederlands ‘in de afgelopen zeshonderd jaar’ veel sterker veranderd is dan Becanus veronderstelt. Hij bewijst dat aan de hand van een van de oudste Nederlandse teksten, de Wachtendonckse psalmen uit de tiende eeuw. En als de oertaal te herkennen zou zijn aan het grote aantal eenlettergrepige woorden, dan zou het Chinees de oertaal moeten zijn, schrijft Lipsius - ‘dat hoor ik toch van mensen die daarvandaan schrijven.’ Deze brief van Lipsius, die in vergelijking met De oorsprong van Antwerpen verfrissend modern overkomt, werd vorig jaar door Tom Deneire en Toon Van Hal vertaald en uitgegeven (Lipsius tegen Becanus, uitgeverij Florivallis). Het werk van Becanus blijft voor de niet vloeiend Latijn lezende voorlopig nog ontoegankelijk. Het al eerder genoemde proefschrift van Frederickx bestaat alleen in manuscriptvorm. Toon Van Hal werkt nu aan een herwerking van dat proefschrift, een monografie die in 2009 moet verschijnen. Wie meer wil lezen over deze geniale fantast, moet dus nog even geduld hebben. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Vraagteken ‘Beste Jan,’ mailt iemand van de administratie, ‘zou jij ons een kopie van je VAR willen sturen.’ Een collega: ‘Wil je vast even de 7de maart noteren.’ Vragende zinnen zonder vraagteken. Is het vraagteken aan het verdwijnen? Voor dat soort dramatische veronderstellingen is het misschien nog een beetje vroeg, maar toch, er ís iets aan de hand. Een kwartiertje bladeren in m'n mailarchief levert talloze voorbeelden op. Mailtje over op te zetten project: ‘Is het nog wel gewenst dat ik meedoe aan deze opzet.’ En: ‘Hoe kunnen we een vertaalslag maken.’ Of: ‘Kunnen we op de een of andere manier ook een barter-prijskaartje aan de toekomst knopen.’ Het kan best zo, daar niet van. De toon gaat niet omhoog aan het einde, maar de aard van de mededeling blijft duidelijk. Als er ‘wil je s.v.p. vast even’ had gestaan, had je aan het eind geen vraagteken verwacht. Dan zit de vraag al in dat s.v.p. Zou dat het zijn? S.v.p. heeft in de loop der jaren iets ambtelijks gekregen, iets autoritairs. S.v.p. staat op bordjes in de parkeergarage, in missives van de Belastingdienst; dat is geen verzoek meer, dat is een opdracht. Dus dat gebruiken mensen onder elkaar liever niet. Maar puur een verzoek, een vraag, met vraagteken, dat is dan weer het andere uiterste. ‘Heb jij het telefoonnummer van Kees voor me.’ ‘Kun je me hierover terugbellen.’ In formele situaties worden taalgebruikers vaak onzeker over de gepastheid van bepaalde woorden. Dan heet ‘opwarmen’ in de gebruiksaanwijzing van een cv-thermostaat ineens ‘aanwarmen’, want opwarmen, dat klinkt naar kliekjes en kant-en-klaarsoep. Of men gaat aanhalingstekens om woorden plaatsen die daar helemaal niet om vragen. ‘Onlangs is bij u de “meterstand” opgenomen.’ De schrijver denkt dat meterstand informeel is; voor alle duidelijkheid wil hij dat woord toch graag gebruiken, maar dan moet hij zich wel even ‘verontschuldigen’. Voor het vraagteken zou iets dergelijks kunnen gelden. Je hoeft maar even naar een vraagteken te kijken en je ziet een raar, aanstellerig ding. Zo'n koket sliertje, parmantig zwevend boven die punt, kan dat eigenlijk wel, in een professionele omgeving(?) Past dat wel bij een mean and lean taalgebruik(?) Op privéplatforms als MSN wordt het vraagteken normaal gebruikt, verzekert mijn dochter mij, vrij kwistig zelfs, zoals alle leestekens en andere grafische rekwisieten, emoticons bijvoorbeeld. Ook in het mondelinge taalgebruik lijkt het vraagteken eerder in dan uit de mode. U weet wel, van die jongelui? Die elke zin met een vraagteken afsluiten? Wat dus uit Californië schijnt te komen? Van rijkeluiskinderen in de Valley, die opgroeien in een soort ommuurde mini-compounds, voorzien van alle gemakken? Waardoor ze in een soort mentale privécocon leven? En geen idee hebben of de mededelingen die ze doen uitgaan wel begrepen worden? Zodat ze dus eigenlijk alles in de vragende vorm doen? Vandaar ook de hele tijd dat ‘halló?’, waarmee ze als het ware aankloppen, bij elkaars cocon? Mensen zeggen ook steeds vaker: ‘Ik heb daar mijn vraagtekens bij.’ Zijn dat de vraagtekens die ze uitsparen in hun correspondentie(?) Jan Kuitenbrouwer {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘We moeten hun het lastig maken’ Over een nieuwe zinsvolgorde waarop we konden wachten Joop van der Horst Een journalist van NRC Handelsblad schreef onlangs dat ‘we mensen het lastig maken’. Die volgorde is merkwaardig, want de meeste mensen zouden kiezen voor ‘het mensen lastig maken’. Maar is de volgorde ook fout? Volgens taalkundige Joop van der Horst niet. Misschien is deze journalist zelfs wel gevoeliger voor de levende taal dan de doorsnee-taalgebruiker. Een poosje geleden las ik de volgende zin: Als het moet gaan we mensen het lastig maken. (NRC Handelsblad, 25 januari 2007) Nu de geest van de twintigste-eeuwse taalschoolmeester Charivarius weer los is, en menigeen moord en brand roept over de slechte taalbeheersing van scholieren en (pabo-)studenten, kunnen we niet voorzichtig genoeg zijn. In de woorden van Charivarius' bestseller kunnen we ons afvragen: ‘Is dat goed Nederlands?’ Zelf zou ik schrijven: ‘(...) gaan we het mensen lastig maken’, en daarom viel de krantenzin me op, maar is mijn volgorde beter? Ik heb schoolgegaan in de gelukzalige tijd dat daar nog lesgegeven werd, maar zegt dat alles? Hoe was de schoolopleiding van de redacteur van de NRC? Ik weet er niets van, maar 't is natuurlijk mogelijk dat hij of zij recentelijk de pabo gedaan heeft. Sommige vragen zijn eenvoudig te beantwoorden. Bijvoorbeeld de vraag wat het vaakst voorkomt. Is dat het mensen lastig maken of mensen het lastig maken? Daarover kan geen twijfel bestaan. Zinnen als ‘(...) gaan we het mensen lastig maken’ zijn veel frequenter dan zinnen als ‘(...) gaan we mensen het lastig maken.’ Mijn persoonlijke voorkeur loopt dus gelijk met die van de meerderheid. Maar hoe komt iemand ertoe om af te wijken van de meerderheid? Hoe raar is die andere volgorde? ■ Jaloers en voorspelbaar maken We kunnen in het Nederlands zeggen dat we ‘iets gemakkelijk maken’, ‘iemand rijk maken’, ‘iets goedkoop maken’ of ‘iets vochtbestendig maken’. Al naar gelang. Er zijn talloze mogelijkheden, waaronder waterafstotend, voorspelbaar, transparant, jaloers en mooi. In grammaticale termen bestaat zo'n constructie steeds uit maken + een lijdend voorwerp (iets of iemand) + een bepaling van gesteldheid of resultatieve werkwoordsbepaling. De termen mag u gerust weer vergeten, behalve als u de pabo doet. Een voorbeeld van onze constructie is: (allerlei obstakels die) de overstap lastig maken. In plaats daarvan kunnen we ook zeggen: (allerlei obstakels die) het lastig maken om over te stappen. In deze laatste zin hebben we (om) over te stappen achteraan gezet omdat het vooraan een beetje te lang is. Hoe langer zo'n groep, hoe meer we geneigd zijn die achteraan te zetten: (allerlei obstakels die) het lastig maken om met zware koffers beladen op een druk perron binnen de gestelde tijd over te stappen. Merk op dat als we zo'n langere groep achteraan zetten, op de ‘oorspronkelijke’ plaats het woordje het komt. In de grammatica noemt men dat een ‘voorlopig lijdend voorwerp’. Het wijst vooruit; we weten alvast dat er straks nog een nadere invulling van komt. Bij dit alles kunnen we ook nog vermelden voor wie de zaak lastig is: (allerlei obstakels die) het bejaarden lastig maken om over te stappen. Het zinsdeel dat de persoon of de personen noemt voor wie iets lastig is, heet het ‘meewerkend voorwerp’. De volgorde van lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in het Nederlands ligt min of meer vast. Vrijwel alle moedertaalsprekers doen het op dezelfde manier, en doen het dus ‘vanzelf’ goed. Het is overigens niet eenvoudig uit te leggen aan een buitenlander, want dan blijkt de kwestie ineens heel ingewikkeld. Op dit moment is het voldoende om te weten dat als het lijdend voorwerp het is, dit voorafgaat aan het meewerkend voorwerp. We zeggen namelijk allemaal: -dat ik het mijn broer geef; -dat ik 't 'm geef. De omgekeerde volgorde zou erg raar klinken (‘dat ik mijn broer het geef’; {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘dat ik 'm 't geef’), en dat zegt dan ook bijna niemand. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Gewapend met deze kennis kunnen we vaststellen dat Als het moet gaan we het mensen lastig maken de normale volgorde is, namelijk eerst het lijdend voorwerp (het), en dan pas het meewerkend voorwerp (mensen). De zin in NRC Handelsblad wijkt af, en verdient nadere beschouwing. ■ De vaste verbinding Nu wil het geval dat de combinatie het iemand lastig maken ook wel gebruikt wordt zonder nadere aanduiding van wat we lastig maken. We kunnen zeggen dat we ‘het iemand lastig maken’, en dat betekent dan zoveel als ‘last bezorgen’, of ‘hinderen’. In een zin als ‘Hij kon het ons knap lastig maken’ is zelfs in de context meestal niet te zeggen wát dan precies. Gewoon, in het algemeen, lastig. Het woordje het verliest dan zijn verwijzende functie. Zoiets komt vaker voor. Denk maar aan het koud hebben, of het op iemand gemunt hebben, waar het woordje het evenmin naar iets verwijst. En net als daar kunnen we het iemand lastig maken een werkwoordelijke uitdrukking of vaste verbinding noemen. Deze gebruikswijze met niet-verwijzend het is jonger dan de bovengenoemde constructie met wel-verwijzend het. Als ik het Woordenboek der Nederlandsche Taal mag geloven, dan begint het iemand lastig maken pas in de negentiende eeuw voor te komen. Ondertussen is de vaste verbinding al net zo normaal als de ‘vrije constructie’, die gewoon daarnaast is blijven voortbestaan. Het gaat inderdaad om een vaste verbinding, en dat blijkt niet alleen uit dat niet-verwijzende het, maar ook uit het feit dat zoiets bij de meeste andere vrije constructies niet mogelijk is. Er is geen sprake van dat we zouden zeggen: ‘het iemand duur maken’, ‘het iemand vochtbestendig maken’ of ‘het iemand jaloers maken’. Vaste verbindingen hebben we enkel maar bij een handvol woorden, zoals lastig, gemakkelijk en moeilijk. ■ Conventioneel dingetje In de vaste verbinding wordt, althans door de meeste mensen, de volgorde van lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp gehandhaafd: het iemand lastig maken. Dat is logisch, want zo zijn we het altijd gewoon geweest uit de tijd dat het nog geen vaste verbinding was maar een vrije combinatie. Toch is dat niet helemaal vanzelfsprekend. Als het in de vaste verbinding niet meer naar iets verwijst, dan degradeert het tot, tsja, een dingetje dat er nu eenmaal altijd bij gezegd wordt, maar dat zelf eigenlijk niets betekent. De combinatie heeft wel een duidelijke betekenis, maar niet alle onderdelen hebben een eigen betekenis. Daardoor verandert onze opvatting van dat woordje het. In de vaste verbinding kun je het eigenlijk geen lijdend voorwerp meer noemen. Net zomin als in het koud hebben nog een lijdend voorwerp te ontwaren is. Maar als het in deze combinatie geen lijdend voorwerp meer is, wat is het dan? Laten we het een ‘conventioneel dingetje’ noemen. Maar zoveel is zeker, dat dat dingetje deel uitmaakt van de vaste verbinding het lastig maken. Dat is: deel uitmaakt van een werkwoordelijke verbinding. ■ Bevriezen Het Nederlands kent veel vaste verbindingen. We hebben er die als werkwoord fungeren, zoals in de gaten houden, ter harte nemen en geen flauw idee {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben; we hebben er die als bijwoord dienen, zoals zacht gezegd, naar verluidt; en er zijn er die de functie van een voorzetsel hebben: in verband met, naar aanleiding van, met het oog op. En al die groepen van vaste verbindingen groeien, want er komen er steeds meer bij. Een nog tamelijk jonge werkwoordelijke verbinding als het (iemand) lastig maken is dus geen rariteit, maar iets wat helemaal past in de algemene tendens van onze taal. Zo'n vaste verbinding komt niet uit de lucht vallen. Het proces van vastworden gaat langzaam. Daar gaan makkelijk honderd of tweehonderd jaar overheen. In de meeste gevallen vertrekt de ontwikkeling bij een vrije combinatie. Niet zelden een heel frequente vrije combinatie. Stap voor stap begint zo'n groep dan te ‘bevriezen’: gewone kenmerken van de vrije groep blijken ineens niet meer mogelijk, er kunnen elementen wegvallen, onderdelen verliezen hun eigen betekenis, en meer en meer is het alleen de groep als geheel die nog betekenis heeft. Zo is het bijvoorbeeld gegaan met zorg dragen (zie mijn artikel in het oktobernummer 2002 van Onze Taal). De oude vormen (de zorg dragen, onze zorg dragen en de zorgen dragen) zijn nu allemaal niet meer mogelijk, en de huidige volgorde er zorg voor dragen bleek momenteel te verschuiven naar ervoor zorgdragen. ■ Ontwikkeling Het ziet ernaar uit dat het lastig maken als vaste verbinding, in de negentiende eeuw opgedoken, nog lang niet voltooid is. Een eerste stap was dat het woordje het zijn verwijzende functie verloor. Daar zijn we intussen al helemaal aan gewend. Ook al stel ik me voor dat onze zeventiende- en achttiende-eeuwse taalgenoten, zeg Vondel of Huydecoper, ons huidige gebruik al heel merkwaardig zouden vinden. De ontwikkeling gaat echter voort. Want eenmaal op de weg der vastwording, is de volgende stap voorspelbaar: als het degradeert van lijdend voorwerp naar ‘conventioneel dingetje’, dan verliest het zijn recht op de positie van een lijdend voorwerp. Als het, zoals we zagen, deel gaat uitmaken van de werkwoordelijke verbinding, dan moet het ook de positie krijgen die bij zijn nieuwe status past. Dat is, kort gezegd: vlak bij het werkwoord. Dus van het iemand lastig maken naar iemand het lastig maken. En het komt me voor dat iemand, wat vroeger het meewerkend voorwerp was, al bijna aanvoelt als het lijdend voorwerp. ■ Goed of fout? Eigenlijk hadden we de nieuwe stap dus kunnen voorspellen: het iemand lastig maken moest wel, vroeger of later, een andere volgorde krijgen en worden tot iemand het lastig maken. Maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik die voorspelling niet gedaan heb. Ik had eerst die zin in NRC Handelsblad nodig om te beseffen dat de daar aangetroffen volgorde helemaal in de lijn ligt van de ontwikkeling van de negentiende eeuw tot nu. Moeilijker voorspelbaar in dit soort zaken is wanneer zoiets gebeurt. Evengoed had de nieuwe volgorde al vijftig jaar eerder kunnen optreden of nog honderd jaar op zich laten wachten. Ik weet trouwens niet sinds wanneer de nieuwe volgorde zich voordoet. Misschien is ze er al vijftig jaar. In ieder geval is de nieuwe volgorde nu in zekere mate aanwezig, zoals op het internet te zien is: -Jij moet de echte schoonmaak houden, en iedereen die hier rondslentert het lastig maken; -(...) en indien vampiers je het lastig maken; -(...) zou ik ze het flink lastig maken; -Als ik raadslid was zou ik het bestuur het lastig maken met alternatieve scenario's; -(...) lekker een ander het lastig maken. Vooralsnog gaat het om een minderheid. De meeste mensen zeggen nog ‘lekker het een ander lastig maken’, en ‘het iemand lastig maken’. Dus zou iemand mij om advies vragen, bijvoorbeeld de voorzitter van de HBO-raad of iemand anders die bekommerd is om de taalbeheersing van pabo-studenten, wat verstandig zou zijn (maar ze doen het niet), dan zou ik zeggen: het iemand lastig maken heeft voorlopig mijn voorkeur. Maar pas op, wie de andere volgorde kiest en zegt ‘iemand het lastig maken’, geeft daarmee geen blijk van slechte taalbeheersing. Zo iemand laat zich weliswaar niet leiden door de meerderheid, maar is misschien wel gevoeliger voor de levende taal dan de aanhangers van een norm van vijftig of honderd jaar geleden. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Merken worden woorden Borrelnootjes Ton den Boon Brintageneratie, bountyeiland, barbiefiguur: er zijn merken die zo'n grote invloed hebben gekregen dat ze in het dagelijks taalgebruik zijn terechtgekomen. Sommige zijn zelfs doorgedrongen tot het woordenboek. De afgelopen jaren besprak Ton den Boon tientallen van zulke merken in Onze Taal. Dit is de laatste aflevering van zijn rubriek. Het is nog niet zo lang geleden dat ‘bieren’, ‘cocktailen’, ‘breezeren’ of - in engere zin - ‘borrelen’ in het Nederlands bekendstond als ‘bitteren’. Dat bitter sloeg niet alleen op wat er werd gedronken (‘bittertjes’ namelijk), maar ook op wat er werd gegeten. Bitteren was ook onlosmakelijk verbonden met een van de hoogstandjes uit de nationale eetcultuur: de bitterbal. Die bitterbal kreeg in de jaren zeventig van de twintigste eeuw geduchte concurrentie van de borrelnoot. Borrelnootjes waren - en zijn - in een jasje van kruidig beslag gebakken pinda's. Aanvankelijk bracht Calvé ze op de markt. In diverse kleuren en smaken zelfs. Zoals elk succesvol product kreeg het borrelnootje na verloop van tijd concurrentie van vergelijkbare producten. Op de verpakkingen daarvan prijkten allerhande namen, zoals Cocktail, Festival en Peking, maar in de volksmond werden ze allemaal als ‘borrelnootjes’ aangeduid. ■ ‘Coated noot’ Het duurde even voordat borrelnootje in de woordenboeken kon worden opgezocht, maar in 1984 werd het woord ten slotte in de grote Van Dale opgenomen, als een ‘opnoemer’: een trefwoord zonder definitie. Blijkbaar werd het woord geacht zoiets te betekenen als ‘nootje voor bij de borrel’, zoals een ‘borrelzoutje’ een zoutje voor bij de borrel is, en een ‘borrelworstje’ een worstje voor bij de borrel. Dat zou dus op ieder nootje kunnen slaan, terwijl het bij borrelnoten alleen gaat om noten, of eigenlijk pinda's (aardnoten), die ook nog eens in een zeker krokant laagje zijn gehuld. Ook in de volgende editie van Van Dale, uit 1992, moest borrelnootje het nog zonder definitie stellen, maar in de dertiende editie, uit 1999, kreeg het woord de omschrijving waarmee het nog steeds in het woordenboek staat: ‘in een krokant laagje gebakken nootje voor bij de borrel’. Op dat moment had Calvé de naam borrelnootje mét het bijbehorende product al aan Duyvis verkocht, dat - voor ‘als er een fuif is’ - de borrelnootjes met nieuw elan aan de man ging brengen. Met nog een hele reeks andere ‘coated noten’, zoals dit type nootjes inmiddels in vakkringen heet. Waaronder knabbelnoten - een haast even succesvolle naam als borrelnootjes, die het echter nog niet tot het woordenboek heeft geschopt. {== afbeelding Borrelnootje is als soortnaam volledig geïntegreerd in de omgangstaal. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Ironisch genoeg wordt borrelnoot juist steeds meer gebruikt in de betekenis die Van Dale oorspronkelijk suggereerde: ‘noot - wat voor noot dan ook - voor bij de borrel’. Zo zegt de Belgische grootgrutter Delhaize in zijn ‘keukenlexicon’ op internet dat de macadamianoot - een noot zonder jasje - heerlijk smaakt en dat u die ‘ook als borrelnootje eten’ kunt. Ook ‘kale’ pinda's en cashewnoten worden zo gebruikt. Of de merknaamhouder (Duyvis dus) blij is met zulk vrij gebruik van zijn oorspronkelijke merknaam? Wie zal het zeggen, maar bij ‘de Duyvis’ lijken ze in elk geval wel zo wijs om in te zien dat een merknaam die volledig in de omgangstaal is geïntegreerd, taalkundig gezien zeer succesvol is: het bedrijf lijkt niet veel ruchtbaarheid te geven aan het feit dat borrelnootje in de omgangstaal ook als soortnaam in omloop is, zoals sommige andere bedrijven wél doen (Google, Luxaflex). En waarom zouden ze ook? Zo'n algemeen gangbare oorspronkelijke merknaam getuigt gewoonlijk van een dominante, onaantastbare marktpositie. ■ Kleine noten, grote noten De soortnaam borrelnootje figureert sinds een paar jaar ook in een samenstelling: borrelnootjeseffect. Dat woord wordt sinds 2002 nu en dan aangetroffen in berichtgeving over waterbeheersing in de grote rivieren. Sterker nog, het lijkt een heus waterstaatkundig begrip te zijn geworden, dat gebruikt wordt om de vorming van ‘wandelende’ rivierduinen uit te leggen aan leken. Die zich verplaatsende rivierduinen hebben hun bestaan namelijk te danken aan het verschijnsel dat op de rivierbodem grove zandkorreltjes boven op het fijnere sediment blijven liggen. Dat grove materiaal kan over het fijnere materiaal schuiven, waardoor de ‘rivierduinen’ zich kunnen verplaatsen. Wie wil weten waarom dit verschijnsel is vernoemd naar het bekende borrelnootje, hoeft niet veel moeite te doen om dit te verifiëren. Men neme een schaal met borrelnootjes; schud die rustig heen en weer. Wat blijkt dan? De kleinere, lichtere borrelnootjes verdwijnen naar de bodem van de schaal en de grotere, zwaardere borrelnoten komen ‘bovendrijven’. Zo heeft het borrelnootje er dus nog een maatschappelijke functie bij gekregen. Het is de basis van een mooie metafoor om iets wat ingewikkeld is, eenvoudig uit te leggen. En dat past goed bij deze coated noot zonder al te veel pretenties. Deze zomer begint Ton den Boon in Onze Taal met een nieuwe rubriek. De stukjes die afgelopen jaren verschenen in ‘Merken worden woorden’ worden binnenkort in boekvorm gepubliceerd. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Etymologische misvattingen: valse eponiemen Nicoline van der Sijs Er bestaan hardnekkige etymologische misvattingen, bijvoorbeeld dat SOS ontstaan is als letterwoord (save our souls). Zulke onterechte letterwoordverklaringen stonden centraal in de vorige aflevering van ‘Etymologica’. Ditmaal gaat het om een andere veelgebruikte manier om woorden te ‘verklaren’: beweren dat hun oorsprong in een eigennaam ligt. Iedereen weet wel dat sommige woorden, zoals bintje en sandwich, teruggaan op een persoonsnaam. Misschien kent men niet de details - zoals het feit dat de naam bintje in 1905 aan een nieuwe aardappelsoort is toegekend door de Friese onderwijzer en aardappelkweker K.L. de Vries, en dat hij de naam koos van zijn ijverige leerlinge Bintje Jansma. Of dat de sandwich is genoemd naar John Montagu, de vierde earl van Sandwich (1718-1792), die zó verslaafd was aan het kaartspelen dat hij zich niet de tijd gunde om normaal te eten, maar zich met belegde boterhammen aan de speeltafel voedde - boterhammen die naar hem ‘sandwiches’ worden genoemd. Het aantal van dergelijke eponiemen (eigennamen die soortnamen zijn geworden) in de Nederlandse woordenschat is niet gering - zeker enkele duizenden woorden -, en er zijn verschillende verzamelingen van aangelegd, bijvoorbeeld door Marcel Grauls en Ewoud Sanders. Eponiemen komen op sommige terreinen meer voor dan op andere: de medische en de botanische terminologie kennen er bijvoorbeeld veel (alzheimer, masochisme, begonia, dahlia). ■ Blazer Maar eigenlijk zijn eponiemen overal wel te vinden, en ze zijn lang niet altijd eenvoudig te herkennen. Dat maakt het verleidelijk om onbekende woorden te verklaren als eigennaam: als colbert en spencer eponiemen zijn, waarom zou dat dan ook niet het geval zijn met blazer? En dus verzint men een mooi en spannend verhaal rond het ontstaan van een dergelijk woord. In het geval van blazer wordt verteld dat dergelijke jasjes, die inderdaad wel iets van een uniformjas hebben, voor het eerst gedragen werden door bemanningsleden van het Engelse fregatschip HMS Blazer. Om het verhaal aannemelijk te maken, worden dan allerlei details aangevoerd, zoals het ‘gegeven’ dat de kapitein, toen hij hoorde dat koningin Victoria in 1837 het schip kwam inspecteren, zich zó schaamde voor de slechte staat van de uniformen van zijn bemanning dat hij hen allen in nieuwe, kleurige uniformen liet steken: de eerste blazers. Het verhaal blijkt echter geheel te berusten op iemands grote duim: de blazer begon zijn opmars eind negentiende eeuw als club blazer, een sportjasje waarvan de kleuren per club varieerde. Blazer is een afleiding van to blaze, ‘schitteren, vlammen’, naar de heldere kleuren van deze jasjes. {== afbeelding De black box en zijn uitvinder, dr. David Warren. Foto: Defence Science and Technology Organisation (Australia), formerly ARL (Aeronautical Research Laboratory) ==} {>>afbeelding<<} ■ Meneer black Zeker driemaal per jaar krijg ik een brief van een lezer die mij, soms op verontwaardigde toon, wijst op een flater: ik heb geschreven dat de herkomst van het woord black box onbekend is. De lezer begrijpt niet hoe ik zo slordig kan zijn: iedereen weet toch dat de black box is uitgevonden door de luchtvaartpionier Black?! Degene die ooit deze mythe rond de black box in het leven heeft geroepen, heeft een ware doos van Pandora geopend. De reden dat men naar een verklaring voor het woord black box is gaan zoeken, is de flagrante tegenstelling tussen de naam van de vluchtrecorder (zwarte doos) en de {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} kleur ervan (oranje). Daar móét iets achter zitten, heeft iemand gedacht: het gaat natuurlijk niet om de kleurnaam black maar om een persoonsnaam! Helaas zonder verder na te gaan wélke persoon het dan zou moeten zijn. De mythe was in een seconde geboren, en jaren van weerleggen heeft slechts zeer beperkt resultaat gehad: als een hydra steekt meneer Black zijn kop weer op. Dat wordt gevoed doordat sommigen zich vagelijk een krantenstuk herinneren waarin hierover ooit is geschreven - maar daarbij vergeten zijn dat de biografe van Hugh Black, uitvinder van de black box, die op 2 april 1991 bij wijze van aprilgrap in het dagblad Trouw verscheen, volledig gefingeerd was. Die snelle mythevorming is wel opmerkelijk, want we weten veel over de uitvinding die aanvankelijk fight-recording device werd genoemd: de uitvinder is de in 1925 geboren (en nog levende) Australische scheikundige dr. David Warren. Warren, wiens vader in 1934 bij het eerste grote vliegtuigongeluk in Australië was omgekomen, ontwierp het apparaat halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw. Het eerste prototype werd gebouwd in 1958. In Australië zag men er aanvankelijk niet veel in, maar in Groot-Brittannië onderkende men onmiddellijk de waarde ervan. De naam black box stamt dan ook uit Groot-Brittannië. Maar over de herkomst ervan bestaat geen consensus: volgens sommigen was de black box aanvankelijk wel degelijk zwart (het prototype zou van bakeliet zijn), volgens anderen kreeg hij zijn naam omdat onduidelijk is wat er precies binnen in het geheimzinnige apparaat gebeurt. En ook over wie de bijnaam verzon, bestaat onzekerheid: een journalist zou de naam hebben gemunt in zijn verslag van de eerste presentatie in Groot-Brittannië, of het zou vaktaal, ‘slang’, zijn waarmee de medewerkers van de Royal Air Force het ding onderling aanduidden. ■ Kabaal Er zijn nog veel meer woorden waarvan wordt gedacht dat ze teruggaan op eigennamen. De herkomst van het woord kabaal voor ‘herrie, opschudding’ en ook ‘intrige’ wordt wel gezocht in het Engelse cabal ‘intrige, complot’. Regelmatig wordt beweerd dat dit cabal een letterwoord is op basis van persoonsnamen - nu zouden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen. Cabal zou teruggaan op de initialen van de vijf Engelse ministers die tijdens de regering van Charles II zes jaar aan het bewind waren, namelijk Clifford, Arlington, Buckingham, Ashley (Earl of Shaftesbury) en Lauderdale. Deze ministers waren, maar dit terzijde, verantwoordelijk voor het Nederlandse Rampjaar doordat zij in 1672 een verdrag met Frankrijk sloten om ten strijde te trekken tegen de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Jaren van weerleggen heeft slechts zeer beperkt resultaat gehad: als een hydra steekt meneer Black zijn kop weer op. benaming cabal voor het bewuste ministerie wordt voor het eerst genoemd in een pamflet uit 1673: ‘England's Appeal from the private Cabal at White-hall to the Great Council of the nation (...) by a true lover of his country.’ Tot op heden spreekt men van het Cabal-ministerie. De naam hiervan ligt echter niet ten grondslag aan het woord cabal ‘intrige, complot’ - het is precies andersom: de naam voor het ministerie werd door een scrabbelaar avant la lettre gevormd uit de initialen van de ministers als woordspeling op het al oudere woord cabal ‘intrige’. Dit cabal is vanaf het eerste kwart van de zeventiende eeuw bekend als variant van cab(b)ale, dat - net als het Nederlandse woord kabaal - ontleend is aan het Franse cabale. Dit laatste gaat op zijn beurt terug op het Hebreeuwse qabbālā, dat we in het Nederlands kennen als kabbala ‘geheime joodse leer’. De betekenis verschoof in het Frans van ‘geheime leer’ naar ‘complot, groep intriganten’. De betekenis ‘herrie’ is in het Nederlands gevormd, waarschijnlijk omdat een complot of een groep intriganten werd geassocieerd met lawaai. Blazer, black box en kabaal zijn dus alle drie valse eponiemen. Waardoor zijn zulke valse eponiemen zo aantrekkelijk als woordverklaring? Zonder twijfel komt het doordat het verband dat wordt gelegd met een (imaginaire of bestaande) persoon per definitie een aantrekkelijk verhaal oplevert - een verhaal dat dus vaak slechts op de fantasie van de bedenker berust. Met de paar voorbeelden die hier zijn gegeven, zijn de valse eponiemen nog lang niet uitgeput; in de volgende aflevering zullen onder andere de vindingen van de heren Condoom, Hooker, Outram en Viets ter sprake komen. Nozem: een letterwoord? In de vorige aflevering van ‘Etymologica’ (februari/maart) ging het om woorden die ten onrechte worden verklaard als letterwoorden - denk behalve aan SOS ook aan bijvoorbeeld nylon, waarover de mythe de ronde doet dat het is gevormd uit de beginletters van New York (ny) en London. Lezer Hans Hermans uit Driebergen schreef: ‘Mag ik u vragen ook eens aandacht te schenken aan het woord nozem. Ik las nog niet zo lang geleden een artikel over de bedenker van het woord. In een ander artikel las ik dat het zou staan voor Nederlands onderdaan zonder enig moraal, iets wat volgens mij niet terecht is.’ De achterdocht van de heer Hermans jegens de letterwoordverklaring is volledig op zijn plaats: deze is achteraf verzonnen, bij wijze van grap. Maar waar komt het woord nozem dan wél vandaan? Helaas: we weten het niet, hoewel er veel onderzoek naar is gedaan. Zeker is dat het woord nozem in de betekenis ‘probleemjongere’ in 1955 algemeen bekend is geworden dankzij een serie reportages van de Amsterdamse journalist Jan Vrijman in het weekblad Vrij Nederland onder de titel ‘De nozems van de Nieuwendijk’. Zeker is ook dat het woord, of een vergelijkbaar woord, ouder is: in de tweede helft van de jaren dertig van de vorige eeuw is in het Bargoens sprake van nootsum, nootsem, nosempie ‘onwetende, snotneus, groentje’ - een heel andere betekenis dus. Verder zouden al voor de Tweede Wereldoorlog de samenstellingen swingnozem en jazznozem in gebruik zijn geweest, ter aanduiding van jongeren (‘snotneuzen’) die dol waren op de toenmaals moderne muziek en dans. Het naoorlogse nozem kan een verkorting zijn van deze samenstellingen, en met de verkorting kan de betekenisverandering zijn opgetreden: van ‘jonge liefhebber van moderne muziek’ via ‘moderne jongere’ naar ‘probleemjongere’. Maar dat verklaart nog niet de herkomst van het woord nozem in swingnozem, en de relatie tot nootsum en dergelijke. Geen van de voorgestelde verklaringen - zoals afleiding van penoze(jongens) of van het Engelse nothing ‘niets’ - is bevredigend. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Poeslief’ of ‘brutaal als de beul’? Versterkende vergelijkingen in het Nederlands Rik Schutz Om onze woorden kracht bij te zetten gebruiken we veel vergelijkingen. Dan zeggen we niet dat de appels hard zijn, maar we noemen ze ‘keihard’. En iemand die uitgerust wakker wordt, heeft geslapen ‘als een roos’. Simpel zat. Alhoewel... Hoe zit het dan met ‘keiharde muziek’? En hoe slaapt een roos eigenlijk? Versterkende vergelijkingen: zo interessant als wat! {== afbeelding Wie kool alleen in gesneden vorm kent, kan zich weinig voorstellen bij de uitdrukking groeien als kool. ==} {>>afbeelding<<} Zo rood als een kalkoense haan, popmooi, zo klaar als glas. In deze drie voorbeelden worden de bijvoeglijke naamwoorden rood, mooi en klaar (‘helder’) versterkt door ze te vergelijken met respectievelijk de kleur van een kalkoense haan, de gaafheid van een pop en de doorschijnendheid van glas. Er wordt een ijkpunt gekozen: bijna niets is bijvoorbeeld zo doorschijnend als glas. Door iets anders te vergelijken met glas (dat dus heel erg helder is), wordt duidelijk dat dat tweede voorwerp niet zomaar helder is, maar net zo helder als het ijkpunt: héél erg helder dus. En zo gaat dat glas als ‘versterker’ werken. Toch roepen die versterkingen ook vragen op. Neem nu die ‘kalkoense haan’: zijn die kalkoenen echt zo rood? En een vergelijking met glas wordt ook vaak gemaakt als er in letterlijke zin helemaal geen sprake is van doorschijnendheid; ‘een glashelder betoog’ bijvoorbeeld. En ook: de drie vergelijkingen aan het begin worden nooit meer gebruikt. Betekent dat dat de ijkpunten verschuiven? Kortom: hoe zit het precies met die versterkende vergelijkingen? ■ Vederlicht De vorm waarin een versterkende vergelijking meestal voorkomt, is die van de als-vergelijking, al dan niet met het woordje zo. Gangbare voorbeelden zijn zo kaal als een biljartbal, zo gezond als een vis en zo stom als het achtereind van een varken. Menige als-vergelijking heeft de vorm van een samenstelling aangenomen, en soms duiken zelfs beide vormen op; naast moe als een hond, licht als een veer(tje) en glad als een aal komen voor: hondsmoe, vederlicht en aalglad. Soms komt uitsluitend de samenstelling voor, zoals poeslief en steenkoud. In al deze voorbeelden wordt de eigenschap waar het om gaat uitdrukkelijk genoemd, en uit de vorm wordt duidelijk dat een versterking ervan wordt bedoeld. Als er in de vergelijking een bijvoeglijk naamwoord voorkomt, is het niet nodig om precies te snappen op grond waarvan vergeleken wordt. Men snapt zo wel dat de versterker iets wil zeggen als ‘heel erg’. Wanneer er géén bijvoeglijk naamwoord in de vergelijking voorkomt, is er meer wereldkennis nodig om te begrijpen wat er wordt bedoeld. In geld verdienen als water wordt, zonder het bijvoeglijk naamwoord veel te noemen, iets gezegd over de hoogte van iemands inkomen. Om dat te begrijpen moet je wel weten dat er in Nederland veel water voorkomt. In bergachtiger streken, waar water stroomt of valt, zou de ver- {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} gelijking misschien eerder worden gebruikt om de snelheid waarmee geld wordt verdiend mee aan te duiden. Branden als een fakkel is voor de meesten van ons nog een sprekend beeld, maar geldt dat ook voor branden als een lier? Wie heeft ooit een lier zien branden? Door veranderingen in de samenleving is menige vergelijking minder duidelijk geworden dan die geweest is. In handen als kolenschoppen worden we geacht te weten dat een kolenschop groot is. Maar welke moedertaalspreker van onder de veertig heeft ooit een kolenschop gezien? In een samenleving die meer en meer verstedelijkt, waarin de meeste mensen niet meer vertrouwd zijn met scharrelend pluimvee en moestuin, verliezen vergelijkingen als er als de kippen bij zijn en groeien als kool aan transparantie. Wie kip en kool slechts gesneden en voorverpakt uit het schap van de supermarkt kent, zal uit het gebruik van de vergelijkingen moeten opmaken om welke kenmerken het gaat. Het is als met de kamelen en talenten uit de parabels van Jezus; ooit waren ze door hun alledaagsheid behulpzaam om dingen te verduidelijken, maar gaandeweg zijn ze door hun onbekendheid veranderd in obstakels voor snel en goed begrip. ■ Als ik weet niet wat Meestal wordt een vergelijking gemaakt met iets wat heel specifieke, opvallende kenmerken heeft. Een oude kanonskogel heeft weinig andere eigenschappen dan zijn (bol)ronde vorm en daardoor was kogelrond een sprekend beeld. Hetzelfde geldt voor de rode kleur van een biet, de gladheid van een spiegel en de stilte van de dood, en daardoor zijn zo rood als een biet, spiegelglad en doodstil glasheldere vergelijkingen. Des te opmerkelijker dat er zo veel gangbare vergelijkingen zijn die, althans op het eerste gezicht, als een tang op een varken slaan: stoned als een garnaal, slapen als een roos, kloppen als een bus (zie het kader hiernaast voor hoe dat zo gekomen kan zijn). In een enkel geval nodigt de versterker kennelijk uit tot een verbijzondering, misschien omdat hij niet zo erg sprekend is van zichzelf. Van zo gek als een deur komen bijvoorbeeld nogal wat varianten voor, zoals zo gek als een schuurdeur/achterdeur/schuifdeur/klapdeur/draaideur. (Deze voorbeelden, en meer, zijn met Google gemakkelijk te vinden.) Versterkers die met bijna ieder woord te combineren zijn, zijn zeldzaam maar ze komen voor. Ooit zullen neten en ziekte misschien een referentiepunt zijn geweest voor een specifieke eigenschap, maar tegenwoordig kunnen ze vrijwel alles intensiveren. Een greep uit de bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden die voorkomen in (zo)... als de neten: kwetsbaar, onbetrouwbaar, gierig, brutaal, tijdloos, opportunistisch, illegaal, fout, corrupt, hypocriet, bang, traag, stinken, swingen, tochten, jeuken en branden. Ook versterkers met de vorm van een voorvoegsel krijgen soms een heel ruim bereik. Het transparante bloedrood zal wel de oermoeder zijn van het aanmerkelijk minder logisch klinkende rijtje bloedmooi, bloedgeil, bloedlink, bloednerveus en bloedheet. Ook in zelfstandige naamwoorden heeft bloed- als voorvoegsel een niet-specifieke versterkende betekenis, getuige bloedhekel en (met een) bloedgang. Versterkingen als te pletter, die vaak bij een werkwoord staan, hebben ook vaak een verrassend brede toepassing. Denk aan: zich een bult, het apelazarus, het apezuur, die voorkomen met de werkwoorden lachen, schrikken, ergeren, zoeken en vele andere. Ze geven het mogelijke gevolg aan van een bepaalde handeling. Soms is de versterker nadrukkelijk niet-specifiek, en in dat geval mag de fantasie van de toehoorder of lezer zelf iets indrukwekkends invullen. Dat geldt bijvoorbeeld voor: zo... als iets, als wat, als ik weet niet wat, als maar zijn kan en een... van heb ik jou daar. Voorvoegsels met een brede toepassing, die toch niet helemaal uitwisselbaar zijn: aarts- (aartslui), oer- (oervervelend), over- (overduidelijk), super- (superzuinig) en het recente über- (übercool). Ondoorzichtige intensiverende vergelijkingen In de tekst worden enkele versterkers genoemd die we nu moeilijk meer kunnen doorzien. Waar komen ze vandaan? zo rood als een kalkoense haan De kop van een mannetjeskalkoen is rijkelijk voorzien van helderrode lellen. Voor wie zo'n beest voor zich ziet, is de vergelijking dus duidelijk. branden als een lier De suggestie dat de ‘lier’ in deze uitdrukking een naaldboom, de lariks, zou zijn is intussen verworpen. Vermoedelijk heeft als een lier zich losgezongen van een oudere uitdrukking gaan als een lier, waarin lier de betekenis heeft van een (doorgaans soepel draaiende) windas. De combinatie met branden heeft vervolgens een nieuwe uitdrukking opgeleverd. stoned als een garnaal Dit is een van de zeldzame gevallen waarvan de herkomst precies bekend is. Kees van Kooten en Wim de Bie hebben in 1975 de vergelijking geïntroduceerd in ‘Stoont als een garnaal’, hun persiflage op een carnavalshit: ‘neem nog maar een haal, want stoont als een garnaal zijn we allemaal’. slapen als een roos Een mooie, romantische verklaring is dat de uitdrukking zijn oorsprong vindt in ‘slapen met de kleur van een roos op de wangen’. kloppen als een bus De oudere uitdrukking sluiten als een bus is eenvoudig te doorzien. Een goed passend deksel op een bus waarborgt een goede afsluiting. Ook hier heeft het losgezongen deel als een bus een nieuwe eenheid opgeleverd met kloppen in de betekenis ‘in orde zijn’. gek als een deur Het woord deur in de hier bedoelde betekenis werd in het Middelnederlands geschreven als door en het hedendaagse, Duitse woord Tor (‘gek, zot, dwaas’) gaat terug op dezelfde oervorm. als de neten Wie ooit met luizen te maken heeft gehad, weet dat ze vooral talrijk zijn, die eitjes, die ‘neten’ worden genoemd. De betekenisverschuiving van ‘veel’ naar ‘in hevige mate’ komt vaker voor. als de ziekte Verschillende ernstige, besmettelijke ziekten, zoals de tyfus, de cholera en de pokken werden vroeger aangeduid als ‘de ziekte’. Ook in dit geval heeft de karakteristieke snelheid (waarmee epidemieën zich verspreidden) zich verbreed tot een bredere betekenis ‘in hevige mate’. ■ Keiharde muziek Een enkele keer verschuift de betekenis van datgene waarmee wordt vergeleken van letterlijk naar figuurlijk en daardoor {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} van sprekend naar schijnbaar onzinnig. Zo groen als gras is bijvoorbeeld van oorsprong een helder beeld, want iedereen kent de kleur van een grasveld. De vergelijking wordt echter vrijwel nooit gebruikt om een kleur mee aan te duiden. Als iemand ‘zo groen als gras’ wordt genoemd, dan gaat het om onervarenheid, een afgeleide, figuurlijke betekenis van het woord groen. Iets dergelijks doet zich voor bij zakken als een baksteen. Een baksteen zinkt in water, maar faalt niet voor een examen, en dat is de betekenis waarin de vergelijking wordt gebruikt. Vergelijkbaar is een samenstelling als keihard als die wordt gebruikt in combinatie met muziek; een kei is hard, maar in een andere betekenis dan ‘luid’. {== afbeelding De uitdrukking zo rood als een kalkoense haan is geïnspireerd op de helderrode lellen aan de kop van een mannetjeskalkoen. ==} {>>afbeelding<<} Het interessantste type is misschien wel de ironische vergelijking: datgene waarmee wordt vergeleken vertoont de bedoelde eigenschap juist helemaal niet. Voorbeelden zijn: zo helder als koffiedik en een geheugen als een zeef/vergiet. De vorm is dezelfde als die van de gewone vergelijking, maar de bedoeling is tegengesteld. In het eerste voorbeeld heeft het ‘versterkende’ koffiedik de eigenschap ‘helderheid’ helemaal niet. In het tweede wordt niet, zoals je verwacht, iets genoemd wat bij uitstek geschikt is om iets in te bewaren (bijvoorbeeld een ijzeren pot), maar iets wat daar helemaal niet voor kan dienen. ■ Rijm De vergelijking lijkt soms mede te zijn bepaald door de vorm. Niet zelden is er sprake van rijm, zij het vaker in bijzondere rijmvormen als klinkerrijm en alliteratie dan het gewone eindrijm, als in zat als een patat. Voorbeelden van beginrijm: brutaal als de beul, huizenhoog, stokstijf en het eerdergenoemde groen als gras. Fraai klinkerrijm vinden we in: schijten als een reiger, broodnodig en in het recent aan het Engels ontleende dood als een dodo. Het laatste voorbeeld laat zien dat het bij intensiveringen om een dynamisch verschijnsel gaat. De eerste drie voorbeelden uit dit artikel leven nog voort in Van Dale, maar niet meer in de taal van vandaag. In mijn verzameling van ruim 1200 gangbare intensiverende vergelijkingen bevinden zich ook heel recente die nog niet in onze woordenboeken staan. Een prachtig voorbeeld van een aan de wielersport ontleende uitdrukking (iemand/zich het snot voor de ogen rijden) blijkt ineens heel veel te worden gebruikt. Mochten er lezers van Onze Taal zijn die courante voorbeelden kennen van intensiverende uitdrukkingen die in Van Dale nog ontbreken, dan houd ik me aanbevolen. Reacties graag naar redactie@onzetaal.nl, of redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.Armagnacfles b.armagnacfles c.armangacfles 2. a.carpacchio b.carpaccio c.carpacio 3. a.Hemelsvaartdag b.Hemelvaartsdag c.Hemelvaartdag 4. a.Meivacantie b.Meivakantie c.meivakantie 5. a.play offwedstrijd b.play-offwedstrijd c.playoffwedstrijd B. Vergroot uw woordenschat 1.farceren a.belachelijk maken b.nadoen c.vullen 2.peroratie a.doorboring b.overtuiging c.slotwoord 3.tra a.brandgang b.overspanning c.scheepstouw 4.uilenbord a.dakversiering b.‘letterbord’ bij opticien c.sierbord op tafel C. Zoek de fouten 1.17 Mei is het weer zo ver: het traditionele dauwtrappen - in alle vroegten de fiets opstappen om een niet kinderachtige ronde door het oer-Nederlandse lentelandschap te maken. 2.Veenweidegebieden vol vergeet-mij-nietjes, zandgronden met look-zonder-look, vinexwijken vergeven van jan-van-genten: hopelijk wordt het een hardstikke onvergetelijke Hemelvaart. D. Extra Hoe schrijf je in het Fries de klank oe: als oe, u, ú of û? De antwoorden vindt u op bladzijde 139 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Plekje Waarom drijven sommige vormen van taalgebruik die de mijne niet zijn me tot razernij en andere niet? Ik sta voor raadselen. Er zijn mensen die zeggen ‘krassantje’ in plaats van ‘croissant’. Ze doen maar. Het laat me koud. De neiging tot verbeteren is afwezig. Iets ergerlijker is het gebruik van parmezaan als Parmezaanse kaas wordt bedoeld. In het Groene Boekje zag ik het woord staan: parmezaan, meervoud: parmezanen, en: parmezaantje. Zou het Groene Boekje nu de kaas bedoelen of - ondanks de kleine letter aan het begin - inwoners van de stad Parma? Is een parmezaantje een blokje kaas, of een uit de Noord-Italiaanse stad afkomstige dwerg? Pardon: verticaal uitgedaagd persoon. Ik weet wel wat me ergert in het culinair gebruikte woord parmezaan, dat je ook zo vaak op menukaarten aantreft. Er wordt een expertise gesuggereerd die er meestal niet is. Ik denk dat veel leden van kookclubs ‘parmezaan’ zeggen. Ik zeg ‘Parmezaanse kaas’, of, in een snobistische bui, ‘Parmigiano Reggiano’. Zoals de lezers van Onze Taal weten, is dat de échte Parmezaanse kaas, in tegenstelling tot de, goedkopere, Padano. Er bestaan verbasteringen die ronduit charmant zijn. Onze banketbakker noemt een bepaalde taartbodem ‘Franse panne’. Hij legt daarmee geen verband met autopech in Frankrijk, maar bedoelt een korst gemaakt van amandelmeel: frangipane. Een moderne uitdrukking die een neiging tot het gebruiken van geweld bij me oproept, hoorde ik voor het eerst als deelnemer aan een gesprek tijdens een live televisie-uitzending. Ik moest me dus beheersen toen Humberto Tan aan een voetballer vroeg of hij het verongelukken van zijn beste vriend al ‘een plekje had gegeven’. De voetballer antwoordde als vanzelfsprekend dat hij de dood van zijn vriend inderdaad ‘een plekje had gegeven’. Het is een vorm van emo-taal die in afzichtelijkheid zijn weerga niet kent. Onze goudvis heb ik na zijn overlijden een adequaat plekje gegeven toen ik hem in de wc gooide en heb doorgetrokken. Wat is precies de bedoeling van deze vooral door de leesmap wijd en zijd verbreide uitdrukking? Het is een bezweringsformule die een blijvend verdriet ontkent. Zodra je het immers ‘een plekje hebt gegeven’, hebben jij noch je omgeving er nog last van. Het verdriet een plekje geven zoals dat tegenwoordig in het maanlandschap van onze taal op grote schaal gebeurt, is een letterlijke vorm van verdringing. Freud en Jung hadden er wel pap van gelust. Het is het consumentisme van de dood. Heb je het verdriet nog géén plekje kunnen geven? O jee, wat vréselijk voor je. (En voor ons.) O ja? Heb je de gruwelijke doodsstrijd van je moeder die in een overdosis uit haar eigen morfinepompje is geëindigd, ten slotte tóch een plekje weten te geven? Gelukkig! Het is over. Henk Spaan {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Meerderheid voor tweetalige borden op Schiphol Informatieborden op Schiphol moeten óók Nederlandstalige aanwijzingen bevatten, en dus niet alleen Engelstalige, zoals nu vaak het geval is in het internationale gedeelte van de luchthaven. Dat vindt CDA-Tweede Kamerlid Maarten Haverkamp en met hem een Kamermeerderheid, zo schrijft De Telegraaf. ‘Het is verwarrend voor Nederlanders die de Engelse taal niet goed beheersen’, aldus Haverkamp. ‘Nederlanders mogen bovendien best trots zijn op hun eigen taal.’ De Nederlandse staat is de grootste aandeelhouder van Schiphol. Een woordvoerder van Schiphol wees erop dat de borden juist onlangs zijn aangepast, nadat was gebleken dat er te veel informatie op stond: ‘Toen hebben we ervoor gekozen om de borden te vereenvoudigen door één taal te gebruiken, met daarbij een pictogram.’ Volgens deze woordvoerder worden de borden prima begrepen. Uit een uitgebreide enquête die De Telegraaf hield naar aanleiding van de kwestie, bleek dat driekwart van de 2384 deelnemers het initiatief van Haverkamp steunt. Jongeren tot 35 jaar blijken volgens datzelfde onderzoekje minder moeite te hebben met verengelsing in het algemeen dan ouderen vanaf 55 jaar: zo noemt 37% van de jongeren het Engels een verrijking voor het Nederlands, terwijl driekwart van de 55-plussers die invloed juist schadelijk vindt voor de taal. {== afbeelding Minister Ella Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie). ©RVD/Foto: Eric Maas ==} {>>afbeelding<<} Onderzoek naar taalcursussen inburgering De kwaliteit van de inburgering van migranten in Nederland is ver onder de maat, zo vindt minister Ella Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie). Ruim de helft van de deelnemers aan inburgeringscursussen haalde in 2005 niet het gewenste taalniveau. Velen boeken bovendien geen vooruitgang nadat ze de taalcursus hebben gevolgd. ‘We doen alsof we mensen aan het inburgeren zijn. Maar het niveau wordt voor 65 procent niet gerealiseerd’, zei Vogelaar. In een kennismakingsoverleg met de Tweede Kamer eind maart kondigde ze aan een onderzoek te beginnen naar de oorzaak van en de remedie tegen dit ‘kwaliteitslek’. Papiaments erkend op Antillen De volksvertegenwoordiging van de Nederlandse Antillen heeft begin maart het Papiaments erkend. Dat is hiermee, naast het Nederlands en het Engels, de derde officiële taal van de Antillen geworden. Het Papiaments, een creooltaal die is ontstaan uit Afrikaanse en Europese talen, is al sinds jaar en dag de normale omgangstaal op Bonaire en Curaçao, en het wordt er op de meeste scholen ook al lang als taal onderwezen, maar officiële erkenning was tot nu toe uitgebleven. Minder pabo-studenten door taaltoets Landelijk is het aantal inschrijvingen voor pabo-scholen voor het komende studiejaar met twintig procent gedaald. Die terugloop is waarschijnlijk voor het grootste deel te wijten aan de opwinding die begin dit jaar ontstond toen de resultaten van een landelijke pabo-taaltoets werden bekendgemaakt. Die door het Cito ontwikkelde toets werd op alle pabo's in Nederland gehouden, en maar eenderde van alle studenten wist ervoor te slagen. Volgens Jef Bückers van de pabo in Breda heeft dat de aspirant-onderwijzers onzeker gemaakt over hun eigen kunnen: ‘Wie namelijk drie keer zakt, moet van school af. Ze durven dat risico niet te lopen.’ Italiaans in grondwet Terwijl de nieuwe Nederlandse regering van plan is de landstaal grondwettelijk te verankeren, zette ook een ander Europees land een eerste stap in die richting. De Italiaanse Kamer van Afgevaardigden (te vergelijken met onze Tweede Kamer) besloot eind maart het Italiaans in de grondwet vast te leggen. Het zal nog wel even duren voordat de Italiaanse grondwetswijziging een feit is. De wet moet eerst nog door de senaat. Ook in Nederland wordt erkenning van de landstaal in de grondwet een kwestie van jaren: een grondwets-wijziging vereist een tweederde meerderheid in de Kamer, en dan ook nog eens twee keer, in twee verschillende kabinetsperiodes. Stichting pleit voor sms-taal De kersverse ‘Stichting 4 d nwe taal’ wist eind maart veel media-aandacht te trekken met haar pleidooi voor smsen chattaal. De leden plakten posters in de grote steden, riepen een literatuurprijs (‘De gouden duim’) voor die nieuwe schrijfvariant in het leven en begonnen een website (www.onzetaal.nu; niet te verwarren met de website van het genootschap: www.onzetaal.nl). Bezoekers kunnen daar de onlinepetitie ondertekenen om te laten zien dat ze de acties van de stichting steunen. De stichting hoopt op 50.000 steunbetuigingen, maar een maand na oprichting stond de teller op 1346. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Heeft het ironieteken bestaansrecht? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Al vanaf de negentiende eeuw wordt er voor een leesteken gepleit waarmee een schrijver kan aangeven welke zinnen ironisch moeten worden opgevat. Er werden af en toe zelfs concrete voorstellen gedaan hoe zo'n teken eruit zou kunnen zien. Ook in Onze Taal gebeurde dat (met een lichte knipoog) in 2001. Onlangs was het weer raak: Boekenweekorganisator CPNB introduceerde in de recentste Boekenweek een nieuw ironieteken: !@@ Is zo'n teken inderdaad een goed idee? Voorstander Het oogmerk van het ironieteken is geschreven uitingen eenduidiger te maken en zo het verloop van de communicatie te verbeteren. Hoe was het immers vroeger? Als ik geschreven zou hebben: ‘Het ironieteken is een goed idee’, wist u nog niets van mijn ware bedoelingen, want ik kon het altijd ironisch bedoeld hebben, dus juist hebben gevonden dat het een slecht idee is. Invoering van het ironieteken maakt aan die onzekerheid een einde. Want als ik vanaf nu het tegengestelde bedoel van wat ik schrijf, voeg ik gewoon het ironieteken toe. U snapt de bedoelingen van schrijvers vollediger en sneller. De communicatie verloopt dus effectiever en efficiënter. Maar het blijft niet bij dit directe positieve effect. Ook in maatschappelijk opzicht zijn de voordelen groot. Denk bijvoorbeeld aan leerlingen die hun leraar bedreigen met zinsneden als ‘Jij moet dood.’ De rechter heeft onlangs vastgesteld dat een dergelijke uiting niet letterlijk, dus als een dreigement, moet worden genomen maar als ‘Maar meneer!’ Wat zullen de leraren opgelucht zijn als hun leerlingen zulks met behulp van het ironieteken duidelijk maken! Iets dergelijks geldt voor grappen over de Profeet. De columnist of cartoonist hoeft zijn product maar van een ironieteken te voorzien en de beroepsislamisten van dienst hebben eens een middagje vrij om hun baard te kammen ! Tegenstander Als u leest: ‘Het ironieteken is een goed idee !’, begrijpt u inderdaad meteen dat ik het geen goed idee vind. Maar u vraagt u vast ook meteen af: kan die man niet schrijven? Als hij dat had willen zeggen, had hij toch gewoon geschreven: ‘Het ironieteken is geen goed idee’? Blijkbaar is er een verschil tussen de ironische betekenis van ‘Het ironieteken is een goed idee’ en de letterlijke betekenis van ‘Het ironieteken is geen goed idee.’ En dat verschil is precies dat u in het eerste geval even moet dubben over mijn bedoelingen. Het voordeel van ironie is dat de communicatie wat speelser wordt; het nadeel dat de schrijver van lafheid beschuldigd kan worden. Kortom, het ironieteken berooft de schrijver van het stijlmiddel ironie. Het valt dus te voorzien dat de echte ironici om toch de gewenste verwarring te creëren het ironieteken vooral te onpas zullen gaan gebruiken. Het valt verder te voorzien dat volkomen eenduidige communicatie - zo die al zou kunnen bestaan - als ongewenste maatschappelijke effecten heeft dat nog meer mensen aan hun woorden worden opgeknoopt en er nog minder gelachen kan worden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Heeft het ironieteken bestaansrecht? Geef voor 21 mei uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Het ironieteken is een goed idee’ of ‘Het ironieteken is geen goed idee’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming ‘Moet iedere subcultuur een eigen woordenboek krijgen?’, vroeg ik u de vorige keer. Misschien was de kwestie van het gekuiste schoolwoordenboek van Van Dale al afdoende in de media uitgekauwd, want het aantal stemmers lag deze keer ver onder het gemiddelde: slechts 64 lezers lieten weten wat ze ervan dachten. Onder hen heerste overigens wel een grote eensgezindheid, want bijna 90% (57 stemmers) vond een eigen, aangepast woordenboek voor subculturen geen goed idee. ‘Een woordenboek moet objectief en compleet zijn’. Onder de zeven stemmers die er niet op tegen waren, werd het motto ‘vrijheid, blijheid’ gehuldigd: ‘We gaan toch geen woordenboeken verbieden?’ Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 137) A. Spelling 1.b. armagnacfles 2.b. carpaccio 3.b. Hemelvaartsdag 4.c. meivakantie 5.b. play-offwedstrijd B. Woordenschat 1.c. vullen 2.c. slotwoord 3.a. brandgang 4.a. dakversiering C. Zoek de fouten 1.mei (kleine letter), zover, vroegte, op stappen 2.hartstikke; Vinex-wijken in Groene Boekje D. Extra De klank oe heeft in het Fries twee schrijfwijzen: oe (zoals in het Nederlands) en û, met een dakje dus. De oe komt meestal overeen met dezelfde klank in het Nederlands (doek), de û doorgaans met een andere Nederlandse klank - vaak de ui, zoals in hûs (‘huis’) en skûtsje (‘schuitje’), maar soms nog een andere klank: hûndert (‘honderd’). De uu-klank is in het Fries u in een open lettergreep en ú in een gesloten lettergreep: slute (‘sluiten’) - ik slút. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë Nederlandse achternamen ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 1885 verscheen het tweedelige De Nederlandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis, van de hand van de beroemde dialectoloog Johan Winkler (1840-1916). Het was het eerste boek over Nederlandse achternamen, en ‘tot op heden onovertroffen’ - aldus de flaptekst van Sdu uitgevers, die het nu in een mooi verzorgde uitgave opnieuw heeft gepubliceerd onder de titel Achternamen in Nederland & Vlaanderen. De tekst is geheel hertaald door Jan Nijen Twilhaar van de Hogeschool utrecht. Bovendien heeft hij, geheel in de geest van de naar volledigheid strevende Winkler, hoofdstukken toegevoegd over migrantennamen en bijnamen. In De Nederlandsche geslachtsnamen beschrijft Winkler de systematiek van Friese, Nederlandse en Vlaamse achternaamvorming. Daarbij worden veel namen van een verklaring voorzien, maar het werk is geen inventarisatie van álle Nederlandse familienamen. De namen zijn ingedeeld in drie groepen: patroniemen (namen die zijn afgeleid van de naam van de vader), aardrijkskundige namen, en namen ‘van allerlei oorsprong’. In die laatste groep zitten de ‘gewone’ beroepen-, dieren- en plantennamen, maar er zijn ook nieuwsgierig makende hoofdstukken over ‘achternamen ontleend aan de namen van denkbeelden (...)’ (De Liefde, De Hoop), ‘zonderlinge achternamen’ (Zeldenrijk, Naaktgeboren) en ‘imperativische achternamen’ (Kijk-in-de-Vegt, Schiettekatte). Daarnaast wijdt Winkler nog een deel van zijn boek aan namen die typerend zijn voor Friesland, Noord-Nederland en Zuid-Nederland, en hij rondt zijn studie af met een aantal variahoofdstukken over onder meer ‘Nederlandse achternamen in het buitenland’ en ‘De namen van de Nederlandse Israëlieten’. uiteraard zijn alle in het boek voorkomende achternamen opgenomen in een register; de uitgestorven achternamen staan apart. Nijen Twilhaar heeft het boek, zoals gezegd, verrijkt met twee hoofdstukken. Het eerste gaat over de achternamen die Nederland er sinds Winkler bij heeft gekregen: de namen van Chinese, Indonesische, Turkse, Arabische, Surinaamse, Antilliaanse, Hindoestaanse en Joegoslavische immigranten, die allemaal in kort bestek behandeld worden. Het tweede hoofdstuk behandelt de Nederlandse bijnamen: aan bod komen onder meer het ontstaan en de functie van bijnamen en de systematiek in de bijnaamgeving. En in de laatste paragrafen, ten slotte, gaat Nijen Twilhaar in op een onderwerp dat je in een werk als dit niet zo snel zou verwachten: bijnamen in gebarentaal. Achternamen in Nederland & Vlaanderen. Oorsprong, geschiedenis en betekenis van Johan Winkler en Jan Nijen Twilhaar is een uitgave van Sdu uitgevers en kost €49,95 (gebonden, 598 blz.). ISBN 978 90 12 11660 2 ■ Cultureel woordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Cultuurtoeristische Van Dale is een ‘woordenboekgids’ voor de fervente museum- en monumentenbezoeker. Het verklaart zo'n 5000 trefwoorden op het gebied van archeologie, architectuur, kunst, nijverheid, folklore en religie (van aanbidding en aanbrenger tot en met zwikstelling en zwikvulling), waarbij vaak ook encyclopedische informatie of een verduidelijkende afbeelding is toegevoegd. Achter in het boek zijn indexen opgenomen, waarin de Franse, Duitse, Engelse, Spaanse en Italiaanse vertalingen van de trefwoorden terug te vinden zijn. Cultuurtoeristische Van Dale. Woordenboekgids voor de cultuurtoerist, onder redactie van Marjan Arts e.a., is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost €34,95 (gebonden, 526 blz.). ISBN 978 90 6648 962 2 ■ Elftalig woordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Voor de ‘grensoverschrijdende communicatie van alledag’ is er nu het Elftalig woordenboek van Van Dale. Dit kloeke werk bevat een actuele basiswoordenschat in elf Europese talen (Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Portugees, Zweeds, Pools, Tsjechisch en Hongaars). Om het opzoeken te vergemakkelijken zijn de trefwoorden niet per taal gerangschikt, maar zijn ze opgenomen in één lange alfabetische lijst; rechts van elk woord staan de vertalingen in de andere talen. Per taal is ook een overzicht van telwoorden, weekdagen en maanden opgenomen. In de loop van het jaar zullen er vier gespecialiseerde elftalige woordenboeken verschijnen (business, computer, medisch en techniek). Elftalig woordenboek is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost €39,95 (gebonden, 1136 blz.). ISBN 978 90 6648 028 5 ■ Dialectendag 9 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op 17 maart jongstleden werd de negende Dialectendag gehouden. Het thema was ‘Dialect in het spel’, oftewel dialectwoorden en -uitdrukkingen die te maken hebben met kinderspelen. Gewoontegetrouw werd er tijdens de Dialectendag ook een bundel bijdragen over het dagthema gepresenteerd. Deze bundel bevat de lezingen die op de dag zelf werden uitgesproken, en voorts bijdragen van bekende dialectologen, die per (Nederlandse of Vlaamse) provincie ingaan op de daar gebruikte spelletjeswoorden en -uitdrukkingen. Bovendien bevat het boek veel adressen van instellingen en titels van publicaties. Het dialectenboek 9. Dialect in het spel is een uitgave van de Stichting Nederlandse Dialecten (SND) en kost €15,- (excl. porto) (ingenaaid, 432 blz.). Het boek kan besteld worden bij de SND: tel. 024 - 361 13 76. ISBN 978 90 73869 09 7 {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Grammatica voor buitenlanders {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij uitgever Primavera Pers is onlangs A practical Dutch grammar verschenen, een basisgrammatica van het Nederlands voor buitenlandse beginners en halfgevorderden. Het boek behandelt stapsgewijs onderwerpen als woordvolgorde, het vervoegen van werkwoorden, ontkenningen, en het gebruik van er. In de bijlagen vindt men niet alleen rijtjes met voorzetsels en onregelmatige werkwoorden, maar ook praktische zaken als klokkijken. Omdat een Engelstalig boek voor veel buitenlanders te moeilijk is, zijn er op de website www.dutchgrammar.org gratis vertalingen van A practical Dutch grammar te downloaden, vooralsnog in het Chinees, Farsi, Indonesisch en Turks. Vertalingen in het Japans, Russisch, Tsjechisch, Pools en Arabisch volgen later. A practical Dutch grammar van Yolande Spaans kost €12,90 (ingenaaid, 96 blz.). ISBN 978 90 5997 040 3 ■ Puristisch hebbeding {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Haarlemse Ampzing-genootschap, dat op ludieke wijze de verengelsing van het Nederlands te kijk zet in woord, beeld en geluid, heeft nu flink uitgepakt met het Kind noch cry-pakket. Het betreft een fraai uitgevoerd hebbeding: een luxe doos met daarin een prentenmap, een dichtbundel, een verhalenbundel, een lijst met Nederlandse alternatieven voor Engelse woorden en een cd met 21 liedjes. Aan de Kind noch cry-doos werd belangeloos meegewerkt door Haarlemse grootheden als Joost Veerkamp, Joost Swarte, Thé Tjong-Khing en Boudewijn de Groot. De doos kost €29,50 (excl. porto). Bestellingen: www.ampzing.nl. En verder ■ Perplexicon. Het abc van de nonsens van Tysger Boelens en Gerrit Komrij. Grote verzameling onzinproza en -poëzie uit de wereldliteratuur, met daaronder ook taalkundige en Opperlandse nonsens. Nijgh & Van Ditmar, €29,90 (gebonden, 344 blz.). ISBN 978 90 388 4027 7 ■ Russisch-Nederlands woordenboek van prof. dr. A.H. van den Baar. Achtste, herziene druk van dit bekende woordenboek, met 1300 nieuwe trefwoorden. Coutinho, €49,- (gebonden, 573 blz.). ISBN 978 90 6283 491 4 ■ In 't geniep. Graffiti op toiletten van Stefan Lievens. Vrij omvangrijke inventarisatie plus uitgebreide analyse van op Vlaamse toiletten aangetroffen teksten. Niet geheel verrassend blijken de meeste over seks te gaan. Academia Press, €15,- (ingenaaid, 159 blz.). ISBN 978 90 382 1012 4 ■ Hebreeuws, van heilige taal tot nationale taal van Kees Meiling. Deeltje 2872 uit de fameuze ‘AO-reeks’ (‘Actuele Onderwerpen’) gaat over het Hebreeuws; het gaat in kort bestek in op onder meer de geschiedenis, het alfabet, de uitspraak en de toekomst van deze taal. Actuele Onderwerpen, €3,25 (geniet, 26 blz.). Bestellen: www.actueleonderwerpen.nl. ISBN 978 90 8587 050 0 {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). {== afbeelding Schaakvoetbal? Het Ajax-elftal uit de jaren negentig als schaakstukken. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Te danken aan Anneke Brandsma - Drachten Het valt me al geruime tijd op dat het juist toepassen van de uitdrukking te danken aan afneemt. Steeds vaker hoor en lees ik zinnen als ‘De helft van dat verlies was te danken aan ABN AMRO’, waarin zonder meer duidelijk is dat iemand of een instelling iets te verwijten valt, en dat men eigenlijk te wijten aan had moeten gebruiken. Ik vind dat jammer: verschraling van onze taal. By far Dhr. J. van der Meer - Schiedam In het achtuurjournaal van zaterdag 10 februari bedoelde een medewerker van Clingendael te zeggen dat E.ON verreweg de grootste aanbieder van energie was, maar hij diskwalificeerde zichzelf (naar mijn mening) door te zeggen dat E.ON ‘by far the number one’ was. Kan zoiets ongestraft? Wordt geassocieerd met Ad Vingerhoets - Hoogleraar, universiteit van Tilburg Onder (in mijn geval psychologie) studenten is het welhaast epidemisch, maar ook in teksten van docenten en zelfs van hoogleraren komt het steeds vaker voor dat het Engelse is associated with (bijvoorbeeld in ‘Increased levels of stress are associated with a higher risk of infectious disease’) vertaald wordt met: ‘is (of: wordt) geassocieerd met’ in plaats van ‘er is een verband, hangt samen met, gaat gepaard met’. Het is een grote ergernis van mij. Gruwelen Greet Smorenburg - Zwolle Wat ik niet fraai vind, is een taalverschijnsel als ergens van gruwelen in plaats van gruwen. Hoewel het sinds jaar en dag in de woordenboeken staat, is gruwelen voor mij nog altijd allereerst het meervoud van gruwel. Schaakvoetbal Erik B. Meijer - Enschede Al jarenlang erger ik mij mateloos aan het woord schaakvoetbal. Het komt vaak voor in mijn krant, de Twentsche Courant Tubantia, maar ik heb het ook weleens op radio of televisie gehoord. Met schaakvoetbal wordt een saai, statisch soort voetbal bedoeld, waarbij de bal vooral heel voorzichtig in het eigen team heen en weer gespeeld wordt. Vreselijk en ergerlijk om te lezen. Iedereen die van het schaakspel houdt, weet dat in een stelling een geweldige dynamiek zit. Al staan de schaakstukken ‘stil’ op het bord, er is een oneindig aantal mogelijkheden om ze te verplaatsen en ze oefenen alle een belangrijke invloed uit op de stelling en het verloop van de partij. Dit soort vergelijkingen zou in de geschreven of gesproken pers niet meer mogen voorkomen! ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Stopwoordje [1]: oké A. Berkenbosch - Leiden Het woordje oké wordt tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt, dat is al vaker in dit blad gezegd. Maar laatst hoorde ik een wel heel kras voorbeeld. Mijn man vertelde zijn zoon dat bij hem een kwaadaardige tumor was geconstateerd. De reactie van zijn zoon: ‘Oké.’ Daarop reageerde mijn man uiteraard met: ‘Ik vind dat helemaal niet oké, ik vind het verschrikkelijk.’ Stopwoordje [2]: absoluut Rogier van Ravesteyn - Zwolle Tegenwoordig wordt iedere stellige bevestiging verwoord met absoluut in plaats van inderdaad of dat klopt - een ergerniswekkend modewoord. Stopwoordje [3]: precies Ankie van der Valk-Leepel - Zoetermeer Veel Nederlanders voelen zich tegenwoordig geroepen om constant te bevestigen dat ze begrepen hebben wat hun gezegd is. Het oké en absoluut is niet van de lucht. Ik hoor het op kantoor, op straat, op radio en tv, en (helaas) ook thuis. Dat geldt ook voor precies, dat als stopwoordje maar niet uitgeroeid kan worden. Laatst hoorde ik een telefoongesprek aan dat mijn echtgenoot met iemand voerde. In dit gesprek, dat nog geen tien minuten duurde, hoorde ik hem wel vijf keer ‘precies’ zeggen. Toen ik hem dit later vertelde, bleek hij zich hier helemaal niet van bewust te zijn. Zorgvuldig Dr. C.J. Huizinga - Hengelo Hoe komt het dat zorgvuldig tegenwoordig zo vaak gebruikt wordt? Als iemand, een vertegenwoordiger van de overheid bijvoorbeeld, een antwoord geeft op een kritische vraag, komt daarin vaak bij herhaling het woord zorgvuldig voor. Juist die herhaling wekt argwaan, alsof de bevraagde de bui al ziet hangen en de paraplu van zorgvuldig opsteekt, bang om van nalatigheid beticht te worden. Hoe vaker het gezegd of geschreven wordt, hoe groter de argwaan. Laat zorgvuldig maar weg. Het is de hoogste tijd om wat zorgvuldiger om te springen met zorgvuldig. Om de tafel gaan zitten R. de Waard - Valkenswaard Wat mij de laatste jaren opvalt, is dat steeds meer de uitdrukking om de tafel gaan zitten gebruikt wordt als men vindt dat bepaalde problemen hoognodig besproken moeten worden. Vooral politici roepen dit bij het minste of geringste verschil van mening. ‘Ja, daarover moeten we maar eens gauw om de tafel gaan zitten’, zegt men dan. Het lijkt me een overbodige mededeling, omdat het nogal ongerieflijk is om op de vloer te gaan zitten vergaderen. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Gesignaleerd Aan tafel gaan zitten Petra van Donkelaar - tekstschrijver en trainer Nederlands, Marknesse Met een cursiste voerde ik laatst een verhitte discussie over de uitdrukking met iemand om de tafel gaan zitten. Zij dacht dat het hier aan tafel moest zijn (terwijl er toch echt geen sprake was van een eetafspraak) of heel misschien om tafel (zonder lidwoord). Gelukkig gaf Van Dale mij gelijk: ‘aan tafel zijn, zitten: bezig zijn het (middag)maal te gebruiken’; ‘om de tafel gaan zitten: overleg plegen, een kwestie gezamenlijk bespreken’. Maar al googelend vond ik zinnen als ‘De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) gaat opnieuw aan tafel zitten met de Nederlandse Tijdschriftengroep (NTG)’ (op de site van de VPRO) en ‘Na de zomer gaat de bond om tafel zitten met banken en bedrijfsleven’ (op de site van de Consumentenbond). Kennelijk worden aan tafel en om (de) tafel inwisselbaar. Ketenregisseur A.B. Hobbel - Hekelingen Het huis-aan-huisblad Maasstad (editie Spijkenisse) maakte onlangs melding van een ‘ketenregisseur’. Hoe die aan zijn naam komt? Het jeugdbeleid in Spijkenisse is grofweg in drie stukken te verdelen: het algemene jeugdbeleid, het jeugd- en jongerenwerk, en de jeugdzorg. Voor de organisatie en coördinatie van deze keten (de ‘keten jeugd’) is nu dus een regisseur aangesteld: de ketenregisseur. Lokhoer Maarten Willems - Schijndel Onlangs gezien op Nu.nl: ‘Hoerenlopers lopen tegen de lamp door lokhoer’. Lokhoer, wat een prachtig nieuw woord. Met een mug op een olifant schieten Lenie Cats - Maassluis Enkele maanden geleden hoorde ik in de radio-uitzending van De ochtenden een typisch voorbeeld van verkeerd taalgebruik, dat ik onmiddellijk heb opgeschreven. Het betreft een enkele malen herhaald foutief gezegde: ‘Er wordt met een mug op een olifant geschoten’, wat een grappige verhaspeling is van met een kanon op een mug schieten en van een mug een olifant maken. Als je het intikt in Google wordt duidelijk dat de fout vaak gemaakt wordt. Oproep: het Nederlands van 2082 Redactie Onze Taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hoe ziet de taal er over 75 jaar uit? Hoe klinken onze nazaten? Wat voor zinnen maken ze? En met wat voor woorden? Ter gelegenheid van ons 75-jarig jubileum werken we aan een boekje over de taal van 2082, en we nodigen álle sprekers van het Nederlands uit om hun fantasie en inbeeldingsvermogen de vrije loop te laten, en hun ideeën over de taal van de toekomst naar ons op te sturen. We zouden een speciaal beroep willen doen op docenten. Misschien dat zij het project een plaats willen geven in de lessen taal of Nederlands. Wij kunnen daar (bescheiden) middelen voor beschikbaar stellen. Neem voor meer informatie daarover contact op met de redactie van Onze Taal, via 070 - 356 12 20. U kunt uw inzendingen (max. 250 woorden) insturen tot 30 juni. Reageer bij voorkeur per e-mail (toekomst@onzetaal.nl), en stuur anders uw bijdrage naar: redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 EH, onder vermelding van naam, (e-mail)adres en leeftijd. Voor meer informatie: zie www.onzetaal.nl/toekomst. Jaarvergadering Onze Taal Secretariaat Onze Taal Op dinsdagavond 12 juni zal in Sociëteit De Witte, Plein 24 in Den Haag, om 19.30 uur de jaarvergadering van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. De sociëteit ligt dicht bij het centraal station (ruim vijf minuten lopen, richting Binnenhof). In verband met de beschikbare plaatsruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen, vriendelijk verzocht zich telefonisch (070 - 356 12 20) of schriftelijk aan te melden. AGENDA 1Opening door de voorzitter 2Verslag van de jaarvergadering in 2006 3Jaarverslag 2006 4Financieel verslag 2006 5Verslag kascommissie 6Benoeming nieuwe kascommissie 7Bestuurssamenstelling: statutair aftredend -C.N.F. van Ditshuizen; het bestuur draagt voor benoeming voor -mr. drs. L. Jongsma PAUZE 8Rondvraag 9Voordracht door Dick Pak (docent Nederlands aan de Haagse Hogeschool), over taalvaardigheid in het onderwijs 10Sluiting Het jaarverslag en het financieel verslag 2006 alsmede de overige vergaderstukken liggen een halfuur voor aanvang van de vergadering op de plaats van de jaarvergadering ter inzage. De vergaderstukken zijn van 22 mei tot en met 12 juni ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a in Den Haag. Alle leden zijn van harte welkom. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Autoloze zondag niet doordeweeks NRC Handelsblad Nadat hij vanaf zijn negende pianoles kreeg van zijn moeder maakte de jonge musicus in 1917 de Oktoberrevolutie mee en moest hij kou, armoede en ziekte ontberen om zijn muzikale talent te kunnen ontplooien. Concertprogramma Nijdam is niet van plan om de kabelbaan in Groningen te blijven pushen. ‘Ik ga niet als een blind paard aan een dood paard trekken.’ Dagblad van het Noorden Deventer gastvrije modestad Vrouwelijke zelfstandigen zoeken vaker dekking Verzekerd! Groot feest afgelopen maandag, want toen vierde Joop van den Ende in zijn eigen Aalsmeerse studio's zijn 65ste verjaardag met een paar duizend van zijn meest intieme vrienden. Spits Leonardo da Vinci schilderde de scène waarin de aartsengel Gabriël de maagd Maria vertelt dat zij is uitverkozen om Jezus Christus op de wereld te zetten tussen 1472 en 1475 op een houten ondergrond van ongeveer twee bij een meter. De Stentor Ooit dreef hij met kamelen opgezadelde toeristen door de Sinaï-woestijn. BN/De Stem Actrice Halle Berry (40) krijgt een ster op de Hollywood Walk Of Fame. Op 3 april wordt de ster op het trottoir ingemetseld. de Volkskrant De Swollenaer Zo help je vrienden in een crisis Psychologie magazine {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 6 MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG JANI 2007 Zorgen over taalvaardigheid studenten EXTRA SCHOOLVAK ‘GOED SPELLEN’? ONZE TAAL IN DE TWEE DE WE RELDOORLOG GAAT HET DIALECTBELEID TE VER? {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76ste jaargang nummer 6 juni 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 13.00 uur (€0,70 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 36.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Paul Flaton Elly Molier Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester C.N.F. van Ditshuizen, vice-voorzitter dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Als ge voor het eerst onder misdadigers verkeert en ge hoort met radheid en zwierigheid deze dieventaal spreken, dan snapt ge er letterlijk niets van.’ Israël Querido (blz. 162) {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 148 Jan Erik Grezel ‘Die spelfouten maken toch niks uit?’ Zorgen over taalvaardigheid van studenten 152 Peter Nieuwenhuijsen Een pleidooi voor Nederlands-B Extra schoolvak voor meer taalkennis 156 Koen Jaspaert en Sjaak Kroon vs. Marc van Oostendorp Gaat streektaalpolitiek te ver? Discussie over zin en onzin van dialectbeleid 164 Jaap de Jong Onze Taal in de Tweede Wereldoorlog Hoe ‘goed’ was het genootschap tijdens de bezetting? En verder 159 Oproep: handen uit de mouwen voor laaggeletterde jongeren 168 Oproep: het Nederlands van de toekomst 173 Gympen en toeten Rubrieken en series 153 Vraag en antwoord: X/x-factor; diëtiek/diëtetiek; excuses aanbieden/vragen; beschikken over 154 Reacties: Connexxion; Lelystad; batelérijm; ‘niels’; gedood; Google Earth; Hr. Ms. Van Speijk; Edsilia Rombley; Frisia non cantat; uitgezonderd en behalve; CamelCase; opzouten 160 Bargoens [3]: Israël Querido 162 Iktionaire: Nederdutch 163 Geschiedenis op straat: Demer 168 Het mooiste woord van... René Appel 169 Taaltest 169 Spaan: poort 170 Aanbiedingen voor lezers 172 Woordenboek van de poëzie: voorhang 174 Tamtam: taalnieuws 175 Hom of kuit: moeten de Nederlandse klassiekers hertaald worden? 176 InZicht: Brekend nieuws, en andere nieuwe taalboeken 178 Taalergernissen 179 Gesignaleerd 180 Ruggespraak {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Pabo De Eekhorst in Assen. Foto: Jan Erick Grezel ==} {>>afbeelding<<} ‘Die spelfouten maken toch niks uit?’ Zorgen over taalvaardigheid van studenten Jan Erik Grezel Zo'n 68% van de aankomende pabo-studenten zakte vorig jaar voor een taaltoets. De helft van 650 nieuwbakken Rotterdamse rechtenstudenten scoorde onvoldoende bij het schrijven van een betoog. Is het echt zo beroerd gesteld met de taalvaardigheid van eerstejaars? Zo ja, wat is de oorzaak? En bovenal: wat zijn de onderwijsinstellingen van plan eraan te doen? ‘Ik heb me in tijden niet zo verveelt als vandaag.’ Goed of fout? Anouk ter Heide tuurt op haar computerscherm en twijfelt. Uiteindelijk gokt ze op ‘fout’ en klikt dan door naar de volgende opgave. Anouk studeert aan De Eekhorst in Assen, een ‘pedagogische academie voor het basisonderwijs’ (pabo). Met vijftien jaargenoten zit ze voor de tweede keer dit studiejaar in het computerlokaal om de verplichte taaltoets te maken. Ze móéten slagen. ‘Yèèèèèsss!’, juicht Karen Schadenberg gesmoord een paar plaatsen verderop. Ze balt een overwinningsvuist en vlucht dan geëmotioneerd het lokaal uit. ‘Even mijn moeder bellen.’ Karen is als eerste klaar. Het testprogramma geeft haar meteen na het invullen van het laatste antwoord de uitslag: ze zit een fractie boven het minimum van 78%, de landelijke norm. Ik ben aangeschoven om te midden van de eerstejaars de test te maken. De meeste van de 150 opgaven zijn goed/fout-vragen. Het eerste onderdeel is spelling. Ik zie ‘verlijdelijk’ en ‘grinikken’ voorbijkomen. Ook moet ik een goed/fout-oordeel geven over de formulering ‘De man werd beschuldigd van incest met zijn dochter.’ Hmm, ‘seks met...’, oké, maar ‘incest met zijn dochter’ lijkt me niet goed. Spelling, formuleren, afbreken van woorden, interpunctie en basisgrammatica zijn de onderdelen van deze toets. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Na een uurtje zijn de studenten klaar. Karen Schadenberg straalt, maar Anouk ter Heide huilt bittere tranen. Ze komt twee procent tekort. ‘Het klopt gewoon niet’, snikt ze. ‘Ik ben via het mbo ingestroomd. Bij die opleiding hebben we nooit iets aan Nederlands gedaan. Maar voor deze taaltoets moet ik weten wat een voorzetselvoorwerp is en of “gescored” goed of fout gespeld is. We hebben er wel flink op geoefend en ik heb veel geleerd. Maar wat ik vorige keer allemaal fout deed - zoals afbrekingen - doe ik nu goed. En wat ik toen goed deed, doe ik nu verkeerd.’ Ook José Slagmolen is via het mbo op de pabo terechtgekomen. Net als Anouk is ze weer gezakt. ‘Het is een gigantische overstap van mbo naar hbo. Nederlands is afgeschaft op het mbo. Ik moest wel veel verslagen maken op het mbo en die kreeg ik terug met rode strepen. Waarom het niet goed was, werd er niet bij verteld.’ In juni krijgt ze de laatste kans. ‘Dat ga ik niet halen. Ik kan het wel schudden met de pabo.’ ■ Achtuurjournaal Over de taaltoets voor eerstejaars van de pabo is de laatste maanden veel te doen geweest. Vorig jaar juni kregen het Cito en het Expertisecentrum Nederlands (Radboud Universiteit Nijmegen) van de toenmalige onderwijsminister Van der Hoeven de opdracht een taaltoets te ontwikkelen die aan het begin van het studiejaar moest worden afgenomen. Er waren signalen dat het niveau van reken- en taalvaardigheid van vwo-, havo- en mbo-leerlingen die in het hbo instromen, en in het bijzonder in de pabo, sterk te wensen overliet. Dat bleek. Maar liefst 68% van de eerstejaars pabo-studenten zakte voor de taaltoets, een dramatisch resultaat, dat in januari het achtuurjournaal haalde. Vooral mbo'ers en havisten gingen de mist in. Ter demonstratie werd aan twee studenten voor de camera gevraagd wat het woordje als voor woordsoort is in ‘Als jij mijn geheimen doorvertelt, neem ik je dat zeer kwalijk’: bijwoord, voegwoord, voornaamwoord of voorzetsel. Ze hielden het schouderophalend op een voorzetsel. ‘En dat staat straks voor de klas!’, moet menig tv-kijker gedacht hebben. Maar dan moeten ze dus wel eerst voor de toets slagen. Studenten krijgen twee keer een herkansing. Daarna volgt - bij een onvoldoende - een bindend studieadvies: stoppen met de studie. Maar wat zegt deze toets eigenlijk over de taalvaardigheid van studenten? En wat toetst de taaltest precies? ‘Ik vind het niet over de hele linie dramatisch slecht’, zegt Marit de Jong, docente Nederlands bij de pabo van de Educatieve Hogeschool van Amsterdam. ‘Sommige studenten hebben goed onderwijs gehad en kunnen behoorlijk spellen en formuleren, andere maken er een potje van.’ Maar de resultaten van de taaltoets van het Cito zijn glashelder: ruim tweederde is gezakt. ‘Die toets is nog in ontwikkeling. En de norm is erg hoog, namelijk 78%. Als die ietsje lager ‘Goed argumenteren, een tekst helder opbouwen, dat zijn allemaal vaardigheden die ertoe doen, maar die niet getoetst worden.’ zou liggen, slaagt meer dan de helft. Verder krijgen onbenullige onderdelen als woordafbreking te veel gewicht in de normering. Dat gaat trouwens veranderen. Afbrekingen zullen niet meer gevraagd worden.’ ‘Geef mij de boek’ De problemen met het taalniveau van eerstejaars doen zich waarschijnlijk in het hele hbo voor. Om dit goed in kaart te brengen laat het ministerie van Onderwijs dit najaar alle eerstejaars hbo-studenten de taaltoets doen. Ook aan de universiteiten laat het peil sterk te wensen over. Afgelopen jaar deden 650 eerstejaars rechtenstudenten van de Erasmus Universiteit in Rotterdam een taaltest: de helft zakte. Toch is die toets niet te vergelijken met de pabo-taaltoets. Jeanne Gaakeer, hoogleraar Rechtstheorie bij de Faculteit Rechtsgeleerdheid, ontwierp een toets waarbij studenten een juridisch betoog in correct Nederlands moesten schrijven. Haar medewerker Robert Jan de Paauw, jurist én neerlandicus, keek de toets na. ‘Het is ongelooflijk wat ik bij het nakijken allemaal onder ogen kreeg: “Hij blijft in staat van beschuldig” of “Verdachte is van bewust dat...”. Van de 650 studenten die vrijwillig meededen, waren er maar twee die niet meer dan één spelfout hadden - in een tekst van 400 woorden!’ ‘Ze zijn ook uitermate slordig en zondigen tegen alle regels die ze gewoon in de Schrijfwijzer van Renkema kunnen vinden. Zelfs de keuze van lidwoorden lijkt willekeurig. “Geef mij de boek eens”, hoor ik tegenwoordig kinderen op straat zeggen. Zulke taalveranderingen vind ik uiteindelijk terug in die betogen. Overigens dient deze toets als waarschuwing: “Als dit niet beter wordt, loop je vast in je studie.” Maar een bijspijkercursus voor de 25 zwaarste gevallen werd door slechts zeven mensen bezocht.’ ■ Vorige oorlog Via de website van Onze Taal plaatste ook taalkundige Joop van der Horst kanttekeningen bij de toets. Die zou nogal wat fouten bevatten. Inderdaad zijn er discutabele vragen, maar een fundamenteler manco is de beperkte opzet. ‘Er wordt met die taaltoets vooral getoetst wat makkelijk te meten is: spelling, grammatica, punten en komma's, verhaspelingen’, zegt Herman Giesbers, docent Nederlands aan Pabo Groenewoud in Nijmegen en daarnaast universitair docent Bedrijfscommunicatie aan de Radboud Universiteit. ‘Natuurlijk moeten aankomende leerkrachten in het basisonderwijs goed kunnen spellen. Als je tijdens je stage een knoeperd van een spelfout op het bord kalkt, ga je vreselijk af. Er is altijd wel een slimmerik in groep 8 die jou voor het front van een volle klas fijntjes op zo'n fout wijst. Maar spelling en grammatica zijn met extra cursussen een beetje bij te spijkeren, als studenten daar in eerste instantie onvoldoende op scoren - al zijn er weinigen die echt boven de stof staan. Het probleem met de slechte taalvaardigheid ligt dieper.’ Giesbers: ‘Taal speelt voor pabo-studenten op vele vlakken de hoofdrol in hun toekomstige werk als leerkracht. Het gaat niet alleen om het schoolvak Nederlands; de Nederlandse taal is ook de instructietaal bij alle vakken. Verder heb je een goede taalvaardigheid nodig in de communicatie met onder meer collega's, ouders en de gemeente. Je moet natuurlijk een behoorlijke brief kunnen schrijven. Goed argumenteren, een tekst helder opbouwen, dat zijn allemaal vaardigheden die ertoe doen, maar die niet getoetst worden. De heisa {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} rond de taaltoets is een voorbeeld van het winnen van de vorige oorlog. Correct spellen, formuleringen aanpassen, de leestekens goed plaatsen: dat komt in het laatste stadium van het schrijfproces aan bod. Maar bij de studenten loopt het in het begin van het schrijven al spaak. Ze krijgen hun gedachten niet helder op papier.’ {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} ■ Kerndoelen Met de taalvaardigheid van eerstejaars pabo-studenten is het in veel opzichten slecht gesteld, is de teneur. Wat is eraan te doen? Eerst moet duidelijk zijn hoe het zover heeft kunnen komen. Volgens Marit de Jong liggen de oorzaken van het steeds verder teruglopende niveau van taalvaardigheid in het basis- en het voortgezet onderwijs: ‘Grammatica komt na de brugklas nauwelijks nog aan bod. En dan nog: verder dan onderwerp en persoonsvorm hoeft het tegenwoordig niet te gaan. Het probleem ontstaat al op de basisschool. De kerndoelen waarin omschreven staat wat de leerlingen nu eigenlijk moeten leren, zijn vaag. Daardoor wordt er op basisscholen zeer verschillend lesgegeven, vooral in grammatica. Die verschillen werken natuurlijk door in het voortgezet onderwijs. Spelling krijgt op de middelbare school minder aandacht. Spelfouten in opstellen worden nauwelijks meegerekend, ook in het eindexamen niet. Dan krijgt spelling onherroepelijk minder gewicht en dus minder aandacht.’ ‘Maar zoals gezegd: als de norm iets wordt versoepeld, slaagt een ruime meerderheid van de eerstejaars.’ ■ Communicatieve vaardigheden Met de invoering van de basisvorming in 1993 is het schoolvak Nederlands flink overhoopgehaald. De nadruk kwam te liggen op communicatieve vaardigheden, zoals argumenteren en discussiëren, informatie verzamelen en op basis daarvan verslagen schrijven. Dat ging ten koste van onderdelen als spelling en zinsontleding. Dat is een politieke keuze geweest, maar wel op voorspraak van vakcommissies. Daarin zijn ook docenten Nederlands vertegenwoordigd. De aandacht in het onderwijs ‘Het lezen van teksten anders dan ultrakorte msn- en sms-berichtjes neemt sterk af. Daar zit een groot probleem.’ Nederlands is dus verschoven en dat heeft zo z'n gevolgen gehad. Ook positieve. Alom beamen pabo-docenten dat hun huidige studenten beslist beter zijn in ‘communiceren’ dan vorige generaties. ‘Ze zijn veel beter gebekt en kunnen zich prima presenteren’, vindt Wies Boschma, docente Nederlands van de pabo in Assen. ‘Ze weten precies hoe ze op hun stageschool binnen moeten komen.’ Niettemin constateert ook Boschma een sterke daling van het taalvaardigheidsniveau. ‘Maar dat is een gevolg van de verbreding van de instroom. Wij krijgen veel mbo'ers en havisten. Als je vwo hebt gedaan, ga je toch niet naar de pabo?’ Een docent die liever niet zijn naam noemt: ‘De pabo is de bodem van het hbo. Maar dat hoort de directie liever niet.’ ■ Msn- en sms-berichtjes Volgens Herman Giesbers moet de oorzaak van de afnemende taalvaardigheid deels ook bij de studenten zelf gezocht worden. Hij wijst op de ‘attitude-kwestie’. ‘Echt aandacht voor schrijfwerk hebben de meeste studenten niet. Ze zijn zo vluchtig. Ze leveren schrijfopdrachten in waarvan ik zo kan zien dat ze die de avond tevoren na het voetballen op tv nog even in elkaar geflanst hebben. En met leesvaardigheid - mijns inziens de basis voor een goede schrijfvaardigheid - is het ook droevig gesteld. Er is een cultuuromslag gaande. Het lezen van teksten anders dan ultrakorte msn- en sms-berichtjes neemt sterk af. Daar zit een groot probleem.’ Ook Margot de Wit en Patrick Rooijackers van het Sectiebestuur Nederlands van de Vereniging van Leraren in Levende Talen zien de veranderingen in de leerling zelf als belangrijke oorzaak van de door hen geconstateerde niveauverlaging. Zo schrijven ze in een artikel als reactie op alle media-aandacht voor de taaltoets: ‘In de huidige jongerencultuur nemen taalbeschouwing en schriftelijke taalvaardigheid een weinig centrale plaats in. Taal is voor veel jongeren enkel een communicatiemiddel, dat ze naar believen aanpassen aan hun eigen behoefte. Onder invloed van deze instrumentele taalopvatting hebben leerlingen weinig affiniteit met schriftelijke conventies en zien zij te weinig de relevantie in van grammatica, spelling en stijl. (...) Het nut van goede spreekvaardigheid begrijpen leerlingen direct, maar wat baat het ze of ze een goed schriftelijk betoog kunnen opbouwen?’ {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Reparatieprogramma's De oorzaken zijn dus complex. Het hoger onderwijs heeft tegenwoordig een bredere instroom, waardoor het niveau daalt. Het voortgezet onderwijs levert, na alle vernieuwingen van de laatste decennia, leerlingen af met allerlei ‘competenties’ en een vlotte babbel, maar met een gebrek aan basisvaardigheden op taalgebied die altijd als vanzelfsprekend golden. En tot slot zien veel leerlingen - wellicht als gevolg van de onderwijsveranderingen - niet meer het belang van taalaspecten als spelling, stijl en grammatica, die tot hun verrassing in het hoger onderwijs en de latere beroepspraktijk wél tellen. De pabo-scholen zoeken op grote schaal hun heil in reparatieprogramma's - iets waartoe de Onderwijsraad het hoger onderwijs eind vorig jaar ook al had opgeroepen. Studenten worden daarin intensief getraind in alle onderdelen van de taaltoets. ‘Van de toetsing gaat ook een positief effect uit’, zegt Wies Boschma. ‘Door de bijspijkercursus en door de voorbereiding op de toets verdiepen studenten zich in de regels. En dan breekt vaak het inzicht opeens door: “O, zit het zo?!” Bovendien gaan ze het nut van goede schriftelijke taalvaardigheid inzien. Als ze hier binnenkomen, denken ze nog: “Het gaat om de inhoud. Die spelfouten maken toch niks uit?” Maar in de loop van het eerste jaar realiseren ze zich steeds beter dat een brief met allerlei spel- en stijlfouten slordig staat tegenover de lezer. Een ander effect is dat ze, door zelf de moeilijkheden te overwinnen, vaak beter in kunnen gaan op de spelling- en grammaticaproblemen waar de basisschoolkinderen mee zitten.’ {== afbeelding Docente Wies Boschma bespreekt de taaltoetsresultaten met haar pabo-studenten van De Eekhorst. Foto: Monique van den Berg ==} {>>afbeelding<<} ■ Laatste zetje Op het schoolplein van de pabo in Assen likken de gezakte studenten hun wonden. Ze tonen elkaar de uitdraai met de toetsuitslag, weergegeven in een zwartwitte balk, met een dikke verticale streep bij 78%. Alom gemopper over de strenge normering. De marges blijken heel klein. De zes geslaagden zitten er net boven, de tien gezakten scoren er net onder. ‘En u, meneer? Bent u geslaagd?’ Ja - wel heb ik een paar foutjes. De dubieuze gevallen, zullen we maar zeggen. Anouk ter Heide heeft inmiddels haar tranen gedroogd, maar ze ziet het somber in voor haar laatste kans in juni. ‘En ik werk zo graag met kinderen. Vanaf mijn vroegste jeugd droom ik er al van om onderwijzeres te zijn.’ Klopt het wel, vraag ik me met Anouk af, om mensen voor wie er zo veel van de toetsuitslag afhangt, op een procent te laten zakken nu sommige toetsonderdelen nog ter discussie staan? Herman Giesbers: ‘Voor de studenten die toch al weinig kansrijk zijn, is dit net het laatste zetje in de richting van het afbreken van de studie. Maar de toets is dit jaar nog experimenteel. Een pabo-opleiding kan nu nog zelf de norm bepalen. Als iemand zou zakken in wie docenten en schoolleiding toch een heel goede leerkracht zien, kan een school het toetsresultaat naast zich neerleggen, omdat dit nog een experimenteel jaar is. Niet alle studenten weten dat. Maar met ingang van volgend studiejaar geldt er een definitieve landelijke norm.’ Voorbeelden uit de pabo-taaltoets De taaltoets voor eerstejaars pabostudenten bestaat uit zes onderdelen. Hieronder een voorbeeld uit elk van de onderdelen. De instructie is in de werkelijke toets uitgebreider en bevat enige uitleg. 1. Spelling toepassen Bepaal of het onderstreepte woord goed of fout is gespeld. Aan de hand van een aantal beantwoorde vragen worden de brieven geschreven. 2. Spelling regelkennis (...) Lees de bewering aandachtig door en bepaal of de bewering goed of fout is. De officiële naam van een feestdag (bijvoorbeeld pasen) schrijven we met een kleine letter. 3. Formuleren (o.a. foutieve woordkeuze, contaminatie, ongrammaticale zin, verhaspeling van een woord/uitdrukking) (...) Bepaal of de zin goed of fout geformuleerd is. De twee voetbalclubs uit ons dorp zijn vorig jaar gefusilleerd. 4. Afbreken (...) Bepaal of de afbreking op de aangegeven plaats goed of fout is. verlang-en 5. Interpunctie (...) Bepaal of het gebruik van de leestekens goed of fout is. Studenten, die zakken voor de toets, krijgen nog een herkansing. 6. Basisgrammatica: taalkundig ontleden en redekundig ontleden (...) Bepaal van het onderstreepte deel van de zin tot welk zinsdeel het behoort. De rente is dalende, dus we wachten nog met het kopen van een huis. a.naamwoordelijk deel b.naamwoordelijk gezegde c.persoonsvorm d.werkwoordelijk gezegde {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Een pleidooi voor Nederlands-B Extra schoolvak voor meer taalkennis Peter Nieuwenhuijsen Middelbare scholieren worden tegenwoordig nauwelijks nog afgerekend op een slechte beheersing van spellingregels. Dat is een zegen als je dyslectisch bent of van buitenlandse komaf. Maar er zijn leerlingen die zich er juist wél in willen bekwamen. Voer voor hen een nieuwe richting in, betoogt taalkundige Peter Nieuwenhuijsen: Nederlands-B. Er zijn altijd wel Nederlanders te vinden die er schande van spreken hoe slecht leerlingen op havo en vwo leren spellen. Soms vinden zij gehoor bij de media. Met een beschuldigende vinger wordt vervolgens naar het onderwijs gewezen, maar laten we niet vergeten dat heel Nederland zijn steentje bijdraagt aan de ontstane situatie. De Nederlandse taalcultuur in het algemeen leidt niet bepaald een bloeiend bestaan. Dat het woord taalcultuur nauwelijks gebruikt wordt, is een teken aan de wand (Google geeft nog geen 600 hits, tegenover bijvoorbeeld 110.000 vindplaatsen voor het Duitse Sprachkultur). Dictees worden bijvoorbeeld als spel aangeboden en daarbij wordt ook telkens duidelijk dat zelfs de winnaars fouten maken. Als bekende Nederlanders veertig spelfouten maken in acht zinnen, waarom zouden leerlingen dat dan niet mogen in hun werkstuk? Maar zeker: die geringe belangstelling voor de taalcultuur is ook te zien in het onderwijs. Leerlingen betrappen niet zelden hun leraren op fouten of er zitten fouten in de mededelingen die de schoolmanager meegeeft naar huis. En het ultieme signaal dat er minder waarde wordt gehecht aan een vlekkeloze taalverzorging: op het eindexamen is er een limiet aan het aantal spelfouten. Nee, niet een limiet op het aantal fouten dat je mag maken om te slagen, maar een limiet op het aantal fouten dat de leraar in rekening mag brengen! Kortom: er kan eigenlijk weinig misgaan als je slecht spelt. Iemand ondervindt er dus geen nadelen van als hij de spellingregels niet beheerst. Nu is daar misschien iets voor te zeggen. Voor dyslectici is het een zegen, en ook leerlingen met een andere moedertaal zouden op achterstand kunnen worden gezet als de exameneisen al te minutieus omgingen met de buitenkant van de taal. ■ Uitgevers Intussen is de Nederlandse taalcultuur nu ook weer niet zó uitgehold dat een correcte spelling nergens meer wordt nagestreefd. Uitgevers van boeken en kranten houden de taalstandaard in ere, en de overheid levert eveneens overwegend producten af die aan de standaard voldoen. En zelfs in het veel bekritiseerde onderwijs worden flagrante schendingen van de taalstandaard door onderwijspersoneel niet zomaar geaccepteerd. In het hoger onderwijs biedt men leerlingen voor wie dit nodig is, op steeds grotere schaal reparatie-programma's aan, aangemoedigd door de Onderwijsraad. Ook in andere sectoren van de maatschappij erkent men de standaard als iets wat het nastreven waard is, al voegt niet iedereen de daad bij het woord. De vraag is nu: hoe kan een sollicitant bij een uitgever, de overheid, het onderwijs of elders laten zien dat hij voldoet aan taalculturele eisen? Een sollicitatiebrief biedt die mogelijkheid niet, want iedereen kan iemand anders inschakelen om althans díé brief in orde te krijgen. Een schooldiploma behaal je zonder echt te kunnen spellen. Speciale diploma's, zoals van de Associatie voor praktijkexamens, zijn - ten onrechte - marginale verschijnselen geworden. {== afbeelding Moet er een schoolvak Nederlands-B bij komen? Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} ■ Nederlands-B Er is een betrekkelijk eenvoudige oplossing voor dit probleem. Zoals wiskunde op verschillende niveaus wordt gegeven (er is wiskunde-A tot en met -D), zo zou er ook een vak Nederlands-B kunnen worden ingevoerd. Daarmee kan een leerling bewijzen dat hij de taalstandaard in redelijke mate beheerst, en dat hij goed kan spellen. (Wat mij betreft: goed kan spellen mét hulp van de spellingcontrole.) Leerlingen met Nederlands-A moeten ondertussen gewoon voldoen aan de criteria die nu al een aantal jaren gelden voor de eindexaminandi. Nederlands-B moet geen verplicht onderdeel zijn van bijvoorbeeld het profiel Cultuur en Maatschappij, want dan speelt het bezwaar van dyslectici en migranten weer op. Veeleer moet het een surplus vormen, zodat een leerling zich positief kan onderscheiden. Leerlingen die alleen voor de A-variant kiezen, zijn dan net zo goed opgeleid als de huidige schoolverlaters, wat dus in veel gevallen voldoet. Leerlingen met Nederlands-B hebben net dat beetje extra bagage dat nodig kan zijn voor bijvoorbeeld de pabo, de school voor journalistiek of een talenstudie. En een bijkomend voordeel is dat de leraar Nederlands, die normaal gesproken altijd de grootste klassen heeft, ook eens het genoegen mag smaken met een kleinere groep te werken. Nederlands-B zou overigens, zoals gezegd, niet slechts moeten behelzen dat leerlingen correct leren spellen. Met ingang van volgend jaar wordt de mogelijkheid geopend in de bovenbouw van havo en vwo iets aan taalkunde te doen. Met Nederlands-B kun je aansluiting zoeken bij die nieuwe ontwikkeling. Enig inzicht in het verschijnsel taal zou een prachtige aanvulling vormen op het criterium dat een leerling de taalstandaard in redelijke mate beheerst. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst {== afbeelding X-factor, ook de titel van een sinds de jaren tachtig verschijnende Amerikaanse stripserie. ==} {>>afbeelding<<} X-factor/x-factor ?Schrijf je x-factor of X-factor, en wat betekent die x/X eigenlijk? !Een kleine letter is juist: zowel Van Dale (groene spelling) als het Witte Boekje (witte spelling) vermeldt x-factor. Het Witte Boekje geeft hier de volgende regel voor: losse letters worden alleen met een hoofdletter geschreven als het expliciet om de vorm van die hoofdletter gaat (H-balk, T-shirt) of om een bepaalde status (B-film, C-status). In andere gevallen is een kleine letter juist: c-sleutel, g-plek, x-factor. De x staat voor ‘het onbekende’, en slaat niet op een vorm of status. In veel formules wordt de x gebruikt om een onbekend getal aan te duiden. Volgens Van Dale wordt x ook algemener gebruikt voor ‘onbekende grootheid, factor of persoon’. Een x-aantal betekent ‘een willekeurige hoeveelheid’, en x-stralen is een verouderde aanduiding voor röntgenstralen: ze werden zo genoemd door de ontdekker, Wilhelm Röntgen, omdat hij (nog) niet wist wat voor stralen het precies waren. In het Engels is X-rays nog altijd het gewone woord voor ‘röntgenstralen’. Het begrip x-factor wordt gebruikt voor de moeilijk te omschrijven - ‘onbekende’ - combinatie van eigenschappen waardoor iets of iemand meer aantrekkingskracht, uitstraling of succes heeft dan andere zaken of personen. Het woord is vooral bekend dankzij de tv-talentenjacht Idols, waarin de jury beoordeelde of de kandidaten wel of niet ‘de x-factor hadden’. Maar het begrip bestaat al langer: X-Factor is onder meer de titel van een Amerikaanse stripserie uit 1986 over superhelden, en in de medische wereld duidt X-factor de groeifactor van een bepaalde bacterie aan. Diëtiek/diëtetiek ?Wat is het juiste woord voor ‘leer van het dieet’: diëtiek of diëtetiek? !Beide woorden zijn juist. Hoewel diëtiek beter bij dieet lijkt aan te sluiten, heeft diëtetiek de oudste papieren. Dit woord, dat oorspronkelijk alleen ‘voedingsleer’ betekende en teruggaat op het Griekse diaitètikos (‘volgens de voedingsleer’), komt al minstens twee eeuwen voor in het Nederlands. De vorm diëtiek is waarschijnlijk pas halverwege de twintigste eeuw ontstaan. Het duikt voor het eerst op in de Van Dale uit 1961, als ‘minder juiste’ variant van diëtetiek. Het is niet verwonderlijk dat de vorm diëtiek ontstaan is: diëtetiek wordt in gesproken taal al snel verkort. Bovendien past diëtiek beter bij diëtisch, dat in de negentiende eeuw in zwang raakte als bijvoeglijk naamwoord bij dieet. Vervolgens kreeg diëtetiek/diëtiek de betekenis ‘leer van het dieet’ in plaats van ‘voedingsleer’. De oude vorm diëtetiek is nog altijd een stuk gewoner dan diëtiek. Des te vreemder is het dat diëtetiek ontbreekt in het Groene Boekje. Van Dale (2005) noemt beide vormen, evenals het Witte Boekje (2006). Excuses aanbieden/vragen ?Stel: je hebt iets fout gedaan en je hebt daar spijt van. Zeg je dan: ‘Ik bied mijn excuses aan’ of ‘Ik vraag om (uw) excuus’? !Je kunt zowel ‘iemand je excuses aanbieden’ als ‘iemand om excuus vragen’ - en dat betekent hetzelfde. Excuses aanbieden is tegenwoordig het gewoonst, terwijl in oudere naslagwerken, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), alleen (om) excuus vragen te vinden is. Het lijkt een beetje vreemd dat beide formuleringen mogelijk zijn, want aanbieden en vragen hebben juist een tegengestelde betekenis. Maar excuus/excuses kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. In (om) excuus vragen betekent excuus vooral ‘verontschuldiging, vergeving’, en in excuses aanbieden ‘betuiging van spijt’. Dit verschijnsel loopt min of meer parallel aan de betekenis(sen) van het werkwoord excuseren. Naast het aloude iemand excuseren (‘niet kwalijk nemen, vergeven’) bestaat het wat nieuwere zich excuseren (‘een verontschuldiging aanvoeren, spijt betuigen’): ‘De commandant excuseerde zich voor zijn rigide optreden.’ Als je een ander ‘om excuus vraagt’, vraag je hem in feite om jou te excuseren, te vergeven. Als je ‘je excuses aanbiedt’, excuseer je jezélf: je betuigt je spijt. Overigens moet iemand om excuus vragen niet verward worden met excuses van iemand vragen: dat laatste betekent dat je iemand verzoekt of zelfs van hem eist dat hij zich excuseert. Beschikken over ?‘Deze woning beschikt over een tuin en een dakterras.’ Kan een woning over iets beschikken? !Volgens de meeste woordenboeken kunnen alleen levende wezens over iets beschikken. De woordenboekbetekenis van beschikken over is ‘naar welgevallen gebruik (kunnen) maken van’, ‘tot zijn dienst hebben’. De eerste voorbeeldzin die de grote Van Dale (2005) geeft, is ‘U kunt over mijn huis beschikken’; hier wordt bedoeld dat iemand er gebruik van kan maken - al dan niet voor langere tijd. Maar Van Dale noemt ook de constructies ‘over een groot vermogen beschikken’ en ‘over een grote welbespraaktheid beschikken’, en daarin is beschikken over eenvoudig te vervangen door bijvoorbeeld hebben. De stap van levende wezens naar instanties, gebouwen, etc. is dan nog maar klein - het is een vorm van figuurlijk taalgebruik. Beschikken over wordt steeds vaker gebruikt als synoniem van hebben of, iets preciezer, voorzien zijn van. Bij de eerste tien Google-treffers die je krijgt als je op ‘beschikt over’ zoekt, zitten constructies als de volgende: -Ons bedrijf beschikt over een interessante klantenportefeuille. -Syrië beschikt over een ondergrondse raketbasis. -Deze camera beschikt over 8 megapixels. -Deze afdeling beschikt over een aantal eenkamerwoningen. -Het hotel beschikt over een overdekt zwembad, sauna, etc. Op de website van Onze Taal worden zo'n elfhonderd taalkwesties besproken: www.onzetaal.nl/advies. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl. of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam. adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Connexxion Mw. Mr. N.W. Meuter-Dikkers - Den Haag Naar aanleiding van het lezenswaardige artikel van Erwin Wijman over nietszeggende bedrijfsnamen (‘Corus, Coris, Corio, Corbis, Cordares’, Onze Taal april) vraag ik me vol ergernis af waarom nieuwe namen ook nog verkeerd gespéld moeten worden. Over een paar jaar weet in grote delen van Nederland niemand meer dat de busmaatschappij Connexxion eigenlijk ‘Connection’ zou moeten heten. Arme kinderen die dat woord dan in een Engels of Frans werkstuk moeten gebruiken. Lelystad Ed Brand - Lelystad Normaal lees ik Onze Taal met veel belangstelling, maar bij het aprilnummer had ik na één bladzijde alweer gegeten en gedronken. Aanleiding: het artikel van Erwin Wijman over nietszeggende bedrijfsnamen. Waarom moet een fabriek die zogenaamd zwarte, nee grijze namen verzint uitgerekend in Lelystad staan? Het lijkt soms niet op te houden, al dat negatieve geschrijf en gepraat over Lelystad. Ik word er zo langzamerhand spuugziek van. Waarom staat die fabriek van nietszeggende namen niet in Monnickendam? Batelérijm J. van Donselaar - Bilthoven Uit het artikel van Jaap Bakker in Onze Taal van april - ‘Gewezen wezen’, over lastige rijmwoorden - heb ik geleerd dat er een naam bestaat voor een zekere truc die mij vooral bekend is uit sinterklaasgedichten. Een fragment van een woord rijmt dan op het slotwoord van de regel ervoor of erna. Dat heet ‘rime batelé’ of ‘batelérijm’. Als prototype wordt het lied ‘Vrijgezellenflat’ van Ria Valk aangevoerd, waarin ‘plan’ rijmt op ‘man-’, dat dan na een korte pauze gevolgd wordt door ‘-darijn of sinaasappel’. Ik denk dat ik niet de enige zal zijn die de eer het prototype te hebben geleverd liever zou willen geven aan Lysje Webbelaar uit Multatuli's De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Zij en haar klasgenootjes kregen van meester Pennewip de opdracht een gedicht te schrijven. Ze koos als onderwerp het beroep van haar vader en hield het kort: De kat viel van de trappe Myn vader verkoopt aardappe- Len en uyen. Waarop Pennewip reageert: ‘Oorspronkelykheid... maar dat doorsnyden van de aardappelen keur ik af.’ ‘Niels’ [1]: Nieuws de Boer Mariette Sanderse - Rotterdam De column van Henk Spaan in het aprilnummer van Onze Taal is heel herkenbaar. Veel Rotterdammers zeggen inderdaad ‘niels’ in plaats van ‘nieuws’. Er zijn echter ook Rotterdammers die zich bewust zijn van hun spraakgebrek, en daarom hun best doen om ‘niels’ te vermijden. De mevrouw van het piratenrestaurant bij de Euromast deed dit zelfs op schrift. Zij gaf onze zoon Niels een piratendiploma op naam van Nieuws de Boer. {== afbeelding Het verschil tussen nieuw en niel is ook een probleem voor de (Friese en Amsterdamse) personages van een voetbalstrip uit de jaren zeventig. Uit: Nico Scheepmaker (tekst) en Theo van den Boogaard (tek.), Abe, hot story van een voetballerina. Amsterdam, De Bezige Bij, 1973 ==} {>>afbeelding<<} ‘Niels’ [2]: ‘Ze noemen me Nieuws’ Parisa Veldman-Koops - Rotterdam Henk Spaan gaat in de aprilaflevering van zijn column in op een Rotterdams spraakgebrek. De inwoners van de Maasstad spreken het woord nieuws systematisch uit als ‘niels’. Helemaal waar! Daarbij komt de naam Niels ook nog veelvuldig voor, zeker onder basisschoolleerlingen. Dit leidt misschien niet tot de in de column geschetste absurdistische misverstanden, maar wel degelijk tot de bij ons thuis geregeld gehoorde klacht: ‘Mamma, ze doen vervelend, ze noemen me Nieuws!’ ‘Niels’ [3]: Rotterdams of niet? Suzan Verberne - Wijchen Henk Spaan schrijft in het aprilnummer over de volgens hem Rotterdamse uitspraak van het woord nieuws: ‘niels’. Mijn schoonmoeder heeft dezelfde uitspraak van alle ieuw-woorden. Zo hoorde ik haar vertellen dat de binnenstad van Maastricht ‘compleet is vernield’. Grappig, vooral omdat ze zichzelf gewoon ‘vernieuwd’ hoort zeggen. Spaans theorie over de Rotterdamse oorsprong van deze uitspraak gaat echter niet op, want mijn schoonmoeder is een geboren en getogen Amsterdamse die sinds dertig jaar in Zuid-Limburg woont. Wellicht is er sprake van individuele articu- {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} latievariatie die in allerlei gradaties voorkomt en die Henk Spaan vooral bij Rotterdammers is opgevallen. ‘Niels’ [4]: Mokums in Hilversum Gerard Cox - Mijnsheerenland Nee, nou wordt-ie mooi. Henk Spaan signaleert tot zijn ongenoegen, in het aprilnummer van Onze Taal, Rotterdamse invloeden op het taalgebruik in ‘Hilversum’. ‘Hilversum’, waar het taalgebruik nu al decennialang wordt geterroriseerd door (ex-)Mokumers, waar zij zeggen: ‘ontzet-tOnd’ en ‘ferfelOnd’. En met hun hyper-correcties als daar zijn: ‘ZubZidie’ en ‘Veyenoord’. Dit nog daargelaten de onbeschaamde manier waarop de heer Spaan zichzelf van het Mokumse dialect bedient. Gedood M. Puster - Almere Met enige ergernis las ik het stukje van S.C. Walland over gedood, als foutief gebruikte vertaling van het Engelse (to be) killed (aprilaflevering ‘Taalergernissen’). Hij of zij vindt dat er bij het gebruik van gedood sprake moet zijn (geweest) van een gerichte handeling (de ene mens doodt de andere) en niet van een ongeluk of een oorlogssituatie. Maar mijns inziens kan gedood heel goed gebruikt worden in het geval van een niet-natuurlijke, gewelddadige dood. Je kunt toch amper spreken van ‘gestorven’ of ‘overleden’ in het geval van oorlogs- of verkeersslachtoffers? De associatie met geweld is in die gevallen zeer sterk, dus laten we geen spijkers op laag water zoeken en ‘het leven laten in een gewelddadige situatie’ simpelweg ‘gedood zijn/worden’ noemen. Google Earth Fred Ameling - Maarheeze Graag zou ik het artikel ‘Taal vanuit de ruimte gezien’ van Peter-Arno Coppen, Folkert de Vriend en Ton van de Wijngaard (Onze Taal april) van een aanvulling voorzien, al heeft deze geen betrekking op de taalkundige inhoud ervan. De schrijvers stellen kortweg dat de door hen gebruikte Google Earth-informatie is samengesteld uit satellietfoto's. Dit is onjuist. Het Nederlandse deel van Google Earth (en overigens ook andere gebieden) is samengesteld uit gewone luchtfoto's, die geleverd zijn door de firma Aerodata International Surveys. Het bedrijf wordt op de foto bij het artikel ook als mede-copyrighthouder vermeld. {== afbeelding De Hr. Ms. Van Speijk. Bron: Koninklijke Marine ==} {>>afbeelding<<} Hr. Ms. Van Speijk G.W. de Vos van Steenwijk - de Wijk George Slieker heeft volkomen gelijk dat aan boord van Harer Majesteits Van Speijk geen ‘marinebioloog’ te vinden zal zijn (‘Taalergernissen’, aprilnummer) en dat het Engelse woord marine niet naar zeestrijdkrachten verwijst. Hij vergist zich echter als hij onze oorlogsbodem met HMS Van Speijk aanduidt: dat is nu juist Engels. In het Nederlands is het afgekort als Hr. Ms. Van Speijk. Sofprijs voor Edsilia Rombley? Monique Janssens - Utrecht De aprilaflevering van de nieuwsrubriek ‘Tamtam’ meldt dat zangeres Edsilia Rombley genomineerd was voor de Lofprijs van de stichting Nederlands, omdat ze haar songfestival-liedje (aanvankelijk) in het Nederlands zou zingen. Maar heeft de stichting Nederlands eigenlijk wel naar de tekst van het liedje geluisterd? Zij verdient eerder de Sof- dan de Lofprijs met deze taaldraak: Ik dacht dat 't beter was Wat heb ik me vergist Besefte me later pas Hoeveel ik heb gemist Als beseffen binnenkort definitief wederkerend is geworden, weten we in elk geval wie het laatste zetje heeft gegeven. Frisia non cantat Trees Rood-Wouda - Gouda Met veel plezier las ik Riemer Reinsma's beschouwing over Frisia non cantat, in de aprilaflevering van zijn rubriek ‘Bij wijze van zeggen’. In gedachten voeg ik aan dit gezegde altijd nog iets toe. Wij zongen als canon op de padvinderij en op de kweekschool in Amsterdam (ongeveer 1954-1961): Frisia non cantat. Wie dat zegt, die liegt dat (3x). Uitgezonderd en behalve K.W. van Leeuwen - Bergschenhoek J.F. Razoux Schultz ergert zich in de rubriek ‘Taalergernissen’ in Onze Taal van april aan het geregelde gebruik van het woord uitgezonderd. Liever leest hij behalve. Maar dat woord kan verwarring opleveren. omdat het twee betekenissen heeft. Het kan uitsluiting aangeven: alle verkeer is verboden, maar stadsbussen mogen erdoor. Daarnaast kan het ook een aanvulling inleiden. Denk maar aan een zin als ‘Behalve stadsbussen stonden er ook veel personenauto's voor de brug.’ Het woord uitgezonderd, daarentegen, roept die verwarring niet op. Het is duidelijk en ondubbelzinnig. CamelCase: hoofdletters midden in woorden Elène Klaren - Zoetermeer In de aprilaflevering van de rubriek ‘Gesignaleerd’ schrijft Jan Bruens over het modeverschijnsel dat in afgekorte bedrijfsnamen de laatste letter soms klein is (als in NMa). Daarnaast is mij nog iets anders opgevallen, namelijk het verschijnsel om midden in woorden een hoofdletter te schrijven. Bijvoorbeeld de nieuwe abonnementen van KPN: BelVrij, BelZakelijk. Het lijkt mij dat deze twee verschijnselen een onderdeel vormen van een bredere tendens om hoofd- en kleine letters op een ‘nieuwe’ manier te gebruiken. Het staat modern en een beetje ‘slordig’, niet al te serieus, en natuurlijk vooral ‘jong’. Het is zelfs een beetje gewaagd, want tegen alle regels. IkZelf vind het erg lelijk en uiterst vermoeiend om te typen. Een verklaring voor het ontstaan van het verschijnsel, dat overigens ‘CamelCase’ blijkt te heten, is te vinden in de online-encyclopedie Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/CamelCase. Opzouten Ludovicus Derksen - Utrecht Lieneke van der Schoot verwondert zich in de aprilaflevering van de ‘Taalergernissen’ over het gebruik van het woord opzouten in de betekenis ‘wegwezen’ of ‘opdonderen’. Ikzelf ken het gebruik van opzouten in deze betekenis wel. Het is kort voor ‘opzouten en wegwezen’, of in de langere versie: ‘eerst uitkaken, opzouten en dan wegwezen’. Met andere woorden: stop het weg en donder op. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Gaat streektaalpolitiek te ver? Dialectbeleid niet altijd zinvol Koen Jaspaert (Katholieke Universiteit Leuven) en Sjaak Kroon (Universiteit van Tilburg) Bijna alle Nederlandse provincies voeren een eigen streektaalbeleid. Streektaalfunctionarissen zorgen ervoor dat dialecten worden beschermd en dat het gebruik ervan wordt bevorderd. Is dat goed? Op een streektaal-conferentie hadden de sociolinguïsten Koen Jaspaert en Sjaak Kroon daar vorig jaar zo hun twijfels over. ‘Dialect moet door streektaalbeleid niet gedwongen worden om de concurrentie met de standaardtaal aan te gaan’, meenden ze. Taalkundige Marc van Oostendorp vond dat ze spoken zien. Voor Onze Taal gaan de twee partijen met elkaar in discussie. {== afbeelding Tweetalig plaatsnaambord: concurrentie met de standaardtaal? Foto: Lei Heijenrath ==} {>>afbeelding<<} Dialect is de taalvariëteit die we gebruiken in informele omstandigheden, onder vrienden en lokale bekenden. En dat moet zo blijven. Dialect moet niet de concurrentie aangaan met de standaardtaal. Wie dialect in die rol dwingt, herleidt het tot een soort curiosum, een onderdeel van de folklore. Dit is kort gezegd wat wij een klein jaar geleden hebben beweerd in een lezing op de ‘Eerste nationale streektaalconferentie’. Die lezing is inmiddels verschenen in een boekje dat naar aanleiding van die conferentie werd gepubliceerd: Lang leve de dialecten. Daarop deed taalkundige Marc van Oostendorp in het elektronische tijdschrift Neder-L uit de doeken waarom wij het bij het verkeerde eind hebben. In tegenstelling tot wat wij beweerden, vindt Van Oostendorp, is dialectbeleid wél zinvol, en hij snapt niet wat wij ertegen kunnen hebben. Het probleem is nu echter dat wij helemaal niet beweerd hebben dat dialectbeleid niet zinvol is. Ons punt is nu juist dat dialectbeleidsmakers, zoals alle beleidsmakers, zinvolle en zinloze dingen kunnen doen. Wij hebben geprobeerd een constructieve bijdrage te leveren aan het dialectbeleid door in te gaan op de vraag welke vorm van dialectbeleid dan zinvol is en welke niet. Niet zinvol is beleid dat dialect dwingt te gaan concurreren met de standaardtaal. ■ Straatnaamborden Een mooi voorbeeld van zulke concurrentie is de introductie van straatnaamborden in het dialect. Voor wie zijn die precies bedoeld? Wie de weg in het dorp niet weet, en dus op straatnaamborden aangewezen is, kent het dialect niet, en wie het dialect kent, heeft de borden niet nodig want hij kent de weg. Die borden hangen daar dus alleen maar een statement voor het dialect te wezen, zonder verder communicatief nut. Van dat soort beleidsrealisaties, denken wij, wordt niets of niemand beter, ook het dialect niet. Een ander gevaar dat schuilt in de concurrentiestrijd met de standaardtaal is dat dialect op zichzelf dezelfde kwaliteitscriteria gaat toepassen die voor de standaardtaal gelden. Een mooi voorbeeld hiervan is de drang naar uniformiteit. Dialecten gaan zich, in navolging van de standaardtaal, zorgen maken over het goede, correcte, perfect gespelde, echte dialect. Daarmee degraderen ze een deel van die informele onder-ons-taal tot fout, corrupt, verbasterd dialect, en gaan ze dus met een deel van het dialect precies dat doen wat de standaardtaal al jaren met het dialect doet, namelijk de kwaliteit ervan in twijfel trekken. Zodra men ‘het’ Limburgs, ‘het’ Drents, ‘het’ Zeeuws definieert dat men wil bevorderen, maakt men meteen ook een onderscheid tussen het legitieme en het minder legitieme gebruik van die variëteiten. Nee, dit soort beleid heeft {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} het dialect volgens ons niet nodig. In die concurrentiestrijd met de standaardtaal heeft het dialect alleen maar te verliezen. ■ Onder ons Voor het gebruik op zijn eigen terrein - het informele, lokale - heeft het dialect ook niet echt behoefte aan beleid. Beleid is de manier van werken die we hebben uitgevonden om zaken te regelen die het lokale en informele overstijgen. De lokale, informele dingen des levens regelen we nu eenmaal het beste onder ons. Daar hoeven geen raden of commissies, instituties of inspraakorganen aan te pas te komen. Dat hoeft niet te worden gereglementeerd, in contracten gegoten of aan alle burgers bekendgemaakt. Daar heeft beleid met andere woorden heel weinig vat op, en daar hoeft het zich ook niet mee te bemoeien. Net zomin als beleid gaat over hoe wij de taken thuis verdelen of over de kledij die iemand aantrekt om te gaan joggen, heeft beleid veel in te brengen als het gaat om de taal die iemand daarbij gebruikt. Is streektaalbeleid dan toch nutteloos? Nee, hebben wij betoogd. Er zijn een aantal aspecten die met dialect en dialectgebruik te maken hebben die beleidsaandacht heel wel kunnen gebruiken. Op één, met stip, hebben wij de houding van mensen tegenover dialect en dialectgebruik geplaatst. Door de jaren heen is bij veel gebruikers van het Nederlands een soort negatief vooroordeel gegroeid ten aanzien van alles wat dialect is of naar dialect ruikt. Wie dialect gebruikt of met een dialectaccent spreekt, zal wel wat dommer, onbeschaafder, minder vooruitstrevend, economisch minder solvabel zijn dan wie te allen tijde vlekkeloos (?) Standaard-nederlands gebruikt. Dat dat vooroordeel soms vérstrekkende gevolgen kan hebben voor de dialectspreker, blijkt uit recent onderzoek, van Gerben Kraaykamp. En iedereen kent wel de verhalen over kandidaten die geweigerd werden voor een of andere functie omdat ze dialect spreken, of over dialect sprekende politici die minder competent worden geacht. Dergelijke vooroordelen missen elke grond, en dienen dan ook bestreden te worden. Ze zijn trouwens niet zo erg verschillend van de vooroordelen tegenover mensen die op grond van welk ander kenmerk dan ook bij een minderwaardig geachte groep worden ingedeeld. Hoe die bestrijding het beste kan verlopen, weten wij niet precies, maar we denken wel dat het onderwijs hierbij kan worden ingezet. We hopen maar dat streektaalfunctionarissen hun energie stoppen in het verzinnen van goede programma's die hierbij een rol kunnen spelen. Het promoten van communicatief nutteloos dialectgebruik is er in elk geval niet een van. {== afbeelding Tweetalige straatnaamborden in Maastricht. Foto's: Janco Bonnink ==} {>>afbeelding<<} Bestrijd geen gevaar dat er niet is Marc van Oostendorp (Meertens Instituut) Ik heb een advies aan mijn burgemeester. De plantsoenendienst moet beslist niet lukraak alle bomen in de stadsparken omzagen. Het milieu in de stad is er niet bij gebaat als in het kader van een absurde netheidscampagne met grof geweld luidruchtig ieder stukje groen wordt omgelegd. Men zou er beter aan doen om in ieder geval de gezonde bomen te laten staan. Wie zo schrijft, suggereert dat er een reëel gevaar is. De lezer krabt zich achter de oren: zijn ze bij de gemeente nu helemaal gek geworden? Is er inderdaad sprake van een dergelijke obsessie met orde dat er zulke aanbevelingen gedaan moeten worden? Het is het soort gevoel dat je ook overhoudt aan het artikel van Koen Jaspaert en Sjaak Kroon: het streektaalbeleid moet niet te ver doorslaan. Het zou toch te gek voor woorden zijn als bijvoorbeeld dialectsprekers in een keurslijf van ‘correct’ dialectgebruik worden gedwongen onder leiding van ‘raden’ en ‘commissies’. Of dat ‘het dialect’ zou moeten ‘concurreren’ met de standaardtaal. Dat zou inderdaad weleens het einde kunnen zijn van zo'n dialect. Nergens tonen Jaspaert en Kroon aan dat zoiets inderdaad zou kunnen gebeuren. Ze hebben zich niet verdiept in het feitelijke werk van de Nederlandse streektaalfunctionarissen. Liever bestrijden ze een stroman dan de werkelijke stand van zaken te analyseren. ■ Drang naar uniformiteit Wat is er aan de hand? Behalve in de Randstad en Flevoland betalen alle Nederlandse provincies sinds een paar jaar een streektaalfunctionaris - de functienaam verschilt per provincie, net als de precieze manier waarop het geld van de provincie naar de desbetreffende persoon wordt overgeheveld, maar ik scheer ze voor het gemak over één kam. De taak van de streektaalfunctionaris is om het gebruik van de traditionele dialecten in de provincie te beschermen en te bevorderen. In de praktijk komt dit erop neer dat de streektaalfunctionarissen mensen helpen die iets met hun dialect willen doen: er een woordenboek over maken, een liedjesfestival organiseren of een verhaal schrijven in hun dialect. Naar mijn ervaring zijn de streektaalfunctionarissen verstandige mensen die de ‘drang naar uniformiteit’ die Jaspaert en Kroon zo'n ‘mooi voorbeeld’ vinden helemaal niet aan de dag leggen. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Nergens worden pogingen ondernomen om het dialect om te vormen tot een officiële schrijftaal met een eigen spellinggids en een vastgelegde grammatica - of in ieder geval niet door streektaalfunctionarissen. Ik heb nog nooit gehoord dat een dialectspreker er in het kader van het streektaalbeleid van werd beschuldigd dat hij ‘fout, corrupt, verbasterd’ sprak. ‘Dit soort beleid’ heeft de streektaal inderdaad ‘niet nodig’ - maar niemand is dan ook van plan om dit soort beleid te gaan voeren. Integendeel, in plaats van over ‘het’ Zeeuws of over ‘het’ Limburgs wordt er altijd zorgvuldig gepraat over alle dialecten van Zeeland of van Limburg. ■ Stupide vooroordelen Je kunt best kanttekeningen plaatsen bij de plotselinge apenliefde van de provincies voor de streektaal. Zoals iedere vier jaar bij de Provinciale Staten-verkiezingen blijkt, is de belangstelling voor deze bestuurslaag bijzonder klein. De provinciebestuurders doen er daarom van alles aan om hun bestaan te rechtvaardigen - en het ondersteunen van de ‘eigen’ taal en cultuur is dan een handig excuus. Een groep mensen met een eigen taal en cultuur moet toch ook een eigen bestuur hebben? Zelfs als de motieven cynisch zijn, is het resultaat in dit geval nog niet per se slecht. Integendeel, meestal wordt precies gedaan wat Jaspaert en Kroon zo graag willen: in het onderwijs wordt aandacht gevraagd voor de rijkdom en de wonderen van het eigen dialect. De Groninger Siemon Reker geeft bijvoorbeeld college aan de Rijksuniversiteit Groningen, terwijl zijn Limburgse ambtsgenote Mieke Steegs zich meer richt op het basis- en middelbaar onderwijs. Beiden proberen echter op deze manier de leerling bewuster te maken van de waarde van hun eigen taalgebruik - en daarmee weerbaarder tegen stupide vooroordelen. ■ Keurslijf Maken de streektaalfunctionarissen het dialect dan niet in ieder geval tot een curiosum? Als voorbeeld noemen Jaspaert en Kroon ‘de introductie van straatnaamborden in het dialect’. Die borden zijn inderdaad ‘niet nodig’, maar er is op deze wereld wel meer dat niet nodig is en desondanks zijn waarde heeft. Zo staat in veel steden onder een straatnaam soms ook een korte toelichting: ‘Vivaldistraat. Italiaans componist (1678-1741)’. Wie de weg wil weten, koopt niets voor dergelijk geleuter: weg ermee! Sterker nog, het hele systeem om namen te verzinnen is eigenlijk onzin: waarom niet gewerkt met een nummeringssysteem (1ste, 2de, 541ste straat) zoals in Amerika? Straatnaambordjes hebben meer functies dan de verdwaalde toerist op het rechte spoor te zetten. Ze kunnen ook iets uitdrukken over wie de bewoners zijn of willen zijn. Precies daar dienen de dialectbenamingen ook voor. Inderdaad is dat een nieuw gebruik van de streektaal - tot tien jaar geleden vond je dat soort bordjes alleen in Friesland. Maar als je dat soort nieuw gebruik van het dialect wilt tegenhouden, wie drukt het dan eigenlijk in een keurslijf? Naschrift Koen Jaspaert en Sjaak Kroon Van Oostendorp meent dat wij een gevaar bestrijden dat er niet is. Hij komt blijkbaar nooit pleidooien tegen voor het soort beleid dat wij gevaarlijk vinden. Merkwaardig toch: wij herinneren ons nog goed het pleidooi voor een Algemeen Geschreven Limburgs dat in het kielzog van de erkenning van het Limburgs onder het Europees Handvest even in de belangstelling stond. Ook het feit dat termen als Limburgs en Zeeuws niet gebruikt zouden worden ziet Van Oostendorp als een signaal dat niemand pleit voor dat gevaarlijke beleid. Hoezo? De dossiers die aangelegd werden voor de erkenning van de streektalen, het verhaal waarmee de hele heisa begon, stonden bol van die aanduidingen. En als Pieter van der Plank het nog niet zo lang geleden in het Friesch Dagblad heeft over de mislukking van het twintig jaar oude tweetalenbeleid, waarin het Fries een gelijkwaardige positie heeft naast het Nederlands, rekent hij volgens ons het streektaalbeleid af op zijn ambitie om de concurrentie met de standaardtaal aan te gaan. En tot slot: deze twee studeerkamergeleerden hebben nogal wat ervaring met minderheidstalen in het onderwijs, en hebben in de voorbije jaren in ieder geval geleerd dat schoolse aandacht voor die minderheidstalen even vaak kwaad als goed doet. Zeker, wij zijn voor schoolse aandacht voor dialecten, maar dan alleen als die goed doordacht is. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Oproep: handen uit de mouwen voor laaggeletterde jongeren Stichting Lezen & Schrijven Het is misschien wat moeilijk te geloven, maar er zijn niet minder dan anderhalf miljoen volwassen Nederlanders die zó veel moeite hebben met lezen en schrijven dat zij nauwelijks mee kunnen komen in onze samenleving. Maar ook het aantal laaggeletterde jongeren is groot - veel te groot zelfs. Onderzoek uit 2004 liet zien dat maar liefst dertig procent van de leerlingen op de twee laagste niveaus van het mbo (middelbaar beroepsonderwijs) nauwelijks taalvaardig is. Zij zijn onvoldoende in staat om opdrachten en instructies goed te begrijpen of informatie te halen uit grotere stukken tekst. Stageverslagen zijn vaak niet meer dan knip- en plakwerk. Ook hebben zij veel problemen met het schrijven van standaardbrieven en het maken van notulen. Het is duidelijk dat dit voor de verdere schoolcarrière van deze jongeren desastreus kan uitpakken - om nog maar te zwijgen van de moeilijkheden die ze later op de arbeidsmarkt zullen ondervinden. Hoe kan het dat zo veel jongeren anno 2007 problemen met lezen en schrijven hebben? Vaak blijkt het een combinatie van factoren te zijn: langdurige ziekte tijdens de schooltijd, het te laat herkennen van lees- en schrijfproblemen, onjuist ingrijpen als de problemen wél zijn gesignaleerd, en opgroeien in een zogenoemde taalarme omgeving. Daarbij komt nog eens dat er ook makkelijk een sneeuwbaleffect ontstaat: kinderen die taalzwak zijn, vinden de klassikale taallessen vaak te moeilijk en dus onaantrekkelijk, waardoor die taalzwakte alleen maar toeneemt, en daardoor weer de desinteresse in taallessen - enzovoort. ■ Taalplezier Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden. Daarom heeft de Stichting Lezen & Schrijven (opgericht in 2004; voorzitter: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden) een project opgezet dat de problemen vroegtijdig moet aanpakken, en dus gericht is op vmbo-scholen. ‘Taalkr8!’ heet het project, en het heeft als doel de leerlingen plezier in taal bij te brengen, zodat ze ook makkelijker het belang van een goede taalvaardigheid leren inzien. Daarnaast wil het scholen ervan bewust maken dat taal in het onderwijs een centrale plaats verdient. Taalkr8! is in concreto een pakket waarmee een school een dag kan organiseren die geheel in het teken staat van creatief gebruik van de taal, en die bestaat uit verschillende workshops. De dag begint met een opening door een zogenoemde alfabetiseringsambassadeur, iemand die niet kon lezen en schrijven, maar dit op latere leeftijd heeft geleerd. Deze ambassadeurs kunnen als geen ander vertellen hoe het is om door het leven te gaan zonder te kunnen lezen en schrijven. De workshops waarvoor Taalkr8! de ideeën aanreikt, kunnen variëren van een ‘rapclass’ tot gedichten schrijven, en van een persbericht opstellen tot een Lagerhuisdebat. In 2006 ontvingen ruim twaalfhonderd vmbo-scholen een Taalkr8!-pakket. Dit jaar gaat de Stichting Lezen & Schrijven deze en andere scholen ertoe aanzetten om ook daadwerkelijk Taalkr8!- dagen te organiseren. ■ Vliegwiel Hoe bevalt Taalkr8! in de praktijk? Het Christelijk Lyceum Delft, locatie Hof van Delft, heeft er inmiddels ervaring mee. Jan Vesseur, teamleider onderbouw: ‘Het was zeer geslaagd. Ruim 70 procent van de leerlingen sprak van een zinvolle dag waarop ze veel geleerd hebben. Ook vonden zij Taalkr8! erg leuk. Een gemiddelde lesdag scoort vooral in het vmbo een behoorlijk stuk lager. Tevreden kijken we terug en volgend jaar doen we het zeker weer.’ {== afbeelding Rapper Phreako Rico (van de rapformatie Opgezwolle) tijdens een Taalkr8!-dag. Foto: Stichting Lezen & Schrijven ==} {>>afbeelding<<} Peter de Kreij, locatiedirecteur vmbo van de Nehalennia Scholengemeenschap in Middelburg, is er net zo over te spreken: ‘Ook de betrokken docenten waren unaniem enthousiast over Taalkr8! Het heeft de mogelijkheid gecreëerd om met elkaar nog eens goed te kijken naar de inhoud van ons taalonderwijs. Taalkr8! is daarmee een vliegwiel geworden om het taalbeleid op school bij te stellen. Inmiddels heeft een eerste gesprek plaatsgevonden met een adviesbegeleidingsdienst, omdat we ondersteuning willen bij het vormgeven van een meer activerende didactiek in ons taalonderwijs. Dit betekent dat Taalkr8! voor ons meer is geweest dan een project dat even voorbijkomt. De impact is dat na twee heel leuke dagen voor leerlingen en docenten er een vervolg aan wordt gekoppeld. Het leidt er namelijk toe dat we het taalonderwijs op onze school nog eens goed onder de loep nemen en het daar waar dat van ons wordt gevraagd ook daadwerkelijk verbeteren.’ ■ Oproep Wilt u als tekstschrijver, redacteur, vertaler, reclamemaker of als uitvoerder van een ander talig beroep wellicht zelf eens een workshop verzorgen tijdens een Taalkr8!-dag? Meld u dan aan via de website www.taalkr8.nl. Wie weet kunt u uw liefde voor taal en het belang van goede taalvaardigheden overbrengen op jongeren die dat hard nodig hebben. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Bargoens [3] Israël Querido Bargoens als sleutel tot de ziel van Jordanezen Ewoud Sanders Het Bargoens was vroeger de lingua franca van de zelfkant. Nu is het verdwenen of juist opgeklommen tot de standaardtaal. Aan wie hebben we die taal zoal te danken? Taalhistoricus Ewoud Sanders gaat het na in deze tweemaandelijkse serie. {== afbeelding Ter voorbereiding op zijn ‘Jordaan-cyclus’ woonde schrijver Israël Querido jarenlang in de Jordaan. Foto: dbnl ==} {>>afbeelding<<} Geen andere Nederlandse schrijver heeft zo veel Bargoens en platte volkstaal in zijn boeken gestopt als Israël Querido (1872-1932). Vinden we bij auteurs als Bernard Canter, Jan Feith, Job Sand, Nono, Willem van Iependaal, G.P. Smis en Haring Arie soms tientallen, en ten hoogste enkele honderden woorden uit de dieventaal, bij Israël Querido gaat het om een paar duizend woorden, verspreid over ten minste tien dikke romans. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Kreeg Querido het Bargoens dan met de paplepel ingegoten? Groeide hij soms op in de Jordaan, de wijk in Amsterdam waar de dieventaal tot volle bloei kwam? Nee, dat niet. Querido werd in 1872 geboren in de Amsterdamse Jodenbuurt in een arm arbeidersgezin. Zijn vader was diamantslijper. De meeste Joden bleven in de Joodse buurt wonen, maar de diamanthandel bloeide eventjes op in het laatste kwart van de negentiende eeuw en vader Querido wilde zijn kinderen meer kansen geven in het leven. Hij verhuisde naar de Roetersstraat, waar toen een nieuwe wijk werd gebouwd, en deed zijn kinderen op een particuliere school in plaats van op de stadsschool. Én hij bracht ze liefde bij voor muziek, literatuur, sport en de natuur. ■ Socialistisch kunstenaar Israël Querido kon tot zijn veertiende op school blijven, toen moest hij gaan werken. Het duurde even voordat hij zijn bestemming had gevonden. Hij volgde een opleiding tot horlogemaker (die hij vanwege een oogbeschadiging moest staken), hij werd diamantslijper en eventjes was hij juwelier, maar omdat hij niet zakelijk was ingesteld, liep dit uit op een fiasco. Vervolgens werd hij verslaggever bij De Amsterdammer. Overdag schreef Querido, 's avonds schoolde hij zichzelf bij ‘in alle filosofieën en de gansche wereldliteratuur’, zoals hij het later onbescheiden samenvatte. Hij raakte enorm belezen op allerlei terreinen, en had zijn leven lang de neiging om zijn eruditie te etaleren. Querido had hoge literaire ambities. Hij was overtuigd van zijn eigen grootheid en vergeleek zichzelf met literaire coryfeeën als Victor Hugo en Honoré de Balzac. Zijn grote voorbeeld was de Franse naturalist Émile Zola. Querido verafschuwde de aristocratie en de bourgeoisie. Hij wilde een socialistisch kunstenaar zijn die de gevoelswereld van het proletariaat volkomen doorgrondde. Vanuit die socialistische visie beschreef hij het leven van slovers en zwoegers, van ‘de heroën van het vertrapte en geschonden menschengeslacht der twintigste eeuwse proletariërs’, zoals het ergens heet. Dit komt het best naar voren in zijn meest succesvolle werk, de vierdelige zogenoemde Jordaan-cyclus. ■ Oom Ies Net als Zola bereidde Querido zich zeer grondig voor. In 1906 ging hij in de Jordaan wonen om vertrouwd te raken met de taal en gewoonten van de Jordanezen. Hij bleef er niet een paar maanden - zoals huidige schrijvers zouden doen - maar enkele jaren. De enige ontspanning die Querido zich veroorloofde was biljarten. Hij kwam veel in cafés en had altijd een notitieblokje bij zich. Bovendien had hij een ‘stalen geheugen’, zoals zijn vriend A.M. de Jong later over hem zou schrijven, in een boekje getiteld Israël Querido. De mens en de kunstenaar. Querido, aldus De Jong, ‘zag aandachtig toe op de mensen, hun leven en bedrijf, alle zinnen gespannen, beluis- {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} terde de taal naar woordgebruik en karakter-bepalende muzikale klank (...). Hij verzuimde niets van al wat opheldering kon geven omtrent al de elementen, die de omgeving en het leven daar zijn eigen klank, tonaliteit, geur en licht gaf.’ Querido werd een goede bekende in de Jordaan. De bewoners noemden hem liefkozend ‘oom Ies’. ‘Hij beproefde nooit de simpele Jordaanmensen, die hij ontving als oude buren en goede kennissen, onder de indruk te brengen van zijn geestelijke superioriteit’, aldus de Jong. ‘Hij sprak met hen als met gelijken en zij vertelden rustig en vertrouwelijk wat zij op het hart hadden als aan een oudere en wijzere, maar toch een, die zij konden beschouwen als een der hunnen. Hij genoot van hun onbewust beeldende, sappige taal, zonder daar iets van te laten blijken, antwoordde in hetzelfde vocabulaire, gaf raad en hielp, gaf bovenal zijn vriendschap, de warmte van zijn grote hart.’ Natuurlijk probeerde er weleens iemand misbruik te maken van Querido's goedheid en vrijgevigheid, aldus De Jong. Maar: ‘Hoe werd hij dan onverwacht uitgebulderd in eigen, onvervalst Jordaans, zo, dat hij zich verschrikt en beschaamd uit de voeten maakte zonder veel tegenpruttelen.’ ■ Onvervalst Jordaans Dat onvervalste Jordaans, met zeer veel Bargoense elementen, liet Querido ook doorklinken in zijn Jordaan-cyclus. Het eerste deel, De Jordaan, verscheen in 1912 - na jaren van voorbereiding. Deel twee, Van Nes en Zeedijk, volgde in 1915. Het derde deel, Manus Peet, verscheen in 1922, en in 1925 werd de reeks - na dertien jaar noeste arbeid - afgesloten met Mooie Karel. Querido schreef bijna dertig romans en toneelstukken, maar de Jordaan-cyclus is zijn bekendste en bestverkochte werk (het eerste deel behaalde vijfentwintig drukken en werd in het Frans vertaald). De hoofdpersonen van deze romancyclus worden omgeven door pooiers, messentrekkers, moordenaars en oplichters, en ze zijn geregeld zelf ook te vinden in nachtkroegen, bordelen en roemruchte cafés op de Zeedijk. Om dit allemaal levensecht te doen voorkomen, strooide Querido met gulle hand met Bargoense woorden en uitdrukkingen. Waren de lezers van zijn romans indertijd bekend met deze taal? Zeker niet, en om hen te bedienen staan er vrijwel onder iedere bladzijde voetnoten. Maar dan nog was en is het een enorme opgave om de Jordaan-boeken van Querido te lezen, óók doordat hij de dialogen fonetisch opschreef, in zinnen die wemelen van de puntjes. Een voorbeeld uit Van Nes en Zeedijk: -Vuile sliegeraarster! [Querido geeft als noot: ‘verraadster’ - ES]... daar hei je me weer aarepels mit spek opgedraaid!... Ik sla jou lieferst blind as scheel!... Voor joü meine-deinestreke... -Wad wad? ikke oggh! god zal mijn beware! -Jij kreng, heb de niesses [‘vrouwen’] ferraje! -Oggh!... hoe... hoe kóm j'r an! -Ik most je... knoloog! Piet hief zijn geweldige knuisten en Jet stoof achterwaarts een hoek in. -Hande thuis!... geen knurf! [‘klap, slaag’] schreeuwde ze heesch van benauwdheid, flink in schijn. En zo gaat het door, vaak bladzijdenlang. Soms verklaarde Querido het Bargoens ook in de lopende tekst, zoals hier: Jet stelde de deern weer gerust. -De peliezie naakt je nie. Hei je schroei? -Wat is dat? -Honger, lachte Jet. -Ajasses... ete? Querido was een omstreden figuur. Hij werd diep vereerd (al bij zijn leven verschenen er boeken over hem) of hartstochtelijk gehaat. Van de Nederlandse schrijvers die hun werk doorspekten met Bargoens, was hij een van de weinigen die ook een beschouwing aan dit taalgebruik wijdden. Hij deed dat in 1924, in een essay dat pas veel later, in 1931, werd gepubliceerd in zijn boek Mijn zwerftochten door Jordaan en donker Amsterdam. Het is een fraai en informatief stuk, waaruit blijkt dat Querido de kleine criminelen uit de Jordaan op dit punt inderdaad goed had doorgrond. ‘De misdadigers’, schrijft hij, ‘scheppen er behagen in een eigen taal te spreken. Ze scheppen zelf woorden en wringen woordverbindingen saâm. In deze nieuwe uitdrukkingen is het woord-impressionisme overheerschend. Ze spreken een eigen taal om tweeërlei redenen: om door buitenstaanders niet begrepen te worden, maar ook voor het gemak.’ Bargoens bij Querido Enkele Bargoense woorden uit de Jordaan-romans van Israël Querido: bazar ‘politiebureau’ jeile ‘narigheid’ jen ‘leugen’ klapper ‘roofhol’ kneibel ‘sterke, potige kerel’ knijsen ‘zien’ maffie ‘kwartje’ nijf ‘mes’ sjikker ‘dronken’ sperrewer ‘paraplu’ ■ Jiddisch Querido gaat in zijn essay ook in op de invloed van het Jiddisch op het Bargoens, een aspect dat veel hedendaagse lezers pijnlijk vinden, omdat het de suggestie wekt dat veel Joden indertijd crimineel waren. De misdadigers, aldus Querido, die zelf goed Jiddisch en Hebreeuws sprak, ‘hooren van marskramers en venters, van handeldrijvende Israëlieten, veel eigenaardig-teekenende uitdrukkingen. De Joden zijn gewend onder elkaar Jiddisch te spreken. De misdadigers luisteren scherp toe en blijken ontvankelijk voor zulk een bargoensch. De meest typische expressies pikken ze uit de conversatie op, en brengen ze zelf weer in hun spraakgebruik te pas. Hoe scherper ze hooren, hoe juister de vreemde en oneigenlijke klank der woorden wordt nagebootst. (...) Eigenaardig is echter dat de vreemde, vooral Hebreeuwsche of Jiddische {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} uitdrukkingen vaak verschillend opgevangen en verwerkt worden. Zoo hoorde ik een misdadiger spreken van “gasjewijne” (wat zeggen wil: uit de voeten maken of verdwijnen). Een andere, een jatter (dief) sprak van “assewijne”. Een derde, een tieijs-kraker (een brandkasten-inbreker) zei weer “hasjewijnoe”. En toch bedoelden ze het ééne Hebreeuwsche woord: hashibeina.’ Querido verklaart in deze beschouwing het Bargoens de liefde. ‘Als ge voor het eerst onder misdadigers verkeert en ge hoort met radheid en zwierigheid deze dieventaal spreken, dan snapt ge er letterlijk niets van. Ge voelt u telkens verraden en verkocht.’ Maar later, aldus Querido, kost het moeite om niet voortdurend Bargoens te spreken - zo oorspronkelijk, levendig en beeldend is die taal. En nog meer dan dat: hij vond het de beste ingang om ‘het bewuste en onderbewuste ziele- en verstands-leven’ van de criminelen te begrijpen. Met andere woorden: het Bargoens was voor hem dé sleutel tot de mensen die hij als socialistische kunstenaar ten voeten uit wilde portretteren. Watt en halfwatt Doordat Querido zich zo sterk baseerde op de spreektaal die hij hoorde in de Jordaan, bevat zijn werk allerlei vroege of eerste vindplaatsen voor woorden en uitdrukkingen. Zo is watt en halfwatt, een schertsende uitdrukking met als betekenis ‘groot en klein’, voorzover bekend door hem voor het eerst opgetekend. De uitdrukking gaat overigens terug op de acteursnamen van een komisch Deens filmduo, bestaande uit de lange Carl Schenström (1881-1942) en de kleine Harald Madsen (1890-1949). Dit duo stond aan het begin van de twintigste eeuw in verschillende landen onder verschillende namen bekend. Zo werden ze in Denemarken ‘Fyrtaarnet og Bivognen’ genoemd, in Duitsland ‘Pat und Patachon’, in Frankrijk ‘Doublepatte et Patachon’, in Engeland ‘Long and Short’ en in Nederland ‘Watt en Halfwatt’. Het overdrachtelijk gebruik van watt en halfwatt vinden we (in een uitgebreide vorm) voor het eerst in Querido's roman Van armen en rijken uit 1931. Daarin lezen we: ‘Gein, die makelaar Van Cleef met zijn dwergvrouwtje. Heel-Watt en Half-Watt en same nóg niks!’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Nederdutch Geachte redactie, Als geloofsvol lezer van uw prachtige maandelijks vraag ik uw aandacht voor het volgende. De manier waarop steeds meer mensen hun Nederlands contamineren met Engels is een bloedige schaamte! Ik verzeker u, mensen reprimanderen om hun taalgebruik ligt niet in mijn natuur, maar het begint uit de hand te raken, dus ik voel dat het mijn plicht is als burger om uit te spreken. Al dat Engels, het begint een koninklijke pijn in de nek te worden. En dan zwijg ik nog over de anglicismen. In het eerste nummer van de nieuwe vrije krant DAG las ik juist een kolom van iemand die het heeft over gadgets die ‘kont schoppen’. Heilige poep!, denk ik dan, zijn er nog mensen die hun moedertaal commanderen? Ik bedoel, iemand die zoiets schrijft is toch buiten zijn geest? Maar bewaar, deze linguïstieke landverrader is niet alleen! Jonge mensen spreken heel de tijd zo, nutendaags. In de krant, de andere dag, stond een artikel over Gretta Duisenberg, de weduwe van onze verscheiden nationalebankpresident Wim Duisenberg. Er werd een beschrijving van haar persoonlijkheid gegeven en daarin stond onder andere: ‘Small talk is niet haar ding.’ Wat de hel is dát!? Iemand die zo'n frase aan het papier committeert is toch van zijn schommelstoel? Die is toch al z'n knikkers kwijt? Zeker kun je toch op z'n minst proberen de schijn van logica een béétje op te houden? Deze arme graspol had evengoed kunnen schrijven: ‘Kleinpraat is not her thing’! Ik bedoel: doe het dan helemáál in het Engels! Of beter steeds: gebruik gewoon Diets! Dat heb je toch niet voor de kat z'n snorharen geleerd? Maar nee hoor, neuk de taal, denken ze, neuk de regels, want regels zuigen. Als de boodschap maar aan de overkant komt. Zoals jongsters tot elkaar spreken tegenwoordig! ‘Bij de weg’, zeggen ze dan, ‘kroegkruipen is niet echt mijn kopje thee, maar ik geef het een schot. Zie je later, krokodil!’ En dat is dan dus niet tong-in-wang bedoeld hoor, of een of andere vorm van binnenkant-humor, geen manier, het is hun normale, elke dag vernaculair! ‘Neem het gemakkelijk, ouwe,’ zeggen ze dan, ‘dat is gewoon miks en metsj. Kut en peest.’ Het spijt me, maar ik vind dat dus echt ridiculeus. Want wat is er te worden van onze propere taal? ‘Ontspan man,’ zeggen ze dan, ‘neem een koeltablet. Taal is een levend ding, weet je?’ Er is geen ontkennen dat, punt goed genomen, dat moet ik ze geven, maar ook levende organismen kunnen op een zeker punt natuurlijk in een monstrositeit verdraaien. Ook zag ik recentelijk een aankondiging van een boek genaamd Brekend nieuws, over zogenoemde ‘translaties’. Dat is toch de limiet? Als wij hier nu geen stop op stellen, gaat onze gekoesterde nationale taal aan het einde van de dag voor altijd door de afvoer. En dan kunnen we ook onze cultuur vaarwel zoenen. Zo vandaar dat ik deze rode vlag hijs. Red onze geboortetong! Dat is alles voor nu, ik heb mijn stuk gezegd. Oprecht, drs. Just Wierd, Nederlands-leraar te Bathmen (Ov.) Jan Kuitenbrouwer {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Demer Riemer Reinsma {== afbeelding De Demer in Eindhoven anno 2007. Foto: Bert Jansen ==} {>>afbeelding<<} Een van de belangrijkste winkelstraten van Eindhoven is de Demer. In 1942 en 1944 werd deze straat totaal platgebombardeerd, met als gevolg dat de bebouwing nergens meer ouder is dan een jaar of zestig. Bovendien werd de straat bij de wederopbouw aanzienlijk verbreed. Niets wijst er dus meer op dat Demer een van de oudste straatnamen van Nederland is. De naam dateert al uit de prehistorie. Waar komt hij vandaan? Om de naam van deze Demer te verklaren moeten we te rade gaan bij de bekende Belgische naamgenoot: de rivier de Demer. Van deze naam is bekend dat hij ontleend is aan het Keltisch. In die taal luidde de naam Tamera, en dat betekende ‘donker water’ (tam = donker van kleur, ara = water). Vroeger woonden er niet alleen Germanen in zuidelijk Nederland, maar hier en daar ook groepen Kelten. De Germanen moeten hier nieuwkomers zijn geweest, en ze woonden hoogstwaarschijnlijk min of meer vreedzaam naast hun anderstalige buren. Ze verstonden ongetwijfeld een mondje Keltisch en namen de naam Tamera gemakshalve over van de Kelten. In de loop van de Middeleeuwen veranderde de begin-t in een d. Dat was niets bijzonders, het gebeurde ook bij veel andere Keltische namen die met een t begonnen; zo heette de Belgische rivier de Dender in 941 nog Thenre. ■ Rivierdal Als je weet dat in het woord demer het Keltische woord voor ‘water’ zit verscholen, dan is het duidelijk waaraan de Belgische Demer-rivier zijn naam dankt, maar hoe zit dat met de Eindhovense Demer? Wat heeft die met water te maken? Ook daar is ooit, lang voor de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog, een riviertje geweest. Te bewijzen valt het allang niet meer, maar de dialectoloog A. Weijnen verzekert in zijn boekje Praegermaanse elementen van de Nederlandse toponiemen en hydroniemen (1958) dat hij foto's van opgravingen heeft gezien, waarop vlak naast de Demer (de straat dus) veen te zien was, met een balkenlaag erdoorheen. Het moet daar dus heel moerassig geweest zijn, en daaruit maakt Weijnen op dat hier een rivierdal moet zijn geweest. En we kunnen er dus gerust van uitgaan dat ook de Eindhovense straatnaam is ontleend aan het Keltisch. Er zijn twee andere straten met de naam Demer die zeker aantoonbaar verband houden met een waterloop. C.P.J. Hoeckx weet in Straatnamen van Huijbergen en hun herkomst over de Demerstraat in Huijbergen alleen te melden dat die genoemd is naar een boerderij, de Demerhoeve, maar Weijnen meldt dat er op een kaart van de Gemeenteatlas van Kuyper (1868) een rivier ‘Deemer’ ingetekend staat, niet ver buiten Huijbergen. Verder is er in Heusden een straat met de naam Demer, waarnaast een gelijknamige waterloop ligt. Hierover meldt Weijnen dat hij in Heusden persoonlijk heeft geconstateerd ‘dat het een vaak stinkend watertje is’. De taalgeleerde moet hier met dichtgeknepen neus zijn veldwerk verricht hebben. Het detail is trouwens niet zonder belang, want deze Demer (het watertje dus) zal, net als de Belgische en de Eindhovense Demer, dat ‘donker’ in zijn naam (‘donker water’) te danken hebben aan de zwarte, rottende, turfachtige substantie die het water meevoerde. ■ Lappendeken Op sommige plaatsen in het zuiden van Nederland moeten het Keltisch en het Germaans een soort lappendeken hebben gevormd: een bonte afwisseling van Keltische en Germaanse taalgebiedjes. Want vlak bij Huijbergen liggen twee vennen met de namen Zwart Ven en Zwarte Meir, zo meldt A.P. de Bont (‘Noordbrabantse etymologieën’, in Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde, 1967). Waarschijnlijk zijn dat Germaanse vertalingen van de oude Keltische naam Tamera, die dateren uit de tijd dat de Germanen nog een beetje Keltisch verstonden, en er dus ook nog Keltisch sprekende buren waren. En dat betekent dat hier een piepklein taalgrensje moet hebben gelegen: aan de ene kant Kelten, aan de andere Germanen. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze Taal in de Tweede Wereldoorlog Hoe ‘goed’ was het genootschap tijdens de bezetting? Jaap de Jong Onze Taal kon als een van de zeer weinige bladen blijven verschijnen tijdens de Tweede Wereldoorlog. En het Genootschap Onze Taal groeide als kool. Waren de redacteur en de bestuursleden vaderlandslievend of pasten ze zich aan de bezetter aan? ‘Alles wat buiten de taalquaestie staat - politiek, economie enz. - blijve buiten beschouwing.’ Maar soms wilde dat niet lukken. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 75 jaar? Het had weinig gescheeld of er was helemaal geen jubileum te vieren geweest. Dan was het genootschap al tijdens of kort na de oprichting in 1931 ten onder gegaan aan politiek gekrakeel of persoonlijke ruzies. Of dan had het de Tweede Wereldoorlog niet doorstaan, net als veel andere kranten en tijdschriften. Hoe overleefde een vaderlandslievende club van germanismenjagers de Duitse bezetting? Om dat te begrijpen moeten we terug naar het allereerste begin: de roerige oprichtingsvergadering van het genootschap. Conflictstof was er genoeg, zo bleek uit het in december 2006 teruggevonden notulenboek van het Genootschap Onze Taal. Dat boek, honderden bladzijden in een prachtig, regelmatig, maar soms moeilijk leesbaar handschrift, bevat de verslagen van de bestuurs- en jaarvergaderingen vanaf de oprichting in mei 1931 tot aan april 1959. Preciezer dan de oude jaargangen van het blad zelf geeft het een beeld van de overwegingen van de oprichters: de plannen, dromen, frustraties, geldzorgen en discussies binnen de jonge vereniging van taalliefhebbers. ■ Taalzuivering Het boek opent zó, in zwierig handschrift: ‘Zaterdag 16 mei 1931, des namiddags te 2½ uur in het Centraal Hotel, Stadhouderskade 7 te Amsterdam, op uitnodiging van den heer C.K. Elout, tot het voorbereiden der oprichting van een Taalgenootschap.’ Dan beschrijft het verslag hoe NRC-journalist Elout, auteur van veelgelezen artikelen over de sluipende maar verwoestende werking van Duitse woorden in het Nederlands, het woord neemt. Hij brengt de aanwezigen op de hoogte van het verzoek dat hij heeft ontvangen van P.C. Smit jr. (de latere redacteur van het maandblad) om een taalgenootschap te stichten. Smit bepleit taalzuivering in het algemeen, ‘tot wering van insluipsels, van welke zijde die ook mochten komen’, maar Elout verzet zich krachtig tegen deze verbreding van de doelstelling, want leenwoorden uit het Frans (gallicismen) en Engels (anglicismen) acht hij lang zo schadelijk niet. Germanismen daarentegen ‘sluipen de taal binnen, onopgemerkt, en nestelen zich daarin. Dààrin schuilt het gevaar en dìt gevaar geldt Spr[eker]s strijd.’ Vervolgens reageren de aanwezigen. Smit stemt graag in, maar blijft erbij dat de doelstelling zich niet moet beperken tot bestrijding van germanismen. Dr. J. Schrijver voelt zeer weinig voor slechts onderlinge gedachtenwisseling en pleit juist voor een propagandacommissie voor de ‘strijd naar buiten’. Ook anderen geven hun zienswijze. ■ Vrij van politiek En dan is het woord aan mr. A. van Praag. Hij opent de aanval. Uit de notulen: ‘[Van Praag] is van mening, dat openlijk en met nadruk de strijd worde aangebonden tegen al wat Duitsch is. Een volk, dat het woord Rücksichtslosigkeit bezit, kan geen aanspraak maken op égards van andere zijden.’ Daarbij laat Van Praag het niet. Zijn pleidooi keert zich niet alleen tegen germanismen, maar tegen de Germanen zelf. ‘Spr. acht den invoer van Duitschen werkkrachten een groot kwaad en Spr. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} wenscht dat de vereeniging ook op ekonomisch gebied, daartegen inga. Dat de vereeniging zich stelle op het standpunt van strijd tegen de Duitsche invasie ook op artistiek gebied; - dat de Duitsche cultuur, de Duitsche wetenschap en het Duitsche volk zooveel mogelijk worden gekeerd. De vereeniging stelle zich op het standpunt van antigermanisme!’ Elout ziet de gevaren van Van Praags benadering scherp. Politieke voorkeur en weerzin, hoe begrijpelijk ook, moeten met alle mogelijke moeite buiten de discussies over taalzaken blijven. Hij pareert direct: ‘Alles wat buiten de taalquaestie staat - politiek, economie enz. - blijve buiten beschouwing.’ En even later: ‘Het genootschap dient zich van politiek geheel vrij te houden.’ De uiteindelijke doelstelling van het Genootschap Onze Taal is een zwaar bevochten compromis: ‘in de eerste plaats door onderling verkeer, maar zoo mogelijk later ook naar buiten, de onzuiverheden in de Nederlandsche Taal te bestrijden, welke bestrijding zich in het bijzonder - in dit tijdsgewricht - keert tegen het gebruik van germanismen’. Met dit staaltje stuurmanskunst krijgt Elout de handen op elkaar van de voltallige vergadering. ■ Gevaar geweken Ondanks zijn oppositie is Van Praag een van de vijf heren die het verzoek krijgen statuten en een huishoudelijk reglement op te stellen. En als er op de eerstvolgende vergadering op zaterdag 27 juni 1931 in het Gebouw van de Industrieele Club te Amsterdam bestuursleden gekozen worden, is de ontknoping enerverend. De meeste stemmen (24) gaan Het besluit om politiek geen plaats te geven in het blad werd zwaar op de proef gesteld. naar mej. G. ter Huppen, die later de zeer gewaardeerde secretaresse van het bestuur zal worden. Oprichter Elout krijgt er 22, F.J.W. Drion, Kamerlid voor de Vrije Liberalen, 20, Henri Polak, die eerder een van de oprichters van de SDAP was, ontvangt er 18, ir. J.T. Duyvis 17 en ir. J.P. Smits, 16. Zij vormen samen het bestuur. Maar daarin is nog één plaats over. ‘Daar de Heeren S.S.D. Wehrens en Mr. Arn. van Praag een gelijk aantal stemmen hebben verkregen [14], wordt een beslissing omtrent den voorrang overgelaten aan het lot. Het lot wijst aan den Heer S.S.D. Wehrens.’ Daarna komt de naam van de politieke onruststoker Van Praag in de notulen en in het maandblad niet meer voor. Het eerste gevaar van een politiek taalgenootschap is geweken. ■ Niet anti-Duitsch Het besluit tijdens de oprichtingsvergadering om politiek geen plaats te geven in het blad werd zwaar op de proef gesteld. Al in het eerste nummer wees de redactie er met nadruk op dat Onze Taal tegen Duitse bastaardwoorden streed, niet tegen Duitsland. ‘Wij behoeven zeker niet te betoogen dat wij niets hebben tegen Duitschland en zelfs evenmin iets tegen de Duitsche taal, maar wel iets tegen het verduitschen van de Nederlandsche taal.’ Maar af en toe glippen anti-Duitse sentimenten door de zeef van de redactie: [Er zijn] thans 102000 Duitschers (waarvan 30000 dienstmeisjes) in ons land. (...) Er zijn echter andere Duitschers in ons volk die Nederlandsche plaatsen innemen, stuk voor stuk, zonder dat wij er ons veel van aantrekken. Dat zijn de Duitsche woorden, uitdrukkingen en zinswendingen in onze taal. Die verdringen de Nederlandsche gedachte zonder dat hun een paspoort wordt gevraagd. En ze blijven hier. Voor goed. Maar dat laten we kalmweg toe. (Onze Taal, december 1934) Dat zorgen over het gevaar van het nazisme verder nauwelijks te bespeuren zijn in Onze Taal, is het gevolg van strikte uitvoering van het pragmatische geen-politiek-maar-taal-beleid. Bestuursleden van het genootschap waren immers niet alleen zeer vaderlandslievend, maar ook goed geïnformeerd. Aan hun politieke zorgen gaven zij wel elders uiting. Oprichter Henri Polak, {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} bestuurslid tot november 1937, waarschuwde als pamflettist en socialistisch lid van de Eerste Kamer al vroeg tegen het Duitse fascisme. Hij stierf tijdens de oorlog, op 75-jarige leeftijd, na een gevangenschap van twee jaar. {== afbeelding Het eind vorig jaar teruggevonden notulenboek van het Genootschap Onze Taal biedt een royaal kijkje in de keuken. Foto: Laetitia Smit ==} {>>afbeelding<<} Een ander bestuurslid, F.J.W. Drion, behoorde als directeur van het Nationaal bureau voor Documentatie over Nederland tot degenen die het best ingelicht waren over de binnenlandse politiek in nazi-Duitsland: herbewapening, terreur in de concentratiekampen. Gedreven door de zorgen over de fascistische dreiging sloot Drion zich aan bij de sociaal-democraten en werd lid van het Comité van waakzaamheid van antinationaal-socialistische intellectuelen, opgericht door Menno ter Braak. In de oorlog redigeerde Drion het illegale blad De Toekomst. Mr. F.E.H. Groenman, medewerker van het eerste uur, was consul-generaal te Sjanghai en gezant in Caracas. Tijdens de oorlog verleende hij als ambassadeur in Canada onderdak aan het gezin van prinses Juliana. Het is overigens dezelfde Groenman die een bedrag van 100.000 gulden heeft gelegateerd dat vanaf 1979 wordt ingezet om het werk van de Stichting Let Op Uw Taal (LOUT) mogelijk te maken. ■ Ontaard Duits dialect Het Genootschap Onze Taal zag geen boze opzet achter de vloed van germanismen, maar laakte liever onze nationale laksheid. Totdat er twijfel rees over de goede bedoelingen van sommige Duitse broeders. Het Duitse blad Muttersprache, dat ook ijverde voor zuivere taal, maakt het in 1938 zeer bont met een artikel van Karl Haag, die het Nederlands als een ontaard Duits dialect bestempelt. Deze ontaarding wordt volgens hem veroorzaakt doordat ‘volksdelen afgescheiden worden van het volksgeheel’. Onze Taal dient Haag in het hoofdartikel ‘Grosssprache... of grootspraak?’ uit 1938 van repliek. Maar terwijl Haag zwaait met een revolver, reageert Onze Taal met een tamelijk rustige verhandeling over de taalkundige waarde van Haags politieke betoog. Als Haag zich in een artikel in 1939 nog annexionistischer uitlaat, leidt dat tot een van de schaarse politieke uitspraken in Onze Taal: ‘Duitschland heeft genoeg aan zijn eigen geestelijke bezit om het onze niet onder voorwendsels voor zich te behoeven op te eischen; Nederland wenscht aan zijn eigen historie en volkskarakter vast te houden, en kan zich zelf niet beschouwen noch begeert bij andere door te gaan voor een bij ongeluk buiten de omheining geraakt uitgroeisel van den Duitschen geestelijken lusthof.’ Het is dan maart 1939, als Duitsland Tsjechoslowakije binnen de omheining van het rijk heeft gebracht. Op 1 september 1939 valt Duitsland Polen binnen. Het hoofdartikel van september is de hartekreet ‘Vóór het te laat is...’ van F.E.H. Groenman. Het bestuur aarzelde over publicatie, omdat de politieke, anti-Duitse teneur van het stuk onmiskenbaar was. Toch werd, na enige discussie, besloten het af te drukken. Het eindigt met een emotionele oproep: Houdt Uw taal vrij zooals gij Uw land vrij houdt. Een vrije taal in een vrij land. Een vrije taal maakt ons onkwetsbaar; zelfs eeuwen van dwingelandij kunnen een natie niet fnuiken, die vasthoudt aan haar eigen, vrije taal. Een onvrije taal in een vrij land heeft een ondermijnende werking, zij heeft de strekking het vrije land gedurig minder vrij te maken. Een onvrije taal in een onvrij land... het einde. ■ Ziel der natie Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen. Het Genootschap Onze Taal, voor de oorlog een klein clubje roependen in de taalwoestijn, vond vanaf dat moment in veel bredere kring een warm onthaal als leverancier van goed-vaderlandse onderwerpen: de gemeenschappelijke taal en haar grootse verleden, en de geschiedenis van Nederlandse persoons- en plaatsnamen. Tijdens de bezetting was Onze Taal een van de weinige legale bladen die op onverdachte wijze dergelijke nationale symbolen hoog konden houden. Het bestuur en de bescheiden redacteur Smit, die altijd anoniem schreef in Onze Taal en vanaf 1942 in het kleinst mogelijk lettertje als verantwoordelijk redacteur vermeld werd (op dwingend voorschrift van de bezetter), moesten voorzichtigheid betrachten. Dat ze al jaren gewend waren behoedzaam te opereren, kwam nu goed uit. Het anonieme hoofdartikel van november 1940, ‘De taal, ... de ziel der natie’, zoekt de wortels van het kwaad weer in de eigen gemeenschap: de strijd wordt gevoerd ‘niet tegen buitenlandsche vijanden, maar tegen onze eigen tekortkomingen, onze onverschilligheid, onkunde en smakeloosheid. Want deze zijn het die het kwaad hebben teweeggebracht, waaronder onze taal thans lijdt.’ De schrijver besluit met een uitdrukkelijke verklaring van vaderlandsliefde, die in de eenentwintigste eeuw de wenkbrauwen wellicht doet fronsen: ‘Laat ons dus rustig voortgaan met onzen strijd voor het behoud van onze taal in haar besten staat, de taal, die gegroeid is in ons volk, die ten innigste is verbonden aan onzen volksaard en karakter, onzen oorsprong, {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} geschiedenis en aanleg; onze eigen taal, die ons stempelt tot Nederlanders, ons volk tot het Nederlandsche volk.’ ■ Groei Oorlog deed niet alleen bidden, maar ook Onze Taal lezen. De bezetting wakkerde de liefde voor de moedertaal aan. Het genootschap, dat in mei 1940 422 leden en 1 donateur telde, kon in januari 1941 1500 nieuwe lezers begroeten. In 1945 telde het blad maar liefst 6500 lezers. Ook de omvang groeide, om later weer wat af te nemen: van 64 pagina's in 1940 naar 108 in 1941, 96 in 1942 en 84 in 1943. Daarna slonk het blad wegens papierschaarste weer tot de vooroorlogse omvang van rond de vijftig bladzijden per jaar. De inhoud werd gevarieerder. Veel artikelen behandelden onderwerpen uit de etymologie en de naamkunde; nieuw waren ook de verhandelingen over de grote vaderlandse dichters Hooft, Vondel en Bredero. In 1942 wordt de hoop uitgesproken dat een heruitgave van Hoofts Historiën ‘onzen geest zal kunnen verrijken en onze harten sterken’. Germanismen werden tijdens de bezetting minder en minder fel bestreden. ‘Smit moest ervoor oppassen’, zo schreef redacteur Jan Veering in zijn aan het genootschap gewijde dissertatie uit 1966, ‘door een onvoorzichtige uitval het hele werk onmogelijk te maken.’ Teksten als die van Groenman in 1939 konden niet meer gepubliceerd worden. Wel schreef Onze Taal: ‘Dat er, in de tegenwoordige omstandigheden, nog meer germanismen in onze taal verschijnen dan voorheen, is verklaarbaar, maar moet, juist daarom, des te meer worden bestreden’ (mei 1943). Maar toen een lid, de heer A. Donker, aan redacteur Smit aanhoudend vroeg om het nationaal-socialistische sleutelwoord volksch te bespreken, besloot hij, gesteund door het bestuur, dit ‘tot een later tijdstip uit te stellen’, welk uitstel afstel geworden is. {== afbeelding Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden kranten ‘gelijkgeschakeld’. Maar Onze Taal kon in die tijd probleemloos blijven verschijnen. Tekening: L.J. Jordaan, 1945. Atlas Van Stolk, Rotterdam ==} {>>afbeelding<<} ■ Vertrouwen winnen Opvallend is dat het blad heeft kunnen blijven bestaan, terwijl kranten werden ‘gelijkgeschakeld’ en sommige andere tijdschriften werden verboden (en soms de illegaliteit in gingen). Professionele journalisten, net als literaire schrijvers, acteurs en beeldend kunstenaars, moesten zich inschrijven bij de Kultuurkamer, waarvoor ze een niet-Joodverklaring moesten tekenen. Wie niet bij een van deze gilden was aangesloten en toch artistieke arbeid verrichtte, riskeerde een zware boete. Waarschijnlijk hebben lekenverenigingen als Onze Taal meer vrijheid genoten. Wellicht probeerde de bezetter eerst het vertrouwen te winnen en nationalisme juist te stimuleren, in de hoop via een zuivere Nederlandse cultuur de niet-arische (Joodse) elementen uit te bannen. Per sector heeft dat wisselend effect gehad, wat na te lezen is in studies van Loe de Jong, Hans Mulder, Adriaan Venema en Lisette Lewin. De vaderlandslievende inhoud van Onze Taal heeft de bezetters niet zo dwarsgezeten dat ze ertegen hebben opgetreden. Te bewijzen valt het niet, maar misschien hoopte men zelfs dat de lezers van Onze Taal via de liefde voor de eigen taal sympathieker zouden komen te staan ten opzichte van de nationaal-socialistische ideologie, die zich kenmerkt door verbondenheid met land en volk, en een afkeer van het ontaarde, ongezonde, onnatuurlijke in cultuur en taal (van het Joodse element!). Van zulke ontwikkelingen is uit het notulenboek en het tijdschrift of andere studies overigens niets gebleken. Ook redacteur Jan Veering, die zelf als student de niet-Joodverklaring weigerde te ondertekenen, laat er in zijn dissertatie geen twijfel over bestaan dat naar zijn oordeel Onze Taal een ‘onverdacht-Nederlands’ blad was geweest. Hij prijst de stuurmanskunst van het bestuur, en vooral van redacteur Smit. ‘Hij was het die er in slaagde, de gehele bezettingstijd door, ons tijdschrift als zuiver Nederlands tijdschrift te handhaven en toch ononderbroken te laten verschijnen en de daartoe nodige medewerking van Nederlands voelende autoriteiten te verkrijgen’, aldus voorzitter Duyvis in het overlijdensbericht van Smit in Onze Taal van oktober 1948. Het bij de oprichting genomen besluit om politiek zo veel mogelijk buiten het genootschapswerk te laten, bleek dus vruchtbaar te zijn geweest. ■ Welkome gast In de oorlog werd er door het bestuur weinig vergaderd en de schaarse notulen waren opvallend beknopt. In het ‘Jaarverslag van de secretaresse’ (notulen 16 november 1946) stelt mej. G. ter Huppen echter zelfverzekerd vast ‘dat ons Genootschap den zoo moeilijken tijd heeft weten door te komen zonder het doen van concessies, van welken aard ook. (...) De vraag naar ons blad is in de oorlogsjaren groot geweest. In een tijd, waarin zo goed als niets genietbaars te lezen was, is voor zeer velen ons maandblad een telkens weerkeerende welkome gast geweest.’ Het tienjarig jubileum werd tijdens de bezetting afgeraffeld. Na vijfmaal twaalf maanden van grote voorzichtigheid braken nieuwe tijden aan, waarin jubilea feestelijk konden worden gevierd. Met dank aan Peter Burger voor zijn speurwerk. Zie ook Peter Burger en Jaap de Jong, Onze Taal! Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands. Den Haag, Sdu Uitgeverij, 1991. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Het mooiste woord van... René Appel Het is najaar. Een jongetje loopt met zijn ouders door het bos. Overal liggen gevallen herfstbladeren. Hij zoekt het mooiste blad. Ja, dit is het mooiste. Nee, dat andere, dat daar bijna tegen die boomstam aan ligt, dat is nog mooier. Of hij zegt natuurlijk ‘mooierder’. Ze lopen verder, en zijn oog wordt getrokken door het allermooiste blad, nog schitterender dan het blad dat al mooierder was. En dat gaat zo door, langer dan een uur: oprapen, weggooien, een ander blad pakken, enzovoort. Uiteindelijk moet hij een keuze maken, maar terug bij de auto staat hij met lege handen. Huilend, ontroostbaar. Zo vergaat het de mooistewoordenkiezer, en dat is verre van een mooi woord. Even overwoog ik om het onaanzienlijkste, gewoonste woord een ereplaats te gunnen: bijvoorbeeld een van de lidwoorden een, de en het, die zonder morren, zonder kapsones, volstrekt dienstbaar zijn aan de zelfstandige naamwoorden. Maar uiteindelijk begreep ik dat ik bij een keuze voor een van deze woorden de zieligheidsfactor te sterk liet meespelen. Daarom ben ik terechtgekomen bij een categorie woorden die me qua vorm bekoren (want op dat punt gooien een, de en het geen hoge ogen) en die wat betreft hun inhoud dicht bij mijn activiteiten als misdaadauteur liggen. Het gaat om woorden als angstaanjagend, bloedstollend, huiveringwekkend en onheilspellend. Waarom vind ik hun vorm mooi? Dat heeft vooral te maken met het feit dat het tegenwoordige deelwoorden zijn waarvan het werkwoordelijk deel los weinig voorkomt, ook niet in combinatie met het zelfstandig naamwoord waar het aan gekoppeld is. Die donkere wolken spellen onheil? Nee, die donkere wolken zijn onheilspellend. Misschien kun je zeggen dat een verhaal het bloed doet stollen, maar fraai is anders. Het tegenwoordig deelwoord heeft immers een figuurlijke betekenis gekregen, en de variant met werkwoord plus zelfstandig naamwoord roept een letterlijke interpretatie op. Als ik met het pistool op de borst zou moeten kiezen uit de bovenstaande vier, dan gaat huiveringwekkend met de eer strijken. Opvallend is dat woorden met een vergelijkbare vorm meestal een negatieve lading hebben. We kennen bijvoorbeeld wel weerzinwekkend, maar niet iets als plezierwekkend of gelukwekkend, wel afschrikwekkend, maar niet genotwekkend. Zelfs lachwekkend heeft een negatieve betekenis. Met huiveringwekkend moet een auteur voorzichtig zijn. Op z'n hoogst kun je het in een dialoog gebruiken, als iemand een angstige ervaring beschrijft. Flaptekstschrijvers, vooral van thrillers, zijn er gek op. Soms kunnen ze er niet genoeg van krijgen, en dan is het boek niet alleen ‘huiveringwekkend’, maar ook nog ‘angstaanjagend’, ‘bloedstollend’, en als het een beetje meezit eveneens ‘onheilspellend’. zo'n boek hoef ik niet meer te lezen; aan die vier woorden bij elkaar heb ik genoeg. René Appel (1945) nam in 2003 afscheid als hoogleraar Nederlands als tweede taal, en is sindsdien fulltime misdaadauteur. Hij ontving tweemaal De Gouden Strop, de prijs voor de beste Nederlandstalige spannende roman. {== afbeelding Huiveringwekkend: Escape the Night, van Mignon G. Eberhart (1943). ==} {>>afbeelding<<} Laatste oproep: het Nederlands van de toekomst {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hoe ziet het Nederlands van de toekomst eruit? De een denkt dat we over 75 jaar geen ‘lopen’ meer zeggen maar ‘lopa’. De ander dat veel woorden (bijvoorbeeld vooraan) worden vervangen door symbolen (zoals {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ). En weer een ander is ervan overtuigd dat het gesproken woord in 2082 is verdwenen en dat we tegen die tijd alleen via gedachtenchips communiceren. Dit zijn zomaar drie van de reacties die we ontvingen op onze oproepen in de voorgaande nummers. Maar we zouden graag nóg meer ideeën ontvangen over de taal van de toekomst. Om precies te zijn willen we van u weten hoe het Nederlands eruitziet in 2082. (Dat is over 75 jaar, als het Genootschap Onze Taal 150 jaar bestaat.) De origineelste, puntigste, geestigste, best onderbouwde en aannemelijkste voorspellingen worden gebundeld in een boekje, dat eind dit jaar verschijnt. Wij zouden uw bijdrage (maximaal 250 woorden) graag vóór 30 juni ontvangen. Reageer bij voorkeur per e-mail (toekomst@onzetaal.nl), en stuur anders een brief naar: redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, onder vermelding van naam, (e-mail)adres en leeftijd. Voor meer informatie: zie www.onzetaal.nl/toekomst. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.cinicus b.cinycus c.cynicus 2. a.dahlia b.dalia c.dalhia 3. a.kat en muis-spel b.kat- en muisspel c.kat-en-muisspel 4. a.privilegeren b.privilegiëren c.priviligeren 5. a.successtory b.successstory c.success-story 6. a.tatoëren b.tatoeëren c.tattoeëren B. Vergroot uw woordenschat 1.Borrelia a.bacteriëngeslacht b.plantengeslacht c.schikgodinnen 2.bromelia a.bacteriëngeslacht b.eetziekte c.plantengeslacht 3.regalia a.plantengeslacht b.regeldwang c.staatsbevoegdheden 4.watergeil a.bijzonder geil b.plantengeslacht c.verdunde gist C. Zoek de fouten 1.De B-wegen rond Nichtevecht, waar recent enkele zondagsrijders slaags geraakten worden voorlopig elke zondag extra goed gemonitord. 2.Een politiewoordvoerster ligt toe dat surveilerende agenten de hele week alert zijn, en dat dat dus tevens ook zondagavonds zo is. D. Extra Aan wie wordt de uitspraak ‘Ik ben konijn van Olland’ toegeschreven? De antwoorden vindt u op bladzijde 175 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Poort Ik las een uitspraak van minister Plasterk over zijn zoons. Toen Plasterk een wetenschappelijk instituut bestierde, selecteerde hij zijn medewerkers streng. Alleen de hoogste cijfers kwamen bij hem binnen. Nu hij als minister van Onderwijs PvdA-politiek moet verkopen, is hij van mening dat universiteiten beter niet aan de poort kunnen selecteren. Veel talent zou verloren gaan. Middelbare scholieren zijn niet gemotiveerd genoeg. Lage cijfers zeggen niks. Waarom voor de beste universiteiten van de wereld dan wel de cijferlijst van de aspirant-student de doorslag geeft, horen we niet. Zouden Harvard en Oxford ongelijk hebben? Weet Plasterk het beter dan Princeton en Cambridge? ‘Get an education, Ronald. Get a school!’, zou mijn dochter zeggen. De middelbare scholen doen het niet best, volgens Plasterk. Hoe hij daarbij komt? Zijn zoons zeggen het. Bij hen, vijftien en zestien jaar, kun je niet meer aankomen met 45 minuten aan één stuk praten. ‘De jeugd is tegenwoordig snel afgeleid. Ik weet zeker dat het niet goed gaat’, citeerde de Volkskrant van 8 mei Plasterk, de parmantige. Wat zou hij bedoelen? Willen zijn zoons meer filmpjes in de wiskundeles? Hebben ze om het kwartier behoefte aan een computerspelletje tijdens het vertalen van Homerus? Kennelijk hoef je bij de zoons van Plasterk niet aan te komen met een roman van Jane Austen. In zo'n dik boek moeten plaatjes staan. Typerend voor de meeste ouders is dat de concentratieproblemen van hun kinderen met het grootste gemak aan de school worden geweten. Mijn dochter van achttien haalde haar neusje op. ‘Bij ons op school wordt zo vaak een hele les gepraat’, zei ze. Wat ze niet zei maar wel weet, is dat de kinderen die dat niet aankunnen ten slotte naar een andere school zullen moeten. Om de zinnen te verzetten vroeg ik haar of zich onlangs nog nieuwe woorden hadden aangediend. ‘Fatoe’, zei ze. Iets wat grappig is en ook chill, is fatoe. Ik vond het inderdaad terug in een lijst van hiphop- of straattaal. Het Surinaams werkt aan een gestage terug-kolonisatie. Haar vriendinnetje Sascha had onlangs een nieuwe variant bedacht op het veelgebruikte get a room, wanneer een jongen en een meisje heftig zoenen in de openbare ruimte. Toen ze tijdens de eerste warme dagen van het jaar weer hordes schaarsgekleden het straatbeeld zag opfleuren, zei ze: ‘Get a beach.’ Zou het socialistische onderwijsbeleid van Plasterk gestoeld blijven op wat hij thuis van zijn beweeglijke zoons te horen krijgt? Als dat zo is, komt hij weldra met zijn rug tegen de muur te staan. Dan is het motto van een Engelse collega-politicus van toepassing: ‘When your back's against the wall it's time to turn around and fight’, zei John Major. Plasterks uitspraken tot nu toe wekken een beetje de indruk dat hij Majors advies al aan het opvolgen is. Henk Spaan {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie Voorhang Guus Middag Soms komt een gedicht zomaar uit de lucht vallen. Tijdens het Boekenbal van 1984 bijvoorbeeld. Toen dwarrelden uit de nok van de Amsterdamse Stadsschouwburg opeens blaadjes neer op de hoofden van de balgasten. Op die blaadjes stond een gedicht van Gerrit Komrij. Het wekte de indruk zelf ook uit de lucht te zijn gevallen, maar dan figuurlijk. ‘Heel argeloos begin je een gedicht’, zo begint het. Je hoeft er niets voor te doen: ‘Een aantal letters, aangenaam van vorm. / Het gaat vanzelf. Er slibben regels dicht. / Ze zwijgen nog. Ze wachten op de storm.’ Zo gaat dat dus bij het dichten, als we deze dichter althans mogen geloven. Beetje beginnen, beetje wachten, beetje krullen draaien en lijntrekken, en dan gaat er op een gegeven moment vanzelf wel iets zingen: ‘Uit dode krullen, schreven, lijnen, halen / ontstaan - geen mens die weet waaraan het ligt - / schermutselingen tussen de vocalen. / De consonanten brommen mee, ontsticht.’ Moeilijk is het allemaal niet, zou je denken. Een kwestie van bij het vuur blijven zitten, de zaak laten sudderen en pruttelen, en dan komt er vanzelf wel een keer iets bovendrijven: ‘Pas dan ontpopt zich iets als een bericht.’ Maar dan blijkt ook zomaar ineens de vlam in de pan te kunnen slaan: ‘Een S.O.S. uit een ver paradijs. / De voorhang scheurt. Je schrikt van het gezicht.’ Het is zaak dan niet in paniek te raken. Geen gekke dingen doen, niet afwijken van de eenmaal ingeslagen weg: ‘Doe dicht je ogen. Raak niet van de wijs. / Tart niet de woordeloze bliksemschicht. / Bepaal je tot je e's en o's en ij's.’ Een mooi beeld voor de plotselinge alarmkreet, de onverhoedse inval, het schokkende inzicht waarvoor nog formuleringen gevonden moeten worden: ‘de woordeloze bliksemschicht’. Een goede raad voor een gealarmeerde dichter: ‘Doe dicht je ogen.’ En een nuttig advies tot besluit: ‘Bepaal je tot je e's en o's en ij's’, want dichten blijft uiteindelijk een zaak van letters en woorden. Wie zich laat verlammen door het alarm, de noodkreet of de schrik kan niet meer schrijven. ■ Onderhuidse paniek Het aardige en het lastige van de gedichten van Gerrit Komrij is dat je nooit zeker weet waar je aan toe bent. Is het allemaal grappig bedoeld? Een geintje voor de collega-schrijvers op het Boekenbal, onder de leuke titel ‘Schrijfrecept’: een advies om in geval van wereldbrand rustig achter het bureau te blijven zitten, als een boekhouder, en kalm het beheer te blijven voeren over de e's en o's en ij's? Of is het een quasi-luchtige bezwering van een grote onderhuidse onzekerheid en paniek, zoals kan blijken uit de nieuwe titel ‘Angst’, waaronder Komrij het gedicht later in zijn verzamelbundel opnam? {== afbeelding Het scheuren van het voorhangsel in de tempel in Jeruzalem volgens een onbekende kopergraveur ==} {>>afbeelding<<} Die twee kanten van de zaak zijn voor mijn gevoel ook aan te wijzen in de zin ‘De voorhang scheurt.’ Het klinkt ouderwets en dichterlijk. Zal het de gemiddelde lezer nog iets zeggen? Misschien niet veel meer dan een algemene aanduiding van gevaar, zoiets als ‘de zaak staat op springen’, ‘de boel barst uit zijn voegen’, ‘er gebeurt iets verschrikkelijks’. Wie voorhang opzoekt in Van Dale vindt daar als omschrijving ‘wat voor iets hangt om het af te sluiten’, met als synoniemen ‘gordijn’ en ‘voorhangsel’. Even verderop staat voorhangsel, met als betekenisomschrijving ‘voorhang’, en dat is het dan. ‘De voorhang scheurt’: wie niet beter weet, mag concluderen dat er dus een scheuring optreedt in een of ander gordijn. Of gaat het hier niet om een gordijn, maar om een sluier, ook een soort van voorhangsel immers, en verklaart het scheuren van de sluier dat de dichter vervolgens ‘schrikt van het gezicht’? Het is vreemd dat Van Dale bij voorhang en voorhangsel niet meer verwijst naar de bijbelse herkomst: ‘het voorhangsel van de tempel scheurde’ (Matteüs 27:51, dezelfde formulering ook in Marcus 15:38 en Lucas 23:45, en ook nog steeds in de Nieuwe Bijbelvertaling). Het voorhangsel is het gordijn dat zich in de tempel in Jeruzalem bevond, gemaakt van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen en opgehangen tussen het heilige en het allerheiligste, zoals voorgeschreven in Exodus 26:31-33. Het scheurde doormidden, van boven tot onder, op het moment waarop Jezus aan het kruis de geest gaf en daadwerkelijk stierf. Een dramatisch moment. Het gordijn scheurde uit zichzelf of, aannemelijker, door een onzichtbare ingreep van God, die de wereld daarmee wilde laten zien dat er iets belangrijks aan de hand was. Er gebeurde nog wel meer, na te lezen bij de evangelisten: tegelijk beefde de aarde en spleten de rotsen, de graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt. Toen moesten ook de ongelovigen wel erkennen dat de zojuist aan het kruis gestorvene werkelijk Gods Zoon moest zijn geweest. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Einde der tijden Als de voorhang scheurt, zoals bij Komrij, wil dat zeggen dat de wereld even stilstaat en er een nieuw tijdperk aanbreekt. Of, dat kan ook, alles houdt op te bestaan. Het einde der tijden is daar. Ook in dat geval, adviseert Komrij, is het voor een dichter zaak om rustig te blijven en ervoor te zorgen dat de e's en de o's en de ij's op de juiste plaats blijven staan. Komrij gebruikt hier het woord voorhang, en niet voorhangsel. Het maakt niet veel uit, maar in de Statenvertaling werd voorhang alleen in het Oude Testament gebruikt, als vertaling van het Hebreeuwse woord voor ‘gordijn’. In het Nieuwe Testament, en dus ook in de verhalen over de kruisdood van Christus en het scheuren van het tempelgordijn, staat voorhangsel, als vertaling van het Griekse woord voor ‘gordijn’. In de Nieuwe Bijbelvertaling is voorhang overal verdwenen, en vervangen door voorhangsel of gordijn. Kennelijk denkt Van Dale dat een toelichting nu niet meer nodig is. Wie nu in het Nederlands het woord voorhang gebruikt, roept voor de goede verstaander blijkbaar vanzelf de verhalen over de dood van Christus op. Maar in het Duits is Vorhang een heel normaal woord voor een alledaags gordijn. Zo wordt het bijvoorbeeld gebruikt in de zin ‘Die Nacht im vorhanglosen Fensterrahmen / war rücksichtslos.’ Men is binnen, het is avond, er hangen geen gordijnen voor de ramen, zodat de duisternis zich genadeloos, ‘rücksichtslos’, aandient. Het is een zin uit het gedicht ‘Leichen-Wäsche’ van Rainer Maria Rilke, over twee vrouwen die het lijk van een onbekende man moeten wassen. Hij heeft geen naam. De vrouwen weten niet waaraan hij is overleden. Zij doen hun werk, stil, in een lijkenzaal vermoedelijk, of misschien in een gewone kamer. Het onderwerp is luguber, en de sfeer ook, zeker als het donker wordt en er een lamp moet komen, en er schaduwen op de muur gaan spelen - en de donkere nacht zich steeds meedogenlozer door de ramen opdringt, omdat er geen gordijnen voor hangen. ■ Toespelingen Het woord Vorhang in ‘vorhanglos’ is voor Rilke-lezer Paul Claes (in zijn boek Raadsels van Rilke, 1995) een van de redenen om te denken dat het hier niet om zomaar een anonieme dode gaat, maar om Jezus, of een Jezus-achtige, na zijn dood. Dat er geen Vorhänge voor de ramen hangen, is volgens Claes een verwijzing naar het scheuren van de voorhang in de tempel. De nacht is een verwijzing naar de drie uren duisternis die volgens de Bijbel aan het sterven van Jezus voorafgingen. En zo meent hij in het lijkwassingsgedicht nog meer toespelingen op Jezus, en het lijden van Jezus te kunnen aanwijzen. Er valt wel wat voor te zeggen, maar helemaal hard te maken is het niet, volgens mij. ‘Wantrouwig geworden lezen wij nu ook de rest van het gedicht met de evangelietekst in gedachten’, schrijft Claes. Zo vindt hij overal aanwijzingen voor zijn gelijk, en dus ook in een schijnbaar alledaags woord als Vorhang. Rilke-vertaler Peter Verstegen las het betoog van Claes en besloot daarop zijn tekst aan te passen. Daarom komt er bij hem aan het slot van het gedicht geen ontbrekend gordijn voor, maar een ontbrekende voorhang, omdat dat Jezusachtiger klinkt: ‘In overeenstemming met deze m.i. overtuigende lezing van het gedicht heb ik in de voorlaatste regel het woord “voorhang” gebruikt, ook in het Nederlands een woord voor “gordijn”’, meldt Verstegen in een aantekening. En hij voegt er nog een extra argument aan toe: ‘In het WNT kan men lezen: “In de religieus-symbolische taal beteekent het scheuren van den voorhang ook het openstellen (of opengesteld worden) van den toegangsweg tot God”.’ Zijn vertaling luidt: ‘De nacht stond ongenadig in de ramen / zonder een voorhang.’ Noteren wij daarom in het Woordenboek van de poëzie: ‘voorhang, gordijn, i.h.b. het gordijn dat in de tempel te Jeruzalem hing en op Goede Vrijdag van het jaar 33 n.Chr. 's middags om 15.00 uur plotseling, door nog onbekende oorzaak, doormidden scheurde, soms quasi-authentiek ‘voorhang’ genoemd, maar dat is helemaal niet nodig, zoals Jan Rot bewijst in zijn hertaling van de desbetreffende passage uit de Matthaus-Passion van Johann Sebastian Bach. ‘Und siehe da, / der Vorhang im Tempel zerriß in zwei Stück / von oben an bis unten aus’ wordt bij hem: ‘En stel je voor, / daar scheurde het heilige tempelgordijn / van het plafond tot op de grond.’ Gympen en toeten Jeno Sebok Gymschoenen heten in de volksmond van oudsher met een liefkozend verkleinwoordje ‘gympies’. Later kregen we de sportschoenen die wel wat op gympies leken, maar er toch een stuk forser uitzagen: ‘gympen’ dus. Maar met dat woord gympen is iets bijzonders aan de hand. Bij verkleinwoorden van woorden die op een m eindigen, verschijnt een extra p tussen de m en je: boompje, geheimpje en dus ook gympjes en gympies. Maar hoewel het verkleinende achtervoegsel -je bij gymp dus is verdwenen, is die p opvallend genoeg gebleven. Iets soortgelijks zien we bij toeten. Een dessert heet een toetje. Als het om een groot dessert gaat, kun je dat verkleinwoord niet gebruiken en wordt het toet. Ik vraag me af of er nog meer van dat soort woorden zijn. Naschrift redactie Kent u nog meer woorden als gympen en toeten, die dus de sporen dragen van een verkleinwoord? Laat het ons weten. Liefst per e-mail (redactie@ onzetaal.nl), of anders per post: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In een van de komende nummers van Onze Taal zullen we de inzendingen bespreken. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Weer meer grove taal op tv In 2006 werd er iedere 37 minuten ergens op de Nederlandse televisie grove taal gebruikt. Dat blijkt uit de Vloekmonitor 2006, een onderzoek dat TNS NIPO heeft uitgevoerd in opdracht van de Bond tegen het vloeken. In een tijd waarin veel geklaagd wordt over ‘verhuftering’ van de samenleving lijkt die uitkomst misschien mee te vallen, maar voor de bond was het reden genoeg om nog eens aan te dringen op ‘respectvolle taal op de buis’. In totaal werden er vorig jaar 112.000 vloeken, scheldwoorden, schuttingwoorden en verwensingen geturfd. Dat is 13% meer dan in het jaar ervoor, en ongeveer eenderde meer dan in 2003, het jaar waarin de eerste vloekmonitor werd uitgevoerd. Robert Jensen en de gasten in zijn talkshow op RTL 5 kregen de meeste streepjes achter hun naam, maar ook de tv-programma's Wakker worden met Valerio (TMF), Lotte (Talpa/Tien), Wildboyz (MTV) en Gamekings (TMF) scoorden hoog. Deze top-vijf suggereert misschien dat het vooral de commerciële zenders zijn die ‘respectvolle taal’ aan hun laars lappen, maar in werkelijkheid blijkt het ‘vloekgemiddelde’ per uur bij de publieken en de commerciëlen ongeveer gelijk te liggen, en het is zelfs een publieke zender die in 2006 - net als het jaar ervoor, overigens - de lijst aanvoert: BNN (6,7 ‘grove taaluitingen’ per uur), gevolgd door de VARA (4,3), Veronica (3,5), de VPRO (3,3) en de NPS (2,5). Wat valt er eigenlijk onder grove taal? De bond hanteert strenge criteria. Niet alleen echte vloeken werden meegeteld, maar ook bastaardvloeken als goh, getsie, nondeju en o jee, verwensingen als stik en val dood, schuttingwoorden als shit, lullig en gezeik, en scheldwoorden als sukkel, uilskuiken en lul de behanger. De vloekmonitor is gratis te downloaden op www.bondtegenvloeken.nl. {== afbeelding Jensen!: het tv-programma met de meeste grove taal. ==} {>>afbeelding<<} Engelstalige borden op Schiphol blijven In het meinummer van Onze Taal ging het in deze rubriek over het voorstel dat CDA-Tweede Kamerlid Maarten Haverkamp had voor de Engelstalige bewegwijzeringsborden in het internationale gedeelte van Schiphol. Die wilde hij voorzien hebben van een Nederlandse vertaling. Maar de regering is niet van plan Schiphol hiertoe te dwingen. De ministers Bos van Financiën en Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap lieten begin mei in een brief aan de Tweede Kamer weten dat de borden goed functioneren en dat het niet de taak is van aandeelhouders om een discussie te voeren over ‘de operationele uitvoering van de bewegwijzering’. De Nederlandse staat heeft een meerderheidsbelang in Schiphol. Sollicitatie per brief is uit Mensen die hun sollicitatiebrieven nog uitprinten en per post versturen, zijn dungezaaid. Dat blijkt althans uit een onderzoekje onder ruim 530 bezoekers van Nationalevacaturebank.nl, een - online - bemiddelaar voor werk. Nog maar zeven procent van de sollicitanten verstuurt zijn brief per post. De rest doet dat per e-mail. Apen ‘praten’ in gebaren Hoe is menselijke taal ontstaan? Zijn mensapen steeds subtielere geluiden gaan maken tot ze op een gegeven moment konden praten? Of was het taalvermogen meer dan een technische vervolmaking van de stembanden alleen, en is de taal vooral een vervolg op de gebáren van mensapen? Het zijn vragen die wetenschappers al lang bezighouden, en die misschien wel nooit definitief beantwoord zullen worden. Maar onlangs vonden Amy Pollick en (de Nederlander) Frans de Waal op een Amerikaans wetenschappelijk instituut toch aanwijzingen voor de ‘gebarentheorie’. Apen blijken in ‘gebaren’ te praten - een idee dat wereldwijd de verbeelding van de pers prikkelde. De Waal en Pollick bestudeerden handgebaren en gezichtsuitdrukkingen (en de daarbij behorende kreten) van verschillende mensapen, en ze ontdekten daarbij dat er één heel groot verschil zit tussen die gezichts- en handcommunicatie. De situatie waarin een bepaalde gezichtsuitdrukking wordt gebruikt is altijd dezelfde. Als een chimpansee gilt met ontblote tanden, is dat bijvoorbeeld altijd een teken van angst. Gebaren kunnen daarentegen in verschillende situaties gebruikt worden. Een chimpansee die een ‘bedelgebaar’ maakt (arm naar voren, palm omhoog), kan toenadering zoeken bij een soortgenoot na een gevecht, een vriend om hulp vragen of gewoonweg echt bedelen, om eten bijvoorbeeld. De mimiek en geluiden van ‘gezichtscommunicatie’ lijken dus meer op reflexen, zoals ieder dier die heeft. Maar voor handgebaren lijken de apen te kunnen kiezen. Die gebaren worden niet ingegeven door de omgeving van de aap, maar door de aap zelf - en dat is volgens de wetenschappers een minstens zo belangrijke voorwaarde voor menselijke taal als het kunnen uitstoten van klanken. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Moeten de Nederlandse klassiekers hertaald worden? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Ivo de Wijs heeft dit voorjaar van Multatuli's Woutertje Pieterse een nieuwe editie bezorgd, die hij het karakter van een hertaling heeft gegeven: niet alleen werd de spelling gemoderniseerd en werden de zinnen ingekort en wijdlopige passages weggesloopt, maar ook herschreef hij het slot: bij De Wijs ‘krijgen ze elkaar’. De Wijs kreeg stank voor dank voor zijn inspanningen. Is dat terecht, of moeten juist veel meer klassiekers hertaald worden? Tegenstander Literatuur is kunst. En bij kunstwerken zijn vorm en inhoud één. Daarom is het de moeite waard om de oorspronkelijke versie van Woutertje Pieterse ter hand te nemen. Natuurlijk merk je dan meteen dat het Nederlands de laatste 150 jaar wat veranderd is. Maar is dat echt een belemmering? Een oude spelling ziet er inderdaad wat vreemd uit, maar daar ben je op bladzijde twee al aan gewend. Het echte probleem is dat zo veel mensen een afwijkende spelling als teken van gedateerdheid zien, en dus van achterhaalde onzin. Dan moeten we dát misverstand wegnemen. Obsolete woorden kun je in een noot toelichten, net als toespelingen op negentiende-eeuwse toestanden. En wie net als De Wijs een boek zo mooi vindt dat hij er zich wel aan moet vergrijpen, kan altijd nog een nieuw kunstwerk scheppen, en er ‘vrij naar ...’ boven zetten. Voorstander Even afgezien van De Wijs' bizarre idee om het slot zo te herschrijven dat ‘ze elkaar krijgen’: het is heel goed om klassieke Nederlandse teksten te hertalen. Dat zou eigenlijk voor elke generatie opnieuw moeten gebeuren, dus elke twintig jaar een nieuwe editie van de Max Havelaar, De boeken der kleine zielen, Nooit meer slapen en vele andere. Want waar ging het ook alweer om bij het lezen van literatuur? Toch zeker dat de lezer opgenomen wil worden in het universum van de schrijver? Ontroerd of vermaakt wil worden door zijn verhalen, denkbeelden, obsessies? Alles in het kunstwerk wat daartoe kan bijdragen, moet blijven. Alles wat als een drempel werkt, moet weg. En afwijkende gedateerde spellingen of lange zinnen zijn inderdaad forse drempels. Er is een reden waarom we dat zeker weten. Beroemde buitenlandse lectuur, bijvoorbeeld Alice in Wonderland, wordt wél om de zoveel tijd opnieuw vertaald, en daar is telkens weer een dankbaar publiek voor. Dus als er een taalgrens overgestoken wordt, valt opeens niemand over die aanpassingen en moderniseringen die en passant meegenomen worden. Dat is raar. We misgunnen Multatuli en Couperus toch niet wat we voor Lewis Carroll vanzelfsprekend vinden? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moeten de Nederlandse klassiekers hertaald worden? Geef voor 1 juli uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘klassiekers: wel hertalen’ of ‘klassiekers: niet hertalen’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Onlangs werd er een nieuw leesteken geïntroduceerd: het ironieteken (!). De vraag van de vorige keer was: is dat een goed idee? Nee, vindt een meerderheid: 108 van de 128 stemmers (84,4%). Op het internetforum worden daar verschillende redenen voor aangevoerd. De meesten zien zich als schrijver niet graag beroofd van de mogelijkheid tot dubbelzinnigheid die ironie biedt, en als lezer willen ze net zo graag zélf nadenken over de meest waarschijnlijke betekenis. Een inzender op het forum vergelijkt het ironieteken zelfs met het betuttelende ingeblikte gelach in televisieseries. Andere inzenders vinden het teken overbodig omdat het knipoogteken (;-) of ☺) al sinds jaar en dag die rol vervult in elektronische communicatie. Slechts 20 stemmers (15,6%) zien iets in het teken, omdat het de kans op misverstanden verkleint. Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 169) A. Spelling 1.c. cynicus 2.a. dahlia 3.c. kat-en-muisspel 4.b. privilegiëren 5.a. successtory 6.b. tatoeëren B. Woordenschat 1.a. bacteriëngeslacht 2.c. plantengeslacht (vetplantachtige sierplant) 3.c. staatsbevoegdheden 4.b. plantengeslacht (gewone spurrie) C. Zoek de fouten 1.Nigtevecht, recentelijk mag ook, raakten is eigentijdser dan geraakten, komma na (ge)raakten 2.licht toe, surveillerende, tevens ook is dubbelop, zondagsavonds bij voorkeur met tussen-s ('s zondagsavonds mag ook); nog beter: op zondagavonden D. Extra De uitspraak ‘Ik ben konijn van Olland’ wordt toegeschreven aan Lodewijk Napoleon, koning van Holland van 1806 tot 1810. Deze Fransman wilde graag Nederlands leren; Willem Bilderdijk hielp hem daarbij. De uitspraak was nogal eens een probleem: de uitgang -ing werd al snel een nasale -è(ng), zoals in vaccin. Bovendien legde hij de klemtoon vaak op de laatste lettergreep, zoals dat in het Frans gebruikelijk is. Koning zal daardoor ongeveer als [konè(ng)] hebben geklonken, en dat lijkt voor Nederlanders erg op konijn. Of Lodewijk zichzelf ook écht ‘konijn van Olland’ heeft genoemd, staat niet vast. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë Translaties ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Bij de weg, blinde afspraken zijn niet mijn kop van thee.’ Deze mededeling ziet eruit als Nederlands, en is dat ook, maar is enkel te begrijpen voor wie de Engelse uitdrukkingen by the way, blind date en not my cup of tea kent, en daardoor weet dat bedoeld wordt: ‘Trouwens, afspraakjes met onbekenden zijn niks voor mij.’ Het verschijnsel van deze letterlijke vertalingen uit het Engels is nu vrij uitvoerig geïnventariseerd in het boek Brekend nieuws van woordenboekmaker en taalpublicist Rik Schutz. Hij schreef er in Onze Taal van juni 2006 ook al een artikel over, en duidde de een-op-eenvertalingen daarin aan als ‘translaties’, wat zelf weer een een-op-eenvertaling van het Engelse woord translation is. De invloed van het Engels op het Nederlands is zoals bekend behoorlijk groot. Via tv, film, muziek en de computer zijn we vertrouwd geraakt met het Amerikaanse en Britse idioom, dat we vrijwel moeiteloos in het Nederlands inpassen. Vaak gebeurt dat in de vorm van rechtstreekse overnames (manager, cool, printer), maar dus ook als translaties: opzettelijk knullige, letterlijke vertalingen die een zeker grappig effect beogen, zoals hardwaar (van hardware) en moederneuker (van motherfucker). En in sommige gevallen blijken dit soort vertalingen zelfs in een behoefte te voorzien, en dringen ze door tot het Nederlandse idioom: niet iedereen zal zich er (nog) van bewust zijn dat we je ding doen en dat is niet mijn ding aan het Engels te danken hebben. In Brekend nieuws zijn veel translaties samengebracht, van achterbanker (van backbencher) en als de poep de ventilator raakt (van when the shit hits the fan) tot zeepopera (van soap opera) en zoon van een geweer (van son of a gun). Bij alle lemma's wordt het Engelse bronwoord vermeld, en een of meer citaten. In zijn voorwoord geeft Schutz een toelichting op het verschijnsel translatie en gaat hij in op de Engelse invloed op het Nederlands - die hij overigens niet per se betreurt: ‘(...) wanneer een taalverandering echt doorzet, beleef ik die vaker als een verrijking dan als een verloedering. Zo vind ik de komst van olijfolie, de avocado en de aubergine ook eerder een verrijking van onze keuken dan een betreurenswaardige bedreiging (...)’. Brekend nieuws is een uitgave van BnM uitgevers en kost €12,50 (ingenaaid, 143 blz.). ISBN 978 90 77907 38 6 ■ Het mooiste woord van Leiden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 2005 werden er op grote schaal mooiste woorden gekozen. Vrijwel iedere provincie koos er een, en er waren zelfs steden die zo'n verkiezing organiseerden. Zo ook Leiden, waar het woord bledder (‘voetbal, groot, al dan niet kaal hoofd, grote vrouwenborst’) werd uitverkoren. In Leidens mooiste woord worden de betekenis en de herkomst van bledder en vierhonderd andere genomineerde woorden (zoals hollewaai, truimeltje en viezele) besproken door Hans Heestermans, oud-hoofdredacteur van de grote Van Dale. In de inleiding wordt ingegaan op de eigenaardigheden van het Leids, waaronder de uitspraak en de Vlaamse en Franse invloed die dit stadsdialect heeft ondergaan. Leidens mooiste woord is een uitgave van Selexyz Kooyker en het Leidsch Dagblad en kost €11,95 (gelijmd, 127 blz.). ISBN 978 90 8680 018 6 ■ Taaltoets {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Inburgeraars die in aanmerking willen komen voor een voorlopige verblijfsvergunning, moeten sinds maart 2006 een ‘Toets gesproken Nederlands’ afleggen. Het boek Op weg van Jenny van der Toorn-Schutte, auteur van meerdere boeken voor mensen die het Nederlands als tweede taal leren, bereidt hen voor op dit taalexamen. In twintig korte lessen komen alle onderdelen aan bod: woordenschat, luisteren en nazeggen, vragen, en tegenstellingen. Het boek bevat ook oefeningen en een proefexamen, en veel zaken worden verduidelijkt met een illustratie. Op de twee bijgeleverde cd's wordt het boek in zijn geheel voorgelezen. Op weg. Voorbereiding op de taaltoets van het inburgeringsexamen is een uitgave van Boom en kost €24,50 (ingenaaid, 111 blz.). ISBN 978 90 8506430 5 ■ Etymologie voor de jeugd {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Binnen vrij korte tijd zijn er twee etymologische woordenboeken voor kinderen verschenen. Na het Junior etymologisch woordenboek van Gerbrand Bakker uit 2006 is er nu het Junior woordgeschiedenisboek van Wim Daniëls. Dit aantrekkelijk vormgegeven boek, gericht op kinderen vanaf tien jaar, gaat in korte, toegankelijke tekstjes in op de herkomst van ongeveer tweeduizend woorden, van aambeien via dollar, jaar en procent tot zwemmen. De tekst wordt afgewisseld met vragen en opdrachten en is geïllustreerd met tekeningen van Roger Klaassen. Van Dale Junior woordgeschiedenisboek. Waar komen onze woorden vandaan? is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost €27,95 (gebonden, 448 blz.). ISBN 978 6648 092 0 {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Engels voor Nederlanders {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In de Nederlandse wetenschap en zakenwereld is de voertaal vaak het Engels, maar die taal stelt ook de gestudeerde of ontwikkelde Nederlander voor problemen. Het boek English for High-Flyers is er voor hen ‘die hun Engels boven het gangbare steenkolenniveau willen tillen’. Het gaat in op de vertroebelende invloed van de moedertaal, dat wil zeggen het toepassen van Nederlandse regels en constructies op het Engels en het gebruik van ‘valse vrienden’ - en daarnaast gaat het in op de specifieke eigenaardigheden van het wetenschappelijke en zakelijke Engels. English for High-Flyers. A Reference Book for Those Who Wish to Perfect Their English van Diane Butterman is een uitgave van Boom en kost €24,50 (ingenaaid, 270 blz.). ISBN 978 90 8506 361 2 ■ Ambtenarentaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De gemeente Den Haag maakt werk van de taalvaardigheid van haar ambtenaren. Nadat er vorig jaar al een schrijfgids met taaltips verschenen is (Helder Haags), is er nu Het helder Haags woordenboek, met daarin ambtenarenwoorden die in gemeentelijke teksten beter niet gebruikt kunnen worden. De woordenlijst geeft alternatieven voor moeilijke, ouderwetse en lelijke woorden. Zowel het woordenboekje als de eerder verschenen schrijfhulp is gratis op te vragen bij de schrijver, Wouter de Koning: taaladviseur@denhaag.nl. ■ Platte taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het verzorgd uitgegeven Woordenboek van platte taal van Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar zijn Nederlandse obsceniteiten, scheldwoorden, straattaal en Bargoens van de afgelopen veertig jaar geïnventariseerd, van aangeschoten en aankakken tot zwik en zwitser: in totaal zo'n 5200 lemma's. In speciale kaders worden onderwerpen als ‘oom agent’ en ‘prostitutie’ wat verder uitgediept, en het geheel is geïllustreerd met ietwat ondeugende tekeningen van kunstenaar Jacques Tange. (Zie ook de aanbieding op blz. 171.) Woordenboek van platte taal is een uitgave van BZZTôH en kost €29,50 (gebonden, 336 blz.). ISBN 978 90 453 0513 4 ■ Geschiedenis talenonderwijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Peeter Heynsgenootschap wil het onderzoek naar de historische didactiek van het taal- en letterkundeonderwijs stimuleren, en geeft daartoe onder meer een reeks uit waarin de geschiedenis van het talenonderwijs in de Lage Landen centraal staat. Onlangs verscheen het tweede deel in die reeks, een heruitgave in facsimile van de Nieuwe Nederduytsche spraekkonst van Jan Des Roches, uit 1761. Dit boek was aan het einde van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw de bekendste en meestgebruikte grammatica in de zuidelijke Nederlanden. Het eerste deel uit de reeks, Peeter Heyns' Cort onderwijs van de acht deelen der Fransoischer talen, is ook nog verkrijgbaar. Zie voor meer informatie www.peeterheynsgenootschap.nl. Nieuwe Nederduytsche spraek-konst. Derden druk, oversten en verbetert doór den autheur, bezorgd door J.M. van der Horst en van een inleiding voorzien door J. Smeyers, is een uitgave van de Stichting Neerlandistiek VU en kost €20,- (ingenaaid, 116 blz.). Bestellingen bij de uitgever, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam. ISBN 978 90 72365 99 6 Opperlands {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Opperlans woordenboek van Battus is zowel een aanvulling als een register op zijn standaardwerk Opperlans! In Battus' eigen woorden: ‘Ik heb me in het Opperlans woordenboek beperkt tot tienduizend lemma's: woorden die in Opperlans! stonden, woorden die er ook in hadden kunnen staan, en namen van Opperlandse meesters en begrippen. Op elk van de honderd bladzijden staan honderd woorden. Vaak was er op de rechterbladzij nog wat ruimte, die ik opvulde met zinloze, maar goede Opperlanse poëzie.’ Opperlans woordenboek is een uitgave van Querido en kost €27,95 (gebonden, ca. 200 blz.). ISBN 978 90 214 5318 7 ■ Vroegmiddelnederlands online Het in 2000 voltooide, monumentale Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) beschrijft het Nederlands van de dertiende eeuw. Sinds april is dit woordenboek ook op internet te raadplegen, waarbij de mogelijkheid bestaat om het VMNW in combinatie met het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) te doorzoeken. Website: http://vmnw.inl.nl. En verder ■ Rhenen, kruispunt van dialecten van de Werkgroep Rhenens dialect. Over de woordenschat en grammatica van het Rhenens dialect van 1930-1950, dat zowel Hollandse en Brabantse als Veluwse invloeden heeft. Historische vereniging oudheidkamer Rhenen en omstreken, €15,- (180 blz.). Bestellingen: H.B. Gieszen, tel. 0317 - 61 60 76, e-mail henkgieszen@zonnet.nl. ■ Nederlands tussen Duits en Engels van Matthias Hüning e.a. Bundeling van bijdragen aan een workshop die in 2005 werd gehouden aan de Freie Universität Berlin naar aanleiding van de in 1956 verschenen studie Nederlands tussen Duits en Engels, van de taalkundige C.B. van Haeringen, die het Nederlands niet alleen geografisch maar ook taalkundig tussen het Duits en het Engels positioneerde. De opgenomen (academische) artikelen bespreken deze visie in het kader van recent onderzoek. Stichting Neerlandistiek Leiden (ingenaaid, 290 blz.). Het boek is te bestellen door overmaking van €29,50 op postgiro 3881447 t.n.v. Stichting Neerlandistiek Leiden o.v.v. ‘SNL 15’. ISBN 978 90 78531 02 9 ■ Grammatica voor iedereen van Frida Balk-Smit Duyzentkunst. Heruitgave van Grammatica van het Nederlands uit 2000, waarin emeritus hoogleraar Nederlandse taalkunde Frida Balk de Nederlandse grammatica kort en begrijpelijk uitlegt. Sdu Uitgevers, €14,95 (ingenaaid, 244 blz.). ISBN 978 90 12 12077 7 ■ Klein vermakelijk. 1001 verhalen-vertelspel. Kaartspel waarbij fantasie en taalgebruik een rol spelen. Ook te gebruiken bij taalontwikkelingsprogramma's en remedial teaching. Dubbelzes uitgeverij, €14,95. Informatie en bestellingen: www.vertelspel.nl. ■ Tussen angsthaas en zebrapad van Willem Sluiskes. Inventarisatie van woorden waar een dierennaam in te herkennen is, zoals zoetekauw en steunbeer, alsook dierennamen die nog een andere betekenis hebben (dolfijn = ‘elleboog onder aan afvoerbuis’). Verba, €9,95 (gebonden, 182 blz.). Bestellingen: info@ruitenbergboek.nl. ISBN 978 90 5513 789 3 {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). {== afbeelding De jury van Het beste idee van Nederland, het tv-programma vol ideeën met Engelse namen. Foto: SBS ==} {>>afbeelding<<} Ex-pierement? Frans Lisman - Velp Het is opvallend hoe vaak experiment en experimenteren fout worden uitgesproken (en soms ook geschreven), namelijk als ‘expirement’ en ‘expirementeren’. Met expireren (‘vervallen, aflopen’) hebben deze woorden echt niets te maken. Het ezelsbruggetje staat in de titel boven dit stukje: hoed u voor het afgedankte draaiorgel! Symbool staan voor Christine van Ham-de Vries - Delfgauw Even leek de contaminatie symbool staan voor uit het geschreven taalgebruik verdwenen te zijn, maar nu kom ik haar steeds weer tegen. In de brief die het programmaboekje van het Holland Festival 2007 begeleidde, stond bijvoorbeeld: ‘De openingsen slotavond staan symbool voor het internationale topniveau (...)’. En in maart trof ik de constructie tweemaal aan in NRC Handelsblad: ‘Alsof het nog niet genoeg was staan Gilbert en Doretta nu symbool voor een groeiende Amerikaanse hypotheekcrisis (...)’ en ‘Volgens architect Rozie staat de tot hostel omgebouwde gevangenis symbool voor de transformatie van Slovenië (...)’. Waarom niet staat model voor, is symbolisch voor of is een symbool van? Moet ik een taalfout van de soort die vroeger bij mij op school een doodzonde was, nu maar accepteren als een ontwikkeling van de taal? Ik vrees dat ik daartoe niet in staat ben! Te populair Ruchama Hagenaar - Leiden Ik erger me aan het gebruik van allerlei populaire termen in nieuwsbulletins op de radio. Enkele voorbeelden: een verdachte die een stoffelijk overschot in het bos heeft ‘gedumpt’ in plaats van ‘achtergelaten’, automobilisten die ‘in de fout gaan’ in plaats van ‘de regels overtreden’, een ‘stel’ dat door de politie is aangehouden (waarom niet paar of echtpaar?), ministers die ‘balen’ van een voorstel, de Belastingdienst die is ‘platgebeld’, en ga zo maar door. ‘Goede’ ideeën H. Peter Smaling - Amstelveen Binnenkort begint SBS met een nieuw seizoen van het tv-programma Het beste idee van Nederland. Een jury toetst daarin de ideeën van allerlei kandidaten, die stuk voor stuk een nieuw product bedacht hebben voor de Nederlandse markt. Welke ideeën vorig seizoen (toen het programma nog werd uitgezonden door Veronica) allemaal de revue passeerden? Een kleine greep: The Shopping Key, Bottoms Up, Nailpolish Saver, Keyhole Finder, Highlights Kam, Natural Air, Bike Multi Carrier, Magic Shop Bag, 2-Easy, Always Spray, Chip 2 Chip, Shopstick, Resofree en Roller Controller. Wat een overdaad aan Engelse terminologie. Het zal mijn leeftijd (61) wel zijn... Richting Mieke Faddegon - Amsterdam Tegenwoordig worden veel voorzetsels vervangen door het nieuwe voorzetsel richting. De burgemeester verklaart iets richting de raad; hij verantwoordt zich richting de burger, maar richting de secretaris spreekt hij zijn ongenoegen uit omdat de jaarrekening niet tijdig richting de provincie is gezonden. Op mijn werk proberen we klagende burgers zo veel mogelijk direct telefonisch te benaderen. Dus ‘nemen wij de telefoon op richting de burger’. Maar waarom zou ik dit melden bij het Genootschap Onze Taal? Taal verandert nu eenmaal. Uit NRC Handelsblad van 2 april jongstleden over het 75-jarig bestaan van het genootschap: ‘[Onze Taal-directeur] Smulders is ervan overtuigd dat de koerswijziging richting een iets luchtiger tijdschrift de verklaring is voor het succes van Onze Taal.’ ‘Beatix’ Marie- Cécile Moerdijk - Lommel- Kolonie, België De r wordt volgens velen uitgesproken als een j (werken wordt ‘wejukku’). Hare Majesteit heeft wat de r betreft dé oplossing. Ze zegt dingen als ‘met gote dankbaaheid’ en ‘kestwensen’. Ze laat die r dus gewoon weg! Troepen R.S. van der Kamp - Bussum Wat mij al jaren ergert, is het misbruik van het woord troepen in de pers. ‘Amerika stuurt nog eens 10.000 troepen naar Irak.’ Bedoeld wordt 10.000 mensen, maar zolang niet wordt gezegd uit hoeveel mensen één troep bestaat, tast je als lezer eigenlijk in het duister. Zou het een gevolg van feministische invloed zijn dat journalisten liever niet spreken over ‘10.000 man troepen’, of is het gewoon gemakzucht? Maakindustrie H.H. Kreulen - ex-docent en vertaler Engels Het Engelse woord industry heeft een veel ruimere betekenis dan het Nederlandse industrie, dat altijd in een context van fabrieken wordt gebruikt. Het Engelse equivalent betekent meer iets als ‘bedrijfstak’, ‘branche’, en heeft dus altijd een ander woord ervóór nodig: tourism industry, sex industry, etc. Dat heeft ons in de Nederlandse pers (klakkeloze) vertalingen opgeleverd als toeristenindustrie, amusementsindustrie, hotelindustrie en seksindustrie. Ik hoorde dezer dagen een deskundige uit de bankwereld in het openbaar zelfs spreken over ‘de bankindustrie’, terwijl wij toch de beschikking hebben over gebruikelijke termen als het bankwezen en het bankbedrijf. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook andere Engelse termen worden te letterlijk vertaald. In een kop in een groot landelijk dagblad was onlangs sprake van een ‘automaker’. Dat woord roept in het Nederlands de vraag op of zo iemand fabriceert of repareert. (Het bleek overigens om een autofabrikant te gaan.) Zonder een purist te willen zijn, vind ik dat dit verschijnsel aan de kaak gesteld dient te worden. Literatuurmaker? Cor Nelisse - Rotterdam Voor iemand die radio- of tv-programma's presenteert, regisseert of produceert, hadden we al de vreselijke woorden radiomaker en televisiemaker, beide inmiddels lang en breed ingeburgerd - al vul ik ze in gedachten nog altijd aan met: ‘Ook voor al uw wasmachinereparaties.’ Toen kwam het zo mogelijk nog ergere theatermaker (net als radio- en televisiemaker steeds vaker nóg verder afgevlakt tot maker), dat intussen ook al in de grote Van Dale is opgenomen. Wat staat ons nog meer te wachten? Musicalmaker? Pantomimemaker? Balletmaker? Operamaker? Literatuurmaker? Ik hoop het allemaal niet mee te maken. Een stap maken Mevr. J. Meijers - Middelburg Als 69-jarige die graag een Engels boek leest, valt het me op dat er in onze taal heel veel letterlijk uit het Engels wordt vertaald, wat taalarmoede tot gevolg heeft. Degenen die zich hieraan bezondigen, komt men voortdurend tegen in de media. Het gaat vaak om hooggeplaatste personen die voor hun vak het Engels hanteren. Een akkoord sluiten wordt bij hen een akkoord maken, offers brengen wordt offers maken en een stap zetten wordt een stap maken. Ook wordt er geen koffie meer ‘gezet’, geen vrede meer ‘gesloten’ en geen vooruitgang meer ‘geboekt’. Koffie, vrede en vooruitgang worden tegenwoordig alleen nog maar ‘gemaakt’. En laatst hoorde ik een Belgische minister op de radio zeggen dat hij geen regering zou willen ‘maken’ met Geert Wilders. Dit alles is nog maar het topje van de ijsberg. Engelse menukaart Bob Molenaar - Den Haag Onlangs lunchte ik in het café van de Kunsthal in Rotterdam. Dit wordt blijkens een opdruk op de servetten uitgebaat door Maître Frédéric Catering & More, en deze combinatie van ouderwets en modern snobisme had het etablissement van uitsluitend Engelstalige menukaarten voorzien. Ik heb het atheneum destijds weliswaar verlaten met een 9 voor Engels, maar dit kon ik niet laten passeren. Na enig aandringen wist de serveerster van achter de bar een beduimelde Nederlandstalige menukaart op te duiken. En waar de Engelse exemplaren waren gelamineerd met degelijke kunststof, moest het Nederlandse vod het doen met een bedekking van dichtgesealde boterhamzakjes. De lunch was prima, daar niet van, maar míj́ zien ze daar niet meer. ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Uitspraak Belgische plaatsnamen Roald Poortmans - Antwerpen Reeds decennialang erger ik me stierlijk aan het taalgebruik op de Nederlandse radio. Onlangs werd de directeur van een technische school in het Belgische Dinant met een mes aangevallen door een 16-jarige leerling. Al zijn de gebeurtenissen zeer treurig, toch viel mij als Vlaming meteen op dat in het Nederlandse radiojournaal de plaatsnaam Dinant werd uitgesproken als [Dienang], op z'n Frans dus. De in Vlaanderen, en dus in het Nederlands, gebruikelijke uitspraak is [Dinant]. De Nederlandse nieuwsdienst heeft het toch ook niet over de Elfstedentocht van Ljouwert naar Ljouwert? Bredeschool Bas Hageman - Apeldoorn De afgelopen maanden werkte ik aan een binnenkort te verschijnen compacte spellinggids, waarvoor ik veel medewerking heb gekregen van het Instituut voor Nederlandse Lexicografie (INL) in Leiden. Een van de kwesties waarover we moesten beslissen was de schrijfwijze van brede school/Brede School/BredeSchool/bredeschool - een woord dat iets betekent als ‘school met buitenschoolse activiteiten (zoals opvang, jeugdgezondheidszorg, sportfaciliteiten en ouderencursussen)’. Vooralsnog ontbreekt het in Van Dale, het Groene Boekje (van de Nederlandse Taalunie) en het Witte Boekje (van het Genootschap Onze Taal). Tot mijn leedwezen heb ik het INL er niet van kunnen overtuigen dat de juiste spelling bredeschool is; het instituut verkoos de schrijfwijze brede school. De analogie met hogeschool, kleuterschool, ambachtsschool, enz. acht men niet sterk genoeg, terwijl men het ongerief van de dubbele betekenis (brede school kan immers ook een breed gebouw aanduiden) minder zwaar vindt wegen. Gesignaleerd Gaat goed komen Arie Snoek - Rotterdam Of het nu komt door onze behoefte aan extra houvast in deze onzekere tijden weet ik niet, maar duidelijk is wel dat de vaste uitdrukkingen waarmee we naar de toekomst verwijzen steeds stelliger worden. Een jaar of wat geleden was als afronding van een gesprek over wat ons te wachten staat het ongewisse ‘We zullen wel zien’ heel gebruikelijk. Of het gelaten ‘Laten we er het beste maar van hopen’, of het iets optimistischere ‘Het komt allemaal wel goed’. Al deze min of meer tastende formuleringen lijken inmiddels hun plaats te hebben afgestaan aan die ene, dagelijks meermalen over ons heen komende standaardfrase: ‘Gaat goed komen’, dan wel: ‘Gaat helemaal goed komen.’ Laten we er inderdaad maar het beste van hopen. Doormiddel van Maarten Willems - Schijndel Als docent aan de TU in Eindhoven krijg ik een groot aantal werkstukken onder ogen die geschreven zijn door Nederlandse masterstudenten aan onze faculteit. Al een jaar of vijf valt mij op dat de constructie door middel van verrassend maar onrustbarend vaak wordt gespeld als doormiddel van. Aanvankelijk dacht ik aan een toevalligheid of regionale invloeden, maar nu, enkele jaren later, constateer ik onverminderd dat zeker in driekwart van de gevallen doormiddel als één woord wordt gespeld. Een logische verklaring lijkt er niet te zijn. Doorgaans worden lange woorden opgedeeld in losse woorden, zelden speelt zich het omgekeerde af. De enige verklaring die ik kan bedenken, is dat de studenten moeten denken aan doormidden. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl De boeren van Campina zorgen heel goed voor hun koeien. Zo grazen zij van april tot en met oktober buiten in de wei en krijgen zij natuurlijk evenwichtige voeding. Melkpak Campina 17 procent van de sporters rookt dagelijks, onder niet-rokers is dat 28 procent. de Volkskrant ‘Veel is mogelijk. Maar ik wil voorkomen dat we met het kind ook het badwater weggooien.’ Wouter Bos in Het Financieele Dagblad Veel vraag naar medische missers De aandacht in de media over medische missers heeft zijn uitwerking op de consument niet gemist, zegt verzekeraar FBTO. Als enige in Nederland biedt de internetverzekeraar een specifiek te sluiten rechtshulpverzekering aan die medische missers dekt. Persbericht FBTO Paus uit de zorgen Vaticaanstad - Paus Benedictus XVI heeft tijdens zijn paas-toespraak ten overstaan van tienduizenden mensen op het Sint Pieterplein in Rome zijn zorgen geuit over het aanhoudende geweld en de ellende in de wereld. Kleine Posthoorn Onder de goede inzenders verloten we de winnaars, waarna u schriftelijk op de hoogte wordt gebracht. Folder van buitenwinkel Boerenbond/Welkoop Studenten pikken bijna alles van huisjesmelkers Algemeen Dagblad Onze staf zorgt ervoor dat niemand wordt gepest of achtergesteld wordt. Wanneer dit onverhoopt toch gebeurt, dan treden zij direct op. Niets is er mooier dan aan het eind van de week alleen maar huilende deelnemers te zien vertrekken. Dan weten we dat we het goed gedaan hebben. Folder reisorganisatie jeugdvakanties Rijke mensen noemen hun kinderen vaak Sophie, Michelle, Charlotte of Michiel als het een jongen betreft. Fok.nl Drogisterijketen Schlecker Foto: J.E. van de Pol-Amhem 300 Nederlanders worden wekelijks getroffen door een hartstilstand. Kaartje Nederlandse Hartstichting Ondanks de forse afname in de toevoer van stikstof bleef de aanwas van planeten en dieren in het natuurgebied op het gewenste peil. Eindhovens Dagblad {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 7/8] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal ⅞ MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG JULI/AUGUSTUS 2007 75 jaar De taal van datingsites ADRIAAN VAN DIS OVER TAAL EN DYSLEXIE KAMPEERDERSTAAL VET, FAUT EN ANDERE ‘ZELFVERVULLERS’ {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76 ste jaargang nummer 7/8 juli/augustus 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 13.00 uur (€0,70 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 36.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, mr. drs. L. Jongsma, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Mensen als ik raken door spellingwijzigingen alleen maar meer in de war.’ Adriaan van Dis (blz. 193) {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 184 Jan Erik Grezel Virtueel versieren Taalgebruik op datingsites 192 René Appel ‘Het woord schrijven roept bij mij het woord schamen op’ Interview met schrijver Adriaan van Dis 196 Jan Kuitenbrouwer Het Genotschap Onze Taal Tegen het academisch gildedenken 198 Matthijs de Winter ‘Ligt je tentluier wel goed, buurman?’ De taal van de kampeerder 206 Lex van Boetzelaer Vet, elfletterig en faut Zelfvervullers: woorden die zijn wat ze zeggen En verder 201 Taalcrypto Rubrieken en series 188 Reacties: Papiaments; schrijven op boombast; schaakvoetbal; vragen zonder vraagteken; boklelijk; Origines Antwerpianae; ironieteken; vee van de richel 189 Spaan: Vlaams 190 246 andere woorden voor headhunter/Ander woord voor... CamelCase 191 Vraag en antwoord: personifi(c)eren/personaliseren; persoonsvorm bij tien euro poliskosten; hoe + hoe/des te; klikken/clicken 195 Bij wijze van zeggen: Oranje boven!; laissez faire, laissez passer 202 Etymologica: etymologie in uitvoering 204 Aanbiedingen voor lezers 207 Taaltest 208 Het onderzoek: schaapjes tellen van 3200 jaar geleden 209 Het mooiste woord van... Bart Moeyaert 210 Tamtam: taalnieuws 211 Hom of kuit: is communiceren met plaatjes een goed idee? 212 InZicht: talen leren met de klassieken, en andere nieuwe taalboeken 214 Taalergernissen 215 Gesignaleerd 216 Ruggespraak {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit een advertentie voor Parship, een van de meestgebruikte datingsites. ==} {>>afbeelding<<} Virtueel versieren Taalgebruik op datingsites Jan Erik Grezel Digi-daten is in. Dagelijks zoeken honderdduizenden Nederlanders via datingsites een partner. In het eerste contact op internet draait het om taal. Hoe kiezen virtuele daters hun woorden en wat voor effect hebben die? Welke eufemismen verdoezelen bekende ‘schoonheidsfoutjes’? Wat mag je wel en niet schrijven en welke adviezen geven professionals? ‘“Grote neus, dito geschapen.” Zo'n man wil je toch niet ontmoeten?’, schampert Ingrid (45). Ze laat in hoog tempo tientallen ‘profielen’ over het beeldscherm vliegen. Het zijn stukjes tekst waarin mannen zichzelf beschrijven. De heren zijn op zoek naar een ‘date’ of een partner. Hun taalkunstjes wekken bij Ingrid meer ergernis dan interesse. ‘Hier: “Man met een beetje charisma”, wat een onzin. Charisma heb je of je hebt het niet.’ Ze slaakt steeds diepere zuchten. ‘“Wie komt er op mijn pad voor een LAT”, pfff, nee, dank u. Het is allemaal zo cliché: “Ik ben al wel op leeftijd maar nog jong van hart.” En al die kerels willen een goed gesprek bij een lekker glas wijn voor de open haard.’ ‘Dit vind ik nou een heel open en oprecht profiel’, zegt Marjanne (53) terwijl ze naar haar scherm knikt. Ze is geroerd door de zelfbeschrijving van een oudere weduwnaar met een hartkwaal. ‘Hij komt er recht voor uit dat hij zijn vrouw mist. O, hij heeft een gedichtje gemaakt.’ Het eindigt met ‘Het lieve wezen dat mij in mijn smart wil schragen / Zij zij mijn engel tot het laatst der dagen.’ ‘Het lijkt me een echte lieverd. Jammer dat hij wat te oud voor me is.’ Ze klikt door en begint bij het volgende profiel meteen te briesen. ‘Hier heb je weer zo'n ijdeltuit: “Ik ben trots op mijn lichaam en zie er verzorgd uit.” Daar val ik dus over. Die man holt na zijn werk meteen naar de sportschool.’ Over het volgende profiel: ‘Dit is beter: “Gespierd maar geen sixpack”.’ Twee tonen uit haar computer kondigen een nieuw berichtje aan. Een contactverzoek: ‘Dag onbekende blondine, je woorden spreken me aan. Je hebt een vol leven maar je geeft aan iets te missen: “Een verbindend element”. Wie weet kan ik dat zijn. Hartelijke groet, Daan.’ Ze duikt meteen in Daans profiel en begint even later enthousiast een reactie te tikken. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Verbale hofmakerij Schrijven, lezen en gelezen worden, vallen óp of vallen óver - daar gaat het om bij de eerste virtuele besnuffeling op ‘datingsites’. Net als honderdduizenden andere singles zijn Ingrid, Marjanne en Daan via internet op zoek naar een relatie. Er zijn in Nederland tientallen datingsites. Onder de meestgebruikte zijn Parship, Match4me, Relatieplanet en Lexa (zie het kader op deze bladzijde). Veel sites tonen foto's van de leden. Die zijn dan voor elk ander lid van de site zichtbaar. ‘Parshippers’ geven pas hun foto vrij bij individuele contacten. Zo omzeilen ze het etalagesyndroom: stel je voor dat collega's of vrienden lezen hoe je je als partner aanbiedt. Wie op internet een relatie gaat zoeken, komt in een virtuele wereld terecht met een eigen dynamiek. Nergens is hofmakerij zo verbaal. Op datingsites ontbeert de versierder non-verbale wapens zoals ogen vol ondeugd of een diep décolleté. Een opvallende omschrijving is de cosmetica van de internetdater: ‘Ik ben een gulle lach op hoge hakken.’ Baltsgedrag is teruggebracht tot de productie van brokjes tekst. ‘Maar die moeten wel ergens over gaan’, zegt Annemarie Determan, psychologe in dienst van Parship. ‘Je begint op internet geen praatje over het weer. Het gaat al meteen over jezelf.’ Een contact leggen verloopt standaard. Je schrijft je in, je maakt een zelfbeschrijving en voegt er eventueel een foto aan toe. Je gegevens worden gecontroleerd (je mag bijvoorbeeld geen eigen e-mailadres in je profiel zetten). Sta je eenmaal op de site, dan kun je contactverzoeken verzenden en ontvangen. ■ Visitekaartje De inschrijving kost wel even tijd. Bij Parship moet je vragen naar feitelijkheden beantwoorden en zinnetjes aanvullen als ‘Drie dingen die voor mij belangrijk zijn...’ Ook krijg je een persoonlijkheidstest voorgelegd. Het doel daarvan is de juiste ‘match’ te vinden met andere gebruikers. De test moet iets blootleggen van je karakter en gedrag. Want, legt Parship uit: ‘Bepalend voor het karakter van mensen is de verhouding waarin verstand (hoofd), gevoel (hart) en intuïtie (buik) tot elkaar staan en het gedrag bepalen.’ Het commentaar op mijn testuitslag: ‘Uw meest benijdenswaardige eigenschap: u geniet met volle teugen van het leven - spontaan en direct. Uw beste reacties komen uit het hart (aandeel van het gevoel 30%) en - misschien nog sterker - uit een buikgevoel (intuïtie 56%).’ Na deze analyse krijg ik ‘tips voor een partnerkeuze’: ‘Uw levenslust en vermogen tot genieten werken op veel mensen aanstekelijk. (...) Bij het zoeken van een partner moet u erop letten dat uw partner bij emotionele overeenstemming tussen u beiden wat extra rationaliteit in de relatie brengt.’ Waarvan akte. Nu volgt de belangrijkste stap: het schrijven van ‘Ik over mezelf’. ‘Dat is je visitekaartje. Ik adviseer mensen om daar veel aandacht aan te besteden en de omschrijving zo uitgebreid mogelijk te maken’, zegt Annemarie Determan. Zij houdt telefonisch spreekuur voor Parshippers die met klemmende vragen zitten en steun of advies willen. ‘Veel vragen gaan over die zelfomschrijving. Daar zijn mensen erg onzeker over. Ze ‘Taal is voor de mens net zoiets als de pauwenveren voor de pauw. Dat zie je ook op datingsites waar het op taal aankomt.’ moeten heel hard gaan nadenken over de vraag: wie ben ik nou eigenlijk? Schrijf vanuit je hart, raad ik de mensen aan, maak het persoonlijk. Zeg niet alleen dat je het fijn vindt om langs het strand te wandelen, maak ook duidelijk waaróm.’ En moet ik zeggen dat ik weduwnaar ben of gewoon ‘ongehuwd’? ‘Wees eerlijk, maar wees ook positief. Te dik? Schrijf dan: “Ik houd van het bourgondische leven.” Gerimpeld? Zeg dat je vrolijke lachrimpels hebt. Maar je moet die rubriek “Ik over mezelf” wel invullen, anders krijg je heel weinig respons.’ Nederlandse datingsites De twee miljoen alleenstaanden in Nederland kunnen - als ze een partner via internet willen zoeken - op allerlei datingsites terecht. De meestgebruikte zijn Relatieplanet, Lexa, Match4me, Parship, E-Matching en Iwannadate. Er zijn ook sites voor ‘etnische dating’. Taal speelt op de ene site een grotere rol dan op de andere. Wie zich inschrijft, kan uitgebreid over zichzelf vertellen in een profiel. Gebruikers van Parship en Match4me doen dat in de regel ook uitvoerig. Bij Parship moet men voor het profiel wat vragen beantwoorden, bijvoorbeeld: ‘Wat mijn partner over mij zou moeten weten.’ Daarnaast kunnen gebruikers in ‘Ik over mezelf’ een zelfbeschrijving geven. Match4me laat leden ook een ‘veld’ over zichzelf vullen, maar vraagt daarnaast specifiek naar bijvoorbeeld ‘passies’. ‘Dat vind ik wat positiever’, zegt Marjanne (53), die op beide sites actief is. ‘Bij Parship moet je onder andere ook aanvullen “Ik erger me aan...”; dan verval je in iets negatiefs. Match4me vind ik wat sprankelender, Parship is gedegen. Relatieplanet is weer de andere kant. Daar zit veel kaf tussen het koren.’ ■ Balans ‘De kunst is om in je profiel een goede balans te vinden tussen hoogdravendheid en nietszeggendheid, tussen originaliteit en clichés’, zegt Victor (39), taalkundige én internetdater. Hij was snel klaar met zoeken. ‘Mijn eerste serieuze contact ligt nu naast mij te slapen als m'n vriendin. Ik was actief op Parship en daar moet je onder andere invullen “Ik wou dat ik kon...” Veel vrouwen vullen dat zinnetje aan met “vliegen” of “toveren”. De winnares van mijn persoonlijke loterij gaf als wens “een kinderboek schrijven”. Dat sprong eruit. Ik ben ook gevallen op haar eenvoud in “Ik zoek iemand die lief en gewoon is.”’ Als linguïst heeft Victor een heldere visie op de functie van taal bij het daten. ‘Taal is geëvolueerd tot een instrument waarmee je indruk maakt op het andere geslacht. Al die variatie die er met taal mogelijk is, lijkt ballast. Waarom kunnen we onze betrekkelijk eenvoudige gedachten op zo ontelbaar veel manieren onder woorden brengen? Omdat we daarmee kunnen pronken. Taal is voor de mens in veel opzichten net zoiets als de pauwenveren voor de pauw. Dat zie je ook op datingsites waar het op taal aankomt. Eigenlijk wel jammer dat mijn eerste contact meteen raak was. Ik had graag nog wat langer in die wereld rondgekeken.’ {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Blauwtje Die gelegenheid heeft Hans (44), huisarts én amateurdichter, wel gekregen. Hij is een maand of acht bezig als internetdater - maar zonder veel succes. ‘Ik heb gemerkt dat het mailcontact met een onzichtbare eventuele partner een eigen leven gaat leiden - juist doordat het medium zo talig is. Schrijven gaat mij makkelijker af dan praten. Ik heb me soms wat laten meeslepen door mijn eigen woorden. Zelfs een kluns in versieren kan achter de computer nog een casanova worden.’ Veel mensen die aan internetdaten beginnen, worden de eerste weken behoorlijk in beslag genomen door ‘de contacten’ - zo heb ik ook ervaren. Soms gaat het te ver. Hans: ‘Ik mailde me scheel, zat nachtenlang lappen tekst te produceren voor vrouwen die ik nog nooit had gezien. Ik heb de waarschuwing om niet te lang te mailen in de wind geslagen. Je wordt opgepept tot ongeremde openhartigheid. Achteraf heb ik van een aantal dames het verwijt gekregen dat ik schreef als iemand die heel verliefd leek. Ik doe het nu even rustig aan.’ {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Niels (46), in het dagelijks leven psychiater: ‘Zo'n mailuitwisseling kan heel leuk zijn, bijvoorbeeld door gedeelde interesses. Maar dat heeft niets met partnerschap te maken. Twee seconden van een ontmoeting zeggen meer dan zes bladzijden tekst. Het zijn ook vaak monologen, die berichten.’ Tóch heeft Niels via het mailen een relatie gekregen: ‘Met haar was er vanaf het eerste moment een klik. Waaraan dat lag? Dezelfde associaties: ze schreef precies in de lijn waarin ik dacht.’ Marjanne heeft een paar pijnlijke ervaringen gehad: ‘Je begint onbezonnen en beseft niet dat je een blauwtje kunt lopen. En niet elke man heeft het fatsoen om netjes te zeggen dat hij het contact wil afsluiten. Soms word je heel bot afgeserveerd met een half regeltje.’ ‘Over het beëindigen van een contact geven wij advies’, zegt Annemarie Determan. ‘Wat absoluut niet kan, is zwijgen - niets meer laten horen. Mensen die echt niet weten wat ze moeten zeggen, moeten dan maar gebruikmaken van een standaardformulering als: “Ik heb het gevoel dat we niet goed bij elkaar passen.” Dat is niet kwetsend.’ ■ Pret in bed Kennen de datingsites ook restricties wat taalgebruik betreft? Wat mag je wél en wat mag je niet schrijven? ‘Schelden, schuttingtaal en discriminerende opmerkingen laten we niet toe’, zegt John Meuffels, oprichter en eigenaar van Match4me. ‘Dat staat allemaal in de algemene voorwaarden. We hebben weleens iemand verwijderd die erg vrouwonvriendelijk schreef. Hij zocht een onderdanige en gehoorzame vrouw. En hij hield ervan dames op de kast te jagen.’ Maar hoe voorkomt Match4me dat er bijvoorbeeld schuttingtaal en scheldwoorden gebruikt worden? ‘We hebben een programma ontwikkeld dat woorden als lul en hoer moet filteren. Maar iemand mag wel schrijven: “Ik voel me geen ouwe lul” of “Ik hou wel van een beetje ouwehoeren.” Dat filteren blijft dus mensenwerk.’ ‘Match4me is niet voor erotische contacten. “Ik ben op zoek naar vrouwen voor een triootje” of “Ik zoek pret in bed” is niet toegestaan. Maar wat wel mag: “Ik zoek een vaste relatie en hou van pret in bed.” Het gaat meestal ook niet om de precieze woorden maar om wat er tussen de regels staat.’ ‘Ik voel vrij snel aan wanneer het een man om de seks te doen is’, zegt Ingrid. ‘Als ik lees: “Ik ben heel lichamelijk ingesteld”, dan weet ik wel hoe laat het is.’ Toespelingen zijn niet van de lucht op de sites, ook niet in de vrouwenprofielen: ‘Vlinder zoekt bloem met stevige stengel.’ ■ Spelfouten Verder wemelt het van de spel- en stijlfouten. ‘Je komt weinig profielen tegen waar alles volgens het boekje gesteld en gespeld is’, zegt Hans. ‘Ik word niet erg opgewonden van: “Bemin zoals je zelf bemint wil worden.”’ Lianne (30), neerlandica en actief op Parship, begrijpt niet hoe mensen zo slordig in hun profielen kunnen zijn. ‘Ik klik een profiel met drie of vier fouten meteen weer weg. We maken allemaal weleens een taalfout, maar een zelfomschrijving is je uithangbord. Het kost toch niet veel moeite om dat na te kijken? Taalgebruik op de sites werkt misschien als een natuurlijk selectiemechanisme. Zwakke taalgebruikers “matchen” niet goed met schoolmeesters.’ En schoolmeesters zijn er ook onder de internetdaters. Marjanne, die mét foto op Match4me staat, ontvangt een berichtje van ene Herman: ‘Echte interesse heb ik niet. Maar wel een opmerking over je profiel. Je schrijft dat je je door een man wilt laten verassen. En je ziet er nog zo jeugdig uit!’ ‘We hebben weleens een profiel verwijderd omdat er te veel spelfouten in stonden’, vertelt John Meuffels van Match4me. ‘Iemand die heel beroerd {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijft, past niet in onze doelgroep.’ Op veel sites is het slordigheid troef: ‘Hallo, ben op zoek naar een leuke heer, die gezellig met mij kan babbelen en mischien wat intersante informaties uitwisselen. Ik heb verschillende hobbys die ik in mijn dagelijkse leven uitoefend. Ben verder heel simpel en hou niet van ingewikkelde situaties.’ Duidelijke taal. {== afbeelding Op de ene datingsite speelt taal een grotere rol dan op de andere. ==} {>>afbeelding<<} ■ Poëzie Is er wat taalgebruik betreft onderscheid te maken tussen de sites? De meeste profielen bij Parship en Match4me (‘voor hogeropgeleide singles’) lijken wat zorgvuldiger te zijn geschreven dan bij sites als Lexa en Relatieplanet. Op de laatste site zie je bijvoorbeeld: ‘Ik zoek een lieve eerlijk man waar mee je kan lachen praten mee kan reizen van voetbal houd en leuk uit ziet sporten houd mee kan wandelen in bos of stand lekker eten saunatje soms stappen envan dieren houd en die eerlijk is echt eerlijk gevoel van lol hebben gewoon een normaal iemand maar wel tussen de 28j tot 36j.’ Op dezelfde site laat Purple (34, sites werken vaak met schuilnamen) iets heel anders zien. Geen zelfomschrijving, maar wel: ‘Intimiteit is een huldebetoon aan kwetsbaarheid. Intimiteit raakt de teerste plek, het meest persoonlijke en breekbare deel van ieder van ons (...)’. Ze eindigt met: Stil blijft het totdat onze waarheden elkaar in stilte ontmoeten. Hoe lachen we dan, als we inzien, dat ieder zich in de ander spiegelt. ‘De een vindt gedichten in een profiel - al dan niet van eigen hand - romantisch, de ander krijgt het er benauwd van’, zegt Parship-psychologe Annemarie Determan. ‘Het gebruik van een gedicht in je profiel werkt als selectiemiddel.’ Dat geldt ook voor clichés. Het is opvallend hoe snel een specifieke omschrijving gemeengoed wordt en daardoor kracht verliest. Wie voor de twintigste keer leest: ‘Ik zoek een aanvulling óp en geen invulling ván mijn leven’, wordt niet meer geraakt. ‘Het leven is een feest, maar je moet wel zelf de slingers ophangen’ blijkt ook erg populair onder profielschrijvers. ■ Eigenzinnig De ene dater valt op oorspronkelijkheid, de ander struikelt over een spelfout. En zelfs dat niet bij elk profiel. Hans, die zich erg stoort aan spel- en stijlfouten: ‘Ik kreeg één keer een contactverzoek waarin zulke gekke fouten stonden (“ik zach”) dat het me intrigeerde. Het bleek een slimme vrouw te zijn die totaal niet op spelling lette. We hadden een onaards contact via de mail. “Welkom in mijn hart, maar niet met vuile voeten”, liet ze me weten. Ik werd betoverd door haar poëtische stijl. Helaas is het niks geworden met de vrouw van vlees en bloed die dat allemaal geschreven had.’ Een poëtica van de virtuele versierkunst bestaat niet. Elk profiel moet je op zichzelf beoordelen, is mijn ervaring. Opleidingsniveau, interesses en leeftijd zijn harde criteria. Selecteer je daarop, dan hou je nog een enorme verzameling kandidaten over. Een bijzonder woord of een eigenzinnige presentatie in de zelfbeschrijving moet vervolgens je interesse wekken. Na vele malen ‘Ik zie er jonger uit dan mijn leeftijd doet vermoeden’ word ik getroffen door: ‘Ik zie er ouder uit dan ik in werkelijkheid ben.’ Zou deze dame ‘wat extra rationaliteit’ in een eventuele relatie kunnen brengen? De kritische Ingrid houdt het na de zoveelste teleurstelling voor gezien. ‘Ik ga me uitschrijven. Ik heb één leuk contact aan dat daten overgehouden, maar meer dan vriendschap zit er niet in. Voorlopig voor mij geen parshippen en e-matchen meer. Ik ben date-moe.’ {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Papiaments Wim Hoppers - Vlissingen Uit het bericht in de mei-aflevering van de nieuwsrubriek ‘Tamtam’ over de erkenning van het Papiaments op de Antillen zou de indruk kunnen ontstaan dat deze taal alleen wordt gesproken op Curaçao en Bonaire, twee eilanden van de Nederlandse Antillen. Voor alle duidelijkheid: ook op het autonome Aruba is het Papiaments de voertaal. Op de drie eilanden samen zijn er in totaal ongeveer 250.000 mensen moedertaalsprekers van het Papiaments. Schrijven op boombast Martin Boerman - Geldrop {== afbeelding Overblijfselen van het fort Vindolanda, in Noord-Engeland. www.stoa.org ==} {>>afbeelding<<} Marc van Oostendorp schrijft in zijn artikel ‘Sms'jes uit de Middeleeuwen’ (aprilnummer) over het onderzoek naar de beschreven stukken boombast uit de Middeleeuwen die in groten getale in een bepaalde Russische regio gevonden worden. Verrassend genoeg blijkt boombast als schrijfmateriaal al vele eeuwen eerder te zijn gebruikt door Romeinse soldaten (en vermoedelijk anderen). In het fort Vindolanda nabij Hadrian's Wall in Noord-Engeland zijn veel resten van deze ‘writing tablets’ gevonden. Ook hier gaat de correspondentie meestal over alledaagse zaken: zo is er een stuk boombast waarop een soldaat zijn familie bedankt voor het opsturen van sandalen en ondergoed. Het onderzoek naar deze writing tablets is nog lang niet afgerond. Meer informatie is te vinden met Google, trefwoord Vindolanda. Schaakvoetbal Jilles Eijking - Amsterdam Schaakliefhebber Erik B. Meijer ergert zich in Onze Taal van mei (rubriek ‘Taalergernissen’) aan het woord schaakvoetbal. Daarmee wordt volgens hem een ‘saai, statisch soort voetbal’ bedoeld, en dat terwijl er in het schaakspel juist een enorme dynamiek zit. Schaakvoetbal is echter niet per definitie saai. Het gaat om een rustige fase van het spel, waarbij beide teams elkaars tactiek proberen te doorzien. Er wordt weliswaar afwachtend gespeeld, maar iedere voetballiefhebber weet dat er ook in schaakvoetbal een geweldige dynamiek kan zitten. Vragen zonder vraagteken A.B. Hobbel - Hekelingen In de mei-aflevering van zijn column ‘Iktionaire’ schrijft Jan Kuitenbrouwer over vragende zinnen zonder vraagteken, zoals ‘Wil je vast even de 7de maart noteren.’ Meestentijds zijn dat, lijkt mij, geen verzoeken, maar vriendelijk gestelde opdrachten. Een zin als ‘Wil je maken dat je wegkomt’ zou zelfs aanmerkelijk aan kracht verliezen indien hij voorzien werd van een vraagteken. Boklelijk Bries Heijnen - Ede Rik Schutz gaat in het meinummer onder de titel ‘“Poeslief” of “brutaal als de beul”?’ in op versterkende vergelijkingen. Dat artikel deed me denken aan het volgende. In de omgeving van Nijmegen riepen de kinderen een jaar of twintig geleden op straat tegen elkaar: ‘Ik sla je keikapot’, waarop natuurlijk ‘Haha! Ik heb geeneens geen kei’ het standaardantwoord was. Tegenwoordig bezigt mijn dochter de uitdrukking boklelijk. Bijvoorbeeld in ‘Die babycollectie is echt boklelijk.’ En als het heel erg is, heet het ‘vet boklelijk’. Origines Antwerpianae Drs. J.H. Mommaerts - Den Haag In het artikel van Berthold van Maris, ‘“Afleidingen, die aen krankzinnigheid grenzen”’ (Onze Taal mei) is sprake van het boek Origines Antwerpianae van Joannes Goropius Becanus uit 1569, waarvan de titel als ‘Geschiedenis van Antwerpen’ is vertaald. Deze vertaling is onjuist daar antwerpianus een bijvoeglijk naamwoord is dat ‘Antwerps’ betekent; de juiste vertaling van deze titel is dus ‘Antwerpse oorsprongen’. Deze betekenis is vager dan de in het artikel genoemde, en dat was kennelijk ook de bedoeling van Becanus, die het vooral over de taal wilde hebben en dus ‘oorsprongen van het Antwerps’ bedoelde. Naschrift Berthold van Maris ‘Antwerpse oorsprongen’ is een wel erg letterlijke vertaling van Origines Antwerpianae. Origines - inderdaad meervoud in het Latijn - betekent zoiets als ‘oorsprong’ of ‘geschiedenis’. Antwerpianus betekent ‘Antwerps’, ‘van Antwerpen’, ‘behorend tot Antwerpen’. De titel kan dus op verschillende manieren worden opgevat: ‘de oorsprong van Antwerpen’, ‘de geschiedenis van Antwerpen’, ‘de oorsprong van de Antwerpenaren’ of ‘de geschiedenis van de Antwerpenaren’. Deze dubbelzinnigheid is mogelijk een bewuste keuze geweest van Becanus. Hij had van het stadsbestuur immers de opdracht gekregen om de geschiedenis van Antwerpen te schrijven, maar zijn boek is uiteindelijk meer een verhandeling geworden over waar de voorouders van de Antwerpenaren vandaan komen en hoe je dat, volgens Becanus, op allerlei manieren nog aan de Antwerpse taal kunt zien. De vertaling ‘De oorsprong van het Antwerps’ zou de lading inderdaad beter dekken. Maar aangezien Becanus het in dit boek nergens letterlijk over ‘het Antwerps’ heeft - hij noemt het Nederlands systematisch ‘Cimbrisch’ - ligt die vertaling niet erg voor de hand. (Met dank aan Toon Van Hal.) {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Ironieteken lijkt op SS-teken Julius de Goede - Utrecht {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In maart dit jaar, in de Boekenweek, werd het ironieteken gepresenteerd, en Frank Jansen vroeg zich vervolgens in de mei-aflevering van ‘Hom of kuit’ af of dat teken bestaansrecht heeft. Ik ben bang van wel, want wat zullen de rechts-radicale groeperingen smullen met dit teken onder de knoppen van hun toetsenbord. Zonder knip- en plakwerk het SS-symbool-met-balletjes-eronder in iedere tekst. De bliksemflits, die in Duitsland ‘Sigrune’ heet, is in dat land blijkbaar verboden (zie de website ‘In Deutschland verbotene Zeichen und Symbole’). Na het hakenkruis was het het meest gehate symbool dat de nazidic - tatuur heeft voortgebracht. De zogenoemde Doppelsigrune was het teken van de Schutzstaffel (SS) van de NSDAP, de enkele Sigrune was het embleem van ‘das Deutsche Jungvolk’, een onderdeel van de Hitler-Jugend. Bureau Underware (sic), dat blijkbaar verantwoordelijk is voor het ontwerp van het ironieteken, zal nog eens bij zichzelf te rade moeten gaan voordat het letterleveranciers poogt over te halen het teken op te nemen in nieuwe letterfonts. Vee van de richel [1]: tuig Dicky Baars - Amsterdam Het tweede deel van Ewoud Sanders' serie over het Bargoens gaat over de schrijver Justus van Maurik (Onze Taal april). In dit artikel komt de herkomst van de uitdrukking vee van de richel aan de orde. Ik ben een geboren Amsterdamse en mijn vader, geboren in 1895, is opgegroeid in de Jordaan. Ik heb hem wel de uitdrukking tuig van de richel horen gebruiken, maar nooit de door Sanders vermelde versie. Vee van de richel [2]: veeg C. Bak - Almelo In het aprilnummer van Onze Taal kwam de uitdrukking vee van de richel ter sprake. Mijn vrouw en ik hebben onze jeugd in Utrecht doorgebracht, en wij kennen enkel de variant veeg van de richel. We hadden er ook een verklaring voor: de aangeduide persoon werd nog minder geacht dan het stof dat op de plinten en richels was neergedaald. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Vlaams Op het gebied van grappige woorden, voorzover woorden dat kunnen zijn, blaast de straattaal zijn partijtje aardig mee met pogingen als doekoe, pipa en kakka (voor ‘geld’, ‘pistool’ en ‘poep’). Toch vindt elke taal zijn meerdere in het Vlaams. Geen kwaad woord over het Vlaams: het klinkt bijna altijd welluidend en oorspronkelijk, en er spat doorgaans een vrolijkheid vanaf die je alleen maar kunt benoemen als levensvreugde. Ik wou dat ik Vlaams sprak. Onlangs op bezoek in de Westhoek, stuitte ik al na een uur op de term potjesvlees, in Poperinge aangeduid met hennepot. Het eerste is geen stoofpot, het tweede geen stoofkip. De twee woorden staan voor één gerecht, koud gegeten: in gelatine en citroen gegoten konijn, kip en kalfsvlees. Ik had goede leermeesters: iemand van het Vlaams toeristenbureau uit Diksmuide en een wielerverslaggever van de VRT, Karl Vannieuwkerke. Beter bespraakt vind je ze bij ons op tv in elk geval niet. Thuisgekomen ben ik nog wat verder gaan zoeken en kwam zodoende de ‘kak van Maria’ tegen. Het is iets uit Lierse: een appeltje op een stokje dat is gedompeld in suikerstroop. Je zegt ‘Mária’, met de klemtoon op de eerste lettergreep. ‘Taartjespap’ is hetzelfde als ‘pillepap’: aardappelpuree met karnemelk en zuring. Afgaande op de woorden zou je het zó eten. Uit Noord-Holland, mijn geboortestreek, herinner ik me de ‘broeder’ bij de buren. Ik ben er eens keihard voor weggevlucht. Het was een homp stijve smurrie, en ze aten het dampende gerstgerecht om twaalf uur 's middags. ‘Lever en zoom’. Meteen na de slacht van het varken werd (en in Frankrijk: wordt) de nog warme lever opgegeten door de slachter en de boeren. Ik heb altijd gedacht dat hier het woord fooi vandaan komt: de foie van het varken was de fooi van de slager. ‘Bloas vat’ is in Lierse de naam voor het gebak meringue. Ze doen echt alles om niet Frans te klinken. Waarom een spiegelei een ‘paardenoog’ wordt genoemd, is me dan weer niet zo duidelijk. Een bord heet in het West-Vlaams ‘telloor’. Dat hadden mijn gesprekspartners me al verteld. Wat ze niet wisten, is dat in de arme keuken vroeger het brood als bord werd gebruikt. Elke dag bakten de boeren nieuwe borden. Waren ze bruin, dan heetten ze ‘roggeverdommekes’. ‘Slodderkool’ is boerenkool, maar klinkt beter. En een ‘sloeker’ is iemand die gulzig eet. Wij zouden ‘schrokop’ zeggen, zij hebben ook nog ‘schoofkabas’. In West-Vlaanderen kun je, net als in de rest van België, zó lekker eten dat je vanzelf een schoofkabas wordt. Henk Spaan {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Ander woord voor... Taaladviesdienst 246 andere woorden voor headhunter In het meinummer vroegen we u om alternatieven voor de al twintig jaar in het Nederlands voorkomende vakterm headhunter, die gebruikt wordt voor iemand die op zoek gaat naar gespecialiseerd personeel. Dat het woord al zo'n beetje ingeburgerd is, heeft het aantal reacties bepaald niet beperkt: 156 mensen stuurden in totaal liefst 246 alternatieven in. En het bleek deze keer niet moeilijk om het winnende woord aan te wijzen. Dat winnende woord is talentenjager. We waren verrast door het grote aantal inzenders dat onafhankelijk van elkaar met dit woord op de proppen kwam: 22. Dat is beduidend meer dan de ‘runnerups’: kaderkaper (8), vacaturevuller (8) en brein(en)jager (6). Overigens waren er vijf inzenders die het toch liever bij de min of meer letterlijke vertaling koppensneller hielden. Natuurlijk past die beeldspraak ook in het Nederlands bij het bedoelde beroep. Eén inzending, ook een beeldsprakige, verdient een bijzondere vermelding, omdat die anders dan koppensneller de nadruk legt op het positieve aspect van wat een headhunter doet, namelijk zijn zoektocht naar de beste werknemers: parelvisser - een vondst van Barend van Zadelhoff. De boekenbon van €25,- van de Stichting Lout (Let Op Uw Taal) wordt toegekend aan de eerste inzender van talentenjager, en dat is Roeland Sprey. Hartelijk dank aan alle deelnemers. Ander woord voor... CamelCase GroenLinks en de ChristenUnie hebben 'm wel, de PvdA en het CDA niet. Vroom & Dreesmann heeft er geen en KaDeWe wel twee. En hij zit ook in CompuServe, WordPerfect, OpenOffice en SpongeBob SquarePants. {== afbeelding De titel van de tekenfilmserie SpongeBob SquarePants is een voorbeeld van ‘CamelCase’. ==} {>>afbeelding<<} Waar gaat dit over? Over hoofdletters die midden in een naam of een woord staan, zonder spatie of streepje vooraf. Dit verschijnsel wordt ‘camelcase’ genoemd, meestal als CamelCase geschreven omdat het woord dan zijn eigen betekenis illustreert (en dus een ‘zelfvervuller’ is - zie blz. 206). Het verschijnsel is steeds vaker in eigennamen te vinden, maar ook daarbuiten duikt de CamelCase gaandeweg meer op; in msntaal zijn hoofdletters midden in woorden geen zeldzaamheid. Meestal hebben ze vooral een esthetische functie; soms dienen ze om te laten zien uit welke elementen een naam is samengesteld. Maar ze kunnen bij voortdurend gebruik ook ergernis wekken, zoals bij Elène Klaren (‘Reacties’, juni 2007). CamelCase is een vakterm die pas in 1995 voor het eerst ergens opdook (al is het verschijnsel al ouder), maar toch geniet het woord al behoorlijk grote bekendheid. Het Nederlands heeft er nog geen alternatief voor. Het Engelse woord verwijst naar de ‘hobbel’ die zo'n hoofdletter midden in een woord of naam te zien geeft; die roept de gedachte op aan een kameel of dromedaris. Kan dat beeld ook in onze taal verwerkt worden? Of is er een heel andere verwoording van het verschijnsel denkbaar? We doen weer een beroep op uw creativiteit. Stuur uw voorstel vóór 22 augustus naar taaladvies@onzetaal.nl of Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Oproep: andere woorden Onze Taal zoekt al ruim tien jaar naar Nederlandse alternatieven voor met name Engelse woorden. We roepen u op om voor deze rubriek woorden aan te dragen waarvoor nog geen gangbaar Nederlands alternatief bestaat. De woorden die al eens aan de orde zijn geweest, zijn te vinden op www.onzetaal.nl/tijdschr/awv. Onze voorkeur gaat uit naar (relatief) nieuwe woorden. Al ingeburgerde woorden als computer of hobby komen dus niet in aanmerking; het moet gaan om woorden die nog niet echt een plaats in het Nederlands hebben veroverd, maar bijvoorbeeld al wel in bepaalde sectoren gangbaar zijn. Hebt u een suggestie, stuur die dan naar taaladvies@onzetaal.nl of anders naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Personifi(c)eren of personaliseren ?Wat is het verschil tussen personaliseren, personificeren en personifiëren? !Personifiëren en personificeren betekenen ‘als een persoon voorstellen’. In fabels, stripverhalen, tekenfilms en dergelijke worden dieren gepersonifieerd: ze kunnen praten en denken, en verrichten allerlei andere handelingen die normaal gesproken alleen door mensen kunnen worden uitgevoerd. Personifëren en personificeren zijn vormvarianten van elkaar; personificeren komt minder vaak voor en staat (nog) niet in de woordenboeken. Personaliseren betekent ‘een eigen, persoonlijk karakter geven’. Je kunt bijvoorbeeld briefpapier laten personaliseren: het wordt dan voorzien van je eigen naam- en adresgegevens, en aangepast aan persoonlijke wensen wat vormgeving betreft. Ook gepersonaliseerde cadeaus - bijvoorbeeld met de naam van een baby erop - en gepersonaliseerde pinpassen - met een zelfgekozen of zelfgemaakte afbeelding - worden steeds gewoner. Persoonsvorm bij tien euro poliskosten ?Wat is juist: ‘Er is tien euro poliskosten verschuldigd’ of ‘Er zijn tien euro poliskosten verschuldigd’? ! Het enkelvoud is juist: ‘Er is tien euro poliskosten verschuldigd.’ Bedragen, zoals tien euro, zijn altijd enkelvoudig Dat betekent dat het onderwerp in deze zin zowel een enkelvoudig element bevat (tien euro) als een meervoudig (poliskosten). De basisregel om bij zulke onderwerpen de juiste persoonsvorm te kiezen is: ga na wat de kern van het onderwerp is. Een paar voorbeelden: ‘Een kilo appels kost op de markt veel minder’ (niet: ‘kosten’), ‘Er is een doosje spelden gevallen’ (niet: ‘zijn’), ‘Er zijn twee fessen melk zuur geworden’ (niet: ‘is’). Wat deze voorbeelden gemeen hebben, is dat het eerste deel van het onderwerp een zekere hoeveelheid aanduidt. Het eerste element (euro, kilo, doosje, flessen) is de kern van het onderwerp, het tweede (poliskosten, appels, spelden, melk) is een nabepaling daarbij. De persoonsvorm van de zin heeft hetzelfde getal (enkelvoud of meervoud) als de kern van het onderwerp. Het is niet vreemd dat daar soms twijfel over bestaat, omdat - zoals de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) het verwoordt - ‘vaak naar de betekenis het tweede substantief als het centrale element beschouwd zal kunnen worden’. {== afbeelding Ook pinpassen kun je personaliseren. Postbank ==} {>>afbeelding<<} Dat het enkelvoud logischer is, blijkt ook als er een voorzetsel wordt toegevoegd: een mand met appelen, een doos met spijkers, tien euro aan poliskosten, etc. Hoe + hoe/des te ?Zeg je ‘Hoe langer ik ernaar kijk, hoe mooier ik het vind’ of ‘(...) des te mooier ik het vind’? Of zelfs ‘(...) des te mooier vind ik het’? ! Alle drie deze mogelijkheden zijn correct. In dergelijke constructies staat na hoe (en na des te) altijd een vergrotende trap: langer, sneller, eerder, etc., of een telwoord als meer of minder. Bijvoorbeeld: ‘Hoe eerder, hoe liever’, ‘Hoe meer, hoe beter.’ Achter zo'n vergrotende trap kan ook nog een zelfstandig naamwoord staan: ‘Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.’ In korte zinnen, zoals de vaste verbindingen hierboven, is een vervolg met hoe het gewoonst; des te klinkt hier wat te nadrukkelijk. Bevat het vervolg een hele zin, dan kan zowel des te als hoe: ‘Hoe langer ik ernaar kijk, des te mooier ik het vind / hoe mooier ik het vind.’ De versie met hoe komt over het algemeen iets vlotter over; des te is wat formeler. Als de vervolgzin met des te begint, zijn er twee volgordes mogelijk: het onderwerp (ik) vooraan en de persoonsvorm (vind) achteraan, zoals in een bijzin (‘des te mooier ik het vind’), en de persoonsvorm vooraan met daarachter het onderwerp, zoals in een vraagzin (‘des te mooier vind ik het’). De eerste volgorde wordt in oudere taaladviesboeken afgekeurd, maar is inmiddels geheel ingeburgerd. Na hoe + vergrotende trap bestaat er een duidelijke voorkeur voor de eerste volgorde; ‘(...) hoe mooier vind ik het’ zal de meeste mensen vreemd in de oren klinken. Klikken of clicken ?Laatst las ik op een internetsite: ‘Wilt u meer weten? Click dan hier!’ Zou klik hier een betere spelling zijn? ! Ja, alle recente naslagwerken vermelden het werkwoord klikken, en niet clicken, in de bedoelde betekenis. De grote Van Dale (2005) omschrijft die betekenis als ‘de knop van een computermuis indrukken en loslaten om een programma of functie te (des)-activeren of een link te volgen’. De gebiedende wijs van klikken is klik. Ook het werkwoord aanklikken wordt geheel op zijn Nederlands geschreven. Deze betekenis van klikken is waarschijnlijk gebaseerd op het Engelse to click, maar zou net zo goed in het Nederlands ontstaan kunnen zijn: als je een muisknop indrukt, hoor je een klikgeluid. Dat klikken ook andere betekenissen heeft, zoals ‘verraden’ en ‘boteren’ (‘Het wilde maar niet klikken tussen ons’), is bij het ingeburgerd raken van deze relatief nieuwe betekenis kennelijk geen belemmering geweest. Op de website van Onze Taal worden ruim elfhonderd taalkwesties besproken: www.onzetaal.nl/advies. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Het woord schrijven roept bij mij het woord schamen op’ Interview met schrijver Adriaan van Dis René Appel Ook de jongste roman van Adriaan van Dis, De wandelaar, wordt weer alom geprezen om de ‘soepele zinnen, sierlijke en puntige formuleringen en rake typeringen’, zoals criticus Jaap Goedegebuure het formuleerde. Maar die rijke taal is Van Dis niet zomaar komen aanwaaien. Hij had bijvoorbeeld de hindernis van zijn dyslexie te nemen. Interview met een schrijver die misschien wel uit schrijfvrees schrijver is geworden. {== afbeelding Adriaan van Dis in het huis van dichter Adriaan Roland Holst in Bergen. Foto: Klaas Koppe ==} {>>afbeelding<<} In zijn in 1997 verschenen verhaal ‘Een waarze sat’ (dat we moeten lezen als ‘Een zware tas’) schrijft Adriaan van Dis: ‘Taal was mijn grootste struikelblok.’ Dat is een nogal opvallende bekentenis voor een auteur die geroemd wordt om zijn fraaie en zorgvuldige hantering van de Nederlandse taal, in zowel woord als geschrift. Waarom vormde de taal zo'n probleem? ‘Het ging vooral om spelling’, zegt Van Dis. ‘Ik heb al jong schrijflessen gehad, omdat mijn vader het idee had dat ik met zo'n voorsprong makkelijk een klas zou kunnen overslaan. Dat leren schrijven ging met de liniaal, en die liniaal had een dubbele functie. Ik moest er de lijntjes mee maken waarbinnen ik letters moest overtrekken of schrijven, en als ik dat niet goed deed, sloeg mijn vader me met datzelfde hulpstuk.’ Van Dis heeft nog altijd problemen met sommige individuele letters. De neiging om een b als d te schrijven, blijft lastig te onderdrukken. Veel woorden hebben een weerbarstige vorm. ‘In een woord als misschien domineren die twee s'en, en dus schrijf ik vaak bij voorbaat smischien. Of een woord als acquisitie. Ik heb niet het flauwste vermoeden hoe ik dat moet spellen, omdat de q er voor mij uit springt. Die letter is het symbool voor dat woord. Als ik in een woordenboek dan zo'n woord ga opzoeken, kijk ik bij de q, wat me uiteraard niet veel verder helpt. Een kreupele speller zoals ik heeft dan ook ontzettend veel baat bij een spellingprogramma op de computer, hoewel zelfs zo'n programma de lettersalade die ik opgetikt heb voor acquisitie niet herkent, zodat de correcte vorm ook niet als suggestie op het scherm verschijnt.’ [Adriaan van Dis] Adriaan van Dis werd in 1946 geboren in Bergen. Hij studeerde Nederlands en Zuid-Afrikaans aan de Universiteit van Amsterdam. Landelijke bekendheid verwierf hij door het tv-programma Hier is... Adriaan van Dis. Hij debuteerde in 1983 met de novelle Nathan Sid. Het boek werd door de literaire kritiek zeer lovend ontvangen, waarbij vrijwel steeds werd gewezen op de zorgvuldige, persoonlijke stijl. Daarna verschenen onder meer een aantal reisromans, Indische duinen (dat bekroond werd met de Gouden Uil en de Trouw Publieksprijs) en Familieziek. In januari 2007 werd De wandelaar gepubliceerd, een boek dat alom werd geprezen als een belangrijke roman over deze tijd. ■ Contrast Ongeveer vijf jaar woont Van Dis nu in Parijs, en zijn dyslexie zorgt ervoor dat ook het geschreven Frans hem vaak hoofdbrekens bezorgt. ‘Zo'n woord als quincaillerie, “ijzerhandel”, ik kan het uitspreken als de beste, maar de spelling bleef nooit hangen, en zoek ik het op in het woordenboek, dan verstopt het zich. Ik lees veel Frans, maar kennelijk wil het woordbeeld zich niet in mijn geheugen vastzetten. Je zult mij niet een Frans briefje zien achterlaten in een hotel. Mensen zouden er waarschijnlijk {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} niets van begrijpen.’ Als het om taal gaat, is er een groot contrast tussen Van Dis' visuele geheugen en zijn auditieve geheugen. ‘Ik onthoud van alles wat ik hoor, vaak hele of halve zinnen, die ik vervolgens ook weer makkelijk kan gebruiken. Dat is ook het fundament voor mijn redelijke beheersing van andere talen. Een paar weken in Italië, en ik praat mijn eigen toeristen-Italiaans: niente problema a communicare!’ Schrijftaal vormde dus een lastige barrière. Maar dat tekort compenseerde Van Dis met theater: de mondelinge taal als spel, het gesproken woord om het schoolplein te vermaken en om de slechte cijfers te maskeren. Juist de botsing tussen de mondelinge en de schriftelijke taal was vormend voor zijn taalbewustzijn. ‘Al jong was ik een enorme prater, met waarschijnlijk voor mijn leeftijd een grote woordenschat. Ik was altijd aan het woord, wat me ook veel tikken met de liniaal heeft opgeleverd. Ik kon niet stilzitten, wilde van alles vertellen. Ik maakte grapjes met rijmwoorden, en zonder me op de borst te willen kloppen, kan ik zeggen dat ik nog altijd heel vaardig kan rijmen.’ ■ Struikelblok Spelling bleef op school een struikelblok. Zozeer dat hij als enige van zijn klas naar de mulo moest - een school die hij geruisloos voltooide. Uit het hoofd leren en stampen paste de spelblinde leerling. Maar daarna, op de Hilversumse hbs, werd de schrijflat weer hoger gelegd, zó hoog dat Van Dis regelmatig plat op zijn gezicht ging. Leerkrachten zagen in hem veel eerder een verbale brekebeen dan een woordkunstenaar: ‘Hóé je het schreef was belangrijker dan wát je schreef. Daarom besloot ik ook om Nederlands te gaan studeren - om het artistieke natuurlijk, om Gorter te lezen met een rode foulard over de schouder. Niet om chomskyaanse bomen te tekenen of marxistische taaltheorieën te doorgronden. Alleen schaamde ik me zó dat ik het niet tegen mijn leraar Nederlands durfde te zeggen. Je kracht in je tekort zoeken, de psychiater Alfred Adler schreef daarover. De verlegene die acteur wordt, de hoogtevrezer piloot. Zo is mijn passie voor taal uit een tekort ontstaan. Misschien ben ik wel uit schrijfvrees schrijver geworden.’ Wat Van Dis betreft zou elke spellingwijziging uit den boze moeten zijn, zeker ook de recente. ‘Mensen als ik raken er alleen maar meer door in de war. Als ik al die gespelde woorden die zich met zo veel moeite in mijn geheugen hebben geëtst telkens moet herzien, word ik nog onzekerder. Als het om spelling gaat, ben ik zonder meer conservatief. Eigenlijk zou ik ook liever hebben dat er nog bosch zou worden geschreven en niet bos. Het eerste is bovendien veel dichter en ruiger begroeid dan het tweede; dat is niet meer dan een met bomen beplant aangeharkt stuk land. En vacantie is beslist een aangenamer woord dan vakantie, minder nat ook. Ach, het zijn allemaal puur persoonlijke associaties.’ En de werkwoordspelling met zijn beruchte d's, dt's en t's, hoe moeilijk is die voor Adriaan van Dislexie (zoals hij zichzelf spottend noemt, al heeft hij een hekel aan dat modewoord)? ‘Als ik schrijf, zijn dat details waar ik me niet mee bezighoud. Voor mij gaat het om klank en ritme, en zo'n dt is een zorg voor later. Pas als er staat wat ik wil zeggen, laat ik meester Pennewip voor de correcties toe.’ ■ Vrijtaal In 2003 mocht Van Dis als gastredacteur een aflevering van het literaire tijdschrift Optima samenstellen over het door hem gemunte begrip ‘vrijtaal’. Wat is vrijtaal? ‘Dat is een taal die een zekere vrijheid geeft om te experimenteren, nieuwe vormen te kiezen, en het slaat ook op een taal die ontstaan is door het tegen elkaar aanwrijven van talen, zoals het Afrikaans, maar ook het Petjoh, het Indo-dialect dat tegen het Maleis aan vree en dat mijn vader graag en goed sprak. Het Surinaams-Nederlands is ook zo'n in de zon gebakken Nederlands. Ik was een keer in Suriname en hield daar een lezing voor een school. Na afloop zei de directeur tegen mij: “Mijnheer Van Dis, u bent een grappige jas.” Zoiets vind ik prachtig. Zo trekt het cliché zich los uit de klei en krijgt het elfenvoetjes.’ Van Dis spreekt zelf echt Algemeen Beschaafd Nederlands, en misschien nog wel keuriger dan dat. (‘Laatst las ik in de Volkskrant dat alleen de koningin en ik nog zo raar praten.’) Tegelijkertijd heeft hij veel waardering voor dialecten, bijvoorbeeld het West-Fries van zijn jeugd in Bergen. ‘Met de dichteres Neeltje Maria Min, die ook uit die streek afkomstig is, praat ik vaak West-Fries.’ Ook allerlei non-standaardverschijnselen en vormen van taalmenging vindt hij niet problematisch. ‘Ik sta open voor {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De radionieuwsdienst zou de voorbeeldige standaard moeten zijn waar we persoonlijk allemaal van mogen afwijken.’ alles, al was het maar uit verzet tegen het rangen-en-standenmilieu waarin ik ben opgegroeid. ‘Taartje’ en niet ‘gebakje’ zeggen. ‘Wc’ en niet ‘toilet’. ‘Das’ en nooit, maar dan ook nooit: ‘stropdas’. Anders hoorde je bij de arbeiders. Heel mijn taal is uit tegenstand gevormd, en niet altijd even consequent: ik praat bekakt uit verzet tegen het Indische accent van thuis, ik zoek de lyriek omdat ik huiver van botteriken en ik probeer zo helder mogelijk te schrijven omdat ik complexe kronkelzinnen slecht begrijp. Ik ben een taalliberaal, zeg maar taalglibberaal. Maar ik vind wel dat een nieuwslezer geen fouten mag maken. De radionieuwsdienst zou de voorbeeldige standaard moeten zijn waar we persoonlijk allemaal van mogen afwijken. Maar ja, ook daar is de kromtaal doorgedrongen: ‘Vandaag waren er op de weg minder problemen als gisteren.’ Zo'n mededeling - van een autoriteit - doet me toch pijn aan de oren.’ Voor een te sterke invloed van het Engels op het Nederlands is hij niet bang. ‘De taal is levend, en vernieuwt zich steeds weer; nieuwe woorden worden ingepast in het Nederlands. Ik ben geen cultuurpessimist als het om taal gaat, hoewel veel mensen dat misschien wel van mij zouden verwachten.’ ■ Afrikaans Van Dis heeft een speciale taalliefde opgevat voor het Afrikaans. Zonder dat Afrikaans zou hij nooit schrijver zijn geworden, zegt hij. ‘In het Afrikaans zeggen ze “Ons skryf soos ons praat”, en dat probeer ik ook te doen. De spelling van het Afrikaans is simpel, en dat is natuurlijk mooi meegenomen, maar het is vooral een lenige taal, een gekleurde taal met een poëtische zeggingskracht, zoals je kunt zien in het werk van onder anderen Breyten Breytenbach en Antjie Krog. Dat geldt ook voor het Afrikaans van de straat. Veel Afrikaners hebben er hoorbaar plezier in de grenzen van hun taal op te rekken. Eens hoorde ik een werkster zeggen: “Die bed lê gelaken” (“het bed ligt opengeslagen”). In het Nederlands zul je dat niet snel horen; het zou aanstellerig klinken.’ Van Dis erkent dat hij mogelijk zichzelf heeft wijsgemaakt dat zijn eigen stijl beïnvloed is door het Afrikaans, maar misschien vond hij er wel de durf om af te wijken, om ‘woorden ongewoon samen te ballen’. En wat zijn dan de kenmerken van die eigen stijl? ‘Poëtisch, maar ook direct, helder en concreet. Ik gebruik relatief simpele zinnen, met weinig bijzinnen of inbeddingen en nauwelijks metaforen. Ik zou nooit iets schrijven als: “De man zat als een knoestig blok hout op een stoel die als een robuust relict uit tijden van ooit hartstochtelijk omhelsde welvaart in een schemerhoek van de kamer was blijven staan, terwijl zijn ogen als twee kleine vuurkarbonkels priemden.” Ik schrijf wel beeldend, maar zonder beeldspraak. Ik zoek een gepeperde, bijzondere manier van zeggen, terwijl dat ongewone de lezer niet dwars mag zitten; zijn oog moet niet blijven haken aan een bijzonder woord of een speciale uitdrukking.’ ■ Nachtkastje Het is bijna alsof er een directe lijn is van Van Dis' taalvermogen naar het papier of het toetsenbord van zijn computer. “Als ik over mijn spellingproblemen schrijf: ‘Schrijven was schamen”, dan denk ik niet op voorhand na over zo'n alliteratie. Het woord schrijven roept bij mij kennelijk het woord schamen op. Ik zit niet te construeren. De hand gehoorzaamt aan de stem in mijn hoofd.’ De relaties tussen woorden berusten op de vorm én op de inhoud, vandaar ook een mooie zin als ‘Een hoek verder ruikt hij de hitte en smelt zijn verzet.’ ‘Ja,’ zegt Van Dis, ‘het woord hitte heeft voor mij allerlei associaties, en een ervan is “smelten”. Zonder dat ik daarover nadenk, ontstaat er dan zo'n zin. Het is grotendeels onbewust en 's nachts gaat dat gek genoeg ook door. De eerste versie van een verhaal of een roman schrijf ik op een blocnote, en dat leg ik altijd op mijn nachtkastje. Dan word ik af en toe midden in de nacht wakker, en weet ik dat er ergens een verkeerde zin staat. Het klopt altijd!’ {== afbeelding Adriaan van Dis: ‘De hand gehoorzaamt aan de stem in mijn hoofd.’ Foto: Klaas Koppe ==} {>>afbeelding<<} De mondelinge taal blijft een sterke invloed houden. ‘Het ritme en het metrum van mijn zinnen komen vanzelf, maar pas als ik mijn eigen tekst hardop lees, kan ik die echt goed beoordelen. Dan verander ik ook van alles. En eigenlijk wil ik wel blíj́ven veranderen, schaven, polijsten. Uit de voorlaatste versie van mijn jongste roman De wandelaar zijn nog ruim honderd bladzijden geschrapt, en ook nu het af en gedrukt is, ben ik er eigenlijk nog niet mee klaar. Het is maar goed dat ik een uitgever heb, die mij op een gegeven moment het manuscript uit de handen trekt. Anders wandelde mijn hoofdpersoon, mijnheer Mulder, nu nog altijd door Parijs.’ En Mulder? Mulder wandelde met zijn hond en stond stil onder het lichtgroene dak van een tot parasol gesnoeide plataan. Hij bewonderde de acrobatiek van tuinlieden die met metershoge roterende snoeimessen rijen kastanjes in het gelid schoren, inspecteerde de werkzaamheden in de boomgaard van de senaat, waar de uitbottende takken volgens vaste patronen werden vastgebonden - plat gespreid als een opengeslagen boek, in de vorm van een driehoek of menora. Wat met de mensen niet lukte, leefde de stad uit op haar parken. De voorstad mocht branden, op het gazon werd niet gelopen. Niets werd er beter bewaakt, omheind en verzorgd dan dat. Mulder zag alleen de netheid. Uit: Adriaan van Dis, De wandelaar. Amsterdam, Augustus, 2007, blz. 74 {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij wijze van zeggen Riemer Reinsma Oranje boven! De leus Oranje boven! roept, ook bij fervente aanhangers van het koningshuis, de vraag op: oranje boven wie of wat? Er zijn drie verklaringen geopperd. Eén: de leus zou slaan op de oude gewoonte om op een admiraalsschip de vlag van de vorst of de hoogste bevelvoerder helemaal boven aan de grote mast te hangen, nog boven de nationale vlag. De oranje wimpel van de stadhouder wapperde dan dus boven het rood-wit-blauw of oranje-wit-blauw. Maar de andere twee verklaringen zijn waarschijnlijker. Volgens sommigen heeft de kreet Oranje boven! te maken met de Duinkerkse zeerovers van de zestiende of zeventiende eeuw. De piraten hingen de vlag van een gekaapt schip ondersteboven ten teken dat het schip veroverd was. Hadden zij een Hollands schip gekaapt, dan hing het oranje of rode deel van de driekleur dus onder. Als zo'n schip door de Hollanders ‘teruggekaapt’ werd, kwam het oranje weer ‘boven’. Zo stond in 1623 in het pamflet Nieuwe Tijdinghe: ‘Burgondien boven lustig wtgevloghen, ende Orange blanche bleu achteraf, averechts ommegekeert, Orange onder.’ Duinkerken hoorde namelijk bij de Zuidelijke Nederlanden, waar de Bourgondische vlag gevoerd werd. {== afbeelding Negentiende-eeuwse schoolplaat, met rechtsboven (gekaapt?) schip met een ‘omgekeerde’ vlag. ==} {>>afbeelding<<} Een derde mogelijkheid, en de meest waarschijnlijke van de drie, is echter dat Oranje boven! niets met scheepsvlaggen te maken had, maar gewoon een leus was van het type Deutschland über alles, of Fryslân boppe [= boven], Hollân in 'e groppe [= mestgoot]. Het ging dan om een denkbeeldig gevecht waarin de favoriete partij boven lag en de tegenstander - of iets wat zeer onwelkom was - ‘onder’. Toen de legers van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen in 1672 de Republiek aanvielen, stond in een pamflet te lezen: Oranje boven, wit onder, Die anders wil die slae de Donder [= moge door de donder geslagen worden]. ‘Wit’ was hier blijkbaar het symbool van de capitulatie (denk aan de witte vlag). Laissez faire, laissez passer Van de in het Nederlands terechtgekomen Franstalige uitdrukking ‘Laissez faire, laissez passer’ (‘Laat begaan, laat gebeuren’) zijn maar liefst vier varianten in omloop. Zo komt aller vaak in de plaats van passer: ‘Laissez faire, laissez aller’. En in die twee varianten wordt die gebiedende wijs laissez (‘laat’) ook soms vervangen door het hele werkwoord laisser (‘laten’): ‘Laisser faire, laisser passer’ en ‘Laisser faire, laisser aller’. De gebiedende wijs komt volgens Google veel vaker voor dan de onbepaalde wijs. Het gezegde wordt ook nog vaak gehalveerd en als zelfstandig naamwoord gebruikt. Dan hebben mensen het over ‘het laisser faire’, ‘het laisser aller’ of ‘het laissez passer’. De grote variatie aan vormen heeft er misschien mee te maken dat er niet met zekerheid één auteur aan te wijzen is. De Duitse historicus August Oncken, schrijver van het boek Die Maxime ‘laissez faire et laissez passer’ (1886), ontdekte dat het gezegde in twee fasen ontstaan is. Het eerste stukje, laissez faire, moet al van 1680 dateren. De Franse minister Colbert had in Lyon een vergadering bijeengeroepen waarin hij zich door kooplieden liet adviseren over zijn handelspolitiek. Dat advies kreeg hij: ‘Laissez faire!’ Deze woorden werden uitgesproken door de Franse koopman François Legendre, volgens de overlevering althans. Maar het zou nog tot ongeveer 1736 duren voor we de uitdrukking ergens in geschrifte aantreffen. Namelijk in de Mémoires et Journal van de Franse staatsman René Louis de Voyer d'Argenson, een werk dat aanvankelijk alleen in handschrift bestond en pas in 1825 voor het eerst in druk verscheen. ‘Laissez faire, telle devrait être la devise de toute puissance publique, depuis que le monde est civilisé’ (‘Laat begaan, dat zou het devies moeten zijn van iedere openbare macht, sinds we in een beschaafde wereld leven’). Pas in 1766 debuteerde de uitdrukking ‘Laissez faire, laissez passer’ als geheel. Dat gebeurde in een bijdrage van de econoom Victor de Mirabeau, in de Éphémérides du Citoyen, het weekblad van de fysiocraten. Hij gebruikte de uitdrukking als een pleidooi voor de vrijhandel. Tegenwoordig is het een soort geloofsbelijdenis van liberale partijen, maar meer en meer ook een pleidooi voor tolerantie op andere gebieden. Bijvoorbeeld in 2006 op de website van een managementdeskundige: ‘De aanhangers van het “laisser faire, laisser aller” zijn (...) zelden consequent.’ {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Genotschap Onze Taal Tegen het academisch gildedenken Jan Kuitenbrouwer Al 75 jaar is het Genootschap Onze Taal er vooral ook voor niet-taalkundigen. Intussen wil Onze Taal al die niet-academische taalliefhebbers wél ‘op taalkundig verantwoorde wijze’ bedienen. Die twee uitgangspunten botsen soms, zo ondervond Onze Taal-columnist Jan Kuitenbrouwer - geen taalkundige, maar wél auteur van enkele fameuze boeken over taal. Een van de foto's aan de muur van mijn werkkamer stelt een huiselijk tafereel voor waar ik als kind vaak getuige van ben geweest. Mijn moeder zit, mijn vader staat. Zij kijkt op naar hem, hij tuurt in een dik boek. De Van Dale. Mijn ouders waren altijd met elkaar in discussie. Permanent. In een discussie ontstaat weleens verschil van mening over de betekenis van een woord. De meeste mensen stappen daaroverheen. Mijn ouders niet. Die haalden dan de Van Dale tevoorschijn. Niet dat ze woordenboeken als het hoogste gezag beschouwden, overigens. Het woordenboek op die foto, Van Dales tiende druk, uit 1976, is tegenwoordig van mij. Her en der staan aantekeningen in de kantlijn, van mijn ouders. Bij het woord neger, bijvoorbeeld. Van Dale omschrijft de neger als: ‘persoon behorend tot één der zwarte rassen van Afrika, gekenmerkt door donkere huidskleur, kroeshaar, platte neus enz.’, maar ook als: ‘afstammeling van de in vroeger tijd in Amerika ingevoerde negerslaven’. Dat laatste is met potlood doorgestreept. ‘Overbodig,’ staat erbij geschreven, ‘zelfde neger als onder 1’. Mijn ouders hadden wel respect voor autoriteit, maar dan vooral hun éígen autoriteit. Een vergelijkbare houding van eigenzinnigheid ligt ten grondslag aan boeken als Noblesse Oblige van Nancy Mitford, nog steeds een van de beste taalkundige werken die ik ken, geschreven door een rijkeluisdochter met een ‘sketchy’ opleiding. Met als voornaamste bagage een scherp oor, een goed verstand en de nodige humor analyseerde zij een wezenlijk, algemeen bekend maar nooit eerder beschreven onderdeel van de Engelse klassenmaatschappij: U(pperclass) en non-U(pperclass) taalgebruik, sindsdien een gevleugeld begrip. Mijn moeder, Britse van geboorte en een groot bewonderaar van Mitford, gaf mij het boek te lezen toen ik een jaar of vijftien was, en achteraf besefte ik dat het in mijn achterhoofd moet hebben gezeten bij het schrijven van Turbotaal, mijn boek over het moderne taalgebruik in de jaren tachtig. Ik wil maar zeggen: taalkunde is een mooi vak, maar ook zonder een academische graad in die richting kun je nuttig werk verrichten. En ook taalkundigen verrichten natuurlijk nuttig en belangrijk werk, maar vaak ook, vind ik, is wat taalkundigen doen weinig meer dan het opgraven van zelfverstopte paaseieren. ■ Onthullen en ontbijten Vorig jaar oktober schreef ik in mijn Onze Taal-column ‘Iktionaire’ over mijn oude timmerman Dirk, die van taalraadsels houdt. De meeste Dirkismen kende ik wel, maar soms had hij ook wel een verrassende. Die over de ‘werkgever’ en de ‘werknemer’ bijvoorbeeld. (‘Ik geef mijn werk aan mijn baas, die mijn werk neemt. Waarom heet hij dan de werkgéver en ik de werknémer?’) Ja, dat gaat over het verschil tussen arbeid en werkgelegenheid, dat wist Dirk ook wel, maar niet iedereen in Dirks koffiehuis is zo slim als Dirk, dus daar had hij de collega's dan leuk tuk mee. Ik noemde in die Iktionaire ook het raadsel van de ‘kosten’ en de ‘onkosten’, en de vraag van mijn dochter Jessica waarom ‘onthullen’ en ‘ontbloten’ min of meer hetzelfde is, terwijl ‘verhullen’ en ‘bloot maken’ juist tegengesteld zijn. Een dag na het inleveren van de Iktionaire over Dirk belde de eindredactie op. Binnen de redactie klonken bezwaren uit de hoek van de academische taalkunde. Want wat bleek? Zeven jaar geleden was in Onze Taal al eens haarfijn uitgelegd hoe dat zat met het voorvoegsel ont-. Daarin staat dat ont- zoals in ontbijten en ontbranden (en dus ook ontbloten) niet het tegenovergestelde van iets uitdrukt, maar het begin. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Kijk. Dat is nu wat ik bedoel met het opgraven van een zelfverstopt paasei. Immers, wat ont- in het geval van ontbloten úítdrukt, is duidelijk. Als timmerman Dirk niet begreep wat het uitdrukte, had hij de vraag überhaupt niet kunnen stellen! Het gaat niet om wat ont-in ontbloten (of, soortgelijk geval, ontdooien) úítdrukt, Dirk stelde vast dat dit diametraal staat tegenover de betekenis die ont- soms ook heeft, en vroeg zich af hoe dat komt. En die vraag beantwoor- {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} den de auteurs van dat Onze Taal-stuk niet. En dat is ook begrijpelijk, want dat weten we niet! ■ Loffelijke poging Het grappige is dat de studie waarop dat Onze Taal-artikel uiteindelijk gebaseerd is, daar wél eerlijk in is. Die studie is van de taalkundige J. Verdam en verscheen in 1901 in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Verdam pluist de diverse betekenissen van ont-nauwgezet uit en breekt zich het hoofd over die tegenstrijdigheid. Waarom betekenen ontvriezen en ontdooien hetzelfde? Sterker, waarom is zelfs het ‘ontstaan’ van een brand de ene keer het begin, en de andere keer juist het einde, zoals hij aan de hand van een antiek citaat laat zien? Verdam doet een loffelijke poging het raadsel op te lossen, maar veel verder dan het opsommen van vergelijkbare dubbelzinnigheden in het Duits komt hij niet. Daar zie je iets dergelijks met het voorvoegsel ent-. Maar ook daar hebben we niet zo veel aan, erkent hij, want in het Frans en Latijn komt diezelfde merkwaardige tegenstrijdigheid voor. Ontbloten, bijvoorbeeld: denudare, dénuder. Als in het Latijnse taalgebied een soortgelijke verwarring zou hebben plaatsgehad tussen in- en ont-, zou dat wel héél toevallig zijn. Ja, of de Latijnse variant was er eerst, en wij namen die later over, maar hoe is hij dáár dan ontstaan? Wat doet Verdam? Hij geeft gewoon toe dat hij er niet uit komt. ‘Dit gedeelte der beschrijving van ont- is m.i. zwak, en heeft aanvulling en verbetering noodig’, stelt hij. De líéfde voor de taal, daar gaat het uiteindelijk om. Om de schoonheid, de poëzie, de muziek, de rijkdom en het raadsel van de taal. Om het genót van taal. En wat doen Verdams eigentijdse collega's, in dat stuk in Onze Taal? Zij schuiven het raadsel onder de mat. Alle betekenissen zijn ‘varianten op het bereiken van een toestand die tegengesteld is aan de huidige toestand’, schrijven zij. Ja, zo lust ik er nog wel een. ‘Als iets “ontbrandt”,’ schrijven ze nog, ‘dan verandert de toestand van “niet branden” in “wel branden”.’ Ja, maar als je een olijf ontpit, verandert de toestand ‘wel pit’ in ‘geen pit’. Dat is dus niet het antwoord, dat is de vraag! Ont- is een rood stoplicht dat op het ene kruispunt ‘stoppen’ betekent, en op het volgende ‘doorrijden’ - dat staat daar eigenlijk. En dat kómt doordat dat rode licht op het ene kruispunt een andere betekenis heeft dan op het volgende. Wow! Het doet een beetje denken aan dr. Clavan, de archetypische tv-deskundige van Kees van Kooten, die moeilijke vragen beantwoordde door ze gewoon in andere woorden te herhalen. ■ Niet te gewichtig Als ik één suggestie zou mogen doen voor de kómende 75 jaar van het Genootschap Onze Taal, dan zou dat zijn: waak voor het academisch gildedenken. Een taalkundige is uiteindelijk ook maar iemand die onder toezicht een stapel boeken heeft gelezen, laten we daar niet te gewichtig over doen. Het Genootschap Onze Taal is een open genootschap, voor iedereen die van onze taal houdt. Het maandblad Onze Taal is in wezen een publiekstijdschrift. Natuurlijk heeft het ook een educatieve taak, maar het moet om méér gaan dan opvoeding en educatie. De ware taalliefhebber wil, denk ik, voor vol worden aangezien. En zolang er geen bevredigend antwoord is op het Raadsel van Ont-, zal hij altijd weer blijven vragen hoe dat nou zit, en geen genoegen nemen met de doorzichtige formules waarmee de taalkunde het ‘verklaart’. Zeker als hij in de grote Van Dale zo nu en dan definities aantreft waar overduidelijk niets van klopt, zoals mijn vader destijds, met die neger. Want dan weet je dat taalkundigen soms gewoon onzin schrijven, net als iedereen. Een blad als Onze Taal hóéft niet overal een antwoord op te hebben. We hebben het hier tenslotte niet over een academie voor taalkunde, niet over een instituut voor taaleducatie, maar over, het woord zegt het al: een genóótschap, een verbond van genoten, soortgenoten, lotgenoten, taalgenoten. De líéfde voor de taal, daar gaat het uiteindelijk om. Om de schoonheid, de poëzie, de muziek, de rijkdom en het raadsel van de taal. Om het genót van taal. Misschien is dat iets, om dit jubileum te markeren? Die ene o weg? Lang leve het Genotschap Onze Taal! {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ligt je tentluier wel goed, buurman? De taal van de kampeerder Matthijs de Winter Nederland is een kampeerdersland. We willen graag het gras tussen de tenen voelen, slapen in de openlucht en in pyjama ontbijten. Met de grote vakantie voor de deur gaan de gesprekken al snel over ‘pootjes uitdraaien’, ‘movers’ en ‘slikranden’. Een beginnend kampeerder ontdekt de taal van ‘het buitenspoor’. {== afbeelding Foto: Ad van Aanholt ==} {>>afbeelding<<} Iedereen heeft er wel een in de straat wonen: een fanatieke kampeerder. Rond maart komt de caravan uit de winterstalling en kunnen de voorbereidingen beginnen voor de Grote Trek. ‘Zeg buurman, waar ga je dit jaar de pootjes uitdraaien? Of gaan deze zomer de sprotjes weer eens gewoon de grond in?’ ‘Wij gaan dit jaar voor het eerst kamperen.’ ‘Ah, een teerpoot. Je weet het hè, voordat je echt weggaat eerst even alles nalopen in een hepi-weekend.’ ‘Eh, ja?’ ‘Mooi, mooi, nou, wij zijn er ook weer helemaal klaar voor hoor. Op naar het zuiden, dit jaar maar weer eens via Parijs; met die witte doos op de trekhaak durf ik zelfs nog wel een rondje Place de la Concorde te doen. Tomtommetje aan, mijn vrouw kan gewoon een appeltje schillen of een uiltje knappen en deze jongen rijdt fluitend naar de camping. Waar gaan jullie heen?’ ‘De Veluwe.’ ‘Aah, daar zijn mijn vrouw en ik ook begonnen, in ons eerste sheltertje. Zo'n enkeldakstentje zonder muurtjes, weet je wel. Lagen we daar op ons schuimpje te rillen van de kou. We hadden natuurlijk geen donsje maar een goedkope nylon slaapzak zonder binnenzak. Dat waren nog eens tijden. Zeg, ik ga onze kampeerknuffel zo eens een wasbeurt geven; veel plezier op het buitenspoor en laat je niet van de wijs brengen door de campingburgemeesters.’ Ik knik enigszins beduusd. ‘Campingburgemeesters, ja, ik zal erop letten buurman, goede reis.’ Met mijn handen op het tuinhekje besef ik dat ik zojuist een college kampeerexpertise voor beginnelingen voorgeschoteld heb gekregen. ■ Stijlvol kamperen Het tuinhekgesprekje liet me niet meer los. Een donsje en een tent met muurtjes kwamen me niet bekend voor. Mijn vader, een ervaren kampeerder, legt me uit dat een ‘donsje’ een donzen slaapzak is en een ‘muurtje’ het rechtopstaande gedeelte van het tentdoek, aan de zijkant. Het zijn twee voorbeelden van kampeerderstaal, een soort jargon van het ‘buitenspoor’ - wat weer een kampeeruitdrukking is voor ‘buiten’. Ik vroeg me af of ik als kind op een ‘schuimpje’ (dat bleek een slaapmatje te zijn) had gelegen en of wij ook eerst in een hepi-weekend (weekend van Hemelvaart of Pinksteren) gingen oefenen voordat we de grens over gingen. ‘Tentkamperen is leuk, maar toch wel primitief. Daarom kochten wij al snel een vouwwagen. Iets groters heb ik nooit aan m'n trekhaak gewild’, zegt mijn vader. ‘Stonden we met ons bermkeukentje tussen de vrachtwagens eieren te bakken langs de Route du Soleil, heerlijk.’ Kamperen was vroeger een serieuze zaak, weet mijn vader nog. ‘Ik moest eerst een kampeerpaspoort halen. De ANWB organiseerde wegwijskampen, oefenkampen waar mensen leerden kamperen. Om landloperij tegen te gaan, werden beginnende kampeerders kampeeretiquette en stijlvol kamperen bijgebracht. De schoenen netjes onder de luifel, om de drie dagen je tent verplaatsen anders verkleurt het gras (grasrot!), voor de tent de mokken aan de mokkenboom en je buurman altijd een kop koffie aanbieden als hij aankomt of weggaat.’ De oefenkampen werden in de jaren zeventig afgeschaft, maar de literatuur {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} over het kamperen van voor en net na de oorlog is er nog. Een kleine speurtocht op internet levert al snel enkele titels op. Kampeerhandboeken als Klaar voor het kamp, Het buitenspoor, Leven onder een linnen dak en Sportief kampeeren moesten de beginnende kampeerder scholen in het leven buiten. De boeken ademen een sfeer van vrijbuiterij en leven met de natuur. Bepakt en bezakt met een enkeldakstentje, primus eenpittertje, knijpkat en strozakken trok jong en oud door het land. Kamperen werd razend populair. Niet veel later zijn de kampeerders zelfstandiger geworden en werd het kamperen een stuk minder serieus benaderd. ■ Kramperen Cabaretier Fons Jansen zei ooit over het wat duurdere tentkamperen: ‘Het hele jaar kromliggen om twee weken krom te kunnen liggen.’ En onuitroeibaar is het geintje om niet ‘kamperen’ te zeggen maar ‘kramperen’. Kamperen is altijd een inspiratiebron geweest voor humoristen. Herkenbare situaties en ergernissen leveren al gauw een lachsalvo op. De ‘campingsmoking’ (dat wil zeggen het trainingspak) en de wc-rol zijn op die manier uitgegroeid tot ware kampeersymbolen. Dat kamperen niet altijd even serieus wordt genomen, blijkt ook uit het aantal bijnamen van kampeermiddelen als de caravan en de vouwwagen. De caravan staat bijvoorbeeld ook bekend als ‘sleurhut’, ‘witte doos’, ‘mobiele vakantiewoning’ of ‘woonwagen’, en de ‘tent op wielen’, de vouwwagen, heet al sinds jaar en dag ‘poor man's caravan’. Tegenwoordig gaat die geuzennaam niet meer helemaal op (sommige vouwwagens hebben de luxe van een middelgrote caravan), maar voor veel mensen blijft het een ‘klapkar’ of een ‘tent in een bakkie’. Ook onze oosterburen hebben zo hun aanduidingen voor onze kampeerders. Met een caravan of een vouwwagen mag je maar 80 km/u rijden, en dat heeft er al voor gezorgd dat in Duits- ‘Zeg, ik ga onze kampeerknuffel zo eens een wasbeurt geven; veel plezier op het buitenspoor en laat je niet van de wijs brengen door de campingburgemeesters.’ land het NL op de sticker staat voor ‘Nur Langsam’. ■ Grammenjagers Kamperen doet een groot beroep op onze inventiviteit. Spulletjes moeten opklapbaar, inschuifbaar of handig uit elkaar te halen zijn. Nieuwe producten krijgen namen als Peter Pan (pannenhouder), tentschuier (borsteltje voor de tent) of tentanker (zwaar soort haring). Deze producten vind je bij kampeersupermarkten. Voor mijn eerste tent en meer kampeertaal ga ik naar zo'n kampeersupermarkt bij mij in de buurt. ‘Ben je een seizoens-, lichtgewicht- of gezinskampeerder?’, wil de verkoper weten. ‘Ga je ergens lang op een plek staan, moet de tent mee in de rugzak of moeten er meerdere slaapplaatsen zijn voor het gezin?’ ‘Enkeldaks, dubbeldaks, noktent oftewel punttent, piramidetent, oppomptent, lichtgewicht tunneltent of een bijzettent?’, gaat de man door. ‘Eh, gewoon een eenvoudig op te zetten tent, zou ik zeggen...’ Wat al dat kampeerabracadabra betekent, wordt duidelijk als ik de modellen zie. Een noktent heeft een stok in het midden (de nok) en een koepeltje lijkt op een koepel. Andere tenten hebben meer een functieaanduiding. Zo is de bijzettent een tentje ‘voor erbij’ of om erbij te zetten voor de kinderen, legt de verkoper uit. We stoppen voor een knoeperd van een tent. ‘Dit is een doorsneegezinstent, met vaste kuip, stahoogte in de leefruimte, vaste luifel en uitritsbare ramen. Weegt wel 30 kilo, dus niet geschikt voor de grammenjagers. De tent zit opgeborgen in drie foedralen. Nokken zijn gefestonneerd, rondom heeft de tent muurtjes en op elke hoek een afspanpunt.’ Uiteindelijk val ik voor een snel opzetbare tunneltent, vis-à-vismodel mét uitspanbare luifel. Op weg naar de kassa loop ik langs de rekken met accessoires. Een voortentmeubel (ophangkast voor in de voortent) is in de aanbieding, en de bermkeukens (keukens voor achter op de vouwwagen) zijn ook in prijs verlaagd. Er is zelfs een kampeertijdschrift: de Kampeer & Caravan Kampioen van de ANWB. Ik neem er een mee, kunnen we ons tenminste inlezen voor als we straks met de buren op de camping kennismaken. Caravantaal dissel verbindingsstang van een caravan kogeldruk de druk op de kogel van de trekhaak neuswiel wiel aan de dissel pootjes uitdraaisteun van de caravan Tententaal afspannen straktrekken van de scheerlijnen afspanpunt punt waar de scheerlijn aan de tent vastzit festonnering versteviging (meestal leren lapje) op de nok of het afspanpunt foedraal opbergzak voor de tent gronddeken voor bedekking van grondzeil grondzeil hulpscheerlijn bodem van de tent extra lijntje voor het opzetten van de tent kuip grondzeil dat aan de tent is vastgenaaid of inritsbaar, ook wel ‘vaste kuip’ genoemd muurtje rechtopstaand doek van de tent aan de zijkanten pen haring voor het afspannen van de tent satéprikker slikrand goedkope, dunne haring soort spatlap rondom de tent om modder en regen buiten te houden sprotje bijnaam voor haring stormbanden extra stevige scheerlijnen tegen rukwinden tentanker zware haring tentluier plastic folie voor onder het grondzeil ■ Pretparken Fred Voorbergen, de (inmiddels oud-)-hoofdredacteur van de Kampeer & Cara- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} van van Kampioen, kent de Nederlandse kampeerwereld als geen ander. Volgens Voorbergen zit de liefde voor het kamperen een beetje in onze volksaard. ‘Dat non-conformistische, dat doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg. En natuurlijk speelt budget ook een rol. Kamperen is een goedkope manier van vakantie houden - althans: dat was het, want er komt steeds meer luxe.’ Die luxe vind je zowel op de campings als in de kampeermiddelen, stelt Voorbergen vast. ‘Waar ik me het meest over verbaasd heb, is de “mover”. Dat is een apparaat dat je onder de caravan kunt laten installeren en dan kun je met een afstandbediening de caravan op de kampeerplaats sturen (“moven”). Je weet niet wat je ziet, maar het scheelt je een hoop duw- en trekwerk.’ {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} Kampeerders zijn vindingrijk, en die inventiviteit vind je ook terug in hun taalgebruik. Maar volgens Voorbergen zijn een hoop woorden persoonlijk getint en sommige uitingen verdwijnen daarom ook weer snel van de camping. ‘De bungalowtent heette bij ons thuis “de bron van ellende” en de caravan die we later kregen, noemden we liefkozend “hutje”. Veel is ook overgewaaid uit de padvinderij, hoor. De term buitenspoor bijvoorbeeld, op zoek gaan naar het spoor naar buiten, was bij de padvinders ook in gebruik.’ Je kunt op uiteenlopende manieren kamperen en voor elk soort kampeerder is er wel een eigen camping. Er zijn bijvoorbeeld boeren-, natuur- en naturistencampings. Voorbergen: ‘Mensen die naar die laatste camping gaan, noemen de andere campings “textielcampings”. Ga je als naturist naar een textielcamping, dan ben je “vreemdgegaan”.’ En er is dus ook veel meer luxe tegenwoordig: tropische zwembaden, restaurants, hele pretparken kom je er tegen. ‘Wij noemen dat nog steeds een camping,’ zegt Voorbergen, ‘maar de Fransen hebben daar een mooiere benaming voor: hôtellerie de plein air.’ ■ Doorslaan Mijn eerste camping is geen vijfsterrenstek maar een eenvoudig grasveld. Ik maak een ronde langs alle haringen van mijn tent en trek hier en daar de laatste plooien uit het doek. Vanuit zijn campingstoel heeft mijn oplettende buurman alles goed gevolgd. Als ik eindelijk in mijn vouwstoeltje wil gaan zitten, komt hij op me af. ‘Ligt je tentluier wel goed, buurman?’ Het plastic (dat je onder het grondzeil legt tegen viezigheid) plooit hier en daar inderdaad een beetje onder de slikranden door. ‘Zo vang je veel water hoor, bij het eerste buitje.’ Schoorvoetend prop ik de uitstekende randen onder het grondzeil. ‘Staat er mooi bij, je tentje, nieuw?’ ‘Ja’, zeg ik. ‘Het doek zal de eerste nacht wel doorslaan’, vervolgt de nu op stoom gekomen kampeerbuurman, ‘maar dat is altijd bij nieuwe katoenen tenten. En je weet het: nooit nat inpakken, anders heb je zo het weer erin zitten. Krijg je er nooit meer uit.’ Zou dit nu een campingburgemeester zijn?, flitst het even door me heen. ‘We zijn hier met de caravan, fietsen mee op de dissel, dit jaar maar via Utrecht gegaan’, vervolgt hij. ‘Wel altijd oppassen voor je kogeldruk, maar bij vertrek nog gewogen en een flink deel van de proviand dit jaar maar thuisgelaten.’ Ik knik. Met de tentluier stevig onder de kuip, de pennen in de grond en de scheerlijnen strak gespannen voel ik me al een echte kampeerder. Ik verheug me nu al op het tuinhekgesprekje met mijn buurman volgend jaar. Overige kampeertaal binnenzak fanellen zak voor in de slaapzak campingburgemeester iemand die jarenlang naar dezelfde camping gaat en alles weet over die stek donsje type slaapzak gevuld met dons hike, op - gaan meerdaagse tocht maken hudo hurkdoostoilet paalkamperen enige vorm van wildkamperen in Nederland: kamperen in de buurt van een paaltje in gebieden van Staatsbosbeheer Peter Pan primus schuimpje teerpoot volt uit de paal pannenhouder petroleumkooktoestel plastic slaapmat leerling-kampeerder stroompaal op de camping {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalcrypto Gineke van der Putten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HORIZONTAAL 5 Filmbeeld waarin zo te horen gescholden wordt. (3) 7 De vruchten van social talk. (12) 13 Gouden naam. (5) 15 Dot die aanleiding geeft tot zuigen? (4) 16 Die is knap hard. (3) 17 Graden van hartelijkheid. (6) 18 Te bevatten met het hart. (10) 22 Tot de derde macht verheven visbewaarplaats. (3) 23 Daarin schrijft men zonder respect. (12) 24 Klank die onder water verdwijnt. (4) 27 Onderwijs wordt in het Engels minder. (3) 29 Geld voor een boek. (7) 30 Wiegendruk die minder doet. (5) 33 Het laatste woord! (5) 34 E-mailbericht? (8) 36 In het Engels is het geen zoete benaming. (3) 37 Actief voorzetsel. (6) 38 Het bijzondere van taal. (6) 40 Samuels wapen. (4) 42 Schilderachtige tekst die bijzonder koud aandoet. (6) 43 Geen goede plaats om geheimen te bewaren. (3) 44 Pijnzin. (2) 45 Kom maar met dat onderzoek! (4) 47 Goedkoop artikel dat als een bom inslaat? (14) 51 In de gaten gehouden schrijven. (6) 52 Corrupte bende. (3) 53 Weerklank die gevonden wordt bij de oude Grieken. (4) 55 Hierin vindt men wat een nieuw mens nodig heeft in het Zuiden. (9) 56 Stemming betreffende het weer. (3) 57 Vraag die blijk geeft van ongeloof. (3) 58 Is schuldig aan kort taalgebruik. (2) 59 Zo beminnelijk als familie kan zijn. (7) 60 Muzikaal onderdeel van spraak en schrift. (9) 61 Geheimzinnige uiting. (4) 63 Afkorting die ter beschikking staat. (2) 64 Noorderling die eindelijk naar Frankrijk gaat. (3) 65 Tieren is leuk voor een kletser. (4) 66 Dubbele punt die vanuit de buik komt. (5) 67 In omroepland en omstreken. (2) 68 Water zonder gevoel? (3) 69 Intiem - maar in het nette - met elkaar praten. (5) VERTICAAL 1 Voordelig brood? (5) 2 Theaterstoel. (9) 3 Sociale tijd. (3) 4 Gebiedende wijs van groen. (3) 5 Kader voor spreektaal om stapel van te worden. (11) 6 Steengoed schrijven. (11) 7 Omgangsvorm waarmee men in de weer is. (18) 8 Maannaam. (4) 9 Routineus beleefd. (7) 10 Dat het Deens u wel moge bekomen! (4) 11 Huidige namaak. (4) 12 Die komt fers van de Balkan. (4) 14 Walvis die op lepel rijmt? (3) 19 Freudiaanse toon. (2) 20 Afkorting die alleen voor vrouwelijke vormen wordt gebruikt. (2) 21 Gezonde stimulerende elementen in het werk. (16) 25 Engels begin van een artikel. (4) 26 Die kan alle talen vloeiend leren spreken, in principe. (4) 28 Initiaal. (13) 30 Daar leerde men de eerste technieken. (3) 31 In het oog vallende vrouw. (4) 32 Waterplanten in het Gronings. (4) 35 Rijk aan missers in de sport. (10) 39 Ter afsluiting is het wel goed. (3) 41 Digitaal memoblokje. (11) 42 Sterke verbinding die vertroebelt. (11) 44 Sterke vertelling die verheldert. (8) 46 Afzonderlijk uitlezen. (8) 48 Mannennaam van een verbouwde vrouw. (3) 49 Grammaticale vrouwennaam. (3) 50 Muzikale naam. (2) 54 Als lezer van het nieuws zit je daarop te wachten. (3) 55 Het spel van een dier brengt van alles naar boven. (6) 62 Engelse pop en drugs. (4) Uw oplossing kunt u voor 31 augustus sturen naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag, e-mail: administratie@onzetaal.nl, onder vermelding van ‘taalcrypto’. Onder de inzenders van de goede oplossing wordt een boekenbon van €25,- verloot. De uitslag zal gepubliceerd worden in het oktobernummer. Dit is de laatste Taalcrypto. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Etymologie in uitvoering Nicoline van der Sijs Eind dit jaar verschijnt het derde deel van het grote Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN). Bij het samenstellen rijzen er soms problemen, waarmee lezers van Onze Taal wellicht kunnen en willen helpen. Deze bijzondere aflevering van ‘Etymologica’ is daarom vooral ook een oproep. Het Engelse tv-programma over taal Balderdash & Piffle, de afgelopen maanden weer wekelijks uitgezonden op BBC 2, heeft samen met de redactie van het fameuze Oxford English Dictionary een ‘Wordhunt’ op touw gezet. Onder het motto ‘Your language needs you!’ werd de hulp van de kijkers ingeroepen bij de jacht op gegevens over de herkomst van allerlei woorden. Die oproepen waren niet aan dovemansoren gericht. Massaal reageerden de Engelsen op Wordhunt-vragen als ‘Noemde u vóór 1984 iemand een “wazzock”?’ Ook het Nederlands kan de hulp van de taalgebruikers goed gebruiken. Eind dit jaar verschijnt het derde deel van het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN), dat na publicatie van het vierde en laatste deel, over twee jaar, het uitvoerigste Nederlandse naslagwerk in zijn soort zal zijn. De redactie van het EWN stuit bij haar werk ook op allerlei vragen. Een terugkerend probleem vormt het dateren van recent ontstane woorden of woordbetekenissen dit ondanks het feit dat er steeds meer teksten digitaal beschikbaar komen, zodat het in principe gemakkelijker wordt om woorden beter en preciezer te dateren. Sommige woorden zijn in de herinnering van de redacteuren ouder dan de gevonden eerste datering. Dat geldt bijvoorbeeld voor het woord majorette. De voorlopige tekst daarvan luidt (voor de gebruikte tekens en afkortingen zie het kader op de volgende bladzijde): majorette zn. ‘dansmeisje bij een optocht van een muziekkorps’ Nnl. de majorettes, die deze dag werden gepresenteerd [1967; Nieuwsblad van het Zuiden], majorette ‘jonglerende meisjes in optochten met muziekkorpsen’ [1970; Van Dale]. Ontleend aan Amerikaans-Engels majorette ‘id.’ [1941; OED], verkorting van drum-majorette ‘id.’ [1938; OED], gevormd met het achtervoegsel -ette van drum major ‘tamboer-majoor’ [1598; OED], uit drum ‘trommel’, zie → drum, en major, zie → majoor. Redacteur Jan van den Berg heeft over de datering contact gehad met verschillende overkoepelende organisaties van fanfares en dergelijke, maar die bleken nauwelijks te beschikken over archieven en/of geschiedschrijving. Terwijl optochten met muziekkorpsen beslist van oudere datum zijn dan 1967, en naar ons idee met een tamboer-majoorstok jonglerende dansmeisjes al langer meelopen. Vandaar onze vraag aan de lezers: kent iemand een oudere schriftelijke bewijsplaats van dit woord? En hoe heette een dergelijk meisje voorheen? In het Zuid-Nederlands spreekt men van een dansmarieke; is die term in heel Nederland bekend? En hoe oud is dat woord? ■ Likkepot Een heel ander geval is Vlaamse likkepot. Sinds wanneer, zo vraagt redacteur Annelies Roeleveld, is deze patésoort in Nederland een begrip? En weet iemand waar deze lekkernij voor het eerst is vervaardigd? Welke slager verkocht al voor de jaren negentig een product onder de naam Vlaamse likkepot? In Vlaanderen is de patésoort onbekend. In het EWN staat tot nu toe: likkepot zn. ‘wijsvinger’, (NN) ‘soort paté’ Nnl. likkepot ‘pot met een medicijn’ in een likkepot en een pakje poeiers [1832; WNT], ‘wijsvinger’ [1893; WNT vinger], ‘mooiprater, vleier’ [1914; Van Dale], likkepot ‘lekkerbek’ [1932; Vaderland], Vlaamse likkepot ‘zeer fijne paté naar Vlaams recept’ [jaren 1990; pers.waarn.]. Gevormd uit het werkwoord → likken 1 ‘met de tong over iets gaan’ en → pot 1 ‘vaatwerk’, wrsch. als leenvertaling van Latijn electuarium ‘medicijn dat in de mond smelt, dat opgelikt kan worden’ (...). Ter verklaring van het woorddeel pot wordt aangevoerd dat tot de 20e eeuw veel medicijnen stuifmeel van de wolfsklauw bevatten; likkepot zou dan een volksetymologische vervorming zijn van Licopodium, de wetenschappelijke naam van die plant, die gevormd is op basis van Grieks lúkos ‘wolf’ en poús ‘poot, voet’. Likkepot was een geneesmiddel dat bestond uit een mengsel van honing of verdikte suiker en andere stoffen, die men als het ware likkend kon innemen; deze betekenis bestaat nog in de 20e eeuw. Het woord wordt bij overdracht ook gebruikt voor andere zaken waarvan men kan smikkelen (...) en voor degene die dat lekkers tot zich neemt. De betekenis ‘wijsvinger’ (die men in het potje kan steken om hem daarna af te likken) komt ook voor in het kinderrijmpje: Naar bed!, naar bed! zei Duimelot. / Eerst nog wat eten zei Likkepot. / Waar zal ik 't halen? sprak Lange Jan. / In grootmoeders kastje, zei Vingerling (of Ringeling). / Dan zal ik het verklappen zei het kleine Ding (Van Vloten). ■ Mansbakje Het geldbakje waarmee de orgelman rondgaat, heet mansbakje. Ook voor de datering van dit woord zoeken wij schriftelijke bewijzen. De concepttekst van de ingang mans, waar mansbakje ter sprake komt, luidt: mans zn. (NN) ‘geldbakje van straatmuzikant’ Nnl. mans ‘opgehaald of op te halen geld’, in vaste verbindingen als mans tippelen ‘geld ophalen bij een orgel’ (Bargoens) [1924; Moormann], mans maken ‘een bedrag inzamelen’ [1929; WNT Aanv.], mansjen ‘geld ophalen bij een draaiorgel’ [1950; Moormann], in de samenstelling mansbakje ‘geldbakje van de orgelman’ [ca. 1970; pers.waarn.], dan ook mans ‘geldbakje waarmee een straatmuzikant rondgaat’ [1976; Van Dale]. Wrsch. ontleend aan Italiaans mancia ‘fooi’ [ca. 1313; DEDLI], dat mogelijk via Frans manche ‘mouw’ [ca. 1150; TLF] teruggaat op Latijn manica ‘mouw’, afleiding van manus ‘hand’, zie → manuaal; rijke dames zouden {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} volgens een oud gebruik een losse mouw hebben gegeven aan jongleurs en acrobaten die voor hen optraden (DEDLI, TLF). Gezien Rotwelsch mansch machen ‘fooi ophalen in kermistenten’ en Mansche ‘eten’ valt ook te denken aan een afleiding van het Franse werkwoord manger ‘eten’: mange ‘eten, voedsel’. Mans(j) is dan ‘geld waarmee eten (en drinken) gekocht kan worden’. ■ Lammetjespap en klapstuk Niet alleen dateringen leveren problemen op, ook de reden waarom een woord is gevormd. Kan iemand ons vertellen waarom meelpap of bloempap lammetjespap heet? Deze benaming is in ieder geval sinds 1717 bekend in de vorm lammertjespap. Werd deze pap vroeger aan lammetjes gegeven om ze te laten aansterken? Of werd hij aan kleine kinderen gegeven en werd lammetje overdrachtelijk gebruikt voor ‘jong, klein kind’? Of vormt de lichte kleur van de pap de reden van de benoeming? Maar waarom dan juist de vergelijking met de kleur van een lammetje? Alle informatie is welkom! Een vergelijkbare vraag hebben we bij klapstuk. Voorlopig hebben we geschreven: klapstuk zn. ‘stuk rundvlees van de klaprib’; (NN) ‘hoogtepunt van een vertoning’ Nnl. klapstuk ‘stuk rundvlees van de klaprib’ in de zes klapstukken van de buyk [1746; WNT]; nnl. klapstuk ‘succesnummer, hoogtepunt van een vertoning’ [1970; Van Dale]. Samenstelling uit → stuk 1 ‘deel, brok’ en de stam van het werkwoord klappen, zie → klap, naar analogie van klaprib ‘naam voor de korte ribben van een geslachte koe’ [1883; WNT]. Traditioneel is NN klapstuk het vleesgerecht dat bij → hutspot wordt gegeten, het lekkerste deel. Overdrachtelijk kon zo wellicht de betekenis ‘hoogtepunt’ en i.h.b. ‘hoogtepunt van een voorstelling, successtuk’ ontstaan. Bij die laatste betekenis speelt misschien volksetymologische invloed van klappen ‘applaudisseren’ een rol, of er is gedacht aan klap op de vuurpijl. (...) {== afbeelding Kent iemand een schriftelijke bewijsplaats van het woord majorette ouder dan 1967? Foto: Bert Bos ==} {>>afbeelding<<} Klapstuk is dus waarschijnlijk genoemd naar klaprib, maar waarom heet die rib klaprib? Het antwoord op die vraag hebben wij vooralsnog niet kunnen vinden. ■ Mikado De laatste vraag betreft de spelnaam mikado. De tekst luidt: mikado zn. ‘spel met stokjes’ Nnl. mikado ‘titel van de geestelijke keizer van Japan’ [1855; Kramers Geogr. Wdb.], mikado ‘spel met stokjes die opgepakt moeten worden zonder de rest te bewegen’ [1984; Van Dale]. Ontleend aan Japans mikado, voorheen een van de titels van de keizer, gevormd uit mi ‘verheven, roemrijk’ en kado ‘poortgebouw, toegangspoort’. In sommige Chinese en Japanse boeddhistische orakels werd de toekomst voorspeld met behulp van neergeworpen stokjes of stokken; het stokje met de hoogste waarde werd wel ‘keizer’ genoemd. Hoe en waar het huidige behendigheidsspel met stokjes Mikado in sommige Europese landen is ontstaan, is niet bekend. Vermoedelijk is het woord geïntroduceerd als merknaam. Kan iemand ons helpen met het hoe en waar? Wij hopen dat u even enthousiast en massaal reageert als de Engelsen op de ‘Wordhunt’ in Balderdash & Piffle. U kunt suggesties - met schriftelijke bewijsplaatsen en zo nauwkeurig mogelijke literatuurverwijzingen - sturen naar redactie@onzetaal.nl, of Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Wanneer uw suggestie wordt gehonoreerd, zullen wij uw naam vermelden in de dankbetuiging in het boek. Tekens en afkortingen In de lemma's (woordenboekartikelen) van het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) wordt tussen vierkante haken de datering van het eerste voorkomen vermeld, en de bron ervan. Gebruikte afkortingen: bn. = bijvoeglijk naamwoord DEDLI = M. Cortelazzo en P. Zolli (1984-1991) Dizionario etimologico della lingua italiana id. = idem Kramers Geogr. Wdb. = J. Kramers (1855) Geographisch woordenboek der geheele aarde Moormann = J.G.M. Moormann (2002, bewerking N. v.d. Sijs) De geheimtalen NN = Noord-Nederlands Nnl. = Nieuwnederlands OED = J. Simpson/E. Weiner (1989) The Oxford English Dictionary, 2de druk pers.waarn. = persoonlijke waarneming TLF = P. Imbs en B. Quemada (1971-1994) Trésor de la langue française. Dictionnaire de la langue du XIXe et du XXme siècle (1789-1960), Paris Van Dale = Dale, J.H. van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal (en titelvarianten), verschillende drukken Van Vloten = J. van Vloten (1894), Nederlandsche baker- en kinderrijmen, 4de editie WNT = M. de Vries, L.A. te Winkel e.a. (red., 1864-1998) Woordenboek der Nederlandsche Taal. WNT Aanv. = de drie delen met aanvullingen uit 2001 wrsch. = waarschijnlijk zn. = zelfstandig naamwoord {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} Vet, elfletterig en faut Zelfvervullers: woorden die zijn wat ze zeggen Lex van Boetzelaer Het woord woord is zelf een woord en [fo'netis] is zelf fonetisch geschreven. Dit soort aanduidingen, die de eigenschap die ze benoemen zelf bezitten, werden door Lex van Boetzelaer in Onze Taal ooit ‘zelfvervullers’ genoemd. Zijn er daar nog meer van, vroeg hij zich af. Dat bleek: de lezers van Onze Taal kwamen met ruim tweehonderd nieuwe voorbeelden. Alweer een tijd geleden, in het meinummer van 2005, deed ik een oproep om ‘zelfvervullers’ in te zenden: woorden die zelf de eigenschap bezitten waarnaar ze verwijzen. Ik noemde destijds al woord (dit is zelf een woord), naamwoord, verkleinwoordje, klanken, isogram (dat is een woord waarin elke letter maar één keer voorkomt), draaiaard en symmys (beide in de betekenis ‘palindroom’, een woord dat hetzelfde blijft als je het van achteren naar voren leest), en [fo'netis]. Ik heb veel uiteenlopende voorbeelden ontvangen, waarvan een heleboel zeer creatieve. Negentien mensen stuurden me in totaal maar liefst 215 voorbeelden (waarvan 189 verschillende). Ik wil hen daarvoor hartelijk bedanken. De zelfvervullers zijn in enkele categorieën onder te verdelen: taalkunde, uiterlijk, ontstaanswijze, zinnen en wiskunde. ■ Taalkunde Er zijn zelfvervullers waarbij het taalkundige verschijnsel dat een woord benoemt, in datzelfde woord terug te vinden is. Faut en foud zijn bijvoorbeeld zelf fout. De k-klanken in konsekwent zijn consequent fout geschreven, en dan is inconsekwent natuurlijk inconsequent fout geschreven. Samenhaspeling is zelf een contaminatie van samenstelling (wat op zijn beurt ook een zelfvervuller is) en verhaspeling. Afk. is een afkorting van afkorting. Deutsch is zelf een Duits woord. Vergelijk ook English, Français, Latinus en (niet te vergeten) Nederlands. Vervoegd is een vervoeging van het werkwoord vervoegen en is zelf dus ook vervoegd. Verder hebben we nog de woorden enkelvoud en meervouden, die ook weer beide zijn wat ze zeggen te zijn. In veloren is de letter r verloren en in haplogie is de lettergreep lo weggevallen (haplologie is het verlies van een lettergreep door een naastgelegen gelijkluidende lettergreep). Enkele inzenders kwamen met nog meer voorbeelden van palindromen (oftewel ‘draaiaards’ of ‘symmys’). Hoewel geen van die inzendingen een zelfvervuller was, wil ik u één ervan niet onthouden: het woordje ‘O’, dat als een superdraaiaard beschouwd mag worden, de draaiaard der draaiaards. In alle richtingen geschreven, gedraaid en gespiegeld blijft het hetzelfde woord. ■ Uiterlijk Soms is ook aan het uiterlijk van een woord te zien wat de betekenis is. Zo is HOOFDLETTERS met hoofdletters geschreven, rood met rode letters en handgeschreven is hier een handgeschreven woord. Vijflettergrepig is uit vijf lettergrepen opgebouwd (het effect is nog te versterken door er streepjes tussen te zetten: vijf-let-ter-gre-pig). Hiermee vergelijkbaar zijn zeslettergrepigheid, elfletterig, vijftienletterig, vierentwintigletterwoord, vijftien letters, zeventienletterig en meerlettergrepig. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Visueel aardig zijn deze twee: Schier oneindig veel voorbeelden zijn er met letterfonts te bedenken, zoals Arial bold, Century Gothic en Georgia, die dus elk in het font geschreven zijn dat ze benoemen. De categorie ‘uiterlijk’ lijkt dan ook bijna oneindig uitbreidbaar: leesbaar, contact stoornis, ge-vieren-deeld, vet, gespatieerd, enz. Dan zijn er nog een paar voorbeelden die misschien iets minder zuiver zijn omdat slechts één of enkele letters van het woord als ‘zelfvervuller’ bestempeld kunnen worden, maar ze zijn wel erg aardig. Zo is in de S van S-bocht duidelijk ook een S-bocht zichtbaar. Vergelijkbaar zijn U-bocht en T-kruising. Waar de m'en in kammen op lijken, kunt u vast wel raden. Vergelijk ook effen, ellen en essen. ■ Ontstaanswijze; zinnen Het woord geschreven is zelf geschreven, gedrukt gedrukt en bedacht is zelf als voorbeeld bedacht. Al deze woorden zeggen iets over de manier waarop ze tot stand gekomen zijn, of de toestand waarin ze zich op dat moment bevinden. Vergelijkbare voorbeelden zijn voltooid, getypt en druksel. {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Er zijn ook zínnen ingestuurd die uitspraken doen over zichzelf. De zin ‘Dit is een zin’ klopt inderdaad aan alle kanten. En de zin ‘Is dit een vraag?’ is zelf ook een vraag. Dat er in ‘In deze zin zitten geen spelfouten’ inderdaad geen spelfouten zitten, zullen de meeste mensen kunnen bevestigen. Vergelijk verder nog: ‘Dit is geen vraag’ en ‘Dit is geen pijp.’ ■ Wiskunde In de categorie ‘wiskunde’ wordt er met de letterwaarden gerekend. De som ‘15 - 9 = 6’ bijvoorbeeld klopt niet alleen wiskundig, maar ook taalkundig. Schrijf deze getallen maar eens in woorden (‘vijftien - negen = zes’) en tel per woord alle getalswaarden van de letters bij elkaar op, waarbij a = 1, b = 2, enz. Zie de fguur hieronder: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Er staat dus ‘95 - 45 = 50’, hetgeen eveneens klopt. Een ander voorbeeld is ‘74 - 55 = 19’. Maar die som werkt alleen in de Franse taal (‘soixante-quatorze - cinquante-cinq = dix-neuf’; oftewel ‘230 - 147 = 83’). Een aantal van de aangedragen voorbeelden waren geen zelfvervullers (of misschien doorzie ik ze niet), zoals aanrader en gijzelaar, dit en op en neer. Sommige lezers hadden kennelijk de smaak zó te pakken dat ze meteen ook maar op zoek gingen naar het tegengestelde - zeg maar een soort ‘zelfloochenaars’, zoals: ‘Dit is geen zin’ en ‘zonder meer’. Wie zoekt, vindt steeds meer leuks in de taal. Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.69en b.69'en c.69-en 2. a.chador b.shador c.sjador 3. a.escadron b.eskadron c.esquadron 4. a.excercitie b.exercitie c.excersitie 5. a.reuring b.röring c.röhring B. Vergroot uw woordenschat 1.beuling a.afranseling b.leugen c.worst 2.cochenille a.schelp b.schildluis c.suikerplant 3.lepidopterist a.gesteentekenner b.oogspecialist c.vlinderkundige 4.ootmoedig a.melancholisch b.nederig c.verwaand C. Zoek de fouten 1.Hoe vreemd het misschien ook moge lijken: de langste man der wereld is een Chinees. 2.Deze 56 jaar oude Bao Xishun, 2.36 meter van top tot teen is geboortig in Binnen Mongolië, een autonome regio van China, nabij Mongolië. 3.Zijn vrouw, met wie hij dit jaar trouwde, is de helft jonger dan haar mega-ega, en zo'n zeventig centimeter korter. D. Extra Welke van de spreektalige zinnen hieronder bevat een goed voorbeeld van een hiaatdelger? 1.Midden op straat speelde-n-een jongen. 2.Ehm, daar, ehm, speelde een jongen. 3.Midde op straat speelde een jonge. De antwoorden vindt u op bladzijde 210 van dit nummer. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Het onderzoek Schaapjes tellen van 3200 jaar geleden Marc van Oostendorp Hoe komt een jongen uit het Zuid-Hollandse dorpje Kedichem ertoe aan de universiteit van Kreta te gaan studeren? Waarom besluit hij daar een proefschrift te schrijven over de uitspraak van het Myceens - een Grieks dialect dat we alleen kennen van meer dan drieduizend jaar oude kleitabletten? En waarom keert hij uiteindelijk terug naar Nederland om er college te geven aan een handjevol studenten aan de Universiteit van Amsterdam, de enige opleiding Nieuwgrieks die er in Nederland is? Toeval speelt een belangrijke rol in het leven van Jeroen Vis (30). Hij leerde als zestienjarige Nieuwgrieks omdat een klasgenootje een Griekse vader had. Vis kwam zo in contact met de Griekse gemeenschap van Gorinchem, en volgde een cursus. Omdat hij dacht dat je van Nieuwgrieks alleen niet kon leven, besloot hij klassieke talen te gaan studeren in Nijmegen. ‘Dan kon ik in ieder geval leraar worden.’ Wel volgde hij aan de Universiteit van Amsterdam ook veel vakken bij Nieuwgrieks. ‘Die taal heeft tenminste levende sprekers.’ Bovendien kon Vis een jaar naar Kreta omdat de universiteit daar een uitwisselingsovereenkomst had met Nijmegen. ■ Kleitabletten Na zijn studie kreeg Vis een baan op een middelbare school in Gorinchem. Toen hij merkte dat hij niet voor het leraarschap in de wieg gelegd was, gooide hij het over een andere boeg en nam hij opnieuw contact op met de universiteit van Kreta. Het bleek mogelijk om een beurs te krijgen om daar een proefschrift te schrijven. Zo bracht Vis de periode tussen 2003 en 2007 door in het stadje Rethymnon. Hij leerde er vloeiend Nieuwgrieks spreken en omdat het oude Grieks toch ook bleef trekken, verdiepte hij zich als onderzoeker juist in het Myceens. Dat is een dialect dat ongeveer 3200 jaar geleden werd gesproken, zeker vijfhonderd jaar voor Homerus. Veel is er niet bekend over die taal. Alle gegevens die we hebben, zijn opgetekend op ongeveer zevenduizend, vaak gebarsten of gebroken kleitabletten die werden gebruikt voor de administratie van koninklijke paleizen. Men legde die tabletten aan het eind van het jaar in water te week zodat ze in het nieuwe jaar opnieuw gebruikt konden worden. Alleen als een paleis in brand raakte, werden de tabletten onbedoeld gebakken en dus bewaard - en doordat dat inderdaad gebeurde, weten we nog iets van het Myceens. De belangrijkste vindplaatsen zijn Pylos, op de Peloponnesus, en Knossos, op Kreta. Interessante lectuur is het niet, zegt Vis: ‘Het gaat erover hoeveel schapen er zijn, wie de eigenaar is, en wie de herder. Ik zat voor mijn onderzoek soms avondenlang schaapjes te tellen.’ {== afbeelding Jeroen Vis, onderzoeker van het Myceens, een ruim drieduizend jaar oud Grieks dialect. ==} {>>afbeelding<<} ■ Spaans leren Wie het Myceens wil bestuderen, moet zich het Lineair B eigen maken, een schriftvorm die pas in 1953 ontcijferd is. Overigens was dit schrift oorspronkelijk niet voor het Grieks bedoeld, maar voor een heel andere, nog niet ontcijferde taal. Het Myceense dialect werd daarom enigszins vervormd weergegeven: alsof je het Nederlands met Japanse karakters probeert te schrijven. Wereldwijd zijn er slechts enkele, vaak oudere, onderzoekers die het Myceens goed kennen. Door een samenloop van omstandigheden zijn veel van hen Spaanstalig. Om zijn onderzoek naar dit oude Griekse dialect goed te kunnen uitvoeren, moest Vis dus ook Spaans leren. Vis besloot al die moeilijkheden te overwinnen, omdat hij zag dat hij nog iets aan de kennis van het Myceens kon bijdragen. Hij had namelijk het inzicht dat allerlei eigenaardigheden van die {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} taal uiteindelijk helemaal niet zo eigenaardig zijn - dat ze zich ook in andere talen voordoen. Vis: ‘In het Myceens vind je bijvoorbeeld geen lettergrepen zoals jie of woe, terwijl de taal wel andere lettergrepen heeft die met j en w beginnen, of op ie en oe eindigen. Dat wordt altijd als een toevallige eigenaardigheid van het Myceens beschouwd, maar ik denk dat er meer achter zit.’ Het Mandarijnenchinees heeft die lettergrepen bijvoorbeeld allebei ook niet, en in het Nederlands ontbreken in ieder geval de woorden die met jie beginnen. Dat komt misschien doordat de j en de ie-klank te veel op elkaar lijken, net als de w en de oe: het is niet prettig om twee zo veel op elkaar gelijkende klanken snel achter elkaar te maken, of je nu een Chinees, een Nederlander of een Griek uit de tijd voor Homerus bent. ■ Bijvak Sinds januari 2007 woont Vis weer in Nederland. ‘Ik wilde niet aan een Griekse universiteit werken’, zegt hij. Vis besloot alle moeilijkheden te overwinnen, omdat hij zag dat hij nog iets aan de kennis van het Myceens kon bijdragen. ‘Al is het maar omdat het werken je er bijna onmogelijk wordt gemaakt doordat studenten om het minste of geringste de universiteit bezetten.’ Gelukkig kon hij een tijdelijke baan vinden bij de vakgroep Nieuwgrieks aan de Universiteit van Amsterdam. Die vakgroep kampt met problemen: er zijn maar weinig studenten. Het afgelopen academisch jaar was er maar één Nederlandse student die zich voltijds op het Nieuwgrieks wilde storten. Er waren wel meer deeltijdstudenten die colleges volgen om de taal te leren, bijvoorbeeld als bijvak bij een opleiding Europese Studies. ‘De belangstelling voor alle vreemde talen neemt af’, zegt Vis. ‘Engels en Spaans zijn de enige talenstudies die hier in Amsterdam nog voldoende studenten trekken.’ Vis probeert het probleem op een originele manier op te lossen: door Griekse studenten naar Amsterdam te halen om hier Grieks te studeren. Met verschillende universiteiten in Griekenland heeft hij al contacten gelegd. Dankzij zijn gespecialiseerde kennis en zijn voortreffelijke beheersing van de taal ontstaat er ooit misschien een paradoxale situatie: dat er meer Griekse studenten in Amsterdam Grieks studeren dan Nederlandse studenten in Griekenland. Het mooiste woord van... Bart Moeyaert Méér nog dan een ochtendzoen heb ik 's ochtends durf van node. Dan aarzel ik rechtop in bed, en bedenk dat het woord dapper vaker in mijn dagboek voorkomt dan bijvoorbeeld ja of het. Mij vraagt het durf om weer aan de dag te beginnen. Ik weet dat ik in de komende uren niet zal kunnen ontsnappen aan een gesprek dat begint met de standaardvraag ‘hoegaatut?’, en waarschijnlijk zal er wel weer iemand over het weerbericht beginnen, en ik mag hopen dat er vandaag uit armoe geen moppen zullen worden getapt. Omdat ik van nature weinig lawaai maak, moet ik dapper zijn om de regels van de mondelinge communicatie aan te kunnen. Sowieso zijn andere mensen altijd gevaarlijk, dat heeft Sartre al op zijn manier gezegd, en dát we allemaal fundamenteel eenzaam zijn, dat komt van weer een andere denker. Zelf zit ik er soms wel mee, met die wijsheden, zeker op donkere dagen, maar ik heb geleerd dat ik niet alleen moet nadenken over de zin der dingen, maar ook een beetje zin moet hebben in de dingen. Dat lukt me de laatste jaren steeds beter, en dat is alleen dankzij het woordje dapper, dat intussen het vriendelijkste woord van mijn leven is. Ik kreeg het als kind - de jongste van zeven jongens - al mee in de vorm van Klein Duimpje, die weliswaar klein, maar ook voor geen kleintje vervaard was. Mijn onbekende held van toen ik acht was, Pietertje Brom uit een onbekend boek van ene J.P. Baljé, was ook al zo dapper. Het toeval wil dat hij in dat boek, dat ik altijd heb bijgehouden, net als Klein Duimpje laarzen draagt, maar deze keer om door de overstroomde straat te struinen. Als bang kind moest ik vaak dapper zijn, en de kindertijd is de belangrijkste tijd, niemand kan me van het tegendeel overtuigen, dus juist daarom denk ik dat het woordje dapper toen mijn mooiste woord is geworden. Het woord moed vind ik niks, het is een machowoord voor helden. Ik hou het op dapper. Dat is tenminste eens een woord voor mensen, want volgens mij zit iedereen 's ochtends rechtop in bed. Iedereen wil domweg gelukkig zijn in de Dapperstraat. Iedereen moet op een bepaald moment z'n bed uit komen. Bart Moeyaert (1964) is stadsdichter van Antwerpen, en won met zijn jeugdboeken onder meer de Gouden Uil, de Woutertje Pieterse Prijs en een Zilveren Griffel. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Strengere normen voor inburgeringsexamen Minister Ella Vogelaar van Integratie heeft besloten tot aanscherping van de normen voor de taaltoets Nederlands die toekomstige immigranten sinds maart 2006 in eigen land moeten afleggen. De toets blijft hetzelfde, maar de kandidaten moeten voortaan meer goede antwoorden geven om een voldoende te krijgen. Pas als ze slagen voor de toets, komen ze in aanmerking voor een Nederlandse verblijfsvergunning. Van de 4434 mensen die de verplichte test het afgelopen jaar in het land van herkomst maakten, slaagde ongeveer 90%. 6% zakte voor de taaltoets, de rest struikelde over de kennistest over de Nederlandse samenleving. Als de strengere normen al van het begin af aan hadden gegolden, dan zou een kwart van de migranten gezakt zijn voor de taaltoets. Vogelaar benadrukt dat ze met haar maatregel niet uit is op terugdringing van het aantal migranten. Uit onderzoek van TNO was gebleken dat kandidaten met een lager taalniveau dan vereist (het zogenoemde niveau A1-min) toch slaagden. Met de nieuwe normering zou dat worden ondervangen. De minister maakt later dit jaar bekend wanneer de wijziging wordt doorgevoerd. Zowel TNO als de Commissie Monitoring Basisexamen Inburgering heeft de toets het eerste jaar nauwkeurig in de gaten gehouden, en beide instellingen hebben de opzet van de tests in orde bevonden - dit waarschijnlijk tot grote opluchting van het ministerie. Vanaf het moment dat het idee voor de toets gelanceerd werd, hebben deskundigen hun vraagtekens geplaatst bij de haalbaarheid en de deugdelijkheid ervan. Tiener wint sms-literatuurprijs De 15-jarige Nikki Allers uit Haelen heeft de eerste Nederlandse literatuurprijs voor sms-taal gewonnen. Zij kreeg onlangs De Gouden Duim van de kersverse Stichting 4 D Nwe Taal voor haar bericht waarin zij laat weten te laat te zijn, vanwege een kapotte gebreide trui: ‘B&iw! srry dak 2L8 b&: b& mt mn nwe gbrde trui Rgns 8ter blyvn Hkn: mst ds 1st nr Oma, om 'm te ltn mkn!’ (‘Ben ik weer! Sorry dat ik te laat ben: ben met mijn nieuwe gebreide trui ergens achter blijven haken. Moest dus eerst naar oma, om hem te laten maken.’) Statenvertaling wordt gedigitaliseerd De Utrechtse taalkundige Nicoline van der Sijs is met een grote groep vrijwilligers de Statenvertaling uit 1637 aan het digitaliseren. Hoewel de Statenbijbel volgens velen een cruciale rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het Nederlands (in 2004 kozen de lezers van Onze Taal de Statenvertalers nog tot ‘invloedrijkste taalgebruikers van het Nederlands’), was het werk tot nu toe nog niet digitaal toegankelijk - althans: niet in zijn oorspronkelijke vorm. Van dit origineel uit 1637 waren alleen (niet doorzoekbare) fotografische weergaven te vinden op internet. Taalkundigen en andere geïnteresseerden moesten het dus doen met de gedigitaliseerde versie van recentere, herziene edities. Omdat tekstherkenningssoftware niet uit de voeten kan met het moeilijk leesbare zeventiende-eeuwse drukwerk, zit er niets anders op dan de hele tekst over te typen, besloot Van der Sijs. Nadat enkele instanties hadden laten weten het project niet financieel te willen ondersteunen, besloot ze op zoek te gaan naar vrijwilligers die haar ermee wilden helpen. Deze ongebruikelijke stap bleek een gouden greep. Binnen een week na de oproep stonden er artikelen over in de grote, landelijke dagbladen, en meldden zich honderden deskundige vrijwilligers aan. Zelfs kwam er uiteindelijk toch subsidie, van de Nederlandse Taalunie. Voor Van der Sijs smaakt dit succesverhaal naar meer. Mensen die willen helpen bij het digitaliseren van de Statenvertaling of vergelijkbare projecten, en niet terugschrikken voor het gotische Frakturschrift en zeventiende-eeuws Nederlands, kunnen een berichtje met een kort cv sturen naar nvdsijs@euronet.nl. Tekort aan achternamen dreigt in China De Chinese regering denkt na over een oplossing voor de schaarste aan achternamen. Momenteel zijn er maar honderd Chinese achternamen - en dat in een land van 1,3 miljard mensen. Bijna een kwart van de Chinezen heet Li, Wang of Zhang, wat daarmee ook gelijk de drie meestgebruikte achternamen ter wereld zijn. De Chinese regering overweegt daarom om combinaties van achternamen mogelijk te maken. Vader Zhou en moeder Wang kunnen hun kind dan de achternamen Zhou, Zhouwang, Wang of Wangzhou geven. Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 207) A. Spelling 1.b. 69'en 2.a. chador 3.b. eskadron 4.b. exercitie 5.a. reuring B. Woordenschat 1.c. worst 2.b. schildluis 3.c. vlinderkundige 4.b. nederig C. Zoek de fouten 1. mag lijken of lijkt is beter (moge lijken is wat dubbelop na misschien), ter wereld 2. 2,36 meter, komma na teen, geboortig van of uit, Binnen-Mongolië 3. mega-eega (eega kan ook een man zijn, maar het is niet erg gebruikelijk; liever echtgenoot o.i.d.), liever 70 centimeter (bij maten bij voorkeur getallen in cijfers) D. Extra Zin 1 bevat een hiaatdelger: de n in ‘speelde-n-een’. Hiaatdelger is de taalkundige term voor een extra medeklinker die tussen twee klinkers wordt uitgesproken. Zo'n klank ‘delgt’ (= heft op) namelijk de ‘hiaat’ (= lege ruimte, gat) die een spreker onbewust tussen de klinkers ervaart (met name op de grens van twee woorden). Dit verschijnsel komt tamelijk vaak voor, vooral na een toonloze e. Andere voorbeelden: ‘Zo krijg je-n-hem kwaad’, ‘Waarom wilde-n-het niet lukken?’ {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Communiceren met plaatjes: een goed idee? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Communiceren met iedereen in Europa. Dat willen we allemaal wel. Maar ja, al die talen leren, hè? Kan dat niet makkelijker? Twee Zeeuwen denken een oplossing te hebben gevonden met ‘Eggietalk’, te vinden op www.eggietalk.com. Het doel is Europese kinderen nader tot elkaar te brengen. Eggietalk voegt eigenlijk een aanwijsboekje toe aan e-mail. Aanwijsboekjes bestaan al tijden op papier voor peuters en vakantiegangers. Denk aan ‘point it’ - boekjes. Wie vis wil eten, wijst een plaatje aan met een visschotel en wie nodig moet, wijst op een afbeelding van een toiletpot. Zo werkt Eggietalk ook. De demo geeft het volgende voorbeeld. Scholier Anton wil overbrengen dat hij graag fietst. Hij zoekt uit de vijfhonderd afbeeldingen in het e-mailsysteem van Eggietalk de symbolen die staan voor ‘ik’, ‘houden van’ en ‘fiets’. Die afbeeldingen sleept hij stuk voor stuk naar het berichtvenster, en het bericht is klaar om naar een Poolse of Spaanse scholier te versturen: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Is Eggietalk het ei van Columbus? Tegenstander Op een van zijn reizen komt Gulliver bij de Laputanen, die uit onvrede met de taal zijn overgegaan op communiceren door middel van de dingen zelf. Daartoe heeft iedereen een rugzak bij zich met alle objecten waarover hij een gesprek wil voeren. Zo gauw een Laputaan een gesprekspartner heeft gevonden, pakt hij de rugzak uit, en wijst de objecten stuk voor stuk aan. Handig toch? Nee! De auteur van het verhaal, Jonathan Swift, laat omstandig zien hoe hinderlijk de fysieke beperkingen van die rugzak zijn. Maar dat is niet het enige bezwaar van dergelijke ‘directe’ communicatie. Wie er even over nadenkt, begrijpt dat communicatie juist gebaat is bij een zekere afstand tussen de woordbetekenis en het begrip waarnaar het verwijst. Zo kan met het ding zelf (of afbeeldingen daarvan) nooit over de zaak in het algemeen gesproken worden. Het bericht van Eggietalks demo is voldoende om dat duidelijk te maken. Natuurlijk zal het een vervelend en tijdrovend karweitje blijken om de meest adequate uit de vijfhonderd begrippen te selecteren. Maar ernstiger is dat het communicatieve effect zo onzeker is. Neem nu Antons boodschap. Misschien begrijpt een Pools jongetje dat Anton bedoelt dat hij graag fietst. Maar dat hoeft allerminst. Hij kan er ook van maken: ‘Ik ben trots op mijn fiets’ of ‘Ik begeer een fiets.’ Misschien leidt hij er wel uit af dat Anton zijn fiets komt pikken. Kortom, afbeeldingen komen alleen over als er een onderschrift aan toegevoegd is, in een taal die de ander begrijpt. Met andere woorden: ga liever vreemde talen leren. Voorstander Natuurlijk is natuurlijke taal het beste middel om ingewikkelde of abstracte gedachten over te brengen, maar iedereen (en zeker de scholier) praat toch veel vaker over heel concrete dingen, zoals: ‘Waar ben ik mee bezig?’ of ‘Wat zou ik graag doen?’ Daar zijn de vijfhonderd plaatjes geschikt voor. Als scholieren maar in gesprek raken met elkaar. Je moet ergens een begin maken als je wilt dat de Europese gedachte gaat leven. Misverstanden zullen zeker voorkomen, maar die zijn vermakelijk en zullen leiden tot nog meer communicatie. Sommigen zullen daardoor aan het denken gezet worden over de verschillen tussen talige en andere communicatie. Bovendien valt te verwachten dat na een tijdje eggietalken de gespreksgenoten zó geïnteresseerd in elkaar raken dat ze zich gemotiveerd voelen om die o zo nuttige vreemde talen te gaan leren. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Is het een goed idee om jongeren te laten communiceren via plaatjes? Geef voor 20 augustus uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Eggietalk: goed idee’ of ‘Eggietalk: geen goed idee’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende afevering de uitslag. Uitslag vorige stemming ‘Moeten de Nederlandse klassiekers hertaald worden?’, was de vraag van de vorige keer. De aanleiding was de vrije bewerking van Multatuli's Woutertje Pieterse door Ivo de Wijs. De meningen waren zelden zo gelijk verdeeld als dit keer: er zijn 106 voorstanders van hertalen (51%) en 102 tegenstanders (49%). Ook in een ander opzicht is er een verschil met de voorgaande afeveringen: uit het internetforum blijkt dat veel inzenders niet als vanzelfsprekend voor of tegen zijn, maar na een innerlijke strijd tot een weifelmoedig eindoordeel zijn gekomen. Opvallend is verder dat vooral tegenstanders putten uit een analogie met andere kunsten, zoals de muziek (‘inferieure’ popversies van klassieken) en de schilderkunst (‘Gaan we De nachtwacht nu ook politie-uniformen aantrekken?’). Dit type argumenten verliest zijn kracht als we ons realiseren dat het ook goed mogelijk is om een andere analogie te hanteren: die van een andere instrumentatie bij muziek, en andere verfsoorten of druktechnieken bij de beeldende kunst. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë Talen leren met de klassieken ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De grote klassieke Europese literatuur is voor een groot deel in het Nederlands vertaald, maar de originele teksten zijn voor velen ontoegankelijk. Wie leert op de middelbare school nog voldoende Frans en Latijn om Baudelaire en Horatius te kunnen lezen? En de originele versies van bijvoorbeeld Russische, Noorse en Portugese klassieken zijn voor de meeste Nederlanders sowieso koeterwaals. Toch hoeft dat helemaal geen probleem te zijn, aldus classicus en emeritus hoogleraar leerpsychologie Rogier Eikeboom. Louis Couperus leerde immers ook Latijn door met hulp van zijn vader Ovidius te vertalen? Op dezelfde manier kan de hedendaagse lezer, aan de hand van een kundige vertaler, teksten lezen in een taal die hij zich al lezend eigen maakt, zonder eerst kennis te nemen van de grammatica en zonder eerst een woordenschat op te bouwen. Met dit als uitgangspunt richtte Eikeboom de stichting Panta Menei (‘alles blijft’) op, die inmiddels zes klassieke werken onder handen heeft genomen en heeft uitgegeven. De boeken bevatten allemaal de brontekst, een werkvertaling met commentaar en uitleg, en ten slotte een literaire vertaling. De lezer die vervolgens toch meer wil weten van de grammatica, vindt achter in het boek de belangrijkste regels. De werken die door de stichting Panta Menei toegankelijk zijn gemaakt, zijn Gedichten van de Portugees Pessoa, een selectie uit Inferno van Dante, het (Oudgriekse) evangelie van Marcus, het eerste boek van Homerus' Odyssee, Poesjkins De bronzen ruiter en een bloemlezing uit het werk van Romeinse schrijvers als Catullus, Vergilius, Tacitus en Petronius, onder de titel Unus et alter. Bij alle uitgaven (met uitzondering van Unus et alter) wordt een audio-cd geleverd waarop het werk in zijn geheel in de oorspronkelijke taal wordt voorgelezen. De prijzen variëren van €26,90 tot €29,90. Meer informatie: www.pantamenei.nl en www.damon.nl. ■ Elftalige woordenboeken {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Toen enige maanden terug het Elftalig woordenboek van Van Dale verscheen, werd al aangekondigd dat er nog vier ‘elftaligen’ zouden volgen. Deze zijn inmiddels gepubliceerd. Ze bestrijken elk een bepaald vakgebied, te weten ‘Business’, ‘Medisch’, ‘Computer’ en ‘Techniek’, en geven de belangrijkste vaktermen in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Portugees, Zweeds, Pools, Tsjechisch en Hongaars. Om het opzoeken te vergemakkelijken zijn de trefwoorden niet per taal gerangschikt, maar zijn ze opgenomen in één lange lijst; rechts van elk woord staan dan de vertalingen in de andere talen. De elftalige vakwoordenboeken van Van Dale Lexicografie kosten €59,90, (gebonden, elk 1135 blz.). ISBN 978 90 6648 031 5 (Medisch),... 032 2 (Technisch),... 033 9 (Computer),... 034 6 (Business). ■ Gevleugelde woorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gevleugelde woorden zijn ‘kernachtige gezegden, ontleend aan massamedia zoals literatuur, toneel, film, muziek, televisie en reclame’, zoals ‘Der Mensch ist, was er isst’, ‘Natura artis magistra’ en ‘I love the smell of napalm in the morning.’ In het Nederlands komen er duizenden voor, en 2500 daarvan zijn samengebracht in Never a dull moment, dat is verschenen bij Van Dale Lexicografie. Voor het overgrote deel zijn het Latijnse, Franse, Duitse en Engelse gezegden, maar er staan ook typisch Nederlandse in, zoals ‘In gelul kun je niet wonen.’ Ze zijn gerangschikt op hoofdwoord (‘We never had it so good’ staat bij goed) en zijn allemaal voorzien van de vertaling, de betekenis en, indien bekend, de bron. Never a dull moment en 2499 andere gevleugelde woorden is samengesteld door Ton den Boon en kost €21,95 (gebonden, 236 blz.). ISBN 978 90 6648 068 1 ■ Taal van het proces-verbaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het schrijven van een proces-verbaal is een verantwoordelijke taak, die van een opsporingsambtenaar niet alleen vakkennis vraagt, maar ook een zekere schrijfvaardigheid en zorgvuldig woordgebruik. Het boek Geef mij de feiten biedt daarbij de helpende hand. Het geeft adviezen en veel voorbeelden, en gaat in op onder meer het weergeven van een verhoor en het voorstellen van opsporingshandelingen. Geef mij de feiten. Schrijfadviezen voor een effectief proces-verbaal van Marjan Huisman e.a. is een uitgave van Kluwer en kost €21,50 (gelijmd, 127 blz.). ISBN 978 90 13 04020 3 ■ Merken worden woorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Soms slaat een product zó goed aan dat de naam ervan een soortnaam wordt - denk aan luxafex, kleenex en aspirine. Er zijn ook merknamen die in een samenstelling tot de taal doordringen, zoals bountyeiland, breezerslet en prodentlach. En er zijn merknamen die nieuwe werkwoorden opleveren, zoals googelen, tomtommen en ebayen. Woordenboekmaker Ton den Boon schreef in Onze Taal onder de titel ‘Merken worden woorden’ een serie van zo'n vijftien artikelen over dit onderwerp, en die zijn nu gebundeld in een gelijknamig boek, samen met twintig nieuwe stukken. Behalve de al genoemde merknamen komen onder meer botox, vaselinefilter en chippendalen aan bod. Merken worden woorden is een uitgave van BnM uitgevers en kost €14,95 (gelijmd, 111 blz.). ISBN 978 90 77907 75 7 {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Bedrijfsnamen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een goede bedrijfsnaam is van groot belang, dat snapt iedereen, maar aan welke eigenschappen moet een naam voldoen om goed te zijn? Journalist Erwin Wijman onderzoekt het in zijn boek De bedrijfsnamenfabriek. Hij gaat achtereenvolgens in op de redenen waarom bedrijven een nieuwe naam kiezen, de rol van typografe, ambachtelijk klinkende namen, internetnamen, voornaambedrijfsnamen en ‘pochnamen’. Het laatste hoofdstuk laat professionele namenverzinners aan het woord, en in de bijlagen zijn onder meer een doe-het-zelf-namengenerator, een ‘checklist voor een goede bedrijfsnaam’ en een register van in het boek genoemde bedrijfsnamen opgenomen. Zie ook Wijmans artikel over nietszeggende bedrijfsnamen in het aprilnummer van Onze Taal. De bedrijfsnamenfabriek. Trends & kuddegedrag is een uitgave van Nieuw Amsterdam en kost €17,50 (gelijmd, 191 blz.). ISBN 978 90 468 0221 2 ■ Jongerentaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 2005 begon uitgeverij Het Spectrum de website dropjelyrics.nl, waar jongeren hun jargon (‘lyrics’) konden opgeven (‘droppen’). De inzendingen kwamen al vrij snel in een klein woordenboekje terecht, Drop je lyrics (2006); onlangs verscheen Drop je lyrics 2. Anders dan de titel doet vermoeden, is dit geen opvolger van het eerste boekje, maar een uitgebreide en herziene derde druk ervan. Er zijn een paar honderd nieuwe woorden toegevoegd, waaronder veel Vlaamse. In de inleiding bespreekt samensteller Wim Daniëls de opvallendste tendensen die in de jongerenwoordenschat te herkennen zijn. Drop je lyrics 2 (‘Prisma miniwoordenboek’) kost €5,- (ingenaaid, 188 blz.). ISBN 978 90 274 5728 8 ■ Mijn tweede van dale {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Als vervolg op Mijn eerste Van Dale (2005), een ‘voorleeswoordenboek’ voor peuters, is er nu ook Mijn tweede Van Dale, dat bedoeld is voor kleuters. Het boek verklaart in driehonderd korte, geïllustreerde versjes en verhaaltjes de betekenis van zo'n duizend, vaak wat abstractere woorden (zoals meevallen, lukken, probleem en denken). Het boek bevat een register en tips voor voorlezers en leerkrachten. Mijn tweede Van Dale. Voorleeswoordenboek van Martine Letterie, Betty Sluyzer en Paula Gerritsen is een uitgave van Van Dale Lexicografie en kost €21,95 (gebonden, 176 blz.). ISBN 978 90 6648 091 9 ■ De mooiste Limburgse woorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 2005 werd sjóttelsplak (‘vaatdoek’) tot het mooiste Limburgse woord gekozen uit een top-tien, waarin ook sjravele, sjnoebel en fisternulle stonden. Samen met alle zeshonderd andere voor de Limburgse titel genomineerde woorden zijn ze nu opgenomen in Aek op de sjóttelsplak van Wim Kuipers - die zelf nog eens enige honderden woorden aan de lijst toevoegde. Ze worden allemaal kort toegelicht, waarbij ook de eventuele motivatie voor de nominatie vermeld wordt. Aek op de sjóttelsplak. De 1001 mooiste Limburgse woorden is een uitgave van het Mooi Limburgs Boekenfonds en kost €9,95 (gelijmd, 116 blz.). ISBN 978 90 8596 027 0 ■ Engelse werkwoorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De toepassing van de Nederlandse vervoegingsregels op uit het Engels afkomstige werkwoorden levert vaak rare woordbeelden op, zoals het voltooid deelwoord geüpdatet van updaten en de vormen ik upsel en wij upselden bij het werkwoord upsellen. Juist omdat die vervoegingen er vaak zo vreemd uitzien, zorgen ze voor verwarring. Daarom geeft Ton den Boon in Ik googel, jij googelt de juiste vervoeging van 750 in het Nederlands voorkomende Engelse werkwoorden. Het boek geeft bovendien een korte handleiding voor het bepalen van de vervoeging van werkwoorden die niet in het overzicht zijn opgenomen. Ik googel, jij googelt. Engelse werkwoorden in het Nederlands van Ton den Boon is een uitgave van BnM uitgevers en kost €12,50 (gelijmd, 120 blz.). ISBN 978 90 77907 41 6 ■ Vertalingen evalueren {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het beoordelen van vertalingen is een lastige kwestie, omdat de beoordelaar met zijn persoonlijke inzichten en voorkeuren vrijwel nooit volledig objectief kan zijn. Toch hebben vertalers en opdrachtgevers (en studenten en leerkrachten aan vertaalopleidingen) behoefte aan meer houvast. In het boek Vertalingen objectief evalueren bespreken diverse deskundige auteurs de voordelen van een beoordelingssysteem dat gebruikmaakt van ijkpunten, en hoe dat gerealiseerd zou kunnen worden. Vertalingen objectief evalueren. Matrices en ijkpunten, onder redactie van Chris Van de Poel en Winibert Segers is een uitgave van Acco en kost €21,50 (ingenaaid, 92 blz.). ISBN 978 90 334 6465 2 Een verder ■ Naar school. Psychologie van 3 tot 8. Ewald Vervaet behandelt in dit boek de psychologische ontwikkeling van kinderen van drie tot acht jaar. Hierbij komen ook de taalontwikkeling en -verwerving aan de orde, en de vraag of het te vroeg aanbieden van het geschreven woord aan jonge kinderen kan leiden tot dyslectische stoornissen. Ambo, €19,90 (gelijmd, 287 blz.). ISBN 978 90 263 1996 9 ■ La carte. Tafelwoordenboek voor de Franse keuken van Rik Smits. Zevende, herziene druk van dit handzame woordenboekje van Franse culinaire termen. Podium, €11,50 (gelijmd, 336 blz.). ISBN 978 90 5759 191 4 ■ Geachte gemeente. Brieven van burgers van Cora Kuyvenhoven. Bloemlezing van aan gemeenten gerichte boze brieven, met telkens een korte analyse en tips voor het beantwoorden. Verschenen in de ‘Bestuursacademiereeks’. Sdu Uitgevers, €15,90 (ingenaaid, 88 blz.). ISBN 978 90 12 11984 9 ■ Opgefokte taal. Een politiek van de performatief van Judith Butler. Amerikaanse filosofe over de gespannen verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en ‘hate speech’, oftewel kwetsende taal. Uitgeverij Parrèsia, €24,90 (gelijmd, 239 blz.). ISBN 978 90 73040 05 2 ■ Het witte woordenboek. Woordenboek in de witte spelling, gebaseerd op het grote Prisma handwoordenboek Nederlands. Bevat 67.000 trefwoorden en 400 kadertekstjes met adviezen over spelling, leestekens, grammatica en dergelijke. Zie de aanbieding op blz. 205. Het Spectrum, €27,50 (gebonden, 1585 blz.). ISBN 978 90 274 4588 9 {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Bekend met J. Schepel - Rotterdam Recentelijk werd mij bij medische onderzoeken enkele malen gevraagd of ik ‘bekend was’ met een bepaalde ziekte. Niet-begrijpend zei ik de eerste keer dat ik wel wist wat de bewuste ziekte ongeveer inhield. Maar men bleek te bedoelen of ik eraan leed. Nu de vraag in dezelfde betekenis door andere medici werd herhaald, meen ik te moeten constateren dat zich hier een merkwaardig en verwarrend (medisch) taalgebruik aan het ontwikkelen is. Ik ben het inmiddels zelfs al tegengekomen in een artikel in NRC Handelsblad. Een laboratoriumarts zegt daarin dat de betrouwbaarheid van medische controles mede afhangt van het feit of ‘je bekend bent met suikerziekte of alcoholgebruik’. Mijn ergernis is niet al te groot, maar verwarrend voor de leek is het wel. Geen genoeg B. van Geelen - Deventer Waarom schrijven twee NRC-medewerkers in hun respectieve boekbesprekingen in de krant van 19 januari ‘geen genoeg’ in plaats van de correcte formulering niet genoeg? Genoeg is een telwoord, vergelijkbaar met veel, en dus moet er in de ontkenning niet voor. Geen gebruiken we om een zelfstandig naamwoord te ontkennen (zoals diepte in ‘Zij kan geen diepte zien’). Het is helaas een meer gemaakte fout, die onze taal niet siert. Plaatsvinden en plaatshebben William Rothuizen - Amsterdam Waarom nemen steeds meer taalgebruikers hun toevlucht tot plaatsvinden en plaatshebben? Is het alleen maar modieus, is het gemakzucht of komt het voort uit de behoefte gewichtig te klinken? Hoe dan ook, aberraties liggen op de loer. Neem de woordvoerder van een bedrijf die de opwinding over een gemaakte fout probeerde te sussen met de verklaring: ‘Hier heeft een vorm van miscommunicatie plaatsgevonden.’ Een politiecommissaris sprak de vrees uit dat er ‘een nacht vol onrust zal plaatsvinden’. Ook interessant was de verontwaardigde huurder in Amsterdam-Noord, die zijn tv-interviewer liet weten: ‘Hier heeft twintig jaar achterstallig onderhoud plaatsgevonden.’ Abortus plegen A. van Herk - Utrecht In het aprilnummer zette Puck Kooij uiteen waarom zij zich geweldig stoort aan het woord zelfmoord voor zelfdoding of suïcide. Voor mij een herkenbare ergernis, die ik ook voel bij het steevast gebruikte werkwoord plegen als het gaat om euthanasie of abortus. Plegen roept een associatie op met misdaad. Een verwerpelijk etiket! Waarom niet het neutrale toepassen gebruikt? ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Digibeet Harry Kemperman - Roosendaal Al enkele jaren erger ik mij aan woorden als digibeet (dat inmiddels in het Groene Boekje een min of meer offciële status heeft gekregen!) en concullega. Die samentrekkingen van digitale analfabeet, en van concurrent en collega zijn niet alleen lelijk en gekunsteld, maar ook gaat in de samentrekkingen het meest wezenlijke deel van het tweede woord verloren: het ‘ontkennende’ a(n) van analfabeet, respectievelijk het co(l) (van con = ‘samen met’) van collega. Ongetwijfeld zijn er veel meer voorbeelden van dit soort taalkundige griffioenen en centauren. Georganiseerd of gehouden? Cor Nelisse - Rotterdam Steeds vaker wordt geschreven dat er op een bepaalde dag een bijeenkomst wordt ‘georganiseerd’, hoewel toch duidelijk wordt bedoeld dat die dan ‘gehouden’ zal worden. Zelfs in Taalpost (de elektronische nieuwsbrief van nota bene Onze Taal en Van Dale) kom ik het geregeld tegen, bijvoorbeeld in de aflevering van 7 maart jl. Daar lees ik: ‘Om dat te vieren organiseert de Limburgse stichting LiLiLi op zondag 18 maart een literaire middag (...).’ J.L. Heldring placht in zijn taalcolumn in NRC Handelsblad in zulke gevallen de vraag te stellen: ‘Maar wanneer wordt de bijeenkomst dan gehóúden?’ Ik zeg het hem nog steeds geregeld na. Deskundige Piet Glasbergen - Amsterdam Marc van Oostendorp schrijft in het aprilnummer van Onze Taal over ‘berkenbastdeskundigen’. Je hoort ook al over ‘arbeidsdeskundigen’, ‘luchtvaartdeskundige’ en ‘Amerikadeskundigen’. Wat is het volgende? Bouwdeskundige, geneesdeskundige of wisdes- en natuurdeskundige? Dat des- hoort er toch niet in? Misschien ben ik nog niet deskundig genoeg? Ik ben tenslotte slechts verpleegdeskundige. Misschien kunnen we een taalhelpdesk om raad vragen? Daar zitten goede helpdeskundigen. Van de vorige eeuw Dr. S.M. Haensel - Rotterdam Als iemand iets wil beweren over bijvoorbeeld de jaren tachtig, dan hoor je daar de laatste jaren de onnodige en archaïsche toevoeging van de vorige eeuw bij. Daar erger ik me aan. Het lijkt me alleen zinnig om die toevoeging te gebruiken als er verwarring mogelijk is met de negentiende eeuw of eerder. Dit is echter zelden het geval. Donorgeregistreerd Bart Gijswijt - Haarlem Ik was nogal onaangenaam verrast door de slogan die gebruikt wordt in de nieuwe campagne van het nationaal gezondheidsinstituut NIGZ om orgaandonoren te werven: ‘Ik ben donorgeregistreerd. En jij?’ Donorgeregistreerd. Dat lijkt me een merkwaardige vervoeging van het toch al dubieuze werkwoord donorregistreren. Gedonorregisteerd zou ik - hoewel ook foeilelijk - beter vinden; vergelijk bijvoorbeeld gestofzuigd. Maar misschien moet ik me niet zo opwinden - straks heb ík nog een donorhart nodig! Ik ben donorgeregistreerd En jij? De media heeft Renzo Verwer - Amsterdam Op 10 maart jl.was prinses Mabel te gast in NOVA. Ze had een kritisch boekje over de media geschreven. Afwisselend had zij het over ‘de media heeft’ en ‘de media hebben’. De klachten over enkelvoudig gebruik van media zijn al wat ouder, maar ik hoor het nu ook steeds meer in hoger opgeleide kringen. Ik zag het in een stuk van studenten aan de school voor journalistiek. Waar {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} het vandaan komt? Het heeft vast iets te maken met het beeld van de media als een grote moloch, met alle media over één kam scheren. En het is niet meer tegen te houden, vrees ik. Ik legde laatst een jonge, hoger opgeleide vrouw uit dat media meervoud is. Maar ze geloofde me niet. Dan houdt het op. Verslaglegging M.E. Kruse - Apeldoorn In het meinummer van Onze Taal wordt een leuk kijkje geboden in de keuken van onze plichtsgetrouwe proces-verbaalschrijvers. Volgens de auteur van het stuk is ‘verslaglegging bij een strafzaak bewijstechnisch van groot belang’. Bij het lezen van verslaglegging blijf ik haken; het is voor mij het allerergste woord. Kranslegging, dat kan. Die krans wordt ergens gelegd, maar waar wordt het verslag gelegd? Het door mij verfoeide verslaglegging treft men vaker aan. Nu dus ook in Onze Taal. Remise Erik B. Meijer - Enschede Ik kom zeer regelmatig het woord remise tegen bij voetbalverslagen, als een ‘gelijkspel’ wordt bedoeld. Daar erger ik mij zeer aan! Remise heeft veel betekenissen, maar in de sportbijlage kan het alleen staan voor ‘onbeslist geëindigde schaak- of dampartij’. Een schaakwedstrijd tussen twee schaakteams kan in een ‘gelijkspel’ eindigen (bijvoorbeeld 5-5), terwijl een aantal van de gespeelde partijen in ‘remise’ is geëindigd. ‘Autópsie’? Frans Lisman - Velp In het NOS Journaal van 15 februari 2004 werd bericht dat er na het overlijden van wielrenner Pantani nog ‘autópsie’ gepleegd moest worden. Die foute uitspraak werd herhaald op 30 november van dat jaar, bij het overlijden van de activist Munir. Steeds meer mensen zeggen sindsdien ook ‘autópsie’. Dat is irritant, want de goede uitspraak dreigt op die manier te verdwijnen. Hoe zit het echt? Van Dale geeft 28 woorden op -psie. Ze komen uit het Grieks en hebben alle de klemtoon op die laatste lettergreep (‘autopsíé’, ‘biopsíé’, ‘epilepsíé’, enz.). Er zijn 124 woorden op -ptie, dat we ook als ‘psie’ uitspreken. Maar er is een groot verschil: die komen uit het Latijn en hebben alle de klemtoon op de voorlaatste lettergreep (‘adóptie’, ‘consúmptie’, ‘corrúptie’, ‘óptie’, ‘recéptie’, ‘scríptie’, enz.). Samenvattend: vergeet dat Grieks en Latijn, maar onthoud: -psie krijgt wél de klemtoon en -ptie niet. Mens Caroline de Widt - Meppen In de mei-aflevering van ‘Vraag en antwoord’ schrijft de Taaladviesdienst dat het mens vaak slaat op ‘een onaardige vrouw’. Er is ook een positieve variant: ook ‘een enig mens’ kan alleen maar gezegd worden over een vrouw. Maar zou mens niet altijd ‘homo sapiens’ moeten kunnen betekenen, dus mannen én vrouwen? Het woord kind is wel sekseneutraal. Zowel een vreselijk kind als een enig kind kan slaan op jongetjes én meisjes, dus waarom zou dat bij mens niet kunnen? Gesignaleerd {== afbeelding Helemaal bokito gaan: de uitbraak van Bokito in Diergaarde Blijdorp liet ook meteen zijn sporen na in het Nederlands. ==} {>>afbeelding<<} Helemaal bokito gaan Marjolein den Hartog - Zaltbommel Persoonlijk word ik al een beetje ‘Bokitomoe’, maar de volgende tekst uit een e-mail-uitnodiging voor een feest in Amsterdam wil ik u toch niet onthouden. ‘Zeg nou niet dat je 'm niet aan zag komen, dat mailtje over de eerste editie van UPTIGHT... Voor wie de flyers en posters nog niet heeft gezien in de clubs en winkels en op My-Space: aanstaande vrijdag van 22.00 tot 04.00 gaan we met z'n allen helemaal bokito in Club 8.’ Ook elders duikt de uitdrukking helemaal bokito gaan op voor ‘helemaal uit je dak gaan’. Yamyam J.M.TH. Astruc-plijnaar - Rotterdam Laatst hoorde ik een wel heel bijzondere vertaling. Het Turkse woord voor ‘kannibaal’ is yamyam. Op z'n minst kun je zeggen dat dit woord tot de verbeelding spreekt... Zeker en vast Jan Bosmans - wetenschappelijk auteur, Antwerpen Veel Nederlanders kunnen een glimlach niet onderdrukken wanneer een Vlaming de uitdrukking zeker en vast bezigt. Het heeft iets vertederends, die andere manier om vast en zeker te zeggen. Tot voor kort ging ik er zoals de meeste Nederlandse taalgebruikers van uit dat deze varianten uitwisselbaar zijn. Het valt mij echter steeds vaker op dat er een subtiel betekenisverschil bestaat. Eigenlijk ligt dat ook voor de hand: zeker en vast is een versterkt zeker, vast en zeker een versterkt vast. Je kunt tegen een kind zeggen: ‘Je bent vast en zeker erg zoet geweest bij oma?’ Zeker en vast is in een dergelijke zin niet mogelijk. Wanneer de Belgische (sinds kort ex-) tennisster Kim Clijsters stelt dat ze ‘zeker en vast in topconditie’ is, laat ze geen ruimte voor twijfel. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Kruispunt Driesprong rotonde Het kruispunt De Driesprong tussen Ede en Otterlo wordt een rotonde. Barneveldse Krant Nu zie ik twee roodborstjes ‘gebroederlijk’ gemoedelijk samen onder de voedertafel, tussen een stuk of tien, twaalf mussen die uit aan het sterven zijn. Infoblad IVN Laarbeek IG-Trainingen geeft je extra power in zeer drukke periodes; maakt je stress bestendiger. Reclamefolder Maria vervangt kruis in kraamkliniek Milaan De grootste kraamkliniek in Milaan wil de kruisbeelden aan de muren door beelden van Maria vervangen. Brabants Dagblad Vrijdag 08 juniZINLOOS GEWELD PARTY Met promotieteam van zinloos geweld Advertentie feestcafé in Akersloot Verkeersbord in Amersfoort Foto: Wil Rikmanspoel Nieuwe Predikante Noordwolde beschikbaar voor gemeenschap Steenwijker Courant Coffeeshop Meetpoint zoekt kordate man, vanaf 30 jr 20 uur p/wk, die van afwisselend werk houdt. Goed overweg kan met jongeren. Overlast op straat kan handhaven. Personeelsadvertentie in Brabants Dagblad Aanleg tram 19 jaar vertraagd De aanleg van de snelle tramlijn 19 tussen Leidschendam en de nieuwe kantoorlocatie Technopolis in Delft heeft zeker een jaar vertraging opgelopen. De Telegraaf ‘Vopak heeft een goed jaar gemaakt. Ook het eerste kwartier was goed. Laat de werknemers daar maar wat van terugzien.’ AD Rotterdam Belgen schaffen verschil man/vrouw af Belgische verzekeraars mogen geen onderscheid meer maken tussen mannen en vrouwen. AssurantieMagazine De medisch adviseur van justitie trok zijn conclusie dat er geen onverantwoorde medische situatie voor Holleeder is ontstaan, mede na raadpleging van de behandelend artsen van de vermeende topcrimineel. Wel liet de cardioloog weten dat hij liever niet wil dat hij zijn patiënt geboeid moet onderzoeken. Nu.nl {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 9] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 9 MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG SEPTEMBER 2007 75 jaar Het Nederlands verankerd in de grondwet BOND TEGEN HET VLOEKEN NEGENTIG JAAR SCHRIJVER ARTHUR JAPIN OVER HET GEHEIM VAN DE SMID HOE WOORDEN WERKEN IN CONFLICTGEBIEDEN {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onzel Taal 76 ste jaargang nummer 9 september 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 36.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, mr. drs. L. Jongsma, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Kill your darlings? Onzin. Alleen een krankzinnige doodt wat hij liefheeft.’ Arthur Japin (blz. 236) {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 220 Berthold van Maris ‘Een voorwerp van zorg’ Het Nederlands verankerd in de grondwet 228 Jan Erik Grezel ‘Eerbied voor de Schepper én het schepsel’ Portret van de negentigjarige Bond tegen het vloeken 234 Edwin Lucas en Marcel Uljee ‘Het kan maar op één manier’ Schrijver Arthur Japin over het geheim van de smid 238 Joris Luyendijk ‘Arabische nieuwkomers’ of ‘moslimterroristen’? Hoe woorden werken in confictgebieden En verder 225 Stichting LOUT: een tientje voor taal 226 Groter aanbod aan taaladvies 226 Verantwoord genieten 227 Congres Onze Taal 245 Verslag jaarvergadering 2007 Rubrieken en series 224 Reacties: toe te schrijven aan; frahááánk; frangipane; Lelystad; bekend met; streektaalbeleid; restaurantnamen 227 Vraag en antwoord: rauwdouwer/rouwdouwer; kundige of deskundige; komma's rond bijstellingen; ‘Ik zou het niet weten’ 231 Iktionaire: ver boven m'n bed 232 Bargoens [4]: hoteldebotel en gozer 233 Spaan: cameltoe 237 Taaltest 240 NIEUWE RUBRIEK: ‘Net als in de film’: killingfields 241 Geschiedenis op straat: Manpad 242 Aanbiedingen voor lezers 244 Woordenboek van de poëzie: de brul 246 Tamtam: taalnieuws 247 Hom of kuit: de telefoon voortaan opnemen met ‘hallo’? 248 InZicht: Retorische kritiek, en andere nieuwe taalboeken 250 Taalergernissen 251 Gesignaleerd 252 Ruggespraak {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Een voorwerp van zorg’ Het Nederlands verankerd in de grondwet Berthold van Maris Eerdere initiatieven strandden voortijdig, maar nu lijkt het er toch echt van te gaan komen: een grondwetsartikel waarin de positie van het Nederlands is vastgelegd. De regering heeft er een offcieel kabinetsvoornemen van gemaakt en de vereiste Kamermeerderheid lijkt er te zijn. Hoe zou zo'n grondwetsartikel eruit moeten zien? Welke problemen zou het moeten oplossen? En hoe groot is de kans dat dit ook werkelijk gebeurt? De deskundigen zijn het er niet helemaal over eens. {== afbeelding Grotendeels Engelstalige wegwijzers op Schiphol. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Het Nederlands is de offciële taal van Nederland. Maar nergens in de wet wordt dat met zoveel woorden gezegd. Twaalf jaar geleden deden het GPV en het CDA een poging om de Nederlandse taal in de grondwet te verankeren. Dat lukte toen niet, het enthousiasme bij de andere politieke partijen was niet erg groot. Ruim twee jaar geleden probeerden de ChristenUnie (waar het GPV inmiddels in was opgegaan) en het CDA het opnieuw. De reacties binnen en buiten het parlement waren toen een stuk welwillender, en nu de beide confessionele partijen met elkaar in een kabinet zitten, besloten ze de koe bij de horens te vatten. De derde regeringspartij, de PvdA, wil het initiatief wel steunen, en het is nu zelfs een offcieel kabinetsvoornemen geworden. Een deel van de oppositie is ook voor: de PVV en de SGP in ieder geval. En als de SP meedoet wat helemaal niet ondenkbaar is - zou er, bij de huidige politieke verhoudingen, een riante tweederde meerderheid zijn, waarmee een grondwetswijziging in zicht komt. De motor achter dit alles is de ChristenUnie, die de grondwetswijziging ook in haar verkiezingsprogramma had staan, met daarbij de toelichting: ‘Voor de Nederlandse cultuur is de Nederlandse taal van fundamentele betekenis. Tegenover de druk van de internationalisering dient de Nederlandse taal zorgvuldig en zelfbewust te worden onderhouden.’ ■ Grondrecht De vraag is natuurlijk: hoe zou zo'n nieuw grondwetsartikel eruit moeten zien? ‘Dat is nog best lastig’, vertelt ChristenUnie-fractiemedewerkster Swannet Westland. ‘Er zijn verschillende mogelijkheden. Het voorstel uit 1995 was om er een sociaal grondrecht van te maken.’ In dat geval zou het iets worden in de trant van: ‘De bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal is voorwerp van zorg van de overheid.’ In de Nederlandse grondwet worden wel meer zaken genoemd als een ‘voorwerp van zorg’ van de overheid: bevordering van de werkgelegenheid, spreiding van welvaart, bewoonbaarheid van het land, enzovoort. Westland: ‘Een andere mogelijkheid is om er, net als in een aantal andere Europese landen, een klassiek grondrecht van te maken: “Binnen Nederland is het Nederlands de voertaal”, of iets dergelijks.’ Maar het Nederlands is nu ook al de voertaal. Wat voegt zo'n grondwetsartikel toe aan de bestaande situatie? Westland: ‘Op Schiphol is de bewegwijzering nu al grotendeels in het Engels. En je ziet dat er steeds vaker onderwijs in het Engels wordt aangeboden. Nederlandse docenten moeten dat opeens in het Engels gaan doen, terwijl ze de stof beter kunnen overbrengen in hun eigen taal. Dat wil niet zeggen dat we volledig tegen het Engels zijn. Het is evident dat het bij bepaalde studies {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} noodzakelijk is. Maar het moet niet zo zijn dat op het moment dat jij het Engels niet goed machtig bent, je in je eigen land belemmering ondervindt voor die vormen van onderwijs.’ ‘Ook in de internationale contacten, in toespraken en zo, zie je dat het Nederlands minder wordt gebruikt dan vroeger. Mensen denken: dat kan ik ook wel in het Engels. Op zichzelf is dat een goede kant van ons, dat wij geneigd zijn om alle talen te spreken. Maar het werkt ook in ons nadeel. Je denkt dat je die talen spreekt, maar je mist toch net de finesses. Als je je zorgvuldig uitdrukt in het Nederlands en dat wordt zorgvuldig vertaald, dan is de boodschap veel duidelijker.’ ■ Streektalen Het toekomstige grondwetsartikel - hoe het ook precies geformuleerd wordt - houdt in ieder geval in dat het Nederlands de bestuurstaal blijft. Mede-initiatiefnemer Jan de Vries (CDA) heeft in interviews weleens gefilosofeerd over de mogelijkheid om expliciet te verwijzen naar het onderwijs, of zelfs naar het bedrijfsleven. Maar zo'n invulling lijkt kansloos. Een grondwet moet zich niet met details bezighouden, is de algemene opvatting. Westland: ‘In zekere zin heeft het grondwetsartikel vooral een symbolische waarde. De concrete bescherming zal toch via de lagere wetten geregeld moeten worden. Daar is ook nu al veel geregeld. Zo staat in de Wet “Het grondwetsartikel heeft vooral een symbolische waarde. De concrete bescherming moet via de lagere wetten geregeld worden.” op het voortgezet onderwijs dat leerlingen in principe les krijgen in het Nederlands. Je zou het ook zo kunnen bekijken: het is raar dat we het al wel her en der bij lagere regelgeving hebben geregeld, maar nog niet via de grondwet.’ In hoeverre het Fries, naast het Nederlands de tweede officiële landstaal, ook genoemd moet worden, eventueel in een mooie bijzin, is niet duidelijk. De juristen moeten daar nog op studeren. Wel staat in het regeerakkoord dat een en ander gebeurt ‘onverminderd de wettelijke erkenning van (het gebruik van) de Friese taal.’ {== afbeelding Het plan om het Nederlands in de grondwet te verankeren leverde de ChristenUnie de Lofprijs van de stichting Nederlands op. Rechts Arie Slob (CU), links Arno Schrauwers(sN). Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Westland: ‘Dan rijst ook de vraag: wat doen we met de dialecten? Het Limburgs en het Nedersaksisch (dat wordt gesproken in delen van Noord- en Oost-Nederland) zijn ook officieel erkend als streektaal op grond van het Europees Handvest voor Regionale en Minderheidstalen. De ChristenUnie zou er niet voor zijn dat de inzet van de regering beperkt blijft tot het Nederlands en het Fries. Wij hechten er ook aan dat je die dialecten niet zomaar verloren laat gaan.’ ■ Slappe bepalingen Tijn Kortmann, hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, schreef in 1995 een vernietigende kritiek op het initiatiefwetsvoorstel dat er toen lag. Hij noemt het ‘soft law’. Rechters kunnen er volgens hem niks mee: ‘Al die zorgbepalingen, die nu in de grondwet staan, zoals bevordering van de werkgelegenheid, spreiding van welvaart en zo, die horen in een partijprogramma thuis, en niet in de grondwet. Ze zijn misleidend, ze wekken verwachtingen die de overheid niet kan waarmaken. Om een voorbeeld te noemen: als je zegt: “De overheid draagt zorg voor voldoende werkgelegenheid”, dan doe je net alsof een heel groot deel van Nederland dankzij de overheid werk heeft. We weten wel beter natuurlijk. De overheid kan daar vaak niks aan doen. Zo is het met taal ook. Ik zou zeggen: wees wijs en beschouw het Nederlands, wat dat ook moge zijn, in het normale verkeer ge- {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} woon als de taal van de communicatie - dat doen we ook in de praktijk - en wind je daar niet te veel over op. Het Engels dringt binnen, ook in het Nederlands, en zo zal de ene taal misschien langzaam maar zeker door de andere verzwakt of verdrongen worden.’ Kortmann bespeurt de laatste jaren vaker de neiging om ‘dingen die dan plotseling opkomen’ in de grondwet te stoppen. ‘Dierenrechten, het recht op veiligheid. Dat ligt politiek dan toevallig lekker bij deze of gene. Maar mijn standpunt is: die grondwet, stop daar alleen fundamentele normen in, want anders verwateren de belangrijke bepalingen door de slappe bepalingen.’ ■ Sociaal mechanisme Er zijn bovendien veel oude, klassieke grondwetten, elders in de wereld, waarin taal niet genoemd wordt. Wat dat betreft is de huidige Nederlandse grondwet in goed gezelschap: ook in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Denemarken vond men het niet nodig om de landstaal wettelijk vast te leggen. Kortmann: ‘De landen die dat wél gedaan hebben, hebben vaak een lange traditie van nationalisme: Frankrijk bijvoorbeeld. Daarnaast kom je het vooral tegen in recent gevormde staten of staten die zich hebben losgemaakt uit eerdere overheersing, zoals staten uit de voormalige Sovjet-Unie. Maar de meeste klassieke grondwetten, die vele jaren hebben overleefd, noemen het niet. Die gaan ervan uit dat je binnen een nationale cultuur een bepaalde taal spreekt en als er anderstaligen binnenkomen, dan zorgt het sociale mechanisme er wel voor dat die immigranten de taal leren. De Amerikanen bijvoorbeeld zijn daar genadeloos in. Als je daar niet razendsnel basaal Amerikaans leert, of soms Spaans, dan lig je eruit. Dat is gewoon een sociaal mechanisme, en niet iets wat in de grondwet geregeld kan worden.’ (Zie ook het kader op de bladzijde hiernaast.) {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Swannet Westland (Christenunie): ‘Wij zijn niet volledig tegen het Engels.’ ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Hoogleraar staats- en bestuursrecht Tijn Kortmann: ‘Taal verankeren in de grondwet is “soft law”.’ ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Taalkundige Hans Bennis: ‘Het Nederlands ís al een symbool.’ ==} {>>afbeelding<<} ■ Bewustwording De stichting Nederlands, die ten strijde trekt tegen het oprukkende Engels, kende eerder dit jaar de zogeheten Lofprijs toe aan Arie Slob van de ChristenUnie, vanwege de plannen voor de grondwetswijziging. Een andere prijs van diezelfde stichting, de Sofprijs, ging naar het ministerie van Economische Zaken, ‘voor de grote inspanning die het zich heeft getroost om zo Engels mogelijk over te komen’. ‘Ik vind het bespottelijk dat de overheid zich naar de Nederlandse burger toe steeds vaker aanprijst met Engelse kreten’, zegt Arno Schrauwers, voorzitter van de stichting. ‘Het heeft zeker zin om het Nederlands in de grondwet op te nemen, omdat je dan op enigerlei wijze iets hebt om naar te verwijzen. Het moet vooral ook de basis vormen van verdere wetgeving en taalbeleid. Twaalf jaar geleden vond men dat niet zo nodig. Maar ik bespeur nu een omslag, een soort bewustwording. Het zou al nuttig zijn als de overheid zelf door zo'n grondwetsartikel bewuster omgaat met de landstaal, en zich beter realiseert wat het betekent om een eigen taal te hebben en wat voor waarde zoiets heeft.’ Schrauwers ergert zich bijvoorbeeld aan het toenemende Engels in het hoger onderwijs. ‘Een jaar of vijftien geleden was het overgrote deel van wat er in de sociale wetenschappen aan proefschriften gepubliceerd werd, in het Nederlands. Nu is dat allemaal in het Engels. En een groot deel van de tweede fase van de academische opleiding is nu in het Engels. Tweehonderd jaar lang heeft men in de academische wereld met het Nederlands toegekund, er zijn uitstekende geleerden voortgebracht, betere dan in de laatste dertig jaar, schat ik zo. Blijkbaar was het Nederlands toen geen belemmering. Al dat Engelstalige onderwijs geeft een verkeerd signaal: ach, het Nederlands is eigenlijk een beetje tweederangs; als het belangrijk wordt, gaan we in het Engels praten.’ Ook het taalbeleid ten aanzien van immigranten geeft volgens Schrauwers het verkeerde signaal: ‘Het is natuurlijk idioot dat het belang van de Nederlandse taal voor de integratie van niet-westerse immigranten altijd sterk wordt benadrukt, terwijl we het bij westerse im- {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} migranten helemaal niet erg vinden als ze Engels blijven praten. Erger nog, die krijgen niet eens de kans om Nederlands te leren, omdat we zelf voortdurend Engels tegen die mensen willen praten.’ ■ Klein denken Hans Bennis is directeur van het Meertens Instituut, dat wetenschappelijk onderzoek doet naar onder meer taalvariatie, taalverandering en meertaligheid. Bennis is niet bang voor tweetaligheid: zelf publiceert hij even gemakkelijk in het Nederlands als in het Engels. Toch is ook hij wel een voorstander van Nederlands in de grondwet. ‘Niet dat het veel oplevert’, zegt hij. ‘Maar het lijkt me goed, zeker met het oog op de toekomst, om vast te leggen dat je in Nederland gewoon Nederlands mag blijven praten met de overheid, aan het gemeenteloket, aan de grens, enzovoort. Ik vind niet dat al het onderwijs hier in het Nederlands gegeven moet worden, dat lijkt me onzin. Maar ik zou het wel tamelijk treurig vinden als ze in de regio waar ik woon opeens zouden besluiten om alle middelbare scholen Engelstalig te maken, zodat ik mijn kind in de omgeving alleen nog op een Engelstalige school zou kunnen doen.’ Mensen die het Engels helemaal willen terugdringen of moeite hebben met allerlei andere talen die in Nederland gesproken worden, hebben volgens Bennis last van ‘klein denken’. ‘Ik vind het wel goed als mensen tweetalig zijn. In deze wereld behoort het beheersen van het Nederlands en het Engels eigenlijk tot je basispakket. Daarnaast moeten mensen ook hun eigen dialect kunnen spreken, of de taal die ze van huis uit hebben meegekregen - want die taal is belangrijk voor hun identiteit. Het is voor een mens geen enkel probleem om dat allemaal te kunnen en te doen.’ Dat taal een middel is, maar in de grondwet tot symbool zou worden verheven, vindt Bennis geen probleem: ‘Het Nederlands ís al een symbool. Als je aan mensen vraagt: “Wat moeten buitenlanders doen om Nederlander te worden?”, zeggen ze: “Ze moeten Nederlands leren.” Integratie wordt in Nederland opgehangen aan identiteit en taal. Je bent pas Nederlander als je Nederlands spreekt.’ ■ Luchtfietsen Hoe groot is de kans dat die grondwetswijziging er echt door komt? Dat hangt af van de politieke verhoudingen na toekomstige verkiezingen. In deze kabinetsperiode is een gewone meerderheid voldoende om de procedure in gang te zetten. Die meerderheid is er al. In een volgende kabinetsperiode moet het voorstel door een tweederde meerderheid bekrachtigd worden. Bij de huidige politieke verhoudingen zou alleen de steun van de SP al genoeg zijn om dat mogelijk te maken. In het regeerakkoord wordt het initiatief overigens ingeleid met de zinsnede: ‘De overheid bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal.’ ChristenUnie-fractiemedewerkster Westland verduidelijkt dit zo: ‘Dingen kunnen normaler op papier worden gezet. Het idee is: druk je zorgvuldig uit, en in een zo normaal mogelijk Nederlands.’ Hoogleraar staatsrecht Kortmann reageert sceptisch: ‘Dan zou ik tegen de overheid willen zeggen: oefen eerst eens tien jaar zelf. Luchtfietsen noem ik dat. De taal die de overheid zelf gebruikt, is vaak verschrikkelijk, en dat zal echt niet veranderen. Om dan diezelfde overheid te belasten met de zorg voor de taal, dat roept bij mij een intens wantrouwen op.’ Taalwetenschapper Bennis haalt zijn schouders op: ‘Schattig. De overheid als wijze vader. Laten ze de wereld simpeler en eenvoudiger maken. Dan volgt de taal vanzelf wel.’ Taal en grondwet in andere landen Frankrijk De Franse grondwet zegt in artikel 2: ‘De taal van de republiek is het Frans.’ Hetzelfde artikel 2 vermeldt ook de kleuren van de vlag, de titel van het volkslied en de tekst van het nationale devies (‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’). Het Frans wordt in deze context dus nadrukkelijk gepresenteerd als een van de nationale symbolen. Italië In de huidige grondwet wordt het Italiaans niet genoemd. Maar eerder dit jaar aanvaardde het parlement het ‘voorstel’ om aan de grondwet een regeltje toe te voegen: ‘Het Italiaans is de officiële taal van de republiek.’ Dit leidde tot ironische reacties in de internationale pers, zoals: ‘Italië heeft eindelijk een officiële taal... het Italiaans!’ Zover is het nog niet, want dit was pas de eerste stap in de procedure, die net als die in Nederland meerdere stemmingen omvat. In het parlement stemden 361 leden voor, en 75 tegen. De tegenstemmen kwamen van de communisten, die een expliciete vermelding van het Italiaans nog altijd associëren met het centralisme van Mussolini, en van politici uit het Noorden, die voor afscheiding zijn en liever geen Standaarditaliaans spreken. Overigens hebben het Frans en het Duits, de minderheidstalen die nog verder naar het noorden gesproken worden, al bepaalde rechten, en dat blijft zo. België Er is geen grondwet die zo uitgebreid ingaat op taal als de Belgische. Er staat onder meer: ‘België omvat vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied. Elke gemeen- te van het Rijk maakt deel uit van een van deze taalgebieden. De grenzen van de vier taalgebieden kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan bij een wet’ Duitsland De Duitse grondwet zegt niets over het Duits. Taal wordt wel in een van de grondrechten genoemd: niemand mag in Duitsland vanwege zijn geslacht, afkomst, ras, taal, vaderland, geloof of politieke overtuiging benadeeld of bevoordeeld worden. In de Nederlandse grondwet wordt taal in het artikel over discriminatie niet expliciet genoemd. Ook in Duitsland gaan er nu stemmen op om het Duits expliciet in de grondwet te vermelden. Verenigde Staten De grondwet van de VS zegt niets over taal. Wel is in ruim de helft van de Amerikaanse staten bij wet geregeld dat het Engels de officiële taal is, of een van de officiële talen. In een paar staten is er namelijk nog een tweede officiële taal: het Frans (in Louisiana), het Hawaiiaans (Hawaii) en het Spaans (New Mexico). Oost-Timor In de nog jonge grondwet van Oost-Timor wordt gezegd dat álle inheemse talen beschermd worden - een unicum. Wat dit in de praktijk betekent, is niet duidelijk. Het straatarme land heeft geen geld voortaalbeleid. Vanuatu Ook dit land, een eilandengroep in de Stille Oceaan, heeft een unieke grondwet. Het onderscheidt een ‘nationale taal’ (de inheemse taal Bislama), drie ‘officiële talen’ (naast Bislama: Engels en Frans) en twee ‘onderwijstalen’ (Frans en Engels). Bovendien garandeert de grondwet de bescherming van alle overige inheemse talen. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Toe te schrijven aan M. Dommisse - Velp Anneke Brandsma wijst er in het meinummer, in de rubriek ‘Taalergernissen’, op dat het waarderende te danken aan steeds vaker gebruikt wordt in plaats van het verwijtende te wijten aan. In mijn ambtelijk leven nam ik bij het rapporteren over gevoelige kwesties vaak mijn toevlucht tot het neutrale toe te schrijven aan. Dat klinkt wel erg zakelijk, maar dat moest ik ook zijn, tenslotte. Frahááánk Jim Rotteveel - Groningen In het artikel ‘Luisteruh? Boeiuh!’ (Onze Taal oktober 2006) gaat Peter-Arno Coppen op zoek naar de herkomst van het woord boeiuh, dat jongeren gebruiken om duidelijk te maken dat ze iets niet interessant vinden. Een poosje geleden stuitte ik tijdens een feestje op een bijzonder, zeg maar indirect gebruik van dat woord. Buitenstaanders zoals ik, die zich verbaal probeerden in te vechten, kregen bij voortduring ‘frahááánk’ naar hun hoofd geslingerd, een toevoeging die enkel door insiders werd begrepen. Na wat wijn werd ik ingewijd. Het was codetaal waarmee men elkaar te verstaan gaf wie van de buitenstaanders niets te melden had. Met frahááánk werd namelijk verwezen naar de zanger Frank Boeijen. Men bedoelde dus: ‘boeiuh!’ {== afbeelding Frahááánk... boeiuh! ==} {>>afbeelding<<} Frangipane Jack Breedveld - Carvoeiro, Portugal Henk Spaan omschrijft in de mei-aflevering van zijn column frangipane als een ‘taartbodem’: ‘een korst gemaakt van amandelmeel’. Dat klopt niet. Frangipane is een luchtige vulling van amandelspijs, eieren, boter en een beetje bloem, en wordt onder andere gebruikt als vulling in pencees. Lelystad Erwin Wijman - Monnickendam Ed Brand laat in de rubriek ‘Reacties’ in het juninummer weten dat hij niet gediend is van negatief geschrijf en gepraat over Lelystad - dit naar aanleiding van het feit dat ik in mijn artikel over nietszeggende bedrijfsnamen (‘Corus, Coris, Corio, Corbis, Cordares’, Onze Taal april), die namen van de band laat rollen in een fabriek in Lelystad. Maar ik bedoelde dat helemaal niet negatief. Ik verwees ermee naar de euro-opslag in Lelystad (in de volksmond ‘het pakhuis van Dagobert Duck’), die net voor de invoering van de euro in 2002 zo beroemd werd. Bekend met Lizi van Vollenhoven - Voorburg Medici gebruiken vaak de uitdrukking bekend met om te vragen of iemand een bepaalde aandoening of ziekte heeft: ‘Bent u bekend met suikerziekte?’ In de rubriek ‘Taalergernissen’ in het juli/augustusnummer noemde J. Schepel dit gebruik ‘merkwaardig en verwarrend’. Daar ben ik het mee eens. Als medisch student kreeg ik er ook mee te maken. Mijn advies: krijgt u ooit de vraag ‘Bent u bekend met astma?’, houd u dan van de domme en zeg met een uitgestreken gezicht: ‘Ja, daar heb ik weleens van gehoord.’ Als er vervolgens naar uw bekendheid met suikerziekte, platvoeten en hoofdpijn wordt gevraagd, en u steeds beaamt dat u deze aandoeningen wel kent, moet er toch een lichtje gaan branden bij de ondervragende arts. Zo nee, dan is het een hopeloos geval - en daar zijn wij allen bekend mee. Streektaalbeleid [1]: dialect met beleid Camiel Hamans - Anne Vondeling Stichting, Europees Parlement, Brussel/Straatsburg Een vreemde discussie, die Koen Jaspaert en Sjaak Kroon voeren met Marc van Oostendorp over de zin van dialectbeleid. Jaspaert en Kroon hebben in 2006 en recentelijk in Onze Taal (juni 2007) de vrees uitgesproken dat streektaalfunctionarissen en provinciale overheden met hun zorg voor het dialect de eigen taal de nek omdraaien. Zij mikken namelijk te hoog en willen het dialect laten concurreren met de standaardtaal. Dialect is een informele taal, die je in de opvatting van Jaspaert en Kroon het best ook informeel onder elkaar regelt. Als er al een taak weggelegd is voor streektaalfunctionarissen, dan is het om misverstanden over dialecten te bestrijden. Marc van Oostendorp maakt in hetzelfde nummer van Onze Taal terecht bezwaar tegen deze redenering. Niemand probeert dialecten te laten concurreren met de standaardtaal, is zijn antwoord. Streektaalfunctionarissen ondersteunen onder meer mensen die bezig willen zijn met dialect, adviseren over bruikbare spellingen, en helpen bij het opzetten van cursussen. Een vergissing, volgens Jaspaert en Kroon, want zij hebben indertijd, toen het ging over erkenning van streektalen in het kader van het Europees Handvest voor Regionale en Minderheidstalen, pakken papier over de verheffing van Algemeen Geschreven Streektalen moeten doorworstelen. Uit die ervaring komt waarschijnlijk de frustratie van Jaspaert en Kroon voort. Indertijd, toen het ging over de aanvraag voor de erkenning van het Zeeuws, is de Nederlandse Taalunie gevraagd om advies. Jaspaert en Kroon hebben in hun respectievelijke rollen voor de Taalunie negatief geadviseerd. Dit omdat het handvest expliciet erkenning van dialecten uitsluit. Ontegenzeggelijk is het waar dat aanvragen in het kader van het handvest met een papieren humbug gepaard gaan, zoals dat altijd het geval is als er ambtenarij in het spel is. Maar die papieren werkelijkheid heeft niets te maken met de dagelijkse realiteit van het werk van mensen in het veld, zoals streektaalfunctionarissen. Oud-top-ambtenaar Jaspaert moet dat weten. Daarin kan dus niet de verklaring liggen voor de negatieve houding van Jaspaert en Kroon tegenover dialectbeleid. Die kan ei- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} genlijk ook niet voortkomen uit hun houding ten opzichte van het handvest, want dat doet niets anders dan de rechten van minderheden verdedigen. Nogal wat sprekers van regionale en minderheidstalen zien hun taal als een deel van hun identiteit, net zoals anderen dat zien in hun geloof, seksuele voorkeur, haarkleur of afkomst. Als die identiteit bedreigd wordt, voelt men zich ongemakkelijk. Geen wonder dat er in dit verband grote woorden gebruikt worden. De dagelijkse praktijk is vanzelfsprekend veel trivialer. Dialectgenootschappen en subsidiegevers proberen gewoon de achteruitgang van het dialect, en dus de bedreiging van de identiteit, tegen te gaan. Daar kan niemand tegen zijn. Dus moet de verklaring elders gezocht worden. Misschien in de tijd dat de Taalunie zich onder leiding van Jaspaert uitsprak tegen erkenning van het Zeeuws. Toen is immers door de Taalunie ook geprobeerd de erkenning terug te draaien van bijvoorbeeld het Limburgs. Deze was indertijd tot stand gekomen op advies van de dialectoloog Weijnen, maar buiten de Taalunie om. Jaspaert en de zijnen hechtten minder waarde aan diens taalkundige argumenten dan aan het politieke feit dat Belgisch Limburg het Limburgs niet wilde erkennen. België heeft namelijk het handvest nooit ondertekend. Begrijpelijk: België heeft al drie landstalen, en als daar nog erkende minderheidstalen bij komen, wordt het helemaal hopeloos met de taalpolitiek. Maar om nu Belgische taalpolitiek Nederlands dialectbeleid te laten bepalen, dat gaat heel ver. Streektaalbeleid [2]: toelichtingen op straatnaambordjes M.C. Herz - Eindhoven In het juninummer geven zowel Koen Jaspaert en Sjaak Kroon als Marc van Oostendorp hun mening over het Nederlandse streektaalbeleid (‘Gaat streektaalpolitiek te ver?’). Hierin heeft Van Oostendorp het ook over de toelichtingen die soms onder straatnamen staan: ‘Wie de weg wil weten, koopt niets voor dergelijk geleuter; weg ermee!’ Natuurlijk bedoelt hij dit ironisch, maar ik ben toch benieuwd wat hij zou zeggen als hij in Eindhoven in de wijk Oude Gracht zou zijn. Daar zijn alle straatnamen ontleend aan de Griekse mythologie en op ieder bordje staat ‘naam uit de letterkunde’. Restaurantnamen Erwin Wijman - Monnickendam René Appel meldt in de aprilaflevering van de rubriek ‘Gesignaleerd’ dat steeds meer Amsterdamse restaurants een naam hebben die ‘eenlettergrepig en quasi-Oudhollands’ is. In mijn eerder dit jaar verschenen boek De bedrijfsnamenfabriek komt die ontwikkeling ook aan bod. Een mogelijke verklaring is dat de slowfoodtrend, met zijn bijzondere aandacht voor ambachtelijke, eenvoudige, pure en ouderwetse ingrediënten en smaken, zich weerspiegelt in de naamgeving van restaurants. Een en ander zou goed te plaatsen zijn in een door trendwatchers voorspelde renaissance van regionale en ambachtelijke producten, omdat mensen behoefte hebben aan houvast en herkenbaarheid, als een reactie op de globalisering. {== afbeelding Restaurant Kip in Rotterdam: slowfoodtrend? Foto: Diederik Beltman ==} {>>afbeelding<<} Een tientje voor taal Stichting lout Tussen de twee wereldoorlogen werd Onze Taal opgericht om op te komen voor het Nederlands. Een van de medewerkers van het eerste uur was de Nederlandse ambassadeur in Canada, mr. F.E.H. Groenman (1883-1943). Hij koesterde een bijzondere liefde voor zijn taal en vreesde Duitse invloed. Hij bestemde een legaat van 100.000 gulden voor de oprichting van een fonds dat onder de naam Let Op Uw Taal (LOUT) vooral de insluiping van germanismen moest tegengaan. In 1983 werd de Stichting LOUT daadwerkelijk opgericht. De doelstellingen werden aangepast: de bevordering van het gebruik van goed en creatief Nederlands en het tegengaan van onnodige invloeden van andere talen door mensen te steunen die zich in binnen- en buitenland voor onze taal inzetten. Uit een door de stichting gesubsidieerd onderzoek bleek bijvoorbeeld dat het Engels in Nederlandse reclames door de meeste mensen niet of verkeerd begrepen wordt. De stichting subsidieert verder scholen en vakgroepen Nederlands in het buitenland (met name in Oost-Europa) door hun een boekenbudget te geven, het uitgeven van tweetalige woordenboeken (bijvoorbeeld Nederlands-Tsjechisch), en taalwedstrijden op hbo's. Ook heeft zij de Groenmantaalprijs in het leven geroepen, waarmee een programmamaker of presentator van radio of tv in Nederland of Vlaanderen bekroond wordt die uitblinkt door zijn of haar goede en creatieve Nederlands. Prijswinnaars waren tot nu toe Paul Witteman, Martine Tanghe, Frits Spits, Jan Mulder, Kees van Kooten, Ivo de Wijs en Freek de Jonge. Voor het realiseren van deze doelstellingen is meer geld nodig dan de rente van het kleine kapitaal. U steunt ons werk door donateur van LOUT te worden. Stort (minimaal) €10,- op gironummer 57 60 43 ten name van de Stichting Let Op Uw Taal in Den Haag. {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Groter aanbod aan taaladvies Taaladviesdienst Al ruim twintig jaar ontvangen leden van Onze Taal niet alleen het tijdschrift, maar kunnen ze ook bij de Taaladviesdienst terecht voor antwoord op al hun vragen over het Nederlands. De komende maanden breidt de dienst zijn aanbod flink uit: er komen nieuwe boeken, meer cursussen en ruimere openingstijden. ■ Cursussen In mei en juni hebben we bij wijze van proef acht cursussen over spelling en formuleren gegeven in het pand van Onze Taal in Den Haag. Er was veel animo voor: alle cursussen waren volgeboekt. De 110 deelnemers en de vijf taaladviseurs is het zó goed bevallen dat we volgend voorjaar opnieuw taalcursussen zullen aanbieden. De thema's zijn dan onder meer werkwoordspelling, leestekens en ontleden. Naast de standaardcursus (schoolkennis ophalen, dagelijkse problemen oplossen) geven we als daar belangstelling voor is ook specialistischer cursussen. De cursussen zijn toegankelijk voor iedereen; leden genieten voorrang en betalen minder. In het januarinummer van 2008 leest u meer over de tijden en prijzen. ■ Taaladvies Leden van het Genootschap Onze Taal kunnen hun taalvragen per e-mail aan de Taaladviesdienst sturen; die worden in principe binnen vijf werkdagen beantwoord. De telefonische adviesdienst is voor iedereen bereikbaar. Vanaf nu gelden ruimere openingstijden: 's ochtends van 10.00 tot 12.30 uur en 's middags van 14.00 tot 15.30 uur kunt u uw vragen voorleggen aan de adviseurs. Het telefoonnummer is 0900 - 345 45 85 (80 cpm). De adviezen van de Taaladviesdienst zijn binnenkort ook in boekvorm verkrijgbaar: volgende maand verschijnt de Taal-top-100 (zie de lezersaanbieding op blz. 242). Eind oktober komt bovendien een boekje met dicteewoorden uit: De dikke drieduizend dicteewoorden. Meer informatie vindt u in de volgende nummers van Onze Taal. {== afbeelding De Taaladviesdienst beantwoordt al ruim twintig jaar taalvragen, ook telefonisch. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Verantwoord genieten Redactie Onze Taal Jan Kuitenbrouwer heeft gelijk. In het juli/augustusnummer van Onze Taal trekt hij in een artikel getiteld ‘Het Genotschap Onze Taal’ ten strijde tegen wat hij het ‘academisch gildedenken’ noemt: ‘De líéfde voor de taal, daar gaat het uiteindelijk om. Om de schoonheid, de poëzie, de muziek, de rijkdom en het raadsel van de taal. Om het genót van taal.’ Zo is het. Wie zou hiertegen kunnen zijn? Toch zou uit Kuitenbrouwers artikel gemakkelijk de indruk kunnen ontstaan dat de redactie van Onze Taal gedomineerd wordt door academische zuurpruimen die niets liever doen dan op alle taalkundige slakken zout leggen, waardoor het ware genieten in de verdrukking zou raken. Klopt dat beeld? Wij zijn natuurlijk niet de meest aangewezenen om hierover te oordelen, maar toch: dat valt volgens ons best mee. Inderdaad staat er in het colofon van het blad dat het Genootschap Onze Taal zich ten doel stelt om ‘op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht (te) geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen’, maar dat betekent alleen dat het een het ander niet mag uitsluiten. ‘Taalkundig verantwoord’ is zeker niet belangrijker dan ‘prettig leesbaar’. Maar wat is er dan gebeurd, dat Kuitenbrouwer zo van leer trekt? Vorig jaar had hij in zijn Onze Taal-column iets geschreven over het ‘Raadsel van Ont-’: het feit dat onthullen en ontbloten min of meer hetzelfde is, terwijl verhullen en bloot maken juist tegengesteld zijn. En de redactie had hem nadat hij het stukje had ingeleverd gewezen op een artikel in Onze Taal van een aantal jaren geleden waarin die kwestie werd besproken. Het ‘Raadsel van Ont-’ bleek door de taalkunde al te zijn opgelost. Het stond inmiddels allemaal netjes en zonder enig voorbehoud uiteengezet in de Algemene Nederlandse Spraakkunst, en daarop was dat Onze Taal-artikel dan ook gebaseerd. Mag je als columnist dan geen raadsels beschrijven die al zijn opgelost? Moet je de hele taalkundige literatuur uitje hoofd kennen als je een stukje in Onze Taal wilt schrijven? Natuurlijk niet. Als columnist mag je al bijna helemáál schrijven wat je wilt. Maar het is wel de taak van de redactie om de auteurs van taalkundige informatie te voorzien. Nogmaals: Kuitenbrouwer heeft gelijk. Het Genootschap Onze Taal moet vooral een ‘genotschap’ zijn, en taalkundig verantwoorde stukken lopen snel het risico ongenietbaar te worden. Er zijn maar weinig auteurs die aantrekkelijk over taalkwesties kunnen schrijven. Gelukkig doen velen van hen dat in Onze Taal. Sommigen hebben zelfs een column. {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Rauwdouwer/rouwdouwer ? Wat is de juiste spelling? Rouwdouwer, rauwdouwer of nog iets anders? ! Rouwdouwer en rauwdouwer zijn allebei juist. Zowel het Groene Boekje (2005) als het Witte Boekje (2006) noemt deze twee vormen. In de praktijk komt de spelling met ou iets vaker voor dan die met au. Opvallend is wel dat rouwdouwer/rauwdouwer niet in de grote Van Dale (2005) is opgenomen; daarin staat alleen rouwdouw (dus zonder -er), dat overigens hetzelfde betekent: ‘ruwe persoon’. Het woord is ontleend aan het Engels: row-dow of row-de-dow betekent ‘tumult, gevecht’. Er is geen duidelijke (etymologische of anderszins taalkundige) reden om voor au dan wel ou te kiezen bij het weergeven van de au-klanken in een leenwoord. Rouwdouw(er) ziet er in geschreven vorm misschien iets mooier uit, vanwege de herhaling van de combinatie ouw. Maar wie het begrip associeert met rauw in de betekenis ‘ruw, wreed’, zal eerder geneigd zijn rauwdouwer te schrijven. In oudere teksten is soms rauwdauw(er) te vinden, met twee keer au, maar die variant wordt in hedendaagse woordenboeken niet vermeld. Kundige of deskundige ? In het vorige nummer van Onze Taal klaagde iemand in ‘Taalergernissen’ over woorden die eindigen op deskundige. Is dat des- inderdaad overbodig? ! Nee, niet altijd. Zowel met -kundige als met -deskundige kunnen persoonsaanduidingen gevormd worden. De woorden milieukundige en milieudeskundige komen bijvoorbeeld naast elkaar voor, evenals onderwijsdeskundige en onderwijskundige, taaldeskundige en taalkundige, etc. In al deze gevallen gaat het om iemand die kundig is op een bepaald terrein. Maar er is een subtiel verschil. De vormen op -kundige zijn afleidingen van woorden op -kunde en geven aan dat iemand in de bedoelde ‘kunde’ geschoold is: een milieukundige heeft milieukunde gestudeerd, een taalkundige taalkunde en een onderwijskundige onderwijskunde. Bij de woorden met -deskundige is dit verband minder sterk. Een milieudeskundige kan bijvoorbeeld ook een arts zijn, die zich in haar vrije tijd in het milieu verdiept heeft zonder het vak milieukunde gestudeerd te hebben. Iemand die als hobbyist de sterren bestudeert (en er daardoor veel van weet), kunnen we een sterrendeskundige noemen. Combinaties met -deskundige zijn dan ook geen afleidingen van iets als -deskunde, maar samenstellingen van twee zelfstandig naamwoorden. Het woorddeel des- is in oorsprong de tweede naamval van het aanwijzend voornaamwoord dat en moet hier worden opgevat als ‘wat dat betreft’. Deskundig betekent dus eigenlijk ‘kundig wat dat betreft’; als zelfstandig naamwoord is deskundige synoniem geworden met expert, kenner. Komma's rond bijstellingen ? ‘Bij de plechtigheid waren de burgemeester, de heer Jansen en een wethouder aanwezig.’ Ontbreekt hier nog een komma? ! Als bedoeld is dat de burgemeester en de heer Jansen dezelfde persoon zijn, moet er een komma worden toegevoegd: ‘de burgemeester, de heer Jansen, en een wethouder’. Maar als het om drie personen gaat (de burgemeester plus de heer Jansen plus een wethouder), hoort die komma er niet te staan. In het eerste geval, dus als de heer Jansen de burgemeester is, is de heer Jansen een zogeheten bijstelling bij de burgemeester: een woordgroep die meer informatie geeft over datgene wat er direct voor staat. Als de zin wordt uitgesproken, heeft de bijstelling vaak een iets lagere toonhoogte, en ervoor én erna klinkt een korte pauze. In geschreven taal worden de pauzes weergegeven met komma's. Een paar voorbeelden: -Mijn buurman, een Pool, spreekt goed Nederlands. -Haar werk, het controleren van printers, biedt haar weinig uitdaging. -Deze auteur, iemand met veel fantasie, heeft al veertig boeken geschreven. De noodzakelijke komma na de bijstelling de heer Jansen heeft overigens tot gevolg dat er een komma voor en komt, en veel mensen hebben geleerd dat dat niet juist zou zijn. Er is echter geen enkele taalkundige reden waarom er voor en geen komma zou mogen staan. Alleen in (korte) opsommingen wordt de komma voor en afgeraden: ‘Ik hou van spruitjes, andijvie, en broccoli’ is dus niet juist. ‘Ik zou het niet weten’ ? Regelmatig hoor ik quizdeelnemers op televisie antwoorden met ‘Ik zou het echt niet weten.’ Waarom zeggen ze niet gewoon ‘Ik weet het niet’? ! Wat de betekenis betreft is zou inderdaad overbodig. Toch heeft het een (vooral communicatieve) functie. Zullen is een zogeheten ‘modaal werkwoord’: het vertelt iets over de houding, het oordeel of het gevoel van de spreker (of schrijver). Het kan bijvoorbeeld wat voorzichtiger overkomen. {== afbeelding Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) geven onder meer de volgende voorbeelden: -Zou je de deur even dicht willen doen? (‘Doe de deur dicht.’) -Ik zou het niet durven zeggen. (Bedoeld is: ‘Ik weet het niet.’) -Ik zou niet weten wat ik erop tegen zou moeten hebben. (‘Ik kan het echt niet bedenken.’) -Ik zou me schamen als ik jou was. (Simpel gezegd: ‘Schaam je!’) ‘Ik zou het niet weten’ betekent over het algemeen zoveel als ‘Ik kan het écht niet bedenken, ik kan er écht niet op komen (hoe ik mijn best ook doe).’ Het komt dan voorzichtiger over: de spreker laat merken dat hij het vervelend vindt dat hij er niet op kan komen (hetzij voor zichzelf, hetzij voor de aangesprokene). Daardoor klinkt het vaak ook net wat beleefder dan het korte, neutralere ‘Ik weet het niet.’ Meer taaladviezen? Op de website van Onze Taal worden zo'n elfhonderd taalkwesties besproken: www.onzetaal.nl/advies. Congres Onze Taal Het tweejaarlijks publiekscongres van Onze Taal zal dit jaar gehouden worden op zaterdag 8 december in de Jaarbeurs te Utrecht. Het congres is de afsluiting van het jubileumjaar waarin het genootschap zijn 75-jarig bestaan viert. Onder de titel ‘Onze taal, onze toekomst’ staan die dag de toekomstverwachtingen voor het Nederlands centraal. In het oktobernummer van Onze Taal zult u het congresprogramma en een aanmeldingskaart aantreffen. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: CBS Outdoor ==} {>>afbeelding<<} ‘Eerbied voor de Schepper én het schepsel’ Portret van de negentigjarige Bond tegen het vloeken Jan Erik Grezel De Bond tegen het vloeken viert deze maand zijn negentigjarig bestaan, maar lijkt bepaald niet uit de tijd te zijn: het aantal donateurs is de afgelopen vijftien jaar maar liefst verdubbeld. De bond timmert aan de weg met onderzoek, scholenwerk en acties, zoals de bekende stationsposters. Portret van een vereniging die uniek is in de wereld. ‘Spreek vrijmoedig over God, maar misbruik nooit Zijn Naam’, staat er op het emaillen bordje aan de muur van het apk-station in Veendam. ‘Die heb ik nog aan mijn allereerste baantje in een oude busgarage overgehouden’, wijst keurmeester De Jong glunderend. Aan een andere wand hangt de bekende papegaaienposter uit de jaren tachtig: ‘Vloeken is aangeleerd! Word geen naprater.’ De Jong is een van de 33.000 donateurs van de Bond tegen het vloeken, de enige vereniging ter wereld die zich actief inzet voor taalgebruik zonder godslasteringen. Zijn die bordjes en posters nodig? ‘Ik vind van wel’, zegt hij. ‘Gevloek gebeurt vaak achteloos, mensen gebruiken de naam van Jezus als stopwoordje. Of als krachtterm. Soms zeg ik er wat van.’ In het kantoortje in een afgeschoten hoek van de propere garage wacht ik geduldig tot de keurmeester klaar is met zijn inspectie van mijn auto. Hier doet mevrouw De Jong de administratie. Op de zijkant van een bak ‘uitgaande post’ lees ik dezelfde aansporing om geen misbruik te maken van Gods naam. ‘Het doet mij zeer als er gevloekt wordt,’ zegt mevrouw De Jong, ‘het betreft mijn hemelse Vader. Maar daarnaast vind ik het grof en lelijk. In de Bijbel staat er ook zoiets als: “Broeders en zusters, onthoudt u van grof taalgebruik.” Ik ben even vergeten waar dat precies staat.’ Hoe reageert zij als hier iemand begint te gvd'en omdat z'n auto is afgekeurd? ‘Dan zeg ik: “Doe dat maar buiten” of “Weet je wel wat je zegt?” Mensen verontschuldigen zich meestal als ze zich realiseren dat ze vloeken. Gelukkig gebeurt dat heel weinig. De bordjes en stickers doen hun werk.’ ■ Vloekmonitor Garages, voetbalvelden, kazernes en kroegen zijn de plekken waar het meest gevloekt wordt volgens onderzoek van de Bond tegen het vloeken. Deze maand bestaat de bond negentig jaar. Dat wordt gevierd met onder meer een symposium onder de titel ‘Vloeken als een Hollander’. Bekende Nederlanders als Antoine Bodar en SGP-Tweede Kamerlid Kees van der Staaij zullen daar spreken over de religieuze, juridische en culturele aspecten van godslastering. Op het symposium wordt het nieuwste boekje van de bond gepresenteerd, waarin vrijwel alle politieke partijen hun standpunt uiteenzetten over het onderwerp vloeken. De bond zit in de lift. De afgelopen vijftien jaar is het aantal donateurs verdubbeld. Waaraan is die groei te danken? ‘Onze activiteiten zijn aanmerkelijk verbreed’, zegt Rijk van de Poll in {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn nieuwe kantoor aan de rand van Veenendaal. Hij is sinds 1985 directeur van de bond. ‘Vroeger gebeurde het werk fragmentarisch. We kregen bijvoorbeeld klachten binnen over een radio- of tv-programma. Dan schreven we als bond een brief naar de desbetreffende omroep. Acties van de bond waren er dus naar gelang het aantal klachten. Nog steeds schrijven we veelvuldig zulke brieven, vooral naar redacties van omroepen en dag- en weekbladen. Maar tegenwoordig hebben we ook de “vloekmonitor”. We laten TNS NIPO onderzoek doen naar het taalgebruik op alle Nederlandse tv-zenders. In een jaar tijd worden driemaal een week lang alle vloeken in tv-programma's geturfd. Dat is een omvangrijk en duur onderzoek. Als de monitor verschijnt, krijgen we veel publiciteit. Dat past in ons streven naar bewustwording: we willen graag dat Nederlanders beter gaan beseffen wat hun taalgebruik teweeg kan brengen. Er is steeds meer verbaal geweld. En verbaal geweld gaat vaak vooraf aan fysiek geweld.’ Bond tegen het vloeken De Bond tegen het vloeken is in 1917 opgericht. Als doel werd gesteld: de strijd aanbinden ‘onder alle rangen en standen van ons volk tegen het groote kwaad van het vloeken’. De antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper, aan wie advies werd gevraagd, vond de naam van de bond te vlak. Hij wilde dat de heiligheid van Gods naam erin voorkwam. Zo werd ‘de Bond’ uiteindelijk ‘de Bond tegen het schenden door het vloeken van Gods heiligen Naam’. Eind 1917 had de bond 1700 leden. De bond richtte zich al meteen op de kazernes - in het leger werd en wordt veel gevloekt - en was actief op de spoorwegstations, waar veel mensen passeren. Het aantal leden groeide gestaag. Nog altijd kennen veel mensen de bond vooral van de ‘stationsposters’. In de naoorlogse jaren had de bond een ijverig pleitbezorger in de persoon van secretaris Laarman. Legendarisch is zijn optreden in een show van Mies Bouwman uit 1966. Gevraagd naar alternatieven voor een rauwe vloek (een vraag die bondsmensen áltijd gesteld wordt volgens directeur Van de Poll) zei hij spontaan met krachtige stem: ‘Ródodéndron.’ Jarenlang is de bond geïdentificeerd met ‘de man van Rododendron’. Overigens waren veel mensen van de bond niet gelukkig met deze opwelling, vanwege de klank- en klemtoonovereenkomst met Nederlands ergste vloek. De bond telt in het jubileumjaar 2007 bijna 33.000 donateurs. Behoren die vooral tot het protestants-christelijke volksdeel? Directeur Van de Poll: ‘We noteren niet de kerkelijke gezindte van onze donateurs. Misschien zijn er ook wel buitenkerkelijken donateur. En de eerste school die bij ons het bordje “Taalbewuste school” bestelde, was een katholieke!’ ■ Bastaardvloeken De laatste keer dat de vloekmonitor verscheen was afgelopen mei. ‘Opnieuw meer grove taal op Nederlandse buis’, kopte menige krant op basis van het persbericht van de bond. BNN staat ook deze keer bovenaan als omroep met de meeste ‘grove taaluitingen’. Het programma waarin het meest gevloekt wordt, is echter Jemen!, van RTL 5. {== afbeelding Rijk van de Poll, directeur van de Bond tegen het vloeken. Foto: Jan Erik Grezel ==} {>>afbeelding<<} Waar gaat het de bond nu eigenlijk om: vloeken, van oudsher gedefinieerd als ‘het ijdel gebruik van Gods naam’, inclusief bastaardvloeken als jeetje en goh? Of ook grof taalgebruik als schuttingwoorden en verwensingen? Van de Poll: ‘Onze belangrijkste taak blijft de strijd tegen godslastering. Maar in de statuten is nu ook opgenomen dat wij ons sterk maken voor taalgebruik zonder kwetsende, grove en obscene woorden. Het gaat om het tonen van eerbied voor God én de medemens, de Schepper én het schepsel.’ In de vloekmonitor wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen vloeken enerzijds en grove taal (scheldwoorden, schuttingtaal en verwensingen) anderzijds. Zo is goed te zien dat het aandeel vloeken ongeveer twintig procent is van het geheel. ■ Jongeren De bond groeit, maar het gevloek en gescheld neemt ook toe. Is er een verband? Of is het werk van de bond juist dweilen met de kraan open? ‘Je zou kunnen zeggen dat het nog veel erger zou zijn als wij ons werk niet zouden doen. Rond de zeventig procent van de Nederlanders ergert zich aan gevloek. Dat komt uit onze enquêtes naar voren. Opvallend is dat dit percentage de afgelopen vijftien jaar licht is gestegen. In de meeste gezinnen wordt scherp gelet op het vloekgedrag van de kinderen. Dus ook in gezinnen waar het geloof geen rol speelt. De toename van grof taalgebruik op tv kan ik niet precies verklaren. Maar als je bedenkt dat jongerenzender BNN een nieuwe omroep is en dat daar het meest gevloekt wordt, zou dat een deel van de verklaring kunnen zijn.’ Van de Poll doelt op enquêtes waaruit steeds weer blijkt dat het de jongeren zijn die het vaakst vloeken. Vandaar dat de bond zich vooral op hen richt. Jongeren storen zich ook het minst aan gevloek van anderen. ‘Ik heb een gesprek met de voorzitter van BNN gehad over het terugdringen van het gevloek in hun programma's. Hij verweerde zich met de uitspraak: “Dat hoort nu eenmaal bij ons.”’ Jongeren probeert de bond vooral te bereiken via gastlessen. Sinds 2001 zijn er scholenwerkers in dienst. Zij verzorgen op uitnodiging van basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs lessen over grof taalgebruik. Dat zijn overigens vaker openbare scholen dan scho- {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} len voor bijzonder onderwijs. Wat doen zij precies in die gastlessen? ‘Ik begin heel breed’, zegt Kees Hazeleger, verantwoordelijk voor de lessen op de basisscholen. ‘Eerst praten we over grof taalgebruik. Dan zoek ik iets wat de leerlingen raakt. Dat kunnen bijvoorbeeld verwensingen zijn met verwijzingen naar ziektes, zoals kanker. Of bijvoorbeeld het scheldwoord schele. Daardoor moeten de leerlingen zich ervan bewust worden dat bepaalde woorden kwetsend kunnen zijn. Zo komen we langzamerhand op een lijstje van gevoelige gebieden: afkomst, huidskleur, handicap. Meestal vinden ze dat religie daar ook onder valt.’ {== afbeelding Illustratie: Matthias Giesen ==} {>>afbeelding<<} ■ Mongool ‘Ook leren de kinderen in die lessen veel over de letterlijke betekenis van vloeken en grove taal’, zegt Sjors van der Kraan, namens de bond scholenwerker voor het voortgezet onderwijs. ‘De meesten weten echt niet dat “tering” een ziekte is, laat staan dat het tuberculose is. Het woord mongool wordt vaak onnadenkend gebruikt. Laatst vertelde een jongen in mijn les dat hij een broer heeft met het syndroom van Down. Hij zei dat zo'n scheldwoord hem heel diep kwetst. Zijn verhaal maakte indruk.’ Hazeleger: ‘Wat de gvd-vloek precies betekent, weten ze ook niet. Toen ik “De meesten weten echt niet dat “tering” een ziekte is, laat staan dat het tuberculose is.” eens had uitgelegd dat het eigenlijk “God, verdoem mij” is, zei een jongen: “Oef, dat ga ik dus niet meer gebruiken. Ik wil geen risico lopen. Stel je voor dat God wél bestaat!”’ Van der Kraan: ‘We sluiten in de lessen zo veel mogelijk aan bij de actualiteit. Vorig jaar was de belediging blinde tyfushond uit de mond van toenmalig Ajax-speler Wesley Sneijder voorpaginanieuws. Hij zou dat tegen de scheidsrechter hebben gezegd. Het was goed voor rood. Een prima aanleiding voor een les over grof taalgebruik. Op vmboscholen probeer ik een link te leggen met hun aanstaande stage. “Als je straks in een bloemenzaak staat en voortdurend loopt te vloeken, dan krijg je echt problemen met je klanten en je baas.”’ Worden de scholenwerkers in hun lessen weleens uitgedaagd of getreiterd, bijvoorbeeld doordat de stoersten van de klas met opzet gaan vloeken? Hazeleger: ‘O ja, dan komen ze al vloekend binnen en gaan ze het hele repertoire af. Hoe ik reageer? “Ik hoor het al, ik kom hier niet voor niets.” Of ik zeg uitdrukkelijk: “Ik hoorde net...” en dan noem ik alle vloeken op. Dat vinden ze dan zo vreemd dat ze meteen geboeid zijn.’ En hoe gaat het op zwarte scholen? Staan moslims anders tegenover vloeken? Van der Kraan: ‘In de islamitische wereld wordt Allah erg veel aangeroepen. Vaak oprecht en gemeend, maar soms ook wel op een wat sleetse manier. Daar praten we over. Verder zie ik tijdens mijn presentaties niet veel verschil tussen kinderen van witte en zwarte scholen. Wat bij moslims nog weleens gevoelig ligt, is de verwensing met ziektes. De naam van een ziekte is soms omgeven met een soort magie. Ziektes moet je niet noemen, anders zou je die kunnen krijgen.’ ■ Theo van Gogh En wat is het effect van het scholenwerk? ‘Ook daarbij gaat het in eerste instantie om “bewustwording”’, zegt Van de Poll. ‘En dat is moeilijk te meten. De reacties zijn veelal positief. Sommige onderwijsinstellingen bestellen bij ons het nieuwe bordje “Taalbewuste school”, dat als ondertitel heeft: “Wij letten op ons taalgebruik en behandelen elkaar met respect”. We hopen dat daar ook een positief effect van uitgaat.’ De bond opereert behoedzaam en voorkómend. Een van de stickers die de bond verspreidt, is een gele kaart: ‘Dit is een vriendelijke waarschuwing: Vloek niet!’ In de strijd tegen vloeken en grof taalgebruik lijkt de bond het goede voorbeeld te willen geven. Zou de bond niet wat meer op de barricaden moeten? Strijden voor de invoering van piepjes bij tv-programma's? De politiek oppoken tot aanscherping van de wet? Had minister Plasterk onlangs niet zijn zorgen geuit over het toenemende grove taalgebruik? Van de Poll: ‘Voor die piepjes voelen de omroepen niets, te {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} veel gedoe. En de politiek is uiterst terughoudend. Wettelijke maatregelen die mensen zouden verbieden om bepaalde dingen te zeggen, staan op gespannen voet met vrijheden. Bovendien willen wij als bond niet te moralistisch en betuttelend zijn. Natuurlijk is er wetsartikel 147, dat “smalende godslastering” strafbaar stelt. Dat is een artikel uit 1932, ontworpen door de grootvader van de huidige minister Donner. Het probleem is de handhavingsmogelijkheid. Je kunt iemand alleen vervolgen als je kunt aantonen dat hij de bedoeling heeft gehad om God te lasteren. Een jaar of tien geleden hebben we een klacht ingediend tegen een column van Theo van Gogh in HP/De Tijd. Hij had Jezus Christus als “de rotte vis van Nazareth” bestempeld. Die zaak is tot aan het Europese Hof uitgevochten, maar voor ons zonder resultaat. Het wetsartikel blijkt een lege huls.’ Toch een zinloze strijd? ‘We proberen het kwaad te beteugelen. Het vloeken valt nooit helemaal uit te roeien. Dat is ons bestaansrecht.’ In het kantoortje van het apk-station komt keurmeester De Jong mij het slechte nieuws brengen. Mijn auto is gewogen en te licht bevonden. Als ik al de neiging zou hebben om te gaan vloeken, dan laat ik dat hier wel uit mijn hoofd. Ik reken af bij mevrouw De Jong. ‘Trouwens, dat citaat over grof taalgebruik staat ergens in Hebreeën, in het Nieuwe Testament. Ik zal het thuis eens nakijken in mijn concordantie.’ Ze wrijft met de vingertoppen over haar voorhoofd. ‘Goh, dat ik dát niet meer weet!’ Zie ook www.bondtegenvloeken.nl. {== afbeelding De Bond tegen het vloeken heeft al veel verschillende reclamecampagnes gevoerd. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Ver boven m'n bed Mijn broertjes en ik speelden thuis met Meccano. Nee. Bij het bouwen van technische installaties maakten mijn broertjes en ik gebruik van het Meccano-systeem. Dat klinkt beter. Hoe dan ook, ik was gek op Meccano, en in mijn liefde voor dit almachtige constructiesysteem ging ik soms zo ver dat ik het blikken sigarendoosje waarin de boutjes en moertjes bewaard werden omkieperde en op elk boutje, één voor één, een moertje draaide, zodat ik later geen tijd hoefde te verliezen met twee handelingen. Het leek mij leuk u dit te vertellen, maar het heeft nog een andere reden. Iets dergelijks doen wij soms namelijk met taal. Soms pakken wij een boutje en komt het moertje mee. Steeds meer mensen schijnen te denken dat het woord voor ‘iets specifieks dat iets algemeens illustreert’, voorbeeldfunctie is, en niet voorbeeld. Let er maar eens op. Zinnen als: ‘Een koektrommel, ik noem maar iets, als voorbeeldfunctie.’ ‘Dus wij gebruiken alleen spaarlampen.’ ‘Als voorbeeldfunctie?’ ‘Ja precies, als voorbeeldfunctie.’ Het moertje zit nog op het boutje. Twee dingen die zo bij elkaar horen dat ze één zijn geworden. Nadat de KRO eind jaren zeventig een aantal jaren achter elkaar de Ver van mijn bed show had uitgezonden, een stichtelijk-verstrooiend programma over ontwikkelingshulp, zeiden sommige mensen niet meer dat iets ‘ver van hun bed’ was, zoals de uitdrukking luidt, maar ‘een ver-van-mijnbed-show’. In een reconstructie door Vrij Nederland van de aanslag op Thomas van der Bijl, een Amsterdamse crimineel en cafébaas die in opdracht van Willem Holleeder zou zijn geliquideerd, viel laatst te lezen dat een van de beoogde executeurs zich bij nader inzien terugtrok omdat de operatie naar zijn eigen zeggen een ‘boven-m'n-bed-show’ was. Zoals op televisie vaak te zien is, worden verhoren met dit soort wetsovertreders tegenwoordig op band opgenomen, en vermoedelijk hebben we hier te maken met een luisterfout. De transcripteur, of hoe zo iemand offcieel heet, dacht aan de Ver van mijn bed show, terwijl het aannemelijker is dat de klusjesman probeerde duidelijk te maken dat de operatie hem boven de pét ging, al kun je je afvragen wat er zo moeilijk te begrijpen is aan het doodschieten van een caféhouder. De zegswijze kan natuurlijk ook bedoeld zijn als eufemisme voor ‘te gevaarlijk’, een verwisseling van brains en guts, zogezegd. Want een ‘boven-m'n-bed-show’, wat zou iemand daarmee hebben kunnen bedoelen? Hij was zó'n vurig bewonderaar van Holleeder dat hij op zijn slaapkamer een foto van hem aan de muur had? Hij was bang zelf binnenkort boven iemands bed te hangen, als bidplaatje? Nee, een boven-m'n-pet-show, dat moet het geweest zijn. Geen onaardige vondst. Het moertje zat nog aan het boutje en daar blijk je dan ook weer iets anders mee te kunnen doen. Dat wordt de deurknop voor de kiepwagen; ik noem maar een van de vele Meccano-projecten die mijn collega-ingenieurs en ik destijds gerealiseerd hebben. Jan Kuitenbrouwer {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Bargoens [4] Hoteldebotel en gozer Ewoud Sanders Het Bargoens was vroeger de lingua franca van de zelfkant. De meeste woorden uit die oude dieventaal zijn inmiddels verdwenen, maar enkele hebben het tot de standaardtaal geschopt. Hoe is ze dat gelukt? Taalhistoricus Ewoud Sanders gaat het na in deze tweemaandelijkse serie. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Vraag mensen om een voorbeeld te geven van een woord met een Bargoense oorsprong, en de kans is groot dat ze gozer noemen. Veel woorden uit het Bargoens zijn inmiddels doorgedrongen tot het Standaardnederlands, en vele hebben hun platte klank verloren. Een woord als hoteldebotel bijvoorbeeld, voor ‘dol, stapelgek’, zullen weinigen nog als plat ervaren, terwijl het in 1972 nog werd opgenomen in het Bargoens woordenboek van Enno Endt en Lieneke Frerichs. Sterker nog: ik vermoed dat de meeste mensen hoteldebotel nu als een leuk of liefijk woord ervaren, vanwege het binnenrijm, en vanwege de associatie met verliefdheid. Je kunt hoteldebotel verliefd zijn op iemand, en als die ander dat ook op jou is, dan behoort dat tot de beste dingen die je in je leven kunnen overkomen. Hoteldebotel heeft zijn platte klank dus verloren, maar bij gozer ligt dat anders. Volgens de grote Van Dale (2005) betekent gozer ‘kerel’ of ‘vent’ en dat is juist, maar daarmee is de gevoelswaarde niet uitgedrukt. Een gozer is doorgaans een toffe vent. Een jongen van de gestampte pot. Een gozer is een bink - waarschijnlijk iemand, zo wil de romantische voorstelling, met een grote bek en een klein hartje. ■ Van de kaart Hoteldebotel en gozer komen allebei uit het Hebreeuws. Zoals al eerder in deze serie gemeld is, heeft het Bargoens, de dieventaal, veel ontleend aan het Jiddisch en Hebreeuws. Vroeger waren de meeste Joden in Nederland zeer arm; ze woonden in de verpauperde wijken van de stad, de wijken die ook veel criminelen voortbrachten. De taal van de Joden gold voor niet-Joden als een geheimtaal, en aangezien criminelen er belang bij hadden om niet door iedereen verstaan te worden, namen zij veel woorden uit het Hebreeuws en Jiddisch over, doorgaans in verbasterde vorm. Dat geldt ook voor hoteldebotel, dat we ook aantreffen als hobeldebotel, hodeldebodel, hokelebokus en zelfs als ovelewotel en overwotel. Die laatste twee vormen komen het dichtst bij het Jiddische origineel, want hoteldebotel is een verbastering van over(le)wotel, dat ‘overstuur, van de kaart’ betekent. Dit gaat weer terug op het Hebreeuwse (ng)owar oewoteel, dat ‘heengegaan en verdwenen (van de wereld)’ betekent, een zin die voorkomt in een Talmoedisch traktaat over ethische leerstellingen, te weten Pirke Owes 5:24. ■ Bruidegom Gozer is eveneens een verbastering van een Jiddisch woord, namelijk van chosen, dat ‘bruidegom’ betekent en dat op zijn beurt teruggaat op het Hebreeuwse choson, met als betekenissen ‘schoonzoon’ en ‘bruidegom’. Net als hoteldebotel komt het in allerlei vorm- en spellingvarianten voor, waaronder gauser, goasser, gooser, goosser, goozer, goser, gosert, gouser en gozert. In Koosjer Nederlands (2006), een prachtige studie over Joodse woorden in de Nederlandse taal, wijzen Justus van de Kamp en Jacob van der Wijk erop dat in de literaire bronnen aanvankelijk - aan het begin van de twintigste eeuw - geen duidelijk onderscheid te maken valt tussen het Joodse gosen voor ‘bruidegom, partij, partner’ en het (aan het Nederlands aangepaste) gozer in de betekenis ‘vent, kerel’. Inmiddels is het pleit voor deze woorden beslecht: gosen wordt in niet-Joodse kringen helemaal niet meer herkend, terwijl gozer algemeen bekend is en diverse min of meer vaste verbindingen is aangegaan. Ook kwamen en komen we gozer tegen in samenstellingen als: -gozertippelaar voor ‘iemand die 's avonds op zoek gaat naar dronken lui om ze te beroven’ (verouderd) -dolmgozer voor ‘versufte kerel’ (verouderd) {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} -klapgozer voor ‘pooier die klanten berooft’ (verouderd; klapper is een Bargoens woord voor ‘roofhol’) -plonsgozer voor ‘Duitse soldaat tijdens WO II die werd voorbereid op de invasie naar Engeland’ -lefgozer voor ‘opschepper, kapsoneslijer, druktemaker’. Dit woord is volop in gebruik en komt jaarlijks honderden keren in kranten voor. In 1995 was het zelfs te horen in de Tweede Kamer, toen de PvdA'er De Cloe zei: ‘De vroegere lefgozer Dijkstal is nu wat bang uitgevallen.’ -moordgozer voor ‘jofel persoon’ en wereldgozer voor ‘fijne vent’ (beide volop in gebruik) Gozer is in 1906 voor het eerst opgetekend, in een Bargoens woordenboekje dat werd samengesteld door de Amsterdamse politiecommissaris W.L.H. Köster Henke. Hij vermeldde als verbindingen haaie goozer voor ‘sterke kerel’ en sikkere goozers voor ‘dronken kerels’. In latere bronnen vinden we nog bekneisde gozer voor ‘beruchte kerel’, en gozer zonder solletje voor ‘arbeidersjongen’. Of dit min of meer vaste verbindingen waren, weten we niet. Dat geldt wel voor linke gozer (‘gevaarlijke, geslepen kerel’), dat je vaak in literatuur tegenkomt en dat nog steeds algemeen is. ■ Erfenis Weten we wanneer hoteldebotel en gozer tot het Standaardnederlands zijn doorgedrongen? Een goede indicatie hiervoor is wanneer een woord is opgenomen in de handwoordenboeken van Koenen. Die woordenboeken waren bedoeld voor de middelbare scholen, en zeker tot in het begin van de jaren zeventig waren de samenstellers ervan terughoudend met het opnemen van woorden en uitdrukkingen die zij niet tot het Standaardnederlands rekenden. Gozer debuteerde in Koenen in 1937, zonder een zogenoemd gebruikerslabel, terwijl Van Dale het nog in 1950 kwalifceerde als ‘dieventaal, volkstaal’. Hoteldebotel moest in Koenen wachten tot de liberale lexicograaf J.B. Drewes het stokje overnam van de meer behoudende J. Endepols. Zodoende debuteerde hoteldebotel pas in 1974 in dit schoolwoordenboek, met als vormvariant oteldebotel en met twee betekenissen: ‘van de kook, van streek, van zijn stuk’ en ‘weg van iets, verrukt van iets, verliefd’. Ha, verliefd - op een ‘moordgozer’ bijvoorbeeld, een benaming die in het Standaardnederlands is doorgedrongen, maar die nog altijd de erfenis meedraagt van zijn oorsprong, het Bargoens. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Cameltoe Het nu volgende stukje is geschikter voor jeugdige lezers dan voor hen die de vijftig gepasseerd zijn. Dat wil zeggen: de laatsten nemen misschien aanstoot aan hun onwetendheid. Tijdens een laat gesprek diep in de zomer vielen de termen ballenknijper en cameltoe (Engels voor ‘kamelenteen’). Het waren de teenagers onder ons die uitkomst brachten. Ze deden het met de obstinate onverschilligheid teenagers eigen. Hoe kon het dat er mensen bestonden die niet wisten wat ballenknijpers en cameltoes waren? Een ballenknijper bleek een zwembroek, zo eentje waarin iedere man die nu vijftig jaar of ouder is, vroeger heeft gelopen en zonder welke je tegenwoordig, hoe oud of jong ook, geen gemeentelijk zwembad in Frankrijk meer in komt. Nu wij mannen allemaal een soort bermuda's dragen om onze schaamte te verbergen, worden we door de Franse regelgeving uit hygiënische oogmerken gedwongen weer zo'n jarenvijftig-‘slip’ te kopen. Als we tenminste willen zwemmen in het gemeentebad. Ik wil dat om die reden niet. Een ander kledingaspect dat niets aan de verbeelding overlaat, is de cameltoe. Volgens de meisjes in het gezelschap waren vooral ongetrouwde leraressen aan de middelbare school die alle hoop hadden laten varen, hiermee behept. Met minachting beschreven zij hoe deze leraressen zúlke strakke broeken droegen dat hun schaamlippen zichtbaar door de stof uiteen werden gedrukt. In elke schoolklas ter wereld schijnen jongens en meisjes daarover grappen te maken. Dat wij, onwetende volwassenen, iets hadden gemist, bleek wel toen ik het woord cameltoe ging googelen. Dat leverde 1.700.000 hits op. Er zijn tientallen websites die het fenomeen in woord en beeld behandelen. De eerste site was leuk genoeg om niet verder te hoeven zoeken: www.cameltoe.org. Erg vermakelijk zijn de ‘celebrity toes’, waar onder anderen Laura Bush, wandelend naast een franciscaner monnik, een onvervalste toe tentoonspreidt. Op de pagina gewijd aan ‘toe haikus’ vond ik een bij de foto passend gedicht. Cuntry divided East versus West in Toe Land Bush torn between sides. Een andere foto toonde Madonna die een collega-zangeres tongkuste en die ook in de schaamstreek weinig terughoudend was. ‘Do you know what looks best on a 45 year-old mother of two? Dignity’, luidde het bijschrift. Ik vraag me af hoe het mogelijk is dat ik nog nooit van de cameltoe had gehoord. Misschien is het een via MTV overgewaaide, typisch Amerikaanse obsessie, geboren uit puritanisme en een lichaamscultuur waarbij die van ons kinderspel is. En vrij zeker dragen Amerikaanse vrouwen strakkere broeken dan die van ons. Ze kunnen er wel om lachen. Nog twee haiku's: Riding on the seam Split between good and evil I cannot choose sides. Mid East irony Women covered high and low Camels? Yes. Toe? No. Henk Spaan {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Friso Keuris ==} {>>afbeelding<<} ‘Het kan maar op één manier’ Schrijver Arthur Japin over het geheim van de smid Edwin Lucas en Marcel Uljee Zou mijn personage dat echt zo zeggen? Is dat woord niet wat te zwaar? Verstoort die komma het ritme niet? Voordat een tekst definitief op papier staat, heeft een schrijver al dan niet bewust ontelbare kleine afwegingen gemaakt. Edwin Lucas en Marcel Uljee interviewden uiteenlopende schrijvers over hun manier van werken. Arthur Japin was een van hen. Hij doet een boekje open over zijn veelgeprezen roman Een schitterend gebrek. Wat is er nodig voor het schrijven van een goede roman? Verbeeldingskracht, allicht, en een goede stijl: een royale taalbeheersing, een feilloos instinct voor wat weg kan en wat niet, en een scherp gevoel voor ritme en melodie. Maar er spelen ook allerlei praktische kwesties een rol. Wat is het beste moment om te schrijven? Hoe laat begin je? Door wie laat je het resultaat het eerst lezen? Wanneer doe je de beste ideeën op? Over al deze kwesties ging het in onze artikelenserie ‘Het geheim van de smid’. In die reeks, deels eerder verschenen in het tijdschrift voor tekstschrijvers Tekstblad, hebben we schrijvers uit alle hoeken en gaten (van journalisten tot thrillerschrijvers en van columnisten tot copywriters) aan de tand gevoeld over hun vak. Dat deden we telkens aan de hand van een stuk tekst dat ze zelf geschreven hadden. Op die manier hoopten we het geheim van de smid te ontrafelen. Als toegift spraken we met de schrijver Arthur Japin. ■ Casanova Bij Japin viel onze keuze op een fragment uit zijn bekende roman Een schitterend gebrek (zie het kader op de bladzijde hiernaast). Dat boek, verschenen in 2003, speelt zich af in de achttiende eeuw. Het is het verhaal van Lucia, die in haar jeugd de befaamde vrouwenverleider Giacomo Casanova leert kennen op een feest bij Venetië. Ze raken verliefd en beloven elkaar eeuwige trouw. Kort daarna verdwijnt Lucia zonder een woord uit Giacomo's leven. Vele jaren {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} later ontmoeten ze elkaar toevallig opnieuw in een Amsterdamse schouwburg. Hij weet niet dat zij het is, omdat ze haar gezicht onder een sluier verbergt, en hij probeert haar (weer) te veroveren - op de van hem bekende manier. Voor Lucia is deze confrontatie aanleiding tot een reconstructie van de gebeurtenissen van destijds. Het fragment dat we met Japin onder de loep nemen, begint op pagina 102. Op dat punt in de reconstructie is het gezicht van de jonge Lucia kort ervoor verwoest door een ziekte, en ze maakt een cruciale afweging: moet ze bij haar geliefde blijven, of hem verlaten - als daad van liefde? ■ Sportschool Hoelang hebt u aan dit boek gewerkt? ‘Eigenlijk ben ik er al begin jaren tachtig aan begonnen, in Venetië. Ik had onder andere de memoires van Casanova gelezen. Over Lucia bleek Casanova maar weinig te hebben geschreven. Dat intrigeerde me. Ik heb de jaren daarna veel informatie verzameld, die ik allemaal in een soort grabbelton heb gegooid. En dan, op een dag, is de tijd rijp. De grabbelton gaat open - en ik ga schrijven. Het laatste stadium, het echte schrijven van het boek duurde in dit geval zo'n anderhalf tot twee jaar.’ Hoe schrijft u eigenlijk? ‘Ik begin om tien uur 's ochtends en werk tot vier, vijf uur 's middags. Als ik schrijf, zit ik overigens niet alleen achter de pc. Ik breng mezelf in een bepaalde toestand. Dat is geen concentratie, eerder het tegenovergestelde, een zekere warrigheid zelfs. Alles wat ik in die toestand doe, noem ik schrijven, ook als ik in de sportschool ben, of boodschappen doe. De gedachten blijven namelijk al die tijd komen.’ ‘Schrijven begint bij discipline. Je moet er elke dag weer voor gaan zitten. Ik vind dat niet moeilijk. Dat komt doordat ik benieuwd ben hoe het zal afopen. Ik weet dat van tevoren niet; dat boeit me vaak meer dan het vertellen zelf.’ U weet toch wel hoe uw boek afloopt? ‘Ik ken de feiten wel, het handelingsverloop, maar ik weet niet hoe het zich emotioneel ontwikkelt. Dat staat niet vast. Ik maak dus ook geen plan. Schrijven is voor mij heel spannend, net als lezen voor de lezer. Het is een echte ontdekkingstocht. Een “détecteur d'âmes” werd ik in een Franse recensie genoemd. Zo voelt het precies, je ontrafielt iemands ziel.’ ■ Complimenten Schrijft u makkelijk of juist moeizaam? ‘Ik schrijf ongeveer een halve drukpagina per dag, zelden meer. Dat is behoorlijk langzaam, ja. De stem van het personage heeft een dwingend ritme. Dat ritme bepaalt alles. Pas als een zin goed loopt, kan ik de volgende zin maken. Die komt namelijk uit de melodie van de vorige voort. Daarom kan ik later ook moeilijk schrappen of veranderen. “Ik ben altijd benieuwd hoe het zal aflopen. Ik weet dat van tevoren niet; dat boeit me vaak meer dan het vertellen zelf.” Die stem ontstaat door een verregaande vorm van inleving. Ik heb - ook in het dagelijks leven - een aangeboren vermogen me te verplaatsen in het hoofd van een ander. Voorstellingsvermogen doet de rest. In die zin lijkt het erg op wat ik deed als acteur.’ Kiest u daarom ook graag voor de ikvorm? ‘Ja. Het maakt de identificatie gemakkelijk. Ik weet niet wat mijn stijl is. Ik krijg er vaak complimenten voor, maar ik weet niet waarom. Het is niet mijn stijl, maar die van de personen in wie ik me inleef. Zij zijn aan het woord, niet ik. Wel hebben we altijd veel gemeen. In Lucia herkende ik veel dingen van mijzelf. Vervolgens was ik nieuwsgierig hoe zij in bepaalde situaties had gehandeld. Schrijven is voor mij een combinatie van herkenning en nieuwsgierigheid.’ Hoe belangrijk is de redacteur van de uitgeverij voor u? ‘Mijn uitgever, die ook mijn partner is, leest het boek altijd als eerste, geeft een oordeel over het boek als geheel en vraagt soms om verduidelijking hier en daar. Daarna gaat het naar mijn redacteur. We bespreken zijn opmerkingen en daarna maak ik een laatste versie. Hierbij gaat het meestal om kleine aanpassingen. Ik heb nog nooit een boek helemaal omgegooid.’ Fragment uit Een schitterend gebrek Mijn dilemma was kort gezegd als volgt: Giacomo was de belichaming van mijn geluk. Als hij mij om mijn misvorming niet af zou wijzen, konden wij trouwen. Ik zou mijn geliefde voor de rest van mijn leven bij me hebben. Hijzelf diende daarvoor echter zijn ambities op te geven. Dit huwelijk zou elke kans op een loopbaan uitsluiten. Dit zou hem ongelukkig maken, mij zou het kwellen hem te zien lijden. Zijn ongeluk zou daarmee ook het mijne betekenen. Door nu mijn hart te volgen zou ik dus ons allebei voor altijd in het verderf storten. Wanneer ik echter tegen mijn gevoel in zou gaan en hem vrij zou laten, zou hij zijn dromen kunnen najagen en waarmaken. Ik zou dan wel ongelukkig zijn maar troost vinden in de wetenschap dat hij tenminste gelukkig was. Misschien zou hij even droevig zijn om mij, maar vast niet lang wanneer ik het zo speelde dat hij meende dat ik hem verraden had. Dan zou hij kwaad zijn, mij verwensen en uiteindelijk vergeten. Zo redeneerde ik. In het eerste geval zouden er twee ongelukkig zijn, in het laatste geval slechts een. De keus leek mij eenvoudig. Ik handelde mechanisch, zonder gehoor te geven aan mijn gevoel, dat ik tot driemaal toe met luide stem voor mijzelf doodverklaarde. De stappen die ik zetten moest, zette ik met een vastberadenheid die ik als kind eens had gezien bij Zoldo, een boer in Portobuffolè, die voor mijn ogen werd gebeten door een adder. Om hem gerust te stellen sprak ik tegen hem, geschrokken, sussend, maar de man zag of hoorde mij niet meer. Zijn aderen zwollen en werden zwart. Kalm als een levende dode deed hij wat hij doen moest om erger te voorkomen. Hij nam een zaag, zette zich zijn been onder de knie af en schroeide de stomp dicht, alles zonder één enkele keer te aarzelen. ■ Geëmotioneerd Het fragment begint met de zin: ‘Mijn dilemma was kort gezegd als volgt: Giacomo was de belichaming van mijn geluk.’ ‘Kort gezegd’, {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘dilemma’, ‘als volgt’ - dat zijn zakelijke termen. ‘Ja. Dat heeft te maken met een emotioneel stukje dat aan deze passage vooraf gaat. Dat gaat over gevoel. Daarna komt dan deze passage, die je inderdaad “zakelijk” zou kunnen noemen. Zo doe je dat als je heel geëmotioneerd bent geweest: je herneemt jezelf even. Het gaat hier om de rede, het verstand, als tegenstelling tot het gevoel. Het meisje Lucia is opgegroeid als een natuurkind, intuïtief en naïef. Nu komt de rede erbij. Dat laat ik zo zien. Over de formuleringen zelf denk ik niet zo heel lang na; “als volgt”, dat is iets wat zich vanzelf aandient, omdat het bij de stem, de toon past.’ ‘Als hij mij om mijn misvorming niet af zou wijzen, konden wij trouwen.’ ‘Ik zou’, ‘dit huwelijk zou’, ‘dit zou’, ‘zijn ongeluk zou’... We zien een opvallende herhaling van het woord zou in zinnen die steeds op dezelfde manier zijn gebouwd. Let u daarop? ‘Jazeker. Deze passage is één grote veronderstelling van Lucia. Daar hoort een bepaalde stem bij, en die volg ik. Het lijkt eentonig, maar als je dit voorleest, is dat helemaal niet zo.’ U leest voor uzelf hardop wat u geschreven hebt? ‘Ja, ik proef hoe het klinkt. Deze passage krijgt door de herhalingen een bepaalde “drive”. Het is de manier waarop Lucia denkt: stap voor stap. Overigens: dat zij zo denkt, weet ik van tevoren niet. Ik ontdek het al schrijvend. Ik weet zelfs aan het begin van de pagina vaak niet waar ik aan het eind zal zijn.’ ‘Dit zou hem ongelukkig maken, mij zou het kwellen hem te zien lijden.’ Waarom hebt u hier één zin van gemaakt? ‘De ene gedachte komt duidelijk uit de andere voort. Het is één gedachte, maar in twee stappen, twee adempjes. Dit is nu bij uitstek hoe een acteur zijn rol opbouwt, in gedachteovergangen.’ Arthur Japin Arthur Japin (1956) studeerde enkele jaren Nederlandse taal- en letterkunde in Amsterdam en doorliep daarna de theaterschool, waar hij in 1982 afstudeerde. Hij speelde diverse rollen op toneel en voor radio en televisie. In 1996 debuteerde hij als auteur met de verhalenbundel Magonische verhalen. Met zijn tweede boek, de roman De zwarte met het witte hart, brak hij door bij een groot publiek. In 1998 verscheen een tweede verhalenbundel, De vierde wand, in het voorjaar van 2002 gevolgd door De droom van de leeuw, een literaire verbeelding van de jaren die Japin doorbracht in cinematografische kringen in Rome. Anderhalf jaar later verscheen de roman een schitterend gebrek. Dit boek werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs. In 2006 schreef hij het Boekenweekgeschenk De grote wereld. Deze maand verschijnt zijn nieuwe roman, De overgave. Zijn romans worden wereldwijd vertaald. {== afbeelding Foto: Hans van den Bogaard ==} {>>afbeelding<<} ■ Commedia dell'arte ‘In het verderf storten’; die uitdrukking is vrij zwaar. We vinden dit eerlijk gezegd ook niet zo'n verrassende woordkeus. Hebt u nog alternatieven overwogen? ‘“In het verderf storten”? Ha! Dat zal mijn dramatische inborst wel zijn. Maar ook de wanhoop waarmee je op zo'n moment denkt. Ik vind het overigens mooie woorden. Het is een beetje Italiaans, hè. De commedia dell'arte die bij Casanova past. Ik houd er wel van.’ U schrijft in die eerste zin van de tweede alinea ‘in zou gaan’ en ‘vrij zou laten’. Waarom niet: ‘zou ingaan’ en ‘zou vrijlaten’? Verderop in de zin staat ‘kunnen najagen’ en niet ‘na kunnen jagen’. ‘Dat heeft weer te maken met ritme, met het idee dat een zin als deze zó en niet anders moet lopen. De melodie vraagt hier om variatie in die voorvoegsels. Dat heeft ook weer met emotie te maken. Het alternatief, waarbij alle voorvoegsels op dezelfde manier zouden zijn gebruikt, zou de emotie verstoren.’ ■ Kill your darlings ‘Dan zou hij kwaad zijn, mij verwensen en uiteindelijk vergeten.’ Een klassieke drieslag. ‘Ja. Mooi. Ik houd van dingen die in drieën gaan. Een zin met twee van deze drie elementen zou voor mij onbevredigend zijn.’ ‘Zo redeneerde ik’; ‘In het eerste geval zouden er twee ongelukkig zijn, in het laatste geval slechts een’; ‘De keus leek mij eenvoudig.’ Dat zijn drie alinea's van één zin. ‘Soms heb ik een gedachte die zó sterk is, dat hij los moet staan van de rest. Die isoleer ik dan. Ik houd van conclusies, ontdekkingen, waarheden en aforismen. Ze verrassen me tijdens het schrijven en die verrassing wil ik op de lezer overbrengen. Ik zet die graag apart - als een soort conclusies uit het voorafgaande. Soms wordt het te erg en plaagt mijn redacteur me ermee. Dan gaan ze weg.’ Kill your darlings, zegt hij waarschijnlijk? ‘Dat is een dooddoener die ze mensen op schrijfcursussen leren. Onzin. Als je iets moet “killen”, “kill” dan liever de rest. Alleen een krankzinnige doodt wat hij liefheeft.’ ■ ‘Een levende dode’ Waarom noemt u de boer Zoldo met naam, toenaam en plaatsnaam? ‘Ik smul van de klank van bepaalde woorden. Het Venetiaans kent veel woorden die met een z beginnen, prachtig. Ik herinner me niet waar dit voorval {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} zich precies afspeelde. Ik heb er wel een kaart bij genomen. Deze passage is vooral voor de sfeer, voor de klank.’ Deze laatste alinea bestaat weer uit duidelijk langere zinnen. De eerste zin bevat zelfs een bijzin-in-een-bijzin. ‘Het wordt hier weer emotioneler. Bij mij worden de zinnen dan langer. Mijn nieuwste roman gaat over een vrouw van meer dan negentig jaar oud. Dat boek bestaat uit korte zinnetjes, behalve als de vrouw emotioneel wordt. Ik heb er één zin bij, die is zo lang en heftig, dat mijn computer - en drie andere - hem niet aankonden. Microsoft heeft ondersteunende software gestuurd, maar tevergeefs.’ ‘Geschrokken’, ‘sussend’ - het zijn woorden die op twee verschillende emoties duiden, maar u gebruikt ze kort na elkaar. ‘Deze scène moet je eigenlijk voor je zien. Een zin als deze kun je goed spelen. [Japin speelt de scène kort en overtuigend na - EL, MU] Het is toneel! Eigenlijk zijn mijn boeken monologen. Ze zijn ook heel speelbaar, als toneelstukken.’ ‘Kalm als een levende dode’. Die beeldspraak verrast: een levende dode hebben wij nog nooit gezien. ‘Kalm’ is ook niet het eerste wat in ons opkomt bij een levende dode. ‘Tja. Die metafoor suggereert iets, net als een plaatsnaam als Portobuffolè. Het roept een bepaald beeld op. Een sfeer. Bijgeloof. Een boerenmeisje dat bang is voor mensen die uit het graf komen.’ ‘Hij nam een zaag (...) en schroeide de stomp dicht.’ Bij zoiets komt veel bloed vrij, menen wij te weten. Scènes uit horrorfilms komen ons voor de geest. U beschrijft dat bloed echter niet. Waarom niet? ‘Zo'n passage wordt veel sterker als je maar een deel van het geheel vertelt. Dat het pijn doet, kan de lezer zich wel voorstellen, dat hoef ik er niet bij te vertellen.’ Was dit nou een typisch stukje Japin? ‘Dat zou goed kunnen. Of laat ik het zo zeggen: ja, er blijkt - nu we er zo naar kijken - wel veel in te zitten dat typisch is voor mij.’ Het geheim van het schrijven van Edwin Lucas en Marcel Uljee verschijnt half september bij uitgeverij Passage. Zie ook de aanbieding op blz. 243. Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.bockbier a.bokbier c.Bok-bier 2. a.herinering b.herinnering c.herrinnering 3. a.Miljoenennota b.miljoenennota c.millioenennota 4. a.scepties b.sceptisch c.septies 5. a.UV-licht b.uv-licht c.u.v.-licht B. Vergroot uw woordenschat 1.dalit a.hiphopliteratuur b.Indiase munt c.paria 2.falangisme a.benauwdheid b.Thaise religie c.politieke stroming 3.orberen a.argumenteren b.nuttigen c.zwammen 4.spagnolet a.schoudervulling b.slaginstrument c.soort textiel C. Zoek de fouten 1.‘Wat een sousa!’ dachten de forensen toen een pompeuse musicus met een stradivarius in de dieseltrein een heuse ode in verzen aan de poësie ten gehore bracht. 2.Echter één passagier ontvluchtte de pretentieuze kakafonie dankzij zijn integraalhelm met geïntegreerde mp3-speler en dubbelgetint vizier. D. Extra Welke zin bevat een bijstelling? a.Michel Jansen, uw voorzitterschap is alle commissieleden erg goed bevallen. b.De voorzitter van de commissie, Michel Jansen, wordt op handen gedragen. c.Commissievoorzitter Michel Jansen wordt op handen gedragen. De antwoorden staan op bladzijde 251. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Arabische nieuwkomers’ of ‘moslimterroristen’? Hoe woorden werken in conflictgebieden Joris Luyendijk Dat taal en politiek alles met elkaar te maken hebben, is bijna nergens duidelijk zichtbaar dan in het Midden-Oosten. Het is nogal een verschil of een journalist een leider een ‘president’ noemt of een ‘dictator’. Of het heeft over ‘bezet’ dan wel ‘betwist’ gebied. Oud-Midden-Oosten-correspondent Joris Luyendijk over abstracte woorden, partijdige aanduidingen en asymmetrische termen. Vooraf leek het zo overzichtelijk, werken in de journalistiek. Je achterhaalt de antwoorden op de klassieke journalistenvragen ‘wie?’, ‘wat?’, ‘waar?’, ‘wanneer?’ en ‘hoe?’, en daarna hoor je alle betrokken partijen over het ‘waarom’. Zo onderscheidt kwaliteitsjournalistiek zich van de rest, toch? En wat beloven de televisiestations CNN, Fox News en Al-Jazeera in die borstklopperige pauzefilmpjes anders dan waarheid en objectiviteit? Wij scheiden feit en opinie. ‘We report, you decide’, zoals het motto van Fox News luidt. Maar al snel ontdekte ik dat het minder simpel lag, toen ik in 1998 visitekaartjes mocht laten drukken met ‘Middle-East Correspondent’ erop, me in Caïro vestigde en vijf jaar lang objectief en accuraat verslag probeerde te doen van de gebeurtenissen in het gebied tussen Iran en Marokko. Het probleem bleek niet dat kwaliteitsjournalisten zich niet aan hun eigen codes houden, hoewel ook dat voorkwam. Het probleem bleek dat zelfs als ze scrupuleus hun methodes volgden, dit nog steeds een fundamenteel vertekend en partijdig beeld van het Midden-Oosten opleverde - hoe goed ze ook hun best deden, en hoe groot hun vakmanschap ook mocht zijn. Dat komt door de woorden. Sommige woorden zeggen westerse kijkers, lezers en luisteraars niets. Andere betekenen in het Midden-Oosten iets heel anders dan bij ons in het Westen. En weer andere woorden zijn inherent partijdig. ■ Onwetendheid Dictatuur en bezetting zijn denk ik de beste voorbeelden van onbekende woorden, dat wil zeggen woorden die mensen lezen en gebruiken zonder dat ze ooit aan den lijve hebben kunnen ondervinden wat ze betekenen. Waarom is er bijna zes jaar na de aanslagen van 11 september nog steeds geen groot debat onder westerse commentatoren, schrijvers en denkers over de steun die wij geven aan Arabische dictators? Is het werkelijk in ons langetermijnbelang om deze bloedige onderdrukkers met discrete maar essentiële diplomatieke, economische, militaire en technologische hulp mede in het zadel te houden? En hoe kunnen westerse intellectuelen moslims in de Arabische wereld oproepen tot een vrije en open discussie over de modernisering van hun geloof, als diezelfde vrije en open discussie onmogelijk wordt gemaakt door de dictators - die weer mede dankzij het Westen overleven? Mij lijkt het dat die westerse denkers en commentatoren het woord dictatuur gebruiken zonder te weten wat dit echt betekent. En de onwetendheid blijft niet beperkt tot denkers en commentatoren. Als correspondent kreeg ik regelmatig een standje van mijn hoofdredacteur: Waarom deed ik zo lang over dat visum voor Irak? Waarom ging ik niet eens naar Libië? Hoezo geen visum? Harder werken jij! Of die keer dat een algemeen gerespecteerd onderzoeksjournalist belde voor het telefoonnummer van de Jordaanse geheime dienst. Of die boekhouder die bonnetjes eiste van alle mensen die ik had omgekocht toen ik dan eindelijk was doorgedrongen in het Irak van de vader aller dictators, Saddam Hoessein. De hoofdredacteur, de onderzoeksjournalist en de boekhouder waren alle drie gretige ‘nieuwsconsumenten’. Ze lazen hun krant en keken hun journaal. Maar wanneer legt dat nieuws uit wat een dictatuur werkelijk is? Misschien is de strekking van de term dictatuur ook wel alleen volledig invoelbaar voor mensen die eraan zijn blootgesteld. ■ Termen uit democratieën Mijn indruk is dat het woord bezetting op een vergelijkbare manier abstract blijft voor het westerse publiek, en voor westerse nieuwsredacties. Dat zou althans verklaren waarom Palestijnse woordvoerders wel voortdurend moeten uitleggen of hun bazen genoeg doen tegen de terreur, maar hun Israëlische collega's zelden de vraag hoeven te beantwoorden waarom er niet meer gebeurt om een einde te maken aan de bezetting. Westerse kijkers en bureauredacteuren weten hoe het voelt om bedreigd te worden door terroristen - ze hebben er sinds 11 september bijna regelmatig mee te maken en anders worden ze er wel aan herinnerd door politici ter rechterzijde. Maar wie legt er uit welke terreur achter het woord bezetting schuilgaat? In elk willekeurig jaar is het aantal Palestijnse burgerdoden als gevolg van Israëlisch geweld minstens drie keer zo groot als het aantal Israëlische burgerdoden door Palestijns geweld. Toch gaat het wel over ‘bloedige aanslagen’ maar nooit over de ‘bloedige bezetting’. Terwijl de gruwelijkheden van de bezetting in de media grotendeels buiten beeld of onbeschreven blijven, bereikt nieuws uit dictaturen wel degelijk de westerse tv-schermen en krantenkolommen. Maar dan dient zich een nieuw probleem met de woorden aan. Als westerse journalisten gebeurtenissen in dictaturen beschrijven, lenen ze termen uit democratieën. Ze hebben het over het {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘parlement’ en over een ‘rechter’, over ‘president Moebarak’ in plaats van ‘dictator Moebarak’, die de baas is over de Nationaal-Democratische Partij - terwijl die organisatie noch democratisch noch een partij is. Westerse media citeren een professor aan een universiteit ergens in de Arabische wereld, maar hebben geen tijd, ruimte of behoefte om daarbij te vermelden dat zo'n man of vrouw permanent in de gaten wordt gehouden door de geheime dienst, als hij of zij er al niet door is benoemd. En wanneer televisiebeelden langskomen van boze baarden die ergens in een politiestaat een Deense vlag verbranden, heet dit een ‘demonstratie’ in plaats van een ‘pr-operatie’. {== afbeelding De Israëlische nederzetting Har Homa: bezet, bevrijd of betwist gebied? Foto: www.iona.org.uk ==} {>>afbeelding<<} ■ Linguïstisch moeras Er zijn ook onvermijdelijk partijdige woorden, zoals iedereen zal ontdekken die tien minuten gaat zappen langs Midden-Oosterse tv-kanalen. Moeten we zeggen ‘Israël’, of ‘Zionistische Entiteit’, of ‘Bezet Palestina’? ‘Intifada’, ‘Nieuwe Holocaust’ of ‘Onafhankelijkheidsstrijd’? Is dat stukje land ‘bezet’ of ‘betwist’, en moet het worden ‘opgegeven’ of ‘teruggegeven’? Is het een ‘concessie’ als Israël een deel van een ondertekend akkoord uitvoert? En zijn het ‘onderhandelingen’ tussen Israël en de Palestijnen, een term die veronderstelt dat er twee min of meer gelijkwaardige partijen zijn? Dat is het probleem als je in het Midden-Oosten objectief wilt zijn. Er zijn geen objectieve woorden. Ieder kamp heeft zijn eigen termen, en afhankelijk van wiens termen je overneemt, vertel je het verhaal uit diens perspectief. Een alternatief is er niet, tenzij je het nieuws wilt beginnen met een zin als: ‘Vandaag zijn in Judea en Samaria / de Palestijnse gebieden / de bezette gebieden / de betwiste gebieden / de bevrijde gebieden drie onschuldige Palestijnen / moslimterroristen / Arabische nieuwkomers bruut vermoord / uitgeschakeld / geëlimineerd door de Zionistische vijand / Israëlische defensietroepen / bezettingstroepen.’ Of uit Irak: ‘Vandaag hebben Zionistische kruisvaarders / Amerikaanse bezettingstroepen / coalitiekrachten een basis aangevallen van het moslimverzet / soennitische terroristen / Iraakse opstandelingen.’ De westerse cultuur is optimistisch en dus mag je eigenlijk alleen een probleem agenderen als je ook een oplossing hebt. Alsof je pas acht hoeft te slaan op een blaffende hond als dat beest ook een oplossing voor inbraken heeft. Ik zie geen weg uit dit linguïstische moeras, behalve meer openheid over de onvermijdelijke filters en partijdigheid bij verslaggeving, en een verbod op misleidende slogans als ‘We report, you decide.’ U beslist inderdaad, maar wij beslissen waarover u beslist, in welke categorieën en in welke woorden. ■ Havik Gelukkig is er één groep woorden waarbij journalisten het wel degelijk beter kunnen doen, en dat zijn de asymmetrische termen. Waarom is een jood die met een heilig boek in de hand land opeist een ‘ultra-nationalist’, maar een moslim die hetzelfde doet een ‘fundamentalist’? Een Arabische leider wiens politiek ingaat tegen westerse belangen heet ‘anti-westers’, maar dat label kom je andersom nooit tegen. Ik heb een Amerikaanse president althans nog nooit beschreven horen worden als ‘anti-Arabisch’. Een Israëlische leider die gelooft dat zijn volk alleen met geweld gered kan worden, heet vaak een ‘havik’. Ooit een Palestijnse havik gezien? Nee, want Palestijnen die alleen nog in geweld een uitweg zien, heten ‘extremisten’ en ‘terroristen’. Israëliërs die zeggen dat ze geloven in een oplossing door te praten, heten ‘duiven’. Palestijnen met dezelfde overtuiging gaan intussen door het leven als ‘gematigd’ - wat veronderstelt dat een Palestijn in essentie woest en wild is, maar dat Allah zij dank zijn ware karakter wat afgezwakt is. En terwijl Hamas Israël ‘haat’, hoor je eigenlijk nooit over Israëlische politici die Palestijnen ‘haten’. Zelfs niet als die Israëlische politici hun parlementszetel gebruiken om campagne te voeren voor de verdrijving van alle Palestijnen. Of moet dat zijn ‘etnische zuivering’ van alle Palestijnen? Of ‘onvrijwillige verplaatsing’? Of ‘transfer’? Dit artikel is eerder in een andere vorm verschenen in Le Monde Diplomatique. {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Net als in de film Killingfields Ton den Boon Tientallen woorden die oorspronkelijk alleen in een film voorkwamen, zijn de laatste decennia onze taal binnengeslopen, en er komen er steeds meer bij: van dirty dancing tot killingfields en van out of Africa tot una giornata particolare. In de nieuwe rubriek ‘Net als in de film’ bespreekt Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale, telkens zo'n filmwoord. Killingfields - het woord is inmiddels zó algemeen dat de betekenis ervan in Van Dale kan worden opgezocht. Het is een gebied dat vol ligt met de resten van mensen die het slachtoffer zijn geworden van geweld, ‘m.n. genocide’. Killingfields is ontleend aan het Engels, waarin het vrijwel altijd als twee woorden wordt gespeld: killing fields, en zo werd het aanvankelijk ook overgenomen in het Nederlands. In 1999 debuteerde het woord in het woordenboek zonder spatie, maar in het enkelvoud: killingfield. Dat enkelvoud komt incidenteel nog wel voor, maar de laatste jaren wordt de meervoudsvorm ongeveer honderd keer vaker gebruikt. Vandaar dat het woord nu alleen in het meervoud vermeld wordt. ■ Beestachtig Het woord killingfields dateert van het begin van de jaren tachtig. In 1983 dook het onder meer op in de New York Times ter aanduiding van de massale moordvelden van de Rode Khmer in Cambodja. Internationaal - dus ook in het Nederlands - werd de term echter pas een jaar later een begrip, toen de film The Killing Fields van de Britse regisseur Roland Joffé uitgebracht werd. Die film speelt zich af in Cambodja, waar de Rode Khmer in 1975 aan de macht komt en op 17 april van datzelfde jaar het ‘jaar nul’ uitroept: Cambodja heet voortaan ‘Kampuchea’ en de radicale Khmer-communisten willen het land in korte tijd omvormen tot een volstrekt genivelleerde agrarische samenleving. Meteen wordt duidelijk dat mensenlevens niet tellen voor de Khmer. Bij het transformatieproces naar de agrarische heilstaat worden in korte tijd miljoenen mensen vermoord. Vooral mensen die om wat voor reden ook ‘anders’ zijn dan de Rode Khmer: te intelligent of gewoon wat te oud - de Rode Khmer zelf zijn hoofdzakelijk ongeletterde, jonge mensen, vandaar. De slachtoffers, die achteloos of juist op beestachtige wijze vermoord zijn, worden vaak niet eens fatsoenlijk begraven. Hun lichamen worden simpelweg achtergelaten in de rijstvelden. {== afbeelding De Cambodjaanse killingfields zijn tegenwoordig een toeristische attractie. ==} {>>afbeelding<<} Als het regime krap vier jaar later verdreven wordt, zijn er zo'n 2 à 3 miljoen mensen afgeslacht, ligt Cambodja vol met massagraven en liggen overal lichamen weg te rotten in rijstvelden. ■ Ground zero De film is het verhaal van de New York Times-journalist Sydney Schanberg, of beter gezegd: van zijn gids, de Cambodjaanse fotojournalist Dith Pran, met wie hij in Cambodja nauw samenwerkt. Schanberg verlaat het land in 1975, maar Pran moet achterblijven. Op wonderlijke wijze overleeft hij, en in 1979 weet hij Thailand te bereiken. Na de val van de Rode Khmer vinden Schanberg en Pran elkaar terug. Pran doet verslag van zijn ervaringen tijdens het Khmerbewind, en op grond daarvan schrijft Schanberg in 1980 The Death and Life of Dith Pran - het boek dat als basis diende voor The Killing Fields en dat mede aan de basis stond van de media-aandacht voor de gruwelijkheden in Cambodja die uiteindelijk ook zou leiden tot het ontstaan van de term killing fields. In de eerste jaren na het verschijnen van de film heeft killingfields in het Nederlands alleen betrekking op de moordvelden in Cambodja, maar vanaf het begin van de jaren negentig wordt het ook voor moord- en slachtvelden elders gebruikt. Eerst komt het alleen nog maar voor in vergelijkingen; zo wordt Polen, waar de nazi's miljoenen Joden vermoordden, wel ‘de killingfields van Europa’ genoemd. Maar langzamerhand wordt het steeds vaker als echte soortnaam gebruikt. Het Rotterdams Dagblad schrijft in 2003 over een tocht langs de slagvelden uit de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld: ‘In Noord-Frankrijk trof hij niet de sombere “killing fields” aan die hij verwacht had in een gebied waar een helse oorlog werd uitgevochten.’ In kranten en tijdschriften wordt killingfields ook gebruikt voor relatief recente gevallen van genocide in Rwanda, Congo en Darfur. In 2003 - nadat het bewind van Saddam Hoessein is verdreven - heeft het ANP het over ‘Saddams “killing fields”’. Inmiddels wordt het woord niet alleen meer gebruikt voor echte ‘velden’, maar ook voor andersoortige gebieden waar veel slachtoffers zijn gevallen. Zo omschrijft de Vlaamse krant De Morgen Ground Zero in 2003 als ‘de killing fields van het WTC’. De killingfields zijn ook in Cambodja zelf inmiddels een begrip geworden. Dagelijks bezoeken bussen vol buitenlanders er de plaatsen waar gruwelijkheden als in de film hebben plaatsgevonden. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis op straat Manpad Riemer Reinsma De straatnaam Manpad is bekender dan hij zo op het eerste gezicht verdient. Hij ontleent zijn faam aan het Huis te Manpad, een landgoed in Heemstede, en aan de ‘slag bij het Manpad’. Het bizarre is echter dat de straatnaam Manpad in zijn oorspronkelijke korte vorm alleen voorkomt in de Rotterdamse buurt Vreewijk, waar hij de herinnering levend wil houden aan het ‘echte’ Manpad, in Heemstede. Maar dáár is de naam in die korte vorm verloren gegaan en bestaat alleen nog de langere versie Manpadslaan. Volgens de overlevering is er twee keer slag geleverd bij het Manpad. In 1304 zouden de Hollanders hier een Vlaams leger hebben verslagen, in 1573 werden de Hollanders verslagen door de Spanjaarden. De herinnering aan deze gevechten, allebei tegen buitenlandse indringers, móést er bijna wel toe leiden dat de schrijver David Jacob van Lennep (de vader van Jacob van Lennep), die in het Huis te Manpad woonde, in 1817 een gedenknaald liet plaatsen waarop beide veldslagen in ronkende taal werden herdacht: ‘Ter ere van (..) de brave burgers van Haerlem die (...) de vreemde mannen langs dit pad verdreven en ter eere van hen die tot ontzet van Haerlem bij dit MANNEPAD hun leven waagden’. Allemaal heel mooi, maar inmiddels is gebleken dat de Manpadslaan én het Manpad zijn omgeven door raadsels en niet-kloppende verhalen. Om te beginnen heeft de eerste slag om het Manpad, van 1304, nooit plaatsgevonden. De mythe daaromtrent is omstreeks 1490 ontstaan. In 1955 reconstrueerde de historicus F.W.N. Hugenholtz alle berichten over de vermeende veldslag in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. ■ Raadsels Dan de raadsels. De huidige naam Manpadslaan suggereert dat deze laan naar het Manpad leidt, maar waar ís dat Manpad dan? De Manpadsláán is nu een korte, van west naar oost lopende weg tussen de Leidsevaartweg en de Herenweg. Maar in 1539 was het Mannepat de aanduiding voor ‘die wech die men rijt uuyt Haerlem nae Leyden’, zoals staat geschreven op een kaart uit dat jaar. Uit die kaart, uitgebreid besproken door A.H. Huussen en J.M.I. Koster-van Dijk in Haerlem jaarboek 1973, blijkt ook dat het oude Manpad op de plaats moet hebben gelegen van de huidige Herenweg. In datzelfde jaarboek schrijft historicus J.C. Deelder: ‘Het Mannepat was dus niet zomaar een voetpad dat zich door de duinen slingerde, maar een integrerend onderdeel van de belangrijke noord/zuid verkeersader in het toenmalige Holland.’ Dat wordt bevestigd in het boek Heemstede in de historie (1972) van Johan Willem Groesbeek. Hij beschrijft hoe de gevechten in 1573 begonnen. Op 8 juli was Willem van Oranje met zijn troepen uit Noordwijkerhout vertrokken ‘om langs Hillegom en het Mannepad Haarlem te bereiken’, en op deze noordzuid lopende weg ontmoette hij de Spaanse troepen ter hoogte van de huidige Manpadslaan. Het Manpad was dus in 1573 al een belangrijke, doorgaande weg, maar daarmee rijst er een nieuwe vraag. Volgens het Middelnederlandsch woordenboek was een manpad ‘een smalle weg of pad alleen geschikt voor voetgangers of mannen te paard, niet voor voertuigen; voetpad’. Zo'n pad was ongeveer een meter breed. Een ‘straat’, ‘heerstraat’ of ‘heerweg’ was daarentegen ook voor voertuigen geschikt. Hoe was het dan mogelijk dat een - voor toenmalige begrippen - brede weg Manpad heette? Vermoedelijk was de naam destijds al stokoud, en was het oorspronkelijke voetpad op dat moment al verbreed tot een echte weg. Dat was al zo in 1539 (op de genoemde kaart staat immers dat het Manpad een rijweg was), en waarschijnlijk was het ook al zo in 1490, toen de mythe over de slag van 1304 ontstond. Als hier toen nog een voetpad had gelegen, had er nooit een mythe kunnen ontstaan over een troepentransport en een veldslag. ■ Volksetymologie In het begin van de zestiende eeuw, zo mogen we aannemen, wist niemand meer dat een manpad de aanduiding was voor een voetpad. Zo ontstond er een mooie voedingsbodem voor volksetymologieën. Zo schreef Jacob van Lennep in Het leven van Mr. Cornelis van Lennep en Mr. David Jacob van Lennep (1861): ‘De naamsoorsprong van het Manpad wordt, als ieder weet, toegeschreven aan het vluchten van zoo vele mannen langs het daar toen aanwezige pad, bij gelegenheid, dat Witte van Haemstede in 1304 de Vlamingen van voor Haarlem verdreef.’ Maar ook historicus Deelder bezondigt zich aan een volksetymologie, wanneer hij over de naamsverandering van Manpad naar Herenweg schrijft: ‘Man werd heer, en pad werd weg’, waarmee hij suggereert dat de naam een ‘opwaardering’ zou hebben ondergaan. Echter, heer was hier geen aanduiding voor een persoon maar voor een leger. Waarschijnlijk is de naam Manpad om een andere reden vervangen door Herenweg: dat laatste was de gewone naam voor de rest van deze hoofdweg tussen Leiden en Haarlem, en hier en daar is dat nog steeds zo. In Lisse ligt nog steeds een Herenweg op de plaats van de oude noord-zuidverbinding. {== afbeelding Door David Jacob van Lennep geplaatste gedenknaald te Heemstede, waarop sprake is van een ‘mannepad’. ==} {>>afbeelding<<} {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordenboek van de poëzie De brul Guus Middag Zou er iets omgaan in het hoofd van een dier? Vast wel. Maar wat? Dichters hebben het zich weleens afgevraagd, en geprobeerd de taal van de dieren na te doen. In een gedicht van Jan Hanlo zegt een mus ‘tjielp’, en nog eens ‘tjielp’, in totaal twintig keer, gevolgd door ‘etc.’ Mooi, al viel er, voor mij althans, nog niet veel mededeling uit te halen. Dat geldt ook voor de regels waarmee een paar lijsters zich mengen in een gedicht van Hans Warren. Zij zeggen ‘pirix pirix tjuwie tjuwie tjitjuwuwu’ en ‘tlie tluu tlie tirìktiping tjulìlililili’. Daarna neemt de dichter het gelukkig weer over. Maar soms lijkt er iets van betekenis in de klanken aan te wijzen. Als je goed naar muizen luistert, zoals L.Th. Lehmann deed, dan hoor je tussen alle gepiep over en weer ook iets andere ie-klanken. ‘Piep’, zegt de een. En de ander: ‘Piep, piep, piep.’ En dan de ene weer: ‘Liever tierks dien pieps!’ Dat moet wel de muizentaalversie zijn van ‘Liever Turks dan paaps’. ■ Voorbij het gras Van het gedachtenleven van koeien zou je, op grond van hun klanken, niet al te veel hoeven te verwachten. ‘Boe’, dat is het wel zo ongeveer. Een koe zegt ‘boe’. Zo ziet K. Schippers het ook, in zijn korte vers ‘De koe’: ‘Een koe / is een merkwaardig beest / wat er ook in haar geest / moge zijn / haar laatste woord / is altijd / boe’. Maar dat is alleen de buitenkant, de voor ons hoorbare en zichtbare koeienwereld van gras, grazen, herkauwen, een slome oogopslag en af en toe loeien. Er is ook een wereld voorbij dat gras en het grazen. ‘Gras... en voorbij het grazen / lig ik bij mijn vier poten / mijn ogen te verbazen’, zo peinst een koe, in een gedicht van Gerrit Achterberg. Het biedt inzicht in de gedachten van het herkauwende dier. Niemand heeft daar weet van, maar het verrassende is dat dit slome dagdroomdoezelverslag toch aannemelijk klinkt. Er zit wat stereotiep dommig koegeflosofeer in: ‘de sloten / kaatsen mijn beeld wanneer ik drink, / dan kijk ik naar mijn kop, en denk: / hoe komt die koe ondersteboven?’ En wat typisch dierlijke sensualiteit: ‘alleen de boer melkt mij zo zalig, / dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.’ {== afbeelding Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Het zou een treffend portret van het lome gedachtenleven van een koe kunnen zijn, als er niet déze titel boven had gestaan: ‘De dichter is een koe’. Dan is meteen duidelijk dat Achterberg er een andere bedoeling mee had. Dit is niet een portret van een koe die er menselijke gedachten op na houdt, maar van een dichter die voor deze gelegenheid wat koeiige trekken heeft gekregen. Zoiets heet een allegorie. Als de koe een dichter is, dan is herkauwen dichten, melk het gedicht en de melkdrinker de lezer. ■ Mokkelmens De Australische dichter Les Murray heeft zich in een van zijn gedichten echt proberen in te leven in een koe. Daar horen dan niet alleen koe-achtige gedachten bij en een koeiig perspectief, maar ook koetaal. ‘All me are standing on feed’, zo begint het. Geen correct mensen-Engels, maar wij voelen meteen aan wat de bedoeling moet zijn. De koe noemt zichzelf ‘mij’, en alle andere koeien heten dan natuurlijk ook ‘mij’. Dus ‘wij’ zijn ‘alle mij’, of ‘alle mijs’, of ‘alle ik’, zoals Huub Beurskens het vertaalde. En wat doen alle ik? ‘All me are standing on feed.’ Hier wordt al meteen een spel met de lezer gespeeld. Als je de koe alleen zou hóren denken, zou je niet zeker weten wat hij bedoelde: ‘feet’, met een t, meervoud van foot (‘voet’), of ‘feed’, met een d, het Engelse woord voor ‘voedsel, voer’. Alleen door de spelling weten we dat het om het laatste gaat. ‘Alle ik staan op voer’, vertaalt Beurskens. Het is opmerkelijk dat de koe in zijn taal hetzelfde woord voor ‘tractor’ heeft als het Engels, en ook voor ‘klaver’ en ‘boterbloem’ en ‘gras’ en allerlei andere belangrijke onderdelen van het koe-universum, maar weer niet voor de vrouw die het voer komt brengen. Zij heet niet de boerin, maar de ‘heifer human’. Zij is samen met de ‘bull human’ de baas op het erf. De ‘bull human’ is de stiermens, het mannetje, de boer. Heifer is het Engelse woord voor ‘vaars’. De ‘heifer human’ is dus de vaarsmens, het vrouwtje, de menskoe. Vermoedelijk speelt hier ook nog wel een tweede betekenis mee. Heifer is ook slang voor ‘leuke griet, lekker stuk’. Het zou best kunnen dat onze koe daar een goed oog voor heeft, en dan is onze boerin in het Koes misschien wel het lekkere mokkelmens, de leuke chickboer, of hoe je dat ook maar zou moeten vertalen. Onze koe ruikt ook heel goed dat ‘de vaarsmenselijke geurt naar behoefte aan de stiermenselijke’ (vertaling Beurskens), zoals zij ook heel goed ruikt {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} dat een van haar mede-koeien ‘geurt naar behoefte aan de stier, dat zware dringende ik, / de rugbeklimmer’. Zo krijgen wij een beeld van het boeiende erf-leven van deze koe, vol van elementaire behoeften en gevoelens, van inseminatie en machinale melkafzuiging tot lekker grasvreten en mestproductie. Er valt van alles te beleven, en onze koe weet het steeds mooi te beschrijven, in haar eigen koewoorden: ‘en alle ik laten de goede vladen vallen.’ ■ Zere botten Maar zo paradijselijk kan het niet blijven. Er hangt deze dag iets dreigends in de lucht. Onze koe ziet dat één ik op het erf moet achterblijven. Deze ik is al oud en heeft zere botten en er is ‘weinig melk in die ik nu’ en dan weten wij, niet-ikken, of wij nu vaarsmensen zijn of stiermensen, wel hoe laat het is. Zeker als wij daar ‘de oudste stiermenselijke’ zien aan komen lopen, waar ‘een stok uit steekt’ die knalt, ‘knalt als de karwats’. De oude ik ‘siddert’ en valt neer en blijft liggen, ‘dromend op het lege erf’. Alle koeien voelen meteen dat er iets ergs gebeurd is. ‘Alle ik komen aangerend.’ En hoewel ze er niet naar kunnen kijken, zoals ze ook niet naar de zon (‘het Hete Deel van de hemel’) kunnen kijken, proberen ze het toch. Ze zien hoe ‘het vreselijke’ uit de hals van de ik stroomt. Ze zien hoe ‘de stiermenselijke’ met zijn glinsterend blad (‘als van de bittere gomboom’) in de dromende ik bezig is en daaruit glibberige dingen omhoog haalt, het lijkt wel een kalf. Zij begrijpen misschien niet precies wat er gebeurt, maar zij voelen wel dat het niet deugt. Die boer is een moordenaar, een soort roofdier. ‘De wolf-aande-kalveren is de stiermenselijke. Spiets de stiermenselijke!’ De koeien willen hem wel op de horens nemen, maar zij worden ver van de slachtplek gehouden door de hond en de vaarsmens. Dan rest ik en de andere ik-dieren niets anders dan hun stem te verheffen, uit woede en onmacht. Wij zouden zeggen: de koeien staan te loeien. Maar een koe zegt dat heel anders: ‘alle ik doen de Brul’. Noteren wij in het Woordenboek van de poëzie: ‘de Brul doen, Nederkoes voor: loeien (vertaling van Engelkoes make the Roar).’ Dit is de laatste aflevering van ‘Woordenboek van de poëzie’. In het volgende nummer begint Guus Middag met een nieuwe rubriek. Jaarvergadering Onze Taal Peter Smulders - directeur Onze Taal Dinsdag 12 juni vond in Den Haag de algemene ledenvergadering van het Genootschap Onze Taal plaats. Nadat de vaste onderdelen van een jaarvergadering (notulen, kascommissie, jaarrekening, etc.) aan de orde waren geweest, nam de heer C. van Ditshuizen na zestien jaar afscheid van het bestuur. Tot nieuw bestuurslid werd benoemd de heer L. Jongsma, van wie hieronder een kort curriculum vitae is opgenomen. {== afbeelding Het bestuur van het Genootschap Onze Taal. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} In een terugblik van de voorzitter blijkt dat de aandacht van en voor het genootschap in 2006 sterk gericht geweest is op de witte spelling en op het Witte Boekje dat werd uitgebracht. Verder komt het succes van de website aan de orde: de bezoekers vroegen in 2006 22,6 miljoen pagina's op, een toename Het bestuur van het Genootschap Onze Taal. van 67% ten opzichte van 2005. In september trad de initiator van de website, Marc van Oostendorp, na negen jaar terug als webredacteur. Zijn taak is overgenomen door Raymond Noë, die ook als bureauredacteur in dienst is bij Onze Taal. Het jaar 2006 is voor Onze Taal in financieel opzicht geen positief jaar geweest. Vooral door het in januari 2006 plotseling wegvallen van een groot meerjarig project (van €48.000 op jaarbasis) ten behoeve van de taaladvisering van de Nederlandse Taalunie werd het jaar afgesloten met een negatief resultaat van €44.957. De terugloop in het ledental zette door in 2006: op 31 december 2006 had Onze Taal 35.314 leden, tegenover 37.046 aan het eind van 2005. Het bestuur is in afwachting van de resultaten van een extern wervings- en communicatieonderzoek. Een onderdeel daarvan is een brede enquête onder leden en oudleden, waarbij de laatste groep onder meer gevraagd wordt naar de reden van opzeggen. Vooral de dalende inkomsten uit contributies baren het bestuur grote zorgen. Voorzitter Numann kondigt aan dat er in september een grote wervingsactie zal worden gehouden waarbij aan leden gevraagd wordt nieuwe leden te werven. Verder zoekt het bestuur naar andere inkomsten; zo is een Stichting Vrienden van Onze Taal in oprichting, mede om giften en legaten te verwerven. De jaarvergadering stemde in met het voorstel om de contributie per 1-1-2008 met €1,- te verhogen. Ook kreeg het bestuur het mandaat om - passend in het jubileumjaar - in december op het Onze Taal-congres na twaalf jaar weer een erelid te benoemen. De laatste toekenning was die in 1995 aan Marten Toonder. Het integrale jaarverslag met cijfermatige details is te vinden op www. onzetaal.nl/genoot/jaarverslag2006.pdf. Curriculum vitae Mr. drs. L. Jongsma (Strijen, 1945) studeerde Nederlands recht en politicologie. Na een journalistieke loopbaan van zeven jaar was hij dertien jaar werkzaam bij diverse ministeries. Begin jaren tachtig stapte Jongsma over naar de uitgeverswereld, als directeur bij Kluwer. De laatste zeventien jaar was hij lid respectievelijk voorzitter van de raad van bestuur van de N.V. Sdu Uitgeverij. In zijn vrije tijd is hij onder meer penningmeester van het Abraham Kuyperfonds en de Stichting Toekomstbeeld der Techniek, en lid van diverse toezichthoudende raden bij bedrijven en instellingen. {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Nedersaksisch krijgt mogelijk zelfde erkenning als Fries Het Nedersaksisch, de streektaal die wordt gesproken in onder andere Groningen, Drenthe en Overijssel, maakt kans op hetzelfde (hoge) niveau erkend te worden als het Fries. Dat is de uitkomst van een gesprek dat staatssecretaris Ank Bijleveld (Binnenlandse Zaken) onlangs had met de Groningse gedeputeerde Hans Gerritsen. Het Nedersaksisch is momenteel - net als overigens het Limburgs - al officieel erkend op grond van het Europees Handvest voor Regionale en Minderheidstalen, maar deze twee streektalen staan een treetje lager op de ladder dan het Fries. Zo mag het Fries wél gebruikt worden in overheidsdocumenten, maar het Nedersaksisch en het Limburgs niet. Dat de staatssecretaris nu voorzichtig de deur openzet voor een hogere vorm van erkenning, is tamelijk pikant. In 2000 werd het verzoek om het Zeeuws te erkennen (op hetzelfde, lagere niveau als het Nedersaksisch) door het ministerie afgewezen na een advies van de Nederlandse Taalunie. Die oordeelde dat het Zeeuws weliswaar gelijkwaardig was aan de twee eerder erkende streektalen, maar dat die achteraf gezien nooit erkend hadden mogen worden (in de procedure voor het Limburgs en het Nedersaksisch werd de Taalunie niet geraadpleegd). Hoe kan het dat de ene streektaal erkenning wordt geweigerd, terwijl bij de andere juist wordt onderhandeld om meer? Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft er desgevraagd geen verklaring voor. Voordat het ministerie zich verder buigt over de opwaardering van het Nedersaksisch, moeten de Nedersaksische provincies eerst onderzoeken hoe een hogere erkenning zou kunnen functioneren zonder enige rijksbemoeienis, en hoe de bureaucratie beperkt kan blijven. De Groningse gedeputeerde Gerritsen verwacht dat eind dit jaar aan die voorwaarde kan zijn voldaan. Leraren bestraffen d/t-fout steeds minder Het gebeurt niet vaak dat een afstudeerscriptie tot een maatschappelijke discussie leidt, maar het lukte de Leuvense studente Els Hendrickx met haar onderzoek naar d/t-fouten op Vlaamse scholen. Daaruit bleek dat jongeren weliswaar belang hechten aan een correcte werkwoordspelling, maar alleen wanneer ze dat zelf nodig vinden, dus wél in sollicitatiebrieven en in de lessen Nederlands, maar níét tijdens het chatten of bij andere vakken. Als ze een foutje maken, schamen ze zich daar vervolgens niet voor, ook niet voor foutjes in die formelere situaties. De meeste Belgen - en ook enkele Nederlanders - schrokken echter vooral van de relatieve mildheid van de docenten. Vroeger werd er ruim een punt aftrek gegeven voor d/t-fouten, en heel veel mensen dachten dat dat nog altijd gebeurde, maar tot ontsteltenis van sommigen van hen blijkt geen enkele docent nog zo streng. Sterker: de helft van de leraren zegt d/t-fouten helemaal niet te bestraffen. Van de andere helft (veelal docenten Nederlands) rekent 36% één punt per fout, en de overige 64% een halve punt per fout, of nog minder. Gedeletet het vaakst fout op internet Het Nederlandse woord dat relatief het vaakst fout gespeld wordt op internet is gedeletet, dat in 99,65% van de gevallen geschreven wordt als ‘gedelete’, ‘gedeleted’ of op nóg een andere manier die niet in de boekjes staat. Dat is de uitkomst van een onderzoekje van de Taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal, die bezoekers van zijn weblog (taal.web-log.nl) had gevraagd dergelijke woorden op te sturen. Eveneens lastig bleken woorden als rodekool (in 86% van de gevallen fout, als twee woorden, geschreven), accommodatie (74% fout) en verkeert in nieuwstaat (55% fout). Boeken hertaald voor zwakke lezers De schrijfsters Marjan Berk en Yvonne Kroonenberg hebben hun eigen boeken zó bewerkt dat ze makkelijk te lezen zijn door ‘laaggeletterden’. Er zijn al vaker boeken hertaald voor mensen die niet goed kunnen lezen, maar het is voor het eerst dat de auteurs dat zelf deden. Uitgeverij Eenvoudig Communiceren presenteert de boeken op 14 september, op de laatste dag van de Week van de Alfabetisering. In het oktobernummer van Onze Taal meer over dit project. Jan Wolkers gastauteur Groot Dictee Schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers is dit jaar de opsteller van het Groot Dictee der Nederlandse Taal, de beruchte spellingwedstrijd van de NPS, de Volkskrant en De Standaard. Wolkers treedt hiermee in de voetsporen van (ex-)Volkskrant-columnisten Remco Campert en Jan Mulder, Herman Koch en Martin Bril. De 81-jarige Wolkers zal de tekst in verband met zijn leeftijd niet komen voordragen in de Eerste Kamer, waar het dictee gehouden wordt, maar hij spreekt die vooraf in op video. Deze achttiende editie van het dictee wordt woensdag 19 december op tv uitgezonden. {== afbeelding Dicteeschrijver Jan Wolkers. Foto: Thomas Schlijper ==} {>>afbeelding<<} {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit De telefoon voortaan opnemen met ‘hallo’? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Er bestaan twee typen gewoontes bij het opnemen van de telefoon. Als de telefoon gaat, noemt de opnemer in Nederland en andere noordelijke landen meteen zijn naam: ‘Met Jansen’ bijvoorbeeld: telefoon: ring ring opnemer: ‘Met Jansen.’ opbeller: ‘Hallo Frank, met Jasmien.’ Maar Fransen, Russen, Japanners en inwoners van veel zuidelijke landen zeggen bij het opnemen ‘hallo’, ‘ja’ (of iets anders dat duidelijk maakt dat de telefoon opgenomen is), maar ze noemen hun naam niet. telefoon: ring ring opnemer: ‘Hallo?’ opbeller: ‘Met Jasmien.’ opnemer: ‘Ha Jasmien, met Frank.’ Verdient het aanbeveling op de buitenlandse conventie over te gaan, en dus alleen met ‘hallo’ of ‘ja’ op te nemen? Tegenstander Laten die achterdochtige zuiderlingen toch liever op ons systeem overschakelen! Bij communicatie gaat het voor alles om snelheid. En uit de dialoogjes hierboven wordt duidelijk dat bij het buitenlandse systeem meer stappen nodig zijn voordat de deelnemers met het gesprek kunnen beginnen. Daarom alleen al is ons systeem superieur. Communicatie is ook een zaak van vertrouwen. Door meteen je naam te noemen, maak je duidelijk dat je anderen in principe voldoende vertrouwt om met ze te communiceren. Daar zouden we trots op moeten zijn. Overigens valt te verwachten dat de aan ons systeem verbonden ‘gevaren’ (als die al zouden bestaan) kleiner worden naarmate er meer mensen over nummerherkenning beschikken. Voorstander We hadden al veel eerder moeten overschakelen op het buitenlandse systeem. Ons systeem is onveilig en onrechtvaardig. Het is onveilig omdat de opgebelde zijn naam prijsgeeft vóórdat hij kan weten aan wie hij dat doet. De naam kan zo in handen geraken van mensen die van de naam-nummercombinatie misbruik maken. Daarbij hoeven we niet eens aan een griezelfilmscenario te denken. Het kan al erg vervelend zijn om lastiggevallen te worden met commerciële boodschappen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het naamsysteem is ook onrechtvaardig omdat de rechten en plichten van opbeller en opnemer wel heel ongelijk verdeeld zijn. Want laten we wel wezen. De opbeller begint, hij pleegt inbreuk op de levenssfeer van de opnemer door daar de telefoon te laten rinkelen. De opnemer wordt in zijn bezigheden gestoord, vraagt zich af wie er belt, overweegt de telefoon te laten rinkelen, en als hij zich daar vervolgens schuldig over voelt, neemt hij alsnog op. Is het dan eerlijk dat hij dan ook nog eens met zijn onmiddellijke zelfidentificatie de volgende stap in het opbouwen van het contact moet zetten? Ten slotte valt te betwijfelen of het buitenlandse systeem in de praktijk werkelijk uitgebreider en daardoor langzamer is. Voor moderne apparaten met nummerherkenning en voor persoonlijke mobiele telefoontjes geldt het bezwaar in ieder geval niet. Door die technische veranderingen is aan de ene kant de kans dat de persoon die je opbelt ook werkelijk opneemt veel groter geworden, en aan de andere kant de kans dat de opgebelde niet weet wie er belt, veel kleiner. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Is het een goed idee om voor het opnemen van de telefoon over te schakelen op het buitenlandse ‘hallo’-systeem? Geef voor 17 september uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/ homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Telefoneren: “hallo”-systeem’ of ‘Telefoneren: naamsysteem’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Is het een goed idee om jongeren te laten communiceren via plaatjes? Deze vraag legde ik u voor in het juli/augustusnummer. De aanleiding was de zogeheten Eggietalk, een initiatief van twee Zeeuwen om het contact tussen scholieren in Europa te bevorderen. Zij ontwierpen een catalogus van plaatjes die in e-mailberichten kunnen worden geplakt in plaats van geschreven taal. Dit Zeeuwse initiatief om beeldtaal universeel in te voeren is overigens niet het enige. In augustus zijn studenten van de Technische Universiteit Delft naar Korea vertrokken om daar met hun eigen beeldtaal voor kinderen mee te doen aan een wedstrijd voor innovatieve ideeën die ‘de wereld beter kunnen maken’. Ze hebben niet gewonnen, maar haalden er wel de landelijke pers mee. Zijn plaatjestalen als Eggietalk wenselijk? De lezers van Onze Taal maken zich er niet druk om, want slechts 73 mensen reageerden op de stelling - de meesten (52 personen, 71%) negatief. Slechts 21 mensen (29%) zien wel iets in Eggietalk. Deze voorstanders beschouwen het voornamelijk als een nuttig middel om een eerste contact te leggen, waarna later alsnog op een echte taal kan worden overgestapt. De tegenstanders vinden de mogelijkheden van beelden te beperkt voor geslaagde communicatie. Sommigen vrezen zelfs dat de invoering van Eggietalk zal leiden tot het wederzijds begripsniveau van het oude Egypte of zelfs van het stenen tijdperk. {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Raymond Noë Afscheid Antoine Braet ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wanneer Antoine Braet, ‘de nestor van de retorica in Leiden’, in september met pensioen gaat, is hij 31 jaar aan de Leidse universiteit verbonden geweest - eerst als docent taalbeheersing en vervolgens, na de oprichting van de studierichting Taalbeheersing in 1983, als hoofddocent. En ondertussen was hij van 2000 tot 2005 ook nog bijzonder hoogleraar in de retorica aan de Universiteit van Amsterdam. Op 28 september wordt Braet uitgezwaaid met een afscheidsevenement, bestaande uit een forumdiscussie, een afscheidscollege van Braet zelf en een boekenpresentatie, want er worden die middag liefst drie titels van zijn hand gepresenteerd. Twee daarvan zijn wat academischer, namelijk De redelijkheid van de klassieke retorica (‘over de klassieke retorica (...) als een vroege bijdrage aan het opstellen van principes voor redelijk discussiëren’) en De anatomie van overtuigingskracht (‘een bundeling van artikelen en lezingen met retorische analyses en kritieken’). Deze twee boeken zijn nog niet verschenen, maar het op een groter publiek gerichte Retorische kritiek is inmiddels al wel verkrijgbaar. De ondertitel, Overtuigingskracht van Cicero tot Balkenende, geeft al weer waar het in dit boek om gaat: een overzicht van alle overtuigingsmiddelen door de eeuwen heen - maar de voorbeelden die gebruikt worden om een en ander te illustreren zijn overwegend hedendaags (men denke aan Bill Clinton, Hans Wiegel en Gerard Spong). Het boek verschaft de lezer een basis voor het analyseren van inhoud, opbouw, stijl en presentatie van mondelinge en schriftelijke betogen. En als het goed is, kan hij zich bovendien een weloverwogen oordeel vormen over de overtuigingskracht en de effectiviteit van een bepaald betoog. Het boek is bedoeld voor communicatiestudenten en -specialisten, maar evengoed ook voor de ‘algemene lezer, die immers bijna doorlopend bloot wordt gesteld aan persuasieve boodschappen, of die nu komen van politici of adverteerders’. Op de website www.afscheidbraet.nl is meer informatie te vinden over de drie boeken en over het afscheidsprogramma. Retorische kritiek. Overtuigingskracht van Cicero tot Balkenende verscheen bij Sdu Uitgevers en kost €29,95 (gebonden, 203 blz.). ISBN 978 90 12 11956 6 ■ Bijbelvertalingen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vertalen betekent kiezen, en het boek De Bijbel vertaald laat in 27 artikelen van 26 deskundigen zien welke keuzes er zoal zijn gemaakt (en welke afwegingen daaraan ten grondslag lagen) in de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004, maar ook in diverse andere bijbelvertalingen. In de eerste acht stukken wordt een inleiding gegeven op algemene aspecten van het vertalen - Wat is de brontekst? Hoe vertaal je de godsnaam? Welke rol speelt de liturgie? - en vervolgens wordt in 19 artikelen ingegaan op concrete thema's (het vertalen van humor, hoe ga je om met geweld in teksten) en de moeilijkheden en bijzonderheden van een aantal specifieke teksten. De Bijbel vertaald, onder redactie van Klaas Spronk e.a., is een uitgave van de uitgeverijen Meinema en Pelckmans, en kost €45,- (gebonden, 457 blz.). ISBN 978 90 211 4146 6 ■ Zei-spreuken {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wellerismen, of zeispreuken, of apologische spreekwoorden, zijn spottende of ondeugende uitdrukkingen waarin een gezegde een persoon in de mond gelegd wordt, en waar de formulering zei x in voorkomt. Een typisch voorbeeld is ‘Niet tot morgen uitstellen, wat ge vandaag kunt doen, zei Kwik, en hij at voor twee dagen.’ Een zeer uitgebreid overzichtswerk van deze spreuken is onlangs verschenen onder de titel Alle beetjes helpen. Het bevat 4475 Friese, Nederlandse, Nedersaksische en Vlaamse spreuken uit de laatste vijf eeuwen. Ze zijn allemaal voorzien van een bronvermelding en een toelichting, waarin ook eventuele buitenlandse varianten genoemd worden. Het boek bevat een gedegen inleiding en een register; de uitvoering ervan is erg sober. Alle beetjes helpen. Nederlandse, Friese en Vlaamse wellerismen. Een compendium van H.L. Cox en Jurjen van der Kooi is een gezamenlijke uitgave van het Fries en Nedersaksisch Instituut van de RU Groningen, de Stichting FFYRUG en de Stichting Sasland, en het kost €20,- (gelijmd, 398 blz.). Bestellen kan schriftelijk bij FFYRUG, Postbus 716, 9700 AS Groningen. ISBN 978 90 801325 5 9 ■ Fries [1]: woordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij uitgeverij Het Spectrum is een eendelig pocketwoordenboek Fries-Nederlands/Nederlands-Fries verschenen. De afdelingen bevatten beide zo'n 15.000 trefwoorden. Omdat het boek in de eerste plaats is bedoeld voor gebruik in het onderwijs, is bij de keuze van de trefwoorden rekening gehouden met een jonge doelgroep. Uiteraard komen ook uitdrukkingen en vaste woordcombinaties aan bod. Prisma woorden boek Fries van Janneke Spoelstra e.a. kost €8,50 (gelijmd, 584 blz.). ISBN 978 90 274 2526 3 ■ Fries [2]: elektronische taalhulp Taaltechnologiebedrijf Polderland heeft een nieuwe, verbeterde versie uitgebracht van {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} hun in samenwerking met de Fryske Akademy ontwikkelde Fryske taalhelp. Het programma is te gebruiken in de tekstverwerker MS Word, en bestaat uit een spellingcontrole, een lijst met verwarbare woorden en twee woordenboeken (F-N en N-F). Nieuw in deze 2.0-versie zijn het woordenboek Nederlands-Fries (54.000 woorden) en een afbreekcontrole. De woordenlijst van de spellingcontrole en de lijst met verwarbare woorden zijn uitgebreid. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Fryske taalhelp kost €20,- en is te bestellen op www.afuk.nl. ■ Fries [3]: valse vrienden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Fries en het Nederlands hebben veel woorden gemeen, maar je kunt er niet altijd van uitgaan dat ze in de twee talen ook hetzelfde betekenen. Het zijn zogenoemde ‘valse vrienden’. Zo is kers in het Fries kaars, en kajuit dakkapel. In het boekje Ferrifeljende froulju (‘verraderlijke vrouwen’, een variant van de valse vrienden) zijn ruim vijftig van dit soort woorden verzameld. Ze worden verduidelijkt met eenvoudige tekeningen. Ferrifeljende froulju. Frysk-nederlands warwoordenboek van Dorine van den Beukel is een uitgave van Adr. Heinen en kost €9,95 (ingenaaid, 127 blz.). ISBN 978 90 8680 052 0 ■ Pocketwoordenboeken Italiaans {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In de serie pocketwoordenboeken van Van Dale Lexicografie zijn nu ook de delen Nederlands-Italiaans (40.000 woordbetekenissen) en Italiaans-Nederlands (46.000 woordbetekenissen) verschenen. Van ieder trefwoord worden de mogelijke betekenissen genoemd, die soms worden verduidelijkt met voorbeelden. De woordenboeken zijn bedoeld voor hen die beginnen Italiaans te leren en voor vakantiegangers. Na aanschaf van de papieren woordenboeken kan een elektronische versie gedownload worden. Van Dale pocketwoordenboek Nederlands-Italiaans en Italiaans-Nederlands van Vincenzo Lo Cascio en Elisabeth Nijpels kosten €9,95 per deel (gelijmd, 596 blz. (N-I)/505 blz. (I-N)). ISBN 978 90 6648 783 3 (N-I)/ 978 90 6648785 7 (I-N) ■ Spellingcorrector {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De spellingcorrector 2.0 van Van Dale Lexicografie controleert niet alleen uw tekst op tik- en spelfouten, maar wijst u ook op verwarbare woorden (peiler/ pijler). Bovendien corrigeert het programma fonetisch gespelde woorden (kommunikee), en biedt het de mogelijkheid tot het aanleggen van eigen woordenlijsten. Systeemvereisten: Word 2000 of hoger, Windows 2000 of hoger, 100 MB vrije schijfruimte. Van Dale spellingcorrector Nederlands kost €62,50. ISBN 978 90 6648 907 3 ■ Scheldwoorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Vlaming Marc De Coster schrijft al jaren lijvige woordenboeken waarin hij de hedendaagse omgangstaal documenteert, en daarbij legt hij vooral belangstelling aan de dag voor zaken als slang, jargon, clichés, catchphrases, slogans en dergelijke. Zijn nieuwste boek is het Groot scheldwoordenboek, waarin hij 2500 schimp- en scheldwoorden (hij heeft zich beperkt tot de courantste en bekendste) uit België en Nederland heeft samengebracht, van appelteef en badaap tot zwarthemd en zwijnjak. Bij ieder lemma vindt men de betekenis, de etymologie, de historische achtergrond en eventuele anekdotes, plus een vergelijking met scheldwoorden uit andere talen en veel citaten uit allerhande bronnen. Lezers van Onze Taal kunnen het boek met korting bestellen. Zie blz. 242. Groot scheldwoordenboek. Van ‘apenkont’ tot ‘zweefteef’ is een uitgave van Standaard Uitgeverij en kost €19,95. (gelijmd, 444 blz.). ISBN 978 90 02 22286 3 ■ Viertalig beeldwoordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 2004 verscheen bij Van Dale Lexicografie een tweetalig beeldwoordenboek (Engels en Nederlands, 2000 afbeeldingen) waarin men via gedetailleerde en soms opengewerkte tekeningen van allerlei zaken uit onze leefwereld een woord en de vertaling ervan kon opzoeken. Nog geen jaar later volgde er een bijna dubbel zo dikke uitgave van hetzelfde boek (3500 afbeeldingen), waaraan bovendien het Frans als derde taal was toegevoegd. Dit laatste werk is nu opnieuw uitgegeven, maar nu ook met de Duitse vertalingen erbij. Het boek bevat een register voor elk van de talen. Groot beeldwoordenboek van Jean-Claude Corbeil en Ariane Archambault kost €44,95 (gebonden, 644 blz.). ISBN 978 90 6648 977 6 En verder ■ Stap 3. Nederlands voor anderstaligen van Christine Boeken e.a. Derde deel van driedelige klassikale leergang Nederlands voor anderstaligen zonder voorkennis van het Nederlands, die leidt naar het begin van niveau B1. Met audio-cd voor de luisteroefeningen. Intertaal, €20,- (ingenaaid, 267 blz.). ISBN 978 90 5451 696 5 ■ E-mails en brieven schrijven in het Nederlands van Corriejanne Timmers en Tekom Vertalers. Geheel herziene elfde druk. Stel-, stijl- en taalregels voor het schrijven van e-mails en brieven. Het Spectrum, €16,95 (gelijmd, 200 blz.). ISBN 978 90 274 2606 2 ■ Van Dale pocketwoordenboek Nederlands-Spaans/Spaans-Nederlands van J.B. Vuyk-Bosdriesz. Derde, geheel herziene druk met 1500 nieuwe trefwoorden. Inclusief downloadversie. Van Dale Lexicografie, €9,95 per deel (gelijmd, ca. 550 blz.). ISBN 978 90 6648 791 8 (N-S)/978 90 6648 793 2 (S-N) ■ Met andere woorden is een tentoonstelling over de taalkundige identiteit en diversiteit van Antwerpen. ‘Met beeld, geluiden, getuigenissen en pakkende verhalen. De focus ligt op Antwerpen, maar met uitstapjes naar de rest van Vlaanderen.’ Meer informatie: www.antwerpen.be/eCache/ BTH/6/007.html. ■ Leven met afasie is een website over afasie (‘onvermogen tot taalgebruik ten gevolge van hersenletsel’) die is opgezet door twee logopediestudenten. De site geeft informatie over wat afasie is en laat afasiepatiënten aan het woord over hun ervaringen. www.levenmetafasie.be. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Dan wens ik u... Esther Hagers-van der Eerden - Den Bosch Steeds meer hoor ik het en ook steeds meer gaat het me ergeren: die gewoonte om aan het eind van een (telefonisch) verkoopgesprek en zelfs nu ook al na het beantwoorden van een enkele gestelde vraag af te sluiten met ‘Dan wens ik u verder een prettige dag.’ Tegenwoordig hoor ik het aan het einde van bijna elk gesprek. Het lijkt een vervanging van het gewone goedendag of goedenavond te worden. Maar vooral als de vragende persoon niet het antwoord gekregen heeft dat hij eigenlijk wilde (‘Mag ik u misschien wat informatie geven over aanvullende pensioenen? Nee? Dan wens ik u...’), doet het zo leeg aan. Leert men zoiets op een cursus, of is er zomaar iemand op die gedachte gekomen? ‘Anders nog?’ Rogier van Ravesteyn - Zwolle In de winkel koop ik een broodje en als dat voor me klaarligt op de toonbank vraagt de verkoopster: ‘Anders nog?’ in plaats van ‘Wilt u nog iets anders?’ Irritant vind ik dat. Plaats delict Wim van der Linden - Waalre {== afbeelding Plaats delict als titel van een boek van Tomas Ross (Cargo, 2005). ==} {>>afbeelding<<} Steeds vaker hoor en lees je in de diverse nieuwsmedia de term plaats delict. Voorbeelden: ‘De agenten begaven zich onmiddellijk naar plaats delict’ (in een opsporingsprogramma op tv), ‘aangekomen op plaats delict staan er files in beide richtingen’ (in een krant; zie ook de stijlfout: hoe kunnen files nu ergens aankomen?). Op de radio werd gezegd dat de verslaggever ‘op plaats delict’ is (jawel, bij de opening van een tentoonstelling!). Ik heb weleens gehoord van een ‘corpus delicti’ en naar analogie daarvan (zij het veel minder vaak) van een ‘locus delicti’. Waarom zeggen we dat dan niet? Of als het niet anders kan, dan maar ‘plaats van het delict’ om de plek van een misdaad aan te duiden. Het lijkt er echter sterk op dat men elkaar maar loopt na te praten en geen idee heeft wat delict eigenlijk betekent. Als het niet om een misdrijf gaat, zeg dan gewoon ‘plaats van handeling’ of ‘ter plaatse’ of ‘plek des onheils’ of - als je het echt niet weet - zeg nog liever helemaal niks! Spelers A. Zwartendijk - Bergschenhoek Zoals velen erger ik me aan het oprukken van het Engels in het Nederlands. Maar nog erger vind ik het letterlijk vertalen van Engelse woorden als doekje voor het bloeden. Zoals laatst in een stukje over de melksector in de Volkskrant: ‘Campina is vooral sterk vertegenwoordigd op de Europese markt en in Rusland, terwijl Friesland Foods een grote speler is in Zuid-Oost-Azië en Afrika.’ De uitdrukking players in the market past goed bij de goklust van de Engelsen, maar niet bij de Nederlandse calvinistische volksaard. Het woord deelnemer of partij is hier veel meer op zijn plaats. ‘Hij impliceert iets’ Arie Snoek - Rotterdam Impliceren heb ik altijd een rotwoord gevonden, net als expliciteren, impliciet en expliciet. Het is een wat stug, formeel woord, met ook een zweem van vermeende autoriteit. Het doet me denken aan de universiteit, aan ambtelijke nota's, aan mensen die zich te gewichtig vinden om gewoon het werkwoord inhouden te gebruiken. Maar tegenwoordig wordt impliceren ook nog eens steeds vaker behoorlijk ráár gebruikt. Ergens op internet zag ik: ‘Hij impliceert dat hetzelfde geldt voor de verhalen over wonderen in het Nieuwe Testament.’ En: ‘Zij impliceert dat “rechts” fout is.’ En zo zijn er nog tientallen voorbeelden te vinden. Ik kan er niets aan doen, maar ik lees dit als ‘Hij houdt in dat hetzelfde geldt voor de verhalen’ en ‘Zij houdt in dat “rechts” fout is.’ Het is een ontwikkeling die wat mij betreft geen verbetering inhoudt. Uitspraak scepsis Kees Putman Jan en alleman en Balkenende zeggen dat ze ergens ‘septisch’ tegenover staan als ze ‘sceptisch’ bedoelen. Het verdwijnen van de k-klank na de s komt uiteraard doordat het oorspronkelijk Griekse scepsis onterecht ‘op z'n Latijns’ gespeld wordt met een c, en een c voor de e wordt in Latijnse woorden als een s uitgesproken (denk aan cent). Het lijkt mij beter naar de Griekse origine van de woorden te kijken, en de schrijfwijzen skepsis en skeptisch te gebruiken. En dan meteen ook maar skepter om het feest compleet te maken. Hierdoor ontstaat er meer een relatie met de oorsprong van de woorden, en het bespaart ons bewindslieden die beweren dat ze ergens ‘rottend’ tegenover staan als ze bedoelen dat ze ergens hun twijfels over hebben. ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Groenlicht Wouter Bluekens - Breda Een taalkundig fenomeen dat zich in toenemende mate manifesteert en mijn ergernis en zorgen wekt, behelst het samentrekken van het bijvoeglijk en het zelfstandig naamwoord. Een duo exempelen: een bordje bij de lokale kazerne maant de lezer te wachten op ‘groenlicht’ en bij de Albert Heijn-supermarkten worden zogenoemde ‘kleinverpakkingen’ verkocht. Mijns inziens is deze aangelegenheid werkelijk volkomen gespeend van logica en een pijnlijk treffend voorbeeld van de niet eens op pragmatische overwegingen gestoelde, algemene en alomtegenwoordige tendentie de rede te verwerpen ten faveure van hersenloos handelen. Taalgenootschap, doe er wat aan! Achternamen met A René Carrière Scholen, sportverenigingen, reisorganisaties, etc. werken vaak met lijsten van alfabetisch geordende namen. Mensen wier achternaam met een A of een B begint, zijn daardoor vaak eerder aan de {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} beurt en krijgen ook verder disproportioneel veel persoonlijke aandacht van hun leraren of begeleiders. Zo worden zij op natuurlijke wijze getraind - ook om bijvoorbeeld beter op te letten als iemand ergens mee begint. Het is een onbewuste vorm van positieve discriminatie, die al jarenlang en generaties lang plaatsvindt. Het gevolg is dat mensen met een achternaam aan het begin van het alfabet meer en betere kansen krijgen in de maatschappij. En groepen die toch al wat kwetsbaarder zijn, zoals allochtonen, kunnen zo makkelijk de dupe worden van een naam achter in het alfabet. Het is vast niet voor niets dat het ‘A-team’ (met Albayrak en Aboutaleb) in de top van de politieke hiërarchie zit en de rest als schoonmaker of iets dergelijks een beetje onder aan de maatschappelijke ladder bungelt. ‘Cannada’ Hans de Bruyn - Rhoon Waar ík me over verbaas, is dat presentatoren op radio en tv steeds vaker ‘Cannada’ zeggen als ze ‘Canada’ bedoelen. Waar komt dat vandaan en waar leidt dat toe? Uitspraak intriges J.A. Bruch - Vries Ik erger mij de laatste tijd steeds meer aan de uitspraak van menig woord van Engelse of Franse origine. Het woord dat mij het hevigst doet tenenkrommen is intriges, maar dan uitgesproken als ‘intriezjes’, hetgeen waarschijnlijk moet doorgaan voor deftig of echt Frans. Geef mij maar de uitspraak met een echte g, zoals Vlamingen het doen. We hebben het tenslotte ook niet over ‘intriezjerend’. Felicitatiekaart A.A. Barelds-de Vries - Hoogeveen Wanneer ik in een winkel een felicitatiekaart uitzoek, sla ik zonder meer de kaarten over met daarop de tekst: ‘Van harte gefeliciteerd en veel geluk gewenst!’ Feliciteren en gelukwensen betekenen immers hetzelfde. Voor mij hoeft het niet dubbel. ‘Het’ Pleiade A. Ten Berge-Bolten - Doorn De naam van het cultuurhuis in Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, is Het Pleiade - overduidelijk geïnspireerd op de naam van de zeven Parijse dichters die de Renaissance in de Franse letterkunde hebben ingeluid. Alleen, die groep heette wel ‘de’ Pléiade. {== afbeelding Foto: A. ten Berge-Bolten ==} {>>afbeelding<<} Sinds de opening hangt er een banier met de naam in de centrale hal van het cultuurhuis. Burgemeester Naafs van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vindt ‘zo'n lidwoord eigenlijk onbelangrijk’, zoals hij in een lokale krant zei. Maar mij ergert het zó dat ik mijn tegenzin om het cultuurhuis te betreden maar nauwelijks kan overwinnen! Stappen C. Vollbracht-Muller - Arnhem Waar ik nog steeds niet aan kan wennen, is de andere betekenis die het woord stappen alweer een tijdje geleden heeft gekregen. Gaan stappen betekende vroeger alleen ‘gaan wandelen’, maar tegenwoordig wordt het ook (en vooral) gebruikt voor ‘'s avonds uitgaan’. Het ergste vind ik het zelfstandig naamwoord dat ervan gemaakt wordt, zoals laatst in De Gelderlander: ‘Stappers slaags met de politie op de Korenmarkt’. Stappers betekende in mijn tijd alleen ‘wandelschoenen’: ‘Wat zijn dat een flinke stappers.’ Van stappen en stappers krijg ik pijn aan mijn ogen. Gesignaleerd Gewond of geblesseerd? Loes Bijnen - Den Haag Kan iemand mij uitleggen waarom mensen bij een ongeluk ‘gewond’ raken, terwijl voetballers en andere sporters steeds ‘geblesseerd’ het veld worden afgedragen? Paswoord Ad Tijbosch - Tilburg Soms overwint het Nederlands op de toenemende invloed van de Engelse taal. Op de internetpagina's van het - Franse! - benzinemerk Total kwam ik een uiting hiervan tegen. Om als klant in te loggen wordt een wachtwoord gevraagd, waarbij het Engelse password door Total wordt vertaald met ‘paswoord’. Ik ben er nog niet uit of ik in dit geval verheugd moet zijn dat een Nederlands woord gebruikt wordt, of geïrriteerd door de Engelse invloed in de ‘vertaling’ van het Engels. Opvallend is het in ieder geval. ‘Tillevisie’ Coby van den Bout Het valt mij de laatste tijd op dat er een wijziging is in de uitspraak van de e in bepaalde woorden. Men spreekt van ‘tillevisie’, ‘tillefoon’ en ‘tillegraaf’ - dus met de i van pil in plaats van met de e van nee. Antwoorden Taaltest (zie bladzijde 237) A. Spelling 1.a. bockbier 2.b. herinnering 3. a.Miljoenennota (Witte Boekje), b.miljoenennota (Groene Boekje) 4.b. sceptisch 5.b. uv-licht B. Woordenschat 1.c. paria 2.c. politieke stroming 3.b. nuttigen 4.c. soort textiel C. Zoek de fouten 1.aanhalingstekens weg (en komma toevoegen), soesa, forenzen mag ook, pompeuze, Stradivarius, poëzie 2.komma na echter, kakofonie D. Extra b. In het zinsdeel de voorzitter van de commissie, Michel Jansen is Michel Jansen een bijstelling. Een bijstelling is een bijzonder soort bijvoeglijke bepaling: er wordt binnen hetzelfde zinsdeel (hier het onderwerp) een alternatieve omschrijving gegeven van het eerdergenoemde. Commissievoorzitter Michel Jansen (in zin c) bevat geen bijstelling, maar is volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) een ‘naamwoordelijke constituent met een complexe kern’. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Folder van groothandel Sligro Politie stopt taxi vol geiten Opeengepakt op, tussen en onder de stoelen van een taxi heeft de politie in Zuid-Afrika 23 geiten en drie mannen ontdekt. Website BNR Nieuwsradio ‘Pesten moet vast onderdeel onderwijsprogramma worden’ Dagblad van het Noorden Per seconde wordt 400.000 liter water door de Theems, via Maidenhead richting Londen gestuwd. De bewoners van het tussenliggende dorpje Wraysbury laten het allemaal maar over zich heen komen. Nederlands Dagblad Stichting De 4Daagse adviseert lopers om het openbaar vervoer te gebruiken. Nieuwsblad Transport Het overstromingsgevaar is nog niet geweken: de komende dagen riskeren de graafschappen Worcestersaus, Warwickshire, Herefordshire, Gloucestershire, Lijncontrole, Oxfordshire en Bewerkster nog altijd een vloedgolf. Brabants Dagblad Verpakking doppinda's Na zomer verbod op zeehondenbond De handel in producten van zeehonden wordt na deze zomer verboden in Nederland. NRC Handelsblad Over de identiteit van de schutter zegt de woordvoerder: ‘Als het de man is die we denken dat het is, dan is het een bekende van de politie.’ Nu.nl Overigens is reeds een inhaleerbare vorm van insuline op de markt voor patiënten die bang zijn voor naalden en voor kinderen. Dag Vino moet wonden likken na val De Stentor Inbrekers komen Leerdams huis binnen via brievenbus Inbrekers hebben uit een woning aan de Bogerd in Leerdam een flatscreen televisie, een handtas en geld gestolen. De daders kwamen gisternacht binnen doordat zij via de brievenbus het slot open konden ‘hengelen’. Algemeen Dagblad {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 10] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onze Taal 10 MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL 76STE JAARGANG OKTOBER 2007 75 jaar Literatuur voor zwakke lezers HOE NODIG IS EEN UNIFORME UITSPRAAK? TAAL IN HET WERK: DE GEBARENTOLK NIEUWE RUBRIEK OVER NEDERLANDSE LIEDJES {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 76ste jaargang nummer 10 oktober 2007 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: onzetaal@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur ( €0,80 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost (i.s.m. Van Dale Lexicografie) zie: www.taalpost.nl Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 36.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Harry Cohen, Matthias Giesen, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen, Matthijs de Winter Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. Numann, voorzitter drs. E. Goossens, secretaris G.F. Raateland RA, penningmeester dr. J.A. Brandenbarg, mr. G.C. Haverkate, mr. drs. L. Jongsma, drs. J.H.J. Luif, lic. L. Permentier, H. Stoel, P.M. Veltman-Laseur, drs. A.J.A. Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €4,50. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €23,- per jaar; buitenland binnen Europa €32,50 (per luchtpost €34,50); buitenland buiten Europa €40,50 per jaar. Op groepsabonnementen wordt korting verleend. Inlichtingen hierover bij het secretariaat. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €19,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Omslagillustratie: Frank Dam Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Formeel ben je er alleen maar voor de vertaling, maar dat betekent niet dat je er koud en kil bij hoeft te zitten.’ Famke de Vries (blz. 275) {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 256 Jan Erik Grezel Niets zo moeilijk als eenvoudig schrijven Literatuur voor zwakke lezers 264 Jan Stroop Het ABN: onmisbare spreeknorm en ‘decoder’ Uniforme uitspraak als redmiddel van de communicatie 267 Marc van Oostendorp Voor het meedogende oor Uniforme uitspraak is onhaalbaar en onwenselijk 272 Saskia Aukema Meer dan een robot Taal in het werk [8]: de gebarentolk En verder 261 Congres Onze Taal: ‘Onze taal, onze toekomst’ 276 Mercator beschermt minderheidstalen 285 Oplossing ‘Taalcrypto’ juli/augustusnummer 285 Contributie 2008 Rubrieken en series 260 Reacties: zelfvervuller; textielcamping; hiaatdelger; paardenoog; tatjespap; oranje boven; zelfmoord 262 227 andere woorden voor CamelCase / Ander woord voor... multitasken 263 Vraag en antwoord: stoplicht; dart(s)toernooi; liefdewerk oud papier; roze/rose; eigener beweging 270 Etymologica: etymologie in uitvoering: resultaten oproep 275 Spaan: context 277 Taaltest 277 Iktionaire: comazuipen 278 Aanbiedingen voor lezers 280 Bij wijze van zeggen: toitoitoi; monstre sacré 281 NIEUWE RUBRIEK: ‘Zong’: fantastig 282 Tamtam: taalnieuws 283 Hom of kuit: spelfouten op internetfora corrigeren? 284 InZicht: Lexicon van de muziekindustrie, en andere nieuwe taalboeken 286 Taalergernissen 287 Gesignaleerd 288 Ruggespraak {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Yvonne van der Vegt, ambassadeur van de Stichting Lezen & Schrijven, leest een folder van uitgeverij Eenvoudig Communiceren. Foto: Jan Erik Grezel ==} {>>afbeelding<<} Niets zo moeilijk als eenvoudig schrijven Literatuur voor zwakke lezers Jan Erik Grezel Anderhalf miljoen Nederlanders hebben grote moeite met lezen en schrijven. Uitgeverij Eenvoudig Communiceren maakt speciaal materiaal voor deze zogeheten laaggeletterden. Vers van de pers: vereenvoudigde verhalen van Kader Abdolah, Marjan Berk en Yvonne Kroonenberg. Hoe