Onze Taal. Jaargang 79 logo_onze_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Onze Taal. Jaargang 79 uit 2010. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd. Koppen en foto's die over meerdere pagina's lopen, zijn boven het betreffende artikel geplaatst. De opmaak van het origineel is in deze digitale editie niet weer te geven. Kaderteksten zijn tussen paragrafen in geplaatst of aan het einde van een pagina. p. 350-351: de tabel op deze pagina's is te breed om in deze digitale versie in zijn geheel te kunnen worden weergegeven. Daarom is deze tabel hier in delen onder elkaar geplaatst. Illustraties die over twee pagina's lopen zijn op de linkerpagina geplaatst. _taa014201001_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl unicode scan aangeleverd door de redactie Onze Taal. Jaargang 79. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2010 Wijze van coderen: standaard Nederlands Onze Taal. Jaargang 79 Onze Taal. Jaargang 79 2019-07-03 AB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Onze Taal. Jaargang 79. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2010 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014201001_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal 1 2010 ‘Een mooie opening’ Schaatstaal op tv De best schrijvende ambtenaar Nederlands in Australië Nieuwsberichten op de radio Woorden van 2009 {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 1 januari 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.I. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,- (per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal €29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Politici ontwikkelen steeds nieuwe manieren om vragen te ontwijken zonder dat je het als kijker merkt.’ Erica Huls (blz. 26) {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 4 Kees Sluys ‘Een mooie opening’ Schaatstaal op tv 14 Redactie Onze Taal ‘Ik merk dat jij altijd goed oplet’ Renze Brouwer best schrijvende ambtenaar van 2009 16 Jan Erik Grezel Dutch down under Hoe het Nederlands in Australië terrein verliest en herovert 19 Renée Postma Schrijf zoals we spreken Een nieuw recept voor nieuwsberichten op de radio En verder 9 ‘Ik zeg: doen’: gesprek van het jaar 2009 10 De besmettelijke i van iPhone en Wii 11 Van twitteren tot ontvrienden: de woorden van 2009 12 En het mooiste Duitse woord van onze taal is... 21 85 jaar radionieuws 22 Ik gebruik nooit geen dubbele ontkenningen 23 Onze Taal in 2009 25 Cursussen Taaladviesdienst Rubrieken en series 7 Vraag en antwoord: ze/hen/hun; benijdde/beneed; (zich) ontspannen; apart en appartement; de malste/malsste biefstuk 8 Reacties: falsche Freunde; Duits luisteren; Duits onze enige buurtaal?; middenstandsrijm; ondersnor 13 Horstlog: schrijfplezier 23 NIEUWE RUBRIEK Lezer 24 NIEUWE RUBRIEK Van verre: van spruitjeslucht tot couscousfeest 25 Taaltest 26 Het onderzoek: vragen ontwijken 27 NIEUWE RUBRIEK Het gebeurde in... januari 1925: kruiswoordpuzzels 28 Aanbiedingen voor lezers 31 Hom of kuit: Euro Shopper voortaan in het Engels? 32 Tamtam: taalnieuws 33 Taalergernissen 33 Gesignaleerd 34 InZicht: Taal of tongval?, en andere nieuwe taalboeken 36 Ruggespraak Omslagillustratie: Rhonald Blommestijn {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Sven Kramer op het Europees kampioenschap in 2009. Foto: © Klaas Jan van der Weij / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} ‘Een mooie opening’ Schaatstaal op tv Kees Sluys Of de olympische winterspelen in Vancouver in februari voor de Nederlandse schaatsers veel goud zullen opleveren, is nog de vraag. Aan onze schaatscommentatoren zal het niet liggen. Hun seizoensopening was zonder meer veelbelovend. Wie half november de speciale uitzending van Holland Sport rond Ard Schenk heeft bekeken (ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag verscheen een prachtige biografie), zag daarin ook fraaie opnamen van het legendarische voor-het-eerst-onder-de-twee-minuten-duel dat de blonde god op de 1500 meter uitvocht met Kees Verkerk. Die race uit 1971 is nog steeds een mijlpaal in de schaatshistorie. De supertijden van 1.58,7 en 1.58,9 werden gerealiseerd op het supergladde, razendsnelle ‘olie-ijs’ van Davos. Olie-ijs. Met zijn tegenhanger ‘fondantijs’ is het typisch een begrip uit het pre-schaatshal-tijdperk. Net zoals de ‘sneeuwrand’ die binnen- en buitenbaan scheidde. De lichte touché in de laatste buitenbocht die Verkerk zich permitteerde - heel mooi te zien op de beelden - was wellicht de oorzaak van diens nipte, anno 2009 nog steeds betreurde verlies. De sneeuwrand is al langgeleden vervangen door de ‘kille plastic blokjes die ongelukken veroorzaken bij schaatsers die erop stappen’, zoals schaatskenner en -publicist Max Dohle noteerde in zijn boek Over één nacht ijs. Een schaatsalfabet (2004). Blokjes die worden geplaatst door de zogeheten ‘blokjeslegger’, een anonieme functionaris die soms even één of twee seconden, in gebukte houding en niet zelden blokjes rápend, op de achtergrond in beeld komt. Dat gebeurt meestal nadat alle ritten van een afstand zijn verreden, op het moment dat Mart Smeets dan wel Dione de Graaff met hun gasten beginnen aan de tv-analyse. Want behalve de tv-commentatoren, die tijdens de wedstrijden te horen zijn, zijn er ook de analisten, die na afloop de races nog eens uitvoerig doornemen. ■ Versleten formuleringen In Dohles vaak frivole taalgebruik is de blokjeslegger ‘de putjesschepper van de ijsvloer’. Van de heren commentatoren zal deze onopvallende dienaar bij de Grote Schaatsevenementen nimmer aandacht krijgen. Het gaat hun puur om de races. En passant wisselt men allerlei wetenswaardigheden uit over rijders, rijdsters en coaches, over procedures die de vaderlandse afvaardiging naar de olympische winterspelen in goede banen moeten leiden en, mocht er aanleiding toe zijn, over de kwaliteit van de ijsvloer. Daartoe heeft men een zeer specifiek vocabulaire ontwikkeld, dat zich kenmerkt door een ware vracht aan schaatsclichés. In zijn schaatsalfabet legde Dohle onder de c van clichés een indrukwekkende hoeveelheid van die versleten formuleringen vast. Ik doe een bescheiden greep: -De opening is goed. -Hij rijdt een vlak schema. -Wat is die 6.28,00 waard? -Die snelle opening kan hem weleens de kop kosten. -Kan ze nog versnellen? -Kijken waar het schip strandt. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} -Dit is optisch gezien een andere rit. -Laten we niet te vroeg juichen. -Nou kan hij mooi naar hem toe rijden. -Even het handje erbij. -Het is goed, maar is het goed genoeg? -Technisch ziet het er goed uit. -Meteen goed vertrokken. -We pakken het schema van... erbij. -Hij heeft het voordeel van de kruising. -Hij heeft de lat te hoog gelegd. Moeiteloos associeert de liefhebber dit soort taal met de stemmen van tv-schaatscommentatoren Herbert Dijkstra en Frank Snoeks. Maar hoe is het vijf jaar na Dohles boeiende inventarisatie met de schaatstaal van de heren commentatoren gesteld? Hoe karakteristiek zijn de bijdragen van Martin Hersman, die een seizoen of vijf geleden ook achter de commentaarmicrofoon plaatsnam? Worden de aloude clichés nog veelvuldig gebruikt? Komen er nieuwe uitdrukkingen en begrippen in omloop? In het weekend van de nationale afstandskampioenschappen, die van 30 oktober tot en met 1 november 2009 werden gehouden, heb ik mijn oor eens goed te luisteren gelegd. Ik volg het commentaar in min of meer chronologische volgorde, signaleer gebruikte clichés uit Dohles boek, maar ook nieuwe uitdrukkingen, die niet in Dohles lijst voorkomen. ■ Slecht ritme Toch spijtig dat olie-ijs een woord uit vervlogen tijden is geworden. Het alternatief is wel erg mager. ‘Moeten we concluderen dat het heel snel ijs is?’, vroeg Herbert Dijkstra aan collega Martin Hersman na de eerste rit op de 500 meter van de vrouwen. Dat was inderdaad het geval. Voordat de echte kanonnen aan de start kwamen, stond de beste tijd op 40,05. ‘Daar ligt de lat’, aldus Dijkstra (al wat oudere uitdrukking). Een slechte eerste 100 meter van een der deelneemsters, veroorzaakt door een misslag, inspireerde hem tot de vaststelling dat de bewuste rijdster zich had ‘verslikt’ (nieuw). ‘Technisch schortte er wel wat aan de rit van Van Riessen’, merkte hij even later op (oud), terwijl een andere schaatsster volgens collega Hersman kampte met een ‘slecht ritme in de laatste binnenbocht’ (nieuw). Tussen de racebedrijven door mocht technisch directeur Arie Koops van de KNSB met het oog op de definitieve selectie voor de spelen in Vancouver aan een van Studio Sport's razende reporters uitleggen wat ook alweer het verschil is tussen een ‘skate-off’ en het nieuwerwetse begrip ‘re-skate’. Welnu. Een ‘re-skate’ is een herkansing op de wedstrijddag zelf, buiten de officiële wedstrijd om, vast te stellen door bepaalde officials die doorgaans als ‘de wijze mannen’ worden aangeduid. Ook enigszins buiten de orde, maar typerend voor Dijkstra's zucht om wetenswaardigheden rond te strooien, was diens ontdekking inzake sprintster Thijsje Oenema. Tot een paar maal toe benadrukte hij dat ‘Thijsje’ als ‘Tiesje’ diende te worden uitgesproken. Hij kreeg geen gehoor van zijn collega's, die onverstoorbaar doorgingen met ‘Thijsje’. (De vraag luidt nu: gaat ‘Tiesje’ desondanks wellicht toch school maken?) ■ Doorversnellen ‘De bocht is geen probleem’, constateerde Hersman al tijdens een van de eerste ritten voor de mannen op de 500 meter. Dat was een understatement. Hersman wilde er juist mee aangeven dat de desbetreffende rijder een uitstekende bocht had ‘gelopen’ (ook zoiets: je scháátst geen bocht, maar je lóópt hem) en kreeg enthousiast bijval van Frank Snoeks, die inmiddels op de plek van Dijkstra was aangeschoven: ‘Een skeeleraar! Een skeeleraar!’ (nieuw). Ja, het veld wordt steeds meer bevolkt door rijders afkomstig uit de skeelersport, die zich zo behendig over het ijs bewegen. Zij kunnen, in de woorden van Hersman, ‘het beste doorversnellen’ (nieuw) - een term waarbij de doorsneekijker zich steeds weer afvraagt wat het verschil is met gewoon ‘versnellen’. Toch gaat het met bepaalde schaatsers soms, aldus dezelfde commentator, ‘een beetje te gehaast’ (nieuw). Het neemt niet weg dat een schaatser profijt kan hebben van zijn tegenstander door (dit is weer typisch Snoeks) ‘aan de trekhaak’ (oudere uitdrukking) te worden meegesleept. Mark Ooijevaar had maar ‘weinig ijs nodig’, want die ‘prikt heel smal’. Ook de matadoren van het ijs zelf drukken zich soms wonderlijk uit. Zo was de latere 500-meterkampioen Jan Smeekens bij zijn tweede, tegenvallende rit naar eigen zeggen weliswaar ‘goed weg’ (oud), maar ‘daarna liep het helemaal naar achteren’ (nieuw). Op de keper beschouwd is dit natuurlijk wartaal. Terwijl ‘het naar achteren liep’ ging Smeekens immers echt nog wel met iets van 50 kilometer per uur vooruit. Niettemin begrijpt de belangstellende leek ongeveer wat hij bedoelt. ■ Technisch harken Iedere afstand schept zijn eigen idioom. ‘Het hele lichaam schudt’, kreeg Tim Roelofsen te horen toen hij een tijdje aan zijn 5000 meter bezig was (nieuw). Dat betekende vanzelfsprekend niet veel goeds. Bij sommige rijders is het ‘na 3000 meter op, en dan is het overleven naar de finish’ (nieuw). Arjen van der Kieft betoonde zich met drie rondjes van 30,2 achter elkaar ‘een sluipmoordenaar’ (nieuw). Jammer genoeg begon hij op zeker moment ‘technisch te harken’ (nieuw). Geen schaatstaal, wel treffend in zijn bondigheid, was Hersmans verzuchting dat Wouter Olde Heuvel tot nu toe een ‘mankementenseizoen’ had gehad. Evenmin schaatsspecifiek maar fraai was de uitsmijter van Dijkstra die we nooit eerder bij welk sportevenement dan ook hebben gehoord. Jeugdig talent Jan Blokhuijsen haalde vele seconden van zijn pr (persoonlijk record) op de 5000 meter af, waarop de verslaggever juichte: ‘Er komt in ieder geval een klaterend pr voor Blokhuijsen’ (nieuw); ‘je vraagt je af: waar haalt hij het vandaan?’ (oud); ‘inderdaad, als je zo kunt rijden, dan heb je toch macht over je race’ (nieuw). Dat andere talent, Koen Verweij, kwam daarentegen ‘stuiterend over de finish’ (nieuw). Hij bewoog zich vooral in de beginfase met grote, brede slagen voort, waarvoor hij ‘het hele tv-beeld gebruikt’ (nieuw). Mark Ooijevaar had maar ‘weinig ijs nodig’ (oud), want die ‘prikt heel smal’ (nieuw). Stayer Bob de Jong, tegen zijn gewoonte in al vroeg in vorm, kon na een goed begin volgens Hersman ‘vlak naar huis rijden’ (nieuw). Heerlijk is dat voor een schaatser. Een mindere god, wiens naam me is ontschoten, had zich na wat zwakke ronden ‘bijtijds opgeraapt’, aldus Snoeks (nieuw). Gelukkig maar, anders was hij vast en zeker ‘in de gevarenzone gekomen’ (nieuw). En toen ‘kwam de dweil’ (oud). {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Frank Snoeks: ‘Kijk eens, op de bagagedrager.’ ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Martin Hersman: ‘Hij stapt van zijn benen af.’ ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Herbert Dijkstra: ‘Een klaterend pr voor Blokhuijsen.’ Foto's: Sander Stoepker / NOS ==} {>>afbeelding<<} ■ Goed gedrag ‘Internationaal is de 1500 meter opgeschoven naar een sprintafstand’, sprak Herbert Dijkstra gedecideerd bij aanvang van de ‘metrische mijl’ (oud). Was u, kijker, ook eventjes in verwarring toen u Hersman na een valse start bij de 1500 meter vrouwen hoorde roepen: ‘En nú doorrijden!’ Doorrijden? Was de commentator gek geworden? Integendeel. Met deze uitroep drukte hij de rijdsters op het hart om alsjeblieft alle tijd te nemen voor de nieuwe start. Energiebesparing! Wie mocht denken dat de ‘lange, brede klappen’, zoals Theo Koomen ze al bezong in de tijd van Ard en Keessie, verdwenen waren, heeft het mis. Bij de mannen van de 1500 meter kwamen ze af en toe weer langs. De iets minder getalenteerden op de mijl, die erin slaagden een pr van onder de 1.50 te realiseren, werden door Snoeks ditmaal beloond met ‘een bewijs van goed gedrag’ (nieuw). Niemand anders die zoiets spontaan uit zijn mond krijgt. Hersmaniaans is dan weer het ‘beetje bijversnellen’ (nieuw) voor de kruising. Zodat je je tegenstander ‘op de kruising kunt opvreten’ (nieuw). Andere kenmerkende techniekquote van Hersman: ‘Dat ritme in de bocht is ook niet goed. Hij stapt van zijn benen af.’ (nieuw). Zou sprinter Simon Kuipers, want hij was het lijdend voorwerp, zelf begrijpen wat de commentator hier bedoelt? Mijn vermoeden: te snel van het ene op het andere been gaan staan. Minder uitleg - je ziet het voor je - behoeft de door Hersman gesignaleerde ‘paniekerige slag van Wennemars’. Snoeks, die eerder in dit stuk al een rijder ‘aan de trekhaak’ had zitten, zag op de 5000 meter een schaatser nog comfortabeler door zijn tegenstander worden meegevoerd: ‘Kijk eens... op de bagagedrager’ (nieuw). Minder florissant verging het Sven Kramer. ‘Nee,’ liet Snoeks lichtelijk teleurgesteld weten, ‘de 5000 meter van Kramer was niet een echte Kramer’ (nieuw). ■ Handje erbij Men ziet: de creativiteit van de heren commentatoren is na al die jaren nog allerminst opgedroogd. In de samenvattingen van de wereldbekerwedstrijden in Berlijn een week later noteerde ik nog een paar vondsten. Zo begon Jan Smeekens op de 500 meter bij monde van Snoeks met een ‘doordeweekse opening’ (nieuw). Ook was daar weer eens het ‘vingertje omhoog, dat is vaak een slecht teken’ (oud). Zeker, want daar ‘laat’ een rijder ‘iets liggen’ (oud). Origineel was weer wel hoe Dijkstra op de 500 meter iemand haar tegenstandster zag ‘inrekenen’. Bij de wereldbekerwedstrijden in Heerenveen de week daarop werd de tegenstandster van Annette Gerritsen op de 500 meter in Snoeks' woorden ‘weggeblazen’ (nieuw). En de race van Jenny Wolf, die weliswaar een 37'er reed, ging toch gepaard met ‘mankementen’ (gaat Hersman nu al school maken?). Er werd inderdaad met enige regelmaat ‘bepaald niet vlekkeloos’ gereden (oud), Renate Groenewold was ‘niet in staat om door te versnellen’, en Moniek Kleinsman slaagde er wel degelijk in ‘een vlak schema te rijden’ (oud). Overigens, voor wie nog niet op de hoogte was en met dank aan Herbert Dijkstra: ‘Jan Smeekens wordt wel de Sallandse Japanner genoemd’ (nieuw). Remco Olde Heuvel werd op de 1500 meter gemaand om ‘door te trappen’ (nieuw) en op zeker moment - u raadt wie dit zei - lag ‘de lat op 1.45’ (oud). ‘O, handje erbij!’, riep Hersman verschrikt bij een 500-meterrit (oud). En over Davis en Groothuis, na een matige opening van beider kant: ‘Dit zijn rondjesrijders’ (nieuw). De Fransman Contin, zo viel Hersman ook nog op, ‘heeft de neiging om van zijn afzet te vallen’ (nieuw). Begrijpt u wat hij bedoelt? Ik denk dat Contin zijn afzet niet echt afmaakt. Davis ‘beet zich weer eens stuk’ (oud), de ‘lat lag nu op 6.23’ (oud) en ‘Fabris reed nog een beetje met de handrem erop’ (oud). Het mooiste hebben we vanzelfsprekend voor het laatst bewaard. Na een prima 1500-meterrace van Ireen Wüst, waaruit bleek dat ze weer aardig op de weg terug is, oordeelde wie anders dan Frank Snoeks: ‘Het is te vroeg voor een bos rozen, maar een bosje tulpen kan’ (nieuw). Conclusie: de seizoensopening 2009-2010 van onze schaatscommentatoren was zonder meer spectaculair en belooft nog veel goeds voor de rest van het seizoen. En zo'n makkelijk baantje is het niet. ‘Ga er maar aan staan’, om met ex-schaatscommentator Heinze Bakker te spreken. Of zoals Bart Veldkamp ooit opmerkte: ‘Ik geef het je te doen om vijf uur schaatsen vol te lullen.’ {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Ze/hen/hun ? Kun je zeggen: ‘Ik heb ze geen nieuwjaarskaart gestuurd’, of moet het hun zijn? ! Zowel ze als hun is hier mogelijk. Het gaat hier om een meewerkend voorwerp, en daarvoor is zowel de ‘volle vorm’ hun als de ‘gereduceerde vorm’ ze bruikbaar - tenminste: als het om personen gaat. Bij niet-personen (dingen, dieren, planten, etc.) is alleen ze mogelijk. Voorbeelden: -De kinderen hebben honger; zal ik ze/hun een boterham geven? -De planten zien er zo droog uit; wanneer heb je ze water gegeven? -Als de cavia's honger hebben, mag je ze nog wel wat witlof geven. Als lijdend voorwerp zijn hen en ze bruikbaar, evenals na de meeste voorzetsels: -Mogen de buren ook komen of zullen we ze/hen niet uitnodigen? -Waar zijn de bibliotheekboeken? Ik had ze nog niet uit. -Mijn ouders vragen wanneer we bij ze/hen op bezoek komen. -De cavia's zien er mager uit; wat heb je met ze gedaan? -Volgens hen is dat een goed idee. [Hier is ze niet mogelijk.] De vormen hen en hun zijn nadrukkelijker dan ze. Als die nadruk niet nodig is, heeft ze de voorkeur. Op www.onzetaal.nl/advies/hunhen.php staat uitleg over het verschil tussen hen en hun, met honderden voorbeeldzinnen. Benijdde/beneed ? ‘Hij benijdde zijn vrienden, die elke avond uitgingen.’ Is dat goed, of moet het ‘Hij beneed zijn vrienden’ zijn? ! Benijdde is juist. Het werkwoord benijden wordt zwak vervoegd: ik benijdde - ik heb benijd. De meeste werkwoorden met een lange ij zijn sterk: bijten - beet, kijken - keek, rijden - reed, stijgen - steeg, tijgen - toog. Dat benijden zwak is, heeft waarschijnlijk te maken met de herkomst: het heeft het zelfstandig naamwoord nijd als basis; benijden betekende oorspronkelijk ‘niet kunnen verdragen, zich ergeren’, en tegenwoordig ‘jaloers zijn (op)’. Werkwoorden die zijn afgeleid van een zelfstandig naamwoord worden bijna altijd zwak vervoegd, net als van een bijvoeglijk naamwoord afgeleide werkwoorden. Vergelijk: vijlen (afgeleid van vijl), bedijken (van dijk), lijmen (van lijm), bevrijden (van vrij), verblijden (van blij). Sterke werkwoorden gaan vrijwel nooit terug op een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord. (Zich) ontspannen ? Wat is juist: ‘Eva ontspant zich na haar werk graag in de tuin’ of ‘Eva ontspant na haar werk graag in de tuin’? ! Het is allebei mogelijk. Ontspannen en zich ontspannen worden allebei gebruikt voor ‘tot rust komen’, ook al wordt deze betekenis in woordenboeken bij ontspannen (zonder zich) nog niet expliciet vermeld. Ontspannen is van oorsprong een overgankelijk werkwoord, dat met een lijdend voorwerp samengaat: de boog ontspannen (‘slap laten worden’), de geest ontspannen (‘tot rust doen komen’). Daaruit is het wederkerende zich ontspannen voortgekomen voor ‘tot rust komen, relaxen’, bijvoorbeeld in ‘Eva ontspant zich graag in de tuin.’ Een wat recentere ontwikkeling is het weglaten van zich: ‘Eva ontspant graag in de tuin.’ De grote Van Dale (2005) geeft bij ontspannen als onovergankelijk werkwoord de betekenis ‘slapper worden’, wat op hetzelfde kan neerkomen als ‘tot rust komen’. Voor sommige mensen is er een klein verschil: zich ontspannen komt wat ‘actiever’ over dan ontspannen. ‘Eva ontspant zich na haar werk graag in de tuin’ impliceert dan dat Eva bewust iets doet (grasmaaien, barbecuen of zoiets) om tot rust te komen; ‘Eva ontspant na haar werk graag in de tuin’ roept de gedachte op dat ze bijvoorbeeld alleen maar in een hangmat ligt te luieren. Overigens hangt dit veelal sterk van de context af. Apart en appartement ? Waarom is apart met één p en appartement met twee? Een appartement is toch een aparte woonruimte, of is de oorsprong van het woord anders? ! De oorsprong is inderdaad anders. Apart komt van de Franse woordgroep à part, die letterlijk ‘ter zijde’ betekent; daaruit is de betekenis ‘afzonderlijk’ voortgekomen. Appartement is weliswaar ook uit het Frans overgenomen, maar heeft een andere herkomst. De basis is het Spaanse apartamiento, dat niet verwant is aan apart maar gevormd is bij het werkwoord apartarse (‘zich afzonderen’); dit is weer afgeleid van parte (‘deel’). Het Italiaans nam dit Spaanse woord over als appartamento - met twee p's dus, waarschijnlijk vanwege de uitspraak. Het Frans leende het woord vervolgens uit het Italiaans en handhaafde de dubbele p, en zo is de spelling appartement in het Nederlands terechtgekomen en ingeburgerd. De malste/malsste biefstuk ? ‘Dit is de malsste biefstuk die ik ooit gegeten heb’: is malsste hier goed geschreven? ! Nee, de juiste spelling is malste. De overtreffende trap van mals is malst, met één s. ‘Als een woord eindigt op een sisklank, vervalt de s van het volgende achtervoegsel’, luidt de officiële spellingregel hiervoor. Daarom is het bijvoorbeeld ook iets fris (niet iets friss of iets fris'). Deze regel geldt niet voor het achtervoegsel -ster: het is dus wel schaatsster, tennisster, etc. Vergelijkbare overtreffende trappen zijn boost, wijst, valst en nerveust (‘Hij keek het boost’, ‘Dit is de wijste man’, etc.). Sommige vormen zijn dubbelzinnig, zoals malst (‘meest mal’ of ‘meest mals’?), barst (‘meest bar’ of ‘meest bars’?) en verst (‘meest ver’ of ‘meest vers’?). Die dubbelzinnigheid is op te lossen door een omschrijving met meest te gebruiken: de meest malse biefstuk, het meest verse fruit - al vindt niet iedereen dat mooie formuleringen. {== afbeelding De malste of de malsste biefstuk? ==} {>>afbeelding<<} Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1400 taaladviezen: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Falsche Freunde Onno Zwanenburg - Zeist Hans Beelen gaat in het themanummer over het Duits (Onze Taal november) in op valse vrienden, oftewel Duitse woorden die op Nederlandse lijken, maar een andere betekenis hebben. Daar heb ik zelf ook ervaring mee. Vorige zomer was ik in de badplaats Heiligendamm aan de Oostzee. Ik gleed daar uit op een golfbreker en moest de nogal bloedige schaafwond die ik daarbij opliep laten behandelen. Op de vraag van de arts wat er was gebeurd, antwoordde ik ‘Ich bin gefallen.’ Hij corrigeerde dit met ‘Sie sind also gestürzt.’ Blijkbaar kun je in Duitsland alleen in de oorlog ‘fallen’ (in de betekenis ‘sneuvelen’), bij ons kan dat - minder heroïsch - ook gewoon op vakantie. Duits luisteren Jaak Peeters - Olen (België) Gerda Blees betoogt in het novembernummer in haar artikel ‘Sprechen Sie Englisch? Nee, ik luister Duits’ dat het heel goed mogelijk is voor bijvoorbeeld een Duitser en een Nederlander om elkaar te verstaan als ieder zijn eigen taal spreekt. Ik ken dit fenomeen uit eigen ervaring. Ik herinner me nog heel helder hoe ik vanuit Antwerpen overleg pleegde met een collega uit het Duitse Essen, in het Ruhrgebied. Die collega, een Duitstalige, hield er niet van om bij elke gelegenheid Engels te spreken, evenmin als ikzelf. Door langzaam en goed articulerend te spreken en aandachtig naar elkaar te luisteren, zijn wij erin geslaagd een goed gesprek te voeren. Waarover het precies ging, ben ik allang vergeten, maar ik koester nog steeds aangename herinneringen aan dat gesprek. Duits onze enige buurtaal? Drs. Marjorie Rieu-Kochmann - Maastricht ‘Voor Nederland geldt dat het Duits de enige echte buurtaal is.’ Dat schrijft Frank Jansen in de novemberaflevering van ‘Hom of kuit’, waarin hij stilstaat bij de vraag of er op onze scholen meer Duits onderwezen moet worden. Als Maastrichtenaar krijg ik van die uitspraak ‘sjevraoje’, oftewel koude rillingen, want als ik mijn straat uit wandel, stroomopwaarts langs de Maas, kom ik na tweehonderd meter aan de grens met België, en daar spreekt men... Frans! Daar ligt namelijk Wallonië, met plaatsen als Petit Lanaye, Lixhe, Visé en Liège oftewel Luik. Ten gevolge van die onmiddellijke nabijheid van het Frans bestaat het Maastrichts zelfs voor een groot deel uit (afgeleiden van) Franse woorden. Het hierboven genoemde sjevraoje is er een mooi voorbeeld van, want dat is ontstaan uit chaud (‘warm’) en froid (‘koud’). Middenstandsrijm [1]: Alberdingk Thijm Walter Pier - Wassenaar In Ed Schilders' artikel over middenstandspoëzie (‘Piet Patat bakt de concurrentie plat’, Onze Taal oktober) komt ook een vroeg voorbeeld van een middenstandsvers ter sprake dat te vinden moet zijn op de muur van een restauratieruimte in het centraal station van Amsterdam: Uit Ceres groen gewas Wordt 't edel nat gebrouwen Die 't recht met maten drinkt En zal het nooit berouwen Arie Zevenhuijzen schrijft in de rubriek ‘Reacties’ in het decembernummer dat deze regels moeten worden toegeschreven aan de dichter Joseph Alberdingk Thijm (1820-1889). Wellicht heeft Alberdingk Thijm dit gedichtje aangedragen, maar verzonnen heeft hij het niet: het komt in vrijwel dezelfde bewoordingen voor in Koddige en ernstige opschriften, op luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen, een uit 1698 stammend overzicht van teksten op uithangborden en gevelstenen dat werd samengesteld door ene Hieronymus Sweerts. Het boek is in zijn geheel te vinden op de website van de onvolprezen Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren (www.dbnl.org). Middenstandsrijm [2]: slagersrijm Ineke van der Kleij - Apeldoorn Een aanvulling op het leuke artikel van Ed Schilders over de poëzie van de middenstand (Onze Taal oktober) - in dit geval van een slagerij uit Dordrecht: Onze vleeswaren vallen in de gunst, bij het ontbijt en als gij luncht. Ondersnor [1]: cedille K. Alders - Arnhem Joop van der Horst vraagt zich in de septemberaflevering van zijn ‘Horstlog’ af wat de benaming is voor een ‘sikje op de kin’, dat hij zelf aanduidt met ondersnor. In het novembernummer stonden er in de rubriek ‘Reacties’ maar liefst vijf brieven waarin op zijn vraag werd ingegaan, maar tot mijn verbazing noemde niemand het woord cedille, waarmee zo'n sikje vroeger (1950-1960) wel werd aangeduid. Mijn verwachting het wel in Van Dale te vinden, werd niet bewaarheid. Ik woonde in die tijd in Haarlem; over de verspreiding van het woord kan ik niets zinnigs zeggen. Ondersnor [2]: bopsikje Hans Esman - Hoofddorp Nog een kleine bijdrage aan alle reacties in het novembernummer over de ‘ondersnor’: in jazzkringen wordt zo'n harig gevalletje ook wel aangeduid als ‘bopsikje’ - omdat je het wel aantreft bij aanhangers van de in de jaren veertig ontstane (sterk tegen het establishment protesterende) bebopstroming, waarvan trompettist Dizzy Gillespie (1917-1993) een van de boegbeelden was. {== afbeelding Trompettist Dizzy Gillespie had iets wat in jazzkringen wel een ‘bopsikje’ wordt genoemd. ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik zeg: doen’ Gesprek van het jaar 2009 Jan Kuitenbrouwer Het is een gek taaljaar geweest. - Heel gek. - Hoogtepunten? - Hallo!? - Hallo. - Ja nee: hallo!? - Hallo!?? - Hallo-o!? Als in: ‘Dat is míj́n koffie, hallo-o?!’ - Het nieuwe ‘hallo’. - Precies. Dat zich verhoudt tot het oude als het afslaan van een baseballcap tot het lichten van de hoed. Geen begroeting maar een vingerknip voor je ogen. Om te zien of je wel oplet. Hallo!? - Ook gewone gesprekken worden steeds meer een telefoongesprek. - Allemaal narcisme meneer. - O ja: de Grenzeloze Generatie. Ook heel erg 2009. We schijnen monsters groot te brengen. Met ons ging het nog, maar onze kids zijn echt onmensen. - Éven liepen we rechtop, maar toen ging het weer naar beneden. In 2100 zetten we de knokkels weer op de grond. In een ruimtepak. - Volgende. - Ja, ‘kids’ dus. Weg met ‘kids’. Respect moet van twee kanten komen, weet je? ‘Kinderen’ hebben we. Kin-de-ren. - Oké, fair enough. - En waar ik ook wel een beetje klaar mee ben... - ‘Klaar zijn met’! - Touché! - Oké. Maar wat wou je zeggen? - ‘Dat gaat 'm niet worden.’ ‘Woensdag? Even kijken, nee, dat gaat 'm niet worden.’ Alsof je een nieuwe tv uitzoekt. Die maar doen dan? - Ja, maar ook: ‘Gaan we doen.’ ‘Zaterdag? Gaan we doen. Glaasje eind van de middag? Gaan we doen.’ - Of nee: ‘drankjes doen’. ‘Wanneer gaan wij weer eens drankjes doen?’ Héél 2009. - (in koor) Ik zeg: doen! - Wot de fuk! - O ja, ‘wot de fuk’ en ‘hoe de fuk’. Kan ik ook wel schijten. - ‘Kan ik ook wel schijten’!? - Ja, dat zeggen ze dan. - Wie? - Kids! Pardon, de ‘kin-de-ren’. - Ja, of: ‘hoe de neuk’. ‘Hoe de neuk’, ‘wat de neuk’ en ‘wie de neuk’. - Niet te knauzen! - ‘Knauzen’? - Da's Oudvlaams geloof ik. Maar weer helemaal hot in hiphopkringen, geloof ik. - O ja, en ‘kniftig’. Gaan we kniftig doen? - Chili, Bill. - Koelkast! - Wat nog meer? - ‘Graaicultuur’. ‘Ponzi-schema’. ‘Gesecuritiseerde derivatives’. ‘Woekerprovisies’. ‘Wurgpolissen’. ‘Kapitaalinjecties’. - O ja. Injecties. Tegen het omvallen. - ‘Omvallen’! Je hoort nooit dat er een bakkerij is omgevallen. Of een staalfabriek. Laagbouw-economie, daar moet je nu je geld in stoppen. Twee, hooguit drie verdiepingen. Alles hoger kan omvallen. - ‘Bonussen’! - Uiteraard. ‘Bonuscultuur’. ‘Bonusgekte’. ‘Bonusexcessen’. Hoe de bonus malus werd. - En ‘verdienmodel’, natuurlijk. - Wat is dat eigenlijk? - Hoe je ergens geld mee verdient. - Waarom hebben we daar ineens een nieuw woord voor eigenlijk? Dat is toch al eeuwen de grote vraag? - Er is ook iets met betrekkelijke voornaamwoorden. Die in plaats van dat. ‘Nederland die’. Hoor je steeds vaker. ‘Het bedrijf die’. En enkel- en meervoud door elkaar in dezelfde zin. Gerommel. - O ja: ik moet nog ‘shinen’ vanavond, want ik heb een ‘date’. - ‘Baas!’ - Jazeker. ‘Baas!’ En ‘relacco!’ In plaats van ‘relax’. - Vind ik leuk. - Is ook leuk. - Nee, ik bedoel: ‘vind ik leuk’. - Wat is daarmee? - Hoor ik te veel. - Er zijn toch nooit te veel leuke dingen? - Nee, maar je kunt toch gewoon ‘leuk’ zeggen? Zonder ‘vind ik’? - Hmm. Enfin. Zo hebben we allemaal wat. - En ‘LOL’ moet ook ophouden. - O ja. - En ‘ROTFL’. - ‘ROTFL’? - ‘Rolling on the floor laughing’. Ja oké, als je écht over de vloer rolt. Maar al dat gebulder en gebuitel op papier, dat is niks. IMHO. - ‘IMHO’? - ‘In my humble opinion’. - Gaat het eigenlijk wel goed met ons Nederlands? - How should I know? - Er waren lichtpuntjes. - O? - Het pensioen van Philip Freriks? Of, zoals hij zelf altijd zegt, ‘Phrilip Feriks’? - Hmmm. Tja, dat zou je kunnen framen als een triomph van de taal. - En die man van de verkeerscentrale die ‘kilemeiter’ zegt, hoor ik ook niet meer. - Klopt. Die heb ik van z'n fiets gereden. Ik kon er niet meer tegen. - ‘De media heeft’! - O ja. Kan ik ook wel schijten. - En ‘vertellen naar’. Je moet het ‘naar de mensen vertellen’. Of ‘naar ze uitleggen’. ‘Iets uitleggen naar de mensen toe’. Als een brandslang. - En ‘ergens dubbel in zitten’. - O ja, heel erg. Dat mag ook niet meer. - Behalve als je een dooier bent. Zegt de ene dooier tegen de ander: ‘Ik zit er een beetje dubbel in.’ - Het moet niet gekker worden! - O ja. Met dank aan Geert Wilders. Doodonschuldige uitdrukking, en toch hangt er nu iets engs omheen. Je ziet het voor je, boven de poort van een concentratiekamp. - Weet je wat ook? - Nou? - ‘Landelijk uitrollen’. - O ja. Liefst ‘gefaseerd’. Kan pas als het ‘geland’ is, hè, dat weet je? - Ja. Dat is wat je vaak fout ziet gaan bij grote projecten. Dat ze gaan uitrollen vóór het geland is. Gevolg: puinhoop. - Weet je wat ik net op de radio hoorde? - Nou? - Ramses Shaffy was ‘de eerste Nederlandse artiest die ook genoot van het leven’. - Tja. Er is veel domheid. - En steeds meer in het openbáár, valt me op. Waar is de tijd dat domme mensen een beetje op de achtergrond bleven? - O ja. En: ‘Victoria Koblenko is zó een optie voor Playboy.’ Zei die dj ook. - Op zich correct. - Dat ‘zó’, bedoel ik. - Vreselijk. Zó 2008. - En weet je wat z'n sidekick zei? ‘Goed gesproken, maar eerst Paay met poes.’ - HOERRRRRRRRRRRRRRRR! - Pardon? - Sorry, 's m'n nieuwe ringtone. - Wegdrukken! - HOERRRRRRRRRRRRRRRR! - Nee ik moet dit even aannemen, oké? - Oké. Wordt vervolgd. - ‘Wordt vervolgd’, ook zó erg. Hallo? {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} De besmettelijke i van iPhone en Wii Erwin Wijman iFly, iBox, iJigg: sinds de iMac struikel je over de merk- en bedrijfsnamen die beginnen met een kleine i. En dankzij de Wii is nu ook de dubbele kleine i aan een onstuimige opmars bezig. Zelfs persoonsnamen lijken niet meer veilig. Dat kleine i'tje in iMac was erg wennen in 1998, maar het eigenzinnige voorvoegseltje maakte de nieuwe computer van Apple wel zo eigentijds. De i die uitdrukkelijk géén hoofdletter was - en die in iMac stond voor internet - maakte helemaal school nadat Apple in 2001 zijn immens populaire iPod op de markt had gebracht, en in 2007 de wederom massaal aangeschafte iPhone. Sindsdien heten duizenden spullen en bedrijven iets met i aan het begin. Ook in Nederland. Kijk naar iBlue Makelaars, webwinkel iBood, zoekmachine iLocal, e-reader iLiad, iFly, een magazine van de KLM, en de persoonlijke tv-gids iFanzy. De naam iBox tooit niet alleen een websitebouwpakket, maar ook een inbouwelement voor baden wastafelkranen van Hans Grohe, een speakersetje van fabrikant iDowell en een keten van kinderdagverblijven met 22 vestigingen in de regio Utrecht. In de bedrijfs- en merknaamgeverij raast een ware i-mode. HP heeft zijn iPAQ-smartphone, het Zuid-Koreaanse iRiver maakt namaak-iPodjes, iJigg is YouTube voor zelfgemaakte muziek, Carl Zeiss kwam met iScription-brillenglazen voor scherper zicht en iShares is marktleider in indexaandelenfondsen. Een i in bedrijfsen merknamen is zogezegd de iPod onder de voorvoegseltjes. ■ Gepaarde i'tjes In 2006 moest iedereen weer lachen om de naam van de nieuwe spelcomputer van Nintendo, de Wii. Met twéé i'tjes. Dat Wii klinkt als het Engelse we (Nederlands ‘wij’). En de twee i's, legde Nintendo uit, staan voor de twee controllers oftewel afstandsbedieningen van de Wii. Het ding werd een eclatant succes: er zijn er ruim 50 miljoen van verkocht. En wat zie je? Ook die gepaarde i'tjes maken furore in bedrijfs- en merknamen. Ook weer in Nederlandse namen. Kijk naar Bliin, een webdienst waarmee je vrienden via je mobieltje of laptop precies weten waar jij op dat moment bent. TiiB is de naam van een strategisch advies- en merkenbureau dat is opgericht in 2007. In Groningen, Amsterdam en andere steden zie je dit najaar overal posters hangen voor Heeii. Heeii is een zogeheten aanraadsysteem op internet dat via een zijbalk op je browser suggesties en aanbevelingen doet voor andere websites. Heeii begon in september 2008. Dat was net na de lancering van Familii, het sociale netwerk op internet voor familieleden en familiestambomen van Ilse Media/Sanoma (inmiddels omgedoopt in Familie.nl). Een Amsterdams vertaalbureau noemt zichzelf Genii Translations. En de merknaam waaronder Ahold pannen, serviesgoed en textiel gaat verkopen, luidt Mozaii. ■ 3D-karikatuur Ondertussen rukken de ii'tjes ook internationaal op. Eind 2007 kwam de Mii ter wereld, een 3D-karikatuur die je op jezelf of een medespeler kunt laten lijken voor gebruik in Wii-spellen (vergelijk personages in het populaire computerspel De Sims 2). De nieuwe dienst Twiike.com stuurt informatie uit je Nike+iPod Sports Kit, een soort geautomatiseerd hardlooplogboek met gegevens over loopafstand, snelheid en calorieverbruik naar je Twitter-account. En in juli lanceerde elektronicafabrikant Creative de Zii, voluit Creative Zii EGG. Dat is een soort ‘iPod touch’ die op het besturingsprogramma Google Android draait. De touchscreen-mediaspeler - opvolger van de bestseller Creative Zen - bevat een processor van chipfabrikant ZiiLabs, die werd opgericht in januari 2009. De iPod van Creative heet dus Zii, waarmee de cirkel weer rond is. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De iPhone en de iRex: slechts twee van de vele merknamen die beginnen met een kleine i. ==} {>>afbeelding<<} De ii-mode lijkt het bewijs van een nieuwe namenwet: zodra een merknaam of bedrijfsnaam nieuwe, onderscheidende elementen bevat en dankzij reclame, media-aandacht en in het gebruik erg bekend wordt, zie je die onderscheidende elementen binnen een mum van tijd terug in andere bedrijfs-, product- en merknamen, vaak zelfs binnen dezelfde sector. Waardoor diezelfde elementen snel aan onderscheidend vermogen inboeten. Maar die ii blijft nog wel even hip. Het wachten is op de eerste babynaam in de familieberichten met zo'n hypereigentijds achtervoegsel, zoals Demii, Jimmii, Heidii of Zoeii. U vindt dat onwaarschijnlijk? Dit najaar verscheen de debuut-cd van Miike Snow, volgens VPRO's 3voor12 een van de beste popalbums van het jaar. Achter Miike Snow gaat een Zweeds producersduo schuil, dat aan de basis stond van hitalbums van Kylie Minogue, Madonna en Britney Spears. Maar die twee i'tjes maken het duo net zo trendii als Guitar Hero 5 op de Wii. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Van twitteren tot ontvrienden De woorden van 2009 Redactie Onze Taal Wat waren de opvallendste, typerendste, meest spraakmakende woorden van het afgelopen jaar? {== afbeelding Onze Taal-voorzitter Ernst Numann tijdens het Onze Taal-congres. Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} De eerste tekenen dat het taaljaar ten einde liep, waren eind november al waarneembaar. Een hele zondag lang gonsde het in de media van het woord twitteren. Van het Radio 1 Journaal tot het NOS Journaal: overal werd gemeld dat de bezoekers van het congres van het Genootschap Onze Taal dat woord de dag ervoor met een flinke meerderheid van stemmen hadden uitverkoren tot woord van het jaar. Overigens stond Onze Taal niet alleen in deze keus - en onze taal ook niet. Een paar weken later benoemde de Amerikaanse Global Language Monitor het woord twitter tot ‘Top Word of 2009’ van het Engels. Behalve twitteren (‘korte berichten achterlaten op internet’) waren er veel meer woorden die in 2009 ontstonden of (opnieuw) opflakkerden. Bijvoorbeeld ontvrienden, het woord van het jaar bij de verkiezing die woordenboekmaker Van Dale in december hield. Hieronder een kleine greep, in alfabetische volgorde. boekestijntje ‘Ondoordachte en misplaatste uitspraak, gevolgd door excuses.’ Was een specialiteit van voormalig VVD-Tweede Kamerlid Arend Jan Boekestijn. Toen hij uit de school geklapt had over een vertrouwelijke ontmoeting van Kamerleden met koningin Beatrix, was de maat vol. Hij nam ontslag. Boekestijntje was toen al een begrip. Het werd op het Onze Taal-congres tweede bij de verkiezing van het woord van het jaar, met 17% van de stemmen. deeltijd-WW Op 1 april 2009 geïntroduceerde regeling waarmee werknemers die door de economische crisis tijdelijk onvoldoende werk hebben, voor een deel de WW in kunnen. Zo blijven ze behouden voor het bedrijf waarvoor ze werken en kunnen ze weer volledig aan de slag als de economie aantrekt. Koninginnedagdrama Verwijzing naar de gebeurtenissen op Koninginnedag 2009, toen in Apeldoorn een zwarte Suzuki Swift inreed op een mensenmassa die stond te kijken naar de koninklijke stoet die op dat moment voorbijtrok. Inclusief de bestuurder van de auto vonden acht mensen de dood. kopvoddentaks Waarschijnlijk het woord dat de meeste opschudding veroorzaakte - in elk geval in de Nederlandse politiek. Gemunt door PVV-leider Geert Wilders, betekenis: ‘belasting op het dragen van hoofddoekjes’. Met 11% derde bij de Onze Taal-verkiezing. mama appelsap Verschijnsel dat Engelstalige (of andere niet-Nederlandstalige) liedregels verstaan worden als Nederlandse teksten. Genoemd naar het nummer ‘Wanna Be Startin’ Somethin’ van Michael Jackson, waarin mensen meenden de regel te horen: ‘Mama say, mama sa, mama appelsap’. Beroemd geworden door het BNN-radioprogramma Timur, waarin deze gevallen verzameld worden. Mexicaanse griep (Officiële naam (nieuwe) influenza A (H1N1), aanvankelijk ook wel bekend als varkensgriep.) In Mexico ontstane griep, die in juni van de Wereldgezondheidsorganisatie de kwalificatie pandemie kreeg. Door sommigen gevreesd vanwege de kans op een agressieve variant, door anderen bespot vanwege de bangmakerij die er in hun ogen mee gepaard ging. (Zie ook vaccinatieangst.) ontvrienden Internetwoord, dat zoveel betekent als ‘virtuele vrienden schrappen uit vriendenlijstjes op sociale-netwerksites als Hyves en Facebook’. Half december werd het door Van Dale en dagblad De Pers na een internetverkiezing uitgeroepen tot woord van het jaar. Tweede werd Mexicaanse griep (dat bij Onze Taal zesde werd - zie aldaar), derde hypotheekleed. Andere kandidaten bij Van Dale: oeps-gebied, tomtomburger, griepcommissaris, zeilmeisje, recessionista, twitterazzo en spuugkit. twitteren Het op internet plaatsen van korte berichtjes over waar je bent en wat je doet, bereikte vorig jaar een grote hoogte. Minister van Buitenlandse Zaken Maxime Verhagen bijvoorbeeld profileerde zich als fervent twitteraar. Precies 30% van de stemmers op het Onze Taal-congres vond twitteren het woord van het jaar. vaccinatieangst In november kregen zo'n 6,5 miljoen mensen een oproep voor een prik tegen de Mexicaanse griep (zie daar). Maar al snel gingen geruchten dat het vaccin een gif bevatte, en anders wel een nanochip die burgers tot slaaf zou maken. Actiegroepen als ‘De spuit blijft eruit’ en ‘prikmijmaarlek.nl’ riepen op de griepprik te weigeren, maar uiteindelijk zou het gros van de opgeroepen mensen zich laten inenten. vuvuzela Zuid-Afrikaans blaasinstrument dat wordt gebruikt door publiek bij voetbalwedstrijden. Kan een geluid voortbrengen van maar liefst 130 decibel. Ondanks hevige protesten van diverse commentatoren en voetballers (vooral tijdens de Confederations Cup dit jaar in Zuid-Afrika) heeft de FIFA besloten om de vuvuzela niet te verbieden tijdens het wereldkampioenschap voetbal, komende zomer in Zuid-Afrika. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} En het mooiste Duitse woord van onze taal is... fingerspitzengefühl Redactie Onze Taal In ons themanummer over het Duits, afgelopen november, vroegen we u om uw favoriete Duitse woord of uitdrukking. En dat hebben we geweten. U reageerde massaal, én u had een duidelijke voorkeur. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Als fingerspitzengefühl een schaatser was geweest, zou het met vele rondjes voorsprong hebben gewonnen. Want vanaf dag één van de verkiezing was het duidelijk: fingerspitzengefühl is met afstand uw favoriete Duitse leenwoord. Maar liefst 30% van de 3358 deelnemers stemde op die term, die volgens Van Dale staat voor een ‘goed ontwikkeld gevoel voor het in een bep. (delicate) situatie vereiste optreden’. Met 1011 stemmen haalde fingerspitzengefühl bijna tweemaal zo veel stemmen als de nummer twee uit de lijst, überhaupt. De overige woorden uit de top-10 waren meer aan elkaar gewaagd: 1.fingerspitzengefühl (30,1%) 2.überhaupt (15,2%) 3.sowieso (12,7%) 4.einzelgänger (12,4%) 5.aha-erlebnis (11,9%) 6.ins blaue hinein (10,7%) 7.quatsch (8,9%) 8.weltschmerz (8,1%) 9.himmelhoch jauchzend (7,6%) 10.heimwee (6,6%) (Dat de percentages in totaal boven de honderd komen, komt doordat iedereen in totaal drie woorden mocht kiezen.) Eigenlijk was er maar één groep lezers die het winnende woord niet boven aan zijn lijstje had gezet, en dat waren jongeren van 11 tot en met 20 jaar. Bij hen kwam fingerspitzengefühl met 12,4% van de stemmen pas op de vijfde plaats, na sowieso (21,8%), überhaupt (19,3%), ach so (13,4%) en über- als voorvoegsel (12,9%). Bij alle andere leeftijdsgroepen stond fingerspitzengefühl wél steevast bovenaan, en ook de rest van de top-10 was steeds ongeveer gelijk aan de algemene top-10 hierboven. ■ Fonetisch feestje De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Onze Taal niet de eerste was met een dergelijke verkiezing. In 2004 zocht het Goethe-Institut in meer dan honderd landen naar het mooiste Duitse woord, al ging het toen om het mooiste Duitse woord in het Duits, en niet per se in de eigen taal, zoals bij ons. Duitstaligen zelf kozen - net als de Slovenen en de Bulgaren - voor het zoete Liebe, Amerikanen voor Gemütlichkeit en Zuid-Koreanen voor Mutter. Het favoriete woord van Nederlanders? Juist, ook daar Fingerspitzengefühl. Wat maakt dat fingerspitzengefühl zo onweerstaanbaar voor ons? Dat weten we niet uit eerste hand, want voor dit woord ontvingen we geen stemverklaringen - iets wat voor andere woorden incidenteel overigens wel gebeurde. Zo koos iemand voor überhaupt ‘vanwege de geniale grap van Herman Finkers: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} “Ik ken überhaupt maar één woord Duits”’, en verklaarde een ander de liefde aan fremdkörper ‘omdat dit woord zichzelf zo mooi betekent’. Ongetwijfeld speelt de klank van fingerspitzengefühl een rol bij de brede waardering die er voor het woord is. Uit een verkennend onderzoek dat taalkundige Marc van Oostendorp in 2004 uitvoerde voor Onze Taal bleek dat Nederlanders vooral houden van medeklinkers die je met je tanden maakt (l, t, d, n en s), of met je lippen (m, b, p, v en f). Door de hoge concentratie van gewaardeerde medeklinkers (f-s-p-t-s-n-f-l) is het uitspreken van fingerspitzengefühl voor de gemiddelde Nederlander niet minder dan een fonetisch feestje. En wat verder mee zal spelen is dat er geen bondig Nederlands woord voor is, dat het nog echt herkenbaar is als Duits, dat het een mooi ritme heeft en ook nog een positieve, bijna poëtische betekenis. Maar dat geldt voor veel van de andere woorden uit de top-10 ook - dus het blijft sowieso hineininterpretieren ... ■ Affengeil Sommige stemmers maakten ons erop attent dat op onze shortlist van 66 termen nu net de allermooiste woorden ontbraken. Daaronder waren nogal wat lange (onzin)woorden, zoals de bekende Donaudampfschifffahrtselektrizitäthauptbetriebswerkbauunterbeamtengesellschaft en reichseisenbahnknotenpunkthinundherschieber, maar ook enkele termen die al iets meer ingeburgerd leken in het Nederlands: Jetzt geht's los, fernweh, affengeil en bratwurst. Maar we moeten iedereen met een zelf aangedragen woord teleurstellen: geen enkele term werd vaak genoeg geopperd om de einduitslag te kunnen beïnvloeden. We willen de duizenden stemmers heel hartelijk bedanken voor hun deelname. Onder hen werden tien exemplaren verloot van de Van Dale taalgids Duits eten & drinken en drie van het Contrastief woordenboek Nederlands-Duits. De uitverkorenen ontvangen hiervan binnenkort bericht. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Schrijfplezier Twitteren is door de bezoekers van het congres van Onze Taal uitgeroepen tot ‘Woord van 2009’. Ik neem dit voor kennisgeving aan, maar het gaat langs me heen. Ik heb namelijk niks met losse woorden. Vraagt u mij echter om mooie zinnen, dan spring ik op en kom ik meteen met mijn favoriete zinnen. Zinnen hebben een karakter, zinnen hebben een stijl, goed of slecht. Zinnen doen iets. Ze zijn een gebeurtenis. Zinnen kunnen ontroerend zijn of komisch, gemeen of triest, of bewonderenswaardig of slappe hap, maar altijd iets. Een los woord daarentegen, zolang het niet in een zin staat, zegt me helemaal niets. Bovendien kan ik nog niet twitteren. Volgens Wikipedia is het pas uitgevonden in 2006; mijn achterstand is dus nog niet hopeloos. Ook lees ik in Wikipedia dat onder de prominente twitteraars van deze wereld niet alleen Barack Obama is, maar ook Maxime Verhagen, wat voor mij geen aanbeveling is. Aan de andere kant is voor mij wél een argument om snel ook te gaan twitteren het feit dat het zonder twijfel een interessant verschijnsel is voor veranderingen in taal en taalgebruik. Ik zal proberen om Verhagen te vergeten. Een nieuw en succesvol medium is voor de taalgeschiedenis altijd een belangrijke gebeurtenis. Daar wil ik, zo gauw mogelijk, het mijne van hebben. Gelukkig ben ik niet de enige die er zo over denkt. Ik lees juist in de krant een fascinerend artikel over onderzoek van enkele Canadezen naar sms- en twittertaal onder scholieren (gepubliceerd in Reading and Writing), met commentaren daarop van een professor Andrea Lunsford (in het vorige nummer van Onze Taal was er ook al iets over te lezen). Het komt erop neer, als ik Lunsford mag geloven, dat het schrijven onder jongeren vandaag de dag heel sterk is toegenomen. Jongeren schrijven veel meer dan hun leeftijdgenoten van vorige generaties. Althans, zolang het maar via internet gaat, en zolang het vrij is met wie, waarover en wanneer, en zonder corrigerende leraren of ouders: ‘Er is een revolutie gaande; het schrijven is ontketend.’ En zelfs: ‘De verandering is groter dan die van een orale traditie naar schrift.’ Ik denk dat ze gelijk heeft, die professor Lunsford, ook al wil ik dat onderzoek nog weleens precies bekijken. Men moet de hoeveelheid geschrijf van 1920 of van 1890 namelijk niet onderschatten. Met name wil ik weleens weten hoe ze dat gemeten heeft, want om te kunnen spreken van een toename zou je ook in het verleden iets gemeten moeten hebben. Belangrijker dan een eventuele absolute toename in de schrijverij lijkt me de ongebondenheid van veel hedendaags geschrijf: persoonlijker, minder conventies, minder standaardtaal, en een vrijmoedige omgang met de spelling. Uiteraard met gevolgen voor de stijl, voor de zinsbouw en voor de tekststructuur. Maar wie veel twittert en sms't wordt daardoor niet meteen ongeschikt om een coherente tekst met grammaticale zinnen in de offciële spelling te schrijven. Schrijven wordt er wel een minder belastende of bezwarende bezigheid door. Niet slechts voor enkelingen, maar voor heel veel mensen is schrijven een aantrekkelijke bezigheid aan het worden. Met dank aan het twitteren. Kortom, ik ben toch niet ontevreden over het woord van het jaar. Joop van der Horst {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ik merk dat jij altijd goed oplet’ Renze Brouwer best schrijvende ambtenaar van 2009 Redactie Onze Taal Onlangs werd weer de beste ambtenarenbrief bekroond. De prijs ging naar een ambtenaar die een twaalfjarige uitlegt hoe productinformatie in elkaar zit. {== afbeelding Renze Brouwer (midden) ontvangt de Gouden Veer. Rechts Annemie Burger, directeur-generaal van het ministerie van Landbouw, links Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer. Foto: Lieke Boekhorst ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik krijg regelmatig brieven van burgers met vragen over voedsel, maar deze vraag is wel heel erg interessant.’ Zo begint de brief waarmee Renze Brouwer, senior beleidsmedewerker bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in december de Gouden Veer voor de best schrijvende ambtenaar ontving. Tweede werd Floor Hamwijk, adviseur interne communicatie bij de gemeente 's-Hertogenbosch. De prijs, een initiatief van onder meer de Radboud Universiteit Nijmegen, adviesbureau Schouten & Nelissen, uitzendbureau Adecco en het tijdschrift Tekstblad, werd eind vorig jaar voor de vijfde keer uitgereikt. Ruim tachtig ambtenaren dongen mee. Het was de tweede achtereenvolgende keer dat een brief van het ministerie van Landbouw werd bekroond. ■ ‘Mooi de lul’ De brief die winnaar Brouwer schreef namens minister Verburg was het antwoord op een vraag van een twaalfjarige jongen, gericht aan Hare Majesteit de Koningin. De jongen is moslim en mag dus niets eten wat van een varken afkomstig is. Maar van de productinformatie op etiketten wordt hij meestal niet veel wijzer; er staat wel op of vet ‘verzadigd’ is of niet, maar niet van welk dier het komt. ‘Dus als dat vet nou van een varken is, dan ben ik eigenlijk mooi de lul’, schrijft hij in zijn verder onberispelijk geformuleerde verzoek aan de majesteit. Hij hoopt, zo laat hij in een P.S. weten, dat hij van haar ‘zo'n ouderwetse brief’ kan krijgen, ‘met zulk mooi papier en een veer en inkt’. Aan dat laatste verzoek kan Brouwer niet voldoen, maar over de rest van zijn brief (zie hiernaast) zal de jongen volgens de jury weinig klachten kunnen hebben. ‘Renze Brouwer gaat uitvoerig op de vragen in, en erkent dat de informatie op etiketten op dit vlak nog vaak te wensen overlaat’, aldus het juryrapport. Wat is er verder precies zo goed aan deze brief? Volgens juryvoorzitter prof. dr. Carel Jansen (Radboud Universiteit Nijmegen) is het meest opvallende dat deze ambtenaar, die in zijn werk vast weinig met twaalfjarigen communiceert, erin slaagt zich in te leven in de veel jongere briefschrijver, en precies de juiste toon weet aan te slaan. ‘Hij houdt het zo simpel mogelijk, maar bezweert met kracht het altijd op de loer liggende gevaar dat het betuttelend, patroniserend wordt’, aldus Jansen. ■ Levendig ritme Die juiste balans zie je bijvoorbeeld in de woordkeus. Jansen: ‘Brouwer gaat er - volgens ons terecht - van uit dat een twaalfjarige die zó'n brief schrijft, heus wel weet wat “hulpstoffen” zijn, en “varkensbestanddelen”. Hij is niet gezwicht voor de verleiding dit verder te versimpelen. Hij neemt de jongen op een prettige manier heel serieus.’ Ook is Brouwer volgens Jansen niet in de valkuil van alleen maar korte zinnen gelopen. ‘Veel mensen denken dat jongeren een tekst met louter korte zinnen beter begrijpen, maar dat is niet zo. Een staccato-achtig spervuur van korte zinnetjes werkt juist averechts. Brouwer heeft dat goed begrepen. Hij wisselt langere zinnen goed af met kortere (zoals “Dat doe ik graag!” en “Dat is dan zeer duidelijk”), en zorgt zo voor een goed, rustig, maar tegelijk levendig ritme.’ Brouwer heeft ook goed nagedacht over de structuur van zijn tekst, vindt Jansen. ‘In de eerste alinea maakt hij meteen duidelijk van wie de jongen een reactie krijgt, en waarom. Na deze sympathieke, welwillende introductie volgt een alinea met uitleg over productinformatie op etiketten, die begint met een compliment. Brouwer geeft toe dat het wat lastig is om uit te vinden of er misschien hulpstoffen zijn toegevoegd waarvoor varkensbestanddelen gebruikt zijn. De belangrijke praktische vraag waar die informatie dan wél te vinden is, is het onderwerp van de volgende twee alinea's. Daar wordt stap voor stap uitgelegd hoe je op het internet, en anders via de informatielijn van het Voedingscentrum, meer gegevens over de herkomst van hulpstoffen kunt vinden.’ ‘In de afsluitende alinea legt Brouwer op een persoonlijke manier en niet ongeestig uit waarom zijn antwoord niet met een veer en inkt geschreven is. Het biedt de mogelijkheid soepel over te gaan naar de slotzin - een mooie afronding van de brief.’ Een detail dat de jury ook kon waarderen, is dat Brouwer zonder problemen de ongeschreven regel doorbreekt dat je een brief niet met Ik begint. Jansen: ‘Dat is een dogma dat inmiddels zijn beste tijd wel heeft gehad. Deze brief laat duidelijk zien waarom.’ {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De beste ambtenarenbrief van 2009. Enkele pluspunten volgens de jury. ==} {>>afbeelding<<} {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Dutch down under Hoe het Nederlands in Australië terrein verliest en herovert Jan Erik Grezel Geen land ter wereld telt zo veel Nederlandse immigranten als Australië. Maar het Nederlands heeft het er niet gemakkelijk. Toch is er ook goed nieuws. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} ‘Het was aanpassen of opkrassen’, zegt Cor Lefel resoluut. ‘De Australische identiteit stond in de jaren vijftig en zestig voorop. De Nederlanders waren heel goed in dat aanpassen, zij stonden zelfs bekend als “the invisible immigrants” - heel anders dan Italianen of Grieken. Die hebben hier hun eigen wijken opgezet. Dat hebben Nederlanders nooit gedaan.’ Lefel vertrok in 1962 op zijn zeventiende vanuit Rotterdam met de Zuiderkruis naar Australië. ‘Ik ging samen met mijn ouders mijn oudere broer achterna die al enige jaren in Melbourne woonde. Vanaf het moment dat we hier aankwamen, lieten we het Nederlands min of meer los. Als Nederlander sprak je eigenlijk altijd en overal Engels, behalve thuis misschien. Mijn Engels is veel beter dan mijn Nederlands. In het algemeen kun je zeggen dat de eerste generatie immigranten geen interesse had in het vasthouden van de moedertaal. We waren helemaal niet taalbewust.’ Nederlandse kinderen werden door hun ouders sterk aangemoedigd om Engels te spreken, zo herinnert zich ook Ellen Sanders, die op haar tiende met haar ouders naar Australië kwam. ‘Mijn vader zei altijd streng “Speak English!” als ik op straat of in de winkel Nederlands sprak.’ Taalverlies was het gevolg. Het Engels voelt als haar moedertaal, Nederlands spreekt ze met moeite en met een zwaar accent. ■ Doorlopers Gaat het Nederlands onder de immigranten dan langzamerhand teloor? Nee, Lefel constateert een duidelijke kentering: ‘Onder de jongeren is het tegenwoordig juist weer “cool” om trots te zijn op je afkomst. Kinderen en kleinkinderen van Nederlandse immigranten laten graag horen waar hun ouders of grootouders vandaan komen: ze spreken bij gelegenheid bewust Nederlands.’ Zelf ervaart hij ook nieuwe belangstelling voor zijn oorspronkelijke moedertaal. Hij werkte jarenlang bij The Age, dé krant van Melbourne. Sinds 2005 is hij de drijvende kracht achter de Dutch Courier, de enige Nederlandse krant in Australië. Hij krijgt er nauwelijks een vergoeding voor. ‘We do it on the cheap, echt Nederlands.’ Lefel doet zijn verhaal in de grote zaal van Dutch Club Abel Tasman. Australië telt vele Hollandse verenigingen, die vooral gericht zijn op ontspanning. Abel Tasman beschikt in een voorstad van Melbourne over een behoorlijk verenigingsgebouw. Aan de muur veel rood-wit-blauw, foto's van de Keukenhof, voetballers en het Oranjehuis. Langs de wanden vitrines met spullen die de eerste immigranten uit Nederland meenamen in hun hutkoffers: Friese doorlopers, een snijbonenmolen, klompen en sigarendoosjes - attributen die in Australië vaak overbodig bleken. Michael Gijsberts, vicevoorzitter van Abel Tasman en eveneens eerstegeneratielandverhuizer, houdt zich bezig met de geschiedenis van de immigranten. Hij is druk doende een museum op te zetten met typisch Nederlandse immigrantenspullen. Ook hij merkt dat jongeren graag uitkomen voor hun afkomst. ‘Zelfs op de sportvelden van de scholen zie je het: “Nederlandse” jongens voetballen tegen “de Italianen”. Dat is iets van de laatste jaren.’ Bij de ouderen signaleert Gijsberts - voormalig medewerker van het Nederlandse consulaat-generaal in Melbourne - een herlevend verleden. ‘De hoogbejaarden, de immigranten van het eerste uur, vallen vaak helemaal terug op de taal van vroeger - dat is een bekend verschijnsel. Er zijn hier in Melbourne {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} drie Nederlandse bejaardentehuizen. Ze hebben moeite om aan personeel te komen, want dat moet Nederlands spreken. En het liefst óók een dialect. Mijn schoonmoeder van 92 woont in zo'n instelling. Ze spreekt zo langzamerhand alleen nog maar Brabants.’ ■ Ter ziele Bij Jo (94) en Mien (90) Alberse thuis is alles Holland wat de klok slaat. Veel Delfts blauw, kraantjespotten op tafel, geraniums in koperen potten voor de ramen. Het echtpaar woont inmiddels zestig jaar in Australië, maar het enige houvast hier lijkt de Nederlandse identiteit. Dat wil zeggen: die van de jaren vijftig. Over het Nederland van nu is Jo niet te spreken. ‘De mensen zijn onvriendelijk. En de taal wordt er niet mooier op. Als ik Nederlandse “romancen” lees, zie ik allemaal Engelse woorden staan. Daar erger ik me eige an.’ Mien erkent dat ze zich nog altijd Hollands voelt. ‘En je blijft tóch je eigen taal vasthouden.’ In de vensterbank ligt de Dutch Courier. Jo: ‘We hadden een abonnement op de Dutch Australian Weekly. Die is ter ziele. Iemand is er, geloof ik, met de kas vandoor gegaan.’ Officieel wordt als reden gegeven: ‘gebrek aan inkomsten en afnemende belangstelling door het internet’. Ook de Dutch Courier leek een paar jaar geleden door interne strubbelingen rijp voor de ondergang. Cor Lefel, de enige redacteur van de krant, heeft het maandblad uit zijn as doen herrijzen. Momenteel ligt de oplage op 6000 exemplaren en er zit nog groei in. De krant is deels in het Engels geschreven. Ook de Vlamingen worden bediend; elk nummer biedt twee pagina's met Belgisch nieuws. {== afbeelding Cor Lefel, drijvende kracht achter de Dutch Courier, de enige Nederlandse krant in Australië. Foto: Monique van den Berg ==} {>>afbeelding<<} Het gros van de artikelen in de Courier is overgenomen uit Nederlandse kranten en tijdschriften of van websites. Daarnaast zijn er ingezonden brieven, sportverslagen, columns en vaste rubrieken: een boekenpagina, een taalhoek. Ook is er een pagina ‘Dutch for beginners’, gemaakt door docente Renée Feikema. Verder veel advertenties en aankondigingen, zoals voor ‘St. Nicolas for the over 50s’ met ‘a special appearance of Sinter Klaas & his Zwarte Pieten’. Of van het Australische ‘Holland Festival’ in februari. ■ Mr. Dutch Het moet gezegd: onder de Australische ‘Dutchies’ lijkt de Hollandse folklore meer de specie die de gemeenschap bindt dan de Nederlandse taal. Dat ligt voor een belangrijk deel aan de achtergrond van de eerste generatie immigranten. Die bestond vooral uit ambachtslieden: loodgieters, automonteurs, elektriciens. Bij hen was er weinig belangstelling voor taal en ‘hogere’ cultuur, wel voor Hollandse gebruiken en gewoontes. In elke uithoek van dit immense continent zijn er ‘Hollandse’ klaverjasclubs, maar Nederlands kun je aan geen enkele van de 36 universiteiten studeren. Tot begin jaren negentig kon dat nog wél, bij de bekende Australische taalkundige dr. Bruce Donaldson. Van 1974 tot 1992 verzorgde hij het universitaire onderwijs voor het vak Nederlands aan Melbourne University. Donaldson - ook wel ‘Mr. Dutch’ genoemd - schreef onder andere de bestseller Dutch Reference Grammar, een grammatica gericht op de problemen die Engelstaligen met het Nederlands ondervinden. ‘Van de ene op de andere dag werd de vakgroep, die al vijftig jaar bestond, opgeheven’, vertelt Donaldson. ‘Ik moest Duits gaan doceren, ik ben eigenlijk germanist. Ze vonden dat we voor Nederlands niet genoeg studenten hadden, we waren, met zo'n dertig bachelorstudenten, zogenaamd niet levensvatbaar.’ Hoewel hij niet meer aan de universiteit verbonden is, weet hij dat het klimaat aan het veranderen is. ‘Misschien dat er nieuwe kansen voor “de kleine talen” komen. En er is ongetwijfeld voldoende interesse. Er wonen hier ruim 300.000 mensen met een Nederlandse achtergrond. Maar zolang er geen mogelijkheid is om ergens Nederlands te studeren, weten we niet hoe groot de belangstelling is. Aanbod maakt immers de vraag concreet.’ ■ Taalmakelaar Donaldson ziet een lichtpuntje in een initiatief van Robert Cribb, hoogleraar bij de afdeling ‘Pacific and Asian history’ van de universiteit van Canberra. Die organiseert een ‘crash course’ ‘Nederlands als bronnentaal’. Het raadplegen van Nederlandse bronnen is in landen als Indonesië en Australië een belangrijk motief om Nederlands te leren. Donaldson gaat de cursus geven, in juli: ‘Er is behoefte bij studenten en promovendi van verschillende universiteiten om Nederlandse documenten uit de negentiende eeuw te bestuderen. Denk daarbij aan mensen die zich met de geschiedenis van Indonesië bezighouden. Misschien betekent Cribbs bemoeienis een keerpunt en komt het Nederlands ooit terug als universitaire studie.’ Belangstelling voor het Nederlands is er ook bij kinderen, middelbare scholieren en volwassenen. Meestal is dat vanwege familiebanden, soms is het uit taalinteresse, nieuwsgierigheid of de behoefte aan ‘iets anders’. De Nederlandse ambassade in Canberra probeert het Nederlands als taalcursus én schoolvak te stimuleren. Hoe? ‘Wij zijn een soort “language broker” - een taalmakelaar’, zegt beleidsmedewerker Deciana Speckmann. ‘Op onze site kun je alles vinden over het volgen van cursussen Nederlands. En freelancedocenten kunnen daar laten weten dat ze een cursus willen geven. Verder verspreiden we een nieuwsbrief waarin bijvoorbeeld nieuwe cursussen worden aangekondigd. Het probleem is vaak de afstand. Mensen volgen graag een cursus, maar er is niets in de buurt. Middelbare scholieren willen wel Nederlands als examenvak doen, maar dat kan alleen in de avonduren of in het weekend - dan hebben jongeren andere dingen te doen. En als ze toch voor Nederlands kiezen, is er vaak geen gekwalificeerde docent beschikbaar. Dat is hier het dilemma van de kleine talen.’ Nederlands in Australië Volgens het Australische Bureau voor de Statistiek wonen in Australië zo'n 310.000 mensen van Nederlandse afkomst. Een kleine 80.000 zijn Nederlands van geboorte. Toch spreken slechts 36.000 mensen thuis Nederlands. Deze cijfers geven aan dat Nederlanders, ook thuis, snel overschakelen op het Engels. Bij gemengde huwelijken (een van beide partners is Nederlands) is het Engels vrijwel altijd de thuistaal. In de praktijk kom je veel mengvormen tegen: ouders spreken Nederlands onder elkaar én tegen de kinderen, maar de kinderen spreken Engels tegen de ouders. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Deelnemers aan de cursus ‘Dutch for beginners’ van Renée Feikema (derde van links). Foto: Monique van den Berg ==} {>>afbeelding<<} ■ Raar vak In vier van de zeven Australische staten kun je Nederlands als eindexamenvak kiezen. Voor kinderen, zelfs vanaf de peuterleeftijd, zijn er speciale scholen. Zo bestaat in Sydney De Kangoeroe, een school die zich richt op kinderen van Nederlandse en Belgische komaf. In Melbourne kunnen jongeren naar de VSL, de Victoria School of Languages, die cursussen in tientallen verschillende talen biedt. De Vlaamse An Sneyers is er docent Nederlands. ‘Wij geven les op zaterdagochtend van negen tot ongeveer half één. Juist dan zijn er zoveel andere activiteiten voor scholieren, met name sport. Maar het allermoeilijkste is toch de diversiteit aan leerlingen in één klas, in de leeftijd van 6 tot 18, én het ontbreken van geschikt lesmateriaal.’ Waarom kiezen middelbare scholieren voor een ‘raar’ vak als Nederlands? Sneyers: ‘Het geldt als vrij gemakkelijk, zeker als je thuis je ouders Nederlands hebt horen spreken. Veel kinderen kiezen ook voor Nederlands uit interesse voor hun roots en omdat ze zo in contact kunnen blijven met hun Nederlandse familie. Zoals de meeste Australiërs dromen ze ervan om ooit het Europese continent rond te trekken, en dan komt taal- en cultuurkennis goed van pas.’ En de afstand? ‘Long distance learning - afstandsonderwijs - is hier heel normaal. We maken daar bij het vak Nederlands gebruik van, maar het moet nog verder ontwikkeld worden.’ Naast kinderen met Nederlandse wortels zijn er ook volwassen Australiërs die Nederlands willen leren. ‘Ik wil Nederlands spreken met mijn schoonzoon en kleinkinderen’, aldus Annet, een grootmoeder van pas zestig. Ze formuleert weloverwogen. Haar dochter is getrouwd met een Nederlander en woont inmiddels in ‘Holland’. Chris, een vrouw van middelbare leeftijd, heeft een Nederlandse man. Ze gaat geregeld naar ‘Europa’ om de schoonfamilie te bezoeken. ‘Ik herinner de eerste dag in Nederland. In de morgen ga ik tot de bakker brood te kopen. Ik praat Nederlands in de winkel! O, ik ben trots - een goede beurt.’ ■ Schoonbroer Annet en Chris schuiven met zes groepsgenoten aan voor de wekelijkse lesavond ten huize van docente Renée Feikema, die ook de rubriek ‘Dutch for beginners’ in de Dutch Courier verzorgt. Het leslokaal, in het souterrain van een statig herenhuis, is helemaal ‘Hollands’ opgetuigd. Renée heeft de gezelligheid hoog in het vaandel. Eerst is er koffie met speculaas en bananencake. Voor Peter, de clown van de club, is Nederlands niet de eerste vreemde taal die hij leert. ‘Ik heb eerst Frans en Russisch gedaan, dus nu Nederlands - zo ga ik heel Europa door.’ Maar hij is nog nooit in Europa geweest. Vliegangst, volgens Renée. Peter heeft een zinnetje geleerd dat hij te pas en te onpas gebruikt: ‘Het spijt me dat ik dat hoor!’ Het klinkt te mooi voor dit niveau. Bloedserieus is het allemaal niet, de sfeer is gemoedelijk en de les verloopt losjes. Wel doen de cursisten twee uur lang hun best om Nederlands te praten. Poedel Pelly rent rondjes om de lestafel, er worden dvd's met recente Nederlandse films uitgewisseld, zoals Oorlogswinter en Bride Flight. Op tafel ligt Colloquial Dutch van Bruce Donaldson, maar het boek blijft deze avond gesloten. Renée stelt vragen om het grammaticahuiswerk te oefenen: de Nederlandse aan het-constructie. ‘Wat ben je aan het doen, Cathy?’ ‘Ik ben aan het koffiedrinken en aan het cake eten.’ ‘En Peter, wat is Pelly aan het doen?’ ‘Pelly is aan het plasje doen.’ Renée: ‘Toch niet in míj́n lokaal?’ Gaandeweg ontstaan er steeds meer onderonsjes, afgewisseld met plenaire gesprekken. De cursisten vertellen over hun motieven om Nederlands te leren. De banden met Nederland via familie of vrienden blijken toch het belangrijkst. Zelfs voor Peter. ‘Mijn schoonbroer spreekt Nederlands.’ Renée wijst hem terecht: ‘Niet schoonbroer - zwager! Schoonbroer zeggen ze in Vlaanderen.’ Peter, met stemverheffing: ‘Maar mijn schoonbroer ís Vlaams!’ Alle interviews zijn in het Nederlands gehouden. ‘We mixen het allemaal op’ In het Nederlands van mensen die al jaren in een Engelstalig land als Australië wonen, duiken allerlei verengelste vormen op. Meestal zijn dat regelrechte vertalingen van Engelse woorden, maar ook Engelse uitdrukkingen en constructies trekken hun spoor door het Nederlands van immigranten en hun (klein)kinderen: ‘Ik herinner nog’, ‘Er is niemand aan het station’, ‘een ding dat ik niet van hou’. Een paar voorbeelden: Verengelst Nederlands Bedoeld is Engels equivalent opkomend evenement (eerst)volgende evenement upcoming event een vrije maaltijd een gratis maaltijd a free meal het woord gaat men zegt, er wordt verteld word is going op welke vloer op welke verdieping which floor (level) voor die reden daarom, om die reden for that reason ze was hongerig ze had honger she was hungry een van onze relaties familieleden relatives toen één dag op een dag then one day we waren verloren verdwaald we were lost we mixen het allemaal op we halen het allemaal door elkaar we mix it all up {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Schrijf zoals we spreken Een nieuw recept voor nieuwsberichten op de radio Renée Postma Eindredacteur, nieuwslezer en schrijfcoach bij ANP-Radio De nieuwsberichten zijn tegenwoordig veel losser dan vroeger. Toch mag het best nog meer richting spreektaal, vindt nieuwslezer Renée Postma. Ze ontwikkelde een eigen methode. {== afbeelding Renée Postma, nieuwslezer en schrijfcoach bij het ANP. ==} {>>afbeelding<<} Hoe schrijf je een goed nieuwsbericht voor de radio? Waarschijnlijk antwoordt bijna iedereen die iets bij de radio doet hetzelfde: korte zinnen maken en geen moeilijke woorden gebruiken. Dat is dan ook het eerste wat je leert als redacteur op een radionieuwsredactie. De gedachte erachter is dat de luisteraar het nieuws in één keer moet begrijpen. Hij kan natuurlijk niet, zoals een lezer, even een zinnetje opnieuw lezen of terugbladeren als de informatie niet meteen duidelijk is. Dus proberen we het nieuws in hapklare brokken aan te bieden. En zo'n brok is een korte zin, denken veel radiomakers. ■ Rare leestekst In de praktijk is het moeilijk: korte zinnen schrijven. Wij radioredacteuren willen zó veel informatie kwijt dat de zinnen de neiging hebben om uit te dijen. Het voorschrift is dus moeilijk uitvoerbaar. Een groter probleem is dat het voorbijgaat aan de spagaat die we continu moeten maken, meestal zonder dat we het doorhebben: we schrijven teksten die geen schrijftaal mogen zijn. De verschillen tussen schrijftaal en spreektaal zijn enorm. Je merkt dat meteen zodra je letterlijk opschrijft wat mensen zeggen. Je krijgt dan een heel rare leestekst: er staat bijna geen complete zin in, bijna geen punten ook; het is ‘en toen’, ‘en toen’, ‘en toen’ wat de klok slaat. Brokjes van zinnen worden aan elkaar gebreid, met simpele verbindingswoorden, tot een lange woordenstroom. Vreemd om te lezen, maar perfect te begrijpen zodra zo'n tekst wordt uitgesproken en gehoord. ■ Wilde achtervolging Als we de luisteraar echt goed willen bedienen, zouden we hem moeten aanspreken in spreektaal. Onze berichten zouden we dus in spreektaal moeten opschrijven, maar dat is heel wat anders dan het aloude recept ‘korte zinnen, makkelijke woorden’. Want in spreektaal bestaan nauwelijks zinnen. We zouden onze berichten moeten opstellen in tekstbrokjes, en die aan elkaar lijmen op de spreektaal-manier: met nevenschikkende voegwoorden, zoals en, of, maar en want. Neem bijvoorbeeld een radiobericht van maandag 2 november, over een verdachte die eind oktober werd opgepakt door de politie in Utrecht na een wilde achtervolging. De eerste zin ging ongeveer zo: De verdachte die vrijdag na een wilde achtervolging is opgepakt in Utrecht, is een gevluchte gevangene, zegt de politie. Stel nu eens dat iemand dit bericht op de autoradio heeft gehoord, en het thuis meteen aan zijn gezin wil vertellen. Dan zou hij het héél anders formuleren: Heb je het gehoord, van die man in Utrecht? De politie die zat hem achterna en ze hebben hem ook gepakt, en toen kwamen ze erachter: het is een gevluchte gevangene! In het radiobericht is alle informatie in één zin gepropt, die dan ook niet bepaald kort is. Er staat in wat er gebeurd is, waar en wanneer, en wie dat meldt. Verder is er extra informatie in een ingebedde zin gestopt (‘die vrijdag na een wilde achtervolging is opgepakt in Utrecht’). Grammaticaal is het helemaal in orde, maar de kans bestaat dat een luisteraar na zo'n ingebedde zin de draad kwijtraakt en afhaakt. De versie die thuis verteld wordt, is een stuk effectiever: de luisteraars, in dit geval de gezinsleden, krijgen het idee dat er iets belangrijks is gebeurd en spitsen hun oren om niets te missen. En dat is nu precies het effect dat we willen bereiken met onze radiobulletins. Maar het ziet er niet uit zoals de schrijftaal die redacteuren gewend zijn, en geen enkele redacteur die ik ken, zou dit uit zijn pen krijgen. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Effectief In 1996 werkte ik bij Veronica Nieuwsradio (VNR). Het was een commerciële nieuwszender, voorzover ik weet de eerste in Nederland, die de concurrentie aan wilde gaan met Radio 1 (dat is overigens niet gelukt, VNR heeft maar een paar maanden bestaan). We zouden het helemaal anders gaan doen: nieuws brengen op een flitsende manier, snel en to the point. We kregen training van communicatie-expert Anne Boermans. Hij had een oplossing voor de radiospagaat: hij liet ons berichten schrijven met zinnen van maximaal zes woorden. Het leek onmogelijk, maar het bleek wel te kunnen. Het werden heel rare berichten als je ze op papier zag. Een zin als ‘De Amerikaanse president Clinton is aangekomen in Israël’ werd ‘Clinton is president. Zijn land is de Verenigde Staten. Hij is aangekomen in Israël.’ Dat klinkt misschien wel erg kinderachtig, maar effectief waren deze oefenberichten wel. We lazen ze aan elkaar voor en probeerden ze daarna zo goed mogelijk uit het hoofd te herhalen. Dat lukte bijna woordelijk, alle informatie bleef hangen. En dat konden we niet zeggen van de ‘gewone’ berichten. Een ander voordeel was dat je ze eigenlijk niet ‘verkeerd’ kon voorlezen. In elke zin was er maar één woord dat logischerwijs de klemtoon kon krijgen. ■ Hysterisch Dat beklemtoning belangrijk is, bleek ook uit de lessen van een andere leermeester: Jaap Brand. Hij is de huiscoach van het RTL Nieuws, en trainde ook de nieuwslezers van de RTL-muziekstations Veronica FM en Yorin FM. Hij hamerde er altijd op dat je per zin maar één woord mocht beklemtonen. De luisteraar zou dan meteen weten wat belangrijk was en hoefde geen extra moeite te doen om een bericht te begrijpen. Brand wees er terecht op dat de luisteraars van een muziekzender misschien helemaal niet zaten te wachten op nieuws. Dus als je ze dat dan toch voorschotelde, moest het wel lekker weg luisteren. Als er te veel nieuwe informatie in een zin stond, lag de klemtoon niet voor de hand en werd het een kwestie van interpretatie. Neem nu de zin: De zinnen zijn niet heel kort, maar wel begrijpelijk, doordat ze bestaan uit eenvoudig met elkaar verbonden elementen. Commando's hebben met geweld een einde gemaakt aan een gijzeling van 26 militairen in Pakistan. Die bevat wel zeven woorden die een klemtoon zouden kunnen krijgen: commando's, geweld, einde, gijzeling, 26, militairen en Pakistan. Maar met zeven klemtonen klinkt zo'n zin hysterisch en is totaal niet duidelijk welk element het belangrijkst is. Is het het geweld, of het feit dat commando's het hebben gedaan? Of gaat het erom dat er militairen werden gegijzeld en geen burgers? De oplossing was: anders schrijven en keuzes maken. Brand zou opperen om er voor deze zin van uit te gaan dat mensen al wisten dat er een gijzeling aan de gang was. Dat deel kon je dan een beetje onbeklemtoond laten, alsof je het achter je hand nog even zei, op de toon van ‘weet u nog wel’. Het bericht zou dan zo beginnen: (u weet nog wel) In Pakistan werden 26 militairen gegijzeld... Die zijn weer vrij. Commando's hebben ze bevrijd. Dat gebeurde met geweld. Er is maar één nieuw element per zin, en dat woord krijgt de klemtoon. ■ Taaie zinnen Deze laatste versie van het gijzelingsbericht komt al dicht in de buurt van de gesproken taal, maar het ís het nog altijd niet. Want in de ‘thuisvertelvariant’ zou het ongeveer klinken als: ‘Weet u nog, die 26 militairen? Die waren gegijzeld. Dat zeiden we de vorige keer. Nou, ze zijn bevrijd, door commando's, maar wel met veel geweld.’ Hoe kunnen we die spreektaal nóg dichter benaderen? Voortbordurend op Boermans en Brand kom ik tot het volgende recept voor een goed radiobericht: neem als basis tekstelementen die we gebruiken wanneer we praten, met maar één stuk nieuwe informatie per element. Deze elementen zijn automatisch rond de zes woorden lang. Verbind ze met elkaar met nevenschikkende voegwoorden als en, of, maar en want. Zet voor het ritme hier en daar punten, komma's en andere leestekens. Om de methode te testen heb ik hem toegepast op een paar taaie zinnen, zoals deze: Omdat er, zoals recent uit onderzoek is gebleken, ook in Nederland behoefte is aan goed gereguleerd legaal aanbod wil het kabinet onderzoeken onder welke voorwaarden het mogelijk is kansspelen via internet te reguleren. (Persbericht ministerraad, 11 september 2009) Deze onmogelijk lange en ingewikkelde zin bevat deze elementen (de elementen tussen haakjes zijn al bekend): -(Gokspellen op internet zijn verboden.) -Er is wel vraag naar. -Dat is uit onderzoek gebleken. -(Het kabinet wil het anders.) -Het kabinet wil een onderzoek. -Het wil regels voor internetgokspellen. -(Gereguleerde gokspellen zijn wel toegestaan.) Als we nu de elementen die ertoe doen eruit pikken en op een eenvoudige manier verbinden, met nevenschikkende voegwoorden, zou dit het radiobericht kunnen worden: Gokspelletjes op internet zijn verboden, maar er is wel vraag naar. Het kabinet wil dat oplossen: het wil regels voor de spelletjes, en gaat nu kijken welke regels. De spelletjes-sites moeten zich daaraan houden en dan mogen ze wél. De zinnen zijn niet heel kort, maar wel begrijpelijk, doordat ze bestaan uit nevengeschikte elementen. Dát is spreektaal: je kunt ellenlang achter elkaar doorpraten zonder dat de lengte van je woordenstroom iets uitmaakt voor de begrijpelijkheid. En berichten die zo zijn geschreven, zijn ook nog eens makkelijk voor te lezen. Zelfs als een nieuwslezer dit op het laatste moment onder zijn neus geschoven krijgt, en het meteen live moet voorlezen, weet hij vanzelf waar de klemtonen moeten komen. Iemand die dit goed toepaste, was Jurgen van den Berg bij Giel Beelen op 3FM. Hij kon het nieuws vertellen zoals je het thuis zou doen. Zijn berichten waren altijd volstrekt begrijpelijk, je kon ze achteraf bijna woordelijk herhalen en je haakte nooit af door ingewikkelde constructies. En iedereen kan het voor elkaar krijgen, als je de spreektaal weet te ‘vangen’. Bij het ANP proberen mijn collega's en ik dat dagelijks voor elkaar te krijgen als we nieuwsberichten schrijven voor muziekstations als Radio 538, Q-music en 100% NL, en ik hoop dat uiteindelijk alle radioredacties gaan schrijven zoals we écht praten. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} 85 jaar radionieuws Redactie Onze Taal In 1925 vond de eerste nieuwsuitzending op de Nederlandse radio plaats. Sindsdien veranderde er veel - en de taal veranderde mee. {== afbeelding Radionieuwsberichten uit 1937, 1969 en 1988. Foto's: Lex van Lieshout ==} {>>afbeelding<<} Overdreven formeel, stijf en houterig, zó klonk het eerste nieuwsbericht op de radio. Niet alleen in onze hedendaagse oren, maar ook destijds moet het al plechtstatig hebben aangedaan. Dat allereerste radionieuwsbericht op de Nederlandse radio was te horen op 1 oktober 1925. Het werd voorgelezen door journalist M.S. Vaz Dias, die ook een eigen persbureautje had. Vanuit zijn kantoor in Amsterdam belde hij tien jaar lang zijn nieuwsberichten door naar de studio in Hilversum, tot het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) werd opgericht. Dat nam de nieuwsvoorziening in 1935 van hem over. Dat vroege ANP deed wat formaliteit betreft bepaald niet onder voor Vaz Dias. Toen in 1938 prinses Beatrix werd geboren, werd dat in een lange volzin aangekondigd als: ‘Zoals intussen in het gehele land en ook buiten onze grenzen bekend geworden is, heeft onze Koninklijke Hoogheid prinses Juliana in den afgelopen nacht het leven geschonken aan een dochter.’ Vrijwel ieder woord en iedere letter in zo'n bericht werd uitgesproken, inclusief de onbeklemtoonde lettergrepen (zoals ink in Koninklijke) en alle slot-n'en (die in de normale spreektaal van toen net zomin voorkwamen als nu). Bijna elk woord kreeg bovendien een klemtoon: ‘Zoáls intússen in het gehéle lánd...’ Dat klonk niet alleen onnatuurlijk en geëxalteerd, maar het maakte het nieuws ook tergend langzaam. Die drang tot overdreven duidelijkheid was deels ingegeven door de toen nog belabberde kwaliteit van het radiosignaal. Maar wat ook meespeelde, was dat de omroep in het algemeen een zeer formele aangelegenheid was. Zodra iemand een microfoon onder zijn neus geschoven kreeg, móést het netjes. Bovendien waren de vroege ANP-berichten eigenlijk in eerste instantie geschreven voor kranten en andere gedrukte media. De nieuwslezers lazen in feite pure schrijftaal voor. In de oorlogsjaren was de eerste kleine verandering merkbaar. Het was de tijd van Radio Oranje, het radioprogramma van de Nederlandse regering in ballingschap dat werd uitgezonden vanuit Londen. In Groot-Brittannië hoorden de radiomakers van nabij hoe het óók kon: het nieuws hoefde niet op hoge toon met veel nadruk te worden voorgelezen om te laten blijken dat het serieus genomen werd. De toon van de nieuwsberichten werd sindsdien iets rustiger en zakelijker. En toen braken de roerige jaren zestig aan. De informalisering rukte op in alle delen van de samenleving, en dus ook op de radio. Piratenzenders, zoals Radio Veronica en Radio Noordzee, namen daarbij het voortouw. De zinnen in de berichten werden korter en eenvoudiger, het tempo ging omhoog, de toonhoogte ging verder omlaag, de uitspraak klonk al wat natuurlijker, en de eerste vrouwelijke stem was op het radionieuws te horen. Maar het echte omslagpunt vinden we volgens deskundigen in de jaren tachtig. De laatste slot-n'etjes verdwijnen uit de uitspraak van de nieuwslezers, en het nieuws dat vroeger werd ‘verzorgd door het’ ANP, wordt vanaf de jaren tachtig ‘fuzogtoort’ ANP. Een achteruitgang? Volgens sommigen wel, maar wat je er ook van denken mag: het aaneenrijgen van woorden en het achterwege laten van slot-n'en en andere woorddelen komt veel meer in de buurt van natuurlijke taal dan de vooroorlogse berichten. Intussen zijn nieuwsberichten nóg weer losser en sneller gaan klinken. Verder hebben de radionieuwslezers inmiddels een naam gekregen (‘Dit is het radionieuws, met...’), moeten die nieuwslezers ook muziekjes en quotes in hun berichten vlechten en vinden er tijdens de uitzending steeds vaker interviewtjes plaats - hetzij met mensen die in het nieuws zijn, hetzij met dj's als Giel Beelen die de nieuwslezers bevragen over het nieuws. Meer achtergronden vindt u in het radiotweeluik ‘Het spoor terug: een wereld van verschil’ van OVT, te beluisteren via http://tra.kz/radio. Met dank aan André van Os. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik gebruik nooit geen dubbele ontkenningen Piet Paardekooper Emeritus hoogleraar Nederlandse Taalkunde, Leiden Wie zegt ‘nooit geen’ spruitjes te eten, loopt kans op zijn vingers getikt te worden. Dubbele ontkenningen mogen namelijk niet in het Nederlands. Waar komt die regel eigenlijk vandaan? En hoe zinvol is hij? {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Een leraar Nederlands zit bij een openbare verkoping. Hij heeft zijn zinnen gezet op een schilderij. Al snel stijgt de prijs tot ver boven zijn budget, en voordat hij het weet hoort hij de afslager roepen: ‘Niemand niet? Verkocht!’ De leraar Nederlands gaat bedrukt naar huis, natuurlijk omdat hij zijn schilderij is misgelopen, maar ook om iets anders: de dubbele ontkenning van de veilingmeester - en dat nog wel in aanwezigheid van een notaris. Gaat dat tegenwoordig zo maar? Op weg naar huis denkt hij aan niemand geen, nergens geen, nooit geen. Waar gaan we naartoe? Bij thuiskomst heeft de leraar Nederlands niks geen honger. Voor het eten haalt ie bij de buurman vlug deel vier van het grootste woordenboek van de wereld, het Woordenboek der Nederlandsche Taal. En wat schrijft een van de stichters daarvan, Matthias de Vries? ‘Zonder twijfel is eene dubbele ontkenning volkomen met den aard onzer taal in overeenstemming. Doch naar het voorbeeld van het Latijn, waarin eene dubbele ontkenning als eene versterkte bevestiging wordt opgevat, bezigt men in de nieuwe beschaafde spreek- en schrijftaal niet meer dergelijke schijnbaar dubbelzinnige uitdrukkingen.’ ■ Latijns voorschrift Het verbod op het schrijven van dubbele ontkenningen is dus het gevolg van het klakkeloos navolgen van een Latijns voorschrift. Toch kende het Latijn zelf ook die dubbele ontkenning, net als het Duits, het Engels, het Frans, het oude Grieks en het Hebreeuws, en... het Middelnederlands. In het Engels heten dubbele ontkenningen overigens ‘dialectisch’ of ‘vulgair’, maar ze zijn er veel krachtiger als bij ons. Een mooi voorbeeld is: I don't believe it nor nobody never didn't (‘Ik geloof het niet noch deed niemand het nooit niet’) Ondanks de wijsheid van hun Griekse collega's hebben Latijnse spraakkunstenaars dus geblunderd door logisch te redeneren. Hun foute conclusies hebben ze tot voorschrift verheven, en dat is eerst gevolgd door sommige Latijnse schrijvers, en daarna door sommige West-Europese spraakkunstenaars en schrijvers. Met hun gebakken peren zitten wij nog altijd. Wat zeggen de vijf evangelisten van onze spraakkunstbijbel: de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)? Helaas hebben die het Latijnse voorschrift kritiekloos nagevolgd, ofschoon ze alle reden hadden om nooit geen en niemand niet in ere te herstellen. Ze zijn niet ‘uitgesloten’, maar springlevend, en het verbod is een - uiteraard verwerpelijk - latinisme. De ANS is zó'n mooi boek dat het jammer zou zijn als die afkeuring van die oer-Nederlandse combinaties erin zou blijven staan. De digitale versie kan hier dus een belangrijke verbetering geven. ■ Afrikaans Ook verbindingen van werkwoorden met niet-woorden zijn door de Inquisitie vervolgd, dus zinnen als ‘De doelman moet verhinderen dat de bal niet in het net komt’ en ‘De scheidsrechter verbood de supporters dat ze niet op het veld mochten komen.’ Ook deze variant van dubbele ontkenningen is over een groot deel van Europa verspreid, onder andere over ons taalgebied, maar ten onrechte door de ‘logica’ bestreden. Het bekende Afrikaanse eind-nie is deel van een dubbele ontkenning; we zingen met veel plezier: {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Jy moenie huil nie, jy moenie treur nie, want die Stellenbossche kerls kom weer. De combinatie met dat eind-nie komt ook nog altijd in talloze Nederlandse dialecten voor, en zelfs in het Fries, en is vanuit Europa meegekomen naar Zuid-Afrika. Alleen is dat eind-nie in Europa facultatief, en in Afrika vrijwel verplicht. Die verandering is misschien het gevolg van overneming van het Nederlands door niet-Europeanen. Overigens betekent dat nie in Europa en in Afrika waarschijnlijk nergens een versterking van een ontkenning; het is dat oorspronkelijk misschien geweest, maar tegenwoordig is het een soort punt achter een zin. De bekende Vlaamse schrijver Marnix Gijsen vertelde dat z'n vader een keer z'n Latijnse schrift opensloeg, en zei: ‘Maar jongen, dat is geen Nederlands.’ Waarop Gijsen antwoordde: ‘Dat klopt pa, het is vertaald Latijn.’ Het lijkt verstandig om ook inzake dubbele ontkenningen geen vertaald Latijn te schrijven, maar Nederlands. Dat kan nooit geen nadelige gevolgen hebben. De auteur weet van het verschil tussen hij en ie, als en dan, etc., maar stelt er prijs op zijn eigen keuze te maken. Onze Taal in 2009 Bestuur Genootschap Onze Taal Hoe ging het in het voorgaande jaar met het Genootschap Onze Taal? Daar kunt u in september altijd iets over lezen in het verslag van de jaarlijkse ledenvergadering. Maar september is eigenlijk wat laat om terug te blikken op het vorige jaar. Dat kan beter al meteen in januari. Daarom hebben we op onze website een ‘jaarbericht’ gezet, waarin wordt samengevat hoe het in 2009 met Onze Taal is gegaan. De teneur van het jaarbericht is dat we er goed voor staan. In 2009 steeg het ledental voor het eerst in tien jaar - wat overigens niet betekent dat de financiële situatie van het genootschap geen reden tot zorg meer geeft. Het tijdschrift bevatte veel bijzondere en spraakmakende artikelen, er was weer meer belangstelling voor taaladvies, cursussen en vooral de website, en nieuw waren Woordpost, de Stichting Vrienden van Onze Taal en drie taaladviesboeken. Het belangrijkste plan voor 2010 is de herziening van www.onzetaal.nl. U vindt het jaarbericht op www.onzetaal.nl/nieuws/jaarbericht2009.pdf. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Met ingang van dit nummer portretteren we er maandelijks een. {== afbeelding Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Naam Marion Slot. Woonplaats Rotterdam. Geboren 25 juli 1951 in Dinxperlo (Gelderland). Beroep Ontwikkelings- en onderzoeksmedewerker bij het Centrum Educatieve Dienstverlening (CED) in Rotterdam. Partner, kinderen Getrouwd; drie kinderen: één zoon en twee dochters, die alle drie zelfstandig wonen. Opleiding Kweekschool; daarna leeren ontwikkelingspsychologie. Hobby's/vrije tijd Ik zing in een popkoor en ik ben lid van een leesclub. Met mijn jongste dochter heb ik een blindengeleidehondpuppy opgevoed en gesocialiseerd. Ik volg een korte cursus Zuid-Afrikaans. Onze Taal-lid sinds In ieder geval de laatste tien jaar aaneengesloten. Daarvoor een keer opgezegd bij een bezuinigingsronde en wegens tijdgebrek; later ben ik toch weer lid geworden. Waarom werd u lid? Alles wat met taal te maken heeft vind ik leuk om te volgen. Andere tijdschriften Tekstblad en de VPRO Gids. Krant NRC Handelsblad en de wijkbladen. Televisie Van Boer zoekt vrouw heb ik geen uitzending gemist en in de wintermaanden kijk ik vaak naar Buitenhof. Radio Radio 1, als ik in de auto zit. Een leuk programma vind ik Kunststof. Boek Moeilijk. Joke van Leeuwen spreekt me erg aan: Iep en Een halve hond heel denken zijn prachtig. Website Elke maandag zetten we met een groep collega's boeiende teksten op www.nieuwsbegrip.nl. De site www.nederlands.nl bezoek ik ook geregeld. Wat leest u het eerst in Onze Taal? Het omslagartikel. Ook lees ik altijd ‘Vraag en antwoord’. Wat zelden? Spaan. Dat komt denk ik doordat ik hem langgeleden op tv zag en hij mij toen niet aansprak. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Nederlands waar dan ook ter wereld kreeg het afgelopen jaar veel aandacht, en dat vond ik erg leerzaam en interessant. Welke niet zo? Weet ik niet. In het afgelopen jaar ben ik in Onze Taal geen onderwerp tegengekomen dat me niet boeide. Favoriete Onze Taal-artikel Ik heb niet echt een favoriet artikel. Interessant en leuk vond ik bijvoorbeeld het stuk over AVI-normen, over jip-en-janneketaal en over beeldende kunst in onze taal. Heel leuk was ‘Piet Patat bakt de concurrentie plat’, over middenstandspoëzie. Aantrekkelijkste taaltrend De belangstelling en waardering voor taalvariatie, bijvoorbeeld streektalen en dialecten. Ergerlijkste taaltrend Het weglaten van het wederkerend voornaamwoord: ‘Ik ben bewust dat...’, ‘Ik herinner dat...’ Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Soms, bij mijn kinderen. Meestal weet ik me in te houden, maar dat lukt niet altijd. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Geen enkele, voorzover ik weet. Beste taalgebruiker Gerrit Komrij, Ivo de Wijs, Herman Finkers. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Niet-noodzakelijk Engels verbieden; de vraag is dan wél wat noodzakelijk is en wat niet. Lelijkste woord Hoop, in de betekenis ‘veel’: ‘een hele hoop mensen’. Mooiste woord Wentelteefje. Het allitereert mooi, het is voor mij een nostalgisch woord en het heeft iets mysterieus. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Van verre Van spruitjeslucht tot couscousfeest Ton den Boon Integratie werkt twee kanten op. Niet alleen worden nieuwe Nederlanders ondergedompeld in de Nederlandse cultuur, maar de oude Nederlanders burgeren mee door kennis te maken met exotische gerechten, kledingwijzen enzovoort. Welke nieuwe woorden danken wij aan de migratie van de voorbij decennia? De eerste aflevering van een nieuwe rubriek. {== afbeelding Het Noord-Afrikaanse couscous is twee keer in het Nederlands terechtgekomen. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Nederlanders (zoals minister Van der Laan allochtonen bij voorkeur noemt) hebben de afgelopen decennia niet alleen allerlei gewoontes en tradities geïntroduceerd, maar ook tal van nieuwe woorden en uitdrukkingen, met name Arabische en Turkse. Vooral op het gebied van gastronomie, mode en religie is onze taal met veel nieuw Nederlands verrijkt. Daarbij gaat het in eerste instantie om leenwoorden als djellaba, hamam, pide en sharia. Tevens ontstaan samenstellingen daarmee, zoals shariarechtspraak, en (omschrijvende) vertalingen, zoals oosters badhuis (voor hamam) en Turks brood (pide). Daarnaast zijn er vooral de laatste jaren nogal wat woorden en uitdrukkingen ontstaan die verband houden met de integratie van nieuwe Nederlanders en hun tradities in de Nederlandse cultuur, variërend van polderislam tot mekkaspreekuur, van gebedsoproep tot halalhypotheek en van moskeevader tot haramiseren. Om hoeveel taalvormen het gaat, is niet exact bekend, maar het moeten er inmiddels vele honderden, zo niet duizenden zijn. Al die verrijking van onze taal is het onderwerp van deze nieuwe rubriek. ■ Oude en nieuwe Nederlanders Dat onze woordenschat de afgelopen periode zo sterk is uitgebreid dankzij de komst van nieuwe Nederlanders, hoeft eigenlijk niemand te verbazen. Door het voortschrijdende integratieproces raken oude en nieuwe Nederlanders immers meer en meer bekend met elkaars gewoontes en nemen ze die soms van elkaar over. Daarmee lenen we met z'n allen haast ongemerkt ook woorden uit elkaars moedertaal. Neem nu de eetcultuur. In menig Hollands huisgezin zal de spruitjeslucht plaatsgemaakt hebben voor een welriekende mediterrane stoofschotel uit de ‘tajine’ (een aardewerken pot met een stoomopening aan de bovenkant), of - maar misschien is dat wel vloeken in de (culinaire) kerk - een ‘kebabje’ van varkensvlees. ■ Gort en azijn Overigens zijn niet alle Arabische en Turkse leenwoorden splinternieuw. Soms is er sprake van herintroductie. Neem bijvoorbeeld het van oorsprong Noord-Afrikaanse woord couscous. Nog geen honderd jaar geleden had het gerecht dat we nu zo noemen een slechte bijklank in het Nederlands. We schreven destijds koeskoes en gebruikten dat woord vooral voor dooreengehusselde, onbekende of anderszins onaantrekkelijk ogende gerechten. Dat gebruik van koeskoes was een overblijfsel uit de periode dat de Nederlandse vlag nog op alle zeven zeeën wapperde. Toen was koeskoes de naam van een typische matrozenmaaltijd van gort en azijn. Lekker klinkt anders. En hoewel de Noord-Afrikaanse maaltijd meestal als smakelijk wordt ervaren, ligt het toch voor de hand dat de Hollandse jantjes zich voor de naam van deze oer-Hollandse maaltijd hadden laten inspireren door de ‘kuskus’ uit de Noord-Afrikaanse keuken. In die betekenis was koeskoes in het midden van de twintigste eeuw zo goed als verdwenen, maar sinds de komst van nieuwe Nederlanders uit Noord-Afrika dringt dit fenomeen opnieuw door in de Nederlandse keuken. We schrijven het nu niet meer als koeskoes, maar - dankzij Franse invloed - als couscous. Het gaat nu bovendien niet om een soort hutspot van gort en azijn, maar om een gerecht van harde tarwe (gries) die even gekookt wordt en met lamsvlees, kip, groenten en kruiden wordt geserveerd. Sinds de herintroductie is couscous bovendien zó in het Nederlands ingeburgerd dat het intussen zelfs een gunstige bijklank heeft ontwikkeld in het integratieproces. Het is in onze moerasdelta inmiddels een symbool voor het nieuwe Nederlanderschap en dankzij de exotische klank van het woord worden samenstellingen als couscousfeest en couscousparty tegenwoordig wel gebruikt ter aanduiding van gelegenheden waarbij autochtonen couscous eten met allochtonen, om op die manier kennis te maken met elkaar. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.accu'tje b.accuutje c.akku'tje 2. a.gochemerd b.goochemerd c.googemerd 3. a.ov-chipkaart b.OV-chipkaart c.OV Chipkaart 4. a.preciesie b.precisie c.precizie 5. a.wat dies meer zei b.wat dies meer zij c.watdiesmeerzij B. Vergroot uw woordenschat 1.chazan a.gewaad voor moslima's b.Japanse theeceremonie c.joodse voorzanger 2.eiloof a.brood b.klimop c.uitroep van droefheid 3.gemelijk a.aanstellerig b.knorrig c.zijig 4.sereen a.bescheiden b.helder en kalm c.kreng C. Zoek de fouten 1.Na copieuze kerstdiners, luxieuze nieuwjaarsborrels en anderssoortige schlemppartijen zal ook in het jaar tweeduizendtien zeker drie op de tien mensen zich voornemen caloriearmer te eten. 2.De successen die bepaalde dieetgoeroes beloven, kunnen zij nochtans beter niet voor lief aannemen, want een ieder kent het jojoëffect dat na enige tijd optreedt. D. Extra Wat is het meervoud van tyrannosaurus rex? De antwoorden vindt u op bladzijde 31 van dit nummer. Nu ook in Amsterdam en Tilburg Cursussen Taaladviesdienst De Taaladviesdienst van Onze Taal biedt dit voorjaar opnieuw taalcursussen aan. Deze keer worden ze niet alleen in Den Haag gehouden, maar ook in Amsterdam (Openbare Bibliotheek) en Tilburg (Scryption). ■ Spelling In twee bijeenkomsten van elk 2½ uur worden de Nederlandse spellingregels uitgelegd. Er is veel tijd ingeruimd voor oefenen en vragen stellen. Aan bod komen onder meer: hoofdletters, aaneenschrijven, tussen-n en tussen-s, en werkwoordspelling. Bij deze cursus is het boek Spelling geregeld inbegrepen. Prijs: €169,- (voor leden €139,-). Amsterdam: donderdag 11 maart 's ochtends en 's middags; zaterdag 20 maart 's ochtends en 's middags; dinsdag 13 + 20 april 's avonds Den Haag: donderdag 18 + 25 maart 's middags; zaterdag 10 april 's ochtends en 's middags Tilburg: donderdag 22 april 's ochtends en 's middags ■ Grammatica en leestekens Deze cursus van 2½ uur gaat over praktische grammaticale onderwerpen, zoals verwijswoorden (wat/dat, zijn/haar), enkelvoud of meervoud en hen of hun. (Het is géén cursus ontleden.) Ook komen de belangrijkste leestekens aan bod, zoals de komma en de puntkomma. Het boek Leestekens geregeld is bij deze cursus inbegrepen. Prijs: €129,- (voor leden €99,-). Amsterdam: dinsdag 30 maart 's avonds; donderdag 8 april 's middags Den Haag: donderdag 15 april 's middags Tilburg: dinsdag 27 april 's middags Aanmelding via cursus@onzetaal.nl of per post; vermeld uw adres, telefoonnummer, eventueel lidnummer en de gewenste datum/data. Meer informatie vindt u op www.onzetaal.nl/cursussen. De Taaladviesdienst verzorgt ook incompanytrainingen; bel of mail voor meer informatie (070 - 356 12 20; taaladvies@onzetaal.nl). {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Het onderzoek Vragen ontwijken Marc van Oostendorp {== afbeelding Taalkundige Erica Huls: ‘Mannen zijn beter getraind in het politieke machtsspel dan vrouwen.’ Foto: Harold Miesen ==} {>>afbeelding<<} Een interview is volgens de Tilburgse taalkundige Erica Huls eerder een gevecht dan een vorm van samenwerking. ‘Maar die indruk heeft zeker ook iets te maken met het soort vraaggesprekken dat ik heb bestudeerd’, veronderstelt ze. Daarin waren politici aan het woord, en die kunnen niet op alle vragen rechtstreeks antwoorden. Als je premier Balkenende vraagt hoe het verder moet in Afghanistan, is hij niet vrij om daarop in te gaan. Hij zit nu eenmaal vast aan allerlei afspraken, vooral internationale.’ Ook in niet-politieke vraaggesprekken wordt niet elke vraag beantwoord. ‘Mijn belangstelling voor het interview is indertijd gewekt door een interview met Michael Jackson. De interviewer sneed allerlei zware onderwerpen aan: Jacksons plastische chirurgie, zijn moeizame verhouding met zijn eigen kinderen, en zijn relaties met kinderen van anderen. Het resultaat was een amusant gesprek, mooie televisie, hoewel er geen enkele vraag beantwoord werd.’ Sindsdien schreef Huls een groot aantal artikelen over de structuur van het interview. Hoe verleiden interviewers hun gesprekspartners tot antwoorden? Welke omzeilingstechnieken gebruiken de ondervraagden, en gaan mannen daarbij anders te werk dan vrouwen? ■ Levendiger In een van uw wetenschappelijke artikelen stelt u dat het tv-interview tegenwoordig het belangrijkste forum is om een boodschap uit te dragen. ‘De reden daarvoor is dat het tweegesprek een levendiger vorm biedt dan de toespraak. Tegelijkertijd is het gevaar voor de geïnterviewde dat hij minder de hand heeft in welke onderwerpen er aan bod komen. Een spotje in de zendtijd voor politieke partijen is veiliger, maar naar een praatprogramma kijken meer mensen.’ Als bezwaar tegen de Haagse interviewpraktijk wordt daarom ook wel naar voren gebracht dat politici en journalisten te nauw samenwerken. Het Kamerlid heeft belang bij een gesprek omdat hij de aandacht wil trekken, en de journalist wil ook scoren. ‘Dat gaat te ver, vind ik. Natuurlijk hebben ze allebei belang bij een goed gesprek, maar in een interview zal een journalist toch vaak scherp willen zijn en nieuwe informatie naar boven willen halen. En de politicus zal ook niet alles willen beantwoorden.’ Huls onderzocht onder andere de verschillende manieren waarop mannelijke en vrouwelijke politici vragen ontwijken. Een opvallende bevinding is dat het voor de mannen bijna een beroepsdeformatie is om geen antwoord te geven. Zelfs als het gaat over het knikkeren van hun driejarige dochtertje, praten ze eromheen. Hoe moeten we dat begrijpen? ‘Ik denk dat het komt doordat mannen langer meedoen aan het politieke bedrijf en daardoor beter getraind zijn in het politieke machtsspel dan vrouwen. Een moderne politicus heeft voor een interview precies in zijn hoofd wat hij wil vertellen. Mannelijke politici zijn nog altijd beter in het vasthouden aan dat verhaal dan vrouwelijke. Als een vraag over een driejarig dochtertje afleidt van hun boodschap, gaan ze er niet op in.’ ■ Lijsttrekkersdebat Vrouwen zijn de achterstand volgens u wel aan het inhalen. ‘Zeker. Ik heb bijvoorbeeld eens twee lijsttrekkersdebatten met elkaar vergeleken: het debat uit 1986 waar Ria Beckers tussen Joop den Uyl en Ed Nijpels stond en volkomen ten onder ging in het mannelijke geweld, en dat waarin Femke Halsema in 2004 ook als enige tussen mannen stond en veel beter uit de verf kwam.’ ‘Ria Beckers was duidelijk nog niet goed geoefend in het voeren van een debat met meerdere gesprekspartners. Ze was te beleefd, te aarzelend en werd door de mannen letterlijk overschreeuwd. Femke Halsema was in 2004 veel sterker. Ze zette haar beleefdheid juist in als instrument. Anders dan de mannen maakte ze bijvoorbeeld voortdurend gebruik van een aanspreekvorm (“meneer Herben”, “meneer Balkenende”, “meneer Bos”). Dat deden de mannen niet, en zo maakte ze haar buitenstaanderspositie sterker.’ ‘Bovendien hielp die aanspreekvorm bij het interrumperen. Het is heel slim om te beginnen met “meneer Herben”, want van een interruptie horen mensen vaak de eerste woorden niet, en dan is er in dit geval weinig verloren; het is maar een aanloopje, zonder eigen betekenis.’ ■ Pauw en Witteman Komt er een moment waarop mannen en vrouwen volkomen gelijkwaardig zijn in het debat? ‘Ik hoop het. We moeten er uiteindelijk naartoe dat de vrouwen zich niet alleen moeten aanpassen aan de mannelijke stijl, maar ook omgekeerd. Het ideaal is dat iedereen een breder repertoire van manieren krijgt om zich uit te drukken.’ ‘Ondertussen blijven de gesprekstechnieken van politici evolueren. Ze hebben nieuwe manieren ontwikkeld om vragen te ontwijken zonder dat je het als kijker merkt. Ze doen dat bijvoorbeeld door alleen op een klein, onbelangrijk aspect van de vraag in te gaan. Tegelijk zie je ook dat goede interviewers als Jeroen Pauw en Paul Witteman steeds nieuwe manieren vinden om vragen te stellen.’ Het is ook niet alleen maar in het belang van de journalist om zo veel {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} mogelijk echte antwoorden te krijgen. Als iemand geen antwoord geeft, maar wel iets anders opzienbarends zegt, is dat ook mooi voor het programma. ‘Ja, ontwijkende gesprekken hebben zeker amusementswaarde.’ Is dat niet treurig? Het programma wordt steeds fraaier en leuker om te zien, maar de directe vraag (‘Wat gaat de regering doen?’) met het directe informatieve antwoord verdwijnt uit beeld. ‘Nee. Bij de laatste verkiezingen heb ik alle gesprekken van Pauw en Witteman met lijsttrekkers bekeken en bestudeerd. Zij stellen eigenlijk nooit een korte en bondige vraag, maar pakken het altijd op een of andere manier in - in een argumentatie, een tegenstelling of een grap. Andere interviewers zijn daarbij vergeleken ronduit saai.’ Het gebeurde in... januari 1925 Nederland leert kruiswoordpuzzelen Ewoud Sanders Woorden, dingen, zaken, gedachten... alles heeft een voorgeschiedenis. Ewoud Sanders gaat in een nieuwe maandelijkse rubriek terug in de tijd om te kijken wat er precies deze maand - maar dan jaren terug - veranderde in de taal, in de breedste zin van het woord. Hier de eerste aflevering. Kruiswoordpuzzels - de taalpuzzel bij uitstek - hebben tegenwoordig een tamelijk oubollig imago. Je ziet weleens mensen in de trein zitten die in een krant, tijdschrift of puzzelboekje een kruiswoordpuzzel aan het invullen zijn, en ook op de camping en in bejaardenhuizen is dit geen onbekend verschijnsel, maar het maakt niet de indruk dat het erg spannend is. In 1925 was dat anders. Toen was het invullen van kruiswoordpuzzels een rage, waarschijnlijk zoals het sudokuen in 2007 een rage werd. De kruiswoordpuzzel is een Amerikaanse uitvinding. De eerste kruiswoordpuzzel stond op 21 december 1913 in de Amerikaanse krant New York World. Men sprak in het Engels eerst van ‘word-cross puzzle’, maar al binnen een maand werd de volgorde van de eerste twee woorden omgedraaid en werd het cross-word puzzle. Nadat dit nieuwe spel in de Verenigde Staten een rage was geworden, sloeg in 1924 in Engeland de vlam in de pan, en in 1925 in Nederland. Als we een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 16 januari 1925 mogen geloven, publiceerde het populaire tijdschrift Het Leven als een van de eerste een kruiswoordpuzzel. ‘DE CROSS-WORD-PUZZLE IN NEDERLAND!’, begon de advertentie in vette letters. Met daaronder: ‘HET LEVEN’ introduceert in het nummer, dat MORGENOCHTEND verschijnt, de WERELD-RAGE - die ALS EEN ORKAAN over heel Amerika gevaren is - IN NEDERLAND. Nederland heeft op de CROSS-WORD-PUZZLES gewacht... Welnu, het is weer ‘HET LEVEN’ dat ze brengt!! De mens is van nature behoudend en nieuwe dingen worden doorgaans met achterdocht bekeken, zelfs als het om zoiets onschuldigs als een puzzel gaat. Ook ziet men vaak gevaren die er later niet blijken te zijn. Zo meldde Het Vaderland op 29 januari 1925: De Crossword-Puzzles veroorzaken hevige hoofdpijn, oogpijn en een ellendig gevoel, verklaarde gisterenavond de bekende Britsche optische deskundige dr. Barker, de president van het Optisch genootschap. Het voortdurend inspannen van de oogen op de vierkante vakjes, die meestal nog van een zeer klein type gedrukt zijn, veroorzaakt een ernstige overwerktheid van de optische zenuwen der millioenen cross-word-enthousiasten. Dit alles zou zelfs tot een ‘Crossworddelirium’ kunnen leiden. {== afbeelding Aankondiging van de eerste kruiswoordpuzzel in Nederland. Advertentie uit 1925. In: H.J. Verschuyl, Het geheim van de puzzel. Utrecht/Antwerpen, Kosmos-Z&K, 2005 ==} {>>afbeelding<<} In de eerste advertenties en krantenberichten is dus telkens sprake van de Engelse aanduiding - Crossword Puzzle - maar het Nederlands is een lenige taal, leniger dan menigeen denkt, dus ook kruiswoordraadsel dook al snel op (een woord dat vanaf ongeveer 1950 werd vergezeld door kruiswoordpuzzel). We vinden kruiswoordraadsel al op 20 februari 1925 in Het Vaderland, nota bene in een stukje waarin het gebruik van het Engelse woord op de hak wordt genomen: Pa crosswordpuzzelt. Daar moet u niet om lachen. Dat is erg genoeg. En u hoeft ook niet minachtend met uw neus te snuffen, want 't komt in de fijnste families voor. Daar Pa een voorstander is van het: In Nederland Nederlandsch a.u.b., ontkent hij met een gerust geweten, dat hij crosswordpuzzelt. Hij kruiswoordraadselt alleen maar. ‘In Nederland Nederlandsch a.u.b.’ - ook die gedachte heeft een lange geschiedenis, maar daarover wellicht een andere keer. Zie voor literatuur www.onzetaal.nl/sanders. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Euro Shopper voortaan in het Engels? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. De grootste supermarktketen van Nederland heeft samen met andere supermarkten in Europa een aparte merknaam voor zijn voordeligste producten: Euro Shopper. Binnenkort, zo is het plan, is de enige productaanduiding die in een grote letter op de verpakking van Euro Shopperproducten staat in het Engels. Is dat wenselijk? Voorstander Euro Shopper, de naam zegt het al, is dus geen Nederlands maar een Europees merk. Je kunt dus ook Euro Shopper-producten vinden in andere landen, zoals Tsjechië en Zweden. De prijs van die producten is laag doordat de supermarkten in al die landen bij de inkoop samenwerken. Een andere manier om te bezuinigen is te besparen op de vervaardiging van de verpakking, door de naam van het product er in één taal op te zetten, in plaats van twaalf verschillende verpakkingen te maken. We hoeven toch geen woorden vuil te maken aan het feit dat die ene taal dan de wereldtaal Engels wordt? De Engelse aanduiding levert bovendien een logistiek voordeel op, doordat de misverstanden tijdens de distributie van de Euro Shopper-producten over heel Europa zullen verminderen. Kortom, het gaat hier om efficiencyvoordelen die direct ten goede zullen komen aan de portemonnee van de klant. En daar gaat het om, zeker bij de Euro Shoppers. Natuurlijk is een Engelse productnaam even wennen, maar zo'n ramp is dat niet. Engelse woordjes leren wordt er alleen maar gemakkelijker door. Daar komt bij dat de Nederlandse naam in een kleinere, minder opvallende letter nog steeds op de verpakking schijnt te komen. De nieuwe situatie gaat dus lijken op de gebruiksaanwijzingen bij apparaten: ergens in de bijsluiter is er ook een Nederlandse versie, al moet je er wel even naar zoeken. Tegenstander De productnaam op de verpakking dient toch zeker in de eerste plaats om de klant de zekerheid te verschaffen dat hij het goede product in zijn karretje legt? Lukt u dat als u straks voor de bedekking van uw ovenschoteltje twijfelt tussen ‘breadcrumb’ en ‘Dutch rusk’? Pakt u zonder aarzelen de ‘turnips’ en de ‘cornflour’ als u raapjes in saus wilt klaarmaken? Als u hier al even twijfelt, hoe zal dit dan de lager opgeleide consument vergaan, voor wie die Euro Shopper-producten toch in de eerste plaats bedoeld waren? Dat de minder polyglotte klant in zulke gevallen wel de kleine lettertjes met de andere talen leest, spreekt mij niet aan. Daar heeft de gehaaste winkelaar geen tijd voor, als hij die minilettertjes al lezen kan. Maar genoeg over de praktische bezwaren. De echte onvrede over deze maatregel komt ergens anders vandaan. De vreemde namen voor vertrouwde producten fungeren voor de gewone burger als uitburgeringssignaal: hij blijft, maar het land onder zijn voeten vertrekt. Dus sjokt hij met zijn tassen meteen naar de buitenlandse goedkope grootgrutters, zoals de Aldi of de Lidl. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Mogen de productaanduidingen van Euro Shopper voortaan in het Engels? Geef voor 2 februari 2010 uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Euro Shopper voortaan in het Engels’ of ‘Euro Shopper niet in het Engels’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Moet de kak-r worden tegengegaan? 102 inzenders (34%) vinden dat niet nodig. Maar liefst twee keer zo veel inzenders (201 = 66%) willen deze uitspraak van de r wél bestrijden. Zij ventileren op het internetforum vooral hun weerzin tegen de kak-r en de sprekers daarvan. Volgens hen moet het onderwijs meer aandacht schenken aan de uitspraak van de r, en moeten media geen presentatoren met een kak-r aanstellen. De anderen vinden het probleem niet zo groot, of achten de kans gering dat de bestrijding succes heeft. Helaas is er geen inzending van trotse kak-r-sprekers. Ik had graag willen weten hoe zij over die andere r' en (tongpunt-r, enz.) denken; hopelijk willen zij alsnog reageren. Opmerkelijk zijn ten slotte de bijdragen van Vlamingen. Zonder uitzondering zijn zij geen bewonderaars van de kak-r, maar ze liggen ook weer niet wakker van de kwestie. Ze willen vooral dat Vlaanderen ervan verschoond blijft. Antwoorden Taaltest (zie pagina 25) A. Spelling 1.b. accuutje 2.b. goochemerd 3.a. ov-chipkaart 4.b. precisie 5.b. wat dies meer zij B. Woordenschat 1.c. joodse voorzanger 2.b. klimop 3.b. knorrig 4.b. helder en kalm C. Zoek de fouten 1.luxueuze, andersoortige, slemppartijen, zullen, tweeduizend tien of 2010 2.voor zoete koek aannemen, eenieder, jojo-effect D. Extra Het meervoud van tyrannosaurus rex is tyrannosaurus rexen. Net als bij veel andere uitheemse woorden wordt het meervoud ‘op z'n Nederlands’ gevormd: geraniums, clerussen, schnitzels, lasagnes, enz. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Woorden van 2009 Niet alleen Onze Taal en Van Dale zochten het woord van het jaar (het werd twitteren respectievelijk ontvrienden; zie blz. 11 van dit nummer), ook verder waren er allerlei woordverkiezingen. Zo ging de Wereldomroep na welke woorden voor Nederlanders in het buitenland het jaar 2009 het best weerspiegelden. Genoemd werden onder meer kopvoddentaks en helemaal (‘helemaal leuk’). Deelnemers aan de Vaagtaalverkiezing vonden je ding doen het vaagst, en hun hebben werd door weblog Irritaal verkozen tot irritantste uitdrukking van 2009. Ook in het buitenland werd er druk gekozen. Behalve twitter, door the Global Language Monitor uitverkoren tot ‘Top Word of 2009’, waren er bijvoorbeeld unfriend (gekozen door The New Oxford American Dictionary; de Nederlandse variant ontvrienden werd dus door Van Dale bekroond) en distracted driving (‘het gebruiken van digitale apparatuur terwijl men rijdt’; gekozen door Webster's New World Dictionary). De meeste Zwitsers brachten - niet geheel verrassend - hun stem uit op Minarettverbot (‘verbod op nieuwe minaretten’), terwijl de Duitse jeugd hartzen (‘werkloos zijn, rondhangen’) het woord van het jaar vond. Nieuwe Nederlanders In de ‘integratiebrief’ die minister Van der Laan (Wonen, Wijken en Integratie) op 17 november aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, roept hij op om voortaan de term nieuwe Nederlander te gebruiken in plaats van allochtoon. Nieuwe Nederlander richt de blik op de toekomst en het erbij horen, aldus de minister, terwijl allochtoon op het verleden is gericht (de herkomst), en ‘door velen wordt ervaren als een negatieve boodschap van buitengesloten worden’. Bovendien onderstreept de nieuwe aanduiding volgens Van der Laan dat immigranten echt voor Nederland moeten kiezen. Het is niet de eerste keer dat voorgesteld wordt het begrip allochtoon te mijden. Onder andere de gemeente Den Haag, de PvdA in Amsterdam en minister van Justitie Hirsch Ballin gingen Van der Laan al voor (zie www.onzetaal.nl/dossier/controversieel). Tilburgse jongeren spreken ‘tussentaal’ Tilburgse jongeren spreken geen dialect, geen Nederlands, maar iets ertussenin. Dat stelde Jos Swanenberg in zijn inaugurele rede als bijzonder hoogleraar Diversiteit in taal en cultuur in Brabant, aan de Universiteit van Tilburg. ‘Deze jongeren spreken een taal die dicht tegen het Nederlands aan zit, maar door allerlei facetten hoor je dat ze uit Tilburg komen’, aldus Swanenberg. Dat zit 'm bijvoorbeeld in Tilburgse woorden als zat (‘genoeg’) of bekant (‘bijna’), maar ook in de zinsbouw. ‘In Tilburg wordt het woordje zich vaak weggelaten. Je kunt zeggen: “Hij schaamt z'n eigen” of “Hij heeft z'n boek niet bij.” Dit soort kenmerken zijn terug te voeren op het dialect.’ Blijkbaar hebben ook jonge generaties taalgebruikers nog steeds de behoefte om te laten horen waar ze vandaan komen. Swanenberg: ‘Die Brabantse jongeren gebruiken bepaalde dialectwoorden om hun identiteit te markeren. En het gekke is dat dat niet altijd Brabantse woorden zijn, maar soms ook Limburgse leenwoorden. Want dat zijn voor veel jongeren “vette dialectwoorden”.’ In elk geval ziet Swanenberg de Tilburgse ‘tussentaal’ als voorbeeld van wat hij ‘glokalisering’ noemt: door de globaliserende samenleving krijgen mensen meer aandacht voor (de taal uit) de eigen omgeving. {== afbeelding Nieuwbakken hoogleraar Jos Swanenberg. Foto: Petra Bakker ==} {>>afbeelding<<} Bijles Nederlands voor VU-eerstejaars Veertien procent van de 4100 eerstejaars bachelorstudenten van de Amsterdamse Vrije Universiteit heeft op de verplichte taaltoets Nederlands onder de maat gepresteerd. De bijna zeshonderd studenten moeten in het nieuwe jaar een verplichte bijspijkercursus volgen om hun taalvaardigheid te vergroten. In zes lessen zal hun basiskennis van de Nederlandse taal worden opgefrist. Antilliaans-Nederlandse woorden in het Groene Boekje In 2004 trad Suriname toe tot de Nederlandse Taalunie. Het Groene Boekje bevat sinds de laatste herziening (2005) daarom ook Surinaams-Nederlandse woorden, zoals gomma (‘stijfsel’), schuier (‘tandenborstel’) en okseltruitje (‘mouwloos T-shir’). Met de Nederlandse Antillen sloot de Taalunie in 2007 een samenwerkingsovereenkomst. Over vijf jaar zal de spellinglijst weer worden geactualiseerd; dan zal de Taalunie er ook flink wat Antilliaans-Nederlandse woorden aan toevoegen. Een commissie van deskundigen zal te zijner tijd teksten uit de Nederlandse Antillen verzamelen. Daaruit selecteert zij de woorden die thuishoren in de spellinglijst van het Nederlands. Het bekende dushi (‘schatje’) zal daar waarschijnlijk niet bij zijn, omdat dat woord vooral in de spreektaal voorkomt. Wel een goede kanshebber is ketsen (type sportschoenen, afgeleid van de Amerikaanse merknaam Keds Shoes). {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). ‘Doe maar (niet) zeggen’ Gerty Dost en Edu van Dijk - Hengelo Geregeld horen we ouders tegen hun kroost roepen: ‘Doe maar happen’, om het kind tot eten aan te zetten. Beleefdheid leert men aan met: ‘Doe maar netjes dag zeggen.’ Negatieve varianten komen ook voor: ‘Doe maar niet zo schreeuwen’, of: ‘Doe maar niet zo lang computeren.’ Er bestaat ook een verleden tijd van deze zinsbouw. Een kennis zei dat ze ‘deden wandelen’ toen het onweer in Frankrijk boven het stel losbarstte. Het doe-maar-dit-en-dat-en-zus-en-zo-virus breidt zich uit, zo lijkt het. Het zijn niet meer alleen ouders die het tegen kinderen zeggen, maar ook volwassenen onderling hoor je het zo doen. We deden even googelen: ‘Doe maar happen’ leverde op internet negen treffers op; ‘Doe maar dag zeggen’ vier. Het afweermiddel, ‘doe maar niet “doe maar” zeggen’, namen we nog niet waar. Mainport Mark Jansen - manager public affairs ondernemersvereniging evo, Zoetermeer Overheden zijn dol op ingewikkelde Engelstalige woorden in lijvige beleidsnotities. Dure consultants rijden in prachtige auto's doordat zij strooien met sexy termen die zelden hun oorsprong in de Nederlandse taal vinden. Het treurige van dit alles is dat wij Nederlanders zó ver gaan dat we ‘Engelstalige’ termen bedenken die buiten onze landsgrenzen helemaal niet bestaan. Het meest schrijnende voorbeeld hiervan is de term mainport. Google levert 361.000 resultaten bij een zoekopdracht, en Wikipedia heeft een prachtige uitleg van waar de mainport voor staat (‘een knooppunt van belangrijke transportroutes’). Maar wat valt op? De resultaten van Google verwijzen bijna zonder uitzondering naar Nederlandstalige pagina's. Op Wikipedia bestaat er géén Engelstalige pagina met uitleg van het concept ‘mainport’, terwijl het toch aardig Oxford in de oren klinkt. De verklaring is simpel: het woord mainport bestaat niet in het Engels! Wij zijn zeer benieuwd naar de onderbouwing die de woordvoerders van de ministers geven voor de keuze van deze prachtige term, die geen Amerikaan of Brit zal begrijpen. Maar beleefd knikkend zullen de Nederlandse bewindspersonen op hun buitenlandse missies laten weten dat ze de ‘sense of urgency’ die gemoeid is met de ‘mainports’, volledig ‘supporten’. Gesignaleerd Wel of niet? R.W. Asser - Amstelveen Ontkenningen die worden gecombineerd met woorden met een negatieve strekking... dat is weleens moeilijk. Zo vertelde een Radio 1-verslaggever op 29 juli vorig jaar in een reportage over een bomaanslag in Burgos ‘dat niemand eraan twijfelt dat de ETA er niet achter zit’, terwijl het tegenovergestelde werd bedoeld. En wat te denken van deze overweging van de ANWB bij de kilometerheffing: ‘De kosten moeten ruimschoots opwegen tegen de baten’? Met opwegen tegen bedoelen we toch ‘niet onderdoen voor’ of ‘niet minder zijn dan’, terwijl de ANWB natuurlijk juist wél wil dat de kosten minder zijn dan de baten. En hoe zit het met die grote jongens in de wietteelt die volgens het weekblad van NRC Handelsblad van 1 augustus geen zin hebben in kleine thuiskwekerijen omdat daarbij ‘de kosten (...) niet opwegen tegen de baten’? Ik zou zeggen: laten ze er blij mee zijn! Te luister Ria Boers-Wicherts - Borne Legt er nog weleens iemand zijn oor ‘te luisteren’? Ik kom het zelden meer tegen. Gek genoeg wel oren die ‘te luister’ worden gelegd (of zelfs ‘ten luister’). Enkele voorbeelden uit Trouw: -Leg uw oor ten luister. -De lezersavonden zijn drukbezocht en een keer in de week legt Kooistra zijn oor te luister bij een abonnee thuis, door persoonlijk de krant te bezorgen. -Men sprak deskundigen, ging op werkbezoek, kende mensen van belangengroepen, legde het oor bij de achterban te luister, en zo verder. Grappige naam Jurriaan Limburg - Maastricht Recent zag ik een plakker in Utrecht met de tekst ‘Thaisbezorgd.nl’. Het verwees naar de webstek van Thailicious, waar je online eten kunt bestellen. Ik vind het een grappige naam, want het is duidelijk wat bedoeld wordt, en sommige mensen spreken thuis daadwerkelijk op die wijze uit. Lol Dilek van Ron - Rijswijk Sms- en msn-taal kenmerken zich onder meer door het gebruik van afkortingen, zoals ff (voor effe, ‘even’), cu (voor see you, ‘tot ziens’) en brb (be right back, ‘ben zo terug’). Sommige daarvan zijn wijdverbreid, en enkele dringen nu zelfs door tot de Nederlandse spreektaal, zoals de uitroep lol. Die is afkomstig uit de Engelstalige chatrooms en betekent ‘laughing out loud’, oftewel ‘ik schater het uit’. Hij werd en wordt gebruikt als men iets leuk of grappig vindt. {== afbeelding Lol: ‘laughing out loud’. ==} {>>afbeelding<<} Nederlandse jongeren gebruiken het woord lol nu ook in hun conversatie, op momenten waarop anderen zeggen: ‘Wat leuk’, ‘Grappig, zeg’ of ‘Da's lachen.’ Dat het woord lol in het Nederlands sowieso al met ‘leuk’ geassocieerd wordt, zal die overgang van geschreven naar gesproken taal misschien makkelijker gemaakt hebben. Multi-vocaal Minne Bouta - Dalfsen Ik heb even heel hard moeten lachen om de ‘multi-vocale bril’ van Jeroen Krabbé, waarover geschreven werd in tijdschrift Zin. Is dat er een met ingebouwde mp3-speler of iets dergelijks? Het moet natuurlijk multifocale zijn, van focus ‘brandpunt’, een natuurkundig begrip. Het streepje hoort er trouwens ook niet tussen. Ik ben nogal een taalfreak, en verbaas me de laatste jaren vaak over het verkeerde gebruik van woorden en gezegden door verslaggevers, maar om deze kon ik smakelijk lachen. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Streektaalbeleid Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het ‘Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden’ regelt de bescherming en bevordering van taalvariatie. Het doel is tweeledig: het waarborgen van de eigen identiteit van minderheidsgroeperingen en het conserveren van cultureel erfgoed. In Nederland zijn het Fries, het Nedersaksisch en het Limburgs erkend als handvest-streektaal, het Zeeuws werd die status geweigerd. België heeft het handvest niet geratificeerd en heeft dus ook geen enkele streektaal erkend: de taalpolitieke situatie is daar dermate ingewikkeld dat men ervoor past om streektalen ook nog eens een beschermde status te geven. De manier waarop in het Nederlandse taalgebied gebruik is gemaakt van het handvest is dus op zijn minst onevenwichtig te noemen. Dit concludeert ook de Vlaamse taalkundige Rob Belemans in zijn boek Taal of tongval?, de verkorte - maar toch nog lijvige - handelseditie van zijn proefschrift. Hij onderzoekt hierin tot in detail hoe in Nederland en België sinds 1992, toen het handvest werd vastgesteld, op beleidsniveau met taalvariatie is omgegaan. Hierbij besteedt hij vooral ook aandacht aan de bestuurlijke omgang met het Limburgs, dat dus wél in Nederland maar niet in België erkend is. Belemans' conclusie is dat er misschien een ander beleid moet komen, een beleid waarbij niet de politieke kant van de zaak de nadruk krijgt, maar de culturele - zodat de door globalisering en schaalvergroting bedreigde taalvariatie ‘als een vorm van immaterieel cultureel erfgoed gekoesterd en ondersteund wordt’. Op die manier zou de bevordering van dialect en streektaal uit de politieke hoek getrokken kunnen worden en effectiever kunnen plaatsvinden. Taal of tongval? De gespleten Limburgse kus, oraal erfgoed en taalpolitiek is een uitgave van Pharo Publishing en kost €22,- (ingenaaid, 408 blz.). ISBN 978 90 8992 006 5 ■ Waterstaatstermen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 1989 begon de Vereniging voor Waterstaatsgeschiedenis met het boekstaven van de vaktaal die te maken heeft met inpolderen, baggeren, dijkaanleg en dergelijke, het zogenoemde ‘Polderlands’ (niet te verwarren met het Poldernederlands, de ‘blaif bai mai’-uitspraakvariant van het Nederlands). Die inventarisatie heeft nu geresulteerd in de publicatie Polderlands, een glossarium dat de betekenis geeft van 5500 waterstaatstermen - een voor de leek mysterieus klinkend jargon met tot de verbeelding sprekende woorden als agger, barm, ceen, dromerdijk, wup, ynregeltje en zwiep. Polderlands. Glossarium van waterstaatstermen van Helga S. Danner e.a. is verschenen bij Uitgeverij Noord-Holland en kost €19,50 (gebonden, 184 blz.). ISBN 978 90 78381 38 9 ■ EWN {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eind november vorig jaar werd het laatste deel (S-Z) van het vierdelige Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) gepresenteerd. De vier delen samen beschrijven de etymologie van 14.500 min of meer gangbare woorden. Het EWN geeft niet alleen de oudste dateringen van een woord, maar vermeldt ook de betekenisveranderingen die het heeft doorgemaakt, en de culturele, historische en taalkundige ontwikkelingen die daarop van invloed zijn geweest. De dateringen zijn voorzien van bronaanduidingen. Lezers van Onze Taal kunnen dit deel of de hele set van vier boeken met korting bestellen; zie de boekenaanbiedingen op blz. 28. Etymologisch woordenboek van het Nederlands (S-Z) van Marlies Philippa e.a. is een uitgave van Amsterdam University Press en kost €55,- (gebonden, 687 blz.). ISBN 978 90 5356 748 7 ■ Sjaarloos {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Charlois is een wijk van Rotterdam waar vele talen gesproken worden, maar tot 1895 was het een agrarisch dorp op het eiland IJsselmonde met een eigen dialect. Dialectonderzoeker Stephan de Vos ging op zoek naar de laatste overblijfselen daarvan, en vond die bij een handjevol mensen die het ‘Oudsjaarloos’ nog hadden horen spreken door hun ouders en grootouders. Op basis van hun informatie stelde hij het Sjaarloos woordenboek samen. Hierin beschrijft hij de klank- en vormleer van dit dialect, en uiteraard bevat zijn boek ook een lexicon (waarin Rotterdammers veel hun bekende woorden zullen tegenkomen, zoals horlozie en kroot); bijna de helft van dit met veel oude foto's geïllustreerde boek gaat over de zoektocht naar deze reeds lang verdwenen dorpstaal. Sjaarloos woordenboek is een uitgave van de Stichting Historisch Charlois en kost €9,95; bestellingen: www.historisch-charlois.nl (gebonden, 116 blz.). ISBN 978 90 814612 1 4 ■ Zwols {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De IJsselsteden Kampen en Deventer konden al langer met een eigen dialectwoordenboek pronken, en dus wilden de Zwollenaren niet achterblijven. In 1986 werd eraan begonnen, en in 2009 was het klaar: Op zien Zwols, dat de woordenschat vastlegt van het Zwols zoals dat nu nog bestaat. Het boek geeft vertalingen van ruim negenduizend dialectwoorden, zoals an-ebräntien (‘aardappelkorstje aan de bodem van de pan’) en angloepen (‘aanstaren’). De uitspraak van het Zwols is te beluisteren op de bijgeleverde audio-cd. Op zien Zwols. Woordenboek van de Zwolse taal van Minke Kraijer e.a. is een uitgave van de IJsselacademie en kost €19,95 (gebonden, 160 blz.). ISBN 978 90 6697 202 5 {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Bosch {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 1993 verscheen een eerste Bosch woordenboek, gevolgd door een tweede deel met aanvullingen in 2002. Die twee uitgaven zijn nu samengevoegd tot één definitief woordenboek, dat ruim duizend Bossche woorden (zoals aggorentjes, ‘augurken’, en boereteene, ‘tuinbonen’) verklaart en vaak ook van een historische context voorziet. Ook de grammatica van dit stadsdialect komt kort aan bod. Het Bosch woordenboek van Lex Reelick e.a. is verschenen bij Adr.Heinen Uitgevers en kost €14,95 (gebonden, 197 blz.). ISBN 978 90 8680 142 8 ■ Mijn eerste Van Dales {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een van de ‘productlijnen’ die woordenboekuitgever Van Dale op de markt brengt, is die van de peuter- en kleuterwoordenboeken. Het zijn woordenboeken die bestaan uit ‘plaatjes en praatjes’: de woorden worden verklaard in korte verhaaltjes of versjes en verduidelijkt met een tekening. Onlangs verschenen weer enige nieuwe uitgaven in deze reeks. De eerste is Mijn tweede Van Dale interactief woordenboek, een computerversie van Mijn tweede Van Dale, bedoeld voor kinderen vanaf vier jaar. De tweede is My eerste Afrikaanse Van Dale, een vertaling van de Nederlandse versie, waarmee ‘woorde word speel-speel aangeleer deur voorlees of saamlees’. Als derde verschenen twee heuse ‘peutertaalkoffertjes’ - een voor thuis en een uitgebreidere voor op school - met daarin alle ‘Mijn eerste Van Dale’-producten, plus één of twee taalspelletjes, kleurplaten, etc. Meer informatie: www.vandale.nl. • Mijn tweede Van Dale interactief woordenboek kost €17,50. ISBN 978 90 6648 949 3 • My eerste Afrikaanse Van Dale kost €22,95. ISBN 978 90 6648 959 2 • Peutertaalkoffertje professioneel kost €114,95. ISBN 978 90 6648 950 9 • Peutertaalkoffertje voor thuis kost €59,95 (tot 28 maart, daarna €80,90). ISBN 978 90 6648 049 0 ■ Christelijke woorden In het christelijke dagelijkse taalgebruik komen veel woorden voor die zó gewoon zijn dat niemand zich eigenlijk nog realiseert welk verhaal erachter zit. Juist over dat soort woorden, zoals belijden, eredienst, orgel en preken, schreef hoogleraar Engels en Fries Rolf H. Bremmer in de wekelijkse cultuurbijlage van het Nederlands Dagblad. Die stukjes (over iedere letter van het alfabet één) zijn nu gebundeld in Van ambt tot zonde. Bremmer gaat in op de geschiedenis van de woorden, maar ook op de gebruiken die ermee te maken hebben, en voorziet ze aldus van een soms verrassende context. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van ambt tot zonde. Een greep uit onze christelijke woordenschat is een uitgave van de Protestantse Pers en kost €14,95 (gebonden, 128 blz.). ISBN 978 90 8525 030 2 ■ Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nederlanders en Vlamingen spreken dezelfde taal - maar toch ook weer niet. De uitspraak verschilt, de zinsbouw soms ook, en de woordenschat is slechts ten dele dezelfde. Die lexicale variatie wordt in de woordenboeken vrij eenzijdig in beeld gebracht. Ze geven wel aan welke woorden en uitdrukkingen alleen door Vlamingen worden gebruikt (zoals waterkans), maar je kunt er niet in vinden welke woorden alleen door Nederlanders worden gebruikt (zoals aanleunwoning). Met de nieuwe editie van het Prisma handwoordenboek Nederlands komt daar verandering in. Daarin wordt niet alleen aangegeven welke woorden en uitdrukkingen alleen of vooral in België worden gebruikt (ca. 3500 van de 70.000 opgenomen woorden), maar ook welke alleen of vooral in Nederland worden aangetroffen (ca. 4500). Daarmee is het het eerste woordenboek waarin het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands gelijkwaardig worden behandeld. Van Dale heeft overigens aangekondigd in zijn woordenboeken dezelfde weg te willen bewandelen. Prisma handwoordenboek Nederlands is een uitgave van Het Spectrum en kost €34,95 (gebonden, 1535 blz.). ISBN 978 90 491 0278 4 Gebarentaalwoordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van oudsher is er veel variatie binnen de Nederlandse gebarentalen, en standaardisatie is onder de sprekers ervan nooit een populair onderwerp geweest. Desondanks besloten de belangenverenigingen voor doven, het dovenonderwijs en de overheid dat er een standaardversie van de Nederlandse Gebarentaal (NGT) moest komen, een taak die in 1999 werd toebedeeld aan het Nederlands Gebarencentrum (NGC). Uiteindelijk resulteerde dat in 2002 in een basislexicon van zo'n vijfduizend woorden. Drieduizend daarvan zijn nu opgenomen in het Basiswoordenboek Nederlandse Gebarentaal, een coproductie van Van Dale en het NGC. De gebaren worden weergegeven in tekeningetjes, eventueel met een extra beschrijving in woorden, en zijn voorzien van voorbeeldzinnen en grammaticale informatie. Topografische naamgebaren en gebaren voor getallen zijn te vinden in aparte bijlagen. Filmpjes van de opgenomen gebaren zijn te bekijken op de website www.vandalegebaren.nl. Basiswoordenboek Nederlandse Gebarentaal van Trude Schermer en Corline Koolhof is een uitgave van Van Dale en kost €39,95 (gebonden, 560 blz.). ISBN 978 90 6648 004 9 ■ D/T {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De d'tjes en de t'tjes in werkwoordsvormen behoren tot de lastigste onderdelen van de spelling. Volgens leerkracht Klaas van der Veen zijn er voor het voortgezet onderwijs geen boeken die deze materie goed behandelen, en daarom besloot hij zijn 36-jarige ervaring te gebruiken om zelf een methode te schrijven, waarin kleurcodes voor de verschillende werkwoordsvormen een belangrijke rol spelen. Het boek heet D of T? Ik zit er niet (meer) mee, en het behandelt de persoonsvorm, het voltooid deelwoord, het onvoltooid deelwoord en het voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. De methode bestaat uit een leerboek met oefeningen (gelijmd, 52 blz., €8,95) en een antwoordenboek (gelijmd, 39 blz., €7,95). Bestellingen en meer informatie op www.dtgeenprobleem.nl. En verder ■ Geregeld! Methodiek voor de aanpak van de meest hardnekkige spellingproblemen van Wied Ruijssenaars e.a. Voor specialisten en remedial teachers bedoelde methode om ernstige spellingmoeilijkheden (zoals bij dyslexie) aan te pakken. Acco, €15,- (ingenaaid, 73 blz.). ISBN 978 90 334 7500 9 ■ Goed geschreven. Zakelijk schrijven binnen opleiding en beroep van Wilma van der Westen. Tweede, herziene druk van een lesboek dat ‘studenten in staat stelt hun schrijfvaardigheid te verbeteren en hun algemene taalvaardigheid te ontwikkelen’. Coutinho, €22,50 (ingenaaid, 215 blz.). ISBN 978 90 469 0170 0 {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Chicago **** Ik vond het een geweldige musical. Zo zie je dat je zonder decors en kleding toch heel veel kunt bereiken. Musical.nl Reclamebord van sportschool Reclamebord van sportschool Dit concert was niet tot stand gekomen met de steun van de volgende personen en instanties: Programmaboekje Nieuwe Philharmonie Utrecht Verkeersbord in Wormer Foto: Ed en Ellie Koomen VITESSE'22 KAN OOK ZONDER BEENTJES SCOREN In een troosteloze omgeving heeft Vitesse'22 gistermiddag met speels gemak drie punten mee weten te nemen naar Castricum. Het gemis van Lennert Beentjes liet zich niet voelen. Noordhollands Dagblad Dakloze krijgt straatverbod Dagblad van het Noorden KLM wil met kleur oranje Nederlandse wortels laten zien Metro Bij de aanblik van de hippe, blonde meisjes in de bediening vrezen we even het ergste. Ten onrechte. Want ze zijn stuk voor stuk uitstekend op de hoogte, attent en goed gemarineerd. Lekker Pak wasmiddel vóór het openen Pak wasmiddel na het openen Foto's: Marc van Bijsterveldt Stress even slecht als roken voor baby Nu.nl {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2/3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal ⅔ 2010 Congres ‘Grenze(n)loos Nederlands’ En verder: Ruwe taal in de politiek Net-niet-schunnige liederen De taal van Kabouter Wesley {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 2/3 februari/maart 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.I. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,- (per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal €29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Een van de grootste Surinaamse hits van vorig jaar werd in het Caraïbisch-Engels gezongen op een Hindoestaans ritme door een jongen van Afro-creoolse afkomst.’ Alida Neslo (blz. 52) {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres ‘Grenze(n)loos Nederlands’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 41 Grenzen verleggen én erkennen Openingstoespraak van H.K.H. Prinses Laurentien 44 Eberhard van der Laan Het Nederlands verbindt ons allemaal De rol van taal bij de integratie 46 Kristien Hemmerechts Spek aan je been Vlaams-Nederlands en Noord-Nederlands 50 Sharon Unsworth Meertaligheid matters Opgroeien met twee talen 52 Alida Neslo Alle wegen leiden naar Alakondre Het grenzenloze Sranan in Suriname En: 57 Saskia Aukema: net-niet-schunnige liederen 64 Jan Renkema, Jaap de Jong en Conny Groen in 't Woud: ruwe taal in de politiek 68 Guus Middag: de taal van Kabouter Wesley En verder 40 Brabbeltaal een gotspe op baggervet congres 60 De taal van carnavalsverenigingen op internet 62 Taalkunde Olympiade: puzzelen op het hoogste niveau 70 Taalcursussen Onze Taal Rubrieken en series 54 Reacties: vogels ‘afmaken’; machinevertalingen; middenstandsrijm; de besmettelijke i; Demotisch; pseudo-verklaringen namen 56 Vraag en antwoord: wijd()open()staan; moge(n) zij rusten in vrede; financier/financierder; internetgebankierd/geïnternetbankierd; door de bank/band genomen 59 Iktionaire: communicatie 61 Spaan: dot wos ot 63 Horstlog: Latijn op school 67 Namen op de kaart: zoenen op de brug 70 Het gebeurde in... februari 1931: Nellie ‘pêche’ Melba overlijdt 71 Taaltest 71 Lezer 72 Aanbiedingen voor lezers 74 Tamtam: taalnieuws 75 Hom of kuit: moet je wetenschap mooi opschrijven? 76 InZicht: woordenboek Pools-Nederlands v.v., en andere nieuwe taalboeken 78 Spelen met taal: ovt-rijgen; kalender-rijtjes 79 Taalergernissen 79 Gesignaleerd 80 Ruggespraak {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres ‘Grenze(n)loos Nederlands’ {== afbeelding Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Hoe verandert het Nederlands door andere talen? Hoe werkt tweetaligheid? En wat voor Nederlands klinkt er buiten de landsgrenzen? Dit soort actuele vragen stonden centraal op het 27ste tweejaarlijkse congres van Onze Taal, dat op zaterdag 21 november 2009 werd gehouden in het Beatrix-Theater van de Utrechtse Jaarbeurs. In dit nummer vindt u de ingekorte congreslezingen, voorafgegaan door een sfeerverslag en de openingstoespraak van beschermvrouwe prinses Laurentien. Brabbeltaal een gotspe op baggervet congres Redactie Onze Taal Er staan paparazzi op wacht bij de deuren van het Utrechtse Beatrix Theater. Meer dan dertienhonderd bezoekers drommen naar binnen. Is er een musical? Een tv-show? Een of ander sterrengala? Nee. Het tweejaarlijkse publiekscongres van het Genootschap Onze Taal vindt plaats. En de camera's? Die staan te wachten op de beschermvrouwe van het genootschap, prinses Laurentien, die het congres zal toespreken. Even later, in een volgepakte Beatrixzaal. ‘Ik zeg maar zo’, aldus de prinses, ‘maak geen tsjoeri. Toon props voor je brada, zeg “wazzup meneer”, “fawaka”.’ Een prinses die ‘slang’ spreekt, zij het met een voorbeeldig accent - het moet een verrassing zijn voor de bezoekers. Slaat straattaal soms toe in het Koninklijk Huis? Of in de woorden van de beschermvrouwe: ‘wats deze shit?’ Geen zorgen. Prinses Laurentien opende het publiekscongres met het begin van het gedicht ‘Mi have een droom’ van Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr, waarin een visioen wordt geboden van het Rotterdams van 2059. Goedgekozen verzen, want het thema is dit jaar de invloed van andere talen en culturen op het Nederlands. Prinses Laurentien zei dat de tijd gelukkig voorbij was dat het genootschap zich nog druk maakte over ‘hinderlijke Duitse insluipsels’, en geïnspireerd door Nasr wenste ze de bezoekers een ‘baggervet’ (‘supergaaf’) congres toe. En dat kregen ze, al is ‘baggervet’ niet een kwalificatie die op de lippen ligt van de gemiddelde congresganger (door de bank genomen een blanke dame of heer van vijftig plus). Eerder: ‘luchtig’, ‘toegankelijk’, ‘met humor’, ‘leerzaam’ en ‘gevarieerd’. Een dag vol wetenschap en vermaak, met als extra's in de pauze een goedbezochte boekenmarkt plus een taalquiz. Dat de zaal niet alleen een liefde voor taal deelt, maar ook een canon van taalhelden, bleek toen de voorzitter van het genootschap, Ernst Numann, onthulde dat de Groenman-taalprijs dit jaar ging naar Drs. P. Een bewonderend ‘oh’ ging door de zaal - gevolgd door een wat sip ‘ah’ toen bleek dat de laureaat er vanwege een broze gezondheid helaas niet bij kon zijn. Maar er zouden taalkunstenaars genoeg langskomen. Minister Eberhard van der Laan liet bijvoorbeeld een filmpje zien van twee oude bekenden: Van Kooten en De Bie. De sketch ging over Henk Blok, ‘groentenist’, die overdreven op zijn hurken spreekt tegen een Turk, die op zijn beurt meer dan correct Nederlands bezigt (‘U heeft groenten die qua versheid en hygiëne de toets der kritiek kunnen doorstaan. (...) De bereidingswijze van de boerenkool is mij bekend, meneer’). De minister wilde ermee duidelijk maken dat Nederlanders dichter bij hun eigen taal moeten blijven om daarmee het goede voorbeeld te geven. Hij meldde het niet meer te hebben over ‘allochtonen’, maar over {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘nieuwe Nederlanders’ - althans voorlopig, want dat nieuwe woord dekt de lading niet helemaal. Aansluitend kwam de jonge taalwatcher en cabaretier Paulien Cornelisse het podium op. Zij is bekend van haar boekje Taal is zeg maar echt mijn ding (inmiddels zo'n 200.000 stuks verkocht). Ze wees op de uitspraak: ‘Als ik je niet meer zie, dan een fijne vakantie.’ Hoezo alleen dán? En ze vroeg zich af waarom mensen soms in de derde persoon over zichzelf praten. Zoals de denkbeeldige Debby, die tegen haar vriend zegt: ‘Debby vindt het niet leuk als jij gaat drinken met je vrienden.’ Cornelisse: ‘Debby, ik weet dat het heel moeilijk is, maar jij mag “ik” zeggen tegen jou.’ De zaal viel ook voor de woordspelletjes van cabaretier Kees Torn, en duizelde bij zijn woordenkettingen (zoals: ‘als voor nog niet begraven graven graven graven graven, graven graven graven-graven’). Dat historische taalkunde grappig kan zijn, bleek toen een drietal etymologen uiteenzette waarom Sexbierum Sexbierum heet (bierum betekent ‘boerderijen’, en Sex is te herleiden tot ‘paus Sixtus’) en dat de herkomst van vlaflip nog een mysterie is. Verrassend was het optreden van de zelfbenoemde ‘Surivlaamse’ actrice Alida Neslo. Ze corrigeerde liefdevol prinses Laurentiens uitspraak van het Surinaamse fawaka (mattie deed ze wél goed). Daarna wreef ze de minister onder de neus dat er helemaal geen nieuw woord voor allochtoon nodig is (want het woord Nederlander dekt de lading, toch). Hilariteit ontstond toen Neslo liet zien dat taal niet enkel uit woorden bestaat: al dansend verbeeldde ze het Surinaamse woord voor ik (met hard schokkend bekken) en wij (sensueel draaiend met de heup). Maar de show werd gestolen door de man die er niet was. Drs. P wist de zaal zelfs vanaf een videoscherm voor zich te winnen toen hij met karakteristiek raspende stem beweerde het negentiende-eeuwse Nederlands superieur te achten aan het hedendaagse ‘gebrabbel’. Deze ‘degeneratie’ was volgens hem begonnen bij de Tachtigers, met name bij Kloos, die de ‘gotspe of stompzinnigheid’ had om Bussum te doen rijmen op lust je 'm. Van leer trok hij ook tegen de nieuwe spelling. Want dat zielepoot nu zielenpoot is... ‘walgelijk!’ Het Beatrix Theater leek het roerend met hem eens. Grenzen verleggen én erkennen Openingstoespraak van H.K.H. Prinses Laurentien Waar liggen de grenzen van het Nederlands? En is meertaligheid alleen maar praktisch en verrijkend? H.K.H. Prinses Laurentien stond onder meer hierbij stil in haar openingstoespraak. ‘Wullah, poetry poet, let mi takki you 1 ding: di trobbi hier is dit ben van me eigen now zo 66 jari & skerieus ben geen racist, aber alle josti op een stokki, uptodate, wats deze shit? ik zeg maar zo mi was nog maar een breezer als mi moeder zo zei: “azizi doe gewoon jij, doe je gekke shit ge noeg, wees beleefd, maak geen tsjoeri toon props voor je brada, zeg “wazzup meneer”, “fawaka” - en duh beetje kijken op di smatjes met ze toetoes is no trobbi beetje masten, beetje klaren & kabonkadonk is toppi aber geef di goeie voorbeeld, prik di chickies met 2 woorden”’ Excellentie, waarde aanwezigen, of misschien moet ik zeggen: Eeeeey matties, alles chill? U herkende het misschien al - dit was een deel van het gedicht ‘Mi have een droom’, van Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr. Deze taal voor twintigers is symbolisch voor verschuivingen en ontwikkelingen van onze taal. Nasr schreef het in de taal die volgens hem over vijftig jaar gesproken zal worden in zijn geboortestad Rotterdam. Als wij in 2059 willen zeggen: ‘Toon respect voor je medemens, vraag netjes “hoe gaat het meneer?” en “alles goed?”’, kunnen we volgens Nasr dus beter kiezen voor ‘Toon props voor je brada, zeg “wazzup meneer”, “fawaka”’. Ik zal het onthouden! {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr declameert zijn gedicht ‘Mi have een droom’, geschreven in het Rotterdams van 2059. www.nrc.tv ==} {>>afbeelding<<} Dit gedicht staat ook symbool voor het thema van vandaag: het grenze(n)loze Nederlands. Want matties komt uit het Sranantongo (dus: het Surinaams) - het betekent ‘vrienden’ - en ook fawaka en brada. Sjoef en habibi, die verderop in het gedicht staan, zijn afkomstig uit het Arabisch. En misschien hebt u het Engels herkend: chill en wazzup. Geen Queen's English, is mijn reactie, maar dat zegt meer over mijn beperkingen als 40-plusser dan over het sprankelende taalgebruik! ■ Duits en Engels Grenze(n)loos Nederlands... het is een fascinerend thema, vind ik als beschermvrouwe van dit bijzondere genootschap, en als taalliefhebber. Ik ben slechts ervaringsdeskundige en een leek. Dus in uw gezelschap leek het mij geen slimme zet om dit thema vanuit taalkundig perspectief te bespreken. Schoenmaker, blijf bij je leest. Ik had ook kunnen zeggen: ‘Schuster, bleib bei deinem Leisten’ of ‘Know your limits’. Maar dan zou u mij als beschermvrouwe misschien heel snel de deur wijzen. Want dit raakt natuurlijk aan de oorsprong van Onze Taal (met hoofdletters). Tijdens het congres ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum is uitvoerig gememoreerd hoe enkele notabelen in het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw besloten dat er een dam moest worden opgeworpen tegen ‘hinderlijke Duitse insluipsels’, zoals ze werden genoemd. De strijd ging om woorden als stekker, wat contactstop moest zijn. Die strijd was geen onverdeeld succes. Veel van de als germanisme gebrandmerkte woorden vonden probleemloos hun weg naar het Nederlands. Een stekker heet nog altijd een stekker - hoewel ook het Engelse plug steeds meer te horen is. Prinses Laurentien: ‘Meertaligheid heeft als keerzijde beperkte taligheid. Daar mogen we niet voor weglopen.’ Het bleef niet bij het Duits - ook het Engels kreeg invloed op het Nederlands. Na de Tweede Wereldoorlog was het de lingua franca van de nieuwe, welvarende geïndustrialiseerde wereldorde. Onze Taal - dit genootschap - maakt duidelijk onderscheid tussen twee aspecten: dat het Engels steeds meer de plaats van het Nederlands lijkt in te nemen; en het tweede dat steeds meer Engelse woorden in het Nederlands terechtkomen. Deze tweede tendens - Engelse woorden die door het Nederlands worden geabsorbeerd - is het meest natúúrlijk, zo wordt gesteld. Immers: een krachtige, levende taal is een taal die haar grenzen openstelt voor invloeden van buitenaf, en profiteert van wat daar bruikbaar aan is. We hadden al het werkwoord wissen, maar kennelijk was er behoefte aan een woord dat ‘wissen op een computer’ betekent. Het Engelse to delete werd geleend en soepeltjes aangepast aan het Nederlands. Deleten staat nu in Van Dale. ■ Internationalisering Natuurlijk kunnen we bezorgd vaststellen dat we misschien wel érg veel uit het Engels lenen. Maar we moeten misschien ook weer niet te snel denken dat daar ‘een dam tegen op te werpen is’. Het genootschap heeft wat dat betreft destijds voldoende leergeld betaald met de germanismen. De taal is van de taalgebruikers en die laten zich door niemand dwingen. Soms ‘beslissen’ die taalgebruikers trouwens ook dat Engelse leenwoorden er weer uit moeten. Wie heeft het nog over een wordprocessor (‘tekstverwerker’)? Of over offside (‘buitenspel’)? En dan de tendens dat er in Nederland en Vlaanderen in allerlei situaties Engels wordt gebruikt in plaats van Nederlands. Daar zijn goede argumenten voor te verzinnen. Wetenschappers moeten nu eenmaal in het Engels spreken en schrijven om zich internationaal te kunnen presenteren. Nederland is koploper als het gaat om universiteiten die opleidingen in de Engelse taal aanbieden. Ook de voertaal van het internationale bedrijfsleven is het Engels. Ik zou er dan wél voor willen pleiten om ook een inspanning te doen om dat Engels ook echt goed onder de knie te krijgen, maar dat is een heel ander thema (misschien iets voor een ander congres...). Hoe dan ook, we moeten ons voortdurend blijven afvragen waar wij de grens leggen tussen Nederlands en ‘internationaal’ - om te voorkomen dat we vervreemden van de grammatica en de woordenschat van de taal waarin we ons nu eenmaal het best kunnen uitdrukken, en de taal die ons ook bindt. ■ Meertalenland Uiteindelijk is het tussen Onze Taal (met hoofdletters) en het Duits helemaal goed gekomen. De overtuiging dat taal en de taalgebruiker zich niet laten dwingen, wint steeds meer terrein, ook binnen ons genootschap. Het is essentieel dat we ons als genootschap ook blijven ontwikkelen. Van het vóórschrijven van de taal in het begin naar het béschrijven van nu - het is mede aan ons als genootschap, en dus aan u als leden, om te blijven inspireren, uitdragen, aanwakkeren... Want dat is juist zo nodig. Liefde voor taal, en kennis en beheersing ervan, is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Voor velen betekent taal het verleggen of zelfs ruimen van grenzen: ‘grenze(n)loos’. Maar soms betekent {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} taal juist het aanlopen tegen grenzen. Taalkundige Jacomine Nortier geeft in haar boek Nederland meertalenland een treffende weergave van de talige toestand van ons land. In de dynamiek van de werkelijkheid van vandaag is ‘onze taal’ meer ‘onze talen’. De invloed van andere talen is toegenomen. Alleen al in Rotterdam, de stad waar de wieg van Ramsey Nasr stond, worden naar verluidt meer dan honderd talen gesproken. Ik zei u al, het is niet aan mij als leek om deze beïnvloeding van onze taal vanuit taalkundig perspectief te ontleden. Ik bekijk het meer vanuit een samenlevingsperspectief - vanuit de sociale dimensie van het verleggen van grenzen door beheersing van taal. Het kunnen communiceren in dezelfde taal betekent mogelijkheden tot participatie, acceptatie, communicatie, emancipatie, socialisatie, integratie, fascinatie... Het realiseren hiervan is al ingewikkeld in onderling verkeer in één taal... dus laat staan bij communicatie in diverse talen. ■ Laaggeletterdheid Als taal een uiting is van hoe wij denken en hoe wij ons voelen, bepaalt het in grote mate hoe wij elkaar van mens tot mens verstaan en begrijpen; hoe wij met elkaar omgaan en hoe wij met elkaar leven. Taal bepaalt dus in belangrijk opzicht hoe alle -atie-woorden die ik zojuist noemde in de samenleving vorm krijgen. Het delen van dezelfde taal geeft samenleven vorm. Een persoonlijke anekdote. Als tiener heb ik ervaren hoe het is om in een gemeenschap - in mijn geval een Franse school - te moeten functioneren zonder de taal te beheersen. Ik stond buiten alle activiteiten, ik deed niet mee, totdat ik de taal onder de knie kreeg. Wat mij hiervan het meest is bijgebleven: dat de dagelijkse confrontatie met dat isolement dé motivatie was om het Frans zo snel mogelijk te leren, en hoe ik in die situatie verlangde naar begrip van iemand in die omgeving voor hoe moeilijk het was, hoe onzeker je je daardoor voelt. Het was interessant om te constateren dat de enige die begrip had voor mijn situatie een medeleerling was uit Madagaskar, zelf ook een buitenbeentje... Dus laten we niet vergeten: je kunt ook móéite hebben met taal. Een kwart van onze kinderen verlaat de basisschool met een leesachterstand van twee jaar. Veel jongeren - sommige studies wijzen op 30% van de leerlingen op niveau 1 en 2 van het mbo - zijn laaggeletterd. Er zijn miljoenen volwassenen die laaggeletterd zijn. Zo'n 500.000 volwassenen daarvan zijn op latere leeftijd naar Nederland gekomen; zo'n 1 miljoen volwassen laaggeletterden zijn geboren en getogen in Nederland. ■ Luisteren Eerlijk gezegd ervaar ik deze cijfers altijd als een ongemakkelijke waarheid. Meertaligheid heeft verrijkende en praktische kanten, maar heeft als keerzijde beperkte taligheid. Dit is een keerzijde waar we niet voor weg mogen lopen. Dat vraagt om een inspanning van iedereen - van individuen en van instanties. Moeten wij tegen deze achtergrond dus niet grenzeloos ambitieus zijn om de grenzen die taal kan opwerpen, weg te nemen? In mijn werk op het gebied van alfabetisering heb ik geleerd dat de eerste stap naar structurele oplossingen begint bij het creëren van bewustzijn en de erkenning van een situatie. Hoe bewuster wij ons zijn van de diverse aspecten van meertaligheid en beperkte taligheid, des te gemakkelijker wij het onszelf maken in ons sociale verkeer. Deze dubbele situatie van meertaligheid en beperkte taligheid vraagt van ons allen: luisteren en goed luisteren. Niet lang geleden stond hierover een mooie stelling in een landelijk dagblad: ‘Luisteren is horen wat er wordt gezegd; goed luisteren is horen wat er niet wordt gezegd.’ Juist in de hedendaagse dynamiek en de hectiek van meerdere talen is luisteren en goed luisteren naar elkaar essentieel. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De cabaretiers Paulien Cornelisse en Kees Torn traden tijdens het congres op als entr'acte. Foto's: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Grenze(n)loos Nederlands. Hieruit spreekt - naar binnen toe - een onderkenning van het grenzenloze karaker van het Nederlands die volgt uit een erkenning van de veelzijdigheid van taal. Maar hieruit spreekt ook - naar buiten toe - een onderkenning van de eenheid en gezamenlijkheid die taal biedt. De wil om te streven naar een zo groot mogelijke eenheid in taligheid is essentieel, zodat iedereen mee kan doen. Dat vraagt om begrip en inspanningen van iedereen. Ik hoop dat beide aspecten de geest zullen zijn van dit congres. Dit mooie Genootschap Onze Taal ligt mij na aan het hart. Het Nederlands is een prachtige, veelzijdige en dynamische taal. Wij zullen ons misschien niet Onze Talen gaan noemen, maar het thema van dit congres zal ongetwijfeld aanmoedigen om open te staan voor de actualiteit, en te denken buiten bestaande grenzen, kaders en hokjes. Het genootschap zal vanuit eigen kracht nieuwe kansen moeten blijven herkennen. Ik denk aan de geweldige Taaladviesdienst, aan het tijdschrift, maar vooral ook aan uw actieve betrokkenheid als leden. Geweldig dat het ledenaantal is toegenomen. Dat stemt blij! Wat ik u vandaag toewens? Ik vind u allen, lingobassoes, tekstjockeys en ja, ook lingofreaks, echt de bom. Ik wens u een baas en baggervet congres toe. Ik hoop dat u topetehama veel zult kwatten en goed zult kwatten en daarmee loswijdig de grenzen van uw eigen kennis en gedachten opzoekt. Dank u wel, of misschien moet ik zeggen: latex! {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Nederlands verbindt ons allemaal De rol van taal bij de integratie Eberhard van der Laan Minister voor Wonen, Wijken en Integratie Zo goed als het Kees van Kooten-type Mehmet Pamuk is misschien wat hoog gegrepen (‘De bereidingswijze van de boerenkool is mij bekend’), maar het is voor nieuwe Nederlanders van het grootste belang zo snel mogelijk Nederlands te leren. Want anders doe je niet alleen jezelf, je baas en de samenleving tekort, maar bovenal je kinderen, betoogt minister Eberhard van der Laan. {== afbeelding Minister Eberhard van der Laan: ‘Nieuwe Nederlanders zijn het aan zichzelf en aan de samenleving verplicht de Nederlandse taal te leren.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Graag misbruik ik de gelegenheid om Onze Taal om advies te vragen. Twintig jaar geleden, toen ik naast mijn werk in de advocatuur in de gemeenteraad van Amsterdam zat, had ik al een hekel aan het woord allochtoon. Die term benadrukt voor mij te veel de herkomst van de mensen die ermee benoemd worden, en daarom zocht ik iets wat meer naar de toekomst verwijst. Ik kwam uit op nieuwe Amsterdammer. Als minister voor Wonen, Wijken en Integratie nam ik dat idee mee, en dat leidde tot mijn voorstel om het voortaan te hebben over ‘nieuwe Nederlanders’. Maar die term blijkt niet altijd te passen. Voor mensen van wie één of beide ouders buiten Nederland geboren zijn, geldt óók dat ze ‘allochtoon’ zijn, maar in hun geval doet dat nieuwe natuurlijk wat raar aan. Wat zou het mooi zijn als Onze Taal een woord kon bedenken dat én naar de toekomst verwijst én de lading dekt. Intussen moeten deze nieuwe Nederlanders - zoals ik ze voorlopig dan nog maar even noem - zo snel mogelijk inburgeren, en dus is het zaak dat ze zo snel mogelijk Nederlands leren. Dat idee is niet nieuw, en zelfs die inburgeringscursussen bestaan in feite al veel langer dan we misschien denken. Al in de veertiende eeuw was er een inburgeringscursus avant la lettre in de vorm van een boekje over vaktaal voor marktkooplui in Brugge. Dat boekje was vooral bedoeld om jonge Brugse knapen Nederlands en Frans te leren, zodat ze zich konden redden in de lakenindustrie. Toen al begreep men dat je alleen goed handel kunt drijven als je de taal spreekt van het land waar je woont. ■ Gastarbeiders Taal en werk waren ook nauw vervlochten in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ondernemers die gastarbeiders naar Nederland haalden, zorgden ervoor dat hun buitenlandse werknemers taalles kregen. Ik heb mij laten vertellen dat er in Amsterdam een op communistische leest geschoeid comité bestond voor buitenlandse arbeiders. Daar leerde je als niet-Nederlander zinnetjes als: ‘De baas is niet te vertrouwen.’ Ook vandaag de dag is inburgering op de werkvloer nog steeds belangrijk. Op het werk wordt de Nederlandse taal elke dag op een praktische manier toegepast, en als je buitenlandse werknemers in aansluiting daarop taallessen aanbiedt, sla je drie vliegen in één klap. De werknemer leert goed Nederlands, de werkgever is blij met werknemers die met collega's en klanten kunnen praten en ten slotte profiteren wij allemaal van goed Nederlands sprekende mensen die hun steentje bijdragen aan de maatschappij. Maar of je de taal nu tijdens of na je werk leert, of op een inburgeringscursus, dit kabinet vindt dat nieuwe Nederlanders het aan zichzelf en aan de samenleving verplicht zijn de Nederlandse taal te leren. Want behalve jezelf, je baas en de samenleving doe je bovenal je kinderen tekort als je geen Nederlands spreekt. Die gaan dan met een taalachterstand naar de basisschool, en zoals prinses Laurentien hiervóór al aangaf: die loop je bijna niet meer in. Een kind dat het Nederlands niet goed beheerst, heeft een twee keer zo grote kans om vroegtijdig de school te verlaten, een drie keer zo grote kans om werkloos te worden en een vijf keer zo grote kans om met politie of justitie in {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} aanraking te komen als een kind dat wel van meet af aan Nederlands spreekt. ■ Basiseis Het is dus aantoonbaar van belang dat kinderen op zo jong mogelijke leeftijd Nederlands leren. In het licht daarvan is het opmerkelijk, om niet te zeggen schokkend, dat een deel van die nieuwe Nederlanders hun inburgering en het leren van onze taal niet als vanzelfsprekend zien. Ik sprak onlangs in Alphen aan den Rijn een aantal vrouwen - gemiddeld meer dan 25 jaar in Nederland - die deelnamen aan een inburgeringscursus. Ik vroeg of ze de cursus als een cadeau of als een verplichting voelden. Als een verplichting, zeiden ze bijna allemaal. Van zo'n antwoord schrik ik. Want die inburgeringscursussen kosten deze kabinetsperiode zo'n 500 miljoen euro; dat wij dit bedrag hieraan besteden, is een teken van beschaving van de Nederlandse samenleving. Het is een cadeau dat we geven aan de nieuwe Nederlanders om hier te kunnen integreren en de taal te leren. En ook in ons land geldt: een cadeau weiger je niet, maar pak je met beide handen aan. Bovendien vindt dit kabinet dat immigranten er doorgaans zelf voor hebben gekozen in Nederland hun leven op te bouwen. Van die mensen mag je dus verwachten dat zij zich naar de Nederlandse samenleving richten, dat ze daaraan een bijdrage leveren en dat ze een extra inspanning leveren om in te burgeren. Dat is een basiseis die overal ter wereld aan immigranten wordt gesteld. ■ Taalachterstand Zojuist had ik het over de taalachterstand die je als kind oploopt als er thuis geen Nederlands wordt gesproken. Half november las ik een artikel in Het Parool met als kop: ‘Hoe Achmed maan roos vis leert’. Een mbo-docente van een roc in Amsterdam verbaasde zich over de vele fouten met de lidwoorden die haar leerlingen in stageverslagen maakten - dus fouten als die meisje en deze boek. De conclusie was dat de kiem voor dit soort fouten al in de kleutertijd en eerder wordt gelegd. Als de ouders niet goed of helemaal geen Nederlands spreken, kunnen ze hun kinderen nooit corrigeren. Veel leerkrachten op basis- en middelbare scholen zullen dat herkennen. Zo hoorde ik zelf onlangs het verhaal van Fia, de juf van groep 1 en 2 op een interconfessionele basisschool in Leidschendam. Tot een jaar of tien geleden was die school nog bijna 100 procent ‘wit’. Inmiddels is zo'n 35 procent van de leerlingen van niet-Nederlandse afkomst. De meeste van die kinderen zijn het Nederlands al enigszins machtig, maar voor sommige jongetjes en meisjes is de school de eerste kennismaking met onze taal. Gelukkig voor Fia en haar collega's zijn er tegenwoordig onderwijsmethoden op de markt die inspelen op de verschillende taalniveaus in de klas. Maar, zegt Fia op basis van jarenlange ervaring, als die kinderen thuis geen Nederlands spreken, helpen zelfs die methoden niet om de achterstand in te halen. Als ze de ouders van die leerlingen erop aanspreekt, krijgt ze vaak te horen dat deze ouders geen Nederlands met hun kinderen dúrven praten omdat ze bang zijn hun kind fout Nederlands te leren. Voelt de inburgeringscursus als een cadeau of als een verplichting? Ik schrok van het antwoord. Toch maar proberen, is dan Fia's advies. Of: ga een inburgeringscursus volgen. Hoe belangrijk zo'n cursus is, merkt Fia als de ouders op school komen voor de bekende tienminutengesprekjes met de leerkrachten van hun kind: ‘Ouders die geen Nederlands praten, nemen dan vaak een oudere zoon of dochter mee om te vertalen. Maar laatst sprak ik een moeder die een inburgeringscursus had gedaan en nu alleen kwam. Zij zei dat ze blij was dat ze die cursus had gevolgd, want daardoor kon ze nu zelf het gesprek met mij voeren. Dat is zó belangrijk voor hun eigenwaarde.’ ■ Van Kooten en De Bie Ik vind overigens dat Nederlanders wel wat trotser op hun taal mogen zijn. Ik bedoel: zo gauw ze merken dat hun gesprekspartner niet goed Nederlands spreekt, hebben Nederlanders de neiging hun taalgebruik aan te passen aan de ander. De uit Turkije afkomstige Nederlander Mehmet Pamuk uit de beroemde sketch van Van Kooten en De Bie heeft dat helemaal niet nodig. Als ‘groentenist’ Henk Blok (Wim de Bie) tegen Pamuk (Kees van Kooten) zegt: ‘Pappen niet hiero, pappen niet hiero, no, no, no’, antwoordt Pamuk in onberispelijk Nederlands: ‘O, meneer bedoelt: voor de pappen moet ik mij vervoegen bij de zuivelhandel.’ Maar ook wie het Nederlands minder goed beheerst, heeft weinig aan zulke simpele taal. Moedig de ander juist aan, help hem, maar blijf je eigen taal spreken. In Engeland, Frankrijk of Duitsland doen ze dat ook, en dat prikkelt de buitenlandse inwoner om die taal zo snel mogelijk te leren. Ik hoop dat de nieuwe Nederlanders op hun beurt inzien hoe belangrijk het is om snel en goed Nederlands te leren. Zodat je als Turkse, Marokkaanse, Poolse of andere nieuwe Nederlander op enig moment net als Mehmet Pamuk kunt zeggen: ‘De bereidingswijze van de boerenkool is mij bekend.’ En je je net als Pamuk kunt verbazen over de onzorgvuldigheid waarmee steeds meer Nederlanders hun moedertaal spreken. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Spek aan je been Vlaams-Nederlands en Noord-Nederlands Kristien Hemmerechts Wie trekt de grens tussen wat goed Nederlands is en wat niet? En hoe zit dat in Vlaanderen? Wat moeten we met ‘pittoreske’ Vlaamse uitdrukkingen die niet overal worden begrepen? Schrijfster Kristien Hemmerechts maakt een onderscheid tussen correct, oerdegelijk Vlaams en lui, nonchalant Belgisch-Nederlands. En uiteindelijk tussen zorgvuldig zoeken naar het juiste woord en onnadenkend, grenzeloos gebabbel. Terug. ‘Hij kan al terug lopen.’ Grammaticaal gesproken kun je je nauwelijks een eenvoudiger zinnetje voorstellen. En toch geeft het aanleiding tot grote misverstanden. Een Nederlander begrijpt dit terug als ‘naar het punt van uitgang’. De weg was versperd, of men had die man nodig, maar nu niet meer. Een Vlaming zal terug hier hoogstwaarschijnlijk interpreteren als ‘opnieuw’. De man heeft een tijdje niet kunnen lopen, maar nu lukt het hem opnieuw. Hij kan het weer. Terug dus. Ook met dat lopen is het uitkijken. Een lopende Vlaming is een rennende of hardlopende Nederlander. Ik ga geregeld met vrienden stappen. Dan trekken we stevige schoenen aan om een dagtocht te maken. Maar Nederlanders denken dat we van de ene kroeg naar de andere zwalpen. Soms houden Vlamingen van kort en krachtig: look in plaats van knoflook. Soms kiezen ze voor een extra lettergreep: ajuin in plaats van ui. Een Nederlandse zei tegen me: ‘Ik voelde me daardoor aangesproken.’ Uit de context maakte ik op dat ze bedoelde: ‘Ik voelde me daardoor beschuldigd, met de vinger gewezen.’ Mij klonk het in de oren als: ‘Het spreekt me aan, het bevalt me.’ Je kunt zo een tijdje doorgaan. Doorgaan is trouwens ook een interessante. Als een Vlaming zegt: ‘Ik moet doorgaan’, is de kans groot dat hij bedoelt: ‘Ik moet ervandoor; ik moet weg.’ Een Nederlander bedoelt precies het tegenovergestelde. En dan is er natuurlijk ook nog intonatie. Het Noord-Nederlands zingt totaal anders dan het Vlaamse Nederlands. Ook klemtonen komen vaak elders te liggen. ■ Máxima De vraag is: hoeveel belang hecht je aan deze verschillen? Beschouw je ze als verwaarloosbare faits divers, of als zorgwekkende tekenen aan de wand? Hoeveel rek zit er in een taal? Hoeveel ruimte voor diversiteit? Op het eerste gezicht zou ik antwoorden: hoe meer diversiteit, hoe beter. Wil het Nederlands overleven, dan moet het zo veel mogelijk varianten opnemen. Het moet een huis zijn met vele kamers. De kracht van een taal blijkt uit haar vermogen om niemand buiten te sluiten. Je kunt niet van jonge rappers verwachten dat ze dezelfde taal hanteren als bezadigde rechters. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Ja, ja, hoor ik iemand mopperend opwerpen, maar het moet natuurlijk wel Nederlands blijven! Wel ja, natuurlijk, maar wie bepaalt er wat Nederlands is en wat niet? Wie trekt de krijtlijnen, de grenzen? In haar controversiële toespraak van 24 september 2007 zei prinses Máxima: ‘Zo'n zeven jaar geleden begon mijn zoektocht naar de Nederlandse identiteit. (...) Maar “de” Nederlandse identiteit? Nee, die heb ik niet gevonden. Nederland is veel te veelzijdig om in één cliché te vatten. “De” Nederlander bestaat niet.’ Wil het Nederlands overleven, dan moet het zo veel mogelijk varianten opnemen. Het moet een huis zijn met vele kamers. Die visie is haar niet door iedereen in dank afgenomen. Sommige van haar landgenoten willen de onvervreemdbare eigenschappen van de Nederlandse identiteit vastleggen, de waarden en normen waaraan niet kan worden getornd. De ruimte voor evolutie en transformatie is niet onbeperkt, zeggen ze. Het moet wel Nederland blijven! Misschien waag ik me op glad ijs wanneer ik naar analogie stel: ‘het’ Nederlands bestaat niet. Het is niet een uitspraak die ik Máxima in de mond wil leggen. Uit die mond vloeit trouwens een feilloos en indrukwekkend Nederlands, in pijnlijk contrast met dat van de leden van het Belgische vorstenhuis, of die nu in Italië, Spanje of België geboren zijn. Dat ik Máxima's Nederlands bewonder, impliceert dat er ook in de taal waarden en normen bestaan. Er is een maatstaf waaraan ik haar Nederlands toets. ■ Wet van de meerderheid Maar die waarden en normen beroeren minder de gemoederen. De vraag of het dragen van een boerka verenigbaar is met de Nederlandse identiteit zwengelt heftigere discussies aan dan de vraag of gallicismen als een beroep doen op en een rond punt in plaats van een rotonde een plaats kunnen krijgen in de Nederlandse taal. Taal bepaalt mee iemands identiteit, maar voorzover ik weet is er nog nooit iemand vermoord omdat hij de taal ‘bezoedelde’, of omdat hij ‘oneigen’ gebruiken naar binnen smokkelde. Ook van louter linguïstisch purisme is er nauwelijks meer sprake. De tijd van het betuttelende ‘Zeg niet dit, maar zeg dat’ ligt achter de rug. Het Nederlands heeft zijn deuren opengezet, zelfs wanneer Nederland zelf dat niet altijd doet. Vandaag geldt de democratische wet van de meerderheid. Als iedereen in Vlaanderen ‘terug’ zegt met als betekenis ‘opnieuw’, dan moet Van Dale dat honoreren. Dat doet Van Dale ook, zij het schoorvoetend, als zevende beteke- {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} nis, met een waarschuwing erbij: ‘Belgisch-Nederlands, niet algemeen’. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Met Ruud Hendrickx als de nieuwe hoofdredacteur voor Vlaanderen zou het me niets verbazen als in volgende edities van Van Dale andere labels en omschrijvingen opduiken. Ruud Hendrickx geeft blijk van een dubbelzinnigheid die nogal wat Vlaamse taalexperts typeert: aan de ene kant zijn ze quasi-onfeilbare wandelende woordenboeken en grammatica's, aan de andere kant pleiten ze voor tolerantie en openheid. Ze zijn streng voor zichzelf en mild voor anderen in een poging - zo vermoed ik - het zure imago dat bij hun discipline hoort van zich af te schudden. Een bevriende docent taalbeheersing struikelt bijvoorbeeld niet over een tas koffie. Van Dale doet dat ook niet, of toch maar een beetje. ‘Belgisch-Nederlands’, heet het daar, ‘spreektaal’, afgeleid van het Franse tasse. Van Dale gaat uit van de optimistische veronderstelling dat Vlamingen ‘een tas koffie’ wel zeggen maar niet schrijven. Ze hebben duidelijk nog niet veel Vlaamse koffiekamers bezocht waar briefjes hangen met het vriendelijke verzoek ‘de gebruikte tassen om te wassen’. ■ Niet mijn kopje thee Waarom zouden we de Franse invloed verbieden en de Engelse niet? ‘Het is niet mijn kopje thee’ is nu een courant gebruikte Nederlandse uitdrukking, die letterlijk uit het Engels is vertaald: ‘It's not my cup of tea.’ Ik hou niet van een tas koffie, maar ik vermoed dat ik met deze uitdrukking zal moeten leren leven. Vroeger heb ik trouwens ettelijke tassen koffie gedronken. Waarom zou ik dat nu niet meer doen? ‘Het is niet mijn kopje thee’ vind ik een mooie aanwinst, waarmee in één adem de algehele subjectiviteit van dit soort kwesties bewezen is. ‘Als het u niet aanstaat, leg er dan uw muts bij neer.’ Dat is een uitdrukking van mijn moeder die ik niet kan gebruiken omdat Nederlanders ze niet verstaan. Je kunt met je muts naar iets gooien - wij zouden zeggen ‘met je klak’ of ‘met je pet’ - maar je kunt volgens Van Dale je muts niet ergens bij neerleggen. Langdurig speuren op Google heeft één resultaat opgeleverd, namelijk een tekst in De Hollandsche Spectator uit het jaar 1732. Ik citeer: ‘Dat mag met recht een doorwrogt werkje heeten. Daar mogen al de Britsche, Fransche, Hoog en Nederduitsche Spectators, Zedemeesters, Menschhaters, Patriotten enz. hun muts wel by neerleggen.’ Zich gewonnen geven, dus. De handdoek in de ring gooien. Ik ken nu al twee mensen die de uitdrukking gebruiken: Justus van Effen en mijn moeder. ■ Pittoresk In mijn persoonlijke vocabularium neemt er je muts bij neerleggen een belangrijke plaats in. Het echoot de strengheid van mijn ouders, maar die strengheid is iets van vroeger, net als de uitdrukking zelf. Als ik ze toch gebruik, loop ik twee risico's: niet begrepen te worden (en ik word graag begrepen) en als pittoresk beschouwd te worden (en ik word niet graag als pittoresk beschouwd). Nederlanders bezondigen zich daar weleens aan tegenover Vlamingen. Misschien zijn Vlamingen dan weer hypergevoelig op dat punt. Ik betrap er mezelf ook wel op tegenover West-Vlamingen, die komen zeggen in plaats van worden, en dooddoen in plaats van uitdoen. Ze doen de lichten dood, en ook de radio en de televisie en de computer, en ze komen moe of wakker of ziek of oud. Ik vind het schattig en grappig, net zoals Nederlanders bepaalde Vlaamse uitdrukkingen schattig vinden. En ik vind het dan weer irritant dat zij die schattig vinden en zo blijven we bezig. In Quebec hoorde ik een schrijfster ooit zeggen dat het zaak is voor al wie schrijft zijn ‘souffle’ te vinden. En dat je niet moet wakker liggen van wat het woordenboek en de grammatica al dan niet toelaten. Schrijf wat je wilt schrijven! Als het dus maar jouw ‘souffle’ is, jouw adem, jouw stem. Wel ja, dacht ik. Was het maar zo eenvoudig, dacht ik. Want je wilt toch ook begrepen worden. Je wilt niet een linguïstisch curiosum zijn. ■ Corrector Mijn nieuwe Nederlandse corrector - ik ben van uitgeverij veranderd - heeft me heel onlangs nog het gevoel gegeven een curiosum te zijn. Tussen haar en mij hing iets wat zich het best laat omschrijven als wrevel. Zo vond zij het nodig om bij het woord kot, zoals in ‘studenten die op kot (op kamers) zitten’, te noteren: ‘Belgisch-Nederlands’. Goed dat ze me daar attent op maakte, anders had ik het niet geweten! En van nogal wat uitdrukkingen meldde ze: ‘m.i. is dit voor een Nederlandse lezer niet duidelijk’, waarop ik reageerde met: ‘dat die Nederlandse lezer zich {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} dan maar een beetje aanpast’. Maar mijn corrector leek ervan uit te gaan dat de aanpassing aan Vlaamse zijde moet gebeuren. Ik heb nu ontdekt dat de volgende uitdrukkingen niet bekend zijn in Nederland: er het hart van in zijn (‘aangeslagen zijn’), de daver op het lijf hebben (‘heel angstig zijn’), dat potje gedekt houden (‘er niet over praten’), het spek aan je been hebben, ook wel: in de prijzen vallen (‘de vervelende gevolgen van iets moeten dragen’). Mijn zin: ‘Van wandelingen kwam er die keer niets in huis’ (‘er was geen sprake van’) verbeterde zij tot: ‘Van wandelingen in huis kwam er die keer niets.’ Nou ja. Haar ijver heeft me doen inzien dat er dringend een onderscheid moet worden gemaakt tussen correct, oerdegelijk Vlaams, zoals ‘Er komt niets van in huis’, en ‘Ze hebben het niet onder de markt’, en Belgisch-Nederlands, waaronder ik fouten zou klasseren die aanvaard worden omdat ze massaal worden gemaakt, zoals terug in plaats van alweer. Of snel rijden in plaats van hard rijden en misschien zelfs op de trein zitten in plaats van in de trein zitten, tramsporen in plaats van tramrails, rond punt in plaats van rotonde, wachtzaal in plaats van wachtkamer, enzovoort. Ik vind eigenlijk niet dat fouten moeten worden ont-fout omdat iedereen ze maakt. Daarmee institutionaliseer je luiheid en nonchalance. Je moet de rijkdom van het Vlaams bewaren en omhelzen. Dat is onze ‘souffle’. Maar de slordigheid en contaminaties waaraan nogal wat Vlamingen zich bezondigen, moet je weren. Vind ik. ■ De fixkes Feit is dat Vlaanderen de jongste jaren een groeiend vertrouwen in de eigen ‘souffle’ kent. Een mooi voorbeeld zijn de Fixkes met hun hit ‘Kvraagetaan’. Toen ik jong was kon je het met iemand ‘aan’ hebben, dan was hij of zij je lief en werd er gekust. Maar de generatie van mijn kinderen ‘vroegen het aan’; dan schakelde je iemand in die in jouw naam aan iemand ging vragen of hij of zij je lief wilde zijn. Het liedje speelt schaamteloos in op nostalgie en herkenbaarheid, en gaat over ‘de goeien ouwen tijd (...) heelder dagen gaan sjotten, voor den donkere thuis, alleen maar wa ravotten, en t school daar kwam niks van in huis, drei keer durven was doen, maskes plagen liefde vragen, en al wa ge zegt da waarde zelf.’ Nog voor iemand van de Fixkes uit Stabroek had gehoord, werd Flip Kowlier uit Izegem op de handen gedragen voor zijn nummer over ‘min moaten, min moaten; ik zie ulder gèrne; wèk zoek ik doen zonder gudder’. Voor hem is de keuze voor het Izegems geen punt. ‘Ik zing gewoon in de taal die voor mij het meest natuurlijk aanvoelt’, zegt hij. {== afbeelding Schrijfster Kristien Hemmerechts: ‘Het is zaak de taal te leren beluisteren.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Met die keuze voor de streektaal dreigt je publiek erg klein te worden. Maar blijkbaar speelt een andere factor dan verstaanbaarheid een doorslaggevende rol. Deze nummers raken mensen die er misschien nauwelijks een woord van verstaan. Hun kracht schuilt misschien in iets waarvoor Kowlier het woord natuurlijk gebruikt. Je zou het ook kunnen omschrijven als authenticiteit. Hoe dan ook sneuvelt precies dat iets als eerste onder de terreur van het taalpurisme. ■ Pijnlijk verzorgd Na de dood van mijn vader, nu meer dan twee jaar geleden, ben ik oude opnames gaan beluisteren en bekijken in het VRT-archief. Mijn vader was erg trots op zijn taal, waaruit hij elke echo had gewist van het dialect waarin hij was opgevoed. Zijn zinnen waren ingewikkelde bouwwerken die met duizelingwekkende soepelheid uit zijn mond rolden. Maar zijn taal had ook iets hopeloos artificieels. In sommige opnames herkende ik hem bijna niet. Soms was zijn woordkeuze zó precies dat ik me afvroeg of hij bepaalde woorden vooraf had opgezocht. Hij klonk bijna bekakt. Wanneer hij in 1964 de laureaat van het journalistenexamen interviewde, drukte die zich even pijnlijk verzorgd uit als mijn vader. Allebei gebruikten ze een onwezenlijke taal, waaruit alle spontaneïteit en emotie geweerd werden. Ze drukten zich zó helder en correct uit dat het hilarisch werd. Ze doceerden in plaats van te spreken. Ze gaven een taalles. Ook mijn moeder heb ik onlangs beluisterd. Ze had een interview gegeven over de Koningstraat in Menen, waar ze 81 jaar geleden in het huis van haar grootouders geboren werd. Over die Koningstraat zijn een boek en een cd gemaakt, waarvoor ook mijn moeder jeugdherinneringen heeft opgehaald. Ze deed dat met hart en ziel, en ratelde erop los, tot mijn verbazing niet in het West-Vlaams, terwijl ze met haar moeder bijvoorbeeld altijd West-Vlaams sprak. De man die haar interviewde klonk dan weer erg afstandelijk, alsof hij niet betrokken was bij het project, dat nochtans zijn geesteskind was. Hij sprak even keurig en articuleerde even zorgvuldig als mijn vader in zijn slechtste momenten. Ook hij had zich ooit voorgenomen dat niemand zou kunnen horen waar hij vandaan kwam. ■ Naturel En toen kwam een vrouw aan het woord die nog altijd in die fameuze Koningstraat woonde. Zij had het over de vele bordelen die Menen telde, de cafés met ‘serveuses’, waar mannen volgens haar aanklopten als ze thuis niet aan hun trekken kwamen. In onversneden West-Vlaams zei ze - het klonk uit haar mond anders dan uit de mijne: ‘Ge kunt uw man ene keer refuseren, ge kunt {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} hem twee keer refuseren, maar daarna gaat hij op een ander. Hij moet er iet mee doen.’ Dat waren de zinnetjes uit die opname die ik koesterde en de moeite waard vond om opnieuw te beluisteren. Het waren des ‘mots trouvés’, naar analogie met ‘objet trouvé’, of readymade. Mijn ouders zijn allebei taalmigranten. Ze hebben hun taal achtergelaten en een andere omhelsd. Mijn vader heeft dat vrijwillig gedaan én met virtuositeit, mijn moeder werd ertoe gedwongen op de kostschool waar ze als tienjarige terechtkwam. Ze moest vooraan in de klas op de trede blijven tot ze ‘school’ kon zeggen en niet ‘skool’. Bizar genoeg slaagt ze er vandaag niet meer in om ‘sk’ te zeggen. Scannen wordt bij haar ‘schannen’. Allebei hebben ze op hun manier voor die migratie een prijs betaald. Mijn vader klonk als een taaldocent, mijn moeders taal wemelt van de contaminaties - vertel haar alstublieft niet dat ik dit hier gezegd heb. Ze vergeeft het me nooit. Ik wil hier geen pleidooi houden voor naturel of authenticiteit. Ik wil niet beweren: als het maar natuurlijk of authentiek is, dan is het goed. Het kán heel goed zijn, getuige de vrouw uit de Koningstraat, maar het is niet per definitie goed. ■ Luisteren Taal is niet vanzelfsprekend, al kan ze dat lijken, zeker wanneer we onbekommerd tateren, ratelen, snateren, babbelen, kakelen, kwebbelen, keuvelen, kletsen, kwetteren, kleppen, ouwehoeren, lullen. Het is zaak de taal te leren beluisteren. Het gebrek aan synoniemen vat het euvel samen: we produceren liever taal dan dat we die beluisteren. Maar we moeten luisteren om ons gehoor te scherpen; om te leren horen wat goed klinkt en wat niet, wat krachtig is geformuleerd en wat slappe, slordige, banale kost is; om te leren dat er daar verschillen in bestaan en dat het uitmaakt hoe je iets formuleert. Als je dit aan studenten zegt, ervaren ze dat met een schok als een aanslag op hun persoonlijkheid. Is dan niet alles wat ze zeggen of schrijven waardevol bij de gratie van het feit dat zí́j het gezegd of geschreven hebben? Verleent hun unieke persoonlijkheid het geen glans? Wel nee, luidt mijn hardvochtige antwoord. Het gaat om veel meer dan het correcte woord en de correcte zinsconstructie. Die kunnen blijken een detail te zijn. Iemand kan een schitterende zin zeggen of schrijven, met een zogeheten taalfout die in dat geval niet meer dan een verwaarloosbaar schoonheidsfoutje is. Sommige mensen zul je nooit betrappen op een taalfout in de strikte betekenis, maar ook nooit op een welluidende, krachtige, pakkende, sterke, spitse, sprankelende formulering. De conclusie van al dat luisteren kan luiden: ik kies voor de streektaal want die is voor mij het rijkst, het natuurlijkst. Die is mijn ‘souffle’. In het nummer van de Fixkes kun je trouwens horen dat ze goed geluisterd hebben naar die typisch Vlaamse manier van praten en er de mooiste uitdrukkingen hebben uit gehaald als rozijnen uit een brood, zoals ‘voor den donkere thuis’ en ‘al wat ge zegt dat zijde gij zelf’. Er valt veel schoons te rapen in Vlaanderens streektalen, die bonter en diverser zijn dan zijn bieren. Het gaat om veel meer dan het correcte woord en de correcte zinsconstructie. ■ Slow language movement Het ontwikkelen van een oor voor taal vergt tijd, én kritische reflectie, én aanvaarding van objectiviteit. De taal is van ieder van ons, maar de taal is ook niet van ieder van ons. De taal ligt altijd buiten ons, zelfs wanneer we ons de taal hebben eigengemaakt. Niemand kan beweren een taal volledig te beheersen. Wij worden door de taal beheerst. Een taal spreken is altijd ook die taal verwerven. {== afbeelding De etymologen Arend Quak, Tanneke Schoonheim en Marlies Philippa (v.l.n.r.) worden tijdens het congres geïnterviewd door Mieke van der Weij (uiterst rechts), over het zojuist gereedgekomen Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Het is met de taal zoals met identiteit: alle Nederlanders bezitten de Nederlandse identiteit, maar niemand heeft de Nederlandse identiteit in zijn bezit. Je kunt jezelf, je eigen smaak, je eigen gevoel niet als rechtvaardiging hanteren. ‘Ik zeg het zo omdat ik het zo wil zeggen.’ ‘Ik vind dat het goed klinkt.’ Wie bepaalt de normen, de grenzen? Ik zou zeggen: iedere taalgebruiker, op voorwaarde dat hij of zij aandachtig de taal beluisterd heeft en beluistert. Hij of zij moet zijn of haar oor trainen. En dan heeft hij of zij recht van spreken. Ik wil me graag aansluiten bij de Britse schrijver Nick Laird, die naar analogie met de ‘Slow Food Movement’ uit Italië de term Slow Language Movement introduceert als tegengewicht voor het onnadenkende, grenzeloze, vrije en blije gebabbel op blogs, Facebook en Twitter. Er mag over taal nagedacht worden, formulering mag worden gewikt en gewogen. Woorden mogen worden opgezocht om dat ene woord te vinden dat de precieze nuance uitdrukt. Heb je het over een ‘omheining’ of bedoel je eigenlijk een ‘afrastering’? Ben je aan het ‘sluimeren’ of het ‘dommelen’? Aan het ‘schrokken’ of het ‘vreten’? ‘Refuseer’ je iemand of ‘wijs je hem af’? Laird citeert Flaubert, die proza vergeleek met haar: hoe meer je het kamt, hoe meer het glanst. En hij citeert Boileau, die wanneer hij vier woorden schreef er drie schrapte. Laird heeft het over schrijvers, maar deze zorg en aandacht lijken me ook uiterst heilzaam - niet noodzakelijk altijd, maar zeker af en toe - bij het gesproken woord. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Meertaligheid matters Opgroeien met twee talen Sharon Unsworth Kinderen die met twee talen opgroeien, raken daarvan in de war, zo hoor je vaak. Ook zouden ze geen van beide talen echt goed leren, en zou de aandacht voor de thuistaal zelfs ten koste gaan van het Nederlands. Klopt dit? Is meertaligheid werkelijk zo'n meerkoppig monster? {== afbeelding Taalkundige Sharon Unsworth: ‘Onderzoek leert dat tweetaligen vaak flexibeler en creatiever denken dan eentaligen.’ Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Mensen die twee talen beheersen, zijn schaars, en mensen die nóg meer talen spreken, moet je met een lampje zoeken. Dat wordt in Nederland tenminste vaak gedacht, maar de werkelijkheid is anders. Er zijn ongeveer zesduizend talen in de wereld, en ongeveer tweehonderd landen. Ik ben geen wiskundewonder, maar volgens mij betekent dit dat er heel wat meertaligen moeten zijn. En inderdaad, wereldwijd gezien is eentaligheid niet de regel, maar de uitzondering. Om precies te zijn groeit driekwart van de kinderen in de wereld op met twee of meer talen. ■ Eerste huis Vaak wordt gezegd dat je pas tweetalig bent als je de twee talen beheerst zoals een moedertaalspreker, waarmee natuurlijk een eentalige moedertaalspreker bedoeld wordt. Maar een tweetalige is niet twee eentaligen in één. Een persoonlijk voorbeeld: ik ben als Britse in Nederland momenteel bezig met het kopen van mijn eerste huis. Mijn woordenschat op dat gebied is dus voornamelijk Nederlands. Zo ken ik inmiddels woorden als koopovereenkomst, ontbindende voorwaarden en hypotheekrenteaftrek. Ik zou niet weten wat de Engelse aanduidingen zijn van dergelijke begrippen, maar dit betekent natuurlijk niet dat ik minder goed Engels spreek dan een eentalige moedertaalspreker van het Engels. Kortom, je kennis van een taal wordt bepaald door hoe, waar en met wie je deze taal gebruikt, en dus is het vanzelfsprekend dat als je tweetalig bent, je kennis van die twee talen niet precies hetzelfde is, vooral als het om de woordenschat gaat. Net zoals de woordenschat van twee eentaligen nooit gelijk zal zijn. Andere mensen gaan ervan uit dat er in de hersenen niet genoeg ruimte is voor twee talen tegelijk, en dat tweetaligen voor elk van de twee talen dus maar half zo veel plaats ter beschikking hebben, maar dat is niet zo. Er is gewoon genoeg ruimte voor twee of meer talen, ook in de nog kleine hersens van kinderen. ■ Turks en Italiaans Wij zijn geboren met het vermogen om vanzelf talen te leren - niet één bepaalde taal, maar gewoon de taal of talen die we toevallig in onze omgeving horen. De beroemde taalkundige Chomsky noemt dat ‘het aangeboren taalvermogen’ van de mens. Uit het vele onderzoek dat er is gedaan naar kinderen die twee talen tegelijk leren, blijkt onder andere dat zij dezelfde ontwikkelingsstadia doorlopen als eentalige kinderen, en dat ze hun twee talen goed uit elkaar kunnen houden. Toch is de taalvaardigheid van meertalige kinderen vaak negatief in het nieuws, bijvoorbeeld als het gaat om de problematiek rondom taalachterstand. Hoe kan dat dan? Bij die nieuwsberichten gaat het vooral om kinderen die niet direct vanaf hun geboorte in aanraking zijn gekomen met een tweede taal, bijvoorbeeld kinderen in Nederland die een andere thuistaal hebben dan het Nederlands, zoals Italiaans of Turks. Als zulke kinderen op de basisschool komen, kennen ze vaak heel weinig Nederlands. Maar dat betekent niet dat ze een algehele taalachterstand hebben. In het Italiaans of in het Turks redden ze zich prima. Wij begrijpen ze weliswaar niet, maar met hun taalvermogen zelf is niets mis. Deze kinderen kennen dus een andere taal, maar deze kennis hoeft geen hindernis te zijn. Integendeel: er zijn vele internationale wetenschappelijke onderzoeken die laten zien dat het {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} goed beheersen van de thuistaal juist een positief effect heeft op het aanleren van de tweede taal. Wat in dit verband belangrijk is om te weten, is dat ongeveer de helft van de kinderen die in Nederland een taalachterstand hebben eentalig is. Het gaat dan ook nog eens vaak om kinderen van laagopgeleide ouders, die hun kinderen niet zo'n rijk en divers taalaanbod kunnen geven. Onderzoek heeft laten zien dat het meer gaat om de kwaliteit van de taal die ouders aanbieden dan om wélke taal ze aanbieden. Het voorlezen of vertellen van verhaaltjes bijvoorbeeld bevordert een goede taalontwikkeling, en dan maakt het niet uit in welke taal dit gebeurt, zolang het maar gebeurt. ■ Sterretjes en hartjes Het goed beheersen van twee talen kan veel voordelen hebben. We weten bijvoorbeeld dat tweetaligen vaak flexibeler en creatiever zijn in hun manier van denken dan eentaligen. Hoe is de wetenschap daarachter gekomen? Laten we kijken naar een onderzoek uit 2007 van psycholoog Ellen Bialystok en haar collega's in Canada. Stelt u zich voor dat we een spelletje gaan spelen, waarbij ik steeds een kaartje laat zien met verschillende plaatjes erop: rode en groene sterretjes en hartjes. Het is de bedoeling dat er twee stapeltjes komen, en ieder nieuw kaartje komt steeds op één van die twee stapeltjes. We gaan eerst het vormspelletje doen. Als ik u een kaartje met een hartje laat zien, legt u het bij de hartjes, ongeacht de kleur, en zo moeten de sterretjes bij de sterretjes. Dan veranderen we van spel; we gaan het kleurspelletje doen. Dus alles wat rood is komt bij de rode vormpjes, en alles wat groen is bij de groene. Bij het wisselen van het spelletje moest u de informatie die u eerder gebruikte om de kaartjes te sorteren, namelijk de vorm, onderdrukken om op basis van kleur te kunnen gaan sorteren. Voor volwassenen is die overgang best te maken, maar voor jonge kinderen is dat moeilijker. Wat het lastig maakt, is het negeren van informatie die eerder van belang was. Je blijft hetzelfde doen, maar je moet het ineens net iets anders aanpakken. Kinderen ontwikkelen de vaardigheden om dergelijke taken uit te voeren als ze een jaar of vijf zijn. Wat heeft dit nu met tweetaligheid te maken? Het idee is dat tweetalige kinderen door het voortdurend afwisselen van twee talen goed geoefend zijn in het onderdrukken van onnodige informatie. Als Chinees-Nederlandse kinderen in het Chinees met elkaar spreken en iemand die geen Chinees spreekt erbij komt staan, dan gaan ze over op het Nederlands. Het Chinees moeten ze, net als in het spelletje, tijdelijk onderdrukken. Door deze voortdurende oefening ontwikkelen tweetalige kinderen de vaardigheden om dergelijke taken uit te voeren eerder dan eentalige kinderen. ■ Optimaal effect Terug naar die Turks- en Italiaanssprekende kinderen die het Nederlands niet vanaf de geboorte hebben meegekregen. Hoe kunnen zij het best Nederlands leren? Hoe vroeg moet je kinderen een tweede taal aanbieden voor een optimaal effect? Hoe vaak moet je dat doen? En van welke kwaliteit moet die aangeboden taal zijn? Eerlijk gezegd weten we dat niet zo goed. En daarom zijn we in 2008 begonnen met het ‘Early Child Bilingualism’-project, dat momenteel onder mijn leiding wordt uitgevoerd aan de Universiteit Utrecht en het Meertens Instituut, in samenwerking met onderzoekers van de universiteiten van Edinburgh en Thessaloniki. We bekijken de taalontwikkeling van kinderen die met Engels en Nederlands opgroeien én we onderzoeken welke taal ze hoe vaak horen. We verwachten dat de resultaten van dit onderzoek niet alleen van belang zullen zijn voor kinderen die Nederlands en Engels leren, maar ook voor andere tweetaligen, zoals de Turks- en Italiaanstalige kinderen van hiervóór. De uitkomsten van dit omvangrijke onderzoek zullen nog even op zich laten wachten, maar de verschillende ‘matters’, of onderwerpen, die hier aan de orde zijn geweest, geven hopelijk nu al inzicht in wat wij als taalwetenschappers over meertalige taalontwikkeling weten. Er is natuurlijk nog veel meer te leren, maar we weten nu al genoeg om te kunnen zeggen dat veel van de meningen die we vaak over meertaligheid horen niet kloppen. Meertaligheid kan veel voordelen met zich meebrengen en dus zijn beide talen waarmee een meertalig kind opgroeit van belang. Of - om het op z'n meertaligs te zeggen - méértaligheid matters. Voor meer informatie over het ‘Early Child Bilingualism’-project zie de website http://ecb.childbilingualism.org. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Alida Neslo toont een boekje met Surinaamse jongerentaal dat niet verspreid mocht worden. Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Alle wegen leiden naar Alakondre Het grenzenloze Sranan in Suriname Alida Neslo Actrice en dramadocente Als er één taal is waarop het woord grenzenloos van toepassing is, dan is het het Sranan wel, de grootste taal van Suriname. Het Sranan absorbeert ook nu nog stukjes taal uit alle windstreken. Hoe ziet zo'n open taal eruit? En hoe beïnvloedt dat gastvrije Sranan de officiële taal van onze voormalige kolonie: het Nederlands? Welke taal wordt er in Suriname gesproken? Vraag het op een feestje, en de kans is groot dat er een paar mensen zullen zeggen: ‘het Surinaams’. Maar helaas, hoezeer ik het ook anders zou willen: er is niet zoiets als hét Surinaams. In Suriname spreekt iedereen - geletterd of niet, hoogopgeleid of niet - niet één taal, maar altijd twee of meerdere talen tegelijk. Mensen gaan, afhankelijk van het gevoel tijdens een gesprek, over van de ene taal op de andere. Als ‘Surivlaamse’ ken ik de taalsituatie nog vanuit België: -Ik kwam laatst Dehaene tegen. (ABN) -Wie is dâ? (Het woordje dâ geeft aan dat de spreker kan overschakelen.) -Allez, dat is dieje van de CD&V. (De spreker is het ABN aan het verlaten.) -Kenne kik die nie zêne. (De ander gaat over op dialect.) -Mor enfin zeg, dâ gij die nie kent. (Nu ook ‘plat’.) Misschien volgt er nu een confidentie, waarschijnlijk helemaal in het dialect, waarna het afscheid weer in het ABN geschiedt: -Tot ziens hè! -Ja, dag hè. Vervang de Vlaamse dialectzinnen en -woorden door zinnen en woorden in het Sranan, en je hebt een doorsnee Surinaamse conversatie. Twee talen, dat is nog best te overzien, zo lijkt het, maar dat is schijn. Want het Sranan zelf is ook weer samengesteld uit zo'n 22 talen. En dan zijn er ook nog de invloeden van de nieuwe migranten, zoals Brazilianen, Haïtianen en Dominicanen. ■ Zwijgende taal Vooral de invloed van oosterse talen neemt toe. In Suriname spreekt iedereen minstens eenmaal per dag met een Chinees (in supermarkten en restaurants), en door de enorme populariteit van Bollywoodfilms (films uit Bombay) sluipen er allerlei Indiase uitdrukkingen de taal in. Typerend voor die wederzijdse beïnvloeding is een van de grootste Surinaamse hits van vorig jaar. Die werd in het Caraïbisch-Engels gezongen op een Hindoestaans ritme door een jongen van Afro-creoolse afkomst, Kenneth Salick genaamd. En wie denkt dat hij eindelijk een beetje wegwijs raakt in die veelheid van talen, kan alsnog voor verrassingen komen te staan, want in Suriname wordt er ook nog eens op heel andere wijze gecommuniceerd: met kleding en met lichaamstaal. Dat eerste is een restant uit het verleden, in de tijd dat Surinamers niet vrijuit mochten praten - noch in het Nederlands, noch in het Sranan. De toenmalige bevolking liet zich echter de mond niet snoeren en begon te communiceren via de kleur van de kleding, de bedrukking en de manier waarop de stof gedrapeerd werd. Ook nu nog wordt deze zwijgende taal ‘gesproken’. Dan de lichaamstaal. Nu ik, na jaren in België gewoond te hebben, weer terug {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} ben in Suriname, zie ik glashelder dat taal en beweging in dit land onlosmakelijk met elkaar verweven zijn, vooral bij de Afro-Caraïbische en de Indo-Caraïbische groepen. Lastig om u er iets bij voor te stellen? Denk dan aan het beroemdste (weliswaar niet Surinaamse, maar toch) voorbeeld ter wereld: Nelson Mandela. Wereldwijd bekend zijn zijn danspasjes aan het eind van belangrijke speeches. Die werden door de voltallige bevolking begrepen en toegejuicht, en die hadden misschien wel meer zeggingskracht dan de hele speech ervoor. ■ Reggae en de bijbel Het afgelopen jaar heb ik gewerkt op een niet-alledaagse plek: in een gevangenis, ver buiten Paramaribo. Daar mocht ik voor het ministerie van Justitie een project doen getiteld ‘Resocialisatie door middel van de kunsten’. Ik werkte er met veroordeelde jongeren van dertien tot achttien jaar. Die jongeren kwamen veelal uit de onderste laag van de samenleving, en ze konden nauwelijks lezen en schrijven op het niveau dat hun leeftijd vereist, maar wat bleek? Velen van hen waren taalvirtuoos. Vaak spraken ze drie tot vier talen (al dan niet door elkaar), en ze koppelden taal nogal eens aan beweging. Maar er was nóg iets: verbeelding. Doordat ze prikkels van buiten ontbeerden, kwam alles vanuit de eigen fantasie. Die drie-eenheid van taal, beweging en verbeelding was het enige waarmee ze zich persoonlijk konden onderscheiden. Hun inspiratiebronnen waren reggae en de Bijbel (het enige boek dat ze zonder toestemming van de autoriteiten mochten lezen). Een paar uitdrukkingen - die dus ontstaan zijn vanuit de Bijbel, gelezen door een rastabril - heb ik genoteerd in de tijd die ik met hen doorbracht: -Er is war in het leven. (‘Het is een gevecht om te overleven in een harde wereld’, naar het Engelse war, ‘oorlog’.) -Ik ben een rapster. (‘Ik ben anders, en druk me uit via raprijm.’) -Ik ben een kantjesman. (‘Ik ben een man die aan de kant van het goede staat.’) -Jij bent een vampaja. (‘Je bent een slecht mens’; van het Engelse vampire, ‘vampier’.) -Ik ben loktop. (‘Ik ben opgesloten’; van het Engelse locked up.) -Jij bent wiekiet. (‘Jij bent boosaardig’; van het Engelse wicked.) -Aipas me niet. (‘Geef me niet het boze oog’; van het Engelse eye, ‘oog’ en pass, ‘geven’.) -Ik ben een lajan. (‘Ik ben een moedig mens’; van het Engelse lion, ‘leeuw’.) -Bos bos aas. (‘Homo’; letterlijk: ‘kont (van het Engelse ass) kussend (van de Srananwoorden bos bos)’.) -Een meid lof. (‘Een vluggertje’; van het Engelse make love, ‘de liefde bedrijven’.) -Dja dja. (‘God’, van het Jamaicaanse Jah, Jehovah; dja dja is ook het Srananwoord voor ‘heel sterk’.) Ik vond hun taalgebruik zó opvallend - veel meer dan dat van de stadsjongelui - dat ik samen met de jongeren een boekje en een cd heb gemaakt, die echter op last van het ministerie van Justitie niet verspreid mochten worden, omdat men de taal niet ‘netjes’ vond. In ieder geval heb ik veel van datgene wat ik heb geleerd van deze jongeren, doorgegeven tijdens de lessen die ik verzorg op het Instituut voor Leraren te Paramaribo. De toekomstige docenten moeten voeling blijven houden met de taal die toekomstige studenten gebruiken om zich uit te drukken, vind ik. ■ ‘Oewee’-uitspraak Met het duizelingwekkende aantal talen dat er gesproken wordt, doet het bijna lachwekkend aan dat er in Suriname maar één officiële landstaal is: het (Surinaams-)Nederlands. Hoe zit dat precies met de taal van de oude kolonisator? Wordt die nog gebruikt? Steeds minder, eigenlijk. Het is een ontwikkeling die op vergelijkbare wijze ook in de rest van het Caraïbisch gebied zichtbaar is: de standaardtaal, ooit opgelegd door de kolonisator, valt meer en meer weg na het vertrek van de vroegere heersers. Vreemdelingen in Suriname leren eerst Sranan, en pas daarna (‘als het nodig is’) Nederlands. De gevolgen zijn merkbaar in het onderwijs, en zorgen zeker tijdens de eerste schooljaren voor veel problemen. In Suriname zijn taal en beweging onlosmakelijk met elkaar verweven. En als het Nederlands al gebruikt wordt, dan is de invloed van het Sranan steeds duidelijker hoorbaar. Vroeger moest je, als je het ver wilde schoppen, zo ‘Hollands’ mogelijk klinken. Aan de ‘oewee’-uitspraak van de w werd bijvoorbeeld eindeloos gesleuteld, tot die begon te klinken als een Hollandse w. Dat gebeurt niet meer. Op school staat de onderlinge verstaanbaarheid voorop, want met al die verschillende bevolkingsgroepen is dat niet altijd vanzelfsprekend. ■ Mi rowsu Tot in Nederland is de opmars van het Sranan merkbaar. Denk maar aan het succes van het half Nederlands-, half Sranantalige lied ‘Mi rowsu (Tuintje in mijn hart)’ van Jan Smit en de Surinaamse rapper Damaru, dat nota bene onderscheiden werd met de Sterren.nl Award voor het beste (Nederlandstalige) lied. En ook de jonge Surinamers in Nederland gebruiken graag Sranan. Ze kunnen zich ermee onderscheiden van autochtone Nederlanders (en andere groepen), en het biedt ze de kans zich onverstaanbaar uit te drukken als het handig uitkomt. In die kringen zijn ook de huidige toepassingen van woorden als doekoe (‘geld’), smaatje (‘lekker ding’) en mocro (‘Marokkaan’) ontstaan - dus niet, zoals wel gedacht wordt, in Suriname zelf. Daar waren ze aanvankelijk onbekend, maar inmiddels is dat anders. Dankzij Nederlandse toeristen kwamen ze ook in Suriname terecht, en daar verliep het volgens het beproefde recept: ze werden er direct opgenomen in het grenzenloos gastvrije Surinaamse Sranan. ■ Alakondre Die open houding van de Surinaamse samenleving laat zich prima samenvatten met één enkel Srananwoord: alakondre. Letterlijk betekent het ‘alle landen’ (kondre komt van het Engelse country), maar het werkelijke begrip omvat veel meer dan dat. Bij alakondre verdwijnt de scheidslijn tussen landen, volkeren, kleuren, culturen, gemoedstoestanden - tussen het ‘vreemde’ en het ‘eigene’ - zonder dat het door iemand wordt opgelegd. Het is het tegengestelde van apartheid, dat Afrikaanse woord dat ook wereldberoemd is geworden. Namens Suriname bied ik Nederland dit grenzenloze woord alakondre aan. Niet als woord van het jaar, waar men in Nederland zo verzot op is. Maar als woord van de toekomst. Ik wens het Nederland uit de grond van mijn hart toe. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Vogels ‘afmaken’ Ted Hoogendoorn - Doorn In de rubriek ‘Ruggespraak’ in het decembernummer is een berichtje uit De Stentor opgenomen waarin sprake is van een zeldzame vogel die wordt ‘afgemaakt’. Dat lijkt inderdaad hilarisch, maar dan alleen voor wie niet weet dat afmaken in dit verband een correcte term is. Het is vogelaarsjargon waarmee het afronden van de determinatie van een lastig op naam te brengen vogel wordt bedoeld, en waarbij dat ‘afmaken’ kortheidshalve wordt betrokken op de vogel zelf. Als bijvoorbeeld Gerrit een zeldzame en tevens moeilijk te determineren vogel heeft ontdekt, maar de determinatie op soortniveau niet op eigen kracht rond heeft kunnen krijgen, wordt in vogelaarskringen gezegd: ‘Gerrit heeft hem ontdekt, maar hij heeft hem niet afgemaakt.’ Dit is onder vogelaars dermate ingeburgerd jargon dat ze de dubbelzinnigheid ervan niet meer opmerken. Terzijde de kanttekening dat de eveneens gehanteerde term spotte, of gespot e.d. absoluut géén vogelaarsjargon is. Integendeel, vogelaars verfoeien deze terminologie. Vogelaars zíén vogels of kíj́ken naar vogels. Vogels spotten is een treffend voorbeeld van quasi-deskundig media-Engels, vermoedelijk ontleend aan vliegtuigspotten of treinspotten, waar de werkelijke deskundigen steevast normaal Nederlands gebruiken. Machinevertalingen Jan Ottens-Hilversum Ik had net de hilarische column van Jan Kuitenbrouwer gelezen over al te letterlijk vertaald Duits (‘Waardste vrienden!’, Onze Taal november), toen ik op internet op het volgende al even hilarische voorbeeld van een letterlijke (machine)vertaling stuitte. De oorspronkelijke Engelse zin luidde: ‘Bushbuck (Tragelaphus scriptus), an antelope that is found in Sub-Saharan Africa.’ De vertaling: ‘Bosbok (Tragelaphus schriftuurlijk), een antilope dat wil zeggen stichten ter Duikboot-Sahara Afrika.’ De vertalingen van scriptus en found zijn al dwaas genoeg, maar die van Sub-Saharan bewijst helemáál dat vertalers van vlees en bloed voorlopig niets te vrezen hebben van de computer. Middenstandsrijm [1]: Marnix Rueb Arian Verheij - Nijmegen In Ed Schilders' artikel over middenstandspoëzie (‘Piet Patat bakt de concurrentie plat’, Onze Taal oktober) miste ik de bijzondere bijdrage van striptekenaar Marnix Rueb aan dit genre. In het album Niet te wènag!! (deel 2 uit de ‘Haagse Harry’-reeks, uit 1997) staan enkele fraaie staaltjes, waaronder mijn favoriet: ‘Vis van Verhè / Lievâh jè as mè’. Middenstandsrijm [2]: vet van de slager J.D. Wiegman - Alphen aan den Rijn Een aanvulling op het leuke artikel van Ed Schilders over de poëzie van de middenstand - in dit geval uit Alphen aan den Rijn. Ene Cor van Leeuwen adverteerde daar langgeleden met ‘Ik zou het wel van de daken willen schreeuwen: Haal je vet bij Cor van Leeuwen!’ Die Van Leeuwen was waarschijnlijk geen slager want hij kreeg als repliek van slager Smal: ‘Van al dat schreeuwen word je mager! Haal je vet maar bij de slager!’ Middenstandsrijm [3]: bevruchten Theo Smits-Bussum Het artikel van Ed Schilders over middenstandspoëzie deed me denken aan het volgende. In Almelo was zestig jaar geleden de herenmodezaak van Jo Jansen gevestigd. Jansen verkocht in die jaren veel hoeden en voerde als slogan: ‘Heren, laat u behoeden door Jo Jansen’. Schuin tegenover deze kledingwinkel zat groenteboer Jan Trip. Geïnspireerd door Jansens slogan had hij bedacht: ‘Dames, laat u bevruchten door Jan Trip’. De besmettelijke i [1]: Apple Jan Vork - De Kwakel Erwin Wijman schrijft in het januarinummer over het gebruik van de onderkast i in merknamen als iMac en iPod (‘De besmettelijke i van iPhone en Wii’). Als grafisch ontwerper heb ik vaak logo's ontworpen voor een merk met een naam waarin een i voorkomt. Bij het experimenteren met de typografie kom je er al snel achter dat de kapitale i (de l dus) moeilijk te onderscheiden is van een onderkast L (de l dus). Wellicht heeft Apple (de fabrikant van iMac, iPod en iPhone) dat laten meewegen in de keus voor een onderkast i in de naam van hun producten. Iphone of iPhone - de keuze is makkelijk, want de eerste kan ook als ‘Lphone’ gelezen worden. Overigens staat de i in namen van Apple-producten niet alleen voor ‘internet’, zoals Wijman schrijft, maar ook voor onder meer ‘individual’. Zo geeft men aan dat het om apparaten voor persoonlijk gebruik gaat. De professionele versies voor bedrijfsgebruik worden aangeduid met Pro (iMac/Mac Pro, iBook/MacBook Pro). De besmettelijke i [2]: i-D Walter Pier - Wassenaar {== afbeelding Tijdschrift i-D: al ver voor de iMac een kleine i. ==} {>>afbeelding<<} In zijn stuk over het populaire voorvoegsel i- (Onze Taal januari) wijst Erwin Wijman de iMac, de Apple-computer uit 1998, aan als eerste drager van dit voorvoegsel. Maar die had een niet in het artikel genoemde voorloper in het gezaghebbende Britse kunst-, mode- en lifestyletijdschrift i-D, waarvan het eerste nummer in 1980 verscheen. Dit i-D staat zowel voor ‘idea’ als voor ‘intelligent design’, en bovendien is i-D, 90 graden gekanteld, een knipogende {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} smiley - misschien wel een van de allereerste typografische smileys ooit. Het is vanwege deze knipoog-smiley dat vrijwel alle covermodellen knipogend op de voorkant van het tijdschrift staan. En wat betreft de combinatie ii, die door de Wii populair is geworden: het iets minder bekende zusje van Kylie Minogue heet Dannii. Misschien heeft Nintendo bij haar inspiratie opgedaan. Demotisch Dr. Paul W.A.Th. van der Laan - Klaaswaal Taalkundige Marc van Oostendorp geeft in zijn artikel over de taal van Paaseiland (‘Een IT-specialist op Paaseiland’, Onze Taal oktober) ook uitleg over de Steen van Rosetta. Daarin stelt hij dat deze steen drie talen weergeeft, waaronder het Demotisch. Dit is echter geen taal maar een schriftvorm van het Egyptisch; de steen bevat dus twee talen (Grieks en Egyptisch) in drie schriften (één keer Grieks, twee keer Egyptisch). Pseudo-verklaringen namen [1]: Mercedes Wilfried Tersaco - Sint-Truiden, België Op het artikel van Saskia Aukema over merknamen waarvoor achteraf afkortingen worden bedacht (‘Ford Onderdelen Rammelen Dagelijks’, Onze Taal december) heb ik een aanvulling. Als ‘verklaring’ van het automerk Mercedes hoor ik vaak: ‘Met Enkele Rijlessen Controleert Een Dwaas Een Slagschip’. Zeker hier in België is dit erg toepasselijk, omdat veel Mercedeseigenaars landbouwers zijn. Ze hebben een trekhaak op hun Mercedes gemonteerd waarmee ze van alles achter hun auto aanslepen. Pseudo-verklaringen namen [2]: SNP Brigitte Duurkoop - Utrecht Saskia Aukema schreef in het decembernummer van Onze Taal over merknamen waarvan de letters van een nieuwe betekenis worden voorzien. Dat deed me denken aan wandelorganisatie SNP (oorspronkelijk: ‘Stichting Natuurstudie Projecten’). Omdat er tijdens de groepsreizen van die organisatie nogal eens romances schijnen te ontstaan tussen de alleengaande deelnemers, wordt SNP ook wel ‘Snel een Nieuwe Partner’ genoemd. In het tijdschrift van SNP, dat op gezette tijden bij mij in de bus valt, is er zelfs een rubriek die zo heet. Daarin vertelt telkens een ander stelletje hoe het ‘aan’ raakte op zo'n SNP-reis. Pseudo-verklaringen namen [3]: VNU A.B. Hobbel-Hekelingen Heel lang geleden richtten mijn collega's en ik een kantoorruimte in voor tijdschriftuitgever VNU. Een werknemer van dat bedrijf dacht dat we wel vaker voor VNU zouden werken, want, zei hij, VNU betekende ‘Verhuizen Niet Uitgesloten’. Pseudo-verklaringen namen [4]: zwemverenigingen Jos Praat - Sportmedewerker Haagsche Courant, Den Haag In het kader bij het artikel over herverklaarde merknamen komen enkele sportclubs aan bod. In Den Haag deed zich wat dat betreft in de jaren zestig het volgende voor. De animositeit tussen twee zwemverenigingen, ZIOS (eigenlijk ‘Zwemmen Is Onze Sport’) en ZIAN (‘Zwemmen Is Altijd Nuttig’), leidde bij de tegenstanders tot ‘Zakken Is Ons Streven’ en ‘Zwemmen In Andermans Nat’. ZIOS is inmiddels opgegaan in DSZ en ZIAN viert binnenkort het eeuwfeest. Pseudo-verklaringen namen [5]: VAD Kees Keizer - Nunspeet Aan de vele pseudo-verklaringen van merknamen in het artikel ‘Ford Onderdelen Rammelen Dagelijks’ kan ik er een toevoegen. Voor mijn geboortehuis in Nunspeet, op de Veluwe, stonden twee bushaltes van de VAD (‘Veluwse Auto Dienst’). De bussen die ik daar voorbij zag komen waren, zeker in de laatste jaren, niet meer in opperbeste staat. In ons dorp stond de VAD dan ook bekend als: ‘Van Achteren Duwen’ of nog veel triester: ‘Voor Aankomst Dood’. Dat eerste heb ik weleens zien gebeuren; het tweede gelukkig nooit! Pseudo-verklaringen namen [6]: meer VAD Hans Ziekenoppasser - Voorschoten In mijn militaire diensttijd, in 1969, reisde ik ieder weekend met de busmaatschappij VAD van station Arnhem naar de vliegbasis Deelen en terug. Vanwege de overvolle bussen stonden de letters VAD voor de honderden dienstplichtigen niet langer voor ‘Veluwse Auto Dienst’, maar meer voor ‘Veevervoer Arnhem - Deelen’. Naschrift redactie Op het artikel over pseudo-verklaringen in het decembernummer ontvingen we vele tientallen nieuwe inzendingen, die allemaal te vinden zijn op www.onzetaal.nl/afkorting (via die pagina blijven aanvullingen welkom). Een greep hieruit: -ABN (‘Algemene Bank Nederland’): ‘Andere Bank Nemen’ -DNB: ‘Door Nout Belazerd’ (verwijzend naar Nout Wellink, president van ‘De Nederlandsche Bank’) -ING (‘Internationale Nederlanden Groep’): ‘Ik Niet Gebruiken’ -NMB (‘Nederlandsche Middenstandsbank’): ‘Niet Mijn Bank’ -AVRO: ‘Ach VARA, Red Ons’ -VARA: ‘Verpest Alle Radio Avonden’ -Dosko (voetbalvereniging uit Bergen op Zoom; eigenlijk ‘Door Ons Samenspel Komt Overwinning’): ‘Door Onze Schoenen Komen Ongelukken’ -O.V.V.O. (inmiddels gefuseerde voetbalclub; eigenlijk: ‘Op Volharding Volgt Overwinning’): ‘Oude Vrouwen Voetballen Ook’ -Citroën: ‘Carrosserie Is Treurig, Roest Op Elke Naad’ -DAF: ‘Dagelijks Andere Fouten’ -Kreidler: ‘Kan Rotten En Instorten Door Lekkage En Roest’ -Lada: ‘Lelijkste Afval Der Auto-industrie’ -Mazda: ‘Miserabele Auto Zonder Degelijke Afwerking’ -ALM (eigenlijk ‘Antilliaanse Luchtvaart Maatschappij’): ‘Altijd Laat Maatschappij’ -KLM (‘Koninklijke Luchtvaart Maatschappij’): ‘Kom Later Maar’ -Akzo: ‘Alles Kan Zo Ontploffen’ -FEBO (snackbarketen): ‘Frikandellen En Bamiballen Onverteerbaar’ -JSB (vroegere spijkerbroek): ‘Je Stinkt Behoorlijk’ -KNZHRM (eigenlijk: ‘Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij’; inmiddels opgegaan in andere organisatie): ‘Kan Niet Zwemmen, Help Red Me’ -Kluwer (uitgeverij): ‘Kom, Laat Uw Werk Even Rusten’ -Sopla (vooroorlogs sigarenmerk): ‘Stinkt Ontzettend, Probeer Liever Andere’ Met dank aan Marco van Burgsteden, Einte Elzinga, Maurits Eykman, Rob Fabrie, ir. H. Hahn, Gerard Hubers, Herman Huipen, Geert Jan Kruizinga, Corrie Leefkens, Tom Louwman, Jan Willem Lubberhuizen, Paul Martens, Babette Meulenbelt, Marcel Rijpstra, Rein van der Schaaf en ‘Vasco’. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Wijd()open()staan ? Is het ‘Ze zag het raam wijdopen staan’, ‘wijd open staan’ of ‘wijd openstaan’? ! Dat is op grond van de spellingboeken niet zomaar te zeggen. Daarin wordt namelijk zowel wijdopen als openstaan als één woord geschreven, en het is niet direct duidelijk welke woorddelen het sterkst bij elkaar horen (en dat is een belangrijk criterium bij aaneenschrijfkwesties). Onze voorkeur gaat uit naar ‘Ze zag het raam wijd openstaan.’ Het ligt het meest voor de hand om aan te nemen dat het in deze zin gebruikte werkwoord openstaan is en niet staan; het raam stáát niet op een bepaalde manier (namelijk ‘wijdopen’), maar het staat op een bepaalde manier ópen (namelijk ‘wijd’). Wijd is dus een bijwoordelijke bepaling bij het werkwoord, die weggelaten kan worden zonder dat de zin ongrammaticaal wordt. Vooral in bijvoeglijk gebruik wordt wijdopen aan elkaar geschreven: ‘Met wijdopen ogen staarde hij uit het raam.’ Moge(n) zij rusten in vrede ? Op een gedenksteen voor oorlogsslachtoffers las ik: ‘Moge zij rusten in vrede.’ Moet dat niet mogen zijn? ! Ja, mogen is hier de juiste vorm. Het gaat hier om de meervoudsvorm van de aanvoegende wijs, en die heeft dezelfde vorm als het hele werkwoord. Als met zij op één persoon zou worden gedoeld, zou moge wél juist zijn. De aanvoegende wijs, die vaak een wens, aansporing of juist berusting uitdrukt, is vooral bekend in de enkelvoudige vorm; die is gelijk aan het hele werkwoord min de slot-n: ‘Hij leve hoog’, ‘Gebeure wat gebeurt’, ‘Het ga je goed’, ‘Dat moge zo zijn.’ Dat er ook een meervoudsvorm van bestaat, is minder bekend. Voor sommige mensen ziet die vorm er ook ronduit vreemd uit: ‘Leven de geallieerden’ is weliswaar correct, maar ‘Leve de geallieerden’ komt vaker voor; leve lijkt voor veel mensen een soort onveranderlijke uitroep te zijn geworden. Bij mogen is het nog niet zover. {== afbeelding ‘Moge’ zij rusten in vrede? Fragment van een gedenksteen voor slachtoffers die zijn gevallen bij de aanleg van de Birmaspoorweg, 1942-1945. Foto: Bram Jaquet ==} {>>afbeelding<<} Financier/financierder ? Ik kom regelmatig het woord financierder tegen. Moet dat niet financier zijn? ! De woordenboeken vermelden alleen de vorm financier, die ook in de praktijk het meest voorkomt; daar gaat de voorkeur dus naar uit. Toch is financierder zeker niet zo gek: dit is een afleiding van het werkwoord financieren, net zoals je versierder kunt afleiden van versieren. Maar erg logisch is het niet om deze afleiding te maken, want financieren is zelf al afgeleid van financier, financierder is dus in zekere zin dubbelop. De vorm komt in de praktijk al wel betrekkelijk vaak voor; mogelijk zal hij ooit in de woordenboeken vermeld worden. Overigens zijn er wel meer van dit soort ‘dubbelvormen’. Van Dale vermeldt bijvoorbeeld graveur en graveerder, observator en observeerder, en kabinetsformateur en kabinetsformeerder. De vorm op -eerder is in alle gevallen jongeren ‘Nederlandser’ dan de Franse of Latijnse tegenhanger. Internetgebankierd/geïnternetbankierd ? Wat is juist: ‘Heb je weleens geïnternetbankierd’ of ‘Heb je weleens internetgebankierd’? ! Juist is geïnternetbankierd. Het werkwoord internetbankieren is niet scheidbaar: ik internetbankier - ik internetbankierde - ik heb geïnternetbankierd. Dat heeft te maken met de manier waarop het werkwoord is opgebouwd. Internetbankieren bestaat uit een zelfstandig naamwoord en een werkwoord. Zulke samengestelde werkwoorden zijn soms scheidbaar, zoals ademhalen - ademgehaald, lesgeven - lesgegeven en plaatsvinden-plaatsgevonden, en soms onscheidbaar, zoals ijszeilen - geijszeild, koorddansen - gekoorddanst en slaapwandelen - geslaapwandeld. De scheidbare bevatten vrijwel zonder uitzondering een werkwoord dat normaal gesproken met een lijdend voorwerp wordt gecombineerd (een overgankelijk werkwoord dus: halen, geven, vinden) en een zelfstandig naamwoord (adem, les, plaats) dat als lijdend voorwerp fungeert. Bij de onscheidbare samenstellingen is het werkwoord meestal ónovergankelijk (zeilen, dansen, wandelen) en is er geen sprake van een lijdend voorwerp. De relatie tussen het naamwoord en het werkwoord kan daarbij het best worden uitgedrukt met een voorzetsel: ‘zeilen over/op het ijs’, ‘dansen op een koord’, ‘wandelen in je slaap’. Hier sluit internetbankieren - ‘bankieren via internet’ - bij aan. Overigens zijn er uitzonderingen op dit patroon: sommige werkwoorden bevatten wél een overgankelijk werkwoord en zijn toch niet scheidbaar, zoals stofzuigen - gestofzuigd, beeldhouwen - gebeeldhouwd en raadplegen - geraadpleegd. Maar die zijn in de minderheid. Door de bank/band genomen ? Laatst hoorde ik iemand zeggen: ‘Webwinkels zijn door de band genomen goedkoper dan traditionele winkels.’ Ik zou zelf ‘door de bánk genomen’ zeggen. Wat is het nu? ! Door de bank (genomen) en door de band (genomen) bestaan allebei, en ze hebben dezelfde betekenis: ‘gemiddeld’, soms ook ‘doorgaans’. De herkomst van de twee varianten is wél verschillend. In Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen (1956) schrijft K. ter Laan: ‘Door de band = gemiddeld, door elkaar gerekend. De uitdrukking zal gekomen zijn van de gebonden schoven koren, die ook gemiddeld dezelfde dikte hebben.’ De versie met bank wordt toegelicht in Waarom is een blauwe maandag blauw? (2009) van Heidi Aalbrecht: ‘De bank was vroeger een tafel in een markthal waarop producten uitgestald lagen. Het woord toonbank herinnert daar nog aan. Verkocht een handelaar dure of goedkope waar? De prijzen per exemplaar waren natuurlijk verschillend, maar berekende je het gemiddelde van wat er op zijn bank lag, dan kon je zeggen dat hij door de bank genomen duur of goedkoop was.’ De variant met band komt wat vaker in België voor, die met bank vaker in Nederland. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1400 taaladviezen: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ho, ik zie je vaag, Ina’ Net-niet-schunnige liederen Saskia Aukema Redactie Onze Taal ‘Kom uit de keuken, want ik wil gezellig samen met je neu...tronenbommenstickers op m'n nieuwe tas gaan plakken.’ Vooral dankzij die legendarische regels scoorden De Leidse Sleutelgaten in de jaren tachtig een grote hit. Het is een van de bekendste voorbeelden van liedjes die net niet het schuine pad op gaan. Maar er zijn er meer. {== afbeelding Arie Ribbens, ‘Polonaise Hollandaise’ (1982): klassieker in het genre ‘net-niet-schunnige-liederen’. ==} {>>afbeelding<<} Het cabaretduo Mike Boddé en Thomas van Luyn introduceerde de afgelopen jaren in hun wekelijkse Mike & Thomas Show elk van hun zes gasten met een persoonlijk lied. Ook tv-presentatrice Irene Moors stelden ze op deze muzikale manier voor. Met gevouwen handen lieten Mike & Thomas de woorden galmen als in een gregoriaans lied: ‘Irene Moors, jij hebt van die stevige ronde boh-oh-oh-oh-oh...’ De cabaretiers voerden de spanning op door de o eindeloos in toonhoogte te laten variëren, maar uiteindelijk bleef het - net als bij een echt kerklied - allemaal in het betamelijke: ...ndige formuleringen, en twee prachtige grote tie-ie-ie-ie-ie... ...pisch Alkmaarse ogen, Wij willen diep in jouw va-ha-ha-ha-ha... ...ders kant van de familie doordringen, om je daarna keihard in je koh-oh-oh-oh-oh... ...ntinue hang naar roem te begeleiden. De mimiek van Irene Moors weerspiegelde fraai wat er zich zo ongeveer in ieders hoofd moet hebben afgespeeld: eerst zijn er de grote ogen en de gespannen blik die uitdrukt ‘zouden ze het echt gaan zingen?’ En dan is er de lach: deels uit opluchting, deels uit verbazing over de onverwachte wending die het lied steeds neemt. Het filmpje ervan op YouTube is populair; al zo'n 60.000 maal is het bekeken. En dat allemaal dankzij een relatief eenvoudig recept: neem steeds een medeklinker en een klinker (bo, tie, va en ko) van het woord dat je wilt oproepen, en zorg ervoor dat de andere woorden in die zin ook een beetje die kant uit wijzen. Op die manier wordt het een soort taalraadseltje: welk woord begint er met tie, en staat voor iets wat prachtig kan zijn én groot én iets waarvan iemand (in ieder geval een vrouw) er twee kan hebben? Om het raadseltje op te lossen op de manier waarop de bedenkers ervan het wilden, is een verdorven geest zeker geen vereiste. Integendeel: wie daar uit zichzelf typisch van maakt, zoals Mike & Thomas uiteindelijk deden, zou pas echt een wereldvreemde indruk maken. ■ Ork ork ork Goed gekozen woordbeginnetjes als bo en va dirigeren de luisteraar dus makkelijk een bepaalde richting op. Maar soms lukt het ook zonder zelfs maar een letter van het woord te zingen, en dat komt door rijm. Iedereen die als kind weleens in raadseltjes is gestonken als ‘Ork ork ork, soep eet je met een...’ weet hoe dwingend rijm kan zijn. Maar ook volwassenen laten zich op deze manier nog altijd makkelijk om de tuin leiden. Wat bijvoorbeeld in te vullen op de stippeltjes: Zij was er een deerne van tweehonderd pond Het beste beviel hem haar lekkere... Kleine kans dat u voor eetlust koos, maar dat was wél hoe Jan Boezeroen de regel ooit eindigde in zijn ‘Vondel was goed’ - een lied waarin hij deze grote dichter zegt te benijden omdat die tenminste wél kan rijmen. Enkele andere voorbeelden: -Nu mag je kiezen, Tierlantijn, wie wil je? Diederik? Hij is een goede prins, al is hij ook een beetje dik. Of wil je liever Roderik, hij heeft een lange... neus. (‘Prinsesje Tierlantijn’ van Annie M.G. Schmidt, 1950) -ABC, ik zat in een coupé DEF, met de dochter van de chef GHI, toen zat ze op mijn knie (...) XYZ, toen gingen we naar... huis! (studentenliedje, gezongen in de jaren negentig) {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} En als je na het eerste rijmwoord even geen inspiratie hebt, dan kun je altijd nog wat lallen: Er was eens een dame in Gieten La-la-la-la-la-la, la-la-la-la-la-la En mijn zuster die stond in de keuken La-la-la-la-la-la Zo deed André van Duin het in zijn ‘Limericks’ uit 1987. Dat er geen gevat regeltje volgt na het eerste rijmwoord, maakt eigenlijk niet uit, want ook op deze manier klinkt het komisch. Het rijm doet zijn werk kennelijk evengoed wel. ■ Versurinaamst Een echte klassieker in het genre is ook de ‘Polonaise Hollandaise’ (1982) van Arie Ribbens met de beroemde regels: Wij zakken door, we zullen niet verdorsten, En Willem grijpt Marietje van achter bij de... schouders. Met dat lied gebeurde iets bijzonders: wijlen Veronica-dj Alfred Lagarde maakte er in 1989 als Johnny Camaro een versurinaamste versie van. Géén Willems en Marietjes in deze ‘polonaise Surinaise’, maar de knipoog bleef behouden: Wij zakken door, we gaan ervan genieten, En Stanley grijpt Denise van achter in haar tie...shirt. Naast de inhoud is ook de vorm iets veranderd: de luisteraar wordt nu niet alleen met rijm (‘genieten’) een bepaalde richting op gedreven, maar eveneens met het woordaanzetje ‘tie...’ Twee hints dus. Het is vast niet voor niets dat een van de grootste hits in het genre eveneens gebruikmaakt van beide trucjes tegelijkertijd: Kom uit de keuken, want ik wil gezellig samen met je neu... ...tronenbommenstickers op m'n nieuwe tas gaan plakken. Zo zongen De Leidse Sleutelgaten zich in 1983 de top-tien in. ■ Mag ik je strippen? Naast het niet of half zingen van vieze woorden is er nog een trucje: zing die suggestieve woorden wel gewoon helemaal, maar plak er razendsnel iets aan vast waardoor er een ander, onschuldig woord ontstaat. De koningin van dit subgenre is Ria Valk, die in 1969 een hitje had met het lied ‘Vrijgezellenflat’: In mijn kleine vrijgezellenflat ben ik wat van plan Elke avond fijn een lekkere man... ...darijn of sinaasappel (...) Maar je kunt je met zo'n jongen toch elke dag niet amuseren Daarom ga ik binnenkort maar 'ns vreemd... ...e talen leren In m'n kleine vrijgezellenflat, 't is een dolle boel Als u komt ontvang ik u wel in bed... ...overgrootmoeders stoel. Door de woorden in kwestie een keer of wat te herhalen, kunnen die nauwelijks aan de aandacht van de luisteraar ontsnappen: -Dol op een man, dol op een man... We zijn zo dol op een mandoline (‘De wandelclub’ - ook bekend als ‘Jo met de banjo’ - van Jasperina de Jong, 1967) -Mag ik je strippen mag ik je strippen Mag ik je strippen strippen strippen... ...kaartje zien? (‘Strippen, strippen, strippenkaart’ van de Feestpolitie, 2006) ■ Subtiel spel En dan is er nog een laatste manier waarop een artiest kan doen of zijn neus bloedt, en dat is door in het tekstboekje bij de plaat onschuldig ogende teksten op te nemen als: -Moeder mag ik in de Kaspische, Kaspische Moeder mag ik in de Kaspische Zee gaan zwemmen? (‘De Kaspische Zee’ van Jaak De Voght, 1956) -Overal cactussen, overal cactussen In de kamer, in de keuken, in de hal. (‘Overal cactussen’ van Manke Nelis, 1989) -Ik geef een stekkie (...) van de fuch, fuch, fuchsia. (‘Wil u een stekkie’ uit Ja zuster, nee zuster van Annie M.G. Schmidt, 1966-1968) -Varkens, geiten, boerenkool leerden we op de boerenschool. (‘Varkens, geiten, boerenkool’ van Riny van der Lee, 1982) Maar daarin wordt de luisteraar bijna uitgenodigd te verstaan: -Moeder mag ik in de kast piesen, kast piesen? -Overal kakte ze, overal kakte ze -fuck, fuck, fuck -Varkens schijten boerenkool. Er zullen ongetwijfeld luisteraars zijn die denken dat die schuine interpretatie aan hun eigen ‘dirty mind’ te wijten is. Maar in werkelijkheid kan het niet anders dan dat ze bewust op het verkeerde been gezet zijn door de artiesten in kwestie, die een subtiel spel spelen met de klanken van woorden, en de manier waarop mensen die in het algemeen (verkeerd) verstaan. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Billen schudden Net-niet-schunnige liedjes komen dus in vele vormen voor, maar het lijkt ook iets van alle tijden. Twee klassiekers zijn: -Constant heeft een hobbelpaard zonder kop en zonder staart; zo rijdt hij de kamer rond, zo maar in zijn blote kon... stant heeft... (en dan begint het van voor af aan) -Ik kom klaar, ik kom klaar, ik kom klaar... ...tje halen. Met mijn pik, met mijn pik, met mijn pik... ...nickmandje. Wat je je tot slot kunt afvragen is of dit soort liederen toekomst heeft. Zijn luisteraars nog te charmeren met de suggestie van seks terwijl tegelijkertijd op MTV onomwonden en zonder geintjes het echte werk te zien en te beluisteren is? Het relatief recente lied ‘Schudden’ zit een beetje tussen die twee uitersten in. In de rap, waarmee Def Rhymz in 2001 een nummer-één-hit scoorde, zit het soort knipoog dat we inmiddels zo goed kennen: Hey schattebout, kippebout, moerbout, Ik wil je naaje, naaje, naaje, naaje huis toe brengen En ook verder maakt Def Rhymz allerlei grapjes. Maar of het daarmee ook gelijk een net-niet-schunnig lied is? Niet echt. Zijn vele verzoeken aan zijn schatteboutje om haar billen te schudden ‘tot op de grond’ en van ‘links naar rechts’ laten niets te raden over. Toch lijkt het voortbestaan van het genre voorlopig gewaarborgd, mede dankzij de Après Skihut, de discotheek in Rotterdam die geregeld feest-cd's uitbrengt over de gezellige dingen in het leven. Zo staat het eerdergenoemde ‘Strippen, strippen, strippenkaart’ van de Feestpolitie op deel achttien uit de reeks. En dan is er nog Dick Treesie, die vorig jaar met carnaval een hitje had met een lied over zijn webcamvriendin Ina (in bezit van zwarte doos, en kale poes): Ho, ik zie je vaag, Ina Er is storing op je pagina Zo breit ook deze Dick Treesie een beschaafd eind aan dit hedendaags refrein. Dit artikel kwam tot stand dankzij de vele reacties op een column die we in 2009 over dit onderwerp schreven voor Nu.nl. Alle inzenders: hartelijk dank! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Communicatie Jansen, kom binnen. Voor mijn bureau staat een stoel, maar die bied ik je niet aan, zodat je er zometeen zelf om moet vragen. - Ja, eh, ik wou het even hebben over dat memo. - Welk memo, Jansen? Ik weet precies over welk memo hij het heeft. Ik wist ook dat hij mij vanochtend te spreken zou vragen om het erover te hebben. - Eh, dat van gisteren. Over de afdeling Communicatie. - Juist. Was er iets niet duidelijk? Ik zou gewoon kunnen zeggen: ‘vertel het eens’, maar dat zou de indruk kunnen wekken dat ik een normaal gesprek met hem wil voeren. - Ja nee, de ínhoud was wel begrijpelijk, maar waaróm u zoiets doet, dat begrijp ik niet. - En waar staat dat mijn dienstopdrachten gepaard dienen te gaan van een persoonlijke motivatie? Let op hoe ik Jansen nu op het verkeerde been zet door te spreken van een ‘persoonlijke’ motivatie, terwijl hij natuurlijk een zakelijke motivatie bedoelt. - Eh... - Kijk, het werkt. - Ik bedoel, wat heeft het voor zín? - Ik zeg nu gewoon een tijdje niks en kijk even naar de stoel, om duidelijk te maken dat ik begrijp dat hij graag wil gaan zitten, maar zonder hem uit te nodigen. - Kan ik gaan zitten? - O, sure, ga je gang. Op mijn niveau vergeet je dat soort triviale conventies. - Dank u. Maar meneer Van Dijk, dit kan toch niet? - Jij hebt het recht om dat te vinden. Vind ik ook altijd wel een leuke. Alsof het om de vrijheid van meningsuiting gaat. - Ja, maar ik bedoel: welke arguménten hebt u dan? - Ik heb dat besloten. Nooit een inhoudelijke discussie beginnen. Dat willen ze, maar daar moet je niet in tuinen. - Dus wij moeten, als enige afdeling van dit bedrijf, voortaan om half drie 's nachts beginnen!? - Hm. Het is misschien nuttig voor je om te weten dat de mensen die in dit kantoor hun stem verhieven, hier nu niet meer werken. Ik vind dit zelf een erg geestige manier om iemand met ontslag te bedreigen. - Met alle respect, meneer Van Dijk, maar dit is ridicuul. - Het is jouw recht om dat te vinden. En mijn recht om daar mijn conclusies aan te verbinden. Je hebt management by speech, management by contract, management by walking around, maar ik ben meer van het management by threat. - Alle diensten en bedrijven waar wij mee werken beginnen pas om negen uur 's ochtends! - En? Dat heb ik natuurlijk ook allemaal al bedacht. Sterker: daarom doe ik het. Om hem het werken onmogelijk te maken. - Zo kan ik toch niet wérken? - Juist. Dus jij hebt problemen om in dit bedrijf te functioneren? Kijk, zo doe je dat. Arme, arme Jansen. - Weet u, meneer Van Dijk? - Zeg het eens, Jansen. Nu weer even de good cop. - U... ik... ik heb moeite met uw manier van praten. - Tja. Misschien moet je een werkkring zoeken die beter aansluit bij je voorkeuren. Ook dit vind ik zelf bijzonder geestig. Ja, dit gesprek gaat de goede kant op. Ik voel warempel een erectie opkomen! - Ja maar... ik wil er alleen maar even over práten! - Nou, dat hebben we dan nu gedaan. Ik richt mijn blik nu op het computerbeeldscherm naast me en doe alsof meneer Jansen er niet meer is. - Meneer Van Dijk, zal ik u eens wat zeggen? - O, ben je er nog, Jansen? Koel blijven nu. - U bent de allergrootste éíkel die ik ooit ontmoet heb! - Ha! Ik heb hem! En jij, Jansen, beste man, jij bent... Hèhèhè... - ... en ik neem nú mijn ontslag! - ... K*t! Hij is me voor! - Ha! Da's lullig hè, meneer Van Dijk. Ik was u nét te snel af! En aangezien ik hier nu niet meer werk, neem ik nog graag even de gelegenheid te baat om... - Ho! Shit! Die man is sterk! Nee, niet het raam! Och j*z*s! - Rustig maar, meneer Van Dijk. Het is maar zes hoog. Jan Kuitenbrouwer {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wij wensen jou veel plezeer’ De taal van carnavalsverenigingen op internet Riemer Reinsma Noorderlingen die carnaval willen gaan vieren in het zuiden van het land hebben vaak een hindernis te overwinnen: het moeilijk te begrijpen dialect van de carnavalsverenigingen. Ook op hun websites presenteren die zich vaak in de streektaal. Maar er lijkt iets te veranderen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Waem verdeent de titel “Uuleschlager 2010”? Dit is de vraog die op zaoterdaag 24 oktober sentraal sjteit in Salle de Fête van de Oranjerie op de jaorlikse leedjesaovend van D'n Uul.’ Dat stond oktober vorig jaar op de site van de Roermondse carnavalsvereniging D'n Uul Remunj. Ook voor niet-Roermonders is nog wel een beetje op te maken waar het om gaat (het winnen van de titel ‘Uuleschlager 2010’ op de jaarlijkse liedjesavond van de vereniging), maar toch is het even puzzelen voor iedereen die het dialect niet machtig is - en dit is bepaald niet de moeilijkste tekst van de site. Het lijkt te bevestigen wat sommige deskundigen beweren: dat carnaval vooral een plaatselijk karakter heeft en dat pottenkijkers niet gewenst zijn. Zo stelt Carla Wijers in haar boek Achter het Limburgse carnavalsmasker uit 1996 dat het gebruik van het dialect zorgt voor een ‘incrowdsfeer tegenover “buitenstaanders”, die het dialect niet spreken’. ■ Uulewapper Voor D'n Uul Remunj is het gebruik van dialect op de website een bewuste keus, zo meldt Maarten Bonnemaijers, de pr-man van de carnavalsvereniging: ‘Het staat in ons huishoudelijk reglement dat wij het gebruik van de streektaal bevorderen en in al onze uitingen gebruiken. Niet alleen op de site doen wij dat. Ook onze bladen Uulewapper (jaarlijkse kinderglossy) en het Zjwetskammezaol (jaarlijkse lijfblad) komen uit in het Roermonds dialect. Daarnaast wordt de interne communicatie in het dialect gevoerd, maar ook brieven en uitnodigingen gaan in de streektaal de deur uit.’ Ook buiten Roermond zijn er veel carnavalsverenigingen die zich nagenoeg volledig in de streektaal presenteren. Vooral in (Nederlands) Limburg zijn er heel wat websites in dialect. Hoe verder van Limburg, hoe kleiner de rol van dialect op de carnavalswebsites lijkt te zijn. Geen enkele site buiten Limburg heeft, voorzover ik kon nagaan, álle sitepagina's in het dialect. Neem nu de website van de Haagse carnavalsvereniging De Ooie Pieren; die is volledig in het Standaardnederlands: Ik ben Prins Hans, Prins der Ooie Pieren voor het seizoen 2009-2010 en samen met mijn adjudant, Raad van Elf en de DOP-Lady's gaan wij er een geweldig carnavalsseizoen van maken. Maar de meeste verenigingen hebben een mengvorm gevonden: veel dialect, maar ook Nederlandse teksten. Uit een steekproef in gebieden waar dialect wordt gesproken bleek dat er vijf sites zijn die zich uitsluitend bedienen van dialect, 26 gebruiken uitsluitend ABN, negen bevatten beide, en op één site kun je op de homepage een keus maken: dialect of Nederlands. ■ Gekheid Het gebruik van dialect en standaardtaal is niet op alle pagina's even consequent. Dan is bijvoorbeeld de geschiedenis alleen in dialect geschreven, maar de agenda juist alleen in de standaardtaal. Soms loopt het allemaal nog wat meer door elkaar. Dan staat er op een pagina vol dialect opeens een huishoudelijke mededeling als ‘Hallo mensen van Venlo-Zuid, aanstaande zaterdag, 5 december halen wij weer oud papier op.’ Of Nederlandstalige zinnen worden plots doorspekt met carnavalstermen uit de streektaal: ‘Wij wensen jou Prins Sjirk veel spass en plezeer’ (forum carnavalsvereniging de Bistrojanen '77 te Hoensbroek, Zuid-Limburg; Sjirk is de naam van de prins). De boodschap lijkt steeds te zijn: dialect is er vooral voor de leut, het ABN dient voor de nuchtere werkelijkheid; het gebruik ervan is een signaal: ‘even alle gekheid op een stokje’. ■ Verjongen Wat kunnen verder redenen zijn om Nederlands te gebruiken op de eigen site? Misschien valt het bij nader inzien toch wel mee met dat naar binnen {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} gekeerd zijn van de carnavalsvierders, en wil het festijn wel degelijk aantrekkelijk zijn voor buitenstaanders. De verklaring van de Limburgse vereniging De Beerbök op haar tweetalige site wijst ook in deze richting. De Nederlandse versie van het welkomstwoord eindigt zó: De rest van de site doen wij niet in het dialect. Door het kiezen voor de Nederlandse taal, wordt het lezen ook voor de niet-Limburgers vergemakkelijkt! Niet alleen mensen buiten de streek worden met het Nederlands naar de site gelokt. Dat effect moet het vast ook hebben op plaats- en streekgenoten die het dialect niet beheersen, iets wat in toenemende mate het geval is. Uit onderzoek blijkt keer op keer dat jongeren het dialect minder goed machtig zijn dan hun ouders. Kortom: carnavalsvierders lijken echt niet altijd alleen maar op het eigen kringetje gericht. Ook zij hebben niet zelden de behoefte om in contact te treden met de buitenwereld. In dat opzicht zijn het net gewone mensen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Dot wos ot Ik zal een kleine beschouwing wijden aan het accent en de persoonlijkheid van Sacha de Boer. Geen kwaad woord verder over de nieuwslezeres, die ik ken van het oude Veronica, waar ze Nieuwslijn presenteerde. Als ik het me goed herinner was het Joop Daalmeijer, nu directeur van de meest politiek correcte omroep, de NPS, toen directeur van de meest commerciële publieke omroep Veronica, die haar weghaalde bij AT5. ‘Tits and brains’, placht Joop, de ex-seminarist, over haar te zeggen, iets waarvoor hij nu ontslagen zou worden, zo hij al geen proces aan zijn broek kreeg wegens verregaande vrijpostigheid. Tijden veranderen. ‘Dot wos ot’, zegt Sacha de Boer na elk door haar voorgelezen Journaal. ‘Dat was het’ wordt in haar mond: ‘Dot wos ot.’ Het geeft niet, ik erger me er nauwelijks aan. Het probleem is dat ik de hele dag ‘Dot wos ot’ tegen mijn vrouw zeg, waar zij wel degelijk de smoor over in krijgt. Temeer omdat ik stelselmatig vraag, nadat ze mij iets heeft verteld: ‘Wos dot ot?’ Waar het accent precies vandaan komt, zullen de lezers van Onze Taal wel weten. Ik weet dat de formulering me te populair is. ‘Terrorist blaast zichzelf en 238 medepassagiers op boven Atlantische Oceaan. Dot wos ot. Fijne avond nog.’ Waarom niet: ‘Tot zover het nieuws van vijf uur. Goedenamiddag’? Het klinkt beter dan: ‘Twaalfhonderd pinguïns zitten nog steeds vast in de olie op de Zuidpool. Dot wos ot.’ Niets ten nadele van Sacha de Boer. Ik vind haar een prima anchorwoman, aan wie ik mijn laatste nieuws met plezier zou toevertrouwen. Onderduikers liepen bij haar geen enkel gevaar. Veilig verborgen in de ruimte boven de schuifdeuren tussen de hoekkasten, hoorde je haar na de huiszoeking door de Duitsers, reeds staande in de deuropening, vragen: ‘Wos dot ot?’ En de kust was veilig. Alleen: iets meer persoonlijkheid, iets geks, een beetje meer tekening, zou ik haar toewensen. Het klinkt misschien raar, maar een paar flinke wallen onder de ogen af en toe zouden haar niet misstaan. Ze is gewoon te volmaakt. Rimpelloos mooi is ze, door geen pukkel of bultje ontsierd. Dat moet ik Philip Freriks nageven, met al zijn haperen en gestotter: er zat wel iemand. Weliswaar vermoedde je een flinke dosis arrogantie achter die toegeknepen ogen, maar eendimensionaal was hij niet. Sacha de Boer fotografeert. Oké, het is genoteerd. De vrouw van Ruud van Nistelrooy fotografeert ook. Die andere nieuwslezeres toont graag haar borsten onder het motto: laat zien wat je hebt. Eva Jinek heet ze, niet? Op haar accent let ik ook. Zij is zo'n moderne vrouw die van de uitgang -en een -ah maakt. Geen ‘borsten’, maar ‘borstah’. En elke zin loopt naar omlaag. Dan veel liever Sacha met haar Gooise r. Wil ze doorgroeien, dan zal ze toch iets moeten losgooien. Geen knoopjes, alsjeblieft niet, maar een te ver doorgevoerde controle. Ze zal meer moeten prijsgeven van het beest in Sacha de Boer. Het zal haar het patina verschaffen dat ze nu nog ontbeert. Henk Spaan {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Puzzelen op het hoogste niveau Leidse Taalkunde Olympiade viert tweede lustrum Peter-Arno Coppen Op zaterdag 13 februari vindt aan de Universiteit Leiden voor de tiende keer de Taalkunde Olympiade plaats. Ter gelegenheid van dit lustrum verschijnt een bundel met opgaven uit de vorige jaren. {== afbeelding De Leidse Taalkunde Olympiade, 2007. Foto: Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden ==} {>>afbeelding<<} Voor de olympische winterspelen van 2010 moest je op 13 februari helemaal naar Vancouver afreizen, maar de taalkundige talenten onder de Nederlandse scholieren konden op dezelfde tijd gewoon in Leiden terecht. Daar werd namelijk de Taalkunde Olympiade gehouden, met weliswaar maar één onderdeel, maar toch ook - zoals bij een olympiade hoort - met een internationaal tintje. Het idee is afgekeken van de Russen, die zoiets al doen sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, in Moskou en Sint-Petersburg. Dat evenement is inmiddels uitgegroeid tot de International Linguistics Olympiad, die dit jaar wordt gehouden in Uppsala, Zweden. Werkwoorden met ver- Hieronder een tweeledige opgave uit de Taalkunde Olympiade van 2004, ontworpen door prof. Arie Verhagen. Zowel de opgave als de uitwerking is enigszins verkort. Opgave Vraag 1 Het Nederlands kent veel werkwoorden die met ver- beginnen. Hieronder tref je een klein aantal daarvan aan: verafgoden, verbouwen (bijvoorbeeld een huis), verbuigen, verdobbelen, verdoen, vergokken, verkalken, verkleden, verkletsen, verkolen, verleggen, verlummelen, vernaaien, verplanten, verslaven, verslepen, versnoepen, verspelen, verstenen, vertimmeren en verwoorden. Deze werkwoorden zitten niet allemaal op dezelfde manier in elkaar. Deel ze in een aantal groepen in, en beredeneer je indeling. Vraag 2 De volgende vijf werkwoorden lijken op de bovenstaande, ze beginnen ook allemaal met ver-: verbasteren, verkwisten, verkwanselen, verminken en verspillen. Waarin verschillen deze werkwoorden van die in de eerste opgave? Bij welke van de groepen die je bij vraag 1 onderscheiden hebt, kun je de verschillende woorden toch indelen, en waarom? Antwoord Vraag 1 Je kunt twee aanknopingspunten gebruiken bij de indeling: wat is de woordsoort van het gedeelte achter ver- (werkwoord of zelfstandig naamwoord), en hoe is de betekenis van het resultaat daaraan gerelateerd? Op die manier kun je drie groepen maken (binnen sommige groepen zijn fijnere indelingen mogelijk). 1.Het woord is afgeleid van ver- en een zelfstandig naamwoord ×, met als betekenis ‘tot × worden of maken’: a.‘tot × worden’: verkalken, verkolen en verstenen; b.‘tot × maken’: verwoorden, verslaven en verafgoden. 2.Het woord is afgeleid van ver- en een werkwoord ×, met als betekenis: ‘in een of ander opzicht veranderen door te ×'en’: verbouwen, verbuigen, verkleden, verleggen, vernaaien, verplanten, verslepen en vertimmeren. 3.Het woord is afgeleid van ver- en een werkwoord ×, met als betekenis ‘iets waardevols (tijd of geld) nutteloos besteden door te ×'en’: verdobbelen, verdoen, vergokken, verkletsen, verlummelen, versnoepen en verspelen. Vraag 2 De meest opvallende eigenschap bij verbasteren, verkwisten, verkwanselen, verminken, verspillen is dat er geen woorden baster(en), kwist(en), kwansel(en), mink(en) of spil(len) bestaan. Het zijn dus eigenlijk ‘ongelede’ (niet op te splitsen) woorden. Toch sluit de betekenis van verkwisten, verkwanselen en verspillen aan bij groep 3 (‘iets waardevols nutteloos besteden’), en verminken hoort bij groep 2 (‘veranderen’). Verbasteren zou je ook tot groep 2 kunnen rekenen, maar het hoort historisch bij groep 1 (van het zelfstandig naamwoord bastaard). Beide oplossingen werden op de Olympiade goed gerekend. ■ Breinbrekers De Leidse Taalkunde Olympiade is bedoeld voor de Nederlandse scholier, en fungeert als voorronde voor de internationale versie: de beste vier mogen door naar de Engelstalige Linguistics Olympiad. Die vindt jaarlijks plaats in exotische landen als Rusland, Bulgarije, Polen of Estland. Eenmaal, in 2005, was {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} de internationale olympiade in Leiden. De Nederlandse deelnemers deden het door de jaren heen niet slecht: een keer brons, een keer zilver en twee keer goud. En in de teamwedstrijd won Nederland een keer goud en twee keer zilver. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Leidse Taalkunde Olympiade verschijnt deze maand het boekje Van Sanskriet tot spijkerschrift. Breinbrekers uit alle talen, waarin opgaven staan uit voorgaande jaren. De opgaven, die door de verschillende talenopleidingen van de Universiteit Leiden zijn bedacht, bestrijken meerdere talen. Zo zijn er opgaven over het Arabisch, het Japans en het Frans, maar ook over het Oud-Iers. Voor het oplossen van de opgaven is het niet nodig dat je al die talen spreekt: in veel gevallen worden enkele woorden of zinnen met hun vertaling gegeven, waarna je zelf op zoek moet naar de systematiek. Zo bevat de opgave over het Japans onder andere de samengestelde woorden kamikaze (‘goddelijke wind’), kawakaze (‘rivierwind’), kamigami (‘goden’) en mamorigami (‘beschermingsgod’). Op grond van zo'n lijstje kun je met enig denkwerk de betekenis van de samenstellende delen vaststellen, ook al spreek je geen woord Japans. ■ Slechte vrouw In de opgave over het Gotisch (een uitgestorven, aan het Nederlands verwante taal) lijk je wel iets van je Nederlandse kennis te kunnen gebruiken. Waarschijnlijk kun je snel uit de twee zinnetjes wairþiþ liuba quens (‘ze wordt een lieve vrouw’) en sa ubila kaisar qiþiþ (‘de slechte keizer zegt’) de Gotische vertaling van een slechte vrouw reconstrueren, omdat je in de Gotische zinnetjes de vage contouren van hedendaagse woorden herkent. Maar sommige opgaven gaan helemaal over het hedendaagse Nederlands. Het interessante daaraan is dat ze wél een beroep doen op de kennis die een scholier van zijn taal heeft. De opgave hiernaast is er een voorbeeld van. Deze Nederlandstalige opgaven laten mooi zien waar het in de hedendaagse taalwetenschap om gaat: niet om het voorschrijven van de correcte taalvormen, en ook niet om het simpelweg benoemen van woordsoorten en zinsdelen, maar om het opsporen van de systematiek in de taal. Dat mag dan dichter bij de denksporten liggen dan bij de meer fysieke sporten, maar de Leidse Olympiade bewijst het: taalkunde is topsport. Lezersaanbieding Van Sanskriet tot spijkerschrift: zie bladzijde 73. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Latijn op school Gymnasia in Nederland doen het goed. Ze trekken veel leerlingen. Vaak meer dan ze aankunnen. Maar zo goed als het met het gymnasium gaat, zo slecht gaat het met het Latijn. Latijn is geen erg geliefd vak, en de examenresultaten zijn matig. Waarom al die leerlingen, of hun ouders, toch zo graag een gymnasium willen? Daar zijn allerlei redenen voor. Met name dat een categoriaal (zelfstandig) gymnasium veelal klein is, met leerlingen uit ‘goede milieus’, nagenoeg blank. Dát zijn de trekpleisters, en niet het Latijn. Dat neemt men voor lief. Voor veel leerlingen is het een struikelblok. In de krant lees ik over een commissie die daar wat aan wil doen. Die commissie wil het vertalen uit het Latijn (belangrijk onderdeel van het examen) afschaffen. Te moeilijk. Uit gymnasiale kring is er meteen ook veel protest tegen dat voorstel. Ik vind dat protest wel sympathiek, al denk ik dat het op de lange termijn niets uithaalt. Het Latijn als schoolvak wordt namelijk al 150 jaar steeds verder naar de marge gedrongen, en het voorstel dat nu ter tafel ligt, is enkel de zoveelste stap op een lange weg. Het begon al rond 1870, toen de aloude Latijnse school plaatsmaakte voor het gymnasium, en er uren vrijgemaakt moesten worden voor de vakken Nederlands, Engels, Frans en Duits. Ten koste van het Latijn. Het aantal lesuren voor Latijn is nadien almaar verder verminderd, en de exameneisen en -resultaten navenant. Een grote stap was de invoering van de Mammoetwet, in 1968. Het is een langgerekt afscheid, en de slotfase is nog niet in zicht. Is dit erg? Daar wordt verschillend over gedacht. Zij die nu protesteren tegen het commissievoorstel vinden het in ieder geval wel erg. Maar het is een feit dat het aantal pleitbezorgers van het Latijn nog sneller afneemt dan het aantal lesuren op de scholen. Ik verwacht daarom dat het over een poosje bijna geruisloos verdwenen is. Maar ik verwacht ook dat kort daarna men zich pas realiseert wat er dan gebeurd is. Namelijk dat het niet de afschaffing was van een hobby voor freaks, een luxe voor een kleine elite, maar een mijlpaal in de westerse cultuurgeschiedenis. Onder andere vanwege de nauwe banden tussen de standaardtaal en Latijn als schoolvak. De Nederlandse standaardtaal, dat wil men weleens vergeten, is alle eeuwen van haar bestaan, vanaf de zestiende eeuw tot diep in de twintigste eeuw, gemaakt, onderhouden en gekoesterd door mensen die op school Latijn geleerd hadden. Zonder overdrijving kun je zeggen dat de standaardtaal gemaakt is door en voor gymnasiasten. En dat ze gevormd is naar het beeld en de gelijkenis van het Latijn. En ook dat die standaardtaal in zwaar weer raakte toen de band met haar makers en hoeders verslapte. Nee, ik ben geen laudator temporis acti. Ik denk dat het schoolvak Latijn geen toekomst meer heeft. Wij hebben andere schoolvakken nodig. Ik ga het Latijn dus niet verdedigen. Maar tegelijkertijd wil ik al diegenen die denken dat het hier louter om een achterhoedegevecht gaat, de laatste stuiptrekkingen van een stelletje hobbyisten, toeroepen dat ze zich deerlijk vergissen: we zijn getuige van een diepgaande omslag in de westerse cultuur. Voor wie daar gevoelig voor is: een uiterst pijnlijk moment. Noodzakelijk, onvermijdelijk, maar daarom niet minder pijnlijk. Joop van der Horst {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Kotsbeu van uit de klauwen lopende taal? Effecten van ruwe taal in de politiek Jan Renkema Hoogleraar Tekstkwaliteit, Universiteit van Tilburg Over een paar weken zijn er gemeenteraadsverkiezingen. Zullen politici ons dan proberen te lokken met de onomwonden straatvechterstaal die de laatste tijd bij hen zo in de mode is? En zal dat helpen? Jan Renkema deed onderzoek naar de effectiviteit van zulke ruwe taal. En Jaap de Jong en Conny Groen in 't Woud zaten in de Kamer en noteerden wat voor uitdrukkingen er zoal te horen zijn. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Vorig jaar beweerde minister van Defensie Van Middelkoop in de Tweede Kamer ten onrechte dat hij een interview met De Telegraaf niet geautoriseerd had. En afgelopen herfst werd duidelijk hoe de DSB Bank precies met haar klanten omging. Welke formulering zou u in uw dag- of weekblad verwachten in de berichtgeving over beide kwesties? -De minister heeft staan raaskallen. -De minister had de zaken even niet op een rijtje. -Hoe naai je de klant? -Hoe bedrieg je de klant? NRC Handelsblad gebruikte bij Van Middelkoop het zware raaskallen, en Vrij Nederland koos in een artikel over de DSB Bank voor het vulgaire naaien. Je ziet het vaker. Ook in de politiek. Denk alleen maar aan Wilders en Marijnissen, die hun opponenten ‘knettergek’, respectievelijk een ‘flapdrol’ noemden. Natuurlijk zit er een morele kant aan zulk taalgebruik; iedereen zal er zo zijn eigen oordeel over hebben. Maar voor een taalonderzoeker zijn andere kwesties interessant. Bijvoorbeeld: welk effect heeft het gebruik van ruwe taal in de mond van politici? Aan de Universiteit van Tilburg heb ik daar onderzoek naar gedaan, samen met Carel van Wijk en Brigit Kolen. In wetenschappelijke tijdschriften zullen we daar uitvoerig verslag van doen, maar hieronder licht ik alvast een tipje van de sluier op. ■ Erger Allereerst: wat is ruwe taal eigenlijk? Het is een bijzondere manier om de werkelijkheid weer te geven. Stel, er staat een glas bier voor u dat voor een derde gevuld is. Hebt u dan nog ruim voldoende of staat u bijna droog? De objectief juiste weergave, waarover geen verschil van mening mogelijk is (het zogenoemde ‘orthofemisme’ - femisme komt van het Griekse fèmein, ‘spreken’), is dat het glas dus voor een derde gevuld is. Dat kunnen we positiever weergeven (met wat een ‘eufemisme’ heet), of negatiever, met een ‘dysfemisme’. Ruim voldoende is dan het eufemisme, bijna droog het dysfemisme. Taalverruwing kan gezien worden als een speciale vorm van dysfemisme. De kern ervan is dat de zaak als erger wordt voorgesteld dan zij is. Maar daar komt vaak nog iets bij, namelijk informeel of vulgair taalgebruik, zeg maar de taal van de straat en de schutting, zoals dat raaskallen en naaien in de openingsvoorbeelden. Niet altijd is zo'n informeel of vulgair aspect aan te wijzen. Denk aan een tsunami van moslims voor ‘een sterke toestroom van moslims’. Waarom zou een politicus iemand ‘een flapdrol’ noemen als hij het niet met hem eens is? Of zeggen dat iets ‘uit de klauwen loopt’ als ‘uit de hand loopt’ ook voldoende is? De redenen liggen voor de hand: aandacht trekken, beter overkomen en je afzetten tegen de mores. Maar bereik je dat ook met deze verruwing? ■ Krantenberichten Wij hebben het effect onderzocht door reacties te meten op krantenberichten met citaten van politici erin. Het gaat om berichten die in een (kwaliteits) - krant hadden kunnen staan, en dan natuurlijk met voorbeelden die nog niet besmet zijn door de discussies in de media, dus niet met knettergek of flapdrol, en ook geen extreem taalgebruik waarna je vroeger je mond moest spoelen. Dan zouden proefpersonen al snel doorhebben wat we van ze wilden. En uiteraard konden we geen politici opvoeren die al een bepaald imago hebben. In nauw overleg met de Stichting Mediaombudsman zijn berichten opgesteld in een neutrale en een verruwde variant. Over tal van onderwerpen en stijlkeuzes is uitvoerig gedebatteerd. De twee berichten in het onderzoek zijn na verschillende aanpassingen als natuurlijk beoordeeld door gezaghebbende journalisten. Hier volgt een van de berichten. De in totaal zes variaties in woordgebruik zijn hier gecursiveerd. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Kraamzorg vanaf 2010 deels uit het pakket Den Haag - van onze verslaggever. De vergoeding van kraamzorg zal vanaf 2010 langzaam worden afgebouwd. Dat heeft de rechtse oppositie vrijdag voorgesteld. Vanaf 2010 tot aan 2015 zal de vergoeding voor kraamzorg jaarlijks met tien procent afnemen. ‘Wij zijn verbaasd/verbijsterd over de stijgende kosten. De kraamzorg wordt te duur en als het bij de verzekeraars uit de hand/klauwen loopt, is de regering verantwoordelijk’, aldus Joost Smit, woordvoerder van de rechtse oppositie. ‘In het voorstel wordt vanaf 2015 de helft van de kraamzorg nog vergoed. Met het extra geld dat vrijkomt, willen we de (belachelijk) snel stijgende kosten ondervangen, want we zijn het (kots) beu dat er steeds geld uit reserves moet worden gehaald.’ ‘We vinden het bezwaarlijk/van de gekke dat de verzekeraars zo op ons leunen. Met deze maatregel hopen we op wat meer financiële stabiliteit in de toekomst’, zegt Smit. ‘Het zijn (idioot) onzekere tijden, en juist nu willen mensen zekerheid. Wij willen die kunnen bieden, maar daarvoor willen we ook wat eigen inzet van de burger terug.’ De proefpersonen kregen steeds één versie van één bericht te lezen, per tekst zo'n tachtig lezers. Daarna moest men via zevenpuntsschalen reageren op stellingen als: ‘De spreker in het bericht is integer’, ‘De spreker is deskundig’ en ‘Ik vind dit bericht objectief’. Ook is gevraagd naar opinies van de proefpersonen, bijvoorbeeld de politieke voorkeur. De proefpersonen wisten niet dat het om een onderzoek naar het effect van taalverruwing ging. ■ De politicus verliest Je zou misschien verwachten dat jongeren positiever op verruwd taalgebruik reageren dan ouderen. Of dat men bij een spreker van een oppositiepartij positiever reageert op verruwd taalgebruik dan bij een spreker van een coalitiepartij. Dit bleek echter niet het geval te zijn. Wij vonden géén verschil tussen jongeren en ouderen, en géén verschil op basis van de politieke positie van de spreker. We kregen nog meer opmerkelijke uitkomsten. Wat zou u doen als u uw toehoorders wilt winnen voor uw standpunt, in dit geval de afbouw van kraamzorg? Meer woorden als kotsbeu en belachelijk gebruiken? Dit onderzoek zegt: het maakt niet uit. Het taalgebruik is niet van invloed op de mening over het beleidsvoorstel. En de politicus zelf? Die blijkt vooral te verliezen. Als hij neutrale taal gebruikt, blijkt hij betrouwbaarder en aardiger te worden gevonden dan wanneer hij het zoekt in taalverruwing. Uiteraard valt er het een en ander af te dingen op dit onderzoek. Het ging om slechts twee berichten met voorbeelden van verruwd taalgebruik. De berichten moesten ook als natuurlijk worden beoordeeld; daarom waren we beperkt in onze variatie. Wél valt uit dit onderzoek met enige voorzichtigheid te concluderen dat verruwd taalgebruik de politici niet het beoogde voordeel geeft. Ze worden er niet aantrekkelijker op, en ze verliezen aan betrouwbaarheid, althans in de ogen van krantenlezers. Of dit ook het stemgedrag beïnvloedt, ja, daarnaar kunnen we misschien onderzoek doen na de gemeenteraadsverkiezingen. ‘Gewauwel’ van ‘hufters’ en ‘idioten’ Stoere taal in politiek Den Haag Jaap de Jong en Conny Groen in 't Woud Universiteit Leiden Hoe erg is het werkelijk met de ruwe taal in politiek Den Haag? Leidse studenten zaten met hun docenten in de Kamer en hielden het bij. Wat kwamen tegen? En hoorden ze de premier heus ‘Marokkaans tuig’ zeggen? In 2007 werd het koningin Beatrix te bar. Ze nam in haar kersttoespraak van dat jaar gedecideerd afstand van de neiging tot stoere taal: ‘Grofheid in woord en daad tast de verdraagzaamheid aan. Discussies ontaarden in verharde verhoudingen.’ PVV-leider Geert Wilders voelde zich aangesproken. Hij wond zich op over deze linksige ‘multiculti-onzin’ en eiste dat de koningin uit de regering werd gezet. De koningin is niet uit de regering gezet, zoals ook het taalgebruik van parlementariërs niet minder grof is geworden. Een Kamerlid maakt de Antillen uit voor een ‘corrupt boevennest’, een ander bepleit een ‘knieschot’ voor reljongeren. ‘Hoe haalt u het in uw hoofd!’, bitst een fractievoorzitter de premier toe. Van wie komt deze stoere taal zoal? Wilders heeft geen beste reputatie op dit gebied, maar is hij echt een grootleverancier? ■ Algemene Beschouwingen Met een groepje Leidse studenten hebben we vorig jaar september vanaf de publieke tribune in de Tweede Kamer de Algemene Politieke Beschouwingen gevolgd. Twee hele dagen luisterden we naar de beschouwingen en debatten van onze volksvertegenwoordigers over de Troonrede en de plannen van de regering. Nieuwsgierig naar allerlei retorisch vuurwerk viel het ons op dat de toon van de debatten vaak stevig was. We konden een behoorlijke hoeveelheid stoere taal optekenen uit de mond van de Kamerleden. ‘Dan kan de conclusie helaas geen andere zijn dan dat de minister-president van Nederland kiest voor de gevangenen en niet voor de ouderen. Dat is een schande’, aldus Wilders in een relatief rustige typering. Balkenende reageert navenant: ‘U weet dat dat onzin is.’ Pittiger haalt Wilders uit naar Mariëtte Hamer (fractieleider van de PvdA): ‘Als u dus al aankomt met dat soort demagogie - het mag hoor, het is allemaal prima, het hoort erbij - houdt u zich dan wel aan de feiten en niet aan {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} vuile leugens. Als u zegt dat wij moslims het land uit willen, nodig ik u uit om daarvan één citaat van ons te geven. We hebben het nooit gezegd. Het is dus een heel grote, vuile leugen, mevrouw Hamer.’ {== afbeelding Agnes Kant (SP) gebruikt kwalificaties als ‘ontzettend dom’, ‘asociaal’ en ‘beschamend’. Foto: © Peter Hilz / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} ■ Kopvoddentaks Een voorlopige climax in de geschiedenis van de stoere parlementaire taal werd bereikt toen Wilders in zijn betoog, dat hij afrondde met een motie van wantrouwen, een voorstel deed voor een ‘hoofddoekjesbelasting’. Die aanduiding vond hij niet ver genoeg gaan en hij haastte zich er een woord aan toe te voegen dat later door velen werd gezien als het beledigende neologisme van het jaar: ‘kopvoddentaks’. Je kunt over Wilders' uitingen denken wat je wilt, ze getuigen wél van taalcreativiteit - bijvoorbeeld ook hier: ‘Nog even en een op de vijf mensen in de EU is moslim. Dat is goed nieuws voor dit multicultikabinet, dat buigen voor de verschrikkingen van Allah als zijn belangrijkste taak ziet. Dat is ook nieuws voor het CDA, dat inmiddels staat voor “Christenen Dienen Allah”.’ Verder noteerden we: ‘De boodschap van het kabinet is: betalen en je kop houden.’ In reactie op een onderbreking door Kamervoorzitter Gerdi Verbeet: ‘Ik gaf gewoon antwoord op een vraag. Schei toch uit!’ Hij windt zich op (tegen CDA' er Van Geel) over een tbs'er die tijdens zijn verlof is ontsnapt: ‘Vindt u het met mij idioot, echt idioot dat een Nederlandse rechter zo'n figuur een week vakantie geeft om naar zijn vriendin te gaan? (...) De rechter was zo idioot om hem halverwege de rit een week vakantie te geven.’ ■ ‘Hup, lopen’ Heftige taal lokt kennelijk heftige taal uit. Zó reageert Alexander Pechtold (D66) op Wilders' ‘kopvoddentaks’: ‘Collega Wilders, u loopt al twintig jaar op het Binnenhof rond. Ik geloof dat u nog nooit iets anders hebt verdiend dan belastingcenten, waarmee u zo'n probleem hebt. U komt hier nu met een voorstel dat eigenlijk een aaneenschakeling van beledigingen is naar een bepaalde bevolkingsgroep. U vertelt mij dat u dat verder niet uitwerkt? U gooit dat hier zo neer; u heeft daar geen omschrijving bij. Het is gewoon een stukje cabaret, of niet? Ik vraag u dan: wat doet u hier nou? Loop nou weg met die negen [PVV-Kamerleden]. Zij [de regering] gaan toch niets toezeggen. Zij gaan het niet uitrekenen voor u. Ik zou zeggen: hup, lopen.’ Ook andere leden van oppositiepartijen slaan zo'n toon aan. Vooral als het gaat over veelplegers - zeker als die niet tot de oorspronkelijke bevolking behoren - borrelt de stoere taal gemakkelijk op. Mark Rutte (VVD): ‘Hufters worden keihard aangepakt.’ En zelfs premier Balkenende laat zich uit de tent lokken: ‘Mevrouw Verdonk, u wijst volstrekt terecht op dingen die onacceptabel zijn. We hebben te maken met Marokkaans tuig.’ Geen relschoppers, maar gewoon ‘tuig’, aldus Balkenende. Agnes Kant (SP) laat zich evenmin onbetuigd. Tegen Van Geel: ‘Ik vind het wel gek dat u hier zo spastisch voor wegloopt.’ Tegen premier Balkenende: ‘Hoe haalt u het in uw hoofd om met de toestand die wij nu in de zorg kennen, in de verpleeghuizen en de thuiszorg, uitgerekend daar te bezuinigen.’ En: ‘De mensen die al decennia belazerd worden, pikken het niet langer.’ Kant vaart graag scherp aan de wind met kwalificaties als ‘ontzettend dom’, ‘asociaal’, ‘kletspraat’ en ‘beschamend’. ■ Over lijken Maar toch was het Wilders die tijdens deze Algemene Beschouwingen weer voor de meeste stoere taal zorgde, met zijn ‘kopvoddentaks’, ‘multicultureel gewauwel’ en ‘vet links vlees’. Voor een meerderheid van de Nederlanders is dat wat al te grofstoffelijk, aldus de Politieke Barometer (zie het kader op deze bladzijde). Het onderzoek dat Jan Renkema in het artikel hiervóór presenteert, lijkt dit te bevestigen. Maar vroeger konden ze er ook wat van. Uit een studie naar ‘ontoelaatbaar taalgebruik’ in de Tweede Kamer van Peter Bootsma en Carla Hoetink (Over lijken, 2006) blijkt dat parlementariërs elkaar in de negentiende eeuw en in de jaren dertig van de vorige eeuw rustig uitmaakten voor landverrader, leugenaar of rotte vis. Alleen hamerde de Kamervoorzitter de spreker in voorkomende gevallen af, en werden de uitdrukkingen geschrapt in de parlementaire verslagen (vanaf 1934). In 2001 is die ‘schrapbepaling’ in het parlement weer geschrapt. Of er nu meer stoere taal is, weten we nog niet echt zeker. Wél weten we zeker dat we tegenwoordig de gewraakte uitspraken talloze malen herhaald in de media voorgeschoteld krijgen. Daaraan houden we gemakkelijk de indruk over van een lawine van krachttermen. Nadere studie - jawel - zou moeten uitwijzen of en in welke mate we echt te maken hebben met taalverruwing. Als het waar is dat 70% van de Nederlanders liever een mooie beeldspraak hoort dan een scheldkanonnade, zou dat sprekers te denken moeten geven. Tenzij zij zelf denken dat hun kiezers bij de minderheid van stoeretaalminnaars te vinden zijn. Zeggen wat je denkt, maar wel netjes blijven Uit een onderzoek van de Politieke Barometer van 27 april 2009 (www.synovate.nl) weten we dat er verdeeldheid bestaat over wat men wel en niet kan zeggen, maar tegelijkertijd opvallend is de grote eenstemmigheid over de manier waarop dingen gezegd kunnen worden. Moet schelden kunnen? Slechts 7% van de Nederlandse kiezers is van mening dat politici elkaar moeten kunnen uitschelden in de Kamer. Bovendien is een groot deel van de kiezers gevoelig voor het verbale spel in de politiek: 70% hoort liever een mooie beeldspraak dan een scheldkanonnade. ‘Politici moeten elkaar niet afkraken maar met constructieve voorstellen komen’, zegt 67%. En bijna 80% van de kiezers zegt te kunnen genieten van politici die in heldere maar subtiele bewoordingen hun punt weten te maken. De conclusie van de onderzoekers was: zeggen wat je denkt, maar wel netjes blijven. Iets dergelijks kwam trouwens naar voren uit de peiling onder de lezers van de Onze Taal-rubriek ‘Hom of kuit’, september vorig jaar. Hoe populair is populisme? Politieke Barometer, Synovate 27-4-2009. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Namen op de kaart Zoenen op de brug Riemer Reinsma Waar komt de naam Schiphol vandaan? Heeft Abel Tasman inderdaad Tasmanië ontdekt? Waarin onderscheidt een terp zich van een wier? Dit soort vragen kunnen rijzen als je met de vinger over de landkaart gaat. Riemer Reinsma gaat er in zijn tweemaandelijkse rubriek ‘Namen op de kaart’ op in. In 2005 werd Doodstil uitgeroepen tot mooiste plaatsnaam van Nederland, waarschijnlijk vanwege het beeld dat de naam onwillekeurig opriep: dat van een gehucht waar rust heerst. Het zal niet heel erg naast de waarheid zitten, want het Groningse dorp heeft maar zo'n zeventig inwoners, maar toch is het niet naar stilte genoemd. Het betekende ooit ‘til van Dodo’, waarbij Dodo een mannennaam was, en de ‘til’ een brug over het Boterdiep. Meer dan vijftig andere plaatsen in Nederland zijn genoemd naar een brug. Het leeuwendeel daarvan bevat gewoonweg het woord brug, zoals Nieuwebrug, Driebruggen en Eembrugge. Maar bij enkele andere namen is dat anders. Die weerspiegelen met hun oude benamingen zo'n beetje de hele geschiedenis van de bruggenbouw. ■ Losse plank Allereerst waren er de losse bruggen: ophaalbruggen en draaibruggen. De eenvoudigste soort was de ‘vonder’ (voor het eerst als woord aangetroffen in de veertiende eeuw): een losse plank of smal bruggetje, soms met leuningen, dat uitsluitend bestemd was voor voetgangers. Naar een dergelijk bruggetje is het dorp Het Vonderen in Limburg genoemd. Al wat meer geavanceerd was de ‘draaibrug’, waaraan het dorpje Draaibrug, bij het Zeeuwse Aardenburg, zijn naam dankt. De brug in kwestie lag daar in de achttiende eeuw, of misschien zelfs eerder; de eerste draaibruggen dateren van de zeventiende eeuw. In 1840 werd hij afgebroken. Een negentiende-eeuwse vinding was de ‘vlotbrug’, waarnaar onder andere Sint Maartensvlotbrug genoemd is. Toen in 1824 het Noordhollands Kanaal openging voor de scheepvaart, bouwde men, om de passerende schepen zo weinig mogelijk te hinderen, geen vaste bruggen maar vlotbruggen: aaneengeschakelde houten vlotten. Later zijn die vlotten vervangen door metalen drijvers, maar die hebben geen invloed meer gehad op de naam van Sint Maartensvlotbrug. {== afbeelding Kwakelbrug bij Linschoten. Foto: Jan Dijkstra ==} {>>afbeelding<<} ■ Verliefde jongemannen Dan de vaste bruggen. Het dorp De Kwakel (Noord-Holland) is genoemd naar een hoge, voor voetgangers bestemde kwakelbrug. Je beklimt hem via een aantal traptreden, daarna volgt een horizontaal gedeelte, en dan daal je via de traptreden aan de andere kant weer af. Zulke bruggen waren er al in de zestiende eeuw. Wanneer de Kwakelse kwakel gebouwd is, is niet bekend. In ieder geval is die allang uit het dorpsbeeld verdwenen. Het woord kwakel is ook nooit landelijk bekend geworden. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal kwam het voor ‘in Holland en aangrenzende streken’. Zoals de kwakel typisch Hollands is, is de til typisch voor Groningen. Dit brugtype, dat we dus kennen uit de plaats Doodstil, kwam al voor in de vijftiende eeuw. Meestal bestaat een til uit een of meer planken, maar hij kan ook van steen zijn, zoals blijkt uit de naam Steentil. Van een til is overigens geen sprake bij de naam Tilburg; hier gaat het om een oud woord tilli, dat ‘nieuw verworven land’ betekende. Het simpelste type vaste brug was de ‘balk’, waaraan het Friese dorp Balk zijn naam dankt. Die bestond - de naam zegt het al - uit één enkele balk. En dan de laatste soort vaste brug: de ‘heul’. Die brugsoort leeft nog voort in de naam van het Zuid-Hollandse dorp Kwintsheul (‘brug van een man met de naam Quint’). In oorsprong was een heul een stenen boogbrug, die altijd bestond uit slechts één enkele boog, nooit méér. Later werden ook andere brugsoorten zo genoemd. In sommige streken, waaronder Zuid-Holland en waarschijnlijk ook in Kwintsheul zelf, bestond een aardige traditie: als verliefde jongemannen zo'n heul passeerden in het gezelschap van hun meisje - lopend of rijdend, dat maakte niet uit - gaven zij de dame in kwestie een zoen, vaak onder het slaken van de kreet ‘Heul heul!’ De schrijver Bernagie laat in zijn klucht De ontrouwe kantoorknecht en lichtvaerdige dienstmaagd uit 1685 een van zijn personages zeggen: ‘Men komt niet by één Bruggetje, of 't is heul, heul!’ Met ‘men’ werden bedoeld: jongemannen die het meisje op wie ze een oogje hadden, hadden uitgenodigd voor een rijtoertje. Die roep der verliefden wordt al sinds mensenheugenis niet meer gehoord. En daarmee is een raadselachtige traditie ten einde gekomen. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dat kan grager!’ De taal van Kabouter Wesley Guus Middag Vooral sinds De wereld draait door er in november aandacht aan schonk, is de Vlaamse strip en tekenfilm Kabouter Wesley ook in Nederland enorm populair. Wat maakt de opvliegende en onredelijke kabouter zo aanstekelijk? Volgens fan Guus Middag zit het 'm voor een groot deel in zijn taal. Dit is een plaatje waar ik graag naar kijk. Een dolfijn wil vertellen dat er verderop in zee iets ergs is gebeurd met een schip met weeskinderen. Wat is er gebeurd? Het schip is gekapsijst, gekabzijs, nee gekapzeisd - afijn, kijkt u zelf maar even: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Of ik kijk naar dit plaatje. Hier zien wij twee ambtenaren van de opruimingsdienst. Ze zijn op zoek naar varkens met varkenspest, maar verdoen hun tijd met taalkundige haarkloverijen. Een van de twee ambtenaren beweert dat hij het verschil kan horen tussen een d en een t aan het eind van een woord: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Beide plaatjes zijn afkomstig uit de strip Kabouter Wesley, die tot halverwege 2009 wekelijks te vinden was in het Vlaamse blad Humo. Ze zijn getekend door Jonas Geirnaert (1982). Hij kan mooi tekenen, maar voor deze serie doet hij bewust weinig moeite. Plaatjes en belettering moeten er zo kinderlijk mogelijk uitzien. Wie is kabouter Wesley, de hoofdfiguur van de strip? Dit is hem: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Kabouter Wesley draagt een puntmuts en een witte kabouterbaard. Hij woont in een klassiek kabouterhuisje: een rode paddestoel met witte stippen. Hij kan praten met planten en dieren, maar verder is er niets sprookjesachtigs aan zijn wereld. Er komen auto's, vliegtuigen, telefoons, computers, televisies en robots in voor. Ik ben een liefhebber van Kabouter Wesley. In een van de afleveringen krijgt hij bezoek van twee heren van de gelijkekansencommissie. Zij hebben te horen gekregen dat er ‘geen wijven meedoen in uw avonturen’. Dat kan kabouter Wesley niet ontkennen. ‘Ik vind wijven stom.’ De mannen van de commissie zijn het daar wel mee eens, maar zij moeten zich nu eenmaal aan de regels houden. Er moeten dus wijven in, maar hoe kom je daaraan? Kabouter Wesley plaatst een advertentie, een ‘zoekertje’: ‘Wijven gezocht.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Even later meldt zich een vrouw bij de paddestoel van kabouter Wesley. ‘Goeiedag. Ik kom voor de vacature van wijf.’ Hij laat haar binnen, maar wat moet hij met haar? Ze moet maar gaan ‘kuisen’. Op een volgend plaatje zien we haar met een stofzuiger in de weer. Het bevalt haar niets. ‘Ik kuis niet graag.’ Maar daar is kabouter Wesley niet van gediend: ‘Dat kan grager!’, beveelt hij. En als dat niet helpt: ‘Allez, grager zeg ik!’ ■ Opvliegend Jonas Geirnaert is goed in zulke licht afwijkende, onthecht klinkende formuleringen. Hier zal de elegantie van de Vlaamse tongval ook wel een rol spelen. Ik lees nu eenmaal graag ‘ik zal op uw gerief letten’ en ‘ik versta dat wel’, grager dan ‘ik begrijp dat wel’. En het is altijd mooi als Wesley een stok niet gaat halen om iemand een pak slaag te geven, maar ‘om u af te kloppen!’ De charme van Kabouter Wesley ligt voor een groot deel in de taal. Voor een ander deel in Wesley zelf, en dan vooral in zijn opvliegende en onredelijke karakter: frons op het voorhoofd, klaar om kwaad te worden en zijn boosheid eens goed bot te vieren. Maar ook dat gebeurt altijd in aanstekelijke zinnen. Wesley slaat graag iemand ‘op zijn muil’. In elke aflevering komt wel een ontploffing voor, gevolgd door een scheldkanonnade, meestal ingeleid door Wesleys oervloek ‘Godmiljaar!’ Zien wij hem werken in de tuin, dan duurt het niet lang of hij barst los: ‘Ik háát werken in de tuin!’ Zien wij hem druistig benen door bos en beemd: ‘Ik háát mooie wandelingen!’ En gaat het een keer goed en zien wij hem op zijn gemak een berg af skiën, dan duurt het {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} niet lang voordat hij tegen een berggeit op knalt - en ons vanuit het ziekenhuisbed kan melden, uit de grond van zijn hart: ‘Ik háát skiën!’ (En de gewonde berggeit naast hem: ‘Ik háát u!’) ■ Onmogelijke overgangen De avonturen van kabouter Wesley nemen altijd een vreemde wending. Er gaat iets mis, hij windt zich op, en dan gaat er nog veel meer mis. Gelukkig heeft hij een schepper die houdt van onmogelijke overgangen en onwaarschijnlijke ontsnappingen. Als de nood het hoogst is, is een krankzinnige redding nabij. Dat lijkt mij het ware, universele thema van deze strip: het gevecht van kabouter Wesley met de tijd en de logica. Om de aanstekelijkheid ervan te laten zien, zal ik een van de strips navertellen. Maar eerst moet ik nog zeggen dat Kabouter Wesley sinds augustus 2009 ook verschijnt als tekenfilmpje van ruim een minuut, uitgezonden in de Vlaamse versie van het programma Man bijt hond, inmiddels ook te zien op YouTube. Door deze filmpjes is Wesley in korte tijd een populaire kabouter geworden met een miljoenenpubliek, voor alle leeftijden, in Vlaanderen en Nederland. Daar heeft het optreden van Jonas Geirnaert in De wereld draait door zeker aan bijgedragen. Geirnaert demonstreerde daarin hoe hij de teksten van kabouter Wesley inspreekt. Daarvoor moet hij zijn stembanden eerst even een half minuutje kapotschreeuwen om het kenmerkende gruizige timbre van de gekwelde kabouter te kunnen voortbrengen. Die stem wordt vaak geïmiteerd, vooral door scholieren. Aanstekelijk zijn ook de jengeldeuntjes van Klaus Wunderlich op zijn hammondorgel, die onder de filmpjes worden gezet. Ze geven nog iets extra nerveuzerigs aan de filmpjes, die door hun hoge tempo en informatiedichtheid toch al het uiterste vergen van de kijker. ■ Lotto Op een dag zit kabouter Wesley in zijn luie stoel voor de tv. Hij kijkt naar de lotto-uitslagen en ziet dat de hoofdprijs van tien miljoen miljard is gevallen op lotnummer 1. Heel spijtig voor Wesley, want hij is in het bezit van lotnummer 2. Maar één cijfer verschil! Boos stapt hij naar buiten. Hij gooit zijn waardeloze lot op de grond. Een lief bloemetje langs de weg wenst hem opgewekt goeiemorgen. Maar Wesley slaat woedend een blaadje van de bloem af en voegt haar toe, in hoofdletters: ‘Spreek voor uzelf, nazibloem!’ Daarmee is de toon gezet. Een vogeltje dat hem vrolijk goedemorgen toetjilpt, krijgt toegesnauwd: ‘Bakkes dicht, vuile teringlijster!’ Met één beweging rukt hij het arme beest de snavel af. Meteen daarna doemt een soort hulk langs de kant van de weg op. Ook hij roept vriendelijk ‘goeiemorgen!’ Wij houden ons hart vast, maar Wesley laat zich ineens van zijn lafste kant zien. Onderdanig groetend loopt hij de groene reus voorbij. Maar dan dient zich een verrassing aan. Een man van de lotto komt hem melden dat er ‘helaas een vergissing is gebeurd’. Het winnende getal is niet 1, maar 2. We zien de verbijstering in de ogen van kabouter Wesley. Hij roept eerst maar eens ‘Godmiljaar!’ En daarna nog eens, in nog dikkere letters, als blijkt dat de hoofdprijs niet tien, maar honderd miljoen miljard bedraagt. Hij rent als een gek terug naar zijn huisje, om het weggegooide lottobiljet te zoeken. Het lottobriefje is allang opgeraapt door het bloempje dat door Wesley zo honds geslagen werd. Zij heeft zich met het lot bij het lottokantoor gemeld en daar de honderd miljoen miljard in ontvangst genomen. Zij weet wel een leuke bestemming voor het geld: even later zien wij haar in een enorme tank naar de paddestoel van kabouter Wesley rijden. Zij wacht tot hij naar buiten komt, zegt opnieuw vriendelijk ‘goeiemorgen!’, richt de loop en geeft hem de volle laag. Vaak reikt de taal dan, door de nood gedwongen, vanzelf een mooie vondst aan. ■ De polies {== afbeelding Tekeningen: Jonas Geirnaert ==} {>>afbeelding<<} Dit speelt zich allemaal af in iets meer dan een minuut. Het is grappig, maar inhoudelijk niet zo bijzonder. Het is een variant op de aloude wijsheid dat wie het laatst lacht het best lacht. De verrassing zit in de laatste tien seconden, waarin het verhaal razendsnel nog enkele typische Kabouter Wesley-wendingen neemt. Wesley, tussen het puin van zijn paddestoelhuisje, weet zowaar nog een dreigement uit te brengen. ‘Zot!’, roept hij het bloemetje toe, ‘mijn papa is wel polies he!’ Het klinkt kinderachtig, uit de mond van een oude kabouter met baard. ‘Ja da zal wel’, smaalt de tankblom, ‘en mijn papa is Jezus.’ De kabouter zal iets beters moeten verzinnen - maar zie: wat komt daar in de laatste seconden de hoek om gesneld? Een wagen van de polies! Met daarin de vader van kabouter Wesley! De polies kiest ongezien partij voor zijn zoon en veroordeelt het tankbloemetje tot een boete van honderd miljoen miljard. Binnen enkele seconden zijn de rollen weer omgedraaid. Maar als kabouter Wesley op de valreep zijn poliesvader kan alarmeren, dan kan het tankbloemetje iets nog onwaarschijnlijkers: Jezus te hulp roepen. Er verschijnt een ongeschoeide man in beeld, in een lange jurk, met lang haar en een stralenkrans om zijn hoofd. ‘Stop met ruziemaken! Allemaal!’, roept hij in de ene seconde van zijn optreden. Vader en zoon Wesley en het tankbloemdochtertje buigen daarop deemoedig het hoofd. Dit is wat je noemt een ‘deus ex machina’: een god die uit de lucht komt vallen om aan alle verwikkelingen een einde te maken. Een overwinning voor het pacifisme? Een typisch katholieke uitvlucht uit een lastige situatie? De troost van het absurde? Zo ver moeten we het bij Kabouter Wesley nooit zoeken. Waarschijnlijk wist Jonas Geirnaert niet meer hoe hij verder moest, terwijl er wel snel een slot moest komen. Dat probleem doet zich bij hem wel vaker voor - en vaak reikt de taal dan, door de nood gedwongen, vanzelf een mooie vondst aan. Zo laat hij in een andere aflevering het plaatje aan het einde maar gewoon zwart worden. Dan is, opeens, ‘de zon gesprongen’. Dichterlijk gezegd. In nog weer een andere aflevering dient zich deze meer prozaïsche afronding aan: ‘Boem! Iedereen is dood. Einde.’ {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gebeurde in... februari 1931 Nellie ‘pêche’ Melba overlijdt Ewoud Sanders Woorden, dingen, zaken, gedachten... alles heeft een voorgeschiedenis. Ewoud Sanders gaat in deze maandelijkse rubriek terug in de tijd om te kijken wat er precies deze maand - maar dan jaren geleden - veranderde in de taal, in de breedste zin van het woord. De krant Het Vaderland bracht het nieuws op 23 februari 1931 op de voorpagina. ‘Na een langdurige ziekte, welke zij in October in Egypte had opgedaan,’ zo lezen we daar, ‘is te Sydney in Australië op bijna 70-jarigen leeftijd overleden de eertijds beroemde zangeres Nellie Melba.’ Voor de lezers van Het Vaderland kan dit nieuws niet als een verrassing zijn gekomen. De krant hield zijn lezers al weken op de hoogte van de gezondheidstoestand van Nellie Melba - waar we toch uit moeten opmaken dat ze niet alleen ‘eertijds’ beroemd was, maar ook toen nog. 27 januari: Melba's toestand gaat vooruit. 16 februari: zij is gisternacht weer ingestort. 21 februari: de toestand van de ‘groote zangeres’ is zeer ernstig; haar familie is voortdurend bij haar. ■ Franse chef-kok Op 23 februari 1931 gebeurde het onvermijdelijke: Melba overleed. Zij was een schitterende kunstenares en een prachtige verschijning, schreven de kranten. En een vrouw die voortleefde in ‘een verfijnd gerecht’. Want inderdaad: de ‘pêche melba’ is naar haar genoemd. Helen Porter Mitchell, zoals zij eigenlijk heette, kwam uit Richmond, een voorstad van Melbourne. In 1887 maakte ze haar debuut in Brussel, als Gilda in Verdi's Rigoletto. Dit optreden sloeg in als een bom. In 1888 trad ze voor het eerst op in Londen, in 1889 in Parijs. Daarna begon een triomftocht door alle grote steden in Europa en de Verenigde Staten. Al bij haar debuut in Brussel had Mitchell een artiestennaam aangenomen: Nellie Melba, naar Melbourne, de stad waar ze als zesjarige al op de planken stond. Vanaf 1918 mocht ze de Engelse titel Dame voeren en sindsdien stond zij bekend als ‘Dame Nellie’ of ‘Dame Melba’. Volgens de overlevering kreeg Melba het in 1892, tijdens een tournee, aan de stok met Georges-Auguste Escoffier, de beroemde Franse chef-kok van het Savoyhotel in Londen. De diva gaf een galasouper en wilde ‘pêches flambées’ als dessert, maar Escoffier stond erop ijs te serveren. Het dispuut eindigde in een compromis: een nieuw nagerecht, dat Escoffier ter ere van de sopraan ‘pêche melba’ noemde. Het originele gerecht moet hebben bestaan uit vanille-ijs, in vanillesiroop gestoofde perziken en frambozensap. Pas later voegde men vaak slagroom, geraspte amandelen of pistaches toe. ■ Toast Er is trouwens nog een ander gerecht naar Dame Melba genoemd, namelijk ‘melbatoast’. Escoffier vond dit toastje in 1897 uit, op aanwijzingen van Marie Ritz, de echtgenote van de eigenaar van het Savoy. Aanvankelijk noemde hij het ‘toast Marie’, maar op haar verzoek werd dit kort daarna veranderd in ‘Melba toast’, naar Nellie Melba, die vanwege een kuur alleen droge toast wilde eten. {== afbeelding Nellie Melba (1861-1931): naamgeefster van de ‘pêche melba’ en de ‘melbatoast’. ==} {>>afbeelding<<} De melbatoastjes van Escoffier waren overigens gekruld en zeer breekbaar. Ze werden slechts als exclusief hapje in dure restaurants geserveerd. De uitvinding van de platte melbatoast staat op naam van de Amerikaanse Marjorie Weil. Weil, die in 1932 de Devon Bakery in New York kocht, ontdekte dat melbatoastjes plat uit de oven kwamen als je een strijkijzer op het deeg zette. Het Vaderland bleef in 1931 overigens nog geruime tijd over Nellie Melba berichten. Over de bijzetting van haar lichaam, over de teraardebestelling en over een herdenkingsconcert, dat op 24 maart 1931 werd gehouden in Adelaide in Australië, met een koor met maar liefst 5000 zangers. ‘De dienst werd bijgewoond door tachtigduizend menschen, een zoo groot aantal, als men te Adelaide nog nooit bij elkaar heeft gezien’, aldus Het Vaderland. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.waarempel b.warempel c.warrempel 2. a.hbo-v b.HBO-v c.HBO-V 3. a.gecoached b.gecoachd c.gecoacht 4. a.bloesende mouwen a.bloezende mouwen a.blousende mouwen 5. a.acquisitie b.akwisitie c.aquisitie B. Vergroot uw woordenschat 1.greige a.grijsbeige b.nat weiland c.ruwe zijde 2.mout a.dikke ontbijtpap b.gedroogde korenkiemen c.ruzie 3.sauteren a.afblussen met alcohol b.frituren c.kort aanbraden 4.sirocco a.hete droge wind b.overdadige bouwstijl c.zoete likeur C. Zoek de fouten 1.Het pas opgerichte electriciteitsbedrijf Enzivo zoekt voor haar human resources afdeling een manusje van alles die zich fulltime wil inzetten voor de energiemarkt. 2.Deze vliegende kiep zal zich niet alleen met arbonormen en salariëring bezig houden, maar ook met de algemene werkvloeretikette. D. Extra Hoe heet de stijlfiguur in de volgende zin: ‘Zij droegen hem op handen en de prijs aan hem op’? De antwoorden vindt u op bladzijde 75 van dit nummer. Lezer Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. SAMENSTELLING: REDACTIE ONZE TAAL Naam Suzanne Cornelissen. Woonplaats Utrecht. Geboren 7 oktober 1981, in Arnhem. Beroep Editor Basisonderwijs bij Noordhoff Uitgevers in Houten. Partner, kinderen Samenwonend met Gerbrand. Geen kinderen, wel twee katten. Opleiding Literatuurwetenschap, Universiteit Utrecht. Hobby's/vrije tijd Ik lees graag (helaas niet zo veel als ik zou willen) en doe aan buikdansen. Onze Taal-lid sinds Waarschijnlijk zo'n twee jaar, ik weet het niet precies. Waarom werd u lid? Mijn oma had een plakboek waarin ze alle pagina's met de rubriek ‘Ruggespraak’ had geplakt. Als kind vond ik het prachtig om dat plakboek te bekijken. Voor mijn verjaardag heb ik een cadeauabonnement gevraagd en sindsdien ben ik lid. Andere tijdschriften Viva, Schrijven Magazine. Krant Metro of Spits (als ik met het openbaar vervoer reis). Televisie Wie is de mol?, Engelse detectiveseries. Radio 3FM. Ik vind de Coen en Sander-show en Ekstra weekend erg vermakelijk. Boek Moeilijk om maar één boek te noemen, dus ik kies er twee: De alchemist van Paulo Coelho en Een schitterend gebrek van Arthur Japin. Website Op mijn werk raadpleeg ik vaak www.taalunieversum.org. In mijn vrije tijd bezoek ik geregeld www.schrijvenonline.org. Wat leest u het eerst in Onze Taal? ‘Ruggespraak’. De rubriek ‘Vraag en antwoord’ lees ik ook altijd. Wat zelden? ‘Spaan’. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Etymologie vind ik erg interessant. Welke niet zo? Erg technische taalkundige onderwerpen. Favoriete Onze Taal-artikel Ik kan niet een favoriet artikel noemen. Aantrekkelijkste taaltrend Ik vind taaltrends vaker ergerlijk dan aantrekkelijk. {== afbeelding Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Ergerlijkste taaltrend Het toevoegen van weet je of weet je wel aan het einde van een (of zelfs bijna elke) zin. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Ik kom vaak in de verleiding, maar weet die meestal te weerstaan. Mijn moeder heeft me namelijk altijd voorgehouden dat het niet netjes is om mensen te verbeteren. Alleen het taalgebruik van mijn vriend verbeter ik en gelukkig hoeft dat niet vaak. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Ik vind het grappig om soms expres ‘als ons’ te zeggen in plaats van ‘dan wij’. (Dit doe ik alleen bij mensen die weten dat ik wel weet hoe het hoort.) Beste taalgebruiker Ik was erg onder de indruk van de bijdrage van Kristien Hemmerechts op het jongste congres van Onze Taal. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Dan zou ik het niet toestaan dat het woord als wordt gebruikt wanneer eigenlijk dan moet worden gebruikt. Lelijkste woord Niet zozeer een lelijk woord, maar meer een vies woord: moederkoek. Mooiste woord Niettegenstaande vind ik een mooi woord (geïnspireerd door de boeken over Joop ter Heul). {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Ophef over Grieks en Latijn Gymnasiasten hoeven in de toekomst op het eindexamen geen Griekse en Latijnse teksten meer te vertalen. Althans: als het aan de Verkenningscommissie Klassieke Talen ligt, die door staatssecretaris Marja van Bijsterveldt (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is ingesteld naar aanleiding van slechte eindexamenresultaten bij de vakken Grieks en Latijn. In het eind vorig jaar verschenen tussenrapport stelt de commissie voor om een nieuw vak in te voeren: Griekse en Latijnse taal en cultuur. Hierbij wordt nog wel gewerkt met originele Griekse en Latijnse teksten, maar wordt de vertaling er meteen bij gegeven, ook op het examen. De proefvertaling, het grootste struikelblok voor de meeste leerlingen, komt hiermee te vervallen. Zoals te verwachten viel, ontstond hier veel discussie over. De meeste classici vrezen dat dit voorstel het ‘doodvonnis voor de klassieke talen’ betekent, en dat zelfs de toekomst van het gymnasium op het spel staat. Rector Elkerbout en docent Smarius van het Barlaeusgymnasium in Amsterdam schrijven in een reactie dat ‘de toegevoegde waarde van een gymnasiumdiploma in gevaar komt’. Volgens anderen krijgt op deze manier een grotere groep leerlingen de mogelijkheid om de Oudheid te bestuderen; daardoor kan het vak bijdragen aan een meer egalitaire samenleving. In het najaar van 2010 zal de commissie een definitief advies uitbrengen aan de staatssecretaris. (Zie ook ‘Horstlog’, op bladzijde 63 van dit nummer.) Woordenboekmaker De Tollenaere overleden Op 12 december vorig jaar is op 97-jarige leeftijd in zijn woonplaats Warmond de befaamde woordenboekmaker en etymoloog dr. F. de Tollenaere overleden. Nog voor de Tweede Wereldoorlog kwam De Tollenaere als vertegenwoordiger van de Vlaamse Academie bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) terecht, waar hij tot zijn pensioen, in 1977, werkte. Hij nam het initiatief tot oprichting van het Instituut voor de Nederlandse Lexicologie (INL), en legde daar de grondslag voor de introductie van de computer. Daarnaast was De Tollenaere een gereputeerd etymoloog. Hij voltooide het Nederlands etymologisch woordenboek van Jan de Vries nadat deze in 1964 was overleden. Veel bekendheid verwierf hij met de populaire versie van dit standaardwerk: het oorspronkelijk als pocket verschenen Etymologisch woordenboek. Tot op zeer hoge leeftijd verzorgde hij daar herziene herdrukken van. De Tollenaere gaf ook 24 jaar les op de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, en schreef talloze artikelen, onder meer voor Onze Taal. Daarin verscheen in 2001 een interview met hem, waarin hij onder meer zei voor het WNT een jaar bezig te zijn geweest met het woordje van - ‘maar met plezier’. {== afbeelding Dr. F. de Tollenaere (1912-2009) Foto: Sijmen Hendriks ==} {>>afbeelding<<} Nieuwe Nederlanders: meer en beter Nederlands In allochtone gezinnen, en dan vooral Marokkaanse, wordt steeds vaker en steeds beter Nederlands gesproken. Dat blijkt uit het Jaarrapport integratie 2009van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Met die toename van het Nederlands is het gebruik van de eigen taal in Marokkaanse en Turkse gezinnen aanzienlijk afgenomen. Vooral bij kinderen van Marokkaanse herkomst is de daling spectaculair: sprak in 1996 nog zeventig procent in de eigen taal met de ouders, nu is dat nog maar dertig procent. De daling bij de Turkse kinderen is iets lichter: op dit moment spreekt nog zestig procent de eigen taal binnen het gezin, tegenover tachtig procent in 1996. Al deze ‘nieuwe Nederlanders’, zoals minister Van der Laan (Wonen, Wijken en Integratie) ze noemt, beheersen het Nederlands ook beter. Dit geldt vooral voor Marokkanen van de tweede generatie. Die verbetering komt volgens de onderzoekers onder andere door de stijging van hun opleidingsniveau. Ook zouden de inburgerings- en taalcursussen en de daling van het aantal importhuwelijken eraan bijgedragen kunnen hebben. Lof- en Sofprijs De jaarlijkse ‘Lofprijs’ van de stichting Nederlands, een organisatie die zich verzet tegen de verengelsing van het Nederlands, is toegekend aan het taalcentrum van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het Taalcentrum neemt alle eerstejaarsstudenten van de VU een taaltoets af en verzorgt een bijspijkercursus voor degenen die die toets slecht maken. De VU had hiertoe besloten vanwege de gebleken geringe taalvaardigheid van de studenten. De ‘Sofprijs’ ging naar Albert Heijn. De supermarktketen ‘won’ de verkiezing vanwege de productnaam op de nieuwe verpakking van het goedkope merk Euro Shopper. De Engelse productaanduiding komt voortaan groot op de verpakking, terwijl het Nederlands er alleen nog maar in priegellettertjes op staat. En verder: Kindernamen Daan en Emma zijn de populairste kindernamen van 2009, zo blijkt uit cijfers van de Sociale Verzekeringsbank. Onjuiste spatie Het woord losgeld (in de betekenis ‘kleingeld’) uit een campagne van het gemeentelijk vervoersbedrijf in Amsterdam is door het platform Signalering Onjuist Spatiegebruik uitgeroepen tot ‘De onjuiste spatie van 2009’. Tweehandigheid Kinderen die zowel links- als rechtshandig zijn, hebben meer kans op taalproblemen dan kinderen die alleen rechtsof linkshandig zijn. Engels wetenschappelijk onderzoek toont dat aan. Typemachine Toch nog een opvallend aantal schrijvers blijft zelfs in het digitale tijdperk trouw aan de typemachine. Volgens hen draagt een typemachine meer bij aan het creatieve proces van het schrijven dan een computer. Zie voor meer informatie www.onzetaal.nl/tamtam/enverder.php. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Moet je wetenschap mooi opschrijven? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Wetenschappelijke geschriften vinden maar zelden hun weg naar een groter publiek. Ten onrechte, vindt Marita Mathijsen, emeritus hoogleraar in de Nederlandse literatuur. De oplossing die zij aan de hand doet, is dat wetenschappers hun schrijfstijl moeten veranderen. Hun ultrazakelijke beschouwingen vol dorre, afstandelijke lijdende vormen moeten ze herschrijven tot ontdekkingsverhalen waarin de persoon van de schrijver met zijn angsten en triomfen een hoofdrol speelt. Is een dergelijke op de leest van literatuur geschoeide stijl wenselijk? Voorstander De professor slaat de spijker op z'n kop. Wetenschappelijke teksten lijken geschreven door voetschrijvers met hamertenen. De lezer struikelt over de woordherhalingen en de hompelige overgangen door overvloedig kommagebruik. De zinnen zijn vaak lang en onoverzichtelijk door het ‘alles voor de punt-syndroom’. Bleef het maar bij lelijkheid en onbegrijpelijkheid, dan worstelden de lezers zich nog wel door een wetenschappelijk artikel heen, omdat ze zich uiteindelijk rijkelijk beloond zouden weten met een opzienbarende conclusie. Maar de ultieme domper is dat die beloning vaak uitblijft: wetenschappelijke teksten zijn ook nog eens vervelend door de strenge beperking tot de beschreven zaak zelf. Geleerden lijken te vergeten dat mensen voornamelijk geïnteresseerd zijn in andere mensen: wat zijn hun oorspronkelijke strevingen en idealen en wat is daar in de praktijk van terechtgekomen? Vrijwel al het onderzoek laat zich prima verpakken in het verhaal van een zoektocht. Maak daar dan gebruik van, en zet dan de literaire en retorische technieken in die al eeuwenlang gebruikt worden om mensen bij een onderwerp te betrekken en hen te overtuigen. Denk bijvoorbeeld aan vergelijkingen maken, een spanningsboog opbouwen en op anderhalve bladzijde voor het einde met een verrassing komen. Tegenstander Het lijkt een ondankbaar standpunt - wie kan er tegen een mooi geschreven artikel zijn? - maar Mathijsen heeft echt voor het grootste deel ongelijk. Op het punt van de correctheid en de duidelijkheid ben ik het met haar eens: wetenschappelijke teksten moeten uit gave, begrijpelijke zinnen bestaan. Maar zou het een verbetering zijn als de geleerde schrijver meer aandacht aan zichzelf besteedde? Of de lezer probeert te verleiden door middel van sappige vergelijkingen? Nee! Wie een wetenschappelijk stuk schrijft, zegt daarmee eigenlijk dit: ‘Er was een probleem en ik denk dat ik daarvoor een oplossing heb gevonden. Ik heb zelf alles gedaan om fouten te vermijden en denk daarom oprecht dat de inhoud steek houdt, maar dat weet ik niet zeker. Kijkt u, lezer, alstublieft goed naar mijn tekst of ik geen fouten over het hoofd heb gezien.’ Alles wat het de lezer makkelijker maakt om fouten te achterhalen, moet de schrijver nastreven. Daarom moet de schrijver precies en volledig zijn en wormstekige constructies vermijden omdat de lezer zich daaraan ergert. En alles wat de lezer belet om fouten te vinden, moet de schrijver eveneens vermijden. Als de schrijver zich tussen zijn onderwerp en zijn lezers dringt, leidt dat af van de zaak zelf. Het is zelfs erger. Met Mathijsens trucs doet de schrijver impliciet een beroep op medeleven. Zo hindert hij de lezer bij het uitvoeren van zijn taak. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moeten wetenschappelijke teksten mooi geschreven zijn? Geef voor 22 maart uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Wetenschappelijke teksten moeten mooi geschreven zijn’ of ‘Wetenschappelijke teksten moeten vooral zakelijk zijn’ naar Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Mag de productaanduiding op de verpakking van Euro Shopper-producten voortaan in het Engels? Nee, vindt u in overgrote meerderheid; volgens 238 inzenders (85%) is het geen goed idee. Deze stemmers zijn al dat ‘imponeer-Engels’ zat en willen maatregelen ter bescherming van het Nederlands. Anderen wijzen op de gevolgen voor de volksgezondheid: consumenten met diëten zijn erbij gebaat om zo duidelijk mogelijkte weten wat ze kopen. Van 43 inzenders (15%) mag Engels wel. Een aantal van hen is juist blij met al dat Engels: op naar een Europese eenheidstaal! Anderen voeren een legalistische reden aan: net zoals klanten vrij zijn om een product te kopen, zijn producenten vrij om hun producten aan te bieden zoals ze dat willen. Antwoorden Taaltest (zie pagina 71) A. Spelling 1.b. warempel 2.a. hbo-v 3.c. gecoacht 4.b. bloezende mouwen 5.a. acquisitie B. Woordenschat 1.a. grijsbeige 2.b. gedroogde korenkiemen 3.c. kort aanbraden 4.a. hete droge wind C. Zoek de fouten 1.elektriciteitsbedrijf, zijn humanresourcesafdeling, manusje-van-alles dat 2.keep mag volgens sommige naslagwerken ook, bezighouden, werkvloeretiquette D. Extra ‘Zij droegen hem op handen en de prijs aan hem op’ heet een zeugma. Droegen wordt hier in twee verschillende constructies gebruikt: op handen dragen en de prijs opdragen. Het klassieke voorbeeld van een zeugma is ‘Hier zet men koffie en over.’ {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Pools Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sinds hun vaderland in 2004 tot de Europese Unie is toegetreden, is het aantal Polen in Nederland enorm toegenomen. Sommige schattingen gaan uit van een kleine 100.000. Steeds meer van hen blijven hier ook wonen. Omdat ze als EUingezetenen niet hoeven in te burgeren, zijn ze niet verplicht om Nederlands te leren, maar vooral de jongeren onder hen zijn bereid dat wél te doen - zodat ze zich niet langer hoeven te behelpen met het door jan Kuitenbrouwer zo genoemde ‘Klusperanto’, het mengtaaltje waarmee met name de Poolse bouwvakkers worden geassocieerd (‘Listen, wir mussen praten kucken slapkammer where you want radiator’). Tegelijkertijd zijn er ook in Polen zelf veel Polen die Nederlands leren. Onze taal wordt er onderwezen aan acht universiteiten. Tot voor kort had men daarbij enkel de beschikking over een eendelig, sterk verouderd zakwoordenboek. Hoogste tijd, al met al, voor een goed woordenboek Pools-Nederlands, en dat is eind vorig jaar verschenen bij uitgeverij Pegasus, tevens uitgever van de grote woordenboeken Russisch en Roemeens. Het woordenboek is samengesteld door teams van de universiteiten van Warschau, Wroclaw en Amsterdam. Het heeft een tijdje op zich laten wachten - er werd al 1997 aan begonnen - maar het resultaat is een kloek, tweedelig, gedegen woordenboek, waarin het hedendaagse Pools en Nederlands te vinden zijn. Het deel Nederlands-Pools telt zo'n 47.000 artikelen (met circa 62.000 betekenissen en ruim 60.000 voorbeelden), en het deel ‘polsko-niderlandzki’ bevat ruim 32.000 artikelen (met circa 45.000 betekenissen en meer dan 62.000 voorbeelden). Bovendien bevat dit deel een ‘tabele gramatyczne’, oftewel een grammaticaal compendium van het Pools. • Woordenboek Pools-Nederlands is vervaardigd onder hoofdredactie van prof. dr. Zofia Klimaszewska en dr. René Genis en kost €75,- (gebonden, 1176 blz.). ISBN 978 90 6143 330 9 • Woordenboek Nederlands-Pools is vervaardigd onder hoofdredactie van prof. dr. Zofia Klimaszewska, prof. dr. Norbert Morciniec en dr. René Genis en kost €75,- (gebonden, 1120 blz.). ISBN 978 90 6143 329 3 ■ Frans van de straat {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wie Frankrijk wat beter kent, weet dat er meerdere soorten Frans zijn. Want behalve het literaire hoog-Frans heb je ook nog de dagelijkse omgangstaal en het argot, de taal van de straat. De eerste twee registers zijn voor francofone buitenlanders nog wel te volgen zolang er langzaam gesproken wordt, maar het derde is veel weerbarstiger. Voor degenen die toch een poging willen wagen, is er het woordenboek Populair Frans-Nederlands. Dit boek geeft vertalingen van woorden en uitdrukkingen uit het stadsplat, zoals rixe (‘vechtpartij’) en rnouch (‘agent’), en vaak wordt daar nog een voorbeeldzin aan toegevoegd (‘Paraît qu'y a eu une rixe avec les rnouchs’). Een deel van de woorden is afkomstig uit het zogenoemde Verlan, het slang van de Parijse cités, dat bestaat uit omgedraaide woorden als leurdi (van dealer) en lassedeg (van dégueulasse, ‘smerig’). Bestelinformatie: www.arti-choc.info. Populair Frans-Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde van Nicholas Rey e.a. is een uitgave van Arti-choc en kost €18,95 (gebonden, 201 blz.). ISBN 978 90 804111 2 8 ■ Buitenlandse achternamen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jan Spendel heeft als amateurgenealoog veel belangstelling voor achternamen. Eerder schreef hij al boeken over namen die met de woorden smid, meier en molen te maken hebben, en onlangs verscheen van zijn hand Buitenlandse familienamen in Nederland. Dit boek inventariseert importnamen van allerlei oorsprong die door de eeuwen heen (maar soms ook vrij recent) in Nederland zijn terechtgekomen - waar ze vaak werden verbasterd en verhollandst (zo is de naam Piekhaar afkomstig van de Franse naam Picart). De namen zijn geordend naar het land van herkomst (en als dat er niet is, zoals bij zigeunernamen, naar etnische achtergrond). Bij iedere nationaliteit geeft Spendel eerst historische bijzonderheden, zoals de reden van immigratie, om vervolgens iets over de meestvoorkomende achternamen te vertellen. Bestelinformatie: www.onserfgoed.com/Boeken.html. Buitenlandse familienamen in Nederland is verschenen bij Uitgeverij Alvo en kost €19,45 (gelijmd, 228 blz.). ISBN 978 90 75010 20 6 ■ Hasselts {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hasselt is de hoofdstad van de Belgische provincie Limburg, en de geboortegrond van Hendrik van Veldeke (ca.1150-ca.1184), van wie wel gezegd wordt dat hij de eerste bij naam bekende ‘Lage Lander’ was die in het Nederlands schreef. In Hasselt spreekt men van oudsher Hessels, een Limburgs dialect met ook zekere Brabantse invloeden. Eind vorig jaar verscheen de Crammèèr van 't(H)essels, een kloeke grammatica die het dialect tot in de details beschrijft. Alle woord soorten, van werkwoorden tot tussenwerpsels (en zelfs vloeken), worden uitgebreid besproken en geïllustreerd met voorbeeldzinnen. Bestelinformatie is te vinden op www.veldeke.net/Crammeer.htm. Grammèèr van 't(H)essels van Marco Clerinx en Xavier Staelens is een uitgave van Veldeke Hasselt en kost €24,95 excel. porto (ingenaaid, 694 blz.). ISBN 978 908142 560 5 ■ Maastrichts (in 't Mestreechs) De Nederlandse provincie Limburg heeft Maastricht als hoofdstad. Men spreekt er Mestreechs, een Limburgs dialect met ook {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} enige Franse invloeden. Dit stadsdialect is het onderwerp van Mestreechs. 't Verhaol vaan eus taol, een in het Maastrichts geschreven mini-encyclopedie. Het boek behandelt de historie van het Mestreechs, de veranderingen die het heeft ondergaan, en de vorm (grammatica, spelling, uitspraak, woordenschat, etc.) die het nu heeft. Verder wordt er aandacht geschonken aan belangrijke publicaties over het Maastrichts, en - tervergelijking - ook aan de andere Limburgse stadsdialecten als het Heerlens, Kerkraads en Roermonds. Bestelinformatie: www.onderweg.info. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Mestreechs. 't Verhaol vaan eus taol van Flor Aarts is een uitgave van Stichting Onderweg en kost €24,95 (gebonden, 230 blz.). ISBN 978 90 810787 5 7 ■ Bazenbargoens {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Paul Verburgt, zelf ooit manager, onderscheidt in zijn boek Bazenbargoens twee soorten managersjargon: ten eerste (veelal Engelse) vaktermen als targets, control en human resources, en ten tweede een repertoire van dooddoeners die iedere vorm van discussie afkappen. Voorbeelden zijn ‘Dat moeten we niet willen’, ‘Je moet durven loslaten’, ‘Je moet het spel nu eenmaal meespelen’ en ‘Dat parkeren we even.’ Het is deze laatste categorie waarop Verburgt zijn pijlen richt. In twintig columns laat hij zien hoe dit soort alledaags klinkende ‘machtswoorden’ worden ingezet met als doel ‘afhouden, klein houden en stilhouden’. Bestelinformatie: www.minimalmanagement.nl. Bazenbargoens is verschenen bij Uitgeverij Quist en kost €9,95 excl. porto (ingenaaid, 45 blz.). ISBN 978 90 77983 53 9 ■ Schrijven op internet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Met de komst van het internet is het erg gemakkelijk geworden om zonder tussenkomst van een uitgever teksten aan de man te brengen. Voor beginnende schrijvers is dat mooi, maar via een website of weblog publiceren betekent nog niet dat je ook gelezen wordt. Hoe je dat kunt bereiken, is het onderwerp van Schrijfwijzer voor het web, van de ervaren blogschrijvers Merel Roze en Chrétien Breukers. Ze geven uitleg over de praktische kanten en de nieuwe mogelijkheden van het schrijven voor het beeldscherm, over hoe je je werk kunt promoten (via Google en anderszins) en hoe je jezelf ‘als merk kunt profileren’ - en ten slotte komen nog de mogelijkheden voor wisselwerking tussen papieren en elektronische publicaties aan bod. Schrijfwijzer voor het web is een uitgave van Augustus en kost €13,50 (gelijmd, 144 blz.). ISBN 978 90 457 0295 7 ■ Cryptogrammen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Geroemd door zijn collega's, geliefd bij zijn lezers, puzzelmaker Piet Burger (1929-2009) was ‘de koning van het cryptogram’. Zijn overlijden was voor zijn voormalige werkgever Elsevier aanleiding voorde heruitgave van zijn Cryptogrammen. Leed... vermaak... uit 1978. Deze ‘handleiding voor cryptogramoplossers’ volgt de (taal)lijnen waarlangs de puzzelbouwer aan zijn cryptische omschrijvingen komt. De oorspronkelijke tekst (inclusief zo'n dertig nog te maken puzzels) is aangevuld met een interview met Burger, en een necrologie. Cryptogrammen. Een handleiding is een uitgave van Elsevier en kost €14,95 (gelijmd, 130 blz.). ISBN 978 90 6882 728 6 ■ Brabants {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 1952 verscheen De dialecten van Noord-Brabant, waarin de Nijmeegse hoogleraar A.A. Weijnen (1909-2008) een eerste kennismaking biedt met de Brabantse dialecten en de studie daarvan. In 1987 werd het boekje opnieuw uitgegeven, uitgebreid met een hoofdstuk waarin alle onderwerpen uit 1952 nog even kort werden besproken, en waar nodig aangevuld. Vorig jaar verscheen er ter gelegenheid van Weijnens honderdste geboortedag wéér een nieuwe uitgave van. Ook hierin is een nieuw hoofdstuk toegevoegd (van Jos Swanenberg en Joep Kruijsen), deze keer over de ontwikkelingen inde studie van het Brabants, en over de veranderde status van het dialect. De dialecten van Noord-Brabant is verschenen bij Uitgeverij Veerhuis en kost €14,95 excl. porto (ingenaaid, 80 blz.). Bestellingen: info@erfgoedbrabant.nl. ISBN 978 90 8730 025 8 ■ Portugees Van Dales praktijkwoordenboeken Portugees zijn nu ook op cd-rom verkrijgbaar, onder de titel Elektronisch middelgroot woordenboek Portugees (in totaal 93.000 trefwoorden). Deze uitgave bestrijkt vooral de hedendaagse woordenschat: woorden van nu zoals gebruikt in de media en op internet. Ook het Braziliaans-Portugees komt uitgebreid aan de orde. De gegeven vertalingen worden waar nodig verduidelijkt met voorbeeldzinnen; aanvullende informatie over taalkundige en encyclopedische onderwerpen is te vinden in pop-ups. Systeemvereisten: Windows 2000/XP/Vista/7. Voor het activeren van het woordenboek is een internetverbinding nodig. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Elektronisch middelgroot woordenboek Portugees is een uitgave van Van Dale en kost €99,-. ISBN 978 90 6648 345 3 ■ Taalkunde Olympiade {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Half februari werd voor de tiende keer de Leidse Taalkunde Olympiade gehouden. Tijdens deze wedstrijd krijgen vwo-scholieren taalkundige vraagstukken voorgelegd, die ze met een scherpe blik, gezond verstand en een flinke dosis creativiteit moeten kunnen oplossen. Vijftig van die opgaven zijn nu gebundeld in Van Sanskriet tot spijkerschrift. Anders dan de titel doet vermoeden gaan de vragen niet alleen over eeuwenoude talen, maar net zo goed over hedendaagse, van dichtbij en van ver weg. De opgaven vereisen geen voorkennis van de desbetreffende talen. (Zie ook het artikel op blz. 63 en de lezersaanbieding op blz. 73.) Van Sanskriet tot spijkerschrift. Breinbrekers uit andere talen van Alexander Lubotsky en Michiel de Vaan is een uitgave van Amsterdam University Press en kost €19,95 (ingenaaid, 151 blz.). ISBN 978 90 8964 179 3 ■ Taal van de wet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Juridisch taalgebruik zoals dat te vinden is in wetten, contracten, akten etc. blinkt meestal niet uit door leesbaarheid. De opstellers lijken maar één zorg te hebben, namelijk het dichten van alle mogelijke mazen; of hun woordenbrij een voor de burger leesbare tekst oplevert, is van minder belang. Toch kan het wel degelijk anders, zo meent voormalig juridisch vertaler Hugo Brouckaert. In zijn Woorden van de wet laat hij zien hoe juridische teksten helderder gemaakt kunnen worden door te letten op grammatica, woordkeuze en stijl. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Het boek is geschreven vanuit een Vlaamse optiek, en besteedt daarom relatief veel aandacht aan (het vermijden van) gallicismen. Meer informatie: www.diekeure.be. Woorden van de wet is een uitgave van Die Keure en kost €39,-excl. porto (ingenaaid, 106 blz.). ISBN 978 90 4860 414 2 ■ Klankwoordenboek Het Junior klankwoordenboek van taalkundige en jeugdboekenschrijver Wim Daniëls inventariseert woorden waarin klank om de een of andere reden een grotere rol speelt dan bij gewone woorden. Daniëls onderscheidt vier soorten: klanknabootsingen (slurpen), klankschilderingen (flater en flut, woorden waarin ‘via de klank een bepaald gevoel of bepaalde indruk wordt opgeroepen’), speelse woordvormen (wipwap en flikflak) en uitroepen (au, oei). Bij elk woord vertelt Daniëls niet alleen wat het betekent, maar ook waarom het een klankwoord is, en daardoor is dit woordenboek ook een beetje een leesboek. Voor kinderen vanaf tien jaar. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} junior klankwoordenboek. Welke woorden laten onze taal het sterkst klinken? (met illustraties van Roger Klaassen) is een uitgave van Van Daleen kost €29,95 (gebonden, 272 blz.). ISBN 978 90 6648 872 4 En verder ■ Check je presentatie. Stappenplan voor boeiende presentaties en speeches van Eric Tiggeler. Korte en bondige handleiding met veel tips voor het schrijven van ‘een tekst die lekker leest en gemakkelijk kan worden voorgedragen’. Sdu, €11,95 (ingenaaid, 87 blz.). ISBN 978 90 12 58129 5 ■ Waar een wil is, ben ik weg! Bloemlezing van ‘spreukwoorden’ (verbasterde spreekwoorden à la ‘Goede wijn is nog geen bier’) die werden aangedragen door luisteraars van het radioprogramma van Veronica-dj Patrick Kicken. Zilver Pockets, €7,95 (gelijmd, 174 blz.). ISBN 978 90 417 6258 0 Spelen met taal Ovt-rijgen Rutger Kiezebrink Wat is er zo opmerkelijk aan stresssituatie? Wat is het langste palindroom met afwisselend klinkers en medeklinkers? Zijn er meer woorden als arbeidsonrust, lateihout en tafeldiscours? Om dat soort vragen draait het in de tweemaandelijkse rubriek ‘Spelen met taal’. Blijken - bleken - bleekten, overrijden - overreden - overreedden: dat soort rijtjes waren het onderwerp van de ‘Spelen met taal’-oproep in het decembernummer. Het gaat om vormen in de onvoltooid verleden tijd (ovt) die ook een heel werkwoord kunnen zijn. Er kwamen vele tientallen voorbeelden binnen. Bijvoorbeeld breken - braken - braakten, bekomen - bekwamen - bekwaamden en zien - zagen - zaagden, waarin steeds een sterk werkwoord zit. Maar je kunt ook ‘ovt-rijgen’ met alleen zwakke werkwoorden: gissen - gisten - gistten, kruien - kruiden - kruidden, spellen - spelden - speldden. En er is één rijtje met twee sterke werkwoorden: wijten - weten - wisten. Het in december al genoemde rijtje van vier, wijzen - wezen - waren - waarden, is niet geëvenaard. Wél is het theoretisch nog uit te breiden: het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt het verouderde werkwoord waarden (‘beschermen’), waarmee je wijzen wezen - waren - waarden - waardden kunt maken. Enkele inzenders wezen erop dat je ook met enkelvoudsvormen kunt ovtrijgen: bezit - bezat - bezatte, meten - mat - matte, stelen - stal - stalde. Een speciaal geval daarbij is het rijtje rondom was: dat is de ik-vorm van wassen en de ovt enkelvoud van zijn. Wassen zelf heeft twee ovt's: waste en wies, die beide ook weer een tegenwoordige tijd kunnen zijn, zij het niet in de standaardtaal. Het werkwoord wasten, uitgesproken als ‘weesten’, is gamejargon voor ‘verspillen’ of ‘elimineren’, waarvan de ovt wastete luidt; en wiezen is een Belgisch-Nederlandse spreektaalvariant van whisten (een kaartspel), met als ovt wiesde. Je kunt dus met vier ik-vormen de rijtjes ben - was - waste - wastete én ben - was - wies - wiesde maken. Maar een mooier rijtje is mogelijk met vier jij- of hij-vormen achter elkaar: jij/hij wijt - jij/hij weet - jij/hij wist - jij/hij wiste. Zie www.onzetaal.nl/spelen/ovt.php voor de volledige lijst. Aanvullingen zijn nog steeds welkom! Oproep: ‘kalender-rijtjes’ ‘De kalender wordt steeds kalender’, zei mijn vader weleens, als de scheurkalender in de loop van het jaar zichtbaar dunner werd. Kalender met de klemtoon op ka- is de vergrotende trap van kalend, het tegenwoordig deelwoord van kalen (‘kaal worden’). Dat is voer voor ‘Spelen met taal’. Je kunt een rij van negen woorden maken die begint met kalenders, waarin elk woord hetzelfde is als het voorgaande woord min de laatste letter. Dus: kalenders - kalender - kalende - kalend - kalen - kale - kal - ka - k. Het zijn allemaal bestaande woorden: kalende is ook een vorm van kalen, kale hoort bij kaal, kal betekent ‘gebabbel’ of ‘babbelaar’, ka is een vogel, een kade of een manwijf, en k is een eufemisme voor ‘kanker’. Een rij van tien woorden kan ook: begin met het werkwoord kalenderen (een handeling bij het heien) en gebruik daarna kalendere (zoals in ‘Ik ken nog veel kalendere mannen’); vervolgens komen kalender, kalende, etcetera. De woorden in het rijtje worden ook steeds ‘kalender’, dus misschien is ‘kalender-rijtjes’ een mooie benaming voor dit verschijnsel. Ik hoor graag of Onze Taal-lezers andere woorden kennen waarmee dit mogelijk is, zodat er een verzameling kalender-rijtjes te maken is. Zie ook www.onzetaal.nl/spelen/kalender.php. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Byoux Jan Ouwens- Delft Al jaren begint mijn talenknobbel ondraaglijk te jeuken bij het zien van juwelenwinkeltjes waarop het predicaat ‘byoux’ prijkt (vaak gaat het daarbij om kleine, groezelige winkeltjes; niet de bijouterieën met cachet). Kennelijk zijn er mensen die menen dat in een Frans woord als bijoux de ij gewoon vervangen kan worden door eeny. Maar onlangs zag ik een A4'tje op het prikbord in mijn flatgebouw dat reclame maakte voor zelfgemaakte sieraden, waar de b als volgt boven de y was geplaatst: b you Oftewel: ‘by you’. En mijn talenknobbel barstte. Engels!? (En waar is de x heen?) Het is nog maar één beklemmend korte stap verwijderd van een gebiedende wijs: ‘buy, you!’ ‘Baat het niet...’ Jacob F. Orlebeke - Nieuwkoop Ten minste één keer per week hoor ik op de radio of op tv iemand zeggen: ‘Baat het niet, dan schaadt het niet.’ Dat het inmiddels zo in de woordenboeken staat, wil niet zeggen dat het logische taal is. Als je erover nadenkt, is het klinkklare onzin. Voor mij is alleen goed: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet.’ Dare to be dutch Robert van der Veen - Gorinchem Onlangs kwam mij een modetijdschrift onder ogen dat op de cover omschreven werd als ‘Oerhollands stijl & mode magazine’. De titel? Dare to be dutch. Het hoofdonderwerp? ‘Dutch fashion season’. Oer-Hollands modejargon? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gesignaleerd Dagvaardigingen Ruud van der Helm - Accra, Ghana Vlak na de dood van Michael Jackson las ik in de Volkskrant het volgende: Dagvaardigingen Justitie in Californië heeft ondertussen dagvaardigingen laten bezorgen bij artsen of verzorgers van Jackson om meer te weten te komen over het ongewone en riskante medicijnengebruik van de wereldberoemde artiest, die 25 juni plotseling overleed. Het woord dagvaardigingen komt hier twee keer in voor, waarbij één keer zelfs in de titel. De enige juiste term is natuurlijk dagvaardingen. Nu komt het gebruik van dagvaardigingen vaker voor en is het in die vorm zelfs op een aantal (met name Vlaamse) sites in woordenlijsten opgenomen. Ook van een vergelijkbaar woord als aanvaarden verschijnen foute vormen als aanvaardiging (i.p.v. aanvaarding). Het omgekeerde is eveneens het geval. Het woord afvaardigen blijkt regelmatig vervoegd te worden tot afvaarding (i.p.v. afvaardiging), bijvoorbeeld toen de Nederlandse ‘afvaarding’ aan een sporttoernooi volgens een stuk in Trouw teleurstelde. Waar zou deze taaleigenaardigheid vandaan komen? Zou het iets te maken hebben met het woord vaardig, waar iets van een handeling uit spreekt? Of gaat het hier vooral om verwarring over de stamvorm van het werkwoord? Driedubbelopisme D. Lambooy-van Laar - Eindhoven In de ochtend van 25 september 2009, de dag na een groot treinongeluk bij Barendrecht, meldt een woordvoerder van Pro-Rail in het Radio 1 Journaal dat er tussen Dordrecht en Rotterdam weer beperkt treinverkeer mogelijk is: ‘met pendeltreinen vice versa heen en weer’ - een driedubbelopisme! Als het nu nog niet duidelijk is... Poetsen wordt steeds natter Arie Snoek-Rotterdam Steeds meer hoor je mensen zeggen dat ze hun huis gaan (of: laten) ‘poetsen’ in plaats van ‘schoonmaken’. Poetsen ondergaat daarmee een opvallende betekenisuitbreiding, want daar kwam tot voor kort geen dweil, water en zeep aan te pas, alleen een doek en hooguit wat poetsmiddel. De jongste Van Dale omschrijft poetsen als ‘al wrijvend schoonmaken, reinigen, m.n. door wrijven met een smeermiddel of met krijt e.d. glad en glanzend maken’; de betekenis ‘reinigen, schoonmaken’ staat ergens achteraan, met het label ‘gewestelijk’. Dat die aanduiding inmiddels wel weg kan, kun je al zien als je poetsen intikt op Google. Je struikelt dan meteen over de bovengewestelijke resultaten waarin het draait om poetsen in de zin van schoonmaken, dus inclusief soppen, dweilen en klamvochtig reinigen. Van de website poetsendoejezo.nl tot schoonmaakbedrijf Poetsen.com - aan poetsen komt steeds vaker water te pas. Praxis-zinnen Gerard Nachbar - Almere Steeds vaker zie ik wat ik maar even ‘Praxis-zinnen’ noem, naar een advertentie die ik laatst tegenkwam: Dit product heeft Praxis uitgekozen om zijn moderne uitstraling. Door de inversie lijkt het of het eerste zinsdeel (in dit geval ‘Dit product’) iets ‘doet’ (in dit geval: ‘Praxis uitkiezen’), terwijl natuurlijk juist het omgekeerde is bedoeld: Praxis kiest het product uit. Nog zo'n voorbeeld vinden we in een reclamespot van Blue Band: ‘Deze [nuttige stoffen] hebben onze cellen nodig om te groeien.’ Je kunt deze misverstanden eenvoudig voorkomen door de zinsvolgorde te wijzigen. Dus: ‘Praxis heeft dit product uitgekozen...’ en ‘Onze cellen hebben deze [nuttige stoffen] nodig...’ {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Kerknieuws.nl Wethouder wankelt over Kerkplein De toekomst van wethouder Wim van Wikselaar hangt aan een zijden draadje. Donderdag werd de forse budgetoverschrijding bij de aanleg van het cultuurhuisplein in Doorn in de commissie Middelen besproken. Nieuwsblad De Kaap.nl Tramconducteur moet kruis verbergen Een tramconducteur in Amsterdam heeft bij de rechter vergeefs geprotesteerd tegen het verbod om tijdens zijn werkhoven zijn uniform een kettinkje met een kruisje te dragen. NOS Teletekst TEVENS HEERLIJKE ROOKWAAR VOOR OP TOAST, O.A. PALING MAKREEL EN DIVERSE SOORTEN GEROOKTE ZALM Advertentie in Voorburgse Courant Onderzoekers van Wageningen UR zagen afgelopen maand nog veel bijen rondvliegen met stuifmeel aan hun poten. Normaal zitten ze in de een na laatste maand van het jaar al in de kast. Dat hebben zij zondag laten weten via Natuurbericht.nl. Nu.nl Belg slikt elke dag half miljoen slaappillen Het Belang van Limburg Wilt u ons vertellen waarom u uw abonnement opzegt? □ De nieuwsbrief is niet interessant genoeg □ De nieuwsbrief is te commercieel □ De aanbiedingen zijn niet concurrerend genoeg □ Er is te weinig informatieve inhoud □ De nieuwsbrief herhaalt zich steeds weer □ De nieuwsbrief herhaalt zich steeds weer Afmeldpagina nieuwsbrief Hewlett-Packard Nachtwacht gepakt na diefstal Degas Na de diefstal van een klein schilderij van impressionist Edgar Degas, donderdag in Marseille, heeft de politie een nachtwacht van het Musée Cantini gearresteerd. NRC Handelsblad Schoonheidssalon Eliza voorhuidverbetering of ontspanning Langedijker Nieuwsblad Reformatorisch Dagblad {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal 4 2010 ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken Hoe heten onze katten en honden? Mediahype over hun hebben Onjuiste spaties Tennispurismen in de oorlog {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 4 april 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.I. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,- (per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal €29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘I am from Holland. Isn't that vierd?’ Johann van der Smut uit Austin Powers 3: Goldmember (blz. 96) {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 84 Gerrit Bloothooft, Dieuwertje van der Putte en Eline Kouwets ‘Tarrrzan... hierrr’ De namen van onze katten en honden 86 Peter-Arno Coppen Heibel om hun Hoe het omstreden hun hebben even een mediahype werd 94 René Dings Weg om legging Onjuist spatiegebruik in het Nederlands 96 Berthold van Maris ‘Jai sprrreekt Nederlands! Dat is te kek!’ ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken 102 Jan Luitzen Ander woord voor smash Tennispurismen in de Tweede Wereldoorlog En verder 89 Donaties 2010 104 Staatsexamen hoogopgeleide immigranten 109 Nederlandse ‘kolonieën’ 110 Woordpost Rubrieken en series 89 Vraag en antwoord: herkomst dagvaarding; zowel... als + zijn/hun; Wajonger(e); escaleren; door de week(s) / doordeweek(s) 90 Gaten in de taal: ‘Don't mention the war!’; familierelaties 91 Reacties: valse Duitse vrienden; opletten; mount; trots op kak-r; middenstandsrijm; Nederlandse kranten in Australië; lekker in Vlaanderen; iRiver; ‘Ich kann es kaum erwarten’; nieuwsberichten in spreektaal; Steentilbrug; Torpenhow Hill; dubbele ontkenningen; schaatsverslaggeverstaal 93 Iktionaire: voorbijkomen en meekrijgen 99 Struikelblokken in het Nederlands [4]: scheidbare werkwoorden 100 Etymologica: nieuwe etymologiewebsite 101 Taaltest 104 Het gebeurde in... april 1955: Swiebertje verschijnt op tv 105 Spaan: Kader, Mirza, Karel 106 Aanbiedingen voor lezers 108 Het onderzoek: de kracht van argumenten 109 Horstlog: de Nederlandse taal en de grondwet 110 Van verre: van borstrok tot boerkini 111 Hom of kuit: zijn grote woorden wenselijk? 112 Tamtam: taalnieuws 113 Taalergernissen 113 Gesignaleerd 114 InZicht: Lass mal sitzen, en andere nieuwe taalboeken 115 Lezer 116 Ruggespraak Omslagillustratie: Matthijs Sluiter {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: © David Rozing / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} ‘Tarrrzan... hierrr’ De namen van onze katten en honden Gerrit Bloothooft, Dieuwertje van der Putte, Eline Kouwets - Taalwetenschap Universiteit Utrecht Niet alle hondjes heten Fikkie. Dat blijkt wel uit het grote dierennamenbestand waartoe enkele naamkundigen onlangs toegang kregen. Van Lange Frans tot Honda, en van Oidipoes tot Haarbal... deze databank toont de rijkdom aan schattige, grappige en stoere namen die we onze huisdieren geven. Katten en honden zijn onze meest geliefde huisdieren. We aaien ze, rennen met ze en zorgen voor ze. Zulke huisgenoten moeten natuurlijk een mooie en passende naam krijgen. Wat voor namen zijn dat zoal? Tot voor kort was het lastig om dat te inventariseren. Als je dat wilde doen, moest je eigenlijk de deuren langs om het te vragen, want dieren werden niet zoals mensen geregistreerd bij instanties als de burgerlijke stand. Althans, tot een paar jaar geleden, want tegenwoordig is het anders: veel dieren krijgen nu een chip ingebouwd om ze gemakkelijker te identificeren als ze zijn weggelopen. Op die manier komen de namen van al die huisdieren dan toch in een bestand terecht, zoals dat van Petbase, een van de grootste huisdierendatabanken van Nederland. En daarvan konden wij gebruikmaken voor ons onderzoek naar huisdiernamen. ■ Fluffy vacht We onderzochten de 85.000 namen van honden en katten die het meest recent bij Petbase zijn geregistreerd. De katten waren veruit in de meerderheid (75%). Dat is iets meer dan je op grond van het totale aantal in Nederland zou verwachten - in 2009 3,6 miljoen katten (63%) tegenover 2,1 miljoen honden (37%) -, maar katten hebben nu eenmaal een grotere neiging om vermist te raken. De dieren waren ongeveer gelijk verdeeld over de geslachten. In totaal ging het om 19.714 verschillende namen - een grotere diversiteit dan bij eenzelfde aantal kinderen te vinden is. Dieren krijgen niet alleen mensennamen als Bas, Joep, Joris, Floor(tje), Bram, Sjors en Lotje, maar ook vaak namen die iets over ze zeggen. Denk maar aan klassieke huisdiernamen als Zwartje, Blacky, Snow(y), Whisky en Sherry, die verwijzen naar de kleur van hun vacht. Vooral katten krijgen namen vanwege hun uiterlijke kenmerken: Moortje, Droppie, Wiebertje, Kokintje, Dubbelzout, Roetje, Pekje, Grijsje, Rooie, Witje, Sneeuwwitje, Sneeuwbal, Pepermuntje, Bruintje, Lapje, Sokje, Socks, Snoetje, Witvoet, Snuitje, Bolle, Druiprek, Streep, Vlekje, Puntje, Punkie, Polletje Piekhaar, Haarbal, Pluizebol, Pluis(je) en Fluffy (Engels voor ‘pluizig’). En dan zijn er namen die iets zeggen over de eigenschappen van de dieren in kwestie. Er zijn bijvoorbeeld ‘kattige’ namen als M(i)auw, Spinner en Snorrie, en honden heten wel Kwispel. En voor beide komen namen voor als Snuffie. Verder vinden we onze huisdieren kennelijk vaak hyperactief, zoals blijkt uit namen als Twister en Speedy (Gonzalez). En ze zijn natuurlijk erg ondeugend en stoer, al is dat bij de katten iets meer met een knipoog dan bij honden, {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} die soms van haast militair aandoende namen voorzien worden: katten Binkie, Bikkel, Banjer, Bengel, Doerak, Lucifer, Sambal, Dondersteen, Bliksem en Donder honden Hummer, Tank, Macho, Bandit, Bullit, Devil, Bully Bunker, Danger, Diablo, Rebel, Turbo en Diesel. Verder vinden we katten misschien wat valser dan honden, en genieten ze in onze ogen meer van hun vrijheid. Dat zie je met warm gemopper terug in hun namen: Monster, Mormel, Schooier, Schurk, Zwerver, Stapper, Slettie, Slippertje en Smeerpoets. ■ Woordspelingen Er zijn ook veel namen die niet zozeer beschrijvend zijn als wel liefkozend. Het zijn vooral vrouwtjeskatten die van dat soort namen worden voorzien: Dotje, Frommel, Frummel, Gebakkie, Honnepon, Kaboelekeboe, Kleintje, Knuffie, Kruimeltje, Loezepoes, Makker, Muffin, Pinkelponkie, Poekelien, Poekeloekie, Poekie, Poekiedoekie, Poemel, Poesiewoesie, Poeteloetie, Poezelientje, Prulletje, Prummeltje, Snoes, Snoezepoes, Spekkie, Toetie, Troelala, Troelemoes, Tummetje, Wammes en Woeliboeli. Veel verkleinwoordjes dus, en nogal wat variaties op poes, een woord dat op zichzelf ook al een populaire naam is: Poes(sie) staat op de vierde plaats in de poezennamen-top-twintig (zie hiernaast). Het is ook een woord dat stimuleert tot woordspelingen: Miss Poes, Assepoester, Wassepoester (voor een schone poes of een gewezen vrouwtje?), Oidipoes, Poesjkin, Winnie de Poes, Poespas en Stoeipoes. Met kat kwamen we tegen: Ciske de Kat, Kattekopje, Kattapult, Katman, Skatje, Orkater en Pikatcho. En voor de honden? Daar vonden we maar één woordspeling: Honda. ■ Azraël en Goofy Veel dierennamen zijn geïnspireerd op fictieve soortgenoten. In de top-twintig blijkt het overduidelijk: daar staan Tom(my) voor katers en Minoes voor poezen bovenaan. Dat is niet alleen in Nederland zo, ook in de landen om ons heen doen die twee namen het erg goed. Dat laatste wekt misschien verbazing. Het gaat bij Minoes toch om de naam van een van de bekendste poezen van Néderland: die van Annie M.G. Schmidt? Maar in Frankrijk is minou het woord voor poesje, en Annie M.G. Schmidt zal daar vast aan gedacht hebben. En zo is tom, ook bekend van Tom & Jerry en Tom Poes, een Engelse soortnaam voor een kater. Er zijn meer kattennamen waarbij fictieve soortgenoten een rol hebben gespeeld bij het bedenken ervan, zoals Jakkepoes (ook uit Minoes), Azraël (uit De Smurfen), Garfield (uit de naar hem genoemde strip) en Dikkie Dik (van de boeken die ook worden voorgelezen in Sesamstraat). Beroemde honden die als inspiratiebron hebben gediend zijn: Goofy, Rakker, Pluto, Lady (alle vier van Disney; die laatste uit de klassieker Lady en de Vagebond), Dinky (van Dinky Dog), Takkie (uit Jip en Janneke), Snoopy, Benji (straathond uit gelijknamige film), Bobbie (uit Kuifje) en het kleuterhondje Dribbel. Top-twintig katten- en hondennamen Hieronder de meestvoorkomende namen onder katten en honden die gechipt zijn en geregistreerd staan bij huisdierendatabank Petbase. Doordat we de dieren hadden opgedeeld in de groepen 0-4 jaar en 5-9 jaar, konden we bekijken wat de stijgers en de dalers zijn onder de namen. ▲ = stijging van 20-100% ▲▲ = ruime verdubbeling ▼ = daling van meer dan 20% De dierennamen die ook als persoonsnaam voorkomen in Nederland zijn gecursiveerd. Kat mannetje Kat vrouwtje Hond mannetje Hond vrouwtje 1 Tommy / Tommie / Tom▼ Minoes / Minous ▼ Max ▼ Luna ▲ 2 Tijger/Tijgertje Luna ▲ Spike / Spikey Lady 3 Simba Tijger/Tijgertje Diesel ▲▲ Daisy ▼ 4 Max Poes / Poespoes / Poesie / Poessie Bobby / Bobbie ▼ Kyra / Kira 5 Mickey ▼ Lotje Rocky Senna ▲▲ 6 Boris ▼ Misty ▼ Sam Tara 7 Gizmo ▼ Kitty Rakker ▼ Noa ▲ 8 Sam Poekie / Poeki / Poeky ▼ Boris Lola ▲ 9 Gijs Saartje Rex Roxy ▲ 10 Karel Floortje ▲ Boy Tessa ▼ 11 Joep Muis Tommy ▼ Laika ▲ 12 Joris ▼ Nala ▲ Boomer Misty ▼ 13 Felix ▼ Simba Binky ▲▲ Cindy ▼ 14 Jip Mickey ▼ Chico Lotje ▲ 15 Bram ▼ Lola ▲▲ Jack ▲ Chica ▲▲ 16 Binky ▲ Gizmo ▼ Benji ▲ Donna 17 Sammy Daisy Bas Indy ▲ 18 Diesel ▲▲ Noa Balou Angel ▲ 19 Guus ▲ Puk Joep ▲ Fleur ▲ 20 Sjors Mimi Bikkel ▲▲ Bella ■ Romeinse heersers Ook andere katachtigen kunnen als inspiratie dienen, zoals Simba en Nala (leeuwen uit De leeuwekoning), Teigetje (uit Winnie de Poeh), Bagheera (panter uit Jungle boek) en Loeki (de Leeuw). Maar eigenlijk hoeft de beroemdheid in kwestie zelf helemaal geen kat- of hondachtige te zijn: -andere beroemde dieren: Ollie en Bommel (beide van Ollie B. Bommel), Skippy (de boskangoeroe uit de gelijknamige serie), Baloe (beer uit Jungle boek), Knorretje (uit Winnie de Poeh), Gizmo (o.a. figuur uit DuckTales), Pumba (knobbelzwijn uit De leeuwekoning) -Sesamstraat-personages: Pino, Ieniemienie, Ernie, Elmo -popsterren: Madonna, Bono, Lange Frans -Romeinse heersers: Brutus, Nero -helden: Zorro, Rambo, Tarzan, Misty (uit Pokémon). {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Een naam als Ieniemienie wekt misschien op het eerste gezicht verbazing. Dat is per slot van rekening een muis, een prooidier van de kat. Maar toch gebeurt het vaker dat katten daarnaar genoemd worden. Er zijn zelfs zó veel poezen met de naam Muis (maar ook Muizelientje, Miezemuis, Mouse en Maus) dat het een top-twintig-naam is. ■ Vinger in de pap Opvallend veel namen van honden uit de top-twintig beginnen met een B (Bobby, Boris, Boy, Boomer, enz.). Misschien commandeert zo'n plofklank prettig? Voor katten vinden we naast Minoes veel andere namen die beginnen met een M (van miauw?). Langer dan twee lettergrepen zijn de meeste namen niet. Dat roept kennelijk gemakkelijk. Zijn er trends in dierennamen? Als we de namen voor oudere en die voor jongere dieren met elkaar vergelijken, dan zie je bij huisdiernamen ongeveer dezelfde ontwikkelingen als bij kindernamen. Luna, een snelle stijger bij de huisdieren en zelfs de nummer één bij teefjes, is bijvoorbeeld al sinds eind jaren negentig ook sterk in opkomst als meisjesnaam. En verder is Laika voor teefjes een duidelijke stijger. Over het Russische hondje Laika, dat ooit als eerste levende wezen rond de aarde cirkelde, werd in 2006 een Kinderboekenweekgeschenk geschreven: Laika tussen de sterren. En dat zie je terug in de hoeveelheid Laika's van de laatste jaren. Kinderen hebben kennelijk een flinke vinger in de pap bij het bedenken van een naam. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Maar wat we ook doen, of we nu voor een naam kiezen die we ook aan onze kinderen zouden kunnen geven, of dat we met de naam iets willen zeggen over de aaibaarheid, schattigheid of stoerheid van het beestje... uit de namen komt duidelijk naar voren dat een huisdier ons kan verleiden tot creativiteit met taal. Heibel om hun Hoe het omstreden hun hebben even een media hype werd Peter-Arno Coppen Waarom zeggen mensen ‘hun hebben’, als in ‘Hun hebben gelijk’? Een onderzoek daarnaar leidde in februari in De wereld draait door tot een felle discussie tussen toenmalig minister Plasterk en de Nijmeegse hoogleraar Helen de Hoop, waarna honderden mensen reageerden in kranten en op internet. Waarom liepen de gemoederen zo hoog op? Wat gebeurde er nu eigenlijk? Het begon vrij onschuldig: een onderzoeksgroep van de Radboud Universiteit Nijmegen stuurde een persberichtje de wereld in over een voorgenomen lezing op een taalkundig congres. Uit hun onderzoek was gebleken dat er een onverwacht systeem zit in het gebruik van het woordje hun als onderwerp, dus in zinnen als ‘Hun gaan naar school.’ Dat gebruik wordt in de taaladviezen afgeraden, maar al een eeuw lang komt het in de spreektaal veelvuldig voor. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} De gevolgen waren voorspelbaar, want hun hebben was al eens gekozen tot de irritantste taalvorm van het jaar. Veel mensen grepen deze gelegenheid dan ook aan om hun ongenoegen te uiten over deze verderfelijke taalontwikkeling. Waarop anderen juist weer opmerkten dat de taal altijd in ontwikkeling is, en dat er immers ‘geen gezag’ is in de taal. ■ Slordigheid Dit werd de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ronald Plasterk te gortig, en hij schreef een gastcolumn in Nrc.next, waarin hij erop wees dat de Nederlandse Taalunie, waarvan hij de voorzitter was, dat gezag wel degelijk vertegenwoordigde. De Taalunie stelt immers de regels voor spelling en grammatica vast, en hij zou er hoogstpersoonlijk voor zorgen dat het gebruik van hun als onderwerp niet zou worden toegestaan. Mensen waren uiteraard vrij in hun taalgebruik, maar hun als onderwerp was wel incorrect. Plasterks column schoot verscheidene taalkundigen in het verkeerde keelgat. Zij legden de vinger op een aantal slordigheden in zijn betoog. Zo stelt de Taalunie wel de spellingregels vast, maar niet de grammaticale regels; die ontstaan al sinds jaar en dag spontaan, in de praktijk. De Taalunie beperkt zich tot het beschrijven van de regels die zich op die manier hebben ontwikkeld, en het geven van taaladviezen (hoewel in het verdrag dat ten grondslag ligt aan de oprichting van de Taalunie met zoveel woorden staat dat de Taalunie ‘de officiële spelling en spraakkunst’ vaststelt). De minister had de taalkundigen bovendien in de schoenen geschoven dat zij ‘om de zoveel jaar’ met ‘goedbedoelde adviezen’ zouden komen om ‘de taal te veranderen’. Maar de enige officiële taalveranderingen die de afgelopen decennia zijn doorgevoerd, zijn wijzigingen in de spelling. Daar hebben wel taalkundigen aan meegewerkt, maar die veranderingen zijn in gang gezet en vastgesteld onder de verantwoordelijkheid van de minister. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Voormalig onderwijsminister Ronald Plasterk en taalkundige Helen de Hoop in discussie over hun hebben, 9 februari in De wereld draait door. De wereld draait door ==} {>>afbeelding<<} ■ De wereld draait door Het populaire tv-programma De wereld draait door zag wel wat in het onderwerp en nodigde Plasterk en de onderzoeksleider professor Helen de Hoop uit voor een gesprek. Ook in dat gesprek liepen de emoties hoog op. Plasterk erkende wel het recht van de wetenschapper om ‘foute’ taalvormen te bestuderen, maar voegde daar onmiddellijk aan toe dat fout fout is en dat de Nederlandse taal behoefte heeft aan rust na een turbulente periode van taalveranderingen. De Hoop probeerde er nog op te wijzen dat de taalveranderingen waar Plasterk het over had spéllingveranderingen zijn, en dat hun als onderwerp daar niets mee te maken heeft, maar de minister bleef bij zijn standpunt. Het gesprek tussen professor De Hoop en toenmalig minister Plasterk ontspoorde, en het kwam ook niet meer goed. Net als in zijn gastcolumn beging hij weer een aantal taalkundige slordigheden, zoals de stelling dat het Engels in de afgelopen vierhonderd jaar minder veranderd zou zijn dan het Nederlands (hetgeen op het gebied van de grammatica zeker niet het geval is). Dit alles ergerde de Nijmeegse hoogleraar zichtbaar mateloos. Het gesprek ontspoorde, en het kwam ook niet meer goed. In de dagen volgend op de uitzending werd er massaal gereageerd, op de websites van Nrc.next en De wereld draait door, en op taalsites als het weblog van de Taalprof. De meeste reacties kozen heel sterk partij: ongeveer de helft beschouwde minister Plasterk als een held en vond dat professor De Hoop zich onbehoorlijk gedragen had, de andere helft beweerde dat Plasterk en de discussieleiders Matthijs van Nieuwkerk en Jort Kelder ongemanierd waren geweest tegenover De Hoop, die als voorvechtster van de redelijkheid werd gezien. De meningen over het gebruik van hun als onderwerp vertoonden dezelfde polarisatie. Die meningen werden een week later nog eens geventileerd na een column van Onze Taal op Nu.nl, waarop ook meer dan gewoonlijk gereageerd werd. ■ Best slim Wat was er nu eigenlijk gebeurd? Bij nadere beschouwing lijkt de zaak vooral op de spits gedreven doordat men langs elkaar heen praatte. Allereerst hadden de taalonderzoekers alleen de ‘taalwerkelijkheid’ bekeken: het wérkelijke taalgebruik, niet alleen de voorgeschreven taal. Ze hadden tellingen verricht in het Corpus Gesproken Nederlands, een groot bestand met spreektaal van rond het jaar 2000 in Nederland en België. Daarnaast hadden zij ook een globale telling gedaan in de geschreven taal van internet, via de Google-zoekmachine. Door al die tellingen hadden zij ontdekt dat in die taalwerkelijkheid de voornaamwoorden ze en zij in het meervoud (zoals in ‘Ze liggen op bed’) vaker naar dingen verwezen dan naar mensen - niet uitsluitend, maar veel vaker dan je zou verwachten. Het gebruik van hun als onderwerp verwees bijna altijd naar mensen. De conclusie: in de taalwerkelijkheid heeft zich een betekenisverschil ontwikkeld tussen hun als onderwerp en zij/ze als onderwerp. Best slim, voegden de onderzoekers daaraan toe, waarmee ze misschien ongewild een normatieve uitspraak deden. Minister Plasterk ging in zijn bezwaren voorbij aan die taalwerkelijkheid, en had het eigenlijk alleen over de taalnórm. Het kan wel voorkomen, zo {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} merkte hij op, maar het is fout. Het staat zo in de regels (de Algemene Nederlandse Spraakkunst en de taaladviezen), en als voorzitter van de Taalunie wilde hij geen verandering van de regels. Dus hun als onderwerp blijft fout. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De wereld draait door ==} {>>afbeelding<<} ■ In beweging Maar hoe zit het nu eigenlijk met dat hun? Over het gebruik daarvan bestaat veel onzekerheid. Het woordje is duidelijk in beweging. Eigenlijk mag je het alleen gebruiken als bezittelijk voornaamwoord (‘hun kinderen’) en als meewerkend voorwerp, tenminste als er geen voorzetsel bij staat. Het is dus wel ‘Ik heb hun een compliment gegeven’, maar niet ‘Ik heb aan hun een compliment gegeven.’ Na voorzetsels zou je alleen maar hen (of ze) mogen gebruiken: ‘Ik heb aan hen een compliment gegeven’, ‘Ik stond voor ze in de rij.’ Bijna niemand doet dat precies volgens die regels, en al helemaal niet in de spreektaal. Daar zal het niemand opvallen als je zegt ‘Zij zit bij hun op school’ of ‘Dat moet je hun laten doen’. In beide gevallen zou het dus eigenlijk hen (of ze) moeten zijn. De mogelijkheden van hun breiden zich blijkbaar grotendeels ongemerkt uit. Alleen hun als onderwerp valt nog iedereen op. Dat is wel een beetje vreemd, want soortgelijke uitbreidingen hebben in het Nederlands herhaaldelijk plaatsgehad. Bijvoorbeeld bij het woordje jullie. Dat is pas in de achttiende eeuw ontstaan uit de spreektaalvorm je lui, en het heeft zich vrij snel uitgebreid naar alle gebruikswijzen: ‘Jullie telefoon’, ‘Ik heb jullie gebeld’, ‘Jullie hebben mij gebeld,’ ‘Met jullie is niet te praten.’ Vergelijkbaar is u, dat oorspronkelijk de lijdendvoorwerpsvorm bij gij was (denk ook aan het dialectische oe), en dat zich zonder veel tegenstand tot een onderwerpsvorm heeft ontwikkeld. ■ Weerstand Dat voorwerpsvormen zich uitbreiden tot onderwerpsvormen zie je ook in andere talen vrij vaak. In het Afrikaans en het Zeeuws is het gebruik van ons als onderwerp heel gewoon (‘Ons het dat gesien’, ‘Ons bent zunig’). In het Deens is hun al langer een geaccepteerde onderwerpsvorm; weliswaar alleen als vrouwelijk enkelvoud, zoals in ‘Hun ser fantastisk ud!’ (‘Zij ziet er fantastisch uit!’), maar ook in die taal was hun oorspronkelijk een voorwerpsvorm. Ook het Engelse you is ontstaan uit een voorwerpsvorm (derde en vierde naamval van het meervoudige þu, dat verwant is aan het oudere Nederlandse du). En ten slotte zie je in allerlei informele taalvormen steeds diezelfde trend: bijvoorbeeld bij het Amerikaanse them (‘Them children need an education’), en het Vlaamse hem (‘Hem doet da nie’). De weerstand tegen hun als onderwerp is dus opmerkelijk, al is het lastig te meten hoe groot die is. In de staart van de afgelopen discussie claimde een onderzoeksbureau dat bijna driekwart van de jongeren hun als onderwerp prima vindt. Het is dus ook moeilijk te voorspellen hoelang die weerstand zal blijven bestaan. Langer dan de zittingsperiode van minister Plasterk in elk geval. Mythen en misverstanden In taaldiscussies komen steeds weer dezelfde mythen en misverstanden voor. Hieronder de voornaamste, die ook de hun hebben-discussie domineerden. 1. De taal is de norm (of: de norm is de taal). Het werkelijke taalgebruik verschilt per definitie van de taalnorm, anders zou de taalnorm overbodig zijn. Natuurlijk kan de taalwerkelijkheid aanleiding zijn om de taalnorm te herzien, en andersom kan de taalnorm een reden zijn om je werkelijke taalgebruik aan te passen, maar dat de twee uit elkaar lopen is een gegeven. 2. Taal verandert nu eenmaal. Dat taal verandert, zal niemand ontkennen. De toevoeging ‘nu eenmaal’ suggereert echter dat het stellen van een taalnorm geen zin heeft. Dat is onjuist, al was het alleen maar omdat een deel van de taalgebruikers die taalnorm wil. 3. Goedkeuren van het één (hun hebben) leidt onmiddellijk tot het ander (hullie hebben, zullie hebben of zelfs hun hep). Dit is het ‘hellend vlak’-argument. Door de deur open te zetten voor de gewraakte taalvorm zullen meteen allerlei andere taalvormen de taal binnenglippen. In werkelijkheid gebeurt dit nooit. In dit geval staat het gebruik van hun als onderwerp vrijwel zeker los van de andere varianten. 4. Het Nederlands wordt voortdurend van hogerhand veranderd. De spellingregels zijn inderdaad de afgelopen eeuw enkele malen herzien. De spelling is wel een onderdeel van de taal, maar lang niet het grootste. Spellingregels hebben bijvoorbeeld op de spreektaal, op de woordbouw en op de zinsbouw vrijwel geen effect. 5. Het is allemaal de schuld van Johan Cruijff. Er is geen Nederlander aan wie zo veel taalverandering is toegeschreven als Johan Cruijff. Hij zou niet alleen hun hebben op zijn geweten hebben, maar ook het meisje die, de bal wie, groter als en je kan. Maar alle aan Cruijff toegeschreven taalvormen zijn ouder dan Cruijff zelf (hun als onderwerp is al in 1911 waargenomen), en hoewel Cruijffs voetbalkunst te benijden is, zijn er niet veel mensen die hem, anders dan schertsenderwijs, in zijn taalgebruik imiteren. Integendeel: bijna iedereen beschouwt Cruijff juist als een voorbeeld van hoe het niet moet op taalgebied. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Herkomst dagvaarding ? In de rubriek ‘Gesignaleerd’ kwam vorige maand de taalfout dagvaardiging (in plaats van dagvaarding) ter sprake. Maar waar komt dagvaarding eigenlijk vandaan? ! Dit woord heeft te maken met dagvaart. Dat betekende in de Middeleeuwen nog ‘dagreis’, maar kreeg later andere betekenissen, waaronder ‘vergadering’. Dat komt waarschijnlijk doordat het woord dag soms ook ‘vergadering’ en ‘zittingsdag’ kon betekenen: ‘eene (oorspr.: eene tegen een bepaalden dag uitgeschreven) vergadering met rechterlijke of staatkundige macht’, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Met dagvaart werd eerst ‘het naar de vergadering afreizen’ aangeduid, en later ook de vergadering zelf. Mogelijk speelde de gedachte mee dat de vergaderaars van heinde en verre moesten komen. Van dagvaart werd dagvaarden afgeleid: ‘ter vergadering oproepen’, ook wel ‘ter gerechtszitting oproepen’. En daarbij ontstond weer een zelfstandig naamwoord, dagvaarding, dat in eerste instantie de betekenis ‘het oproepen voor het gerecht’ had en later ‘document waarmee iemand gedaagd wordt’. Overigens is ook dat werkwoord dagen (‘oproepen’) afgeleid van dag in de betekenis ‘vergadering, zittingsdag’. Zowel... als + zijn/hun ? Welke zin is juist? ‘Zowel Visser als De Vries houdt veel van zijn land’ of ‘Zowel Visser als De Vries houden veel van hun land’? ! Bij een onderwerp met zowel X als Y staat de persoonsvorm bij voorkeur in het enkelvoud als X en Y allebei iets enkelvoudigs zijn (‘Zowel Visser als De Vries houdt van biljarten’). Maar een meervoudige persoonsvorm is volgens de grammaticaboeken ook wel te verdedigen, en in sommige gevallen klinkt het meervoud ronduit beter. De zin hierboven is zo'n geval, al hangt het wel van de betekenis af. Er kan bedoeld zijn dat Visser en De Vries uit hetzelfde land komen en dus van hetzelfde land houden, maar ook dat ze uit verschillende landen komen. In dat laatste geval is het enkelvoud beter (‘Zowel Visser als De Vries houdt veel van zijn land’). Maar als de twee van hetzelfde land houden, is het logischer om van hun land te spreken dan van zijn land; en bij het meervoudige hun past de meervoudige persoonsvorm houden nu eenmaal beter dan houdt. Het meervoud bij zowel X als Y heeft ook de voorkeur als X en Y verschillende persoonsvormen vereisen, bijvoorbeeld: ‘Zowel ik als mijn vader houden van biljarten.’ Zo voorkom je dat er ‘ik houdt’ of ‘mijn vader houd’ lijkt te staan. Zie ook www.onzetaal.nl/advies/zowelals.php. Wajonger(e) ? Iemand die een beroep doet op de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (afgekort: Wajong), is dat een ‘Wajonger’ of een ‘Wajongere’? ! De voorkeur gaat uit naar Wajonger. Deze vorm is gebruikelijker dan Wajongere en sluit beter aan bij vergelijkbare gevallen. Wajonger is namelijk van Wajong afgeleid met het achtervoegsel -er, waarmee vaak personen worden aangeduid die bij een bepaalde groep horen: AOW'er, brugklasser, enz. Bovendien is Wajonger opgenomen in de grote Van Dale (2005) - althans in een digitale update daarvan, het Jaarboek taal 2009. Wajongere is een versmelting van Wajong en het woord jongere. Dit woord heeft als (klein) nadeel dat je kunt denken dat het per definitie op jongeren slaat, terwijl ook bijvoorbeeld veertigplussers van de Wajong gebruik kunnen maken. Echt af te keuren is dit woord niet, maar zoals gezegd is het minder gangbaar dan Wajonger. Escaleren ? Laatst kwam ik deze zin tegen: ‘Kwesties die buiten onze bevoegdheid vallen, worden geëscaleerd naar de afdelingsmanager.’ Wat is hier bedoeld met geëscaleerd? ! Escaleren heeft er de laatste jaren een betekenis bij gekregen: ‘naar een hoger niveau in de organisatie brengen’ (bijvoorbeeld om uitgezocht of opgelost te worden). In dit geval is de afdelingsmanager dat hogere niveau: die moet de kwesties afhandelen. Deze nieuwe betekenis van escaleren lijkt hoofdzakelijk voor te komen in managers- en ict-jargon. Vaak gaat het om incidenten of problemen die ‘gewone’ medewerkers (bijvoorbeeld van een klantenservice) niet zomaar kunnen oplossen en die ze daarom doorgeven aan iemand die hoger in de hiërarchie staat. Waar de nieuwe betekenis precies vandaan komt, is niet helemaal duidelijk. Wel is ze aan een opmars bezig; ze is in elk geval al opgenomen in de Van Dale-update Jaarboek taal 2010. Joch is het aan te raden er voorzichtig mee te zijn. Lang niet iedereen is bekend met het nieuwe escaleren, en de betekenis is zeker niet altijd direct uit de context af te leiden. Sommige zinnen zijn ronduit dubbelzinnig, zoals: ‘De systeem-storingen zijn vorige week geëscaleerd.’ Zijn die storingen vorige week uit de hand gelopen (gebruikelijke betekenis) of zijn ze toen doorgegeven aan een hoger niveau (nieuwe betekenis)? Voor niet-ingewijden is escaleren hier dus geen gelukkige woordkeus. Door de week(s) / doordeweek(s) ? Is het door de week of doordeweeks? ! Door de week en doordeweeks bestaan allebei; doordeweeks is ontstaan als afleiding van door de week en wordt als één woord geschreven. Welke vorm juist is, hangt van de functie in de zin af. Doordeweeks is meestal een bijvoeglijk naamwoord: ‘Hebben jullie geen doordeweeks servies?’, ‘Hij draagt zijn doordeweekse kloffie.’ Het komt ook voor in zinnen als ‘Wilco is doordeweeks vaak bij zijn moeder’; het wordt dan als bijwoord gebruikt. In dergelijke constructies is door de week echter verzorgder, in elk geval in wat formelere (schrijf)taal: ‘Ons kantoor is door de week elke dag geopend.’ Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1500 taalkwesties: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). Donaties 2010 Opnieuw hebben duizenden leden van Onze Taal bij het betalen van hun contributie (voor 2010) gehoor gegeven aan de oproep om het Genootschap Onze Taal te steunen met een (voor de inkomstenbelasting aftrekbare) donatie. Om precies te zijn: 4854 leden doneerden samen €61.400. Alle gevers afzonderlijk benaderen is nauwelijks mogelijk, vandaar dat het genootschap iedereen die een extra bijdrage leverde graag op deze plaats van harte wil bedanken. Uw steun is bijzonder welkom; die stelt Onze Taal in de gelegenheid extra diensten aan te bieden aan de leden. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Gaten in de taal ‘Don't mention the war!’ Taaladviesdienst Is er een woord voor het geluid van schaatsen op natuurijs? En zou er een treffende term te bedenken zijn voor het half afgescheiden restaurantzitje dat de Engelsen ‘booth’ noemen? Denk mee en vul de gaten in de taal. De opdracht in het decembernummer sprak tot de verbeelding. We ontvingen maar liefst 145 woorden die het verschijnsel benoemen dat je bijvoorbeeld onwillekeurig steeds het woord neus gebruikt als je gesprekspartner een grote neus heeft. Een bekende figuur die deze flater begaat, is Basil Fawlty in de comedy Fawlty Towers. Basil drukt het personeel van zijn hotel op het hart de oorlog niet te noemen tegenover Duitse gasten (‘Don't mention the war!’), maar zelf kan hij niet stóppen met erover te beginnen. Enkelen van de 72 inzenders vinden dat dit verschijnsel dan ook maar naar Basil Fawlty genoemd moet worden. ‘To pull a Basil’ wordt in het Engels zelfs weleens gebruikt voor ‘een rare (re)actie’. Deze gedachte leidde tot basillen, verbasileren, fawltiëren en verfawltiëren. Andere inzenders dachten aan de freudiaanse verspreking, en bedachten freudelen en freuderen. Weer anderen zagen een verband met het syndroom van Gilles de la Tourette en bedachten touretten en touretteren. Wie aan dit syndroom lijdt, flapt er immers ook van alles uit zonder dat hij er iets aan kan doen. Ook in drangspreken, drangverspreking, dwangflater en dwangpraat staat het dwangmatige centraal. Meer nadruk op het onwillekeurige kan ook: flapflater, glipgedachte, lipslip, onwillespreking, tongslip(je), woordfloeper. Lekker bekkende woorden zijn tactverlakker en mijdstommiteit. Boobyterm en bekvuur (‘backfire’) leggen door de bijgedachte aan een plotselinge knal/schok vooral nadruk op het schrikeffect bij de spreker. Enkele inzenders associeerden het verschijnsel met het bekende gedachtenexperiment ‘probeer niet te denken aan een roze olifant’ (waardoor je er dus meteen wél aan denkt), en kwamen zo op rozeolifanten en rozeolifanteren. Beschikken over veel aardige inzendingen is een luxe, maar het maakte de keuze wel lastig, vooral omdat de meeste vondsten maar één keer werden ingestuurd (een enkele twee keer). Van een duidelijke voorkeur onder de inzenders was dus geen sprake. Freuderen (ingezonden door W. Hamberg en G.J. Berends-Teunis) en freudelen (ingezonden door Eva Nieuwdorp) gooiden hoge ogen, maar moesten het wat duidelijkheid betreft toch afleggen tegen drangverspreking, een vondst van Ton de Vries. Hij ontvangt de boekenbon van €25,-. Alle inzenders hartelijk dank! Oproep: familierelaties Verschillende keren hebben lezers voorgesteld iets te doen aan ontbrekende termen voor familierelaties. Zo bestaat er behoefte aan termen om nieuwe gezinssituaties te beschrijven die na scheidingen ontstaan. Termen als stiefmoeder, stiefzus en stiefoma hebben een negatieve bijklank, wat te wijten is aan onder meer de boze stiefmoeder van Sneeuwwitje. Zal plus- (door sommigen voorgesteld) het redden als vervanger, of toch bonus-, cadeau-, lease- of reserve-, of nog iets anders? En hoe noem je als opa of oma het kind dat je nieuwe schoonzoon meebracht uit een eerdere relatie? ‘Een aangewaaid kleinkind’? ‘Een cadeaukleinkind’? Maar ook lang bestaande familierelaties komen er in het Nederlands karig vanaf. Zo beschikken de Engelsen over de term siblings en de Duitsers over Geschwister voor ‘broers en zussen’ - is brusjes een Nederlands equivalent, of is dat te veel hulpverlenersjargon? En is brussen voor volwassen mensen überhaupt wel gangbaar? {== afbeelding Voor een aantal familierelaties ontbreekt in het Nederlands een woord. ==} {>>afbeelding<<} Het zou ook handig zijn als je de neven/nichten die de kinderen zijn van je broer/zus kunt onderscheiden van de neven/nichten die kinderen zijn van je oom/tante. Het Engels heeft hiervoor nephew/niece respectievelijk cousin. Zolang de kinderen van je broers en zussen klein zijn, kun je hen aanduiden met neefje/nichtje en ze zo onderscheiden van neef/nicht (de kinderen van ooms en tantes). Maar neefjes en nichtjes worden onvermijdelijk ook volwassen neven en nichten. Van Dale (2005) neemt weliswaar enkele termen op voor dit soort relaties, maar die komen in het dagelijks taalgebruik zelden voor. Bijvoorbeeld: een volle neef/nicht (‘de zoon/dochter van een eigen broer of zuster’), een aangetrouwde neef/nicht (‘de zoon/dochter van de broer of zuster van iemands echtgenoot of echtgenote’), een halve neef/nicht (‘een afstammeling van de volle neef/nicht’) en een verre neef/nicht (‘een afstammeling van de zoon of dochter van iemands oom of tante’). Hebt u een goed alternatief voor een van de nieuwe of oude relaties die hierboven zijn beschreven of zoekt u een woord voor een andere familierelatie, laat het ons weten via gaten@onzetaal.nl. U kunt uw alternatief of ‘familietaalgat’ tot 26 april insturen. In het juninummer bekijken we hoeveel gaten er gevuld kunnen worden en hoeveel erbij gekomen zijn. We doen deze oproep ook op de website LinkedIn, waar een discussiegroep van zo'n tweeduizend Onze Taal-leden actief is (lid worden van LinkedIn is gratis). De ontbrekende familierelaties zijn daar al eens ter sprake gekomen. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Valse Duitse vrienden Ronald Bainczijk - Brunssum Met genoegen las ik in het november-nummer het artikel van Hans Beelen over Duits-Nederlandse ‘valse vrienden’, woorden uit twee talen die op elkaar lijken maar die een verschillende betekenis hebben (‘Kommst du gut klar mit ihm?’). Omdat ik voor een bedrijf werk met evenveel Nederlandse als Duitse werknemers, kwamen veel van de genoemde voorbeelden mij bekend voor. Ik kan er zelfs een paar aan toevoegen. 's Morgens word ik door mijn Duitse collega's vaak begroet met ‘Alles klar?’ Dit klinkt ook nog eens zeer Nederlands, en het leuke antwoord is dan ook ‘Nee, ik begin net.’ Of men zegt ‘Mahlzeit’, wat in het Duits een gewone begroeting is - ook 's morgens als er niet gegeten wordt. Afscheid nemen doet een Duitser ook weleens met ‘Ich wünsch dir was.’ Wanneer je dit letterlijk in het Nederlands vertaalt, klinkt het zeer onbeschoft. Opletten overgankelijk? Derk Boonstra - Amstelveen In het januarinummer besteedt de redactie van Onze Taal in het artikel ‘Ik merk dat jij altijd goed oplet’ aandacht aan de ‘beste ambtenarenbrief van 2009’. Nu weet ik dat de redactie graag inzendingen ontvangt van lezers die eigenaardig taalgebruik opletten. Daarom wil ik u vragen in de bij het artikel afgedrukte prijsbrief de volgende zin goed op te letten: ‘Ik merk dat jij altijd goed oplet wat op het etiket van een product staat.’ Kan dat, dat er iets is ‘wat je kunt opletten’? Wat moeten we aan met dat overgankelijke gebruik van opletten? Mount Dr. Ingrid B. Ottevanger - Zeist Riemer Reinsma stelt in de decemberaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ dat het Engelse mount afkomstig is van het Franse mont en daaraan ook zijn specifieke positie in geografische namen te danken heeft: het zou altijd links in een samenstelling staan, zoals in Mount Kenya en Mount Everest. Bij het lezen schoot mij echter meteen een goed tegenvoorbeeld te binnen: St. Michael's Mount, voor de kust van Cornwall, gesticht door de benedictijnen van het recht aan de overkant van het Kanaal liggende Mont Saint-Michel (dus zo Frans als het maar kan), die in naamgevingskwesties kennelijk niet veel fantasie hadden. Trots op kak-r Ton Stauttener - Leiden ‘Moet de kak-r worden tegengegaan?’, vraagt Frank Jansen de lezers van Onze Taal in de decemberaflevering van zijn rubriek ‘Hom of kuit’. In het januarinummer bespreekt hij de resultaten en merkt daarbij op dat hij het jammer vindt dat zich geen trotse kak-r-sprekers gemeld hadden. Welnu, vooruit dan maar. Ik wil best reageren, al begrijp ik goed waarom velen van mijn lotgenoten er het zwijgen toe hebben gedaan, na zo'n stigmatiserende bestempeling als ‘kak-r-spreker’. Wat is er mis met de ‘Gooise r’, of netter nog: ‘pre-velar bunched approximant’ (zoals hij wordt genoemd in The Phonetics of English and Dutch van B. Collins en I.M. Mees uit 1999)? Ik ben een man van bijna 55, geboren in Den Haag in een niet bijster kakkerig ambtenarenmilieu, en heb het grootste deel van mijn jeugd doorgebracht in het Statenkwartier (nette buurt, maar beslist minder dan bijvoorbeeld het Benoordenhout). Op mijn achttiende ben ik naar Leiden verhuisd, waar ik heb gestudeerd en waar ik sindsdien altijd ben blijven wonen. Met andere woorden: mijn Nederlands is niet drastisch veranderd vanwege verhuizingen, hooguit geleidelijk door de tijd en de mode. Voorzover ik mij kan herinneren, heb ik altijd een huig-r gehad als de r voor een klinker staat (rood, brood, gereed, dat soort woorden) en een ‘kak-r’ voor een pauze of een medeklinker (door, beurt, enz.). Ik kan me niet voorstellen dat ik mijzelf deze r heb aangeleerd en ga ervan uit dat dezelfde uitspraakvariant werd gebruikt op de scholen die ik heb bezocht en door de andere kinderen uit de buurt met wie we speelden. De benaming ‘Gooise r’ heb ik dan ook altijd heel raar gevonden: alsof hij daar is uitgevonden en niet veel wijder verbreid is. Het eerder door mij geciteerde prachtboek zegt hierover: ‘In present day (NL) ABN and Randstad varieties of Dutch, probably the most frequent allophone is the pre-velar bunched approximant. The back of the tongue is bunched, and the root retracted, giving rise to a type of retroflex resonance.’ Wanneer ik dus, als Randstad-Nederlandsspreker, ‘de waarschijnlijk meestvoorkomende allofoon’ gebruik, hoef ik mij nergens voor te schamen, dunkt me. Middenstandsrijm Piet Vonk Bart van den Broek - Delft In het decembernummer van 2009 stond in de rubriek ‘Reacties’ een ingezonden brief van Niels H. Veldhuijzen over het eerder geplaatste artikel over middenstandsrijm van Ed Schilders (‘Piet Patat bakt de concurrentie plat’, Onze Taal oktober). De heer Veldhuijzen stelt dat rijwielhandel Piet Vonk in Delft tegenwoordig de slogan voert: ‘Ga niet van huis / Zonder fiets van Piet Vonk.’ Hopelijk kan ik de heer Veldhuijzen geruststellen: ik woon nu zeven jaar in Delft en kan mij niet anders herinneren dan dat er al die jaren ‘Ga niet van honk zonder rijwiel van Piet Vonk’ heeft gestaan. {== afbeelding Foto: Bart van den Broek ==} {>>afbeelding<<} Nederlandse kranten in Australië Chris Lampe - Correspondent Holland Focus, 's-Hertogenbosch Jan Erik Grezel schrijft in zijn artikel ‘Dutch down under’ (Onze Taal januari) over de rol die het Nederlands nog speelt in het leven van naar Australië geëmigreerde land- {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} genoten. In dit stuk wordt gezegd dat de Dutch Courier de enige Nederlandse krant in Australië is. Dit klopt niet, want er is ook nog de Holland Focus, een tweetalig blad dat eveneens bedoeld is voor ex-Nederlanders en -Vlamingen. Het is ontstaan na de ‘interne strubbelingen’ waar in het artikel gewag van wordt gemaakt. Zie www.hollandfocus.com. Lekker in Vlaanderen Marina Lamparter - Leuven Berthold van Maris schrijft in ‘Het verschil tussen naakt en bloot’ (Onze Taal december) over woordassociatieonderzoek dat is uitgevoerd aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hieruit blijkt dat de associaties die mensen hebben bij het woord lekker in de eerste plaats over smaak gaan. Van Maris merkt op dat andere associaties, die te maken hebben met de andere zintuigen (‘een lekker gevoel’, ‘lekkere muziek’), blijkbaar secundair zijn. Nu is het zo dat vooral Vlamingen aan het onderzoek hebben deelgenomen, en die hebben het niet vaak over ‘een lekker gevoel’. En over ‘lekkere muziek’ hebben ze het helemaal nooit (behalve wanneer men Nederlanders nadoet en het dus humoristisch bedoelt). Het is dus heel verklaarbaar dat deze associaties bij de overwegend Vlaamse deelnemers minder voorkwamen. iRiver Edwin Nabben - Spijkenisse Erwin Wijman noemt in zijn artikel ‘De besmettelijke i van iPhone en Wii’ (Onze Taal januari), over het gebruik van de kleine letter i in merknamen als iMac en iPod, het bedrijf iRiver als een van de navolgers van de i-trend: ‘het Zuid-Koreaanse iRiver maakt namaak-iPodjes’. Echter, iRiver (tegenwoordig: iriver) voerde deze naam al vóór dat de iPod op de markt werd geïntroduceerd, en maakte toen ook al producten met namen als iMP-100. iRiver was zelfs voor de opkomst van Apple op de mp3-spelermarkt - zeg maar in de tijd dat er maar twintig liedjes op zo'n speler konden - een van de grootste producenten van mp3-spelers. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Peter Fox, ‘Haus am See’: zomerhit in 2009. ==} {>>afbeelding<<} ‘Ich kann es kaum erwarten’ Martin Meyer - Rotterdam De decemberaflevering van Guus Middags rubriek ‘Zong’ gaat over Peter Fox’ zomerhit ‘Haus am See’. Als muziekliefhebber en Duitse docent Duits was ik daarmee dubbel blij, maar bij één ding had ik zo mijn gedachten: Middag vertaalt het slot van ‘Wenn ich so daran denke kann ich's eigentlich kaum erwarten’ met ‘Ik mag er eigenlijk niet op rekenen’. Deze interpretatie is weliswaar puur theoretisch gezien mogelijk, maar geen enkele Duitse luisteraar zou het op die manier opvatten. Voor de moedertaalspreker is de betekenis: ‘Ik kan het nauwelijks afwachten’ (vanwege de voorpret). Van een plotse omslag naar mineur in de allerlaatste regel is dus geen sprake. Nieuwsberichten in spreektaal Cees Manintveld - Stemdocent Qletz Workshops, Hilversum Nieuwslezeres Renée Postma houdt in haar artikel ‘Schrijf zoals we spreken’ (Onze Taal januari) een pleidooi voor spreektaligere en daardoor begrijpelijkere nieuwsberichten in de radiojournaals. Als voorbeeld van hoe het volgens haar moet, geeft ze een door haar gemaakte bewerking van een persbericht van de ministerraad: Gokspelletjes op internet zijn verboden, maar er is wel vraag naar. Het kabinet wil dat oplossen: het wil regels voor de spelletjes, en gaat nu kijken welke regels. De spelletjes-sites moeten zich daaraan houden en dan mogen ze wél. Deze bewerking is niet alleen gebrekkig geformuleerd, maar spot bovendien met de gouden journalistieke regel dat de eerste zin het belangrijkste nieuws moet bevatten. Een bericht geeft vervolgens de resterende informatie in volgorde van afnemende importantie. Als je moet inkorten, kunnen dan van onderaf zinnen worden geschrapt. In het onderhavige voorbeeld is het nieuws niet dat gokspelletjes op internet zijn verboden, maar dat de regering regels wil opstellen. Het kan ook zo: De Nederlandse regering wil regels voor gokspelletjes op internet. Uit onderzoek blijkt dat er grote vraag is naar deze vorm van amusement. Volgens de Wet op de Kansspelen zijn deze spelletjes verboden. Door het opstellen van regels wil het kabinet het aanbod legaal maken. Onderzocht wordt nu welke regels kunnen worden opgesteld. Bergbergen en heuvelheuvelheuvels [1]: Steentilbrug Theo Geuze - Bemmel Met belangstelling las ik de december-aflevering van Riemer Reinsma's ‘Namen op de kaart’, over aardrijkskundige namen waarvan de afzonderlijke woorddelen dezelfde betekenis hebben, zoals Mount Kenya, waarvan de betekenis ‘berg berg’ is. In de stad Groningen heb je de Steentilstraat. Het oude woordje til staat voor ‘brug’ - zoals ook blijkt uit de jongste aflevering van Reinsma's rubriek in het februari/maartnummer, die toevalligerwijs gaat over onder meer plaatsnamen met til erin. Ik ken de exacte geschiedenis niet, maar er zal vroeger een brug geweest zijn: de Steentil. De straat die erop uitkwam, werd de Steentilstraat. In de tijd dat ik ‘in stad’ woonde (1985-1995), bedacht de gemeente Groningen dat alle bruggen een officiële naam moesten hebben, compleet met naambordjes. De brug werd toen formeel ‘Steentilbrug’ genoemd, oftewel ‘Steenbrugbrug’. Er was ook nog een erg geestige bijkomstigheid. De inwoners van de stad Groningen (‘stadjers’) hebben het meestal over de ‘Steenstilstraat’ (‘Stainstilstroat’), dus met een s'je ertussen geslist. Op het nieuwe naambordje van de brug stond dan ook aanvankelijk ‘Steenstilbrug’, totdat deze dwaling werd ontdekt. Als mijn herinnering me geen parten speelt, heeft het bordje er anderhalve dag gehangen. Bergbergen en heuvelheuvelheuvels [2]: Torpenhow Hill H. Peeters - Bamenda, Kameroen Riemer Reinsma behandelt in de decemberaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ aardrijkskundige namen waarvan de afzonderlijke woorddelen dezelfde betekenis hebben. Zo schrijft hij over de {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Noord-Engelse Pendle Hill, waarvan de naam ‘heuvelheuvel heuvel’ betekent. ‘Een recordaantal “aardlagen”’, aldus Reinsma. Mag ik u verwijzen naar het volgende citaat uit The Story of English (1952) van Mario Pei: Near Plymouth rises a ridge called Torpenhow Hill. Tor is Saxon for ‘hill’; pen is the Celtic word for ‘head’ or ‘hill’, added later, when the force of Tor was lost; how is the Scandinavian haugr, which also means ‘hill’ or ‘height’. Last came Middle English speakers on whom the force of the earlier words was spent. Their final contribution makes the name Hillhillhill Hill! Naschrift Riemer Reinsma: Mario Pei heeft zich hoogstwaarschijnlijk vergist. Er bestaat in het Verenigd Koninkrijk geen Torpenhow Hill. Deze naam ontbreekt bijvoorbeeld in de Times Index Gazetteer. Ook op een ander punt had Pei het vermoedelijk mis. Het woorddeel how wordt door Eilert Ekwall en andere etymologen niet afgeleid van een Scandinavisch woord, maar van het Oudengelse woord hoh, dat ‘heuvelrug’ betekent. Ekwall kan als een onverdachte bron gelden: hij was een Scandinaviër. Dubbele ontkenningen S. de Grauw - Dordrecht Piet Paardekoopers artikel ‘Ik gebruik nooit geen dubbele ontkenningen’ (Onze Taal januari) herinnerde me eraan hoeveel moeite ik soms heb met dubbele ontkenningen. Bijvoorbeeld bij de veelvuldig gebruikte zegswijze niets is minder waar. Dan ben ik doorgaans het spoor meteen bijster. Onlangs las ik in het AD de kop ‘D66 wil geen eind aan verbod op ivoorhandel’. Zo'n zin moet ik drie keer lezen om hem te begrijpen. Waarom schrijft men niet gewoon ‘D66 blijft bij verbod op ivoorhandel’? Schaatsverslaggeverstaal Agnes Breddels - Dordrecht Met veel plezier las ik Kees Sluys’ artikel ‘Een mooie opening’ (Onze Taal januari), over het idioom van tv- schaatsverslaggevers. Begin januari werd het EK allround verreden in het Noorse Hamar. Daar hoorde ik een nieuwe uitdrukking. Een van de commentatoren had het over schaatsers die ‘zichzelf pijn durven doen’. Mooi hè? Hoe verzin je het! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Voorbijkomen en meekrijgen Een diskjockey van de radio telefoneert met een atleet op de olympische winterspelen. ‘Trouwens, hier in Nederland is intussen het kabinet gevallen’, zegt hij. ‘Ja, dat hebben we meegekregen’, zegt de atleet. Je weet dat het nieuw is, dat meekrijgen, maar dan? Wat is er nieuw aan? Is het een nieuwe formulering voor een oude mededeling? Of is de mededeling zelf nieuw? Waarom zou je nieuwe woorden verzinnen voor iets waar al woorden voor zijn? Schrijvers doen het, op zoek naar afwisseling. Tieners doen het, uit een hang naar onderscheid. Vet, cool, tof, jofel, mieters - het is dezelfde wijn, alleen het jaartal op de fles verschilt. (Waarmee het dus níét dezelfde wijn is, zullen sommigen zeggen.) Maar voor woorden die niet veranderen, kan dat ook gelden. Elke ‘oorlog’ is anders. Zelfs elke ‘vrede’. Je kunt zeggen: vroeger zou die diskjockey dit of dat gezegd hebben. Dan stel je de context van toen en nu voor het gemak even aan elkaar gelijk, en focus je op het verschil in woordkeus. Twintig jaar geleden waren er ook radiodiskjockeys, er waren olympische atleten die ergens op een ijzige locatie kampioen probeerden te worden, en als je de boeken in duikt, kun je misschien ook nog wel een kabinet vinden dat net in die twee weken ten val kwam, maar is het daarmee ‘dezelfde situatie’? ‘Intussen is hier overigens de regering gevallen,’ sprak de lichtemuziekpresentator, ‘hebben jullie dat gehoord?’ ‘Ja, dat hebben wij gehoord.’ Dat meekrijgen heeft een handlanger in voorbijkomen. Nummers komen voorbij op de radio, mensen komen voorbij op de televisie, onderwerpen komen voorbij op een vergadering. Meekrijgen en voorbijkomen, ze zijn nooit ver van elkaar uit de buurt. ‘Ja, dat kwam gisteren voorbij. Dus dat hebben we inderdaad meegekregen.’ In Verledenlands: ‘Ja, dat vertelde iemand, of het was op de radio, dat weet ik niet meer, maar we hebben het gehoord, ja.’ ‘Heb je het gehoord?’ - er is een feit, een bericht, dat rondgaat en de vraag is of het jouw oren al bereikt heeft. Het nieuws is een voorwerp, een eenheid van informatie, een pakketje, dat wordt doorgegeven als in een estafettewedstrijd. Een kettingreactie, een ‘lopend vuurtje’. Massacommunicatie als een geavanceerde vorm van tamtam. Nu dat meekrijgen. Mee - iets voegt zich bij je. Jij bent in beweging en iemand langs de weg stopt je iets toe, iets wat jij ‘meekrijgt’. Of andersom: jij staat stil, er komt iets langs, en daar krijg je iets van mee. ‘Hebben jullie daar nog iets van meegekregen?’ Sprekers waren betrokken bij iets waarover ze geen overzicht hadden, en vergelijken hun waarnemingen. Een groot feest, waarbij op een gegeven moment iemand onwel werd, of een opstootje uitbrak. ‘En die man, die voorover in de chocoladefontein viel, hebben jullie daar nog iets van meegekregen?’ ‘Wat? Is dat ook nog gebeurd? Dat is totaal langs ons heen gegaan.’ Je bent niet langer een knoop in het netwerk, de al-dan-niet-ontvanger van een nieuwsbericht, nee, je waadt door een rivier van informatie en vist af en toe iets op met je schepnetje. Soms expres, soms per ongeluk, want de stroom is te groot en gaat te snel om te overzien. En een van de dingen in het schepnetje van die dag is een bericht over het gevallen kabinet. Het kwam voorbij en je kreeg het mee. Er is iets veranderd aan de manier waarop wij ons informeren en geïnformeerd worden, en de taal past zich aan. Niet ‘bewust’, niemand is gaan zitten om een uitdrukking te bedenken die beter aansluit bij de nieuwe communicatiecultuur, nee, op een dag sloop hij erin. Een nieuwe metafoor. Neologismen maken alleen kans om te overleven als ze ‘unobtrusive’ zijn, zegt de beroemde taalkundige Steven Pinker, ‘niet opdringerig’. In zijn discrete gedaante van homoniem (bestaand woord, nieuwe betekenis) is meekrijgen allesbehalve opdringerig. Zodat het dus weleens een blijvertje zou kunnen zijn. Jan Kuitenbrouwer {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Luc Holleman ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Foto: Luc Holleman ==} {>>afbeelding<<} Weg om legging Onjuist spatiegebruik in het Nederlands René Dings ‘Tweedehands kledingdieven’, ‘drie jarige paarden’, ‘twee honderdste wedstrijd’: vaak wordt er wat al te kwistig gestrooid met spaties. Dat is behalve tegen de regels soms ook ronduit verwarrend. En er valt nog wel meer over te zeggen. Je hebt voetbal en je hebt schoen, en dat maakt samen voetbalschoen. Op dezelfde manier leiden boeken en kast tot boekenkast, donker en blauw tot donkerblauw, en piano en spelen tot pianospelen. Zulke verbindingen van woorden die ook los van elkaar kunnen voorkomen, heten samenstellingen, en die schrijf je in het Nederlands aaneen. Alleen wordt daar vaak de hand mee gelicht - steeds vaker, lijkt het wel. Als je erop gaat letten, zie je overal zulke onjuiste spaties. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij de ingang van een gebouw zag ik eens een briefje hangen met de tekst: ‘Deze deur is defect. U kunt gebruikmaken van de invalide deur.’ En in de krant las ik tot de verbeelding sprekende koppen als ‘Priester op non actief’ en ‘Lieve heersbeestjes overheersen’. Bij de viskraam staat een bord met ‘Lekker bekken, vijf euro.’ Een restaurant heeft ‘tamme konijnen bouten in pruimensaus’ op de menukaart - maar dat past natuurlijk prima in een ‘wild diner’. En wat te denken van een ‘antieke meubelzaak’, een ‘zware spullendoos’, een ‘gestolen bromfietsregister’ en een ‘slechtziende pc’? ■ De Engelse ziekte Je zou misschien kunnen denken dat het om incidenten gaat, om toevallige uitglijders. Maar daarvoor komen die onjuiste spaties te vaak voor, zelfs in officiële teksten. Hoe zou dat komen? Allereerst kan het te maken hebben met twijfel. Als je een lang woord moet schrijven, zoals koolwaterstofdauwpuntmeting of tewaterlaatplaats, of een woord met een klinkerbotsing (zoals televisie-uitzending), slaat gemakkelijk de twijfel toe: ziet dit er niet een beetje raar uit? Als je dan een spatie invoegt, staan er ineens twee relatief korte woorden, en dat lijkt meteen een stuk beter. Ook de spellingcontrole speelt daarbij misschien een rol. Mensen varen daar vaak blind op, en als ze dan een kringeltje zien onder een wat onmogelijk ogend woord als gestolenbromfietsregister, is de verleiding groot om maar gewoon een spatie in te voegen. De spellingcontrole kent de twee losse woorden gestolen en bromfietsregister wél, en kijk aan: weg is het kringeltje. Verder moeten we de invloed van het Engels niet uitvlakken. Die taal is hier zó alomtegenwoordig dat sommige regels misschien ook in het Nederlands doorsijpelen. In het Engels moeten {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} delen van een samenstelling vaak los: summer holiday, book club, bicycle race - en daarom maken zomer vakantie, boeken club en fiets wedstrijd op ons misschien niet zo'n heel gekke indruk. Het is niet voor niets dat onjuist spatiegebruik ook wel ‘de Engelse ziekte’ wordt genoemd. ■ Lastig Toegegeven, sommige regels voor correct spatiegebruik zijn ook best een beetje lastig. Bij samenstellingen van zelfstandige naamwoorden valt het meestal nog wel mee, maar hoe zat het ook alweer met er bovenop? Moet dat niet aan elkaar? En hoe veel en dichtst bevolkt? Als je in dergelijke constructies een spatie te veel of te weinig gebruikt, zal het de meeste mensen waarschijnlijk niet zo opvallen, maar twijfel over die moeilijke woorden leidt er misschien toe dat je ook bij de eenvoudigere gevallen begint te aarzelen - en fouten gaat maken. Bij dit alles komt, zo valt te vrezen, ook een zekere luiheid om de hoek kijken. Mensen interesseren zich gewoon niet zo veel voor taal en daarom doen ze niet veel moeite om correct te spellen. Of dat nu komt doordat het taalonderwijs in Nederland slechter is dan vroeger (zie alleen al die bijspijkercursussen voor eerstejaarsstudenten die tegenwoordig nodig zijn), doordat we in een jachtige maatschappij leven, waarin je geen tijd meer hebt om zorgvuldig een nette tekst te schrijven, of doordat de mensen murw zijn geworden van de over elkaar heen buitelende spellingwijzigingen van de laatste decennia - de conclusie blijft: de aandacht voor spelling verslapt steeds meer. En steeds minder vaak wordt het goede voorbeeld gegeven. Neem nu grote merken als Knorr en Honig; die maken soepen met namen als ‘Groenten Soep’, ‘Tomaten Soep’ en ‘Ossenstaart Soep’. Waarom? Denken ze dat die daar lekkerder van wordt? Uit navraag blijkt dat ze beseffen dat het fout is, maar dat ze graag de vrijheid nemen om het zo te doen. Maar waaróm ze dat dan doen, blijft vaag. Ik vermoed dat er gewoon ergens een keer iemand een fout gemaakt heeft, dat dat niet direct is opgevallen, en dat ze er nu aan vastzitten. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Luie taalgebruikers, lastige regels, twijfel over het woordbeeld, de Engelse taal waarin veel los moet, en dan ook nog eens een spellingcontrole die aanslaat bij lange maar juiste aaneenschrijvingen: het is bijna verrassend dat het toch ook nog zo vaak goed gaat. ■ Een bos vruchten Onjuist spatiegebruik is niet alleen maar fout omdat het fout is. Soms is het ook verwarrend. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat mensen iets langer doen over het lezen van een tekst waar onjuiste spaties in staan, omdat hun ogen onbewust net wat langer blijven hangen bij die onjuiste spaties. Bij de krantenkop ‘Rijbewijs voor zeventien jarigen’ zou je kunnen denken dat het artikel gaat over zeventien mensen die een rijbewijs voor hun verjaardag krijgen. En wat voor kleur hebben de wijnglazen als er ‘rode wijnglazen’ op de verpakking staat? Onjuist spatiegebruik is soms ook gewoon om te lachen. Ik zag een keer een verkeersbord met de waarschuwing ‘Let op! Overstekende school kinderen’. Is dat hoe je een groep kinderen noemt: een ‘school kinderen’? Een roedel herten, een kudde schapen, een zwerm bijen, een pak wolven, een groep apen, een troep leeuwen, een vlucht regenwulpen - en zo heb je blijkbaar ook een school kinderen. Op een menukaart stond eens een ‘bos paddenstoelensoep’. Bloemen gaan per bos. En bomen ook. Maar paddenstoelensoep toch niet? ‘Ober, mogen wij nog een extra bosje van die lekkere paddenstoelensoep?’ Zo heb ik ook al weleens ijs gegeten met een ‘bos vruchten’, een salade met een ‘bos uien’ en muffins met een ‘bos bessen’. Op een of andere manier smaakt het me toch altijd minder lekker als ik weet dat er onjuiste spaties in zitten. ■ Honden kussen Maar gelukkig is onjuist spatiegebruik niet alleen maar fout en verwarrend. Er valt - u zult het gemerkt hebben bij de voorbeelden hiervoor - soms ook gewoon om te lachen. In plaats van ‘drie-jarige paarden’ staan er ineens ‘drie jarige paarden’ te koop. Op het station is het ‘invalide toilet’ niet meer bruikbaar. Een rijwielhandel heeft een bijzondere aanbieding: ‘Binnen band kopen, buiten band gratis’. Als ik langs een dierenwinkel loop waar een bord hangt met de tekst ‘honden kussen - vijf euro’, kan ik een kleine glimlach toch niet onderdrukken. Als daar ‘in diverse kleuren’ onder staat, vraag ik me af wat voor kleur hond de meeste mensen dan graag zouden willen kussen voor vijf euro. En zou jij je aanmelden voor een workshop ‘Naakt model tekenen’, als je bedenkt dat daar letterlijk staat dat je zelf uit de kleren moet, en niet het model? Ik weet het nog niet, maar grappig vind ik het wél. En soms leidt een onjuiste spatie ook tot allerlei overpeinzingen. Bij een bord ‘weg om legging’ gingen mijn gedachten uit naar de legging. Tegenwoordig lijkt die weer in de mode te zijn, maar toch zou je sommige vrouwen willen verbieden er een te dragen. Er zijn zelfs mannen die van hun vrouw scheiden vanwege haar legging. Wat geef je voor reden als iemand vraagt waarom je bij je gemalin bent weggegaan? Simpel: Gemaal weg. Brug gesloten. Weg om legging. Deze maand verschijnt het boek Weg om legging. Nijgh & Van Ditmar, € 14,90. (Zie de aanbieding op blz. 106). Zie ook www.spatiegebruik.nl. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Gunther (links), de Nederlandse barman uit de Amerikaanse serie Friends, spreekt Nederlands met een loodzwaar Amerikaans accent. ==} {>>afbeelding<<} ‘Jai sprrreekt Nederlands! Dat is te kek!’ ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken Berthold van Maris In buitenlandse boeken, films en tv-series komt weleens Nederlands voor. Hoewel: ‘Nederlands’... het lijkt vaak meer op Duits, of Engels met een Russisch accent. Wat zeggen die talige gastoptredens over ons imago? Een rondreis langs zeventiendeeeuwse schoenmakers, krankzinnige wetenschappers en Amerikaanse sitcoms. Het bekendste Nederlandse personage in de wereldliteratuur is ongetwijfeld de Amsterdamse arts en vampierjager Abraham van Helsing. In de griezelroman Dracula (van Bram Stoker, 1897) spreekt Van Helsing uitstekend Engels. Als vampierbestrijder weet hij het hoofd meestal koel te houden, maar als de gebeurtenissen ook hém te bizar worden - en dat gebeurt een paar keer in dit boek - dan vergeet hij Engels te praten en uit hij zijn verbijstering in onversneden ‘Nederlands’. Hij zegt dan ‘Mein Gott!’, of ‘Gott im Himmel!’ In de wereld van Bram Stoker spreken Nederlanders Duits, blijkbaar. Naar aanleiding van dit bijzondere Nederlands van Van Helsing vroeg Onze Taal vorig jaar of lezers meer voorbeelden kenden van echt Nederlands en nep-Nederlands in buitenlandse boeken, films, enzovoort. Meer dan zestig lezers reageerden. Het leverde een bonte verzameling citaten op. Hier volgen de grappigste en interessantste gevallen. ■ James Bond In de James Bond-film Diamonds Are Forever (1971), die zich voor een deel in Amsterdam afspeelt, zit een scène waarin 007 zich voordoet als een Nederlander. Hij spreekt iemand (een schurk) voor de deur van een grachtenpand aan met de woorden: ‘Guten Abend.’ En als hij de deur voor deze man openhoudt, zegt hij ‘Bitte.’ Er zit sowieso een Duits luchtje aan dit Amsterdam van James Bond. Bond gaat in het grachtenpand op bezoek bij een hem onbekende vrouw. Zij ontvangt hem in vleeskleurig ondergoed en in de scène die volgt, hangt de sfeer van een goedkope Duitse softpornofilm uit die tijd. Wanneer Bond Nederland daarna weer verlaat, reist hij met een ‘typisch Nederlandse’ luchtvaartmaatschappij: Lufthansa. Nederland is dus eigenlijk een soort aanhangsel van Duitsland. Grappig is dat Bond in Amsterdam ook Engels met een Nederlands accent probeert te praten. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Who is your floor?’ (‘Op welke verdieping moet u zijn?’). Geen enkele Nederlander zou dat zo zeggen. Nederlanders spreken inderdaad vaak raar Engels, maar toch niet zo raar als wat de Engelstalige scenarioschrijvers soms verzinnen. De Bond-parodie Austin Powers 3: Goldmember bevat ook Engels met een Nederlands accent. De melige komiek Mike Myers speelt hierin onder anderen een Nederlander: de krankzinnige wetenschapper Johann van der Smut. Die zegt dingen als: -I am from Holland. Isn't that vierd? Yesh. -Would you like a shmoke? -I vant everyone to have an Amsterdam good time. Van der Smut zegt ook nog ‘fahza’ (‘father’), ‘shigar’ en ‘shigarette’. Kortom, hij spreekt Engels met een Oost-Europees accent - dat voor een Nederlands {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} accent moet doorgaan. Om het plaatje compleet te maken: hij zegt ook een paar keer ‘Scheisse!’ De voorlopige conclusie na deze eerste drie voorbeelden luidt dus: Nederlanders spreken een soort Duits, en als ze Engels spreken, doen ze dat met een Oost-Europees accent. ■ You're an ezel! In de tv-serie Friends komen ook af en toe Nederlanders voor. Bijvoorbeeld een meisje met typisch Nederlandse kenmerken - blond haar, lange benen en beeldschoon - dat zich voorstelt als ‘Margha’. De Amerikaanse actrice die het rolletje speelt, spreekt haar naam mooi Nederlands uit: met een zachte g, vandaar waarschijnlijk dat haar naam met gh op de aftiteling verschijnt. Maar zodra ze Engels begint te praten, gaat het mis: ‘By the way, I find really weird.’ Ook zij klinkt, onbedoeld, als een Russische spion. In het bijzijn van deze Margha ontspint zich tussen twee Amerikaanse mannen het volgende dialoogje: -Where do Dutch people come from? -Uh well, the Pennsylvania Dutch come from Pennsylvania. -And the other Dutch people, they come from somewhere near the Netherlands, right? ‘Blijkbaar’, schreef een van de lezers van Onze Taal, ‘zijn er nog altijd Amerikanen die denken dat Kopenhagen de hoofdstad van Nederland is.’ {== afbeelding James Bond spreekt ‘Nederlands’ in de film Diamonds Are Forever (1971): ‘Guten Abend’ en ‘Bitte’. ==} {>>afbeelding<<} In Friends proberen de Amerikaanse personages soms ook Nederlands te praten. In het koffiehuis Central Perk, waar de vrienden veel komen, werkt een Nederlandse barman. Die heeft een ‘typisch Nederlandse’ naam: Gunther (Duits dus). Een van de vrienden, Ross, heeft een Nederlands woordenboek en probeert een gesprekje aan te knopen in het Nederlands: ‘Bedankt voor de koffie, Gunther!’ Gunther wordt gespeeld door een Amerikaanse acteur die het Nederlands met een loodzware Amerikaanse r uitspreekt: ‘Jai sprrreekt Nederlands! Dat is te kek! Heb je familie daarrr?’ Ross, verbaasd en teleurgesteld: ‘Yeah, we're done’ (‘Ja, laat maar zitten’). Gunther, geïrriteerd: ‘Ezel!’ Ross: ‘Ezel? Ezel?’ Even later, als hij het woord heeft opgezocht: ‘Hey, Gunther, you're an ezel!’ Gunther, superieur grijnzend: ‘Jai hebt seks met ezels.’ ■ Erotisch Het spelen met een vreemde taal: dat komt vaker voor in films en boeken. In de romantische komedie Prelude to a Kiss (1992) probeert een jongeman een jonge vrouw te versieren. Hij vertelt dat hij in Nederland gewoond heeft. De vrouw vraagt hem iets in het Nederlands te zeggen. Hij zegt dan: ‘Je hebt erg witte tanden.’ Vervolgens moet zij van hem zeggen: ‘Om je beter mee op te eten.’ Hij wil haar niet vertellen wat die woorden betekenen - dat gebeurt uiteraard pas tegen het einde van de film. Die Nederlandse zinnetjes ‘Je hebt erg witte tanden’ en ‘Om je beter mee op te eten’ zijn sleutelzinnen in het verhaal en bovendien zijn ze zelf ook een ‘prelude to a kiss’. Deze zinnen verwijzen naar vampierfilms, en natuurlijk ook naar Roodkapje (‘Grootmoeder, wat hebt u een grote mond ...’). Alleen, een Nederlander zou het net iets anders zeggen. De tweede zin sluit niet heel goed aan bij de eerste zin. Je zou eerder verwachten: ‘Dat is om je beter mee...’ of ‘Daarmee kan ik je...’ Ook in de roman Netherland (van Joseph O'Neill, 2008) wordt het Nederlands erotisch ingezet. De Nederlandse bankier, Hans van der Broek, zegt tegen zijn Engelse verloofde: ‘Lekker stuk van me.’ Prima Nederlands, niks mis mee. Joseph O'Neill weet waar hij het over heeft, hij heeft in Den Haag op kostschool gezeten. ■ Versimpeld Nederlands In de roman World's End (1987) van T.C. Boyle gaat het over Nederlandse pioniers die zich in de zeventiende eeuw langs de Hudson hebben gevestigd. Hun taalgebruik wordt geregeld met een Nederlands woord ingekleurd, zoals ‘What's wrong with vader?’ De indianen met wie deze Nederlanders omgaan, kennen ook een paar woordjes Nederlands: ‘Alstublieft’ en ‘Dank u.’ De Nederlandse pioniers spreken tegen de indianen een soort versimpeld Nederlands. ‘Eten. Te veel’, zeggen ze bijvoorbeeld, waarmee ze bedoelen: ‘Hij heeft te veel gegeten’. De Nederlanders eten ‘hutspot’ en ‘bruinbrod’. Ze hebben twee koeien, die ‘Kaas’ en ‘Boter’ heten. En ze hebben een klein zoontje, dat heel erg van ‘suyker’ en ‘pannekoeken’ houdt. De man is geboren in ‘Schobbejacken’, de vrouw komt uit ‘Twistzoekeren’ - zogenaamd allebei plaatsen in Zeeland, maar dat kunnen natuurlijk geen echte Nederlandse plaatsnamen zijn. Een misser van de auteur? Nee, het blijkt een literair grapje te zijn. De woorden schobbejacken en twistzoekeren komen voor in een bekend Amerikaans boek: A History of New York from the Beginning of the World to the End of Dutch Dynasty (1809) van Washington Irving. In deze geromantiseerde geschiedenis van Nieuw-Amsterdam is de Nederlandse gouverneur op een gegeven moment zó kwaad op de Engelsen (met wie hij in oorlog is) dat hij ze uitmaakt voor: ‘dieven, schobbejacken, deugenieten, twistzoekeren, blaes-kaken, loosen-schalken, kakken-bedden’. Als dat geen prachtig zeventiende-eeuws Nederlands is! Zeventiende-eeuws Nederlands komen we ook tegen in een film van Peter Greenaway: The Draughtsman's Contract (1982). Het verhaal speelt in 1694. Er is een scène waarin een Nederlandse tuinarchitect op een landhuis wordt ontboden. De film is uiteraard Engels gespro- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} ken. Maar de tuinarchitect, die Van Hoyten heet, drukt zich uit in het breedsprakige Nederlands van de Gouden Eeuw. Deze tuinarchitect wordt gespeeld door Steve Ubels, een acteur met wortels in de Lage Landen. En het klinkt inderdaad nogal vloeiend. Alleen, het vreemde is dat deze ‘Hollander’ met een Vlaams accent spreekt. Dat klopt dan toch weer niet. Zo zie je maar dat taal heel erg nauw luistert. In Greenaways film is over alle details nagedacht, maar dit licht Vlaamse accent is - blijkbaar - aan de aandacht ontsnapt. ■ Hongerige kauw Nu we dan toch in het verleden zijn terechtgekomen, een van de lezers van Onze Taal meldde dat er Nederlands wordt gesproken in een toneelstuk uit de tijd van Shakespeare. Het blijkt te gaan om het blijspel The Shoemaker's Holiday van Thomas Dekker. Daarin moet een man van goede komaf onderduiken. Hij vermomt zich als Hollandse schoenmaker en noemt zich ‘Hans Meulter’. Meulter komt als achternaam in Nederland niet voor, maar misschien is het een verengelste weergave van de naam Mulder. Deze Hans spreekt alleen Nederlands. Hier volgen wat zinnen die hij zegt: -Goeden dach, meester, ende u vro oak. (‘vro’ = ‘vrouw’) -Ik hab all de dingen voour mack skooes groot and cleane, (‘om schoenen te maken, groot en klein’) -Ik weet niet wat yow seg; ick verstaw you niet. -Wat seggen yow? -Ic heb veale gedrunck. (‘veel gedronken’) -De skip ben in revere. (‘Het schip is in de rivier’) Voor het publiek was het natuurlijk heel vermakelijk om te zien hoe een elegante, welbespraakte Engelsman een eenvoudige schoenmaker werd die een vreemde taal sprak. De andere personages maken zich soms vrolijk over hoe dat Nederlands klinkt. Als Hans ‘yaw, yaw!’ zegt (‘ja, ja!’), vindt een van de andere personages dat dat klinkt als het geluid van een hongerige kauw. Over de schrijver van dit stuk, Thomas Dekker, is hoegenaamd niets bekend. Zijn achternaam doet vermoeden dat hij van Nederlandse afkomst was. Het Nederlands dat hij Hans in de mond legt, is een soort afgekalfd Nederlands. Het is niet duidelijk of Dekker, als afstammeling van Nederlanders, het Nederlands zelf al niet meer volledig beheerste, of dat hij Hans bewust gebrekkig Nederlands laat praten. Tenslotte is Hans geen echte Nederlander, maar doet hij maar alsof. Uit ongeveer dezelfde tijd stamt het Engelse matrozenliedje ‘Maid of Amsterdam’. Het is een ballade, waarin een Engelse matroos een Amsterdamse deerne leert kennen. Het begint veelbelovend: ‘Haar ogen waren als twee sterren zo helder’ (maar dan Engelstalig). Vervolgens wordt de spanning stap voor stap, van coupletje naar coupletje, opgebouwd: ‘Ik vroeg of ze een wandelingetje met me wilde maken (...) Ik nam haar bij haar lelieblanke hand (...) Ik legde mijn arm om haar middel.’ Maar opeens, in het vijfde couplet, duikt er een grote stevige Nederlander op, die zegt: ‘Young man, dis bin mein vrow!’ Ook voor dit citaat geldt: het lijkt op Nederlands, maar het is geen Nederlands. Het is fantasie-Nederlands. ■ Kuifje In Tintin et les Picaros (in Nederland: Kuifje en de Picaro's) heeft striptekenaar Hergé het Nederlands op een wel heel bijzondere manier gebruikt. Hij laat de indianen in de originele, Franstalige editie Brussels dialect spreken. Ze zeggen bijvoorbeeld ‘Zedaniki!’ (‘Zie dat 'ne keer’, oftewel ‘Kijk dat eens!’). Ook de blanke tolk bezigt deze taal als hij met de indianen spreekt: ‘Wadesmadana?’ (‘Wat is me dat nou?’). De indianen, die overigens voortdurend dronken zijn, zeggen verder onder meer: -Wa païsde douvan? (‘Wat peins je d'r van?’ = ‘Wat denk je ervan?’) -Fretmô ... Fretmô ... (‘Vreet meer’) -Mô preufh mô niki! (‘Maar proef maar 'ne keer’ = ‘Maar proef dan eens’). In de Nederlandse vertaling is dit indiaanse Brussels gehandhaafd, en het aardige is: de Nederlandse lezer herkent het in eerste instantie niet. Nog zo'n geval apart is de middeleeuwse Franse klucht La Farce de Maître Pathelin (1460). Als de hoofdpersoon van het stuk, een aan lagerwal geraakte advocaat, bezoek krijgt van een schuldeiser, doet hij alsof hij koorts heeft en ijlt. Hij spreekt dan opeens Bretons, Latijn, Lotharings dialect en Vlaams: {== afbeelding In de originele Franse versie van Kuifje en de Picaro's spreken de indianen Brussels dialect: ‘Zedaniki!’ (‘Zie dat “ne keer”, oftewel “Kijk dat eens!”). Uit: Hergé, Tintin et les Picaros. Bruxelles, Casterman. ==} {>>afbeelding<<} Vuacarme, liefe gode man, etlbelic beq igluhe golan, Henrien, Henrien, conselapen. In de becommentarieerde edities van deze klucht worden deze regels van nep-Vlaams als volgt vertaald: Och arme, lieve goede man, ik geloof dat ik te bed moet gaan, Hendrik, Hendrik, kom slapen. De tweede regel bevat een gebrabbel dat alleen in de verte op Vlaams lijkt. Hoe de Franse tekstbezorgers erin geslaagd zijn die te vertalen, is mij een raadsel. ■ Nog gekker Indianen die Brussels spreken, een ijlende advocaat die zijn waanzin in fantasie-Vlaams uit? Kan het nog gekker? Ja. In Next (2006) van Michael Crichton, een thriller over biotechnologie, komt een orang-oetan voor die, net als een papegaai, kan praten. Hij doet dat vooral in het Nederlands, want dat is een taal die hij op Sumatra veel gehoord heeft. Als een groepje toeristen de orang-oetan in het oerwoud tegenkomt, roept de aap vanuit de bomen: ‘Dwaas!’ en ‘Ooh stomm dwaas, varlaat leanme!’ (‘O stomme dwaas, laat me alleen’). De toeristen maken foto's en de aap roept dan: ‘Geen lichten!’ Een van de toeristen vraagt zich af of het wel echt Nederlands is. Zij hoort vooral keelklanken en gehoest. Is de aap misschien verkouden? De boodschap is duidelijk: het Nederlands is een keelziekte. Met dank aan Hans van den Broek. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Struikelblokken in het Nederlands [4] Scheidbare werkwoorden Jan Erik Grezel Het geniepige woordje er, de warrige woordvolgorde: volwassen buitenlanders die onze taal leren, worstelen met typische eigenaardigheden van het Nederlands. Op gezette tijden belicht Jan Erik Grezel zo'n struikelblok. ‘A vercamp was doof. Hij ging schilderen om zijn probleem te oplossen’, zegt Fabio in een staccato dat typerend is voor Italianen. Hij houdt een voordracht over de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilder Hendrick Avercamp, de meester van het wintertafereel. ‘Hij maakte ook grapjes op zijn schilderijen. Misschien opmerken jullie deze man’, en hij wijst een wildplasser aan op Winterlandschap met ijsvermaak (1608). Niemand van zijn toehoorders, een klasje van halfgevorderden in het Nederlands, zullen de kleine foutjes in de woordvolgorde opvallen, maar de docent komt na de presentatie toch even terug op de werkwoorden oplossen en opmerken. Fabio spreekt behoorlijk Nederlands, maar een perfecte zin produceren met een woord als oplossen is nog te hoog gegrepen. Oplossen behoort tot de categorie ‘scheidbare werkwoorden’. Daarvan heeft het Nederlands er talloze, waaronder zeer vaak voorkomende, zoals aankomen, meenemen en uitslapen. Buitenlanders die Nederlands leren, krijgen deze werkwoorden zelden goed onder de knie. De betekenis is niet het probleem. Het zit 'm in het voorvoegsel (of partikel), zoals aan-, mee- of uit-, dat nerveus heen en weer lijkt te springen in Nederlandse zinnen. Kijkt u maar eens naar de volgende voorbeelden van een scheidbaar werkwoord dat voor cursisten niet onbelangrijk is: -We spreken de woorden anders uit. -Hoe moeten we dit uitspreken? -Dat had ze beter uit moeten spreken / moeten uitspreken. -Heb ik het goed uitgesproken? -Spreek dit anders uit. -Verschrikkelijk is lastig om uit te spreken. Een huzarenstukje om dit te leren, maar niet onmogelijk. Als een cursist deze constructies dan toch zo'n beetje beheerst, is hij nog lang niet klaar. De voorbeeldzinnen hierboven zijn allemaal hoofdzinnen. De complexiteit rond het scheidbare werkwoord wordt pas duizelingwekkend als er naast hoofdzinnen ook bijzinnen in het spel zijn - onontkoombaar in normaal taalgebruik. Bijvoorbeeld: -Ik denk dat we dit zo uitspreken. -Ze weet niet hoe ze dat moet uitspreken / uit moet spreken. -Kunt u mij zeggen of ik dit correct heb uitgesproken / uit heb gesproken? -Hij vindt dat hij het goed probeert uit te spreken / uit probeert te spreken. De wetmatigheden die de plaats van uit in de zin bepalen, zijn ingewikkeld. De historische achtergrond daarvan laten we hier buiten beschouwing. Het vereist wiskundige precisie om de regels goed toe te passen - tenminste als het Nederlands je niet met de paplepel is ingegoten. Bij het spreken ontbreekt de tijd voor die nauwkeurigheid. ■ Jongleren De problematiek van de scheidbare werkwoorden wordt wel in alle taalmethodes voor buitenlanders aangesneden. Maar hoe? De geijkte aanpak bestaat uit een omstandige uitleg, gevolgd door oefeningen met geïsoleerde zinnetjes waarin de cursisten met de woordvolgorde moeten jongleren. Veel taaldocenten trainen hun cursisten voor dit soort topsport, dat alleen voor kampioenen en fanatici is weggelegd. Bij middenmoters en hekkensluiters leidt het vooral tot verwarring, zo niet tot wanhoop. Die wordt alleen maar groter als ook nog eens blijkt dat er werkwoorden bestaan die schíj́nbaar scheidbaar zijn, zoals doorstáán en voorkómen (tegenover vóórkomen, dat wel scheidbaar is). Nederlanders weten het soms ook niet. ‘Het hogedrukgebied lijkt zich hand te haven’, zegt de weervrouw op tv. Is er een remedie? De beste weg lijkt het simpelweg uit het hoofd leren van veelvoorkomende constructies in een zinvolle context, zoals ‘Hoe laat komt de bus aan?’ of ‘Weet u hoe laat de trein aankomt?’ als het over het openbaar vervoer gaat. Voor de meesten zullen langere en ingewikkeldere zinnen altijd lastig blijven. ■ ‘Geaankleed’ Troost is er wel. Nederlanders weten het soms ook niet. In de eerste plaats blijven kinderen lang worstelen met deze werkwoorden. Mijn nichtje van vijf vertelt me trots: ‘Ik heb me helemaal zelf geaankleed.’ Een vlot babbelende weervrouw laat op tv de grenzen tussen scheidbaar en niet-scheidbaar vervagen: ‘Het hogedrukgebied boven Scandinavië lijkt zich hand te haven’, zegt ze bij de Europese weerkaart. In de derde plaats zijn er regionale verschillen. Een Vlaming zegt: ‘Ik heb je aanhoord.’ In het zuiden ligt de klemtoon in aanhoren op de o en niet op de aa - en de plaats van de klemtoon hangt samen met de scheidbaarheid. Het taalsysteem, dat docenten én cursisten het liefst in strakke regels vatten, blijkt elastischer dan men denkt. Maar daar kopen mensen die Nederlands leren niets voor. Ze willen regels horen, hoe complex ook. Als ze de regels paraat hebben, zullen ze die in oefeningetjes via veel hersengymnastiek misschien goed toepassen. In het dagelijkse taalgebruik concentreren ze zich op de inhoud. En zo is het geen wonder dat Fabio de mist in gaat wanneer hij een werkwoord als oplossen gebruikt. Als hij zijn spreekbeurt heeft afgerond, klapt het publiek enthousiast. Het is wat te weten gekomen - niet over scheidbare werkwoorden, maar wél over een Hollandse meester. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Etymologica Een complete etymologie-website voor iedereen Nicoline van der Sijs Eind dit jaar wordt er een opmerkelijke nieuwe taalwebsite gelanceerd, die alle beschikbare etymologische informatie over het Nederlands bundelt en toegankelijk maakt - voor de specialist én voor de leek. Deze aflevering van ‘Etymologica’ geeft er alvast een indruk van. Na de voltooiing van het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN), eind vorig jaar, rees de onvermijdelijke vraag: wat nu? Is het etymologisch onderzoek naar het Nederlands afgerond? Moeten alle etymologen zich gaan omscholen? Nee hoor, dat lijkt niet nodig: er ligt nog veel werk te wachten. Van lang niet alle Nederlandse woorden en woordverbindingen is de herkomst beschreven. Het EWN bevat ruim 10.000 ingangen, terwijl 3000 woorden kort behandeld worden onder een andere ingang. Het aantal Nederlandse woorden dat een etymologische verklaring nodig heeft, is echter veel en veel groter. Zo staan er in het Etymologisch woordenboek van Van Dale uit 1997 ruim 32.000 ingangen. In de grote Van Dale hebben circa 54.000 ingangen een korte etymologische verklaring, en in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) zijn 80.000 à 90.000 afzonderlijke artikelen opgenomen, waarvan het grootste gedeelte een (meestal korte) etymologische verklaring bevat. Sommige daarvan zijn al meer dan een eeuw geleden geschreven. Een deel is inmiddels achterhaald. Uitbreiding van het EWN was dus eigenlijk wenselijk, maar daarvoor is geen subsidie gevonden. In elk geval kunnen de Nederlandse etymologen nog wel een tijdje voort. De korte etymologieën in de verschillende woordenboeken verdienen een uitgebreidere behandeling; inzichten veranderen, waardoor sommige etymologieën achterhaald zijn, en van andere woorden zijn inmiddels aanvullende gegevens beschikbaar. En ieder jaar komen er weer nieuwe woorden bij. ■ Geen beperkingen Werk genoeg dus, maar hoe moet dat aangepakt worden? Het etymologisch onderzoek zou een enorme sprong voorwaarts maken als om te beginnen alle waardevolle etymologische informatie bij elkaar geplaatst zou worden. Natuurlijk denk je in deze tijd dan aan digitaliseren en aan internet. Daarom ben ik begin januari samen met de groep etymologen die aan het EWN hebben meegewerkt, begonnen met de oprichting van een Nederlandse etymologiewebsite. De mogelijkheden op internet zijn nu eenmaal oneindig veel groter dan die van een papieren woordenboek: er bestaan geen beperkingen meer in omvang, er kan eindeloos worden gelinkt, en het materiaal kan op ieder moment worden bijgewerkt. {== afbeelding Alle mogelijke etymologische boeken zijn vanaf komend najaar toegankelijk via een nieuwe website. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Hoe moeten we zo'n etymologiewebsite nu voor ons zien? Over de concrete uitvoering moet nog worden gesproken, maar de basisprincipes zijn al wel duidelijk. Op de website komt een zoekvenster waarin een trefwoord kan worden ingetikt. Vervolgens worden onder elkaar de gegevens over het bewuste trefwoord getoond uit zo veel mogelijk etymologische woordenboeken, in chronologische volgorde: de meest recente informatie verschijnt als eerste. Bij ieder resultaat wordt vermeld uit welke bron de informatie afkomstig is. In het kader op de bladzijde hiernaast is te zien welke bronnen we een plaats willen geven op de website. Behalve ingangen uit etymologische woordenboeken zullen ook gegevens uit andere publicaties met woordverklaringen worden opgenomen, met name woordenboeken waarin een specifiek deel van de Nederlandse woordenschat wordt beschreven. Daarbij kan men bijvoorbeeld denken aan het woordenboek over vloeken van Piet van Sterkenburg, en etymologische publicaties van Ewoud Sanders, Marc De Coster, Marlies Philippa en mijzelf. Ook is er plaats voor spreekwoordenboeken. En voor boeken die zijn geschreven voor een lekenpubliek - maar dan alleen de degelijke en betrouwbare, zoals Van aalmoes tot zwijntjesjager van P.H. Schröder (1980). In een later stadium kunnen dan nog geleidelijk etymologieën uit het WNT worden toegevoegd - na inhoudelijke beoordeling en herschrijving. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Twee lagen Uiteindelijk zal er dus heel veel informatie beschikbaar komen op de etymologiewebsite, die bovendien gericht is op verschillende doelgroepen, zowel specialisten als leken. Sommige etymologische woordenboeken, zoals dat van Franck-Van Wijk, zijn vrij technisch, terwijl andere publicaties, zoals de net genoemde van Schröder, bedoeld zijn voor de geïnteresseerde taalliefhebber. Woorden die behoren tot de basiswoordenschat zullen in een groot aantal bronnen voorkomen, en dus veel zoekresultaten opleveren. Door die grote hoeveelheid informatie zal iedereen - taalkundigen, geïnteresseerde leken, dialectologen, specialisten op een bepaald terrein (plantkundigen, artsen) - informatie van zijn gading kunnen vinden. Voor de overzichtelijkheid wordt de website waarschijnlijk in twee lagen opgebouwd: eerst wordt één korte, toegankelijke etymologie gepresenteerd en via een knop ‘geavanceerd’ of ‘meer’ kan vervolgens worden doorgeklikt naar de etymologieën uit andere bronnen. Op de website komen links naar belangrijke Nederlandse en buitenlandse etymologische publicaties en naar (portals van) buitenlandse digitale etymologische woordenboeken. Voorts zal er een etymologieblog komen met een maandelijkse column die door wisselende auteurs wordt geschreven. Door de opzet van de website worden lacunes in de etymologie meteen duidelijk. Ook tegenstrijdige etymologische verklaringen voor Nederlandse woorden en woordverbindingen zullen sneller aan het licht komen. In een besloten wiki zullen specialisten nieuwe etymologische lemma's schrijven, en correcties en aanvullingen geven op bestaande etymologieën. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de website uitgroeit tot hét etymologische centrum van de Nederlandse taal in Nederland en Vlaanderen. ■ Niet statisch Het grote voordeel van een website is dat de informatie niet statisch is: de website kan (en moet) voortdurend bijgewerkt worden, de gegevens kunnen op verschillende manieren worden gepresenteerd, en suggesties van gebruikers kunnen worden verwerkt. Bovendien heeft etymoloog Jeroen Balkenende de trefwoorden uit alle boeken aan elkaar gekoppeld in een grote database waarin alle trefwoorden uit de verschillende woordenboeken in de moderne spelling zijn opgenomen. Dat is direct ook een verschil met de etymologie-cd-rom die het Genootschap Onze Taal enige jaren geleden heeft uitgegeven: een aantal van de werken die daarop staan, komen ook op de website, maar op de cd-rom kan men de tekst alleen compleet doorzoeken, en niet de trefwoorden uit de verschillende bronnen opvragen en met elkaar vergelijken. Wij streven ernaar om in november van dit jaar een eerste versie van de etymologiewebsite in de lucht te hebben. Daarvoor moet nog veel werk worden verricht. Van de meeste publicaties die op de website zullen komen, bestaat geen digitale versie. Die hebben we nu zelf gemaakt, maar de tekst daarvan moet heel precies worden nagekeken. Een deel van de te corrigeren teksten bevat veel woorden in vreemde talen als Sanskriet, Latijn, Grieks, Litouws en Russisch. Gelukkig hebben een aantal vrijwilligers medewerking toegezegd, maar er is nooit voldoende mankracht. We houden u op de hoogte. Welke etymologische woordenboeken? De etymologische woordenboeken die een plaats verdienen op de etymologiewebsite, in chronologische volgorde: -Zeeuws etymologisch woordenboek van F. Debrabandere, 2007 -Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek van F. Debrabandere, 2005 -Etymologisch woordenboek van het Nederlands, 2003-2009 -Etimologiewoordeboek van Afrikaans, 2003 -Etymologisch dialectwoordenboek van A. Weijnen, 2003 -West-Vlaams etymologisch woordenboek van F. Debrabandere, 2002 -Etymologisch woordenboek van Van Dale, P.A.F. van Veen en N. van der Sijs, 1997 -Nederlands etymologisch woordenboek van J. de Vries, 1971 -Franck's etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, bewerkt door N. van Wijk en C.B. van Haeringen, 1936 -Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal van J. Vercoullie, 1925 Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.achenebbisch b.achenebbisj c.aggenebbisj 2. a.boerka b.burka c.burqa 3. a.concencieus b.consentieus c.consciëntieus 4. a.moeserende wijn b.mouserende wijn c.mousserende wijn 5. a.PVVers b.PVV'ers c.PVV-ers B. Vergroot uw woordenschat 1.aswipper a.arbeider die kolen verplaatst b.bedrieger c.dweil 2.domp a.karig b.nevelig c.teleurstellend 3.fibrilleren a.fantaseren b.schitteren c.trillen 4.oubliëtte a.ijshoorntje b.kerker c.plichtpleging C. Zoek de fouten 1.We gaan eropuit: op Goede Vrijdag vliegen we met een lastminute vlucht naar Goteborg. 2.Nadat we onze eigen valuta's voor kronen en øres hebben ingewisseld, nemen we drie ferries om her en der fjorten te bekijken. 3.Op Tweede Paasdag keren we naar Nederland huiswaarts. D. Extra Op schilderijen van de gekruisigde Christus zie je vaak boven aan het kruis een bordje met daarop de letters INRI. Wat betekenen die? De antwoorden vindt u op bladzijde 111 van dit nummer. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Ander woord voor smash Tennispurismen in de Tweede Wereldoorlog Jan Luitzen Wie het tegenwoordig over ‘het herendouble’ of ‘een foot fault’ heeft, klinkt al snel een beetje aanstellerig. Maar nog niet eens zo lang geleden waren dat in de Nederlandse tenniswereld de gebruikelijke termen voor het herendubbel en een voetfout. Pas in de oorlog kwam daar verandering in, toen de Duitsers het Nederlands verplicht stelden op de tennisbaan. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Als je denkt aan de ingrijpendste gebeurtenis uit de geschiedenis van de twintigste eeuw, dan kom je voor Nederland al snel uit bij de Tweede Wereldoorlog. Je zou dus verwachten dat je van die belangrijke periode ook veel sporen terugvindt in de Nederlandse taal. Maar dat valt tegen. Althans, dat constateerde emeritus hoogleraar taalkunde M.C. van den Toorn in 1992 in Onze Taal. Hij komt maar tot weinig woorden waarvan een overtuigend verband kan worden gelegd met de Duitse bezetting. Als voorbeelden geeft hij woorden die een aparte extra betekenis hebben gekregen: goed en fout voor ‘politiek (on)betrouwbaar’, liquideren voor ‘uit de weg ruimen van politieke tegenstanders’ en onderduiken. Van den Toorn heeft een bijzondere gebeurtenis over het hoofd gezien, en dat is wel te begrijpen, want die vond plaats in een uithoek van de taal die niet direct in het oog springt en door de taalwetenschap vrijwel nooit serieus onderwerp van vergelijkend onderzoek is geweest: sportjargon. ■ Ovatie In een volkssport als voetbal werden in de jaren voor de oorlog vooral Nederlandse termen gebruikt als vrije schop en buitenspel, maar in bijvoorbeeld tennis, roeien, hockey, cricket en golf was dat anders. Dat waren elitesporten waarin tradities en een zeker snobisme gecultiveerd werden. De beoefenaars ervan vonden het Engels dat gebruikt werd chic en onderscheidend, en daardoor wemelde het in het tennis van termen als advantage, backhand, deuce, double, foot fault, love, serve en smash. De Duitse bezetters zaten ermee in hun maag - het Engels was tenslotte de taal van hun grote vijand. Het gebruik van het Engels - ook tijdens zoiets onschuldigs als het bijhouden van de tennisstand - kon gebruikt worden als een milde vorm van verzet tegen de bezettende macht, zo vreesden de Duitsers. En die vrees was niet ongegrond, bleek in de zomer van 1941. Tijdens de tenniskampioenschappen in het district Amsterdam telden sommige scheidsrechters - meelopend in de pas met de bezetters - niet in het tot dan toe gebruikelijke Engels, maar in het Nederlands. De drievoudig Nederlands kampioen in het enkelspel Hans van Swol was op een zeker moment het Nederlandse getel spuugzat en hij herhaalde de opgegeven stand (vijftien-nul) in het Engels: ‘U bedoelt “fifteen-love”?’ Het publiek reageerde hierop met een minutenlange ovatie. Toen het applaus wegstierf, sprak de scheidsrechter de glunderende toeschouwers op vermanende toon toe en dreigde bij herhaling het court - pardon, de tennisbaan - te laten ontruimen. ‘Ordnung musste sein’, ook op de tennistribune. ■ Verwarring Om in ieder geval van het gesproken Engels op de tennisbaan af te zijn, verordonneerden de Duitsers op 20 juli 1942 dat er bij het tennis per direct in de eigen taal geteld moest gaan worden. In het nationaal-socialistisch getinte Het Nationale Dagblad van 21 juli 1942 reageerde de ‘sportopsteller’ van dienst verheugd op deze nieuwe regel: ‘Het wordt tijd dat de taal van de sorrymannekes van onze sportvelden verdwijnt en wij onze eigen mooie Nederlandsche taal gaan gebruiken.’ Tijdens de Nederlandse tenniskampioenschappen eind juli van dat jaar hielden de scheidsrechters bij alle wedstrijden voor het eerst de score officieel bij in het Nederlands. Maar de verwarring was groot, want hoe ver ging het begrip ‘telling’? En door welke Nederlandse alternatieven moesten de Engelse termen vervangen worden? De bezetter had daar geen afspraken over gemaakt met de tennisbond. De meeste scheidsrechters gaven alleen de stand in {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} het Nederlands door, en lieten de woorden game en set onvertaald. Er waren ook scheidsrechters die zelfs deze woorden vernederlandsten: game werd spel, en set veranderde in reeks, deel serie of partij. Maar de hamvraag was: waar bleef de officiële, door de tennisbond geaccordeerde Nederlandse tennistaal? ■ Vernederlandsching Om tot een officiële Nederlandse tennistaal te komen werd in juli 1942 een wedstrijd uitgeschreven in Lawn Tennis, het tijdschrift van de tennisbond. De beste Nederlandse varianten van Engelse tennistermen zouden met fraaie prijzen worden beloond. Een paar maanden later bracht de jurycommissie, bestaande uit onder meer sportschrijver jhr. Jan Feith en letterkundige-anglist dr. Nolst Trenité (die onder het pseudoniem Charivarius publiceerde) verslag uit. De jury had de volgende criteria gehanteerd: de termen moesten zo aanvaardbaar mogelijk klinken, het mochten geen letterlijke vertalingen uit het Engels zijn en niet alles hoefde koste wat het kost te worden vertaald. Zoals Charivarius had gezegd: ‘Al wat vertaalbaar is, vertaal - de rest niet.’ Enkele van hun bevindingen: -double (zoals in heeren-double) vertaling: dubbel. De jury: ‘Zeer eenvoudig. En daarom des te onbegrijpelijker dat er zelfs nog ontwikkelde menschen zijn die de afschuwelijke dubbelslachtigheid gebruiken van, Nederlandsch en Engelsch, zónder dat dit Engelsche eenige, bepaalde karakteristiek heeft dat dubbel niet heeft.’ -dropshot vertaling: stop-bal. -foot fault vertaling: voetfout. Volgens de jury was deze letterlijke vertaling ‘gewettigd, want juist’. -love (zoals in ‘fifteen-love’) vertaling: nul. -serve vertaling: serveren. Een volkomen ‘toelaatbare vernederlandsching van den oorspronkelijken term’, volgens de jury, omdat die toen al erg gebruikelijk was, en verschillende vertalingen als opdienen en inslaan ‘niet bevredigen’. -slice vertaling: gesneden slag. -smash Met die term zat de jury in zijn maag. De suggesties bovenklap, hamerslag, daalslag, smak, mep en houw werden allemaal afgewezen. De jury: ‘Wie er een goed, aanvaardbaar, raak, typeerend woord voor weet, hij zal commissie en bestuur en onze tenniswereld een pleizier doen! (...) Alzoo: wie weet raad?’ De wedstrijd leidde ertoe dat de clubs en hun leden in het najaar van 1942 een brief kregen van de Koninklijke Nederlandsche Lawn Tennis Bond met daarbij een uitgebreide lijst tenniswoorden die in de vernederlandste versie gebruikt zouden moeten gaan worden. Uit die bijlage blijkt dat voor smash inmiddels ook een alternatief was gevonden: over de hands. ■ Psychologisch moment Je kunt je nog afvragen waarom een deel van de tenniswereld zich met zo veel geestdrift inzette om alternatieven te bedenken. Natuurlijk was er de dwang van de Duitse taalproclamatie en waren er de praktische overwegingen, maar wat misschien ook een rol speelde, was dat de roep om puristische alternatieven voor Engelse sporttermen al een tijdje klonk. In de jaren dertig, toen het nationalisme in Nederland de kop opstak, vonden Nederlandse taalpuristen dat de tennisbond Engelse sportwoorden weg moest werken ten gunste van de eigen taal. Lawn Tennis werd bestookt met ingezonden brieven waarin sportliefhebbers betoogden dat het toch te zot voor woorden was dat in wedstrijden tussen Nederlandse spelers, geleid door een Nederlandse scheidsrechter, georganiseerd door de Koninklijke Nederlandsche Lawn Tennis Bond en gespeeld voor een Nederlands publiek, niet de eigen, maar een vreemde taal werd gebruikt. De proclamatie van de Duitsers kwam sommigen dus erg goed uit. Zo jubelde een enthousiaste voorstander van de taalzuivering in Lawn Tennis: ‘Zoo ooit het psychologisch moment er is voor een eigen tennistaal, dan is het nu!’ ■ Tegengeluiden Maar natuurlijk waren er ook tegengeluiden. Onder de titel ‘Een Sinterklaassurprise’ publiceerde een zekere J.V. in Lawn Tennis van 11 december 1942 een gedicht van 12 strofen. Daarin nam hij de taalzuivering flink op de hak, zoals blijkt uit deze passage (de toelichtingen tussen vierkante haken zijn van mij): Rechtsche [‘forehand’], linksche [‘backhand’], moet U weten, Onderscheidt men in veel soort. Boven-, daalslag, knoert en luchtbal [vier afgewezen alternatieven voor ‘smash’] Zijn directen [‘ace’] en ge skoort! En hij vatte ter afsluiting de hele kwestie kernachtig samen: Nu is 't: spel, partij en wedstrijd ‘Nederlandsch’ klinkt dit, hoezee! Na de oorlog werd de verplichting van het Nederlands op de tennisbaan teruggedraaid. Vernederlandste woorden als raket (‘racket’) en vollie (‘volley’) verdwenen, net als ‘gezuiverde’ termen als spel op schoon (‘love game’) en winkans (‘matchpoint’). En over de hands werd weer gewoon smash. Maar door de commissie aanbevolen alternatieve woorden als gelijk en voordeel zijn vandaag de dag net zo ingeburgerd als de oorspronkelijke Engelse woorden deuce en advantage. Dit artikel is een verkorte versie van het gelijknamige stuk in Sport in de oorlog. Meer verzetje dan verzet, red. Ad van Liempt en Jan Luitzen, dat vanaf 10 april in de boekwinkels ligt. Maar het onderzoek van Jan Luitzen gaat door. Hebt u ook voorbeelden van (sport)taalzuivering tijdens de Tweede Wereldoorlog, stuur ze naar redactie@onzetaal.nl. Meer sportpurismen Behalve tennis was er nóg een elitesport die te maken kreeg met taalzuivering: roeien. De roeibond besloot al in december 1940 uit eigen beweging om ‘onnodig vreemde woorden’ te vervangen. Officieel was dat om roeitermen verkort te kunnen weergeven, maar ongetwijfeld zal in de achterhoofden van de bondsbestuurders hebben meegespeeld dat creatief meedenken met de bezetter geen kwaad kon. In het periodiek De Waterkampioen van 18 januari 1941 publiceerde het bestuur van de roeibond de officieel goedgekeurde wijzigingen in de roeisportwoordenschat, met het verzoek aan de verenigingen en de media om de nieuwe bewoordingen snel te gebruiken. In de lijst onder meer: double scull: dubbel twee eenpersoons inrigged wherry: enkel werrie binnenboord tweepersoons outrigged wherry: dubbel werrie buitenboord finish: aankomst en eindstreep heat: voorwedstrijd start: afvaart en lijn {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gebeurde in... april 1955 Swiebertje verschijnt op tv Ewoud Sanders Wat heeft in het verleden zijn sporen nagelaten in de taal? Ewoud Sanders gaat het na in deze maandelijkse rubriek. {== afbeelding Swiebertje vereeuwigd in Oudewater, waar veel afleveringen van de gelijknamige serie zijn opgenomen. Foto: Onderwijsgek / nl.wikipedia ==} {>>afbeelding<<} Het Nederlands telt allerlei woorden voor ‘zwerver’. De grote van Dale kent als synoniemen onder meer clochard, dakloze, dalver, hobo, landloper, meikever, priemerik, stadsnomade, tramp, vagebond en... swiebertje. Dat laatste woord roept bij oudere lezers meteen herinneringen op. Televisiekijkend Nederland maakte op 20 april 1955 kennis met de olijke zwerver Swiebertje. Op die dag werd een proefaflevering uitgezonden van wat later, vanaf 1961, een van de succesvolste series uit de geschiedenis van de Nederlandse televisie zou worden. De laatste aflevering was te zien op 25 april 1975. Al die tijd werd de rol van Swiebertje gespeeld door Joop Doderer. Voor Doderer zou deze langdurige vertolking van één rol een nadelig effect hebben: hij werd door het publiek zózeer vereenzelvigd met Swiebertje dat hij moeilijk andere toneelrollen kon krijgen. Dit wordt wel het Swiebertje-effect genoemd - een woord dat nog weleens gebruikt wordt, maar dat in Van Dale ontbreekt. Mogen we 1955 dus beschouwen als het geboortejaar van Swiebertje? Nee, want de televisieserie was gebaseerd op een reeks kinderboeken van de schrijver John uit den Bogaard. Het eerste deel van die reeks was verschenen in 1936, onder de titel De avonturen van Swiebertje. De landloper, die burgemeester, en een burgemeester, die landloper werd. Uit den Bogaard verklaarde later dat een tekening van een landloper door Tjeerd Bottema zijn inspiratiebron voor Swiebertje was geweest. De meeste kijkers vonden Swiebertje al snel geweldig. Reeds in 1964 lezen we in een boek over gedragsregels, getiteld Het abc der etiquette: ‘Televisiebezittende moeders van kroost dat op een partijtje is gevraagd: vertel uw kinderen, hoe onaangenaam het voor de gastvrouw is, als haar genodigden tegen vijven tekenen van ongeduld beginnen te vertonen en haar voorstel tot een nieuw spelletje afwijzen met een: “Hè nee, mevrouw, mogen we nou weg? Dadelijk komt Swiebertje op de televisie en dan wilden we kijken!”’ In de serie zaten een aantal repeteergrappen of ‘running gags’. Zo zei Swiebertje altijd tegen juffrouw Saartje, de huishoudster van de burgemeester, dat hij zin had in een ‘lekker kopjen koffie’, of ‘kopjen kofjen’, of zelfs ‘kopjen kofjen met een koekjen’. Ook was hij dol op ‘soep met sliertjens’. Zoals er nu mensen zijn die ‘goeiesmorgens (juffrouw Jannie)’ zeggen, naar aanleiding van een repeteergrap in Jiskefet, zo hadden indertijd heel veel mensen het dus over ‘een kopjen kofjen’ of over ‘soep met sliertjens’. En nog steeds hoor je dit af en toe. Bij mijn weten zijn er maar weinig televisiepersonages voor wie een standbeeld is opgericht, maar Swiebertje - in 2001 nog gekozen tot het beste televisieprogramma van de afgelopen vijftig jaar - behoort tot dit selecte gezelschap. Bij de presentatie van een dvd-box onthulde Doderer in 2003 in Oudewater een borstbeeld van Swiebertje - indertijd zijn in en rond Oudewater veel buitenopnames voor de serie gemaakt. Nu Swiebertje alweer een tijd niet meer op tv is, is het de vraag of het woord swiebertje bekend zal blijven onder jongere generaties. Maar voorlopig zal de zwerver van toen nog wel even in het woordenboek blijven wonen. Staatsexamen hoogopgeleide immigranten Céline Magnenat De Nederlandse overheid krijgt veel kritiek van mensen die vinden dat er meer actie moet worden ondernomen om immigranten Nederlands te leren. Maar over iets anders hoor je een stuk minder, namelijk dat hoogopgeleide buitenlanders buitenspel gezet worden door de Nederlandse overheid. Doordat er in Nederland geen staatsexamen is dat het hoogst mogelijke taalniveau toetst, hebben immigranten niet de mogelijkheid te bewijzen welke kwaliteiten ze bezitten. Dat is oneerlijk: in verreweg het grootste deel van West-Europa is zo'n toets er wel, en mensen die hier zijn geboren, kunnen hun taalvaardigheid Nederlands aantonen met hun schoolopleiding. Het gaat om een examen op het zogeheten C2-niveau. Dat is het hoogste niveau dat onderscheiden wordt in het European Framework, dat in heel Europa gebruikt wordt om aan te geven hoe goed mensen een nieuw geleerde taal beheersen. Een immigrant met C2-niveau kan de taal net zo goed spreken, begrijpen, lezen en schrijven als een hoogopgeleide autochtoon. De enige manier om in Nederland examen te doen op dat hoge niveau is via privéopleidingen. Een staatsexamen op dit niveau ontbreekt dus. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Als Zwitserse immigrant liep ik persoonlijk aan tegen deze ongelijkheid, en daarom schreef ik staatssecretaris Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap er een brief over. Haar reactie was teleurstellend. De staatssecretaris schreef dat niveau B2, een niveau waarvoor Nederland wél een staatsexamen aanbiedt, voldoende kansen biedt op een goede baan. Maar dat komt niet overeen met de praktijk. Zo ervaren alleen al veel universiteiten het B2-niveau als onvoldoende, bijvoorbeeld de acht universiteiten met een medische faculteit, die dan ook een hoger instroomniveau Nederlands eisen voor geneeskundestudenten met een buitenlands diploma. Traag Ik besloot de Europese Commissie erop aan te spreken. Die wil het leren van vreemde talen aanmoedigen om de concurrentiekansen met andere continenten te vergroten. Maar ook de briefwisseling met hen was weinig bevredigend. Na twee brieven en evenzoveel antwoorden bleek Europa alleen in staat aan te geven dat er een onderzoek begonnen wordt met als uiteindelijk doel standaardisatie van de taalexamenniveaus. Daarbij ligt in eerste instantie de focus op de landen met de meestgesproken talen, zoals Engels, Frans, Spaans, Italiaans en Duits. Dat betekent dat Nederland door Europa pas ná dit onderzoek ter verantwoording zal worden geroepen over het ontbreken van het C2-examen. En we weten allemaal hoe traag onderzoek en beleidsvorming in Europa verlopen - trager dan goed is voor mijn carrière en die van heel veel immigranten die in Nederland arriveren, en waar Nederland gebruik van zou kunnen en moeten maken. Het zorgt er allemaal voor dat de uitspraak ‘Eén Europa met gelijke kansen voor iedereen’ op losse schroeven komt te staan. Het is voor Nederland tijd om, zo'n twintig jaar na de invoering van het certificaat op B2-niveau, dit examen te evalueren en aangepaste maatregelen te nemen met het oog op de huidige situatie. De Nederlandse regering moet na al die jaren haar verantwoordelijkheid nemen door het uitvoeren van echte maatregelen om de beheersing van de Nederlandse taal onder immigranten te bevorderen en te verbeteren, en indirect zelfs om de integratie van haar buitenlandse bevolking te vergemakkelijken. Met dank aan Paul Herfs. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Kader, Mirza, Karel Het proza van Kader Abdolah is even barok als zijn naam. In de Volkskrant gebruikt hij het pseudoniem Mirza, maar Kader Abdolah heet hij ook niet. De ware naam luidt volgens het internet Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani. Hoewel het, gezien het voorgaande, de vraag is of dit de echte ware naam is. De eerste zin van de bestudeerde column gaat zo: ‘De oorspronkelijke Nederlanders stellen altijd de volgende vraag aan hen die in dit land zijn komen wonen.’ Mirza/Kader bedoelt hier niet dat Nederlanders origineel zijn. Hij heeft het over autochtonen en is bloemrijker dan nodig. Hij had het kunnen laten bij: ‘Nederlanders’. Ook het tweede deel van de zin kan bondiger. ‘Nederlanders stellen aan buitenlanders altijd deze vraag.’ Dit is veel beter dan: ‘De oorspronkelijke Nederlanders stellen altijd de volgende vraag aan hen die in dit land zijn komen wonen.’ Hier is iemand zichtbaar aan het bullshitten. Ik noem het subsidietaal. Het is een soort koeterwaals waarmee je prijzen wint en dat stipendia oplevert. Ik houd er niet van, of had ik zoiets al laten doorschemeren? Enfin, die Nederlanders vragen altijd aan buitenlanders wat ze eigenlijk vinden van hun nieuwe land. De heer Abdolah/Farahani vond er dit van: ‘Eerst waren het de duizenden koeien in de weilanden die mijn aandacht trokken en de fietsende vrouwen in de wind en de regenplassen als spiegeltjes op de grond.’ Dat regenplassen op de grond liggen en niet aan vlaggenmasten hangen, ligt een beetje voor de hand. ‘Regenplassen’ mag wat mij betreft ook gerust plassen zijn. Dan omzeil je het probleem van een verschil tussen regenplassen en plassen veroorzaakt door smeltwater, of hondenpis. Een plas is een plas is een plas is een plas, dichtte Gertrude Stein reeds in 1913. De spiegeltjes laat ik als een te kinderachtig beeld buiten beschouwing. Dat fietsende Nederlandse vrouwen een spektakel kunnen vormen, vind ik ook. Daarin kan ik meevoelen met een man die naar eigen zeggen als Perzisch communist ondergronds ging en zodoende langer celibatair moest blijven dan wenselijk. Die rondmalende benen werken op de verbeelding. Grote moeite had ik met ‘duizenden koeien’. Het bullshitten was weer eens begonnen. Het waren ‘de duizenden koeien in de weilanden die mijn aandacht trokken’, verdichtte Kader/Ghaemmaghami. Hoeveel koeien kun je nou zien in één oogopslag? Absoluut geen duizenden, al ben je nog zo lang communist geweest. En waarom de honderden schapen niet? Wat hadden de schapen opeens misdaan? Je kunt wel betogen dat bij elkaar opgeteld die koeien met duizenden zijn, honderdduizenden wat mij betreft, maar het ging Hossein specifiek om de dieren die zijn aandacht trokken. Dan is duizenden een overdreven beeld. Het zal hem geen duizenden windeieren hebben opgeleverd. Mijn tijd is te kort om hier alle subsidietaal te behandelen. Eén zinnetje tot slot. ‘We beseffen ons niet dat we deze verheven besluiten moeten beschermen.’ We beseffen terdege dat de integratie van iemand die ‘we beseffen ons’ schrijft in zijn literaire columns, voltooid is. Mij zou het niet verbazen dat de eerdergenoemde namen allemaal vals zijn en dat de man gewoon Karel Bakker heet, of Miralem Oldenzaal. Henk Spaan {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Het onderzoek De kracht van argumenten Marc van Oostendorp {== afbeelding Ester Šorm promoveerde op een onderzoek naar ideeën over de kracht van argumenten. Foto: Gerard Verschooten ==} {>>afbeelding<<} De 17-jarige vmbo'er Wil Derben meent dat kernenergie de beste manier is om in onze stroombehoeften te voorzien. Die Wil is een echte bolleboos en ze heeft bij natuurkunde goed opgelet. Bent u nu overtuigd? En wat gebeurt er als ik erbij vertel dat de beroemde voetballers Ruud van Nistelrooy, Edgar Davids en Edwin van der Sar dezelfde mening zijn toegedaan? Het is volgens de wetenschap niet te hopen dat u zich door het voorafgaande hebt laten overtuigen. Het argument dat een scholier of een voormalig international een bepaalde mening is toegedaan, zou er niet veel toe moeten doen - al heeft die leerling misschien heel hoge cijfers gehaald, en moet je buitengewoon slim zijn om tot de voetbaltop door te dringen. ■ Nova Al eeuwenlang denken filosofen en taalgeleerden na over de waarde van argumenten, en argumentatieleer is een van de oudste en eerbiedwaardigste vakken die aan de universiteiten onderwezen worden. Het probleem is dat het vak nogal theoretisch is. Opvallend genoeg is er veel minder aandacht besteed aan de vraag in hoeverre mensen zich door de kracht van argumenten daadwerkelijk laten overtuigen. In die leemte heeft Ester Šorm (1981) nu voorzien. In februari promoveerde zij aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift The Good, the Bad and the Persuasive, waarin zij nagaat of gewone mensen dezelfde ideeën hebben over de kracht van argumenten als deskundigen. Allereerst liet Šorm haar proefpersonen argumenten ordenen. Ze moesten zich bijvoorbeeld voorstellen dat ze redacteur waren bij NOVA en dat ze een gast moesten uitnodigen die een bepaald standpunt kon verdedigen. Moest dat bijvoorbeeld Wil Derben zijn, of toch liever dr. Frank Verbeet, fysicus bij de kerncentrale in Borssele, of prof. G. Verhoeven, hoogleraar nuclear physics van de Technische Universiteit Delft? ■ Mitsen en maren Het gebruikte argument voor de keuze van de potentiële gasten is in alle gevallen dat van de autoriteit. Je neemt eerder iets aan van iemand van wie je gelooft dat hij of zij meer kennis heeft van het onderwerp dan jijzelf. Maar een voorwaarde daarbij is doorgaans ook dat je mag geloven dat de mening van die deskundige breed gedragen wordt onder zijn vakgenoten. Zelfs als je gelooft dat (ex-)spelers van het Nederlands elftal beschikken over een superieur inzicht in van alles en nog wat, blijft het een probleem dat sommigen van hen misschien niet zo enthousiast zijn over kernenergie als Van der Sar. En dr. Verbeet van de kerncentrale in Borssele kan heel ijverig gestudeerd hebben, maar wordt in zijn opinie mogelijk ook gestuurd door de belangen van zijn werkgever. Uit Šorms onderzoek kwam naar voren dat haar proefpersonen de argumenten op vrijwel dezelfde manier wogen als de argumentatieleer voorschrijft. Ze hechtten bijvoorbeeld veel belang aan de vraag of iemand met bewijzen zou kunnen komen bij zijn stelling, en of hij wel expertise bezat op een domein dat iets met het onderwerp te maken heeft. Slechts één door de proefpersonen heel vaak gebruikte toetssteen was in de argumentatieleer onbekend: het mitsmaar- criterium. Als van een deskundige werd gemeld dat deze vond dat kernenergie ‘onder sommige omstandigheden’ ‘wellicht’ gunstig was, werd aan deze deskundige meer belang gehecht dan wanneer hij dit zonder mitsen en maren poneerde. Misschien wordt genuanceerdheid wel als een kenmerk van de ware deskundige gezien. ■ Subtiliteiten Daar had de wetenschap nog niet aan gedacht. Toch laat deze bevinding iets zien over de druk die er is op het autoriteitsargument. Mensen lijken minder dan vroeger geneigd om iets aan te nemen omdat een professor in Delft het zegt. In dit onderzoek blijken de niet in de argumentatieleer doorknede ‘leken’ ineens een nieuw criterium te kunnen hanteren en kan de deskundige dus iets van de leek leren. Ester Šorm beperkte zich overigens niet tot alleen het autoriteitsargument. Ze keek ook naar twee andere soorten argumenten: het argument van het voorbeeld (‘Roken is dodelijk, mijn oma is eraan overleden’) en het argument van oorzaak en gevolg (‘De ov-chipkaart is een zegen, want die geeft minder rompslomp voor de reizigers’). En ook daaruit bleek dat argumentatiedeskundigen iets van de leek kunnen leren. Verbazingwekkend en misschien enigszins verontrustend is dat de kwaliteit van de argumenten er bij een vervolgexperiment in de praktijk niet veel toe leek te doen. Een andere groep proefpersonen kreeg gemanipuleerde teksten voorgelegd waarin verschillende autoriteiten werden aangeroepen. Voor de beoordeling die de lezers gaven aan de overtuigingskracht van de tekst, of voor de mate waarin ze daadwerkelijk overtuigd raakten, bleek dit weinig verschil te maken. Aan het eind van haar proefschrift probeert de promovenda te verklaren waardoor dit komt. Hoewel mensen in theorie wel begrijpen dat het ene argument zwaarder weegt dan het andere, is de beslissing of je ergens wel of niet van overtuigd raakt zo ingewikkeld dat die subtiliteiten er niet meer toe doen. Er is in ieder geval meer onderzoek nodig, meent dr. Šorm. En die kan het weten. Ester Šorm, The Good, the Bad and the Persuasive. Normative Quality and Actual Persuasiveness of Arguments from Authority, Arguments from Cause to Effect and Arguments from Example. Utrecht: Landelijke Onderzoeksschool Taalkunde, 2010. ISBN: 978 94 6093 015 7. De tekst kan gratis worden gedownload van www.lotpublications.nl/publish/issues/Sorm. {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandse ‘kolonieën’ Wim Dragstra - Heerlen Voormalig minister Ronald Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was in 2009 in Brunssum om een aantal mijnwerkerswijken aan te wijzen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Deze wijken ontstonden begin vorige eeuw, toen de steenkolenmijnen in Limburg geopend werden. Aan duizenden toestromende mijnwerkers en hun gezinnen moest toen onderdak geboden worden. De laatste jaren zijn deze Brunssumse arbeiderswijken mooi opgeknapt. De minister had het in zijn toespraak consequent over ‘kolonieën’, dus met de klemtoon op -nie. Een foutje? Nee, hij geeft daarmee aan dat hij respect heeft voor het culturele erfgoed van de mijnwerkers. Al van oudsher wordt het woord kolonie in de Oostelijke Mijnstreek uitgesproken met een klemtoon op de laatste lettergreep. Leonie Cornips maakt daar in haar boekje Heerlens Nederlands uit 2003 ook al gewag van: ‘Deze mijnwerkersbuurten noemden ze in het HAN (Heerlens Algemeen Nederlands) de koloniés met de klemtoon op de laatste lettergreep.’ Cornips gebruikt dus het meervoud kolonies, maar het meervoud kolonieën komt in de praktijk vaker voor. Dankzij de bijzondere klemtoon kun je direct het verschil horen met dat andere woord kolonie, dat de klemtoon op de tweede o heeft, en ‘overzees gebied’ betekent of ‘samenlevingsvorm van dieren’. Pinguïns bijvoorbeeld leven in ‘koloniën’. Nu zelfs de minister van OCW dit woord koloníé en kolonieën in de mond genomen heeft, denk ik dat het tijd wordt het woord op te nemen in de officiële woordenlijst van de Nederlandse taal. En dan weten we voor eens en altijd dat de tijd van koloniën weliswaar voorbij is, maar dat er nog altijd ‘kolonieën’ zijn - mooi opgeknapt en beschermd in het zuiden van ons land. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog De Nederlandse taal en de grondwet Iemand vertelt me dat er gewerkt wordt aan een verandering van de grondwet om de Nederlandse taal daarin op te nemen. In de terminologie van de opnemers: ‘de Nederlandse taal in de grondwet te verankeren’. Een overweging is dat er in Nederland steeds meer talen worden gesproken, en dat vooral het Engels terrein wint. Voorkomen moet worden dat het Nederlands in de verdrukking komt. Vermelding in de grondwet moet ervoor zorgen dat men in Nederland te allen tijde met de Nederlandse taal terechtkan. Het zal overigens nog wel even duren, want het voorstel gaat eerst naar de Raad van State, en dan pas kan de Tweede Kamer zich erover uitspreken - en dan is intussen ook het kabinet nog gevallen Een paar jaar geleden heeft er in Onze Taal een verhelderend artikel gestaan van Berthold van Maris over deze kwestie (september 2007; blz. 220-223). Aanbevolen om te herlezen! Daar komen voor- en tegenstanders aan het woord. Ik begrijp eruit dat het een stokpaardje is van ChristenUnie en CDA, en dat deze partijen al eens een poging gedaan hebben, maar die haalde geen meerderheid. Nu zou er een nieuwe kans zijn, omdat een dergelijk voorstel waarschijnlijk steun krijgt van PVV en SP. Die politieke rekensom lijkt me juist, ook als er straks een nieuwe regering is. Voor populistische politieke partijen valt hier goud te rapen: opkomen voor de gewone mens en zijn recht om wat hij weten moet in het Nederlands te vernemen, en ook met Nederlands te kunnen volstaan bij zijn contacten met de overheid. Doe er nog een snufje ‘trots op Nederland’ bij en het voorstel mag rekenen op een royale meerderheid. Dit wetsvoorstel maakt nu beslist een serieuze kans. Dat al die dingen die men zegt te willen bereiken, allang realiteit zijn en in de naaste toekomst ook helemaal niet gaan veranderen (net als in andere beschaafde landen waar de landstaal evenmin in de grondwet ‘verankerd’ is), dat lijkt een bijkomstigheid. Ik nodig u uit nog even goed na te denken over die bijkomstigheid. Wie een wet voorstelt met argumenten die die wet helemaal niet rechtvaardigen, heeft meestal andere bedoelingen. Dat lijkt me ook hier het geval. Wat zijn die andere bedoelingen? Je hoeft er niet ver naar te zoeken. In iedere discussie over de kwestie liggen ze onmiddellijk om de hoek, en ook in het artikel van Van Maris hoor je ze uit de mond van de voorstanders: de bewegwijzering op Schiphol, Engels in het hoger onderwijs, de allochtonen. Ja, ze zijn er allemaal. De rechten van de gewone mens? 't Is te zeggen: de rechten van de Nederlandstalige gewone mens. De niet-Nederlandstalige gewone mens, die moet gewoon zo gauw mogelijk Nederlands leren. Ja toch? Kijk, daar komt al een eerste aap uit de mouw. Het gaat niet om die gewone mens, het gaat om Nederland voor de Nederlandstaligen. Zo is het (helaas, ontegenzeggelijk), en ZO MOET HET BLIJVEN! Dat is de boodschap. Is dat in het belang van die gewone mens (van welke taal dan ook)? Eeuwenlang is die gewone mens, die de Nederlandse standaardtaal onmachtig was, buitengesloten en onmondig gehouden. En nu hij reikhalzend grijpt naar een minder uitsluitende taal als het Engels, willen ChristenUnie, PVV en SP hem dat zo gauw mogelijk komen beletten. Dat is de tweede aap uit de mouw. De nauwelijks verborgen agenda is in feite heel wat minder sociaal dan ze voorgeeft, maar vooral nationaal en chauvinistisch, soms expliciet anti-internationaal. Men kan daar verschillend over denken, maar laat men niet zijn echte drijfveren verstoppen achter ondeugdelijke sociale praatjes. Dat lijkt me de hoofdaap. Joop van der Horst {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Van verre Van borstrok tot boerkini Ton den Boon Welke nieuwe woorden danken wij aan de migratie van de voorbije decennia? Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale, gaat het na in deze tweemaandelijkse rubriek. {== afbeelding De drie zussen uit de tv-serie De meiden van Halal: de hoofddoekjes herinneren nog aan de traditionele kledingstukken van islamitische immigranten. Archief De Meiden van Halal @ Jan Kooyman ==} {>>afbeelding<<} Borstrok, drollenvanger, fantasiebroek en werkkiel - het is slechts een greep uit de verzameling namen van oud-Hollandse kledingstukken die de afgelopen decennia uit de mode zijn geraakt. Op straat én in onze taal hebben ze plaatsgemaakt voor onder meer ‘longsleeves’, ‘cargobroeken’, ‘caprileggings’ en ‘wortelbroeken’. De ontwikkeling van de mode heeft echter ook weleens demografische oorzaken. Zo is het straatbeeld de afgelopen decennia sterk beïnvloed door de komst van niet-westerse allochtonen naar Europa. Bewoners van de voormalige ‘overzeese kolonies’ brachten traditionele kledingstukken mee, die steeds vaker ook publiekelijk gedragen werden. Zoals de ‘angisa’ (een hoofddoek die door de wijze waarop hij om het hoofd geknoopt is de emoties van de draagster tot uitdrukking kan brengen), die creools-Surinaamse vrouwen in hun bagage meenamen naar Nederland. Vrouwen uit voormalig Belgisch Kongo en andere Afrikaanse landen introduceerden vooral opvallend kleurrijke kleding van imitatiebatikstoffen in ons taalgebied. Maar afgezien van wat incidentele woorden uit het Sranantongo is onze hedendaagse taal al met al niet sterk veranderd door de introductie van deze kledingstukken uit de voormalige kolonies. Dat ligt bepaald anders met de traditionele kledingstukken die islamitische immigranten uit Afrikaanse en mediterrane landen meegenomen hebben naar Europa. Vroeger kenden we slechts enkele woorden voor ‘oosterse kledij’, zoals boernoes (ruime lange mantel van wollen stof met een kap) en kaftan (lang bovenkledingstuk), maar tegenwoordig hebben we enkele tientallen woorden voor gewaden en sluiers die met immigranten uit Noord-Afrika, het Midden-Oosten en landen in de Hoorn van Afrika naar onze streken gekomen zijn. Zo onderscheiden we traditionele gewaden als de ‘djellaba’ (lang wijd gewaad met wijde mouwen en een capuchon) en de ‘galabia’ (een tot op de enkels reikend, ruimzittend kledingstuk, gewoonlijk van katoen). We kennen in het Nederlands inmiddels het verschil tussen een ‘boerka’ (vrouwengewaad dat het hele lichaam bedekt, met alleen een opening met gaas voor de ogen) en een ‘nikab’ (gezichtsbedekkende sluier) of een ‘khimar’ (door traditionele moslima's gedragen hoofddoek die tevens de boezem bedekt). En ook heel wat Nederlandssprekenden kennen inmiddels de ‘djilbab’ (ruime sluier die het lichaam van het hoofd tot de voeten bedekt, door traditionele moslimvrouwen buitenshuis gedragen over andere kleding) en de ‘abaja’ (lang en wijd gewaad van grove wol of zijde, gedragen door traditionele moslimvrouwen). En dan zijn er ook nog niet-Arabische woorden die we danken aan de oosterse mode. Lichaamsbedekkend bijvoorbeeld, of gelaats- en gezichtssluier. En toen nog niet zo lang geleden bleek dat orthodoxe moslima's ook weleens willen zwemmen, maar dan zonder dat andermans oog hun vrouwelijke vormen kan waarnemen, werd de boerka omgetoverd tot boerkini: een samentrekking van boerka en bikini. Deze ‘lichaamsbedekkende zwemkleding’ wordt ook wel een ‘zwemboerka’ genoemd, of - met de officiële Arabische naam - ‘hijood’. Welk van deze woorden het pleit zal beslechten en onze taal voor de langere duur komt verrijken, moeten we afwachten, maar dat de ‘islamitische mode’ behoorlijk van invloed is op onze taal staat vast. Woordpost Wat is een ‘gargouille’? Waar komt crapuul vandaan? En wat heeft een ‘bootleg’ met de Amerikaanse drooglegging te maken? Tweemaal per week publiceert Onze Taal de e-mailnieuwsbrief Woordpost, waarin een moeilijk maar interessant woord uit de actuele media wordt verklaard. De Taaladviesdienst licht zo'n woord in de context toe en vertelt meer over betekenis, uitspraak en herkomst. U kunt u gratis aanmelden via www.woordpost.nl. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Zijn grote woorden wenselijk? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Ernstige incidenten worden in Nederland veel te makkelijk ‘een ramp’ genoemd, zei Jaap Smit, de directeur van Slachtofferhulp Nederland, eind januari. Kennelijk worden woorden als ongeluk al snel als te zwak gevoeld en vervangen door hyperbolen, oftewel sterke overdrijvingen. Dat kan ramp zijn, maar evengoed crash, drama, tragedie of catastrofe. Is deze ontwikkeling gewenst, of moeten we inderdaad proberen dit verbale extremisme in te dammen, ten gunste van het lexicale middenveld? Tegenstander Overvloedig gebruik van hyperbolen doet afbreuk aan de communicatie, aan de geloofwaardigheid van de spreker en aan een verantwoorde ontwikkeling van de standaardtaal. Laten we beginnen met de directe gevolgen voor de communicatie. Wie te grote woorden gebruikt, geeft zijn tegenstander de kans om over de stijl van de boodschap te gaan zeuren, ten koste van de inhoud ervan. Maar er is meer. Een spreker die alleen maar ‘ziedend’ of ‘furieus’ kan zijn, en nooit eens gewoon ‘boos’ of ‘ontstemd’, maakt zijn gehoor net zo onzeker als de leraar die alle leerlingen een tien geeft. Het zijn juist de verschillen tussen de rapportcijfers die de leerlingen informatie verschaffen. Zij worden alleen maar onzeker van die voortdurende tien en die onzekerheid slaat uiteindelijk terug op de docent, of - in het geval van de hyperbolen - op de spreker. Hij wordt ongeloofwaardig. Of zij, want een duidelijk voorbeeld is een bekende ex-politica die zich thans in kringen van prinsen en sporthelden beweegt, en iedereen aldaar met kanjer aanduidt. Een spreker die negatieve hyperbolen gebruikt, loopt verder de kans emotioneel meegesleept te worden door zijn eigen grote woorden. Daar komt bij dat grote negatieve woorden nogal op scheldwoorden gaan lijken. En schelden is het dubieuze voorrecht van de machtelozen. Ten slotte slijten de extreemste termen het snelst. En dat noodzaakt de woordterroristen voortdurend naar nog extremere termen te zoeken. Het gevolg is dat we geconfronteerd worden met een toevloed van nieuwe woordvormen voor een en hetzelfde begrip, wat alleen maar tot verwarring leidt. Voorstander Laat de ontwikkeling van de woordenschat maar aan de taalgebruikers zelf over. Die gaan hun eigen gang en trekken zich niets aan van adviezen. De meeste bezwaren tegen hyperbolen berusten op een theorie over woordbetekenis die betwistbaar is. Woordbetekenissen staan niet vast, ze worden telkens geconstrueerd door de spreker en hoorder met inachtneming van de situatie. Het woord kanjers van de door de tegenstander genoemde ex-politica betekent in een toespraakje tot sportlui ongeveer ‘goedemiddag dames en heren’. Op dezelfde manier stelt het gehoor van een politicus die ‘verbijsterd’, ‘witheet’ of ‘laaiend’ zegt te zijn, de betekenis ogenblikkelijk bij tot ‘ik vind het opmerkelijk’ of ‘ik sta afwijzend tegenover...’ Leiden zulke taalkundige aftreksommen bij het gehoor tot onzekerheid over de echte bedoelingen van de spreker? Dat valt te betwijfelen. Een gehoor heeft andere, en betere middelen om de mate van oprechtheid van de spreker te taxeren, zoals zijn gezicht en intonatie. Belangrijker lijkt me dat elke spreker recht heeft op zijn eigen keuzes uit het verbale repertoire. Een spreker moet toch geacht worden zelf de woorden te kunnen kiezen die het meest recht doen aan zijn emoties. Mocht dat repertoire wat aan de beperkte kant lijken, dan komt dat misschien wel doordat zijn emotionele repertoire beperkt is. En dat is weer informatief. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Zijn grote woorden wenselijk? Geef voor 19 april 2010 uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Grote woorden: onwenselijk’ of ‘Grote woorden: moet kunnen’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Meer aandacht voor de stijl van wetenschappelijk proza. Daarvoor heeft Marita Mathijsen de laatste jaren meermalen een pleidooi gehouden. U mocht zeggen of u daarvoor of daartegen was. Dat hebben bijna 130 inzenders gedaan, en hun mening is duidelijk, namelijk: tegen. Tegenover 46 voorstanders van mooi en spannend wetenschappelijk proza (36%) staan 83 tegenstanders (64%). In hun toelichtingen op het forum leggen de voorstanders de nadruk op correctheid en duidelijkheid, de tegenstanders op efficiëntie en zakelijkheid. Opmerkelijk is de grote hoeveelheid inzenders die beide willen: een wetenschappelijk artikel dat én mooi is, én snel de resultaten prijsgeeft, dat zakelijk én spannend is. Antwoorden Taaltest (zie pagina 101) A. Spelling 1.b. achenebbisj en c. aggenebbisj 2.a. boerka 3.c. consciëntieus 4.c. mousserende wijn 5.b. PVV'ers B. Woordenschat 1.a. arbeider die kolen verplaatst 2.b. nevelig 3.c. trillen 4.b. kerker C. Zoek de fouten 1.lastminutevlucht, Göteborg of Gotenburg 2.valuta, öres (øres is Deens of Noors), ferry's, fjorden of forten 2.in de officiële spelling tweede paasdag, keren we naar Nederland terug of keren we huiswaarts D. Extra INRI is de afkorting van Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum, wat Latijn is voor ‘Jezus van Nazaret, Koning van de Joden’. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Ook na val kabinet Nederlands verankerd in de grondwet De grondwet wordt uitgebreid met een artikel dat bepaalt dat het Nederlands de officiële taal van ons land is. Ook zal erin komen te staan dat de overheid het gebruik van het Nederlands bevordert. Dat heeft de ministerraad op 12 februari besloten. De val van het kabinet, precies een week later, doet geen afbreuk aan dat besluit. Het gaat hier om een ‘niet-controversiële’ kwestie. De plannen voor een ‘verankering’ van het Nederlands in de grondwet stonden ook al in het regeerakkoord van 2007. De regering wijst erop dat er ‘als gevolg van de internationalisering en de pluriforme samenstelling van de bevolking steeds meer talen worden gesproken in Nederland’, en dat vooral het Engels terrein wint. Het voorstel tot wijziging van de grondwet moet ‘waarborgen dat men in Nederland te allen tijde met de Nederlandse taal terechtkan’. Ook komt er in de grondwet een bepaling over het Fries. Die bevestigt de wettelijke positie die het Fries nu al heeft. Omdat het hier om een grondwetswijziging gaat, komt er nogal wat bij kijken. Zo is in een volgende kabinetsperiode een tweederde Kamermeerderheid nodig om het wetsvoorstel erdoor te krijgen. Op dit moment ligt het voor advies bij de Raad van State; vervolgens moet de Tweede Kamer erover stemmen. (Zie ook ‘Horstlog’, op bladzijde 109 van dit nummer.) Duidelijketaalprijs Op 25 maart ontving Mark van Bommel uit handen van Studio Sport-presentator Tom Egbers de Duidelijketaalprijs van het Taalcentrum van de Vrije Universiteit Amsterdam. Volgens de jury is hij de best sprekende voetballer van het Nederlands elftal. Ieder jaar onderzoekt het Taalcentrum het taalgebruik van een spraakmakende beroepsgroep. Dit jaar werden interviews met de spelers van het Nederlands voetbalelftal onder de loep genomen. Hun spreekvaardigheid werd onder andere beoordeeld op argumentatie, gebruik van stopwoorden, accenten en intonatie. Van Bommel kreeg de prijs omdat hij ‘met gepast volume en gepaste snelheid praat, een natuurlijke intonatie heeft, nauwelijks de “je”-vorm, jargon of clichés gebruikt, zijn uitspraken niet afzwakt, geen “tag questions” stelt (bijvoorbeeld hè?, toch?, nietwaar?), en slechts een enkele keer een stopwoordje als nou goed gebruikt.’ {== afbeelding Mark van Bommel: best sprekende voetballer. ==} {>>afbeelding<<} Berbice-Nederlands uitgestorven Het Berbice-Nederlands, een taal uit het oosten van Guyana, bestaat niet meer. De laatste spreker, een vrouw van 104, was al in 2005 overleden, maar nu heeft de internationale talendatabank Ethnologue de taal ook officieel uitgestorven verklaard. Het Berbice-Nederlands ontstond in de privékolonie Berbice, die in 1627 werd gesticht door de Nederlandse koopman Van Peere. Op de plantages mengde de taal van de kolonisator, het Zeeuws, zich met de taal van de plaatselijke Arawak-indianen en het Ijo van Nigeriaanse slaven. De slaven bleven het onderling gebruiken, maar in de twintigste eeuw raakte het in verval. In 1993 waren er nog slechts vijf sprekers. Nu er niemand meer is die het Berbice-Nederlands beheerst, zal Ethnologue de status van ‘kritiek’ veranderen in ‘uitgestorven’. Medewerkers kinderopvang onvoldoende taalvaardig De taalvaardigheid van voorschoolmedewerkers en medewerkers in de Amsterdamse kinderopvang is onder de maat. Meer dan de helft spreekt en leest niet goed genoeg, en ook kunnen ze zich schriftelijk niet voldoende uitdrukken. Dat blijkt uit onderzoek van Folkert Kuiken van de Universiteit van Amsterdam. Kuiken deed zijn onderzoek in opdracht van de gemeente Amsterdam. Hij verzamelde gegevens van ruim 700 medewerkers in de kinderopvang. Maar liefst 53,3% van hen bleek niet te voldoen aan een vooraf door hem vastgestelde minimumnorm voor taalvaardigheid. Margreet de Vries, directeur van de door prinses Laurentien opgerichte Stichting Lezen & Schrijven, vindt dit onacceptabel: ‘Veel kinderen brengen een groot deel van de dag door op een kinderdagverblijf of op de voorschool. Vaak is dit de enige plek waar zij in aanraking komen met de Nederlandse taal. De voorschool en het kinderdagverblijf bieden dus een uitgelezen kans om taalachterstanden in een vroeg stadium te voorkomen. Het effect staat of valt echter wel met de taalvaardigheid van de medewerkers zelf.’ De gemeente Amsterdam streeft ernaar om binnen een jaar alle medewerkers door middel van extra scholing op het minimumniveau te krijgen. En verder: Duits De Gesellschaft für Deutsche Sprache, een vooraanstaande organisatie op het gebied van onderzoeken onderhoud van de Duitse taal, opent een vestiging aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Belasting Demissionair minister van Financiën De Jager heeft opdracht gegeven om de toon van belastingbrieven vriendelijker te maken. De eerste verbeterde brieven moeten deze zomer al worden verstuurd. Twitter Het Nederlands staat op de zevende plaats van talen waarin de meeste tweets worden verstuurd. Het Engels staat op nummer één. Minder Engels De Duitse spoorwegmaatschappij Deutsche Bahn gaat termen als hotline en flyer vervangen door Duitse woorden, omdat de reizigers die Engelse woorden niet zouden begrijpen. Zie voor meer informatie www.onzetaal.nl/tamtam/enverder.php. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Inch Bjarne Kristensen - Arnhem Toen in 1978 in Nederland het decimale stelsel volgens de IJkwet verplicht werd gesteld, leverde dat in mijn geboortestad Leiden veel verwarring op. Textiel werd altijd per ‘el’ verkocht - nooit per meter. De el was 67 centimeter, en de textielwinkels hadden op hun meterlat een koperen kopspijker bij 67 centimeter (alleen Vroom & Dreesmann had de kopspijker op 70 centimeter: tel uit je winst!). Toen dat opeens een meter werd, was dat heel erg wennen. Nu, jaren later, wordt de regel van het decimale stelsel overtreden door televisiewinkels, die hun toestellen ook aanduiden met inches. Geen normaal mens weet hoeveel centimeter daarmee precies bedoeld wordt. Is deze middenstandsaanstellerij (buitenlands staat zo sjiek!) wettelijk wel toegestaan? Romeins virus Koen van Rossum - Nijmegen Geregeld zie ik taalkronkels die bedacht zijn door lieden die menen indruk te maken met het bezigen van Latijn of wat daarvoor door moet gaan. In een kantoorboekhandel kwam ik de term ‘Quantore’ tegen, een bedachte roepnaam voor alles wat met papier, pen en inkt te maken heeft. Nu eens geen Engelse ziekte, waar iedereen de mond van vol heeft, maar een Romeins virus. Recent verkondigde een Nijmeegse stadsbestuurder bij de start van een groot bouwproject: ‘Labor initium est.’ Hij bedoelde te zeggen: ‘Het werk is begonnen’, maar hij zei letterlijk: ‘Het werk is het begin’, of ‘Het begin is het werk’. Laten we toch onze taal spreken en schrijven! Duurzaam Huib Kuiper - 't Harde Als er ooit een verkiezing voor het meest misbruikte woord uitgeschreven wordt, dan weet ik waarop ik stem: duurzaam. Alles wordt ‘duurzaam’ genoemd om het verkoopbaar te maken. Zo hebben we nu ‘duurzame chocola’. Maar iets wat duurzaam is, is voor mijn gevoel onverwoestbaar; het gaat niet snel stuk. Bij duurzame chocola denk ik aan een stuk chocola dat het menselijk lichaam in precies dezelfde staat verlaat als waarin het erin gegaan is. Dus mensen, als u ‘duurzame’ chocola koopt, let er dan op of die nog in de originele verpakking zit. {== afbeelding Fair trade: duurzame chocola. ==} {>>afbeelding<<} Gesignaleerd Onder het mom van Pieter W. Vis - Naaldwijk In november 2009 schreef het AD over VVD-Kamerlid Fred Teeven dat hij een voorstel had ingediend voor een wet die ervoor moet zorgen dat mensen zich bij een geweldsdreiging ‘makkelijker kunnen verdedigen onder het mom van noodweer’. Dit wetsvoorstel verdient alleszins politieke steun, maar dan niet onder ‘het mom van noodweer’, want mom betekent ‘schijn’ (een betekenis die is voortgekomen uit de betekenis van mom als ‘masker’). Als iemand bijvoorbeeld iets doet ‘onder het mom van vriendschap’ heeft die juist geen vriendschappelijke bedoelingen. Teeven bedoelt volgens mij te zeggen: ‘onder de noemer van’. Van schijn is hier immers geen sprake. Het lijkt niet zomaar een verspreking, want het komt vaker zo voor: -Alles onder het mom van terrorismedreiging (Eo.nl) -Onder het mom van ‘de verkeersveiligheid in Delft verdient de aandacht’ hield Politie Haaglanden (...) vrijdag een grote verkeerscontrole aan de Alexander Fleminglaan. (De Weekkrant) ‘Hoe om kun je rijden?’ Hans Kateman - Arnhem ‘Hoe dom kun je zijn?’ Dat hoor je wel vaker, en incidenteel staan op de plaats van dom ook wel andere bijvoeglijke naamwoorden: -Hoe blond kun je zijn? (Prikbord op Baby.startpagina.nl) -Berlusconi: hoe hypocriet kun je zijn? (Libelle.nl) -Hoe gek kun je worden? (Forum op Nujij.nl) Maar nog niet eerder hoorde ik op de plaats van bijvoeglijke naamwoorden als dom, blond, hypocriet of gek een bijwoord - tot voor kort tenminste. ‘Hoe om kun je rijden?’, zei een broertje tegen zijn zusje, dat vertelde welke route ze gefietst had. ‘Hoe leuk is dat?’ Han Sweers - Amsterdam De retorisch-vragende uitroep ‘Hoe leuk is dat?’ hoor ik sinds een jaar erg veel, naar mijn idee vooral onder Amsterdamse vrouwen. De betekenis is zoiets als: ‘leuk hè?’ Impliciet neemt de spreker aan dat de gesprekspartner het hiermee eens is. Ook zijn er varianten als ‘Hoe goed is dat?’ en ‘Hoe fijn is dat?’ Het klinkt als een anglicisme (‘How good/nice/cool is that?’), maar of dat zo is? Een melding hiervan in de Linkedln-groep van Onze Taal leverde zowel verbazing als herkenning op. ‘Heel erg grachtengordel c.q. Gooise matras en lijkt inderdaad een snoeihard anglicisme te zijn’, ‘Past in het rijtje OMG [= “Oh my god”] en lekker belangrijk’. Als bekende gebruikers werden Jan Jaap van der Wal en Eddy Zoëy genoteerd (toch mannen). Kortom, nu het Gooi en de Amsterdamse grachtengordel deze kreet omarmd lijken te hebben, kan hij zich weleens als een olievlek gaan verbreiden. ‘Twintigtien’ Gerard van Maasakkers - Budel Nu we in het tweede decennium van deze eeuw zijn beland, vroeg ik me af of het niet eens tijd wordt dat we het jaartal gaan uitspreken als ‘twintigtien’ in plaats van ‘tweeduizendtien’. Ik doe het al een tijdje op de twintig-manier, want op soortgelijke wijze deden we het in de vorige eeuw ook (‘negentiennegentig’). {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Duits Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Om de zoveel tijd lees je het weer in de krant: het Nederlandse bedrijfsleven zou voor miljarden aan Duitse opdrachten voor de neus van buitenlandse bedrijven kunnen wegkapen als we maar (beter) Duits zouden spreken. Is het dan echt zo slecht gesteld met het Duits van de Nederlanders? Als we in de Harz of in Hamburg op vakantie zijn, komen we toch heel aardig uit onze woorden? Nee dus, getuige het boekje Lass mal sitzen, waarin het zehnenkrummende, ontspoorde Duits van Nederlanders verzameld is. Want wat dacht u van ‘Raum ein Kwartier zu spät’, ‘Die Unterhandlung ist geschlagt’ of ‘Ich gebe Ihnen mal meine Sekretärin’? Het lijkt Duits, maar het is het niet. Dat is precies het probleem, aldus Reinhard Wolff, de schrijver van het boekje. Het Duits en het Nederlands lijken behoorlijk op elkaar, en dus hebben we al snel het gevoel dat we heel aardig in de buurt komen als we onze eigen taal een beetje verduitsen: u wordt Sie, hebben wordt haben en de uitgang -ing wordt -ung. De Duitsers zijn dol op het Niederdeutsch van de Holländer, maar daarmee worden zinnen als ‘Der Wein ist auf’ en ‘Belle mich bitte mal mobil’ geen correct Duits. Nee, wie geld wil verdienen aan onze oosterburen, zal zijn Duits moeten verbeteren, en dat kan met het lesboek Praktisch Deutsch, een cursus ‘zakelijk Duits voor beginners’. Het opvallende is dat het ook in dít boek gaat om de overeenkomsten tussen het Nederlands en het Duits, maar dat ze hier als uitgangspunt zijn gekozen om de cursist op weg te helpen: eerst wordt getoond wat er hetzelfde is, vervolgens wat de verschillen zijn. De nadruk ligt op de spreekvaardigheid en het ontwikkelen van de woordenschat. Het boek is ook geschikt voor zelfstudie: de uitleg is geheel in het Nederlands, en alle hoofdstukken worden afgesloten met oefeningen. • Lass mal sitzen is een uitgave van Scriptum en kost €10,- (ingenaaid, 120 blz.). ISBN 978 90 5594722 5 • Praktisch Deutsch. Zakelijk Duits voor beginners van Claudia Wittenberg en Katja B. Zaich is een uitgave van Het Spectrum en kost €29,99 (ingenaaid, 274 blz.). ISBN 978 90 491 0282 1 ■ Amelands {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Amelands is een van oorsprong Fries dialect met daarin veel Hollandse invloeden. Het is een zeer levend dialect - ook de jeugd spreekt het nog volop - maar wie op Ameland op vakantie is, zal er niet veel van horen. De Amelanders spreken het onder elkaar, in de winter als de toeristen weg zijn. Taalkundige Mathilde Jansen promoveert deze maand op het Amelands, en vooruitlopend hierop verscheen in de reeks nieuwjaarsuitgaven van het Meertens Instituut Een echte Amelander spreekt dialect. In dit met veel foto's geïllustreerde boek gaat ze op zoek naar de identiteit van de Amelander, en bekijkt ze welke rol het dialect hierin speelt. De taal zelf komt natuurlijk ook aan bod, en ook de verschillen tussen het wat lossere ‘Oostkants’ en het wat authentiekere ‘Westkants’ - want hoe klein Ameland ook is, zelfs hier is sprake van regionale verschillen. Een echte Amelander spreekt dialect. Verslag van een veldwerker is een uitgave van Amsterdam University Press en kost €14,95 (ingenaaid, 64 blz.). ISBN 978 90 8964 203 5 ■ Latijnse plantennamen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tuinbouwdeskundige Guy De Kinder stelde een verklarend woordenboek van Latijnse plantennamen samen onder de titel ABC van het plantenlatijn. Het boek geeft informatie over betekenis en etymologie van de namen van zo'n tweeduizend planten, van abelia en abelmoschus tot zostera en zygocactus. Ook de Nederlandse benamingen worden vermeld. Voorts verklaart het boek tweeduizend soortaanduidingen: onderscheidende toevoegingen aan de naam, die meestal iets zeggen over de eigenschappen van de plant, zoals acinos (‘welruikend’) en zonatus (‘van een gordel voorzien’). Bestellingen: www.houtwal.be. ABC van het plantenlatijn. Betekenis van botanische namen is een uitgave in eigen beheer en kost €16,11 (gelijmd, 196 blz.). ISBN 978 94 906 5400 9 ■ Beeldtaal De visuele presentatie van een tekst is van groot belang voor de effectiviteit ervan. Een tekening, een foto of een infographic, maar ook een steunkleur of een bepaald lettertype kan een tekst verrijken. Met al dat ‘beeld’ kun je een tekst aanvullen, verduidelijken of zelfs versterken. Maar hoe werkt het precies, en hoe kun je het het best toepassen? Die vraag wordt beantwoord in Beeldtaal, een boek voor iedereen die in zijn werk of opleiding met ‘tekst en beeld’ te maken heeft, als (aankomend) bladenmaker, webdesigner, vormgever, reclamemaker en wat dies meer zij. De schrijvers leggen uit hoe beeld werkt (uiterlijk, betekenis, overtuigingskracht), en wat de basiselementen van beeldtaal zijn (compositie, typografie, kleur en perspectief). En ten slotte laten ze zien hoe een en ander in de praktijk wordt toegepast-waarbij ook wordt stilgestaan bij onderwerpen als beeldrecht en de ethiek van beeldmanipulatie. Het boek is - uiteraard - rijkelijk geïllustreerd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Beeldtaal. Perspectieven voor makers en gebruikers van Jos van den Broek, Willem Koetsenruijter, Jaap de Jong en Laetitia Smit is een uitgave van Boom en kost €31,- (ingenaaid, 304 blz.). ISBN 978 90 473 0115 8 {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Overijsselse dialecten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onlangs verschenen de delen 6 en 7 van het Woordenboek van de Overijsselse dialecten. De opzet van dit woordenboek is thematisch, wat wil zeggen dat de woorden per onderwerp aan bod komen. De nu verschenen delen zijn gewijd aan ‘de mens’ (leeftijd, seksualiteit, lichaam en gebreken) en ‘de samenleving’ (feesten, rituelen en spelen). Het belangrijkste doel van de boeken is het in kaart brengen van de woordvariatie en -verspreiding binnen de Overijsselse dialecten, maar daarnaast krijgen veel zaken in tussenliggende teksten een volkskundige of historische toelichting. De boeken zijn royaal voorzien van verspreidingskaartjes en illustraties. Bestellingen: www.ijsselacademie.nl. Woordenboek van de Overijsselse dialecten, deel 6: De mens en deel 7: De samenleving van Harrie Scholtmeijer zijn een uitgave van de Stichting IJsselacademie en kosten €16,50 resp. €18,- (ingenaaid, 175 resp. 190 blz.). ISBN 978 90 6697 204 9 (De mens), 978 90 6697 205 6 (De samenleving) En verder ■ Basisbegrippen logopedie. Articulatiestoornissen van John Van Borsel. Overzicht van (de oorzaken van) articulatiestoornissen en de manier waarop deze kunnen worden behandeld. Acco, €12,80 (ingenaaid, 88 blz.). ISBN 978 90 3347 645 7 ■ Teksten schrijven. Zo doe je dat van Tanny Dobbelaar. Waaier met aanwijzingen en tips waarmee schrijvers van zakelijke teksten stapsgewijs door het schrijfproces worden geloodst. Uitgeverij Thema, €16,95. ISBN 978 90 5871 652 1 ■ Culinair woordenboek Engels-Nederlands van Liesbeth Spreeuwenberg. Integrale, gebonden herdrukvan dit kook-en keukenwoordenboek uit 2004. Vertaalt en verklaart 8500 woorden. Met een voorwoord van Johannes van Dam. Atlas, €24,90. ISBN 978 90 450 1706 8 ■ Schrijven voor het beeldscherm van Willem Hendrikx. Vijfde, gewijzigde druk van deze handleiding voor het schrijven van teksten voor inter- en intranet. Sdu, €25,95(ingenaaid,210 blz.). ISBN 978 90 12914 5 ■ Van abdicatie tot zetelroof. Begrippen uit het staatsrecht van Max de Bok. Meestvoorkomende begrippen uit het staatsrecht, in alfabetische volgorde en met bijbehorende verklaringen. Deze publicatie is gratis aan te vragen of te downloaden op de site van het ministerie van Binnenlandse Zaken: www.minbzk.ni/@125338/staatsrechtelijk. Lezer Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. samenstelling: redactie onze taal Naam Dirk Cornelis Seip, nog ouderwets vernoemd naar vader en grootvader. Woonplaats Leiderdorp, in de nieuwe wijk Leyhof, ontworpen als een Romeins castellum. Geboren 13 maart 1935 in Rotterdam. Beroep Zelfstandig adviseur strategie en communicatie. Partner, kinderen Getrouwd met Ada Mulder, lerares maatschappijleer en filosofie aan het Segbroek College in Den Haag. Ik bevind me in een talige familie. Mijn (inmiddels overleden) vader was journalist, ik ook in de eerste twintig jaar van mijn werkzame leven. Mijn acht kinderen werken in het onderwijs, de journalistiek en als wetenschappers. Opleiding Nederlands recht en Master of Business Administration. Hobby's, vrije tijd Literatuur, theaterbezoek, bezoek exposities beeldende kunst, verzamelen van kunst, munten en postzegels, om de belangrijkste te noemen. Onze Taal-lid sinds Vele jaren. Waarom werd u lid? Om op de hoogte te blijven van de veranderingen in de taal. Andere tijdschriften De Ingenieur, Technisch Weekblad, Computable, En Route, Theater Magazine; geregelde losse aankoop van opiniebladen en alle leesstof die op mijn pad komt. Krant NRC Handelsblad. Televisie Infotainment (De wereld draait door, Pauw en Witteman), nieuwsrubrieken en documentaires, docudrama (de series over prins Bernhard en Annie M.G Schmidt). Radio Luister ik nooit meer naar. Boek Mijn laatst aangeschafte boek vind ik altijd het beste. Nu: De graaf van Monte-Christo van Alexandre Dumas. Website Ik bezoek alleen websites die een functie hebben in mijn werk. Wat leest u het eerst in Onze Taal? Ja, natuurlijk, ‘Ruggespraak’. Wat zelden? Ik spel Onze Taal van begin tot eind uit. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? De stukjes over juiste schrijfwijzen en over het taalgebruik van groepen (ambtenaren, politici, straatjongens, enzovoort). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Welke niet zo? Ik zei al, ik lees alles omdat ik alles boeiend vind. Favoriete Onze Taal-artikel Ik zou niet weten welk. Aantrekkelijkste taaltrend De directe manier van spreken en schrijven, dus zonder omhaal. Ergerlijkste taaltrend Televisiereclames die op hinderlijk volgen neerkomen. Zijn we af van Lenen.nl, worden we verveeld door een zanger en zijn nieuwe elektriciteitsmaatschappij. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Ik probeer me hierin te beperken. Welke taalfout maakt u stiekem bewust toch? Ik zal weleens een taalfout maken, maar dat is dan bij vergissing. Bewust probeer ik foutloos te spreken en te schrijven. Beste taalgebruiker Ik vind het knap hoe Matthijs van Nieuwkerk zich in zijn dagelijkse tv-programma (praktisch) niet herhaalt in zijn woordgebruik. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? De onzinnige dt's in werkwoorden afschaffen en vervangen door een t. Dus bijvoorbeeld: ‘Hij vint.’ Lelijkste en mooiste woord Ik ken geen mooie en lelijke woorden. Alle woorden zijn me even lief omdat ze alle een functie hebben in het taalgebruik. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Verdeeldheid over ‘controversiële’ onderwerpen Nu.nl Doe de enquête en ontdek meer over een goede uitvaartverzekering. U ontvangt tevens kosteloos een Hotelbon of Gids na overlijden bij deelname! Advertentie uitvaartverzekering Vroeger stonden de wilgen in de wei waar de koeien de twijgen van de stam opaten. In dit park moet men dat zelf doen. De Weekkrant Op het moment van bezoeken is de winkel - waar de dagelijkse verse vis, de zelfgebreide salades en vissoepen rijkelijk geëtaleerd liggen - zeer drukbezocht. De Nieuwe Loosduinse Krant Zangers met voorkeurstemmen De volkszangers Frans Theunisz uit Maastricht en Jack Vinders uit Kerkrade zijn woensdag met voorkeurstemmen gekozen in de gemeenteraad. De Limburger Denneboom haalt Kerst niet bij Sparta Romano Denneboom, die op huurbasis dit seizoen actief was voor Sparta, heeft de Kerst niet weten te halen. Echo Ze ontdekten dat mensen die hadden aangegeven zich regelmatig te vervelen, relatief vaak overleden bleken te zijn. Nu.nl Ontheffing pleziervaartuig: vervoer van personen met banaan, voor de Bloemendaalse kuststrook. Rubriek ‘Vergunningen en ontheffingen’ in Het Weekblad Hoe is de bediening? Onze gastvrouw loopt op oranje crocs. Ze kookt 's middags, 's avonds bedient ze (en warmt een ander meisje op). Volkskrant Magazine Winkelruit op metrostation Beurs, Rotterdam ‘Voor het eerst sinds jaren zien we weer “downtrading”’, aldus Ahold-topman John Rishton, zoals dat verschijnsel heet. de Volkskrant Reken af met valse euro's Webwinkel voor geldtestmachines Veel Russische sportfunctionarussen zullen vermoedelijk het veld moeten ruimen. NOS Teletekst {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal 5 2010 De terugkeer van de tegelspreuk Hoe verstaan we elkaar bij herrie? Creatief met citaten Stijl en toon van Wilders' taal Taalhulp op internet {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 5 mei 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut). e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.l. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,(per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal € 29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572,1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 5477. Vormgeving: Manifesta Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Dat klinkt misschien gek, maar ik vond dat leuk, trainen met de beste spelers van het land. ’ Willem van Hanegem (blz. 136) {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 120 Gaston Dorren ‘Wpratendekroegaddemdawonself (...) hore’ Hoe verstaan we elkaar bij herrie? 126 Peter-Arno Goppen Creatief met citaten De onstuitbare opmars van citaatsjablonen 130 Jan Kuitenbrouwer ‘Het zal mij worst zijn’ De stijl en toon van Wilders' taalgebruik 132 Nico Groen Taalhulp op internet De belangrijkste online-taalnaslagwerken 138 Quirien van Haelen Van het concert des levens... De terugkeer van de tegelspreuk En verder 129 Pinpas 136 ‘Klinkt misschien gek, maar...’ 151 Jaarvergadering Onze Taal Rubrieken en series 123 Vraag en antwoord: er()naar()toe()gegaan; in velerlei opzicht(en); afkorting cent per minuut; (het) een en ander; Delfts()blauwe vaas; slim (‘erg’) 124 Reacties: net-niet-schunnige liederen; ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’; ‘Dot wos ot’; moedertaal als thuistaal; hoogholtje 125 Spaan: toekomst 137 Spelen met taal: ‘kalender-rijtjes’ 141 Taaltest 142 Aanbiedingen voor lezers 144 Het gebeurde in... mei 1916: invoering van de zomertijd 145 Namen op de kaart: Courtine 146 Tamtam: taalnieuws 147 Hom of kuit: zijn prijzen voor taalgebruik wenselijk? 148 InZicht: Met het oog op morgen, en andere nieuwe taalboeken 150 Taalergernissen 150 Gesignaleerd 151 Lezer 152 Ruggespraak Foto omslag: Tom Croes {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: © Piet den Blanken / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} ‘Wpratendekroegaddemdawonself (...) hore’ Hoe verstaan we elkaar bij herrie? Gaston Dorren In een rumoerige ruimte kost het moeite om je gesprekspartner goed te verstaan. Hoe komt dat? Heeft iedereen er evenveel last van? Waar zit het probleem: ín of tússen de oren? Wat is eraan te doen? Het kroegprobleem van alle kanten bezien. Ik heb een kroegprobleem: ik versta mensen slecht te midden van geroezemoes. Ontzettend frustrerend is dat, want terwijl de rest vrolijk kletst, zit ik te ploeteren om ze te volgen. Wat is er met mij aan de hand? Eigenlijk is het opmerkelijk dat velen van ons elkaar bij geroezemoes nog wél kunnen verstaan. Dit zogeheten cocktailparty-effect is ‘een van de knapste mentale kunstjes van de mensheid’, aldus het wetenschappelijke nieuwsblad New Scientist. Als in een drukke kroeg iedereen even hard praat, klinken de woorden van een gesprekspartner op zeventig centimeter afstand gemiddeld even luid als de gesprekken van alle andere aanwezigen bij elkaar. Maar aangezien iedereen het ene woord harder, het andere zachter uitspreekt, zullen sommige woorden van de gesprekspartner overstemd worden door het rumoer van de rest. (En dan hebben we het nog niet eens over de muziek die door vrijwel elk etablissement tettert.) Geen wonder dat mijn kroegprobleem niet zeldzaam is. Op het berichtje in New Scientist reageerden diverse lezers die meldden dat zij het cocktailpartytalent ten enenmale misten. Een troostrijke gedachte, die helaas niets oplost. ■ Toestelletje Maar waar komt het kroegprobleem vandaan? Heb ik misschien gewoon slechte oren? Nee, als ik de Nationale Gehoortest mag geloven niet (www.hoortest.nl). Dus bezoek ik een specialist - als je zo'n bezoek een ‘interview voor Onze Taal’ noemt, heb je geen verwijsbriefje nodig. Prof. dr. ir. Joost Festen is van huis uit natuurkundige, maar nu audioloog op de polikliniek KNO van het VU medisch centrum in Amsterdam. Hij is - niet verrassend - een buitengewoon duidelijke spreker. In het gesprek van drie kwartier is maar één woord moeilijk verstaanbaar: abbauilgie. Wat doet hij als mensen met het kroegprobleem bij hem komen? ‘We doen een gehoortest, ongeveer zoals de Nationale Gehoortest, maar dan uitgebreider. In negen van de tien gevallen laat het resulterende audiogram verlies van hoge tonen zien. Dat is te verhelpen met een toestelletje. Of eigenlijk met twee, in elk oor één, want dat is veel effectiever. Dat zeggen wij al jaren, maar zorgverzekeraars beginnen dat nu pas schoorvoetend te erkennen.’ Hebben mensen op hun werk last van het kroegprobleem, dan zijn er mogelijkheden op het gebied van - daar komt-ie - ‘abbauilgie’: ‘arbo-audiologie’ dus. Printers en andere herriemakers ver van de werkplek plaatsen, de galm {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} verminderen met textiel of schuim - het zijn simpele doch doeltreffende maatregelen. In een klaslokaal is het handig als er maar één persoon tegelijk praat. Verstaat een docent de leerlingen dan nog steeds slecht, dan moet hij ervoor zorgen dat er genoeg licht op hun gezichten valt. Festen: ‘Dat helpt niet alleen bij het liplezen, maar je ziet ook hun gezichtsuitdrukking.’ (Dat het belang van liplezen niet moet worden onderschat, is ook te zien in het Engelstalige YouTube-filmpje jtsfidRq2tw) ■ Spraakverwerking Maar ja, wat heb je als kroegbezoeker aan die wijsheid? Een felle lamp meenemen om de gezichten van je vrienden te beschijnen? De medebezoekers verzoeken hun mond te houden? Nee, dit is een doodlopende weg. Zit het probleem misschien niet in, maar tússen de oren? Gaat er iets mis bij de spraakverwerking in mijn brein? Dat is een vraag voor dr. Bert Schouten, die fonetiek doceert aan de Universiteit Utrecht. ‘Er wordt al tientallen jaren onderzocht hoe we spraak verwerken’, zegt hij. Er zijn ook diverse theorieën over, de ene nog onbevredigender dan de andere. ‘Maar het korte antwoord is: we weten het niet.’ Natuurlijk is er wel iets bekend. Bijvoorbeeld dat spraak en andere geluiden een heel eind ‘samen opreizen’ door het oor, de gehoorzenuw en de hersenstam. Er moet een plek in het brein zijn waar de spraak ‘aftakt’ en apart verwerkt wordt, maar waar? Er is bij katten onder narcose wel onderzocht hoe hun hersens allerlei geluiden verwerken - bij katten, omdat onderzoekers nu eenmaal geen pinnetjes in mensenhersens mogen steken. Jammer genoeg heeft dat onderzoek niet al te veel opgeleverd. Het is dubbel jammer zelfs, want de katten bezweken na enkele dagen - zinloze slachtoffers op het slagveld van de wetenschap. Schouten verwacht dat ons inzicht in spraakverwerking enorm zal toenemen wanneer het technisch mogelijk wordt om heel gedetailleerd, op celniveau, in het menselijk brein te kijken. ‘Maar of ik dat nog meemaak? Dat gaat nog wel een jaar of twintig, dertig duren.’ Spraakverwerking is hoe dan ook een prestatie van jewelste, vindt hij. ‘We analyseren als luisteraar zo'n tien tot vijftien spraakklanken (fonemen) per seconde én interpreteren die in het licht van het lexicon dat we opgeslagen hebben. Bovendien halen we uit diezelfde stroom ook nog een heleboel andere informatie over de spreker.’ Als je het zo bekijkt, doe ik het nog best aardig. Onder stille omstandigheden, maar zelfs bij lawaai, zo blijkt. Want uitgerekend tijdens ons gesprek wordt pal voor het raam van Schoutens rustige werkkamer een steiger afgebroken. Zodat zijn - klebeng - woorden - bonk - begeleid worden door - zroep - harde geluiden van hout en metaal op me - knal - taal. En toch versta ik hem prima. Het maakt voor de verstaanbaarheid dus nogal verschil of de hinder komt van concurrerende spraakinformatie of van betekenisloze herrie. ■ Aanpassen Tot dusverre heb ik de schuld bij mezelf gezocht. Maar kunnen mijn gesprekspartners eigenlijk niet gewoon wat duidelijker praten? Als ik een paar keer vraag: ‘Wat zeg je?’, dan weten ze toch wat hun te doen staat? ‘Sprekers passen zich aan de omstandigheden aan’, zegt audioloog Festen. ‘In de kroeg praten ze harder en articuleren ze wat beter. Maar aanpassen aan andermans hardhorigheid, dat blijkt niet te gebeuren, zelfs niet op verzoek. De spreker doet er heel even een schepje bovenop, maar al gauw vervalt hij weer in zijn normale volume.’ ‘Dat aanpassen valt sowieso nogal tegen’, zegt psycholinguïst dr. Mirjam Ernestus, die als onderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen en het Max Planck Instituut verbonden is. ‘We praten in de kroeg harder omdat we onszelf willen kunnen horen. Als mensen hardhorig worden, is het eerste symptoom ook dat ze zelf harder gaan praten. Waarschijnlijk gaan we ervan uit dat als we onszelf verstaan, de omgeving ons ook verstaat.’ ‘We praten in de kroeg harder omdat we onszelf willen kunnen horen.’ Ze beschrijft een mooi experiment (‘Dat had ik nou graag zelf bedacht!’) dat aantoont hoe egocentrisch sprekers zijn - of hoe autonoom spraakproductie plaatsvindt, zoals Ernestus liever zegt. Twee personen hebben allebei een plattegrond, die ze alleen zelf kunnen zien. De een legt aan de ander een route uit. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Je loopt eerst naar het postkantoor.’ De eerste keer dat hij ‘postkantoor’ zegt, spreekt hij dat woord vrij duidelijk uit: ‘poskentoor’. Komt het woord vaker voor, dan blijkt de uitspraak steeds slordiger te worden: ‘psktor’. Geen probleem, de luisteraar snapt het. Maar nu het verrassende: als de luisteraar wordt vervangen door een andere persoon en de spreker legt de route opnieuw uit, dan blíj́ft hij het woord postkantoor slordig uitspreken. De spreker blijkt er geen rekening mee te houden dat dit woord voor deze luisteraar nog ‘nieuw’ is. ■ ‘Koonk’ We stemmen onze spraak dus niet zo nauwkeurig af op onze luisteraars. Toch is onze spraak, op een algemener niveau, natuurlijk wel afgestemd op luisteren: we willen dat onze woorden begrepen worden. Ons alledaagse praten is in feite een voortdurend compromis. Spreker en luisteraar willen zich geen van beiden bovenmatig hoeven inspannen, maar ze willen elkaar wél verstaan. Sprekers weten dat luisteraars ‘tuuk’, ‘eik’ en ‘koonk’ zullen interpreteren als ‘natuurlijk’, ‘eigenlijk’ en ‘koninklijk’, en zullen die woorden in informele situaties niet voluit zeggen. Dat geldt voor onze demissionaire premier, maar ook voor uzelf. Slordige spraak, of ‘gereduceerde woorden’, zoals Ernestus zegt, klinkt niet slordig, maar juist heel natuurlijk - al is het wel bijzonder dat Jan Peter Balkenende zelfs in formelere situaties zo spreekt. (Ernestus, sprekend als spraakonderzoeker: ‘Ik zal hem missen als hij vertrekt.’) Op het eerste gezicht lijkt het correct interpreteren van ‘eik’ (‘eik’? ‘ijken’? ‘eikel’? ‘eigenlijk’? ‘eindelijk’?) even moeilijk als het verstaan van woorden te midden van rumoer. Maar waar omgevingsgeluiden willekeurige stukjes spraak overstemmen, zijn onze uitspraakslordigheden juist behoorlijk systematisch. Zo kruipen de klinkers een beetje naar elkaar toe; de lange o en de korte a verschuiven bijvoorbeeld allebei een stukje richting korte o. De medeklinkers zijn evenmin veilig. Een k-klank voor een t, zoals in actief, wordt makkelijk afgezwakt of verdwijnt zelfs: ‘attief’. In het Italiaans is attivo zelfs het officiële woord geworden. Andere systematische slordigheden zijn specifiek voor een bepaalde taal. Zo wordt het achtervoegsel -lijk in het Nederlands vaak teruggebracht tot -k. Dat we allemaal op dezelfde manier slordig praten, helpt ons om slordige spraak te verstaan - te ‘decoderen’, als het ware. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Iedereen mompelt Intussen is mijn kroegprobleem nog steeds niet opgehelderd. Gelukkig hebben Ernestus en haar collega's óók onderzocht welke strategieën luisteraars gebruiken als er akoestische informatie ontbreekt. Een gangbaar idee is dat de luisteraar die leemtes zelf invult aan de hand van de context. Iets in de aanloop naar het half ingeslikte woord - de inhoud, de zinsbouw of zelfs iets heel subtiels in de uitspraak - zou de luisteraar al doen vermoeden welk woord er op komst is. Onderzoek ondersteunt dat idee. Krijgen proefpersonen het half ingeslikte woord te horen zonder context, dan verstaan ze het nauwelijks. Mét context lukt het wel. Mits ze de context goed verstaan. Dat - op zich logische - idee werd ondersteund door weer een andere test, waar Esther Janse, collega van Ernestus aan het Max Planck Instituut, me over vertelt. Studenten kregen spraakopnames te horen waar de hoge tonen grotendeels uit weggefilterd waren. Met die filtering bootsten de onderzoekers datgene na wat ouderen normaal horen: zoals audioloog Joost Festen eerder al vertelde, horen mensen met het klimmen der jaren de hoge tonen steeds slechter. ‘Daarom klagen ouderen vaak dat “iedereen tegenwoordig zo mompelt”’, zegt Janse. Wat bleek? Zowel de studenten als de oudere proefpersonen hadden nu minder houvast aan de context en verstonden de slordige spraak slecht. In feite presteerden de ouderen zelfs ietsje beter, waarschijnlijk doordat ze dankzij hun jarenlange ‘training’ meer aandacht besteedden aan het luisteren. Dat is overigens een vermoeiende oplossing, want andere testen tonen aan dat het voor ouderen juist extra moeilijk is om hun aandacht selectief te richten - te focussen dus. Hun afnemende gehoor dwingt hen simpelweg om het tóch te proberen, op straffe van niet-verstaan. ‘Jongeren zijn dus op alle punten in het voordeel’, zegt Janse. ‘Ze horen beter én ze kunnen beter focussen.’ (Festen merkt wel op dat ouderen een groter lexicon hebben. Dat compenseert die twee nadelen enigszins.) {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ■ Schuttingtaal Onbedoeld maken Ernestus en Janse het focussen nóg wat moeilijker, door de spraak via een koptelefoon aan te bieden. In het dagelijks leven kunnen luisteraars de spreker meestal zien. ‘Dat helpt enorm om hem te verstaan, zowel bij slordige spraak als in een rumoerige omgeving’, zegt Janse. ‘Niet alleen omdat je dan zijn lippen en zijn expressie ziet, maar waarschijnlijk ook omdat je gemakkelijker je aandacht erbij houdt.’ Helemaal onverdeeld is die aandacht nooit, want onbewust volg je óók de gesprekken in je omgeving. Jongeren kunnen dat uitstekend, maar ook ouderen doen dat: ook zij merken het als aan een naburig tafeltje opeens hun naam te horen is of een andere aandachttrekker, zoals scheldwoorden of schuttingtaal. Zou dat het dan zijn? Als 44-jarige ben ik nog niet bejaard, maar is mijn vermogen tot focussen misschien aan de zwakke kant? Hm, dat klinkt niet aantrekkelijk. Is er geen andere verklaring te vinden? Vraag aan de twee Nijmeegse taalkundigen: hebben jullie bij al die luistertesten ook gekeken naar persoonlijke kenmerken van de proefpersonen die relatief goed dan wel relatief slecht scoorden? ‘Nee, nog niet’, antwoordt Ernestus. ‘Maar dat willen we zeker nog doen.’ Jammer. Ik wacht de resultaten vol ongeduld af. En hoop dan op heel andere conclusies. Bijvoorbeeld dat wij, de mensen met het kroegprobleem, een brede belangstelling hebben, een levendige creativiteit of de sterke behoefte om geen enkel woord van een gesprek te missen. Een andere mooie eigenschap is ook goed. Een paar dagen later bezoek ik een vriendin. ‘Wist je dat mensen met het syndroom van Asperger ook moeite hebben om anderen te verstaan in een lawaaiige omgeving?’, vraagt ze. Nou, bedankt. Misschien moet ik volgende keer toch maar weer gewoon over een onderwerp schrijven dat wat verder van me af staat. En wat doe ik intussen met mijn kroegprobleem? ‘Ach,’ zegt foneticus Bert Schouten, ‘gelukkig ga je op zekere leeftijd kroegen en feestjes sowieso minder leuk vinden.’ Test uzelf (en help de wetenschap) Is het kroegprobleem te herleiden tot een zwak vermogen om regelmatig terugkerende tonen in een chaos van geluiden te herkennen? Dat gaan we met uw hulp uitzoeken, aan de hand van twee geluidsbestanden op internet. 1.Vindt u het moeilijk om gesprekken te volgen in een rumoerige omgeving? Noteer ‘ja’ of ‘nee’. 2.Luister naar geluidsbestand A (http://tinyurl.com/otproef1). Lukt het u de regelmatig terugkerende toon te herkennen? Luister gerust meermalen. Noteer ‘ja’ of ‘nee’. Indien ‘ja’: ga naar 3. Indien ‘nee’: ga naar 4. 3.Luister in geluidsbestand B (http://tinyurl.com/otproef2) of u inderdaad dit geluid had herkend. Noteer ‘ja’ of ‘nee’. 4.Wat is uw leeftijd? Zou u de antwoorden op de vragen willen mailen naartest@onzetaal.nl? Bij voldoende reacties komen we hierop terug. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Er()naar()toe()gegaan ? Waar komen de spaties in ‘We zijn er()naar()toe()gegaan’? ! Juist is ‘We zijn ernaartoe gegaan.’ In zinnen waarin een combinatie optreedt van de woorden naar en roe, worden die woorden aaneengeschreven; als er er, daar, naar of waar direct voor staat, wordt dat er ook nog aan vast geschreven. Natuurlijk geldt dit niet als er een ander woord, bijvoorbeeld de winkel, tussen naar en roe voorkomt. Toe staat in elk geval los van het werkwoord. Enkele voorbeelden: -Je moet er niet naartoe gaan. -Zullen we daarnaartoe rijden? -Ze wist niet waarnaartoe de weg voerde. -Hij is meteen naar de winkel toe gefietst. Ernaartoe gaan is een ander geval dan bijvoorbeeld ervan uitgaan: je kunt wel uitgaan van iets, maar niet toegaan naar iets. Zie ook onze website: www.onzetaal.nl/advies/ervanuit.php. In velerlei opzicht(en) ? Wat is goed: ‘Japan is in velerlei opzichten vooruitstrevender dan Nederland’ of ‘Japan is in velerlei opzicht vooruitstrevender dan Nederland’? ! Zowel in velerlei opzichten als in velerlei opzicht is mogelijk. Het enkelvoud lijkt iets gebruikelijker te zijn. Veel telwoorden die op -lei eindigen, hebben de opmerkelijke eigenschap dat het zelfstandig naamwoord dat erachter staat zowel meervoudig als enkelvoudig kan zijn. Het enkelvoud komt vooral voor bij abstracte begrippen: op velerlei gebied, in meerderlei opzicht, voor meerderlei uitleg, van beiderlei kunne (= ‘van beide geslachten’). Bij allerlei is het meervoud het gewoonst: in allerlei opzichten, maar ook daarbij komt soms het enkelvoud voor: op allerlei gebied. Een verklaring hiervoor is in de naslagwerken niet te vinden. Afkorting cent per minuut ? Hoe kort je tachtig cent per minuut af, bijvoorbeeld in ‘U kunt ons bereiken via 0900 - 345 45 85 (tachtig cent per minuut)’? ! De gangbaarste afkorting voor cent per minuut is tegenwoordig cpm: ‘U kunt ons bereiken via 0900 - 345 45 85 (80 cpm).’ Deze afkorting is ook opgenomen in de grote Van Dale (2005). Een alternatief is het euroteken met daarachter het volledige bedrag (dus niet alleen de centen), gevolgd door de afkorting p.min. of door een schuine streep en de afkorting min.: ‘0900 - 345 45 85 (€ 0,80 p.min.)’, ‘0900 - 345 45 85(€0,80/min.)’. Volgens ons is het korte cpm iets duidelijker. (Het) een en ander ? Is het woord her nodig in de zin ‘U kunt het een en ander nalezen op onze website’? ! Dat hangt van de bedoelde betekenis af. Er is namelijk een verschil tussen een en ander en het een en ander. Met het een en ander wordt bedoeld ‘verschillende (niet nader aangeduide) dingen’. Bijvoorbeeld: ‘Sinds ik niet meer in Oudewater woon, is er wel het een en ander veranderd in dat stadje.’ Een en ander verwijst naar iets wat eerder genoemd is, zoals in deze passage: ‘Ons bedrijf heeft scherpe tarieven en speciale voorwaarden. U kunt een en ander nalezen op onze website.’ In zo'n zin is her een en ander niet logisch. Delfts()blauwe vaas ? Hoe schrijf je ‘Onze antieke delfts/ Delfts()blauwe vaas is gesneuveld’? ! De schrijfwijze Delfts blauwe vaas is het best te verdedigen. De meeste woordenboeken vermelden (het) Delfts blauw alleen als aanduiding voor ‘bepaald blauw geschilderd aardewerk uit Delft’. Maar het wordt in de praktijk ook vaak bijvoeglijk gebruikt, zowel voor het aardewerk zelf als voor de blauw-witte kleurencombinatie die ervan is afgeleid: Delfts blauwe tegels, Delfts blauwe molens, Delfts blauwe babykleertjes, etc. {== afbeelding Fietstas met ‘delftsblauw’ of ‘Delfts blauw’ patroon? ==} {>>afbeelding<<} Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan verliezen hun hoofdletter als ze in een andere betekenis worden gebruikt: bordeaux (wijnsoort, kleur), shetlander (pony). Voor bijvoeglijke naamwoorden geldt dat meestal niet: Franse kaas, Duitse herder, etc. (zie ook www.onzetaal.nl/advies/franse.php). Vandaar de spelling Delfts blauw als aanduiding voor het aardewerk, en het lijkt ons het best om die schrijfwijze ook aan te houden als het bijvoeglijk wordt gebruikt. Evenzo: een Indisch gele keuken, Engels rode ontbijtbordjes, een Russisch blauwe kat, etc. Slim (‘erg’) ? In een oud boek las ik de zin ‘Dat was nog niet het slimste.’ Er werd volgens mij bedoeld: ‘Dat was nog niet het ergste.’ Kun je slim zo gebruiken? ! In een aantal dialecten is slim een gebruikelijk woord voor ‘erg, vervelend, slecht’. Het is in deze betekenis geen standaardtaal, maar dat was het enkele eeuwen geleden wel: net als schlimm in het Duits betekende slim in het Nederlands ‘verkeerd, slecht’. Het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (deel S-Z, 20og) vat de betekenisontwikkeling van slim als volgt samen: ‘De oorspr. betekenis is “schuin, scheef”. Doordat scheef vaak contrasteert met dat wat recht of goed is, kon (...) de betekenis overgaan in “slecht, verkeerd e.d.” In het Vroegnieuwnederlands [periode 1500-1700 - TAD] heeft deze laatste betekenis zich verder ontwikkeld van “sluw, gewiekst” tot “slim”.’ In het Engels betekent slim ‘slank’. Het Engels heeft het woord in de zeventiende eeuw uit het Duits of Nederlands overgenomen in de betekenis ‘slecht, zwak’. Hieruit ontstond de betekenis ‘gering, klein, dun’, die zich vervolgens verder ontwikkelde tot de huidige, positief bedoelde betekenis. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1500 taalkwesties: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook het colofon). {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Net-niet-schunnige liederen [1]: bananenlied Marlieke Eekman - Utrecht In Saskia Aukema's stuk ‘Ho, ik zie je vaag, Ina’, over ‘net-niet-schunnige liederen’ (Onze Taal, februari/maart), miste ik het ‘bananenlied’. Dat is een liedje dat wij op de basisschool regelmatig zongen, want ‘er komen geen vieze woorden in voor’, toch? Tien pond bananen, bananen zijn gezond Adam sloeg Eva voor haar blote kon... ...stantinopel is een mooie stad. Daar lopen de meisjes in hun blote ga... je mee naar Frankrijk, Frankrijk is zo leuk. Daar wordt vanavond heel wat afgeneu... ...shoorntjes vangen, heeft 't dan geen nut. Als je er een gevangen hebt dan grijp je naar je ku... ...nstgebittenbakje cola met een tic. Als je er een gedronken hebt speel je met je pi... ...kinese hondjes met een lange snuit, zo kwam dit verhaaltje toch nog netjes uit. Net-niet-schunnige liederen [2]: Vaag, Ina Erik Smit-Utrecht Dick Treesie wordt in Saskia Aukema's artikel ‘Ho, ik zie je vaag, Ina’ genoemd als bedenker van deze tekstregel, maar hij heeft het toch een beetje afgekeken van Jan Rot. Die zingt in het nummer ‘Leuk bedacht’ van zijn dubbel-cd Piano en gitaar uit 1999: ‘Doe niet zo vaag, Ina / Je weet best wat een peen is’. Het lied is een ode aan de flauwe woordspeling. {== afbeelding Zanger Jan Rot schreef: ‘Doe niet zo vaag, Ina’. Foto: Ben Kleyn ==} {>>afbeelding<<} Net-niet-schunnige liederen [3]: de rol van de behanger Feico Nater - Hengelo Het artikel over net-niet-schunnige liederen in het februari/maartnummer gaat over liedteksten die de luisteraar bewust op het verkeerde been zetten. In het lied ‘De rol van de behanger’ (1987) gebeurt wat anders. Ome Joop (André van Duin) zingt hierin: ‘De rol van de behanger is altijd langer’. Met in het achterhoofd de aanduiding lul de behanger komt de luisteraar al snel in de verleiding om één woord in de tekst van het liedje te veranderen. En dan kan André van Duin nog zo vaak met een onschuldig gezicht zeggen dat het hem erg spijt dat zijn tekst zo veranderd wordt... ik weet zeker dat het opzet is. Net-niet-schunnige liederen [4]: tekstdichters Ivo de Wijs-Amsterdam Na lezing van Saskia Aukema's vermakelijke artikel over net-niet-schunnige liederen in Onze Taal 2/3 moet mij toch het volgende van het hart. Veel tekstdichters in ons land gaan gebukt onder de veronachtzaming van hun werk. Het publiek gaat er doorgaans van uit dat de uitvoerende van een lied ook de maker van de tekst en de muziek is. Collega Jan Boerstoel wordt vaak geciteerd in overlijdensadvertenties, maar altijd staat er onder zijn regels ‘Karin Bloemen’, want zij heeft Jans mooie tekst over de dode moeder op haar repertoire. Ik kan de overwegingen om in het artikel (buiten de naam van Annie M.G. Schmidt) geen auteursnamen te gebruiken overigens wel begrijpen: de lezers kunnen de regels van ‘Vrijgezellenflat’ beter thuisbrengen als er ‘Ria Valk’ onder staat in plaats van ‘Pieter Goemans’. Ook is het, naar ik uit ervaring weet, soms buitengewoon moeilijk om de namen van auteurs en componisten van een bepaald lied te achterhalen. Toch zou ik mevrouw Aukema graag willen aanmoedigen om in de toekomst naast de naam van de vocalist bij een tekstfragment ook de naam van de auteur te vermelden. Ter zijde en ten slotte: het is voorstelbaar dat een enkele tekstdichter juist heel blij is dat hij in het artikel niet wordt genoemd, maar ik vind dat de naam van Toon Hermans niet mag ontbreken bij een citaat uit het zo succesvolle ‘De wandelclub’, ook bekend als ‘Jo met de banjo’. Net-niet-schunnige liederen [5]: ‘ABC, ik zat in een coupé’ Wouter Peters - Groningen In het februari/maartnummer las ik in het artikel ‘Ho, ik zie je vaag, Ina’ dat ‘ABC, ik zat in een coupé’ in de jaren negentig als studentenliedje werd gezongen. Maar het liedje is al veel ouder, want ik zong het al eind jaren zestig, begin jaren zeventig op kampjes van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. De tekst die wij zongen wijkt iets af van die in het artikel, maar dat kan ook niet anders met liedjes die mondeling worden doorgegeven. Wij begonnen steevast met ‘ABC, ik nam een meisje mee’, en het tweede couplet met ‘DEF, de dochter van m'n chef’. Daarmee sloot het ritme van deze tweede versregel netjes aan op dat van de melodie. ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’ Willem van de Vis - Groningen ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’ is fout, meent Jacob F. Orlebeke in de ‘Taalergernissen’ in het februari/maartnummer. Volgens hem moet het zijn: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet’. Daar ben ik het niet mee eens. Mensen die de gangbare uitdrukking met dan in het midden niet kunnen verteren, geven blijk van onvoldoende gevoel voor de onderliggende structuur. Dan geeft hier geen causaal verband aan (‘alleen als het niet baat, dan schaadt het niet’), maar betekent zoiets als ‘dan moet je maar denken’ of ‘dan geldt gelukkig’. Geen enkele reden dus om een geknutselde versie te hanteren, waarin het ritme van echte spreektaal ontbreekt. ‘Dot wos ot’ Anna van Oijen - Nijmegen Henk Spaan wijst er in zijn column in het februari/maartnummer op dat de door ons zeer gewaardeerde nieuwslezeres Sacha {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} de Boer elk door haar gepresenteerd journaal afsluit met de woorden ‘Dot wos ot’. Die woorden zijn bij ons thuis ook altijd een bron van verbazing en hilariteit, dus we moesten erg lachen toen we 's middags dit stukje in Onze Taal lazen. 's Avonds wachtten we vol spanning tot ze het weer zou zeggen, maar wat gebeurde er? Ze zei gewoon: ‘Dat was het.’ We keken elkaar verbijsterd aan. Om het te controleren spoelden we terug, maar ze zei het echt. Misschien had ze die middag ook Onze Taal gelezen? Moedertaal als thuistaal Heather Bond - Utrecht Onder de in het februari/maartnummer afgedrukte lezingen die uitgesproken werden op het in november gehouden Onze Taal-congres ‘Grenze(n)loos Nederlands’ bevinden zich de bijdragen van de oud-minister voor Wonen, Wijken en Integratie Eberhard van der Laan (‘Het Nederlands verbindt ons allemaal’) en die van taalkundige Sharon Unsworth (‘Meertaligheid matters’). Graag zou ik de een (Van der Laan) willen wijzen op het artikel van de ander (Unsworth). Van der Laan vindt dat alle bewoners van Nederland Nederlands moeten kunnen spreken, en daar ben ik het op zichzelf mee eens. Toch mag dit niet in de weg staan van de algemene taalontwikkeling van kinderen die geen Nederlands als moedertaal hebben. Van der Laan wil dat thuis Nederlands wordt gesproken, maar vergeet te benadrukken dat dit náást andere thuistalen moet gebeuren. Uit onderzoek blijkt dat het ‘meer gaat om de kwaliteit van de taal die ouders aanbieden dan om wélke taal ze aanbieden’, zoals Unsworth zegt. Ik vrees dat juist bij de kinderen die opgevoed worden met Nederlands als thuistaal, in plaats van met de taal van hun ouders, het gevaar bestaat dat ze een taalachterstand oplopen. Aanduidingen voor bruggen: hoogholtje Bob van Dijk - Groningen Riemer Reinsma schrijft in de februari/maartaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ over aanduidingen voor bruggen als til, heul en kwakel, die uit het dagelijks taalgebruik verdwenen zijn maar die je nog wel aantreft in plaatsnamen (Kwintsheul, Doodstil). Ik miste nog een ‘brugaanduiding’, namelijk het Groninger hoogholtje, een typisch steil bruggetje dat op veel plaatsen in de provincie voorkomt. Het is niet terug te vinden in een plaatsnaam, maar wel in een bedrijfsnaam, namelijk Hooghoudt (van de jenever). Het bedrijf heeft vlak voor de distilleerderij zo'n bruggetje nagebouwd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Toekomst Tofik Dibi is een toffe gast, al was het alleen maar vanwege de alliteratie en omdat zijn broer Jamal erg goed kon voetballen. (Ik heb een simpel normen-en-waardenstelsel.) Jamal was ooit een groot talent bij AZ, nadat hij was opgegroeid bij VVA en DWS. De lezer zegt het niks, maar mijn jeugd speelde zich af langs dezelfde velden. Via Qatar en Omniworld leeft Jamal thans in de anonimiteit der vergetelheid. Zijn broertje Tofik zit in de Tweede Kamer voor GroenLinks. Zijn politieke opleiding genoot hij bij de Turkse Arbeidersbeweging, wat opmerkelijk is voor een Marokkaan. Ik durf ‘Marokkaan’ te zeggen sinds ik onlangs van een Amerikaanse highschool-leerling heb vernomen dat het afgelopen is met de ooit in de VS zo bloeiende politieke correctheid. ‘Bij ons op school lachen we om pc’, zei de jongen uit Shaker Heights, Ohio. Een klasgenoot van hem vertelde me hoe een lerares in woede was ontstoken nadat een leerling haar als ‘African American’ betitelde. ‘Ik ben nog nooit in Afrika geweest. Ik weet er ook niks van. Ik ben zwart!’, riep de juf. Overigens is mijn in Vancouver studerende dochter het hier helemaal niet mee eens. Van haar mag ik niet eens ‘native American’ zeggen tegen een indiaan. Deze behoort tot de ‘indigenous peoples’. We hadden het over Tofik Dibi. Onderwijs is zijn specialisme. Hij heeft het nodig. Een artikel in de Volkskrant besluit hij met deze zin: ‘Dat is nodig om Nederland voor te bereiden op de toekomst die voor ons ligt.’ Wat er precies nodig is, zien we zo. Mij gaat het om de toekomst die voor ons ligt. Ik zie Tofik al een vette punt zetten na het optikken van deze uitsmijter. Tevreden leunt hij achterover. Zo, die zit. Laatste zinnen kunnen niet krachtig genoeg zijn. Hij haalt zijn vrouw erbij. ‘Tofika! Kun je mijn stuk even lezen?’ In het artikel pleit Tofik Dibi voor een ‘studieheffing’. Studenten krijgen geld van de staat en betalen later de schuld naar draagkracht terug. Misschien is het wel een geweldig eerlijk systeem. Waar ik me altijd aan erger, is de angst bij het ene deel van de bevolking dat het andere deel meer verdient. Deze ideologie werd wat de studiefinanciering betreft verwoord door Wouter Bos met de benepen observatie: ‘De slager betaalt mee aan de studie van de advocaat.’ En wat dan nog? Een advocaat die goed verdient, koopt meer vlees. Een slager die zijn duim afhakt, is dolblij met een goede chirurg. Waarom wordt in Nederland alles altijd teruggebracht tot het maken van sommetjes? ‘En? Wat vind je van mijn laatste zin, Tofika?’, vraagt haar man. Hij citeert hem voor de zekerheid nog eens: ‘Dat is nodig om Nederland voor te bereiden op de toekomst die voor ons ligt.’ ‘Ik weet het niet’, zegt ze. ‘Hoezo: ik weet het niet!’, roept Tofik. ‘Volgens mij ligt de toekomst altijd voor ons. Het woord zelf zegt het eigenlijk al. Een toekomst die voor ons ligt, is dubbel’, zegt Tofika. ‘Jij ook altijd met je kritiek!’, zegt Tofik. Henk Spaan {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Creatief met citaten De onstuitbare opmars van citaatsjablonen Peter-Arno Coppen ‘Ook gij, wethouder Leendert de Lange?’, ‘Liefde in tijden van varkensgriep’ en ‘Hoer zoekt klant’. Het zijn vrije variaties op een gevleugeld woord, of op de titel van een beroemd boek of een veelbekeken tv-programma. Ze doen het goed in de media, zulke vertrouwde formuleringen die zijn opgetuigd met iets nieuws. En ze zeggen iets over hoe taal werkt. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Amsterdam is het Venetië van het Noorden, dat weet iedereen. Wat minder mensen weten is dat Boekarest ‘het Parijs van het Oosten’ is, en Hongkong ‘het New York van het Verre Oosten’. En in eigen land is Enschede ‘het Amsterdam van het Oosten’, en Vught is dan weer ‘het Wassenaar van het Zuiden’. Maar het toppunt van alles is Hoenderloo. Dat is namelijk volgens de schrijver Kluun ‘het Tilburg van het Oosten’. Het procedé is doorzichtig: je neemt een bekende uitdrukking, een citaat of een gevleugeld woord, en je vervangt een of meer woorden door andere. Hoe vaker je dat doet, hoe meer het citaat zich ontwikkelt tot een ‘sjabloon’: een uitdrukking met vrije invulplaatsen. In het bovengenoemde voorbeeld is dat ‘X is het Y van het Z’. Invulling van het sjabloon ontleent vervolgens zijn extra betekenis aan het oorspronkelijke citaat. ‘Hoenderloo is het Tilburg van het Oosten’ betekent natuurlijk niet letterlijk dat Hoenderloo in het oosten van het land echt met Tilburg verward wordt, maar dat Hoenderloo in zijn regio bepaalde kenmerken heeft die overeenkomen met die van Tilburg in de zijne. Wat die kenmerken precies zijn, wordt vervolgens overgelaten aan de verbeeldingskracht van de lezer. Blijkbaar heeft Tilburg op de een of andere manier iets clichématigs dat je ook van Hoenderloo kunt zeggen. ■ Een ketel met cola Dit type sjabloonvorming blijkt nogal vaak voor te komen. In december 2008 deed Onze Taal een oproep aan zijn lezers om voorbeelden in te sturen van het type ‘De ondraaglijke lichtheid van digitale televisie’, ‘Cramertje moet hangen’ en ‘Ook gij, Nout Wellink?’, die alle in krantenkoppen en boektitels waren aangetroffen en die voor de gelegenheid met de term citaatsjablonen werden aangeduid. De inzendingen brachten aan het licht dat dit verschijnsel bepaald niet beperkt blijft tot titels van boeken en artikelen, maar dat het ook in lopende tekst voorkomt. Zo blijken er opvallend veel personen als kind ‘in ketels’ te zijn ‘gevallen’. Door te zeggen dat iemand als kind ‘in een ketel met cola’ gevallen is, maak je snel duidelijk dat hij een groot colaliefhebber is en als het ware doordrenkt is met deze drank. Het sjabloon is een variant op een uitspraak over de stripheld Obelix (uit de strip Asterix), die als kind in een ketel met toverdrank is gevallen en daardoor zijn leven lang onoverwinnelijk blijft. Op dezelfde manier is Erica Terpstra als kind ‘in een ketel met en- {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} thousiasme’ gevallen, en Geert Wilders ‘in een ketel met waterstofperoxide’. ‘Als kind in een ketel met X gevallen’ blijkt een redelijk productief citaatsjabloon, dat voornamelijk in lopende tekst voorkomt. ■ Goeiemoggel Het citaatsjabloon vertoont veel overeenkomst met de zogeheten ‘catchphrase’, waar Onze Taal in april 2008 een artikel over publiceerde (‘Kent u die uitdrukking?’). De catchphrase is een letterlijk citaat, vaak uit de populaire media, zoals reclame, televisie of cabaret, dat in het gewone taalgebruik een nieuwe functie heeft gekregen. Daaronder vallen uitspraken als ‘Toedeledokie’ (uit Jiskefet) of ‘Goeiemoggel’ (uit een KPN-reclame), maar ook uitgebreidere citaten als ‘Is het nog ver, Grote Smurf?’ of Engelstalige als ‘I'll be back’ (uit de film The Terminator). De meeste catchphrases zijn letterlijke citaten, vaak inclusief bijzondere uitspraak (‘I'll be back’ altijd met de zware stem en het accent van Schwarzenegger, ‘tuuttuuttuuttuut’ met het hoge stemmetje van Fabeltjeskrant-figuur Truus de Mier). Maar sommige geven aanleiding tot een zekere variatie. De bekende uitspraak van Julius Caesar ‘Ook gij, Brutus?’ is ongewijzigd al bruikbaar in het gewone taalgebruik, maar hij vráágt erom te worden aangepast. En zo zijn varianten ontstaan als ‘Ook gij, Nout Wellink?’, ‘Ook gij, Teeven?’, ‘Ook gij, wethouder Leendert de Lange?’, ‘Ook gij, Aristoteles?’, ‘Ook gij, Zwitserland?’ en vele andere. Dan heb je dus het citaatsjabloon ‘Ook gij, X?’ waarmee verbazing over de betrokkenheid van de aangesprokene uitgedrukt wordt. ■ Hoge cultuur Bij alle typen catchphrases ontstaan wel dit soort variaties. Je hebt er die aansluiten bij een gevleugeld woord of een citaat uit de ‘hoge cultuur’, zoals ‘Waar werd oprechter strijd ter wereld ooit gevonden dan tussen AZ en Ajax?’ (dat varieert op de dichtregels van Vondel: ‘Waar werd oprechter trouw / Dan tussen man en vrouw / Ter wereld ooit gevonden?’). Ook boektitels worden nogal eens veranderd in sjablonen. Op Liefde in tijden van cholera van Gabriel García Márquez bestaan variaties als ‘Liefde in tijden van aanslagen’, maar ook ‘Liefde in tijden van kanker/eenzaamheid/oorlog/shoarma/varkensgriep’. Een boek als De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt (1976) levert nog steeds een aanhoudende stroom van andere titels op: -De stilte voorbij (cd van Abel, 2000) -De verzuiling voorbij (boek uit 2001) -De crisis voorbij (ondertitel: Handboek voor een zorgeloos leven, 2006) -De zomer voorbij (tv-programma met Jan Smit, 2008) -De vrijblijvendheid voorbij (rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2009) Als voorlopig eindpunt geldt een ‘ontwikkelingsdebat’ onder de titel ‘Samenwerking: de hype voorbij’, dat dit jaar werd georganiseerd door de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand. Op Liefde in tijden van cholera van García Márquez bestaan variaties als ‘Liefde in tijden van kanker/shoarma/varkensgriep’. ■ Incidentele woordspeling Citaatsjablonen zijn dus eigenlijk gewoon catchphrases met invulplaatsen. Het is daarom niet vreemd dat er ook citaatsjablonen zijn die uit de meer populaire cultuur komen. Het bekende televisieprogramma Boer zoekt vrouw heeft geleid tot talloze invullingen van het citaatsjabloon ‘X zoekt Y’ (‘Boer zoekt hobby’, ‘Homo zoekt kerk’, ‘Mens zoekt hobby’ en ‘Hoer zoekt klant’), en ook reclame is een rijke bron voor variatie (‘Twitter maakt meer kapot dan je lief is’ en ‘Politiek maakt meer kapot dan je lief is’, op basis van de SIRE-slogan ‘Drank maakt meer kapot dan je lief is’). Het vaakst ingezonden op de Onze Taal-oproep is een reclameslogan van Telfort: ‘Elk najaar heeft zijn voordeel’, wat een variant is op een modern spreekwoord. Niet elke variatie zou je meteen een citaatsjabloon moeten noemen. Soms gaat het om een incidentele woordspeling, een unieke variatie die niet echt aanslaat bij een grotere groep taalgebruikers, of die beperkt blijft tot een enkele invulling. Pas als meer taalgebruikers ook meer invullingen toepassen, ontstaat er echt een sjabloon: een constructie met open plekken die in principe willekeurig kunnen worden ingevuld. Zo lijkt ‘Elk najaar heeft zijn voordeel’ meer een incidentele woordspeling dan ‘Ook gij, Nout Wellink?’ Want in plaats van die naam kun je bijna elke andere naam invullen, terwijl de variatie bij ‘Elk najaar heeft zijn voordeel’ eigenlijk beperkt blijft tot dit ene voorbeeld. Snowclones Citaatsjablonen zijn niet onopgemerkt gebleven. Ze worden al gesignaleerd in de meeste algemenere citatenboekjes, zoals Bekende citaten uit het dagelijks taalgebruik van Jaap Engelsman, of het meer specifieke Van oude mensen... van Ton den Boon, waarin bekende boektitels worden opgesomd die tot staande uitdrukking geworden zijn. Voorzover bekend bestaat er echter geen verzameling met uitsluitend citaatsjablonen in het Nederlands. Zo'n verzameling bestaat er wel voor het Engels. Een groep taalkundige bloggers (van het weblog Language Log) pikte het verschijnsel een aantal jaren geleden op en doopte het ‘snowclones’. Met deze woordspeling op snow cone (letterlijk ‘sneeuwkegel’) en clone (‘kloon’) wordt verwezen naar een terugkerend verschijnsel dat de taalbloggers al langere tijd bestrijden, namelijk de bewering ‘Als Eskimo's N woorden voor sneeuw hebben, dan hebben XY woorden voor Z’. Een voorbeeld: ‘Als Eskimo's tientallen woorden voor sneeuw hebben, dan hebben Duitsers er evenveel voor bureaucratie’ (uit The Economist, 2003). Op www.snowclones.org staat een hele verzameling, met als bekende voorbeelden onder andere ‘X is the new Y’ (‘Red is the new black’ en ‘The only good X is a dead X’ (‘The only good snake is a dead snake’). De taalkundigen zijn overigens vrij streng in het opnemen van nieuwe snowclones. De meeste gevallen scharen ze onder de noemer ‘playful allusions’, speelse verwijzingen met een incidenteel karakter. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ook gesignaleerd: ‘Sleepless in Vlaardingen’. En ‘Sleepless in Oisterwijk’, en ‘Sleepless in Leuven’. En nog veel meer. ==} {>>afbeelding<<} ■ Kantoorhumor Sommige citaatsjablonen lossen vanzelf weer op in de taal. De titel van het toneelstuk Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder werd in krantenkoppen bijvoorbeeld ‘Het vuil, de stad en de idioot’ of ‘Het vuil, de vloed en de Oder’, en Harry Mulisch varieerde erop in zijn boekenweekgeschenk Het theater, de brief en de waarheid (waarop Freek de Jonge weer reageerde met de voorstelling De conferencier, het boekenweekgeschenk en de leugen). Het citaatsjabloon ‘het X, de Y en de Z’ wordt echter snel onherkenbaar, omdat het een doodnormale constructie in de taal is. Alleen in de bijzondere context van een titel zal iemand er nog een verwijzing naar Fassbinder in zien. Bovendien is de extra betekenis die hieraan ontleend wordt vrij klein. Hoewel het citaatsjabloon dus overal in de taal voorkomt, valt het vooral op in boektitels en titels van kranten- of tijdschriftartikelen. En daar wordt het lang niet altijd gewaardeerd. Net als de catchphrase loopt het citaatsjabloon het risico om flauw of pedant gevonden te worden. Het lijkt er al snel op dat de journalist met zijn belezenheid te koop loopt, en al te veelvuldige toepassing van het procedé leidt onvermijdelijk tot een zekere irritatie bij een deel van het lezerspubliek. Het citaatsjabloon in titels is de kantoorhumor van journalistenkringen. ■ Constructiegrammatica Als de sjablonen wrevel kunnen opwekken, waarom worden ze dan toegepast? Waarom neemt een journalist het risico om de lezers te irriteren? Waarom nemen taalgebruikers überhaupt het risico om voor flauw en pedant versleten te worden? Daar zijn twee redenen voor te geven. Ten eerste sluit het citaatsjabloon aan bij hoe de taal werkt: er bestaat een recente taalwetenschappelijke theorie die betoogt dat sjabloonvorming een van de basisprincipes in de opbouw van een taal is. Volgens die theorie (de ‘constructiegrammatica’) bestaat de taal vrijwel uitsluitend uit ‘constructies’: sjablonen met invulplaatsen. Er zijn talloze bijzondere sjablonen in elke taal aan te wijzen: ‘een X van een Y’ (een schat van een kind, een draak van een film), ‘een X of Y’ (een stuk of drie, een dag of tien), waarin de constructie zelf een extra betekenis aan de combinatie van de ingevulde delen verleent. Volgens de constructiegrammatica zijn ‘gewone’ constructies de meer algemene varianten van die bijzondere gevallen. Interessant is dat er aanwijzingen zijn dat het leren van een (tweede) taal ook zo lijkt te werken: taalleerders pikken hele constructies tegelijk op (zogeheten ‘chunks’), en ontdekken daarin geleidelijk aan de invulplaatsen. Zo is uit de taalkundige literatuur het voorbeeld bekend van een Marokkaan die bij het leren van de Nederlandse taal aanvankelijk de chunk weetikniet als één woord beschouwde, waardoor hij zinnen maakte als ‘Ik weetikniet’ en ‘Jij weetikniet.’ Pas na een paar maanden ontdekte hij dat niet een apart woordje was, waardoor hij uitingen produceerde als ‘Ik weetik wel’ en ‘Jij weetik wel.’ Uiteindelijk kwam hij erachter dat weetik uit twee woorden bestond, en dat ook ik in die combinatie een aparte invulplaats was. Vijf opmerkelijke sjablonen 1. A komen van X, B (komen) van Y: ‘Beleidsmakers komen van Saturnus, burgers komen van Uranus’ Van de boektitel Mannen komen van Mars, vrouwen komen van Venus. Dit is het sjabloon met de meeste mogelijkheden, want soms worden alle plekken opnieuw ingevuld, zoals hiervoor, soms blijven mannen en vrouwen staan, soms juist Mars en Venus, bijvoorbeeld in: ‘Docenten komen van Mars, leerlingen van Venus’ en ‘Mannen komen van Gamma, vrouwen komen van Ikea’. 2. De ondraaglijke X-heid van Y: ‘De ondraaglijke rondheid van de bal’ Van de roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera. Meestal blijft het woord lichtheid in het sjabloon aanwezig: ‘De ondraaglijke lichtheid van de digitale televisie / het bestaansminimum / de boodschapper / de vleermuis/ de liefde / de kroonprins / Twitter / het journaal’. 3. Creatief met X: ‘Creatief met led-verlichting’ Kreatief met kurk, de titel van de televisieserie van Arjan Ederveen en Tosca Niterink, wás al een variatie op een bestaand sjabloon (namelijk het tv-programma Kreatief met karton), maar het werd daarna een soort citaatsjabloon met een dubbele laag, met de licht ironische knipoog naar de oubolligheid die in het programma gepersifleerd werd. 4. Sleepless in X: ‘Sleepless in Tongeren’ Dit Engelse citaatsjabloon (van de film Sleepless in Seattle) wordt ook in het Nederlands herhaaldelijk toegepast. Naast Tongeren was men wel ‘Sleepless’ in Amsterdam, Leiden, Groningen, Vlaardingen, Roosendaal, Gent, Oisterwijk en Leuven, meestal verwijzend naar een sfeer van troosteloosheid of eenzaamheid, die ook de film kenmerkt. 5. De wereld gaat aan X ten onder: ‘De wereld gaat aan kamelenwinden ten onder’ Boektitels leiden vaak tot citaatsjablonen die lang houdbaar zijn. Neem De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt uit 1976, waarbij op de plaats van schaamte tegenwoordig werkelijk van alles ingevuld wordt. Het sjabloon ‘De X voorbij’ is al bijna zó'n gewone constructie dat niet iedereen het verband zal leggen met het boek van Meulenbelt. Bij het veel oudere De wereld gaat aan vlijt ten onder van Max Dendermonde (1954) kan van toeval geen sprake zijn: wie een titel maakt als ‘De wereld gaat aan deugd ten onder’ (of aan hebzucht, amateurisme, beleid, nijd, lijdzaamheid, hypocrisie, lawaai, vlees of Senseo), verwijst duidelijk naar die boektitel. ■ Gemakkelijk trucje Sjabloonvorming zou dus weleens aan de basis van de taalontwikkeling kunnen liggen. Dat maakt het begrijpelijk {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} dat elke staande uitdrukking in principe vatbaar is voor variatie. Maar er is nog een reden waarom citaatsjablonen onder journalisten populair zouden kunnen zijn. Net als catchphrases doen citaatsjablonen namelijk een beroep op gezamenlijke kennis. De lezer die ‘Het verdriet van Coevorden’ leest, de titel van een manifest, wordt geacht te weten dat er een boek bestaat met de titel Het verdriet van België. Het citaatsjabloon is een knipoog naar die titel. Met die knipoog probeert de journalist de afstand tot de lezer te verkleinen. De lezer wordt als het ware uitgenodigd in een kring van cultureel ingewijden. Net als de echte knipoog, of de por in de zij, is het citaatsjabloon een sociaal signaal van verbondenheid. Dit is waarschijnlijk ook meteen de reden voor de eventuele irritatie. Echte knipogen, en al helemaal porren in de zij, worden snel als opdringerig of overdreven aanhalig ervaren. De lezer deinst als het ware terug bij zo veel toenadering. Het citaatsjabloon lijdt dus aan hetzelfde dilemma als de catchphrase: het luistert nogal nauw. Het wordt snel geforceerd, of een te gemakkelijk trucje. En sommige lezers stellen helemaal geen prijs op al te jolige schrijvers. Toch is het juiste citaatsjabloon, op de juiste plaatsen en in de juiste dosering toegepast een geheid succes: het appelleert aan de universele hang naar het spelen met taal en cultuur. Een schrijver kan met een goed gekozen citaatsjabloon als titel de lezer meteen binnen een select publiek trekken. Zo versterkt het citaatsjabloon de onderlinge culturele verbondenheid tussen de schrijver en het lezerspubliek. Daar komt nog eens bij dat veel mensen houden van het taalspel met alle hele en halve verwijzingen, en een plotselinge herkenning van een citaatsjabloon kan een prettig gevoel zijn. Want laten we wel wezen: niemand kan een glimlach onderdrukken bij de vondst ‘Horst aan de Maas is het Wageningen van het Zuiden’. {== afbeelding Yvon Jaspers en tien boeren uit Boer zoekt vrouw. Het tv-programma leidde tot variaties als ‘Boer zoekt hobby’, ‘Homo zoekt kerk’ en ‘Hoer zoekt klant’. Foto: Roland J. Reinders / KRO ==} {>>afbeelding<<} Pinpas Douwe Brongers - Alphen aan den Rijn Nogal eens wordt er gezocht naar de oorsprong van bepaalde woorden; soms is zo'n zoektocht succesvol, soms niet. Mocht iemand zich ooit afvragen waar het woord pinpas vandaan komt: ik denk daar een antwoord op te hebben. Ik vermoed dat ik dat in 1987 als medewerker van de Postbank heb bedacht. De eerste ‘pinpassen’ heetten ‘giro(maat)passen’. In het begin hadden die nog geen magneetstrip. Die werden pas geïntroduceerd rond 1986. Als je als een van de eersten zo'n pas met strip had, en je wilde in die tijd een girobetaalkaart verzilveren, dan moest je op het postkantoor je zogeheten ‘Personal Identification Number’ (PIN) invoeren. Omdat de loketbeambte moest weten of iemand wel of niet al zo'n pas met strip had, wilden we daarvoor een code op de girobetaalkaarten laten drukken. Op die betaalkaart pasten slechts acht tekens. In de werkgroep Task Force Fraude, waar ik lid van was, kwamen een paar oplossingen naar voren. De mijne bestond uit zes lettertekens, en won het: pinpas. Binnen de kortste keren werd deze aanduiding op alle desbetreffende girobetaalkaarten afgedrukt. Dat waren er vele miljoenen. Mijn vermoeden is dat door die vermelding vanaf eind 1987 het woord in het dagelijks spraakgebruik is terechtgekomen. Voorzover we toen wisten, was de aanduiding pinpas voor die datum onbekend. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Valerie Kuypers / ANP ==} {>>afbeelding<<} ‘Het zal mij worst zijn’ De stijl en toon van Wilders' taalgebruik Jan Kuitenbrouwer PVV-voorman Geert Wilders valt op door zijn flink om zich heen meppende taalgebruik. Wat voor taal is dat eigenlijk precies? Welk register bespeelt hij? Welke toon slaat hij aan? En is zijn succes misschien ook daaruit te verklaren? Taalchroniqueur en Onze Taal-columnist Jan Kuitenbrouwer schreef er een boek over dat 19 mei verschijnt. Hier alvast een gedeelte daaruit. Ooit gold dat iemand die ‘op vakantie’ zei van roomse afkomst was en iemand die ‘met vakantie’ zei van protestantse. Dat zou te maken hebben met de verschillende bijbelvertalingen waar die christelijke bloedgroepen gebruik van maken. Iemand die ‘mieters’ zegt, is hoogstwaarschijnlijk boven de zestig en van goeden huize, iemand die ‘een barfje gaat leggen’ is een vwo-tiener uit de Randstad (die gaat overgeven). Iemand die het over ‘resultaatgericht werken’ heeft en op zaken ‘infocust’ vergadert te veel, vrouwen die ‘iiis goed’ zeggen werken vaak in een regelfunctie, iemand die ‘keigoed’ zegt komt vermoedelijk van beneden de rivieren, terwijl mensen die ‘machtig mooi’ zeggen doorgaans uit het noorden des lands komen. Toon mij uw idioom en ik zal u zeggen wie u bent. ■ Het BNN's Hoe zit dat met Wilders? Een van de eerste dingen die mij opvielen aan Wilders' taalgebruik is dat zijn idioom een beetje belégen is. Politiek gezien is hij blijkbaar aardig in tune met wat op dit moment hip, hot & happening is, maar qua taal valt het nogal mee. Het BNN's, het taaltje dat je bij de populaire ochtend-dj's hoort, het semi-sarcastische toontje, de straattaal, de seksuele krachttermen, liefst in het Engels, daar doet Wilders niet aan. Braaf geassimileerde leenwoorden als lunch, weekend en pardon gaan nog net - ik hoorde hem één keer ‘never-nooit’ zeggen, ik denk per ongeluk -, maar verder is Wilders' Nederlands van vreemde smetten vrij. De PVV is eerder een soort SBS, of De Telegraaf. Daar werken wel hippe mensen, hogeropgeleiden die sushibars in de Pijp en trattoria's in de Jordaan bezoeken, maar die weten dat daarvan in hun producten niet te veel mag doorschemeren, want die zijn bestemd voor een heel ander publiek. De PVV zet zich stelselmatig af tegen de ‘grachtengordel’, terwijl daar natuurlijk heus weleens een partijlid te vinden is. Al was het Fleur Agema maar, de als ‘onconventioneel’ omschreven grafisch ontwerpster en nummer twee van de fractie. Waar zou zij haar immer actuele garderobe anders vandaan halen? Maar als zij als PVV-politica de bijbehorende taal zou spreken - ‘Ik bedoel hallo-ho? Dit kabinet is zó vorig jáár, jij nog een proseccootje?’ - zou ze vast op Geerts matje worden geroepen. Qua idioom is de PVV meer van een paar modes terug. ■ Piet snot Wilders gebruikt uitdrukkingen als ‘geen knip voor de neus waard’ (een land dat niet voor z'n ouderen zorgt), ‘piet snot’ (daarvoor zit hij niet in de Kamer) en ‘met geen pen te beschrijven’ (tal van toestanden). De JSF kan ‘het rambam krijgen’, het crisispakket is een ‘aanfluiting’, het kabinet ‘kan de pot op’, en moet ‘spoorslags zijn biezen pakken’. We moeten terug naar de ‘tuchtschool’ en de ‘ambachtsschool’ - instellingen die officieel al een jaar of vijftig niet meer bestaan. Paraboolontvangers voor satelliettelevisie heten bij Wilders ‘heimweeschotels’. Wilders wil niet ‘als een circuspaard’ in de Kamer zitten, hij heeft een ‘grondige afkeer’ van de vele ‘grijze muizen’ aldaar, net als van al die ambtenaren en bestuurders in hun ‘paleizen’. Hij weet: in de politiek krijg je soms een ‘draai om de oren’, maar dat moet je ‘nemen als een vent’. De PVV zoekt kandidaten ‘met ruggengraat’, want de fractie moet {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} geen ‘Poolse landdag’ worden. Zouden er veel mensen jonger dan dertig zijn die weten wat dat betekent? Of anders de frase die Wilders paraat had toen hij in de wandelgangen van het parlement werd aangeschoten door een verslaggever van Den Haag Vandaag, die hem ermee confronteerde dat sommige van zijn collega's aanstoot namen aan zijn taalgebruik. ‘Het zal mij worst zijn’, zei Wilders en liep door. Hij had het op honderd andere manieren kunnen zeggen. Naar oud Haags gebruik had hij met uitgestreken gezicht ‘Ik neem dit graag voor kennisgeving aan’ kunnen zeggen, of ‘Dat laat ik graag voor zijn (haar) rekening.’ Hij had het vulgair kunnen verwoorden, met iets als ‘interesseert me geen bal’, of ‘kan me geen reet schelen’, of - modieus - ‘who cares?’, ‘boeie!’ of gewoon ‘dûh?’, zoals tieners doen als ze iets te onbenullig vinden om op in te gaan, maar hij zei dus: ‘Het zal mij worst zijn.’ ■ Saartje Het is moeilijk te zeggen waarom, maar op dat moment wist ik zeker dat hij die uitdrukking niet zomaar gebruikte. Hij had erover nagedacht. ‘Het zal mij worst zijn.’ Het is direct, een beetje grof, maar ook weer niet té. Het is iets wat Dik Trom zou kunnen hebben gezegd. Of Bartje. De taal van het Land van Ooit, dat is het. Het Nederland van de veldwachter en de kolenboer. Het bleekveldje voor de kookwas. Toen Nederland Nederland nog was. Het land van Saartje, de huishoudster van de burgemeester in Swiebertje, de populaire televisieserie waar ook Wilders mee opgroeide. Saartje was een doodgoeie, niet al te ontwikkelde, hardwerkende vrouw die haar plaats kende, opkeek naar de elite (de Burgemeester) en het gezag (Bromsnor), maar ook oog had voor de zwakkere, belichaamd in de simpele landloper Swiebertje. Saartje was opgeruimd, probeerde er altijd iets van te maken, maar zij was nu eenmaal omringd door feilbare mensen, een onberekenbare landloper, een strenge veldwachter en een veeleisende burgemeester, dus altijd was er wel wat. Maar zij droeg haar lot geduldig, al was het niet zonder protest. Saartje lijkt wel een beetje op de Nederlandse burger van nu. Daar zit ze, in de keuken, aan tafel, te mopperen. ‘Goeie genade...’, zegt ze. Ja, of ‘Potjandriedubbeltjes!’ Ook Saartje-taal. ‘Potjandriedubbeltjes!’ En dan... ‘Het moet niet gekker worden!’ ■ De provincie Dat is hem: de Wilders-klassieker: ‘Het moet niet gekker worden!’ Als Wilders een catchphrase heeft, dan is die het. Het had zelfs de titel moeten worden van het eerste boek dat over Wilders verscheen, in 2008. Toen de auteurs, Arthur Blok en Jonathan van Melle, Wilders over die titel vertelden, ‘begon hij te glunderen’, schrijven ze. Waarom het boek uiteindelijk Veel gekker kan het niet worden ging heten, wordt niet helemaal duidelijk. Misschien waren de auteurs van mening dat Wilders op dat moment zelf zijn uiterste gekheidsgrens bereikt had. Achteraf een aanvechtbare inschatting. ‘Het moet niet gekker worden’ is wél trendtaal, maar dat is vooral door toedoen van Wilders zelf. Hij wordt niet voor niets vaak voorafgegaan door ‘Mevrouw de voorzitter...’ Maar hij is al oud. Taalhistoricus Ewoud Sanders treft hem in zijn onvolprezen database al aan vanaf de jaren vijftig. ‘Met name in streekromans’, voegt hij eraan toe. Kortom, Saartje. De provincie, tweede helft vorige eeuw: het decor van Wilders' jeugd. In de grote steden werd het alsmaar gekker, dat zagen ze op televisie, waar ging dat heen? Moest het nóg gekker? Nou, nee, liever niet. De bezwering van de moderniteit, dat is ‘Het moet niet gekker worden.’ En het werd Wilders' lijfspreuk. De half-strijdbare, half-gelaten dooddoener waarmee de kleine man het de verkeerde kant op ziet gaan. Het is direct, een beetje grof, maar ook weer niet té. Het is iets wat Dik Trom zou kunnen hebben gezegd. Of Bartje. ‘Sjongejonge, het moet niet gekker worden.’ Het klinkt als een ferme stellingname - tot hier en niet verder - maar dat is het niet. ‘Het zál gekker worden’, zegt hij eigenlijk, ‘hoe vaak wij ook waarschuwen. Want wat wíj́ vinden, dat doet er niet toe.’ ■ De haathut Wat op het eerste gehoor ook opvalt, is dat Wilders zelf woorden verzint. Dat gebeurt in de politiek heel veel, maar ik bedoel een ander soort neologismen. Niet het eufemisme voor iets wat niet gezegd mag worden, zoals een bezuiniging die wordt omgedoopt in heroverweging, of, zoals GroenLinks een tijdje geleden probeerde, het vervangen van het woord integratie door emancipatie (een vondst die ze alweer snel lieten vallen toen die niet aan bleek te slaan). Wilders probeert welbewust nieuwe begrippen te munten. Hij persifleert de PvdA-slogan ‘Dit land kan zoveel beter’ tot: ‘Dit land kan zoveel analfabeter’, en doopt die partij om tot ‘Partij van de Arabieren’. Organisaties die volgens Wilders ten onrechte gemeenschapsgeld ontvangen - meestal noemt hij de VPRO en Milieudefensie, onze nationale As van het Kwaad - heten in Wilders-taal ‘subsidieslurpers’. Je hóórt het gelurk aan de spenen van de schatkist. Een moskee waar islamitische agitatie plaatsvindt, noemt hij een ‘haathut’. Vervolgens begon hij over ‘haardbaarden’. Het bleek geheimtaal voor ‘haatbaard’ - radicale mullahs, imams en baarddragende moslims in het algemeen. Door de discussie over vrouwenbesnijdenis en eerwraak heeft het woord sharia (‘islamitische plichtenleer’) een bloedige bijklank gekregen, en kijk, daar duikt het op in Wilders' vocabulaire: ‘shariatestamenten’, ‘shariahypotheken’, ‘shariascholen’, ‘shariabanken’ en ‘shariarechtbanken’. Je ziet ze opdoemen, een indrukwekkende verzameling grimmige islamitische instituten. Geworteld in een ‘woestijnideologie’ - ook een geliefd begrip van de PVV. En dan was er natuurlijk de ‘kopvoddentaks’, het beroemdste Wilders-woord tot nu toe. Kunstenaars, schrijvers en satirici doen dit ook. Koot en Bie waren er meesters in. Niet als taalspel, zij zagen dingen waar geen naam voor was - het doemdenken, de regelneef, Nieuw Flinks, ik doe maar een greep - en dankzij de naam die zij eraan gaven, zagen wij ze ook. Zij herdefinieerden de werkelijkheid. Wilders doet dat ook. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jan Kuitenbrouwer, De woorden van Wilders en hoe ze werken verschijnt 19 mei bij De Bezige Bij. €9,95. ISBN 978 90 234 5771 8. Zie ook de lezersaanbieding op blz. 143. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Taalhulp op internet De belangrijkste online-taalnaslagwerken Nico Groen Vertaler, tekstschrijver, redacteur en schrijftrainer Wie een taalvraag heeft, kan het antwoord zoeken in een woordenboek of een taaladviesboek - in boeken dus, van papier. Maar je kunt ook terecht op internet. Dat biedt een waaier aan taalnaslagwerken, en de meeste zijn nog gratis ook. Wat zijn zoal de belangrijkste? En bieden ze dezelfde hulp als de traditionele taalboeken? Wat is juist? ‘Een aantal mensen gaat naar huis’ of ‘gaan naar huis’? Het is nog altijd een van de meestgestelde taalvragen, en dus gaat ieder zichzelf respecterend taalboek er uitvoerig op in. Maar hoe helpt internet je de knoop door te hakken? We doen wat bijna iedereen die zo'n vraag heeft waarschijnlijk zou doen: we gebruiken de zoekmachine van Google. Als je in het venster ‘een aantal’ intikt (met dubbele aanhalingstekens, om aan te geven dat het alleen om deze combinatie gaat), krijg je direct allerlei verfijnde zoekmogelijkheden te zien. Aanklikken van ‘een aantal meervoud enkelvoud’ leidt naar de volgende drie eerstgenoemde sites: -taaladvies.net -het weblog van de Taaladviesdienst van Onze Taal (http://taal.web-log.nl) -de site van het Genootschap Onze Taal zelf (www.onzetaal.nl). Alle drie leggen ze de regel helder uit: een aantal gaat en een aantal gaan mogen allebei, maar bij een aantal gaat ligt de nadruk op het geheel en bij een aantal gaan gaat het eerder om een onbepaald getal, net als bij meerdere of enkele. De ene site is misschien iets uitvoeriger of formeler van toon dan de andere, maar niet per se beter of slechter. Het antwoord op onze vraag is dus snel en gemakkelijk te vinden. Je krijgt zelfs meerdere antwoorden, die je kunt vergelijken en die elkaar aanvullen. Dat geldt ook voor vragen over andere grammaticale kwesties. Tik je ‘hen of hun’ of ‘groter als’ in, dan vind je bij de eerste zoekresultaten dezelfde drie sites. Ze melden dat je hen gebruikt na een voorzetsel en als lijdend voorwerp, en dat hun een meewerkend voorwerp of een bezittelijk voornaamwoord is. En over groter als leggen ze uit dat dit weliswaar veel in spreektaal voorkomt, maar weerstand oproept - en dat je daarom beter groter dan kunt gebruiken, zeker in schrijftaal. ■ Spelling Een andere kwestie dan, een spellingkwestie. Heb je in die gevallen ook iets aan internet? We beginnen weer met Google, en tikken in: ‘d of t’. Boven aan de gevonden zoekresultaten staat een Wikipedia-artikel met de uitleg van de regels. Het is een helder overzicht met veel voorbeelden en een gedoseerd gebruik van taalkundige termen als per- {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} soonsvorm en tegenwoordige tijd, die telkens duidelijk worden uitgelegd. De ‘kofschip’-regel komt aan bod, evenals een instinker als ‘Vindt je vader het eigenlijk wel goed als we komen?’ Bij de zoekresultaten stuit je verder op http://educatie-en-school.infonu.nl. Ook daar worden de regels uitgelegd, maar iets toegankelijker. De site heeft een heldere inleiding en verklaart termen als stam, werkwoord, persoonlijk voornaamwoord en persoonsvorm. 't Kofschip zeilt ook hier voorbij. Opnieuw een behulpzame site dus, maar minder uitgebreid en iets overzichtelijker. Taalunieversum.nl is ook iets beknopter en daarnaast wat preciezer. Bovendien bevat deze site koppelingen naar de Woordenlijst der Nederlandse Taal (het Groene Boekje) en de Algemene Nederlandse Spraakkunst (de ANS), die allebei integraal op internet staan (zie respectievelijk http://woordenlijst.org en www.let.ru.nl/ans). ■ Favorietenlijstje De onlineversie van de ANS kan meteen worden opgenomen in het favorietenlijstje van iedere taalliefhebber, en die van het Groene Boekje ook. Want als je wilt weten hoe je een woord spelt, is een woord in het Google-venster invullen niet altijd de handigste methode. Doe je dat bijvoorbeeld met ruggengraat (of ruggegraat), dan kom je vaak terecht op sites met uitleg van het begrip zelf. De vraag ‘ruggengraat of ruggegraat?’ brengt je bij het online NRC stijlboek (http://apps.nrc.nl/stijlboek), waar overigens een uitleg staat die afwijkt van de officiële regels. Dat komt doordat NRC Handelsblad een van de media is die zich vier jaar geleden hebben aangesloten bij de zogenoemde ‘witte spelling’. Die spelling, ontwikkeld door Onze Taal en neergelegd in het Witte Boekje, wijkt in een aantal opzichten af van het Groene Boekje, waarvan in 2005 de jongste versie verscheen. Wie bij Google op zoek was naar het verschil ‘pannekoek of pannenkoek’ (een heet hangijzer bij de recente spellingveranderingen), vindt als een van de eerste treffers een pagina op de Onze Taal-site met uitleg over deze witte spelling. De ANS online is een prima hulpmiddel voor het beantwoorden van grammaticavragen. Je kunt registers aanklikken waarin je de trefwoorden ‘aantal’ en ‘hen of hun’ vindt - om bij de vragen te blijven die we eerder aan internet stelden. Om de kwestie groter als te vinden, moet je enigszins vertrouwd zijn met taalkundige termen, want je vindt die onder het trefwoord ‘als, onderschikkend voegwoord van vergelijking’. De uitleg is pittig en bevat onder meer het moeilijke woord sjibbolet, maar daarvan is de betekenis dankzij internet gelukkig gauw gevonden. Even intikken in het Google-zoekvenster, en je weet het. ■ Hoerenjong Sjibbolet intikken in Google leverde dus meteen de betekenis van dat woord op. Is internet altijd zo'n handige betekenisleverancier? We leggen de lat iets hoger. Hoerenjong is behalve een scheldwoord ook een typografische term voor ‘onvolledige regel boven aan een tekstkolom’. Krijg je via internet beide betekenissen boven water? Tik het woord in en Wikipedia levert ze ogenblikkelijk, en ook nog de omschrijving ‘gigolo’ en de bouwkundige betekenis ‘verlengstuk van een heimachine’. Wikipedia ‘herkent’ ook de drie betekenissen van het woord pad: ‘amfibie’, ‘voetweg’ en ‘koffiefiltertje’ (in het laatste geval wordt pad op z'n Engels uitgesproken). Maar als je naar woordbetekenissen zoekt, hapert de Google-zoekmethode ook weleens. Geregeld vind je namelijk sites waarop het woord alleen in de tekst voorkomt, dus zonder betekenisomschrijving. Een online woordenboek verdient daarom de voorkeur, en zoeken op ‘betekenis woorden’ biedt uitkomst. Het levert verschillende woordenboeken op, met als eerste zoekresultaten www.woorden-boek.nl, www.encyclo.nl en een sterk uitgeklede versie van het Woordenboek hedendaags Nederlands van Van Dale. Www.woorden-boek.nl, dat naar eigen zeggen ruim 104.000 trefwoorden kent, geeft goede betekenisinformatie. Het woord hoerenjong kent het niet (niet omdat het preuts is, want andere scheldwoorden staan er wel in), maar bij pad geeft het de betekenis ‘smalle, niet-verharde voetweg’ en ‘trage, op de kikker gelijkende amfibie’. Daarnaast geeft het ook ‘plaatje ter bevestiging van veren op een wagenas’ en ‘verbinding die een relatie aangeeft tussen knopen in een netwerk’. Die laatste betekenis kent zelfs de grote Van Dale niet. Nóg een voordeel van digitale informatie: je kunt de uitspraak van een woord horen. Www.encyclo.nl is een soort ‘metawoordenboek’: het geeft omschrijvingen uit verschillende onlinewoordenboeken. Het is niet duidelijk waardoor het komt, maar het aantal bronnen verschilt per trefwoord. Bij hoerenjong zijn het er zeven, bij pad tien, bij tuig (eveneens gekozen omdat het meerdere betekenissen heeft) wel twaalf. Veel bronnen bevatten dezelfde omschrijving, maar bij elkaar biedt www.encyclo.nl alle tot nu toe genoemde betekenissen van hoerenjong. Bij pad ontbreekt alleen de betekenis ‘koffiefiltertje’. ■ Uitspraak Het onlinewoordenboek van Van Dale, te raadplegen via de site van de uitgever, geeft die laatste omschrijving van pad wel, net als de betekenissen ‘smalle weg’ en ‘tot de amfibieën behorend dier’. De grote Van Dale staat ook in ingedikte vorm op de site, maar daarvoor moet je een onlineabonnement nemen, voor vier euro per maand. Goed in betekenissen is ook het WikiWoordenboek, gevonden door enkele koppelingen aan te klikken. Het telt ongeveer 69.000 trefwoorden. Tik je opnieuw pad in, dan blijkt het verreweg de meeste informatie te geven, waaronder synoniemen, voorbeeldzinnen, een filmpje van een zwemmende pad en een vertaling van de betekenis ‘amfibie’ in zestien talen en van de betekenis ‘voetweg’ in vijftien talen. (Je vindt niet de betekenis ‘koffiefiltertje’.) Het woordenboek laat nóg een voordeel zien van digitale informatie boven papieren informatie: je kunt desgewenst de uitspraak van het gezochte woord horen. Ook de betekenis van vaktermen hoest internet snel op. Je komt vrijwel altijd terecht op een specialistische site, de ene keer van een gerenommeerd instituut (bijvoorbeeld de Radboud Universiteit Nijmegen, met een lijst termen uit de organische chemie), de andere keer van een hobbyist die een termenlijstje op zijn zelfgebouwde site heeft gezet, bijvoorbeeld over auto's, bergbeklimmen of toneel. Conclusie: via internet kun je de betekenis van woorden prima vinden, ook die van vaktermen. Lukt het niet via de ene site, dan wel via de andere. De ene heeft misschien meer trefwoorden dan de andere en de sites verschillen in de informatie die ze over een woord geven, maar bij elkaar geven ze je vrijwel altijd het antwoord dat je zoekt. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Taalkundige termen De tot nu toe gebruikte methode om de gezochte term in het Google-venster in te voeren werkte niet feilloos. Een nuttige site als de online-ANS vonden we weliswaar snel via een andere site, maar niet rechtstreeks. En wie garandeert ons dat dit met een andere kwestie of met doorklikken wél lukt? Vind je de ANS misschien als je op taalkundige termen zoekt? Anders gezegd: levert zoeken op zulke termen je meer en betere sites op? We nemen de proef op de som. Eerder zochten we naar groter als, waarmee we de ANS niet vonden. Lukt dat wel als je zoekt op comparatief en voegwoord? Dat blijkt niet het geval. Zoals te verwachten valt, stuit je op de betekenissen van die woorden of op teksten waar die woorden in voorkomen. Comparatief levert inderdaad wel een andere nuttige site op: www.taalblad.be, die over grammatica gaat en handige oefeningen bevat. Voegwoord brengt je op www.kunstbus.nl/encyclopedie-l.html, die eveneens grammaticale termen uitlegt. Zoeken op congruentie, plurale tantum, tante betje, uitbreidende bijzin en soortgelijke termen levert allerlei nuttige en interessante sites op (zoals www.cultureelwoordenboek.nl), waar de betekenissen van deze begrippen worden uitgelegd en waar je nog veel meer informatie vindt. Bovenaan in het rijtje staan steevast encyclo.nl, de Wikipedia/Wiktionary www.onzetaal.nl en taaladvies.net. Overigens vind je in die gevallen de ANS evenmin. Daarvoor moet je echt over verregaande grammaticale kennis beschikken: het artikel over groter als vind je uitsluitend met de term waaronder die kwestie in de ANS wordt behandeld: onderschikkend voegwoord van vergelijking. Hoe het ook zij: duidelijk is dat kennis van grammaticale termen de kans op online beantwoording van taalvragen vergroot. Die kennis zal niet iedereen bezitten. Maar gelukkig leverde zoeken op het woord comparatief via www.encyclo.nl de volgende site op: http://e-klas.net/ns, die de uitleg van veel grammaticale termen bevat. {== afbeelding Kasten vol taalnaslagwerken zijn nu op internet te vinden. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Een handige manier om tamelijk rechtstreeks naar een taalnaslagwerk te gaan, is via een zogenoemde ‘portal’, een website die toegang geeft tot websites over een bepaald onderwerp. Zo'n portal is woordenboek.startpagina.nl, waar je veel van de tot nu toe genoemde bronnen vindt, en nog veel meer. De site is ingedeeld in tientallen rubrieken, onder andere voor verschillende talen, vertaalmachines en meertalige woordenboeken. Wat verder nog veel taalinformatie oplevert, is de koppelingen gebruiken die sommige taalsites bieden. Zo bevat www.taalunieversum.nl koppelingen naar uiteenlopende terminologiesites en www.onzetaal.nl naar andere taalsites, gegroepeerd in bijvoorbeeld ‘taal, computers en internet’, ‘taal en humor’ en ‘woordenboeken’. Google-woordenboek Al een tijdje bestaan er sites die informatie uit woordenboeken en encyclopedieën bundelen, zoals het onvolprezen Answers.com. Dat doorzoekt in één keer meerdere bronnen, en presenteert die in een overzichtelijke lijst. Voor het Nederlandse taalgebied doet de site Encyclo.nl hetzelfde. Onlangs is Google een vergelijkbare service begonnen: Google Dictionary. Ook dat doorzoekt allerlei bronnen op internet, en presenteert de resultaten in een overzicht. Nicoline van der Sijs schreef er onlangs een enthousiast artikel over in het elektronische tijdschrift Neder-L. Ze wijst vooral op de enorme mogelijkheden die deze service lexicografen biedt: ‘het Tijdperk van de Nieuwe Lexicografie is aangebroken’, stelt ze, en dat betekent ‘op termijn het einde van het papieren eentalige en tweetalige moderne woordenboek’. ■ Wetenschappelijke aanbieders Achter sommige taalnaslagwerken gaan wetenschappelijke of commerciële aanbieders schuil. Het is nuttig om ze te kennen, want ook die leveren veel en goede taalinformatie, terwijl je ze met googelen lang niet altijd vindt. Commerciële aanbieders zijn bijvoorbeeld Van Dale Lexicografie, Prisma en Amsterdam University Press. Voor hun taalinformatie moet je betalen. De koppeling ‘organisaties’ op www.onzetaal.nl biedt een goede ingang als je wetenschappelijke aanbieders wilt vinden. Bruikbare sites zijn die van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL; www.inl.nl) en de ‘Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren’ (DBNL). Het INL biedt ‘vijftien eeuwen Nederlands online’, waaronder het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), dat met 400.000 trefwoorden het Nederlands vanaf 1500 tot halverwege de twintigste eeuw beschrijft en, onder veel meer, etymologische informatie bevat. Op www.dbnl.nl staat de complete tekst van historische literaire werken en van boeken over literatuur, tot en met de eenentwintigste eeuw. Maar je vindt er ook uiteenlopende teksten op het gebied van - om maar iets te noemen - dialectologie, etymologie en historische taalkunde én complete woordenboeken van lexicografen als Van Dale, Harrebomée, Kiliaan, Van der Sijs en Stoett. ■ Citaten en spreekwoorden Wat levert zoeken via Google, via een portal en via institutionele aanbieders op als je (informatie over) een citaat of spreekwoord zoekt? Om te weten te ko- {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} men wanneer Johan Cruijff zijn fameuze uitspraak ‘Elk nadeel heb zijn voordeel’ deed, tikken we die eerst in het Google-zoekvenster in. Met één muisklik vinden we hem via http://nl.wikiquote.org. Waar en wanneer Cruijff de uitspraak heeft gedaan staat er niet bij, wel dat er zoiets bestaat als ‘cruijffiaans’ en wat dat is. Zoeken op ‘citaten’ en via woordenboek.startpagina.nl brengt je bij verschillende andere citatenverzamelingen, waaronder ook http://users.belgacom.net/citaten, www.citaten.nl en www.citaten.net. De eerste twee geven het gezochte citaat niet, de laatste (die meer dan 19.000 citaten bevat) wél, plus nog 49 andere Cruijff-citaten. Door niet alleen het Google-venster te gebruiken, vind je dus meer informatie, zij het in dit geval dus niet het antwoord op de vraag waar en wanneer Cruijff de uitspraak heeft gedaan. Misschien is dat gewoon niet bekend en vind je het dus evenmin in een boek. Als je de herkomst of de betekenis van een spreekwoord zoekt, levert zoeken via de portal woordenboek.startpagina.nl en www.dbnl.nl verschillende spreekwoordenboeken op (zoals, via de DBNL, dat van Stoett). Je vindt misschien niet altijd wat je zoekt, maar het is de vraag is of je het antwoord buiten internet wél zou hebben gevonden. (En zo ja, hoe snel.) ■ Synoniemen, etymologie en stijladviezen Dat geldt ook voor synoniemen, die je soms nodig hebt om in je tekst wat te kunnen variëren. De verschillende zoekmethoden (Google en portals) leiden vooral naar www.mijnwoordenboek.nl en www.synoniemen.net (het WikiWoordenboek heeft geen synoniemen). Vooral Synoniemen.net biedt goede informatie. De site geeft bovendien handige doorverwijzingen naar andere synoniemensites. Bij elkaar vormen ze een goed bruikbaar synoniemenwoordenboek, zij het niet van het niveau van het Groot synoniemenwoordenboek van Van Dale, dat helaas niet online beschikbaar is. En nu we het toch over omissies hebben: een geactualiseerde, online versie van het fameuze Het juiste woord van dr. L. Brouwers wordt node gemist. In dat boek, waarvan de eerste druk in 1928 verscheen, zijn trefwoorden voorzien van een uitgebreide ‘wolk’ met de meest uiteenlopende betekenisgerelateerde woorden. Voor veel taalprofessionals is het boek nog altijd onovertroffen. Als je via het Google-zoekvenster, portals, commerciële én institutionele aanbieders iets zoekt op etymologiegebied, is de opbrengst royaal. Het WikiWoordenboek geeft incidenteel etymologische informatie, op Google Boeken (de vanwege het auteursrecht controversiële digitale bibliotheek van Google, waarvoor het bedrijf miljoenen boeken scant) is het Nederlands etymologisch woordenboek van Jan de Vries uit 1971 beschikbaar en via de DBNL vind je verschillende boeken over etymologie. En er is de etymologische informatie van het WNT. Tot slot is het vorig jaar voltooide Etymologisch woordenboek van het Nederlands online raadpleegbaar via www.etymologie.nl, zij het tegen betaling (veertig euro per jaar voor een persoonsgebonden licentie). Eind dit jaar komt bovendien de ‘etymologiewebsite voor iedereen’ beschikbaar waarover Nicoline van der Sijs in het vorige nummer van Onze Taal berichtte. ■ Eén groot taalnaslagwerk Uiteenlopende taalgebruikers - van scholieren, puzzelaars, studenten en taalliefhebbers tot professionals als tekstschrijvers, vertalers, redacteuren en wetenschappers - hebben met internet een scala aan woordenboeken en andere taalnaslagwerken onder handbereik. De informatie is eenvoudig te vinden en de betrouwbaarheid is over het algemeen groot: ze is vaak afkomstig van gerenommeerde aanbieders, en een groot deel (WNT, Groene Boekje, Hedendaags Nederlands, etcetera) heeft zich in een eerder, papieren leven bewezen. Lijkt de bron dubieus, dan is vergelijken met een andere bron een fluitje van een cent. Niet-professionals met niet meer dan een paar schoolwoordenboeken, een oude, eendelige encyclopedie en het Groene Boekje kunnen die probleemloos naar de papierbak brengen, tenzij ze niet altijd zin hebben om te moeten wachten tot hun computer is opgestart. Anders is dat voor bezitters van de grote Van Dale en vergelijkbare professionele woordenboeken, want die zijn alleen tegen betaling online beschikbaar. Professionele gebruikers kunnen hun oude boeken en cd-roms beter bewaren, want voor hen geldt: hoe meer bronnen, hoe beter. Bovendien zullen particulieren, in tegenstelling tot bijvoorbeeld vertaalbureaus en krantenredacties die een licentie aanschaffen, niet altijd willen betalen voor informatie die ze vaak al in papieren vorm hebben, zelfs al is die niet actueel. {== afbeelding Een greep uit de vele taalsites op internet. ==} {>>afbeelding<<} Toch zullen ook zij zich vandaag de dag vooral bedienen van een lijstje favorieten met uiteenlopende taalsites. Al die lijstjes bij elkaar laten zien dat internet één uitgebreid, multifunctioneel én kwalitatief behoorlijk goed taalnaslagwerk is. Algemeen Nederlands Woordenboek Op dit moment werkt het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) aan het Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW), het eerste wetenschappelijke woordenboek dat interactief tot stand komt doordat gebruikers commentaar kunnen leveren. Net als het WikiWoordenboek bevat elk trefwoord alle denkbare informatie, waaronder ook geluid (uitspraak) en beeld. Nadeel: het ‘boek’ bevat nog maar 914 trefwoorden (http://anw.inl.nl/search) en is pas in 2019 klaar. Het moet dan 70.000 trefwoorden bevatten. Zie voor meer informatie over het ANW www.inl.nl. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Klinkt misschien gek, maar...’ Arjen van Veelen Je hoort 'm steeds vaker, de constructie ‘Klinkt misschien gek, maar...’ Is het een hulpmiddel tegen onzekerheid? Of iets anders? {== afbeelding Willem van Hanegem: ‘Dat klinkt misschien gek, maar ik vond dat leuk, trainen met de beste spelers van het land.’ Foto: Victor van Werkhooven / Wikimedia ==} {>>afbeelding<<} ‘D at klinkt misschien gek,’ zegt voetbaltrainer Willem van Hanegem in het AD van ii maart 2010, ‘maar ik vond dat leuk, trainen met de beste spelers van het land.’ ‘Het klinkt misschien gek,’ zegt schrijfster Susan Smit in een interview met Psychologie Magazine van januari 2010, ‘maar ik ben veel met de maan gaan praten.’ ‘Het klinkt misschien gek,’ meldt het Vlaamse bakkersvakblad Passie in september 2009, ‘maar in België bestaat er geen duidelijke wettelijke bepaling die de frequentie vastlegt waarop bloemsilo's gereinigd moeten worden.’ En dat klinkt allemaal heel gek. Want het leuk vinden om met de beste spelers van het land te werken, dat is voor een voetbaltrainer juist helemaal niet gek. En praten met de maan is dat voor een schrijfster weer wél. Maar dat er in België geen heldere afspraken bestaan voor het schoonmaken van bloemsilo's, dat is niet gek, en het klinkt ook niet gek - dat is gewoon een droge constatering. Er is iets geks aan de hand met de uitdrukking ‘Klinkt misschien gek.’ Maar wat? Als we praten, zijn we vaak bang dat er iets misgaat met de communicatie. Bang dat we te bot overkomen, of juist te saai. Bang dat de ander ons niet gelooft, of niet eens luistert. Als we praten zijn we, kortom, onzeker. Dus doen we raar met taal. Als we bijvoorbeeld bang zijn dat de ander zal wegzappen, beloven we een heel spectaculair verhaal (terwijl ons verhaal in feite heel doorsnee is): ‘Echt héél bizar,’ zeggen we dan, ‘dit gelóóf je dus écht niet, maar hij kwam niet eens ópdagen op onze date.’ En als we bang zijn dat iemand ons niet gelooft, zeggen we in één zin vijf keer dat we menen wat we zeggen: ‘Liefje, en dit meen ik echt héél oprecht, maar ik gun het je helemaal, echt sérieus.’ (Gek, al was het maar omdat je niet iets onoprecht zou kunnen menen.) En wanneer we bang zijn dat we bot overkomen, als we iets bots zeggen, zeggen we: ‘Met alle respect, maar...’ - en dan volgt doorgaans een belediging. Terwijl het weer gek klinkt als we bijvoorbeeld zouden zeggen: ‘Met alle respect, maar ik vind Nelson Mandela een held.’ Taal is gek. De constructie ‘Klinkt..., maar...’ lijkt dus een hulpmiddel tegen onzekerheid. Als we vrezen dat we saai, dom of bot overkomen, zeggen we dat alvast zelf: ‘Klinkt misschien heel cliché, maar ik hou van patat.’ Of: ‘Klinkt suf, maar ik had de deur niet op slot gedaan.’ Dat klínkt niet alleen cliché en suf, dat ís het ook. Het woordje maar suggereert hier een tegenstelling, maar die is er niet. Een zelfverzekerd persoon zegt simpelweg: ‘Ik hou van patat’, ‘Ik had de deur niet op slot gedaan.’ Werkt het ook zo met de uitdrukking ‘Klinkt misschien gek, maar...’? Dus dat het niet alleen gek klinkt, maar eigenlijk ook gek is? Soms wel. Als Susan Smit met de maan praat, klinkt dat niet alleen gek, maar is dat ook zo. Smit dekt zich als het ware in tegen haar eigen bekentenis. Net als bijvoorbeeld deze man op Drugsforum.nl: ‘Het klinkt misschien heel gek, maar als ik een lijntje sos [cocaïne - AvV] neem, ben ik veel alerter.’ De constructie wordt kennelijk gebruikt voor ontboezemingen waar we ons een beetje voor schamen. Je zegt dus eigenlijk: ‘Ik besef best dat het raar overkomt, maar je moet niet denken dat ik gek ben.’ Ook voor meer {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} alledaagse geheimen wordt deze constructie gebruikt. Neem dit recept van culinair schrijfster Janneke Vreugdenhil. Ze onthult hoe je een cake bakt met courgettes en olijfolie. ‘Dat klinkt misschien bizar,’ schrijft ze, ‘maar geloof mij nou maar: hij is verrukkelijk.’ Grappig genoeg wordt de constructie ook omgekeerd gebruikt: om aandacht te vragen voor nep-ontboezemingen. Want in het geval van de Belgische bloemsilo's is de schrijver juist bang dat zijn lezers het níét gek vinden wat hij gaat zeggen. Hij schrijft daarom ‘Het klinkt misschien gek’, en hoopt dat wij ademloos doorlezen. Misschien is er nog een tweede verklaring voor de gek klinkende bloemsilo's. Want de constructie ‘Klinkt misschien gek, maar...’ wordt inmiddels zó vaak gebruikt dat die een betekenisloos stoplapje lijkt te zijn geworden. Op een internetforum voor aquariumliefhebbers: ‘Het klinkt misschien heel gek, maar eigenlijk vind ik deze bak wel klein voor maanvissen.’ (Let hier trouwens ook op de gekke combinatie van het afzwakkende woordje misschien en het versterkende heel.) Op Gezondheidsnet.net: ‘Het klinkt misschien gek, maar van thee uit mokken drinken krijg je sneller meer vocht binnen’ [dan van thee uit kopjes - AvV]. Of op een reisforum: ‘Klinkt misschien heel gek, maar kijk eens op Easyjet, voor heel weinig heb je een retourtje Barcelona, of London.’ En op de discussiesite van Viva: ‘Ik zocht meer uitdaging, klinkt misschien gek, maar ik had het gevoel dat ik een beetje stilstond qua kennis.’ De uitdrukking ‘Klinkt misschien gek’ lijkt een cliché dat, klinkt misschien gek, nauwelijks nog betekenis heeft. Binnenkort wordt het dus wellicht normaal om te zeggen: ‘Schat, klinkt misschien heel gek, maar ik ga zo effe boodschappen doen.’ Terug naar Van Hanegem. Het interview in het AD ging over het EK voetbal in Portugal, in 2004, waar hij assistent was van bondscoach Dick Advocaat. De twee kregen mot. Van Hanegem blikt terug op de affaire: ‘Ik vroeg af en toe of ik ook eens een training mocht geven. Dat klinkt misschien gek, maar ik vond dat leuk, trainen met de beste spelers van het land. Maar van mijnheer Advocaat mocht dat niet.’ Hier gebruikt Van Hanegem dat ‘Klinkt misschien gek, maar...’ sarcastisch, volgens mij. Maar dat klinkt misschien heel gek. Van Arjen van Veelen verschijnt eind deze maand bij uitgeverij Augustus de essaybundel Over rusteloosheid, met daarin ook essays over taal. Spelen met taal ‘Kalender-rijtjes’ Rutger Kiezebrink Wat is er zo opmerkelijk aan stresssituatie? Wat is het langste palindroom met afwisselend klinkers en medeklinkers? Zijn er meer woorden als arbeidsonrust, lateihout en tafeldiscours? Om dat soort vragen draait het in de tweemaandelijkse rubriek ‘Spelen met taal’. Kent u rijtjes woorden als kalenders - kalender - kalende - kalend - kalen - kale - kal - ka - k? En hoe lang kunnen zulke ‘kalender-rijtjes’ zijn? Dat was de vraag in de vorige aflevering (februari/maart). Hans Wijdeveld leverde onder meer geleide - geleid - gelei - gele - gel - ge - g. Een mooi rijtje, dat nog verder uit te breiden is; namelijk met geleiden, geleidend en geleidende (sommige stoffen zijn ‘geleidend’), en de vergrotende trap daarvan in twee vormen: geleidender en geleidendere (‘nóg geleidendere metalen’). Ziedaar een kalender-rij van twaalf woorden. Die lengte is ook haalbaar als je gebruikmaakt van aanvoegende wijzen (dat zijn vormen zoals helpe) en tegenwoordige deelwoorden in drie varianten: op -nd, op -nde en op -nden (zoals helpend, helpende en het zelfstandig gebruikte helpenden: ‘zij die helpen’). Bij het werkwoord meesteren (‘meester zijn, bevelen’) levert dit twaalf woorden op: meesterenden - meesterende - meesterend - meesteren - meestere - meester - meeste - meest - mees - mee -me - m. Dat geldt ook voor bolsteren (‘van de bolster ontdoen’) en polsteren (‘in het water slaan/roeren’). Losse letters tellen bij dit soort puzzeltjes ook als woorden. Maar het principe is ook toe te passen op het werkwoord kalenderen (‘de zakking van een heipaal aantekenen’), dat nog een letter langer is dan meesteren, bolsteren en polsteren. Het voorlopige kalender-rij-record staat daarmee op dertien woorden: kalenderenden - kalenderende - kalenderend - kalenderen - kalendere - kalender - kalende - kalend - kalen - kale - kal - ka- k. Het zou om die reden overigens toepasselijk zijn als kalenderen óók ‘kalender-rijtjes maken’ zou betekenen. Mensen die zich daarmee bezighouden, waren dan ‘kalenderenden’. Rob van den Berg wist op een andere manier een twaalf woorden lange rij te maken. Hij begint met kalmerendere en kalmerender: iets kan kalmerend zijn (‘een kalmerende werking’), iets anders nog kalmerender (‘een kalmerendere werking’). Een erg mooie vondst. Dezelfde lengte is mogelijk als je begint met (de) kalmerendste - (het) kalmerendst - (iets) kalmerends. Wie vindt dat ook mensen kalmerend kunnen zijn, kan met kalmerenderen en/of kalmerendsten beginnen en zo het kalender-rij-record van dertien woorden evenaren. Toch heb ik het idee dat het langer moet kunnen, en mooier. Ook ben ik benieuwd naar omgekeerde kalender-rijtjes: rijtjes woorden waarbij juist aan de vóórkant steeds een letter verdwijnt. Twee voorbeelden: verover - erover - rover - over - ver - er - r en woester - oester - ester - ster - ter - er - r. De kalender-rij-zoektocht gaat dus nog even door. Inzendingen zijn welkom via www.onzetaal.nl/spelen/kalender.php, via spelen@onzetaal.nl en per post: Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In het zomernummer de uitslag en een nieuwe oproep. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Van het concert des levens... De terugkeer van de tegelspreuk Quirien van Haelen Kitscherige wandtegels met spreuken mogen weer, want ze zijn zo ‘lekker fout’. Maar vroeger was het bittere ernst met die tegeltjes. De wijsheden erop moesten ons herinneren aan belangrijke waarden als wellevendheid, vroomheid en huwelijkse trouw. Wat voor tegeltjes zijn en waren er zoal? En hoe zijn ze door de jaren heen veranderd? {== afbeelding Foto: Johan Kamermans ==} {>>afbeelding<<} ‘Niets zo charmant als een spreuk aan de wand’, rijmde Herman Finkers in 1985. Hij bedoelde het vast ironisch, want de spreuktegel had in die tijd een slechtere reputatie dan nu. Het was iets waarmee je echt niet kon aankomen zonder te worden beschuldigd van een slechte smaak. Maar de laatste jaren is daar verandering in gekomen. Er lijkt - misschien als tegenreactie op de globalisering - weer een hang te zijn naar oud-Hollandse symbolen, zoals Delfts blauwe motieven en huilende zigeunerkindjes, en ook de tegelspreuken zijn dus terug van weggeweest. Ikzelf spaar dit soort tegeltjes al sinds jaar en dag. Er staan er een kleine duizend in de garage, omdat ik ze allemaal wil samenbrengen in een boek. ■ Vloerspreuken Veel mensen denken dat spreuktegels eeuwenoud zijn, maar dat is niet zo. De prototypische wandspreuk, die op een vierkant tegeltje aan de muur hangt, bestaat nog geen honderd jaar. Voor die tijd vond je wel spreuken in huis, maar nog niet als tegeltje en nog niet aan de wand. Het begon allemaal op de vloer, in de zestiende eeuw. De oudst bekende Nederlandse vloertegelspreuk luidt ‘Alle dinc heeft synen tyt’, en iets later verscheen er een vloertableau met de tekst: ‘Die tyt is cort, die doot es snel, wacht u van sonden, soe doedi wel.’ Die laatste tekst was destijds een algemeen bekende rijmspreuk, de eerste komt uit het bijbelboek Prediker. Het zijn meteen ook de enige twee vloerspreuktegels uit die tijd. Vanaf de zeventiende eeuw verschenen er achthoekige borden met teksten als ‘Hooghmoet noit goet’ en ‘Myn tyd is kort.’ Die werden waarschijnlijk gewoon gebruikt om van te eten, want er zijn messporen op gevonden. En rond diezelfde tijd rukken ook de gevelstenen op, die in buitengevels gemetseld werden, en waarop meestal een fraaie afbeelding en een spreuk te vinden waren. Maar wandtegeltjes waren dus nog in geen velden of wegen te bekennen. De negentiende eeuw was de tijd van spreuktableaus: schilderijen die opgebouwd waren uit meerdere tegels en waarop een landschap met daaronder een spreuk te zien was. Die tableaus hebben al aardig wat weg van de wandspreuken zoals we ze nu kennen. Ze hingen in boerderijen boven de haard en de spreuken waren religieus getinte wijsheden als ‘De bouwman wacht van 's Heeren hand een milden zegen op het land.’ De echte wandtegel, het kleine vierkante tegeltje met een spreuk en een haakje om het aan de muur te bevestigen, werd geboren in het begin van de twintigste eeuw. De eerste grote serie werd vanaf 1923 geproduceerd door de Tegelfabriek Westraven te Utrecht. Die Utrechtse tegels, die tot in de jaren vijftig werden gemaakt, zijn vooral bijzonder vanwege de fraaie beschilderingen. ■ Deugdzaamheid De spreuktegels uit de eerste helft van de twintigste eeuw zijn, net als hun voorlopers, belerend of dragen bijbelse waarden uit. ‘Werp al uw bekommernis op Hem want Hij zorgt voor u.’ Soms ook propageren ze (huwelijkse) deugd- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} zaamheid, zoals ‘Een vrouw die goed koken kan, is een engel voor den man.’ Veel tegelspreuken uit die tijd hebben ook betrekking op de huiskamer, op gezelligheid en op visite: -Wie niet lacht in mijn huis voelt zich bij mij niet thuis. -Ook al hebt gij gene cent, bedenkt dat gij hier welkom bent. -Hij die als vriend hier binnen gaat, komt nooit te vroeg, maar steeds te laat. -Een vriendelijk woord wordt gaarne gehoord. Een apart genre wandtegels dat in die tijd populair werd, zijn de cadeautegels voor ouders; opvallend genoeg werden er tweemaal zo veel tegels gemaakt voor moeder als voor vader: voor moeder: -Rein als de schoonste edelsteen, moederliefde slechts alleen. -De schoonste naam op wereldrond het schoonste woord uit mensenmond is Moeder. -God schiep de moeder omdat hij niet overal tegelijk kon zijn. voor vader: -Geen woord houdt zooveel diepte in, geeft ongeleerd zoo 'n rijken zin als vader. -Vader worden is een gunst, vader zijn een grote kunst. -Wie werkt voor vrouw en kind en wordt door hen bemind, 't is de vader. Kinderen vormen ook een populair onderwerp voor spreukmakers: -De doornen worden zacht wanneer een kindermondeke doorheen de distels lacht. -Al had ik al de schatten van de wereld, ik gaf ze voor een kinderherte geere. -Als het kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin. ■ Levensliederen Wat vonden mensen belangrijk in die eerste helft van de vorige eeuw? Een tipje van de sluier wordt opgelicht als we kijken naar de tien meestvoorkomende woorden op spreuktegels van toen. Het zijn stuk voor stuk termen die niet zouden misstaan in een gemiddeld levenslied: 1.liefde (8%) 2.leven (8%) 3.huis (7,5%) 4.moeder (6%) 5.tijd (4,5%) 6.werk (4%) 7.morgen (3,5%) 8.vriend (3,5%) 9.geluk(kig) (3,5%) 10.familie (3%) Huiselijk geluk en relaties met anderen, dus. Die universele waarden leken ook in die tijd voorop te staan. Aan het eind van die periode, namelijk in de bezettingsjaren, verscheen er nog een unieke serie spreuken. Het ging om kartonnen ‘tegels’ waarmee de economische voorlichtingsdienst opriep om zuinig te zijn met materialen en voeding: -Wie gulsigh eet van sijnen gort, komt seker stracks een bon tekort. -De kolenman soo swart als roet, wordt voortaen met ghejuych begroet. -Naar ied're swaerigheyd, komt weer 'n beet're tijd. In de jaren zeventig wordt er steeds openlijker over seks gesproken, en dat is duidelijk terug te zien in de tegelteksten. Het schijnt dat sommige van deze tegels, die laatste bijvoorbeeld, ook een klein beetje als protest tegen de bezetter bedoeld waren. Misschien dat de spelling ervan, die ook in die tijd al verouderd was, het oer-Hollandse (en dus het niet-Duitse) moest benadrukken. ■ Seksuele revolutie Ook in de tweede helft van de vorige eeuw blijft de traditionele spreuktegel verschijnen: -De ideale echtgenoot is hij die elk woord begrijpt dat zijn vrouw niet zegt. -Als je meer wilt bereiken dan een ander moet je er ook meer voor doen. -Dik zijn is minder erg dan dik doen. Maar tegelijkertijd ontstaat er een nieuw genre. In de jaren zeventig wordt er steeds openlijker over seks gesproken, en dat is duidelijk terug te zien in de tegelteksten. De sekstegel komt op, bedrukt met ‘gewaagde’ teksten en vaak een afbeelding van een blote vrouw: -Breekt ie, dan breekt ie en dat is niet te hopen, toch wil ik dat risico graag met jou lopen! -Ik ga nooit vreemd... ik voel me overal thuis. -Wie niet waagt, blijft altijd maagd. Niet overal durfden mensen gelijk toe te geven dat ze gecharmeerd waren van dergelijke pikanterieën. Zo vertelde een tegelhandelaar uit de Biblebelt me ooit dat de seksspreuken in die regio aanvankelijk vooral onder de toonbank verkocht werden, maar dat juist díé tegels ondertussen wel het snelst van allemaal gingen. In diezelfde tijd begint ook de toilettegel aan een opmars: -Denk niet bij het laatste vel, wie na mij komt die redt het wel. -Kleine man, mag ik u bidden: niet op de rand, maar in het midden. -Heren doe de bril omhoog, de dames zitten ook graag droog. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} -Gebruik in deze dure tijden het toiletpapier aan beide zijden! -Toen pissen plassen werd is het gezeik begonnen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Al vóór de jaren vijftig werden er mondjesmaat parodieën gemaakt op bestaande spreuken. Zo is uit de eerste helft van de vorige eeuw een spreuk bekend die luidt: ‘Wie niet als vriend hier binnen huppelt, wordt er een twee drie weer uitgeknuppeld’, die natuurlijk knipoogt naar het eerdergenoemde ‘Hij die als vriend hier binnen gaat, komt nooit te vroeg, maar steeds te laat.’ Maar vanaf de jaren zeventig werd de parodietegel pas echt populair: -Wees verstandig, rook een paling. (Verwijst naar ‘Snoep verstandig, eet een appel.’) -Wie het kleine niet leert, doet het grote verkeerd. (Verwijst naar ‘Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.’) En de traditionele rolpatronen die in vroegere tegelspreuken altijd een bevestiging vonden, werden wederom met een parodiespreuk gretig aan de kaak gesteld: ‘Daar alleen kan liefde wonen. Daar alleen is het leven goed, waar pappa geregeld stofzuigt en gedwee de afwas doet!’, met een toespeling op ‘Daar alleen is het leven zoet, waar men stil en ongedwongen alles voor elkander doet.’ Men zet zich kortom af tegen de oude normen en waarden. De tijdgeest verandert en de tegelspreuk verandert mee. ■ Opa Beelen In de jaren daarna nam de populariteit van de spreuktegel af en dook hij steeds vaker alleen nog maar op op rommelmarkten en in kringloopwinkels, maar inmiddels is dat anders. In de media wordt de tegelspreuk weer omarmd. Op radiozender 3FM bijvoorbeeld bedenkt de gezellige Opa Beelen drie dagen in de week een spreuk, die vaak humoristisch van aard is, zoals ‘Wie zijn huwelijksfeest goed vieren wil, houdt ook die dag 2 minuten stil.’ Op internet kun je spreuktegels bestellen die Opa Beelen speciaal voor je bedenkt. Het radioprogramma Kunststof laat al zijn gasten een zelfbedachte spreuk op een tegel schrijven. Inmiddels is er met die verzameling een complete badkamer betegeld en de beste spreuken werden verzameld in een boek. Ook worden er nog altijd voorgedrukte tegels verkocht. De hedendaagse collectie vormt een bonte verzameling van spreuken waaraan de tijdgeest zich gemakkelijk laat aflezen; ze laten zien dat alles kan. De categorieën seks en toilet zijn nog altijd ruim vertegenwoordigd, en ook dranktegels zijn populair: -Hier niet swaffelen. -Wie zijn string niet op tijd laat zakken, zal zijn poep in tweeën kakken. -Met een string in je spleet zie je veel, maar toch geen reet. -Carrière is van zakgeld naar een zak geld. -Ik moet niet teveel rijden, ik moet nog drinken. En er wordt ingespeeld op de actualiteit: -Ik ben niet links, ik ben niet rechts maar recht door zee. -De enige bank die ik vertrouw is de vensterbank. En dankzij de nieuwe druktechnieken is het nu ook kinderlijk eenvoudig om tegels te bestellen met je éígen spreuk. Dat kan bijvoorbeeld via de website www.truttigtegeltje.eu. Van het concert des levens krijgt niemand een program Veruit de meestvoorkomende spreuktegel in mijn verzameling is ‘Van het concert des levens krijgt niemand een program.’ Omdat ik de spreuk niet op oude tegels tegenkwam, vermoed ik dat hij pas na de Tweede Wereldoorlog als wandspreuk is gebruikt. Toch bestond hij waarschijnlijk al voordat die voor de eerste keer aan de wand gehangen werd, in deze regels bijvoorbeeld: Van het concert des levens krijgt niemand een program Vanaf het eerste uur stond vast wat in je leven kwam De partituur van het concert is aan geen mens bekend De lijnen naar het slot-accoord weet slechts de dirigent Wanneer en door wie dit gedicht (dat langer is dan hierboven) is geschreven, is niet bekend. Op het weblog van de Taaladviesdienst van het genootschap wordt erover gediscussieerd; zie: http://taal.web-log.nl/taaladviesdienst/2007/12/concert_des_lev.html. ■ Pijnlijk Hoe maak je zelf zo'n moderne tegelspreuk in de oude traditie? Het blijkt al uit de voorbeelden hiervoor: rijmen hoeft niet per se. Sterker: bijna driekwart van de tegelspreuken uit mijn verzameling doet dat niet. Zelfs de spreuk die verreweg het vaakst op tegeltjes verscheen, is niet op rijm: ‘Van het concert des levens krijgt nie- {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} mand een program’ (zie ook het kader op de bladzijde hiernaast). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En áls je rijmt, dan luistert het niet al te nauw. Althans, dat zou je kunnen denken als je de voorbeelden bekijkt in mijn verzameling, waarbij soms de zinsvolgorde geweld aangedaan wordt uit rijmnood, of toch gekozen wordt voor een net-niet-rijmend woord: -Als de bruid is in de schuit dan zijn de mooie praatjes uit. -Een vader zorgt met veel gezwoeg voor zijne kindren laat en vroeg. -Volg het voorbeeld van de zon, verspreid wat warmte rondom. Wat het ook altijd goed doet op een tegeltje: vergelijking met als: -Vrienden zijn als paraplu's, als je ze nodig hebt kun je ze nergens vinden. -Mannen moeten zijn als koffie, sterk, goed en heet. -Je moet je schoonmoeder zien als sterren. Op een afstand. -Een kusje zonder snor is als een eitje zonder zout. omkeringen: -Inspraak zonder inzicht, geeft een uitspraak zonder uitzicht. -Het leven is niets waard, maar niets is meer waard dan te leven. -Weet wat je zegt... maar zeg niet alles wat je weet. -Wie niet buiten roken kan, moet maar buiten roken. -Ouders leren kinderen spreken, maar kinderen leren ouders zwijgen. ‘beter... dan...’-zinnen: -Beter te laat dan over tijd. -Beter prettig gestoord dan goed gek. Pas bij die laatste categorie alleen wel op dat je niet in de bekende als-dan-val trapt, zoals een van de tegeltjes in mijn collectie, waarop staat ‘Beter mee verlegen als om verlegen.’ Eveneens op het pijnlijke af is de dt-fout in: ‘Denk meer aan wat je bezit, dan aan wat je begeerd.’ ■ Oproep Geef de tegel tot slot een ouderwets accent door een (al dan niet correcte) antieke zinsbouw, woordkeus en spelling - een fenomeen dat we ook al bij de tegeltjes uit de Tweede Wereldoorlog zagen: -Ware het menschelijke ons te min, gij zat nog op een planck met een gat erin. -Geen blaem of schand treft 't bier of den dorscht, maar wel de hant die bij 't schenken morscht. En gebruik veel verkleinwoorden: -Wat 't vrouwke gaarne mag, eet het manneke elke dag. -Ook door kleine ruitjes kan de zon schijnen. -Geen schoner plekje op deez' aard, dan het hoekje bij de eigen haard. Die persoonlijke tegels lijken terrein te winnen ten koste van de traditionele spreuktegels. Het zou zonde zijn als het oude vertrouwde genre daarmee definitief zou verdwijnen. Des te belangrijker dus om ze te inventariseren, nu het nog kan. U kunt mij helpen bij de voltooiing van mijn spreuktegelboek door me de spreuken of - liever nog - foto's van spreuktegels te mailen, via de redactie van Onze Taal: spreuken@onzetaal.nl. Want dit unieke onderdeel van onze volkscultuur mag niet verloren gaan. Oftewel: Behoud de eedele spreuk voor aan den wand, kenmerkend is zij voor ons schoone land. Zie voor meer informatie over het project van Quirien van Haelen: www.spreuktegelsentegelspreuken.nl. Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.crême brulée b.crème brûlee c.crème brûlée 2. a.iriscopie b.irisscopie c.iriskopie 3. a.fotogalerij b.fotogalery c.fotogallerij 4. a.mede ondernemerschap b.medeondernemerschap c.mede-ondernemersschap 5. a.orthodonthist b.orthodontist c.ortodontist B. Vergroot uw woordenschat 1.emeritaat a.ambtsrust van een hoogleraar of dominee b.onverwacht optredende noodsituatie c.waardigheid of gebied van een emir 2.repelen a.tegensputteren b.ruw maken c.tekeergaan 3.teorbe a.elliptische omloopbaan van een satelliet b.luitvormig snaarinstrument c.vrucht van een woestijncactus 4.verneuteld a.beduusd b.dwergachtig c.verpest C. Zoek de fouten 1.Ik heb uitgepluisd hoe de top-kok die super de luxe salade van Lollo rosso en krulsla met een honing-balsamicodressing bereid in zijn fusionkeuken. 2.17 Eetlepels honing heeft hij er maarliefst ingekieperd - als ik daar geen caries van krijg... D. Extra Een spoonerisme is een verschijnsel dat genoemd is naar de zich vaak versprekende Engelse predikant Spooner. Over welk verschijnsel gaat het? De antwoorden vindt u op bladzijde 147 van dit nummer. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gebeurde in... mei 1916 Invoering van de zomertijd Ewoud Sanders Wat heeft in het verleden zijn sporen nagelaten in de taal? Ewoud Sanders gaat het na in deze maandelijkse rubriek. {== afbeelding William Willet (1856-1915), voorvechter van de zomertijd. ==} {>>afbeelding<<} Op 1 mei 1916 voerde Nederland, een dag na Duitsland, de zomertijd in. Daar was natuurlijk heel wat aan voorafgegaan. Ooit waren er in Nederland grote regionale tijdverschillen, maar in de negentiende eeuw was daar - met de komst van de spoorwegen en de telegrafie - verandering in gekomen. In de telegraafwet van 1852 was bepaald dat de landelijke telegraafdienst de klokken op zijn kantoren naar ‘den middelbaren tijd van Amsterdam’ moesten regelen en in 1866 was iets vergelijkbaars afgesproken voor de spoorwegdiensten. Pas in 1908 kreeg dit z'n beslag in een wet. Toen werd gedecreteerd: ‘De wettelijke tijd in Nederland is de middelbare zonnetijd van Amsterdam.’ Overigens liep die Amsterdamse tijd twintig minuten voor op de West-Europese tijd (Greenwich Mean Time). Acht jaar later, in 1916, werd dus het besluit genomen om de klok in de zomer landelijk een uur vooruit te draaien. In 1924 nam Van Dale zomertijd voor het eerst op in deze nieuwe betekenis (naast het aloude ‘het warme seizoen’), met in de definitie meteen de belangrijkste reden voor invoering: ‘bijzondere regeling van den tijd gedurende den zomer, om dien te vervroegen en zoodoende kunstlicht 's avonds te besparen’. ■ Verwarring Was de zomertijd indertijd een nieuw idee? Nee, maar ook niet zo oud, want het eerste serieuze voorstel om de zomertijd in te voeren was pas in 1907 gedaan door William Willet. Deze Brit had een pamflet uitgegeven getiteld Waste of Daylight (‘Verspilling van daglicht’), dat begint met de woorden: ‘Iedereen waardeert de lange lichte avonden.’ Hoewel Willet veel steun kreeg voor zijn idee, voerde Engeland de zomertijd pas op 21 mei 1916 in, als derde land in Europa, na Duitsland en Nederland. Inmiddels passen wereldwijd ongeveer zeventig landen tweemaal per jaar de klok aan. De zomertijd is bij ons niet één keer, maar twee keer ingevoerd: hij was van kracht tussen 1916 en 1945 en vervolgens weer vanaf 1977. Hoewel de zomertijd nu alweer ruim dertig jaar wordt toegepast, zorgt hij nog steeds voor verwarring. Dat was de eerste keer niet anders. ‘Die “zomertijd”, waarmee we nu Maandag beginnen’, schreef de Leeuwarder Courant op 29 april 1916, ‘blijkt voor velen nog een ondoorgrondelijk mysterie te zijn. Schrikbeelden van de ingewikkeldste tijdsverwarringen haalt men zich voor den geest.’ In de betekenis ‘tijd dat het zomer is, het warme seizoen’ is zomertijd natuurlijk al veel langer in gebruik - sinds de zestiende eeuw om precies te zijn. Ook het woord wintertijd is al heel oud, getuige een dichtregel van Constantijn Huygens uit 1657: ‘Men siet geen Vyer [= vuur] of het verblijdt, / In Somer en in Winter-tijd.’ In de betekenis ‘tijdregeling waarbij de klok gedurende de winter gelijkloopt met de middelbare zonnetijd’ (aldus de definitie in de grote Van Dale) is dit woord overigens een zogenoemd retroniem: een aanduiding voor iets wat eerst lange tijd gewoon was maar door de opkomst van iets anders bijzonder is geworden. Vergelijk een woord als scharrelvlees voor wat vroeger, voor de komst van de bioindustrie, gewoon ‘vlees’ heette. ■ Ezelsbruggetjes Tegenwoordig loopt de zomertijd van de laatste zondag van maart tot de laatste zondag van oktober. Om de verschillen tussen zomer- en wintertijd te onthouden (‘Gaat de klok nu voor- of achteruit?’) zijn diverse ezelsbruggetjes verzonnen. Zo zegt men over de wintertijd: ‘Je wint-er-tijd mee’ (want de eerste dag duurt 25 uur). Of: in het vóórjaar gaat de klok een uur vóóruit. Of er werkelijk energie wordt bespaard door de zomer- en wintertijd, is al decennia omstreden. In 1916 was men daar in ieder geval nog van overtuigd. Deskundigen berekenden toen dat er alleen al 91.800 ton minder steenkool hoefde te worden verstookt. En daar kwam dan nog een verlaagde afname van gas, petroleum en elektriciteit bij. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Namen op de kaart Courtine Riemer Reinsma Waar komt de naam Schiphol vandaan? Heeft Abel Tasman inderdaad Tasmanië ontdekt? Waarin onderscheidt een terp zich van een wier? Dit soort vragen kunnen rijzen als je met de vinger over de landkaart gaat. Riemer Reinsma gaat er in zijn tweemaandelijkse rubriek ‘Namen op de kaart’ op in. Vijf Nederlandse stadjes hebben een straat met de naam Courtine. Dat zijn Gorinchem, Grave, Hellevoetsluis, Weesp en Zaltbommel. Op zichzelf is Courtine een tamelijk raadselachtige naam, al zal hij bij vele tienduizenden voormalige Nederlandse militairen een belletje doen rinkelen. In de jaren 1959 tot 1964 placht de Koninklijke Landmacht namelijk oefeningen te houden in de omgeving van het Franse dorpje La Courtine: elk jaar vier maanden lang. Enkele duizenden militairen brachten dan tijdelijk wat reuring in het stille, piepkleine dorp. De inwoners denken nog met weemoed aan die tijden terug. En bekend is nog steeds het liedje ‘Brief uit La Courtine’, geschreven door Eli Asser en in 1964 gezongen door Rijk de Gooyer. Het begon zo: Beste ouders, lieve Ine, Ik schrijf dit uit La Courtine Dat was lachen onder 't eten Onze generaal is door een slang gebeten Weinigen van deze soldaten zullen echter hebben geweten wat een courtine nu eigenlijk is. Een courtine is - of beter: was - een verbindingswal tussen twee bastions, en een bastion is dan een uitspringend, vijfhoekig verdedigingswerk, dat deel uitmaakte van een vesting of een fort. Je zou daarom denken dat de vijf Nederlandse straten die naar een courtine verwijzen op een plaats liggen waar werkelijk zo'n verbindingswal gelegen heeft. Maar dat is niet in alle gevallen zo. Zo ligt de Gorinchemse Courtine een eind buiten de oude binnenstad, in een nieuwbouwwijk waarvan alle straten genoemd zijn naar onderdelen van vestingen. Aan een oude courtine, op diezelfde plek, herinnert wél de Courtine in Grave. ■ Omgorden Courtine komt uit het Frans. Behalve ‘verbindingswal’ kon het ook een voorhang of een deurgordijn aanduiden. Het Franse woord komt op zijn beurt van het Latijnse cortina, dat verwees naar een omheind stuk land. Het Franse dorp La Courtine is, etymologisch gezien, het zusje van het Italiaanse wintersportplaatsje Cortina d'Ampezzo. {== afbeelding Nederlandse soldaten in het Franse dorp La Courtine. Courtine betekent ‘verbindingswal’. Foto: Marinus van Schaijk ==} {>>afbeelding<<} Courtine is verwant met het Nederlandse gordijn. Het lijken heel verschillende woorden, met die verschillende beginklanken, maar toch is het zo. Men neemt aan dat de overgang van c naar g in het Nederlands plaats heeft kunnen vinden doordat er in het Nederlands enkele woorden met een g waren die sterk op courtine leken en een betekenis hadden die daar aardig bij in de buurt kwam, zoals (om)gorden. Ook bij dit laatste woord is er sprake van een soort omheining, maar dan een rondom het lichaam. De zeventiende-eeuwse vestingbouwer Menno van Coehoorn gebruikte de twee vormen nog door elkaar. Hij had het nu eens over een ‘gordine’ (‘de inspringende Gordine’), dan weer over een ‘courtine’. Ook het woord gordijn was in die tijd gebruikelijk als vestingbouwterm, bijvoorbeeld bij de geschiedschrijver P.C. Hooft. Zelf heeft het Nederlands het woord op zijn beurt óók weer ‘uitgeleend’, en wel aan het Duits. Maar dat gebeurde niet rechtstreeks. Het was ermee begonnen dat het Middelnederlands twee varianten kende: gordine en gardine. Die laatste vorm kwam in het Middelnederduits terecht, en belandde van daaruit in het Duits: Gardine. ■ Rondweg Heeft de Franse legerplaats La Courtine zelf zijn naam óók aan zo'n oude verbindingswal ontleend? Dat is nog maar de vraag. De satellietfoto van Google Earth toont dat het Franse plaatsje (tegenwoordig nog geen duizend inwoners) vroeger heel wat groter is geweest. En een min of meer cirkelvormige rondweg suggereert dat hier een oude omwalling kan hebben gelegen. Er is weinig verbeeldingskracht nodig om je voor te stellen dat hier eeuwen geleden een verbindingswal was. Maar volstrekte zekerheid - nee. En Cortina d' Ampezzo, hoe zit het daarmee? De Dizionario toponimastico atesino (1947) van Carlo Battisti meldt dat het dorp al in 1317 als ‘Curtina Ampitii’ werd gedocumenteerd. Dat was dus ver vóór de tijd (eind veertiende eeuw) dat de eerste bastions aangelegd werden. De naam Cortina moet hier dus iets anders betekend hebben. Een omheind stuk land misschien? Ja, maar wel van een heel speciale soort. Want, zo meldt Battisti, in het streekdialect was een cortina een... kerkhof. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal Eerste eindexamens Chinees Als deze maand de eindexamenperiode aanbreekt, zal er voor het eerst ook een examen Chinees worden afgenomen. Dat gebeurt vooralsnog alleen op het Gemeentelijk Gymnasium Hilversum; die school kreeg daarvoor als enige toestemming van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Intussen worden er ook al lessen Chinees aangeboden op 29 andere middelbare scholen. Een aantal van die scholen wil het Chinees nu óók als eindexamenvak gaan aanbieden. Demissionair staatssecretaris van Onderwijs Marja van Bijsterveldt vindt dat een goed idee: ‘China zal als economische wereldspeler een steeds belangrijkere rol gaan spelen in onze samenleving. Dit vak biedt voor de toekomst prachtige kansen voor onze economische betrekkingen en verbreedt de horizon van talentvolle jongeren’. Daarom mogen met ingang van komend schooljaar nog zeven scholen het Chinees als examenvak op vwo-niveau aanbieden. In eerste instantie gaat het om een proef van vier jaar. Als blijkt dat die succesvol is, kunnen meer scholen volgen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vmbo'ers spellen slecht Maar liefst 48% van de vierdejaars leerlingen van het basisberoepsgerichte vmbo spelt niet beter dan de gemiddelde leerling uit groep acht van de basisschool. Dat is een van de uitkomsten van een onderzoek naar het niveau van allerlei leerlingen op de basisvaardigheden taal en rekenen. Het onderzoek werd uitgevoerd door het Cito in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Er wordt al langer geklaagd over de spel- en taalvaardigheid van leerlingen in het algemeen. Om daar verbetering in aan te brengen, heeft het ministerie vastgesteld wat leerlingen moeten kennen en kunnen op bepaalde momenten in hun schoolcarrière. In augustus zullen die zogeheten ‘referentieniveaus’ voor het eerst worden toegepast. ‘Taalfouten bij alle vakken meetellen’ Moeten taalfouten bij de beoordeling van álle eindexamenvakken worden meegeteld? Over die vraag werd de afgelopen weken veel gediscussieerd. De aanleiding was een motie die Tweede Kamerleden Jan Jacob van Dijk (CDA) en Jasper van Dijk (SP) hadden ingediend. Zij verwachten dat een integrale aanpak, waarbij taalfouten bij alle examens meetellen, leidt tot een beter taalniveau. Staatssecretaris van Onderwijs Van Bijsterveldt denkt daar anders over. Ze vindt dat ‘scholieren die goed zijn in aardrijkskunde, maar zwak in taal, wel een mooi cijfer moeten kunnen halen’. Bovendien zouden de correcties veel meer tijd en deskundigheid vergen. Wat haar betreft beslissen de scholen zelf of ze taalfouten mee willen laten tellen bij andere vakken dan het Nederlands. Van Bijsterveldt staat niet alleen. Zo vroeg NRC Handelsblad in een hoofdredactioneel commentaar ‘Moet iemand die een volmaakt natuurkunde-examen doet, punten inleveren omdat zijn spellingsvaardigheid onder de maat is?’ Het antwoord: ‘De schriftelijke beheersing van het Nederlands kan niet worden ingezet als de grote boze wolf bij examens.’ Maar de Kamer ziet dat anders. Inmiddels is de motie van Van Dijk en Van Dijk aangenomen. Dat betekent dat nu eerst onderzocht gaat worden ‘in hoeverre correcte spelling en grammatica op enigerlei wijze kan meetellen in de beoordeling van elk centraal eindexamenonderdeel’. Taal belangrijk bij keuze vriendjes Bij het kiezen van vriendjes vinden kinderen het belangrijker hoe een ander kind spreekt dan welke huidskleur het heeft. Dat blijkt uit onderzoek van de Amerikaanse Harvard-universiteit. De proefpersonen in het onderzoek waren allemaal blanke kinderen van vijf jaar. Ze kregen foto's voorgelegd van kinderen met een verschillende huidskleur, en kregen daarbij spraakopnamen te horen van kinderen die Frans spraken, of Engels met een Frans accent, of Engels zoals zijzelf. Vervolgens werd hun gevraagd met wie ze graag vrienden wilden worden. Alle proefpersoontjes kozen, ongeacht de huidskleur van het vriendje in spe, voor de kinderen die hetzelfde, accentloze Engels spraken als zijzelf. Uit eerder onderzoek was naar voren gekomen dat kinderen - net als volwassenen - bij het kiezen van vrienden vooral letten op ras, geslacht en leeftijd. Nu blijkt dus dat taalgebruik bij die keuze nog belangrijker is. En verder: Bekakt Vliegtuigpassagiers voelen zich veiliger als de piloot een beetje bekakt praat, zo blijkt uit onderzoek van een Britse reisorganisatie. Grammatica In de strijd tegen functioneel analfabetisme wil Australië voor het eerst sinds de jaren zeventig weer grammatica gaan onderwijzen op lagere en middelbare scholen. Taaltoets De VVD wil alle driejarigen een verplichte taaltoets laten maken voordat ze naar de basisschool gaan. De bedoeling daarvan is het voorkomen van schooluitval die wordt veroorzaakt door taalachterstand. Chinees De website van Ajax is behalve in het Nederlands en Engels nu ook in het Chinees beschikbaar. De club wil hiermee de vele Chinese supporters tegemoetkomen. Grommen Hongaarse wetenschappers ontdekten dat het gegrom van honden gecompliceerde taal bevat. De dieren dichten een specifieke betekenis toe aan verschillende gromgeluiden. Zie voor meer informatie www.onzetaal.nl/tamtam/enverder.php. {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Zijn prijzen voor taalgebruik wenselijk? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Eind maart ontving voetballer Mark van Bommel uit handen van Studio Sport-presentator Tom Egbers de Duidelijketaalprijs. De prijs is ingesteld door het Taalcentrum van de Vrije Universiteit, dat jaarlijks het taalgebruik van een spraakmakende beroepsgroep onder de loep neemt. Vorig jaar waren dat de politici (winnaar: Alexander Pechtold), en dit jaar de spelers van het Nederlands elftal. De Duidelijketaalprijs is niet de enige in zijn soort. Zo is er de Groenman-taalprijs van de aan Onze Taal verbonden stichting LOUT, bedoeld voor mediapersoonlijkheden die zich onderscheiden door goed en creatief taalgebruik, de Klare Taalprijs voor politici, en maar liefst twee Gouden Veren: een Vlaamse voor de beste verkoopbrief en een Nederlandse voor het beste ambtelijke epistel. Zijn dergelijke prijzen wenselijk? Voorstander De prijs is leuk voor Van Bommel en de andere gelauwerden. Een feestje is nooit weg en de sponsor komt weer eens met zijn naam in de krant. Dat zijn redenen genoeg, maar er is meer. De diversiteit van de prijzen en van de geprezenen maakt het publiek duidelijk hoe uiteenlopend de functies van taal in de maatschappij zijn. De toenemende animo om sprekers in plaats van schrijvers te huldigen, is een weerspiegeling van het steeds grotere belang van gesproken taal. En dan vooral de dialogische vormen daarvan, zoals het interview. Daarom moeten we de uitverkiezing van Van Bommel als een mijlpaal beschouwen. Op naar de prijs voor de beste talkshowgast! Er is nog een andere reden om juist met deze prijs in onze nopjes te zijn. Deze jury heeft zich er niet met een jantje-van-leiden van afgemaakt, maar van 26 voetballers elk drie interviews uitgebreid onderzocht. Uitgebreid - er is dus niet alleen naar bloemrijke uitdrukkingen of juist taalfouten gekeken, maar ook naar houding, publieksbewustzijn, spreektempo, verstaanbaarheid en argumentatie. De prijs maakt ook op een andere manier een serieuzere, minder willekeurige indruk, doordat er ook een tweede en derde prijs is, en een troostprijs. Tegenstander Een CEO die goed communiceert, krijgt een miljoentje meer in zijn bonuspakket. Een succesvolle reclamemaker begint zijn eigen bureau en laat zich op zijn 41ste uitkopen. In onze wereld is er maar één echte prijs voor waardering en die heet geld, echt geld. Dat nuanceert de taalprijzenregen die telkenjare zo mild neerdaalt op uitstekende taalgebruikers. Dergelijke prijzen zijn de beloning voor prestaties waar we geen echt geld voor overhebben. Maar er zijn meer bezwaren. De aanpak van het Taalcentrum van de VU mag dan serieuzer zijn dan die van veel concurrerende prijzen, de willekeurigheid blijft. Waarom horen we nooit van prijzen voor taal met andere functies, bijvoorbeeld instrueren? Op naar een prijs voor de best sprekende weerman of -vrouw, de beste rouwadvertentie, het informatiefste menu en de aardigste afwijzing. Verder parasiteren de prijzenuitreikers op de roem die de gelauwerden om andere redenen verworven hebben. De vijvers waar ze in vissen, zijn beperkt tot Hilversum en enkele stadions. Een sprankelend sprekende korfbalster kan lang wachten op haar prijs. En de schrijver van een duidelijk leerboek voor mbo-scholieren nog langer. Het grootste bezwaar is dat de Taalcentrum-prijs en al die andere prijzen nergens toe leiden. Wel jammer. Stel je voor dat voetbalsupporters op de tribunes, geïnspireerd door Van Bommel, voortaan luidkeels spits geformuleerde limericks zouden aanheffen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Zijn prijzen voor taalgebruik wenselijk? Geef voor 21 mei 2010 uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘taalprijzen: onwenselijk’ of ‘taalprijzen: goede zaak’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming De vorige aflevering ging over grote woorden, bijvoorbeeld ramp in plaats van ongeluk. Een meerderheid van 79 procent (41 stemmers) ziet dergelijke woorden niet graag; slechts 21 procent (11 stemmers) vindt het gebruik ervan wenselijk. Ook op het internetforum zijn de tegenstanders in de meerderheid. Ze nemen vooral het ongemotiveerde gebruik van superlatieven op de korrel. Van jezelf beweren dat je ‘hard’ hebt gewerkt, is volgens een reageerder al wat overdreven (want alleen gewerkt is hier voldoende), maar wie ‘keihard gewerkt’ zegt, ‘is een leugenaar en weet niet wat werken is’. Antwoorden Taaltest (zie pagina 141) A. Spelling 1.c. crème brûlée 2.a. iriscopie 3.a. fotogalerij 4.b. medeondernemerschap 5.b. orthodontist B. Woordenschat 1.a. ambtsrust van een hoogleraar of dominee 2.c. tekeergaan 3.b. luitvormig snaarinstrument 4.b. dwergachtig C. Zoek de fouten 1.uitgeplozen, topkok, super-de-luxe, lollo rosso, bereidt 2.eetlepels (zonder hoofdletter), maar liefst, in gekieperd, cariës D. Extra Een spoonerisme is een verspreking waarbij klanken uit verschillende woorden of lettergrepen verwisseld worden: ‘scheldgieter’ (i.p.v. geldschieter), ‘linnen tepeltjes’ (tinnen lepeltjes) en ‘Er is een plein ontmoft’ (mijn ontploft). {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Opstellen over taal Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In de jaren tachtig viel het historisch taalkundige Joop van der Horst op dat het woordje dan steeds vaker verdwenen bleek in constructies als ‘Hou je van vlees, braad je in Croma’. Hij schreef er een stuk over, en sindsdien is de ‘Croma-constructie’ onder taalkundigen een begrip. Hetzelfde geldt voor zijn artikel over ‘het nieuwe krijgen’, waarin hij beschrijft hoe het werkwoord krijgen steeds vaker als hulpwerkwoord gebruikt wordt (‘Ik krijg dat niet gedaan’). Het zal duidelijk zijn: Van der Horst is iemand met een scherp oog voor de grote en kleine ontwikkelingen in het Nederlands - zoals ook blijkt uit de vele andere artikelen die hij in Onze Taal heeft gepubliceerd. Hij schrijft net zo makkelijk over het verdwijnen of verschijnen van een woordje uit of in een uitdrukking als over zaken als spellinghervorming, taalverloedering of het ABN, terwijl hij ook weleens wil uitweiden over de stijl van literatoren. Negenendertig in Onze Taal en elders verschenen artikelen zijn nu gebundeld in Met het oog op morgen. Het zijn stukken die wars zijn van schoolmeesterij, geschreven voor ‘zelfdenkende lezers, die aan het denken worden gezet, uitgenodigd tot verwondering of geprikkeld tot tegenspraak’. Lezers van Onze Taal kunnen dit boek met korting bestellen (zie bladzijde 143). Met het oog op morgen. Opstellen over taal, taalverandering en standaardtaal is een uitgave van de Universitaire Pers Leuven en kost € 24,50 (ingenaaid, 217 blz.). ISBN 978 90 5867 784 6 ■ Chinees {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wie handel wil drijven met China, kan maar beter Chinees leren. Niet alleen stellen Chinezen het op prijs als je hun taal spreekt, maar ook zijn ze zelf steeds minder bereid om op het Engels over te schakelen nu hun positie op de wereldmarkt sterker wordt. Maar met alleen Chinees leren ben je er niet, aldus sinologe Jeanne Boden in haar boek Mindmapping China, want de Chinese taal is dermate verweven met de geschiedenis en cultuur van het land dat je er niet aan ontkomt je ook dáárin te verdiepen. Met haar boek geeft Boden een eerste inleiding, door, zoals ze het zelf zegt, ‘via de Chinese taal te kijken naar de Chinese cultuur en maatschappij van vandaag’. In de eerste twee hoofdstukken staat de taal centraal. In vogelvlucht gaat het langs grammatica, uitspraak, vocabulaire, schrift en de historie van de Chinese karakters. Vervolgens komt aan bod hoe filosofie (confucianisme, taoïsme), ideologie (communisme) en taal met elkaar samenhangen - en hoe dit in het openbare leven te zien is in de propaganda en de reclameteksten die in heel China het straatbeeld beheersen. Mindmapping China. Taal, discours en reclame is een uitgave van ASP en kost € 24,95 (gelijmd, 239 blz.). Het boek is in zijn geheel (gratis) in te zien op http://books.google.nl/. ISBN 978 90 5487 666 3 ■ Malapropismen van BN'ers {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een malapropisme is een verhaspeling van twee uitdrukkingen, zoals op hete eieren lopen, een versmelting van op hete kolen zitten en op eieren lopen. In het boekje Geen kip overboord zijn zo'n driehonderdvijftig door BN'ers in de media gebruikte malapropismen samengebracht. Voorbeelden: iemand de das omdraaien (Berdien Stenberg), iets onder stoelen of banken houden (Abdelkader Benali) en goed beslagen ten ijs voor de dag komen (Patty Brard). Iedere verhaspeling is voorzien van een kort commentaar en wat uitleg. Geen kip overboord. En andere vermakelijke versprekingen van BN'ers van Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar is verschenen bij Sdu Uitgevers en kost € 10,- (gelijmd, 129 blz.). ISBN 978 90 12 58180 6 ■ Spellingklapper {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De belangrijkste spellingregels op zes A4'tjes - dat is het idee achter de Spellingwijzer Nederlands van uitgeverij Intertaal. Die A4'tjes (drie velletjes) zijn naast elkaar gelegd, geplastificeerd en opgevouwen, zodat het resultaat een klapvel is dat in een ringband opgeborgen kan worden. De regels worden kort en bondig uitgelegd en met voorbeeldzinnen verduidelijkt. Er zijn ook versies voor het Engels, Duits en Frans verkrijgbaar. Spellingwijzer Nederlands van Maja Becking en Ineke Grootegoed kost € 7,50. ISBN 978 94 6030 156 8 ■ Voorleeswoordenboekjes {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het succes van het peutervoorleeswoordenboek Mijn eerste Van Dale heeft al tot diverse gerelateerde producten geleid, zoals een Friese, een Afrikaanse en een digitale versie. Sinds kort zijn er ook zes Mijn eerste Van Dale themaboekjes, waarin per onderwerp (‘Naar buiten’, ‘Bij de dieren’, ‘Op weg’, ‘Aan het werk’, ‘In huis’ en ‘Samen met jou’) wat moeilijkere woorden staan. De opzet is hetzelfde als die van de ‘grote’ Mijn eerste Van Dale: een plaatje met een praatje (op rijm). De teksten zijn van Liesbeth Schlichting, de tekeningen van Paula Gerritsen. Mijn eerste Van Dale themaboekjes kosten € 7,95 per stuk; setprijs € 37,95 (gebonden, 48 blz.). ISBN 978 90 6648 640 9 t/m 978 90 6648 645 4 ■ Juridische teksten Sdu Uitgevers heeft een reeks schrijfhulpboekjes onder de titel Check je... (tekst/beleidstekst/brief, etc.). Daarin is nu ook een deel verschenen over juridische teksten, van de hand van de voormalige taaladviseur van de gemeente Den Haag, Wouter de Koning. Juridisch taalgebruik is {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} voor het grote publiek vaak onnavolgbaar, en dus is het zaak dit ondoordringbare jargon te vertalen in helder, begrijpelijk Nederlands. Check je juridische tekst helpt daarbij met korte instructies, en veel voorbeelden, tips en checklists. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Check je juridische tekst kost € 12,50 (ingenaaid, 100 blz.). ISBN 978 90 12 58150 9 ■ Onjuiste spaties {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Nederlandse aaneenschrijfregels zijn vrij eenvoudig - schrijf aan elkaar wat bij elkaar hoort -, maar desondanks gaat er in de praktijk nog weleens wat mis. Met hier en daar hilarische gevolgen, getuige voorbeelden als ‘Konijnen bouten in pruimensaus’ en ‘Cursus naakt model tekenen’. Het platform Signalering Onjuist Spatiegebruik verzamelt al jaren dergelijke spatiegevallen op zijn website www.spatiegebruik.nl, en onlangs is er ook een boekje over het onderwerp verschenen, onder de titel Weg om legging. Dat biedt luchtige, met praktijkvoorbeelden gelardeerde beschouwingen over de oorzaken én de gevolgen van het zondigen tegen de aaneenschrijfregels. Zie ook het artikel in het aprilnummer van Onze Taal, en de lezersaanbieding op blz. 142. Weg om legging. Signalering onjuist spatiegebruik van René Dings is een uitgave van Nijgh & Van Ditmar en kost € 14,90 (ingenaaid, 144 blz.). ISBN 978 90 388 9316 7 ■ Brigade {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het Oost-Vlaamse dorp Zele, gelegen tussen Lokeren en Dendermonde, werd in de negentiende eeuw een mengtaal gesproken, ‘Brigade’ geheten. Dit Brigade was een soort Bargoens, een boeventaal met zo'n vijfhonderd eigen woorden. Deze woordenschat wordt in Treuvelde gij Brigade? door Paul Van Hauwermeiren verklaard en toegelicht, waarbij ook de historie van taal en sprekers aan bod komt. Het boek bevat voorts een aantal oude verhalende teksten die in het Brigade geschreven zijn. Treuvelde gij Brigade? Bargoens van Zele in literaire teksten is een uitgave van het Provinciebestuur Oost-Vlaanderen en kost € 10,- (ingenaaid, 172 blz.). Bestellingen: www.oost-vlaanderen.be/erfgoed. Geen ISBN. ■ Communicatie tussen zussen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Amerikaanse taalwetenschapper Deborah Tannen geniet grote faam vanwege haar toegankelijke boeken over ‘relationele’ communicatie: communicatie tussen mannen en vrouwen, op het werk, tussen familieleden, etc. Haar nieuwste boek Mam vond jou altijd al leuker gaat over zussen. Het gaat in dit boek overigens niet alleen over zussentaal en -communicatie, maar ook over de levenslange band die zussen met elkaar hebben en welke plaats die in hun leven inneemt. Mam vond jou altijd al leuker. Liefde en rivaliteit tussen zussen is een uitgave van Bert Bakker en kost € 18,95 (gelijmd, 334 blz.). ISBN 978 90 351 3518 5 ■ Waterwoorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Water speelt een grote rol in ons leven, en daarom hebben we ook zeer veel woorden die ermee te maken hebben. In zijn Waterwoordenboek heeft taalkundige Wim Daniëls 846 woorden die op -water eindigen bijeengebracht: van A-, Aa- en aanmaakwater tot zweet-, zwel- en zwembadwater. Alle woorden zijn van een uitgebreide uitleg voorzien. Ter verstrooiing zijn kaderteksten opgenomen over onderwerpen als ‘Wereld Water Dag’, ‘Het verschil tussen koffiewater en theewater’ en ‘Lourdes-water’. Bestellingen: www.kuux.nl. Waterwoordenboek is een uitgave van Kuux Media en kost €17,50 excl. porto (ingenaaid, 172 blz.). ISBN 978 90 809501 6 0 ■ Afasie {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Afasie is een taalstoornis als gevolg van hersenletsel, bijvoorbeeld na een beroerte. Afasiepatiënten kunnen niet meer over hun taalvermogen beschikken en hebben daardoor de grootste moeite om met hun omgeving te communiceren. In Afasie, een boek dat in eerste instantie bedoeld is voor studenten logopedie, taalwetenschap, psychologie en neurologie, worden de verschillende afasiesyndromen en hun oorzaken en symptomen beschreven, alsook de geschiedenis en de huidige stand van zaken van het wetenschappelijke onderzoek naar afasie. Afasie van Roeline Bastiaanse is een uitgave van Bohn Stafleu van Loghum en kost € 32,50 (ingenaaid, 281 blz.). ISBN 978 90 313 6164 9 ■ Talenquiz online De Talenquiz is een op de bovenbouw van het voortgezet onderwijs gericht hulpmiddel voor de lessen taal (en eventueel taalkunde). De quiz verschijnt tien keer per jaar en bestaat uit acht vragen over taal, die gebruikt kunnen worden om de lesstof te verdiepen. De Talenquiz bereikt nu al een kleine 90.000 leerlingen, maar met de introductie van een onlineversie willen de makers, De Taalstudio en De Praktijk, de verspreiding nog vergroten. Een abonnement kost € 25,- per jaar (voor 60 leerlingen). Voor meer informatie zie www.taalstudio.nl/talenquiz. En verder ■ Basiswoordenlijst Arabisch van Ed de Moor en Ankie van Pel. Vijfde herziene en geactualiseerde uitgave van deze bij de cursus Arabisch voor beginners horende woordenlijsten Nederlands-Arabisch en Arabisch-Nederlands, van ieder zevenduizend woorden. Coutinho, € 24,50 (ingenaaid, 304 blz.). ISBN 978 90 469 0174 8 ■ Schrijven met effect van Mariët Hermans. Vierde, geactualiseerde druk van schrijfcursus voor studenten, gericht op het structureren en schrijven van doeltreffende zakelijke teksten. Coutinho, € 24,50 (ingenaaid, 258 blz.). ISBN 978 90 469 0185 4 ■ Schrijven in eenvoudig Nederlands van Karen Heij en Wessel Visser. Tweede druk van deze handleiding voor het schrijven van begrijpelijke teksten. Sdu Uitgevers, € 13,50 (ingenaaid, 80 blz.). ISBN 978 90 125 8195 0 ■ Contact en invloed. Handelingen van de bijeenkomst van universitaire docenten Nederlands in het Duitse taalgebied. Bevat de lezingen van deze in 2008 gehouden bijeenkomst; ze gaan over letterkunde (4), taalkunde (2) en taalverwerving van het Nederlands als vreemde taal (3). Agenda Verlag, € 29,80 (gelijmd, 146 blz.). Bestellingen en meer info: www.agenda.de. ISBN 978 3 98688 396 4 ■ Eind vorig jaar verscheen Geregeld! Methodiek voor de aanpak van de meest hardnekkige spellingproblemen van Wied Ruijssenaars e.a. Een voor specialisten en remedial teachers bedoelde methode om ernstige spellingmoeilijkheden aan te pakken. Bij dit boek is nu (onder dezelfde titel) een bundel ‘behandelingsmateriaal, instructies en oefeningen’ verschenen. Acco, € 80,- (ingenaaid, 391 blz.). ISBN 978 90 334 7501 6 ■ Spelling in het basisonderwijs van Helge Bonset en Mariëtte Hoogeveen. Inventarisatie van het onderzoek dat de laatste jaren is verricht naar het schoolvak spelling in het basisonderwijs (92 blz.). Deze publicatie is gratis te downloaden op de website van de SLO: www.slo.nl/organisatie/recentepublicaties/00103. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). ‘Wat vindt Nederland?’ Ben Schattenberg - Arnhem ‘Wat vindt Nederland?’ ‘Nederland is het zat!’ ‘Nederland kiest X als next topmodel/Idol/watdanook.’ Steeds vaker gebruiken tv-presentatoren, maar ook politici en andere van media afhankelijke figuren, Nederland voor ‘iedereen’ of ‘een meerderheid’ zonder dat dat ook maar ergens op gebaseerd is. Ik ben ook Nederlander, maar ik vind vaak iets anders en ben het ook niet altijd zat. Mag ik zelf bepalen wat ik vind? Overigens gebeurt het op lokaal niveau ook. Een lokale politieke partij in mijn woonplaats had als verkiezingsleus: ‘Arnhem wil geen haven.’ Mij hebben ze niets gevraagd. Security professionals Rutger Steenbergen - Zwolle Ik wil jullie deze tekst niet onthouden, van de cover van vakblad Beveiliging: ‘Van facility management naar business continuity. Security professionals over awareness.’ Wat is onze taal toch mooi. Een soort van Carrie Brodie-Meijer - Amstelveen Ik vraag mij af waarom zo veel mensen tegenwoordig een soort van gebruiken, dat volgens mij uit het Engels komt. Pieter Jan Hagens bijvoorbeeld (presentator van het tv-programma Wie is de mol?), die in de Avrobode vertelde dat hij vooraf wist wie ‘de mol’ was: ‘In het verleden heb ik het ook weleens niet geweten en dan ga je een soort van meespelen.’ Ik vind het een gruwel. Correct lijkt me in de meeste gevallen een soort. Dus niet een soort van zeep en een soort van bloem, maar een soort zeep en een soort bloem. En in het geval van Pieter Jan Hagens kan een soort van vervangen worden door op een bepaalde manier. Verkeersinfarct Marjolein Stam - Leeuwarden In de sneeuwperiode hoorde ik in de media regelmatig het woord verkeersinfarct. Ik begrijp dat men een pakkende term zoekt voor een verkeersopstopping, maar om dan van een ‘infarct’ te spreken, gaat mij te ver. Ik vind het immoreel om een term die normaliter (in meerdere of mindere mate) ernstige schade in een mensenleven teweegbrengt, te koppelen aan verkeerschaos. Gesignaleerd De cloud in sturen Richard Verbeek - Vilsteren Een uitdrukking om zeker in de gaten te houden is iets de cloud in sturen. Deze komt voort uit het begrip ‘cloud computing’. Daarbij kun je te allen tijde je eigen bestanden, documenten en e-mails op internet opslaan in plaats van op je computer, zodat je er altijd bij kunt, waar je ook bent en op welke computer je ook werkt. Ik hoor mensen om me heen geregeld zeggen: ‘Ik stuur mijn persoonlijke administratie de cloud in’, of: ‘Reminders voor mijzelf gaan gewoon de cloud in’, etc. Een woord dat hieruit voortvloeit is ontclouden, waarbij je je gegevens niet langer bij de desbetreffende provider wilt opslaan, maar weer ‘gewoon’ ouderwets op je eigen pc. Van de knotse A.B. Hobbel - Hekelingen Ik herinner me de lijfspreuk van Klukkluk, de indiaan uit de jeugdserie Pipo de clown: ‘Dat zijn van de gekke’ - iets wat later, met een andere persoonsvorm, volkomen ingeburgerd is. Maar nu is er een nieuwe, vergelijkbare uitdrukking. Een politiebondfunctionaris riep onlangs volgens het AD: ‘Het is van de knotse.’ Handhaven Angelo Hulshout - Best {== afbeelding Foto: Angelo Hulshout ==} {>>afbeelding<<} Ik zag laatst een bordje in de gemeente Best met de tekst Mijn eerste reactie was om de tekst als grappige taalkronkel in te sturen voor de achterpagina van Onze Taal, maar enig zoekwerk op internet deed me twijfelen. Schijnbaar is het (vooral onder ambtenaren) gebruikelijk om gehandhaafd op deze manier te gebruiken, dus zonder te vermelden wát wordt gehandhaafd, bijvoorbeeld de wet. Taalkundig kan ik dit niet plaatsen, gezien de definities die Van Dale geeft van handhaven: ‘in stand houden’ en ‘niet terugnemen’. In feite staat hier: ‘Bij overtreding wordt in stand gehouden.’ Spontaan Wouter Bluekens - Breda Vaak hoor je spontaan verkeerd gebruikt worden voor iets wat het midden houdt tussen ‘plotseling’, ‘onverwachts’ en ‘onverwijld’. Naar mijn idee betekent het woord eigenlijk ‘in een opwelling’ en ‘zonder aanwijsbare oorzaak’. De verwantschap in betekenis is voelbaar, maar toch niet meer dan verwantschap. Een voorbeeld van dit vreemde gebruik is: ‘Toen mijn oudoom overleed, kreeg ik spontaan een erfenis.’ Het krijgen van die erfenis is niet voortgekomen uit een opwelling en de oorzaak is aanwijsbaar. Nog frappanter is een zin als ‘Het water loopt mij spontaan in de mond als ik verse koffie ruik.’ Hier is de oorzaak van ‘het water in de mond’ wel héél duidelijk aanwezig in de zin. Tot slot hoorde ik een voetbalcommentator opmerken dat er ‘spontaan gaten in het veld vallen’. In dat geval lijkt de toevoeging spontaan me geheel zinledig. De oorzaak was zeer duidelijk: het veld was drassig, zodat iedere sliding een modderpoel op het veld achterliet. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Jaarvergadering Onze Taal Secretariaat Onze Taal Op maandagavond 7 juni zal in Sociëteit De Witte, Plein 24 in Den Haag de jaarvergadering van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. De sociëteit ligt dicht bij het centraal station (ruim vijf minuten lopen, richting Binnenhof). De vergadering begint om 19.30 uur. In verband met de beschikbare plaatsruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen, vriendelijk verzocht zich telefonisch (070 - 356 12 20), per mail (administratie@onzetaal.nl) of schriftelijk aan te melden. AGENDA 1.Opening door de voorzitter 2.Verslag van de jaarvergadering in 2009 3.Jaarverslag 2009 4.Financieel verslag 2009 5.Verslag kascommissie 6.Benoeming nieuwe kascommissie 7.Bestuurssamenstelling: Aftredend en herkiesbaar: drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann PAUZE 8.Rondvraag 9.Voordracht: ‘Verantwoorde taal in het NOS Journaal’, door Peter Taal, eindredacteur NOS Nieuws en lid van de NOS Taalcommissie. 10.Sluiting Het jaarverslag en het financieel verslag 2009 alsmede de overige vergaderstukken liggen een half uur voor aanvang van de vergadering op de plaats van de jaarvergadering ter inzage. De vergaderstukken zijn van 17 mei tot en met 7 juni ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a in Den Haag. Alle leden zijn van harte welkom. Lezer Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. samenstelling: redactie onze taal Naam Pauline van den Brandhof. Woonplaats Landsmeer. Geboren 31 januari 1975, Amsterdam. Beroep Adviseur Mediarelaties/pr-adviseur bij Bex*communicatie. Partner, kinderen Ik woon samen met mijn vriend, hij heeft een zoon die inmiddels op kamers woont in Amsterdam. Opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam, rechten aan de Vrije Universiteit en diverse beroepsopleidingen communicatie. Hobby's/vrije tijd Vioolspelen (in Symfonieorkest De Philharmonie), paardrijden, kippen houden, Zweedse taal leren, fietsen en lopen in de bergen. Onze Taal-lid sinds 1995. Waarom werd u lid? Om taalontwikkelingen te volgen. Andere tijdschriften Ik lees heel veel verschillende tijdschriften, van Volkskrant magazine, Yes, Vrouw, NRC weekblad, HP/De Tijd en Elsevier tot Paard&Leven, Ode en het tijdschrift van Landschap Noord-Holland. Ik doe dat om te weten wat voor bladen er zoal zijn en om te weten wat het format en de inhoud is. Krant Ik lees alle Nederlandse dagbladen. Televisie NOS Journaal, RTL Nieuws, actualiteitenprogramma's als Pauw & Witteman, Nova, Netwerk en Hart van Nederland. Zembla en uitzendingen van Peter R. de Vries mis ik ook niet graag. Radio Radio 1 luister ik in de auto. Sky Radio, Holland FM en Radio 538 hoor ik in de kantine op de manege waar ik paardrijd. BNR Nieuwsradio luister ik terug via hun site. Boek Zo veel boeken. Van De avonden, De aaibaarheidsfactor en Ezel, schaap en tureluur tot J. Kessels: The novel, Lange dagen en Popmuziek uit Vitulla. Website Ik zoek geregeld woorden op in digitale woordenboeken via Onzetaal.nl; daarnaast kijk ik op de online kranten, NOSheadlines.nl en Nu.nl, en huizen kijken op Funda vind ik interessant. Om te kijken welke huizen te koop staan en wat ze kosten... {== afbeelding Foto: Jan Kras ==} {>>afbeelding<<} Wat leest u het eerst in Onze Taal? ‘Ruggespraak’. Wat zelden? De columns van Jan Kuitenbrouwer en Henk Spaan. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Taalontwikkelingen, bijvoorbeeld Twittertaal, sms-taal, straattaal en de verschillende manieren waarop je kunt interviewen. Welke niet zo? Etymologie. Favoriete Onze Taal-artikel Heb ik niet. Aantrekkelijkste taaltrend De minder formele omgangsvormen die nu ook in de politiek doordringen. Al ben ik van sommige uitlatingen van Wilders geen fan. Ergerlijkste taaltrend Als iemand ‘je’ zegt als hij het over zichzelf heeft. En zeg maar als stopwoordje gebruiken. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Soms. Hangt een beetje van de persoon af en of het zin heeft. Als het een ingesleten fout is, verandert zo iemand het toch niet. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Soms zeg ik ‘hun hebben’, ‘groter als mij’ en ‘ik kon hem’ - maar dat is dan schertsend bedoeld. Beste taalgebruiker Alexander Pechtold. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Kinderen op de basisschool beter leren spellen. Lelijkste woord Niet zozeer lelijk als wel ergerlijk: papadag. Mooiste woord Woorden die in vergetelheid zijn geraakt, zoals belatafeld, bekokstoven, knaapje, dikwijls en als de wiedeweerga. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Een uitslaande brand heeft gisteravond grill-restaurant en partycentrum Den Hespel in Dongen in de as gelegd. Het historische pand dateert volgens de website van Den Hespel uit ongeveer 1655. De brand verwoestte het hele pand. De brandweer kon niet voorkomen dat een deel gered kon worden. Brabants Dagblad Joling slaapt na inbraakpoging alleen nog met een beveiliger AD Je waant je in een sprookje! Je vergeet waar je bent door het prachtige verhaal dat Flames of Chaos te bieden heeft, naast een spectaculaire show, die zijn wiedeweerga niet kent. Woerdens Nieuwsblad Kabinet wil leeftijd in twee stappen naar 67 Het huidige kabinet wil de AOW-leeftijd in twee stappen verhogen naar 67 jaar. In 2020 gaat de leeftijd naar 66 jaar en in 2025 naar 67 jaar. De Gelderlander Foto: Alex de Ras Bord bij Strand Nulde Win een jaar gratis autorijden in winkelcentrum Sterrenburg de Stem van Dordt De Nederlandse Spoorwegen (NS) gaan samen met de TU Delft onderzoeken hoe de toiletten in de treinen beter op de behoefte van de treinreizigers kunnen worden afgestemd. Nu.nl Weekblad voor Ouder-Amstel Eurlings hapt laatste bagger uit Amsterdam-Rijnkanaal Met de voltooiing van de baggerwerkzaamheden in het Amsterdam-Rijnkanaal heeft Rijkswaterstaat het hele vaartraject IJmuiden-Tiel weer op diepte gebracht. Op maandag 22 maart - Wereldwaterdag - verrichtte demissionair minister Camiel Eurlings de afsluitende handeling van dit baggerproject. Schuttevaer.nl Het wordt 9 graden op de Wallen tot 16 graden in Zuid-Limburg RTL Teletekst Wij proberen zoveel mogelijk uw verblijf prettig te laten verlopen. Toch kunt u niet tevreden zijn. Wij raden u aan dat altijd te bespreken met de verpleegkundige of arts. Folder Academisch Medisch Centrum Amsterdam {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal 6 2010 Zuid-Afrikaanse Tsotsitaal Stoere mengtaal met een toefje Nederlands Steun voor het Afrikaans? Recente voetbalwoorden Hoe het Engels uit de voetbaltaal verdween NK debatteren voor de basisschool {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 6 juni 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Helma Bakker Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.I. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,- (per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal €29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Jan Erik Grezel ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik weet dat ik niet te veel moet bewegen. En niet boos worden, wél m'n mening geven. Ook belangrijk: “Goedemiddag” zeggen tegen de jury.’ Nezara van basisschool Het Mozaïek uit Arnhem (blz. 174) {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 156 Berthold van Maris ‘By-de-way en agter alles’ Zuid-Afrikaanse Tsotsitaal: stoere mannentaal met een toefje Nederlands 159 Frank Jansen ‘Saam 'n sterk stem’ Hoe het Afrikaans te steunen? 162 Kees van der Zwan Opengedraaid iets creëren Recente voetbalwoorden 165 Jurryt van de Vooren Hoe ‘football’ voetbal werd De vernederlandsing van Engelstalige voetbaltermen 172 Jan Erik Grezel ‘Ze leren beter naar elkaar te luisteren’ Nederlandse debatkampioenschappen voor basisschoolleerlingen En verder 164 Voetbal-Afrikaans 171 Meldpunt Taal Rubrieken en series 161 Horstlog: aanpassen 167 Vraag en antwoord: Henk z'n...; bestraffen en straffen; toeven; gehoefd/gehoeven; inwoner van Kaapstad; uitspraak paprika 168 Reacties: ‘Fuch, fuch, fuchsia’; opletten; middenstandsrijm; tennispurismen in WO II; Nederlands in de grondwet; voor eens en altijd?; inch; Nederlands in buitenlandse films en boeken; onjuiste spatie; soep met sliertjes; honden- en kattennamen; Kader Abdolah; ‘Ons bin zunig’; uitspraak 2010 171 Taaltest 175 Iktionaire: people props 176 Gaten in de taal: familierelaties [1]: broers en zussen, neven en nichten 177 Spaan: genoten 178 Aanbiedingen voor lezers 180 Van verre: van spaarbankboekje tot sharialening 181 Zong: liefdesduet 182 Hom of kuit: lessen gebarentaal op de basisschool? 183 Het gebeurde in... juni 1947: Het achterhuis verschijnt 184 Tamtam: taalnieuws 185 Taalergernissen 185 Gesignaleerd 186 InZicht: Nederlands in hoger onderwijs & wetenschap?, en andere nieuwe taalboeken 187 Lezer 188 Ruggespraak {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Het WK en Zuid-Afrika Deze maand zijn er twee onderwerpen waar niemand omheen kan. Ten eerste het wereldkampioenschap voetbal. Ten tweede het land waar dat wordt gehouden: Zuid-Afrika. Onze Taal speelt daarop in, vandaar in dit nummer stukken over een bijzondere Zuid-Afrikaanse mengtaal (die ook een beetje Nederlands opnam), over de vraag of we het Afrikaans een handje moeten helpen, over recente voetbalwoorden, over Afrikaanse voetbalwoorden en over hoe het Engels verdween uit onze voetbaltaal. En vandaar ook: een column over de vraag waarom iedereen altijd zo moet inspelen op zulke evenementen. ‘By-de-way en agter alles’ Zuid-Afrikaanse Tsotsitaal: stoere mannentaal met een toefje Nederlands Berthold van Maris Naast het Afrikaans is er in Zuid-Afrika nóg een taal die de sporen draagt van het Nederlands: Tsotsitaal, een taal die alleen gesproken wordt door zwarte mannen. Een taal ook die geen woorden heeft voor sterren, katten en voor gras, maar des te meer voor seks, drank en voor politie. Portret van een ruige mengtaal. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} De meertaligheid van Zuid-Afrika is indrukwekkend. In dit land met 49 miljoen inwoners zijn er negen talen die elk meer dan één miljoen moedertaalsprekers hebben. Daarnaast is er nog een flink aantal kleinere talen. En de gemiddelde Zuid-Afrikaan is meertalig. De meeste inwoners van Zuid-Afrika beheersen naast hun moedertaal nog één, twee of drie andere talen. De grootste talen zijn het Zoeloe en het Xhosa (de moedertaal van respectievelijk negen miljoen en zeven miljoen Zuid-Afrikanen), gevolgd door het Afrikaans (zes miljoen) en het Engels (vier miljoen). Het Afrikaans is de eerste taal van meer dan de helft van de blanken en driekwart van de ‘kleurlingen’, oftewel de afstammelingen van de slaven en de Khoikhoi (vroeger bekend als de ‘Hottentotten’). Hoeveel zwarten het Afrikaans als moedertaal hebben, is niet bekend. Veel meer dan één procent zal het niet zijn. Afrikaans werd en wordt door zwarten gehaat, maar zodra het ze uitkomt, maken ze er ook gebruik van. Er is zelfs een variant van het Afrikaans in omloop die vooral door zwarten gesproken wordt, en dan met name door mannen: Tsotsitaal. ■ Rondslapery Een van de liefhebbers van de Tsotsitaal omschrijft het op internet als ‘'n verbastering van Afrikaans, Engels en swart tale, plus baie improvisasie’. Baie betekent ‘veel’. Gewoon Afrikaans is voor een Nederlander vrij gemakkelijk te lezen. Kijk maar naar deze beginzinnen van een voorlichtingstekst over hiv-besmettingsgevaar: Tieners, ek wil met julle gesels. Luister na my, asseblief. Je moet even zien dat gesels ‘praten’ betekent. Verder is dit goed te volgen. Van deze tekst is ook een vertaling in Tsotsitaal gemaakt, die zo begint: Heitada Majietas en Matharas, ek wil biekie met djulle wietie. Vat my koptoe samblief. Heitada Majietas en Matharas is letterlijk ‘Hallo daar, jongens en meisjes’. Biekie is ‘een beetje’ en wietie is het gebruikelijke Tsotsitaalwoord voor ‘praten’. De voorlichtingstekst stelt na deze openingszinnen de vraag: waarom zou {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} je met maar één partner naar bed gaan als je dat ook met een heleboel verschillende partners kunt doen? In het Afrikaans is dat: Hoekom met net een maat slaap as jy met baie kan slaap? Net betekent ‘alleen’. In Tsotsitaal ziet die zin er zo uit: Hoekom stick met een Outie of Ousie as jy baie kan kwiep? Vervolgens luidt de tekst (ik geef nu beide versies achter elkaar): Afrikaans Sommige van ons hou daarvan om rond te slaap. Ek bedoel om seks te hê met 'n nuwe maat elke aand, of om te probeer om meer seksmaats te hê as jou vriende. Tsotsitaal Anner wiseguys soos ons smaak van rondjol. Ons meen om te twêr met 'n nuwe Jack of Jill elkenag, of om te traai om meer as een Outie en Ousie te het as die res van die crowd. Aand is ‘avond’. Waar in het Afrikaans gesproken wordt van ‘seks te hê’ (‘seks hebben’), is het in Tsotsitaal gewoon ‘twêr’ (‘neuken’). De woorden wiseguys, traai (‘try’) en crowd zijn uiteraard afkomstig uit het Engels. En dan komt de voorlichtingstekst tot de kern van de zaak: Afrikaans Die rondslapery kan lei tot baie probleme. In elk geval, hoe meer jy rondslaap, hoe groter is die kans dat jy jouself aan gevare blootstel, en hoe groter is die kans dat jy kan sterf. Tsotsitaal Die rondjollery kan maak dat julle bad zorries kry. By-de-way en agter alles, hoe meer jy rondjol, dan word jy expose aan dangerous goeters, hoe meer is die kans dat jy miskien sal zalties. ■ Bendeleden Over het ontstaan van Tsotsitaal doen verschillende verhalen de ronde, die elkaar overigens niet uitsluiten. In de negentiende eeuw werd er in het gebied rond Johannesburg goud gevonden, met als gevolg een enorme economische bedrijvigheid, waar veel zwarten, blanken en kleurlingen op afkwamen. Die groepen moesten met elkaar communiceren. Zo ontstonden er allerlei gebroken talen, op de werkvloer en daarbuiten. Gebroken Engels, gebroken Afrikaans, gebroken Zoeloe. Uit gebroken Afrikaans heeft zich daarna misschien Tsotsitaal ontwikkeld. Tsotsitaal zelf is geen gebroken taal die gebruikt wordt als communicatiemiddel tussen mensen die verschillende talen spreken. Integendeel, het wordt alleen gebruikt bínnen een bepaalde groep. ‘De Tsotsi's waren meestal interessanter en slimmer dan de mensen die zich netjes aan de wet hielden.’ Volgens velen is Tsotsitaal begonnen als een boeventaal. Tsotsi betekent ‘gangster, boef’ - iedereen die de met een Oscar bekroonde film Tsotsi (2005) gezien heeft, kan zich daar iets bij voorstellen. Het zou een verbastering zijn van zoot suit: het nette pak waar de lokale maffia zich halverwege de vorige eeuw graag in kleedde. Tsotsitaal wordt soms ook ‘Flaaitaal’ genoemd. Ook dat flaai (van het Engelse fly) komt uit de criminele sfeer. Het betekent ‘slim, bijdehand, streetwise’ en verwijst daarmee naar een cultuur van op straat rondhangende bendeleden. Voor dat rondhangen heeft Tsotsitaal trouwens een prachtig woord: blom (van het Afrikaanse woord voor ‘bloem’). Dat blom is tegenwoordig ook ingeburgerd in Zuid-Afrikaans Engels. ‘What are you doing?’ ‘Just blomming.’ Deze gangstertaal zou zich daarna breder verspreid hebben, over jonge mannen in het algemeen. Dat zegt misschien iets over de aantrekkingskracht van de bendes, die door de schrijver Anthony Sampson ooit als volgt is beschreven: ‘De Tsotsi's werden gezien als een soort aristocraten. Ze verdienden veel geld en hadden een comfortabel leven. Maar vooral ook: ze waren meestal interessanter en slimmer dan de mensen die zich netjes aan de wet hielden.’ Tsotsitaal wordt tegenwoordig gezien als een algemene ‘straattaal’ van jonge zwarte mannen. Oudere mannen, die natuurlijk ooit jong zijn geweest, beheersen vaak nog oudere varianten van Tsotsitaal. In sommige kringen wordt Tsotsitaal ook als iets hips gezien. Zwarte intellectuelen, kunstenaars en muzikanten spreken Tsotsitaal of zeggen dat ze het spreken. ■ Nostalgie Een zo'n intellectueel die zich heeft verdiept in de Tsotsitaal is Louis Molamu, die een hoge bestuursfunctie bekleedt aan de universiteit van Pretoria. Hij heeft in zijn vrije tijd een woordenboek samengesteld van de Tsotsitaal van Sophiatown, een vroegere voorstad van Johannesburg, die onder het apartheidsregime werd ontruimd en gesloopt om plaats te maken voor een witte voorstad. Sophiatown was halverwege de vorige eeuw een belangrijke culturele smeltkroes: de zwarte, gekleurde en blanke cultuur kwamen er samen. De Zuid-Afrikaanse jazz is er bijvoorbeeld ontstaan. De oorspronkelijke bewoners wonen nu elders, maar cultiveren onder elkaar {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} nog wel de Tsotsitaal van weleer. Het woordenboek van Molamu bevat ruim tweeduizend typische Tsotsitaalwoorden en ademt een zekere nostalgie. Hier volgen wat typerende zinnen: -Hy's 'n kak koeker. (‘Hij is een stevige drinker.’ Koek = ‘(alcohol) drinken’ (van Coke/Coca Cola). Kak is in het Afrikaans ‘poep’ en ‘shit’, maar is in Tsotsitaal een bijvoeglijk naamwoord dat ‘ontzettend, heel erg’ betekent.) -Ek sal jou jumpers notch. (‘Ik zie je vanavond.’ Jumpers = ‘vanavond’ (herkomst onduidelijk). Notch = ‘zien’, van watch.) -Two-piece vir ncele is gwap-gwap. (‘Twee jaar gevangenis voor zakkenrollen is zo voorbij.’ In deze zin staan maar twee Afrikaanse woorden: vir en is.) -O mfo was blind nuk gisteraand. (‘Die jongen was vreselijk dronken gisteravond.’ Zowel o als mfo betekent ‘jongen’: o komt van het Afrikaanse ou (‘ouwe, ouwe jongen’), mfo van mfowethu, Zoeloe-aanspreekvorm voor ‘broer’ of ‘vriend’.) -O mfo wietie altyd pung. (‘Die vent praat altijd onzin.’ Wietie komt van het Zoeloe-woord ukuthi, ‘praten’.) -My timer was vies want die tama was cruel koud. (‘M'n vader was kwaad want het eten was helemaal koud.’ Vies komt (met eenzelfde betekenis als in het Nederlands) uit het Afrikaans, maar heeft in Tsotsitaal een heel andere betekenis gekregen. Net als het Engelse cruel (oorspronkelijk: ‘wreed’). De herkomst van tama (‘eten’) is onbekend.) -Ek het 'n hellove goomgaai ganyoping. (‘Ik heb een ontzettend gave motor gekocht.’ Hellove komt natuurlijk uit het Engels (a hell of a), goomgaai is ‘motor’ en ganyoping betekent ‘gekocht’ en komt van nyoping (‘kopen’) dat een verhaspeling is van het Engelse shopping.) ■ Onherkenbaar Tsotsitaal heeft een aparte woordenschat, maar alleen voor bepaalde betekenisdomeinen. Zo zijn er aan de ene kant geen eigen varianten voor zon, maan, sterren, vuur, gras, hond, kat en boek, maar voor begrippen die belangrijk zijn in de Tsotsitaal-subcultuur is er juist weer sprake van ‘overlexicalisatie’. Er zijn heel veel verschillende woorden voor dingen die te maken hebben met eten, drinken, seks, auto's, politie, criminaliteit en uitgaan. Alleen al voor ‘vriend’ zijn er tientallen woorden in omloop, waaronder: {== afbeelding Scène uit de met een Oscar bekroonde film Tsotsi (2005). Tsotsi, ook de bijnaam van de hoofdpersoon, betekent ‘gangster, boef’. Foto: www.tsotsi.com ==} {>>afbeelding<<} -bra (van het Engelse brother); -bab (van het Zoeloe-woord baba, ‘vader’); -bri (van het Engelse brigade); -brikhado (van het Portugese obrigado, ‘dankjewel’); -budi (van het Afrikaanse boeti, ‘broertje’); -mri (van het Pedi-woord mratho, ‘broertje’). Dit rijtje laat ook mooi zien hoe woorden die uit een andere taal worden overgenomen, in Tsotsitaal vaak een nieuwe betekenis krijgen. Wat ook geregeld gebeurt, is dat de vorm van het oorspronkelijke woord bewust wordt veranderd. De beginletter wordt soms vervangen door een nasale klank (n, m of ng), waardoor het woord voor een buitenstaander onherkenbaar wordt: -miya (van bier); -mom (van dom); -mang, ‘arresteren’ (van vang); -mamir (van papier); -nyoping, ‘kopen’ (van shopping); -notch, ‘zien’ (van watch). Soms worden woorden omgedraaid: slaan wordt in Tsotsitaal nals. Of letters worden verwisseld: hallo wordt laho. Door lettergrepen te herhalen ontstaan er nieuwe woorden, zoals naiza-naiza (‘feestje’, van het Engelse nice) en snakanaka (‘gek’, van het Afrikaanse snaaks, ‘grappig’). En van concrete geluiden worden ook woorden gemaakt. Het geluid van een ontbrandende lucifer levert het woord voor ‘lucifer’: cha. Zo ook: dwa (‘geweer’) en voem (‘auto’). ■ Anti-taal Zuid-Afrika is een extreem land, dat voortdurend sociaal en politiek in beweging is, en Tsotsitaal weerspiegelt dat, door ook heel dynamisch en instabiel te zijn. Er komen steeds weer nieuwe woorden bij, andere woorden raken even gemakkelijk weer in onbruik. Ook is er veel ruimte voor improvisatie, woordspelletjes en dergelijke. Het staat iedereen vrij ter plekke woorden te verzinnen. Daar nodigt de taal toe uit. Sommigen zien er ook een ‘anti-taal’ in: een taalvariant die de taal van de gevestigde orde, het Afrikaans, bewust ondermijnt. Volgens de Zuid-Afrikaanse taalkundige Rajend Mesthrie komt Tsotsitaal voor in verschillende gradaties. Hoe marginaler de spreker, hoe heftiger en ‘dieper’ de Tsotsitaal. ‘Lichtere’ varianten zijn populair onder jongeren in het algemeen, vanwege de speelsheid ervan en ook omdat die varianten geassocieerd worden met bepaalde subculturen, zoals Afrikaanse jazz, kwaito (moderne dansmuziek) en politiek activisme. Tsotsitaal is dus in de eerste plaats een mannentaal, maar er zijn woorden die ook door vrouwen gebruikt worden. Via de ouders kunnen die woorden bij kleine kinderen terechtkomen. Als dat gebeurt, gaan ze deel uitmaken van de moedertaal en worden ze dus ‘mainstream’. ■ Mensetaal Om het nog ingewikkelder te maken: er zijn allerlei benamingen voor dit verschijnsel in omloop. Tsotsitaal wordt niet alleen ‘Flaaitaal’ genoemd, maar ook ‘Isicamtho’ (in het Zoeloe staat isi voor ‘taal’ en camtho voor ‘slim, sluw’). Andere benamingen zijn: ‘Mensetaal’, {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Wietie’ (het woord voor ‘praten’ dat we al eerder tegenkwamen) en ‘Lingo’ (Engels voor ‘taaltje, argot’), maar er zijn er nóg meer. Vaak is niet duidelijk of die woorden naar bepaalde specifieke varianten verwijzen. Volgens sommigen is Mensetaal bijvoorbeeld een verouderde variant, uit de jaren twintig en dertig. En Isicamtho wordt soms voor Tsotsitaal gebruikt, maar vaak ook voor een heel andere mengtaal, die niet gebaseerd is op Afrikaans maar op Zoeloe. Rajend Mesthrie stelt daarom dat Tsotsitaal geen taal is maar een verschijnsel: een speelse vorm van taalvermenging die de grammatica van één bepaalde taal als uitgangspunt neemt en daarin zo veel mogelijk woorden uit andere talen gebruikt. Volgens Mesthrie wordt er bijvoorbeeld in het noordoosten van Zuid-Afrika een ‘Engelse Tsotsitaal’ gesproken. Daar zeggen ze ‘You smaak her?’ (‘Vind je haar leuk?’). Dat smaak komt uit het Afrikaans - we zijn het al tegengekomen in de hiv-voorlichtingstekst. In deze Engelse variant van Tsotsitaal is een blanke een ‘laanie’ (van Hollander), een dronkelap is een ‘dronkie’ of ‘dranklop’ en een meisje is een ‘bok’, Afrikaans voor ‘antilope’. ■ Ek is serious Als er iets duidelijk is geworden, dan is het wel dat het bij Tsotsitaal bij uitstek om gesproken taal gaat. Zodra het geschreven wordt, wordt het allemaal een beetje verdacht. Toch is er wel degelijk indrukwekkende Tsotsitaal op papier verschenen. Neem nu het legendarische gedicht ‘Come Duze Baby’ (‘Kom bij me, liefje’), dat in 1975 geschreven werd door Sipho Sepamla, een dichter die vooral in het Engels werkt. Hier volgt een fragment: Kyk, ek mca jou baby Ek is serious My hart maak shandies Jy ken mos Die downtown beat Van Jimmy Smith se mojo. Ek praat die real ding Moenie dink Ek wala-wala net stof Ek wil jou cover Ek wil jou smekana Jy ken mos Die movie-star ding. (Luister, ik hou van je Ik meen het Mijn hart bonkt (Net als), je weet wel, De downtownbeat Van de band van Jimmy Smith Echt waar Je moet niet denken Dat ik maar wat klets Ik wil je omhelzen Ik wil je zoenen Je weet wel, Net als in een film.) En al is Tsotsitaal vooral een stoere mannentaal, het is - blijkbaar - ook een goeie taal om een meisje in het oor te fluisteren. ‘Saam 'n sterk stem’ Hoe het Afrikaans te steunen? Frank Jansen Communicatiekundige, Universiteit Utrecht Afrikaanssprekenden zoeken aansluiting bij het Nederlands, en niet zo'n beetje ook. Met honderden hartenkreten maakten ze Frank Jansen een tijd terug duidelijk dat hun taal steun verdient. Als dat al zo zou zijn, in welke vorm moet toenadering dan plaatsvinden? Moet de Nederlandse Taalunie het Afrikaans ondersteunen? Die vraag stond anderhalf jaar geleden centraal in mijn rubriek ‘Hom of kuit’, waarin Onze Taal-lezers voor of tegen een stelling over een actueel taalprobleem stemmen, en desgewenst hun standpunt toelichten op het digitale forum. Eerst vertoonde die discussie het geijkte beeld van voor- en tegenstanders, vrijwel allemaal uit Nederland, die hun standpunten geserreerd naar voren brengen. Tegenstanders van overheidssteun vinden Afrikaans een aparte taal en dus geen Nederlands. Alleen verwantschap met het Nederlands is onvoldoende reden voor steun, ‘omdat je anders wel een eindeloze lijst ideële doelen kunt verzinnen tot aan het oppoetsen van oude straatnaambordjes op Sri Lanka toe.’ Voorstanders van steun maakten gewag van Afrikaanse neologismen als sagte waar waar wij Engelse leenwoorden als software gebruiken. Zij zien deze woorden als tekens van vitaliteit en strijdlust en hopen dat contact met het Afrikaans de Nederlanders zal inspireren om hun taal tegen verdere Engelse besmetting te verdedigen: ‘Afrikaans is een voorbeeld voor de Nederlanders die de grootste taalverkwanselaars zijn in Europa, en zelfs de taalorganisaties staan met de handen in de broekzak te friemelen.’ Dit soort taalliefhebbers weet na een blik op een buitenland niet hoe snel ze de U-bocht naar hun eigen postzegelachtige polderlandstukje moeten nemen. Maar na een paar dagen gebeurde er iets wat zó opmerkelijk was dat het sindsdien nooit meer helemaal uit mijn gedachten is verdwenen. ■ Assieblief Enkele dagen na de opening van het discussieforum wijst de Afrikaanstalige krant Die Burger zijn lezers op de discussie, en het gekabbel maakt plaats voor een stortvloed van bijna vijfhonderd Afrikaanse reacties - ‘Afrikaans’ in dubbele betekenis: uit Zuid-Afrika en in het Afrikaans gesteld. En allemaal harts- {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} tochtelijk vóór ondersteuning van het Afrikaans. Een paar voorbeelden: -Assieblief - beslis! Deur mekaar te ondersteun kan ons SAAM 'n sterk stem wees om die waarde van MOEDERTAAL te verkondig. -Ondersteun asb. my taal, wat doodgedruk word op elke moontlike vlak van die samelewing. -Afrikaans en Nederlands is niggies. En familie staan mos saam. En zo ging het dus nog even door. Afrikaanssprekenden voelen zich kennelijk in het nauw gedreven en smeken om meer steun, een behoefte die voortkomt uit de politieke omstandigheden in Zuid-Afrika. Het Afrikaans is daar nog wel een van de elf officiële talen, maar moet in steeds meer domeinen, zoals onderwijs en bestuur, wijken voor het Engels. Voor een deel is dat een geleidelijk proces dat toe te schrijven is aan de grote aantrekkingskracht van een wereldtaal, iets waar wij in Europa even hard mee te maken hebben. Voor een ander deel is het - of in ieder geval voelt men dat zo - een beleidsmatige taaldegradatie. En dat leidt tot een gevoel van eenzaamheid, achterstelling en mismoedigheid, dat het begrijpelijk maakt dat men behoefte heeft aan een steuntje in de rug. ■ Gezellig clubje Waarom zou het Afrikaans onze steun waard zijn? Eén mogelijke reden hebben we al gehoord (dat wij Nederlanders zouden kunnen leren van de bijzondere, on-Engelse woordenschat van de taal), maar er zijn sterkere argumenten. Allereerst het historisch-linguïstische argument van de taalverwantschap. Aan het Afrikaans hebben vele talen - Europese, Afrikaanse en Aziatische - bijgedragen, maar onmiskenbaar is een van de belangrijkste wortels van het Afrikaans het Nederlands. Of nauwkeuriger uitgedrukt: de dialecten die aan de Nederlandse standaardtaal hebben bijgedragen, staan ook aan de basis van het Afrikaans. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Het gaat de Afrikaanse inzenders om het verwantschapsgevoel: ‘Bloed is dikker als water.’ Sprekers van de twee talen kunnen elkaar nog steeds redelijk tot goed verstaan en voor de geschreven taal geldt dat nog sterker. Wie zou bijvoorbeeld in ernst willen beweren dat hij geen chocola kon maken van de Afrikaanse citaten hiervoor? Het is dus makkelijk om contact te leggen en te onderhouden. Nu houdt elkaar verstaan nog niet in dat men elkaar ook begrijpt. Daarvoor moeten we een gedeelde culturele achtergrond hebben. Dat geldt tot op zekere hoogte, bijvoorbeeld op religieus gebied, nog steeds, als we de spraakmakende grachtengordel even buiten beschouwing laten. Als we de Afrikaans- en de Nederlandssprekenden bij elkaar optellen, en - nu we toch voortvarend bezig zijn - de niet-moedertaalsprekers van beide talen erbij optellen, zijn ‘we’ met ons 39 miljoenen. Voor een bepaald type taalonzekeren is het op zich al een balsem voor de ziel om te weten dat ze tot zo'n gezellig clubje behoren. Daarnaast lijkt het niet te vergezocht om te vermoeden dat dit aantal ook in commercieel opzicht perspectieven biedt, die verder reiken dan kaas voor wijn en wijn voor kaas. ■ Racistische talen Taalhistorie, een steviger positie, commerciële mogelijkheden... stuk voor stuk sterke argumenten. Maar wie de Afrikaanse inzendingen op het forum doorleest, merkt snel dat het de Afrikaners niet om zulke rationele argumenten te doen is. Het gaat de inzenders om het verwantschapsgevoel. Vrijwel allen houden een emotioneel pleidooi om op grond daarvan de betrekkingen en de betrokkenheid te stimuleren: ‘Bloed is dikker als water’ (ja ‘als’, want Afrikaans). Wat je je na het lezen van al die pleidooien kunt afvragen is: hoeveel zin heeft het eigenlijk om het Afrikaans te steunen? De staat van politieke ongenade waarin het Afrikaans nu verkeert, is wel iets waar we rekening mee moeten houden als we het Afrikaans een opkontje willen geven. Natuurlijk, er bestaan geen racistische talen, dus dat is het Afrikaans ook niet. Maar er bestaan in de politiek altijd wel openstaande rekeningen, zeker in Zuid-Afrika. En sommige ANC-politici van de jongste generatie zullen geen kans voorbij laten gaan om de Afrikaners daarvoor te laten opdraaien. Voordat we met onze goedbedoelende steun en samenwerking komen aanzetten, moeten we nagaan of genoemde politici deze niet zullen aangrijpen om de Afrikaans-sprekenden extra in de hoek te zetten waar de klappen vallen. Genoeg over zulke muizenissen. Wie al te benauwd is, zal niets bereiken. Daarom geef ik er de voorkeur aan om over te gaan naar de vraag: welke reacties zijn er mogelijk op de prangende Zuid-Afrikaanse inzendingen? ■ Meer aandacht In de eerste plaats kunnen we ons doof houden. Als ik daarvoor was, was ik na anderhalf jaar niet eens aan dit stukje {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} begonnen. Het tegenovergestelde van negeren is het geven van een vorm van taalsteun. Dat lijkt me eveneens ongewenst. Niet zozeer vanwege de politieke gevolgen, maar omdat het me niet duidelijk is waaruit die steun zou moeten bestaan. Taal is toch vooral iets wat tussen mensen plaatsvindt. Of ze daarvoor het Afrikaans kiezen dan wel een andere taal, dat maken zij onderling wel uit, en het is onwaarschijnlijk dat die keuze door een of andere subsidie beïnvloed wordt. Dan blijft als derde mogelijkheid over dat we meer aandacht schenken aan het Afrikaans en zijn sprekers. Als we onze betrokkenheid tot uitdrukking willen brengen, kan de Nederlandse Taalunie een nuttige rol vervullen. De Taalunie werkt nu hard aan het institutioneel vormgeven van een samenwerking die recht doet aan de bijzondere positie van het Afrikaans. Zij stelt zich vooral veel voor van samenwerking op het gebied van meertaligheid, iets waarmee Vlaanderen en Suriname veel ervaring hebben. Wat het onderwijs betreft, denkt men aan hulp bij toetsing en certificering. Daarnaast lopen er diverse kleinschaliger projecten, ook op cultureel gebied. Nogal wat van deze projecten hebben een highbrowachtige uitstraling, zoals gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek en aandacht voor poëzie en andere esoterische letterkundige genres. ■ Neerlandovisiesongfestival Misschien is het een goed idee om ook eens in te zetten op andere culturele uitingsvormen. Zou een ‘Neerlandovisiesongfestival’, met liedjes in alle denkbare soorten van Nederlandsachtige tongvallen, niet herkenbaarder zijn dan het in verval geraakte Eurovisiesongfestival? Of, een ander wild ideetje, waarom verruilt Rik Felderhof zijn Franse villa niet voor een Zuid-Afrikaanse, waar hij misschien ook Afrikaanssprekende gasten kan ontvangen? En ook op internet is er vast een heleboel samen te werken. Hoewel dergelijke plannen voor lezers van Die Burger wellicht niet voldoende zullen zijn, kunnen we niet meer doen dan dat. Zo'n blik naar buiten kan ook voor de Nederlanders geen kwaad. Wie heeft er meer ideeën? Suggesties graag naar de redactie (zie het colofon). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Aanpassen Een van de dingen die Nederland zo vervelend maken, is dat bijna iedereen er altijd met hetzelfde bezig is. Of het nu de dood is van André Hazes, de veiligheid van Ayaan Hirsi Ali, metroproblemen in Amsterdam, de canon van de geschiedenis, het einde van de DSB, de mening van Geert Wilders over hoofddoekjes of een besmettelijke geitenziekte. Al bij de eerste signalen weet je dat je dagenlang, soms wekenlang, geen Nederlandse krant kunt openslaan, geen Nederlandse televisiezender kunt aanzetten, ja, geen Nederlander kunt spreken of het gaat over André Hazes respectievelijk de DSB of die geitenziekte. Iedereen heeft daar een mening over, en het lijkt wel alsof men niet gerust is voordat die zestien miljoen meningen ook allemaal, stuk voor stuk, in krant of op tv, of anders toch minstens getwitterd of in gesprekken tot uitdrukking gebracht zijn. Het valt echt op als je het ziet en hoort vanuit een ander land, in België bijvoorbeeld, waar juist acute staatkundige en constitutionele problemen zijn, onder andere, maar waar het gesprek van de dag toch veeleer gaat over de vraag of je je kersenboom het beste snoeit in november of in maart. Het nieuwe thema in Nederland kondigt zich al aan: voetbal. En Afrika natuurlijk. Waar Paul Rosenmöller, heel origineel, alvast een voorproefje van gaf met zijn documentaire over voetballen in Afrika. Het zal u dan ook niet verbazen dat ik voor het schrijven van dit stukje vanwege de redactie een voorzichtige hint meekreeg: dit nummer zou in het teken staan van ‘Zuid-Afrika, Afrikaans en voetbal’. Ik zou denken: dat moet die mensen hun neus uit komen. Hoe verfrissend zal het zijn om tussen al dat Afrikaanse gevoetbal iets te lezen over Balthasar Huydecoper (1695-1778), over een Nederlandssprekende enclave in Polen of over de geschiedenis van het woord tureluurs. Maar misschien is dat erg on-Nederlands gedacht. Misschien wil iedereen echt gedurende een maand niks anders horen en zien en zeggen. Zoveel is zeker dat sommige dingen in Nederland anders zijn dan elders. Dat is wel het minste wat je erover zeggen kunt. Er zit trouwens ook een mooie kant aan. Nederland is namelijk beslist een ideaal land voor de vorming en instandhouding van een standaardtaal. En niet doordat het van bovenaf wordt opgelegd of afgedwongen, maar simpel doordat iedereen zich vrijwillig, onmiddellijk, moeiteloos, als ging het om een heilige plicht, massaal conformeert aan wat op zeker moment in de belangstelling staat, wat daarover gezegd wordt, en hoe dat gezegd wordt. Dat zie je bijna nergens in de wereld, en zeker niet in België. Nadeel van dit voordeel (!) is dan wel weer dat als een aantal Nederlanders een andere taal spreken, bijvoorbeeld Engels of Turks of Berbers, dat men daar geweldig moeilijk over doet. Sommige mensen zijn zelfs bereid de grondwet ervoor te veranderen. Het komt me voor dat, na decennia van (gerechtvaardigde) kritiek op Zuid-Afrika, en na een fase van meewarig toekijken hoe men daar aids bestreed met een bananenkuur, de tijd is aangebroken dat Nederland ook iets van Zuid-Afrika leert, een land met geloof ik wel elf officiële talen en twintig niet-officiële talen. Joop van der Horst {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Stijn Schaars (AZ): ‘Voorheen zakten we in, waardoor we niet bijster veel creëerden.’ Foto: © René Bouwman / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} Opengedraaid iets creëren Recente voetbalwoorden Kees van der Zwan Tijdens het WK in Zuid-Afrika dat deze maand begint, zullen ons weer allerlei voetbaltermen om de oren vliegen. Veel daarvan zijn gewone dagelijkse Nederlandse woorden, maar dan in een wat andere betekenis. Een greep uit de recente voorbeelden. Aanvallend ‘Aanvallend staat hij vaak op een eiland’, schreef Voetbal International eerder dit jaar over Feyenoord-spits Jon Dahl Tomasson. Wie niet vertrouwd is met de taal van de voetbalwereld, zal zich hierbij vast even achter de oren krabben. Want aanvallend is hier een tegenwoordig deelwoord, en dat staat meestal voor iets als ‘bezig zijn met wat het werkwoord aanduidt’ - dus in dit geval zou het betekenen: ‘tijdens het aanvallen’, of ‘al aanvallend’. Maar dat botst hier, want hoe kun je als voetballer aanvallen als je ‘op een eiland staat’, oftewel nauwelijks aangespeeld kunt worden? ‘RKC kon aanvallend geen vuist maken’, ‘Aanvallend was Ajax heel dominant’, ‘Sparta schoot aanvallend tekort’ - het zijn heel bekende constructies rond het voetbalveld. Aanvallend betekent dan niet ‘tijdens het aanvallen’, maar ‘als je kijkt naar het op de aanval gerichte’ of: ‘in aanvallend opzicht’. En van dat laatste - dat in de voetbalwereld trouwens ook vaak wordt gebruikt - is aanvallend misschien wel een verkorting. In elk geval moet zo ook het citaat over Tomasson worden begrepen: ‘Als het om aanvallen gaat, staat hij vaak geïsoleerd.’ (Zie ook bij voetballend.) Achteroverleunen doe je als je je ontspant in je stoel, of - bij uitbreiding - als je even geen actie onderneemt. In voetbaltaal betekent het: ‘leunen op de achterhoede’, oftewel: ‘de tegenstander het initiatief laten, en afwachten tot er zich een gelegenheid voordoet voor een uitval’. ‘Vorig seizoen leunden wij hier tegen De Graafschap nog achterover’, zei Stijn Schaars van AZ in februari in Voetbal International. Creëren Je kunt kansen scheppen, of bewerkstelligen, maar in voetbaltaal wordt een kans heel vaak ‘gecreëerd’. En dat geldt ook voor een mogelijkheid (zie daar). ‘Zoals vaker dit seizoen was het probleem dat we het tot de zestien meter prima deden, maar we creëerden te weinig kansen’, aldus Feyenoordtrainer Mario Been in april na de eerste bekerfinalewedstrijd tegen Ajax. En op Goal.com werd in december gemeld dat Heracles tegen VVV ‘fel van leer trok en op het snel sneeuwvrij gemaakte kunstgras enkele kleine mogelijkheden creëerde’. Dat creëren past bij de neiging in de voetbalwereld om de dingen een beetje deftig te zeggen (zie bijvoorbeeld ook bij hanteren). Soms is het ook niet eens {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} nodig erbij te zeggen wát er precies wordt gecreëerd. Studio Sport-commentator Philip Kooke concludeerde dit voorjaar na VVV-Vitesse: ‘VVV heeft het meeste gecreëerd.’ Denken In voetbaltaal wordt veel gedacht. Althans: vaak wordt het werkwoord denken ergens aan vastgeplakt, bijvoorbeeld aan aanvallend (zie ook daar). Als Studio Sport-commentator Jeroen Elshoff bij Heracles-PSV ziet dat PSV toch wel geneigd is aan te vallen, zegt hij: ‘Toch kan PSV aanvallend denken.’ De formulering van Elshoff geeft de houding van PSV iets diepers - ongeveer zoals kansen creëren (zie daar) net iets chiquer is dan kansen scheppen. Diepgang Toen Feyenoord-trainer Mario Been dit voorjaar zijn nieuwe aankoop Adil Auassar voorstelde, zei hij: ‘Hij heeft veel diepgang.’ Hij bedoelde het duidelijk als compliment, maar wat wilde hij precies zeggen? Dat Auassar geen domme jongen was, met wie je een diep gesprek kon voeren, bijvoorbeeld over voetbal? Nee, diepgang is een in de voetbalwereld heel gebruikelijk woord om duidelijk te maken dat een speler het vermogen heeft om ‘diep te gaan’, dat wil zeggen: ‘diep op de helft van de tegenstander door te dringen’. Eruit halen Er zijn veel dingen die je ergens uit kunt halen. Kastanjes (uit het vuur), de angel (uit een gesprek), de lont (uit het kruitvat). In voetbaltaal kun je ook ‘het schot eruit halen’ en ‘de lange bal eruit halen’ (waarbij lange bal staat voor ‘een over een lange afstand gespeelde bal’). Betekenis: ‘verhinderen dat een tegenstander gaat schieten’ - dan wel: ‘de lange bal gaat hanteren’ (zie onder hanteren). ‘De Keldonkse spitsen haalden de lange bal eruit, waardoor de aanvoer naar de twee aanvallers stokte’, schreef het Brabants Dagblad vorig seizoen over een wedstrijd in het amateurvoetbal. Hanteren Een lange bal kun je behalve eruit halen (zie daar) dus ook ‘hanteren’, oftewel ‘toepassen’. Wat je verder nog kunt ‘hanteren’, is de buitenspelval. Dat doe je als je je verdediging zó opstelt dat een tegenstander buitenspel komt te staan. En je kunt een bepaald spelsysteem ‘hanteren’. ‘Als je Van der Vaart erin wilt hebben, dan voor Van Bommel. Kun je het Barcelona-systeem hanteren: 4-1-2-3’, aldus een reactie op het forum van Sportweek onlangs. Het is met dat hanteren net als met bijvoorbeeld creëren (zie ook daar): het klinkt vrij deftig - deftiger in elk geval dan toepassen of gebruiken. Intussen is het ook wel opmerkelijk dat juist hanteren zo veel wordt gebruikt in het voetbal. Hanteren komt weliswaar van het Franse hanter (‘omgaan met’), maar vanaf de Middeleeuwen is onder invloed van het Nederlandse hand de betekenis ‘met de handen behandelen’ ontstaan. En dat is zoals bekend iets wat je in voetbal nu juist níét moet doen. Inbouwen Niemand houdt van verliezen, en voetballers al helemaal niet. Dus worden er in het voetbal niet te veel risico's genomen. Er wordt met andere woorden vaak gekozen voor ‘zekerheid’, en die wordt vrijwel altijd ‘ingebouwd’. ‘Door met vier middenvelders te spelen, probeer ik wat meer zekerheid in te bouwen, waardoor de jongens meer vertrouwen moeten krijgen’, noteerde Metro in februari uit de mond van (toen nog) Sparta-trainer Frans Adelaar. Het klinkt heel robuust, dat zekerheden inbouwen, en heel solide. Je ziet als het ware de muur voor je die de trainer in figuurlijke zin voor de tegenstander optrekt. Inzakken Inzakken lijkt misschien wel wat op achteroverleunen (zie daar), maar er is een verschil. Inzakken is iets wat eigenlijk alleen de aanvallers doen: die trekken zich terug tot ongeveer de middenlijn. Daardoor wordt de speelruimte klein, wat lastig is voor de tegenstander. Maar ook voor het eigen elftal kan er een schaduwzijde zijn. Stijn Schaars van AZ in Voetbal International: ‘Voorheen zakten we in, waardoor we niet bijster veel creëerden.’ Linies Gedeeltes waarin een voetbalelftal kan worden verdeeld, meestal: verdedigingslinie, middenlinie en aanvalslinie. Heel populair, tegenwoordig: tussen de linies lopen. Het geldt als een enorm compliment als je als voetballer te horen krijgt dat je goed ‘tussen de linies kunt lopen’ - dat wil zeggen: overal aanspeelbaar bent. ‘Goed schot en loopt tussen de linies’, zo prijst een bezoeker van Ajax.netwerk.to Ajax-speler Ismaïl Aissati. Lijntjes Ander woord voor linies (zie daar). ‘We speelden twee lijntjes met één ervoor’, zei toenmalig ADO-trainer André Wetzel in 2009 na ADO-De Graafschap op de radio. Hij bedoelde dat ADO het zogenoemde 5-4-1-systeem toepaste. Mogelijkheid Volgens het woordenboek zijn kans en mogelijkheid zo ongeveer synoniemen van elkaar, maar in voetbaltaal ligt dat anders. Een kans is veel kansrijker dan een mogelijkheid. Een kans mag je eigenlijk niet missen, maar laat je een mogelijkheid onbenut, dan heb je misschien iets anders verstandigs met de bal gedaan. Het schijnt dat trainer Louis van Gaal het onderscheid tussen kans en mogelijkheid voor het eerst is gaan maken, maar in elk geval is het nu gemeengoed in de voetbalwereld. En er bestaan allerlei gradaties. Studio Sport-commentator Jeroen Grüter telde tijdens Heerenveen-FC Utrecht eerder dit jaar ‘vijf meer dan gemiddelde mogelijkheden’ voor Heerenveen-spits Gerald Sibon. De speler zelf had het na afloop over ‘zeven doelpogingen’. Opengedraaid Misschien wel het meest beeldende moderne voetbalwoord. Komt meestal samen voor met staan: opengedraaid staan. Je kunt er van alles bij bedenken, maar in voetbaltaal verwijst het naar de manier waarop een speler zich opstelt ten opzichte van zijn teamgenoten: als hij de bal krijgt aangespeeld, staat hij zódanig dat hij door iets verder door te draaien de bal meteen naar voren kan spelen. Vandaar dat oud-speler Pierre van Hooijdonk in 2009 bij Nederland-Schotland kon zeggen: ‘We hebben iemand nodig die opengedraaid naar de voorwaartsen staat.’ Tweede bal Al wat langer in gebruik, voor ‘bal die terugkomt van een tegenstander nadat die hem niet heeft kunnen controleren’. Ook wel ‘afvallende bal’ genoemd. Je kunt je daarop instellen door iets te doen wat tegenwoordig ‘voetballen vanuit de tweede bal’ heet. Sparta-verdediger Nick Viergever omschreef vorige maand in Voetbal International Ajax als ‘een team dat vanuit de tweede bal voetbalt’. Hij legt uit: ‘Vaak spelen ze lang om de tweede bal te veroveren en van daaruit verder te voetballen.’ En dat is glashelder voor wie weet dat lang spelen staat voor ‘de lange bal hanteren’ - zie onder eruit halen en hanteren. Verdedigend Vergelijk aanvallend. Voetballend Tegenwoordige deelwoorden worden in voetbaltaal vaker en anders gebruikt dan in gewone taal. Dat geldt voor aanvallend (zie daar), maar bijvoorbeeld ook voor voetballend. Ook dát betekent vaak gewoon: ‘als het gaat {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} om...’ - in dit geval: ‘de voetbaltechnische kant van de zaak, en dus niet bijvoorbeeld werklust, loopvermogen of doorzettingsvermogen’. Heerenveenspeler Daryl Janmaat in Voetbal International: ‘Persoonlijk vond ik voetballend het verschil niet zo groot.’ Ook het woord voetbal komt op een opvallende manier voor. ‘Er zit veel voetbal in dit elftal’ is een zin die je uit de mond van elke voetballer of voetbalanalist kunt horen. ‘Er zit veel voetbal in deze nog jonge ploeg. Ik vrees alleen dat wanneer ze een land als Portugal loten, ze het op mentaal vlak laten liggen’, schreef iemand op het forum van Elf Voetbal over het nationale elftal van Bosnië. Wegsteken ‘El Hamdaoui werd een paar keer goed weggestoken’, zei toenmalig Sparta-trainer Foeke Booy tegen een radioverslaggever na afloop van Sparta-AZ, vorig seizoen. Wat bedoelde hij? Toch niet iets met messen? Nee, wat AZ zo goed had gedaan was aanvaller El Hamdaoui door middel van een zogenoemde steekbal de vrije ruimte van het veld in sturen - waarbij een steekbal dan staat voor een korte pass recht tussen een aantal verdedigers door waarmee je een aanvaller een goede kans biedt (zie ook onder mogelijkheid). Voetbal-Afrikaans Jan 't Hart, Kees 't Hart en Hans Vonk Hoe praten Afrikaners als ze het over voetbal hebben? Schrijver Kees 't Hart, Jan 't Hart en de Zuid-Afrikaanse doelman Hans Vonk (die ooit in Nederland speelde) stelden een vrolijk stemmend Nederlands-Afrikaans voetballexicon samen, dat onlangs verscheen: Onvermijdelijke voetbaltaal. Voor Nederlanders, Afrikaners en Zulu's (Amsterdam, Querido). Daaruit enkele basiswoorden: voetbal sokker voetbalschoenen sokkerstewels spits doelskieter reservespeler plaasvervanger scheidsrechter skeidsregter penalty strafdoel corner hoekskop buitenspel onkant bal aannemen bal ontvang bal passen bal aangee voorzet aangee naast langs scoren doel aangeteken doelpunt doel rust rustyd tactische aanwijzing en taktiese aanwysigings voetbalanalisten sokkerontleders {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Verder biedt het boek allerlei zinnetjes die in en rond de stadions gebruikt kunnen worden. Een kleine greep: Zal ik u de spelregels uitleggen? Ingooien moet altijd met twee handen. Met verliezen kom je niet ver. Zij spelen zonder vrije man. We spelen met een ruit naar voren. Ze spelen over vijf schijven. Ze slaan het middenveld over. Hun spits is een glibberig mannetje. Deze bal is niet rond. Er kwam net een springbok voorbij. Ze hebben geen controle over de tweede bal. We speelden als één man. We moeten meer naar voren spelen. Verdedigend stond het goed. Hij moet de vrije man zoeken. Dat was een intikkertje. De bal moet het werk doen. Hij leest de vrije man niet goed. Ik vond de vierde official heel goed. Dat was een loepzuivere schwalbe. Iedereen mag in de muur behalve Wesley. Deze keer zingen we het hele Wilhelmus mee. De paal stond in de weg. Als dat een penalty is, ben ik de paus. Wat ben jij een kinderachtige verdediger. Jij zou toch op balbezit spelen? Straks stuur ik Van Bommel op je af. Ik denk dat jij deze penalty heel mooi gaat missen. Ja maar scheids, hij was op mijn middelvinger gaan staan. Ik probeerde de bal te raken. Ik was niet kwaad om de wissel. Dat was de elleboog van de eeuw. Er werd sterk gewisseld. Toch zongen die supporters mooi. Schade Deutschland, alles ist vorbei. Die lui in het oranje zijn oké. Zal ik uw vuvuzela even stemmen? Zijn we er weer ingetrapt. Moet ek die reëls verduidelik? Gooi altyd met twee hande in. Om te verloor bring jou nie ver nie. Hulle speel sonder 'n oop speler. Ons speel soos 'n ruit vorentoe. Hulle speel in vyf skywe. Hulle slaan die middelveld oor. Hulle doelskieter is 'n glibberige mannetjie. Die bal is nie rond nie. Ek het so pas 'n springbok gesien. Hulle het geen kontrole oor die tweede bal nie. Ons speel as één man. Ons moet meer vorentoe speel. Die verdediging was sterk. Hy moes die oop speler soek. Dit was 'n maklike doel. Die bal moet die werk doen. Hy lees die oop speler nie goed nie. Ek dink die vierde beampte was baie goed. Dit was 'n suiwer stukkie toneelspel. Almal mag in die muur behalwe Wesley. Die keer sing ons die hele Wilhelmus saam. Die doelpaal was in die pad. As dit 'n strafdoel is, is ek die pous. Wat is jy 'n kinderagtige verdediger. Jy sou tog balbesit wil behou? Ek stuur nounou Van Bommel na jou. Ek dink dat jy díé strafdoel baie mooi gaan mis. Ja maar skeidsregter, hy het op my middelvinger gaan staan. Ek probeer die bal te speel. Ek was nie kwaad om vervang te word nie. Dit was die elmboog van die eeu. Daar word baie gewissel. Die ondersteuners het wel mooi gesing. Jammer Duitsland, alles is verby. Die ondersteuners in oranje is nie te sleg nie. Sal ek jou vuvuzela instem? Het hulle weer met ons geneuk. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe ‘football’ voetbal werd De vernederlandsing van Engelstalige voetbaltermen Jurryt van de Vooren Sporthistoricus Nederland staat straks vast weer op zijn kop als Oranje in actie komt op het WK voetbal. Al sinds de Eerste Wereldoorlog is voetbal volkssport nummer één. Maar om deze status te bereiken moest er eerst wel een taalstrijd worden beslecht. {== afbeelding HFC in 1887. HFC stond voor ‘Haarlemsche Football Club’; in die tijd werden voetbaltermen direct overgenomen uit het Engels, dat toen als chic werd ervaren. Foto: Collectie Spaarnestad Photo ==} {>>afbeelding<<} Voetbal is van oorsprong een Engelse sport, die vanaf de negentiende eeuw over de hele wereld begon aan te slaan. In Nederland was HFC uit Haarlem in 1879 de eerste voetbalclub, waarbij alleen jongens uit de hoogste sociale kringen waren aangesloten. Sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder was eind negentiende eeuw namelijk een elitaire bezigheid. Arbeiders, voorzover ze in hun spaarzame vrije tijd al wilden sporten, werden door ballotagecommissies van clubs als HFC vakkundig buiten de deur gehouden. Het elitaire karakter van HFC verried zich destijds eigenlijk al door zijn naam. De afkorting stond voor ‘Haarlemsche Football Club’. Geen ‘voetbalclub’ dus, maar ‘football club’. Die keuze was niet voor niets, want in die tijd werden de voetbaltermen direct uit het Engels overgenomen, en anders dan nu werd die taal toen nog als chic ervaren. En niet alleen in het welvarende Haarlem was voetbal iets van de elite. Volgens socioloog Cees Miermans, die in 1955 onderzoek deed naar de achtergrond van Nederlandse internationals, was slechts zo'n twee tot drie procent van de spelers van het Nederlands elftal tussen 1894 en 1918 afkomstig uit ‘het volk’. De voetballers uit de allerhoogste kringen vormden in die tijd de absolute meerderheid in de nationale teams: ongeveer 85% was met een gouden lepel in de mond geboren. Tot de Eerste Wereldoorlog was voetbal dan ook een kleine sport. In 1900 waren er 2400 spelers aangesloten bij de Nederlandsche Voetbalbond, de voorloper van de KNVB, en in 1910 waren dat er 7500. Maar vlak daarna zou dat heel anders worden. ■ Soldaten Hoe sporttaal zich ontwikkelde, is in Nederland nog niet grondig onderzocht, maar door het toenemende aantal gedigitaliseerde krantenbestanden, die makkelijk te doorzoeken zijn op termen als sporttaal, is er een eerste glimp van op te vangen. De Nieuwe Taalgids bijvoorbeeld besteedde er in 1914 uitgebreid aandacht aan. Het tijdschrift wilde weten waar de belangstelling voor die vreemde taal onder voetballende jongeren vandaan kwam. Men kocht het spelmateriaal van Engelse firma's, men las reglementen in het Engels, en zelfs waar vertaling gemakkelijk was of Nederlandse woorden voor de hand lagen, handhaafde men in de hogere, meest Engels kennende kringen waar deze sport beoefend werd, de vreemde taal. Zo sprak men van match, record, handicap, jury, refery, umpire, van trainen, starten, spurten, racen, pacen, scoren, tossen, peddelen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog brak voetbal door bij andere bevolkingsgroepen - met name bij de volkse milieus - die het Engels niet machtig waren. In die jaren maakten jongens en mannen uit heel Nederland kennis met deze sport tijdens een gedwongen verblijf in het leger. Zij waren opgeroepen voor het geval Nederland zijn neutraliteit zou verliezen en alsnog betrokken zou raken bij deze oorlog. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Omdat dit - gelukkig - niet gebeurde, begonnen de soldaten zich te vervelen. Er werden zelfs al revolutionaire soldatenraden opgericht om, net als in Rusland en Duitsland, het kapitalisme omver te gooien. Om dit te voorkomen zette de legerleiding de soldaten aan het voetballen. Met succes, want terwijl Pieter Jelles Troelstra in 1918 tevergeefs de socialistische revolutie uitriep, brak het voetbal definitief door als volkssport. ■ Kameleon De soldaten die na de oorlog huiswaarts keerden, richtten meteen hun eigen clubs op. Het aantal leden van de voetbalbond groeide op die manier spectaculair: in 1920 waren het er 48.000 en weer tien jaar later zelfs 98.000. In slechts dertig jaar was het aantal voetballers dus verveertigvoudigd! De cijfers van Miermans lijken te bevestigen dat deze nieuwe spelers vooral uit lagere sociale klassen afkomstig waren, want van 1918 tot 1929 kwam 53% van de internationals uit een volks milieu. Binnen het Nederlandse voetbal had zich in korte tijd een revolutionaire sociale verandering voorgedaan. Dat was interessant voor taalkundigen, meende De Nieuwe Taalgids in 1914: Als een sport populair wordt, worden die woorden als Nederlands eigendom beschouwd, of door Nederlandse vervangen. De vernederlandsing van klank en accent is een natuurlijk proces; de vertaling of vervanging geschiedt deels onopzettelijk. Zo gebeurde het inderdaad op straat, zoals de beroemde voetbalverslaggever ir. Ad van Emmenes (1897-1989) - de vader van Viola Holt - schreef over zijn jeugd: We hadden een straatkluppie, we wisten wat hens was en friekik en kool, we hadden een flauw, zij het tamelijk onwezenlijk begrip van afseit. We wisten, dat we bij de aftrap zes jaars van de tegenpartij af moesten staan, we wisten dat de metskaptein moest tossen. Maar van spelpeil en spelkwaliteit hadden we niet de minste notie. Het is een mooi voorbeeld van de manier waarop straatjochies Engelse begrippen als free kick, goal, offside, yards, toss en captain vernederlandsten zonder goed te weten waarover ze het hadden. De volgende stap was het vinden van Nederlandse equivalenten, die wél door iedereen werden begrepen. De voetbaltaal paste zich in die tijd als een kameleon aan het Nederlands aan, waar een elitaire sport als cricket dat niet deed, net zomin als het tennis, zoals we in het aprilnummer zagen, in een artikel van Jan Luitzen over dat onderwerp. ■ Engelsch radbraken Natuurlijk ging die overgang van het Engels naar het Nederlands niet van de ene op de andere dag. In 1895 ergerde taalkundige en strijdbaar socialist Hendrik C. Muller zich nog verschrikkelijk aan het Engelse voetbaltaaltje. In het Algemeen Handelsblad van 30 juni van dat jaar schreef hij het artikel ‘Vreemde vogels onder Nederlandsch dak’. Alsof hij Van Emmenes en zijn vriendjes net was tegengekomen op straat, merkte hij op: Men ziet soms dreumesen, als een vuist zoo hoog, Engelsche woorden radbraken, zoodat zij weinig meer zijn dan zinlooze klanken. Met Muller spraken veel taalkundigen schande van dit oprukkende Engels in de Nederlandse taal. Op congressen en in artikelen stelden ze daarom Nederlandse equivalenten voor. Race moest bijvoorbeeld worden vervangen door wedloop of wedren, en match door wedstrijd. Traineeren was hetzelfde als oefenen. Zelfs de woorden start en record gingen taalpuristen te ver. De heer D. ter Haar uit Warga bedacht hiervoor in 1894 enkele equivalenten in De Kampioen, op 4 maart 1894 aangehaald in het Algemeen Handelsblad. ‘start? Was u dit ernst?’, schamperde hij. Dit begrip kon volgens hem beter worden vervangen door afrit. En record kon worden ingeruild voor grondtijd en grondafstand. Free kick, offside en wing verdwenen. Dat is nu: vrije trap, buitenspel en vleugel. Niet alle puristische ideeën sloegen aan, want wie heeft het tegenwoordig over afrit of grondtijd? Maar een woord als wedstrijd redde het dus wel. Een anonieme brievenschrijver in de Tilburgsche Courant van 6 januari 1898 vond die nieuwe begrippen maar onzinnig. Als een taal zich met nieuwe woorden verrijkt, moeten de huiskamergeleerden zich daar niet mee bemoeien. ‘Puristen zijn uitersten en als zoodanig hoogst onaangenaam in den omgang’, beet de brievenschrijver van zich af. Hij vertegenwoordigde echter een minderheid, want zelfs de Nederlandsche Voetbalbond waarschuwde voor het oprukkende Engels. In 1909 stuurde de bond een circulaire aan de sportpers met ‘het verzoek te willen bevorderen, in sport- en in de eerste plaats in voetbalberichten, zooveel mogelijk het gebruik van Engelsche termijnen te vermijden en die te vervangen door Nederlandsche woorden’. Verder dan deze algemene oproep kwam het kennelijk niet, want geen enkele krant vermeldde welke woorden de bond liever wél had willen zien. ■ Sportieve macht Al dan niet aangestuurd door taalkundigen of voetbalbestuurders sijpelde met de toenemende populariteit van de sport steeds meer Nederlands de voetbaltaal in. Maar het werkte ook de andere kant op: het gebruik van het Nederlands was ook een voorwaarde om de gewone man het voetbalveld op te krijgen Zoals de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 4 september 1912 meldde: Wanneer we werkelijk de sport - voornamelijk het voetbalspel, dat ongetwijfeld meer is ingeburgerd dan cricket - tot een volkszaak willen maken, dan moeten we beginnen met de spelnamen hun abracadabrakarakter voor de groote massa te ontnemen. Na ruim een eeuw voetbal in Nederland kunnen we zeggen dat dat inmiddels gelukt is. Er is relatief weinig Engelstalig abracadabra meer op het veld. Start en record hielden weliswaar stand in de Nederlandse sporttaal, maar een begrip als yards verdween, net als free kick, offside en wing (nu: vrije trap, buitenspel en vleugel - en de yards van toen maakten plaats voor het metrieke stelsel). Penalty en strafschop worden nu door elkaar gebruikt, en wat het belangrijkste is: football is voetbal. Dankzij dit verkennende bronnenonderzoek weten we nu globaal hoe de taal heeft bijgedragen aan de populariteit van voetbal, en andersom. Als volgend jaar ook vooroorlogse sporttijdschriften digitaal toegankelijk zijn gemaakt, kunnen de taalonderzoekers eens echt aan het werk. Voor dit artikel is gebruikgemaakt van het historische krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Henk z'n... ? Ik kom het om de haverklap tegen: Henk z'n handschoenen, Dirk z'n doelpunt, etc. Ik verbeter dat altijd in Henks en Dirks. Heeft dat nog wel zin, of is het gebruik van z'n en haar inmiddels geaccepteerd Nederlands? ! In spreektaal is het wel geaccepteerd, maar in verzorgde schrijftaal nog steeds niet. Dat is opvallend, want de constructie komt al eeuwen voor - mogelijk al sinds de twaalfde of dertiende eeuw. Ze zou ontstaan kunnen zijn uit zinnen van het type ‘Ze hebben Jan z'n fiets gestolen’, waarin Jan oorspronkelijk meewerkend voorwerp is en z'n fiets lijdend voorwerp. Gaandeweg werd Jan z'n fiets als eenheid gezien. Vanaf de zeventiende eeuw keurden grammaticaboeken dit gebruik van z'n af, en dat is sindsdien min of meer de norm. In het Afrikaans is de formulering met het bezittelijk voornaamwoord se, dat uit het Nederlandse zijn voortkomt, de standaardvorm voor bezitsvormen - bij mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden, en ook bij meervouden: Henk se handskoene, die regering se verklaring, Suid-Afrika se landsgrense, die man en die vrou se skulde, etc. Bestraffen en straffen ? ‘Iedere overtreding wordt direct bestraft door de scheidsrechter.’ Wordt de overtreding bestraft, of degene die de overtreding begaat? ! Het kan allebei: ‘Iedere overtreding wordt bestraft’ betekent hetzelfde als ‘Iedereen die een overtreding begaat wordt bestraft.’ Wel is het iets gewoner om te zeggen dat personen worden ‘gestraft’. Straffen en bestraffen betekenen beide oorspronkelijk ‘straf opleggen’. Bij bestraffen treedt vaak het verschijnsel ‘objectsverwisseling’ op: ‘De overtreding wordt bestraft’ betekent niet dat die overtreding zelf straf krijgt, maar degene die haar heeft begaan. Vergelijk ook het bekende opschrift ‘Misbruik wordt bestraft’. Bij straffen is objectsverwisseling veel minder gewoon: zinnen als ‘Misbruik wordt gestraft’ zijn wel mogelijk, maar klinken voor de meeste mensen vreemd. Toeven ? ‘Het is goed toeven in Pretoria.’ Wat is toeven eigenlijk voor raar woord? ! Toeven is een werkwoord; het betekent • ‘verblijven’, net als de variant vertoeven. De oudste betekenis (dertiende eeuw) is ‘wachten, aarzelen’; de herkomst is onbekend. Opvallend is dat toeven vrijwel alleen nog voorkomt in de uitdrukking ‘Het is [ergens] goed/prettig/aangenaam toeven.’ Van Dale (2005) geeft wel de voorbeelden ‘Ik zal niet lang toeven’ en ‘Hij zou wel altijd bij die vriend hebben willen toeven’, maar wie bijvoorbeeld ‘Ik toef in mijn hotelkamer’ of ‘Weet jij waar Van Marwijk toeft?’ zegt, zal vreemd worden aangekeken. Vertoeven is iets gebruikelijker, maar ook dat komt vaak formeel over. Gehoefd/gehoeven ? Is het ‘Die strafschop had van mij niet gehoefd’ of ‘niet gehoeven’? ! Tegenwoordig is gehoeven de gebruikelijkste vorm van het voltooid deelwoord van hoeven. Maar dat is nog niet zo lang het geval. In oude Van Dale-edities, tot en met 1970, wordt alleen gehoefd vermeld. In 1976 staat er: ‘gehoefd, in de spreekt. ook gehoeven’. In de editie-2005 staan gehoefd en gehoeven zonder opmerking naast elkaar, net als overigens in andere naslagwerken. Gehoefd is dus lange tijd de meest verzorgde vorm geweest. Waarom dat zo sterk is veranderd, is niet duidelijk. Het kan ermee te maken hebben dat het voltooid deelwoord van hoeven weinig voorkomt - je ziet het vrijwel alleen in de constructie ‘Dat had niet gehoefd/gehoeven.’ Hoeven wordt namelijk meestal gevolgd door een ander werkwoord, en in zo'n geval gebruik je in de voltooide tijd de infinitief: ‘Dit had niet hoeven gebeuren’, ‘Je had het niet hoeven doen.’ Misschien heeft dit gebruik van hoeven in voltooide tijden de vorm van gehoefd beïnvloed: van hoeven is het een kleine stap naar gehoeven. Inwoner van Kaapstad ? Hoe noem je een inwoner van Kaapstad? ! Bij de naam Kaapstad horen de afleidingen Kaapstads en Kaapstatter. Vooral die dubbele t is opvallend, omdat Kaapstad zelf niet op een t eindigt. Dit heeft puur met de uitspraak te maken. Er zijn nog enkele inwonernamen op -statter: Willemstatter, Oranjestatter en Lelystatter - al vinden inwoners van Lelystad Lelystedeling mooier. Ook in het werkwoord statten (een bekende Groot Dictee-instinker) is de d van het grondwoord stad in de uitspraak afwezig, en daardoor ook in de schrijfwijze. Je zou wel stadten kunnen schrijven, maar die vorm heeft nooit de woordenboeken gehaald - mogelijk omdat de bijbehorende vervoeging dan ik stadt en ik stadtte zou zijn, zoals iemand in januari 1966 in Onze Taal suggereerde. {== afbeelding Kaapstad. ==} {>>afbeelding<<} Eenzelfde verschijnsel doet zich voor bij de verbogen vorm van bijdehand en boud: een bijdehante meid, boute uitspraken (als variant van boude uitspraken). En bij het werkwoord rummikuppen is de b van de naam Rummikub onder invloed van de uitspraak veranderd in een p. Zie ook www.onzetaal.nl/advies/lelystatter.php (en de aldaar genoemde links). Uitspraak paprika ? Wat is de juiste uitspraak van paprika? ! Paprika kan op twee manieren worden uitgesproken: ‘pappriekaa’ en ‘paapriekaa’. De ‘paa’-uitspraak is gebruikelijker, en is welbeschouwd iets logischer. Als je paprika in lettergrepen verdeelt, krijg je namelijk pa-pri-ka; de eerste a staat dus aan het einde van een lettergreep. En in zo'n ‘open’ lettergreep wordt de klinker in principe lang uitgesproken: ‘aa’, ‘ee’, ‘ie’, ‘oo’, ‘uu’. Vergelijk de uitspraak van Afrika. Toch is er vooral bij leenwoorden veel uitspraakvariatie. Zo wordt de eerste a van ananas, apotheek en papegaai meestal kort uitgesproken, al komt de lange a ook voor; bij paprika is het net andersom. De uitspraak ‘pappriekaa’ komt waarschijnlijk uit het Duits, waaruit het Nederlands het woord heeft overgenomen. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1500 taalkwesties: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook het colofon). {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. {== afbeelding Zuster Klivia uit de serie Ja zuster, nee zuster. ‘Ik geef een stekkie van de fuchsia, van de fuch, fuch, fuchsia’ ==} {>>afbeelding<<} ‘Fuch, fuch, fuchsia’ Kees Boers - Voorburg In haar artikel ‘Ho, ik zie je vaag, Ina’, over net-niet-schunnige liederen (Onze Taal februari/maart), doet Saskia Aukema het voorkomen alsof Annie M.G. Schmidt bij het componeren van het liedje ‘Wil u een stekkie’ (uit de tv-serie Ja zuster, nee zuster) deed alsof haar neus bloedde toen ze de regel ‘van de fuch, fuch, fuchsia’ schreef. Echter, het tegenwoordig door velen van ons regelmatig gebruikte Engelse woord fuck was in de jaren 1966-1968 nog totaal onbekend. Ik denk dan ook dat mevrouw Schmidt zich destijds niet van deze dubbelzinnigheid bewust was. Overgankelijk opletten bij Couperus Frits Vliegenthart - Amsterdam In het januarinummer wordt aandacht besteed aan een bekroonde ambtenarenbrief met daarin de zin ‘Ik merk dat jij altijd goed oplet wat op het etiket van een product staat.’ Derk Boonstra vraagt zich in de rubriek ‘Reacties’ in het aprilnummer af wat we met dit overgankelijke gebruik van opletten aan moeten. Toen ik zijn ingezonden brief las, moest ik meteen denken aan Louis Couperus. En jawel, in De boeken der kleine zielen vond ik na even zoeken de volgende zin: ‘Constance, in hare gedachte verdiept, lette echter de koele stem niet op, en zij nam Dorine's arm...’ Dit overgankelijke opletten komt bij Couperus veel vaker voor - bij mijn weten uitsluitend in de betekenis van ‘iets opmerken’, dus niet in de zin van ‘ergens alert op zijn’. Middenstandsrijm Sam van der Zee - Middelburg De afgelopen maanden ging het in de kolommen van de brievenrubriek nogal eens over middenstandsrijm. Dit naar aanleiding van Ed Schilders artikel over dit onderwerp (‘Piet Patat bakt de concurrentie plat’, Onze Taal oktober). Als aanvulling hierop een anekdote over twee bakkers die in dezelfde straat een winkel hadden. Een van de bakkers lanceerde als slagzin: ‘De beste bakker van de wereld’, waarop zijn concurrent reageerde met: ‘De beste bakker van de straat.’ Tennispurismen in WO II [1]: let, first service Prof. Dr. J.E.A.M. van Dijck - Tilburg Jan Luitzen schrijft in zijn artikel ‘Ander woord voor smash’ (Onze Taal april) over tennispurismen die in de Tweede Wereldoorlog onder drukvan de bezetter ingevoerd werden, zoals stop-bal voor dropshot. In mijn jonge jaren heb ik veel geümpired. Voor let, first service - de term die aangeeft dat de eerste, goed geslagen service het net geraakt heeft en daarom overgespeeld moet worden - riep ik in de oorlogstijd: ‘overspel met twee ballen’. Tennispurismen in WO II [1]: crickettermen Prof. Dr. F. de Waard - Amersfoort Jan Luitzens artikel over de verplichting tijdens de Tweede Wereldoorlog om in het tennisspel Engelse termen door Nederlandse te vervangen (‘Anderwoord voor smash’, Onze Taal april), doet mij terugdenken aan mijn eigen belevenissen in die tijd. Toen in 1941 de padvinderij verboden werd (immers een Engelse uitvinding), stapten mijn broers en ik samen met sommige vrienden over naar de sportclub Kampong; we kwamen voor voetbal en hockey, maar ontdekten cricket, dat ons bovenmatig boeide door de Engelse geheimtaal. Voorzover mij bekend, heeft de Duitse bezetter nimmer gepoogd om de daarin gebruikte terminologie te vervangen; de sport was in Duitsland volslagen onbekend. Nederlands in de grondwet Bert van den Braak - Delft De ministerraad heeft besloten de plannen om de positie van het Nederlands in de grondwet te verankeren door te zetten, zo staat te lezen in de nieuwsrubriek ‘Tamtam’ in het aprilnummer, en ook Joop van der Horst besteedt in zijn aprilcolumn aandacht aan dit in zijn ogen onzalige plan. Wat je ook mag denken over de zin van het verankeren van de landstaal in de grondwet, heel uitzonderlijk is het niet. In de grondwetten van onder meer België, Finland, Frankrijk, Ierland, Oostenrijk en Portugal is een artikel gewijd aan de taal. In sommige landen (Slovenië, Spanje) is tevens de status van minderheidstalen vastgelegd. Voor eens en altijd? J.L. Heldring - Den Haag In het overigens interessante artikel van Wim Dragstra over de ‘kolonieën’ (‘mijnwerkersbuurten’) in Heerlen (Onze Taal april) staat: ‘En dan weten we voor eens en altijd dat...’ Ik heb altijd geleerd dat het ‘eens en voor altijd’ (of ‘eens en voor al’) moet zijn; en zo staat het, zie ik, ook in de grote Van Dale. Inch [1]: IJkwet J.P. Kwestro - Zutphen De rubriek ‘Taalergernissen’ in het aprilnummer van Onze Taal bevat een bijdrage van Bjarne Kristensen, over het gebruik van de aanduiding inch om er de afmeting van beeldschermen mee weer te geven. Zijn stukje begint met ‘Toen in 1978 in Nederland het decimale stelsel volgens de IJkwet verplicht werd gesteld, leverde dat in mijn geboortestad Leiden veel verwarring op.’ Deze zin bevat twee onjuistheden. Het jaartal moet 1820 zijn en decimale moet vervangen worden door metrieke. Het is wel aardig om te weten dat vanwege de afkeer van Franse woorden in de IJkwet die in 1820 in werking trad, in plaats {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} van meter de aanduiding Nederlandse el gebruikt werd en voor kilogram de aanduiding Nederlands pond. De invoering van het nieuwe stelsel verliep inderdaad niet probleemloos. Maar was dat in 1978 nog steeds het geval? Ik betwijfel het. Inch [2]: de lengte van de el Thom van Rossum - Utrecht Bjarne Kristensen omschrijft in de aprilaflevering van de rubriek ‘Taalergernissen’ de el als een lengtemaat van 67 cm. Bij mijn weten is dat al sinds jaar en dag 69 cm. Nederlands in buitenlandse films en boeken [1]: Oost-Europees accent Madla de Bruin - Amsterdam Berthold van Maris schrijft in het aprilnummer over ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken (‘Jai sprrreekt Nederlands! Dat is te kek!’). De strekking van zijn artikel is dat dat soort Nederlands vaak Duits klinkt, of zelfs Oost-Europees. Als Tsjechische ben ik waarschijnlijk een ervaringsdeskundige op het gebied van het Oost-Europese accent. Ik schrijf ‘waarschijnlijk’ omdat ik niet zeker weet wat er met ‘Oost-Europees accent’ bedoeld wordt. De aanduiding Oost-Europa wordt in Nederland gebruikt voor de landen waar Slavische en Baltische talen gesproken worden, maar ook voor landen als Albanië, Roemenië, Estland en Hongarije. Daar worden heel andere talen gesproken, en het accent waarmee ze Engels spreken is er dus ook anders. Maar goed, als Oost-Europees in Van Maris' artikel staat voor ‘Slavisch’, wil ik opmerken dat de uitspraak ‘shmoke’ en ‘yesh’ (voor smoke en yes) niet kenmerkend is voor een Oost-Europees accent. Ik moest meteen denken aan een Nederlandse studente die ooit op een cursus in Praag voor veel hilariteit onder de Tsjechen zorgde toen ze op een bankje in het zonnetje verlekkerd verzuchtte: ‘It's so nice to sit here’ - in onze oren klonk het namelijk als: ‘Itsj sjo naisj toe sjit [dus “shit”] hier.’ Alle Slaven maken duidelijk onderscheid tussen de s en sj, en het is lastig voor hen dat de Nederlandse s daar ergens tussenin zit. Die problemen hebben de Slaven met het Engels niet (in tegenstelling tot de Nederlanders). Nederlands in buitenlandse films en boeken [2]: fretmô Marcus Leroy - De Pinte, België Ik wil graag een klein foutje corrigeren in het artikel van Berthold van Maris over ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken. Hierin schrijft hij over de indianen in het stripboek Tintin et les Picaros, die onvervalst Brussels spreken, zoals de aansporing ‘Fretmô’. Volgens Van Maris betekent dat ‘vreet meer’, maar de juiste vertaling is ‘vreet maar’. Dit klinkt misschien brutaal, maar in het Brussels betekent het eenvoudigweg ‘tast maar toe’. Nederlands in buitenlandse films en boeken [3]: Friends Jochem Blad - Leiden Het aprilnummer van Onze Taal bevat een vermakelijk artikel van Berthold van Maris over ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken. De conclusie dat de meeste filmproductieteams eigenlijk nooit een Nederlander hebben horen praten, lijkt me gerechtvaardigd. Ik voel mij echter geroepen in de bres te springen voor de makers van de serie Friends, die ten onrechte worden afgeschilderd als Amerikanen die niet weten waar Nederland ligt. In de aflevering ‘The one with the football’ komt zoals Van Maris schrijft een zogenaamd Nederlands meisje voor, dat Margha heet. Haar Nederlands klinkt inderdaad belachelijk. Maar de conclusie over de gebrekkige geografische kennis van de makers van de serie leidt hij af uit het dialoogje dat zich ontspint tussen de heren Chandler en Joey. De inhoud hiervan is verkeerd geïnterpreteerd. De situatie is als volgt. Joey en Chandler proberen beiden Margha het hof te maken. Joey is van nature de meer aantrekkelijke van de twee en krijgt doorgaans dan ook alle meisjes. Chandler moet dus een list verzinnen om toch de gunst van deze dame te winnen. Hij probeert er daarom voor te zorgen dat Joey's gebrekkige intellect aan het licht komt en vraagt hem waar de ‘Dutch Gevelsteen in Stavenisse: “egte lieden”. people’ eigenlijk vandaan komen. Na het ontwijkende antwoord van Joey gaat Chandler verder met ‘And the other Dutch people, they come from somewhere near the Netherlands, right?’ Joey antwoordt dan: ‘Nice try. See the Netherlands [hij doelt op Neverland] is this make believe place where Peter Pan and Tinker Bell come from.’ Margha: ‘Oh, my...’ Zoals u begrijpt, slaagt Chandler hier in zijn opzet om Joey voor schut te zetten in Margha's bijzijn. De makers van de show weten dus wel degelijk waar Nederland ligt, alleen het personage Joey weet dit niet. {== afbeelding Gevelsteen in Stavenisse: ‘egte lieden’. Foto: Geerten van Gelder ==} {>>afbeelding<<} Nederlands in buitenlandse films en boeken [4]: tractor Fien van der Bilt - Beyssenac, Frankrijk De slotzin van het artikel over ‘Nederlands’ in buitenlandse films en boeken luidt: ‘De boodschap is duidelijk: het Nederlands is een keelziekte.’ Dat deed me denken aan het volgende. In de jaren vijftig kampeerden we in Zuid-Engeland en raakten daar aan de praat met een Tsjech. Dat gesprek verliep in het Engels, maar toen we onderling even Nederlands praatten, was zijn commentaar: ‘Dutch sounds like a tractor.’ Oude onjuiste spatie Geerten van Gelder - Utrecht Foute spatiëring kan te maken hebben met de spellingcontrole van de tekstverwerker, zo oppert René Dings in zijn artikel ‘Weg om legging’, over onjuist spatiegebruik (Onze Taal april). Nou, op onderstaande foto staat een mooi voorbeeld uit 1801! Toen hadden ze al ‘egte lieden’ (en geen tekstverwerker). {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Felicio (links) uit de serie Pipo de Clown: ‘soep met sliertjes’. ==} {>>afbeelding<<} Soep met sliertjes Bert Leentvaar Ewoud Sanders schrijft in de aprilaflevering van zijn rubriek ‘Het gebeurde in...’ over de tv-serie Swiebertje, waarvan de eerste aflevering in april 1955 op de buis verscheen. Helaas verwart hij twee van mijn jeugdhelden. Het genoemde ‘kopjen kofjen’ maakt inderdaad onvervreemdbaar deel uit van Swiebers vocabulaire, maar de ‘soep met sliertjes’ werd, als ik op mijn vroegste televisieherinnering mag afgaan, graag genuttigd door die andere vrije geest, de zigeuner Felicio, die Pipo de Clown ter zijde stond. Honden- en kattennamen [1]: Groot-Brittannië Karin de Lange - Dierenarts, Paimpont, Frankrijk Dank voor het interessante artikel over honden- en kattennamen in het aprilnummer van Onze Taal (‘Tarrrzan... hierrr’, van Gerrit Bloothooft, Dieuwertje van der Putte en Eline Kouwets). In het Verenigd Koninkrijk werd de afgelopen jaren een soortgelijk onderzoek uitgevoerd, en een van de in het oog springende resultaten was een verschuiving van traditionele dierennamen (Spotty, Snoopy, Blacky) naar mensennamen (Max, Sam, George). Dit weerspiegelt ongetwijfeld de rol van familielid die onze huisdieren in toenemende mate innemen. Dierenartsen aan de diergeneeskundige faculteit van de universiteit van Glasgow inventariseerden onlangs de namen van de gezelschapsdieren die ze de afgelopen tien jaar behandeld hadden. De populairste hondennamen bleken Max, Ben en Sam voor reuen en Holly, Molly en Bonnie voor teven. Charlie, Molly en Jack waren de populairste kattennamen. Een toenemend aantal dieren wordt overigens vernoemd naar beroemdheden en fictieve helden, zoals Al Capone, Gandalf, Clooney en Harry Potter. Honden- en kattennamen [2]: duonamen Tony Kornman - Purmerend Met genoegen las ik in het aprilnummer het artikel ‘Tarrrzan... hierrr’, over honden- en kattennamen, waarvoor de schrijvers uit huisdierendatabanken hebben geput. Daarbij onderscheidden zij verschillende categorieën, zoals uiterlijke kenmerken, eigenschappen, woordspelingen en dergelijke. Sommige bazen bleken heel creatief. Echter, een aanzienlijke categorie die niet uit de databanken opgediept kan worden, is die van de duo's. Veel dierenliefhebbers hebben immers twee katten of honden, en geven hun beestjes ook namen die de dieren tot een duo maken. Zo ken ik in mijn eigen omgeving Para en Plu, Stoffer en Blik, Sambal en Kroepoek, Oog en Oor, Maja en Inca, en Hufter en Klerekat. Misschien is het een idee ook daarvan een inventarisatie te maken, al is het alleen maar onder Onze Taal-lezers? Naschrift redactie Een leuk idee. U kunt de duonamen van uw honden of katten opsturen naar duonamen@onzetaal.nl, of naar het redactieadres: Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Als de inzendingen daartoe aanleiding geven, komen we er in het blad op terug. Kader Abdolah Jeannette Koch - Rome Geachte heer Spaan, ik schrijf u naar aanleiding van uw column ‘Kader, Mirza, Karel’ in het aprilnummer van Onze Taal. Uit uw tekst blijkt dat u niet houdt van de bloemrijke taal van... even de naam overschrijven die u van internet gehaald hebt... van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani. Het lijkt of u het deze auteur kwalijk neemt dat hij publiceert onder de naam Kader Abdolah. Dat hij daarnaast nog zijn columns signeert als Mirza is iets wat u helemaal in het verkeerde keelgat schiet. Het is inderdaad ongehoord, ik zou zeggen: een Piet Grijs waardig. What's in a name, mijnheer Spaan? Alles. Uw korte naam bewijst het al, u houdt van bondig proza. Van deze voorkeur geeft u in uw column blijk door enkele zinnen van de heer Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani - zo lang, zo moeilijk, zullen we toch maar gewoon Kader Abdolah zeggen? - door, dus, enkele zinnen van Kader Abdolah wat bondiger te herschrijven. Daar kan deze auteur nog wat van leren. Een woordje minder, een zinnetje korter, de Nederlandse literatuur zal hier wel bij varen. Ook de beeldspraak van Kader Abdolah analyseert u scherp. Bij aankomst in Nederland, staat ergens in diens teksten, vielen die ‘duizenden’ koeien in Nederland hem zo op. Te veel, zegt u, in één oogopslag zie je in Nederland nooit duizenden koeien. Om te beginnen spreekt Kader Abdolah daarbij niet over ‘in één oogopslag’, dat voegt u er maar aan toe om uw gelijk te vergroten. Maar moet ik u nu werkelijk gaan uitleggen dat duizend in het Nederlands behalve een precies getal ook een aanduiding voor ‘zeer veel’ is? Zie duizendpoot, zie duizendmaal dank enzovoort. Zoals een duizendkoppige menigte wil zeggen dat ergens zeer veel mensen staan, zo heeft de Iraanse auteur met deze hyperbool willen laten zien in welke - hoge - mate hij versteld stond van het aantal koeien dat hij op de Nederlandse weiden aantrof. Volgt u mij? Toegegeven, voor u en mij was ‘honderden’ genoeg geweest, maar neemt u gerust van mij aan dat wij Nederlanders van veel koeien in de weiden minder versteld staan dan iemand die rechtstreeks uit Iran komt. En dan die regenplasjes die als spiegeltjes op de grond liggen! Spiegels liggen niet op de grond en regenplassen hangen niet in {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} de lucht, schrijft u, en ook daar kan de heer Hossein enz., pardon, Kader Abdolah het mee doen. Maar, mijnheer Spaan, voor wie uit het Midden-Oosten komt, zullen regenplasjes die soms dagen blijven liggen een onbekend verschijnsel zijn. Dat is nu juist het aantrekkelijke van zo'n van oorsprong niet-Nederlandse schrijver: dat hij u de kans biedt uw land door andermans ogen te zien. Dat zou u kunnen verrijken. Die plasjes weerspiegelen Nederlands grijze luchten. Niet soms? Dat dit een aardig optisch effect geeft, bent u daar dan helemaal blind voor? De Nederlandse boekenmarkt biedt ‘duizenden’ titels in de afdeling non-fictie... waarom leest u eigenlijk literatuur? Uw column snijdt niet veel hout (beeldspraak) en als ik u was, zou ik hem niet geschreven willen hebben. ‘Ons bin zunig’ P. Houmes - Sassenheim Dat voorwerpsvormen (zoals hun) zich uitbreiden tot onderwerpsvormen (zoals in hun hebben), zie je ook in talen als het Afrikaans en het Zeeuws, zo schrijft Peter-Arno Coppen in zijn artikel ‘Heibel om hun’ (Onze Taal april). Als voorbeeld uit het Zeeuws noemt hij het uit de reclame bekende zinnetje ‘Ons bent zunig.’ Maar het woord bent is absoluut geen goed Zeeuws! Een Zeeuw zegt: ‘Ons bin (of binne) zunig.’ En eerlijk gezegd vraag ik me ook af of een Zeeuw überhaupt zou zeggen dat hij ‘zunig’ is. Dat beeld van de zuinige Zeeuw lijkt me een onterechte generalisatie uit de reclamewereld. Uitspraak 2010 Erik Slagt - Den Haag Gerard van Maasakkers pleit er in de aprilaflevering van de rubriek ‘Gesignaleerd’ voor om 2010 voortaan uit te spreken als ‘twintigtien’, want ‘op soortgelijke wijze deden we het in de vorige eeuw ook’. Deze redenering gaat mank: de uitspraak van bijvoorbeeld 1990 - ‘negentiennegentig’ - is een verkorte weergave van negentienhonderdnegentig, terwijl we 2010 uitspreken als ‘tweeduizendtien’ en niet als ‘twintighonderdtien’. Pas in de volgende eeuw kunnen we - bij leven en welzijn - vanaf 2101 het jaartal uitspreken als ‘eenentwintigéén’, een verkorting van eenentwintighonderdéén. De komende negentig jaar moeten we dus gewoon van ‘tweeduizend...’ spreken. Nieuwe taal? Naar Meldpunt Taal! Marc van Oostendorp (Meertens Instituut) en Rob Tempelaars (INL) De Nederlandse taal is een brede en snelstromende rivier. Doorlopend verandert er van alles: hier komt er een woord bij, daar haalt iemand ineens twee uitdrukkingen door elkaar. Ginds duikt er een zinsconstructie op die voorgoed verloren gewaand was, terwijl elders een groep jongeren plotseling een taalklank op een heel andere manier begint uit te spreken. De ware taalliefhebber komt oren en ogen tekort om alles in de gaten te houden. Dat geldt ook voor de wetenschapper. Niemand kan overal tegelijk zijn om alles wat er gebeurt in kaart te brengen. Neem nu de rubriek ‘Gesignaleerd’ in Onze Taal; die laat maandelijks nieuw taalgebruik zien, maar kan onmogelijk meer bieden dan een kleine greep. In onderlinge samenwerking lukt dat beter. Dat is het idee achter het Meldpunt Taal, een nieuwe website waar taalliefhebbers en wetenschappers samenwerken om alles wat er gebeurt zo nauwkeurig mogelijk te registreren. Op één plaats op het internet kan iedereen meldingen plaatsen over wat hem of haar opvalt aan de taal. Dat kunnen spontane, anonieme observaties zijn, over wat u maar wilt, maar af en toe zullen onderzoekers u ook gericht iets vragen. Zo willen we bijvoorbeeld ieder jaar een week lang onderzoeken hoe vaak mensen om zich heen hun hebben horen zeggen. Het Meldpunt Taal is ook ontstaan uit samenwerking. Drie Nederlandse taalorganisaties - het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), het Meertens Instituut en het Genootschap Onze Taal - werken samen aan dit meldpunt, dat een idee is van de journalist Ewoud Sanders (NRC Handelsblad). We zoeken naar nog meer samenwerking. In ieder geval hoort u binnenkort meer van het Meldpunt Taal. Vanaf 15 juni 2010 kunt u uw meldingen plaatsen op www.meldpunttaal.nl. Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.acoustiek b.akoestiek c.akoustiek 2. a.paralellepipedum b.parallellepipedum c.parallellepipidum 3. a.piraña b.piranha c.piranja 4. a.gekanoed b.gekanood c.gekanoot 5. a.vve's b.VVE's c.vve'en B. Vergroot uw woordenschat 1.lambdacisme a.blessure opgelopen bij het beoefenen van Latijns-Amerikaanse dansen b.spraakgebrek waarbij de r als l wordt uitgesproken c.uitspraak van de afstammelingen van de mythologische Labdacus 2.ruien a.maken dat je wegkomt b.ophitsen c.verharen of vervellen 3.schonkig a.grofgebouwd b.gul c.onbeholpen 4.zarzuela a.jazzmuziek met Afrikaanse ritmes b.langwerpige trompet c.stoofschotel van vis en groente C. Zoek de fouten 1.De komende WK-voetbal beginnen in de Zuidafrikaanse stad Johannesburg op 11 juni a.s.. 2.Jan en allemaal zullen dan klaarzitten met vuvuzela'tjes, rood, wit, blauwe snuisterijen of welke oranje gadgets dan ook, zodat het oranjegevoel onherroepelijk opborrelt. D. Extra Wat is géén dierengeluid: gaggelen, jeukelen, rabbelen, snateren, snebberen of worken? De antwoorden vindt u op bladzijde 182 van dit nummer. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Leerlingen van basisschool Jan Ligthart uit Zelhem tijdens de finale van het nationale Basisschool Debattoernooi in Den Haag. Foto: Sebastiaan Evers / BasinBeeld.nl ==} {>>afbeelding<<} ‘Ze leren beter naar elkaar te luisteren’ Nederlandse debatkampioenschappen voor basisschoolleerlingen Jan Erik Grezel Het debat is hot. Veertig teams van 34 basisscholen streden onlangs in Den Haag om de titel Debatkampioen van Nederland. Na drie voorrondes won de Montessorischool-Zuid uit Hilversum in de finale van OBS Jan Ligthart uit Zelhem. Winnaar of verliezer, alle kinderen zijn laaiend enthousiast over debatteren. ‘Ze ervaren dat taal veel meer is dan grammatica en spelling.’ ‘En daarom, beste jury, zeggen wij: het is nodig om te weten wat je wel of niet moet eten!’ Applaus voor Emma Govaart (10), aanvoerster van het vijfkoppige debatteam van de Geert Grooteschool uit Amsterdam. Dat neemt met tientallen andere teams deel aan het nationale Basisschool Debattoernooi in Den Haag. Emma heeft zojuist haar sterke ‘opzetbeurt’ met een rijmende uitsmijter afgerond. In precies één minuut moest ze tegenover de jury de stelling verdedigen: ‘Lessen over eten en bewegen moeten verplicht worden in alle klassen van de basisschool.’ Nu zijn de tegenstanders aan de beurt om het publiek in het schoollokaal te overtuigen - vier juryleden, wat leerkrachten en klasgenoten, een paar ouders. Ook de aanvoerder van De Wilgetoren uit Hilversum krijgt één minuut. ‘Geachte jury, over deze stelling zijn wij het niet eens.’ Tweespalt in het team? Nee, hij gebruikt per abuis het woord over in plaats van met. De argumenten die volgen, zijn ook niet ijzersterk: ‘Kinderen bewegen al genoeg’ en ‘Ouders weten zelf wel wat goed of slecht is.’ Na beide opzetbeurten volgt het eigenlijke debat van de voorgeschreven vier minuten. Kinderen die wat willen inbrengen, springen op, de jury wijst aan. Vaste prik is de formule: ‘Ik wil even ingaan op wat mijn tegenstander zei.’ Ferm verwoorde inzichten vliegen {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} over tafel: ‘Als je niet beweegt, gaat het bloed niet goed stromen’, vindt een voorstander. ‘Dat is slecht voor je hersenen.’ Er klinkt een bel als bij een bokswedstrijd ten teken dat deze ronde voorbij is. Dan is er nog anderhalve minuut voor teamoverleg. Emma neemt het woord voor een vlammend slotakkoord: ‘Uit zichzelf bewegen kinderen niet genoeg - dat is bewezen. Daarom moet de school er iets aan doen.’ De jury (twee volwassenen, twee kinderen) komt na kort beraad met de uitslag. Dit debat is gewonnen door de Geert Grooteschool. De aanvoerder van de verliezers lispelt een krachtterm. ■ Intensieve training Sinds 2007 organiseert het Nederlands Debat Instituut het kampioenschap debatteren voor leerlingen uit de hoogste groepen van de basisschool. Dit jaar vindt het plaats aan het Aloysius College in een stille Haagse wijk. Binnen is het bal. De aftrap in de tot feestzaal verbouwde aula is voor een carnavaleske drumband onder leiding van ‘de-batmeester’, in zwembroek. Het debatlied klinkt uit 250 kinderkelen. De sfeer van Stuif es in is terug. Spreekstalmeester Donatello Piras van het debatinstituut maakt de eerste stelling en de indeling bekend. Teams en publiek haasten zich naar de lokalen voor de voorrondes. De belangstelling voor zulke toernooien groeit. Vorig jaar deden zo'n dertig teams mee, nu zijn het er al veertig, waaronder een aantal van zwarte scholen - wat opmerkelijk is omdat zwarte scholen vaak negatief in het nieuws zijn vanwege de taalachterstand, terwijl het op dit toernooi juist aankomt op onder andere een goede taalvaardigheid. Iedere basisschool kan zich aanmelden. Leerlingen en leerkracht krijgen dan een intensieve training van een medewerker van het instituut. Ze leren nog niet de fijne kneepjes van de retorica, wel dat je spreekt tot een jury die jouw team beoordeelt op drie punten: presenteren, argumenteren en samenwerken. De professionals van het instituut oefenen met de kinderen, en daarna kan de school aan de slag met materiaal dat het instituut verstrekt. ‘De eerste keer dat die man van het debatinstituut langskwam, was het vrijdagmiddag. Iedereen lonkt dan naar het vrije weekend, dus ik dacht: dat wordt niks’, vertelt meester Jan Marijnissen (geen SP) van De Garve in het Gelderse Wichmond. ‘Maar de kinderen waren laaiend enthousiast. En ik ook! Vaak heeft degene met de grootste mond het voor het zeggen. Door te debatteren verandert dat.’ Zo'n debat is beslist geen partijtje vrij worstelen, eerder gestileerd tai chi. Anders dan een discussie verloopt een debat heel strak. Ieder krijgt zijn beurt, er wordt streng op de tijd gelet. Het is ook een spel: je kruipt in een rol. Voorof tegenstander? Dat bepaalt het lot. Marijnissen: ‘Debatteren past prima in het verplichte vak “burgerschapskunde”. Doordat leerlingen bij een debat een stelling krijgen toegewezen, leren ze heel goed zaken van twee kanten te bekijken.’ ■ Vlees eten Zijn team van De Garve staat, na één overwinning, in de tweede ronde tegenover de L.W.J. van Hasseltschool uit Hilversum. De stelling luidt: ‘In Europa moet iedereen minimaal één dag in de week vegetarisch eten.’ Juryvoorzitter ir. Fred Bulk duldt geen aantekeningen bij de wedstrijd. Rachel van De Garve doet de ‘opzet’ uit het hoofd: ‘Beste jury. Stel je voor: jullie zijn een kip. Op een dag word je geslacht. En je hebt je hele familie al zien slachten. Nou, dit gebeurt elke dag in Europa. Daarom zijn wij voor de stelling. Zo spaar je veel dieren.’ De tegenargumenten van David uit Hilversum zijn ook niet mis: ‘Boeren raken hun baan kwijt. Daar worden ze niet vrolijk van.’ De strijd gaat gelijk op. De debaters (spreek uit ‘díébeters’) van De Garve benadrukken dat het gaat om maar één dag per week geen vlees. De Hilversummers overtroeven meer elkaar dan de tegenstander met argumenten: ‘Die kip die je niet mag eten, is al geslacht, dus die ligt te bederven’, ‘Sommige mensen eten vegetarisch omdat het modern is’, ‘De mens is intelligent geworden door het eten van vlees en de botten van dieren’ en ‘Als je vlees gaat verbieden, gaan mensen illegaal vlees eten, dan gaat het net als met drugs en komt iedereen in de gevangenis.’ De jury heeft er een zware dobber aan. Bij de uitslag blijkt dat de verpakking de doorslag geeft. Bulk vat samen: ‘Als jury kijken we naar de presentatie, de argumenten en de samenwerking. De Hilversummers gaven korte, krachtige argumenten. Ook al deugden sommige niet, de voorstanders hebben ze niet weersproken. Dus dan tellen ze wel. Uiteindelijk vonden we dat het team van de Van Hasseltschool wat sterker presenteerde.’ Het nut van leren debatteren Zijn de kinderen-debaters kleine Halsemaatjes of Wildersen-in-de-dop? Zijn ze van nature goede sprekers of hebben ze dat geleerd? Donatello Piras, hoofdtrainer van het Nederlands Debat Instituut: ‘Het gaat niet louter om welsprekendheid. Natuurlijk helpt het als je al goed je woordje kunt doen. Maar er valt ontzettend veel te leren. Wij pleiten ervoor al heel vroeg met debatteren te beginnen op de basisschool en het door te laten lopen in het vervolgonderwijs, zeker ook in het vmbo. Je ziet wat de debatcultuur in de Angelsaksische landen oplevert. Ook hiervoor geldt: jong geleerd, oud gedaan.’ Op de basisschool zijn de stellingen nog heel eenvoudig. Piras: ‘En daar gaat het om basisvaardigheden: presenteren, argumenteren, teamwork. Bij het vwo is er meer aandacht voor stijlfiguren, de uitbreiding van argumenten en de onderliggende vragen in een debat.’ In het voortgezet onderwijs wordt het debatteren echt serieus. De eerste scouts van politieke partijen zijn al gesignaleerd op debattoernooien voor middelbare scholieren. Het instituut propageert het leren debatteren in een veel wijder perspectief dan parlement en partij. Het is het voertuig voor allerlei vaardigheden: presenteren, goed luisteren, samenwerken, maar ook in de huid van een ander kruipen. En, zoals een vader van een van de kinderen op het toernooi zegt: ‘Kinderen leren dat je met taal veel méér kunt doen dan oefenen in grammatica en spelling.’ ■ Lefgozertje Zo autochtoon als de verliezende Achterhoekers zijn, zo allochtoon is het team van Het Mozaïek uit Arnhem: Nezara komt uit Afghanistan, Yasmina, Bilal en Mirjam hebben een Berberachtergrond, Ezgi is Turks. ‘Wij zitten in een Vogelaarwijk. Onze leerlingen zijn voor negentig procent van buitenlandse afkomst’, vertelt hun leerkracht Conny Ettema. ‘We werken heel leergericht. Voor elke les formuleren we een duidelijk doel: dít moet je kennen, dát moet je kunnen. We zien graag dat de kinderen “de wijk uit groeien”. Debatteren helpt daarbij.’ Elke donderdagmiddag staat in groep 8 bij Ettema ‘debatteren’ op het lesprogramma. ‘Haar’ kinderen kunnen {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} zich goed presenteren, vindt zij. Ze richten zich - zoals bij een debat hoort - netjes tot de jury. ‘Wat ze moeilijk vinden, is concrete voorbeelden geven. Ze leren debatteren volgens het AUB-model: argument, uitleg, (bij)voorbeeld. Neem de stelling “Amber-alert is een goed instrument om vermiste kinderen sneller op te sporen.” De voorstanders kunnen dat prima uitleggen, de tegenstanders geven een goed tegenargument: het vergroot de angst onder de mensen. Maar ík moet de kinderen erop wijzen dat ze een voorbeeld moeten geven.’ Wat vinden ze zelf lastig bij debatteren? ‘Spreken is voor ons moeilijker dan voor Nederlandse kinderen. Die zijn sneller met woorden, ik moet soms naar de woorden zoeken’, zegt Bilal, een guitig lefgozertje dat tijdens het debat smekend naar de jury kijkt om het woord te krijgen. Zou het voor hen makkelijker zijn om in hun ‘thuistaal’ te debatteren? ‘Nee, in het Nederlands gaat het beter’, zegt Mirjam. ‘Dat is de taal die we op school en met vriendinnetjes gebruiken.’ En hebben ze veel van de lessen geleerd? Nezara, die met verve de opzetbeurt voor haar rekening neemt: ‘Ik heb vooral leren presenteren. Ik slis - maar door het debatteren heb ik geleerd dat ik de woorden goed moet uitspreken. Verder weet ik dat ik niet te veel moet bewegen. En niet boos worden, wél m'n mening geven. Ook belangrijk: “Goedemiddag” zeggen tegen de jury!’ Heeft Ettema ervaren dat de kinderen door het wekelijks debatteren ook vooruitgaan? ‘Ze leren vooral veel beter naar elkaar te luisteren. Dat is nodig om goed op elkaar te kunnen reageren. Bovendien stelt debatteren eisen aan de taalvaardigheid. Ze zien nu in waarom het zo belangrijk is om hun woordenschat uit te breiden: ze hebben die woorden nodig om hun zegje in het debat te doen.’ ■ Tekst kwijt Een ander effect is volgens Ettema het doorbréken van het zwart-witdenken: ‘Wilders is natuurlijk niet populair op onze school. We hadden laatst de stelling: “Wilders moet alles kunnen zeggen wat hij denkt.” Door het debat daarover hebben ze geleerd dat beperking van de vrijheid van meningsuiting zó veel nadelen heeft dat je toch vóór die stelling kiest. Ze leren “inclusief denken”: je verplaatsen in een ander. Daardoor gaan ze genuanceerder denken.’ Voor de allochtone kinderen is niet alleen de taalachterstand een nadeel. Ettema: ‘Thuis zijn ze - anders dan veel Nederlandse kinderen - niet gewend om te onderhandelen en te discussiëren.’ Toch komen ze in de voorronde tegen het team van de katholieke Ludgerschool uit Utrecht goed uit de verf. In dit debat zijn de Mozaïekers tegenstander van de stelling ‘Basisschoolleerlingen mogen maximaal één uur per dag msn'en of computerspelletjes spelen.’ Het vermeende gevaar van verslaving, de kosten van het alternatief (telefoon), de eigen verantwoordelijkheid, mogelijkheden om schoolwerk uit te wisselen - het komt in het debat allemaal aan bod. Voorstander Rick gaat staan om te reageren op Yasmina: ‘Wat de tegenstander net zei...’ Dan is het doodstil, hij is zijn tekst kwijt. ‘Damn it’, zegt hij alsof hij net in eigen doel gescoord heeft. Vuurrood gaat hij zitten. Ezgi krijgt de beurt: ‘Kletsen kan niet in één uur.’ Nu kan Rick zich revancheren: ‘Ik wil ingaan op wat zij zei: één uur niet genoeg? Dat is meer dan genoeg om te kletsen.’ {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ■ Natuurtalent Het Mozaïek heeft de pech dat het Utrechtse team een natuurtalent in zijn midden heeft in de persoon van Timman van Oeveren. Hij spreekt helder, met het nodige aplomb en geeft steekhoudende argumenten. Z'n moeder zit in het publiek. ‘Hij laat zich niet van zijn stuk brengen. Die jongen weet nu al dat hij de politiek in wil, een eigen partij oprichten. Verbaal is hij mij meester. Hij kan met argumenten toveren.’ Thuis geleerd? Mevrouw Van Oeveren: ‘Hij heeft het van zijn vader.’ Wat vond Timman van de wedstrijd? ‘Ik kon sommige tegenstanders niet goed verstaan. Ik denk wel dat we gewonnen hebben.’ Dat klopt, blijkt later, maar het was een nipte overwinning. Zijn team bereikt de finale niet. Die zal 's middags plaatsvinden in de grote aula, gevuld met kinderen, ouders, leerkrachten, pers én bekenden van de buis en uit de politiek, onder wie SchoolTV-presentator Mr. Right en Tofik Dibi, Tweede Kamerlid voor GroenLinks. Donatello Piras, de perfecte presentator voor zo'n dag, heeft de kinderen tot nu toe redelijk rustig kunnen houden. In afwachting van de uitslag van de voorrondes zwelt het kindergekrijs aan tot dicht bij de pijngrens. De programmaboekjes scheren als papieren vliegtuigjes door de lucht. Tien scholen hebben alle debatten gewonnen. De meeste punten zijn behaald door de debaters van de Jan Ligthartschool uit Zelhem (de gemeente Bronckhorst is sterk vertegenwoordigd dankzij actief gemeentebeleid) en de Montessorischool-Zuid uit Hilversum. Zij debatteren in de finale voor een volle zaal. Of het aan de vermoeiende voorrondes ligt, de druk van zo'n groot publiek of de stelling (‘Het Jeugdjournaal moet voor minimaal de helft uit Europese onderwerpen bestaan’), het echte vuurwerk ontbreekt. De neutrale toeschouwer ziet nauwelijks kwaliteitsverschil met de andere teams. De vreugde bij de Hilversumse winnaars is er niet minder om. Zij gaan met de grote wisselbeker naar huis. Volgend jaar mogen ze die verdedigen. Aanmelden voor het Basisschool Debattoernooi 2011 kan al; zie de website www.debatinstituut.nl/basisschool. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Iktionaire People props Het is 26 januari 1982, Ronald Reagan houdt zijn eerste State of the Union. Hij heeft de voornaamste beleidsterreinen afgewerkt, de begroting, de economie, veiligheid, buitenlands beleid, en dan is het tijd voor het Hart Onder De Riem, het Bemoedigende Slotakkoord, om de kijkers eraan te herinneren dat de problemen, pardon, uitdagingen, dan misschien groot en ingewikkeld zijn, maar dat Amerika warempel wel voor heter vuren gestaan heeft. ‘We hoeven niet in onze geschiedenisboeken te kijken om helden te zien,’ zegt Reagan, ‘ze zijn overal om ons heen.’ Hij herinnert aan de avond, een paar jaar daarvoor, toen heel Amerika aan de buis gekluisterd zat voor de terugkeer van de eerste Amerikaanse krijgsgevangenen uit Vietnam. En wie was de eerste militair die uit het vliegtuig stapte, naar de vlag salueerde en Amerika bedankte voor zijn veilige terugkeer? De camera heeft hem inmiddels gevonden, op een van de bankjes van het Huis van Afgevaardigden: admiraal Jeremiah Denton, inmiddels Republikeins senator voor Alabama. Een levende, hedendaagse Amerikaanse held. Aangedaan kijkt de ex-militair voor zich uit, terwijl een ovationeel applaus op hem neerdaalt. Maar Reagan heeft er nog een, ongetwijfeld bewust voor het laatst bewaard. Want nog geen twee weken ervoor had de natie opnieuw zo'n held in actie kunnen zien, toen een vliegtuig neerstortte in de Potomac, een passagier in het ijzige water geen greep kreeg op haar reddingslijn en stellig was verdronken als een van de talloze werkeloos toeziende omstanders én reddingswerkers haar niet tegemoet was gesprongen. Daar zit hij, Lenny Skutnik, kantoorklerk, naast first lady Nancy Reagan, in de gastenloge. Dit keer volgt een staande ovatie, die veertig seconden aanhoudt, bijna het dubbele van het langste ‘politieke’ applaus dat Reagan die avond oogst. Dat moment geldt als de introductie van de ‘people prop’ in de moderne politieke retorica - het opvoeren van concrete personen, als rolmodel, zoals in dit geval, of als voorbeeld van de mensen voor wie de politicus ‘het doet’. Dat laatste doet Reagan in die toespraak ook, aan het begin: de ‘auto workers in Detroit’, ‘lumberjacks in the Northwest’, ‘steelworkers in Steubenville’, ‘black teen-agers in Newark and Chicago’, die kunnen op hem rekenen. Het is een traditie geworden, dat open doekje tijdens de State of the Union. Wouter Bos begon te citeren uit gesprekken die hij ‘in het koffiehuis’ gevoerd had met reëel bestaande burgers. Het gebruik van voorbeelden heet in de retorica een ‘exemplum’, maar daarbij dient het voorbeeld vooral als argument; de people prop heeft vooral een emotionele bedoeling: kijk, zegt de spreker, ik bén geen schrijftafelbestuurder, ik kén de mensen, en voor hén doe ik dit. Jan Marijnissen was een van de eerste politici in Nederland die de people prop hanteerden. ‘Als ik de heer Rutte zo hoor spreken, dan denk ik aan de WAO'er die nu thuis zit. Iemand die er bij een zeer onrechtvaardige herkeuring uitgesodemieterd is.’ Stel je diezelfde opmerking voor uit de mond van Ernst Hirsch Ballin en het is duidelijk: de people prop werkt alleen bij politici van wie aannemelijk is dat ze weleens een ‘normaal’ mens spreken. Ook Pim Fortuyn noemde in zijn toespraken en artikelen vaak ‘echte’ mensen, maar omdat bekend was dat hij veelvuldig lezingen gaf in het land, met discussie toe, werkte het. Mark Rutte kwam in 2008 met ‘De Hardwerkende Nederlander’, en vrijwel alle Nederlandse politici laten nu met enige regelmaat het woord hardwerkend vallen. Rond diezelfde tijd begon Wouter Bos te citeren uit gesprekken die hij ‘in het koffiehuis’ gevoerd had met reëel bestaande burgers, soms bij naam geciteerd. In 2008 kwam Wilders met ‘Henk en Ingrid’, die ‘betalen voor Mohammed en Fatima’. Even nam ‘Anja’ Ingrids plaats in, maar onlangs werden ‘Henk en Ingrid’ herenigd in het programma voor de Tweede Kamerverkiezingen. (Mohammed en Fatima bleven wel twee jaar lang samen.) Als in Nederland een trend eenmaal doorzet, wordt het ook meteen een wedstrijd, en zo ook met de people prop. Bij de Algemene Beschouwingen van 2009 bracht CDA-voorman Pieter van Geel zijn kleindochter ter sprake, Mariëtte Hamer begon over haar ‘buurman Joost, die bij DAF Trucks werkt’, waarop Pechtold terugsloeg met ‘buurman Gerard’ en Agnes Kant ten slotte lacherig ‘buurvrouw Carry’ uit haar mouw toverde. Dom - je kunt zo'n trucje wel ridiculiseren, maar dan kun je het zelf ook niet meer gebruiken. Jan Kuitenbrouwer {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Gaten in de taal Familierelaties [1] Broers en zussen, neven en nichten Redactie Onze Taal Hoe noem je je broer en zus in één woord? Is er een woord voor het geluid van schaatsen op natuurijs? En zou er een treffende term te bedenken zijn voor het half afgescheiden restaurantzitje dat de Engelsen ‘booth’ noemen? Denk mee en vul de gaten in de taal. Welke familierelaties hebben nog geen passende naam? En welke namen zouden voor die naamloze relaties in aanmerking komen? We vroegen het u in de aprilaflevering van deze rubriek. Het was een nogal veelomvattende vraag, die antwoorden opleverde in zó veel verschillende categorieën dat één aflevering van deze rubriek tekortschiet om die te behandelen. Daarom verspreiden we de resultaten over enkele afleveringen. Allereerst: de broers en zussen en neven en nichten. ■ Broers en zussen Stel, je hebt twee broers en drie zussen, dan heb je dus vijf...? Tja, hoe noem je die broers en zussen eigenlijk in één woord? Dat was een van de vragen die we u in de vorige aflevering voorlegden (nadat die al jaren in het intro van deze rubriek had gestaan). De Engelsen hebben er het woord siblings voor, de Duitsers Geschwister, de Spanjaarden hermanos, en zo zullen er nog wel wat talen zijn waarin deze familierelatie wél van een naam is voorzien. Op de discussiegroep van Onze Taal op de netwerksite LinkedIn, waar deze kwestie aan bod kwam, werd vooral duidelijk wat het niet moest worden: brusje, een samentrekking van broertje en zusje. ‘Vreselijk’ en ‘onvolwassen’ werd dat woord genoemd, ‘echt geen term’. Daar kunnen wij ons eigenlijk alleen maar bij aansluiten. Maar gelukkig waren er ook andere voorstellen. Eerlijk gezegd waren dat er niet zo veel als we hadden verwacht: nog geen tien alternatieven. Maar goed, het bleek uiteindelijk genoeg om uit te kiezen. Zo ontvingen we nesters. Op zichzelf een mooie aanduiding voor al het ‘kroost’ dat stamt uit een en hetzelfde ‘nest’, maar als de nestbewoners eenmaal uitgevlogen zijn, dan doet die term wel wat merkwaardig aan. Gebroerte dan misschien, zoals iemand suggereerde? Dat sluit tenslotte mooi aan bij het Duitse Geschwister. Maar we moesten daarbij toch aantekenen dat dit woord wel erg klinkt als gebroed, oftewel ‘gespuis’. ■ Genoten Dan was er nog een idee van Frens Bakker uit Nijmegen: oudergenoten. Het klinkt een beetje zakelijk, en misschien zelfs wat stijfjes, maar het heeft tegelijkertijd ook iets nuchters en ongekunstelds. Er valt waarschijnlijk wel aan te wennen. Van Dale geeft 91 woorden op -genoot (oudergenoot zit daar nog niet tussen) - een heel normale manier dus om een relatie uit te drukken. Er is, indien gewenst, makkelijk een vrouwelijke vorm van te maken: oudergenote. En dat woord biedt ook nog uitkomst aan de lezers die vroegen om een term voor halfbroers en -zussen die eveneens uitdrukt via welke ouder de bloedband loopt. Die kunnen spreken over ‘vaderof moedergenoten’. We zijn om. Oudergenoot heeft potentie. En zo is het eerste gat gedicht, en de eerste boekenbon (à 25 euro) vergeven: oudergenoot overkoepelende benaming voor ‘de relatie tussen (half) broers en -zussen’ vadergenoten ‘halfbroers en -zussen met een gemeenschappelijke vader’ moedergenoten ‘halfbroers en -zussen met een gemeenschappelijke moeder’ ■ Neven en nichten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Prins Maurits is ‘tantezegger’ van koningin Beatrix. Foto's: ©CRVD ==} {>>afbeelding<<} Dan het neven-en-nichten-dilemma. Wat wordt bedoeld als je het over ‘je neef’ hebt? De zoon van je oom en tante, of die van je broer of zus - pardon: oudergenoot? Het blijkt bij nader inzien vooral een Randstedelijk dilemma, want zodra je je iets naar het zuiden of het noorden verplaatst, zijn er wel degelijk woorden voorhanden. In delen van Vlaanderen worden de kinderen van broers of zussen ‘neven’ en ‘nichten’ genoemd, maar die van ooms en tantes en ooms heten ‘kozijnen’ en ‘nichten’. Mooi opgelost, maar wel half opgelost, want de nicht blijft in Vlaanderen met lege handen achter. Kan zij dan geen ‘kozine’ of ‘cousine’ heten, zoals iemand oppert? Kan inderdaad, maar laten we eerst eens naar het noorden kijken. Daar zijn de kinderen van je oom en tante juist gewoon ‘neven’ en ‘nichten’, en krijgen de kinderen van je broers en zussen een aparte naam: oomzeggers en tantezeggers. Die twee woorden klinken niet voor iedereen even natuurlijk, zo blijkt ook uit de reacties, maar we kunnen er onmogelijk omheen: bijna de helft van de inzenders die op dit onderdeel van de oproep hebben gereageerd, koos voor deze benamingen. Jammer voor Frens Bakker, die zich net als bij zijn suggestie oudergenoot ook hier liet leiden door de familiehiërarchie, en op die manier kwam met de nuchtere en bruikbare termen evenneef/-nicht voor de kinderen van je ooms en tante, en onderneef/-nicht voor de kinderen van broer of zus. En ook pech voor inzichtelijke benamingen als broerneef en zusneef, ingestuurd door Fred van der Griend uit Monster, die zich liet inspireren door het Spaanse {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} primo hermano, letterlijk: ‘broerneef’. We lieten ons dus leiden door de meerderheid van stemmen, én door Van Dale, waar oom- en tantezegger ook in staan. Joop van Diepen uit Oosterblokker was de enige inzender die eraan dacht ook de vrouwelijke vorm te vermelden, waarmee een nieuw ‘gat’ werd voorkomen, en daarom gaat de boekenbon naar hem. Intussen kunnen we neven en nichten voortaan dus zó aanduiden: neef ‘zoon van iemands oom en/of tante’ nicht ‘dochter van iemands oom en/of tante’ oomzegger ‘zoon (of kind in het algemeen) van iemands broer of zus, vanuit het perspectief van een man’ tantezegger ‘zoon (of kind in het algemeen) van iemands broer of zus, vanuit het perspectief van een vrouw’ oomzegster ‘dochter van iemands broer of zus, vanuit het perspectief van een man’ tantezegster ‘dochter van iemands broer of zus, vanuit het perspectief van een vrouw’ Tot zover de oudergenoten, neven, nichten en oom- en tantezeggers. Volgende keer de schoonfamilie. Daarvoor hebben we al veel bijdragen binnen, maar enkele dingen zouden we nog graag van u weten: Zwager en schoonzus Een zwager kan de man zijn van iemands zus, maar ook de broer van iemands partner en zelfs de man van de zus van iemands partner. En voor schoonzus geldt iets soortgelijks. Behoeven die aanduidingen verfijning? En zo ja: hoe? Aanduiding voor familie van vaders- of moederskant In enkele Scandinavische talen heet de broer van je moeder morbror (letterlijk: ‘moederbroer’), en de moeder van je vader heet farmor (letterlijk: ‘vadermoeder’, oftewel de oma van vaderskant). Is een dergelijk systeem, waarmee je in één woord kunt aangeven via welke ouder de verwantschap loopt, ook voor het Nederlands wenselijk en mogelijk? Stuur uw inzendingen vóór 14 juni naar gaten@onzetaal.nl, of naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Alle inzenders: heel hartelijk bedankt voor alle mooie, nuttige en inventieve inzendingen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Genoten Ofschoon er in Onze Taal vrij zeker minstens 25 artikelen hebben gestaan over teksten in rouwadvertenties, doe ik ook mijn duit in het zakje. De ergernis is te groot. Die moet ik kwijt. Er schijnen mensen te zijn die deze advertenties verzamelen, er scripties over schrijven, erop afstuderen zelfs, maar mijn ergernis, één zinnetje, ben ik nog niet tegengekomen. Het is ook geen grappig zinnetje. Je kunt er niet om lachen, zoals om veel andere uitingen van verdriet wel. ‘Na een langdurig ziekbed en op bijzondere wijze hiermee omgegaan, hebben wij op een rustige wijze afscheid genomen van...’ Dat is tenminste leuk. Voetbaltaal kan er nauwelijks tegenop. Hoewel ik Humberto Tan laatst hoorde zeggen dat een of andere club ‘kampioen ging spelen’. Een Surinamer die Nederlands verbastert tot Vlaams had ik nog niet gezien. (En ga ik ook niet snel meer zien gaan.) Aad de Mos zou er op de koop toe een Duitse draai aan hebben kunnen geven: ‘Met Erwin Koeman heb ik toen bij Macheluh kampioen gesjpeeld.’ Aad is de koning van een multicultureel accent dat is opgebouwd uit Haagse, Vlaamse en Duitse invloeden. Zijn taalgebruik is nooit irritant. Voetbaltaal is eerder lach- dan ergerniswekkend. Behalve bij elkaar napratende verslaggevers. Omdat Humberto Tan dat nu gezegd heeft, ‘kampioen spelen’, bestaat de kans dat ze het allemaal gaan doen. Zoals ze sinds een tijdje met z'n allen zeggen: ‘het past net’, wanneer een bal op het nippertje bij een medespeler aankomt. Het is de hoogste tijd voor de moordlust oproepende zin die ik in de door mij nauwkeurig bestudeerde rouwadvertenties al een paar jaar niet meer kan ontwijken. Hou je vast. Daar komt-ie. Er zijn twee varianten. - Wat hebben we van je genoten. - We hebben zó van je genoten. Waarom zo egocentrisch? Als je het zinnetje ‘wat hebben we genoten’ googelt, vind je als een van de eerste treffers een dankbetuiging na een bruiloft in het Jenevermuseum van Schiedam, ‘een locatie met erg veel sfeer’, aldus Richard en Mieke Muller. Bij een tuinconcert op zaterdag 19 september door Fanfare de Vooruitgang te Stiphout. Bij een opvoering van Kopenhagen door het Nationale Toneel. Op de website van de openbare basisschool de Robbedoes in Vaals. En op een blog van ‘Shirley’, die een fan is van Marco Borsato: ‘Lieve Marco bedankt voor wie je bent. Ik genoot van je. Je bent een mooi mens.’ En hij leeft tenminste. Genieten doe je van een bruiloft, van een fanfare, maar van een dooie hoor je niet te genieten. Ik beloof plechtig dat, mocht er iemand bij mijn dood adverteren met de slogan van mij te hebben genoten, ik de schuldige voor eeuwig in het holst van de nacht zal komen bezoeken met de engste geluiden van gene zijde. Henk Spaan {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Van verre Van spaarbankboekje tot sharialening Ton den Boon Welke nieuwe woorden danken wij aan de migratie van de voorbije decennia? Ton den Boon, hoofdredacteur van de grote Van Dale, gaat het na in deze tweemaandelijkse rubriek. {== afbeelding De Banque Chaabi du Maroc in Den Haag. Islamitische banken leveren ‘halalhypotheken’ en ‘sharialeningen’. Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Geldzaken zijn ook niet meer wat ze geweest zijn. Zo maakte het aloude spaarbankboekje de afgelopen jaren definitief plaats voor een internetrekening, terwijl de oude vertrouwde lineaire hypotheek concurrentie kreeg van beleggings-, groei- en klimaathypotheken. Ook op het gebied van beleggen waren er allerlei vernieuwingen, die leidden tot een forse aanwas van nieuwe woorden. Couponnetjesknippers die alleen in eigen land in fondsen belegden, hebben plaatsgemaakt voor flitsbeleggers die wereldwijd opereren met opties, turbo's, sprinters en andere afgeleide producten en namen. Van de financiële termen die de afgelopen vijftig jaar zijn ontstaan, hebben we er vele opvallend genoeg niet te danken aan de internationale wereld van het grote geld, maar aan de multiculturalisering van onze samenleving. ■ Sharia Zo brachten Surinamers in de jaren zeventig het ‘kasmonisysteem’ mee naar Nederland, een kleinschalig en informeel geldstelsel dat klanten de mogelijkheid biedt te sparen en te lenen. Mogelijk dateert het kasmonisysteem uit de tijd van de slavernij. Het steunt niet op bankiers, maar wordt gedragen door kasvrouwen: gewone vrouwen die een spaarkas beheren en daaruit kredieten verstrekken. Het woord kasmonisysteem komt uit het Sranantongo en vormt een combinatie van het Nederlandse woord kas (‘spaarkas’) en een verbastering van het Engelse woord money (‘geld’). Maar misschien bekender zijn de financierings- en beleggingsconstructies die voortkomen uit de sharia, de islamitische wetgeving, die een beproefd smeermiddel in het westerse geldwezen verbiedt: rente. Het idee van ‘riba’, de Arabische term voor ‘(verbod op) rente’, berust op de gedachte dat het wel zo eerlijk is als de geldverstrekker alleen maar op zijn investering mag verdienen als hij ook ondernemersrisico draagt. Door het renteverbod zijn westerse hypotheken en kredieten geen optie voor traditionele moslims. In de islamitische wereld bestaan er allerlei alternatieve constructies waarmee moslims ook gewoon huizen kunnen kopen en hun vermogen voor zich kunnen laten werken. De namen daarvoor beginnen inmiddels ook door te sijpelen in het Nederlands. Zo lezen we nu en dan in de krant over ‘murabaha’. Dat is een vorm van financiering waarbij de bank een zaak koopt en voor een vooraf overeengekomen, hoger bedrag meteen doorverkoopt aan de klant. Een winstopslag of ‘service fee’ vervangt in dit geval de rente. Een andere vorm van financiering die volgens de sharia acceptabel is, heet met een Arabisch leenwoord ‘mudaraba’. Daarbij ‘leent’ de islamitische bank geld aan een klant, waarvoor deze geen rente betaalt maar - gedurende de looptijd van de lening - jaarlijks een deel van de winst afdraagt. Bij een verliessituatie deelt de bank overigens ook in het verlies. ■ Halalhypotheek Omdat financiële producten waarbij de investeerder risico draagt, toegestaan zijn volgens de sharia, zijn aandelenbeleggingen wel ‘halal’ (‘rein’), zolang er niet belegd wordt in industrieën die goederen produceren of verwerken die ‘haram’ (‘onrein’) zijn, zoals alcohol, varkensvlees en pornografie. Dit zogeheten ‘islamitisch beleggen’ wordt tegenwoordig soms gelijkgesteld aan een vorm van beleggen die ook onder westerlingen populair is: ‘ethisch beleggen’. In 2000 beginnen allerlei nieuwe financiële termen uit de islamitische wereld in Nederlandse kranten en tijdschriften op te duiken. Daarin volgen we overigens media in de ons omringende landen, zoals Zwitserland en Frankrijk, waar dat eind jaren negentig al het geval was. Toch is het de vraag of Arabische leenwoorden als murabaha en mudaraba blijvend onze taal komen verrijken. Banken - ook westerse banken - verdiepen zich dus weliswaar steeds meer in de vraag naar murabahaconstructies en vormen van mudarabafinanciering, maar gebruiken daarbij niet de Arabische termen. En ook de media lijken deze woorden niet van harte te omarmen. Zij gebruiken liever min of meer vertrouwde termen als ze over deze vormen van financiering schrijven. Daaraan hebben we te danken dat half-Arabische woorden als halalhypotheek en sharialening inmiddels zó normaal zijn geworden dat ze gewoon in het woordenboek staan. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Zong Liefdesduet Guus Middag Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. Ik ken een lied, in het Engels, dat begint met deze regel: ‘A great man once said: “Winter never fails to turn into spring.”’ Ik moet er altijd om lachen. Wat een wijsheid: hoelang de winter ook duurt, er komt altijd wel weer een lente. Het is een dooddoener van het type ‘Na regen komt zonneschijn.’ Hij wordt hier ook nog eens toegeschreven aan ‘a great man’, zonder verdere naamsvermelding. Het zijn de beginwoorden van het lied ‘Together We're Strong’ (1983). Ze werden uitgesproken, op een normale praattoon, door Patrick Duffy. Hij was geen zanger, maar een tv-acteur, in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw erg bekend door zijn rol als Bobby Ewing (‘de broer van J.R.’) in de tv-serie Dallas. Hij was het type van de ideale schoonzoon. Hij werd in het lied vergezeld door een vrouw die, hoewel maar drie jaar ouder, heel goed zijn schoonmoeder had kunnen zijn: Mireille Mathieu. Samen vormden ze een merkwaardig duo: hij lang, zij klein; hij Texas, zij Parijs; hij met een jeugdige uitstraling, zij een beetje ouderwets; hij acteur en beginnend zanger, zij zangeres met een mooie stem en al een lange internationale zangcarrière achter zich. {== afbeelding ‘Duet’ van Brigitte Kaandorp en Herman Finkers: een hit in 1990. ==} {>>afbeelding<<} Op deze onderlinge verschillen was de tekst van hun liefdesduet toegesneden. ‘You are the night, I am the day’, zong Mireille in het ene couplet. ‘You are the land, I am the sea’, zong Patrick in het andere. Maar samen vormden ze toch, juist door hun verschillen, een heel sterk paar, zoals ze in hun parlando tussenstukjes, maar vooral in hun langgerekte zangdialogen in vele variaties benadrukten. Ze waren elkaars tegenpool, maar ze vulden elkaar ook heel goed aan. Mireille zong ‘You are the instrument I play’, Patrick neuriede op de achtergrond voor de zoveelste keer ‘Together we're strong’, en daarna zongen ze samen: ‘We can't go wrong.’ ■ Parodie Het lied hing van de zoetsappige liefdesclichés en de oudbakken tegeltjeswijsheden aan elkaar, maar toch werd het een grote internationale hit, in het voorjaar van 1983. Het succes maakte het duet ook erg geschikt voor een parodie. Die volgde in 1990. De rol van Mireille wordt gespeeld door cabaretière Brigitte Kaandorp en de rol van Patrick door cabaretier Herman Finkers. Geen geschoolde topzangers, en ook geen beroemde acteurs, maar dat maakt het alleen maar grappiger. De openingsdooddoener van Patrick (na winter komt altijd lente) wordt door Herman meteen gepareerd met een minstens zo algemene wijsheid, nu wel met bronvermelding: ‘En zei Socrates al niet: op ieder potje past een dekseltje?’ Daarna gaat het opgeruimde liefdesduet tussen Herman en Brigitte van start. Net als in het origineel volgt er een reeks van voorwerpen die bij of op of in elkaar passen - allemaal beelden voor hun liefde. ‘Jij bent de sleutel, ik het slot. / Jij bent de gids, ik ben de grot’, zingt Brigitte. En Herman: ‘Jij bent de zee, ik ben de pier. / Jij bent het glas, ik ben het bier.’ De erotische toespelingen dienen zich vanzelf wel aan. ‘Jij bent de koe, ik ben de stier.’ Maar door de rijmdwang worden soms ook de mooiste regels gevonden: ‘Eén uur met jou is vijf kwartier.’ Ondanks al hun verschillen passen ze eigenlijk enorm goed bij elkaar. Zo zingen Brigitte en Herman elkaar samen naar een gedeeld hoogtepunt. Misschien gaan ze wel beroemd worden met hun liefdesduet, en rijk, en misschien kunnen ze dan wel, fantaseert Brigitte, ‘een villa en een jacht’ kopen. ■ Kink Tot zover volgt het lied de opgaande lijn van het romantisch bedoelde origineel. Maar dan komt er een kink in de kabel. Herman ziet zich genoodzaakt even tussendoor op te merken dat hij een villa en een jacht te duur vindt. Zijn argument: ‘Ik vind romantiek best, maar het moet wel betaalbaar blijv'n.’ Dat is meer nuchterheid dan Brigitte verdragen kan. Vanaf nu begint zij uit te varen tegen haar Herman, met zijn zuinigheid. En Herman voelt nu ook wel aan dat de chemie tussen hen verdwenen is. Zong hij eerst nog liefdevol ‘Ik ben het zakje, jij de thee’, nu verliest hij zich in het opsommen van een lange lijst van niet te verzoenen tegenstellingen. ‘Ik ben de kip, jij bent de grill. / Ik ben de paus, jij bent de pil.’ Met elke nieuwe regel worden de verschillen alleen maar groter. Ze branden elkaar af. Nu verhouden ze zich tot elkaar als ‘Bonifatius en een Fries’. En van erotische aantrekkingskracht is ook helemaal geen sprake meer: ‘Jij bent het schrikdraad waarop ik pies.’ In het begin van hun lied zongen ze nog, op de bekende wijs van ‘Together We're Strong’: ‘We staan samen sterk.’ Aan het eind van het lied is daar niets meer van over. Dan zingen ze, op dezelfde wijs, maar nu ieder voor zich, met valse uithalen: ‘Het leek me ook sterk.’ {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Lessen gebarentaal op de basisschool? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Gebarentaal, ooit spontaan ontstaan uit contacten tussen doven, heeft tegenwoordig in verschillende Europese landen een officiële status, zoals in Vlaanderen. Is het niet de hoogste tijd dat iedereen op de basisschool Nederlandse Gebarentaal leert? Voorstander Veel dove kinderen leren thuis gebarentaal; andere leren die op de basisschool. Zodoende is gebarentaal voor de ongeveer 16.000 doven in Nederland hun vanzelfsprekende thuis- en schooltaal. Het valt te verwachten dat er steeds meer doven en slechthorenden komen, door de vergrijzing. Maar daarnaast helpt de techniek een handje, door de stelselmatige marteling waaraan jongeren hun oren blootstellen in de vorm van disco's en mp3-spelers. Uit een ander cijfer blijkt dat dit nog niet het hele verhaal kan zijn: er zijn ongeveer 20.000 Nederlanders die gebarentaal beheersen. Daaruit volgt dat een substantieel deel van de gebaarders wél kan horen. Natuurlijk zijn velen van hen gezinsleden van doven en leerkrachten van dovenscholen, maar er zijn er ook steeds meer die de taal zelf interessant vinden, of voor wie het een plezierig idee is dat ze doven en slechthorenden in hun eigen taal kunnen ‘aanspreken’. Hoe meer mensen een elementaire vorm van gebarentaal beheersen, hoe nuttiger die taal wordt. Denk aan situaties waarin luisteren moeilijk gaat, zoals in het autoverkeer, de disco en wanneer mensen oordopjes in hebben. Tel daar de situaties bij op waarin spreken geen optie is, zoals bij duikers, militairen en mensen met een stembandkwaal. Kortom, reden genoeg om op de basisschool één uur per week aan gebarentaal te besteden, zodat iedereen de basis ervan leert beheersen. Tegenstander Er is natuurlijk niets tegen onderwijs in gebarentaal voor álle basisschoolleerlingen, alleen al omdat iedereen dan in de klas met elkaar kan discussiëren en het toch doodstil blijft. Alleen, het basisonderwijs is niet voor het leuk, maar uitsluitend voor die zaken waarvan keihard is bewezen dat ze nuttig zijn voor iedereen. In dat opzicht lijken gebaarders hun hand te overspelen. De kans dat uw eerstvolgende contact met een doof persoon is, is minder dan eenhonderdste. Als we in het onderwijs al aan zo'n kleine doelgroep aandacht moeten besteden, dan ligt het meer voor de hand er een keuzevak in sommige vormen van het secundair onderwijs van te maken. Daar komt nog iets bij. Dezelfde techniek die leidt tot een toename van het aantal doven, zorgt ook voor een afname daarvan in de vorm van betere hoortoestellen en implantaten. Maar het allerongelukkigste van gebarentaal is toch wel dat deze taal niet het venster op de wereld is dat zij had kunnen zijn. In plaats van één gebarentaal bestaan er namelijk honderden, voor elke cultuur één of twee. Zo zijn er al een aparte Nederlandse en een Vlaamse gebarentaal. Daardoor blijft gebarentaal een doodgeboren kindje met een lam handje. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Zijn lessen gebarentaal voor alle basisschoolleerlingen wenselijk? Geef voor 5 juli 2010 uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Gebarentaal op basisschool: goed idee’ of ‘Gebarentaal op basisschool: niet nodig’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Zijn taalprijzen wenselijk? Dat was de vraag die ik u in de vorige aflevering van ‘Hom of kuit’ voorlegde. Uit het totale aantal stemmen (60) mogen we afleiden dat u niet wakker ligt van deze kwestie. De meerderheid, 38 mensen (63%), stemde voor. Op het internetforum dat bij deze rubriek hoort motiveerde iemand zijn voorstem door erop te wijzen dat de prijzen mooie gelegenheden vormen om taal en taalgebruik in een positieve context te bespreken. Een minderheid van 22 (37%) was tegen taalprijzen. Antwoorden Taaltest (zie pagina 171) A. Spelling 1.b. akoestiek 2.b. parallellepipedum 3.b. piranha 4.b. gekanood 5.a. vve's B. Woordenschat 1.b. spraakgebrek waarbij de r als/wordt uitgesproken 2.c. verharen of vervellen 3.a. grofgebouwd 4.c. stoofschotel van vis en groente C. Zoek de fouten 1.Het (...) WK voetbal begint, Zuid-Afrikaanse, a.s. (geen slotpunt na a.s.) 2.Jan en alleman zal, vuvuzelaatjes, rood-wit-blauwe, Oranjegevoel D. Extra Rabbelen wordt niet voor dieren gebruikt; het betekent ‘kletsen, b(r)abbelen’. De andere woorden zijn (onder meer) dierengeluiden. (Cavia's jeukelen, kikkers worken en eenden en ganzen gaggelen, snateren en snebberen.) {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gebeurde in... juni 1947 Het achterhuis verschijnt Ewoud Sanders Wat heeft in het verleden zijn sporen nagelaten in de taal? Ewoud Sanders gaat het na in deze maandelijkse rubriek. In juni 1947 verscheen de eerste druk van Het achterhuis van Anne Frank, inmiddels het meest vertaalde en verfilmde Nederlandse boek. Op initiatief van Otto Frank, de vader van Anne, kwam in 1950 de eerste Duitse vertaling op de markt, in een oplage van 4500 exemplaren. Ook de Franse vertaling verscheen in 1950, twee jaar later gevolgd door de Engelse. Vooral de Duitse vertaling werd al snel een succes: tot 1958 werden er 700.000 exemplaren van verkocht. In Nederland had het boek niet meteen een vliegende start. Weliswaar waren er in 1947 twee oplagen verkocht en in 1948 drie, maar daarna stokte de verkoop. Het grote succes begon pas in 1957, nadat het dagboek door Frances Goodrich en Albert Hackett was omgewerkt tot een toneelstuk. In dat jaar verschenen in Nederland negen drukken. Inmiddels zijn er van Het achterhuis minstens 130 drukken verschenen (in verschillende edities) en is het in 63 talen vertaald, waaronder het Albanees, het Birmees, het Nepalees en het Welsh. ■ Een knaloefening Anne Franks dagboek is natuurlijk in de eerste plaats een monument voor de slachtoffers van de Jodenvervolging, maar het is ook een interessante taalkundige bron. Anne groeide op in Amsterdam-Zuid, waar de gegoede burgerij woonde. Zij dook onder in de Jordaan, waar juist veel arme mensen woonden. Anne kon niet op straat komen - ze moest zich immers schuilhouden - maar ze kon haar buurtgenoten wel zien en horen. Daarover schreef zij op 12 december 1942: ‘De mensen zien er hier in de buurt niet zo erg aanlokkelijk uit en vooral de kinderen zijn te vies om met een tang aan te pakken. Echte achterbuurtkinderen met snotneuzen, hun taaltje kan ik nauwelijks verstaan.’ Indertijd was knal een modewoord. Het werd gebruikt zoals vet en cool nu - voor dingen die leuk, heel goed en fijn zijn. Anne Frank is een van de vele bronnen voor het gebruik van dit woord. ‘Overigens vind ik dat Cissy van Marxveldt knal schrijft’, noteerde zij op 16 oktober 1942. In januari 1944 schreef zij: ‘Een knaloefening vind ik op de grond zitten, met elke hand een hiel vasthouden en dan beide benen in de hoogte tillen.’ En in juli van dat jaar: ‘Nu word ik hoopvol, nu eindelijk gaat het goed. Ja heus, het gaat goed! Knalberichten.’ {== afbeelding Anne Franks dagboek, dat in juni 1947 in druk verscheen. ==} {>>afbeelding<<} ■ Doos De grote Van Dale vermeldt doos pas sinds 1976 in de betekenis ‘wc, gemak’. In het dagboek van Anne Frank vinden we dit al in 1944. En het is duidelijk dat die betekenis van doos toen niet algemeen bekend was, want bij de onderduikers in het achterhuis zorgt zij voor enige verwarring: Van Daan vond, dat een goed laxeermiddel in haar koffie misschien afdoende zou zijn. ‘Neen’, antwoordde mijnheer Koophuis, ‘alsjeblieft niet, dan komt ze helemaal niet meer van de doos!’ Daverend gelach. ‘Van de doos?’ vroeg mevrouw, ‘Wat betekent dat?’ Een uitleg volgde. ‘Kan ik dat altijd gebruiken?’ vroeg ze daarna heel onnozel. ‘Stel je voor’, gichelde Elli, ‘dat je in de Bijenkorf naar de doos vroeg, ze zouden je niet eens begrijpen!’ Gichelde kon indertijd anders worden geschreven dan nu, leren we en passant uit dit citaat, en zo is er nog veel meer: Anne Frank gebruikt wanboffen voor ‘ongelukkig zijn, tegenspoed hebben’ - een woord dat inmiddels in onbruik is geraakt, net als de uitdrukking die ze gebruikt in ‘Wij (...) schrokken ons een mik.’ Ook gebruikt ze eigentijds aandoende leenwoorden als all-right, plenty en ups en downs. Wie overigens gelooft dat pas werkelijk ná de Tweede Wereldoorlog bekend werd dat de Joden werden vergast, heeft aan het dagboek van Anne Frank een interessante bron. Want al in oktober 1942 noteerde zij: ‘Als het in Holland al zo erg is, hoe zullen ze dan in de verre en barbaarse streken leven, waar ze heengezonden worden? We nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing. Misschien is dat wel de vlugste sterfmethode.’ {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal PVV heeft het duidelijkste verkiezingsprogramma De taal van het verkiezingsprogramma van de PVV is het duidelijkst en die van het CDA het vaagst. Dat blijkt uit onderzoek van de website Vaagtaal, die zich inzet voor duidelijke taal. Onderzoekers Arjen Ligtvoet en Cathelijne de Busser beoordeelden de verkiezingsprogramma's van de grootste politieke partijen op onduidelijke, dubbelzinnige, misleidende, overbodige en storende woorden. De PVV kreeg het rapportcijfer 8,6 en het CDA haalde als enige partij een onvoldoende: een 5,1. ‘Het CDA probeert voorzichtig zijn christendemocratische gedachtegoed naar voren te brengen, maar slaat met zijn wollige taal de plank volledig mis’, aldus het oordeel van Vaagtaal. En de PVV? Die heeft een verkiezingsprogramma dat ‘leest als een trein’. ‘Geen oeverloos gezwets zoals bij het CDA, maar duidelijk en direct. Iedereen - voor en tegen - weet direct waar Geert Wilders voor staat.’ De meestvoorkomende ‘vaagtaal’ bestond uit loze kreten, zoals linksom of rechtsom en uitdagingen. Verder gebruikten de partijen vaak lijdende zinnen (‘Verwilderde katten worden niet langer gedood, maar worden gevangen, gecastreerd of gesteriliseerd, geresocialiseerd en geplaatst in gastgezinnen...’), woorden die van alles kunnen betekenen (duurzaam, leefbaarheid, innovatief) en woorden als geschieden, bewerkstelligen en gewaarborgd, die Vaagtaal als ‘oubollig’ omschrijft. Ook hielden de partijen vaak een slag om de arm (substantieel, een aantal, aanzienlijk). Rond dezelfde tijd was er lof voor GroenLinks-lijsttrekker Femke Halsema. Zij ontving uit handen van Frans Weisglas de Thorbeckeprijs voor politieke welsprekendheid. De jury vond haar retoriek, presentatie en debatstijl het best. {== afbeelding Femke Halsema (GroenLinks) ontving de Thorbeckeprijs. ==} {>>afbeelding<<} Taal belangrijke factor bij zware ongevallen Werkgevers onderschatten de rol die taal speelt bij het ontstaan van ongelukken op de werkvloer, zo concludeert een promovendus aan de TU Delft, Paul Lindhout. Lindhout onderzocht zeventig hoogrisicobedrijven en stelde vast dat ‘de huidige veiligheidsbeheerssystemen onvoldoende rekening houden met de risico's verbonden aan taalproblemen. Die risico's worden veroorzaakt door laaggeletterdheid en meertaligheid op de werkvloer. Hoewel 76 procent van de onderzochte bedrijven de gevaren onderkent, doet 65 procent op geen enkele manier aan systematische beheersing van het risico.’ Vooral de leesbaarheid van veiligheidsvoorschriften, zowel in het Nederlands als in andere talen, laat te wensen over. Volgens de onderzoeker is het niveau van ongeveer de helft van de teksten veel te hoog, waardoor laaggeletterden niet in staat zijn die te begrijpen. Verzameling taal voor kinderen op komst Er komt een databank met Nederlandse taal die kinderen tussen de zes en twaalf jaar zoal te lezen krijgen. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft besloten hiervoor subsidie te geven aan Nijmeegse taalwetenschappers. Zij zullen de komende drie jaar tekstfragmenten verzamelen die afkomstig zijn uit onder andere Cito-toetsen, de ondertitels van kinderprogramma's op televisie, kinderboeken en lesmethodes. Naast het corpus, dat zo'n vijf miljoen woorden zal bevatten, komt er een lexicon dat daarvan is afgeleid: een woordenlijst met twintigduizend woorden die leerlingen zouden moeten kennen aan het einde van de basisschool. Aan de woordenlijst en het corpus worden allerlei taalkundige en taalontwikkelingsgegevens toegevoegd voor onderzoekers die zich richten op de ontwikkeling van taal, lezen en schrijven op de basisschool. Orthopedagoge Agnes Tellings, een van de Nijmeegse onderzoekers, is opgetogen: ‘Taalonderzoekers zitten te popelen om deze gegevens.’ Als voorbeeld verwijst ze naar de discussie over de aanpak van taalachterstanden. De gemeente Amsterdam introduceerde vorig jaar een basiswoordenlijst: de woorden die ieder kind in groep 3 zou moeten kennen. Er was meteen discussie over de keuze van de woorden en de vraag hoe je kinderen deze woorden het best kunt leren. Met de nieuwe databank kunnen zulke vragen op een meer wetenschappelijke manier benaderd worden. En verder: Inburgering De nadruk van het Deltaplan Inburgering ligt dit jaar op inburgering op de werkvloer. Daarvoor heeft demissionair minister Van Middelkoop voor Wonen, Wijken en Integratie zeven miljoen euro beschikbaar gesteld. Namen Journalistiekstudenten van de Fontys Hogeschool in Tilburg controleerden de spelling van namen in zes regionale dagbladen: in 506 artikelen vonden zij 228 fouten. Biermerk Fucking Hell-bier krijgt na hoger beroep alsnog een merkregistratie. De naam is niet in strijd met de goede zeden, omdat het gaat om hell (‘licht’) bier uit het Oostenrijkse dorpje Fucking. Monotoon Vrouwen vinden monotone mannenstemmen het aantrekkelijkst, omdat deze geassocieerd worden met autoriteit en onafhankelijkheid. Dat blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Californië. Scheldwoord Een man die een vrouw uitschold voor ‘Peggy Bundy’ (de moeder uit Married with Children), moet een boete van €100,- betalen. Het gerechtshof in Den Bosch vond het ‘een grove en opzettelijke belediging’. Scrabble Even leek het erop dat eigennamen voortaan toegestaan zouden zijn bij de Britse editie van het letterspel Scrabble. Maar volgens speelgoedfabrikant Mattel is dit een misverstand en blijven de spelregels ongewijzigd. Zie voor meer informatie www.onzetaal.nl/tamtam/enverder.php. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Frontoffice J. van der Meer - Schiedam Hierbij stel ik u op de hoogte van een nieuw woord, waarmee de gemeente Schiedam ons denkt te moeten opzadelen. In plaats van stadswinkel gebruikt men plotseling ‘frontoffice’, het woord dat voorheen alleen in bedrijven werd gebruikt voor ‘het zichtbare deel van de organisatie’. Ik vind dit gewoon schandalig. Ik heb bij de gemeente geprotesteerd. Tot op heden heb ik helaas geen antwoord mogen ontvangen. ‘Kom lekker naar voren’ Ing. R. Hammer - Ermelo Er is een woord onze taal aan het binnensluipen dat alle bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden met een positieve lading aan het verdringen is. Het gaat hier om het woord lekker. ‘Komt u maar lekker naar voren, dan gaan we lekker op de foto!’ Aldus de presentator van het programma Reünie aan het einde van een aflevering. Een presentatrice uit een ander programma heeft de tekst: ‘Ik zou zeggen, gaat u maar lekker zitten.’ Hoe zou je dat moeten doen? ‘Lekker zitten’ kan ik me nog wel voorstellen, maar ‘lekker gáán zitten’? Lekker staat - vooral in de Gooise media - voor ‘mooi’, ‘fijn’ of synoniemen daarvan. Al die woorden kunnen binnenkort uit de woordenboeken worden verwijderd - net als lekker in de aloude betekenis ‘smakelijk’, want tegenwoordig spreekt men bij voorkeur van ‘een mooi gerecht’ of ‘een mooie fles wijn’. Mijn excuses aan de lezer die dit verschijnsel nog niet had opgemerkt. Hem zal het vanaf nu ook gaan opvallen, vrees ik. Met alle ergernis van dien. Identificatiebewijs Wouter Peters - Groningen Ik heb me indertijd al een beetje geërgerd aan het opkomen van de termen identificatieplicht en zich identificeren, waar legitimatieplicht en zich legitimeren als bestaande woorden al volledig de lading dekten. Maar onlangs struikelde ik op de internetpagina's van de Nederlandse Spoorwegen over een nog veel irritanter woord dat ook in dit straatje past: identificatiebewijs, waarmee duidelijk ‘identiteitsbewijs’ was bedoeld. Dat laatste woord betekent ‘bewijs van je identiteit’; je laat ermee zien dat je inderdaad bent wie je beweert te zijn. Identificatiebewijs zou logischerwijs kunnen betekenen ‘bewijs dat een identificatie correct is uitgevoerd’ (bijvoorbeeld het noteren van het nummer van een identiteitsbewijs op een document, of het bijvoegen van een fotokopie van een identiteitsbewijs bij een dossier). Google laat zien dat de keuze tussen identificatiebewijs en identiteitsbewijs al in ruim twintig procent in het voordeel van die eerste variant uitvalt. ‘Large’ abonnement W.T. Clous - Uithuizen Ik ben erg geschrokken van de nieuwe abonnementsvormen in de Groningse bibliotheek. Die worden ‘large’, ‘small’ en ‘young’ genoemd. Wat is er verkeerd aan groot/uitgebreid/maximum, klein/mini en jong/jeugd? En dat voor een instelling die toch ook als belangrijke taak heeft om het lezen van het Néderlandse boek te bevorderen. Ik ben weliswaar anglofiel, maar dit gaat zelfs mij te ver. ‘Ik ben er al 45’ Peter Motte - Geraardsbergen, België Een van mijn taalergernissen is het overbodige woordje er als mensen hier in Vlaanderen hun leeftijd zeggen: ‘Ik ben er al 45.’ Ik wil dan altijd vragen waar precies ze 45 zijn. In een of ander lichaamsdeel of op een plek op aarde? Gesignaleerd Het slangenmens Walter Goyen - Amersfoort In een tv-reclame voor Duo Penotti spreekt iemand over ‘het slangenmens’. Volgens het Groene Boekje is het woord echter mannelijk en moet het dus ‘de slangenmens’ zijn. Ik heb even met Google gezocht. Tot mijn stomme verbazing leidt ‘de slangenmens’ tot slechts 700 resultaten en ‘het slangenmens’ tot 3640. Volgens Van Dale kunnen de en het allebei. Het woord mens in de onzijdige vorm betekent volgens Van Dale ‘individu (veelal in de medelijdende of minachtende zin, vooral van vrouwen)’. Slangenmensen zijn vaak wel vrouwen, maar niet altijd, en het woord wordt ook niet vaak minachtend gebruikt. Integendeel, het gebeurt juist vaak met respect. Waarom kiest men dan kennelijk toch graag voor de onzijdige vorm? Neerval Bob van Dijk - Groningen Begin dit jaar sneeuwde het hier in Groningen weer eens. Niet hard, maar met mooie, dwarrelende vlokken. Wij hadden een muzikale vriendin te eten. Zij liet zich bij deze sneeuw spontaan ontvallen dat het zo'n mooie ‘neerval’ betrof. Ik vond dit een ontzettend mooi, mijns inziens nieuw, woord. Geen neerslag, dat de associatie heeft met ‘slagregen’ of anderszins kletterhard neerstortende ellende, maar poëtischer uitgedrukte zacht dalende hemelextracten. Oorbehoedsmiddel Albert van Harten - Ansager, Denemarken Onlangs dook in verschillende media een nieuw woord op, dat zijn oorsprong in de politiek vindt. Het gaat om het ‘oorbehoedsmiddel’, dat de ChristenUnie heeft voorgesteld in haar strijd tegen gehoorschade onder jongeren. {== afbeelding ChristenUnie-leider André Rouvoet presenteert het ‘oorbehoedsmiddel’. Foto: PerspectieF, ChristenUnie-jongeren ==} {>>afbeelding<<} {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Engels op de universiteit Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Engels heeft zich aan de Nederlandstalige universiteiten en hogescholen genesteld als onderwijstaal, met name in de masteropleidingen. Niet iedereen is daar gelukkig mee, ook niet binnen de universitaire wereld zelf. De kwaliteit van het onderwijs zou eronder kunnen lijden, omdat het Engels voor de meeste studenten en docenten niet de moedertaal is. En dan is er ook nog de vraag of de verengelsing van het hoger onderwijs het begin van het einde is voor het Nederlands als cultuurtaal. In oktober 2008 werd er in Brussel een congres gehouden onder de titel ‘Nederlands in hoger onderwijs & wetenschap’. Bezorgde wetenschappers bogen zich toen over kwesties als: moet de voertaal in het wetenschappelijk onderwijs zo veel mogelijk Nederlands blijven, mogen instellingen voor hoger onderwijs overschakelen op het Engels, en hoe (on)wenselijk is het dat onderzoekers steeds minder in het Nederlands publiceren? De lezingen die die dag werden uitgesproken zijn nu samengebracht in een congresbundel, aangevuld met een aantal elders verschenen artikelen van wetenschappers en politici over dit onderwerp. Bij elkaar schetst het boek een beeld van de huidige stand van zaken in Nederland en België, maar het plaatst de verengelsing ook in een internationale context: hoe wordt er bijvoorbeeld in Duitsland mee omgegaan? Verder wordt geprobeerd te bepalen hoeveel Engels nu eigenlijk nodig en acceptabel is, en wat eraan gedaan kan worden om een verdere verbreiding van het Engels tot staan te brengen, of het zelfs weer uit de collegezalen te weren. Hoewel er ook minder uitgesproken meningen in staan, is het boek als geheel een pleidooi voor de instandhouding (en soms dus: herinvoering) van het Nederlands als taal van het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Nederlands in hoger onderwijs & wetenschap? onder redactie van Albert Oosterhof e.a. is een uitgave van Academia Press en kost €17,- (gelijmd, 180 blz.). ISBN 978 90 382 1539 6 Medisch Engels {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Omdat ook de medische wereld al lang niet meer om het Engels heen kan, besloot Bohn Stafleu van Loghum, de uitgever van het Pinkhof geneeskundig woordenboek, tot de vertaling van een innovatief medisch vertaalwoordenboek Engels-Duits, gericht op studenten en ‘health care professionals’ (met als resultaat een medisch woordenboek Engels-Nederlands). Het boek, samengesteld door de Oostenrijkers Michael en Ingrid Friedbichler, combineert een uitgebreide Engelstalige verklaring van de medische termen (inclusief voorbeeldzinnen en informatie over de medische én taalkundige context) met een vertaling van de sleuteltermen uit het lemma. De inhoud is systematisch geordend, en wordt ontsloten via een alfabetisch register. Het boek is ook op cd-rom verkrijgbaar; een probeerversie is te downloaden op www.pinkhof.nl/medisch-engels. De vertaling was in handen van Arnoud van den Eerenbeemt. Pinkhof medisch Engels. KWiC-Web taaltrainer en vakwoordenboek voor onderwijs en onderzoek kost €95,- (ingenaaid, 950 blz.). ISBN 978 90 313 7722 0 ■ Tekstboek Vertaalwetenschap {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Eind 2004 verscheen Denken over vertalen, een bundeling van klassieke en toonaangevende essays van een internationaal gezelschap schrijvers en wetenschappers over allerlei aspecten van de theorie en de praktijk van het vertalen. Onlangs is er een sterk uitgebreide tweede editie van dit boek verschenen. Denken over vertalen wil stimuleren tot nadenken (en discussiëren) over het vertalen, en het is dan ook in de eerste plaats gericht op studenten vertaalwetenschap en tolken-vertalers in opleiding. De beschouwingen zijn onderverdeeld in drie categorieën: geschiedenis en beschrijving, reflectie en theorie, en methodiek en kritiek. Gezamenlijk bieden ze een boeiend overzicht van de verschillende manieren waarop er over vertalen werd en wordt gedacht. Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap van Ton Naaijkens e.a. verscheen bij Uitgeverij Vantilt en kost €37,50 (ingenaaid, 430 blz.). ISBN 978 94 6004 046 7 ■ Taalergernissen Ben van Balen, naar eigen zeggen ‘wars van purisme maar ook van taalbederf’, schrijft op www.irritaal.nl wekelijks een column over in zijn ogen irritante taaluitingen. Vorig jaar verscheen een eerste bundeling (Irritaal) van zijn ergernissen, en die heeft nu een opvolger in ‘Ik zeg: doen!’ Ergernissen die hierin aan bod komen, zijn onder meer wellness, hun hebben, respect, een hapje eten, LOL, doorpakken, en natuurlijk ‘Ik zeg: doen!’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik zeg: doen!’ Pak je irritaalmomentje is een uitgave van Sirene en kost €9,90 (gelijmd, 134 blz.) ISBN 978 90 5831 527 4 ■ Wielertaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een van de dingen die wielrennen zo leuk maken, is de taal die gesproken wordt door coureurs en commentatoren - aldus Wim van Rooy, Fons Leroy en Sam van Rooy, de schrijvers van het Wielerwoordenboek. Het is een beetje Vlaams, een beetje Nederlands, en ook een beetje ‘kosmopolitisch’, met al die woorden uit nog weer andere talen, maar boven alles is het volks. En dat past ook bij een peloton vol rauwdouwers die ‘de hardste sport ter wereld’ bedrijven. Het Wielerwoordenboek geeft uitleg bij ruim vierduizend wielertermen, van aal, aambei en aanduwen tot zweetdief, zwieper en zwikken en zwakken. De lemma's worden vaak aangevuld met anekdotes en encyclopedische feiten en weetjes. Wielerwoordenboek is een uitgave van Atlas en kost €19,90 (ingenaaid, 283 blz.). ISBN 978 90 450 1420 3 {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Dialogen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Schrijven kun je leren - dat is het adagium van de ‘Schrijfreeks’ van uitgeverij Augustus. Hierin zijn inmiddels zo'n vijfentwintig delen verschenen over uiteenlopende onderwerpen als het schrijven van jeugdboeken, gedichten en essays, en ‘technische’ zaken als ritme aanbrengen, spanning opbouwen en redigeren. De twee nieuwste delen gaan over het schrijven van toneel en dialogen. In Schrijven voor theater staan interviews met dertien theaterschrijvers over ‘hun schrijfmethode, werkwijze en techniek’. Het boek bevat ook een lijst met ‘tips voor beginnende toneelschrijvers’. Het tweede boek, Dialogen schrijven, bevat twaalf artikelen van auteurs als René Appel, Thomas Verbogt en Jan Brokken over ‘het geheim van een goed tweegesprek’: hoe construeer je een goede dialoog en hoe schrijf je die vervolgens op? • Schrijven voor theater - 13 methodes. Gesprekken met toneelschrijvers van Willy Hilverda kost €16,50 (gelijmd, 156 blz.). ISBN 978 90 457 0426 5 • Dialogen schrijven. Laat je personages spreken van Don Duyns kost €16,50 (gelijmd, 172 blz.). ISBN 978 90 4570421 0 ■ Taal voor studenten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Na alle alarmerende berichten over hun gebrekkige taalvaardigheid wordt er tegenwoordig veel meer verwacht van studenten. Uitgeverij Pearson Education speelt hierop in met twee taalboeken. Het eerste is Basisboek grammatica, een ‘bijspijkerboek’ dat zich exclusief richt op pabo-studenten die zich voorbereiden op de taaltoets die ze tegenwoordig moeten afleggen. Alle onderwerpen die voor dit examen van belang zijn, worden behandeld. Het boek bevat een instaptoets waarmee de student kan bepalen welke onderwerpen nog verbetering behoeven. Het tweede boek is Basisboek taal, dat studenten helpt bij schrijfopdrachten zoals scripties. Het boek onderscheidt daarbij drie fases: de voorbereiding (structureren), het schrijven zelf (alinea, zinsbouw, woordgebruik) en revisie (herschrijven, spelling, interpunctie). De lesstof van bijna ieder hoofdstuk kan worden getoetst met afsluitende oefeningen. • Basisboek grammatica van Yvonne Halink kost €29,95 (ingenaaid, 167 blz.). ISBN 978 90 430 1797 8 • Basisboek taal van Mariëlle Bovenhof e.a. kost €29,95 (ingenaaid, 199 blz.). ISBN 978 90 430 1617 9 Lezer Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. SAMENSTELLING: REDACTIE ONZE TAAL Naam Wilhelmus Hubertus Maria Ummels, van huis uit katholiek dus. Woonplaats Rotterdam, Blijdorp. Geboren 2 september 1947, Bunde (Limburg). Beroep Advocaat, specialisatie migratierecht. Partner, kinderen Gescheiden, geen kinderen. Opleiding Hbs, heao, Nederlands recht. Hobby's/vrije tijd Heel lang met z'n tweeën aan een klein cafétafeltje zitten. Onze Taal-lid sinds 1996. Waarom werd u lid? De advocatuur is een talig ambacht, vandaar dat ik voor wijsheid te rade ga bij Onze Taal. Andere tijdschriften Advocatenblad, jurisprudentie-tijdschriften, literaire tijdschriften, maar ook de plaatselijke sufferdjes. Mijn respect voor het gedrukte woord is groot en mijn leeshonger pathetisch. Krant NRC Handelsblad, maar ik neig ertoe terug te keren naar de Volkskrant. Televisie Draadstaal, en op zondagochtend Villa Achterwerk voor de ontspanning: al jarenlang knap gemaakte tv voor de jeugd. Verder weinig tijd voor tv. Het blijft zonde van de tijd. Radio Door omstandigheden rij ik veel auto en ik luister daardoor veel radio. Ik hoor graag Vroege vogels (nog steeds), OVT, Opium en Holland Doc Radio van Vincent Bijlo. Boek Onder de vulkaan van Malcolm Lowry. Over totale existentiële vertwijfeling, gesmoord in alcoholverslaving. Website Vluchtweb.nl, mijn databank met eindeloos veel informatie over asiellanden, rapporten, jurisprudentie, regelgeving. Daarnaast YouTube als archief van oude popmuziek. Wat leest u het eerst in Onze Taal? De inhoudsopgave. Wat zelden? De hoofdartikelen. Kost te veel tijd. Ik lees vooral de kleinere stukken: de brievenrubiek, signalementen en columns. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Creatieve taalvondsten. Welke niet zo? Technische muggenzifterij. {== afbeelding Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} Favoriete Onze Taal-artikel Beetje gek misschien, maar het is van ruim tien jaar terug en gaat over een songtekst van Q65 (‘The life I live’), waar een misverstand over bestond. Ik heb het bewaard en kom het nog geregeld tegen. Aantrekkelijke taaltrend Ik hou niet van trends; een aantrekkelijke taaltrend is voor mij dus een contradictio in terminis. Ergerlijke taaltrend ‘Ik irriteer me’, ‘ik besef me’. Lijken inmiddels algemeen geaccepteerd. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Nee. Ik word soms wel zelf verbeterd. Welke taalfout maakt u stiekem bewust toch? Sommige germanismen, zoals middels. Beste taalgebruiker Remco Campert. Maar ook de sportverslaggevers van Radio 1 (met Tom van 't Hek in de studio), die door hun gevatheid en hun frisse en optimistische toonzetting ook de buitenstaander weten te boeien bij bijvoorbeeld Willem II-Vitesse. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Als taalusurpator zou ik als eerste uiting van dictatoriale idiotie bepalen dat de geschreven taal nog slechts fonetisch weergegeven mag worden. Lelijkste woord In beginsel alle woorden met een eu-klank erin. Op de eerste plaats staat dan het woord voor ‘het hele erge’ (Martin Ros), gevolgd door scheut, scheur, deuk, meur, enz. Opleuken is onder meer om die reden ook erg lelijk. Het mooiste woord Drielettergrepige woorden met de klemtoon op de eerste lettergreep zijn het mooist (beddensprei, krentenbol, poppenhuis); ik kies voor krantenkop (vanwege de alliteratie). Een ander mooi woord nam ik mee uit Limburg. Wordt gebruikt als je plat bent van verbazing: verpoepzakt. Mooi toch? {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Papieren schip met walvisvlees in orde De Telegraaf Bevestigingsmail bezorgservice Just-Eat Grootmoeders gehakt gegrild gebraden Aanbieding Super de Boer Bij bomaanslagen in Kizljar in de Russische republiek Dagestan zijn woensdag twaalf mensen gedood. Premier Poetin sprak van een ‘misdaad tegen Rusland’ en zei niet uit te sluiten dat de daders dezelfde zijn als van de zelfmoordaanslag, maandag in de metro van Moskou. de Volkskrant De bevalling vindt plaats tussen de 56e en 67e dag, en duurt gemiddeld 63 dagen. Hondenencyclopedie op www.hondenpage.com Dit is de Mississippidelta waar het wemelt van de zeldzame vogels. NOS Journaal Eigen huis magazine Sintpak zonder kruis vanwege misbruik Entertainmentbureau Ras Entertainment uit Weert bant voortaan het kruis van de mantel en mijter van Sinterklaaskostuums. Dit omdat zo'n kruis associaties kan oproepen met kindermisbruik in de katholieke kerk. De Stentor 7. Vakantie tijdens ziekte Tijdens vakantie is ziekte niet mogelijk. Interne richtlijnen TNT De ministeries van Economische Zaken en Financiën ontregelen Nederland voor ondernemers Website Regiegroep Regeldruk In verband met allergie zoeken wij een nieuw huis voor onze lieve poes en zoon. Ze mogen afzonderlijk wonen, maar ook samen. Moeder is een aanhankelijke poes, zoon houdt van elk gezelschap, ook kinderen. Ze zijn volledig ingeënt, gesteriliseerd/gecastreerd. Inclusief toebehoren. Marktplaats {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 7/8] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal 7/8 2010 Wat moet er op de cover? Bladendokter Rob van Vuure over verleiden met taal Interview: Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr Happinez, Flow, MIND De taal van zingevingsbladen Hoe praat het wielerpeloton? {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 7/8 juli/augustus 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Henk Spaan, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Elly Molier Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.I. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,- (per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal €29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Keke Keukelaar ==} {>>afbeelding<<} ‘Het meest trots ben ik op een nieuwe vinding: een gebiedende wijs in de verleden tijd.’ Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr (blz. 205) {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 192 Jaap de Jong en Kees van der Zwan De prikkeldrempel van het bladritme Bladendokter Rob van Vuure over verleiden met taal 200 Jan Erik Grezel ‘Thuiskomen in jezelf’ Taal en toon van de zingevingsbladen 204 Arjen van Veelen ‘Wat de Tachtigers deden, is vergelijkbaar met straattaal’ Interview met Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr 210 Kees Sluys Die gekke Karpets in een mannelijke afdaling De taal van het wielerpeloton En verder 198 Nederlands in buitenlandse films en tv-series [2] 199 Het kroegprobleem: de uitkomsten Rubrieken en series 195 Reacties: gebarentaalsprekers; cover; ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’; ‘vaag, Ina’; kroegprobleem; citaatsjablonen; indianen; taalhulp op internet; ezelsbruggetje zomeren wintertijd; tegelspreuken 199 Iktionaire: 100% NL 203 Vraag en antwoord: langs() rijden; ga/gaat uw gang; de/het wc; markies; in/op Kreta 208 Het gebeurde in... juli 1922: geboorte van het woord omroep 209 Taaltest 209 Spaan: stemhokje 213 Namen op de kaart: van Loevestein tot Nichtenstein 214 NIEUWE RUBRIEK ‘Ingepakt’: Magnum Gold?! 214 Spelen met taal: ‘kalender-rijtjes’; alfabetzinnen 215 Horstlog: leve het seksisme 216 Aanbiedingen voor lezers 218 Tamtam: taalnieuws 219 Hom of kuit: moet fuck vervangen worden door een piepje? 220 Zong: Lucky Fonz III 221 Taalergernissen 221 Gesignaleerd 222 InZicht: Met woorden verleiden, en andere nieuwe taalboeken 223 Lezer 224 Ruggespraak Omslagillustratie: Rhonald Blommestijn {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Onze Taal ==} {>>afbeelding<<} De prikkeldrempel van het bladritme Bladendokter Rob van Vuure over verleiden met taal Jaap de Jong en Kees van der Zwan Wat moet er op de cover? Een citaat? Een vraag? Een woordspeling? Voor redacties van publiekstijdschriften is het bij elk nummer weer de vraag hoe je in de kiosk van kijkers kopers maakt. De grote deskundige op dit gebied ging onlangs met pensioen. Interview met ‘bladendokter’ Rob van Vuure over de talige kant van het maken van tijdschriften. ‘Annet werd verlaten. Hij zei: “In dit huis krijg ik te weinig sex.”’ Bladendokter Rob van Vuure heeft een recent nummer van de Viva in handen en aarzelt even bij het lezen van deze covertekst. Dan volgt zijn diagnose: hier had meer in gezeten. ‘De invalshoek is goed gekozen, want de Viva-lezeres is het natuurlijk eens met de onuitgesproken gedachte: goed dat zo'n eikel weg is. Maar dat moet dan ook tot uitdrukking komen op het omslag. Daarom is “Die eikel zei” veel beter dan “Hij zei”. Je kiest dan meteen partij. En het wordt intrigerender als je de hoofd- en onderkop verwisselt: “Die eikel zei: “In dit huis krijg ik te weinig sex””, en dan daaronder: “En dus werd Annet verlaten.”’ Van Vuure staart nog even naar het omslag. ‘Of nee, het moet toch andersom. Eerste regel: “Dus werd Annet verlaten”, mét dat woordje dus, en daaronder, als invulling van dat dus: “Die eikel zei: “In dit huis krijg ik te weinig sex.”” Dat is prikkelend en aanschouwelijk.’ De lezer verleiden: dat was de afgelopen 37 jaar het dagelijks werk van Rob van Vuure. Als creatief directeur van de grote tijdschriftenuitgeverij Sanoma boog hij zich telkens weer over de vraag hoe de publiekstijdschriften waarvoor hij werkte, in de kiosk de slag met de concurrenten konden winnen. Befaamd is de manier waarop hij als hoofdredacteur bladen als Libelle, Margriet, Avenue, Viva, Panorama en Playboy aan hoge oplagen wist te helpen. Ook zijn boeken, zoals De arrogantie van het buikgevoel en Het lingeriedenken, droegen bij aan zijn reputatie als tijdschriftengoeroe - pardon: bladendokter, want dat is sinds jaar en dag zijn officieuze functiebenaming. Dit voorjaar ging hij met pensioen, al is hij ‘allergisch’ voor dat woord. ‘Ik heb het drukker dan ooit, bijvoorbeeld met mijn wekelijkse rubriek “BLDNDKTR” in de Volkskrant.’ ■ Op de versiertoer Fotografie, opmaak, onderwerpskeuze - Van Vuure heeft er een scherp oog voor, maar hij benadrukt bovenal het belang van táálgebruik. Hij bladert verder in de Viva, en stelt tevreden vast: ‘Viva is helemaal van nu; het swingt en het bruist, en ook de taal doet dat. Neem nu deze aanbieding: “2 dagen chillen voor maar €89. Standje relax”. Dat is precies de taal van de tegenwoordige doelgroep - vooral dat “standje relax”, met ook die knipoog naar het erotische. En kijk, hier: “drinkezus”, dat is een stoer, heel eigentijds woord.’ Vooral op de cover moeten woorden opvallen en intrigeren, is Van Vuures heilige overtuiging. ‘Een tijdschriftomslag maken is eigenlijk hetzelfde als op {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} de versiertoer gaan. Je knapt jezelf op, je laat je beste kant naar voren komen en zorgt ervoor dat je niet over het hoofd wordt gezien. Dat geldt allemaal ook voor coverteksten. Overdrijf gerust, dik het aan. Gebruik nieuwe woorden, of nieuwe combinaties van woorden. Op het omslag van Santé stond eens: “De hormoonknal” - het ging om moeders in de overgang en dochters in de puberteit. En de Viva had: “Al gedaan: Fellatiopiramidekwartet?” Dat trekt de aandacht.’ ‘Het is zo makkelijk om op te vallen met taal. Bedenk een mooie tegenstelling: “Ga niet op dieet. Eet!” (Glamour), of “Ieder jaar vier ik de scheiding van mijn ouders” (Esta). Noem een bekend iemand en voeg daar iets intrigerends aan toe, bijvoorbeeld: “Het straffe boeteboekje van Nikkelen Neelie” (Quote, over Neelie Kroes).’ Zo ongeveer het handelsmerk van Van Vuure is de vraag op het omslag die al meteen voorzien is van een prikkelend antwoord. ‘Dus niet “Wat willen vrouwen?”, maar “Wat willen vrouwen? Veel!” En niet “Liposuctie gevaarlijk?”, maar “Liposuctie gevaarlijk? Het verhaal van Sanne”. Een vraag op zich is meestal al prettig uitdagend, maar zo'n toevoeging is nodig omdat het anders toch te vrijblijvend is, te weinig concreet.’ Bladendokter Rob van Vuure Rob van Vuure (Breukelen, 1945) is een van de opvallendste bladenmakers van Nederland. Als twintiger raakt hij in de ban van taal. Na even columnist te zijn geweest, gaat hij bij Libelle werken. Wordt achtereenvolgens hoofdredacteur van veertien bladen, waaronder Libelle, Margriet, Avenue, Viva, Playboy, Panorama en Flair. Assisteert vervolgens bij veel andere titels om formules nieuw leven in te blazen. Daaraan dankt hij zijn (door Matt Dings van HP/De Tijd verzonnen) bijnaam ‘bladendokter’. Van Vuure won twee keer de LOF-prijs (van het Lucas Ooms Fonds voor tijdschriftjournalistiek) en kreeg de Mercur d'Or, een oeuvreprijs. Hij heeft diverse boeken op zijn naam staan, zoals Het geheim van leuk speechen (1994), De arrogantie van het buikgevoel (1996), Rotondevrouwen, padvindermannen (2003) en Het lingeriedenken (2008). Tot voor kort was hij creatief directeur van Sanoma Uitgevers. In de Volkskrant schrijft Van Vuure zijn wekelijkse rubriek ‘BLDNDKTR’. ■ Jan, Jan en de kinderen {== afbeelding Van Vuure: ‘Viva swingt en bruist, en ook de taal doet dat.’ ==} {>>afbeelding<<} Humor kan volgens Van Vuure ook heel goed werken. ‘Je kunt op de cover zetten: “Het belang van slaap”, maar je hebt gegarandeerd veel meer lezers als je het doet zoals Flair ooit deed: “Krijg wat je werkelijk wilt in bed! Slaap”. Alleen moet je wel bedenken dat het met humor erg nauw luistert. Neem nu de grappige woordspeling - voordat je het weet, schiet die zijn doel voorbij. Panorama had eens een groot artikel over seks op het strand. “Het leukste nummer van het jaar”, stond er op het omslag, en pas veel later had ik door dat het woord nummer hier zwaar dubbelzinnig was. Maar het kan ook goed gaan. Een beroemd voorbeeld is het stuk in de Viva over hoe door het milieu de kwaliteit van het mannelijk zaad afneemt. Covertekst: “Heren, uw sperma holt achteruit”. Ook heel mooi: een interview in Het Parool met een homostel over hun kinderen; tekst: “Jan, Jan en de kinderen”. Die vind ik nog steeds geweldig. En in Kijk: “Linke soep, de zeeschildpad verdwijnt”. En in MIND: “De ex-factor”.’ {== afbeelding ‘Een woord als moord doet het altijd goed op de cover van Panorama.’ ==} {>>afbeelding<<} Van Vuure waarschuwt ook voor andere ingenieuze maar te hoogdravende taalvondsten. ‘Tijdschriftredacteuren hebben soms de neiging de literator uit te hangen, en stoppen dan hun teksten vol met metaforen die op zich heel mooi kunnen zijn, maar over de hoofden heen gaan van de lezers van een massablad. Je moet altijd blijven denken aan de mensen op de bank die je blad gekocht hebben. Je moet je ijdelheid in bedwang houden, jezelf beteugelen tot er een diamant overblijft. Ooit had ik een redacteur die geweldig mooi schreef, maar het niet kon opbrengen zich op een toegankelijke manier te richten tot een breed publiek. Ik heb hem gevraagd naar de Volkskrant over te stappen, zodat ik elke week zou kunnen genieten van een mooie pagina van hem.’ ■ Caissièreproof {== afbeelding ‘Kapsel is een typisch Libelle-woord.’ ==} {>>afbeelding<<} Niet ieder woord past bij iedere lezersgroep, en dus niet bij ieder tijdschrift, benadrukt Van Vuure. ‘Woorden als succes, stunt en moord doen het altijd goed op de cover van Panorama. Bij nieuwe Revu moet je het meer zoeken in strandtententest. Echte Libelle-woorden zijn kapsel en nieuwe mode, en met dieet op het omslag scoor je eigenlijk bij ieder vrouwenblad. Gezondheid is daar ook altijd een gewild onderwerp, maar je {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} moet het op de cover niet zo noemen, dat is veel te flets, veel te algemeen. Dat geldt ook voor eten en reizen: te afgevlakt, te breed. Maar je kunt zulke woorden wél combineren met andere. “Gezondheid: wat is waar en wat niet?” is een goede covertekst, en “Gezondheidsfabeltjes” ook. Achter “Reizen” kun je bijvoorbeeld zetten: “voor nul euro”, en achter “Eten” van alles en nog wat: “calorieënleugens”, “nieuwe groenten” of “het sinaasappeldieet” - dat laatste maakt zelfs een uitgesproken lekkere indruk.’ {== afbeelding Gedeelte van een memo met te vermijden woorden, in 1958 gestuurd naar de medewerkers van de Geïllustreerde Pers (o.a. Margriet en Revu). Uit: Rob van Vuure, De arrogantie van het buikgevoel (1996). ==} {>>afbeelding<<} ‘Maar het is dus wel oppassen geblazen met zulke woorden. Toen ik bij Panorama kwam, werd mij verzekerd dat Wallen of hoerenbezoek op de cover niet verkoopt. Ik geloofde dat niet en deed het tóch - want dat was toch wat de Panorama-man bezighield? Het nummer liep niet goed. De koper van een blad moet namelijk ook nog langs de caissière, en als die ziet dat je een tijdschrift meeneemt met daarop “Goedkoop naar de Wallen!” of “Alles over viagra!” of “Eindelijk iets tegen incontinentie gevonden!”, dan voelt dat niet goed. Dat remt de verkoop. Sommige woorden zijn niet caissièreproof.’ ■ Prikkeldrempel Caissièreproof is een van de neologismen waarmee Van Vuure het Nederlands heeft verrijkt. ‘Ik bedenk graag nieuwe woorden, want ze zorgen voor nieuwe toehoorders. Je kunt uitleggen dat je een goed, informatief blad leuker, speelser en spannender wilt maken, maar je kunt daar dan ook het woord lingeriedenken voor verzinnen. Door zo'n woord veren de lezers op: er gaat een extra snaar trillen. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: wil je opvallen in de media, verzin dan een nieuw woord.’ Een bekend voorbeeld van iemand die dat heel goed doorheeft, is PVV-leider Geert Wilders. Wat vindt Van Vuure van zijn vondsten? ‘Dat kopvoddentaks schoot volgens mij zijn doel volledig voorbij. Het was te cru, maar het is wél een mooi voorbeeld van een verschijnsel waar ik eens het woord prikkeldrempel voor heb verzonnen: er is steeds meer nodig om mensen te prikkelen.’ ‘Politici staan over het algemeen te weinig stil bij het belang van goedgekozen neologismen. Een goed woord voor een vrouw die aarzelt om een beslissing te nemen is rotondevrouw. Dat trekt aandacht. En voor de intuïtie van een bladenmaker verzon ik buikgevoel. Dat staat al sinds twaalf jaar in Van Dale, en dat vind ik wel wat. Nieuwe woorden hebben me ook geholpen om duidelijk te maken wat er in mijn vak speelt - ik denk dan bijvoorbeeld aan bladritme (“de juiste afwisseling die er in een blad moet zijn tussen bijvoorbeeld lange en korte koppen, grote en kleine foto's, zielige verhalen en puntig-informatieve stukken, emotie en ratio”), ijkpersoon (“een verzonnen persoon die alle eigenschappen van de doelgroep in zich verenigt”), koesterfactor (“de manier waarop je abonnees werft met cadeaus en korting”), taanmoment (“het moment waarop bijvoorbeeld een rubriek niet meer werkt”) en bezwarenkoning (“degene die bij een redactionele brainstorm altijd “ja maar” zegt”).’ Van Vuure over Onze Taal ‘Ik was vroeger geabonneerd op Onze Taal, ben toen een tijd afgehaakt en werd twee jaar geleden weer lid. Vreselijk leuk om te zien hoe het blad in die tijd mooier en beter is geworden. Er zijn heel goeie rubrieken, zoals “Ruggespraak”, en van de columnisten lees ik Henk Spaan graag. Misschien moeten jullie ook eens een jonge vrouw als columnist aannemen. Ik heb erg genoten van het stuk over middenstandsrijm, vorig jaar herfst: “Piet Patat bakt de concurrentie plat”. Goed ook hoe het blad in het vorige nummer inspeelde op het WK voetbal met een paar stukken over voetbaltaal en over het Afrikaans.’ En de covers? ‘Die van het meinummer, met die tegeltjes, is mooi, alleen vind ik de omslagtekst “De terugkeer van de tegelspreuk” wat te plechtig. Ik geloof dat ik op het omslag had gezet: “Wpratendekroegaddemdawonself hore”, de fascinerende titel van het openingsartikel, over hoe mensen elkaar slecht verstaan in de kroeg. Maar misschien denk ik dan te veel als maker van commerciële bladen. Onze Taal ligt niet in de kiosk en hoeft dus ook veel minder te concurreren met andere tijdschriften.’ ■ Carmiggelt ‘Mijn liefde voor het Nederlands is aangewakkerd op de kweekschool. Ik had altijd een gewoon cijfertje voor taal, maar mijn leraar pedagogiek Brinkkemper heeft me op het spoor van de taal gezet. Hij liet ons gedichtjes schrijven. Ik bleek dat wel te kunnen en schreef er op een gegeven moment elke dag een. Toen ik eenmaal voor de klas stond, heb ik wat stukjes naar Simon Carmiggelt gestuurd, en deze destijds heel grote Parool-columnist nam de moeite daar uitvoerig commentaar op te geven. Hij stimuleerde me om door te gaan met schrijven; er waren al onderwijzers genoeg, vond hij.’ ‘Op Carmiggelts voorspraak ging ik stukjes schrijven voor het Dagblad voor de Zaanstreek: eerst recensies, en al snel columns. In die tijd was dat nog iets bijzonders, maar eerlijk gezegd haalden mijn stukjes het niet bij die van mijn leermeester. Het was een tweede garnituur Carmiggelt wat ik schreef. Toch {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} kreeg ik dankzij die stukjes op mijn 28ste een baan bij Libelle. Na een half jaar mocht ik de covers gaan doen, en mijn liefde voor coverteksten schrijven heb ik al die jaren niet meer verloren.’ ■ Beter geschreven Wat heeft hij in de afgelopen 37 jaar allemaal zien veranderen in de tijdschriftentaal? ‘O, heel veel. Om te beginnen wordt er tegenwoordig veel beter geschreven dan toen ik begon. De stijl, dat wil zeggen de manier waarop je iets efficiënt en beeldend onder woorden brengt, is enorm verbeterd. Dat heeft vast ook te maken met de toegenomen professionalisering van het vak. Er zijn specialisten die zich buigen over verschillende kanten van een verhaal en de presentatie daarvan in het blad. Door al die verbeteringen hebben glossy's ook veel meer prestige gekregen.’ ‘Door zo'n nieuw verzonnen woord als lingeriedenken veren de lezers op: er gaat een extra snaar trillen.’ ‘Je ziet het ook in de lengte van zinnen: die is flink afgenomen. En er komt veel meer spreektaal voor. Dertig jaar geleden werd er veel beschréven, nu worden bijvoorbeeld emoties rechtstreeks doorgegeven door te citeren. Toen ik begon bij Libelle kwam dat nauwelijks voor. We hadden maar eens in de zes weken een interview!’ ‘Maar sommige dingen zijn ook onveranderd gebleven. In 1958 ging er een memo naar alle medewerkers van de Geïllustreerde Pers (waar Margriet onder viel, en Revu) met woorden waarmee je voorzichtig moest zijn. Te drommel stond daar bijvoorbeeld bij, en verdikkie, en jéminé (zie de bladzijde hiernaast). Nu lachen we daarom, maar bedenk dat zulke lijsten nog steeds bestaan. Misschien niet in de vorm van een memo, of zelfs maar op papier, maar in elk geval in de hoofden van de bladenmakers. Een woord als fellatiopiramidekwartet, uit de Viva, is nog altijd ondenkbaar op het omslag van Libelle. En terecht: een goede bladenmaker kent zijn lezers, en weet ze te verleiden - vooral met taal.’ Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Gebarentaalsprekers Marlijne Hemelaar - Heiloo Ik moest glimlachen om de aanduiding gebarentaalsprekers in de bespreking van het Basiswoordenboek Nederlandse Gebarentaal in de januari-aflevering van de rubriek ‘InZicht’. Hoewel mondbeeld in de Nederlandse gebarentaal een belangrijke en onmisbare rol speelt, kan men gebarende mensen (doof of horend) toch geen ‘sprekers’ noemen. De alternatieven zijn misschien even wennen, maar veelgebruikte termen zijn gebarentaalvaardige personen, gebarentaalgebruikers of gewoon gebaarders. Cover Ad van Veen - Soest Rutger Steenbergen spreekt in de mei-aflevering van de rubriek ‘Taalergernissen’ zijn afkeuring uit over de Engelse teksten op de voorkant van het tijdschrift Beveiliging. Daar staat te lezen: ‘Van facility management naar business continuity. Security professionals over awareness’. ‘Wat is onze taal toch mooi’, verzucht Steenbergen vervolgens ironisch. Maar hij vergeet dat het door hem gebruikte woord cover ook Engels is, en dat het in het Nederlands gewoon omslag heet. Naschrift redactie Toevallig komt in dit nummer van Onze Taal het woord cover heel veel voor - het staat zelfs op het omslag, of de cover. Dat heeft alles te maken met het openingsartikel: een interview met ‘bladendokter’ Rob van Vuure. In de tijdschriftenbranche is cover volkomen ingeburgerd. Maar ook daarbuiten heeft het woord zich stevig genesteld. Al sinds 1984 staat het in de betekenis ‘omslag’ in de grote Van Dale. Om die reden vinden wij het zelf niet nodig cover stelselmatig te vervangen door omslag. ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’ J.D. Gerritsen - Zuiderwoude Ritme speelt een belangrijke rol in de taal. Aan deze open deur durf ik toe te voegen dat die rol toch groter is bij de gesproken vorm dan bij geschreven taal. Dit werd mij weer eens duidelijk bij het lezen van de ingezonden brief van Willem van de Vis in de rubriek ‘Reacties’ in het meinummer. Daarin betoogt hij dat het eerder in de rubriek ‘Taalergernissen’ (februari/maartnummer) door Jacob F. Orlebeke voorgestelde alternatief ‘Baat het niet, het schaadt ook niet’ voor ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’ niet nodig te vinden, omdat het woordje dan in de laatste versie niet per se een causaal verband aangeeft. Je kunt dat dan volgens hem ook lezen als ‘dan moet je maar denken’. Maar niet minder belangrijk is dat het ritme verstoord wordt door dan weg te laten - wat dus vooral in de gesproken taal opvalt. ‘Vaag, Ina’ [1]: Wim Sonneveld Piethein van der Laan - Driebergen Dick Treesie is de geestelijk vader van de woordspeling ‘vaag, Ina’, schrijft Saskia Aukema in haar artikel over net-niet-schunnige liedteksten (‘Ho, ik zie je vaag, Ina’, Onze Taal, februari/maart). Ze wordt terechtgewezen door Erik Smit, die in het meinummer in de rubriek ‘Reacties’ Jan Rot als bedenker ervan noemt. Maar ik herinner me een show van Wim Sonneveld en Ina {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} van Faassen waarbij de eerste de laatste toesprak met de tekst ‘Ik zie je vaag, Ina.’ In diezelfde show kwam ook de woordspeling ‘Zij hielp hem als ty piste’ voor. ‘Vaag, Ina’ [2]: Paul Vlaanderen Cornelis Willemse - Hellevoetsluis Wie is de bedenker van de woordspeling ‘vaag, Ina’? Dick Treesie in een liedje uit 2009, meent Saskia Aukema in haar artikel in het februari/maartnummer. Jan Rot in een liedje uit 1999, schrijft Eric Smit in een reactie daarop in het meinummer. Maar de grap is al veel ouder. Omstreeks 1952 was er op de radio een hoorspel waar ik als achtjarige graag naar luisterde. De hoofdpersoon was privé-detective Paul Vlaanderen, en zijn vriendin heette Ina. In een van de afleveringen zijn Paul en Ina elkaar kwijtgeraakt in de mist. Ina roept: ‘Paul, zie je mij?’ Paul roept terug: ‘Ik zie je vaag, Ina!’ Daar zijn in de week na de uitzending nog vragen over gesteld in de Tweede Kamer - waarmee maar weer eens gezegd is wat een benauwde spruitjesluchttijd het toen was. {== afbeelding Een hoorspel over Paul Vlaanderen aangekondigd op het omslag van de Avrobode (1962; illustratie Henk Gijsbers). ==} {>>afbeelding<<} Kroegprobleem J.A. de Lange - Barendrecht Gaston Dorren schrijft in het meinummer over het zogeheten cocktailparty-effect, een kunststukje van ons gehoor dat ons in staat stelt elkaar te verstaan in rumoerige ruimten (in de kroeg bijvoorbeeld). Dat mag zo zijn, maar hoortoesteldragers zoals ik profiteren daar niet van. Op de een of andere manier schakelt het hoortoestel dit vermogen van het brein uit. Aan de Universiteit Maastricht wordt onderzoek naar dit fenomeen gedaan door dr. Lars Riecke. Hij heeft een computerprogramma ontwikkeld, bestemd voor hoortoestellen, dat dit vermogen weer aan het brein zou kunnen teruggeven. Er is enkel nog een probleem met de hardware. Het formaat daarvan is nu nog dusdanig dat je, in Rieckes woorden, ‘met een laptop op je hoofd moet lopen’. Op internet is het een en ander te vinden over zijn onderzoek. (Zie voor het kroegprobleem ook blz. 199 - redactie.) Citaatsjablonen Liesbeth Zijderveld - Velp Ik was eigenlijk nogal verbaasd dat Peter-Arno Coppen ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, de eerste regel van de Mei van Herman Gorter, niet noemt in zijn amusante artikel over citaatsjablonen (‘Creatief met citaten’, Onze Taal mei). Het woord lente blijft in dit citaatsjabloon meestal staan, maar het woord geluid wordt vervangen door van alles en nog wat. ‘Een nieuwe jas’, ‘een nieuwe partner’, etc. Arme Gorter, hij moet zich al menigmaal hebben omgedraaid in zijn graf. Amerikaanse en Canadese indianen Henk J. van Oordt - Den Haag Van zijn in Vancouver studerende dochter mag Henk Spaan een indiaan geen ‘native American’ noemen, zo schrijft hij in zijn column in het meinummer, want indianen behoren tot de ‘indigenous peoples’. Als de heer Spaan zijn dochter in Canada gaat opzoeken (in welk land Vancouver ligt), is het aan te raden ook met deze term op te passen. De Canadezen spreken namelijk van ‘First Nations’. Taalhulp op internet Edwin den Boer - Utrecht In het meinummer schrijft Nico Groen over online-taalnaslagwerken in zijn artikel ‘Taalhulp op internet’. Ook Google komt daarin ter sprake. Hij noemt als nadeel van het opzoeken van de betekenis van woorden met deze zoekmachine dat er onder de zoekresultaten veel sites zijn waar het woord gewoon in de tekst gebruikt wordt, zonder betekenisomschrijving. Google heeft echter een oplossing voor dit probleem bedacht, namelijk de parameter ‘define’. Als je ‘define:’ voor een zoekterm zet, bijvoorbeeld ‘define: hoerenjong’, verschijnt er een lijst met definities van die term die op openbare webpagina's zijn gevonden, met onder elke definitie een link naar de bron. Bovendien geeft Google bij een woord als pad ook verwante zoektermen (crash pad, knee pad), en wordt de mogelijkheid geboden de zoekactie tot één taal te beperken. Ezelsbruggetje zomer- en wintertijd Jan Kees in 't Veld - Den Haag Ewoud Sanders geeft in de mei-aflevering van zijn rubriek ‘Het gebeurde in...’ een paar ezelsbruggetjes om te bepalen of je bij ingang van zomer- respectievelijk wintertijd de klok voor- dan wel achteruit moet zetten. Ik ervaar die ezelsbruggetjes als niet veel simpeler dan het probleem zelf. De klokken in ons huis worden bediend met het - helaas Engelse, maar wel heldere - ezelsbruggetje ‘Spring forward, fall backward’. Tegelspreuken [1]: bevrijdingstegel W. Morsink - Amsterdam Precies op 5 mei las ik het artikel ‘Van het concert des levens...’ van Quirien van Haelen over tegelspreuken (Onze Taal mei), en op dat moment schoot de spreuk door mijn gedachten die op een tegeltje bij onze buren stond, over een gebeurtenis van exact 65 jaar ervoor: Is dat boffen Weg zijn de moffen. Tegelspreuken [2]: Duitse sluikreclame Edu van Dijk en Gerty Dost - Hengelo Met genoegen hebben we het artikel over tegelspreuken gelezen. Wij hebben onze oerlelijke wc opgeluisterd met ongeveer honderd toiletrolhouders en een tiental spreuktegeltjes. Enkele ervan komen uit Duitsland, zoals deze: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vrij vertaald: ‘Mensen maken het zichzelf vaak moeilijk, ook als dat niet nodig was geweest.’ Het is sluikreclame voor condooms, uit de tijd dat voorbehoedsmiddelen nog verboden waren. Als zo'n bordje in de drogist hing, was dat een teken dat deze illegale waar daar te krijgen was. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tegelspreuken [3]: kromme zin Joop Blokker - Spijkenisse Hierbij een modern tegeltje met een prachtige, kromme zin. Aan het slot is door rijmdwang de uitdrukking gebaren maken ‘gebaren doen’ geworden, en daaraan is op curieuze wijze het meewerkend voorwerp ‘die jou zo lief is’ toegevoegd. Mooi hè? Tegelspreuken [4]: ‘God teekend’ Albert Putman - Berkel-Enschot In het leuke artikel over de tegelspreuken (‘Van het concert des levens...’, Onze Taal mei), beschrijft auteur Quirien van Haelen een dt-fout op een van de tegels in zijn verzameling (‘Denk meer aan wat je bezit, dan aan wat je begeerd’). Op mijn jongenskamer in het ouderlijk huis hing in de jaren vijftig een ingelijste afbeelding van een groot Oor, een Oog en een met een veer schrijvende Hand, én met de tekst: God hoort het God ziet het God teekend het op. Tegelspreuken [5]: ‘'t Is verdraait’ Gijsbert den Hollander Hoewel ik het artikel ‘Van het concert des levens...’ in het meinummer van Onze Taal met veel plezier gelezen heb, moest ik vaststellen dat één soort spreukenbord er helaas niet in aan bod kwam, namelijk de borden van koper of messing. Ik spaar die sinds de jaren zeventig. Ik heb er nu zo'n 75, maar de laatste tijd is het erg moeilijk om nog nieuwe spreukenbordjes voor mijn verzameling te vinden. In al de jaren dat ik deze bordjes verzamel, heb ik nog nooit een medeverzamelaar aangetroffen. Een van de bijzonderste exemplaren die ik heb, dateert van 1916 en bevat een spelfout - of een grapje, daar ben ik nog altijd niet uit. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tegelspreuken [6]: kortste spreuk Maartje Roest - Heerlen Mijn zus heeft onderstaande tegelspreuk een tijdje geleden bedacht en kreeg hierop zó veel leuke reacties dat ze hem nu met zeer veel succes verkoopt via internet. Het is vast de kortste tegelspreuk die er bestaat. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tegelspreuken [7]: haan en hen M.F.G. Haan - Rheden Met interesse las ik Quirien van Haelens artikel over tegeltjes(wijsheden). In mijn familie hangen al drie generaties lang de onderstaande twee tegeltjes aan de muur. Er zit een bijzondere geschiedenis aan vast. Het verhaal gaat dat mijn grootvader, die net als ik Haan heette, het eerste tegeltje ergens in een winkel zag liggen, het kocht en het vervolgens zonder iets daarover te zeggen in de gang van zijn huis aan de muur hing: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Enkele weken later hing daaronder opeens een tweede tegeltje, dat mijn grootmoeder speciaal zou hebben laten maken: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tegelspreuken [8]: Haagse spreuken Albert Simonis - Leiden Quirien van Haelen noemt in zijn artikel ‘Van het concert des levens...’ enkele tegelspreuken die een parodie vormen op bekende wijsheden. Ook aardig in dit genre zijn de spreuken die zijn verschenen op de Groen-geile scheuâhkalendâh vannut jaah 2000 van Sjaak Bral en de gebroeders Rueb. De onderstaande sluit mooi aan bij de titel van het artikel van Van Haelen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} (Nieuwe tegeltjeswijsheden blijven welkom: www.spreuktegelsentegelspreuken.nl.) {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlands in buitenlandse films en tv-series [2] Redactie Onze Taal Hoe klinkt het Nederlands in buitenlandse films en boeken? Berthold van Maris stond daarbij stil in het aprilnummer van Onze Taal. In zijn artikel ‘Jai sprrreekt Nederlands! Dat is te kek!’ kwam een bonte stoet Nederlands - nu ja: ‘Nederlands’ - sprekende karikaturen voorbij. Hieronder een kleine greep uit de aanvullingen die we ontvingen. Met dank aan Hanny Veenendaal, Peter Kusters en Nico van der Wel. ■ Sinter Claes Hanny Veenendaal wees erop dat de klassieker Miracle on 34th Street (1947) een prachtige scène bevat waarin wel een halve minuut lang Nederlands wordt gesproken: Santa Claus zit in het warenhuis Macy's, waar kinderen in de rij staan om Santa te vertellen wat ze voor Kerstmis willen hebben. Op een gegeven moment is er een meisje aan de beurt dat een geadopteerde wees uit Nederland is, een oorlogsslachtoffertje. De adoptiemoeder zegt dat het kind geen Engels spreekt, maar dat ze toch heel graag ‘Sinter Claes’ wilde zien. Er ontspint zich een dialoog: Santa: ‘Hallo, ik ben blij dat je gekomen bent.’ Meisje (ze schijnt Sandorineke te heten): ‘Oh, oe bent Sint-Niklaas.’ Santa: ‘A, ja zeker’ (neemt het meisje op schoot). Meisje: ‘Ik wist het wel. Ik wist zeker daddoe het zou begraipen.’ Santa: ‘Natuurlik. Zeg maar wat je zou willen hebben. Van Sinterklaas. Wil je wel voor mij zingen?’ Samen: ‘Sinterklaas kepoentsje, geef waddin main sjgoentsje, geef waddin main laarsje, dankoe sinterklaasje.’ Ze spreken wel met een accent, maar het is goed te verstaan. Een knappe prestatie. ■ Mo-nana Hanny Veenendaal noemde nog drie gevallen. Allereerst de sitcom Friends. In Van Maris' artikel komen daar al twee afleveringen van ter sprake, maar er wordt in deze serie nog meer Nederlands gesproken. In de aflevering ‘The One with the Fake Monica’ is hoofdpersoon Monica haar creditcard kwijt, en iemand anders blijkt er aankopen mee te doen. Monica traceert die persoon en komt erachter dat deze vrouw een tapdanscursus volgt. Ze gaat naar de cursus en komt op een zeker moment tegenover de nep-Monica te staan. Die vraagt hoe ze heet. Monica wil zich voorstellen, maar realiseert zich na de eerste lettergreep mo dat de andere vrouw net heeft gezegd dat zij Monica heet, dus verandert ze haar naam in Mo-nana. Om die vreemde naam te verklaren, zegt ze dat het een Nederlandse naam is. Waarop nep-Monica in het Nederlands tegen Monica begint te praten; ze zegt dat ze een tijdje in Nederland heeft gewoond en de naam Monana niet kent. Waarop Monica maar gauw zegt dat Monana ‘Pennsylvania Dutch’ is. ■ Vensterbank In de serie Thirtysomething werken twee van de hoofdpersonen voor een reclamebureau. Hun baas spreekt een beetje Nederlands, zo blijkt na onderhandelingen met een Nederlands bedrijf dat zijn bureau wel wil kopen. De baas doet verslag van de onderhandelingen en zegt dan ineens peinzend: ‘vensterbank’ - om vervolgens kort te filosoferen over die vreemde Nederlandse taal. En ten slotte wijst Hanny Veenendaal op een aflevering van de tv-serie Seinfeld waarin Nederland even in een zijdelingse grap ter sprake komt. Zoals gebruikelijk bij Seinfeld is het een grappig en knap dialoogje. Hoofdpersonen George en Jerry zitten in hun vertrouwde koffiehuis. George kijkt op van zijn krant en zegt: ‘What is Holland?’ Jerry: ‘What do you mean, “what is it”? It's a country right next to Belgium.’ George: ‘No, that's the Netherlands.’ Jerry: ‘Holland ís the Netherlands.’ George: ‘Then who are the Dutch?’ ■ Vertel me wie ik ben In de film The Bourne Identity uit 2002, het eerste deel van de ‘Bourne-trilogie’, worden een paar zinnen Nederlands gesproken, schrijft Peter Kusters. Ex-geheim agent Jason Bourne (gespeeld door Matt Damon) wordt na een mislukte opdracht door vissers opgepikt uit de Middellandse Zee. Hij heeft geheugenverlies. Hij weet nog wel precies wat bijvoorbeeld de regels van het schaakspel zijn en hoe je knopen in een touw legt, maar hij weet niet meer waarom hij in het water was beland, wie hij is en hoe hij heet. In het begin van de film doet hij rekoefeningen op het dek van de vissersboot en denkt dan hardop: ‘Vertel me wie ik ben.’ Dit alles met een stevige Duitse bijklank. Even later kijkt hij in de spiegel en vraagt zich af: ‘Weet je wie ik ben?’ En dan: ‘Hou dan godverdomme op met dat gezeik, en zeg het me.’ (De vloek wordt overigens weggelaten uit de ondertiteling. Zie de foto hieronder.) Bourne blijkt trouwens geen Nederlander te zijn en heeft geen band met Nederland. Hij kent gewoon een hoop talen (behalve Nederlands ook Engels, Frans, Russisch, Duits, Spaans, Hongaars en Arabisch). ■ Audrey Hepburn Nico van der Wel attendeerde ons op de film Roman Holiday uit 1953, met Audrey Hepburn en Gregory Peck. Hierin laat Hepburns personage, Princess Ann, zich aan het eind van de film voorstellen aan een aantal vertegenwoordigers van de media, vooral kranten. Een journaliste die aan de beurt is, stelt zich voor als ‘Sytske Galema, De Linie, Nederland’ (volgens de filmwebsite IMDB. com speelt Sytske Galema zichzelf). Princess Ann antwoordt met een accentloos ‘Dag mevrouw.’ Geen wonder, want Hepburn woonde in haar jeugd tien jaar in Nederland. {== afbeelding In de film The Bourne Identity (2002) spreekt ex-geheim agent Jason Bourne (gespeeld door Matt Damon) een paar zinnen Nederlands. ==} {>>afbeelding<<} {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Het kroegprobleem: de uitkomsten Gaston Dorren Bij mijn artikel over hoe lastig het is om in lawaaiige ruimtes gesprekken te verstaan (Onze Taal, mei), stond een experimentje. ‘Is het “kroegprobleem” te herleiden tot een zwak vermogen om regelmatig terugkerende tonen in een chaos van geluiden te herkennen?’, zo luidde de onderzoeksvraag. In een geluidsbestandje op internet zat zo'n regelmatig terugkerende toon. De vraag was: herkent u die? Een tweede bestandje diende als controle of de luisteraar wel het juiste geluid had herkend. Er kwamen 157 bruikbare reacties binnen. Maar liefst 85% van de respondenten (134 personen) had er moeite mee om kroeggesprekken te volgen. Natuurlijk is dat niet representatief voor de hele bevolking. Lezers die het probleem zelf ervaren, zullen meer gemotiveerd zijn geweest om het artikel te lezen en de proef te doen. Ook de gemiddelde leeftijd (55 jaar) duidt daarop. De groep die gesprekken bij lawaai wél goed verstaat, was gemiddeld iets jonger: 49 jaar. En wat is het antwoord op de onderzoeksvraag? Dat is helaas niet goed te zeggen. Van degenen die de repeterende toon herkenden, had slechts 50% te kampen met het kroegprobleem; veel minder dus dan de 85% van de hele groep. Die percentages zouden doen vermoeden dat de onderzoeksvraag met ‘ja’ te beantwoorden is. Maar deze deelgroep was zó klein (6 personen) dat zo'n stellig antwoord misplaatst zou zijn. De conclusie moet eerder zijn dat de opdracht kennelijk te moeilijk was. Aan de geluidsbestanden kan het nauwelijks gelegen hebben, want professionele wetenschappers hebben die met succes gebruikt voor een vergelijkbare test. In elk geval vond ik het troostrijk dat ik niet als enige faalde in het herkennen van de juiste toon. Website-enquête Wat vindt u van de website van Onze Taal? Vul de enquête in op http://enquete.onzetaal.nl/. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire 100% NL De afstemknop wil niet meer draaien. Straks, als alles klaar is, zal hij wel meegaan in de container, met de laatste ingedroogde kwasten en halflege verfblikken. Einde verbouwing, byebye boombox. Hij was maar negentien euro (bij de Gamma), de cd-speler hield er al na een week mee op, en de afstemknop van het radiogedeelte zit dus vol met gruis. Je moet te veel kracht zetten, en als hij in beweging komt, schiet hij door, nooit op het station dat je zoekt. En dus luistert deze tweede-thuisklusser naar 100% NL. De naam is helder. Er is een groot tekort aan bedden Omdat een vrouw probeert te redden Wat een man al lang verdronken had Omdat hij in het donker zat. Dat is Bløf. Het nummer heet ‘Laat het licht aan’. Een man zit in het donker, daarom heeft hij iets verdronken, de vrouw probeert het te redden, en daardoor is er een groot tekort aan bedden. De man wilde het lichtknopje omdraaien, maar het was de nek van een beddenfabrikant, denk ik. Met als gevolg dat die verdronk. Blijkbaar speelde het zich af in het water, en in het donker. Zeeuwen begrijpen dit misschien meteen. Ook na de Watersnoodramp was er een groot tekort aan bedden. Althans droge. In de jaren-zeventig-hit ‘The Elephant Song’ zingt Kamahl: People kill without regret Although they fly by jumbo jet. Net zoiets. Moorden zonder spijt, vliegen in lijntoestellen, dat kan toch samengaan? Vanwaar dat although? Werd de Boeing 747 geïntroduceerd met de afspraak dat het voortaan afgelopen moest zijn met spijtloos moorden? ‘People kill without regret / Because they fly by jumbo jet’ was net zo logisch geweest. Veel Nick & Simon op 100% NL. ‘Pak maar m'n hand’, heet een van hun liedjes. Kijk maar naar de huizen om je heen Ze zouden nooit gebouwd zijn zonder steen. En zitten er geen vleugels aan een vogel Vliegt het toch nooit ergens heen. Ook al krijg je nog zo vele kansen Er gaat er altijd eentje mis. En doordat je mijn gezang kunt horen Weet je ook wat stilte is. Poëzie is raadsel, hebben ze denk ik gedacht. Als je het begrijpt, is het geen poëzie. Dus niet: óf je hoort mijn gezang óf het is stil, nee, het is én-én! En de vogel is volgens Nick en Simon blijkbaar onzijdig. ‘Zeg Nick, heb jij die parkiet nog?’ ‘Nee, Simon, het is dood.’ Danny Nicolay: Waanzinnig, zoals je mij hebt gekust Jij zet me in vuur en vlam Dit krijg jij nooit meer uitgeblust Waanzinnig als ik je maar even zie Weet ik het verschil niet Tussen jou en tussen fantasie. De Taalmeester is weer begonnen, een tv-quiz over taal van Teleac. Een van de onderdelen heet ‘Muzikale missers’ - wijs de taalfout aan in een Nederlandse songtekst. Ik vroeg me af waar Michiel Eijsbouts, de vragenmaker, ze vandaan haalde, maar daar is 100% NL dus voor. Luister een half uur en je hebt er een paar. Ze zei geen woord en lag te hijgen alsof ze mij al jaren kon. André Hazes heeft school gemaakt. Jan Kuitenbrouwer {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} ‘Thuiskomen in jezelf’ Taal en toon van de zingevingsbladen Jan Erik Grezel Spiritualiteit is in. Allerlei tijdschriften spelen daarop in en noemen zich spiritueel. Het succes van een blad als Happinez laat zien dat mensen behoefte hebben aan lectuur over ‘zingeving’. Met wat voor woorden en beelden is ‘de weg naar innerlijke vrede’ geplaveid? ‘Als je volledig aanwezig bent in het moment, stroomt er vanzelf gelukzaligheid naar je toe.’ Aan het woord is de Amerikaanse Barbara Berger, auteur van de bestseller Ben je nu gelukkig? Over haar nieuwste boek, Ontwaken, zegt ze: ‘We ontwaken als onze gedachten niet meer leidend zijn en we in harmonie met de werkelijkheid leven.’ Het is te lezen in een recent nummer van Happinez, het tijdschrift dat in korte tijd is uitgegroeid tot een van de grootste glossy's van Nederland: de oplage is maar liefst 165.000. Spiritualiteit staat daarin centraal: de blik gaat naar binnen. In Happinez vind je geen advertenties van glimmende auto's of riante huizen, wel van boeken die je ‘verlichting’ bieden, of van spullen die duurzaam geproduceerd zijn; geen glamour- of roddelverhalen over BN'ers, wel over bekende en minder bekende landgenoten die vertellen wat hen ‘raakt’. ‘Wij houden ons bezig met zingeving’, zei hoofdredacteur Ruud Hollander onlangs op de radio. ‘Happinez is een “mindstyle”-magazine. Mindstyle is de tegenhanger van lifestyle, waarbij het om de buitenkant gaat: in wat voor auto rij je, wat voor kleren draag je. Mindstyle gaat om: hoe denk je, hoe sta je in het leven.’ Happinez treft daarbij, gezien de ongekende oplagecijfers, precies de juiste toon. Afgelopen maand verscheen voor het eerst een Duitse, in licentie uitgegeven versie van het blad. En er zijn plannen Happinez in nog meer landen uit te brengen. ■ Blije bladen Happinez is niet het enige tijdschrift in zijn soort. De zwevende Hollander die op zoek is naar zingeving en spiritualiteit kan in de kiosk zijn hart ophalen. Tot ‘de blije bladen’ behoren bijvoorbeeld ook Flow en MIND, tijdschriften die je levensvreugde beloven. MIND biedt volgens het omslag ‘Psychologie voor een leuker leven’. Binnenin poneert het blad zonder enige bescheidenheid: ‘MIND brengt geluk!’ Flow zet het evangelie-van-een-goed-gevoel in kordaat Engels op de cover: ‘Simplify your life - Feel connected - Live mindfully - Spoil yourself’. In dit rijtje bladen past ook het al wat oudere Onkruid, dat zich ‘autonoom, spiritueel & groen’ noemt. Geen van de tijdschriften is vies van esoterie en occultisme. In Onkruid van mei/juni 2010 vind je een advertentie voor de zesde Godinnenconferentie: ‘Kom tot je innerlijke centrum en verbind je met je vrouwelijke energie.’ Happinez had in 2008 een interview met Bram Vermeulen. Hè? Die is toch al in 2004 overleden? Klopt, maar hij had via medium Willemijn voor de aardbewoners nog wel wat ‘inzichten’ in petto: ‘Laat de angst niet je leidraad zijn. De mind houdt nu eenmaal van drama's, maar alles wat er gebeurt, is een weg naar steeds meer ontwikkeling, steeds meer bewustzijn. De scheppingsenergie die in al het leven aanwezig is, heeft echt het beste met ons voor.’ {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Weldadig bad Wie zingevingsbladen grondig leest, stuit op specifiek taalgebruik. Eenvoudige Nederlandse woorden krijgen een ‘spirituele’ betekenis, zoals energie en verbinding. Er worden bekende beelden gebruikt, waaronder ‘de weg tot geluk’. En er is - in het ene tijdschrift meer dan in het andere - een stevige dosis Engels te vinden, zoals al uit de titels blijkt. Alleen Onkruid houdt het oer-Hollands. Maar het moet gezegd: nog voor je een blad als Happinez of Flow goed en wel hebt opengeslagen, dobber je al in een weldadig bad van warme kleuren, plezierige letters en eerlijk papier. De vormgeving trekt je binnen in een wereld waarin het wel goed toeven moet zijn. De taal doet de rest. Die maakt je óf ontvankelijk óf cynisch: ‘Ons diepste verlangen is om te worden wie wij in wezen al zijn, om weer in contact te komen met ons werkelijke zelf. En alleen van daaruit kun je echt contact maken met de ander’, zegt psychotherapeute Els Kikke in het Happinez-themanummer over ‘verlangen’. Sommigen zullen belangstellend verder lezen, anderen haken hoofdschuddend af. De vormgeving trekt je binnen in een wereld waarin het wel goed toeven moet zijn. De taal doet de rest. Die afhakers blijken vooral mannen te zijn. Eindredactrice Adrienne van Vulpen: ‘Vrouwen zijn onze belangrijkste doelgroep. Vrouwen zijn sowieso meer tijdschriftenkopers.’ Kan dat een bepaalde toon en specifiek taalgebruik in het blad verklaren? ‘Het is zacht, niet schreeuwerig. Wij willen beslist niet belerend of dogmatisch zijn. Spiritualiteit is langs heel veel wegen te beoefenen of te bereiken. Daarom bieden wij het zo breed mogelijk aan. Iedereen kan op die manier zijn eigen zoektocht ondernemen.’ Is dat typisch vrouwelijk? ‘Mannen zijn eerder to the point, willen snel resultaat en een helder standpunt. Vrouwen zijn van nature meer zoekende en tastende.’ ■ Mantra Wat voor taal daar nu precies bij hoort, is voor Van Vulpen vooral een kwestie van gevoel. ‘Maar we willen geen geheimtaal. De oprichtster van ons tijdschrift, Inez van Oord (vandaar de naam Happinez), wilde in het blad nuchtere, klare taal die toch mooi en poëtisch is. Ik denk dat we er prima in slagen om met een goede mix van die twee een heel toegankelijk blad te maken. We proberen ons verre te houden van de verhevenheid die je in “spiriland” veel tegenkomt. Daarom zullen we bijvoorbeeld nooit woorden als verbinding met een hoofdletter schrijven, of ontmoeten weergeven als “ont-moeten” om er op die manier een speciale lading aan te geven. Spiritualiteit hoort voor ons bij het dagelijks leven, het is heel gewoon. Dat moet ook in het taalgebruik doorklinken.’ De credo's van het spirituele denken worden voortdurend in allerlei variaties herhaald, zoals de zeggingskracht over je eigen denken en voelen - baas in eigen brein: ‘Door je hoofd te vullen met positieve gedachten, kun je daadwerkelijk je leven veranderen.’ Het valt de neutrale lezer verder op dat de artikelen behoorlijk breed kunnen uitwaaieren. Een kabbelend verhaal over een Australische ‘goeroe van de rust’ leest haast als een mantra: een meditatieve herhaling die je als vanzelf ontspanning geeft en naar een hoger niveau tilt. Is dat met opzet gebeurd? Van Vulpen: ‘Dat niet, maar we nemen de ruimte. Happinez is geen bladerblad waar je in een minuutje doorheen flappert. We zijn wel een glossy, maar er moet ook wat te lezen zijn. Zo'n artikel over meditatie of een themanummer over intimiteit, daar ga je toch echt voor zitten.’ {== afbeelding Wie op zoek is naar spiritualiteit, kan in de kiosk zijn hart ophalen. ==} {>>afbeelding<<} Spiritueel - wat is dat eigenlijk? Het woord spiritueel heeft de laatste jaren een enorme opmars gemaakt. Vrijwel alles heeft vandaag de dag een spirituele variant. Je kunt bijvoorbeeld spiritueel sporten, koken, daten, schrijven, leidinggeven, tuinieren, schilderen, autorijden en natuurlijk ook ‘spiritueel vrijen’. Bij al die activiteiten duidt de toevoeging spiritueel op bewustwording van én liefdevolle aandacht voor datgene wat je aan het doen bent. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord spiritus, dat ‘geest’ betekent en dat we kennen van Spiritus-Sanctus, de Heilige Geest. Van oorsprong is spiritueel een religieuze term die ‘het onstoffelijke’ aanduidt, dat tegenover het materiële staat. Maar ‘spiritueel’ ligt sinds kort zeer goed in de markt. Begrijpelijk dat veel tijdschriften zich als zodanig afficheren. Het is wel de vraag of het woord langzamerhand niet aan betekenisinflatie gaat lijden. ■ Peptalk Naast die herhaling en de ruimte die er genomen wordt om het punt te maken, hebben de bladen veel gemeen in thematiek en perspectief. In alle tijdschriften ligt het accent op het positieve levensgevoel: het zoeken en vinden van persoonlijk geluk buiten of naast materiële genoegens (Happinez heeft ook een internetwinkel) - met veel aandacht voor de technieken om dat te bereiken: ‘blokkades opheffen’, ‘de eerste stap in persoonlijke groei’ of ‘hoe je blijer, gezonder en zorgelozer wordt’. Nu eens ligt de nadruk daarbij op yoga en allerlei andere vormen van meditatie, dan weer op de dressuur van onze ‘mind’. Als we flink ons best doen, kunnen we die kop vol zorgen schoonvegen en positief leren denken: ‘Gedachten zijn krachten.’ Verder is het ‘hier en nu’ veel belangrijker dan het ‘vroeger’ en ‘later’: ‘In het hier en nu is geen innerlijke oorlog’, wordt de wereldberoemde specialist in spiritualiteit Eckhart Tolle geciteerd. ‘Die innerlijke oorlog ontstaat alleen door gedachten aan vroeger en later.’ Maar het opvallendste gemeenschappelijke kenmerk is toch wel het ‘zelf- {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} isme’ - ‘ik’ is koning. De lezer vindt in de bladen veel peptalk voor het eigen ik. Je moet weten dat je er mag zijn en dat je de moeite waard bent: ‘Verwen jezelf’, ‘Als je niet van jezelf houdt, kun je ook niet van een ander houden’, ‘Die ene persoon die echt belangrijk is: jijzelf!’ Het is het calvinisme definitief voorbij. Weg met het altruïsme, meer aandacht voor jezelf. En dat in alledaagse zinnen. ‘Ik vind het interessant om aan mezelf te werken’, vertelt een dertigjarige vrouw in Flow. Ze doet verslag van haar ervaringen met ‘reiki’, een Japanse techniek voor ‘het doorgeven en ontvangen van universele levensenergie’. ‘Door reiki heb ik geleerd dichter bij mijn emotie te komen.’ {== afbeelding Happinez: een weldadig bad van warme kleuren, plezierige letters en eerlijk papier. ==} {>>afbeelding<<} ■ Ithaca Tot het begrippenapparaat van de spiritualiteit behoren meer doodgewone woorden die in de context van een tijdschrift over zingeving een figuurlijke en weinig concrete betekenis krijgen. In de artikelen gaat het vaak over ‘loslaten’, ‘helen’, ‘blokkades’, ‘inzicht’ en ‘energie’ (zie het kader hiernaast). Schaduw is het woord voor negatieve aspecten in jezelf. Een jonge moeder in Happinez: ‘Wat had ik daar in mijn hoofd voor krankzinnige gedachte zitten? Ik, die één en al zorg en liefde was voor mijn baby, mijn alles. Uiteindelijk begreep ik wat het was: de achterkant, de schaduw van het enorme verantwoordelijkheidsgevoel dat het moederschap met zich meebracht. Zolang je die schaduw niet erkent als een deel van jezelf, kan hij rare dingen met je uithalen.’ MIND (mei 2010) legt uit wat ‘schaduw’ is: ‘Je schaduw bestaat uit al die kanten van jezelf die je verbergt, ontkent of onderdrukt.’ Maar de schaduwkant moeten we ‘omarmen’. ‘Gebruik de kracht van je donkere kant.’ Veel beeldspraak in de bladen is nogal geijkt, zoals die van ‘de sleutel’. ‘Negatieve emoties loslaten en beperkende gedachten ombuigen zijn de sleutel tot een gezonder leven.’ Het klassieke beeld van ‘de zoektocht’, ‘de weg’ of ‘de reis’ is schering en inslag, vaak in combinatie met ‘thuiskomen’. In veel artikelen is die zoektocht naar ‘je ware zelf’, naar ‘innerlijke vrede’ of naar ‘een nieuw evenwicht’ ook de kern waar het in het leven om draait. ‘Ga op innerlijke ontdekkingsreis. Geef jezelf een veilig draagvlak om van alles te ontdekken en verdriet los te laten’, zegt de eerdergenoemde therapeute Els Kikke. Soms wordt de beeldspraak uitdrukkelijk benoemd, zoals in een artikel over het Ithaca van Odysseus (Happinez nummer 2 van 2008). Iedereen kent ‘het verlangen om terug te keren naar de plaats waar je het liefste wilt zijn, een plek waar je geluk hebt gekend’. Ithaca geldt als ‘een metafoor voor verlangen’. Odysseus verlangt ernaar thuis te komen, maar het epos van Homerus gaat voor het grootste deel over de reis en de verleidingen onderweg. ‘Thuiskomen’ is tegenwoordig het veelgebruikte beeld voor ‘jezelf echt leren kennen’. Maar er wordt, in boeddhistische traditie, benadrukt dat het einddoel niet van belang is. Het gaat om de weg ernaartoe. Al dan niet via de kiosk. Veelgebruikte termen in spirituele tijdschriften In de wereld van de spiritualiteit gebruiken schrijvers geregeld woorden en begrippen met een ongrijpbare betekenis. Ze zijn bedoeld ‘om regelrecht je hart binnen te stromen’. Het is niet verwonderlijk dat juist in spirituele verhandelingen en artikelen normale woorden een vaag karakter hebben. Per definitie is ‘het spirituele’ onzegbaar, de kern laat zich niet in woorden vatten. Toch wordt dat voortdurend geprobeerd, blijkens de onophoudelijke stroom boeken en tijdschriften die zich met spiritualiteit bezighouden. Een greep uit het spirituele vocabulaire: bevrijding het loskomen van je beperkingen: ‘bevrijding begint bij jezelf’ blokkades zaken die je belemmeren om te zijn wie je echt bent: ‘aan je blokkades werken’ energie uitstraling, kracht; de term wordt door sommigen in min of meer fysische zin gebruikt, zoals bij reiki: ‘de voelbare energie’ evenwicht (herstellen) balans, vooral tussen je echte en je gedroomde ik, en tussen je negatieve en positieve kanten groei persoonlijke ontwikkeling, gepaard gaand met inzicht helen eenwording bereiken: ‘van belemmerend naar helend’ inzicht zelfkennis, meestal in combinatie met ‘gewonnen’ loslaten afstand nemen, vooral van negatieve gedachten; ook gebruikt voor ‘verwerken’ onthechten loskomen van zaken die belangrijk schijnen maar het eigenlijk niet zijn pijn niet verwerkte trauma's: ‘pijn moet je toelaten’ schaduw negatieve aspecten van jezelf: ‘je moet je schaduw meenemen om te kunnen groeien’ stroom energie die gaat vloeien als blokkades zijn weggenomen thuiskomen ervaren wat of wie je in de kern bent: ‘thuiskomen in jezelf’ verbinding/verbintenis contact, vaak ook met jezelf {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Langs()rijden ?‘Alle koffiekopjes trilden toen er een vrachtauto langs()reed.’ Moet je langs()reed hier als één of als twee woorden schrijven? !In dit geval is aaneenschrijven juist: ‘toen er een vrachtauto langsreed’. Langsrijden als één woord is synoniem met voorbijrijden: ‘toen er een vrachtauto voorbijreed’. Dat geldt ook voor een aantal andere (bewegings)werkwoorden die met langs beginnen: ‘Ik zag de buurman langslopen’, ‘De jongens die net langsfietsten, zagen er apart uit.’ Langs is een voorzetsel, net als uit, in, op, etcetera. Dat betekent dat het een geheel kan vormen met het woord er, hier, daar of waar; het wordt dan niet aan het werkwoord vast geschreven. In de zin ‘Het huis waar de auto langs reed, zag er mooi uit’, bijvoorbeeld, horen waar en langs bij elkaar, net als waar en uit in ‘De garage waar de auto uit reed, stond op instorten.’ Vandaar dat in die gevallen langs reed en uit reed los worden geschreven. Bij de zin over de vrachtauto is het op zichzelf mogelijk er en langs als een geheel te zien (en langs los te schrijven van reed), maar dat zou inhouden dat de vrachtauto langs de kopjes reed, en dat is niet waarschijnlijk. Ga/gaat uw gang ?Wat is juist: ‘Ga uw gang’ of ‘Gaat uw gang’? !‘Ga uw gang.’ Het gaat hier om een gebiedende wijs, namelijk van de uitdrukking je gang gaan; vergelijk ‘Ga mee’ en ‘Ga op uw gevoel af.’ De gebiedende wijs krijgt nooit een t, behalve in enkele vaste uitdrukkingen als ‘Komt allen tezamen’ (zie www.onzetaal.nl/advies/redt.php). Wel mogelijk is ‘Gaat u uw gang’: dit is een beleefdheidsvariant van de gebiedende wijs, waarin het onderwerp u staat, net als in ‘Loopt u maar even mee’ (als variant van de gebiedende wijs ‘Loop maar even mee’). Toch klinkt ‘Gaat uw gang’ voor sommige mensen ook acceptabel. Dat is misschien te verklaren uit het bestaan van de hierboven genoemde variant ‘Gaat u uw gang’: de twee u's vlak na elkaar kunnen in de uitspraak makkelijk versmelten tot één u. Een andere mogelijke verklaring is dat er bij het uitspreken van ‘Ga uw gang’ behoefte bestaat om de twee klinkers (de a van ga en de u van uw) duidelijker van elkaar te onderscheiden door een d of een t in te voegen. Dit lijkt een beetje op het verschijnsel ‘hiaatdelging’; de grote Van Dale (2005) omschrijft een hiaatdelger als ‘medeklinker tussen twee klinkers uitgesproken om de hiaat [= het op elkaar stoten van klinkers] te verhinderen: in “wilde-n-ie” is de n een hiaatdelger’. De/het wc ?Het schijnt dat wc een afkorting is van watercloset. Maar waarom is het dan de wc, terwijl het het watercloset is? !Dat komt waarschijnlijk doordat de afkorting wc onafhankelijk van watercloset uit het Engels is overgenomen. Leenwoorden, met name Engelse, krijgen heel vaak het lidwoord de als er geen duidelijk onzijdig woord mee samenhangt. Het woord watercloset (‘ruimte met waterspoeling’) werd vermoedelijk te weinig gebruikt om het lidwoord van de afkorting te kunnen beïnvloeden. Afkortingen nemen gewoonlijk het geslacht en lidwoord over van het woord (of de woordgroep) waar ze de afkorting van zijn: de pc vanwege de personal computer, het hbo vanwege het hoger beroepsonderwijs, etc. Een uitzondering is havo: vroeger kreeg dit het lidwoord het, vanwege het hoger algemeen voortgezet onderwijs, tegenwoordig is de havo het gewoonst - mogelijk door de gedachte aan school. Markies ?Een markies is een edelman, maar ook een opvouwbaar zonnescherm. Is er een verband tussen deze betekenissen? !Ja, indirect wel. In de betekenis ‘zonnescherm’ heeft markies te maken met een markiezin. Het Franse woord hiervoor is marquise. Dit werd volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands vanaf ongeveer de zeventiende eeuw ook gebruikt voor enkele ‘als verfijnd of elegant beschouwde dingen, dingen van een kwaliteit die geschikt is voor een markiezin, o.a. (...) een ring met langwerpige edelsteen en een afdak of luifel boven een officierstent [als extra bescherming tegen regen]’. In 1649 is marquise voor het eerst in de ‘afdak’-betekenis in een Nederlandse tekst aangetroffen. In de loop van de negentiende eeuw kon het ook een bepaald zonnescherm aanduiden en werd steeds vaker de spelling markies gebruikt. Een markies (ook wel: markgraaf) heerste van oorsprong over een ‘mark’, een grensgewest. Een Germaanse voorloper van dat woord mark is langgeleden in het Italiaans ontleend als marca; daar is de aanduiding marchese (‘bestuurder van een grensgebied’) van afgeleid. Het Frans nam dit over als marquis, en dat heeft in het Nederlands markies opgeleverd. {== afbeelding Hoe komt de markies aan zijn naam? Foto: Albers Zonwering ==} {>>afbeelding<<} In/op Kreta ?Is het ‘Taco had een leuke vakantie in Kreta’ of ‘op Kreta’? !‘Taco had een leuke vakantie op Kreta’ is juist. Kreta is een eiland, en je bent niet ‘in een eiland’ maar ‘op een eiland’. Als een eiland in zijn geheel een land is, zoals IJsland en Cuba, is vaak zowel in als op mogelijk. Er wordt iets eerder voor in gekozen als het vooral om de staatkundige eenheid gaat en niet om de vorm van het land: ‘In IJsland heerst vrijheid van godsdienst.’ Maar ook ‘Op IJsland heerst vrijheid van godsdienst’ is een prima zin. Daarentegen is ‘In IJsland zijn veel vulkanen’ vreemd; de voorkeur gaat hier duidelijk uit naar op IJsland. Bij bijvoorbeeld Japan en Ierland ligt het anders: Japan bestaat uit meerdere eilanden, en Ierland omvat niet het hele eiland waar het op ligt (Noord-Ierland hoort immers bij het Verenigd Koninkrijk). Daarom zijn in Japan en in Ierland juist. Maar het is wel op de Antillen, omdat de Antillen juist weer eilanden zijn. Zie ook www.onzetaal.nl/advies/opcuba.php. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1500 taalkwesties: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook het colofon). {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Interview met Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr ‘Wat de Tachtigers deden, is vergelijkbaar met straattaal’ Arjen van Veelen Ramsey Nasr is bijna halverwege zijn termijn als Dichter des Vaderlands. De afgelopen twee jaar dichtte hij over Irak, over de damschreeuwer én over de taal van de toekomst. ‘Mijn eerste gedicht dat ik schrijf als ik Dichter des Vaderlands af ben? Dat wordt een schrikwekkend particulier gedicht over het mooie weer.’ {== afbeelding Foto: © Bram Budel/ Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} ‘Are you the poet?’, vroeg een schoonmaker aan Ramsey Nasr, toen die net uit zijn hotelkamer kwam. ‘Ja’, zei Nasr. Een dag eerder had hij zijn gedicht ‘Nieuwjaarsgroet’ voorgedragen op televisie. Dat gedicht was een aanklacht tegen toenmalig premier Balkenende en zijn Irak-beleid. De schoonmaker zette de stofzuiger uit, en zei: ‘Thank you for writing this poem.’ Het was een van de prettigste recensies tot nu toe, zegt Ramsey Nasr (Rotterdam, 1974). Anderhalf jaar geleden werd hij gekozen tot Dichter des Vaderlands. Sindsdien schrijft hij naar believen gedichten over landelijke gebeurtenissen, zoals dus het verschijnen van het Irak-rapport van de commissie-Davids, of de aanslag van Karst T., vorig jaar op Koninginnedag. ■ Nederland vakantieland Kun je gedichten schrijven over politiek? Ja, ‘zolang je pen maar kronkelt en leeft en uit je handen glipt’, schreef Nasr ooit in een essay over engagement in de poëzie, naar aanleiding van een tournee door Indonesië en reizen door het Midden-Oosten. Een van de meest kronkelende gedichten die hij als Dichter des Vaderlands schreef is ‘mi have een droom’, met als ondertitel: ‘Rotterdam, 2059’ (zie het kader op bladzijde 207). Het is een roerende monoloog van een raszuivere Rotterdammer die verliefd is op een stad die niet meer bestaat - die nooit heeft bestaan. Vol weemoed blikt hij terug op die tijd dat geluk nog heel gewoon was. De melancholicus praat in een volledig veranderd Nederlands, vol neologismen en vol aan het Arabisch en het Surinaamse Sranantongo ontleende straattaal. Woorden als trobbi (‘problemen’), azizi (‘liefje’), toetoes (‘tieten’), stitti (‘stad’), condoekoe (‘conducteur’), diverse uitdrukkingen voor ‘de liefde bedrijven’ (pompi doppe, batsen, kieren), basis (‘meesterlijk’) en tantoe (‘ontzettend’). Kortom, concludeert de Rotterdammer: ‘deze land is niet meer wat ze was’. Het gedicht kreeg veel media-aandacht, en werd vorig jaar op het Onze Taal-congres zelfs geciteerd door prinses Laurentien, als voorbeeld van de beweeglijkheid van de taal. Het gedicht is een beetje zijn credo geworden, zegt Nasr. In wat hij schrijft als Dichter des Vaderlands is hij op zoek naar de betekenis van twee woorden: identiteit en vrijheid. Nasr wil de mythe doorprikken van ‘de echte Nederlander’. En hij wijst graag op de keerzijde van onze mondigheid en ongebondenheid. ‘Nederland vakantieland’ ontaardt soms in een ‘woestijn van oneindige vrijheid’, waar de gebiedende wijs regeert van ‘Gewoon, omdat het kan.’ Het afgedankte calvinisme liet een vacuüm na, een gat dat we nu wanhopig trachten te vullen met leegte, aldus de dichter in het gedicht waarmee hij zichzelf kandidaat stelde als Dichter des Vaderlands: ‘hoe kwamen wij zo snel van nietig tot lomp / van weerschijn tot alomaanwezige schreeuwhomp? / hoe kon uit zuinige rupsen dit hummervolk opstaan?’ ■ Soundmixshow Zou je als Dichter des Vaderlands een gedicht kunnen schrijven over een zomerdag waarop heel Nederland aan het strand van Scheveningen ligt te bakken? ‘Ja hoor! Misschien ga ik dat ook wel een keer doen - als alle problemen opgelost zijn. Eerlijk gezegd kijk ik uit naar het eerste gedicht dat ik schrijf als {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} ik Dichter des Vaderlands af ben: dat wordt een schrikwekkend particulier gedicht over het mooie weer. Of over de liefde. Een bevrijding zal dat zijn.’ Je reist veel: van Tanzania naar Myanmar en zelfs naar Spitsbergen. Hoe leg je in het buitenland uit wat je functie is? ‘Net zoals ik dat hier doe: dat ik gekozen ben door een x-aantal mensen, door “het volk”, om gedichten te schrijven over nationale aangelegenheden. Want inderdaad: het is feitelijk een gek begrip. Ook in Nederland vragen mensen vaak: “Ben je dan in dienst van de koningin? Krijg je daar geld voor van de staat?” Nou, nee, allemaal niet. Mijn titel is ook ironisch bedoeld. In sommige landen ligt het woord vaderland niet zo goed. Ik heb vorig jaar drie maanden in Berlijn gewoond. Dichter des Váterlandes - dat is in Duitsland onmogelijk! Dat woord is besmet: Blut und Boden. Dat snap ik ook wel.’ ‘Het feit dat Nederland het concept van een “Dichter des Vaderlands” in het leven heeft geroepen - in dezelfde periode dat er een canon van de geschiedenis kwam, en van de literatuur, en dat we de allerbeste Nederlander aller tijden verkozen - dat zegt ook iets over ons. Kennelijk zijn veel Nederlanders op zoek naar wat het begrip “Nederlander” betekent, naar wat ons Nederlanders maakt. In mijn poëzie laat ik zien dat die identiteit niet zo loepzuiver is als veel mensen denken. Mijn vader is Palestijn, maar ook ik mag over “wij” praten; ook ik ben opgegroeid met de Soundmixshow en de grote dichter J.H. Leopold.’ ■ Xenofoob discours In je gedicht ‘mi have een droom’ laat je een rasechte Rotterdammer aan het woord in een taal die een soort mengelmoesje is van straattaal, poëzie en het Rotterdams van Gerard Cox. ‘Verbastering en onzuiverheid staan aan de basis van elke cultuur. Gaandeweg, door globalisering, door oorlog en door immigratie, gaan we ons afvragen wat onze identiteit ook alweer was. En het antwoord is dan vaak bedrieglijk eenvoudig: vroeger zouden wij een heel zuivere, eenvoudige identiteit hebben gehad. Nederlandse genen. Van vreemde smetten vrij. Henk en Ingrid, in de woorden van Geert Wilders. Maar die genen zijn juist gevormd door het steeds toelaten van het vreemde. Vaderlanders zijn per definitie onzuiver. Daarom koos ik dat personage voor “mi have een droom”: een Rotterdammer die vol heimwee verlangt naar de tijd dat je nog echte Rotterdammers had die echt Rotterdams spraken. En die een xenofoob discours afsteekt in een totaal verbasterde taal. Deze man beseft niet dat zijn eigen taal - en daarmee hijzelf - volledig onzuiver is.’ De Rotterdammer gebruikt woorden als trobbi, smatjes en roffadam. Waar vond je het vocabulaire voor dit gedicht? ‘Ik ben totaal níét ingevoerd in straattaal. Ik wist niet eens wat pata's waren [“schoenen” - AvV]. Ik heb veel geluisterd naar rapgroepen, zoals De Jeugd van Tegenwoordig. Wat zij doen met taal is grensverleggend, ze trekken zich van regels weinig aan. En wie ernaar luistert, neemt hun woordjes over. En kijk daar: plots waren woorden als watskeburt ingeburgerd.’ ‘Ik heb ook een gedicht geschreven over de Tachtigers, die ik enorm bewonder. Wat zij met taal deden - zij het op een andere manier - is voor mij van eenzelfde orde als die straattaal. Gorter vernieuwde met zijn sensitivisme de taal door nieuwe woorden toe te kennen aan klanken en kleuren.’ ‘Voor dit gedicht heb ik veel gehad aan sites met straattaal; sites waar ik niks van begreep. Maar ik wilde meer doen dan alleen straattaal kopiëren: ik wilde er poëzie van maken. De taal moest nog verder evolueren. “Mi have een droom” lijkt een ratjetoe, maar voor dit gedicht heb ik een soort eigen grammatica ontworpen. Het woordje mi gebruik ik als “ik”, maar ook als “mij” en soms als “mijn”. En ik vond het leuk om ook Duitse woordjes te gebruiken. Het meest trots ben ik op een nieuwe vinding: een gebiedende wijs in de verleden tijd. De Rotterdammer vertelt zijn hele verhaal in de verleden tijd. En zegt dus ook: “keek me lopen”. Ik zou echt apetrots zijn als dat over twintig jaar bestaat: de imperatief van de verleden tijd.’ De veelzijdigheid van Ramsey Nasr Ramsey Nasr is een veelzijdig talent. Naast zijn dichterschap is hij onder meer actief als toneelschrijver, essayist, vertaler en acteur. Nasr, die zijn exotische naam dankt aan zijn Palestijnse vader, is in 1974 geboren in Rotterdam. Nadat hij in 1995 de toneelschool in Antwerpen heeft afgerond, ontvangt hij als jonge acteur en toneelschrijver onder meer de Taalunie Toneelschrijfprijs en een nominatie voor de prestigieuze Louis d'Or. In 2000 verschijnt zijn eerste dichtbundel (27 Gedichten & Geen lied). Vijf jaar later wordt Nasr, als opvolger van Tom Lanoye, benoemd tot stadsdichter van Antwerpen. Begin vorig jaar, precies op zijn 35ste verjaardag, wordt hij door het publiek verkozen tot Dichter des Vaderlands. Hij treedt hiermee in de voetsporen van Gerrit Komrij, en wijlen Driek van Wissen en Simon Vinkenoog, van wie de laatste de functie op interimbasis vervulde. Zijn termijn als Dichter des Vaderlands loopt in principe tot januari 2013. ■ Wow, heftig Hoe reageren jongeren op dit gedicht? ‘Ik had verwacht dat de jeugd - whatever that may be - heel puristisch zou zijn. Zo van: “Hé man, zo praten wij toch niet, gast!” Maar ik las het gedicht een keer voor op een scholengemeenschap in de Bijlmer voor leerlingen uit Suriname, Afghanistan en de Kaapverdische Eilanden. Ze gíérden van het lachen, want ik gebruik hun woorden {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} heel anders. Na afloop kwam er een jongen naar me toe. “Hééé... Dat woord skerieus hè... dat ik er niet op gekomen ben!” Want sker is in straattaal zoiets als “te gek, wow, heftig”. Daar had ik skerieus van gemaakt.’ ‘Ook grappig trouwens: laatst kwam er op het Spui in Amsterdam een Surinaamse vrouw op mij af. “Bent u van dat gedicht? Ik móét u spreken.” Ze organiseerde een congres over het Sranantongo en wilde mij uitnodigen als kenner. Ik moest haar teleurstellen, want ik ben helemaal geen expert.’ Moeten we het woordenboek erbij pakken om dit gedicht te snappen? ‘Daar heb je niet veel aan, want de helft van de woorden zul je niet terugvinden. Maar als ik schrijf: “tantoe bigfoot long ago, toen was geluk gewoon da shit” - dat is verzonnen taal, maar dat tantoe kennen veel mensen inmiddels wel. En bigfoot? Ja, dat bestaat niet, maar dat zal dan wel iets als “héél erg” betekenen.’ ‘Dat is poëzie: het scheppen van een schijnbare vrijheid van taal, die wel degelijk gecontroleerd is. Ik zie het als muziek met gemaskeerde betekenis. Soms lees ik een gedicht van Hugues C. Pernath, of van Lucebert, en heb ik ook geen flauw idee wat ze zeggen. Toch krijg ik tranen in de ogen. Heeft de taal me dan voor de gek gehouden? Nee, poëzie heeft vaak een schijn van begrijpelijkheid. Een dichter gebruikt woordjes, bouwstenen die we denken te herkennen, omdat we ze dagelijks gebruiken. Maar die bouwstenen zijn in de poëzie onder spanning gezet. De directe, verwijzende functie is weg. Taal is geen vehikel meer dat ons zo efficiënt mogelijk van A naar B brengt. Dan raken mensen soms in de war: intellectueel gedoe, lastig. Maar zoals je muziek niet verstandelijk hoeft te vatten, is dat ook niet nodig met poëzie. “Prik di chickies met 2 woorden” - nou ja, ik denk dat men het wel begrijpt.’ ‘Je hoort me niet snel zeggen dat de taal verarmt, en toch ben ik soms geneigd te denken dat het gebeurt.’ ■ Ik heb zoiets van De Rotterdammer verlangt terug naar de goeie ouwe tijd, ‘tantoe vroeger’, toen geluk nog gewoon ‘da shit’ was. Voel je weleens met hem mee? En geldt het ook voor taal: als de taal verandert zoals in dit gedicht gebeurd is, kunnen we elkaar dan nog wel verstaan? ‘Iedereen heeft de neiging te denken: vroeger was alles beter. Ik zelf ook. Ik bén ook zelf die Rotterdammer. Maar wacht even: was er vroeger wel een standaardtaal? Neem Vondel: hij wordt gezien als een aartsvader van het Nederlands. Terecht. Maar er is geen groter taalvernieuwer in die periode dan hij. Vondel ging de straat op om te horen hoe de mensen eigenlijk spraken en hij schiep met de woorden die hij daar opving een nieuwe literaire taal. Die werd standaard en is nu alweer ouderwets. Of luister naar Lodewijk van Deyssel, in een van de schaarse audiofragmenten die we van hem overhebben: zo praat men niet meer, noch in woordgebruik noch in stem, in klank, in heffing, de manier waarop de accenten worden gelegd. En andersom geldt: een uitdrukking als “Ik heb zoiets van...” bestond veertig jaar geleden niet.’ Je bent niet bang dat het een janboel wordt als iedereen zijn eigen taaltje mag spreken? ‘Misschien zit ik er helemaal naast, maar ik denk dat die diversiteit een mythe is. Het is eerder andersom. In Vlaanderen zie je dat zeer duidelijk: het Antwerps dreigt juist alle andere dialecten te overvleugelen. De diversiteit wordt eerder kleiner. In de Kempen had elk dorp zijn eigen dialect. Dat is van oudsher zo gegroeid, omdat de gehuchten door moerassen gescheiden werden. Onder invloed van de televisie is het Antwerps gaan domineren.’ {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik houd van de Antwerpse zanger Wannes Van de Velde. Velen zien zijn muziek als authentiek Antwerps. Dat klopt op zichzelf, maar hij is wel innovatief te werk gegaan: hij begreep dat je een traditie enkel kunt voortzetten door nieuwe invloeden toe te laten. Anders is een traditie gedoemd te sterven. Je hoort bij hem oude taal uit het Antwerps liedboek, voorzien van Spaanse flamencomuziek, Italiaanse polyfonie en Franse zigeunerjazz. Dat deed hij niet om per se cross-overmuziek te maken, maar omdat het de realiteit is van de cafés in de haven van Antwerpen. Zijn volksmuziek is niet volks. Hij schopte juist tegen het volk aan. Hij wilde geen plat vertier.’ Zou je een volkslied kunnen schrijven? ‘Ik heb erover getwijfeld om het Wilhelmus te herschrijven, maar dat zit zo vast in een keurslijf van rijm en metrum; het is zo samengebald; dan ontkom je bijna niet aan stoplappen. Maar het zou leuk zijn voor de grap.’ ■ Dodenherdenking Toen iemand de orde verstoorde tijdens de dodenherdenking op de Dam, stond je vlak naast de ‘damschreeuwer’ en werd je meegesleurd door de menigte. De volgende dag {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} schreef je daar een sonnet over. ‘Op de Dam was ik alleen bezig met blinde paniek en doodsangst. Thuis zag ik pas de olievlek op televisie. Toen dacht ik: dit gaat over Nederland. Ik heb op Bevrijdingsdag zitten ploeteren. Het enige wat ik wist: het wordt een sonnet. Soms is dat keurslijf fijn, want je mag niet buiten de oevers treden en moet helder denken. Al veroorloof ik mij ook vrijheden: ik vind het jammer als het laatste woord van elk vers rijmt en mag dat rijm graag naar binnen smokkelen, tot het binnenrijm wordt.’ ‘Puristen zullen zeggen: dan is het geen sonnet meer. So be it. Het werd een gedicht over de vrijheid om dodenherdenkingen te verstoren. In Nederland zijn de grenzen van de vrijheid zó vaak opgezocht dat we vaak niet meer beseffen wat het woordje betekent. Dat noem ik een dictatuur van vrijheid: als alles mag, als alles kan, dan móét alles ook. Ik pleit ervoor om soms te zeggen: misschien is dit niet zo kies. Misschien moet ik dit gewoon eens níét doen.’ ■ Etiquette Is excessieve vrijheid ook een probleem in de taal? ‘Misschien dat we vroeger wel iets meer moeite deden om ons zo correct mogelijk uit te drukken. Er was wellicht ook meer tijd voor. Ik denk soms dat het contrast tussen de manier waarop taal in poëzie en in het dagelijks leven wordt gebruikt steeds groter wordt. Taal wordt directer: oneliners, soundbites. Zo snel mogelijk van A naar B. Korte zinnen. Dat zie je ook in de columnistiek. En je hoort het op straat: “Da's gewoon kut.” Punt. Je zou ook kunnen zeggen: “Dit bevalt me op dit moment niet zo.”’ ‘Gelukkig lopen Vlamingen een beetje achter in die ontwikkeling, en daarom heb ik daar ook zo veel jaren met zeer veel plezier gewoond. Ik houd erg van etiquette. Etiquette zie ik als een vorm van liegen: van jezelf inhouden. Je moet niet altijd alles kunnen zeggen. Je hoort me niet snel zeggen dat de taal verarmt, en toch ben ik soms geneigd te denken dat het gebeurt. Neem het woordje verbijsterd. Iedereen is tegenwoordig “verbijsterd”. Ik ben verbijsterd! Dat woord betekent helemaal niks meer. Dat is taalverarming, maar ik ben geen cultuurpessimist, want ik zie op andere plekken juist weer taalverrijking, zoals in de straattaal.’ Voor de gedichten zie ook: www.ramseynasr.nl. Onlangs verscheen bij De Bezige Bij Tussen lelie en waterstofbom, waarin de eerste drie dichtbundels van Ramsey Nasr zijn verzameld. mi have een droom (Rotterdam, 2059) wullah, poetry poet, let mi takki you 1 ding: di trobbi hier is dit ben van me eigen now zo 66 jari & skerieus ben geen racist, aber alle josti op een stokki, uptodate, wats deze shit? ik zeg maar zo mi was nog maar een breezer als mi moeder zo zei: ‘azizi doe gewoon jij, doe je gekke shit genoeg, wees beleefd, maak geen tsjoeri toon props voor je brada, zeg “wazzup meneer”, “fawaka” - en duh beetje kijken op di smatjes met ze toetoes is no trobbi beetje masten, beetje klaren & kabonkadonk is toppi aber geef di goeie voorbeeld, prik di chickies met 2 woorden’ zo deed mi moeder takki toen & boem tranga! kijk, hier staat ik hand in hand, harde kaas, api trots op di belanda, niet dan? now dan, want mi lobi roffadam & deze stitti is mi spanga ja joh, tantoe bigfoot long ago, toen was geluk gewoon da shit wij rampeneerden & met mate, heel di hoed was 1 famiri weinig doekoe, aber boeiee: keek me gaan, keek me lopen met me broekoe, keek me clippen met me ketting, wullah mi was di grote otochtone condoekoe van vele boezoemies op leip lauwe pattaas kwam ik vet binnensteppen van pompi doppe loperdelopi door di stad, dat met ze gebouwen botertje bats aan di bigtime poenami-master ze voets lag & keek ze now leggen: moeilijk lekker roffadam, met ze amperbroeki an, heet & klaar in spleetlauwe stegjes & zij zo: ‘kom kill, wandel dan, moeni worri tab je lippi, play mi down op plattegrond, breek mi billen, gimmi bossi’ & bakoeboe jawohl, daar gingen wi dan, mi & di stitti, kierend van mond tot mond - mi schudde di doesji, zi schudde mi hard terug & lang & op & down tot binnen in ons (oh blueberry yam yam) di zon lijk een smeltende bal naar omhoog kwam: knetter & glowy opende zich di stitti ze eigen, rees op & kwam roze rondom mi te leggen dát was roffadam: wi wandelden strak & di regen was gone zo ging dat dan, in die goeie ouwe klok van glim & gouwe tiffies aber now wullah, now dat ik old & bijna didi, now zit ik hier game over te kniezen op me stoeroe, in een kapot veranderde stitti word ik remi da rimpel, weke pampa achter glas & ik zweer je gast deze land is niet meer wat ze was - sjoef dan habibi, sjoef door di ruiten al die toelies, al di tuigkoppen uit di tegenwoordige tijd, oyooo di playen biggi pompoe pompoe, aber komen niet van hiro & di zuigt maar & di praat maar habbi dabbi & di doet maar takki takki poep & ik zeg you di bokitoos hebben geen props of respect, di hebben da dockz in da fitti gezet dus poetry poet, kijk me ogen, luister me oren, want hier is ki torri hardcore & luid: mi have een droom, vol is vol, belanda boven sluiten di shit & alles wordt wider basis controller, luchtdicht lijk da weerga terug naar di wortel - vóór alle stitties zwaar paraloezoe & dikke ruïna ja mi have een droom, dat me matties & ik ooit di zon wider clearly omlagi zien komen, groter & groter, om dan benoekoe vaarlijk & slow hier boven di straties, di cribs & di homies van roffadam nider te dalen lijk een warme babeloeba in me gezicht - mi have een droom vandaag lang bewaard & opgezwollen, dat heel di stitti wider lijk vroeger over mi komt & mi wegpakt, in ze wreed tedere vel van di nacht & vroeger nog, toen di dag nog niet dwars door mi heen kwam gewaaid lijk gruis in me wijdopen hart - tantoe vroeger, daar have ik een droom blakka-zwart & wit lijk snow, want daar bleef alles lijk het was daar zijn da pieps nog keurig & strak - mi have een droom van brekend glas ik droom achteruit, van een stittie die stilstaat & thuis op mi wacht Ramsey Nasr (2009) {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gebeurde in... juli 1922 Geboorte van het woord omroep Ewoud Sanders Wat heeft in het verleden zijn sporen nagelaten in de taal? Ewoud Sanders gaat het na in deze maandelijkse rubriek. Op 1 augustus 1923 schreef de correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant in de Verenigde Staten een bericht over de Amerikaanse president, Warren G. Harding, die toen ernstig ziek was. Opmerkelijk genoeg stond dit artikel pas twee weken later in de krant, toen Harding alweer dertien dagen dood was, maar dat is hier verder niet van belang. Wél van belang is dat dit artikel als volgt begint: Harding is zwaar ziek, maar... het gevaar is geweken, althans hij heeft de crisis doorstaan. Gister en vandaag zijn er in de kerken diensten voor hem gehouden, waar het volk voor zijn behoud gebeden heeft, of liever de dominé's hebben gebeden, het volk was aan den arbeid. Om het volk toch in de gelegenheid te stellen, iets van de gebeden op te steken, is in enkele kerken het gebed ‘gebroadcast’. Lieve lezer, ik ben tegen het gebruik van vreemde woorden, maar wat is het Hollandsche woord voor ‘broadcast’? Hier beteekent het, per radio algemeen verspreiden. Is men in Nederland al zoo ver? Ja, in Nederland was men al zo ver, want op 14 november 1919 had Hanso Idzerda vanuit zijn woning in Den Haag het eerste radioprogramma uitgezonden. Idzerda was hiermee de eerste in Europa en volgens sommigen was hij zelfs de Amerikanen voor geweest. {== afbeelding Jan Corver (1878-1956), bedenker van het woord omroep. ==} {>>afbeelding<<} ■ Klein wonder Wat de Amerikaanse correspondent van de NRC niet kon weten, was dat er inmiddels al verschillende Nederlandse alternatieven voor broadcasting waren bedacht. In de kranten doken sinds het begin van de jaren twintig af en toe de woorden rondzenddienst, rondzenden en rondzending op. Een ander alternatief was bedacht door Jan Corver (1878-1956). Corver, die werkte bij de Tachygrafische Inrichting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (een dienst die de discussies in de Kamer samenvatte), had een grote passie voor radiotelegrafie. Hij schreef hier boeken over en was een vooraanstaand lid van een Haagse groep radiopioniers. Op 1 juli 1922 schreef Corver in het door hemzelf uitgegeven Radio-nieuws. Het blad van de Nederlandse Vereniging voor Radio-telegrafie: ‘Wij hebben ons tot dusver beholpen met: rondzenddienst. (...) Zou “omroep” ons misschien kunnen dienen om het meer algemeene begrip aan te geven?’ Corver had zich hierbij laten inspireren door het bijna verdwenen beroep van ‘omroeper’, de man die in dorpen het nieuws bracht. De radio werd indertijd als een klein wonder beschouwd. Dat je mensen kon horen praten en zingen die er niet waren en dat je naar concerten kon luisteren die op grote afstand werden gegeven - het was voor velen bijna niet te bevatten. Taalkundig zou dit medium veel invloed krijgen, want via de radio werden de talloze dialectsprekers die Nederland toen nog telde, voor het eerst geconfronteerd met wat indertijd werd beschouwd als Algemeen Beschaafd Nederlands. ■ Draadlooze muziek Raakten de woorden omroep en radioomroep snel ingeburgerd? Ja, daar lijkt het wel op. We vinden omroep al vanaf eind 1922 in de kranten, zonder verdere toelichting. Zo meldde Het Vaderland op 12 oktober 1922: ‘De heer J. Corver, die Vrijdagavond in Diligentia een lezing over radiotelefonie zal houden, zal o.m. demonstreeren of behandelen: den draadloozen omroep in Amerika; hoe Nederland Amerika is vóór geweest; (...) de electrische golven dringen door de muren heen; bepaling van de richting vanwaar de draadlooze muziek komt, enz.’ De strijd tussen het werkwoord broadcasten en Nederlandse alternatieven duurde een stuk langer. Nog in 1935 meldde het tijdschrift Onze Taal: ‘Een van onze leden vestigt de aandacht op de toeneming van het gebruik van “broadcasten” voor “uitzenden”. Ons lid ziet hier het nut niet van in. Wij evenmin.’ {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.accessoires b.asseccoires c.assessoires 2. a.chocolademouse b.chocolademousse c.chocoladenmousse 3. a.frele b.frèle c.frêle 4. a.Maria-te-Hemelopneming b.Maria-ten-hemelopneming c.Maria-Tenhemelopneming 5. a.websiteje b.websitetje c.website'je B. Vergroot uw woordenschat 1.distorsie averstoring b.verstuiking c.vertekening 2.dul adwarshout aan een wegwijzer b.knop op een vlaggenstok c.onzinnig 3.mauve ageelpaars b.molgrijs c.vosrood 4.navenant a.daverend b.opstandig c.overeenkomstig C. Zoek de fouten 1.Analytisch blijkt hij boven allen uit te blinken; zijn emotionele intelligentiequotiënt daarintegen is zondermeer onder de maat. 2.Zijn managementambities zijn hiermee definitief de das omgedraaid en binnen afzienbaren tijd zal hij afzien van leiding gevende taken. D. Extra Heeft het Nederlands het woord soja uit het Duits, het Engels, het Maleis of het Japans overgenomen? De antwoorden vindt u op bladzijde 219 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Spaan Stemhokje De verkiezingen liggen bij publicatie van dit stukje geruime tijd achter ons. Bij het schrijven niet. Daarom ben ik er nog vol van. Ik pleit voor het oprichten van een bureau, geleid door Onze Taal, dat de formuleringen in verkiezingsprogramma's onderzoekt en verbetert. Het zou een hoop onzin schelen. Mijn pleidooi volgt uit een opwelling in het stemhokje. Bijna had ik op Femke Halsema gestemd. De impuls kwam voort uit haar door mij bewonderde welbespraaktheid, humor, schoonheid en, vooral, haar representatieve kwaliteiten in het buitenland. Iemand als Wilders zie ik niet in het Élysée, het Witte Huis en zeker niet voor de deur bij Downing Street 10. Het haar, de ideeën, het accent: overal is hij een ongewenste vreemdeling. Op het nippertje heb ik niet op Femke Halsema gestemd. Thuisgekomen googelde ik het verkiezingsprogramma van GroenLinks en zag dat Onze Taal er veel goed werk aan had kunnen doen. Ik behandel twee zinnetjes. (Het eerste behelst een stokpaardje van Wouter Bos waar ik het al eerder over heb gehad.) Met onze huidige studiefinanciering betaalt de slager om de hoek mee aan de studie van de advocaat. Waarom woont die slager om de hoek? Dat is onduidelijk. Tenzij GroenLinks bedoelt dat alleen de slager om de hoek meebetaalt aan de studie van de advocaat en niet de slager in de straat of op het plein. Dat kan ik me nauwelijks voorstellen. In het ‘gedachtengoed’ van GroenLinks staat ‘om de hoek wonen’ dus gelijk aan ‘in de verdomhoek zitten’. Hiermee worden zeer veel mensen die om de hoek wonen weggezet als tweederangsburgers. Dat zal de bedoeling niet zijn. Onze Taal had het zinnetje vereenvoudigd tot: ‘Met onze huidige financiering betaalt de slager mee aan de studie van de advocaat.’ In de marge zou een aantekening staan. ‘Wat is daar erg aan? Mocht de advocaat meer verdienen dan de slager, dan kan hij vaker biefstuk kopen.’ Dan had GroenLinks iets om nog eens over na te denken. Ik zie dat bureau helemaal zitten. Een zegen voor de democratie! Op de volgende zin uit het verkiezingsprogramma van GroenLinks valt nog veel meer aan te merken. Daarnaast wil GroenLinks af van de situatie waarin mondige witte ouders hun tien weken oude baby al inschrijven op school, waardoor minder goed geïnformeerde ouders achter het net vissen. Ten eerste wordt mondigheid in dit citaat gezien als iets negatiefs, als een ongewenste sluwheid waarvan anderen het slachtoffer worden. (Vroeger had je een gek bij de PvdA die een belasting wilde invoeren op intelligentie. Dit heeft er iets van weg.) Veel erger is dat de mondigheid wordt gekoppeld aan huidskleur. Het gaat om ‘mondige witte ouders’. Zwarte of allochtone ouders zijn in het ‘gedachtengoed van GroenLinks’ per definitie niet mondig. Dit past zó in het ‘gedachtengoed van Wilders', al zijn de motieven anders. Erg slordig vind ik de aanname dat het overal mogelijk zou zijn om een kind van tien weken op te geven voor de basisschool. Dit is flauwekul. Googel de woorden aanmelden en basisschool en je staat meteen voor de ‘digitale balie’ van de gemeente Tiel. Er is een minimumleeftijd van tweeënhalf jaar voor het inschrijven van je kind op de basisschool. Een beetje Molukker komt hier eerder achter dan die tokkie om de hoek. Henk Spaan Dit is de laatste Onze Taal-column van Henk Spaan. Na zeven jaar zet hij er een punt achter. De redactie dankt Spaan voor zijn scherpe, spraakmakende en eloquente stukjes. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Die gekke Karpets in een mannelijke afdaling De taal van het wielerpeloton Kees Sluys De Tour de France van dit jaar is alweer een eindje onderweg, en dus hoor je deze dagen op tv weer over renners die ‘uit hun hok komen’, ‘naar voren worden geharkt’, ‘wringen’, dan wel ‘ansichtkaarten aan het schrijven zijn’. Een overzicht van recente wielertaal. ‘Dan komt monsieur Marteau langs, dan krijg je een lel!’ Herbert Dijkstra en Maarten Ducrot vormen ook tijdens de huidige editie van de Tour de France, die onlangs in Rotterdam van start is gegaan, het leidende commentatorenkoppel. Het schijnt dat veel Touren wielervolgers het duo niet goed kunnen velen (de Belgen zijn ‘natuurlijk’ veel beter), maar voor wie het allemaal niet te serieus neemt, valt er echt wel wat te genieten. In hun commentaar volgen Dijkstra en Ducrot de renners, maar speculeren ze ook voortdurend over hoe de rit zal verlopen, hoe bepaalde coureurs zich zullen gedragen, waarom renners opeens zwak dan wel heel sterk voor de dag komen, en krijgt de televisiekijker allerlei informatie toegediend die je niet meteen in de krant leest. Maar: de mannen zitten niet zelf in de koers. Zij spieden op hun monitor en dat heeft nadelen. Onthullend voor de relatieve machteloosheid c.q. brutaliteit van de verslaggevers is het volgende, willekeurig gekozen incident tijdens de Tour van vorig jaar - de Lance Armstrong-comeback-Tour. Op een gegeven moment gaat de Russische renner Karpets op een helling als een gek weg. Even later valt hij terug en terstond is de conclusie: hij is ‘ontploft’. Maar wat blijkt er wéér even later werkelijk aan de hand? Karpets had gewoon een lekke band. Afijn, het duo heeft ook maar vier ogen. Twee (die van Dijkstra) worden soms vervangen door de routineuze blik van Mart Smeets, en bij gelegenheid worden Dijkstra en Ducrot ondersteund door de adelaarsogen van oud-wielrenner Michael Boogerd, die soms aanschuift. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} ■ Achtervolgingswaanzin Hoe zal het deze Tour lopen? Het nieuwe wegseizoen begon dit jaar vertrouwd. Tijdens de voorjaarsklassieker Gent-Wevelgem werd er door verschillende slimme coureurs weer volop ‘gelinkebald’. Linkeballen is een typische wielerterm, die graag en exclusief in de mond wordt genomen door Ducrot, en waarvan het zelfstandig naamwoord linkebal in de twee vorig jaar verschenen wielerwoordenboeken (het Groot {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} wielerwoordenboek van Marc De Coster en het Van Dale wielersportwoordenboek) wordt omschreven als ‘profiteur’, respectievelijk ‘een renner die uit sluwe berekening zichzelf ontziet en zijn krachten spaart door weinig of geen kopwerk te doen en te profiteren van de inspanningen van de voor rijdende renner(s), bijvoorbeeld om zo fit mogelijk te blijven voor een beklimming of de eindsprint’. Typisch Ducrot is ook het ‘ondersteboven’ op de fiets zitten, zoals renners doen die niet meer vooruit te branden zijn. Gent-Wevelgem was een koers zonder de storende invloed van ploegleiders; de renners mochten van de organisatie geen ‘oortjes’ dragen. Het werd een succes. Co-commentator Mart Smeets (Dijkstra was nog aan het schaatsen) constateerde verheugd dat het ‘een finale met alleen maar denkfouten’ was. ‘Heerlijk,’ aldus Ducrot, ‘zo hoort wielrennen te zijn.’ De mooiste vondst van het afgelopen voorjaar was zonder twijfel te beluisteren tijdens de Amstel Gold Race. De ijzersterke Waalse klassiekerrijder Philippe Gilbert was er in zijn eentje vandoor, maar acht kilometer voor de finish was zijn voorsprong vrijwel geheel geslonken. Toen kwam Ducrot (die psychologie heeft gestudeerd) langs zijn neus weg met deze meesterlijke observatie op de proppen: ‘... dan heb je echt achtervolgingswaanzin. Als je maar zes seconden voorsprong hebt en geen ploeggenoot bij het achtervolgende groepje.’ Het is een geheel eigen interpretatie van het begrip achtervolgingswaanzin, dat in Van Dale gelijkgesteld wordt met achtervolgingswaan. Oftewel: ‘paranoia waarbij de lijder meent [mijn cursivering - KS] voortdurend achtervolgd, gezocht te worden.’ ■ Boobytraps Eerder dit jaar, in mei, vond ook het begin van een ándere grote wielerkoers al plaats op Nederlandse bodem: de befaamde Giro d'Italia. De startplaats was Amsterdam. Waren Dijkstra en Ducrot inmiddels warmgedraaid? Tja. Het was eerlijk gezegd nog een beetje behelpen. Neem de tweede etappe, Amsterdam-Utrecht. Daarin kwamen ze weinig spectaculair voor de dag. ‘Hij sprint als een strijkijzer’, constateerde Dijkstra een keer - bijzonder slecht dus. En er werd lange tijd ‘niet volle bak’ gereden. ‘Volle bak’, dat was Ducrot. Je zult het Dijkstra nooit horen zeggen. Het is trouwens sowieso Ducrot die doorgaans de show steelt, of het nu om echte wielertaal gaat of om wonderlijke gedachtenkronkels. ‘Die hebben ze echt uit het veld moeten trekken. Doe jij nou eens normaal’, riep hij over de Duitse coureur Paul Voss, in een vorig leven veldrijder, maar kennelijk veel beter geëquipeerd voor de weg. Ducrot heeft ook het begrip filerijden in het wielrennen geïntroduceerd. Een gevaarlijk fenomeen, zo'n hele groep bij elkaar op de Nederlandse wegen, die bezaaid zijn met plotselinge wegversmallingen en onverhoeds opdoemende vluchtheuvels, die inderdaad voor massale valpartijen zorgden. ‘Boobytraps’, noemde hij al die obstakels in de Utrechtse binnenstad, waar tijdens de eindsprint overigens duchtig werd ‘gekwakt’: er werden veel onverhoedse bewegingen gemaakt waardoor concurrenten flink werden gehinderd. Voor de etappe van zondag 16 mei was Mart Smeets aangeschoven. Opvallend hoe weinig specifieke wielertaal hij in de mond neemt. ‘Geen nieuws van het westelijk front’, liet hij zich achteloos ontvallen toen er inderdaad niets te beleven was. Ook viel het Smeets op dat Wegelius op een nogal ‘stoïcijnse manier’ tegen een berg op reed. Waarom in 's hemelsnaam? Kennelijk omdat het een Brit betrof. Want Britten zijn nu eenmaal flegmatiek - of zoiets? Bij een shot van het peloton: ‘het peloton - meanwhile’. Om dan, één kilometer voor de finish, wanneer de eerste coureurs onder de rode vlag door rijden, toch nog met een cliché van jewelste voor de dag te komen: ‘Het vod’, zegt Smeets dan. ■ Adelaarsnest {== afbeelding Mart Smeets: ‘Geen nieuws van het westelijk front.’ Foto: Freek van Asperen ==} {>>afbeelding<<} Hoe moeilijk, enerverend en spannend de Giro ook moge zijn, de Tour is toch een stuk inspirerender. Niet slechts voor het publiek, radioluisteraars en televisiekijkers, maar zeker ook voor de heren commentatoren. Ik keek nog eens terug naar een willekeurige rit uit de ronde van 2009, en die leverde meteen al volop bewijs voor deze stelling. Het ging om de zestiende etappe: Martigny - Bourg-Saint-Maurice, die op 21 juli 2009 werd gereden. Met daarin beklimmingen van de Grote en de Kleine Sint-Bernard, vanuit Zwitserland weer Frankrijk in. De laatste Tourweek was ingegaan en de latere winnaar Alberto Contador fietste al comfortabel met het geel om de schouders. Het was ook (en soms kreeg men de indruk: vooral) de Tour van Kenny van Hummel. Van Hummel was de rode-lantaarndrager (de laatste in het algemeen klassement), wiens ‘grootste vijand de tijdslimiet is’, zoals Dijkstra meteen na aanvang van deze lastige etappe opmerkte. De rolverdeling tussen Dijkstra en Ducrot was zoals altijd weer perfect. Dijkstra neemt steevast de gelegenheid te baat om kennis van archeologie, eeuwenoude architectuur etcetera uit het Tourboek op te dissen. Dat leidt soms tot een vloed van bizarre details, waarbij je Ducrot hóórt denken: maar lieve Herbert, wat moeten we daar toch allemaal mee? Kunnen we niet lekker op de koers letten? De beklimming van de eerste grote hindernis, de Grote Sint-Bernard, was meteen al aanleiding om te beginnen over de heldhaftige tochten die geweldenaars als Hannibal en Napoleon in dit gebied hadden ondernomen. Vanzelfsprekend waren ook de in deze streek gefokte sint-bernardshonden niet veilig voor Dijkstra's bloedserieuze commentaar. En toen de toeristische-wetens- {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} waardighedenverteller een paar gebouwtjes op de top van de Aiguille du Midi ontwaarde, klonk het: ‘Een adelaarsnest, maar niet de plek waar Hitler zich verstopte.’ {== afbeelding Herbert Dijkstra: ‘Hij sprint als een strijkijzer.’ Foto's: Marcel Hemelrijk ==} {>>afbeelding<<} Dijkstra is trouwens ook niet vies van een open deur. Nadat verderop in de etappe, tijdens een afdaling, Jens Voigt op raadselachtige wijze ten val was gekomen, ontvingen de verslaggevers even later ‘het bericht dat zijn stuur is afgebroken. En zonder een stuur kun je niet sturen!’ Ducrot mag graag verkleinwoorden in de mond nemen. ‘We zitten nog aan de voet van het vals platje.’ Soms gaat het in de wedstrijd om ‘secondjes’. Ook constateerde hij dat er op de eerste klim ‘wel even een verschilletje wordt gemaakt’. Op zijn minst eigenaardig is dat Ducrot (altijd Ducrot) coureurs van midden twintig als ‘piepjonge ventjes’ bestempelt. Zoals Trofimov, ‘een 25-jarig Russisch jochie’. ■ Telefoneren Over naar ‘good old’ David Moncoutié. Dat is, aldus Ducrot, ‘een man die dit soort etappes opschrijft’. Kortom: rekening houden met die coureur. Intussen werd er in het peloton weer veel ‘getelefoneerd’ - oftewel: renners lieten overduidelijk blijken dat er gedemarreerd zou gaan worden. Telefoneren is ook zo'n kreet die je nooit uit Dijkstra's mond zult horen. Al babbelend over de geletruidrager blikt het duo terug op de verschrikkelijke ‘hongerklop’ waar Contador eerder dat seizoen bij Parijs-Nice aan onderdoor ging. ‘Het eten kwam nooit in zijn benen aan’, doceert Ducrot. ‘Dan komt monsieur Marteau langs, dan krijg je een lel!’ - een eigenzinnige variant op de fameuze ‘man met de hamer’. {== afbeelding Maarten Ducrot: ‘Ja ja, die hangt aan de rekstok.’ ==} {>>afbeelding<<} Pellizotti is ‘vooruit’, zoals het in wielertaal heet als je vooroprijdt. Ducrot meent te weten wat de Italiaan van de achterblijvers denkt: ‘Jullie zitten lekker te eten en ansichtkaarten te schrijven naar de familie.’ Inderdaad: ze doen vooralsnog niet erg hun best. Glamourboy Karpets doet een inspanning en sluit aan bij de Italiaanse koploper. Opvallend: zijn weelderige lokken zijn minder lang dan gewoonlijk. Waarop de katholiek opgevoede Ducrot subtiel blijk geeft van een gedegen bijbelkennis: ‘Het is net Samson. En ik heb stellig het vermoeden dat er ook vrouwen in het spel zijn.’ Men filosofeert over de laatste zes zware kilometers op de Grote Sint-Bernard. Ducrot: ‘Er wordt een touw om je nek getrokken. En dan trekken ze dat touw nog eens goed aan.’ Een van de Nederlanders die het moeilijk krijgen, is Niki Terpstra. ‘Ja ja, die hangt aan de rekstok,’ roept Ducrot, ‘knokkeltjes wit.’ Er zijn meer jongens die nauwelijks meer kunnen. ‘Straks komt die strop die aangetrokken wordt.’ Paulinho krijgt er zin in. Ducrot: ‘Die gaat gewoon de gashendel opendraaien.’ De afdaling naar de Valle d'Aosta is ingezet. ‘Die gekke Karpets’ is bepaald geen waaghals in de afdaling, stelt Ducrot vast. ‘Je ziet hem vijf keer door die bocht gaan. Daar zit geen enkele lijn in’ - waarmee hij zoveel wil zeggen als dat het niet in één mooie, zekere lijn gaat, maar twijfelachtig en angstig, en met veel geknijp in de remmen. Nee, die gaat zeker niet ‘volle bak’. Maar het is dan ook echt ‘een mannelijke afdaling’, aldus Ducrot. Carlos Sastre blijft steeds maar achterin hangen. Reden voor Boogerd - die inmiddels ook is aangeschoven - om te speculeren: ‘Ik denk dat Sastre morgen ook wel uit zijn hok zal komen.’ Je weet het nooit met hem. Soms levert de Spanjaard een ‘kunstwerk’ af en de volgende dag is het gewoon ‘kachelhout’, aldus Ducrot. ■ Een jas uitdoen Dijkstra komt tijdens deze etappe niet echt uit de verf. Wel blijft hij trouwhartig informatie spuien over allerlei in het landschap opdoemende ruïnes, is hij het hier en daar oneens met Ducrot, en komt hij vanzelfsprekend nog een paar keer terug op Van Hummel en diens ‘eenzame Alpenstrijd’. Trouwens, voor de meeste renners gaat de Tour na twee weken ‘zijn tol eisen’. Een Dijkstra-kreet, die we ook van het schaatsen kennen. Hoe staat het inmiddels met Denis Mentsjov, de hoop van de Rabo-ploeg? Al vanaf het begin niet zo best. Boogerd weet dat ‘De Rus’ (zijn bijnaam in de ploeg) het niet lekker vindt om in de eerste week in het peloton te moeten ‘wringen’. Opeens ligt het halve peloton eraf. Geen wonder, aldus Boogerd: ‘Pellizotti heeft natuurlijk wel een jas uitgedaan’ - oftewel: heeft een zware inspanning geleverd. En terwijl Evans op de Kleine Sint-Bernard naar voren wordt ‘geharkt’, is ‘Astarloza ook heel snel naar voren gepiept.’ Ducrot, de man van de overdrijving: ‘Astarloza, die moet je tien keer doodschieten voordat die echt blijft liggen.’ Maar, doet Boogerd een Haagse duit in het zakje, dan heeft hij wel een ‘bekkie als een afdruiprekkie’. Bradley Wiggins, misschien wel de grootste revelatie van de Tour 2009, rijdt de hele etappe al opvallend makkelijk, constateert Boogerd bewonderend: ‘Als-of hij boodschappen gaat doen.’ De finish nadert. ‘Dat kan nog een leuke sprint worden, dat zijn drie strijkijzers’, aldus Boogerd. ‘Maar hoe zit het nu met Kenny van Hummel?’, vraagt Dijkstra zich nog eens af. We zitten in de straten van Bourg-Saint-Maurice. De laatste meters. Ducrot meent: ‘Pellizotti zit te linken’ - een verkorting van linkeballen. Boogerd pareert nuchter: ‘Maar waarom zou je vol geven op kop als je niet zo rap bent?’ Zo is het maar net. Ik ben blij dat de Tour weer aan de gang is. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Namen op de kaart Van Loevestein tot Nichtenstein Riemer Reinsma Waar komt de naam Schiphol vandaan? Heeft Abel Tasman inderdaad Tasmanië ontdekt? Waarin onderscheidt een terp zich van een wier? Dit soort vragen kunnen rijzen als je met de vinger over de landkaart gaat. Riemer Reinsma gaat er in zijn tweemaandelijkse rubriek ‘Namen op de kaart’ op in. Niemand staat er tegenwoordig nog bij stil dat een grote groep Nederlandse namen voor steden, dorpen en gebouwen een achtervoegsel met een Duitse herkomst heeft: namen die op -stein eindigen. Ze hebben een oer-Nederlandse uitstraling - Loevestein, Eikenstein, Ravenstein - en worden dan ook al heel lang als puur Nederlands gevoeld. Dat blijkt ook uit de manier waarop het achtervoegsel gespeld wordt. Zo maken we van de ei vaak een eij, iets waar een Duitser nooit op zou komen. Ook de i-grec is populair (-steyn) - maar die komt in het Duits dan weer wél voor. Zo ligt er in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt een plaats met de naam Freyburg an der Unstrut. ■ Sjiekdoenerij De oorspronkelijke betekenis van het Duitse woord stein was ‘rots’ of ‘rotsblok’; later ontwikkelde zich daaruit de betekenis ‘stenen gebouw’, en in het bijzonder ‘kasteel’. Dezelfde betekenisontwikkeling deed zich voor bij het Nederlandse woord steen. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat het Nederlandse steen in de kasteelbetekenis vrijwel alleen in Vlaanderen (en Zeeuws-Vlaanderen) voorkwam. Een Zeeuws dorp dat (waarschijnlijk) naar een kasteel genoemd is, is Sint-Jansteen. In andere delen van het taalgebied sprak men van een ‘borch’ of een ‘casteel’. Er bestond voor de inwoners van (Zeeuws-)Vlaanderen dus strikt genomen geen enkele noodzaak het Duitse woord stein te importeren. Er moet dus een bijzondere reden zijn geweest om stein stein te laten. En dat klopt: het ridderwezen in het aangrenzende Duitse Rijnland genoot in onze streken een enorm prestige. De adel was daar veel machtiger en omvangrijker dan in het huidige Nederland, en de indrukwekkende Duitse kastelen stonden in hoog aanzien. {== afbeelding Hagestein (provincie Utrecht), een van de eerste plaatsen met het Duits-adellijke achtervoegsel -stein. ==} {>>afbeelding<<} Zijn er dan helemaal geen Nederlandse plaatsnamen waar de spelling stein níét uit Duitsland is komen overwaaien? Toch wel. In een groot deel van Nederlands Limburg - onder andere in Maastricht en Grathem - zegt men niet ‘been’ en ‘steen’ maar ‘bein’ en ‘stein’ (dat vroeger zowel ‘steen’ als ‘kasteel’ betekende). Zo is de naam van het Limburgse dorp Stein - genoemd naar een kasteel - niet uit het Duits geïmporteerd, het is gewoon de plaatselijke dialectvorm, die overigens via een omweg ook nog buiten de provincie bekend is geworden. Het Zuid-Hollandse dorp Stein, een onderdeel van de gemeente Vlist, is genoemd naar de Limburgse familie Van Stein, die hier in de veertiende eeuw goederen bezat. En die familie heette op haar beurt naar het dorp van herkomst, het Limburgse Stein. Van Duitse sjiekdoenerij was hier, in het Zuid-Hollandse Stein, dankzij dat Limburgse Stein dus ook al geen sprake. ■ Bommelstein De stein-mode is begonnen in de dertiende eeuw. Een van de eerste plaatsen die het Duits-adellijke achtervoegsel kregen, is Hagestein (in de provincie Utrecht), dat net als het Zuid-Hollandse Stein in het gebied ligt waar men vanouds ‘steen’ zegt (maar dus niet als aanduiding voor een kasteel). De naam Hagestein is voor het eerst aangetroffen in 1274, gespeld als Hagesteine; hage betekende ‘heg’ of ‘omheind gebied’. Hagestein is nu de naam van een dorp, maar het is genoemd naar het kasteel dat er ooit heeft gestaan. Modes duren meestal kort, maar stein vormt een hardnekkige uitzondering. Een mooi bewijs levert het Drentse gehucht Blijdenstein. Hoewel daar nooit een kasteel heeft gestaan, kreeg het plaatsje in de loop van de tijd toch dat achtervoegsel -stein. Dat gebeurde sluipenderwijs, en het gebeurde in vier stappen. In 1152 heette het dorp nog Blidenstat (‘blije plaats’; stad betekende hier ‘plaats’). Maar stad veranderde in stede, en in 1363 verscheen de vorm Blidensteden. Vrij kort daarna viel de tussenklank d uit (geen ongewoon verschijnsel, denk aan weder en weer), en zo dook in 1494 de spelling Blydensteen op. En toen kon na verloop van tijd de Duitse mode toeslaan: Blijdensteen werd Blijdenstein. Dat gebeurde in 1811, naar de Encyclopedie van Drenthe (2003) meldt. En nu? Ook in onze tijd hangt er nog altijd een reuk van deftigheid om het achtervoegsel -stein. Zo gaf Marten Toonder het kasteel van zijn statusbeluste hoofdpersoon Olivier Bommel de naam Bommelstein. En ook sommige fictieve plaatsnamen zinspelen op deftigheid en status. Iemand die uit Nichtenstein komt, is een homo. En het is niet moeilijk te raden wat iemand doet die van Wippenstein gaat. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingepakt Magnum Gold?! Arjen van Veelen De meestgelezen teksten zijn misschien wel de teksten die we dagelijks voorbij zien komen op verpakkingen. Ze moeten de consument informeren, maar ons bovenal verleiden. Hoe gaat dat in zijn werk? Arjen van Veelen gaat het na in deze nieuwe maandelijkse rubriek. Magnum is een prachtige merknaam: het woord is ter zake (magnus betekent ‘groot’ in het Latijn) en met wat verbeeldingskracht is het ook nog een klanknabootsing (als je langzaam ‘Magnum’ zegt, op z'n Engels, hoor je bij de overgang van de k naar de n het knappen van de dikke chocoladelaag). Deze zomer ligt een nieuwe Magnum in het vriesvak, met op de verpakking heel groot vier letters en twee leestekens: ‘Gold?!’ Het is een variant met ‘Madagaskar-vanille’, een ‘swirl van karamel’ en een laagje ‘goudkleurige melkchocolade’, zoals ijsmaker Ola het product beschrijft op www.olaverkoop.nl. Volgens Ola is het ‘de overtreffende trap van Magnum: het eerste gouden ijsje ooit!’ Goud wordt wel vaker in eten verwerkt om het chiquer te doen schijnen. In het kaneellikeurtje Gold Strike, bijvoorbeeld, zit echt 24-karaats bladgoud verwerkt. En er zijn topkoks die met goud werken. Maar in deze Magnum ontbreekt edelmetaal. Als je de wikkel openscheurt, zie je slechts vanillegeel dat door zoutkristallen een beetje fonkelt. Wel bijzonder is de tekst op de wikkel: achter het woordje Gold staat dus zowel een vraagteken als een uitroepteken: ‘?!’ Die combinatie is nieuw voor een merknaam. Uitroeptekens bestonden al wel: je hebt bijvoorbeeld JOOP! aftershave en internetbedrijf Yahoo! Wat wil Ola hiermee uitdrukken?! Verbazing?! Twijfel?! Huh?! Een góúden ijsje?! Sinds in 1987 de eerste Magnum verscheen, werden de ijsjes van ‘the world's pleasure authority’ steeds extravaganter Bijna elke zomer verscheen een nieuwe versie, zoals de ‘Ego’ of de zevendelige serie ‘Seven Sins’. Magnum werd de Hummer onder de ijsjes, de absolute tegenpool van die andere Ola-klassieker: de Raket. Dat rood-oranje-gele Hollandse waterijsje wordt al sinds 1962 in nagenoeg ongewijzigde vorm verkocht. Volgens Ola zijn de vorm en de naam van de Raket geïnspireerd op de ruimtevaarthype in 1962. Maar het raketje heeft verder weinig avontuurlijks; het is een calvinistische, verantwoorde versnapering van slechts 44 calorieën (een ‘Raket Temptation’ of ‘Raket Ego’ is ondenkbaar). De luxetrend van Magnum culmineerde twee jaar terug in de weelderige ‘Temptation’, ‘met Belgische Callebaut-chocolade’. Die Temptation zat niet in een wikkel, maar in een bonbondoosje. En nu is er dus een ijsje in de vorm van een goudstaaf. Een ‘een unieke limited edition’, de ‘overtreffende trap van Magnum’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar misschien neemt Ola ons in het ootje. De gouden Magnum kost bij de Albert Heijn omgerekend slechts 82 cent. Dat is weliswaar een dubbeltje duurder dan de ‘Classic’, maar vijftig cent goedkoper dan de Temptation. ‘Madagaskar-vanille’ klinkt luxe, maar bijna alle vanille die geproduceerd wordt, komt uit dat land. Het nieuwe ijsje is geen overtreffende trap, maar een stapje terug. De Gold?! is blingbling van blik. Slim van Ola: een crisisijsje voor tijden van economische krimp. Een nep-Rolex met een knipoog. Toch?! En die gekke combinatie van leestekens op de wikkel? Misschien heeft die iets te maken met het notatiesysteem dat schakers gebruiken: achter een verrassende zet noteren ze ‘!?’ en bij een twijfelachtige precies omgekeerd: ‘?!’ Spelen met taal ‘Kalender-rijtjes’ Rutger Kiezebrink Wat is er zo opmerkelijk aan stresssituatie? Wat is het langste palindroom met afwisselend klinkers en medeklinkers? zijn er meer woorden als arbeidsonrust en lateihout? Om dat soort vragen draait het in de tweemaandelijkse rubriek ‘Spelen met taal’. In de twee vorige afleveringen van deze rubriek ging het over ‘kalender-rijtjes’, zoals kalender - kalende - kalend - kalen - kale - kal - ka - k. Vervolgens kwam de vraag op of het omgekeerde ook kon: rijtjes waarbij er aan de vóórkant van het woord steeds een letter af gaat. Zulke reeksen zijn er zeker, maar zo lang als de tot nu toe genoemde kalender-rijtjes zijn ze niet. Thomas ten Cate en Hans Timmers stuurden er een van acht woorden in: graderen - raderen - aderen - deren - eren - ren - en - n. Ten Cate kwam ook met het even lange glazuren - lazuren - azuren - zuren - uren - ren - en - n. Ook mogelijk zijn exemplaren die beginnen met braderen, smeieren (een dialectwoord voor ‘verpletteren’) en sluieren. Maar het kan ook met negen woorden, bewees Sander Waalboer, die daarbij het niet in Van Dale opgenomen maar wel bestaande woord evaderen {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} (‘ontsnappen’) gebruikte: bevaderen - evaderen - vaderen - aderen - deren - eren - ren - en - n. Waalboer vond ook nog een mooi ‘achterwaarts’ kalender-rijtje van dertien woorden, dat het record evenaart van kalmerendsten en kalenderenden (zie meinummer): patenterenden - patenterende - patenterend - patenteren - patentere - patenter - patente - patent - paten (paat = ‘petemoei’) - paté/pâte - pat - pa - p. Hiermee wordt het onderwerp kalender-rijtjes voorlopig afgesloten. Als er nog mooie voorbeelden opduiken, kom ik er nog weleens op terug. Oproep: alfabetzinnen In de bundel Toenemend feestgedruis (2004) van Drs. P staat het volgende gedicht: Al bakt Charlotte dagelijks een friet Grof happen in je keuken ligt me niet Ook peuzelt Quinten rauwe suikerbiet Te Utrecht, vaak, waar Xerxes yoghurt ziet. Het rijmt viervoudig, het is metrisch geheel kloppend, maar dat is niet wat het bijzonder maakt. De titel van het gedicht is ‘Ezelsbrug’, en daarbij wordt verwezen naar een voetnoot: ‘voor wie het alfabet niet kan onthouden’. Deze droge opmerking verklapt waar we mee te maken hebben: met een ‘alfabetzin’ (ook wel ‘alfabetische zin’ genoemd), een zin waarvan het eerste woord met een a begint en elk volgend woord met de volgende letter van het alfabet. Het lijkt me een leuke lezersoproep voor de vakantietijd: bedenk een mooi lopende, inhoudelijk niet al te onzinnige alfabetzin. Een strenge eis daarbij: het vijfentwintigste woord moet beginnen met een i-grec, niet met een lange ij. (De meeste voorbeelden in de ‘Opperlandse’ boeken van Battus bevatten juist wel een woord met een ij.) Rijm is uiteraard leuk, maar niet verplicht. En eigennamen zijn niet verboden, maar hoe minder, hoe beter. Inzendingen zijn welkom via spelen@onzetaal.nl, per post (Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag) of via www.onzetaal.nl/spelen/alfabetzinnen.php. Op die pagina vindt u al wat voorbeelden, die de komende tijd zullen worden aangevuld met mooie vondsten van lezers. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Leve het seksisme Terug van een week in New York lees ik mijn achterstallige kranten. Over de olieramp in de Golf van Mexico en het aftreden van de Duitse bondspresident had ik al wel vernomen, maar niets over wat tezelfdertijd in Nederland gebeurde. In The New York Times geen letter over het seksisme van Balkenende. Onder de kop ‘Seksisme voor een miljoenenpubliek’ beschrijft Ewoud Sanders in NRC Handelsblad van 31 mei jongstleden wat ik gemist heb: ‘Zo viel Balkenende lelijk door de mand door een akkefietje met RTL-presentatrice Mariëlle Tweebeeke.’ Een wonderlijke woordkeus, gezien het vervolg van het bericht, maar ik citeer. ‘Tweebeeke vroeg hem tot driemaal toe welke “driepartijencoalitie” volgens hem het best zou zijn voor de economie. Na twee ontwijkende antwoorden zei Balkenende: “U kijkt zo lief.”’ Einde verhaal. Het is zelfs zo kort, bedenk ik nu, dat ik mogelijkerwijs het bericht hierover in The New York Times over het hoofd gezien heb. Het commentaar van Ewoud Sanders is: ‘Volkomen ondenkbaar dat hij zoiets tegen een man zou hebben gezegd. Seksisme vindt meestal achter de schermen plaats, maar hier werd het ons live voorgeschoteld, voor een miljoenenpubliek, door een zeer ervaren debater.’ Dat Balkenende een ervaren debater is, lijkt me juist. Het miljoenenpubliek zal ook wel kloppen, en ik wil Sanders op zijn woord geloven dat Balkenende zoiets niet tegen een man gezegd zou hebben. Maar dat dit seksisme is, houd ik voor klinkklare nonsens. Het probleem met woorden als seksisme is dat de betekenis niet heel vast ligt. Behalve dan dat het afkeurenswaardig is. Van Dale kan ons niet helpen: ‘discriminatie op grond van geslacht’ en ‘taaluiting die discrimineert op grond van geslacht’. Het woord discriminatie lijdt namelijk aan hetzelfde euvel. Het begint met edele verontwaardiging over kwalijke praktijken, maar omdat iedereen graag voor edel wordt aangezien, liefst nog een beetje edeler dan een ander, wordt de verontwaardiging bijna vanzelf steeds groter, en worden de afgewezen praktijken steeds talrijker. De samenleving, zou je kunnen zeggen, verandert op die manier de betekenis van het woord. En omdat iedere geestdrijver, fanaticus en columnist mee mag doen, kan zo'n proces van betekenisverandering bizarre vormen aannemen. Dat is wat we hier zien. Fundamentalisme is geen monopolie van enkele islamitische en gereformeerde groeperingen, maar ook breed aanwezig onder antirookapostelen en seksismebestrijders. Als Balkenendes reactie seksisme was, dan ben ik ook een seksist. En ik hoop het nog heel lang te blijven. Het bedoelde interview heb ik niet gezien. Maar als het ging zoals Sanders beschrijft, dan zie ik twee mogelijke scenario's. Ofwel Balkenende was werkelijk afgeleid door haar lief snuitje, wat menselijk is en niet tegen hem pleit, ofwel hij was ontstemd omdat ze drammerig haar vraag herhaalde, waarvan hij zo duidelijk te kennen had gegeven dat hij die niet wilde beantwoorden. Als iemand een subtiele hint tot tweemaal toe niet begrijpt (of wil begrijpen), dan moet je het over een andere boeg gooien, bijvoorbeeld spelen alsof het eerste scenario plaatsvond. Een ervaren debater kan dat. Petje af. In hetzelfde bericht schrijft Ewoud Sanders over het nieuwe ‘Meldpunt Taal’; in het vorige nummer van Onze Taal werd er ook al over geschreven, want het genootschap werkt er ook aan mee. Een hoogst ongelukkig gekozen naam, lijkt me, gezien allerlei andere ‘meldpunten’, zoals die voor kindermishandeling, huiselijk geweld, fraude, overlast, en uiteraard discriminatie. Het is niet denkbeeldig dat menigeen ook seksismen gaat doorgeven aan dat nieuwe Meldpunt Taal. Ik zal mezelf maar vast melden, met opgeheven hoofd. Joop van der Horst {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamtam Redactie Onze Taal ‘Het Nederlands verloedert’ De Nederlandse taal verloedert. Althans, dat vindt de overgrote meerderheid van de mensen die op 16 juni reageerden op de stelling van de dag in De Telegraaf: ‘Die meisje is onacceptabel.’ In totaal gaven 3757 mensen hun mening; 90% van hen stoort zich aan het hedendaagse taalgebruik. De grootste bronnen van ergernis zijn taalfouten in de krant (83%), het verkeerd gebruiken van de aanwijzende voornaamwoorden die en deze (79%), ambtelijk taalgebruik (70%) en Engelse uitdrukkingen in het Nederlands (68%). De respondenten vinden dat iemand slecht Nederlands spreekt ‘als hij de geslachten van woorden niet goed gebruikt, zoals in die meisje en deze huis’ (90%), ‘als hij werkwoorden niet correct vervoegt’ (88%) en ‘als hij Nederlandse uitdrukkingen niet goed gebruikt’ (77%). Volgens 68% ligt de oorzaak hiervan in het taalonderwijs: kinderen leren volgens hen niet goed schrijven en spreken. Vlaming begrijpt Nederlander beter dan andersom Vlamingen hebben minder moeite met het begrijpen van het Nederlands van Nederlanders dan andersom. Dat stelt Leen Impe in haar proefschrift, waarop zij onlangs promoveerde aan de Katholieke Universiteit Leuven. In vier Belgische en Nederlandse regio's nam de onderzoekster bij ongeveer duizend middelbare scholieren een woordbegriptest af. De Vlamingen kregen een Nederlands gekleurde uitspraak en typisch Nederlandse woorden als gozer, mazzel en geinig te horen, en de Nederlanders een Vlaamse uitspraak en woorden als goesting, hesp en ambetant. Dat Vlamingen de Nederlandse variëteiten beter begrijpen, komt volgens Impe doordat Vlamingen ‘altijd normatief georiënteerd zijn geweest op het Nederlands. Vlamingen horen het Nederlandse Nederlands immers meer en zijn er meer mee vertrouwd.’ Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat Nederlanders uit verschillende delen van Nederland minder moeite hebben met elkaars variëteiten dan Vlamingen onderling. Dat zou komen doordat de Nederlandse variëteiten beter aansluiten bij de standaardtaal dan de Vlaamse. {== afbeelding Tweetalig onderwijs op het Anna van Rijn College in Nieuwegein. Foto: © William Hoogteyling / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} Ook op vmbo tweetalig onderwijs Komend schooljaar beginnen zes vmbo-scholen met tweetalig onderwijs. Dat betekent dat in alle ‘leerwegen’ - basisberoepsgericht, kaderberoepsgericht, gemengd en theoretisch - zaakvakken als aardrijkskunde en biologie gegeven zullen worden in een andere taal dan het Nederlands. Nog eens zestien andere vmbo-scholen zijn bezig met de voorbereidingen op tweetalig onderwijs; zij volgen later, in de loop van 2011 en 2012. Op zich is tweetalig middelbaar onderwijs niet nieuw: inmiddels wordt het al aangeboden op ruim 110 vwo's en havo's. Op het tweetalig vmbo zal er dertig procent van de tijd les worden gegeven in een moderne vreemde taal. In de praktijk zal dat meestal het Engels zijn, maar er zijn ook scholen, bijvoorbeeld in de grensstreek, die de voorkeur geven aan het Duits. Demissionair staatssecretaris van Onderwijs Marja van Bijsterveldt verwacht er veel van: ‘Juist ook voor toekomstige lassers, verpleegkundigen of hotelmedewerkers is het van groot belang dat ze een taal als Engels of Duits goed beheersen. Vakmanschap houdt echt niet op bij de landsgrenzen.’ Meldpunt Taal gelanceerd Op 15 juni is het Meldpunt Taal gelanceerd, een samenwerkingsverband van het Meertens Instituut, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, het Genootschap Onze Taal en nog enkele andere Nederlandse en Vlaamse taalinstellingen. Het meldpunt, een idee van Ewoud Sanders, taalcolumnist van NRC Handelsblad, biedt iedereen de mogelijkheid een taalobservatie te melden (nieuwe uitdrukkingen, zinsconstructies en veranderende uitspraak van woorden). Op de website van het meldpunt (www.meldpunttaal.nl of .be) is ook informatie te vinden over het Nederlands (spelling, betekenis van woorden, herkomst van voornamen, familienamen en plantennamen), en er kan worden meegedaan aan onderzoek van taalwetenschappers (bijvoorbeeld naar voetbaltaal, dooddoeners en ‘fopdrachten’). Alleen al in de eerste week kwamen op de website ruim 1600 reacties binnen. Volgens Marc van Oostendorp, een van de oprichters van het meldpunt, ‘zijn de meldingen doorgaans van een hoog niveau en zit er echt veel nuttig materiaal tussen’. En verder: Smiley Het gerechtshof in Amsterdam achtte een Hyves-bedreiging aan het adres van premier Balkenende niet strafbaar, omdat er smileys bij stonden. Thuistaal De mate waarin Turkse en Marokkaanse migrantenkinderen thuis de eerste taal gebruiken, heeft geen negatieve invloed op hun Nederlandse schooltaalvaardigheid, zo blijkt uit onderzoek van de Universiteit Utrecht. Latijn Het college van bestuur van de Universiteit Leiden heeft besloten dat vanaf komend collegejaar bachelor- en masterdiploma's in het Engels en Nederlands worden opgesteld en niet meer in het Latijn. Irritatie Taalfouten in contactverzoeken zijn een van de grootste ergernissen van internetdaters. Dat blijkt uit onderzoek van onlinemagazine Singlessite, dat 538 vrijgezellen vroeg naar hun irritaties op datingsites. Zie voor meer informatie www.onzetaal.nl/tamtam/enverder.php. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Hom of kuit Moet fuck vervangen worden door een piepje? Frank Jansen Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Vlak voor de verkiezingen van juni liet het EO-praatprogramma Knevel & Van den Brink de Amsterdamse tattoo-koning Henk Schiffmacher een stemwijzer invullen. Terwijl hij daarmee bezig was, liet hij zich het schuttingwoord fuck ontvallen. Maar dat was op tv niet te horen; in plaats van dit Engelse leenwoord klonk een piepje. Verdient dit wegdrukken van het f-woord op tv navolging? Voorstander Stel, iemand neemt de uitdrukking ‘Fuck de EO’ (tien hits op Google) in de mond, wat zegt hij dan eigenlijk? Het woordenboek geeft uitsluitsel: letterlijk draagt hij zijn gehoor op om zich met deze omroep geslachtelijk te verenigen. In een meer afgeleide betekenis verwijst hij de organisatie naar de hel. Het woord komt volgens het woordenboek uit een vulgaire taalsfeer. Dit alles maakt het begrijpelijk dat de meeste mensen het niet op prijs stellen om met het f-woord te worden toegesproken. De eerste winst van deze EO-actie is dat kijkers van Knevel & Van den Brink daar door de piep van gevrijwaard zijn gebleven. Daar komt bij dat het wegdrukken een sterk corrigerend signaal geeft aan de f-zegger. Voordat die zich nog een keer aan het woord bezondigt, zal hij zich wel twee keer bedenken. Want wie wil nu zijn moment van televisieglorie verpest zien doordat zijn beweringen tot muizengeluid gereduceerd worden? Het belangrijkste positieve effect is echter maatschappelijk. In het buitenland staan we niet bekend om ons verfijnde taalgebruik. We hebben de reputatie bot en grof te zijn, en daar nog prat op te gaan ook. Dat openbare gesprekken doorspekt worden met schuttingtermen bestendigt deze reputatie en daar hebben we allemaal last van. Daarom zijn de piepjes welkom. Tegenstander Het wegdrukken van het f-woord heeft iets willekeurigs. Waarom dit woord wel, en andere schuttingtaal - ik weersta de verleiding om shit en kut te noemen - niet? Of worden op termijn alle onwelgevallige woorden door een piep vervangen? In dat geval gaat de televisie nog meer op een volière lijken dan nu al het geval is. Het uiten van dergelijke termen mag dan betreurenswaardig zijn, het is altijd informatief. Soms zeggen de woorden iets over de emotionele staat, en meestal iets over de sociale achtergrond van de spreker. Altijd handig om te weten. Wegpiepen heeft ook iets geniepigs, iets onoprechts; het is veel ridderlijker om de gebruiker van het f-woord recht op de man af te vragen zijn woorden wat zorgvuldiger te kiezen. Een belangrijk bezwaar tegen een piep bij elke fuck is dat dit gebaseerd is op een betwistbare woordtheorie, namelijk dat een woord een vaste, want oorspronkelijke betekenis heeft. Maar woordbetekenissen zijn eerder vloeiend, afleidbaar uit telkens weer andere gebruiksnuances. Zo ook hier. De eerste minister van Nederland liep vlak voor de verkiezingen in Volendam rond in een T-shirt met het opschrift ‘Fuck drugs’. Hieruit is alleen maar af te leiden dat voor hem fuck X als eerste betekenis heeft: ‘weg met X’. Kortom: de piep is totaal overbodig. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moet het woord fuck op tv worden weggepiept? Geef voor 23 augustus 2010 uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Het woord fuck moet op tv worden weggepiept’ of ‘Het woord fuck hoeft op tv niet te worden weggepiept’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Wel of geen onderwijs in de Nederlandse Gebarentaal op de basisschool? Dat was vorige maand de vraag. De meeste mensen die reageerden (127; 68%) vonden van wél. En uit de reacties op het internetforum dat bij deze rubriek hoort, blijkt hoezeer de gebarentaal hun aan het hart gaat. Ze zien in de verplichte gebarentaallessen op de basisschool vooral een middel om het contact met doven te vergemakkelijken. Eén inzender motiveert zijn standpunt door op de volgende asymmetrie te wijzen: hoeveel een dove zich ook inspant, hij kan nooit leren luisteren; vergeleken daarmee kost het leren van gebarentaal een nietdove maar een kleine inspanning. De tegenstanders zijn dus in de minderheid (59; 32%). Zij vinden de onderwijsinspanning niet in verhouding staan tot het rendement, zeker gezien het feit dat het onderwijs toch al overvraagd wordt. Antwoorden Taaltest (zie pagina 209) A. Spelling 1.a. accessoires 2.b. chocolademousse 3.c. frêle 4.c. Maria-Tenhemelopneming 5.a. websiteje B. Woordenschat 1.a, b en c zijn allemaal juist 2.b. knop op een vlaggenstok 3.a. geelpaars 4.c. overeenkomstig C. Zoek de fouten 1.emotionele-intelligentiequotiënt, daarentegen, zonder meer 2.zijn managementambities is de nek omgedraaid, afzienbare tijd, leidinggevende D. Extra Het Japans ontleende het woord soja ooit aan het Chinees en gaf het aan het Nederlands door. Het Engels, Duits en ook het Frans hebben soja vervolgens uit het Nederlands overgenomen. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Zong Lucky Fonz III Guus Middag Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. Behalve voor tante betjes heb ik altijd een groot zwak voor knittelverzen gehad en moeten wij er steeds weer om grinniken. Knittelverzen zijn verzen die uit de maat lopen, met een mislukt metrum en te veel lettergrepen. Een knittelvers maakt een knullige, maar daardoor ook wel weer sympathieke indruk. Het is de charme van de onbeholpenheid, de lol van het hobbelen en hobbelend tot stilstand komen. Hier is er een van De Schoolmeester, die ze graag en veel gebruikte. Lees maar hardop, en hoor hoe de cadans in de derde, veel te lange regel verdwijnt. Het ritme valt stil en er blijft alleen nog maar een reeks zakelijke mededelingen over. ‘Gouden leeuwen en leeuwen van hout, / mitsgaders de Hollandsche, worden heel oud; / men ziet ze nog wel op uithangborden en schilden, doch zeldzaam in 't woud.’ Dus veerde ik op toen ik uit de radio een nieuw, nog niet eerder gehoord knittelvers hoorde komen. Het was een wat schutterig klinkende spreekstem, die vertelde over zijn verliefdheid. Het begin was nog regelmatig. ‘Ik wil je opvouwen, en in mijn broekzak doen. / Dan nam ik je mee, bijna elke dag.’ Maar daarna begon hij te knittelen: ‘En ik wil een fotootje, met jouw hoofd erop. / Dan laat ik die aan mijn vrienden zien en dan zeg ik: kijk, die lach.’ De laatste regel moest een lange hobbelweg afleggen voordat het gewenste rijmwoord was bereikt. ■ Onhandig Het klonk allemaal nogal onhandig, uit de mond van een zo te horen weinig geschoolde zanger met een neuzelige stem en een slissende s. En dan volgde er ook nog eens een heel simpel refrein, met wat knullig Engels erin, en driemaal oh en een half rijm: ‘Oh, ik heb een meisje, en ze doet het graag met mij. / Ze zegt: “Oh baby, I love you so.” / Ik heb een meisje, en het is zo'n lieve schat. / En als ik aan haar denk, dan denk ik: oh - zo mooi.’ {== afbeelding Lucky Fonz III. Foto: Susan van Hengstum ==} {>>afbeelding<<} Er zat eenvoudige gitaarbegeleiding bij, en een mondharmonica, zo'n mondharmonica op een draagbeugel om je nek - waardoor het geheel erg leek op een liedje uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Het leek wel een liedje van iemand die probeerde Bob Dylan in het Nederlands na te doen. Dat was geen gekke gedachte. De zanger bleek Lucky Fonz III te zijn, de artiestennaam van Otto Fons Wichers, geboren in 1981. Hij is een hedendaagse singer-songwriter die houdt van het werk van jarenzestigtroubadours als Bob Dylan en Armand, en die ook weleens liedjes van Dylan in Nederlandse vertaling heeft gezongen. Hij heeft onlangs besloten in het Nederlands te gaan zingen. Zijn liefdesliedje ‘Ik heb een meisje’ is van begin tot eind stuntelig en stamelend en studentikoos. Hij gebruikt lievige woordjes als ‘je vriendje’, ‘een mooi stelletje’, ‘heel fijn’ en ‘kusjes’. Hij zingt onschuldige zinnetjes als ‘ik wil je hand vasthouden, lopen door de stad, / zodat alle mensen zeggen: “Kijk eens, zie je dat.”’ Het hoogtepunt van dit kneuterige knittelzingspreken is de slotregel van het slotcouplet, waarin de regels van rijm en metrum wel heel erg worden opgerekt. Eerst heeft Lucky Fonz de Derde zijn liefje nog redelijk binnen de maat verzekerd: ‘En ik, ik wil je kusjes geven, waar je ook maar wil.’ Maar daarop volgt dan deze metrische ontsporing: ‘En als ik zeg “waar je maar wil”, dan bedoel ik ook echt waar je ook maar wil.’ Dat is geen knittelvers meer - dat is überknittelen. ■ Zomerhit Wat moet je nou van zo'n liedje vinden? Het is voortdurend op het randje van de sulligheid - en van de ironie. Het is begrijpelijk dat de fans van het nederhiphoplabel TopNotch wel even raar opkeken toen zij lazen dat deze Lucky Fonz III daar een contract had getekend. Zie voor hun reacties de diverse fora op internet (zoek bijvoorbeeld op ‘retesympathieke halfnicht’, ‘lekker wazige gitaarmalloot’ en ‘net niet vals zingend kleinkunstgekkie’). Ook op verschillende radiozenders leidde zijn liedje tot de nodige discussie. Irritant of aanstekelijk? Men is er nog niet uit. ‘Ik heb een meisje’ zou zomaar een zomerhit kunnen worden met zijn vrolijke meezingregel ‘als ik aan haar denk, dan denk ik: oh-oh-oh, zo mooi.’ Of een culthit, juist vanwege zijn vele niet meezingbare regels. Het is moeilijk van tevoren te zeggen en wachten wij het gewoon af. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). ‘Ik ben er klaar mee’ Ellis Jongsma - Maastricht Steeds vaker hoor ik de uitdrukking ‘Ik ben er klaar mee.’ In de tv-serie Spangas is Avalanche ‘klaar met Stan’, nadat ze een week heeft moeten nablijven omdat ze voor hem heeft gelogen. Volgens RTL Nieuws is ook schaatser Erben Wennemars ‘er klaar mee’. En op de voorpagina van Het Financieele Dagblad van 14 januari staat: ‘Google is klaar met China’. Ik ben klaar met de uitdrukking ‘Ik ben er klaar mee’! ‘Normalíter’ en ‘emerítus’ Thom van Rossum - Utrecht Zou het mogelijk zijn dat iemand een uitspraakcursus gaat verzorgen voor al diegenen die zich in medialand publiekelijk bezighouden met de Nederlandse taal? Dan kunnen woorden als normaliter en emeritus, die in radio- en televisieland te vaak verkeerd worden uitgesproken, namelijk met de klemtoon op de i, weer hun offciële uitspraak krijgen. Email Gerard Nachbar - Almere Een van mijn spellingergernissen betreft het woord e-mail. Het woord is nog niet op gang gekomen of er is al dat stomme streepje. Eigenlijk is er niets tegen email, zonder streepje. De verwarring met email (als in ‘een schaaltje van email’) lijkt me nauwelijks een punt. Hopelijk staat een toekomstige - witte of groene - spelling deze schrijfwijze toe. ‘Een pak met bewolking’ M. Quist - Zeewolde Met het Nederlands in weerberichten is het droevig gesteld. Het ergst van alles vind ik de consequent gemaakte fout om bij aanduiding van hoeveelheden (bijvoorbeeld van neerslag) het woordje met toe te voegen. Bijvoorbeeld: -een pak met bewolking; -een partij met plensbuien; -een portie met hagel; -een drupje met regen. Vooral bij de weermannen en -vrouwen van RTL 4 hoor ik het vaak zo. Hun collega's van de NOS doen het iets beter. Gesignaleerd Milc Nico Schram - Weert Tijdens een goed gesprek in een café ‘over de koffie’ (zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen) viel het mij op: Douwe Egberts noemt zijn koffiemelk ‘Milc’. Niet gewoon melk, milk of creamer, maar een halfwegvariant, die ik niet anders kan zien dan als een samentrekking van milk en creamer. Ik drink mijn koffie zwart, maar vind Milc heerlijk gevonden. ‘Was het lekker geweest?’ Walter Belgers - Eindhoven Een vraag die ik het laatste jaar steeds vaker hoor na het eten in Eindhovense restaurants is: ‘Was het lekker geweest?’ Ik krijg dan altijd de neiging om te vragen ‘indien...?’ Criticaster L. van Kampen - Hurdegaryp In de eerste NCRV-gids van dit jaar zei acteur Daan Schuurmans over zichzelf: ‘De grootste criticaster ben ik zelf.’ Dit voorbeeld staat niet op zichzelf. Al geruime tijd is me opgevallen dat criticus de slag heeft verloren van criticaster. Toen het laatste me voor het eerst in een geschrift opviel, dacht ik aan onwetendheid van de schrijver, maar sinds die eerste keer kom ik dat nieuwe criticaster vaak tegen. In de grote Van Dale uit 2005 wordt de criticaster nog gelijkgesteld met de ‘muggenzifter’ en de ‘vitter’, maar het lijkt er een beetje op dat de betekenis van criticus nu verengd is tot ‘iemand die beroepshalve kunst en dergelijke beoordeelt’ en dat criticaster het gewone woord wordt voor iemand die bijvoorbeeld iemands woorden of daden beoordeelt. Activist Kees Lankester - Empe De betekenis van het woord activist lijkt in de loop der tijd te zijn veranderd. Ik heb de indruk dat iemand inmiddels al een activist is als hij een (iets) afwijkende mening heeft en daarvoor uitkomt. Actievoeren is geen vereiste meer om activist te zijn. Het voorlopig sterkste voorbeeld was de geheel verlamde Italiaan die het nieuws haalde omdat hij euthanasie wilde laten plegen. Hij werd door de pers als ‘euthanasie-activist’ betiteld. Stralen Adriana de Wit - Bergen op Zoom In BN/De Stem stond laatst een advertentie voor de open dag van een middelbare school. Mijn aandacht werd getrokken door de kop: ‘Vet kans dat je straalt’. Zou het expres zo gedaan zijn om de aandacht te trekken (wat dan gelukt is) of zouden de bedenkers alléén maar hebben gedacht aan de betekenis ‘zo gelukkig zijn dat iemand licht lijkt uit te zenden’ en niet meer weten dat stralen ook ‘zakken’ kan betekenen? In ieder geval bij ouderen is het op die laatste manier bekend. Ik vind het hoe dan ook een vreemde manier van zeggen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} InZicht Wervend schrijven Raymond Noë ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Mark Van Bogaert is een Belgische copywriter van naam en faam. Zijn specialiteit is direct mail - reclamepost - maar in zijn pas verschenen boek Met woorden verleiden komen ook zo ongeveer alle overige tekstsoorten aan bod. Hij geeft zelfs tips en trucs voor notulen, powerpointpresentaties en post-its. ‘Praten met papier ertussen’, dat is volgens Van Bogaert wat je in een overtuigende of verleidende tekst moet doen. Hij legt enthousiast uit hoe je teksten schrijft die de dialoog met de lezer tot stand brengen en hij verklaart ook waarom bepaalde teksten wél de aandacht trekken en andere niet. Van Bogaert kan daar stellig over zijn omdat hij veel van zijn mailings en methodes heeft getoetst in zogeheten split-run-tests, waarbij hij twee of meer versies van dezelfde reclame-uiting voorlegde aan evenzovele testgroepen. De resultaten zijn soms een eye-opener. Zo blijken wervende e-mails aan bedrijven op dins-, woens- en donderdag het best gelezen te worden, en die aan particulieren juist in het weekend. Het boek gaat niet alleen over het schrijven van teksten. Ook de envelop waarin een brief gestoken wordt komt aan bod, net als bijvoorbeeld cadeautjes, typografie en het gebruik van getallen. En aparte hoofdstukken zijn gewijd aan ‘schrijven voor goede doelen’, ‘schrijven voor verschillende leeftijden’ en zelfs ‘teksten voor visitekaartjes’. De meeste hoofdstukken sluit Van Bogaert af met een beetje ‘mailigheid’, een humoristische bespreking van niet heel erg geslaagde praktijkgevallen die hij in de loop van de tijd in zijn brievenbus en mailbox heeft aangetroffen. Zoals een enquête over veiligheid op het station van Lokeren die de reiziger een nogal onveilig gevoel geeft door te suggereren dat het station weleens opgeblazen zou kunnen worden door terroristen. Of een verjaardagsmailing van een ziekenfonds aan iemand die vijftig geworden is: de jarige krijgt een cadeautje, en kan meteen ook informatie opvragen over allerlei minder leuke ouderdomskwalen en -ziektes. En zo moet het dus niet. Met woorden verleiden. Schrijftips voor uw mailings, presentaties & andere wervende teksten is een uitgave van Lannoo Campus en kost €19,95 (gelijmd, 237 blz.). ISBN 978 90 209 8952 6 ■ Talen leren (1) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een taal leren kan ook leuk zijn, dat lijkt de trend van dit moment, met boeken als het vorig jaar verschenen Zingend Spaans leren en de zojuist geïntroduceerde Van Dale-serie ‘Frans/Spaans/Italiaans voor genieters’. Deze boeken presenteren de te leren taal in kleine brokjes, in hoofdstukken over culinaire en toeristische onderwerpen die de cursist alvast in vakantiestemming brengen. De boeken richten zich vooral op de spreekvaardigheid: het vergroten van de woordenschat en het verbeteren van de uitspraak. De bijbehorende audiobestanden kunnen worden opgehaald op de website van Van Dale. De cursussen Frans/Spaans/Italiaans voorgenieters kosten €19,95 per deel (gebonden, 128 blz.). ISBN 978 90 6648 185 5 (F), 978 90 6648 186 2 (S) en 978 90 6648 187 9 (I) ■ Talen leren (2) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Met het Taalplaten-pakket van uitgeverij Intertaal kun je woordjes leren met behulp van tekeningen die een alledaags thema in beeld brengen (‘mensen’, ‘thuis’, ‘op straat’ en ‘op reis’). Een pakket bestaat uit 4 × 4 geplastificeerde tekeningen, plus een cd met daarop een handleiding en woordenlijsten Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Portugees, die de leerkracht zelf kan uitprinten. De platen kunnen gebruikt worden om Nederlandse woordjes te leren aan buitenlanders, of buitenlandse aan Nederlanders. Taalplaten. Woorden leren en oefenen voor 7 talen verscheen bij Intertaal en kost €27,95. ISBN 978 94 6030 219 0 ■ Taalcolumns {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Frans Lisman heeft enige jaren een column geschreven voor Voeksnieuws, een tijdschrift voor gepensioneerde Shell-medewerkers. Die stukjes gaan over ‘onlogische of ronduit foutieve ontwikkelingen in de taal’, die volgens hem niet zomaar kunnen worden afgedaan als gevallen van taalverandering. Zijn observaties zijn nu gebundeld in Antrekoo en kipfilee. Hierin veel uitspraakkwesties, maar ook stukjes over bijvoorbeeld ongewenste nieuwvormingen (aflasten, corrumptief, zo optimaal mogelijk), het verschil tussen des-, dis- en dys-, en grappige beeldspraak. Antrekoo en kipfilee. Peinzingen over optimaal en pessimaal taalgebruik is een uitgave van Boekhandel Jansen & De Feijter in Velp en kost €14,50 plus €2,50 porto (gebonden, 160 blz.). ISBN 978 90 804188 8 2 ■ Jeugdzorgwoorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Er zijn in Nederland heel wat instanties die zich bezighouden met allerlei aspecten van jeugdzorg, en om de communicatie binnen deze sector eenduidig te houden is het Zakwoordenboek jeugd samengesteld. Het geeft een definitie van meer dan 6500 woorden op het gebied van opvoeding, onderwijs, gezondheidszorg, jeugdzorg, wonen en wetgeving - van aandacht en abusus tot zwerfjongeren en zwijgplicht. Coëlho zakwoordenboek jeugd van R.A. Hirsing e.a. is een uitgave van het Nederlands Jeugd Instituut en Elsevier en kost €39,95 (gebonden, 460 blz.). ISBN 978 90 352 3180 1 ■ Wilders' taal Geert Wilders is goed van de tongriem gesneden, en dat is ongetwijfeld een van de oorzaken van zijn succes. Maar wat kenmerkt nu {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} precies zijn taalgebruik? Jan Kuitenbrouwer zoekt het uit in De woorden van Wilders & hoe ze werken. Hij beschrijft hierin Wilders' soms cabareteske nieuwvormingen, zijn goede debatvaardigheden en zijn vermogen om oneliners te produceren - maar ook de Saartje-en-Swiebertje-toon die opvalt in veel van Wilders' betogen. Het boek sluit af met een Wilders-lexicon (van afschaffen tot zat). Zie ook de voorpublicatie in het meinummer en de lezersaanbieding op blz. 217. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De woorden van Wilders & hoe ze werken is een uitgave van De Bezige Bij en kost €9,95 (gelijmd, 126 blz.) ISBN 978 90 234 5571 8 ■ Excuses en complimenten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Taalvaardig zijn is één ding, maar om een goed gesprek te kunnen voeren zijn bepaalde sociale vaardigheden ook nooit weg. Complimenten geven of je excuses aanbieden bijvoorbeeld, iets wat niet iedereen even goed beheerst. Neerlandica Agnes Verbiest schreef er twee boekjes over, waarin ze de kunst van het verontschuldigen en het complimenteren verklaart. De boekjes bevatten veel tips en voorbeelden van hoe het wel en niet moet. Lezers van Onze Taal kunnen de boekjes met korting kopen. Zie de aanbieding op blz. 217. • Als ik jou toch niet had... Over de kunstvan het complimenteren is een uitgave van Contact en kost €12,50 (gelijmd, 160 blz.). 978 90 254 9011 9 • excuses nog, en sorry. Over de kunst van het verontschuldigen is een uitgave van Contact en kost €12,50 (gelijmd, 160 blz.). ISBN 978 90 254 4826 4 En verder ■ Weet wie je eet. Hoe beroemde figuren op de menukaart belandden van Marcel Grauls. Derde, herziene druk van dit boek uit 1999 met daarin zestien lange en vijftig korte beschrijvingen van ‘culinaire eponiemen’ - namen van gerechten en dranken die naar personen genoemd zijn. Zie de lezersaanbieding op blz. 216. Van Halewyck, €19,95 (ingenaaid, 224 blz.). ISBN 978 90 5617 963 2 ■ Meertalige ontwikkeling van Mirjam Blumenthal. Adviezen voor de opvoeding van kinderen met een auditief-communicatieve beperking die opgroeien in een meertalige situatie. Acco, €24,50 (ingenaaid, 184 blz.). ISBN 978 90 334 7665 5 ■ Academic Spoken English van Kristin Blanpain en An Laffut. Leidraad (aanwijzingen, tips, oefeningen) voor wetenschappers die presentaties en colleges in het Engels willen geven. Acco, €30,- (ingenaaid, 120 blz.). ISBN 978 90 334 7626 6 Lezer Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. SAMENSTELLING: REDACTIE ONZE TAAL Naam Olaf Ruiter. Woonplaats Groningen. Geboren 9 november 1975. Beroep Docent mbo. Partner, kinderen Geen partner, geen kinderen. Opleiding Havo, vwo, universiteit (geschiedenis; niet afgemaakt), lerarenopleiding. Hobby's/vrije tijd Fotografie. Ik ben bestuurslid van Stichting Clear. Deze stichting haalt ieder jaar de World Press Photo-tentoonstelling naar Groningen. Onze Taal-lid sinds 21 november 2009. Waarom werd u lid? Ik heb het lidmaatschap cadeau gekregen van mijn oma, op het jongste congres van Onze Taal. Andere tijdschriften Als ik weer lang in de trein moet zitten, koop ik graag Vrij Nederland. Krant nrc.next. Televisie Andere tijden, Zembla, Tegenlicht en VPRO's import. Ik hou van onderzoekende en informatieve televisie. Maar ook Draadstaal en Little Britain vind ik heerlijk. Radio Ik ben niet echt een radioluisteraar. Als de radio aanstaat, is het vaak 3FM of Radio 6. Boek De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans. Website YouTube en natuurlijk Wikipedia. Wat leest u het eerst in Onze Taal? De rubrieken ‘Vraag en antwoord’ en ‘Taalergernissen’. Wat zelden? ‘Hom of kuit’ is een rubriek die ik nog weleens wil overslaan. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Etymologie. Ik hou er wel van om erachter te komen waar uitdrukkingen en woorden vandaan komen. Maar ik vind het ook interessant om modern taalgebruik te analyseren. Ik heb bijvoorbeeld erg genoten van het artikel ‘Heibel om hun’, van Peter-Arno Coppen. Favoriete Onze Taal-artikel Ik heb met veel plezier het stuk van Berthold van Maris over Nederlands in buitenlandse films gelezen. {== afbeelding Foto: Bart Versteeg ==} {>>afbeelding<<} Aantrekkelijkste taaltrend Ik weet niet echt een aantrekkelijke taaltrend te noemen. Wél weet ik heel goed wat ik vervelend vind. Dus op naar de volgende vraag. Ergerlijkste taaltrend Heel ergerlijk vind ik het dat sommige jonge mensen proberen een soort ‘hiphop’-Nederlands te spreken door de taal van Amerikaanse rappers te vertalen. In de praktijk betekent dat vooral dat ze woorden toevoegen die er niet horen, woorden weglaten die er juist wél horen of de woordvolgorde veranderen. Erg lelijk! Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Jazeker. Ik kan het niet laten mensen te verbeteren die hun gebruiken waar het zij moet zijn. Uiteraard doe ik dat bij mijn leerlingen, maar soms ook bij collega's. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Het is niet echt een taalfout, maar ik heb laatst een probleem ‘geëscaleerd’. Dat betekent niet dat je het probleem uit de hand hebt laten lopen. Het is een verschrikkelijke manier om te zeggen dat je een probleem bij een leidinggevende hebt neergelegd. Beste taalgebruiker Mijn grootvader, Philip Bloemendal. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Een referendum houden over hoe we het muntstuk van 0,20 euro gaan noemen. Een kwintje of een twuppie? Lelijkste woord Ombuigen als je ‘bezuinigen’ bedoelt. Mooiste woord Er zijn ongetwijfeld heel veel mooie woorden. Maar feeëriek blijft sprookjesachtig mooi. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Een grazende moeder met lammetjes bij de Oude Kerk, een sterrenrestaurant in Vreugd en Rust, eigenzinnige ondernemers in historische panden. Voorburg heeft het allemaal, maar je moet er wel oog voor hebben. AD Informatiebord op NS-station Sittard Foto: Nadine Wendel Nooit meer huwelijken tussen verschillende rassen in VS In de Verenigde Staten trouwden nog nooit zoveel mensen van verschillende rassen of etnische groepen met elkaar. De Morgen Reptielen spotten met Staatsbosbeheer Staatsbosbeheer neemt zondag belangstellenden mee op een excursie, waarbij reptielen worden waargenomen. Nieuwe Apeldoornse Courant Patiënten overlijden vaak tegen hun wil in het ziekenhuis Veel mensen overlijden nog in het ziekenhuis terwijl ze liever thuis hadden willen sterven. Dagblad van het Noorden Losbolligheid kost De Vries de kop Dagblad van het Noorden Feestvierende 100-jarige scouts overspoelen dit weekend Utrecht Scouting Nederland bestaat in 2010 honderd jaar en viert dit met een groot aantal activiteiten, te beginnen in Utrecht, dat geldt als de hoofdstad van Scouting Nederland. AD Volgens het roddelblad zou De Vries na het verlaten van de Haagse Frederikskazerne onderdak hebben gekregen van Melissa, zijn voormalig vrouwelijke adjudant. Nu.nl Ook moet voortaan worden betaald voor rollators, looprekken, krukken en mondzorg voor 18- tot 21-jarigen. AD Alle wedstrijden van het WK voetbal in Zuid-Afrika zijn te zien op een mega groot scherm op de Korenmarkt in Arnhem. Met een afmeting van maar liefst vijf bij drie meter biedt het plein een niet te missen kans om alle interlands te bewonderen in haarscherp detail. Zondagkrant Horsimo {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 9] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP ONZE TAAL Onze Taal 9 2010 Spelvaardigheid basisscholieren onderschat De taal van de verloskundige Ko en Nijn, Ot en Sien: namen van huisdierduo's Hoe vertaal je juridische teksten? Het Duits van Louis van Gaal {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 79ste jaargang nummer 9 september 2010 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Taalpost Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost Zie www.woordpost.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 33.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Raymond Noë Laurien Talsma Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Secretariaat drs. P.H.M. Smulders, directeur Elly Molier Janine van den Nouweland Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Aleid Fokma Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma Het genootschap werkt samen met de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nijmegen, Oldenburg (BRD), Tilburg en Utrecht, de Fryske Akademy, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en het Meertens Instituut. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. E.J. (Ernst) Numann, voorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris G.F. (Geert) Raateland, penningmeester mr. G.C. (Gert) Haverkate, vicevoorzitter mr. drs. L. (Bert) Jongsma, drs. J.H.J. (Jan) Luif, H.S.W. (Henny) Stoel, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. L. (Leo) Voogt, drs. M.I. (Mieke) van der Weij, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €5,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen €29,50 per jaar; buitenland binnen Europa €42,- (per luchtpost €44,-); buitenland buiten Europa €52,- per jaar. Digitale Onze Taal €29,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €13,50. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €24,50 per jaar; opgave voor CJP'ers uit sluitend aan Stichting CJP, Post bus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Je ziet allochtone vrouwen binnenkomen die de taal nauwelijks spreken en tegen de tijd dat ze moeten bevallen honderduit kletsen in het Nederlands.’ Verloskundige Kristel Peters (blz. 239) {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 228 Jannemieke van de Gein Komd een kind van de basisschool Onderwijscommissie onderschat spelvaardigheden basisscholieren 236 Redactie Onze Taal ‘Che... Fidel... eten!’ Namen van huisdierduo's 238 Mariëtte Baarda Onder de woorden door luisteren Taal in het werk [12]: de verloskundige 242 Gaston Dorren Hoe zeg je ‘plead guilty’ in andere talen? Het vertalen van juridische teksten 246 Guus Middag ‘Hier sind viele Mutti’ Het Duits van Louis van Gaal En verder 233 Spellingcursus Taaladviesdienst 235 Prijsvraag: het meest uitgeleende woord 248 Hoeveel talen zijn er nu écht in de wereld? 252 Jaarvergadering Onze Taal 2010 253 De taal van het radiojournaal Rubrieken en series 231 Vraag en antwoord: zijn/hebben door het park gelopen; toemailen; in gedachte(n); criticaster; botgevierd/gebotvierd; duizend(-)en(-)een 232 Reacties: La Courtine; gebarentaalvariatie; zarzuela; doos; de focus; ‘Fuch, fuch, fuchsia’; uitspraak 2010 234 Gaten in de taal: familierelaties [2]: schoonfamilie en familie van vaders-/moederskant 235 Iktionaire: gedoogsteun 245 Taaltest 245 Horstlog: een tor, genaamd Joop 249 Ingepakt: Doosjevol 250 Het gebeurde in... september 1917: oprichting van de Bond tegen het vloeken 251 Aanbiedingen voor lezers 254 Van verre: van zwartekousenkerk tot ajoera 255 Hom of kuit: moeten twitteren en sms'en altijd kunnen? 256 Tamtam: taalnieuws 257 Taalergernissen 257 Gesignaleerd 258 InZicht: Woordsoep, en andere nieuwe taalboeken 259 Lezer 260 Ruggespraak Omslagillustratie: Roel Venderbosch {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Komd een kind van de basisschool Onderwijscommissie onderschat spelvaardigheden basisscholieren Jannemieke van de Gein Leerlingen uit groep 8 van de basisschool spellen de werkwoordvormen bijna allemaal foutloos. Dat is mooi, zou je zeggen. En toch heeft een commissie besloten aan het spellingonderwijs te gaan morrelen. Wordt het daardoor nóg beter? Niet bepaald, denkt taalonderwijsdeskundige Jannemieke van de Gein. {== afbeelding Foto: © Koen Verheijden / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} Stel, je laat op ruim honderd verschillende basisscholen alle leerlingen uit groep 8 een brief schrijven. Uit de brieven die je verzamelt, kies je er per school steeds drie. Dat doe je blind, en zonder dat de leerkracht zich ermee bemoeit. De dik driehonderd willekeurig geselecteerde brieven verdeel je vervolgens in twee stapels. Op de ene stapel komen de brieven waarin een of meer werkwoordvormen fout gespeld zijn, op de andere stapel die zonder werkwoordfouten. Welke stapel wordt dan het hoogst? Het juiste antwoord: de stapel brieven met nul foute werkwoorden is drie keer zo hoog als het andere stapeltje. ■ Bijspijkercursussen Sommige mensen zullen verrast zijn door deze uitkomst. In de media lees je tenslotte weleens andere dingen. Bijvoorbeeld dat hbo's en universiteiten steen en been klagen over de spelvaardigheid van hun eerstejaarsstudenten. En dat veel instellingen zelf bijspijkercursussen organiseren om de spelling van schoolverlaters weer op een acceptabel niveau te krijgen. Ook uit andere hoek rijst steevast een zorgwekkend beeld op van de parate werkwoordkennis van scholieren. Bijvoorbeeld uit een onderzoek waarin eindexamenkandidaten op de middelbare school gevraagd werd om enkele opgaven te maken uit de Eindtoets Basisonderwijs, beter bekend als de Cito-toets. Van vmbo tot vwo moesten ruim 8000 eindexamenkandidaten aangeven of de onderstreepte werkwoordvormen in zinnen als de volgende goed of fout waren. -De kok snijdt zich in zijn vinger. -Hij wondt zich erg op over de gemiste kans. -In het oude huis tochte het verschrikkelijk. -Waarom heb je je ermee bemoeit? -De hond mocht niet op de pas beklede bank liggen. En wat was het resultaat? In slechts 55% van de gevallen kozen deze leerlingen voor het juiste antwoord (onder vmbo'ers werd 50,8% van de opgaven goed gemaakt, bij vwo'ers 64%). En dan is er ook nog het onderzoek waaruit blijkt dat van bijna 30.000 leerlingen, in opleidingsniveau variërend van vmbo-gt (vergelijkbaar met de vroegere mavo) tot en met vwo, slechts 15,8% de juiste schrijfwijze van bijvoorbeeld voltooien herkent in keuzezinnen als ‘Vergeer voltooit trilogie’ en ‘Vergeer voltooid trilogie.’ (Uitgesplitst naar vmbo en vwo is dat 11,3% en 22,5%.) ■ Moeilijke gevallen Nu zeggen toetsresultaten als hiervoor niet alles. Ze geven namelijk geen zuiver beeld van wat leerlingen in een natuurlijke situatie presteren in hun schrijfwerk. Dat komt doordat veel {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘moeilijke gevallen’ waarmee toetsen natuurlijk altijd vol staan, eigenlijk maar heel weinig voorkomen in gewone, normale teksten. Dat maakt vormen als bijvoeglijk gebruikte voltooide deelwoorden (het geknede deeg) en persoonsvormen (het mistte - verleden tijd van het werkwoord misten) nog eens extra moeilijk. In wezen kun je werkwoordspellingtoetsen dan ook vergelijken met het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Als je dat niet zo goed maakt, betekent dat tenslotte ook niet dat je niet kunt spellen. Maar ook als je met dat alles rekening houdt, is het schrikken geblazen. Momenteel werk ik bijvoorbeeld aan een kleinschalig onderzoek naar de werkwoordspelling in eindexamenteksten van havisten en vwo'ers; allemaal heel normale werkstukken, zonder vreemde, gezochte werkwoorden, en in zowat zestig procent daarvan (59,6%, om precies te zijn) vind ik ten minste één zo'n spelfout, vaak twee, en ook een keer wel negen. En dan gaat het niet om allerlei curieuze werkwoordvormen, maar om heel gewone: wordt (je), (hij) vind, (dat) betekend, (ze worden) behandelt - stuk voor stuk vormen waarmee het gros van de achtstegroepers geen problemen heeft (zie het kader onder aan de volgende bladzijde). Op grond van dit soort gegevens kun je dan ook weinig anders concluderen dan dat het met de werkwoordspelling na de basisschool kennelijk in rap tempo bergafwaarts gaat. ■ Absurd laag Hoe is die achteruitgang te verklaren? Is dat onderzocht, bijvoorbeeld door het ministerie van Onderwijs? Niks, hoor. Maar het ministerie heeft ook niet helemaal werkeloos toegekeken. Wakker geschud door al die signalen over het zorgwekkende taalvaardigheidsniveau van leerlingen in het voortgezet onderwijs is er een commissie ingesteld met de opdracht te beschrijven wat scholieren vanaf het einde van de basisschool tot en met elk denkbaar soort van eindexamen op taalgebied moeten kennen en kunnen - die eisen worden ook wel ‘referentieniveaus’ genoemd. In het schooljaar 2010-2011, dat net begonnen is, worden ze in gebruik genomen. Die commissie, voluit de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen geheten, stond onder voorzitterschap van oud-inspecteur Heim Meijerink, en telde verder oud-leerkrachten, leerplanontwikkelaars en onderwijsonderzoekers, twaalf in totaal. Bij hun werkzaamheden, waarvoor het ministerie ze slechts een paar maanden gunde, zijn de commissieleden uitgegaan van reeds bestaande kerndoelen en eindtermen, behalve voor de onderdelen taalverzorging en taalbeschouwing, waar ook de werkwoordspelling onder valt. Daar kon men namelijk niet uit de voeten met, ik citeer letterlijk, de ‘gebrekkige beschrijvingen’. Daarom is op die onderdelen geschat wat leerlingen op een bepaald scholingsniveau zouden moeten weten en zouden moeten kunnen. Een richtsnoer bij die schattingen waren her en der verzamelde onderzoeksgegevens. Het ministerie laat de lat zakken tot ver onder het niveau dat de meeste leerlingen zonder veel moeite kunnen bereiken. Aan welke eisen moeten de leerlingen voortaan voldoen op het gebied van de werkwoordspelling? De commissie heeft het tot in de kleinste details omschreven, en aan het einde van de basisschool mogen leerlingen voortaan geen fouten meer maken met werkwoordvormen van de makkelijkste categorie. Concreet betekent dat dat achtstegroepers vormen zoals werken, werkt, werkte, gewerkt, werkend, leren, leert, leerde, deed, deden en gevuld moeten kunnen spellen. Hoe je ik houd of hij houdt schrijft? De krant meldde, het vliegtuig stortte neer? Wat gebeurt daar? Wie heeft dat verteld? En al die andere werkwoorden waarvan de stam op een d eindigt of waarvan de vorm van de tegenwoordige tijd kan worden verward met de voltooiddeelwoordvorm? Dat komt vier of zelfs vijf schooljaren later wel. Nu heeft de commissie zichzelf ten doel gesteld haalbare eisen te formuleren, maar intussen zijn die eisen zó absurd laag dat het de vraag is of zij haar doel niet finaal voorbijschiet. Basisschoolleerlingen beheersen de werkwoordspelling namelijk vele malen beter dan de commissieleden lijken te denken. Het onderzoek met die stapeltjes brieven heeft dat laten zien. ■ Prestatie Het gaat bij die brieven om onderzoek dat dit jaar door het Cito is uitgevoerd als onderdeel van een landelijke peiling van het niveau van het taalonderwijs, de vierde peiling op rij. In dat onderzoek is schrijfwerk bekeken van 322 achtstegroepers van 118 basisscholen, die elk één brief schreven. In totaal kwamen er 3484 werkwoordvormen in de brieven voor, waarvan er maar 98 fout gespeld werden. In bijna alle gevallen (97,2%) gaat het dus goed. In 77% van die brieven komt geen enkele fout gespelde werkwoordvorm voor. Geen enkele! Om deze prestatie op waarde te kunnen schatten, herinner ik graag nog even aan die havo- en vwo-eindexamenkandidaten die teksten schreven waarvan slechts 40,4% geen fouten bevatte. Basisschoolleerlingen hebben dus veel meer in hun mars dan veel media {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} en onderwijsdeskundigen - inclusief de commissie - kennelijk denken. De uitkomsten van dit onderzoek druisen zózeer in tegen het algemeen heersende beeld dat je je bijna afvraagt: hebben ze niet heel toevallig alleen de taalvaardige leerlingen getest? Dat kan, maar erg waarschijnlijk is het niet. Het aantal in de steekproef vertegenwoordigde scholen en de blind gekozen teksten van de leerlingen zorgen daar wel voor. Maar belangrijker dan dat: al sinds 1988, de eerste keer dat zo'n peilingsonderzoek werd gehouden, komt telkens weer naar voren dat leerlingen aan het einde van de basisschool veel beter zijn in de werkwoordspelling dan gedacht wordt. Destijds maakte, net als nu, 77% van de achtstegroepers geen enkele fout bij het spellen van de werkwoordvormen. Sterker nog: de toenmalige onderzoekers hadden aan leerkrachten en onderwijswetenschappers gevraagd om een uitspraak te doen over hoe goed zij dáchten dat leerlingen aan het einde van de basisschool zouden zijn in het schrijven van de werkwoorden, en hoe goed zij wénsten dat die leerlingen zouden zijn. En wat bleek? De leerlingen presteerden niet slechts boven verwachting goed, ze presteerden zelfs beter dan gewenst! Er mankeert, om kort te gaan, maar weinig aan de spelling van de werkwoordvormen in het schrijfwerk van achtstegroepers. Het vervolgonderwijs hoeft daardoor weinig méér te doen dan hun kennis en vaardigheid onderhouden. En precies dat onderhoudswerk lijkt het werkelijk zwakke punt in het spellingonderwijs na de basisschool. Basisscholieren: bijna twee keer zo goed Teksten met werkwoordfouten Teksten zonder werkwoordfouten {== afbeelding Einde basisonderwijs 23% Grafiek: Manifesta Rotterdam ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Einde havo/vwo 59,6% Grafiek: Manifesta Rotterdam ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Einde basisonderwijs 77% Grafiek: Manifesta Rotterdam ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Einde havo/vwo 40,4% Grafiek: Manifesta Rotterdam ==} {>>afbeelding<<} Laat honderd eindexamenkandidaten van havo en vwo een tekst schrijven, en je krijgt er zo'n veertig terug zonder werkwoordfout. Bij leerlingen in groep 8 zijn dat er bijna tachtig. Zo bezien beheersen de achtstegroepers de werkwoordspelling dus bijna tweemaal zo goed als eindexamenkandidaten. ■ Ironisch De expertgroep van het ministerie van Onderwijs laat met de referentieniveaus de lat dus zakken, zelfs tot ver onder het niveau dat verreweg de meeste basisschoolleerlingen zonder buitensporig veel moeite kunnen bereiken. Die commissie heeft daarmee niet alleen de huidige terugloop van het vaardigheidsniveau ná de basisschool gesanctioneerd, maar ook werkt zij met deze maatregelen - ongetwijfeld onbedoeld - de terugloop van het huidige niveau óp de basisschool in de hand. Terwijl zij ironisch genoeg om precies het tegenovergestelde in het leven geroepen is. Ze had er juist voor moeten zorgen dat het voortgezet onderwijs er alles aan doet om het hoge vaardigheidsniveau van achtstegroepers te handhaven en zo mogelijk nog een beetje op te vijzelen. Hoe is het eigenlijk mogelijk dat de expertgroep de plank zo misslaat? Simpel: doordat de commissieleden ervan uitgaan dat het voor leerlingen moeilijker is om een werkwoordvervoeging in eigen schrijfwerk correct te spellen dan om een toets te maken. Dat valt op te maken uit het rapport van de commissie. Terwijl het maar helemaal de vraag is of dat ook werkelijk zo is. De Citogegevens wijzen in ieder geval al jaren precies de andere kant op. ‘Ik hoop dat het goed komd’, besluit een (nog) niet zo spelvaardige achtstegroeper zijn brief aan een leeftijdgenoot. Treffender had hij het niet kunnen schrijven. Naschrift redactie Zowel het ministerie van Onderwijs als de commissie is om een reactie gevraagd, maar beide hebben besloten niet in te gaan op de inhoud van het artikel. Meer informatie over de referentieniveaus is te vinden op www.slo.nl/organisatie/recentepublicaties/00090 (kies voor het ‘Spoorboekje’). ‘Ik lees dat jij niet van disco houdt’ Volgens de nieuwe onderwijseisen (‘referentieniveaus’) die dit schooljaar van kracht worden, moet minstens 75% van de leerlingen van 4-mbo, 5-havo en 6-vwo de werkwoordspelling beheersen. Uit de Cito-peilingen blijkt echter steeds dat leerlingen aan het einde van de basisschool die al beheersen. Ze schrijven gewoon zinnen als: -Ik lees dat jij niet van disco houdt. -Ik snap wat je bedoelt. -Inderdaad, je wordt ouder, maar dat betekent niet dat je nu geen leuke dingen kan doen! -Ik vind dat ik geen straf verdiend heb. Van de elf werkwoorden in deze voorbeelden liggen er vijf op het referentieniveau dat volgens de commissie-Meijerink aan het einde van de basisschool door 75% van de leerlingen bereikt moet zijn: lees, snap, kan, doen en heb. Vormen als houdt, wordt en vind, persoonsvormen dus van werkwoorden waarvan de stam op een d eindigt, hoeven pas na nog eens vier jaar school goed gespeld te worden; persoonsvormen (met een t) en voltooiddeelwoordvormen (met een d) van werkwoorden zoals bedoelen, betekenen en verdienen pas na vijf jaar. Dat de werkwoordspelling voor achtstegroepers gesneden koek is, blijkt trouwens ook uit hoe ze de allergeduchtste persoonsvormen schrijven, die van de d-werkwoorden in de tegenwoordige tijd enkelvoud (houd/houdt, word/wordt, vind/vindt). Daarvan zijn er in dit onderzoek 205 geteld; 56 ervan waren er fout (27,3%) - dat is weinig, dus. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Vraag en antwoord Taaladviesdienst Zijn/hebben door het park gelopen ? Is ‘Lia en Arno zijn door het park gelopen’ of ‘Lia en Arno hebben door het park gelopen’? ! Beide zinnen zijn juist, maar er is een betekenisverschil. ‘Lia en Arno zijn door het park gelopen’ betekent dat ze, op weg ergens naartoe, een route hebben gevolgd die door het park ging. ‘Lia en Arno hebben door het park gelopen’ houdt in dat Lia en Arno gewoon een tijdje door het park liepen - al dan niet met een doel voor ogen. Werkwoorden die een beweging uitdrukken, worden in de voltooide tijd vaak met zijn gecombineerd als er een richting wordt genoemd, en met hebben als dat niet per se het geval is. Vergelijk ‘Ik heb nog nooit gevlogen’ en ‘Ik ben naar Peru gevlogen’, en ‘Martijn heeft de hele nacht gereden’ en ‘Martijn is naar huis gereden.’ Toemailen ? Is ‘We zullen u de informatie toemailen’ een goede zin? Ik zou zelf mailen gebruiken, zonder toe-. ! Ja, dit is een goede zin. Toemailen staat weliswaar niet in de woordenboeken, maar het is een goed gevormd woord. Het is net zo opgebouwd als toezenden en toesturen: toe- voegt de betekenisnuance van een richting, een bestemming toe. Het verschil tussen ‘We zullen u de stukken toesturen’ en ‘We zullen u de stukken sturen’ is klein, en zo is het ook bij toemailen en mailen. Op zichzelf is toe- niet onmisbaar, maar het geeft net iets duidelijker aan dat de informatie of de stukken ook daadwerkelijk bij de u-persoon terechtkomen. In gedachte(n) ? Is het iets in gedachte nemen of iets in gedachten nemen? ! Volgens de naslagwerken kan het allebei, maar het meervoud is het gebruikelijkst. Dat er twee versies zijn, komt waarschijnlijk doordat gedachte zowel de handeling van het denken (als geheel) kan aanduiden als de (afzonderlijke) denkpatronen; bij die tweede betekenis past het meervoud gedachten heel goed. Er zijn meer combinaties met gedachte waarbij enkelvoud en meervoud beide mogelijk zijn: in gedachte(n) zijn, van gedachte(n) veranderen, iets in gedachte(n) houden/hebben en in gedachte(n) iets doen. Maar er zijn ook combinaties waarbij maar één vorm gangbaar is. Zo is alleen het meervoud juist in van gedachten wisselen, omdat je meerdere gedachten ‘uitwisselt’, en in je gedachten ergens over laten gaan. En in van gedachte zijn (‘Onze notaris is van gedachte dat we een kans maken’) is het enkelvoud juist: hier betekent gedachte ‘mening, oordeel’. Criticaster ? In het vorige nummer van Onze Taal werd het gebruik van het woord criticaster bekritiseerd: het zou steeds vaker als synoniem van criticus worden gebruikt. Waar komt criticaster eigenlijk vandaan? ! Volgens het Etymologisch woordenboek (1997) van Van Dale is -aster een Latijns achtervoegsel ‘dat “onvolledige gelijkenis” aangeeft en daardoor pejoratief [= ongunstig, minachtend] gebruikt wordt in persoonsaanduidingen’. De grote Van Dale (2005) schrijft dat -aster iemand aanduidt die ergens op lijkt of iets nabootst. Een criticaster is dus iemand die zich gedraagt als criticus (in de betekenis ‘beoordelaar, recensent’) maar het niet is. Doordat zo iemand zich vaak negatief uitliet, werd criticaster synoniem met muggenzifter, pietlut. Tegenwoordig wordt het vaak gebruikt voor ‘iemand die ergens (of zelfs: overal) kritiek op heeft’. In het Nederlands - en ook in andere talen - zijn nog enkele woorden op -aster in omloop, waaronder filosofaster (‘zelfverklaard filosoof, schijnfilosoof’), poëtaster (‘rijmelaar, pruldichter’) en politicaster (‘beunhaas in de politiek’). Vaak zijn dit leenwoorden, al is de herkomst niet altijd precies vast te stellen: waarschijnlijk komt criticaster uit het Duits of het Spaans, filosofaster rechtstreeks uit het Latijn, poëtaster uit het Italiaans, en is politicaster in het Nederlands gevormd. Botgevierd/gebotvierd ? Wat is het voltooid deelwoord van botvieren: botgevierd of gebotvierd? ! Het is botgevierd: ‘De supporters hebben hun frustratie botgevierd op een bushokje.’ Hoewel gebotvierd vaak voorkomt, staat die vorm (nog?) in geen enkel naslagwerk. Alle woordenboeken noemen botvieren een scheidbaar samengesteld werkwoord: de twee delen van het woord worden in de vervoeging gescheiden. Dus: ‘Hij viert zijn frustratie bot’ (niet: ‘Hij botviert zijn frustratie’), ‘Ik zoek slachtoffers om mijn passie voor koken op bot te vieren’ (niet: ‘te botvieren’). Vandaar dat het ook botgevierd is en niet gebotvierd. Botvieren is overigens een uitdrukking die waarschijnlijk uit de scheepvaart stamt. Bot betekent ‘stuk, uiteinde’, in het bijzonder het vooreind van het ankertouw, dat je kon vieren (‘laten gaan’); het bot vieren was dus ‘het touw losser maken’. Daaruit ontstond de figuurlijke betekenis ‘niet bedwingen, de vrije loop laten’. Duizend en een/duizend-en-een ? Schrijf je duizend(-)en(-)een met streepjes of als losse woorden? ! Dat hangt van de betekenis af. Als het precieze getal 1001 bedoeld is, is duizend en één of kortweg duizend één de juiste spelling. Tussen het woord duizend en het erop volgende deel van het getal komt volgens de spellingregels een spatie; het is bijvoorbeeld ook tweeduizend tien of tweeduizend en tien. Maar duizend-en-een heeft meestal de figuurlijke betekenis ‘een willekeurig groot aantal’, zoals in: ‘Ik moet nog duizend-en-een dingen doen’, ‘Er zijn duizend-en-een manieren om energie te besparen.’ In die betekenis wordt het met streepjes geschreven (en zonder accenten): het is dan een vaste woordcombinatie die één begrip uitdrukt, een zogeheten samenkoppeling. Andere voorbeelden van samenkoppelingen zijn kant-en-klaar, op-en-top, een-na-laatste en (een) staakt-het-vuren. {== afbeelding Klopt de titel? Of moet het zijn: Duizend-en-een nacht? ==} {>>afbeelding<<} Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1500 taalkwesties: www.onzetaal.nl/advies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook het colofon). {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. La Courtine Jeroen Sweijen - Châteaubourg, Frankrijk Riemer Reinsma vraagt zich in de meiaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ af of het Franse dorp La Courtine (département Creuse) zijn naam te danken heeft aan het woord courtine, ‘verbindingswal tussen twee bastions’. Volgens Marcel Villoutreix in zijn Noms de lieux du Limousin (in 1995 verschenen bij Bonneton in Parijs) is de naam van het dorp inderdaad verwant aan dit woord. De oudst bekende vorm van de dorpsnaam dateert uit 1314 (Cortina, zonder lidwoord). Courtine kan naast ‘verbindingswal tussen twee bastions’ ook ‘versterkte omwalling’ betekenen. In La Courtine was vroeger een versterkte burcht, dus de aanname van de heer Reinsma is zeer waarschijnlijk correct. Gebarentaalvariatie Trude Schermer - Directeur Nederlands Gebarencentrum, Bunnik Moeten er lessen gebarentaal gegeven worden op de basisschool? Dat vraagt Frank Jansen zich af in de juniaflevering van zijn rubriek ‘Hom of kuit’. Mijn aanvankelijke blijdschap over het feit dat deze kwestie in Onze Taal werd aangeroerd werd nogal getemperd toen ik in het pleidooi van de tegenstander van de stelling las: ‘Maar het allerongelukkigste van gebarentaal is toch wel dat deze taal niet het venster op de wereld is dat zij had kunnen zijn. In plaats van één gebarentaal bestaan er namelijk honderden, voor elke cultuur één of twee.’ Want dat is een van de vooroordelen waar we bij het Nederlands Gebarencentrum steeds weer mee te maken krijgen. Telkens weer moeten we uitleggen dat de essentie van gebarentalen is dat het tálen zijn. Horende mensen hebben allemaal hetzelfde vermogen om te spreken en toch spreken we niet allemaal één taal. Niemand vindt dat vreemd of een gemiste kans. Maar als het om visuele talen gaat, is het ineens een ander verhaal. Natuurlijk zijn er in de vele dovengemeenschappen verschillende talen ontstaan: regionale variatie, verschil in stijlen, verschillen tussen oudere en jongere dove mensen. De door de tegenstander verwoorde mening dat gebarentaal door al die verscheidenheid ‘een doodgeboren kindje met een lam handje is’, is niet alleen dom, maar ook nodeloos denigrerend en grievend voor een heel grote groep gebarentaalgebruikers. Zarzuela Tineke van Zinderen Bakker-Sanders - Krommenie In de rubriek ‘Taaltest’ (Onze Taal juni) wordt bij het onderdeel ‘Vergroot uw woordenschat’ gevraagd naar de betekenis van het woord zarzuela. De gegeven betekenis luidt: ‘stoofschotel van vis en groente’. Dat is juist, maar muziekliefhebbers zullen bij de antwoorden de (vermoedelijk) oorspronkelijke betekenis van zarzuela gemist hebben, namelijk: ‘een Spaans zangspel of operette, veelal een eenakter, die een scène uit het volksleven tot onderwerp heeft, vaak satirisch, soms min of meer politiek getint. De zarzuela, die sinds de zeventiende eeuw populair is, dankt haar naam waarschijnlijk aan het landgoed Palacio de la Zarzuela, waar dit genre voor het eerst werd opgevoerd’ (bron: Rudolf Rasch, Lexicon klassieke muziek, Kosmos-Z&K, 1993). {== afbeelding Zarzuela is niet alleen een groente-visstoofschotel, maar ook een soort operette. ==} {>>afbeelding<<} Doos Jeltje Stegenga - Hilversum Ewoud Sanders schrijft in de juniaflevering van zijn rubriek ‘Het gebeurde in...’, die gaat over de verschijning van Anne Franks Het achterhuis, dat het woord doos pas sinds 1976 in de grote Van Dale voorkomt in de betekenis ‘wc’. Toen ik dat las, kwam er een liedje in me op dat mijn moeder in haar jeugd (ze was van 1920) had geleerd en aan haar kinderen had doorgegeven. Een van de coupletten klonk als volgt: En als de koningin gaat dozen Dan spoelt zij met lavendel door Als pleepapier gebruikt zij rozen En ik neem maar de krant daarvó-hóór. Die koningin moet koningin Wilhelmina geweest zijn. De focus Aad van Westen - Pijnacker Bij het kijken naar het voor Nederland zo succesvol verlopen WK voetbal, deze zomer, moest ik geregeld denken aan het artikel van Kees van der Zwan in het juninummer van Onze Taal. Hij beschrijft daarin een aantal voorbeelden van recente voetbaltaal: veelal dagelijkse woorden die in het voetbal een heel andere betekenis hebben. Ik vroeg me af welke woorden hij zou hebben belicht als hij het stuk niet voorafgaand aan het WK had geschreven, maar erná. Het kan niet anders of focus (vaak ook de focus) had daartussen gezeten, want dat was met afstand hét woord van het WK. Het begon allemaal met assistent-bondscoach Frank de Boer, die op grond van zijn ervaringen als speler op het WK van 1998 met het volgende advies kwam: ‘Ze moeten continu de focus op het WK houden.’ En toen was het hek van de dam. Er ging geen voetbalpraatprogramma voorbij zonder dat (de) focus meermalen te horen was. Sterker nog: al snel werden er ook grappen gemaakt over dit opeens zo populaire jargon - het ultieme bewijs van inburgering. Het moet wel raar lopen wil focus er in de volgende Van Dale niet déze betekenis bij hebben gekregen: ‘(voetbal) concentratie, m.n. op de volgende wedstrijd: de kracht van Oranje is de focus op iedere wedstrijd’. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Barrie Stevens (op de voorgrond) zingt over de fuchsia in Ja zuster, nee zuster. Foto: ANP Kippa ==} {>>afbeelding<<} ‘Fuch, fuch, fuchsia’ [1]: Barrie Stevens Henk van Gelder - Amsterdam In het februari/maartnummer schrijft Saskia Aukema in haar artikel over net-niet-schunnige liederen (‘Ho, ik zie je vaag, Ina’) dat Annie M.G. Schmidt zich bij het schrijven van het liedje ‘Wil u een stekkie’ bewust was van de bijbetekenis van de liedregel ‘van de fuch, fuch, fuchsia’. Lezer Kees Boers stelt vervolgens in de rubriek ‘Reacties’ in het juninummer dat dit niet kan kloppen, want ‘het Engelse woord fuck was in de jaren 1966-1968 nog totaal onbekend’. Voor allebei de beweringen geldt dat ze een beetje waar zijn, maar net niet helemaal. Inderdaad was het Engelse woord fuck in Nederland in de jaren 1966-1968 nog goeddeels onbekend. In elk geval is het onzin te denken dat de schrijfster met de regel ‘van de fuch, fuch, fuchsia’ een vette knipoog maakte naar het volwassen publiek. Ook dat volwassen publiek hoorde geen enkele dubbelzinnigheid, want het kende dat woord niet. Maar Annie M.G. Schmidt wist wel degelijk wat ze deed. Ze schreef de regel namelijk opzettelijk om Barrie Stevens aan het lachen te maken. De Engelse danser, die de vaste vriend was van Leen Jongewaard, speelde één van de drie ‘jonkies’ in de tv-serie Ja zuster, nee zuster. En hij vond het hoogst komisch dat beladen woord zomaar op de televisie te mogen zingen. ‘Fuch, fuch, fuchsia’ [2]: wél bekend Fred Hermsen - Amsterdam Kees Boers beweert in de brievenrubriek in het juninummer dat het Engelse woord fuck ons in de jaren 1966-1968 nog totaal onbekend was. Ik kan hem echter verzekeren dat het tegendeel waar is, en dat wij destijds als kinderen van 12-14 jaar volop gegniffeld hebben over het stoute ‘van de fuch, fuch, fuchsia’ in Annie Schmidts ‘Wil u een stekkie’. En ondeugend en tegendraads als ze was, zal Schmidt deze net-niet-schunnigheid zeker heel welbewust hebben opgeschreven. Waarom anders een liedje over deze plant? ‘Fuch, fuch, fuchsia’ [3]: ‘fuck for peace’ Hans Hermans - Driebergen In Onze Taal van juni las ik een reactie van Kees Boers over Annie M.G. Schmidts liedregel ‘van de fuch, fuch, fuchsia’. Boers bestrijdt de stelling dat Schmidt deed of haar neus bloedde bij het componeren van het liedje ‘Wil u een stekkie’, omdat het woord fuck in de periode 1966-1968 in ons land nog totaal onbekend zou zijn geweest. Naar aanleiding daarvan het volgende. In september 1968 ging ik naar een christelijke middelbare school, het Revius Lyceum in Doorn. Binnen de kortste keren zat ik in de rectorskamer, alwaar mij door de rector dringend werd verzocht die rare tekst van het rugpand van mijn spijkerjasje af te halen. Ik had daar namelijk met zorg een stoffen badge met de tekst ‘fuck for peace’ op genaaid. Uitspraak 2010 Rijkelt Beumer - Wageningen Gerard van Maasakkers pleit er in de aprilaflevering van de rubriek ‘Gesignaleerd’ voor om 2010 voortaan uit te spreken als ‘twintigtien’, naar analogie van ‘negentiennegentig’. Maar volgens Erik Slagt (‘Reacties’, juninummer) is dat niet correct, want ‘negentiennegentig’ is een verkorting van negentienhonderdnegentig, en ‘twintigtien’ is dat niet van tweeduizendtien. Dat mag zo zijn, maar begin juni nam ik deel aan twee internationale bijeenkomsten, in Buenos Aires en in Dublin. Bij beide bijeenkomsten werd geregeld gesproken van ‘twenty ten’, ‘twenty eleven’, etc. Ik dacht eerst nog dat buitenlanders het probleem anders (makkelijker) aanpakken, maar tot mijn verrassing hoorde ik vlak daarna bij een interne bijeenkomst van de Wageningen Universiteit meerdere malen ‘twintig-tien’ en ‘twintig-elf’. En geloof me, het klinkt helemaal niet gek. Rectificatie De foto op bladzijde 213 in het juli/augustusnummer toont niet het Utrechtse dorp Hagestein, zoals het bijschrift vermeldt, maar het nabijgelegen Vianen. Spellingcursus Taaladviesdienst Taaladviesdienst Onze Taal De Taaladviesdienst van Onze Taal biedt dit najaar opnieuw een aantal spellingcursussen aan, en wel in Amsterdam, Den Haag en Houten. In twee bijeenkomsten van elk 2½ uur (ochtend en middag) worden de Nederlandse spellingregels uitgelegd. Er is veel tijd ingeruimd voor oefenen en vragen stellen. Aan bod komen onder meer: hoofdletters, aaneenschrijven, tussen-n en tussen-s, en werkwoordspelling. Bij de cursus is het boek Spelling geregeld inbegrepen. De data: •Amsterdam (Openbare Bibliotheek): dinsdag 12 oktober, zaterdag 30 oktober •Den Haag (Haagse Hogeschool): dinsdag 26 oktober •Houten (Unieboek | Het Spectrum): maandag 15 november Prijs inclusief lunch: €129,- voor leden van Onze Taal; niet-ledenprijs €159,-. * Meld u aan via cursus@onzetaal.nl of per post; vermeld uw adres, telefoonnummer, eventueel lidnummer en de gewenste datum. Meer informatie over tijden, adressen, enzovoort: www.onzetaal.nl/cursussen. De Taaladviesdienst verzorgt ook incompanytrainingen; bel voor meer informatie 070 - 356 12 20 of mail naar taaladvies@onzetaal.nl. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} Gaten in de taal Familierelaties [2] Schoonfamilie en familie van vaders-/moederskant Redactie Onze Taal In de aprilaflevering van deze rubriek vroegen we u welke familierelaties nog geen passende benaming hebben. In het juninummer kwamen al de broers en zussen en de neven en nichten aan bod. Deze maand bezien we de familie vanuit verschillende hoeken: we kijken naar vaderskant, moederskant én de ‘koude’ kant van de familie. Op ieder potje past een deksel, maar niet voor elke pot of deksel is een naam. Alsof het met één familie niet al lastig genoeg is, wordt het pas echt ingewikkeld zodra je een relatie begint. Met een nieuwe liefde krijg je er meteen een schoonfamilie bij. Alhoewel, ‘schoonfamilie’? Is dat wel zo'n goede aanduiding? Volgens de grote Van Dale staat schoonfamilie voor ‘aangetrouwde familie’. Kennelijk moet je dus getrouwd zijn om een schoonfamilie te krijgen. Hoe doe je dat als dat (nog) niet het geval is? Een inzender lost het op door het te hebben over zijn ‘schijnmoeder’, ‘schijnvader’, ‘schijnzus’, en zelfs over zijn ‘zwijger’. Maar de meeste andere inzenders noemen ook de familie van vriend of vriendin gewoon ‘schoonfamilie’. Hoog tijd dus om de definities te verruimen: schoonfamilie/-vader/-moeder ‘familie/vader/moeder van je partner’ Waarschijnlijk vindt Van Dale dat zelf eigenlijk ook, want bij schoonzus en zwager wordt er al wél gesproken over ‘partner’ in plaats van over ‘man’ en ‘vrouw’. {== afbeelding Prinses Máxima: broersvrouw van prins Constantijn. Foto's: ©RVD ==} {>>afbeelding<<} Wat zeker niet in de woordenboeken staat, is de naam voor de schoonouders van je kinderen, oftewel de ouders van je schoonkinderen. In onder meer het Maleis en het Italiaans zijn daar woorden voor, maar in het Nederlands ontbreken die. In alle inzendingen over dit onderwerp dook hetzelfde alternatief op: medeschoonouders ‘schoonouders van je zoon of dochter’ En zo was het gat meteen grondig gedicht. Omdat J.E.C.M. van Wezer naast deze term nog vele andere nuttige suggesties instuurde, gaat de boekenbon van 25 euro naar hem. ■ Zwagers en schoonzussen Dan - ze kwamen net al even ter sprake - de zwagers en schoonzussen. Daarbij doet zich een soortgelijk probleem voor als bij de neven en nichten, waarover het de vorige keer ging: er is maar één term beschikbaar voor veel verschillende relaties. Een zwager (of schoonbroer) kan bijvoorbeeld zowel de man van iemands zus zijn, als de broer van iemands partner. En voor schoonzus geldt een soortgelijke dubbelzinnigheid. Wat kunnen we daaraan doen? Makkelijk, redeneerden sommige inzenders. Reserveer schoonbroer en -zus gewoon voor de broer en zus van je partner (zoals je schoonouders gebruikt wordt voor de óúders vn je partner). De man van je broer of zus is dan je ‘zwager’ en de vrouw van je broer of zus ofwel je ‘zwageres’ (suggereert Ton Wolf), ofwel je ‘zwagerin’ (Rogier Oud) en anders wel je ‘snaartje’ (M. van Tol). Maar ja, zwager en schoonbroer zijn al zó sterk synoniem dat het vermoedelijk niet opvalt als iemand er onderscheid in aanbrengt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Er werden vele systemen uitgedacht, maar geen enkel was zó verfijnd als dat van Frens Bakker uit Nijmegen, die met vrijwel alle mogelijke scenario's (zoals homohuwelijken) rekening hield. De partners van je broer/zus worden op die manier: zusters-/broersman ‘mannelijke partner van je zus/broer’ zusters-/broersvrouw ‘vrouwelijke partner van je zus/broer’ En de broers en zussen van je partner: mansbroer/-zus(ter) ‘broer/zus van je man’ vrouwsbroer/-zus(ter) ‘broer/zus van je vrouw’ Doordat je ook heel makkelijk kunt zeggen dat je ‘vrouws broer’ laatst op tv was of dat je ‘broers man’ van het weekend bij je langskomt, is de stap naar één enkel woord voor vrouwsbroer en broersman niet zo groot meer. En op soortgelijke wijze is ook het laatste gat te vullen van deze aflevering. In het juninummer vroegen we ons af of er in het Nederlands mogelijkheden waren voor een ‘Scandinavisch systeem’, waar bijvoorbeeld far (‘vader’) of mor (‘moeder’) voor woorden als bror/syster (‘broer/zus’) geplakt worden om aan te geven via welke ouder de familieverwantschap verloopt. In het Nederlands red je het niet met ‘plakken’ alleen, want wat zou dan bijvoorbeeld je ‘moederoom’ zijn? De oom van je moeder of je oom via moederskant - haar broer dus? De bezits-s van het zwager-systeem biedt ook hier uitkomst: in een handomdraai vorm je ondubbelzinnige woorden als moedersbroer en vaderszus, of kortweg moersbroer en vaarszus, en dat is precies wat - wederom - Frens Bakker deed. Het levert hem na de oudergenoten van vorige maand een tweede boekenbon op. In de volgende aflevering staat de stieffamilie centraal. Inzenden daarvoor hoeft niet, want we hebben inmiddels voldoende suggesties. En iedereen die bijdragen heeft geleverd voor deze aflevering: hartelijk bedankt! {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Prijsvraag Het meest uitgeleende woord Nicoline van der Sijs Manneke en apartheid hebben een opmerkelijke overeenkomst: beide woorden zijn vanuit het Nederlands in andere talen terechtgekomen. Manneke (‘mannetje’) verscheen in het Frans als mannequin, en apartheid werd in Zuid-Afrika het woord voor ‘rassenscheiding’. In die betekenis komt het nu in een groot aantal talen voor. De afgelopen acht jaar ben ik, geholpen door meer dan vijftig stagiairs en vrijwilligers, nagegaan welke Nederlandse woorden zoal zijn uitgeleend, en aan welke talen. Het resultaat van al het speurwerk zal in november in boekvorm verschijnen onder de titel Nederlandse woorden wereldwijd [zie ook de lezersaanbieding op blz. 251 - red.]. Ook in het novembernummer van Onze Taal zal ik stilstaan bij deze uitleenwoorden. Vooruitlopend daarop alvast een prijsvraag: welke Nederlandse woorden zijn door de meeste andere talen overgenomen? Nee, het zijn niet manneke en apartheid - maar welke dan wel? Stuur een lijstje met de vijf meest uitgeleende Nederlandse woorden naar uitleenwoorden@onzetaal.nl, of naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Onder de inzenders die het dichtst bij het goede antwoord zitten, worden drie exemplaren verloot van Nederlandse woorden wereldwijd. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Gedoogsteun Zeg... -Hmmm? -Ken jij het begrip ‘strafbeloning’? -Lijkt me onzin. Je geeft óf straf, óf een beloning, lijkt mij. -Ja nee, dat denk jij maar. Of eh, ‘opzinken’, heb je daar weleens van gehoord? -Nee, wat is dat? -Zoiets als ‘neerstijgen’, maar dan andersom. -Oké, interessant, maar...? -Schimplof! -De schim zei ‘plof’? -Schimp-lóf! Iemand loven door hem te beschimpen. -Oké, ik ben geloof ik betrokken bij een gedachte-experiment, maar mag ik ook weten welk? -Vrieswarmte. Streelgesel! -Eh, hoe heet dat ook alweer, zo'n verbinding met tegengestelde begrippen? Een oxymoron? -Ja, zo zou je het inderdaad kunnen noemen. Maar het is een speciaal geval, denk ik. -Hoezo? -Het oxymoron als één woord. Meestal zijn het er twee - de vierkante cirkel, de oorverdovende stilte, de sympathieke verkrachting, het gezellige bloedbad, enzovoort. Ik zoek samenstellingen. -Oxymoronische samenstellingen. -Precies. -Oxymoronant? Oxymoroneus? -Zoiets. -Oké. Maar waarom zoek je die? -Omdat zo'n oxymoroneske samenstelling op dit moment de ronde doet. En ik zocht iets vergelijkbaars. -Aha. Maar over welk begrip heb je het dan? -De kranten staan er vol mee, sinds de verkiezingen. -Je bedoelt... ik geef het op. -Gedoogsteun! -Gedoogsteun? -Ja! Dat is een raar, onlogisch begrip! -Echt waar? -Wat is ‘gedogen’? -Eh, gedoogbeleid, gedoogzone... iets door de vingers zien waar je eigenlijk tegen bent, toch? -Ja. En wat is ‘steun’? -Iets mogelijk maken waar je vóór bent. -Precies. Dus óf je steunt, óf je gedoogt, maar niet allebei tegelijk. En wat doet de PVV? -Die gaan iets mogelijk maken waar ze vóór zijn. -Precies. Dus die gaan steunen. Niks gedogen. -Maar het idee was toch dat ze niet in dat kabinet zouden gaan zitten? -Nee, dus ze nemen geen déél aan de regering, maar ze stéúnen die wel. Dat is de denkfout. -En de SGP dan? Die stemmen toch altijd met het CDA mee? -Ja, en dat noemen we toch ook geen ‘gedoogsteun’? Dat heet ‘steun’. Sterker: er vált in een parlement helemaal niks te gedogen. Je stemt ergens voor of je stemt ergens tegen, that's it. Meer smaken zijn er niet. In Denemarken hebben ze het ook gewoon over ‘een conservatief-liberale coalitie met steun van de Deense Volkspartij.’ ‘Supported by’, ‘with the support of’, zeggen de Engelstalige media. -‘Een minderheidscoalitie van VVD en CDA, met steun van de PVV’, is het dus eigenlijk. -Precies. En ‘gedoogsteun’ is dus zoiets als...? -Jaja, wat je zei: een strafbeloning. -Precies. Of een... een adviesbevel. -Ja. Of een blusbalg. Jan Kuitenbrouwer {== afbeelding Foto: Thomas Schlijper ==} {>>afbeelding<<} {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Che... Fidel... eten!’ Namen van huisdierduo's Redactie Onze Taal Wie heeft er huisdieren waarbij je aan de namen kunt zien dat het duo's of trio's zijn? Dat was de vraag die Onze Taal-lezeres Tony Kornman in het juninummer stelde. De respons was overweldigend. Viktor en Rolf, Grijpstra en De Gier, Simon en Garfunkel, Ronald en Frank de Boer... Wie kent ze niet? Het zijn de namen van overbekende modeontwerpers, tv-rechercheurs, zangers en voetbalbroertjes. Maar ze komen ook in een heel andere hoedanigheid voor. Viktor en Rolf zijn bijvoorbeeld ook de namen van twee katten, Grijpstra en De Gier zijn twee honden, Simon en Garfunkel vormen een goudvisduo en Ronald en Frank de Boer zijn twee hamsters. Het zijn namen die werden ingestuurd als reactie op de lezersbrief van Tony Kornman uit Purmerend, in het juninummer van Onze Taal. Zij reageerde op haar beurt op een artikel over dierennamen dat twee maanden ervoor in Onze Taal stond. De auteurs van dat stuk (‘Tarrrzan... hierrr’) hadden wetenschappelijk onderzoek verricht naar honden- en kattennamen, waarbij ze zich hadden gebaseerd op de zogeheten Petbase. Dat is een database waarin de namen (en andere gegevens) staan van alle dieren die in Nederland bij die organisatie zijn gechipt. Maar die database zegt ook niet alles. Sommige dieren horen bij elkaar, en dat valt lastig te herleiden met Petbase. De namen Para, Stoffer en Maja zijn bijvoorbeeld behoorlijk nietszeggend als je niet weet dat er bij hen in huis ook een Plu, Blik en Inca wonen. Kornman stelde voor ook die namen te inventariseren. Zeker nadat de oproep was herhaald in Taalpost (de elektronische nieuwsbrief van Onze Taal), het AD en op RTV Noord-Holland, liep het storm. Bijna vijfhonderd duonamen ontvingen we. Het zijn er natuurlijk lang zo veel niet als de 85.000 honden- en kattennamen uit Petbase, en wetenschappelijke conclusies zijn er dan ook niet te trekken uit de nieuwe inventarisatie, maar één ding maakte de respons overduidelijk: het is een onderwerp waar mensen uitgebreid en smakelijk over kunnen vertellen. Iedereen die heeft gereageerd willen we hierbij hartelijk danken voor alle fraaie namen en mooie anekdotes. ■ Dierenasiel Veel huisdierduo's zijn ooit begonnen als single, zo ook in het huis van Geerke Simons uit Apeldoorn, die haar eerste kater Vincent van Gogh noemde vanwege ‘een gek oortje’. Toen de tweede kat erbij kwam, werd dat als vanzelf Theo van Gogh. En evenzo was er eerst Pi (de ‘onberekenbare kat’ van een wiskundestudente) en daarna pas Poe. Eerst de kat Mercedes (in Spanje een gebruikelijke voornaam), toen Porsche. Eerst de kat Sien (een afkorting van Sidonia), toen Ot. En eerst de kat Dieuwertje (gewoon ‘een leuke naam’), en later pas Blokkie. Maar de meeste duonamen worden wel degelijk tegelijkertijd gekozen, bijvoorbeeld bij dierenasiels die willen laten zien welke dieren niet zonder elkaar kunnen, en in lokale kranten nogal eens oproepen zetten als: ‘Jazz & Blues moeten samen geplaatst worden.’ ■ Pele en Cruijff De genoemde voorbeelden maken het al duidelijk: veel van de dieren zijn vernoemd naar zaken en personen die ook in het dagelijks leven een sterke twee-eenheid vormen, zoals Asterix en Obelix (o.a. katten, goudvissen), Peppi en Kokki (katten, konijnen), Sjors en Sjimmie (honden, katten), Black en Decker (konijnen, vissen, katten), Tarzan en Jane (katten), Bonnie en Clyde, Hamer en Sikkel (allemaal honden), Rep en Roer, Tot en Met, en Spic en Span (allemaal katten). Van de katten, konijnen en goudvissen die zo heten, weet de buitenstaander gelijk: die horen bij elkaar. Daarnaast zijn er ook stelletjes zoals Che en Fidel (katten), Jacob en Joost (ook katten, naar Jacob Cats en Joost van den Vondel), Sjekkie en Pilsje (katten) en Courgette en Aubergine (kip- {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} pen). Die zijn als duo iets minder onafscheidelijk of prototypisch, maar hebben voor de baasjes een groot voordeel: in het geval van gezinsuitbreiding zijn nieuwe namen makkelijk gevonden. Bij Pele en Cruijff laat zich bijvoorbeeld makkelijk nog een Maradona plaatsen, en wie weet ook nog wel een Zidane. En zo weet Ineke Körmeling, de eigenares van de katten Pluto, Mars en Jupiter, nu al waar ze straks aan toe is: ‘Mijn man heeft astronomie als hobby; een volgende poes gaat Luna heten.’ ■ Kettinghartjes Zoals kettinghartjes wel gesplitst worden door geliefden om hun verbondenheid te tonen, zo gebeurt dat op soortgelijke wijze met de namen van huisdieren. Woorden en bekende namen worden in stukjes gehakt en verdeeld over de verschillende beesten. Zo heeft de tennisster Arantxa Sánchez haar twee hondjes naar verluidt Roland en Garros genoemd, naar het toernooi dat ze tot driemaal toe won. Meer voorbeelden: -gesplitste namen: Coco en Chanel (o.a. schapen, katten), Speedy en Gonzales (cavia's), Mona en Lisa (katten, konijnen), Micky en Jagger, Romy en Schneider (katten), Abel en Tasman (honden), Edgar en David, Jimi en Hendrix (vissen) en Gaius, Julius en Caesar (een goudvistrio). -gesplitste woorden: Par en Kiet (vogels), Poe en Zen (twee katten, inderdaad), Salmo en Nella (kippen), Pier en Anja (goudvissen), Maxi en Koosie (cavia's), Abri en Koosje (muizen), Ko en Nijn (zie voor deze konijnen ook de top-twintig), Filo en Sofie (Russische dwerghamsters), Noot, Mus en Kaat (honden) en Sim, Sala en Bim (koeien). Onlangs waren zulke namen zelfs in het nieuws. Zo werden de twee parkieten van iemand die een bommelding had gedaan, op hun opvangadres Bom en Melding genoemd. En twee in Diergaarde Blijdorp geboren tijgers kregen de namen Gio en Vanni, naar oud-Feijenoorder Giovanni van Bronckhorst. En dan zijn er ook nog de rijmduo's (zoals de katten Tijgertje en Krijgertje, Pico en Mico, en Punkie en Junkie) en andere huisdieren die door klank met elkaar verbonden zijn: Rim en Ram, Jip en Jap, Timmie en Tommie, en Punkie en Ponkie - ook allemaal kattenduo's. ■ Libi en Do Wat zeggen de namen over de huisdieren? Niet bijster veel, eigenlijk. Oké, incidenteel wordt er weleens een duo vernoemd naar de kleur van hun vacht, zoals de witte en zwarte katten Ebony en Ivory, ook bekend van het liedje uit 1982 van Paul McCartney en Stevie Wonder. En soms klinkt inderdaad iets door van de herkomst van dieren, zoals bij de katten Sietse en Hielke, die genoemd zijn naar de Friese tweeling uit de kinderboekenserie De Kameleon omdat ze ooit uit een Fries asiel gehaald werden. Maar meestal is enige overeenkomst tussen de beesten en hun namen eerder een meevaller dan opzet. Zo schrijft J.C. Schulp-van Wijngaarden over haar katten Aagje en Betje (genoemd naar het beroemde schrijversduo Aagje Deken en Betje Wolff): ‘De namen had ik al bedacht bij het uitkiezen. Toen ze gebracht werden, kwam de ene poes meteen uit de mand en ging de kamer onderzoeken. Dus dat was Aagje.’ Waar de namen dan wel iets over zeggen? Over de naamgevers zelf natuurlijk. Over hun eigenlijke verlangens bijvoorbeeld (het baasje van Harley en Davidson: ‘een echte kan ik mij niet veroorloven’) of de dingen die ze anderen toewensen (zo werd het muizenduo Libi en Do in 1968 als huwelijksgeschenk gegeven door medestudenten van de bruidegom). Of de namen onthullen de snode plannen die de eigenaren lijken te hebben met de dieren. Zo is er een varkensduo dat Carbo en Naatje heet en twee soortgenoten heten Koot en Letje. Verder zijn er twee konijnenduo's die Eerste en Tweede Kerstdag heten. En voordat de eigenaar van Liberté, Égalité en Fraternité wroeging kreeg, heetten zijn kippen Provençale, Curry en Tandori. Maar de namen zeggen uiteindelijk vooral alles over de culturele interesses van de baasjes, én over hun gevoel voor humor. Heten je goudvissen Thomasvaer en Pieternel (naar de personages uit een zeventiende-eeuwse klucht)? Of zijn je katten genoemd naar de mythologische figuren Castor en Pollux? Zulke highbrownamen hebben niet alleen iets grappigs voor levensvormen die zich beperken tot ‘blub’ en ‘miauw’, maar en passant laten ze ook zien dat je niet helemaal van de straat bent. En noem je je goudvissen Jansen en Janssen? Je hamsters Hepie en Hepie? Tja, praktisch is het bepaald niet, maar het is wel lekker gek. Het is eigenlijk allemaal van het soort meligheid dat we kennen sinds de jaren zeventig, toen Fred Oster in zijn Wiekentkwis cavia's als André van Duin en Mieke Telkamp door een doolhof liet hobbelen. ■ Dood Tot slot: aan alle duo's komt een eind. Soms in één klap, bijvoorbeeld door een nare schimmel in het aquarium. Maar meestal gaan de beestjes één voor één. Tijdens ziekte kun je de namen misschien nog aanpassen, zoals de eigenaar deed van de goudvissen Wellus en Nietus; toen die eerste een tumor bleek te hebben, werd dat Gezwellus en Nietus. Maar wat moet je met je duo dat voorgoed is gehalveerd? Meestal gaan Jul, Gomorrah en Ernie dan maar gewoon in hun eentje voort, soms ook wordt er na verloop van tijd weer nieuw gezelschap gezocht voor de achtergebleven dieren. Zo schrijft Berthe Bogers over de katten Buona en Sera (Italiaans voor ‘goedenavond’, waarbij Sera een beetje uitgesproken wordt als ‘sierra’): ‘Toen Buona was overleden, kwam er een nieuwe kat bij: Leone.’ En zo werd het einde van het ene stel het begin van een nieuw duo. Top-twintig van duonamen Als je kijkt welk woord het meest voorkomt in duonamen (op het voegwoordje en na, natuurlijk), dan zou Whisk(e)y bovenaan eindigen (in combinatie met Wodka, Gin, Baileys, Brandy, Sherry, Soda en Rum), met Caesar op nummer twee (komt voor met de namen Cleopatra, Nero, Gaius, Julius en - de vrouwelijke variant - Julia). Als vaste combinaties werden de volgende namen het meest ingestuurd: 1.Donder en Bliksem 2.Ko en Nijn Ot en Sien 4.Jut en Jul Sjors en Sjimmie 6.Jip en Janneke Urbi en Orbi 8.Bert en Ernie Black en Decker Castor en Pollux Chip en Dale Coco en Chanel Jansen en Janssen Mickey en Mouse Oedi en Poes Porgy en Bess Sam en Moos Snuf en Snuitje Tom en Jerry Zout en Peper {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder de woorden door luisteren Taal in het werk [12]: de verloskundige Mariëtte Baarda Er zijn beroepen waarin taal zo niet de hoofdrol, dan toch zeker een flinke bijrol speelt. Geregeld worden ze in Onze Taal geportretteerd. Deze keer: de verloskundige. ‘Soms is het echt verbaal jongleren in ons vak.’ {== afbeelding Verloskundige Kristel Peters in gesprek met cliënte Rabia en tolk Khadija. Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} Het is dinsdagochtend. Voor Lotte ten Brinke (25), de jongste verloskundige van het team Praktijk Vroedvrouwen Magalhaensplein in Amsterdam-West, begint een lange dag. ‘Soms heb ik vijfentwintig vrouwen op mijn spreekuur. Daarna ben ik bekaf: behalve dat een groot deel van onze cliënten een niet-Nederlandse achtergrond heeft en wij dus veel energie moeten steken in de communicatie, is goed naar ze luisteren misschien nog wel het belangrijkste in ons vak. Elke vrouw beleeft haar zwangerschap op eigen wijze, iedere vrouw drukt zich weer anders uit. Maar het is ook dit aspect dat het vak zo boeiend maakt; je doet er veel mensenkennis in op.’ Toch had het ook anders kunnen lopen: nadat Ten Brinke tot twee keer toe was uitgeloot voor medicijnen, besloot ze ‘dan maar’ verloskundige te worden. Als ze haar artsenvrienden nu op feestjes hoort opscheppen over diagnoses, weet ze dat het een goede keuze is geweest. In haar vak staat de mens centraal, niet de casus. Ten Brinke: ‘De verloskundige is docent, therapeut en coach ineen. In de eerste fase moet de zwangere worden ingewijd in de geheimen van de zwangerschap, in de laatste fase moet er worden gestreden om de bevalling zo goed mogelijk te laten verlopen. Eigenlijk zijn we een soort gidsen, die de zwangeren negen maanden lang begeleiden bij hun reis door de tijd.’ ■ Lichaamstaal Voor de hoge praktijkramen temperen jaloezieën het zonlicht en houden nieuwsgierige blikken buiten. Het vroedvrouwenteam aan het Magalhaensplein maakt deel uit van een ‘Ouder-en-Kind-centrum’ (OKC), een organisatie die zich ten doel stelt zo veel mogelijk Amsterdamse kinderen de kans te bieden om gezond op te groeien. Ten Brinke: ‘Bij die van oorsprong niet-Nederlandse vrouwen moeten wij als het ware “onder de woorden door luisteren”: letten op uitstraling, lichaamstaal, alert zijn op dingen die niet gezegd worden. Als een vrouw bijvoorbeeld zegt: “Mijn buik beweegt”, dan is het aan mij om in te schatten of dat betekent dat het kindje beweegt, of dat ze last heeft van haar darmen. Turkse vrouwen kunnen bij wijze van antwoord met de tong klakken terwijl ze het hoofd naar achter gooien. Dit betekent gewoon “nee”, maar de eerste keer dat ik dat hoorde, interpreteerde ik het als: “Bemoei je met je eigen zaken.” Marokkaanse vrouwen zijn nogal eens geneigd om hun zwangerschapsmisselijkheid te bagatelliseren, omdat de baby van die misselijke buien volgens een Marokkaans bakerpraatje mooi, dik haar krijgt.’ ‘We checken bij alle vrouwen altijd of de informatie goed is aangekomen. Als een vrouw wat schaapachtig knikt of snel “ja” zegt wanneer ik iets vertel, vraag ik bijvoorbeeld: “Dus wat moet je {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} doen als de weeën beginnen?” Het is wat schools, maar je kunt in dit vak niet duidelijk genoeg zijn.’ ■ Onomwonden Ten Brinke: ‘Incidenteel maken we mee dat een vrouw geen woord Nederlands spreekt. Dan maken we gebruik van onze VETC'ers, de “voorlichters in eigen taal en cultuur”. Fazilet en Khadija zijn twee dagen per week in het gebouw aanwezig en geven ook zwangerschapscursussen in het Turks en Marokkaans. Ook komt het voor dat er een jongetje van hooguit zeven meekomt om te tolken. Zelfs dan komen we een heel eind.’ Grijnzend: ‘Lastiger is het als ze hun vijftienjarige zoon meenemen. Zo'n jongen zit daar dan gegeneerd te blozen als zijn moeder praat over dingen als tepelpijn of afscheiding.’ Ook komen de zinnetjes die ze ooit leerde van een Turkse soms goed van pas: Neresi ağrıyor? (‘Waar doet het pijn?’), hastaneye gidiyor (‘naar het ziekenhuis gaan’), çok güzel, çok iyi (‘heel mooi’, ‘heel goed’) en dur (‘stop’). ‘Seksueel beladen termen leveren over het algemeen weinig problemen op. Vrouwen van zowel westerse als niet-westerse afkomst begrijpen dat schaamte of preutsheid de begeleiding alleen maar in de weg staat, al zullen ze niet zo snel het woord vagina gebruiken. Het gaat dan eerder over “jeuk daar beneden” of “spataderen daar onder”. Ook vrouwen met een islamitische achtergrond kunnen heel openhartig zijn. Aan alles merk je dat ze in een vrouwencultuur zijn opgegroeid. Dat zie je bijvoorbeeld aan hun betrekkelijk onomwonden taalgebruik, maar ook aan het feit dat ze zich kort voor de bevalling helemaal laten ontharen door hun zus of hun moeder.’ ■ Gebaren Ten Brinkes collega Kristel Peters (33) ontvangt me in haar Amsterdamse appartement. Ze is net zelf moeder geworden: in de box slaapt baby Kymani, een prachtig ventje met de ernst van een boeddha en de stevigheid van een bokser. Een miniatuurversie van zijn kickboksende vader, zo blijkt als de kersverse Surinaamse pappa de kamer binnenkomt. Over de vraag of er zoiets bestaat als de taal van de verloskundige, moet Peters even nadenken. ‘We hebben natuurlijk net als artsen een medisch jargon, maar in het contact met de cliënten gebruiken wij gewoon Nederlands. Je zou misschien eerder kunnen zeggen dat er een taal van de zwángere is. De ene zwangerschap is de andere niet; sommige vrouwen gaan er betrekkelijk probleemloos doorheen, andere zijn er negen maanden ziek van. Het verschilt ook per vrouw hoe de klachten worden ervaren. Zo beleeft de ene vrouw ochtendmisselijkheid als iets “waar ze even doorheen moet”, en is het voor de ander reden tot grote bezorgdheid omdat ze bang is dat de baby hierdoor te weinig voedingsstoffen binnenkrijgt. Anders dan bij een bezoek aan de dokter, weten de vrouwen hier precies waarvoor ze komen. Bij ons is zo'n eerste consult vooral een uitgebreide kennismaking waarin we heel wat vragen stellen om een beeld te krijgen van de gezinssituatie en medische achtergrond van de cliente. Bij allochtone vrouwen is het soms even zoeken, maar eigenlijk gaat het altijd goed.’ Baby Kymani is wakker geworden. Peters tilt hem uit de box. ‘Ik ben daarbij gewend om bij ieder moeilijk woord gebaren te gebruiken. Net als een doventolk.’ Als ze vrouwen afraadt om tijdens de zwangerschap ‘rauwmelkse kaas’ te eten omdat zich daarin een schadelijke bacterie kan bevinden, maakt ze automatisch met haar handen het gebaar alsof ze een koe melkt en het stremsel afgiet. ‘Soms betrap ik me erop dat ik die gebaren ook buiten werktijd maak. Het is er helemaal in gesleten.’ ■ Creatief De vrouwen in Peters' praktijk zijn soms heel creatief met taal; zo vroeg een Turkse haar laatst iets over een ‘zwaluwmondje’. ‘Geen idee waar ze het over had. Bleek ze een “eendenbek” te bedoelen, een instrument waarmee we inwendig onderzoek doen.’ ‘Niet altijd is er tijd om op een speelse manier uit te vinden wat de ander precies wil zeggen. In de laatste fase van de zwangerschap kunnen we ons geen communicatieproblemen veroorloven; het gaat immers om leven en dood. Als een vrouw bijvoorbeeld belt om te vertellen dat “er water uit komt”, weten we dat de vliezen gebroken zijn en de beva